-ocr page 1-
-ocr page 2-

Kast 169

PI. 6 N0. 24

ii\\ l ijc VAN WIJLEN ra

I

1 LEGAAT |l

|

lt;t

, Prof. Dr. N. W. P. RAUWENHOFF. |

\' (3 \' Ö *

l\'

-ocr page 3-

,

T .\' \'

/ »■ ■ ,

lt;»»

.

■- .: _

-ocr page 4-
-ocr page 5-

ïï

.1

Li

i

H. H EU KELS,

Leeraar aan de Rijkskweekschool voor Onderwijzers te Nijmegen.

BEWERKT NAAR

Dr. OTTO WÜNSCHE\'s Schulflora von Deutschland.

i ] lt;\'

f 4* -

i \'x ..

GRONINGEN. - N00RDH0FF amp; SMIT. — 1883.

-ocr page 6-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

0401 7178

-ocr page 7-

VOORREDE.

Met een enkel woord wil ik dit werk inleiden by allen, die het zullen gebruiken. Ik heb de bewerking van Wünsche\'s Schulflora von Deutschland op mij genomen, omdat mij dat werk toescheen en bij het gebruik bleek, uit te munten door kortheid en goede keuze van in het ooy vallende kenmerken, en ook omdat daarin zoowel het natuurlijke stelsel als het stelsel van Linnaeus bij het determineeren gevolgd was

Bovendien gevoelde ik reeds lang behoefte aan een werk, waan-door althans de meest voorkomende gekweekte planten ook konden gedetermineerd worden en waarin de llollandsehe namen niet ontbraken; deze zijn dus bijgevoegd. Ik vertrouw, dat de tabellen ter bepaling van eenige, volgens de deelen der bloem moeielijk te bepalen planten en ter bepaling der houtgewassen naar het blad de bruikbaarheid van het geheel zullen verhoogen.

Natuurlijk moesten in verband met het gebruik voor de flora van Nederland de geslachts-tabellen vooral verandering ondergaan en ook heb ik de vrijheid genomen, waar mij de familie-tabellen op kenmerken brachten, die mij te moeielijk schenen^ andere gemakkelijker waarneembare daarvoor te nemen Ik hoop, dat ik—daarin naar wensch geslaagd ben.

Voor opmerkingen bij het gebruik van het werk houd ik mij ten zeerste aanbevolen.

H. HEUKELS.

Nijmegen, Maart 1883.

-ocr page 8-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

-ocr page 9-

VOORREDE.

Met een enkel woord wil ik dit werk inleiden bij allen, die het zullen gebruiken. Ik heb de bewerking van Wünsche\'s Schulflora von Deutschland op mij genomen, omdat mij dat werk toescheen en bij het gebruik bleek, uit te munten door kortheid en goede keuze van in het oog vallende kenmerkei), en ook omdat daarin zoowel het natuurlijke stelsel als het stelsel van Linnaeus bij het determineeren gevolgd was.

bovendien gevoelde ik reeds lang behoefte aan een werk, waardoor althans de meest voorkomende gekweekte planten ook konden gedetermineerd worden en waarin de Hollandsche namen niet ontbraken; deze zijn dus bijgevoegd. Ik vertrouw, dat de tabellen ter bepaling van eenige, volgens de deelen der bloem moeielijk te be ■ palen planten en ter bepaling der houtgewassen naar het blad de bruikbaarheid van het geheel zullen verhoogen.

Natuurlijk moesten in verband met het gebruik voor de flora van Nederland de geslachts-tabellen vooral verandering ondergaan en ook heb ik de vrijheid genomen, waar mij de familie-tabellen op kenmerken brachten, die mij te moeielijk schenen,, andere gemakkelijker waarneembare daarvoor te nemen Ik hoop, dat ik-ttearin naar wensch geslaagd ben.

Voor opmerkingen bij het gebruik van het werk h,oud ik mij ten zeerste aanbevolen.

H. HEUKELS.

Nijmegen, Maart 1883.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

I IS 18 O U O.

Biiamp;oz.

Overzicht der klassen van het natuurlijke stelsel...... i.

Tabellen tot het bepalen van de famUien volgens het natuurlijke stelsel..................ui.

Overzicht der klassen van het stelsel van Linnaeus.....xxii.

Tabellen tot het bepalen van de familiën volgens het stelsel

van Linnaeus..................xxiv.

Overzicht van eenige naar do deelen dor bloem moeielijk te

bepalen land- en waterplanten............li.

Tabel tot het bepalen der houtgewassen naar de bladen . . . lvii.

Verklaring der gebruikte teekens...........lxiv.

Tabellen tot het bepalen der geslachts- en soortnamen . . . JL. Korte verklaring der voornaamste botaniseho kunsttermen . 3 ifi. Verklaring der gebruikte verkorte namen der auteurs. . . 356.

Tabel der Latijnsche familie- en geslachtsmmen.....358.

Tabel der Nederlandsche plantennamen........■Ui l.

-ocr page 12-

ERRATA.

» 13 Aartjes in enz. » 30 Schijnvruchten kaal. » de zijdelingsche » Bloemen » Bes 3-liokkig » met 2 knobbels... 2. » Liplangwerpig, bijna

lepelvormig. » vruchtbeginsel tweemaal zoolang » de binnenste vleezig » vleezig » 3.

» t).

daarachter moet gevoegd worden: Bladen meest gelobd. Holosteum -IVtff lees: Holosteum Bladen in een enz.

14- V, O.

7 v, b, 12 v. b. Kroonbladen enz, 185 regels 1, 8,12 en 16 v, b, staat 0 185 reg. 20 v, b, st, Kelkkroon

of 2|-

»

•189

»

20

V.

O.

)gt;

vliezig behaard

»

))

201

•»

7

V.

O.

»

Kelk 5-deelig

»

»

225

»

9

V.

b.

»

Bloemen ijl

»

))

251

»

10

V.

b.

»

Stengel niet vertakt

»

))

255

»

13

V.

O.

»

Bloemkroon

»

»

256

j)

12

V.

O.

))

Schilferige schutblad.

»

»

313

))

19

V.

O.

))

14

»

»

325

V

4

V.

O.

»

met er boven

»

D

326

»

18

V.

O.

))

1)

»

))

328

»

7

V.

O.

»

Bloembladen

»

»

332

»

6

V.

0.

»

vaak vergroeid

))

335

»

15

V.

0.

»

met rechtopstaande

»

Ondanks nauwkeurige correctie zijn nog eenige zinstorende fouten in het werk gebleven, welke men vóór het gebruik gelieve te verbeteren.

Blz. x. reg. 6 v. b. st. Rosaoeën £3^. lees: Rosaceën » xx. » \'20 v. b. » Meeldraden 2 » 31 Meeldraden 2

» xxii, i) 20 v. o. » althans met 2 » althans niet 2. Blz, 3 reg, 3 v, b, st, grasgroen, lees; grijsgroen

7 dit moet weggelaten worden.

39. lees: £2.

1 » 2.

24- » ®

3 10 12 10 25

14

15 1

19

20 7 7 3

v. o. gt;)

v. b. »

v. o. »

v. b, »

v, o. »

v. o. »

v. o, gt;:

V. o, ))

V. o, »

V. O. ))

v, b, »

v, b »

v, o, »

31 43 50 55 55 50 CO

72

73

74 87

Aartjes in enz.

Schijnvruchten kaal

df eindelingsche

Bladen

Bes 6 hokkig

met 2 knobbels .. . 1

bijna lepelvormig -

» 97 » 14 v. o.

» vruchtbeginsel zoolang

» de binnenste vliezig d vliezig

» 4

v, b. en 11 v. b. st. 2|. v. b. st. loslatend

113

116 122 165 \'169

v. b. v. b, v. o.

1

20 8 4 18

173 184 ■184

Bloemen in een enz. 3 Kroonbladen enz. 1).

Kelkzoom vliezig gerand 2 Kelk 5-deelig Bloeiwijze ijl Stengel vertakt Bladen

Schilferige schubben 4.

met er niet boven

®

Bloembodem vaak rood.

Stengel met rechtopstaande

-ocr page 13-

INLEIDING.

Bij het bepalen van den naam eener plant kan men op twee wijzen beginnen, al naar men naar het natuurlijk stelsel of het stelsel van Linnaeüs wil determitieeren. Wil mon volgens het natuurlijk stelsel den naam bepalen, dan begint men in het overzicht der klassen van het natuurlijke stelsel op te zoeken tot welke klasse de plant behoort. Daarbij zijn altijd even als verder in het geheelo werk 2 of soms 3 kenmerken tegen over elkaar geplaatst, zoodat men, bij i beginnende, slechts behoeft na te gaan welk der beide kenmerken voor de plant, welke men in handen heeft, past. Stel het tweede, dan vindt men daarachter 8 staan, welk getal men nu vooraan moet opzoeken in hetzelfde overzicht, om daar weder na te zien, welk dei-beide kenmerken past, enz. Komt men zoo uit op een klasse, dan staat daarachter de pagina, waar men verder heeft te zoeken. In hel geheel worden in dit overzicht I I klassen genoemd, waarvan echter verder alleen de klassen VI—XI nader behandeld worden. Om uit deze klassen de familiën te vinden (en soms dadelijk het geslacht), gaat men op dezelfde wijze voort en vindt achter den familie- (of geslachts-) naam dadelijk de bladzijde, waarop deze nader behandeld wordt. Ook daar gaat men op dezelfde wijze voort, om den geslachtsnaam en heeft men deze, den soortsnaam te vinden, waarbij men dan meestal tegelijk den Hollandschen naam vermeld vindt.

Men kan ook beginnen, als men wil determineeren, volgens het stelsel van Linnaeus, bij het overzicht der klassen van dat stelsel, waarbij men op geheel overeenkomstige wijze handelt.

Het spreekt van zelf, dat, mocht men eerst trachten den naam der planten-familie te krijgen door de tabellen volgens het natuur-

-ocr page 14-

lijke stelsel te volgen en daarbij niot naar wensch slagen, men dan moet trachten de planten familie door de tabellen volgens het stelsel van Linnaeus te bepalen.

In dit werk zijn ook de voornaamste gekweekte planten opgenomen, die echter evenals ook de slechts een enkele maal gevonden of twijfelachtige planten onzer flora met kleine letters gedrukt zijn. De gekweekte planten hebben ter onderscheiding het teeken f voor hun naam.

Achter het werk is toegevoegd een tabel van de kunsttermen, waarin men in de meeste gevallen een verklaring zal vinden der gebruikte botanische termen.

Mochten do bloemen zeer klein zjjn, of bloeien de planten zelden, zooals sommige waterplanten of zijn er andere redenen waardoor het moeielijk is de plant naar de deolen der bloem na te gaan, dan vindt men in de meeste gevallen in een daartoe ingerichte tabel een hulpmiddel.

Achter de geslachtsnamen (en soms ook achter de familie-namen) zal men een romeinsch cijfer vinden, dat de klasse van Linnaeus aanwijst, waartoe de plant behoort.

Bij iedere plant vindt men, voor den naam, cijfers, b.v. 0,30—0,45, welke le kennen geven, hoe lang de plant gewoonlijk wordt, verder een teeken b.v..®, de beteekenis daarvan vindt aien in het tabelletje der gebruikte teekens, dan volgt b.v. Juli-Septr., wat slaat op den bloeitijd en achter dsn vreemden naam der plant staan dan nog 1 of meer letters, die een verkorting zijn van den naam van den persoon, welke den plantennaam gegeven heeft. Soms vindt men met kleinere letters ook nog andere vreemde namen aangegeven, dat zijn die. welke ook wel voor dezelfde soort in gebruik zijn.

-ocr page 15-

OVERZICHT der klassen van iiet natuurlijke stelsel.

1 Planten zonder ware bloemen. Met sporen. Sporep! anten

Kryptogamen ................ 2

Planten met ware bloemen. Met zaden. Zaadplanten. Phanerogamen ............... 8

2 Planten alleen uit cellen gevormd, zonder vaatbundels, zonder

echte wortels. Celkryptogamen.........3

l lanten met vaatbundels. Stengel, wortels, bladen duidelijk gevormd. Vaatkryptogamen,Cormophyten. . . . 6

3 Stengel en bladen niet of onduidelijk gevormd. Thai 1 opliy ten. 4 Stengel en bladen goed gevormd. Bryophyten . . . . 5,

4 Het thallus (het mycelium) bestaat geheel uit bladgroenvrije cellen of celdraden (hyphen). Leven op rottende stoften (sapro-phyten) of op andere planten (parasiten).

Klasse i. Zwammen Fnnsrü Het thallus bestaat uit bladgroenvrije celdraden (hyphen) en groene, met zekere Algen overeenkomende cellen. Landplanten.

Klasse u. Korstmossen Lichénes. Het thallus bestaat uit bladgroenbevattende cellen. In het water of op vochtige plaatsen levend. Klasse m. Wieren. Algen.

5 Sporevrucht zich met kleppen openend of onregelmatig openspringend, zonder middelzuiltje. Sporen meest met springdraden gemengd. Vruchtsteel teer van bouw of ontbrekend.

Klasse iv. L e v e r m o s s e n. Hepdtlceën. Sporevrucht met een deksel, zelden onregelmatig of met kleppen zich openend, met middelzuiltje. Springdraden ontbrekend. Vruchtsteel stevig van bouw, zelden ontbrekend.

K 1 a s s e v. B 1 a d ra o s s e n. Musci.

6 Stengel geleed, in de knoopen met gesloten, getande scheeden (vergroeide bladen). Sporehouders (sporangiën) aan de onderzijde van schildvormige, kransstandige en tot een eindelingsche aar gerangschikte schubben.

Klasse vi. P a ar d e s t aa r t e n. E(|ni$étineëu blz 111.

A

-ocr page 16-

II

Stengel ongeleed.................7

7 Sporehouders (sporangiën) aan de onderzijde van min of meer samengestelde, zelden enkelvoudige bladen of binnen in bet bladweefsel ......Klasse vn. Varens. Filices biz III.

Sporebouders (sporangiën) aan den voet of in de oksels der bladen of van tot aren vereenigde schutbladen. Stengel meest liggend, kruipend of opstijgend, diobt met bladen bezet.

Klasse vin. Wolfsklauwachtigen. Lycopódineën biz IV.

8 Zaadknoppen (quot;zaden) niet in een vruchtbeginsel ingesloten. Bouw van den stam zeer nabij dien der Dicotylen komend door vorming van jaarringen. Kiem met 2 of meer zaadlobben.

Klasse ix. Naaktzadigen. Gymnospérmeu biz IV. Zaadknoppen (zaden) in bet zich later tot vrucht ontwikkelend vruchtbeginsel ingesloten. i3edektzadigen. Angiospermen. 9

9 Bladen parallelnervig (recht- of kromnervig). Deelen der bloem meest 3-tallig. Stengel met verspreide vaatbundels. De hoofdwortel ia meest onontwikkeld. Kiem met 1 zaadlob.

Klasse x. Eenzaadlobbigen. Monocotylen biz IV. Bladen hand- of vinnervig. Deelen der bloem meest 4- of 5-tallig. Stengel met in een krans gerangschikte vaatbundels. De hoofdwortel is meest ontwikkeld. Kiem met \'2 zaadlobben.

Klasse xi. Tweezaadlobbigen. Dicotylen biz VI.

-ocr page 17-

T A B E L L E K

tot het bepalen van de familiën (en van eenige geslachten) volgens het natuurlijke stelsel. 1)

Klasse vr. Equisetlneën. Paardestaarten.

1 Sporevruohten aan de onderzijde van schildvormige, tot een ein-delingsche aar vereenigde schubben (vruchtbladen), 4—7 bijeen, naar binnen zich met een overlangsche spleet openend. Sporen met 2 elastische, aan de einden spatelvormig verbreede spiraal-bandén omwikkeld, zeer hygroscopisch. Stengel hol, bijna altijd gegroefd. Wortelstok kruipend . . . . E q u i s é fc a c e ë n 3. ■

Klasse, vu. Fillces. Varens.

1 Landplanten Sporevruchten niet in doosachtige omhulsels ingesloten. Sporen gelijksoortig.............2

Moeras- of waterplanten met kruipenden of drijvenden stengel. Sporevruchten in ronde doosachtige omhulsels ingesloten, die aan den voet der bladen zitten en ten deele eenige grootere sporen (macrosporen) en verder talrijke kleine (microsporen) bevatten...........Rhizocarpeën ËO.

2 Bladen in den knop spiraalvormig opgerold, niet vleezig, meest min of meer gedeeld of gevind. Sporevruchten aan de onderzijde der bladen, zelden door samentrekking der bladstof een trosvormige pluim vormend, met een elastischen ring openspringend.

Pteridaceën 3.

Bladen in den knop niet spiraalvoVmig opgerold, vleezig, in een vruchtbaar, een gesteelde aar of pluim vormend bladdeel en een onvruchtbaar bladdeel gescheiden. Sporevruchten in de bladslippen gesloten, zonder rug, met 2 kleppen openspringend.

Ophioglosseën 9.

1

De celkryptogamen blijven buiten behandeling, daar de bepaling der namen van deze een mikroskopisch onderzoek noodig maakt.

-ocr page 18-

IV

Klasse VIII. Lycopodineën. Wolfsklauwachtigeu.

Stengel met tal van korte bladen. Sporevruchten in de oksels der stengelbladen of in die van schutbladen, tot eindelingache aren vereenigd, alle gelijksoortige sporen bevattend.

L y c o p o d i a c e ë h -l-l.

Klasse IX. Gymnospermen. Naaktzadigen.

Boomen of heesters. Bladen naald- of sohubvormig. Bloemen 1-of i-huizig, zonder bloemdek. Mannelijke bloemen uit aarvor-mig gerangsoliikte meeldraden bestaand. Vrouwelijke bloemen in aren (kegeh), alleenstaand of 2-3 bijeen, uit naakte zaadknoppen bestaand. Vrucht een meest houtige kegel of een schjjnbes.

Coniferen 1^.

Klasse X. Moiiocotylen. Eenzaadlob bigen.

Bloemdek ontbrekend of door schubben of borstels vertegenwoordigd ....................2

Bloemdek aanwezig, enkelvoudig (kelk- of bloemkroonachtig) of

gescheiden in kelk en bloemkroon..........7

Planten met drijvende bladen............3

Land- en moerasplanten..............4

Stengel bladachtig, zonder bladen. Bloemen aan den rand van den stengel uit een spleet te voorschijn komend, 1-huizig.

Kleine, drijvende plantjes.......Lemnaceën J8.

Stengel bebladerd. Bloemen 2-slachtig, 1- of 2-huizig. Meeldraden 1-4. Vruchtbeginsel t of meer. In het water drijvende planten.

N a j a d e ë n 18.

Bloemen in rolronde of bolvormige aren of kolven, dicht opeengedrongen ...................5

Bloemen in de oksels van schubachtige schutbladen (kafjes) tot aartjes vereenigd en deze meest weer op verschillende wijze bijeengevoegd. Meeldraden meest 3. Stempels 2 of 3.....6

Bloeikolf rolrond, door een groote, blijvende scheede omgeven. Bloemen \'1- of 2-slaohtig. Bladen hart- of pijlvormig.

Aroideën 2S.

Aren rolrond of bolvormig, de bovenste meest mannelijk, de onderste vrouwelijk. Bloemscheede klein, afvallend. Grasachtige

moerasplanten...........Typhaceën 29.

Iedere bloem door 2 kafjes ingesloten. Bloemdek door 2 teere

-ocr page 19-

T

schubbetjes aangeduid. Stengel knoopig, hol. Bladscheeden meest

gespleten.............Gramineën 98.

Iedere bloem met 1 kafje. Bloemdek borstel- of zakvormig of ontbrekend. Stengel zonder knoopen, niet hol. Bladscheeden gesloten ..............Cyperaceën 53.

7 Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels bovenstandig .... 8 Vruchtbeginsel onderstandig.............14

8 Planten met een bloemdek.............9

Kelk en bloemkroon zijn beide aanwezig.......12

9 Bloemdek kelkachtig, weinig ontwikkeld........10

Bloemdek bloemkroonachtig. Meeldraden 6, zelden 4 of 8. Vrucht een driehokkige doosvrucht of bes . . . . Liliaceën 72.

10 Bloemdek kruidachtig of dunvliezig, meest groenachtig. Bloemen

niet in een speer................11

Bloemdek droogvliezig. Vruchtbeginsel I. Stijl 1, met 3 stempels. Doosvrucht eenhokkig en 3-zadig of 3-hokkig en meerzadig. Bloemen in een speer........Juncaceën 68.

11 Bloemen in trossen. Vruchtbeginsels 3-6, min of meer vergroeid, ieder met een zittenden stempel. Meeldraden 6. Bladen grasachtij*.

.1 uncagineën S3. Bloemen in (schijnbaar) zijstandige bloeikolven. Bloemdek 6-bla-dig, vliezig. Bladen zwaardvormig. Aromatische moerasplant.

A c o r u s ST1.

Bloemen alleenstaand. Vruchtbeginsel 1. Stijlen 4-5. Meeldraden 8. Bladen kranswijs............Paris T9.

12 Vruchtbeginsels 6 of talrijk, ieder met een stijl of stempel. Meeldraden 6, 9 of talrijk. Bloemen 2-slachtig of eenhuizig.

Alismaceën 24.

Vruchtbeginsel 1.................13

13 Bloemen 2-slachtig. Meeldraden 3 of 6. Stijl 1. Vruchtbeginsel bovenstandig. 3-hokkig. Vrucht een doosvrucht. Sierplanten.

Commel\'inaceën es. Bloemen meest 2-huizig. Meeldraden 3-12. Stempels 3 of 6, meest 2-spletig. Vruchtbeginsel onderstandig. Waterplanten.

H y dr o o h a r i d e ë n zie 14b,

14 Land- of moerasplanten..............15

Drijvende waterplanten. Bloemen meest 2-huizig. Meeldraiien 3 12. Stempels 3 of 6. meest 2-spletig, Vrucht besachtig.

Hydrocharideën 2S.

15 Bloemdek regelmatig of vrij regelmatig. Meeldraden 3 of 6 .16

-ocr page 20-

TI

Bloemdek onregelmatig 2-lippig. Meeldraden 1 of 2, met den stijl vergroeid. Bladen noma sohubvormig . . . Ürchideën SM.

16 Meeldraden 6. Helmknopjes naar binnen openspringend. Stempel

enkelvoudig of 3-lobbig......Amaryllideën tfO.

Meeldraden 3. Helmknopjes naar buiten openspringend. Stempels 3, verbreed, soms bloembladachtig. Bladen zwaardvormig.

I r i d e ë n SO.

Klasse XI. Dicotylen. Tweezaadlobbigeu.

■\\ Bloemdek (kelk- of bloemkroonaehtig) aanwezig of ontbrekend.

Groep i. Ape talen biz VI. Er is een kelk en bloemkroon, de kelk meest groen, de bloemkroon meest anders gekleurd............2

2 Bloemkroon losbladig (uit 2 of meer afzonderlijke bladen bestaand) ....... Groep ii. Chori petalen biz XI.

Bloemkroon vergroeidbladig (uit een stuk bestaand, hoewel soms tot aan den voet gedeeld). Groep in. Gamopetalen biz XVII.

Groep I. Apetalen. Bloemkroonloozen.

1 Houtachtige gewassen...............2

Kruidachtige gewassen...............24

2 Bloemen, althans de mannelijke, in katjes, 1-of 2-huizig. Uladen

verspreid, in den herfst afvallend...........3

Bloemen niet in katjes...............9

3 Mannelijke en vrouwelijke bloemen in katjes......4

Alleen de mannelijke bloemen in katjes .........8

4 Katjes, althans de vrouwelijke, bolrond. Uladen handnervig, gelobd.......... ...........5

Katjes ei- tot rolrond. Bladen ongedeeld, niet handnervig . . 6

5 Mannelijke katjes langwerpig, de vrouwelijke bjjna rolrond, later tot een sappige sohijnbes uitgroeiend. Bloemdek 4-bladig. Meeldraden 4. Stempels 2.........Moraceën 91.

Mannelijke en vrouwelijke katjes bolrond, parelsnoervormig, hangend. Bloemdek ontbrekend. Meeldraden talrijk. Stijl priem-vormig. Nootjes eenzadig.......Plataneën 9S.

6 Bloemen eenlmizig. Vruchtbeginsel 2-hokkig, onder ieder schutblad 1 -3. Stempels 2, draadvormig. Vrucht een l-hokkig, eenzadig nootje. Zaden zonder kuif . . . . Betulaceën 93. Bloemen 2-huizig. Vruchtbeginsel l-hokkig, achter iedere schub 1....................7

-ocr page 21-

VII

7 Helmknopjes langer of korter gesteeld. Stempels 2, meest kort, vaak gespleten. Vrucht een 2(-4)-kleppige doosvrucht. Zaden met

kuif...............Salicineën .96.

Helmknopjes bijna zittend. Stempels 2, draadvormig. Vrucht bijna steenvruchtachtig. Zaden zonder kuif. Bladen zeer klein.

Myricaceën lOl.

8 Vrouwelijke bloemen alleenstaand of 2-5 bijeen, door een blijvend, zich later vergrootend bekervormig omwindsel omsloten. Mannelijke katjes rolrond of kogelvormig en dan langgesteeld. Bladen enkelvoudig, ongedeeld tot gelobd. Cupuliferen ftA. Vrouwelijke bloemen alleenstaand of 2—3 bijeen aan den top der takjes. Mannelijke katjes rolrond, ongesteeld. Bladen oneven gevind ..............J u g 1 a n d e ë n 101.

9 Bladen lederachtig. Altijd groene, meest kleine heesters. . . 10 Bladen kruidachtig. Boomen en heesters, die des zomers groen zijn......................13

10 Bladen tegenoverstaand. Meeldraden 4.........11

Bladen verspreid. Vrucht een bes...........12

11 Een kleine, op boomen woekerende heester. Bloemen 1-2-huizig. Stijl ontbrekend. Stempel ongedeeld. Vrucht een eenzadige bes.

V i s c u m Hi3.

Ken niet woekerende heester (of boom). Bloemen 1-huizig. Stijlen 3, kort. Vrucht een driohokkige doosvrucht . . Buxus 107.

12 Bloemen 2-huizig. Kelk en bloemkroon 3-bladig. Meeldraden 3. Heidekruidaiditig, liggend heestertje. . . Empetrum iOS. Bloemen 2-slachtig. Kelk 5-tandig, vaak onduidelijk. Bloemkroon 5-bIadig. Meeldraden 5—10. Klimmende heester, llédera 185.

13 Bladen (en takken) tegenoverstaand..........14

Bladen verspreid.................19

14 Bloemdek ontbrekend. Bloemen in pluimen. Meeldraden \'2. Vrucht gevleugeld. Bladen oneven gevind . . . . Fraxinus SS6. Bloemdek aanwezig...........■.....15

15 Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels bovenstandig.....16

Vruchtbeginsel onderstandig. Meeldraden 4. Bloemkroon 4-bladig. Kelk 4-tandig, zeer klein. Bloemen in schermen. Bladen eirond of elliptisch...........C o r n a c e ë n 184E.

16 Meeldraden en stampers talrijk ...........17

Meeldraden 4—8.................18

17 Kelk 4-5-bladig, bloemkroonachtig. Bloemkroon ontbrekend. Bladen meest samengesteld. Klimmende heesters. Clémat.is 134,.

-ocr page 22-

VIII

Kelk- en bloembladen in onbepaald getal aanwezig-(bruin), langzaam in elkaar en in de meeldraden overgaand. Bladen ongedeeld ............Calycantheën 20S.

48 Kelk 4-5-spletig. Bloemkroon klein, 4-5-bladig. Meeldraden 4-5, voor de kroonbladen staand. Stijl 2-4.3pletig. Vrucht een bes.

Bladen enkelvoudig, ongedeeld.....Rhamnus £69.

Kelk 5-deelig. Bloemkroon soms ontbrekend. Meeldraden meest 8. Stijl ^-spletig. Vrucht ü-vleugelig. Bladen meest gelobd, zelden

gevind..............Acerineën ±66.

19 Stijl of stempel 1.................20

Stijlen of stempels \'2—3..............23

50 Rechtopstaande heesters..............21

Windende heester met hartvormige bladen. Bloemdek buisvormig, onregelmatig. Meeldraden met den stijl vergroeid.

Aristolóchia (Sipho) HOS.

21 Bladen ongedeeld, gaafrandig............22

Bladen 3-5-Iobbig of spletig. Bloemen in trossen. Kelk o-spietig. Bloemkroon 5-bladig. zeer klein. Meeldraden 5.

Ribesiaoeën 198.

22 Bladen elliptisch tot lancetvormig, zilvergrijs schilferig. Bloemdek 2-deelig of 4-ö-spletig. Meeldraden 4(-6).

Elaeagneën 102. Bladen lancetvormig, groen, na de bloemen te voorschijn komend. ■ Bloemdek 4-5-spletig. Meeldraden 8(-10). Stijl zeer kort of ontbrekend. Stempel knopvormig......Daphne lO\'i.

23 Bloemen in hoofdjes of bundels of l-S-bloemige bijschermen in de bladoksels. Bloemdek klokvormig, 4-8-spletig, of 5(-6-)deelig. Meeldraden 3—8. Vrucht een vleugel- of steenvrucht. Bladen

enkelvoudig, ongedeeld........Ulmaceën 9S.

Bloemen in pluimen, 2-slaohtig, veeltelig of 2-huizig. Kelk 5-spletig. Bloemkroon 5-bladig of ontbrekend. Meeldraden 5. Stijlen 3. Bladen gevind, 3-tallig of ongedeeld.

Terebinthaceën 164:.

24 Waterplanten..................25

Landplanten.................. 29

25 Bladen kranswjjs.................26

Bladen tegenoverstaand. Bloemen alleenstaand in de bladoksels. 28 Bladen verspreid. Bloemen in rolronde aren. Bloemdek 5-spletig. Meeldraden meest 5 . Polygonum (amphibium) lOS.

26 Bladen ongedeeld, lijnvormig of bijna lancetvormig. Bloemen twee-

-ocr page 23-

IX

slaohtig, alleenstaand in de bladoksels. Hippurideën lOÊ. Bladen gedeeld, met lijn- of draadvormige slippen. Bloemen 1-huizig.....................27

27 Bladen herhaald gaffelvormig gedeeld. Bloemen alleenstaand in

de bladoksels........Ceratophylleën ±OS:.

Bladen vindeelig. Bloemen in afgebroken, m3est uit kransen bestaande aren.........Myriophyllum S07.

28 Meeldraden 1-2. Stijlen 2. Vruchtbeginsel bovenstandig, 4-hokkig.

Bloemdek onduidelijk.....Callitrichineënl 03.

Meeldraden 4. Stijl 1. Vruchtbeginsel onderstandig. Kelk zoom 4-deelig..............Isnardia 200.

29 Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels bovenstandig.....30

Vruchtbeginsel onderstandig of halfonderstandig.....43

30 Vruchtbeginsels 2 tot veel. Meeldraden 5 tot veel. Kelk bloemkroonachtig gekleurd. Bloemkroon ontbrekend.

Eenige geslachten der Ranunculaceën 432. Vruchtbeginsel 1 . . ................31

31 Bladen kranswijs. Meeldraden 8. Stijlen 4. Vrucht een bes.

Paris 79.

Bladen tegenoverstaand...............32

Bladen verspreid (hoogstens de onderste tegenoverstaand) . . 37

32 Planten met brandbaren. Bloemen alleenstaand of in kluwens en

in pluimen Meeldraden (3-)4........U r t i o a 90.

Planten zonder brandbaren.............33

33 Kleine, vaak liggende kruiden. Bloemen 2-8lachtig .... 34 Grootere (minstens 0,15 hooge) planten.........35

34 Kelk 4-5-spletig tot 4-5-bladig. Kroonbladen zeer klein, meeldraadachtig of ontbrekend. Meeldraden 4-10. Stijlen 1-5.

Geslachten der Caryophylleën 4L7\'2. Kelk 12-tandig, klokvormig. Bloemkroon soms ontbrekend. Meeldraden meest 6. Stijl 1.........P e p 1 i s 20S.

35 Bloemen 1- of 2-huizig, klein........■ .... 36

Bloemen 2-slaolitig, groot. Bloemdek bloemkroonachtig, trompet-vormie. Meeldraden 5. Stempel knopvormig. Stengel rechtopstaand.

Mirabilis 113.

36 Bloemen 2-huizig. Mannelijke bloemen pluimvormig. Meeldraden 5. Stengel rechtopstaand of windend. Bladen gelobd of gedeeld.

Cannabineën 91. Bloemen 1- of 2-huizig. Bloemdek 3- of 4-deelig. Meeldraden 8 tot meer. Stengel rechtopstaand . . . M e r c u r i a 1 i s 107.

-ocr page 24-

X

37 Bladen met vliezige, stengelomvattende scheeden. Meeldraden 5-8.

Stijlen of stempels \'2-3.......Polygoneën JOS,

Bladen met steunbladen..............38

Bladen zonder scheeden of steunbladen.........39

38 Steunbladen vastgegroeid aan den bladsteel. Bladen handlobbig

of gevind.......Geslachten der Rosaceën 124

Steunbladen vrij, afvallend. Bladen enkelvoudig, ongedeeld, gaaf-randig. Stijl met knopvormigen stempel. Parietaria OO.

39 Planten met melksap. Bloemen eenhuizig (1 vrouwelijke en verscheiden mannelijke bloemen) door een klokvormig, kelkachtig omwindsel omgeven, meest groengeel . . Euphorbia HOii Planten zoniler melksap..............4(

40 Meeldraden 3-5, zelden 2-1. Stijlen of stempels 2-4.....41

Meeldraden 5-10.................42

Meeldraden \'talrijk. Stempels 3, 2-spletig. Bloemdek 5- of 3-dee-lig. Bladen handlobbig, schildvormig. . . . Ricinus ±09,

ü Bloemdek droogvliezig, meest gekleurd, 3-5-bladig. Meeldraden op den bloembodem ingeplant. . . Amarantaceën 113. Bloemdek kruidachtig, meest groen, 3-5-deelig of 3-D-bladig, zeldzamer (aan de vrouwelijke bloemen) 2-deelig of 2-bladig, Meeldraden op den voet van het bloemdek ingeplant.

Chenopodieën 114.

42 .Meeldraden 5. Stijl 1, met stompen stempel. Bloemdek klokvormig,

5-deelig...............Glaux 31tê.

Meeldraden 0, tot 2 bundels vergroeid. Kelkbladen 2, vroeg afvallend, Kroonbladen 4, waarvan 1 of 2 gespoord, soms ten deele

vergroeid......... . . Fumariaceën 133.

Meeldraden lO. Stijlen 10. Kelk 4- of 5-bladig, gekleurd.

Phytolacca 171

43 Bloemen in hoofdjes, door een gemeenschappelijk omwindsel omgeven .....................44

Bloemen niet in hoofdjes of althans niet door een gemeenschappelijk omwindsel omgeven.............4f

44 Helmknopjes der 5 meeldraden tot een buis vergroeid. Bloemkroon buisvormig, 5-tandig tot 5-spletig of lintvormig. Kelk meest uit haren, soms uit schubbetjes bestaand of ontbrekend.

Compositen 313. Helmknopjes der 5 meeldraden vrij..........45

45 Bloemen eenhuizig. Vrouwelijke bloemen 2 aan 2 door een stekelig omwindsel omgeven......Xanthium 321.

-ocr page 25-

XI

Bloemen 2-slaohtig. Kelk onduidelijk. Kroonbladen 5. Stijlen 2.

Eenige geslachten der Umbelliferen 185. 16 Bladen kransstandig. Kelk 3-4-tandig, vaak onduidelijk. Bloemkroon 4-spletig. Meeldraden 4.....R u b i a c equot;ë n 3O3.

Bladen tegenoverstaand..............47

Bladen verspreid.................48

11 Bloemdek 4-5-spletig, vlak. Meeldraden 8—10. Stijlen 2. Bloemen in vlakke biisohermen.

Chrysosplénium (oppositifolium) 200. Bloemdek 3-4-spletfg, klokvormig. Meeldraden 12, op den korten stijl vastgegroeid. Bloemen alleenstaAnd. . . As arum 103: Bloemdek o-spletig. Meeldraden 5(-10). Stempels I —2. Vruchtbeginsel bovenstandig. Bloemen in bijschermen. Bladen lijnvormig.

Scléranthus LfA. Bloemkroon 4-spletig. Kelk een onduidelijken of ten laatste een haarkroon vormenden rand. Meeldraden 1 —3.

Valerianeën 310.

48 Meeldraden 3—5.................49-

Meeldraden 6—10.................50

Meeldraden talrijk..............zie 37

49 Kelk 4-slippig. Bloemkroon ontbrekend. Meeldraden 4. Bloemen in aren of hoofdjes. Bladen gevind . . Sanguisórba * Hf Kelk vaak onduidelijk. Bloemkroon 5 bladig. Meeldraden 5. Stijlen 2. Bloemen in schermen of hoofdjes. Bladen jmeest samengesteld ............Umbelliferen 185.

50 Bloemdek buisvormig, onregelmatig. Meeldraden G, op den korten stjjl vastgegroeid.......Arjstolóchia MOS.

Bloemdek vlak, 4-5-spletig (geel). Meeldraden 8—10. Stijlen 2. Bloemen in vlakke bijschermen.

Chrysosplénium (alternifolium) \'£00.

jroep II. Choripetalen. Bloemen met losbladige bloemkroon.

Vruchtbeginsel onderstandig of halfonderatandig.....2

Vrachtbeginsel of de vruchtbeginsels bovenstandig .... 12

Kruidachtige planten...............8

Boomen of heesters........;.......7

Waterplanten. Bloemen eenhuizig of 2-slachtig. Kroonbladen 4. Meeldraden 8 of 4. Bladen in een roset, drijvend of kamvormig vindeelig, ondergedoken , . . . Halorrhagideën 200.

-ocr page 26-

ini

Landplanten...................j

4 Stijl 1.....................!

Stijlen 2....................(

5 Kelk 2- of 4-deelig. Kroonbladen 2 of 4. Meeldraden 2 of 8

Onagraceën HOS Kelk 12-tandig. Kroonbladen meest 6. Meeldraden 6—12.

Lyth rarieën 20t

6 Meeldraden 5. Kroonbladen 5. Kelk 5-tandig of onduidelijk Splitvrucht in 2 vruchtjes uiteenvallend. Bloemen in schermen zeldzamer in hoofdjes. Bladen meest samengesteld.

Umbelliferen jlSó Meeldraden 8—10. Kroonbladen meest 5. Kelkslippen 4—5. Doos

vrjoht 2-hoornig.........Saxifrageën 199

Meeldraden 10—20. Kelkslippen en kroonbladen 5. Bladen af gebroken gevind..........A g* i m o n i a 219]

7 Bladen tegenoverstaand...............j

Bladen verspreid.................)

8 Kelk 4-tandig, zeer klein. Kroonbladen en meeldraden 4. StijH Vrucht een steenachtige besvruoht. . . .Cornaceën Kelkslippen en kroonbladen 4 of 5. Meeldraden 10 of vele. Stijlen 3—5. Vrucht een doosvrucht. Bladen zonder steunbladen.

Philadelpheën 201

9 Meeldraden 5—10.................1(

Meeldraden talrijk. Kelkslippen en kroonbladen 5. Bladen mei steunbladen...................\\\\

10 Kelk 5-spletig, grooter dan de 5-bladige bloemkroon. Meeldraden

5. Bladen kruidachtig.......Ribesiaceën 49S

Kelk 5-tandig, vaak onduidelijk. Kroonbladen 5, Meeldraden 5-10, Bladen lederachtig. Stengel klimmend. . . . Hédera IHó Kelk 3-5-deelig. Kroonbladen 5 of 3, ongelijk. Meeldraden 5-10 Vrucht een peul. Bladen gevind. Boomen. Caes al pinie ën. 231

11 Vruchtbeginsel 1, 2 5-hokkig, met de vleezig wordende kelkbuis vergroeid en een schijnvrucht vormend. Boomen en heester! met enkelvoudige, zelden gevinde bladen. Pomaceën 20$ Vruchtbeginsels 2 of vele, in de bekervormige kelkbuis ingesloten. Bladen gevind. Heesters of kruiden.

Geslachten der Rosaceën. 2I\'i

12 Vruchtbeginsels (2-) vele, vrij, ieder met 1 stijl of 1 stempel. 1; Vruchtbeginsel 1, of verscheidene tot 1 vergroeid.....i\'i

•13 Bladen dik, vleezig. Kelk 5- of 6 —20-deelig. Bloemkroon 5- ol

-ocr page 27-

XIII

6—20-bladig. Meeldraden 10—12, aan den voet van den kelk ingeplant ........... Crassulaceën SOI.

Bladen kruid- tot lederachtig............14

Kelk losbladig..................15

Kelk vergroeidbladig, 5- of 8—tO slippig. Bloemkroon 4—5-bla-dig. Meeldraden 15 of meer, op den kelk ingeplant. Bladen meest met steunbladen. Heesters of kruiden. . . Rosaceën SIS:.. Kruiden (zelden heesters). Kelk 3- of meerbladig. Bloemkroon 3-6-of meerbladig, vaak zeer klein en eigenaardig van vorm. Meeldraden 5 tot vele, op den bloembodem ingeplant. Bladen zonder

steunbladen.........Ranunculaeeën 1SS.

Sierstruiken, zeldzamer boomen. Bladen enkelvoudig, ongedeeld, 16 Bladen verspreid. Kelk 3—5-bladig. Kroonbladen 6 of meer. Meeldraden talrijk, op den bloembodem ingeplant.

Magnoliaceën 13 Ê-

Bladen tegenoverstaand. Kelk en kroonb laden in onbepaald getal aanwezig, langzaam in elkaar en in de meeldraden overgaand.

Calycantheën SOS.

Kroonbladen ongelijk van grootte ..........18

Kroonbladen gelijk van grootte ...........26

Bloemkroon zonder spoor of knobbel .........19

Bloemen met spoor of knobbel...........24

Kelk vergroeidbladig...............20

Kelk losbladig.................23

Meeldraden 5—10. Stijl 1.............21

Meeldraden talrijk (11—30). Kroonbladen ten deele onregelmatig ingesneden. Kelk 4—7-deelig. Vruchtbeginsel met 3 korte stijlen,

vroeg opengaand. Kruiden.....Resedaoeën JIS1.

Meeldraden 10, alle vergroeid of 1 vrij. Bloemkroon vlindervor-mig. Kelk 5-tandig tot 5-deelig of 2-lippig. Vrucht een peul. Kruiden, heesters of boomen . . . P a p i 1 i o n a\'c e ë n S3A.

Meeldraden 5—10, vrij. Heesters of boomen.......22

Kelk 5-tandig. Kroonbladen 4—5, iets ongelijk. Meeldraden meest 7 (6—8), vrij. Vrucht een meest 3-hokkige doosvrucht. Bladen 5-7-tallig, handvormig samengesteld. Boomen.

Hippoeastaneën 167. Kelk 3 —5-deelig. Kroonbladen 5 of 3, ongelijk. Meeldraden 5—• 10, vrij. Vrucht een peul. Bladen gevind. Boomen.

Caesalpinieën S31.

-ocr page 28-

xiv

23 Kelk 4-bladig. Kroonbladen 4, de 2 buitenste grooter. Moei draden (3, 4 langer en 2 korter.

Eenige geslachten der Crueiferen ±36 Kelk 5-bladig. Bloemen door 2 grootere, gekleurde, tegen dl bloemkroon aanliggende kelkbladen vlak. Bloemkroon buisvor mig. Meeldraden 8, tot 2 bundels vergroeid. Polygaleën IfiS

24 Meeldraden 5. Helmknopjes samenhangend of samenneigend. 2.: Meeldraden 6, tot 2 bundels vergroeid. Kelkbladen 2, afvallend Kroonbladen 4, 1 of 2 er van gespoord. Fumariace ë n 133\\ Meeldraden 8. Stijl 1. Kelk 5-deelig, gespoord. Kroonbladen 5 Vrucht 3-deelig. Bladen schildvormig . Tropaeoleën ±63

25 Kelkbladen 4, gekleurd, het grootere gespoord. Kroonbladen 4

twee aan twee vergroeid.....Balsamineën ±62

Kelkbladen 5, groen, aan den voet met aanhangsels. Kroonbladen 5, een gespoord . . . . . . . , Violaceën ±52.

26 Meeldraden 12 tot meer..............2quot;

Meeldraden 2—10................35

27 Meeldraden min of meer met elkaar vergroeid......28

Meeldraden vrij.................29

28 Meeldraden tot een buis vergroeid. Vrucht in talrijke, eenzadige splitvruchtjes uiteenvallend. Bladen verspreid, gelobd tot gedeeld.

Malvaceën ±A§.

Meeldraden in 3(-5) bundels vergroeid. Vrucht een 3-hokkige doosvrucht. Bladen ongedeeld, tegenoverstaand, zelden kranswijs,

Hypericineën ±SS.

29 Waterplanten. Kelk 4—5-bladig. Kroonbladen en meeldraden talrijk. Stempel stervormig. Bladen groot, drjjvend.

Nymphaeaceën ±33.

Landplanten. Kruiden of zeer kleine heesters......30

Boomen of grootere heesters............34

30 Kelk vergroeidbladig, 8-12-tandig. Kroonbladen 4—6. Meeldraden 6—12. Stijl draadvormig of kort. Lythrarieën Htï Kelk losbladig \'). Meeldraden talrijk.........31

31 Kroonbladen 4.....■.............32

Kroonbladen 5-10.................33

32 Kelk 1-2-bladig, afvallend. Vrucht een doosvrucht.

Papaveraceën ±32.

\') Is de kelk aan volkomen ontwikkelde bloemen niet meer voorhanden, dan ga men dü knoppen na.

-ocr page 29-

XV

Kelk 4-bIadig, afvallend. Vrucht een bes. Bladen 3-tallig.

A c t a é a ±31.

Kelkbladen 3 of 5, waarvan 2 kleiner. Kroonbladen 5. Doosvrucht 1-hokkig. Bladen ongedeeld. Kruiden of kleine heestertjes.

C i s t i n e ë n ±S1.

Kelk 5- of meerbladig. Kroonbladen klein, 5-10, meest 8, bijna \'2-lippig. Vruchtbeginsels S-IO, beneden vergroeid. Bladen vindeelig.

N i g é 11 a ISO.

Kelk 5-spletig. Kroonbladen 5 (wit of rood). Steenvrucht. Boomen

of heesters...........Amygdaleën 320.

Kelk 5-bladig. Kroonbladen 5 (geelachtig). Dopvrucht. Bladen

hartvormig. Boomen.........Tiliaceën f.»*.

Kruidachtige planten...............36

Boomen of (grootere of kleinere) heesters........46

Stijl 1, meest met enkelvoudigen stempel........37

Stijlen of stempels 2 of meer............41

Kelk veigroeidbladig................38

Kelk losbladig..................40

Bladen enkelvoudig, ongedeeld............39

Bladen gevind. Kelk 4-5-deelig, Kroonbladen 4-5. Meeldraden 8-10.

Rutaceën HiS.

Kelk 12-tandig. Kroonbladen 4-6. Meeldraden 6-12, op den kelk ingeplant. Stijl draadvormig of kort. . Lythrarieën 30V. Kelk 5-deelig. Bloemkroon 5-deelig tot 5-bladig. Meeldraden 10.

P i r o 1 a 2SS:.

Vergelijk ook Primulaceën blz. 348.

Planten met groene bladen. Kelk- en kroonbladen 4. Meeldraden meest 6, 4 lange en 2 korte, zelden 4 of 2. Cruciferen 13A. Planten zonder groene bladen. Kelk- en kroonbladen 4-5. Meeldraden 8-10 ...........Monót.topa 3SS.

Bladen gelobd tot gedeeld, gevind of 3-tallig......42

Bladen enkelvoudig, ongedeeld............43

2 Meeldraden 5-10. Stijlen 5. Vruchtjes 5, eenzadig bij rijpheid met de stijlen van de middelzuil loslatend. Bladen gelobd tot gedeeld

of gevind...........Gèraniaceën ieo.

Meeldraden 10. Vrucht een 5-kleppige, veelzadige doosvrucht. Bladen 3-tallig, met enkelvoudige, in de lengte gevouwen blaadjes.

Oxalideën

5 Bladen verspreid zelden tegenoverstaand. Kelk 4-5-slippig. Kroon-

-ocr page 30-

XVI

bladen 4-5, vaak beneden verbonden. Stijlen 4-5. Vrucht 8-10-hokkig

L i n e ë n 163

Bladen tegenoverstaand of kranswjjs..........

Bladen alle of op een na wortelstandig.........

44 Kelk 2-4-deelig. Kroonbladen 3-4. Meeldraden 3, 6 of 8. Stijlec

3-5. Water- of oeverplanten......Elatineën ISH.

Kelk 4-5-tandig tot 4-5-bladig. Kroonbladen 4-5 of ontbrekend. Meeldraden meest 10. Stijlen 2-5 . Caryophylleën IVS. Kelk 4—5-spletig. Bloemkroon 4—5-bladig. Meeldraden 4- 6 met blijvende helmdraden. Stijl I. Stempels 3.

Frankeniaceën 1S4,

45 Bladen met roode klierachtige franje, wortelstandig. Bloemen

in trossen. Stijlen 3-5.........Drósera /.51

Bladen kaal, hartvormig, op een na wortelstandig. Bloemen alleenstaand. Stempels 4........Parnassia 200

46 Bladen enkelvoudig, ongedeeld............47

Bladen gelobd tot handvormig of vinvormig samengesteld. . 50

47 Kelk vergroeidbladig. Bloemkroon 4-5-bladig......

Kelk losbladig..................

48 Meeldraden 4—5, voor de kroonbladen staand. Kelk 4-5-spletig. Stijl enkelvoudig of 2—4-8pletig. Vrucht een steenvrucht.

Rhamneën j|68.

Meeldraden 4—5, met de kroonbladen afwisselend, op een het vruchtbeginsel omgevende schijf ingeplant. Kelk 4—5-spletig. Stijl enkelvoudig. Vrucht oen 2—5-hokkige doosvrucht.

C e l a s t r i n e ë n ± tO. Meeldraden 8—10. Kelk 4—5-tandig of -spletig. Bladen lederachtig, altijd groen. Kleine heestertjes.

Geslachten der Ericaceën 351, Vergelijk ook Rhus {Cótinus) blz. 164.

49 Kelk en bloembladen 3 (bleekrood). Meeldraden 3. Bladen naald-vormig. Klein, liggend heestertje . . . . Empetrum

Kelk en kroonbladen 4—5 (rood tot wit). Meeldraden 4—5 of 10. Stijlen of stempels 3(2—5). Vrucht een 2—5-kleppige doosvrucht. Zaden met een kuif. Bladen klein, schub- of naaldvormig.

ïamarisoineën 171. Kelk en kroonbladen 6 (geel). Meeldraden 6. Stijl of stempel 1 Vrucht een bes. Bladen breed. . . . Berberideën 131

50 Bladen verspreid.................51

Bladen tegenoverstaand...............52

-ocr page 31-

XVII

51 Kelk gaafrandig tot F-tandig. Bloemkroon 5-bIadig. Meeldraden 5, voor de kroonbladen staand. Stempel enkelvoudig. Vrucht een bes. Bladen gelobd tot handvormig samengesteld. Klimmende

heester.............Ampelide ën 169.

Kelk 4-5-8pletig. Bloemkroon 4-5-bladig. Meeldraden !2 —5 of 10. Stampers 1 — 5. Vrucht gevleugeld. Bladen 3-tallig of gevind.

(Ptelea, Ailantus) Rutaceën 165. Kelk S-spletig. Bloemkroon 5-bladig of ontbrekend. Meeldraden 5, met de kroonbladen afwisselend. Stijlen 3. Vrucht een droge

steenvrucht.........Terebinthaceën 161.

2 Meeldraden meest 8. Stijl 2-spletig. Bloemkroon 4-5-bladig, soms ontbrekend. Vrucht met 2 vleugels. Bladen meest gelobd, zelden

ongedeeld of gevind........Acerineën 166.

Meeldraden 5. Stempels 2—3. Bloemkroon 5-bladig. Kelk gekleurd. Vrucht een 2-3-hokkige, vliezige doosvrucht. Bladen 3-

tallig of gevind........Staphyleaoeên 170.

Meeldraden 2. Stempel 1. Bloemkroon 2—«r-bladig. Vrucht gevleugeld. Bladen gevind.......F r a x i n u s 236.

xroep III. Gamopetalen. Bloemen met vergroei d-bladige bloemkroon.

Vele bloemen tot een hoofdje vereenigd en door een gemeenschappelijk omwindsel omgeven...........2

Bloemen niet in hoofdjes of althans niet door een gemeenschappelijk omwindsel omgeven.............6

Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels bovenstandig .... 3

Vruchtbeginsel onderstandig.............4

Meeldraden 5, voor de kroonslippen staand. Stijlen 5.

A r m é r i a 251. Meeldraden 4. Bloemkroon onregelmatig 4—S-spletig. Stijl 1.

G lob ul ar ia 298. Meeldraden 4. Helmknopjes vrij. Kelk dubbel, de eene boven-, de andere onderstandig. Bloemen 4—5-spletig.

Dipsaceën 311.

Meeldraden 5..................5

Helmknopjes tot een buis vergroeid, zelden vrij. Bloemkroon buisvormig, 5 tandig tot 5-spletig of lintvormig. Kelk meest een uit onvertakte of gevinde haren bestaande haarkroon. Vrucht

een dopvrucht..........Compositen 313.

B

-ocr page 32-

XVIII

Helmknopjes vrij of aan den voet iets verbonden. Bloemkrooi 5-deelig. Kelk kruidachtig, S-spletig. Vrucht een eenhokldg

doosvrucht. Eenige geslachten der Campan ulaceën 309

6 Vruchtbeginsel onderstandig of half onderstandig.....

Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels bovenstandig.....1-1

7 Kruidachtige planten...............i

Kleinere of grootere heesters............13

8 Bladen verspreid (of bijna wortelstandig). Meeldraden 5 . . !

Illaden tegenoverstaand..............i

Bladen kranswijs. Bloemkroon (3-)4-spletig. Meeldraden 4. Vruch uit \'2 knopjes bestaand, niet openspringend. Rubiaceën 303

9 Kruiden zonder ranken..............1(

Kruiden met ranken. Bloemen 1- of 2-huizig. Vrucht een bes.

Cucurbitaceën 3O\'i

10 bloemkroon onregelmatig, 2-lippig, van boven gespleten. Meeldraden vergroeid. Stempel ten laatste 2-Iobbig.

Lobeliaceën 30\'i Bloemkroon regelmatig. Meeldraden vrij........1\'2

i\\ Bloemen in trossen. Meeldraden 1 — 3. Bloemkroon S-spletig.

Valerianeën 310 bloemen 5—9 bijeen, in een bijna kubusvormig, eindelingscl hoofdje. Meeldraden 8-10. Bloemkroon 4-5-deelig. Adóxa

12 Stijl aan den top in 2—3 stempels gedeeld. Doosvrucht 2 —5-hok-kig. Bloemkroon blauw of violet, zelden wit.

Campan ulaceën 299 Stijl enkelvoudig, met knopvormigen stempel. Doosvrucht I-hok kig. Bloemen in trossen, wit, klein . . . . S a m o 1 u s 251

13 Meeldraden 8(-10), op een bovenstandige schijf ingeplant. Bladet

verspreid............V a c c i n i u m 2S2

Meeldraden 5, op de bloemkroon ingeplant. Bladen tegenoverstaand ..........Caprifoliaceën 306

14 Vruchtbeginsel 4-deelig, in (l-)4 eenzadige nootjes uiteenvallend. 15 Vruchtbeginsels 2 (soms met 2 klieren afwisselend en dan schijn baar 4). Meeldraden 5. Bladen meest tegenoverstaand ... II Vruchtbeginsel enkelvoudig.............li

15 Bladen tegenoverstaand. Bloemkroon meest onregelmatig, 2-lippig. Meeldraden 4, 2 langer en 2 korter, zelden sleohts 2.

L a b i a t en

Bladen verspreid. Bloemkroon 5-spletig, soms iets onregelmatig Meeldraden 5..........Aspe rifoliën 2G6

-ocr page 33-

XIX

16 Bloemkroon stervormig. Helmdraden vergroeid. Stuifmeel tot wasachtige massa\'s saoiengobald. Zaden met haarkuif. Bloemen in schermen. Stengel rechtopstaand . Asclepiadeën HGO. Bloemkroon trechtervormig. Helmdraden vrij. Stuifmeel poeder-vormig. Zaden zonder haarkuif. Bloemen alleenstaand in de liladoksels. Stengel liggend . . . . Apocynaceën 2S9.

Meeldraden 8—10................18

Meeldraden 5—7.................21

Meeldraden 2 — 4 ...............21)

18 Bloemkroon regelmatig...............dil

Bloemkroon onregelmatig. Meeldraden 8, tot 2 bundels vergroeid. Kruiden of kleine heestertjes .... P o 1 y g al e en ;f6S. 9 Meeldraden (6-)9. Stjjlen of stempels 2. Vruchtbeginsel 1-2-hokkig. Bladen tegenoverstaand. Kruiden . ü e n t i a n a 23f.

Meeldraden 8—10................20

20 Helmknopjes vaak 2-hoornig, Stijl 1 met knopvormigen stempel. Vruchtbeginsel 4 —5-hokkig. Kruiden of kleine heesters.

Geslachten der E r i c a c e ë n \'?.5ƒ. Vruchtbeginsel half onderstandig. Bloemkroon 4—5-deelig. Bloemen 5—9 bijeen in bijna kubusvormige, eindelingsche hoofdjes.

A d ó x a ÜOO.

i Bladen tegenoverstaand, krans- of wortelstandig.....22

Bladen verspreid of ontbrekend...........25

22 Kruidachtige planten...............23

Heester. Bloemkroon trechtervormig, met onregelmatigen zoom, geel. Bloemen in eindelingsche tuilen . . . Azalea SSd.

23 Siijlen of stempels 1—2..............24

Stijlen 5. Bloemen in naar een zijde gekeerde aren, violet. Bladen wortelstandig ..........Static e

\'ver- 24 Meeldraden voor de kroonslippen staand. Stjjl 1. Vruchtbeginsel 1-hokkig. Centrale zaaddrager . . . Primulaceön i-lH. Meeldraden afwisselend met de kroonslippen. Stijlen of stempels 1—2. Vruchtbeginsel 1—2-hokkig. Zaaddragers wandstandig. Bladen meest tegenoverstaand . . . . Gentianeën 2S7. Vergelijkt ook P li 1 o x blz. Sfi2.

5 Stijl i. Stempel 1. Stengel niet windend ■........20

Stijlen of stempels 2—3 (of bij enkelvoudigen, knopvormigen stem pel de stengel windend)..............28

6 Bladen drietallig of hartvormig-cirkelrond en drijvend. Moeras-en waterplanten. . . . Geslachten der Gentianeën 237.

-ocr page 34-

XX

[iladen enkelvoudig, zelden gevind, nooit drijvend .... 27 Vergelijk ook Fumariaceën blz. ±33. 27 Meeldraden met witte of violette wol bezet, ongelijk. Bloemkroon stervormig, iets onregelmatig, met korte buis. Bladen enkelvou -

dig, ongedeeld..........Verbdscum 2VS.

Meeldraden zonder wol, hoogstens aan den voet behaard, gelijk, soms iets ongelijk. Bloemkroon trechter- tot stervormig. Bladen enkelvoudig of gevind en dan de bloemen in schermen.

3 o 1 a n e ë n 262.

2S Stijlen of stempels 2, of de stempel 2-deelig, zelden knopvormig. Bladen hart-, pijl- of spiesvormig of ontbrekend. Stengel meest

windend.........Convolvulaoeën 360.

Stempels 3. Doosvrucht 3-hokkig. Bloemkroon bijna stervormig, met korte of lange buis. Stengel rechtopstaand.

Polemoniaceën

29 Kroonslippen gelijk................30

Kroonslippen ongelijk...............34

30 Heesters of boomen................31

Kruidachtige planten...............3\'2

Meeldraden 2, Bloemkroon buisvormig, 4-deelig (of ontbrekend).

Oleaceën 255.

Meeldraden 4. Bloemkroon stervormig, 4-5-deelig. Bladen lederachtig, stijf, stekelig getand......Ilicineën \'IVl.

32 Bladen voorhanden................33

Bladen ontbrekend. Stengel windend . Bloemen klein, in hoofdjes.

C u s c ü t a 260.

33 Bladen wortelstandig, zelden tegenoverstaand. Bloemen in bol-\\ormige of rolronde aren, klein. Bloemkroon droogvlieüig, met ver uitstekende meeldraden . . . Plantagineën 29amp;. Bladen tegenoverstaand. Bloemen alleenstaand of in trossen.

Soorten van G e n t i a n a 259. Bladen verspreid. Bloemen alleenstaand, zittend in de bladoksels. Plant 0,02-0,08 .........Centünoulus 24:9-

34 Bloemkroon 2-lippig of ongelijk 4-slippig........35

Bloemkroon trechtervormig of buikig klokvormig, iets ongelijl; 5-slippig....................39

35 Meeldraden 2...... . ..........36

Meeldraden 4, 2 langer en 2 korter..........37

36 Bloemkroon gespoord, 2-lippig. Vruchtbeginsel 1 -bokkig. Bladen wortelstandig (in het water ondergedoken). Len tibula rieën^83.

-ocr page 35-

xxl

Bloemkroon ongespoord, bijna stervormig on ongelijk 4-slippig, of trechtervormig en bijna 2-lippig. Vruchtbeginsel \'2-hokkig. Stengel bebladerd.

Eenige geslachten der Scrophularineën 390.

37 Planten zonder groene bladen. Bloemkroon \'i-lippig .... 38 Planten met groene bladen. Bloemkroon 2-lippig (soms gespoord) of ongelijk 4-slippig. Vruchtbeginsel 2-hokkig.

Scrophularineën /iVO.

38 Bloeiwijze naar een zijde gekeerd. Schubben tegenoverstaand.

Lathraéa 281. Bloeiwijze naar alle zijden gekeerd. Schubben verspreid.

Orobanche 3St..

39 Kruidachtige planten...............40

Boomen of heesters. Kelk \'i-lippig of 5-deelig. Bloemkroon buikig klok- of trechtervormig mei bijna 2-lippigen zoorn. Meeldraden 2 of 4. Doosvrucht 2-hokkig, 2-kleppii;, Zaden gevleugeld.

Bignoniaceën 281..

40 Kelk 5-tandig. Meeldraden 4. Vruchtbeginsel 4-hokkig, later in 4 eenzadige nootjes uiteenvallend , . Verbenaceën 297? Kelk diep 2-spletig, Kroonbuis aan de eene zijde opengespleten. Meeldraden 3(-5). Vrucht een eenhokkige doosvrucht

M ó n t i a ±72.

-ocr page 36-

OVERZICHT der Klassen van het stelsel van Linnaeus.

Planten met wave bloemen. P h a n e r o g a m i a.....i

Planten zonder ware bloemen. Klasse xxiv. C r y pt ogam i a blz. L Bloemen 2-slachtig (iedere bloem raet meel\'iraclen en stampers). 3 Bloemen (althans ten deele) eenslaclitig (eenige bloemen alleen

met meeldraden, andere alleen met stampers)......10

Meeldraden vrjj, noch met elkaar, noch met den stijl vergroeid, i

Meeldraden onderling vergroeid...........I

Meeliiraden met den stijl vergroeid. Klasse xx. Gynandria.

Heimat ij ligen. blz. XLV Meeldraden even lang of althans met 2 korte en \'2 of 4 lange. 5 Meeldraden niet even lang.............i

Een meeldraad......Klasse I. M o n a n d r i a, Een

h e 1 m i g e n. blz. XXIV

Twee meeldraden.....Klasse n. Diandria, Twee

helraigen. blz. XXV

Drie raeeldiaden.....Klasse m. Tri dn dr ia, Drie

helraigen. blz. XXVI

Vier meeldraden.....Klasse iv. Tetrandria, Vier

helraigen. blz. XXVII

Vijf meeldraden.....Klasse v. P en t a n d r i a, Vijf

helraigen. blz. XXIX Zes meeldraden .... Klasse vi. Hexdndria, Zes

h e 1 m i g e n. blz. XXXV

Zeven meeldr.iden.....Klasse vu Heptandria, Zeven

helraigen. blz. XXXVIl

Acht meeldraden.....Klasse vin. üctandria, Ach(

helmigen. blz. XXXVll

Ivegen meeldraden.....Klasse ix. En neandria, Negei

helmigen. blz. XXXR

-ocr page 37-

XXIII

Tien meeldraden.....Klasse x. Deoandria, Tien-

hel mi gen. biz. XXXIX. Elf tot negentien meeldraden. Klasse xt. Dodecamp;ndria,

Twaalfhelmigen. blz. XLI.

Twintig en meer meeldraden............6

B Meeldraden op den kelk ingeplant.

Klasse xn. Icosandria, T wintighel migen. blz. XLI. Meeldraden op den bloembodem ingeplant.

Klasse xm. Polyandria, Veelhelrnigen. blz. XL1I.

7 Twee lange en 2 korte meeldraden.

Klasse xiv. Didynamia, Tweemachtigen. blz. XLIif. Vier lange en 2 korte meeldraden.

Klasse xv. T e t r a d y n a m i a, Vi e r ma ch t i gen. blz. XLUI.

8 llelmdraden vergroeid...............9

tlelmknoppen tot een buis vergroeid.

Klasse xix. Syngenésia, Saamhel migen. blz. XLV.

9 Helmdraden lot een bundel vergroeid.

Klasse xvi. Monade 1 phia, Eenbroedorigen. blz. XLHJ. llelmdraden tot 2 bundels vergroeid.

Klasse xvn. Uiadélphia, T we e b ro elderigen. blz. XLIV. Helmdraden tot 3 of meer bundels vergroeid.

Klasse xvm. Pojlyadélphia, Vee l b ro e derigen. blz. XLV.

10 .\\iannelijke (meeldraad ) bloemen en vrouwelijke (stamper-) bloemen op dezelfde plant.

Klasse xxi. Monoécia, Eenhuizigen. blz. XLV. Mannelijke en vrouwelijke bloemen op verschillende planten.

Klasse xxn. D i o é c i a. T w e e h u i z i g e n. blz. XLVII1. Mannelijke en vrouwelijke en tweeslachtige bloemen op dezelfde plant . . . Klasse xxni. Polygamia, Veelteligen blz. L.

-ocr page 38-

TABELLEN

tot het bepalen van de faniiliën (en van eenige geslachten) volgens het stelsel van Linnaeus.

Klasse I. Monandria. Eenhelmigen.

Een stijl\').......Ordel. Monogynia. . . 2

Twee stijlen.......Orde 2. Digynia. . . . 6

Waterplanten..................3

Landplanten...................4

Rechtopstaande waterplant. Bladen kranswijs, zittend, lijnvormig,

ongeleed..............Hippuris i O i.

Drijvende plantjes met bladachtigen, geleden stengel. Bladen ontbrekend .........L e m n a c e ë n KI. n, Orde 4.

Bladen ontbrekend. Stengel vleezig, geleed, vertakt.

Salicórnia. KI. ir. Orde i.

Bladen aanwezig.................5

Bladen handvormig 3-spletig, verspreid, met steunbladen. Bloem-dek 4(-8)-spletig. Alohemilla(arvénsis). KI. iv. Orde 1. Bladen ongedeeld, tegenoverstaand. Kelk klein. Bloemkroon buisvormig, aan den voet gespoord. Vruchtbeginsel ondcrstandig.

Centrdnthus 3É.O. Waterplant. Bladen tegenoverstaand. Bloemen alleenstaand in

de bladoksels, klein........CalUtriche 103.

Landplanten. Bladen verspreid............7

Kruid. Bladen bochtig getand. Bloemen in kluwens in de bladoksels of in eindelingsche aren . . . B H t u m KI. v, Orde 2. Gras. Bladen borstelvormig. Bloemen in een aarvormig samengetrokken pluim . . . F est ü ca (Myüros) KI. m, Orde 2.

*) Als de stijl ontbreekt, neme men in de orden in plaats daarvan het aantal stempels of vruchtbeginsels.

-ocr page 39-

XXV

Klasse II. Diandria. Tweehelmigen.

1 Een stijl.......Or del. Monogynia. . . 2

Twee stijlen......Orde 2. Digynia. . . .14

2 Planten met bloemdek of geheet zonder bloembekleedsels . . 3 Planten met kelk en bloemkroon...........8

3 Booraeu. Knoppen zwart. Bladen oneven gevind. Vruchten gevleugeld.

Fraxinus SSfi.

Kruidachtige planten...............^

Gras- of biesachtige gewassen.

Eenige Cype raceën KI. m, Orde 1.

4 Waterplanten..................

Landplanten...................®

5 Prijvende plantjes met bladachtigen, geleden stengel. Bladen ontbrekend. Vruchtbeginsel 1......Lemnaoeën 18.

Zoutwaterplant met smalle, bijna draadvormige bladen. Vruchtjes 4, ten laatste langgesteeld........Rüppia 30.

6 Plant op zeeklei, zonder bladen. Stengel vleezig, geleed, vertakt.-

Salicórnia 1 Hi Bebladerde planten................

7 Bloemen in de bladoksels. Bladen priemvormig, zittend.

Polycnémum KI. m, Orde Bloemen in eindelingsohe trossen. Onderste bladen gevind.

Le pi d i u m KI. xv.

8 Boomen en heesters................^

Kruidachtige planten...............quot;lO

9 Bloemkroon onregelmatig, 5-lobbig, bijna 2-lippig. Bladen groot,

hartvormig.............Catalpa 28JL.

Bloemkroon regelmatig, 4-spletig, zelden 4-bladig. Bladen tegenoverstaand .............Oleaceën 2Aamp;,

10 Bloemkroon vergroeidbladig. Vruchtbeginsel bovénstandig. . Bloemkroon losbladig, 2-bladig. Vruchtbeginsel onderstandig. Bloemen in eindelingsohe of bladokselstandige trossen.

C i r c a é a SOft.

11 Vruchtbeginsel 1, enkelvoudig. ............12

Vruchtbeginsel 4-deelig. Bloemen in schgnkransen. Bladen tegenoverstaand .......Geslachten der Labiaten SHSt.

12 Bloemkroon gespoord. Doosvrucht 1-bokkig. Water- en moeras-planten...........Lentibularieën 383.

-ocr page 40-

IXVI

Bloemkroon ongespoord. Doosvrucht \'2-hokkig.......13

13 Bloemkroon bijna stervormisr, 4-cleelig, raet eenigszins ongelijke

slippen. Stempel i.........Veronica 376.

Bloemkroon trechtervormig, bijna 2-lippig. Stempel 2-lobbig.

Gratiola 375.

14 Gras. Aartjes l-bloemig, in een aarvormig samengetrokken pluim.

Anthoxanthum 34. Kruiden....................15

15 Bladlooze plant met vleezigen, geleden stengel, op zeeklei.

Salioórnia KI. n, Orde 1. Bebladerde plant. Bladen bochtig getand. Bloemen in kluwens.

Chenopódium KI. v. Orde \'2.

Klasse III. Triantlria. D riehelmige n.

\\ Een stijl........Ordel.Monogyna. . . 2

Twee stijlen.......O r d e 2. D i g y n i a. . . .10

Drie stijlen.......Orde3. Trigynia . . . li

2 Kruiden....................3

Uras- of biesachtige planten..........

3 Vruchtbeginsel bovenstandig..........

Vruchtbeginsel onderstandig .........

4 Bloemdek droogvliezig, 5-bladig, door 2—3 schutblaadjes gesteund.

Polyonémum ±±A. ■ Planten met kelk en bloemkroon...........5

5 Kelk 2-deelig. Bloemkroon trechtervormig, met ongelijk gespleten zoom en gespleten buis, wit.....Móntia jL7S.

Kelk3-bladig. Bloemkroon3-bladig, blauw. Bladenparallelnervig.

CommeHna 68.

6 Bloemdek bloemkroonachtig gekleurd, 6-deelig. Bladen parallelnervig, lijn- of zwaardvormig.......Irideën SO.

Bloemen met kelk en bloemkroon. Kelk zeer klein .... 7

7 Bloemkroon 5-spletig. Bladen tegenoverstaand.

Valerianoën 3IO. Bloemkroon 4-spletig. Bladen in kransen.

Rubiaceën KI. iv. Orde 1.

8 Bloemdek borstelvormig of ontbrekend. Bloemen in de oksels van schubvormige schutblaadjes (kafjes), tot aartjes vereenigd. 9 Bloemdek kelkachtig. C-bladig. Bloemen in speren.

J u n c u s KI. vi. Orde 1.

9 Aartjes eenbloemig, in een naar een zijde gekeerde, lange,

-ocr page 41-

XXVII

dunne aar..............Nardus 3S:

Aartjes meerbloemig, alleenstaand of in hoofdjes, bundels of speren, zeidon in aren.......Cyperaoeën S3.

10 Bloemen ingesloten in schubvormige schutblaadjes (kafjes) en tot aartjes vereenigd, die weer tot een aar of pluim verbonden zijn. Bloemdek bestaande uit 2 kleine schubbetjes. Bladen grasachtig ..............üramineën 38.

Bloemen in speren. Bloemdek 6 bladig, vliezig. Bladen rolrond.

.1 u n c u s KI. vi, Orde 1. Bloemen in kluwens. Bloemdek 3- 5-spletig, kruidachtig. Bladen bochtig getand.........B H t u m KI. v. Orde \'2.

11 Kruidachtige planten...............

Boom. Bloemen veeltelig. Kelk S-spletig. Kroonbladen 5. Mannelijke bloemen met 10 meeldraden . . . .Ailantus ISa.

12 Bloemdek 3—5-bladig. Bloemen in kluwens.

Amarantus KI. xxi.

Bloemen met kelk en bloemkroon..........IS

•13 Kelk 2-deelig. Bloemkroon trechtervormig, met ongelijk 5-sple-

ügen zoom..........Móntia KI. m, Orde 1. .

Kelk 3—4-deelig. Kroonbladen 3—i.

Eiatine KI. vm. Orden 2—5. Kelk en bloemkroon 4-5- (soms schijnbaar 10-)bladig,

Eenige Caryophylleën KI. x. Orden 2—5.

Klasse IV. Tetrandria. quot;Vierhelmigen.

1 Een stijl.....Orde 1. Monogynia . . . . 2

Twee tot vijf stijlen . Orden 2—5. Üi-Pentagynia . .20

2 Boomen of heesters................3

Kruidachtige planten...............7

3 Bloemen met kelk en bloemkroon. Bloemkroon soms zeer klein. 4 liloemdek 4-(5-spletig, van buiten zilverwit, van binnen geel, aan den voet vernauwd. Bladen zilvergrijs schilferig. •

Elaeagnus103.

4 Vruchtbeginsel onderstandig. Kelk 4-spletig. Bloemkroon 4-bla-dig. Bloemen in schermen, geel of wit. Bladen tegenoverstaand.

Cornaceën

Vruchtbeginsel bovenstandig.............5

5 Bladen enkelvoudig, ongedeeld............6

Bladen 3-tallig. Bloemen onvolledig 2-huizig. Kelk 4-spletig. Meeldraden voor de kelkslippen......Ptélea 1GA.

-ocr page 42-

XXVIII

lt;3 Kelk S-spIetig, grooter dan de bloemkroon. Bloemkroon 5-bladig. Meeldraden voor de bloembladen . Rhamneën KI. v, Orde 1. Kelk 4-5-8pletig, kleiner dan de bloemkroon. Bloemkroon 4-5-bladig. Meeldraden met de bloembladen afwisselend.

EvónyrausKl. v, Orde quot;1.

7 Vruchtbeginsel onderstandig.......... . . 8

Vruchtbeginsel of de vruchtbeginselsl bovenstandig . . . .11

8 Waterplanten. Bloemen alleenstaand in de bladoksels ... 9 Landplanten. Bloemkroon vergroeidbladig........-10

S Bloemkroon ontbrekend. Bladen tegenoverstaand. Doosvrucht vierkantig, met meerzadige hokjes . . . . Isndidia 30G. Bloemkroon 4-bladig. Bladen in losetten. Vrucht een 4-stekelige

noot.................Trapa 20G.

-10 Stengelbladen tegenoverstaand. Bloemen in hoofdjes, door een gemeenschappelijk omwindsel omgeven. . ü i p s a c e ën 311. Stengelbladeu in kransen. Bloemen in pluinr.en. Ru bi aceën 303.

H Bloemen met kelk en bloemkroon...........12

liloemen met een enkelvoudig bloemdek........17

-12 Bloemkroon losbladig...............13

Bloemkroon vergroeidbladig.............14

13 Bladen oneven gevind. Bloembladen niet spoorvorrnig uitgehold.

ICardaraine KI. xv. Bladen enkelvoudig. Kelk 4-5-8pletig. Bloemkroon 4-5-bladig. ■ Meeldraden 4 of 6. Stempels 3. . Frankeniaceën 18A

14 Bladen wortelstandig, melden tegenoverstaand. Bloemen in rolronde of bolvormige aren. Bloemkroon 4rdeelig, droogvliezig.

Meeldraden ver uitstekend.......Plantd go 298.

Bladen verspreid.................IS

Bladen tegenoverstaand...............16

15 Bloemen in hoofdjes. Bloemkroon ongelijk (4-)5-spletig. Vrucht

1-zadig, niet openspringend.....G 1 o b u 1 ar i a ,398.

Bloemen alleenstaand in de bladoksels. Bloemkroon 4-spletig. Vrucht een eenhokkige, veelzadige doosvrucht. Stengel 0,03-0,10.

Centünculus 3iO.

16 Vruchtbeginsel 1, enkelvoudig. Bloemkroon regelmatig 4(-5)-sple-tig. Bloemen eindelings, alleenstaand of in trossen.

Geslachten der Gentianeën 357. Vruchtbeginsel 4-deelig, later in 4 eenzadige nootjes uiteenvallend. Bloemen meest in schijnkransen . Labiaten KI. xiv, Orde 1. Vergelijk ook Verben aeeën KI. xiv.

-ocr page 43-

XXIX

\\\' Bladen gevind. Bloemen in eindelingsche hoofdjes of aren. Bloem-dek 4-deelig. Stempel penseehormig . Sanguisórba 319.

Bladen enkelvoudig................18

18 liladen gelobd, niervovmig. Bloemen in pluimen. Bloemdek groenachtig geel, 8-spletig, de 4 buitenslippou kleiner.

A I o h e m i 11 a 319.

Bladen ongedeeld................üt

•19 Bloemen in bladokselsfcandige kluwen:., groenachtig. Binden eirond of lancelvormig, hand- of vinnervig . . . Pariétaria 90. Bloemen in een eindelingsche tros, wit. Bladen meest slechts 2, hartvormig, parullelnervig.....Majanthemum 79.

20 Boo men of heesters................21

Kruidachtige planten...............22

21 Bloemen in suhermvormige trossen, in de bladoksels. Bes i-zadig. Bladen stekelachtig getand, lederachtig . . Ilicineën ±71. Bloemen in bundel-;, voor de bladen verschijnend. Vruchten gevleugeld. Bladen gezaagd......UI mus KI, v. Orde 2.

22 Waterplant. Bladen drijvend of ondergedoken. Bloemen klein, in aren. Bloemdek schijnbaar 4-deelig . . Potamogéton Landplanten...................

23 Stengel windend, zonder bladen. Bloemen in kluwens.

Cusoüta KI. v, Orde \'i. Stengel bebladerd, niet windend. Bladen tegenoverstaand . . 24

24 Bloemkroon vergroeidbladig.............25

Bloemkroon losbladig...............20

25 Bladen tegenoverstaand. Bloemkroon blauw. Vruchtbeginsel boven-

standig...........Gentiana KI, v. Orde i.

Bladen in kransen. Stijl 2-8pletig. Vruchtbeginsel onderstandig.

Rubiaeeën 303.

26 Kelk 4-spletig, met 2-3-spletige slippen. Bloemkroon 4-bladig. Doosvrucht 8-hokkig met 1-zadige hokjes. . Radio la 1G4L. Kelk 3 4-deelig. Bloemkroon a-4-bladig. Doosvruchten 3-4, 2 zadig.

Tillaëa 301

Kelk en bloemkroon 4-5 (de laatste vaak schijnbaar 10-)-bladig.

Geslachten der Caryophylleën 173.

Klasse V. Pentandvia. Vijfhelmigen.

1 Ken stijl.....Ordel. . Monogynia. . . . 2

Twee stijlen . . . O r d e 2 . . Ü i g y n i a.....33

Drie tot veel stijlen. Orden 3-ö T r i-P o 1 y g y n i a. . .43

-ocr page 44-

XXX

2 Bloemen met een enkelvoudig bloemdek........3

Bloemen met kelk en bloemkroon...........7

3 Vruchtbeginsel onderstandig. Heesters. Kelk 5-spletig. Bloemkroon 5-bladig, zeer klein. Bladen 3-5-lobbig.

Kibosiaceën j|fgt;8. Vruchtbeginsel bovenatandig.............4

4 Bladen tegenoverstaand...............5

Bladen verspreid, aan den voet met vliezige scheeden. Bloemen in aai vorniige trossen, gekleurd. Polygonum KI. vin. Orde I.

5 Kleine kruiden met meest kleine bloemen.......(5

Grootere, 0,50-4,00 hooge planten. Bloemen groot, in een kelkachtig omwindsel Bloemdek trompetvormig, gekleurd.

Mirabilis ±13.

lt;5 Bladen zonder steunbladen. Dloemen alleenstaand in de bladoksels. Bloemdek klokvormig, 5-spletig. van binnen gekleurd.

G 1 a u x SAS.

Bladen met witvliezige steunbladen. Bloemen zeer klein, wit- of

groenachtig. Bloemkroon soms ontbrekend.

Geslachten der Caryophylleën 1T3.

7 Bloemkroon losbladig, soms zeer klein..........

Bloemkroon vergroeidbladig................

8 Bloemen regelmatig..................

Bloemen onregelmatig...............^4

S \'Heesters......................

Kleine, liggende kruiden. Bloemkroon draadvormig of ontbrekend. Bladen tegenoverstaand, met vliezige steunbladen.

Geslachten der C a r y o p h y 11 e ë n ±73.

40 Vruchtbeginsel bovenstandig............^ t

Vruchtbeginsel geheel of half onderstandig.......-13

■H Rechtopstaande heesters..............-jo

Klimmende of rankende heesters. Bladen gelobd tot samengesteld. Bloemen in pluimen of bjjschermen. Vrucht een bes.

Ampelideën l(tamp;. ■12 Kelk 4—5-spletig, kleiner dan de bloemkroon. Meeldraden met de bloembladen afwisselend. Vrucht een doosvrucht.

Celast rineên 190. Kelk 5-spletig, grooter dan de bloemkroon. Meeldraden voor do kroonbladen zittend. Vrucht een bos . . Rhamneën ±08. dB Klimmende heesters. Bladen lederachtig. Bloemen in schennen.

H é d e ra ±amp;S.

-ocr page 45-

XXXI

Rechtopstaande heester. Bloemen alleenstaand of in trossen.

Ribesiaceën £9S.

14 Kruidachtige planten...............15

Boom. Bloemen veeltalig, groenachtig. Kelk 5-deelig. Bloembladen 5, soms 2 niet ontwikkeld. Bladen enkel of dubbel gevind.

Gleditsohia 231.

Vergelijk ook A é s c u 1 u s KI. vu.

15 Kelkbladen 4, gekleurd, het grootere gespoord. Bloembladen 4,

2 aan 2 vergroeid........B a 1 s a m i n e ë n ISS.

Kelkbladen 5, groen, aan den voet met aanhangsels. Bloembladen 5, waarvan 1 gespoord........Viola 153.

16 Vruchtbeginsel geheel- of halfonderstandig.......17

Vruchtbeginsel bovenstandig.............22

17 Kruidachtige planten...............\'18

Heesters. Bladen tegenoverstaand. Vrucht een meerzadige bes.

Caprifoliaceën 306.

18 Stengel bebladerd................19

Stengel bladloos, windend. Bloemen klein, in kluwens. Woekerplant ...............Cuscüta ÜGO.

19 Bladen verspreid (of bijna wcrtelstandig), ongedeeld . . .20 Bladen tegenoverstaand, gevind. Bloemen in bijschermen. Vrucht

een bes........S a m b u c u s (E b u 1 u s) 307.

Bladen in kransen, lancetvormig. Bloemkroon stervormig, geelachtig. Vrucht steenvruchtachtig......Rübia 301.

20 Bloemkroon onregelmatig, 2-lippig, van boven gespleten. Meeldraden vergroeid. Stempel ten laatste 2-lobbig.

Lobeliaceën 302. Bloemkroon regelmatig. Meeldraden vrij........21

21 Stijl aan den top in 2-—5 stempels gedeeld. Doosvrucht 2-5-hokkig. Bloemkroon blauw tot violet, zeldzamer wit.

Campanulaceën 299. Stijl enkelvoudig, niet knopvormigen stempel. Dooèvrucht 1-hok-kig. Bloemen in trossen, wit. klein . . . . S a m o 1 u s 251L.

22 Vruchtbeginsel 4-deelig, later in 4 eenzadige nootjes uiteenvallend. Bladen meest ruw door stijve haren, verspreid.

A spe rifoliën 200. Vruchtbeginsels 2 (soms met 2 klieren afwisselend en dan schijnbaar 4). Bladen meest tegenoverstaand.........23

Vruchtbeginsel i, enkelvoudig............24

23 Bloemkroon stervormig. Meeldraden vergroeid. Stuifmeel in was •

-ocr page 46-

XXXII

achfcige massa\'s samengebald. Zaden met haarkuif. Bloemen in schermen. Stengel rechtopgaand . . Asclepiadeën 260. Bloemkroon trechtervormig. Meeldraden vrij. Stuifmeel poeder-vormig. Zaden zonder haarkuif. Bloemen alleenstaand in de bladoksels. Stengel liggend......iVpocynaceën 2S9.

\'24 Water- of moerasplanten..............25

Landplanten...................\'26

\'25 Bladen ondergedoken, kamvormig vindeelig, met lijnvormige slippen. Bloemkroon met korte, rolronde buis en vlakken zoom.

Hottónia 350.

Bladen niet ondergedoken, drietallig, langgesteeld. Bloemkroon trechtervormig, van binnen gebaard . .Menyanthes 239. \'26 Bladen wortelstandig. Buis der bloemkroon rolrond naar boven verwijd. Bloemen meest geel of rood . . .Primula 2SO.

Bladen tegenoverstaand of kranswijs..........27

Bladen verspreid.................30

27 Bloemkroon stervormig. Bladen tegenoverstaand of kranswijs . 28 Bloemkroon trechtervormig. Bladen tegenoverstaand .... 29

28 Bloemen alleenstaand in de bladoksels. Bloemkroon rood of blauw. Doosvrucht zich met een dekseltje openend. Anagallis 219. Bloemen alleenstaand in de bladoksels of in trossen Bloemkroon geel. Doosvrucht met 5 kleppen openspringend.

Lysimachia 2JL9.

29 Kruid. Bloemen in bijschermen. Bloemkroon rood.

Erythraéa 2SS.

Heester. Bloemen in eindelingsche, schermvormige trossen. Bloem • kroon geel, rood of wit......... Azdlea 25A.

30 Stempel enkelvoudig. Stengel niet windend.......31

Stempel of stijl niet enkelvoudig of enkelvoudig, knopvormig, maar dan de stengel windend............3\'2

31 Meeldraden althans ten deele met violette of witte wol bezet, ongelijk. Bloemkroon stervormig, iets onregelmatig. Vrucht een

doosvrucht...........Verbascum. 272.

Meeldraden zonder wol, hoogstens aan den voet behaard, gelijk. Bloemkroon trechter- tot stervormig.. Vrucht een doosvrucht of bes.

Solaneën 262.

32 Bloemkroon trechtervormig, 5-lobbig, groot. Stempel 2-deelig, zelden knopvormig. Doosvrucht 2-4-hokkig. Bladen hart-, pjjl of spiesvormig. Stengel meestal windend.

Gonvolvulaceën 260.

-ocr page 47-

XXXIII

Bloemkroon stervormig, of met lange buis en afstaanden zoom. Stempels 3. Doosvrucht 3-hokkig. Bladen enkelvoudig, ongedeeld of gevind..........Polemoniaceën \'ift\'i.

33 Vruchtbeginsel onderstandig.............34

Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels bovenstandig.....35

34 Kruidachtige planten. Kelk 5-tandig of onduidelijk. Kroonbladen 5. Vrucht in 2 eenzadige vruchtjes uiteenvallend. Bloemen meest in samengestelde schermen, zelden in hoofdjes. Bladen meest samengesteld ..........ömbellifore n 185.

Heesters. Bladen tegenoverstaand. Bloemkroon vergroeidbladig.

Caprifoliace ën HOS.

35 Bloemen met kelk en bloemkroon...........36

Bloemen met een enkelvoudig bloemdek........38

36 Bladen tegenoverstaand...............37

Bladlooze woekerplant. Stengel windend. Bloemen in kluwens. Kelk en bloemkroon 4-5-spletig.....Cuscdta 260.

37 Bloemkroon stervormig, 5 deelig. Meeldraden vergroeid. Twee vruchtbeginsels. Zaden met haarkuif, Ascl epiadeën SGO. Bloemkroon trechter-, klok- of stervormig. Meeldraden vrij. Een vruchtbeginsel. Zaden zonder haarkuif . Gentianeën 257.

38 Boomen of heesters................39

Kruiden....................40

39 Bloemen in hoofdjes of bundels. Bloemdek klokvormig, 4 8-sple-

tig. Vrucht gevleugeld...........Ulmus 9S.

Bloemen in \'1-3-bloemige bijschermen, Bloemdek 5(-6)-deelig. Vrucht een steenvrucht, ongevleugeld.....C e 11 i s OS.

40 Bladen priemvormig................41

Bladen verbreed (eirond tot lancetvormig of spiesvormig 3-lioe-kig)......................42

41 Bladen verspreid, driekantig. Bloemen alleenstaand in de bladoksels.

P o 1 y c n é m u m KI. in. Orde i. Bladen tegenoverstaand, Ijjn-priemvorrnig. Bloemen \'in eindeling-sehe of bladokselstandige bijschermen.

Scleranthus KI. x, Orden 2—5.

42 Bladen aan den voet met vliezige soheeden. Stengel knoopig geleed. Bloemen in aarvormige trossen, gekleurd.

Polygonum KI. vnr. Orde 1. Bladen aan den voet met vliezige, witte steunbladen. Stengel zonder knoopen, liggend. Bloemen klein, in trossen of schijnkransen.

Geslachten der Caryophylleën KI. v, Orde 1.

C

-ocr page 48-

XXXIV

Bladen aan den voet zonder scheeden en zonder steunbladen, verspreid. Bloemen meest groenachtig. Dopvrucht 1-zadig.

Chenopodieën i±4L.

43 Kruidachtige planten. Stijlen of stempels 3 tot veel .... 44 Heesters of kleine boomen. Stijlen of stempels (2 of) 3 . . . 51

44 Bladen alle of op een na wortelstandig.........45

Bladen tegenoverstaand of verspreid..........47

45 Een vruchtbeginsel................46

Talrijke vruchtbeginsels, later een verlengde muizestaartachtige aar vormend. Bladen lijn spatelvormig, kaal.

Myosiirus 136.

46 Bloemen alleenstaand, wit. Stempels 4. Bladen op 1 na wortelstandig, kaal, hartvormig.......Parnassia 300.

Bloemen in trossen, wit. Stijlen 3-5. Bladen alle wortelstandig,

met roode klierharen.........Drósera J5A

Bloemen in hoofdjes of naar eene zijde gekeerde aren, roodachtig of violet. Stijlen 5. Bladen lijnvormig of langwerpig-omgekeerd-eirond of stekelpuntig......Plumbagineën 351.

47 Bladen gelobd tot gevind..............48

Bladen enkelvoudig, ongedeeld............49

48 Stijlen of stempels 3. Vrucht een bes. Bloemen in bijschermen,

wit. Bladen gevind.....Sambücus(Ebulus) 30*7.

Stijlen of stempels 5. Vruchtjes 5. Bloemkroon roodachtig. Bladen gelobd tot gevind . GeraniaceënKl. xvi. Orden 1—4.

49 Bladen met vliezige scheeden, verspreid. Stengel knoopig geleed.

Polygonum KI. vm, Orde i. Bladen met witvliezige steunblaadjes, tegenoverstaand. Stengel

liggend.....Geslachten der Caryophylleën lamp;S.

Bladen zonder scheeden en zonder steunblaadjes.....50

50 Meeldraden beneden tot een bundel vergroeid. Stijlen 5. Doosvrucht (schijnbaar) lO-hokkig. Bladen tegenoverstaand of verspreid................Lineën 163.

Meeldraden vrij. Stijlen 3 — 5. Doosvrucht 1-hokkig. Bladen tegenoverstaand .....Caryophylleën KI. x. Orden 2—5.

54 Vruchtbeginsel bovenstandig. Bloemkroon losbladig, soms zeer

klein.....................52

Vruchtbeginsel onderstandig. Bloemkroon vergroeidbladig, trechter-, klok- of stervormig. Vrucht een bes. Bladen tegenoverstaand.

Caprifoliaceën 306.

52 Bladen enkelvoudig, ongedeeld............53

-ocr page 49-

XXXV

Bladen 3-tallig of gevind, zelden enkelvouriig......54

53 Bladen breed. Bloemen alleenstaand of in bundels in de bladoksels of aan de takken zijdelings geplaatst. Steenvrucht besachtig...........RhamneënKl.v, Orde i.

Bladen klein, schubvormig. Bloemen in* eindelingsche, pluim-vormige aren. Vrucht een \'2-5-kleppige doosvrucht.

T a m a r i x liTJ.

54 Bladen 3-tallig of gevind. Bloemen in hangende trossen, tweeslachtig. Doosvrucht vliezig, opgeblazen. Staph yleaceën 19 O. Bladen gevind of enkelvoudig. Bloemen in pluimen of trossen, meest 1-2-huizig. Steenvrucht 1-zadig. . . . Rhus KI. xxn.

Klasse YI. Hexandi ia , Z e s h e 1 m i g e n.

\\ Een stijl.....Ordel. Monogynia.....2

Twee tot veel stijlen . Orden 2—5. ü i-P olygynia . .14

2 Bloemen met kelk en bloemkroon. Bladen meest hand- of vin-

nervig.....................3

Bloemen met een enkelvoudig bloemdek........10

3 13ootnen of heesters................4

Kruidachtige planten...............5

4 Bladen enkelvoudig, ongedeeld of gevind. Kroonbladen 6. Vrucht-

een bes. Heesters.........Berberideën 131.

Bladen 5-7-tallig, handvormig samengesteld. Kroonbladen 4 — 5. Vrucht een doosvrucht. Boomen.....A.ésculus 1G7.

5 Bloemkroon losbladig...............6

Bloemkroon vergroeidbladig.............9

6 Kelk vergroeidbladig...............7

Kelk losbladig..................8

7 Kelk 4-5-spletig. Bloemkroon 4-5-bladig. Meeldraden 4 of 6.

Frankeniaceën ISS. Kelk l\'i-tandig, blijvend. Bloemkroon 6-bladig, rood of wit, soms ontbrekend...........Lythrarieën 207.

8 Kelk en bloemkroon 4-bladig Vrucht een hauw of hauwtje.

Cruciferen KI. xv. Kelk en bloemkroon 3-bladig. Bladen parallelnervig.

Tradescantia 6S.

9 Bloemkroon stervormig, diep 6-8-deelig, wit. Bovenste stengelbladen bijna kranswijs.......T r i e n t a 1 i s KI. vu.

Bloemkroon klok-trechtervormig, 4-9-spletig. Bladen tegenoverstaand ...........Gr e n t i a n a KI. v. Orde 2.

-ocr page 50-

XXXVI

Bloemkroon klein, geel. Bloemen in okselstandige trossen. Bladen tegenoverstaand. . . L y s i m a c h i a (t h y r s i f 1 o r a)

10 Bladen zeer klein, schubvormig. Stengel vaak vertakt. Takjes borstelvormig, in bundels. Bloemdek 6-deelig. Vrucht een bes.

Asparagus iTS.

Bladen vinnervig. aan den voet met stengel omvattende, vliezige scheeden. Stengel knoopig geleed. Bloemdek 4-5-spletig, van

binnen gekleurd......Polygonum KI. vni, Orde 1.

Bladen parallelnervig, meest lijnvormig, altijd gaafrandig . .11

11 Bloemdek bloemkroonachtig gekleurd.........12

Bloemdek kelkachtig, ll-bladig............13

Bloemdek ontbrekend. Bloemen in een eindelingsche bloeikolf, omgeven door een groote, van binnen witte scheede. Cal la S7.

12 Vruchtbeginsel bovenstandig. Bloemdek 6-tandig tot 6-bladig.

Meest bolgewassen..........Liliaeeën 72.

Vruchtbeginsel onderstandig. Bloemdek 6-deelig, Bolgewassen.

Amaryllideën 79.

13 Bloemen in speren (hoofdjes of aren). Bloemdek vliezig. Stempels 3. Bladen grasachtig of rolrond . . . Juncaceën CS. Bloemen in een (schijnbaar) zijdelingsche bloeikolf. Een stempel. Bladen zwaardvormig. Aromatische moerasplant.

A c o r u s 27.

14, Bloemen wortelscandig, alleenstaand, in den herfstzonder bladen te voorschijn komend, Bloemdek met 6-deeligen zoom en lange

buis...............Cólchicum 7£.

Bloemen aan een bladloozen of be bladerden stengel .... 15

15 Bloemen met kelk en bloemkroon..........16

Bloemen met enkelvoudig bloemdek..........18

16 Bladen tegenoverstaand of in kransen.........17

Bladen wortelstandig, eirond of elliptisch tot lijnvormig. Stijlen 6 tot veel. Vruchtbeginsels talrijk......Alisma 2£.

17 Bladen tegenoverstaand. Stengel 0,02—0,05. Oeverplant,

E latin e KI. vin. Orden 2—5. Bladen in kransen. Stengel 0,30-1,00. Waterplant.

E1 ó d e a 26.

18 Vrucht een eenzadige noot. Bladen verspreid, met vliezige, sten-

gelomvattende scheeden. Stengel geleed........19

Vrucht openspringend. Bladen meest wortelstandig of tijdens den bloeitijd ontbrekend................20

19 Bloemdek groen, 6-bladig, de buitenste bladen kleiner dan de

-ocr page 51-

xxxvir

binnenste. Stempels penseelvormig.....R u m e x HO.

Bloemdek roodachtig, 4—5-spletig tot 4—5-deelig. Stempels klein,

knopvormig.......P o 1 y g o n u m KI. vm, üi-de 1.

20 Bloemdek bloemkroonachtig gekleurd. Stijlen 3, soms kort.

Cólchicum V-M. Bloemdek groen, kelkachtig Stempels 3—6, zittend.

Juncagineën 33.

Klasse VIL Heptiiiulria. Zevenhelmigen.

1 Kruidachtige planten...............2

Boomen. Bladen handvormig samengesteld, 5—7-tallig. Kroon-bladen 4—5. Vrucht een doosvrucht . . . Aésculus l(tT.

2 Bladen in het midden van den stengel bijna in kransen. Stengel meest d-bloemig. Bloemkroon stervormig, dien 6—8-deelig, wit.

T r i e n t a 1 i s 2SO.

Bladen tegenoverstaand. Bloemen in dichte, hladokselstandige trossen. Bloemkroon geel.

L y s i m a c h i a (t h y r s i f 1 ó r a) KI. v, Orde d. Bladen wortelstandig. Bloemen in een eindstandige bloeikolf, door een groote, van binnen witte, scheede omgeven. Bloemdek ontbrekend...........Calla KI. vi. Orde 1.

Klasse VIII. Octandria. Achthelmigen.

2 12

3

4

Een stijl.....Orde 1. Monogynia. .

Twee tot vijf stijlen. Orden 2—5. Di-Pentagynia

Bloemen met enkelvoudig bloemdek........

Bloemen met kelk en bloemkroon........

Stempel 1. Bloemdek met uitgespreiden 4-deeligen zoom. Vrucht

eon bes of oen noot.....Thymolaeaceën ±OS.

Stempels 2 of 3. Bloemdek 5- (zeldzaam 3- of 4^spletig, de noot omsluitend. Bladen met vliezige, stengelomvattende scheeden. Stengel knoopig geleed.....Polygonum 108.

Vruchtbeginsel onderstandig.............5

Vruchtbeginsel bovenstandig.............6

Bloemkroon 4-bladig. Vrucht een lijnvormige of langwerpige doosvrucht. Kruiden . . Geslachten der Onagraceën 303. Bloemkroon vergroeidbladig, klok- of kroêsvormig en 4-5-tandig-of stervormig, 4-5-deelig. Vrucht een bes. Kleine heester.

Vaccinium. 232. Boomen of heesters................7

-ocr page 52-

MXVIII

Kruiden....................8

7 Bloemkroon 4-5-bladig. Vrucht een doosvrucht. Bladen handvormig samengesteld, 5-7-talIig. Boomen . . Aésoulus £G7. Bloemkroon vergroeidbladig, vaak kleiner dan do kelk. 4-fandig of 4-spletig. Vrucht een doosvrucht. Bladen klein, smal. Kleine heesters.......Geslachten der Ericaceën 351.

8 Bloemen regelmatig. Eindhloeraen 5-tallig........9

Bloemen onregelmatig...............41

9 Bloemkroon losbladig (Eindbloemen 5-tallig) ......10

Bloemkroon vergroeidbladig, trompetvormig, met korte, buikige buis, \'2-spletig.............C h 1 o r a 3S7.

40 Bloemkroon uitgespreid. Kroonbladen genageld. Bladen gevind.

R u t a i63.

Bloemkroon rolrond-klokvormig. Kroonbladen aan den voet knobbelig. Planten zonder groene bladen . . Monótropa 2S3.

11 Bloemen gespoord. Vrucht 3-knoppig, niet openspringend. Bladen

meest schildvorraig........T r o p a ó o 1 u m ±63.

Bloemen door 2 grootere, gekleurde, tegen do bloemkroon liggende kelkbladen vlak. Bladen lancetvormig tot elliptisch.

P ol y g o 1 a. KI. xvn.

12 Bladen enkelvoudig, ongedeeld............13

Bladen vindeelig of gevind, lü-uiden.........17

13 Kruidachtige planten................14

, Boomen. Bladen gezaagd. Bloemen in bundels of hoofdjes vóór

de bladen verschijnend. Vruchten gevleugeld.

U1 m u s KI. v, Orde 2.

14 Stijlen of stempels 2-3...............15

Stijlen 4....................16

15 Bladen tegenoverstaand of verspreid, nier- tot cirkelvormig. Kelk

4-5-8pletig, geelachtig. Bloemkroon ontbrekend. Bloemen in vlakke

bijschermen........U h r y s o s p 1 é n iu m 300.

Bladen verspreid, met vliezige scheeden, eirond tot lancetvormig of hart- of pijlvormig. Bloemdek (3-)5-splelig, meest roodachtig.

Vrucht een driekantige noot.....Polygonum 108.

Bladen tegenoverstaand, smal lijnvormig, zonder scheeden. Kelk

5-deelig, groenachtig. Bloemkroon ontbrekend.

S c 1 e r a n t h u s KI. x. Orden 2—5.

16 Bladen kranswijs of tegenoverstaand. Bloemen klein, in de bladoksels. Vrucht een 3-4 bokkige doosvrucht. Water-of moerasplan ten.

Elatineën 1S6,

-ocr page 53-

IXXH

Bladen aan den top van den stengel in kransen (meeat 4 bijeen). Bloemen alleenstaand, eindelings, groenachtig. Vrucht een bea.

Paris VO.

Bladen tegenoverstaand. Bloemkroon 5-, zeldzatnar 4-bladig. Vrucht een doosvrucht. Geslachten der Caryophylleën ±72.

17 Landplanten. Bladen gevind.............18

Waterplant. Bladen kransstandig, kamvormig vindeelig. Bloemen klein, in aren........Myriophyllum KI. xxi.

18 De meeste bladen wortelstandig, de aan den stengel staande tegenoverstaand. Bloemen 5-9 bijeen, in een eindclingsch, bijna kubusvormig hoofdje, groenachtig.......Adóxa 200.

Bladen verspreid. Bloemen in lange aren. Bloemkroon geel.

Agrimónia KI. xi, Orden 2—5.

Klasse IX. EnneAndria. Negenhelmigen.

1 Bladen wortelstandig, breed lijnvormig. Bloemen in schermen. Bloemdek dubbel, 6-bladig, gekleurd. Vruchtbeginaels 6. Waterplant ...............Bütomus 33.

Bladen stengelstandig, groot, rondachtig-eirond tot langwerpig. Bloemdek enkelvoudig, 6-deelig. Stijlen 3, soms 2 of 4, zeer kort.

R h e u m 113-

Klasse X. Decandria. Tie nhelmigen.

1 Een stijl.......Or del. Monogynia. . 2

Twee tot vijf tien) stijlen. Orden 2—5. Di-Pentagynia. 8

2 Kelk en bloemkroon voorhanden...........3

Bloemkroon meest ontbrekend............7

3 Kruidachtige planten...............4

Kleine heesters. Bladen enkelvoudig, ongedeeld, soms zeer klein. Bloemkroon vergroeid- tot losbladig. Vrucht een doosvrucht of bes.

Ericaceën 2Ai.

Bladen gelobd tot gevind...............5

Bladen enkelvoudig, ongedeeld............6

Bladen ontbrekend. Kelk en bloemkroon 4 —5-bladig. Bloemen

in trossen........Monótropa KI. vm, Orde 1.

5 Kelk 4—5-deelig. Kroonbladen 4 — 5. Stempel enkelvoudig. Bladen gevind met prikkelenden reuk . . \'. Rutaceën Hi.r Kelk 5-bladig. Kroonbladen 5. Stempels 5. Bladen gelobd tot gedeeld, zeldzamer gevind. Geraniaceën KI. xvi, Orden 1—4. 5 Kelk bijna tot aan den voet 5-deelig. Bloemkroon 5-bladig. Bla-

-ocr page 54-

den gekarteld of gezaagd, meest altijd groen . P i r o 1 a 35A. Kelk 5-spletig. Bloemkroon vergroeidbladig, 5-spletig. Bladen gaafrandig.............S a m o 1 u s 3S1.

7 Kleine, liggende kruiden. Bloemen klein, in kluwens in de bladoksels, wit- of groenachtig.

Geslachten der Caryophylleën KI. v, Orde 1. Rechtopstaand kruid. Bloemen in vlakke bijschermen.

Chrysosplénium KI. vin. Orden 2—5.

8 Bloemkroon voorhanden............. . 9

Bloemkroon ontbrekend..............16

9 Vruchtbeginsel of de vruchtbeginsels bovenstandig .... 10 Vruchtbeginsel geheel of half onderstandig.......14

10 Bladen verspreid.................11

Bladen tegenoverstaand. Kelk 4—5-tandig tot 4—5-bladig. Kroon-bladen 4—5, gaaf, uitgerand of gespleten (vaak schijnbaar 10). Vruchtbeginsel meest 1-hokkig . . Caryophylleën J7S.

11 Vruchtbeginsels 5. Kelk 5-deelig. Kroonbladen 5. Bladen min of

meer vleezig.............Sedum 203.

Vruchtbeginsel 1.................12

12 Kelk- en kroonbladen 5..............13

Kelk 4—6-deelig. Kroonbladen 4—0, ten deele onregelmatig ingesneden. Vrucht vroeg openspringend.

Reseda KI. xi. Orden 2—5.

13\'Vruchtjes 5, eenzadig. Bloemkroon blauw of rood. Bladen gelobd

tot gedeeld.....GeraniaceënKl. xvi. Orden 1—4.

Vrucht een veelzadige doosvrucht. Bloemkroon \'geel of wit. Bladen 3 tallig........Oxalis KI. xvi. Orden 1—4.

14 Kruiden....................15

Heester. Bladen tegenoverstaand. Kelk 5-tandig. Bloemkroon 5 bladig. Stijlen 3..........D e li t z i a 2?0:f.

15 Stijlen 2. Bloemen in trossen of schermvormige trossen, geel of wit. Bladen ongedeeld of 3—5-spletig . . Saxifraga 199. Stijlen 4—5. Bloemen in een eindelingsch, bijna kubusvormig hoofdje, groenachtig. Bladen 3-tallig.

A d ó x a KI. vin, Orden 2—5.

16 Kelk vlak, 4—5-spletig, geelachtig. Vi uchtbeginsel half onderstandig. Bladen cirkel- tot niervormig.

Chrysosplénium KI. vnr, Orden 2—5. Kelk klokvormig, 5-deelig, groen, wit gerand. Vruchtbeginsel bovenstandig. Bladen lijnvormig . . . . Scleranthus IVS.

-ocr page 55-

XLI

Kelk 4—5-bIadig, roodachtig. Stijlen 10. Vruchtbeginsel boTen-standig............Phytolacca «TJ.

Klasse XI. Dodecandria. Twaalfheimigen.

Een stijl.....Orde 1. Monogynia . . . 2

Twee tot veel stijlen. Orden 2 — 5. Di-Polygynia . . 4 Vruchtbeginsel bovenstandig. Bloemkroon losbladig .... 3 Vruchtbeginsel onderstandig. Bloemdek enkelvoudig, klokvormig, S-spletig, bruinachtig. Bladen niervormig, langgesteeld.

A s a r u m 102.

Kelk S-IS tandig, buisvormig. Bloemkroon 4-6-bladig, purper.

Stijl i. Doosvrucht 2-hokkig......Lythrum 307.

Kelk 2-8pletig. Bloemkroon 4-6-bladig, geel. Stijl 3-6-deelig. Doosvrucht 1-hokkig, overdwars openspringend.

Portulaca 1 73.

Planten zonder melksap..............5

Planten met wit melksap. Bloemen meest groenachtig geel. Vruchtbeginsel knikkend, 3-knoppig.....Euphorbia KI. xxi.

Bladen afgebroken gevind. Kelk 5-spletig. Kroonbladen 5. Vruchtjes 2, eenzadig, nootachtig......Agrimónia 2JLO.

Bladen vinspletig of ongedeeld. Kelk 4-ö-deelig. Kroonbladen 4-6, ten deele onregelmatig ingesneden. Vruchtbeginsel vroeg

openspringend.............Réséda f.5#.

Bladen enkelvoudig, ongedeeld, vleezig. Kelk 5-20- (meest 12-) deelig. Kroonbladen (aan den voet verbonden) en vruchtbeginsels 5-20...........Crassulaceën SOI.

Klasse XII. Icosandria. Twintig hel mige n.

Een stijl......Orde 1. Monogynia . . . . 2

Twee tot vijf stijlen. . Orden 2—5. Di-P e n t agy ni a . 4

Zes of meer stijlen . . Orde6. Polygynia.....6

Vruchtbeginsel bovenstandig. Kelk 5-slippig. Kroonbladen 5, wit

tot rose. Steenvrucht.......Amygdaleën 329.

Vruchtbeginsel onderstandig.............3

Bladen elliptisch tot eirond. Kelk 4-5-spletig. Bloemkroon 4-5-bladig. Stijl diep 4-spletig. Vrucht een doosvrucht.

Phiiadelpheën 201. Bladen gelobd. Kelk 5-spletig. Bloemkroon 5-bladig. Stijl ongedeeld, met enkelvoudigen stempel. Sappige steenvrucht.

Crataegus (monogyna) 209.

-ocr page 56-

XL II

Bloemkroon voorhanden ..............5

Bloemkroon ontbrekend. Kelk 4-deeliff, Bloemen in bolvormige aren. Bladen gevind. Kruid. . Sanguisórba (minor) KI. xxi. Vruchtbeginsel 1, 2-5-hokkig, met de vleezig wordende kelkbuis vergroeiend en een sohijnvrucht vormend. Boomen of heesters ...............Pomaoeën 208.

Vruchtbeginsels 3—5 of meor, vrij, bij de rijpheid als een doosvrucht naar binnen openspringend. Heesters of kruiden.

Spiraea 2\'£6.

Kelk 5-10-slippig. Kroonbladen 5, zeldzamer 4. Vruchtbeginsels talrijk, vrij. Bladen met steunbladen. Kruiden en heesters.

Rosaceën \'■ill.

Kelk- en kroonbladen in onbepaald aantal voorhanden, bruin, langzaam in elkaar en ook in de meeldraden overgaand. Bladen zonder steunbladen, tegenoverstaand, ongedeeld.

Galycantheën £08.

Klasse XIII. Polyandria, Yeelhelmigen.

Een stijl......Ordel. Monogynia.....2

Twee tot veel stijlen . .Orden 2—7. D i-P o 1 y g y n i a. . 7

Landplanten . .................3

Waterplanten. Bladen groot, drijvend. Kelk 4-o-bladig, Kroonbladen talrjjk, wit of geel . . . . Nymphaeaceën £22.

Bloemen regelmatig................4

Bloemen onregelmatig. Kelk gekleurd, veel grooter dan de in honigbakjes veranderde bloembladen. Vruchtjes \'U-5).

Geslachten der Ranunculaceën KI. xm. Orden 2—7.

Bloemkroon 5-bladig................5

Bloemkroon 4-bladig, even als de kelk afvallend.....6

Kelkbladen 3 (of 5, waarbjj 2 kleinere). Stempel enkelvoudig. Vrucht een doosvrucht. Kleine heesters of kruiden. Cistineën JÊ.A1. Kelkbladen 5, gelijk. Stempel 5-tandig. Vrucht nootachtig. Bladen

hartvormig. Boomen.........Tiliaceën ±37.

Kelk 2-bladig. Doosvrucht bolrond, knods- of lijnvormig. Stengelbladen meest vindeelig.....Papaveraceën 132.

Kelk i-bladig. Vrucht besachtig. Blailen 3-tot meervoudig 3-tallig.

A c t a é a ±31.

Kruidachtige planten...............8

Boomen of heesters. Kelk 3-5-bladig. Bloemkroon 6 tot meerbladig.

Magnoliaceën ±31.

-ocr page 57-

XL 111

Vruchtbeginsels 2 tot veel, meest vrij. Bloemkroon 3-6-of meerbla-dig, vaak zeer klein en eigenaardig gevormd of ontbrekend. Bladen meest gedeeld of samengesteld . . Ranunculaoeën 123. Vruchtbeginsel l. Stijlen 3(-5). Meeldraden tot 3(-5) bundels vergroeid. Bloemkroon 5-bladig, ongedeeld, tegenoverstaand.

Hypericineën KI. xvui-

Klasse XIV. Didynamia, Tweern ach tigen.

Vruchtbeginsel 4-deelig, later ia 4 eenzadige nootjes uiteenvallend, (ü r d e 1. G y m n o s p é r ra i a.) Kelk 2-10-tandig. Bloemkroon vergroeidbladig, onregelmatig, meest \'i-lippig. Bladen tegenoverstaand. Stengel vierkantig......Labiaten 2SS:.

Vruchtbeginsel (van buiten) enkelvoudig.

Ürde2. Angiospermia . . \'2

Kruidachtige planten................3

Heesters. Kelk 2-lippig of 5-deelig. Bloemkroon buikig-klokvor-mig of trechtervormig, met bijna 2-lippigen zoom.

Bignoniaceën 281.

Planten met groene bladen.............4

Planten zonder groene bladen............5

Kelk 4- of 5-tandig. Bloemkroon trechtervormig, met ongelijk 5-spletigen zoom. Vrucht, als zij rijp is, in nootjes uiteenvallend.

Verbenaceën 297. Kelk 2-5-slippig. Bloemkroon min of meer ongelijkslippig tot 2-lippig. Doosvrucht 2-hokkig . Scrophularineën 270. Bloeiwijze nair een zijde gekeerd. Schubben tegenoverstaand.

L a t h r a ó a 2S1* Bloeiwijze naar alle zijden gekeerd. Schubben verspreid.

O rob anche 281..

Klasse XV. Tetradynamia, Viermachtigen.

Kelk 4-bladig. Kroonbladen 4, soms ontbrekend. Meeldraden op den bloembodem ingeplant. Stamper quot;1. Vrucht een hauw of een hauwtje.............C r u c 1 f e r e n l.\'f.V

Klasse XVI. Mouadélphia, E e u b r o e cl e r i g e u.

Meeldraden 4-10. Orden 1-4. T e t r a-U é\'o a n d r i a ... 2 Meeldraden veel. (O r d e 5. P o 1 y a n d r i a) Kelk ö-spletig, aan den voet met een bijkelk. Kroonbladen 5. Vrucht in talrijke, niervormige deelvruchtjes uiteenvallend. Bladen handnervig, gelobd

-ocr page 58-

xliv

tot gedeeld............Malvaceën J58,

2 Bloemkroon losbladig . . ;............3

Bloemkroon vergroeidbladig (soms bijna tot aan den voet gedeeld) .....................7

3 Bloemkroon regelmatig...............4

Bloemkroon onregelmatig..............6

4 Bladen gelobd tot gedeeld, gevind of 3-tallig......5

Bladen ongedeeld, smal. Bloemkroon 5-bladig of 5-deelig. Meeldraden 5..........Linum KI. v, Orden 3—6,

5 Bladen gelobd tot gedeeld of gevind. Kelk- en kroonbladen 5. Meeldraden 5—10. Vruchtjes 5, eenzadig, bij rijpheid zich met de stijlen van een middelzuiltje loslatend. Geraniaceën ±00. Bladen 3-fallig. Blaadjes overlangs gevouwen. Kelk- en kroonbladen 5. Meeldraden 10. Vrucht een 5-kleppige, veelzadige doosvrucht..............Oxalisl 64.

6 Kelk 5-tandig tot 5-deelig of 2-lippig. Bloemkroon vlindervormig, Meeldraden 10. Bladen meest samengesteld.

Papilionaceën 231. Bloemen door twee grootere, gekleurde, tegen de bloemkroon liggende kelkbladen vlak. Meeldraden 8. Bladen enkelvoudig.

P o 1 y g a 1 a KI. xvii.

7 Planten met ranken en gelobde bladen. Bloemkroon S-spleiig tot ,5-deelig. Vruchtbeginsel onderstandig.

Cucurbitaceën KI. xxr. Planten zonder ranken, met ongedeelde bladen. Bloemkroon 5-deelig.....................8

8 Vruchtbeginsel 1. Meeldraden alleen beneden vergroeid. Bloemkroon geel........L y si m a c h i a KI. v, Orde 1.

Vruchtbeginsels 2, met gemeenschappelijken stempel. Meeldraden geheel vergroeid. Bloemkroon wit . Vincetóxicum 3GO.

Klasse XVII. Diadélphia. Tweebroederigen.

1 Meeldraden 10, alle tot een bundel vergroeid, of 9 vergroeid en

1 vrij. Bloemkroon vlindervormig. Kelk 5-tandig tot 5-deelig of

2 lippig. Bladen meest samengesteld. Papilionaceën 231. Meeldraden 8, tot 2 bundels vergroeid. Bloemen door 2 grootere, gekleurde, togen de bloemkroon liggende kelkbladen vlak. Bladen enkelvoudig, ongedeeld.....Polygaleen 1G8.

-ocr page 59-

XL V

Meeldraden 6, 3 aan 3 vergroeid. Kroonbladen 4, het bovenste gespoord. Kelkbladen % afvallend. Bladen samengesteld.

Fumariaceën 133.

Klasse XVIII. Polyadélphia. Veelbroederigen.

Kelk 5-deelig of 5-bladig. Kroonbladen 5, geel. Stijlen (bij de inlandsche soorten) 3. Doosvrucht 3-hokkig. Bladen tegenoverstaand, ongedeeld.........Hypericum

Klasse XIX. Syngenésia. Saamhelmigen.

Bloemen in hoofdjes door een gemeenschappelijk omwindsel omgeven. Kelk meest uit een, uit haren bestaand, pluis bestaand. Bloemkroon buisvormig, 5-tandig of 5-spletig of lintvormig.

Vrucht niet openspringend.....Compositen 313.

Vergelijk ook Jasióno. KI. v, Orde 1.

Bloemen niet in hoofdjes..............2

Bloemen gespoord. Vrucht een doosvrucht.......3

Bloemen ongespoord. Bloemkroon stervormig, 5-spletig. Vrucht

een bes...........S o 1 an u m KI. v, Orde 1.

Kelkbladen 4, het grootste gespoord, gekleurd. Kroonbladen 4, de zijdelingsche paarsgewijze vergroeid.

Balsamineën KI. v. Orde 1. Kelkbladen 5, groen, aan den voet met aanhangsels. Kroonbladen 5, een gespoord........Viola KI. v. Orde 1.

Klasse XX. Crynündria. H e 1 m s t ij 1 i g e n.

Hehnknopjes 1—2. Vruchtbeginsel onderstandig. Bloemdek onregelmatig, 6-deelig of 0-bladig. Bladen parallelnervig, soms

schubvormig............Orchideën 81.

Helmknopjes 0. Bloemdek buikig-buisvormig, 1-lippig of 3-lob-big, afvallend. Bladen hartvormig. . Aristolóchia ±U2.

Helmknopjes 12 tot veel..............2

Waterplanten, Bloemen met kelk en bloemkroon. Kelk 4-5-bla-dig. Bloembladen talrijk. Nymphaeaceën KI. xm, Orde Landplant Bloemdek klokvormig, 3-spletig, bruin.

A s a r u m KI. xi, Orde 1. Vergeljjk ook Vincetóxicum biz. 3GO.

. Klasse XXI. Monoécia. Eenh uizigen.

Waterplanten (in water drijvend of voor \'t grootste deel onder-

-ocr page 60-

XLVI

gedoken) .................... 2

Land- of moerasplan ten..............6

2 Bebladerde planten................3

Kleine bladlooze, drijvende plantjes met bladaohtigen stengel. Bloemen uit een spleet van den stengel te voorschijn komend.

Lemnaceën 18

3 Bladen gedeeld, in kransen. Bloemen klein.......4

Bladen enkelvoudig, ongedeeld............E

i Bladen kamvormig vindeelig. Bloemen in kransen, in zich boven den waterspiegel bevindende aren. . M y r i o p h y 11 u m 20?, Bladen herhaald gedeeld. Bloemen zittend in de bladoksels. In water ondergedoken planten. . . C e r a to p h y 11 e ë n lOÉ. 5 Bladen wortelstandig, langgesteeld, pijlvormig. Kelk en bloemkroon 3-bladig. Meeldraden en stampers talrijk,

Sagittaria 35.

Bladen verspreid, tegenoverstaand of bijna kranswijs, Ijjn- tot draadvormig. Bloemdek enkelvoudig of ontbrekend.

Geslachten der Najadeën £§. C ürasachtige gewassen. Bladen smal lijnvormig, parallelnervig.

Kruiden....................

Boomen of heesters................16

7 In het wild groeiende gewassen...........

Gekweekt gras. Mannelijke bloemen in een eindelingsche pluim,

\' de vrouwelijke in zijdelingsche bloeikolven . . . . Z é a 33

8 Bloemen in rolronde, boven elkaar staande bloeikolven of in bolvormige hoofdjes, de mannelijke boven de vrouwelijke staand.

Typhaceën 291.

Bloemen in de oksels van schubachtige schutbladen (kafjes), tot op verschillende wijzen gegroepeerde, zeldzaam alleenstaande aartjes vereenigd. Meeldraden 3. Stempels 2—3. . Carex 34

D Bladen wortelstandig...............10

Bladen tegenoverstaand of verspreid..........li

10 Bladen breed, hart- of pijlvormig. Bloemen in bloeikolven, door

een groote scheede omgeven......Aroideën 26.

Bladen smal, lijnvormig. quot;Vrouwelijke bloemen 2-4 bijeen aan den voet van een gesteelde, mannelijke bloem zittend.

L i t o r é 11 a S9S.

\'ll Planten met wit melksap. Bloemen meest in schermen, geelachtig groen. Vruchtbeginsel gesteeld, 3-knoppig. Bladen meest verspreid .............Euphorbia lOS

-ocr page 61-

XL vu

Planten met brandbaren. Bloemen alleenstaand, in kluwens en in pluimen. Bloeindek enkelvoudig. Bladen tegenoverstaand.

U r t i c a 90.

Planten met ranken, Bloemen met kelk en bloemkroon. Rloem-kroon 5-spie tig of 5-deelig. Vruchtbeginsel onderstandig. Bladen bandnervig, meest gelobd . . . . Cuourbitaceën 303. Planten zonder melksap, brandbaren en ranken.....12

12 Bloemen in bolronde aren of hoofdjes.........13

Bloemen in kluwens, pluimvormige aren of trossen .... 14

13 Bladen gevind. Bloemdek 4-deelig, groen- tot bruinachtig. Stempel rood........Sanguisór ba (minor) 219.

Bladen enkelvoudig, gelobd of gespleten. Mannelijke bloemen in rijkbloemige hoofdjes. Vrouwelijke bloemen 2 aan 2 in een stekelig omwindsel..........Xanthium 331.

14 Meeldraden 5. Bladen enkelvoudig, ongedeeld......15

Meeldraden talrijk. Bloemdek 5- of 8-deelig. Bladen handlobbig.

Ricinus ±07.

15 Bloemdek vliezig, 3-5-deelig, groen of purper. Stempels 3.

Amarantaceën 113. Bloemdek kruidachtig, groen. Stempels 2,

Geslachten der Chenopodieën UI

16 Bladen naaldvormig. Mannelijke bloemen uit aarvormig gerangschikte meeldraden bestaand. Vrouwelijke bloemen in aren, uit naakte zaadknoppen bestaand. Vrucht een houtige kegel.

Geslachten der Coniferen JA Bladen niet naaldvormig..............17

17 Bloemen, althans de mannelijke, in katjes. Bladen verspreid, in

den herfst afvallend................18

Bloemen niet in katjes. Bladen tegenoverstaand, lederachtig, blijvend....................22

18 Boomen. Alleen de mannelijke bloemen in katjes . . . . .19

Mannelijke en vrouwelijke bloemen in katjes. Boomen en heesters. 20 19 Vrouwelijke bloemen alleenstaand of 2-3 bijeen aan den top der takjes. Mannelijke katjes rolrond, ongesteeld. Bladen oneven gevind.

J unglandeën lOl. Vrouwelijke bloemen alleenstaand of 2-5 bijeen, door een blijvend, later zich vergrootend bekervormig omwindsel omsloten. Mannelijke katjes rolrond of bolvormig en dan langgesteeld. Bladen enkelvoudig, ongedeeld tot bochtig gelobd.

Gupuliferen OA.

-ocr page 62-

-

.

20 Katjes, althanede vrouwelijkebolrond. Bladen handnervig, gelobd. 21 Katjes ei- tot rolrond. Vruchtbeginsels 2-hokkig, onder iedere, dekschub 1—3. Stempels 2, draadvormig. Vrucht een eenhokkige, eenzadige noot. Bladen ongedeeld, niet handnervig.

IBetulaceën 93.

21 Mannelijke katjes langwerpig, de vrouwelijke bijna bolrond, later tot een sappige soliijnbes uitgroeiend. Bloemdek 4-bladig. Meeldraden 4. Stempels 2. Boomen met melksap. Moraceën. 91. Mannelijke en vrouwelijke katjes bolrond, parelsnoervormig han gtnd. Bloemdek ontbrekend. Meeldraden talrijk. Stijlen priem-vormig. Nootjes l-zadig. Boomen niet melkgevend.

Plataneën 92.

22 Op boomen woekerende, kleine heester met gaffelvormig vertakten stengel. Bloemen I ■ of 2-huizig. Vrucht een \'eenzadige bes.

V i s c u m KI. xxii.

Een niet woekerende heester (of boom). Bloemen l-huizig. Vracht een 3-hokkige doosvrucht.........Buxus ±07.

Klasse XXII. Dioécia. Tweehuizigen.

1 Boomen of heesters................2

Kruiden....................12

2 Bladen naaldvormig ................3

Bladen niet naaldvormig..............

3 . Mannelijke bloemen in aren, vrouwelijke alleenstaand of 3 bijeen.

Bloemdek ontlirokend. Zaadknoppen niet in een holte gesloten. Schijnbes. Boomen of heesters.

Geslachten der Coniferen IA. Bloemen niet in katjes, alleenstaand. Bloemen met kelk en bloem. Kroonbladen en meeldraden 3. Stijlen 6—9. Bes 6 —9-hokkig. Klein, liggend heestertje.......Empetrum HtS.

4 Mannelijke en vrouwelijke bloemen in langwerpige of rolronde

katjes.....................

Bloemen niet in katjes...............6

5 Helmknopjes langer of korter gesteeld. Stempels 2, meest kort, vaak gespleten. Vrucht een 2(-4)-kleppige doosvrucht. Zaien met

haarkuif.............Salicineën 96.

Helmknopjes bijna zittend. Stempels 2, draadvormig. Vrucht bijna steenvruchtachtig. Zaden zonder haarkuif. Lage heester met een aangename, aromatische reuk.......M y r i c a lOl.

6 Op boomen woekerende kleine heester met gaffelvormig vertakten

-

-ocr page 63-

XLIX

stengel. Bladen ongedeeld, tegenoverstaand, lederachtig. Bloemen eindelings. Meeldraden 4. Bes . . . . V i s c u m 103. Niet woekerende, in den bodem staande heesters.....7

7 Bladen enkelvoudig, ongedeeld. Bloemen in de bladoksels. Meeldraden meest 4.................8

Bladen samengesteld. Bloemdek soms ontbrekend.....9

8 Bladen zilvergrijs schilferig, iancetvormig. Bloemdek 2-deelig of l2-spletig. Stijl kort, enkelvoudig . . . .Hippóphaë 103. Bladen groen, elliptisch tot elliptisch-lancetvormig. Kelk 4-sple-tig. Kroonbladen 4, klein. Stijl 2-4-spletig.

R h a m n u s. KI. iv. Orde 1.

9 Bladen (en takken) tegenoverstaand..........10

Bladen verspreid.................11

10 Bloemdek ontbrekend. Meeldraden 2. Bloemen rechtopstaand, in

pluimen. Bladen gevind.....Früxinus KI. ir. Orde 1.

Kelk 4-5-tandig. Bloemkroon ontbrekend. Bloemen hangend. Bladen 3-tallig of 5-tallig gevind......Negündo ±ST.

11 Bladen gevind. Bloemen in schermvormige pluimen. Kelk S-sple-

tig. Kroonbladen en meeldraden 5......Rhus 46*4.

Bladen 3-tallig. Bloemen in pluimen. Kelk 4-5-spletig. Kroonbladen en meeldraden 4-5......Ptélea KI. IV, Orde 1.

12 Waterplanten, Kelk en bloemkroon 3-bladig. Meeldraden 3-12. Slempels 3 of 6, meest 2-spletig. Vruchtbeginsel onderstandig.

Vrucht besachtig.......Hydrocharideën 35.

Landplanten...................13

13 Bladen tegenoverstaand...............14

Bladen verspreid.................18

14 Bloemdek enkelvoudig...............15

Bloemen met kelk en bloemkroon. Kelk soms onduideljjk. . 17

15 Bladen gelobd of gedeeld. Mannelijke bloemen in pluimen. Meeldraden 5. Stengel rechtopstaand of windend.

Cannabineën 91. Bladen enkelvoudig, ongedeeld............i(3

16 Planten zonder brandbaren. Mannelijke bloemen in aren, de vrouwelijke alleenstaand of in hoopjes. Meeldraden 8 of meer.

M .e r c u r i a 1 i s 1 Ot. Planten met brandbaren. Meeldraden 4. (J r tj c a (d[i o e c a) 90.

17 Kelk slechts een smalle rand. Bloemkroon 5-spletig. Meeldraden 3. Stijl 1. Vruchtbeginsel onderstandig. Stengelbladen vindeelig.

Valeriana (dioéca) 310.

D

-ocr page 64-

L

Kelk duidelijk, 5-tandig Bloemkroon 5-bladig. Meeldraden 10. Stijlen 3-5. Vruchtbeginsel bovenatandig. Bladen ongedeeld.

Geslachten der Caryophylle ën Ë fi

18 Stengel windend of met ranken zich vasthechtend. Bloemkroon diep 5-deelig. -Meeldraden 5, 2 paar vergroeid, 1 vrij. Bladen 3-

7-lobbig..........Bryónia(dioeca) 303.

Stengel niet windend of met ranken zich vasthechtend . . .15

19 Bladen herhaald gevind. Bloeiwijze pluimvormig, met aarvormige takken..........Spiraéa KI. xn, Orden 2-5,

Vergelijk ook Sanguisórba (minor) blz. 2i9. Bladen enkelvoudig, ongedeeld............

20 Bladen zeer klein, schubvormig-. Stengel zeer vertakt. Takken borstelvormig, in bundels. Bloemdek 0-deelig. Vrucht een bes.

Asparagus KI. vi, Orde 1 liiaden lijnvormig, grasachtig. Stengel niet vertakt. Bloemen in de oksels van schubvormige schutblaadjes (kafjes) tot aartjes

vereenigd..........Soorten van C a r e x S I.

Bladen ei-, spies- of pijlvormig............21

21 Buitenste bloemdek 3-deelig; hot binnenste 3-bladig. -Meeldraden 0 Stempels 3, penseelvormig. Vrucht 3-kantig.

R u m e x KL vi. Orden 2-5 Bloemdek der mannelijke bloemen 4-5-deelig\', dat der vrouwelijke 2-i-tandig. Meeldraden 4. Stempels 4 . . . Spinacia US

Klasse XXIII. Polygamia, Veelteligen.

De hiertoe behoorende geslachten zijn naar\' den bouw hunnw tweeslachtige bloemen in de voorafgaande klassen gerangschikt

Klasse XXIV. Cryptogilmia.

Beze klasse omvat de eerste 8 klassen van het natuurlijke stelsel

-ocr page 65-

OVERZICHT

van eenige, naar (l(v deden der bloem moeielijk te bepalen, land- en waterplanten. 1)

Drijvende of ondergedoken waterplanten........2

Land- of moerasplanten of in het water rechtop groeiende en zich ver boven den waterspiegel verheifende gewassen. . . 23 Geheel ondergedoken of alleen tiidens den bloeitijd zich boven

den waterspiegel verhefiende planten........• . 3

Drijvende planten of planten, wier bovenste bladen althans

drijven.....................17

Bladen gaaf, ongedeeld...............4

Bladen gaffel- of vinvormig gedoeld..........13

Bladen stekelig getand, lijnvormig, zonder nerven, 2 aan 2 dichter bijeen. Bloemen okselstandig. Moest stijve, broze planten.

X a j a s ±0.

Bladen gaafrandig. fijn getand of iets gekarteld.....5

In ondiep zeewater of in zoutbevattend water......6

In zoet, stilstaand of stroomend water.........8

Bladen niet duidelijke bladschoeden den stengel omvattend . 7 Bladen den stengel niet omvattend, in kransen van 3, bjjna draadvormig, tot 0,08 lang. Bloemen in hoopjes in de bladoksels.

Zanniehéllia ZO. Bladen borstelvormig, 0,02-0,07 lang. Bloemen in 2-bloemige,

gestoelde aren.............R ü p p i a 20.

Bladen lang lijnvormig, aan den top afgerond, 0,10-0,30 lang. Bloemen kleine, ingesloten bloeikolven vormend. Z os té ra JL9.

Bladen allo kransstandig..............9

Bladen tegenoverstaand of verspreid . . ■........l i

1

d. i. van zulke planten, die, zooals vele waterplanten, zelden bloeien of wier hloemdeelen te lilein of om andere redenen moeielijk na te gaan zijn.

-ocr page 66-

Lil

Ö Bladkransen veel- (S-\'l\'i-^bladig. Bladen lijnvorniig. gaafrandig Stengel niet vertakt, sterk, hol, geleed . . Hippüria ±04. Bladkransen 3-4-bladig...............10

10 Binden lang lijnvormig, bijna draadvomiig, gaafrandig, tot 0,08 lang,

in kransen van 3 staand......Zannichéllia 20.

Bladen langwerpig tot lijn-lancetvormig, (ijn gezaagd, omstreeks 0,01 lang, in kransen van 3-4 staand . . . . Elodéa Sft.

11 Bloemen in eindelingsche of okselttandige, lang- of kortgesteelde aren. Bloemdek 4-bladig, groen- of roodachtig. Bladen breed tot

lijnvormig.......... Potamogéton SO.

Bloeroen in eindelingsche aartjes of bundels, klein, bruinachtig.

Stengel draadvormig. Bladen bijna borstelvormig.....12

Bloemen 3-5 in de bludoksels, gesteeld. Bladen tegenoverstaand. Losse, drijvende zoden vormend......M óntia £72.

12 Bladen verspreid. Bloemen zonder bloemdek, kleine zjjdelingjche

aartjes vormend.......S c i r p u s f 1 u i t a n s © J.

Bladen in bundels. Bloemen met 6-bladig bloemdek, in hoopjes.

.1 a n c u s ©ft.

13 Bladen met rondachtige, vliezige blazen tusschen de bladslippen.

Bloemen geel, 2-lippig.......Utricularia 2S3.

Bladen zonder blazen...............14

14 Bladen in kransen................13

Bladen verspreid, soms bijna in rosetten........10

15, Bladen herhaald gaffelvormig gedeeld, met borstelvormige, zachte of lijnvormige en stijve slippen. Bloemen klein, alleenstaand in

de bladoksels........Ceratophyllum 10£.

Bladen diep kamvormig vindeelig. Bloemen in afgebroken, krans-vormige aren.........M y r i o p h y 1 1 u m SOf.

16 U\'aden kamvormig vindeelig, dicht bijeen. Bloemen in een einde-

lingschen, afgebroken tros.......Hottónia SSO.

Bladen niet vindeelig, niet dicht bijeen. Bloemen alleenstaand.

Soorten van Ranunculus £3(1.

17 Zeer kleine, drijvende of iets ondergedoken planten, met bladachtig verbreeden stengel, echter zonder bladen. LemnajMj. Grootere, bebladerde planten............18

18 Drijvende bladen gelobd tot gedeeld, de ondergedoken meest borstelvormig veeldeelig, alle vei spreid.

Soorten van Raniinculus ISO.

Bladen getand, in rosetten drijvend..........19

Bladen gaafrandig.................20

-ocr page 67-

Lilt

|I9 Bladen lijn-lanoetvormig (zwaardvormig), doornig getand, een rechtopstaande roset vormend........Stratiótes 26.

Bladen ruitvormig, getand, een op het water liggende roset vormend .

Trapa 206.

[jO Bladen verspreid, hoogstens de bovenste tegenoverstaand . .21 Bladen tegenoverstaand. Bloemen alleenstaand in de bladoksels. 22 Bladen Ung lijnvormig, grasaohtig. Bloemen dichle, bolvormige, trosvormig gerangschikte hoofdjes vormend, waarvan alleen het eindelingsche mannelijk is. Spa rganium minimum 28. Bladen elliptisch tot lancetvormig. Bloemen in meest langgesteelde eindelingsche of okselstandige, rolronde aren.

Potamogéton lt;JO.

[-ii Bladen omgekeerd eirond tot lijnvormig, de bovenste in rosetten of opeengedrongen. Bloemen zonder duidelijk bloemdek.

Cailitriche 103. Bladen elliptisch, spits, glanzig. Bloemen met 4-deeligen kelk,

zonder bloemkroon..........Isnardia 200.

|-23 Stengel windend. Bladen groot, met hartvormigen voet. Planten

2,00-3,00 lang..................24

Stengel liggend of kruipend. Meest kleine kruiden .... 25

Stengel rechtopstaand of opstijgend..........35

| i-l Bladen stekelpuntig gezaagd-getand, 3-5-lobbig of 3-5-spletig, ook ongedeeld, tegenoverstaand. Bloemen 2-huizig.

H u m u1u s 91.

Bladen gaafrandig, hart-eivormig, verspreid. Bloemen 2-slachtig, pijpekopachtig, alleenstaand (of 2 aan 2) in de bladoksels.

Aristolóchia Sipho 102. |25 Bladen vindeelig, met lijnvormige of wig-lijnvormige slippen. Bloemen in kleine bladokselstandige trossen, Hauwtjes bijna

niervormig............Corónopus 119.

Bladen enkelvoudig, ongedeeld............26

! 26 Bladen niervormig of rondachtig.......\'.... 27

Bladen elliptisch of eirond tot lijnvormig, klein. Bloemen zeer

klein......................28

| 27 Bladen niervormig, kort behaard, bijna tegenoverstaand. Stengel zeer kort. Bloemen kortgesteeld, vrij groot, .bruinachtig.

A s a r u m 102.

Bladen cirkelrond, schildvormig. Stengel draadvormig, kruipend. Bloemen in gesteelde 3-5-bloemige hoofdjes, zeer klein, wit of ü\'oodachtig...........Hydrocótyle 189.

-ocr page 68-

4

28 Bladen bijna kianswijs, lijn-langwerpig, hol, altijd groen. Bloemen alleenstaand in de bladoksels, roodachtig. Vrucht besachtig. Kleine

heester.............E m p e t r u m iOSi.

Bladen verspreid, niet stekelpuntig..........\'29

Bladen tegenoverstaand, althans de onderste.......30

29 Meest donkergroen. Bladen aan den voet met \'i-spletige pohee-den, meest lancetvormig. Bloemen 3— 5 bijeen in de bladoksels, groenachtig of purper . . Polygonum aviculare JOS. Blauwgroen. Bladen met vliezige steunbladen, lijn-langwerpig, van voren breeder. Kelkslippen wit vliezig gerand. Bloemkroon wit. Reuk eigenaardig.......C O r r i g i o 1 a if J.

30 Bladen lijn- tot priemvormig, stekelpuntig........31

Bladen eirond, elliptisch, omgekeerd eirond of langwerpig. . 32

3-1 Onderste bladen tegenoverstaand, de bovenste verspreid. Bloemen alleenstaand, okselstandig, zittend. Bloemdek 5-bladig.

1\' o 1 y c n é m u in Bladen tegenoverstaand. Bloemen gesteeld, 4-tallig.

S a g i n a 1 *.».

32 Bladen stomp, omgekeerd eirond, gesteeld. Stengel vaak rood,

kaal......................33

Bladen spits...................34

33 Bloemen in okselstandige kluwens, sneeuwwit.

Illécebrum l fü. Bloemen alleenstaand in (ie bladoksels. Bloemkroon rose, zeer klein, spoedig afvallend, soms ontbrekend . . P e p 1 i s S?OSi.

34 Bladen kortgesteeld, langwerpig of elliptisch, spits. Bloemen in kluwens, groenachtig, kaal of behaard. . lie mi aria 173. Bladen in den langeren of korteren bladsteel versmald, elliptisch, spits, iets vleezig, glanzig. Bloemen alleenstaand in de bladoksels, groen.............Isnardia

Bladen zittend, eirond tot langweipig, spits. Bloemen gaffelstan-dig. Bloemkroon wit..........Radio la HtS

35 Bladloos, vleezig, groen of \\uil purperkleurig kruid. Stengel en takken geleed. Op vochtigen zoutbevattenden bodem.

Salioórnia HG.

Glasachtige, 0,30— 1 50 hooge planten met lang lijnvormige, pa-

rallelnervige bladen. In slooten en moerassen......36

Kruidachtige, kleinere of grootere land- of moerasplanten . . 38

S6 Bloemen in eindelingsche of zijdelingsche rolronde, vleezige aren (bloeikolf)...................37

-ocr page 69-

Bloemen in bolvormige, gesteelde, trosvormig gerangschikte aren..

Sparganium 28.

37 Aren (schijnbaar) zijdelings. Stengel bladaohrig samengedrukt.

Aromatisch riekend...........Acörus Sff.

Aren eindelings, boven elkaa.\' staand, geelachtig tot bruin.

T y p h a SIT.

38 Bloemen in min of meer rolronde, door een groote, blijvende bloeiacheede omgeven bloeikolven. Bladen hart- of pijlvormig.

A r o i d e ën J?®.

Bloemen in bolronde of\' langwerpige hoofdjes. Bladen gelobd of

samengesteld..................39

Bloemen noch in bloeikolven, noch in hoofdjes. Bladen enkelvoudig, ongedeeld.................40

39 Bloemen eenhuizig, de mannelijke in hoofdjes, do vrouwelijke \'2 bijeen, in een stekelig, tot een schijnvrucht uitgroeiend omwindsel. Bladen meest 3-lobbig......Xanthium 334:.

Bloemen 2-slachtij.\', alle in hoofdjes, door een veeldeelig, doornig omwindsel omgeven. Min of meer dlstelachtige planten.

E r y n g i u m I.90.

40 Planten met wit melksap. Bladen verspreid, zelden in kransen.

Bloemen in schermen........Euphorbia lOS.

Planten zonder melksap.......•.......41

41 Bladen in kransen, lijnvormig. Bloemen okselstandig, zittend, groenachtig. Stengel rechtopstaand, hol . . Hippüris 104L.

Bladen tegenoverstaand, althans de onderste.......42

Bladen verspreid.................44

42 Bladen lijn-priemvormig, stekelpuntig, de bovenste verspreid. Bloemen alleenstaand, okselstandig, zittend. Polycnémum ±±4L. Bladen breeder, niet stekelpuntig...........43

43 Bloemkroon blauwachtig, zeer klein. Bloemen alleenstaand of in kleine bijschermen. Bladen lancet- tot lijnvormig, de onderste spatelvormig. Stengel gaffelvormig vertakt.

Valerianélla 311. Bloemkroon wit of vleeschkleurig. Bloemen vrij groot, in bij-schermen. Bladen elliptisch tot langwerpig-lancetvormig.

Asclepiadeën 200.

44 Bladen lijn- tot lijn-priemvormig . . . \'........45

Bladen breeder..................46

45 Stengel 0,10—0,45 hoog, vertakt, vleezig. Bladen stekend. Bloemen zittend, okselstandig. Plant grijsgroen . S a 1 s o 1 a i t(i

-ocr page 70-

LVl

Stengel 0,02—0,07 hoog, vertakt. Bladen niet stekend, bijna draadvormig. Bloemen eind- of okselstandig, gestoeld.

S agi n a ±7S.

40 Stengel 0,30—1,00 hoog. Bladen hart-eivormig. Bloemen in bundels in de bladoksels, lichtgeel.

Aristolochia Clematitis ±02. Stengel 0,02—0,08 hoog. Bladen eirond, spits. Bloemkroon klein, w\'t..............Centünculus S£9.

-ocr page 71-

TABEL

tot bepaling der houtgewassen naar de bladen.

Bladen naald- of sohubvoimig............2

Bladen breeder, grooter..............9

Bladen schub vormig en elkaar dakpansgewijze bedekkend of

kort afstaand, nauwelijks 0,01 lang..........3

Bladen naaldvormig (naalden), langer.........4

Takken plat gedrukt. De aan beide zgden staande bladen aan de rugzijde met een verhevenheid of een groef in de lengte.

Thuja ;f 6.

Takken niet plat gedrukt. Bladen aa» de rugzijde meest met een ingedrukte klier, van tweeërlei vorm aan eenige takken smaller, toegespitst, afslaand, aan andere aanliggend, breeder.

S a b i n a 46.

Bladen in kransen van 3, ver afstaand, van boven met vlakke groeve, blauwachtig groen, van onderen stomp gekield.

Juniperus 1®.

Bladen niet in kransen...............5

Bladen 2 tot meer bijeen in een vliezige soiieede of in bundels. 6

Bladen alleenstaand................7

Bladen 2—5 bijeen in een soheede, lang, altijd groen.

P i n u s IS.

Bladen in bundels (aan de jonge takken alleenstaand,!, zacht, des zomers groen (in den herfst afvallend) . . . -Larix 15. Bladen samengedrukt vierkant, spits, naar boven en naar de

zijden gericht..............Picea 15.

Bladen vlak, naar 2 zijden gericht..........8

Bladen stomp, uitgerand, van onderen met 2 witachtige strepen.

Abies ±G.

Bladen spits, niet uitgerand, van onderen lichtgroen, dof, zonder

strepen................Taxus 15.

Bladen tegenoverstaand..............10

-ocr page 72-

I, VIII

Bladen verspreid.................27

10 Bladen enkelvoudig................11

liladen samengesteld................23

11 liladen gaaf of ongedeeld..............12

Bladen liaudlobbig, breed..............22

12 liladen gaafrandig\'.................13

Bladen gezaagd of getand..............18

13 Op boomen -woekerende, kleine [heester. Bladen langwerpig of

lancet-spatelvormig, lederachtig......Viscum 103.

Windende heesters. Bladen elliptisch, rondachtig-elüptisch of omgekeerd-eirond, de bovenste zittend of vergroeid.

Soorten van Lo nicér a 30!t. Niet woekerende, rechtopstaande heesters........14

14 Bladen min of meer lederachtig, kaal.........15

Bladen kruidachtig................16

15 Bladen elliptisch, stomp, stijf, hoogstens 0.02 lang.

Buxus107.

Bladen langwerpig-lancetvormig tot lancetvormig, spits, langer.

Ligüstrura 2SS.

1(5 Bladen aan den voet hartvormig-rondachtig tot eirond, toegespitst, kaal.............Syringa lt;£.».».

Uladen aan den voet niet hartvormig.........17

17 De uit den middelnerf ontspringende sterkste zijnerven loepen in den bladtop boogvormig samen. Bladen eirond tot elliptisch, toegespitst...............Co mus 18(4.

Zijnerven naar den bladrand loopend. Bladen elliptisch, langwerpig of langwerpig-elliptisch, spits. Soorten van L o n i c é r a 30!f.

18 Bladen van onderen viltig, grijsachtig-wit, van boven los behaard, elliptisch of elliptisch-langwerpig, spits.

Viburnum L a n t a n a 3«r Bladen kaal oi\' althans weinig behaard........19

19 Zijnerven boogvormig naar den bladtop loopend.....20

Zijnerven naar don rand loopend...........21

20 Bladen fijn-, maar dicht gekarteld-gezaagd, eirond-elliptisch of

elliptisch. Doornige heester......R h a m n u s 169.

Bladen fijn gezaagd, elliptisch, toegespilst. Geen dorens.

Philadélphus SOI.

21 Takken vierkantig of wrattig. Bladen langwerpig tot eirond, toegespitst, stekelpuntig fijn gezaagd. . . . Evónymus ±?o. Takken rond, glad. Bladen lancetvormig, toegespitst, gezaagd.

-ocr page 73-

LIX

kaal of van onderen fijn behaard . . Soorten van S a 1 i x 96.

22 liladsteel naar boven met klieren. Bladen 3-lobbig, grot getand.

Viburnum Op u lus 307. Bladsteel zonder klieren, 3—fi-lobbig, met gaafcandige, grof ge-karteld-gezaagde of getande lobben.....Acer 166.

23 liladen handvormig samengesteld. 5—7-tallig. Blaadjes wigvormig-omgekeerd-eirond, iets getand . . . A é s c u 1 u s 16\'?. liladen gevind .................^

■24 Klimmende heester. Bladen enkelvoudig tot gevind, met hart- of eivormige, gaafrandige of gekartelde blaadjes.

Clématus Vitalba 12 M. Heehtopslaande heesters..............^5

25 leder blaadje aan den voet met zeer kleine, lijnvormige steun-

hlaadjes. Takken houtig......S t a p h y 1 é a lamp;O.

ieder blaadje zonder steunblaadjes..........

26 lilaadjes min ofmeer gesteold. \'l\'akken gegroefd, met merg gevuld.

Sambücus 30?

Blaadjes zittend, langwerpig-lancetvormig, veeljukkig. lakken houtig. Knoppen zwart.......F r a x i n u s 2S(1.

27 Bladen enkelvoudig................

Bladen samengesteld...............ö3

28 Bladen ongedeeld, gaaf..............

Bladen gelobd of gespleten.............

29 Bladen even lang als of weinig meer lang dan breed, driehoekig, ruitvormig, rondaohtig, omgekeerd-eirond. hartvormig-rondaohtig of

harlvormig-eirond, nooit gaafrandig..........^

Bladen oinstrecks dubbel zoo lang als breed, elliptisch, eirond,

omgekeerd-eirond of langwerpig-eirond........37

Bladen meer dan dubbel zoo lang als breed, langwerpig, lan-cetvormig tot lijn-lancetvormig............47

30 De sterke zijnerven uit de middelnerf loopon recht naar den bladrand.....................

De zijnerven bereiken den bladrand niet, maar splitsen zich voor dien tijd in vele kleine takjes.......... • •gt;\'*

31 Bladen aan den voet hartvormig, rondachtig-omgekeerd-eirond, toegespitst, dubbel gezaagd, zwak gelobd, kort behaard.

C o r y 1 u s 9 Ê

Bladen aan den voet niet hartvormig.........32

32 Bladen 3-hoekig tot ruitvormig, toegespitst, dubbel gezaagd, kaal of behaard............Bötula 93.

-ocr page 74-

LX

Bladen rondachtig of rondachtig-omgekeerd eirond, meest uit-gerand-gezaagd, kaal.....Alnus glutlnósa »3.

33 liladen met luirtvormigen voet............34.

Bladen zonder of met onduidelijk hartvorraigen voet ... 35

34 Bladen toegespitst, scheef hartvormig, gezaagd, van onderen

kaal of kort behaard..........Til ia 157.

Bladen geku-teld-gezaagd, kaal . Prunus Mahaleb £3».

35 Bladen 3-hoekig of ruitvormig, gekarteld-gezaagd, toegespitst, aan don voet meest afgeknot of wigvormig.

Soorten van P ó p u 1 u s lOU. Bladen rondachtig tot elliptisch of oirond........3ö

36 Bladsteel zijdelings samengedrukt. Bladen bijna cirkelrond, stomp

getand, kaal........Pópuluatrémula AOO.

Bladsteel niet samengedrukt. Bladen rondachtig tot elliptisch of eirond, klein gezaagd, kort toegespitst . . . . Pi rus 21.1.

■37 De sterke zijnerven loopen recht tot aan den bladrand . . 38 üe zijnerven bereiken den bladrand niet, maar splitsen zich voor dien tijd in vele fijne takken............42

38 Bladen van onderen grijs- of witviltig, dubbel gezaagd of klein gelobd elliptisch tot langwerpig . . . So r bus Aria 312. Bladen niet grijs- of witviltig............39

39 Bladen aan den voet scheef of ongelijkzijdig, dubbel gezaagd. 40 Bladen aan den voet niet scheef of ongelijkzijdig.....41

40 Bladen aan den voet meest duidelijk ongelijkzijdig, van onderen kort behaard of kaal en alleen in de hoeken der aderen gebaard, vaak ruw............Dlmus 92.

