HANDBOEK
VOOR
VOOR
BEVATTENDE
Waarde Vriend !
Waarom nog eene goedkeuring te voegen, bij de goedkeuring door hooger hand dan de mijne, aan uw voortreffelijk boek gehecht ? Eene voorrede zal eerder in uwe bedoeling liggen, en deze voorrede moet niet alleen eene herinnering zijn aan de schoone dagen te zamen gesleten, maar tevens ten bewijze strekken, dat er nog hechte vriendschapsbanden bestaan kunnen, zelfs dan, wanneer de liefelijke schakel dier gelukkige dagen verbroken is. Ook dit heb ik begrepen, mijn vriend, want onze gevoelens zijn wederkeerig. Ziehier dus, wat ik bij het lezen van uw boek gedacht heb.
Vooreerst, dat hel eene goede, schoone ingeving was en dat gij er wel aan deedt deze uit te werken. De ziekte, waarmede God u bezocht heeft en wier sporen nog lang zichtbaar zullen blijven,
VI
heeft u daartoe vooi-bereid. Immers, om een onderwerp te kunnen behandelen, moet men het doorgrond hebben, en de beste oefenschool is voorzeker de ondervinding. Door de schriftuur leert ons de H. Geest, dat het menschgeworden Woord deze oefenschool heeft doorloopen. Ja, hij heeft gewild, dat de ondervinding, deze groote leermeesteresse, hem, die als God alwetend was, als mensch vele dingen zou leeren.
En wat heeft de goddelijke Leerling dan wel kunnen leeren? en wat heeft de ondervinding der menschelijke ellenden en vooral van onze smarten hem onderwezen ? De H. Paulus zegt het ons : Door alles wat hij geleden heeft, heeft hij de gehoorzaamheid geleerd : Ex iis quae passus est di-(Vicit obedienüam, d. w. z. ; hij heeft door eigen ervaring willen weten en beoordeelen wat gehoorzaamheid is, hoe moeilijk, hoe verdienstelijk, ja hoe heldhaftig de gehoorzaamheid dikwijls is, wanneer zij te midden der wreedste beproevingen door ons, arme schepsels beoefend wordl. En waarom? Het antwoord is waarachtig geheimzinnig goddelijk, en wie anders dan dezelfde gewijde schrijver zou liet ons durven geven, met. deze woorden :
Het is, luister wel, het is, om door deze persoonlijke en smartelijke ondervinding zoo mogelijk nog barmhartiger, nog medelijdender te worden, jegens hen die lijden : Deiuil per omnia fratriöm
VII
similar} ut misericors fieret. Zoodat door deze zijne inwilliging er als het ware, juist door het lijden, nog iets zachtaardigers aan de reeds zoo teedere en oneindige liefde van den Verlosser dei-zielen, van den trooster der ongelukkigen gevoegd zou worden. Geen wonder dat zij, die geroepen zijn, om in zijne voetstappen te treden, om de vertroosters hunner lijdende broeders te worden, door dezelfde lijdenschool moeten gaan.
Ten dien einde, onderwierp hij zich van af zijne eerste verschijning als mensch, aan het lijden, en wilde hij, die a!s God niet lijden kan, als God-mensch al ons lijden op zich nemen, om zoodoende den vloek van tijden en dood in zegen te veranderen, en daarin voor ons eene geheimzinnige en geheel nieuwe bron te openen van troost en heiliging. In eo enim, in quo passus est, ipse el leniaius palens esl et eis qui tentatur auxiliari.
Van daar, dat zij die uit dezelfde bron geput en uit denzelfden beker gedronken hebben, met veel meer vrucht tot hunne broeders kunnen spreken, dan zij, die niet bij ondervinding weten, wat lijden is.
quot;Weet gij wel, waarde vriend, dat het bovendien een Gode aangenaam, en den priester waardig werk is, om een boek te schrijven, voor zieken en kwijnenden, voor hen die aan hunne legerstede gekluisterd of binnen de enge muren van hun vertrek opgesloten zijn ■?
■vni
Immers, het ziekenbezoeken is een voortreffelijk werk van barmhartigheid, zoo zelfs dat het onder de plechtige woorden behoort, die de Zaligmaker, op den laatsten dag des oordeels zal uitspreken:
«Ik ben krank geweest en gij hebt mij bezocht. Tnjirm.ns er am et visüaslis me?\'
Die arme zieken hebben zulk eene behoefte aan troost, steun en aanmoediging!
En toch kan zelfs de ijverigste priester maar een beperkt aantal zieken bezoeken. Twintig is op den duur nog te veel, want hij is door andere plichten dikwijls van den morgen tot den avond gebonden.
Hoeveel lijders daarentegen, worden zelfs op verre afslanden door een boek bezocht en verkwikt !
De tallooze zaadkorrels van een enkelen boom, worden door den wind verspreid, komen soms in golven en stroomen terecht, en kiemen in verre landen : eveneens brengt een boek, zooals het uwe, mits God het zegene, aan duizenden raad en troost.
Dit vermindert volstrekt niet de waarde van het persoonlijke bezoek; meer dan aan het geschreven, heeft God aan het gesproken woord, eene bijzondere kracht verleend.
Reeds bij zijn binnentreden roept de zieke den priester toe : ach Eerwaarde wat ben ik gelukkig, u te zien ! liet is alsof ik de pijnen minder gevoel, als gij daar zijt, alsof eene kalme opgeruimd-
IX
heid met u binnen komt, ó wat heb ik naar u verlangd, waarom hebt ge toch zoo lang getoefd ? Dit laatste is dikwijls maar al te waar. Deze zoo welkome bezoeken kunnen helaas, niet dagelijks herhaald worden, en voor den zieke heeft iedere dag immers acht en veertig uren !
Wat meer is, dit bezoek is niet alleen te zeldzaam, het is ook te kort. Spoedig staat de pries-ter, hoe ongaarne ook, weêr op om te vertrekken, en de droevige weemoedige trek op het gelaat van den zieke, schijnt verwijtend te fluisteren: Nu reeds ? vertrekt ge nu reeds ? . . . De priester vertrekt — het boek blijft.
De woorden, welke van des priesters lippen vloeien, en hem door God zelf werden ingegeven, zijn soms onbeschrijfelijk zoel. Zij zijn heilzaam, als een verkoelende balsem op de brandende wonde, doch, wanneer de lijder zich deze woorden later wil herinneren, omdat de wonde opnieuw steekt, omdat de lijdensmoed opnieuw ontzinkt; ach, dan schiet zijn geheugen zoo dikwijls te kort, en geeft hem ternauwernood een flauw denkbeeld van het gesprokene terug ; de uitwerking is niet meer zoo krachtig.
Hoe geheel anders is het nist met een boek gesteld. Zonder leemte of verandering, vindt hij de regelen, die leniging brachten, terug, en gevoelt hij zich opnieuw daardoor gesterkt.
X
Ten slotte, komt zelfs het vurigst gewenschte bezoek, niet altijd gelegen. De priester kan zelden over zijn tijd beschikken, en de oogenblikken hier en daar uitgebroken, komen dikwijls volstrekt niet overeen met de gunstigste uren van den lijder.
De arme! gisteren, van avond misschien, zou die goede vriend zoo welkom zijn geweest, men had hem zooveel te zeggen, nu echter is hij zoo moe, zoo uügepul, nu dacht hij juist wat te kunnen sluimeren .. . men ontvangt den priester toch zoo vriendelijk mogelijk, neen, men wijst hem niet af, maar het is toch eene teleurstelling. Het boek is ook een trouwe vriend, maar een vriend die niets anders te doen heeft, dan het juiste oogen-blik tot nut stichten, af te wachten.
Ziedaar in weinige woorden, de voordeden van het geschreven troostwoord, en daarom ook zal hij die een troostend boek voor zieken en lijdenden schrijft, gezegend worden. Gezegend door hen, die er opbeuring en sterkte uit putten, gezegend door alle ijverige priesters, want zijn boek zal hun een trouw bondgenoot zyn, gezegend eindelijk door hem, die gezegd heeft :
»Komt gü, gezegenden mijns Vaders, want ik was krank en gij hebt mij bezocht! Ja, Jssus Christus was de lijder, en Jesus heeft men bezocht — hij heelt het boek ontvangen en gelezen, hij heeft er eene zegenende heilzame kracht
XI
voor den armen zieke, in neergelegd, maar Jesus Christus is hel ook, die dit werk van barmhartigheid, op edelmoedige, vorstelijke wijze heloo-nen zal. O, troostvolle, liefelijke gedachte !
Zelf boeken schrijven kan ik niet, en toch wilde ik, door deze gedachte begeesterd, ook zoo gaarne iets doen voor de talrijke zieken, die uw boek zullen lezen. Veroorloof mij dus waarde vriend, hen, door middel dezer voorrede een ge-wichtigen raad te geven. Liefde tot hunne zielen en eene rijpe, lange ervaring zetten mij ook daartoe aan.
Wel is waar zijn niet allen, die uw boek in handen nemen, in den door mij bedoelden toestand, doch vroeg of laat breekt dat tijdstip toch aan, en onder uwe lozers zijn er ongetwijfeld vele, die niet meer van hun ziekbed zullen opstaan.
Daarom wil ik tot allen, zonder onderscheid, maar ook zonder omwegen spreken, en hun zeggen ;
ïLieve lijders, wanneer ge ernstig ofschoon niet gevaarlijk ziek z\'yt, biecht dan zonder uitstel, verlangt uit eigen beweging, ja vordert zelfs dat men u een priester zende, en wanneer men bezwaren maakt , verklaart dan zoo noodig met nadruk, dat gij geen geneesheer meer raadplegen wilt, zoo men u den priester weigert. Hierdoor zal alle weerstand gebroken zijn, en zult gij
XII
den priester spoedig genoeg zien binnenkomen.
Begrijpt ge dezen raad ?
Natuurlijk, zoo antwoordt gij, wij weten, dat de grens tusschen ernstig en gevaarlijk, dikwijls onbemerkt overschreden wordt, en door dezen voorzorgsmaatregel wilt gij ons voor eene noodlottige verrassing behoeden.
Ja, dat is de hoofdoorzaak, maar hoe gewichtig deze ook zij, bestaan er nog meer ernstige gronden, die ik u op ?t hart wil drukken, luister :
Ernstige, doch daarom niet aanstonds verontrustende ziekten, zijn meestal langdurig en pijnlijk, en juist daardoor wrrdt. eene dergelijke ziekte een bron van verdiensten, een ware goudmijn; doch deze goudmijn moet tot den bodem uitgegraven worden, er mag geen korreltje goud verloren gaan , want de waarde dier kostbaarheden is groot; zij zijn don hemel waard en worden door pijnen en smarten verkregen. Zal dit doel nu bereikt worden, dan is een goed geweten hoofd-vereischte, en een zuiver geweten wordt verkregen door de biecht.
Lijden is droevig, lijden zonder moed, zonder troost, zonder verdiensten, is nog droeviger, is nog veel droeviger; maar slecht lijden, al morrende en vloekende lijden, door het lijden zeil God beleedigen en zich zeiven verdoemen, is het toppunt van ellende.
xin
Niet alleen beletten Biecht en PI. Communie deze ramp daar zij geloof, vertrouwen en gelatenheid opwekken, maar de zielerust, de vrede die uit het gebruik der H. Sacramenten ontstaan, verspreiden eene zekere zoetheid over het lijden dat uit de hand van God aangenomen en uil liefde tot hem, met onderwerping gedragen wordl. De ondervinding zal ii van deze waarheid overtuigen. Nog meer:
Heeft de arts den zieke als hopeloos verloren verklaard, en heeft deze niet het minste begrip van zijn gevaarlijken toestand, dan verkeert zijne omgeving in eene pijnlijke besluitloosheid; eener-zijds wil men den dierbaren lijder niet zonder H. Sacramenten laten sterven , anderzijds hem zoo gaarne iedere aandoening besparen. Wal nu gedaanEr moet gehandeld worden, de oogen-blikken zijn kostbaar, de angsten klimmen, en men verschuift van uur tot uur deze pijnlijke laak. En toch, is alles wel beschouwd deze taak niet zoo wreed, als men zich voorstelt, en heb ik nog nooit gezien dat zij nadeel ige gevolgen na zich sleepte ; maar het is nu eenmaal zoo, men beschouwt zulk eene mededeeling als eene ware foltering.
Welnu, lieve zieken, wilt ge die zwaar beproefde bloedverwanten die reeds zoo diep onder de voorbestaande scheiding gebukt gaan, deze foltering ten minste niet sparen ?
XIV
Volg dan mijn raad, vraagt zelf om den priesterquot; — zij zullen u zoo dankbaar zijn hen die moeilijke woorden bespaard te hebben.
Doch niet alleen hunne, ook uwe eigen zwakheid zult gij hierdoor te gemoet komen.
Hoe zoo ?
— Begrijpt ge mij niet ? welnu ik zal u helpen, antwoordt eens rondborstig. Niet waar, ge zijt wel eenigsints bevreesd voor den dood ?
— Nu ja, wij zijn zelfs zeer bevreesd, en dat zal er zeker niet beter op worden, als het gewichtige oogenblik daar is.
— Goed, ge zoudt dus, als uwe zaligheid er geen gevaar hij liep, liefst zonder het te weten willen sterven, en zoo mogelijk door den dood verrast worden, ja, dat dacht ik wel. — Ik heb u volkomen begrepen, ofschoon ik ronduit beken, dat ik het tegenovergestelde wensch, en van harte bid, dat God ook u tot een ander gevoelen brengen moge, ofschoon uwe wenschen, hoe onvolmaakt dan ook, zich zeer goed met uwe eeuwige zaligheid vereenigen kunnen. Volgt slechts mijn raad op, biecht en communiceert, zoodra uwe ziekte van ernstigen aard is, houdt de ziekte aan, herhaalt dit dan meermalen, zoodoende zal de dood u onbemerkt nader kunnen sluipen, niemand zal u behoeven te waarschuwen en zonder aan uwe zaligheid te kort te doen, zullen uwe wenschen
XV
vervuld worden. Hierdoor zult ge u wel is waar berooven van de verdiensten, die de mensch door het grootste offer, door het oiïer van zijn leven verwerven kan, maar ik weet nog een middel om deze verdiensten niet geheel en al te verliezen. Immers hebt ge den moed niet om tot God te zeggen: Heer, ik weet dat ik sterven zal, ik weet dat mijn leven ten einde spoedt, en dat gij het terugeischt, neem het dus aan, o Heer, ik schenk het u, in volkomen onderwerping en kinderlijke gehoorzaamheid terug — welnu blijft dan in uw ijdelen waan, maar zegt ten minste: »Heer ik weet niet of mijn toestand gevaarlijk is, ik weet niet wat gij met mij voor hebt, en ik beken in diepe beschaming, ik beken, dat mij den moed ontbreekt om het te willen weten! Desniettemin, wat Gij ook over mij moogt beschikt hebben, ik onderwerp mij blindelings aan uw H. Wil en vertrouw mij in leven en dood aan uwe vaderlijke ontferming toe (\').
XVI
En nu, lieve zieken, wil ik u niet langer van de lezing van dit schoone boek terughouden, in de zoete0 hoop, dat ik u overreed heb, om mijn
raad op te volgen.
Moge de zegenende hand van onzen aanbid-
delijken Verlosser zich over u uitstrekken dat hij u verslerke en u leere om met kalme gelatenheid^ zegenrijke overvloedige vruchten uit uwe smarten te trekken ; dat hij geloof, hoop en vertrouwen in u opwekke en verlevendige, u de gezondheid terugschenke, als het u zalig is, maar vooral dat hij u altijd bereid vinde om in voor-of tegenspoed, in vreugde of lijden, zijn allerheiligsten Naam te prijzen.
L. Pétéiot.
ken zijn natuurlijk de fransche taal machtig, en zullen waarschijnlijk het oorspronkelijke faoïenjene^ovei/ettirig verkiezen.
De ziekte voert ons in de afzondering en herinnert ons aan het waarachtige en eenige levensdoel.
Dit alleen is reeds eene groote genade, want het overmoedige en fiere gevoel van lichamelijke kracht en levensgeest, door den apostel de hoo-vaardij des levens, mperöia vitae, genoemd, is voor den mensch een wezentlijk beletsel om aan de eeuwigheid te denken.
Door deze hoovaardij des levens bevangen en bedwelmd, wordt hij als in een droom tot aan den rand des grafs gebracht, en niel zelden wordt de tijd tot ontwaken hem niet meer verleend.
Hoe zou men ook tijd tot ernstige gedachten kunnen, of beter gezegd, willen vinden?
Door een gezonden slaap versterkt, staat men s morgens op, met gedachten aan zijne zaken vervuld. Bevelen worden gegeven, brieven ontvangen en beantwoord, de dagbladen gelezen en
-1
de nieuwtjes uit de vijf werelddeelen gretig verslonden. Met helderen geest en vaste hand worden de zaken gevoerd, alles gaat naar vvensch, kortom men is over zich zeiven tevreden, men verpoost zich te midden der zijnen, lacht en schertst. De avond wordt meestal aan luidruchtige vermaken gewijd, en in de armen van den slaap, vergeet men de bezigheden en genoegens
van den dag.
Ja, het lichaam rust, de levensgeesten worden
gevoed en verkwikt, maar uwe ziel, uwe arme ziel, wanneer slaat voor haar het uur der rust? Wordt er van al die uren wel een enkel uui aan haar afgestaan? Geenszins, want de maalstroom der wereld sleept u mede, en zijne slingeringen zijn u dermate tot eene tweede natuur geworden, dat gij verschrikt en onaangenaam verrast opziet, als er een oogenblik van gedwongen rust ontstaat, evenals iemand, die door de dolle ratelende vaart van zijn voertuig in slaap gesust, bij deszelfs stilhouden plotseling ontwaakt en verwonderd vraagt, waarom de voerman niet voort-ment.
Wat toch is voor u het ideaal van een gelukkig leven? Een reusachtige stroom, door het bonte kleurenspel der zonnestralen getooid, en wat schaduw aan zijne oevers, om de pumhoopen zooveler vernietigde geluksdroomen te verbergen.
3
Maar er moet vooral veel gejuich en gejubel, eer en pracht en klatergoud zijn, om niet eens te spreken van het ■perpetuum mobile, die aantrekkingskracht van al -wat nieuw is.
Dat is het geluksbeeld der groote menigte, de droom die altijd op nieuw gedroomd, het doel dat altijd op nieuw nagejaagd wordt.
Wanneer nu iemand het durft wagen, om in naam van den godsdienst zijne stem te midden van dien bedwelmenden voorspoed te verheflbn, om den vrolijken wereldiing aan te toonen, dat er nog eene andere wereld bestaat, die mot zijn aangebeden gouden kalf en zijne grillige festijnen niets te maken heelt, dan wordt hij met verwondering en spotternijen ontvangen. Medelijdend haalt men de schouders op voor dien armen dwee-per, die het zich ten taak gesteld heeft, de wereld te ontgoochelen, en nog zijn de laatste klanken zijner woorden niet weggestorven, of men is reeds tot de bedriegelijke schaduwbeelden van zoo even terug gesneld.
De kinderen Gods vinden wel is waar in de vermaningen van het H. Evangelie en der Kerk, wapenen tegen deze gevaarlijke bedwelming. In de uren van gebed spreekt God dikwijls tot hunne ziel, doch de meesten zijn toch te lichtzinnig om uit deze waarschuwing veel nut te trekken.
De eeuwigheid is voor hen, een in dichte ne-
4
velen gehuld beeld, dat nog zeer verre ligt, want het fiere bewustzijn hunner levenskrachten, vei-bant de gedachten aan den dood en maakt hen ongevoelig voor de inspraken der goddelijke genade.
Gelooft ge intusschen, dat de benevelde blik van een wankelend schepsel den loop der hemellichamen zal veranderen, al verbeeldt hij zich ook dat de sterren ronddraaien? Evenmin zal de dronkenschap eener ziel, die, door het gedruisch en de vermaken der wereld beneveld, tot den dood ijlt, iets kunnen veranderen aan de onwankelbare eeuwigheid, noch aan den God, die haai op het daartoe bepaalde oogenblik, zal oproepen.
Sluimerend of wakend, eens moeten wij aankomen, eens zullen de droomen moeten vluchten voor de onveranderlijke eeuwigheid.
Vreeselijke gedachte! Voor God te moeten verschijnen, in den roes der hartstochten, terwijl onze lippen nog geverwd zijn door den wijn der wellusten !
Ik weet niet hoe de lichtzinnige wereldlingen in een oogenblik van rust hierover denken zouden, maar dit weet ik wel, dat b\'y deze gedachte de heiligen Gods gesidderd hebben.
Van uit dit oogpunt beschouwd, is het voor den christen zoowel als voor de kinderen dezer wereld, eene twijfellooze genade, wanneer door toelating der Voorzienigheid, de mensch met ziekte
5
bezocht wordt. Deze ontrukt hem aan dien maalstroom en voert hem in het gezelschap van zijn God, dien hij ternauwernood kent en in gezelschap van het lijden, dat hem op eigenaardige wijze zal doen ontwaken en met zijn schepper zal vereenigen.
Bedenk eens hoe zwaar het u gisteren nog viel om tot God te naderen en de wereld leruir
O
te stooten. Slechts met inspanning aller geesteskrachten was het mogelijk de teedere banden waarmede gij aan de hartstochten verbonden waart, te verbreken, en er was zelfs moed toe noodig, om een enkel uur van eenzaamheid en gebed, op de woelige beslommeringen van den dag te veroveren. En nu? Nu is u alles ongevraagd verleend, uwe hartstochten zijn geknakt. Uw lichaam ligt uitgeput daar neder, en weinige uren waren misschien voldoende om u in liet slof neer te werpen.
Uw lichamelijk welzijn vordert rust en stilzwijgen om u heen; welnu, laat dit stilzwijgen ge-eerbiedigd worden, eerbiedig het zelf, want God zal dit zwijgen gebruiken om uwe ziel te genezen. En wanneer herinneringen uit het verleden de lange slapelooze uren komen bevolken, o verjaag ze dan niet, vergelijk die lang vervlogen dagen met elkander en vraag u af, wanneer ge dan wel het gelukkigst waart: toen vreugden en genoegens uw deel waren, of wel toen ge u, helaas.
te zelden! aan iets edelers en hoogers dan het stof der aarde wijddet ?
Niet waar, arme vriend, naarmate ge u van God verwijderdet, werd het steeds killer en donkerder in uw leven, werden de kleine teleurstellingen en dikwijls denkbeeldige grieven scherper gevoeld. Neen blijf niet staan, ga nog verder terug, heb den moed om de puinhoopen uwer ziel in oogenschouw te nemen. O, verloren geluk uwer kindschheid, o, onuitwischbare en toch zoo dikwijls teruggedreven herinneringen uwer eerste H. Communie! o, herinnering der eerste eeden, waarmede uwe ziel zich aan den eeuwigen bruidegom der zielen verbond! Zoo lang. zoo eindeloos lang reeds, hebt gij den goddelijken Gast verjaagd, en nu is hij verre niet waar?... Neen, gij vergist u, arme lijder, Jesus is daar, daar aan den ingang van uw hart. Hoort ge dan niet dat hij juist nu weder aanklopt? Zie, hij staat daar reeds, van af het oogenblik uwer eerste grove misstappen en ondankbaarheden; hij wist immers dat die dag van stilzwijgen en wroeging voor u zou opgaan! Daarom heeft hij gewacht aan den ingang uwer ziel, hij de koning der koningen bij u, de armste der armen! hij wacht, hij roept, hij smeekt en als eene lieüijke harmonie klinkt zijne stem in uw oor. Wees op uwe hoede, want men speelt niet straffeloos met zulk
7
een liefde. Hodie, si vocem ejus, auderietes nolile ohdurare corda veslra. (1)
En gij, christen! kind Gods, neem ook de ziekte aan als eene genade, en doe er uw voordeel mee. Geloof en hoop vloeien wel in uwe ziel, maar
Ihebt ge er u ook naar gedragen? Hebben de zinnen uwe ziel niet in slaap gewiegd ? sluimert zij misschien in eene lauwheid waaruit alleen i Gods hand de uitverkorenen redden kan? Hebt ge in hel gedruisch der wereld, den vrede uwer ziel niet grootendeels verloren? weet ge wat het zeggen wil, te rusten in God ? Is uw geest helderen vrij gebleven om de vereischte volharding te behouden en den lichtglans der eeuwige beschouwingen te kunnen verdragen ?
Treed in u zeiven en beschouw den afgelegden weg, want gedurende eenige dagen wil God zelf, uw allerzoetste vertrouwde zijn. Door de loutering van het lijden, zal uw hart zijn vurigen ijver terug bekomen, en uit deze heilzame beproeving weder opstaande, zult ge een dankbaren blik werpen op die dagen van genade, op die dagen van ver-
Itrouwelijk verkeer met den allerzoetsten meester, met den geneesheer uwer ziel.
quot;Want vergeet het toch niet: Naarmate de zaaitijd meer tranen en zweetdroppelon kostte, zullen ook de vreugden van den maaier stijgen.
(1) Ps. XC1V. 8.
DE MORGES-UIiEN.
I.
De Zïelce. — Deus, Deus meus, at te de luce vigilo. Ps. LXII.
God, mijn God, tot U waak ik van af den morgenstond!
Ondersteun mij, o Heer, van af het morgenkrieken, want gij weet, dat ik zwak ben, en met ontzetting zie ik de lange slepende uren van den dag te gemoet.
Helaas, waar zijn de gelukkige dagen mijner kindsheid gebleven, toen de vriendelijke zonnestralen mij wakker kusten, en iedere morgen een nieuw, nog ongekend geluk scheen aan te brengen? Met zijne rozenroode vingeren bood de dageraad mij een geheimzinnig kluwen aan, en vol vreugde begon ik de bonte of gulden draden te ontwinden. Ik ontwaakte onder de liefkozingen mijner moeder, en de wereld scheen mij zoo vol schitterende beloften, dat mijne jeugdige frissche
12
stem met het gekweel der gepluimde zangers samensmolt, en God voor het dierbare geschenk des levens dankte.
Ja, Heer, ik geloofde toen zoo vastelijk, dat de levensbeker niets dan vreugde en geluk kon aanbieden — maar nu weet ik, dat ik mij bedrogen heb, want ik heb geleefd — en alles is veranderd. Nu weet ik wat het zeggen wil te leven, want hij die niet geleden heeft, begrijpt het leven niet.
Wanneer nu de dageraad den eindeloos langen nacht verdrijft, zou ik zoo gaarne vol geloof en vertrouwen de komende uren begroeten, maar aanstonds deins ik terug voor de onverzettelyke eentoonigheid derzelfde zwakheden, derzelfde smarten, derzelfde teleurstellingen.
Als even zoovele spookgestalten rijzen die vermoeiende uren voor mijne verbeelding op. Kunt gij het mij vergeven, o mijn God, wanneer ik onder dien looden last bijna bezwijk? Ik weet immers reeds vooraf, dat zij mij voor het lichaam dezelfde eentoonige, onverbiddelijke smarten zullen brengen, dat zij mijn geest door dezelfde werkeloosheid zullen kwellen — en mijn arm hart zal op nieuw gefolterd worden door het bewustzijn, dat ik eene oorzaak van lijden voor mijne dierbaren ben.
En is dit misschien alles? Neen, ik hoor reeds de onverschillige, koude troostwoorden, de bedrie-
i\'3
gelijke beloften van beterschap, die ik op nieuw met een glimlach op de lippen, en met den dood in het hart, zal moeten aannemen. De middelen zoo dikwijls reeds in een aanval van ontmoediging verworpen, zal ik weer moeten hervatten, en proefnemingen dulden, van wier nutteloosheid ik overtuigd ben. Ik zal vermaningen, ja zelfs zuurzoete verwijten moeten aanhooren van personen, die nooit geleden hebben. Sommigen denken zelfs dat het niet onaangenaam moet zijn om het voorwerp van zooveel belangstelling en zorgen te zijn ! — Ik zal het gegons van het bedrijvige leven, en den schaterlach van de gelukkigen dezer wereld onder mijne vensters hooren weergalmen, terwijl ik dag en nacht binnen de enge muren van mijn vertrek opgesloten blijf. Of wel, beslaat er voor den zieke een ander heelal ? Aan den drempel zijner kamer sterven de laatste toonen van het leven weg, houdt de wereld op, te bestaan. Dit alles voorzie ik weer, ook voor heden, en daarom brengt iedere morgen mij eene nieuwe wonde toe.
Toch vloek ik deze wonde niet, o mijn God! want gehoor gevende aan de roepstem der smart werp ik mij in uwe Vaderarmen, en verhef mijne ziel tot U, vooraleer de daglooner tot den arbeid snelt, vooraleer de schildwacht zijn wachtpost verlaat.
Mijn God, let op mijn hulpgeroep, en wend uw
aangezicht van mij niet af, want Gij alleen zijt mijn redder, en ik sidder voor de lasten van den dag.
J)e Vertrooster. — Mijn zoon, herinner u en overweeg het woord dat ik eens tot den eerste mijner apostelen gesproken heb : »Voorwaar, voorwaar ik zeg u, toen gij jonger waart, omgorddet ge u, en wandeldet waar gij wildet; maar als ge ouder zijt geworden, zult gij uwe handen uitstrekken, en een ander zal u gorden en geleiden, waar gij niet wilt.quot; (1)
Dit woord lost het geheim mijner vereeniging met de zielen op, het voert haar tot den aller-hoogsten graad van vertrouwen, tot de onvolmaakte en beslissende oefening van liefde, tot de oefening der volkomene overgave. Daarom spreek ik dat woord eerst tot mijn dienaar, nadat ik tot driemaal toe, de diepte zijner ziel gepeild en tot driemaal toe, den eed eener alles omvattende getrouwheid, van zijne lippen vernomen heb.
Hieruit kunt ge zien, mijn zoon, hoe groot en diep de beteekenis van dit woord is, en waarom ik het geheim dezer vereeniging slechts aan mijne bevoorrechte dienaren ontsluier.
In uwe jeugd hebt ge naar den willekeur uwer zinnelijke verlangens geleefd. De aarde bood u troost en voldoening in overvloed aan, en het leven
(1) Joan. 18.
15
had zoetheid genoeg voor u. Gij waart evenals de kinderen, die zich met een stuk speelgoed vermaken en weenen wanneer het. hun ontnomen wordt.
Vrijheidsdronken, als \'t ware, werden al uwe handelingen door de ingeving van geest en zinnen geregeld,en uwe voortdurende veerkrachtige gezondheid scheen u daartoe zelfs een zweem van recht te geven, het kwam niet in u op, dat die overmoedige wil zou kunnen gedwarsboomd worden. Maar gelooft ge dan inderdaad, mijn zoon, dat het streven naar volmaaktheid zich daarmede vereenigen kan?
Peil eens zoo ge kunt, den afgrond, waartoe deze fiere onafhankelijkheid u voerde ; vraag u af, wat ik wel verwachten kon, van een hart, dat zich aan een zelfzuchtig geluk verzadigde en zich zeiven genoeg was ? Neen, mijn zoon, even als de vaas verbroken wordt om de in zich besloten reukwerken te verspreiden, zoo moest ook uw hart verbrijzeld worden. Om edelmoedig, verstandig en liefderijk jegens de menschen, om ijverig voor de bevordering mijner eer te kunnen zijn, moest uw hart aldus verbrijzeld worden ; daarom heb ik er in toegestemd dat beproevingen, smarten en tegenspoeden u omsingelden. Hoe spoedig verdween toen die eerste bedwelming der jeugd, hoe spoedig werd die vrijheidsdorst vervangen, door
16
die stille berusting, die vrijwillig aanvaarde en gekozen gehoorzaamheid, waardoor de mensch een slachtoffer wordt, dat zich in den dienst van God en van den evenmensch verteert.
Ja, toen hebt gij den Meester zien naderen, toen hebt gij begrepen dat het beter was zijn dan uw wil te volbrengen, dat het niet de uitvoering van kortzichtige menschelijke oogmerken, maaide uitvoering der eeuwige raadsbesluiten gold.
Maar wie is die Meester, mijn zoon ? Wie anders dan ik ? ik uw vriend en broeder, ik die door mijn lijden en dood voor het menschdom, alles ondervonden heb, wat gij nu lijdt ?
Laat mij dan tot u komen, geef my de leiding van uw leven over, sluit uwe oogen, Christen strijder, sluit uwe oogen, strek de handen uit, laat ik u omgorden met den gordel, welke ik van alle eeuwigheid voor u heb uitgekozen, om het even of deze gordel van koord, van ijzer, of van vuur zij, — of wel de gordel der boetvaardigheid, öf wel de gordel: der groote rampspoeden, óf wel die der pijnen en ziekten. Ik zeg u nogmaals, strek uwe handen uit, en laat u omgorden dooiden geest eener volmaakte overgeving aan mijn H. Wil.
Meer nog dan dat, laat u als een blinde voeren, en hij zal u bij de hand geleiden, daar waar gij niet heen wilt, of niet kunt wenschen, heen
17
te gaan. Immers waarom zoudt gij wenschen uwe schreden tot de smart en de werkeloosheid, tot de vergetelheid en het verborgen leven, tot de ellenden van een langdurig ziekbed fe richten ? Daartegen staat uwe natuur op, doch overwin de weerspannige natuur, door geloof en vertrouwen ; wandel in vrede te midden der duisternissen, even als het kleine kind, dat onbevreesd door het duister gaat, omdat het aan moeders hand loopt. Geloof mij, mijne tegenwoordigheid alleen weerkaatst reeds eene zee van licht, en hij die met mij voort-treedt, wandelt niet in de duisternissen.
Dat van af dezen morgen, dergelijke gevoelens, u reeds bij het ontwaken, bezielen, en den eersten slap vormen op den weg van geloof en onderwerping, van overgave aan de beschikkingen mijner liefde.
De Zieke. — Heer in uwe handen beveel ik mijn geest, mijne ziel, mijn leven en mijn lichaam.
Tn manus luas, Domme, commendo splrilum me tem.
Weet ge wat het zeggen wil, op het ziekbed te ontwaken, terwijl de jubeltoonen der klokken op den geurigen adem der lente gedragen, het oor treffen? Weet ge wat het zeggen wil, te zien, hoe vrienden en betrekkingen ter kerke spoeden, hoe kinderen en jonge dochters, in feest-dosch getooid, en met bloemen in de hand met lichten tred voorbij het venster snellen om aan de plechtigheid deel te nemen? Weet ge wat het zeggen wil, op zulke feestdagen eenzaam daar neder te liggen, en eerst tegen den avond, met weemoedigen glimlach en betraanden blik, de verwelkte bloem te kussen, die eene vriendenhand opraapte en u bracht?
Wanneer ge dit alles ondervonden hebt, dan kunt ge ook met recht zeggen:
»Heer, ik heb den luister van uw huis bemind en de woonplaats uwer heerlijkheid. Reeds als kind heb ik die pracht liefgehad en er reeds behagen in geschept, zelfs toen de wereldsche tempels nog voor mij geopend waren, en ik de feesten der wereldlingen had kunnen najagen. —
19
Uwe heilige plechtigheden, de ontzachwekkende harmonie uwer psalmen, de luister uwer feesten, de bloemen, de wierook en het geflonker der waslichten brachten mij in vervoering, en vol ontroering boog ik het hoofd onder de zegening uwer dienaren. In die gelukzalige oogenblikken, vergat ik de wereld, vergat ik mijzelven, zag ik niets en niemand dan u alleen, terwijl ik in het gebed verslonden, noch het wegstroomen der menigte, noch het wegsterven der orgeltoonen bemerkte.