Bladen aa i den voat scheef, alleen op de nerven van onderen iets behaard............C a r p i n u s 9S:.

41 Bladen met gegolfden rand, onduidelijk getand, gewimperd, van onderen in de hoeken der aderen methaarbundels. Fagus 9S, Bladen meest dubbel gezaagd, meest kort behaard.

Alnus incdna 93.

imi Bladen gaafrandig of bjjna gaafrandig.........43

Bladen gezaagd, getand of gekarteld.........45

43 Bladen van onderen wit- of grijsviltig.........44

Bladen kaal of alleen op de nerven behaard, met behaarde stelen.

F r a n g u 1 a 169.

Vergelijk ook S a 1 i x biz. 9S.

44 Bladen 0,01—0,03 breed. Steunbladen lancetvormig.

Cotoneaster 211.

-ocr page 75-

I.xf

Bladen 0,04—0.07 breed. Steunbladen eivormig-rondachtig, klior-

aohtig getand............Cydónia \'Hl.

45 Bladsteel even lang of half zoo lang als de bladvlakte. Blaadjes

meest behaard, klein gezaagd.......Pi rus 3±±.

Bladsteel korter.................46

46 Bladen eerst van onderen viltig, aan weerszjjden afgerond of van voren afgeknot, gekarteld-gezaagd. Bladsteel nooit klierachtig.

Amelanchier 313. Hladen van onderen kaal of behaard, stomp, spits of toegespitst, gezaagd tot dubbel gezaagd. Bladsteel aan den top soms klierachtig.

Prunus S39.

Bladen kaal, van boven glanzig, klierachtig gezaagd, eirond-

elliptisch. Bladsteel klierachtig . . S a 1 i x p e n t a n d r a 9C.

47 Bladen gaaframüg of bijna gaafrandig.........48

(Maden gezaagd, getand of gekarteld.........51

48 Bladen knal..................49

Bladen niet kaal . . ...............50

49 Takken naar beneden gebogen of hangend. Bladen langwerpig-

lancetvormig............Lycium 263.

Takken niet hangend, kort. Bladen lancetvormig, aan den voet wigvormig versmald..........Daphne AOS.

Takken rechtopstaand. Bladen langwerpig-omgckeerd-eirond tot wig-lancetvormig, aan den top iets gezaagd, van onderen dunviltig.

M y r i c a lOJ.

50 B laden bijna zittend, van onderen wit of grijssohilferig, lijn-lan-

cetvorrnig. Doornige heester.....H i p p o p h a ë 103.

Bladen gesteeld, langwerpig-lancetvormig, van onderen viltig.

Met of zonder dorens........M e s p i 1 u s S\'lt.

Bladen gesteeld, smal lancetvormig tot elliptisch-lancetvormig, van onderen zijdeachtig behaard of viltig, met steunbladen. Geen

dorens...........Soorten van S a 1 i x OG.

5-1 Knoppen door een kapvormig omhulsel omsloten. Bladen langwerpig tot lijn-lancetvormig, kaal, van onderen zijdeachtig behaard of viltig, meest fijn gezaagd, met steunbladen. Salix Ofi. Knoponihulsel uit verscheidene over elkaar liggende schubben

bestaand....................52

52 Bladen min of meer lederachtig . . . •........53

Bladen kruidachtig, kaal..............54

53 Bladen langwerpig-lancetvormig, 3- 4-maal zoo lang als breed, lang toegespitst gezaagd........Castanea 9G.

-ocr page 76-

LKIl

Bladen eirond-langwerpig, iets meer dan dubbel zoo lang als

breed, gegolfd, stekelig getand .......I 1 e x IS\' I.

S4 Bladen naar den voet gaafrandig, langwerpig-lancetvormig, kaal. Takken bruin, kantig, gegroefd.

Spiraéa salicifólia 236. Bladen gewimperd-gezaagd, langwerpig-otngekeerd-eirond. Steunbladen door stekels vervangen . Berberis vulgaris 132. liladen stekelpuntig gezaagd, lancetvormig, in den bladsteel ver

smald ...............Pérsioa 229.

55 Klimmende heesters................56

Rechtopstaande heesters of booraen..........57

56 Bladen lederachtig, altijd groen, 5-hokkig gelobd. Bladlobbeii gaafrandig.............H é d e r a 1SS.

Bladen kruidachtig, 3—5-lobbig. llladlobben grof getand.

Vitis 16*9.

57 Hladen van denzelfden boom (of heester), deels ongedeeld, deels door stompe bochten 3—5-lobbig of -spletig, allo ongelijk gezaagd, aan den voet iets ongelijk, do bovenste duidelijk hartvormig.

l\\l or u s 91.

Bladen alle gelijk van vorm ............58

58 Bladen vinlobbig of vinspletig............51)

Bladen handlobbig of handsplerig..........60

59 liladlobben gaafrandig. Bladen bochtig gelobd, in omtrek omi;e-keerd-eirond of langwerpig-omgekeetd-eiioiid . Quercus

Bladlobben gezaagd of getand. Bladen in omtrek broed eirond nf langwerpig-elliptiseh tot langwerpig.

Soorten van Sorb us 212.

60 Bladen zeer groot (0,10-0,20 middellijn) of van onderen witviltig. 61 Bladen kleiner, van onderen niet witviltig.......ij\'2

61 Bladen van onderen witviltig, bochtig gelobd.

P ó p u 1 u s a 1 b a l.OSP. Bladen van onderen kaal of kortbehaard, groot.

Platanus 02.

6\'2 Bladen aan den voet wigvormig in den bladsteel versmald, met

steunbladen...........Crataegus 209.

Bladen aan den voet afgeknot of hartvormig, zonder steunbladen.

Ribes 19^i.

63 Bladen handvormig samengesteld, 3-5(-7)-tallig......64

Bladen gevind..................66

6\'i Bladen S-tallig, met gaafrandige blaadjes. Rechtopstaande of op-

-ocr page 77-

Lxm

stijgende heesters...........C y t i s u s 23S.

Bladen 5-tallig..................65

65 Klimmende heester met :i-5-taUige, kale, glanzige bladen.

Ampelópsis 109. Rechtopstaande tot liggende en kruipende, stekelige heesters met 3-5(-7)-tallige, meest behaarde bladen . . . . II u bus 60 Bladen even gevind. Blaadjes omgekeerd-eirond of wigvormig-langwerpig, gaafrandig, stekelpuntig . . Carragana 24LI. Bladen oneven gevind...............

67 Blaadjes gaafrandig of bijna gaafrandig........68

Blaadjes duidelijk gezaagd.............70

68 Blaadjes elliptisch tot langwerpig-eirond. stomp of uitgerand . 69 Blaadjes langwerpig of langwerpig-eirond, spits of toegespitst, bijna gaafrandig. Steunbladen ontbrekend.

.1 ug 1 a n s lOl.

60 Steunbladen in sterke stekels veranderd. Blaadjes tot 0,04 lang.

R o b i n i a S4L1.

Steunbladen klein, gekleurde slippen vormend. Blaadjes nauwelijks 0,02 lang...........Colutéa \'i-\'ÈO.

70 Steunbladen blijvend, voor de grootste helft met den bladsteel vergroeid. Stengel en meest ook de bladsteel met stekels bezet.

Rosa 2ia.

Steunbladen meest vroeg afvallend, weinig of niet mot den bladsteel vergroeid............So r bus 3 I\'S.

Steunbladen klein, draadvormig, uit den bladsteel ontspringend. Stengel met kleine stekels. Bladen 3-5-7-tallig, gevind.

Rubus l d aé us 223.

-ocr page 78-

Yerklanng lt;ler gebruikte teekens.

® — een eenjarige plant.

®® = een tweejarige plant.

2J- — een kruidachtige, overblijvende plant.

1) — een houtige plant (boom, heester, halve heester).

30,00 — 30 Meter. 3,00 — 3 Meter. 0,30 — 30 Centimeter. 0,03 — 3 Centimeter. 0.003 3 Millimeter.

-ocr page 79-

CORMOPHYTEN. VAATKRYPTOGAMEN.

FAMILIE 1-5.

-ocr page 80-

Klasse VI. Eqiiisetineën.

I. Fam. Equisetaceën.

Kenmerken dezelfde als voor ile familie zijn opgegeven.

Equisétum. 2. \\ 1. Equisétum Trn. Paar destaart. xxiv.

1 De vruchtbare en onvruchtbare stengels verschillen in vorm van

elkaar.....................2

De vruchtbare en onvruchtbare stengels zijn gelijk van vorm, verschijnen gelijktijdig, zijn groen, vertakt of niet vertakt. . 4

2 Vruchtbare «tengels eerst niet vertakt en meest roodbruin, later, evenals de gelijktijdig verschijnende onvruchtbare stengels, vertakt en geheel gelijk aan deze. Scheeden der vruchtbare sten- | gels rolrond klokvormilt;r, groot, aan den voet groen, boven rood- Bi bruin, droogvliezig, in 3-11 langwerpig lancetvormige, stompe ffi (ieder uit 2-4 vergroeide tanden bestaande) slippen gespleten. K Onvruchtbare stengels groen, meest overhangend, met boogvormig n neerhangende, 4-5-kantige, vertakte takken en 3-kantigo takjes. | 0,15-—0,60 Mei, Juni. Zeldzaam in bosschen. ffi

Bosch P. E. silvftticmu I. ]| Vruchtbare stengels niet vertakt, niet groen, vroeger dan de | onvruchtbare verschijnend, en nadat zij sporen voortgebracht | hebben, stervend.................3 i

3 Vruchtbare stengels roodachtig-bruin, met rolronde, opgeblazen ■ scheeden, die vrij ver van elkaar staan en 8-12 lancetvormige. zwartbruine, gedeeltelijk verbonden tanden hebben. Onvruchtbare stengels groen, vertakt. Takken meest 4-5-kautig, onvertakt. Maart, April, de onvruchtbare in den zomer. 0,15-0,30, de onvruchtbare stengel 0,15-0,50 tj,. Zeer algemeen op vochtigen grond.

A k k e r P. E. arvénse 1.

Vruclitbare stengels wit of roodachtig, met dicht op elkaar volgende, buikige, j ten laatste treclitervonnige scheeden, niet 20-30 bruine, priemvormige, bor- ^ stelvormig toegespitste tanden. Onvruchtbare stengels bijna ivoorwit, glad, met talrijke 6-8-kantige horizontaal af-taande tot boogvormig afhangende, dunne takken. April, Mei. 0,15-0,30, de onvruchtbare stengel 0,50-1,20 quot;ZJ. Enkel in Limburg en in de omstreken van Nijmegen gevonden. (E. Telmateja Ehrh, E. eburnenm Roth)......Gro ot e P. E. maximum Lmk.

-ocr page 81-

Pteridaceën.

4 Aar stomp, stengel eenjarig, tamelijk week.......5

Aar met spitsen top, stengel 1 of 2-jarig, hard, zeer ruw, meest grasgroen............. .....6

5 Stengel geel- of grasgroen, meest vertakt, geribd, iefs ruw. Scheeden rolrond, boven trechtervormig, groen, met 0-10 drie-hoekig-lancetvormige , zwartbruine tanden met breedvliezigen rand. Takken meest 5-kantig, hunne sclieedetanden driehoekig, met langen, spoedig afvallenden top Aar meest lang gesteeld 0,25-0,00 Ti Mei, Juni. Zoer algemeen op vochtige en moerassige

plaatsen..........Moeras P. E. palustre L.

Stengel grijsgroen, alleen boven of in \'t geheel niet vertakt, glad. alleen gestreept (niet geribd). Scheeden kort-rolrond, aanliggend, de bovenste afstaand, met 15-18 driehoekig priemvormige tanden met smallen vliezigen rand. Takken 4-7-kantig, hunne sclieedetanden priemvormig. Aar kort gesteeld. 0,30-1,00 4 Jlei, ,luni. Algemeen aan en in slooten.

S 1 ij kminnende P. E. limósum I

C Scheeden rolrond, aangedrukt, geribd. Tanden met priemvormige grootendeels afvallende en een gekartehien rand achterlatende, zwarte toppen. Stengel rechtopstaand, niet vertakt, zeer ruw, 10-20-ribbig. 0,30-1,00 % Mei, Juni (de overwinterende exemplaren) of Juli, Augs. (de exempl. van hetzelfde jaar). Menigvuldig in poelen en bosschen in zandige streken.

Schaafstroo. E. liiemale 1. Scheeden naar boven afstaand, klokvormig, gewelfd geribd, kort, met duidelijk 4-ribbige, witte, vaak in het midden zwarte tanden. waarvan alleen de draadvormige eindspits afvalt. Stengel dun, rechtopstaand of opstijgend, alleen aan den voet vertakt, 5-8-ribbig, diep gegroefd. 0,15-0,50 tj. Juni, Juli. Vrij zeldzaam in vochtige duinvalleien . Bonte P. E. variegatum Schleich Klasse TIL Filices.

II. Fatu. Pteridaceën.

1 Sporevruchten op de ondervlakte der bladen......2

Sporevruchten tot een trosvormige pluim vereenigd, gevormd door het bovendeel van de vruchtbare bladen. Bladen dubbel gevind.

O s m ü n d a 9

2 Vruchtbare en onvruchtbare bladen zijn gelijk van vorm . . 3 Vruchtbare bladen afwijkend van vorm. Onvruchtbare bladen vindeelig. Vruchtbare blaadjes vlak. Vruchthoopjes lijnvormig,

3

-ocr page 82-

Pteridaoeën.

aan weerskiinten van de middelrib der blaadjes. Dekvliasjes n binnen vrij.............Bléohnumö

3 Vruchthoopjes zonder dekvliesjes (dit aan jonge bladen na gaan, daar bij oude vruchtboopjes de dekvliesjes vaak afgevallen

oi\' verschrompeld zijn)...............j

Vruohthoopjes, althans op jeugdigen leeftijd, met dekvliesjes.

4 Vruohthoopjes over de ondervlakte der bladen verspreid, rond

of lijnvormig...... ...........

Vruchthoopjes langs de bladranden..........

5 Bladen aan de ondervlakte kaal of bijna kaal. Vruchthoopj

rond.....................

Bladen aan de ondervlakte met roodbruine schubben bekleed, vindeelig, in bundels. VruchthoopjeJ lijnvormig. Céterach ö.

6 Bladsteel aan den voet geleed. Bladen 2rijig, vindeelig. overwin\'

terend.............Pol y podium ó.

Bladsteel niet geleed. Bladen spiraalvormig, onkel of dubbel gö vind, niet overwinterend.......Phegópterisf

7 Vruohthoopjes onafgebroken langs de randen doorloopend, bedekt door den omgerolden bladrand. Bladen 2rijig, meest drievoud!;

gevind................P t é r i s 5.

Vruohthoopjes afzonderlijk staand aan den omgebogen bladrand.

Adiantum !t

8 Vruchthoopjes zijdelings van een nerf.........

\'Vruchthoopjes op de rugzijde van een nerf, rond.....\'11

9 Vruohthoopjes 2 aan 2 bij elkaar, lijnvormig, later samenvloeiend Dekvliesjes zijdelings, met de vrije randen naar elkaar gekeerd Bladen enkelvoudig, ongedeeld, gaafrandig.

Soolopjéndrium S Vruohthoopjes afzonderlijk. Dekvliesjes zijdelings, naar de middelrib vrij. Bladen samengesteld..........10

\'10 Vruohthoopjes lijnvormig. Kafschubben (door de sterk verdikte, donkere zijwanden hunner cellen) getralied, stijf. Bladsteel met

slechts \'1 centralen vaatbundel.....Aspléniumfi

Vruchthoopjes langwerpig, nier- of hoefijzervormig of rond, Kafschubben gelijkmatig lichtbruin, slap. Bladsteel aan den voet met 2 halvemaanvormige, met den rug naar elkaar gekeerde vaat-bundels ..............A t h y r i u m C-

•11 Dekvliesje schildvormig, in het midden vastgehecht of niervoi\' mig, in den inham vastgehecht, het vruchthoopje bedekkend.

A s p i d i u ra

-ocr page 83-

Pteridaceën.

Dekvliesje zijdelings vastgegroeid aan den voet van het vruchthoopje, dit maar aan eene zijde bedekkend, later teruggeslagen, zeer teer.............Cystópterisf*.

1. Polypódium Trn. bo omv aren xxiv.

Bladen in omtrek langwerpig of langwerpig-lancetvormig, vin-deelig, kaal, overwinterend. Bladslippen langwerpig tot lijnlan-oetvormig, bijna gaafrandig, stomp. Vrachthoopjes groot, in 2 rijen langs de middonnerf der slippen, den rand niet bereikend 0,07-0,25 2J. Augs—Deer Algemeen in bosschen, op knotwilgen en oude muren............P. mlgilre L.

2 Ptéris L. xxiv.

Bladen bcogvormig hangend tot horizontaal uitgespreid, Shoekig-eivormig, 3-voudig gevind, stijf, bijna lederachtig, grijsgroen, kaal of van onderen behaard. Blaadjes 3e orde langwerpig tot lijnlancetvormig, stomp, gaafiandig, niet ingerolden rand, de onderste vinspletig. Bladsteel bjj soheeve doorsnede aan den verdikten voet (ten gevolge der rangschikking der vaatbundels) een dubbelen adelaar vertoonend. Meest0.50-1,00 4 Juli-Septr. Algemeen op hooge beschaduwde zandgronden.

Adelaarsvaren. 1\'. arjuilina L.

3. Bleohnum L. xxiv.

Bladen in omtrek langwerpig tot lijnlancetvormig, diep vindeelig, de vruchtbare rechtopstaand, veel langer dan de gedeeltelijk neerliggende, overwinterende onvruchtbare. Bladslippen gaafrandig, die der vruchtbare lijnvormig, vrij ver van elkaar staand, die der onvruchtbare lijnlancetvormig, dicht bij elkaar. 0,15-0,50 % Juli—Septr. Aan slootkanten en hellingen in vochtige bosschen vrij algemeen. (B. boreale Sw., Osmunda Spicant L )

Dubbelloof. B Spieaut With.

4. Scolopendrium Sm. xxiv.

Bladen kort gesteeld, langwerpig-lancetvormig, toegespitst, aan den voet hartvormig, gaafrandig, vaak aan den rand iets gegolfd, kaal. Steel met bruine, bijna haarachtige \' kafschubben bezet, 0,15-0,50 tj. Juli, Augs. Vrij zeldzaam op vochtigen steenachti-gen bodem, soms ook aangeplant. (Sc. offlcinarum Sw. Asplenium Scolopendrium L).....Hertstong. S. vuigare Sm.

-ocr page 84-

Pteridaceën.

5. Asplénium L. xxiv.

Bladsteel korter dan het blad. Bladen gevind, ia omtrek lijnvormig. De middelste blaadjes zijn het langst. Bladsteel en spil aan weerszijden smal gevleugeld, glanzend zwartbruin tot zwart, elastisch. Kafschubben schijnbaar met een donkere nerf. Blaadjes zittend, rond tot langwerpig, aan den voet wigvormig, aan den rand fijn gekarteld, van onderen iets behaard, afvallend. Bladen donkergroen 0,05-0.15 2|. Juli, Augs. Niet zelden op rotsen en muren en op steengrond in bossohen.

S t e e n b r e e k. A- Tricliómanes L. Bladsteel even lang of langer dan het blad. Bladen quot;2-3 maal gevind Blaadjes afwisselend, de onderste het langst. Bladen i»

omtrek driehoekig eivormig tot eilancetvormig......ï

Bladsteel groen, alleen aan den voet donkerbruin. Bladen in omtrek driehoekig eirond, aan den voet dubbel, zelden 3voudig gevind, grijsgroen. Blaadjes rond, ruitvormig, wig-omgekeerd eivormig tot Ijjnwigvormig, zwak getand, Dekvliesje met franje 0,03-0,15 Juli—Septr. Algemeen op oude muren.

M u u r r u i t. A. Rutii Mnraria L. Bladsteel minstens tot het midden glanzend zwartbruin. Bladen in omtrek langwerpig-driehoekig, lang toegespitst, dubbel of 3-voudig gevind, iets glanzend en lederachtig, overwinterend. Blaadjes omgekeerd ei- tot wigvormig, van voren spits getand, de onderste aan den voet vaak vinspletig. Dekvliesje gaafrandig of iets ingesneden 0,15-0,30 2J. Juli, Augs. Zeldz\'aam op miiren, rotsen en steenachtigen giond.

Zwarts teel. A adiautnm nigrum L.

6. Athyrium Roth. xxiv.

Bladen in omtrek langwerpig of elliptisch lancetvormig, dubbel gevind. Blaadjes Ie orde langwerpig of lijnlancetvormig, fijn toegespitst. Blaadjes 2e orde langwerpig, ingesneden, gezaagd tot vindeelig. Slippen langwerpig, 2-3-tandig. Vruchthoopjes nier- of hoefijzervormig of langwerpig met duidelijk, blijvend dekvliesje 0,30-1,00 2J. Juli—Septr. Vrij algemeen in bossohen en aan slootwallen (Aspleniurn Filix femina liernh).

W ij f j e s v a r e n. A. Filix fémina Roth.

7. Ceterach Willd. xxiv.

Bladen in bundels, kort gesteeld, lederaclitig, lancetvormig, vindeelig, van

-ocr page 85-

Pteridaoeën. 7

onderen dicht, met eerst zilverwitte, later roodbruine kafschuVben bekleed. Slippen eivormig, stomp, gaafrandig, zelden breed gekarteld. Meest 0,05-0,10 Tj. Juni—Octr. Vroeger te Paterswolde bij Groningen gevonden (Gramraitis Ceteracb Sw)...............C. officinarum Willd.

S. Phegópteris Fée. Beukvaren xxiv.

1 Bladen gevind, met vinspletige blaadjes, in omtrek driehoekig eivormig, lang toegespitst, lichtgroen. Blaadjes laucetvormig, het onderste paar naar beneden gericht, van de overige, aan den voet samenvloeiende paren verwijderd. Bladsteel tot bijna bovenaan met kafschuhben bezet. Vruchtlioopjes bijna randstandig 0,15-0,30 24. Juli—Augs. Enkel in bosschen bij Paterswolde en op het Loo gevonden (Polypodium Phegópteris L).

P, polypodioid.es Fée. Bladen dubbel tot 3voudig gevind, in omtrek breed driehoekig. Bladsteel zonder kafscliubben.............2

\'2 Wortelstok dun, glanzend zwartbruin, glad. Bladen kaal, levendig groen, teer, horizontaal uitgespreid. De onderste blaadjes le orde zijn ieder bijna zoo groot als de rest van het blad (behalve het onderste paar blaadjes). Vruchtlioopjes randstandig, afzonderlijk staand 0,10—0,30 21. Juli—Augs Vrj.) zeldzaam in vochtige bosschen (Polypodium Dryopteris L.) P. Dryópteris Fée. Wortelstok dik, dofbruin, met afschilferende schors. Bladen met korte klierharen bezet, geelgroen, hard, rechtopstaand. De beide onderste blaadjes le orde kleiner dan de rest van het blad. Vruchthoopjes randstandig, dicht bij elkaar, later meest samenvloeiend 0,10-0,40 21. Juli, A.uga. Enkel in Limburg. (Polypodium Robertianum Hoffm).......P. Robcrtiamim A. Br.

9. Aspidiurr Sw. xxiv.

\\ Dekvliesje min of meer niervormig, in den inham bevestigd (P o-

lystichum D. C., niervaren)...........3

Dekvliesje schildvormig, in het middelpunt bevestigd. Bladen kort gesteeld, met kafscliubben. Blaadjes gezaagd met stekelige punten. (Aspidium R, Br., schildvaren)........2

2 Bladen in omtrek lancetvormig tot lijnlancetvormig^ kort toegespitst, naar den voet versmald, lederachtig, stijf, bleek- of donkergroen. Blaadjes le orde met verbreeden, geoorden voet, langwerpig of lancetvormig toegespitst, meest sikkelvormig gekromd. Blaadjes 2e orde afloopend, het bovenste veel grooter dan de andere. Dekvliesje lederuchtig 0,30-0,00 21. Juli—Septr. Zeer zeldzaam (A. aculeatum a, lobatum Doll). . . . A. lobi\'itnm Sw. Bladen in omtrek langwerpig-Ianoetvormig, iets slap. Blaadjes le orde met weinig breederen voet, langwerpig, met korten, stom •

-ocr page 86-

Pteridaceën.

pen top, van onderen en boven met fijne katharen. Blaadjes 2e orde bijna zittend, latfg ruitvormig, stomp geoord, het bovenste niet merkbaar grooter dan de andere. Dekvliesje vliezig, klein 0,15-0.45 2]. Juli, Augs. Zeldzaam (A. aculeatum b. Braunii Doll.)

A. Brai\'mii Speuner.

3 Bladen gevind, met vinspletige tot vindeelige blaadjes . . . 4 Bladen dubbel of Svoudig gevind, in omtrek eivormig-langwerpig tot driehoekig eivormig. Blaadjes ie orde toegespitst, de onderste eivormig tot eilancetvormig, de bovenste langwerpig-lanoet-voimig. Blaadjes \'2e orde vinspletig tot vindeelig met langwerpige of eivormige slippen, die stekelachtig gezaagd zijn. Dekvliesje getand 0,30—\'J,80 2J. Juli, Augs, Algemeen op bosch- en humus-grond. (P. spinulosum D, C,) Stekelig N. A. spimilósnm Sw.

4 Slippen der blaadjes gaafrandig of weinig ingesneden, aan den rand meest omgerold. Dekvliesje franjeachtig getand, zwak . 5 Slippen der blaadjes gezaagd. Dekvliesje lang blijvend, tamelijk groot.....................ö

5 Bladen langgesteeld, zonder klieren. Blaadjes langwerpig, spits, de vruchtbare aan den rand sterk omgerold en daardoor min of meer driehoekig of sikkelvormig. Vruchthoopjes in 2 rijen aan den rand, samenvloeiend. Wortelstok met lange leden, kruipend. 0,30—0,60 2|. Juli, Augs, Algemeen in veenachtige weilanden en op andere vochtige plaatsen. (P. Thelypteris Rth.)

Moeras N. A. Thelypteris Stv-Bladen kortgesteeld, naar boven en beneden versmald, van onderen met verspreide, goudgele klieren bezet. Blaadjes langwerpig stomp, weinig omgerold. Vruchthoopjes in een bijna onafgebroken randstandige rij. Wortelstok met korte leden, dik0,50-0,80 2J. Juli, Augs. Zeer zeldzaam in bosschen (P. Oreópteris Ehrh, P. montanum Rth ) . . . . Berg N. A. iiiouMnnm Asclis

6 Bladen in omtrek langwerpig-lancetvormig. Blaadjes dicht bij elkaar, verlengd jancetvormig, toegespitst. Slippen langwerpig, stomp, gekarteld gezaagd. Bladsteel en spil met grootere kaf-schubben en fijne kafharen dicht bezet. Dekvliesje vrij dik, gaafrandig 0,50-1,00 21. Juli —Septr. Algemeen in boschachtige streken aan slootkanten. (P. Filix Mas Rth.)

M a n n e t j e s v a r e n. A. Filix mas L.

7 Bladen in omtrek smal langwerpig, toegespitst. Blaadjes vrij ver van elkaar-, eilancetvormig, stomp, de onderste driehoekig-eivor-mig, vindeelig, met langwerpige, dicht bij elkaar liggende, stompe

8

-ocr page 87-

Ophioglosseën. O

slippen, de bovenste langwerpig, vinspletig. Slippen stekelig getand. Bladsteel met weinig kafsehubben. Spil kaal. Dekvliesje vaak getand 0,30\'1,00 2). .luli—Septr. Vrij zeldzaam op moerassige plaatsen. (P. oristatum Rth). {

K a ra d r a g e n d N. A. cristótuni Sw.

10. Cystópteris Bernh. xxiv.

I Bladen in omtrek langwerpig-eivormig, langwerpig of lancetvor-mig, dubbel gevind, slap. Bladsteel meest korter dan de bladvlakte. Blaadjes 2e orde eivormig tot langwerpig, stomp, vin-lobbig tot vinspletig met meest stomp getande slippen 0.10-0,30 71 Juli, Augs. Vrij zeldzaam op vochtige muren en holle wegen.

B 1 a a s v ar e n. C. IVagilis Bernh.

ii. Adiantum L. xxiv.

1 Bladstelen lang, kaal, driekant, glanzig zwart. Bladen 2- of 3-maal gevind. Blaadjes ehvigvormig. Vrucht hoopjes aan de onderzijde van den omgeslagen bladrand. Geen dekvliesje. Vruchtbare en onvruchtbare bladen gelijk. % Juli, Augs. Alleen op oude muren bij Maastricht gevonden.

V e n u s h a a r. A. Capillus Véneris L.

12. Osmünda L. xxiv.

1 Bladen langgesteelJ, dubbel gevind, licht-, vaak geelgroen. Blaadjes le orde bijna tegenover elkaar, langwerpig, kortgesteeld. Blaadjes 2e orde zittend, langwerpig, stomp, meest zwpk gekarteld. Aan de viuchtbare bladen dragen de bovenste 6-9 paar blaadjes sporevruchten 0,30-1,20 21. Juni, Juli. Vrij algemeen op veenachtige, belommerde plaatsen. Pluimvaren O. reg\'iilis L.

111. Fam. Ophioglosseën.

\\ Sporevruchten tot een lijnvormige aar verbonden. Onvruchtbaar deel der bladen ongedeeld, netvormig geaderd,

Ophioglóssum O. Sporevruchten een pluim (zelden een aar) vormend. Onvruchtbaar deel der bladen vindeelig tot gevind, met waaiervormig geaderde slippen of blaadjes.....Botryohium lO.

1. Opliioglóssum Trn. xxiv.

1 Onvruchtbaar deel der bladen eivormig of langwerpig eivormig, stomp, gaafrandig, geelgroen, zich van het meest langer vrucht-

-ocr page 88-

JO Rhizooarpeën.

baar deel in of over het midden scheidend. Aar meest korter dan de steel, rechtopstaand, ten laatste geel, soms dubbel 0,05-0,25 4 Juni, Juli. Niet algemeen in duinvalleien en op vochtige, grazige zandvlakten.......Addertong. O. vulgatnm L.

2. Eotryehium Sw. xxiv.

1 Blaadjes van het onvruchtbare bladdeel ongedeeld, gekarteld tot gelobd. Pluim meest samengetrokken. Plant geelgroen, kaal. Het onvruchtbare deel zittend, in omtrek langwerpig, zich in het midden der plant van het vruchtbare scheidend 0,05-0,20 21 Juni, Juli. Vrij zeldzaam op duinhellingen en belommerden heigrond........Maankruid. B. Luudria Sw.

IV. Fam. Rhizocarpeën.

i In het slijk wortelende planten. Jonge bladstelen spiraalvormig ingerold. In hetzelfde omhulsel zitten sporevruchten met macro-sporen en andere met microsporen. Bladen in 2 rijen, steelachtig, zonder bladvlakte. Vruchtomhulsels kort gesteeld, kogelvormig, schijnbaar 2- of 4-hokkig, met 2 of 4 kleppen openspringend.

P i 1 u 1 a r i a lO.

2. Op het water drijvende planten. Sporevruchten met macrosporen en sporevruohten met microsporen in verschillende omhulsels. Bladen\'(schijnbaar) tegenoverstaand, horizontaal uitgespreid. Vruchtomhulsels bijna bolvormig, niet openspringend. Sporevruchten kort gesteeld, ieder 1 macrospore bevattend of langer gesteeld, kleiner, vele microsporen bevattend.....SalvinialO.

1. Pilularia Vail. xxiv.

1 Stengel draadvormig, kruipend. Bladen levendig groen, priem-vormig, rechtopstaand, 0,05-0,10 lang. Vruchtomhulsel bolvormig, zoo groot als een erwt, bruinzwart, 4-kleppig 0,03-0,quot;12 2|. Augs., Septr. Op sommige plaatsen op moerassigen hei- en veengrond in groote hoeveelheid. . . . P i 1 k r u i d. P. glolmlifera L.

2. Salvinia Mich. xxiv.

I Stengel, ondervlakte der bladen en sporeomlinlsels behaard. Bladen kort gesteeld, elliptisch tot langwerpig, aan den voet meest eenigszins hartvormig, aan den top afgerond, van höven lichtgroen met rijen van knobbeltjes, van onderen donkerder, vaak bruin- of roodachtig 0,02-0,07 © Septr.—Octr. Een «nkele maal hier aangetroffen.......... S. platans All.

-ocr page 89-

Lycopodiaceën.

Klasse YITT. Lycopodineën.

V. Fam. Lycopodiaceën.

1 Sporevruchten min of meer niervormig, overdwars openspringend, ■2-kIeppig. Sporen bolvormig, tetraedrisch, geel, klein. Stengel dicht met ongedeelde, meest smalle bladen bezet, meest kruipend,

Lycopódium ±±.

1. Lycopódiura L. Wolfsklauw xxiv.

1. Sporevruchten in de oksels der stengelbladen, niet tot bijzondere aren vereenigd. Plant donkergroen. Stengel opstijgend, hard, gaffelvormig vertakt. Takken vaak dichte bundels vormend. Bladen min of meer rechtopstaand, elkaar dicht bedekkend, onduidelijk 8-rijig, lijnlancetvonnig,. toegespitst 0,0r)-0,\'20 Tj. Augs. — Septr. Vrij zeldzaam op vochtige heidevelden.

Pijnbladige W. L. Selago L. Sporevruchten in de oksels van schutbladen van bijzonderen vorm, tot eindstandige aren vereenigd.........2

2 Aren zittend, meest alleenstaand. Stengel kort, weinig vertakt, door talrijke wortels in den bodem bevestigd, aan den top zich oprichtend en een aar dragend. Bladen afstaand, 5-rijig, lijn-priemvormig, stomp, gaafrandig. Schutbladen met breeden eivor-migen voet, lijnvormig toegespitst. Lichtgroen 0,04-0.10 21-Augs., Septr. Niet zeldzaam op vochtigen hei- en veengrond.

Moeras W. L. iuuiuliltnm L. Aren gesteeld, meest 2 of meer...........3

3. Stengel ver rondkruipend, onregelmatig gaffelvormig vertakt, met opstijgende, rolronde takken. Bladen dicht op elkaar, veelrijig, naar boven gekeerd, gaafrandig of onduidelijk getand, in een lang wit haar eindigend. Aren meest 2, zelden 3 of 4 bij elkaar. Lichtgroen 0,50-1,00 2J. Juli, Augs, Algemeen op heidevelden.

G e m e e n e VV. L. clavi\'ttnm L. Stengel aan den voet kruipend, in meerdere opstijgende of rechtopstaande, herhaald gaffelvormig gedeelde takken verdeeld. Bladen schubvormig, afloopend, aan den stengel en de hoofdtakken 8-, aan de zijtakken 4-rijig, de buitenste lancetvormig, de binnenste kleiner, priemvormig. Aren 2-6, zelden afzonderlijk. Gras-

±±

-ocr page 90-

Lyc opodiaceën.

groen, later iets geelachtig, 0,30-100 2|. Juli, Augs, Zeldzaam op zandigen heigrond . . P 1 a 11 e W. L. coinplanatum L. Onvruchtbare takken dichte bundels vormend, blauwgroen. Bladen allo gelijk van vorm, de binnenste maar weinig kleiner dan de buitenste. Vrij veel voorkomend. Een variëteit der vorige......a. Chamaecyparissns. A. Br.

-ocr page 91-

PHANEROGAMEN.

KLASSE IX.

(jYMNOSPEEMEN. NAAKTZADIGEN.

FAMILIE 6.

-ocr page 92-

VI. Fam. Coniferen.

1 Bladen in spiralen, vaak aan korte zijtakken in bundels . . 2 Bladen in 3-tallige kransen of kruiswijs. llelmknopjes 3-6-hokkig. 6

2 Bloemen 2-huizig. llelmknopjes 8-hokkig. Vrouwelijke bloemen alleenstaand, uit een enkel eindstandig reolitovereindstaand eitje bestaande. Zaad door een bekervormig, vliezig omhulsel omgeven

en zoo een schijnbea vormend.......Taxus £5.

Bloemen 1-huizig. Hclmknopjes 2-hokkig. Vrouwelijke bloemen in aren (kegels), die uit spiraalvormig staande, met dekbladen voorziene vruchlbladen (kegelschubben) bestaan, welke ieder 3 eitjes dragen. Vrucht een houtige kegel. Zaden gevleugeld . 3

3 Kegelsohubben aan den top dikker. Zaden met afvallenden vleugel , eerst in het 2e jaar rijp wordend. Kegels afvallend, houtig.

P i n u s 16.

Kogelschubben aan den top dunner, vlak. Zaad met bhjvenden vleugel, in hetzelfde jaar rijp wordend.........4

4 Hokjes der helmknoppen in de lengte openspringend. Schutbladen, als de vrucht rijp is, korter dan de kegelsohubben. Kegel

geheel afvallend.................5

Hokjes der helmknoppen overdwars openspringend. Kegelsohubben met de langere schutbladen afzonderlijk van de as, die staan blijft, afvallend, houtig..........Abies Ut.

5 Kegelschubben houtig. Bladen in den herfst afvallend, in bundels

aan de korte zijtakken..........Larix J[.5,

Kegelschubben lederachtig. Bladen altijd groen, niet aan korte takken................P i o e a J.5.

6 Bloemen 2-huizig. Vrucht een schijnbes........7

Bloemen 1-huizig. Vrucht een kleine kegel, bestaande uit kruiswijs staande kegelschubben die, als zij rijp zijn, eenigszins sappig zijn en ieder 2 rechtopstaande eitjes dragen. Bladen sehubvormig.

Thuja 16.

7 Schijnbes uit 3 vergroeide, vleezige vruchtbladen, met 3 eitjes bestaand. Bladen in 3 tallige kransen, aan den voet geleed.

Juniperus 16.

Schijnbes uit meer dan 3 (meest 4) vergroeide, vleezige vruchtbladen gevormd. Bladen niet geleed, in kransen of tegenover

-ocr page 93-

Coniferen.

elkaar staand, tegen den stengel liggend, schubvormig of van den stengel afstaand, verlengd . . . . . . S a b i n a £6.

i. Taxus Trn. xxu.

1 Heester of boom. Takken afstaand. Bladen lijnvormig, vlak, van boven donkergroen, glanzend, van onderen lichtgroen, dof, naar 2 tegenoverstaande zijden gericht. Schijnbessen scharlakenrood 0,25-0,70 quot;Ij April, Mei. Gekweekt in parken en tuinen, een enkele maal bij Ubbergen in het wild gevonden.

Gewone Taxis f T. baccata L.

2. Pinus Trn. Den xxi.

1 Bladen 2 aan \'i (soms 3 aan 3) bij elkaar. Vruchtsehubben met

duidelijk ontwikkeld, meest ruitvormig, gesnaveld schild . . -2

Bladen 5 bij elkaar, bijna 3-kantig. dun en slap. Vnichtscliubben mot weinig ontwikkeld schild. Kegels liangend, gestoeld, rolrond, spits, 0,10-0,12 lang. Zaden lang gevleugeld. Stam grijs, lang glad blijvend 15,00-20,00 t) Mei. Als sierboom in parken......W e y in O u t li P ij n. t P. Strobus L.

2 Bladen 0,04-0,06 lang, blauwgroen; kegels duidelijk gesteeld, haakvormig naar beneden gebogen, in rijpen nog gesloten toestand kegelvormig. Vruchtsehubben met een tamelijk vlak, dof schild. De stam van oude booraen is met scheuren, bruinachtig grijs, naar boven roodgeel 15,00—30,00 Ij Mei. Algemeen in bos-schen, op zand- en heigrond . . Grove D. 1\'. sllvéstris L. Bladen tot 0,10 lang, verschillend groen van kleur. Kegels ongesteeld, in rijpen nog gesloten toestand kegelvormig, grooter dan van P. silvestris. Vruchtschubben glanzig en meer breed dan hoog 12,00-20,00 lp Mei. Vee! op zandgrond.

Strandpij n P. Pinaster Ait.

3. Larix Trn. xxi.

1 Bladen aan korte zijtakken in bundels, aan de jongere uitgroeiende takken alleenstaand, zacht, lichtgroen. Kegels eirond, rechtop staand. Vleugels 2-maal zoo lang als liet zaad. Schors eerst geelbruin, later grijs 15,00-20,00 tj April, Mei. Als woud- en sierboom vaak aangeplant, ook verwilderd (Pinus Larix L.)

Lork. L «lecidua Mill-

4. Picea Lk. Spar xxi.

1 Jongere takken hangend. Bladen alleenstaand, vierkant, kortge-stekeld, aan beide zijden groen, naar boyen en ter zijde gericht. Kegels langwerpig rolrond, later hangend. Schors grjjsbruin 20,00-50,00 quot;5 Mei. Met dennen gemengd, groote wouden vormend (Pinus Abies L., Abies excelsa Poir.) . P. excélsa Lk.

-ocr page 94-

Coniferen.

Als sierboomen vindt men aangeplant:

Jonge takken fluweelachtig-viltig. Naalden klein (0,012 lang\', stomp, donkergroen. Kegels eirond, hoogstens 0,02 lang. 18,00-30,00 Ij Mei. Uit N. Amerika.

t P. nigra Lk.

Jonge takken kaal. Naalden groot er (0,012-0,025 lang), stomp, aan de kanten wit, welriekend. Kegels langwerpig, tot 0,07 lang 18,00-30,00 Mei. Uit N. Amerika....................f P. alba Lk.

5. Abies Trn. P ij n xxi.

Jongere takken horizontaal uitgespreid. Bladen alleenstaand, vlak, aan den top ingesneden, van onderen met \'2 lengtestrepen, aan de zijtakken naar \'2 tegengestelde zijden gericht. Kegels rolrond, rechtopstaand. Schors witgrijs 25,00-50,00 quot;5 Mei. Aangeplant en soms verwilderd. (Pinus Picea L, A. pectinata DC.).

Zilverspar A. alba Mill.

In parken vindt men soms :

Naalden aan den top zwak ingesneden, van onderen met 2 blauwwitte strepen. Knoppen dicht overtrokken met hars. Kegels tot 0,07 lang. Welriekend 10,00-20.00 1? Mei. Uit N. Amerika . . . . f A. balsanufera Mich. Naalden aan den top niet ingesneden, fijn gezaagd, van onderen blauwwit gestreept. Kegels tot 0,03 lang 18,00-20,00 ^ Mei. Uit N. Amerika. (Tsuga canadensis Carr).............iquot; A. canadénsis Poir.

6. Juni penis Trn. xxn.

Heesters, zelden een boom. Bladen 3 aan 3 in een krans, wijd-uitstaand, van boven vlak, blauwgroen. Schijnbes (eerst in hei 2e jaar rijp wordend) zwart, blauw berijpt. 0,50-1,50 (-5 00) t) April» Mei. Heidevelden en duinen.

Jenever struik,J. commi\'i u\'s I.

7. Sabina Boerh. xxn.

Stam liggend, takken rechtopstaand. De tegen de takken liggende bladen ruitvormig, stomp, de afstaande bladen lijnvormig, aan den voet vergroeid. Schijnbeasen bolvormig, op korte, teruggebogen stelen, zwart, blauw berijpt, 1.50-3.00 t2 April Mei. Soms aangeplant. Uit de Alpen (Juniperus Sabina L).

•{■ S. officinalis Grcke.

Stam recbtopstaand, takken afstaand. Bladen stekelpuntig. Schijnbessen eirond, rechtopstaand, op even lange stelen. Overigens als de vorige soort, 5,00-15,00 1? April, Mei. Sierstruik uit N. Amerika (Juniperus virginiana L).

t S. virginiana Aschs.

8. Thuja Trn. Levensboom xxn.

Takken loodrecht vertakt. Bladen alle op den rug met een lengtegroef. Kegel boleirond of eirond. Kegelschubben 6-8, onder den top met een rugwaarts gekromd aanhangsel. Zaden ongevleugeld 3,00-5,00 Ij April, Mei. Vaak aangeplant. Uit China..............t T. orientalis L.

Takken horizontaal vertakt. Bladen ten deele op den rug met een klierachtige verhevenheid. Kegel langwerpig. Kegelschubben 10-12, zonder aanhangsel. Zaden rondom gevleugeld 5,00-15.00 1? April, Mei. Aangeplant. Uit N. Amerika.................f T. occidentalis L.

-ocr page 95-

KLASSE X.

MONOCOTYLEN. EENZAADLOBBIGEN.

FAMILIE 7-21.

-ocr page 96-

VII. Fam, Lemnaceën.

•1 Twoe, ieder uit een luooldraad bestaande en zich na elkaar ontwikkelende, mannelijke bloemen en 1, uit een stamper bestaande, vrouwelijke bloem, door een onregelmatig openbarstend omhulsel omsloten...............I. emna JfS.

1. Lemna L. Eendonk roos xxi.

1 Kleine, bijna bolronde plantjes zonder wortels 0,0005-0,0015. Bloeit hier niet. Vrij zeldzaam in stilstaande wateren.

Wortelloos E. L- arrhiza L. Plantjes met wortels................2

2 Stengclleden van onderen ieder met een wortelvezel, aan beide

zijden meest groen................3

Stengelleden van onderen met meerdere wortelvozels en meest rood, aan weerszijden vlak. rond, dik, niet gesteeld, stralig geribd, eenige met elkaar samenhangend 0,003-0,005 2}. Mei, Juni. In stilstaande wateren tegelijk met L. minor veel voorkomend.

Groot E. L. polyrrliiza L.

3 Stengelleden aan beide zijden vlak ol\' iets gewelfd. Vrucht een-

zadig, niet openspringend.............4

Stengelleden van boven vlak, van onderen bolvormig, rond, zonder nerven, meest alleenstaand, drijvend. Vrucht 2—7-zadig, met een deksel openspringend 0,002—0,003 2J- Mei, Juni, in stilstaand water met andere soorten . . Bultig E. L. giidm L.

4 Stengelleden ondergedoken, langwerpig-lancetvormig, met een middelnerf, later gesteeld, meest vele kruiswijs samenhangend 0,005-0,008 April, Mei. Niet zeldzaam in stilstaande wateren,

L. trlsülca L.

Stengelleden drijvend, rond-oragekeerd-eirond, zonder nerven, ongesteeld, moest eenige samenhangend 0,002-0,003 2[ Mei, Juni. Algemeen in stilstaande wateren . . K1 e i n E. L. minor L-

VIII. Fam. Najadeën.

1 Een vruchtbeginsel. Bloemen 1- of 2-huizig. Ondergedompelde waterplanten..................2

-ocr page 97-

N a j a d e ë n.

Meeat 4 vruchtbeginsels..............3

2 Bladen stekelig getand, zonder nerven, stijf. Bloemen in de bladoksels staande. Mannelijke bloemen uit 1 bijna zittenden lielmknop bestaande, omgeven door een buisvormig bloemdek. Vrouwelijke bloemen zonder bloemdek. Stijlen \'2-3, draadvormig.

N a j a s 19.

Uladen gaafrandig. lang, grasachtig. Bloemen op de binnenzijde van een vlakken, lijnvormigen, door een bladachtige scheede omhulden bloeikolf gezeten, zonder bloemdek. Stijl quot;!, kort, met \'2 draadvormige stempels. In zeewater. . . . Zostéra i9.

3 Bloemen 2-slachtig, in 2-meerbloemige aren. Stempels zittend.

Vruchtjes op een steenvrucht gelijkend........4

Bloemen eenhuizig, niet in aren. Mannelijke bloemen zonder bloemdek, uit een met een langen helmdraad voorzienen helmknop bestaande. Vrouwelijke bloemen met klokvormig bloemdek. Stijl kort of verlengd. Vruchtjes vliezig. . Zannichéllia 30.

4 Meeldraden 2, met kleine, schubvonnige helmbindsels. Vruchtjes ten laatste lang gesteeld. Bloemen zonder bloemdek, in tweebloe-

mige aren. Zoutwaterplant........Riippia 39.

Meeldraden 4 met groote, bladachtig uitgebreide (schijnbaar het bloemdek vormende) helmbindsels. Vruchtjes zittend. Bloemen in rijkbloemige aren........P o t a m o g é t o n

1. Najas L. xxi.

1 Stengel min of meer stekelig. Uladen lijnvormig-langwerpig, stekelig getand, stijf. IJladscheeden gaafrandig. Bloemen 2-huizig, meest alleenstaand 0,10-0,30 © Juni—Auys. In slilstaande en langzaam stroomende wateren, niet algemeen (N. major Roth).

JT. marina L.

Stengel zonder stekels. Bladen smal lijnvormig, fijn getand, bros, meest naar buiten omgekruld. Bladscheeden fijn bewim-perd. Bloemen 2- of (meest) l-huizig, vaak verscheidene bij elkaar 0,07 0,20 © Juni—Augs. Vindplaats als de vorige. (Caulinia fra-gilis VVilld.).............N. minor All.

2. Zostèra L Zeegras xxi.

i Bladen lang lijnvormig, 5-nervig, die der niet bloeiende planten tot 0.4 lang en 0,005-0,009 breed, aan de bloeiende planten korter en smaller. Vrucht overlangs geribd, Bloemscheeden in da

±9

-ocr page 98-

N a j a d e ë n.

lengte gespleten, op korte, vrij dikke stelen. Op wierbanken in de Zuiderzee en de Wadden OjSO-d.OO 2J. Mei—Juli.

G e m e e n Z. Z- marina L. Bladen draadvormig. 3-nervig, die der niet bloeiende planten tot 0,07 lang en 0,001-0,002 breed, aan de bloeiende planten korter en smaller. Vrucht glad. tiloemscbeeden op zeer dunne stelen 2). Augs. Vrij zeldzaam op wierbanken.

Dwergachtig Z. Z. nana Roth.

3. ZannicheUia Mich. xxi.

i Stengel draadvormig, vertakt, kruipend en in de knoopen wortelend. Bladen smal-lijnvorinig, bijna draadvormig. Vruchtjes kortgesteeld, dubbel zoo lang als de stijl of nog langer 0,10 0,40 Ti Mei—Octr. In stilstaande of stroomende wateren vrij algemeen ...............Z. paltistris L.

Vruchtjes langer gesteeld, even lang of iets langer dan de stijl. Stengel drijvend. Vrij algemeen in brak water, de variëteit:.......a. p e d i c e 11 ii t a Wblnbg.

4. Rüppia L. n. 2.

1 Stengel draadvormig, quot;kruipend, wortelend. Bladen lijnvormig, met scheede. Steel der bloeiwijze kort, niet spiraalvormig opgerold. Helrahokjes bolvormig. Vruchten sikkelvormig 0,15-0,40 2J.\'Augs - Octr. In zoute slooten en moerassen algemeen.

R. rostellata Koch-

Stengel vrij stevig, kruipend, wortelend. Bladen breeder lijnvormig, met scheede. Steel der bloeiwijze vrjj lang, spiraalvormig opgerold. Helmhokjes langwerpig. Vruchten eirond 2J. Augs.— Octr. Vindplaatsen als de vorige. Algemeen.

R. niaritima Koch-5. Potamogéton Trn, Fonteinkruid iv. 22,

1 Bladen afwisselend, hoogstens de bovenste tegenoverstaand. . 2 Bladen alle tegenoverstaand, met half stengelomvattenden voet zittend, ondergedompeld. Stengel rond. Bladen eirond, lanoet-vormig of lijn-lancetvormig, van voren getand. Stelen der aren ongeveer zoolang als de korte, armbloemige aar. Vruchtjes rond, van buiten scherp gekield met haakvormig gebogen snavel 0,30-0,50 21 Juni—Septr. Stroomend water.

Dichtbebladerd F. P. deusus L.

\\

SO

-ocr page 99-

N a j ad e ë n,

Bladen elliptisch tot lijn-lancetvormig, nooit lijnvormig, vaak aan

den rand gekroesd................3

Bladen smal, lijnvormig tot borstelvorraig........12

De bovenste, meest drijvende, bladen van de onderste in vorm

verschillend...................4

Alle bladen van denzelfden vorm, ondergedoken. Stengel meest

vertakt.....................9

Alle bladen langgesteeld. Stengel niet verlakt......5

Alleen de drijvende bladen (welke vaak ontbreken!) gestoeld,de

ondergedokene zittend...............8

Stelen der aren naar boven niet verdikt. Vruchtjes van buiten

stomp gekield..................6

Stelim der aren naar boven verdikt. Vrachtjes van buiten scherp gekield. Bladstelen van boven iets gewelfd. Drijvende bladen elliptisch tot langwerpig-lancetvormig, aan den voet afgerond of versmald, de ondergedokene lang-lan-cetvormig of lijnvormig 1,00-3,00 7\\. Juni, Juli. Stroomend water (misschien

echter niet inlandsch)........Vlottend F. P. fluitans Rh.

Stelen der aren dik, korter dan of even lang als de bladstelen.

Bloemen groot. Urijvende bladen lederachtig.......7

Stelen der aren dun, veel langer dan de steunbladen. Drijvende bladen vliezig, bijna hartvormig, 0,O-2-O,Oii l.inlt;j 2). Juli, A.ugs. Vrij zeldzaam in stilstaand en stroomend water (P. plantaginéa Ducroz) . . Weegbreebladig F. F. Horueménni Meijer-Bladstelen \\an boven gegroefd. Drijvende bladen elliptisch of langwerpig, aan den voet zwak hartvormig, de ondergedoken (tijdens den bloeitijd niet meer aanwezig) lijnvormig of lijn-lancetvormig 0,50-1,50 4 Juni—Augs. Algemeen in allerlei wateren.

Drijvend K P. uataus L. Bladstolen van boven vlak. Drijvende bladen elliptisch-lancet-vormig, a;in den voet versmald of alleen de bovenste zwak hartvormig, de ondergedoken tijdens den bloeitijd nog aanwezig 0,30-0,00 Ij. Juni, Juli. In wateren in heide en veenstreken (P. oblóngus Viv.)

Duizendknoopbladig F. 1\'. polygouifolhis Pourr. Ondergedoken bladen aan den voet versmald. Drijvende bladen langwerpig of omgekeerd-eirond, de ondergedoken meest rood, lancetvormig of langwerpig-lancetvormig, met gladden rand. Aarstelen aan den top niet verdikt. Vruchtjes scherp gekield 0,30-0,60 2|. Juli. Augs. In slooten, vijvers en zachtstroomend water (P. ruféscens Schrad). . Alpen F. P. alpinus Balbis-

-ocr page 100-

N ajadeën.

Ondergedoken blailen aan den voet versmald, lijn-lancetvormig, met ruwen rand. De drijvende bladen elliptisch of eirond (tot 0,006 lang). Stelen der aren naar boven verdikt. Vruchtjes stomp gekield. Een zeer veranderlijke plant 0.30-1,20 T\\. Juni—Auga. In heidestreken in stilstaande en stroomende wateren.

Grasachtig F. P. gramiuens L. Bladen allo ondergedoken, slap, lijn-lancetvormig of lancet-vormig,de bovenste kortgesteeld. Var. a. gr amini fóli u s Fr. Bovenste bladen drijvend, langwerpig of lancetvormig, lang-gesteeld, do onderste smal lancetvormig, stijf, omgebogen.

Var. b. heterophyllus Fr.

9 Bladen kortgesteeld, eivormig tot breed-lanoetvormig, met steke-ligen top, aan den rand fijn gezaagd, vaak aan den voet gegolfd. Aarstelen naar boven verdikt. Vruchtjes stomp gekield 0,50-1,50 21. Juli, 4aga. Stilstaande en stroomende wateren.

Glanzig F. P. lücens L. Bladen zittend, half stengelomvattend. Aarstelen naar den top niet verdikt...................10

10 Stengel rond. Bladen vlak. Vruchtjes zonder snavel .... 11 Stengel vierkant, roodachtig wit. Bladen breed-Iijnvormig tot lancetvormig, kort toegespitst, kloin-gezaagd, meer of minder gekroesd. Vruchtjes stomp gekield, met tarneljjk langen gekromden snavel 0 30 0,80 7\\. Juni—Septr. In stilstaande wateren.

Kroesbladig F. P. crispns L.

11 Bladen langwerpig-lancetvormig, aan den top samengetrokken, aan den voet niet of weinig haitvormig. gaafiandig. Aarstelen 6—)0 maal zoolang als de aar. Vruchtjes op den rug bijna vleu-gelvormig gekield 0,80-1 60 2J. Juli, Augs. Niet veel in kanalen, rivieren en meren. La n g stengelig F. P. praelÓJlgus Wulf-Bladen rond-eivormig tot langwerpig, aan den voet diep hartvormig, aan den rand ruw. Aarstelen 1—2]/2 maal zoolang als de aar. Vruchtjes met stompen rug 0,30-0,80 2j. Juli, Augs. Zeer algemeen in slooten en rivieren.

Door ge wassen F. p. perfolfótus L.

12 Bladen niet scheedevormend en niet met de steunbladen vergroeid .....................13

Bladen aan den voet met de steunbladen tot eene nauwe scheede vergroeid, zeer smal. Aar afgebroken, met draadvormigen, witten steel......................16

13 Stengel vlak samengedrukt, smal-gevleugeld. Bladen veelnervig.

22

-ocr page 101-

N ajadeën.

Vruchtjes stomp gekield..............^

Stengel weinig samengedrukt of rond, niet gevleugeld, sterk vertakt. Bladen 1—5-nervig..............I5

14 Bladen meest stomp, met stekeligen punt, aan den voet zonder knobbel. Aarstelen 2—3 maal zoo groot als de aar. Aar 10—15-bloemig, rolrond. Vruchtjes met korten snavel 0,30-0.60 2^ .Juli, Augs. Vrij zeldzaam in stilstaande en stroomende wateren.

Platste ngelig F. r compréssus L-Bladen lang en fijn toegespitst, aan den voet met 1—2 zwarte knobbels. Aarstelen even lang als de aar. Aar 4 —0-bloemig, rond. Vruchtjes met vrij langen, iets gekromden snavel 0,60-1,20 TX juni—Augs, Vrij zeldzaam in stilstaande wateren.

Spitsbladig F. P. acutifólius Llf. -15 Aarstelen even lang of iets langer dan do aar. Aar dicht, kort, (j—8-bloemig. Vruchtjes van buiten stomp gekield, met matig langen, rechten snavel. Bladen lijnvormig, meest stomp, met een iets stekelig puntje, 3—5-nervig 0,25-0,75 2J. Juli, Augs. Vrij zeldzaam in slooten, moerassen en venen.

Stompbladig F. P. ahtasifólins M et K. Aarstelen 2 — 3 maal zoo lang als do tamelijk korte aar, die als zij rijp is, los is. Vruchtjes mot korten, rechten snavel. Bladen smal lijnvormig, toegespitst, meest 3-nervig. Vruchtjes scheef-ellip-tisch 0,30 0,60 2|. .luni—Septr. Vrij veel in slooten.

Klein F. P. pnsillns L-16 Stengel meest sterk vertakt. Vruchtjes halfcirkelrond, van buiten gekield, kort gesnaveld, geelbruin 0,50-2,00. Ij. .luni—Augs. In slooten aan den zeekant meest.

Kamdragend F, P. pectinatus L, Stengel alleen aan den voet dicht gaffelvormig vertakt. Vruchtjes scheef elliptisch, van buiten afgerond, nauwelijks gesnaveld, groen 0,15-0,45 21. Juni, Juli. In slooten aan den zeekant meest,

Z e e F. P. marinns L.

- IX. Fam. Juncagineen,

1 liloemdek blijvend, llelmknopjes bijna zittend. Vruchtjes (3-6), enkel aan den voet vergroeid, opgeblazen. Stengel bebladerd.

Scheuchzéria SA. Bloemdek afvallend. Helmknopjes op duidelijke helmdraden. Vruchtjes 3—6, over de geheele lengte vergroeid, later aan den

23

-ocr page 102-

Juncagineën.

voet loslatend. Stengel onbebladerd . . . Triglóohin Ü-M.

1, Scheuchzèria L. vi. 20.

■1 Stengel rechtopgaand. Bladen smal-lijnvormig, gesleufd, met scheede. Bloemen 3—0 in een ijle tros, de onderste lang, de bovenste kort gesteeld. Bloemdek geelgroen 0,10-0,20 IX Juni, Juli. Vrij zelden in moerassen. . M 0 e r a s S. S. piilüsti\'is L.

2. Triglóchin Jj. N i e r g r a s vi. 20.

1 Stengel aan den voet (door de overblyfsels van bladen) knolvormig verdikt (op een bol gelijkend). Tros dicht. Bloemstelen uitstaand. Vruchtjes eirond, onder den top ingesnoerd, uit 6 dealen bestaande. Bloemdek groen, van boven roodachtig 0,15-0,45 U Juni—Augs. Zilte klei . . . . Strand N. T. maritima L-Stengel aan den voet niet merkbaar verdikt. Tros ijl. Bloemstelen aangedrukt tegen den stengel. Vruchtjes lijn-knodsvormig, aan den voet versmald, uit 3 deelen bestaande. Bloemdek geelgroen, van boven vaak violet 0,15-0,45 Tl Juni—Augs. Drassige weilanden.........Moeras N. T- palüstris L.

X. Fam. Alismaceën.

1 Vruchtbeginsels 0, aan den voet vergroeid. Meeldraden 9. Kelk en bloemkroon 3-bladig. Bladen lang-lijnvormig . B u t 0 m u s 35. Vruchtbeginsels vele................2

2 Bloemen \'2-slachtig. Kelk en bloemkroon 3-bladig. Meeldraden

meest 6. Bladen eirond tot lijnvormig.....A lis ma 3£.

Bloemen 1-slachtig, de mannelijke boven do vrouwelijke. Kelk 3-deelig. Bloemkroon 3-bladig. Meeldraden talrijk. Bladen pijlvormig ..............Sagittaria 35.

1 Alisma L. Water weegbree, vi. ie.

1 Stengel bebladerd, in het water drijvend. De onderste bladen lijnvormig, zittend, de bovenste eirond tot langwerpig, langgesteeld, drijvend. Bloemen alleenstaand of 3—5 bij elkaar, in de knoopen van den stengel. Bloemkroon wit met gelen nagel 0,10-0.90 U Juni—Augs. In slooten en poelen in hei- en veenstreken.

Vlottende VV. A. nataus L. Stengel onbebladerd, rechtopstaand. Bladen langgesteeld, aan den voet des stengels.................\'2

24L

-ocr page 103-

Alismaceën.

2 Bloeiwijze een eindstandig scherili, zelden nog 1 — 2 kransen er onder. Bladen lancetvonnig, 3-nervig. Vruchtjes spits, een bolvormig hoofdje vormend. Bloemkroon wit of roodachtig, mot gelen nagel. 0,-10-0,30 4 Juli —Septr. Moerassige overstroomde plaatsen.

Kleine W. A rauuncnloides L. Bloemen in kransen, eon pluim vormend. Bladen eirond tot elliptisch, toegespitst, aan den voet afgerond, iets hartvormig of versmald, zelden lancetvormig of lijnvormig en dan drijvend. Vruchtjes stomp, in een kring staand. Bloemkroon wit of roodachtig, met gelen nagel. 0,15-1,20 H- Juni—Augs. Zeer algemeen aan slooten en vaarten . . . . Groote VV. A. PlantagO. L.

2. Sagittaria L. xxi.

1 Bladen aan den voet van den stengel, langgesteeld, toegespitst, meest pijlvormig.\') Bladstelen evenals de stengel driekant. Bloemen in 3-bloemige kransen, trosvormig Bloemkroon wit, met violetten nagel. 0,30-0,80 2J. Juni— Augs. Vrij algemeen in stilstaande wateren......Pijlkruid. S. sagittifólia L.

3. Bütomus Trn. ix.

1 Bladen aan den voet van den stengel, rechtopstaand, lijnvormig, driekant, met scheeden. Bloemen talrijk, schijnbaar in een scherm staande. Kelk en bloemkroon roodachtig wit, donkerder geaderd O^SO-^SO 2). Juni—Augs. Menigvuldig aan slooten en vaarten.

Zwanebloem. 13. umbelldtns L.

XI. Fam. Hydrocharideen.

1 Kelk en bloemkroon 3-bladig. Slempels (3, 2-spletig. Bes eirond,

6-kaiitig, zeshokkig................2

Kelk 3-deelig, buisvormig. Bloemkroon driebladig. Stempels 3. Meeldraden 3-9. Bes langwerpig, bijna driekant, eenhokkig.

Elódea 26.

2 Meeldraden vrij, ongeveer 12, met lijnvormige helinkpopjes.

Stratiótes S6.

Meeldraden 12. aan den voet vergroeid, 2 aan 2 ook hooger verbonden, meest echter 9, met eironde helmknopjes.

Hydrócharis 36.

*) In diepe wateren ontstuan geen pijlvormige bladen, dan zijn er, evenals bij ile Alisma-soorten, zittende drijvende bladen.

-ocr page 104-

A r o i d e ë n.

1. Stratiótes L. xxn.

1 Bladen geheel of voor \'t grootste deel ondergedoken, in een rose staand, zwnardvoVmig, gesleufd, doornig getand, donkergroen, Bloemen groot, wit, boven den waterspiegel uitstekend, de mannelijke gesteeld. de vrouwelijke bijna zittend. 0,15-0.45 ij. Juli Augs. In slooten en grachten . . . S c he e r e n. S- aloides l.

2. Hydróeharis L. xxu.

\'1 Bladen drijvend, langgesteeld, cirkelrond, aan den voet hartvov-mig ingesneden, lederachtig, met \'2 groote, doorschijnende steunbladen. Bloemen wit, de mannelijke grooter dan de vrouwelijke, 0,15-0,30 21 Juli, Augs. In slooten en kanalen.

V o r s c h e b e e t. H. Mor sus ranae I, 3. Elódea Eieh. vi. n. (xxn).

quot;1 Stengel vertakt, ondergedoken. Bladen in kransen van 3—4, langwerpig* tot Ijjn-Iancetvormig, fijn gezaagd. Bloeinen klein, roodachtig. Bij ons alleen vrouwelijke bloemen 0,30 1,00 IJ. Juni— Augs. In rivieren, kanalen en slooten algemeen. Afkomstig uit de rivieren van N- Amerika en sints ISOO hier voorkomend en sterk voortgroeiend (Anacharis Alsinastrum Babingt).

Waterpest. E. canadensis Casp.

XII. Fam. Aroideën.

1 Bloemen zonder bloemdek. Bloeikolf eindstandig. Vrucht bes-

achtig. Bladen hart- of pijlvormig ..........2

Bloemen met 6-bladig bloemdek, tweeslachtig. Meeldraden 6. Vrucht een driehokkige doosvrucht. Bloeikolf schijnbaar zijstandig, geelgroen. Bladen zwaardvormig. Bloeischeede ontbrekend

A c o r u s 31?,

2 Bloeischeede aan den voet opgerold, van boven zijdelings open. Bloeikolf beneden met vruchtbeginsels, in \'t midden met meeldraden en daar boven en onder met draadvormige deelen en

klieren bezet. Bes eenzadig.........Arum 36.

Bloeischeede vlak uitgebreid. Bloeikolf tot aan den top met meeldraden en eenige weinige vruchtbeginsels bezet. Bes veel-zadig..................Calla 37.

1. Arum L. A r u m s k e 1 k xxi,

1 Bladen langgesteeld, spies-pijlvormig, vaak bmingevlekt. Bloei-

36

-ocr page 105-

T y p h a c e ë n.

scheede geelgroen, dubbel zoo lang als de, boven de bloemen in een violette knods verlengde, bloeikolf. Bessen rood. Wortelstok knolvormig 0,15-0,30 2). Mei, ,)uni. In bosschen, op vochtige plaatsen. Vergiftig! . . . Gevlekte A. A. macnliitum L. Bladen spiesvormig, witgeaderd. Bloeischeede groenachtig wit, 3 maal zoolang als de boven de bloem n in een gele knods verlengde bloeikolf. Wortelstok knolvormig 0,30-0,(30 Tl Mei, Juni. Aan slootkanten .... Italiaansche A. A. italicum L.

2. Call a L xxr.

1 Bladen langgesteeld. hartvormig. Dloeischeede van buiten groen, van binnen wit, zoolang als de bloeikolf die geen krodsvormige verlenging heeft. Bessen rood. Wortelstok kruipend 0.15 0,30 2]- Mei, Juni en Septr. In poelen en moerassen in veenachtige streken. Vergiftig!. . . . SlangenkruidC. palüstris L.

3. Acorus L. vi. ia.

1 Stengel bladachtig, platgedrukt, op de eene zijde scherpkantig, op de andere met een groef, waaruit de kolf te voorschijn komt, ter zijde met een lange groene scheede. Wortelstok kruipend. De vruchten worden in ons land niet rijp. Aromatische reuk. 0,30- 1,00 21. Juni, Juli, Vrij algemeen aan kanalen en slooten.

Kalmus A. Calamus L.

XIII. Fam. Typhaceën.

1 Aren rolrond, boven elkaar staand, geel tot bruin. Bloemdek uit borstels bestaande. Vrucht nootachtig met blijvenden stijl.

T y p h a 37.

Aren kogelrond, meest verscheidene, ieder op een afzonderlijken steel. Bloemdek uit 3 teere schubben bestaande. Vrucht steenvruchtachtig.

Sparganium 28.

1. Typha. Trn. Lischdodde. xxi.

1 Bladen breed lijnvormig, (0,01-0,015 breed) vlak, blauwgroen. Vrouwelijke aar dicht onder de mannelijke staande. Stempel ruit-lancetvormig, zwartbruin. 1,00-1,50 2), Juli,- Augs. Langs poelen, moerassen en slooten . . . Breedbladige L. T. latifülia. L Bladen smal-lijnvormig, (0,004-0,008 breed) iets gegroefd, meest grasgroen. Mannelijke aar meest iets (0,02-0,03) van de vrouwe-

27

-ocr page 106-

Gr a mine en.

lijke verwijderd. Stempels lijnvormig, roodbruin 1,00-1,50 Tl Jul Augs. Langs poelen, moerassen en slooten.

Smalbladige L. T. augnstifólia.

2. Sparganium Trn. Egelskop xxi.

J Stengel (meest) rechtopgaand. Waden aan den voet driekan

Stempel draadvormig...............

Stengel liggend of drijvend. Bladen lijnvormig, meest drijvend

2 Stengel van boven vertakt. Zijvlakken der bladen gegroefd. Vrueh zittend, kort gesnaveld 0,30-0,60 tj. Juli, Augs. Algemeen instil staande wateren en moerassen.

Vertakte E S. rainósnm. Huds Stengel van boven niet vertakt.................S

3 Meest 3 of meer manneljjke bloemkogels. Vruchtsnavel 3 m.M lang of langer 0,30-0.45. 2J. Juli, Augs. Vrjj algemeen in stilstaande wateren en moerassen. . Onvertakte E. S- Simplex. Huds.

Meest rnaar een mannelijke bloemkogel. Vmclitsn avel 3 m.M. lang. Bladen puntig toeloopend, met opgeblazen seheede. 0,20-0,25 2J. Juli, Augs. Alleen aan de oevers van het Zwarte meer bij Niouw-Dordrecht gevonden.

Vlottende E. S. fiuitans Fr.

4 Meest een mannelijke bloemkogel. Vruchtsnavel hoogstens 1 m.M. Vrucht bijna zittend. 0,15-0,30 Juli, Augs. Moerassen en poelen in hei- en veenstreken (S. natans Prod.)

iileiuste E. S. miuininm- ïr.

Verscheidene mannelijke bloemkogels. Bladen licht-grasgroen. Vrucht laugge-steeld. Snavel even lang als de vrucht. Tj. Juli, Augs. Alleen in de omstreken van Dieppe 1 gevonden. {S. affine Schnitzl) . Drijvende E. S. Natans Fr.

XIV. Fam. Gramineën. Grassen, m. io-

1 Bloemen eenhuizig. Mannelijke aartjes in een eindelingsche pluim, 2-bloemig, de vrouwelijke in een zijdelingsche bloeikolf, een-bloemig. Meeldraden 3. Stijl zeer lang. den langen, draadvormigen

aan den top S-spletigen stempel dragend.....Zea 35

Bloemen tweeslachtig...............2

2 Aartjes zittend of op zeer korte, onvertakte stelen, een enkelvoudige, eindelingsche aar of verscheiden scherm- of trosvormig

saamgevoegde aren vormend. (Aargrassen)......3

Aartjes kortgesteeld, verscheiden bij elkaar aan gemeenschappelijke, korte stelen, in het geheel een eindelingsche, aarvormig saamgetrokken pluim of schijnaar vormend. (A a r p I u i ra g ra s se n) 14

38

-ocr page 107-

r

G r a m i n e ë n. 39

Aartjes lang gesteeld, of als zij kortgesteeld zijn, met hunne stelen bevestigd aan langere takken, en een min of meer uitgespreide pluim vormend. (PI u i mg ra ss e n)......26

Een enkele eindelingsche aar............4

Meerdere scherm- of trosvormig saamgevoegde aartjes ... 11 Aartjes afzonderlijk zittend op tanden der bloeispil .... 5 Aartjes \'2—4 bij elkaar zittend op tanden der bloeispil . . .13 Aartjes eenbloemig. Aar geheel naar eene zijde gekeerd . . 6

Aartjes \'J-meerbloemig...............8

Aartjes lijn-prieravormig. Kelkkafjes ontbreken. Een stempel.

Nardus 3G.

Twee kelkkafjes aanwezig, twee stempels........7

Kelkkafjes groen en spits. Aartjes in de diepe insnijdingen der

spil half weggedoken..........Lep turus A3.

Kelkkatjes violet en stomp. Bloeispil haardun zonder insnijdingen. Klein plantje........Chamagróstis 37.

Aartjes met den breeden kant naar de spil gekeerd, alle met 2

kelkkatjes...................9

Aartjes met den smallen kant (rugzijde) naar de spil gekeerd, het eindelingsche met 2, de andere met een kelkkafje.

Lólium 53.

9 Aartjes zittend.................10

Aartjes kort-gesteeld, veelbloemig. Kelkkafjes ongelijk van grootte. Uet onderste kroonkafje met een naald, het bovenste aan de rugzijde stijf gewimperd.......Brac hy podium SO.

10 Kelkkatjes eirond of lancetvormig. Aartjes meest 3-meerbloemig.

T r i t i c u m 50.

Kelkkafjes smal priemvormig. Aartjes 2-bIoemig, meest met draad-vormigen aanleg voor een derde bloem . . . . S e c a 1 e 5£.

11 Aartjes 2 aan 2, het eene gesteeld, het andere zittend of kort gesteeld, ruggelings afgeplat (d. i. de midiielnerven der kelkkafjes zijn tot elkaar genaderdquot;), eenbloemig. Kelkkafjes 3, het onderste zeer kort, vaak bijna niet ontwikkeld. Wortel vezelig.

P a n i c u m 35. . Aartjes afzonderlijk gezeten, zijdelings (d. i. als de zijden der kelkkafjes tot elkaar genaderd zijn) afgeplat. Planten met wortelstok ....................12

12 Bladen met ruwen rand, 4—5 aren aan den top des stengels. Aaitjes eenbloemig. Kelkkafjes even groot . . C y n o d o n 30. Bladen met gladden rand, 2 of soms 3 aren aan den top des

Jui a. J

-ocr page 108-

Gratnineën.

stengels. Kelkkafjes ongelijk.......Spar tin a 3C,

13 Aartjes 2-meerbloeinig. \'2 tot 4 bij elkaar, alle tweeslachtig. Aar

met aartjes aan den top.........E 1 y m u s |

Aartjes eenbloemig, 3 bij elkaar, de zijdelingsche vaak mannelijk of geslachtloos. Aar zonder aartjes aan den top.

H ó rd e u m 53.

\'14 Aartjes een-bloemig, vaak met een aanleg voor een bovenste of

2 onderste bloemen................-15

Aartjes twee- tot veelbloemig............21

15 Aartjes met lange, aan den voet staande borstels, ruggelings afgeplat Kelkkafjes 3, zeer ongelijk. Ueen naalden. Sétaria 35. Aartjes zonder borstels, zijdelings afgeplat.......-Ui

16 Kelkkafjes op de rugzijde vliezig gevleugeld. Bloemen aan den voet met 1—2 kleine schubbetjes. Schijnaar dicht eirond.

P h a 1 a r i s 34.

Kelkkafjes niet gevleugeld.............•];

■17 Meeldraden \'2. Bloemen aan den voet met \'2 kafjes met naalden. Onderst kelkkafje half zoo lang als hot bovenste.

Anthoxanthum 3J. Meeldraden 3. Aartjes mot of zonder aanleg voor een bovenste bloem.........................

18 Kelkkafjes met lange naalden. Een der kroonkafjes met een naald even lang als hot kafje. Kelkkafjes zijdelings samengedrukt.

Polypogon 3S.

Kroonkafjes zonder naalden, of er is maar een kroonkafje, dat dan een naald Jraagt....................l\'j

19 Bloemen aan den voet omgeven van haren. Een behaard steeltje als aanleg voor een tweede bloem is aanwezig. Kroonkafjes zonder naald, weinig korter dan de kelkkafjes. Ammóphila 4lO. Bloemen aan den voet zonder haren..........20

20 Kelkkafjes aan den voet vergroeid. Gewoonlijk maar een enkel zakvormig kroonka.\'je met rugnaald. . . A lo p e c u r u s 37. Kelkkafjes aan den voet niet vergroeid. Kroonkafjes 2, zonder-naald, korter dan de kelkkafjes.......Phléum 37.

\'21 Schijnaar naar eene zjjde uitgespreid.........22

Schijnaar naar alle zijden uitgespreid.........23

22 Aartjes zo.rder kamvormig schutblad, zijdelings afgeplat. Onderst kroonkafje aan de rugzijde gekield, zonder naald.

Sclérochloa 4J. Aartjes aan den voet met een kamvormig schutblad (een ou-

SO

I

-ocr page 109-

G ra m i n e ë n.

vruchtbaar aartje). Onderst kroonkafje ruggelings afgerond, uit den ingesneden top komt de naald te voorschijn.

Cynosiirus -AfS,

•23 Kelkkafjes even lang of bijna /03 lang als het aartje. Stempels

vedervormig...................24

Kelkkafjes korter dan het aartje...........25

24 Onderst kroonkafje aan den top stekelig of niet een kafnaald,

aan den rug kortgewimperd.......Koeler ia lt;13.

Onderst kroonkafje aan den top met naalden, meest met knie-vormig gebogen rugnaald, kaal. . . Avóna(praeoox) 3!} Onderst kroonkafje spits, zonder naald, gewelfd, kraakbeenachtig, aan den rand dicht bewimperd . Mélioa (clllata) (13.

25 Bovenst kroonkafje am den rand iets gewimperd, het onderste met lange kafnaald aan den top . Festuoa (Myürös) «I®. Bovenst kroonkafje langs den rand stijf kamvormig gewimperd.

Braohy podi um.

■26 Aartjes eenbloemig, vaak met aanleg voor een bovenste of i

onderste bloemen. . . ..............27

Aartjes \'2-veelbloemig, tweeslachtig, zeldzaam de onderste geslachtloos of mannelijk, de bovenste vaak weinig ontwikkeld. . .34

\'27 Bloemen met fver uitstekende naald, welke 3 maal zoo lang als het aartje is, ouder den top ingehecht. Aartjes zijdelings afgeplat. Kelkkafjes ongelijk (Apéra Adans.) . . . Agróstis38. Bloemen zonder naald of met korte (hoogstens 0,00(5 uitstekende) naald.....................28

28 Aartjes ruggelings afgeplat of rolrond. Kroonkafjes ten minste

in het laatst kraakbeenig ... ..........29

Aartjes zijdelings afgeplat.............30

29 Aartjes ruggelings afgeplat. Kelkkafjes 3, het onderste zeer kort. Pluim sterk vertakt, overhangend.

Pa n i c um (mi li a c eum) 35. Aartjes rond, stomp. Kelkkafjes 2. Pluim ver uitgespreid. . .

Milium 30.

30 Kelkkafjes ontbrekend of zeer weinig ontwikkeld. Kroonkafjes zonder naald. Meeldraden 1-6. Pluim ver uitgespreid, zelden volledig ontwikkeld.......... . . O r y z a 3£.

Twee of vier kelkkafjes aanwezig . . ........31

31 Vier kelkkafjes, de 2 buitenste bijna even lang, bootvormig, langer dan de lederachtige kroonkafjes, die geen naald dragen, de 2 binnenste klein, schubvormig . . . . Digraphys 34.

-ocr page 110-

Grainineën.

Twee kelkkafjes, ongelijk van grootte, de onderste langer . 32

32 Spil der aartjes aan den voet der bloemen niet haren bezet, die langer zijn dan de breedte der kroonkafjes bedraagt. Kelkkafjes lijn-lancetvormig. Hooge, op riet gelijkende planten.

Calamagróstis 39. Spil der aartjes kaal of aan den voet der bloemen met zeer korte haren..................33

33 Kelkkafjes spits, lancetvormig. Bloemen aan den voet kaal of

met korte haren. Losse pluim......Agróstis 38.

Kelkkafjes langwerpig eirond, gewelfd, stomp. Pluim oftrosslap naar eene zjjde uitgespreid . . . M é I i c a (u n i f 1 o r a) £3.

34 Kelkkafjes, ten minste de langste, even lang of bijna zoo lang

als het geheele aartje...............35

Kelkkafjes korter dan de het dichtst er bij staande bloemen. 41 35 Bloemen allen (of ten deele) met naald. Naald vaak niet uitstekend ....................37

Bloemen zonder naald. Kelkkafjes eirond of elliptisch ... 36

36 Aartjes 3-5-bloemig. Bloemen tweeslachtig. Kelkkafjes kruidachtig-lederachtig. bjjna oven lang. Onderst, kroonkafje aan den top 2-tandig, tusschen de tanden stekelig of 3-tandig. S i eg H n g i a A3. Aartjes (1-) 2-bloemig, met een knodsvormigen aanleg voor een bovenste bloem. Kelkkafjes vliezig, ongelijk. Onderst kroonkafje .gaafrandig, stomp, gewelfd........M é I i c a A3.

37 Onderst kroonkafje aan den top 2-spletig of met 2 naalden, meest met een lange knievormig gebogen, aan den voet gedraaide rugnaald. Aartjes 2-meerbloemig, groot of vrij groot.

A v é n a 4LO.

Onderst kroonkafje spits, afgestompt of getand. Naald weinig of

niet uitstekend. Aartjes 2-3-bloemig^ klein.......38

38 Slechts eene bloem van het 2-3-bloeraige aartje is 2-slaehtig en

deze is meest zonder naald.............39

Beide bloemen van het 2-bloemige aartje zijn 2-slachtig . . 40

39 Aartjes 3-bloemig, bijna klokvormig, de 2 onderste bloemen mannelijk met rugnaaid, ds bovenste 2 slachtig met 2 meeldraden zonder naald. Stempels buiten de bloem te voorschijn tredend.

Hieróchloa 34.

Aartjes 2-bloemig, de bovenste bloem meest mannelijk, met kleine naald, de onderste bloem tweeslachtig, zonder naald. Stempels buiten de bloem uitstekend........Holcus AO-

40 Onderst kroonkafje met afgestompten of getanden top, mot een

32

-ocr page 111-

Gramineën.

bijna rechte, min of meer uitstekende naald, die aan den voet

of op den rug is ingeplant.........Ai ra 413.

Onderst kroonkatje spits, aan den top gaafrandig, met een naald, aan den voet ingeplant, in het midden knievormig gebogen en

boven knodsvormig......Weingaertnéria 4,2.

tl Stempels purperkleurig ... ..........42

Stempels wit..................43

ii Spil tier aartjes met lange, later uitgroeiende haren bezet. Aartjes meest 5 (3-7)-bloemig. Stempel onder den top der bloemen te

voorschijn komend. Lange plant......A run do £3.

Spil der aartjes met korte haren bezet. Aartjes meest 3—(2-5) bloemig. Stempels aan don voet der bloemen te voorschijn komend.

Kleinere, slankere plant .........M o 1 i n i a 4,3.

3 Onderst kroonkafje op den rug gekield........44

Onderst kroonkafje met algeronden rug........45

i4 Onderst kroonkafje aan den top met een stekel of naald. Aartjes 3—4-bloemig, tot kluwens vereenigd, die eene naar eene zijde gerichte pluim vormen..........Dactylis 44.

Onderst kroonkafje zonder stekel of naald. Beide kroonkafjes met de leden van de as der aartjes afvallend. Aartjes tot eene uitgespreide pluim vereenigd.........Póa 44-

5 Kroonkafjes zonder kafnaald, stomp..........46

Kroonkafjes met kafnaald of toegespitst, üloemen ei-lancetvormig tot lancet-priemvormig . ..............48

6 Aartjes rond-hartvormig, knikkend of hangend. Kelkkafjes bijna

gelijk . . . ..............B r i z a 44.

Aartjes langwerpig tot lijnvormig, niet hangend. Kelkkafjes zeer ongelijk. Watergrassen...............47

7 Aartjes meest 2-bloemig, zijdelings afgeplat. Onderst kroonkafje met 3 verheven nerven Bladscheeden tot de helft gesloten. Teere

grassoort.............Catabrósa 4ft.

Aartjes meerbloemig, rolrond of zijdelings afgeplat. Onderst kroonkafje 5-7-nervig. Bladscheeden gesloten . . Glycéria Ui.

8 Takken der pluim naar eene zijde gekeerd. Stempels op den top van het vruchtbeginsel zi\'tend. bovenst kroonkafje op de kielen met er tegen aanliggende fijne wimpers. Festiica 40. Takken dor pluimen naar twee zijden gekeerd. Stempels onder den top van het vrucbtbeginsel vastgehecht. Bovenst kroonkafje op de kielen stijf-kamvormig gewimperd . . . Bromus 4S.

33

-ocr page 112-

Gramineën.

1. Oryza Trn.

1 Geelgroen, met uitloopers. Bladscheeden en bladen zeer ruw Losse\' pluim, meest slechts ten deele uit de bovenste bladscheede te voorschjjn tredend. Takken der pluim aan den voet meeat bochtig. Aartjes gewimperd, lichtgroen 0,r)0--l,00. 71 Augs., Septr. Algemeen langs vaarten en andere wateren. (Leersia oryzoïdes Sw.)

R ij s t g r a s. O. claiidestiiui A Br.

2. Phalaris L.

1 Meerdere stengels. Bladen lijn-lancetvormig. Bladscheeden ruw Schijnaren eirond, zeer dicht, sierlijk groen en witgevlokt. Kelk-kafjes aan den rand 1 -nervig, op den rug met een gaafrandigen vleugel 0,15-0,50. ® Juli-Septr. Zeldzaam langs wegen en ruigten K a n a r i e g r a s. P. canariénsis 1.

3. Digraphis Trin.

1 Stengel en bladscheeden glad. Bladen breed, stijf, met ruwen rand. Pluim gelobd, naar eene zijde gekeerd, tijdens het bloeien uitgespreid. Aartjes stroogeel, vaak rood of bruin aangeloopen 1,00-2,00. 2J. Juni, Juli. Menigvuldig aan vaarten en op moerassige plaatsen. In tuinen wordt een vorm met witgestreepte bladen (\'Phalaris picta L.) gekweekt. (Phalaris arundinacea L ).

Rietgras D. arnudinacea Trin

4. Anthoxanthum L. R e u k g r a s.

i Zodevormende plant met talrijke stengels. Zijbloemen even lang als de middelste. Aartjes bruingeel. De langste kafnaald steekt niet boven het aartje uit 0,15-0,50. 2(. Mei, Juni. Zeer algemeen op grasgrond . . . . Welriekend R. A. odordtnm L Plant met vezeligen wortel. Zijbloemen 2 maal langer dan de middelste bloem. Aartjes geel. De langste kafnaald steekt boven het aartje uit. ® Mei Juni. Zeldzaam tusschen de rogge.

A. Puélii- 1

5. Hieróehloa Gir el.

1 Stelen der aartjes glad en kaal. Mannelijke bloemen onder den top met korte, rechte naald of zonder naald. Aartjes bruingeel Pluim uitgespreid. Wortelstok kruipend, met uitloopers. Wel

34L

-ocr page 113-

Grr amineën.

riekend 0.30-0,50. 2J. Mei, Juni. Vochtige weilanden en veenachtige plaatsen (H. borealis R. et Sch.)

Welriekend heiliggras. H odorftta Wlilnbg-

6. Zéa L.

1 Stengel met merg gevuld. Bladen quot;breed, lijn-lancetvormig. Pluim uitgespreid* Bloeikolf in de oksels der middelste stengelbladen, omhuld door een groot aantal bladscheeden. Vruchten geel, zeldzamer groen of witachtig 1,00-2,00. © Juni—Augs. Gekweekt. Uit Middel-Amerika.

Turksche tarwe, f Z. Mays L.

7. Panicum L. Vingergras.

1 Aartjes in schermswijs vereenigde schijnaren, zonder naalden.

(Digitaria P. B.).................2

Aartjes tot aren vereenigd, die in een tros of pluim staan. . 3

2 Stengel opstijgend tot rechtopgaand. Bladscheeden en bladen behaard. Meest 5 (4-6) schijnaren. Aartjes langwerpig-lancetvormig, meest iets violet gekleurd, 0,15-0,50. ® Juli—Octr. Niet zeer algemeen op zandigen bouw- en moesgrond. (D. sanguinalis Scop.)

Bloedrood V. P. saiigninale L. Stengel liggend, zelden opstijgend. Bladscheeden en bladen kaal. Meest 3 (2-4) schijnaren. Aartjes elliptisch-eirond, meest iets violet gekleurd 0,08 0,30. ® Juli—Octr. Zeer algemeen op zandige akkers (D. filifórmis Koeler).

Draadvormig V. F. lineüre Krock.

3 Aaitjes in, naar eene zijde gekeerde, min of meer trosvormig gerangschikte aren. Kelkkafjes met naald. (Echinóchloa P. B.) Stengel rechtopgaand of knievormig opstijgend. Bladen vaak iets gegolfd. Aren afwisselend of schijnbaar tegenoverstaand. Aartjes eirond-elliptisch, meest lichtgroen, vaak iets violet gekleurd 0,30-0,80. ® Juli—Octr. Zeer algemeen op zandige akkers. (E. crus gfilli P. B.)......H a n e p o o t. P. crus galli 1.

Aartjes tot een samengestelde pluim vereenigd, lang gestoeld. Kelkkafjes met stekelpunt. Llclitgroen. Verscheidene rechtopgaande stengels. Bladen breed, vaak gegolfd. Bladscheeden dicht behaard. Pluim groot, de takken ten laatste overhangend 0,30-0,80. ® Juni—Augs. Soms gekweekt. Uit Oost-Indië.

Gierst, f P. miliacéuni L.

8. Sétaria P. B. N a a 1 d a a r.

1 Grasgroen. Borstels aan den voet der aartjes groen of geel. Kroon-kafjes der tweeslachtige bloemen met fijne puntjes .... 2 Grijsgroen. Borstels min of meer rood. Schjjnaar eirond tot smal rolrond, dicht. Kroonkafjes der tweeslachtige bloemen overdwars

3S

-ocr page 114-

G ramineën.

gerimpeld 0,10-0,50. © Juli—Septr. Algemeen op zanderig bouwland .........Grijsgroen N. S. glauca P. B.

2 Borstels door weerhaakjes, bij het naar boven strijken, ruw, groen. Sohijnaar smal rolrond. Bladen zeer ruw 0,30-0,00.© Juli —Augs. Vrij zelden in moeshoven en aan ruigten.

Kransdragende N. S. verticllliita P. B. Borstels door weerhaakjes, bij het naar beneden strijken, ruw. Bladen minder ruw................3

3 Schijnaar eirond tot smal rolrond, dicht. Borstels veel langer dan het aartje, meest groen 0,15-0,50. © Juli—Septr. Algemeen op zan-derig bouwland . . . • . . G r o e n e N. S. Tiridis P- B.

Schijnaar dubbel samengesteld, gelobd, boven overhangend. Borstels even lang, langer of korter dan het aartje, geelachtig 0,30-0,80. 0 Juli—Septr. Gekweekt als vogelvoedsel. Waarschijnlijk uit Indië.

Italiaanse he vogelgierst. S. italica P. B.

9. Cynodon Rich.

1 Grijsgroen. Kruipende wortelstok met uitloopers. Stengel opstijgend. Bladen smal, van onderen iets beiiaard. Tongetje kort, in een reeks haartjes uitloopend. Aren in een scherm staand. Kroon-kafjes kort gewimperd 0,30—0,45. 2). Juli, Augs. Vrij algemeen op grazige zandgronden, langs dijken en wegen.

Hondstand. C. Dactylon Pers.

10. Spartina Schreb.

1 Meest 2 aren, ongeveer 0,015 lang, sterk afgeplat, met een tweeslachtige bloem. Stengel rechtopgaand. Bladen opgerold 0,15-0,30. 2|. Augs.—Octr. Enkel op Z.-Beveland, aan de zeekust.

S1 ij k g r a s. S- stricta Rotli.

11. Milium L. Gierstgras.

1 Stengel en bladscheeden glad. Bladen breed met ruwen rand. Groote losse pluim met afstaande, later naar beneden gebogen takken 0,60-1,00. % Mei, Juni. Vrij menigvuldig in bossohen.

M. effusniu L.

Stengel en bladscheeden ruw. Bladen kort en smal. Pluim saamgetrokken 0,30-0,50. ® April, Mei. Vrij zeldzaam in de duinen en op beschaduwden zandgrond . . . . M. scabrvim Merlet.

3G

12. Nardus L.

1 Grijsgroene, zodevormende plant. Stengel dun, alleen aan den

-ocr page 115-

Gramineën.

voet bebladerd. Bladen borstelvormig, stijf. Aar los. Aartjes hjn-priemvormig, klein 0,-15-0,25. 21-Mei, Juni. Algemeen op veen-achtigeu zand- en heidegrond . B o r s t e 1 g r a s. Iï. stricta L.

13. Chamagróstis Borkh.

1 Klein, zodevormend plantje. Stengel draadvormig, reclitopgaand, alleen aan den voet bebladerd. Bladen smal. Tongetje tamelijk lang. Aar lijnvormig. Aartjes zeer klein, purperkleurig, zelden groen 0,03-0,08. © April, Mei. Vroeger aangetroffen in een weiland bij \'s-Gravenliage \'Mibora minima Desv),

D w e r g g r a s, C. minima Borkh.

14. Alopeeürus L. Vossestaart.

1 Stengel rechtopgaand of opstijgend. Kelkkatjes spits. 0,20-1,20 . 2 Stengel liggend, knievormig gebogen, opstijgend, of in het water drijvend. Kelkkafjes stomp, enkel aan den voet vergroeid. 0,15-0,30.3

2 Kelkkafjes tot het midden of bijna tot het midden vergroeid, geen

knolvormig gezwollen stengel............4

Kelkkafjes bijna geheel vrij. Stengel aan den voet knolvormig gezwollen 0,20-0,40. 2| Mei, Juni. Menigvuldig op zilten kleigrond.

KnoldragendeV. A- bulbósus L.

3. Aartjes eirond-langwerpig. Kroonkafje onder het ïnidden met naald. Naald knievormig gebogen, bijna dubbel zoo lang als het kafje. Helmknopjes geel, ten laatste bruin. Plant grijsgroen 0,15-0,30. ® Mei, Juni. Vrij menigvuldig op vochtige plaatsen.

Geknikte V. A. geuiculiitus L. Aartjes elliptisch. Kroonkafje in het midden met een naald. Naald nauwelijks l1,^ maal zoo lang als het kafje. Helmknopjes geelrood, later bleeker. De geheele plant met een blauwachtig waas 0,15-0,30. © Juni—Augs. Vrij zeldzaam op vochtige plaatsen.

R o s s e V. A- fnlvus L.

4 Kelkkafjes niet tot het midden vergroeid. Schijuaar rolrond, stomp. Aartjes 4-6 aan een takje, bleekgroen en (als zij rijp zijn) zwart 0,30-0,80. 2j. Mei, Juni. Zeer algemeen in weilanden en langs

wegen......... Bot kruid. A. pratéusis L.

Kelkkafjes tot hot midden vergroeid. Schijnaar aan beide einden versmald. Aartjes 1-2 aan een takje 0,30-0,45. ® Juni, Juli. Zeer algemeen op kleiachtig bouwland . . D u i s t. A. agréstis L.

15. Phléum L. üoddegras.

1 Kelkkafjes lancetvormig, kort toegespitst, met stijf gewimperden kiel. De wortelstok brengt alleen stengels, geen bloemlooze blad-

37

-ocr page 116-

G r a m i n e ë n.

rosetten voort 0,05-0,-20. ® Mei, Juni. Op dorren zand- en heidegrond en in de duinen . . . . Z a n d D. P. arenarium 1, Kelkkafjes afgeknot, langwerpig of lijnvorraig-langwerpig met

vliezigen rand..................2

Kelkkafjes langwerpig, dwars afgeknot, met naald op het midden van de afsnijding en stijf gewimperden kiel. Aartjes zonder steel-vormige verlenging der spil 0,30-0,80. tj. Juni, Juli. In weilanden, aan dijken en wegen . . Timotheegras. P. pratéuse 1. Stengel aan den voet knolvormig verdikt. Droge zandige plaatsen. De variëteit......a. nodosum 1,

Kelkkafjes lijnvomig-langwerpig, sclieef afgeknot, met ptekeligen top en ni-wen kiel. Aartjes met steelvormige verlenging der si)il 0,30-0,50. 2|. Kei Juli. Vroeger een enkele maal aangetroffen. (P. plialaroides Koel.)

Boehmer\'sD. P. Boehméri Wib,

16. .Polypogon Desf.

Aartjes eenbloemig, tot zeer gevulde, 0,03-j,045 lange, aarvor-mige pluimen vereenigd, met vrij lange naalden 0,20-0,40. © Juli, Nu en dan op ruige plaatsen. Uit Zuid-Europa.

Baardgras. P. monspelieusis Desf.

17. Agróstis L. Struis gras.

Onderst kelkkafje langer dan het bovenste. Onderst kroonkafje 3-nervig zonder naald of met rugnaald. Geen aanleg voor een

tweede bloem..................2

Onderst kelkkafje korter en smaller dan het bovenste. Bladen vlak en smal met lanoetvormig tongetje. Een klein steeltje als aanleg voor de tweede bloem. Onderst kroonkafje 5-nei vig, met dicht bij den top ontspringende naald. (Apéra Adans) ... 5 Grasgroen. Bladen vlak, als zij jong zijn, gevouwen. Bovenst

kroonkafje aanwezig................3

Grijsgroen. Bladen, althans de onderste borstelvormig. Tongetje langwerpig, getand. Pluim na den bloeitijd samengetrokken. Bovenst kroonkafje niet aanwezig............4

Tongetje zeer kort, afgeknot. Pluim ook na den bloeitijd uitgespreid, met gladde takken, gewoonlijk iets purperkleurig. Kroon-kafjes bijna altijd zonder naald 0,30-0,80. 2|. Juni, Juli. Algemeen op wei- en hooiland . . . GewoonS. A. vulgaris With. Tongetje lang, spits. Pluim na den bloeitijd samengetrokken, met ruwe takken en veranderlijke kleur. Kroonkafjes soms met naald

-ocr page 117-

G r a m in e ë n.

0,30-0,80. 21. Juni, Juli. Algemeen op wei- en hooiland. (A. sto-lonifera Koch.).......Fioringras. A. alba L.

4 Plant vaak met uitloopers. De naald ontspringt even onder het midden van de rugnerf van het kroonkafje. Wortelbladen bor-stelvormig. Pluim meest paars, zelden geel 0,30-0,50.2J. Juni, Juli. Vrij algemeen in vochtige weilanden.

HondsS. A. cauina L.

Vezelige wortel. De naald ontspringt uit den voet der rugnerf van het kroonkafje. Wortelbladen fijn. Pluim meeat geel, zelden paars 0,30-0,50. 7^. Juni, Juli. Een enkele maal aangetroffen in een dennenboscli bij de Bildt.

Haarfijn S. A. setacea Curt.

5 Pluim rechtopstaand of overhangend, zeer gevuld, met horizontaal uitstaande takken. Helmknoppen langwerpig 0,40-0,80. ® Juni, Juli. Op bouwland. (Ap. Spica venti P. B.)

W i n d h a 1 m. A. Spica veuti L. Pluim rechtopstaand, uitgerekt, minder gevuld. Helmkuoppen eirond 0,20-0,40. ® Juni, Juli. Alleen in Limburg op bouwland. (Ap interrupta P. B.) . ........A. interrüpta L.

18. Calamagróstis Adans. Struisriet.

1 Aartjes met aanleg voor een tweede bloem, die als een naaldje tegen den voet van het binnenste kroonkafje ligt. Pluim smal rolrond, samengetrokken. De haren korter dan de kroonkafjes. De naalden ontspringen onder bet midden der rugzijde. 2| Juli, Augs. Zeer zeldzaam, alleen bij Meppel en Loenen gevonden. (C. stricta Spr.) . . . Voorbijgezien S. C. neglécta^Fr.

Aartjes zonder beginsel eener tweede bloem. Haren even lang of langer dan de kroonkafjes.............2

2 Naald op de rugzijde ingeplant, soms ontbrekend.....3

Naald op den top ingeplant. Pluim slap........4

3 Pluim dichtbloemig, stijf rechtopstaand, 0,15-0,50 lang. Naald ontspringend uit het midilen der rugzijde. Aartjes lichtgroen, min of meer violet 0,00-1,50. 21. Juli, Augs. Algemeen op vochti-gen en belommerden zandgrond.

Duinriet. C. epigéios Roth.

Pluim losbloemig, uitgespreid, 0,08-0,15 lang. Naald ontspringend onder bet midden der rugzijde. Aartjes donker violet, zelden groenachtig 0,60-1,00. TJ.

Juli, Augs. Enkel gevonden aan de oevers van het Zwarte meer bij Nieuw-

Dordrecht...........Hall er\'s S. C. Halleriana D. C.

39

3 Naald zeer kort. Kelkkatjes lancetvormig, toegespitst. Bladen smal, grasgroen. Aartjes violet of vuil-purperkleurig 0,60-1,20. 2], Juli, Augs. Algemeen aan waterkanten en op belommerde grasgronden.....Pluimriet. C- lanceolata Roth.

Naald minstens half zoo lang als het kroonkafje. Kelkkafjes lijn-priemvdrtnig, aan den top zijdelings saamgedrukt. Bladen breeder, grasgroen. Aartjes bleek

-ocr page 118-

G r a m i n e ë n.

violetkleurig 0,60-1.20, 21. Juni, Juli, Zeldzaam op zaudigen quot;bodem (de omstreken van Haarlem en Katwijk). (C. Pseudopliragmites Asclis).

S t r a n drie t. C. litórea D. C.

19. Ammóphila Host.

1 Bloeiwijzo aarvormig, stroogeel. Kelkkafjes spits. Haren \'/j maal zoo Jang als het onderste kioonkafje 0.60-1,00. 2|. Juli, Augs. In duinen en zandvlakten, ook wel gekweekt. (Psamma arenaria

R. et Sch.)..........H e 1 m. A. areuüria Lk-

Bloeiwijze pluimvormig, bruinrood of violet. Kelkkafjes met priem-vormigen top. Haren \'/2 maal zoo lang als het onderste kroon-kafje 0,60-1,00 2|. Juli, Augs. In de duinen vooral op de Noord-zee-eilanden. (P. baltica R. et Sch.)

N o o r d s c h e helm. A. baltica Lk.

20. Holcus L. Meel raai.

1 Naald der mannelijke bloem niet of weinig uitstekend, ten laatste haakvormig gekromd. Pluim witachtig, meest rood of violet aangeloopen. Bladen aan weerskanten zacht behaard. Wortel \\ezelig 0,30-0,45. 2J. Juni-Augs. Algemeen tusschen het gras in

weilanden en langs wegen........H. lainitus L.

Naald der mannelijke bloem boven de kelkkafjes uitstekend, knievormig gebogen. Pluim geelachtig wit, vaak violet aangeloopen. Bladen zeer fijn behaard of kaal. Wortelstok kruipend 0,45-0,60. 2). Juli, Augs. Algemeen op zandgrond en tusschen kreupelhout.........W e e k e M. H. mollis L.

21. Avèna L. Have r.

1 Aartjes, ten minste na den bloeitijd, hangend. Kelkkafjes 7—11-

nervig....................2

Aartjes rechtopstaand. Kelkkafjes 1-3, zeldzaam 7-9-nervig . 5

2 As der aartjes kaal of enkel aan den voet der bloemen met korte bosjes haren. Bloemen niet door een geleding aan de spil verbonden, eerst laat afvallend............3

As der aartjes over de geheele lengte dicht en ruw behaard, onder de bloemen geleed, deze, als zij rijp zjjn, dadelijk afvallend. Aartjes meest 3-bloemig. Onderst kroonkafje van den voet tot

40

-ocr page 119-

Gramineen.

het midden met meest bruingele haren ruw behaard, aan alle bloemen met een naald. Pluim naar alle zijden uitgestrekt 0,60-1,20. © Juni—Augs. Gekweekt en in het wild op bouwland.

Wilde H. A. t\'iltua L.

Een variëteit met onbehaarde onderste kroonkafjes is (A.

hybrida Prod.)..........a. g 1 a b r a t a.

As der aartjes kaal of alleen aan den voet der onderste bloemen kort behaard. Onderst kroonkafje \'2-spletig, vaak met een zijtandje, zonder naald ............... 4

As der aartjes onder iedere bloem behaard. Onderst kroonkafje 2-spletig met naalden aan de toppen en bovendien in beide bloemen een knievormig gebogen rugnaald. Kelkkafjas omstreeks zoo lang als de bloemen. Pluim bijna naar eene zijde gekeerd 0,40-0,80. © Juni—Augs. Verbouwd en verwilderd.

Zand H. A. strigósa Schreb. Pluim naar alle zijden uitgespreid. Kelkkafjes langer dan de bloemen Alleen de onderste bloem aan den rug met een naald of beiden zonder naald 0,60-1,20. © Juni—Augs. Gekweekt

en verwilderd..........V o e r H. A. sativa L-

Pluim samengetrokken naar eene zijde, smal. Overigens geheel als de vorige soort 0,40-0,80. © Juni—Augs. Gekweekt en verwilderd ........T r o s H. A. orieutalls Schrei).

Onderste bloem van het 2-bloemige aartje mannelijk met knievormig gebogen rugnaald, bovenste bloem tweeslaehtig zonder naald of met een naald onder den top (Arrhenatherum P, B.) Stengel, bladsoheeden en bladen kaal. Pluim rechtopstaand, verlengd, tijdens den bloeitijd uitgespreid. Onderst kelkkafje 1-, \'t bovenste 3-nervig. Aartjes lichtgroen, soms iets violet 0,60-1,20. Juni, Juli. Zeer algemeen in weilanden en langs wegen. (A. ela-

tius M. et Koch).......Langgras. A. eliitior L.

Alle bloemen 2-slachtig, meest met knievormig gebogen rugnaald. 6 Bladen vlak of samengevouwen. Aartjes vrij groot of groot

2—4-bloemig. 0,25-0,80 ..............7

Bladen samengerold borstelig. Aartjes klein, 2-bloemig. Naald onder het midden van het kroonkafje ontspringend. 0,05-0.20. 8 Vruchtbeginsel van boven behaard. Naald in het midden van het kroonkafje ontspringend. Kelkkafjes \'1—3 nervig. Aartjes zilverwit, meest 3-bloemig 0,30-0,80. 2|. Mei, Juni. Menigvuldig op grazigen zandgrond. . ZachtharigeH. A. pubésceus L. Vruchtbeginsel kaal. Aartjes meest 3-bloemig\'. Kelkkafjes 1—3-

-ocr page 120-

Gramineën,

nervig. Aartjes glanzig-geel. Het onderste kroonkafje met eenl knievormig gebogen rugnaald, die in of boven het midden ont-l springt 0,30-0,60. y. Juni, Juli. Menigvuldig o;i grazige plaatseiil langs dijken en wegen. . Geelachtige H. A flavéscensll Pluim uitgespreid, rondaohtig-eirond. Stelen der aartjes evenl lang of langer dan de aartjes. Kelkkafjes veel langer dan bloemen. Aartjes meest roodachtig aangeloopen 0,05-0,20. ©Juni, Juli. Menigvuldig in duinen en zandvlakten.

Zilverkleurige H. A.. Caryophylléa Wel).| Pluim aarvormig samengetrokken, langwerpig. Stelen der aartjei korter dan de aartjes. Kelkkafjes weinig langer dan de bloemen, I Aai tjes eerst lichtgroen, later bruinachtig wit 0,06-0,20. © April, 1 Mei. Menigvuldig op zandgrond, die op een dun laagje veen ligt. [

Vroege H. A. praecox P. B |

22. Aira L. W i n d h a 1 m,

Bladen vlak en breed, donkergroen, van boven zeer ruw. Pluim | wijd-uitstaand naar alle zijden. Kelkkafjes korter dan do bloemen. Naald weinig gebogen, meest zoo lang als het kroonkafje, I niet uitstekend, witachtig. Aartjes violet, gevlekt of eenkleurig bleekgroen of geelachtig wit 0,60-1,20. 2|. Juni, Juli. Vrij alge-] meen op veenachtig grasland. B o e n d e r g r a s. A. caespitósa L-Bladen smal, bijna borstelvormig of in de lengte toegevouwen.

Naalden knievormig gebogen, uitstekend . .......2

Bladen zeer smal, bijna borstelvormig. Tongetje kort, afgeknot. Pluim overhangend. Naald dubbel zoo lang als het kafje, aan den voet bruin. Aartjes meest violet aangeloopen 0,30-0,60. 21 Juni-Augs, Zeer algemeen op drogen zand- en heigrond.

Bochtige W. A llexnósa I. Bladen smal, overlangs toegevouwen. Tongetje lang, langpuntig 0,40-0,60. 2]. Juni—Augs. Vrij zeldzaam op moerassigen veengrond.

Tweekleurige W. A. discolor TIniill.

23. Weingaertnéria Bernh.

Zodevormend. Bladen priemvormig opgerold, grijsgroen. Pluim voor en na den bloeitijd samengetrokken, zilvergrijs 0,15-0,30. 2]. Juli, Augs. Vrij algemeen op zeer schrale hei- en zandgronden. (Aira canéscens L. Corynéphorus oanéscens P. B.).

Bundgras. w. cauéscens Beruli.

-ocr page 121-

Gram ineën.

24. Sieglingia Bernh.

1 Zodevormend. Stengel liggend of opstijgend. Bladen en bladsohee-den bewimperd. Pluim klein, smal, trosvormig. Aartjes 3-5-bloe-mig, lichtgroen, zelden iets violet. 0,15-0,40. 2| Juni, Juli. Algemeen op open plaatsen in bosohrijke zand- en heidestreken. (Triódia decümbens Bernh.) Kelkgras. S. (lecülilbeiis Beruh.

25. Arundo Ij.

1 Wortelstok ver rondkruipend. Bladen breed, lancetvormig, stijf. Pluim uitgespreid, later bijna geheel naar eone zijde overhangend, meest roodbruin. 1,50-2,50. 2|. Augs., Septr, Zeer algemeen aan waterkanten en in poelen en moerassen. (Phragmites communis Trin.)..........D e k r i e t. A. Pliragmites L.

26. Molinia Much.

1 Stengel rechtopstaand, dicht boven den wortel raet 1-3 dicht bijeenliggende knoopen, overigens zonder knoopen, enkel aan den voet bebladerd. Pluim smal samengetrokken. Aartjes meest blauw-violet of bleekgroen. 0,25-0,50. Augs,, Sept. Algemeen op vochtigen zandgrond . . . Bent gr as. 31. coeriilea Much-

27. Mélica L. Parelgras.

1 Aartjes tot een dielite scliijnaar vereenigd. Onderst kelkkafje langwerpig-eirond, veel korter dan liet lancetvormige bovenste. Onderst kroonkafje lang en dicht bewimperd. Bladen ten laatste samengerold. Tongetje langwerpig, spits. 0,30-0,60. T\\. Juni, Juli. Vroeger een paar keeren gevonden.

G e w i ni pe r d P. M. ciliata L.

Aartjes in een tros of pluim, die naar eene zijde gekeerd is.

Onderst kroonkafje kaal. Bladen vlak.........2

1 Aartjes knikkend, op kort behaarde stelen, met 2 tweeslachtige bloemen. Kelk-katjes stomp. Onderst kroonkafje aan den top droogvliezig. Tongetje zeer kort. 0,30-0,00. 21- Mei, Juni. Vroeger bij Maastricht gevonden.

Knikkend P. M. nütans L.

Aartjes rechtopstaand, op korte stelen, met 1 tweeslachtige bloem. Kelkkafjes kort toegespitst. Onderst kroonkafje aan den top niet droogvliezig. Tongetje zeer kort, buisvormig, tegenover de bladvlakte met een lancetvormig aanhangsel. 0,30-0,45. 21 Mei, Juni. Vrij zeldzaam in bosschen. E e n b 1 o o m i g P. JI. uuiflóra Retz.

28. Koeléria Pers.

1 Grasgroen. Bladen vlak, met ruwen rand, alle of alleen de onderste met hunne scheeden kort behaard. Pluim langwerpig, iets

13

-ocr page 122-

üramineën.

gelobd. Onderst kroonkafje toegespitst. Aartjes geelachtig wit, glanzig. 0,30-0,45. Tl Juni, Juli. Vrij algemeen in de duinen en op droge zandgronden........K. cristdta Pers.

29. Briza L.

i Stengel meest rechtopstaand, glad. Bladen smal, ruw. Tongetje kort, afgeknot. Pluim rechtopstaand, open, hare takken glad, Aartjes knikkend, sterk samengedrukt, ten laatste even breed als lang. 0,30-0,45. T\\. Mei-Juli. Langs wegen, aan dijken, op veengrond.

T r i 1 g r a s, B. média I.

30. Scleróehloa P. B. Har d gr as.

1 Aartjes 0,005-0,000 lang, stomp...........2

Aartjes 0.004 lang, spits. Zodevormende plant. Stengel knievormig gebogen of opstijgend. Bladen grijsgroen, ruw, met gespleten scbeeden. PInira gevuld, samengetrokken. ©. Mei, Juni. Alleen op Zuid-Beveland eu bij Zwijndreclit gevonden..............Borrer\'s H. S. Borreri Bab.

2 Aartjes lancetvormig, dik, gevuld. Zijnerven van het onderst kroonkafje sterk uitpuilend. Stengel opstijgend, tot in de nabijheid der pluim van bladen voorzien, die uit een vlak lint, een gespleten scheede en een breed eivormig bindsel bestaan. ©. Juni. 0,10-0,50. Vrij menigvuldig op zilte klei.

Neerliggend H. S. procüiubeus P. B. Aartjes rolrond, spichtig. Zijnerven van het onderst kroonkafje onduidelijk. Pluim niet zeer gevuld, maar zeer regelmatig vertakt. Maar een enkele maal gevonden. © Juni, Juli.

Stijf U. S. rigida Panz.

31. Daetyiis L.

1 Stengel rechtopgaand, tamelijk glad. Bladscheeden samengedrukt, aan de rugzijde ruw. Tongetje langwerpig, spits. Pluim naar eene zijde gekeerd, takken tamelijk dik, stijf en ruw. 0,30-1 ,\'20. % Juni, Juli. Zeer algemeen aan wegen en dijken, op bebouwden en on-bebouwden grond......Kropaar. D- glomerata L.

32. Poa L. Beemdgras.

1 Onderst kroonkafje met 5 onduidelijke nerven......2

Onderst kroonkafje inet 5 sterke nerven. Onderst kelkkafje 1-, het bovenste 3-nervig. Takken der pluim afstaand, ruw, onderaan meest 5 bij elkaar................6

-ocr page 123-

Gramineën.

Plant zonder lange uitloopers. Stengel rond.......3

Plant met lange uitloopers. Stengel samengedrukt, met \'2 sc.herpe kanten, op den grond liggend. Tongetje kort, afgeknot. Pluira smal-langwerpig, meest naar eene zijde gekeerd. Takken der pluim ruw, onderaan meest 5 bij elkander. Aartjes 5-8-bloemig. Plant grijsgroen. 0,15-0,45. -4 Juni, Juli. Op drogen grasgrond, aan wegen, djjken en oude muren. P lat B. P. compréssa L.

Takken der pluim alleenstaand of 2 bij elkaar......4

Onderste pluiratakken meest 5. Kelkkafjes beide 3-nei-vig, het

onderste korter..................5

Stengel aan den voet niet bolachtig verdikt, opstijgend of liggend. Tongetje der onderste bladen kort afgeknot, dat der bovenste langwerpig. Pluim meest naar eene zijde gekeerd, los, met gladde takken. Onderst kelkk-ifje 1-nervig, veel korter dan het 3-nervige bovenste. Grasgroen 0,05 — 0,25. ©. Bloeit bijna het geheele jaar door. Een der algemeenste grassen. Pluimgras. P. duinia L. Stengel aan den voet bolachtig verdikt; meest rechtopgaand. Tongetje van alle bladen langwerpig. Pluira voor en na het bloeien samengetrokken, met ruwe lakken. Kelkkafjes beide 3-nervig, bijna even lang. Meest wat grijsgroen 0,15—0,45. quot;4 Mei, Juni. Zeer zeldzaam in de duinen.

Bol dragend B. P. bnlbósa L. Stengel rechtopstaand, bladen smal. Tongetje zeer koi t, afgeknot, bijna ontbrekend. Takken der pluim ruw. Aartjes meest groen 0,30-0.80. 4 Juni, Juli. Bossohen 011 vochtige beschaduwde plaatsen in zandige streken . . . . Bosch B. P. nemordlis L. Stengel opstijgend. Bladen breeder. Tongetje langwerpig, spits. Aartjes meest geelachtig, vrij vaak iets violet 0,30-0,80. 2J. Juni, Juli. Vrij algemeen op drassige weilanden en aan waterkanten. (P. fértilis Host, P.serótinaEhrh.) Laat B. P. pallistris Both. Plant zonder lange uitloopers. Stengel en bladscheeden rond, niet samengedrukt. Bladen iets smal, toegespitst. Tongetje langwerpig, spits. Aartjes 3-4-bloeraig 0,50-0,80. 2j. Juni, Juli. Zeeral-gemeen in weilanden en andere grazige plaatsen.

Hennippik. P trivialis L. Plant met lange uitloopers. Stengel rond of iets samengedrukt, glad. Bladen meest vrij smal, de onderste ook wel borstelvormig ineengerold. Tongetje kort, afgeknot. Aartjes 3-5-bloomig 0,80-0,80. % Mei, Juni. Zeer algemeen in weilanden en andere grazige plaatsen........Hennippik. P. praténsis L.

-ocr page 124-

G r a m i n e ë n.

33 Catabrósa P. B.

1 Plant grasgroen, met uitloopers. Stengel opstijgend, slap, evenals bladen en bladscheeden glad. Bladen plotseling in een spits verlengd of stomp. Tongetje eirond, spits. Pluim uitgespreid, met dunne, ver afstaande takken. Aartjes zeer klein, meest iets violet 0,30-0,60. It Juli, Augs. Aan waterkanten, op drassige weilanden, in moerassen en vooral op balken, die lang in het water gelegen hebben. (Glyceria aquatica Presl.) . . . . C. aquiitica P. B.

34. Glycéria R. Br.

1 Onderst kroonkafje met 7 verheven nerven.......2

Onderst kroonkafje onduidelijk 5-nervig. Aartjes, voor zij bloeien, rolrond....................3

2 Bladscheeden samengedrukt. Tongetje lang, gespleten. Aartjes tamelijk groot, voor den bloeitijd rolrond. Planten gras- of grijsgroen. Pluim zeer lang en smal, naar eene zijde gekeerd. Onderst kroonkafje langwerpig tot langwerpig-lancetvormig, spits 0,30-0,80. 2\\- Juli, Augs. Zeer veel in drassige weilanden, in moerassen

en aan sloolen.....Mannagras. G- fluitans 11- Br.

Bladscheeden rolrond. Tongetje zeer kort, afgeknot. Pluim groot, zeer samengesteld, gelijkmatig uitgespreid. Aartjes vrij groot, zijdelings samengedrukt. 5-8-bloemig. Onderst kroonkafje langwerpig, stomp. Plant lichtgroen l,00 1,50.24- Juli, Augs. Zeer algemeen langs vaarten, plassen en slooten (G. aquatica Whlnbg).

Piekgras. G. spectilbilis M. et Kocli,

3 Zonder uitloopers. Stengel opstijgend of rechtopstaand. Bladen meest vlak. Pluim zeer los, met dunne, ruwe takken, tijdens den bloeitijd afstaand, later teruggeslagen, de onderste 4 aan 4. Aartjes klein. 0,15-0,50. 4- Juni—Septr. Vrij algemeen op zilte gronden. (Festuca distans Kth).

Kweldergras G- distans Whlnbg-Niet bloeiende stengel (lait in den herfst) met uitloopers. Pluim meest smaller, de takken bjjna altijd glad, na den bloeitijd niet teruggeslagen, de onderste meest 2 aan 2. Aartjes vrij groot. 0,30-1,20. If Juli—Octr. Vrij algemeen op zilte gronden. (Festuca thalassica Kth). K w e 1 d e r g r a s. G- inaritima M. et Koelt

35. Pestüca L. Zwenk gr as.

1 Bladen alle of ten minste de onderste borstelvormig samenge-

m

-ocr page 125-

Gramineën.

vouwen. Tongetje met 2 stengelomvattende oortjes.....2

Bladen alle vlak, lijnvormig. Tongetjes kort, afgeknot zonder

oortjes. Vruchtbeginsel kaal.............6

Stelen der aartjes dik of\' aan den top verdikt. Naald langer dan

haar kafje. Meest i meeldraad............3

Stelen der aartjes dun, weinig of niet verdikt. Naald korter dan

haar kafje. Meeldraden 3..............4

Stengel tot aan den top in bladsoheeden gehuld. Pluim aarvor-raig samengetrokken, naar eeno zijde gekeerd, naar boven overhangend. Bovenst kelkkafje 3 maal zoo lang als het onderste 0,15 0,30. © en ®® ,luni-Septr. Niet zeer algemeen op hoogen zon-nigen grasgrond en oude muren.

Muizestaart Z. F. Myftros Ehrh. Stengel boven zonder bladsoheeden, glanzig. Pluim korter, rechtopstaand, grootendeels trosvormig. Bovenst kelkkafje dubbel zoo lang als het onderste 0,10-0,30, ®® Juni, Juli. Vrij algemeen op drogen zand- en heigrond (F. bromoides Sm,)

Eekhoornstaart Z, F. sciuroïdes Iltll. Plant zonder uitloopers, zodevormend. Aartjes meest groen . 5 Plant met uitloopers, meest grijsgroen, stijf. Stengelbladen meest vlak. Aartjes roodachtig, violet of bruin aangeloopen 0,30-0,00 2|- .luni .luli. Algemeen aan dijken, wegen, langs akkers, slooten,

duinen enz............R o o ti Z. F. rubra L.

Alle bladen borstelvormig samengevouwen. Pluim samengetrokken. Plant gras- of grijsgroen 0,10-0,30. 2|- Mei, Juni Vrij algemeen op open en beschaduwden zand-en heigrond en in de duinen.

Schapen Z. F- ovma L.

Alleen de onderste bladen borstelvormig samengev omven, de stengelbladen vlak. Pluim slap, tamelijk los. Plant grasgroen 0,40-0,80. 71 Juni, Juli. Misschien in ons land voorkomend. (F. heterophylla Lmk .

Hard Z. F. duriüscula L. Syst. nat.

De bloeiwijze bestaat uit een aan weerszijden op ongelijke hoogten overlangs gegroefde spil, waaraan in 2 rijen afwisselende veel-bloemige ongesteelde aartjes zitten. 24- Juni, Juli. Algemeen op vruchtbare weilanden en langs waterkanten.

Ray gr as Z. F- loliücea Hnds. De bloeiwijze is een miu of meer uitgespreide pluim. Tongetje

kort, afgeknot..................7

Naald dubbel zoo lang als het kafje, bochtig. Aartjes meest 5-(3—9) bloemig. Pluim groot, hare takken ten laatste overhan-

-ocr page 126-

G r a m i n e ë n.

gend. Bladen breed, aan den rand zeer ruw, aan den voet met sterke oortjes. 0,60-1,50. 2j. Juni, Juli. Tamelijk algemeen in bos-schen en op vochtige beschaduwde plaatsen.

Reusachtig Z. F. gigantéa Till. Naald zeer kort of ontbrekend...... .... 8

8 Bladen van boven evenals de onderste bladscheeden ruw. Pluim uitgespreid, met takken, die 5—15 aartjes dragen. Aartjes 4—5-bloemig 0,00-1,50. Juni, Juli. Vrij algemeen langs wateren en in drassige weilanden. Rietachtig Z. F. arnudini\'icea Schrei). Bladen tamelijk glad. Bladscheeden glad. Pluim naar eene zijde gekeerd, samengetrokken, met takken die meest 2—5 aartjes dragen. Aartjes 5—12-bloemig 0,30-0,80. Z|- Juni, Juli.

Rijzig Z. F. eliltior 1.

36. Cynosürus L.

1 Stengel eerst opstijgend, verder rechtopgaand, evenals de bladscheeden glad. Bladen smal, vlak. Tongetje kort, afgeknot. Schijn-aar lijnvormig, ineengedrongen. Onvruchtbare aartjes met stekelpuntjes 0,30-0,60. Juni, Juli. Zeer menigvuldig in weilanden en grazige plaatsen.....Ka m gr as. C. Clistütns L.

37. Bromus L. D r a v e r i k.

1 Kelkkafjes bijna gelijk, de onderste 3-5, de bovenste 7-9-nervig. 2 Kelkkafjes ongelijk, het onderste zeer klein, i-nervig, het bovenste grooter, 3-nervig...............7

2 Bladscheeden kaal. Bladen van boven en aan den \'rand met verspreide haren. Pluim groot, na den bloeitijd overhangend. Aartjes groot, langwerpig. Naald kort 0,30-0,60. ® Juni, Juli. Vrij algemeen tusschen het koren in 2 variëteiten. De eene a. vulgaris (met aartjes, zonder de naalden \'15-18 mM. lang) is algemeener dan b. grossus (met aartjes, zonder de naalden 20-22 mM.

lang of langer)......Dr averik. B. secalinns L-

Bladscheeden, ten minste de onderste en vaak ook de bladen behaard. Bloemen, tijdens den vruchttijd ten minste aan den voet elkaar dakpansgewijze bedekkend..........3

3 Bloemen tijdens den vruchttijd voor het grootste deel der lengte elkaar dakpansgewijze bedekkend. Naald rechtopstaand, bijna

zoo lang als het kroonkafje.............4

Bloemen tijdens den vruchttijd alleen aan den voet elkaar bedekkend. Scheeden zacht behaard. Pluim groot, in \'t laatst iets knik-

-ocr page 127-

Gramineën.

kend. Aartjes lijn-lancetvormig. Onderst kroonkafje langwerpig, iets langer dan het bovenste. Naald rechtopstaand of iets naar buiten gebogen. 0,30-0^80. ® Juni. Juli. Zeldzaam op graanakkers.

Akker D, B. arvénsis L. Pluim na den bloeitijd samengetrokken. Aartjes langwerpig-ei-

rond.....................5

Pluim na den bloeitijd los, ten laatste overhangend, met dunne, ruwe takken. Aartjes langwerpig-lancetvormig. Onderst kroonkafje met hoven het midden een stompen hoek vormende zijranden. Onderste bladscheeden lang en zacht behaard, de bovenste kort behaard 0,30-0,60. ®® Mei, Juni. Vrij algemeen in weilanden, aan wegen en slooten.

Verwisselend D. B- commutatus Schrad. Geelgroen. Onderste bladsdieeden lang en zacht behaard, de bovenste kort behaard. Pluim smal, rechtopstaand na den bloei iets knikkend, met korte, ruwe takken. Aartjes kaal. Ocderst kroonkafje met boogvormige zgranden 0,30-0,60. ® Mei, Juni. Algemeen op wallen, dijken, wegen, weilanden en wateroevers.

Tros D. B. racemosiis L. Grijsgroen. Alle bladscheeden zacht behaard. Pluim rechtopstaand. Takken en aartjes zacht behaard. Onderst kroonkafje met boven het midden een stompen hoek vormende zijranden .... 6 Overemdstaande plant met een eerst uitgespreide pluim 0,15-0,60. ® Mei, Juni. Zeer algemeen op bebouwde en ruige plaatsen.

Z a c li t o D. B mollis L. Lage, ten deele neerliggende stengels en altijd samengetrokken pluim 0,10-0,20. ®® Mei, Juni. Vrij zeldzaam in de duinen.

Gerstachtige D. B. liordeaceus L. Aartjes naar den top smaller. Bovenst kroonkafje op de kielen

kort gewimperd.................8

Aartjes naar den top breeder wordend, vaak iets violet gekleurd. Bovenst kroonkafje op de kielen borstelig gewimperd • . . .10 Pluim slap, los, overhangend. Zodevormend. Stengel en bovenste bladscheeden kort behaard of kaal, onderste bladscheeden ruw behaard. Takken der pluim met 1-5 aartjes, de onderste met 3—6. Aartjes lancetvormig, 7-9 bloemig 0,60-0,80 . 2|- Juni, Juli. Langs bosschen op heuvelachtige terreinen, alleen in Limburg gevonden.

Ruwe D. B. asper Murr.

Pluim dicht, rechtopstaand.............9

Plant zodevormend Onderste bladscheeden behaard. Onderste

4

-ocr page 128-

Grramineen.

gend. Bladen breed, aan den rand zeer ruw, aan den voet met sterke oortjes. 0,60-1,50. 2|- Juni, Juli. Tamelijk algemeen in bos-schen en op vochtige beschaduwde plaatsen.

Reusachtig Z. F. gig.mtéa Vill. Naald zeer kort of ontbrekend...... .... 8

8 Bladen van boven evenals de onderste bladschoeden ruw. Pluim uitgespreid, met takken, die 5—15 aartjes dragen. Aartjes 4—5-bloemig 0,60-1,50. 2\\- Juni, Juli. Vrij algemeen langs wateren en in drassige weilanden. Rie tachtig Z. F. arnndinilcea Schreb. Bladen tamelijk glad Bladscheeden glad. Pluim naar eene ziide gekeerd, samengetrokken, met takken die meest 2—5 aartjes dragen. Aartjes 5—12-bloemig 0,30-0,80. 2\\. Juni, Juli.

Rijz ig Z. F. elatior L.

36. Cynosürus L.

1 Stengel eerst opstijgend, verder rechtopgaand, evenals de bladscheeden glad. Bladen smal, vlak. Tongetje kort, afgeknot. Schjjn-aar lijnvormig, ineengedrongen. Onvruchtbare aartjes met stekelpuntjes 0,30-0,60. 2J. Juni, Juli. Zeer menigvuldig in weilanden en grazige plaatsen.....Kamgras. C. cristatns L.

37. Bromus L. D r a v e r i k.

1 Kelkkafjes bijna gelijk, de onderste 3-5, de bovenste 7-9-nervig. Kelkkafjes ongelijk, het onderste zeer klein, l-nervig, het bovenste giooter, 3-nervig...............7

2 Bladscheeden kaal. Bladen van boven en aan den rand met verspreide haren. Pluim groot, na den bloeitijd overhangend. Aartjes groot, langwerpig. Naald kort 0,30-0,60. © Juni, Juli. Vrij algemeen tusschen het koren in 2 variëteiten. De eene a. vulgaris (met aartjes, zonder de naalden ■15-\'18 mM. lang) is algemeener dan b. grossus (met aartjes, zonder de naalden 2Ö-22 mM.

lang of langer)......Draverik. B. secalinns L.

Bladscheeden, ten minste de onderste en vaak ook de bladen behaard. Bloemen, tijdens den vruchttijd ten minste aan den voet elkaar dakpansgewijze bedekkend..........3

3 Bloemen tijdens den vruchttijd voor het grootste deel der lengte elkaar dakpansgewijze bedekkend. Naald rechtopstaand, bijna

zoo lang als het kroonkafje.............4

Bloemen tijdens den vruchttijd alleen aan den voet elkaar bedekkend. Scheeden zacht behaard. Pluim groot, in \'t laatst iets knik-

-ocr page 129-

Gramineën.

kend. Aartjes lijn-lancetvormig. Onderst kroonkafje langwerpig, iets langer dan het bovenste. Naald rechtopstaand of iets naar buiten gebogen, 0,30-0,80. ® Juni, Juli. Zeldzaam op graanakkers.

Akker D. B- arvénsis L. Pluim na den bloeitijd samengetrokken. Aartjes langwerpig-ei-

rond.....................5

Pluim na den bloeitijd los, ten laatste overhangend, met dunne, ruwe lakken. Aartjes langwerpig-lanootvormig. Onderst kroonkafje met boven het midden een stompen hoek vormende zijranden. Onderste bladsoheeden lang en zacht behaard, de bovenste kort behaard 0,30-0,60. ®® Mei, Juni. Vrij algemeen in weilanden, aan wegen en slooten.

Verwisselend D. B- COiumutiitus Schrad. Geelgroen. Onderste bladscheeden lang en zacht behaard, de bovenste kort behaard. Pluim smal, rechtopstaand^ na den bloei iets knikkend, met korte, ruwe takken. Aartjes kaal. Onderst kroonkafje met boogvormige zijranden 0.30-0,60. ® Mei, Juni. Algemeen op wallen, dijken, wegen, weilanden en wateroevers.

Tros D. B. racemosus L. Grijsgroen. Alle bladscheeden zacht behaard. Pluim rechtopstaand. Takken en aartjes zacht behaard. Onderst kroonkafje met boven het midden een stompen hoek vormende zijranden .... 6 Overemdstaandc plant met een eerst uitgespreide pluim 0,15-0.60. ® Mei, Juni. Zeer algemeen op bebouwde en ruige plaatsen.

Z a c li t e P. B mollis L. Lage, ten deele neerliggende stengels en altijd samengetrokken pluim 0,10-0,20. ®® Mei, Juni. Vrij zeldzaam in de duinen.

Gerstachtige D. B. hordeaceus L. Aartjes naar den top smaller. Bovenst kroonkafje op de kielen

kort gewimperd.................8

Aartjes naar den top breeder wordend, vaak iets violet gekleurd. Bovenst kroonkafje op de kielen borstelig gewimperd •. . , 10 Pluim slap, los, overhangend. Zodevormend. Stengel en bovenste bladscheeden kort behaard of kaal, onderste bladscheeden ruw behaard. Takken der pluim met 1—5 aartjes, de onderste met 3—6. Aartjes lancetvormig, 7-9 bloemig 0,00-0,80, 2j- Juni, Juli, Langs bosschen op heuvelachtige terreinen, alleen in Limburg gevonden.

Ruwe D. B. asper Murr.

Pluim dicht, rechtopstaand.............9

Plant zodevormend Onderste bladscheeden behaard. Onderste

4

4L9

-ocr page 130-

Gramineën.

bladen smal, meest borstolvormig saamgevouwen. Naalden half zoo lang als het kafje 0,30-0,80. 2]- Mei, Juni. Op droge onbebouwde plaatsen, vrij zeldzaam.

Overeindstaande D. B. ei\'éctus HudS\' Plant met uitloopers. Bladen en bladsoheeden kaal, alle vlak, iets ruw. Naalden zeer kort of ontbrekend 0,30-0,80. 24. Juni, Juli Vrij algemeen in weilanden langs rivieren. B inérmis Leyss.

10 Stengel kaal. Pluim zeer groot en ijl, rechtopstaand, ten laatste overhangend, de takken aan de rugzijde zeer ruw. Naalden langer dan het lijn-priemvormige sterk generfde kafje 0,30-0,45. 2j. Mei, Juni. Zeer algemeen langs wegen en op ruige plaatsen.

Onvruchtbare D. B. stérilis L. Stengel onder de pluim kort behaard. Pluim vrij dicht, overhangend, de takken glad, kort behaard. Naald omstreeks even lang als het lanoetvormige, onduidelijk generfde kafje 0,30-0,45 ®® Mei, Juni, Op schrale gronden en op daken van boerenwoningen en oude muren......D aken D. B tectórnm L.

38. Brachypódmm P. B. Korts\', eel.

1 Plant niet kruipend, zodevormend, meest donkergroen. Stengel en bladen slap. Aar meest los overhangend. Naalden der bovenste bloemen meest langer dan hare kafjes, dun, vaak bochtig 0,00-1,00. ij. Juli, Augs. Vrij zeldzaam in bossehen,

Bosch K. B. silyiiticiliii P. B. Plant kruipend, licht groen. Stengel en bladen stijf. Aren meest dicht, rechtopstaand. Naalden korter dan hare kafjes, stijf 0,60-1,00. 2|. Juni, Juli. Zeer zeldzaam op open zandige en steenige plaatsen .....Gevinde K. B. pinniUnm P. B-

39. Tritieum Trn. Tarwe.

1 Aartjes min of meer buikig opgezwollen. Kelkkafjes eirond of

langwerpig. Gekweekte soorten...........2

Aartjes niet buikig gezwollen. Kelkkafjes lancetvormig. In hel wild groeiende soorlen. (Agopyrum).........5

2 Spil der aar taai. Vrucht vrij. Aar dicht, vierkant. Kelkkafjes

breed eirond, afgeknot, met stekelige punt.......3

Spil der aar bros. Vrucht door de kroonkafjes omsloten . . 4

3 Kelkkafjes met afgerouden rug, omstreeks zoo lang als het onderste kroon-kafje. Onderst kroonkafje zonder naald (T. Inbe\'rnum L.)of met naald(T. aes-tivum L.) 0,60-1,20. © en ©0 Juni, Juli. Gekweekt.

Gewone Tarwe, f T. Vulgare Vill

so

-ocr page 131-

G r a m i n e ë n. 51

Kelkkafje over de gehcele lengte bijna vleugelvomnig gekield, half zoo lang als het onderste kroonkafje 0,00-1,20. ® en ®© Juni, Juli. Gekweekt.

Engelsche ï. f T. türgidum L. Aar bijna gelijkmatig vierkant, ruggelings iets samengedrukt, ijl. Aartjes meest 4-bloemig. Kelkkafjes breed-eirond, afgeknot, 2-tandig, de voorste tand zwak 0,(gt;0-1,20. ®® Juni, Juli. Gekweekt . . . S p e 11. f T. Spelta L, Aar zijdiilings samengedrukt, dicht. Kelkkafjes met een vleugelvormigen kiel. Aartjes 4-bloemig, de 2 onderste bloemen vruchtbaar, meest genaaid. Kelkkafjes langwerpig, scheef afgeknot, getand, met :stekeligeu top. 0,60-1,20

® en ®®. Gekweekt......Gortrijst f T. dicóccixm Schrnk.

Wortelstok kruipend, met uitloopers. Bladen van onderen glad . 6 Wortel vezelig, zonder uitloopers. Bladen vlak, van boven grijsgroen, op de nerven door aanliggende haren ruw, van onderen donkergroen, ruw. Aar met taaie spil. Aartjes 3—5-bloemig. Kelkkafjes 3—5-nervig, met een korte naald. Dloemen met lange, bochtige naald 0,c0-l,50. 24. Juni, Juli. Zeldzaim in bosschen en op beschaduwde plaatsen . . . H 0 n d s T. T. caiiiiium L. Onderst kroonkafje kort of lang gepunt of met een korte naald. Bladen vlak. Aarspil taai. Aartjes meest ö-bloeraig. Kelkkafjes 5-nervig, loogespiist. Gras- of grijsgroen 0,60-1,00. if Juni, ,luli. Zeer algemeen tusschen het gras (A, repen? P. B ).

Kweek. T. répens L. Onderst kroonkafje stomp of afgeknot, met of zonder stekeltje. 7 Kelkkafjes 9—Jl-nervig. Spil bros. Bladschijf ten laatste zeer ge-makkeljjk bij de scheede afbrekend. Bladen samengerold, stekend, van boven op de sterke nerven zoo dicht met korte haren bezet, dat het geheel fluweelachtig is. Aartjes yroot, 5 —8-bloemig. Bloemen zonder naald. Plant grijsgroen 0.10-0,45. 2t Juni, Juli. Niet algemeen in de zeeduinen. (A. junceum P. B.)

Bies T. T jinicenm L. Kelkkaljea 5 —7-nervig. Aar met taaie spil. Bladschijf niet gemakkelijk albrekend 0,10-0,45. If Juni, Juli. Niet algemeen in de zeeduinen (A. acutum P. B.) . Spitse ï. T. aciitiim 1). C. 40. Secale L.

Kaal, grijsgroen. Meest verscheiden stengels. Aar dicht, knikkend. Ivelkkafjes korter dan de bloemen. Onderst kroonkafje lancet-vormig, drienervig, met stijf borstelig bewimperden kiel. Spil blijvend, taai 0,50-1,50. ® en ®® Mei, Juli. Gekweekt en verwilderd.

Rogge. S- cereiile L. 41. Blymus L. Z a n d h a v e r.

Bladen vlak, kaal. Onderste bladscheeden door naar beneden gerichte haren dicht behaard, de bovenste scherp. Aar dicht, smal, rechtopstaand. Aartjes

-ocr page 132-

S2 Grarn ineen.

meest 2-bloeinig. Kelkkafjes, lijn-priemvormig, even als de troonkafjes, kaaien van een naald voorzien. Onderst kroonkafje half zoo lang als de naald. Grasgroen 0,60-1,20. li Juni-Augs. Boschplant, misschien in Nederland voorkomend.

E. europaéus L.

liladen later ingerold, slijf en stekend. Bladscheeden glad en kaal. Aartjes meest 3-bloeinig. Kelkkafjes lancetvormig toegespitst, kaal. met gewimperden kiel. Kroonkafjes dicht behaard, zonder naald. Blauwachtig grijs C^GCMjOO. IJ- quot;•■luli, A.ugs. Vrij algemeen op de zeeduinen en op zandheuvels in heidestreken.

E areiiiirins L.

42. Hórdeum L. Gerst.

1 Kroonkafjes lancetvormig. Naalden haardun. Zijaartjes mannelijk,

kortgesteeld. Alle aartjes met naalden, in het wild groeiende

planten......... ..........\'i

Ktoonkaljes, althans die der middelste aartjes breed, elliptisch. Naalden vrij vlak. Gekweekte soorten.........4

2 Kelkkafjes der zijdelingsohe aartjes borstel vormig, scherp, meest zonder wimpers, die der middelste lijn-lancetvormig gewimperd. Bovenste bladscheede iets buikig gezwollen 0,15-0.30. © Juni— Septr. Zeer algemeen aan wegen en ruigten.

Muize G. H. murinum 1. Kelkkafjes van het middelste der 3 aartjes glad of ruw, zonder wimpers. Bladscheeden zachtharig..........3

3 Kelkkafjes van alle aartjes borstelvormig en scherp 0.30-0,70. 2]. Juni, Juli. Algemeen in weilanden, aan wegen en dijken.

R o g g e g r a s. H. secalinum Sclireb. Kelkkafjes der zijdelingsohe aartjes smal lancetvormig. 0,10 0,30. ©Juni, Juli. Vrij algemeen aan zeedijken en op zilte grasgronden.

Z e e G. H. maritlmum With.

4 Alle aartjes 2-slachtig, zittend, met een naald..........5

De zijdelingsclie aartjes mannelijk, kort gesteeld, zonder naald. Aartjes naar 2 zijden gekeerd.......................6

5 Middelste aartjes aanliggend, de zijdelingsclie afstaand en daardoor de aar bijna vierkant. Naalden 0,006-0,008 lang. 0,50-0,80 0 en 0© Juni, Juli. Gekweekt ..............Gewone Gr. f H. vulgare L.

Alle aartjes afstaand, de aar daardoor regelmatig 6-kantig. Naalden korter 0,50-0,80 © en 0© Juni, Juli. Gekweekt.

Z e s r ij i g e G. -{- H. hexastichon L.

6 Middelste aartjes Jreclitopstaand met lange naalden 0,50-0,80 0 Juni, Juli

Gekweekt...........T w e e r ij i g e G. -}- H. distichum L,

Middelste aartjes afstaand, met naar buiten gebogen, ten laatste waaiersge-wijs afstaande naalden 0,40-0,60 © Juni, Juli. Gekweekt.

Waaiervormige G. f H Zeocn\'thon L.

-ocr page 133-

Cyperaceën. 33

43. Lolium L. R a y g r a s.

Stengel aan den voet met bundels bladen, opstijgend, samengedrukt. Aartjes lanoetvormig............2

Stengel zonder bundels bladen aan den voet, rechtopstaand, rond.

Aartjes elliptisch. Jonge bladen samengerold......3

Stengel glad. Jonge bladen enkel samengevouwen. Aartjes 6— -10-bloemig, niet dubbel zoo lang als het kelkkafje. Bloemen zonder naald, stomp of spits 0,30-0.60. 2}- Juni—Octr. Zeer algemeen in weilanden, aan wegen en dijken . . . L perélllie L. Stengel van boven ruw. Jonge bladen samengerold. Aartjes 10 — 20-bloemig, minstens dubbel zoo lang als het kelkkafje. Bloemen meest met naald 0.30-0,80. Juni—Octr. Soms in het wild, ook gekweekt als veevoeder (L. itdlicum A. Br.).

Italiaans oh R. L. imiltiflórnm Lmk. Kelkkatjes e\\en lang als of langer dan het aartje. Bloemen meest met lange naald 0,30-0,80. © Juni, Juli. Vrij algemeen tusschen

het koren.........D o 1 i k. L. temuléiitnm L.

IMkkafjes korter dan het aartje. Bloemen met zeer groote naald of zonder naald 0,30-0,60. © Juni—Augs. Niet algemeen. Tusschen het vlas . . . VlasminnendR. L. Linieola Sond-

44. Leptürus Trin.

Stengel dun, onbehaard, glanzig, aan den voet knievormig gebogen. Bladen zeer smal, ten laatste borstelvormig-, opgerold. Aar schraal, dun. recht of gebogen. Kelkkaijes even groot, lan-cetvormig, spits, hard, 5—7-nervig 0,10-0,30. © Mei. Juni. Vochtige plaatsen aan de zeekust. Dunstaart. L. flliformisTrin-

XV. Fam. Cyperaceën. Cypergrassen.

Bloemen eenslachtig 1- of 2-huizig Mannelijke bloemen zonder bloemdek. Vrouwelijke bloemen met een urnvormig bloemdek, dat het vruchtbeginsel nauw omsluit en er mede tot een schijn-vrucht uitgroeit. Stengel vaak driekant . . . . C a r e x Bloemen tweeslachtig. Bloemdek ontbrekend of uit borstels bestaande ....................2

Kafblaadjes der aartjes in 2 rijen..........3

Kafblaadjes der aartjes in spiralen staande.......4

Aartjes veelbloemig. Kafblaadjes meest alle bloemdragend Bloemdek niet aanwezig. Bloeiwijze een samengestelde, schermvor-mige speer .... ........Cyperus 03,

-ocr page 134-

53 Graminoën.

meeat 2-bloomig. Kelkkafjes, lijn-priemvormig, even als cle kroonkafjes, kaal en van een naald voorzien. Onderst kroonkafje half zoo lang als de naald. Grasgroen 0,60-1,20. Juni-Augs. Iloschplant, misschien in Nederland voorkomend.

E. europaéus L.

liladen later ingerold, stijf en stekend. Bladscheeden glad en kaal. Aartjes meest 3-bloemig. Kelkkafjes lanoetvormig toegespitst, kaal. met gewimperden kiel. Kroonkafjes dicht behaard, zonder naald. Blauwaclitig grijs 0,60-1,00. 2]. iluli, A.ugs. Vrij algemeen op de zeeduinen en op zandheuvels in heidestreken.

E arenilrins L.

42. Hórdeum L. Gerst.

i Kroonkafjes lancetvormig. Naalden haardun. Zijaartjes mannelijk,

kortgesteeld. Alle aartjes met naalden. In het wild groeiende

planten......... ..........\'2

Kroonkafjes, althans die der middelste aartjes breed, elliptisch. Naalden vrij vlak. Gekweekte soorten.........4

2 Kelkkafjes der zijdelingsche aartjes borstehormig, scherp, meest zonder wimpers, die der middelste lijn-lancetvormig gewimperd. Bovenste bladsoheede iets buikig gezwollen 0,15-0,30. © Juni— Septr. Zeer algemeen aan wegen en ruigten.

M ui ze G. H. murinum L. Kelkkafjes van het middelste der 3 aartjes glad of ruw, zonder wimpers. Bladscheeden zachtharig..........3

3 Kelkkafjes van alle aartjes borstelvormig en scherp 0,30-0,70. 1\\- Juni, Juli. Algemeen in weilanden, aan wegen en dijken.

R o g g e g r a s. H. secalimini Schrei). Kelkkafjes der zijdelingsche aartjes smal lancetvormig. 0,10 0,30. ©Juni, Juli. Vrij algemeen aan zeedijken en op zilte grasgronden.

Z e e G. H. maritimum With.

4 Alle aartjes 2-slaclitig, zittend, met een naald..........5

De zijdelingsclie aartjes mannelijk, kort gesteeld, zonder naald. Aartjes naar 2 zijden gekeerd.......................6

5 Middelste aartjes aanliggend, de zijdelingsche afstaand en daardoor de aar bijna vierkant. Naalden 0,006-0,008 lang. 0,50-0,80 © en 00 Juni, Juli. Gekweekt ..............Gewone G. f H. vulgare L.

Alle aartjes afstaand, de aar daardoor regelmatig 6-kantig. Naalden korter 0,50-0,80 © en 00 Juni, Juli. Gekweekt.

Z e s r ij i g e G. f H. hexastichon L.

6 Middelste aartjes Jreclitopstaand met lange naalden 0,50-0,80 ® Juni, Juli

Gekweekt...........T w e e r ij i g e G. f H. distichum L.

Middelste aartjes afstaand, met naar buiten gebogen, ten laatste waaiersge-wijs afstaande naalden 0,40-0,60 0 Juni, Juli. Gekweekt.

Waaiervormige G. f H Zeocrithon L.

-ocr page 135-

Cyperaceën.

43. Lolium Jj. Ray gr as.

Stengel aan den voet wet bundels bladen, opstijgend, samengedrukt. Aartjes lancetvormig . . . . ........2

Stengel zonder bundels bladen aan den voet, rechtopstaand, rond.

Aartjes elliptisch. Jonge bladen samengerold......3

Stengel glad. Jonge bladen enkel samengevouwen. Aartjes 6— ■IO-bloemig, niet dubbel zoo lang als het kelkkafje. Bloemen zonder naald, stomp of spits 0,30-0,60. If Juni—Octr. Zeer algemeen in weilanden, aan wegen en dijken . . . L perénue L. Stengel van boven ruw. Jonge bladen samengerold. Aartjes \'10 — 20-bloemig, minstens dubbel zoo lang als het kelkkafje. Bloemen meest met naald 0.30-0,80. 2j. Juni—Octr. Soms in het wild, ook gekweekt als veevoeder (L. italicum A. Br.).

Italiaansch R. L. luultiflórum Luik. Kelkkafjes even lang als of langer dan het aartje. Bloemen meest met lange naald 0,30-0,80. ® Juni. Juli. Vrij algemeen tusschen

het koren.........D o 1 i k. L. teimiléutum L.

Kelkkafjes korter dan het aartje. Bloemen met zeer groote naald of zonder naald 0.30-0,60. ® Juni—Augs, Niet algemeen. Tusschen het vlas . . . VlasminnendR. L. Linicola Sond.

44. Leptürus Trin.

Stengel dun, onbehaard, glanzig, aan den voet knievormig gebogen. Bladen zeer smal, ten laatste borstelvormig, opgerold. Aar schraal, dun. recht of gebogen. Kelkkafjes even groot, lancetvormig, spits, hard, 5—7-nervig 0,10-0,30. © Mei. Juni. Vochtige plaatsen aan de zeekust. JJunstaart. 1. liliformisTrin-

XV. Fam. Cyperaceën. Cypergrassen.

Bloemen eenslachtig t- of 2-huizig Mannelijke bloemen zonder bloemdek. Vrouwelijke bloemen met een urnvormig bloemdek, dat het vruchtbeginsel nauw omsluit en er mede tot. een schijn-vrucht uitgroeit. Stengel vaak driekant. . . . Car ex 54. Bloemen tweeslachtig. Bloemdek ontbrekend of uit borstels bestaande ....................2

Kafblaadjes der aartjes in 2 rijen..........3

Kaf blaadjes der aartjes in spiralen staande.......4

Aartjes veelbloemig. Kaf blaadjes meest alle bloemdragend Bloemdek niet aanwezig. Bloeiwjjze een samengestelde, schermvor-mige speer .... ........Cyperus G3,

S3

-ocr page 136-

Cyperaceën.

Aartjes met weinig bloemen. De 3—6 onderste kafblaadjes dragen in hunne oksels geen bloemen. Bloemdek borstelvormig of ontbrekend. Bloeiwijze tot hoofdjes ineengedrongen.

Schoenus 64.

4 Aartjes met weinig bloemen, de \'ó—4 onderste kafblaadj es kleiner, zonder bloemen in de oksels..........o

Aartjes veelbloemig. De onderste kafblaadjes grooter dan of even groot als de overige, slechts t of 2 zonder bloemen .... 6

5 Bloemborstels zeer kort. Stijl iets geleed, het onderste deel blijft op do samengedrukte vrucht staan. Teere planten.

Rhijnohóspora CX Bloemborstels ontbrekend. Stijl ongeleed, grootendeels van de niet samengedrukte vrucht afvallend. Groote plant. C 1 a d i u m 64.

6 Bloemborstels meest 6, kort, ruw, niet boven de kafblaadjes uitstekend, dikwijls ontbrekend.......S 0 i r p u a ti l.

Bloemborstels talrijk, lang, na den bloeitijd ver boven de kafblaadjes uitstekend en als lange glanzige witte haren de vrucht omgevend............Krióphorum6#\'.

1 Carex Mieti. Zegge xxi.

1 Een enkel eindelingsch aartje............3

Verscheiden aartjes................2

2 Aartjes alle of voor het grootste deel mannelijke en vrouwelijke bloemen bevattend, bijna gelijk van vonn, een vaak afgebroken

aar, zeldzamer een pluim vormend..........o

Afzonderlijke mannelijke en vrouwelijke aartjes, het eindelingsche of de bovenste mannelijk, de overige vrouwelijk, zelden het eindelingsche ook aan den top vrouwelijk........19

3 Aartjes 2-huizig (toch zijn er vaak aan den voet van het mannelijk aartje eenige vrouwelijke of aan den top van het vrouwelijke

aartje eenige mannelijke bloemen). Stempels 2......4

Aartjes aan den voet vrouwelijk, boven mannelijk. Schijnvruchten ten laatste teruggeslagen, langwerpig-lancetvormig, aan beide einden versmald, glanzend donkerbruin. Stempels 2. Aartjes 6-meerbloemig. Kafblaadjes roestbruin 0,05-0,20. ij- Mei—Juni, Vrij algemeen in modderpoelen en vochtig land. V1 o o Z. C. pulicaris L.

4 Wortelstok kruipend, met uitloopers. Stengel evenals de bladen glad. Schijnvruchten eirond, ten laatste afstaand of vrij rechtopstaand, evenals de kafblaadjes roestbruin 0,05-0,20. 2|- April, Mei. Vrij algemeen op moerassigen zand- en heigrond.

TweehuizigeZ. C. dioica L.

.if

-ocr page 137-

Cyperaoeën. US

Wortel vezelig, zonder uitloopers. Stengel en bladen aan den rand ruw. Scliijn-vrnchten langwerpig-lancetvonnig, ten laatste naar beneden gericht, evenals de kafblaadjes roestbruin 0,10-0,30. 2j. April, Mei. Een enkele maaibij Groningen gevonden..........D aval\'s Z. C. Davalliana Sm.

5 Wortelstok kruipend, met uitloopers. Stempels \'2. Aar verlengd.

Aartjes veelbloemijr................6

Wortel vezelig. Zodevormend. Geen uitloopers. Stempels 2. . 9

6 Het bovenste en het onderste aartje is meest geheel vrouwelijk, liet midielste mannelijk, alle roodbruin, meest 6-20 in een langwerpige, soms dubbel samengestelde aar. Schijnvruchten met een zeer smallen, fljngezaagden, maar niet gevleugeiden rand. Stengel langer dan de bladen, naar boven ruw 0,30-0,^0. Zf Mei—Juni. Algemeen aan waterkanten en in drassige weilanden. (C. intermedia Good.).....Tweenjige Z. C. disticha Hnds.

De bovenste aartjes geheel mannelijk of mannelijk en vrouwelijk. Schijnvruchten gevleugeld.............7

7 Aartjes 4-16. Vleugelrand boven het midden der schijnvruclit

stomplioekig te voorschijn komend..........8

Aartjes 3-6, allen aan den voet mannelijk, aan den top vrouwelijk. Vleugelrand tamelijk evenwijdig aan den rami der vrucht, smal 9

8 Bovenste aartjes mannelijk, de onderste vrouwelijk, de middelste aan den top mannelijk, alle lichtbruin. Vleugel iets onder het midden der schijnvrucht beginnend. Stengel omstreeks even lang als de stijve bladen 0,15-0,30. H- Mei. Juni. Zeer algemeen in de duinen en zanderige streken . . . Z a n d Z. C- areiiaria L. Aartjes meest alle aan den top vrouwelijk, aan den voet mannelijk, zelden de onderste geheel vrouwelijk. Vleugel dor schijnvruchten smaller. Stengel slanker. Bladen smaller dan bij de vorige soort 0,15 0,25. 24. Mei, Juni. Tot dusverre vrij zelden gevonden...... .. Loire Z. C. Ligérica Gay.

8 Aar ineengedrongen. Aartjes 3-6, bruin, meest reclit. Schijn vruchten rechtopstaand, langwerpig-eirond, met iets boven den voet beginnenden vleugelrand, zoolang als de kafblaadjes 0,15-0,45. T\\. April, Mei. Waarschijnlijk niet in ons land gevonden. (C. praecox Schreb.)

Vroege Z. C. Schrebéri Schrk. Aar meest wat ijl. Aartjes meest 5. stroogeel, meest wat gekromd. Schijnvruchten afstaand, lancetvormig, van den voet af gevleugeld, langer dan de kafblaadjes 0,30-0,60. Tl Mei, Juni. Zeer zeldzaam, misschien niet gevonden.

T r i 1 g r a s Z. C. brizoides L.

9 Aartjes aan den top mannelijk...........10

Aartjes aan den voet mannelijk .....\'......14

10 Schijnvruchten afstaand, bruingroen, dof, langer dan de aan den top gestekelde kafblaadjes.............11

Schijnvruchten rechtopstaand, aan beide zijden gewelfd, glanzig-

-ocr page 138-

Cyperaceën.

bruin, even lang als of korter dan de spitse kaf blaadjes. . 12

11 Stengel zeer scherp driekant, met verdiepte zijvlakken. Bladsn lichtgroen, meer tlan 0,005 breed. Aar aan den voet meest dub-bel samengesteld, dicht. Kafblaadjes meest bruin. Schijnvruoh-ten duidelijk van lengteaderen voorzien. Plant zeer krachtig 0,30-0,75. ij-. Mei, Juni. Zeer algemeen aan waterkanten en moerassige plaatsen , . . . V o s b r u 1 n e Z. C- vulpiua E. Stengel stomp-driekant met vlakke zijden, boven scherp. Bladen groen, niet meer dan 0,003 breed. Aar enkelvoudig samengesteld. Kafblaadjes lichtbruin Schijnvruchten zonder of met zwakke lengtcaderen. Plant minder krachtig 0 30-0,\')0. ij-. Mei, Juni. Zeer menigvuldig op vochtige plaatsen.

Happige Z. C. mnricdta L. Aar verlengd, ten laatste iets overgebogen. De onderste aartjes meest met 1—\'2 zijaartjes. Schijnvruchten minder afstaand. Kafblaadjes wit of iets roestkleurig. Vrij zeldzaam, De variëteit.........a. divulsaGood.

12 Stengel beneden rond, boven driekant, met zwak gewelfde zijvlakken. Aartjes in een dichte samengestelde, aan den voet vaak iets pluimachtige aar. Schijnvruchten aan den voet zwak gestreept, overigens zonder nerven, korter dan de bruine, metbree-den, witten rand voorziene kafblaadjes. 0,15-0,00. If, Mei, Juni. Vrij algemeen in lage vrnen en moerassige gronden.

Rolrondachtige Z. C- teretiuscnla Good Stengel driekant met vlakke cf iets verdiepte zijvlakken. Schijnvruchten even lang als de kafblaadjes . . ... . . . 13

Aartjes in een bijna plnimvoimige aar. Kafblaadjes roestbruin, met smallen of ontbrekenden ivitaclitig-droogvliezigen rand. Schijnvruchten duidelijk 9— 11-nervig; stengel aan don voet door vele bruine vezels omgeven, liclitgroen. 0,30-0,60. 2|.. Mei, Juni. WaarseMjnlijk niet in ons land gevonden.

Twijfelachtige Z. C. Paradóxa V/illd.

Aartjes in een slappe, ten laatste overhangende pluim. Kafblaadjes geel- tot roestbruin, breed wit-berand, meest met een bleekgroene middelstreep. Schjjnvruchten zonder nerven, alleen aan den voet iets gestreept. Stengel zonder vezels, grijsgroen. 0,40 0,90. Zj.. Mei, Juni. Vrij algemeen in moerassige streken.

PluimdragendeZ. C- panicnlilta 1.

14 Stengel alleen beneden bebladerd. Aartjes min of meer dicht opeenstaand, hunne schutbladen kort, meest schubvormig, niet

boven de aar uitstekend.............i5

Stengel tot de aar bebladerd. De onderste aartjes zelfs eenige

56

-ocr page 139-

C y p e r a o e c n, 57

cM. van elkaar verwijderd. Bladen smal.......48

15 Bladen korter dan de stengel, tamelijk hard en stijf. Schijn-vruchten met tamelijk langen duidelijk S-tandigen snavel . 16 Bladen langer dan of bijna zoo lang als de stengel, week en slap.

Sohijnvruchten rechtopstaand met korten snavel.....17

•16 Aai tjes meest 4 (3-5), iets van elkaar verwijderd, rondachtig, groengeel. Schijnvruohten uitgespreid, bijna stervormig afstaand, met ongevleugelde kielen, langer dan de eironde kafblaadjes. Bladen smal, zeer stijf. 0,15-0,45. 2].. Mei, ,luni. Vrij algemeen op vochtigen zand-, hei- en veengrond. (C. stellulata Good.)

Stekelige Z. C- echindt.a Murr-Aartjes meest 6, dicht bijeen, eirond of elliptisch, lichtbruin. Schijnvruohten rechtopstaand, met de gevleugelde kielen, even lang als de langwerpige kafblaadjes. Bladen tamelijk breed en stijf. 0,15-0,30. 2|-. Juni, Juli. Vrij algemeen langs waterkanten en vochtige graslanden . . . H a z e p o o t Z. C. leporiua L.

17 Aartjes 8—12, dicht bijeen, langwerpig, geelachtig, later bruinachtig. Schjjnvruchten ten laatste afstaand, lancetvormig, met zeer kort-tweetandigen snavel. Stengel scherp driekant, eerst 0,15, later 0,30-0,00. Grasgroen. 1!-. Mei, Juni. in enkele provinciën op moerassige plaatsen vrij algemeen.

V e r 1 e n g d e Z. C- elongata L. Aartjes 4—7, de onderste eenigszins van elkaar staand, rond tot eirond, groenachtiggrijs, later geelachtig. Schijnvruohten tamelijk rechtopstaand, eirond, met korten aan den top weinig ingesneden snavel. Stengel alleen van boven ruw. Grijsgroen. O.\'iO-O^O. 2J-. Mei, Juni. Vrij algemeen in enkele provinciën op moerassige plaatsen.......G r ij s g r o e n e Z. C- cauéscens L.

18 Alle aartjes enkelvoudig, op een paar der bovenste na, met een lintvormig groen schutblad aan den voet. Stengel slap, ten laatste overgebogen, onduidelijk driekant, alleen onder de aar ruw, zelden geheel glad. Schjjnvruchten tamelijk rechtopstaand, ongevleugeld. met 2-tandigen snavel, langer dan de witte kafblaadjes. 0,30-0,00. Zj.. Mei, Juni. Algemeen op vochtige beschaduwde plaatsen .........W ij d ge a a r d e Z. C. remóta L.

Onderste aartjes samengesteld, alle aartjes, behalve het onderste, zonder lintvormig, groen schutblad. Stengel rechtopstaand. 0,30-0,60. 2\\. Mei, Juni. Alleen aan een sloot bij Dordrecht gevonden, (bastfiard van C. remota en C. paniculata.) . . Boenninghau\'sZ. C. Boenninghausiana Whe.

19 Schjjnvruchten zonder snavel of met een korten, afgeknotten, maar

niet gespleten snavel...............20

Schjjnvruchten met een duidelijken, 2-spletigen of 3-tandigen sna-

-ocr page 140-

Cyperaoëen.

vel. Stempels 3.................3t

20 Stempels 2. Schijnvruchten min of meer samengedrukt... \'21 Stempels 3. Schijnvruchten min of meer driekant.....2!

21 Stengel met niet bloeiende bladrosetten aan den voet. Kruipende wortelstok. Bij het drogen krullen de randen der bladen naai boven. Zodevormend met krachtige uitloopers . . ... 25 17 Stengel zonder niet bloeiende bladrosetten aan den voet. l)e randen der bladen krullen bij het drogen naar beneden . . %

22 Stengel scherp-driekant, ruw, althans onder de hoogste aar. Bladen slap. Het schutblad der onderste aar bereikt den top van de hoogste aar nauwelijks. Mannelijke aartjes 1, zelden 2, vrouwelijke 2-4 (hoogstens 0,024 lang), rechtopstaand, zittend of kort gestoeld\' Schijnvruchten van buiten gewelfd, van binnen vlak, zwak veel-nervig. Een zeer veranderlijke plant. 0,10-0.30. ij-. April, Mei. Algemeen op dichten en lossen veengrond. (C. vulgaris Fr.) jg

Goudenough\'s Z. C- (xoudenoiishii Gfay, Stengel stomp-driekant, glad. Bladen stijf en grijsgroen. Manne- jg lijke aartjes 2-4, vrouwelijke 2-3 (0,020-0,035 lang), dicht opeen-gezeten. De schutbladen der 2 onderste aren stoken boven de geheele bloem uit. 0,10-0,20. 2J-. April, Mei. Duinen en dorre heidevelden . , . . DrienervigeZ. C- triilérvis Degl. 30

23 Stengel onbehaard en stijf. Bladen stijf. Bladacheeden, altham

der onderste bladen zich in vezels oplossend......\'2i

Stengel en bladen slap, knikkend. Stengel ruw. Bladscheeden zich niet in vezels oplossend. Meest meer dan een mannelijke aar. %

24 Plant met uitloopers. Altijd dragen de bladscheeden groene lintei, Schutbladen lang-lintvormig, ook bij de bovenste aren. ij-. April,

Mei. Vrij zeldzaam.......Veen Z, C- tnrfósa Fr.

Plant zonder uitloopers, dicht zodevormend. Sommige der bladscheeden zonder groene linten. Het schutblad van de onderste vrouwelijke aar niet boven den stengel uitstekend .... 25

25 Stengel stijf-rechtopstaand, van boven ruw. Bladscheeden alle vezelig, de onderste bruingeel. Vrouwelijke aren 2-3, rechtopstaand, tot 0,03 lang. Mannelijke aartjes 1 of 2. Schijnvruchten vlak met 5-7 duidelijke nerven. Plant grijsgroen. 0,40-1,00. ij-. April, Mei. Niet algemeen op moerassige plaatsen, in duinpannen.

Stijve Z. C- stricta Good.

Stengel dun, slap, tot aan den voet ruw. Alleen de onderste, kastanjebruine bladscheeden zijn vezelig. Vrouwelijke aartjes 1-3, meest 2, rechtopstaand, 0,01-0,02 lang, Mannelijke aartjes 1, zelden 2. Scliijnvrucliten aan beide zijden iets gewelfd, zonder nerven. Plant geelgroen. 0,30-0,45. 2].. April, Mei. Misschien niet bij ons gevonden. Zodevormende Z. C. caespitósa L.

as

-ocr page 141-

Cyperaceën.

Si Geen of zeer korte uitloopers. Vrouwelijke aren 0,08-0,-10 lang. Kafblaadjes langer dan de vruchtjes, met naalden van 0,004-0,005. 0,40-1,00. 24-. April, Mei, Vrij zeldzaam.

Uitgerekte Z. C prolix.! Fr. Zeer lange uitloopers. Stengels ruw. kantig. Schutbladen lang. 27 Bladen tamelijk breed (0,004-0,008). Mannelijke aartjes 2-3, vrouwelijke 3-5 (0,02-0,05 lang) na den bloeitijd hangend. Schijn-vmchtjes eirond, aan weerskanten gewelfd, onduidelijk generfd. Kafblaadjes spits. 0,30-1,00. 2(.. April, Mei. Vrij algemeen aan slooten en waterkanten. (C. gracilis Curt.) Spitse Z. C- acuta L, Vrouwelijke aren 2-3, overeindstaand, kort. Sohijnvruohtjes eirond-elliptisoh, platbol, 3-nervig. Kafblaadjes stomp. 0.30-1.00 Ij.. April, Mei. Vrij zeldzaam.

Drieribbige Z. C- tricostiita Pr.

28 Schijnvruoliten kaal...............29

Schijnvruchten behaard..............32

29 Schutbladen zonder of met een korte scheede. Het eindelin^sohe

aartje mannelijk.................30

Schutbladen met lange scheede. Mannelijk aartje alleenstaand. Vrouwelijke aartjes gesteeld..............31

30 Planten gras- of grijsgroen, met uitloopers. Bladen en bladschee-den kaal. Stengel glad, aan den voet met talrijke groene bladen. Vrouwelijke aren 2—3, rolrond, ten laatste knikkend of hangend, mannelijke 2. Schijnvruchten samengedrukt gewelfd, zonder nerven, 0,30-0,40. 2j.. .Mei, Juni. Op vochtigen zand- en heigrond, in duinpannen, aan waterkanten. (C, glauca Scop.)

Slappe Z. C fiacca Schrei). Plant geelgroen, zodevormend. Bladen en bladscheeden behaard. Vrouwelijke aren 2—3, dicht bijeen, rechtovereindstaand of knikkend. Het onderste schutblad boven het mannelijke aartje uitstekend. Schijnvruchten langwerpig, generfd, zonder snavel. 0,20-0,30. 2|-. Mei. Juni. Algemeen op grasgrond en in boschrjjke.streken.

Verbleekende Z. C. palléscens L.

31 Vrouwelijke aartjes 1—2, rolrond, rechtopstaand, ijl. Uitloopers aanwezig, blauwgroen. Stengel glad. Bladen lijnvormig. Schutbladen met lange scheede en korte bladvlakte, Schijnvruchten zeer groot, bol-eirond. Kafblaadjes donkerbruin, met lichtere of groene middelstreep. 0,10-0,30, 2j., April, Mei. Veel op vochtigen grazigen zand- en veengrond.

Gierstachtige Z, C- pauicéa L.

59

-ocr page 142-

Cyperaoeën.

Vrouwelijke aartjes meest 4 (3—6) , knikkend. Scluitbladen met lange scheed TJitloopers aanwezig, grasgroen. Aartjes dun en ijl. Scliijnvrucliten lang werpig-lancetvormig, zonder snavel. Kafhlaadjes witvliezig, met groene mij delstreep. 0,40-0,80. %. Mei, Juni. Op enkele plaatsen (Beek, quot;Rotterdam) ii groote hoeveelheid gevonden.....M a g e r e Z. C. strigósa Huds

32 Schutbladen zonder of met korte soheede. Aartjes bolvormig to

eirond-langworpig, dicht..............\'■{.

Schutbladen scheedevoi-mig, zonder bladvlakte. Vrouwelijke aat tjes ijl, gesteeld, lijnvormig. Stengel en bladen kaal. Geen uitloo ,g pers. Mannelijk aartje lijnvormig, zittend.......3;

33 Vrouwelijke aartjes zittend, dicht bij elkaar......3

Het onderste vrouwelijke aartje gesteeld. Mannelijke aaitje knodsvormig. Schutbladen meest vliezig. Wortelstok met kort; uitloopers. Stengel glad, langer dan de iets stijve bladen. Kaf-blaadjes lancetvormig, met stekeligen top, langer dan de behaarde in een korten snavel versmalde schijnvriichtcn. 0,05-0,20. Ij. Maart, April. Vrij algemeen op droge, zonnige grasgronden (C. verna Vill.) . . . . V o o r j a a r s Z. C. praecox Jac(|

34 Het onderste schutblad bladachtig. Schijnvruchten bolvormi; omgekeerd-eirond, kort behaard. Wortel vezelig, zodevorniend Stengel tijdens den vruchttijd naar beneden gekromd. Ondersti bladscheoden geelbruin. Vrouwelijke aartjes 3- (zelden 4-5)-bloe mig, dicht bijeen. Kafblaadjes bruin. 0,10-0,30. 2^-. April, Mei Vrij algemeen op grazigen, beschaduwden zand- en heigrond

Pild ragende Z. C- pilulifera 1 Schutbladen alle droogvliezig. Schijnvruchten langwerpig-omge keerd-eirond, viltig. Wortel vezelig, zonder uitloopers. Stengi rechtopstaand. Vrouwelijke aartjes 2. Kafblaadjes zwartbruin stomp of afgeknot, met stekeligen top, zonder witten rand. 0,10 0,30. 2|.. April, Mei. Vrij zeldzaam . Berg Z. C- montilna 1

35 Vrouwelijke aartjes een eind van elkaar, 5—10-bloemig, het bo venste boven het mannelijke aartje uitstekend. Schijnvruchic driekant, omgekeerd-eirond. even lang als of iets langer dan d meest roodbruine kafblaidjes. 0,15-0,30. 2j.. April, Mei. Vri

zeldzaam.....VingerdragendeZ. C- digitata I

Vrouwelijke aartjes korter, dicht bijeenstaand, 3 - 4-bloemig. AU aartjes schermswijs naast elkaar staand. Schijnvruchten ellip tisch, bijna dubbel zoolang als de geelbruine kafblaadjes. 0,0\' 0,15. H-. April, Mei. Alleen in Limburg gevonden

Vogelpoot Z. C. omithópada Willi Schijnvruchten kaal...............3

il

-ocr page 143-

Cyperaceën.

Schijnvrucliten behaard. Aartjes rechtopstaand. Tanden van den

snavel uit elkaar staand. Wortelstok kruipend.....47

)7 Mannelijk aartje 1. Minstens het onderste schutblad schoede-

vormig. Uitloopers (meest\' ontbrekend........38

Mannelijke aaquot;tjes meer dan een. Schutbladen niet scheedevor-mig. Tanden des snavels uit elkaar staand. Vrouwelijke aartjes

rechtopstaand, de onderste ook overhangend......44

18 Vrouwelijke aartjes rechtopstaand, meest 2-3, dichtbloemig. Tanden des snavels uitgestrekt............39

Vrouwelijke aartjes hangend, 3-6, langgesteeld Kaf blaadjes met

stekeligen top.................43

tg Schutbladen met lange scheed e (de onderste langer dan 0,01), rechtopstaand. Vrouwelijke aartjes vrij ver van elkaar, vooral de 2 onderste. Vruchten rechtopstaand. Bladscheeden met aanhangsels . 40 Schutbladen in het laatst uitstaande of\' teruggeslagen. Vrouwelijke aren bolvormig-eirond, tamelijk opeengedrongen of, de hoogste althans, zeer dicht bij de mannelijke aar. Bladscheeden zonder aanhangsels...............42

lid [0 Kafblaadjes langpuntig, liet onderste aartje overhangend of rechtopstaand. Vrachtjes bolrond. Bladscheede met langwerpig aanhangsel. 0.30-0.00. 2J.. Mei, Juni. Alleen hij Amsterdam gevonden......C. laevigata Sm,

Kaf blaadjes stomp of iets spits, soms met een stekeltje. Aartjes

alle rechtopstaand................41

H Grijsgroen. Dichte zoden vormend. Stengel glad, slap. Het onderste aartje is over het 5-6-voudige zijner lengte van de andere verwijderd, Kafblaadjes stomp met oen stekeltje. Schijn-vruchten plotseling in den korren snavel overgaand. 0,30 0,00. 2|.. Mei, Juni. Algemeen op vochtig grasland, vooral naar den zeekant.

VV ij d a r i g e Z. C- tlistans L. Lichtgroen. Losse zoden vormend, soms met uitloopers. Stengel glad of van boven ruw, stijf. Het onderste aartje is over 1-2-maal zijne lengte van de andere verwijderd. Kafblaadjes iets spits, zonder stekeltje. Schijnvrucliten langzaam in den vrij langen snavel overgaand. 0,30-0,45. Zj-. Mei, Juni. Op moerassige plaatsen in heide- en veenstreken. (C. Hornschuchiana Hoppe.)

B1 o n d e Z C. fnlva (Jood-

Geelgroen. Stengel ruw. Schutbladen rechtopstaand of , afstaand. Bovenste vrouwelijke aartjes vaak dicht bijeen. Schijn vruchten opgeblazen met langen snavel, meest ledig, de onderste bijna horizontaal afstaand, de bovenste rechtopstaand. 0,30-0,45. Een enkele maal bij Amersfoort gevonden.

C. f u 1 v a X fl a v a.

4- Bladen smal, opgerold of toegevouwen, borstelvormig. Schijn-

GI

-ocr page 144-

C y p e r a c e ë n.

vruchtjes rechtopstaand, donkerbruin met korten snavel, 0.003. 0,008 lang. 0^20-0,30. 2^. Mei, Juni. Enkel, tot dusverre, op Tessel

gevonden......U i t ge re k t e Z. C. extensa Good,

Bladen vlak, nooit borstelvormig. Schijnvruohtjes horizontaal ot teruggeslagen, geelgroen, met langen snavel, omgekeerd-eirond, van boven afgerond. Stengel stijf. 0,20-0,50. Ij-, Mei, Juni. Algemeen op vochtige moerassige plaatsen in zand- en heidestrekon.

Gele Z. 0 flav a L. Stengel korter dan de zeer smalle bladen. Vrouwelijke aartjes, ten minste de bovenste, bolvormig. Sohijnvruditeii nog kleiner, bol-eirond, met tamelijk korten, meest rechten snavel. 0,05-0,15. Op dezelfde plaatsen als de vorige, de variëteit...........a. OederiEhr

43 Stengel glad, slap. Schutbladen met lange scheede. Vrouwelijke aartjes ijl, dun, lijnvormig. Schijnvruohten elliptisch, zonder nerven, Tanden van den snavel recht uitgestrekt. Kafblaadjes lancet-vormig, doorschijnend witvliezig met groene middelstreep, gaaf-randig. 0,30-0,00. 2j.. Mei, Juni. In bosschen vrij algemeen.

Bosch Z. C. sylviitica Hnds. Stengel scherp-driekant, ruw. Schutbladen mot korte scheede, Vrouwelijke aartjes rolrond, dichtbloemig. Schijn vruchten lang-werpig-lancetvormig, sterk generfd, afstaand, ten laatste terug gekromd. Tandon van den snavel uit elkaar tredemi, Kafblaadjes lijn-priemvormig, van voren gezaagd, lichtgroen, aan den voet met vliezigen rand, 0,40-1,00. Ij-, Mei, Juni. Vrij menigvuldig aan beschaduwde waterkanten,

Cyperg rasachtige Z, C- Pseudo-Cyperus L.

44 Schijnvruchten opgeblazen, als zij rijp zijn, groenachtig geel van

kleur....................45

Schijnvruchten niet opgeblazen. Stengel scherpkantig (ten minste tusschen de aren), ruw. Bladen breed-lijnvormig.....46

45 Stengel stomp-driekant, glad. Bladen smal-lijnvormig, meest 2-4 m,M, breed, grijsgroen, Schijnvruchten bijna horizontaal afstaand, bol-eirond, plotseling versmald tot een snavel. Kafblaadjes bruinachtig, de vrouwelijke donkerder. 0,40-0,70. 2\\.. Mei, Juni. Algemeen op moerassigen veengrond. (C. ampullacea Good).

Gesnavelde Z. C- rostnita Witll. Stengel scherp-driekant, aan de kanten meest. ruw. Bladen lijnvormig, 0,006-0,008 breed, grasgroen. Onderste bladscheeden aan den rand in vezels overgaand. Schijnvruchtjes scheef rechtopstaand,

«2

-ocr page 145-

Cyperaceën.

ei-kegelvormig, langzaam in den snavel overgaand. Kafblaadjes lichtbruin. 0,30-0,00. 24.. Mei, Juni. Algemeen op moerassigen veengrond ......BlaasdragendeZ. C. vesiciiria L.

46 Bladsoheeden van boven in vezel? uitloopend. Bladen van onderen blauwaobtig-groen. Manneljjke aartjes 2-4, de onderste kafblaadjes stomp. Vrouwelijke aartjes 2-4 met spitse kafblaadjes, met stekeligen top, purperbruin. Schijnvruchten eirond ofeirond-langwerpig, driekant, dof, blauwachtig groen met korten snavel. 0,40-0,80. 1|-. Mei, Juni. Zeer algemeen langs slooten en vaarten. (C. paludósa Good.). . . Moeras Z. C- acntifórmis Elirh. Bladscheeden niet in vezels uitloopend. Bladen grijsgroen. Mannelijke aartjes 2 G, met kafblaadjes met stekeligen top. Vrouwelijke aartjes 2-5, de onderste gesteeld, vaak knikkend, hunne kafblaadjes in een lange, ruwe spits uitloopend, lichtbruin. Schijn-vruchten ei- of langwerpig-kegelvormig, afgerond 3-kant, groen, ten laatste bruinachtig. 0,60 4,20. 21.. Mei, Juni. Zeer algemeen langs slooten en vaarten . . . . O ever Z. ripiirla Cnrt.

47 Grijsgroen, Stengel rond, van boven niet bebladerd. Bladen zeer sma 1-gegroefd of samengevouwen, kaal. Schutbladen zonder of met korte scheede. Vrouwelijke aartjes zittend of kort-gesteeld. Kafblaadjes bruin, toegespitst. Schijnvruchtjes langwerpig-eirond, opgeblazen, kort gesnaveld. 0,30-0,80. 24.. Mei, Juni. Vrij veel op drassige veenachtige plaatsen.

D r a a d d u 11 n e Z. C- fllifórmis L. Grasgroen. Stengel stonjp-driekant, bebladerd. Bladen breed, vlak, evenals de bladscheeden bebaard. Schutbladen met lange scheede. Onderste aartjes langgesteeld. Kafblaadjes bleek, met stekelpunt. Schijnvruchten ei-kegelvormig, langgesnaveld. 0.15-0,60. 2|-. Mei, Juni. Algemeen op vochtigen zandgrond.

Stijfharige C. liirta L.

2. Oyperus Trn. Cy pergras. 111. 1.

1 Stengel stomp-driekant. Aartjes lancetvormig. Kaf blaadjes scherp gekield, geelachtig met groenen kiel, als zij rijp zijn, tegen den stengel liggend. Meeldraden meest 3. Stempels 2. Vrucht samengedrukt. 0,03-0,\'15. ©. Juli, Augs. Vrij zeldzaam op vochtigen, nu en dan overstroomden zandgrond.

Geelachtig C. C. flavéscens L. Stengel scherp-driekant. Aartjes lijnvormig. Kafblaadjes met af-

lt;13

-ocr page 146-

Cyperaoeën.

geronden rug, meest zwartbruin, met groenen kiel, als zij rjjp zijn, iets afstaand. Meeldraden 2. Stempels 3. Vrucht scherp, kantig. 0,0\'2-0,12. ©• Juli, Augs. Vrij zeldzaam als de vorige plant,

Bruine C. C. l\'uscns 1.

3. Sehoenus L. m. i.

•1 Bladen half zoo lang als de bladlooze stengel of langer, priem-vormig. Hoofdje samengesteld uit 5—10 zwartbruine aartjes. Bloemborstels 3—5, korter dan de vrucht. 0,15-0,45. 2|.. Juni, Juli, Op moerassige plaatsen in heide- en zandvlakten en in duinvalleien vrij algemeen . . K n o p b i e s. S- nigricans L.

4. Rhynehóspora Vahl. Graabies. m. i.

I Wortel vezelig. Stengel driekant. Ue aartjeskluwens zijn omstreeks even lang als de schutbladen. Aartjes witachtig, later vaak iets roodachtig. Bloemborstels meest 10, kort. 0,15-0,30. 2)., Juli, Augs. Algemeen op moerassige plaatsen in heide- en veen-

streken ..........B 1 e e k e G. 11. alba Valil.

Wortelstok kruipend. De aaltjeskluwens zijn veel korter dan de schutbladen. Aartjes bruin. Bloemborstels bruin, ver uitstekend. 0,08-0,15. 2).. Juni, Juli. Algemeen als de vorige.

B ruine G. R. fusca li. et Sch.

5. Cladium Patr Er. m. i.

i Grijsgroen. Stengel rond. bebladerd, hol. Bladen tamelijk breed lijnvormig, gegroefd, met langen, driekantigen top, aan de randen en aan den kiel met scherpe zaagtanden. Speeren eindelings en zijdelings, een groote pluim vormend, 0 80-1,25. Q. Juni, Juli. Vrij algemeen op moorassigen zand-en heigrond en in duinpannen.

Galigaan. C- Mariscus K. Br.

6. Seirpus Trn. Bies. m. i.

1 Stengel (of diens takken) maar één eindelingsch aartje dragend. \'2 Stengel verscheiden aartjes dragend..........8

2 Stengel door bladlooze, of met een korte bladvlakte voorziene

scheeden omgeven. Bloemborstels aanwezig.......8

Stengel (schijnas) bebladerd, gaffelvormig vertakt, drijvend (of op het droge liggend). Aartjes eirond, 3-5-bloemig, groenachtig, aan den top der bladokselstandige takken (bloemstengels). Meeldraden 3. Stijl niet geleed. Stempels 2. 0,15-0,30. 2].. Juli—Septr. Algemeen in slooten en poelen in heide- en veenstreken.

Vlottende B. S. lliiltans L-

-ocr page 147-

Cyperaoeën.

3 Stengel rond. Bloemborstels meest 6, blijvend......4

Stengel vierkant, teer en fijn. Aartjes langwerpig-eirond, spits, 4-H-bloemig. Kafblaadjes eirond, stomp, de onderste nietgrooter. Bloemborstels \'2-4, spoedig afvallend. Stijl geleed. Stempels 3. Vrucht met ribben in de lengte. 0,02-0,15. li-. Juni—Septr. Vrij algemeen op voohtigen zandgrond, i Heleóchaiis acioularis R. Br.)

Haarfjjne B. S. aeiculdris L.

4 Aartjes veelbloemig Stijl geleed. Stempels 2 of 3.....5

Aartjes 3-7-bloemig, eirond. Stijl ongeleed, draadvormig. Stempels 3. Vrucht driekant................7

5 Stempels 2. Wortelstok kruipend. Aartjes spits. Vrucht afgerond,

korter dan de borstels...............6

Stempels 3. Zodevormend. Vrucht driekant, langer dan de borstels. 0.20-0,30 2j-. .luni—Augs. Vrij algemeen op moerassigen heideen veengrond. (Heleócharis multicaulis Sm.)

Veelstengelige B. S. mnlticaülis L.

6 Stengel blauwachtig groen, dof. Aartjes lang-lijnvormig, bruin. Kafblaadjes spits, de onderste het aartje half omvattend. Bloemborstels veel langer dan de vrucht. 0,15 0,00. 2J-. Juni—Augs. Zeer algemeen aan waterkanten en in drassige weilanden. (Heleócharis palüstris R. Br.)

G e rn e e n e Waterbies S- pal listris L. Stengel grasgroen, glanzig. Aarijes eirond-langwerpig. donkerbruin. vaak zwartachtig. Onderst kafblaadje het aartje geheel omvattend. Bloemborstels nauwelijks zoo lang als de vrucht. 0,\'15-0,30. 2|-. Juni—Augs. Zeer algemeen op plaatsen als de vorige. (Heleócharis uniglümis Lk.)

Eenkaffige B. S. uiiighimis Lk.

7 Dicht zodevormend. Stengel gestreept. Bovenste bladscheede met een korte bladvlakte. Kafblaadjes met stekelpunt, de beide onderste even lang als het aartje en dit omvattend. Bloemborstels langer dan de vrucht, g\'ad. 0,10-0,30. 2].. Mei, Juni. Algemeen op vochtigen hei en veengrond.

Zodevormende B. S caespltósus L. Uitloopers aanwezig. Stengel ongestreept. Bladscheeden zonder bladvlakte. Kafblaadjes zonder stekelpunt, de onderste even lang als het aartje. Bloemborstels even lang als de\'vrucht of korter, aan de rugzijde ruw. 0,150,-20. 21-. Juni, Juli. Algemeen op vochtigen hei- en veengrond en in grazige duinvlakten. (S. Baeótbryon Ehrh.) . . . . A r m b 1 o e m i ge B. S. pauciüórus Lightf.

5

es

-ocr page 148-

Cyperaceën.

8 Aartjes tot eind- of zijstundige. vaak tot hoofdjes ineengedrongoi

speeren gerangschikt ...............

Aartjes een 2-rijige eindelingsclie aar vormend. Meeldraden 3. St -mpels 2. (B ly b m u s P an z.) . .........li;

9 Speer schijnbaar zijstandig. met een groen (schijnbaar de voort, zetting van den stengel vormend), er boven uitstekend, schutblad.

Stengel alleen aan den voet beb\'aderd. . ......1(

Speer duidelijk eindelingsch. Stempels 3........i

■H Stengel rolrond. Stempels 2 of 3...........lï

Stengel scherp driekant. Stempels 2.........11

12 Stengel dun, draadvormig. Aartje? meest 2 (i-4), langwerpig-cirond, zittend, zeldzamer\' gesteeld. Kafblaadjes stomp, met ste-keligen top. Meeldraden 2. Stempels 3. Bloemborstels meest on|. brekend. Vrucht met ribben in de lengte. 0,02-0,15. Zj.. Juli-Septr Algemeen op vochtigen zand- en heigrond.

B o r s t e 1 v o r m i g e B. S- seliiceiis Stengel steviger. Aartjes een samengestelde speer vormend. Kaf-hl iadjes iets ingesneden met een stekelpunt in de insnijding.

13 Stengel raeest grasgroen. K:if blaadjes glad, zonder vorhevenhc den. Helmknopjes aan den top gebaard. Stempels 3. 1,00 3,00. 11-. Juni, Juli, Algemeen aan de oevers van rivieren, poelen en

andere wateren.......Ma tte B. S- laci\'istris 1

Stengel blauwgroen Kafblandjes door talrijke verhevenheden ru\'w. llelmknopjes aan den top meest kaal. Slempels 2 0,30-0,1 2|-. Juni, Juli. Aan oevers van rivieren, poelen en andere wateren, vooral aan den zeekant

Matte B. S. Tiiberiiaemont.lni Gmcl

44 Stengel met -1 of weinige dicUt opeengepakte aartjes. Linten det stengelbladen 0,05-0,20 lang. Schutblad veel langer dan de aar tjes. 0,30-0,50. 2J-. Juni. Juli. Vrij algemeen aan oevers van rivieren, slooten en poelen Stekende B S- pnilgens Valll Stengel met vele dicht opeengepakte of gesteelde aartjes. Linten der stengelbladen 0,02 lang. Schutblad iets langer dan de aartjei Aartjes eirond. 0,50-1,00. 2J.. Juni, Juli Niet zeer algemeen op dezelfde plaatsen als do vorige. Drie hoekige B. S-tri(|uéterl

15 Stengel scherp driekant, iiiadea smal-lijnvormig. Speer enkelvoudig, of enkelvoudig samengesteld, korter dan de schutbladen Aar tjes groot (0,008-0,(115 lang), roestbruin Kaf blaadjes iets ingesne\' den, in de insnijding met, een stekelpunt. 0,30-0,80. Ij-, Algemeen aan waterkanten en op moerassige gronden. Zee B. S marltimns L

66

-ocr page 149-

Cyperaoeën. 67

Stengel stomp driekant. Speer veelvoudig samengesteld. Aartjes klein. (0,00J-0,006 lan») grijs- of groenachtig. Kafblaadjes stomp, niet ingesneden, raet kleine stekelpunt. Aa rtjes meest 3 6, eirond, zittend, slechts enkeie gesteeld. 0,80-0.80. 2].. Juni, Juli, Algemeen op vochtige, moerassige grasgronden in bosch-rijke streken........B o s c h B. S. silvaticns L.

•16 Stengel rondachtig-samengedrukt, van boven driekant. Bladen gekield. Aartjes 6-8-bloemig. Bloemborslels aan de rugzijde ruw. 0,15-0,30, 1|-. Juni, Juli. Niet zeor algemeen in moerassige weilanden en duinpannen. (Blysmus compressus Panz.)

Platte B, S compress as Pers. Stengel rolrond. Bladen ongekield, gegroefd. Aartjes 2-5 bloemig. Bloemborstels ontbrekend, soms eenige. 0,08-0.30. 2(-. Mei, Juni. Vrij zeldzaam op lage weilanden aan den zeekant. (BI. rufus Huds.)........R o s s e B. S. rufus Schrad.

7. Erióphornm L, Wollegras, m. i.

1 Slechts een eindelingsch, rechtopstaand, elliptisch aartje. Stengel beneden rond, boven dr iekanf, tot bij het midden met opgeblazen scheeden bezet, do bovenste daarvan zonder bladvlakte. Kafblaadjes lang toegespitst, zilvergrijs. Plan! grijsgroen. 0,30-0,45. 2|.. April, Mei. Algemeen op moerassigen veengroüd.

Scheedevoerend VV. K vaginütum L. Verscheiden ten laatste overhargende aartjes. Planten Lvendig-, ten laatste geelgroen . . , . ..........2

2 Stengel rond. Bladen lijnvormig, gegroefd, naar den top toe driekant. Aartjes 3-5, met gladde stelen. Kafblaadjes eirond-lancet-vormig, toegespitst, roodachtig grijs. 0.30 0.(j0. 2j.. April, Mei. Zeer algemeen op moerassige weilanden. (E. anguatifolium Rth,)

Veel ar ig VV. E, polystdcliynm L. Stengel stomp driekant. Aartjesstelen iets ruw . . ... 3

3 Zonder uitloopers. Bladen lijn lancetvoimig, toegespitst, vlak, aan den top driekant. Aartjes 5-12, eirond. Kafblaadjes lang-werpig-eirond, i-nervig, zwartachtig groen. 0,30-0,60. 1\\.. April, Mei. Vrij veel op lagen veengrond.

Breedbladig W. E. latifólixim 1. Met kruipende uitloopers. Bladen van den voet af 3-kant. Aartjes 3-4, langwerpig, spits. Kafblaadjes eirond, aan den voet veel-nervig. bleekgroen. 0,15-0,45. Xj-. April, Mei. Zeldzaam, in sommige veenstreken......Slank W. E. gnlcile Koclu

.

-ocr page 150-

\'

08 Juncaceen.

XVI. Fam. Commelinaceên.

1 Meeldraden 3. Stamper 1. Kelk en bloemkroon 3-bladig. Doosvrucht 3-hoi.

kig, 3-kleppig................Commelina Camp;.

Meeldraden 6, met gelede haren bezet. Stamper 1. Kelk en bloemkroon 3-bladig. Doosvrucht 3-hokkig, 3-kleppig.....Tradescantia

i. Commelina L. in. 1.

1 Wortels verdikt, vleezig. Stengel rechtopstaand, vertakt, knoopig geleed. Bladen zittend, langwerpig- of eirond-lancetvormig, spits, kaal. Kelkbladei kaal. Bloemkroon hemelsblauw. 0,30 0,60. T\\.. Juli—Octr. Sierplant uit Mexico.

f C. coeléstis Willd,

2. Tradescantia L. iv. 1.

1 Stengel rechtopstaand, knoopig geleed, roliond, glad. Bladen lijn-lancetvor-mig, zeer lang en smal, bijna glasachtig, als een scheede den stengel omvattend. Bloemen schermsgewijs. Kelkbladen behaard. Bloemkroon blauw, violet of wit. 0,20-0.40. 1\\.. Juni—Septr. Sierplant uit Virginië.

■} T. virgmica l,

XVII. Fam. Juncaceen.

i Doosvrucht 3-hokkig. Hokjes veelzadig. Bladen meest priemvor-

mig, kaal................1 uncus 6S

Doosvrucht l-hokkig, 3-zadig. Bladen grasachtig, vlak. met be haarden rand.............L u z u 1 a yj

1. Judcus Trn. Bloembies vi. i,

1 Bloemen in een schijnbaar zijdelings staande speer (met een recht opstaand dekblad, dat schijnbaar een voortzetting van den sten gpl vormt en boven de bloeiwijze uitsteekt). Onvruchtbare sten

gels kort, maar een zeer lang blad dragend .......

Bloemen in een duidelijk eindelingsche, soms op een hoofdji gelijkende speer. Onvruchtbare stengels, zoo zij aanwezig zijn met verscheiden bladen..............\'

2 Plant dicht zodevormend. Speer veelbloemig.......-

Plant eenigszins kruipend. Stengel grasgroen, zeer dun, fijn ge streept, iets overgebogen. Speeren 3 8-bloemig. Meeldraden t Stijl zeer kort. Doosvrucht bijna kogelvormig, stomp, geelachtig Bloemdek witachtig. 0,15-0,45. 2]-. Juni, Juli. Zeer zeldzaam.

Draadvormige B. J. fllifórmis 1

3 Schubben aan den voet des stengels in een stekel uitloopeni Onvruchtbare stengel met een stijven priemvonnigen top. Bloeiwijz 0,05-0,10 hoog of hooger. Zaden met een vliezig aanhangsel aa weerszijde». 0,60-1,00. 21-. Juni, Juli. Vrij algemeen aan zeestrandei

Z e e B. J. luaritimus Lmt

-ocr page 151-

J uncaoeën.

Schubben zonder stekel. Onvruchtbare stengels soms ontbrekend, maar altijd zonder priemvormigen top. Bloeiwijze rond, 0,01-0,03

hoog. Zaden zonder aanhangsels...........4

Stengel grijsgroen, gestreept, met in kamertjes verdeeld merg, aan den Tuet met glanzige zwartbruine schubben Speeren meest los. Meeldraden 6. Stijl bijna zoo lang als het vruchtbeginsel. Doosvrucht elliptisch, stomp driekant, kastanjebruin. 0,30-0,60. if Juni —Augs. Aan slooten, op vochtige weilanden.

Zeegroene B. J glaucns Ehrh. Stengel grasgroen, (ijn gestreept, met samenhangend merg, aan den voet met helderbruine, doffe of groenachtige schubben . 5

Bloemen met 6 meeldraden.............6

Bloemen met 3 meeldraden. Doosvrucht omgekeerd, eirond, bruin 7

Schubben bruinzwart. BloemdeTc kastanjebruin. Doosvrucht omgekeerd-eirond, stomp. Versche stengels fijn gestreept. Juni, lt;(uli. Een enkele maal op Walcheren gevonden.......V e r w a r d e B. J. diffusus Hoppe.

Schubben roodbruin. Bloemdek lichtbruin. Doosvrucht elliptisch. Versclie stengels glad. 0,10-0,50. 2|. Juli, Augs Vooral op Vlieland in duinvalleien gevonden Noordsche B. J bdlticusW-Stengel dofgroen, sterk gestreept. Stijl op een uit de holte van de doosvrucht voortkomenden knobbel zittend. Speer ineengedrongen- 0,30-0,60. 2J.. Juni, Jnli. Algemeen op vochtigen zandgrond ........K 1 u w e n B. J. couglomeriltus L.

Stengel -glanziggroen, glad, iets gestreept. Stijl in een verdieping der doosvrucht zittend. Speer vaak ineengedrongen. 0,30-0,60.11-. Juni, Juli. Algemeen op vochtigen zandgrond. (J. Leersii Marss.)

G e m e e n e B. J. effusus L. Speer enkelvoudig, uit afzonderlijke bloemen beslaand. Bladen

vlak of iets gegroefd...............9

Speer bijna tot een hoofdje ineengedrongen.......14

Stengel zonder bladen. Plant dicht zodevormend.....10

Stengel bebladerd..............• . . 11

10 Bladen afstaand, stijf. Speer veel langer dan de schutbladen. Bloemdekbladen spits of stomp, omstreeks zoo lang als de om-gekeerd-eiroude doosvrucht. Helmdraden slechts \'/4 maal zoo lang als de helmknopjes. Bloemdek bruin, witvliezig berand. 0,15-0,30. H-, Juli, Augs Vrij algemeen op vochtigen zand- en

heidegrond.......R a p p i g e B. J. squarrósus L.

Bladen rechtopstaand. Speer boven da schutbladen uitstekend. Bloemdekbladen lancetvormig, toegespitst, iets langer dan de

-ocr page 152-

Junoaceën.

eirond-langwerpige doosvrucht. Helmdraden langer dan de helmknopjes. Bloemdek bleekgroen of bruinachtig. 0,15-0,25. 1}-. Juni, Juli. Algemeen op vochtige heidevelden.

Tengere B. J. tenuis Willd.

ii Bloemdekbladen stomp, langwerpig-eirond, bruin met witten rand,

groen gekield. Wortel kruipend...........

Bloemdekbladen spits. Niet kruipend.........13

■12 Stengel samengedrukt. Bloemdekbladen omstreeks half zoo lang als de bijna kojrelvormige doosvrucht. Stijl half zoo lang tils het vruchtbegineel. Stempels vleeschkleurig. 0,15-0,30.2)-. .luli, Augs. Vrij veel op lage weilanden aan slooten.

Platte B. J, compréssus Jac(|. Stengel bijna rolrond. Bloemdekbladen bjjna zoo lang als de elliptische doosvrucht Stijl even lang als het vruchtbeginsel. Slempels purperkleurig. 0,15-0,30. 2|.. Juni, Juli. Vrij zeldzaam, op zilte

gronden........Gerard\'s B J. Gérardi IjgIsI.

13 Takken der speer afstaand. Bloemdekbladen eirond-lanet\'tvoiraig, met stekeligen top. de buitenste nauwelijks langer dan de bolvormige doosvrucht. Stijl zeer kort. Stempels penseelvormig. Bloemdek bruin. 0,05-0,25. ©. Juni, Juli. Algemeen op vochtigen heigrond.

Wijdbloeiende B. J. ïenageia Ehrh. Takken der speer rechtopstaand. Bloemdekbladen eirond-lancet-vormig, toegespitst, de buitenste duidelijk langer dan de langwerpige doosvrucht. Stijl duidelij k. Stempels draadvormig. Bloemdek witachtig. 0,30-0/25. ® Juni- Septr. Zeer algemeen op allerlei

grond.........Paddegras B. J. bnfónillS L.

H Stengel bladloos, zeer dun. Bladen borstelvormig Speer lot een eindelingsch 4-10-bloemig hoofdje ineengedrongen of nog; 1-2 gesteelde, zijdelingiohe vormend. Bloemdekbladen eirond-lancet-vormig, toegespitst, alle langer dan de elliptische doosvrucht. Meeldraden 3. Bloemdek eerst witachtig, later roodbruin 0,02-0,12. ®. Juni-Augs. Vrij veel op vochtigen zand en htigrond.

Kopvormende B. J. capitatns Weig. Stengel 2 4 bladig. Speer met tot een hoofdje ineengedrongen

takken. Doosvrucht met stekeligen top........15

15 Zodevormend. Meeldraden 3. Bladen borstelvormig. Speer met weinig hoofdjes Bloemdekbladen spits, lancetvormig. Vrucht

langwerpig, stomp................16

Kruipend. Bladen rolrond-samengedrukt, stijf. Speer met veel hoofdjes. Meeldraden G. Doosvrucht spits of toegespitst . . 17

-ocr page 153-

Juncaoeën.

|6 Kleine plant met overeindstaanden stengel en 1-3 hoofdjes. Vrucht koiter dan het bloemdek. 0,02-0,10. ©. .luli, Augs. Vrij zeldzaam op heidegrond . DivergeerendeB. J. pyginaens TliniU. Groote pl.mt met slappen stengel, (Hggend en wortelend: J. uli-gunonus Rth.. of in \'t water drijvend en vaak zeer verlengd: J. tluitans l.rak) met 4-6 hoofdjes. Vrucht langer dan het bloemdek. 0,05-0,20. 24.. Juli- Augs. Algeineen op moerassige plaatsen in heide- en veenstreken. Kruipende li. J, supiuus Much.

17 Bloemdekbladen stomp, even lang. Stengel mee-t 2-bIadig . 18 Bloemdekbladen, ten minste de buitenste, spit?, alle met stekel-punt. Stengel \'2-4-bladig..............19

18 Takken der speer rechtopstaand. Bloemdekbladen meest korter dan de eironde, zwartbruine doosvrucht, de buitenste ouder den top stekelig. Bloemdek donker-roi dbruin. 0,20-0,40. 2j.. Juli, Augs. Vrij algemeen op moerassigen zandgrond en in ile duinen.

Alpen B. J. alpinus Vill. Takken der speer afstaand of uitgespreid. Bloemdekbladen even lang als de langwerpig-eironde, gele doosvrucht, alle zonder stekelpunt. Bloemdek witachtig. 0,50-1,00. H- Juni—Augs. Vrij algemeen op moerassigen zand- en heigrond.

Stompbloemige H. J. obtiisiflórus Ehrh.

19 Bloemdekblnden evenlang, de binnenste stump, korter dan de eirond-langwerpige, toegespitste, bruine doosvrucht. Takken der speer afstaand of uitgespreid. Stengel 2-4-bladig, soms kruipend of wortelend ^J. repens Nolte.) of drijvend (J. fluitans Koch).0,15-0,60 24.. juli, Augs. Zeer algemeen op moerassige plaatsen. (J.

articulatus L.).........J. lamprocarpus Ehrh.

Binnenste bloemdekbladen langer dun de buitenste, aan den top iets gekromd. Stengel 3-4-bladig\'. Bloemdekbladen korter dan de langwerpige, toegespitste doosvrucht, bruin. Bladen glad. 0,30-0,80 H-. Juni—Augs. Zeer algemeen op moerassigen hei- en veengrond. (J. acutiflórus Ehrh.)

Bosch B. J. silvilticns Reiclml.

2. Lüzula Desv. V e 1 d b i e s. vi. 1.

1 Bloemen niet in aren. Zaden aan den voet zonder aanhangsels. 2 Bloemen in eironde of bolvormige aren aan de takken der speer. Zaden aan den voet met kegelvormige aanhangsels .... 4

2 Bloemen afzonderlijk aan de niet- of weinig vertakte takken der bijna schermvormige speer. Bladen lijn-lancetvormig. Takken der

74

-ocr page 154-

L i 1 iac e ë n.

speer na den bloeitijd afstaand of teruggeslagen, Bloeradekbladen korter dan de stompe doosvrucht, bruin met witten rand. Zaden 4 aan den top met een sikkelvormig aanhangsel. 0,10-0,30. 2j., April, Mei. Vrij algemeen op beschaduwden boschgrond. 5

Harige V. L. pilósa Willd. Bloemen 2-5 bijeen aan de takken der samengestelde speer. Zaden aan den top met een zeer klein aanhangsel. Bloemdekbladen alle even lang, lichtbruin, zelden geelwit.........3 5

3 Bladen smal-lijnvorimg. Onderste schutbladen boven de speer uitstekend. Vier bloemen bijeenstaand. Bloemdekbladen spits, langer dan de doosvrucht, witachtig, zelden roodachtig of zwartbruin. 0,30-0,60. Ij-. Mei, Juni. Vrjj zeldzaam, in heidestreken en bosschen, (L. albida D. C, L. augustifolia Grke.) \'

Witachtige V. L. iiemorösa E. Mey. Bladen breed-Iijnlancetvormig, (lot 0,01 breed) weinig behaard. Onderste schutbladen de speer niet bereikend. Meest 3 bloemen bijeen. Bloemdekbladen stekelpuntig, omstreeks even lang als de I doosvrucht, donkerbruin. 0,40-0,80. 2f. Mei, Juni. Zeldzaam, in bosschen (L. maxima D. C.) . Groote V. L. silviiticrt (ïaud.

4 Wortelstok met korte uitloopers. Aren 2-5, de eindelingsche ten laatste knikkend. Helmknopjes 2-6 maal zoo lang als de helmdraden. 0,05-0,25. 2)-. April, Mei. Op grazigen zandgrond algemeen.

Gemeene V. L. campéstris D. C. Wortel vezelig, zonder uitloopers. Aren meest 5-10, alle rechtopstaand. Helmknopjes omstreeks even lang als de helmdraden. 0,25-0,50. 2|-. Mei, Juni. Zeer algemeen in bosschen en aan begroeide waterkanten in zandige streken (L. erécta üesv.)

Veelbloemige V. L. inultiflóra Lej.

XVIII. Fam. Liliaceën.

1 Stijlen 3. Vrucht een doosvrucht...........2

Stijl 1 of een zittende stempel, zeldzaam 4-5 stijlen ... 3

2 Bloemdek vergroeidbladig met lange buis en klok-trechtervor-migen zoom. Meeldraden op het bovenste deel van de buis ingehecht. Stijl zeer lang. Knolgewas. Het grootste deel der

bloem komt boven den grond.....Cólchicum iTJ.

Bloemdek 6-bladig. Meeldraden op den voet van het bloemdek ingeplant. Stijl kort. Bloeiwijze pluimvormig . Veratrum fé.

3 Bloemdek 6 bladig. Vrucht een doosvrucht. Meest bolgewassen. 4

92

-ocr page 155-

L i 1 i a c e ë n.

Bloemdek 6-tandigtot 6-deelig of 4-deelig, zeldzaam 8(-10)-bladig. 12 4 Helmknopjes rechtopstaand, dicht bij den voet vastgehecht . 5 Helmknopjes dwarsliggend, aan de rugzijde bevestigd ... 7 Bloemdekhlaadjes klokvormig naar elkaar gebogen, afvallend. 6 Bloemdekhlaaijes uitgespreid, bljjvend, van binnen geel, van buiten groen. Stijl verlengd. Bloemen meest scherrasgewijs staand.

G a g é a Wó-

6 Bloemdekhlaadjes aan den voet zonder honiggroef. Stempel zittend, 3-lobbig. Bloemen alleenstaand . . . . T ü 1 i p a 74,. Bloemdekblaadjes aan den voet met een rond of langwerpig honiggroefje. Stijl verlengd. Bloemen aan een bebladerden stengel.

Fritillaria 7S.

7 Bloemdekblaadjes aan den voet met een honigbakje, beneden klokvormig, hooger uitstaand of omgerold. Stempel driehoekig.

Mli um 75.

Bloemdekblaadjes zonder honigbakjes.........S

Bloemen voor het bloeien in een vliezige scheede gehuld, scherm-vormig, klein. Meeldraden aan den voet met het bloemdek vergroeid. Planten met lookreuk.......Allium 77.

Bloemscheede ontbrekend..............9

Meeldraden kaal. Bladen gemiddeld van grootte.....10

Meeldraden behaard. Stempel iets driekant. Bloemen tamelijk klein, van buiten groenachtig. Geen bollen. Narthécium 7H.

11 Meeldraden aan den voet der bloemdekbladen ingeplant. Bloem

dek meest afvallend, hemelsblauw......Scilla 7lt;t.

Meeldraden op den bloembodem ingeplant. Bloemdek blijvend wit, van buiten groen......Ornithógalum 7G.

12 Vrucht een doosvrucht. Bloemdek G-spletig, meest blauw of geel,

zelden rozerood of wit..............^

Vrucht een bes. Kruipende wortelstok. Bloemdek wit, groengeel of groenachtig.................16

13 Bloemdek regelmatig. Bolgewassen.......... . 14

Bloemdek iets onregelmatig, trechtervormig, met smalle buis, geel of roodgeel. Geen bollen .....Hemerocallis 7amp;.

14 Helmknoppen ruggelings bevestigd. Bloemdek zeer diep inge

sneden, klokvormig.........Endymion 76.

Helmknoppen aan den voet bevestigd. Bloemdek niet zeer diep ingesneden ..................15

15 Bloemdek buis-klokvormig Stijl kort, Stempel ongedeeld.

Hyacint bus 7amp;.

73

-ocr page 156-

L i 1 i a c e ë n.

Bloeradek kjoesvormig. Stijl draadvormig. Stempel drielobbig.

M ü a c a r i 7G.

1(1 Bladen alle schubvormig. Stengel sterk vertakt, met borstelvor-mige takken. Bloemen soms \'2-huizig. Bloemdek klokvormig, diep Gdeelig. Bes 3-hokkig, ieder hokje 2-zadig. Asparagus iTSj. Bladen gewoon van breedte en groen. Bloemen \'i-slachtig . 17

17 Bloemdek 0-tandig of (i-spletig. Meeldraden 6. Bes 6-hokkig,

ieder hokje l-\'2-zadig. Stijl 1............18

Bloemdek 4-dei lig, uitgespreid. Meeldraden 4. Stijl kort, dik.

Bes i-^-zadig.........M a j a n t h e m u in 79.

Bloemdek bladig. Meeldraden 8(-IO). Helniknopjes met

lange naald. Stijlen 4;-5l. Bes veelzadig . . , . Paris

quot;IS Bloemdek buisvormig, 6-tandig, de meeldraden op het midden er van ingeplant. Stijl draadvormig. Bloeiwijzen in de bladoksels.

Pol ygónatum 70. Bloemdek klokvormig, 6-spletig, de meeldraden aan den voet er van ingeplant Stjjl kort, rtik Bloemen in een eindelingsohe tros..............Convalldria 79.

1. Cólchicum Trn, vi. s.

\'1 Bloemen schijnbaar uit den knol ontspringend, groot, alleenstaand, of \'2 bijeen. Bladen langwcrpig-lancetvormig, stomp, aan beide zijden versmald, na de bloem in het volgende voorjaar tegelijk met de doosvrucht verschijnend. Bloemdek lilakleurig, zelden wit. 0,05-0,20, de vruchtdragende plant tot 0.40 i|-.Septr. üctr. Up vochtige weilanden langs rivieren vrij zebizaam, en ook gekweekt. Vergiftig! . . . H e r f s t t ij 1 o o s C. autumniile L.

2. Veratrum Trn. vi. 3.

1 Bloemdekbladen gaafrandig, even lang als de bloemstelen. Onderste bladen breed elliptisch, kaal Bloemdek donkerpurper. 0,60-1,20. 2J.. Juli, Angs. Sierplant uit Z. Europa. Vergiftig I..........t V. nigrum L.

3. Tülipa Trn, vi. i.

1 Bloemen voor het opengaan geknikt. Bloemdekbladen toegespitst, de binnenste even als de meeldraden aan den voet behaard. Stempel klein. Bloemdek geel. 0,30-0,45. üj.. Mei, Juni. Op beschaduwde grasgronden om oude kasteden.

B o s oh t u 1 p. ï. silvéstris L.

Bloemen reclitopstaand. Bloemdekbladen stomp, evenala de meeldraden kaal* Stempel groot. Bloemdek verscliillend gekleurd. 0,30-0,45. Ij.. April, Mei. In tuinen vaak gekweekt. Uit Z. Europa......-J- X. Gesneriana L.

-ocr page 157-

Liliaceën. 7amp;

4. G-agea Salisb G e e 1 s t e r. vi. t.

Bloemstelen kaal of tamelijk kaal. Slechts 1 wortelblad. . . 2 Bloemstelen diolit behaard. Bollen 2, in een gemeenschappelijk omhul: el. Wortel bladen 2, lijnvormig, gegroefd, stomp gekield. Bloemen o-lO, sohermvormig. Bloemdekbladen lancetvormig, toegespitst. 0,00-0,15. 1|-. Maart—Mei. Vrij zeldzaam op zandigen

bouwgrond.......Akker (f. G. arvensis Schuit.

Slechts een bol liet wortelblad lijn-lanoetvormig, vlak aan den top plotseling samengetrokken. Bloemen 1-7, zelden tot 10 Bloemdekbladen langwerpig, stomp. 0 10-0.20 2]-. Maart, April. Zeldzaam. (G. luea Schuit.)........G. silvatica Loud.

Gewoonlijk 3 bollen, zonder omhulsel. Wortelblad lijnvormig, scherp gekield, langzaam toegespitst. Bloemen 1-5, met langwerpige bloemdekbladen. 0,10-0,15. 2|. April, Mei. Vrij zeldzaam op zandigen bouwgrond. (G. stenopétala RehbA

(*• pratensis Schuit-

5. Fritillaria L. vi. i.

Stengel weinig bebladerd, l of-i-bloemig. Bladen afwisselend, lijnvormig, spits. Bloemen eindelingscli of in do bladoksels, knikkend. lloniggroefje langwerpig. Bloemdek vleeschkleurig of geelachtig, door donkerroode ruitjes schaakbordachtig. 0/15-0,30. ZJ.. April, Mei. Op enkele plaatsen in drassige weilanden vrij veel. Ook als sierplant gekweekt. Kievitsbloem. F. Jleleagris L.

Stengel dicht bebladerd, veelbloemig. 11 laden in het midden van den stengel diclit bijeen staand, de onderste langwerpig, de bovenste lijn-lancetvormig. Bloemen in hangende schermen met er hoven uitstekende bladen. Iloniggroef rond. Bloemdek geelbruin met scharlakenroode nerven. 0,50-1,00. Ij.. April, Mei. Sierplant uit Perzië. Vergiftig! Keizerskroon, f F. imperialis L.

6. Lrilium L. L e 1 i e. vi. 1.

Bloemdek van binnen ruw en vezelig, oranje tot bruin. Bloemen alleenstaand of tot 5 bij elkaar, schermvormig. Stengel aan den voet kort behaard. Bladen lijn-lancetvormig, de bovenste vaak met bolletjes in de oksels. 0,40-0,80. Tj.. Juni, Juli. In korenvelden op enkele plaatsen in Groningen en Drente.

0 r a n j e L. L. bulbiferum L. Bloemdek van binnen glad, wit. Bloemen trosvormig, ten laatste knikkend. Stengel kaal. Bladen langwerpig, de bovenste eirond-langwerpig, zonder bolletjes. 0,00-1,20. quot;ZJ.. Juni, Juli. Veel voorkomende sierplant uit Z. Europa.

Witte L. •{• L. candidum L.

7. Hyacinthus L. vi. 1.

Bladen breed-lijnvormig, stomp, korter dan de bloemstengel. Bloemen vrij groot, in een veelbloemige tros, veel langer dan de steel. Bloemdek aan den voet buikig, blauw, wit, rose, geel. 0,30-0,45. 21-. April, Mei. Vaak gekweekte sierplant uit Z. Europa.......H y a c i n t. •{- H. orientalis L.

-ocr page 158-

T6 Liliaceën.

8. Müscari Trn. vi. i.

1 Bladen meest talrijk, smal lijnvormig (omstreeks 0,002 breed), gegroefd, slap, ten laatste boogvormig gekromd, tijdens den bloeitii\'d aan de toppen grooten-deels verdroogd. Bloemdek eirond, donkerblauw met witten zoom,0,15-0,30,

Ij.. April, Mei. Soms in tuinen........f M. racemósum Mill.

Bladen 2-3, breed lijnvormig, naar den voet versmald, tijdens den bloeitijd nog geheel frisoh. Bloemdek bolvormig-eirond, hemelsblauw, met witten zoom. 0,08-0,15. 2).. April, Mei. Op beschaduwde, grazige plaatsen niet zeldzaam.

Druifhyaoint. M. botryoides Mill.

9. Scilla L. vi. i.

1 Stengel rolrond, langer dan de bladen. Bladen meest 2, gegroefd,

met stompen top. Schutbladen ontbrekend. Bloemen meest in een \'2-6 bloemige tros. 2|.. Maart, April. Zeer zeldzaam. S. blfólia L

Stengel kantig. Schutbladen kort................2

2 Stengel kantig, meest korter dan de 4-7 stompe bladen. Tros 2-6-bloemig.

0,15-0,25. April, Mei. Sierplant uit Z. Europa......t S. amoena L.

Stengel samengedrukt, aan een kant vlak, aan den anderen gewelfd, meest langer dan de 2-4 spitse bladen. Tros 1-3-bloemig. Bloemen knikkend. 0,15-0,25. %. Maart, April. Vaak gekweekte sierplant uit Rusland en Siberië.

-J- S. sibirica Andrews

10. Bndymion Dumort vi. i.

i Lange, smalle wortelbladen en een ijle tros van blauwe, (soms roze-roode of witte ) welriekende, hangende bloemen. De 3 binnenste meeldraden z[jn vrij, de 3 buitenste met de dekslippen vergroeid. Stijl 1. Stempel 3-lobbig. Vrucht een doosvrucht met kogelronde zaden. 0,20-0,40. 1)-. April, Mei. In boschachtige streken en op

buitenplaatsen...........E. non scriptns Gke

11. Ornithógalum L. Vogelmelk. vi. i. 1 Bloemen in een schermvormige tros, rechtopstaand. Bloemstelen langer dan de schutbladen, de onderste tijdens den vruchttijd horizontaal afstaand. Meeldraden lancetvormig, zonder tanden, Bloemdek wit, met groene streep. 0,10-0,25. 2J.. April, Mei. T;i-meljjk algemeen op grazige plaatsen, aan wegen.

Sc hermd ragende V. O umbelldtum L. Bloemen in een lange tros. Bloemstelen korter dan de schutbladen. Bladen rechtopstaand. Meeldraden bloemkroonachtig, naast de helmhokjes met 2 tandjes. Bloemdekbladen van binnen wit, van buiten groenachtig. 0.20-0,40. 2).. April, Mei. Vrij algemeen aan dijken, slootkanten, tusschen kreupelhout en op bouwland

Knikkende V. Q. Nutans L

-ocr page 159-

L i 1 i a c e ë n. 7f\'

12. Allium Hall. Look. vi. i.

Bladen niet (of alleen aan den voet) buisvormig, vlak of gegroefd,

rolrond....................2

Bladen volkomen buisvormig, rolrond. Scherm bolvormig. Bloem-

dek minstens van boven stervormig uitgespreid......8

Bladen elliptisch-laneetvonnig, langgesteeld. Stengel driekant. Bloei-wijze vlak. Bloemdekbladen stervormig uitgespreid, lijn-lancet-vormig, spits. Meeldraden priemvormig. Bloemdek sneeuwwit. 0,15-0,45. 2]-. Mei, Juni. Menigvuldig in bosschen en ook op beschaduwde, grazige plaatden en aan slootkanten.

Das L. A. ursiuum L. Bladen lijnvormig. Bloemdek min of meer klokvormig ... 3 De binnenste 3 meeldraden aan den voet met een tand aan iedere

zijde.....................^

De meeldraden niet getand, aan den voet met het bloemdek

vergroeid. Scherm boldragend............7

Tanden der 3 binnenste meeldraden kort en stomp. Bloemseherm boldragend, met langgesnavelde bloemscheede. Bladen vlak, lijnvormig. Talrijke, langwer-pig-eironde ziibolletjes. Bloemdek roodacitig wit. 0,30-0,60. %. Juli, Augs.

Gekweekt, üit\' O.-Indiè.........K n o f L. f A. sativum L.

Tanden der 3 binnenste meeldraden draadvormig, vaak gedraaid 5

Bladen vlak...................6

Bladen bijna rolrond. Bloemdek korter dan de meeldraden. Scherm klein, armbloemig, vaak alleen bollen dragend. Bloemdek purper. 0,30.0,60. 11-. Juni. Juli. Menigvuldig langs dijken, wallen en wegen..

Kraai L. A. vinéale L. Scherm bollendragend. Meeldraden korter dan het bloemdek. Bladen breed- lijnvormig, aan den rand ruw. Talrijke gesteelde nevenbollen. Bloemdek donkerpurper. 0,f30-0,80. 71 Juni, Juli. Zeldzaam.......S 1 a n g e L. A. Scorodóprasuin L.

Scherm zonder bollen. Geen gesteelde nevenbollen. Bladen langwerpig-lancet-vorniig. Sleeldraden iets langer dan liet bloemdek. Buitenste meeldraden langwerpig. 0,40-0,80. quot;ZJ.. Juni Augs. Gekweekt. Misschien uit Z. Europa.

4- A. Porrura L.

Bladen smal-lijnvormig, duidelijk gegroefd. Meeldraden ongeveer even lang als het bloemdek. Bloemdek groenachtig, iets roodachtig, zelden lichtpurperkleurig. 0,30-0,(iO, 2|.. Juli, Augs. Vrij menigvuldig aan dijken, akkers en wegen.

Moes L.\'A. oleraceum L. Bladen tameljjk breed-lijnvormig, vlak. Meeldraden langer dan het bloemdek. Bloemdek lilakleurig. 0,30 0,60. 2|.. Juni, Juli. Op dezelfde plaatsen als de vorige. Gekield L. A. carindtnni L.

-ocr page 160-

L i 1 i a o e ë n.

Stengel cn blazon niet opgeblazen..........

Stengel en bladen onder het midden buikig opgeblazen. . . 10 Meeldraden korter dan bet bloeindek. Meeldraden tandeloos priem vorm ig. Scherm zonder bollen. Bloemdek lilakleurig. 0,10-0.30 71 Juli, Augs. Niet zeldzaam op vochtige weilanden en uiterwaarden.......15 i e s L A Sclioeiióprasum 1,

Meeldraden even liiiig of iets langev dan Let bloemdei. De 3 kinnenstf meeldraden aan den voet sterk verbreed, aan iedere zijde met een korten tand. Scherm vaak met bollen. Bloemdek lila. 0,15-0,20. Jiini, Juli. Gekweekt.

Lit Klein-Azië.............. A. ascalónicum L.

\' Binnenste meeldraden aan den voet sterk verbreed, uan weerszijden met een korten tand. Bloemstelen omstreeks 8 maal zoo lang als de bloemen. Bloemdek groenachtig wit. 0,60-1,20. TJ.. Jiiui—Augs. Overal gekweekt. Vaderland

onbekend...................iquot; A. Cepa L.

Binnenste meeldraden aan den voet weinig verbreed, alle tandeloos. Bloemstelen slechts 3-4 maal zoo lang als de bloemen. 0,30-0,60. 2i. Juli, Augs Soms gekweekt. Uit Siberië...........f A. flstulósum L

13. He;nerocallis L. vi. 1.

Bladen lijnvormig. Slippen van het bloemdek vlak, spits, met onvertakte nerven. Stempel bijna 3-lo\'obig. Bloemdek lichtgeel, welriekend. 0,60-0,80. 21 Jum.^Juli. Sierplant...............j. H. flava L.

Bladen breed lijnvormig. Binnenste slippen van het bloemdek mot gegolfden rand, stomp. Nerven der hloemdekbladen door dwarsaderen verbonden. Stempel bolvormig. Bloemdek roodgeel. 0,60-1,20. Ij. Juli, Augs. Sierplant uit dc Zuidelijke Alpen ................. fuiva l,

14 Tvarthécmm Moehr. vi 1.

Wortelstok kruipend. Stengel opstijgend. Onderste bladen zwaardvormig, de bovenste klein, sclieedeaolih\'g. ■ Hloenien in eene ijle tros. iloosvrucht spits, iets langer dan het blijvende bloemdek. Hloemdck van binnen geel, \\an buiten groenachtig. 0.10-0,30. T\\.. Juli, Augs. Menigvuldig in moerassige h \'i- en veen-streken .......C i p el g r a s. N. ossifragum Uuds-

15. Asparagus L. vi 1,

Wortelstok met vleezige spruiten. Stengel rolrond. Takjes ten deele in bundels, liloemen klein, ten laatste hangend. Jiloemdek groenachtig-geel. Bes rood. 0,60-1,25. 2f. ,luni, Juli. üp zandgrond en in de duinen vrij menigvuMig en gekweekt.

Asperge. A. oificinalis L-W ortelstok met korte, stijve spruiten. Stengel liggend. Takjes lijn-lancetvormig, stomp, in een stekeltje eindigend. Bessen groot. 4- Juni, Juli. In de duinen . ... A, prostratus Kumort

-ocr page 161-

Amaryllideën.

16. Polygónatum Trn. vi, i.

Stengel kantig. Bloeiwjjzen 1- of \'2-bloomig. Bloem 3ek aan den voet versmald, even als de meeldraden kaal. 0,15-0,4quot;). Mei, Juni. Vrij veel in boschrijke streken (Couvallaria Polygónatum L , P. anoeps Mnch.)

Gewoon Salomonszegel. 1*. officinale Mnch. Stengel rolrond. Bloeiwijze 3-5-bloemig. Bloemdek aan den voet buikig, v:m binnen even als de meeldraden behaard. 0,30-0,60. 2j.. Mei, Juni. Vrij veel in boschrijke streken. (Convallaria multi-llóra L.) . . . . VeelbloemigS. P. mnltiflornm AU.

17 Convallaria L. vi. i.

Stengel zonder bladen Bladen meest 2, elliptisch tot lancetvor-mig, spits, langgesteeld. Bloemen in een eenzijdige tros, overhangend. Bloemdek met witte, teruggebogen slippen. Bes rood. 0,15-0,20 21.. Mei—begin Juni. Vrij veel op beschaduwde plaatsen in houtrijke streken . . . Lelie der dalen. C. iiiajalis L.

18. JVTajanthemum Web. vi. i.

Stengel rechtopstaand, meest 2-bladig. Bladen afwisselend, diep hart-eivormig, spits. Bloemen klein, aarvormig. Bloemdek wit. Bes wit, later rood. 0,07-0/15. 2|. Mei, Juni. Yrjj veel in lommerrijke streken . . Tweebladig d al kruid. M. bifülinni Schmidt.

19. Paris L. vin. .

Stengel met 4 kransstandige. elliptisch-omgekeerd-eironde, kort toegespitste, bijna zittende bladen. Bloem gestoeld, eindelingsch, groenachtig. Bes zwart. 0,15-0,30. 21.. Mei, Juni. Vrij zeldzaam.

Vierbladige I\'. P. qnadrifólia 1.

XIX. Fam. Amaryllideën.

Bloemdek met een rolronde buis, oen stervormigen, zesdeeligen zoom en een verschillend gevormden krans aan de keel. Bloemen

rechtopstaand of knikkend.......Narcissus SO.

Bloemdek klokvormig, tot aan den voet 0-deolig. Bloemen

knikkend....................2

Binnenste slippen van hot bloemdek iets korter\' dan de buitenste, aan den gaafrandigen top verdikt . . . . L e u c ó ï u m SO. Binnenste slippen van het bloemdek veel korter dan de buitenste, iets ingesneden, rechtopstaand.....Gal4nthus#0.

79

-ocr page 162-

1 r i d e ë n.

1. Narcissus L. Narcis, vi. i.

1 B.loemdek wit. Krans aan de teel zeer kort, schotelvormig, geel, raet fijn gekartelden rooden rand, korter dan de Moemdekslippen. Bladen liinvormig, vlak, zwak gekield. 0,15-0,45. Tj.. April, Mei. Eenmaal gevonden tusschen Den Haag en Loosduinen...............N. poëticus L.

Bloeradek geel. Krans aan de keel bekervormig, dooiergeel, aan den rand gekarteld, even lang als de bloemdekslippen. Bladen sterk gekield. 0,15-0,30. 2|.. Maart, April. Niet zeldzaam op vochtige, grazige plaatsen en in weilanden, ook vaak als sierplant.

ü e m e e ii e N. N. Pseudouarcissus 1.

2. Leucójum L. vi. i.

■1 Stengel 3 G-blnemig, samengedrukt. Bladen 4, breed-lijnvormig, korter dan de stengel. Bloemdek wit, met groene slippen. 0,20-0,60. 21., Juni. Zeer zeldzaam, soms in tuinen . L. aestivum l.

3. Galanthus L. vi. i,

\'1 Stengel l-blotmig, rond. Bladen 2. lijnvormig, meest korter dan de stengel. Bloemdek wit, de binnenste slippen aan de buitenzijde met een halvemaanvormige groene vlek. 0.08-0,20. 2).. Febr. Maart. Vrij veel aan hagen, tusschen kreupelhout, aan beschaduwde boschkanten, op vochtigen grasgrond, ook veel in tuinen gekweekt.

Sneeuwklokje G. nivalis L.

XX. Fam. Irideën.

1 Bloemdek regelmafg..........2

Bloemdek onregelmatig, bijna 2-lippig met rechtopstaande slippen. Stempels van boven verbreed......Gladiolus 81.

2 Bloemdek klokvormig, met zeer lange buis. Stempels naar

boven verbreed, wigvormig........Crocus SO.

Buitenste slippen van het bloemdek teruggeslagen, de binnenste rechtopstaand of naar binnen gebogen. Stijl kort. Stempels bloemkroonachtig, de meeldraden bedekkend.....Iris SÉ..

1. Croeus Trn. m. i.

1 Stengel meest eenbloemig. Bloemscheede 1-bladig. Keel van het bloemdek gebaard. Stempels boven\' de helmknopjes uitstekend. Bloemdek violet, lila of wit. 0.08-0,15. 2!.. Maart, April. Up zonnige. grazige plaatsen niet menigvuldig, ook een vaak gekweekte sierplant.....VoorjaarsCrocus. C. vernns AH.

so

-ocr page 163-

Orchideën.

Stengel meest 2-bloemig, Blocmscheede 2-bladig. Keel van het bloemdek kaal. Stempels korter dan de meeldraden. Bloemdek geel. 0,08-0,15. quot;ZJ.. Maart, April. Sierplant uit Azië............f C. lüteus Lmk.

2. Gladiolus Trn. m, 1.

1 Stevige vezels in het omhulsel van den knol. Bloemen vrij groot. Schutbladen met stekelpunt. Doosvrucht elliptisch, met 3 diepe groeven. Bloemdek purper. 0,30-0,60. 2j.. Juni. In tuinen vaak gekweekt . . G. commünis L.

3. Iris L. L i s c h m. i.

1 Buitenste slippen van het bloemdek niet behaard, eirond. Binnenste slippen lijnvormig, korter en smaller dan de stempels. Bloemdek geel. Bladen breed-zwaardvormig, omstreeks even lang als de veelbloemige stengel. 0,60-1,00. 2)_. Mei, Juni. Algemeen aan slooten en plassen op drassige gronden.

Pinksterbloem. Gele L. I. pseiulacorus L. Buitenste slippen van het bloemdek van binnen aan den voet met dichte haren.................2

2 Stengel meerbloemig . . .............3

Stengel l(-2)-bloemig, korter dan de bladen. Schutbladen aan den top droog-vliezig. Buis van het bloemdek dun, ver buiten de schutbladen uitstekend. Bloemdek violet, zeldzamer lichtblauw of wit. 0,05-0,10. 21.. April, Mei. ïn tuinen vaak gekweekt. Uit Zuidoost Europa......f I. pümila L.

3 Schutbladen minstens tot het midden kruidachtig.....4

Schutbladen van den voet af droogvliezig. Helmdraden langer dan de helmhokjes. Bloemdek lichtviolet, de slippen aan den voet bruingeaderd. Bloemen welriekend. 0,30-0,60. quot;21.. Juni, Juli, Sierplant uit Italië en Istrië.

f I. pallida Lmk.

4 Schutbladen omstreeks van het midden af droogvliezig. . . 5

Schutbladen alleen aan den rand of aan den top iets droogvliezig. Stengel bebladerd, langer dun de bladen. Bloemdek wit, met aan den voet bruin geaderde slippen. 0,30-0,60. 21.. Mei, Juni. Sierplant uit Zuid-Europa.

f I. florentma L.

Buitenste slippen van het bloemdek naar beneden geslagen, tweemaal zoo lang als breed, de binnenste boogvormig samenneigend, plotseling tot een korten nagel vernauwd. Helmdraden even lang als de helmknoppen Stempels bleekblauw, aan den voet geelachtig-wit met bruine aderen. Bloemdek violet. 0,30-0,60. 21.. Mei, Juni, Gekweekt in tuinen, een enkele maal verwilderd.

D u i t s c h e L. f I. germanica L. Buitenste slippen van het bloemdek afstaand, donkerviolet, 3 maal\'zoolang als breed, do binnenste blauwachtig-grijs, samenneigend, langzamerhand in den langen nagel overgaand. Helmdraden 1% maal zoo lang als de helmknopjes. Stempels vuilgeel. 0,40-0,60. 21-. Mei, Juni. Op oude muren in Limburg (dorpen Berg en Mheer.)...........V 1 i e r L. I. sambücina L.

XXI. Fam. Orchideën. xx-

Planten niet groene bladen........».....2

Planten zonder groene bladen. Lip niet gespoord, naar beneden gericht. Vruchtbeginsel op een gedraaiden steel. Lip \'2-spletig, langer dan de overige helmachtig sameugebogen bloemdekbiaden. Helm-

ü

-ocr page 164-

O r c h i d e ë n.

knopje aan den voet vastgegroeid, blijvend . . Neóttia 8y.

2 Lip gespoord. Helmknopje geheel met de steinpelzuil vergroeid. 3 Lip ongespoord.................®

3 Lip 3-lobbig tot 3-deplig, afstaand of rechtopstaand .... 4 Lip ongedeeld, gaafrandig of aan den top 3-tandig, hangend. Heohtkliertjes der stuifmeelklompjes onbedekt. Bloemdek wit groenachtig...........Platanthéra 86.

4 Heohtkliertjes der stuifmeelklompjes in een beursje opgesloten 5 Heohtkliertjes der stuifmeelklompjes vrij. Spoor draadvormig en lang of zakvormig en kort (in het laatste geval een wit bloemdek),

Gymnadénia 85.,

5 Heohtkliertjes gescheiden, in het \'2-hokkige beursje opgesloten.

Spoor dik, rolrond of kegelvormig......Ü r o h i s S3.

Heohtkliertjes versmolten, het beursje daardoor eenhokkig. Spoor draadvormig. Bloemen tamelijk klein . . Anaoamptis 86.

6 Lip ongeleed..................\'

Lip bestaande uit 2 duidelijke leden, het achterste verdiept,

honig afscheidend................

7 Bloemdek bladen afstaand (uitgespreid). Vruchtbeginsel niet gedraaid ....................8

Bloomdekbladen rechtopstaand of klokvormig samengebogen, hoogstens de 2 zijdelingsche afstaand.........11)

8 Lip naar beneden gericht, meest van boven fluweelachtig. Ieder der 2 heohtkliertjes in een afzonderlijk beursje . Ophrijs Só Lip rechtopstaand, ongedeeld. Stengel aan den voet tot een groenen knol verdikt. Kale moerasplanten ..........9

9 Buitenste bloemdekbladen lijnvormig, even lang als de stompe

lip. Bladen 1-2.............Lf p a r i s SS.

Buitenste bloemdekbladen eirond, langer dan de toegespitste lip. Bladen meest 3 of 4 . . ......M a 1 A x i s S8

10 Lip 2—3-spletig of 3-deelig.............11

Lip ongedeeld, gaaf. Aar schroefvormig gedraaid. Helmknopje zittend. Wortelstok knolvormig verdikt. . Spirant hes SS.

11 Lip naar beneden hangend.............\'l\'2

Lip rechtopstaand, spiesvormig, 2—3-spletig, aan den voet iels zakvormig uitgehold. Helmknopje geheel met de stempelzuil vergroeid.............Her minium SG

12 Lip 3-deelig, de middenslip 2-spletig. Helmknopje geheel mei

de stempelzuil vergroeid.........Ace ras Sa

Lip aan den top 2-spletig. Helmknopje vrij, op den top van d(

-ocr page 165-

Orchideën.

stempelzuil..... ........Listéra 8S.

13 Vruchtbeginsel gedraaid, ziftend, rechtopstaand, tijdens den bloeitijd boven en beneden even dik. Bloemdekbladen samengebogen, de lip ten deele verbergend . . . Cephalanthéra 8®. Vruchtbeginsel niet gedraaid, op een gedraaiden steel gezeten, knikkend, reeds tjjdens den bloeitijd boven sterk verdikt. Bloemdekbladen klokvormig afstaand.....Epipüotia Samp;.

1. Orchis L. Orchis.

1 De buitenste bloemdekbladen helmachtig samengebogen. Knollen

ongedeeld......... .........\'2

De zijdelingsche buitenste bloemdekbladen ten laatste afstaand

of teruggeslagen . .......... .... 6

2 Lip li-deelig of 3-sple^ig ... ..........3

j

Lip 3-lobbig, de zijlobben afgerond, breeder dan de afgeknotte middenlob. Spoor horizontaal afstaand of opstijgend, omstreeks zoo lang als de lip. Aar meest los, armbloemig. Bloemdek pur per, groen geaderd, zelden rose of wit. Lip aan den voet meest purper gevlekt. 0 20-0,25. 2]-. Mei, Juni. Algemeen op vochtige weilanden en duinvalleien . . Harlekijns O. O. Mório L.

3 Schutbladen veel korter dan het vruchtbeginsel Middenslip der lip 2-apletig, meest met een tussclientandje, van boven met haar

bosjes, de zijslippen lijnvormig............4

Schutbladen bijna even lang als het vvuchtbegiusel ....;gt;

4 Middenslip der lip van den voet af langzamerliaud verbreed Schutbladen C—8 maal zoo kort als het vruchtbeginsel, iteïm groenachtig, donker purper gevlekt of bruinrood, van binnen groenachtig wit, purper gevlekt. Lip wit of lichtpurper, donkerder geaderd, met purperkleurige haarbundeltjes. \\\\ elriekend. 0,30-0.70. 2|-. Mei, Juni. (O. fusca Jacq). Alleen in Limburg,

Bruine O. 0. purpurea Huds. Middenslip der lip van den voet at lijnvormig, aan den top plotseling verbreed. Schutbladen 3—i maal zoo kort als het vruchtbeginsel. Helm roodaehtig-grijs of witachtig-rose, van binnen donkerder gestreept. Lip lichtpurper met donkerpurperkleurige haarbundeltjes. Welriekend 0,20-0,40. 2j.. Mei, Juni. Alleen in Limburg......K r ij g s h a f t i g e O. O. militaris L.

5 Zijsüppen der lip lijnvormig-langwerpig of langwerpig, kleiner dan de meest 2-lobbige middenslip. Bloemen kleiner. Spoor 1/t maal zoo lang als het vruchtbeginsel. Slippen van de lip van

S3

-ocr page 166-

O r c h i d e ë n.

voren afgeknot, de zijdelingsohe lijnvormig-langwerpig, de middelste langzamerhand naar voren verbreed. Aar rijkbloemig, ten laatste rolrond. Helm van buiten zwartpurper (daarom de aar voor den bloeitijd zwart). Lip wit, met roode puntjes. 0,20-0,30. 2).. Mei, Juni. Alleen in Limburg. Aangebrande O. O. nstuMtaL. Zjjslippen der lip bijna 4-hoekig of ruitvormig, zoo groot als de ongedeelde, langwerpige middenslip. Spoor gekromd, half zoo lang als het vruchtbeginsel. Bloemen tamelijk groot. Aar rolrond, Bladen lijn-lancetvormig. Bloemdek bruinachtig purper, groen geaderd, de lip groenachtig, purper geaderd, aan den voet wit of groenachtig geel, met purperen puntjes. Wantsachtig riekend. 0,15-0,30. 2|. Juni, Juli. Alleen in Limburg.

Stinkende O. O- corióphora L.

6 Knollen ongedeeld. Schutbladen zonder dwarsaderen, meest iets

korter dan het vruchtbeginsel............7

Knollen aan den top handvormig gedeeld. Schutbladen 3-ineer-nervig, met dwarsaderen, langer dan het vruchtbeginsel. Spoor meest korter dan het vruchtbeginsel..........8

7 Schutbladen, ten minste de bovenste 1-nervig. Bladen omgekeerd-eirond tot lancetvormig. Lip 3-lobbig. met breede, korte, meest getande lobben. Buitenste bloemdekbladen langwerpig, meest spits. Spoor dik, ongeveer zoo lang als het vruchtbeginsel, horizontaal of opstijgend. Bloemdek purper, lip aan den voet wit, met purperkleurige puntjes. Bladen langwerpig tot lancetvormig, vaak pur-pergevlekt. 0,20-0,40. 1|-, Mei, Juni. In Limburg en in duinpannen.

Mannetjes 0. O. miisciila L.

.Schutbladen 3 - 5-iiervig, de onderste dwars geaderd. Buitenste bloemdekbladen stomp. Lip 3-lobbig, de zijlobben afgerond, de middenlob ingesneden. Spoor horizontaal of opstijgend, korter dan het vruchtbeginsel. Bladen lijn-lancetvormig. Bloemdek lila-purper. 0,30-0,50. quot;Zj.. Juni, Juli. In moerassige weilanden om Maastricht.........Moeras O. O. palüstris Jacq.

8 Stengel hol, 4-6bladig. Schutbladen, ten minstede onderste, langer

dan de bloemen.................9

Stengel met merg, 6-9-bladig. Bladen met smallen voet, meest zwartbruin gevlekt, de onderste langwerpig, stomp, de bovenste kleiner wordend, lancetvormig of lijn-lancetvormig, spits, de bovenste meest ver van de aar verwijderd. Schutbladen korter dan de bloemen. Lip 3-lobbig. Bloemdek lichtpurper tot wit, de lip met donkerpurperkleurige teekeningen. 0,30-0,60. 2]_. Juni. Algemeen in vochtige, drassige weilanden.

Gevlekte O, O. macnlata L.

-ocr page 167-

Orchidee n.

Bladen met smallen voet, tot het midden verbveed, aan den top vlak, afstaand, meeat zwartbruin gevlekt, de onderste lang-werpig-eirond, stomp, de bovenste kleiner, lancetvormig, toegespitst, vaak boven den voet der aar uitstekend. Lip 3-lobbig. Bloemdek lilapurper, zelden rood of wit. 0,15-0,30. Ij-. Mei, Juni. Zeer zeldzaam, in vochtige, drassige weilanden.

Breedbladige O. 0. latifólia L. Bladen met breeden voet, naar boven versmald, aan den top toegenepen, rechtopstaand, meest ongevlekt. Lip ongedeeld of onduidelijk 3-lobbig. Bloemdek licht, zelden donkerpurper, soms wit. 0,15-0,45. Zj-. Juni. Algemeen op vochtige, drassige weilanden.

Vleeschkleurige O. O. iucariiata L.

2. Anacamptis Kich.

Bladen langwerpig tot lijn-lancetvormig. de bovenste zeer klein, ver van elkaar. Aar rijkbloemig, dicht, eerst kegelvormig, later elliptisch. Lip 3-spletig, met langwerpige slippen, aan den voet van boven met 2 recht opstaande plaatjes. Spoor draadvormig, even lang of langer dan het vruchtbeginsel. Bloemdek levendig purper-zelden vleeschkleurig. 0,30-0,60. 2 -. Juni, Juli. Vrij zelden, in de duinen. (Aceras pyrainidalis Rchb. fil )

A. pyramidal is Rick.

3. Ophrys L.

Buitenste bloemdekMaden groenachtig Lip aan den top zonder aanhangsels, langwerpig, tamelijk vlak, purperbruin, fluweelachtig, 3-spletig, de zijslippen laneetvormig, afslaand, de middenslip 2-lobl)ig, met spitse lobben, aan den voet met een bijna vierhoekig»! lichtblauwe vlek. Binnenste bloemdekbladen smal-lijnvormig, fluweelachtig, bruin. 0,15-0,30. quot;ZJ.. Mei, Juni. Alleen op Walcheren en in het Zuiden van Limburg gevonden. O. muscffera Huds. Buitenste bloemdekbladen wit of roodachtig. Lip aan den top met een kaal groen of geel aanhangsel, fluweelachtig. Lip rond-omgekeerd-eirond, gewelfd, bruin met gele teekeningen, 5-spletig, de 2 achterste slippen eirond, afstaand, de 3 voorste teruggekromd, van onderen samenkomend, de middelste in een ongedeeld aanhangsel eindigend. 0,20-0,40. quot;21.. Juni, Juli. Misschien in Limburg gevonden...................O. apifera Huds.

4. Aceras R. Br.

Aar rolrond, vrij los. De middenslip der 3-deelige lip lijnvormig, 2-spletig, de zijslippen lijn-draadvormig. Bloemdek groenaebtig-geel, met bruinen rand. Da lip roodbruin, ten laatste iets goudgeel. 0,20-0,30. quot;Zj.. Mei, Juni. Zeer zeldzaam, misschien niet meer voorkomend......A. ahthropóphora R. Br.

5. Gymnadénia R. Br.

Bloemdek purper, zelden wit. De zijdelingsche buitenste bloemdekbladen afstaand. Spoor draadvormig, bijna dubbel zoo lang als

-ocr page 168-

Orchideën.

het vruchtbeginsel. Lip 3-spletig, met ongeveer even lange slippen. Aar meest veelbloemig, los Bladen lancet-lijnvormig. Welriekend. 0,30-0,60. 2|-. Juni, Juli. Vrij menigvuldig in vochtige, grazige streken en in duinvalleien. . . . G. conopéa R. Br.

Bloemdek wit, klein. Bloemdekbladen tot een helm samengebogen. Spoor rolrond, Va maal /,00 lang als het vruchtbeginsel. Bladen langwerpig-omgekecrd-eirond. 0,10-0,30. 21.. Juni, Juli. Zeer zelden in Z. Limburg. G. albida Rich.

6. Platanthéra Rich.

1 Lip ongedeeld. De zijdelingsche buitenste bloemdekbladen afstaand.

Spoor draadvormig, langer dan het vruchtbeginsel .... 2

Lip aan den top 3-tandig, de middelste tand korter. Bloemdekbladen tot een helm samengebogen. Spoor kegelvormig, veel korter dan het vruchtbeginsel. (Coeloglóssum Hartm.) Bladen 2—4, meest 2, in schutbladen overgaande. Schutbladen even lang als of langer dan de bloemen. Stuifmeelhokjes naar beneden uit elkaar gaand. Bloemdek licht- of bruinachtig groen. 0,10-0,20. 2J.. Mei, Juni. Zeldzaam in Limburg (C. viride Hartm.) . . P. viridis Lindl.

2 Stuifmeelhokjes evenwijdig loopend, dicht bijeen. Spoor draadvormig. Het achterste bloemdekblad meer lang dan breed, de binnenste zijdelingsche lijnvormig. Schutbladen korter dan de bloemen. Bladen meest 2. Gloemdek wit, zeer welriekend. 0,30-0,45. 2(.. Juni, Juli. Vrij menigvuldig in duinen, bosschen en op heidevelden.

P- bifólia Rchb.

Stuifmeelhokjes naar onderen uit elkaar tredend, vrij ver van elkaar. Spoor meest wat knodsvormig en boogvormig gekromd. Het achterste bloemdekblad bijna even breed als lang, de zijdelingsche met breeden voet, versmald naar boven. Bloemdek vrij wit, bijna reukeloos. 0,40-0,60. 2j-. Juni, Juli. Zeer zeldzaam. (P. chlorantha Custer).......P montana Rchb. ill.

7, Hérminium R Br.

1 Bladen 2 (-3), langwerpig of langwerpig-lancetvormig. Aar verlengd, veelbloemig, tamelijk dicht. Schutbladen ongeveer even lang als de bloemen. Lip spiesvormig, 3 spletig. Slippen lijn-lancetvormig, de middenslip veel langer. Bloemdek klein, lichtgeel. 0,10-0,20. 2}-. Mei, Juni. Zeldzaam, meest in de duinen.

H. Monórchis R. Br.

8. Cephalantliéra Rieli.

1 Plant kaal. Voorste lid vaa de lip stomp, meer breed dan lang. Bloemdek wit of geelachtig-wit. Bladen lancetvormig, toegespitst, de bovenste lijn-lancetvormig. Aar tamelijk veelbloemig. Schut-

se

-ocr page 169-

Orchidee n.

bladen veel korter dan het vruchtbeginsel. Buitenste bloemdek-bladen spits. Bloemdek wit. Lip van binnen met een gele vlek. 0,15-0,45. 21-. Mei, Juni. In bosschen in Z. Limburg. (C. ensifólia Rich)..........C. Xiphophyllnm RchI). ill.

9. Epipaetis Rich. E n i p a c ti s.

1 Voorste lid der lip hartvormig of eirond, spits, verdiept, aan den top omgebogen, aan den voet meest met 2 knobbels .... 1 Voorste lid der lip rond, stomp, vlak, gekarteld, wit, aan den voet met korte, gele, uitstekende overlangsche lijsten, ongeveer even lang als de overige bloemdekbladen. Bladen lanoetvormig. Buitenste bloemdekbladen bruinachtig groen, de binnenste wit, aan den voet roodachtig. Achterste lid der lip rood gestreept. 0,30-0,45. 2j.. Juni, Juli. Vrij algemeen op voohtigen, grazigen zandgrond in vochtige duinvalleien.

JU o er as E. E. pallistris Crntz.

2 Bladen eirond of langwerpig-eirond. Bloemdekbladen ten laatste ver afstaand, alle kaal. Knobbels aan den voet van het voorste lid der lip glad, vaak zeer klein. Bloemdek groen, geel of roodbruin. 0,30-0,60. 2)-. Juni—Augs. Vrij menigvuldig op zandige plaatsen, die vochtig en beschaduwd zijn en in onze duinvalleien tussehen kreupelhout . BreedbladigeE. E- latifólia AU. Bladen eirond-lancetvormig tot lanoetvormig. Knobbels aan den voet van het voorste lid der lip duidelijk ingesneden. ... 3

3 Bladen aan den rand en op de nerven donzig. Tros veelbloemig. Schutbladen lang. Bloemdek klokvormig, met afstaande bladen, scharlakenpurper. De geheele plant is vaak donkerrood. 0,30-0,60. 2j-. Juli, Augs. Zeer zelden, in de duinen. (E. atrorübens Schuit.)

Zwart roede E. E. rubigiuósa Gaud.

Bladen klein, aan den rand donzig, op de nerven kaal. Tros arm (^3—12)-Moemig, Schutbladen kort. Bloemdek klokvormig, met naar voren uitgestrekte bladen, groenaclitig met roodachtigen rand. Lip niet witten rand. 0,20-0,40. IJ.. Juni—Auga. Misschien, hoewel niet zeker in Z. Limburg.

Kleinbladige E. E. microphylla Sw.

10. Tfeóttia Rich.

\'1 Wortelstok uit vele, dicht aaneenliggende vezels bestaand, vaak vogelnestachtig. Stengel dik, kaal, met 4-S-sohubachtige bladen bezet. Troa veelbloemig. Bloemen groot. Lip 2-spletig, met tongvormige, uitgespreide slippen. De geheele plant geelbruin. 0,30-0,45. If. .Mei, Juni. Alleen in Z. Limburg. . Ji. nidus avis L.

-ocr page 170-

Orchidee n.

11. Listéra R. Br.

Stengel krachtig, rechtopstaand, 2-bladig. Bladen zittend, tegenoverstaand, elliptisch of elliptisch-eirond. Tros veelbloemig, iets dicht. Lip wigvormig-omgekeerd-eirond, 2-spIetig. Bloemdek groen. Lip bijna geel. 0,20-0,50. IJ.. Mei. Juni. Vrij algemeen in vochtige duinvalleien en op beschaduwden grazigen zandgrond.

L. ovilta R. Br.

12. Spiranthes Rich.

Want met knollen. Bladen in een roset, eirond-langwerpig, spits. Stengel zijstandig, alleen met eenige scheeden bezet. Aar meest veelbloemig, schroefvormig gedraaid, dicht. Bloemen klein. Lip van voren gekarteld. Bloemdek van buiten groenachtig, vat binnen wit. 0,10-0,20. 2|.. Augs.—Octr. Vrij verspreid op vochtige plaatsen in hooge heidestreken . . S. anctnniualis Rich.

13. Liparis Rich.

Plant geelgroen. Stengel meest driekant, aan den voet 2-bladig. Bladen langwerpig of langwerpig-lancetvormig. Tros los, 3—8-bloemig. Bloemen tamelijk klein. Lip langwerpig, stomp, fijn gekarteld. Bloemdek groenachtig geel. 0,08-0,20. 2f. .luni, Juli. Tamelijk verspreid in vochtige duinvalleien en in moerassige veenstreken. (Sturmia Loesélii Rohb.) . , . L. Loesélii Rich.

14. Malaxis Sw.

Stengel 5-kantig, beneden meest 3-bladig. Bladen eirond tot langwerpig, stomp, het bovenste vaak spits. Tros veelbloemig, eerst dicht. Bloemen klein. Binnenste bloemdekbladen eirond-langwerpig, bijna lepelvormig. Bloemdek geelachtig groen. 0,05-0,15. 2j.. Juli Augs. Vrij verspreid in moerassen in hei- en veenstreken.

M. palndösa Sw.

-ocr page 171-

KLASSE XI.

DICOTYLEN.

TWEEZAADLOBBIGEN.

GROEP I. APETALEN. BLOEMKROONLOOZEN. FAMILIE 22—45.

-ocr page 172-

XXII. Fam. ürticaceën.

■1 Bloemen 1- of \'i-huizig. Mannelijke bloemen: bloemdek 4—5-deelig. Meeldraden 4. Vrouwelijke bloemen: bloemdek 2-deelig. Stempel zittend. Bladen tegenoverstaand, gezaagd. Plant met

brandbaren..............Urtica 90.

Bloemen meest eenbuizig. Mannelijke bloemen: bloemdek 4—5-deelig. Meeldraden 4—5. Vrouwelijke bloemen: bloemdek 4-tan-dig. Stempel kwastvormig. Bladen afwisselend, gaafrandig. Plant zonder brandbaren..........Parietaria OO.

1. Urtica Trn. Brandnetel, xxi.

1 Bloemen eenbuizig. Plant eenjarig..........2

Bloemtakken of alleen met mannelijke of alleen met vrouwelijke bloemen. Meest 2-huizig. Bladen langwerpig, toegespitst, grof gezaagd, langer dan de steel. Mannelijke bloemtakken met korte, vrouwelijke met langere zijtakken, ten laatste bangend, alle aar-pluimvormig, langer dan de bladstelen. 0,60-4,50. . Juli—Herfst. Algemeen op ruige plaatsen . . . Gr oo te B. U. (lioica L.

2 Bladen eirond of elliptisch, spits, gezaagd, de onderste korter dan hun steel. Bloemtakken meest korter dan de bladstelen, rechtopstaand of horizontaal, pluimvormig. 0,15-0,45. ® . Juli, Septr. Algemeen op ruige plaatsen . . . K 1 e i n e B. U. üreus L. Bladen eirond-langwerpig, gaafrandig. De vrouwelijke bloemen staan in gesteelde, kogelronde hoofdjes. ®. Zeer zeldzaam.

L) o d a r t quot;s B. U. Dodartli L.

2. Parietaria Trn. G1 a s k r u i d. iv. l.

1 Stengel rechtopstaand, bijna onvertakt. Bladen eirond tot ellip-tisch-lancetvormig, glasachtig glanzend, met puntjes bezet. Pluim dicht. Bloemdek der meeldraadbloemen even lang als de meeldraden. 0,30-0,80. 4.. Juli—Octr. Niet zeer menigvuldig (P.

erécta M. et K.)......G r o o t e G. P. offlcinillis I.

Stengel uitgespreid, meest vertakt. Bladen klein, rond-eirond tot elliptisch-lancetvormig. Pluim los. Bloemdek der meeldraadbloe-

-ocr page 173-

Moraceën. Cannabineën. 91

men na den bloeitijd verlengd, dubbel zoo lang als de meeldraden. 0,15-0,45. 2j.. Juli—Octr. Niet zeldzaam aan oude muren. (P. diffusa M. et K.). . . . Klein G. P. ramiflóra Much.

XXIIL Fam. Moraceën.

1 Bloemen 1—2-buizig. Mannelgke tloemen met 4-deelig bloemdek. Meeldraden 4. Vrouwelii\'ke bloemen met 4-bladig bloemdek. Stempels 2, draadvormig. Vruchtjes met het vleezig wordende bloemdek tot een schijnbes uitgroeiend.

M o r u s 9Ê..

i Morus Trn. Moerbezie, xxi.

1 Bladen aan den voet niet of zwak hartvormig, ongedeeld of gelobd, bijna kaal. Vrouwelijke katjes gesteeld. Rand van het bloemdek en de stempels kaal. Schijnbes wit. Takken grijsbruin, 6,00-12,00. t». Mei. Voor de zijdeteelt en ook als sierboom niet zelden aangeplant. Uit China. Witte M. -{- M. alba L. Bladen aan den voet diep hartvormig, ruw. Vrouwelijke katjes bijna zittend. Rand van het bloemdek even als de stempels ruw behaard. Schijnbes zwartrood. Takken licht-roodbruin. 6,00-12,00. Mei. Soms gekweekt. Uit Middel-Azië.

Zwarte M. f M. nigra L.

XXIV. Tam. Cannabineën.

1 Vrouwelijke bloemen in aarvormige kluwens, afzonderlijk of 2 bij elkaar in den oksel van een smal schutblad. Bloemdek sobeede-vormig, het vruchtje omsluitend. Meeldraden hangend. Stengel

rechtopstaand............Cannabis 9M.

Vrouwelijke bloemen in kegelvormige aren, \'2 bijeenstaand in den oksel van de groote schutbladen. Bloemdek een open schub, het vruchtje niet geheel insluitend. Meeldraden rechtopstaand. Stengel rechts windend..........Hümulus 91.

1. Cannabis Trn. xxn.

1 Stengel kort behaard. Bladen gesteeld, 5—7(-9)-tallig, handvormig samengesteld. Blaadjes lancetvormig, gezaagd. Bovenste bladen 3-tallig of ongedeeld. Steunbladen vrij. Mannelijke bloemen in pluimen. 0,50-1,50. ©. .luli, Augs. Gekweekt en verwilderd. Uit Indië . . . . . . . . . H e n n i p. C- satlva L.

2. Hümulus Trn. xxn.

1 Stengel knobbelig ruw. Bladert langgesteeld, .3—5-lobbig of -sple-tig tot ongedeeld, met hartvormigen voet, getand-gezaagd, van onderen ruw. Mannelijke bloemen in pluimen. \'2,00-6,00. 2J-. Juli, Augs. Vrij veel in boschachtige streken tusschen kreupelhout, ook gekweekt.........H o p. H. Lüpulus L.

-ocr page 174-

Ulmaceën. Plataneen.

XXV. Fam. Ulmaceën.

1 Bloemen voor de bladen verschijnend, in hoofdjes of bundels, 2-slachtig. Bloemdek 5-(3-8)-8pletig, verdrogend. Meeldraden 5(3-8). Vrucht een vleugelvruoht. Bladen ongelijkhelftig, dubbel gezaagd..............Ulraus 93,

Bloemen tegelijk met de bladen verschijnend, in 1—3-bloemige bijschermen in de bladoksels, deels \'2-Blaohtig, deels mannelijk, Bloemdek 5- of 6-bladig. Meeldraden 5 of 6. Vrucht een steenvrucht ................Celt is OS.

1. TJlnms Trn. V p. v. 2.

1 Heester met kronkelende tiikken en kleine bladen (0,02-0,03 lang). 1^. Maart, April. Misschien in Zeeland gevonden. . . . Kleine YU. minor Mill. Boom met rechte takken en groote bladen. (0,08-0,10 lang) . 2

2 Vrucht omgekeerd-hartvormig. Dopvrucht juist onder de insnijding van den vleugel zittend. Bladen breed-eirond of elliptisch, spits of iets toegespitst, aan de onderzijde in de hoeken der aderen gebaard. van boven glad. Meeldraden 3 of 4. 10,00— 30,00. T). Maart, April. In bosschen en vaak aangeplant.

(Jewone Y. U. canipéstris L. Takken met kurkvleugels. Bladen elliptisch. Meest struik-achtig, hier en daar in bosschen de variëteit

Kurk Y. a. suberósu Ehrh,

Vrüclit ruitvormig-ovaal-langwerpig. Dopvrucht onder liet midden van de lengteas zittend. Bladen langpuntig. Ij. Misschien in Zeeland aangetroffen.

Groote Y.. U. major Sm.

2. Celtis Trn. V. 2.

1 Bijschermen 1—3-bloemig Bloemen eerst knikkend. Bloemdekbladen en meeldraden meest 6. Stempels aan het boveneind afgerond. Bladen langwerpig-eirond, sterk toegespitst, gezaagd, van boven wat ruw, van onderen op de aderen kort behaard. Bloemdek geelgroen. Vrucht donker purper. 3,00—12,00.

April, Mei., Sierstruik of boom uit N. Amerika. . ■{• C. occidentalis L. Bijschermen 1-bloemig. Bloemdekbladen en meeldraden 5. Stempels in draadvormige punten uitloopend. Bladen van onderen kort behaard. Vrucht zwart. Overigens geheel als de vorige soort. 3,00—12,00. Ij. April, Mei. Uit Z. Europa.

f C. Australis L.

XXVI. Fam. Plataneen.

1 Mannelijke bloemen uit talrijke, korte meeldraden, de vrouwelijke uit talrijke vruchtbeginsels met lange priemvormige stijlen bestaand. Vrucht lederachtig, eenzadig. Bladen groot, lang gesteeld, handlobbig . . . Platanus 92. i. Platanus Trn. Plataan xxi.

1 Schors in groote platen afvallend. Takken afstaand. Bladen met 5 lobben, met wigvormigen of zwak hartvormigen voet, met lancetvcrmige, vaak weer gelobde of getande lobben, meest vroeg hunne beharing verliezend. 8,00—16,00. tgt;. Mei, Juni. Sierboom uit het Oosten......t P- orientalis L.

92

-ocr page 175-

Betulaceën.

Schors in kleine schubben afvallend. Takken tamelijk rechtopstaand. Bladen 3—5-lobbig, vaak nog grof getand, met afgeknotten of zwak hartvormigen, nooit wigvormigen voet, met breed driehoekige, gaafrandige lobben, in het eerst zeer sterk (en ten minste van onderen blijvend) behaard. 8,00—16,00. 1?. Mei, Juni. Sierboom uit N. Amerika.......1quot; P- occidentalis L.

XXVII. Fam. Betulaceën.

1 Mannelijke bloemen met bloemdek en gestoelde, schildvormige

Uekschubben. Helmknoppen kaal...........2

Mannelijke bloemen zonder bloemdek en met zittende dekscliubben. Helmknoppen aan den top met een haarbosje......3

2 Uekschubben der vrouwelijke bloemen afvallend, niet houtig wordend. Nootjes gevleugeld.........B étui a 93.

Uekschubben der vrouwelijke bloemen blijvend, houtig wordend. Nootjes niet of onduidelijk gevleugeld.....A1 n u s 93.

3 Vrouwelijke katjes verlengd, los. Noot door een 3-spletig bladachtig omhulsel aan eene zjjde bedekt . . . Carpi nus !)£. Vrouwelijke bloemen in op knoppen gelijkende katjes. Noot door een onregelmatig ingesneden, kruidachtig omhulsel ingesloten.

Córy lu s 9M,.

1. Bétula Trn. Berk. xxi.

•1 Bladen en takken kaal. Bladen ruitvormig-driehoekig, lang toegespitst, dubbel gezaagd, van boven (ten minste de oudere) met witte harsachtige puntjes. Vrouwelijke katjes na den bloeitijd met aanliggende deksohubben. Takken vaak hangend. (B. péndu-la liotli ). 6,00-18,00. lp. April, Mei In boschrijke streken, heidevelden en duineu.....W i 11 e B. li. verrucosa Ehrh.

Bladen eerst, even als de jonge takken, zacht behaard, later kaal, eirond of hartvormig-eirond, zelden ruitvormig, kort toegespitst, zonder harsachtige puntjes. Vrouwelijke katjes door de deksohubben stekelig. \'2,00-\'20,ü0. lp. April, Mei. Vindplaatsen als de vorige.

B. pubésceus Ehrh.

2. Alnus Trn. Els. xxi.

1 Bladen aan beide zijden kaal, van boven kleverig, omgekeerd-eirond-rond, meest stomp, ongelijk gezaagd of klein getand, van onderen in de hoeken der aderen gebaard.- Vrouwelijke katjes duidelijk gesteeld. Schors zwartbruin, gebarsten. 3,00-15,00. lp. Maart, April. Algemeen tusschen kreupelhout op vochtige moerassige plaatsen.........A. glntiuósa (xiiertu.

93

-ocr page 176-

Cupuliferen.

Bladen van onderen zaohtharig of iets kortviltig, grijsgroen, van boven niet kleverig, eirond, kort toegespitst, dubbel gezaagd. Vrouwelijke katjes kort gesteeld of bijna zittend. Schors glad, grijs. 3,00-15,00. tj. Febr., Maart. Zeldzamer dan de vorige.

A, incilna D, C.

3. Carpinus Trn. xxi.

1 Bladen langwerpig-eirond, toegespitst, aan den voet scheef, dubbel gezaagd, bijna kaal. De vruchten vormen dichte, hangende bundels. Schors aschgrauw, glad. 6,00-18,00. tj. April, Mei. Vnj menigvuldig in bosschen, ook als heester aangeplant.

H a a g b e u k. C. Bétnlus L.

4. Córylus Trn. xxi.

1 Vruchtomhulsel klokvortnig. open, even lang of korter dan de vrucht. Bladen rond-onigekeerd-eirond, toegespitst, met hartvor-raigen voet, zwak gelobd, dubbelgezaagd. Takken grijs. 3,00-6,00. lp. Febr., Maart. Algemeen in boschachtige streken en hagen.

Hazelnoot. C. Avellaua L.

XXVIII. Fam. Cupuliferen.

1 Vruchtomhulsel napvormig-, van buiten meest met schubbetjes, de, ronde vrucht (eikel) alleen beneden omvattend. Vrouwelijke bloemen alleenstaand. Stempel 3-lobbig. Mannelijke katjes draadvormig, afgebroken. Bladen bochtig irelobd, vinspletig.

Q u e r c u s 94.

Vruchtomhulsel stekelig, de vruchten geheel omhullend. Vrouwelijke bloemen 2-3 bij elkaar. Bladen ongedeeld......2

2 Mannelijke katjes bolvormig, langgesteeld. Stempels 3. Vruchten

driekant, eenzadig............F a g u s 96.

Mannelijke katjes rolrond. Stempels 5-8, meest 6. Vruchten rond, 1- soms \'2-zadig..........Castanea9C.

1. Quercus Trn. Eik. xxi.

i Napje met schubben of knobbeltjes bezet Knopschubben niet

draadvormig...................2

Napje met lange, stijve afstaande borstels bezet. Vruchten alleenstaand of meer bij elkaar aan een gemeenschappelijken, zeer korten steel. Knopschubben draadvormig. 131aden kortgesteeld, langwerpig of omgekeerd-eirond, gelobd of vinspletig, met stompe lobben, van boven donkergroen, van onderen kort behaard (niet grijsviltig). 16,00—20,00. Ij. Mei. Sierboom uit Zuid-Europa.

f Q. Cérris L.

-ocr page 177-

Oupuliferen.

Bladslippen stomp afgerond. Zijnerven aan iedere zijde meer dan 5. Vrucht in het eerste jaar rijp wordend. Inheemsehe soorten. 3 Bladslippen spits, vaak getand, even als do tanden stekelpuntig. Zijnerven aan iedere zijde 5 of minder. Bladen langgesteeld. Vruchten eerst in het tweede jaar rijp wordend. Napje aan den

voet versmald. Noordaraerikaansche soorten.......4

Bladen zeer kort gesteeld, bijna zittend (de steel niet langer dan de halve breedte van den bladvoet), langwerpig-omgekeei\'d-eirond, aan don voet meest afgeknot of iets hartvormig, meest geheel kaal. Vrouwelijke bloemen en vruchten aan een gemeenschappe-lijken steel, die de bladstelen in lengte overtreft. 20,00-40,00 Ij. Mei (iets vroeger bloeiende dan de volgende). Algemeen in bosschen, langs wegen (Q. pedunculata Ehrh.)

Zomer K. (j. Robur L.

Bladen langgesteeld (de steel langer dan de halve breedte van den bladvoet), omgekeerd-eirond, met meest wigvormig toeloopenden voet, aan de onderzijde meest zaehtharig, later mot korte, stijf aanliggende baartjes bezet. Vrouwelijke bloomen en vruchten zittend of. aan een gemeenscbappelijken, de bladstelen in lengte niet overtrett\'enden steel. 20,00—30,00. 1?. Mei. Misschien niet aangetroffen (Q. Kobus Kth.)......Winter E. Q. sessilifióra Sm.

Knoppen viltig. Bladen langwerpig-omgekeerd eirond, vinspletig, aan weerskanten meest met 3 deelen, van onderen bleekgroen, zaehtharig, ten laatste bijna kaal, in den. herfst bruinrood van kleur. Vruchten eirond-bolvormig, bruinrood, met geelachtig vleesch, omstreeks voor de helft door het napje omsloten. De schors kleurt speeksel geel. 12,00—20,00. Mei. Sierboom.

(Q. velütina Lmk..............IQ- tinctória Bartr.

Knoppen kaal. Vruchten door het vlakke napje alleen aan den voet omgeven. 5 Bladen groot, omgekeerd eirond, 0,15—0,20 lang, 0,10—0,15 breed, van boven donkergroen, glanzig, van onderen bleekgroen, kaal, hoogstens tot het midden ingesneden, met aan weerszijden 4—6 weinig getande slippen, in den herfst roodbruin van kleur wordend. Vruchten groot, eirond, bruin, 0,02 lang.

12,00—10,00. Mei. Sierboom............f Q. rubra L.

Bladen kleiner, 0,07-0,10 lang, 0,06-0,09 breed, van boven lichtgroen, glad en glanzig, van onderen bijna van dezelfde kleur,i minder glanzig, in de hoeken der aderen geel gebaard, diep vinspletig, met aan iedere zijde (2-4) bijna horizontaal afstaande, langgetande slippen, zich in den herfst rood kleurend. Vruchten klein, eirond-bolvormig, grijsbruin, 0,01 lang. 12,00-16,00. 1?. Mei. Sierboom.

f Q. palüstris Dur.

2. Pagus Trn. Beuk. xxi.

Bladen elliptisch of eirond, spits, onduidelijk getand, gewimperd, overigens kaal, van onderen bleekgroen. Vruchtomhulsel borstelig. Schors grijswit, tamelijk glad. \'20,00-30,00. lp. Mei. In bosschen, langs wegen enz...........\' . F. sylviltica L.

In parken vindt men niet zelden een in Zuid-Tyrol inheemschen vorm met bruinroode bladen (F. purpurea Ait. bruine beuk) ; zeldzamer zijn de vormen met verlengde vinspletige (F. comptoniifólia) of bijna lijnvormige vinspletige of ook ongedeelde bladen (F. aspleniifolia.)

»5

-ocr page 178-

Salicineën.

3. Castanea Trn. xxi.

1 Bladen langwerpig-lancetvormig, kort toegespitst, gezaagd, wat lederachtig, van boven donkergroen, glanzig, van onderen bleekgroen. Schors met scheu-reu. 15,00-30,00. 1?. Juni. Als sierboom aangeplant ook verwilderd. Uit Zuid-Europa (Fagus Castanea L., C. vesca Gaertn.).

Tamme Kastanje. 7 C, sativa Mill.

XXIX. Fam. Salicineën.

1 Schutbladen der katjes gaaf. Bloemdek door 1—2 klieren vervangen. Meeldraden 2—meer. Stijl 1. Stempels \'2 . S a 1 i x 06. Schutbladen gekarteld tot diep ingesneden. Bloemdek bekervor-inig; schuin afgeknot. Meeldraden 8—12, Stijlen 2, zeer kort.

P ó p u 1 u s ±00.

1. Salix Trn. Wilg. xxn.

Tabel ter bepaling van mannelijke exemplaren.

1 Katjesschubben eenkleurig, geelgroen. Katjes tegelijk met de

bladen verschijnend. Takken slank, meest kaal......2

Katjesschubben aan den top zwart of roodbruin. Bloemen met slechts een klier. Meeldraden 2. Katjes meest voor de bladen verschijnend ...................7

2 In den oksel van iedere schub 1—2 meeldraden.....3

In den oksel van iedere schub 3—\'10 meeldraden.....6

3 Bladen aan weerskanten of aan de onderzijde zijdeachtig behaard, blauwgroen, van boven weinig glanzend, niet kleverig, langwerpig-laneetvormig, toegespitst, kleingezaagd. Steunbladen lancetvor-mig. Meeldraden 2. Steel van het vruchtbeginsel korter dan de eenige klier. Takken niet licht afbrekend, groenachtig grijs. 6.00-18,00. lp. April, Mei. Algemeen aan wegen en aan slooten en langs weilanden als knotwilg. Witte of Schiet W. S-albal.

Variëteit: Takken dooiergeel of roodgeel........a. vitellina L.

Een bastaard met S. fragilis is S. Ku s se li an a Sm., met buigzame takken en eerst zijdeachtige, later kale bladen, die van onderen grijs of bleekgroen zijn. 5,00-10,00. 1?. April, Mei. Vrij zeldzaam, als knotwilg aangeplant.

Bladen geheel kaal, hoogstens blauw berijpt......4

4 Bladen langwerpig-lancetvoi\'mig, lang toegespitst, gezaagd, die van de stelen der katjes gaafrandig. Meeldraden 2. Steel van het vruchtbeginsel 2—3 maal zoo lang als de achterste klier. Steunbladen half hart- tot niervormig. Takken licht afbrekend. 6,00-12,00. lp. April, Mei. Vrij zeldzaam. Kattehout S- fragilis 1-

9e

-ocr page 179-

Salicineën.

Steunbladen scheef langwerpig-lancetvormig of sikkelvormig. Bladen gezaagd.

Takken hangend......................5

Takken boogvormig overhangend. Knoppen en bladstelen lijn behaard. Bladen smal-lancetvormig, in de eerste jeugd behaard, later kaal, van onderen blauwgroen. Vrouwelijke katjes aan het eind van korte, met weinig ontwikkelde bladen bezette takken, omstreeks 0,05 lang, de mannelijke bijna zittend. Vruchtbeginsel aan den voet behaard. 3,00-6,00. 1}. April, Mei. Vaak aangeplant. Uit Indie. S. pendula Mnch.). Treurwilg, y S. babylónica L. Takken meest recht neerhangend. Knoppen en bladstelen kaal. Bladen breed-lancetvormig, aan weerszijden, ook in de jeugd, geheel kaal, van onderen licht- tot blauwgroen. Katjes aan afzonderlijke, met weinig bladen bezette stelen, de vrouwelijke tot 0,03 lang, aan den voet met meeldraden. Vruchtbeginsel geheel kaal. 8,00-6,00. ^ April, Mei. Zelden aangeplant. Uit Japan.

t S. elegantissima C. Koch. 0p iedere schub zitten 3 meeldraden. Katjesschubben kaal of alle beneden aan den voet iets behaard. Steunbladen half hartvormig. Bladen langwerpig tot lancetvormig, gezaagd, die der katjesstolen gezaagd of gaafraadig. Katjes dun. Steel van het vruchtbeginsel 3—5 maal zoo lang als de klier. Takken rechtopstaand. Heester. 1,50-3,00. lp. April, Mei. Algemeen langs waterkanten .......W a a r d e h o u t S. amygdaliiia L.

Vormen: Bladen van onderen blauwachtig-groen of bijna wit, dof, met versmalden voet. . . a. d i s c o 1 o r K o c h. Bladen van onderen grasgroen, iets glanzig, met afge-ronden voet.........b. t r i a n d r a L.

Een bastaard met S. allia is S. u n d u 1 a t a Eh r li., waarbij de katjesschubben aan den top gebaard zijn en de steel van het vruchtbeginsel dubbel zoo lang is als de klier, 00-6,00. 1j. April, Mei. Vrij zeldzaam. Veel aangeplant.

Op iedere schub zitten 5 of meer meeldraden (zelden enkele met 3). Steunbladen ei rond-langwerpig, recht. Bladen eirond-elliptisch, kort toegespitst, gezaagd. Bladsteel van boven klierachtig. Steel van het vruchtbeginsel zoo lang als de klier. 1,00-\'li.OO. Ijj. Mei, Juni. Op enkele plaatsen vrij veel.

La urier wilg. S. peiitandra 1. ■Meeldraden tot aan den top vergroeid Helmknoppen rood, naden bloei zwart. Bladen lancetvormig, van voren breeder, toegespitst, ten laatste geheel kaal, van onderen blauwgroen, dof, de zijnerven aan beide zijden weinig uitstekend. Steunbladen meest niet aanwezig. Stijl zeer kort of ontbrekend Stempels eirond (geel of purper). 1 00-3 00. Ij. Maart. April. Aan oevers van rivieren en andere wateren en in busschen, vrij zeldzaam.

F ij n e W. S. purpurea L. Meeldraden vrij. Helmknoppen na het stuiven geel .... 8

Lage, soms kruipende heesters............9

Rechtopstaande hooge boomen of heesters........10

99

7

-ocr page 180-

Salioineëu.

9 Lage heester met ondei\'aardsch kruipenden stam. Bladen elliptisch tot elliptiseh-Iancetvormig, van onderen vlak, met omgebogen punt en omgerolden rand, in het begin aan weerskanten zijdeachtig bèhaard, later van boven bijna geheel kaal, iets glanzig. Steunbladen lancetvormig. Steel van het vruchtbeginsel2—Smaal zoo lang als de klier. 0.15-0,60. lp. April, Mei. Op zandgrond ei in de duinen......K r u i p e n d e W. S- repens 1,

Bladen lijn-hincetvormig, met weinig omgekrulden rand en rechten top. Vrouwelijke katjes bijna bolrond. Zelden, in moerassige veenstreken.

a. rosmarinifólia K o c b. Een bastaard met S. aurita is S. ambigu a Ehrli, een lage struik met dunne opstijgende takken en bladen die van onderen sterk geaderd zijn. Steel van het grijsviltige vruchtbeginsel 3—4 maal zoo lang als de klier. 0,20-0,50. t2. April, Mei. Alleen bij Winterswijk gevonden.

10 Bladen naar voren smaller wordend..........11

Bladen naar voren breeder wordend..........lk2

11 Vruchtbeginsel dicht zijdeachtig behaard, bijna zittend, met een steel korter dan de klier. Katjes groot (omstreeks 0,03 lang). De schubben van boven zwart. Meeldraden niet vergroeid. Bladen smal lancetvormig, toegespitst, bijna gaafrandig, met iets omgekrulden rand, van onderen dicht glanzig zijdeachtig behaard. Steunbladen voorhanden, smal-lancetvormig. 1,50-3,00. 1). Maart, April. Algemeen langs waterkanten of aan plassen.

K a t w i 1 g. S. timindlis 1.

Èen bastaard met S. caprea is S. S m i t li i a n a W i 11 d (S. acuminata Sm.), met langwerpig-lancetvormige bladen, die in het midden het breedst zijn en breeder dan die van S. viminalis, van onderen wit of grijsyiltig. Vruchtbeginsel viltig, met een steel omstreeks zoo lang als de klieren. 1,50-3,00. ti Maart, April. Vrij zeldzaam, aan waterkanten.

Een \'bastaard met S. cinërea is S. longifólia Host (S. stipularis Sm., S. dasyclados quot;VVimm.) met langwerpig-lancetvormige, van onderen grijsgroene en viltige bladen. Steunbladen scheef-hartvormig. Vruchtbeginsel viltig met een steel even lang of dubbel zoo lang als de klier. 1,00-3,00. t). Maart, April. Vrij zeldzaam, alleen vrouwelijke exemplaren.

Vruchtbeginsel kaal, gesteeld, de steel dubbel zoo lang als de klier. Katje-klein, meest gekromd. Dekschubben geelgroen, aan den top iets roestkleurig. Meeldraden tot de helft vergroeid. Bladen lancet-lijnvormig, getand, meteen eerst omgekrulden, later meest vlakken rand. van onderen grijsviltig met sterken, gelen middennerf. 3,00-6,00. quot;Ij. April. Zeer zeldzaam, slechts een enkele maal aangetroffen. (S. Elaeagnos Scop., S. rosmarinifolia Gouan.)

G r ij z e W. S. inc^ na Schrnk. Een bastaard met S. Capréa isS. lancéolata Ser. met omgekeerd eirond-langwerpige bladen, gezaagd of gekarteld, vlak, van onderen iets behaard. Vruchtbeginsel viltig, met een steel 6 maal zoo lang als de klier. 1,50-2,50. tgt;. Maart, April. Vrij zeldzaam.

-12 Takken en knoppen grijsviltig. Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond, van boven kort behaard, dof. Dekschubben dicht behaard. Steel van het vruchtbeginsel 3—5 maal zoo lang als de klier.

98

-ocr page 181-

Salicineën.

0,50 \'1,50. Maart. April. Niet zeldzaam in bossohen en aan

wegen..........6 r a u w o W. S cinérea L.

Takken en knoppen kaal of kort behaard.......-13

13 Bladen rond tot elliptisch, vlak, in het laatst van boven groen en kaal, iets glanzig. Katjes groot, üekschubben dicht behaard. Steel van het vruchtbeginsel 4—6 maal zoo lang als de klier. Stempels meest samenbuigend. 3,00-9,00. t). .Maart, April. Algemeen langs waterkanten of aan plassen. Water W-S-capréaL. üladen omgekeerd-eirond of langwerpig-omgekeerd-eirond met korten gekromden top, rimpelig, in het laatst van boven vuil-groen, kort behaard, dof. Katjes klein. Dekschubben behaard. Steel van het vruchtbeginsel 2—4 maal zoo lang als de klier. Stempels afstaand, 0,50-2,50. Ij. April, Mei. Algemeen langs waterkanten of aan plassen.....Geoorde VV. S aurita L.

Tabel ter bepaling van vrouwelijke exemplaren.

1 Katjesschubben geelgroen. Katjes tegelijk met de bladen verschijnend. Takken slank, meest kaal.........2

Katjesschubben aan den top zwart of roodbruin. Katjes meest voor de bladen verscluinend. Bloemen met slechts een kliertje. 7

2 Katjesscbubben afvallend, voor de vruchten rijp zijn .... 3 Katjesschubben blijvend, tot de vruchten rijp zijn. Vrouwelijke bloemen met een klier. Bladen kaal, niet kleverig, van boven glanzig....................ó

3 Üladen kaal, van boven glanzig, in \'t begin kleverig. Bladsteel van boven klierachtig. Takken gemakkelijk afbrekend ... 4 Bladen aan weerskanten of aan de onderzijde zijdeachtig behaard, van boven weinig glanzig, niet kleverig. Takken niet gemakkelijk afbrekend................S. alba L.

Zie verder daarover en over de bastaardsoort S. Kusset ia na en du varie-teit a. vitélli n a biz. 9G,

il Steunbladen eirond-langwerpig, enz. zie blz O*. S- peutaudra L.

Steunbladen half hart- of niervormig enz zie blz 9G. S. IViigilis L. | gt; Steunbladen half hartvormig enz. zie blz 9¥. S. amygdiiliiia L.

I Zie ook bk de vormen a. discolor en b. triitndra en de bastaard-

^ soort S. undulata.

Steunbladen soheef-langwerpig-lancetvormig, of sikkelvormig. Steel van bet vruchtbeginsel korter dan de klier. Bladen gezaagd. Takken hangend . . B

Takken boogvormig overhangend enz. zie blz 9!? . . f s. babylónlca L. | Takken recht neerhangend enz. zie blz 97. S. elegantissima C. Koch.

99

-ocr page 182-

KfU S a 1 i o i n e ë r.

7 Baat aan de binnenzijde citroengeel. Bladen lancetvormig enz. zie blz 97.............S. purpurea L.

Bast aan do binnenzijde groenachtig..........8

8 Van hier te beginnen kan de vorige tabel, blz S?. gebruikt worden, te beginnen bij 8. Lage, soms kruipende heesters euz.

2. Populus L. Populier, xxu.

1 K\'atjesschubben gewimperd. Meeldraden 8. Schors lang glad

blijvend....................2

Ivatjesschubben kaal. Meeldraden 12-20. Schors gegroefd . . 3

2 .longere takken en knoppen witviltig. Bladen hartvormig, (vooral de jongere) gelobd, van onderen witviltig. Katjesschubben niet of zwak ingesneden, iets gewimperd. Stempels geel. 15,00-25,00,

Maart, April. In de lloUandsche duinen en op eenige andere

plaatsen............Witte P. P, ;ilba L.

•longere lakken zwak behaard of kaal. Knoppen kaal, kleverig, Bladen bijna cirkelrond, stomp getand, eerst zijdeachtig behaard, in \'t laatst geheel kaal. Katjesschubben handvormig ingesneden, lang en dicht bewimperd. Stempels purper. 15,00-20,00. 1), Maart, April. Algemeen op zand- en veengrond in boschachtige streken.

Ratel P. 1\'. trémula L\'

Een bastaard van P. alba en 1\'. tremula ia 1\'. c a n ë s e u n s K o c la. Abeel, juet grijsviltige jongere takken en knoppen. Bladen rondaolitig, grof getanil, met meest iets hartvormigen voet, van onderen dun grijsviltig. Katjesschubben iets ingesneden, dicht bewimperd. Stempels geel. 20,00-30,00. ^, April, Alleen gekweekt in de duinen, soms verwilderd.

3 Takken slank, ledergeel. Bladen driehoekig of ruitvormig, aan

weerszijden groen.................

Takken kort en dik. Knoppen zeer groot, kleverig. Bladstelen rondachtig, van boven gegroefd...........li

4 Jongere takken rond, zonder kurkribben........5

Jongere takken door knrkribben kantig. Bladen deltavorraig met afgeknottra voet of iets hartvormig met zachtharigen rand. 12,00-20,00. Ij. April. Veel aangeplant, echter bijna alleen mannelijke exemplaren. Uit M. Amerika. (P. canadensis jMncli.) • • • • Kauadasclie !*• *p P» iiionilifirs. -A.il,

5 Takken naar alle zijden gelijkmatig uitgespreid, een breede kroon vormend Bladen meest meer lang dan breed.\'12,00-24,00. t). April, In de Hollandsclie duinen . . . . Zwarte P. P. nig-ra I.

Takken rechtopstaand, een smalle, lange kroon vormend. Bladen meest meer brei d dan lang. -20,00-30,00. tj. April. Alleen gekweekt aan wegen en in tuinen. (P. dilatata Alt.) !.....11 a 1 i a a n s c h e P, 7 P. italica Mnch.

6 Bladstelen kaal. Bladen met afgeronden voet, meest eirond, toegespitst, van onderen grijsachtig wit met bruingele aderen. Knoppen kleverig. 8,00-15,00. ^ April. Als sierboom aangeplant (alleen vrouwelijke exemplaren). Uit N. Amerika.

Balsem P. -J- P. balsamifera l-

-ocr page 183-

Myriaceën. Juglandeën.

Bladstelen en bladranden Icort behaard. Bladen hartvormig-eirond. Takken kantig, bruin. Een variëteit van P. balsamifera. 15,00. 1gt;. April. Sierbooni uit N. Amerika. (P. ontariensis Desf.)

Balsemperub-oo m. -J- P. candidans Ait.

XXX. Fam. Myricaceen.

Mannelijke katjes rolrond. Meeldraden meest 4. Vrouwelijke katjes kort. Stjjl zeer kort, met lange draadvormige stempels. Vrucht een door de vaak vleezig geworden schutbladen omsloten noot.

M y r i c a Sill

1. Myriea L. xxir.

Struik met gele glanzige harspuntjes bezet. Takken donkerbruin, dicht bebladerd. liladen langwerpig omgekeerd-eirond tot lancet-voimig, met stekelpunt, iets gezaagd. Katjes voor de bladen verschijnend. Stempels purper. 0,50-1.50. t). April, Mei. Algemeen in vochtige heidestreken en venen . . . Gag el. M. Gale L. XXXI. Fam. Juglandeën. XXI.

Vrouwelijke bloemen alleenstaand of 2 3 bij elkaar in korte, eindstandige katjes. Bloemdek dubbel, liet buitenste —5-tandig, het binnenste 3-4-bladig. Stijl bijna ontbrekend. Stempels 2. Mannelijke bloemen in lange, rolronde katjes. Meeldraden talrijk. Bloemdek 5—6-deelig. Vrucht een in een lederachtig vleezige schaal ingesloten, tweekleppige noot. Jü glans jf04. Vromvelijke bloemen in veelbloemige, losse, hangende katjes. Meeldraden 10—20. Stijl voorhanden. Vrucht een met twee vleugels voorziene noot. Merg der takken in vakjes verdeeld.........Pterocarya ^.OJL.

i. Jüglans L.

Blaadjes 7—9, langwerpig of langwerpig-eirond, spits of toegespitst, bijna gaafrandig, kaal, rieken bij het wrijven aromatisch. Vrucht rond of langwer-pig-rond. Vruchtschaal glad. groen met witte puntjes. Jonge takken bruin. Bloemdek groenachtig. 12,00-24,00. t?. Mei. Vaak aangeplant. Stamt uit het

Oosten...........quot;.....W a 1 n o o t. f J. régia L.

Blaadjes 12 of meer, langwerpig-lancetvormig, toegespitst, fijn gezaagd. Noten

dikschalig........................2

Blaadjes van boven kaal, van onderen verspreid behaard, het eindblaadjo vaak ontbrekend. Vrucht bolvormig, zelden peervormig. Vruchtschaal ruw, zwart. Bloemdek groen. 12,00-20,00.Mei. In parken aangeplant. TJitN. Amerika.

f J. nigra L.

Blaadjes van boven evenals de bloemsteel kort behaard, van onderen grijs-viltig, het eindblaadje meest voorhanden. Jonge takken met kleverige haren bezet. Vrucht eirond-langwerpig. Vruchtschaal kleverig, grijs. Bloemdek groen. 12,00-20 ,00. t). Mei. In parken. Uit N. Amerika .... 7 J. cinérea L.

2. Pterocarya Kth.

Blaadjes 11-25, langwerpig-lancetvormig, spits, klein gezaagd, kaal, in do boeken der aderen gebaard. Knoppen zonder schubben, roestbruin, zeer lang. Vrucht grijsgeel. 6,00-12,00 (-16,00) 1). Mei. In parken aangeplant. Inbeemsch in Kaukasië. (Khus obscurum M. B., Juglans pterocarpa Michx., J. fraxinifolia ^11111\' )..................i* R caucasica Kth.

-ocr page 184-

Aristoloohieën. ïhymelaeaceën.

XXXII. Fam. Aristolochieën.

i Bloemdek buisvormig, aan den voet venvijj, l-Iippig of3-]obbig. Meeldraden 0, aan den stijl onder den stempel vastgegroeid.

Aristolóohia 102. Bloemdek klokvormig, 3-spletig, Meeldraden 12, op het vruchtbeginsel staand, vrij..........As arum 102.

1. Aristolóohia Trn. xx.

1 Stengel rechtopstaand. Bladen hart-eivormig, stomp, kaal. Bloemen in bundelsin de bladoksels. Bloemdek recht met scheef afgeknotten, 1 lippigen zoom, lichtgeel. 0.30-1,00. Ij.. Mei, Juni. Niet zeor algemeen aan hagen en op beschaduwde grazige plaatsen op zandgronden ........II o 1 w o r t e 1. A. Clematitis L.

Stengel windend, vertakt. Bladen zeer groot, li.art-eivormig, kort toegespitst, weinig behaard. Bloemen alleenstaand in do bladoksels. Bloemdek gekromd, met Ji-lobbigen, vlakken zoom, bruinachtig tot purperkleurig. 3,00-6,00. ij. Juli Augs. Veel als klimplant aangeplant. Uit N. Amerika.

V A. Sipho L\'Herit.

2. Asaruin Trn. xt.

1 Wortelstok dun, kruipend. Stengel zeer kort. aan den top 2 bladen dragend-Bladfin bijna tegenoverstaand, niervormig, kort behaard. Bladen kort gesteeld, knikkend. Bloomen van buiten bruinachtig, van binnen donkerpurper. 0,02-0,06. 2^. April, Mei. Misschien bij Maastricht voorkomend.

Europeesch Mansoor. A. europaeum L.

XXXIII. Fam. Thymelaeaceën.

1 Bloemdek bloemkroonachtig gekleurd, afvallend. Vrucht een bes. Heester...............Daphne lO?-

1. Daphne L. vin. i.

1 Bloemdek met een van buiten behaarde buis, donkerrose, zelden wit. Bladen afvallend, lancetvormig, raet wigvormig versmalden voet. Bloeiwijzen zijdelingsch, meest 3-bloemig, zittend, voor de bladen verschijnend. Bes scharlakenrood. 0,30-1,00. t). Maart, April. Vrij zeldzaam, ook als sierplant. Vergiftig!

Peperboompje. !) Mezérenin L

XXXIV. Fam. Elaeagneëo.

1 Bloemen 2-huizig. Mannelijke bloemen : bloemdek diep 2-deellg. Meeldraden i. Vrouwelijke bloemen; Bloemdek buisvormig, 2-spletig. Stempel 1. Schijnbes eenzadig. . Ilippóphaë 103. Bloemen tweeslachtig, soms door het ontbreken van den stamper

102

-ocr page 185-

Elaeagneën. Loranthaeeën. 103

mannelijk. Bloemdekklokvoi-raig 4-5-spletig. Meeldraden 4-G. Stijl l.

Elaeagnus 103.

1. Hippóphaë L. xxn.

Doornige stru k. Bladen lijn-lancetvormig, kortgesteeld, van hoven kaal, von onderen wit of grijs schilferig. Bloemen klein. Bloemde k bruinachtig. Schijnbes oranje. 1,50-4,50. 1). Mei, Juni. In de duinen niet zeldzaam, ook als sierstruik.

Duindoorn. H. rhainnoMes L.

2. Elaeagmis Trn. iv. 1.

Struik zonder dorens. Jonge takken roestkleurig schilferig. Bladen elliptisck, aan weerszijden zilverwit-seliilferig. lïlo(nnoii ten laatste naar beneden gebogen, welriekend, liloemdek van binnen geel. 1,50-3,60. t). Mei, Juni. Sier-

straik uit N. Amerika............T E. argentéa Pursti.

Doornige struik. Jonge takken zilverwit-seliilferig. Bladen langwerpig-lan-cetvormig tot lancetvorralg, van onderen dicht-, van boven los zilverwit-schilferig. Bloemen rechtopstaand, zeer welriekend. Bloemdfik van binnen geel. 3,60-6,00. t^. Mei. Juni. Sierstruik uit Z. Europa, quot;j- E. angustifólia L.

XXXV. Pam. Loranthaeeën.

Bloemen 2-huizig. Meeldraden 4, op de slippen van liet 4-deelig bloemdek zittend. Stempel enkelvoudig, zittend. Vrucht een een-

zadige bes..............Vis cum I03-

1. Viscum Trn. xxu.

Stengel gaflfelvormig vertakt. Bladen tegenoverstaand, langwerpig of lancetvormig-spatelvormig, lederachtig, altijd groen. Bloemen eindelingsch, zittend, in hoofdjes. Bloemdek geelachtig-groen. Bes wit, glanzig, met slijmachtig, taai vleesch. 0,30-0,80. 21.. Maart, April. Alleen in Limburg op appel- en pereboomen, populieren en eiken woekerend......V ogellijm. V- album L.

XXXVI. Pam. Callitrichineën.

Bloemen 1-huizig of \'2-slaclitig, alleenstaand in de bladoksels, meest door 2 schutblaadjes gesteund. Bloemdek onduidelijk. Meeldraad 1. Stempels 2. Vrucht 4-hokkig, eindelijk in 4 nootachtige

deelvruchtjes uiteenvallend......Call i\'trie he ±03.

1. Callitriciie L. i. i.

Bladen naar den voet versmald of lijnvormig, drienervig, de bovenste meest een roset vormend. Bloemen met sikkelvormige

schutbladen...................2

Bladen lijnvormig, met breeder voet en uitgesneden top, l-nervig, de bovenste nooit rosetvormeiid. Bloemen zonder schulblade n.

-ocr page 186-

Callitriohineën. Hippurideën.

Vrucht cirkelrond. Vruchtjes breed, breed vleugelvormig gekield. Stempels gekromd, afvallend. Plant geheel onder water. 0,08-0,25\' 2|.. Juli—Oetr. Vrij menigvuldig in slooten en andere stilstaande en stroomende wateren.

Herfsthaarsteng C. auctunmalis L,

2 Kielen der vruchtjes niet gevleugeld. Onderste bladen meest lij» vormig, de bovenste omgekeerd-eirond, zeldzamer alle lijnvormig. 3 \\ ruchtjes breed vleugelvormig gekield, bijna cirkelrond, tame-lijk groot. Stempels rechtopstaand, blijvend. Bladen rond-om-gekeerd-eirond tot spatelvormig, aan de vormen in diepere wateren de onderste lijnvormig (C. platycarpa Kütz.). 0.05-0,25. 2J.. Juni— üctr. Zeldzaam. Vindplaatsen als de vorige. (]. stagualis Scop.

3 Vrucht meer lang dan breed, Lijna omgekeerd-hartvormig. Stempels rechtopstaand, omstreeks 2 maal zoo lang als het vruchtbeginsel, zelden geheel afvallend. 0,03-0,25. © en 21-. Mei—Octr. Vrij menigvuldig. Vindplaatsen als de vorige ....(;. verna L. Vrucht cirkelrond of iets meer breed dan lang. Stempels uitgespreid, later teruggebogen, 6-8 maal zoo lang als het vruchtbeginsel, afvallend 0,05-0,25. 2(.. Juni—Oetr. Zelden. Vindplaatsen als de v;)rige..............C. liamnlata Kütz.

XXXVII. Fam. Hippurideën.

1 Bloemen 2-slachtig. Bloemdek onduidelijk, een iets vooruitstekenden, ongedeelden rand vormend. Meeldraad 1. Stijl 1. Vrucht eenhokkig, eenzadig.........Hip.puris t O l.

1. Hippüris L. i. i.

1 Stengel rechtopstaand, boven het water uitstekend, zelden drijvend, buisvormig, dicht bebladord. Bladen S-^ bijeen in een krans, lijnvormig, gaafrandig, de ondergedoken teruggeslagen. Bloemen zittend in do bladoksels, groen. 0,20-0,00. 2)-. Juni—Augs. In poelen, moerassen en slooten.

Gemeene Lidsteng. H. vulgaris !■

XXXVIII. Fam. Ceratophylleën.

\\ Bloemen eenhuizig. Bloemdek veeldeelig. Meeldraden talrijk, zittend. Stijl priemvormig, blijvend, op het lederachtige nootje zittend. Bloemen alleen in de bladoksels . Ceratophyllum lOi.

1. Ceratophyllum L. Hoornblad, xxi.

1 Bladen 3-voudig gaff\'eldeelig, met 5-8 borstelvormige, weeke, iets

10^

-ocr page 187-

Ceratophylleën. Euphorbiaceën.

stekelig getande slippen. Vruchten zonder stekels aan den voet. Plant meest lichtgroen. 0,30-0.60. 21-. Zeer algemeen in slooton, vaarten en grachten. . O n g e d o o rn d II. C. submérsuin L Bladen 1-2-voudig gaffeldeelig, niet 2-4 liinvormiga, stijve, dicht stekelig getande slippen. Vruchten aan den voet met 2 gekromde dorens. Plant donkergroen. 0,50-0,80. 2|.. Juli—Septr. Minder algemeen op dezelfde plaatsen als de vorige.

Gedoomd H. C demérsmn L.

XXXIX. Fam. Euphorbiaceën.

1 Bladen enkelvoudig, ongedeeld............2

Bladen handvormig gelobd. Bloemen eenhuizig. Meeldraden talrijk, vergroeid, in een S-deelig bloemdek. Vrouwelijke bloemen met 3-tweespletige stempels in een driedeelig bloemdek. Doosvrucht driehokkig.............Ricinus lOT.

2 Planten niet melksap. Bloemen eenhuizig. Verscheiden uit een meeldraad bestaande mannelijke bloemen en een gesteelde, vrouwelijke bloem, door een klokvormig omhulsel, dat aan den rand 4-5 naar buiten gerichte klieren draagt, omgeven . Euphorbia HOS. Planten zonder melksap. Bloemen (1- of) 2-huizig. Bloemdek 3-4-deelig. Meeldraden 9-12. Vruchtbeginsel met een korten stgl en 2 stempels...........Mercurial is 109.

1. Euphorbia L. Wolfsmelk, xxi.

1 Randklieren van het omhulsel rond of dwars elliptisch, gaafrandig. 2 Randklieren van het omhulsel halvemaanvormig of tweehoornig. 7

2 Scherm 3-o-stralig................3

Scherm veelstralig. Stengel met onvruchtbare takken. ... 6

3 Zaden gegroefd. Doosvrucht glad, niet wrattig, kaal. Scherm meest 5-stralig. Schormstralen eerst 3-deelig dan gaffeldeelig. Bladen omgekeerd-eirond of spatelvormig, van voren klein getand, wigvormig in den bladsteel versmald. 0,08-0,30. ©. Juni—Herfst Zeer algemeen op moes- en bouwland.

Wrattekruid. E- helioscópia L. Zaden glad. Doosvrucht met wratten..........4

4 Bladen met hartvormigen voet, langwerpig-lancetvormig, spits, zittend, de onderste omgekeerd-eirond, stomp, in den korten steel versnaald. Schermstralen gaffeldeelig..........5

lïladen zonder bartvormigen voet, stomp, kort gesteeld, langworpig-lancet-vormig. Schermstralen gaffeldeelig. Schutbladen eirond-drielioekig, met af-gestompten of hartvormigen voet. Doosvrucht met ongelijke stompe wratten.

tor.

-ocr page 188-

Euphorbiaceën.

Klieren bruinrood. 0,20-0,50. 1\\.. Mei, Juni. Een enkele maal bij Leiden gevonden

Zoete W. E. dulcis Jacq

5 Doosvrucht niet iets verlengde, rolronde wratten bezet. Scherm\' meest 3-, zeldzamer 4-5-stralig. Bladen naar beneden gericht, vuilgroan. 0,30-0,45. 0. Juni—Septr. Zeer zeldzaam.

Stij ve VV. E. stricta I, Doosvrucht met halfbolvormige wratten bezet, grooter. Schermsn meest 5-, zeldzamer 3-4-stralig. liladen afstaand, lichtgroen. 0,30-0,60. ®. Juli—Septr. Vrij zeldzaam.

B r e e d b 1 a d i g e W. E. platyphyllos 1.

0 Bladen langwerpig-laneetvormig, meest stomp, gaafrandig, die der onvruchtbare takken kleiner, smaller, tot Ijjn-lancetvoi-mig, spits, weinig gezaagd. Schutbladen eirond of elliptisch, stomp, met versmalden voet. Sohermstralcn eerst 3-, later 2-deelig, Klieren bruingeel. Doosvrucht wrattig. 0,60-1,20. Ij.. Mei, Juni. Vrij algemeen op moerassige plaatsen.

Duivelsmelk. E. pal listris L, Bladen lijn-lancotvormig tot lijnvormig, kort toegespitst tot stomp, stekelpuntig, blauwgroen. Schutbladen breed, driehoekig-eirond, stekelpuntig. Klieren geel, soms ten deele halvemaanvormig ingesneden. Doosvruchten kaal, glad of met fijne puntjes. 0,15-0,45, 24.. Juni, Juli. Menigvuldig aan de rivieroevers.

Gerard\'s W. E. Gerardiana .Iac(|

7 Bladen verspreid.................8

Bladen kruiswijs staand, zittend, langwerpig-laneetvormig, stomp, de bovenste met hartvormigen voet. Scherm 4-stralig, zeer groot, met vaak tweegaffelige stralen. Doosvrucht zwak gerimpeld. Zaden rimpelig. 0,30-1,00. ®. Juni—Augs. Vrij zeldzaam, soms aangeplant. Uit Z. Europa . Kruisbladige W. E. Lathyrus L.