Toen beminde ik de heerlijkheid van uw huis, o mijn God, maar sinds de ziekte mij verre houdt en mij uit uw heiligdom verbannen heeft, is deze vurige liefde met de bitterheid van het offer vermengd, en de feesten die ik vroeger met gejubel begroette, zie ik nu met vrees tegemoet.
Op zulke feestdagen valt het lijden zoo zwaar en brandt de wonde zoo hevig, want zij belet immers ter kerke te gaan. Alles vermoeit en hindert, en het eenzame gebed schijnt zoo dor, zoo koud! Het is alsol de letters van mijn gebedenboek in even zoovele flikkerende waskaarsen veranderen, mijne stem schijnt den naklank der orgeltoonen te herhalen, en toch hoor ik in werkelijkheid slechts de gewone geluiden der straat, zie ik slechts de wanden van mijn ziekenvertrek en de eentoonige omgeving van altoos dezelfde voorwerpen.
20
Heer, vergeef mijn klagen en kom uw dienaar in deze uren van zwakheid le hulp!
De Vertrooster. Mijn zoon, ik heb deernis met uwe droefheid, en mijn hart wordt getroffen door deze, mij zoo welgevallige klachten. Gij zijt bedroefd om u uit mijne tempels verbannen te zien, en niet met mijne kinderen ter feestmaal te kunnen aanzitten; dit is een schoon bewijs uwer kinderlijke godsvrucht en plaatst u in de reien mijner trouwste dienaren, die verre van Jerusalem geene vreugdezangen kunnen aanheffen.
Ik uw Verlosser, ik dank u voor deze zoo zeldzame getrouwheid, maar dat juist deze smart, u versterke en trooste, in plaats van u te ontmoedigen. Immers de liefde tot de heilige plechtigheden, de zoete aandoening des harten, door de schoone gezangen, de bloemen en wierookwolken, kortom opgewekt, de luister waarmede de katholieke eeredienst mijne tabernakelen omringt, is wel is waar, het beginsel der godsvrucht, doch geenzins haar doeleinde. Het is de beginnende godsdienst der zielen die zich nog in eene geestelijke kindschheid bevinden en behoeften gevoelen aan de melk der barmhartigheid. Aan deze zielen heb ik nog slechts een gedeelte mijner geheimen ontsluierd, want een zwaarder voedsel zouden zij nog niet kunnen verdragen. Inderdaad, hoe zwakker de geestelijke mensch is, hoe meer
21
ik de symboliën vermenigvuldig, 0!B hierdoor zijne brooze natuur te sparen en hem allengskens tot de innerlijke waardeering der dingen te voeren.
Ik laat hem eene wijle onder mijne tempelbogen ronddolen, ik voed zijn gebed door welluidende kerkzangen en bevallige kleuren. Dan eerst wanneer ik hem op deze wijze volledig geboeid heb, ontsluier ik hem de geheimen welke hij, zonder door de zinnen gesteund te worden, niet zou kunnen dragen. Er zijn evenwel zielen, die meer onthecht en meer in zich zeiven gekeerd, mij gemakkelijker in de eenzaamheid en de overweging, dan in het gedruisch der kerkelijke feesten kunnen vinden. Onder de vele middelen nu, die de zielen tot deze meer innerlijke liefde brengen, is de ziekte, eene der krachtdadigste, ofschoon eerst dan, wanneer zij in den waren geest van slachtolïering aangenomen wordt.
En waarom \'? Omdat de ziekte, den Christen van de uiterlijke bedwelming der zinnen bevrijdt. Door het stilzwijgen dat rondom hem heerscht, wordt zijn^ lichaam in een werktuig van boete en slachtoffering veranderd. Verdwenen zijn de kleingeestige hindernissen, verdwenen de ijdelheden, en wat er gedaan woidt, geschiedt alleen om mijnentwille.
Zonder naar de goed- of afkeuring der menschen te vragen, wordt alles tot een en hetzelfde mid-
2ü
denpunl teruggebracht, en de ziel van den zieke verkeert met niemand dan met mij alleen.
Denk nu, mijn zoon, aan de eigenaardige pogingen der heiligen om tot deze kostbare eenzaamheid te geraken, aan hunne klachten en tranen, wanneer zij deze niet konden machtig worden, en gij zult begrijpen, dat deze uit. de ziekte voortgevloeide genade, reeds eene onschatbare waarde heeft. Door deze genade wordt de ziel op een meer geestelijke eeredienst voorbereid. De symboliën zullen voorbijgaan, de steenen tempels zullen voorbijgaan, zelfs mijne Sakramenten, nu nog zoo onontbeerlijk voor den mensch, omdat zijn staat, niet de staat der engelen is, zelfs mijne Sakramenten zullen voorbijgaan, zelfs geloof en hoop zullen voorbijgaan, gelijk ik door den mond des apostels getuigde; wat echter niet voorbij zal gaan, wat in alle eeuwigheid zal bestaan, is de volkoniene liefde en de eeuwige rust der zielen, in mij, hun Ueor en hun God.
Daarom moet gij, mijn zoon, de ziekte beschouwen als eene voorbereiding tot den volmaakten godsdienst der heiligen en gelukzaligen in den hemel. Acht u gelukkig de heilige Sakramenten nog te kunnen ontvangen. Dit wordt u door de ziekte niet belet, daar ik het zoo ingericht heb, dat zij tot uwe lijdenssponde kunnen doordringen.
Bedroef u niet bovenmatig over de ontbering
23
van wat in mijn uitwendigen tempel, tot hart en verbeelding spreekt. Ik neem uwe verlangens en verzuchtingen aan, omdat zij zoo rein en onschuldig zijn, maar wordt niet moedeloos, en bedenk, dat in het gansche heelal, de ziel van den rechtvaardige, mijn dierbaarst tabernakel is.
III.
liet SI Misolïcr voor de» zieke.
Voor ijverige christenen is het eene ware beproeving, om door hunne ziekte van bet bijwonen der II. Mis verstoken te zijn; te meer daar zij door hunne persoonlijke smarten reeds tot een soort van slachtofler geworden zijn, en des te vuriger naar het offer onzer altaren haken.
Toch brengen zij het niet verder dan dit onvruchtbaar verlangen, zich len onrechte verbeeldende, dat zij er van uit de verte niet aan kunnen deelnemen. Door dit verkeerd begrip verliezen zij het nut, dat zij juist tijdens hunne ziekte, uit het Misoffer kunnen trekken.
Uie arme christenen weten niet, dat zij juist door hun lijdenstoestand, op rechtstreeksche wijze aan het oiler van Jesus Christus deelnemen. In-
24
dien zij gewillig het altaar der smarten en zielsangsten beklimmen, waartoe God hen roept, dan kunnen zij in vereeniging met het offer van Golgotha en de offerande des priesters, eene waarachtige offerande opdragen, die zeer geschikt is om God te eeren, hunne ziel te redden en rijke zegeningen op de lijdende en de strijdende Kerk te doen nederdalen.
Bij eene nadere beschouwing van de leer der H. Kerk over de offerande der Misse, zal men aanstonds zien, dat de lijdende christen, deze op zich zeiven toepassen kan, zoo niet in letterlijken en rechtstreekschen zin, dan toch op geestelijke en zinnebeeldige wijze, want de leer van Jesus Christus bevat meerdere diepzinnige beteeke-nissen.
De H. Mis is een volmaakt offer, waardoor de katholieke priester de herinnering vernieuwt en waarachtig voortzei, van de offerande van het kruis, en daarbij de verdiensten van het eeuwige slachtoffer, op de zielen en op de behoeften der H. Kerk toepast. Door deze herinnering en voortzetting nu, wordt ieder Misoffer in het bijzonder verbonden aan het eerste Misoffer op Golgotha — want deze eerste H. Mis was de grondslag en hoeksteen van al de anderen — en de H. Kerk leert, dat zich in den persoon van den priester, niet zinnebeeldig, maar wezentlijk en waarachtig,
25
drie offeraars bevinden, die in, en door zijn persoon handelen.
Vooreerst Jesus Christus, die, als eeuwig slachtoffer en eeuwige hoogepriester, door het priesterambt zijner priesters, het eeuwige priesterschap, dat hij van zijn Vader ontvangen heeft, voortzet, en dermate tegenwoordig is, in deze zijne priesters, dat Hij hen beveelt, in de handeling dei-Consecratie, deze woorden te spreken ;
DU is mijn lichaam, dit is mijn bloed — en niet: dit is het lichaam, dit is het bloed van den Christus.
Door dit bevel bewijzende, dat Hij geheel zijn wezen in hun persoon besluit.
De tweede oflerpriester is de geheele Kerk, geheel €n onverdeeld, die den priesters de zending mededeelt welke zij van haar goddelijken bruidegom ontvangen heeft, en die door hen spreekt en handelt, gelijk een geheel volk handelt en spi eekt door tusschenkomst zijner afgezanten. Dientengevolge komen alle zielen, die door de liefde met de H. Kerk verbonden zijn, zelfs zonder het te weten, samen, tot het daarbrengen van iedere offerande in het bijzonder; en dit over de geheele wereld, zoodat zij te zamen deelachtig worden aan derzelver verdiensten.
De derde offeraar eindelijk, is de priester zelf, het brooze werktuig eener ontzaggelijke, goddelijke handeling.
26
Laat ons deze eerste kenleekcnen nu eens nader onl leden en zien, hoe de lijdende christen deze kenteekenen in zijn eigen persoon kan terug vinden.
Luister: Indien Jesus Christus aldus in den priester aan het altaar, de hoofdofferaar uitmaakt, dan durf ik beweren, dat in den lijdenden Christen, Jesus Christus evenzeer de hoofdlijder is; en dat dientengevolge, de offerande van den christen, die met onderwerping en gelatenheid lijdt, ofschoon op minder volmaakte wijze, even als de Mis, eene voorlzetling van het kruisoffer is. Dit heeft de apostel duidelijk gezegd met de woorden;
sik voltooi in mijn vieesch wat er aan hel lijden van Christus ontbreekt (1). Niet dat dit lijden onvolkomen was, of in zichzelven nog eene volmaking behoefde, maar, daar het de eeuwige slachtoffering der geheele H. Kerk is, moet zij door middel der vrij willige aanname, door de kinderen Gods, voltrokken worden.
Daar Christus zelf zich nu in en door ieder officieerend priester slachtoffert, zoo lijdt ook Christus, zelf in iederen lijdenden christen. Hij alleen geeft aan beide offeranden eene voor de mensche-lijke handelingen, onbereikbare waarde — Hij alleen geeft aan de verdiensten der slachtoffering een eeuwigen weerklank.
Col. -1 2i.
27
Wees dus op uwe hoede, kind van God, wees op uwe hoede en minacht u zeiven niet in uw rampspoed (*j. Even als de eerste martelaren, die zich Christusdragers noemden, draagt ook gij den lijdenden Christus in U, en zet gij door uwe offerande, de offeranden van zijn H. lijden voort. Maar ge kunt den aanblik uwer eigen ellenden nauwelijks verdragen! Welaan doe dan als de priester aan het altaar, die van zijn eigen onwaardigheid doordrongen, nochtans de tegenwoordigheid van den vlekkeloozen hoogepriester in zich aanbidt. Gij zijt met het priesterambt der smart omkleed en moet dus in u zeiven den Christus, die in u lijdt en offert, aanbidden en erkennen.
De tweede hoogepriester, die in het sacrificie der Mis handelend optreedt is de geheele Katholieke Kerk, en deze nu bevindt zich even stellig in het offer van den lijdenden Christen, ten einde zijne deugden te veredelen, zijne verdiensten te vermeerderen en daar nut uit te trekken. Dit is een natuurlijk gevolg van het leerstuk der gemeenschap der heüigen, waardoor wij weten, dat de wetten, die het innerlijke leven van den drie éénen God leiden, ook de christelijke gemeenschap besturen, en de verschillende ledematen der H. Kerk, in eene onverdeelbare eenheid, oplossen.
O Eocl. XXXVIU, 9.
28
Al de zielen, bijgevolg, die de H. Kerk door één en denzelfden liefdeband vereenigt, leven een en hetzelfde genadeleven.
Wat eene enkele dier zielen denkt, bemint en verricht, wijzigt en verheft tevens den algemeenen toestand van allen. Daarom kan een christen niet lijden, zonder dat de geheele Kerk aan zijne verdiensten deelachtig worde. En de H. Paulus leert dit eveneens, wanneer hij zegt:
Er zijn vele en verschillende ledematen, maaier is slechts één lichaam. Bemerkt men niet dat de zwakste ledematen tevens de onontbeerlijkste zijn? En wanneer in een en hetzelfde lichaam, een lidmaat lijdt, lijden dan niet alle met hetzelve ? Nu zijt gij allen een er. hetzelfde lichaam van Jesus Christus en de ledematen van een en hetzelfde vieesch. (\')
Daarom moeten de kinderen Gods, wanneer zij door het vuur der beproeving en der rampspoeden gelouterd worden, vreemd blijven aan het gevoel van eenzaamheid. Inderdaad dit woord is onchristelijk, want een waar Christen is nooit alleen, en de ziel die in staat van genade verkeert, draagt de tegenwoordigheid Gods, en de tegenwoordigheid der geheele Kerk in zich om. Nog onjuister zou dit woord toegepast worden, op den staat van
29
gewillig aangenomen lijden, en vreugdevolle slacht-odering — daar dit wel in lijnrechte tegenspraak zou zijn, met hetgeen wij met zekerheid omtrent de vereenitnns der zielen weten.
O O
Lijdende Christen ! evenmin als de priester het offer alleen opdraagt, trekt hij er ook alleen de vruchten van. Zoo ook staat gij niet alleen en verlaten aan het altaar uwer smarten, de geheele Kerk is met n, zy is daar om u bij te staan in de handeling van het oiïer, maar zij is ook daar, om nut te trekken uit uwe volharding, om zich te verrijken met de verdiensten van uw moed. Wees verzekerd dat uwe smarten nooit verloren zullen zijn, en dat de stilzwijgende reuzenstrijd uwer geduldige liefde vruchten dragen zal, voor het welzijn der geheele wereld. Weet, dat de armste onbekendste aller piiesters, die ineene bouwvallige, verlatene kerk, het H. Misoffer opdraagt, door deze, in de eenzaamheid verrichte handeling, den schat der geheele Kerk verrijkt, en de heer-l\'ykheid des hemels als het ware vermeerdert.
Uwe smarten, hebben eene dergelijke kracht. Zij maken een deel van den gemeenschappelyken schat, der zielen uit, en op den dag der openbaringen, zult gij eerst vernemen, hoe deze of gene onbekende broeder, aan lijden zijne bekeering te danken had.
Ten slotte is de derde offerpriester, de priester zelf.
30
Natuurlijk mag deze ook over zijne persoonlijke ellenden weenen, en voor zich zeiven om ontferming smeeken ; want de apostel heeft immeis gezegd : dat hij eerst voor zijne eigene zonden het offer daarbrenge en dan voor de zonden van het gansche volk (1). Daarom, wat ook overigens het bepaalde doeleinde zij, waarvoor het offer wordt opgedragen, zoo is toch altijd een gedeelte dei vruchten en verdiensten aan don persoon dei-priesters toegewezen, en met enkele vreeselijke uitzonderingen , verlaat de priester nimmer het altaar, zonder op nieuw in geloof en liefde, gesterkt te zijn.
Dierbare broeder, vergeet dus nooit het persoonlijke nut dat ge uit uwe smarten trekt.
De gerechtigheid eischt, dat de offeraar nut trekke uit zijne offerande, m. a. w. dat depiies-ter van het altaar leve. (•]-)
Leef dus, arme lijder, leef van het altaar uwer ziel! dat ijdele verlangens, of bittere klachten ei de vruchten niet van verspillen.
Verminder toch niet, door eigen schuld, het loon — dat God voor uw geluk heeft weggelegd. Luister, hoe hoog dit zelfs door den Apostel geschat wordt:
Hebr. VII, 25. (t) 1 Cor. IX, 12.
31
Ik houde het daarvoor, dat het lijden van den tegenwoordigen tijd van geen waarde is, bij de toekomende heerlijkheid welke in ons zal geopenbaard worden. (\') — En op eene andere plaats zegt hij : — Want het tegenwoordig tijdelijke en lichte onzer verdrukking, werkt eene onmetelijke, overtreffende zwaarte van heerlijkheid in ons uit. (f)
IV.
liet II. MisolTer voor don zieke.
{Vervolg.)
Christen, gij kent nu de groote waarde uwer offerande en het gewicht van uw priesterschap. Welnu, aarzel dan niet langer, beklim het altaar der smart, dat God van alle eeuwigheid voor u heeft gereed gemaakt, en spreekt zonder schroom, de eerste woorden der H. Mis : Tntroiho ad allure Dei: Ik zal toetreden tot het altaar des Heeren.
(quot;) Rom. Vin, 2. (f) 2 Cor. IV, 17.
32
Bij het begin der Tl. Mis.
Van af het morgenkrieken, Heer, zal ik het altaar der smart beklimmen, om uw aanhiddehj-ken wil te vervullen en er al mijne begeerten en verlangens, mijn wil en mijne natuur op te
slachtofferen.
O God, Gij die mijne jeugd verblijd hebt, Gy kunt die ook vernieuwen als de jeugd des adelaars, en mij tot uwe meerdere eer en glorie nieuwe krachten schenken, want Gij, mijn God, zyt mijn steun en mijne kracht. Waarom dan schijnt try mij terug te stooten, waarom moet ik in smarten rondzwerven, waarom moet de vijand mij bedroeven? Volgens uw bevel moet ik den Golgotha bestijgen, welnu ondersteun mij dan ook door de goddelijke stralen van uwe wijsheid en uw licht.
Waarom zijt gij bedroefd, o mijne ziel, en waarom verontrust gij u! Hoop op den Heer , Hij alleen is mijn heil en mijn opperste goed.
Glorie zij den Vader, den Zoon en den H. Geest 1 Ja moge de H. Drieëenheid verheerlijkt worden, zij het dan door mijne zwakheden of mijne kracht, door mijn leven of sterven !
Confiteor.
Ik belyd voor God almachtig, voor de allerh.
33
maagd Maria en voor alle heiligen, dat ik dat lijden door mijne zonden verdiend Leb, en dat deze ziekte, de rechtvaardige kastijding voor mijn ondank en trouweloosheden is.
Hoe dikwijls heb ik mijne gezondheid en krachten, aan do grillen mijner zinnelijke genoegens dienstbaar gemaakt ?
Hoe dikwijls heb ik de gevormde goede voornemens tot den volgenden dag verschoven, of de inspraken der genade veracht, terwijl ik een vermetel vertrouwen op eigen krachten en op Gods lankmoedigheid stelde. Uwe hand heeft mij uit mijn gevaarlijken slaap gewekt en met smarten bezocht. Ootmoedig kus ik de tuchtroede, en dank U uit den grond mijns harten, dat Gij mij door deze gedwongen afzondering in de gelegenheid stelt mijne dwalingen te erkennen en aan het werk mijner bekeering te beginnen.
Kyrie El ei son.
Dierbare Verlosser, sla een ontfermenden blik op mijne tegenwoordige gesteltenis, en vergeet mijne vorige ongetrouwheden.
Verstoot uw ellendigen dienstknecht niet, nu hij tot u wederkeert! fleer ontferm u mijner, Christus ontferm u mijner. Heer ontferm u mijner!
3
3/t
Gloria in Excelsis!
Glorie aan God in den hoogen, en vrede op aarde aan de menschen die van goeden wil zyn.
Helaas, ik weet nu dal die vrede met bestaat het quot;enot van aardsche goederen en geneugten,
raLg i„ de onschuM *. harten, et m de boe.e 1 een ber.nwvol semoed. Toen zondig leven, mi) van u verwijderd hield, was mijn hart ledig, maar nu bezit * den vrede ondanks mijne smarten, omdat ik het lijden go quot;llig aanvaard heb. De God van hefde word niet meer miskend, de zondaar boet en beweent
zijne dwalingen en wordt daardoor met Gods barmhartigheid verzoend. Mijn allerzoetste Heer Jesus Christus, ik aanbid uwe ontfermende liefde uwe heilzame gestrengheid, volvoer nu ook wat g, m mij begonnen hebt, zuiver mijne ziel van iedere smet. Lam Gods, dat wegneemt de zonden c Tereld, ontferm U mijner! Gij die zetelt aan de ru rechteihand des Vaders, ontferm U mijner, wan da Gij alleen zijt heilig, Gij alleen zjt de Heelde Allerhoogste, Jesus Christus, met (en •
in de glorie des Vaders. Amen. | *
ï\'j
O God, die ons hebt leeren bidden: Vader, uv 1Ur
wil geschiede, ik smeek u, iaat mij toch de ge-heele zoetheid van dat woord smaken, opdat ik vol kinderlijk vertrouwen, mij gelukkig achte, uwe eeuwige raadsbesluiten te mogen volvoeren.
Epistel.
Les uit den Brief van den H, Paulus aan de Korinthiërs (II Cor. i, i.)
(Broeders, wij willen u niet onkundig lalen van den tegenspoed in Azië ondervonden. Wij zijn er bovenmatig, boven onze krachten door verpletterd, zoo zelfs dat het leven ons tot last is geworden.Broeders, wij willen u niet onkundig lalen van den tegenspoed in Azië ondervonden. Wij zijn er bovenmatig, boven onze krachten door verpletterd, zoo zelfs dat het leven ons tot last is geworden.
; Maar wij hebben in ons deze stem des doods ; vernomen, opdat wij alle vertrouwen in ons zeiven i verliezend, niets meer verwachten dan van God e alleen, die de dooden ten leven opwekt, en ons ;r zoo dikwijls aan gr oote enveelvuldige gevaren ont-le rukt heeft, en van wien wij vastelijk vertrouwen, nt dat hij ons ook in de toekomst bevrijden zal.
de j
estl Voorwaar, dit strenge welsprekende antwoord fleert mij op nieuw, o Heer en mijn God, dat men .niet op dit vergankelijke, wisselvallige leven, maar op U alleen, zijn betrouwen moet stellen. quot;Want ifcij alleen hebt de macht om zelfs de dooden uit u^ïmnne graven te doen verrijzen.
36
Door het wegzinken zijner krachten vernederd, is de zieke beter in slaat deze ernstige woorden te behartigen, wel begrijpende, dat hij zijn levensbeginsel niet in zich zeiven, maar ver boven zich zeiven moet zoeken, en van God alleen zijn heil verwachten mag.
Is deze harde les door hem geleerd, dan voert hij hem dikwijls van de oevers van den dood tot liet leven terug, cn hergeeft hem nieuwe krachten, welke hij voortaan niet meer als de zijne zal beschouwen. En waarom zoudt gij met mij ook niet zoo handelen ? Ja Heer, ik mag dit vertrouwen en gelooven, want ik heb uwe ontfermingen nog niet vergeten.
Evangelie.
(Volgens den H. Math., Hoofdst. XI.)
In dien tijde naderde een der hoofden van den Synagoog tot Jesus, wierp zich voor hem neder en zeide: Heer, mijne dochter is gestorven; maar kom, leg haar uwe handen op, en zij zal leven.
En Jesus, opgestaan zijnde, volgde hem met zijne leerlingen.
En zie, eene vrouw die sinds twaalf jaren aan eene bloedvloeiing leed, naderde hem en raakte den boord van zijn kleed aan.
Want zij zeide in zich zeiven: Wanneer ik
37
slechts zijn kleed aanraak, zal ik genezen zijn.
Jesus, zich omwendende, zag\' haar en zeide lot haar:
Betrouw dochter, uw geloof heeft u genezen. En de vrouw werd terzelfde ure gezond.
Jesus in hel huis van den hoofdman van den Synagoog aangekomen zijnde, en de fluitspelers en de schreiende menigte ziende, zeide lol hen:
Trekt u terug, want het dochtertje is niet dood maar zij slaapt. En zij bespollen hem.
Toen hij de menigfe weggezonden had, trad hij binnen, vatte het dochtertje bij de hand en zeide:
Sta op, en het dochtertje slond op.
En de mare hiervan verspreidde zich door het geheele land.
Toen hij van daar vertrok, volgden Hem twee blinden, roepende: Zoon van David, ontferm U onzer!
Jesus \' in een huis binnengegaan zijnde, naderden hem de blinden, en hij zeide hun : Gelooft gij dat ik u doen kan, naar hetgeen gij van mij vraagt ?
Zij zeiden : Ja, Heer. Toen raakte hij hunne oogen aan, zeggende ; Dat u gedaan worde naar hetgeen gij gevraagd hebt. En hunne oogenopen-den zich.
Dierbare Verlosser, hoe troostend zijn de woorden van dit Evangelie! zij bewijzen mij immers, dal gij geen enkele menschelijke ellende hebt voorbijgegaan en alle, zoowel geestelijke als lichame-
38
lijke smarten met dezelfde liefde hebt genezen. Hoe zoet schijiien die woorden, tegenover de hoo-vaardige leerstellingen, die de menschelijke zwakheden door verachting willen genezen en vertroosten. Ach, die zoo spreken, hebben meestal nooit geleden, en kunnen daarom zoo gemakkelijk, met een nooit op de proef gestelden heldenmoed, pronken.
Gij, mijn Verlosser, zijt daarentegen goedertieren genoeg om den mensch met zachtmoedige teederheid te behandelen, en edelmoedig genoeg om hem niet te verachten; uw van liefde gloeiend hart, begrijpt mijne klachten en wil mij aanstonds troosten.
O peillooze diepte van hel Goddelijk hart! O eindelooze liefde! O, afgrond van broederlijk me-dedoogen ! Wanneer toch zal ik U naar waarde schatten, en een onbeperkt vertrouwen in U stellen! Wanneer toch zal ik mijn arm hart zonder voorbehoud in het uwe uitstorten, wanneer mijn wil met den uwe vereenzelvigen!
Offerande.
Ja, Gij hebt medelijden met mijne smarten, goddelijke Meesier der zielen, en neemt ook de vrijwillige opoffering van geheel mijn wezen aan. Zie, ik breng U de slachtoflering daar van m jn
39
geest en van mijn hart; van mijn wil, mijn lichaam en mijn bloed, ten einde uwe opperheerschappij over al uwe schepselen te erkennen en U te aanbidden als mijn Heer en mijn God, om U te danken voor de genaden en weldaden, waarmede Gij mij en de mijnen tot op heden overladen hebt, om aan uwe beleedigde rechtvaardigheid te voldoen voor de ontelbare zonden van geheel mijn leven, om altijd overvloediger genaden voor mij en voor de H. Kerk af te smeeken.
Tot al deze doeleinden zij mijn lijdensoffer U daargebracht. Gewaardig U het aan te nemen, te zegenen en te heiligen, opdat het als een aangenaam reukwerk moge opstijgen tot voor den troon uwer heerlijkheid.
Moge deze offerande, welke ik U met een vermorzeld en berouwvol hart aanbied, met welgevallen door U worden aangenomen.
Kom, heiligmakende Geest, eeuwige en almachtige God, kom en vervul mij met uwe genade !
Lavabo inter innocenles.
Ik zal mijne handen wasschen met de reinen en uw altaar omringen. Heer ; ik zal U dankzeggen dat Gij mijne handen door het vuur der beproeving gereinigd, en mijn hart tot U bekeerd hebt. Volvoer, o allerliefste Jesus, het werk dat
40
Gij in my begonnen hebl, verwijder mij van de kinderen dezer wereld, die slechts voor het stof der aarde leven, en die de verborgen zoetheid van uw kruis miskennen. — Yoer mijne ziel in de eenzaamheid, geef mij de noodige kracht oin, wanneer ik in de wereld terugkeeren moet, in onschuld te wandelen en niet meer van den rechten weg af te wijken. Dat ik ten aanhoore aller schepselen vol moed en volharding mijne stem verheffe om U te loven en te zegenen.
Orate fraires.
Broeders, om mijne offerande te kunnen volvoeren, heb ik de ondersteuning uwer gebeden noodig, komt mij te hulp!
Christen strijder, de Heer aanvaarde deze offerande van geduld en liefde tot zijne verheerlijking, lot uw heil en tot dat der geheele H. Kerk.
Prefatie.
Sursum corda! Omhoog het hart! \\\\ eg met alle ij dele klachten, met alle ontmoedigende gedachten ! Alles wil ik vergeten, o mijn God, om slechts U alleen te zien, Gij de oorsprong van alle schoonheid, van alle leven en volmaaktheid! Ach, het is zulk eene onbeschrijflijke zieleweelde, om eigen nietigheid voor eenige oogenblikken te kun-
nen vergeten, en zich te verdiepen in de weerkaatsing uwer heerlijkheid ! Om een korten dauwen voorsmaak van liet geluk der engelen en der aartsengelen te genieten. Sta mij toe, Heer, dat ik mijne zwakke stem bij de lofliederen der hemelsche geesten voeg, en vol vertrouwen uitroep : Heilig, heilig, heilig is de Heer, de God der heirscharen ! Hemel en aarde zijn vervuld met zijne heerlijkheid. Eere zij God in den hoogen !
Cmwn.
Niet alleen vereenig ik mijne gebeden, o mijn God, met de eeuwige lofzangen der hemelsche geesten, maar ook met de gebeden, die uwe H. Kerk, door den mond harer apostelen, martelaren, belijders en maagden, door den mond van alle waarachtige, zoo levende als afgestorvene Christenen van af den beginne, stort.
En even als de H. Kerk zich dagelijks aan U offert, wil ik mijzelven ook aan U opdragen. Van af de ure, dat uw kostbaar bloed den boom des kruises geverwd heeft, heeft ook zij niet opgehouden, om door wederliefde gedreven, het hare te vergieten, en met het uwe vereenigd voor het heil der wereld ten beste te geven, zoodnt zij door een heiligen naijver verslonden, en vurig verlangend, liefde met wederliefde te loonen, da-
r
42
gelijks voor U sterft, en steeds volgens het woord van den H. Paulus, een geslachtofferd Lam blijft. AedimaLi mmm sicut oi;es accislonis. (1). Neen ik wil mijn deel in dit ofter niet weigeren, maar het mijne, in het alles omvattende offer der H-Kerk oplossen!
Daarom ook vereenig ik mijn zwakken strijd met den reuzenstrijd uwer iieiligen, mijne niets beteekenende pijnen met de folteringen en smarten uwer martelaren en maagden, om daar door aan hunne luisterrijke verdiensten deel te nemen, en eene waarde te verkrijgen, die zij uit zichzelven nooit zouden bezitten.
Memento.
Mijn Heer en mijn God, door de gemeenschap, met al deze door uwe liefde gerechtvaardigde zielen, is het mij dus vergund, U mijn lijden op te dragen voor het geestelijk en tijdelijk welzijn van allen, die mij dierbaar zijn, van de arme zielen die nog in het vagevuur zuchten en kermen, want ik weet hoe krachtig de voorspraak van het christelijk met volharding en ootmoed gedragen lijden is, hoe het in staat is tallooze genaden over onze dierbaren af te bidden.
Rom. VIII, 36.
43
Mogen ook mijne gebeden en smarten, dit loon verkrijgen. Amen.
Consecratie.
Alles is gereed — alles wacht op het beslissende oogenblik — het slachtoffer behoeft nog slechts den doodsteek te ontvangen — en alles is volbracht.
Bij het H. Misoffer hebt Ge U, o allerdierbaarste Verlosser, op nieuw in een volkomen staat van slachtoffering gesteld, en wel door de afzonderlijke Consecratie van het H. Lichaam en Bloed. Hieruit volgt, dat ook nu nog het zwaard van het priesterlijk woord, zinnebeeldig scheidt, wat in werkelijkheid, ua uwe verrijzenis niet moer gescheiden kon worden , volgens de verklaring van den Apostel : Van uit den dood verrezen, sterft de Christus niet meer, de dood heeft geen geweld meer over Hem (1). — Deze mystieke dood en scheiding, deze herinnering aan de smarten en aan den bloedigen dood des kruises, stelt Gij mij nu ter navolging voor. Ja, wij moeten nu met U sterven, en het den apostel nazeggen : En wij ook, laten wij gaan om met Hem te sterven (-}-). Euniis et nos ut morlamur cum eo (*). Blijven wij toch niet met de flauwe christenen aan den voel
Rom. VI. 9. (■]-) Joan. XI. 1(gt;.
44
van Golgotha terug, doch strekken wij ons, integendeel, heldhaftig op het kruis uit.
Allerzoetste Jesus, in vereeniging met den Al-machtigen Wil, waarmede Gij den dood geboodt, u te naderen, en zijn werk aan u te volvoeren, neem ik eveneens den dood aan. Ik neem den dood aan, in een waarachtigen geest van slachtofle-ring, als een bewijs mijner trouwe liefde en om overvloedige genaden voor mij en de mijnen te bekomen.
Ik aanvaard dien dood des geestes, die zich alle krachtsinspanning moet ontzeggen, ik neem aan en onderwerp mij aan de wreede werkeloosheid waartoe de ziekte mij dwingt.
Ik neem aan dien dood des harten, dat door de ziekte van de teederste vreugden beroofd wordt, dat door de ziekte veroordeeld wordt in eenzaamheid en afzondering, verstoken van de reine genoegens der vriendschap te leven.
Ik aanvaard dien dood van den wil, het zwaarste aller offers, want ik doe daardoor afstand van iedere vrije beweging en handeling, om u mijn meester, in onzekerheid en duisternissen, die zwaarste beproevingen der ziel, te volgen.
Ik aanvaard dien dood des vleesches, terwijl ik vol geloof en vertrouwen met het eindoordeel, dat door u over mij zal worden uitgesproken, instem, en nu reeds mijn laatsten snik voor den Troon uwer Almacht neerleg.
45
Communie en laatste gebeden.
O, laat mij met recht de woorden mogen herhalen van den Apostel : »Tk ben het niet meer die lijd, ik ben het niet meer die mij slachtoffer, die sterf, maar het is Jesus Christus die in mij lijdt, zich slachtoffert en sterft.\'\'
O, heilige gemeenschap met den dood van Jesus! dood, vruchtbaarder dan duizend levens — O schitterende, verheerlijkte dood! hoe meer ik u peil, hoe meer uwe verschrikkingen wijken, .la gij zijt altijd de dood, en daarom staat mijn geheele wezen legen u op, want gij vernielt en weerstreeft alles, en niet Gods hand, noen, de zonde alleen heeft u doen ontstaan.
Maar gedoopt in het bloed van Jesus Christus, omkleed met zijne liefde, door zijn aandenken van gedaante veranderd, zijt ge voor mij slechts eene andere gedaante des kruises, d. w. z. minder een werktuig des doods dan een kiem des levens, eerder een begin, dan een einde, eerder eene geboorte dan een sterven.
Heer ik ben niet waardig de diepte uwer geheimen te peilen, doch spreek slechts één woord, en mijne ziel zal gezond worden.
Heer leer mij, hoe ik mijne offerande in de uwe moet oplossen, dat ik één zij met u, één op het kruis.
46
Heer offer mij met u op aan den hemelschen Vader, dat ik met u sterve, om voortaan alleen
in u te leven 1
Geef dat ik voortaan nooit verzuime, om juist door dit toppunt mijner ellenden en kwalen, u te verheerlijken en mijne broeders te dienen. In ieder waarachtig groot werk, dat tot uwe eei en glorie ondernomen wordt, hebt gij eene eindelooze kracht neórgelegd, laat deze kracht ook mij geschonken worden.
Dat deze vrijwillige aanname van den dood in vereeniging met den uwe, mij tot eene waai achquot; tige opstanding diene; hetzij voor dit leven, indien het u behaagt mij te doen herstellen, hetzij voor eene betere wereld, waar noch ziekten noch smarten, noch scheiding, noch overgang, noch dood meer zijn zal, maar waar eeuwige vreugde, vrede en liefde, heerschen zullen. Amen.
liet !1. Misofter voor den Zieke.