8 Zaden glad. Doosvrucht door kleine verhevenheden ruw. Scherm

veelstralig (soms 2-5-straIig).............9

Zaden knobbelig, kantig. Doosvrucht glad. Schermen 3- (5-) stralig....................-H

9 Bladen in het midden het breedst, langwerpig of lancetvormig, dof. 10 Bladen overal even breed, dof, smal-lijnvormig. Klieren geel, ten laatste bruin. Stengel meest met onvruchtbare takken. Plant grijs- tot geelachtig groen. 0,15-0,30. 2|.. April, Mei. Menigvuldig op open en bebouwden zandgrond.

Cypresbladige W. E. Cyparissias Scop.

10 Bladen zeer dicht opeengezeten, vleezig, gaafrandig, stomp. Plant

«»e

-ocr page 189-

Buxineën. 1(H

veelstengelig, grijsgroen. Scherm sotns 3-5-, somg raeerstralig. 0,30-0,60. 2J.. Mei—Juli. Menigvuldig in de zeeduinen.

Zee VV. E- Paralias L. Bladen vliezig, afstaand, naar voren fijn getand. Plant eenstenge-lig. Klieren geel. 0.30-0,00. 2J-. Mei—Juli. Menigvuldig langs de

rivieren.......StompbladigeW. E Essiila L.

I Bladen omgekeerd-eirond, stomp, gesteeld. Schutbladen eirond, fijn stekelpuntig. Zaden met verdiepte puntjes. Hokjes der doosvrucht op den rug met 2 zwak gevleugelde kielen. 0,10-0,30. ©. Juli—Oetr. Menigvuldig op moes- en bouwland.

K r o o n t j e s k r u i.d. E. Peplus L. Bladen lijnvormig, meest met verbroeden voet zittend, spits of stomp, met stekelpunt. Schutbladen lijnvormig, met breederen, bijna hartvormigön voet. Hokjes der doosvrucht met afgeronden rug. 0,00-0,18. ©. Juni—Octr. Menigvuldig op bebouwden kleigrond.

Kleine W. E. exigua L.

2. Mercurialis L. Bingelkruid, xxn.

Stengel onvertakt, rolrond. Bladen langwerpig-eirond tot ellip-tisch-lancetvormig. Vrouwelijke bloemen langgesteeld. Doosvrucht, ruw behaard. 0,20-0,30. 24.. April, Mei. Alleen in Limburg gevonden Overblijvend B. M. perénuis L-Stengel vertakt, vierkant. Bladen langwerpig-eirond tot lang-werpig-lancetvormig. Vrouwelijke bloemen bijna zittend. Doosvrucht met spitse, een haar dragende knobbels. 0,20-0,00. ©. Juni—Ootr. Algemeen op bouw- en moesland.

Eenjarig B. M. a 1111 na L.

3. Ricinus L. xxr.

Stengel reclitopstaand, berijpt. Bladen groot, handvormig, 7—9-lobbig, met lancetvormige, gezaagde lobben, glanzig. Bloemen in trossen, de mannelijke onder de vrouwelijke. Doosvrucht stekelig. Bloemdek geelachtig. Stempels rood. 1,00-2,50. 0. Juli, Augs. Sierplant uit Oost-Indië. f R. communis L;

XL. Fam. Buxineën.

Bloemen eenhnizig. Bloemdek ongelijk 4-bladig. Meeldraden 4. Stijlen .\'i. kort, blijvend. Stempels groot. Vrucht een driehokkige, lederachtige doosvrucht.

Buxus \'107.

i. Buxus Trn. xxi.

I Bladen tegenoverstaand, elliptisch, gaafrandig, lederachtig, van boven donkergroen, van onderen witachtig. Bloemen in kluwens, in de bladoksels. Bloomen geelachtig wit. 0,15-3,00. 1?. Maart, April. Een paar maal in de duinen gevonden. Vaak gekweekt.

Buks of Palmboompje, j B. sempervirens \\L.

-ocr page 190-

Empotreën Polygoneën.

XLI. Fam. Empetreën.

4 Bloemen 2-huizig. zelden 2-slaclitig. Kelk 3-bladig. Bloemkroon bladen en meeldraden 3. Stijl zeer kort. Stempels 6-9, \'2-spletig Bes 6-9-zadig . . . ........É m p e t r u m 10S

1. Émpetmm Trn. xxn.

quot;1 Stengel liggend, met opstijgende diehtbebladerde, roodbruine tak ken. Bladen bijna kransstandig, lijnvormig of langwerpig, vat onderen wit gekield. Bloemen zittend, in de bladoksels, klein rose of purperkleurig. Bes kogelvormig, zwart. 0,15-0,45.1). April Mei. Tamelijk veel op veenachtigen heigrond.

Bes- o 1\' K r a a i li e i d e. E. nigrum l

XLII. Fam. Polygoneën.

■1 Bloemdek 4-5-spletig, ten minste van binnen gekleurd, de3-kaD tige of lensvormige vrucht omsluitend. Meeldraden 5-8. Stijlei

1-3. Stempels knopvormig......Polygonum JOS

Bloemdek C-deelig. Stijlen 3 (\'2-4), kort........

2 De binnenste slippen van liet bloemdek vaak mot een knobbel later de driekantige vrucht omsluitend. Meeldraden 6. Stempel

penseelvormig.............II u ra e x rf Jfl

Bloemdek met gelijke slippen. Meeldraden 9. Stijlen zeer koe Vrucht 3-vleugelig...........Rhéum 113

1. Polygomim. L. D u i z e n d k n o o p. vin. i.

Bladen eirond, lancetvormig of lijnvormig......

Bladen driehoekig, hart- of pjjlvormig. Meeldraden 8 . . . 4t

Bloemen in sohij naren..............

Bloemen alleenstaand of 2-5 bjjeen in de bladoksels, groen o purperrood en met witten rand. Meeldraden 8. Stijlen 3, kort Bladen elliptisch tot lijn-lancetvormig. Scheeden 2-spletig. Stengel meest liggend, tot aan den top bebladerd. 0,10-0,40. ©. Juli-üctr. Zeer algemeen langs wegen, op bebouwden en onbebouw-

den grond.......K r e u p e 1 g r a s P. aviculiU\'G 1

Stengel niet vertakt, een enkele schijnaar dragend. Bladen lang-werpig-eirond tot eirond-lancetvormig, mot weinig gegolfden rast en afgestompten of hartvormigen voet, de onderste in een langen gevleugelden steel overgaande, de bovenste zittend. Bloemdel

-ocr page 191-

Polygoneën.

roodachtig wit 0,30 1,00. 2\\.. Mei -.Tuli. Niet algemeen, op belommerde vochtige plaatsen en in weilanden.

Adderwortcl. P. Bistórta L. Stengel min of moer vertakt, iedere tak in een sohijnaar eindigend ....................5

l Schijnaren dicht ineengedrongen, rolrond........5

Schijnaren ijl en dun, draadvormig..........^

j Meeldraden 5. Aarstelen diep gevoord. Bladen langwerpig tot lancetvormig. Steng\';l in het water drijvend (P. natans Mnch.), buiten het water opstijgend of rechtopgaand (P. terrestre Leers ). Bloemdek roodachtig wit tot purper. 0,30-1.50. 2j-. Juni—Septr. Veel voorkomend . . . . V e e n wortel. 1*. auipliibinm L. Meeldraden G, in het bloemdek ingesloten. Stolen der schijnaren

niet gegroefd..................

3 Bloemdek en bloemstelen mot klieren. Schijnaren kort. Bladen elliptisch-langwerpig tot lancetvormig, van onderen met klier-puntjes. Bloemdek meest groenachtig. 0,30-0;c0. © Juli—Octr.

Veel op akkers en in moestuinen.

B 1 e e k e ü. P. lapathifólir.m L.

Bloemdek en moest ook de bloemstelen zonder klieren ... 7

7 Scheeden los, kort en fijn gewimperd. Stengel in de knojpen ; sterk verdikt. Schijnaren verlengd, vaak naar boven verdund,

knikkend. Bloemdek rose of wit. 0.30-1,00. ®. Juli—Oetbr. Veel op akkers en in moeshoven. Knoopige D. P. nodosum Pers. Soheeden aanliggend, lang gewimperd. Stengel in de knoopen minder verdikt. Schijnaren korter, stomp. Bloemdek meest rose, zelden wit. 0,30-1,00. ®. Juli—Octr. Veel op akkers en in moestuinen ........Perzikkruid. P. Persicaria L-

8 Bladen met spitsen voet, langwerpig-lancetvormig of lancetvormig.

Meeldraden 6..................9

Bladen met afgeronden voet, iijn-lancetvormig. Meeldraden 5. Bloemdek zonder klieren, roodachtig of wit, klein. Schijnaren bijna rechtopstaand. Stengel moest liggend. In den herfst is vaak de geheele plant rood. 0,15-0,30. ®. Juli—Octr. Vrij zelden op vochtigen zandgrond.....K 1 e i n e D. P. minus Hnds.

9 Scheeden langgewimperd. liladen lancetvormig of langwerpig-lanceivormig, niet scherp smakend. Bloemdek zonder klieren, eerst witachtig, later purperrood. Schijnaren meest overhangend. 0,15-0,45. ® Juli—Octr. Algemeen nan slooten, in weilanden. (P. laxiflorum Weihe). . . SmakeloozeD. p. mite Schrnk-

109

-ocr page 192-

Polygoneen.

Scheeden kort gewimperd. Bladen laneetvormig tot elliptisch, scherp peperachtig smakend. Bloemdek met klierpuntjea, groen, met purperrooden of\' witachtigen rand of geheel purperrood, 0,30-0^00. ©. Juli—Septr. Zeer algemeen aan slooten, in wei. landen.......W a t e r p e p e r. p. Hydrópiper 1,

10 Stengel (rechts) windend. Bloemen in bundels in de bladoksels tros- of pluimvormig. Vrucht in het bloemdek ingesloten . , li Stengel rechtopstaand. Vrucht uit het bloemdek stekend. (Fago. pyrum Trn.)....................

11 Stengel kantig, meest kort behaard. Bladen hart-pijlvormig. Buitenste slippen van het bloemdek op de rugzijde stomp gekield. Vrucht dof. Bloemdek groen, van binnen en aan den rand wil 0,15-1,00. ©. Juli—üctr. Tusschen kreupelhout, in hagen, op

bouwland......Z w a I u w t o n g. p. Convolvulus L,

Stengel bijna glad, gestreept, kaal. Bladen hartvormio\'-driehoe-kig. Buitenste slippen van het bloemdek op de rugzijde vliezig gevleugeld. Vruchten glanzig Bloemdek groen, van binnen en aan den rand wit. 0,50-2,00. ®. Juli—Octr. Vindplaatsen als de vorige.........H e g g e ü. P. dumetonuii 1.

12 Bladen even lang als of meer lang clan Ijreed. Bloemtrossen meest scherm-pluim-vormig bijeen. Vrnclit met scherpe, gaafrandige kanten. Bloemdek wit of roodachtig. Stengels ten laatste meest rood. 0,15-0,60. 0. Juli, Augs. Gekweekt op zandgrond. Uit Middel-Azië (F. esculentum Mnch.).

Boekweit. 7 P. Fagopyrum I. Bladen meest meer breed dan lang. Bloemtrossen vaak alleenstaand. Vrucht met stompe kanten. Bloemdek en stengel meest groen, 0,30-0,80. ®. Juli—Septr. Als onkruid tusscheu de gekweekte boekweit. Uit Siberië (F. tataricum Gaertn.).

Wilde boekweit, f r a n s c h m a n n o n. 1\'. tataricum L 2. Rumex L. Zuring, vi.

1 Bloemen 2-slachtig. Bladen met versmalden, afgeronden of hart-

vormigen voet..................2

Bloemen 2-huizig of veeltelig. Trossen ijl, onbebladerd, meest pluimvormig opeengehoopt. Bladen pijl- of spiesvormig. Planten met zuren smaak........... .... 13

2 Binnenste slippen van het bloemdek aan weerszijden met priem-

vormige tanden, meest alle 3 met een knobbel......3

Binnenste slippen van het bloemdek zwak getand of gaafrandig. 0

3 Bladen lancet- tot lijn-lancetvormig, in den stoel versmald. Bloemtrossen tot aan den top bebladerd. Binnenste slippen van het bloemdek aan weerskanten 2-tandig........4

no

-ocr page 193-

Polygoneën.

Onderste en middelste bladen eirond-langwerpig- of breed eirond

met een afgeronden of hartvormigen voet........5

Bloemtrosten dicht, niet afgebroken. Binnenste slippen van het bloemdek rnitvormig-langwerpig, bijna dubbel zoo lang als breed) even lang als of korter dan de tanden. Plant tijdens de rijpheid der vruchten boven geel. 0,10-0,40. ®. Juli—Septr. Zeldzaam, op

vochtige plaatsen.......Z e e Z. R. maritimus L.

Bloemtrossen afgebroken. Binnenste slippen van het bloemdek langwerpig-eirond, langer dan de tanden, meest met grootere knobbels. Plant tijdens de rijpheid der vruchten geelaohtig-groen, meest grooter. 0,30-0,60. ©. Juli—Septr. Zelden op vochtige plaatsen.

Moeras Z. R. pal listris Sm.

Onderste l)laden langwerpig met hartvormigen voet. Takken der Moeiwijzo ver uitgespreid. Bloemtrossen ver van elkaar, meest alle met een schutblad. Binnenste dekhlaadjes eirond-langwerpig, ten laatste mot sterk verheven aderen en daardoor diep gegroefd. Wimpers der dekhlaadjes hard, stekelig. 0,60-1,20. 2|.. Juli, Augs. Alleen hij \'s Hage op grazige plaatsen tusscheu

kreupelhout.........W ij d g e t a k t e Z. R. divaricatus L.

Onderste bladen hartvormig-eirond, stomp, de middelste hartvor-iuig-lang\\verpig, spits, de bovenste lancetvormig. Bloemtrossen van boven bladloos. Binnenste dekslippen langwerpig-driehoekig meest aan den voet aan weerszijden met 3-5 tanden. 0,60-1,20. 2j.. Juli, Augs. Zeer algemeen op grazige plaatsen, tusschen kreupelhout .....S t om p b 1 ad i g e Z. R. obtusifólius L.

Een bastaard met R. crispus is R. p r a t é n s i s M. et K., veld-zuring, waarbij de onderste bladen hartvormig-langwerpig, spits, de bovenste langwerpig-lancetvorniig zijn, alle met gegolfden rand. Binnenste dekslippen ei-, bijna hartvormig, stomp, aan den voet met korte driehoekig-priemvormige tanden, aan den top gaaf-randig, alle of slechts 1 met een knobbel. 0,60-0,80. 2J.. Juli, Augs. Zeer zeldzaam.

Binnenste slippen van het bloemdek lijnvormig-langwerpig, stomp. Onderste bladen hartvormig of eirond-langwerpig, meest stomp,

de middelste hart-lancetvormig.........\'1

Binnenste slippen van het bloemdek eirond of bijna 3-hoekig, met meest hartvormigen voet. Trossen van boven bladloos ... 8 Trossen bijna tot aan den top bebladerd. Binnenste bloemdek-siippen meest alle met knobbels, Met afstaande takken. 0.30-0,80. 2J.. Juli, Augs. Vrij algemeen langs slooten en vaarten.

Getrapte Z. R. cougloiueriitns Mnrr. Trossen alleen aan den voet bebladerd. Slechts 1 of 2 der binnenste bloemdekslippen met knobbels. Niet vertakt of met recht-

Ill

-ocr page 194-

Polygoneën.

opstaande takken. Stengel, bladstelen en bladnerven bloedrood, 0,30-0,80. 2j-. .luli, Augs. Yrj) algemeen.

ürakeblood. II San^uinens L.

8 Lagere bladen aan den voet kort-wigvormig, nooit afgerond of

hartvormig...................\'

Lagere bladen aan den voet afgerond of hartvormig .... 10

9 Bladranden sterk gekroesd. Trossen smal. Binnenste bloeradekslip. pen rond hartvormig, meest 1, zeldzaam alle met een knobbeltje-0,30-0.80. 2)-. Juni—Augs. Zeer algemeen op weilanden, aan wegeiii en djjken, langs akkers . . G e k r u 1 d e Z. K. crispus 1 Onderste bladen vlak, zeer groot, de overige zwak gekroesd. Trossen dik. Binnenste bloemdekslippen eirond, niet hartvormig, alle of minstens 2 met knobbeltjes. 1,00-1,50, 2|.. Juli, Augs. Algemeen langs vaarten . Water Z. R. Hydrolapathum Huds

10 Binnenste bloemdekslippen zonder knobbels, rondaohtig-eirond met iets hartvormigen voet. Trossen dik. Bladen dun, deonderstfl zeer groot, met hartvormigen voet en gegroelden steel, de overigi langwerpig-lancetvormig. 1,00 i,50. 1}-. Juli, Augs. Zeer zeldzaam

Paarde Z, 11. aquaticns 1 Binnenste bloemdekslippen alle of althans 1 van een knobbeltji voorzien....................\'

11\' Binnenste bloemdekslippen breed-harlvormig. Waarschijnlgk eei bastaard van R. crispus en li. obtusifolius. Zeer zeldzaam.

Bestoven .Z. li. conspersus Hartni Binnenste bloemdekslippen wel mot hartvormigen voet, maar naa voren eirond of driehoekig......................-

12 Onderste bladen smal hartvormig-eirond met scheel\' ei- of harl vormigen voet. Binnensie bloemdekslippen bijna driehoekig, aa den voet iets hartvormig. Zeer zeldzaam. Een bastaard van R Uj drolapathum en R. aquaticus. üroote Z. JK, ItlilxililUS Sclircl Onderste bladen langwerpig-lancetvormig. Binnenste bloemdek bladen bijna gaafrandig, alleen met eenige vooruitstekende punt jes langs de randen. Zeer zeldzaam. Waarschijnlijk een bastaar van R. crispus en R. obtusifolius.

Gladde Z. B. laévigatus Fi

13 Stengel rechtopstaand of opstijgend. Bladen langwerpig tot liji

vormig. Bloemen 2-huizig.............\'

Stengel liggend of opstijgend. Bladen meest rondaohtig-spiesvonniil grijsgroen. Bloemen 1-huizig, tot veeltelig. Buitenste bloemdekslilf

119

-ocr page 195-

Nyctagineën. ±13

pen tegen de vrucht liggend, de binnenste vliezig, zonder knobbeltje. 0,20-0,40. 2j-. Juli, Augs. Zeer zeldzaam, op muren.

Spaansche Z. R. scutAtus L. 1\'14 Binnenste bloemdekslippen vliezig, aan den voet met een kort knobbeltje, de buitenste, als de vruchten rijp zijn, teruggeslagen. Bladen iets vleezig, meest pijlvormig, de onderste lang gesteeld, groot. Stengel rechtopstaand. 0,30-1,00. 2J.. Mei, Juni. Zeer algemeen op grasvelden......Veld Z. R. Acetósa L.

Binnenste bloemdekslippen kruidachtig, zonder knobbeltje, de buitenste aangedrukt. Bladen spies , lancet- of lijnvormig, meest zittend. Stengel opstijgend of rechtopstaand. 0,10-0,30. 2J.. Mei, Juni. Zeer algemeen op zandgrond.

Schaaps Z. R, Acetosélla L.

3. Rhéum L. Ralarber. ix.

Onderste bladen rond-eirond, stomp, met hartvormigen voet, gekroesden, ge-wimperden rand, van boven kaal, van onderen kort behaard met aan de onderzijde gegroefde stelen, de bovenste langwerpig, kortgesteeld. Bloeiwijze een beneden bebladerde pluim. Vruchtstelen onder het midden geleed, korter dan de vrucht. Bloemdek groenachtig. 1.00-1,50. quot;21.. Mei, Juni. Sierplant uit

Zuid-Siberië................R. Rhapónticiim L.

Onderste bladen eirond, steeds meer lang dan breed, met sterk gekroesden rand, van onderen op de nerven behaard of tamelijk kaal, met ongegroefde stelen. Vruchtsteel dicht bij den voet geleed, even lang als de vrucht. Verder als de vorige soort. 1,00-1,50. 21.. Mei, Juni. Sierplant uit Zuidoost-Siberië.

R. undulatum L.

XLIII. Pam. Nyctagineën.

Omwindsel kruidachtig, uit 5 vergroeide bladen bestaand. Bloemdek trompet-vormig. Meeldraden 5, aan den voet tot een korte buis vergroeid. Stempel knopvormig. Bladen tegenoverstaand......Mirabilis JUS.

i. Mirabilis Riv. Wonderbloem, v. 1.

Stengel kaal of weinig kort behaard, rechtopstaand, gaffelvormig vertakt. Bladen gesteeld, eirond-toegespitst, met afgeronden of bijna hartvormigen voet, kaal of gewimperd, gaafrandig of iets ingesneden. Bloemen kort gesteeld. Slippen van het omwindsel 3-hoekig-lan cetvormig, spits. Bloemdek kaal, purper, wit, geel of gestreept. Bloemen reukeloos. 0,50-1,00. T\\.- Juli—-Septr.

Sierplant uit Mexico..................M.\'Jalapa L.

Stengel en bladen met zachte klierharen bezet. Stengel zwak. Bladen hartvormig, toegespitst, de onderste gesteeld, de bovenste zittend. Bloemen zittend. Slippen van het omwindsel lijnvormig. Buis van het bloemdek zeer lang, met klierharen. Bloemdek meest wit. Bloemen welriekend. 0,60-1,20. 2].. Juli—Septr. Sierplant uit Mexico.......M. longiflóra L,

XLIV. Pam. Amarantaceën.

Bloemen eenhuizig, in schijnaren. Bloemdek 3- of 5-bladig. Mannelijke bloemen: Meeldraden 3 of 5, Vrouwelijke bloemen:

8

-ocr page 196-

£££ A m a r a n t a o e ë n.

Stempels 3...........Am ar a.nt us Hd.

Bloemen tweeslachtig, alleenstaand in de bladoksels. Bloemdek 5-bladig Meeldraden 3. Stijl zeer kort. Polyonémum Jld.

1. Amarantus Trn. xxi.

i Bloemen 5-tallig. Vrucht overdwars openspringend. Stengel

rechtopstaand..................\'2

Bloemen 3-tallig. (Albérsia Kth.)...........4

2 Bloemdek half zoo lang als de schutbladen, groen. Schijnaren kort, de bovenste tot een dichte eindelingsche pluim ineengedrongen. liladen eirond, langgesteeld. Stengel kortharig. Plant lichtgroen. 0.15-0,80. ®. Juli—Septr. Zeer zeldzaam.

A. retrofléxus 1,

Bloemdek bijna zoo lang als de schutbladen, meest rood. Bladen eirond of langwerpig-eirond.............3

3 Eindelingsche schijnaren rechtopstaand, meest omstreeks dubbel zoo lang als de talrijke zijdelingsche, alle spits. Bloemdekbladen lancetvormig, meest donkerpurper, zelden groen. Stengel vaak rood gestreept. 0,15-4,00. ®. Juni-

Octr. Sierplant uit Oost-Indiê........f A. paniculatus L,

Eindelingsche schijnaren zeer lang, hangend, vele malen langer dan de kortt zijdelingsche, alle stomp. Bloemdekbladen langwerpig-eirond, donkerpurper. 0,(30-1,20. ®. Juni—Septr. Sierplant nit Oost-lndiö . . A, caudatus L.

4 Schijnaartjes alle in de bladoksels. Hoofdstengel rechtopstaand. Bladen ruit-eivormig, de schutbladen even lang als de bloemdek-

slippen. Bloemen groen. Vrucht overdwars openspringend. 0,20-0,60. ®. Juli, Augs. Zeer zeldzaam. (A. sylvéstris Desf.).

A. Blitmn L.

Schijnaartjes in de bladoksels en een naakte aar aan den top. Stengel liggend of opstijgend. Bladen eirond, bijna ruitvormig Schutbladen korter dan de bloemdekslippen Bloemen gevlekt cl ongevlekt. Vrucht niet openspringend. 0,15-0,45. ®. Juli, Augs. (A. Blitum Prod.). Algemeen in de moestuinen om Amsterdam

Witte M aj e r. A\'. viridis I.

Hiertoe behoort ook Celosia cristata L., hanekam, een bekende sierplant met monstrueus verbreede as der bloeiwijze. Uit Oost-lndiö.

2. Polycnémum L. m. i

1 Takken dun en slank, neerliggend of opstijgend. Bladen lijn-priemvormig, bijna driekant, met stekelpunt. 0,05-0,25. ®. Juli-Octr. Niet zeer algemeen . Akkerveellid. P. arvénse I

XLV. Fam. Chenopodieën.

1 Bloemen tweeslachtig...............2

Bloemen 1- of 2-huizig. Bladen vlak, breed, niet lijnvormig . f

-ocr page 197-

Chenopodieën.

Stengel geleed, zonder bladen. Bloemen in de verdiepingen van do einden dor takken. Bloemdek vleezig, zich alleen met een spleet openend. Meeldraden 1 —\'2. Zoutplant . Salicórnia 116.

Stengel niet geleed, bebladerd............3

Bladen lijn- tot priemvormig............4

Bladen vlak, meest driehoekig of ruitvormig, niet priemvormig.

Bloemdekslippen zonder aanhangsels..........7

Bloemdek ontbrekend. Meeldraden i of 2. Vruchtbeginsel 1 met 2 stempels in den oksel van een schutblad.

Corispérmum 1.17.

Bloemdek 5-bladig tot 5-spletig...........5

Bladen niet stekenden top. Bloemdek ongelijk 5-bladig. Bloem-dekbladen na den bloeitijd op den rug met dwars, vleugelachtig

aanhangsel.............Salsola 116.

Bladen niet stekend................6

Bloemdek 5-spletig. Bloemdekslippen na den bloeitijd op den rug onder den top met een aanhangsel . . . K ó c h i a 116. Bloemen 5-deelig. Bloemdekslippen zonder aanhangsel, vleezig.

Zoutplant..............Suaéda 116.

Bloemdek 3—5-deelig, vrij. Meeldraden op den voet van het bloemdek ingeplant. Stempels 2—5..........8

Bloemdek 5-spletig, aan den vcet met het vruchtbeginsol vergroeid. Meeldraden op een vleezigen, het vruchtbeginsel omge-

venden ring ingeplant. Stempels 2—3.....Beta 11S.

Bloemdek 3—5-deelig, tijdens den vruchttijd vleezig, sappig, scharlakenrood. Vrucht een steenvrucht. Zaden rechtopstaand,

met dunne broze zaadhuid........Blitum 116.

Bloemdek 5-deelig tot 5-spletig, tijdens den vruchttijd weinig

veranderd, groen........C h e n o p o d i u m ;l:f y.

Bloemen 2-liuizig. Mannelijke bloemen: bloemdek 4- (zelden 5-) deelig. Meeldraden 4. Vrouwelijke bloemen: bloemdekquot; 2 —4-tan-

dig. Stempels 4, draadvormig......Spinacia 11S.

Bloemen l-huizig. Vrouwelijke bloemen zonder bloemdek, omgeven door 2 na den bloeitijd vergroote schutbladen. Stempels 2. 10 0 Schutbladen der vrouwelijke bloemen omgekeerd-driehoekig. Stempels tamelijk kort. Zaadhuid dun . ... O bi one 119. Schutbladen der vrouwelijke bloemen eirond, ruitvormig of driehoekig. Slempels vrij lang. Zaden met broze zaadhuid.

Atriplex 119.

IIS

-ocr page 198-

Chenop odieën.

1. Salieórnia Trn. ii. i.

4 Stengel meest vertakt, opstijgend, vleezig. Stengelleden naar bo-yen verdikt. Aren kort- en dikgesteeld, 3-bloemig. Middelste bloemen hooger staand dan de zijdellngsche (de 3 bloemen daardoor een driehoek vormend). 0,05 0,30. ©. Augs., Septr. Algemeen op zeeklei......Zeekraal. S- lierbiicea L.

2. Salsola L. v. 2.

i Plant grijsgroen. Stengel vertakt. Bladen zittend, lijn-priemvormig, met stekelpunt. Bloemen alleenstaand in de bladoksels, zittend. Bloemdek tijdens den vruchttijd van onderen perkamentachtig, van boven dunvliezig. 0,10 0,40. ®. Juli —Septr. Vrij algemeen als strandplant........Loogkruid. S. Kali L.

3. Kóchia Rth. v. 2.

1 Plant grijs bebaard. Stengel meest rechtopstaand en vertakt. Bladen lijnvormig, iets vleezig. Bloemen in de bladoksels, meest in kluwens, in een langharig dons gedoken. Vrucht afgeplat. 0,15-0,30. ®, Juli-Septr. Hier en daar langs de zeekusten.

K. hirsiita Nolte.

4. Suaéda Forsk. v. 2.

1 Plant kruidachtig, kaal, vliezig, blauwgroen. Bladen Ijjnvormig, de bovenste spits. Bloemen meeat drie bij elkaar in de bladoksels. Zaden glanzig. Stijlen 2. 0,10-0,30. 0. .luli—Septr. Zeer algemeen op zeeklei. (Chenopódina maritima Moq. Tand.)

S. maritima Hum.

Houtige plant. Bladen stomp en klein. Stijlen 3. Zaden glad. 2J-Zeldzaam............S. fruticósa Forsk.

5. Blltum L. S a p k e 1 k. v. 2.

1 Stengel tot den top bebladerd. Bladen langwerpig-ruitvormig of 3-hoekig-langwerpig, met wigvormigen voet, toegespitst, getand. Bloeiwijzen alle in de bladoksels. 0,15-0,60. ®. Juni—Augs. Niet zeider op bouw- en moesland.

Roedevormende S. B. virgïitum L. Stengel naar boven niet bebladerd. Bladen 3-hoekig, met afge-stompten voet of bjjna spiesvormig, meest zwak getand. Bloeiwijzen grooter, do bovenste tot een schjjnaar verbonden, bladloos 0,15-0,60. ®. Juni—Augs. Vindplaatsen al» de vorige.

Kopvormende S. B capitatnm L.

lie

-ocr page 199-

Chenopodieën.

6. Corispérmum L. v. 2.

1 Zachtbehnarde plant. Bladen lijnvormig raet stekelpunt. Vruchtjes plat, cirkelrond, met vleugel. 0,10-0,30. ©. Juli—Septr. Zeldzaam.

V 1 i e s z a a d. C. Marshallii Stev-7. Chenopodium Trn. Ganzevoet. v. 2.

1 Zaden alle van boven platgedrukt, daardoor schijnbaar horizontaal liggend..................2

Zaden alle of ten deele zijdelings samengedrukt, vertikaal. . 8

2 Bladen gaafrandig............... • 3

Bladen getand..................4

3 Plant zonder stof, donker- of lichtgroen, vaak iets roodachtig. Onderste bladen eirond tot langwerpig-eirond. Bloeiwijzen ijl. Bloemdek tijdens den vruchttijd open. 0,15-0,60. ®. Juli—Septr. Vrij algemeen langs wegen en op bouwland.

V e e 1 z a d i g e G. C. polyspérmum L. Plant met meelachtig stof bedekt, grijsgroen. Bladen breed ruit-eivormig. Bloemen in kluwens, aan het eind van den stengel en der takken tot pluimen opeengehoopte schjjnaren vormend. Vracht-omhulsel gesloten. Naar rottende haringen riekend. 0,15-0,30. ®. Juli—Septr. Vrij algemeen langs wegen en op ruige plaatsen.

Stinkende G. C- Vul varia L.

4 Bladen met hartvormigen voet, zonder meelachtig stof, groot, eirond-driehoekig, grof getand. Bloemen in kluwens, in een ein-delingsche, onbebladerde pluim. 0,30-0,80. ®. Juli—Septr. Vrij algemeen langs wegen en op bouwland.

- B :i s t a a r d G. C. hybridum L.

Bladen zonder hartvormigen voet, afgeknot of versmald . . 5

5 Bladen glanzig, niet of alleen in het begin met een meelachtig

stof......................0

Bladen dof, wit of grijs bestoven...........7

6 Bladen driehoekig, spits. Bloemen in kluwens in rechtopstaande aren. Bloemdek de vrucht niet geheel bedekkend. Zaden glanzig. 0,30—0,80. ® Augs., Septr. Zeldzaam. S t a d s G. C- ürbicnm L. liladen ei-ruitvormig, spits of toegespitst. Bloeiwijzen tamelijk ijl, in afstaande pluimen. Bloemdek de vrucht niet geheel bedekkend. Zaden dof. 0,15-0.45. ®. Juli—Septr. Vrij algemeen langs wegen en aan ruigten.........M u u r G. C- muralc L-

7 Bladen iets getand, vaak gelobd, ei-ruitvormig, omstreeks dubbel zoo lang, als breed, de bovenste smaller, gaafrandig. Zaden glad.

11 T

-ocr page 200-

Chenopodieën.

0,15-0.80. 0. .luli—Octr. Zeer algemeen op bouw- en moesland en ook op ruigten en mesthoopen. Witte mei. C. album L. Bladen diep ingesneden, min of meer duidelijk 3-lobbig. De onderste bladen bijna spiesvormig, drielobbig, de middenlob vele malen langer dan de zijlobben, met bijna evenwijdige zijranden, de bovenste bladen lijn-laneetvormig. Zaden niet geheel glad. OjSO-0,80. ©.Juli—Septr. üp onbebouwde, ruige plaatsen vrij algemeen.

Vijgbladig G. C. flcifóliura Sm.

8 Bladen getand, stempels kort............9

Bladen gaafrandig, vaak gekroesd, driehoekig, met spiesvormigen voet. Bloeiwijzen tot een dichte pluim vereenigd. Stempels lang. Zaden alle rechtopstaand. Plant met meelachtig stof, iets kleverig. 0,15-0,60. 2J.. Mei—Augs. Niet zeldzaam op bouwland en aan ruigten . . . . Groede Hendrik. C. Bouus Heuricus L,

9 Stengel groen en wit gestreept. Bladen langwerpig, in den bladsteel versmald, van onderen blauwgroen of witachtig, met meelachtig stof. Bloeiwijzen in onbebladerde schijnaren. 0,15-0,45. ®. Juli—Octr.. Vindplaatsen als de vorige.

Blauwgroene G. C- glancnm L» Stengel meest rood aangeloopen. Bladen ruitvormig-driehoekig, bijna spiesvormig-drielobbig, glanzig zonder meelachtig stof. Bloeiwijzen in meest bebladerde schijnaren. 0,30-0,80. ®. Juli—Octr. Vindplaatsen als de vorige . . . . R o o d e G. C. rnbrum L.

8. Beta Trn. Biet. v. 2.

1 Stengel rechtopstaand, vertakt. Wortelbladcn in een roset, lang gesteeld,. eirond, stomp, met iets hartvormigen voet. Stengelbladen klein, langwerpig tot lancetvormig, spits. Bloeiwijzen in lange schijnaren. 0,60-1,20. © of ©0.

Juli—Septr. Vaak gekweekt...........-j- B. vulgaris L.

Vormen: Wortel rolrond, dik. Sn ij biet. Braziliaansche biet. a. cicla L.

Wortel spilvormig, vleezig, wit: geel of geringd (Ma n gel wort el) of buiten en binnen bloedrood (Koode biet), b. Rapa Dumort. Stengels teer, 2 of meer over den grond uitgespreid.

Onderste bladen eirond-ruitvormig. Wortel houtig. Z|-. Op zeeklei.

Z e e b i e t. B. maritima L.

9. Spinacia Trn. Spinazie, xxn.

1 Bladen langgesteeld, de onderste en middelste driehoekig-pijlvormig of lang-werpig-eirond, de bovenste langwerpig, met wigvormigen voet. Vruchtomhulsel bijna kogelvormig, de tanden niet stekelig. 0,30-0,45. ©© en ©. Juni—Augs. Als groente gekweekt. Uit Klein-Azië. (S. inërmis Mnch.).

Zomer S. f S. glabra Mill. Bovenste bladen meest met spiesvormigen voet. Vruchtomhulsel byna driehoekig, de tanden tot vlakke, sterke stekels vergroot. 0,30-0,45. © en ®© Juni—Augs. Als groente gekweekt. Uit Klein-Azië. iS. spinósa Mnch.).

Winter S. f S, oleracéa L.

11«

-ocr page 201-

Chenopodieën.

10. Obióne G-aertn. Zeeporselein, xxi.

1 Stengel kruidachtig, slingerend. Bladen langwerpig tot lanoet-spa-telvormig, stomp. Schutbladen driehoekig-omgekeerd-hartvormig, zonder stekels, het stengellid, dat hen draagt, verlengd. 0,15-0,30. ®. Augs.—Ootr. Vrij zeldzaam op kleigrond langs de zeekust. (Halimus pedunculatus Wallr.).

Gestoelde Z. O- peduncuhlta Moq. Tand. Stengel half struikvormig, rechtopstaand of opstijgend. Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond. Schutbladen omgekeerd-driehoekig, drielobbig, zachtstekelig, het hen dragende stengellid niet verlengd. 0,50-1,50. 5- Juli, Augs. Vrij algemeen op kleigrond langs de zeekust. (Halimus portulacoïdes L.).

O. portulacoides Moq. Tand.

11. Atriplex Trn. Melde. xxi.

1 Alle bladen gesteeld. Stengel groen en wit gestreept ... 2 Stengel wit. Bladen eirond, bijna ruitvormig, de bovenste langwerpig, zittend. Schijnaren bebladerd. Schutbladen breed-eirond-driehoekig. Plant min of meer witschilferig. 0,30-1,00. ®. ,!uli— Septr. Zeekusten (A. album Scop.).

R o z e r o o d e M. A. róseum L.

2 Vrouwelijke bloemen ten deele zonder schutbladen, met 3—-5-deelig bloeradek, ten deele met schutbladen, zonder bloemdek. Bladen dof, de onderste hartvormig-drielioekig, spits, de middelste langwerpig met spiesvormigen voet. Schutbladen rond-eirond. Geheele plant vaak bloedrood. 0,50-1,50. ® . Juli—Septr. In moestuinen gekweekt en in het wild. . T u i n M, A. hortéusis L. Vrouwelijke bloemen met ongeaderde schutbladen, zonder bloemdek .....................3

3 Bladen verspreid. Schutbladen ruit-eivormig.......4

Onderste bladen vaak tegenoverstaand, evenals de middelste driehoekig spiesvormig, de bovenste lancetvormig ..... 5

i Bladen alle lijn-lancetvormig tot Ijjnvormig, scherp getand of gaafrandig. Schijnaren rechtopstaand. Schutbladen getand. 0,30-0,60. ®. Juli—Septr. Zeekust . . Strand M. A. litoriile L. Onderste bladen eirond-lancotvormig, bijna spiesvormig, vaak getand, de bovenste lancet- tot lijnvormig, gaafrandig. Schijnaren rechtopstaand. Schutbladen met spiesvormige zijhoeken, vaak zachtstekelig. 0,30-1,00. ®. Juli—Septr. Op bouwland, aan ruigten.

W ij d g e t a k t e M. A- pdtulum L.

419

-ocr page 202-

Chenopodieën.

5 Bladen breed-driehoekig, gelijkmatig getand. Schutbladen driehoekig, klein getand of gaafrandig, glad of zachtstekelig. 0,30-1,00. ©. Juli—Septr. Op bouwland, aan wegen. A. hastótum L-

Bladen spiesvormig met een lang uitgerekte, gave of oppervlakkig getande voorslip en twee sterk ontwikkelde ooren. Eenmaal op zeeklei in Zuid-Beveland gevonden.............A. deltoïdeum Bab.

±90

-ocr page 203-

GROEP 2.

CHORIPETALEK

BLOEMEN MET LOSBLADIGE BLOEMKROON. FAMILIE 46-95.

-ocr page 204-

5

XLVI. Fam. Nymphaeaceën. xm.

1 Kelk 4-bladig, groen, korter dan de bloemkroon. Bloembladen n bladachtig, zonder honiggroefje. Meeldraden aan den voet met

het vruchtbeginsel vergroeid.....Nymphaéa 122.

Kelk 5-bladig, geel, langer dan de bloemkroon. Bloembladen vlee-zig verdikt, aan de rugzijde van een honiggroefje voorzien. j Meeldraden vrij...........Nuphar £3S.

1. Nymphaéa L.

1 Bladen drijvend, rond, met hartvormigen voet, gaafrandig. Bladstelen rond, evenals de bloemsteel buisvormig (met 4 groote luchtholten). Bloemen groot (circa 0,10 in middellijn), iets welriekend. Stempelstralen 10-24. Bloemkroon wit. 2|.. Algemeen in vijvers en slooten......\\V i 11 e p 1 o m p. If. alba L.

2. Nuphar Sm.

1 Bladen drijvend, eirond, hartvormig ingesneden, gaafrandig. Bladstelen driekantig, evenals de bloemstelen fijn buisvormig. Stempel-sohijf gaafrandig, 10-20-stralig, met bij den rand verdwijnende stralen. Bloemen 0,03-0,04 in middellijn, onaangenaam riekend. Bloemkroon dooiergeel. 2J-. Juni—-Augs. Zeer algemeen in vijvers en slooten.......Gele plomp. N. lutenm Sm.

XLV1I. Fam. Ranunculaceën. xm.

1 Bloemen regelmatig, ongespoord...........2

Bloemen onregelmatig, gespoord...........15

2 Vruchtbeginsels 2-meer...............4

Vruchtbeginsel 1. Kelk en kroon 4-bladig, afvallend. Vrucht een bes. Bladen 3-tallig..........Actaóa ±31.

3 Meeldraden 5. Kelk en bloemkroon D-bladig. Bloembodem later cylindrieoh verlengd. Klein plantje met lijnvormige bladen.

Myosurus 1SS.

Meeldraden talrijk................4

4 Bloemkroon ontbrekend. Kelk bloemkroonachtig gekleurd . . 5

-ocr page 205-

Ranunoulaoeën.

Bloemkroonbladen voorhanden............9

5 Bladen tegenoverstaand of verspreid..........6

Bladen wortelstandig of ontbrekend. Onder de bloem een meest 3-bladig, kransstandig omwindsel. Ieder dier omwindselbladen is gedeeld. In het voorjaar bloeiend...........8

6 Bladen tegenoverstaand, enkel- of dubbel gevind. Kelk 4-5-bladig,

wit of blauw tot purper.......Clematis JL

Bladen verspreid.................7

7 Bladen gevind. Kelk 4-5-bladig, korter dan de meeldraden, geelachtig ........, . . . . Thalictrum

Bladen enkelvoudig, ongedeeld. Kelk 5-8-bladig, langer dan de meeldraden, dooiergeel.........Caltha dl/19.

8 Bladen van het omwindsel, zittend, handvormig veeldeelig, aan den voet soheedevormend, sterk behaard. Kelk violet of wit.

Pulsatilla

Bladen van het omwindsel gesteeld, van denzelfden vorm als de vaak ontbrekende wortelbladen. Kelk wit of geel.

Anemone 13S.

9 Kelk kleiner dan de bloemkroon...........10

Kelk grooter dan de bloemkroon, bloemkroonachtig gekleurd. Bloemkroonbladen honigbakvormig..........13

10 Bloemkroonbladen van binnen aan den voet met een honiggroefje,

geel of wit...................11

Bloerakroonbladen zonder honiggroefje........12

11 Kelk 5-bladig, afvallend. Bloemkroonbladen meest 5. Honiggroefje naakt of door een schubbetje bedekt. Vruchtjes eenzadig, gespitst, of gesnaveld. Land- of waterplant. Ranunculus 127. Kelk meest 3-bladig. Kroonbladen 8-12. Landplant.

F i c a r i a ±39.

12 Bloemen rood of geel. Kelkbladen kruidachtig, afvallend. Vrucht

beginsels talrijk............Adónis S\'i.i

Bloemen rood, zeldzamer wit, zeer groot. Kelkbladen lederaoh tig, ongelijk, bljjvend. Vruchtbeginsels 3 —5 . Paeónia HU

13 Bloemen geel. Kelkbladen uitgespreid, 5—8. afvallend. Bloem kroonbladen buisvormig, ongelijk, 2-lippig, lang genageld. Vrucht

jes 5—6, lang gesteeld........\'Eranthis M39.

Bloemen wit, groen of blauwachtig. Kelk (4-)5-bladig , . . 14

14 Kelkbladen blijvend, wit of groen. Bloemkroonbladen buisvormig, met 2-lippigen mond. Vruchtbeginsels 3—10, aan den voet iets vergroeid............Helléborus 130.

£93

-ocr page 206-

Rauunoulaoeën.

Kelkbladen blauw of blauwachtig wit. Vruchtbeginsels 3—10 geheel of tot het midden vergroeid . . . . N i g é 11 a JL30.

■15 Bloemen regelmatig. Kroonbladen trechtervormig, gespoord. Kelk 5-bladig, vlak, eirond, gekleurd . . . . Aquilógia ±30. Bloemen onregelmatig...............16

16 Het bovenste kelkblad gespoord, 1 — 2 gespoorde kroonbladen

insluitend............Delphinium J30.

Het bovenste kelkblad helmachtig gewelfd, 2 langgesteelde (lang genagelde\'», kapvormige, gespoordo kroonbladen (honigieservoirs) insluitend.............Aooni\'tum ±30.

1. Clématis L.

1 Bladen enkel- of dubbel gevind...........2

Bladen enkelvoudig, ongedeeld, eirond of eirond-lancetvormig, gaafrandig, van onderen en aan den rand donzig behaard. Stengel rechtopstaand. Bloemen eindstandig, langgesteeld, knikkend, groot. Kelkbladen buiten aan den rand witviltig, violetblauw. Stijl verlengd, gebaard. 0,50-0,80. 2^.. Juni, Juli. Sierplant in tuinen ........f Cl. integrifólia L.

2 Stengel klimmend, heesterachtig...........3

Stengel rechtopstaand, kruidachtig. Bladen enkel gevind. Bloemen in pluim-vormige bijschermen. Kelkbladen van buiten met zachtharigen rand, wit. Stijl der vruchtjes verlengd en gebaard. 0,50-1,25. quot;Z].. Juni, Juli. Sierplant.

t Cl. recta L.

3 Bloemen in bijschermen, rechtopstaand. Kelkbladen aan weerszijden viltig, wit. Stijl der rijpe vruchtjes verlengd, gebaard. Bladen enkel gevind. 1.50-5,00. 1). Juni—Augs. In heggen, tus-schen kreupelhout vrij algemeen. Ook wel gekweekt.

H e g g e C 1 e m a t i s. Cl. Vitólba L.

Bloemen alleenstaand, langgesteeld, knikkend, groot. Kelkbladen dunviltig, van boven kaal, blauw tot purper. Stiil der vruchtjes niet verlengd en gebaard. Bladen enkel- tot dubbel samengesteld. 2,00-3,00. t». Juli, Augs. Als klimplant gekweekt, soms verwilderd .......t Cl. viticélla L.

2. Thalietrum Trn.

1 Bloemen met de meeldraden overhangend, min of meer verspreid.

Bloeiwljze pyramidaal of eirond, pluimvormig......2

Bloemen met de meeldraden rechtopstaand, dicht bijeen. Bloei-wijze een schermvormige tros............3

2 Stengel gestreept, vaak blauwachtig ■berijpt, aan den voet bladloos of bebladerd. Blaadjes rond, met iets hartvormigen voet of wigvormig-omgekeerd-eirond. Oortjes der bladscheeden kort, afgerond. Helmbokjes lang gespitst. Vruchten 8—lO-ribbig. Zeer veranderlijke plant. 0,20-1,20. 24.- Juni—Augs. Menigvuldig in de duinen.........Kleine Th. Th. miuus L.

424

-ocr page 207-

Ranunculaoeen.

Stengel geheel bebladerd, gegroefd. Oortjes der onderste bladea aangedrukt. Pluim smal met scliuins afstaande takken. Vruchtjes lO-ribbig-, langwerpig, naar boven «maller wordend. Helmknoppen spits. 0,30-0,80. 24.. Juni, Juli. Vrij zeldzaam in de duinen en op drogen grasgrond........Th, flexuósum Bernh.

Een variëteit met langer onderaardsche nitloopers en aan de binnenzijde gezwollen vruchtjes, welke zeldzaam voorkomt, is de

Bosch Th. Th. sylvaticum Koch. 3 Bladen bleekgroen. Blaadjes wigvormig-omgekeerd-eirond of wigvormig langwerpig, 3-8pletig. van onderen grasgroen. Vruchtjes rond-eirond. Wortelstok. 0,40-0,80. 2J-. Juni, Juli. Menigvuldig op veengronden . . . . Gele water ruit. Th. flavum L.

Blaadjes omgekeerd-eirond, meest 3-spletig, aan de onderzijde zeegroen, soms rood geaderd. Vruchtjes aan weerszijden spits, kleiner dan hij de vorige. Wortel vezelig. Ij.. Misschien niet voorkomend.

Morison\'s Th. Th. Morisonii\'Gm.

3. Pulsatilla Trn.

1 Wortelbladen dubbel gevind met vindeelige blaadjes en smal lijnvormige slippen. Kelkbladen van buiten evenals het omwindsel en de stengel dicht behaard. Bloemen rechtopstaand. Kelkbladen aan den top recht, dubbel zoo lang als de meeldraden,, lichtviolet. 0,05-0,20, later 0,30. H-. Maart —Mei. Vrij zeldzaam op open zonnigen zand- en heidegrond. (Anemone Pulsatilla L.)

\\V 11 d e m a n s k r u i d. P. vulgaris Mill.

4. Anemóne Trn. Anemoon.

1 Bloemen wit, blauw of paarsch...........\'2

Meest 5 gele kelkbladen, van buiten evenals de bloemsteel be-hanrd. ümwindselbladen vele malen langer dan hun steel. Blaadjes knal. Bloemen vaak 2 bijeen. 0,15-0,25. 2J.. April, Mei. In bosschen........G e 1 e A. A. ranniicnloides L.

2 Bloemen wit, van buiten vaak roodachtig, zelden purpeu, meest C-bladig, kaal. ümwindselbladen dubbel zoo lang als hun steel. Blaadjes en bloemsteel behaard. Bloemen meest alleenstaand. Wortelstok lang, kruipend. 0,10-0,25. 2|-. Maart—Mei. In bosschen.

Bosch A. A,. nemorósa L.

Wortelstok kort. Bloeiende plant met wortelbladen. Waarschijnlijk vroeger als sierplant, nu nog op een paar plaatsen in groote hoeveelheid verwilderd. Afkomstig uit Z. Europa. 2|.. April, Mei. Italia.ansche A. A. appenma L.

12S

5. Adónis Dill. Adonis.

2

1 Bloemkroonbladen 6^8. Vruchtjes kaal

-ocr page 208-

Ranunculaceën.

BloomVroonbladon 12—16, langwerpig, uitgespreid, glanzig, lichtgeel, groot. Kelk zacht behaard. Vruchtjes behaard. Stijl haakvormig gekromd. 0,15-0,45. 7\\.. April—Juni. Alleen in een bosch bij Deventer gevonden.

V o o r j a a r s A. A. vernalis L.

2 Kelk kaal. Bloemkroonbladen omgekeerd-eirond..........3

Kelk ruw behaard. Bloemkroonbladen langwerpig, scharlakenrood, soms aan den voet zwart gevlekt. Kelk tegen de bloemkroon gedrukt. Vruchtjes aan den bovenkant met een ronden knobbel. Stijl aan den top zwart. 0,25-0,50. 0. Juni, Juli. Sierplant.....Kooltje vuur. fA. fiammeus Jacq.

3 Kelk van de halfbolvormig samenneigende bloemkroonbladen afstaand. Vruchtjes zonder tanden, aai) den top in den rechten stijl overgaand. Bloemkroonbladen bloedrood, aan den voet met een zwarte vlek. 0,15-0.30. ©. Juni—Septr. Sierplant uit Z. Europa. Nujaars A. f A. auctumnalis L. Kelk tegen de uitgespreide kroonbladen aangedrukt. Vruchtjes beneden met een spitsen tand, van boven met een spitsen knobbel. Bloemkroonbladen scharlakenrood, met of zonder zwarte vlek, zelden lichtgeel, aan den voet donkerbruin gevlekt. 0,25-0,50. ©. Mei, Juni. Alleen in een .korenveld bij Weurt gevonden...........Zomer A. A. aestivalis L.

6. Myosürus Dill.

i Bladen wortelstandig, smal-lijnvormig, korter dan de eenbloemige stengel. Bloemkroon klein, geelaohtig-groen, 0,03-0,10. 0. Mei, Juni, Vrij algemeen op vochtige akkers, meest tusschen koren.

Kleinste Muizestaart. M. inlnimns L. 7. Ranünotütis L. Ranonkel.

1 Bloemkroon t;eel. Landplanten meest.........9

Waterplanten. Kroonbladen wit, meest met gelen nagel. Honig-groefjes onbedekt. (Batrachium D. C.).........2

2 Stengel kruipend. Bladen alle niervormig, stomp, 3- of o-lobbig. Kroonbladen weinig langer dan de kelk. Vruchtjes kaal, 0,07-0,80 2f, Mei—Augs. In heipoelen. (B. hederacéus E. Mey.)

Klimopbladige water R. K, hederacéus L. Stengel rechtopgaand of drijvend. Ondergedoken bladen borstel-vormig veeldeelig.................3

3 Bloemkroonbladen geheel wit, zonder gelen nagel. Drijvende bladen niet diep ingesneden. 2|-. Mel—Augs. In zoet water.

Witbloemige W. R hololeucos tike. Bloemkroonbladen mei gelen nagel..........4

4 Meeldraden langer dan de kogel van stampers. Slippen der

ondergedoken bladen uitgespreid...........5

Meeldraden korter dan de kogel van stampers......8

5 Be drijvende bladen zijn diep ingesneden of samengesteld en de slippen of blaadjes wigvormig, dus met scherp toeloopenden voet. Bloemen klein, 2j-, Mei—Augs. Zilte en brakke wateren.

P e t i v e r \'s W. K. Petéveri Kocli.

±36

-ocr page 209-

Ranunculaceën.

De diyvende bladen zijn meest gelobd of gespleten, of zij zijn verder ingesneden, maar dan de slippen of blaadjes metafgeron-den voet of er zijn alleen ondergedoken bladen......6

6 Ondergedoken bladen met slappe, naar alle zijden afstaande, buiten het water mee^t pensc eivormig samenvallende slippen. 7 Ondergedoken bladen met korte, stijve (ook buiten liet water) tot een cirkelvormige vlakte uitgebreide slippen. Drijvende ontbrekend. Bloemen langgesteeld. Vruchtjes stijf behaard. 0,30-1,00. 2j.. Juni—Augs. Zoet water. (B. divaricatum Wimm.).

Wijdslippige W. K dirariedtns Schrk.

7 Bloemen groot. Meeldraden talrijk, meer dan 20. Bladen gesteeld, langer dan de stengelleden, de drijvende 3- of 5-lobbig, meest met hartvormigen voet. 0,05-1,50. 2j.. Mei—Augs. Zoet water. (B. aquatile E. Mey., B. heterophyllum VVigg.). Vele variëteiten.

Ongelijkbladige W. K. aqudtilis L. Bloemen klein. Meeldraden 8—12. Bladen kort gesteeld of zittend, korter dan de stengelleden, alle borstelvormig, veeldeelig. Bloemkroon meest groenachtig wit. 0,15-1,00. 2)-. Mei—Augs. Zoet water. (B. trichophyllum Chaix.).

Haarbladige W. R. paucistamineus Tansch.

8 Ondergedoken bladen met naar allo zijden uitgespreide slippen, de drijvende 3-deelig, met waaiervormig ingesneden 3—4-taudige slippen. Bloembodem kort behaard. 0,30-1 00. 2).. Mei—Juli. Zilte en brakke wateren . . . B aud o t\'s W. R. Bandótii Godr. Ondergedoken bladen met verlengde, evenwijdig loopende, vlakke slippen, de drijvende van denzelfden vorm of waaiervormig, 2— 3-deelig, met omgekeerd ei- of wigvormige slippen. Bloembodem kaal. 1,00-5,00. 2^.. Juni—Augs. Stroomend water. (B. fluitans Wimm.).......V 1 o 11 e n de VV. R. fluitans Lmk.

9 Honiggroefjes met een schubbetje bedekt. Vruchtjes in bolvormige hoofdjes................\'. . 10

Honiggroefjes zonder schub. Vruchtjes in langwerpige, boven de meeldraden uitstekende hoofdjes. Stengel hol, even als de bladen kaal, alleen van boven iets behaard. Onderste bladen 3-deelig, de bovenste 3-tallig met langwerpige blaadjes. Kelk teruggeslagen. Vruchtjes talrijk, klein, rimpelig, met een puntje. Bloemkroon lichtgeel, klein. 0,15-0,60. ® en ®®. Mei—Octr. Menigvuldig langs slooten. Vergiftig!

Blaartrekkende boterbloem. R. sceleratns L.

10 Bladen alle ongedeeld..............11

127

-ocr page 210-

Ranunculaceën.

Bladen gedeeld of gespleten............1-2

11 Stengel opstjjgend of met rechte leden liggend en wortelend. Onderste bladen elliptisch^ de bovenste lancetvormig tot lijn-lan-cetvorraig. Toppen der vruchtjes recht. Bloemkroon lichtgeel. 0.15-0,45. 2J.. Juni—Octr. Menigvuldig in zand- en kleistreken of bij stilstaande wateren . . . . Egelgras. R. flanuuula L. Stengel rechtopstaand. Bladen lijn-lancetvormig. toegespitst. Vruchtjes met een breeden, sikkelvormig gekromden snavel. Bloemkroon goudgeel, groot (tot 0,02 in middellijn). 0,60-1,50. 2J-. Juni—Augs. Vrij algemeen. Vindplaatsen als de vorige.

E g e 1 k o 1 e n. R. Lingna L. 1\'2 Vruchtjes glad, zelden met kleine knobbels. Bloemkroon goud-

of dooiergeel..................13

Vruchtjes meest stekelig, 4-8. Kelk los aanliggend .... 18

13 Bloemstelen rond................14

Bloemstelen gegroefd...............15

14 Wortelbladen ten deele niervormig, ongedeeld, de bovenste bladen handvormig gedeeld, met Ijjn-lancetvormige of lijnvormige slippen. Vruchtjes zachtharig, met haakvonnig gebogen snavel. Bloemkroon goudgeel, vaak ten deele weinig ontwikkeld. 0,15-0,45. 2J-. April, Mei. Vrij menigvuldig tusschen gras en op zan-

digen.bosohgrond......Gulden B. R. auricomus L.

Wortelbladen alle handvormig gedeeld (of gespleten). Vruchtjes kaal. Stengel, bladstelen en bladen aangedrukt behaard. Bovenste bladen 3-deelig, met lijn-lanoetvormige slippen. Snavel der vruchtjes kort, recht. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,80. 2|-. Mei—Septr. Menigvuldig in weilanden en langs grazige wegen.

Scherpe B. R. acer L.

15 Keik tegen de bloemkroon aangedrukt of los aanliggend . . 16 Kelk teruggeslagen................17

16 Geen kruipende uitloopers. Stengel rechtopgaand. Onderste bladen handvormig gedeeld, bladslippen 3-5-deelig, met lijn- of lijn-lan-cetvormige slipjes. Snavel der vruchtjes kort, gekromd. Bloemkroon goudgeel, vaak meer dan 5-bladig. 0,30-0,80. 2f, Mei, Juni. Zeldzaam, op rivierklei. Veelbloemige B R. polyduthemosL. Kruipende uitloopers. Bladen 3-tallig, de onderste met gesteelde, 3-deelige, de bovenste met langwerpige, ongedeelde blaadjes. Snavel der vruchtjes kort, recht. Bloemkroon goudgeel. 0;30-0/i5. 2J., Mei—Juli. Menigvuldig in weilanden en langs grazige wegen.

Kruipende B. R, répeus L-

±28

-ocr page 211-

Ranunoulaceen.

17 Stengel aan den voet knolvormig verdikt, van onderen evenals de bladstelen afstaand-, van boven aanliggend behaard. Vruchtjes met gekromden snavel, glad. Bloemkroon goudgeel. 0,10-0,30. 2|-. MpI, Juni. Vrij menigvuldig op zandgrond.

Knol dragende H. R. bnlbósns L. Stengel aan den voet niet verdikt, evenals de bladen en bladstelen afstaand behaard, Vruchtjes met rechten snavel, vaak met knobbeltjes aan den rand. Bloemkroon goudgeel. 0,10-0,40. ®® of i|_. Mei —Augs. Vrij zeldzaam, op zeeklei en kalkhoudende akkers. (R. philonótis Ehrh.) . . . Behaarde B. R. sardous Crtz.

18 Vruchtjes groot met langen, iets gekromden snavel, aim quot;weerszijden met sterke stekels bezet. Bloemstelen rond. Onderste bladen 3-deelig, de bovenste 3-talHg, met 3-spletige of ongedeelde blaadjes. Bloemkroon bleekgeel, klein. 0,25-0,60. ® en ®0, Mei—Juli. Vrij menigvuldig tusschen het koren. Akker B. R. arvénsis L. Vruchtjes aan quot;beide zijden met fijne stekels bezet. Bloemstelen gegroefd. De onderste bladen rond of niervormig, 5-lobbig, de bovenste 3-spletig. 0. Mei— Juli. Een enkele maal op akkers bij Utrecht gevonden . R. muricatus L. Als tuinsierplant moet nog R. asiaticus L. genoemd worden. Stengel en bladen diclit behaard. Onderste blaadjes meest 3-tallig, met wigvormig-rond-aclitige, van voren ongelijk gezaagde blaadjes, de bovenste meest dubbel 3-tallig. Bloemkroori groot, geel ol f wit, meurt echter rood en gevuld. 0,10-0,30. 21.. Mei, Juni. Uit Z.-Europa afkomstig.

8. Picaria Dill.

1 Wortelvezels knolvormig verdikt. Stengel liggend, in de onderste bladoksels met knolletjes, bladen glanzig, rond-hartvorniig, gekarteld, de bovenste hoekig. Bloemkroonbladen langwerpig, goudgeel. 0,08-0,-24. 21.. April, Mei. Een der meest algemeene planten tusschen het gras. (Ranunculus Ficaria L.)

Speenkruid. F. ranuuculóïdes Moench.

9. Caltlia L,

1 Stengel opstjjgend, naar boven vertakt. Bladen donkergroeh, glanzig, hart eivormig tot niervormig, gekarteld, de onderste gesteeid, de bovenste bijna zittend. Bloemen groot. Kelk dooiergeel. 0.15-0,30. H-. April, Mei. Algemeen in moerassige weilanden, langs slooten.

Kleine p 1 o m p. C- palüstris L-10. Er an this Salisb

1 Wortelstok knolvormig. Stengel 1-bloemig. Bladen Janggesteeld, hartvormig, 5-7-deelig met lijnvormige slippen. Kelkbladen langwerpig geel, 0,ü8-0,10. 2|.. febr., Maart. Zeldzaam in bosschen, soms ook intuinen. V\\ in te rl ent e b 1 oem. E- lilémalis Salisb-

9

199

-ocr page 212-

±30 Hanunculaceëu.

11. Helléborus Adams.

i Stengel alleen aan den voet der takken en bloemstelen bebla-derd. Blaadjes der wortelbladen breed lanoetvormig met vooruitspringende nerven. Kelkbladen tamelijk vlak, groenachtig. 0,20-0,40. 2j-. Maart, April. Zeldzaam. Vergiftig!

Groen Nieskruid. H. viridis L. ia. Nigélla Tril.

1 Bloemen zonder omwindsel. Stengel bijna kaal. KelkljkuU-n toegespitst, niet langen nagel, wit, van voren Mauwaclitig, van onderen groen gestreept. Doos-vrncliten tot liet midden vergroeid. 0,10-0,30. 0. Juli —Septr. Alleen hij Maastriclit tusschen liet koren gevonden. A k k e mi ig e 11 e. N. arvénsis L. Bloemen omgeven door een veeldeelig omwindsel. Kelkbladen toegespitst, met korten nagel, liclitblauw met groenen top en aan de onderzijde groene nerven. Doosvruchten tot den top vergroeid. 0,15-0,30. ®. Juni —Augs. Sierplant uit Z.-Europa. . Juffertje in het groen. N. damascéna L.

13. Aquilégia Trn.

1 Stengel rechtopstaand. Üuderste bladen dubbel 3-tallig, de middelste 3-tallig, de bovenste 3-deelig. Sporen der kroonbladen langer dan de plaat, aan den top haakvormig gekromd. Meeldraden boven de kroonbladen uitstekend. Kelk en bloemkroon violet, zelden rose. 0,40-0,80. 24.. Mei, Juni. Vrij zeldzaam in bossohen, vaak in tuinen gekweekt. Cr e vv o n e a k e 1 e i. A. vulgaris L.

14. DelpMnium L. Ridderspoor.

1 Tros armbloemig. Bloemstelen draadvormig, langer dan liet schutblad, Vruchtjes kaal, plotseling in een langen stijl overgaand. Kelk donkerblauw, zelden rose of wit. 0,15-0,30. ®. Niet zeldzaam tusschen het koren.....VV i 1 d e R. ï). Coithólida L.

Tros veelblocmig. Bloemstelen kort, dik, even hing als of korter dan liet scliutblad. Vruchtjes beliaard, langzaam in den vrij langen stijl overgaand. Kelk blauw, rozerood of wit. 0,30-0,80. 0. Juni—Augs. Sierplant uit Z.-Europa.

-}- D. Ajacis L.

15. Aconitum Trn. Monnikskap.

1 Bloemen blauw-violet. Bovenste kroonbladen op den gekromden nagel horizontaal knikkend, met iets gekromde spoor. Tros dicht. Bloemstelen rechtopstaand. 0,60-1,50 2J-. Juni—Augs. Meest gekweekt, zelden verwilderd (bij Dalfsen). Vergiftig!

Echte M. f A. Sapéllus L. Bloemen geel. Bloemstelen afstaand. Bovenst kelkblad (helm) omstreeks 3 maal zoo lang als breed. Bovenste kroonbladen op een rechten nagel vertikaal staand, met draadvormige ingerolde spoor. 0,50-1,25. 2f. Juni-Augs. Meest gekweekt, zelden verwilderd (in Limburg). Vergiftig! . . . G e 1 e M. f A Lycóctonum L.

-ocr page 213-

Magnolia eet n.

16. Actaéa L.

1 Stengel vertakt. Bladen groot, 3-tallig, met enkel of dubbel gevinde blaadjes. Bloemen klein, in eironde trossen. Kroonbladen even lang als de meeldraden Kelk en bloemkroon geelachtig wit. Bes zwart. 0,30-0,60. quot;Zj.. -Mei, Juni. Alleen in bosschen in Limburg.....V a r d r a g e|n d e A. A. spicata L.

17. Paéonia Trn. Pioenroos.

1 Stengel kruidachtig. Wortelvezels tot gesteelde, op sómmige plaatsen dunnere knollen aangezwollen. Bladen dubbel 3-tallig met 3-spletige öf3-deelige middelblaadjes. Vruchtjes 2—3. Bloemen enkel of gevuld. Bloemkroon purper. 0,30-1,00. 21-. Mei, Juni. Sierplant uit Z. O.-Europa . . 7 P. officinalis L. Stengel houtig. Blaadjes der stengelbladen langwerpig-eirond, van onderen grijsgroen, het middelste 3-lobbig tot 3-.spletig. Vruchtjes 5, op een bekervormig verwijde schijf ingevoegd. Bloemen meest gevuld. Bloemkroon rozerood, aan den voet donkerder. 0,80-1,50, tj. Mei, Juni. Sierplant uit China. (P. Moutan Sims.).............t P. arboréa Donn.

XLYIIL Fam. fiiagnoliaceën.

1 Bloemkroon 6-meerbladig. Helmknoppen naar binnen of ter zijde openspringend. Stampers om een eironden of langwerpigen drager gerangschikt. Doosvrucht iets houtig, openspringend. Bladen ongedeeld, gaafrandig.

Magnolia \'JLSjL.

Bloemkroon 6-bladig, klokvormig. Helmknoppen naar buiten openspringend. Stampers om een verlengden drager gerangschikt. Vrucht niet openspringend.

Bladen gelobd.............Liriodéndron 1.SJL.

1. Magnolia L. xm.

1 Bloemkroonbladen wit . ..........2

Bloemkroonbladen van buiten purper, van binnen wit. Bloemen bijna tulpachtig, reukeloos. Bladen breed elliptisch tot eirond of omgekeerd-eirond, toegespitst, meest ook later nog aan de onderzijde behaard, tegelijk met de bloemen verschijnend. 2,5Ü-3,U0. t). Sierstruik uit Japan (M. purpurea Cart.)

t M. obovata Thunbg.

2 Bloemen groot. Kelk teruggeslagen. Bloemkroonbladen 9, smal langwerpig. Bladen omgekeerd-eirond-lancetvormig of lancetvormig, aan weerszijden, ten minste later, geheel kaal, aan de einden der takken schermachtig uitgespreid. 6,00-9,00. Ij. Sierboom uit N.-Amerika. (M. Umbrella Lmk.)

t M. tripétala L.

Bloemen omstreeks half zoo groot. Kelk niet teruggeslagen. Bloemkroonbladen 6 9, langwerpig. Bladen elliptisch, toegespitst, van onderen zacht, behaard. 10,00-15,00. Ij. Juni. Sierboom uit Noord-Amerika.

t M. acuminata L.

2. Liriodéndron L. xm.

1 Bladen langgesteeld, afgeknot 4-lobbig, bijna driehoekig, kaal. Bloemen groot, tulpvormig. groenachtig-roodgeel. Kelkbladen teruggeslagen. Meeldraden boven, de stempels uitstekend. 8,00-16,00. Ij. Juni, Juli. Sierboom uit Noord-Amerika

Tulpenboom. t L. tulipi\'fera L.

XLIX. Pam. Serberideën.

1 Bloemkroonbladen aan den voet niet, 2 klieren. Bes \'i-zadig.

Bladen enkelvoudig, ongedeeld.....Bérberis SUS.

Bloemkroonbladen zonder klieren. Bes 3—0-zadig. Bladen gevind.

M a h ó n i a 132.

±31

-ocr page 214-

£32 Papave race ën.

1. Berberis L. vi. i.

1 Bladen omgekeerd-ei rond, gezaagd, met 3-deelige, de steunbladen vervangende stekels aan den voet. Bloemtrossen hangend, langer dan de bladen Bloemkroonbladen niet ingesneden, geel. Stempel zittend. Bes langwerpig, scharlakenrood 1,50-3,00. h. Mei, Juni. Vrij zeldzaam, in de duinen, ook gekweekt als sierplant.

Gewone Berberis. B. Tulgaris L-

Bladen omgekeerd-eiroud-hmgwtirpig, iets gezaagd, de bovenste bijna gaaf-randig. Bloemtrossen meest niet langer dan de bladen. Bloemkroonbladen aan den top ingesneden, geel. 1,50-3,00. i?. Mei, Juni. Sierstruik uit N.Amerika. (B. canadensis Pursh.)....... B. caroliniana Land.

2 Mahónia Nutt. vi. 1.

1 Bladen oneven gevind Blaadjes 5 9, langwerpig eirond tot langwerpig-elliptisch, stekelig getand, van boven glanzig, in de jeugd roodachtig. Bloemen in korte, tot bundels ineengedrongen trossen. Bloemkroon geel. Bes blauwaclitig-zwart, berijpt. 0,50-1,50. 1». Mei, Juni. Sierstruik uit N.-Amerika. (Berberis Aquitolium Pursh.)........7 M. Aquifólium Nutt.

L. Fam. Papaveraceën.

1 Kelk 2-bladig................ .2

Kelk l-bladig, mutsvormig, beneden loslatend. Stempel 4-deelig. Doosvrucht zeer verlengd, lijnvormig, hauwvormig, \'2-kleppig. Melksap bijna geel.......Esohschólzia 2 33.

2 Melksap wit...................3

Melksap geel. Stempel 2-lobbig. Doosvrucht verlengd hauwvormig, 2-kleppig. Kleppen van beneden naar boven loslatend.

Chelidónium 133.

3 Stempel veelstralig. Doosvrucht bol- of knodsvormig, veelhokkig, zich ouder den stempel mot poriën openend . P a p a v er 133. Stempel 2-lobbig. Doosvrucht lang, hau.wormig. 2-kleppig. Kleppen van boven naar beneden loslatend . . . ü 1 a u c i u m 133.

1. Papaver Trn. Klaproos . xin.

1 Doosvrucht met borstels bezet. Meeldraden naar boven verbreed.

Stengel en de vindeelige bladen stijf behaard......2

Doosvrucht kaal............ .... 3

2 Doosvrucht knodsvormig met weinige rechtopstaande borstels bezet. Stempel 4-5-stralig. Bloembladen donker scharlakenrood met zwarten voet. 0,15-0,30 ©. Mei—Juli. Vrij algemeen op zanderig bouwland.........Kuige K. P. Argemóne L.

Doosvrucht kort bolvormig, met afstaande gekromde borstels bezet. Stempel 6—8-stralig. Bloembladen scharlakenrood met zwart gevlekten voet. 0,20-0,40. ©. Mei —Juli. Alleen bij Maastricht gevonden.

Bastaard K. P. hybridum L.

-ocr page 215-

Fumariaceën. 133

Stengel en bladen borstelvormig behaard. Bladen niet stengelom-vattend. Meeldraden nuar boven niet verbreed, priemvormig. 4

Stengel en bladen kaal, blauwgroen. Bovenste bladen stengelomvattend, ongedeeld Bloemstelen met horizontaal afstaande stijve haren bezet. Meeldraden naar hoven verbreed. Doosvrucht bijna bol- of eirond. Stempel veelstralig. Bloemkroon wit, lila of violet. 0,60-1,20 0. Juli, Augs. Veel gekweekt, ook

verwilderd. Uit Klein-Azië.....Slaapbol, f P. sommferum L.

Stengel, bladen en bloemstelen mef horizontaal afstaande borstels bezet. Doosvrucht omgekeerd-eirond met afgeronden voet. Stempel-stralen 8-12, zwartviolet, elkaar ten deele bedekkend. Bloembladen scharlakenrood, aan den voet vaak zwart gevlekt. 0,30-0,80. © . Mei, Juni. Zeer algemeen op bouwland, langs wegen, op ruigten. In tuinen met witgerande, blauwachtige, liclitroode

en gevulde bloemen.....Gemeene K. P. Rhoeiis L.

Stengel en bladen met afstaande, bloemstelen met aanliggende borstels bezet. Doosvrucht langwerpig-knodsvormig, met versmalden voet. Stempelstralen 0-8, bruin, elkaar niet bedekkend. Bloembladen bleeksoharlakenrood. 0,30-0,00. ®. Juni,Juli. Vrij algemeen langs wegen, tusschen hakhout. . Kleine K. P. dubinm L.

2. Glaücium Trn. sur.

Stengel 1) ij rui, kaal. Bladen met diep hartvormig ingesneden voet, bijna cirkelrond. Doosvrucht kaal, ruw door knobbels. Bloemkroon groot, citroengeel. Plant witachtig-grijsgroen. 0,30-0,60. ®®. Juni -Augs. Een enkele maal in de duinen gevonden. (G. lüteuin Scop,)

Gele h o o r n p a i» a v e r, G. flavum Crtz.

3. Chelidónixim Trn. xui.

Stengel vertakt, evenals de bladen weinig behaard. Bladen teer, van onderen blauwgroen, de onderste vindeelig, de bovenste vin-spletig. Bladslippen eirond of rond, gekarteld. Bloemen in schermen. Bloemkroon geel. 0,30-1,\'20. 2). Mei—Octr. Zeer algemeen tusschen kreupelhout, op onbebouwde plaatsen enz.

Stinketde gouwe. Cli. uuijus L.

4. Eschschólzia Cham, et Schld. xm.

Stengel opstijgend, zeer vertakt, kaal. Bladen blauwgroen, gevind-vindeelig, met meest lijnvormige, spitse slippen. Bloemen aan lange gestreepte stelen. Kelk toegespitst. Kroonbladen geel met donker oranjekleurigen voet. 0,30-0,50. ©. Juni—Herfst. Sierplant uit Californië. (E. Douglasii Hook.)

f E. califórnica Lindl.

LI. Fam. Fumariaceën. xvn.

Slechts een der buitenste kroonbladen aan den voet gespoord. 2 De beide buitenste kroonbladen aan den voet met een korte

-ocr page 216-

Fumariaceën.

spoor, de bloemkroon (Jaardoor min of meer hartvormig. Vrucht

een tweekleppige doosvrucht......Dielytra ±3S.

Vrucht langwerpig, ^-kleppig. openspringend, veelzadig. Bladen

3-tallig of dubbel 3-tallig......Corydalis ±34L.

Vrucht bolrond, nootachtig, niet openspringend, l-zadig. Bladen dubbel gevind............F u m a r i a 13-1.

1. Corydalis Vent. H e l m b lo e m.

Stengel aan den voet knolvormig. Bloemkroon purper of wit. \'2 Stengel niet knolvormig. Bloemkroon geelachtig wit of geel. Schut-

bladen getand..................4

Tros veelbloemig, als de vrucht rijp is rechtopstaand. Stengel

meest niet vertakt................3

Tros armbloemig, als de vrucht rijp is, overhangend. Schutbladen gaafrandig, zelden \'2-3-spletig, hoogstens half zoo lang als de doosvrucht. Doosvrucht langwerpig-lancctvormig. Bloemkroon lichtpurper. 0,05-0,15. April, Mei. Zeer zeldzaam. ^C. fabacea Pers.) . . . . Boonachtige H. C. intermedia P. 3L E. Knollen meest hol. Stengel beneden zonder schub. Schutbladen gaafrandig. üloemstealtjes 1 j maal zoo lang als de doosvrucht-Bloemkroon purper of wit. 0/15-0,30. 2|- April, Mei. Zeldzaam. (C. bulbósa Pers.) Holwortelige H. C- cava Sclnv. et K. Knollen niet hol. Stengel beneden met een gootv.irmige schub. Schutbladen hnr.ddeelig. Bloemsteeltjes even lang als de doosvrucht. Bloemkroon purper. 0,10-0,\'2ü. 2J-. April, Mei.\'Vrij algemeen op beschaduwde, zandige plaatsen. (C. digitata Pers.)

V a s tw o r t e 1 i g e H. C- sólida Sm. Wortel vezelig vertakt. Stengel rechtopstaand. Bladen 3 tallig met dubbelgevinde blaadjes zonder ranken. Schutbladen met haarvormigen top, korter dan de bloemsteeltjes. Bloemkroon goudgeel. 0,20-0,30. 2J-. Mei—Septr. Vrij zeldzaam, op steenen wallen.

Gele fl. C. Intéa D. C. Wortel onvertakt. Stengel draadvormig, kruipend en klimmend. Bladstelen in ranken eindigend. Schutbladen toegespitst, langer dan de bloemsteeltjes. Bloemkroon klein, geelachtig-wit. 0,30-1,00. ®. Juni—Septr. Vrij algemeen in beschaduwde zandige streken.

Windende H. C. claviculilta Pers.

2. Fumaria Trn. Duivekervel.

Rijpe vruchten rimpelig of met knobbeltjes. Vrucht afstaand. Tros dichtbloemig................. 2

134

-ocr page 217-

Crueiferen.

Fijpe vruchten glad. Tros jjlbloemig..........amp;

2 Kelkbladen \') bijna cirkelrond, veel breeder dan de voet der bloemkroon. Schutbladen langer dan de bloemstelen. Vruchtjes met afgeronden top. ©. Zeldzaam, tosschen het koren of op bouwland.

Dichtbloemige ü. F. densiflora D. C. Kelkbladen \') eirond-lancetvormig. smaller dan de voet der bloemkroon. Schutbladen korter dan de bloemstelen. Vruchtjes aan den top ingedrukt................3

3 Bladslippen mee-t lancefvormig. Stengel rechtopgaand, regelmatig vertakt. Kroonbladen purper, aan den top donkerrood, bijna zwart. 0,15-0,45. ®. Mei—Herfst. Vrij algemeen tusschen koren

of op bouwland......Gewone D. F. ofiiciluUis L.

Stengel liggend of kronkelend, onregelmatig; vertakt. F3loemen 0,005-0,006 lang. ®. Zeldzaam, tusschen koren of op bouwland.

Middelste D. F. média Loisl-

4 Stengel liggend, vaak klimmend, Vruchtstelen st^rk teruggebogen. Vruchtjes aan den top afgeplat. Bladstelen vnak in ranken uitloopend. Bladslippen langwerpig of eirond. Bloemkroon wit of geelachtig-wit, aan den top zwart-purper, grooter dan bij F. officinalis L. 0,30-0,80. ®. Juni—Septr. Zeldzaam, tusschen het koren of op bouwland . , Rankende D. F. capréolata L. Bloemen paars. Vruchtstelen niet teruggebogen. Vruchtjes naar boven spits toeloopend. Zeer zeldzaam, op muren.

M u u r D. F. nmralis Soutier.

3. Diëlytra D. C.

1 Stengel rechtopstaand. Bladen dubbel 3-tallig. Blaadjes otngekeerd-eirond, 3-spletig, grijsgroen. Bloemen in eind- en olcselstandige trossen, knikkend, groot. Kroonbladen purper, de binnenste wit. 0,50-0,80. T].. Mei, Juni. Sierplant uit Siberië. (Dicentra spectabilis Borkh ) . . . . i1 D. spectabilis D. C.

LIL Fam. Crueiferen. Kru isbloem igen. xv.

1 Vruchtbeginsel vele malen meer lang dan breed. Vruchteen\'hauw. 2 Vruchtbeginsel hoogstens 3 maal xoo lang als breed. Vrucht een hauwtje....................29

2 Bloemkroon wit, roodachtig, lila of violet...... .3

Bloemkroon geel of geelachtig-wit . ,......14

±3S

3 Bovenste bladen enkelvoudig, ongedeeld, gaafrandig of getand. 4 Bovenste bladen vinspletig tot gevind of 3-tallig.....10

1

De kelkbladen moeten bij alle soorten, daar zij gemakkelijk afvallen, aan nog niet volkomen ontwikkelde bloemen gezoelit worden.

-ocr page 218-

£36 Gruciferen.

4 Stengelbladen met hart- of pijlvormigen voet zittend, stengel-

omvattend ...................5

Stengelbladen gesteeld of met versmalden voet zittend ... 6

5 Bladen en stengel ruw behaard, de wortelstandige bladen in een roset. Hauwen rechtop- of afstaand. Bloemkroon wit.

A ra b i s lAl.

Bladen alle kaal, of alleen de wortelbladen ruw behaard. Bloemkroon geelachtig-wit. Hauwen tegen de as aangedrukt.

T u r r i t i s ±411.

6 Stempel uit 2 aan elkaar liggende plaatjes gevormd. Stengelbladen

zittend of kortgesteeld...............7

Stempel enkelvoudig, stomp of iets ingesneden. Bloemkroon wit. 8

7 Plaatjes van den stengel op den rug verdikt. Bladen grijs.

M a 11 h i o 1 a 139.

Plaatjes van den stempel vlak. Bladen groen. Hésperis 112.

8 Bladen met hartvormigen voet. Hauwen rondaohtig-vierkant. Plant gewreven, naar knoflook riekend . . Al li ar ia 1-13. Bladen zonder hartvormigen voet...........9

9 Stengelbladen zittend. Hauwen rolrond. Kleppen sterk 3-nervig.

Sisymbrium (ïhalianum) 11:3. Stengelbladen kortgesteeld. Hauwen meest samengedrukt. Kleppen 1-nervig.............A r a b i s 111.

10 Hauwen openspringend. Bladen gevind........11

Hauwen niet openspringend, \'2-ledig of niet geleed .... 13

11 Bloemen in de bladoksels, wit of iets geel, hauw bijna zittend,

rolrond. Stengel liggend.........B r a y a 113.

Bloemen in eindelingsche trossen...........12

12 Hauwen kort. Zaden in ieder hokje \'2-rijig. Helmknoppen geel. Bloemkroon wit . . . N a s t u r t i u m (o f f i c i n a 1 e) S SO Hauwen lang. Zaden in ieder hokje 1-rijig. Helmknoppen geel of rood. Bloemkroon wit tot lila . . . Cardamine 11.3.

13 Bladen kaal, vleezig, vindeelig. Hauw 2-ledig, het bovenste lid

zwaardvormig. Zeestrandplant.......Cakile ISO.

Bladen ruw behaard, liervormig. Hauw 2-ledig of niet geleed, (iekweekt en verwilderd.......R a p h a n u s 1S1.

14 Alle bladen ongedeeld, gaafrandig tot bochtig getand ... 15

Alleen de bovenste bladen ongedeeld.........19

Bladen alle vinspletig tot gevind...........24

15 Bladen met pijlvormigen voet stengelomvattend, de onderste bochtig getand. Bloemkroon geelachtig-wit. Hauwen tegen de as

-ocr page 219-

———

Criioiferen £37quot;

aangedrukt ............T u r r i t i s IjLl.

Stengel bladen met versmalden voei..........16

16 Stempel diep 2-lobbig, met teruggebogen lobben. Hauwen vierkant. Bladen lancetvormig, meest gaafrandig.

CheirdnthuB HO. Stempel niet \'2-lobbig...............17

17 Hauwen vierkant, ongesnaveld. Kleppen 1-nervig. bladen lang-

werpig-lancet- tot lijnvormig.....Erysimum H4L,

Hauwen langgesnaveld.......................18

18 Hauwen rolrond. Kleppen met 3 sterke, rechte nerven. Kelk horizontaal afstaand. Bladen eirond tot langwerpig, de onderste

bjjna liervormig-vinspletig........Sinapis iJLS.

Hauwen samengedrukt vierkant. Kleppen 1-nervig. bladen bochtig-getand tot vinspletig.......Biplotaxis f-15.

19 Stengelbladen zittend, met hart- of pijlvormigen voet stengel-

omvattend ........ . .........20

Stengelbladen gesteeld ot\' althans met versmalden voet, niet stengelomvattend.................\'21

20 Stengelbladen met pijlvormigen voet, grasgroen. Hauwen kort

gesnaveld . . . .............Barb area HO.

Stengel bladen met hartvormigeu voet, blauwgroen. Hauwen langgesiiaveld...........Brassica t4L4L.

21 Onderste bladen liervormig, met grooten eindslip.....22

Onderste bladen niet liervormig, bochtig-getand tot vinspletig. Hauwen samengedrukt-vierkant. Zaden in ieder hokje 2-rijig.

Üiplo taxis 14LS.

22 Hauwen niet geleed ...............23

Hauwen overdwars ingesnoerd, geleed, langwerpig, veelstrepig. Kelk rechtopstaand. Bladen stijf behaard.

Raphanfstrum ISO.

23 Kleppen der hauw met slechts 1 sterke nerf. Stengel kaal of

iets behaard............Brassica 1LJLA.

Kleppen der hauw met 3 sterke, rechte nerven. Kelk horizontaal afstaand. Stengel kort borstelvormig behaard. Sinapis f f«».

24 Stengel en bladen kaal of bijna kaal .........25

Stengel, ten minste beneden, evenals de bladen behaard of borstelig .....................27

25 Zaden in ieder hokje in 2 rijen...........26

Zaden in ieder hokje l-rijig. Hauwen afgerond vierkant, gesnaveld. Kleppen 1-nervig. Bladen gevind . . Barbaréa HO.

-

-ocr page 220-

Cruciferen.

56 Vruchten rolrond, elliptisch tot lijnvormig, ongeanaveld. Kleppen

zonder nerven..........Nasturtium -ISO.

Hauwen saamgodrukt vierkant, lijnvormig, gesnaveld. Kléppen 1-nervig. Rladen vinspletig tot vindeelig. Diplót axis ±4.5.

\'27 Tros beneden bebladerd Hauwen saamgedrukt vierkant, gesnaveld. Bladen vindeelig, de onderste gevind.

Kruoastrum 13.\'t Tros niet bebladerd. Hauwen rolrond.........2S

28 Stengel en bladen kort of ruw behaard. Bladen vindeelig of \'2—S-voudig gevind. Hauwen niet of kort gesnaveld.

Sisymbrium ff.i Stengel, althans beneden, evenals de bladen borstelig. Rladen vinspletig tot gevind. Hauwen gesnaveld . . Si nap is \'145.

29 Bloemkroon wit, roodachtig, lila of violet.......30

Bloemkroon geel, soms tot wit verbleekend.......42

30 Bloembladen gespleten...............31

Bloembladen niet gespleten.......... . . 32

31 Bladen over den geheelen stengel verdeeld. Meeldraden roet tand-

vortr.ig aanhangsel aan den voet.....Bertóroa JLMG.

Bladen in een wortelroset. Meeldraden zonder aanhangsel.

ü r a b a (v e r n a) \'14,0.

32 Bloembladen ongelijk, de buitenste grooter.......33

Bloembladen alle gelijk, soms iets ingesneden ... . . 34

33 Bladen over den geheelen stengel verdeeld. Stengel vertakt. Meeldraden zonder aanhangsel. Hauwtje eenzadig Ibéris IIS. Bladen alle of tot op 1-2 na in een wortelroset. Stengel onvertakt. Ue langere meeldraden aan den voet met een vliezig aanhangsel. Hokjes der hauwtjes 2-zadig . . Teesdalia -L4S.

34 Bovenste bladen hart- of pijlvormig-stengelomvatfend ... 35 Bovenste bladen niet stengelomvattend........37

35 Plant onbehaard.................36

Plant min of meer behaard.............40

36 Hauwtjes bijna bolrond, ongevleugeld. Wortelbladen rond, nier-

vormig of eirond, gesteeld......Cochléaria 446.

Hauwtjes min of meer platgedrukt, vooral aan den top gevleugeld Wortelbladen omgekeerd-eirond of langwerpig. Thlaspi

37 Stengel rechtopstaand. Hauwtjes openspringend.....38

Stengel liggend. Bladen vindeelig. Hauwtjes niet openspringend.

Corónopus 449-

13S

-ocr page 221-

Cruciferen.

:f8 Bladen met havtvoiraigen voet, ongedeeld, gesteeld, bebladerd. Hauwtjes zeer groot, vlak. Bloemkroon lila of violet,

L u na r i a 1JLG.

Bladen zonder hartvormigen voet en althans de middelste of onderste vinspletig. Bloemkroon wie..........39

39 Middelste bladen vinspletig. Hauwtjes bijna bolrond.

Armoracia \'l^T.

Middelste en onderste bladen vinspletig tot dubbelsrevind. Hauwtjes vlak.............Lepidium 148.

■40 (lokjes van liet hauwtje eenzadig. Stengelbladen met pijlvor-

migen voet stengelomvattend......Lepidium 1£8.

Hokjes van het hauwtje 2-meerzadig.........

41 Hauwtjes elliptisch, aan den top niet ingesneden. Stengelbladen met hartvormigen voet stengelomvattend.

üraba (muralis) IJtfi. Hauwtjes driehoekig-omgekeerd-hartvormig. Stengelbladen met pijlvormigen voet stengelomvattend. . . . Cap séll a

42 Bovenste bladen met pijlvormigen voet stengelomvattend . . 43 Bovenste bladen niet pijlvormig...........45

43 Hauwtjes openspringend, bolrond of peervormig, ü-liokkig. Hokjes meerzadig. Bloemkroon lichtgeel . . . . Camelina S tamp;. Hauwtjes niet openspringend, l-l\\okkig, l-zadig. Bloemkroon goudgeel...................

44 Hauwtjes langwerpig, gevleugeld, hangend. Plant kaal, blauw-

groen . ............. • Isatis ^49fP•

Hauwtjes bolrond, ongevleugeld. Plant ruw door vertakte haren.

N é s 1 e a ISO.

45 Bladen kaal, ongedeeld tot vinspletig. Hauwtjes bolvormig tot elliptisch. Waterplant. Nasturtium ( a m p h i b i u m) :f Bladen niet kaal. Landplanten............^

46 Bladen ongedeeld, grijs of witviltig, langwerpig tot omgekeerd-

eirond. Hauwtjes rond of eirond.....Alyssum

Hauwtjes l-ledig, scheef-eirond. Onderste bladen liervormig, de middelste meest met spiesvormigen voet, langwerpig-lancetvormig, ruw behaard.............\' B u n i a s lamp;O.

1. Matthiola R. Br.

1 Stengel rechtopgaand, vertakt en even alf» de lancetvormige, stompe, meest gaatVandige bladen, grijs behaard. Hauwen spits, behaard. Bloemkroon violet, lila, rood, enz., vaak gevuld, welriekend. 0,80-0,45. ©. Juni Septr. Sierplant uit Z.-Kuropa.......Violier. L e u k 0 o i. f iVÏ. annua Sweet.

139

1

-ocr page 222-

C r u c i f er en.

2. Cheiranthus L.

1 Stengel rechtopstaand, sterk vertakt. Bladen aangedrukt behaard, lancetvormig, spits, de bovenste van voren breeder. Hauwen samengedrukt. Bloemkroon goud- tot oranjegeel, bij de gekweekte plant bruingeel lot bijna purper, welriekend, soms gevuld. 0,30-0,70. 2{-. Mei, Juni. Vrij zeldzaam, aan oude muren ook veel al» sierplant.........Muurbloem. C. Clieiri L.

3. Nasturtium B. Br. Waterkers.

1 Bloemkroon wit. Stengel uit de bladoksels wortels drijvend. Bladen oneven gevind. Vilaadjes elliptisch, zittend, het eindelingsche eirond, gesteeld. Hauwen lijnvormig-langwerpig, meest gekromd. Helmknopjes geel. 0,30-0,80. If. Juni—Augs. Algemeen aan of in beken en slooten . . Gemeene W. K. officinale R. Br. Bloemkroon geel.................2

2 Bloemkroon langer dan de kelk, hooggeel ....... 3

Bloemkroon even lang als of iets korter dan de kelk. bleekgeel. Hauwen langwerpig, iets gezwollen, omstreeks zoo lang als de steel, veel langer dan de korte stijl. Bladen viuspletig, de onderste bijra liervonnig. Bladslippen langwerpig, getand. Stengel vertakt, rechtopstaand, opstjjgend of liggend. 0,20-0,50. © en ®0. Juni—Septr. Aan of in beken en slooten, niet zeer alg\'emeen.

Moeras W. X. palüstre I). C.

3 Stengel beneden kruipend, wortelend, niet hol. Bladen, langwer pig of lancetvormig, getand of gezaagd, zittend, de onderste gesteeld, vaak kam- of liervormig-viuspletig. Hauwen ellipsoidisch of bijna bolrond, 3-4 maal zoo kort als de steel. 0,30-1.00. 2J.. Juni— Septr. Aan of in beken, slooten eu vaarten algemeen.

Tweeslachtige W. N. amphibinm K. Br. Hauwen lijnvormig, omstreeks even lang als de steel. Stijl zeer kort. Bladen alle vindeelig tot gevind, meest met lijnvormige slippen. Stengel zeer vertakt. 0,-15-0,50. 24.. Juni—Augs, Algemeen op bouwland, op vochtige muren en ruigten

Bosch VV. N. silvéstre R. Br.

4. Barbaréa R. Br. Barbarakruid.

I Onderste bladen liervormig-gevind, de middelste liervormig-vin-spletig, de bovenste ongedeeld. Vruchtsteel dunner dan de rijpe

hauw.....................2

Onderste bladen gevind, de bovenste diep vinspletig, met lijn-

1 !4gt;

-ocr page 223-

Cruciferen.

vormige zijslippen en lijn-langwerpige of ei-lanoetvovmige eind-slip. Bloemkroon bijna dubbel zoo lang als de kelk, lichtgeel. Vmohtstelen omstreeks even dik als de rijpe hauwen. Hauwen afstaand. 015-0,45. ®©. April, Mei. Zeer zeldzaam.

Vroeg B. B. praecox R. Br.

2 Hloemkroon bijna dubbel zoo lang als de kelk goudgeel . . 3 Bloemkroon weinig langer dan do kelk, lichtgeel. Hauwen rechtopstaand, tegen de spil van den tros gedrukt. Onderste bladen met 2-H paar kleine zijslippen en een langwerpig-eironde, zeer groote eindslip. 0,GO -I,00. 0. Mei, .luni. Vrij zeld/.aam.

S t ij f B. B, stricta Aiidrzj.

3 Bloemtrossen tijdens het opengaan ineengedrons;en. Jongere hauwen scluiin-rechtopstaand, op gebogen stelen. Rijpe hauwen rechtopstaand. Bladen liervormig. de onderste met \'2-4 piiar langwerpige zjjslippen en een meest ronde, aan den voet iets hartvormige eindslip, de bovenste omgekeerd-eirond, bochtig-getand tot vinspletig. 0,30-0,00. ®® Mei, Juni. Algemeen aan slootkanten, rivieroevers en op gras- en bouwland. (B. lyrata iVsohs..)

Winterkers, 15. vulgaris K. Br. Bloemtrossen tijdens het opengaan ijl. Jonge hauwen op horizontale stelen boogvormig opstijgend, naar alle zijden afstaand. Rijpe hauwen recht. Eindslip der onderste bladen wig- of ruitvormig 0,30-1,00. ®®. Mei, Juni. Vrij zeldzaam . . B. arcuilta Rchb.

5. Tarritis Dill.

1 Stengel stijf rechtopstaand, meest on vertak:, beneden, evenals de tijdens den bloeitijd vaak ontbrekende wortelbladen, door vertakte haren ruw. Stengelbladen grijsgroen, eirond-lancetvormig, gaafrandig, met diep hart-pjjlvormigen voet stengelomvattend. Hauwen aangedrukt. Bloemkroon geelachtig wit. 0,50-1,25. 2|.. Juni, Juli. Niet algemeen, in bosschen en op steenachtige plaatsen.

Onbehaard T o r e n k r u i d. T. glabra L.

6. Arabis L. Scheefkelk.

1 Stengelbladen met hart- of pijlvormigen voet stengelomvattend. Bloembladen wit..................2

Stengelbladen kort gesteeld. Kroonbladen gemiddeld van grootte, wit of lila. Hauwen afstaand, bijna vlak. Stengel vertakt, uitgespreid, ruw bebaard. De wortelbladen en de onderste stengelbladen liervormig-vinspletig, met 6—9 lobbetjes aan weerszijden, de bovenste langwerpig-laneetvormig, getand tot gaafrandig, 0,15-0,45. \'©©. Juni, Juli. Slechts een paar maal gevonden.

Zand S. A. arenósa Scop.

141

-ocr page 224-

Cruoiferen,

2 Bladen Ziichthavig. Er zijn bloemlooze en bloemdragende ytengels. Bloembladen vrij groot. Zaden gevleugeld. Rijpe hauwen wijd afstaand. Alleen te Leiden op muren van den Hortus gevonden en waarschijnlijk van daar ontvlncht.

Alpen S. A. alpfna L,

Bladen ruw behaard. Alleen bloemdragende stengels, ötengelbladen met afstaande oortjes, met kort pijlvormigen voet. Bloemkroon wit. 0,3J-0,50.2|.. Mei, Juni. Algemeen op grazigen zandgrond, in de duinen, op muren.....R u i g e S. A. hirstita Scop-

7. Cardamine L. V e 1 d k e r s.

1 Kroonbladen langwerpig, rechtopstaand, klein, wit.....2

Kroonbladen omgekeerd-eirond, uitgespreid, omstreeks 3-inaal zoo lang als de kelk...............3

2 Meest meer stengels, weinig bebladerd. Wortelbladen in een reset. Meeldraden meest 4. Hauwen op rechtopstaande stolen, rechtopstaand, ver boven de bloemen uitstekend. Stijl korter dan de breedte der hauw. 0.07-0,20. ®®. April—Juni. Zeer algemeen in de duinen on tusschen hakhout in zandige streken.

H uige V. C- hirsiita L. Meest een stengel, rijk bebladerd. Meeldraden meest 6. Hauwen rechtopstaand op afstaande stelen, weinig boven de bloemen uitstekend. Stijl even lang als de breedte der hauw. 0/10-0,40. ®®. April, Mei, soms Juli, Augs weer. Vrij algemeen op vochtige beschaduwde plaatsen.....Bosch V. C. sliviitica Lk-

3 Stengel rond, hol. Blaadjes der stengelbladen lijnvormig of langwerpig, gaafrandig. Helmknopjes geel. Stijl kort, stomp. Bloemkroon lila tot wit. 0,15-0,45. Ij.. April—Juni. Zeer algemeen op grasvelden.

Pinksterbloem C. praténsis L. Stengel kantig, gevuld Blaadjes der stengelbladen rond of langwerpig, getand. Helmknopjes violet. Stijl lang, spits. Bloemkroon wit. Scherpe smaak \'). 0,\'20-0,40. Z].. Mei, Juni. Zeldzame moeras-plant ............Bittere V. C. amara L.

8. Hésperis L.

1 Stengel reclitopstaand, evenals de bladen ruw door vertakte haren of kaal. Bladen eirond tot lancetvormig, toegespitst, getand, de onderste gesteeld, de bovenste bijna zittend. Bloemen tamelijk groot, welriekend. Kroonbladen omgekeerd-eirond, zeer stomp, meest met een spitsje. Hauwen tamelijk rolrond. Bloemkroon purper of lila, zelden wit. 0,40-1,00. 0© en TJ.. Mei—Juli. Gekweekt in tuinen, een enkele maal in \'t wild.

UZ

Damastbloem. 7 H. matrónalis L.

*) Wordt met Nasturtium officinale li. Br., waarmede zij in eigenschappen tamelijk overeenstemt, vaak verwisseld.

-ocr page 225-

Cruoiferen.

9. Sisymbrium. L. K a k e t.

1 Bloemkroon geel. Hauwen bijna rolrond........2

Bloemkroon wit, klein. Hauwen zijdelingsoh saaingedi-ukt. Stengel weinig bebladerd. Bladen eirond tot lancetvormig, gewim-perd, de onderste in een roset. 0,07-0,30. ®. April, Mei en Herfst. Vrij algemeen op open en bebouwden zandgrond.

Z and R, S- Thaliauum (*ay et Mouu-

2 Bladen vindeelig, met grootere eindslip........3

Bladen \'2-3-voudig gevind, met lancet- tot lijnvormige slippen. Hauwen duu, opstijgend op afstaande stelen. Bloemkroon bleekgeel, zeer klein. 0,30-1,00.0. Mei—Septr. Vrij algemeen in zandige streken........F ij n b 1 a d i g e R. S. Sópliia L.

3 Hauwen naar den top versmald (priemvormig), kortgesteeld, tegen den stengel gedrukt, kort ( l1/^ oM. lang). Bladen met langwerpige, getande zijslippen en spiesvormige eindslip. Bloemkroon bleekgeel, klein. 0,30-0,60. 0. Mei—Octr. Zeer algemeen op onbebouwde plaatsen, aan wegen en ruigten. Steen R. S. offlciuale Scop. Hauwen overal even dik, 3 cM. lang, min of meer afstaand . 4

4 Bloemstelen kort, dik (bijna zoo kort als de liauwen). Onderste bladen gestoeld, vindeelig, met langwerpige, aan den benedenrand met een oortje voorziene slippen. Bloemkroon bleekgeel, vrij groot.0,40-0,60. 0®. Mei—Juli. Een

enkele maal bij Nijmegen gevonden......S. pannónicum Jacq.

Bloemstelen slank, dun (dunner dan de hauwen). Bladslippen zonder oortjes. Hauwen 3-4-niaal zoo lang als de steel, zoodat de jongste hauwen boven de hoogste bloemen uitsteken. Bloemkroon bleekgeel, klein. 0,20-0,80. 00. Mei, Juni. Zeldzaam.

S- Irio L.

10. Alliaria Bupp.

1 Stengel rechtopstaand. Bladen hartvormig, bochtig getand, de onderste niervormig, grof gekarteld, lang gesteeld. Hauwen aan korte, afstaande stelen tamelijk rechtopstaand. Bloemkroon wit. Bladen gewreven naar knoflook riekend. 0,30—1,00 00- Mei, Juui. Algemeen in zandige streken, tusschen hakhout en langs wogen. (Sisymbrium Alliaria.)

Look zonder look. A. offlciiialis Andrzj.

li. Braya Sternb. et Hoppe.

1 Bladen kort gesteeld, vindeelig. Bloemen okselstandig, wit, klein. Hauwen bijna zittend, schuins uitstaand, bebaard. Stengel in een cirkel op den grond liggend. Een paar maal in Nederland gevonden. . . . B. stipina Kocil.

143

-ocr page 226-

Cruciferen.

12. Erysinmm. L. Steenraket.

I Bloemsteeltjes langer dan de kelk. Bladen langwerpig-lancetvor-mig, spits, getand of gaafrandig. Plaat der bloembladen rond. Hauwen afstaand, dubbel zoo lang als de steel, bijna kaal. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,60. 0. Vrij algemeen op zanderig bouwland.

Violierachtige S. E. chciruntoides L. Bloemsteeltjes even lang als de kelk. Hauwen rechtopstaand, tegen den stengel aangedrukt, ruw..........2

^ Bladen gaafrandig, grijsgroen, lijn-lancetvormig, dn wortelstandige lancet-vonnig, lang in den bladsteel versmald. Bloemkroon zwavelgeel. 0,30-1,00. ®®. Vroeger een enkele maal bij Culemborg gevonden

R o e d e v o r m e n d e S, E. virgatum Roth. Bladen getand, grasgroen, lancetvormig, de wortelstandige lan-cetvormig-langwerpig, bijna spatelvormig, in den korten bladsteel versmald. Hauwen los tegen de spil liggend. Bloemkroon goudgeel. 0,:50-t,\'20. Q0. .luni, Juli. Vrij zeldzaam, op bouwland en ruige plaatsen......Stij ve S. E. hieracifólinm L.

13. Brassiea L.

1. Alle meeldraden rechtopstaand. Zaden glad. Onderste bladen gesteeld, de bovenste met versmalden of ronden voet zittend. Tros tijdens het opengaan reeds ijl, verlengd. (Knoppen boven de open bloemen uitstekend) Kelk rechtopstaand. Hauwen op afstaande stelen rechtopstaand. Bloemkroon lichtgeel. 0,60-1,20. ®®, Mei, Juni. ®. Juli—Septr. In vele vormen gekweekt, zelden

in het wild.................... .oleracea L.

Vormen :

1. Stengel aan den voet knolvormig verdikt: Koolraap boven den grond

2. Stengel verkort. Bladen gewelfd en tot een dichten kop vereenigd, wit Witte kool) of rood. (R o o d e k o o 1.)

3. Stengel iets verlengd. Bladen opgeblazen of gekroesd tot een lossen kop vereenigd; Savoye kool.

4. Stengel verlengd met opgeblazen bladen en half gesloten eind- en vele zijkopjes: Spruitjes,

5. Stengel verlengd. Bladen niet tot een kop gesloten, vinspletig of vindeelig, bochtig, vlak of gekroesd: Boerenkool.

6. Bovenste bladen en bloemstelen tot een witte vleezige massa verdikt: Bloemkool

Kortere meeldraden afstaand. Zaden met groefjes . . .2

2 Vruohtstelen afstaand. Onderste bladen gesteeld, de bovenste

met diep hartvormigen voet stengelomvattend......3

Vruchtstelen en hauwen rechtopstaand en aangedrukt. Kelk ten laatste horizontaal afstaand. Bladen gesteeld, grijsgroen, de bovenste lancetvormig, gaafrandig. Bloemkroon klein, goudgeel. 0,(i0 l,20. 0. Juni—Augs Algemeen langs dijken en wegen. (Sinapis nigra L.). . . Zwarte moster d. B- nisra Koch.

t\'t-t

-ocr page 227-

Cruciferen. £MA

3 Onderste bladen grasgroen, aan weersziiden iets behaard, de bovenste blauwgroen, eirond, getand, de bovenste gaafrandig. Bloemtrossen tijdens het onen-gaan der bloemen vlak (de geopende bloemen boven de opeengedrongen knoppen uitstekend.) Kelk ton laatste horizontaal afstaand. Hauwen bfina rechtopstaand. Bloemkroon goudgeel. 0,3C-0,8U. Gekweekt en verwilderd.

Vormen : T B- raPa L

1. Wortel dun. ©. Juli, Augs. Zomerraapzaad.

2. Wortel dun. 0©. April, Mei. W i n t e r r a a p z a a d

3. Wortel verdikt, vleezig. ©©. April, Mei. Kaap. Knol.

Bladen blauwgroen, kaal of de onderste iets behaard, de bovenste langwerpig, boven den hartvormigen voet versmald. Bloemtrossen reeds tijdens het opengaan der bloemen ijl, verlengd (knoppen boven de geopende bloemen ^ , iquot; Kelk ten laatste afstaand. Hauwen afstaand. Bloemkroon ffoudtreel

0,60-1,20. Gekweekt en verwilderd...... . . f B. napus L*

Vormen:

1. Wortel dun. ®. Juli, Augs.: Zomerkoolzaad.

2. Wortel dun. © ®. April, Mei: Winterkoolzaad.

8. Wortel en stengelvoet knolvormig verdikt, vleezig. ®®, Mei • K o o 1-raapbovend en grond.

14. Sinapis Trn.

1 Bladen eirond, ongelijk bochtig getand, de onderste bijna lier-vormig, met geoorden voet. Kelk horizontaal afstaand Hauwen aan weerszijden 3-nervig, kaal of soms stijf behaard. Snavel \'2-4-kantig, recht, meest korter dan de hauw. Zaden glad, zwart Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,80. ©. Juni, Juli. Menigvuldig op bouwland, langs wegen.....K r o d d e. S. arvénsis L.

Bladen yindeelig, met ongelyk getande slippen. Hauwen aan weerszijden 5-nervig, stijf behaard. Snavel samengedrukt, gebogen, minstens even lang als de hauw. Zaden geelachtig, gegroefd. Bloemkroon geel. 0,30-0,50 W Juni Juli. (jekweekt en verwilderd . . . . W i 11 e m o s t e r d. f S. alba L.\'

15. Brueastru:iï Presl.

i Stengel en bladen kort behaard. Onderste bladen gevind, de bovenste vindeelig, met ongelijk bochtig- bijna vinspletig getande slippen. Onderste bloemstelen bladokselstandig. bloemkrooji lichtgeel met groene aderen. 0,30-0,60. ® en ®®. Vrij menigvuldig langs rivieren, op zandgrond, aan ruigten.

Schijnraket. E. Poilieliii Sch. et Sp.

16 Diplotaxis D. C.

1 Stengel aan den voet houtig, bebladerd, meest kaal. Bladen vinspletig of bochtig, met lijnvormige slippen, de bovenste vaak ongedeeld, lijnvormig. Hauwen boven de invoeging van den kelk kort gestoeld. Bloemkroon citroengeel, bjj het verwelken bruinachtig, welriekend. 0,80-0,M). 4- - lp. Juni—Herfst. Op onbebouw-den zandgrond b. v. langs vele spoorwegen.

Wild mosterdzaad. D. teuaifólia D. C.

10

-ocr page 228-

£4LO Cruciferen.

Stengel kruidachtig, alleen aan den voet bebladord en gewoonlijk met enkele haren bezet. Bladen bochtig of vinspletig tot vin-deelig. met eironde of langwerpige slippen. Hauwen boven de invoeging van den kelk niet gesteeld. Bloemkroon als de vorige. 0,15-0,30. © en ®©. Juni—Herfst. Vrij zeldzaam op muren en steenachtige bodems.........D. miinllis D. C.

17. Alyssum L. Sohildzaad.

1 Bloemen goudgeel, gemiddeld van grootte. Stengel kruidaclitig, beneden houtig, evenals de bladen en liauwtjes grijs. lïladen lancetvonnig. Langere meeldraden gevleugeld, de kortere aan den voet met vleugelvormig aanhangsel. Vrnchttrossen verlengd. Stijl tamelijk lang. 0,07-0,20. Mei—Septr.

Een enkele maal gevonden........B e rg S. A. montanum L.

Bloemen lichtgeel, wit verbleekend, klein. Langere meeldraden draadvormig, de kortere ongevleugeld, aan weerszijden aan den voet met een tand. Kelk tijdens den vruchttijd blijvend. Takken, bladen en hauwtjes grijs behaard. 0,05-0,\'25. ®®. Mei—Augs. Op hoogen, weinig begroeiden zandgrond en daar soms veel.

Kelkdragend S. A_. calycinnm 1.

18. Bertéroa D. C.

1 Stengel rechtopstaand, boven meest vertakt, evenals de bladen en houwtjes grijs behaard. Bladen lancetvormig, spits. Kroonbladen 2-spletig, wit. Langere meeldraden aan den voet gevleugeld, de kortere getand. Hauwtjes vlak, elliptisch. 0,25-0,45. ®®. Juni-Septr. Zeldzaam, op akkers, langs dijken en wegen. (Farsétia incana R Br.). . GnjswitteFarsetia. B. iucaua D. C.

19. Lunaria Tm.

1 Hauwtjes rond tot elliptisch, aan beide einden stomp. Zaden hartvormig, even breed als lang. Kroon violet, reukeloos. 0,30-1,00. ®®. Mei, Juni. Sierplant uit West-Enropa .... J u da sp en n in g. t L. biénnis Mnch.

20. Draba L. V r o e g e 1 i n g.

1 Stengel bebladerd. Wortelbladen in een roset, omgekeerd-eirond, kort gesteeld. Stengelbladen zittend, rondachtig-eirond, spits, stengolomvattend, getand. Kroonbladen weinig uitgerand, wit. Vruchtstelen ten laatste horizontaal afstaand. 0,15-0,45. ®®. April, Mei. Slechts een paar malen gevonden.

Muur V D. muralis L.

Stengel bladloos. Bladen in een wortelroset, lancetvormig, spits, gaafrandig of getand. Kroonbladen wit, 2-?pletig. Vruchtstelen meest afstaand. 0,02-0,10. ® en ®®. Maart—Mei. Menigvuldig op zandige gronden.....VoorjaarsV. D rerna L.

21. Coehlearia Trn. Lepelblad.

1 Bovenste bladen met diep bartvormigen voet stengelomvattend. 2

-ocr page 229-

Cruoiferen.

Bladen alle duidelijk gesteeld............3

2 Onderste bladen gesteeld, breed eirond, de middelste eirond, stomp getand. Hauwtjes bijna bolrond. Bloemkroon wit. 0,15-0,30. ©© en 2|_. Mei, Juni. Niet zeldzaam langs het strand.

Gewoon L. C- offlcini\'ilis L. Onderste bladen eirond of eirond-langwerpig, met afgeronden voet of in den bladsteel overgaand, de middelste langwerpig, getand of gaafrandig. Hauwtjes zijdelings samengedrukt. Bloera-kroon wit. 0,10-0,20. Mei, Juni. Vindplaatsen als de vorige.

Engelsoh L. C. ilnsylica L.

3 Onderste bladen hartvormig, hoekig, de middelste 3- of 5 lobbi?, de bovenste eirond-lancetvormig, kort gesteeld. Bloemkroon wit. 0,10-0/20. ©®. Mei, Juni. Vindplaatsen als de vorige.

Deensch L C (lanica L. Wortelbladen lang gesteeld, bijna niervormig. Stengelbladen gesteeld, langwerpig-elliptisch. Hauwtjes eirond, 3-maal korter dan de vruclitstelen. ®®. Mei, Juni. Zeldzaam op de Noordzee-eilanden.

C. lénensis I) C.

22. Armoraeia Pi. Wett.

1 Kaal. Stengel kantig, vertakt, bebladerd. Wortelbladen zeergroot, langwerpig, gekarteld. Onderste stengelbladen vinspletig, de bovenste eirond-lancetvormig tot lijnvormig, stomp met versmalden voet zittend. Vruohtstelen afstaand. Bloemkroon wit 0,6(M,20. 24.. Juni, Juli. Niet zeldzaam aan het zeestrand en aan dijken. (Coohlearia Armoraeia L.). ook gekweekt.

Mierik of p e p e r w o r t e 1. A. msticdna Fl. Wett.

23. Camelina Crantz.

1 Hauwtje gezwollen, peervormig, van voren afgerond, 3 maal zoolang als de stijl, op afstaande stelen. Bladen vaak duidelijk getand. Bloemkroon donkergeel, vrij groot. 0,30-0.60. ®. Mei — Juli. Tusschen het vlas en ook gekweekt (de behaarde variëteit a. pilósa Koch, als zomeroliezaad of huttentut.)

C- satira Fr-

Hauwtjes opgeblazen, bolrond of omgekeerd-eirond-peervormig, lang dunvliezig, later hardschalig, 4-5-maal zoolang ala de stijl, op meest horizontaal afstaande of afgebogen stelen. Bladen lichtgroen. Bloemkroon lichtgeel. 0,30-0,80. ®. Juni, Juli. Tusschen v\'a8..............C. dentata Pers.

1A7

-ocr page 230-

14LS Cruoiferen.

24. Thlaspi. Boerenkers.

1 Stijl zeer kort, veel korter dan de insnijding van het hauwtje. 2

Stijl diiidclijk, even lang als de insnijding van het hauwtje. Stengelbladen met hart-pijlvormigen voet. Helmknopjes violet, later zwart. Kroonbladen meest weinig langer dan de kelk, wit, ten laatste roodachtig. Hauwtjes wigvormig-omgekeerd-hartvormig, met 4(-8) zadige hokjes. 0,07-0,30. 21.. April, Mei. In Limburg eenige raaien gevonden . . A 1 p e n B. T. alpéstre L.

2 Hauwtjes bijna cirkelrond, breed gevleugeld, met omstreeks 6-zadige hokjes. Zaden rimpelig. Bovenste bladen kort pijlvormig, langwerpig, meest bochtig getand. Plant geelgroen. Bloemkroon •wit. 0,10-0,40. © en ©©. Mei—Octr. Vrij algemeen op kleiachtig bouwland, ook aan dijken en wegen.

Gemeene B. T- arvénse 1.

Hauwtjes wigvormig-omgekeerd-hartvormig, alleen naar voren gevleugeld, met omstreeks 4-zadige hokjes. Zaden glad. Bovenste hladen diep pijlvormig-eirond, gaafrandig of iets getand. Plant blauwgroen. Bloemkroon wit. 0,07-0,30. 00 en ©. April, Mei. Een enkele maal aangetroffen.

Doorgewassen B. T. perfoliatum L.

25. Teesdalia R. Br.

1 Stengel meest onvertakt. Bladen wortelstandig in een roset, lier-vormig-vinspletig, met stompe eindslip, zeiuzaam ongedeeld. Slijl zeer kort. Bloemkroon wit, klein. 0,05 0,15. ®® zelden ®. April, Mei. Vrij menigvuldig op zandgrond.

Klein taschjeskruid. T- nudicaülis R- Br.

26. Ibéris L. Scheefbloem.

1 Bladen wigvormig-langwerpig, stomp, aan weerszijden 2-3-tandig. Hauwtjes bijna cirkelrond, iets ingesneden. Bloemkroon wit, zelden bleek violet. 0,07—0,20. ©.Juni—Augs. Vrij zeldzaam op zandig bouwland.........BittereSI. amara L-

Bladen lancetvormig, spits, gaafrandig, de ondorste zwak getand. Hauwtjes 2-spletig. liloemiroon licbtpurper. 0,15-0,3U. ®. Juni—Augs. Als sierplant gekweekt en een enkele maal verwilderd. Uit Z. Europa.

Scher m dragende S ■; I. umbellata L.

27. Lepidium L.

1 Stengelbladen met pijlvormigen voet stengelomvattend. Hauwtjes duidelijk uitgerand op horizontaal afstaande stelen .... 2 Stengelbladen niet stengelomvattend..............3

2 Hauwtjes hartvormig-eirond, spits, ongevleugeld. Stijl even lang als het tusschenschot. Bladen langwerpig, getand, de onderste in den steel versmald. Bloemkroon wit. 0.30-0,60. 2J-. Mei, Juni. Vrij zeldzaam..............L Druba L.

-ocr page 231-

Cruciferen.

Hauwtjes eirond-elliptisch, naar boven breed gevleugeld. Stijl zeer kort. quot;Wortelbladen gesteeld, onigekeerd-eirond, soms lier-vormig ingesneden, de bovenste langwerpig, getand. Bloemkroon wit. 0,15-0,30. ©. Juni, Juli. Vrij algemeen op kleigrond.

Veldkets. L. campéstre R. Br.

Hauwtjes duidelijk uitgerand, rondachtig........4

Hauwtjes zeer zwak uitgerand, ongevleugeld.......5

Hauwtjes aan reclitopstaande stelen , tegen de as van den tros aangedrukt, treed gevleugeld. Onderste bladen vindeelig, de middelste 3-deelig, de quot;bovenste ongedeeld, lijnvormig. Bloemkroon wit. Plant kaal, blauwgroen. 0,30-0,60. ®. Gekweekt en vrij zelden verwilderd. Sterkers. 7 L. sativum L. Hauwtjes aan afstaande stelen, niet of zeer smal gevleugeld. Meeldraden meest \'2. Onderste bladen vindeelig tot clubbel-vin-deelig, de bovenste lijnvormig, gaafrandig, stomp. Bloemkroon geelachtig wit, meest ontbrekend. Keuk onaangenaam 0,12 0,30. ® en ®®. Mei—üotr. Vrij algemeen aan wegen en dijken, vooral naar don zeekant......S t e e n k e r s. L ruderale L.

Hauwtjes eirond, spits, kaal. Wortelbladen langwerpig-spatelvonnig, gezaagd of aan den voet vinspletig, de bovenste lijnvormig, meest gaafrandig. Bloemkroon wit. 0,30-0,(10. ®®. Juli Septr. Slechts een enkele maal gevondeu.

G r a s b 1 a d i g e kers. L. graminifólium L. Hauwtjes rond, iets ingesneden, zaohtharig. Wortelbladen eirond, gekarteld, de bovenste eirond-laneetvormig tot lancetvormig, alle wat lederachtig, grijsgroen. Bloemkroon wit. 0,40-1,00. H-. Juli, Augs. Zeldzaam in de zeeduinen.

Pep er kruid. L. latifólinm I. 28. Capsélla Med.

Stengel rechtopstaand. Wortelbladen in een roset, gesteeld, meest bochtig getand of vinspletig, de bovenste kleiner, zittend. Hauwtjes op tamelijk horizontaal afstaande stelen, driehoekig-omgekeerd-hartvormig. Bloemkroon wit. 0,08-0,00. ®. en ®®. Maart—Octr. Zeer algemeen op bebouwde en onbebouwde gronden.

H e r d e r a t a s c h j e. C- Bursa pastóris Much. 29. Corónopus Hall.

Bloemstelen korter dan de bloemen. Hauwtjes door den korten, kegelvormigen stijl toegespitst, niervormig, kamvormig getand. Bladen vindeelig,met lijnvormig of wigvormig-lijnvormige slippen. Stengel liggend, vertakt. Bloemkroon wit. 0,05-0,20. ®.Juni—Augs. Vrij menigvuldig op kleigrond, aan wegen, ruigten, langs bouwland. (Senebiéra Coronopus Poir.)

Varkenskers. C. Rnellii AU.

14»

-ocr page 232-

Cruciferen.

Bloemstelen langer dan de bloemen. Hauwtjes aan den voet aan den top ingesneden Stijl ontbrekend. Verder als de vorige. 0,08-0,30, ©. Juli, Augs. Vrij zeldzaam.....C- didjmus Sin.

30 Isatis L.

quot;1 Stengel rechtopstaand, vertakt. Diaden blauwachtig groen, de onderste langwerpig-lancetvormig, gesteeld, de bovenste pijlvormig, stengeloravattend. Hauwtjes hangend, langwerpig. Bloemkroon geel. 0,6.\'M,\'20. ®©. Mei, Juni. Zeldzaam in het wild. vroeger veel als verfstofplant gekweekt . . W e e d e. I. tinctória L.

31. Wéslea Desv.

1 Stengel rechtopstaand, evenals de bladen ruw behaard. Bladen langwerpig tot laneetvormig, met pijlvorniigen voet zittend. Hauwtjes op afstaande stelen. Stjjl lang. [Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,60. ®. Mei—Juli. Zeer zeldzaam, op bouwland.

S. pauiciilata Desv.

32. Bünias L.

1 St«?ngel rochtopstaaml, vertakt, ruw door klierachtige knobbels, öladen ruwharig, de onderste liervormig met eirond-lancetvormige zijslippeu en een zeer grootc langwerpig-lancetvormige eindslip, de middelste langwerpig-lancetvormig met spiesvormigen voet, de bovenste zittend. Hauwtjes scheef eirond, ongevleugeld. Bloemkroon goudgeel. 0,40-1,00. ©0. Mei, Juni. Op een enkele plaats gevonden................B. órientalis L.

33. Cakile Tm.

•1 Stengel vertakt, dik en sappig. BlaJen vleejig, viadeelig, soms ongedeeld. Hauwen kurkachtig hard, op korte, dikke stelen. Bloemkroon groot, lila of lichtviolet. 0,15—0,30. ®. Juli—Octr. Menigvuldig in de duinen. . Zeeraket. C. maritima Seop.

34. Raphamstrum Tra.

i Stengel rechtopstaand, van onderen even als de bladen behaard. Onderste bladen liervorniig, de bovenste laneetvormig. Kelk rechtopstaand. Stijl 3-4-martl zoo lang als de bovenste aanzwelling dei-afstaande hauwen. Bloemkroon lichtgeel, geaderd. Wortel dun. 0,30—0,45. ®. Juni—Augs. Zeer menigvuldig op zandige akkers. (Raphanus Raphanistrum L.)

Wilde r a d ij s. E. silvestre Aschs.

Wortel gezwollen. Stijl korter dan de bovenste aanzwelling van de rechtopstaande hauweh. Een paar maal gevonden. (R. maritimus L.)

Zeerad ij s. R. maritimus.

ISO

-ocr page 233-

Resedaceën. Cistineën.

SS- Raphanus Trn.

Stengel rechtopstaand. Bladen gesteend, liervormig, de bovenste ongedeeld, langwerpig. Kolk reclitopstaand. Bloemkroon wit of lila. Hauwen gezwollen, met langen stijl. 0,40-0,70. ©© en 0. Mei, Juni. Gekweekt en soms verwilderd. Afkomstig uit Azië............quot;iquot; R- sativus L.

Vormen;

1. Wortel zeer groot, meest dik, van huiten zwart of grijs. Scherpe smaak.

a. niger D. C. ramenas.

2. Wortel klein, rond of langwerpig, van buiten rood, violet of wit. Minder scherpe smaak ........b. radicula Pers. radijs.

LUI. Fam. Resedaceën.

Kelk 4-6-deelig. Kroonbladen 4-6, gaafrandig of meest om-egel-, matig ingesneden. Stijlen 3-6. Doosvrucht 3-6-kantig, 1-hokkig veelzadig..............Reseda É.SJL.

1. Keséda L. Reseda, xi.

Kelk 6-deelig. Kroonbladen 6............2

Kelk 4-doelig. Kelkslippen eirond-langwerpig. Bloemkroonbladen 4, lichtgeel. Bloemstelen korter dan de kelk. Bladen smal lanoet-vormig. Stengel rechtopstaand. 0,60-1,20. ©0. Juli, Augs. Vrij algemeen op zand- en kleigrond, soms ook op muren.

Wou w. R. Lutéola L. Bladen 3-spletig of bijna dubbel 3-?pletig. Bloemstelen even lang als de kelk. Kelkslippen lijn-lanoetvormig, Bloemkroon lichtgeel, reukeloos. 0,20-0,40. ©©. Juli, Augs. Vrij algemeen op zanden kleigrond, soms ook op muren. Gele reseda. B. lutéa L.

Bladen ongedeeld, de bovenste vaak 3-spletig. Bloemstelen dubbel zoo lang als de kelk. Kelkslippen spatelvormig. Bloemkroon witgeel, welriekend. 0,15-0^30. 0. Juli—Octr. Sierplant. . . Welriekende R. 4* R. odorata L.

LIV. Fam. Cistineën.

Kelkbladen 3 of 5 en in het laatste geval de 2 buitenste kleiner. Bloemkroon 5-bladig. Doosvrucht 3-kleppig, 1-hokkig of onvolkomen 3-hokkig. Bloemen in sohijntrossen, zelden alleenstaand.

Helianthemum 1. Helianthemum Trn. Zonnekruid. xm.

Stengel kruidachtig, rechtopstaand, ündersté bladen tegenoverstaand, omgekeerd-eirond, zonder steunblaadjes^ de bovenste verspreid, lancetvormig, met steunblaadjes. Stijl bijna ontbrekend. Vruchtstelen horizontaal afstaand Bloemkroon citroengeel, aan den voet meest zwartbruin gevlekt. 0,08-0,25. ©. Juni-Septr. Zeer zeldzaam, op de Noordzee-eilanden, in duinvalleien en aan duinhellingen .......Gevlekt \'L. H. guttatnm Mill.

1S1

-ocr page 234-

Viol ace en.

Stengel ten deele houtig, liggend of opstijgend. Bladen tegenoverstaand met steunblaadjes, eirond lot lijn-langwerpig, met oragekrulden rand. Stijl 2-3-maal zoo lang als liet vruchtbeginsel. Vruchtstelen gebogen. Bloemkroon citroengeel, met donkerder gevlekten voet. 0,10-0,30. Juni—Septr. Alleen op den öt. Pietersberg bij Maastricht gevonden.

Gewoon Z. H. vulgare Gaertn.

LV. Fam. Violaceën.

1 Kelkbladen 5, met aanhangsels aan den voet. Kroonbladen 5, ongelijk, het eene gespoord. Helmknopjes 5, samenneigend, 2 met spoorachtige aanhangsels. Doosvrucht 3-kleppig.

Viola 152.

1 Viola L. Viool. v.

1 Planten zonder bovenaardschen stengel. Bladen en bloemen ont-

springen uit den wortelstok quot;). Kelkbladen stomp.....2

Planten met goed ontwikkelden bovenaardschen stengel^ zonder uitloopers. Kelkbladen spits.............3

2 Stempel tot een vlak schijfje uitgebreid. Vruchtstelen rechtopstaand, aan den top haakvormig gekromd. Doosvrucht driekantig. Bladen rond-niervormig, gekarteld, kaal. Bladstelen niet of weinig gevleugeld. Steunblaadjes eirond, toegespitst, kort franjeachtig-getand of gaafrandig, vrjj. Bloembladen omgekeerd-eirond, de , middelste vlak. Bloemkroon bleek lüa, violet gestreept. 0,05-0,12. 2).. Mei, Juni. Niet zeer zeldzaam op moerassigen hei-en veengrond.

Moeras V. V. palustris L. Stempel in een haakvormig snaveltje uitloopend. Vruchtstelen neerliggend. Doosvrucht bolrond behaard. Bladen behaard , . 4

3 De beide middelste bloemkroonbladen staan zijdelings. De stempel

loopt in een haakvormig snaveltje uit.........5

De vier bovenste kroonbladen zijn naar boven gericht en bedekken elkaar dakpansgewijze............9

4 Bladen hartvormig-eirond of hartvormig-langwerpig. Uitloopers kort of ontbrekend. Steunblaadjes eirond tot lanceivormig, spits of stomp. Bloemen reukeloos, met ingesneden bloemkruonbladen. Bloemkroon donker- of lichtviolet, vaak ook witachtig. 0 05-0,10. 2J.. April, Mei. Niet zeldzaam op zand- en kleigrond.

Ruige V. V. Mrta L. Bladen eirond, diep hartvormig, die der zomeruitloopers nier-hartvormig, alle kort behaard. Plant met lange uitloopers. Steun-

•) De bloeiende stengellooze vormen van V. mirabilis behooren hier niet toe.

-ocr page 235-

Violaoeën.

blaadjes eirond-lanoetvormig, spits. Bloemen welriekend. Bloembladen (behalve het onderste) afgerond, violet, zeldzaam wit of lichtblauw. 0,05-0,10. 2|.. Maart, April. Niet zeldzaam aan heggen, slootkanten, onder boomen. Welriekend V. V. odorata L.

5 Een wortelroset van bladen, uit wier oksels bebladerde stengels

(bij V. mirabilis ook nog bloemen) ontspruiten......6

Geen wortelroset van bladen. Stengel uit den wortelstok ontspringend ....................7

6 Wortelstok dik, mot bruine schubben bezet. Stengel rechtopstaand, eenrijig behaard. Steunblaadjes gaafrandig zonder frar\'je. Eerste bloemen langgesteeld, met volkomen bloemkroon, onvruchtbaar, de latere kortgesteeld, met weinig ontwikkelde bloemkroonbladen, vruchtbaar. Bloemkroon lila, welriekend. 0,10-0,20. H-, Apnl-Juni. Zeer zeldzaam in bosschen. W o n d e r 1 ij k e V. V. mirabilis L. Wortelstok zonder schubben. Stengel kaal of bijna kaal. Spoor, 3-4-maal zoo lang als de kelkaanhangsels. Bovenste bladen spits of toegespitst. Steunblaadjes lijn-lancetvormig met franje. Kelkaanhangsels zeer kort. Doosvrucht langwerpig, kaal. Bloemkroon en spoor lichtviolet. 0,07-0,20. 2].. April—Juni. Vrij zeldzaam in bosschen..........B o s c h V. V. silvdtlca Fr-

Bladen stomper, meest rondachtig. Bloemkroon lichtblauw of violetblauw. Spoor meest witachtig. Kelkaanhangsels verlengd. Vrij zeldzaam. In bosschen, De variëteit

a. RivinianaRchb.

7 Steunblaadjes klein, korter dan de halve bladsteel. Bladen langwerpig-eirond. aan don voet hartvormig of afgeknot. Bladsteel niet gevleugeld. Spoor dubbel zoolang als de kelkaanhangsels. Bloemkroon hemelsblauw. Spoor geelachtig wit of geelachtig groen. 0,05-0,30. 24-. Mei, Juni, Vrij algemeen op zand- en heigrond.

Honds V. V. cailiua L. 1) Steunblaadjes minstens half zoo lang als de bladsteel ... 8

±S3

8 Bladen langwerpig-lancetvormig, met hartvormigen voet. Stengel dun, even als do bladen kaal. Middelste steunblaadjes half zoo lang, de bovenste even lang als de bladsteel\'. Bloemen klein. Bloemkroon melkwit, zeldzaam lichtblauw. 0,06-0,18. 1\\.. Mei,

1

Bij V. c a n i n a en eenige andere soorten (V. odorata en V. silvatica) zijn de groote tloemen meest onvruchtbaar, daarentegen de kleine, weinig in bet oog vallende, eerst in den zomer zich vormende bloemen, die meest geheel gesloten bljjven, vruchtbaar.

-ocr page 236-

Droseraoeën.

Juni. Zeer zeldzaam op moerassigen hei-en veengrond. (V.praténsis M. et K., V. lactaéa Rehb.), . Moeras V. T. stagnina Kit. Bladen laneetvormig, met afgeronden voet. Steunblaadjes der middelste bladen lijnvormig, grof gezaagd- getand. Bloemen bleekblauw of wit. 2j-. Vrij zeldzaam in heipoelen.

Melkwitte V. \\. lactaéa Sm.

9 Steunbladen handvormig gedeeld of vinapletig......10

Steunbladen langwerpig-lancetvormig, ingesneden, met spitse tanden. Stengel alleen beneden bebladerd, evenals de eironde of elliptische bladen kaal. Bloemen zeer groot, liloeinkroon donker violet en geel, met zeer verschillende teekeningen. 0,07-0,15. quot;Zj.. Mei, Juni. Sierplant uit de Krira en Siberië.

f V. altaïca Pallas.

10 Steunbladen liervormig-vinspletig, met meest zeer groote lancet-vormige eindslip. Bladen evenals de stengel kort behaard, de bovenste langwerpig-elliptisch tot laneetvormig. Spoor dubbel zoo lang als de kelkaanhangsels. Bloemkroon in grootte en kleur zeer veranderlijk, geel of driekleurig. 0,07-0,30. © en 0®. Mei—Herfst. Algemeen op zand- eu heigrond.

Driekleurige V. tricolor L.

Hoofdvormen:

1 Bloemkroon langer dan de kelk, violet of bleekblauw en geel. In de duinen, ook in tuinen als sierplant met grootere bloemen.....a. vulgaris Koeh.

2 Bloemkroon korter dan de kelk, geelachtig en wit, zeldzamer bleekviolet. Zeer algemeen.

b. a r v é n s i s M u r r. Steunbladen handvormig gedeeld, met lijnvormige, meest gaafrandige zijslippen, waarvan de middelste breeder is. Onderste bladen rond tot hart-eivor-mig, de bovenste elliptisch-lancetvormig. Spoor even lang of iets langer dan de kelkaanhangsels. Bloemkroon donkerviolet. 0,07-0,20. quot;ZJ.. Mei, Juni. Sierplant.

f V. lutéa Sm.

LVI. Fam. Droseraoeën.

1 Kelk 5-deelig. Bloembladen 5. Stijlen 3—5. Doosvrucht 1-hok-kig. Bloemen in trossen. Bladen wortelstandig, met roode klier-haren, in de jeugd slakkenhuisvormig opgerold. D r ó s e r a IS A.

1. Droséra L. Zonnedauw, v.

1 Stengel rechtopstaand, 2—i-maal zoo lang als de bladen . . 2 Stengel opstjjgend, weinig langer dan de wigvormig-omgekeerd-eironde rechtopstaande bladen. 0,03-0,09. 2(.. Juli, Augs. Vrij algemeen op moerassigen hei- en veengrond.

Middelste Z. I). intermédia Hayne.

2 Bladen cirkelrond, horizontaal afstaand. Bloemkroon wit. 0,07-

I.\', M

-ocr page 237-

Hypericineën.

0,15. 2J.. Juli, Augs. Vrij algemoen op de vindplaatsen der vorige.

Rondbladige Z. 1). rotuudifólia L. Bladen lancetvormig, tot lijn-wigvormig, meest afstaand. Bloemkroon wit. 0,07-0,15. 2{.. Juli, Augs. Vrij zeldzaam op de vindplaatsen der vorige. (D. longifólia llchb.)

Langbladige Z. D anglica Huds-

L VI1. Fam. Hypericineën.

Kelk 5-bladig of 5-deelig. Bloemkroon 5-bladig. Meeldraden talrijk, tot 3(-5) bundels verbonden. Stijlen 3, Doosvrucht 3-hokkig. Bladen meest met doorschijnende puntjes. Hypericum 155.

1. Hypericma. L. Hertshooi. xvm.

Stengel kantig. Kelkbladen gaafrandig. niet of weinig klierachtig gewimperd..................\'2

Stengel rond. Kelkbladen met klierachtig gezaagden of gewim-

perden rand..................5

Stengel rechtopstaand...............3

Stengel liggend, draadvormig, bijna tweekantig. Bladen langwerpig, alleen de bovenste met doorschijnende puntjes. Kelkbladen lancetvormig, stomp, met stekelpunt, dubbel zoo lang als het vruchtbeginsel, tiloemkroon lichtgeel. 0,03-0,15. 21.. Juni— Ootr. Niet zeldzaam op droge gronden.

Kruipend H. H. humifüsum L. Stengel tweekantig. Bladen eirond-langwerpig. Kelkbladen lancetvormig, zeer spits, dubbel zoo lang als het vruchtbeginsel. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,60. 2|.. Juli—Septr. Vrij algemeen op drogen grasgrond. . St. J a n s k r u i d. H. perforatum L. Stengel vierkant, hol. Kelkbladen omstreeks zoo lang als het

vruchtbeginsel..................4

Stengel zwak vierkant, verlakt of niet vertakt. Bladen breed-eirond, met geene of slechts weinige doorschijnende puntjes. Kelkbladen elliptisch of eirond, stomp. Bloemkroon licht goudgeel. 0,20-0,50. 2|-. Juli—Septr. Vrij zeldzaam, aan slootkanten.

Vierhoekig H. H. (inadriiiigulum L. Stengel gevleugeld, vierkant, vertakt. Bladen eirond, dicht met doorschijnende puntjes bezet. Kelkbladen lancetvormig, toegespitst, bijna zoo lang als de bloemkroon. Bloemkroon lichtgeel. 0,30-0,60. H-. Juli, Augs. Vrij algemeen aan waterkanten.

V i e r v 1 e u g e 1 i g H. H. tetrapterum Fr.

153

-ocr page 238-

Elatineen.

■ gt;. Stengel en bladen kaal. Bladen zittend, met hartvormigen voet. 6

Stengel en bladen behaard.............7

0 Kelkbladen omgekeerd-eirond, zeer stomp. Bloeiwijze langge-strekt. liladen hart-eivormig, stomp, met doorschijnende puntjes, zonder zwarte punten aan den rand. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,60. 2J-. Juli—Septr. Vrij algemeen op drogen grasgrond.

S i e r 1 ij k H. H. pnlclirnin I.

Kelkbladen lanoetvormig, spits. Bloeiwijze Mina een hoofdje. Bladen eirond tot langwerpig spits, met zwarte pnntjes aan den rand, alleen de bovenste met doorschijnende puntjes. Bloem bleekgeel. 0,30-0,60. 2).. Juni—Angs. Alleen m de provincie Gelderland op een paar plaatsen gevonden.

Berg li. H. nionti\'uiunj L. 7 Stengel rechtopstaand. Bladen kort gestoeld, eirond of langwerpig. Bloeiwijze langgestrekt. Kelkbladen lanoetvormig, spits. Bloemkroon licht goudgeel. 0,60-1,00. 21- Juli, Augs. Zeldzaam,

op drogen grasgrond......Ruig IL II. hiisütuni L.

Stengel liggend of opstijgend, aan den voet wortelend Bladen zittend, rond-eirond. Bloeiwijze armbloemig. Kelkbladen eirond. Bloemkroon lichtgeel. 0,08 0,30. 2|.. Augs., Septr. Vrij vee! in moerassige veenstreken en heipoelen. Water H. H. elódes L.

LVIII. Fatn. Elatineën. v. ia.

1 Kelk 2—4-deelig. Kroonbladen 3—4. Meeldraden 3,. 4, 6 of 8. Stijlen 3—4. Doosvrucht 3—4-hokkig, veelzadig. Elatine ±AÜ.

1. Elatine L. Elatine.

1 Bladsteel langer dan de bladvlakte. Bladen langwerpig-elliptisch. Bloemen zittend. Bloemkroon 4-bladig. Meeldraden 8. Zaden hoefijzervormig gekromd. 0,02-0,12. ©. Juni—Septr. Vrij veel op moerassige plaatsen, aan sloot- en rivierkanten.

Achthelmige E. E. Hydrópiper 1. Bladsteel korter dan de bladvlakte. Zaden zwak gekromd. , 2

2 Bloemen zittend. Kelk 2-deelig. Bloemkroon 3-bladig. Meeldraden 3. Bladen langwerpig tot lijnvormig. 0,02-0,08. ©. Juni-Septr. Zeldzaam. Vindplaatsen als de vorige.

UriehelmigeE. E. triaudra Schk. Bloemen gcsteeld. Kelk 3-deelig. Bloemkroon 3 bladig. Meeldraden 6. Bladen langwerpig. 0,02-0,12. ©. Juni-Augs. Zeldzaam. Vindplaatsen als de vorige.

Zeshelmige E. E. hexóndra D. C.

-ocr page 239-

T i 1 i a o e e n.

LIX. Fam. Tiliaceën.

1 Kelk 5 bladig, afvallend. Kroonbladeu 5. Vrucht nootachtig, een-hokkig, 1 - 2-zadig. Bloemen in bijsohermen, met een meest half vastgegroeid, tongvormig, bleek schutblad. Bladen scheef-hart-vormig, toegespitst............ïilia 1.57.

1. Tilia L, Linde. xm.

1 Bijkroonbladen ontbrekend. Meeldraden 20—40, langer dan de kroonbladen, met verbonden helften der helmknoppen. Stijlen, na

den bloeitijd nauwelijks verlengd...........2

Bijkroonbladen voorhanden of door bladachtig verbreede meeldraden aangeduid. Meeldraden 50—70; met gescheiden helften der helniknoppen. Stijl na den bloeitijd verlengd. Bijschermeu hangend. Noten dikschalig.............A

2 Bladen van onderen zacht behaard, in de hoeken der nerven wit gebaard, lichtgroen. Bijschermen 2—5-bloemig, hangend. Srjjl behaard, met samenhangende stempels. Noten kantig met houtige schaal. Bloemkroon lichtgeel. 18,00-30,00. |j. Juni. lii bos-schen. Vaak aangeplant. (T. grandifólia Ehrh.)

G r o o tb 1 a d 1 g e L. T. platypliyllos Scop-Bladen aan weerszijden kaal, van onderen blauwgroen, in de hoeken der nerven roestkleurig gebaard. Bijschermen 5-9-bloemig. Stijlen onbehaard, met ten laatste afstaande stempels. Noten onduidelijk kantig, dunschalig. Bloemkroon geelachtig wit. lb,0ü-24,00. Ij, Juni, Juli. in bosschen. Vaak aangeplant. (T. parvifólia Ehrh , ï. cordata Mill.) Klein bladige L. T. ulmifólia Scop. Bladen van onderen groen, in de hoeken der nerven grijsgroen, geelachtig of wit gebaard. Bijschermen 5-7-bloemig. Stijl alleen aan den voet behaard, met ten laatste horizontaal afstaande stempels. Noten onduidelijk kantig, met lederachtige schaal. Bloem -kroon grooter dan bij T. ulmifólia, donkerder. 1; Juni. Niet zelden aangeplant. (T. vulgaris Hayne.) Een bastaard van T. platypliyllos en ï. ulmifólia . . M i d d e 1 s t e L T. intennédia D. C.

3 Bladen aan weerskanten kaal, groen, zeldzaam van onderen iets behaard.

Stijl aan den voet beliaard..................^

Bladen van onderen evenals de bladstelen witviltig. Bijschermen meerbloe-njig. Stijlen afvallend....................5

■i Bladen meer lang dan breed, zeer groot (de grootste van alle soorten), altijd scheef, van onderen met weinige haren bezet, eerst bruinachtig. Bijschermen veelbloemig.\' Stijlen blijvend. Noten naar beide einden spits toeloopend, door den langen stijl gekroond. Bloemkroon lichtgeel. 1?. Begin Augs. Sierboom uit Zuidelijk !N. Amerika. (T. laxiflóra Hentze.) . . t T. pubéscens Alt-

lót

-ocr page 240-

158 Malvaceën.

Bladen weinig meer lang dan breed, dunvliezig, met weinig scheeven en hart-vormigen voet, van onderen met enkele haren bezet, eerst niet bruinachtig. Bijschermen veelbloemig Stijlen afvallend. Noten rond, meest door een kort stiiloverblijfsel gekroond. Bloemkroon lichtgeel. 1?. Juli. Sierboom uit Canada. (T. glabra Vent., T. nigra Borkh.)......-f T. americana L.

5 Bladen gezaagd, van onderen als de bladstelen blijvend viltig. Stijlen aan den voet viltig. Vrucht eirond, spits, zwak 5-ribbig. Bloemlcroon lichtgeel. 1?. Einde van Juli. Verbreide sierboom uit Hongarije. iT. alba W. et K.,

T. argëntea Desf.)............i T. tomentosa Mnch.

Bladen scherp getand, dun, van onderen dunviltig, de bladstelen ten laatste onbehaard. Stijlen geheel onbehaard. Vrucht van boven samengedrukt, diep 5-groevig. Bloemkroon groot, lichtgeel. Takken meest iets overhangend. (T. americana pe\'ndula hort.) tj, Augs. Uit Noord-Amerika (T. .americana Dur., T. heterophylla Vent.)............■{• T. alba Alt.

LX. Fam. Malvaceën. xvi.

1 Stampers vele. Vruohtjes talrijk, 1-zadig, zich ten laatste var

elkander scheidend, niet openspringend........2

Stamper \'J, met 5 aan den voet vergroeide stiilen. Vrucht oen 5-liokkige, 5-kleppige, meerzadige doosvrucht. Bijkelk veeldeelig.

Hibiscus IGO.

2 Vruchtjes in een cirkel staand............3

Vruchtjes een hoofdje vormend. Bijkelk 3-bladig, de kelk omhullend, met hartvormige bladen.....M a 1 o p e ICO.

3 Bijkelk S-spletig of 3-bladig.............4

Hijkelk 0 9-spletig, vrij........A 11 h a é a 159.

4 Bijkelk 3-bladig, aan den voet met den kelk vergroeid.

M a 1 v a 158.

Bijkelk 3-spletig, niet met den kelk vergroeid. Lavatéra J5Sgt;, 1. Malva L.

•1 Bloemen alleenstaand in de bladoksels, of alleen van boven in bundels. Bladen handvormig, 5-deelig. Stengel rechtopstaand. 2 Bloemen in de bladoksels in hoopjes bijeen. Bladen handvormig gelobd.....................3

\'2 Stengel door aanliggende haren ruw, grijsgroen. Bladslippen in omtrek bijna ruitvormig, 3-spletig, getand, of viaspletig. Schutbladen eirond of eirond-langwerpig. Vruchtjes kaal, overdwars fijn gerimpeld. Bloemkroon rose, reukeloos. 0,50-0,80. 2^. .luni—Septr. Niet zeer veel . . . . Vijfdeeligemalva. M. Alcea L. Stengel dnor afstaande haren ruw. Bladslippen vinspletig tot dubbel vinspletig. Schutbladen lijn-lancetvorniig. Vruchtjes ruw behaard, glad. Bloemkroon lichtrose tot wit, zwak naar muskus riekend 0,20-0,30. 2|-. Juli—Septr. Niet zeer veel voorkomend.

Welriekende malva. M. moschdta L

-ocr page 241-

Malvaceën.

3 Bloemstelen ten minste tijdens der vruchttijd veel malen langer dan de kelk..................4

Bloemstelen zeer kort, tijdens den vruch-tijd hoogstens dulibel zoo lang als de kelk. Bloemkroon even lang als de kelk, witachtig. Yruchtjes dwars gerimpeld. Bladen met gekroesden rand. Stengel rechtopstaand. 0.80-1,50. ®. Juli - Septr. Sierplant en verwilderd. Uit Syrië . . . . -i- M crispa L.

4 Vruchtstelen afstaand of rechtopstaand. Bloemkroon 3-4-maal

zoo lang als de kelk................5

Vruchtstelen naar beneden gebogen. Schutbladen lijn-laneetvormig. Bloemen klein. Kelkslippen vlak. Bloemkroonbladen diep ingesneden, omstreeks dubbel zoo lang als de kelk, rose tot wit. Yruchtjes glad, met afgeronden rand 0,15-0,45, ®—2|., Juni — Octr, (M. vulgaris Fr,) Zeer algemeen aan dijken, langs wegen, op bouwland, , . Gemeenemalva, M- neglécta Wallr.

5 Stengel ruw behaard .liggend tot rechtopstaand. Bladen meest met 5 spitse lobben. Schutbladen langwerpig, Bloemkroonbladen diep ingesneden, lichtpurper, met donkere strepen, 0,30-i.00. 2f, Juni— Octr. Zeer algemeen aan dijken, langs wegen, op bouwland,

Groote malva. M. silvestris L-

Stengel weinig behaard, bijna kaal, rechtopstaand. Bladen met 5 stompe lobben. Schutbladen breed eirond. Bloembladen ingesneden, purper, donker gestreept. 0,80-1,50. 0. Juli—Septr. Sierplant uit Z. Europa.

f M. mauritiana L.

2. Althaéa L, Heemst.

1 Bloemen in rijkbloemige, bladokselstandige hoopjes. Bladen eirond, zwak gelobd. Stengel rechtopstaand. Geheele plant fluweelachtig-viltig. Bloemkroon roodachtig wit. 0,60-1,20. 1|-, Juli, Augs. Vrij algemeen op moerassige plaatsen.

GemeeneH. A- oflicinalis L. Bloemen alleenstaand in de bladoksels..........\'2

2 Stengel uitgespreid, evenals de geheele plant, ruw behaard. Onderste bladen niervormig, iets 5-lobbig, de bovenste diep 5- of 3-spletig, waarboven de afstaande bloemstelen uitsteken. Bloemkroon bleekrose of lila. 0,30-0,60 ®. Juli—Septr. Slechts eenmaal gevonden . . . . Ruige H. A. hirsüta L. Stengel rechtopstaand, iets ruw behaard. Bladen rondachtig, meest met hartvormigen voet, 5- of 7-hoekig of gekarteld, stijfharig-viltig. Bloemkroon zeer groot, purper of bijna zwart, wit, geel. 1,50-2,50. ©£)• Juli—Octr. Sierplant uit Klein-Azië.........S t o k r o o s\'. -J- A. rosea Cav.

3. Lavatéra L.

1 Plant bijna kaal. Bladen hartvormig, de bovenste vaak hoekig of gelobd, vooral van onderen viltig. Bloemstelen afstaand. Kroonbladen afgeknot of ingesneden. Bloemkroon rose of wit. 0,60-1,20. 0. Juli—Septr. Sierplant uit Z. Europa..................f L. triméstris L.

±39

-ocr page 242-

TSO Geraniaceëo.

4. Malope L.

1 Stengel rechtopstaand, vertakt. Bladen langgesteeld, rond, kaal, getand, 3-spletig, gelobd of ongedeeld. Bloemen langgesteeld, alleenstaand in de bladoksels, groot. Schutbladen borstelig gewimperd. Bloemkroon purper, donkerder gestreept. 0,60-1,00. 0. Sierplant uit Spanje. (M, grandiflóra Hort.)

f M. trifida L.

5. Hibiscus L.

1 Kruid. Stengel neerliggend of opstijgend, vertakt, weinig behaard. Bladen getand, de onderste hartvormig, iets 3—5-lobbig, de bovenste 3—5-deelig, met langwerpige gelobde slippen. Bijkelk 11—13-bladig. Kelk opgeblazen, vliezig, langer dan de bijkelk. Bloemkroon zwavelgeel, met donkerpurper-bruinen voet. 0,30-0,80. 0. Juli, Augs. Sierplant uit Oostenrijk.

f H. Triónum L.

Rechtopstaande heester. Bladen ei-ruitvormig, 3-, zeldzamer 5-lobbig, met grove lobben. Bijkelk 6—8-deelig. Kelk korter dan de bij kelk. Bloemkroon purper, met donkerder voet. 1,50-2,00. tgt;. Juli—Octr. Prachtige sierstruik uit Klein-Azië................f H. syriacus L.

LXI. F am. Geraniaceën. x en xvi.

■1 Meeldraden 10. alle met helraknopjes. Stijlen van binnen kaal, bij de rijpheid boogvormig naar boven loslatend.

e r a n i u m IGO.