De Banhzegghig.
Be Zieke. O God, wend u nu tot mij, stort uw even in mij uit, en mijne ziel zal zich in u verheugen.
47
«Bewijs mij, o Heer, uwe barmhartigheid, schenk mij uw heil.
»Ik zal luisteren naar hetgeen de Heer in mij zegt, want zijne woorden, zijn woorden des vredes.
«Voor hen die tot hem komen en naar de inspraken van hun hart weten te luisteren (1).
De Vertrooster. Ja, mijn geest is een geest van vrede en zachtheid voor de zielen die mij in oprechtheid des harten zoeken, en gij doet er wel aan, mijn zoon, op dien geest uw vertrouwen te stellen.
Ik heb uw gebed gehoord, en uw oiïer is tot in mijn hart doorgedrongen.
Gij hebt het vrijwillig aangenomen, om geslachtofferd te worden, en even als de bloedige offerande van Abraham, slechts een flauw afbeeldsel van het offer van Golgotha was, zoo is ook Abrahams offer een afbeeldsel van het uwe. Dat deze gebeurtenis er u tevens aan herinnere, dat ik mijnen uitverkorenen soms offers voorhoud, wier volvoering ik in werkelijkheid nooit zal vorderen.
Hun oprechte wil en ernstig verlangen, om zich geheel en al uit liefde tot mij, te vernietigen, is mij dus voldoende. Gij hebt den dood gewillig aangenomen, mijn zoon; dat is genoeg, de mee-
Ps. LXXXIV. 6. 9.
48
ningen en gebeden in dezen toestand van zelfs-vernietiging uitgesproken, zijn zegenend aangenomen en verhoord. Denk nu niet meer aan sterven, dat tijdstip is voorbij; want uit de gedachte en overgave aan den dood, moet het leven vooi u ontspringen. Mijn dierbaar kind, overweeg de woorden van mijn Apostel: ))Giy zijt dood, zegt hij, en uw leven is verborgen met den Chiistus in\'God!quot; — Hij begint dus, met te zeggen; Gij zijt dood. Oogenschijnlijk is hiermede alles afgedaan, want wal kan men nog verder aan de doo-den zeggen en waarom met hen spreken ? En toch is het nu volgende woord, een woord des levens; En uw leven is verborgen. Deze dood dient dus slechts om het leven te verbergen, op te nemen en zorgvuldig in zich te besluiten, zooals God het kind in den schoot zijner moeder ver-
jjergl _ om dit leven verder op geheimzinnige
■wijze te voeden, te versterken, te ontwikkelen, tot op den dag, wairop de Christus die uw leven is, verschijnen zal en gij in heerlijkheid met Hem
verschijnen zult (1).
]k heb u dien glorievollen dag verborgen, mijn zoon, omdat gij dit Ier zaligheid niet behoeft te weten. Doch dit weet gij, dat die dag komen zal, en dat bij ongelwijMd reeds nabij is.
Col. Ui-
Immers, dit woord doelt niet alleen op de belooning die gij eens als loon voor uwe werken, aan gene zijde des grafs, in de eeuwige rust en in het gezelschap der heiligen zult ontvangen, maar de oogmerken die ik zelfs voor dit leven met u heb, zijn daarom niet uitgesloten. Het kan ook heteekenen, dat ik, na u vervormd, na u in de beproeving verborgen en in den dood opgenomen te hebben, op den daartoe voor alle eeuwigheid bestemden dag, het graf uwer machteloosheid en zwakheden zal verbreken, en u bewonderenswaardige heilwerkende krachten zal me-dedeelen.
Mijn zoon, eerst dan is eene ziel tot iets waarachtig grootsch in mijn dienst in staat, wanneer zij met mij door den dood gegaan is. De kinderen dezer wereld begrijpen dat woord niet, en , onder de goddelijke leerstellingen, welke hun hinderen, schijnt hen deze eene der hardste en dwaaste. Daarentegen hebben alle heiligen deze dwaasheid des kruises omhelsd. Of waren Joannes Baptistus, Paulus, Chrysostimus, Atbanasius I levenden, volgens de wereld? Neen, het waren dooden, mijn zoon, en volgens hot oordeel der wereld, lagen zij in hunne graven; en toch heeft de geheele aarde onder hunne machtige voetstappen gesidderd, en toch weergalmden de vier windstreken van hunne woorden. Mijne
50
zonen mogen dus vertrouwen dat zij nog nut zullen stichten, al sterven zij zich zeiven, met wil en verwachtingen, met zinnen en begeerten ook at\'. Integendeel, dit afsterven is het begin hunner roeping, het kenmerk hunner uit-verkoring. Wanneer al het menschelijke in hen ten onder gebracht is, kunnen zij veilig aannemen, dat hun tijd daar is, want door den dood werke ik alles uit. Met steeds toenemend vertrouwen en blijde hoop, moeten zij deze vruchtbare slach to Herin g aannemen, deze slachtoffering waaronder al mijn getrouwen het hoofd gebogen hebben. Bil hebt gij nu ook gedaan, mijn zoon, daarom zeg ik, geloof en vertrouw. Aanvaard nogmaals de kelk, zelfs als vrienden en bloedverwanten over u weenen en u als een geheel nr t-teloos wezen beklagen, ó, verdedig u dan niet, zwijg en verberg ootmoedig uwe verwachtingen in het zoete geheim mijner beloften.
Heb nog eene korte wijle geduld. Geloof en vertrouwen en laat aan mij, uw lieer en uw God, de beslissing van het tijdstip over, terwijl gij van uwen kant met een kalm, onwrikbaar vertrouwen het uur der opstanding afwacht.
Dit uur zal slaan in den tijd, maar reeds voor alle eeuwigheid was dit uur door mij, den Almachtige, vastgesteld.
51
VI.
Ieder morgen brengt zijne zorgen.
Broeder, als de beproeving n ter neder drukt, blik dan niet in de toekomst en bereken de grootte uwer kwalen niet, want niets is vermoeiender voor uwe arme ziel, niets is ijdeler en nutteloozer.
Immers, even onverwacht als de beproeving meestal opdaagt, even plotseling, en zelfs, juist dan, wanneer wij alle hoop opgeven, breken de zonnestralen weer door, wordt hel warm en helder, drijven de donkere onweerswolken van rampspoed en ellende, èf geheel èf gedeeltelijk weg.
De onzekerheid houdt de ziel van den rechtvaardige in evenwicht, daar zij den overmoed in de dagen van geluk, de moedeloosheid in de dagen der rampspoed, verre houdt.
De heidensche wijsbegeerte kende reeds deze onzekerheid, zooals uit de volgende woorden van een harer dichters blijkt: sVerlevendigl uw moed en uwe kracht tijdens de tegenspoed, zoo spreekt deze, doch hoedt u om aile zeilen bij te zetten, wanneer de adem der voorspoed uw scheepje voortstuwt (*). Toch berustte ■ deze filosofische
(\') Han. Carm I. II, ad. X.
52
onzekerheid op een twijfel waardoor de mensch ■van alle hoop en troost ontbloot werd, terwijl het christendom dezelfde onzekerheid op den grondslag des Geloofs bouwt, en haar door eene vei -zekering, die zoeter is dan alle gissingen, verzacht. Zie hier deze zekerheid:
Jesus zeide eens : Zijt niet bezorgd, want uw hemelsein\'. Vader weet welke dingen gij noodig hebt. Bekommert en verontrust u dus niet over den dag van morgen, zoo vervolgt hij, want de dag van morgen zal aan zijne verplichting vol-doen — en iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen leed (1)■ - Let wel, de Verlosser spreekt eerst over den Vader en dan over de lasten van den dag en hierin alleen ligt. reeds rust en licht. Laat
ons dit nader ontwikkelen.
I. __ Uw Vader, weet wat gij noodig hebt. O troostvolle, opbeurende gedachte ! Ik kan den duur noch de uilgestrektheid mijner kwalen voorzien. Goed, maar een is er, die dezen verborgen schakel kent. Een is er, aan wiens wakend oog mets ontglipt van do gevaren, die mij kunnen bedreigen. Een is er die, terwijl ik blindelings rondtast, alles doorvorscht; die, terwijl ik machteloos ben, alle macht bezit, die, terwijl ik struikel en wankel, mijne schreden met eene onfeilbare wijsheid be-
Matth. VI : 35.
53
stuurt — en deze alziende, deze almachtige, is mijn Vader! Zijne macht evenaart zijne alwetendheid, zijne liefde evenaart beiden, en oneindig is deze drievoudige eenheid zijner kennis, zijner macht en zijner liefde.
De vader des huisgezins, ziet ondanks de vro-lyke zorgeloosheid zijner kinderen, de toekomst Ie gemoet, en tracht den toekomstigen levensbaan zijner lievelingen effen en glad temaken. Alleen, wat beteekent die vader, vergeleken bij den Al-vader, die ofschoon koning en heerscher over alle werelden, zich desniettemin over ieder onzer i( het bijzonder bekommert, alsof voor ons alleen het heelal geschapen ware ?
Ja, deze liefdevolle, almachtige Vader, laat steeds zijne ontfermende blikken op mij rusten, hij ziet mijn lijden, mijne teleurstellingen, mijne angsten — mij is alleen het verleden bekend, maar hij overziet ook mijne toekomst en meet de beproevingen naar mijne krachten af, hij zal niet gedoogcn, dat ik boven mijne krachten, beproefd worde!
— Maar waarom, zoo klaagt de arme zieke, waarom heeft die alvoorziende en almachtige Vader, dien lijdenstroom niet van mij afgewend, cn het kwaad, dat Hij voorzag, niet onschadelijk gemaakt, daar Hij mij zoo lief heeft\'?
54
En waarom, Christen, w.\'iarom zou Hij dat gedaan hebben ?
Of is uwe ziel minder rein, minder edelmoedig sinds gij lijdt of is zij minder onthecht van de aarde, minder los van de boeien der dwaze begeerlijkheden en lage hartstochten? Integendeel is zij niet reeds gelouterd en geheiligd door het vuur der beproeving, is zij niet gevoeliger voor de smarten van anderen, medelijdender, edelmoediger, meer gelijk aan God, en bijgevolg dichter bij hem, dat wil zeggen, dichter bij haar einddoel en hare eeuwigheid ? Waartoe dan uwe klachlen 7 Waartoe dan dat morren? Christus heeft immers plechtig verzekerd dat uw hemelsche Vader over u waakt en weet wat gij noodig hebt. In de overtuiging dat alles tot heil uwer ziel verstrekt, moet ge u met kinderlijk vertrouwen in de armen van dien teederen Vader werpen, want ook in de toekomst zal hij over u waken. Weg dus met de bittere bespiegeling eener onzekere toekomst, en streef veeleer om dag voor dag, uur voor uur goed te beginnen en goed te eindigen, want iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen leed.
II. Iedere dag! o, niet zonder doel, heeft de Vader van alle menschen, den tyd en het leven in dagen verdeeld, treden wij voor een enkel oogen-blik tot op den drempel zijner goddelijke raads-
55
besluiten, en wij zullen daaruit leeren hoe wij den aanbrekenden, zoo goed als den ten avond neigenden dag moeten gebruiken.
Wanneer men den onversaagdsten werkman voor een groot, gebouw voert, met bet bevel om er aanstonds een dergelijk samen te stellen, zal bij, verbaasd en ontmoedigd weigeren, om zelfs den eersten steen aan te brengen, daar deze arbeid zijne krachten schijnt te boven te gaan.
Ontsluiert de architekt hem echter niet aanstonds zijne plannen, doch legt hij den werkman dag voor dag eene behoorlijke taak, die in verhouding tot zijne krachten staat, op, dan zal deze niet weigeren te arbeiden en binnen den bepaalden tijd zal het gebouw voltooid zijn.
Zoo gaat bet ook met het onvergankelijke gebouw onzer zaligheid. Wat zouden wij, arme aardsche werklieden den moed laten zakken en ons aan wanhoop overgeven, indien de goddelijke bouwmeester van het toekomende Jeruzalem aan ieder onzer den geheelen omvang der taak toonde, welke wij ter verkrijging der eeuwige rust, te verrichten hebben.
Doch de wijze bouwmeester van ons eeuwig geluk, weet den arbeid beter te verdeelen, ontsluiert ons slechts van dag tot dag, van uur tot uur, bet werk dat wij op het oogenblik zelf te verrichten hebben. lederen morgen is onze dagelijksche taak
afgebakend, dit zij ons voldoende. Vervullen wij deze taak gedurende den dag, en begeven wij ons des avonds huiswaarts met den nederigen werkman, zonder ons om liet werk van den volgenden daquot;- te bekommeren. Deze neemt des
O 0
avonds het verdiende stuk brood onder den arm en gaat zingende naar huis, zonder verder aan zijn dagwerk te denken.
Iedere morgen brengl zijne zorgen. Of hebt ge soms niet genoeg te torschen aan het kruis dat u heden door den goddelijken meester werd opgelegd? Waarom dan nu reeds het kruis van morgen er bij te voegen? Integendeel, dank God dat hij u de toekomst verborgen heeft, dank God voor deze geleidelijke opvolging van dagen en uren, waardoor uwe zwakke krachten gespaard worden, en eenige rust uw deel wordt. Deze geleidelijke voortgang is zeer verscheiden ter wille uwer rust en om uwe verveling te voorkomen, zeer regelmatig om uwe levenstaak te kunnen volbrengen en nu reeds eene voorsmaak der onwankelbare eeuwigheid te geven.
Eenmaal breekt de dag aan, waarop de tijd niet meer zijn zal. De laatste avond zal zijne vleugelen over het aardrijk uitspreiden. De laatste morgen zal aan de oosterkimmen gloren, en de dag zal aanbreken waarop geen nacht meer volgen zal. Dan zullen wij met eerbiedige bevvon-
57
dering het grootsche werk aanschouwen, waaraan wij met Gods hulp hebben gearbeid, waaraan wij ons geheele leven besteedden, en dooi- deze ontfermende tijdsverdeeling voltooiden. Dan zuilen de uitverkorenen over den fieren oinvangr van
ilum eigen werk jubelen, en alle eer aan God alleen toeschrijvende, zullen zij zich in de ootmoedige aanbidding zijner Wijsheid verliezen, dier oneindige Wijsheid, welke door hunne zwakke handen een dergelijk werk liet wrochten.lum eigen werk jubelen, en alle eer aan God alleen toeschrijvende, zullen zij zich in de ootmoedige aanbidding zijner Wijsheid verliezen, dier oneindige Wijsheid, welke door hunne zwakke handen een dergelijk werk liet wrochten.
De nederige werkman die maanden lang met onverdroten geduld aan dezelfde schijnbaar ondankbare taak werkte, zonder zich ooit af te durven vragen wanneer de laatste steen gelegd zou zijn, zil zich na de voltooiing van het trotsche gebouw i onder de menigte begeven, om het bewonderend i aan te staren en vreugdedronken den uitgesproken t lof op te vangen. Hij zal zich nauwelijks kunnen ? voorstellen dat hij aan deszelfs ontstaan zulk een 11 werkdadig aandeel heeft kunnen nemen, en den bouwmeester prijzen, die met eenige geestesin-; spanning en eenige menschenhanden een werk J i: tot stand gebracht heeft, dat den tand der eeuwen 16 Irotseeren zal.
te ; Zoo ook zullen wij, als het uur der beloo-hJ ; ning slaat, in verrukking verloren, de ontsluiering il- ^ van ons werk aanstaren, en bedwelmd door de ii- schoonheid van het levende Jeruzalem, onder het
58
oog van God door onze smarten en ons zwoegen gebouwd, zullen wij Gods engelen afvragen : Hoe heeft de krachtsinspanning van eenige moeitevolle dagen \'en smartelijke uren zulk een heerlijk werk kunnen daarsiellen?
En duizend jubelende stommen zullen antwoorden : Iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen leed.
VIL
Wij zi.jii oniinüc dienstkiicchten.
Wij zijn onnutte dienisl,knechten.. — Dit woord is even juist als ootmoedig — want het schenkt aan God alleen alle eer, en de zelfvernedering daarin opgesloten leert ons met recht, om nooit aan onze onmisbaarheid te gelooven.
Evenwel, om dit woord naar waarde te schatten , moet bet in denzelfden verheven geest, ■waarmede de Zaligmaker het uitsprak, opgevat worden.
Immers, niet alleen na de volvoering der heldhaftigste daden kan en moet deze bekentenis afgelegd worden, maar zij kan ook tot voorwendsel eener schuldige traagheid en werkeloosheid strek-
O D
ken, en door een gevoel van lafhartigen, zelfzuch-tigen ootmoed, door traagheid en ontmoediging^
59
geuit worden. En waarom ? Omdat de kwijnende toestand waartoe eene langzame ziekte voert, zeer dikwijls door eene afmatting van den geest vergezeld is, en verdrijft men niet met geweld deze troostelooze sluimering, dan wordt men er door bevangen tot groote schade van ziel en lichaam, want ook het lichaam wordt door de werkeloosheid van den geest verzwakt en neigt zicii daardoor met verdubbelde snelheid ten grave.
De zwakke toestanden en andere ellenden door de ziekte veroorzaakt, voeren gaarne tot liet laten varen van lederen arbeid, van iedere bezigheid of verstandelijke uitspanning, terwijl men zich hoe langer hoe meer aan eene ontmoedigende, Ljdele beschouwing ziiner kwalen verdiept. Men leent een gewillig oor aan de weeke raadgevingen onzer omgeving en berooft zich daarom van alle inspanning, van alle bezigheid waartoe eenige oplettendheid vereischt wordt.
De ziel zinkt als het ware met het lichaam, en denkt er niet aan om tot behoud des levens tegen den stroom op te roeien.
De godsvrucht zelve, kan deze ter aarde gebo-gene ziel nauwlijks oprichten, zij schijnt integendeel den lijder tot achteloosheid te wettigen door dit ootmoedige woord :
»Wij zijn onnutte dienstknechten.quot;
Ja, doch niet allen mogen dit woord op zich
60
loepassen vooral niet zij, die zich te spoedig aan werkeloosheid en traagheid overgeven.
Wel spreekt de Verlosser : Indien gij alles gedaan hebt wat u bevolen is, zegt dan nog : Wij zijn onnulte dienstknechten en wij hebben slechts gedaan wat wij doen moesten (1), doch dat bewijst juist dat dit woord in zijn geheelen omvang beschouwd, in plaats van volslagen werkeloosheid te wettigen, integendeel de getrouwe volhardende pogingen van den dienaar veronderstelt — en dat deze deugden van verstand, naarstigheid en moed, door eene des te grootere nederigheid gekroond worden, naarmate de dienaar meer berechtigd schijnt, zich op zijne diensten te mogen beroemen.
De werkdadigheid, de daad, moet dus de nederigheid voorafgaan, want het is juist door toewijding en strijd, dat de verdiensten van den ootmoed stijgen. De ziel welke met onwrikbare volharding hare plicht vervult, heeft alleen het recht om zich in eervollen ootmoed voor God le vernederen, anders toch, is dit schoone woord niets meer dan eene treurige waarheid, dan een bekentenis onzer lafhartigheid. Neen, om op waardige wijze door den christen uitgesproken te worden, moet het woord van den Zaligmaker met eene
Luk. XVII: 10.
61
moedige volharding in zijn H. Dienst gepaard gaan.
Maar waarin zal deze werkdadige dienst voor den zieke bestaan ?
Dit hangt natuurlijk van den aard der ziekte af.
Inderdaad, er is een groot verschil tusschen de plichten van den lijder, aan wien alle werkdadige, zoo verstandelijke als lichamelijke krachten ontnomen zijn, en die van een lijder die slechts gedeeltelijk van deze werkkrachten beroofd is. •
Doch zelfs de eerste en pijnlijkste dier toestanden laat toch nog de uitoefening eener zeer edele,
zeer verhevene en zeer zeldzame werkzaamheid toe, eene werkzaamheid welke eene vrije en in Gods genade levende ziel waardig is.
De geheele zedenleer der Stoïcijnen was in een enkel fier geestkrachtig woord samengevat en het luidde : Susline, houd vol !
Doch er lag meer biltere trots dan waarachtige zielenadel in dit woord van het heidensche stoïcis-mus, alleen het christendom kan hel met wezent-lijk nut van de lippen der rnenschen doen vloeien,
alleen hel Evangelie is in staat er den bijtenden gloed van te verzachten.
Susline 1 houd vol, dierbare broeder, jeugdige kampvechter in de gflederen van Christus! door een wreedaardig lijden geknakt en gebroken, weent
62
gij en treurt, omdat het arbeiden u onmogelijk geworden is en gij machteloos daarneder ligt. Houd vol ! want uw God, uw leermeester, uw vriend ziet neder op uw strijd, telt uwe pogingen, en zal de bewegingen van uw heldhaftig geduld, lol zegepraal zijner gerechtigheid laten schitteren. Wanneer de pijnlijke dag vol onderdrukte begeerten, met al de verborgene bitterheid uwer slacht-oflering ten einde is, en gij des avonds uwe ziel in Gods handen nederlegt. O, dan hebt gij ook liet recht het eervolle woord der ware arbeiders uit te spreken, dan kunt ge zeggen; Heer wat wij schuldig waren te doen, hebben wij gedaan, wij zijn onnutte dienstknechten!
Susliue! houd vol! gij vooral, aan God toegewijde ziel, Gij mijn broeder die de priesterlijke waardigheid met mij deelt, gij die, instede van de werken waarvoor gy de wereld verliet, te kunnen verrichten, zoo bitter lijden moet, omdat gij niet deel kunt nemen aan de heilzame vermoeienissen der H. Kerk, houd moed ! bedroef u niet te zeer wanneer gij bij het dalen van den avond, als een goede herder aan uwe kudde denkt, pijnig u niet te veel met de gedachte dat gij heden niet van uw leger kondt opstaan, om het woord Gods te verkondigen, om zielen rein te wasschen in Jesus kostbaar bloed — moed gevat — God peilt het onmetelyke verlangen van uw hart! Hij maakt dit
63
verlangen vruchtbaar voor uwe geheele kudde, ja voor de geheele Kerk. Gij hebt uw dagwerk waardig verricht, en zonder aarzelen moogt gij het ootmoedige woord fluisteren :
Wij zijn onnuUe dienslhiechlen !
Sus tine, houd vol! christelijke ziel, wie ge ook zijn moogt, arme ziel, wier krachten door een wreedaardig wegkwijnen gesloopt worden, die ofschoon verteerd door het edelmoedig verlangen om voor God en het welzijn der menschen te werken, veroordeeld schijnt, om altoos nutteloos te blijven voor de H. Kerk en de lijdende ledematen van Christus — houd vol, verlevendig uw geloof, denk niet dat God u verstoot, omdat hij nu een uiteiTyken, zichtbaren arbeid van u schijnt te weigeren. — Herinner u dat God onze onvruchtbare bedrijvigheid niet noodig heeft en dat de onophoudelijke werkzaamheid van Martha hem minder verheerlijkt dan. de stille beschouwing van Maria.
Trouwens, is lijden handelen, en de innerlijke arbeid eener groote gelatenheid, op de grondslagen van het geloof en de lief ie rustend, verheft de ziel tot den rang dier getrouwe dienaren die alleen in eigen oog nutteloos zijn, maar inderdaad door geduld en ootmoed, in zichzelven het onsterfelijke werk van Christus vollooien.
64
quot;VIII.
De zieke. — Mijn broeder, gij hebt wel is waar het lijden geschetst van hen, die onder een hevige ziekte of onder het gewicht van rustelooze smarten gebukt gaan, maar weet dat ik niet onder | deze behoor. Mijne levenskrachten zijn wel geknakt, doch geensints vernietigd, ik ben neêrge-bogen doch niet verbrijzeld, en ofschoon de sniai t mij dikwijls haar giftigen angel doet gevoelen,
strekt zij rnij toch niet op eene lijdenssponde vut. Daarentegen overvalt zij mij dikwijls plotseling, dan verstomt de scherts en sterft de glim- i lach weg, welke nog zoo even om mijne lippen speelde. Ik ben zwak, gejaagd, onzeker, ik weet lt; nooit, wat het volgende uur mij brengen zal en | lt; dikwijls moet ik den lichtsten arbeid eensklaps i staken.
Juist deze onzekerheid en groote zwakte houden mij van het werken terug, en zijn zoo diep ont- o moedigend. Of kan mot zulk een veranderlijken ei vijand iets aangevangen worden, kan men iets begin- g( nen bij dit grillige ontzinken der krachten ? Een m regelmatig voortvarende geest is alleen in staat bi om iets goeds en verhevens tol stand te brengen.
65
Maar ik vraag het u, is zoo iet.3 mogelijk b deze gedurige verandering van plaats, bij deze gedwongen ongeregelde tijdsverdeeling ? Neen, ik zal mijne herstelling afwachten en na den terugkeer mijner lichamelijke krachten, zal ik aan mijn vurig verlangen om God waardig te dienen, voldoen, en een grootsch werk tot zijne eer ondernemen.
Be vriend — mijn broeder, uwe ziel jaagt hersenschimmen na, gij verwart de machtelooze zwakte van geest met de lichamelijke zwakte. Gij weet toch wel, dat naar de wilskracht en niet naar de lichamelijke kracht, het werk van den mensch op aarde, wordt afgemeten.
Hoe worden, bij voorbeeld, de kansen van den oorlog en de sterkte onzer legers berekend ? Wordt de overwinning altijd door het talrijkste leger behaald ? Integendeel, gewijde en ongewijde geschiedenis leeren ons, dat daar waar dapperheid en grootheid van ziel heerschen, eerder de overwinning behaald wordt dan in een leger waaralleen het getal de overhand heeft.
De ziel, ziedaar het leger — de wil om te overwinnen of te sterven, dwingt de zegepraal af, en wat van de groote zegepralen dezer wereld geldt, is ook van toepassing op den verborgen en nederigen strijd van ieder menschenleven in het bijzonder.
De arbeid is altijd een strijd, waarin de wil
60
alleen zegeviert en de wil behaalt deze overwinning slechts ten koste van vele offers. Het offer, ziedaar de geheimzinnige kracht van iedere vruchtbare daad, men moet zich slachtofferen, zich verloochenen, den dood, die zoo dikwijls het gevolg der inspannende vermoeiende werken is, verachten; men moet de natuurlijke afschuw der vermoeide zintuigen voor den arbeid, overwinnen, ja, men moet zich zeiven tot den arbeid voeren en dwingen, zooals de veldheer zijne door een langen strijd afgematte troepen, met geweld verzamelt en in het vijandelijke vuur terug voert. Dit alles is het werk van den wil, maar tevens het wapen waarmede de trage zintuigen overwonnen worden, de werktuigen waarmede de oogenschijnlijk onze krachten te bovengaande werken, volvoerd worden.
Velen veroordeelen zich tot eene voortdurende werkeloosheid en verbeuzelen hun tijd met ijdele voornemens omdat zij eerst willen beginnen te werken, als zij weer krachtig en gezond zullen zijn. Daarop te wachten is dwaasheid, want wie is er onder ons volmaakt gezond, wie vooral lijdt niet meestal aan de meerdere of mindere gevolgen \\ an eene lang vervlogen ernstige ziekte ? neen, wij moeten onze kwalen geringschatten, wij moeten ondanks ons zeiven werken.
En waarom niet? Zie, hoe de door een geweldigen hartstocht verteerde mannen tot het bo-
67
venmenschelljke in staat zijn — wat zij ondanks ziekte en afmatting des lichaams volvoeren. Wat vergt een speculant niet van zijn afgebeuld lichaam, wanneer de belangen zijner onmetelijke rijkdommen hem voorlzweepen! — Nachtwaken, snelle reizen, eindelooze berekeningen, hij vermenigvuldigt zich, hij woekert met den tijd, hij zwoegt en cijfert — slaap cn rust worden met een fleren glimlach opgeoflerd. De ziel steunt het lichaam, de ziel is alleen heerscheresse en handelt met het, lichaam als met een galeislaaf. Alle groote hartstochten, eerzucht, wetenschap, gouddorst, ja zelfs de dorst naar zingenot, verleenen der ziel deze buitengewone heerschappij over de zintuigen, maar de meeste menschen weten niet wat hartstocht is, en kennen de onmetelijke krachten hunner ziel niet; zij dommelen maar voort in half wakenden toestand, en leven in den engen cirkel hunner kleine genoegens, hunner kleine smarten.
Ook voor ons, christenen, bestaat er een edele hartstocht, een hartstocht waarvoor alles zwichten moet. W erken, zoolang wij op deze wereld zijn, werken zonder verpozing, zonder rust of stilstand, werken voor de komst van het rijk Gods, voor de zegepraal der gerechtigheid! grooi-sche, waarachtig grootsche hartstocht!
Ja er zijn nog zulke bovenmatig gelukkige zielen, die dermate door dozen edelen hartstocht verteerd
68
zijn, dat deze de plaats inneemt van eerzucht, van zelfverheffing, van wetenschap, van vermaak en genot, ja zelfs van de begeerte naar geluk.
Zulke zielen worden in don dienst van God, geheel arbeid, geheel slachtoffer, geheel moed, geheel volharding. Zij vragen zich niet meer af, of de vermoeienissen haar uitputten, of de dood na(jert — neen zich zeiven vergetend, offeren zij zich geheel en al op, en weigeren niet om haar leven voor het Evangelie, voor het heil der zielen te geven, en terwijl zij alle zelfzucht met voeten treden, wordt haar volgens de belofte der H. Schrift een waarachtig verheven en ruim leven teruggeschonken, een leven dal zich op adelaarsvlerken boven de nietigheden dezer aarde verheft, en reeds hier beneden door het bloeien harer werken eene overgroote belooning vindt. O vreugden, o eindeloos diepe vreugden van den arbeid! van den christelijken arbeid, onder lijden en wederwaardigheden in Gods heiligende tegenwoordigheid verricht! Arbeid, ontdaan van alle men-schelyke bijoogmerken, wie zal uwe nameloos zoete vertroostingen naar waarde schetsen? den tegenzin en de zwakheden van het lichaam overwonnen te hebben, verandert zulk een arbeid in geneesmiddel en onderbreekt ten minste tijdelijk, droefheid en ontmoediging. Ja, volgens de woorden der H. Schrift, in tranen zaaiend en in
69
vreugde maaiend, wordt de ziel juist door deze soms zware ofTers op eene bewonderenswaardige wijze beloond.
Tracht dus, allerdierbaarste broeder, de groote heiligende waarde van den arbeid te beseffen en laat u niet zoo gemakkelijk door eenig lichamelijk lijden daarvan terughouden. Sinds de groote strijd tusschen lichaam en geest begon, is een volmaakt evenwicht dezer beide krachten hoogst zeldzaam, en zoo de ziel niet een weinig sterker is dan het lichaam, dan zal zij weldra door het lichaam overheerscht en onderdrukt worden. Het overwicht van lichamelijkekracht is dikwijls een grooter beletsel voor de werken des geestes dan het lijden.
Dank veeleer uw God, dat gij onder de ziekelij-ken, moogt behooren, onder hen van wie een beroemd schrijver getuigde. »Leve de ziekelijken!....quot; zij weten eerst wat werken is! Denk aan de groote heiligen, die ondanks de wreedste kwalen, onmetelijke werken lot stand gebracht hebben.
Zie hier, wat wij o. a. omtrent den H. Gregorius in het roomsche brevier lezen: Door alle eeuwen heen zal men bewonderen wat de H. Gregorius, niettegenstaande zijne kwalen en voortdurende smarten gezegd, gedaan, geschreven en uitgevaardigd heeft.(1)
(1) Admirabilia sunt quae, dixit focit, scripsia, decrevit priiesterrini infirmia semper el aegra valetudine.quot;
Brev; Rom. XII mart.
70
Dat wil niet zeggen dat deze groote man vrij was van zwakke ontmoedigende oogenblikken, of dat de teleurstelling om door deze pijnen in zijn arbeid gestoord te worden, hem ongevoelig liet. In vele zijner geschriften, in zijn commentaar over Ezechiël, in verscheidene homeliën en brieven, beklaagt hij zich op hartverscheurende wijze, dat zijne kwalen, hem in de uitoefening zijner bediening, hinderen. Sinds twee jaren, zoo schrijft hij aan Eulagius, kan ik mijne kamer niet verlaten, en ik word onophoudelijk door ondragelijke pijnen gekweld. Ofschoon deze smarten dragelijker zijn dan de volstrekte onmogelijkheid om eemge priesterlijke bediening uit te oefenen. O, het is eene ware foltering om aan het bed gekluisterd, een wegkwijnend leven te leiden, en als een banneling van de H. Geheimen verwijderd te blijven, als men leven en gezondheid toch slechts tei ug verlangt om zijne plichten te vervullen en zijne werkzaamheden te kunnen verrichten! Dat zijn de klachten van den mensch, van Gregorius als mevsch, maar als wij deze klachten vergelijken met hetgeen de geschiedenis ons omtrent het leven van den H. Gregorius mededeelt, als wij zien, hoe deze groote man, van af zijn ziekbed de zaken der geheele wereld bestuurde, de katholieke liturgie verrijkte, de zeden der geestelijkheid verbeterde en hen de beroemde herderlijke regels voor-
71
schreef, als wij zien, hoe hij overal missiën tot stand bracht, met de Longobarden onderhandelde en hen nader tot het geloof voerde, hoe hij als middelaar tusschen Longobarden en Grieken optrad, hoe hij in moeielijke tijden met meesterlijk talent de staatkunde leidde, de groote zending in Engeland schiep, ondersteunde en bestuurde, en dit alles van af zijn smartelijk ziekbed dat hij met zulke sombere kleuren schildert, wanneer wij het grootsche schouwspel van dien reuzenstrijd eener heldhaftige ziel en hare zegepraal over de ellenden van het lichaam gadeslaan, dan zal het ons duidelijk worden, dat wij niet aanstonds aan de eerste aanvallen van vermoeienis moeten toegeven, maar ons moeten beijveren, ondanks pijnen en lichamelijke zwakte de ous toevertrouwde taak te vervullen, met het oog op het antwoord eener grootmoedige ziel, die tot rust aangemaand werd: »Laat ons nu arbeiden, zeide zij, de eeuwigheid is lang genoeg om uit te rusten.quot;
DE MIDDAG.
I.
De zieke. Ontferm u mijner o mijn God, ontferm u mijner. Niet door de overmaat of den langen duur van mijn lijden, wordt mijne ziel geschokt, maar door de folterendste onzekerheid. De toekomst, is zoo duister, het einde van alles zoo somber en droevig, dat ik door eene wreede onrust gegee-seld word. Aan een nameloozen twijfel ten prooi, tusschen hoop en vrees geslingerd, zijn de geringste plannen voor de toekomst, biltere spotternij.
Vermaarde geneesheeren, heb ik geraadpleegd en niemand durft meer eene besliste meening uit te spreken. Dit beleekenisvolle zwijgen der geleerden, ligt als een berg op mijn gemoed en bijna zou ik wenschen, om evenals vroeger door bedriegelijke beloften in slaap gewiegd te worden.
Verwanten en vrienden zijn wel is waar, onuitputtelijk in schoone beloften en voorspellingen,
76
doch dit spruit voort uit hun edelmoedig verlangen, om iedere wolk van m\'yn voorhoofd te verdrijven; zij zien maar al te goed, die arme vrienden, dat ik angstig ben, en zij willen mij gerust stellen. Om hen niet te bedroeven, veins ik daarom aan hunne voorspellingen te gelooven, doch nauw-lijks ben ik alleen of de gedwongen glimlach verdwijnt van mijne lippen en ik bezwijk onder hunne angsten en de mijne, want hunne bekommerde blikken waren in tegenspraak met hunne woorden, en naast de trooslelooze werkelijkheid stort het brooze gebouw dezer goedhartige, we-derzijdsche verbloeming als een kaartenhuis, in.
Heer mijn God, ik smeek om een enkelen lichtstraal in dezen afgrond van onzekerheid ! Zekerheid ! zekerheid! zij deze nog zoo ontmoedigend, alles liever, dan dit eeuwige rondtasten. Ach, neem den sluier weg welke mijne oogen bedekt, gun mij een enkel lichtpunt in dezen troosteloozen nacht. Laat u vermurwen o Heer, heb medelijden 1 Domine,Deus meus, illumia tenebres maas. (1) De Vertrooster. Mijn zoon, waarom jammert ge aldus ? gij hebt u zonder voorbehoud aan mij toegewijd, en ik heb deze volkomene toewijding aanvaard — daarom heb ik den vijand toegelaten; om uwe lietde tot mij op de proef te stellen.
«Mijn zoon, indien ge in ernst God dienen (1) Ps. XVII, 29.
w be
oo en W ve in
en
pre spc
losi Goi
bar vre
2
Het
ï
zijn
en ovei nati besc
77
will, verblijf in de gerechtigheid en de vreeze, en bereid uwe ziel voor op de beproeving.
«Verootmoedig uwen geest en waak, neig uwe ooren, om de woorden der •wijsheid op te vangen, en overhaast u niet in de tijden der duisternissen. Wacht het uur van God af, blijf met den Heer vereenigd en wacht; het eeuwige leven zal eenmaal in u wassen.
«Aanvaard al wat u overkomt; lijd en wacht! en blijf geduldig ten tijde der vernedering.
»Want goud en zilver worden in liet vuur beproefd — en het is in den smeltkroes der tegenspoed, dat God de zijnen kent en uitverkiest.
«Geloof in God, mijn zoon, en hij zal u verlossen. »Blijf op den rechten weg en geloof in God. quot;Verblijf in zijne vreugde ten einde toe.
»0. gij allen die den Heer vreest, verwacht zijne barmhartigheid. Wendt u niet van hem af, uit vreeze te vallen.
»0, gij allen die den Heer \'vreest, gelooft in Hem, uw loon zal onvergankelijk zijn.
»0, gij allen die den Heer vreest, hoopt in hem en zijne barmhartigheid zal u met vreugden overstelpen.
«O gij allen die den Heer vreest, bemint hem, en uwe harten zullen met een stroom van licht overstroomd worden. Beschouw mijn zoon, alle natiën, wie heeft ooit op den Heer gehoopt en is beschaamd geworden\'?
78
»Wie heeft in zijne geboden volhard en heeft zich verlaten gezien ?
»Wie heeft hem aangeroepen en heeft zich met schande overladen gezien?
»De Heer is goedertieren en barmhartig, hij vergeeft de zonden ten tijde der beproeving, hij is de helper en beschermer van allen die hem in waarheid zoeken. (1).
Mijn zoon, hoe dikwijls hebt gij U, onvoorwaardelijk en vol vertrouwen aan mij gegeven — hoevele eeden van onwankelbare trouw, hebt gij niet aan den voet mijner tabernakelen gezworen, hoe dikwijls hebt gij niet in verrukking uitgeroepen : Heer, ik beveel mijne ziel in uwe handen; Heer, hier ben ik — geheel voor altijd de uwe — op u alleen vertrouw ik, zie ik sluit beide oogen en geef mij blindelings aan uwe leiding over. Wees mijn leidsman, mijn gids! Voortaan geen andere wil dan de uwe! Altijd ja duizendmaal ja op alles wat gij bevelen zult, handel met mij naar goedvinden — ik behoor mij zeiven niet meer toe ! . ... ............. En nu ik u door de duisternissen tot het licht voeren wil, nu uwe smarten zich tot in het eindelooze uitstrekken, nu klaagt en jammert gij — zie, ik heb geloofd aan uwe oprechtheid, en zoudt ge nu de proef niet kunnen doorstaan? Weet gij dan niet, dierbare leerling, (1) Ecclosiast. II. l—13.
79
dat zulke teedere beloften en verhevene woorden we-zentlijk binden, en geen ijdele klanken zijn, die men lichtvaardig uitspreken raag ? Ik heb het recht de zielen, die zich door zulke dure eeden aan mij hechten, op de proel te stellen, en mij door haar een nieuwen straal van glorie te verschaffen.
De soldaten die zich vrijwillig aanbieden en het als eene gunst beschouwen om in het vuur gezonden te worden, stelt men natuurlijk op de gevaarlijkste punten. Gij hebt als een dapper strijder gesproken, mijn zoon, welnu handel ook zoo, want ik heb op uw woord gerekend; trek u niet lafhartig terug bij de eerste wonden, u door des vijands pijlen toegebracht, sta pal en reken op mijne hulp — ik zal u weldra tegemoet snellen en wacht nog slechts een weinig, om uw moed des te heerlijker te doen uitkomen, en mijne zegepraal over uwe ziel des te hechter te doen zijn.
Waarom nu reeds het vervolg en het einde uwer kwalen te willen weten? Wacht de dood op u, dan is het gedaan met uwe kalmte en rust, want uwe tegenwoordige zenuwachtige zwakte kan het schrikbeeld van den dood nu niet verdragen.
Ligt daarentegen de genezing in het verschiet, waar blijven dan de verdiensten van uw vertrouwen en van uwe onderwerping? Geloof mij, alles geschiedt tot heil uwer ziel, blijf getrouw te midden der duisternissen en gij zult deel hebben aan
80
de lichtstralen der toekomstige veropenbaringen.
Na mijne gevangenneming in den hof der Olijven, werd ik in het huis van den hoogepriester gesleurd en werd ik door woestelingen omringd, die my blinddoekten, sloegen en uitriepen : Profeet, voorzeg nu, wie u geslagen heeft! (1)
Aanschouw mij in dezen treurigen toestand mijn zoon, en weet dat ik dit heb willen lijden, om u arme, angstige, gekwelde profeet, die in den duisteren kerker uwer smarten ronddoolt, te ondersteunen en te versterken, en vooral om u daardoor te leeren dat de zegepralende lichtstralen der verrijzenis, dikwijls zeer snel op de uren van duisternis en rampspoed volgen.
De zieke. Bruidegom der zielen, mijn Jesus, ik aanbid u zooals gij daar voor mijne verbeelding staat, met geblinddoekte oogen, terwijl woeste soldaten u met een scherp riet slaande uitriepen: Profeet wie heeft u geslagen; uw stilzwijgen is het eenig antwoord op de wreede spotternijen uwer beulen. Mijne kwalen verblinden mij, slag op slag wordt mij onverhoeds toegebracht, en machteloos om op de mij gedane vragen te antwoorden, kan ik ter nauwernood mijne pijnlijke folterende onzekerheid verbergen. Maar van nu af aan vereenig ik mijne duisternissen met de uwe, mijn stilzwijgen met het uwe — ik geloof, hoop en wacht!
(1) Luk. XXII. 64.
Het, was ■winter. Een koude sterrenlooze, donkere nacht had zich over Judea uitgestrekt. Langs een der openbare wegen, trad eene bovenaardsch schoone vrouw voort. Zij scheen vermoeid en steunde op een armen handwerksman, terwijl zij met wankelende schreden, Bethlehem naderde.
Dit zwakke schier uitgeputte tweetal zou een goedhartigen voorbijganger medelijden, of wel een hardvochtig toeschouwer verachting ingeboezemd hebben. Nu en dan stond de vrouw stil, want hare krachten ontzonken meer en meer — dan sprak zij met begeesterde woorden over God, en hernam haar tocht.
Eene grooter verlatenheid, armoede en nederigheid was nauwlijks denkbaar, en toch sloeg in dien oogenblik liet voor alle eeuwen beslissende uur. In angstige namelooze spanning lag de ge-heele aarde aan de voeten dier vrouw. De hemelen blikten in ademlooze bewondering op haar neder, en toen deze teere zwakke vrouw de vrucht van haren schoot gebaard had, weêrgalmden de
82
hemelen van het Eere zij God en vrede den men-schen!
— En gij, waarom meet gij nu Gods oneindige raadsbesluiten naar uwe eigen zwakheid af ? Wanneer zult gij eindelijk eens beseflen, dat het Gode behaagt zijne verheerlijking uit dit niet te trekken ? Weet en gelooft gij dan niet, dat hij wat in het oog der wereld zwak is, uitverkoren heeft om de sterken te beschamen ? quot;Wanneer zult gij overtuigd zijn, dat deze door God uitgekozen en geheiligde zwakheid sterker is dan alle mensche-lijke kracht ?
O gij, arme beproefde, door uitputting gedwongen om op den weg des levens stil te staan en u zei ven half wanhopend af te vragen, waarom God u in dien toestand gebracht heeft, hef het hoofd op en hoop: ^Vat sterfelijk is werd in de zwakheid van den mensch gezaaid, om in de kracht Gods tot wasdom te komen, in den dood gezaaid om in het leven op te wassen, in de vernedering en de schande gezaaid om in de heerlijkheid op te wassen. (1)
Hoe zwak waren dikwijls Gods uitverkorenen die belast waren met het verrichten der edelste, reus-achtigste werken tot heil der zielen. Ja, zij waren zwak in het oog der wereld maar zij zijn sterk geworden en juist in hunne zwakheid hebben zij
(•1) I. Cor. XV. 43.
83
de waarachtige kracht geput, zoo xelfs dat zij op het oogenblik van den strijd de grootste van allen waren (1).
Volgens de wereld sterk zijnde, zoudt ge met recht kunnen vreezen, dat ge onbekwaam waart om het werk Gods te volvoeren. De sterken worden slechts zelden in zijn dienst gebruikt omdat zij te overmoedig en te trotsch voor werktuigen zijn en zich zeiven, den hem alleen toekomenden roem, toeschrijven. Daarentegen bezit gij in de eigen lange ervaring van persoonlijke machteloosheid, de noodige vereischten om God te dienen. Dat wist ook de apostel en daarom riep hij vol innige diepgevoelde verrukking uit: Indien men roemen moet, op hetgeen mijne zwakheid betreft, wil ik roemen (2). En elders : Volgaarne zal ik op mijne zwakheid roemen, opdat de kracht van Christus in mij kome (3). En wederom : daarom heb ik welbehagen in mijne zwakheden, in versmadingen, in wonden, in vervolgingen, en beangstigingen voor Christus geleden, want wanneer ik zwak ben, dan ben ik krachtig (4).
Deze zonderbare woorden schijnen met elkander in tegenspraak te zijn, maar het is eene verhevene tegenspraak waardoor de opperste kracht in de uiterste zwakheid gesteld wordt , omdat de
(1) Hebr. XI. 34 (\'2) II. Kol. XI. 30.
(3)1 Kor. XII. 9. (4) II Kor. XII. 19.
8-i
nederige, zelfbewuste zwakheid van den dienaar, de almachtige hulp van den meester tot zich trekt; zoodanig zelfs, dat de waarachtige kracht, die kracht die alles vermag die door niets weerhouden wordt, in de hulpelooze zwakheid ontstaat, groeit en tot volmaaktheid rijpt; Virtus in in-firmita te perficitur.
Christen, dat de goddelooze zich dus over zijne vermeende sterkte verhoovaardige, dat hij dus vrij uwe zwakheid en den geringen omvang van uw geest, van uwe fortuin, ja zelfs de broosheid uwer levenskrachten bespotte! Ja, gij zijt zwak maar met Gods hulp zult gij den reus . an vallen en de volkeren zullen zich verbaasd afvragen, waarom de kolossus reeds bij den aanvang van den strijd dooiden zoo geringschatten arm van den tengeren David verslagen is. Uwe blijvende persoonlijke machteloosheid zal u voor een ijdel zelfbehagen behoeden en over uwe eigen zegepralen verbaasd doen staan, terwijl ge alle eer zult geven, aan wien alleen alle eer toekomt, aan den eeuwigen God en almachtigen Opperheer, aan Hem die alleen de kracht en de sterkte uitmaakt dergenen die op Hem hopen.
......Dominus petra mea et robur meum (1).
(Ij II Reg. XXII. 5.
DE PRIESTER.
Over het priesterschap van Jesus Christus sprekende, zegt de H. apostel Paulus :
»Wij hebben niet een hoogepriester niet kunnende medelijdend zijn met onze zwakheden, maar beproefd geworden in alles naar gelijkenis uitgenomen de zonde.
«Laat ons dan toetreden met vrijmoedigheid tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid verkrijgen en genade vinden tot tijdige hulp. (1).
Ziedaar het merkteeken van den priester, niet alleen in den persoon van Christus, maar in een ieder, die met het Chi isteliik priesterschap omkleed is. Ziedaar de priester volgens het begrip van God zelf. Door de zwakheid, maar vooral door de gelijkenis wordt de zondaar aangetrokken, pro sï-milulidine d. w. z. met eene heiligheid des levens vereenigd, waardoor deze zwakheid zoo veel mogelijk van het kwaad verwijdert Absque peccalo. Door eene goddelijke kracht wordt de priester op den troon der genade geplaatst en in staat gesteld (1) Hebr. IV. 15. 10.
86
om de ellenden, die door zijne persoonlijke soortgelijke ellende tot hem getrokken worden, te genezen, ad thronam graliae.
Naar het voorbeeld en door cie genade van Christus, is de priester eene vermenging van God en mensch. Alleen met dit onderscheid, dat de Christus God is, door zijnen oorsprong, terwijl de priester het slechts wordt door zijne deelneming aan het priesterschap van den Zoon Gods. Wanneer hij zich zeiven beschouwt, is hij en ziet hij slechts de gelijkenis der menschelijke ellende en der zonde, wanneer hij zich zeken en wanneer men hem in Christus beschouwt, ziet men niets meer dan het goddelijke.
Verbazingwekkende samensmelting van alle ellende en van alle grootheid. De priester is God in Christus, wanneer hy onderricht, want de waarheden welke hij verkondigt zijn van bovennatuur-lijken en goddelijken rang; zij zijn eeuwig, onwankelbaar van natuur, buiten het geweld der tijden en boven alle aardsche machten gesteld.
De priester is God in Christus, wanneer hij de gewetens bindt en ontbindt, want; Wie kan de zonden vergeven, zoo niet God alleen? Het is dus niet voor den mensch, het is voor God dat de fijngevoeligste en fierste zielen de geheimen van hun leven komen ontsluieren. Het is God die hare bekentenis aanhoort. God die haar recht-
87
vaardigt, en de rust van het geweien terugschenkt; God, die de absolutie door den mond van den priester uitspreekt; neem God weg en wat blijft er over? Wat anders dan eene gevaarlijke, ja onvergeeflijke onvoorzichtig heid ?
De priester is God in Christus, wanneer hij door den uiterlijken ritus van hef. Sakrament, de onzichtbare genade mededeelt. De wedergeboorte eener ziel door het doopsel, hare versterking door het vormsel, hare rechtvaardiging door de Biecht, hare voeding door de H. Eucharistie, hare heiliging door het huwelijk, hare verheerlijking door het priesterschap, hare voorbereiding tot de gelukzalige verrijzenis, door het laatste oliesel, dat alles zijn zaken die niet van deze wereld zijn. die de menschelijke macht te boven gaan, en nooit van een mensch gevorderd zouden kunnen worden, en toch worden deze bedieningen door den priester vervuld. Doch bovenal is het aan het altaar dat de priester God is door Jesus Christus, mei Jesus Christus en in Jesus Christus, als wanneer hij voor het heil des volks een zuiver, heilig, vlekkeloos ofler, het eeuwige levensbrood en de kelk des eeuwigen heils opdraagt, want zoo waren de offeranden der menschen niet en hunne brandoffers behaagden niet aan de eeuwige Rechtvaardigheid. Hij is God met Jesus Christus, wanneer hij op het beslissend oogenblik der offerande, het god-
88
delijk Slachfofler, in zijn staat van zelfslachtof-fering daarstellende, zonder omwegen zegt:
»Dit is mijn lichaam, dit is de kelk van mijn bloed, van het nieuwe en eeuwige verbond (geheim des geloofs) dat voor u, en voor velen ter vergeving der zonden vergoten zal worden.quot; Want deze uitspraak is hier eene goddelijke uitspraak. Ziedaar dus de priester als God. Daar is hij op den troon der genade, de handen van goddelijke gaven overvloeiend, schatmeester der eeuwige schatten, en gemachtigd deze schatten aan de zielen uit te deelen en daardoor de zielen te redden. Wat blijft er dan anders te doen over, dan met vertrouwen tot den troon der genade te naderen, en door deze welkome hulp, barmhartigheid te verwerven, ad tJironam gratiae 9
Maar hoe zult gij het wagen om met vertrouwen tot zulk een met hemelsch licht omstraald wezen te naderen? Ge zijt immers zoo arm, zoo vernederd, ja zoo hulpbehoevend en verbrijzeld naar ziel en lichaam !
Cum fiducio ! O, mijn God, hiertoe wordt een nieuw wonder gevorderd, want zoo ik een God behoef om mij bij te staan, zoo behoef ik ook een mensch om mijne smarten te deelen, mijne schreden te steunen, mijne zwakheden te steunen, door den aanblik zijner eigene zwakheden, en door zijn medelijden met mijne pijnen en ellenden.
89
Doch wat zie ik ? die priester zoo even groot en heilig als een God, ik aanschouw hem nu zwak en nietig zooals ik.
De H. Paulas, die apostel voor wiens vurigen ijver het toenmaals bekende heelal te eng was, die tweemaal het romeinsche rijk doorkruist had, van af de oevers der Jordaan tot aan de zuilen van Herkules ; die meer provinciën tot het Evangelie bekeerde dan hij jaren telde ; die groote strijder van Christus, zie hoe hij eindelijk in zijne cel terugkeert, ten einde zich eene korte rust te gunnen. Doch wat vindt hij daar ? onrust en kwelling. En wat denkt gij is in staat dat hart te schokken, dat pal stond voor vuur en zwaard, dat de gramschap van koningen en vorsten verachtte ? Een enkel woord, en alles is opgelost : Zoo even was het de God, nu is het de mensch i
Na zijne zegepralen blijft Paulus alleen — de woede der Joden, de zonde van Korinthe, de wijsheid van Athene, de dwinglandij der romeinsche Caesars, zijn schimmen en schaduwen, vergeleken bij den vreeselijken vijand, wiens klauwen, hart en aderen verscheurt — hij siddert, hij ontroert — hij kromt zich als een aardworm, hij beklaagt zich als de zwakste der zwaksten ; luister toe : Ongelukkige die ik ben, zoo jammert hij, wie zal mij van dit lichaam des doods bevrijden (1).
(1) Rom. Vil. 24.
90
InfeVix. ego homo, quia me liberabit de corpore mortis kujus. Ziedaar de mensch in den priester :
Ecce homo !
Lijdende, tot stervens toe afgematte Christen, uw lichaam, uwe ziel lijdt ook, want de eene smart verwekt de andere ; gij zijt zoo ziek, zoo ellendig, maar hoe groot ook uw lijden zij, ziedaar de priester, zooals God hem tot uw heil en troost gevormd heeft, ga tot hem !
Ge zijt terneergedrukt, ontmoedigd, beangstigd, welnu, ga tot den priester om hulp, gij zult twee wezens in hem vinden: den mensch om over uwe smarten en kwellingen door eigen ondervinding te kunnen oordeelen; den God om ze te genezen.
De priester, mensch met u. God in Jesus Christus, zal zich niet verwonderen over de folteringen uwer ziel, want hij vindt ze in zich zeiven terug. Hij zal tot u zeggen : Mijn broeder, gij zijt onrustig en gejaagd? Ook ik heb met angsten en doodelijke ontmoedigingen te worstelen gehad . . . et ego ! gij zijt ternedergeslagen ? Ook ik heb in de overmaat mijner kwellingen den moed laten zakken, en God, mijn God en uw God, heeft mij opgericht: et ego ! ge gevoelt u zoo nameloos alleen in de wereld en deze verlatenheid valt u zoo zwaar ? Ook ik heb de eenzaamheid der beproeving gekend en Jesus Christus heeft mij ondersteund ; et ego! Gij zijt ziek en hulpeloos, pijnen
en hartstocliten, verlangens en onrust, kwellen u, of wel de hartstochten en wreede ongerechtigheden maken uw leven tot eene eindelooze foltering — soms zelfs schijnt alles samen te spannen om u ter aarde te krommen; maar de priester heeft dit alles ook geleden, kent dit alles ook bij ondervinding : et ego %gt;his ego Hij is lijdend even als gij, gekweld, vervolgd, veracht, verlaten, beschuldigd, tegengesproken, naar ziel en lichaam, door het gewicht en de kwellingen des vleesches, misvormd zooals gij, arm naar het hart, arm en nietig in het oog der wereld, zonder schoonheid, zonder kracht, een man van smarten even als gij, in eene zaak slechts volkomen en dat is in de zwakheid (1). Non esL species ei neque decor: et vidimus eum et non erat aspectus: despectum et novissimum virorum, virum dolorum et scientem in firmitaiem.
Nog meer zelfs dan dat, want opdat hij zich over de grootheid der goddelijke openbaringen niet zou verheffen, heeft God toegelaten dat de engel van Satan niet alle macht over hem zou verliezen, en hij aan bekoringen onderhevig zou zijn.
Waarom dan nog langer geaarzeld, arme lijder, arme zondaar — nader — ziedaar de mensch in den priester.
Nader met vertrouwen, want indien hij ook al,
(1) Isaias LUI. 2, 3.
92
met God op den troon der genade zich bevindt, is hij des niettemin met u in het slijk der bekoring\', in het vuur der beproeving, in de hitte van den strijd; en juist hierin ligt de geheimzinnige kracht van zijn priesterschap.
Nader met vertrouwen, hij is mensch en een zoon Adams even als gij, hij zal uwe wonden met zijne wonden peilen, maar nader ook vol hoop, want hij is een Christusdrager, en hij kan u genezen.
Om uwentwille woult hij zoo diep vernederd, uwe ellende is de oorzaak zijner ellende. Daarom wordt hij door zooveel doornen gekwetst, want hij moet uwe vreesachtigheid tegemoet komen, en uw heil dichter binnen uw bereik stellen. Neen ge zult niet zoo hardvochtig, zoo laag zijn om het werk van Gods barmhartigheid miskennend, in zijn dienaar eene zwakheid te minachten, welke hij slechts om uwentwille tor-schen moet I Volgens recht en billijkheid, zult gij den priester met de oogen des geloofs beschouwen. Verwijt aan het kind van God de zwakheden van .het kind der menschen niet — doch a;eef evenmin aan het kind des menschen de eer die alleen God toekomt.
De priester is een raadsel maar een goddelijk raadsel. Nog eens, ik herhaal het. Dat de men-schelijke broosheid geen wapen worde tegen de
heiligheid van den engel: dat de straalkrans van den engel u niet over den mensch verblinde; spaar en eerbiedig — bewonder en begrijp — eer en vergeef, want onder de rnenschen gekozen ter wille der rnenschen, ex hominibus assumptus pro homini-bus (1), is de priester uw slachtoöer en God heeft hem alleen daarom met zooveel ellenden overladen, om uwe ellenden te kunnen genezen, om u te vertroosten en te redden.
(1) Hobr. V. 1.
DE GENEESHEER.
«Heb eerbied voor den geneesheer, want hij is u noodzakelijk. De Allerhoogste heeft zijn bestaan gewild.
»Ieder heilzaam middel komt van God, en zal door den Koning beloond worden,
»De wetenschap van den geneesheer zal zijn voorhoofd met roem kronen, en in tegenwoordigheid der grooten, zal hij geprezen worden.
»De Allerhoogste zal al wat geneeskracht heeft, uit de aarde doen opwassen, en de wijze zal deze hulpmiddelen niet versmaden.
»De mensch kent de krachten van het plantenrijk, en de Allerhoogste heeft hem de kennis daarvoor ontsluierd, opdat Hij verheerlijkt worde in zijne werken.
sDoor deze wetenschap zal de geneesheer uwe krachten lenigen; hij die de middelen bereidt, zal heilzame balsem en verzachtende dranken sa-
95
menstellen, en zijne werken zullen voortduren.
»Want de vrede des Heeren is over het aanschijn der aarde.
»Bied dus eerst uw offer aan God, en laat dan den geneesheer ontbieden ; dat hij zich niet van u verwijdere want zijne verpleging is u noodzakelijk.
»Want de tijd komt vroeg of laat, dat gij in zijne handen valt.
»En hij zal den Heer bidden dat hij zijne pogingen zegene, en kracht en gezondheid weder-schenke door zijne verzorging (4).
Uit deze tekst der H. schrift, leert de lyder welke banden hem aan den geneesheer moeten hechten. Vertrouwen zonder verblinding — dankbaarheid zonder vergoding. Meestal vervalt men ten opzichte van den geneesheer in een dezer beide uitersten: overdreven ongeloovigheid, of overdreven bijgeloof.
De altijd gezonde mensch minacht de geneesmiddelen en spot gaarne met den arts. Want even als op het gebied van den godsdienst, zijn er ook op het gebied der geneeskunde, vrijdenkers in overvloed, en ook zwakke geesten, bijgeloovigen en zij die dweepen met de kunst der doktoren. Beide uitersten zijn even onverstandig en onrechtvaardig.
Meng u dus nooit in de meestal zoutelooze en
(1) Eccl, XXXVIII.
96
overmoedige aardigheden van dat soort vrijdenkers, die zich ten koste van arts en geneeskunde, vrolijk maken zonder te denken aan de woorden der II. schrift; Mijn vriend, vroeg of iaat zult gij onder de handen van den geneesheer komen.
Inderdaad na de wetenschap der ziel is die van het lichaam, de grootste aller wetenschappen en hij, die deze wetenschap bezit, heeft eene uitgestrekte macht. Waart ge ooit getuige van eene dier gewichtige operaties waardoor de edelste levenskiemen aangevat worden ? Zie met eerbied op het kalme onwrikbare gelaat van dien man — de eerste stoutmoedige, zekere sneden hebben het kwaad ontworteld — het leven vloeit met stroomen weg en onherstelbaar schijnt de aangebrachte verwoesting, doch hij vreest niet, en terwijl oogen en vingers de diepste schuilhoeken van het leven peilen en doorwoelen, werkt hij met eene bewonderenswaardige koelbloedigheid en snelheid, om het lichaam dat onder zijne handen tusschen leven en dood zweeft, weder samen te voegen. Grootsch schouwspel! allen sidderen, allen verblee-ken, hij alleen werkt —en dit werken doet denken aan het werk Gods: toen deze het lichaam van den eersten mensch kneedde.
Wie na zulk eene kunstbewerking te hebben b;j-gewoond, onverschillig blijft, en niet met eerbiedige bewondering voor den geneesheer vervuld wordt.
97
zal ook dit boek niet begrijpen, want deze regelen zyn niet voor hem geschreven.
Ja heb eerbied voor den geneesheer, want deze macht werd hem door God geschonken. Acht en vereer hem om zijne kennis en toewijding, om de schoone roeping van God ontvangen, om de macht waardoor hij meestal uwe kwalen geneest of ten minste verlicht; maar vereer hem als een mensch, niet als een God, verwacht geen wonderen, want er zijn zielen, zelfs vrome zielen, die God door zulk een onverstandig, buitensporig vertrouwen belee-digen.
De buitengewone gunsten waartoe zij de Voorzienigheid als \'t ware zouden willen dwingen, zijn niet te bekomen, of God moest ter wille hunner grillen en zwakheden misschien honderdmaal per dag de eeuwige natuurwetten onderbreken. Of zou God onophoudelijk wonderen moeten uitwerken om de onbescheiden beden harer kleingeestige hartstochten te bevredigen ? Ik spreek hier niet eens van de ergernis aan diegenen gegeven, die de ware en de vermeende godsvrucht niet van elkander weten te onderscheiden, en hoezeer zij zich juist door deze lastige vorderingen, van de weldaden aan een eerbiedig en verstandig gebed verleend, berooven.
Bijgeloof is niet alleen eene treurige ziekte der ziel, waardoor het ware gevoel van godsdienst
98
Verwrongen en misvormd wordt, maar ook op geneeskundig gebied oefent het een noodlottigen invloed uit.
Zoo zonderbaar is evenwel dit zwakte-verschijnsel van onzen geest, dat er dagelijks honderden, van eene spottende minachting der geneesmiddelen tot een veelvorderend, ja belachelijk vertrouwen overslaan ! Zoo even nog hebt ge beweerd, dat die man niets wist, niets kon, en nauwelijk nadert het gevaar, of door onrust verward, eischt ge van dienzelfden man dat hij u geneze, alsof uw leven in zijne boeken besloten lag, en ge zult hem zelfs van onwil, misschien van verraad beschuldigen, indien hij den loop eener ongeneeslijke ziekte niet stuiten, of een doode niet opwekken kan.
Maar begrijpt ge dan niet, dat dit alles in strijd is met God, met het geloof en met de rede ? De zooeven aangehaalde tekst zegt duidelijk, dat men in den geneesheer een gematigd vertrouwen moet stellen. Lichtzinnig, ondankbaar en laag is het om den geneesheer den verschuldigden eerbied te onthouden, en zijne verheven roeping te miskennen, maar dit neemt niet weg, dat God alleen óe onfeilbare geneesheer is, en dat het werk der Godheid verre boven de menschelyke wetenschap quot;verheven is. Verwacht dus een gedeelte uwer genezing van den geneesheer en alles van God
99
en herinner u het diepzinnige woord door een beroemd man gesproken. Toen deze door wonderen van kunde en behendigheid een mensch aan den dood ontwoekerd had, zei hij glimlachend : Ik heb hem verbonden, God heeft hem genezen. (Ambrosius Paré).
DE GENEESHEER.
Vervolg.
Uit het voorgaande, lieve lijder, moet ge nie:; afleiden dat de H. schriftuur met de aangehaalde tekst al wat geneesheer heet, bedoelt, want vele onder hen meenen den mensch te kennen en kennen slechts het dier (i).
— Gij zijt een mensch, mijn broeder, vergeet dit niet.
De mensch nu, is een samengesteld wezen, en verschilt daardoor alleen reeds van den engel en van den steen, die als enkelvoudige wezens, de beide uitersten van al wat geschapen is, vormen. Het schoone woord van Leibnitz, dat de mensch eene samensmelting is van tijd en eeuwigheid is zeer waar, doch de eeuwigheid is meer dan de tijd, en zij die de eeuwigheid in den mensch niet aannemen willen, kennen den mensch niet.
Immers, door de ziel leeft de mensch in de eeu-
(1) Père Gratry.
101
wigheid voort, want even ais het onmetelijke haar woonplaats is, zoo is de eeuwigheid het tijdperk der ziel. Maar nu vraag ik u in gemoede, als dus de ziel het grootste en belangrijkste deel van den mensch uitmaakt, wat moet men dan denken van hen, die voorgeven den mensch te kennen, en zijne ziel desniettemin loochenen ?
Nog meer: de mensch is niet alleen ziel en lichaam, hij is meer ziel dan lichaam. Daarom is de stelling van Leibnitz niet voldoende, want deze veronderstelt eene gelijkvormigheid tusschen zeer verschillende en niet met elkander te vergelijken elementen, zoodat het juisler is, de vermaarde definitie eenigsints te wijzigen en te zeggen ; de t mensch is eene ziel door organen gediend.
En niet alleen in het oog der wijsbegeerte, maar ti altijd en in wezentlykheid zijt gij eene ziel door n organen gediend, en dit in alle omstandigheden te des levens, in vreugde en droefheid, in uwe kracht i, en in uwe zwakheid, in gezondheid en lijden, in :h leven en dood. Reeds aanstonds bij de geboorte is van het kind neemt de ziel de organen als heer-ie scheresse in bezit; de mensch die leeft en werkt iet is eene ziel door hare organen gediend, de zieke is eene ziel die lijdt in hare organen, de stervende u- is eene ziel door hare organen verlaten; altijd en allereerst eene ziell Hij die dit loochent, houdt op christen te zijn.
102
Laat ons dit nader ontwikkelen. Is de mensch ziel en lichaam, maar eerst ziel en dan lichaam, en altijd meer ziel dan lichaam, moet gij dan niet erkennen dat zelfs in ieder verschijnsel van het lichamelijke leven, de ziel moet beschouwd en geraadpleegd worden eer men tot handelen overgaat? Indien ik u toegeef dat van twee vereenigde maar niet samengesmolten krachten, de zwakke en minder overwegende, op de sterkere lean inwerken, zult gij eveneens moeten toestemmen, dat de sterkere en dus hoofdkracht, op hare beurt, een ernstigsn invloed op de mindere moet uitoefenen. En in den mensch is de ziel de hoofdkracht. De ziel heeft dus een krachtdadig aandeel, in alles wat op den mensch betrekking heeft of wat van den mensch uitgaat, in zijne vreugden en genoegens, in zijn lijden en zijne kwellingen. Dit aangenomen zijnde, beweer ik dat uw geneesheer, zelfs na eene twintigjarige studie, u nog niet zal kennen als hij niet aan de ziel gelooft.
In uw lijdenden toestand zijt ge onder zijne handen wat eene harp onder de bewerking van een schrijnwerker is. De harp zelve, zal hij wel kunnen handteeren, des noods de ijzeren schroeven kunnen herstellen, maar de snaren, maar de o^ er-eenstemming, maar de ziel dan ?
Arme schrijnwerker! arme harp!
Ach, als het u eenigsints mogelijk is lever u
103
dan niet aan zulke handen over, of het moest slechts zijn om een of ander onbeduidend gebrek aan de harp te herstellen. Voor een ernstig geval moet gij den kunstenaar trachten te vinden.
Want ik herhaal het u, christen, gij zijt eene ziel en hebt het recht om als zoodanig in uwe smarten geëerbiedigd te worden.
Al zijt ge ziek, zwaar ziek, dan heeft geen sterveling en ook geen heelmeester het recht naar willekeur proeven op u te nemen. Kies een geneesheer die God kent en eene onsterfelijke ziel in u eerbiedigt, een bescheiden eerlijke, belange-looze arts, eenvoudig in zijne manieren, goedhartig omdat hij zelf geleden, of veel heeft zien lijden. Zulke geneesheeren zijn er gelukkig nog in overvloed, en hoe kariger hij is met zijne beloften, hoe beter gij hem kunt vertrouwen. Hoe goed-hartiger, hoe kundiger, want God is met de grootmoedige harten.
Bezit ge zulk een schat in uw geneesheer, o wees dan ook vol vertrouwen jegens hem, want hij gelooft immers aan de zielen en heeft ze lief, om \'t even of zij arm en ziek zijn.
Vertrouw hem uwe angsten, uwe kwellingen en droefheden toe, hij zal u niet verstoeten of door een spotlachje ontmoedigen.
Ten slotte nog eene opmerking. Met het betalen uwer rekening hebt gij u niet genoegzaam
104
van den plicht der dankbaarheid gekweten, v;ant er zijn dingen die met geen ruw metaal betaald kunnen worden.
Men betaalt niet den soldaat op het slachtveld, men betaalt niet den priester aan het altaar, men betaalt evenmin den geneesheer die de besmetting Irotseerend eene hand aanraakt, waarvoor bloedverwanten en vrienden misschien terugwijken. Zoo iets laat zich slechts uit de hemelsche schatkamer betalen, en kan slechts lendeele door eene voortdurende dankbaarheid en vriendschap vergoed worden.