Meeldraden 10, slechts 5 met helmknopjes. Stijlen van binnen behaard, bij de rijpheid aan den voet schroefvormig samendraaiend.

E r ó d i u m 16S.

1. Geranium L. üoievaarsbek. Geranium.

1 Kelk uitgespreid. Bladen handvormig, 5—9-spletig of -deelig. 2 Kelkbladen rechtopstaand, tijdens den vruchttijdnaar elkaarneigend. Bloembladen ongedeeld, langer dan de kelk. Stengel meest rood. 10

2 Bloemkroon meest veel langer dan de kelk. Overblijvende soorten, 3 Bloemen klein. Bloemkroon weinig langer dan de kelk. Eenjarige soorten..................(gt;

3 Bloemkroonbladen ongedeeld of iets ingesneden, groot ... 4 Bloemkroonbladen omgekeerd-hartvormig, 2-spletig, tamelijk klein, violet, zeldzaam wit. Bloeiwijzen 2 bloemig, na den bloei naar beneden gebogen. Bladen 5—9 spletig, met wigvormig-omgekeerd-eironde slippen. Stengel naar boven met zachte klierharen. 0,30-0,45. 2).. Juni—Augs. Zeer zeldzaam.

G. der P y r e n e ë n. (}. pyrenaïcum L-

4 Bloeiwijzen 3-bloemig...............5

Bloeiwijzen l-bloemig. Stengel met lange horizontaal afstaande baren bezet. Bladen 7-deelig, met 3-deelige slippen en lijnvormige slipjes. Bloemkroonbladen ingesneden, bloedrood. 0,15-0,45. TJ.. Juni—Augs. Een paar maal gevonden ...........Blocdroode G. G. sangirineum L.

-ocr page 243-

Greraniaoeën.

5 Stengel naar boven behaard. Bladen 7-spletig. Bloemkroonbladen blauwvioletj omgekeerd-eirond. Bloemstelen rechtopstaand. Vruchtjes dwars gerimpeld. Stengel weinig ruw behaard. Naar boven evenals de bloemstelen zacht behaard. 0,30-0,60. 2|.. Mei, Juni. Niet zeldzaam in boschachtige streken.

Donkere G. G- phaeum L. Stengel naar boven evenals de bloemstelen klierachtig behaard. Bloemkroon blauw. Meeldraden met eivormigen voet plotseling naar boven versmald. Bloemstelen na den bloei naar beneden gebogen, later vaak weer rechtopstaand. Bladen 7-deelig met bijna vinspletige slippen, 0,20-0,80. Ij.. Juni—Augs. Vrij algemeen op grasvelden.....Beemd U, Q. praténse L

G Bloemkroonbladen gespleten of ingesneden, omgekeerd-hartvor-mig.......................7

liloemkroonbladen ongedeeld, niet ingesneden, langwerpig-wigvormig, roae. Vruchten afstaand behaard. Bladslippen omgekeerd-eirond, van voren ingesneden. Stengel zachtharig. 0,15-0,30. ©. Juni—Octr. Waarschijnlijk niet in het wild.........R o n d h 1 a d i g e G. G. rotimdifólium L.

7 Kelkbladen kort toegespitst of met stekeligen top.....8

Kelkbladen met lange naalden............9

8 Stengel zachtharig. Bladslippen wigvormig-langwerpig, van voren meest ingesneden, gekarteld. Vruchtjes glad, aangedrukt behaard. Bloemkroon lila, klein 0,15-0,45. ®. Mei—Octr. Algemeen op

vochtigen zandgrond.....Kleine G. G. pnsillum L.

Stengel zachtharig en met langere haren. Slippen der onderste bladen langwerpig, van voren ingesneden, die der bovenste lan-cetvormig Vruchtjes kaal, dwars gerimpeld. Bloemkroon rose. 0,15—0,30. ®. Mei—Octr. Zeer algemeen langs wegen, op akkers.

Zacht harige G. G- molle L.

9 Stengel met afstaande haren. Bloeiwijzen kort. even lang als of korter dan het schutblad. Vruchtjes met afstaande k lierharen. Bloemkroon even lang als de kelk, karmijnrood. 0,15-0,30. ®. Mei—Octr. Vrij algemeen op kleigrond.

Slipbladige G. G. (lisséctum L. Stengel aangedrukt behaard. Bloeiwijzen zeer lang, boven de schutbladen uitstekend. Vruchtjes kaal of zacht behaard. Bloemkroon iets langer dan de kelk, lichtpurperrood. 0.30-0,60. ®. Juni—Septr. Vrij zeldzaam.

Fijnbladige G. G. colnmbluum L.

10 Stengel en bladen bijna geheel kaal en glanzig. Bladen hand-deelig met gekartelde slippen. Kelkbladen dwars gerimpeld met

11

161

-ocr page 244-

Balsam ineen.

stekelpunt Plaat der kroonbladen korter dan de nagel. Bloemkroon rose. 0,15-0,30. ©. Mei—Augs. Vrij zeldzaam.

G 1 a n z i g e G. G. liicidnm L. Stengel met afstaande klierbaren. Bladen S-ö-tallig,met gesteelde, dubbel vinspletige blaadjes. Kelkbladen glad, met lange naald. Plaat der kroonbladen even lang als de nagel. Bloemkroon rose, zelden wit. Stinkende reuk. 0,20—0,40. ©. Mei—Herfst. Vrij algemeen in boschachtige streken op zandigen bodem.

Stinkende G. G. Robertiilnuin L.

De gewoonlijk „Geraniumquot; genoemde kamersierplanten l)ehooren tot het geslacht P elargoni u m L\' H e r i t, dat zicli hoofdzakelijk daardoor van Geranium onderscheidt, dat het bovenste blad van den onregelmatigen kelk in een met den bloemsteel vergroeide spoor verlengd is.

2. Eródium L\'Hérit. Reiger sbek.

1 Vruchtbare helmdraden zonder tandjes aan den voet. Bladen gevind. Blaadjes zittend, vinspletig, met gezaagde slippen. Kelkbladen met een naald. Bloemkroonbladen ongelijk, purper. 0,08-0,30. ®. April-Octr. Niet zeldzaam op zandige akkers.

Gemeene R. E. cicutariiim L\'Herit.

Blaadjes getand. De 2 bovenste, groote bloemkroonbladen . met een geelachtige vlek. Zeldzamer. De variëteit:

a. pimpinellifólium Willd. Bladen gevind. Blaadjes dubbel gezaagd. Vruchtbare helmdraden aan hun voet aan weerszijden met elt; n tandje. Zeldzaam.

Wel riekende R. E. moscluVtnm L\'Herit

LXII. Fam. Balsamineën.

1 Stempels 5, vergroeid. Kleppen der doosvrucht zich van den voet naar den top naar binnen inrollend. Doosvrucht langwerpig, kaal.

Bloemen in gesteelde trossen.....Impatiens :162.

Stempels gescheiden. Kleppen der doosvrucht zich naar beido zijden inrollend. Doosvrucht eirond, behaard. Bloemen in de bladoksels, alleenstaand of in schermvormige trossen.

Balsamina 103.

1. Impatiens L. v. 1)

±63

1 Trossen korter dan de bladen, 3-4-bloemig. Bloemen hangend,

1

De vruchten, die bijna rijp zijn, springen tij do geringste aanraking elastisch open, en slingeren de zaden met groote kracht weg. De plant bezit behalve de groote ook kleine, gesloten blijvende bloemen. Beide soorten zijn vruchtbaar.

-ocr page 245-

Tropaeoleën. Lineën. 163

groot, met gekromde spoor. Bloemkroon geel, van binnen met roode puntjes, 0,30-1,00. ©..Tuli, Augs. Op schaduwrijken, vocli-tigen grond......Springzaad. I. uoli tangere L.

2. Balsamina Riv. v,

1 Bladen langwerpig tot lancetvormig, spits, gezaagd, de onderste tegenoverstaand. Bloemen in schermvormige trossen. Spoor gekromd. Bloemkroon wit rose of purper, ook bont, vaak gevuld. 0,30-0,60. 0. Juli, Augs. Sierplant uit O.-Indië. (Impatiens Balsamina L.)........B. fémina Gaertn.

LXIII. Fam. Tropaeoleën.

1 Kelk 2-lippig, gespoord. Bloemkroonbladen 5, de 3 voorste genageld, vaak kleiner dan de 2 achterste. Meeldraden 8. Stamper 1. Vrucht met 3 knobbels, niet openspringend. Bladen schildvormig. Stengel klimmend.

T r o p a e o 1 u m £63.

i. Tropaéolum L. vm.

1 Bladen cirkelrond, van onderen grijsgroen, langgesteeld. Bloemkroonbladen stomp, de 3 voorste met franje aan den voet, oranje met vuurroode strepen tot rood. 1,50-3.00. ©, in zijn vaderland %. Juni—Octr. Sierplant uit Peru.

t T. majus L.

Bladen bijna hartvormig, 5—7-spletig, met gelobde of gaafrandige slippen, met stekelige punten. De 2 bovenste bloemkroonbladen gespleten, de 3 onderste met franje. Spoor gebogen. Bloemkroon geel. 1,50-3,00. ©. Juli- Octr. Sierplant uit Peru. (T, canariense Hort., T. peregrinum Jacq.)

T. adimcum Sm.

LXIV. Fam. Lineën.

\\ Kelk 5-bladig, met ongedeelde bladen. Bloembladen 5. Meeldraden 5. Doosvrucht onvolkomen 10-hokkig . . Linum 163. Kelk 4-deelig, de slippen \'2-3-spletig, Bloembladen 4. Meeldraden 4. Doosvrucht 8-hokkig..... . . Radiólajf 63.

1. Linum L. Vlas. v.

1 Bladen afwisselend, lijn-lancetvormig. Kelkbladen eirond, fijn gewimperd, toegespitst, bijna zoo lang als de doosvrucht. Bloemkroon hemelsblauw, zeldzamer wit. 0,30-0,60. 0. Juni, Juli. Gekweekt, zelden in het wild.

Gewoon v 1 as. f L, usitatissinura L. Stengel hooger. Bloemen en doosvruchten kleiner. Doosvruchten niet openspringend. Zaden donkerder. De variëteit: •

a. vulgare Schübl. et Mart.

Bladen tegenoverstaand, spits, de onderste omgekeerd-eirond, de bovenste lancetvormig. Stengel draadvormig naar boven gaffelvormig vertakt. Kelkbladen elliptisch, klierachtig gewimperd. Bloemkroonbladen klein, toegespitst, wit met gelen voet. 0,07-0,20. ©. Juni-Augs. Niet zeldzaam in duinen en op vochtigen zanden heigrond......P u r g e e r V. L. cartharticum L.

-ocr page 246-

Oxalideën. Terebinthaceën.

2. Radiola Dill. iv.

i Stengel draadvormig. Bladen tegenoverstaand, eirond tot langwerpig. Bloemen tegenoverstaatid, zeer klein. Bloemkroon even lang als de kelk, wit. 0,02—0,15. ®. Juli, Augs. Niet zeldzaam op voohtigen zand- en heigrond. (R. millegrana Sm.)

D u i z e ii d gjr a a n. R. miiltiilóra Aschs.

LXV. Fam. Oxalideën.

i Kelk 5-bladig. Bloemkroon 5-bladig. Meeldraden 10, aan den voet iets vergroeid. Vruchtbeginsel 1. Stijlen 5. Doosvrucht 5-hokkig. Bladen 3-tallig, langgesteeld. Blaadjes omgekeerd hartvormig.

O x a 1 i s 164.

1. Oxalis L. Klaverzuring.

1 Stengel niet bebladerd, slechts met 2 schutbladen, 1-bloemig, langer dan de bladen. Bloemkroon wit of roodachtig-wit, rood geaderd, met gele vlekken aan den voet. 0,05-0,12. April, Mei, Vrij algemeen in vochtige bosschen. G e w o n e K. ()■ Acetosélla L. Stengel bebladerd. Bloeiwijzen 2-5-bloemig. Bloemkroon lichtgeel ......................2

2 Stengel rechtopstaand of opstijgend. Bladstelen aan den voet zonder steunblaadjes. Bloembladen afgerond. Vruchtstelen afstaand. 0,10-0,30. 2|.. Juni-üctr. Op bouwland en in moestuinen.

Rechtstandige K. O stricta L. Stengel liggend, aan den voet wortelend. Bladstelen aan den voet met 2 kleine vastgegroeide steunblaadjes. Bloembladen ingesneden. Vruchtstelen naar beneden gebogen. 0,10-0,30. ®.Mei —Octr. Vrjj algemeen tusschen groenten in moestuinen.

Gehoornde K. 0. cornicnlüta L.

LXVI. Fam. Terebinthaceën.

1 Bloemen 2-slachtig, veeltelig of 2-huizig. Kelk 5-spletig. Kr^onbladen 5. Meeldraden 5. Stijlen 3. Vrucht l(-3)-zadig, droog . . . . R li u s M.G4L,

i. Rhus Trn. v.

1 Bladen enkelvoudig, ongedeeld. Stengel rechtopstaand, vertakt, kaal. Bladen langgesteeld, omgekeerd-eirond of elliptisch, gaafrandig, van onderen blauwgroen. Bloemen op afstaand behaarde stelen in losse, tijdens den vruchttiid dicht wollige pluimen, tweeslachtig, groenachtig-geel. 3,00-4,50. 1?. Juni, Juli

Sierstruik uit Z.-Europa.....Pruikenboom. ■}• R. Cótinus L.

Bladen samengesteld....................2

±64

-ocr page 247-

Rutaceën.

Stengel liggend, klimmend en wortelend, of rechtopstaand, vertakt, kaal. Bladen 3-tallig, langgesteeld. Blaadjes1- breed eirond, toegespitst, eenkleurig, van onderen behaard. Bloemen in kleine losse pluimen, veeltelig; groenachtig, vaak met purperkleurige aderen. 1,00-2,00. Juni, Juli. Als sierstruik aangeplant. Uit Noord-Amerika. Vergiftig! . . . . -j- R. Toxicodéndron L. Stengel rechtopstaand, vertakt. Bladen oneven gevind. Blaadjes talrijk (11—25% langwerpig-lancetvormig, toegespitst, gezaagd. Bloemen in een

dichte pluim.......................3

Blaadjes kaal, van onderen blauwgroen. Bladstelen en takken kaal of (zooals bij de mannelijke planten) behaard. Bloemen vaak 2-liuizig. groenachtig. Vruchten later rood gekleurd. 3,00-6,00. Tl. Juli, Augs. Sierstruik uit Noord-

Amerika ...................f R. glabra L.

Blaadjes van onderen fijn behaard, vaak grijsachtig-wit, meest lichtgroen. Bladstelen en takken dicht behaard. Bloemen meest 2-huizig, geelachtig wit. Vrucht rood. 3,00-6,00. Ij. Juni, Juli. Sierstruik uit Noord-Amerika.

R. typhina L.

LXVII. Fam. Rutaceën.

Kruidachtige planten....................2

Heesters of boomen.....................3

Kelk «i-deelig, blijvend. Kroonbladen 4, gelijk aan elkaar. Meeldraden 6—10,

rechtopstaand. Doosvrucht 4-lobbig......... But a ^.CS.

Kelk 6-deelig, blijvend. Kroonbladen 5, iets ongelijk. Meeldraden 10, naar

beneden hellend. Doosvrucht 5-lobbig......Dicta mnus JLCS.

Bloemen onvolledig 2-huizig. Kelk 4—5-deelig. Kroonbladen 4—5. Meeldraden 4—5, Vruchtbeginsel 2-hokkig. Vrucht een 2-hokkige, 2-zadige vleugelvrucht.

P t é 1 e a

Bloemen mannelijk, vrouwelijk en 2-slachtig. Kelk 5-deelig. Kroonbladen 5. Meeldraden 2—3, in de mannelijke bloemen 10, Vruchtbeginsels 3—5,1-hokkig, 1-zadig. Vrucht uit 3—5 langwerpige, saamgedrukte vleugelvruchten bestaand.

Ailantus

i. Ruta Trn. vm.

Plant kaal, grijsgroen. Stengel rechtopstaand. Bladen gesteeld, dubbel of 3-voudig gevind. Blaadjes langwerpig, de eindelingsche omgekeerd-eirond. Bloemen in bijschermen, 4- (de topbloemen 5-)tallig. Bloemkroon geel. Sterke reuk. 0,30-0,80. TJ.. Juni—Augs. In tuinen gekweekt. Uit Zuid-Europa.

W ij n r u i t. f R. gravéolens L.

2. Dictamnus L. x.

Stengel rechtopstaand, vooral boven kort en klierachtig behaard. Bladen oneven gevind. Blaadjes eirond tot lancetvormig, spits, klein gezaagd, met doorschijnende puntjes. Bloemen in trossen. Bloemkroon groot, rose, met donkere aderen. Sterke reuk. 0,60—1,20. 21.. Mei—Juli. Sierplant (D. Fraxinélla Pers.)

f D. Albus L.

3. Ptélea L, iv.

Bladen 3-tallig. Blaadjes zittend, eirond tot langwerpig, spits, iets getand, van onderen» bleekgroen, iets behaard, het middelste grooter. Bloemen in schermvormige pluimen, geelachtig-groen, welriekend. 2,00-3,00. Juni. Sierstruik uit Noord-Amerika..........t P» trifoliata L.

4. Ailantus Desf, m.

Bladen oneven-gevind, zeer groot. Blaadjes gesteeld, eirond tot langwerpig-lancetvormig, toegespitst, aan den voet grof getand, aan den rand fijn ge-

-ocr page 248-

Acer ineen.

wimperd, overigens kaal, van onderen bleekgroen, vlierachtig riekend. Van llhus Typhi na L. gemakkelijk te onderscheiden door de bijna kale bladstelen en bloeiwijzen. 8,00-12,00. Ij. Juni, Juli. Sierboom uit China.

t A. glandulósa Desf.

LXVI1I. Fam. Aceriaeëc.

1 Bloemen 2-slaohtig of 1-huizig. Kelk 5-, zelden 4-dee!ig. Kroon-bladen 5, even groot. Meeldraden meest 8 (5-10). Vleugelvruoht

2-deelig. Bladen min of meer gelobd.....Acer ±60.

Bloemen 2-huizig. Kelk 4-5-tandig. Bloemkroon ontbrekend. Meeldraden 4-5, met zittende helmknopjes. Bladen5-of 3-talliggevind.

N égund o ±69\'.

1. Acer L. E s c h d o o r n. vm.

1 Bloemen in rechtopstaande sohermvormige trossen. Meeldraden dei-mannelijke bloemen even lang als de kroonbladen. Vruchtjes horizontaal afstaand. Bladen aan weerszijden gelijk van klenr. 2 Bloemen in hangende of schermvormige trossen. Meeldraden der mannelijke bloemen dubbel zoo lang als de kroonbladen. Bladen 5-lobbig, van onderen blauwgroen. Lobben toegespitst, gezaagd-gekarteld. Bloemen in hangende trossen. Vleugels iets afstaand. Bloemkroon groenachtig 20,00-25,00. 1). Mei, Juni. Gekweekt en in het wild.....GemeeneE. A. Pseudoplatauns L.

8 Bladen bochtig, 5 -7-lobbig, van onderen kaal. Lobben met bijna evenwijdige zijranden, lang toegespitst, aan weerszijden met 1—2 spitse\'tanden. Bochten stomp. Bloemen tegelijk met de bladen verschijnend. Bloemstelen bijna kaal. Bloemkroon geelgroen. 20,00-25,00. 1?. April, Mei. Vaak aangeplant.

i A. platanoides Lf

Bladen 3-5-lobbig, van onderen zacht behaard. Lobben stomp, gaafrandig of gekarteld. Bochten spits. Bloemen kort na de bladen verschijnend. Bloemstelen zachtharig. Bloemkroon geelach-tig-groen of groen. 3,00-6,00, maar ook tot 18,00. |j. Mei, .luni. In bosschen en heggen en ook gekweekt.

Kleine Ë. A. campéstre L.

Bovendien vindt men als sierboomen in tuinen en parken nog;

1 Bloemen in trossen of pluimen, na het opengaan der bladen verschijnend. 2 Bloemen in schermvormige trossen, tegelijk met de 5-, zeldzaam 3-lobbige

bladen of kort daarna verschijnend........ ...... 4

Bloemen in zittende kluwens, kort gesteeld, lang voor de bladen verschijnend. Bladen van onderen blauwgroen, 5-lobbig, met toegespitste lobben. Boomen. 5

2 Bladen ongedeeld, eirond, meest met hartvormigen voet, toegespitst, dubbelen scherp gezaagd, van,voren iets gelobd. Bloemen klein, een rechtopstaande, trosvormige pluim vormend. Vruchtjes met bijna evenwijdige vleugels, ten laatste rood. Bloemkroon bladen witachtig. Jonge takken ongestreept. 3,00-5,00. t). Mei, Juni. Sierstruik uit Zuidoost-Europa . . f A. tataricum L. Bladen gelobd. Vruchtjes met afstaande vleugels..........3

lee

-ocr page 249-

Acerineën.

Jonge takken wit gestreept. Bladen groot, hartvormig, 3-lobbig, fijn ei\\ dubbel gezaagd. Bloemen tamelijk groot, in meest overhangende trossen, groen-achtig-geel. Kelk onbehaard. Vruchtjes langwerpig, glad. Struik of kleine boom. 3,00-5,00. Ij. Mei, Juni. Uit Noord-Amerika (A. pensylvanicum L.)

f A. striatum Dur.

Jonge takken ongestreept. Bladen hartvormig, 3-, zeldzamer 5-lobbig, grof getand, van onderen zachtharig. Bloemen klein, een rechtopstaande en samengestelde tros vormend, groenachtig. Kelk behaard. Vruchtjes rond met verheven aderen. 3,00-6,00. Mei, Juni. Uit Noord-Amerika (A. pensylvanicum Dur., A. montanum Ait., A. parviflórum Ehrh.) . . ■}• A spicatum Lmk. Bladen dun, met lang toegespitste lobben, van onderen eerst zachtharig, meest blauwgroen, de middelste lob ver boven de zijdelingsche uitstekend. Bloemen geelachtig, aan het eind der korte takken tweeslachtig, uit zijknoppen mannelijk Vruchtjes bijna horizontaal afstaand, met rechtopstaande vleugels. Boom. 10,00-20,00. 1?. April, Mei. Uit Noord-Amerika. (A. nigrum Mchx.)

Suikerahor n.f A, saccharinum Wangenh. Bladen hard, met stompe of in allen gevalle niet toegespitste, grof gezaagde lobben, van onderen, althans als zij jong zijn, behaard. Bloemen ten laatste overhangend, een bijna zittende, schermvormige tros vormend. Vruchtjes met tamelijk rechtopstaande, soms met de randen elkaar aanrakende vleugels. Kroonbladen witachtig. Struik. 2,00-6,00. Ij. April. Uit Zuid-Europa. (A. Opulus

Ait., A. italum Lanth.)..........f A. opulifólium Vill.

Bloemen bijna zittend. Kelk in beiderlei bloemen 5-deelig. Bloemkroon ontbrekend. Vruchtbeginsel behaard. Vrucht later onbehaard, kort gesteeld. Bladen 5—7-lobbig, met getande lobben. Bloemen groen en rood gevlekt. 10,00-16,00. 1j. Maart, April. Uit Noord-Amerika, (A. saccharinum L.)

f A. dasycarpum Ehrh. Bloemen gesteeld. Kelk en bloemkroon der mannelijke bloemen 5-bladig, der vrouwelijke bloemen meest 4-bladig. Vruchtbeginsel en vrucht kaal. Vrucht eindelijk langgesteeld, overhangend. Bladen meest 3-lobbig, ongelijk gezaagd. Bloemen scharlakenrood, zeldzamer lichter. 5,00-8,00. quot;4. April. Uit N. Amerika.

f A. rubrum L.

2. Negündo Mnch. xxn.

Bladen 3- of 5-tallig gevind, meest geheel kaal. Blaadjes eirond, spits, grof-gezaagd, het middelste vaak gelobd. Bloemen klein, in veelbloemige bundels, aan lange, draadvormige stelen, groenachtig of roodachtig. Vruchten met weinig afstaande vleugels, kaal, 10,00-16,00. Ij. Maart, April. Sierboom uit Noord-Amerika, (Acer Negundo L., !N. fraxinifolium Nutt.)

f N. aceroides Mnch.

LXIX. Fam. Hippocastaneën.

Kelk 5-tandig, Kroonbladen 4-5, ongelijk. Meeldraden 5»—9, Doosvrucht 5-hokkig. Bladen handvormig, 5—7-tallig, tegenoverstaand. Aésculus ISf ■■

i. Aésculus L. vu.

Knoppen meer of minder kleverig. Kroonbladen meest 5. Meeldraden meest

7, neergebogen. Doosvrucht stekelig..............2

Knoppen niet kleverig. Kroonbladen 4, Meeldrade n 5—8, recht. Doosvrucht

niet stekelig.......................3

Bladen 5- of 7-tallig. Blaadjes wigvormig-omgekeerd-eirond, kort toegespitst, de buitenste kleiner. Meeldraden meest 7. Kroonbladen met gegolfden rand, wit, geel of lichtpurper gevlekt. 15,00-20,00. gt;. Mei, Juni, soms in den Herfst weer. Vaak als sierboom aangeplant. Uit Indië.

Wilde Kastanje, | A. Hippocastanum L.

±67

-ocr page 250-

- ^ _

Polygaleën.

bladen meeat 5-tallig. Blaadjes bijna geheel vlak of meer of minder gevouwen, de buitenste niet veel kleiner. Kroonbladen 4 of 5, niet gegolfd, rood. Meeldraden rechtopstaand, in het bovendeel soms gebogen. Doosvruchten met weinige en korte stekels of zonder stekels, groot. 12,00-16,00. h. Mei, Juni. hierboom. Een bastaard van A. Hippocastanum en A. Pavia. (A.|rubicünda Lodd.)

t A. carnéa Willd.

Bladen 5-tallig. Blaadjes langwerpig, toegespitst, gezaagd, met wigvormigen voet, van onderen evenals de. stelen bijna kaal. Kroonbladen lang genageld langer dan de helmknopjes, vuilpurper. 3,00-8,00. tj. Mei, Juni. Sierboom uit

Aoord-Amenka. (A. rubra Lmk.)....... . . . f A. Pavia L.

Bladen 5—7-tallig. Blaadjes ongelijk gezaagd, van onderen evenals de stelen zacht behaard. Bloemkroon lichtgeel. Overigens als de vorige. 3,00-8,00. Ij Mel\' Jnnl..................t A. flava AU.

LXX. Fam. Polygaleën.

1 Kelkbladen 5. de zijdelingsche grooter, vleugelachtig gekleurd. Kroonbladen 3 (-5), onderling en met de 8 helmdraden vergroeid, het voorste gegroefd, met een aanhangsel. Vrucht doosvruohtachtig.

P o 1 y g a 1 a jLSS. 1. Polygala L. Kruisbloem, xvn.

1 Zijnerven der vleugelachtige kelkbladen aan den top door een

scheeve ader met de middelste verbonden........2

Zijnerven der vleugelachtige kelkbladen aan den top niet met de middelste verbonden. Schutbladen voor den bloei niet boven de bloemen uitstekend.

laden meest met bitteren smaak, de onderste grooter dan de overige, om-gekeerd-en-ond, meest in een roset. Bloemkroon lichtblauw of wit. 0,05-0,12. TX- Mei, Juni. Een enkele maal gevonden . . . Bittere K. P. amara L.

2 Schutbladen voor den bloei niet boven de bloemen uitstekend,

half zoo lang als de bloemsteeltjes..........3

Schutbladen voor den bloei boven de bloemen uitstekend, half zoo lang als de bloemsteeltjes. Bloemkroon bleekrood, wit, zeldzamer blauw. 0,12-0,20. •21. Mer—Juli. Slechts een paar maal gevonden.

KuifdragendeK. P. comósa Schk.

3 Stengel min of meer rechtopstaand, onvertakt. Bladen afwisselend, de onderste omgekeerd-eirond of langwerpig, de bovenste lijn-lancetvormig. Tros rijkbloemig. Bloemkroon blauw, rose of wit. 0,07-0,20. 2).. Mei—Juli. Vrij algemeen op vochtigen zand- en

heigrond.........G e w o n e K. P. Tnlgdris L.

Stengel liggend, draadvormig vertakt. Onderste bladen elliptisch, bijna tegenoverstaand, de bovenste lancetvormig verspreid. Trossen schijnbaar zijstandig, meest 5 bloemig. Bloemkroon blauw of wit, 0,05-0,20. 2}.. Mei—Septr. Algemeen op vochtigen heigrond.

Veranderlijke K. P. depréssa Wender.

LXXI, Fam. Rhamneën.

1 Bloemen onvolledig 2 huizig. Kroonbladen 4, ongenageld. Meel-

J «8

-ocr page 251-

Ampelideën. ±C9

draden 4. Stijl 2-4-splel;ig. Takken even als de bladen tegenoverstaand, in doornen overgaande.....Rhamnus tG9.

Bloemen 2-slaolitig. Kroonbladen 5, ongenageld Meeldraden 5. Stijl ongedeeld. Takken en bladen verspreid. Zonder Hoornen.

F r a n g u 1 a 169.

1. Rhamnus Trn. v.

1 Bladsteel 2-3 maal zoo lang als de steunbladen Bladen eirond-elliptisch of elliptisch. Slippen van den kelk even lang als de buis. Bloemkroon groenachtig Vrucht zwart. 1,00-3.00. tj. Mei, Juni. Niet algemeen, in bosschen. . Rijnbezie. K. cathartica L.

2. Frangula Trn. v.

1 Bladen elliptisch, gaafrandig. Bloemen in bladokselstandige bij-scheimen. Bloemkroon groenachtig-wit. Vruchten eerst rood, dan zwart. 2.00-4,00. 1). Mei, Juni. Algemeen tusschen kreupelhout. (Rhamnus Frangula ) . . . . Vuilboom F. Alims Mill. LXXIL Fam. Ampelideën.

1 Kelk 5-tandig. Kroonbladen van boven verbonden, mntsachtig van den voet

loslatend....................Vitis ±69.

Kelk bijna gaaf. Kroonbladen uitgespreid, van den top naar den voet loslatend. Bladen handvormig samengesteld.....Arapélopsis jLS9.

i. Vitis L. v.

1 Bladen hartvormig, 3—5-lobbig, grof getand, kaal. v.eldzamer behaard of vil-tig, zich in den herfst niet rood kleurend. Bloemen in pluimen, niet tweeslachtig. Bloemkroon geelachtig-groen. Bessen rond of langwerpig, donkerblauw of bruinachtig. 1,00-8,00. Ij. Juni, Juli. Gekweekt, zelden verwilderd.

Afkomstig uit West-Azië.......Wynstok. fV. vinifera L.

Eea vorm er van met 3 —5-tallige bladen en diep gespleten blaadjes is

a. laciniósa L.

Bladen niet of onduidelijk gelobd..........., 2

2 Bladen onduidelijk 3-lobbig of hoekig, getand, van onderon even als de bladen bloemstelen en ranken viltig, zeldzamer kaal. Pluim klein. Bloemen onvolledig 2-huizig. Bloemkroon geelachtig-groen. Bessen donkerpurper of groenachtig. 1,00-8,00. Ij. Juni, Juli. Sierstruik uit Noord-Amerika.

t V. Labrüsca L.

Bladen getand, hartvormig, zeldzamer 3—5-lobbig, meest van onderen iets behaard. Pluim los, rijkbloemig. Bessen klein. Bloemen, welriekend. tgt;. Juni. Sierstruik uit Canada...........fV. cordifólia Mchx.

2. Ampelópsis Michx. v.

1 Bladen 3—5-tallig, kaal. Blaadjes eirond-lancetvormig of langwerpig, gezaagd, glanzig, zich in den herfst rood kleurend. Bloemen in bijschermen. Bloemkroon groen. Bessen donkerblauw tot zwartachtig. 6,00-12,00. Ij. Juli, Augs, Veel als klimplant gekweekt. Uit Noord-Amerika. (A, hederacea Mchx.)

Wilde wingerd, f A. quinquefólia R. et Sch.

-ocr page 252-

Celastrineën.

LXXIII. Pam. Celastrineën.

1 Kelk 4-5-spletig. Kroonbladen en meeldraden 4-5, de eerste op den rand, de laatste op een vleezige schjjf Ingevoegd. Stijl 1. Doosvrucht 4-5-lobbig en -hokkig. Hokjes 1-zadig. Zaden met een gekleurden, sappigen zaadmantel. Bladen tegenoverstaand.

Evónymus 17 O.

Kelk o-spletig, schotelvormig. Kroonbladen en meeldraden 5, op den rand van een vleezige schijf ingevoegd. Vruchtbeginsel meest 3-hokkig. Bladen verspreid . . . Celastrus 17O.

1. Evónymus Trn. v.

1 Bloemen meest 4-tallig. Doosvrucht stompkantig, zonder vleugels. 2 Bloemen meest 5-tallig. Takken rolrond, iets samengedrukt, meest glad. Kroonbladen rond, groenachtig. Doosvrucht gevleugeld, purper. Zaadmantel oranje, het zaad geheel omgevend. 1,50-4,00. quot;Ij. Mei, Juni. Sierstruik uit Zuid-Duitschland..............E. latifólia Scop.

2 Takken vierkant, glad of met enkele wratjes. Kroonbladen langwerpig, lichtgroen. Doosvrucht rose. Zaadmantel oranje, het ge-heele zaad omgevend. Zaad wit. 1,20-2,40. 1). Mei, Juni. Vrij algemeen in boschrijke streken en in heggen.

Kardinaalsmuts. E. enropaéa L.

Takken rolrond, dik met zwarte wratjes hezet. Kroonbladen rond, groenachtig, met bloedroode punten. Doosvrucht geelachtig. Zaadmantel bloedrood, slechts de helft van het zaad omgevend. Zaden zwart. 1,20-1,80. Ij. Mei, Juni. Sierstruik uit Oost-Duitschland.........t E» verrncósa Scop.

2. Celastrus L. v.

1 Stengel windend, evenals de bladen kaal. Takken rolrond. Bladen gesteeld, elliptisch, toegespitst, gezaagd-gekarteld. Bloemen in trossen of pluimen, eind- of bladokselstandig. Bloemkroon groenachtig-wit. Doosvrucht oranje. Zaadmantel rood, Mei, Juni. Sierstruik uit Noord-Amerika.

f C. scandens L.

LXXIV. Fam. Staphyleaceën.

1 Kelk 5-deelig, gekleurd, afvallend. Kroonbladen en meeldraden 5. Stijlen 2-3. Vrucht vliezig, opgezwollen, 2-3-hokkig. Zaden beenig. Bladen samengesteld.

Bloemen in hangende trossen.........Sfcaphyléa JLamp;O-

i. Staphyléa L. v.

1 Bladen 5-7-tallig, gevind. Blaadjes langwerpig-lancetvormig, toegespitst, gezaagd, bijna kaal, de zijdelingsche bijna zittend, het eindelingsche gesteeld. Doosvrucht rond, meest 2-lobbig. Kroonbladen wit, van buiten vaak roodachtig. 2,00-5,00. Mei, Juni. Sierstruik uit Zuid-Duitschland.

Pimpernoot, f S. pinnata L. Bladen 3-tallig, blaadjes langwerpig-eirond tot eirond, toegespitst, klein ge-zaagd, verspreid behaard, de zijdelingsche kort, het middelste langer gesteeld. Doosvrucht langwerpig-eirond, meest 3-lobbig. Bloemkroon wit. 1,50-3,00. Hj. Mei, Juni. Sierstruik uit Noord-Amerika.......f S. trifólia L.

±70

-ocr page 253-

Ilicineën.

LXXV. Fam. Ilicineën.

1 Kelk 4-5-8tandig, blijvend. Bloemkroon radvormig, 4-5-deelig. Meeldraden 4-5. Stempels 4-5, zittend. Bes 4-5-zadig.

Ilex 171.

1. Ilex L. iv.

1 Bladen eirond, met stekelpunt, stekelig getand en gegolfd, glanzig, lederachtig. Bloemen in 1-3-bloemige bijschermen, in de bladoksels. Bloemkroon wit. Vruchten rood. 3,00-6,00. |j. Mei, Juni. Vrij algemeen in hooggelegen bosschen, ook als sierstruik.

Hulst. I. aqnifólium L,

LXXVI. Fam. Tamariscineën.

1 Meeldraden 5, aan den voet vergroeid. Stijlen 3 . . . Tamarix 171, i. Tamarix L. v.

1 Takken reclitopstaand, slank, dicht bebladerd. Bladen zeer klein, lancetvor-mig, meest van liet midden af afstaand, groen. Bloemen in eindelingsche, pluimvormig gerangschikte aren. Kelkbladen eirond, vaak spits, zonder groene middelnerf. Bloemkroon lichtrood of rose, zelden wit, 2,00-3,00.1?. Juni, Juli. Sierstruik van de oevers der Middellandsche Zee. (T. pentandra Pall.)

t T. gallica L.

LXXVII. Fam. Phytolaccaceën.

1 Kelk 4—5-bladig, gekleurd. Meeldraden 10. Stijlen 10. Vrucht een 5—10-hok-kige hes................J?hy tolé, c c a. Ifl*

i. Phytolacca Trn. x.

1 Stengel rechtopstaand, aan den voet vaak meer dan 0,02 dik, sappig. Bladen verspreid, gesteeld, eirond-langwerpig of eirond-lancetvormig. Bloemen in langgesteelde trossen. Kelk roodachtig. Bes zwart. 1,00-1,75. 21.. Juli, Augs. In tuinen gekweekt. Uit Noord-Amerika......f Ph. decandra L.

LXXVIII. Fam. Portulacaceen.

1 Hoogere bladen doorgroeid......Claytónia 172.

Hoogere bladen niet doorgroeid...........1

2 Kelk 2-spletig, de zoom afvallend. Kroonbladen 5(4-6). Meeldraden 8-15, aan den voet vaak vergroeid. Doosvrucht met een dekseltje openspringend, veelzadig . . . Portulaoa 173. Kelk diep 2-8pletig, blijvend. Bloemkroon trechtervormig, de zoom ongelijk 5-deelig, de buis aan een zijde opengespleten. Meeldraden 3(-5). Doosvrucht met 3 kleppen openspringend, 2-3-zadig.

M ó n t i a 179.

1?£

-ocr page 254-

Portulacaceen.

1. Portulaca Trn. Porselein, xr.

Stengel en takken liggend. Bladen langwerpig, wigvormig. Kelkslippen stomp gekield. Bloemkroon geel. 0,10-0,30. ®.Juni—Septr. Op akkers.........VV i 1 d e P. P. olerücea L.

Stengel rechtopstaand. Takken opstijgend. Bladen omgekeerd-eirond. Kelkslippen gevleugeld-gekield. Bloemkroon geel. 0,30-0,50. ®. Juni—Septr. In moestuinen gekweekt...........tl\', sativa Haworth.

2. Móntia Mieh. m.

Stengel uitgespreid, gaffelvormig vertakt. Onderste bladen spatel-vormig, de bovenste lijn-langwerpig. Bloemen in eind- enzijstan-dige bijschermen. Zaden bijna dof. Kaal, meest geelgroen. 0,03-0,10. ®. Mei. Niet zelden op voohtigen zandgrond.

M. minor GmeL

Stengel drijvend of liggend. Bloemen in zijstandige bijschermen. Zaden glanzig. Bloemkroon wit. 0,10-0,50. 24.. Mei—Septr. In beekjes niet zelden.........M. rivularis GmeL

3. Claytónia. v.

Vleezige planten met een roset van langgesteelde ruitvormige eironde wortelbladen en vele stengels, die onder de bloeiwijze een doorgroeid blad hebben. Kelk \'2-slippig. Meeldraden 5. amp;. 0,10-0,20. Zeldzaam, maar op de plaatsen waar men ze vindt, in groote hoeveelheden. Afkomstig uit Amerika. . C. perfoliata Donngt;

LXXIX. Fam. Caryophylleën. x.

Bladen met vliezige steunbladen...........2

Bladen zonder vliezige steunbladen..........6

Kelk 5-deelig. Meeldraden 5............3

Kelk 5-bladig..................5

Bladen verspreid. Kroonbladen even groot als de kelk. Stempels 3.

Vrucht niet openspringend......Corrigfola M9A.

Bladen tegenoverstaand. Kroonbladen klein of ontbrekend. Stempels 2.....................4

Kelkslippen niet verdikt, slap.....H e r n i a r i a ±73.

Kelkslippen kraakbeenachtig verdikt, zijdelings samengedrukt.

Illécebrum 17ü. Stijlen 5. Meeldraden 5-10. Doosvrucht 5-kleppig. Bladen schijnbaar kransatandig..........Spérgula ±76.

£72

-ocr page 255-

Caryophylleën.

Stijlen 3. Meeldraden -10. Doosvrucht 3-kleppig. Bladen tegenoverstaand ...........Spergularia rfye.

Bloemkroon ontbrekend. Kelk 5-spletig. Meeldraden 5(-10). Stijlen 1-2. Bloemen in eind-en bladokselstandige bijschermen. Bladen

lijnvormig, tegenoverstaand.....Scleranthus IT\'S.

Bloemkroon voorhanden, 4-o-bladig..........7

Kelk losbladig Kroonbladen ongenageld. Meeldraden 3,5, 8 10. 8 Keld vergroeidbladig, 4-5-tandig, zelden 4-o-8pletig. Kroonbladen

5, (meest) genageld. Meeldraden (5-)10.........17

Stijlen {2-)3...................9

Stijlen 4—5...................14

9 Kroonbladen gaaf of iets ingesneden. Meeldraden 8-10 ... 10 Kroonbladen getand of 2-spletig tot 2-deelig. Doosvrucht met 6 kleppen openspringend . .............13

10 Bladen priemvormig. Vrucht met 3 kleppen openspringend. Zaden

niervormig, zonder aanhangsels......Alsine

Bladen breeder..................

11 Bladen dik, vleezig, eirond. Doosvrucht met 3 kleppen openspringend. Zaden omgekeerd-eirond. Strandplant. 11 o n k é u y a 1.77. Bladen niet dik en vleezig. Doosvrucht met zes kleppen openspringend....................12

12 Kelk weinig langer dan de bloemkroon. Zaden met een aanhangsel, iets ruw. Bladen minstens 0,01 lang . . Moehringia 177. Kelk \'/jj maal zoo lang als de bloemkroon. Zaden zonder aanhangsel, glad. Bladen nauwelijks 0,005 lang . . A re nar ia 177.

13 Kroonbladen getand. Meeldraden 3-5. Zaden schildvormig.

Holósteum 177.

Kroonbladen 2-spletig tot 2-deelig. Meeldraden meest 10. Zaden niervormig............Stellaria 178.

14 Kroonbladen gaaf, niet ingesneden...........15

Kroonbladen ingesneden tot 2-deelig. Stijlen 5......16

15 Stengel liggend of op8t:igend. Kelk en kroonbladen 4-5, de laatste soms ontbrekend. Meeldraden 4, 5, 10. Stijlen 4-5. Doosvrucht

aan den top 4 5-kleppig........Sagina 17a.

Stengel rechtopstaand. Kelk- en kroonbladen 4. Meeldraden 4. Stijlen 4. Doosvrucht aan den top 8-kleppig. Moénchia 179.

Vergelijk ook S p é r g u 1 a blz 176.

16 Kroonbladen niet over het midden gespleten. Stijlen staande voor de kelkslippen. Doosvrucht aan den top 10-kleppig.

Gerastium 179.

17»

-ocr page 256-

■JL VA Caryophylleën.

Kroonbladen tot den voet gedeeld. Stijlen staande voor de kroon-bladen. Doosvrucht 5-kleppig . . . . Malaohium ±80.

A 7 Stijlen 2....................18

Stijlen 3....................21

Stijlen 5....................22

■18 Kelk aan den voet zonder schubben. Zaden niervormig... 19 Kelk aan den voet door schubben omhuld.......20

19 Kelk met droogvliezige strepen, kort, wijd. Kroonbladen langzaam in den wigvormigen nagel versmald. Gypsóphila IHit. Kelk kruidachtig, rolrond. Kroonbladen met 2 vliezige tandjes tusschen plaat en nas;el.......Saponaria ISO.

20 Kelk met droogvliezige strepen, kort, wijd. Kroonbladen langzaam

in den nagel versmald.........Tunica ISO.

Kelk kruidachtig, rolrond. Kroonbladen plotseling in een langen nagel versmald...........Dianthus

21 Vrucht besachtig, rond, eenhokkig. Kroonbladen langzaam in den nagel overgaand. Kelk opgeblazen klokvormig.

Cucübalus ±SS.

Vrucht een doosvrucht, 3 (zeldzamer 5-)-hokkig of 1-bokkig. Kroonbladen lang genageld. Kelk buisvormig of opgeblazen.

Silene 1S2.

22 Bloemkroonbladen met een tongetje. Doosvrucht eenhokkig . 23 Bloemkroonbladen zonder tongetje. Kroonbladen ongedeeld. Doosvrucht eenhokkig, met korte kleppen openspringend.

Agrostémma \'ISA.

23 Doosvrucht met\'10 tanden openspringend. Bloemen 2-huizig. Kroonbladen gesple ten, rood of wit . . . Meiand ryum Doosvrucht met 5 tanden openspringend. Bloemen tweeslachtig. Kroonbladen (2-)4-spletig (zeldzaam ongedeeld), rood.

Lychnis 1S3.

De Familie der Caryophylleën wordt vaak in 4 families gesplitst, n.1. de Paronychieën (gesl. Corrigiola, Herniaria, lllecebrum), de Sclerantheën (gesl. Scleranthus), de Al-si n e ë n (gesl. Sagina, Spergula, Spergularia, Honkenya, Alsine, Moehringia, Arenaria, Holosteum, Stellaria, Moenchia, Cerastium, Malachium) en de Si 1 eneën(gesl.Gypsóphila, Saponaria, Tunica, Dianthus, Cucubalus, Silene, Melandryum, Lychnis, Agrostémma.)

1. Corrigiola L. v.

1 Stengel met vele liggende takken. Bladen lijn-langwerpig, van

-ocr page 257-

Caryophyllein.

voren breeder. Bloemen zeer klein, in eind- en zijstandige bij-schermen. Bloemkroon wit. 0,05- 0,20. ®. Juli—Septr. Vrij algemeen op voohtigen zandgrond. . Riempjes. C. litoi\'iilis L.

2. Herniaria Trn. v.

1 Stengel kort en dicht behaard. Bladen langwerpig of elliptisch, kaal. Bloemen in kluwens. Kelk kaal of aan den voet iets bebaard, korter dan de rijpe vrucht. Bloemkroon geelgroen. Licht-of geelgroen. 0,05-0,15. 2}-. Juni—Herfst. Vrij algemeen op drogen zand- en heigrond. . . ..DuizendgraanH. glabra L.

3. IlléoGtarum Trn. v.

1 Stengel liggend, draadvormig, meest roodachtig. Bladen omge-keerd-eirond. Bloemen 3-4 bijeen in kluwens in de bladoksels, sneeuwwit. 0,05-0,25. 24.. Juli—Octr Algemeen op vochtigen zand- en heigrond.

Gekranste hardkelk. I. verticil lilt urn L.

4. Scleranthus L. H a r d b 10 e ra. v. x.

1 Bijschermen eind- en bladokselstandig. Kelkslippen spits, smal droogvliezig gerand, tijdens den vruohttijd afstaand. Bloemen groen. 0,00-0,20. ® . Juni—Octr. Vrij algemeen op zand- en heigrond.

Eenjarige H. S. iinmms L. Bijschermen meest alleen eindstandig. Kelkslippen stomp, breed, droogvliezig gerand, tijdens den vruchttijd naar elkaar neigend. Bloemen groen. 0,08-0,20. 2|-. Mei-Octr. Vrij algemeen op zanden heigrond.....OverblijvendeH. S- perénnis L.

5. Sagina L. Vet muur. iv. x.

1 Kelk en bloemkroon 4-bladig. Kroonbladen korter dan de kelk.

Meeldraden 4..................3

Kelk en bloemkroon 5-bl .dig. Kelkbladen half zoo lang als de kroonbladen. Bloemstelen rechtopstaand Meeldraden *10. Bladen draadvormig, stekelpumig. Bloemkroon wit. 0,07-0,15. Juli, Augs. Vrij algemeen op vochtigen zandgrond.

K n o 0 p i g e V. S. nodosa Bartl-

2 Stengel liggend of opstijgend Bladen lijnvormig, stekelpuntig, kaal. Bloemstelen na den bloei haakvormig gekromd, ten laatste weer rechtopstaand. Kelkbladen zonder stekelpunt. Bloemkroon

±75

-ocr page 258-

Caryophylleën.

wit. 0,02-0,07. 2]., Mei—Septr. Zeer algemeen op bebouwden en onbebouwden grond, zelfs tusschen straatsteenen.

Liggende V. S. prociimbens L. Stengel opstijgend of reohtopataand..........3

3 Bladen aan den voet gewimperd, stekelpuntig. Bloemstelen na den bloeitijd rechtopstaand. De beide buitenste kelkbladen stekel-puntig. Bloemkroon wit, zeer klein, spoedig verdwijnend. 0,02-0,07. ©. Mei—Juli. Niet zeldzaam op open zandgrond en zandige akkers.......KroonloozeV. S apétala L.

Bladen kaal, dik, stomp of met een klein spitsje. Bloemstelen na den bloeitijd rechtopstaand. Kelkbladen stomp. Bloemkroon ontbrekend. 0,05-0,10. ®. Juni—Septr. Vrij zeldzaam in weiden langs de zeekust. (S. stricta Fr.) Strand V. S. maritima Don.

6. Spérgula L. Spurrie, x. v.

1 Bladen van onderen in de lengte gegroefd. Zaden sterk gewelfd, lensvormig, met zeer smallen, gladden vleugelrand. Bloemkroon wit. 0,10-0,50. ®. Juni—Septr. . . Spurrie. S. arvénsis L.

Hoofdvormen :

Zaden met witte, ten laatste bruinachtige wratten bezet.

In zandige streken. . . . a. vulgaris Boeningh.

Zaden zwart, met fijne puntjes. Algemeen gekweekt.

b. sativa Boeningh. Bladen van onderen zonder lengtegioef. Zaden samengedrukt lensvormig, door een straalvormig gestreepten vleugelrand omgeven. Meeldraden 10, zeldzamer tot 6. Kroonbladen eirond, wit. 0,08-0,20. ®. April, Mei. Niet zeldzaam op zand- en heigrond. (S. vernalis Will) . . M o ri s on\'s S. S. Morisóuii Boreau.

7. Spergularia Presl. Spergularia. x.

1 Bladen draadvormig, aan weerskanten vlak, met stekelpunt. Steunbladen zilverglanzig, meest ingesneden. Schutbladen meest even groot als de gewone bladen. Doosvrucht omstreeks even lang als de kelk. Zaden driehoekig eirond, ongevleugeld. Bloem rose. 0.05-0,15. ® en ®® ook 2).. Mei—Septr. Op vochtigen zandgrond. :Lepigonum rubrum Wahlbg., Alsine rubra Wahlbg.)

R o o d e S. S- rubra Presl. Bladen vleezig, aan weerskanten gewelfd, stomp. Steunbladen

±76

-ocr page 259-

Caryophylleën.

weinig glanzig, meest ganf. Schutbladen vaak koi\'t of onontwikkeld. Bloemstelen en kelk klierachtig behaard. Doosvrucht iets langer dan de kelk. Zaden eirond, soms eenige gevleugeld. Bloemkroon rose of witachtig. 0,07-0,25. ® en ®®. Mei—Septr. Op zilten grond. (Lepigonum medium VVahlbg., S. marina Griseb ) Zoutminnende S. S- saliiia Presl. Doosvrucht bijna dubbel zoo lang als de kelk. Zaden gevleugeld. Krachtiger, met verdikten wortel. 2^.. Juli-Septr. De variëteit.......a, m a r g i n a t a P. M. E.

8. Honkénya Ehrh.

1 Stengel neerliggend, met rechtopstaande takken. Bladen zittend, eirond, spits, kaal, vleezig,, meest geelachtig groen. Bloemen alleenstaand in de bladoksels. Kelkbladen eirond, iets langer dan de kroonbladen. Bloemkroon wit. 0,15--0,30. 2|.. Juni—Augs. Vrij zeldzaam, in de zeeduinen. (Halianthus peploïdes Fr.).

H. peploïdes Ehrh.

9. Alsme Whlnbg, x. ^

i Kelkbladen langer dan de bloembladen. Stengel kaal, opstijgend, los vertakt. Kelkbladen eirond-lancetvormig met smallen vliezigen rand, korter dan-de doosvrucht. Bloemkroon wit. 0,05-0,12. ®. Juni, Juli. Vrij zeldzaam, op bebouwden zand- en kalkgrond.

Dunbladig Hegge kruid. A. teimifólia Wlilnhg1.

10. Moehrmgia L.

1 Stengel opstijgend of rechtopstaand. Bladen eirond, spits, 3(-5)-nervig. Kelkbladen spits, drienervig, langer dan de kroonbladen. Bloemkroon wit. 0,15-0.30. ®® en ®. Mei, Juni. Algemeen op beschaduwde gronden.

Drienervige M o e h r i n g i a. JI. trinérvia Clairv.

11. Arenaria L. 5

1 Stengel zeer vertakt. Bladen eirond, toegespitst, zittend. Bloemen in losse bijschermen. Kelkbladen lancetvormig, 3-nervig, langer dan de kroonbladen. Bloemkroon wit. 0,05-0,12. ®® en ®. Mei— Septr. Vrij algemeen op open en bebouwden zandgrond.

F ij n b 1 a d i g z a n d k r u i d. A. serpyllifólia L.

12

-ocr page 260-

Caryophylleën.

12. Holósteum L.

1 Blauwachtig-groen. Stengel onvertakt, naar boven met 2 paar bladen, onder de bloemstelen klierachtig behaard. Bladen langwerpig, spits, kaal. Bloemstelen na den bloeitijd teruggeslagen, later weer rechtopstaand. Bloemkroon wit, vaak roodachtig. 0,05-0,20. ®© en 0. Maart—Mei. Algemeen op open en bebouwden zandgrond.

Sohermdragende Heelbeen. H. nmbelliUnm L.

13. Stellaria L. Sterremuur.

1 Kelk aan den voet afgerond.............2

Kelk aan den voet trechtervormig. Kroonbladen 2-deelig. Bladen langwerpig-lancetvormig. zittend, aan den voet gewimperd. Stengel vierkant, kaal, meest liggend. Schutbladen droogvliezig. Bloemkroon korter dan de kelk, wit. 0,15—0,30. 2|-. Juni—Septr. Zeldzaam op zeer moerassige plaatsen.

V e e n S. S. uligiuósa Murr.

2 Stengel rolrond. Onderste bladen gesteeld........3

Stengel vierkant, vooral beneden. Bladen alle zittend ... 4

3 Stengel klierachtig-zachtharig. Bladen hartvormig-eirond, toegespitst, teer. Kelkbladen veel korter dan de bloemkroon. Meeldraden 10. Bloemkroon wit. 0,30-0,60. Z)-. Mei, ,luni. Niet algemeen

in vochtige bosschen......B o s c h S, S. uémorum L.

Stengel met eene rij haren. Bladen eirond, kort toegespitst. Kelkbladen even lang als of langer dan de bloemkroon. Meeldraden meest 3-5. Bloemkroon wit. 0,07-0 30. ®. Bijna het geheele jaar door bloeiend. Het meest gewone onkruid op akkers en onbebouwde gronden........M u r i k. S. média Dill.

4 Kroonbbiden tot het midden 2-spletig, dubbel zoolang als de kelk. Schutbladen kruidachtig, liladen stijf, lijn-lancetvormig, van den voet af versmald, ruw. Bloemkroon wit. 0,15-0,30. 2]-. April, Mei. Algemeen in bosschen en andere lommerrijke, vochtige plaatsen.

Grootbloemige S. S. Holóstea L. Kroonbladen tot aan den voet 2-deelig. Schutbladen vliezig. Bladen lijn-lancetvormig...............5

5 Stengel rechtopstaand, meest niet vertakt. Bladen meest grijsgroen, iets vleezig, kaal. Schutbladen met kalen rand. Bloemkroon meest dubbel zoo lang als de kelk, wit. 0,20-0,45, 2f. Mei, Juni. Algemeen op vochtige, grazige plaatsen en op veengrond.

Blauwgroene S. S. glauca With.

ITS

-ocr page 261-

Caryophylleën.

Stengel slap, opstijgend, meest vertakt. Bladen grasgroen met gewimperden rand. Schutbladen gewiniperd. Bloemkroon meest even lang als de kelk, wit. 0,15-0,45.2J-. Mei—Juli. Algemeen aan wegen, slooten, op bouwland.

G r a s a o h t i g e S. S. graiwinea L. Een vorm, die zeldzaam voorkomt is S. JJilleniana Mönch; deze staat tusscben beide in en heeft grasgroene bladen en bloemen 2-maal grooter dan de kolk.

14. Moénchia Bhrh, iv.

1 Plant blauwgroen, kaal. Stengel i-S-bloemig, rechtopstaand, meest onvertakt. Bladen lijn-lancetvormig, korter dan de stengelleden. Kelkbladen lancetvormig, met witvliezigen rand, langer dan de kroonbladcn. Meeldraden 4. Bloemkroon wit. 0,02-0,10. ©.April, Mei. Vrij zeldzaam op open zandgrond en tusschen liet gras.

M. eréeta Fl. Wett 15. Cerastium L. Hoorn bloem. x. v.

1 Bloemkroon nauwelijks langer dan de kelk.......2

Bloemkroon dubbel zoolang als de kelk. Schutbladen breedvliezig gerand. Bladen lijn lancetvormig. evenals de stengel kort behaard. Stengel ö-lS-bloemig. Bloemkroon wit. 0,07-0,20. 24.. April, Mei. Algemeen op zandgrond tusschen het gras.

Akker H. C- arvénse L.

2 Schutbladen kruidachtig, van voren aan den rand behaard . 3 Schutbladen alle of de bovenste, evenals de kelkbladen met vliezigen rand, met kalen top............4

3 Bleek- of bijna geelgroen. Bladen zeer teer, rondachtig-eirond. Bloemen in kluwens. Bloemkroon even lang als dê kelk, wit. Bloemstelen tijdens den vruchttijd omstreeks even lang als de kelk. Kelkbladen aan den top sterk behaard. 0,07-0,30. © en ©®. Mei—Augs. Zeer algemeen op zandgrond.

Bundelbloemige H. C. glomenUüm Thnill. Bladen lijn-langwerpig, de onderste lang gesteeld. Bloemen 4-tallig. Vruchtstelen eerst teruggeslagen, later opgericht. Kelkbladen met kalen top. ®. Maart—Mei. Zeldzaam.

Vierhelmige H. C. tetdndrnm Curt.

4 Verscheiden stengels, rechtopstaand of opstijgend, niet wortelend, alle bloemdragend. Schutbladen allo of althans de bovenste mot een langeren of korteren vliezigen top. Bloemkroon wit. 0.0i-

179

-ocr page 262-

Caryophylleën.

0,15. ® en ®®. Maart—Mei. Algemeen op vochtigen zandgrond.

Vijfhelmige H. C. semideciindrum L. Onderste schutbladen min of meer kruidachtig. Vruchtstelen afstaand. Zeldzaam. De variëteit;

a. glutinósum Fr. Stengel aan de onderste knoopen wortelend, eenige leden liggend, kort, eerst later bloeiend, andere opstijgend, bloemdragend. Schut-en kelkbladen alle met vliezigen rand, aan de rugzijde lang en ruw behaard. Bloemkroon wit. 0,07-0,30. 2J.. April —Septr. Algemeen op veengrond, in het gras. (C. triviale Lk.)

Genie ene H. C. caespitósum Gil-

In tuinen vir.dt men niet zelden C. toni ent osnm L. Stengel en bladen witviltig. Bloemstelen wollig viltig. Overigens op C. arvénse gelijkend.

16. Malaohium Pr. x.

1 Stengel slap, liggend of klimmend. Bladen teer, hartvormig-eirond of langwerpig, toegespitst, zittend, de onderste gesteeid. Bloei-wijze een los bijsülierm. Schutbladen kruidachtig. Kelkbladen kruidachtig, korter dan de bloemkroon. Stijlen 5. Bloemkroon wit. 0,30—1,20. ij-. Juni—Augs. Niet zeldzaam op vochtige plaatse», aan slootkanten en tusschen kreupelhout.

G e m e e n e W a t e r m u u r. M. aquaticuni Ij*

17. G-ypsóphila L. x.

1 Stengel rechtopstaand, bijna van den voet af gaffelvormig vertakt, van boven kaal, van onderen kort behaard. Takken eenbloemig. Kroonbladen gekarteld, rose, donkerder geaderd. 0,05-0,\'l\'2. ®. Juli, Augs. Vrij zeldzaam, op zandgrond en oude^muren.

Gaffelsteng. (J. iiiunilis Ij.

Een bekende sierplant is G. paniculata L. Stengel zeer vertakt, van onderen kort behaard. Bladen laneetvormig, zeer spits, Blooiwijze los, ver uitgespreid, kaal. Bloemkroon wit. Juli.

18. Saponaria L. x.

1 Stengel rechtopstaand, iets ruw. Bladen elliptisch of langwerpig, spits, kaai, drienervig. Bloemen in bundels. Bloemkroon wit of roodachtig, iets welriekend. 0,45-0,80. 2|-. Juli—Septr. Vrij algemeen op zand- en kleigrond in bosschen, ook gekweekt.

Zeepkruid. S. offlclndlis L.

19. Tunica Scop. x.

-1 Stengel rechtopstaand, meest onvertakt. Bladen lijnvormig. Bloemen

ISO

-ocr page 263-

Caryophylleën,

in hoofdjes, verscheiden bijeen, door dekschubben omsloten, zelden (bij slecht ontwikkelde exemplaren) alleenstaand. Bloemkroon klein, roodaohtig-lila. 0/l5-0,4£, Juli, Auga. Vrij zeldzaam, op

zandgrond. (Dianthus prólifer L.)

Doorschietende anjelier. T. prolifera Scop. 20. Diauthus L. Anjelier, x.

1 Kroonbladen min of meer getand.......... 2

Kroonbladen diep ingesneden. Bloemen alleenstaand .... O

2 Bloemen tot hoofdjes of kluwens ineengedrongen.....3

Bloemen alleenstaand. Kelk- of dekschubben kruidachtig . . 5

3 Bladscheeden oven lang als de bladen breed zijn of korter. Kelk-of dekschubben kruidachtig.............4

Bl.\'idsclieeilen meer dan 4-inaal zoo lang als de bladen breed zijn. Bladen

lijnvormig. Bloemen in hoofdachtige hoopjes. Schutbladen en kelkscliubben bruin, vliezig, omgekeerd-eirond, de bovenste priemvormig toegespitst. Bloemkroon purper, zelden wit. 0.15-0,45. 2}.. Juni—Septr. Een paar maal bij Deventer gevonden . . . . K a r t h u i z e r A. D. Carthusianórum L.

4 Stengel kaal. Bladen breed-lancetvormig of langwerpig. Schutbladen lijnvormig teruggebogen. Dekschubben eirond. Bloemkroon purper of ro.se. 0,30-0,50. Juni—Augs. In tuinen, als sierplant, zelden in liet wild.

D u i z e n d s c h o o u. -J- D. barbatus L. Stengel en bladen behaard. Schutbladen rechtopstaand evenals de dekschubben lanoet-priemvormig en ruw behaard. Bloemkroon klein, licht karmijnrood. O.SO-O.GÜ. ©©. .luli, Augs. Niet zeldzaam op grazigen zandgrond . Behaarde A. 1). Arméria L.

5 Dekschubben meest 2, elliptisch, met een naald half zoo lang als de kelkbuis. Bladen lijn-lancetvormig, evenals de stengel ruw behaard. Bloemkroon karmijnrood ïnet donkeren ring en lichter gekleurde punten. 0/15-0,50. Ij., .(uni—Septr. Vrij zeldzaam, op zandgrond........G e v 1 e k t e A. 1). deltoïdes L.

Dekschubben 4—G, kort gespitst en stomp. Stengel meerbloemig, grijsgroen. Bladen spits, met gladden rand, grijsgroen. Dekschubben bijna ruitvormig, spits of met stekelpunt. Bloemkroon zeer verschillend gekleurd, meest gevuld, welriekend. 0,40-0,80. 2].. Juli, Augs. Sierplant uit Zuid-Europa.

Anjelier, f D. Caryophyllus L.

6 Kroonbladen vinspletig ingesneden, met langwerpig middeldeel. Bladen grasgroen.................7

Kroonbladen handvormig ingesneden, met omgekeerd-eirond middeldeel, rose tot wit. Dekschubben eirond, met korte stekelpunt. Bladen grijsgroen, lijn-priemvormig. 0,15-0,30. TJ.. Juli, Augs. Sierplant in tuinen.

f D. plumarius L.

7 Stengel meest eenbloemig. Bladen lijnvormig, spits Dekschubben eirond, afgeknot, kort gespitst, 1/4 maal zoo lang als de kelkbuis. Bloemkroon wit, aan den voet der plaat met een groenachtige vlek en door witte of roode haren gebaard, welriekend. 0,15-0,30. 21.. Juli—Septr. Vroeger op een paar plaatsen gevonden..............Z a n d A. D. arenarius L.

-ocr page 264-

±82 Caryophylleën.

Stengel 2- of meerbloemig. liladen lijn-lancetvormig, de onderste stomp. Dek-schubben eirond, gespitst of met een korte naald, y, maal zoo lang als de kelkbuis. Bloemkroon lila, met een groene vlek aan den voet en rood gebaard, zelden wit, welriekend. 0,30-0,60. 2].. Juni—Augs. Een enkele maal op zandruggen in veenachtig hooiland bij Meppel gevonden.

Prachtige A. D. supérbus L.

21. Cueübalus Trn. x.

i Stengel zeer vertakt, slap, klimmend, evenals de bladen kort behaard. Bladen eirond of langwerpig, spits. Bloemen alleenstaand. Bloemkroon groenaohtig-wit. Bes rond, zwart. 0,60—1,20. 2).. Juli, Augs. Op enkele plaatsen vrij veel voorkomend.

B e k e r v r u o h t. C. baccifer L.

22. Siléne L. Silene, x.

1 Doosvrucht aan den voet 3-, zeldzamer 5-hokkig.....2

Doosvrucht eenhokldg. (ElisantUe Fenzl.) Stengel van onderen ruw behaard, van boven klierachtig zachtharig. Bladen kort behaard, de onderste langwerpig-omgekeerd-eirond, de bovenste lancetvorinig tot lancet-lijnvormig. Bloemen alleenstaand of in losse bijschermen. Kelk opgezwollen buisvormig. Kroonbladen diefi tweespletig, met een tongetje, wit of bleekrose. 0,15-0,45. ®. Juni—Septr- Vrij zeldzaam op kalk- en kleigrond. (E. nocti-flora Döll., Melandryum noctiflórum Fr.)

Nacht S. S. noetiflóra L.

2 Kelk opgeblazen, met meer dan 10 ribben. Bloemen in losse bij-

schermen ....................ó

Kelk niet opgeblazen, 10-ribbig...........4

3 Stengel meest kaal. Bladen lancetvormig tot eirond. Bloemen meest 2-huizig. Kelk ver open, eirond, hol, 20-ribbig, netvormig geaderd, met driehoekige slippen. Bloemkroon wit. 0,30-0,50. 2j.. Juni—Septr. Niet zeldzaam op zandgrond. (^S. inflata Sm.)

Opgeblazen S. S- venósa Aschrs. Stengel, evenals de geheele plant, dicht behaard. Bladen lijn-lancetvormig. Bloemen tweeslachtig. Kelk boven vernauwd, kegelvormig, 30 ribbig, met lancetvormige slippen. Bloemkroon licht purper. 0,15-0,45. ®. Juni, Juli. Vrij algemeen op zandgrond, in de duinen......Kogelvormige S. S. cóuicil L.

4 Overblijvende soorten. Bloeiwijze pluim- of trosvormig ... 5 Eenjarige soorten. Kroonbladen met een tongetje, ongedeeld, iets ingesneden of getand...............6

5 Bloemen 2-slachtig. Kroonbladen 2-spletig. Doosvrucht gesteeld.

-ocr page 265-

Caryophylleën.

Bloemkcoonbladen met een tongetje. Kelk buisvormig. Bloemen overhangend. Stengel dicht behaard, van boven klierachtig kleverig. Wortelbladen spatelvormig, langgesteeld, de bovenste lan-cetvormig, gesteeld. Kelkslippen eirond, spits. Bloemkroon vuilgeel. 0,30—0,60.2}.. Juni, Juli. Niet zeldzaam in vochtige, zandige streken.

Knikkende S. S- nutans L. Bloemen 2-huizig. Kroonbladen ongedeeld, zonder tongetje, groen-achtig-geel. Kelk kiokvormig. Doosvrucht bijna ziltend. Wortel-bladen spatelvormig, stengelbladen lijnvormig, alle kort behaard. 0,30-0,(j0. 2|.. Juni—Augs. Vrij algemeen in de duinen.

Tweehuizige S. S. Otitcs Sm. Bloeiwijze tros- of aarvormig. Kelk rolrond, later eirond, met lancet-prlemvormige slippen. Onderste bladen omgekeerd-eirond-langwerpig, de bovenste lancetvorraig. Kroonbladen wit- of roodachtig (bij de variëteit S. quinquevülneraL. in het midden met een bloedroode vlek). 0,15-0,45. ©. Juni, Juli. Vrij veel op

sommige plaatsen......F ranse he S. S. gallica L.

Bloemen talrijk in dichte bijschennen. Kelk smal knodsvormig, met eironde slippen. Bladen eirond, zittend. Stengel onder de knoopen kleverig. Gehecle plant kaal, .blauwgroen. Bloemkroon bleekpurper, zeldzaam wit. 0.15-0,45. ©. Juni—Augs. Gekweekt en niet zeldzaam in het wild, in zandige streken.

Armer la\'s 3. S. arinéria L.

23. Melandryura Hoehl. Koekoeksbloem, x.

Stengel van boven evenals de bloemstelen klierachtig zachtharig. Bladen spits, de onderste langwerpig, de bovenste lancetvom ig. Tanden der doosvrucht rechtopstaand. Bloemkroon wit. 0,30-0,80. O©. Juni—Septr. In bosschen, tusschen hakhout, vrij algemeen.

(Lychnis vespertina Sibth.)......M. album Grcke.

Stengel dicht zachtharig, zonder klieren. Bladen toegespitst, de onderste eirond, de bovenste langwerpig. Tanden der diosvrucht omgerold. Bloemkroon lichtpurper. 0,30-0,S0. 2).. Mei—Septr. Als de vorige. (Lychnis diürna Sibth.)

Dag K. M. rubrum Grcke.

24. Lychnis Trn. x.

Stepgel door aangedrukte haren ruw. Wortelbladen langwerpig-spatelvormig, de bovenste smal lancetvormig, alle spits, iets ruw. Bloeiwijze een los bijscherm. Kroonbladen 4-Bpletig. Bloemkroon

183

-ocr page 266-

JÏSJ Frankeniaceën. Cornaceën.

roserood, példen wit. 0,30-0,80. 2).. Mei, Juni. Algemeen op weien hooiland (Coronaria flos cuouli A, Br.)

Koekoeksbloem. L. flos cucüli L.

Bekende sierplanten zijn:

1 Stengel en quot;bladen min of moer beliaard. Bloemkroon scharlakenrood . . 2 Geheele plant diclit zijdeachtig-witviltig;. Kelk lederachtig......3

2 Kroor/bladen 2-spletig. Bladen in een dicht Mjscherm. Bladen eirond, aan den voet hartvormig, spits. 0,30-0,00. l).. Juni -Augs. Uit Rusland.

t L. chalcedónica L.

Kroonhladen 4-spletig. Bloemen in een los, armhloemig hij scherm. Bladen langwerpig-eirond. 0,30-0,50. IJ.. Juni Augs. Uit Siberië. L, fulgens Fischer. Kroonhladen 2-spletig, lichtpurper. Bloeiwijze een dicht bijscherm. Onderste bladen langwerpig spatelvormig, de bovenste langwerpig. 0,30-0,00. Ij.. Juni, Juli. Uit Zuid-Europa. (Coronaria flos Jovis A, Br.) . . f L. flos jovis L. Kroonhladen ongedeeld, vuilpurper. Kielschuhben stijf, stekend. Bloemen alleenstaand. Bladen langwerigt;ig. 0,00-0,90. Juli, Augs. Uit Zuid-Europa. (Coronaria tomentósa L.) Soms verwilderd L. Coronaria Desr.

25. Agrostéimna L. x.

1 Geheele plant grijsviltig. Bladen lijnvormig, spits. Bloemen lang-gesteeld, alleenstaend. Kelk lederachtig, ruw behaard. Kroonhladen korter dan de kelk slippen, iets ingesneden, purper, gestreept. 0,50-1,00. 0. Juni, Juli. Algemeen op korenvelden.

Bolderik. A. GitMgo L.

LXXX. Fam. Frankeniaceën. iv. vi.

1 Kelk 4—5-spletig. Bloemkroon 4 5-hladig. Meeldraden 4 of 0, met blijvende breede helmdraden. Stijl 1 met 3 stempels . . . . Franke\'nia -ÏS4I.

i. Frankénia L.

1 Bladen omgekeerd-eirond-afgeknot, aan de achterzijde bepoederd. Stengel vertakt. ©. Een paar malen n. 1. bij Leiden en Zwijndrecht gevonden.

B e p o e,d e r d e Frankénia. F. pulvemlénta L.

LXXX*. Fam. Cornaceën. iv.

1 Kelk -Wandig. Bloemkroon 4-bladig. Meeldraden 4. Stijl 1. Vrucht een 2-liokkige steenvruolit. Bladen tegenoverstaand, gaafrandig.

C o r n u s tS£.

1. Cornus Tm.

1 Bloemen in bijschermen, niet door een bijzonder omwindsel omgeven, na de bladen verschijnend. Takken in herfat en winter bloedrood....................2

Bloemen in enkelvoudige, door een vierbladig omwindsel omgeven schermen, voor de bladen verschijnend. Bladen eirond, toegespitst, aan weerszijden groen, kort behaard. Schermen bijna bolrond, even lang als het omwindsel. Vrucht langwerpig, hangend, kersrood en glanzig. Bloemkroon citroengeel.

-ocr page 267-

Araliaoeën. Umbelliferen. 185

3,00-6,00. 0. Maart, April. In liet wild in bossclien en hagen, alleen in Lim-Imrg, ook wel gekweekt.....Eetbare kornoelje. C. mas L.

2 Bladen aan weerszijden groen of van onderen grijsgroen. Bij-schermen vlak.................3

Bladen (vooral van onderen) evenals de takken roestkleurig behaard, kort eirond-lancetvormig of elliptisch. Biiscliermen rond, Kroonhladen van buiten aanliggend behaard. Vrucht rond, lichtblauw, kaal. Bloemkroon geelachtig wit. 1,50-3,00. 0. Juni, Juli. Sierstruik uit Noord-Amerika. (C. sericéa L., C. coerülea Lam.).............f C. Amómum Mill.

3 Bladen aan weerszijden groen, langwerpig of eirond, toegespitst, van onderen kort behaard. Takken rechtopstaand. Vrucht bolrond, zwart. Bloemkroon wit. 3,00-5,00. 2].. Juni. In bosschen en hagen en ook in parken aangeplant.

Roode kornoelje. C. sanguiiiea L.

Bladen van onderen grijsgroen, eirond of elliptisch, toegespitst. Takken afstaand. Vrucht wit, bolvormig. Bloemkroon wit. 2,00-4,00. 0. Juni, Juli. In parken niet zeldzaam. Uit Noord-Amerika. (C. alba Wangenh )

•{■ C. stolonifera Mchx.

LXXXl. Fam. Araliaoeën.

1 Kelkkroon 5-tandig of zonder tanden. Bloemkroon 5—\'10-bIadig. Meeldraden 5—10. Stijlen of stempels 5. Bes 5—lO-hokkig.

Hé de ra \'1SS.

1. Hédera L. v.

1 Stengel klimmend, met hechtwortels. Bladen kaal, glanzig, lederachtig, 3—5-lobbig, die der bloeiende takken eirond, ongedeeld. Bloemen in schermen. Bloemkroon groenachtig-geel. Bessen zwart. 3,00-15,00. 1). Augs., Septr. In boschachtige streken, langs boomen of muren. Ook vaak aangeplant. Klimop. H. Helix L.

LXXXII. Fam. Umbelliferen. Scliermbloemigen. v.

1 Bloemen niet in duidelijk samengestelde schermen .... 2 Bloemen in samengestelde schermen..........4

2 Bladen ongedeeld, schildvormig. Schermen klein, hoofdjosachtig, armbloemig. Omwindsel S-S-bladig. Kelkzoom onduidelijk. Vrucht zijdelings samengedrukt . . . . Ilydrocótyle JLS9. Bladen gedeeld of samengesteld. Kelkzoom 5-tandig. Vrucht bijna rolrond..................3

3 Bloemen in samengestelde schermen, de schermen in hoofdjes, met mannelijke randbloemen. Vrucht met haakvormige stekels

bezet, zonder ribben.........Sam\'cula lOO.

Bloemen in hoofdjes. Vrucht met schubbetjes of verhevenheden

-ocr page 268-

—-

Urnbelliferen.

bezet, zonder ribben. Omwindsel veeldeelig, gedoornd. Plant distelachtig............E r y n g i u m

4 Bloemkroon geel, groengeel of groenachtig.......5

Bloemkroon wit of roodachtig............12

3 Bladen enkelvoudig, ongedeeld, gaafrandig. Omwindsel 1- meer-bladig of ontbrekend. Omwindseltjes meerbladig. Kroonbladen 1

afgeknot, ingerold, geel.......Bupleürum 10S.

Bladen samengesteld...............6

6 Omwindsel en omwindseltjes ontbrekend of uit l—2 blaadjes

bestaand....................7

Omwindsel ontbrekend. Omwindseltjes veelbladig.....\'10 j

Omwindsel en omwindseltjes veelbladig. Vrucht gevleugeld. Bladen dubbel gevind. Kelkzoom onduidelijk. Kroonbladen rond, ingerold. Alle ribben gevleugeld .... Levisticum 1941.

7 Stengel glad. Bladslippen priemvormig. Kelk onduidelijk . . 8 Stengel gegroefd, üeelvruchtjes met gevleugeldeu rand ... 9

8 Bladscheeden aan den top met mutsvormige oortjes. Vrucht in | doorsnede rond, niet gevleugeld . . . Foeniculum 19 l. Bladscheeden zonder oortjes. Vracht linsvormig, breed gevleugeld.

A n é t li u m ±95.

9 Bladslippen lijnvormig. Kelkzoom 5-tandig. Kroonbladen omge-keerd-eii ond, met naar binnen gebogen topjes, geelachtig wit of

groenachtig.....Poucédanum(Chabraéi) ±91.

Bladslippen eirond tot lancetvormig. Kelkzoom onduideljjk. Kroonbladen rond, afgeknot, ingerold, geel . . Pastinaca ±9S.

10 Kelkzoom onduideljjk. Vrucht niet gevleugeld.....11

Kelkzoom 5-tandig. Vrucht met gevleugeldeu rand. Blaadjes lijnvormig. Kroonbladen omgekeerd-eirond, met naar binnen gebogen topjes, geel. Randen der deelvruchten aan elkaar liggend.

Peucédanum (officinale) ±9S.

11 Kroonbladen rond, in een naar binnen gebogen lobbetje versmald, groenachtig geel. Vrucht zijdelings samengedrukt, 2-kan-

tig, draadvormig geribd.....Petroselfnum ±90.

Kroonbladen langwerpig-omgekeerd-eirond, in een naar binnen gebogen topje versmald, bleekgeel. Vrucht in doorsnede rond, scherp geribd.............S i\' 1 a u s ±91.

1S6

12 Vruchlbeginsel (vrucht) in een langeren of korteren \') snavel

•) Bij Authriscus vormt de snavel vaak slechts een donkergroenen, geribden liale op het vruchtbeginsel.

-ocr page 269-

Umbelliferen.

versmald. Kelkzoora onduidelijk...........\'13

Vruchtbeginsel (yruoht) borstelig of stekelig, ongesnaveld. Kelk-

zoom 5-tandig..................

Vruchtbeginsel (vrucht) kaal, hoogstens fijn behaard, ongesnaveld ....................17

13 Snavel hoogstens half zoo lang als de vrucht, geribd. Vrucht zonder ribben, kaal of borstelig. Schermen veelstralig.

Anthrisous 197. Snavel veel langer dan de vrucht, glad. Vrucht geribd, kaal. Schermen l-S-stralig....... . . ScandixlSC.

14 Bladen enkel gevind. Omwindsel en omwindseltjes 3-meerbladig. Scherm 2-4-st),alig. Blaadjes van het omwindsel langwerpig, stomp, vliezig. Vrucht zijdelings samengedrukt, met stekelige ribben.

T u r g é n i a 196.

Bladen, tea minste de onderste, 2-3-voudig gevind. Omwindsel en omwindseltjes veeibladig. Scherm veelstralig.....15

15 Omwindselbladen 3-deelig tot vindeelig, met lijnvormige slippen. Hoofdribben der vrucht borstelig. Nevenribben stekelig.

D a u c u s 193.

Omwindselbladen ongedeeld.............1\'gt;

16 Randbloemkronen groot, wit. Vrucht linsvormig. Hoofdribben borstelig. Nevenribben met rijen van stekels . O r 1 a y a 196. Bloemkronen klein, wit of roodachtig. Vrucht langwerpig-eirond, dicht met hakige stekels bezet......T ó r i 1 i s 196.

17 Omwindsel en omwindselt jes ontbrekend of slechts uit 1-2 blaadjes bestaand...................18

Omwindsel ontbrekend of uit 1-2 blaadjes bestaand. Omwindseltjes 3-nieerbladig.................21

Omwindsel en omwindseltjes 3-meerbladig........30

18 Bladen 3-tallig of dubbel 3-tallig. Blaadjes ongedeeld, gezaagd. Kelkzoom onduidelijk. Vrucht langwerpig, iets zijdelings samengedrukt, ongevleugeld.......Aegopódium 191.

Bladen gevind. Kelkzoom onduidelijk . . .......19

19 Bladen enkel gevind................20

Bladen dubbel of 3-voudig gevind. Kroonbladen omgekeerd-hart-vormig met naar binnen gebogen lobbetjes. Schermen veelstralig.

C a r u m 191.

20 Kroonbladen rond, gaaf\'randig, stervormig uitgespreid, groenachtig-wit. Vrucht rond, L2-knoopig.......Apium 190.

±8T

-ocr page 270-

Umbelliferen.

Kroonbladen omgekeerd-hartvormig, met naar binnen gebogen lobbetjes, wit. Vrucht eirond of langwerpig-eirond.

Pim pinélla lOl.

21 Omwindseltjes naar eene zijde gekeerd, meest 3-bladig ... 22 Omwindseltjes naar alle zijden gekeerd, 3-meei\'bladig ... 23

22 Kclkzoom onduidelijk. Schermen 10-12-stralig. Omwindseltjesmeest langer dan de schermpjes. Vrucht bolvormig-eirond.

A e t h ü s a ±03.

Kelkzoom 5-tandig. Schermen 3-5-stralig. Omwindseltjes korter dan de schermpjes. Vrucht bolvormig . Co ri an drum 108.

Vergelijk ook Antliriscus biz. J19amp;.

23 Kelkzoom 5-tandig . .\'..............24

Kelkzoom onduidelijk...............26

■24 Blaadjes groot, lancetvormig tot breod-eirond......25

Blaadjes of bladslippen klein, lijnvormig. Kelktanden lang, spits, dun. Stijlen lang, rechtopstaand. Moerasplant.

Oenanthe 193.

25 Bladen 2- of meervoudig gevind. Moerasplanten. Blaadjes lancetvormig tot lijn-lancetvormig. scherp gezaagd. Vrucht rond, 2-knoo-

pig,- geribd..............Cicüta ±00.

Bladen enkel gevind, zeldzaam vindeelig. Blaadjes breed-eirond, gelobd tot vinspletig. Vrucht linsvormig, met gevleugelden rand.

Heracléum lOS.

26 Vrucht met tweevleugeligen rand...........27

Vrucht zonder tweevleugeligen rand..........28

27 Blaadjes eirond of breed lancetvormig, groot. Stengel rond^ gestreept. Bladscheeden buikig opgeblazen. Kroonbladen lancet-yormig, uitgespreid of iets naar binnen gebogen.

A n g é 1 i c a 19 A.

Blaadjes vinspletig. met lancetvormige of lijnvormige slippen. Stengel kantig gegroefd. Kroonbladen omgekeerd-hartvormig met naar binnen gebogen lobbetjes.....Sélinum 191.

28 Vrucht lijn-langwerpig of langwerpig.........29

Vrucht langwerpig-elliptisch tot rondaehtig-eirond. Stengel kruipend of drijvend. Bladen ten minste de bovenste gevind. Schermen tegenover de bladen staand. Kroonbladen eirond, stervormig uitgespreid . . . .......Helosciadium 191.

29 Vrucht 0,006-0,008 lang, stomp geribd. Stengel onder de knoopsn min of meer verdikt, borstelig . . Chaerophyllum 197. Vrucht tot 0,02 lang, zwartbruin, glanzig, scherp, bijna vleugel-

-am

-ocr page 271-

Umbelliferen.

vormig geribd. Stengel niet verdikt . . . . M y r r h i s ±0amp;. Vergelijk ook Anthrisous blz. .SffT.

30 Kroonbladen eirond of elliptisob, niet ingesneden. Stengel kruipend. Bladen enkel gevind. Selierraen tegenover de bladen staand. Kroonbladen eirond, spits. Vrucht rond, tweeknoopig, geribd.

Helosciadium (rep ens) 19S. Kroonbladen oragekoerd-ei- of hartvormig, ingesneden ... 31

31 Bladen enkel gevind. Kelkzoom 5-tandig........3-2

Bladen dubbel tot 3-voudig gevind..........33

32 Stengel rond, gestreept. Schermen tegenover de bladen staand.

Vrucht eirond, bijna 2-knoopig......B é r u 1 a lOS.

Stengel kantig gegroefd. Schermen eindelings. Vrucht larigwer-pig-eirond...............Sium 19\'^.

33 Kelkzoom 5-tandig................34

Kelkzoom onduidelijk...............37

34 Vrucht gevleugeld................35

Vrucht ongevleugeld, rolrond............36

35 Stengel rolrond, gestreept. Omwindsel en omwindseltjes niet vliezig behaard. Vrucht alleen aan den rand gevleugeld, linsvormig.

Peucédanum 19 H. Stengel kantig gegroefd. Bladslippen met witten top. Omwindsel en omwindseltjes vliezig gerand. Vrucht met gevleugelden rand.

ïhysselinum 19 amp;.

36 Bloemkronen der randbloemen grooter, stralend. Moerasplant.

O e n a n t h e (Lachendlii) 19B. Bloemkroon van alle bloemen even groot. Vrucht kort behaard. Stengel kantig-gegroefd. Landplant . . . Libanótis 19S..

37 Omwindseltjes naar eene zijde gekeerd, 2-4-bladig, korter dan de schermpjes. Kroonbladen omgekeerd-hartvormig. Vrucht rond-

achtig-eirond.............Conium \'19!j.

Omwindseltjes naar alle zijden gekeerd. Bladen bijna drievoudig gevind, liladslippen lijnvormig. Vrucht langwerpig. Wortel bijna bolvormig, zoo groot als een kers.

Carum (Bulbocaetanum) 191.

1. Hydrocótyle Trn.

i Stengel draadvormig, kruipend. Bladen langgesteeld, schildvor-mig, cirkelrond, gekarteld. Schermen hoofdjesachtig, 3—5-bloe-mig. Bloemkroon wit of roodachtig, 0,05-0,20. 2j.. Juli, Augs.

189

-ocr page 272-

ümbelliferen.

Vrij zeldzaam in slooten, beekjes en op vochtigen hei- cn duingrond.

Genieene Waternavel. H. Tulgaris L.

2. Sanieula Tm.

1 Stengel rechtopstaand, met i—\'2 zittende bladen. Wortelbladen langgesteeld. van onderen glanzig, handvormig-gedeeld, met 3-spletige slippen. Tweeslachtige bloemen zittend, de mannelijke kort gesteeld. Bloemkroon wit of roodachtig. 0,30-0,45. 24.. Mei, Juni. Zeer zeldzaam, in vochtige bosschen.

Europeesch breukkruid. S. enropaéa L.

3. Bryngium Trn.

-1 Omwindselbladen lijn-lancetvormig, doornig getand. Bladen 3-tallig, met dubbel vinspletige, stekelig getande blaadjes. Hoofdjes bijna bolvormig. Stengel zeer vertakt Bloemkroon wit of grijsgroen. 0,15-0,50. 2)-. .luli, Augs. Aan zandige wegen en dijken algemeen . . . . Akkerkruisdistel. E. cainpéstre L. Omwindselbladen eirond, doornig-getand. Onderste bladen ongedeeld, niervormig, gesteeld, de andere handvormig-gelobd, slen-gelomvattend. Bloemkroon wit- of blauwachtig, Geheelo plant wit1 of blauwachtig zeegroen, 0,35-0,60 ©©. Juni—Auga, In du duinen algemeen . . , . M e e r d i s t e 1, E. inaritimnm Li

4, Cicüta L,

1 Wortelstok dik, vleezig, hol, door dwarswanden in vakjes verdeeld, Bladen 3-voudig gevind met scherp gezaagde, lancetvor-mige tot lijnvormige blaadjes. Bloemkroon wit, 0,60-1,20. 2|-,JuIi, Augs, Vrij algemeen in moerassige veenstreken en aan slootkanten. Zeer vergiftig! . . . Dollekervel, C. virósa L.

5. Apium L.

1 Stengel sterk vertakt. Bladen glanzig, de onderste gevind, de bovenste 3 tallig met wigvormige blaadjes. Schermen zeer kort gesteeld. Bloemkroon witachtig. 0,30-0,80. ©©. Augs,, Septr. Zeldzaam, in zilte streken langs slooten en moerassen, vaak gekweekt .........S e 1 d e r i e, A. gravéoleus L.

6. Petroselmum Hoffm.

1 Stengel vertaM. Onderste bladen 3-voudig gevind met eirond-wigvormige, kraakLeenaclitig getande tot 3-spletige, van boven glanzige blaadjes, bovenste bladen 3-tallig, met lancetvorraige, gaafrandige blaadjes. Bloemkroon geelachtig. 0,60-1,00. ©©. Juni, Juli. Gekweekt, zelden verwilderd.

Peterselie, f P. sativum Hoffm.

190

-ocr page 273-

Umbelliferen.

7. Helosciadium Kocii. Helosciadium.

1 Ondei\'gedoken bladen dubbel vindeelig, met priemvormige slippen, de bovenste gevind, met wigvormige, vaak 3-!obbige blaadjes. Schermen 2-stralig. Stengel drijvend of in het slijk kruipend. Bloemkroon wit. 0,15-0,60. 2j.. Juni, Juli. Niet zeldzaam in sloo-ten en op moerassige plaatsen.

Ondergedoken H. H. iuundatum Koch. Alle bladen gevind................2 ^

2 Blaadjes eirond, gezaagd of gelobd. Schermen 3—6 stralig, korter dan de steel. Omwindsel 3—6-bladig. Stengel draadvormig, kruipend. Bloemkroon wit. 0,15-0,30. 2)-. Juli—Septr. Zeer zeldzaam op plaatsen als de vorige.

Kruipende H. H. repens Kocli. Blaadjes eirond-lancetvormig, gekarteld. Schermen meerstralig, kortgesteeld of zittend. Omwindsel 1—\'2-bladig. Stengel liggend en wortelend. Bloemkroon groenaohtig-wit. Algemeen op plaatsen als de vorige. 0,30-0,60. 2J-. Juli—Septr.

K n o o p b 1 o e m i g e H. H. uodiflórum Koch.

8. Aegopódium L.

1 Stengel alleen van boven iets vertakt. Onderste blarlen dubbel 3-tallig, met eirond-langwerpige, ongelijk gekarteld-gezaagde blaadjes en buikige scheeden, bovenste bladen 3-tallig. Bloemkroon wit. 0,50 1,00. 2\\.. Juni, Juli. Zeer algemeen op belommerde plaatsen, langs wegen, heggen, slooten, enz.

Zevenblad. A. Podagrüria L.

9. Carum L.

1 Omwindsel ontbrekend. Omwindseltjes ontbrekend of weinig-bladig. Bladen dubbel gevind. Blaadjes vindeelig, de beide onderste paren kruiswijs. Bloemkroon wit. 0,30-0,60. ®©. Mei, Juni. Algemeen in vruchtbare weilanden en op dijken,

K a r w ij. C. Carvi I. Omwindsel en omwindseltjes veelbladig. Bladen bijna 3-voudig gevind. Stengel aan den voet knolvormig verdikt. Bloemkroon wit. 0,30-0,60. H-, Mei—Juli. Niet algemeen op kalkhoudende weilanden. (Bünium Bulbocastanum L.)

Aardkastanje. C. Bulbocdstanum Koch.

10. Pimpinélla L. Bevernel.

1 quot; Overblijvende planten. Vruchten kaal.........2

£91

-ocr page 274-

Umbelliferen.

Eenjarige plant. Vruchten zaclitharig. Onderste Waden ongedeeld, rondacLtig-niervormig, de middelste gevind, met wigvormige, meest 3-spletige blaadjes, de bovenste 3-deelig. Bloemkroon wit. 0.15-0,45. ®. Juli, Augs. Gekweekt,

zelden verwilderd..........Anijszaad, f P. Anisum L.

Stengel kantig gegroefd, bebladerd. Bhiadjes der onderste bladen gesteeld, eirond of langwerpig, gezaagd, die der bovenste lijnvormig. Stijl tijdens den bloeitijd langer dan het vruchtbeginsel. Bloemkroon wit. 0,50-1,00. Zj.. Juni—Septr. In hooggelegen weilanden ...........Gr oo te B. P. magna L.

Stengel rond, gestreept, van boven bladloos. Blaadjes der wortelbladen zittend, rondaohtig, die der stengelbladeu vindeolig met lancet- of lijnvormige slippen. Styi tijdens den bloeitijd korter dan het vruchtbeginsel. Bloemkroon wit. 0,30-0,60. ij-, .luli^-Septr. In hooggelegen weilanden.

Steenbreek B. P. Saxifragva L.

Plant krachtiger, van boven kort grijs behaard. De wortel op de doorsnede meest spoedig blauw wordend. Misschien iulandsch, de variëteit :

a. nigra Willd.

11. Bérula Koch.

Stengel rond, gestreept. Bladen gevind, de onderste met eironde, de bovenste met langwerpige of lancotvormige, gezaagde bhiadjes. Schermen kortgesteeld. Bloemkroon wit, 0,30-0,60. 2J.. Juli, Augs. In of langs slooten en vijvers.

Smalbladige Wateroppe. U. augustifólia Koeh. 12. Slum li.

Stengel kantig gegroefd. Bladen gevind. Blaadjes scheef lancet-vormig, scherpgezaagd, die der ondergedoken bladen dubbel vin-deelig, met lijnvormige slippen. Bloemkroon wit. 0,60-1,20. 2].. Juli, Augs. Aan of in slooten, vijvers, vaarten.

Br eedbladig Watereppe. S- latifólium L. 13. Bupleürum Trn.

Bladen niet doorgroeid. Vrucht korrelig ruw. Eimlelingsch scherm 3-stralig, de zjjdelingsche onvolkomen. Onderste bladen lijn-lan-cetvormig, de andere lijnvormig, zittend. Bloemkroon geel. 0.10-0,30. ®. Juli, Augs. Zelden op zilte klei.

Fjjnbladige doorwas. B. tennissimnm L. Bladen, ten minste de bovenste, doorgroeid, eirond tot rondachtjg. Omwindsel ontbrekend. Omwindseltjes uit 3-5 ronde blaadjes bestaand. Bloemkroon geel. 0,15-0,45. ©. Juni—Augs. Zeldzaam.

Rondbladig doorwas. B. rotuudlfólinm L.

-ocr page 275-

Urabelliferen.

14. Oenanthe L. Torkruid.

1 Wortels met knolvormig verdikte vezels. Schermen eindelings.

Bloemkronen stralend...............2

Wortels [draadvormig. Bladen dubbel gevind-vinspletig, met lan-cetvormige, gezaagde slippen, de ondergedoken met draadvormige slippen. Schermen tegenover de bladen staand, veelstralig, zonder omwindsel. Bloemkronen niet stralend, wit. 0,30-1,20. ®©. Juli, Augs. Vrij algemeen in slooten en moerassen. (O. Phellandrium Lmk.)

Water venkel. O. aqnatica Lmk.

2 Stelen der stengelbladen evenals de stengel hol. Onderste bladen dubbel-, de bovenste enkel-gevind, korter dan de bladsteel, met lijnvormige, vaak 3-spletige blaadjes. Eindelingsch scherm 3-stralig, vruchtdragend, de zijdelingsche S-S-stralig, onvruchtbaar. Omwindsel ontbrekend of d-bladig, Bloemkroon wit. 0,30-0,60. 2\\.. Juli, Augs. Vrij algemeen in en langs slooten en moerassen.

P ij p T. O. fistnlósa L. Stelen der stengelbladen niet buisvormig. Schermen 5-tO-stralig. 3

3 Omwindsel meer dan 3-bladig. Wortelbladen dubbel gevind met ei-wigvormige slippen, de hoogere bladen met lange, lijnvormige slippen. Uiterste slippen der wortelbladen anders gevormd en

breeder dan de stengelbladen............4

Omwindsel 1-bladig of ontbrekend. Uiterste slippen der wortelbladen en stengelbladen van denzelfden vorm. Slippen van alle bladen lijnvormig. Kroonbla-ien wit, niet tot het midden gespleten. 0,30-0,90. If. Juni, Juli. Zeldzaam, in lage weilanden.

Varkenskervelbladig ï. O. peucedanifólia Poll.

4 Stengel gesleufd. Stijlen even lang als de vrucht. Wortels tot ronde knolletjes gezwollen. Bloemen geelachtig. %. Een enkele maal in weilanden bij Nijmegen............, . . . O. pimpin\'elloïdes L.

Stengel gestreept. Stijlen korter dan de vrucht. Wortels rolrond. Onderste en middelste bladen dubbel gevind met ei- of wigvormige blaadjes, de bovenste enkel gevind met lijnvormige slippen. Omwindsel meest 4-6-bladig. Kroonbladen tot het midden gespleten, wit. 0,45-0,60. Z|-. Juni, Juli. Niet zelden langs slooten en op drassige landen naar den zeekant.

Lachenal\'s T. O. Lachenalil Gmel.

15. Aethüsa L.

1 Stengel sterk vertakt. Bladen glanzig, dubbel tot 3-voudig gevind. Blaadjes vinspletig tot gezaagd, ümwindseltjes 3-bladig, teruggeslagen, naar eene zijde gekeerd, meest veel langer dan de schermpjes.

13

±93

-ocr page 276-

-

±94i ümbelliferen.

Bloemkroon wit. 0,30-0,80. ©. Juni—Septr. In moestuinen, op bouwland, langs wegen, vrij algemeen.

Hondspeterselie. A. Cyndpium L.

16. Foemculum Adans.

1 Stengel vertakt. Bladsclieeden lang, aan den top met mutsvormige oortjes. Bladen 3- tot meermalen gevind, met verlengde, priemvormige\'slippen, quot;blauwgroen. Schermen 10—20-stralig. Bloemkroon geel. 0,80-1,50. ©0. Juli, Augs. Soms verwilderd, vaak gekweekt . . . . V e n k e 1. F. capillaceum Gil.

17. Libanótis Crntz.

1 Stengel kantig. Onderste bladen meest dubbel gevind. Blaadjes vinspletig, met lancetvormige slippen, van onderen blauwgroen, de onderste paren meest aan den bladsteel gekruist. Bloemkroon wit. 0,60-1,20 ©0. Juli, Augs. Een enkele maal bij Nijmegen. (Séseli Libanótis Koch.) . , L. montana Crtz.

18 Süaus Bernh.

1 Stengel vertakt, beneden bijna rolrond, boven gegroefd. Wortelbladen 3-i-voudig gevind, met lancet-lijnvormige, fijngezaagde slippen. Omwindseltjesbladen lijn-lancetvormig, vliezig gerand. Bloemkroon bleekgeel. 0,304,00. ij-. Juni—Augs. Vrjj zeldzaam op vruchtbaren grasgrond........S- pratéusis Bess.

ig. Levisticum Koch.

1 Stengel gestreept, rond. Onderste bladen dubbel-, de bovenste enkel gevind. Blaadjes breed omgekeerd-eirond, met wigvormigen voet\', meest ingesneden. Bloemkroon bleekgeel. 1,00-2,00. Tl.. Juli, Augs. Gekweekt op boerenerven, soms verwilderd.............Lavas. •} L. officinale Koch.

20. Selinum L.

1 Stengel kantig gegroefd, onvertakt of van boven vertakt. Onderste bladen 3-voudig-, de bovenste dubbel gevind. Blaadjes diep vinspletig, de slippen met witten top. Bloemkroon wit. 0,40-0,80. %. Juli, Augs. Een paar maal gevonden......Karweibladige Selinum. S. Carvifólia L.

21. Angéliea L.

\\ Stengel rond. gestreept, van boven gegroefd. Bladen 3-voudig gevind. Blaadjes meest eirond, gezaagd, soms 2-3-spletig. Bladsclieeden buikig opgeblazen. Sohermstralen kort behaard. Bloemkroon wit. 0,80-1,50. ©©■ Juli-Septr, Zeer algemeen op beschaduwde moerassige plaatsen . Wild e n g e 1 k r u i d. A. silvéstris L.

22. Peucédanum L.

1 Stengel rond, gestreept. Bladen meermalen S-tallig. Blaadjes lijnvormig, aan weerszijden versmald. Scliermstralen kaal. Bloemkroon geel. 1,00-1,50. Tj.. Juli, Augs. Vroeger een paar maal gevonden.

(ïemeene varkenskervel. P. officinale L.

-ocr page 277-

Umbelliferen. ±95

Stengel gegroefd. Bladen gevind, aan weerszijden glanzig. Blaadjes veelspletig, met lijnvormige, aan den voet gekruiste slippen. Schermstralen aan de binnenzijde kort behaard. Bloemkroon geelachtig wit of groenachtig. 0,50-1,00. ![■. Juli, Augs. Zeldzaam in

vochtige weilanden.........P. Cliabraéi lich b •

23. Thysselmum Riv.

1 Stengel kantig gegroefd. Onderste bladen 3-voudig gevind. Blaadjes eirond, meest diep vinspletig met lanoetvormige slippen met witten top. Omwindsel en orawindseltjes teruggeslagen met vliezig gerande blaadjes. Bloemkroon wit. 0,60-1,20. ©®. Juli, Augs. Vrij algemeen langs vijvers en slooten. (Peueédanutn palustre Mnch.)

M e 1 k e p p e. T. palüstre Hoffm.

24. Anéthum Trn.

1 Stengel rond, gestroept. Bladen 2—3-voudig gevind, met veeldeelige blaadjes en draadvormige slippen. Bladscheeden kort, wit gerand, met ingesneden top. Bloemkroon geel. 0,40-1,20. ©. Juli—Septr. Gekweekt en soms verwilderd.

Dille, f A. gravéolens L.

25. Pastinaea Trn.

1 Stengel kantig gegroefd, k irt behaard. Bladen gevind. Blaadjes eirond of langwerpig, vaak met hartvormigen voet, het eindeling-sche gelobd. Bloemkroon geel. 0,30-1,00. ®®. Juli—Septr. Gekweekt en algemeen op open en bebouwde gronden enz.

Witte peen. P. sativa L.

26. Heraeléum L.

1 Geheele plant stijf behaard. Stengel kantig gegroefd. Bladen gevind, zeldzamer vinspletig. Blaadjes breed eirond tot lanoet-vormig, vaak gelobd of handvormig-giide^ld. Uladioheeden buikig. Bloemkroon wit. zeldzamer rood- of geelachtig. 0,60-1,50. 2].. Juni—Ootr. Zeer algemeen op beschaduwden zandgrond en dijken.......Berenklauw. H. Splioudylinm L.

H. pérsicumDesf. vindt men niet zelden als siejrplant in tuinen. Stengel ruw. Bladen van boven kaal, van ouderen zacht behaard. Blaadjes vinspletig, met langwerpig-lancetvormige, lang toegespitste, ongelijk getande slippen. Omwindsel en omwindseltjes veelbladig. Vruchtbeginsel dicht behaard. Bloemkroon wit. 1,50-2,00. H.. Juli, Augs. Uit Perzië.

27. Daucus Trn.

1. Stengel gegroefd, stijf behaard. Bladen dubbel-tot 3-voudig gevind. Blaadjes vinspletig, met langwerpig-lancetvormige slippen. Omwindselbladen 3- of vindeelig. Het middehte schermpje (bij da

-ocr page 278-

Umbelliferen.

wildgroeiende plant) vaak onontwikkeld en roodbruin. Bloemkroou wit. 0,30-1,00. ©®. Juni—Septr. Gekweekt en op grazige plaatsen-

Pee n. D. Caróta L.

D. littoralis Sitth. (Zeeduinen bij Katwijk) wijkt af, doordat de blaadjes van het omwindsel slechts van de breedte der schermen beslaan en doordat de stekels op de vrucht haakvormig omgebogen zijn.

28. Orlaya Hoffm.

1 Stengel gegroefd, kaal. Bladen dubbel tot 3-voudig gevind. Blaadjes vindee-lig, met lijnvormige slippen, van onderen op de nerven stijf behaard. Bloemkroon groot, stralend, wit. 0,10-0,30. ©. Juni—Augs. Op korenlanden, alleen in Limburg...............O. grandiflóra Hoffm.

29. Turgénia Hoffm.

1 Stengel kantig gegroefd, kort borstelig, vertakt. Bladen gevind, met lijn-lang-werpige, gezaagde blaadjes. Schermen 2—4-stralig. Omwindseltjesbladen vliezig gerand. Bloemkroon roodachtig of wit. 0,20-0,50. 0 . Juli, Augs. Een paar exemplaren bij Nijmegen gevonden.....T. latifólia Hoffm.

30. Tórilis Adans. Doornzaad.

1 Bloemschermen langgesteeld.............2

Bloemschermen ongesteeld, tegenover de bladen staand, 2-3-8tra-lig, met zeer korte stralen. Omwindsel ontbrekend. Bloemen niet straalvormend. ®. Juni—Juli. Zeldzaam, aan dijken en op muren.

Knoopig D. T. nodosa Gartn.

2 Omwindsel en omwindseitjes 5-tot meerbladig. Stekel? der vruchten zwak naar binnen gekromd, niet als weerhaken; Bladen dubbel gevind, met vinspletige en gezaagde slippen. Stengel door aangedrukte haren ruw. Bloemkroon wit of roodachtig. 0,60-1,20. ®®. Juni- Augs. Vrij menigvuldig aan hagen, op ruige plaatsen enz.

Hegge D. T. Anthriscns (Jmel. Omwindsel ontbrekend of eenbladig. Stekels der vruchten als weerhaken. Blaadjes met langen, gezaagden top. Bloemkroon wit. 0,60-0,80. ®® en ®. Juli, Augs. Zeldzaam, aan dijken bij de zee gevonden. (T. helvetica Gmel.)

ZwitserschD. T- infésta Koch.

31. Scandix L.

-1 Stengel weinig behaard, vertakt. Bladen 3-voudig gevind, met veeldeelige blaadjes en lancetvormige slippen. Schermen 2-3-stralig. Snavel der vrucht ruggelings samengedrukt, 2-rijig stijf behaard. Bloemkroon wit. 0,12-0,30. ®. Mei—Juli. Tamelijk algemeen, meest op bouwland.

N a a 1 d e k e r v el. S- Pecten Veneris L.

±9e

-ocr page 279-

Umbelliferen.

32. Anthriscus Hoffm.

1 Stijlen langer dan het stijlkussen. Vrucht langwerpig of lijn-

vortnig.....................2

Stijlen zeer kort, bijna ontbrekend. Vrucht eirond, met gekromde borstels bezet. Omwindseltjes 2-3-bladig, naar eenezijde gekeerd Bladslippen stomp, kort stekelpuntig. Stengel kaal, gestreept. Bloemkroon wit. 0,15-0,30. ©3. Mei, Juni. Op open zandgrond en stadswallen, voor-il om Amsterdam . . A vulgaris Pers.

2 Stengel beneden evenals do ribben der bladscheeden ruw behaard. Bladen glanzig, met langwerpig-lanceUormige, spitse slippen. Omwindseltjes 5-bladig, naar alle zijden gekeerd. Vrucht langwerpig, kortgesnaveld. Bloemkroon wit. 0,60-1,50. 2|.M .ei, Juni. Vrij algemeen op vochtige, grazige plaatsen.

Wilde kervel. A silvestris Hoffm. Stengel boven de knoopan kort behaard. BUdscheeden op de ribben kaal. Bladen dofgroen, met stompe slippen. Omwindseltjes ■2-4-bladig, naar eene zijde gekeerd. Vrucht lijnvormig, tamelijk langgesnaveld. Bloemkroon wit. 0,30-0,00. ©3. Mei, Juni. Gekweekt en op akkers en bij moestuinen.

T u i n k e r v e 1. A. Cerefólium Hoffm.

23. Chaeroph.yUmn L.

5 Stengel weinig ruw behaard, onder de knoopen iets verdikt, meest overal rood gevlekt. Bladen dubbel gevind, dofgroen, met vinspletige blaadjes en stompe slippen. Bladen der omwindseltjes gewimperd. Bloemkroon wit. 0,60-1,20._©©. Mei—Juli. Vrij algemeen aan hagen, onder kreupelhout, op ruigten.

Dronkenmakende kervel. C- témulum L.

-Stengel beneden stijf behaard en daar alleen rood gevlekt, boven kaal, onder de knoopen verdikt. Bladen 3—4-vöudig gevind, met spitse, lancetvormigo tot lijnvormige slippen. Omwindseltjes bijna altijd kaal. Bloemkroon wit. 0,80-1,50. ©0. Juni, Juli. Eenmaal bij Niimegen gevonden.

Knoldragende k e r t e 1. C. bulbósum L.

34 Myrrhis Scop.

i Stengel gestreept, hol, vooral beneden kort behaard. Bladen 3-voudig gevind. Blaadjes teer, vinspletig, met langwerpig-eironde, vaak getande slippen. Bladen der omwindseltjes gewimperd, later teruggeslagen. Stijlen langer dan het stijlkussen. Bloemkroon wit. Vruchten glanzig bruin. 0,60-1,20. 2|.. Mei, Juni. Eenmaal bij Werkendam gevonden

Ho om s c h e kervel. M. odorata Scop.

±9T

-ocr page 280-

Ribesiaceën.

35. Cónium. L.

Stengel zwak gegroefd, kaal, aan den voet vaak bruinrood gevlekt. Onderste bladen 3-voudig gevind, glanzig, met ronde, holle bladstelen, diep vinspletige blaadjes en gezaagde slippen. Om-windseltjes 3-5-bladig, teruggeslagen, naar eene zijde gekeerd. Bloemkroon wit. 0,80-1,80. ®©. Juli- Augs. Vrij algemeen aan dijken, wegen, langs weilanden enz. Zeer vergiftig!

Dolle k e r v el. C. inacnlutnm L.

36. Coriandrum L.

Stengel rolrond, kaal. Onderste bladen gevind, met vinspletige blaadjes en eironde slippen, de bovenste dubbel gevind, met ongedeelde of vinspletige blaadjes en lijnvormige slippen. Schermen 2—5-stralig. Bloemkroon stralend, wit. Naar wantsen liekend. 0,iK)-0,()0. ©. Juni—Augs. Gekweekt en eenmaal bij Haarlem gevonden.......Koriander. fC. sativum M.

LXXXIII. Fam. Ribesiaceën

Kelk gekleurd, 4—5-spletig. Kroonbladen 4—5, genageld. Meeldraden meest 5. Bes eenhokkig, veelzadig. Bladen 3—5-lobbig . , . . Ribes JIOamp;. i. Ribes L. v.

Stengel stekelig. Trossen 1—3-bloemig. Bladen rondachtig, 3—5-lobbig, met gekartelde lobben, van onderen evenals de stelen zachtharig. Kroonbuis klokvormig. Kelkslippen langwerpig, teruggeslagen. Vrucht langwerpig, kaal of met klierachtige borstels, groen, vuilpurper of geel. Bloemen groenachtig. 1,00-1,50. 1^. Mei, Juni. Gekweekt en verwilderd.

Kruisbes. jR. Grossularia L.

Stengel zonder stekels. Trossen meerbloemig...........2

Kelkbuis vlak bekkenvormig tot klokvormig. Bloemen groenachtig-geel, roodachtig of purper. Bladen 3—5-lobbig..............3

Kelkbuis laug, rolrond. Bloemen goudgeel, welriekend. Bladen 3-spletig met gekartelde lobben. Trossen afstaand. Schutbladen bladachtig, langer dan de bloemstelen. Kelkslippen afstaand. Kroonbladen van voren roodachtig. Kelk goudgeel. Vrucht eerst geel, later bruin of zwart. 1,50-2,50. 1?. April, Mei.

Sierstruik uit Noord-Amerika ... ......ï R- auréum Pursh.

Trossen rechtopstaand, klierachtig behaard. Schutbladen vliezig, lancetvor-mig, langer dan de bloemsteeltjes. Kelkbuis vlak bekkenvormig. Bloemen vaak 2-huizig. Bloemkroon groenachtig-geel. Bessen rood, wrang. Bladen ten laatste iets glanzig. 0,80-1,50. tgt;. Mei, Juni. Sierplant R. alpmum L.

Trossen hangend of knikkend.................4

Bloemstelen vele malen langer dan de schutbladen.........5

Bloemen even lang als de schutbladen. Schutbladen spatelvormig, gekleurd. Kelkbuis klokvormig. Kelkslippen afstaand. Bladen van onderen grijsviltig. Jongere takken en bladstelen zachtharig. Bloemen purper. Bessen blauwzwart. 1,50-2,00. tgt;. April, Mei. Sierstruik uit Zuid-westelijk Noord-Amerika.

f R. sangmneum Pursh. Bladen van onderen met klierachtige puntjes. Schutbladen priemvormig. Kelkbuis klokvormig. Kelkslippen teruggerold. Bloemkroon roodachtig. Bessen zwart. 0,80-1.50. April, Mei. Gekweekt en ook verwilderd.

Zwarte aalbes, f R. nigrum L. Bladen zonder klierachtige puntjes. Schutbladen eirond. Kelkbuis vlak bek-

498

-ocr page 281-

Saxifrageën. £99

kenvormig, kaal. Kelkslippon afstaar-d. Bloemkroon geelachtig-groen. Bessen rood of wit. 1,00-1,50. tgt;. April, Mei. Gekweekt en Terwilclerd.

Koode en witte aalbes. fR. rubrum L.

LXXXIV. Fam. Saxifrageën.

1 Vruchtbeginsel half onderstandig...........2

Vruchtbeginsel bovenstandig. Stempels 4. Meeldraden 5 met 5 klierachtig gewimperde deelen (onvruchtbare meeldraden) afwisselend. Doosvrucht 1-hokkig.....Par na ss ia SOO.

2 Stijlen 2. Kelk 4- of 5-deelig............3

Stijlen 4 of 5. Meeldraden 4 of 5, tot aan den voet 2-deelig (daardoor schijnbaar 8 of 10). Bloemkroon 4- of ö-bladig, groenachtig. Kelk \'2- of 3-spletig.......Adóxa 200.

3 Bloemkroon 5-bladig. Meeldraden 10. Doosvrucht 2-hokkig.

Saxi\'fraga 199. Bloemkroon ontbrekend. Meeldraden 8. Doosvrucht l-hokkig.

Chrysosplénium iOO.

1. Saxifraga. L. Steenbreek. x.

1 Behalve de bloemstengel zijn er bebladerde nevenstengels in

een roset staand.................2

Geen bebladerde nevenstengels. Bloemkroon wit.....3

2 Kelkslippen scliuins opstaand. Bloembladen wit met groene nerven, 2—3-maal zoo groot als de kelk. Bladen der rosetten 3—5-slippig, wigvormig. Hoogere bladen lijnvormig. Tros 2—9-bloemig. Zodcvormend. 2).. In tuinen gekweekt,

een paar malen in \'t wild............S. hypnoïdes L.

Kelkslippen ternggeslagen. Bloembladen aan den voet met 2 knobbels, goudgeel. Bladen lancetvormig, gaafrandig, stomp, gewimperd 0,10-0,20, 2].. Jnni— Septr. Alleen in de Brentsclie venen gevonden.....S. Hirculus L.

3 Wortel zonder knolletjes. Stengel veelbladig. Onderste bladen spatelvormig, ongedeeld of 3-lobbig, de bovenste wigvormig, 3-spletig. Bloemen klein. 0,05-0,15. ©©. April, Mei.. Y\'nj algemeen op drogen zandgrond.

ürievingorige S. S. trirtactylltes L. Wortel sterk met korrelige knolletjes bezet. Stengel armbladig* Onderste bladen niervormig, gekarteld-gelobd, de bovenste wigvormig, 4-5-spletig. Bloemen tamelijk groot. 0,15-0,45. 2i-. Mei, Juni. Op open grasvelden en akkers soms zeer algemeen.

Knoldragende S. S. gr.\'inulata L.

Bekende sierplanten zijn :

1 Zonder bebladerde nevenstengels...............2

Met bebladerde nevenstengels. Stengel bladloos. Bloemen wit met roode puntjes. 3

2 Stengel bebladerd, vertakt. Bladen niervormig, getand of gekarteld, de bovenste stengelbladen vaak 3-lobbig. Bloemkroon wit,, geel en niet roode puntjes. 0,20-0,30.1].. Juni, Juli. Uit de Alpen S. rotundifólia L.

-ocr page 282-

9 OO Saxifrageën.

Stengel bladloos, bruinrood. Bladen elliptisch of onigekeerd-eirond, stomp, getand, lederachtig, zeer groot, langgesteeld. Bloemkroon rose, 0,30-0,80. quot;4..

April, Mei. Uit Siberië............ f S. crassifólia L.

3 Bladen omgekeerd-eirond-wigvormig, bijna kraakbeenachtig gekarteld-gezaagd, 0,15-0,30. %. Juni, Juli. Uit de Pyreneën S. umbrósa L. Bladen rondachtig of elliptisch, met hartvormigen voet, gekarteld, aan weerszijden behaard, lof kaal, S. punctata L), langgesteeld. 0,20-0,40. 2|..Mei— Juli. Uit de Pyreneën..............T S. hirsüta L.

2. Chrysosplénmm Trn. G o u d v e i 1. vin.

1 Bladen verspreid, langgesteeld, rondaehtig-niervormig, diepge-karteld. Stengel driekantig. Bloemen en schutbladen goudgeel. 0,07 -0,15. 2]-. Maart—Mei. Vrij zeldzaam op vochtigen, beschaduwden

gi\'ond.....WisselbladigG. C- alternifóliuiii L.

Bladen tegenoverstaand, kort gesteeld, halfcirkelvormig, gekarteld, met afgeknotten voet. Stengel vierkant. Bloemen en schutbladen groenachtig geel. 0,05-0,12. 2j.. April, Mei. Op vochtigen, beschaduwden grond, vrij zeldzaam.

P a a r b 1 a d i g G. C. oppositit\'óliiiui I.

3. Adóxa L. v.

1 Wortelstandige bladen langgesteeld, dubbel 3-tallig, het paar bladen aan den stengel 3-tallig. Bloemen 5-7 bijeen in een ein-delingsoh, bijna dobbelsteenvomig hoofdje. Bloemkroon groenachtig wit. Plant naar muskus riekend. 0,07-0,\'20. 2|.. Maart, April. Op lossen, zandigen boschgrond, soms veel bijeen.

M u s k u a k r u i d. A. Moschatelliaa L.

4. Parnassia Trn. v.

1 Stengel rechtopstaand, kantig. VVortelbladen langgesteeld, het stengelblad zittend, hartvormig-eirond, stengelomvattend. Bloemkroon groot, wit, in de lengte gestreept, de nevendeelen geelgroen. 0,\'10-0,20. 2J.. Juli, Augs. Vrij menigvuldig op vochtigen hei- en veengrond.......P a r n a s k r u i d. P. palüstris Li

Hiertoe behoort ook het geslacht Hydrangea L., hortensia. De meest bekende soorten zijn :

1 Bladen van onderen donzig, de onderste eirond, met bijn;i hartvormigen voet, de bovenste lancetvormig. Bijschermen vlak. Slechts enkele randbloemen geslachtloos. Bloemkroon wit. 0,80-1,20. Ij. Juni, Juli. Sierstruik uit Noord-Amerika.

f H. arboréscens L.

Bladen kaal of bijna kaal, eirond of breed elliptisch. Bijschermen bolrond. Bloemen bijna alle geslachtloos. Bloemkroon rose, blauw of wit. 0,40-0,60. I?. Juli, Augs. Vooral in potten gekweekt. Uit China en Japan. (Hortensia speciósa Pers.;..............f H. opuloïdes Lam.

-ocr page 283-

Philadelpheën. Crassulaceën.

LXXXV. Fam. Philadelpheën.

1 Eelkslippen 4—5. Kroonbladen 4—5. Meeldraden talrijk, (16 en meer). Stijlen 4—5, meest vergroeid. Doosvrucht 4—5-liokkig . P li i 1 a d e 1 p li u\'s 201. Kelkslippen 5. Kroonbladen 5. Meeldraden 10, met gevleugelde helm draden» Stijlen 3—4. Doosvrucht 3—4-hokkig.......Deützia 20M.\'

i. Philadélphus. J a s m ij n. xn.

1 Bloemen in trossen.....................2

Bloemen alleenstaand of 3 bijeen. Kelkslippen en vruchtbeginsel kaal. Bladen langwerpig of langwerpig-lancetvormig, gaafrandig of met eenige tanden, bijna alleen aan den rand en van onderen op de nerven behaard. Takken met gemakkelijk afschilferende opperhuid, afstaand. Bloemen reukeloos. Bloemkroon wit. 0,60-1,20. I?. Juni, Juli. Sierstruik uit Nquot;oord-Amerika. (P. grandi-flórus Willd.)...............f P. inódorus L.

2 Kelkslippen kort toegespitst, behalve de rand kaal. Stijlen bijna tot aan den voet gescheiden. Vruchtbeginsel kaal. Bladen elliptisch, toegespitst, gezaagd-getand, kaal of van onderen op de nerven behaard. Bloemen sterk riekend. Bloemkroon geelachtig-wit of wit. 2,00-3,00. Ij. Mei, Juni. Sierstruik uit Z.-Europa.

f P. coronarius L.

Stengel 0,30-0,45 hoog. Bladen en takken opeengedrongen, de bloemdragende takken naar binnen gekromd. De variëteit . a. nanus hort. Kelkslippen lang toegespitst, behaard. Stijlen alleen aan den top gescheiden. Vruchtbeginsel behaard. Bladen eirond, toegespitst, gezaagd-getand, van onderen grijs, kort behaard. Bloemen zwak riekend. Bloemkroon wit, 3,00-5,00. tgt;. Juli. Sierstruik uit Noord-Amerika. (P. floribündus Schrad.)

P. pubéscens Loisl.

2. Deützia Thunb. x.

1 Bladen eirond, lang toegespitst, aan weerszijden, vooral van boven, grijsgroen, zeer fijn getand. Bloemen in trossen, reukeloos. Kelkslippen stomp. Kroon-bladen rechtopstaand, wit. Meeldraden tot -/3 gevleugeld en daar met 2 tanden. 1,20-1,80. Ij. Juli. Sierstruik uit Japan D. crenata S. et Z. Bladen eirond-lancetvormig, aan den voet wigvormig, scherp gezaagd, iets behaard, groen. Bloemen in vertakte trossen. Kelkslippen lancetvormig met breeden voet. Kroonbladen later afstaand, wit. Meeldraden meer dan y4 gevleugeld met 2 tanden. 0,30-0,80. Ij. Mei, Juni. Sierstruik uit Japan.

f D. gracilis S. et Z.

LXXXVI. Fam. Crassulaceën.

1 Meeldraden en kroonbladen 3-4. Kelk3-4-deelig. Vruchtbeginsels 3-4.

T i 11 a é a SOI.

Meeldraden lO-M..................2

Kelk S-deelig. Kroonbladen 5, vrij. Meeldraden 10. Vruchtbeginsels 5..............Sédura 20S.

Kelk 6-\'20-deelig. Kroonbladen 6-20, aan den voet met elkaar en met de 12-20 meeldraden vergroeid. Vruchtbeginsels 6-20.

Semper vivum 203. L Tillaéa Mieh. vi.

1 Stengel dun, liggend, met opstijgende takken. Bladen tegenover-

20±

-ocr page 284-

20\'i Crassulaceën.

staand. Bloemen klein, 3 bijeen in de bladoksels zittend. Bloemkroon wit. 0;02-0,05. ©. Juni—Septr. Op enkele plaatsen vrjj veel.

M o s a c h t i g e T i 11 a é a. T. museósa L.

2. Sédum L. Se du ra. x.

■1 Bladen breed, viak, tegenoverstaand of 3 aan 3 in een krans.

Bijscherm dicht.................2

Bladen rolrond of bijna rolrond. Bijscherm ijl.......5

2 Stengel rechtopstaand of opstijgend.......

Stengel liggend of met een liggenden voet, opstijgend

3 Onderste bladen omgekeerd-ei-wigvormig, breeder dan de bovenste, die langwerpig zijn. Bloemkroonbladen smal, bleekrood met donkerroode streep.

Wortel draadvormig. ©. Alleen bij Maastricht......S. Cepaéa L.

Bladen langwerpig tot lancetvormig, de onderste in een korten, breeden steel versmald, de bovenste met een afgeronden voet zittend. Kroonbladen van het midden afteruggekromd,bleekpurper. 0,15-0,45. 2j-. Juli, Augs. Vrij menigvuldig in zandige streken tussohen kreupelhout, op akkers, in bosschen. (S. purpurascens Koch.)

Sint Janskruid. S- purpnrenm Lk.

4 Stengel liggend, dicht bobladerd, kaal. liladen gaufrandig, omgekeerd-eirond tot rond, kaal. Bloenikroon purper. 0,15-0,30. 7J.. Juli, Augs. Sierplant uit de Alpen.

Y S, Anacampseros L.

Stengel eerst liggend, daarna opstijgend, kort behaard. Bladen tegenoverstaand, wigvormig-onigekeerd-eirond, van voren gekarteld-gezaagd, met ge-wimperden rand. Bloemkroon rood tot wit. 0,12-0,20. 21.. Juli, -Augs. Sierplant uit den Kaukasus...........y S. oppositifólium Sims.

5 Bloemkroon wit of roodachtig. Kruipende, niet bloeiende bijstengels aanwezig..................6

Bloemkroon geel.................7

6 Bladen omgekeerd-eirond, scliuins opstaand. Bloemtuil uit eenzijdige trosjes bestaand. Juni, Juli. Alleen bij Maastricht op muren.

I) i k b 1 a d S. S. dasyphyllum L. Bladen lijn-langwerpig, wijd uitstaand of teruggeslagen. Bijscherm rijkbloemig, kaal of wat klierachtig behaard. Kroonbladen lancetvormig, stomp, wit. Ojl0-0,20. 2{.. Juni, Juli. Vrij algemeen op drogen zandgrond, muren en daken.

Schotkruid. S- album L.

7 Geen bladloten, die het volgend jaar bloemstengels vormen, aan den voet van den bloemstengel. Bladen lijnvormig, van boven afgeplat, kaal. Stengel bij den voet vertakt, kaal. Kelkslippen omgekeerd-eirond, stomp. ®. Vrij zeldzaam.

Eenjarige S. S. anminm L. Aan den voet van den bloemstengel bladloten. die het volgend jaar bloemstengels vormen.............8

-ocr page 285-

Onagraceën. 303!

8 Bladen zonder stekelpuntje..............9\'

Bladen met een kort stekeltje aan den top.......11

9 Bladen eivormig.................10

Bladen lijnvormig, stomp, aan den voet met een spoorvormig aanhangsel. 0,05-0,15. 24.. Juni, Juli. Vrij algemeen op zandgrond. (S. boloniénse Loisl.)...........S- mite Gil-

IC Bladen aan de bloeiende stengels \\er8preid. Rijkbloemig. Gewoonlijk met scherpen, peperachtigen smaak. 0.05-0,quot;15. 2}.. Juni, Juli. Zeer algemeen op zandgrond, oude muren, in de duinen.

Muurpeper. S. acre L.

Bladen aan de bloeiende stengels dicht op elkaar- Bloemen weinig talrijk, kleiner. T\\.. Op een paar plaatsen gevonden.

Zeshoekige S. S. sexanguldre L.

11 Bladen aan den voet iets spoorvormig, rolrond, lijnvormig. Kelkslippen spits, langs de randen en den top verdikt. Bijschermen later teruggebogen. 0,-15-0,30. 24.. Juli, Augs. Vrij zeldzaam, op hoogen, dorren zandgrond en muren.

Tripmadam. S. refléxum L.

Bladen aan den voet vrij lang gespoord, aan weerszijden afgeplat, aan den top met een rood puntje. Kelkslippen stomp, niet verdikt. quot;2].. Alleen hij Maastricht, gevonden.............Sierlijke S. S. éiegans Lej.

3. Sempervivum L. xi.

1 Kroonhladen en kelkslippen 12—20, stervormig uitgespreid. Bladen der roset-ten langwerpig-omgekeerd-eirond, stekelpuntig. Bloemkroon rose, donkerder gestieept. 0,15-0,45. 2].. Juli, Augs. Gekweekt op muren en daken, en verwilderd.

Hu is look. f S. tectórum L..

LXXXVII. Fam. Onagraceën.

1 Land- of moerasplanten .............2

Waterplanten. Meeldraden 4.............5

2 Meeldraden 8 of 4. Bloemkrocn 4-bladig. Vrucht een 4-hokkige

doosvrucht ................... 3

Meeldraden 2. Bloemkroon 2-bladig. Kelk 2-deelig. Vrucht een 2-hokkige vrucht...........Circaéa 20G.

3 Bloemkroon rood tot -witachtig. Doosvrucht lijnvormig ... 4 Bloemkroon geel. Kelk 2-4-deelig. Doosvrucht langwerpig of knodsvormig. Zaden zonder kuif . . . . Oenothera 20S.

4 Kelk 4-deelig. Kroonbladen ongedeeld. Meeldraden 8, alle vruchtbaar. Zaden gekuifd........Epilóbium SOA-

Kelk buisvormig, 4 spletig of bijna ruitvormig, langgenageld. Meeldraden 8 of 4 en 4 draadvormige deelen. Zaden niet gekuifd..

C 1 a r k é a 20S.

-ocr page 286-

Onagraceën.

5 Bloemen groen. Bloemkroon ontbrekend. Vrucht eea vierhokkige

doosvrucht.............Isnardia SOG.

Bloemen wit. Bloemkroon 4-bladig. Vrucht een eenzadige (door de ten deele blijvende kelkslippen) vierdoornige noot.

Trapa SOB.

1. Bpilóbium Dill. Basterd wederik, vm.

•1 Bladen verspreid. Bloemkroon uitgespreid, Uladen l incetvormig, toegespitst, zittend, g-iafrandig of zwak getand, van onderen ge -aderd. Bloemtros verlengd. Kroonbladen genageld, omgekeerd -eirond, lichtpurper, tamelijk groot. Meeldraden en stijlen naar beneden gebogen. 0,50-1,25. 2|.. Juli—Septr. Op voohtigen zandgrond.

Smalbladige B. E. aiignstlfóliiiiu L. Onderste bladen tegenoverstaand (zelden 3 aan i in een krans), de bovenste verspreid. Bloemkroon trechtervormig. Meeldraden en stijlen rechtopstaand..............2

2 Stempels gescheiden, uitgespreil (ten minste ah zij rjp zijn).

Stengel rolrond.................3

Stempels knodsvormig samenneigend of vergroeid ..... 5

3 Bladen alle ongesteeld. Bloemen rechtopstaand......4

Bladen of althans de onderste kort gosteeld, stomp, eirond of ei-rond-lancetvormig\' ongelijk getmd-gezaagd. Bloemen voor het bloeien knikkend. Stengel kort aange Irukt behaard, zelden kaal. Bloemkroon rose tot wit. 0,20-0,80. 2\\.. Juni—Augs. Op vochtigen zandgrond.........Berg B. E. moutaiiuiu L

4 Bladen stengelom vattend, iets afloopend, mot stekelpunt, klein gezaagd. Stengel met langere afstaande haren en korte klierharen bezet. Bloemkroon groot, donkerrood. 0,80-1,20. 2j-. Juli, Augs. In vochtige bosschen. . . ZachtharigeB. E. hirsntnm L. Bladen met afgeronden of versmalden voet zittend, spits, getand. Stengel zacht behaard. Bloemkroon klein, lila. 0,20-0,60. 2J.. Juni—Septr. Niet menigvuldig, in vochtige bosschen.

Kleinbloemig B. E. parviflóruiu Schreb-

5 Stengel met 2-4 verheven lijnen. Bloemkroon klein, rose tot wit. 6 Stengel zonder verheven lijnen, rolrond, glad, kort behaard. Bladen lancetvormig tot lijn-lancetvormig, gaafrandig of iets getand, met wigvormigen voet zittend. Bloemen voor het bloeien knikkend. Bloemkroon roodachtig wit, zelden wit. 0,15-0,45. 2^.Juli, Augs. Op veengrond........Moeras B. E. paliistre L.

iOM

-ocr page 287-

Onagraceën. SOS

6 Wortelstok tijdens den bloeitjjd zonder uitloopera. Bloemen voor het bloeien knikkend. Stengel sterk vertakt, rijkbloemig. Bladen tot bij het midden van den stengel tegenoverstaand, tamelijk lang-gesteeld, langwerpig, aan beide einden spits, dicht ongelijk getand-gezaagd. Bloemkroon bleekrose tot wit. 0,30-0,80. 2J_. Juli, A.uga. Vrij algemeen op vochtigen bouwgrond.

R o z e r o o d e B. E. róseum Schreb-Wortelstok reeds tijdens of kort na den bloeitijd met uitloopers. T

7 Uitloopers kort met een bladroset eindigend. Stengel met 4 verheven lijnen, 2 aan 2 van ieder blad tot het volgend paar bladen-afloopend, vertakt, bijna kaal. Bladen lancetvormig, scherp en dicht getand, zittend, glanzig groen. Bloemkroon roserood. 0,30-1,20. 2J-. Juni—Augs. Vrij algemeen op vochtigen bouwgrond.

Vierkant B. E. tetragónnm L-Uitloopers verlengd, draadvormig. Bladen kort gesteeld of zittend. Stengel sterk vertakt, naar boven zachtharig, met 2 of 3 verheven lijnen, de van de randen van een blad naar beneden loopende zich steeds vereenigend. Bladen lijn-Iancetvormig tot lancetvormig, iets getand, gewimperd, vuilgroen, weinig glanzig. Bloemkroon vuil rozerood. 0,30-0,60. 2].. Juni, Juli. Niet zeer algemeen, op-veengrond. (E. chordorrhizum Fr.)

Roedevormige B. E. obscürnm Kchb-

2. Clarkéa Pursh. vm.

1 Kroonbladen 3-spletig tot 3-deelig, lichtpnrper tot wit, groot, wigvormig in den nagel versmald, aan weerszijden in het midden van den nagel met een smallen omgebogen tand. Meeldraden afwisselend onvruchtbaar, de 4 vruchtbare aan den voet met klierachtige schubben. Bladen lancet- tot lijnvormig.. 0,30-0,60. 0. Juli— Septr. Sierplant uit Californië, f C. pulchélla Pursh. Kroonbladen ruitvormig of 3-hoeldg eirond, ongedeeld, lila of vleeschkleurig, met zeer slanken ongetanden nagel. Meeldraden alle vruchtbaar, de kortere aan den voet met een behaarde schub voorzien. Bladen eirond of eirond-lancetvormig. 0,40-0,80. ©. Mei—Augs. Sierplant uit Californië.

f C. élegans Dougl.

3. Oenothéra L. vn.

i Bloemen zich des avonds openend. Bloemkroon bleekgeel . . 2

Bloemen gedurende den dag geopend. Bloemkroon goudgeel. Stengel houtigr vertakt, roodgeel. Bladen eirond-lancetvormig tot lancetvormig, spits, iets getand. Bloemen kort gesteeld. Kelk min of meer roodachtig. Kroonbladen breed omgekeerd-eirond, ingesneden. Doosvrucht knodsvormig-langwerpigr 8-ribbig. 0,30-0,60. IJ.. Juni—Augs. Sierplant uit Noord-Amerika.

f O. fruticósa L.

3 Bladen der rosetten langwerpig-omgekeerd-eirond of elliptisch, stomp, met stekelpunt, bochtig getand of bijna gaafrandig. Stengelbladen wig-lancetvormig, getand. Kelkslippen buiten glad.

-ocr page 288-

\'£Oft Halorrliagideën.

behaard. Kroonbladen langer dan de meeldraden, groot. 0,50-1,00 . ©3. Juni—Augs. Vrij menigvuldig op voehtiijen zandgrond en in

de duinen......St. Teunisbloem. 0. Menuis L.

Bladen der roaetten lanoetvormig, toegespitst, meest getand. Stengelbladen lanoetvormig. Kelkslippen van buiten met afstaande ruwe haren. Haren op purperkleurige knoopjes zittend. Kroonbladen even lang als de meeldraden, kleiner dan bij de vorige soort. 0,40 0,80. 03 en Xf- . Juui—Augs. Niet zoo menigvuldig als de vorige, op dezelfde plaatsen. Stekelige onagra. O. muricata L. 4. Isnardia ; L iv.

i Bladen tegenoverstaand, eirond, spits, gaafrandig, iets vleezig, glanzig. Bloemen zittend, alleenstaand in de bladoksels, groen. 0,15-0,30. ij.. Juli, Augs. Vrij algemeen in beken en moerassen in veen- en heidestreken. (Dantia pallistris Karsch.)

Water i s n a r d i a. I. pallistris L. 5 Circaéa Trn. n.

1 Stengel meest rechtopstaand. Bloemtrossen met zeer kleine, borstolvorinige schutblaadjes. Spil der trossen klierachtig behaard. Bladen langwerpig-eirond met hartvormigen voet, toegespitst, getand, met van boven gegroefden, onge-vleug^lden steel. Schutblaadjes met het bloote oog nauwelijks zichtbaar. Kroonbladen met spitsen voet, even lang .als de kelk. Vrucht peervormig. Bloemkroon wit, vaak iets rood. 0,15-0,30 quot;21.. Juni—Augs. In vochtige bos-schen alleen bij Maastricht. Ve r w a n t e Ci r c a e a. C. intermédia Ehrh. Stengel opstijgend. Bloemtrossen zonder schutbladen, in het laatst zeer verlengd. Bladen eirond tot langwerpig, met zwak hartvormigen voet, toegespitst, getand, dof, met van boven gegroefden ongevleugelden steel. Kroonbladen met stompen voet, even lang als de kelk. Vrucht peervormig, meest dicht met hakige borstels bezet. Bloemkroon wit, vaak iets rood. 0,20-0,50. 2|.. Juni—Augs. In vochtige bosschen.

Gemeen e Circaea. C- lutetiana L.

6. Trapa L. iv.

1 Ondergedoken bladen paarsgewijs, lijnvormig, spoedig afvallend, aan den voet met vinvormig vertakte wortels, de drijvende in rosetten, langgesteeld, ruitvormig, getand, lederachtig. Bladstelen in het midden vaak buikig opgeblazen. Bloemen alleenstaand in de bladoksels. Bloemkroon klein, wit. 0,60-1,20. ©. Juli, Augs. Vroeger inlandsch in vijvers, nu niet meer . . . T, natans L. Tot de Onagraceën behoort ook het besdragende geslacht Fuchsia L., wier soorten in talrijke variëteiten in potten gekweekt worden.

LXXXVIil. Fam. Halorrhagideën.

1 Bloemen 1-huizig. Mannelijke bloemen: Kelk 4-deelig. Kroon-

-ocr page 289-

Lythrarieën.

bladen 4, spoedig afvallend. Meeldraden 8. Vrouwelijke bloemen: Kelk kleiner. Kroonbladen zeer klein. Stempels 4. Splitvrucht 4-deelig.Bladenkransstandi^, vindeelig. Myriophyllum 207.

1. MyriophyUtun L. Duizendblad, xxi.

1 Schutbladen alle vinspletig of gevind, even lang als of langer dan de bloemen. Bladkransen 5-6-tallig. Aren steeds rechtopstaand. Bloemen alle in kransen, rose. 0,07-0,30. 2j.. Juni—Augs. In vijvers en in slooten in heide- en veenstreken vrij algemeen.

Kransdragend D. M. vertlcilldtnui L. Bovenste schutbladen ongedeeld, korter dan de bloemen. Blad-kransen meeat 4-tallig...............2

2 Aren rechtopstaand. Bloemen in kransen. Bladslippen meest tegenoverstaand. Bloemkroon rose. 0,30-1,50. 2)-. Juli, Augs. Als

de vorige......AardragendD. M- spicatum L.

Mannelijke bloemen alleenstaand, in een eerst overhangende aar, aan wier voet de vrouwelijke in een krans staan. Bladslippen meest afwisselend. Bloemkroon rose. 0,15-0,30. Juli. Augs. Zeldzaam, als de vorige.

Wisselbloemig D. M. alterniflórnm D• C-

LXXXIX. Fam. Lythrarieën.

1 Kelkbuis rolrond. Kroonbladen 6. Meeldraden 6-12. Doosvrucht langwerpig, met 2-4 tanden openspringend . L y t h r u m 20H. Kelkbuis klokvormig. Kroonbladen 6, klein, spoedig afvallend. Meeldraden meest 6. Doosvrucht bijna rolrond, onregelmatig openspringend............Peplis £08.

J. Lythrum L. K a 11 e s t a a r t. xi. vi.

1 Bladen meest tegenoverstaand of 3 bijeen, lancetvormig met hart-voi migen voet. Bloemen in een lange eindelingsohe aar, waaraan zij in kransen staan. Binnenste kelktanden dubbel zoo groot als de buitenste. Bloemkroon purper, groot. Meeldraden 12. 0,60-1,20. 2|.. Juli—Septr. Veel aan waterkanten . . L- Salicaria L. Bladen verspreid, de onderste (Vaak tegenoverstaand, lancet- of lijnvormig met smalleren voet. Bloemen alleenstaand in de bladoksels. Kelktanden gelijk van lengte. Bloemkroon klein, rood-achtig-lila. Meeldraden meest 6. 0,07-0,20. ©. Juli—Septr. Vrij zeldzaam, op vochtige, grazige plaatsen.

Hyssopbladige K. L. Hyssopifólia L-

207

-ocr page 290-

SOS P o m a c e ë n.

2. Peplis L. vi.

1 Stengel liggend, roodachtig. Bladen tegenoverstaand, langwerpig-omgekeerd-eirond, stomp. Bloemen alleenstaand, bijna zittend in de bladoksels. Bloemkroon rose. 0,05-0,20. ©. Juli—Septr. Op moerassige plaatsen in heidestreken.....P. Pórtula L.

XC. Fam. Calycantheën.

1 Kelk- en kroonbladen talrijk, langzamerhand in elkaar zoowel als in de meeldraden overgaand. Meeldraden talrijk, alleen de buitenste (omstreeks 12) met helmknopjes. Vruchtjes talrijk in de verdiepte kelkbuis liggend. Bladen tegenoverstaand, ongedeeld.........Calycanthus

i. Calycanthus L. xn.

1 Bloemen zeer kort gesteeld, donkerbruin, evenals de geheele plant aromatisch riekend. Bladen kort gesteeld, eirond tot langwerpig, gaafrandig, spits of toegespitst, van onderen bleekgroen, meest viltig. 1,00-2,00. 1?. Juni, Juli.

Sierstruik uit Noord-Amerika...........quot;iquot; C, flóridus L.

Bloemen langgesteeld, lichtbruin, niet of slechts weinig welriekend. Bladen groot (tot bijna 0,12 lang en 0,07 breed), eirond-lancetvormig of elliptisch toegespitst, aan weerszijden bijna gelijk gekleurd, van boven vaak wat glanzig. 1,00-1,50 1?. Juni, Juli. Sierstruik uit Noord-Amerika,

f C. occidentalis Hook.

XCI. Fam. Pomaceën. xn.

1 Bloemen alleenstaand, (zelden eenige bijeen aan den top van korte zijtakjes en dan is de bloemkroon rood). Bladen enkelvoudig,

ongedeeld................; . . . 2

Bloemen in 2-meerbloemig0 schermen, trossen of schermachtige trossen.....................3

2 Kelkslippen lancetvormig, gaafrandig, langer dan de kroonbladeu,

doornig..............Més pi lus »11.

Kelkslippen eirond-langwerpig, korter dan de kroonbladen. Doornig of niet gedoomd.........Cydónia 21M.

3 Bladen gelobd tot gevind..............4

Bladen ongedeeld, gaafrandig tot gezaagd........5

4 Kroonbladen gewelfd. Takken doornig . Crataegus 209. Kroonbladen vlak. Takken ongedoornd . . . S o r b u s £12.

5 Kroonbladen rondaohtig. Bloemen niet in trossen.....6

Kroonbladen wig-lancetvormig. Bloemen in trossen.

A m e 1 dn o h i e r 213.

6 Kroonbladen rechtopstaand, nauwelijks langer dan de kelk.

Cotonéaster 211. Kroonbladen afstaand, langer dan de kelk. . . P i r u s 211.

Vergelijk ook de buitenlandsche Crataegus en Sorbus soorten.

-ocr page 291-

Pomaceën.

1. Crataégus L. Meidoorn.

Bladen wigvormig-omgekeevd-eirond, zwak rondaohtig, 3-, zeldzamer 5-lobbig, donkergroen, van onderen bleeker, kaal. Sohertn-vormige tros meest enkelvoudig. Bloemstelen (meest) kaal. Kelkslippen koi t, eirond, toegespitst, kaal, bij de vrucht afstaand. Stijlen meest 2(-3). Schijnvruobt bolrond, rood, Bloemkroon wit. 1,50-4,50. lp. Mei, Juni. In heggen en langs wegen, (in Groningen en Friesland) ook in parken, met gevulde bloemen. (Mespilis Oxya-

cantha Gaertn.).....ü e \\v o n e 51. C- Oxyaeantha L.

Bladen diep 3—5-lobbig, levendig groen, meest glanzig, van onderen meer of minder witaohtig-groen. Schermvormige trossen meest samengesteld. Bloemstelen behaard. Kelkslippen lancet-vormig, bij de vrucht vaak teruggeslagen. Stp meest 1. Schijn-vrucht langwerpig, rood. Bloemkroon wit. 1,50-4,50. 1). Mei, Juni. Algemeen in heggen en langs wegen. In tuinen en parken in vele vormen (met rose-, vleeschkleurige, donkerroode, enkele en gevulde bloemen) gekweekt. (Mespilus monogyna Willd.)

EenstijligeM. C. monogyna Jacq.

In tuinen en parken vindt men nog vele soorten als sierplanten, de voornaamste zijn:

Bladen in den herfst afvallend, meest dun............2

Bladen meest altijd groen, lederachtig, van boven glanzig, eirond-lancetvormig, gekarteld, kaal. Bloemen in een pluim, kaal. Stijlen 5. Vruchten holrond, rood, laat rijp, zeer talrijk. Bloemkroon wit. tgt;. Uit Z.-Europa,

f C. pyracantha Pers.

Bladen ongedeeld of bijna ongedeeld, gezaagd of ingesneden, zeldzaam gelobd. Noord-Amerikaansche soorten..............3

Bladen min of meer gelobd, gespleten of gedeeld, dun. Meeldraden 20—meer.

Soorten der Oude Wereld..................9

Meeldraden 20-25. Bladen min of meer behaard, gezaagd en steeds zwak gelobd. 4 Meeldraden 10(-20). Bladen groot. Doornen lang, vaak rood gekleurd . . 7

Stijlen 2—3....................5

Stijlen 5. Bloemen in een samengestelde schermvormige tros. Bladen levendig groen, van boven glanzig, geheel kaal. hart-eivormig, meest 3-lobbig, verder gezaagd. Vrucht bolrond, koraalrood. Bloemkroon wit. 3,50-5,00. 1?. Juni.

Uit Noord-Amerika..............quot;iquot; C. Cordata Mill.

Bloemen groot, 2—3 bijeen aan den top dér korte, bruine takken. Kelkslippen lancetvormig, afstaand. Bladen elliptisch of langwerpig, gezaagd tot gelobd, van boven dofgroen, behaard, van onderen zachtharig. Bloemkroon wit. 2,00-4.00. 1?. Mei. Vaderland onbekend . . . f C. grandiflóra C. Koch.

Bloemen in samengestelde schermvormige trossen .........6

Bladen omgekeerd-eirond, met wigvormigen voet, scherp- en onregelmatig getand, meest geheel kaal, tot 0,07 lang. Knoppen eirond, bruin. Kelkslippen zeer smal, togen de vrucht aanliggend. Vruchten tamelijk groot, gepunt, oranjekleurig of rood. Schors grijsachtig wit. Bloemkroon wit. 3,00-5,00.quot;tj. Mei. Uit N.-Amerika..............T C. punctata Jacq.

»09

14

-ocr page 292-

Pomaoeën.

Bladen langwerpig, dubbel gezaagd, van onderen behaard, tamelijk groot, (tot 0,10 lang, 0,04 breed). Knoppen lang, groenachtig. Kelkslippen smal, gewimperd getand, later teruggeslagen. Vruchten klein, peervormig, talrijk. Schors vaalgeel. Bloemkroon wit. 4,50-6,60. t?. Juni. Uit Noord-Amerika. (C. pirifólia Ait., C. latifólia Poir.).....T C. leucóphloeos Mnch.

7 Bladen lederachtig, van boven glanzig, omgekeerd-eirond, met wigvormigen voet, van voren dubbel gezaagd, geheel kaal. Knoppen bruin, glanzig. Takken bijna horizontaal afstaand. Schermvormige trossen kaal, enkelvoudig of pluim-vonnig. Meeldraden 10. Stijlen 2 of 1. Vruchten rood, hard. Doornen 0,03— 0,06 lang, boogvormig naar beneden gekromd. Bloemkroon wit. 3,00-4,50. Ij. Mei, Juni. Uit Noord-Amerika.........T C. Crus galli L.

Bladen niet lederachtig. Stillen 2—5..............8

8 Stijlen 2—3, meest tot het midden vergroeid. Meeldraden vaak 20. Schermvormige tros behaard. Bladen donker- en levendig groen, omgekeerd-eirond, van onderen behaard. De bladsteel en steunblaadjes met klieren bezet. Takken afstaand, niet talrijk. Vrucht rood, wat vleezig. Bloemkroon wit. 3,00-7,00. 1?. Mei, Juni. Uit Noord-Amerika ... . ■{■ C. glandulósa Mnch.

Stijlen 4, tot aan den voet gescheiden. Meeldraden 10. Bloeiwijze kaal. Bladen lichter groen, iets concaaf, eirond, met wigvormigen voet, dubbel- en scherp gezaagd, geheel kaal. De bladsteel klierachtig. Takken weinig afstaand. Doornen minder talrijk. Vrucht rood, later met melig vleesch. Bloemkroon wit. 3,00-7,00. Ij. April, Mei. Uit Noord-Amerika.

i\' C. rotundifólia Mnch.

Stijlen 5. Meeldraden 10( -15—20). Bladen eirond of hart-eivormig, gezaagd, dun, min of meer behaard, zeer groot (0,09-0,12 lang, 0,07-0,09 breed). Bladstelen behaard, soms met klieren. Vrucht melig, met groote, gezaagde kelkslippen, behaard, scharlakenrood. Bloemkroon wit. 3,00-6,00. tgt;. Mei. Uit NooM-Amerika................iquot; C. coccinea L.

9 Bloeiwijze kaal. Stijlen 3. Kelk vlak-klokvormig, met vroegtijdig teruggeslagen slippen. Bladen oppervlakkig 7-lobbig, bovendien scherp gezaagd, aan den voet meest versmald, kaal met langgewimperden rand; Vrucht bloedrood, zelden oranjerood, week, met 3 in de lengte gegroefde steenen. Bloemkroon wit. 3.00-4,00. t2. April, Mei. Uit Siberië . ... j C. sangumea Pall.

Bloeiwijze even als de bladen, min of meer dicht behaard......10

10 Vruchten zwart......................11

Vruchten rood, geel of oranje. Bloeiwijze dicht, wollig behaard.....12

11 Bladen 7- of 9-lobbig, bovendien dubbelgezaagd, van onderen grijsviltig. Bloeiwijze witviltig. Kelkslippen lancetvormig. Stijlen 5. Vrucht week, met aan de rugzijde afgeronde steenen. Bloemkroon wit, zich langzamerhand roserood kleurend. 2,50-4,00. 1?. Mei. Uit Hongarije . . . . f C. nigra W. et K.

Bladen 3—5-lobbig, met aan het boveneind gezaagde slippen, van boven dofgroen, van onderen grijsviltig, later vaak bijna onbehaard. Stijlen 3 -5, meest tot over het midden vergroeid. Vruchten hard, met aan den top terugge-kromde kelkslippen. Bloemkroon wit. ,2,00-3,00. Mei. Uit Zuidoostelijk Europa................t C. melanocarpa M. B.

12 Takken meest onbehaard. Bladen wigvormig, 3—5-lobbig, met even breede aan den top getande lobben, op de ondervlakte ten minste in het begin behaard. Stijlen 2 of 3. Vrucht bolrond, met driehoekige teruggeslagen kelkslippen. Bloemkroon wit. 5,00-8,00. 1). Mei. Uit Italië, Zuid-Frankrijk enz

f C. Azarólus L.