Ik bid u clan broeders, bij Godsbarmharligheid, uwe lichamen op te dragen tot eene levende, heilige, Gode welgevallige offerande, hetgeen is uw redelijke eeredienst. (1)
Deze woorden zijn zeer toepasselijk op de zieken aan wie de apostel deze redelijle gehoorzaamheid, als kern van het christelijke leven, aanraadt.
»Doe het goede, doch in dier voege, zegt de H. Anselmus, dat gij er altijd rekenschap van kunt geven.quot;
— Uwe gehoorzaamheid zy redelijk, zegt de H. Basilius, d. w. z. volvoer Gods heiligen wil met verstand, voorzichtigheid, heilige rede en rechtschapen raad; volg in uwe gehoorzaamheid, de rede, maar niet de hartstocht of de geestdrift. (2)
— En de H. Bernardus beweert, dat de rede, de poolster en de maatstaf der deugden, der genegenheden en der zeden is. Zij regelt het goede
(1) Rom. XII, 1.
f2) Brev. reg. reg. 230.
106
en de regel brengt maat, schoonheid en duurzaamheid voort. De rede regelt het goede en schoone. Neem de rede weg, en de deugd wordt ondeugd. (1)
De aangehaalde Kerkvaders bedoelen hiermede de gehoorzaamheid van den christen jegens God. Doch vorderen zij reeds ten opzichte van God, eene redelijke gehoorzaamheid, hoeveel te meer dan, wanneer het de gehoorzaamheid, jegens den even-mensch geldt — en wat zullen dan wel de voorwaarden en grenzen der redelijke gehoorzaamheid van een zieke jegens den geneesheer zijn?
Er bestaat namentlijk eene dwaze onrechtvaardige, onredelijke gehoorzaamheid, en wel wanneer de zieke tegen plicht en geweten in, den geneesheer gehoorzaamt.
Het zooeven behandelde blinde vertrouwen en bijgeloof, waardoor de zieke veel meer van een mensch vergt dan deze geven kan, brengt ook eene dolzinnige gehoorzaamheid voort; eene dwee-pende gehoorzaamheid, waardoor de ziel geheel en onvoorwaardelijk wordt overgeleverd aan een gezag dat misschien in strijd is met God, geweten en gezond verstand. Voor vele zieken, voor vele zwakke zielen wordt de machtspreuk: »de dokter heeft het gezegdquot; eene wet en aarzelt men niat de bevelen van het schepsel boven de bevelen van den Schepper te stellen.
(1) Bern. 40 rode.
I
107
En als nu de geneesheer in plaats van het zoo even geschetste en zoo edele beeld te gelijken, een vrijdenker, een ruwe, zinnelijke materialist is, wat dan? Dan zal de bijgeloovige gehoorzaamheid eener ziel aan zulk een dwingeland tot de vernederendste, treurigste gevolgen leiden. Hij behoeft slechts te zeggen; de kerken zijn kil en tochtig
— goed, men gaat niet meer ter kerke. Lezen prikkelt het zenuwgestel — goed, men leest niet meer. Gods wetten zijn onmogelijk en onredelijk
— toegestemd, men zal met God breken om aan den dokter te behagen, Is deze kinderachtige dweeperij, waardoor eene ziel ter wille van een mogelijk lichamelijk welzijn, de wetten van God en geweten, ja soms van eer en plicht overtreedt, de redelijke gehoorzaamheid, door den apostel bedoeld ?
Neen, want hij spreekt van een rechtvaardige, redelijke plicht, van eene Gode aangename gehoorzaamheid jegens den geneesheer.
De eerste hiertoe vereischte voorwaarde, is de j achting, want de deugdzame, kundige, rechtschapen arts verdient allereerst uwe achting en daardoor ook uwe gehoorzaamheid, en deze gehoorzaamheid berust op de rede. Hij kent God, hij kent uwe plichten, daar hij de zijne vervult. Aan zijne eigen ziel geloovende, zal hij zich ook van de uwe rekenschap geven, en uwe geestelijke belangen niet
108
lichtzinnig aan uwe tijdelijke opofferen, want hij onderhoudt dezelfde geboden en gehoorzaamt aan dezelfde wetten. Daarom zai ook het hoofddoel ■van dien geneesheer zijn, om uwe ziekte met al hare noodlottige gevolgen te verdrijven, ten einde u weder in staat te doen zijn uwe plichten en uwe roeping in deze wereld te kunnen vervullen-
Gij weet en gelooft dit, gij hebt dit reeds ondervonden, welnu, aarzel niet langer. Als deze man spreekt is het redelijk om te gehoorzamen. Raliona/jile ohsequmm.
Bovendien bestaat er nog eene edelere en Gode nog aangenamere gehoorzaamheid uit eene, meer rechtstreeks godsdienstige opwelling, gesproten. De zieke beoefent deze heldhaftige gehoorzaamheid, wanneer hij zich geheel en al als slachtoffer daar-stellende en aanbiedende, zonder onderscheid al de smartelijke en terugstootende bijzonderheden der offerande aanneemt, en vol zelfverloochenende onderwerping eene vrijwillige, grootmoedige gehoorzaamheid beoefent.
Hij beoefent deze gehoorzaamheid, wanneer hij de oogen sluitend met een bezielend geloof te midden ter duisternissen wandelt — evenals Petrus zonder aarzelen zijn duisteren kerker verliet en in het midden van den nacht aan de hand van den reddenden Engel voorttrad. — Hierdoor biedt men God eene hoogst aange-
109
name offerande aan, want God bedient zich hoofdzakelijk van de schepselen en van de voorvallen des levens, om het geduld en de getrouwheid zijner zonen op de proef te stellen.
Dit is dus eene redelijke gehoorzaamheid: lla-üonabïle ohsequrum en eene harer machtigste drijf-veeren ligt in het billijke verlangen, om door eene herstelde gezondheid uwe plichten en uwe goddelijke roeping weder te kunnen vervullen.
De mensch is immers eene ziel door zintuigen gediend, en iedere ziel die ter wereld komt, heeft eene bijzondere zending te vervullen, of om mij zoo uit te drukken, een goddelijk programma uit te voeren. Dit is wat men onder het woord : roeping verstaat, en het lichaam dat haar toegewezen werd, is slechts het werktuig waarmede zij de god-delijke raadsbesluiten moet ten uitvoer brengen. Het lichaam deelt dus reeds aanstonds de roeping der ziel en heeft als dienaar der ziel een bepaalden levensregel te volgen en bepaalde plichten te vervullen, en deze plichten maken het schoonste gedeelte van het leven des lichaams uit. Inderdaad eene ziel wordt niet alleen door de zintuigen en de ledematen van het lichaam op eene alge-meene wijze gediend, maar zy moet hetzelve ook op eene rechtstreeksche wijze aan hare goddelijke roeping, dienstbaar maken. De krijgsman staalt zyn lichaam tot de vermoeienissen van het krijgsbe
drijf — de priester zal zijn lichaam tot een tempel der kuischheid en een werktuig van zelfopofferende toewijding vormen; de kunstenaar zal uog en hand scherpen — de redenaar zijne stem zangrijk maken en zijne woorden veredelen — de geneesheer zich in een juisten oogopslag op de zieken, oefenen — de geleerde zal zijn lichaam zoolang tot lange nachtwaken dwingen, totdat het zonder tegenstreven, geheele nachten over muffe boeken zal kunnen gebogen blijven.
Daar ge dus voornamelijk een lichaam ontvangen hebt, om aan de roeping uwer ziel te kunnen beantwoorden, is het natuurlijk, verstandig en Gode aangenaam alles in het werk te stellen, om aan dit arme lichaam dat door ziekten en lijden onbekwaam geworden is tot het vervullen dezer edele roeping, de vorige krachten terug te geven.
Kunnen de pogingen des geneesheers hiertoe leiden en heeft hij eveneens ten doel u weder tot een werkdadigen dienst van God en den even-mensch geschikt te maken, dan is het niet meer dan billijk dal ge hem gehoorzaamt, want hij wil aan de gehoorzame volgzame ziel het werktuig harer levensroeping terug geven.
Maar zijn de voorschriften van den geneesheer in strijd met de belangen uwer roeping, worden, deze er zelfs door gedwarsboomd, wees dan op uwe hoede, want dan is het misschien zaak orn
tegenstand te bieden, of ten minste om niet zonder rijpe overweging te gehoorzamen en om niet te gemakkelijk toe te geven. Het is volstrekt niet noodzakelijk om den langst moge!yken tijd televen, maar wel is het noodzakelijk om het werk Gods te verrichten, al was het ook ten koste van duizendvoudige offers. Hoe dikwijls beklaagt Augus-tinus zich niet in zijne schriften, over zijne hevige hoofdpijnen. Waarschijnlijk zal de geneesheer hem meer dan eens volstrekte rust en onthouding van studie aangeraden hebben, maar de groote leer-aar is desniettemin met zijne onsterfelijke studiën en nachtwaken voortgegaan.
Toen men aan de H. zuster Rosalia wegens hare ernstige kwalen het armenbezoek ontraadde, antwoordde zij aan de jeugdige kloosterzusters — mijne kinderen, ieder zijn vak — de doktoren in het hunne, wij in het onze!
En nu, waarde lezer, laat ik de gevolgtrekking van dit alles aan uw helder oordeel over, wel overtuigd, dat gij met Gods hulp de grenzen dier redelijke gehoorzaamheid zult weten te vinden ; van eene gehoorzaamheid, welke op hechte grondslagen rustend, hem die beveelt, veredelt, hem die gehoorzaamt, vereert. Die gehoorzaamheid die bovenal en vooral den wil Gods zoekend, de plichten en rechten der ziel eerbiedigt en haar zelfs eene zekere edele stoutmoedigheid gunt.
112
Er zijn gevallen, waarin de menschelijke voorzichtigheid hare rechten verliest: dit zijn de bijzondere gevallen aan de zelfopofferende toewijding voorbehouden.
»In dien tijde, het feest der Joden gekomen zijnde, ging Jesus naar Jerusalem.
»In Jerusalem nu was de heilzame bron in het Hebreeuwsch Bethsaïda genoemd.
»Hier legerde een groot aantal zieken, blinden, kreupelen, gebrekkigen, wier ledematen verdroogd waren en die wachtten totdat het water bewogen werd.
»Want de engel daalde op zekere tijden daarin neder en beroerde het water, en hij die het eerst, nadat het water bewogen was, er in nederdaalde was genezen, wat zijn kwaal ook wezen mocht.
))En daar was een mensch die acht en dertig jaren krank was geweest.
»Als Jesus dezen zag liggen en wist dat hij reeds langen tijd geleden had, sprak hij tot hem : quot;Wilt gij gezond worden ? De kranke antwoordde hem; Heer! ik heb geen mensch die wanneer het water bewogen wordt mij in het bad werpt, want terwijl ik kome, is voor mij een ander ingegaan.
114
s Jesus sprak tot hem: sta op, neem uw bed op en wandel.quot; (1)
Arme zieke, zie, jaren van lijden zyn voorbij gegaan, uw moed begint te ontzinken, en uw wachten op genezing schijnt vergeefs. Kom, laat ons samen tot den armen lamme van Bethsaïda gaan en eene zoete vertrouwelijkheid met hem sluiten. Sinds dertig jaren had hij het gebruik zijner ledematen verloren en bevond hij zich te Bethsaïda, altijd vol vertrouwen in de hulp des hemels, altijd beproefd maar nooit ontmoedigd in zijn heldhaftig vertrouwen.
Altijd, wanneer de engel des Heeren het heilzame bad beroerde trachtte hij er zich in te werpen, maar telkens kwam hij te laat en hij behield zijne kwalen. Toch verloor hij den moed niet en ging voort met pogingen aan te wenden. Eens toen de gelegenheid hem weder ontsnapt was, lag hij aan den rand van het water neder, wel is waar teleurgesteld, maar zonder bitterheid, zonder morren, onwankelbaar in zijn zachtmoedig geduld. Daar nadert een man, van eene bovenaardsche schoonheid, ernstig en waardig van houding, maar toch zoo onuitsprekelijk lieftallig — en deze doet den armen lamme de zonderlinge vraag: Wilt gi; genezen worden ?
Schijnen deze woorden niet wreed na dertig ja-(1) Jo. V. 1—9.
115
ren van ijdele verwachtingen en te eurgestelde hoop?
— Zullen zij hem niet verbitteren, niet bedroeven ?
— Neen, want hij gelooft, hij hoopt steeds voort.
Heer, zoo spreekt hij, ik kom hier zonder ooit
moede te worden, en wacht dat het water bewogen wordt, maar er is niemand, die mij in het water werpt, een ander is mij altijd vóór, en ik blijf lam.
— Sta op — zegt de Zaligmaker, en wandel!
— O, verrassend woord 1 o onbeschrijfelijke gevolgen van dit écne woord ! O gezegend oogen-blik, waarop de Zaligmaker het geduld zijner lievelingen beloonend, in één oogwenk de puinhoo-pen van een geheel leven weder opbouwt.
Sta op en wandel! Dit gezegende woord is ook voor u mijn broeder, maar het zal eerst op den daartoe bestemden tijd gesproken worden — en gij moet kunnen wachten. Ofschoon God in één oogwenk de grootste werken kan wrochten, verkiest hij meestal den natuurlijken loop te volgen, om niet af te wijken van de algemeene wetten door zijne Wijsheid van af den beginne gesteld, en ook om den mensch aan zijne werken deelachtig te maken, om zijne verdiensten te vermeerderen.
Ware de lamme bij de eerste poging genezen, dan zou deze genezing minder tot bevordering van Gods eer gestrekt hebben dan zijne langdu-
116
rige ellende. Zijne ledematen moesten geheel verdorren opdat zijn heldhaftig geduld des te beter zou kunnen uitschitteren.
De hulp komt toch ter harer ure, want de goddelijke Vriend onzer zielen, laat niet toe dat wij boven onze krachten beproefd worden, en juist als wij niets meer durven verwachten, op niets meer durven rekenen, wordt de vriendenhand ons plotseling toegereikt, en ons geluk is even onverwacht als bedwelmend. Zoo handelt de liefde — zij verbergt zich eene wijle als om de getrouwheid van het beminde voorwerp te toetsen, maar deze beproeving doet haar pijnlijk aan, en weldra laat zij zich niet meer terughouden.quot; Zij gaat, snelt toe, geeft alles wat zij bezit, kent maat noch hinderpaal, acht niets onmogelijk, durft alles, onderneemt alles, volbrengt alles. (1)
Gezegende ure! allerzoetste ure, waarin de goddelijke bruidegom onzer zielen, met zijne ontfermende almacht, eindelijk weder tot ons komt 1 Kostbare ure vooral, wanneer wij dit oogenblik door lange dagen van geduld verdiend hebben en zij het zoete loon eener nooit ontmoedigde hoop is. Kan de ziel een grooter bewijs van geloof en liefde aan haar God geven, dan juist door deze getuigenis van haar geduld ? Kan zij iets groot-schers ter eere van haren God doen, dan in bal-(1) Thomas a Kompis I, III: 5.
417
lingschap en verlatenheid, onwrikbaar zonder ontmoediging op hem te vertrouwen?
Christen, gij hebt dus heden een verheven werk te verrichten, en vol bewondering hierover roept Thomas a Kempis uit: ^magnum valde magnumquot; (1) Het is iéts zeer grootsch, iets zeer verhevens, zich zonder wankelen, zelfs van alle goddelijke troost beroofd te zien en heldhaftig de ballingschap des harten te kunnen dragen. De ziekte nu, vermeerdert de smarten der ballingschap, en de christen die ondanks lijden, ondanks verlatenheid, volhardt in geloof, hoop en liefde, is in waarheid een martelaar, is eene dier geheiligde slachtoflers, wier offers met dat van Jesus Christus vereenigd, de aarde onophoudelijk voor ondergang behoeden.
Christelijke ziel, door langdurige smarten zoodanig ter neergebogen, dat liefde en geloof beginnen te verflauwen of reeds verflauwd zijn, deze regelen zijn tot u gericht — sluit hier dit boek, verdiep u in de aanbiddelijke tegenwoordigheid van den goddelijken Vertrooster, en zeg hem, met een bloedend hart, doch met een onwrikbaren wil, dat gij bereid zijt, ter zijner verheerlijking, zoo noodig, nog meer te lijden!........
Strek u met den armen lamme aan de boorden van Bethsaïda\'s bron uit. Zie het zonder ongeduldig morren aan, dat anderen in de heilzame
(1) Thomas a Kompis, 1. 9.
118
■wateren nederdalen en genezen worden, beschuldig God, noch menschen, wacht op hem die komen zal, want ik zeg u, hij komt.
Nog een weinig tijds, zegt de Heer en gij zult mij niet meer zien, en wederom een weinig tijds en gij zult mij wederzien. (1)
Nog eene korte spanne tijds, zegt de Profeet, en hij die komen moet, zal komen. Indien hij niet verschijnt, zoo wacht. Hij komt, hij komt, hij kan niet lang meer dralen. (2)
(1) Jo. XVI. 16. (2) Prof. Habac. II. 3.
WAT ZULLEN WIJ LEZEN?
Heeft de ziekte, genoeg helderheid van geest gespaard, om u die uitspanning van hot lezen te veroorloven, neem deze weldaad dan dankbaar aan en doe er uw voordeel mede.
Een gedrukt gemoed is niet alleen zeer gevaarlijk voor de ziel maar werkt ook zeer nadeelig op het lichaam, terwijl eene ongedwongen, verstandige inspanning van den geest, alle levensorganen opwekt en verkwikt.
Welnu ik neem dus aan, dat ge ondanks uwe verminderde krachten, en uwe ongeschiktheid tot het verrichten uwer gewone werkzaamheden, toch nog de troost, van aangename, niet al te zware lektuur behouden hebt, en ik stel daarom de vraag ; welke boeken zult gij kiezen? Sommige personen zijn zeer nauwgezet en kiesch in de keuze hunner kennissen, maar in de keuze hunner boeken, zijn zij helaas, minder angstvallig en dulden zelfs boeken in hunne nabijheid, waarvan zij de schrijvers niet zonder blozen zouden ontmoeten. Voorwaar
120
een vreemd begrip van eer en reine zeden! Dit heeft wel den schijn alsof men de kwade gezelschappen niet om het kwaad zelf, maar uit men-schelijk opzicht mijdt. Men sluit de deur zijner woning voor een verachtelijk en veracht persoon, maar ontsluit hem heimlijk den ingang tot zijn hart, en waagt het in een vertrouwelijk verkeer met dienzelfden persoon uren aan een door te brengen, zijne gewaagde stellingen en lichtzinnige gezegden te lezen! — Ja er zijn van die schijnbaar kiesche zielen, die niettegenstaande eene geveinsde gestrengheid, in deze groole dwaling vallen, en in het gezelschap van verdachte of onteerende hoeken haar welbehagen vinden.
Waart ge vroeger misschien even dwaas, mijn broeder, ach verjaag dan ten minste van heden af, deze schandelijke bezoekers. Hun gezelschap is altijd schadelijk, maar in uw tegenwoordigen toestand zou het een onheil zijn. Och, heb medelijden met uwe zwakheid, met uwe smarten, eerbiedig u zeiven, en lever u niet gebonden en gekneveld in de handen dezer goddeloozen over.
Zeg mij eens oprecht: zoudt ge wel het schaam-telooze gezelschap en den zinnelijken schaterlach van een woesten wereld ling in uw ziekenvertrek dulden ? Voorzeker neen. En waarom duldt gij dan de tegenwoordigheid van een gewetenloos, .\'Je-deloos boek, dat uwe lijdende ziel bevlekt en
121
met uwe pijnen spot\'? Bedenk toch arme vriend, dat de zieke vooral met zijne herinneringen leeft, dat in de lange slapelooze uren het geheugen ons ter zijde blijft. Dat dit gezelschap edel en rein zij, dat zijne schatten uw haii versterken en opheffen in plaats dat zijne beelden ons doen blozen. Gelukkig hij, wiens geheugen altijd rein, edel en kuisch is gebleven, want is dit. eens bezoedeld, dan kunnen tranen, noch wroegingen, noch boetedoeningen die smetten uitwisschen.
I. Ik ben een vriend van uitspanningslektuur. Verveling, droefheid, moedeloosheid worden er dikwijls door verdreven, en de daardoor verwekte opgeruimdheid is eene lieftallige vriendin, die ons op het slacht veld vergezelt; want uw ziekbed is in zekeren zin dikwijls een waarachtig slachtveld, waarop kwellingen van alleilei aard met elkaar strijd voeren. Desniettemin moet ge u in de keuze uwer uilspanningsboeken bepalen tot al wat eenvoudig natuurlijk, edel en geestverheffend is, en het is niet genoeg alleen de bepaald slechte boeken te verwerpen, de boeken waarin de godslasteringen onder eene sierlijke schrijfwijze verborgen zijn en waarin de grenzen van het eergevoel door duistere omwegen uitgewischt en overschreden worden; ook die romantische scheppingen vol ingewikkelde, gedwongen toestanden, vol onwaarschijnlijkheden en knalef-fekten moet ge vermijden. Zulke deerniswaardige
122
prulschriften spreken niet tot de ziel, maar verhitten de verbeelding, zweepen het bloed voort en zijn uitmuntend geschikt, om de nauwlijks onderdrukte koorts op nieuw bij den armen lijder te doen ontstaan — en de koorts zult gij toch wel niet terug verlangen, niet waar ?
Nog is er een ander gevaar te vermijden, een gevaar erger dan de zoogenaamde sensatieromans met moord en doodslag, ponjaarden en giftbekers. Deze toch, kunnen alleen de opgewonden verbeelding van den zieke kwellen, terwijl de nieuwere realistische geschriften en novellen door hun vergiftigden adem de grootste verwoesting aanrichten, geest en verstand verlagen, ja verdierlijken.
Het realisme! Arme lezer, geloof toch niet dat de werkelijkheid zoo afschuwelijk is als deze schaamtelooze schrijvers dezelve durven voorstellen, wentel u toch niet in het slijk dier gemeene voorstellingen, verlaag u toch niet vrijwillig bij het lezen dier troostelooze, vale schilderingen. Zij kunnen u niets aanbieden dan slijk en nog eens slijk, tot veredeling van geest en hart. Onze voorouders beschreven ten minste nog de deugden of ondeugden hunner romanhelden — de heden-daagsche schrijvers wijden vier bladzijden aan de
beschrijving eener mesthoop ...... Mijne pen
; weigert hierop door te gaan, maar eerst nog een enkel woord: arme zieke, ik smeek u bij het heil
123
uwer ziel, veracht deze afschuwelijke letterkunde, die zich openlijk ten doel stelt, om de zielen aan eene hoogere wereld te ontwoekeren, de zielen van hare sieraden te berooven en haar door het wreedste realisme verlagend, even als de zwijnen, in modder en vuilnis te laten rondwroeten. Of is hunne zoogenaamde werkelijkheid, iets anders dan het slib onzer riolen? Weg met zulke schriften: Nee nominentur in vohis (1)
Denk nu niet dat ik alle lekfuur hiermede verwerp, want er zijn nog genoeg waarlijk verheven, reine bekoorlijke , in één woord geestige boeken, waaruit eene verkwikkende frissche lentelucht ons tegenwaait en zij zijn ook niet moeilijk te vinden — beproef hun gezelschap en gij zult er mij dank voor weten.
II. In de tweede plaats, dierbare broeder, stelt God u nog andere boeken ter lezing voor, niet tot louter uitspanning, maar tot heil uwer ziel. Ik weet wel dat men in den maalstroom van plichten en vermaken weinig tijd en smaak heeft voor zulke, toch zoo nuttige ernstige, christelijke boeken, maar nu de gelegenheid zich voordoet, raad ik u aan, ook eens naar de zoete stem van God en zijne heiligen te luisteren.
Wat zal ik u op dit gebied al zoo aanraden
(4) H. Paulus.
124
Zie zelfs eens rond en vraag \\i af welke boeken, beveelt die teedere moeder, de H. Kerk aan hare kinderen aan? Wat leert ons het christelijk gebruik?
Allereerst het boek bij uitnemendheid het Evangelie. En nu moest ge mij eens oprecht op een vrij teer punt antwoorden — hebt gij het Evangelie al gelezen ? Ik bedoel, gelezen met aandacht en regel, zooals men een boeiend uitspanningsboek leest ?
Bloos niet om een ontkennend antwoord te geven — uwe bekentenis zal mij wel bedroeven maar niet ergeren, niet verwonderen, want vele Christenen meenen dat de brokstukken van het Evangelie hen des Zondags in de kerk voorgelezen, een voldoende kennis er van mededeelen en zij het goddelijke Boek kennen. Maar zij kennen het niet — worden oud en dalen ten grave, zonder het Evangelie gelezen te hebben.
Nu zijt gij ziek, hebt tijd in overvloed, welnu lees het eeuwige Boek, bij de eerste bladzijde beginnend en geregeld vooi tlezend, zonder u om hoofdstukken of afdeelingen te bekommeren. Eens er mede aangevangen zult ge verbaasd zijn hoe zeer uw geest door deze kalme, diepzinnige lek-tuur lot rust zal komen, want het is eene bekoorlijke eigenschap van Gods werken, dat zij evenzeer voor ieder onzer in het bijzonder, dan voor het geheele menschdom gemaakt schijnen te zijn.
125
Niets is schooner, lieflijke)-, niets is bekoorlijker en rust meer uit, niets is grootscher en levenskrachtiger dan dit goddelijke boek. De ziel wordt doordrongen en geheiligd door deszelfs reine en bovennatuurlijke kalmte. Alles is er eenvoudig, alles is er goddelijk .. Jesus Christus wordt daarin niet door menschenhanden misvormd, zooals helaas zoo dikwijls het geval is — wat gij van hem in het Evangelie aanschouwt, toont hij u zelf — en door zijn aanbiddelijken mond wordt het woord gesproken, dat sinds negentien eeuwen, de tranen droogt, en de puinhoopen der ziel weder opricht.
L)e Handelingen der Apostelen zijn eene niet minder krachtige spijze der ziel in de dagen van hulpeloosheid en ellende. Op iedere bladzijde lezen wij daar, hoe God zich van nietige en zwakke schepselen bedient, als van even zoovele werktuigen ter volvoering zijner grootsche plannen, en in de lijdensuren zullen ook de alden der martelaren zoo rijk aan opwekkende schoone voorbeelden, u met eene heilige geestdrift en met lijdensmoed vervullen, leder dezer akten, ademt de verachting van het stof, de geneugten van den offerdood, de edele minachting van een tijdelijk leven. Door de onversaagde blikken der martelaren gesteund, kan men den dood gemakkelijker in de oogen zien, en verliest deze zijne verschrikking. De gebeurtenissen uit de eerste tijden des Christendoms
126
zullen u bovendien doen zien, hoezeer God de smarten zijner zonen eert, en met welke teedere liefde en eerbied de Engelen hunne tranen verzamelen, om er even zoovele edelgesteenten van te vormen, en in hunne kronen te hechten. Dan zult gij over uwe weeke klachten blozen, en met een dankbaren glimlach uwe lichte pijnen, bij de folteringen der martelaren vergelijken, terwijl gij bij het vernemen der heldhaftige woorden door maagden en kinderen, te midden der vlammen, of op de folterbank, uitgesproken, vol ootmoedige schaamte uwe morrende woorden zult terug nemen.
Lees ook de Levens der heiligen, het zijn de daden Gods, door middel zijner schepselen uitgevoerd :
Ges la Dei per homines. Zoodat ge in eene bonte, rijke afwisseling van karakters, zeden en tijden, altijd dezelfde deugden zult terugvinden.
Eenige brieven van den H. Hieronymus en van den H. Augustinus zijn ook zeer schoon en troostvol, en ook de uitleggingen van Augustinus over eenige psalmen, vooral die van den CXXXVI psalm: Super flumina Bahylonis, waarin de afmattende worsteling met aardsche rampen, het verlangen, naar de hemelsche stad, met eene ootmoedige, geduldige onderwerping, gepaard gaan, en op onnavolgbaar schoone wijze uitgedrukt worden.
— Maar wat zal ik u toch zeggen over Tho-
127
mas a Kempis, over de Navolging van Christus ? over dat boek door een in smarten en beproevingen gerijpten man geschreven, en wel geschreven voor de zielen die in tijden van grooten rampspoed van het uiterlijke tot het innerlijke moesten gfiaken. —• of zooals de mystieke leeraren zeggen: dó exierioribus adintniora. Volgens eene lieflijke overlevering kan men dit boek naar willekeur openen, en er altyd de gewenschte troostwoorden in vinden. Ook de geschriften van den H. Frans van Sales zijn zeer aantebevelen in uren van droefheid en duisternis.
De ziel wordt er door een allerzoetsten krach-tigen geur verrukt en versterkt, de zedeleer is diepzinnig, veerkrachtig en heilig en verbergt zich onder bloemrijke, lieftallige beelden ; men leert en vertroost zich tevens, men bewondert met een glimlach.
Ten slotte, om niet al te wijdloopig te worden, stip ik nog even de opusculen van Bossuet aan, vooral zijne rede over de volmaakte overgave aan Gods H. Wil, zijne rede over het verborgen leven in God, zijne overwegingen over den doodstrijd van Christus, en eindelijk een zeer schoon, te weinig bekend werk van Pascal, over het geestelijk nut der ziekten.
Ziedaar, lijdende Christen eene keuze van nuttige boeken. Evenals de Apostel aan Timotheus
128
schijnt Christus u nu toe te roepen: In afwachting dat ik kotne, leg u naarstig toe op het lezen ........Overweeg, leef en verdiep u in uwe ernstige gedachten, Bum venio, ailende leclione.
Haec meditare in his esto......unita in illus,quot;
— Dum venioquot; geheimzinnige woorden, zegt een zeer beroemd Christen, geheimzinnige woorden, wanneer men ze op Dengene toepast die altijd komende is; Christus venit semper. De Christus komt in onze beproevingen en in onze vreugden
— hij komt in de tijdelijke genezing van het tegenwoordige leven en in de allerhoogste verlossing zijner uitverkorenen in de eeuwigheid. Doch hoe en wanneer hij ook komen moge, mijn broeder, waakt en bid, wees kalm en vol vertrouwen, volhard in de overweging en in vrome lezingen, tot dat hij kome ; Attende lectioni........dum venio.
Allereerst uwe deur sluiten, dierbare zieke, dit zij uw eerste werk.
Vervolgens moet gij ernstig nadenken voor wie gij haar weder zult openen, want de keuze uwer omgeving moet nog omzichtiger zijn dan de keuze uwer boeken. Bezoekers zijn levende en bovendien nog eigenzinnige boeken, die men niet naar goedvinden ter zijde stellen kan — zij praten en praten maar voort, al bezwijkt men bijna van vermoeienis — zij denkon er niet aan, dat de arme zieke dat stemmengesuis niet lang verdragen kan, zonder naar rust en stille te verlangen.
Bij den aanvang onzer wenken voor zieken, hebben wij op den voorgrond gesteld, dat afzondering, eene der boofdweldaden der ziekte is. Niets is heilzamer dan het stilzwygen der ziel in de eenzaamheid.
God raadt u het stilzwijgen aan, en de geneesheer beveelt het u, ziedaar eene dier weinige gevallen, waarin de beide overheden het altijd eens zijn, men moet dus volstrekt gehoorzamen.
fi
130
In de wereld wordt zoo heel veel gesproken! En gij hebt in de laatste tien jaren ook zoo heel veel gesproken. Geloof mij, eenige dagen van weldadig stilzwijgen zouden uwe ziel zeer verkwikken.
Gij haakt en jaagt naar al wat nieuw is, welnu zwijg eens eene wijle, wie weet welke zoete aandoeningen en verrassende ontdekkingen u in het stilzwijgen wachten.
Doch ik moest immers over gesprekken, over bloedverwanten en vrienden spreken, daar heeft het stilzwijgen toch geen betrekking op? Zeker, want het stilzwijgen is het verhevenste aller bezoeken, is het bezoek van God; geef daarom den langsten tijd aan dien goddelijken Gast. Hij vermoeit nooit, begrijpt altijd en verlaat de lijdende ziel nooit, zonder haar vertroost te hebben.
En wie zullen wij vervolgens ontvangen ? Weinigen. Vooreerst hen, die door de Voorzienigheid als \'t ware zijn aangewezen, om ons te verzorgen en te omringen, d. w. z. onze naaste betrekkingen, onze bedienden.
Deze zijn geen vreemden, en daardoor ook niet vermoeiend, want geestige zetten of gedwongen aardigheden, behoeven van weêrszijde niet gewisseld te worden.
Stel toch eens voor korten tijd alle ijdelheid ter zijde en wees dankbaar voor de nederige diensten u door nederige handen bewezen; toon uwe
131
tevredenheid door een vriendelijk woordje, door een goedigen, dankbaren blik. Vooral maak hun het leven niet lastiger dan volstrekt noodzakelijk is, en wanneer zij, die u met zooveel toewijding verzorgen moede zijn, o laat hen dan een weinig rusten , wek ze niet onophoudelijk voor ieder verkeerden plooi in uw hoofdkussen! Morgen als ge weer hersteld zult zijn zal de wereld vleierijen genoeg voor u over hebben, want dat kost geen inspanning — maar vergeet dan niet de wezentlijke, dikwijls moeielijke diensten u door zorgzame harten in de uren van lijden, bewezen. Maar de bezoeker dan ? — nu ja, behalve uwe naaste bloedverwanten kunt ge wel eenige weinige vrienden ontvangen, doch dat moeten vrienden zijn die uwe neigingen, uwe behoeften, de richting uwer ziel deelen, vrienden die u door kloeke raadgeving opbeuren, in plaats van uwe kwalen door een zwaartillend medelijden te vergrooten.
Deze zullen op gepaste oogenblikken komen en u door zachte vriendelijke woorden opvrolijken, zij zullen u crouw blijven al wordt uwe woning altijd somberder en droever, want het ongeluk trekt de edele zielen aan, evenals andere door het gedruisch der wereldsche vermaken worden aangetrokken — Hunne bezoeken zullen zich vermenigvuldigen naar mate het ongeluk u meer vervolgt, en zelfs dan wanneer allen u vluchten, uit vreeze der besmet-
132
ting, dan zullen die trouwe vriendenhanden zich nog tot u uitstrekken, en het gevaar minachtend zullen zij zich aan uwe lijdenssponde nederzetten.
En de bezoeker? maar vriend, wat verstaat ge dan toch onder dat woord van bezoekers?
Misschien eenige dier schaarsche personen, die ofschoon niet tot uwe vertrouwde vrienden behoo-rende, toch met ware deelneming naar uw toestand komen vernemen en u zoo gaarne even de hand drukken? Laat zulke bezoeken toe, en wanneer zij zien hoe ge in plaats van jammerliederen aan te heffen, uw kruis als een Christen weet te dragen, zal dit hen stichten en tot het goede opwekken.
Maar zoo ge met dit woord het geheele toestel van ijdele plichtplegingen, van praten en beuzelarijen, van kwaad spreken, van snoeven en komediespel bedoelt, wees daarvoor onverbiddelijk en ik zeg u onverholen: voor zulke bezoeken sluit uwe deur met dubbele sloten, want zij zijn schadelijk voor uwe ziel.
— Het schijnt, zoo boor ik u hier tegenwerpen, het schijnt dat ge alleen voor de gelukkigen dezer aarde schrijft, voor hen die door de lachjes der fortuin begunstigd, het goede en aangename van hun levenslot nauwlijks te schatten weten.
Neen, arme behoeftige lijder, ik zal ook u niet vergeten. Arme van Jesus Christus gij, die door
133
eene heete koorts, verslonden, vol verlangen hetbe-zoek der naastenliefde te gemoet ziet, u zal ik de bezoeken niet ontzeggen. U zullen de gevaren dezer wereld niet naderen, gij zult niet door lastige beleefdheidsvormen vermoeid worden. Evenmin behoef ik u dankbaarheid te prediken! want als de vriend, u door Jesus Christus geschonken tot uwe legerstede nadert, hebt. gij reeds met zoo veel ongeduld de minuten van een slapeloozen nacht geteld , zoo opmerkzaam het geluid van iedere naderende schrede opgevangen, dat uwe dankbare handdruk hem dubbel voor de gave van zijn goud schadeloos zal stellen — en als hij reeds vertrokken is, o, dan ziel gij hem nog voor uw geest, en uwe dankbare tranen worden even zoovele krachtige voorsprekers voor hem! Neen, gij moogt vrij de bezoeken u door den God van het Evangelie gezonden, ontvangen: gij moogt vrij alles gelooven wat die engel van liefde u zal toefluisteren, want zijne woorden zijn waar, daar hij in den naam van de eeuwige Waarheid tot u komt. Zie hoe die rijke jongeling zich zonder aarzelen naast u nederzet en bij het heengaan zijne aalmoes op een hoekje van den schoorsteen neerlegt — zie hoe deze lieftallige rijk getooide vrouw, met een vriendelijken glimlach uwe beide handen drukt, en zoo geduldig uwe droeve klachten aanhoort; Beloon haar met een dankbaar gebed, want om
134
uwentwil heeft zij hare prachtige vertrekken verlaten, en is zij de grooten dezer wereld voor eenige uren ontrouw geworden. Neem zonder blozen hunne giften aan; de hovelingen van den arme zijn oprecht en zoo zij u hunne genegenheid be-toonen, kunt gij gelooven dat dit inderdaad waarheid is.
En wat ons betreft, laten wij te midden onzer overtollige weelde blozen, en God om nederige, ootmoedige dankbaarheid smeeken.
TREURIGE PUINHOOPEN.
Des menschen leven op aarde, is een strijd (1) Schoon is dit woord in zijne diepe beteekenis. Het geestelijke leven van den mensch is allereerst een strijd der ziel tusschen goed en kwaad, lusschen de verschillende hartstochten die haar her- en derwaarts lokken, en niet toelaten om ooit de wapens neèr te leggen; in proncinctu.
Maar dit woord doelt ook op den strijd van het stoffelijke leven, op de ziel, die als een krijgsman in eene vesting opgesloten, de door haar bezielde ledematen, onophoudelijk tegen den vijand moet verdedigen en de aangebrachte verwoestingen moet herstellen.
De onverbiddelijke dood omsingelt ons van alle kanten, en spaart verrassingen noch krijgslisten, valsche vredesvoorslagen noch woedende aanvallen, om ons machtig te worden; en zelfs dan, (1) Job VII. 1.
136
wanneer wij overwinnen, is ons arm lichaam, die door de ziel zoo dapper verdedigde vesting, niet veel meer dan een puinhoop.
Inderdaad de ziekten waarvan de dood zich, als van even zoovele giftige wapenen bedient, veroorzaken nu eens eene algemeene verzwakking, dan weder een bepaald gebrek, of een vroegen ouderdom — of wel, en dit punt wil ik alleen bespreken, zij misvormen en mismaken het lichaam geheel en al.
Leelijk zijn! bestaat er wel eene meer algemeen verspreide ellende onder de menschen ? En misschien juist omdat een ieder er vroeg of laat kennis meè maakt, wordt deze menschelijke ellende zoo diep veracht, zoo meedogenloos bespot; men is juist daarom zoo streng omdat iedereen er in meerdere of mindere mate mede behebt is, omdat wij zoo boos en verblind zijn.
quot;Waar zullen we nu troost vinden voor deze juist om zijne belachelijkheid zoo bittere beproeving 7 hoe de afschuwelijke verwoestingen door sommige ziekten veroorzaakt, ten minste eenigzinslenigen?
Schocne, reine zielen, wier uiterlijk, door het gilt eener hevige ziekte zoodanig misvormd werd, dat gij het gezelschap uwer medemenschen vlucht, die ter nauwernood den drempel onzer tempels durft overschrijden, en u niet alleen voor de blikken eener wreede menigte, maar zelfs voor uwe
137
vrienden en betrekkingen tracht te verbergen, arme beproefden, voor u is er slechts eene troost: God. God alleen, Jesus Christus alleen en Jesus Christus gekruist! Hij alleen kan zulke diep gewortelde, geheime smarten lenigen, want eene ruwe menschenhand zou door de minste aanraking, van zulke diepe wonden de wondkoorts vermeerderen.
Laat de menschen, die nietige armzalige schepsels vrij spotten en verachten. Verhef den blik tot Jesus Christus — hij alleen zal al uwe smarten wegnemen, hij alleen wil en kan uwe wonden heelen.
Maar hoe, o mijn God, wat zie ik ? — ach! ontferming, ontferming! want mijn blik wordt verduisterd, mijn geest duizelt — ik begrijp niet meer. Hoe dan, mijn Jesus, waart gij niet de schoonste onder de kinderen der menschen? Heeft de bruid uit het hooglied u niet met loftuigingen overladen, heeft zij uwe schoonheid niet in zielsverrukkende poëtische zangen geschetst? Waarom zijt gij dan nu zoo onkennelijk geworden voor de oogen uwer profeten? quot;Waarom kleven smaad en bezoedeling op uw geheiligd aanschijn? Van uit de diepte der tijden aanschouwt u Isaïas, terwijl gij onder den last van uw kruis den heiligen berg bestijgt, en hij verklaart, dat hij u niet herkent:
»Wie zal mijn woord gelooven ? wie zal de werken van Gods arm begrijpen?
138
O, Koning der smarten, verguisde, beleedigde Koning — uw profeet stelt het raadsel voor en lost het tevens op. Om mij door uwe kneuzingen te genezen, z\'yt gij gekneusd geworden, om mij uit de diepte der vernederingen op te richten, zijt gij met schande en slijk overdekt geworden. De afkeer der menschen scheen mij ontorschbaar, hunne wreede verachting vervulde mij met haat en wraaklust, maar daar zie ik u voor mij slaan, o Jesus, en gij fluistert mij toe : «Zie toe mijn zoon en vergelijk mijne verguizingen met de uwe. Ik ben een aardworm en geen mensch meer , Ik ben de ellendigste der stervelingen en een voorwerp van spot voor het volk ... zij hebben mijne voeten en handen doorboord, zij hebben al mijne beenderen geteld, zij hebben mijne kleederen verdeeld, en om mijn kleea gedobbeld en hunne blikken hebben mij verslonden (2)quot;......Ja, Heer ik heb u begrepen, ik
vereenig mijn lijden met het uwe, ik verberg mij met u, ik klaag niet meer, ik zwijg, ik vergeet en vergeef de verachting der menschen, ik neem da versmading niet alleen aan, neen ik heb haar lief, ik dorst naar verguizing, want om tot mij te komen, hebben zij eerst het aanbiddelijk gelaat vin mijn Verlosser gekwetst.
O menschgeworden Woord, glans der eeuwige schoonheid; om mijnentwille verborgen, verduis-(1) Isaïas LUI. 1. (2) Ps. XXI.
139
terde, bezoedelde schoonheid, o schoonheid van Jesus Christus! door folteringen en zweepslagen misvormde schoonheid ; ik aanbid u, ik bemin u, ik aanschouw u in eerbiedige bewondering te midden dezer vreeselijke vernederingen. Ik vereenig mijne welverdiende mismaaktheid met de verontreinigingen welke uw onschuldig aanschijn bedekten, ik vereenig mijne, door de zonde veroorzaakte tranen met de tranen welke uwe liefde plengt — dat de vernedering en smaad des kruises hier op aarde mijn deel zij, opdat ik eens aan de gedaanteverwisseling der eeuwige glorie, moge deel hebben.
ZIEK EN IN BALLINGSCHAP.
Hebt gij wel ooit over de marteling van zoo iets nagedacht, gij die in uw vaderland te midden der uwen, in uwe eigene woning zoo klaagt en jammert over uwe pijnen?
Weet ge we! wat het zeggen wil, verre van zijn land, door eene ernstige ziekte te worden aangetast, om zich in een gehuurd bed te moeten neder-leggen, en door vreemde onverschillige gezichten omringd, ternauwernood een glas water voor zijn geld te kunnen bekomen, omdat men niet verstaan wordt?
Weet ge wat het zeggen wil aan boord van een schip ziek te worden, op een onbekend strand te worden neergezet en achtergelaten, terwijl het wegzeilende schip aan den horizont verdwijnt en tevens de laatste zwakke hoop om ooit het vaderland t arug te zien, met zich medevoert?
Hebt gij ooit gedacht aan het zielelijderi der jonge vrouw, die vaderen moeder verliet, om den
141
geliefden echtgenoot naar verre streken te volgen en hem nu onderweg ziet bezwijken, terwijl hare liefderijke hand niet bij machte is, de duizende ongemakken der reize, uit den weg te ruimen ? Hebt gij aan den banneling gedacht, die den dood voelende naderen, het vergeten plekje op het vreemde kerkhof reeds heeft gekocht, ofschoon hij door het verlangen verslonden wordt om, ware het nog slechts een enkelen maal, zijne oude moeder aan het hart te drukken?
Hebt gij aan den armen matroos gedacht, zoolang reeds in het bedompte enge ziekenvertrek van zijn schip nederliggend en die zich behelpen moet met de goedhartige doch onhandige verpleging van zijn maat ?
Hij weet dat hij sterven moet en het golvende graf dat hem spoedig zal verslinden, wiegt hem nu reeds in slaap, zingt hem nu reeds in het gehuil van den storm een doodenzang toe.
Hebt gij gedacht aan den zendeling, die door vermoeienissen gebeukt, door koorts verslonden zich ten laatste onder de schaduw der tropische woekerplanten tot den laalsten slaap nedervleit, en den laatsten adem uitblaast; alléén geheel alleen, terwijl zijn medehulp mijlen ver om hulp is uitgegaan ?
Hebt ge gedacht aan de heldhaftige liefdezuster, die vol Godsvertrouwen en jeugdigen moed ver-
142
trok, en nu reeds als slachtoffer harer onverpoosde toewijding het moede hoofd ter laatste ruste neigt, in de Lazarets van ver verwijderde plaatsen?
Weet ge wat die jeugdige levenslustige soldaat lijdt, die door een vijandelijken kogel getroffen, te midden van het krijgsgewoel nederzinkt, die onder de hoeven der voorbij ijlende paarden vertreden, door het lauwe bloed zijner lotgenooten bespat wordt, die eerst na lange uren van nameloos lijden op het slachtveld wordt terug gevonden, niet om te herleven, maar om onder de martelingen van het vervoer te bezwijken?
Hebt gij ook gedacht aan de velen, die zonder hulp of troost, verre van ouders of kinderen sterven moeten, zonder de troost van eene laatste vriendenhanddruk, zonder een laatsten kus op het klamrna voorhoofd — en die toch op de algoede Voorzienigheid blijven hopen, die zich toch zonder lafhartig morren, zonder vertwijfeling, maar met een kinderlijk geloof aan den boezem van den goeden Herder der zielen neêrvleien, om daar als in eene veilige rustplaats te sterven?
Mijn broeder, denk niet dat dit een spel mijner ■verbeelding is, want dergelijke smarten worden dagelijks geleden, dergelijke toestanden komen dagelijks voor, wees daarom niet langer lafhartig en staak uwe klachten, want zij bedroeven het hart van den goddelijken Meester.
DE GAVE DER VERTROOSTING.
De Zieke. — Heer de dag spoedt voort, en weldra zal de zon ter westerkimme dalen. Tot nu toe heeft uwe genade mij ondersteund, maaide namiddag brengt nieuwe beproevingen, en de lijdensbeker schijnt met een verschen alsemdrank gevuld te worden.
Rondom mij, ad^ mt alles leven en handelen — het gedruisch van het werkdadige leven dringt in gedempte toonen tot mij door. Ik alleen ben werkeloos, ben nutteloos, \'t is mij te moede alsof ik de grootste zelfzuchtige op aarde ben.
Vernederende, bedroevende gedachte ! — En toch, gy weet het ó mijn God, ik had een hart, groot genoeg om te beminnen, een wil, edelmoedig en vurig genoeg om al mijne krachten aan uw dierst te wijden. Waarom zoo hulpeloos en toch zoo ijverig? ach, indien mijne kwaal ongeneeslijk is, blusch dan ten minste dit heilige vuur uit dat mij
144
nutteloos verslindt, dat mijn lijden zoo nameloos verzwaart.
Be VerUoosler. Mijn zoon heeft de smart u dan nog niet onderwezen, dat de mensch ook het verborgene moet leeren ?
Welnu, het lijden behoort tot de onvoorziene verborgenheden, die slechts door eigen ondervinding geleerd kunnen worden.
Hoe teeder van harte, hoe scherpzinnig van geest ook, kan men toch niet weten wat smart is, en oordeelt er over als een blinde over de kleuren, indien eene persoonlijke ondervinding dit niet onderwezen heeft. Van daar dat zij die niet geleden hebben, ondanks den besten wil en de onbeperkt-ste toewijding de lijdenden niet kunnen troosten en de gave der vertroosting missen.
Niet waar mijn zoon, gij hebt dikwijls gevoeld, dat de van gezondheid blakende in voorspoed badende menscben, niet in staat waren u in uren van lijden, in oogenblikken van ontmoediging te steunen. En toch, zij hadden u lief, en meenden het zoo goed, maar hunne welsprekende woorden, wisten den juisten toon niet te vinden, die snaar waardoor alleen liet hart geroerd kon worden, bleef stom.
Daarentegen, kennen zij, die vertrouwd zijn met de smart, dit geheimzinnige troostwoord. Alleen zij weten dien allerzoetsten balsem te bereiden.
-145
Deze wet is zoo algemeen en ingrijpend, mijn zoon, dat ik, de oorsprong aller wijsheid en wetenschap en dientengevolge de verborgenheden aller aardsche ellenden kennende, nogtansal derzelver bitterheden in mijn vleesch heb willen verduren, ten einde als ervaren gids en vertrooster der lijdende menschheid te kunnen dienen.
Door deze deelname aan hunne pijnen, bezit ik voor hen eene groote aantrekkingskracht, en te midden van het louterende vuur hunner beproevingen, richten z\'y hunne blikken niet op mijne verheerlijking van den Thabor. maar op mijn kruis. Zij vinden de sporen hunner eigene folteringen in mijne ledematen weder en herhalen met onwrikbaar vertrouwen: Wij hebben geen hoogepriester niet kunnende medelijden hebben met onze kwalen, want hij heeft deze in zijn vleesch gedragen en hij kent onze hulpeloosheid. (1)
Deze verhevene wetenschap kan noch door studie, noch door geleerdheid, noch zelfs door de liefde vervangen worden; daarom moet hij, die deze wetenschap niet bezit, de menschelijke smarten ook niet aanraken, want hij zou slechts kwetsen; terwijl hij, die haar bezit zonder schroom alles ondernemen kan. Hij zal slagen, want eene onpeilbare kracht woont in hem.
Gelukkig hij, die geleden heeft en niet te ver-(1) Hebr. IV. 15
10
146
geefs eene ziel van zijn Schepper ontving, want hij is als \'t ware op deze wereld, een levend sakrament der vertroosting, want hij heeft den lij-densstroom doorgeworsteld en kent do foltering van teleurstelling en zieleangst, van ernstige spanning en vertwijfelende ontmoediging. Hij is door de scherpe doornen van teleurgestelde hoop en gefnuikte verwachting gekwetst, hij heeft eenzame tianen gedronken en het brood der troostelooze verlatenheid gegnten; daarom hebben zijne woorden de geheimzinnige kracht van een heil aan-brengenden balsem.
Geen wonder, dat de ongelukkige, dat de lijder, dat de bedroefde hern onder duizenden weet te herkennen. Anderen spreken veel, maar hij alleen kent het geheim van dat lieftallige woord, van dien zoeten raad, zoo kostbaar voor eene beproefde ziel. Hij is zachtmoedig, geduldig, fijngevoelig. Hij weet dat de zieke een zwak kind is geworden, dat nu eens met moederlijke toegevendheid, dan weder met veerkrachtige opwekkende woorden moet toegesproken worden. Hij zal door geen verkeerden ijver tot gestrengheid verleid worden jegens den armen lijder, hij zal het geknakte rie. niet breken en het smeulende vonkje niet uitdooven, want hij weet dat de kinderen Gods eerbied waard zijn, dat hunne ziel eene vorstin is, die des te meer ontzag vordert, naarmate hare vesting meer
147
geleden heeft, en de lichamelijke krachten meer gesloopt zijn.
Daarom mijn zoon, moet ge u over de geledene en nog bestaande smarten verheugen, want gij hebt daardoor onwaardeerbare schatten verkregen.
Immers, gij zult uwe schreden weder tot de ongelukkigen richten, of wanneer u de krachten daartoe blijven ontbreken, zullen deze wel tot u komen, want zij hebben zulk eene groote behoefte aan troost.
En als een arme bedroefde tot u komt, bestudeer dan uwe woorden niet, maar hem eenvoudig uw eigen hart ontsluitend, moet ge hem uwe wonden en wondmalen toonen, hem zeggen dat gij ook geleden hebt, en vol zachtmoedigheid naar zijne klachten luisteren. Bekommer u toch niet over gepaste antwoorden, ik verzeker u nogmaals, dat uwe geledene smarten eene onpeilbare heilzame kracht bezitten.
Ga mijn zoon, ga gerust tot de armen en ongelukkigen, maar vergeet niet dien onwaardeerbaren schat mede te nemen; hun heil zal ook het uwe zijn, uwe droefheid zal voor hunne droefheid wijken, uwe smarten zullen door den aanblik van hun lijden verminderen, omdat uwe ziel zich zelve vergetend, zich geheel en al aan hen zal schenken. En als de avond gekomen is, zult ge dankbaar uitroepen : Heer, zeg mij toch wat er met mij
148
geschied is? Wat heb ik toch gedaan, en waarheen hebt gij mijne schreden geleid? Ik wilde alles voor de anderen doen, en liet is alsof ik alles voor mijzelven alleen gedaan heb.quot; Ik wilde zieken genezen en heb mijne eigen wonden verbonden ; ik wilde bedroefden troosten, en heb mijne eigen tranen gedroogd, ik wilde hunne pijnen stillen, en heb de mijne verzacht. Ik wilde alles geven en heb alles gevonden!
DE AVOND
I.
Het uur dat den avond van den nacht scheidt is voor den zieke nog pijnlijker dan het oogenblik van ontwaken. Des daags vindt de zieke eenige verstrooiing in de welwillende, teedere zorgen zijner omgeving, doch met het vallen van den avond, verflauwt zelfs de teederste opmerkzaamheid en blijft de arme lijder alleen.
Wie ooit door ziekte bezocht werd, kent de bitterheid van dat uur, wanneer de laatste zorgende hand nog alles in orde brengt, het kussen nog wat opschudt, maar den zieke toch eindelijk alleen iaat, met een flikkerend nachtlampje en met tien lange, slapelooze uren in het verschiet. Voor allen breekt het uur van rust en verkwikking aan, voor den zieke begint eene troostelooze gejaagdheid Tot uitputting toe vermoeid door eene lange werke-
152
loosheid, wentelt hij zich te vergeefs op zijne legerstede om, doch zonder een oogenblik van verademing of rustige sluimering te vinden, terwijl eene koortsachtige hitte zijne aderen doorgloeit en zijne verzwakte verbeelding hem allerlei spookgestalten voortoovert.
Arme lijder, ik heb diep medelijden met u, en weet slechts een raiddel om uw leed te verzachten, en dat eenige, dat onfeilbare middel, is: het allersmartelijkst lijden van onzen dierbaren Verlosser. Niet zonder gewichtige redenen heeft het eeuwige Woord des Vaders, hij die door eene enkele beweging zijner goddelijke lippen, de wereld kon verlossen, de ellende van een sterfelijk vleesca, en de overmaat van alle lijden gedragen.
Immers het grootsche doel van dit aller verhe-venste werk was hierin gelegen , dat de Verlosser niet alleen zijne uitverkorenen van den eeuwigen dood heeft willen redden, maar hen tevens heelt willen troosten, versterken en steunen, door op al hun lijden den stempel zijner glorievolle zegepralen te drukken.
En zoo ge nog vragen kunt wat hij dan gedaan heeft om de zieleangst van den zieke in deze droeve uren van den nacht te verzachten, weet dan, dat hij ook dat uur gekend en doorgeworsteld, dat hij ook dat uur met een plechtigen lichtstraal verhelderd en omringd heeft.
153
Zie hier wat het Evangelie hierover zegt:
»En hij nam Petrus en de twee zonen van Ze-hedeüs met zich en begon droevig en zeer beangst te worden. Toen sprak hij tot hen: Mijne ziel is bedroefd tot den dood : verbeidt hier en waakt met mij.
En een weinig voortgegaan zijnde viel hij op het aangezicht neder en bad en sprak : Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze keik van mij voorbij gaan, nogtans niet gelijk ik wil, maar gelijk gij wilt. En hij kwam tot zijne discipelen en vond hen slapende en hij sprak tot Petrus: Alzoo kondet gij niet één uur met mij waken?
Wederom ging hij ten tweeden male weg en bad en sprak : Mijn Vader, indien deze kelk niet kan voorbijgaan, tenzij ik hem drinke, uw wil geschiede!
En hij kwam wederom en vond hen slapende en bad ten derden male, dezelfde woorden sprekende. (1)
Tot op dit uur van den avond, hadden de discipelen Jezus steeds omringd. Hij houdt met hen het laatste avondmaal, hij stelt het Sakrament van zijn H. Lichaam en Bloed in, dit testament zijner eeuwige liefde, hij geeft hen zijne laatste vermaningen en bidt voor hen.
Maar het uur der slachtoffering nadert, en deze slachtoffering begint met de eenzaamheid.
(1) Matth. XXVI. 36-44.
454
Bij zijn binnentreden in den hof van Gethse-muni, scheidt Jesus zich van hot grootste gedeelte zijner leerlingen, doch als vreesde hij de volslagen eenzaamheid, in de voorbestaande oogenblikken van den doodsangst, zoo zendt hij zijne vertrouwde leerlingen de getuigen van den Thabor, met weg: Petrus en de beide zonen van Zébédéas, blijven. Hij stort zijne ziel voor hen uit, ontsluiert zijne matelooze droefheid en vraagt om hun gebed.
Doch ook deze zoete vertroosting willende derven om zijne offerande te volmaken, verlaat Jesus ook deze, zijne drie laatste vrienden en staat nu gansch alleen tegenover den bitteren kelk van zijn allersmartelijkst lijden.
Hij is alleen !
De eenzaamheid wordt drukkend en voegt hare ontroeringen, hare schrikgestalten bij de overmaat van zijn lijden en de doodstrijd drijft het bloed uit alle poriën van zijn geheiligd Lichaam.
Tot stervens toe bedroefd, richt bij zich tot tweemaal op om naar zijne bevoorrechte leerlingen te gaan en hen om een weinig troost te smeeken, en tot tweemaal toe, vindt hij hen in diepen slaap gedompeld. Hij verlaat de vertrouwden zijner smarten en keert tot de marteling der eenzaamheid terug.
Dierbare lijder, wanneer ge u des avonds zoo verlaten ziet en duizende angstige voorgevoelens, u
155
als even zoovele spookgestalten bestormen, ach denk er dan aan, dat de allerzoetste Verlosser voor u en voor alle in angst gedompelden dit wreede uur van verlatenheid in Gethsemani heeft willen doorbrengen.
De wereld is wel is waar verre van u, zij heeft u vergeten en de feestloonen der wereld lingen dringen misschien tot uw ziekbed door; maar benijd die rampzaligen niet, laat hen vrij genieten van hunne bonte zeepbellen, van hunne ijdelege-luksdroomen en vereenig deze eerste onthechting, met de onthechting van uw Jesus, toen deze zijne leerlingen aan den ingang van den hof verliet.
En als dan later op den avond ook uwe bloedverwanten, uwe liefste vrienden en trouwste dienaren u verlaten, o, val hen dan niet hard, beschuldig hen niet van hardvochtigheid of trouweloosheid. Neon, zij hebben u nog altijd even lief, maar de ziel door de zintuigen gekluisterd is immers zwak, en de slaap overmeestert de liefde.
Erant oculi eorum gravati. Gun ook aan hen deze oogenblikken van rust en word niet verstoord wanneer zij rustig insluimeren. Zij hebben u immers den ganschen dag zoo liefderijk verpleegd, vorder nu niet dat zij nog langer waken — kom, wees sterk, overwin u zeiven! Heb den moed om alleen te blijven, en vereenig deze tweede verlatenheid met de verlatenheid van Jesus, toen
456
deze zijne drie geliefkoosde leerlingen verliet, om geheel alleen zijne doodsangst te gemoet te treden.
En als soms de vlijmende pijnen of de brandende koorts u dwingen de hulp dier trouwe verplegers in te roepen, ó, word dan niet wrevelig, wanneer zij nog bedwelmd door den slaap ii ter nauwernood antwoorden en na het noodige verstrekt te hebben, weder in een looden slaap terugzinken. Geen onrechtvaardige verdenkingen of innerlijke verwijten — Petrus, Jakobus en Joannes beminden Jesus, en toch sliepen zij onder de olijfboomen van Gethsemani den slaap der men-schelijke zwakheid — Vereenig veeleer deze derde verlatenheid, met de verlatenheid van Jesus, toen hij de drie discipelen aan hunne sluimering overliet, vereenig die namelooze droefheden en angsten, met den geestelijken doodstrijd, waardoor uw Verlosser ter aarde werd geworpen. Indien gij weent, ween dan met Jesus, want hij heeft ook geweend. Indien ge klaagt, klaag dan met Jesus, want hij heeft ook geklaagd. Indien ge smeekt om van uw doodstrijd verlost te worden, smeek dan met Jesus, want hij heeft ook gesmeekt, maai\' vraag met zijne woorden: Vader, indien het mogelijk is, zoo laat dan deze kelk voorbijgaan, maar dat uw wil geschiede, en niet de mijne.
Christen, weet gij wel de diepe beteekenis van dit alleen zijn met Jesus?
•157
Het beteekent, dat ge nooit aLeen zult zijn met uwe smarten, dat het goddelijke Woord u altijd zal omringen, gereed om u ter hulp te snellen, gereed, om den Engel zijner geheimzinnige alles doordringende vertroostingen tot u te zenden. Aji-paruit ei angelus confortans eum.
DE NACHT.
Heb eerbied voor den nacht, dierbare broeder, en vloek hem niet om zijne slapelooze uren en koortsige gejaagdheden, want de nacht was dikwijls het tijdstip van God.
Het was nacht, toen zij, die den Verlosser der wereld onder het hart droeg, hare woning verliet, om door Jozef begeleid langs de hobbelige wegen van Judea naar Bethlehem te vertrekken, en het bevel van den romeinschen Keizer te volvoeren.
Het was nacht, toen zij te vergeefs aan alle deuren aanklopte en nergens een onderkomen vond.
Het was nacht, toen de engelen door een schitterenden straalkrans omgeven het Gloria in Bxehis aanhieven. Het was nacht toen het goddelijk kind zich op hel stroo van Bethlehems kribbe, neder-vleide.
Het was nacht, toen de Engel des Heeren Jozef waarschuwde en de trouwe dienaar, aanstonds
159
opstaande het Kind nam en deszelfs moeder, om het zwaard van Herodes te ontwijken en naar Egypte te vluchten.
Het was nacht, toen zij later te Nazareth terugkeerden, en Maria dikwijls opstond om in stille verrukking en onder zoete tranen het goddelijke Kind in zijn wiegje te aanschouwen.
Het was nacht, toen Jesus, in de woestijn verborgen, zich door waken en vasten tot zijne goddelijke zending voorbereidde. Het was nacht, toen hij zijne ingesluimerde discipelen verliet, en zich in het gebed begaf. Het was nacht, toen de discipelen overzee naar Kaphernaüm trokken, en Jesus over de golven wandelende, tot hen kwam.
Het was nacht, toen de discipelen Jesus vol angst toeriepen : Red ons Heer, wij vergaan ! En Jesus gebood aan de winden en aan de zee, en er ontstond eene groote stilte.
Het was nacht, toen Simon Petrus en de anderen, hunne netten uitwierpen en tot den dageraad arbeidden, zonder iets te vangen. Toen kwam Jesus en zeide: Kiest op nieuw zee en werpt uwe netten uit, en zij vingen zulk eene groote hoeveelheid visch dat de netion scheurden.
Het was nacht, toen Nikodemus, Jesus kwam opzoeken en de goddelijke Meester hem, vol medelijden met zijne zwakheid, in zijne verhevene leeringen onderwees.
160
Het was nacht, toen de Meester de zijnen rondom zich scharende, het laatste avondmaal met hen hield, en hen zijn Goddelijk Vleesch lot spijs, zijn Goddelijk ISloed tot drank gaf. Het was nacht, toen hij voor \'t laatst met hen uitging en hen zijne laatste geheimen ontsluierde.
Het was nacht, toen Jesus, na zijne discipelen verlaten te hebben, bedroefd werd tot den dood, in zijn doodstrijd ter aarde neergeworpen met bloed en tranen overdekt was. Uet was nacht, toen een Engel nederdaalde om Hem te versterken. Het was nacht, toen Judas hem den verraderlijken kus op de lippen drukte, toen de soldaten Jesus tot den hoogepriester voerden, toen Petrus hem verloochende, toen hij Petrus aanzag en Petrus weende.
Het was nacht, toen de wachten zijn aanbidde-lijk gelaat met een sluier bedekten en hem toeriepen : Voorzeg ons nu, wie u heeft geslagen, toen zij niet ophielden hem te kwellen en te pijnigen.
Het was nacht, toen Jozef van Arimathea en de trouwe leerlingen het H. lichaam des Heeren balsemden, en de Farizeën het graf lieten verzegelen en bewaken.
Het was nacht, toen Jesus aan de verzamelde leerlingen verschijnend, zeide : »De vrede zij met u.quot;
Het was nacht, toen Petrus en Paulus op den vooravond van hun marteldood water uit de rols
161
hunner gevangenis deden ontspringen, om hunne wachters te doopen.
Het was nacht, toen de eerste Christenen de glorievolle overblijfsels der martelaren in de Ka-takomben brachten, en toekomende martelaars ken-teekenen op hun grafsteen beitelden. Ja, het was ook des nachts, dat de martelaren in hunne gevangenissen, vizioenen der eeuwige heerlijkheid aanschouwden. Des nachts, dat de diakenen aan de gevangenen en zieken de H. Eucharistie brachten, des nachts, dat ook nu nog de missionarissen haar uitreiken en de H. Sakramenten bedienen. Des nachts waakt de boetvaardigheid, waakt de naastenliefde, zwoegt de arme, stijgt het geduldig lijden van den kranke als het wierook lot God op.
Des nachts zweeft Gods Engel boven de wulp-sche stad, en als hij te midden der menigte, de kuische zegepraal van eene reine maagd kan op-teekenen ; dan wordt aan de losbandige stad vergeving geschonken, ter wille dier ééne onschuldige ziel.
O Christelijke nachten, onsterfelijke nachten, zoo vruchtbaar voor het heil der wereld! Lijdende Christenen, moge het aandenken dier nachten uwe slapeloosheid verzoeten, In noctlbus ex/oHi/e ma-nus vestros in sancla (1), en de duisternissen van den nacht zullen schitteren als het daglicht en de
(1) Pb, CXXXII,
162
nacht zal stralen van glans en vreugde afwerpen
EL nox simt dies illuminabilur ei nox ilhmincdio\' mea in deliciis mew (1).
(1) Ps. CXXXVHI.
HET KRUISBEELD.
Ontferm u mijner, Heer, want het uur der beproeving is gekomen en ik bezwijk onder zijn last.
Eene namelooze bitterheid heeft de krachten mijner ziel geknakt, en mijne oogen zijn dof van het weenen.
Te midden dezer alles overweldigende zieleang-sten, heb ik om hulp gesmeekt. Mijne moede blikken zochten naar een trooster, doch te vergeefs — ik bleef alleen — en de trooster kwam niet tot mij.
Daar trof uwe beeldtenis mijn oog, o allerzoetste Verlosser, en gelijk de drenkeling den reddingsplank omklemt, zoo heb ik met bevende hand dit beeld aangegrepen, en het aan hart en lippen gedrukt.
Ja, het is zoet uw beeld met tranen te mogen drenken, o gekruiste Godmensch, want de tranen der menschen vinden er een toevluchtsoord, en er bestaat eene geheimzinnige gelijkvormigheid tus-schen het kruis en de menschelyke smarten.
164
Door den sluier mijner tranen heb ik uwe doorboorde handen aanschouwd, en mijne lippen hebben uwe aan het kruis genagelde voeten gekust, en de hand waarmede ik uw beeld ou,klemde, heeft de wonde van uwe H. Zijde aangeroerd!
Wat ik gesproken, wat ik gehoord heb ? O ik weet het niet, maar dit weet ik, dat ik mij in uwe tegenwoordigheid verdiept en verloren heb, dat ik uwe wonden met kussen overdekt, uw met doornen gekroond hoofd aan mijn hart gedrukt, mij door de aanschouwing van uw kruis bedwelmd heb; dat ik dat kruis door uw bloed geverwd, met mijne tranen gedrenkt heb. Spreken kon ik niet, maar het woord dat gij zelf o mijn Jesus, in de beslissende ure hebt uitgesproken, weêrklonk in de diepste diepte mijner ziel: Vader in uwe handen beveel ik mijn geest!
Dit woord daalde tot in de peillooze diepten mijner ziel en vormde daar eene wonderzoete melodie.
Toen de vrede eindelijk als een verkwikkende dauw nederdaalde, ben ik, aan uw hart geleund, zachtjes ingesluimerd en de liefde heeft allengs-kens de smart overwonnen.
En terwijl ik mij nog over deze onverhoopte vertroosting verwonderde, werd deze eerst nauw merkbare zoelheid, in eene jubelende vreugde veranderd.
165
Wel hadden mijne tranen niet opgehouden te vloeien, maar het waren tranen van geluk, tranen van zielsverrukking. De sombere, vertwijfelende klachten van zoo even hadden zich in de juich-toonen van het danklied opgelost en eene rustige alles doortintelende kracht werd mijn deel.
O, ik gevoelde het, ik gevoelde dat mijn wil tot zevenmaal toe gedoopt was geworden, in het bloed des Lams, ik gevoelde dat ik met nieuwe wapenen ten strijde uitgerust was.
Helaas, waarom moeten dergelijke vervoeringen door een wreed ontwaken verstoord worden? Waarom is het den lijdenden niet gegund, in zulke oogenblikken te sterven ? Waarom moeten deze hemelsche indrukken door de onverbiddelijke een-toonigheid van het leven uitgewischt worden ? O, Kruis van Jesus; onuitputtelijke bron van vertroosting, nooit zal ik vergeten wat uw aanblik in de uren der wanhoop vermag, nooit zal ik vergeten, dat de verzengende tranen der vertwijfeling door u in een hemelschen dauw veranderd worden.
Vol ontzag maar ook vol vertrouwen erken ik uwe macht die den Christen in de moeilijkheden des levens weet te steunen en de bitterheid van den dood weet te lenigen. Dierbare Verlosser, ach ! verleen mij de genade, dat rn\'yne stervende blikken eenmaal op uw geheiligd beeld mogen rusten, dat een vriendenhand mij dit beeld reike.