Takken behaard, roodachtig. Bladen omgekeerd-eirond, of breed wigvormig, 3- of 5-lobbig, grijs behaard. Stijlen 4 of 5. Vrucht met driehoekig-lancet-vormige, teruggeslagen kelkslippen. Bloemkroon wit. 4,00-6,00. tgt;. Mei. Uit West-Azië................iquot; C, orientalis Poir.

210

-ocr page 293-

Pomaceën.

2. Móspilus L.

\\ Bladen langwerpig-laneetvorraig-, van onderen groen, iets vil tig. Bloemen eindelings. Vrucht met breede opening, bekkenvormig, bruin, zoo groot als een walnoot. Bloemkroon wit. 1,50-5,00. Tj. Mei, Juni. Gekweekt, soms wild, dan gedoomd.

Mispel. M. germdnica L.

3. Cotoneaster Med.

1 Kelk kaal met ronde, van voren vaak iets behaarde slippen. Vrucht holrond, kaal, bloedrood, glanzig. Bloeiwijzen 1 —3-bloemig, klein, kort gesteeld, overhangend. Bloemstelen behaard. Bladen rond-eirond of elliptisch, gaafrandig, van boven kaal, van onderen witviltig. Bloemkroon rose. 0,60-1,50. Ij. April,

Mei. Sierstruik, (C. vulgaris Lindl.)......f C. integérrima Med.

Kelk grijs viltig. Bloemen in dichte en pluimvormige, 3—5-bloemige trossen, meest rechtopstaand. Bladen ook van boven behaard, van onderen zeer dicht witviltig. Overigens als de vorige soort. 1,00-1,50. Ij. Mei, Juni, Sierstruik uit Zuid-Europa...............f C. tomentósa Ait.

4. Cydónia Trn.

1 Zonder doornen. Bladen eirond, van onderen evenals de takken en de kelkbuis grijsviltig. Bloemen alleenstaand, groot. Kelkslippen eirond-langwerpig, gezaagd, vrij kaal. Schijnvrucht appel- of peervormig, geel, welriekend. Bloemkroon roodachtig wit. 3,00-6,00. Mei, Juni. Uit West-Azië.

K w e e. f C. vulgaris Willd. Doornig. Bladen eirond of omgekeerd-eirond, evenals de takken ten laatste kaal. Bloemen verscheidene bijeen aan den top van zeer korte, bebladerde zijtakjes, kleiner. Kelkslippen kort, rond, gaafrandig. gewimperd. Bloemkroon scharlakenrood, zelden rose. 0,80-2,00. 1?. April, Mei. Sierstruik uit Japan. (Pirus japónica Thunbg.) . . JapanschePirus. f C. japónica Pers.

5. Pims li.

1 Stijlen vrij. Helmknopjes rood. Bladen rond of eirond, kort toegespitst, klein gezaagd, omstreeks even lang als de steel. Soliijn-vruoht aan den voet versmald of afgerond. Vruclitliokken van buiten afgerond. Bloemkroon wit. 6,00-18,00. tj. April, Mei. In bosschen wild, dan doornig. In vele variëteiten gekweekt.

Peer. P. comnniiiis L. Stijlen aan den voet vergroeid. Helmknopjes geel. Bladen eirond, gekarteld-fijn-gezaagd, omstreeks dubbel zoo lang als de steel, evenals de kelk kaal (var. a c é r b a M e r a t.) of wollig (var. tomentósa Koch.) Schijnvrucht rond of langwerpig, van boven en aan den voet verdiept. Bloemkroon wit, van onderen rose, zelden geheel wit. 5,00-8,00. 1). Mei. In bosschen wild, dan doornig. In vele variëteiten gekweekt . . . Appel. P. Mains L.

Als sierplanten vindt men:

1 Stijlen vrij. Schijnvrucht aan den voet versmald. Bloemstelen met schutblaadjes bezet.......................

Stijlen aan den voet vergroeid. Vrucht aan den voet verdiept.....4

2 Bladen elliptisch of langwerpig. Takken kort............3

3±±

-ocr page 294-

Pomaoeën.

Bladen lancetvormig tot lijn-lancetvormig, gaafrandig, -vooral in de jeugd grijsviltig. Takken verlengd, slank, overhangend, even als deknoppen behaard. Bloemen in een enkelvoudige schermvormige tros, klein, kort gesteeld. Kroon-hladen langwerpig, in een steel versmald, wit. 3,00-5,00. 1?. Mei, Juni. Afkomstig uit West-Azië............ P. salicifólia L. fil.

Jonge takken, evenals de knoppen behaard. Bladen eerst wollig behaard, later vaak kaal. meest gaafrandig, zelden zwak gekarteld. Bloemen in een enkelvoudige schermvormige tros. Kroonbladen rond, met korten steel, wit. Vrucht bijna bolvormig, rood en geel. 3,00-5,00. Mei, Juni. In de Alpen en Zuid-

Europa inheemsch . . ......... . . f P. nivalis Jacq.

Jonge takken, behalve aan den top, kaal. Bladen eerst aan weerszijden, later alleen van onderen grijsviltig, meest gezaagd tot ingesneden. Bloemen in een pluimvormige bloeiwijze. Bloemkroon wit. Vrucht rood en geel, drijftolvormig. 3,00-5,00. 1?. April, Mei. In den Elzas inheemsch. (P. Bollvilleriana D. C.,

P. communis X Sorbus Aria C. Koch.)......-f P. Pollvéria L.

Bloemen zeer welriekend, groot, 3—5 bijeen in gesteelde schermvormige trossen.» Kroonbladen roodachtig, kort gesteeld. Stijlen aan den voet wollig. Bladen breed-eirond, grof gezaagd, later kaal. Vrucht bolvormig, aan beide einden verdiept, overhangend.f4,00-6,00. Ij. Mei, Juni. Uit Noord-Amerika.

j P. Coronaria L.

Bloemkroon reukeloos of zwak riekend, in zittende schermen of hoopjes . 5 Kelkslippen afvallend. Stijlen aan den voet onbehaard. Stelen der witte bloemkroonbladen korter dan de kelkslippen. Bladen eirond tot rondachtig, gespitst, gezaagd, meest kaal. Vrucht zoo groot als een kers, zuur, rood en geel, lang gesteeld. 2,50-3,00. 1?. Mei, Juni. Uit Siberië. . -{• P. baccata L. Bladen van onderen evenals de bloemstelen en kelkslippen wollig.

Vruchten kleiner..........a. cerasffera Tausch.

Kelkslippen blijvend. Stijl aan den voet behaard. Bloemen kort gesteeld. VrUcht grooter. Bladen in de jeugd behaard, gekarteld-gezaagd .... 6 Bloemkroon roserood, groot. Steel der kroonbladen langer dan de kelkslippen. Bladen eirond-langwerpig. Vrucht aan den voet niet of slechts weinig verdiept, meest (8-quot;)10-hokkig. Meest heesterachtig. In tuinen vaak gevuld, met roode en witte bloemen. 5,50-3,50. tgt;. Mei. Uit China, -j- P. spectabilis Ait. Bloemkroon wit, kleiner. Steel der kroonbladen korter dan de kelkslippen. Bladen eirond tot elliptisch. Vrucht aan den voet verdiept, 5-hokkig. Boomachtig. 3,00-6,00. Mei. Uit Noord-China en Zuid-Siberië.

f P. prunifólia Willd.

6. Sorbus Trn.

Bloemen in samengestelde, pluimaohtige schermvormige trossen.

Stijlen \'2—5. Boomen; zelden heesters.........2

Bloemen in enkelvoudige schermvormige trossen. Stijlen 5. Bladen enkelvoudig, vaak op de middelrib met klieren bezet. Kroonbladen wit, kaal. Heesters..............7

Bladen oneven gevind, in de jeugd dicht behaard, later kaal of

van onderen iets behaard..............3

Bladen enkelvoudig, niet (hoogstens aan den voet iets) gevind.

Stijlen 2—3...................4

Knoppen viltig, droog. Blaadjes langwerpig-lancetvormig, ongelijk gezaagd. Bloeiwijzen veelbloemig. Stijlen meest 3(2-4). Schijnvruoht bolrond, zoo groot als een erwt, rood. Bloemkroon wit. 3,00-10,00. lp.

219

-ocr page 295-

Pomaceën.

Mei, Juni. In zandige, boschrijke streken, ook vaak aangeplant. (Pirus aucupada Gaerfcn.) . . Lijsterbes. S. aneuparia L.

Knoppen .kaal, kleverig. Blaadjes langwerpig, spits, scherp gezaagd, van boven groen, van onderen blauwachtig-grijsgroen. Bloeiwijzen (gt; —12-bloeniig. Stijlen meest 5. Schijnvruclit peervormig, zoo groot als een kers, rood. Bloemkroon wit. 8,00-15-00. t). Mei. Sierboora. (Pirus domestica Stn.)-{- S. doméstica L.

Boomen of grootere struiken. Kroonbladen afstaand, wit.......5

Struiken. Bladen enkelvoudig, ongedeeld, op de middelrib zonder klieren, meest glanzig. Kroonbladen rechtopstaand, aan den voet behaard, rose. Bladen kort gesteeld, elliptisch, langwerpig of lancetvormig, dubbel ge\'.aagd, van boven donkergroen, kaal, van onderen bleeker, geaderd, kaal of ook vil-tig. Schijnvruchten bolvormig-eirond, wollig, scharlakenrood of zwartachtig. 0,50-1,50. 1). Mei, Juni. Sierstruik uit de Alpen, j S. Chamaeraéspilus L. Bladen ten laatste aan weerszijden kaal, gelobd, met afgeknotten of hart-vormigen voet breed-eirond, aan weerszijden met 3—5 zijnerven; lobben ongelijk gezaagd, spits, de onderste veel grooter, afstaand. Schijn vrucht elliptisch, bruin, lang hard blijvend. Bloemkroon wit, 3,00-12,00. 1). Mei, Juni. Sierplant uit Zuid-Duitschland. (Crataegus torminalis L.)

f S. torminalis Crtz.

Bladen ten laatste alleen van boven kaal, van onderen viltig, met wigvor-migen of afgeronden voet. Schijnvruchten vroeg week wordend, elliptisch . 6 Bladen kort gesteeld, vrij hard, elliptisch tot langwerpig, klein gelobd of alleen dubbel gezaagd, van onderen wit- of grijsviltig, aan weerszijden met 7—10 zijnerven; lobben gezaagd, naar voren gericht, evenals de zaagtanden van het midden naar den voet kleiner wordend. Bloemkroon wit. Schijnvruclit roodachtig of oranje, melig. 3,00-6.00. 1). Mei, Sierboom. (Pirus Aria Elirh.)

7 S. Aria Crtz.

Bladen tamelijk lang gesteeld, dun, langwerpig-elliptisch, gelobd, van onderen grijsviltig, aan weerszijden met 5 — 7 zijiierven; lobben ongelijk gezaagd, tamelijk evenwijdig, de onderste dieper indringend, tot het midden van het blad tamelijk gelijk van grootte, de bovenste kleiner. Bloemkroon wit. Schijnvruclit geelbruin. 3,00-6,00. t). Mei. Sierboom uit Zweden. (S.,

scandica Fr.)..............f S. intermédia Ehrh.

Bladen breed eirond, gezaagd, van onderen grijsviltig, met iets gelobden rand, de onderste lobben iets afstaand, boogvormig of breed driehoekig, grooter dan de bovenste. Bloemkroon wit. Vrucht bolrond, scharlakenrood. 3,00-6,00. lij. Mei. Sierboom. Een bastaard van S. torminalis en S. Aria.

f S. latifólia Pers.

Bladen in omtrek eirond of langwerpig, aan den voet gevind, met langwer-pig-lancetvormige, van voren ongelijk gezaagde blaadjes, naar boven vin-spletig tot gelobd, met naar den top afnemende, van voren afgeronde lobbetjes, van onderen grijsviltig. Schijnvruclit bolrond, elliptisch, rood. Bloemkroon wit. 5,00-8,00. lp. Mei. Sierplant. Een bastaard van S. Aria en S. aucuparia.

f S. hybrida L.

Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond, toegespitst, alleen in de jeugd en aan de zomerspruiten op de ondervlakte behaard. Knoppen kaal. Schijnvruchten kaal, zwart. 0,80-1,20. lp. Mei. Sierstruik uit Noord-Amerika. (Arónia arbuti-

fólia Pers.)..............S. melanocarpa Willd.

Bladen steeds aan de ondervlakte behaard. Knoppen behaard. Schijnvruchten behaard, rood. Overigens als de vorige soort. 1,50-3,00. lp. Mei. Sierstruik uit

Noord-Amerika. (Arónia pirifólia Pers.)......f S. arbutifólia L-

7. Amelanchier Med.

Bladen gesteeld, elliptisch, aan weerskanten afgerond of van voren afgeknot, gekarteld-gezaagd, eerst van onderen viltig, ten laatste kaal. Kroonbladen.

213

-ocr page 296-

2±4: Rosaceën.

•vvigvorinig-liin-lancetvorniig, wit. SchijnvrucLt blauwzwart. 1,20-1,80. tj. April, ]\\Iei. Als sierstruik aangeplant. (Mespilus Amelanchier L., Arónia rotundi-

fólia Pers.)...............f A. vulgaris Mnch.

Bladen met afgeronden voet, spits of fijn toegespitst, scherp gezaagd, eerst van onderen zachtharig, later kaal. KroonMaden wigvormig-omgekeerd-eirond tot lijn-lancetvormig, wit. Schijnvrucht blauwzwart. 2,00-3,00. Mei. Sierstruik uit Noord-Amerika, ook wel verwilderd. (Mespilus canadensis L.)

i A. canadénsis Torr. et Gray. Bladen langwerpig-elliptiscli. Kroonbladen breeder. (Arónia Botrjrapium

Pers., Pirus Botryapium Willd.).....a. Botryapium D. C.

Bladen rondachtig-elliptisch. Kroonbladen smaller. (Pirus ovalis Willd.)

b. ovalis D. C.

XCII. Fam. Rosaceën. xn.

1 yruchfbeginsels in de kelkluis ingesloten........2

Vruchtbeginsels niet in de kelkbuis ingesloten. Meeldraden talrijk . .....................5

\'2 Vruchtbeginsels talrijk, in de kroesvormige, ten laatste vleezige en een schijnvrucht vormende kelkbuis (bloembodem) ingesloten. Kelkslippen en kroonbladen 5. Vruchtjes nootachtig. Bladen

gevind. Stekelige heesters.........Rosa \'£±5.

Vruchtbeginsels i—3, in de ten laatste hard wordende kelkbuis ingesloten....................3

3 Bloemkroon voorhanden, 5-bladig, geel. Kelk 5-slippig, aan de buis met haakvormige, later grooter wordende borstels bezet. Vruchtbeginsels \'2. Bladen afgebroken gevind.

Agrimónia 219.

Bloemkroon ontbrekend. Bloemen klein, groenachtig, roodachtig of bruin .................... 4

4 Kelkslippen 4. Bloemen \'2-slachtig (meeldraden 4) of l-huizig (mannelijke bloemen met talrijke meeldraden). Vruchtbeginsels

1—3. Bladen gevind.......Sanguisórba 219.

Kelkslippen 8, afwisselend kleiner. Bloemen 2-slachtig, met 4 of i meeldraad. Vruchtbeginsel 1. Bladen gelobd of gespleten.

Alchemilla 319.

5 Vruchtbeginsels talrijk, 1 zadig. Vruchtjes noot- of steenvrucht-

achtig.....................6

Vruchtbeginsels 2—5. Vrucht doosvruchtachtig, openspringend. 9

6 Kelkslippen 8—10, in 2 rijen. Kruiden.........7

Kelkslippen 5, in een rij. Vruchtjes sappig, steenvruchtachtig, samen tot een schjjnbes vergroeid. Bladen hand- of vinvormig samengesteld. Meest stekelige heesters . . . . R u b u s 233.

7 Vruchtjes genaaid door de blijvende, behaarde stijlen. Vruchtbo-

-ocr page 297-

Rosaceën.

dem droog, rolrond. Bladen afgebroken-liervorngt;ig-gevind. Bloera-

kroon geel of roodachtig.........Ge um 3\'iO.

Vruchtjes ongenaald, met afvallende stijlen.......8

8 Vruchtbodem droog, zich niet vergrootend. Bladen handvormig-samengesteld, zelden gevind. Bloemkroon geel, zelden wit.

Potentilla 220.

Vruchtbodem vleezig, zwamachtig, zich vergrootend. Bladen gevind. Bloemkroon klein, donkerpurper . . Com a rum 232. Vruchtbodem sappig wordend en tot een schjjnbes uitgroeiend. Bladen 3-tallig. Bloemkroon wit. . . . . Fragaria 222.

9 Vruchtjes meerzadig, vrij of vergroeid. Kroonbladen wit tot rood, op een schijfvormig uitgebreiden bloembodem. Bloemen 2-slachtig

of 2-huizig. Kruiden of heesters.....Spiraéa 226.

Vruchtjes eenzadig, bolrond, vrij. Kroonbladen geel. Bloemen \'2-slachtig. Heesters...........K é r r i a 229.

1. Rosa li. Roos.

1 Stekels van 2-erlei soort: stijve, priemvormige met naald-ofbor-stolvormige tegelijk optredend, aan de bloemtakken ook ontbrekend .....................2

Stekels gelijk..................9

2 Steunbladen der niet bloeiende takken met bijna buisvormig sauiensluitendo randen. Stykels der bladloten opeengedrongen, aan de bloemtakken sterker, reclit of gekromd, onder do steunbladen 2 aan \'2 tegenoverstaand. Blaadjes eirond tot langwerpig, gezaagd, vau onderen grijs behaard, zonder klieren. Bloemstelen kaal. Kelkslippen ongedeeld, aan de scliijnvruellt samenneigend, blijvend. Takken kaneelbruin. Bloemkroon rose, welriekend. Schijnvruent scharlakenrood. 1,20-1,80. 1). Juni. Gekweekt en verwilderd.

K an b e Ir o o s. f R. cinnamoméa L.

Steunbladen der niet bloeiende takken tamelijk zwak ... 3

3 Stekels alle recht. Blaadjes 7—H bijeen, klein of gemiddeld van

grootte................; .... 4

Grootere stekels min of meer gekromd.........7

4 Bloemkroon rood of wit. Kelkslippen ongedeeld.....5

Bloemkroon dooiergeel (K. lutéa Mill.) of meest, behalve de voet, scharlakenrood K. punicea Mill.). Kclkslippen korter dan de bloemkroon, blijvend, afstaand of teruggebogen. Helmknopjes aan den voet vaak spiesvormig. Blaadjes 7—9 bijeen, elliptisch of rondachtig omgekeerd-eirond, aan weerszijden gelijk gekleurd, groen, meest dubbel gezaagd. Steunbladen smal. Schijuvrucht plat bolrond, scharlakenrood. Bladen en bloemen naar wantsen riekend. 1,00--,00.

tj. Juni. Sierstruik uit Zuid-Europa.......iquot; R- Eglantéria L.

li. sulphürea Ait. iK. heinisphae\'rica Herrm.) is een variëteit van R Eglantéria. Blaadjes 7 bijeen, soms ook 5, enkel gezaagd, licht blauwgroen. Bloomen meest gevuld, reukeloos. Bloemkroon bleekgeel. 1,25-2,00. 1)- Juni. Sierstruik.

215

-ocr page 298-

9£G Rosaoeën.

5 Blaadjes kort- en enkel gezaagd, kaal of bijna kaal. Steunbladen smal. Bloemstelen altijd recht...........6

Blaadjes dubbel- tot 3-voudig gevind, meest langwerpig, kaal of verstrooid behaard. Steunbladen naar boven verbreed. Bloemstelen na den bloei terug-gekromd, kaal of met klierborstels (var. pyrenaica Grouan.). Kelkslippen even lang als of langer dan du bloemkroon. Schijnvrucbt meest ellipsoïdiscb, van boven halsachtig vernauwd, gekroond door do blijvende, rechtopstaande kelkslippen, bloedrood. Bloemkroon donkerrose. 0,60-1,20. 1). Juni, Juli, Sierstruik uit Middel- en Znid-Duitschland. Alpenroos, f R. alpina L.

6 Blaadjes rondachtig of elliptisch, klein, stijf. Kelkslippen veel korter dan de bloemkroon, zonder klierborstels. Schijnvrucht plat bolrond, zwartpurper, kraakbeenachtig, gekroond door de blijvende, rechtopstaande, samensluitende kelkslippen. Bloemkroon wit. 0,50-1,00. lp. Mei, Juni. In de duinen zeer veel, ook als sierplant. (R. spinosissima Sm.) Duinroos. K. Pimpinellifólia L.

Blaadjes langwerpig of langwerpig-lancetvormig, van boven iets glanzig. Kelkslippen even lang als of langer dan de bloemkroon, met talrijke klierborstels bezet, eindelijk afvallend. Schijnvrucht eerst scharlakenrood, later zwartbruin. Bloemkroon rose. 0,60-1,20. 1}. Juni, Juli. Sierstruik uit N.-Amerika-

■{• R. liicida Ehrh.

7 Blaadjes van onderen zonder klieren^ kaal of behaard, 3—5 bijeen ......................8

Blaadjes van onderen met klieren, sterk (naar ooft) riekend. Stekels kromhakig, iets ongelijk, zie R. rnbiginósa blz 217\'.

8 Blaadjes klierachtig dubbel gezaagd, kaal of weinig behaurd, lederachtig, van onderen blauwgroen, groot. Steunbladen smal. Bloemstelen zeer lang, even als de kelkslippen met klierborstels bezet. Kelkslippen gedeeld, meest teruggeslagen, spoedig afvallend. Schijnvrucht eirond-bolvormig, kraakbeenachtig. Bloemkroon groot, meest donkerpurper, vaak gevuld. 0,30-1,50. lp. Juni, Juli. In tuinen en op akkers gekweekt.

Provensche roos. f R. gallica L.

Blaadjes gezaagd, van onderen behaard, aschgrauw. Steunbladen der bloeiende takken verbreed. Bloemstelen dicht fijnstekelig en met klierborstels. Kelkslippen niet of alleen aan den top iets gedeeld. Schijnvrucht ellipsoïdisch of quot;bolrond, ook boven halsachtig samengetrokken, gekroond door de laat afvallende kelkslippen. Bloemkroon purper, half gevuld of gevuld. Takken blauwachtig bedauwd. 1,20-1,80. 1). Juni. Gekweekt ...-{- R. turbinata Ait.

9 Stijlen tot een zuil van de lengte der meeldraden vergroeid. Stengel kruipend of klimmend, met gekromde stekels bezet. Schijnvrucht eirond tot bolvormig. Bladen blijvend, niet afvallend. Blaadjes stijf, perkamentachtig, aan weerszijden glanzig, eirond-lancetvormig, zwak gezaagd. Stijlzuil meest behaard. Bloemkroon wit. 3,00-4,00. tj. Juni, Juli. Sierstruik uit Zuid-Europa.

f R. sempervfrens L.

Stijlen korter dan de meeldraden, vrij of schjjnbaar tot een korte zuil of tot een hoofdje samenneigend. Stengel rechtopstaand. 10

40 Blaadjes van onderen zonder of met weinig klieren Bloemstelen meest kaal, zeldzamer met verstrooide klierborstels .... 14

-ocr page 299-

Rosaceën. 31V

Blaadjes van onderen met (in de beharing verborgen) klieren

bezet. Bloemstelen kaal of met klierborstels.......13

11 Blaadjes kaal..................12

Blaadjes aan weerszijden of van onderen behaard, gezaagd. Bloemstelen lang (omstreeks 2 maal zoo lang als de schijn vrucht). Kelkslippen teruggeslagen, spoedig afvallend. Stijlen behaard tot kaal. Blaadjes rondachtig-elliptisch of elliptisch, van boven kaal of zwak behaard, van onderen, vooral op de nerven, aanliggend behaard. Bladsteel dicht grijs behaard, met enkele klieren, weinig gestekeld. Bloemkroon wit of bleek rose. 1,00-2,50. t). Juni. In heggen, aan wegen vrij algemeen. R. dumetórum Thuill.

Hiertoe behoort ook R, :l 11) a L. Bloemkroon zuiver wit of rood iiangeloopen, meest gevuld, zeer welriekend. Kelkslippen korter dan de quot;bloemkroon, evenals de bloemstelen borstelig, soms ongedeeld, ten laatste teruggeslagen. Blaadjes rondaclitig of elliptiscli, van onderen iets behaard. Vrucht eirond, rood, vroeg rijp wordend. 1,00-2,50. t}. Hei, Juni. Gekweekt als sierplant.

12 Blaadjes iets wigvormig toeloopend, elliptisch, evenals de geheele struik blauwachtig berijpt en meest iets purper. Kelkslippen ongedeeld of bijna ongedeeld, langer dan de kleine kroonbladen. .Schijnvrucht lang gesteeld, bolrond, vroeg rijpend, klein. Stekels iets gebogen. Bloemkroon levendig

roserood. 1,50-3,00. 1). Juni, Sierplant......i R. rubrifólia Vill.

Blaadjes niet wigvormig. Kelkslippen vindeelig, teruggeslagen en spoedig afvallend. Stekels haakvormig gebogen. Bloemstelen lang. Schijnvrucht langwerpig-ellipsoïdisch tot bolrond, kraak beenachtig, laat rijpend. Bloemkroon licht rose of wit. Zeer veranderlijk. 1,00-3,00. t). Tuni. Vrij algemeen in heggen en aan wegen.

Wilde R o o s. R. canlna L.

13 Bloemstelen kaal. Blaadjes van onderen rijkelijk met klieren bezet, langwerpig-wigvormig, diep en scherp dubbel gezaagd. Stijlen verlengd, kaal. Kelkslippen lang, smal met klierachtig ge-wimperden rand, teruggeslagen en spoedig afvallend. Klieren der bladondervlakte niet gesteeld. Bladstelen klierachtig, kaal of behaard. Bloemstelen tot 2-maal zoo lang als de schijnvrucht. Bloemkroon klein, witachtig of bleekrose. Reuk iets harsachtig. 1,00-2,00. t). Juni. Enkele malen in heggen gevonden.

\' R. sépinui Thuill. Bloemstelen met gestoelde klieren. ..........14

14 Stekels krom. Blaadjes klein of gemiddeld van grootte, rondachtig-elliptisch, van onderen met vele sterk riekende klieren. Stijlen een wollig hoofdje vormend. Bloemkroon donker-rose. Kelk-slippen aan de rugzijde dicht klierachtig, aan de schijnvrucht afstaand of opgericht, minstens tot deze zich kleurt, blijvend.

-ocr page 300-

Rosaceën.

Schijnvrucht oranjekleurig. Stekels iets ongelijk. Heester rnet korte takken. Vrij veel in heggen, bosschen, langs wegen.

Egelantier. K. rubiginósa L,

Stekels recht of gebogen. Blaadjes van onderen viltig, van boven fijn behaard, grijsgroen...............15

15 Stijlen kaal of behaard. Bloemkroon bleekrose tot witachtig. Kroonbladen ongewimperd. Kelkslippen afstaand, afvallend. Sohjjnvrueht langgesteeld, rechtopstaand, eirond, langwerpig of bolrond, zacht gestekeld, vroeg geelrood wordend. Blaadjes grof dubbel gezaagd, van onderen iets klierachtig, eirond tot lang-werpig-elliptisch. Stekels iets gebogen. 1,00-2,00. 1). Juni. Vrjj

zeldzaam.......V i 11 i g e R o o s. R. toiueutósa L.

Stijlen een wit wolachtig hoofdje vormend. Bloemkroon levendig rose, tamelijk klein. Kroonbladen met gewimperden rand. Kelkslippen rechtopstaand, blijvend. Schijnvrucht kort gestoeld,groot, meest bolrond, bijna scharlakenrood. Blaadjes groot, gezaagd, van onderen met klieren, langwerpig of elliptisch. Stekels lang, recht. 1,00-1,60. 1). Juni, Juli. Zeldzaam in het wild, gekweekt. (R. villósa L.)......Bottelroos. R. pouiifera Herm-

Bovendien worden menigvuldig gekweekt:

1 Steunbladen groot, vlak. Bloemstelen met klierborstels.......2

Steunbladen zeer smal, priemvormig, grootendeels met den bladsteel vergroeid. Stekels gekromd. Bladen blijvend, niet afvallend. Blaadjes eirond of eirond-langwerpig, toegespitst, kaal, zwak-, soms ook onregelmatig gezaagd. Kelkslippen na het bloeien teruggeslagen. 0,30-1,00. 1). Juni, Juli. Afkomstig uit China............-J- R. cliinénsis Jacq.

Variëteiten:

Stengel rechtopstaand. Takken tamelijk stijf, met gekromde roode stekels bezet. Blaadjes van onderen vaak blauwgroen. Bloemen groot,

rose of rood.............t R- indica Lindl.

Takken tamelijk stijf, met minder gekromde roode stekels. Blaadjes van onderen lichter. Bloemen zeer groot, vuil- of rosekleurig-geel, zeer

welriekend.........Theeroos. -{-R, fragrans Red.

Stengel laag blijvend, met zwakke takken. Stekels weinig, soms geheel ontbrekend. Blaadjes vliezig. Bloemen rose of rood, vaak donker. Het geheele jaar bloeiend. (K. bengalensis Pers., K. diversifólia Vent.)

Maandroos. •{- R. semperflórens Curt.

2 Bladloten met «stekels en klierborstels bezet. Bloemen alleenstaand ... 3 Bladloten alleen met gekromde, vaak roode stekels bezet. Blaadjes enkel gezaagd, van boven kaal, glad, van onderen min of meer behaard. Bloemen in schermvormige trossen. Kelkslippen na den bloeitijd teruggeslagen, soms afvallend. Schijnvrucht langwerpig-omgekeerd-eirond. Bloemkroon rose. 0,30-1,00. 1). Mei, Juni, vaak Augs., Septr. weer. . . f R. damascéna Mill.

3 Stekels ongelijk, de grootere hard en gekromd, nooit rood. Blaadjes gewim-perd, van onderen bleek, gezaagd. Bloemer» knikkend, groot, alleenstaand op lange stelen. Kelkslippen aan de vrucht blijvend, meest gedeeld. Bloemkroon (oorspronkelijk) rose, bijna steeds gevuld. 1,00-3,00. Juni, Juli. Als sier-

218

-ocr page 301-

Rosaceën. S19

struik in vele variëteiten in tuinen gekweekt . . . . f R. centifólia L. Voornaamste variëteiten :

Bladen en bloemen kleiner. Bloemen bolrond, meest 2 aan 2, op dicht met klierborstels bezette stelen. Hiertoe behooren 3 kleine (nauwelijks 0,50 liooge) ineengedrongen groeiende en rijkelijk met kleine meer vlakke, steeds gevulde bloemen voorziene vormen, die als Bourgondisch roosje (bloemkroon donker), Champagne roosje (bloemkroon lichtrood) en Dyon-roosje (bloemkroon bijna wit) bekend zijn.

Gewone provensche roos. fR. provincialis Mill. Stekels klein, talrijk. Bloemstelen en kelkbuis met bladachtige klier-borstels bijna mosachtig bezet. Bloemkroon ook wit.

Mosroos, f R. muscósa Ait. Stekels tamelijk gelijk. Bloemen rechtopstaand. Kelkslippen aan de vrucht teruggeslagen, spoedig afvallend, zie.....i* R- gallica biz.

2. Agrimónia Trn.

4 Bladen van onderen klierloos. Kelk dicht ruw behaard, bij de rijpheid met diepe, bijna tot den voet reikende groeven en afstaande stekels bezet. Kroonbladen eirond, goudgeel. Welriekend. 0,30-1,20. 2].. Juni—Augs. Vrij algemeen op grasgrond.

Leverkruid. A- eupatória L. *

Bladen van onderen met tal van kleine geelachtige klieren bezet Kelk los, behaard, bij de rijpheid, met tot het midden reikende groeven en teruggeslagen stekels. Kroonbladen omgekeerd-hartvormig, goudgeel. 1,00-1,50. Tj.. Juni—Augs. Op een paar plaatsen gevonden. Welriekend.

Welriekende A g r e m o n e. A. odorata Mill.

3. Sanguisórba L.

1 Stengel rechtopblaiiEd, kamig. Blaadjes langwerpig, met vaak liartvormigen voet, gezaagd, van onderen blauwgroen. Bloemen in langwerpige of rondachtige donkerbruine aren, tweesiaclitig. Meeldraden 4, even lang als de kelk. Stempel knopvormig. 0,50-1,50. 2|-. Juli—Septr, Vrij algemeen ook ala sierplant.

Gewoon so r be «kruid S. olïiciiialis L. Stengel opstijgend. Blaadjes rondachtig of langwerpig-eirond, van onderen meest niet |blauwgioen. Bloemen in bolvormige, groenachtige aren, de onderste mannelijk, met 20—30 lange afhangende meeldraden, de bovenste vrouwelijk, niet penseelvormige stempels, de middelste vaak tweeslachtig. 0,30-0,45. 24.. Juli, Augs. Algemeen op zandigen grafgrond, ook gekweekt. (Po-térium djctiocarpum L.). . . Pimpernel. S. minor Scop.

4. Alchemüla Trn. L e e u w e k 1 a u w.

1 Onderste bladen rondachtig niervoimig, 7-—9-lobbig, langgesteeld. Lobben bijna hall-chkelvoimig, gezaagd. Blotmen in eindeling-

-ocr page 302-

Rosaceën.

sche bijschermen. Meeldraden 4. Kelk groen. 0,15-0,30. 2j-. Mei— Juli. Vrjj algemeen op grazige, beschaduwde plaatsen.

Gemeene L. A. Tulgilris L-Bladen handvormig 3(—5)-Bpletig) met wigvormigen voet. Slippen van voren ingesneden, 3—5-tandig. Bloemen in bladoksel-standige kluwens. Meeldraad 1. Kelk groen. 0^05-0,10. ®. Mei— Septr. Vrij algemeen op zandig bouwland.

Akker L. A. arvénsis Scop.

5. Géum L. Nagel kruid.

d Steunbladen groot, bladaehtig. Bloemen rechtopstaand. Kelk aan de vrucht teruggeslagen. Kroonbladen uitgespreid, ongenageld. Vruchthoopjes zitlend. Onderst stijllid kaal, omstreeks 4-raaal zoo lang als het aan den voet beha irde bovenste. Bloemkroon tamelijk klein, goudgeel. 0,30-0,6!). 2].. Juni—Augs. Zeer algemeen op belommerde plaatsen. Gemeen N. G. urbinum L. Steunbladen klein. Bloemen knikkend. Kelk roodbruin, aan de vrucht rechtopstaand. Kroonbladen rechtopstaand, genageld. Vrucht-hoopjes gesteeld. Onderst stijllid aan den voet behaard, even lang als het bijna tot aan den top behaarde bovenste. Bloemkroon tamelijk groot, roodachtig. 0,30-1,00. H-. Mei, Juni. Vrij zeldzaam, op vochtige, belommerde plaatsen.

Knikkend N. G. rivale L.

6. Potentilla L. Ganzerik.

1 Stengel kruidachtig................2

Stengel houtig, vertakt. Bladen 5-7-tallig gevind. Blaadjes langwerpig, spits, gaafrandig, van onderen zijdeachtig behaard. Bloemen in arrabloeinige trossen aan het eind der takken. Kroonbladen rondachtig, langer dan de kelk. Bloembodem en vruchtjes ruw behaard. Bloemkroon geel, groot. 0,50-1,00. 1). Mei, Juni. Sicrstruik uit de Pyreneën.......iquot; P» fruticosa L.

2 De bloemdragende stengels staan eindelings.......3

De bloemdragende stengels staan zijdelings.......5

3 Bloemkroon korter dan de kelk, lichtgeel, klein. Stengel liggend of opstijgend, evenals de bladen afstaand behaard. Bladen gevind, de bovenste 3-tal!ig. Bloemstelen na den bloeitijd naar beneden gebogen. 0,15-0,30. ® en ®®. Juni —Septr. Zeldzaam.

Liggende G. P. supiua L. Bloemkroon oven lang als of langer dan de kelk, geel. Bladen handvormig samengesteld..............4

4 Bladen aan weerszijden groen, evenals de stengel door afstaande, lange haren en dichte klierharen ruw, 5—7-tallig. Stengel rechtopstaand. Bloemkroon tamelijk groot, bleekgeel. 0,30-0,60. 21. Juli. Een enkele maal gevonden.

P. recta L.

220

-ocr page 303-

Rosaoeën. SSt.

Bladen van onderen grijs- of witvilti^, 5-tallig. Stengel opatijgend, viltig. Blaadjes met omgero\'lden rand, wigvormig-omgekeerd-eirond tot lijnvormig. Bloemkroon klein, goudgeel. 0,15-0,30. 2|.. Juni, Juli. Vrij algemeen op open en bebouwden zandgrond.

Zilverwitte G. P. argéntea L.

5 Bloemkroon geel.................6

llloemkroon wit. Stengel liggend, meest 2-bloeniig. Bladen ïï-tallig. Blaadjes van boven bijna kaal, van onderen dicht bebaard, de zijdelingacbe rondach-tig-eirond, liet middelste omgekeerd-eirond. 0,05-0,10, uitloopers tot 0,30 lang. IJ.. April, Mei. Vroeger een enkele maal gevonden. (Fragaria stérilis L., P. sterilis Grcke.) . lardbezieaehtigeG. P. Fragariiistrum Ehrh.

6 Bloemen alleenstaand of 2 bijeen...........7

Bloemen in bijschermen. Stengel liggend of opstijgend, afstaand behaard. Stengelbladen 3-tallig. klein. Wortelbladen 5—7-tallig. Bladen kaal. Blaadjes meest alleen van voren grof gezaagd, aan weerszijden met 1—4 stompe tamien. Bloemstelen tamelijk krachtig, met de vrucht opstijgend. 0,05-0,15. 2)-. April, Mei. Vrij algemeen op droge gronden, kleidijken, in de duinen.

V o o r j a a r s G. P. Tenia L.

7 Stengel met uitloopers, vaak wortelend........8

Stengel opstijgend, niet wortelend Bladen alle 3-tallig, zittend. Steunbladen 3-5-spletig. Bloemen meest -i-tallig. Bloemkroon omstreeks even lang als de kelk, tamelijk klein. Wortelstok dik, van binnen roodachtig. 0,15-0,30. 24.. Juni—Augs. Algemeen op voohtigen zand- en heidegrond. (Torraentüla eróeta L., P. Tor-mentilla Schrk.) . . . . Zevenblad. P. silvéstris Neck.

8 Bladen afgebroken gevind. Blaadjes vinspletig, gezaagd, van onderen zijdeachtig behaard. Bloemen meest 5-tallig. 0,10-0,50. 2|... Mei—Juli. Vrij algemeen aan slooten en djjken.

Zilverschoon. P. anserina L. Bladen 3- of 5-tallig, gesteeld. Steunbladen ongedeeld of 2-3-spletig. Bloemkroon langer dan de kelk........9

9 Bladen meest 5-tallig. Stengel verspreid behaard.....10

Bladen 3-tallig, de onderste meest 5-tallig, de bovenste zeer kort gesteeld. Blaadjes wigvormig-omgekeerd-eirond, van voren gezaagd, vooral van onderen aanliggend behaard. Bloemen meest •i-tallig. Stengel boven vertakt. Bloemkroon aan den voet donkerder. 0,15-0,45. 2j., Juni—Augs. Niet zeldzaam op beschaduwden zandgrond. (Tormentilla reptans L.) P. procümbens Sibtb.

10 Stengel meest zonder takken met enkel bladen. Bladen 5-tallig, enkele 3-tallig. Blaadjes wigvormig-omgekeerd-eirond, gekarteld-

-ocr page 304-

223 Rosaoeën.

gezaagd, aangedrukt behaard. Bloemen meest 5-tallig. 0,30-0,60. 2(.. Juni—Augs. Vrij aljomeen langa wegen, alooten en dijken.

V ij f v i n g e r k r u i d. P reptans L.

Stengel boven met takken met enkel bladen. Blaadjes omsfekeerd-eirond tot langwerpig, vooral van onderen aanliggend behaard. Bloemen meest 4-tallig. Overigens als de vorige soort. 0,10-0,40. %. Juni, Juli. ^P. procum-bénti-reptans G. Mey.) Misschien niet gevonden . . . f P. mixta Nolte.

7. Cómarum L.

1 Stengel opstijgend, vertakt. Bladen 5-7-tallig gevind, gesteeld, de bovenste 3-talIig, bijna zittend. Blaadjes langwerpig of lanoet-vormig, scherp gezaagd, van onderen blauwachtig groen, zijdeachtig behaard. Kroonbladen donkerpurperrood, korter dan de van binnen donkerroodbruine kblkbladen. 0,30-0,80. Z(-. Juni, Juli. Vrij algemeen in moerassige venen en waterplassen.

G e m e e n e W a t e r b e z i e. C. palustre L. 8. ITragaria Trn. Aardbei.

1 Vruchtjes, als zij rijp zijn, aan de oppervlakte der bloemas zittend .....................2

Vruchtjes, als zij rijp zijn, in diepe groeven vun de hloemas iïigehecht. Blaadjes alle gesteeld, scherp gezaagd, van hoven tamelijk kaal, iets lederachtig. Stengel meest korter dan de bladen, evenals de bladstelen met haren bezet. Bloemstelen alle of de zijdelingsche met aangedrukte haren. Vrucht-kelk afstaand. Bloemkroon wit. Vrucht donkerrood, groot, 0,15-0,30. 71 Mei, Juni. Gekweekt. Afkomstig uit Noord-Amerika . . f F. virginiana Mill.

2 Vruchtkelk afstaand of teruggeslagen.........3

Vruchtkelk aangedrukt of rechtopstaand. Bloemen meest onvolledig \'2-huizig..................4

3 Stengel weinig langer dan de bladen, evenals de bladstelen met horizontale afstaande haren. Haren der zijdelingsche of van alle bloemstelen rechtopstaand of aangedrukt. Bloemen tweeslachtig. Bloemkroon wit. 0,05-0,15. 2J.. Mei, Juni, zelden tot den herfst. (F. semperflórens Hayrie.) Zeer algemeen tusschen hakhout, aan heggen, tusschen het gras. Ook gekweekt.

M a a n d b 1 o e i e r. F. vesca L. Stengel langer dan de bladen, evenals de blad- en bloemstelen afstaand behaard. Bloemen onvolledig 2-huizig. Bloemkroon wit. 0,15-0,30. Z|-. Mei, Juni. Zeldzaam in het wild, ook gekweekt. (F. moschata Dchsn.).....Tuin A. F. elatior Ehrh.

4 Haren van allo bloemstelen afstaand. Vruchtkelk rechtopstaand. Bladen alle gesteeld, ook van boven behaard, lichtgroen. Stengel even lang als of iets langer dan de bladen, evenals do bladstelen met afstaande haren. Bloemkroon wit. Vrucht rood, groot. 0,15-0.20. 4. Mei, Juni. Gekweekt. Uit Zuid-Araerlka.

f F. chiloénsis L,

-ocr page 305-

Rosaoeën. 293

Haren van de zijdelingsche of van alle bloemstelen rechtopstaand of aangedrukt. Vruehtkelk aangedrukt. Blaadjes van boven bijna kaal, donkergroen, alle gesteeld. Stengel korter dan de bladen, evenals de bladstelen met rechtopstaande haren bezet. Bloemkroon wit. Vrucht groot, roodachtig wit. 0,15-0,20. 1\\.. Mei, Juni. Gekweekt. Uit Noord-Amerika.

Ananasaardbei. yF. grandiflóra Ehrh.

9. Rubus L. Br aambes, Framboos.

1 Stengel 2-jarig, zelden meerjarig, in hout overgaand, eerst in

het tweede jaar bloemdragende takken vormend.....2

Stengel eenjarig, kruidachtig. Vruchtjes afzonderlijk van den vlakken bloem-bodern afvallend. Bladen enkelvoudig, 5-lobbig met liartvormigen voet en dubbel gezaagde spitse lobben. Stengel rechtopstaand, zonder stekels, klierachtig behaard. Bloemen in een armbloemige pluim, groot, welriekend. Kroonbladen rondachtig, uitgespreid^ langer dan de kelk, lichtpurper. 1,00-1.50. lp. Mei -Augs. Sierstruik uit Noord-Amerika. . y R odoratus L,

2 Bladen handvormig samengesteld, 3—5-, zeldzamer 7-tallig of voetvormig. Vruchtjes zwart of zwartrood, zeldzamer blauw, met elkaar en met een kegelvormig deel van den bloembodem afvallend ...................i

Bladen 3-5-, zeldzamer 7-tallig gevind, of enkelvoudig, 5-lobbig. Vruchtjes rood, samen verbonden van den kegelvormigen bloembodem afvallend.................3

3 Bladen 3-7-tallig gevind, van onderen witviltig. Blaadjes eirond, toegespitst. Bladlotsn bijna rechtopstaand, berijpt, althans beneden met stekelige borstels, knal. Bloeiwijze los, armbloemig. Kroonbladen rechtopstaand, korter dan de kelk, wit. Vruchtjes fluweelachtig-viltig, rood, in tuinen soms geel. 0,60-1,20. 1). Mei, Juni. In boaachen, vooral op open plaatsen, en gekweekt.

F ramboos, R. Iddeus L. Bladen 3 tallig en enkelvoudig. Blaadjes bijna cirkelrond, de enkelvoudige met diep hartvormig ingesneden voet. Overigens als de vorige. In bosschen vooral op open plaatsen.

L e e \'s B. R. Leesii Bal).

4 Bladen 3-tallig. Blaadjes bijna of geheel zittend. Bladloten dun, rolrond, mee teere stekels, berijpt, neerliggend, niet of weinig behaard. Blaadjes groen, van achteren zacht behaard. Kelk met klierborstels, tegen de rijpe vrucht aangedrukt. Vrucht sterk blauwachtig berijpt. Bloeiwijze armbloemig. Bloembladen kaal.

*) Bij het verzamelen van Kuhussoorten moet men behalve de bloera-en vrucht-takken ook een bladloot (niet bloeiende stengel) verzamelen, daar de onderscheiding der soorten vooral berust op den aard dezer deelen. Waar bladen beschreven worden, zijn dit, als er niets is bijgevoegd, de bladen der bladloten.

-ocr page 306-

Rosaceën.

Zeer algemeen op allerlei gronden . D a u w B. R. caesius L. Bladloten althans aan den top min of meer vijfkantig ... 5

5 Bladloten rechtopstaand of aan den top knikkend, zonder klier-

borstels. Stekels gelijksoortig.............6

Bladloten of liggend öf eerst opgericht en dan onder het maken van een wijde bocht naar beneden gebogen.......12

6 Bladloten uitstaande behaard, kantig. Stekels weinig en aan den voet verbreed, overigens fijn. Bloemtros lang enkelvoudig of iets samengesteld, met eenige stekels en sterk uitstaande behaard. In bosschen. . . . V i 11 i g e B. R. pilétostachys Godr. et Gr. Bladloten soms in het begin of aan den top iets behaard, later

geheel kaal...................7

7 Bladloten beneden rond, aan den top 5-kantig, dun of vrij dik.

Stekels vrij Êjn, onregelmatig verspreid.........8

Bladloten dik, over de grootste lengte vijfkantig. Stekels met breeden voet, regelmatig verspreid...........9

8 Stekels klein, kort, meest zwartrood. Bladloten stompkantig. Bladen 3-, 5- en 7-tallig. Bladen vlak, dun, van boven bijna kaal, van onderen bleek, op de nerven zachtharig, het einde-lingsohe hartvormig-eirond, lang toegespitst, de andere zittend. Meeldraden boven de stijlen uitstekend. Bloemen groot. Vruchtkelk afstaand. Bloemkroon wit. Vrucht bruinrood, later zwartrood. 1,50-4,00. lp. Juni. In bosschen.

Rechte B. R. suberéctus Anderson. Bladen meer lederachtig. Vruchtkelk uitstaand of aangedrukt. Overigens als de vorige. Op open plaatsen in bosschen.

Gespleten B. R. fissus Lindley.

9 Meeldraden uitgespreid. Stekels meest krom.......10

Meeldraden opgericht. Bladloten kantig. Stekels veel, onder aan de loten recht, hoogerop gebogen. Bladen 5-tallig. Blaadjes rondachtig, getand. Bloemtros met stevige stekels. Kelk teruggeslagen. Bloembladen eirond, lichtrose.

R. nemoralis Miiller.

10 Bladloten bijna geheel opgericht. Stekels krom. Bladen 5-tallig, van onderen vil tig. Tros samengesteld, rijkbloemig. Bloembladen bleekrood. Vruchten zwart, met teruggeslagen vruchtkelk. In heggen en kreupelhout.

Spiesdragende B. R. thyrsoideus Wimm. Bladloten aan den top overhangend. Bladen aan weerszijden groen.....................11

2SA

-ocr page 307-

Rosaceën.

11 Bladen 5-tallig, de onderste der bloemtakken ook 5-tallig. Tros verlengd, samengesteld. Bloemen lichtrood. Vruchtkelk opgericht. In bossohen . . . . Verwante B. R. affinis Wh. et N. Bladen 5-tallig, die der bloemtakken 3-tallig. Bloemen klein, lichtrood. Vruchtkelk teruggeslagen. In bossohen. (R. plicatus Wh. et N.) . . . Heest, er ach tig e B. K. fruticósus L.

12 Bladloten neerliggend, met klierborstels, behaard, zwak berijpt, met tameljjk krachtige, gelijke stekels. Bladen 3- of 5-tallig. Blaadjes van onderen zachtharig, groen, gaafrandig. Bloemen ijl. Vruchtkelk afstaand. Kroonbladen vrij groot en breed, wit of rood.

Bosch 13. R. ueiuorusns Hayiie. Bladloten eerst opgericht, dan onder het maken van een wijde boclit naar beneden gebogen of liggend, met of zonder klierborstels, meest behaard, berijpt of niet berijpt. Stekels gelijk of ongelijk....................13

13 Bloemstelen zonder klierborstels. Stekels gelijksoortig ... 14 Bloemstelen met klierborstels. Grootere stekels gelijk. Stekelige knobbeltjes en kleine stekels ontbreken of zijn aanwezig, maar er zjjn geen overgangen tusschen deze en de grootere stekels. IC Bloemstelen met vele klierborstels. Stekels zeer ongelijk, met vele overgangen van klieren in stekelige knobbels en stekels. Bladloten aan den voet rond, boven kantig. Bladen 3—5-tallig, die der bloemtakken 3-tallig. Tros samengesteld, lang. Bloembladen klein, langwerpig, bleekrood. Vrucht zwart, glanzig. In bossohen . . . . T h u r i n g e r B. R. thuringéusis Mitsch.

14 Algemeene bladsteel bij den top verdikt en geknikt. Blaadjes vrij smal met wigvormigen voet. Bloemtros met vele stekels.

Geknikte B. R. g-euiculatus Kalteubach. Algemeene bladsteel niet geknikt ..........15

15 Blaadjes ei-hartvormig, toegespitst, getand, van onderen zacht-viltig. Bloemtros armbloemig. Bloemkroon groot met ronde rose-roode bladen. Vruchtkelk teruggeslagen. R. ïosclllórus Muller. Blaadjes kort toegespitst, van onderen witviltig. Bloemtros samengesteld, rijkbloemig. Bloemkroon rood. Soms met gevulde bloemen als sierplant in tuinen. Vruchtkelk teruggeslagen. Aan heggen en slootkanten . Tweekleurige B. R. discolor Wh. et N-

16 Meeldraden althans tijdens het bestuiven opgericht . . . .17 Meeldraden uitgespreid. Bladen meest alle 5-tallig. Onderste blaadjes zittend of bijna zittend...........19

17 Bladen meest uitsluitend drietallig, met gestoelde zijblaadjes.

15

335

-ocr page 308-

22G Rosaceën.

Stekels tamelijk fijn. Bloemtakken uitstaande en vrij stijfharig. Bloeiwgze ijl. Bloemen rose. Vruclit zwart, klein. In bossohen.

Sprengel \'s B. B. Sprengelli W. Bladen 5-tallig, die der takken 3-tallig. Bloemstengels uitstaande behaard en met lange stekels voorzien.........18

18 Bladloten uitstaande behaard. Bloembladen langwerpig, wit. Vrucht zwart. In bosschen en heggen.

Gewone B. R. vulgüris Wh. et N- | Bladloten dicht behaard, violetbruin. Bloembladen rond of omge-keerd-eirond, witaohtig-rood. Vruchten groot. In bosschen en heggen......BekleedeB. R. vestitns Wh- et N.

19 Stekels recht en smal, talrijk, vrij onregelmatig. Bloemtrossamen-gesteld. Bloemen wit of lichtrood. Vruchten roodzwart. Stijlen groen. ïusschen kreupelhout aan dijken.

H a z e 1 a a r b;l a d i g e B. R. corylifólius Sm. Stekels regelmatig op de kanten staand, krachtig, krom. Bloemtros gedrongen, samengesteld. Bloemen groot, wit of lichtrood. Vrucht blauwzwart. Stijlen lichtgeel of vleeschkleurig. In bosschen, aan slootkanten . . W a h 1 b er g\'s B. R. Wahlbergii Arrh.

10. Spiraéa L. Spiraea.

1 Kruiden met gevinde of min of meer diep gedeelde bladen . \'2 Struiken met meest ongedeelde, zelden gevinde bladen ... 5

2 Bloemkroon wit. Bladen afgebroken gevind.......3

Bloemkroon ruserood...............4

3 Stengel bebladerd. Blaadjes groot, eirond, ongedeeld, het einde-lingsche grooter, handvormig, 3-5-spletig. Vruchtjes kaal. Bloemkroon wit. 0,50-1,20. 2J-. Juni—Augs. Vrij algemeen op moeras-sigen veengrond. (Uhnaria pentapétala Gilib.)

Moeras S. S. UI ui aria L-

Stengel van boven bijna blaillooa. Blaadjes klein, langwerpig, vinspletig. Vruchtjes bebaard. Bloemkroon wit, vaak roodachtig. 0,30-0,60. 2J- Juni, Juli. Vroeger een paar malen gevonden. (Uhnaria Filipendula A. Br.)

KnolligeS. S. Filipéndula L.

4 Onderste bladen liandlobbig, de bovenste handdeelig. Bladslippen langwerpig-lancetvormig, gezaagd, van onderen op de nerven zaclitharig. Steunbladen lialf hartvormig, gezaagd. Vruchtjes kaal, recht met gekromden, aan den top verdikten stijl. 0,60-1,20. quot;21.. Juni, Juli. Sierplant uit Noord-Amerika.

f S. venüsta Otto et Dietr. Bladen handlohhig tot dubbel gelobd met gezaagde slippen, kaal. Vruchtjes kaal, gekromd, met korten stijl. Steunbladen niervormig. 0,60-1,00. 2|.. Juni, Juli. Sierplant uit Noord-Amerika.........Tquot; S. lobata Murr.

5 Steunbladen voorhanden. Bladen gevind of gelobd, kaal.......6

Steunbladen ontbrekend, weinig ontwikkeld. Vruchtjes vrij......7

-ocr page 309-

Rosaceën.

Bladen oneven gevind, met langwerpige, toegespitste, scherp- en dubbel gezaagde blaadjes, met duidelijke steunbladen. Bloemen in pyramidale pluimen, weinig boven de bladen uitstekend. Stampers 5, met elkaar vergroeid. Doosvrucht niet opgeblazen. Bloemkroon wit. 1,50-2,00. 1?. Juni, Juli. Sierstruik

uit Siberië.................t S. sorbifólia L.

Bladen rondachtig 3-lobbig, met wigvormigen voet, ongelijk dubbel gezaagd, met vroeg afvallende steunbladen. Bloemen in schermvormige trossen. Stampers meest minder dan 5, aan den voet vergroeid. Vruchtjes opgeblazen, meest fraai rood gekleurd. 1,00-2,00. Ij. Juni, Juli. Sierstruik uit N.-Amerika.

f S. opulifólia L.

Bloemen in eindelingsche pluimen...............8

Bloemen in schermvormige trossen of schermen. Lage heesters met afstaande

takken..........................13

Bloemkroon lichtgeel. Bloemen een groote, samengestelde pluim vormend. Takken zwak, vaak overhangend. Bladen breed, eirond, min of meer gelobd, minstens dubbel gezaagd, van onderen behaard, zeldzamer viltig. 1,50-3,00. Ij. Juli, Augs. Sierstruik uit Noordwest-Amerika . . • j S. ariaefolia Sm.

Bloemkroon wit, rose of vleeschkleurig. Bladen langwerpig of elliptisch, kaal.

Takken weinig afstaand . . ................9

Bloemkroon rood. Bladen van onderen viltig........ . . 12

Bladen gezaagd......................10

Bladen langwerpig, bijna omgekeerd-eirond-langwerpig, spits, glad, vaak in bundels. Pluim langwerpig, dicht of losser en meer samengesteld. Meeldraden niet veel langer dan de kroonbladen. Bloemkroon wit. 0,60-1,20. Ij. Mei, Juni. Sierstruik uit Siberië. (S. altaica Pali.) . . . y S. laevigata L.

10 Pluim gedrongen, met weinig afstaande takken. Bladen langwerpig-lancet-vormig, scherp en meest ongelijk gezaagd. Takken meest licht en leemkleurig. Bloemkroon vleeschkleurig, licht- of roserood. 1,00-5,00. Ij. Juni—Augs. Sierstruik uit Zuidoost-Europa en op sommige plaatsen zeer veel verwilderd.

Wilgbladige S. f S. salicifólia L.

Pluim met bijna horizontaal afstaande takken, pyramidaal. Bloemkroon wit. 11

11 Bladen langwerpig, naar den voet toe iets versmald. Takken zwak roodachtig. Pluim grooter dan bij de vorige soort. Onderstandige schijf der bloemen groen- of geelachtig. Bloemkroon wit, 1,00-1,50. Ij. Juni, Juli. Sierstruik uit Noord-Amerika. (S. salicifólia a. paniculata Ait., S. undulata Borkh.)

f.S. alba Dur.

Bladen langwerpig of omgekeerd-eirond-elliptisch, gesteeld. Takken bruin. Onderstandige schijf roserood. Bloemkroon wit, in den knop met rooden weerschijn. 1,00-1,50. 1j. Juni, Juli. Sierstruik uit Noord-Amerika. (S. carpi-nifólia Willd.)..............f S. latifólia Borkh.

12 Bladen eirond-langwerpig, gezaagd, van onderen evenals de takken roest-kleurig-viltig. Pluimen tamelijk dicht, aan het benedendeel bebladerd. Meeldraden nauwelijks langer dan de bloemkroon- 1,00-1,25. Ij. Juli, Augs.

Sierstruik uit Noord-Amerika.........\' . f S. tomentósa L.

Bladen langwerpig, van voren iets gezaagd, van onderen evenals de takken grijsviltig. Pluim zeer dicht, lang, aan den voet weinig bebladerd. Meeldraden veel langer dan de bloemkroon. 1,00-1,50. Ij. Juli, Augs. Sierstruik uit Noordwest-Amerika............quot;f S. Douglasii Hook.

13 Bloemkroon rood. Bladen langwerpig-lancetvormig. Stengel rechtopstaand. 14 Bloemkroon wit......................15

14 Stengel meest alleen boven vertakt, rond. Bladen van onderen blauwgroen, slechts hier en daar met enkele haren bezet. Meeldraden lang, boven de kroonbladen uitstekend. 1,00-1,25. Ij. Juni, Juli. Sierstruik uit China en Japan.

f S. callósa Thunbg,

227

-ocr page 310-

Rosaoeën.

Stengel van beneden af vertakt, met iorte bloemtakken. Bladen van onderen meest viltig behaard, meest griisgroen. Meeldraden even lang als de kroon-bladen liloemkroon lichtrood. 1,00-1,25. ■%. Juli. Sierstruik uit het Himalaya-gebergte..................t S. bella Sims.

15 Bladen eirond, eirond-langwerpig, langwerpig of omgekeerd-eirond ... 16 Bladen elliptisch of rondachtig, vaak gelobd. Takken en.bladen kaal.

men in een korte bijna schermvormige, gestoelde tros.......22

16 Bladen grof-, vaak dubbel gezaagd. Takken kaal..........IT

Bladen gaafrandig of ten deele getand, zeldzaam fijn gezaagd. Takken kaal of bebaard, rond, vaak boogvormigoverhellend...........

17 Takken hoekig, gestreept. Knoppen verlengd...........18

Takken rond. Bladen eirond-langwerpig, grof gezaagd, meest geheel onbehaard. Knoppen eirond. Stijl onder den top ontspringend, later horizontaal afstaand 1 25-1,50. 1?. Mei, Juni. Sierstruik uit Siberië. (S. chamaedryfólia Cambess.)............t S. confüsa Reg. et Körnk.

18 Takken iets heen en weer gebogen. Bladen eirond-langwerpig, grof en vaak dubbel gezaagd, geheel kaal. Stijlen rechtopstaand. 1,00-1,25. Maart, April. Sierstruik uit Siberië. (S. flexuósa Fisch.). . . -J- S. chamaedryfólia L. Takken recht. Bladen eirond, meest dubbel gezaagd, aan den rand, evenals de bladsteel, met eenige haren bezet. Bloeiwijzen grooter dan bij de vorige soort. Stijlen rechtopstaand, uit den top ontspringend. 1,25-1,50. Mei, Jnni. Sierstruik uit Oostenrijk. (S. chamedryfólia Jacq.) . f S. ulmifólia Scop.

19 Schermvormige trossen aan korte takken, aan den voet bebladerd. Takken behaard........................20

. Schermvormige trossen zijdelingsch aan verlengde takken zittend ... 21

20 Bladen langwerpig of elliptisch, van voren getand of gaafrandig, min of meer behaard, soms viltig. Knoppen rondachtig. Stijl uit den top ontspringend, later afstaand. 1,00-1,50.1?. Mei, Juni. Sierstruik uit • Zuidoost-Europa.^ (S. oblongifólia Wh. et K., S. chamaedrifólia Koch.) . . -{- S. media Schmidt. Bladen omgekeerd-eirond, drienervig, aan den top met 3—5 tanden, van onderen blauwgroen, iets behaard. Knoppen eirond, spits. Kelkslippen later samenneigend, de vruchten met de rechtopstaande stijlen insluitend. 0,80-1,20. Ij. April, Mei. Sierstruik uit Oost-Europa en Siberië, -j- S. crenata L.

21 Takken onbehaard, rond. Bladen langwerpig of omgekeerd-eirond, gaafrandig of van voren met eenige tanden, onvolkomen 3-nervig, kaal. Schermen rijk-bloemig. Kelkslippen later afstaand. Vruchtjes met horizontaal afstaande stijlen. Vruchtbeginsels meest rood. 1,20-1,50. 1?. April, Mei. Sierstruik uit Oost-Europa en Siberië...........f S. hypericifólia L.

Variëteiten:

Bladen breeder, meer grijsgroen, aan den top met 3 of 5 tanden.

Vruchtbeginsels meest rood. Uit Hongarije . . . a. obovata Kit.

Bladen kort en breed, aan weerszijden blauwgroen, van onderen fijn

behaard. Uit Siberië............. b. thalictroides Pall.

Takken behaard, minder rond. Blaadjes eirond-langwerpig of elliptisch, met fijn gezaagden rand, slechts met een middelnerf voorzien, van onderen behaard. Kelkslippen ook later rechtopstaand. Vruchtbeginsel met korten stijl. Bloemen meest gevuld. 1,00-2,00. I?. April, Mei. Sierstruik uit Japan.

f S. prunifólia Sieb. et Zucc.

22 Bladen elliptisch, grof gezaagd, en vaak 3- of 5-lobbig, van onderen blauwgroen. Bloemen tamelijk groot, vaak gevuld. Kelkslippen lancetvormig, spits. Stijlen recht. Takken vaak overgebogen. 1,00-1,50. 1?. Juni, Juli. Sierstruik

uit China en Japan...........f S. cantonfensis Lour.

Bladen rondachtig, zwak 3-lobbig, met getande lobben, aan den voet meest iets hartvormig, van onderen bleekgroen. Stijlen later iets afstaand^ 0,80-1,00. Ij. Mei, Juni. Sierstruik uit Noord-China en Siberië. •}• S. trilobata L.

238

-ocr page 311-

Amygdaleën.

ii. Kérria D. C.

Heester. Bladen eirond-langwerpig, toegespitst, ongelijlc dubbel gezaagd, evenals do gelieele plant kaal. Bloemen alleenstaand, groot, dooiergeel, meest gevuld. 1,00-1,50. Mei. Sierstruik uit Japan. (Córchorus japónicus Thunbg.)

f K. japónica L.

XCIII. Fam. Amygdaleën. xn.

Vleesoh der steenvruclit sappig...........2

Vleesch der steenvrucht niet sappig, bij rijpheid onregelmatig openspringend. Bloemen quot;i am 2, zelden alleenstaand. Bloemkroon

rose.............Amygdalus 231.

Steen onregelmatig gegroefd, üloemkroon iets rose.

P é r s i c a 339. Steen gegroefd of glad. Bloemkroon wit, zeldzamer rose.

Prunus 339.

i. Pérsica Trn.

Bladen lancetvormig, scherp gezaagd. Bladsteel korter dan de lialve breedte van liet blad. Bloemen meest alleenstaand. Vrucht bolvormig, fluweelachtig viltig, geelachtig, aan de eene zijde iets purper. Bloemkroon iets rose (per-zikbloesemrood). 3,00-6,00. T), April, Mei. Gekweekt. Uit Klein-Azië. (Amyg-dalus Persica L............P e r z i k. f P. vulgaris L.

2. Prunus L. Abrikoos, P r u i m , K e r s.

Bloemen alleenstaand of 2 aan 2...........2

Bloemen in schermen, trossen of sohermvormige trossen. Vrucht

niet berijpt, bolrond................6

Vrucht fluweelachtig viltig. Abrikoos.........3

Vrucht kaal, blauwachtig berijpt. Bloemen gesteeld. Pruim . 4

Bladen eirond, met bijna hartvormigen voet, toegespitst, dubbel gezaagd. Bladsteel klierachtig. Bloemen bijna zittend, voor de bladen verschijnend. Vrucht bolrond. Bloemkroon wit. 3,00-5,00, tgt;. Maart, April. Gekweekt. Uit

Klein-Azië. (Armeniaca vulgaris Link.)......quot;T P. Anneniaca L.

Bladen eirond of elliptisch, toegespitst, dubbel gezaagd, van voren soms 3-lobbig, van boven iets behaard, van onderen grijs behaard. Bloemen alleenstaand, kort gesteeld, meest gevuld. Bladsteel meest met 2 groote klieren. Bloemkroon rose. 0,60-1,20. tgt;. Maart, April. Sierboom uit China.

f P. triloba Lindl.

Jongere takjes behaard. Min of meer doornig......5

Jongere takjes kaal. Vrucht hangend, meest zonder dorens. Bloemstelen zachtharig. Bloemen meest 2 in iederen knop. Bladen elliptisch, gekarteld-ge-zaagd, van onderen zachtharig. Vrucht langwerpig, meest blauwzwart, zeldzamer purperrood of goudgeel (eierpruim), korter of langer, grooter of kleiner. Bloemkroon groenachtig-wit. 3,00-7,00. Ij. April. Gekweekt in vele variëteiten

en soms verwilderd..........Pruim, j P. doméstica L,

Takken sterk gedoomd. Takjes zachtharig. Bladen elliptisch of langwerpig-elliptisch, gezaagd, ten laatste kaal. Bloemen meest 1 in iederen knop. Bloemstelen kaal. Vrucht bolrond, bijna ellip-

229

-ocr page 312-

Amygdaleën.

tisch, rechtopstaand, donkerblauw. Bloemkroon wit 1,00-3,00. 1). April, Mei. In heggen en op hooge, droge grasgronden.

Sleedoorn. P. spinósa L.

Takken minder gedoomd. Takjes fluweelachtig viltig. Bladen van onderen iets behaard. Bloemen meest 2 in iederen knop. Bloemstelen fijn zachtharig. Vrucht holrond, hangend, zwart violet (kriekpruim\', geel, klein, (mirahelle) en groen, groot (Reine Claud.e). Bloemkroon wit. 3,00-5,00. t?- April, Mei. Gekweekt en verwilderd............quot;iquot; P- insiticia L.

6 Bloemen in 2- of meerbloemige schermen. Kers.....7

Bloemen in trossen of schermvormige trossen, aan den top van bebladerde takken. Vrucht bolrond, klein.......9

7 Bladsteel aan den top met 2 klieren. Bladen omgekeerd-eirond, toegespitst, dubbel gekarteld-gezaagd, iets rimpelig, van onderen zacht behaard. Bloemtrossen zonder bladen. Bloemkroon wit. Vrucht der wildgroeiende plant rood of zwart, klein, 5,00-12,00. 1). April, Mei. Gekweekt en verwilderd.

Zoete kers. ■}• P. avium L. Een gekweekte variëteit met groote, hartvormige vrucht en hard vleesch, rood of geelachtig is de . . . . K n a p k e r s. a. duracina D. C, Bladsteel zonder klieren. Bladen vlak. Binnenste bladen der bloemknoppen bladachtig........................8

8 Bladen kaal. Kroonbladen rond. Bladen elliptisch, alle toegespitst. Vrucht plat bolrond, meest zwartrood, zuur. Bloemkroon wit 5,00-8,00. 1). April, Mei. Gekweekt, ook verwilderd. Uit Klein-Azië.

Zure kers. f P. Cérasus L,

Hoofdvormen:

Bloemsteel korter. Sap van het vruchtvleesch kleurloos

Meikers, a. acida Ehrh. Bloemsteel langer. Sap van het vruchtvleesch roodachtig.

M o r e 1. b. austéra Ehrh. Bladen van onderen met een sterk vooruitspringend adernet en op de nerven min of meer behaard, elliptisch, gekarteld-getand. Bloemen 2—3 bijeen, meest gevuld, rood of wit. Vrucht scharlakenrood, zuurachtig. 0,50-1,00. 1). April, Mei. Sierstruik uit Japan en China. (P. sinensis Pers.)

f P. japónica Thunbg.

9 Bladstelen aan den top met 2 of meer klieren. Trossen verlengd. 10

Bladstelen zonder klieren. Bloemen in schermvormige trossen. Bladen eirond of rondachtig-eirond, aan den voet vaak hartvormig, stomp of spits, gekarteld-gezaagd, kaal, van onderen blauwgroen. Kroonbladen langwerpig, wit. Vrucht zwart. 1,00-3,00. 1). Mei. Sierstruik uit Zuidwestelijk-Duitschland en een enkele maal bij ons in het wild.

Weichselboom. f P. Mahaleb L.

10 Bladen meest dubbel gezaagd, dunvliezig.......11

Bladen meest enkel gezaagd, bijna lederachtig, elliptisch tot langwerpig-lancetvormig, toegespitst, kaal of van onderen op de middelnerf behaard, van boven glanzig. Trossen ijl, afstaand, ten laatste knikkend. Kroonbladen omgekeerd-eirond, wit. Vrucht zwartpurper. 2,00-5,00. quot;h. Juni. Sierstruik nit Noord-Amerika . ;.......... . P. serótina Ehrh.

11 Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond of elliptisch, toegespitst, bijna kaal met afstaande zaagtanden. Trossen meest hangend. Kroonbladen omgekeerd-eirond, wit. Vrucht zwart, 3,00-10,00. 1).

230

-ocr page 313-

Papilionaceën.

Mei. In bosschen......V o g e 1 k e r s. P. Padns t.

Bladen elliptisch of omgokeerd-eirond, toegespitst, met vaak aangedrukte zaagtanden. Trossen rechtop- of afstaand. Kroonbladen rondachtig, wit. Vrucht rood. 2,00-5,00. 1). Mei, Juni. Sierstruik uit Noord-Amerika.

f P. virginiana L.

P. L a u r o-C ë r a s u s L., laurierkers, een der schoonste, altijd groene sierheesters, wordt ook wel gekweekt. Bladen donkergroen, lederachtig, elliptisch of langwerpig, met omgebogen rand, fijn gezaagd of gaafrandig. Bloemen in rechtopstaande, okselstandige trossen. Bloemkroon klein, wit. Vrucht zwartachtig. 1,50-3,00. 1). April, Mei. Uit Zuid-Europa.

3. Amygdalus Trn.

1 Bladen aan den voet klierachtig gezaagd, lancetvormig. Bladsteel even lang als of langer dan de breedte van het blad, klierachtig. Kelkbuis klokvormig. Viucht langwerpig-eirond, viltig. Steenschaal met diepe groeven. Bloemkroon lichtrose. 2,00-3,00. 1). April, Mei. Sierplant uit Zuid-Europa.

Amandel, f A. communis L. Bladen gezaagd, zonder klieren. Bladsteel korter dan de breedte van het blad. Kelkbuis rolrond. Vrucht rondachtig. Steenschaal bijna glad, zonder groeven. Bloemkroon rose. 0,30-1,00. 1). Maart, April. Sierplant uit Zuidoost-Europa ...................-5- A. nana L.

XCIV. Fam. Caesalpinieën.

1 Bloemen meest veeltelig. Kelk 3—5-deelig. Kroonbladen 3—5. Meeldraden meest 6. Stijl kort, met behaarden stempel. Peul gestoeld, samengedrukt. Bladen enkel tot dubbel gevind.......Gleditschia

1. Gleditschia L.

1 Doornen groot, vaak 3-deelig. Bladen enkelvoudig, naar den top der takken toe langzamerhand dubbel gevind. Blaadjes langwerpig of langwerpig-lancet-vormig, iets gekarteld-gezaagd. Bloemen in okselstandige trossen, groenachtig, klein. Peulen hangend, lijn-langwerpig, meerzadig, met sappig merg (tot 0,30 lang). 5,00-12,00. t?. Juni, Juli. Sierboom uit Noord-Amerika.

7 G. triacanthos L.

XCV. Fam. Papilionaceën. Vlinderbloemigen, xvu. xvi.

■1 Alle 10 meeldraden tot een buis vevgroeid. xvi.....2

liegen meeldraden vergroeid, de naar het vlagje gekeerde

vrij. xvii....................10

2 Kelk duidelijk 2-Iippig. Vleugels aan den\' bovenrand rimpelig 3 Kelk 5-tandig of 5-9pletig. Vleugels niet rimpelig.....7

3 Bladen enkelvoudig of 3-tallig............4

Bladen 5- ot meortallig. handvormig samengesteld. Kiel gesnaveld. Stempel knopvormig. Peul met zwamachtige dwarswanden.

L u p i n u s S3J».

4 Kelk tot aan den voet 2-lippig. Peul weinig langer dan de kelk.

Bladen prieravormig, stekend........ölex 234L.

Kelk slechts tot hot midden 2-lippig..........5

231

-ocr page 314-

Papilionaoëon.

5 Stjjl zeer lang, spiraalvormig ingerold. Stempel knopvormig. Bladen 3-tallig............Spartium 23M:.

Stjjl niet ingerold, gekromd. Stempel scheef.......6

6 Stempel naar binnen afhollend. Meeldraden niet geheel in de

kiel gesloten. Bladen ongedeeld.....Genista SSA.

Stempel naar buiten afhellend. Meeldraden geheel in de kiel gesloten. Bladen meest 3-tallig......Cytisua 23S.

7 Kroonbladon alle voorhanden............8

Alleen een vlag voorhanden. Peul langwerpig, samengedrukt, laat openspringend. Bloemen in dichte trossen, purperviolet. Bladen oneven gevind. Heester........A m ó r p h a 24LO.

8 Peul eirond of langwerpig.............9

Peul lijnvormig. Een meeldraad slechts half vergroeid. Bloemen in trossen. Bladen oneven gevind......ü a 1 é g a - Hit.

9 Kelk 5-spletig, kruidachtig, blijvend, aan de vrucht open. Kiel duidelijk gesnaveld (lang toegespitst). Bloemkroon rose, zelden

wit. Bladen 3-tallig..........Ononis \'-236.

Kelk 5-tandig,verwelkend, over de vrucht gesloten, buikig. Kiel stomp of kort toegespitst. Bloemkroon geel. Bladen oneven gevind.

A n t h y 11 i s 236.

10 Bladen 3-tallig..................11

Bladen gevind..............quot;... 17

11 Kiel niet spiraalvormig opgerold. Stijl kaal. Blaadjes zonder

steunblaadjes..................12

Kiel even als do meeldraden en stijl spiraalvormig opgerold. Stijl naar boven gebaard. Peul met zwamachtige dwarswanden. Blaadjes met steunblaadjes......Phaséolus 2AG.

12 Kiel ongesnaveld, stomp..............13

Kiel gesnaveld. Steunbladen groot..........16

13 Meeldraden niet met de kroonbladen vergroeid......14

Meeldraden met de kroonbladen meer of minder vergroeid. Peul korter dan de kelk in de blijvende, verwelkte bloemkroon ingesloten, meest eirond, 1-2-zadig. Bloemen in aarvormige of scherm-vormige hoofdjes..........Trifólium 23Sgt;.

14 Vruchtbeginsel naar boven gekromd, tegen de vlag liggend. Peul sikkel- of slakvormig opgerold. Bloemen in dichte, vaak hoofd-

jesachtige trossen.........Mediacago 236.

Vruchtbeginsel en peul recht............15

15 Peul lijnvormig samengedrukt, 2-kleppig, 4- of veelzadig. Bloemen in 1-5-bloemige schermpjes . . . Tri goné 11a 237.

»3«

-ocr page 315-

Papilionaoeën.

Peul bolrond of langwerpig, onvolkomen openspringend, 1-3-zadig. Bloemen in veelbloemige trossen of hoofdjes. M el i lotus S37. 16 Stijl langzaam versmald. Peul rolrond of iets samengedrukt.

Bloemen in schermvormige hoofdjes.....Lotus 239.

Stijl naar boven verdikt. Peul vierkant, met gevleugelde kanten. Bloemen groot, alleenstaand of 2 bijeen.

Tetragonólobus 240. •17 Bladen oneven gevind (met eindblaadje) .......18

Bladen even gevind................24

18 Boomen of grootere heesters. Bloemen in trossen.....19

Kruiden, zeldzamer kleinere heesters..........20

19 Kelk 5-tandig. Vlag aan den voet met 2 knobbels. Kiel met een korten, af\'geknotten snavel. Peul opgeblazen, vliezig, gesteeld.

C o 1 ü t e a \'i l O.

Kelk bijna 2-lippig. Vlag zonder knobbels. Kiel stomp. Peul vlak, lederachtig, bijna zittend......Robfnia 24L1.

20 Bloemen in trossen. Peul niet overdwars in leden uiteenvallend. 21 Bloemen in hoofdjesachtige schermen Peul overdwars geleed. 23

21 Kiel uit 2 losse bloembladen gevormd. Glycirrhiza 3ÊO. Kiel stomp, vergroeidbladig.............22

22 Peul door den naar binnen gebogen ondersten naad geheel of ten deele 2-hokkig. Bloemkroon niet rose . Astragalus

Peul eenhokkig, beenig, niet openspringend, vaak stekelig getand, eenzadig. Bloemkroon rose.....ünobrychis 34L3.

23 Kiel gesnaveld. Peul rolrond of bijna vierkant, in de geledingen vernauwd, Bloemkroon geel of rose . . . Coronilla 2411. Kiel stomp Peul samengedrukt, in de geledingen vernauwd.

Ornithopus 24t2.

24 Heesters. Bloemen alleenstaand of in schermen......25

Kruiden ....................23

25 Peul (vruchtbeginsel) gestoeld, buikig. Bloemkroon violet,

ilalimodéndron 2At.. Peul zittend, meer of min rolrond. Bloemkroon geel.

Caragana 2Al.

26 Buis der meeldraden scheef naar beneden afgesneden (zoodat het vrije deel der bovenste meeldraden veel langer is dan dat der

onderste.)...................27

Buis der meeldraden recht afgesneden (zoodat het vrije deel der vergroeide meeldraden even lang is.).........28

27 Kelk 5-tandig of 5-spletig. Stijl draadvormig, van boven rondom

233

-ocr page 316-

Papilionaceën.

even sterk of op!de kielzijde dichter behaard. Peul 2-of meerzadisr.

V i c i a 242.

Kelk 5-deelig. Stijl vlak, aan de vlagzijde behaard, aan de kiel-

zijde kaal. Peul 1-2-zadig.........Lens 244.

28 Stijl in de lengte gootvormig samengebogen, van boven aan de binnenzijde gebaard. Bladen met een verdeelde rank. Steunbladen zeer groot.............Pisum 244.

Stijl vlak, aan de binnenzijde met een lijn van haren, aan de buitenzijde kaal. Bladen met of zonder rank. Lathyrus 244.

1. Ulex L.

1 Stengel evenals de bloemstelen, kelken en peulen afstaand behaard. Bladen priemvormig, stijf, met stekelpunt. Bloemkroon geel. 0,60-1,20. 1). Mei, Juni. Vrij menigvuldig op dorren zandgrond.

Gaspeldoorn. U- enropaéns L.

2 Spartium L.

•1 .Stengel rechtopstaand, evenals de roedevormige takken vertakt. Bladen 3-tallig, de bovenste enkelvoudig, ongedeeld. Bloemen zeer groot, oksclstandig, alleenstaand of 2 bijeen. Peulen op de naden afstaand bebaard. Bloemkroon geel, zelden wit. 0,50-1,50. 1). Mei, Juni. Zeer algemeen op zandgrond en in heidevelden. (Sarothamnus scoparius Koch.) . . . B r e m. S. scoparinm L.

3. Genista L. Brem.

1 Stengel zonder doornen, liggend of opstijgend......2

Stengel met doornen. Bloemen in trossen........3

2 Bloemen zijstandig. Bladen van onderen evenals de takken, bloemstelen, kelk, vlag, kiel en peul aangedrukt behaard. Stengel liggend, sterk vertakt. Bloemkroon goudgeel. 0,15-0,30. 1). Mei, Juni. Vrij algemeen in heide- en veenstreken.

Behaarde B. €}. pilosa L. Bloemen in eindelingsche trossen. Bladen hoogstens aan den rand zacht behaard. Kelk, bloemkroon en peulen kaal. Stengel opstijgend of rechtopstaand. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,öü. 1). Juni—Augs. Vrij algemeen in bosschen en heidevelden.

V erf B. Cr. tinctória L.

3 Bladen grasgroen, aan den rand evenals de takken, bloemstelen, kelken en peulen ruw behaard. Schutbladen priemvormig, half

234

-ocr page 317-

Papilionaceën. 23S

zoo lang als de bloemsteel. Bloemkroon goudgeel. 0,20-0,60. 1). Mei, Juni. Zeer zeldzaam in bossehen.

Duitsche B G. germanica L. Bladen blauwgroen evenals de takken, bloemstelen, kelken en peulen kaal. Schutbladen eirond, langer dan de bloemsteel. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0^80. 1). Mei, Juni. Vrij algemeen in heide- en veenstreken.

H e u k e 1 B., K a 11 e d o o r n. f}, anglica L.

4, Cytisus L. Gouden Beg en.

Bloemen in trossen. Kelk klotvormig..............2

Bloemen in hoofdjes of schermen, of alleenstaand of 2 aan 2 in de Madoksels.

Kelk buisvormig......................4

Bladen langgesteeld. Trossen veelbloemig, hangend, okselstandig ... 3

Bladen zeer kort gesteeld, de bovenste zittend. Trossen 4—8-hloemig. Blaadjes kaal, het middelste rondachtig-eirond, de zijdelingsehe bijna ruitvormig. Takken, bloemstelen en peulen kaal. Bloemkroon goudgeel. 0,30-1,00. 1). Mei,

Juni. Sierstruik uit Middel-Europa........quot;f C. sessilifólius L.

Blaadjes van onderen even als de as der tros en de bloemstelen aangedrukt behaard, elliptisch. Peulen zijdeachtig behaard. Bloemkroon goudgeel. 3,00-5,00. 1). Mei, Juni. Sierstruik. Vergiftig\'.....f C. Laburnum L.

Blaadjes kaal, alleen aan den rand gewimperd. As der tros en bladstelen afstaand kort behaard. Peulen kaal, aan den bovensten naad gevleugeld. Overigens als de vorige. Bloemkroon hooggeel. 3,00-4,00. 1). Mei, Juni. Sierstruik uit de Alpen.............iquot; C. alpinus Mill.

Bloemkroon wit of geel...................5

Bloemkroon purper tot roserood, zeldzamer wit. Kelk soms aan den rand behaard. Kelkbuis hoogstens dubbel zoo lang als de kelktanden. Bloemen zijstandig, meest in paren. Peul kaal. Blaadjes breed elliptisch, even als de takken kaal of iets behaard. 0,30-0,50. 1). Mei, Juni. Sierstruik uit Oostenrijk

en Noord-Italië.............t C. pürpüreus Scop.

Bloemen in eindelingsche, hoofdjesachtige schermen, soms ook tegelijk zijdelingsehe. Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond, aan weerszijden los behaard. Takken afstaand even als de bladstelen ruw behaard. Bloemkroon vuilgeel, van binnen later roodgeel. 0,50-1,00. quot;K Mei, Juni en Augs. Sierstruik.

t C. capitatus Jacq.

Bloemen zijstandig, meest 4 6 in trossen bijeen.\' Blaadjes, takjes en kelken aangedrukt behaard. Stam rechtopstaand, met meest teruggebogen, lange takken. Bloemkroon lichtgeel. 1,00-1,50. 1). Mei, Juni. Sierstruik uit Hongarije.

t C. elongatus W. et K.

5. Lupmus L. Lupine.

Onderlip van den kelk 3-tandig. Bovenlip 2-deelig. Bloemen bijna zittend, in trosvormig gerangschikte kransen. Blaadjes langwerpig. Bloemkroon hooggeel. 0,30-0,60. ©. Juni—Septr. Gekweekt. Uit Zuid-Europa.

Gele L. •{• L. lutéus L.

Onderlip van den kelk ongedeeld. Bloemen in trossen........2

Blaadjes omgekeerd-eirond-langwerpig. Bloemen gesteeld. Bovenlip van den

-ocr page 318-

Papilionaceën.

kelk ongedeeld. Bloemkroon wit. 0,30-0,60. ©. Juni —Septr. Zeldzamer gekweekt. Uit Zuid-Europa.........W i 11 e L. f L. albus L.

Blaadjes lijnvormig. Bloemen kort gesteeld. Bovenlip van den kelk 2-spletig. Bloemkroon hemelsblauw. 0,30-0,60. ®. Juni—Septr. Soms gekweekt. Uit Zuid-Europa..........B 1 au w e L. f L. angustifólius L

6. Ononis L. Stalkrui d.

1 Peul even lang als of langer dan de kelk. Stengel opstijgend of rechtopstaand, 1- of 2-rijig behaard, met talrijke, vaak vertakte doorntakken. Blaadjes tamelijk kaal. Bloemen meest alleenstaand in de bladoksels. Vlag stomp. Vleugels \'/2 maa\' zoo lang als de vlag. Bloemkroon rose, zelden wit. Reuk onaangenaam. 0,30-0,60. ti. Juni—Septr. Algemeen aan wegen en dijken en in de duinen . . . GedoorndS. O. spiiiósa L. Peul korter dan de kelk. Blaadjes klierachtig behaard. Stengel liggend of opstijgend, met weinige of zonder doornen. Bloemen meest alleenstaand, soms 2 aan \'2 in de bladoksels. Vlag toegespitst. Vleugels 2/3 maal zoo lang als de vlag. Bloemkroon rose, zelden wit, 0,30-0,60. 2j.. ,luni—Septr. Vrij zeldzaam op zandgrond.

Kruipend S. O. repens L.

7. Anthyllis L.

i Stengels opstijgend. Bladen meest oneven gevind, de onderste enkelvoudig, langwerpig, langgesteeld. Bloemen in bolvormige hoofdjes met vingervormig gedeelde schutbladen. Kelk buikig, witviltig. Bloemkroon lichtgeel. 0,15-0,30. 2|-. Mei—Augs. Algemeen op droge, zandige gronden en in de zeeduinen.

Gemeen wondkruid. A. Vulueraria L.

8. Medicago L. R u p s k 1 a v c r.

1 Bloemen tamelijk groot in veelbloemige trossen. Windingen der peul in het midden een ledige ruimte latend. Steunbladen priem-

vormig..... ..............2

Bloemen klein. Windingen der peul in het midden gesloten. Bloemkroon goudgeel...............3

2 Stengel rechtopstaand, tamelijk kaal. Bloemtrossen langwerpig. Peul met 2—3 windingen. Bloemkroon violet of blauwachtig. 0,30-1,20. quot;21. Juni—Septr. Gekweekt en verwilderd. Uit Zuid-Europa . . L u z e r n e. i M. sativa L.

Stengel liggend of opstijgend, aangedrukt behaard. ïiossen kort, vaak bijna bolrond. Peul sikkelvormig of met een winding. Bloemkroon lichtgeel. 0,30-0,60. 2)-. Juni—Septr. Vrjj algemeen op drogen zand- en grasgrond.

Zeisvormige R. M. falcata L.

33«

-ocr page 319-

Papilionace ën.

Tusschen deze en de vorige soort .^taat een bastaard met eerst geelachtige, daarna groene, eindelijk blauwe bloemkroon die als M. média Pers. bekend is en in ons land alleen aan dijken in Zuid-Beveland gevonden is.

3 Bloemen in veelbloemige, tijdens den bloeitijd bijna bolvormige trossen. Steunbladen langwerpig-eirond, gaafrandig of getand. Peul niervormig, iets gezwollen, zonder stekels. 0,-15-0,60. ©, ook 2)-. Mei—Octr. Zeer algemeen op gras- en bouwland.

H o p k 1 a v e r. M. lupuliua L. Bloemen in 1—7-bloemige trossen. Peul spiraalvormig, met stekels................, i\'

4 Rugzijde der peulen 4-nervig, waarvan 2 op het midden dicht bijeen staan aan weerskanten der smalle groeve. Steunblaadjes zeer groot, meer dan \'2—3-maal zoo breed als de stengel. Bloemen vruchtstelen met lange, witte haren. Bloemen geel. Trossen \'2—5-bloemig, kort gesteeld. 0,30-0,50. ©. Mei—Juli. Niet algemeen, aan wegen, dijken en ruigten. Gevl e k te R. M. niaciiliUa W. Middelnerf zonder groeve. Rugzaden der peulen 3-nervig . . 5

5 Behaard. Steunbladen eirond, aan den voet kort getand, de bovenste bijna gaafrandig. Trossen 1-5-bloernig, de steel korter of langer dan het blad. Peul met 5 windingen. 0,07-0,30. ®. Mei— Juli. Vrij zeldzaam op zandigen grasgrond.

Kleine R. M. miuima L.

Ka:ü. Steunbladen vinspletig getand. Tros 4—T-blocmig, omstreeta even lang als het blad. Peul met 2—3 windingen. 0,15-0,80. ®. Mei—Angs. Slechts bij Amsterdam en Leiden gevonden . Cretan de 1!. M. denticultata Willd.

9. Trigonélla L.

■1 Bloemen lichtrood. Bladen omgekeerd-eirond-wigyormig, afgeknot of ingesneden, gezaagd. Stengel liggend. ®. In de duinen.

T. oruithopodioides D. C-10. Melilótus L. Honigklaver.

1 Bloemkroon goudgeel................2

Bloemkroon wit. Vleugels even lang als de kiel, korter dan de vlag. Peul stomp, stekelpuntig, kaal, meest eenzadig. Stengel rechtopstaand. 0,30-1,00. ®®. Juni—Septr. Vrij algemeen langs wegen en dijken. Welriekend . . Witte H. JL albus Desr-

2 Stengel rechtopstaand. Vleugels en kiel even lang als de vlag. Peul toegespitst, aangedrukt behaard, meest 2-zadig. Welriekend. 0,60-1,20. ®®. Juli—Septr. Vrij algemeen langs rivieroevers en op vochtige weilanden. (M. officinalis Wild., M. macrorrhizus Pers.)

Gemeene H. M. altissimus- Thuill.

-ocr page 320-

Papilionaceën.

Stengel opstijgend of liggend. Vleugels langer dan de kiel, even lang als de vlag. Peul stomp, stekelpuntig, kaal, meest eenzadig. 0,30-1,00. ®©. Juni—Septr. Op bouwland, langs wegen. (M. Petit-pierreanus Wild.).....Akker H. M. offtcindlis Desr.

11. Trifólium L. K 1 a v e r.

1 De afzonderlijke bloemen zittend. Bloemkroon rood, rose, wit of

geelachtig-wit..................\'2

De afzonderlijke bloemen korter of langer gestoeld. Bloemkroon wit of roodachtig of geel en later meest bruinachtig .... 7

2 De keel van den kelk van binnen met een verheven , vaak behaarde lijn of een haarkrans............3

De keel van den kelk zonder verheven lijn of haarkrans, 2-lip-pig, tijdens den vruohttijd blaasachtig opgezwollen, behaard. Hoofdjes bolrond, langgesteeld, aan den voet met een veeldeelig omwindsel. Stengel kruipend. Bloemkroon rose. 0,07-0,20. ij-. Juni—Septr. Algemeen in weilanden en dijken, vooral op klei.

Aardbezie K. T. fragifernm L.

3 Kelkbuis van buiten behaard............4

Kelkbuis van buiten kaal. Stengel opstijgend. Steunbladen lan-oetvormig, spits, gewimperd. Hoofdjes alleenstaand, bolrond, meest zonder schutbladen. Kelk 10-nervig. Bloemkroon purper. 0,15-0,45. If.. Juni-Augs. In bosschen, op bouw-en weilanden niet zeldzaam.

Middelste K. T. médium L.

4 Hoofdjes bolrond, meest door bladen omhuld. Bloemkroon rood. Meest 2 hoofdjes bijeen. Kelk 10-nervig, fijubehaard. Steunbladen eirond, plotseling in een naald versmald. Blaadjes eirond of elliptisch. 0,15-0,30. 2|.. Mei—Septr. Gekweekt en algemeen in\'t gras.

R o o d e K. T. praténge L. Hoofdjes ei- tot rolrond. Planten dicht behaard......5

5 Hoofdjes aan den voet zonder omwindsel. Kelkbuis tijdens den

vruchttijd niet buikig opgeblazen...........6

Hoofdjes door bladen omhuld. Steunbladen priemvormig met ei-ronden voet. Blaadjes omgekeerd-eirond. Kelktanden lancet-priem-voruiig, omstreeks even lang als de rosekleurige bloemkroon. Kelk-buis tijdens den vruohttijd buikig. 0,07-0,30. ®®. Mei—Juli. Niet zeldzaam op drogen, grazigen zandgrond.

Gestreepte K. T- striatum L.

6 Steunbladen eirond. Blaadjes omgekeerd-eirond. Kelktanden lancet-priem-vorraig, korter dan de bloemkroon. Bloemkroon bloedrood, zeldzaam lichtrose.

23S

-ocr page 321-

Papilionaceën.

0,15-0,30. ©. Juni—Augb. Sums gekweekt en verwilderd. Uit Zuid-Europa.

Incarnaa t K. f T. incarnatum L.

Steunbladen priemvoimig. Blaadjes Ijjn-langwerpig. Kelktanden

borstelvormig, langer dan de bloemkroon. Bloemkroon wit, later

roodachtig. 0,15-0 30. ©. Juni—Octr. Algemeen op open en

bebouwden zandgrond. . . . H a z e p oo t j e. T. arvónse L.

7 Bloemlioofdjes met 2 -5 witte, vruchtbare randbloemen en vele onvruchtbare centrale bloemen, die als vorken zich om de rijpe vruchtjes heenslaan. Vrucht-hoofdjes in den grond dringend. Stengels liggend. Alleen op Walcheren gevonden.......OnderaardscheK. T. subterraneum L.

Bloemlioofdjes met vele vruchtbare bloemen, niet in den grond dringend....................8

8 De twee bovenste kelktanden langer. Bloemkroon wit of roodachtig .....................9

Be twee bovenste kelktanden korter. Bloemkroon geel, latei-bruin .....................11

9 Hoofdjes alle eindelings. Vruchtkelk door 2 horizontale kraakbeenige platen bijna gesloten. Blaadjes omgekeerd-ei rond of langwerpig. Plant kaal of weinig behaard. Bloemen wit of roserood, kort gesteeld. 0. Alleen bij Katwijk gevonden ...............Zee K. T. maritimum L.

Hoofdjes alle okselstandig. Plant kaal. Binnenste bloemstelen

minstens zoo lang als de kelkbuis...........10

10 Stengel kruipend. Steunbladen plotseling in een naald verlengd, droogvliezig. Binnenste bloemstelen even lang als de kelkbuis. Bloemkroon wit, zelden rose. 0.07-0,20. Mei—Septr. Algemeen tussohen het gras, ook gekweekt . . Witte K. T. repens L.

•Stengel opstijgend. Steunbladen eirond, langzaam in een naald overgaand. Blaadjes omgekeerd-eirond. Binnenste bloemstelen 2—3 maal zoo lang als de kelkbuis. Bloemkroon eerst wit, later roodachtig. 0,30-0,60. 21.. Juni—Augs. Eenige malen gevonden.......Bastaard K. T. hybridum L.

11 Hoofdjes 20-40-bloemig, dicht. Vlag van voren iepelvormig verwijd. Vleugels ver uitstaand.............12

Boofdjes 2-7-bloemig, los, klein. Vlag glad. Vleugels rechtuit-gestrekt Steunbladen eirond, Middelste blaadje meest langer gesteeld Stengel liggend of opstijgend. Bloemkroon bleekgeel. 0,05-0,30. ®. Juni—Septr. Vrij zeldzaam.

Kleine K. T. minus Kelhan-

12 Blaadjes alle even kort gesteeld. Steunbladen van den voet af smal. Stijl omstreeks zoo lang als de peul. Stengel rechtopstaand of opstijgend. Bloemkroon goudgeel. 0,15-0,30. ©© en ©. Juni—Augs. Een paar malen op steen-achtigen grasgrond gevonden. (T. aureum Poll.) Steen K. T. agrarium L.

Middelste blaadje langer gesteeld. Steunbladen aan den voet verbreed. Stijl veel korter dan de peul. Bloemkroon lichtgeel. 0,07-0,30. ©0 en ©. Juni—Septr. Algemeen in weiden, akkers.

Liggende K. T. procümbens L-

239

-ocr page 322-

Papilionaoeën.

12. Lotus li. Rolklaver.

1 Stengel met merg gevuld of nauw buisvormig, liggend ot opstijgend. Hoofdjes meest 5-bloemig. Kelktanden voor het bloeien samenneigeud. Bloemkroon geel, vaak rood aangeloopen. 0,10-0,30. ij-. Mei—Septr. Algemeen op grazigen zandgrond. j

G e m e e n e R. L. corniculatus L. Blaadjes langwerpig tot lijnvormig, meest vleezig, blauwgroen. Vleugels langwerpig. Up grasvelden naar den zeekant, zeldzaam. De variëteit . . . . a. teumfólius L. Stengel wijdbuisvormig, rechtopstaand of opstijgend. Hoofdjes \'10-meerbloemig. Kelktanden voor het bloeien boogvormig afstaand. 2 Bloemkroon geel. 0,20-0,50. 2|.. Juni, Juli. Algemeen in bossohen» aan slootkanten, op moerassigen zandgrond.

M o e r a s R. L iiliginósns Sehk.

13. Tretragonólobus Riv.

1, Stengel liggend of opstijgend. Blaadjes wigvormig-oragekeerd-eirond. Bloemen alleenstaand of bij paren in de bladoksels. Bloemstelen 2—3-maal zoo lang als liet blad. Bloemkroon lichtgeel, vleugels donkerder. 0,08-0,:}0. 71. Mei—

Juli. Alleen bij Den Haag gevonden.......T. siliquósus Rth.

Als sierplant wordt soms T. purpüreus R t li. aarigetroft\'en. Bloemkroon donker scharlakenrood. Bloemen alleenstaand of bij paren. Vleugels der peulen gegolfd. 0,15-0,30. ©. Juni—Augs. Uit Zuid-Europa.

14. Glycirrhiza L.

1 Stengel rechtopstaand, kantig. Bladen oneven gevind. Blaadjes 9—15, elliptisch of langwerpig. Steunbladen ontbrekend. Bloemtrossen korter dan de bladen. Bloemkroon paars. 0,80-1,00. quot;Zj.. Juni, Juli. Gekweekt en verwilderd.

Zoethout, f G. glabra L.

15. Galéga L.

1 Stengel rechtopstaand. Blaadjes 9—17, langwerpig-lancetvormig. Steunbladen half pijlvormig, met lange stekelpunt. Bloemtrossen ijl, langer dan het blad. Bloemkroon lila of wit. 0,60-1,20. quot;Zj.. Juni—Augs. Alleen bii Zwolle en Zeist gevonden.................G. officinalis L.

16. Amórpha L.

1 Min of meer behaard tot bijna kaal. Takken rechtopstaand. Blaadjes 9—13, elliptisch of langwerpig, met doorschijnende puntjes. Bloemen in vaak pluim-vormig opeengehoopte dichte trossen, tamelijk klein. Vlag purperviolet. 1,00-3,00. 1). Juni, Juli. Sierstruik uit Noord-Amerika . . . . f A. fruticósa L.

17. Colütea L.

1 Blaadjes meest 11, omgekeerd-eirond tot elliptisch, matgroen, duidelijk geaderd. Tros 3—6-bloemig, okselstandig. Knobbels aan de vlag zeer duidelijk. Peul aan den top gesloten. Bloemkroon hooggeel, vlag met een bruine vlek. 2,50-4,00 1). Juni—Augs. Alleen in Limburg in het wild, ook als sierstruik.

C. arboréscens L.

■J to

-ocr page 323-

Papilionaceën.

Blaadjes 7 of 9, blauwgroen, zwak of niet geaderd. Tros meest 3-bloeinig. Vlag met 2 korte knobbels. Peul aan den top open. Bloemkroon rood of bruingeel, vlag met 2 gele vlekken. Overigens als de vorige soort. 1,20-1,80. Ij. Juni—Augs. Sierstruik uit Zuidoost-Europa. (C. cruénta Ait.)

f C. orientalis Mill.

i8. Robinia L.

Steunbladen tot sterke stekels vervormd. Takken en peulen kaal. Blaadjes 9—17, eirond tot langwerpig-eirond. Bloemtrossen hangend, los, kort gesteeld. Bloemen wit, zeer welriekend. 15,00-25,00. Mei, Juni. Sierboom uit Noord-Amerika............A c a c 1 a. -{- R. Pseudacacia L.

Takken samengedrongen, zonder stekels. Bloeit nooit. 3,00-4,50. Soms

als sier(?)plant.........la. umbracuh\'fera D. C-

Steunbladen niet stekelig, afvallend..............2

Takken en peulen kleverig. Blaadjes 15—21, elliptisch of eirond. Bloemtrossen half rechtopstaand, dicht, langwerpig. Bloemen roodachtig-wit, reukeloos. 8,00-12,00. Juni, Juli. Sierboom uit Noord-Amerika, f R. viscósa Vent.

Takken dicht met bruine borstels bezet. Peulen afstaand behaard. Blaadjes 11—13, rondachtig-eirond. Bloemtrossen hangend, bijna rolrond, los. Bloemen roserood, groot. 1,50-3,00. Juni, Juli. Sierstruik uit Noord-Amerika.

i R. hfspida L.

19. Halimodéndron Fisch.

Takken uitgespreid. Blaadjes (1—)2-parig, langwerpig-spatelvormig, grijs door aanliggende haren. Steunbladen priemvormig, meest stekend. Bloemen in 2—5-bloemige trossen. Bloemkroon violet. 1,00-1,50. tgt;. Juni, Juli. Sierstruik uit Siberië en Tartarije..........f H. argénteum Lmk.

20. Caragana Lmk.

Blaadjes 4—6-parig, elliptisch, naar den voet meest iets versmald, vliezig, kaal of \\an onderen behaard, stekelpuntig. Steunbladen vaak hard, iets stekend. Bloemen in schermen. Bloemkroon goudgeel. 2,50-4,00. Ij. Mei. Sierstruik uit Siberië............f C. arboréscens Lmk.

Blaadjes 2-parig, netvormig geaderd. Bloemen alleenstaand . : . 2

Steunbladen meest stekelig. Blaadjes omgekeerd-eirond, de bovenste breed langwerpig, uit elkaar staand, kaal. Bloemkroon lichtgeel, later roodachtig. 0,60-1,20. gt;. Juni. Sierstruik uit Nocrd-China . . f C. chamlagu Lmk.

Steunbladen lancetvormig, vliezig of stekelig. Blaadjes langwerpig-spatelvormig, tot de kortstekelige punt van den bladsteel genaderd. Bloemkroon hooggeel, 1,20-2,00. 1j. Mei, Juni. Sierstruik uit Zuid-Rusland.

f C. frutéscens D. C.

P 21, Astragalus L.

Stengel liggend, bijna kaal. Blaadjes 11—13, elliptisch of eirond. Onderste steunbladen samengegroeid. Peulen lijnvormig, iets gebogen, kaal. Bloemkroon groenachtig geel. 0,60-1,20. quot;ZJ.. Juni—Augs. In heggen en tusschen kreupelhout in de omstreken van Nijmegen. Hokjespeul. A. glycyphyllos L.

22. Coromlla L. Kroonkru\'id.

Kruid. Nagel der kroonbladen even lang als de kelk. Schermen langer dan het blad, 10-\'20-bloemig. Peulen vierkant. Bloemkroon wit, vlag rose, kiel met donkerpurperkleurigen snavel. Stengel

1G

2 it

-ocr page 324-

Zt\'i Papilionaceën.

liggend of opstijgend. Blaadjesquot; 11-21. Bloemstelen 3-maal zoo lang als de kelkbuis. 0,30-0,80. 2j-. Juni—Septr. Niet zeldzaam op droge, grazige plaatsen.....B o n t K. C. Viiria L.

Rechtopstaande, vertakte heester. Blaadjes 5—9. Schermen (2—)3-hloeraig, korter dan of nauwelijks zoo lang als het blad. Bloemstelen korter dan de kelkbuis. Nagel der kroonbladen 3-maal zoo lang als de kelk. Peulen rolrond, verlengd. Bloemkroon geel. 0,80-1,50, Ij. Mei—Juli. Sierplant uit de Alpen.

f C. Emerus L.

23. Ornithopus L.

1 Stengel liggend. Blaadjes 15-25, elliptisch tot langwerpig. Schermen even lang als of langer dan het blad. Kelkbuis 3-maal zoo lang als de eironde kelktanden. Peulen meest iets gebogen. Bloemkroon klein, witachtig. Kiel geelachtig. Vlag rood fgestreept. 0,05-0,30. ® en 2J-. Mei—Juli. Algemeen op drogen zandgrond.

Allerkleinste vogelpoot. O. perimsillus L.

Stengel meest opstijgend. Schermen duhbel zoo lang als het blad. Kelkbuis weinig langer dan de priemvormige kelktanden. Peulen meest recht. Bloemkroon rose, grooter dan bij de vorige soort. 0,30-0,60. ©. Juni—Augs. Soms gekweekt en verwilderd......Seradelle. fO. sativus Brot.

24. Onobrychis Trn.

1 Stengel opstijgend. Blaadjes 13—25, langwerpig-omgekeerd-eirond tot lijnvormig. Bloemtrossen dubbel zoo lang als het blad. Kelktanden dubbel zoo lang als de kelkbuis. Vleugels korter dan de kelktanden. Bloemkroon rose. 0,30-0,60. TX\' Mei—Juli. Soms gekweekt en verwilderd. (O. sativa Lmk.)

Esparcette, Hanekammetjes. O. viciaefólia Scop,

25. Vicia L. Wikke.

1 Bloemen in langgesteelde, soms arm- of eenbloemige trossen

(Ervum Trn)...................2

Bloemen in zeer kort gesteelde trossen of alleenstaand of in paren op korte stelen in de bladoksels.........5

2 Trossen 1-G-bloemig. Bloemen klein, bleek of witachtig. . . 3 Trossen veelbloemig. Bloemen tamelijk groot. Blaadjes G-12-parig, lijn- of lancetvormig. Steunbladen halfspiesvormig, gaafrandig. Tros langer dan het blad..............4

3 Blaadjes 4-8-parig, meest 6-parig. Tros 3-0-bloemig. Kelktanden even lang als de kelkbuis. Peul 2-zadig, behaard. Bloemkroon blauwachtig-wit. 0,30-1,00. ®. Juni—Auga. Op bouwland, aan ruigten, tussohen kreupelhout algemeen. (E. hirsutum L.)

R u i g e W. V. hirsüta Koch. Blaadjes 3-4-parig, stomp of wat spits. Tros 1-3-bloemig. Kelk-

-ocr page 325-

Papilionaoeën.

tanden korter dan de kelkbuis. Peul meeat 4-zadig, kaal. Bloemkroon bleekviolet. 0,30-0,60. ®. Juni, Juli. Algemeen, op dezelfde plaatsen als de vorige. (E. tetraspermum L.)

Vierzadige W. V. tetraspérma Much.

Blaadjes 2—4-parig, vrij spits. Tros 1—3-bloemig. Bloemen grooter dan bij de vorige soort. Peul meest 6-zadig, kaal. Bloemkroon bleekviolet met donkere aderen. 0,15-0,30. 0. Juni, Juli. Een paar maal gevonden. (E. graeile D. C.)

Sierlijke W. V. gracilis Loisl.

4 Plaat der vlag omstreeks zoo lang als de nagel. Blaadjes meest 10-parig. Steel der peul korter dan de kelkbuis. Stengel zaclit-harig. Bloemkroon blauwviolet. 0,30-1,20. 24.. Juni—Augs. Algemeen in heggen, tusschen kreupelhout, op bouwland, aan waterkanten ...........V o g e I W. V. Cracca L.

Plaat der vlag half zoo lang als de nagel. Steel der peul langer dan de kelkbuis. Blaadjes meest 8-parig. Plant dicht behaard. Bloemkroon blauwviolet. 0,30-1,20. ®® en ®. Juni—A.ugs. Niet algemeen......ZachtharigeW. V. rillósa Rth.

5 Bladen 4-8-parig, meest in een gedeelde rank eindigend . . 6 Bladen 2-3-parig, zonder rank............9

6 Bloemen in 3-5-bloemige trossen. Kelktanden ongelijk. Rijpe peul kaal. Blaadjes eirond tot langwerpig, gewimperd. Bloemkroon vuil lila. zeldzamer bijna wit. 0,00-0,80. 2J.. Mei—Augs. Algemeen in heggen, langs wegen, aan slootkanten.

Hegge W. y. sépium L. Bloemen alleenstaand of bjj paren in de bladoksels .... 7

7 Bloemkroon blauwachtig of purper. Kelktanden tamelijk geljjk. 8

Bloemkroon lichtgeel. Kelktanden ongelijk, do bovenste korter. Peulen ruw bebaard, de haren op sterke knobbeltjes zittend. Blaadjes lijnvormig of langwerpig, stomp. 0,30-0,60. 0. Juni, Juli. Alleen bij Gronsveld gevonden.

Gele W. V. lütea L.

8 Vlag blauwachtig, vleugels purper. Peul rechtopstaand, kort behaard, geelachtig bruin of bruin. Blaadjes omgekeerd-eirond-langwerpig, stekelpuntig. 0,30-0,80. ®. Mei—Juli. In het wild op bouwland, aan wegen en dijken, ook gekweekt.

Voeder W. y. satira L-Vlag en vleugels purper. Peul afstaand, als zij rijp is, kaal en zwart. Onderste blaadjes omgekeerd-eirond, de bovenste lijn-lancetvormig tot Ijjnvorraig, afgeknot of stomp, soms ook spits. 0,15-0,60. ®® en ®. Mei—Juli. Algemeen op zandgrond.

Smalbladige W. y. angustifólia All.

9 Stengel liggend of opstijgend. Onderste blaadjes omgekeerd-

21,ï

-ocr page 326-

P api li o n a^c e ë n.

hartvoi mig, de bovenste largwerpig-wigvormig. Bloemen klein, alleenstaand, okselstsndig. Peul lijnvormig, kaal. Bloemkroon lichtviolet. 0,07-0,20. ©. April—Juni. Algemeen op open zandgrond en in de duinen.

Latherusvormige W. V. lathyroïdes L.

Stengel rechtopstaand, kantig. Blaadjes groot, elliptisch, eirond of langwerpig. Bloemen in 2—4-bloeinige trossen. Peul langwerpig, kort hehaard. Bloemkroon wit, de vleugels met zwarte vlek. 0,50-1.00. 0. Mei, Juli. Gekweekt. Uit Azië. (Faba vulgaris Mnch.) . . Tuinboon. fV. Faba L.

26. Lens Trn.

1 Stengel rechtopstaand, vertakt, evenals de bladen behaard. Bladen met onverdeelde of verdeelde rank. Blaadjes meest 6-parig, langwerpig. Steunbladen lancetvormig, meest gaafrandig. Tros 1—3-bloemig. Peul kaal. Bloemkroon blauwachtig-wit. 0,15-0,30. 0. Juni, Juli. Gekweekt, zelden wild. Uit Zuid-Europa. (Ervum Lens L.)......L i n z e. f L. esculénta Mnch.

27. Pisum Trn. Erwt.

1 Blaadjes gaafrandig met gegolfden rand. Bloemtrossen meest 2-bloemig, Zaden rond, eenkleurig. Bloemkroon meest wit, zelden de vlag roserood. 0,30-1,00. 0. Mei -Juli. Gekweekt en verwilderd. Vaderland onbekend.

Zaai E, f P. sativum L. Blaadjes fijn gekarteld. Tros vaak 1-bloemig. Zaden ingedrukt kantig, bruin en griisgroen gevlekt. Vlag blauwachtig, vleugels purper, kiel wit. 0,30-1,00. 0. Mei—Juli. Gekweekt en verwilderd. Vaderland onbeliend.

A k k e r E. -j- P. arvénse L.

28. Lathyrus L. Lather us.

1 Bladstelen zonder bladen..............2

Bladstelen blaadjes dragend.............3

2 Bladstelen rankvormig, alleen de onderste blaadjes dragend. Steunbladen zeer groot, eirond, met spiesvormigen voet. Tros eenbloemig. Bloemkroon geel. 0,15-0,30. 0. Juni, Juli. Alleen bij Maastricht gevonden.

Naakte L. L. Aphaca L. Bladstelen bladvormig, lijn-lancetvormig, zonder rank. Steunbladen zeer klein, priemvormig, aan den voet half spiesvormig. Tros 1- of 2-bloemig. Bloemkroon purper. 0,30-0,45. ©. Mei—Juli. Een paar malen gevonden.

L. Nissólia L.

3 Bladen met ranken. Stengel klimmend.........4

Bladen zonder ranken. Stengel rechtopstaand, (ürobus L.) . 10

4 Stengel ongevleugeld, kantig. Tros veelbloemig. Blaadjes quot;l-parig 5 Stengel duidelijk gevleugeld.............6

5 Bloemen donkerroserood, welriekend. Blaadjes langwerpig, stomp. Steunbladen lijnvormig. Stengel kaal. Wortelstok draadvormig, in de knoopen met knollen zoo groot als hazelnoten. Gekweekt en op kleiachtige bouwlanden soms zeer veel in het wild.

Aardaker. L. tnberósus 1.

-ocr page 327-

Papilionaceën.

Bloemen geel, reukeloos. Blaadjes langwerpig-lanoetvormig, spits. Steunbladen breed-lanoetvormig. Stengel zaohtharig. Wortelstok zonder knollen. 0,30-0,80. 24.. Juni—Augs. Algemeen aan wegen en dijken, op bouw- en weiland. . V e 1 d L. L, praténsis L.

6 Trossen 1-3-bloemig. Blaadjes 1-parig.........7

Trossen meerbloemig...............8

7 Blaadjes lijn-lancetvormig. Plant kaal. Tros l-(zelden 2-)bloemig. Peul aan den bovenrand naar buiten gekromd, 2-vleiigelig. Zaden kantig, glad. Bloemkroon wit, zelden rood- of blauwachtig. 0,15-0,45. 0. Mei, Juni. Alleen bij

Lobit gevonden.............Z a a i L. L. sativus L.

Blaadjes elliptisch of eirond. Tros 2—3-bloemig. Peul samengedrukt. Zaden bijna bolrond, glad. Bloemkroon groot. Vlag violet of rose. Vleugels en kiel blauwachtig of wit. 0,80-1,50. ©. Juni—Augs. Sierplant uit Sicilië.

f L. odoratus L.

8 Blaadjes 1-parig.................9

Blaadjes 2-3-parig. Tros 4-5-bloemig. Bloemkroon vuilblauw. 0,30-1,00. 2J.. Juni—Augs. Algemeen in moerassen en venen.

Moeras L. L. palustris L.

9 Blaadjes lancetvormig. Vleugels der bladstelen smaller dan die van den stengel. Tros iets langer dan het blad. Vlag rose, van buiten groenachtig, vleugels purper, kiel groenachtig. 0,80-1,50. 2\\-. Juli, Augs. Zeldzaam, in de duinen, tusschen kreupelhout en

in heggen.........B o s c h L. L. silvéstris L.

Blaadjes elliptisch tot lancetvormig. Vleugels der bladstelen even breed als die van den stengel. Tros veel langer dan het blad. Bloemkroon rose. 0,80-1,50. Ij-, Juli, Augs. Zeer zeldzaam.

Breedbladige L. L. latifólius L.

10 Stengel ongevleugeld of alleen van boven zeer smal gevleugeld. 11 Stengel duidelijk gevleugeld. Blaadjes 2-3-parig, langwerpig-lan-cetvormig tot lijnvormig, van onderen blauwgroen, dof. Wortelstok in do knoopen knollig. Bloemkroon lichtpurper, later blauw. 0,15-0,30. Ij.. April—Juni, soms tot Augs. In Limburg en om Nijmegen. (O. tuberósus L.) Knollige O. L. montilnus Beruli.

41 Blaadjes 2-4-parig, eirond, lang toegespitst, van onderen grasgroen, glanzig. Bloemkroon purper, later blauw, ten laatste blauwgroen. 0,30-0,45. 21-. April, Mei. Jn heuvelachtige streken en bosschen in Limburg (O. vernus L.)

Voorjaar? O. L. veruus Bernll. Blaadjes meest 6-parig, eirond-langwerpig, van onderen blauwgroen, dof. Bloemkroon purper. Geheele plant gedroogd, zwart wordend. 0,30-0,80. If. Juni, Juli. In Limburg en om Nijmegen. lt;0. niger L.)........Zwarte O. L. niger Bernh-

21.;

-ocr page 328-

Papilionaoeën.

29. Phaséolus L. Boon.

1 Stengel steeds -windend. Blaadjes eirond, spits of kort toegespitst. Tros veelbloemig, langer dan het tlad. Peulen hangend, iets sikkelvormig, ruw. Bloemkroon scharlakenrood, zeldzamer wit. 2,00-3,00. ©. Juni—Septr. Gekweekt. Uit Zuid-Amerika . . . . Pronkers. -fP. multiflórus Lmk. Stengel meest windend. Blaadjes eirond, lang toegespitst. Tros armbloemigr korter dan het blad. Peul tamelijk recht, glad. Bloemkroon meest wit. 0,30-3,00. ©. Juni—Septr. Gekweekt. Uit Oost-Indië . . . t P. vulgaris L. Stengel laag, 0,30-0,60, niet of weinig windend, de variëteit

a. nanus L.

Hiertoe behooren snijboonen, slaboonenr bruine, witte boonen enz.

Zilt;i

-ocr page 329-

GROEP 3.

GAMOPETALEN.

BLOEMEN MET VERGROEIDBLADIGE BLOEMKROON. FAMILIE 96—122.

-ocr page 330-

1

XCVI. Fam. Primulaceen.

1 Vruchtbeginsel vrij, niet met den kelk vergroeid.....2

Vruchtbeginsel voor de helft met den kelk vergroeid. Kelk 5-spletig. Bloemkroon klokvormig met vijfdeeligen zoom. Meeldraden 10, waarvan 5 zonder helmknopjes. Doosvrucht 5-tandig. 1

S a m o 1 u s SS\'1.

2 Bladen ongedeeld. Landplanton...........3

Bladen kamvormig-vindeelig. Kelk 5-deelig. Bloemkroon met korte rolronde buis en een vlakken, vijfdeeligen zoom. Waterplant...............Hottónia 350.

3 Bladen aan den stengel verdeeld...........4

Bladen in een wortelroset. Bloemkroon met een rolronde, naar boven verwijde buis en vijfiobbigen zoom. Bloemen geel of rood.

Primula 350.

4 Bloemkroon ontbrekend. Kelk gekleurd, klokvormig, 5-spletig.

Doosvrucht bolrond, 5-kleppig......-.Glaux 248.

Bloemen met kelk en bloemkroon...........5

5 Kelk 4-deelig. Bloemkroon kroesvormig, 4-spletig. Meeldraden 4. Doosvrucht met een dekseltje openspringend. Bladen verspreid.

Centünculus 34,9. Kelk en bloemkroon 7-deelig. Meeldraden 7(6-8). Bladen aan het midden van den stengel bijna kransstandig.

Trientdlis 3AO.

Kelk 5-deelig. Bloemkroon 5-deelig of 5-spletig, stervormig. Meeldraden 5. Bladen tegenoverstaand, zelden kransstandig . 6

6 Doosvrucht met een dekseltje openspringend. Bloemen in de bladoksels, rood of blauw........Anagallis 349.

Doosvrucht met 5 of 10 kleppen openspringend. Bloemen eind-of okselstandig, geel........Lysimachia 349.

1. Glaux Trn. v.

1 Stengel dicht bebladerd. Bladen klein, langwerpig-lancetvormig of eirond-langwerpig, iets vleezig, meest tegenoverstaand. Bloemen alleenstaand, zittend in de bladoksels, licht rose. 0,05-0,15. r quot;quot;\\ Veelvuldig op zilte klei.

Z e e m e 1 k k r u i u. marlilinii L.

-ocr page 331-

Primulaoeën.

2. Centünculus Bill. iv.

1 Stengel rechtopstaand. Bladen eirond, zeer kort gesteeld, spits. Bloemen alleenstaand, in de bladoksels, zeor kort gesteeld. Bloemkroon wil of roodachtig, alleen des middags open. 0,02-0,08. quot;s). Juni—Augs. Niet algemeen^ op vochtigen zandgrond.

Dwerg kruid. C. minimns L.

3. Anagallis L. B a s t e r d m u u r. v.

t Stengel van den voet af vertakt. Bladen zittend, eirond tot langwerpig. Bloemstelen omstreeks zoo lang als de bladen. Bloemkroon even lang als of iets langer dan de kelk, rood of (A. caerülea Schreb.) hemelsblauw. 0,06-0,\'25. ©. Juni—Octr. Algemeen op kleiachtige akkers en ander bouwland.

Guichelheil. A. arvénsis L. Plant teer, liggend. Bladen gesteeld, ei- of cirkelrond. Bloemkroon roserood met donkere aderen. 2}.. Juli, Augs. Vrij zeldzaam in duinvlakten en moerassige heiden.

Tengere B. A. teuélla L.

4. Lysimachia L. Wederik v.

1 Bloemen in bladokselstandige, langgesteelde, dichte trossen, klein, moest 6-taIlig. (Naumbi\'irgia Much.) Stengel rechtopstaand, van boven dichtbehaard, mot zwarte puntjes. Bladen meest tegenoverstaand, lancetvormig tot Ijjn-lancetvormig, spits, zittend met stengelomvattenden voet, met zwarte puntjes. Kelkglippen lijnvormig, spits. Bloemkroon met lijnvormige, stompe slippen, goudgeel. 0.30 0,60. Ij-. Mei —Juli. Algemeen aan waterkanten, in moerassen en veenplassen (N. thyrsiflóra lichb.)

Pluimd ragende W. L. thyrsiflóra L. Bloemen in eindelingsche, vaak pluimvormige trossen. Meeldraden bijna tot het midden vergroeid. Stengel rechtopstaand, rond-achtig-vierkant, dicht behaard. Bladen tegenoverstaand, zelden in kransen, langwerpig-eirond tot lancetvormig. Kelkslippen met donkeren rand. Bloemkroon goudgeel. 0,50-1,00. 24., Juni, Juli. Algemeen op vochtige, beschaduwde plaatsen, aan waterkanten.

üemeene W. L. vulgaris L. Bloemen alleenstaand of soms 2 aan 2, in de bladoksels. Meeldraden vrij of alleen aan den voet vergroeid. Stengel kruipend. 2

2 Bladen rond, stoir-p. Bloemstelen meest korter dan het blad. Ko!lquot;«tiquot;^on bnna hartvormig. Meeldraden aan den voet vergroeid.

249

-ocr page 332-

Primulaoeën.

Bloemkroon groot, goudgeel. 0,10-0,50. 2j-. Juni, Juli. Algemeen aan slootkanten, ook onder boomen.

Penningkruid. L. Mniiunularia L. Bladen eirond, spits. Bloemstelen meest veel langer dan het blad. Kelkslippen smal lancet- of lijnvormig. Meeldraden vrij. Bloemkroon klein, dooiergeel. 0,10-0,30. 2|.. Mei, Juni. Zeldzaam.

Bosch W. L. uemórnm L.

5. Trientalis Rupp. vu.

1 Stengel rechtopstaand. Bladen zittend, de onderste stomp, klein, de bovenste grooter, spits, in kransen. Bloemen langgeateeld, wit. 0,04-0,20. 2|.. Mei, Juni. Op een paar plaatsen gevonden.

T. enropaéa L.

6. Primula L. Sleutelbloem v.

1 Kelk veel korter tlan de kroonluiis. Bloemkroon met vlakken zoom. geel, purper of bont. Bladen vlak, klierachtig gewimperd, aan den rand meelachtig bestoven. 0,15-0,30, 7\\.. Maart—Juni. Sierplant uit de Alpen.

i P. auricula L.

Kelk bijna zoo lang als de kroonbuis.........2

2 Bloemen even als de bladen wortelstantlig. Kelk even lang als de kroonbuis. Bloemkroon zwavelgeel. 2|-. Maart, April. In bos-gchen, tusschen hakhout. Stengellooze S. P. acanlis Jacq. Bloemen in schermen aan den top van den algemeenen bloemsteel. Bladen rimpelig...............3

3 Kelk rolrond, van boven weinig verwijd, witachtig met groene ribben. Kelktanden lang toegespitst. Bloemkroon met vlakken zoom, lichtgeel met een dooiergelen ring van vlekken aan de keel, reukeloos. 0,10-0,30. 2]-. Maart—Mei. In vochtige bosschen, drassige weilanden en uiterwaarden, op sommige plaatsen zeer veel.

Hoogstengelige S. P. eldtior Jacq. Kelk klokvormig verwijd, wit. Kelktanden kort toegespitst. Bloemkroon met een verdiepten zoom, dooiergeel met 5 oranjegele vlekken aan de keel, welriekend. 0,10-0,25. 2J.. April, Mei. Vindplaatsen als de vorige . .GemeeneS. P. officinalis Jaccf.

7. Hottónia Boerh. v.

1 Bladen ondergedoken, in rosetten. Bloemen in een eindstandige, ijle tros. Steel der tros en der bloemstelen en kelken klierachtig behaard. Bloemkroon wit of bleekrose, keel geel. 0,15-0,45. 24.. Mei, Juni. Tamelijk veel in slooten

Waterviolier. H. palüstris L.

250

-ocr page 333-

Plumbagineen. Ericaceën.

8. Samolus Tr. v.

1 Plant geelgroen. Bladen omgekeerd-eiroml tot langwerpig, verspreid, iets vleezig, de onderste in een roset. Bloemen klein in een eindelingsche, ten laatste yerlengde tros. Bloemkroon wit, keel\' geel. 0,07-0,30. 2).. Juni—Septr. In venen en op moerassige hooilanden, vrij algemeen . . Waterpunge. S. Valerdndi L.

XCV\'II, Fam. Plumbagineen.

1 Bloemen in een door schutbladen omhuld hoofdje. Stengel niet

vertakt..............A r m é r i a

Bloemen in aren, zonder schutbladen. Stengel niet vertakt.

Statice 2amp;±.

1. Arméria Willd. v.

•1 Bladen in een wortelroset, lijnvormig, spits of stomp, aan den voet gewimperd. Bloemsteel 4-maal zoo lang als de bladen, kaal. Buitenste omwindselbladen haarvormig gepunt, de binnenste zeer stomp. Bloemkroon lila of rose. 0,50-0,40. 2|.. Juni—Septr. Op zilte gronden tusschen het gras, aan zeedijken enz.

Engelsoh gras. A. vulgaris Willd.

Bladen kort behaard. Steel der bloehvijze kort behaard, 2—3-inaal zoa lang als de bladen. 0,07-0,10. Op weiden aan het zeestrand. Ook wel in tuinen aangeplant...........a. maritima Willd.

2. Statice L. v.

\\ Stengel met bijna tuilvormige takken. Bladen langwerpig-omge-keerd-eirond, stekelpuntig, kaal, l-nervig. Takjes ten laatste teruggebogen. Bloemkroon violet. 0,30-0,50. 24-. Augs, Septr. Op zilte klei vooial in Zeeland.......S. Limóninm L.

XCYIII. Fam. Ericaceën.

1 Kleine cf zeer kleine heesters...............2

Kruidachtige planten. Vruchtbeginsel bovenstandig. Doosvrucht 4—5-hokkig..................7

2 Vruchtbeginsel onderstandig. Kelk 5—8-tandig tot 4—5-spletig, zelden ongedeeld. Bloemkroon kroes- of klokvormig, 4—5-tandig of stervormig, 4—5-deelig, met teruggeslagen slippen. Meeldraden

meest 8. Vrucht een bes......Vaccinium 352.

Vruchtbeginsel bovenstandig............3

3 Helmknopjes met 2 spitse aanhangsels. Meeldraden 8 of 10 . 4 Helmknopjes zonder aanhangsels. Meeldraden 10 of 5. Bladen\'

»5«

-ocr page 334-

Erioaceën.

niet naaldachtig. Sierplanten............6

4 Bladen smal, min of meer naaldvormig. Bloemkroon vergroeid-

bladig. Meeldraden 8...............5

Bladen vlak, lederachtig. Meeldraden 10. Kelk 5-spletig. Bloemkroon klokvormig tot bolrond, 5-spletig. Doosvrucht 5-kleppig.

Andromeda 3S3.

5 Kelk gekleurd, i-spletig, dubbel zoo lang als de klokvormige,

4-spletige bloemkroon.........Callüna 253.

Kelk groen, 4-bladig of 4-spletig, korter dan de 4-tandige of 4-spletige bloemkroon..........Erica 253.

6 Meeldraden 5 of 10. Helmknopjes aan den top met 2 poriën openspringend. Doosvrucht vijfhokkig. Bladen hard, afvallend.

Azalea 25^.

Meeldraden 10. Bladen lederachtig en blijvead. Verder als Azalea.

Rhododendron 25^1.

7 Plant met groene bladen. Bloemen 5-taIlig. Kelk ö-deelig. Bloemkroon 5-deelig tot o-bladig. Bloemkroonbladen zonder knopjes. ■Helmhokjes aan den voet met ecu porie openspringend.

Pir ola 2541.

Plant zonder groene bladen. Eindbloem 5-, zijbloemen 4-tallig. Kelk en bloemkroon 4—5-bladig. Bloemkroonbladen aan den voet met knobbels. Helmhokjes met een hoefijzervormige spleet

openspringend..........Monótropa 255.

De familie der Ericaceën wordt va;ik in 5 families gesplitst, n. 1. de Vaccin ie ën (gesl. Vaccinium), de Ericeën (gesl. Andromeda, Calluna, Erica), de Rhodoraceön (gesl. Azalea, Rhododendron), do Pirolaceön (gesl. Pirola), en de M o n o-t r o p c ë n (gesl. Monotropa).

1. Vaocmium L. Bosch bos. vin.

1 Bloemkroon kroes- of klokvormig, 4—5-tandig. Stengel rechtopstaand of opstijgend...............2

Bloemkroon stervormig, 4—5-deelig, met teruggeslagen slippen. Bladen altijd groen................4

2 Bladen vlak, des zomers groen. Bloemkroon kroesvormig . . 3 Bladen altijd groen, met otngerolden rand, van onderen lichtgroen, met donkere puntjes, omgekeerd-eirond of elliptisch, stomp. Bloemen in dichte knikkende trossen. Bloemkroon klokvormig, wit, meest iets rose. Bes rood. 0,05-0,20. I) Mei—Juli. Zeer veel in hooggelegen bosschen . . . Roode B. V. Vitis idaéa L.

252

-ocr page 335-

E r i c a c e ë n.

Takken scherpkantig. Bladen eirond of langwerpig-eirond, spits, iets gekarteld-gezaagd, aan weerszijden lichtgroen. Bloemkroon roodaehtig-groen. Bes zwartblauw, van binnen purper, zelden wit. 0,15-0,50. 1). Mei, Juni. Zeer veel in hooggelegen bossehen.

Blauwe B. V. Myrtillns L» Takken rond. Bladen elliptisch of omgekeerd-eirond, stomp, gaafrandig, van onderen donker-, van boven blauwgroen. Bloemkroon groenachtig tot roodaohtig-wit. Bes zwartblauw, van binnen wit, met kleurloos sap. 0,30-0,80. tj. Mei, Juni. Zeldzaam, in

lage venen.......Zwarte B. V. nUginósum L.

Bladen klein, eirond tot langwerpig, spits, met omgerolden rand, van onderen grijsachtig. Stengel draadvormig, kruipend. Bloemen langgesteeld, knikkend, i—4 bijeen. Bloemkroon rood. Bes bruinrood, gespikkeld. 0,15-0,45. 1). Juni, Juli. Vrij zeldzaam, op lagen

veengrond.........V e e n. B. T. Oxycóccus L.

Bladen langwerpig of elliptisch, van onderen grijsgroen. Stengel opstijgend. Bloemen in 1 —6-bloemige trossen. Bes rood, ongespikkeld. 0,30-1,00. In veenachtige moerassige duinvalleien, vooral op Terfchelling veel. L e p p e 1 tj e heide. V. macrocarpon Ait.

2. Andrómeda L. x.

Stengel opstijgend. Bladen lijn-lancetvormig, met omgerolden rand, van onderen blauwachtig-groen. Bloemen in eindelingsche, arm-bloemige schermen. Kelk en bloemstelen rose. Bloemkroon rose tot wit. OjlS-OjiS. fj. Mei, Juni. Vrij algemeen in lage venen en heipoelen..............A. polifólia L.

3. Callüna Salisb. vin.

Bladen lijn-lancetvormig, 4-rijig, elkaar dakpansgewijze bedekkend. Bloemen in trossen. Kelk en bloemkroon bleekrood, zelden wit. OjSÜ-^OO. 1). Augs.—Octr. Op heidegrond zeer algemeen. (Erica vulgaris L.). . . . Struikheide. C. Tnlgaris Salisb.

4. Erica L. vin.

Bladen evenals de kelkslippen stijf gewimperd, in 3-4-tallige kransen. Bloemen 5-12 bijeen in eindelingsche, hoofdjesachtige schermen. Kelk en bloemstelen wollig viltig. Bloemkroon rose, zelden wit. 0,15-0,45. Ij. Juli, Augs. Op heidegrond zeer algemeen.

Dopheide. E. Tétralix L. Bladen evenals de kelkslippen kaal, in 3-tallige kransen. Bloe-

-ocr page 336-

^-

Ericaoeën.

men in trossen. Bloemkroon blauwachtig-rood. 0_,10-0,30. tj. Juni, Juli. Op enkele plaatsen op heidegrond. . . . E. cinérea L.

5. Azalea.

Bloemkroon rood of wit...................2

Bloemkroon geel. Meeldraden 5. Takken behaard.........4

Meeldraden 5. Meest met aanliggende borstels bezet. Bladen rondachtig tot elliptiach, aan den rand en op de hoofdnerven stijf behaard. Kelk kort, met eirond-lancetvormige slippen. Ij. Uit China en Japan . . t A. indica L.

Meeldraden 10......................3

Takken evenals de elliptische of elliptisch-spatelvormige bladen met eenige aanliggende haren bezet, van onderen lichter, later meest onbehaard. Kelkslippen langwerpig-lancetvormig. Ij. Uit China en Japan.

f A. pumcea Sweet.

Takken, evenals de elliptische bladen, stijf behaard. Bloemkroon groot, meest

wit. Ij. Uit China en Japan...........t A. alba Sw.

Bladen langwerpig of langwerpig-omgekeerd-eirond, min of meer behaard. Kelk klein, met tamelijk lange, behaarde slippen. Bloemkroon met korte, langzamerhand wijder wordende buis, klierachtig behaard. Meeldraden ver

uitstekend. Ij. Mei, Juni. Uit den Kaukasus.....A. póntica L.

Bladen elliptisch, aanliggend behaard, later soms kaal. Kelkslippen kort en breed, gewimperd. Bloemkroon ver open, met 5 breede, eironde slippen. TJ., Uit China en Japan............f A. sinensis Lood.

6. Rhododéndron L.

Bloemkroon klok-schotelvormig, met langwerpige, spitse slippen, violetrood. Kelk klein, schotelvormig. Bloemen in dichte tuilen. Bladen ellipt: \'h, kaal, met vlakken rand. Ij. Mei, Juni. Uit West-Aziö . . . -i* R. pc :gt;icum L. Bloemkroon klokvormig, met halfronde, stompe slippen. Bladen aan den rand iets omgerold. Overigens als de vorige soort. Ij. Mei, Juni. Uit N.-Amerika.

t R. maximum L.

Bekende Alpenplanten zijn R. hirsütum L., met stijfgewimperde en R. ferrngineum L., met van onderen roestkleurige bladen, beide zoogenaamde alpenrozen.

7. Pü-ola Trn. Wintergroen, x.

Bloemon allnenstaantl, eindelings, groot. Bloemkroon 5-deelig. vlak, uitgespreid, wit. Stempel 3-maal /00 breed als de stijl. Kelkslippen eirond, stomp. Bladen gezaagd-gekarteld, even lang als de steel. 0,05-0,10. TX Mei, Jnni. Op twee plaatsen gevonden . . , . EenbloeraigW. P. uniflóra Igt;.

Bloemen in ijle trossen...............2

Bloemkroon open, klokvormig. Meeldraden naar boven, stijl naar beneden gekromd. Kelkslippen eirond-lanoetvormig, toegespitst. Stijl langer dan de bloemkroon. Bloemkroon wit, zelden roodachtig. 0,15-0,30. 2). Juni, Juli. Op veenkorsten in duinvalleien en op vermolmden, plantaardigen afval, in bosschen vrij menigvuldig.

R o n d b 1 a d i g W. P. rotundifólia L. Bloemkroon bolrond, gesloten. Meeldraden samenneigend. Stijl recht of weinig gekromd. Kelkslippen driehoekig-eirond. Stijl

2.51

-ocr page 337-

O 1 e a c e ë n.

korter dan de bloemkroon. Bloemkroon liohtrose of wit. 0,07-0,20. 71. Juni, Juli. Niet zelden in bosschen. Klein W. P- minor L.

8. Monótropa. L. x.

Geheele plant bleekgeel. Stengel vleazig, met schubben bezet. Bloemen in een dichte knikkende tros. 0,10-0,20.1|-. Juni—Augs. Niet zeldzaam in bosschen. Van Orobanche door de regelmatige bloem gemakkelijk te onderscheiden. . . . M Hypópitys L.

XCIX. Fam. Oleaceën. n.

(

Bloemkroon vergroeidbladig, 4-spletig. Bladen enkelvoudig, ongedeeld. Heesters.................2

Bloemkroon 2- of 4-bladig of ontbrekend. Kelk 4-deelig of ontbrekend. Vrucht een 2-hokkige vleugelvrucht. Bladen (meest)

gevind. Boomen..........Fraxinus 3AS.

Vrucht een 2-hokkige bes. Kelk 4-tandig, afvallend. Bloemkroon

wit ; . . . . .........L i g ü s t r u m 2SS.

Vrucht een 2-hokkige, 2 kleppige doosvrucht......3

Kelk 4-tandig, blijvend. Bloemkroon niet geel. Syringa 2SS. Kelk 4-deelig, afvallend. Bloemkroon geel. Forsythia 3S6.

1. Ligüstrum Trn.

Bladen langwerpig-lancetvormig tot lancetvormig, gaafrandig, kaal, iets lederachtig. Bloemen in een eindelingsche. dichte pluim. Bloemkroon wit. Bes zwart, zeldzamer witquot;, geel, groen. 1,50-3,00. 1). Juni, Juli. In kreupelhout vooral naar den duinkant cn aangeplant als heggen in parken. Liguster. L. vulgareL.

2. Syringa L. Serin g.

Bloemen duidelijk gesteeld. Bloemsteel langer dan\' de kelk......2

Bloemen zeer kort of ongesteeld, meest openspringönd. Bloemkroon van ouderen lichter.......................4

Bladen met hartvormigen voet, breed-eirond, toegespitst, gaafrandig, kaal. Zoom der bloemkroon iets verdiept. Bloemkroon blauwachtig, lila of wit. 3,00-

6,00. Ij. Mei, Juni. Sierstruik uit Hongarije.....f S. vulgaris L.

Bladen aan den voet versmald................3

Bladen eirond-lancetvormig, toegespitst. Zoom der bloemkroon vlak. Bloemkroon . roodachtig of lila. 3,00-4,50. 2- Juni. Sierstruik uit China. (S.

Kothomagënsis Renault.)..........f S. chinénsis Willd.

Bladen lancetvormig, met breederen voet, soms vinspletig ingesneden. (S. laciniata). Zoom der bloemkroon iets verdiept. Bloemkroon blauw-lila of wit.

1,50-3,00. tgt;. Mei, Juni. Sierstruik uit Perzië.....f S. pérsica L.

Bladen langwerpig, spits, iets vleezig, van boven donkergroen, met van on-

255

-ocr page 338-

O 1 e a c e ë n.

deren niet vooruitspringende nerven. Zoom der bloemkroon iets verdiept. Bloemkroon violet-blanw. 2,00-3,50. Ij. Juni. Sierstruik uit Hongarije.

f S. Josikaa Jacq.

Bladen langwerpig of langwerpig-lancetvormig, van onderen met vooruitspringende nerven. Zoom der bloemkroon vlak. Bloemkroon wit, iets roodachtig. 2.00-3,50. tgt;. Sierstruik uit het Himalayagebergte. f S. Emódi Wallr.

3. Forsythia Vahl.

1 Bladen langwerpig, in den steel versmald, behalve het onderste derde deel gezaagd, donkergroen, na de bloemen te voorschijn komend. Bloemen meest in paren, aan rechtopstaande takken. Kelkslippen eirond, spits. Bloemkroon geel. 1,20-1,80. Maart, April. Sierstruik uit China.

t F. viridissima Lindl.

4. Fraxinus L. E s o h.

1 Bloemdek enkelvoudig of geheel ontbrekend......2

Bloombekleedsels dubbel. Kroonbladen 2 of 4, aan den voet 2 aan 2 vergroeid, lijnvormig-langwerpig. Bloemen tweeslachtig. (O r n u s Pers.) Knoppen griisviltig. Takken kort behaard. Blaadjes 7—9, gestoeld, eirond tot langwerpig-lancetvormig, toegespitst, gekarteld-gezaagd, van onderen langs de middelnerven behaard. Bloemen in pluimen, tegelijk met de bladen verschijnend. Vrucht liinvormig-langwerpig, rechtopstaand. Bloemkroon witachtig. 5,00-8,00. Ij. Mei. TJit Zuid-Europa. (O. europaéa Pers.)

Manna E s c h. f F, Ornus L.

2 Bloemdek ontbrekend. Bloemen tweeslachtig, mannelijk en vrouwelijk. Knoppen zwart, fluweelachtig. Blaadjes 9—13, bijna zittend, langwerpig-lancetvormig, toegespitst, klein gezaagd, van onderen aan den voet behaard. Bloemen voor de bladen verschijnend, in kleine, dichte pluimen. Vruchten overhangend, langwerpig. Helmknopjes donkerrood. Takken aschgrauw, zeldzamer geel (F. aürea.) of roodachtig. De vorm met hangende takken is F. pendula Vahl., treuresch. 15,00-30,00. lp. April, Mei. In bosschen, langs wegen. Vaak aangeplant ... F. excelsior L.

Bladen meest enkelvoudig, eirond, onregelmatig gezaagd, of aan den voet gevind. Als sierboom gekweekt. (F. heterophylla Vahl., F, sim-plicifólia Willd., F. monophylla Desf.) de variëteit

a. diversifólia Ait.

Bloemen (ten minste de mannelijke) met een enkelvoudig bloemdek, meest 2-huizig. Knoppen niet zwart. Noordamerikaansche soorten.....3

3 Knoppen roestkleurig, dicht met schilferige schutbladen bezet. Blaadjes gestoeld, in vorm en insnijding zeer veranderlijk..........4

Knoppen donker-, bijna zwartblauw. Takken kaal. Blaadjes zittend, meest 9, langwerpig-lancetvormig, gezaagd, vaak ook later nog van onderen langs de middelnerf roestkleurig behaard. Bloemdek (althans in de vrouwelijke bloemen) ontbrekend. Vruchten in de rondte door den vleugel omgeven, vlak, langwerpig, meest van boven uitgerand. 8,00-15,00. Ij. Mei. Uit N.-Amerika.

f F. nigra Marsh.

4 Takken kaal. Blaadjes meest 7 of 9, op de geheele ondervlakte of alleen op de nerven behaard, licht-, meest blauwgroen. Vruchten bijna rolrond met niet afloopenden vleugel. 10,00-20,00. Ij. April, Mei. Uit Noord-Amerika.

f F. americana L.

25G

-ocr page 339-

G e n t :i a n e ë n. 257

Takken behaard. Blaadjes meest 7, aan de bladstelen en op de onderzijde steeds behaard. Vruchten tweekantig, iets samengedrukt, met afloopenden vleugel. 8,00-15-00. tgt;. April, Mei. Uit Noord-Amerika. (F. pubéscens Lam.)

i F. pennsylvanica Marsh.

C. Fam. Gentianeën.

Bladen enkelvoudig, tegenoverstaand. Landplanten .... 2

Bladen verspreid. Moeras- en waterplanten.......5

Meeldraden 8. Bloemkroon trompetvormig met 8-deeligen zoom.

Stijl kort. Stempels \'2.........C h 1 o r a

Meeldraden 4—5 .................3

Stijl zeer kort of ontbrekend. Stempels 2. Bloemkroon klok-, trechter- of\' trompetvormig met 4-—9-spletigen zoom.

Gentidna 3A7.

Stijl draadvormig met knopvormigen stempel. Bloemkroon trechtervormig ...................4

Meeldraden 4. Helmknopjes na den bloeitijd niet gedraaid. Bloemkroon met 4-spletigen zoom. Bloemen alleenstaand.

C i c é n d i a 358.

Meeldraden 5. Helmknopjes na den bloeitijd schroefvormig ineengedraaid. Bloemkroon met 5-deeligen zoom. Bloemon in bijschermen.

Erythraéa 35H.

Bloemkroon trechtervormig, met gebaarden zoom. Vruchtbeginsel aan den voet door een gewimperden klierring omgeven. Moe-

rasplant............M e n y a n t h e s 259.

Bloemkroon stervormig, met gebaarde keel. Vruchtbeginsel aan den voet met 5 klieren, die met de meeldraden afwisselen.

Waterplant.........Limnanthemum S39.

i. Chlora L. vm.

Stengelbladen driehoekig-eirond, over hun geheele breedte vergroeid. Kelkslippen lijn-priemvormig, korter dan de bloemkroon. Kroonslippen langwerpig, stomp. Bloemkroon geel. 0,15-0,30. ©. Juli, Augs. Misschien niet inlaudsch.

C. perfoliata L.

Stengelbladen eirond of eirond-lancetvormig, alleen aan den algeronden voet vergroeid. Kelkslippen laucet-priemvormig, omstreeks even lang als do bloemkroon. Kroonslippen tamelijk spits. Bloemkroon geel. 0,15-0,30. ©. Augs,— Octr. Zeer veel in de omstreken van Brielle . . . . C. serótina Koch.

2. Gentiana Trn. Gentiaan, v.

Keel der bloemkroon kaal.............2

Keel der bloemkroon met franje...........3

Bloemen in schijnkransen. Bladen langwerpig-lancetvormig, 3-nervig, de onderste aan den voet met eon lange, de bovenste met eon korte schoode.

17

-ocr page 340-

Gontianeën.

Kelk klokvormig, 4-tandig of 2-spletig. Bloemkroon mot 4-spletigen zoom, van buiten blauwgroen, van binnen azuurblauw. 0,15-0,45. TJ.. Juli, Augs. Alleen in de duinvalleien achter Wassenaar.

Kruisbladige G. G. Cruciata L.

Bloemen alleenstaand, eind- of okselstandig. Bloemkroon groot, klok-trechtervormig. Bladen met korte scheede, 1-nervig, lijn-lancet- tot lijnvormig, de onderste soms langwerpig. Bloemkroon donker azuurblauw, van buiten met 5 groene strepen. 0,20-0,60. if. Juli—Septr. Niet zeldzaam op vochtige plaatsen in heideen veenstreken . . . . Klokjes Ci. G. Pueumonilnthe L. 3 Kelk 4-deelig. Kelkslippen ongelijk, de 2 buitenste elliptisch, breeder dan de 4-spletige bloemkroon. Doosvrucht bijna zittend. Bladen eirond tot langwerpig-laucetvormig, de onderste gesteeld, de bovenste zittend. Bloemkroon violetblauw, zelden geelachtig-wit. 0,05-0,20. ©. Augs—Octr. Op droge, zonnige, grazige plaatsen in do hoogere streken en in de duinen.

Veld G. Gr. caiupéstris L. Kelk en bloemkroon 5-spletig. Kelkslippen tamelijk gelijk. Bladen spits of toegespitst, eirond tot lyn-lancetvormig.....4

Bladen eirond. Kelkslippen lancetvonnig, toegespitst^ voel smaller dan de bloemkroon, aan den rand meest omgerold. Doosvrucht meest langgesteeld. Bloemkroon lilablauw. 0,05-0,30. ©. Augs. —Octr. Zeldzaam in Limburg.

Du i t s cli e G. G. germanica Willd.

Bladen met breeden voet, lancetvormig tot lijn-lancetvormig. Bloemen kleiner. Kelkslippen meest vlak. Doosvrucht zittend, Bloemkroon roodachtig-lila, zelden geelachtig-wit. 0,03-0,20. ®. Septr, Octr. Vrij algemeen in duinvalleien. (G. Amarélla en uli-

ginósa Willd.)............G. Amarélla L.

3. Cicéndia Adans. iv.

1 Siengel zeer dun. Bladen lanoetvormig. Bloemen alleenstaand, eindelings, langgesteeld, zeer klein. Kelk 4-tandig, met driehoe-kig-lancetvormige tanden. Bloemkroon geel. 0,03-0,12. ®. Juli— Octr. Niet zeldzaam op lagen hei- en veengrond en vochtigen zandgrond . . . . Draadvormige C. C. flliformis Del.

4. Erythraéa Rich. Duizendguldenkruid. v.

■1 Onderste bladen een roset vormend. Zoom der bloemkroon tamelijk vlak....................2

Onderste bladen geen roset vormend. Stengel gaffelvormig vertakt. Bladen eirond. Kelk bij het opengaan even lang als de kroonbuis. Bloemkroon donkerrose. 0,02-0,12. ® en ®®. Juli—

2.-,S

-ocr page 341-

Apocynaoeën.

Septr. Vrij algemeen in duinvalleien en op voohtigen, grazigen zandgrond. (E. ramosissima Pers.)

Fraai D. E. pulchélla Fr.

Stengelbladen langwerpig-eirond tot lijn-lancetvormig, meest 5-nervig, met gladden rand. Bloemen der later ijle bijschermen bijna allen even hoog. Kelk bij het opengaan half zoo lang als de kroonbuis. Bloemkroon rose. 0,15-0,45. ®0 en ®. Juli— Septr. Vrij algemeen, als de vorige.

Gewoon D. E. Centailrium Pers. Stengelbladen lijnvormig, meest 3-nervig, met getanden ruwen rand Bloemen der speerachtige bijschermen op verschillende hoogte staand. Kelk bij het opengaan even lang als de kroonbuis. Bloemkroon rose. Vrij algemeen in duinvalleien.

Strand D. E. linariifólia Pers.

5. Menyanthes Trn. v.

Bladen S tallig. langgesteeld, wortelstandig. Blaadjes omgekeerd-ei rond, bijna zittend. Bloemen in een langgesteelde tros. Bloemkroon roodaohtig-wit of wit. 0,15-0,30. if. Mei, Juni. Soms zeer algemeen in veenstreken aan slooten of op moerassige plaatsen.

Waterklaver. M. trifolidta L.

6. Limnanthemum G-mel. v.

Bladen drijvend, langgesteeld, hartvormig-cirkelrond. Bloemen schermachtig in de bladoksels. Bloemkroon goudgeel, slippen met een donkerder middelstreep. 0,00-1,50. Ij.. Juli, Au\'gs Niet zeldzaam in slooten, grachten, vaarten.

W aterg entiaan. L. Nymphaeoides Lk.

CL Fam. Apocynaoeën.

Kelk 5-deelig. Bloemkroon trechtervormig, aan de keel verwijd, met 5-deeligen zoom. Vruchtbeginsels 2, met gemeenschappelijken stijl.................Vinca amp;SO.

1. Vinca L. v.

Altijd groene, kleine heester. Stengel kruipend. Bladen kort gestoeld. elliptisch of eirond-langwerpig, kaal. Bloemen alleenstaand. Kelk kaal, korter dan de kroonbuis. Bloemkroon lichtblauw, zelden wit. 0,15-0,60. 2|-, April, Mei. Niet zeldzaam op belommerde plaatsen aan hagen en slootkanten, ook gekweekt in tuinen ........M a a g d e p a 1 m. V. minor L.

3S9

-ocr page 342-

S€0 Asclepiadeen. Convolvulaceën.

CII. Fam. Asclepiadeën.

1 P.loemliroon stervormig. Helmlvnopjes van tuiten met aanhangsels, die tot een vijfspletigen krans vergroeid zijn. Stempel met korte puntjes.