166
het voor mijne brekende oogen opheffe, hel aan mijne lippen drukke! Wanneer mijne benauwdheden en mijn doodstrijd, het bidden beletten, dan zullen mijne, op u gevestigde blikken toch nog mijne ziel verkwikken, en ik zal mij gelukkig achten, onder dien laatsten liefdeblik te sterven, ik zal mij gelukkig achten om met den zieltogen-den Pater Lacordaire te mogen fluisteren: Ik kan wel niet meer bidden maar ik kan hem nog aanschouwen (1).
(1) R. P. Lacordaire.
WAAROM SGIILTNT DE VOORZIENIGHEID SOMS TE AARZELEN, OM ONS TE HELPEN ?
De folterendste smarten zijn meestal voorbijgaande, zij beuken het lichaam gedurende eene ■wijle en verdwijnen, maar het eindelooze rekken derzelfde kwalen, de bittere eenloonigheid eener ziekte, waarvan het einde niet te voorzien is, stelt den Christen op een zeer wreede proef.
Inderdaad, door ditaanhouden van altoos dezelfde kwalen, komt de ziel in dien eigenaardigen toestand, welke noch ongeduld, noch wanhoop, maar eene waarachtige levensmoeheid is.
De ziel is wel is waar onderworpen, maar zij bezwijkt onder het drukkende en langdurige gewicht van dezelfde moeilijkheden en kwellingen ; de kracht ontbreekt haar, om tol God te roepen: Hoe lang nog, ó Heer, zal ik tot u srneeken, voordat gij mij vertroost? Zult gij dan altijd uw aangezicht van mij afwenden ? Tot hoe lang nog
168
o Heer zal de aarde weeklagen, en zat het gras door het vuur verzengd worden? Tot hoe lang nog zuil gij meedogenloos den weedom van Jerusalem aanzien? Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten ? (1)
Zulk eene ter aarde gehogene ziel, verliest dikwijls het klare besef der dingen ; zij verwacht niets van de toekomst, zij gelooft niet meer aan eene mogelijke verbetering van haar levenslot, en zij moet wel met eene buitengewone veêrkracht begaafd zijn om te hopen, tegen alle hoop in, contra spem in spent. En toch zijn deze voorstellingen van onveranderlijke, levenslange kwalen schrikgedaanten, die wel eens in het leven voorkomen, maar door den tijd en den natuurlijken loop der dingen, verjaagd worden.
Als het onweder steeds voortwoedt en de horizont met een ondoordringbaar grauw floers omsluierd schijnt, als het scherpziende oog van den zeeman tot in de verste verte slechts onstuimig razende golvenkoppen ontwaart, dan meent hij dat de zon voor hem niet meer schijnen zal, en het woeste geweld der golven zijn ondergang zal bewerken. En toch is eene enkele windvlaag voldoende om den luister van het uitspansel te herstellen, en nauwlijks is de kaap omgezeild, of de woeste wereldzee is in een vreedzaam meer herschapen.
(1) Ps. XII. 1.
109
Christen ziel ! hoop zonder ooit moede te worden, want wat u eene veronaehzaming van Gods kant toeschijnt, is juist een kenmerk zijner liefde. God schijnt te aarzelen niet waar ? Maar weet gij dan niet dat hij altoos zoo handelt met zijne lievelingen? quot;Weet gij dan niet dat door dit uitstel zijn allerheiligste Naam verheerlijkt moet worden 1
Doch iaat ons nogmaals het H. Evangelie ter hand nemen en luisteren naar de woorden en handelingen van Jesus, want wie zou ons beter kunnen troosten dan Jesus zelf?
— Welnu, er was een kranke, Lazarus van Bethanië , de woonplaats van Maria en van hare zuster Martha.
»Maria nu, was degene, die den Heer gezalfd had met balsem en zijne voeten gedroogd had met hare haren en haar broeder Lazarus was krank.
— Zijne zusters zonden dan tot hem, zeggende :
Heere, zie, hij dien gij liefhebt is krank. |j:
Als Jesus het hoorde, sprak hij tot zijne discipelen : deze krankheid is niet ten dood, maar ter verheerlijking Gods, opdat er de Zoon Gods door verheerlijkt worde.
»Jesus, nu, had Martha en hare zuster Maria en Lazarus lief.
Als hij dan gehoord had, dat Lazarus krank was,
bleef hij terzelfder plaatse nog twee dagen.
170
Daarna echter sprak hij tot zijne discipelen: Laat ons wederom naar Judea gaan !
De discipelen zeiden tot liem : Rabbi, nu zochten de Joden u te steenigen en gaat gij wederom derwaarts ?
Jesus antwoordde : Zijn er niet twaalf uren in den dag ? Indien iemand bij den dag wandelt sloot hij zich niet, omdat hij het licht dezer wereld ziet; maar indien hij bij nacht wandelt, stoot hij zich omdat het licht niet bij hem is.
Dit zeide hij hun en daarna sprak hij ; Lazarus, onze vriend slaapt, maar ik ga om hem uit den slaap op te wekken.
Zijne discipelen zeiden nu: Heer, indien hij slaapt, zal hij gezond worden.
Doch Jesus had van zijn dood gesproken, maar zij meenden dat hij sprak van de rust des slaaps.
Toen zeide derhalve Jesus onbewimpeld tot hen : Lazarus is gestorven ; en ik verheug mij om uwentwil dat ik daar niet was, opdat gij gelooven moogt. Doch laat ons tot hem gaan.
Thomas dan die genoemd wordt Didymus, zeide tot zijne medediscipelen : Laat ons ook gaan, opdat wij met hem sterven.
Jesus kwam dan en vond dat Lazarus al reeds vier dagen in het graf had gelegen.
Bethanie nu, lag nabij Jeruzalem, ongeveer vijftien stadiën ver.
-171
En velen van de Joden waren tot Martha en Maria gekomen om haar te troosten, over haren broeder.
Martha als zij hoorde dat Jesus kwam ging hem tegemoet, doch Maria Lieef thuis zitten.
Martha nu zeide tot Jesus : Heer zoo gij hier waart geweest, rnijn broeder ware niet gestorven.
Maar ook nu weet ik, dat alles wat gij van God begeeren zult, God u geven zal.
Jesus sprak tot haar: Uw broeder zal verrijzen.
Martha sprak tol hem : Ik weet dat hij verrijzen zal in de opstanding ten jongsten dage.
Jesus sprak tot haar : Ik ben de opstanding en het leven, die in mij gelooft, al ware hij gestorven, zal leven.
En een iegelijk die leeft en in mij gelooft zal niet sterven in eeuwigheid. Gelooft gij dit ?
Zij zeide tot hem ; Ja Heere, ik geloof dat gij de Christus zijt, de zoon des levenden Gods, die in deze wereld gekomen is.
En als zij dit gezegd had, ging zij heen en riep heimelijk hare zuster Maria, zeggende : de Meester is daar en hij roept u.
Deze nu als zij het hoorde stond haastig op en kwam tot hem.
Want Jesus was nog niet in het vlek gekomen, maar was nog op de plaats waar Martha hem tegemoet was gegaan.
172
Als de Joden die met haar in huis waren om haar te troosten, zagen dat Maria haastig opstond en uitging volgden zij haar, zeggende : Zij gaat naar het graf om te weenen.
Maria dan, als zij kwam waar Jesus was en hem zag, viel aan zijne voeten neder, en zeide tot hem : Heere, zoo gij hier waart geweest, mijn broeder ware niet gestorven.
Jesus nu, als hij haar zag weenen en de Joden die met haar kwamen, ook weenen, werd in den geest bewogen en ontroerde in zich zeiven.
En sprak : Waar hebt gij hem gelegd ? Zij antwoordden hem: Heere kom en zie !
En Jesus weende.
Toen zeiden de Joden ; Ziet hoe lief hij hem had.
Maar sommigen uit hen zeiden ; Konde hij, die de oogen des blindgeborenen geopend heeft, niet maken dat deze niet stierf?
Jesus nu werd wederom in zichzelven bewogen en kwam tot het graf. Het was eene spelonk en er was een steen op gelegd.
Jesus sprak: Neemt den steen weg. Martha, de zuster des gestorvene zeide tot hem: Heere hij riekt reeds, want hij ligt daar reeds vier dagen.
Jesus sprak tot haar ;
Heb ik u niet gezegd, dat zoo gij gelooft, gij de heerlijkheid Gods zult zien ?
173
Zij namen dan den steen weg. En Jesus hief de oogen opwaarts en sprak : Vader, ik dank U dat gij mij hebt verhoord.
Ik wist wel dat gij mij altijd verhoort, maar om het volk hetwelk rondom staat heb ik dit gesproken, opdat zij gelooven, dat Gij mij hebt gezonden.
Als hij dit gesproken had, riep hij met luider stemme: Lazarus, kom uit! En terslond kwam de gestorvene uit, gebonden aan handen en voeten met grafdoeken en zijn aangezicht was omwonden met eenen zweetdoek. Jesus sprak tot hen ; Ontbindt hem en laat hem gaan I
Arme, zwaarbeproefde ziel, lees en herlees dit H. Evangelie, druk uwe bleeke lippen op deze bladzijde en dank God uit de diepte van uw hart dat dergelijke dingen door eene dergelijke liefde gewrocht, ter uwer vertroosting zijn opgeteekend.
Mijn Jesus ! ge bemindet Martha en hare zuster Maria en Lazarus. Om hem ter hulp te snellen, trotseert gij de bedreigingen der Joden en keert naar Judea terug ! Toen Martha toesnelde, beloot-det gij haar aanstonds, om haar, door een wonder, den geliefden broeder weder te geven. En als Maria u te voet valt, wordt gij door hare tranen ontroerd, en weent bij het graf van uw vriend Lazarus !
Eerst nadat gij uwe droefheid als mensch overwonnen hebt, spreekt gij als God en Lazarus Ireedt
174
uit het graf: O, wat hebt gij Lazarus liefgehad!
En toch staan er zonderbare bijzonderheden in het verhaal van het Evangelie, o. a. :
Jesus vernomen hebbende dat Lazarus krank was, verbleef nog twee dagen op de plaats waar hij zich bevond; en verder ; Lazarus in dien tus-schentijd gestorven zijnde, sprak Jesus tot zijne leerlingen : »Lazarus is dood, en ik verheug mij om uwentwil dat ik er niet geweest ben, opdat gij het geloof zoudt hebben.quot;
En als dan eindelijk Jesus aan het graf komt en zegt : sWentel den steen af,quot; antwoordt Martha : »Sints vier dagen is de doode reeds daar.quot;
Hoe is het mogelijk Heer, dat gij twee dagen lang aarzelen kondt, vooraleer den geliefden Lazarus ter hulp te snellen 1 Waarom hebt gij, de Heei over leven en dood niet aanstonds de ziekte van uw vriend verdreven ? Waarom hem de laatste doodsangsten niet gespaard — waarom niet aanstonds aan Martha en Maria den broeder terug gegeven ?
Ziedaar even zoovele onwillekeurige vragen, maar een enkel woord van uwe lippen, o Meester, heldert alles op.
Deze ziekte is niet tol den dood, maar opdat de Zoon Gods verheerlijkt worde.
Ja nu weten wij dat deze aarzeling slechts een middel uwer alwijze liefde was, om uwe glorie te
175
vermeerderen Lazarus te verheffen, en niet alleen tot heil veler Joden maar ook tot heil voor hel geheele komende geslacht moest strekken.
Immers ware Lazarus aanstonds genezen, waar Lleef dan zijne bewonderenswaardige getuigenis voor de goddelijkheid der H. Evangeliën ? Waar hleef dan die ontzachlijke getuige, sints zoovele eeuwen, immer en immer weder uit het graf op-rijzend, om de spitsvondige redeneeringen der goddeloozen te logenstraffen ?
Ware Lazarus aanstonds genezen, dan hadden de Joden, Jesus teedere tranen bij het graf van zijn vriend niet gezien, dan hadden zij niet kunnen uitroepen : Ziet hoe lief Hij hem had!
Ware Lazarus aanstonds genezen, dan had hij de eindelooze liefde van zijn goddelijken Meester, nooit naar waarde kunnen schatten, dan had hij niet geweten, dat de liefde sterker is dan de dood, for lis ut mors, dilectio. (1)
O, geheimzinnig dralen van den Verlosser, o, goddelijk aarzelen ! het kortzichtige hart van den mensch verdenkt u, omdat do mensch slechts den dag van heden heeft om te beminnen, maar u zijn de eeuwen onderworpen, o Christus, en gij kunt naar welgevallen uur en dag bepalen, waarop gij de geduldigen en zachtmoedigen met brood en vreugde zult overstelpen.
Cantio canticar.
176
Christen, hoe nameloos vermoeiend en duister uwe langdurige kwellingen u ook mogen toeschijnen, wees op uwe hoede en verwar liet geheimzinnig uitstel der Voorzienigheid niet niet vergetelheid. Zelfs dan wanneer het graf der doodelijkste kwellingen u schijnt te omsluiten, wanneer de geleerden dezer wereld uw vonnis hebben uitgesproken en den steen van uw graf reeds bij voorbaat verzegelen, zelfs dan, wanneer gij met Job moet uitroepen: Mijn vleesch heeft zich reeds met het bederf en de afschuwelijkheden van het stof omkleed, zelfs dan nog, luister, luister met vertrouwen , naar de schreden van Hem, die Ier onverwachte ure komt, luister naar die levendmakende stem en uw hart en uw geest zullen verheugd opspringen : Cor meum et caro mea ex ultaverunt in Deum vivum. (1)
Gij zult de lijkbanden verbreken, uw lijkkleed afwerpen en even als Lazarus, op Gods arm steunende, zult gij onder de levenden terugkeeren, maar gij zult er onder terugkeeren als iemand die door de schaduwen van de vallei des doods gegaan is — en de menschen zullen op dit gezicht God verheerlijken.
(1) Ps LXXXUI. 3,
DE BEDEN VAN HET H. EVANGELIE.
Mijn broeder, mijn dierbare broeder, zie nu z\'y\'t ge weer bedroefd, omdat ge God niet volgens uw verlangen, lang en vurig bidden kunt, maar de allerzoetste Geneesheer uwer ziel weet immers dat ge uitgeput en moede, o zoo moede zijt, Hij stelt zich immers met de minste pogingen van uwen goeden wil tevreden 9
Hebt gij u wel ooit afgevraagd, welke beden Christus volgens het H. Evangelie vei hoord heeft ?
Kom laat ons gezamentlijk die gebeden eens nalezen, ge zult zien dat ze eenvoudig en kort genoeg zijn, om door de meest uitgeputte lijders gestameld te worden.
Een Melaatsche komt tot Jesus : hij spreekt dit ééne woord : »Heer indien gij wilt, kimt gij mij genezen.quot; Aanstonds antwoordde Jesus: Ik wil het, wees genezen. (\')
O Matth. VIII : 2.
12
178
Een hoofdman snelt toe : »Heer,quot; zoo roept hij, »mijn dienaar ligt daar neder, hij is door eene beroerte getroffen en lijdt groote pijn.\'1 Ik zal gaan, antwoordde de Heer en ik zal hem genezen — hier echter had de hoofdman het schoone. Christelijk ootmoedige woord bijgevoegd : sHeer ik ben niet waardig, dat gij onder mijn dak komt, doch spreek slechts één woord, en mijn dienaar zal gezond worden. (*)
Jesus bevindt zich met zijne discipelen in een bootje op het meer van Genezareth. De wind steekt op, de golven woelen, vrees ontroert de leerlingen: Red ons Heer, roepen zij uit, red ons Heer, want wij vergaan. Aanstonds gebiedt Jesus aan storm en zee, en er ontstaat eene groote stilte (-J-)
Eene arme vrouw, sints twaalf jaar aan eene bloedvloeiing lijdend, volgt den Verlosser en tracht slechts den zoom van zijn kleed aan te raken; zij dacht: indien ik slechts den zoom van zijn kleed mag aanraken, zal ik genezen zijn. Jesus wendt zich om, ziet haar en zegt: Betrouw mijne dochter, uw geloof heeft u genezen. (§)
Twee blinden roepen : Zoon van David, ontferm u onzer ! Gelooft gij, zegt Jesus tot hen, gelooft gij, dat ik u genezen kan ? Ja, Heer — gaat dan, en dat u geschiede volgens hetgeen (quot;) Matlh. VIII : 6. (f) Ibid : 25. (§)IbidIX: 20.
179
gij geloofd hebt — en deze blinden herkregen het gezicht. (\')
Eeae Kananeesche vrouw komt tot Jesus, zeggende : »Heer, zoon van David, ontferm u mijner, mijne dochter wo dt wreedelijk door den duivel bezeten!quot; Eerst schijnt de Heer haar niet te hooren — zij nadert nog meer, werpt zich neder, en smeekt alleen : «Heer, kom mij te hulp !quot; — Jesus wil haar geloof beproeven : »Het is niet goed,quot; zoo spreekt hij, »om het brood der kinderen aan de honden voor te werpen.quot; :»Het is waar Heer, maar de hondjes eten de kruimeltjes die van de tafel huns meesters vallen.quot; »0, vrouw,quot; zegt Jesus, sgroot is uw geloof. Dat u geschiede volgens uwen wil.quot; (j)
Een aanzienlijk Israëliet met name Jaïrus, ijlt den Heer tegemoet: sMijne dochter sterft,quot; zoo snikt de rampzalige vader, skorn raak haar aan met uwe gezegende hand en zij zal genezen worden en leven 1quot; Onverwijld staat Jesus op en volgt hem naar zijne woning, doch zie, vrienden van Jaïrus komen hem tegemoet, zeggende tot den vader; »Laat den Meester met vrede, uwe dochter is dood.\'\' Maar Jesus stelt hem gerust : »Vrees niets, geloof slechts.quot; Hij betreedt het vertrek waarin de jonge dochter ligt uitgestrekt, neemt
(\') Mal tb. IX : 27.
(f) Mattii. XV ; 22.
180
haar bij de hand en zegt: »Dochtertje, ik zeg u sta op.quot; En het kind staat op en loopt. (*)
Eene andere keer zijn het de stomine tranen eener moeder die alles vermogen. De Verlosser komt in het kleine stadje van Naïm en ontmoet den lijkstoet van een jongeling die ten grave gedragen wordt. De moeder volgde. Jesus ziet haaien dit is reeds genoeg ; door medelijden bewogen, zegt hij : «Ween niet meer.quot; Hij nadert den doode. «Jongeling, sta op.quot; De jongeling springt op, blikt om zich heen, spreekt, en Jesus geeft hem terug aan 2;ijnc moeder. (-[-)
Ook de zondaresse smeekt slechts door middel barer tranen. Zij weet dat Jesus in hot huis van een Farizeêr is. Zonder spreken treedt zij binnen, en aan de voelen van den Zaligmaker nederzin-kend, balsemt zij zijne geheiligde voeten met kostbaar reukwerk, besproeit ze met hare tranen, droogt die voeten af met hare haren en kust dezelve zonder ophouden.
De omstanders verwonderen en ergeren zich. slndien Hij een profeet is, ziet Hij dan niet dat deze vrouw eene zondares is, en indien Hij het weet, waarom duldt Hij dan hare eerbewijzingen ? — Maar de tranen van Magdalena hebben gesproken. Jesus verdedigt haar reeds als een zijner lievelingschaapjes.
(*) Marc. V ; 22. (7) Lukas VII ; 12.
181
^Voorwaar, ik zeg het u, haar zal veel vergeven worden, omdat zij veel bemind heeft.quot; —En zich tot Magdalena wendend, vervolgt Jesus : »A1 uwe zonden zijn u vergeven, uw geloof heeft u gered, ga in vrede.quot;
En wat zegt de Moeder des Heeren te Eana ? Alleen dit: uZij hebben geen wijn meer I O alvermogende eenvoud des gebeds in het hart van Maria! door dit enkele woord veroverde gij zegepralend, het eerste wonder van Jesus. (*)
De lamme van Bethsalda fluistert slechts vol droeve onderwerping : «Heer, ik heb niemand, die mij, als het water beroerd wordt, in hel bad werpt.quot; Jesus hart heeft reeds alles begrepen en de stoutste verwachtingen van den armen kranke overtredend zegt hij dit wonderwerkende woord : ))Sta op, neem uw bed op en wandel.quot; (f)
De overspelige vrouw spreekt door haar stilzwijgen. Onder een vloed van verwijten gebukt, zwijgt zij in Jesus aanbiddelijke tegenwoordigheid, alsof zij vreesde dat hare zondige stem het ooi-van den Meester zou bezoedelen. Daar ligt zij in haar eigen niet gedompeld, als vernietigd, als dood. Dit diepe stilzwijgen treft het hart van Jesus. Hij ziet de beschuldigers scherp aan en zegt:
»Dat hij, die zonder zonden is, haar den eersten steen werpe.quot; Allen trekken zich tei ug en met de (\') Joan II ; 3. (fj Joun V ; 7,
18gt;2
ongelukkige alleen achtergebleven, zegt Jesus tot haar : Vrouw, waar zijn uwe aanklagers ? Heeft niemand u veroordeeld ? Niemand Heer. (Dit is het éénige woord door de rampzalige geuit.) »En ik zal u ook niet veroordeelen,quot; antwoordt Jesus. Ga en zondig niet meer. (*)
Beslaat er wel een eenvoudiger, korter en toch krachtiger gebed, dan de bede der Emmaüsgangers ? Jesus wilde hen verlaten. Heer, zoo voegen zij hem toe, blijf bij ons, want het wordt laat. En de Verlosser, die verdei\' wilde gaan, blijft bij hen en vervult hen met goddelijke vreugden, door de breking des broods. (-]-)
Hebt gij wei acht geslagen op de smeekbeden der zusters van Lazarus in het zooeven aangehaalde Evangelie ? Hoe eenvoudig en hoe waar is hun roepen om hulp ! Hoe krachtig 1 want toen Jesus de stille tranen van Maria zag, ontroerde hij, en ving aan te weenen 1
O, tranen van mijn Zaligmaker I ik heb u lief, ik dank u, ik bewaar u als een kostbare schat in het diepste mijns harten. Ja nu mag ik ongestoord weenen over het verlies mijner dierbaren, want deze tranen van Jesus zijn het bewijs zijner medelijdende liefde , voor ons, arme schepselen. • Nog op het laatste oogenblik van zijn leven, stijgt eene bede tot den Zaligmaker op. Temid-
(•) Jos. VIII, 3. (f) Lukas XXIV, 29.
183
den der folterendste pijnen heft de rampzalige moordenaar het hoofd tot Jesus op, met de woorden ■\' Wees mijner indachtig wanneer Gij in uw rijk zult zijn ! en deze ongelukkige is de laatste die uit den mond van den stervenden Godmensch hooren mag : Nog heden zult gij met my zijn in het Paradijs.
Tot hiertoe de troostwoorden van het Evangelie.
Zullen wij dan nog in de lijdensuren naar andere woorden zoeken ? Geliefde broeder, God die uw hart gemaakt heeft, kent ook deszelfs zwakheden, nader daarom in kinderlijk vertrouwen, klaag eenvoudig uw leed aan den eeuwigen vriend uwer ziel, die u liefheeft en in uw hart leest.
Geen opgeschroefde, bloemrijke taal, toon uwe tranen, zij zijn welsprekend genoeg, om verhoord te worden! Stamel en snik en ween als het zieke kind op den schoot zijner moeder jammert, om eindelijk onder hare liefkozingen in te sluimeren.
Weet dat God die alle menschen met eene moederlijke teederheid bemint, den voorkeur geeft aan het waarachtig eenvoudige, uit geloof, hoop en onderwer--ping voortspruitend gebed ! Laat ons dus zó\'j bidden!
O dierbare Jesus, Gij die de eenvoudigste beden liefhebt en ze aanstonds in het Evangelie verhoordet, verleen ons onder het bidden, de genade dier groote eenvoudigheid, die vergetelheid van alle vormen, ten einde uwe toegevende teederheid, uwe ontfermende tranen over onze ellende te doen nederdalen.
Waarde broeder, verval nooit in de dwaling der Joden en Grieken door den H. Paulus bedoeld, wanneer deze spreekt van de Joden die teekenen eischen en de Grieken die slechts hunne wijsheid zoeken. (*)
Deze Grieken nu. zijn de trotsche, door eigendunk verblinde geesten, die weigeren te gelooven, zelfs wanneer zij zien, en de klaarblijkelijkste wonderen Gods, loochenen. Rangschik u nooit in hunne dwaze gelederen, maar evenmin onder dezulken, die slechls dan en dan alleen gelooven, wanneer zij wonderen zien, die niet tevreden met het voortdurende grootsche wonder eener Alvoorziende Godsbesturing, loochenen durven dat zij door God bemind worden, omdat deze geen tastbare wonderen ten hunne behoeve verricht. Want dat zijn de Joden door Paulus bedoeld.
(*) Cor. I, 22.
185
Inderdaad, tot de eerstgenoemden is gezegd, dat de vleeschelijke wijsheid, Gods vijandin is, dat zij God gekend hebbende hem niet als God hebben verheerlijkt, maar in hunne eigendunkelijke gedachten zijn te niet gegaan, dat hun hart verduisterd is, en zij door hun -wijsheidswaan in dwaasheid en duisternis gevallen zyn.
En tot de Joden zegt hij : Zoo gij geen wonderen ziet gelooft gij niet; — dit is een verkeerd en overspelig geslacht — het zoekt altijd wonderen.quot;
Vermijd dus deze beide klippen en schaar u onder de eenvoudige, oprechte zielen, die met God als met een alwijzen, liefderijken en almachtigen Vader verkeerend, wel is waar onwrikbaar geloo-ven dat God ten hunnen gunste wonderen doen kan, maar slechts zelden daarom aanhouden, omdat zij in haar ootmoed met het waarachtig christelijk woord haar gebed sluiten ; Vader, dat uw wil geschiede I
En juist daarom hooren zulke zielen vaak het troostvolle antwoord : — «Betrouw mijn zoon, uw geloof heeft u gered. Confide fill, fides tua te sal mm fecil.,,
I. Lijdende christen, door de menschelijke wetenschap verraden, teleurgesteld en ontmoedigd, maar door eene geheimzinnige drijfkracht als \'t
186
ware gedwongen, om Gods almacht in te roepen en een schitterend wonder af te bidden, laat u niet terughouden door de waanwijze spitsvondigheden die uw vertrouwen trachten te schokken.
Laat u niet verstrikken door eene u van alle kanten omringende, diepzinnige en toch zoo armzalige rede; houd niet op in God te gelooven, ondanks de spotlachjes der Grieken. Geloof dat God een wonder voor u kan doen, geloof ook dat gij juist door dit te gelooven, het licht eener gezonde rede volgt.
De geestelijke mensch, zegt de H. Paulus, onderzoekt en oordeelt alie dingen : S^ir\'dualis judical omiia. (*)
Gelooft gij aan de persoonlijke Godheid? met andere woorden. Gelooft gij dat God een persoonlijk, redelijk wezen is, in staat om belang in u te stellen, in staat om u te beminnen, om me-dedoogen te hebben met uw leed en u te helpen ?
Ja, zeer zeker, want indien God zóó niet is, dan is God niet. En God is.
Gelooft gij dat die persoonlijke God do wereld heeft geschapen en haar bestuurt \'l Gelooft gij dat alle dingen uit zijne handen zijn voortgekomen, en hij ze regelt en onderhoudt ? Gelooft gij, bijgevolg, dat alle natuurkrachten hem toebebooren, en hij deze naar de oogmerken zijner eeuwige wijsheid (\') J Cur. II 15.
187
kan gebruiken ? Ja, zonder twijfel, want indien God de wereld niet geschapen heeft, is God niet. En God is.
Gelooft gij dat die persoonlijke en scheppende God, zijne oogmerken naar goedvinden kan uitvoeren ? Gelooft gij dat, hij met het stellen der algemeene wetten waardoor het heelal bestuurd wordt, tevens uitzonderingen op deze wetten heeft kunnen stellen, zonder daarom aan zijne wijsheid te kort te doen, en dat hij zich in dit bestuur der wereld een rechtstreeksch inwerken heeft kunnen voorbehouden, wanneer dit met zijne verheerlijking strookte ? Gelooft gij dat deze, Gods opperste onafhankelijkheid, instede van tot voetstuk eener grillige heerschappij te dienen, integendeel in Gods wegen den grondslag eener oneindig wijze en volhardende overheid uitmaakt ? ? Ja, zonder twijfel, want zoo God niet vrij is, is God niet. En God is.
Christen, deze geloofsbelijdenis is voldoende en meer vordert het gezond verstand niet. Een persoonlijk , verstandig , beminnend, goedertieren, machtig Schepper der wereld, Heer en Meester van al het geschapene, wetgever en maker der natuurwetten met al derzelver uitzonderingen; met geen andere richtsnoer dan zijne wijsheid, geheel vrij in zijn handelen en werken, die God is de eenig ware God. Zoowel van uit het standpunt des geloofs als van uit het standpunt
188
der wijsbegeerte ; die God kan wonderen doen, en indien H\'y het kan, duei Hij ook wonderen, want God is geen levenlooze kracht.
Tol hiertoe de rede. — En nu liet Evangelie ? wat lezen wij daar? Alles wijst ons in het Evangelie op dienzeifden, vleeschgevvorden God, die onze zieken geneest, onze zwakheden opricht, onze wonden heelt, onze door zonden en zwakheid veroorzaakte ellenden geneest en zelfs de kiemen des doods ontwortelt. Wat Jerusalem met de oogen gezien, met de handen aangeroerd heeft, dat heeft de geheele aarde gezien en gevoeld. De kreten van dankbaarheid en aanbidding waarvan de oevers van Genezareth gedurende drie jaren weêrgalmden, worden ook nu nog vol geestvervoering op alle bekende wereidoevers herhaald. Ook nu nog v/or-den de menschelijke ellenden door eene ontfermende Almacht genezen, door den God van Lazarus, en sinds tweeduizend jaren wendt zich alles wat lijdt en weeklaagt tot Jesus Christus.
Volg dit verheven instinkt der smart, mijn broeder. Volg deze negentien eeuwen oude overlevering, die den door zijn naaste verlaten raensch tot God richt om daar hulp te vinden.
Twee onomstootbare bewijzen, dood en smart, getuigen voor deze waarheid en roepen luide, dat zij slechts één gebieder en overwinnaar kennen : Jesus, zoon van David en zoon van den Eeuwigen God.
189
Als uwe krachten verdwijnen, als de sneeuw voor de zon ; als de smart u verbrijzelt, o werp u dan met den melaatsche, met den hoofdman, met den blinde van Jericho, met Martha en Maria aan de voeten van Hem, die nooit opgehouden heeft de zwakheden en folteringen der menschen te genezen. Onderwerp u eerst, geheel en onvoorwaardelijk aan den goddelijken Wil, en dan, vraag alles, geloof alles, hoop alles, in de overtuiging, dat zij wonderen hebben aanschouwd, en er nu nog eveneens oogen zijn die heden ten dage, dergelijke wonderen hebben aanschouwd ; dat er op dit zelfde oogenblik, vele stemmen tot God op-stijgen in een jubelend danklied, om getuigenis te geven van de almacht des Verlossers, eene almacht door de bewijzen aller eeuwen geroemd en geslaafd.
Vervolg.
Een onwrikbaar heilig vertrouwen en even groot geloof zijn nog niet voldoende., wanneer gij een wonder der goddelijke Almacht wilt verkrijgen, maar uw gebed moet met eene nederige onder-werping gepaard gaan, indachtig aan de woorden, door Jesus met leering en daad gepredikt : Vader Uw wil geschiede ; niet mijn wil, o Vader, maar de Uwe geschiede. Fiat Voluntas tua verumtamen
190
non sient ego rolo seel stent tn,quot; want de overmoedige vorderingen der Joden , beleedigen de goddelijke wijsheid, evenzeer als de hoovaardige on-geloovigheid der Grieken.
Inderdaad er zijn zinnelijke zielen, die slechts dan gelooven willen, wanneer God wonderen voor hen wil werken, maar die, onverhoord blijvend, aanstonds morren en wanhopen.
Zwakke zielen ! zwakker van geest nog dan van geloof, niet waardig om den naam van Christen te dragen.
Onwetende en hoogmoedige zielen, die zich verstouten het gedrag van God aan hun kortzichtig oordeel te toetsen.
Waarom twijfelen zij aan de Voorzienigheid \'l alleen omdat de Voorzienigheid niet ten haren gerieve de orde der natuur verstoord heeft. O roekelooze hoogmoed !
Waarom twijfelen zij aan de liefde van God ? omdat God haar eene gave, welke tot haar eeuwig verderf zou strekken, weigert. O, blinde ondankbaat heid.
Neen er is geen verontschuldiging voor u te vinden, joodsche, vieeschelijke ziel, en sidderend voeg ik u de woorden des Zaligmakers toe : »Dit verkeerd en overspelig geslacht, vraagt wonderen, en het zal geen wonderen ontvangen.quot; (\')
(*) Matth. XII : 39.
191
Verkeerd, want eigenbelang, en niet Gods glorie zijn deszeifs drijfveer; overspelig, want bij de minste aarzeling van den bruidegom, loopt het aanstonds tot den vreemdeling over.
Mag een Christen den eeredienst der goddelijke Voorzienigheid zoo schandelijk met voeten treden ? Dient het geloof der Christenen clan slechts om God uit eigenbelang, als \'t ware te dwingen alle natuurwetten te verbreken of wel zich te ergeren indien dit vermetel vertrouwen niet bevredigd wordt ? Als dat zoo is, dan beweer ik dat de wijsheid der stoicijnen, verkieslijker is, en dat Marcus Aurelius en Epictetus in hunne eerbiedige hulde aan een geheimzinnig Godsbestuur, zulke Christenen beschamen.
Wes ons, indien wij de peillooze liefde van onzen God misbruikend, zijne ontfermende Majesteit met veelvorderende, onbescheiden wenschen durven lastig vallen, ja zelfs wonderen eischen, alsof wij daartoe het recht hadden !
Wee ons, indien wij aldus den Hem verschul-digden eerbied uit het oog durven verliezen.
Doch keeren wij tot de alles doortintelende waarheid terug.
Welnu, het is eene zekere grondwaarheid dat God de wereld door de meest algemeene en eenvoudigste natuurwetten bestuurt, en juist in deze standvastigheid der algemeene wetten ligt eene
192
verheerlijking der Voorzienigheid, wiens voorzorgen en onpeilbare wijsheid ons anders onbekend zouden blijven.
Daarom ook aarzelt de H. Augustinus niet te beweren, dat deze standvastigheid, meer nog dan de wonderen, getuigenis aflegt van de wijsheid Gods. Het wonder toch, dient slechts cm den mensch uit zijne sluimering, door het schouwspel van den geregelden loop der dingen veroorzaakt, op te wekken.
Wij moeten dus die geregelde orde der dingen bewonderen, en daarin de wezentlijke werking der eeuwige wijsheid aanbidden, zelfs dan wanneer onze belangen er oogenschijnlijk mede in strijd zijn, en deze wetten ons kortstondige offers opleggen.
Immers het is gemakkelijk genoeg om de wegen der Voorzienigheid te bewonderen, wanneer deze onze ver langens bevredigen. Ja zoo lang als men gelukkig is, als de hartstochten gevoed, de eerzucht gevleid, de dorst naar genoegens en vermaken gelescht wordt, vindt men alles op aarde goed en schoon.