Vincetóxicum 260. Bloemkroon met teruggeslagen slippen. Aanhangsels der helmknopjes gescheiden, mutsvormig, van binnen met een hoorntje. Stempels zonder puntjes.

Asclépias 2ti0.

i. Vincetóxicum Rupp. v.

1 Stengel rechtopstaand. Bladen kort gesteeld, toegespitst, gaafrandig, hart-vormig-eirond-langwerpig, de bovenste langwerpig-lancetvormig. Bloemen in biischermen. Bloemkroon kaal, wit. Krans der helmknopjes geelachtig. 0,30-1,00. 2].. Juni—Angs. Alleen een enkele maal in Gaasterland en bij Maastricht gevonden. (Cynanchum Vincetóxicum R. Br.}

E n g b 1 o e m. V. officinale Mnch.

2. Asclépias L. v.

1 Stengel rechtcpstaand, naar boven evenals de steel van het bijscherm kort grijs behaard. Bladen kort gesteeld, eirond of eirond-lar.gwerpig, van onderen witviltig. Bloemkroon vleeschrood, sterk riekend. 1,00-1,50. 2J.. Juni—Augs. Sierplant uit Noord-Amerika en misschien een enkele maal bij Haarlem verwilderd. Vergiftig!...............f A. cornuti L.

CIII. Fam. Convolvulaceën. v.

1 Stengel bebladerd. Bloemen groot of vrij groot. Kelk 5-deelig.

Bloemkroon klok-treohtervormig ...........2

Stengel bladloos. Bloemen zeer klein, in kluwens. Kelk 4-5-8ple-tig. Bloemkroon klok- of kroesvormig, 4-a-spIetig Stijlen 2. Doosvrucht 2-hokkig, meest 4-zadig.....(Juscüta \'-it!O.

2 Stempel 2-lobbig of 2-deelig. Doosvrucht volledig of onvolledig, 2-hokkig met 1-zadige hokjes . . . .Convolvulus SOL. Stempel knopvormig. Doosvrucht 3- of 4-bokkig. Schutbladen klein, van de bloem verwijderd.....Pharbftis \'fiI

1. Cuscüta Trn. Warkruid.

•1 Kroonbuis rolrond, omstreeks zoo lang als de 4-5-spletige zoom.

Stengel meest roodachtig..............2

Kroonbuis bijna bolvormig, dubbel zoo lang als de meest 5-sple-tige zoom, niet gesloten. Schubben tegen de kroonbuis aangedrukt. Stijlen korter dan de bloemkroon. Bloemkroon wit. 0,30-0,60. ©. Juni—Augs. Op vlasakkers (op vlas woekerend).

Vlas W. C. Epilinnm TVeihe.

2 Kroonbuis door samenkomende schubben gesloten. Stijl langer dan het vruchtbeginsel en de bloemkroon. Bloemkroon wit of roodachtig. 0,30-0,60. ©. Juli, Augs. Op heidegrond (op klaver,

-ocr page 343-

Convolvulaceën. SCI

wilde thym, brem woekerend). Thijm W. C. Epithyrauni Iffiurr. Kroonbuia niet gesloten. Schubbon togen de kroonbuis aangedrukt. Stijl even lang als of korter dan het vruchtbeginsel en de bloemkroon. Bloemkroon roodachtig. 0,30-1,50. 0. Juni—A.ugs. In bosohachtige streken en tussohen kreupalhout (op brandnetels, hop, walstroo enz. woekerend.)

E u r o p e e s c h VV. C. europaéa L. 2. Convolvulus L. Winde.

Schutbladen groot, de kolk bedekkend.........2

Schutbladen klein, van de bloamau verwjdard. Stempel \'2-dealig.

Uoosvrucht volledig \'2-hokkig............4

.Stengel windend. Stempel -i-lobbig. Doosvrucht onvolkotnsn \'2-

bokkig.....................3

Stengel kruipend. Bladjn iets vleezig, niervormig. Bloemm rose.

In de zeeduinen.......IJ u i a VV. C. Soldanélla L.

Kaal. Uladen gesteeld. langwerpig-eirond, mat pijlvormigen voet, met afgeknotte oortjes. Bloeiwijzen meest langer dan hot blad. Schutbladen hirt-eivormig, spits, weinig langer dan de kelkslippen. Bloemkroon sneeuwwit. 1,50-3,00. l\\.. Juli—Herfst. In kreupelhout en heggen.....li a a g VV. C- sépium L.

Kort behaard. Bladen met hart- of hart-pijlvormigen voet, kort toegespitst. Bloeiwijze meest korter dan liet blad. Schutbladen breed hart-eivormig, stomp of stekelpuntig, 1 Va maal zoo lang als de kelkslippen. Bloemkroon rose. 1,50-3,00. IJ.. Sierplant uit Tartarije en Siberië . . C. dahürica R. Br.

Stengel windend. Bladen gesteeld, langwerpig-eirond tot lancet-

vormig, met pjjl- of spiesvormigen voet. Schutbladen lijnvormig.

Kelkslippen rond, stomp of uitgerand, de spitse, kale doosvrucht

dicht omsluitend. Bloemkroon wit of roodachtig, van buiten met

5 roode strepen. 0,30-0,50. 2).. Juni-Herfst. Op bouwland en

grasvlakten.........Akker W. C. arvénsis L.

Stengel rechtopstaand of opstijgend, niet windend. Bladen zittend, langwer-pig-spatelvormig tot langwerpig-lancetvormig, van voren breeder, aan d^n voet gewimperd. Schutbladen lijn-borstelvormig. Kelkslippen langwerpig-eirond, stekelpuntig, ruw behaard, de bolronde, ruwharige doosvrucht los •omgevend. Bloemkroon donkerblauw, de buis wit, aan den voet lichtgeel. 0,30-1,00. 0. Juni—Septr. Sierplant uit Zuid-Europa . , C. tricolor L.

3. Pharbitis Choisy.

Stengel windend, aangedrukt behaard. Bladen langgesteeld, hartvormig-eirond , toegespitst, behaard. Bloeiwijzen meest 2-5-bloemig. Bloemen groot. Schutbladen lijnvormig. Kelkslippen breed lancetvormig, spits, vooral aan den voet ruw behaard. Bloemkroon violet-purper, zelden purper of wit. 3,00-4,50. ©. Juli—Herfst Sierplant uit tropisch Amerika. (Convolvulus purpüreus L.)

f Ph. purpurea S.

-ocr page 344-

Polemoniaoeën. Solaneën.

CIV. Fam. Polemoniaceen. v.

1 Bloemkroon met een zeer korte buis, klok- of stervormig. Meeldraden op dezelfde hoogte vastgehecht, aan den voet behaard. Hokken der doosvrucht

meerzadig. Bladen gevind, verspreid......Polemónium 262.

Bloemkroon met lange huis. Meeldraden op ongelijke hoogte vastgehecht. Hokken der doosvrucht 1 2-zadig. Bladen ongedeeld........2

2 Meeldraden uitstekend. Bloemen met schutbladen. Bloemkroon met een lange, dunne buis en een afstaanden, tamelijk regelmatigen zoom.

C o 11 ó m i a 262,

Meeldraden niet uitstekend. Bloemen zonder schutbladen. Bloemkroon trom-petvormig, met vlakken zoom...... ....Phlox 262,

i. Polemónium Trn.

1 Stengel rechtopstaand, kaal. Onderste bladen gesteeld, de bovenste zittend. Blaadjes eirond of elliptisch-lancetvormig, spits. Bloemen in een pluim. Bloemkroon hemelsblauw of wit. 0,30-0,80. 21.. Juni, Juli. Sierplant en soms verwilderd.................f P. coerüleum L.

2. Collómia Nutt.

1 Stengel rechtopstaand, naar boven even als de bladen en kelken met korte • klierharen. Bladen langwerpig-lancetvormig, zittend. Bloemen in veelbloemige hoofdjes. Kelkslippen stomp. Bloemkroon met wijde keel, eerst geelachtig, later vuil vleeschkleurig. 0,80-0,60. 0. Juni, Juli. Sierplant uit West-Amerika.

f C. grandiflóra Douglas.

3. Phlox L.

1 Stengel kaal, glad of naar boven iets scherp, gevlekt. Bladen hartvormig-eirond, kaal. Bloemen in pluimen. Kelktanden borstelig toegespitst, recht. Kroonslippen omgekeerd-eirond. Bloemkroon purper, rose, lila of wit. 0,80-1,50. quot;21.. Augs, Septr. Sierplant uit Noord-Amerika . f P. paniculata Lr

Stengel ruw klierachtig behaard. Bladen langwerpig tot lancetvormig, de bovenste met hartvormigen voet stengelomvattend. Kelkslippen omgerold. Kroonslippen omgekeerd-eirond. Bloemkroon purper, roserood of lila. 0,30-0,60. 0. Juli—Septr. Sierplant uit Texas . . . f P. Drummóndii Hook.

CV. Fam. Solaneën. v.

1 Heesterachtige planten. Vrucht een bes.........2

Kruidachtige planten...................3

2 Bloemkroon trechtervormig, lila. Helmknoppen niet samennei-

gend. Gedoomde heester........Lycium S€3.

Bloemkroon stervormig, violet, de kroonslippen aan den voet ieder met 2 groenachtig wit gerande vlekken. Helmknoppen sa-menneigend............Solanum 963.

3 Bloemkroon stervormig. Vrucht een bes. Helmknoppen aan den top met 2 poriën openspringend (zelden van binnen met ovei-langsche spleten;. Kelk na den bloeitijd niet vergroot

Solanum SG3.

zes

-ocr page 345-

S o 1 a n e ë n. 263

Bloemkroon klok-, trechter- of trompetvormig......4

4 Bloemkroon lichtblauw of violet-bruin, klokvormig. Vrucht een

bes......................5

Bloemkroon geelachtig, wit of rose-violet. Vrucht een doosvrucht. 6

5 Bloemkroon lichtblauw. Helmknoppen samenneigend. Kelk na den bloeitijd opgeblazen, 5-deelig, scherp 5-kantig.

N 1 c a n d r a 36 A.

Bloemkroon violet-bruin. Helmknoppen niet samenneigend. Kelk 5-deelig, eerst klokvormig, na den bloeitijd vergroot, uitgespreid,

A t r o p a 36S.

6 Bloemkroon niet geplooid, met een ongelijken 5-Iobbigen zoom. Kelk kroeavormig, blijvend. Doosvrucht met een deksel openspringend ...........Hyoscyamus 265.

Bloemkroon min of meer geplooid, met een 5-lobbigen zoom. Doosvrucht 2-hokkig...............7

7 Kelk bijna geheel afvallend. Bloemkroon trechtervormig, wit, zeldzamer violet. Doosvrucht stekelig, 4-kleppig. Datüra 263. Kelk blijvend. Bloemkroon glad, 2-kleppig.......8

8 Kelk 5-spletig. Bloemkroon trechter- of trompetvormig. Helmknopjes rondachtig of eirond. Doosvrucht raet 2-spletige kleppen.

N i c o t i a n a 26S.

Kelk 5-deelig. Bloemkroon trechtervormig met verlengde buis. Kleppen der doosvrucht ongedeeld . . . . Petunia 265.

1. Lyeium L.

1 Takken slank, naar beneden gebogen of overhangend. Bladen langwerpig-lancetvormig, gaafrandig. Bloemen alleenstaand of 1—3 bijeen in de bladoksels. Kelk 2-lippig. Kroonslippen even lang als de buis. Meeldraden boven den voet dicht behaard. Bloemkroon lichtrood of violet. Bes menierood. 1,00-3,00, t). Juni, Augs. Soms gekweekt en verwilderd in de zeeduinen.

L, biirharum L-

2. Solanum L. Nachtschade.

1 Bladen afgebroken gevind..............2

Binden niet gevind................3

2 Bloemkroon dubbel zoo lang als de kelk, 5-lioekig, blauwachtig, lila of wit. Helmknopjes vrij, aan den top met 2 poriën openspringend. Bloemen tamelijk groot. Blaadjes 7—11, eirond, toegespitst, aan den voet scheef, vaak hartvormig, gaafrandig. Met knollen (aan den top der uitloopers). Bes bolrond,

-ocr page 346-

Solaneën.

glad, gvoenaclitig. 0,50-1,00. 1\\. Juli, Augd. Overal gekweekt. Afkomstig uit Zuid-Anieriku........Aardappel, fS. tuberosum L.

Bloemkroon niet even lang als de kelk, niet hoekig, geel. Helmknopjes ver- ^ groeid, van binnen met overl.mgsche spleten openspringend. Bloemen meer dan S-tallig. Blaadjes langwerpig, vinspletig. Geen knollen. Bes afgeplat bolrond, gegroefd, glanzig scharlakenrood, zelden geel of wit. 0,60-1,20. ©. Juli—Octr. Sierplant uit tropisch Amerika . . f S. Lycopérsicum Trn.

3 Planten kruidachtig. Bladen eirond ot\' bijna driehoekig, bochtig

getand. Bea bolrond...............4

Plant heesteraohtig. Stengel vaak klimmend, kaal. Bladen lang-werpig-eirond, vaak mot hartvormigen voet, de bovenste vaak spiesvormig of geoord 3-tallig. Bloemkroon ten laatste terugge- ^ slagen, violet, aan den voet van iedere slip met 2 groene wit-gerande vlekken, zelden wit. Bes eirond of elliptisch, scharlakenrood. 0,30-1,50. |j. Juni—Augs. Aan heggen, tusschen kreupelhout 0|) vochtige plaatsen. Vergiftig!

Bitterzoet. S. Dnlvamara L.

4 Stengel en takken min of moer scherpkantig, evenals de bladen met verspreide, naar binnen gekromde of aangedrukte haren | bezet of bijna kaal. Bladen donkergroen, wigvormig in den steel versmald, meest iets bochtig getand, tot gaafrandig. Bloemkroon meest klein, wit. Bes zwart, glanzig. 0,10-0,80. ®®. Juni—Octr. Algemeen op bouwland on ruige plaitsen. Vergiftig!

Z w a r t e N. S. nigrum L.

Bes groengeel tot wasgeel. Stengel en bladen bijna kaal. Vrij zeldzaam, de variëteit............a. hümile Bernh. 1

Stengel en takken stompkantig, bijna viltig en vooral naar voren, even als de bloemstelen en kelken, door talrijke, afstaande, gelede klierharen dicht behaard. Bladen bijna viltig, eirond, met versmalden of afgeronden voet. Bloemkroon wit. Bes meest geel. 0,10-0,40. 0. Juni—Octr. Waarschijnlijk alleen in Limburg. Vergiftig! . . . Vlokkige N. S. villósum Lmk.

Om de vrucht en ook als sierplant wordt Capsicum a n n u u m L., spaan-sche peper, in tuinen gekweekt. Bladen elliptisch of eirond, toegespitst. Bloemen klein. Helmknoppen korter dan de helmdraden. Bes weinig sappig, meest langwerpig, scharlakenrood, oranje, geel, ook bont, door de vergroote kelk omgeven. Bloemkroon wit. 0,30-0,60. Juni—Septr. Uit Mexico. Ver-giftig; i

3. Nieandra Adans.

i Stengel gatfelvormig vertakt. Bladen eirond-langwerpig of langwerpig, meest bochtig getand. Bloemen gaffel- en eindstandig, tamelijk groot. Vruchtkelk knikkend. Vrucht bijna bolrond. Bloemkroon lichtblauw, aan den voet wit. 0,30-1,00. ®. Juli—Octr. Een paar malen gevonden.....N. physaloides Gaert.

2G4L

-ocr page 347-

S o I a n e ë n.

4. Atropa L.

Stengel vertakt, naar boven even als dekbladen klierachtig zacht behaard. Bladen eirond, kortgesteeld, in den steel afloopend, de bovenste -2 aan 2, een daarvan kleiner. Bloemen knikkend. Bes bolrond, glanzig zwart, met violet sap. Bloemkroon violetbruin. 0,50-1,50. Juni —Augs. In boschachtige streken, tussohen hakhout, zeer zeldzaam. Zeer vergiftig! . . A. Bclladólliia L.

5. Hyoscyamus Trn.

Stengel vertakt, even als de bladen en kelken kleverig wollig behaard. Bladen langwerpig-eirond, grof bochtig getand, de bovenste stengelomvattend. Bloem bijna zittend. Bloemkroon vuilgeel, sierlijk violet geaderd. 0,30-0,60. ®®, zelden ®. Juni—Octr. Niet zelden bij steden en dorpen op mesthoopen, kerkhoven, langs wegen en dijken . . . B i 1 z e n k r u i d. H. niger L.

6. Datüra li.

Stengel meest vertakt. Bladen gesteeld, eirond, ongelijk bochtig getand, kaal. Bloemen alleenstaand, gaffel- en eindatandig. Bloemkroon groot, wit. Doosvrucht eirond. Zaden niervormig, zwart. 0,10-1,00. ®. Juli, Augs. Niet zeldzaam op mesthoopen, in tuinen, op bouwland . D o o r n a p p e 1. D. Strainóuinm L.

7. Nicotiana Trn. Tabak.

Bloemkroon rose, trechtervormig, met buikige buis en afstaande, spitse zoom-lobben. Bladen langwerpig-lancetvormig, toegespitst, de onderste afloopend. Pluim uitgespreid. Doosvrucht langwerpig, spits. 1,00-1,25. 0. Juli—Septr.

Gekweekt. Uit Zuid-Amerika. Vergiftig!...... f N. Tabacum L.

Bloemkroon groenachtig-geel, trompetvormig, met korte, rolronde buis en afgeronde, stompe zoomlobben. Bladen gesteeld, eirond, vaak aan den voet iets hartvormig, stomp. Doosvrucht breed eirond-kogelvormig. 0,60-1,25. ©. Juli—Septr. Soms gekweekt. Uit Mexico. Vergiftig! . . . f N. rustica L. Misschien worden nog andere soorten in Gelderland en Utrecht gekweekt.

8. Petünia Juss.

Klierachtig zacht behaard, uitgespreid vertakt. Bladen langwerpig-eirond, stomp, met verheven puntjes. Bloemstelen langer dan de bladen. Kroonbuis klierachtig kort behaard, slank, naar boven weinig verwijd, 3—4-maal zoo lang als de kelk. Zoomlobben afgerond. Bloemkroon wit, violet gestreept. 0,30-1,20. 0. Juni—Herfst. Sierplant uit Zuid-Amerika. (Nicotiana njetagi-

niflóra Lehm.)............f P. nyctaginifióra Juss.

Klierachtig dicht behaard. Stengel liggend of opstijgend. Bladen eirond, spits, kort gesteeld. Bloemstelen omstreeks even lang als de bladen. Kroonbuis naar boven verwijd, omstreeks dubbel zoo lang als de kelk. Zoomlobben spits. Bloemkroon violetrood, met donkerder keel. 0,15-0,30. ©, ook 2].. Juni — Herfst. Sierplant kuit Zuid-Amerika. Vormt met de vorige soort talrijke bastaarden...............t P. violacae Lindl.

265

-ocr page 348-

AsperifoliëTi.

CVI. Pam. Asperifoliën. Ruwbladigen. v.

1 Bloemkroon zonder schubben aan de keel. Planten ruw behaard. 2 Bloemkroon altijd met schubben aan de keel.......5

2 Vruchtbeginsel ongedeeld. Bloemkroon trompetvormig, witachtig,

met geplooiden zoom......Heliotr opium SS7.

Vruchtbeginsel reeds van het begin af in vieren gedeeld . . 3

3 Bloemkroon met scheeven, ongelijk 5-lobbigen zoom, violet of blauw, met kale keel. Meeldraden ongelijk, uitstekend.

E c b i u m 369.

Bloemkroon met regelmatigen zoom. Meeldraden ingesloten . 4

4 Bloemkroon trechtervormig, violet of blauw, aan de keel met 5 haarbosjes. Nootjes tolvormig . . . Pulmonaria 269. Bloemkroon trechter- of trompetvormig, witachtig, geelachtig of blauw, met kleine keelschubben of vooruitspringende vouwen aan de keel. Nootjes eirond of 3-zijdig . Lithospér mum 269.

5 Kelk na den bloeitijd vergroot, samengedrukt, 2 bochtig getande lobben vormend. Bloemkroon trechtervormig, klein, blauw.

Nootjes knobbelig ruw........A.sperügo 267.

Kelk na den bloeitijd niet samengedrukt........ö

6 Keelschubben kaal................7

Keelschubben behaard of klierachtig getand.......8

7 Bloemkroon stervormig. Keelschubben kort. Meeldraden onder den top met een langwerpig aanhangsel. Bloemen groot.

E o r r a go 268.

Bloemkroon trompetvormig. Keelschubben de keel der bloemkroon bijna sluitend, geel. Bloemen klein . Myosótis 269.

8 Nootjes met weerhaken bezet............9

Nootjes zonder stekels...............10

9 Bloemkroon trompetvormig, lichtblauw. Nootjes met vooruitate-kenden, met stekels bezetten rand. (Echinospérmum Lehm)

L a p p u 1 a 269.

Bloemkroon trompetvormig, bruinrood of purperviolet. Nootjes op de geheele buitenvlakte stekelig . Cynoglóssum 267.

10 Bloemkroon blauw, violet of wit. Keel der bloemkroon door de

schubben gesloten................11

Bloemkroon donkerbruin, rosepurper of geelachtig .... 12

11 Bloemkroon tamelijk stervormig, blauw of wit. Nootjes van buiten verdiept, met naar binnen gebogen vliezigen rand.

Omphalódes 267.

zee

-ocr page 349-

Asperifoliën.

Bloemkroon trechter- of trompetvormig, met rechte of gekromde-buis, blauw of violet. Nootjes ongelijkzijdig. Anohusa 268.

12 Bloemkroon buis-klokvormig, met laneet-priemvormige, kegelvormig samenkomende, klierachtig getande schubben.

Symphytum Bloemkroon groenachtig-geel. Zie Lithospér mum officinale blz. 269.

1. Heliotropium L.

1 Stengel rechtopstaand, vertakt, dicht behaard. Bladen gesteeld, eirond-elliptisch, ruw, gaafrandig. Kelkslippen lancetvormig, dicht behaard, bij de rijpheid der vrucht stervormig uitgespreid. Bloemkroon wit. 0,15-0,30. ©. Juni—Augs. Zeldzaam, aan de oevers van groote rivieren.........H. enropaénm L.

2. Asperügo Trn.

1 Stengel meest vertakt, neerliggend, door gekromde stekels ruw. Bladen elliptisch-lancetvormig, teer, borstelig gewimperd, de onderste afwisselend, de bovenste \'2—4 bijeen. Bloemkroon klein, blauw, met witte buis, eerst purperviolet. 0,15-0,60. ©. Mei, Juni. Op belommerden duin- en zandgrond.

S c h e r p k r u i d. A. procumbeus L»

3. Lappula Biv.

1 Plant stijf behaard, meest grijs. Bladen langwerpig-lancetvormig of lancetvormig. Bloemstelen na den bloei rechtopstaand. Nootjes aan den rand met 2 rijen weerhaken. Bloemkroon lichtblauw. 0,-15-0,30. ®©. Juli, Augs. Eenige malen gevonden bij Leiden, Amsterdam en Nijmegen. (Echinospérmum Ldppula Lehm.)

Gewoon stekelzaad. L. Myasótis Much.

4. Cynoglossum Trn.

1 Plant kort behaard, grijs. Bladen langwerpig-lancetvormig, week, aan weerszijden kort behaard, de middelste en bovenste half stengelomvattend. Nootjes, met uitstekenden rand. Bloemkroon bruinrood, zelden wit. 0,30-0,00. ©®. Mei—Juli. Vrij algemeen op zandige gronden . Gewone Hondstong. C. offlcindle L.

969

5. Omphalódes Trn.

1 Bloemstelen verlengd. Stengel rechtopstaand, vertakt. Bladen blauwgroen.

-ocr page 350-

Aspe rifoliën.

weinig borstelig gewimperd, overigens kaal. Bloeiwijzen onbebladerd. Bloemstelen ten laatste horizontaal afstaand. Bloemen vrij groot. Bloemkroon wit of blauwachtig. 0,30-0,45. ©. Juni, Juli. Sierplant uit Zuid-Europa.

f O. linifólia Mnch.

Bloeiwijzen armbloemig, alleen aan den voet bebladerd of geheel onbebladerd-Bloemstelen ten laatste naar beneden gebogen. Bloemen vrij groot. Bladen weinig en kort behaard, stekelpuntig, de wortelbladen langgesteeld, eirond of hartvormig-eirond. Stengelbladen eirond-lancetvormig. Bloemkroon hemelsblauw. 0,05-0,15. quot;21.. April, Mei. Sierplant uit Zuid-Oostenrijk, zeldzaam verwilderd...................f O. verna Mnch.

6. Borrago Trn.

1 Stengel vertakt, stijf\' behaard. Bladen rimpelig, aan don rand gegolfd, de onderste elliptisch, in den bladsteel versmald, de bovenste eirond-langwerpig tot langvverpig-lancetvorraig, stengel-omvattend. Kelkslippen, als de vruchten rijp zijn, samanneigend. Bloemkroon blauw, zelden wit of roodachtig. Augurkachtig smakend. 0,30-0,60. ®. Juni—Augs. Op bouwland, ruigten, puin-hoopen, langs wegen, niet zeldzaam.

Bernag ie. B. officinalis L.

7. Anchüsa L. O s s e t o n g.

1 Bloemen gemiddeld van grootte. Kroonbuis reclit. Keelschubben fluweelachtig behaard. Bloemstelen na den bloeitijd naar buiten \'gekromd. Bladen langwerpig tot lancetvormig, gaafrandig, de onderste in een steel versmald, zittend. Bloemkroon purperviolet, zelden blauw of wit. 0,30-0,00. ®®, ook Ij.. Mei—Augs. fn de Hollandsche duinen . . . . GemeoneO. A. offlciniilis li-Bloemen tamelijk kjein. Kroonbuis knievormig gekromd. Keelschubben ruw behaard. Bloemstelen na den bloeitijd rechtopstaand. Bladen langwerpig tot lijn-lancetvormig, getand, de bovenste met hartvormigen voot half stengelomvattend. Bloemkroon lichtblauw, met witte buis. 0,15-0,30. ®. Juni-Octr. Algemeen op zandgrond. (Lycopsis arvénsis L.)

Akkerkromhals, A. arvénsis M. B.

8. Symphytum L.

1 Stengel vertakt. Wortelstok spilvormig, vertakt. Bladen lang afloopend, de onderste groot, eirond tot langwerpig-lancetvormig, in den bladsteel versmald, de bovenste lancetvormig, zittend. Bloemkroon vuil rosepurper of violet, zeldzamer geelachtig wit. 0,30-1,00. 2(-. Mei, Juni. Algemeen op vochtigen grasgrond.

Smeerwortel. S officinale L.

26S

-ocr page 351-

Asperifoliën.

9 Échium Tm.

Stengel kort behaard en met verspreide, langere, op witte of bruine knoopjes staande haren bezet. Stengelbladen lancetvormig, zittend, niet stengelomvatlend. Kroonbuis korter dan de kelk. Bloemkroon eerst roodachtig, later blauw, zeldzamerwit of vleeacli-kleurig. 0,30-1,00. ®®. Juni-Septr. Algemeen in de duinen en

op zandgrond......Slangekruid. E. vnlgare L,

10. Pulmonaria Trn.

VVortelbladen bartvormig-eirond of eirond, plotseling in den smal gevleugelden bladsteel samengetrokken. Stengelbladen elliptisch of ei rond-langwerpig, de onderste gesteeld, de bovenste zittend, iets afioopend. Bloemkroon eerst rood, later blauwviolet. 0,15-0,30. 2J-. April, Mei. Vrij zeldzaam, in bcchaehtige streken.

Longkruid. P. officinalis L. 11. Lithospérmum Trn. Pavel kruid.

Nootjes glad, glanzig, witachtig. Stengel rechtopstaand, zeer vertakt. Bladen lancetvormig, met duidelijke nerven. Bloemen klein. Bloemkroon met korte buis en kleine keelschubben, groenachtig geel. 0.30-0,60. 2J.. Mei, Juni. Niet zeldzaam in de duinen en op

zandig bouwland......Gemeen P. L. officinale li-

Nootjes rimpelig, bijna dof, bruin. Bloemen klein. Bloemkroon met lange, dunne buis. Bladen met onduidelijke zijnerven, lijn-lancetvormig, de onderste stomp, gesteeld, de bovenste spits, zittend, Stengel rechtopstaand, vertakt. Bloemkroon witachtig, zelden blauwachtig, 0,30-0,60. 2|-. Mei, Juni. Niet zeldzaam, als de

vorige...........A k k e r P. L. arrénse L.

12. Myosótis Dill. Vergeet mij nioet.

Kelk aangedrukt behaard. . ............2

Kelk met afstaande, meest teruggekromde haren bezet, 5-spletig. 4 Stengel kantig. Stjjl even lang als of langer dan de kelkbuis.

Kelk 5-tandig..................3

Stengel rolrond. Bladen langwerpig, van Voren breeder, stomp. Kelk 5-spletig. Stijl zeer kort, bijna half zoo lang als de kelk. Bloemkroon hemelsblauw. 0,15-0,43. ®®. Juni—Augs. Algemeen aan waterkanten en op moerassigen grond.

M. caespitósa Schnltz. Stengel onbehaard of met wijd uitstaande zachte haren bezets

269

-ocr page 352-

Scrophularineën.

Bloemen groot, hemelsblauw, zeldzamer wit. Bladen langwerpig-lanoetvormig, spits. 0,15-0,45. Z|-. Mei—Augs. Algemeen aan wa-terkanten en op moerassige plaatsen.

Moeras V. M. palustris I Stengel met liggende, ruwe haren. Bloemen klein, bleekblauw 2)-. Niet zeer algemeen, als de vorige.

Ruwharige V. M. strignlósa Rchb

4 Vruchtstelen korter dan de kelk. Bloemen klein.....5

Vruchtstelen even lang als of weinig langer dan do kelk . . ( Vruchtstelen dubbel zoo lang als de kelk, ten laatste horizontaa afstaand. Trossen veelbloernig, onbebladerd. Vruchtkelk gesloten Bloemkroon hemelsblauw. 0,15 0,(50. ©®, zelden 2]-. Mei—Herfst Algemeen op zandig bouwland, langs wegen en dijken en in d( duinen..............M. intermedia Lk.

5 Kroonbuis kort, hoogstens zoo lang als do kelk. Trossen aan den voet bebladerd. Vruchtstelen rechtopstaand. Bloemkroon licht blauw. 0,08-0,20. ©. April—Juni. Algemeen als de vorige. (M stricta Lk., M. arvénsis Rchb.) . . . . M. arenaria Schrad Kroonbuis langer dan de kelk, ten laatste dubbel zoo lang Trossen onbebladerd. Vruchtstelan horizontaal afstaand. Bloemkroon eerst geelachtig, later violet, ten laatste blauw. 0,10-0,20 ®. Mei—Augs. Algemeen als de vorige . . 51. versicolor Sm.

6 Bladen alle langwerpig. Bloemen klein. Vruohtkelk open, kroon buis korter dan de kelk, met verdiepten zoom. Bloemkroon lichtblauw. 0,15-0,30. ®. Mei. Juni, Algemeen, als de vorige. (M

collina Rchb.)...........M. hispida Schldl

Wortelbladen spatel vormig. Bloemen vrij groot. Vruchtkelk rechtopstaand. Kroonbuis even lang als de kelk, met vlakken zoom. Bloemkroon hemelsblauw, zelden wit. 0,15-0,45. 2j-. Mei — Juli. Zeldzaam in bosschen en op hooge gronden.

Bosch V. M. silvatica Hoffm.

OVII. Fam, Scrophularineën.

1 Planten met groene bladen.............2

Planten zonder groene bladen. Kelk klokvormig, 4-spletig. Bloemkroon 2-lippig. Helraknopjes genaaid. Aan den voet van het vruchtbeginsel een vleezige honigklier. Schubvormige bladen tegenoverstaand...........L 8 t h r a é a 281.

970

-ocr page 353-

Scrophularineën.

2 Meeldraden 5, ongelijk, gedeeltelijk of alle met violette of witte wol bezet. Bloemkroon stervormig, S-spletig. Kelk 5-apletig.

Verbasoum

Meeldraden 2..................3

Meeldraden 4, 2 langere en 2 kortere.........4

3 Kelk 5 deelig, dicht er onder 2 schutblaadjes. Bloemkroon 2-lippig, met verlengde buis. Behalve de vruchtbare 2 onvruchtbare meeldraden...........Gratióla 37A.

Kelk 4-, zeldzamer 5-deelig, zonder schutblaadjes. Bloemkroon meest stervormig, 4-deelig, met eenigszins ongelijke slippen. Geen onvruchtbare meeldraden.......Veronica 27ft.

4 Bloemkroon aan den voet met een spoor of bult, 2-lippig, gemaskerd ....................5

Bloemkroon zonder spoor of knobbel.........6

5 Bloemkroon met een bult, Doosvrucht aan den top met 3 gaten

openspringend.........Antirrhinum 37£.

Bloemkroon met een lange spoor. Doosvrucht met kleppen openspringend .............Linaria 27A.

6 Reik 5-tandig tot 5-deelig of 2-spletig.........7

Kelk 4-tandig of 4-spletig. Bloemkroon 2-lippig. Bladen tegenoverstaand ...................9

7 Bladen in een wortelroset. Kelk 5-tandig. Bloemkroon bijna regelmatig 5-spletig. 0,02-0,05 hoog plantje. Limosélla 375. Bladen tegenoverstaand. Kelk S-spletig of 5-deelig. Bloemkroon bijna bolrond, 2-lippig, met smallen, 5-lobbigen zoom. Middellob der onderlip teruggeslagen. Als begin van een 5cn meeldraad is meest een klierachtige schub aanwezig.

So r ophularia 373. Bladen verspreid.................8

8 Bloemkroon met korten, 4-lobbigen zoom, buikig buisvormig.

Bladen ongedeeld..........Digitalis 376.

Bloemkroon duidelijk 2-lippig, gemaskerd, met holmvormige, samengedrukte bovenlip. Bladen vindeelig.

Pedicular is 3SO.

9 Kelk buikig opgeblazen, min of meer zijdelings samengedrukt. Bovenlip der bloemkroon samengedrukt, onder den top aan weerszijden met een tand . . . Aleotorólophus 3SO. Kelk niet opgeblazen, buis- of klokvormig. Bovenlip der bloemkroon zonder tanden...............lO

10 Hokjes der vrucht vcelzadig. Zaden scheef langwerpig, gegroefd.

27±

-ocr page 354-

Scrophularineën.

Bladen alle of althans de onderste min of meer duidelijk gezaagd. 4

Euphrasia 279.

Hokjes der vrucht \\—2-zadif;. Zaden langwerpig-eirond, glad. Bladen (niet te verwarren met deSgekleurde schutbladen!) gaaf-

randig............Melampyrum 281.

De familie der Scrophularineën wordt vaak in 3 families gesplitst n. 1. de Verbasoeën (gesl. Verbasoum, Scrophularia.), de Antirrhineën (gesl. Antirrhinum, Linaria, Limosélla, Digitalis en Veronica.) en de Rhinantheën (gesl. Euphrasia, Alectorolophus, Pedicularis, Melampyrum en Lathraea.)

1. Verbascum L. Toorts, v. 5

1 Bloemen in aarvormig gerangschikte kluwens (bijschermen) . \'2 Bloemen in een verlengde tros. Bloemkroon vlak. Meeldraden violet wollig. Bladen niet afloop end, kaal, de onderste langwer-pig-omgekeerd-eirond, bochtig, kort gesteeld, de bovenste met eenigszins hartvormigen voet, zittend. Bloemstelen 1 \'/2—2-maal zoo lang als de schutbladen. Helmknopjes ongelijk. Bloemkroon lichtgeel, van buiten voor het opengaan roodachtig. 0,GO-I ,20. ®®. Juni—Augs. In zandige streken op vochtige plaatsen, aan waterkanten.............V. Blattaria L-

2 ■ Bloemstelen tijdens den bloeitijd zeer kort. Alleen de bovenste

meeldraden witwollig, de 2 onderste langere kaal of bijna kaal met schuins aangehechte, min of meer alloopende helmknopjes.

Bladen aan weerszijden wollig viltig.........3

Bloemstelen tijdens den bloeitijd dubbel zoo lang als de kelk. 1 Alle meeldraden wollig. Helmknopjes tamelijk gelijk, niervormig. bloemkroon vrij groot.............. . 5

3 Bloemkroon verdiept. De 2 langere meeldraden (minstens) 4 maal zoo lang als hunne kort afloopende helmknopjes. Stempel knop-vormig, niet afloopond. Bladen langwerpig-elliptiscb, de middelste en bovenste spits, van blad tot blad afloopend. Bloemkroon vrij groot, lichtgeel^ van binnen iets donkerder, zelden geheel bleekgeel (O. pallidium N. ah E.) of wit (V. elongatum Willd). 0,30- 1 1,50. ®®. Juli—Septr. Zeer veel op onbebouwden zandgrond, tusschen kreupelhout. (V. Schradéri G. Mey.)

KleinbloemigeT. Thapsns L. Bloemkroon vlak uitgespreid. De 2 langere meeldraden l1/^—2-maal zoo lang als hunne afloopende helmknoppen. Stempel langs den stijl afloopend................4

273

-ocr page 355-

Scrophularineen. 3f3

Bladen meest langwerpig-elliptisch, gekarteld, de middelste en bovenste van blad tot blad afloopend. Bloemkroon dubbel zoo lang als bij de vorige soort, lichter geel, zeidon wit. 0,30-1,50. ®®. Juli—Septr. Alleen in Gelderland, |0rerij-.el en Noord-Brabant gevonden. G r o o t b 1 o e m i g e T. \\. thapsifórme Sell rad.

Bovenste bladen en sclmtMaden rechtopstaand, lang toegespitst, iets vil-tig. Op enkele plaatsen gevonden. De variëteit, a. cuspidatum Schrad. Bladen eirond, de middelste langwerpig-eirond, spits, de middelste en bovenste kort afloopend. Bloemkroon lichtgeel. 0,60-1,20. ®®. Juli, Augs. Op dezelfde plaatsen als de vorige.

Phlomisachtige T. Y, phlomoides L. Meeldraden witwollig. Stengel naar boven even als de takken scherpkantig. Bladen naar boven bijna kaal, naar onderen even als de stengel viltig, de onderste in den vaak langen bladsteel versmald, de bovenste zittend. Bloeiwijze pluim-vormig vertakt. Bloemkroon lichtgeel, soms wit. 0,60-1,20. ©0. Juni—Augs. Een paar malen gevonden . . . LychnisachtigeT. V. Lychmtis L. Meeldraden violet, wollig, Bloeiwijze verlengd, zelden vertakt. Bladen van boven bijna kaal, van onderen even als de stengel dunviltig, de onderste aan den voet hartvormig, gesteeld, de bovenste zittend. Stengel naar boven soherpkantig. Bloemkroon lichtgeel, aan den voet bloedrood gevlekt, zelden wit. 0,60-1,20. 2|.r Juni—Septr. Vrij algemeen in hooge, heuvelachtige stieken.

Zwarte T. V. nigrum L.

In ons vaderland komen nog voor bastaarden van V. Lychnitis en V.nigrum, de V. Lychnitidi-nigrum en van V. thapsiforrae en V. nigrum de V. thapsiforme- nigrum.

2. Scrophularia Trn. Helmkruid, xiv.

Bloemen in een eindelingsche pluim. Planten kaal. Bladen ongedeeld ....................2

Bloemen in bijschermen in de bladoksels. Kelkslippen onberand. Beginsel van een 5™ meeldraad ontbrekend, liladen rondachtig, gezaagd-getand. Stengel vierkant. Geheele plant \'klierachtig dicht behaard. Bloemkroon groenachtig-geel. 0,15 -0,45.0®. April — Juni. Vrij zeldzaam, tusschen kreupelhout, in tuinen.

Voorjaars H. S. vernalis L. Stengel soherpkantig, even als de bladstelen ongevleugeld. Bladen langwerpig-eirond, dubbel gezaagd, de onderste zaagtanden langer. Kelkslippen iets vliezig gerand. Beginsel van een 5en meeldraad rondachtig, overdwars breeder, bloemkroon vuilbruin, zeer zelden geelachtig-groen. 0,40-1,20. 24.. Juni—Septr. Zeer algemeen op vochtige, beschaduwde plaatsen, langs slooten en vaarten.

Knoopig H. S. nodosa L.

18

-ocr page 356-

Scrophularineen.

Stengel en bladstelen breed gevleugeld. Kelkslippen breed vliezig gerand ................... 3

3 Bladen langwerpig eirond, spits, scherp gezaagd, de onderste zaagtanden kleiner. Beginsel van een 5™ meeldraad langwerpig, van boven iets 2-lobbig, met afstaande lobben. Bloemkroon groenaclitig-roodbrnin. 0,60-1,20. 2).. Juli—Septr. Zeer zeldzaam. Als de vorige. (S. Ebrhdrti Stev.) . Water H. S- alata Gil.

Variëteit: onderste bladen vrij stomp, gekarteld. Beginsel van den 5cn meeldraad meest 3-maal zoo breed als lang. . a. Neesii Wirtg. Bladen bartvormig-langwerpig, afgerond, stomp, stomp gekarteld, aan den voet vaak geoord. Beginsel van den 5™ meeldraad rondacbtig-niervormig, iets uitgerand. Bloemkroon grooter dan bij de vorige soort, purperbruin, alleen aan den voet groen. 0,60-1,50. 2|-. Juni—Septr. Niet zeldzaam. Als de vorige (S. Bal-bisii Hornem.).......M o e r a s H. S. aquatica L.

3. Antirrhirnxm L. Leeuwebek. xiv.

1 Stengel ruw behaard. Bloemen vrij groot, in losse aren. Kelkslippen lijnvormig, even lang als of langer dan de bloemkroon en de doosvrucht. Bloemkroon bleekrood, zeer zelden wit. 0.08-0,30. ® . Juli—Octr. Vrij algemeen op zandig bouwland.

Kleine L. A. Oróntiuin L. Stengel beneden kaal. Bloemen groot, in ijle trossen. Kelkslippen rondaehtig-omgekeerd-eirond, korter dun de bloemkroon. Bloemkroon purper, zelden wit. 0,30-0,60. 21-. Juni—Septr. Sierplant uit Zuid-Europa, ook zeldzaam in het wild, op oude muren.

G r o o t e L. A. majns L.

4. Linaria Trn. Leeuwebek 1) xiv.

1 Stengel liggend of kruipend. Bladen gesteeld. Bloemen alleenstaand in de bladoksels..............2

Stengel rechtopstaand. Bladen zittend.........4

2 Plant kaal. Bladen korter dan de steel, hartvormig-rondaobtig. 5-lobbig, handnervig, van onderen meest purper. Bloemkroon lichtviolet, met 2 gele vlekken. 0,30-0,60. 2j.. Juni—Augs. Algemeen op oude, vochtige muren . M u u r L. L. Cymbaliiria L. Plant klierachtig, zacht beliaard. Bladen langer dan de steel, vinnervig...................3

274

3 Middelste bladen spies-, de bovenste pijlvormig. Bloemstelen

!

1

Bij dit geslacht komen radiaal symmetrische bloemen (Peloriën) voor, en wel in 2 vormen, zonder spoor of met 5 sporen.

-ocr page 357-

Sor ophularineën.

meest kaal. Kelkslippen lancetvormig. Spoor recht. Bloemkroon geelaohtig-wit, bovenlip van binnen violet, onderlip hooggeel. 0,08-0,45. ©. Juli—Octr. Vrij algemeen op bouwland.

Spi esbladige L. L. EUtine Mill. Alle bladen met afgeronden voet. Bloemstelen meest ruw behaard. Kelkslippen eirond-lancetvormig. Spoor gebogen. Bloemkroon als bij de vorige soort. 0,08-0,3). ©. Juli—Septr. Als de vorige, vrij algemeen . . . . Valsche L. L- spuria Mill-Bloemen in ijle trossen in de bladoksels. Bloemkroon iets open. Bloemstelen 3—4-maal zoo lang als de kelk. Kelkslippen lijn-vormig-langwerpig, stomp. Bladen lanoetvormig, stomp. Plant klierachtig behaard. Bloemkroon lichtviolet, met bleeligeel gehemelte. 0,08-0,\'20. ®. Juni—Octr. Vrij algemeen op zandgrond en in moestuinen op teelaarde. . . K1 e i n e L. L- miuor L. Bloemen in eindelingsche trossen. Planten kaal, alleen de bloei-

■wijze klierachtig behaard.............4

Onderste bladen kransstandig, smal lijnvormig. Bloemstelen even

lang als of korter dnn de kelk............6

Alle bladen verspreid, lancet- tot lijnvormig, spits. Bloemstelen omstreeks zoo lang als de kelk. Kelkslippen lancetvormig, spits, zonder vliezigen rand. Bloemkroon lichtgeel, zelden bijna wit. Gehemelte oranje. 0,30 0,00. 2).. Juni—Oc.tr. Algemeen op zandgrond ..........Vlasbek. L. vulgaris Mill.

Kelkslippen lijnvormig, stomp, behaard, met smallen, vliezigen rand. Zaden breed gevleugeld. Bloem klein, lichtblauw met donkere strepen. Gehemelte wit met violette aderen. Bloemstelen behaard. Bladen blauwgroen. 0,15-0,30. ®. Juli, Augs. Zeldzaam, op zandig bouwland......Akker L. L. arvénsis L.

Kelk onbehaard. Zaden driekantig, ongevleugeld. Bloemen wij groot, wit en geel. Alleen in de omstreken van Maastricht, op muren.

Gestreepte L. L. striata D. C.

5. Gratiola. ir.

Lichtgroen. Stengel naar boven vierkant. Bladen tegenoverstaand, lancetvormig, half stengclomvattend, naaj- voren zwak gezaagd, meest 3-nervig. Bloemen gesteeld. alleenstaand in de bladoksels. Bloemkroon geelachtig-wit of bleekrood. 0,\'15-0.30. 2].. .luni— Augs. In heide- en veenstreken, op vochtige weilanden of langs waterkanten, niet zeldzaam. Gen a de kruid. (J-oflicliialis L.

6. Limosélla Lind. xiv.

Bladen in een vvortelroset, lang gesteeld, lijn-spatelvormig of lang-

375

-ocr page 358-

Scrophular ineen.

•werpig, langer dan de bloemstelen. Bloemkroon witachtig of roodachtig-wifc. 0,03-0,06. ©. Juni—Ootr. Vrij algemeen op zanden kleigrond, aan kanten van slooten, poelen, vijvers.

S 1 ij k g r o e n. L- aqudtica L.

7. Digitalis Trn. xiv.

1 Stengel en bloemstelen grijsviltig. Bladen eirond tot eirond-lancetvormig, gekarteld, van onderen grijsviltig. Bloemen hangend. Bloemkroon van buiten geheel kaal, van binnen gebaard, licht-purper, met wit gerande vlekken, zelden wit. 0,40-1,-20. ®©. Juni—Augs. Op enkele plaatsen zeer veel, vooral in hooge streken. Ook als sierplant gekweekt. Vergiftig!

Vingerhoedskruid. D. purpurea L.

8. Veronica L. Ee re prijs. n.

1 Bloemen in scherp begrensde, gesteelde trossen......2

Bloemen in losse niet scherp begrensde trossen of alleenstaand in de bladoksels.................lO

2 Trossen in de bladoksels. Kroonbuis zeer kort......3

Trossen (aan den stengel of ook aan de takken) eindelings, dichtbloemig. Kroonbuis meer lang dan breed. Bladen spits, tot aan den top scherp, aan den voet bijna dubbel gezaagd, 3—4 in kransen of tegenoverstaand. Bloemkroon henlelsblauw. 0,60-1,20. H-. Juli, Augs, Vrij algemeen op zeer vochtige plaatsen, ook als sierplant gekweekt. . . La.ngbladige K V- longifólia L.

3 Kelk 4-deelig..................4

Kelk 5-deelig. Doosvrucht rondachtlg-omgekeerd-eirond, spits ingesneden...................tgt;

4 Stengel en bladen kaal...............5

Stengel en bladen behaard.............7

5 Trossen niet tegenoverstaand, zeer ijl. Stengel slap. Bladen lijn-tot lancetvormig, spils, zittend, gezaagd. Doosvrucht vlak, diep ingesneden. Bloemkroon witachtig, rood of blauwachtig geaderd. 0,15-0,45. Z|-. Juni—Augs. Zeer algemeen op vochtige plaatsen.

Schilddragenda E. scutelUta L. Trossen tegenoverstaand. Stengel dik, hol. Doosvrucht gezwollen, zwak ingesneden.................6

6 Stengel bijna vierkant. Bladen lancetvormig of langwerpig-lan-cetvormig, spits, zittend, half stengelomvattend. Trossen verspreid

27G

-ocr page 359-

Sc r ophular ineen. 377

behaard. Bloemkroon bleekblauw, donkerder gestreept. 0,10-0,45. 24.. Mei—Augs. Zeer algemeen vooral in veenstreken.

Water E. V- Auagiillis L. Stengel rond. Bladen elliptisch of langwerpig, stomp, in een korten steel versmald. Trossen kaal. Bloemkroon hemelsblauw. 0,20-0,60. 2|.. Mei—Augs. In vochtige streken zeer algemeen.

B e e k p u n g e. Y- Beccabiinga I.

7 Stengel met 2 rijen haren, rechtopstaand. Bladen eirond of hart-vormig-eirond, zittend of kortgesteeld, gekarteld. Trossen ijl. Doosvrucht driekantig, aan den voet versmald. Bloemkroon hemelsblauw, donkerder geaderd. 0,15-0,25. 24.. Mei, Juni. Zeer algemeen op zand- en heigrond.

ü a m a n d e r K. V. Cliamaédrys L. Stengel gelijkmatig behaard.............8

8 Bladen langgesteeld, rondachtig-eirond, gerimpeld, teer, evenals de slappe stengel en de armbloemige trossen verspreid behaard.

Doosvrucht groot, overdwars breeder, beneden en boven ingesneden. Bloemkroon blauwaclitig-wit met donkerder ader. 0,15-0,45. Zj-. Mei—Juli. Zeldzaam, in bosschen.

B e r g E. V. moutana L. Bladen zittend of kortgesteeld. Stengel kruipend, ruw behaard. Bladen kortgesteeld, omgekeerd-eirond, elliptisch of langwerpig, gekarteld. Bloemstelen kort, rechtopstaand. Doosvrucht 3-hoekig met versmalden voet. Bloemkroon lichtblauw of lila, zelden wit. 0,10-0,30. 2j.. Juni—Augs. Zeer algemeen op zand- en heigrond.

E. m a n n e k e. V. officinalis L.

9 Stengel opstijgend. Bladen lijn-lancetvormig, kortgesteeld, grof getand of gaafrandig, met omgerolden rand. Tros tamelijk kort. Bloemkroon lichtblauw, zelden rose of wit. 0,08-0,20. 2|.. Mei, Juni. Vrij algemeen op dezelfde plaatsen als de vorige.

Liggende E. V. prostróta L. Stengel rechtopstaand of opstijgend. Bladen eirond tot lancet-vormig, aan den voet iets hartvormig, ongelijk gezaagd, zittend, de onderste kortgesteeld. Trossen verlengd. Bloemkroon hemelsblauw. 0,15-0,45. 2f. Juni, Juli. Vrij algemeen als de vorige.

Breedbladige E. Y. latifólia L.

10 De bladen, in wier oksels de bloemen staan, ten minste de bovenste anders gevormd dan de overige, meest eenvoudiger. Bloemen bij volledige ontwikkeling in trossen. Kroonbuis meer kort dan breed .............H

.

-ocr page 360-

Sorophularineën.

Alle bladen gelijk van vorm (de bovenste soms kleiner), geateeld. Stengel met verlengde, neerliggende takken. Bloemen oksel-standig.....................16

11 Zaden aan weerszijden gewelfd of aan de eene zijde vlak . . 12 Zaden bekkenvormig, aan de eene zijde verdiept. Bloemkroon donkerblauw. Bloomstelen langer dan de kelk. Stengel meest rechtopstaand..................15

12 Bladen ongedeeld.................13

Middelste bladen vindeelig, met 5—7 slippen, de onderste omge-keerd-eirond, getand, de bovenste gaafrandig. Stengel rechtop -staand. Bloemstelen even lang of half zoo lang als de kelk. Plant lichtgroen, kort behaard. Bloemkroon donkerblauw. 0,03 -0,30. ®. April—Juni. Zeldzaam op bouw-, moes- of braakland.

Voorjaars E. V. verna I/

13 Bloemstelen iets langer dan de kelk. Bladen elliptisch, eirond of langwerpig, onduidelijk gekarteld, kaal, de meeste zittend. Stengel opstijgend. Bloemkroon blauwachtig-wit, donkerder geaderd. 0,05-0,20. 2|-. Mei—Septr. Zeer algemeen langs slooten of moerassen, op bouw- en weiland.

Thymbladige E. V. serpyllifólia L. Bloemstelen half zoo lang als de kelk. Bloemkroon lichtblauw. 14

14 Plant verspreid behaard. Bladen hartvormig-eirond, gezaagd-ge-karteld. Doosvrucht diep scherphoekig ingesneden. 0,03-0,30. ® . April—Octr. Zeer algemeen op bouw-, moes- en braakland.

Akker Ë. V. arvénsis L. Plant kaal of naar boven met kleine zittende klieren. Bladen langwerpig-omgekeei-d-eirond, gaafrandig of scherp getand, naaiden voet wigvormig versmald. Doosvrucht niet ingesneden. 0,07-0,30. ®. April—Juni. Zeldzaam, op enkele plaatsen veel.

V r e e m d o E. peregrïna L.

15 Onderste bladen gestoeld, rondachtig of eirond, gekarteld, de middelste en bovenste zittend, handvormig, 3-5(-7)-deelig. Doosvrucht rondachtig, boven samengedrukt. 0,03-0,15. ®. Maart— Juni. üp bouw-, moes- of braakland, vrij algemeen.

D r i e b 1 a d i g e E. V. triphyllos L. Bladen; alle gestee\'.d, ongedeeld, rondachtig-eirond, gekarteld, stomp. Doosvrucht meer lang dan breed, gezwollen. 0,03-0,20. ® . April-—Juni. Zeldzaam. Vindplaatsen als de vorige.

Vroege E. V. praecox AU.

16 Kelkslippen niet hartvormig. Bladen gezaagd-gekarteld. Doos-

378

-ocr page 361-

Scrophularineën.

vrucht ingesneden 2-lobbig.............

Kelkslippen breed hartvorraig-eirond, tijdens den vruohttijd met de zijranden naar buiten gebogen. Bladen rondach\'ig-eii ond, m et zwak hartvormigen voet, 3-5(-7)-lobbig. Doosvrucht bijna bolrond, 4-lobbig. Bloemkroon klein, lichtblauw of lila. 0,08-0,30. ©. Maart—Mei. Zeer algemeen. Vindplaatsen als de vorige.

K 1 i m o p b 1 a di g e E. V. hederifólia L.

17 Bloemstelen vele malen langer dan de bladen. Bladen eirond, diep gezaagd-gekarteld, met afgeknotten of hartvormigen voet. Kelkslippen langwerpig, spits. Doosvrucht netvormig geaderd. Bloemkroon hemelsblauw. 0,15-0,30. ©.April, Mei en Juli—Herfst. Zeldzaam. Vindplaatsen als do vorige. (V. Buxbaümii T en.)

G r o o t e E. V pérsica Poir. Bloemstelen even lang als of weinig langer dan de bladen . 18

18 Meeldraden in het midden der kroonbuis vastgehecht. Bloemkroon donkerblauw. Kelkslippen stomp, aan den rand dicht afstaand, grijs behaard. Bladen rondachtig-eirond, tamelijk zacht, vuilgroen, grijs, kortharig. Hokjes der doosvrucht iets meer hoog dan breed, duidelijk gekield. 0,15-0,30. © . April, Mei en Juli— Herfst. Zeldzaam. Vindplaatsen als de vorige.

Doffe E. V. opaca Fr. Meeldraden dicht boven den onderrand der bloemkroon vastgehecht. Bladen tamelijk dik.............19

19 Bloemkroon blauwachtig of roodachtig wit, donker geaderd. Kelkslippen eirond-langwerpig, stomp, weinig behaard en gewimperd. Hokjes der doosvrucht dubbel zoo hoog als breed, zwak gekield. Bladen licht olijfgroen of geelachtig-groen, weinig bebaard, lang-werpig-eirond, gezaagd-gekarteld. 0,08-0,30. ®. April, Mei en Juli—Herfst. Zeer algemeen. Vindplaatsen ala de vorige.

Akker E. V. agréstis L-Bloemkroon donkerblauw (zelden wit). Kelkslippen breed eirond, spits, aan den voet met eenige aanliggende haren, stijf gewimperd. Hokjes der doosvrucht nauwelijks meer hoog dan breed, niet gekield. Bladen iets donkergroen, glad, verspreid behaard, rondaohtig of rondachtig-eirond, diep gezaagd-gekarteld. 0,08-0,30. ©. Maart—Mei en Augs.—Herfst. Vrij algemeen. Vindplaatsen als de vorige . . . . Glanzige E. V. polita Fr.

9. Euphrasia L. O o g e t r o o s t. xiv.

1 Randen der bovenlip niet teruggeslagen. Slippen der onderlip

»79

-ocr page 362-

Scrophular ineen.

stomp. Helmknopjes aan den top door vlokjes verbonden. Bloemkroon rood, zelden wit. Bladen met breeden voet, lancetvormig tot lijn-lancetvormig. Aren dichtbloemig. Schutbladen langer dan de bloemen. 0,10-0,30. ®. Juni—Octr. Op bouwland, langs wegen en dijken........R o o d e O. E. Odontites L.

Randen der bovenlip teruggen la gen. Slippen der onderlip diep uitgesneden. Helmknopjes aan den voet gebaard. Bladen eirond, meest aan weerszijden 5-tandig. Bloemkroon wit of blauwachtig met violette strepen. Onderlip met een citroengele vlek. 0,05-0,15. ©. Juli —Septr. Op hei-, duin- en grasgrond.

Gewone O. E. officinalis L.

10. Aleetoróloph-us Hall. Ratelaar, xiv.

■1 Stengel groen. Schutbladen groen, vaak bruinachtig. Kelk kaal. Buis der bloemkroon recht, korter dan de kelk. Tanden der bovenlip kort eirond. Bloemkioon donkergeel, klein. 0,10-0,25.®. Mei—Juni. Soms veel op wei- en bouwland. (Rhinanthus minor

Ehrh.)........K 1 e i n e R. A. minor W. et Grab.

Stengel zwartbruin gestreept. Schutbladen bleek. Kelk kaal of aan den voet kort behaard. Kroonbuis iets gekromd, even lang als de kelk. Tanden der bovenlip langwerpig-eirond, lichtviolet. Bloemkroon lichtgeel. 0,30-0,(i0. ®. Mei, Juni. üp wei- en bouwland vrij veel. (Rhinanthus major Ehrh.)

Groot e R. A. major Rchb.

Kelk vlokkig. Zaden smal gevleugeld. Tussclien het koren, de variëteit

a. hirsütus AU.

11. Pedicularis Trn. xiv.

1 Verscheidene stengels, bijna van den grond af bloemen dragend, de buitenste liggend. Kelk ongelijk 5-tandig, met vlokkigen rand. Bovenlip der bloemkroon van voren mot 2 spitse tanden. 0,02-0,10. ©®, ook 2J-. Mei, Juni. Op vochtige plaatsen en in de duinen, heiden en weiden.

Boschkartel blad. P. silvatica L. Slechts een stengel, rechtopstaand, vertakt. Kelk 2-spletig, met bladachtige, getande, aan den rand kale lobben. Bovenlip der bloemkroon in het midden der lengte aan weerszijden met een tand. 0.15-0,30. ®®. Mei—Juli. In venen, moerassige heiden en vochtige duinpannen . . . . IJ z e r h o r d e. P. pallistris L.

2SO

-ocr page 363-

Bignoniaceën. Orobancheën, . ^81

12. Melampyrum Trn. xiv.

Bloemen in naar alle zijdon uitgespreide, losse aren. Schutbladen eirond-lancetvormig, borstel vormig-getand, de bovenste liobt-purper, van onderen met zwarte puntjes. Bloemkroon purper, met witten ring. 0,15-0,30. ©. Juni—Septr. Soms zeer algemeen op kleiachtig bouwland . . . Wilde weit. M. arvéuse L. Bloemen in naar eene a ij de uitgespreide aren. Schutbladen lan-cetvormig, aan den voet met eenige tanden, groen. Bloemen horizontaal afstaand. Kelktanden lijnvormig, korter dan de kroon-buis. Bloemkroon geelachtig-wit, van voren donkerder. 0,10-0,30. ©. Juni—Augs. Soms zeer algemeen op veenachtigen heidegrond.

Hengel. M. praténse L.

13. Lathraéa L. xiv.

Geheele plant bleekroserood, de bloemen donkerder. Bloemen in een dichte, knikkende, voor liet opengaan opgerolde tros. Kelkslippen eirond, spits, bijna zoo lang als de bloemkroon. Bovenlip der bloemkroon lielmvormig, ongedeeld. Onderlip 3-lobbig. Helmknopjes behaard. 0,10-0,20. 7\\.. Maart— Mei. Een paar malen in Limburg in bosschen gevonden......L. Squaniaria L.

CVIII. F am, Bignoniaceën.

Kelk 2-lippig. Bloemkroon buikig klokvormig, 5-lobbig, bijna 2-lipi)ig. Meeldraden 2 (met 3 draadvormige, bijkomende dealen). Doosvrucht hartvormig.

C a t a 1 p a

Kelk 5-deelig. Bloemkroon klok-trechtervormig, 5-spletig, 2-lippig. Meeldraden 4, 2 langere en 2 kortere. Doosvrucht eirond . . . Paulównia

i. Catalpa Scop. n.J

Bladen gesteeld, hartvormig-eirond, toegespitst, van onderen behaard, meest 3 bijeen, groot. Bloemen in een rechtopstaande pluim. Kelkslippen gaaf. Bloemkroon wit, van binnen met roodbruine puntjes, met 2 gele vlekken. 3,00-7,00. 1?. Mei, Juni. Sierboom uit Noord-Amerika. (Bignónia Catalpa L., B. syringaefólia Sims.) . . Trompetboom. -j-C. bignonioides Walt.

2. Paulównia S. et Z. xiv.

Bladen gesteeld, breed hartvormig-eirond, soms 3-lobbig, overigens gaafran-dig, behaard, groot. Bloeiwijze trosvormig. Bloemen groot, welriekend. Kelk roestkleurig- of lederbruin, viltig. Bloemkroon lichtblauw-rose, van binnen met bruine punten, met 2 gele strepen. 3,00-5,00. 1?. De bloemen ontwikkelen zich vrij laat in den zomer, maar ontplooien zich eerst het volgende jaar. Sierboom uit Japan. (Bignónia tomentosa Thunbg., P. imperialis S. et Z.)

7 P. tomentosa Thunbg.

CIX. Fam. Orobancheën.

Kelk 4—5-tandig of 2-bladig. Bloemkroon 2-lippig, ten laatste tot op den blijvenden voet na, afvallend. Schubben verspreid.

Orobanche 282,

-ocr page 364-

ürobanch een.

1. Ortaanelie L. Bremraap, xiv.

1 Kelk 2-bladig, vaak \'2-spIetig, slechts door een enkel schutblad

gesteund....................2

Kelk 4—5-tandig met 1 onderste en 2 zijdelingsche schutbladen. 7

2 Meeldraden dicht bij den voet der kroonbuis vastgehecht. Stijl

klierachtig behaard................3

Meeldraden boven het onderst derde gedeelte der bloemkroon vastgehecht. Stijl kaal. Slippen van de onderlip der bloemkroon bijna gelijk...................4

3 Stempel geel. Bloemkroon klokvormig, van voren aan den voet buikig. Kelkbladen omstreeks even lang als de kroonbuis. Bloemkroon aan den rand zwak getand. Middelslip der onderlip dubbel zoo lang als de zijslippen. Meeldraden beneden geheel kaal. Bloemkroon licht roodachtig-bruin of vleeschkleurig. 0,45-0,60. 2f. Mei—Juli. Op Sarothamnus scoparius woekerend.

Groo te B. O. llapum (ïeuistae Tliuill. Stempel roodbruin of donkerpurper. Meeldraden beneden behaard. Kelkbladen korter dan de kroonbuis, 2-spletig. Bloemkroon aan den rug gekromd, aan den rand getand. Bovenlip uitgerand. Slippen der onderlip bijna gelijk. Bloemkroon meest bruinachtig-rood. 0,30-0.45. 2].. Mei, Juni. Op Galium Mollugo en G. verum. (O. Galii Buby.)

VV a 1 s t r o o b e w o n e n d e B. O. caryöphyllacea Grinel.

4 Kelk omstreeks half zoo lang als de kroonbuis. Bloemkroon met gekromden voet buis-klokvormig, aan de rugzijde recht. Bovenlip helmachtig, 2-lobbig met afstaande lobben. Meeldraden van beneden tot het midden dicht behaard. Bloemkroon geelachtig, iets roodachtig. 0,30-0,45. 2]-. Mei —Juli. Op Medicago sativa en falcata

woekerend.....Roodachtige B. 0- rubens Wallr.

Kelk omstreeks even lang als de bloemkroon of haar buis. . 5

5 Helmdraden kaal of met eenige haren aan den voet.... 6 Helmdraden van beneden af tot ver over het midden dicht behaard, hooger op met korreltjes bezet. Stempel vuilpaars, korrelig. ®. Juni. üp Picris hieracioides woekerend.

Bitter kruidbewonende B. O. Picridis Schultz

6 Bloemkroon knievormig gebogen, blauwwit of lichtviolet met donkere aderen. Stempel bruin of roodbruin. ®. Juni, Juli. Op Eryngium campestre woekerend.

Amethyst kleurige B. O. ametliystea Tliuill.

283

-ocr page 365-

Lentibularieën.

Bloemkroon aan de rugzijde zacht gekromd, witachtig, lila of roodachtig geaderd. Stempel purper of lila. 2J.. Juni, luli. Op Trifolium pratense en ï. medium. Kleine B. O- minor Sutt.

7 Stengel meest niet vertakt. Bloemen tamelijk groot. Kelk 5-tan-dig. Kelktanden lancetvormig. Bloemkroon naar voren gekromd, met spitse, vlakke slippen. Helmkaoppeu kaal of aan den voet iets behaard. Bloemkroon meest lila, donkerder geaderd. Stempel geelachtig-wit. 0,15-0,30. 2|-. Juni, Juli. Op Achillea millefolium

woekerend........B1 a u w e B. O- coerülea Vill-

Stengel meeat vertakt. Bloemen klein. Kelk 4-tandig. Kelktanden priemvormig met eironden voet. Bloemkroon boven het vruchtbeginsel sterk samengesnoerd, met stompe slippen. Helmknoppeu kaal. Bloemkroon geelachtig, van voren iets blauwviolet. Stempel lichtgeel. 0,15-0,20. ©. Juli, Augs. Op tabak en hennep woekerend...... . . Vertakte B. O- ramosa L.

CX. Fam. Lentibularieën.

1 Kelk ongelijk 3-deelig. Bloemkroon grijnzend. Bladen in een wortelroset, eirond tot elliptisch, .kleverig-klierachtig, vetglanzig, geelgroen..........Pinguicula 3S3.

Kelk 2-deelig. Bloemkroon gemaskerd, geel. Bladen in het water ondergedompeld, veeldeelig niet lijnvormige slippen en rondachtige luchtblaasjes..........U t r i c u 1 a r i a S83.

1. Pinguicula Trn. n.

1 Bloemkroon blauwviolet, van binnen vaak met 2 witte vlekken of strepen. Spoor priemvormig, tamelijk recht, half zoo lang als-de bloemkroon. Doosvrucht stomp. 0,05-0,15. 2j.. Mei, Juni. Op moerassigen hei-, zand- en veengrond.

Vetblad. P. vulgaris L.

2. Utrieularia L. Waterblaaskruid. n.

1 Bladslippen borstelig gewimperd. Spoor veel malen meer lang dan

dik.......................2

Bladslippen ongewimperd. Bladen handvormig gedeeld, in omtrek kort eirond. Bloemen in een 2—4-bloemige tros, de stelen tijdens den vruchttijd naar beneden gebogen. Kelkslippen toegespitst. Bovenlip der bloemkroon even lang als het gehemelte. Onderlip met omgerolden rand. Spoor kort. Bloemkroon bleekgeel met

2S9

-ocr page 366-

L a b i a t e n.

roodbruin gestreept gehemelte. 0.10-0,15. 2J.. Juni—Augs. In

veenslooten en heipiassen.........JJ. minor L.

Bladen niet 2-rijig, 2—3-voudig vindeelig, in omtrek eirond. Bloemen in 4—10-bloemige trossen, de stelen tijdens den vrucht-

tijd teruggeslagen................3

Bladen 2-rijig, handvormig, herhaald gaffeldeelig, in omtrek niervormig, zonder luchtblnasjes. Aan de takken weinige groote luchtblazen. Bloemen in 2—5-bIoemige trossen, de stelen tijdens den vruchttijd rechtop- of afstaand. Bovenlip der bloemkroon dubbel zoo lang als het gehemelte. Onderlip vlak. Bloemkroon bleekgeel, gehemelte en bovenlip purper gestreept. 0,15-0,20. Ij.. Juni—Augs. In veenslooten en heipiassen.

U. intermedia Hayne Bovenlip der bloemkroon eirond, omstreeks zoo lang als het 2-lobbige gehemelte. Onderlip met omgeslagen randen. Bloemstelen B-maal zoo lang als het schutblad. Bloemkroon dooiergeel met oranje gestreept gehemelte. 0,15-0,30. 2|-. Juni—Augs. In veenslooten eu heipiassen........U. vulgaris L

Bovenlip der bloemkroon eirond-langwerpig, 2-3-maal zoo lang als liet afgeronde gehemelte. Onderlip vlak of bijna vlak. Bloemstelen bijna 4—5-maal zoo lang als liet schutblad. Bloemkroon citroengeel, met oranje gestreept gehemelte. 0,15-0,20. 2|.. Juni—Augs. Misschien voorkomend.

U. neglécta Lehm.

CXI. Fam. Labialen. Lipbloemigen, xiv. (n.)

Bloemkroon niet duidelijk 2-lippig..........2

Bloemkroon duidelijk 2-lippig............5

Bloemkroon bijna regelmatig 4-spletig.........3

Bloemkroon schijnbaar l-lippig...........4

Meeldraden 2, met nog 2 draadvormige, onvruchtbare meeldraden. Kelk klokvormig, 4-spletig.....Lycopus 2S9.

Meeldraden 4, bijna even lang. Helmknophelften evenwijdig aan ■elkaar loopend. Kelk 5-tandig, zeldzaam 2-lippig.

Mentha 287.

Bovenlip zeer kort, 2-lobbig. Onderlip 3-spletig. Kroonbuis van binnen met een haarring. Bloemkroon blijvend . Aj uga 290. Bovenlip diep gespleten, hare slippen tegen de onderlip liggend, waatdoor deze schijnbaar 5-spletig is. Kroonbuis zonder haarring. Bloemkroon afvallend......T e u c r i u m 396.

Meeldraden 2..................6

Meeldraden 4, 2 langere en 2 kortere.........8

-ocr page 367-

Labiate n.

6 Kelk eirond-klokvormig, \'2-lippig...........7

Kelk buisvormig, bijna gelijkmatig 5-spletig. Lippen der roode bloemkroon lijnvormig, de bovenlip recht naar voren gestrekt, de onderlip aan den top kort, 3-lobbig . . . Monarda 291.

7 Bovenlip der bloemkroon gaafrandig of iets ingesneden. Meeldraden onder de bovenlip verscholen met lang, boogvormig gekromd helmbindsel...........Salvia 290.

Bovenlip der bloemkroon \'2-spletig. Meeldraden uitstekend, gekromd, aan den voet ieder met een tand. Rosmarinus 291.

8 Meeldraden naar beneden gebogen, tegen de onderlip liggend,, met niervormige helmknopjes, die na het openen een vlak rond

schijfje vormen. Bloemkroon wit of blauw........9

Meeldraden recht naar voren gericht of naar boven gebogen . 10

9 Kelk 2-lippig, met 4-spleUge onderlip en ongedeelde bovenlip. Bovenlip der bloemkroon 4-spletig, de onderlip ongedeeld, smal.

O c i m u m 387..

Kelk kort ö-tandig, tijdens den vruchttijd door een dekselvorrnig-aanhangsel van den bovensten tand gesloten. Bovenlip der bloemkroon 2-, onderlip 3-lobbig. Helmknoppen gebaard, in de kroou-buis verborgen..........Lavandula SST.

10 Bovenlip der bloemkroon vlak of siechts zeer weinig gewelfd. 11 Bovenlip der bloemkroon uitgehold of gewelfd. Meeldraden dicht naast elkaar en minstens in het begin evenwijdig loopend, onder de bovenlip der bloemkroon verborgen.........19\'

11 Meeldraden, althans do \'2 langere, naar boven uit elkaar tredend,

onder de bovenlip uitstekend............12.

Meeldraden niet onder de bovenlip uitstekend......14

12 Helften der helmknoppen gescheiden, naar beneden uit elkaar gaand. Bloemen vrij klein. Slippen der onderlip tamelijk gelijk

aan elkaar...................13

Helften der helmknoppen boven versmolten. Middelslip der onderlip grooter dan de zijslippen. Kelk 5-tandig. Bloemen vrij groot, blauw.............Hyssópus 289.

13 Kelk 5-tandig of scheef gespleten, bijna \'2-lippig. Bloemen met

vaak gekleurde schutbladen......Origanum 289.

Kelk duidelijk 2-lippig. Bloemen zonder schutbladen, in tot hoofdjes opeengehoopte schijnkransen . . . Thymus 289.

14 Kelk tamelijk gelijkmatig 5-, zeldzamer 10-tandig, niet opgeblazen. Bovenlip der bloemkroon 2-spletig of iets ingesneden. . 15 Kelk 2-lippig..................18

28S

-ocr page 368-

L a b i a t e n.

15 Meeldraden en slijl uil de kroonbuis uitstekend.....16

Meeldraden en stijl in de kroonbuis gesloten. Bovenlip der bloemkroon 2-spletig. Kelk lO-tandig, de tanden bij de vrucht afstaand.

M a r r ü b i u in 29S.

16 Meeldraden onder de bovenlip boogvormig samenneigend. Bovenlip der bloemkroon ingesneden. Kelk klokvormig, 5-tandig, lO-nervig. Bloemen klein. Stengel rechtopstaand. Saturéja SOO. Meeldraden onder de bovenlip dicht naast elkaar gezeten, evenwijdig loopend. Bloemen vrij groot..........17

17 Middelslip der onderlip verdiept, rondachtig, gekarteld. Helmknopjes na het bloeien naar buiten gebogen. Stengel rechtopstaand ...............Népeta 391.

Middelslip der onderlip vlak, breed omgekeerd-hartvormig. Helm-knopjes paarsgewijs een kruis vormend . . G 1 é c h o m a 201.

Vergelijk ook Leonürus pag. 295.

18 Kelk rolrond. Bovenlip der bloemkroon vlak. Slippen der onderlip gelijk. Helften der stuifmeelhokjes boven gescheiden.

Calamintha 290. Kelk klokvormig. JJovenlip der bloemkroon iets gewelfd. Mid-, delslip der onderlip grooter. Helften der helmknopjes boven versmolten.............Melissa 290.

19 Kelk 5-tandig, niet opgeblazen.............20

Kelk 2-lippig..................24

20 Onderlip der bloemkroon met bijna niet ontwikkelde, in een tandje uitloopende zijslippen en een groote ingesneden middelslip, of met 3 tamelijk gelijke spitse slippen. Helften der helm-knopjes met overlangsche spleten openspringend. Nootjes driekantig ...............Lamium 292.

Onderlip der bloemkroon met 3 stompe of ingesneden slippen, de middelste grooter...............21

21 Onderlip der bloemkroon aan de keel aan weerszijden met een hollen rechten tand. Helften der helmknoppen overdwars openspringend. Nootjes omgekeerd-eirond, van boven afgerond.

Galéopsis 293.

Onderlip der bloemkroon zonder holle tanden. Helmknophelften overlangs openspringend..............22

22 Nootjes omgekeerd eirond, van boven afgerond. Middelslip dei-onderlip omstreeks dubbel zoo groot als de zijslippen ... 23 Nootjes driekantig, van boven afgestompt. MiJdelslip der onderlip grooter dan de zijslippen. Bloemen klein. Meeldraden ver uit

2SG

-ocr page 369-

L a b ia t e n.

de kroonbuis uitstekend. Kroonbim van binnen met een haar-i-ing. Kelk 5-nervig........ . . Leonürus 395.

23 Kelk buis-klokvormig, 5- of lO-nervig. Langere meeldraden meest na liet stuiven gewonden en naar buiten gebogen.

S t a c h y s 294.

Kelk trechtervormig, met 10 uitstekende nerven. Meeldraden ook na het stuiven recht, onder de bovenlip evenwijdig loopend.

B a 11 ó t a 39S.

24 Kelk tijdens den vruchttijd gesloten. Onderste meeldraden langer ......................25

Kelk tijdens den vruchttijd niet gesloten, met 3-spletige bovenlip en 2-deelige onderlip. Bovenlip der bloemkroon ingesneden. Bovenste meeldraden langer . . .Dracocéphalum 391.

25 Beide lippen van den kelk ongedeeld, gaaf, de bovenste aan de rugzijde met een rechtopstaande, holle schub, bovenlip der bloemkroon 3 spletig, onderlip ongedeeld . . Scutellaria 39a. Bovenlip van den kelk kort S-tandig, onderlip 2-spletig. Bovenlip der bloemkroon ongedeeld, onderlip 3-spletig. Langere meeldraden onder de helmknopjes getand.....Brunélla 39(S.

x. Ocimum Riv.

1 Stengel vertakt, naar boven fijn quot;behaard. Bladen gesteeld, eirond of langwerpig, meest spits. Scliijnkransen meest 6-bloemig, veel verder dan de lengte van den kelk bedraagt, van elkaar verwijderd. Bloemkroon omstreeks dubbel zoo lang als de gewimperde kelk, wit of roodachtig-wit. 0,20-0.40. 0. Juni— Herfst. Sierplant uit Oost-lndië ........f O. Basilicum L.

2. Lavandula L.

1 Stengel rechtopstaand, vertakt. Bladen langwerpig-lijnvormig of lijnvormig, met omgerolden rand, eerst viltig grijs, ten laatste groen, van onderen met klierpuntjes. Scliijnkransen een afgebroken, eindelingsche aar vormend Bloemkroon blauw-violet. 0,80-0,60. 21.. Juli—Septr. Sierplant uit Zuid-Europa.

L. spica L.

3. Mentha L. M u n t.

1 Kolk o-tandig, met open keel............2

Kelk 2-lippig, keel dour een krans van haren gesloten. (Pule-gium Riv.) Stengel opstijgend. Bladen ge\'steeld, eirond of elliptisch, weinig getand. Schijnkransen alle afzonderlijk in de bladoksels, bolvormig. Kelk rolrond, trechtervormig, gegroefd. Bloemkroon lichtpurper of lila. 0,15-0,30. 2J.. Juli—Septr. Vrij algemeen langs waterkanten, op vochtige weilanden (P, vulgare Mill.)...............M. 1\'nlégiiiin L.

2 Schijnkransen tot eindelingsche aren vereenigd. Kroonbuis van binnen kaal..................3

287

-ocr page 370-

Labiate n.

Schijnkransen, althans de onderste, in de bladoksels. Kroonbuis van binnen meest behaard. Bladen gesteeld.......5

3 Bladen zittend of de onderste kort gesteeld.......4

Bladen gesteeld, langwerpig of eirond-langwerpig, spits, dubbel gezaagd, van onderen meest verspreid kortharig. Schijnaren dik. Kelktanden lancet-priem-vormig, tijdens den vruchttijd recht uitgestrekt, liloemkroon lila. 0,30-0,60. 21.. Juni—Augs. In Engeland inheemscli. De vorm met gekroesde ingesneden, in omtrek eironde bladen is M. crisp a L. Kruizemunt.

Peper M. f M. piperita L.

4 Bladen rondachtig, aan den voet hartvormig, gezaagd-gekarteld, van onderen witviltig. Schijnaren dun. Kelktanden lancetvormig, \' aan den boven niet samengesnoerden vruchtkelk tot elkaar neigend. Bloemkroon licht lila, bijna wit. 0,30-0,60. 2)-. Juli—Septr. Algemeen langs slooten en vaarten.

R o n d b I a d i g e M. M. rotundifólia L. Bladen eirond tot lancetvormig, soms met hartvormigen voet, van onderen grijs- of witviltig of kaal. Kelktanden lijn-priem-vormig, aan den van boven samengesnoerden vruchtkelk ten laatste iets naar elkaar neigend. Bloemkroon roodachtig-lila. 0,50-1,00. 2f. Juli—Septr. Algemeen langs slooten en vaarten.

Bosch M. M. silvéstris L.

Hoofdvormen :

Bladen eirond of langwerpig-eirond, aan den voet afgerond of bijna hartvormig, iets gerimpeld, van onderen grijs- of witviltig. Schijnaren dik . . . a. nemorósaWilld. Bladen langwerpig-lancetvormig tot lancetvormig, aan den voet versmald, vlak, aan weerszijden geheel of bijna kaal. Schijnaren dun. Hiertoe behoort ook de gekweekte vorm M. crispata Schrad. met gekroesde, ingesneden bladen.

b. viridis L.

5 Stengel rechtopstaand of opstijgend, vaak iets rood. Bladen eirond of elliptisch, ongelijk gezaagd. Kelkbuis rolrond-trechtervormig, gegroefd. Kelktanden lancet-priemvormig, meer lang dan breed. Bloemkroon roodachtig-lila. 0,30-0,80. 2]-. Juni—Octr. Algemeen langs slooten en vaarten . . . . Water M. M. il((uiltica L.

Hoofdvormen ;

Schijnkransen grootendeels aan den top van den stengel tot hoofdjes of aren samengedrongen (M. aquatica L.)

a capitata Wimm. Schijnkransen naar boven genaderd, maar toch duidelijk van elkaar afgescheiden......b. subspicataWh,

288

-ocr page 371-

Labiate n.

Schijnkransen verwijderd, alle in de oksels van even groote

bladen..........., . . c. s a t i v a L.

Stengel liggend of opstijgend. Bladen meest eirond, gezaagd-getand of bijna gaafrandig. Schijnkransen alle in de bladoksels. Kelkbuis klokvormig, niet gegroefd. Kelktanden driehoekig, even lang als breed. Bloemkroon lila. 0,15-0.45. 24.. Juni—Ootr. Op akkers, aan waterkanten . . . . A k k e r M. M. arvénsis L.

4. Lycopus Trn. n.

Stengel vertakt. Bladen langwerpig-eirond tot eirond-lancetvormig, grof bochtig getand, beneden vinspletig. Kelktanden langer dan de kroonbuis. Bloemkroon wit, van binnen met purperkleurige puntjes. 0,30-0,80. 2f. Juli, Augs. Vrij algemeen langs slooten

en op wallen ............L. europaéus L.

5. Origanum Tra.

Bladen langwerpig-eirond, onduidelijk getand, bijna kaal, met doorschijnende puntjes. Schutbladen elliptisch, spits, van boven of aan weerszijden zonder klieren, meest donkerpurper. Kelk 5-tandig. Bloemkroon licht purper, zelden wit. 0,30 0,ö0. ®. Juli, Augs. Niet zelden op onbebouwde, zonnige plaatsen, aan dijken................0. vulgiire L.

Bladen eirond tot elliptisch, gaafrandig, aan weerszijden grijsviltig. Schutbladen overdwars breeder, afgerond, klierachtig. Kelk ongetand, van voren bijna tot aan den voet gespleten Bloemkroon wit of lichtrood. 0,20-0,40. 0. Juli—Septr. Sierplant nit Noord-Afrika......t O. Majorana L.

6. Thymus Trn. T h ij m.

Stengel rechtopstaand of opstijgend. Bladen eirond-lancetvormig, met sterk omgerolden rand, in hunne oksels bundels van bladen dragend. Bloemkroon lichtrood. 0,15-0,20. t2. Mei. Juni. Sierplant uit Zuid-Europa.

■f- T. vulgaris L.

Stengel kruipend of opstijgend. Bladen elliptisch tot lijnvormig, aan den rand weinig omgerold, meest zonder bundels van bladen in de bladoksels. Bloemkroon lichtpurper, vaak wit. 0,03-0,30. fc. Juli—Septr. Zeer algemeen op zand-, duin- en heidegrond.

T. Serpyllnm L.

Losse zoden vormend. Stengel met verwijderde bladparen. Bladen elliptisch, orugekeerd eirond of rondachtig (T. Ser-

pyllum.)..........a. C h a m a é d r y s l1\' r.

Dichte zoden vormend. Stengel met dicht opeengedrongen bladparen. Bladen lijnvormig tot langwerpig.

b. angustifólius Schreb.

7. Hyssópus Biv.

Heester. Bladen lijn-lancetvormig of lijnvormig, gaafrandig. Schijn-

d9

289

-ocr page 372-

L a b i a t e n.

kransen dicht, eindelingsche aren vormend. Bloemkroon donkerblauw, zelden rose of wit. 0,30-0,60. 1). Juli—Septr. Zeer zeldzaam.

Hyssop. H. oflicinalis L. 8. Saturéja Riv.

1 Stengel rechtopstaand, zeer vertakt. Bladen lijn-lancetvormig, gaafrandig, spits, gewhnperd, dof. Bloemen klein, meest 5 bijeen in de bladoksels, in scbijnkransen. Bloemkroon lila of witacMig, aan de keel met roode puntjes. 0,30-0,45. ©. Juli—Octr. In tuinen gekweekt. Uit Zuid-Europa.

t S. horténsis L.

9. Calamlntha Biv.

1 Scbijnkransen zonder priemvormige schutbladen......\'2

Scbijnkransen aan den voet door lijn-priemvormige, lang en dik behaarde schutblaadjes omgeven (Clinopódium L.). Stengel afstaand, dicht behaard. Bladen eirond, van onderen meer bleekgroen. Scbijnkransen rijk bloemig. Keel van den kelk niet door haren gesloten. Bloemkroon purper. 0,30-0,60. Ij.. Juli—Septr. Zeldzaam, in duinen en heuvelachtige streken. (Cl. vulgare L.)

Borstelkrans. C. Clinopódium Spenner.

2 Schijnkransen 6-bIoemig, uit kortgesteelde bloemen bestaand. Keel van den kelk door een krans van haren gesloten. Bladen eirond of langwerpig-ruitvormig, spits getand. Bloemkroon lila, zeldzaam wit. 0,10-0,30. ij.. Juni—Septr. Vrij algemeen op zanden heigrond............ • C. Acinos Clairv.

Schijnkransen uit 3—5-bloemige bijschermen samengesteld. Bladen eirond of rondachtig-eirond, stomp, gezaagd. Bloemkroon purper. 0,30-0,60. T\\.. Juli. Augs. Vroeger bij Nijmegen gevonden......C. officinalis Mnch.

io. Melissa Riv.

1 Stengel rechtopstaand, vaak vertakt. Bladen gesteeld, eirond, gekarteld of gezaagd-gekarteld, aan den voet bijna hartvormig. Schijnkransen armbloemig. naar eene zijde gekeerd. Bloemkroon wit. Met aangenamen citroenreuk. 0,30-0,80. TJ,. Juli, Augs. In tuinen gekweekt. Uit Zuid-Duitschland.

t M. officinalis L.

11. Salvia L. Salie. n.

1 Kelk eirond. Bovenlip der bloemkroon naar voren gekromd. Kroon-

buis zonder haarring...............2

Kelk klokvormig. Bovenlip der bloemkroon recht. Kroonbuis van binnen met een haarring. Bladen langwerpig, fijn gekarteld, in de jeugd bijna witviltig. Stengel aan den voet houtig. Bloemkroon violet. 0,30-0,60. %. Juni, Juli. Sierplant uit Zuid-Europa...........t S. officinalis L

2 Bovenlip der bloemkroon niet gekromd. Bloemkroon nauwelijks langer dan de kelk. Schutbladen half cirkelrond. Zj-, Juli. Vrij

zeldzaam.....KleinbloemigeS. S. Verbeiiilca L

Bovenlip der bloemkroon naar voren gekromd. Kelk eirond. Bloem-

390

-ocr page 373-

L a b i a t e D.

kroon blauw, zelden rose of wit. Bladen rimpelig. Wortelbladen in een roset, langwerpig of langwerpig eirond, aan den voet hartvormig, gekarteld-getand, ongedeeld of 3-lobbig. 0,30-0,60. 2 -. Mei—Juli. Algemeen op drogen grasgrond, aan dijken en wegen.

Veld S. S. praténsis L.

12. Rosmarinus L. n.

Altijd groene heester met rechtopstaande takken. Bladen zittend, lijnvormig, lederachtig, met omgerolden rand, van onderen grijsviltig. Bloemkroon klein, hleekblau\\r. 0,50-1,50. t). April—Juni. In tuinen. Uit Zuid-Europa.

iquot; R. officinalis L.

13. Monarda L. 11.

Bloemkroon kaal, scharlakenrood. Keel van den kelk bijna kaal. Kelk en schutblaadjes gekleurd. Bladen groot, gesteeld, langwerpig-eirond, toegespitst, aan den voet afgerond of iet^ hartvormig, gezaagd, meest verspreid kurtharig. Aromatische reuk. 0,50-1,50. 21-. Juli Septr. Sierplant uit Noord-Amerika.

t M. dfdyma L.

Bloemkroon behaard, lichtrose of purper, meest kleiner. Keel van den kelk ruw behaard. Kelk en schutblaadjes meest niet of weinig gekleurd. Bladen langwerpig-lancetvormig, vaak van onderen zachtharig. Overigens als de vorige soort. 0,60-1,20. TJ.. Juli Septr. Sierplant uit Noord-Amerika.

T M. fistulósa L.

14. Nepeta L.

Bladen langgesteeld, eirond of liartvormig-eirond, spits, grof ge-zaagd-getand, van boven kortbehaard, groen, van onderen grijs-viltig Kelk met een scheeve opening. Bovenste kelktanden langer dan de onderste. Nootjes glad en kaal. Bloemkroon wit of rood-achtig-wit. Onderlip met purperen puntjes. 0,45-0,80. 2|.. Juli, Augs. Vrij zeldzaam, op ruige plaatsen, aan dijken, op muren.

Kattekruid. N. Catória L.

In Limburg wordt soms vrij algemeen een naar citroen riekende

variëteit gevonden...........a. citriodóra Dum.

Een paar maal n. 1. bij Brummen en Weurt is N. Nepetélla gevonden met lancetvormige bladen en ruwe nootjes.

15. Glechóma L.

Stengel kruipend, de bloemdragende takken opstijgend. Bladen langgesteeld, de onderste nier-, de bovenste rondachtig-hartvor-mig, alle gekarteld. Seliijnkransen meest 6-bloemig. Bloemen vrij groot. Bloemkroon licht violet, zelden vleeschkleurig. 0,15-0,60. 2}.. April—Juni. Zeer algemeen tusschen het gras. (Népeta Glechóma Beuth.)......Hondsdraf. O. hcderaceum L.

16. Dracocéphalum L.

Stengel rechtopstaand, vertakt, zacht behaard. Bladen gesteeld, lancetvormig, stomp, gekarteld, van onderen met klierpuntjes, langzaam in de smallere,.

291

-ocr page 374-

Labiate n.

gezaagde schutbladen overgaand. Schijnkransen 3—S-bloemig, tot een verlengde bloeiwjjze vereenigd. Bloemkroon blauwviolet of wit. 0,30-0,45. 0, Juli, Augs. In tuinen. Uit Azië........t D. Moldavica L

17. Lammm Trn. Doovenetel.

Onderlip der bloemkroon met 3 tamelijk gelijke spitse slippen. Helmknoppen kaul. Bloemkroon geel. (Ualeóbdolon Huds.) Onder ste bladen lang gesteold, dubbel gekarteld, stomp, vaak witachtig gevlekt, de bovenste korter gesteeld, spits. Kroonbuis gekromd, van binnen met een schuinen haarring. 0.15-0,45. 2].. Mei, Juni. Niet algemeen, in bosschen, op vochtige plaatsen, tussohen hakhout. (Gr. lüteum Huds.) . . G e ! e D. L. Galeóbdolou Crutz. Onderlip der bloemkroon met zeer kleine tandvormige of ontbrekende zijslippen. Helmknoppen gebaard. Bloemkroon rood of

wit......................2

Kroonbuis van binnen zonder haarring.........

Bladen gesteeld, Kroonbuis van binnen met een haarring . .

Bovenste bladen niet stengelomvatttend, klein, gezaagd. Bloemkroon purper. ©. Maart—Ocir. Op zeeklei Ij ij Amsterdam. Ingesneden Jl. L incisimi W

Bovenste bladen zittend, stengelomvattend, niervormig, de ouder ste gesteeld, hartvormig-eirond of rondachtiy, alle gekarteld Buis der bloemkroon dun, recht. Bloemkroon purper. 0,15-0,30. ©. April—Octr. Vrij menigvuldig op bouw- en moesland.

H o e ii d e r b e e t. L. amplexicanle L Bloemen tamelijk klein. Kroonbuis recht, plotseling in de keel verwijd. Onderste bladen rondachtig, langgesteeld, de bovenste hartvormig-eirond, kortgesteeld, alle gekarteld. Bloemkroon licht- 1 purper, zelden wit. 0,07-0,30. ®. Maart—Uctr. Algemeen op klei grond, langs wegen, op bouwland.

Purperen L). L. purpi\'ireuui L. Bloemen vrij groot. Kroonbuis gekromd, langzaam in de keel

verwijd....................

Bloemkroon lichtpurper. Onderlip donkerder gevlekt. Keel aan den rand aan weerszijden slechts met 1 tand. Haarring d^r kroonbuis overdwars loopend. Bladen hartvormig-eirond, gekarteld ol gekarteld-gczaagd, korte uitloopers vormuiid. 0,30-u.(i0. 2}.. April —Juni. Zeldzaam, in bosschen en heggen.

Gevlekte U. L- maeuliltuin L Bloemkroon wit. Koel aan den rand aan weerszijden behalve met 1 grooteren, meest met \'1 of meer kleinere tanden. Haarring der kroonbuis scheef opstijgend. Bladen toegespitst, scherper gezaagd

292

-ocr page 375-

■I

Labiaten. 293

Uitloopers vormend. 0,30-0,50. 2J.. April —Ootr. Zeer algemeen langs wegen, tusschen het gras\'. . . W i 11 e D. L. album L.

18. Galeópsis L. Hennipnetel.

Stengel onder de knoopen niet verdikt, met zachte, eerst aangedrukte haren bezet................2

Stengel onder de knoopen duidelijk verdikt. Bladen eirond tot langwerpig-eirond, toegespitst, grof gokarteld-gezaagd ... 3 i Bladen langwerpig tot Ijjn-langwerpig, donzig. Schijnkransen 6-10-bloemig. Bloemkroon vrij groot, licht purper, de onderlip met lichtgele, donkerpurper gevlekte kringen. Bovenlip iets getand.

0,07-0,45. ©. Juli—Oo.tr......Raai. G. Lildanum L.

Bladen eirond tot langwerpig-lancetvormig, gezaagd. Plant meest vertakt, naar boven met klierharen. Misschien niet

voorkomend........a. latifóliaHoffm.

Bladen lancetvormig tot lijn-lancetvormig, iets gezaagd of gaafrandig. Plant meest weinig vertakt, zonder klieren. Vrij zeldzaam, op kalkgrond. . . b. angustifólia E h r h. Bladen eirond tot eirond-lancetvormig, gekarteld-gezaagd, aan weerszijden dicht zijdeachtig behaard. Schjjnkransen 10-30 bloemig. Bloemkroon groot, geelacblig-wit, de onderlip met zwavelgele vlek. Bovenlip getand. 0,15-0,45. ©. Juli—Ootr. Veel op

bouwland.....Bleekgele H. G. ochroleüca Link.

Bloemen tamelijk klein of vrij groot. Kroonbuis vrij lang of korter dan de kelk. Middelslip der onderlip bijna 4-hoekig, vlak, gekarteld. Bloemkroon lichtpurper of witachtig, onderlip met een gele, purper gevlekte vlek. 0,30-0,70. ©. Juni—Octr. Niet zeldzaam op bouwland, tusschen hakhout, langs wegen, op ruige

plaatsen.........Gemeene H. G- Tétrahit L.

Middelslip der onderlip langwerpig ingesneden, later met omgekrulden rand. Zeldzaam. i)e variëteit:

a. bifida Boenngh. Bloemen groot. Kroonbuis dubbel zoo lang als de kelk. Middelslip der onderlip rondachtig-vierhoekig, vlak, gekarteld. Bloemkroon lichtgeel, buis van onderen wit, de middelslip violet, wit gezoomd, de zijslippen van voren wit. 0,50-1,00. ®. Juni—Octr. Niet zeldzaam op dezelfde plaatsen als de vorige. (G. specióaa Mill.) . . . . D i n e 11 e 1. K o r t o H. G. versicolor Cnrt-

-ocr page 376-

Labiate n.

19. Stachys Riv, A n d o o r n.

1 Kroonbuis van binnen met een baarring........2

Kroonbuis zonder baarring. (öetóaioa L.) Stengel niet vertakt. Bladen langwerpig-eirond, aan den voet hartvormig, de onderste zeer lang, de bovenste kort gesteeld, kleiner. Bloeiwijze eindo-lingsch, dicht. Kelktanden driehoekig, lang gewimperd. Bloemkroon ,] purper, zelden wit. 0,30-1,00. 2|.. .luli, Augs. Op heide, in bos-schen, in zandige streken, alleen in Gelderland en Utrecht. (B. officinalis L.) . . Gewone Betonie.S- Betónica Beuth.

2 Bloemkroon rood. Onderste en middelste bladen aan den voet

hartvormig of afgeknot...............3

Bloemkroon lichtgeel. Bladen aan den voet afgerond of versmald. Bladen meest kaal, gesteeld, de onderste langwerpig, stomp, de bovenste lancetvor-mig, spits. Schijnkransen 4—ö-bloemig. Kelktanden lancetvormig, met behaarde stekelpnnt. U,15-U,:1U. ©. Juli—Octr. Alleen bij Maastricht. .

Eenjarige A. S. annua L#

S Schijnkransen meest armbloemig................4

Schijnkransen 10- meerbloeraig. Kelktanden toegespitst, stekelpnntig. Blonn-kroon lichtpurper. Stengel dicht wollig behaard, meest onvertakt. Bladen eirond-langwerpig of langwerpig, spits, gekarteld, witviltig, do onderste gesteeld, de bovenste zittend. 0.50-1,00. ®©. Juli, Augs. Alleen bij Sittard.

Duitsche A. S. germanica L.

4 Bloemkroon dubbel zoo lang als de kelk. Kelktanden priem-

vormig............... . \'......5

Bloemkroon nauwelijks langer dan de kelk. Kelktanden lancet- ,j vormig. Schjjnkransen meest 6-bloemig. Bladen gesteeld, rond-achtig-eirond, aan den voet iets hartvormig, de bovenste langwerpig, zittend. Stengel liggend of opstijgend. Bloemkroon bleek-rose. 0,07-0,30. ®. Juli—Octr. Vrij algemeen op bouwland, in moestuinen..........Akker A. S. arvénsis L.

5 Bladen breed, diep hartvormig-eirond, behalve de bovenste lang-gesteeld, toegespitst, grof gekarteld-gezaagd, zacht. Schijnkransen 1 meest ü-bloemig. Bloemkroon vuil donkerpurper. 0,00-1,20. 24-,luni —Augs. Vrij algemeen, op lossen boschgrond.

Bosch A. S- silvdtica L Bladen smal, aan den voet zwak hartvormig, langwerpig-lancet vormig tot lancetvormig, spits, iets gekarteld, de onderste kort gesteeld, de bovenste zittend, half stengelomvattend. Schijnkran sen 0-10-bloemig. Bloemkroon vuilrose. 0,30-0,00. 2J.. Juli, Augs Vrij algemeen aan waterkanten en op zandig bouwland.

Moeras A. S. pallistris I Bladen alle gesteeld, met hartvarmigen voet, eirond-lancetvorraij

■4fH

-ocr page 377-

L a b i a t e n.

tot langwerpig-laucetvormig, gekarteld-gezaagd. Stengel stijf behaard. Kroonbuis van af den haarring ieta verwijd. 0,30-1,00. 2j- . Juli, Augs, Vrij zeldzaam. De bastaardvorm van S. palüstris en S. silvatica.............S. amlngua Sm.

20. Ballóta Tm.

Stengel vertakt. Bladen kortgesleeld, eirond, sp^ts. Kelktanden driehoekig-eirond, meest met gebogen zijranden, plotseling in een vrij lange of korte stekelpunt toegespitst. Bloemkroon blauw-aohtig-rood, zelden wit. 0,60-1,00. 2|.. Juni —Octr. Aan wegen, in heggen, tussohen hakhout.

Stinkende Ballot e. B. foétida Lmk.

21. Leonüms L.

Stengel rechtopstaand, vertakt, kort behaard. Bladen van boven donker-, van onderen lichtgroen, de onderste met hartvormigen voet, handvormig 5-spletig, de bovenste aan den voet wigvormig, 3-spletig of 3-lobbig. Bloemkroon klein, rose. 0,30-1,00. ZJ.- Juli, Augs. Vrij algemeen op ruige plaatsen.

Hertsg espan. L. Cardiaca L-

22. Marrübium Riv.

Stengel rechtopstaand, sterk vertakt, witviltig. Bladen sterk gerimpeld, grijs of witviltig, rondachtig-eirond, de onderste lang, de bovenste kort-, maar breedgesteeld. Bloemkroon wit. 0,20-0,60. 21-. Juli, Augs. Niet zeldzaam in de duinen, op zandvlakten, ruigten en muren.......M a 1 r o v e M. vulgare L.

23. Scutellaria Riv. Gr 1 i d kr u i d.

Bloemen vrij groot. Kroonbuis gebogen. Bladen stomp-gekarteld, met hartvormigen voet, langwerpig-lancetvormig. Bloemen tegenoverstaand. Kelk meest kaal. Bloemkroon blauw-violet, zelden loodachtig of wit. 0,30-0,60. 2|.. Juni—Augs. Niet zeldzaam op vochtige plaatsen, aan waterkanten enz.

Gemeen G. S- galericuliita L-Bloemen klein. Kroonbuis recht. Kelk zachtharig. Onderste bladen eirond, de bovenste lancetvormig, aan den voet aan weerszijden met 1—2 stompe tanden of geheel gaafrandig. Bloemkroon roodachtig. 0,07-0,quot;20. 2).. Juni—Octr. Zeldzaam, op veenachtigen, vochtigen heigrond........Klein G. S. minor L.

295

-ocr page 378-

39G L a b i a t e D.

24. Brunélla Riv.

1 Bloemkroon blauwviolet of roodachtig, zeer zelden wit. Tanden der bovenlip van den kelk zeer kort. Bloemkroon hoogstens dab- c bel zoo lang als de kelk. Kroonbuis recht. Bladen gesteeld, eirond tot lancetvormig, getand of gaafrandig. 0,10-0,30. 2|.. Juni—Üctr. Op wei- en bouwland, aan wegen. . Brunei. B. vulgaris L.

25. Ajuga L. Ze negro en.

1 Bloeiren in aarvoimig samengedrongen pluimen. Bloemkroon

blauw, zelden rose of wit..............2

Bloemen alleenstaand in de bladoksels. Bladen 3-deelig, met lijnvormige slippen, de onderste ongedeeld, lijnvormig. Stengel dicht behaard, meest aan den voet met verscheiden opstijgende takken. Bloemkroon geel. 0,05-0,15. ®©. Juni —Augs. Op kalkhoudenden bouwgrond in Limburg . . G e e 1 Z. A. Chamaépitys Schrei).

2 Met bebladerde uitloopers. Stengel kaal of weinig behaard. Wortelbladen groot, lang gesteeld, spatelvormig. Stengelbladen klein. ^ Schutbladen iets gekarteld of gaafrandig, de bovenste korter dan

■ de bloemen. 0,15-0,30. 2J.. Mei, Juni. Vrij algemeen op grazige plaatsen, op boschgrond, in duinpannen.

Kruipend Z. A. reptans L. Geen uitloopers. Stengel dicht behaard. Wortelbladen meest 1 rechtopstaand, langgesteeld, tijdens den bloeitijd meest niet meer voorhanden. Schijnaar vrij ijl. Onderste schutbladen 3-Iobbig, de bovenste korter of nauwelijks zoo lang als de bloemen. 0,08-0,20. Zj-. Mei, Juni, vaak in Augs., Septr weder. In Limburg op zanden heigrond......GeneefschZ. A. genevéusis L.

26. Teücrium L. Gamander. !

1 Kelk 2-lippig, bovenlip ongedeeld, onderlip 4-tamIig. Bloemen alleenstaand, eindelingsche of okselstandige trossen vormend. Bladen gesteeld, eirond of langwerpig met hartvormigen voet, gekarteld, rimpelig. Bloemkroon wit. 0,30.0,45 . 21.. Juli, Augs. 2 Algemeen op duin- en zandgrond en ruige bosehrijke plaatsen.

Wilde s a 1 i e T. Scorodóuia L. Kelk S-tandig. Bloemkroon purper of rose, zelden wit. Bloemen in 2-6-bloemige schijnkransen............2

2 Bladen ongedeeld. . . .............3

Bladen gesteeld, dubbel-vinspletig. Schjjnkransen 2-6-bloemig.

-ocr page 379-

V erbenaceën.

Bloemkroon vuilrose, middelslip der onderlip geelachtig, zelden wit. 0,15-0,30. 0®. Juli—Octr. Vrij algemeen op kalkgrond.

Druif G. T. Botrys L. Kruidachtige plant. Bladen zittend, langwerpig tot langwerpig-lancetvormig, grofgekarteld, de onderste met afgeronden voet, de bovenste wigvormig versmald. Schijnkransen meest 4-bloemig. Bloemkroon lichtpurper. Reuk knoflookachtig en smaak bitter. 0,15-0.45. 2].. Juli, Augs. Zeldzaam, in moerassige weilanden en

duinvalleien.........Water G. T. Scórdinm L.

Halve heester. Bladen gesteeld, langwerpig, wigvormig in den steel versmald, gekarteld. Schijnkransen meest 6-bloemig, tot een eindelingsohe tros vereenigd. Bloemkroon purper, zelden wit. 0,07-0,20. 2J.. Juli—Septr. Zeldzaam, op heuvelachtige gronden en ruige plaatsen.....Liggende G. T. Chamaédrys L.

CXII. Fam. Verbenaceën.

Kelk 5-tandig. Bloemkroon trechtervormig, met ongelijk 5-sple-tigen zoom. Meeldraden (2-)4. Vrucht in 4-eenzadige nootjes uiteenvallend .............Verbena 297.

1. Verbéna Trn. Ijzerhard, xiv.

Stengel rechtopstaand, vierkant, vertakt. Bladen tegenoverstaand, de onderste gesteeld, langwerpig, de middelste 3-spletig, de bovenste langwerpig, gekarteld of gaafrandig. Bloemen klein, zittend, in pluimvormig gerangschikte, dunne aren. Bloemkroon bleek lila. 0,30-1,00. 2j.. Juli—Octr. Niet algemeen, langs wegen en dijken, op muren enz.........T. offlchialis L.

In vele variëteiten vindt men in tuinen gekweekt:

Bladen ongedeeld ..................... 2

Bladen eirond-langwerpig, 3-spletig, diep gezaagd, aan den voet plotseling in den steel versmald, bijna glad. Stengel opstijgend, vertakt, scherp. Bloemen in slappe aren, groot. Keel van de bloemkroon behaard, lichtpurper of bleeklila. 0,50-0,80. © en ©©. Juli—Octr. Sierplant uit Virginië.

f V. Aublétia L.

Stengel neerliggend, afstaand behaard, in de knöopen wortelend, aan den top opstijgend. Bladen kort gesteeld, langwerpig-lancetvormig, spits, grof gezaagd, even als de kelken ruw behaard. Bloemen in aren. Kroonbuis de helft langer dan de kelk. Bloemkroon scharlakenrood. 0,15-0,30. 2].. Juni—Octr.

Sierplant uit Zuid-Amerika........f V. chamaedryfólia L.

Stengel rechtopstaand, vertakt, kortharig, onduidelijk vierkant. Bladen zittend, lancetvormig, spits, aan den voet bijna hartvormig, stijf, iets gezaagd, van onderen sterk generfd. Bloemkroon 3-maal zoo lang als de kelk, naar het midden opgeblazen, blauwviolet, de buis purper. 0,30-0,45. Tj.. Juni-Octr. Sierplant uit Zuid-Amerika.......t V. venósa Gill, et Hook.

29*

-ocr page 380-

Plantagineerii

SOS

Globular ieën.

CXIII. Fam. Globalarieën.

1 Kelk 5-deelig. Bloemkroon onregelmatig 4—5-spletig. Meeldraden 4. Vruclit droog, eenzadig, niet openspringend. Bloemen in bolvormige hoofdjes.

Grlobularia 298-

i. Globularia L. iv.

1 Stengel rechtopstaand, kruidachtig, geheel behladerd. Wortelbladen lang-gesteeld. elliptisch-spatelvormig. Stengelbladen zittend, lancetvormig. Bloemkroon blauw, zeer zelden wit. 0,05-0,15. 2|.. Mei, Juni. Vroeger een enkele maal gevonden................G. vulgaris L.

CXIV\'. Fam. Plantagineën.

1 Bloemen eeuhuizig. Kelk der mannelijke bloemen 4-deelig. Bloemkroon buisvormig, met 4-deeligen zoom. Kelk der vrouwelijke bloemen \'i-3-bIadig. Bloemkroon kroesvormig, 3-tandig. Vrucht

een eenzadig nootje.........Litorélla 398.

Bloemen 2-slaohtig, in aren. Kelk diep 4-deelig. Bloemkroon buisvormig, met 4-deeligen, teruggeslagen zoom. Vrucht een 2-4-hok-kige, rondom openspringende doosvrucht. . Plantago 29S.

1. Litorélla L. xxi.

1 Bladen in een wortelroset, lijn-priemvormig, aan den voet goot-vormig, de onderste met breede scheede. Bloeiwijze meest 3-bloemig, uit een langgesteelde, mannelijke en 2 zittende, vrouwelijke bloemen bestaand. Bloemkroon witachtig. 0,05-0,10. 2]-. Juni—Augs. Vrij algemeen op vochtigen heide-, duin- en veengrond.

L. laeüstris L.

2. Plantago L. Weegbree, iv.

1 Stengel zonder bladen. Bladen wortelstandig.......2

Stengel, bebladerd, vertakt, rechtopstaand of uitgespreid, kort stijfharig. Bladen lijnvormig, tegenoverstaand. Bovenste aarstelen bijna schermvormig. Aren bolrond tot langwerpig. 0,15-0,30. ®.

Juni—Septr. Zeldzaam. . . Zand W. P. arendria W. et K.

2 Kroonbuis kaal............., . . . 3

Kroonbuis behaard. Aarstelen rolrond, niet gestreept. Aren lijn-vormig-rolrond.................5

3 Bladen eirond of elliptisch. Aarstelen rondachtig, zwak gestreept. 4 Bladen lancetvormig, 3-5-nervig, met langen, gootvormigen steel. Aarstelen gegroefd, veel langer dan de bladen. Aren eirond-langwerpig. Bloemkroon doorschijnend. Meeldraden geelachtig-wit. 0,15-0,45. 2).. Mei—Septr. Algemeen langs wegen, dijken, op weilanden . . . . LancetbladigeW. P. lanceoldta L.

-ocr page 381-

Campanulaceën.

Bladen eirond of elliptisch, 3-5-nervig, kaal met tamelijk langen steel. Aarstelen weinig langer dan de bladen. Aren lijnvormig-rolrond. Bloemkroon bruinachtig. Meeldraden witachtig. 0,15-0,30. Juni—üctr. Algemeen langs wegen, dijken, op weilanden enz.

G r o o t e W. P. major L. Bladen elliptisch, 7-9-nervig, kort behaard, met korten steel. Aar-stelen vele malen langer dan de bladen. Aren langwerpig-rolrond. Bloemkroon doorschijnend. Meeldraden lila. 0,15—0,45. 2|.. Mei, Juni. Minder algemeen op zandgrond. Ruige W. P. média L. Bladen blauwgroen, lijnvormig, kaal, meeat gaafrandig, gootvor-mig, drienervig. Achterste kelkslip met een scherpe kiel. Doosvrucht spits. Bloemkroon witachtig. 0,15-0.60. 2|-. Juni—üctr.

Op zeeklei..........Z e e W. P. maritima L.

Bladen lichtgroen, getand, vinspletig of dubbel vinspletig. Achterste . kelkslip met een vliezig gevleugelde, gewimperde kiel. Doosvrucht stomp. Bloemkroon witachtig. 0,0\'2-0,30. ©®. Juni—Septr. Op zilte klei en zandige plaatsen.

Vindeelige VV. P. Coróuopns L.

XOV. Fam. Campanulaceën.

Slippen der bloemkroon lijnvormig, eerst verbonden, later van beneden af loslatend. Bloemen in hoofdjes of aren, door een

gemeenschappelijk omwindsel omgeven....... . 2

Slippen der bloemkroon vrij, breed. Helmknopjes vrij. Bloemen

zonder gemeenschappelijk omwindsel..........3

Meeldraden aan den voet niet verbreed, priemvormig. Helmknopjes aan den voet iets samenhangend.....I a s i ó n e 399.

Meeldraden aan den voet verbreed. Helmknopjes vrij.

Phyteiima 300.

Bloemkroon klok- tot trechtervormig. Meeldraden aan den voet verbreed. Doosvrucht tolvormig, met 3-5 poriën openspringend.

Campanula 300.

Bloemkroon stervormig. Meeldraden niet verbreed. Doosvrucht langwerpig, met zijspleten openspringend. Specular ia 301.

1. Jasióne L. .1 a s i o n e. v.

Meest verscheiden stengels, rechtopstaand of opstijgend, naar boven onbebladerd en kaal. Bladen tamelijk gaafrandig, met gegolfdeu rand, do onderste omgekeerd-eirond, stomp, de bovenste lancettot lijnvormig, spits. Bloemen klein. Bloemkroon hemelsblauw.

299

-ocr page 382-

Campanulaceën.

zelden wit of roodachtig. 0.30-0,50. ®®. Juni—Augs. Zeer algemeen op zandgrond.........Berg J. J. inontana L.

Wortelstok mot «itloopers. Eon of weinige stengels. Bladen vlak, lijnvormig. Bloomhoofdjes grootor. Overigens als de vorige. 0,30-0,60. 7[.. Juni—Aug.s, -.Eenmaal gevonden..............J. perénnis Lmk.

2. Pliytéuma L. v.

1 Bladen bijna dubbel gekarteld-gezaagd, de onderste hartvormig, rondachtig tot langwerpig-eirond. Bloemen in langwerpige aren. Omwindselbladen lijn-lancetvormig tot borstelvormig. Stempels 2. Bloemkroon geel«,chtig-i.vit. 0,30-0,80. Ij-. Mei, Juni. Zeer zeldzaam.

Aar dragende rapunzel. P. spleiitinu L. Bladen ongelijk gekarteld. Aren bolvormig-eirond, ten laatste eirond-langwerpig. Bloemkroon donkerviolet. 0/20-0,50. Zeer zeldzaam. L)e variëteit . . . . a. nigrum Schmidt.

3. Campanula L. K lokj e. v.

1 Kelkbochten zonder aanhangsels...........2

Kelkbocliten mot teruggeslagen, eironde, stompe aanhangsels. Bloemen zeer \' groot, kortgesteeld, knikkend, in eindelingsclie trossen. Bloemkroon met omgebogen rand, lichtblauw of wit. Doosvrucht 5-hokkig. 0,60-0,80. ©©. Juni—Septr. Sierplant uit Zuid-Europa.......iquot; C. Médium L.

2 Bloemen gesteeld, in trossen of pluimen . . \'......3

Bloemen zittend, in hoofdjes of kluwens. Stengel meest grijs, kort behaard. Onderste bladen eirond tot lancetvormig, met af-geronden of bartvormigen voet. Kelkslippen lancetvormig, spits. Bloemkroon lichtviolet. 0,30-0,00. 2|.. Juli —Septr. Zeldzaam op vochtige, grazige plaatsen. •......C. glomerata L.

3 Bladen hartvormig-eirond of eirond, zacht of ruw behaard. Doosvrucht overhangend, aan den voet openspringend.....4

Bladen (behalve de onderste) lancet- of lijnvormig, meest kaal. (i

4 Bloemen overhangend. Kclkslippen lancetvormig. Stengel even als de bladen kort behaard, stompkantig. Onderste bladen langwerpig, langgesteeld, de- bovenste langwerpig-Iancetvorrnig, zittend. Bloemen in een tros. liloemkroon met gewimperden rand, mepst licht violet. 0,30-0,80. 2f. Juli—Septr. Vrij algemeen op droge gronden.

E e n z ij d i g IL. 0. rapunculoides 1. Bloemen afstaand of rechtopstaand. Kelkslippen eirond-lancet-vormig. Bloemkroon gewimperd, vrij groot.......5

5 Stengel scherpkantig, oven als de bladen eenigszlns stjjf behaard. Onderste bladen hartvormig-eirond, langgesteeld of zittend. Bloemstelen aan den voet met 2 blaadjes. Bloemkroon blauw-lila, zelden

300

-ocr page 383-

Campanulaceën.

wit. 0,60-1,00. 2).. Juli, Augö. Vrij algemeen in bossohen,tusschen

kreupelhout.....R u w h a r i g K. C. Trachélium L.

Stengel stompkantig, kaal. Bladen aan weerszijden eenigszins zacht behaari), de onderste met gevleugelden steel, nauwelijks hartvormig, de bovenste zittend. Bloemstelen onder het midden met \'2 blaadjes. Bloemkroon lichtviolet. 0,60-0,80. 2j-. Juni, Juli. Zeldzaam, op vochtige plaatsen. Breedbladig K. C. latifólia L.

6 Bloemen vrij groot of klein. Ivelkslippen priemvormig ... 7 Bloemen groot, wijd klokvormig, in armbloemige trossen. Kelkslippen lancetvormig. Zijdelingsche bloemstelen aan den voet met 2 blaadjes. Bladen kaal, lancet- tot lijnvormig, zittend, de onderste langwerpig-wigvormig, in den steel versmald. Bloemkroon hemelsblauw, zelden wit. 0,30-0,80, 2}.. Juni-Augs. Vrij algemeen in bosschen, tusschen kreupeiliout.

P e r z i k b 1 a d i g K. C. percicifólia L.

7 Bloemkroon klokvormig, 5-lobbig. Doosvrucht overhangend, aan den voet openspringend. Onderste stengelbladen lancetvormig, meest gaafrandig. i)e wortelbladen (meest tijdens den bloeitijd niet meer voorhanden) niorvormig of hart-eivormig, gekarteld. Bloemen in een meest veelbloemige, ijle pluim. Bloemsleeltjes voor het opengaan der bloemen gekromd. Bloemkroon donkerblauw. 0,15-0,30. lp. Juni—Octr. Zeer algemeen op hoogen, drogen grond.....RondbladigK. C. rotmidifólia L.

Bloemkroon trechtervormig, 5-spletig, iu veelbloemige, ijle pluimen. Doosvrucht rechtopstaand, zich boven het midden of aan den voet openend. Onderste stengelbladen langwerpig-spatelvor-mig of langwerpig-wigvormig............^

8 Wortel dun. Bladen vlak. Pluim met afstaande takken. Zijdelingsche bloemstelen boven het midden met 2 blaadjes. Kelkslippen lancet-priemvormig. Bloemkroon blauw-lila. 0,30-0,60. ©®. -Mei—Juli. Zeldzaam, op vochtige, grazige plaatsen.

Wijdgetakt K. C. piltula L. Wortel dik, vleezig. Bladen met gegolfden rand. Pluim smal, met korte, rechtopstaande takken. Zijdelingsche bloemstelen dicht bij den voet met 2 blaadjes. Kelkslippen lijn-priemvormig. Bloemkroon blauw. 0,50-0,80. ®®. Juli—Augs. Vrij algemeen op droge

gronden........Rapunzel. C. llapuuenlus L-

4. Specularia Heist. Kant vrucht, v.

1 Kelkslippen afstaand, lijn-lancetvormig, even lang als de kelk-

301

-ocr page 384-

Lobeliaceën. C u c u r b i ta c e ë n.

buis en de bloemkroon. Bloemen eind- en okselstandig, een ijle pluim vormend. Bladen zwak gekarteld, langwerpig, de onderste omgekeerd-eirond. Stengel rechtopstaand, vertakt. Bloemkroon violet, zelden wit. 0,10 0,30. ®®. Juni—Augs. Zeer algemeen tusschen het koren, op zandgrond . . S. Speculum D. C. lil. Kelkslippen rechtopstaand, langwerpig-lanoetvormig half zoo lang als de kelkbuis, dubbel zoo lang als de bloemkroon. Bloemen dichter bijeen, kleiner. Bloemkroon purper. Overigens als de vorige soort. 0,10-0,25. ®®. Juni, Juli. Zeldzaam, tusschen het koren..... .......S. hybrida 1gt;.C. Hl.

CXVI. Fam. Lobeliaceën.

4 Kelk 5-spletig. Bloemkroon \'2-lippig, met boven opengespleten buis. Helmknoppen vergroeid. Doosvrucht 2-3 hokkig, aan den top 2 3-kleppig. Bloemen in eindelingsche trossen.

Lobelia 302.

1. Lobélia L. v.

^ Stengel bijna zonder bladen, hol. Bladen in een dicht wortel-. roset, lijnvormig, stomp, hol, ondergedoken. Bloemen in een arm-bloemige tros, knikkend. Bloemkroon wit, met blauwachtige buis. 0,30-0,60. H-. Juli, Augs. Niet zeldzaam in heipoelen.

L. Dorhiiiluna L.

Stengel bebladerd, zwak, uitgespreid vertakt. Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond, steelaclitig versmald, stomp getand, de bovenste lancet- tot lijnvormig, bijna gaafrandig. Bloemen in ijle trossen. Schutbladen bladachtig. Bloemkroon hemelsblauw. 0.15-0,30. ©. Juni—Herfst. Sierplant uit Z.-Afrika.

f L. En\'mis L.

CXV1I. Fam. Cucurbitaceën. XXI. (XXII.)

1 Helmknoppen vergroeid. Bloemkroon 5-spletig......2

Helmknoppen vrij. Bloemkroon 5-deelig, trechtervormig. Bes 3-hokkig.....................3

■2 Bloemkroon groot, klok-trechtervormig, roodgeel. Stempels 2-spletig. Bes veelzadig, driehokkig, zonder stekels. Zaden met

verheven rand..........Cucürbita 303.

Bloemkroon klein, trechtervormig, groenachtig wit. Stempels ongedeeld. Bes 1-hokkig, eenzadig, stekelig . . S icy us 303.

5 Bloemkroon groot, roodgeel. Hokjes der bes veelzadig. Zaden samengedrukt, met scherpen rand . . . . Cücumus 303. Bloemkroon klein, geelachtig wit. Hokjes der bes 2-zadig. Zaden nauwelijks samengedrukt........Bryonia 303.

30S

-ocr page 385-

Cucurbitaceën.

I. Cuciirbita L.

1 Stengel klimmend, even als de bladen .stijf behaard. Bladen zeer groot, hartvormig, 5-lobbig. Ranken vertakt. Vrucht rondachtig of langwerpig, oranje, groen of witachtig, zeldzaam gestreept. Bloemkroon dooiergeel. 3,00-8,00. 0. Juni Augs. Gekweekt. Uit Middel-Azië.

Kalebas of Pompoen, -i* C. Pepo L,

2. Cücumis L.

1 Stijf behaard. Bladen spits, vijfhoekig gelobd, ongelijk getand, aan den voet met een diepe, smalle insnijding. Vrucht langwerpig, recht of gekmmd, groen, wit of geel. Vruchtvleesch groen of witachtig. Bloemkroon dooiergeel. 0,50-3,00. ©. Juni—Septr. Gekweekt. Uit Indië.

Komkommer, Augurk, f C. sativus L. Ruw behaard. Bladen 5-lobbig, met afgeronde lobben, aan den voet breed hartvormig ingesneden. Vrucht bolrond of elliptisch, knobbelig, ruw, welriekend. Vruchtvleesch oranje of roodachtig, zelden groen. Bloemkroon bleekgeel kleiner. 1,50-3,00. 0. Juni—Septr. Gekweekt. Uit Indië.

M e 1 o e n. f C- Melo L.

3. Bryonia li.

■1 Bloemen 2-huizig. Kelk der vrouwelijke bloemen half zoo lang als de bloemkroon. Stempels ruwharig. Bloemkroon geelachtig wit. Bes kersrood. 2,00-3,00. 2^. Juni, Juli. quot;Vrij algemeen op zandgrond, in heggen, tussohen kreupelhout. Vergiftig!

Tweehuizige Heggerank. B. dioéca Jacq.

4. Sicyus L.

1 Stengel stijfharig. Bladen ruw, hartvormig, 5-hoekig gelobd, met getande, spitse lobben. Ranken vertakt. Mannelijke bloemen in armbloemige trossen, de vrouwelijke bijna tot schermen opeengehoopt. Bloemkroon groenachtig wit, klein. 2,00-6,00, 0. Juli—Septr. Sierplant uit Noord-Amerika.

t S. angulatus L.

CXVIII. Fam. Rubiaceën. *)

1 Kelkzoom duidelijk (4-6)-tandig. Bloemkroon trechtervormig, lila.

Sherdrdia .10#.

Kelkzoom onduidelijk...............2

2 Bloemkroon trechtervormig of klokvormig, wit of hlauw. Vrucht

droog..............■ Aspérula :iOi

Bloemkroon stervormig, vlak............3

3 Vrucht sappig, steenvruchtachtig. Bloemkroon geelgroen.

R ü b i a 303.

Vracht droog. Bloemkroon wit of geel . . .Galium !iOA.

\') De bladen der Rubiaceën zijn slechts schijnbaar kransstandig, in werkelijkheid tegenoverstaand en de beide bladen in meer deelen (4—8, zelden meer)

gedeeld.

303

-ocr page 386-

Rubiaceën.

1. Shérardia Dill. iv.

1 Stengel meest liggend, vertakt, evenals de bladen aan den rand stekelig, ruw. Bladen met stekelpunt, de onderste 4 aan 4, spa-telvormig, de bovenste 0 aan 6, lanoetvoimig. Bloemen in hoofdjes. 0,05-0,20, ©. Juni—Uctr. Tamelijk algemeen op kleiachtig bouwland......Akker Shérardia. S. arvénsis L. \'

2. Aspérula L. Ruw kruid. iv.

1 Vruchten kaal..................2

Vruchten met haakvormige borstels bezet. Stengel 4-kantig. Bladen met ruwen rand, stekelpuntig, de onderste 6 aan G, spatel- 4 vormig, de bovenste 8 aan 8, lancetvormig. Bloemen in bijscher-men, langgesteeld. Bloemkroon 4-spletig, wit. 0,15-0,30. 2f. Mei, Juni. Niet zeldzaam in dicht beschaduwde bosschec.

L i e v e-v r o u w e b e d s t r o o. A. odorata L.

2 Schutbladen borstelig gewimperd. liladen van onduren en aan den rand ruw,

de onderste omgekeerd-eirond, i aan 4, de bovenste Ijjn-lancetvormig, 6—S 5 bijeen. Bloemen in hoofdjes, korter dan de buitenste schutbladen. Bloem-kroou 4-spletig, blauw. Vrucht groot, glad. 0,15-0,30. ®. Mei, Juni. Alleen

\' op bouwland bij Maastricht.......Akker li. A. arvénsis L.

Schutbladen niet gewimperd, lancetvormig of langwerpig, stekel-puntig. Bladen lijnvormig, stekelpuntig, meest 4 bijeen. Stengels talrijk, uitgaspreid. Bloemkroon trechtervormig, meest 4-spletig, g wit, van buiten ruw en vaak roodachtig. Vrucht korrelig ruw. 0,05-0,30. 24.. Juni—Augs Zeer zeldzaam, op beschaduwden zandgrond of zandig bouwland. . . W i t K. A. cyiiancliica L.

3. Rübia Trn. iv.

7

1 Stengel vierkantig, aan de kanten stekelig, ruw. Bladen lancetvormig, met aan de onderzijde sterk vooruitspringende nerven, (Je onderste in kransen van 4, de bovenste van (j bladen. Bloemen in ijle bijschermen. Bloemkroon geelgroen. Vrucht zwart. 0,60-1,00. 24-. Juni, Juli. Gekweekt en verwilderd iu heggen.

M e e k r a p. li. tiuctórnin L. s

4. Galium L. W a 1 s t r o o. iv.

1 Bijschermen in de blaiioksels, vaak bovendien nog een eindeling-

sche pluim...................2 j

Bijschermen iu een eindelingsche pluim of slechts een eindelingsch bijscherra. Stengel zonder weerhaakjes.........8

2 Bladen drienervig, in kransen van 4. Stengel ruw, dicht behaard. ^

:to i

-ocr page 387-

Rubiaceën.

Bladen langwerpig-elliptisch, stomp, ruw, gewimperd. Bijschermen pluimvormig, met lancetvorraige schutblaadjes, veel korter dan de bladen. Bloemkroon geel. 0,15-0,50. 2J-. April—Juni. Zeldzaam, op begroeiden kalkgrond. K r u i s b 1 a d i g VV. (J, Crnchita Scop.

Bladen 1-nervig. Stengel met weerhaakjes........3

Plant na de vruchtrijpheid afstervend. Middellijn der bloemkroon kleiner dan die der rijpe vrucht. Bladen lijn-lancetvormig, stekel-puntig, aan den rand met weerhaakjes, in kransen van 6-8 . 4 Plant overblijvend. Middellijn der bloemkroon grooter dan die der rijpe vrucht. Bloemstelen na den bloeitijd rechtopstaand . . 6 Bloemstelen na den bloeitijd gekromd. Vrucht groot, knobbelig. Bijschermen meest 3-bloemig, korter dan het blad. Stengel liggend. Bloemkroon wit of geelachtig-wit. 0,15-0,45. ©. Juli—Octr. Zeldzaam, op bouwland . D r i e h o o r n i g W. G. tricórne With-Bloemstelen na den bloeitijd recht. Bijschermen samengesteld, langer dan de bladen...............5

Stengel teer. Bloemtakken vele malen langer tlan de bladen. Vrnchtjes kaal. ©. Bij Zandvoort in de duinen gevonden.

Engelsche W. G. anglicum Huds.

Stengel liggend of klimmend. Vrucht meest met hakige borstels.

Bloemkroon wit. 0,60-1,20. ©. Juni—Octr. Zeer algemeen langs

wegen, heggen en dijken . . Kleefkruid, ij. Aparine L.

Bladen in 6-8-tallige kransen, lijn-lancetvormig, stekelpuntig.

Vrucht korrelig ruw. Bloemkroon wit. 0,15-0,30. 2).. Juni—Septr.

Algemeen in moerassige heistreken en duinpannen.

Kleverig W. G. nligiiiósnm L.

Bladen stomp, zonder stekelpuntje..........7

Plant teer en bros. Vruchtstelen teruggeslagen. Bladen meest in

kransen van 4, lijn-langwerpig. Vrucht ruw. Bloemkroon wit. 0,15-

0,70. 2]-. Mei—Septr. Zeer algemeen langs slooten en vaarten.

Moeras W. G. palustre L.

Plant krachtig, hoog. Vruclitstelen uitstaand. Vruchten gewimperd. T\\.. Langs

slooten bij Doorn............G. elongatum Presl.

Bladen 3-nervig, in viertallige kransen. Bloemkrooo wit. Stengel rechtopstaand, stijf. Bladen hros, lancetvormig tot lijn-lancetvormig, stomp. Bijschermen in een dichte pluim. 0,30-0,50. TJ.. Juli, Augs. Op heigrond bij Malden.

Noordsch \\V. G. boredle L.

Bladen l-nervig................•\' 9

Slippen der bloemkroon stomp, met naald of stekelpunt . . \'10 Slippen der bloemkroon spits. Bloemkroon wit. Stengel vierkant .....................

10 Pluim met verlengde, naar onderen blocmlooze zijtakken. Wor-

\'20

303

-ocr page 388-

/

30G \'Caprifoliaceên.

telstok knolyormig verdikt met eenige, vrij ver van elkaar staande stengels. Bladen meest in 8-tallige kransen. Kroon bekkenvormig verdiept, met kort| gespitste slippen, melkwit. Stengel rechtopstaand, rond. Bladen langwerpig-lanoetvormig, met stekelpunt van onderen blauwgroen. 0,30-1,00. 2J.. Juli, Augs. Zeldzaam ir bossohen, op hooge gronden . . Bosch W. Gf- silvaticum L Pluim trosvormig, met korte, van den voet af bloemdragende zijtakken. Wortelstok met talrijke stengels........li

11 Bloemkroon citroengeel, naar honig riekend. Kroonslippen kort gespitst. Pluim ineengedrongen. Bladen in 6-12-tallige kransen lijnvormig, van onderen witachtig, zachtbehaard, sterk omgerold Stengel rond, met 4 uitstekende lijnen, rechtopstaand of opstij gend. 0,30-0,00. 24.. Juni —Septr. Veel op drogen zandgrond, in d(

duinen............E c h t W. G. verum L

Bloemkroon wit. Stengel vierkant, met weinig of niet gezwollei knoopen. Bloemstelen niet zeer dun..........1!

12 Stengel meest sterk vertakt, liggend of opstijgend, 4-kantig Bloempluim breed, met wijd uitstaande takken. Kroonslippen ge naald. Bladen meest 8 bijeen, soms ook 5-7, lijn-lancetvormig van voren meest breeder, kaal of iets behaard. 0,30-1,00. 24.. Mei— Septr. Zeer algemeen langs wegen, dijken, heggen, op bouw- ei

moesland..........Zacht W. G. Mollugo I

Stengel niet sterk vertakt, rechtopstaand. Bloempluim ineenge drongen, met afstaande takken. 0,30-1,00. 2).. Mei—Septr. Zee algemeen op dezelfde plaatsen.

Rechtopstaand VV. G- eréctuiu Huds

13 Stengel liggend, de bloeiende opstijgend, liladen meest 6 bijeei de onderste omgekeerd-eirond, dicht bijeen, de bovenste lang werpig-lancelvormig, vrij ver van elkaar. Vruchten ruw. 0,07-0,2; Ij-, Juni—Augs. Algemeen op dorren hei- en zandgrond.

Steenminnend W. G- saxi\'itile 1

Stengels liggend of opstijgend, meest alle bloeiend. Bladen meest 8 bijeei van voren breeder, de onderste langwerpig, de bovenste lijnvormig, alle vr ver van elkaar. Vrucht bijna glad. 0,15-0,30. quot;4. Juni—Augs. Een paar ma: in Limburg gevonden.............G. silvéstre Pol

GXIX. Fam. Caprifoliaceên.

1 Bloemkroon ster- of jklokvorraig, met korte buis. Stijl kort t

ontbrekend. Stempels 2. Bloemen in bijsohermen.....

Bloemkroon buis-, trechter- of klokvormig. Bladen enkelvoudi; ongedeeld, gaafrandig...............

-ocr page 389-

Capri foliaoeën.

Bladen oneven gevind. Bloemkroon stervormig, 5-deelig. Vruchtbeginsel 3-hokkig..........Sambiicus 30T.

Bladen gelobd of ongedeeld. Bloemkroon klok- of stervormig, 5-spletig. Vruchtbeginsel l-hokkig. . . . Viburnum 307. Vrucht een 2-hokkige doosvrucht. Bloemkroon trechtervormig, bijna regelmatig 5-spletig. Meeldraden 5. Diervillea 30S.

Vrucht een veelzadige bes.............4

Bloemkroon buis- tot klokvormig, onregelmatig tot 2-lippig (zeldzaam regelmatig en dan geel). Vruchtbeginsel 2-3-hokkig.

L o n i c e r a 309.

Bloemkroon trechter-klokvormig, bijna regelmatig, 4-5-lobbig. Vruchtbeginsel 4-5-hokkig . , . S y in p h o r i c a r p u s 3Hf.

1. Sambiicus Trn. Vlier. v.

Kruidachtige plant. Steunbladen bladaohtig, laneetvormig, gezaagd (Ebulum Pont.). Stengel gegroefd. Blaadjes 5—9, lang-werpig-lancetvormig. Bloemen in vlakke bijsehermen. Hoofdtakken van ieder bijscherm 3 in aantal. Bloemkroon roodachtig-wit. Vruchten zwart. 0 60-1,50. 2|.. Juni, Juli. Vrij algemeen aan vaarten en rivieren. (E hümilo Grcko.) Lage V. S. Eblllus L.

Heesters. Steunbladen klein of ontbrekend.......2

Bloemen in vlakke bijachernien. liuofdtakken van het bijscherm meest 5. Blaadjes eirond, lang toegespitst. Bloemkroon wit. Vruchten zwart. Merg der takken wit. 3,00-6,00. 1). Juni, Juli. Zeer algemeen in heggen. Ook wel aangeplant.

Gewone V. S. nigra L.

In tuinen en parken vindt men wel de variëteit a. la^ciniata 51 ill met dubbel gevinde bladen en ingesneden blaadjes.

Bloemen in eironde pluimen. Bladen langwerpig-elliptisch. Bloemkroon groenachtig-geel. Vruchten scliarlakenrood, zelden goudgeel. Merg der takken geelacMig-bruin. 1,50-3,00. April, Mei. Alleen bij Maastricht in het wild. Ook als sierplant in parken.......Tros V. S. racemósa L.

2. Viburnum L. v. ■

Bladen gelobd of grof getand............2

Bladen scherp en fijn gezaagd, ongedeeld. ] tloemen alle vruchtbaai\'. 3 Bladen 3-lobbig, grof getand, van boven bijna kaal, van onderen groen, zachtharig. Takken kaal. Bloemkronen der middelste bloemen van de losse bijsehermen klokvormig, vruchtbaar, geelachtig, die der buitenste veel grooter, stervormig, stralend, onvruchtbaar, wit. Vruchten scharlakenrood. 1.15-3,00. 1). Mei, Juni. In bosch-rijkestreken vooral naar den duinkant. Sneeuwbal. V. OpnlusL.

307

-ocr page 390-

Caprifoliaceën.

Bijschermen bolrond. Bloemen alle groot en geslachtloos. Sierplant.

f a. róseum L,

Bladen eirond, spits, grof getand. Bijscliermen tameliik dicht. Bloemen alle vrnchtliaar. Bloemkroon wit. Vruchten klein, zwartblauw. 2,00-4,00, Juni, Juli. Sierstruik uit Noord-Amerika.......t V. dentatum L.

3 Takken in de jeugd viltig. Bladen elliptisch of elliptisch-langwerpig, spits, gezaagd-getand, van hoven eenigszins behaard, van onderen grijsviltig. Bloemkronen der dichte bijschermen alle klok-stervormig, regelmatig, witachtig. Vruchten hoogrood, ten laatste zwart. l,50-2,00(®—4,00). Ij». Mei, Juni. Een enkele maal in Limburg, ook als sierstruik......V. Lantana L.

Takken kaal. Bladen bijna kaal. Vruchten blauwzwart ....... 4

4 Bladen breed-eirond, scherp en fijn gezaagd, later glanzig, van onderen even als de bladsteel en het bii\'scherm met kleine, roestkleurige schubben bezet, bijna vliezig. Bijschermen groot, uitgespreid, aan het eind der lange takken. Bloemkroon wit. 3,00-4,50. Juni. Sierstruik uit Noord-Amerika

f V. Lentago L.

Bladen eirond-rondachtig of elliptisch, scherp gezaagd, van onderen op de aderen, maar niet aan den gevleugelden bladsteel, met kleine roestkleurige schubben bezet, overigens kaal, vliezig. Bijschermen rondachtig, dicht, aan het eind van korte zijtakken. Bloemkroon wit. 1,50-3,00. t?. Mei, Juni. Sierstruik uit Noord-Amerika.........t V. prunifólium L.

3. Diervillea Trn. v.

1\' Bloemkroon geel. Doosvrucht vliezig. Zaden zonder aanhangsels .... 2 ^ Bloemkroon wit, rood of geel. Doosvrucht iets lederachtig. Zaden met vliezige aanhangsels. (Weigélia Thunbg.)................3

2 Bladen langwerpig-lancetvormig, dun, gewimperdy overigens onbehaard, kort gesteeld. Bloemen alleenstaand in de bladoksels. Kelkslippen kort. Vrucht smal langwerpig, met een overblijfsel van den snavel voorzien. 0,30-0,80.

Juni, Juli. Sierstruik uit Noord-Amerika......t D* trifida Mnch.

Bladen langwerpig-lancetvormig, geheel kaal, van boven soms glanzig, bijna ^ zittend. Bloemen in veelbloemige pluimen. Kelkslippen zeer kort. Vrucht aan het boveneind in een korte punt uitloopend. 0,60-1,20. 1?. Juni, Juli. Sierstruik uit Noord-Amerika....., . . -J- D. splendens Carr. 3

3 Bladen min of meer behaald.................4

Bladen geheel kaal, zittend. Kelk kort, met eironde, toegespitste slippen. Bloemkroon geel, klokvormig verwijd, kaal. Helmknopjes behaard. 0,40-0,80. Ij. Juni, Juli. Sierstruik uit Noord-China en Siberië.

f D. Middendorffiana Carr.

4 Bladen min of meer grijs behaard. Kelk tot aan den voet in lijnvormige slippen gedeeld. Bloemkroon ten laatste karmijnrood, langzaam zich verwijdend, sterk behaard. 1,00-2,00. lp. Mei, in den herfst bijna geregeld nog eens. Sierstruik uit Japan. (W. Japónica Thunb.) . . . •{• D. Japonica Thiinb- 4 Bladen alleen van onderen iets behaard.............5

5 Toppen der takken onbehaard. Bladen van onderen op de nerven behaard, kort gesteeld. Kelk tot aan den voet in bijna lijnvormige, aan den rand stijf harige slippen gedeeld. Bloemkroon rood of wit. zich plotseling verwijdend. 0,60-1,00. Ij. Mei, Juni. Sierstruik uit Japan (D. amabilis Carr., W. ^ coraeénsis Thunb.)...........-}■ D. coraeénsis Thunb. 3

Toppen der takken behaard. Bladen alleen op de middelnerf zachtharig, nauwelijks gesteeld. Kelk slechts tot onder het midden in lancetvormige, kale slippen gedeeld. Bloemkroon rose of wit. 0,60-1,00. 1?. Einde Mei—Juli. Sierstruik uit China. (W. rose\'a Lindl.)......f D- roséa Lindl.

aos

-ocr page 391-

Capri foliaceën.

4. Lonicéra L. Kamperfoelie, v.

Bladen alle gescheiden, de bovenste zittend, afvallend. Bloemen in gesteelde hoofdjes, van buiten behaard, welriekend. Bloemkroon geelachtig wit, zelden purper. 2,00-3,00. 1). Juni—A.ugs. In kreupelhout en heggen. Ook vaak aangeplant.

Wilde K. L. Periclymeiium L.

Bladen der bloeiende takken aan den voet vergroeid...... . . 2

Bloemkroon min of meer 2-lippig. Bladen afvallend.........3

Bloemkroon (bijna) regelmatig, zeer lang buisvormig, reukeloos, scharlakenrood. Bloemkransen vaak iets verwijderd, gestoeld. Bladen blijvend, van boven glanzig, van onderen meer blauwgroen, langwerpig, kaal, nooit gesteeld. 3,00-4,50. 1^. Mei—Septr. Sierstruik uit Noord-Amerika.

f L. sempervfrens L.

Bladen van onderen onbehaard, blauwgroen. Bloemen in kransen, in een zittend hoofdje, zeer welriekend. Meeldraden kaal. Bloemkroon lichtpurper, geelachtig wit of wit, van kleur veranderend. 3,00-4,50. Ij. Mei, Juni. Zeer

vaak aangeplant..............quot;T L. Caprifólium L,.

Bladen van onderen behaard, donkergroen. Bloemhoofdjes gesteeld. Bloemen reukeloos, even als de meeldraden behaard. Bloemkroon geel. 1,50-2,50. Ij.

Juni. Sierstruik uit Canada.........t L- Douglasii Lindl.

In tuinen en parken vindt men nog als sierstruiken :

Schutbladen klein, smal, lijn-lancet- tot priemvormig........2

Schutbladen groot, breed-eirond. Vruchtbeginsels en bessen gescheiden of alleen aan den voet vergroeid. Bladen groot, langwerpig-elliptisch of langwerpig, spits. Bloemstelen langer dan de bloemen. Schutbladen zich bloedrood kleurend. Bloemkroon vrij regelmatig, geelrood, klierachtig behaard. Vruchten rood. 1,00-1,50. Ij. Juni. Uit Californië en de noordwestkust van

Amerika..............t L. Ledeboürii Eschsch.

Vruchtbeginsels en bessen gescheiden of alleen aan den voet vergroeid.

Bloemen en bloemstelen kaal.................3

Vruchtbeginsels en bessen geheel vergroeid............4

Bladen eirond-lancetvormig of eirond, aan den voet meest iets hartvormig, van onderen lichter van kleur dan van boven. Bloemstelen langer dan de bloemen. Schutbladen veel langer dan de vruchtbeginsels. Bloemkroon rose, roodachtig-wit of wit. Vruchten rood of geelachtig. 1.50-3,00. t». Mei, Juni.

Sierstruik uit Zuidwest-Europa......L. tartarica L.

Bladen omgekeerd-eirond-lancetvormig of lancetvormig, van onderen blauwgroen, 0,02-0,03 lang. Bloemstelen omstreeks even lang als de bloemen. Schutbladen langer dan het vruchtbeginsel. Bloemkroon bijna regelmatig, witachtig. Vruchten rood. 1,00-1,50. Ij. Mei. Pyreneën . -J- L. pyrenaica L. Bloemkroon geel, bijna regelmatig, behaard. Bloemstelen korter dan de bloemen. Bladen elliptisch tot langwerpig, stomp of spits, iets behaard, van onderen blauwgroen. Vrucht blauw. 1,00-1,50. 1j. Mei, Juni. Uit de Alpen.

f L. coerülea L.

Bloemkroon rood of wit. Bladen eirond-lancetvormig tot lancetvormig, toegespitst. Bloemkroon duidelijk 2-lippig . . •..........5

Bladen kaal, alleen aan den rand fijn gewiraperd, 0,06-0,09 lang. Bloemstelen veel langer dan de bloemen. Bloemkroon purperrood met groenachtig gele buis. Vrucht rood 1,00-2,00. Ij. Mei. Uit de Alpen . . f L. alpigéna L. Bladen min of meer behaard, 0,02-0,04 lang. Bloemstelen korter dan do bloemen. Bloemkroon roodachtig of wit. Vrucht zwart. 1,00-1,50. Ij. Mei. Uit West-Azië. (L. caucasica Pali.)......i L. orientalis Lmk»

309

-ocr page 392-

Valerianeën.

5. Symphoricarpus Dill. v.

1 Bladen rondachtig, eirond of elliptisch, gaafrandig, van onderen blauwgroen. Bloemen in eindelingsche, afgebroken aren. Bloemkroon van binnen dicbt bebaard, roodachtig. Vruchten wit. 1,C0-1,50. 1^. Juli, Augs. Sierstruik uit Noord-Amerika.......S\'n e e u w b e s. ■}- S. racemósus Mich,

CXX. Fam. Valerianeën.

1 Meeldraden 3. Bloemkroon trechtervormig, ongespoord ... 2 Meeldraden quot;1 — 2. Bloemkroon tiompetvoimig, met lange aan den voet gespoorde buis. Kelkzoom opgerold, later tot een haar-kroontje aangroeiend. Sierplant . . . C e n t r a n t h u s 3jlO.

2 Kelkzoom opgerold, later tot een haarkroontje aangroeiend. Bloemkroon aan den voet bultig, wit of loodachtig. Bladen lier-vormig tot gevind. Stengel niet vertakt. . Valeriana 310. Kelkzoom niet opgerold, scheef 1-5-tandig, tijdens den bloeitijd nauwelijks melkbaar. Blcemkroon niet bultig, blauwachtig. Bladen enkelvoudig, ongedeeld. Stengel gaffelvormig vertakt.

Valerianólla 311.

1. Valeriana Trn. Valeriaan, in.

1 Bladen alle oneven gevind. Bloemen 2-8lachtig,......2

Wortelbladen rondachtig tot elliptisch, onderste stengelbladen liervormig ingesneden, de bovenste meest 7-tallig vindeelig. Bloemen veeltelig, de grootste mannelijk. Bloemkroon wit of rose. CMO-O^O.; Z)-. Mei, Juni. Niet zeldzaam in duinpannen en op moerassigen veengrond . . TweehuizigeV. V. dioéca L.

2 Blaadjes 15—21, eirond tot lancetvormig, getand, aan de bovenste bladen lijnvormig, gaafrandig. Bijscherm min of meer ineengedrongen. Bloemkroon lichtrood. 0,50-1,00. 2J-. Juli—Septr. Vrij algemeen langs slooten, plassen en vaarten.

üemeene V. \\. offlcimllis L. Blaadjes 9-11, langwerpig-eirond tot lancetvormig, getand-ge-zaagd. Overigens als de vorige soort. Bloemkroon roodachtig wit. 0,30-1,00. 2f. Juni, Juli. Zeer zeldzaam.

Vlierbladige V. sainbncifólia Mik.

2. Centranthus D. C. i.

1 Stengel vertakt, kaal. Bladen eirond of lancetvormig, gaafrandig of alleen de bovenste iets getand. Bloemen in phiimvormig gegroepeerde bijseliermen. Spoor dubbel zoo lang als het vruchtbeginsel. Bloemkroon purper, wit of rose. 0,30-0,8(1. IX. Juni—Septr. Sierplant uit Z.-Europa. (Valeriana rubra All.)

f C. ruber D. C

3±0

-ocr page 393-

Dipsace ën.

3. Valerianélla Trn. Veldsla, m.

1 Kelkzoom onduidelijk, nauwelijks getand. Bijschermen dicht ineengedrongen ..................2

Kelkzoom duidelijk, getand, de achterste tand grooter ... 3

1 Bovenste bladen lancetvormig, spits, gaafrandig, de onderste spa-telvormig, stomp. Vrucht zijdelings samengedrukt, dwars elliptisch. 0,08-0,25. ©. April, Mei en Juli, Augs. Algemeen op bouwland, langs wegen, tussohen het gras.

Ge me ene V. V. olitória Mnch. Bovenste bladen stomp. Vrucht langwerpig, bijna vierkant, op de voorvlakte verdiept. 0,08-0,15. 0. April, Mei. Als de vorige.

Gekielde V. V. carinata LoisL

3 Onderste bladen spatelvormig, de bovenste lancetvormig, meest aan den voet getand. Kelkrand 1/3 maal zoo breed als de vrucht. Vrucht bijna bolvormig-eirond, van voren door de ledige hokjes gezwollen. Ledige vakjes grooter dan de vruchtbare, door een dunnen wand gescheiden. 0,15-0,30. ®. Juli, Augs. Zeer zeldzaam .........Geoorde V. Y. Auricula D. C.

Onderste bladen langwerpig-spatelvormig, de bovenste lancet- tot lijnvormig, getand. Kelkrand half zoo breed als de vrucht. Vrucht eirond-kegelvormig, van voren tameljjk vlak met 2 dikke, den buitenwand der van elkaar gescheiden ledige hokjes, aanduidende ribben. 0/15-0,30. ®. Juli, Augs. Zeldzaam, op bouwland. (V. Mo-risonii l). 0.) ■......Getande V. V, dentata Poll.

CXXI. Fam. Dipsaceën. iv.

1 Stengel en bloemstelen stekelig. Bloembodem met stekende stroo-schubben bezet. Kelk bekkenvormig, zonder borstels. Bijzonder

omwindsel met 8 groeven.......Di\'psacus 312.

Stengel en bloemstelen niet stekelig. Kelkzoom in borstels gedeeld ............- ........2

2 Bloembodem zonder \'strooschubben, ruw behaard. Bijzonder omwindsel ongegroefd. Kelk met 8-16 borstels. Bloemkroon 4-spletig.

K n a ü t i a 319.

Bloembodem met strooschubben. Bijzonder omwindsel gegroefd. ,K elk met 5 borstels................3

3 Bloemkroon 4-spletig. Randbloemen niet stralend. Bijzonder omwindsel met kruidachtigen zoom.....Succfsa 312.

311

-ocr page 394-

üipsaceën.

Bloemkroon 5-spletig. Randbloemen stralend Bijzonder omwindsel met vliezigen zoom........Scabiósa 313.

1. Dipsacus Trn. Kaardebol.

1 Bladen zittend, de aan den stengel staande aan den voet breed

vergroeid....................2

Bladen gesteeld, niet vergroeid, elliptisch, de bovenste 3-deelig met zeer groote eindslip. Hoofdjes klein, bijna bolrond. Omwindselbladen naar beneden gericht. Strooschubben omgekeerd-eirond, recht, even lang als de bloemen. 0,60-1,20. ©©. Juli, Augs. Niet algemeen, op vochtige beschaduwde plaatsen.

H a r i g e K. D, pilósus L.

2 Omwindselbladen lijn-priemvormig, boogvormig gekromd. Stroo- i schubben langer dan de bloemen, buigzaam, recht. Wurtelbladen gekarteld-gezaagd, evenals de langwerpig-lancetvormige stengel-bladen met kalen of stekeligen rand. Bloemkroon lila, zelden wit. 0,80-1,50. ©0. Juli, Augs. Algemeen op drogen kleigrond, aan dijken enz.......W i 1 d e K. 1). silvéster Mill. 2

Omwindselbladen lancet-prieinvormig, horizontaal afstaand, nauwelijks langer dan de bloemen. Bladen ongedeeld, langwerpig-lancetvormig, bijna of geheel zonder stekels. Strooschubben even lang als de bloemen, stijf, met gekrom-den top. Bloemkroon lila. 1,00-1,50. ©©. Juli, Augs. Gekweekt. B

f D. Fullónum Mill.

2. Knaütia L.

1 Middelste stengelbladen meest vinspletig, behaard. Stengel door zeer korte haren grijs, door langere haren stijf behaard. Rand- l bloemen meest stralend. Bloemkroon blauwachtig of lila. 0,30-1,00. ij-. Juli, Augs. Vrij algemeen op zandigen grond. (Scabiósa arvénsis L.)............K. arvénsis Coult.

3. Suceisa Vaill.

1 Stengel aangedrukt behaard of kaal. Onderste bladen langwerpig 5 of langwerpig-lancetvormig, in den bladsteel versmald, de bovenste lancetvormig. Bloemhoofdjes halfbolrond, later bolrond. Bloem- \' kroon blauw, zelden wit. 0,15-0,80. 2j.. Juli—Septr. Vrij algemeen op veenachtig weiland. (Scabiósa Sucoisa L.) S. praténsis Much-

4. Scabiósa L. ^

i Buis van het bijzonder omwindsel (bij de vrucht) met 8 diepe groeven en evenveel sterke ribben, de zoom vliezig. Stengel beneden kaal, boven aangedrukt behaard. Bladen der niet bloeiende

312

-ocr page 395-

Composite n.

takken stomp, gekarteld, ingesneden of liervormig, de onderste stengelbladen liervormig of vindeelig. Kelkborstels zwartbruin. Bloemkroon blauw of roodachtig. 0,30-0,60 . 2|.. Juli—Septr. Vrij algemeen op droge, zonnige grasgronden. . S, columbi\'iria L.

Buis van het bijzonder omwindsel rondachtig, met 8 ribben, de zoom kraak-beenig. Stengel iets bebaard. Onderste bladen eirond, ingesneden, de bovenste meest vindeelig, met langwerpig-omgekeerd-eironde, gezaagde slippen, waarvan de eindelingscbe de grootste is. Kelkborstels lang, donkerpurper. Bloemen zeer groot, zwartpurper, zelden rose of wit. 0,60-1,20. ©. Juli— Herfst. Sierplant uit Zuid-Europa.......t S. atropurpürea L.

CXXIL Fam. Compositen. Samengesteld bloemig en. XIX.

Bloemkroon der randbloemen lintvormig, die der sohijfbloemen

buisvormig...................2

Bloemkroon van alle bloemen buis- of trechtervormig, die der

randbloemen soms draadvormig...........24

Bloemkroon van alle bloemen lintvormig........50

Kelkzoom, althans die der middelste bloemen oen haarkroon

vormend. Bloembodem zonder stroosohubben.......3

Kelkzoom niet uit haren bestaand...........14

Stengel met schubben bezet. Bloemen voor de bladen verschjjnend.

Omwindselblaadjes in 2 rijen............14

Stengel niet met schubben bezet. Bloemen na de bladen verschijnend ....................5

Stengel met 1 bloemlioofdje. Randbloemen vrouwelijk, de middelste 2-slachtig. Bloemkroon geel. . . .Tussilago 320. Stengel met veel bloemhoofdjes, in trossen. Bloemen bijna 2-huizig. Bloemkroon purper of wit . . . . Petasites 330.

Straalbloemen wit, rood of blauw, nooit geel.......6

Straalbloemen geel of oranje............9

Omwindselbladen elkaar dakpansgewijze bedekkend .... 7

Omwindselbladen in 2 tot meer rijen . .......8

Straalbloemen in een rij, lintvormig, wit, róód, blauw of lila.

Aster 320.

Straalbloemen in meer rijen, zeer smal, bijna draadvormig, lila

of witachtig............Erigeron 3S3.

Hoofdjes alleenstaand, groot. Straalbloemen in 1 rij, verschillend gekleurd. Haarkroon van alle vruchten dubbel, de buitenste op borstelachtige stroosohubben gelijkend. Callistephus 323. Hoofdjes in schermvormige trossen, vrij groot. Straalbloemen in

313

-ocr page 396-

Composite n.

2 rijen, witachtig. Haarkroon der binnenste vruchten dubbel, der buitenste korter..........Stenactis 322.

9 Omwindselbladen elkaar dakpansgewjjze bedekkend. ... 10 Omwindselbladen in 1—3 rijen...........12

10 Straalbloemen meest 5—8. Helmknopjes aan den voet zonder

aanhangsels.............Solidago 322.

Straalbloemen talrijk. Helmknopjes naar onderen in 2 borstels uitloopend...................11

11 Haarkroon aan den voet zonder kroontje. . . .Inula 323. Haarkroon omgeven door een borstelvormig ingesneden kroontje.

Pulicaria 323.

12 Omwindselbladen in 2—3 rijen. Hoofdjes groot, alleenstaand. 13 Omwindselbladen in 1 rij^ vaak met een tweede rij van korte blaadjes aan den voet, aan den top meest zwartachtig. Straalbloemen soms omgerold (of geheel ontbrekend). Hoofdjes klein of vrij groot, in pluimen of schermvormige trossen.

S e n é c i o 331.

13 Bladen verspreid. Omwindsel half bolvormig of tamelijk vlak. I\'uitenste vruchten zonder haarkroon. . Dorónicum 33O. Bladen tegenoverstaand. Omwindsel rolrond. Alle vruchten met haarkroon...............Arnica 330.

14 Bloembodem zonder strooschubben ..........15

Bloembodem met lancetvormige of borstelige strooschubben bezet ......................17

15 Bloemen alle vruchtbaar. Straalbloemen vrouwelijk, schijfbloemen

2-sIachtig...................16

Alleen de randbloemen vruchtbaar, vrouwelijk. Schijfbloemen mannelijk, onvruchtbaar. Omwindselbladen in 2 rijen. Vruchten gekromd. Stengel bebladerd. Bloemen geel Calendula 333.

16 Omwindselbladen in 2 rijen, even lang, zonder merkbaren vlie-zigen rand Bladen in een wortelroset. Straalbloemen wit.

Bellis 322.

Omwindselbladen elkaar dakpansgewijze bedekkend, met duide-Ijjken vliezigen rand. Stengel bebladerd. Straalbloemen wit of geel, soms ontbrekend.....Chrysdnthemum 329.

17 Omwindselbladen in een rij, tot een getande» beker vergroeid. Straalbloemen dikwijls 2-lippig. Kelkzoom uit strooschubachtige blaadjes bestaand. Bloemen geel tot bruinachtig. Tagétes 325. Omvvindselblaadjes in 1 of meer rijen gescheiden, elkaar niet tlakpansgewijze bedekkend.............18

3IA

-ocr page 397-

Composite n.

Omwindselblaadjes elkaar dakpansgewijze bedekkend. Bloemkroon wit of geel...................22

18 Omwindselblaadjes in een rij, meest 5, Hoofdjes klein. Straal-bloemen meest 5. Kelkzoom stroosehubachtig. Bloembodem kegelvormig, met lijn-lancetvormige, vaak 3-spletige strooschubben. Straalbloemen wit. Bladen tegenoverstaand. Galinsógaea 3SA-Omwindselblaadjes in 2 of meer rijen. Straalbloemen niet wit. IS)

9 Bloembodem vlak, met vlakke strooschubben. Bladen tegenoverstaand .....................20

Bloembodem kegelvormig tot rolrond, met bootvormige strooschubben. Kelkzoom een korte, getande rand. Omwindselbladen bladachtig, afstaand. Hoofdjes zeergroot. Bladen verspreid, Straalbloemen geel...........Rudbéokia 3SS:.

20 Hoofdjes zeer groot. Buitenst omwindsel uit 5 afstaande of teruggeslagen, het eigenlijk omwindsel uit -12—16, in 2 lijen staande vleezige, aan den voet iets vei groeide blaadjes bestaande. Kelkzoom ontbrekend. Straalbloemen verschillend van kleur.

Dahlia 334.

Hoofdjes vrij groot of klein.............21

21 Omwindselblaadjes alle even lang of ongelijk. Kelkzoom uit 2— 4 naalden met weerhaken bestaand. Straalbloentien vaak ontbrekend ...............Bidens 32A.

Buitenste omwindselblaadjes bladachtig, afstaand, kleiner dan de binnenste, gekleurde. Kelkzoom ontbrekend of onduidelijk 2-tandig.

O a 11 i ó p s i s 324.

22 Kelkzoom uit 2(-4) strooschubachtige. afvallende blaadjes of naalden bestaand. Straalbloemen geslaobtlco.», onvr.uchtbaar.

Helianthus 321. Kelkzoom geheel ontbrekend............23

23 Lint der Btraalbloemen rondadilig, wit. Schijfbloemen witachtig-Vruchten niet of zeer smal gevleugeld. Hoofdjes klein of vrij

groot, schelmachtig.........Achillea 328.

Lint der straalbloemen langwerpig, wit of geel. Schijfbloemen geel. Hoofdjes grooter, alleenstaand. Vruchten niet of zeer smal gevleugeld. Omwindsel half bolrond of vlak. A n t h e m i s 32S.

24 Kelkzoom niet uit haren gevormd...........25

Kelkzoom een duidelijke) haarkroon vormend......35

25 Helmknopjcs vrij. Bloemen \'l-huizig, groenachtig. Vrouwelijke bloemen 2 bijeen, in een gemeenschappelijk, stekelig, tot een schijnvrucht uitgegroeid omwindsel besloten. Mannelijke bloemen

3±3

-ocr page 398-

Composite n.

talrijk in hoofdjes. Omwindselblaadjes in een rij, meest vergroeid.

Xanthium 334,,

Helmknopjes tot een buis vergroeid..........26

26 Hoofdjes in schermvonnige trossen, in pluimen of trossen . . 27 Hoofdjes alleenstaand aan den top des stengels of der takken. 28

27 Hoofdjes pluimvormig of trosvormig, zeer klein (nauwelijks tot 0,005 breed), bolvormig of eirond. Bloembodem kaal of dioh t behaard. Vruchten omgekeerd-eirond. Bloemen geel-, rood- of

bruinachtig............Artemisia 337.

Hoofdjes in vlakke sohermvormige trossen, halfbolrond (meer dan 0,005 breed). Bloembodem naakt. Bloemen goudgeel.

Soorten van Chrysanthemum 339.

Vergelijk ook Er f ge r on canadénse blz. 333.

28 Omwindselbladen uit 1 of 2 rijen. Bladen tegenoverstaand . . 29 Omwindselbladen elkaar dakpansgewijze badekkend .... 30

29 Omwindselbladen in twee rijen, de buitenste afstaand. Kelkzoom uit 2-4 naalden met weerhaken bestaand. Bloembodem vlak.

B i d e n s 335.

Omwindselbladen in 1 rij, meest 5. Kelkzoom stroosohubaohtig. Bloembodem kegelvormig. Hoofdjes klein. Galinsógaea 335.

30 Otnwindselbluden kruidaohtig, zonder aanhangsels. Kelkzoom geheel ontbrekend. Bloemen geel of oranje ........31

Omwindselbladen min of meer droogvliezig of met dioogvliezige gestekelde, met franje voorziene aanhangsels......33

31 Hoofdjes groot. Buitenste omwindselbladen bladachtig, stekelig getand, de binnenste lederachtig, spits. Bloemen geel, ten laatste

oranje of vuurrood........Carthamus 333.

Hoofdjes klein. Omwindsel halfbolrond.........32

32 Randbloemen vrouweljjk, zonder bloemkroon, met bladachtig, vlak vruchtbeginsel. Bloembodem kaal. Stengel liggend. 0 ó t u 1 a 338. Bloemen alle 2-slachtig, buisvormig. Bloembodem met strooschab-ben. Stengel rechtopstaand, vertakt . . . Santolina 33amp;

33 Stengel ongevleugeld. Bloemen rood of blauw. Randbloemen vrouwelijk of geslachtloos...............34

Stengel breed gevleugeld. Hoofdjes bolrond. Om windsel bladan vliezig berand, met droogvliezige aanhangsels, stralend. Kelk 4-tandig, 2 der tanden grooter. Bloemen geel. A m m ó b i u m 339.

34 Randbloemen meest grooter, trechtervormig, geslachtloos. Kelkzoom uit korte haren bestaand of geheel ontbrekend.

Soorten van Centauréa 333.

3 Ut

-ocr page 399-

T

Composite n. SIT

Randbloemen nauwelijks grooter, 2-lippig, 5-tandig, vrouwelijk, meest onvruchtbaar. Kelkzoom uit 5-10 strooschubaohtige blaadjes gevormd of (bij de randbloemen) bijna ontbrekend. Omwindselbladen droogvliezig, de binnenste langer, stralend.

Xerdnthemum 333.

35 Stengelbladen niet stekelig, hoogstens scherp gezaagd. . . .36 Stengelbladen stekelig getand. Omwindselbladen meest met stijve, stekende punten, elkaar dakpansgewijze bedekkend . . . . 45

36 Bloembodem zonder strooschubben..........37

Bloembodem met strooschubben of borstels bezet. Omwindselbladen elkaar dakpansgewijze bedekkend........43

37 ümwindselbladen in een rij, met een klein buitenst omwindsel. 38 Omwindselbladen elkaar dakpansgewijze bedekkend .... 39

38 Stengel met schubben bezet, met veel hoofdjes, die tot trossen vereenigd zijn. Bloemkroon purper of wit. Bloemen bijna \'2-huizig,

vóór de bladen verschijnend......Petasites 330.

Stengel bebladerd. Omwindselbladen aan den top meest zwartachtig. Bloemkroon geel . . . Soorten van S e n é c i o 331.

39 ümwindselbladen kruidachtig, groen, niet wollig.....40

Omwindselbladen min of meer droogvliezig of wollig. Wit- of gnjsviltige planten.................41

40 Bladen tegenoverstaand, meest 3-deelig. Hoofdjes 5-6-bloemig. Omwindsel rolrond. Bloemkroon roodachtig.

Eupatórium 320. Bladen verspreid. Randbloemen vrouwelijk, 3-tandig. Schijfbloemen 2-slachtig, 5-tandig. Bladen lancetvormig tot eirond. Inula 333,

41 Omwindselbladen wollig, hoogstens met vliezigen rand. Vrouwelijke bloemen in meer rijen. Buitenste vruchten zonder haarkroon.

F i 1 a g o 325.

ümwindselbladen kaal, vliezig, meest gekleurd, glanzig. Alle vruchten met haarkroon................42

42 Bloembodem gewelfd. Vrouwelijke bloemen in meer rijen, draadvormig. Omwindselbladen wit, tot bruinachtig of rose.

Gnaplialium 326. Bloembodem niet gewelfd, vlak. Vrouwelijke bloemen in I rij, weinige, vaak ontbrekend. Omwindselbladen goudgeel.

Helichrysum 327.

43 Randbloemen meest grooter, trechtervormig, geslachtloos. Omwindselbladen met een vliezig aanhangsel of met een stekel. Kelkzoom kort of ontbrekend.....Centauréa 333

-ocr page 400-

Composite n.

Randbloemen niet grooter.............44

44 ümwindselbladen jaan den top niet haakvormig gekromd. Haren van de haarkroon afzonderljjk afvallend, niet vergroeid. Vruchten samengedrukt. Bloemen ^-huizig. . . Serratula 334L. , ümwindselbladen aan den top (soms behalve de binnenste) haakvormig gekromd. Vrucht samengedrukt 4-kantig. Bladen ongedeeld, , min of meer grijsviltig..........Lappa 335.

45 Binnenste omwindselbladen stralend, geelachtig of wit, vliezig, de buitenste bladaolitig. Haren der haarkroon gevind, aan den voet tot strooschubachtige blaadjes vergroeid. Vruchten behaard.

C a r 1 i n a 333. ,

Binnenste omwindselbladen noch stralend, noch gekleurd. Alle quot; bloemen 2-slachtig. Bloemkroon purper, zeldzamer blauwviolet, geelachtig-wit of wit................4(j

46 Bloembodem diep gegroefd, vleezig, de randen der groevtn i\'ranjeachtig getand. Haren der haarkroon gewimperd, roodach.

tig. Vruchten bijna vierkant.....Onopórdon 333

Bloembodem niet die]) gegroefd, borstelig........47

47 Bladen wit gevlekt of gemarmerd, groot. Buitenste omwindselbladen met bladachtige aanhangsels. Haren der haarkroon getand. Meeldraden vergroeid. Bloemkroon purper.

S 11 y b u m 337

Bladen niet wit gevlekt. Meeldraden vrij........4i

48 ümwindselbladen uitgerand, in de uitranding met een stekelpunt, lederachtig, aan den voet vleezig. Bloembodem vleezig. Haren der haarkroon gevind. Bloemkroon blauwviolet. Cynara 337 ümwindselbladen niet uitgerand. Bloembodem iets vleezig . . 4S

49 Haren der haarkroon enkelvoudig, getand . CArduus 335 Haren der haarkroon gevind.......Cfrsium 33ft

50 Kelkzoom niet uit haren bestaand, als een korte, vliezige oi i

schubvormige rand aanwezig of onduidelijk.......5

Kelkzoom, althans die der middelste bloemen, een haarkrooi vormend....................5i lt;

51 ümwindselbladen in 1 rij. Bloemen geel........5!

ümwindselbladen in 2 rijen, de buitenste afstaand, de binnenstf rechtopstaand. Kelkzoom uit schubbetjes bestaand. Bloemkrooi 1 meest blauw............Cichórium 33$

52 Stengel beneden bebladerd. ümwindselbladen 8—10, na dei bloeitijd rechtopstaand. Kelkzoom onduidelijk. Vrucht 20-ribbig

Ldmpsana

til*

-ocr page 401-

Composite n.

Stengel onbebladerd. Omwindselbladen 16-20, na den bloeitijd naar elkaar neigend. Kelkzoom duidelijk. Vrucht 10-ribbig.

Arnóseris 33S.

53 Haren der haarkroon (ten minste ten deele) vedervormig . . 54 Haren der haarkroon niet vedervormig.........60

54 Bloembodem zonder strooschubben..........55

Bloembodem met strooschubben (schutblaadjes) bezet. Vruchten gesnaveld of de randstandige ongesnaveld. Omwimlselbladen elkaar dakpansgewijze bedekkend. Bladen meest in een wortel-roset............Hypochoeris 3-MO.

55 Plant met stijve borstels of stekels...........56

Plant zonder stijve borstels of stekels.........57

56 Haarkroon afvallend, de haren aan den voet tot een ring vergroeid. Omwindselbladen elkaar dakpansgewijze bedekkend. Stengel bebladerd. vertakt.........Pier is 339.

Buitenste omwindselblaadjes grnot, meest in een krans van 5. Vruchtjes langgesnaveld......11 e 1 m i n t h i a 339.

57 Bladen in een wortelroset..............5g

Stengel bebladerd....... .........59

58 Randstandige vruchten slechts met een korten, veelspletigen zoom. Omwindselbladen zwart gerand. Buitenste bloemkronen van onderen met grijsblauwe strepen.....Thri\'ncia 339.

Alle vruchten met een lange vedervormige haarkroon. Bloemstelen vaak met verspreide schubben bezet. . Léontodon 339.

59 Omwindselbladen in een rij, aan den voet vergroeid, even lang. Vrucht met ribben, meest langgesnaveld. Tragop.ógon 339. Omwindselbladen vrij, elkaar dakpansgewijze bedekkend. Vrucht naar boven iets versmald, niet gesnaveld. Scorzonéra 3 Iff.

60 Vruchten in een langen snavel versmald (kelkzoom daardoor

gesteeld)....................(51

Vruchten afgeknot of iets versmald. Bloemen geel of oranje . 64

61 Snavel aan den voet omgeven dooi\' spitse kruibbels of schubben. 62 Snavel aan den voet zonder knobbels of schubben. Stengel bebladerd ....................63

62 Bladen in een wortelroset. Omwindselbladen en bloemen talrijk. Snavel met spitse knobbels aan den voet. Taraxacum 34,0, Stengel bebladerd. Omwindselbladen 8. Bloemen 7-12, in 2 rijen. Snavel met 5 kraakbeenige schubben aan den voet.

Ghondrilla 340.

319

-ocr page 402-

Composite n.

63 Hoofdjes armbloemig. Omwindselbladen elkaar dakpansgewijze bedekkend. Vruchten sterk samengedrukt.

Lactüoa Uil.

Hoofdjes veelbloemig. Buitenste omwindselbladen korter. Vruchten rolrond, naar boven versmald of gesnaveld . Crepis 34L3.

64 Vruchten sterk samengedrukt. Omwindsel eirond of bijna kegelvormig. Bladen met stekelig getanden\'rand. So neb us 34H. Vruchten niet of weinig samengedrukt. Bladen niet stekelig getand .....................(55

65 Buitenste omwindselbladen korter, meest een afzonderlijk omwindsel vormend. Vruchten rolrond, naar boven versmald of gesnaveld ..............Crepis

Buitenste omwindselbladen geen afzonderlijk omwindsel vormend. Vruchten bijna rolrond, van boven afgeknot, van onderen versmald .............H i e r 4 c i u m 3 A3.

1. Eupatórium Trn.

1 Stengel rechtopstaand. Bladen tegenoverstaand, kortgesteeld, meest 3-deelig, grof gezaagd, met lancetvormige slippen. Hoofdjes klein, in dichte, schermvormige trossen. Bloemkroon rose, zelden wit. 0,50-1,50. Z(-. Juli, Augs. Vrij algemeen langs waterkanten, vooral op veengrond. Leverkruid. E. cauudbinnm L.

2. Tussilago Trn.

\\ Stengel met eirond-lancetvormige meest roodachtige schubben bezet. Bladen hartvormig-rondachtig, hoekig, ongelijk getand, van onderen witviltig. Bloemkroon goudgeel. 0,07-0,20. 2|.. Maart, April. Veel op vochtige klei, op bouwland, aan dijken.

Groot Hoefblad. T. FArfara L.

3. Petasites Trn.

1 Bloemkroon purper of roodachtig. Schubben en omwindselbladen purperkleurig aangeloopen. Bladen hartvormig-rondachtig, ongelijk getand, van onderen grijsgroen, zachtharig, vaak meer dan 0,30 breed. 0,15-0,45. 2J.. Maart, April. Aan slootkanten, op moerassige plaatsen. . Klein Hoefblad. P. offlciilitlis Much.

4. Aster L. Aster.

1 Plant nadat de vrucht rijp is, afstervend. Haren der haarkroon zacht. (Tripólium.) Kaal. Stengel meest rechtopstaand, naar boven vertakt. Bladen wat vleezig, ijjn-lancetvormig, drienervig, gaaf-

3SO

-ocr page 403-

Composite n.

ran dig, de wortelstandige langgeateeld, elliptisch tot lancetvor-mig, van voren breeder, iets gezaagd. Omwindselbladen aangedrukt, lancetvormig, stomp, de binnenste langer. Straalbloemen blauwlila. 0,50-1,00. ©©. Juli—Septr. Zeer menigvuldig op zilte gronden (ï. vulgare N. ab E.)

Zulte, Zeeaster. A. Tripólinm L.

Plant overblijvend. Haren der haarkroon min of meer stijf. Bladen niet vleezig. Omwindselbladen vliezig gerand met groene rugzijde, stijf. Wortelstok kruipend. Stengel meest vertakt. Bladen lancetvormig, toegespitst, met ruwen rand, gaafrandig of de middelste iets getand. Hoofdjes vrij groot. Omwindselbladen los dakpansgewijze liggend, alle even groot, spits. Straalbloemen bleeklila of witachtig. 0,75-1,25. T\\.. Augs, Septr. Eenmaal bij Sliedrecbt en bij Leiden gevonden. (A. Salignus Willd.) . . . A. salicifóiius Scholier.

Als sierplanten in tuinen en soms verwilderd komen de volgende Noord-Ameri-kaanscbe soorten voor:

Omwindselbladen afstaand, gewimperd, de buitenste kruidachtig, de binnenste althans aan den vliezigen geranden top gekleurd. Stengel sterk vertakt, even als de bovenvlakte der bladen kort en ruw behaard, naar boven even als de schutbladen en omwindselbladen klierachtig behaard, vaak rood. Bladen lancetvormig, de bovenste stengelomvattend, spits, meest gaafrandig. Hoofdjes groot. Omwindselbladen lijn-laucetvormig, de binnenste niet|boven de buitenste uitstekend. Straalbloemen blauwviolet of rose. 0,60-1,20. Ti.. Septr—Novr.

-j- A. novae Angliae L.

Omwindselbladen los, vaak aan den top omgebogen of dicht aangedrukt, alle vliezig gerand, met groene, naar boven breeder wordende rugstreep ... 2 Bladen met versmalden voet zittend. Hoofdjes aan de takken meest in

trossen.........................3

Bladen aan den voet duidelijk stengelomvattend..........4

Bladen stijf, met ruwen rand, verlengd lijn-lancetvormig, toegespitst, klein gezaagd, die der takken veel kleiner, lijnvormig. Hoofdjes vrij groot, aan de takken 1—3 by een. Omwindselbladen aan den top vaak afstaand, lijnvormig, toegespitst. Straalbloemen wit, later blauwachtig. 0,60-1,00. Augs, Septr.

7 A. leucanthemus Desf. Bladen zacht, aan den rand naar boven ruw, lancetvormig, toegespitst, klein gezaagd, aan de takken in grootte naar boven afnemend, de bovenste even als die der takjes langwerpig. Hoofdjes zeer klein. Omwindselbladen lijnvormig, spits, aangedrukt, aan den top vaak afstaand, de buitenste nauwelijks half zoo lang als de binnenste. Straalbloemen even lang als het omwindsel, witachtig, later roodachtig. 0,60-1,00. TJ.. Augs—Octr.

•{• A. parviflórus N. ab E. Stengel naar boven zwak behaard. Bladen lancetvormig of langwerpig-lan-cetvormig, spits, stijf, de onderste klein gezaagd, de bovenste gaafrandig, ruw, die der takken omstreeks half zoo groot, • aan de takjes vrij talrijk. Hoofdjes tamelijk groot. Omwindselbladen los, lancetvormig, toegespitst, de bovenste langer dan het halve omwindsel, afstaand, kruidachtig, in de bovenste blaadjes van den steel van het hoofdje overgaand. Straalbloemen lichtviolet. 0,60-1,20. Septr—Octr........t A. novi Bélgii L.

Stengel even als de bladen kaal. Bladen stijf, glad, alleen van boven aan den rand ruw. eirond-lancetvormig tot lancetvormig, gaafrandig of iets gezaagd, die der takjes zeer klein. Hoofdjes vrij groot. Omwindselbladen elkaar dicht dakpansgewijze bedekkend, de buitenste nauwelijks y^-maal zoo lang als het omwindsel, breed vliezig gerand, de middelste driehoekig toegespitst, met ruitvormig, groen veld. Straalbloemen blauw. 0,60-1,20. quot;2!.. Septr, Octr.....................f A. laevis L.

321

21

-ocr page 404-

322 Composite n.

5. Callistephus Cass.

1 Stengel weinig vertakt, afstaand kort quot;behaard. Onderste bladen gesteeld, spatelvormig, grof getand of gezaagd, de middelste zittend, langwerpig-ruitvormig, iets getand, de bovenste gaafrandig. Hoofdjes groot, alleenstaand. Straalbloemen blauw, lila, wit enz. 0,20-0,50. 0. Augs—Octr.^ Sierplant uit China. (Aster chinénsis L.).........iquot; C. chinénsis Nees.

6. Stenactis Cass.

1 Verspreid behaard. Onderste bladen langgesteeld, omgekeerd-eirond, grof gezaagd, de middelste kort gesteeld, langwerpig, getand, de bovenste zittend, lancetvormig, gaafrandig. Hoofdjes los, in schermvormige trossen. Omwindselbladen van buiten behaard. Straalbloemen wit, vaak blauwachtig. 0,50-1,00. © en %.• Juni—Septr. Sierplant uit Noord-Amerika. Niet zelden verwilderd. (St. bellidiflóra A. Br.).........f St. annua Nees.

7. Brigeron L. Fijnstraal.

1 Stengel ruwbehaard, groen. Bladen lijn-lancetvormig, gewimperd. Hoofdjes zeer klein. Omwindselbladen los, breed vliezig gerand bijna kaal. Randbloemen zeer kort, witachtig. 0,30-0,80. ®. Juli— Ootr. Afkomstig uit Noord-Amerika. Algemeen in de duinen soms op bouwland, langs wegen en dijken.

Canadasohe F. E. canadensis L Stengel beneden ruw-, boven zaohtbebaard, meest roodachtig Bladen lijn-langwerpig, ruw. Takken meest met i hoofdje. Hoofdjes vrij groot, ümwindselbladen aangedrukt, de buitenste kruidachtig, behaard. Randbloemen lang, rood- of blauwachtig. Haar-kroon wit of (K. serótinus Weihe.) roodachtig. 0,10-0,30. ®® en ij-. Juni—Septr. Op dezelfde plaatsen als de vorige.

Scherpe F. E. acer L.

8. Bellis L.

1 Bladen in een roset, spatelvormig of omgekeerd eirond, stomp, 1-nervig. Omwindselbladen lancetvormig, van voren gewimperd stomp. Straalbloemen wit, van onderen vaak rood. 0,02-0,15. 2|. Bloeit bijna het geheele jaar door. Overal tusschen het gras, in tuinen met gevulde bloemen. . Madeliefje. B. perénnis L.

9. Solidago Ij.) G u 1 d e n r o e d e.

1 Hoofdjes in rechtopstaande, naar alle kanten gekeerde trossen. Onderste bladen elliptisch, met gevleugelden steel, de bovenst* lancetvormig, bijna zittend. Straalbloemen verlengd, goudgeel 0,30-1,00. 2j.. Juli—Septr. Vrij algemeen in boschachtige streken

S. Virga auréa 1

Hoofdjes in pluimvormigo, naar eene zijde gekeerde trossen, klein. Bladei 3-nervig.........................

-ocr page 405-

Composite n.

Stengel kort behaard. Bladen langwerpig-lancetvormig tot lancetvormig, toegespitst, scherp gezaagd, behaard of kaal. Lint der straalbloemen zeer kort» omstreeks zoo lang als de schijfbloemen. 0,50-1,50. 7\\.. Augs—Octr. Sierplant

uit Noord-Amerika. (S. arcuata Tausch.).....iquot; S. canadénsis L.

Stengel beneden kaal, naar boven even als de bloemstelen kort behaard. Bladen lancetvormig, toegespitst, scherp gezaagd, naar boven met ruwen rand, van onderen op de nerven kort behaard, aan den rand gewimperd. Lint der straalbloemen i«ts langer dan do schiifbloemen. 0,50-1,50. quot;21.. Angs— Octr. Sierplant uit Noord-Amerika........t S. serótina Ait.

10. Inula L. A. 1 a n t.

Straalbloemen lintvormig, hooggeel..........2\'

Straalbloemen bijna buisvormig, driespletig, even lang als het omwindsel, roodachtig, ümwindselbladen aan den top afstaand. (Conyza L.) Stengel viltig. Bladen eirond tot lancetvormig, van onderen viltig, de bovenste met versmalden voet zittend. Hoofdjes klein, in schermvormige trossen. Straalbloemen roodachtig, schijfbloemen lichtbruin. 0,50-0,80. 2\\-. Juli—Octr. Vrij zeldzaam op droge, zonnige plaatsen (C. squarrósa L.)

Donderkruid. I. Conyza 1).C.

Binnenste omwindselbladen aan den top broeder, lijn-spatelvormig, de buitenste eirond, bladachtig. Bladen groot, ongelijk getand, van onderen viltig, de stengelstandige hartvormig-eirond, stengelomvattend. Bloemkroon hooggeel. 1,00-1,50. 2JP. Juli, Augs. In den laatsten tijd niet in het wild gevonden, wel gekweekt................f I. Helénium L.

Omwindselbladen lijn-lancetvormig, de binnenste spits. Hoofdjes

tamelijk groot. Bladen langwerpig-lancetvormig, de onderste in

den bladsteel versmald, de bovenste met hartvonnigen voet

stengelomvattend, behaard. Bloemkroon hooggeel. 0,15-0,60. 2j..

Juli—Septr. Vrij zeldzaam aan de oevers van beken en rivieren

en op vochtigen grasgrond. . Britsche A. I. Britiumica L.

11. Pulicarica Gaertn.

Hoofdjes klein. Straalbloemen rechtopstaand, nauwelijks langer dan het omwindsel. Onderste bladen kort gesteeld, de bovenste zittend met afgeronden voet. Stengel naar boven dicht behaard. Bloemkroon dooiergeel. 0,10-0,30. ®. Juli—Septr. Vrij algemeen in zandige streken, op vochtige, grazige plaatsen. (Inula pulicaria

L., P. prostrata Aschs.).......P. vulgaris Gaertn.

Hoofdjes vrij groot. Straalbloemen uitgespreid, veel langer dan liet omwindsel. Bladen met hartvormigen voet, stengelomvattend, van onderen grijsviltlg. Stengel van boven wollig viltig. Bloemkroon dooiergeel. 0,30-0.150. 2J.. Augs., Septr. Langs kloeten en wegen en in do duinen, op vochtige plaatsen (Inula dysontérica L.)

Heelblaadjes. P. dysentérlca Gaertn.

393

-ocr page 406-

Composite n.

ia. Dahlia Cav.

i Stengel onberijpt, reclitopstaand, vertakt. Bladen meest 5-tallig gevind, met eironde, toegespitste, gezaagde, kort behaarde of bijna kale blaadjes. Rand-bloemen met (vruchtbare en onvruchtbare) stampers. Wortel met langwerpige knollen. Straalbloemen wit, rose, purper, rood, violet, zeldzaam lichtgeel, in de gevulde bloemen meest onvruchtbaar. 1,00-1,80. quot;Zi.. Augs—Octr. Sierplant uit Mexico. (Georgina variabilis Willd.) . . . . -{- D. variabilis Desf. Stengel berijpt, hol. Bladen iets blauwgroen. Hoofdjes kleiner. Randbloemen zonder stampers. Overigens als de vorige soort. Straalbloemen scharlakenrood, oranje.of geel. 1,00-1,50. %. Augs - Octr. Sierplant uit Mexico. (Georgina coccinea Willd.)............1quot; coccmea Cav.

13. Xanthium Trn. K li t z e.

1 Stengel zonder stekels...............\'2

Stengel aan den voet der bladstelen met 1 of 2 sterke, driedeelige, gele stekels. Bladen aan den voet wigvormig, meest 3-lobbig, met verlengde middellob, van onderen witviltig. Vruchten tusschen de dunne stekels kort behaard, met korte, rechte, rechtopstaande snavels. Bloemkroon groenachtig. 0,30-1,00. ©. Augs, Septr. In Limburg een enkele maal gevonden.

Gedoomde K. X. spinósum L.

2 Plant grijsgroen. Bladen met hartvormig\'en voet, van onderen bleeker. Vruchten tusschen de verspreide, kale stekels kort be-hnard. groen, met rechte, afstaande of naar elkaar neigende snavels. Bloemkroon groenachtig. 0,80-1,50. ©. ,(uli—Octr. Zeldzaam..........Kleine K. X- struniilrinm L.

Stekels der vruchten reeds halverwege gekromd en aan den top spiraalsgewijze gedraaid. In Limburg een enkele maal gevonden.

X. macrocarpon D. C.

14. Rudbéckia L.

1 Stengel kaal. Onderste bladen 5—7-tallig gevind, met ingesneden blaadjes, de bovenste 3—5-spletig of -deelig, de bovenste eirond, gaafrandig. Hoofdjes alleenstaand, groot. Strooschubben afgeknot, van voren behaard, even lang als do vrucht. Straalbloemen dooiergeel, afhangend. Schijf bloemen bruinachtig. 1,00-2,00. 2J.. Juli, Augs. Sierplant uit Noord-Amerika.

f R. laciniata L.

15. Calliópsis Rchb.

1 Kaal. Stengel vertakt. Bladen tegenoverstaand, de onderste gevind tot dubbel gevind, de bovenste onregelmatig dubbel 3-tallig, alle met lijnvormige, stompe slippen Hoofdjes alleenstaand, eindelings, langgesteeld, tamelijk groot. Vruchten ongevleugeld, aan weerszijden met kleine knobbels. Straalbloemen langwerpig-omgekeerd-eirond, 3-spletig, goudgeel met een grootere of kleinere donkerbruine vlek aan den voet. 0,30-0,80. 0. Juli—Herfst. Sierplant uit Noord-Amerika. (C. blcolor Bchb.) ... . f C. tinctória Lk.

16. Helianthus L.

1 Bladen verspreid, hartvormig-eirond. Hoofdjes zeer groot, knikkend. Omwindselbladen eirond, toegespitst, gewimperd, Straalbloemen geel, schijf bloemen bruin. 1,00-2,00. ©. Juli—Octr. Sierplant uit Amerika.

Zonnebloem, f H. annuus L.

S2amp;

-ocr page 407-

Composite n.

17. Bidens Trn.

Plant donkergroen. Bladen gesteeld, meest 3(-5)-deelig, zelden ongedeeld. Hoofdjes rechtopstaand, zonder straalbloemen. Vruchten met 2 naalden. Bloemkroon geelbruin. 0,15-1,00. ©. Juli— Octr. Algemeen aan waterkanten. Vorken. B. tripartitns L. Plant geelgroen. Bladen zittend, aan den voet iets vergroeid, lancetvormig. Hoofdjes knikkend met of zonder straalbloemen. Vruchten met 3—4 naalden. Bloemkroon dooiergeel. 0,15-1,00. ®. Auga.—Octr. Algemeen aan waterkanten.

Knikkend tandzaad. B. cérnnns L.

iS. Tagétes Trn.

Stengel kaal, met afstaande takken. Bladen verspreid, zittend, oneven gevind. Blaadjes lijn-laucetvormig, spits, gezaagd, naar den bladvoet kleiner. Bloemstelen onder het hoofdje weinig verdikt. Omwindsel rondachtig. Bloemkroon oranje tot bruinachtig. Onaangenaam riekend. U,30-ü,8ü. ©• Augs— Herfst. Sierplant uit Mexico...........quot;iquot; T. patulus L.

Stengel rechtopstaand, vertakt. Blaadjes lancetvormig. Bloemstelen onder het hoofdje knodsvormig verdikt. Hoofdjes grooter. . Omwindsel iets kantig. Bloemkroon dooiergeel Overigens als de vorige soort. 0,00-1,00. ©. Augs Herfst. Sierplant uit Mexico...........T T. eréctus L.

19. Galinsogaea R. et Pav.

Stengel sterk vertakt, rechtopstaand of liggend. Bladen teer, tegenoverstaand, kortgesteeld, eirond, getand, de bovenste laugwerpig-lancetvormig. Hoofdjes klein. Straalbloemen meest 5, kort, soms ontbrekend, wit. 0,30-0,45. ©. Juni— Septr. Alleen bij Harderwijk gevonden......G. parviflóra Cav.

20. Filago Trn. V i 11 k r u i d.

Omwindselblaadjes lang puntig genaaid, in rijpen toestand niet

uitgespreid .............. ..... 2

Omwindselblaadjes stomp, iu rijpen toestand stervormig uitgespreid. Hoofdjes in hoopjes van 2-7 bijeen.......3

Plant geelachtig, viltlg. Omwindselbladen scherpkantig met bruine of purperen naalden. 0,150,30. ®. Juni—Augs. Op open en bebouwden zandgrond.......F; apiculilta Cr. E- Sm.

Plant witviltig. Omwindsel met weinig vooruitspringende kanten, met gele naalden. Alleen in de omstreken van Nijmegen gevonden. 0,15-0,30. —

Augs...................7 F. germanica L.

Plant dicht witwollig. Stengel vertakt met rechtopstaande takken. Kluwens van hoofdjes met er boven uitstekende bladen. Omwindselbladen niet gekield. Bloemkroon geelachtig wit. 0,15-0,30. ®. Juli—Septr. Niet algemeen, op open en bebouwden zandgrond.

F. arvénsis L.

323

-ocr page 408-

396 Compositen.

Plant grijsviltig. Stengel met gaffelvormige takken. Kluwens van hoofdjes met er boven uitstekende bladen. Omwindselbladen gekield. Bloemkroon geelachtig-wit. 0,03-0,15. ©. .luli —Septr. Vrij algemeen op open en bebouwden zandgrond. (F. montana Rohb.)

F. miuima Fr.

21. Gnaphalium Trn. R o e r k r u i d.

1 Hoofdjes eenhuizig. Randbloemen vrouwelijk, sohijfbloemen \'2-

slachtig....................\'2

Hoofdjes tweebuizig. Bladen van onderen even als de stengel, witviltig....................4

\'2 Hoofdjes aan het bovendeel van den stengel aarvormig. Stengel rechtopstaand, onvertakt, witviltig. Bladen van onderen witviltig, lijnvormig, de wortelstandige lancetvormig. Bloemkroon geelachtig wit. 0,15-0,45. 2|-. Juni—Septr. Vrij algemeen op drogen zanden heigrond........B o s c h R. G. silviiticnm L.

Hoofdjes tot kluwens opeengehoopt. Bladen even als de stengel , min of meer wollig viltig..............3

3 Stengel van den voet af uitgespreid vertakt. Bladen lijn-langwer-pig, met versmalden voet. Kluwens van hoofdjes bebladerd. Omwindselbladen geel- of bruinachtig. Bloemkroon geelachtig wit. 0,05-0,20. Ij. Juli —Octr. Vrij algemeen op vochtige gronden,

langs slootkanten.....M o e r a s R. 6. uligiuósum L.

Stengel meest onvertakt, zeldzamer met opstijgende takken. Bladen half stengelomvattend, de onderste langwerpig, de bovenste lijn-langwerpig. Kluwens van hoofdjes zonder bladen, ümwindaelbladen geelachtig-wit. Bloemkroon geelachtig-wit. 0,15-0,30. Juli, Augs. Vnj algemeen op vochtige gronden, langs slootkanten.

Geelwit R. (}. lutéo-album L.

4 Met uitloopers. Stengel niet vertakt. Wortelbladen spatelvormig, stomp, de bovenste klein, lijnvormig, spits. Omwindselbladen der mannelijke bloemen meest wit, die der vrouwelijke meest rose. Bloemkroon wit of roodachtig. 0,07-0,20. 2[.. Mei, Juni. Vrij algemeen op drogen zand- en heigrond.

T w e e h u i z i g R. Gr. dioécuni L. Zonder uitloopers. Stengel vertakt. Bladen lijnvormig, lang toegespitst. Omwindselbladen sneeuwwit. Bloemkroon wit. 0,40-0,60. ij.. Juli, Augs. Soms gekweekt in tuinen en ook in het wild.

(ï. margariti\'iceum L.

-ocr page 409-

Corapositen. 327

22. Helichrysum D. C.

Stengel niet vertakt, rechtopstaand of opstijgend, even als de bladen wollig viltig. Bladen vlak, de onderste langwerpig-omgekeerd-eirond, stompachtig, de bovenste lijn-lancetvormig, spits. Hoofdjes klein, bolrond, in dichte, scherravormige trossen. Omwindselbladen los aanliggend, citroengeel, zeldzamer oranje. Bloemkroon oranje. 0,10-0,30. TJ.. Juli, Angs. Een paar malen

gevonden. (Gnaphalium arenarinm L.)......H. arenarium D. C.

Stengel naar boven vertakt, rechtopstaand, even als de bladen wat ruw. Bladen lancetvormig tot lijn-lancetvormig, spits. Hoofdjes groot, aan het eind van den naar boven verwijderd bebladerden stengel en der takken. Buitenste omwindselbladen kort, stomp, aan den top bruinachtig, de middelste het langst, spits, meest goudgeel, zelden witachtig. Bloemkroon geelbruin. 0.60-1,20. ©®. Juli-Herfst. Sierplant uit Nieuw-Holland. (H. chrysanthum Pers.)................... II bracteatum Willd.

23. Artemisia L.

Randbloemen vrouwelijk..............2

Bloemen alle tweeslachtig ümwindselbladen viltig. Hoofdjes ei-roml-langwerpig. Bladen aan weerszijden, even als de stengel sneeuwwit viltig, 2 3-voudig vindeelig, met korte, stompe, lijn-draadvormige slippen. Bloemkroon geel. 0,15-0,60, 2|-. Septr, Octr.

Zeer veel op zeeklei.....Zeealsem. A. niaritima L.

Bloembodem behaard. Bladen zijdeachtig viltig, van boven witachtig, met doorschijnende puntjes, de onderste 2-3-voudig-, de bovenste enkelvoudig vindeelig, alle met lancetvormige stompe slippen. Buitenste omwindselbladeu van buiten viltig. Bloemkroon lichtgeel. 0,60-1,20. 2J.. Juli—Septr. Vrij algemeen op hoogen zandgrond, in duinen, langs dijken. Alsem. A Absillthium L. Bloembodem kaal. Bladen, althans de onderste en middelste gedeeld .....................3

Hoofdjes bolrond of eirond. Bladen eeret zijdeharig viltig, latei-kaal, de onderste dubbel tot 3-voudig vindeelig, de bovenste vindeelig. Hoofdjes klein, eirond. Omwindselbladeu kaal. Bloemkroon roodbruin. Stengel meest donkerrood. 0,30-0/50. 2).—tj. Augs—Octr. Algemeen op zandgrond, ook in de duinen.

Wilde averuit. A. campéstris L. Hoofdjes langwerpig-eirond, klein, rechtopstaand, ümwindselbladen van buiten viltig. Bladen van boven groen, kaal, met omge-rolden rand, van onderen witviltig, vindeelig, mei lancetvor mige slippen. Bloemkroon geel of roodbruin. Stengel meest rood, 0,60-1,20. 2\\.. Juli—Septr. Zeer algemeen langs wegen, heggen, vooral op zandgrond........B ij v o e t. A. vulgdrls L-

24. Ammóbium R. Br.

Stengel en takken door afloopende bladen gevleugeld, diclit behaard. Bla-

-ocr page 410-

33S Composite n.

den lijn-lancetvormig, de wortelstandige langwerpig-lancetvormig tot bijna spatelvormig, in den steel versmald, gaafrandig, alle van onderen witviltig. Hoofdjes bolrond, alleenstaand, eindelings, langgesteeld. Omwindselbladen stralend, wit. Bloemkroon geel. 0,50-0,80. quot;ZJ.. Juli—Herfst. Sierplant uit S Nieuw-Holland........Stroobloem. -{-A. alatum R. Br.

25. Cótula L.

1 Stengel liggend, met takken ieder met 1 hoofdje. Bladen lijn-lancetvormig, vinspletig-getand, zeldzamer gaafrandig, kaal, stengelomvattend. Bloemkroon geel. 0,07-0,15. ©. Juli, Augs, Vroeger een paar raaien gevonden.

C. coronopifólia L.

26. Santolma L.

1 Plant grijsviltig. Stengel met vele rechtopstaande takken. Bladen lijnvormig, in 4 rijen, getand. Hoofdjes lang gesteeld. Bloemkroon geel. 0,30-0,60. t). Juli, Augs. Sierplant uit Zuid-Europa . . . f S chamaecypan\'ssus L. Ook S. pumata L. (bladen groen, bloemen wit) wordt wel gekweekt.

27. Achilléa Vaill. Duizendblad. |

1 Bladen ongedeeld, lijn-lancetvormig, tot het midden klein- en dicht, van daar tot den top diep en verwijderd gpzaagd, zittend, even als de stengel kaal. Straalbloemen omstreeks 10, even lang als het omwindsel, wit. Schijfbloemen geelaehtig-wit. 0,30-0,80. Z}.. Juli, Augs. Niet zeldzaam aan waterkanten.

Smalbladig D. A. Ptdrmica L. Bladen 2-3-voudig vindeelig, in omtrek bijna lijnvormig, m^t lijnvormige, stekelpuntige slippen, oven als de stengel min of ^ meer behaard. Straalbloemen wit of rose. 0,10-0.40. 2}.. Juni— Herfst. Zeer algemeen langs wegen, dijken en op grasgrond.

Gemeen I). A. Millefolium L. Plant wollig, overigens als de hoofdvorm. Be variëteit

a. 1 a n a t a Koch.

Plant mee^t wollig. Bladslippen priemvormig. Hoofdjes kleiner. Straalbloemen iets geelaohtig-wit. De variëteit

b. setacea W. et K.

28. Anthemis L. Kamille.

i Bloembladen bijna halfbolrond. Vruchten samengedrukt vierkant, bijna aan weerszijden scherp. Straalbloemen geel. Stroosohubbea 1 smal ruitvormig in een stekelpunt versmald. Bladen meest dubbel vindeelig, met iets gezaagde slippen. 0,30-0,60. 2|.. Juni —Septr.

Vrij zeldzaam, op drogen zandgrond en muren.

Gele K. A. tiuctória L. Bloembodem kegelvormig of rolrond, van binnen met merg ge-

-ocr page 411-

Composite n. 329

Tuld. Vruchten stomp vier- of driekantig. Straalbloemen wit. Stroo-

schubben spits. Vruchten van boven afgeknot......2

Straalbloemen vrouwelijk. Strooschubben lancetvormig, met duidelijke middelnerf. Omwindselbladen ten laatste aan den top teruggeslagen. Hoofdjes tamelijk langgesteeld. Bladen dubbel vin-deelig, met gaafrandige of getande slippen. 0,15-0,50. ®. Juni— Septr. Algemeen op zandig bouwland. Akker K. A. aryénsisL. Straalbloemen soms geslachtloos. Strooschubben lijn-priemvormig, zonder nerven. Omwindselbladen steeds rechtopstaand. Hoofdjes kortgesteeld. Bladen dubbel vindeelig, met lijnvormige, ongedeelde of 2-3-spletige slippen. 0,30-0.50. ®. Juni-Octr. Algemeen langs wegen, dijken en ruigten. . . Stinkende K. A. Cótnla L.

29. Chrysanthemum L.

Straalbloemen wit of ontbrekend. Alle vruchtjes gelijk van vorm. 2 Straalbloemen geel, hare vruchtjes anders van vorm dan die der schijfbloemen. Stengel meest iets vertakt. Bladen langwerpig-omgekeerd-eirond tot lancetvormig, de onderste bijna vinsjjetig, de bovenste bijna grofgezaagd, vaak 3 spletig, met hartvormigen voet stengelomvattend. 0,15-0,60. ®. Juni—Augs. Algemeen tus-schen het koren, op zandig bouwland.

Geleganzebloem. C- ségetnm L-

Straalbloemen ontbrekend. (ïanacetum L.).......3

Straalbloemen voorhanden, wit, zeldzaam ontbrekend. Schijf-bloemen geel..................4

lïladen ongedeeld, elliptisch of langwerpig, gekarteld-gezaagd, de ondersto en middelste gesteeld, de bovenste zittend, meest geoord. Hoofdjes in een lossen scliermvormigen tros. Bloemkroon geel. 0,60-1,20. quot;ZJ.. Augs—Octr. In dorpstuinen wel gekweekt. Uit Zuid-Europa. (T. Balsamita LO

C. majus Aschs.

Bladen vindeelig, met lancetvormige, aan de onderste bladen vindeeüge, aan de bovenste gezaagde slippen, de onderste gesteeld, de bovenste zittend. Hoofdjes in een dichten schermvormigen tros. Bloemkroon geel. 0,60-1,20. 2).. Juli—Septr. Algemeen langs wegen en dijken, vooral op hoogen zandgrond. (T. vulgare L.)

B o e r e w o r m k r u i d. C. vulgare Bernh. Hoofdjes in schermvormige trossen. Bladen vindeelig tot gevind vindeelig, verspreid behaard. (Pyrethrum. L.) Bladen teer, in omtrek eirond, alle gesteeld, vindeelig, met langwerpige oflang-werpig-eironde, stompe vinspletige slippen en langwerpige, vaak gezaagde slipjes en niet sezaagde spil (middelrib). Vrucht quot;10-kantig, met harsachtige puntjes. Straalbloemen kort, omgekeerd-

-ocr page 412-

Composite n.

eirond. 0,30-0,60. 2J.. Juni—Augs. Bij woningen en tuinen, niet zelden ook gekweekt, Boms ook met gevulde bloemen. (P. Par-thénium Sm., Tanacétum Parthénium Schultz.bip.)

C. Parthéuium Bernti. Hoofdjes alleenslaand aan den stengel of aan de takken . . 5

5 Stengel met meer hoofMjes, vertakt (Matricaria L.) .... 6 Stengel meest met 1 hoofdje en niet vertakt. Bladen ongedeeld, de wortelstandige langgesteeld, spatelvormig tot wig-lancetvor-mig; meest gekarteld, de stengelstandige zittend, langwerpig of lancetvormig, getand, vaak met ingesneden voet. Hoofdjes groot, tamelijk lang gesteeld. Bloembodem half bolrond. 0,30-0,60. 2|.. Juni, Juli. Zeer algemeen langs wegen, dijken, in weilanden.

Witte ganzebloem. C- Lencanthemum L.

6 Bloembodem lang kegelvormig, hol. Bladen dubbel vindeelig met smal lijnvormige, vlakke slippen. Hoofdjes tamelijk langgesteeld. Lint der straalbloemen langer dan het omwindsel. Sohijfbloemen 5-tandig. Vruchten zonder harspunten. 0,20-0,40. ®. Mei—Augs. Zeer algemeen op bouwland, aan wegen, ruigten, enz. (M. Cha-

momilla L.)......Kamille. C. Chamomilla Bernh.

Bloembodem kort kegelvormig, met merg gevuld. Bladen dubbel vindeelig, met bijna draadvormige, van onderen gegroefde slippen. Lint der straalbloemen langer dan het omwindsel. Vrucht dwarsrimpelig met 3-kantige, overlangsche ribben, boven met 2 verdiepte harspunten. Kelkzootn een kroontje vormend. 0,15-0,45. ®® en 2J.. Juni —Herfst. Zeer algemeen aan wegen en slooten, tusschen het gras, op bouwland enz. (M. inodóra L.)

C. inodornm L-

30. Dorónicum L.

■1 Wortelstok aan den voet van den stengel knolvormig aangezwollen, met uitloopers. Bladen even als de stengel dicht behaard, de wortelstandige gesteeld, diep hartvormig, de middelste met geoorden voet zittend, de bovenste hartvormig stengelomvattend. Hoofdjes alleenstaand, groot. Bloemkroon goudgeel. 0,50-1,50. 2j-. Juni, In bosschen, niet zeldzaam ... 1). Pardalidnches L.

31. Arnica Rupp.

-1 Stengel niet vertakt, met 1(-3) hoofdjes. Bladen tegenoverstaand, zittend, stijf, lichtgroen, de wortelstandige omgekeerd-eirond, de stengelstandige lancetvormig tot langwerpig. Hoofdjes groot.

330

-ocr page 413-

Composite n.

Bloemen oranje. 0,20-0,50. 2|-. Juni, Juli. Vrij algemeen op hooge, veenachtige heidevelden . . \'W o 1 v e r 1 e i. A. montdna L.

32. Senéeio L. Kruiskruid.

Omwindselbladen aan den top niet of nauwelijks gekleurd. Stengel meest vertakt, kleverig behaard, dik, hol. Bladen lancetvor-mig, half stengelomvattend, de onderste bochtig getand. Hoofdjes opeengedrongen, ümwindselbladen spits. Vruchten kaal. Bloemkroon goudgeel. 0,30-0,60. ® en ®®. Mei—Juli. Zeer algemeen in moerassen en lage veenstreken. (Cineraria palustris L.)

Wilde a n d ij v i e. S. paliister D. C-

Omwindsflbladen aan den top gevlekt.........2

Bladen bochtig vinspletig tot vindeelig.........S

Bladen ongedeeld. Vruchten kaal...........10

Omwindsel rolrond. Straalbloemen ontbrekend of zeer kort, meest

omgekruld...................4

Omwindsel klokvormig. Straalbloemen afstaand, goudgeel . . ft Straalbloemen ontbrekend. Buitenste omwindselblaadjes zeer kort, omstreeks voor de helft zwart. Bladen meest kaal, bochtig vinspletig. met (naar den voet) langzamerhand afnemende slippen. 0,10-0,30. ®. Bloeit bijna het geheele jaar. Op moesland algemeen, ook op bouwland . . . (j e m e e n e K. S. vulgaris L-Vergelijk ook S. Jacobaéa L. pag. 333.

Straalbloemen meest omgerold, kort, lichtgeel......5-

Plant klierachtig kleverig behaard. Buitenste omwindselblaadjes los, half zoo lang als de andere, aan den top zwartachtig. Vruchten ten laatste kaal. 0,15-0,50. ®. Juni—Octr. Vrij\'algemeen op beschaduwden zandgrond, ook op ruige plaatsen, langs heggen

en wallen.........Kleverig K. S. viscósns L.

Plant zachtharig, zonder klieren. Buitenste omwindselbladen omstreeks V6 maal zoo lang als de andere, meest niet zwartachtig. Vruchten aangedrukt kort behaard 0,15-0,80. ®. Juni—Augs. Vindplaatsen als de vorige . . . B o s c h K. S. silvatiens L. Buitenste omwindselbladen 4—6, half zoo lang als de andere. Omwindselbladen omgekeerd-eirond. Vruchten alle kort behaard. Bladen vindeelig, met lijnvormige, ongedeelde of vinspletig-ge-tande, aan den voet geoorde slippen. 0,30-1,20, 2J-. Augs., Septr. Niet zelden in kreupelbosschen, aan beplante dijken en wegen, in grazigje duinvlakten . Raketbladig K. S. erucilölius L.

33±

-ocr page 414-

Composite n.

Buitenste omwindselbladen 1—2, vele malen korter dan het omwindsel. Randstandige vruchten kaal..........7

7 Vruchten der schijfbloemen kort behaard. Eindslip der stengelbladen even groot of bijna even groot als de zijslippen. . . 8 Vruchten der schijfbloemen weinig behaard of kaal. Eindslip der stengelbladen veel grooter dan de zijslippen.......9

S Midfk\'lnerf der bladen tusschen de slippen getand. Meest 1 omwindselscliub. Penwortel. ®. Alleen in Limburg een enkele maal gevonden.

S. squalidus L.

Middelnerf der bladen tusschen de slippen gaaf. Vele omwiud-selschubben. Wortelstok afgeknot. Bloemstelen rechtopstaand, een \' grooten tamelijk dichten, schermvormigen tros vormend. Onderste bladen liervormig-vindeelig met eironde, gekartelde eindslip, de bovenste vindeelig, met langwerpige, vaak 2-3-spletige slippen. 0,30-1,00. ®® of 24.. Juli—üctr. Vrij algemeen op grasgronden.

J a k 0 b \'s K. S- Jócobaéa L.

9 Bladen liervormig-vindeelig, de onderste met zeer groote, hartvormige of eironde eindslip, vaak ongedeeld, de middelste en bovenste met meest rechthoekig afstaande zijslippen en wigvormige 1 eindslip. Bloemstelen uitgespreid in een onregelmatigen, schermvormigen tros. 0.30-1,20. ®®. .luli, Augs, Zeer zeldzaam op moerassige plaatsen. . . . Dwalend K. S. erratlcus Bertol. Onderste bladen langweipig-elliptisch, ongedeeld, getand of lier-vorniig-vinspletig, de middelste liervormig vindeelig, met sterk naar voren gerichte zijslippen en langwerpige eindslip. Bloemstelen afstaand in een regelmatigen, schermvormigen tros. 0,30-0,00.®®. •luli—-Augs. Vrij algemeen op moerassige plaatsen.

W a t e r m i n n e n d K. S- aquaticus Hnds.

10 Bladen gesteeld, en de onderste in den bladsteel versmald. Buitenste omwindselbladen 2—5. Straalbloemen i—8 .... 11 Bladen met breeden voet zittend, van onderen viliig, hoogstens 1 de ondersie gesteeld. Hoofdjes groot. Omstreeks 10 buitenste omwindselbladen en 18-23 binnenste. Omwindselbladen klokvormig-halfbolrond, Straalbloemen omstreeks 12, goudgeel Stengel aan den voet vaak vergroeid. 0,00-1,80. 2).. Juni —Augs. Langs de groote rivieren.......Moeras K. C- palndoSBS L. 1

11 Wortelstok niet kruipend. Bladen met recht afstaande tanden. Straalbloemen meest 5, lichtgeel. Bladen kaal, lancetvormig, in een smal gevleugelden, aan den voet nauwelijks verbreeden bladsteel versmald. Omwindsel rolrond, kaal, meest 8-bladig. Stengel

33»

-ocr page 415-

Composite n. 333\'

Taak rood. 0,80-1,50. 2)-. Juni—Septr. In bosschen, op vochtige

plaatsen.......K. v a n F ueh s. S. Fiichsii Ginel.

Wortelstok kruipend. Bladen elliptisch-lancetvorraig mot naar voren gerichte tanden, de onderste in den gevleugelden bladsteel versmald, de bovenste met breeden voet zittend, Omwindsel rolrond-klokvormig, 10—12-bladig. Straalbloemen 6—8, goudgeel. 0,80-1,50. 21.. /Vugs. Septr. Langs de groote rivieren.

SaraceenschK. S. saracénicus L»

33. Caléndula L. Goudsbloem.

Bladen alle langwerpig-lancetvormig, spits, stekelpuntig, getand. Buitenste vruchten lijnvormig, gesnaveld, de middelste bootvormig, de binnenste cirkelvormig opgerold. Bloemkroon lichtgeel. 0,10-0,20. 0. Juni— Octr. Alleen

bij Maastricht gevonden....... . . A k k e r G. C. arvénsis L.

Onderste bladen steelaclitig versmald, bijna spatelvormig, de bovenste langwerpig tot lancetvormig, met breeden voet half stengelomvattend, alle getand, stekelpuntig. Vruchten alle bootvormig, alleen eenige der binnenste lijnvormig. Bloemkroon oranje. 0,30-0,45. ©, Juni—Octr. Sierplant uit Zuid-Europa ..................1quot; C. officinalis L..

34. Xeranthemum Trn.

Stengel vertakt, even als de bladen grijs wollig riltig. Bladen zittend, lijn-lancetvormig, stekelpuntig, gaafrandig. Hoofdjes vrij groot, langgesteeld. Omwindselbladen stekelpuntig, kaal, de buitenste eirond, bruinachtig-wit,. de binnenste langwerpig-lancetvormig, lichtpurper, dubbel zoo lang als de bloemen. Bloemkroon purper. 0,30-0,60. ©. Juni, Juli. Sierplant uit Z.-Europa,

I X. annuum L.

35. Carlina L. Driedis tel.

Stengel lang met \'2- meer hoofdjes. Bladon langwerpig-lancetvormig, bochtig getand, van onderen meest iets viltig. Hoofdjes vrij groot. Binnenste omwindselbladen stroogeel, haarkroon even lang als de vrucht. 0,10-0,50 ©®. Juli—Septr. Algemeen op on-bebouwden zandgrond on in de duinen . . . C. vnlgéris L. 36. Cdrthamus L.

Plant kaal. Stengel rechtopstaand, vertakt. Bladen langwerpig-eirond, spits, met lancetvormigen voet, half stengelomvattend, stekelig getand, stijf. Hoofdjes groot, in schermvormige trossen. Bloemkroon eerst geel, later oranje, eindelijk vuurrpod. 0,50-0.80. ©. Juli, Augs. Sierplant uit Egypte,, soms ook als kleurstofplant.......Sa flor. -J- C. unctorhis L.

37. Centauréa L. Centaurie. Omwindselbladen met droogvliezige aanhangsels of aan don top

droogvliezig..................L2

Omwindselbladen met handvormig gedeelden stekel, niet met

franje.....................5-

Aanhangsels der omwindselbladen ongedeeld of van franje voor-

-ocr page 416-

Composite n.

zien. De franje aan het eind gelijk aan de vorige .... 3 Oinwindselbladen aan den rand en top droogvliezig, franjeaohtig ingesneden, eindfranje breeder............4

3 Aanhangsels der omwindselbladen rond, gewelfd, ongedeeld, gescheurd of de onderste kamvormig gedeeld. Bladen langwerpig-lanoet- tot lijnvormig, ongedeeld of de onderste bochtig getand tot vinspletig. ilaarkioon ontbrekend. Bloemkroon liohtpurper. 0,10-0,80. 2J.. Juui—Octr. Vrij algemeen aan wegen, dijken en op ruige

plaatsen.........K n o o p k r u i d. C. Jacéa L.

Aanhangsels der omwindselbladen lancetvormig, met borstelige franje, rechtopstaand. Randbloemen meest 2-slachtig, even groot. Bladen lancetvormig. Uaarkroon 1/3 maal zoo lang als de vrucht. Bloemkroon liohtpurper. 0.30-0,80. 2|.. Juli, Augs. Algemeen aan wegen, dijken en op ruige plaatsen.

Knoopkruid. C nigra L.

4 Bladen ongedeeld, niet afloopend, lijn-lancetvormig, de onderste soms 3-deelig, aan den voet getand, de bovenste gaafrandig.

, ümwindselbladen ingesneden. Omwindsel eirond. Randbloemen blauw, zelden rose of wit. Schijf bloemen violet. Haarkroon zoo lang als de vrucht. 0,30-0,60. © en ©©. Juni—Augs. Zeer menigvuldig onder het koren . . K o r e n b 1 o e m. C- CyailUS L-Bladen vindeelig tot dubbel vindeelig. Omwindselbladen met borstelige franje. Bloemkroon vuilpurper, zelden wit. Hoofdjes alleenstaand aan den top des stengels en der takken, groot, Omwindsel bolrond. Haarkroon zoo lang als de vrucht. Blader met lancetvormige slippen. 0,50-1,00. 2|.. Juli, Augs. Zelden op droge, grazige gronden.........C. Scabiosa L.

5 Plant groen, kort behaard. Bladen niet afloopend, de onderste afgebroken vindeelig met stekelig getande slippen, gesteeld, de bovenste lijnvormig, stekelpuntig, zittend. Omwindsel kaal. Haarkroon ontbrekend. Bloemkroon lichtpurper, zelden ,wit. 0,15-0,60. ©©. Juli, Augs. Een paar malen dicht

aan zee gevonden........Sterredistel. C. Calcitrapa L,

Plant grijsviltig. Bladen afloopend, de onderste liervormig-vindeelig, gesteeld de overige lijnvormig, gaafrandig, stekelpuntig, zittend. Omwindsel wollig Haarkroon langer dan de vrucht. Bloemkroon citroengeel. 0,30-0,80. ©©. Alleen op Zuid-Beveland gevonden........C. solstitialis L,

38. Serratula L.

1 Stengel rechtopstaand, vertakt. Bladen eirond, scherp gezaagd, ongedeeld, of min of meer vinspletig, de onderste langgesteeld, de bovenste zittend. Hoofdjes bijna in schermvormige trossen.

3341

-ocr page 417-

Composite n.

2-huizig. Bloemkroon purperlila O.SO-l.OO. 2|.. Juli—Septr. Zeldzaam in boschrijke, zandige streken.

Zaagblad. S. tinctórla L.

39. Lappa Trn. Klit.

1 Omwindselbladen alle met haakvormige punt of alleen de binnenste in een rechte punt versmald. Hoofdjes kaal of iets behaard .....................2

Binnenste omwindselblaadjes stomp of vrij stomp, met korten top, rood, bijna stralend. Hoofdjes vrij klein, in een dichten scherm-vormigen tros, wollig behaard. Bloemkroon purper. 0,60-1,20. ®©. Juli—Septr. Vrij algemeen op dijken, langs wegen, op onbebouwde plaatsen........V i 1 t i g e K. L. tomentosa Lmk-

2 Hoofdjes in losse schermvormige trossen, tamelijk groot, bijna kaal. Omwindselbladen alle groen. Stelen der onderste bladen gevuld met merg. Bloemkroon purper. 0,80-1,50. ®. Juli, Augs. Vrij zeldzaam op dezelfde plaatsen als de vorige.

Gr oo te K. L. offlcliuilis All. Hoofdjes trosvormig of tros-pluimvormig. Binnenste omwindselbladen of alle aan den top rood. Stelen der onderste bladen hol......................3

3 Hoofdjes vrij klein, zoo groot als hazelnoten, iets wollig Omwindselbladen korter dan de bloemen. Vruchten 5—7 mM. lang, met rechtopstaande takken. Bloemkroon purper. 0,50-1,00. ®0. Juli—Septr. Algemeen. Vindplaatsen als de vorige.

Kleine K. L. minor D. C-

Hoofdjes vrij groot (0,02 doorsnede), iets viltig. Vrucht 8—H mM. lang. 0©. Juli Septr. Eenmaal bij Amsterdam gevonden.

Middelste K. L. intermédia Lge.

40. Onopórdon Vaill.

1 Stengel wat wollig, door de afloopende bladen breed gevleugeld, stekelig. Hoofdjes alleenstaand, rondachtig, tamelijk groot. Omwindselbladen lijn-priemvormig, de onderste ver afstaand. Haarkroon roodachtig. Bloemkroon lichtpurper. 0,H0-1,50. ®®. Juli, Augs. Aan wegen, dijken en ruige plaatsen, vooral menigvuldig bij zeedorpen . . . W e g d i s t e 1. 0. Acanthiuiu L.

41. Carduus Trn. Distel.

1 Bloemhoofdjes rolrond, kort of niet gestoeld. Buitenste omwindselbladon

33S

-ocr page 418-

Composite n.

bleekgroen met witten rand, spinnewebachtig behaard. Binnenste omwindsel-bladen langer dan de bloemen. Een paar malen gevonden.

Tengere D. C. tenuiflórus Curt.

Bloemhoofdjes ei- of bolrond. Omwindselbladen groen, binnenste korter dan de bloemen....................2

2 Omwindselbladen rechtopstaand of boogvormig afstaand. Takken en bloemstelen meest tot aan den top stekelig gevleugeld. Bladen

vinspletig tot vindeelig..............3

Omwindselbladen boven den breeden voet iets ingesnoerd en geknikt. Hoofdjes groot, alleenstaand, knikkend, ingedrukt bolrond, op tamelijk lange, ongevleugelde stelen. Bladen vindeelig met bijna handvormig 3—5-spletige slippen, aan weerszijden groen, lang en stijf stekelig. Bloemkroon purper. 0,30-1,00. ®S. Juli, Augs. Vrij algemeen op zandgrond, ook in de duinen.

Knikkende D. C- nutans L.

3 HoofdjV-s alleenstaand, rechtopstaand, vrij groot. Bladen aan weerszijden groen, van boven bijna kaal, van onderen kort behaard, diep yinspletig, met b\\jna handvormig 3—5-lobbige slippen, lang en tamelijk stijfstekelig. Bloemkroon lichtpurper. 0,30—1,00. ©0. Juni—Septr. Vroeger bij Doesburg gevonden ..................C. acanthoides L.

Hoofdjes vele bijeen. Bladen van onderen min of meer dicht vil-tig. Stengel en takken breed gevleugeld. Bladen bochtig vinspletig met 2—3-lobbige slippen en een grootere eindslip, de bovenste soms slechts iets bochtig gelobd Hoofdjes tamelijk klein, opeengehoopt, zelden alleenstaand. Omwindselbladen naar buiten in lengte regelmatig afnemend, de buitenste 4-maal zoo kort als de binnenste. Bloemkroon purper, zelden wit. 0,60-4,20. ®®. Juli —Septr. Algemeen langs wegen, dijken, op muren enz.

Gekrulde D. C. crispus L.

42. Cirsium Trn. Veder distel.

1 Bloemen tweeslachtig. Zoom der bloemkroon 5-spletig. Meeldraden behaard.................2

Bloemen tweehuizig. Zoom der bloemkroon tot aan den voet 5-deelig. Meeldraden bijna kaal. Stengel bebladerd. Bladen min of meer afloopend, bochtig of vinspletig, meest gekroesd. Hoofdjes tamelijk klein, meest vele bijeen, op viltige stelen. Omwindsel eirond. Bloemkroon lichtpurper, zelden wit. 0,50-quot;l,00. 2j-. Juli—Septr. Zeer algemeen langs wegen en djjken. (Serrdtula arvensis L.)........Stekel V. C- arvénse Scop.

Bladen vlak, weinig getand tot gaafrandig. De variëteit:

a. setósum M. B.

336

-ocr page 419-

Composite n.

Bladen van boven ruw door kleine stekels. Hoofdjes alleenstaand. 3

Bladen van boven niet stekelig...........4

Bladen afloopend, van onderen kort behaard, dun grijsviltig, met iets omgerolden rand. Hoofdjes tamelijk groot. Omwindsel eirond, iets spinnewebachtig behaard. Bloemkroon liolitpurper. 0,00-1,20. 0©. Juni—Octr. Vrij algemeen langs wegen en djjken.

Speer distel. C- lanceoMtnm Scop. Bladen niet afloopend, van onderen witviltig, met sterk omge-roldcn rand. Hoofdjes zeer groot. Omwindsel bolrond, meest dik spinnewebachtig behaard. Bloemkroon violetpurper. 0,80-1,50 ®©. Juli—Septr. Langs wegen en dijken, op Z,-Beveland vrij algemeen.

Wollige V. C, eriópliorum Scop. Plant geelgroen. Stengel bebladerd. Bladen zacht, niet afloopend, met geoorden voet stengelomvattend, bijna kaal. Hoofdjes vrij groot, vele bijeen, door groote, bleeke, eironde schutbladen omgeven. Bloemkroon geelachtig-wit. 0,50-1,50. Ij-. Juli—Septr. Zeer zeldzaam, in vochtige weilanden en langs slooten. (Cnicus

oleraceus L.).......Moes V. C. oleracenm Scop.

Plant grasgroen. Bloemkroon purpor, zelden wit.....5

Stengel meest zeer kort, meest met I hoofdje, zelden met 2—4, dicht bebladerd. Bladen in roseiten, in een gevleugelden steel versmald, vinspledg tot vindeelig, van onderen kort behaard. Hoofdjes groot, kort gesteeld of bijna ziftend. Omwindsel eirond, omwindselblaadjes kaal. 0,02-0,05. 21-. Juli—Septr. In Limburg langs wegen en dijken. (Carduus acaülis L.)

S t e n g e 11 o o z e V. C- acai\'ile AU.

Stengel verlengd..................6

Stengel lang, van boven bladloos. Bladen niet ingesneden, soms breed getand, met fijne stekels. Vrij veel op drassigen veengrond. 1|..

E n g e 1 s e h e V. C. auglieum Link. Stengel tot bovenaan bebladerd, even als de bladen spinnewebachtig behaard. Bladen afloopend. lijn-lanoe\'tvormig, bochtig vin-spletig, met 2-3-lobbige slippen. Hoofdjes vele bijeen, op korte wit-spinnewebachtig behaarde stelen, klein. 0,50-1,50. ®®. Juli— Septr. Vrij algemeen inmoerassige veenstreken. (Carduus paluster L.)

Kalejonker. C. pahistre Scop.

43. Cynara Vaill.

Stengel vertakt, spinnewehachtig Tjehaard. Bladen vinspletig of vindeelig, met vinspletige slippen en lancetvormige, gestekelde slipjes, van boven kaal, van onderen griisviltig. Bladstelen en rihbi*n vleezig. Hoofdjes met eenigs-

22

337

-ocr page 420-

i

33S Composite n.

zins vleezigen bloembodem. Omwindsel bolrond of eirond. Omwindselbladen eirond-lancetvormig, stekelig. Bloemkroon violetblauw..0,70-1.50. IJ.. Juli, Augs. Gekweekt als groente......Artisehok. C. Cardüuculus L.

Bladen niet zoo stekelig. Hoofdjes veel grooter met vleezigen bloembodem. Omwindselbladen eirond, aan den voet vleezig, niet of weinig stekelig. Overigens als de vorige soort. 0,70-I,.50. 2J.- Juli, Augs. Ook wel gekweekt

f C. Scólymus L.

44. Silybum Vaill.

1 Stengel en bladen kaal. Bladen aan den rand met gele stekels, wit gevlekt, de onderste bochtig vinspletig, de bovenste lancet-vorraig, stengelomvattend. Omwindsel holrond. Bloemkroon purper. 0,70-1,50. ©. Juli, Augs. Sierplant uit Zuid-Europa. Niet zelden in het vrild langs wegen, op mesthoopen en bij moestuinen ......M a r i a d i s t e 1. S. Mariannm {Jaertu.

45. Lampsana Trn.

1 Stengel vertakt, tot het midden bebladerd. Bladen hoekig getand, de onderste iiervormig, met zeer groote eindslip, de bovenste lancetvormig. Hoofdjes klein, armbloemig, los pluimvor-mig. Bloemkroon bleekgeel. 0,30-1,00. ©. Juni—Augs. Zeer algemeen langs wegen, dijken, heggen, tusschen kreupelhout en op bouwland......Akkerkool. L commiinis L.

46. Arnoséris Gaertn.

1 Hl ad en in een roset, langvverpig-spatelvormig, getand. Stengel met 1 hoofdje of met eenigc quot;1-hoofdige takken, beneden bruinrood. Bloemstelen naar boven knodsvormig, hol. Bloemkroon goudgeel. 0,-10-0.25. ®. Juli, Augs. Vrjj algemeen op zandig bouwland. (A., pusilla Gaertn.)

Kleine Arnoséris. A- minima Lis.

47. Cichormm Trn. Cichorei.

•1 Onderste bladen bochtig vinspletig, de middelste langwerpig, ongedeeld, de bovenste lancetvormig met breeden, bijna stengel-omvattenden voet. Hoofdjes tot trossen vereenigd. Bloemkroon lichtblauw, zelden rose of wit. 0.30-1,00. 2J..Juli, Augs. Langs wegen, op hooge gronden en op dijken langs de groote rivieren. Ook gekweekt.............C. Iiitybus L.

Onderste bladen langwerpig, de bovenste breed eirond met hartvormigen voet stengelomvattend. Bloemkroon lichtblamv. 0,50-1.50. ©0. Juli, Augs. Gekweekt als groente.........And ij v i e. f C. Endivia L.

-ocr page 421-

Composite n.

48. Thrlncia Rth.

4 Bladen in een wortelraset. lijn-langwerpig, getand tot bochtig\' vinspletig, meest ruw behaard. Hoofdjes voor het opengaan hangend. Bloemkroon goudgeel, de randstandige bloemkronen aan du onderzijde met een blauwgrijze streep. 0,quot;10-0.25. 24.. Juli, Augs. In zandige streken...........T. llirta Rth.

49. Leóntodon L. Leeuwetand.

4 Stengel meest vertakt en 2 of meerlioofdig, bladloos. Hoofdjes altijd rechtopstaand. Stelen der hoofdjes onder de hoofdjes langzaam verdikt en beschubd. VVortelbladen bochtig getand of vinspletig. kaal of weinig behaard. Randbloemen aan de onderzijde met een rood- of bruinachtige streep. 0,15-0,45. ij-. Juli—Septr. Zeer algemeen langs wegen, dijken, op grazige plaatsen en in weilanden........H e r f s t L. L. auctnmiidlis L.

Stengel onvertakt en 1-hoofdig, met 1—2 schubben bezet of zonder schubben, ondpr de voor het opengaan knikkende hoofdjes iets verdikt. Wortelbladen langwerpig of wigvorraig-lancetvormig, getand tot vinspletig, kaal of met korte haren. 0,15-0,30. T\\.. Juni—Octr. Zeer zeldzaam, waarschijnlijk alleen hij Nijmegen gevonden.........Ruige L. L. hispidus L.

50. Picris L.

4 Stijf behaard. Stengel vertakt, bebladerd. Bladen langwerpig-lancetvormig, zittend, getand, zelden gaafrandig, de middelste iets stengelomvattend. Hoofdjes in schermvorraige trossen, Bloemkroon goudgeel. 0,30-1,00. 2J.. Juli, Augs. Niet zeldzaam op zandgrond en in de duinen. Bitterkruid, p. hieracioides L.

51. Helminthia Juss.

4 Plant stekelig. Bladen langwerpig of lancetvormig, gaafrandig of gegolfd-getand, de bovenste stengelomvattend. Omwindsel uit i kransen bestaand. Langs dijken en wegen aan den zeekant in Zeeland.......Oubbelkelk. H. echioides Juss.

52. Tragopógon L. Boksbaard.

4 I\'.loemstelen naar boven langzamerhand knodsvorraig verdikt. Bladen lijn-lancetvormig. Omwindselbladen even lang als of langer dan de bloemen. Oppervlakte der bloeiende hoofdjes vlak. Bloemkroon violet. 0,50-4,00. ®®. Juni, Juli. Algemeen langs wegen, dijken en op bouwland.

Preibladige B. T. porrifólins L. Bloemen geel..................i

339

-ocr page 422-

Compositen.

2 Bloemen half zoo lang als het omwindsel. Vindplaatsen als de

vorige...........Kleine B. T. minor Fr.

Bloemen even lang als het omwindsel. Bloemstelen even dik, alleen onder het hoofdje iets verdikt. Bladen lijnvormig met breederen voet. Bloemkroon goudgeel. 0.30-0,60. 0© Mei—Juli. Algemeen op dezelfde plaatsen als de vorige.

Beemd B. T. praténsis L.

Hoofdjes grooter. Bloemen langer dan het omwindsel. Bloemkroon don-kergoudgeel. Eenmaal bij Sclieveningen gevonden. De variëteit

a. orientalis L.

53. Scorzonéra L.

1 Stengel beneden vertakt iedere tak met 1 hoofdje. Omwindsel kaal, half zoo lang als de bloemen. Omwindselbladen spits. Lint der bloemkroon iets langer dan de bnis. Bloemkroon citroengeel. 0,50-1,00. 2^. Jnni—Septr. Gekweekt .......... . Schorseneer. fS. hispanica L.

54. Hypochoéris L. Biggekruid.

1 Kaal. Stengel liggend of opstijgend. Hoofdjes klein, op iets verdikte stelen. Bimenste omwindselbladen even lang als de bloe-\'men. Eandftandige vruchten zonder snavel. Bloemkroon licht goudgeel. O^S-O.SO. ®. Juli, Augs. Op zandig bouwland.

Onbehaard B- H. ^1abra 1. Bladen borstelig. Stengel rechtopstaand of opstijgend, kaal. Hoofdjes grooter, op nauwelijks verdikte stelen. Alle omwindselbladen korter dan de bloemen. Vruchten alle gesnaveld. Bloemkronen donker goudgeel, de buitenste van onderen blauwgrijs. 0,15-0,60. 2|-. Juni-Septr. Op open zandgrond.

Langwortelig B. H. radicata L.

55. Taraxacum L. Paardebloem.

•1 Stengel met 1 hoofdje, buisvormig. Bladen in een wortelroset, bochtig-vinspletig, met schaafswijs ingesneden slippen, zelden getand of bijna gaafrandig. Vruchten geribd. Bloemkroon licht-of goudgeel. 0,07-0,30. 2|.. MeiC—Octr). Zeer algemeen. (León-todon Taraxacum L.)........T. ofllcinslle Wel).

56. Chondrüla Trn.

d Stengel vertakt, bebladerd. Wortelstandige bladen bochtig-vin-spletig, in een roset, de bovenste lijn-lancet- tot lijnvormig. Hoofdjes klein, in pluimen. Bloemkroon dooiergeel. 0.30-1.00. 2j-. Juli, Augs. Zeldzaam, op droog, zandig bouwland en langs wegen.

K n i k b 1 o e m. C- jülicea L.

:tÊO

-ocr page 423-

Compositen.

57. Lactüca L. Sla, latuw.

1 Stengel meest geelachtig-wit. Bladen stijf. Bloemkroon bleekgeel ......................2

Stengel groen, hol. Bladen teer. Bloemkroon licht dooiergeel. Bladen liervorraig-vindeelig, metj ronde, hoekig getande slippen en groote eindlob, in een gevlengelden, pijlvormig omvattenden steel vefsmald. Pluim los met afstaande takken. Bloemen 5. Vruchten zwartbruin, veel malen langer dan de lichtbruine snavel. 0,60-0,80. Ij-. Juli, Augs. Vrij algemeen op muren en belommerde plaatsen, op hooge gronden. (Phoem\'xopus muralis Koch.)..........M u u r L. L. muralis Less.

2 Vrucht even lang als de snavel, smal gerand......3

Vrucht half zoo lang als de snavel, kaal. Pluim smal, vaak trosvormig. Bladen vertikaal slaan i, diep pijlvormig stengelom-vattend, de onderste vinspletig, de overige lijnvormig, gaafrandig. 0.30-0,60. ®0. Juli, Augs. Vrij zeldzaam.

W i 1 g b 1 a d i g e L. L. saligua L.

3 Bladen meest horizontaal afstaand, getand, hart-pijlvorraig stengelomvattend. Pluim met rechtopstaande takken. Ü,5U-1.ÜU. ©. Juli, Augs. Overal gekweekt.

T u i n s 1 a. f L. sativa L. Bladen vertikaal staand (een zjjratid naar boven, de andere naar beneden gericht), pijlvormig stengelomvattend, de onderste meest bochtig vinspletig. Pluim pyramidaal, met eerst knikkende takjes. 0,60-1,20. (5®. Juli—Ootr. Zeer zeldzaam.

W i 1 d e S1 a L- Scariola L.

58. Sonchus L. M e 1 k d i s t e 1. ,

1 Stengel moest vertakt. Hoofdjes in dichte schermvormige trossen. 2 Stengel beneden niet vertakt.............3

2 Bladen groot, zacht, stekelig getand, vaak bochtig of vinspletig, met pijlvormigen voet. Vruchten fijn dwars gerimpeld. Bloemkroon lichtgeel. 0,30-1,00. ®. Juni—Octr. Algemeen op bouwland ............M o e s M. S- oleraeeus L.

Bladen iets blauwgroen, stijver, met stekeliger tanden, met hart-vormigen vost. Vruchten niet dwars gerimpeld. Bloemkroon geel 0,30-0,60. ®. Juni—Octr. Algemeen op bouwland.

Ruige Ai. S. asper All.

3 Bijwortels lang, met knoppen. Bladen stekelig getand, bochtig tot vinspletig, met hartvormigen voet. Schermvormige tros los, met weinig hoofdjes, evenals de omwindsels geelachtig klier-

34£

-ocr page 424-

34:S Compositen.

achtig behaard, zelden kaal. Vruchten boven versmald. Bloemkroon goudgeel. 0,50-1,50. 2).. Juli—Ootr. Algemeen op bouwland.

Akker M. S- arvéusis L-Bijwortels kort, zonder knoppen. Bladen stekelig gewimperd met pijlvormigen voet, de onderste vinspletig, de middelste lancet-, de bovenste lijnvormig. Schermvormige tros dicht, veelhoofdig, evenals de omwindsels met zwarte klierharen. Bloemkroon licht goudgeel. 1,00-1,75. Juli—Septr. Algemeen in moerassen, tuaschen het riet.......Moeras M. S- paluster L.

59. Crépis L. Streepzaad.

1 Haarkroon sneeuwwit, week, buigzaam.........2

Haarkroon geelachtig, stijf en bros. Meest kaal. Stengel hol. niet vertakt, beneden vaak donkerpurper. Waden getand, de onderste bijna bochtig, de bovenste lancetvormig. Hoofdjes vrij groot, in losse schermvormige trossen. Omwindselbladen met zwarte klierharen. Vrucht lü-ribbig. Bloemkroon dooiergeel. 0,40-0,80. 2|.. Juni—Augs. Zeldzaam . . . M o e r a s S. (]• palndósa Much-

2 \' Vrncliten alle of althans do middelste langgesnaveld (Barlihaiisia Mnch.).

Hoofdjes vóór liet opengaan knikkend. Buitenste omwindselbladen van Luiten grijs, kortharig. Haarkroon der binnenste vruchten ver buiten de omwindsels uitstekend. Bloemen citroengeel, de buitenste purper gestreept. 0,15-0,30. 0. Juni- Augs. Alleen in Limburg. (B. foëtida D. C.) •. . . f C. foétida L.

Vruchten niet of zeer kort gesnaveld, lO-IS-ribbig. Stengel be-bladerd.....................3

3 Buitenste omwindstlblaadjes min of meer afstaand, de binnenste

van buiten grijsviltig...............4

Buitenste omwindselbladen aanliggend. Vrucht 10-ribbig. Stengelbladen met pijlvormigen voet stengelomvattend, vlak, meest tamelijk kaal, getand tot vinspletig, met naar beneden gerichte oortjes. Omwindselbladen van huiten iets grijsviltig, van binnen kaal. Bloemkroon lichtgeel. Stengel beneden vaak rood. 0,30-1,00. ©. Juni—Octr. Algemeen aan dijken, langs wegen, in heggen.

G r o e n S. C- vireus L.

4 Stengelbladen met kort geoord getanden (pijlvormigen) voet iets stengelomvattend, bijna kaal, vlak, meest aan den voet vinspletig, de bovenste lancet- tot lijnvormig, ongedeeld. Vrucht ■13-ribbig. Bloemkroon goudgeel. Stengel beneden vaak rood. 0,60-1,20. ©©. Juni—Augs. Algemeen op bouw- en weiland en langs wegen

tusschen het gras.....Tweejarige S. C. biennis L-

JStengelbladen met pijlvormigen voet stengelomvattend, kort be-

-ocr page 425-

Co mpositen.

haard, meest ongedeeld, lijnvormig, met omgerolden rand en meest naar boven gerichte oortjes. Vrucht tO-ribbig. Bloemkroon lichtgeel. 0,-15-0,60. .Mei—Octr. ®. Algemeen op zandig bouwland.

D aken S. teetórnm L-

60. Hieracium Trn. 11 a v i k s k ;■ u i d.

Planten met bebladerde uitloopers. Vruchtjes met gekartelden

top......................2

Planten zonder bebladerde uitloopers. Vruchtjes zonder gekar-

5

telden top.

Stengel niet 1 hooflje, onbebladerd. Bladen grasgroen, omgekeerd-eirond-lancetvormig, van onderen even als de stengel en de omwindselbladen min of meer dicht grijsviltig. Omwindsel kort rolrond. Bloemkroon lichtgeel. 0,05-0,30. i|-. Mei, Juni ( — Octr,). Algemeen op open en grazigen zandgrond.

Langharig H. H. Pilosélla L. Stengel met \'2 of meer hoofdjes. Hoofdjes in losse of dichte

scherm vor mi ge pluimen. Bloemkroon lichtgeel......3

Bladen grijs of blauwachtig groen. Hoofdjes \'2—6, vrij groot met uitloopers. Stengel onbebladerd of mot l blad. Bladen omgekeerd-eirond-lancetvormig of lintvormig, meest alleen aan den voet ge-wimperd, overigens kaal. Omwindsel ei-kegelvormig. Omwindsel-bladen zwartachtig, met eenige klierharen. 0,15-0,30. Zj.. Juni— Septr. Zeldzaam. . . A u r i k e I b 1 a d 1 g H. H. Anricula L. Bladen gras- of geelgroen. Stengel beneden 1-3-bladig. Binnenste

omwindselbladen stomp...............4

Hoofdjes talrijk, klein, meest dicht bijeen. Stengel zacht, hol, vooral aan den voet met zachte haren bezet, die langer tijn dan zijn middollijn, naar boven even als de omwindsels viltig en met zwarte klierharen en borstels dicht bezet, ilet bovenste stengelblad met versmalden voet zittend. Omwindsel zwart, ei-rolrond. Bloemkroon en stijl geel. 0,30-1.00. Mei, Juni. Zeldzaam op drogen grasgrond......B e e m d H. pratéuse Tausch.

313

Hoofdjes 2—10, vrij groot, in een losse scliermvorraige pluim. Stengel dicht met tamelijk zachte, lange haren hezet. Het bovenste stengelhlad hoven den voet plotseling steelachtig samengetrokken. Omwindsel breed-eirond. Bloemkroon oranje- tot scharlakenroodhmin. Stijl bruin. 0,80-0,45. 2|. Juni, Juli. In tuinen gekweekt en een enkele maal verwilderd.

. 10

7 H. aurnntiacum L,

Wortelbladen in een roset, die tot na den blcei blijft ... 6 Wortel bladen voor het eindigen van den bloei verdroogd en af-

gevallen

-ocr page 426-

C o in p o s i t e li.

6 ümwindselblaadjes elkaar regelmatig dakpansgewijze bedekkend. 7 Omwindsel blaadjes elkaar onregelmatig dakpansgewijze bedekkend, de buitenste een soort van kelkje vormend.....8

7 Liloemstengels lang viltig behaard met 1—-5 hoofdjes. Bladen blauwgroen. Zeldzaam, op muren.

C erin the ach tig H. H. ceriuthóidcs Fr. Bloemstengels met vele hoofdjes, tot een groote tuil vereenigd. Bladen groen. Zeldzaam, op muren.

Stengelom vat tend 11. H. ainpléxicaule L.

8 Stengel naar boven i-3-bladig............9

Stengel \'i-ü-bladig, evenals de stelen der hoofdjes en omwindsels grijs behaard, lancetvormig of langwerpig, met naar voren gerichte tanden, de onderste in den bladsteel versmald, alle van onderen eu aan den rand ruw bebaard. Hoofdjes kort eirond. Bloemkroon donkergeel 0,30-1,00. 2 -. Juni, Juli. Vrij algemeen in boschaohtige streken. (11. silvatioum Lmk.)

Gemeen H. H. vulgatuiu Fr-

9 Stengel meest 1-bladig. Bladen grasgroen, de wortelstandige eirond tot langwerpig, met afgeronden tot hartvormigen voet en daar met ver afstaande tanden, aan den rand en de onderzijde ruw behaard. Stelen der hoofdjes en omwindsels met aangedrukte haren en zwarte klierharen. Bloemkroon bijna kaal, goudgeel. Stijl bruinachtig.\' 0,30-0,80. 2J-. Juni —Augs. Zeldzaam op muren.

M uur H. H. murórum L. Stengel 1-3-bladig. Bladen blauwgroen, langwerpig, spits, grof-getand. Bloemstelen en omwindselbladen behaard. Vrij algemeen in boschachtige streken . B 1 a u w g r o e n H. H. caésiuui Fr.

10 Omwindselbladen aan don top teruggebogen (gedroogd zwartachtig), de binnenste breeder, stomp. Stijl geel. Hoofdjes bijna in schermen. Bladen lancetvormig, gaafrandig of getand, zittend, niet stengelomvattend. Bloemkroon goudgeel. 0,301,00. 24-. Juli, Augs. Algemeen op open en grazigen zandgrond en in de duinen.

S ch e r md r a g e ii d H. H. uinbellatuui L. Omwindselblaadjes aangedrukt of de buitenste iets afstaand. Stijl bruin.....................11

11 Omwindsel helder groen. Stengel niet vertakt, dicht bebladerd. Hoofdjes tot een tros vereenigd. Zeldzaam.

Groenachtig H. H. virésceus Sond, Omwindsel vuil- of zwartgroen............1\'2

12 Bladen fijn getand, bjjna stengelomvattend, blauwgroen. Vrij al-

3é4

-ocr page 427-

Composite u.

gemeen in boschaohtige streken. . Recht H. H. strictum Fr.

Bladen grof getand................13

i\'ó Bladen eirond-lancetvormig, de bovenste zittend of bijna zittend, met afgeronden voet, niet of weinig stengelomvattend. Stengel dicht bebladerd. Omwindselbladen donkergroen (gedroogd zwartachtig), Bloemkroon goudgeel. 0,30-1,00. 2|-. Juli—Septr. Zeldzaam, op muren. (H. silvéstre Tausch.)

N oord sc h H. H. boreale \'Ir. Bladen eirond-lancetvormig ^tot lijn-lanoetvormij, de bovenste met versmalden voet zittend. Stengel weinig bebladerd, stjjf, meest kaal. Omwindselbladen donkergroen, met bleeken rand (bij het drogen niet zwart wordend), spits. Hoofdjes tamelijk klein. Bloemkroon goudgeel. 0,60-1,00. 2\\.. Juni, Juli. Bloeit 14 dagen voor de vorige soort. Vrij algemeen in boschachtige streken. (H. rigidum Hartm.) . . . . Stijf H. H. laevigdtiim Willd. Bladen lancetvormig-langwerpig tot eirond-lancetvormig, aan weerszijden meest met 3 groote tanden, de bovenste met afgeronden voet zittend. Vindplaatsen als de .vorige. De variëteit..........a. t r i d e n t a t u m ïr.

34S

-ocr page 428-

KORTE VERKLARING der voornaamste botanische kunsttermen.

Aar, een bloeiwijze met verlengde spil en zittende of zeer kort ge-steelde bloemen.

Aartjes, een of meer bloemen bij de grassen, die aan een ge-meenschappelijkeu steel zitten en door gemeenschappelijke kafjes omsloten worden.

Aderen, de fijnere vertakkingen der bladnerven (het best te zien door de bladen tegen het licht te houden).

Afgebroken gevind, zie gevind.

Afgeknot, aan den top dwars afgesneden.

Afgestompt, aan den top afgerond.

Afioopen d, bladen wier bladmoes zich langs den stengel (soms tot het volgende blad) voortzet.

Afstaand, met de as een hoek van 40° a 50° vormend.

As, de stengel en diens takken (nevenassen) met betrekking tot de daaraan bevestigde bladen en bloemen.

B e r ij p t, met een fijn, meest blauwachtig waas bedekt, zooals b. v. de pruimen.

Bes, een geheel vleezige of sappige vrucht.

beursje, een zakje, waarin de hechtkliertjes der stuifmeelklompjes der Orchideën besloten zitten.

Blaadjes, de afzonderlijke bladen van een samengesteld blad.

B1 a d h o e k, zie bladoksel.

Bladoksel, de hoek, dien het blad mee de as maakt, waaraan het bevestigd is.

Bladokselstandig, zie okselstandig.

Bladscheed e, de den stengel scheedevormig omsluitende, niet zelden Waasachtig of buikig opgezwollen bladsteel of bladvoet.

Bladschijf = bladvlakte.

Bladvlakte, het meest in de vlakte uitgespreide deel van het blad.

Bloeiwijze, de stand der bloemen aan een gemeenschappelijke

-ocr page 429-

:t is

as, die slechts bloemen en geen of slechts schubvoruiige schutbladen draag-t.

BI oembekl e e dsels, de bladaohtige deelen der bloem, welke de meeldraden en stampers omgeven. Zij vormen öf een dubbel omkleedsel, als er \'2 in vorm en kleur verschillende bladkransen te onderscheiden zijn, waarvan de buitenste, meest kleinere en groen gekleurde, de kelk, de binnenste, meest grootere en niet groene, de bloemkroon heet, öf een enkel, dat dan bloem dek heet.

Bloembodem, iiet verbreede, de verschillende deelen der bloem dragende eind van den bloemsteel.

B1 o e m d e k, zie bloembekleedsels.

BI oei kolf of bloem kolf, een aarvormige bloeiwijze met verdikte, vleezige spil.

Bloemkroon, zie bloembekleedsels.

Bochtig, aan den rand met stompe, afgeronde insnijdingen en even zulke uitsteeksels, b v. het blad van den eik.

Bovenstandig, de bloembekleedsels, als zjj aan den top van het vruchtbeginsel staan b. v. sneeuwklokje, fuchsia; het vruchtbeginsel, als het boven de bloembekleedsels staat.

B ij s c h e rm, een bloeiwijze, wier hoofdas en zijassen ieder met een bloem eindigen tn zich in \'2 of meer zijassen verdeelen. Door de sterkere ontwikkeling der buitenste takken komen de bloemen vaak op geljjke hoogte te staan en lijkt het bjjscherm veel op een scherm.

Centraal, in het middelpunt staand.

Cylindrisch, op de doorsnede cirkelrond.

D akpansgewij ze, als dakpannen over elkaar liggend, zoodat de rand der binnenste door de toiipen der buitenste bladen bedekt wordt.

Dekvliesje, het teere, meest witte vliesje, dat bij vele varens de vruchthoopjes, althans in de jeugd, bedekt.

Door groeid, een blad, waardoor de stengel heengaat.

Do osvrucht, iedere droge, openspringefido vrucht.

Drietallig, drie bijeenstaand, b. v. de bladen der klaver.

Dubbel gevind, zie gevind.

Eenhuizig, mannelijke en vrouwelijke bloemen gescheiden, maar op dezelfde plant voorkomend.

Eenslachtig, bloemen die alleen meeldraden of alleen stampeis bevatten.

Eivormig, eirond, in liet bovenste deel smaller dan in het onderste en hoogstens dubbel zoo lang als breed.

-ocr page 430-

lt;34S

Elliptisch, in het midden het breedst, omstreeks dubbel zoo lang als breed en naar boven en beneden gelijkmatig afgerond.

Even gevind, zie gevind.

\'t r a n j e a o h t i g, een blad, dat aan den rand in veel smalle slippen uitloopt.

Gaafrandig, zonder insiijjdingen in den rand.

Gebaard, met een bosje haren voorzien.

Gedeeld (in engeren zin), door insnijdingen, die bijna tut den voet reiken, in afdeelingen verdeeld.

Gegroefd, van evenwijdig loopende groeven voorzion.

Gekarteld, aan den rand met kleine spitse insnijdingen en afgeronde uitsteeksels.

Gekield, van een kiel (zie aldaar) voorzien.

Gekleurd, wat niet groen is.

Geleed, door insnoeringen of knoapen in leden verdeeld.

Gelobd, door diepe insnijdingen, die ec\'nter niet tot het midden gaan (vergelijk «gespletenquot;) in afdeelingen (lobben) verdeeld.

Gemaskerd, een tweelippige bloemkroon, waarvan de keel door een verwijding der onderlip (het gehemelte) gesloten is.

Gejiiageld, een bloemblad, als plotseling het vlakke deel van het bloemblad (de p 1 a a t) in een steelaohtigen voet (dé nagel) overgaat.

Geoord, aan weerszijden met korte, afgeronde, horizontaal afstaande lobbetjes of aanhangsels Voorzien.

üesnaveld, met een snavel (zie aldaar) voorzien.

Gespleten, dooi\' insnijdingen, die omstreeks tot het midden gaan, in afdeelingen verdeeld.

Gespoord, met een spoor (zie aldaar) voorzien.

Getand, met stompe insnijdingen en spitse uitsteeksels.

Gevind, een blad, dat aan iedere zijde van den bladsteel 2 of meer blaadjes draagt (blaadjes 1» orde) b, v. liet blad der roos; dub bel gevind als de blaadjes weer gevind zijn, do zoo ontstaande blaadjes heeten blaadjes \'2e o de; oneven gevind, als zich aan den top van den gemeenschappelijken bladsteel een eindblaadje bevindt, b. v. roos; even gevind, als zich aan den top van den gemeenschappelijken bladsteel geen eindblaadje bevindt, b. v. erwt; afgebroken gevind, als de blaadjes afwisselend kleiner zijn, b. v. aardappel.

Gevleugeld, met een vleezige of bladachtige uitstekende Ijjst (vleugel) voorzien, zooals die aan den stengel of aan den rand van vruchten gevonden wordt.

-ocr page 431-

:t ut

Ge wimperd, aan den rand met afstaande haren bezet.

Gezaagd, aan den rand met kleine, spitse insnijdingen en spitse uitsteeksels.

Glad, zonder oneffenheden, groeven enz.

Grijnzend, diep tweelippig, met open keel.

Handnervig, een blad, waarbij de hoofdnerven van het eind van den bladsteel straalvormig uitgaan.

Handvormig samengesteld, een blad, dat aan den top van den bladsteel 3 of meer straalvormig gerangschikte blaadjes draagt, b. v. wilde kastanje.

Hartvormig, aan den voet met oen diepe insnjjding en afgeronde lobben (op harten-aas gelijkend).

Hauw, bauwt je, een door een soheiwand •2-hokkige, van den voet naar den top met 2 kleppen openspringende vrucht, waarbij de zaden aan de randen van den soheiwand bevestigd zijn. De hauw is meer dan 2-maal zoo lang als breed, het hauwtje hoogstens 2-maal zoo lang als breed.

Hechtklierljes, de onderste deelen der stuifmeelklompjes der Orchideën, die kleverig zijn.

Helmbindsel, het deel van den meeldraad, dat do beide stuif-meelhokjes verbindt.

Helmdraad, zie meeldraden.

Helmknopje, zie meeldraden.

Hoofdje, een bloeiwijze met verkorte spil en zittende of kort gesteelde bloemen.

Ingesneden, met diepe, smalle insnijdingen.

Kaal, onbehaard.

K a f j e s, schubaehtige, meest kielvormige blaad jes, die bij de Gra-mineën en Cyperaceën de bloemen omgeven. Men onderscheidt

a) k r o o n k a f j e s, die de afzonderlijke bloemen omgeven en

b) de kolkkafjes, die aan den voet van een aartje staan.

Kafnaald, een borstelvormige verlenging van de middelnerf.

Kafschubben, teere, vliezige, lancetvormige tot haarfijne,

meest bruinachtig gekleurde deelen der opperhuid aan de bladen (vooral aan de bladstelen) der varens.

Kamvormig, met zeer smalle, dicht opeenstaande slippen.

Katje, een aarachtige, met onvolledige bloemen dicht bezette bloeiwijze.

Keel, de plaats van overgang van den zoom in de buis bij een ver-groeidbladige bloemkroon.

-ocr page 432-

350

Kegelvormig, met breed cirkelvormig grondvlak, langzamerhand spits toeloopend.

Kolk, zie bloembekleedsels.

Kelkbuis, het onderste deel van den kelk. tot waar de bladen vergroeid zijn.

K e 1 k k a f j e s|, zie kaf jee.

Kiel a. een vooruitspringende lijst b. de twee onderste bootvormig samenkomende, meest vergroeide bloerakroonbladen eener vlinderbloem.

Kiem, de in het rijpe zaad ingesloten aanleg tot een nieuwe plant.

Kiem blad en, de eerste bladen eener plant, die reeds in liet

. zaad aanwezig zijn.

Kleppen, de van elkaar loslatende en de zaden blootleggende stukken eener doosvrucht.

Klimmend, opklimmend zonder zich te winden.

Kluwen, een meest zijstandige ophooping van zittende en kort-gesteelde bloemen.

Knikkend, boogvormig overhangend.

Knollen, vleezige, verdikte, onderaardsche stengeldeelen, b v. aardappel.

Krans, een bloeiwijze, die uit 3 tot meer zittende of kortgesteelde bloemen bestaat, die op gelijke hoogte rondom den stengel staan.

Kransstaudig. 3 of meer bijeen op gelijke hoogte om den stengel of tak geplaatst, b.v. de takken van den den.

Kroesvormig, van onderen buikig verwijd, van boven vernauwd.

K r o o n k a f,j e s, zie kafjes.

Kruid, een plant met niet houtigen stengel.

Kruipend, op den bodem liggend en wortelend.

Lan ce tv or m ig, vier tot meermalen zoo lang als breed, en aan beide einden versmald.

Langwerpig, drie tot viermaal zoo lang als breed.

L i e r v o r m i g, .een vindeelig of vinspletig blad met groote eindlob.

Liggend, op den bodem neerliggend, maar niet wortelend.

Lippig, vooral tweelippig, een vergroeidbladig bloembekleed-sel (bloemkroon of kelk), dat door 2 diepe insnijdingen in tegenoverstaande slippen, boven- eu onderlip gedeeld is. Bg de Orchideën verstaat men door onderlip het in grootte en vorm van de overige bladen van^ het bloemdek afwijkende, vaak gespoorde bloemdekblad.

-ocr page 433-

aamp;f

Losbladig, een bloembekleedsel, dat uit van elkaar gescheiden blaadjes bestaat.

Lijnvormig, met bijna evenwijdig foopende randen.

M a n n e 1 ij k, een bloem, die alleen meeldraden bevat.

Meeldraden, de zich in de bloem bevindende, in den regel uit een draadvormig deel, de h e 1 m d r a a d , en een daaraan bevestigd in 1 helften gescheiden knopje, het h e 1 m k n o pj e, bestaande organen.

Meeldraadblo e m e n , bloemen alleen met meeldraden.

Nagel, het onderste, steelachtig versmalde deel van vele bloembladen.

Nerven, de sterkere vaatbundels, die door de bladvlakte loopen en van onderen vaak als verheven lijsten te voorschijn treden. De steeds als een onmiddellijke voortzetting van den bladsteel verschijnende, de bladschijf in 2 helften verdeelende nerf heet m i d-d elnerf , de van deze onder bepaalde hoeken uitgaande nerven, z ij n e i- v e n.

Netvormig geaderd, een blad, waarin de intredende nerven onder een hoek zijnerven uitzenden, die zich in fijnere, netachtig verbonden aderen vertakken. Tot deze behooren de hand- en vin-nervige alsook de schildnervige bladen.

Niervormig, aan den voet met stompe insnijding en \'2 afgeronde slippen en meer breed dan lang.

Nootje, een eenzadige vrucht met houtigen of lederachtigen, niet openspringenden wand.

Okselstandig, in den hoek staand, dien een blad met den stengel of tak, waaraan het zich bevindt, maakt.

Omgekeerd eivormig, omgekeerd hartvormig, als bij eivormige of hartvormige bladen de breedere zijde naar boven in plaats van naar beneden gericht is.

Omwindsel, een krans van schutblaadjes van denzelfden vorm onder een bloem of bloeiwijze.

Omwindsel tje, het omwindsel van het schermpje bij het samengestelde scherm.

Onder standi g, het tegendeel van bovenstandig.

Oneven g e v i n d, zie gevind.

Ongedeeld, zonder diepe insnijdingen of afdeelingun (daarbij kan echter de rand gezaagd, gekarteld, getand enz. zijn).

Onregelmatig, uit ongelijke deelen of afdeelingen bestaand.

Onvruchtbaar, een bloem alleen niet meeldraden.

-ocr page 434-

352

Oortjes, zie geoord.

Opstijgend, eerst op den grond liggend, maar zich aan het eind in een boog verheffend,

Parallelnervig, met verscheiden onvertakte, tamelijk evenwijdige nerven.

Peul, een eenhokkige, met 2 kleppen openspringende doosvrucht met een rjj van zaden, b. v. erwt.

Plaat, het vlakke, breedere deel van een bloemkroonblad.

Pluim, een bloeiwijze met verlengde hoofdas en vertakte zijassen, wier vertakking naar boven afneemt, zoodat de bloeiwijze een pyramidalen vorm heeft.

Priemvormig, van den voet naar den top langzamerhand smaller wordend, als een priem.

Pijlvormig, aan den voet met naar beneden gerichte spitse lobben (als een pijl).

Radvormig, een vergroeidbladige bloemkroon met korte buis.

Regelmatig, uit gelijke deelen of afdeelingen bestaand.

Rib, iedere verheven, meest door vaatbundels gevormde lijst of lijn.

R O\'S et, een opliooping van bladen aan den voet van den stengel.

Ruitvormig, de vorm van een ruit hebbend.

Schaafsgewijs ingesneden, een vinspletig blad, met naar den bladvoet gerichte slippen.

S c h e e d e, zie bladscheede.

Scherm, een bloeiwijze, waarbij de gesteelde bloemen straalvormig, schijnbaar uit een punt ontspringen en meest op gelijke hoogte staan. Het scherm heet enkelvoudig, als iedere bloemsteel slechts een bloem draagt (Primula), samengesteld, als iedere bloemsteel weer een schermpje draagt, zuoals bij de meeste schermbloemigen.

Schermpje, de onderdeelen der bloeiwijze van het samengestelde scherm.

Schildvormig, een rond vlak, waaraan in het midden de bladsteel is vastgehecht.

Schutblad, een aan den bloemsteel zittend, meest min of meer gekleurd, vliezig of schubvormig blaadje.

Schijnaar, iedere op het eerste gezicht op een aar gelijkende bloeiwijze.

Speer, een trosachtige bloeiwijze bij de biesachtige planten en Cypergrassen, waarbij de onderste of buitenste takken boven de bovenste en middelste uitsteken.

-ocr page 435-

353

Spies, een pluim met dicht opeengedrongen bloemen en kortere bloemstelen en met een eivormige gedaante.

Spiesvormig, aan den voet met spitse, horizontaal afstaande lobben.

Splitvrucht, een droge, in gesloten blijvende deelen uiteenvallende vrucht.

Spoor, een meest hol, kegel- of draadvormig uitsteeksel aan den voet der bloemdeelen.

Sporevruchten, kapsels gevuld met sporen.

Stamper, het in het midden der bloem zich bevindend, na den bloeitijd tot vrucht uitgroeiend orgaan, in den regel uit v r u c h t-beginsel, stijl en stempel bestaand.

Stamperbloemen, bloemen die alleen stampers bevatten.

Steenvrucht, iedere sappige vrucht met steenkern.

Stekelpunt, met een fijne punt voorzien.

Stempel, het meest kleverige en verdikte, tot opneming van het stuifmeel dienende eind van den stijl.

Stengelomvattend, met den voet den stengel omgevend.

Ster har en, stervormig vertakte hiren.

Stervormig = radvormig.

Steunblaadjes, 1-2 kleine, aan den voet van den bladsteel zittende, bladachtige aanhangsels.

Stralend, aan den rand eener bloeiwijze staande, door hunne grootte afwijkende, bloemkronen.

S t ij 1, het meest steel- of draadvormige deel van den stamper, dat den stempel draagt.

Tegenoverstaand, op gelijke hoogte tegenover elkaar staand.

T oegespitst, bijna plotseling in een lange spits uitloopend.

Tongetje, een vliezig deel op de grens vanbladsoheede en bladvlakte.

Tongvormig, vlak en breed, als een tong gevormd.

Trompetvormig, een vergroeidbladige bloemkroon met lange buis en uitgespreiden, vlakken zoom.

Tros, een bloeiwijze met verlengde spil en gesteelde bloemen.

Tuil, een tros, waarvan de onderste bloemstelen langer dan de bovenste zijn, zoodat de bloemen ongeveer op dezelfde hoogte staan.

Tweehuizig, eenslachtige bloemen, waarvan de mannelijke en vrouwelijke op verschillende planten voorkomen.

Tweeslachtig, bloemen tegelijk met meeldraden en stampers.

Uitgerand, met een naar binnen gekeerde insnijding of een bocht voorzien.

\'23

-ocr page 436-

3SA

Uitlooper, een aan den voet van den stengel ontspringende, op den grond liggende of zich verheffende tak.

V e e 11 e 1 i g, een plant, die naast bloemen met alleen meeldraden en bloemen met alleen stampers, ook nog tweeslachtige bloemen draagt.

Vergroeidbladig, een bloembekleedsel, dat uit een stuk bestaat, maar minder of meer diep is uitgesneden.

Verspreid, schijnbaar onregelmatig aan den stengel staand.

Verwelkend, bloemdeelen, die afsterven en verdrogen, zonder af te vallen.

V i 11 i g, met dicht dooreengeweven haren bezet.

Vindeelig, een blad, dat door insnijdingen, die bijna tot de

ïniddelnerf gaan, in 2 rijen van slippen verdeeld is.

Vinnervig, als de nerven van een blad aan weerszijden langs de middelnerf ontspringen.

Vinspletig, een blad, dat door insnijdingen, die omstreeks tot het midden der halve breedte gaan, in l2 rijen van slippen verdeeld is.

Vlag, het bovenste, meestal ook het grootste bloemkroonblad eener vlinderbloem.

Vleugels, de beide zijdelingsche bloemkroonbladen eener vlinderbloem. Vergelijk gevleugeld.

Vliezig, dun, meest doorschijnend, niet groen.

Vlinderbloem, de bloemkroon, als zjj uit 4-5 ongelijke blaadjes bestaat, waarvan de \'2 onderste (do kielj bootvormig samenkomen of vergroeid zijn, de 2 zijdelingsche (de vleugels) beide denzelfden vorm hebben en het bovenste (.de vlag) meestal het grootste is.

Vloeiend, met ondergedoken, door het water heen en weer bewogen stengel.

Voetvormig, een blad, dat in 2 helften gedeeld of gespletenis, terwijl ieder van deze weer \'2 of meer slippen heeft.

Vrouwelij k, bloemen alleen met stampers.

Vrucht, dat deel der plant, dat uit den stamper (vruchtbeginsel) ontstaat.

Vruchtbeginsel, het onderste meest verdikte doel van den stamper, dat in zijn holte de eitjes bevat.

Afruchtbodemr= bloembodem of ook dat deel van den bloembodem, dat de stampers draagt.

Vruchthoopjes, bij de varens de verschillend gevormde hoop-

-ocr page 437-

3SS

jes van kleine, bruinachtige sporevruohten aan de onderzijde der bladen,

Vrij, niet met elkaar of met andere deelen vergroeid.

Wigvormig, langzamerhand smaller wordend (smal en afgerond 3-hoekig).

W ollig, met vele zachte haren bezet.

Wortelbladen, bladen, die schijnbaar op den wortel staan.

Wortelstandig, aan den voet van den stengel of onmiddellijk boven den grond staand.

Wortelstok, een wortelachtig, schuin of horizontaal in den grond liggend stengeldeel.

Zaad, de zich in de vruchtholte bevindende (slechts bij de Coniferen niet opgesloten) tot rijpheid gekomen eitjes.

Zaadlobben, zie kiembladen.

Zittend, zonder steel, bij stempels zonder stijl, bij helmknopjes zonder helmdraden.

Zoom, het verwijde, meest uitgespreide, bovenste deel van een ver-groeidbladig bloembekleedsel.

Zwaardvormig, lijn-lanoetvovmig, aan de randen dunner, met een rand naar den stengel gekeerd.

-ocr page 438-

Verklaring der gebruikte verkorte namen der anteurs.

A. Br. Alexander Braun.

Adans. Adanson.

Ait. Aiton.

All. Allioni.

Andrzj. Andrzejowsky.

Asohs. Ascherson.

Babingt. Babington.

Balb. Balbis.

Balding. Baldinger.

Bartl. Bartling.

Bauh. Bauhin.

Bechat. Beohstein.

Benth. Bentham.

Bernh. Bernhardi.

Bertol. Bertoloni.

Bess. Besser.

Biv. Bivona-Bernardi. BI. et Fing. Bluff en Fingerhut.

Boenngh. v. Boenninghausen.

Boerh. Boerhaave.

Borkh. Borkhausen.

Britt. Brittinger.

Brng. Brongniart.

Brot. Brotero.

Cambess. Cambessèdes.

Casp. Caspary.

Cass. Cassini.

Cav. . Cavanilles.

Cham, et Schldl. Chamiao en von

Schleohtendal.

Clairv. Clairville.

Coss. et Germ. Cosson en Germain.

Coult. Coulter.

Crntz. Crantz.

Curt. Curtis.

Cuss. Cusson.

DO. of üeo. de Candolle.

Delarb. Delarbre.

Desf. Desfontaines.

Desp. Desportes.

Dear. Dearouaaeaux.

Desv. Desvaux.

Dill. Dilleniua.

Don. Don.

Dougl.

Douglas.

Drej.

Drejer.

Dub.

Duby.

Dolisne.

Duchesne.

Dumort.

Dumortier.

Ehrh.

Ehrhart.

Fl. Wett.

Flora der Wetterau.

Fr.

Fries.

Gaertn.

Gaertn er.

Gaud.

Gaudin.

Gilib.

Gilibert.

Gmel.

Gmelin.

Gochn.

Gochnat.

Godr.

Godron.

Good.

Goodenough.

Grcke.

Garcke.

Gren.

Grenier.

Griseb.

Grisebach.

Hall.

Haller.

Hartm.

Hartmann.

Heist.

Heister.

L\'Hérit.

L\'Héritier.

St. Hil.

Saint Hilaire.

Hoffm.

Hoffmann.

Hornem.

Hornemann.

Host.

Host.

Huds.

Hudson.

Jacq.

von Jacquin.

Juas.

Ant. Laur. de Juaaieu.

Kit.

Kitaibel.

KI. et Grcke

Klotzsch en Garoke.

Koel.

Koeler.

Kth.

Kunth.

Kütz.

Kützing.

Lap.

Lapeyrouae.

Lmk.

Lamarck.

Ledeb.

Ledebour.

L\'Hérit.

L\'Héritier.

Lehm.

Lehmann.

Lej.

Lejeune.

Less.

Lessing.

Leatib.

Lestiboudois.

Leyas.

von Lejaser.

Lghtf.

Lightfoot.


-ocr page 439-

35?

Liljeb,

tiiljeblad.

Lindl.

Lindley.

Lk.

Link.

L.

Carl von Linné.

L. fil.

Carl v. Linné,de zoon.

Loisl.

Loiseleur-Deslong-

Lumn.

champs. Lumnitzer.

M. B.

Marscball von Bie-

berstein.

Med.

Medicus.

Mer.

Merat

M. et K.

Mertens en Koch.

E. Meyer.

Ernst Meyer.

G. Meyer.

G. F. W. Meyer.

Mchx.

Micbaux.

Mett.

Mettenius.

Mioh.

Micbeli.

Mik.

Mi kan.

Mill.

Miller.

Moehr.

Moebring.

Much.

Moencb.

Mol.

M olina.

Murr.

Murray.

Naeg.

Naegeli,

N. ab E.

Nees von Esenbeck.

Nestl.

Nestier.

Nutt.

Nuttall.

P. B.

Palisot de Beauvois.

Pali.

Palks.

Patr. Br.

Partriek Browne

Pers.

Persoon.

Peterm.

Fetermann.

Poir.

Poiret.

Poll.

Pollicb.

P. M. E.

Patze,Meyer enElkan

Prsl.

Presl.

R. Br.

Robert Brown.

Rchb.

LudwigReicbenbacb.

Richb. fil.

Gustav Reichenbacb.

Rebent.

Rebentiscb.

Retz.

Retzius.

Rich.

L. C Richard.

Riv.

Rivinus (Baohmann).

R. et Soh.

Roemer en Sohultes.

Rth.

Roth.

Roz.

Rozier.

R. et Pav.

Ruiz und Pavon.

Salisb.

Salisbury.

Schk.

Scbkuhr.

Schldl.

von Schleohtendal.

Schleich.

Schleicher.

Sohrd.

Scbrader.

Schreb.

von Schreber.

Scbrnk.

Schrank.

Schbl. etMart. Schübler en Martens.

Schuit.

Schultes.

Scbumcb.

Schumacher.

Schwgg. et K. Scbweiggeren Körte

Scop.

Scopoli.

Ser.

Seringe.

Sibth.

Sibthorp.

Sm.

Smith.

Spr.

Sprengel.

St. Hil.

Saint Hilaire.

Stev.

Steven.

Sutt.

Sutton.

Sw.

Swartz.

Ten.

ïenore.

Thuill.

Thuillier.

Torr. et Gray. Torrey und Gray.

ïrev.

Treviranus.

Ti-in.

ïrinius.

Trn.

Tournefort.

Vaill.

Vaillant.

Vent.

Ventenat.

Vill.

Villars.

Vis.

Visiani.

Wahlbg.

Wahlberg.

Whlnbg.

Wahlenberg.

VV. et K.

Graf von Waldstein

en Kitaibel.

W. et N.

Weihe en Nees von

Esenbeck.

Wallr.

Waliroth.

Web.

Weber.

Weig.

Weigel.

Wib.

Wibel.

Wigg.

Wiggers.

Willd.

Willdenow.

W. et Grab.

Wimmer en üra-

bowsky.

Wimm.

Wimmer.

Wirtg.

Wirtgen.

With.

Withering.

Wulf.

Wulfen.


-ocr page 440-

Tabel der Latijnsche familie- en geslachtsnamen.

Abiës.

16

Ammophila

40

Arundo

Acer .

166

Amorpha .

240

Asarum

Aceras

85

Ampelideën

169

Asdepiadeën

Acerineén.

166

Ampelopsis

169

Aaclepias .

Achillea .

328

Aniygdale\'in

229

Asparagus.

Aconitum .

130

Amygdalus

231

Asperifolien

Aoorus

27

Anacamptis

85

Asperugo .

Actaea

131

Anacharis.

26

Asperula .

Adiantum .

9

Anagallis .

249

Aspidium .

Adonis

125

Anohusa .

268

Asplenium.

Adoxa

200

Andromeda

253

Aster,

Aegopodium

191

Anemone .

125

Astragalus

Aesoulus .

167

Anethum .

195

Athyrum .

Aethusa .

193

Angelica

194

A triplex .

Agrimonia.

219

Anthemis .

328

Atropa

Agopyrum.

50

Anthoxanthum .

34

Avena

Agrostemma

184

Anthriscus.

197

Azalea

Agrostis .

38

Anthyllis .

236

Ailantus .

165

Antirrhineën .

272

Ballota

Aira .

42

Antirrhinum

274

Balsamina.

Ajuga.

296

Apera

38

Balsamineên

Albersia .

114

Apium

190

Barbarea .

Alchemilla

219

Apocynaceën

259

Barkhausia

Alectorolophus .

280

Aquilegia .

130

Batrachium

Alisma

24

Arabis

141

Bellis

Alismaceën

24

Araliaceën

185

Berberideén

Alliaria

143

Arenaria .

177

Berberis .

Allium

77

Aristolochia

102

Berteroa .

Alnus.

93

Aristolochién

102

Berula

Alopeourus

37

Armeria .

251

Beta .

Alsine

177

Armeniaoa

229

Betonica .

Alsineën .

174

Armoracia.

147

Betula

Althaea

159

Arnica

330

Bctulaceën

Alyssum .

146

Arnoseris .

338

Bidens

Amarantaceén .

1-13

Aroïdeën .

26

Bignonia .

Amarantus

114

Aronia

213

Bignoniaceën

Amaryllide\'én .

79

Arrhenatherum.

41

Blechnum.

Amelanchier

213

Artemisia .

327

Blitum

Ammobium

327

Arum

26

Blysmus .

-ocr page 441-

35.9

Borago

Botrychium

Brachypodium

Brassica .

Braya

Briza.

Bromus

Brunei Ia

Bryonia .

Bunias

Bunium

Bupleurum

Butomus .

Buxineën .

Buxus

Caesalpineën Cakile

Calamagrostis

Calamintha

Calendula .

Calla.

Calliopsis .

Callistephus

Callitriohe.

Callitrichineën

Calluna

Caltha

Calycanthe\'én

Calycanthus

Camelina .

Campanula

Campannlaceëi

Cannabineën

Cannabis .

Caprifoliaceën

Capsella .

Capsicum .

Caragana .

Cardamine

Carduus .

Carex

Carlina

Carpinus .

Carthamus

Carum

Caryophylleën Castanea .

268

Catabrosa .

46

10

Catalpa

281

50

Caulinia .

19

144

Cel astr ineen

170

143

Celastrus .

170

44

Celosia

114

43

Celtis.

92

296

Centaurea.

333

303

Centranthus

310

150

Centunculus

2i9

191

Gephalantbera .

86

192

Cerastium.

Md

25

Ceralophylleën .

104

107

Ceratophyllum .

104

107

Ceterach .

6

Chaerophyllum .

197

231

Chamagrostis .

37

150

Cheirantlius

140

39

Chelidonium

133

290

Chcnopodieên .

114

333

Chenopodina .

116

27

Chenopodium .

117

324

Chlora

257

322

Chondrilla.

340

103 Chrysanthemum .

329

103 |Chrysosplenium.

200

253 Ciceudia .

258

129|Ciohoriuni,

338

208 Cicuta

190

208

Cineraria .

331

147

Circaea

206

300

Cirsiura

336

299

Cisleneën .

151

91

Cladium .

64

91

Clarkea

205

306

Claytonia .

172

149

Clematis .

124

264

Clinopodium

290

•241

Cnicua

337

142

Cochlearia

146

335;Coeloglo3euiii .

36

54;Colchicum.

74

3331Collomia .

262

94jColutea

240

333 i Comarum .

222

191

Commelina

68

172; Commelinaceën

68

Sö] Compositen

313

Coniferen. . 14

Conium . . 198

Convallaria . 79

Convolvulace\'én. 260

Convolvulus . 261

Conyza . . 323

Corchorus. . 229

Coriandrum . 198

Cornaceén. . 184

Cornus . . 18i

Coronaria. . 184

Coronilla . 241

Coronopus. . 149

Corrigiola. . 174

Corydalis . . 134

Corylus . . 94

Corynephorus . 42

Coryspermum . 117

Cotoneaster . 211

Cotula . . 328

Crassulaceën ■ 201

Crataegus . . 209

Crepis . . 342

Crocus . . 80

Cruciferen ■ 135

Cuoubalus. . 182

Cuoumia . • 303

Cucurbita. . 303

Cucurhitaceën . 302

Cu-puliferen . 94

Cuscuta . . 260

Cydonia . . 21!

Cynanchuta . 260

Cynara . . 337

Cynodon . . 36

Cynoglossum . 267

Cynosurus. . 48

Cyperac.eën . 53

Cyperus . . 63

Cystopteris. . 9

Cytisus . . 235

Dactylis . . 44

Dahlia . - 324

Dantia . . 206

üaphne . 102

Datura . . 265

Daucus . 195


-ocr page 442-

360

Delphinium Deutzia Diantlms . Dicentra . Dictamnus. Dielytra . Diervillea. Digitalis . Digitaria . Digraphis . Diplotaxis. Dipsaceèn. Dipsacus . Doronicum Draba

Dracocephalum Drosera

Droseraceèn

Ebulum

Echinoohloa

Ecljinospermum

Echium

Elaeagneën

Elaeagnus.

Elatine

Elatineên .

Elisjinthe .

Elodea

Elymus

Empetreên

Empetrum.

Endymion.

Epilobium.

Epipaotis .

Equisetaceën

Equisetum.

Eranthis

Eiica.

Ericaceên.

Ericeên

Erigeron .

Eriophorum

Erodium .

Eruoastrum

Eryngium .

Erysimum.

Erythraea .

130

Ervum

242

201

Eschscliolzia

133

•181

Eupatorium

320

135

Euphorbia.

105

165

Euphorbiaceén .

105

135

Euphrasia.

279

308

Evouymus.

170

276

35

Fagopyrum

110

34

Faba.

244

145

Fagus

95

311

Farsetia .

146

312

Festuca

46

330

Fioaria

129

146

Filago

325

291

Filices

3

154

Foenioulum

194

154

Forsythia .

256

Fragaria

222

307

Frangula .

169

35

Fraxinus .

256

267

Frankenia.

184

2G9

Fmnkeniaceèn .

184

102

Fritillaria.

75

103 Fuchsia .

206

15G.Fumaria .

134

15tii I\'uniariaceiin .

133

182

26

Gagea

75

51

Galantbus.

80

108

Galega

240

108

Galeobdolon

292

76

Galeopsis .

293

204

Galinsogaea

325

87

Galium

304

2

Genista

234

2

Gentiana .

257

129

Genlianeén

257

253

Georgina .

324

251

Geraniaceën

160

252

Geranium .

160

322

Geum

220

67

Gladiolus .

81

162

Glaucium .

133

145

Glaux

248

190

Glechoma .

291

144

Gleditschia

231

258

Globularia

298

Globularieén . 298

Glyceria . . 46

Glyoirrhiza . 240

Gnaphalium . 326

Graniineën . 28

Gramiuitia. . 7

Gratiola . . 275

Gymnadenia . 85

Gypsophila . 180

Halianthus . 177

Halimodendron. 241

Halimus . .119

Halorrhagideèn. 206

Hedera . 185

[leleocharis . 65

Helianthemum . 151

Helianthus . 324

Heliohrysum . 327

Heliotropium . 267

Helleborus. . 130

Helosciadium . 191

Helminthia . 339

Heraerocallis . 78

Heracleum . 195

Herminiuin . 86

Hemiaria . • 175

Hesperis . . 142

Hibiscus . . 160

Hieracium. . 343

Hieroohloa . 34

Bippocastaneên. 167

Hippophae . 103

Hippuride\'én . 104

Hippuris . . 104

Holous . • 40

Holoateum. . 178

Honkenya. . 177

Hordeum . . 52

Hortensia . ■ 200

Hottonia . . 250

Hamulus . . 91

Hyacinthus . 75

Hydrangea . 200

thjdrocharideèn 25

Hydrocharis 26

Hydroeotyle . 189

Hyoscyamus . 255


-ocr page 443-

361

Ilypericineën

. 155

Lepigonum

Hypericum

155

Lepturus .

Hypochoerus

. 340

Leucoïum .

Hyssopus .

. 289

Levisticum Libanotis .

laaione

. 299

Ligustrum.

Iberis

. 148

Liliaceën .

Hex .

. 171

Lilium

Ilicine\'én .

. 171

Limnanthemum

Illeoebrum.

. 175

Limosella .

Impatiens .

. 162

Linaria

Inula

. 323

Lineèn

Irideën

80

Linum

Iris .

81

Liparis

Isatis.

. 150

Liriodendron

Isnardia .

. 206

Listera

Lithospermura

Juglandeèn

. 101

Litorella .

Juglans

. 101

Lobelia

Juncace\'én.

68

Lobeliace\'én

Juncagineèn

23

Loliura

Juncus

68

Lonioera .

Juniperus .

16

Loranthace\'ón

Lotus

Kerria

. 229

Lunaria

Kuautia .

. 312

Lupinus .

Koehia

116

Luzula

Koeleria .

43

Lychnis

Lycirnu

Labialen .

. 284

Lycopodine\'én

Lactuca .

. 341

Lycopodiaceën

Lamium .

. 292

Lycopodium

Lampsana.

. 338

Lycopamp;is .

Lappa

. 335

Lycopus .

Lappula .

. 267

Lysimachia

Larix

15

Lythrarieën

Lathraea .

. 281

Lythrum .

Lathyrus .

. 244

Lavandula

. 287

Magnolia .

Lavatera .

. 159

Magnoliaceên

Leersia

34

Mahonia .

Lemna

18

Majanthemum

Lemnaceèn

18

Malachium

Lens.

. 244

Malaxis .

Lenlibularieén . 283

Malope

Leontodon

339. 340

Malva

Leonurus .

. 295

Malvaceën

Lepidium .

. 148

Marrubium

176

Matricaria.

330

53

Matthiola .

139

80

Medicago .

236

194

Melampyrum

281

194

Melandryum

183

255

Melioa

43

72

Meülotus .

237

75

Melissa

290

259

Mentha

287

275

Menyanthes

259

274

Mercurialis

107

163

Mespilus .

211

163

Mibora

37

88

Milium

36

131

Mirabilis .

113

88

Moehringia

177

269

Moenchia .

179

298

Molinia

43

302

Monarda .

291

302

Monotrope\'én

252

53

Monotropa.

255

309

Montia

172

103

Moraceén .

91

240

Morus

91

146

Musoari

76

235

Myosotis .

269

71

Myosurus .

126

183

Myrica

101

263

Myricaceën

101

11

Myriophyllum

207

11 A 1

Myrrhis

197

1 1

268

Najadeén .

18

289

Najas

19

249

Narcissus .

80

207

Nardus

36

207

Narthecium

78

Nasturtium

140

131

Naumburgia

249

131

Negundo .

167

132

Neottia

87

79

Nepeta

291

180

Neslea

150

88

Nicandra .

264

160

Nicotiana .

265

158

Nigella

130

158

Nuphar

122

295

Nyctagineën

113


-ocr page 444-

3GS

Nymphaea.

-122

Nymphacacecn,

122

Obione

119

Ocimum .

287

Oenanthe .

193

Oenothera.

205

Oleaceën .

255

Omphalodes

267

Onagraceén

203

Onobryohis

242

Ononis

236

Onopordon

335

Ophrys

85

Ophioglosseën .

9

Ophioglossum .

9

Orchidcen.

81

Orchis

83

Origanum.

289

Orlaya

196

Ornithogalum .

76

Ornithopus

242

Ornus

256

Orobanche

281

Orobancheën

281

Orobus

244

Oryza

34

Osmunda .

9

Oxalideën

164

Oxalis

164

Paeonia .

131

Panicum .

35

Papaver .

132

Papaveraceën .

132

Papilionaceên .

231

Parietaria.

90

Paris

79

Parnassia .

200

Paronychieën .

174

Pastinaca .

195

Paulownia.

281

Pedicularis

280

Pelargonium

162

Peplis

208

Persica

229

Petasites .

3i0

Petroselinum .

190

265

Potentilla .

220

194

Poterium .

219

34

Primula .

250

261

Primulaceën

248

246

Prunus

229

7

Psamma .

40

201

Ptelea

165

201

Fteridaceën

3

37

Pteris

r,

262

Pterocarya

ioi

341

Pulegium^.

287

43

Pulicaria .

323

300

Pulmonaria

269

171

Pulsatilla .

125

171 15

Pyrethrum

329

339 10

Quei-cus .

94

191

Radiola .

164

283

Ranunculaceén

122

15

Ranunculus

126

254

Haphanistrum .

150

252

Raphanus .

151

211

Reseda

151

244

Resedaceën

151

298

Rhamneén

168

■298

Rhamnus .

169

92

Rheum

113

92

Rhinantheén

272

86

Rhinanthus

280

251

Rhizocarpeên .

10

44

Rhododendron .

254

262

Rhodoraceën

252

262

Rhus. . 101. 16\'f

114

Rliynchospora .

64

168

Ribes.

198

li)8

Ribesiaceën

198

79

Ricinus

107

108

Robinia

241

108

Bosa .

215

5

Rosaceën .

214

38

Rosmarinus

291

7

Rubia

304

208

Rubiaceên

303

100

Rubus

223

172

Rudbockia.

324

171

Rumex

110

20

Ruppia

20


Petunia

Peucedanum

Phalaris .

Pharbitis .

Phaseolus.

Phegopteris

Philadelpheën

Philadelphus

Phleum

Phlox

Phoenixopus

Phrajrmites

Phyteuma.

Phytolacca

1\'hytolaccaceën

Picea

Piciis

Pilularia .

Pimpinella

Pinguicula

Pinus

Pirola

Pirolaceën

Pirus

Pisutn

Plant agineën Plantago . Flalane\'én Platanus . Platanthera Plumhaqine\'én Poa .

Polemoniaceên

Polemonium

Polycnemum

Polygala .

Polygaleên

Polygonatum

Polyganeên

Polygonum

Polypodium

Polypogon.

-ocr page 445-

363

Ruta .

Rutaceën .

Sabina Sagina Sagittaria .

Salicine\'én Salicomia . Salix.

Salsola Salvia Salvinia . Sambucus. Samolus Sanguisorba Sanicula . Santolina . Sapouaria . Sarothamnus Satureja . Saxifraga . Saxifrageën Soabiosa . Scandix . Scheuchzeria Schoenus . Sollla.

Scirpus Scleranthe\'én Soleranthus Selerochloa Soolopendrium Seorzonera Scrophulaiia Scrophularineën Scutellaria Secale Sedum Selinum . SemperviYum Senebiera . Senecio Serratula . Seseli Setaria Sherardia . Sicyus Sieglingia .

165 Silaua 165 Silene

ISileneën 16 Silybum 175 Sinapis 25 Sisymbrium 96 Sium .

Solaneên 96Solanum 1 !6 Solidago 290 Sonchus

10 Sorbus 307 iSparganium 251 Spartina 219 Spartium 190iSpecularia 328 Spergula 180:Spergularia 234 Spinacia 290 Spiraea 199 Spiranthes 199 Staohys 312 Staphylea 196 Slaphyleaceën 24,Statice Gi Stellaria 76 Stenaotis 64 Stratiotes

174 Sturmia

175 Suaeda 44 Succisa

■ Symphoricarpu I Symphytum l Syringa .

340 273 270 295 51

Tagetes

Tamariscineên

194 203 149 331 334 194 35 304 303 43

202 Tamarix

Tanacetum

Taraxacum

Taxus

ïeesdalia .

Terebinthaceën

Tetragonolobus

Teucrium .

ïhalictrum

Thlaspi

Thrincia .

194 Thuja

182 Thymelaeaceén

174 Thymus

338 Thysselinum 144 Tilia .

143 Tiliaceën . 192 l\'illaea

262 Torilis

263 Tormentilla 322 Tradescantia 341 Tragopogoh 212 Trapa

28 Trien talis . 36 Trifolium . 234 Triglochin 301 Trigonella. 176 Triodia 176|Tripolium. 118 Tritioum . 226 Tropaeoleën 88 Tropaeolum 294 Tsuga 170 Tulipa

170 Tunica 251 Turgenia . 178 Turritis 322 Tussilago .

26 Typha 88 Typhaceën 116

312 Ulex . 310 Ulmaoeën . 268 Ulmaria 255 Ulmus

| Umbelliferen 325 Urtica

171 Urticaceên 171 Utricularia 329

340 Vaccinicën 15 j Vaccinium . 148 Valeriana . 164 Valerianeën 240 Valerianella 296 Veratrum . 125 Verbasceën 148, Verbasoum

339 Verbena .


-ocr page 446-

36A

Verhenaceën

297

Violaceën

-152

Xanthium .

324

Veronica .

276

Viscum

103

Xeranthemum .

333

Viburnum.

307

Vitis .

169

Vinoa.

259

Zannichellia

20

Vicia.

242

Weingaertneria.

42

Zea . . .

35

Vinoetoxicum

26U

Weigelia .

3Ü8 (Zostera

19

quot;Viola.

152

Tabel der Nederlandsche plantennamen.

Aalbes

. -198

Balsemperuboom

101

Boschtulp.

74

Aardaker .

. 244

Basterdmuur

249

Botkruid .

37

Aardappel.

. 264

Basterdwederik.

204

Boterbloem

127. 128

Aardbei .

. 222

Barbarakruid .

140

Braambes.

. 223

Aardkastanje

. 191

Beemdgras

44

Brandnetel

. 90

Abrikoos .

. 229

Bekervrucht

182

Brem

. 234

Acacia

. 241

Rentgras .

43

Bremraap.

. 282

Addertong

10

Berberis .

132

Breukkruid

. 190

A diler wortel

. 109

Berenklauw

195

Brunei

. 296

Adelaarsvaren . 5

Berk

93

Buks

. 107

Ahorn

. 167

Bernagie .

268

Bundgras .

42

Akelei.

. 130

Besbeide .

108

Bijvoet

. 329

Akkerkool

. 338

Betonie

294

Akkernigelle

. 130

Beuk

95

Centaurie .

. 333

Akkerveellid

114

Beukvaren

7

Cichorei .

. 338

Alant

. 323

Bevernel .

191

Cipelgras .

78

Alpenroos.

254

Biea .

64

Crocus

80

Alsem

. 327

Biet .

118

Cypergras

63

Amandel ,

. 231

Biggekruid

340

Cypergrassen

53

Andoorn .

. 294

Bilzenkruid

265

Andijvie .

331. 338

Bingelkruid

107

Dalkruid .

79

Anemoon .

. 125

Bitterkruid

339

Damastbloem

. 142

Anjelier .

. 181

Bitterzoet .

264

Dekriet

43

Anijszaad .

. 192

Blaasvaren

9

Den .

15

Appel

. 211

Bloembies.

68

Dille.

. 195

Artischok.

. 338

Boekweit .

110

Distel

. 335

Arumskelk

26

Boerenkers

148

Doddegras

37

Asperge .

78

Boksbaard

339

Dolik

53

Aster.

, 320

Bolderik .

184

Dolle kervel

. 190

Augurk ,

. 303

Boomvaren

5

Donderkruid

. 323

Averuit .

. 327

Boon

246

Doornappel

. 265

Baardgras.

Borstelgras

37

Doornzaad

. 196

38

Borstelkrans

290

Doorwas .

. 192

Ballote

. 295

Boschbes .

232

Doovenetel

. 229

-ocr page 447-

36S

253 112 48 333 76 339 5 103 39 37 134 106

328 175 258 108 181

53 37 249

18 276 218 128 128 28 94 93 260 194 251 244 256 166 242

39 20 223 110 322

180 101

64 296

329

343 94 178 323 159 177 303 34 \'40 134 273 281 91 293 45 449 104 74 295

312 303 337 27 48 328 309 34 301 170 191 280 96 235 96 291 207

Dopheide . Drakebloed Draverik . Driedistel. Druifhyacint üubbelkelk Dubbelloof Duindoorn Duinriet .

Duist.

Duivekervel Duivelsmelk Duizendblad 207. Duizendgraan \'164, Duizendguldenkr. Duizendknoop . Duizendschoon Dunstaart. Dwerggras Dwergkruid

Eendekroos Eereprijs . Egelantier. Egelgras Egelkolen Egelskop Eik .

Els .

Engbloem Engelkruid Engelsch gras Erwt .

Esch .

Eschdoorn Esparcette

Fioringras Fonteinkruid Framboos . Franschmannen Fijnstraal .

Gaffelsteng Gagel Gatigaan . Gamander. Ganzebloem

Ganzerik . Ganzevoet. Gaspeldoorn Geelster . Genadekruid Gentiaan . Geranium . Gerst.

Gierst Gierstgras. Glaskruid . Güdkruid . Goede Hendrik Gortrijst . Gouden regen Goudsbloem Goudveil . Gouwe Grasbies . Guichelheil Gulden roede

Uaagbeuk. Hanekam . Hanekammetjes Hanepoot . Hardgras . Hardkelk . Haver

Havikskruid Hazelnoot. Heelbeen . [lecllilaadjes Heemst Weggekruid Heggerank Heilig gras Helm

Helmbloem

Helmkruid.

Hengel

Hennep

Hennepnetel

Henneppik

Herderstasohje

Herfsthaarsteng

Herfsttijloos

Hertsgespan

220 Hertshooi . . 155

117 Hertstong . . 5

234 Hoefblad . . 320 75 Hoenderbeet . 292

275 Hokjespeul . 241

257 Holwortel . . 102

160 Hondsdraf. . 291

52 Hondspeterselie. 194

35 Hondstand. . 36

36 Hondstong. . 267 90 Honigklaver . 237

295 Hoornblad . 104

118 Hoombloem . 179 51 Hcornpapaver . 133

235 Hop ... 91 833 Hopklaver. . 237 200 Hortensia . . 200 133 Huislook . . 203

64 Hulst. . . 171

249 lluttentut . . 147

322 Hyacint . . 75

Hyssop . . 290

04!

114 Isnardia . . 206

242

35 St. Janskruid 155, 202

49 Jasmijn . . 201

175 Jeneverstruik . 16

40 Judaspenning . 146

Kaardebol. Ralebas Kale jonker Kalmus Kamgras . Kamille Kamperfoelie Kanariegras Kantvrucht Kardinaalsmuts Karwij Kartelblad Kastanje . Kattedoorn Kattehout . Kattekruid. Katteataart

Juffertje in \'t groen 130

-ocr page 448-

aee

75

43 \'230 198

75 132 238 164 305 185 335 324 300

340 145 334

63 ■183 304

144 126

145 334 198 185

50 108 108 145 268 241 107

44 198 168 135 190 331 211

51 46

41 244

341 194 274 219

339 75 79 146

253 139

16 320 104 bedstroo (304

254

211

91 130 230 145 145 126 287 200 140 203 6

35 196 263 220 80 24 8 130

197.

144,

219.

155 247 284 81 27 269 116 77 143 15

235

236 213

259 222 10 322 114 158 295 46 ■ 8 102 338 304 40 190 209

206 270 160 s 163 268

340 2 107 43 269 79 200 5. 196 211 250 102 149 147 229 190 46 10 219 170 81. 142

118 119 341

195 248 303 147:

Keizerskroon Kelkgras . Kers .

Ivervel Kievitsbloem Klaproos . Klaver Klaverzuring Kleefkruid Klimop Klit .

Klitze Klokje Knikbloem Knol

Knoopkruid Knopbies . Koekoeksbloem Komkommer Kool .

Kooltje vuur

Koolzaad .

Korenbloem

Koriander.

Kornoelje .

Kortsteel .

Kraaiheide

Kreupelgras

Krodde

Kromhals .

Kroonkruid

Kroontjeskiuid

Kropaar .

Kruisbes .

Kruisbloem

Kruisbloemigen

Kruisdistel

Kruiskruid

Kwee

Kweek

Kweldergras

Langgras .

Lather us .

Latuw

Lavas

Leeuwebek

Leeuweklauw

Liguster .

Linde Linze.

\\ Lipbloemir/en iLisoh.

Lischdodde i Longkruid. Loogkruid.

Look.

Look zonder look Lork .

Lupine Luzerne Lijsterbes .

Maagdepalm Maandbloeier Maankruid Madeliefje Majer.

Malva Malrove . .Mannagras Mannetjesvaren Mansoor . M ariadistel Meekrap Meelraai Meerdistel Meidoorn Mei .

Melde Melkdistel Melkeppe Melkkruid Meloen Mierikwortel

Leeuwetand Lelie.

Lelie der dalen Lepelblad . Leppeltjeheide . Leukooi . Levensboom Leverkruid Lidsteng . Lievevrouwe

Mispel Moerbezie . Monnikskap Morel Mosterd Mosterdzaad Muizes taart Munt

Muskuskruid Muurbloem Muurpeper Muurruit .

Naaldaar . Naaldekervel Nacli tschade Nagelkruid Narcis N iergras , Niervaren . Nieskruid .

Onagra Oogetroost Ooievaarsbek Oostindische ke Ossetong

Paardebloem

Paardestaart

Palmboompje

Parelgras .

Parelkruid

Paris

Parnaskruid Peen Peer .

Penningkruid

Peperboompje

Peperkruid

Peperwortel

Perzik

Peterselie .

Piekgras .

Pilkruid .

Pimpernel

Pimpernoot

Pinksterbloem

-ocr page 449-

367

116

148 141 26 185

267 146

340 202 145 190 242 255

341 133 269 230 250

36 276

268 307 310

80 219 264 15 129

Tabak Tandzaad . Tarwe

Taschjeskruid Taxis St. Teunisbloem Thijm

Timotheegras Toorts Torenkruid Torkruid . Trilgras . Tripmadam Trompetboom Tuinboon . Tulpenboom Turksche tarwe

265 325 50 148 15 206 289 38 272 141 193 44 203 281 244 131 35

Pioenroos Plataan Plomp Pluimgras Pluimriet Pluimvaren Pompoen Populier Porselein Pronkers Pruikenbo Pruim Piilkruid Pijn .

Pyrus Raai .

Raap. Raapzaad Rabarber Radijs Raket Ramenas Ranonkel Rapunzel Ratelaar Raygras Reigersbek Reseda Reukgras Ridderspoor Riempjes Rietgras Roerkruid Rogge Roggegras Rolklaver Roos Rupsklaver Ruwhladigen Ruwkruid. Rijnbezie . Rijstgras .

Valeriaan . . 310

Varkenskers . 149

Varkenskervel . \'194

Vederdistel . H36

Veenwortel . 109

Veldbies . . 72

Veldkers . 142. 149

Veldsla . . 311

Venkel . . 194

Venushaar. . 9

337 i Vergeet-mij-niet 269

118 Vetblad . . 283

163iVetmuur . . 175

176, Viltkruid . . 325

Vingergras . 35

Vingerhoedskruid 276

Violier . . 139

Viool. . . 152

Vlas . . .163

Vlasbek . . 275

Vlier . . 307

Vlieszaad . . 117

Vlinderbloemigen 231

Vogelgierst . 36

Vogellijm . . 103

Vogelmelk . 76

Vegelpoot. . 242

Vorken . . 325

Vorschebeet . 26

Vossestaart . 37

Saflor Salie. Salomonszegel Saniengesteldblo, gen

290.

25 Sering •16 Sla .

211 Slaapbol . 293 Slangenkruid 27, \'145 Sleedoorn . 145 Sleutelbloem 1 13 Sljjkgras .

150. iöl Slijkgroen. 143 Smeerwortel 151 Sneeuwbal 126 Sneeuwbes 300. 301 Sneeuwklokje 280 Sorbenkruid 53 Spaansche peper •162 Spar .

151 Speenkruid 34 Speerdistel 130 Spinazie . 175 Springzaad 34 Spurrie

326 Stalkruid . . 236

51 Steenbreek . 199

52 Steenkers . . 149 240 Steenraket . 144 215 Stekelzaad . 267 236 Sterkers . .449 266 Sterredistel . 334 804 Sterremuur . 178 169 Stokroos . . 159

34|Strandriet. . 40 Strecpzaad . 342 33HStroobloem . 328 . 296 Struikheide . 253 79 Struisgras. . 38 emi- Struisriet . . 39 313;

131

Sapkelk .

92

Scheefbloem

2. 129

Scheefkelk

45

Scheeren .

39

SchermUoemigen

9

Scberpzaad

303

Schildzaad

100

Schorseneer

172

Sohotkruid

246

Schijnraket

16\'t Selderie

229 Seradelle .

-ocr page 450-

-

-

-

36S

Vroegeling Vuilboom . Vijfvingerkruic

Waardehout Walnoot . Walstroo . Warkruid. Waterbezie Waterbies. W aterblaaskru Watereppe W atergentiaan Waterkers Waterklaver Watermuur Waternavel Waterpeper Waterpest. Waterpunge Waterranonkel Waterruit. ■ Watervenkel Waterviolier Waterweegbree Wederik .

146 169 222

97 •10-1 304 260 222

64 283 -192 259 140 259 180 190 110

26 251 126 125 193 250

24 249

Weede Weegbree. Weiohselboom . W ikke

Wilde kastanje. Wildemanskruid Wilde weit Wilde wingerd. Wilg Winde Windhalm Wintergroen Winterkers Winterlentebloem Wolfsklauw Wolfsmelk Wollegras. Wolverlei. Wonderbloem . Woudkruid Wormkruid Wrattekruid Wijfjesvaren Wijnruit . Wijnstok .

150

298 230 242 167 125 281 169 96 j 260 39. 42 j 2541 141 129 11| 105 66 331 113 236 329 105

165 169

Up.

I.lzerhard . Uzerhorde.

Zaagblad .

Zandhaver.

Zeegras

Zeekraal .

Zeepkruid.

Zeeporselein

Zeeraket .

Zegge

Zenegroen.

Zevenblad.

Zilverschoon

Zoethout .

Zonnebloem

Zonnedauw

Zonnekruid

Zulte

Zuring

Zwaluwtong

Zwanebloem

Zwartsteel.

Zwenkgras

335 51 19 116 180 119

150 54

296 191. 221 221 240 324 154

151 32! 110 110

25 6 46


7jw

-ocr page 451-

--

\' r , ^ ,

\'• V.r.\'

,

V. • •

■V I

:Vgt; .\'iïlt;

V\'-.

_

-ocr page 452-
-ocr page 453-

-

- gt;. tquot;; \'■ O - - •gt;■-;,

v