Zulk eene dankzegging heeft dan ook weinig waarde; maar de rechtvaardige die, niettegenstaande lijden en beproevingen nog den moed bezit om het wijze Godsbestuur der wereld te aanbidden, die niet klaagt of mort wanneer een
193
zichtbaar wonder hem geweigerd wordt, bewijst daardoor aan God eene zeer reine onbaatzuchtige vereering, en verricht het heiligste, het redelijkste gebed.
Zulk een Christen is verre van de brooze hersenschimmen der optimisten, die de wereld onverbeterlijk schoon vinden. Hij weet zeer goed dat de wereld, tengevolge der zonde, niet meelis, zooals God haar in den beginne geschapen had, maar hij weet ook dat in Jesus Christus, het goede uit het kwade voor de uitverkorenen ontspruit, (*) en dat ofschoon lijden en beproevingen op zich zeiven beschouwd niet bemind kunnen worden, men ook daarin Gods wil en toelating kan zien en liefhebben.
Volg dit voorbeeld van den rechtvaardigen Christen na, mijn broeder, wees verstandig in het geloof, eerbiedig en ootmoedig in het gebed.
Hebt Gij door vertrouwen gedreven, eene buitengewone hulp van God afgesmeekt en zijt gij verhoord geworden, welnu dank God, geef Hem zonder voorbehoud de eer die Hem toekomt, ga en verkondig openlijk Zijne heerlijkheid. Zijt gij echter niet verhoord, o volhard dan op nieuw in geduld, in liefde, in nederigheid en ootmoed, in stilzwijgende aanbidding en gelatenheid : Uw Vader in den Hemel weet beter dan gij wat u dienstig is.
(*) Rom. VIII : 28.
194
In één woord, bemin God, bemin Zijne Voorzienigheid, bemin Zijne ahvijze wetten, bemin de ontferming waarmede Hij het door de zonde bedreven kwaad herstelt; geloof zonder aarzelen dat de grootste wonderen Hem mogelijk zijn, en verstout u niet om met lichtzinnige hand de uitgestrektheid Zijner macht te meten ; ja, geloof en bemin wanneer de beproeving aanhoudt, geloof en bemin wanneer hulp opdaagt — opdat gij eenmaal de heerlijkheid van dengene moogt aanschouwen, dien ge nu zonder ooit moede te worden, vol geloof en geduld verbeidt.
»Zalig zijn diegenen die niet gezien en toch geloofd hebben.quot; Beati qui non viderunt et credi-derunt. (*) Zij zullen den hemel, dit eeuwige wonder der eeuwige liefde aanschouwen.
(*) Jo. XX : 29.
LANGZAAM HERSTEL.
Luister naar den lofzang van Ezechias, koning van Juda, toen deze na eene ernstige ziekte tot het leven terugkwam.
»In het midden mijner dagen heb ik gezegd : Zie, ik ga naar de poorten des grafs.quot;
»fe vergeefs heb ik naar het overschot mijner dagen gezocht en ik heb gezegd ; Ik zal den Heer mijn God, niet meer aanschouwen in het land der levenden.quot;
»Ik zal hem, die de aarde met mij bewoont, niet meer aanschouwen.quot;
»i\\Iijn leven is verre van mij ontvoerd, het is opgerold als eene herderstent.quot;
))Mijn leven is afgesneden als de draad van den wever: van den morgen tot den avond, is mijn einde gekomen.quot;
»Ik hoopte nog op den dageraad, maar even als een leeuw heeft de krankheid mijne beenderen verbrijzeld.quot;
196
»Van den morgen tot den avond hebt gij het einde mijner dagen gesteld.quot;
sik heb gejammerd als een jonge zwaluw, ik heb gezucht als eene duive, mijne oogen zijn moede geworden van het opzien naar den Hooge.quot;
»Heer, ik lijd geweld, sta mij ten antwoord. Maar hoe ? Zal Hij, die mijne kwalen bevolen heeft, mij wel antwoorden
»Ik zal het getal mijner jaren overwegen in de bitterheid mijns harten, o mijn God !quot;
sHeer zult gij my, na mij gelasterd en gekastijd te hebben, het leven niet weder geven
2 Te midden van mijnen vrede, was mijn hart met bitterheden verzadigd.quot;
»Maar Gij, o Heer, hebt mijne ziel verlost, gij hebt haar aan den dood ontrukt, en al mijne zonden achter u geworpen!\'
»Daarom Heer, zal het leven Uwen naam belijden, zooals ik Uw naam heden verkondig ; de vader zal getuigenis van U afleggen voor zijne zonen.\'\'
»0 God, volvoer mijne redding, en in het huis des Heeren zullen wij alle dagen onzes levens, U een loflied van dankzegging opdragen.quot; (\') (*) Isaïas XXXVIII : 9. 20.
197
»Ik heb tot den Heer geroepen, en mijn geroep is opgestegen tot God; en Hij heeft mij verhoord.quot;
»Ten dage der beproeving heb ik den Heer gezocht; gedurende den nacht heb ik mijne handen tot Hem opgeheven, en ik ben niet teleur gesteld geworden.
sMijn geest bezweek onder den last der beproeving.quot;
»Mijne oogen zochten het daglicht lang voor den dageraad, ik was ontsteld en mijne stem had geen kracht meer.quot;
»Toen heb ik de dagen van weleer, en de eeuwige tijden overwogen.
»Des nachts sprak ik in mij zeiven en voerde strijd, en doorpeilde mijne ziel
»Ik sprak in mij zeiven : Zal God mij dan altijd verstooten? Zal Hij zich niet meer laten vermurwen ?quot;
»Is Zijne barmhartigheid uitgeput ? Zal Zijne ontferming zich niet meer aan mij bewijzen ?quot;
»Zal God zich niet meer laten verteederen ? Zal Zijne gramschap dan altijd Zijn mededoogen in boeien slaan ?\'\'
)iEn ik heb gezegd ; Dit nu is de ure ; dit is de verandering van de hand des Allerhoogsten.quot;
»Heilig zijn Uwe wegen, o God ! en wie is in grootheid onzen God gelijk T\'
198
»0 God! Gij zljt bet die wonderen werkt! Gij zijt het die den menschen de kracht van Uwen arm toont.quot;
»Gij zijt het die Uw volk verlost, gij zijt het die de zonen van Jakob en Josef redt.quot; (*)
»Ik heb den Heer lief, Hij heeft de stem van mijn gebed verhoord.quot;
»Hij heeft mij een goedgunstig oor verleend, geheel mijn leven zal ik Hem aanroepen,quot;
«De smarten des doods hebben mij belegerd, de gevaren van het graf hebben mij omsingeld.quot;
ïKwelling en smart hebben mij overmeesterd en ik heb den naam des Heeren aangeroepen.\'\' »Ik heb gezegd : O God, verlos mij ! red mij ! »De Heer is barmhartig en rechtvaardig — onze God is vol mededoogen.quot;
»0, mijne ziel! treed nu binnen in uwe rust, want de Heer heeft u met weldaden overladen.quot;
jWant de Heer heeft mijn leven van den dood gered, mijne tranen doen ophouden, en mijn voet voor den val behoed.quot;
sik zal den Heer dienen in het land der levenden.quot; (-|-)
»Gij hebt mij Uw wil te kennen gegeven, Heer, zie, nu keer ik terug tot het leven.quot; (*) Pa LXXVI. (f) Ps. CIV.
»Ja, ik gevoel het, mijne krachten keeren weder, de dood wijkt terug, en het nieuwe leven dat mijne aderen doortintelt doet mijn hart opspringen van vreugde.quot;
sZelfs de zwakte en uitputting door mijne langdurige smarten achtergelaten hebben eene eigenaardige zoetheid.\'\'
»Ik ben als wedergeboren: alles schijnt vernieuwd en verjeugdigd om en in mij ; geest, lichaam en hart zijn zoo uitermate gevoelig geworden, dat reeds alleen het bewustzijn van te leven mij in verrukking brengt,quot;
»Ik weet het, o Heer, gij versmaadt dit jubelende danklied der herlevende natuur niet, maar ik weet dat onder deze vreugde een zeker gevaar verborgen is.quot;
»Angst en lijden waren zoo lang mijne onafscheidelijke makkers, de dood zelfs beroerde mijn voorhoofd met zijn killen adem. Ach hoe ernstig klonken zijne raadgevingen van gene zyde das grafs, hoe somber was het vale licht dat zijn fakkel op het overschot mijner dagen wierp ! ik heb ze ook geteld en veroordeeld die vele verlorene, nuttelooze dagen, en op bet aanschouwen van zooveel verborgen ontrouw, van zooveel zwakheid, van zooveel ergernissen, van zoovele bekoringen, waarin ik laf genoeg was toe te stemmen, heb ik snikkend het hoofd gebogen en rouwmoe-
200
dig het Vater peccavi uitgesproken. Neen, ik zou liet nooit gewaagd hebben van uit mijn diepen nood om mijn ieven te durven srneeken, zoo ik mijn gebed niet met plechtige eeden en oprechte beloften had doen vergezeld gaan.
Maar hoe zullen deze beloften stand houden tegenover mijne wispelturigheid en zwakheid ? want er ligt een breede golf tusschen beloften in de ure des gevaars gedaan, en tusschen de vervulling dierzelfde beloften; de menschelijke wankelmoedigheid wordt immers niet meer gesteund door het beeld van den dood, en als het gevaar voorbij is, schijnt alles een boozen droom te zijn geweest.
Wat zal ik aanvangen, o mijn God, om dit grijnzende spook der ondankbaarheid te ontkomen — o versterk mij toch tegen mijzelven, o allerdierbaarste Verlosser laat niet toe dat ik deel uit-make van de verraders en lafhartigen, die in den nood tot U snellen ; maar weder tegen U opstaan wanneer het gevaar voorbij is — die op het gezicht der tuchtroede zich als lage slaven krommen en dure eeden zweeren, maar de edelmoedige vrijheid der kinderen Gods niet kennen.
Ontvang daarom, o mijn Heer en mijn God, in deze uren van vrede en kalmte na den storm, de hernieuwde en bekrachtigde beloften, die ik U te midden van den storm, toen ik door angst en ver-
201
schrikking voortgezweept werd, aan Uwe voeten aflegde. Ontvang zelfs de vreeze voor eene mogelijke ongetrouwheid die mij nu reeds vervult, zie hoe ik sidder bij de gedachte dat ik U zou kunnen verraden.
Moge de herinnering aan de doorgeworstelde lijdensdagen mij steeds nabij blijven, dat zy mij de zinnelijke genoegens dezer wereld voor altijd vergalle 1 dat ik ten minste op deze woelige levenszee, waar zoo menige ziel schipbreuk lijdt, in U eenige oogenblikken van rust en ernstige overweging wete te vinden. Deze herinnering zal mij niet droevig stemmen, want zij is immers zoo rijk aan goddelijke vertroostingen, zij is zoo doordrongen door de liefelijke geuren Uwer ontfermingen — deze herinnering zal mij integendeel eene trouwe en ernstige raadgeefster zijn, en zal mij als een ondoordringbaar schild, tegen de ijdele uitspanningen en overdreven zorgen van het aardsche leven, beschutten. Zij zal mij toefluisteren dat mijne krachten broos, dat de strenge waarheden, door den dood verkondigd, eeuwig zijn, zij zal mij verzekeren dat de dood zich slechts voor eene wijle teruggetrokken heeft, want dat de tijd vliedt en de eeuwigheid nadert en dat de bliksemschicht, die mij nu nog slechts schroeide, spoedig mijn leven voor goed vernietigen kan. — Door geheel mijn volgend leven zal de snaar, door de klamme
202
hand van den dood bespeeld trillen en bij iedere bekoring zal ik het ernstige woord vernemen: Wat baat het alle schatten der wereld te winnen, indien men schade lijdt aan zijne ziel, indien men God verliest!
Glorie, liefde en dankzegging aan dien verheven Verlosser, aan den gekruisten God, dien trooster der bedrukten, dien steun der zwakken, dian geneesheer der kranken, aan Hem, die de dooden tot het leven opwekt en zijne getrouwen met eeuwige rijkdommen beloont : Aan Hem zij alle eer in eeuwigheid, Amen !
TERUGKEER TOT HET LEVEN.
Niet om uwentwille mijn zoon, is u het leven teruggeschonken.
Toen het doodsgevaar week, heb ik u een schat toevertrouwd, en zijt gij meer dan ieder ander mijn schuldenaar geworden ; dit moet ge niet vergeten, want dit leven werd u teruggegeven om u geheel en al aan mijn dienst en aan het heil van uwen evenmensch te wijden.
Niet waar, deze woorden komen u zonderbaar voor, en ge vraagt aarzelend aan welke mcnschen gij u dan wel toewijden moet. Mijn zoon, het antwoord is kort, en luidt:
Aan alle menschen.
Het is dus niet voldoende aan het heil der u in engeren kring omgevende zielen, te arbeiden ; een christen is iemand die vertrouwd moet zijn met alles wat ter mijner verheerlijking strekken kan — hij heeft een bepaald recht om zich in de zaken en belangen der geheele wereld te mengen. Of luidt zijn dagelijksch gebed niet : Vader ons
204
toekome Uw rijk ! Uw wil geschiede op aarde als in den hemel. Is dit niet het bewijs dat de Christen onophoudelijk over de geheele aarde waakt en voor de geheele aarde bidt ?
Daarom ook sprak de apostel tot de Christenen zijner dagen :
Broeders, gij moet allereerst voor alle menschen bidden, (*) en toen zijn hart zoo groot werd, dat het de geheele wereld als \'t ware in zich kon besluiten, toen verzekerde hij dat niemand zich verergerde, zwak werd of vervolging onderging, zonder dat hij zich verergerde, zwak werd er. vervolging leed, er bijvoegende dat zijne ziel zich verteerde in de zorg voor alle de kerken, (-|-) d. w. z. voor iedere ziel op aarde.
Dit heeft ook de H. Joannes Chrysostymus begrepen, toen hij van den priester sprekende, niet aarzelde te betuigen : dat deze tot bewaking der geheele wereld aangesteld was, en die den priester niet alleen als zaakgelastigde der levenden maar ook der afgestorvenen beschouwend, durfde zeggen : Het heelal is aan zijne zorgen toevertrouwd dat hij met vaderlijke teederheid omvat; hij bidt voor het ophouden van woelingen en twisten, voor het heerschen van vrede, hij smeekt om geluk voor alle menschen, om afwending van alle bijzondere en algemeene rampen. Moet het hart dat tot een
Q Kor. 11:1. (f) II Kor. XI : 29.
205
dergelijk gebed in slaat is, niet edel en verheven zijn, en zouden Mozes of Elias daartoe in staat geweest zijn ? (*)
En wat Chrysostymus hier van den priester zegt, geldt in zeker opzicht voor ieder Christen in het Lijzonder, en die gevoelens worden alleen verschillend toegepast naar gelang de plicht van ieders staat — dewijl het hart van ieder Christen van apostolischen ijver en van onbegrensde teeder-heid voor het geheele menschdorn moet overvloeien. De kille omarming van den dood wordt daarom soms alleen gebruikt, om mijne zonen van hunne verheven roeping te overtuigen, en deze waarschuwing is dikwijls voldoende om de banden der aardsche genegenheden te verbreken, of om het uitsluitend zorgen en zwoegen voor sommige aardsche werken te verminderen. In het aangezicht van den dood, wordt de geestelijke horizont ruimer, verliest de tijd zijne afmeting, verdwijnen de afstanden, schijnt al het aardsche nietig en klein. Met een enkel zijner lichtstralen toont do dood ons de buitengewone eenvoudigheid aller dingen, alles wat sterfelijk, alles wat bijzaak is, verliest zijne waarde; kortom de ziel kent niets meer, schat niets meer, dan alleen het heil der wereld en de verheerlijking van God.
Gelukkig de zielen, mijn zoon, die deze strenge (*) Joan Chrysost.
206
lessen van den dood ontvangen hebbend, ze niet meer vergeten.
Denk daarom niet, dat dit zorgen voor het algemeen welzijn en voor mijne verheerlijking, u onbekwaam of afkeerig zal maken voor de vervulling uwer dagelijksche beroepsplichten in engeren kring. Zij zal u niet in de gelederen dier dweepers voeren, wier mond van heldhaftige plannen tot welzijn van het menschdom overvloeien, en die inderdaad sterven zonder zelfs het geringste voor den naaste verricht te hebben. Want. ge weet dat het onbeperkte verlangen naar het algemeene weizijn der menschen en naar de vermeerdering mijner heerlijkheid, gepaard moet gaan met de zeer beperkte plichten waarmede ik u persoonlijk belast heb. Gij weet ook dat gij door uwe nederige en eenvoudige werken aan den goddelijken meester op te dragen, wezentlijk bijdraagt tot de volvoering van het geheel.
Terwijl gij gewillig en ootmoedig dagelijks uwe levenstaak opneemt, zullen uwe verlangens naaide komst der goddelijke Gerechtigheid en liefde onder de menschen, grenzeloos zijn.
Voorwaar, voorwaar mijn zoon, ik zeg u dat ge in het bezit dier wijsheid en sterkte, dier volharding en onoverwinnelijke voorzichtigheid, en in de vervulling dier kleine plichten, in het voeden dier eindelooze begeerten, een waarborg zult heb-
207
ben, dat ge, hoe gering uwe bestemming voor het oog der wereld ook zij, tot mijne voortrpflelijkste dienaren behoort, en dat ik a reken onder dezulken die van af den beginne met mij medewerkten om de wereld te behouden en te redden.
O laat u toch geheel en al door deze grootsche eerzucht bezielen, zeg niet meer : Ik wil mij redden, dat is niet genoeg, gij moet zeggen ; Ik wil de wereld redden, ik wil de handen aan het werk slaan !
Begin daartoe met te lijden, mijn zoon, want door lijden wordt het menschdom gered, en er is geen krachtiger hefboom, dan het lijden van den rechtvaardige, wanneer hot vereenigd is met mijn kruis.
Christen, zoo ge ooit de aarde met een diepen, vorschenden blik beschouwd hebt, dan zult ge weten, dat er veel te lijden en te bidden, veel te bidden en te wachten, veel te wachten en te strijden valt. Dan zult ge ook de zoetheden van een zelfzuchtigen vrede versmaden, en de ellenden van den evenmensch niet als van uit een veiligen vuurtoren beschouwen, maar uw hart ontsluiten om te wecnen met de rechtvaardigen, om deel te nemen aan het algemeen lijden, hopen en vertrouwen.
Juist omdat gij door de schaduwen des doods zijt gegaan, moet gij u zeiven beschouwen, als tot de wereld terug gekomen ter wille der wereld,
208
onder de menschen levend ter wille der menschen, levend door Gods genade en voor God alleen. Dan zult gij iederen zweem van een zelfzuchtig leven versmadend, met mijn apostel kunnen zeggen :
»In rampspoed even als in vreugde, in tegenspoed even als in zegepraal, in het leven even als in den dood, behoor ik toe aan God.
Sive vivimus, Domine mvïmus; Sive morimur, Domino morimur; Sive vivimur, Sive morimur, Domini sumusP (*)
O Kom. XIV : 8.
DE EEUWIGE BELOFTEN.
Kom tot mij, gij allen die belast en beladen zijt, en ik zal u verkwikken. (*)
Zalig zijn de armen van geest want het rijk der hemelen behoort hen toe.
Zalig zijn z\'y die weenen, want zij zullen vertroost worden.
Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde bezitten.
Zalig zijn de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid verwerven.
Zalig zijn de zuiveren van harte, want zij zullen God zien.
Zalig zijn de vreedzamen, want zij zullen Gods kinderen genoemd worden.
(\') Mfttth. XT.
210
Zalig zijn zij die vervolging lijden om de gerechtigheid, want het rijk der hemelen behoort hen toe.
Zalig zijt gij, wanneer de menschen u vloeken en vervolgen en u lasteren om mijnentwille.
Verblijdt u en springt op van vreugde, want uw loon is groot in den hemel. (*)
Vreest niet gij klein kuddeke, want liet heeft uwen Vader behaagd u een koninkrijk te geven.
Daar waar uw schat is, zal ook uw hart zijn.
Omgordt uwe lendenen en houdt brandende lampen in uwe handen.
En zijt gelijk aan menschen die hunnen Heer verwachten, wanneer Hij van het bruiloftsmaal zal wederkeeren, opdat als Hij komt en klopt, zij Hem terstond open kunnen doen. Zalig zijn die dienstknechten, welke de Heer als Hij komt, wakende zal vinden. Voorwaar ik zeg u, hij zal zich omgorden, en hen aan Zijne tafel doen aanzittend, zal Hij hen dienen.
En of Hij komt in de tweede nachtwake, en of Hij komt in de derde nachtwake, als hij ze zoo vindt, zalig zijn die dienstknechten, (-j-)
(■) Matth. V : 3. (f) I.ukas XII.
211
Goede en getrouwe krecht. heb vertrouwen! omdat gij getrouw zijt geweest in de kleine dingen, zal ik u over groote stellen; treed binnen in de vreugde uws Heeren. (*)
Als de Zoon des menschen komen zal, in zijne heerlijkheid, met al zijne engelen, zal Hij zetelen op den troon zijner heerlijkheid.
En alle volkeren zullen voor Hem vergaderd zijn : en Hij zal dezelve scheiden, zoo als de herder de schapen van de bokken scheidt.
Dan zal de Koning zeggen aan diegenen die ter rechterzijde zullen staan : Komt, gezegenden mijns Vaders, neemt bezit van het rijk dat van af den beginne voor u bereid is.
Want ik heb honger gehad en gij hebt mij gespijsd, ik heb dorst gehad en gij hebt mij gelaafd, ik ben vreemdeling geweest en gij hebt mij geherbergd.
Ik was naakt en gij hebt mij gekleed, ik was krank en gij hebt mij bezocht, ik was in den kerker en gij hebt mij bezocht.
Dan zullen de gerechten zeggen : Heer, wanneer hebben wij U zien hongerlijden en hebben wij U gespijsd ?
Wanneer hebben wij U dorst zien lijden en hebben wij u gelaafd ?
(*) Mnttli. XXV.
212
Wanneer waart gij vreemdeling en door ons geherbergd, wanneer zonder kleeding en door ons gekleed ?
Wanneer waart gij krank en gevangen en hebben wij U bezocht ?
Alsdan zal de Koning hen antwoorden : Voorwaar alles wat gij aan de minsten der mijnen hebt gedaan, dat hebt gij aan mij gedaan. (*)
Vraagt en gij zult verkrijgen, zoekt en gij zult vinden, klopt, en u zal worden open gedaan.
Is er wel iemand onder u die zijn zoon een steen zal geven, als deze hem om brood vraagt ? Of die hem een slang zal geven als deze om een visch vraagt ?
Zoo dan gijlieden die hardvochtig zijt, aan uwe kinderen goede dingen geeft, hoeveel te meer, zal uw Vader die in de hemelen is, wat goed is aan u geven wanneer gij er om vraagt! (-[-)
Alles wat gij met geloof in het gebed zult vragen, zult gij verkrijgen. (§)
Indien gij in mij verblijft en mijne woorden in u verblijven, zult gij van mij vragen wat gij wilt, en aldus zal u geschieden. (quot;*)
Voorwaar ik zeg u, indien twee onder u op aarde
(*) JIaitli. XXV. (t) Matth. XXV,
(§) Matth. XXI. (**) Jo. XV.
213
vergaderen, wat zij ook zullen vragen, zij zullen het verkrijgen van mijnen Vader, die in de hemelen is.
Want daar waar twee of drie in mijnen naam vergaderd zijn, zal ik in hun midden zijn. (\')
Alles wat gij in mijnen naam zult vragen zal ik geven, (f)
Alles wat gij in mijnen naam aan den Vader zult vragen zal Hij u geven.
Tot nu toe hebt gij niets in mijnen naam gevraagd : Vraagt en gij zult verkrijgen, opdat uwe vreugde volkomen zij (§)
Hij die volhardt tot het einde, zal zalig worden. (quot;)
Gelijk Mozes de slang in de woestijn verheven heeft, alzoo moest de zoon des menschen verheven worden. Opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar het eeuwige leven hebbe.
Want aldus heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eenig geboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren ga, maar het eeuwige leven hebbe.
Want God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden, om de wereld te oordeelen, maar opdat de wereld door Hem behouden worde. (-}--]-)
(*) Malth. XVIII. (f) Joan. XIV. (§) Joan. XVI.
(*•) Matth. XXIV. (ff) Joan. III.
214
Voorwaar, voorwaar ik zeg u : Wie mijn woord hoort, en Hem gelooft die mij gezonden heeft, heeft het eeuwige leven, en komt niet in het oordeel maar is overgegaan uit den dood in het leven, (\')
Ik hen het brood des levens : Die tot mij komt, zal nimmer hongeren en die in mij gelooft, zal nimmer dorsten.
Dit is de wil des Vaders die mij gezonden heeft, dat al wat Hij mij gegeven heeft, ik daarvan niets verlieze, maar het ten jongsten dage opwekke.
Dit nu is de wil mijns Vaders, die mij gezonden heeft, dat een ieder die den Zoon ziet en in Hem gelooft het eeuwige leven hebbe: en ik zal Hem ten jongsten dage opwekken.
Voorwaar, voorwaar ik zeg u ; Die in mij gelooft, heeft het eeuwige leven. Ik ben het brood des levens die uit den hemel ben nedergedaald.
Zoo iemand van dit brood eet, die zal leven in eeuwigheid en het brood dat ik zal geven, is mijn vleesch voor het leven der wereld.
Voorwaar, voorwaar, ik zeg u : Tenzij gij het vleesch van den Zoon des menschen eet en zijn bloed drinkt, zult gij het leven in u niet hebben.
Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, heeft
(\') Joan. V.
245
het eeuwige leven, en ik zal hem ten jongslen dage opwekken.
Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij en ik in hem.
Gelijk mij de levende Vader gezonden heeft en ik door den Vader leve, zal ook hij die mij eet, door mij leven. (*)
Ik ben de goede Herder en ik ken de mijnen, en de mijnen kennen mij.
Gelijk de Vader mij kent en ik den Vader kenne, en ik geef mijn leven voor mijne schapen.
Ook andere schapen heb ik, welke niet uit dezen schaapstal zijn, ook deze moet ik herwaarts leiden en zij zullen mijne stem hooren en het zal worden eene kudde en een herder. (-]-)
Ik ben de opstanding en het leven: die in mij gelooft, al ware hij gestorven, zal leven.
En een ieder die leeft en in mij gelooft, al ware hij gestorven, zal leven. Gelooft gy dit\'? (§)
Dat uw hart zich dus niet ontstelle, gelooft in God en gelooft in mij.
(quot;) Jo. V. (f) Jo. X. (g) Jo. Xi.
210
Als ik heen zal gegaan zijn en u eene plaats
bereid heb, zal ik wederkomen, en ik zal u met
mij nemen, opdat daar waar ik ben, gij ook zijn moogt.
Gij weet waar ik ben, en gij kent den weg.
Ik ben de weg, de waarheid en het leven. (*)
Ik zal u niet als weezen achter laten, ik zal tot u komen.
Nog een weinig tijds, en de wereld zal mij niet meer zien, maar gij zult mij zien, omdat ik leef, en gij ook leven zult.
Ik laat u mijnen vrede, ik geef u mijnen vrede.
Ik geef u dien, niet zooals de wereld dien geeft: dat uw hart zich niet ontstelle.
Gij hebt gehoord wat ik tot u gesproken heb : Ik ga heen en kom tot u weder.
Ik heb u deze dingen gezegd, opdat, mijne vreugde in u zij, en dat uwe vreugde volkomen zij. (-|-)
Niemand kan eene grootere liefde hebben dan hij, die zijn leven geeft voor hen die hij bemint.
Gij zijt mijne vrienden, zoo gij doet wat ik u bevolen heb.
Ik noem u niet meer mijne dienstknechten, want de dienstknecht weet niet wat zijn meester doet. Maar ik zal u mijne vrienden noemen,
(•) Jo. XIV. (f) Jo. XIV.
217
omdat ik u alles heb doen kennen, wat ik van den Vader gehoord heb.
Gij zijt het niet die mij verkozen hebt, maar ik ben het die u verkozen heb, en ik heb u aangesteld opdat gij arbeiden zoudt en vrucht voortbrengen, en dat uwe vrucht verblijve. (*)
Voorwaar, voorwaar ik zeg u, gij zult weenen en klagen, en de wereld zal zich verblijden ; gij zult in droefheid zijn, maar uwe droefheid zal in vreugde veranderen.
Wanneer eene vrouw baart, is zij bedroefd, omdat haar uur gekomen is ; maar wanneer haar zoon geboren is, denkt zij niet meer aan hare droefheid, van wege de vreugde dal er een mensch ter wereld gekomen is.
Gij dan ook, hebt nu droefheid, maar gij zult mij zien, en uw hart zal zich verblijden, en niemand zal u uwe vreugde ontnemen.
Ik heb u deze dingen gezegd, opdat mijn vrede in u zij. Gij zult verdrukking lijden in de wereld : maar hebt vertrouwen, ik heb de wereld overwonnen. (f)
Zegt gijlieden niet: nog vier maanden en de (•) Jo. XV. (f) Jo. XVI.
218
oogst zal daar zijn ; Ik zeg u dan, heft de oogen ten hemel, en ziet hoe de velden reeds rijpen ten oogst.
En hij die oogst ontvangt den loon, en verzamelt de vruchten ten eeuwigen leven. (\')
Dit sprak Jesus, en zijne oogen ten hemel heffend, zeide Hij :
Vader! de ure is gekomen, verheerlijk Uwen Zoon, opdat Uw Zoon U verheerlijke.
Gelijk Gij Hem over alle vleesch macht gegeven hebt, opdat aan al, wat Gij Hem gegeven hebt, Hij het eeuwige leven geve !
En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eeuwigen waren God en dien gij gezonden hebt, Jesus Christus.
Heilige Vader! bewaar hen in Uwen naam, die gij mij gegeven hebt, opdat zy één zijn, gelijk wij.
Ik bid niet, dat gij hen uit de wereld neemt, maar dat gij hen voor den boozen bewaart.
Zij zijn aan de wereld niet gelijk, gelijk ook ik niet van de wereld ben.
Heilig hen in de waarheid. Uw woord is waarheid.
Gelijk Gij mij gezonden hebt, heb ik ook hen in de wereld gezonden.
(\') Joan. XVI.
219
En ik heb hun de heerlijkheid gegeven, welke gij mij gegeven hebt, opdat zij één zijn gelijk ook Wij één zijn.
Ik in hen en Gij in mij, opdat zij in eenheid volkomen zijn, en de wereld erkenne, dat Gij mij gezonden en hen liefgehad hebt, gelijk Gij ook mij hebt liefgehad.
Vader, die gij mij gegeven hebt wil ik, dat waar ik ben, ook zij met mij zijn.
Opdat zij mijne heerlijkheid zien, welke Gij mij gegeven hebt, want Gij hebt mij liefgehad, voor de grondlegging der wereld. (*)
Zij is niet dood maar zij slaapt ....
Vrees niel, Sions dochter, zie uw koning komt tot u vol zachtmoedigheid ....
Maria heeft het beste deel verkozen, dat haar niet zal ontnomen worden ....
Ik ben het ! Vrees niet....
De Vrede zij met u. (-]-)
(*) Joan. XVÜ. (t) Matth. IX; 24. — Lukaa X : 42. — 3o. XII : i5. — Marcus VI ; 50. — Jo. XX.
220
Ik zal weldra komen : Zalig hij die mijne woor-i : den bewaart.
Ik zal weldra komen, en mijne belooningen uitdeelen, een ieder volgens zijne werken.
Ik ben de Alpha en de Omega — het eerste en het laatste, het begin en het einde.
Zalig zijn degenen, die hunne kleederen rein wasschen in het bloed des lams.
Ik, Jesus, heb mijnen Engel gezonden, om aan u van deze dingen getuigenis af te leggen in al de Werken. Ik ben de spruit van David, de schitterende ster, de morgenster. » De geest en de bruid zeggen: Komt! Dat hij
die luistert zegge : Komt! Dat hij die dorst, kome. Dat hij die verlange het water des eeuwigen levens, ontvange !
Hij die deze dingen zegt, spreekt : Ja ik zal weldra komen. — Amen, Kom, Heer Jesus, kom. (*)
(\') Apooal. in fine.
t
EINDE,
I
LAATSTE LEVENSDAGEN VAN DEN WELEEKW. HEER HENRI PEREEYVE.
Na den winter in Pau te hebben doorgebracht keerde de WelEerw. Heer Perreyve op Palmzondag 9 April, geheel onverwachts te midden der zijnen terug. Door zijne opgeruimde, hoopvolle brieven op het dwaalspoor gebracht, schrikten vrienden en bloedverwanten niet weinig, toen zij hem in een bijna ho-peloozen toestand terugzagen, terwijl ook de genees-heeren de snelle vorderingen van het lijden dat hem sinds lang ondermijnde, niet loochenen konden.
De dierbare lijder geloofde echter nog altijd aan eene voorbijgaande ongesteldheid, en onder het vormen van duizenderlei plannen voor de toekomst, bereidde hij zich zelfs voor op de rede, welke hij bij zijn terugkeer in de theologische faculteit te La Sorbonne wilde houden. Hij begreep zelfs niet dat studie of vee! spreken hem nadeelig zijn kon, en lachte vriendelijk mot de bezorgdheid zijner omgeving.
Doch weldra moest de wetenschap hare onmacht ten zijnen opzichte verklaren, en men zocht een laatste hulpmiddel in de buitenlucht. Voor zijn ver-
222
trek wilde hij nog zijne Paaschcommunie houden, want daar hij des nacht niet nuchter blijven kon, was dit steeds uitgesteld. Hij hoopte sterk genoeg te wezen, om zelf de H. Mis te kunnen lezen, en had mij van zijn voornemen verwittigd, maar op het laatste oogenblik faalden zijne krachten, zoodat hij zich met de H. Biecht moest tevreden stellen. Wij bleven geruimen tijd bij elkander en de communie werd op den volgenden dag bepaald.
Dit gebeurde inderdaad en wel onder mijne H. Mis, doch hij was zoo zwak dat hij nauwelijks, zelfs met behulp van mijn arm, staan kon.
Nog dienzelfden dag vertrok hij naar Epinay, alwaar eene kortstondige bedriegelijke beterschap, door een toestand gevolgd werd, welke het laatste vonkje van hoop, uitdoofde.
Deze treurmare verbreidde zich spoedig, en door eene roerende dankbaarheid gedreven, vereenigden de geloovigen zich op verschillende punten van Parijs, om voor het behoud van dit jeugdige, hen zoo dierbare leven, te bidden.
Van toen af begreep Perreyve het ernstige van zijn toestand, ofschoon de gedachte aan den dood hem geen oogenblik verschrikte, want tot zijn ver-trouwdsten vriend zeide hij : Sinds deze geheele week heb ik aan den dood gedacht en hem zonder angst of bitterheid aanvaard, het responsium mortis zweeft mij steeds voor den geest Ik ben dankbaar voor de gebeden die voor mij gestort worden, maar kan mij niet met derzelver meening vereenigen, daar ik niet verlang te leven. Moest ik echter herstellen, dan
223
geloof en hoop ik, dat mijn leven voortaan beter en ernstiger zijn zou. Maar dat zijn misschien hersenschimmen, Ik ben een arme zieke die gaarne alles gelooft om tot het leven terug te komen.
Even als alle reine zielen schrikte hij echter bij de gedachte aan de nadering der eeuwige heiligheid.
Dan moest men zijn moed opwekken en veel over Gods barmhartigheid spreken, waarop hij dan soms met een weemoedig glimlachje antwoordde; Inderdaad, ik, die zoo dikwijls aan anderen de ontfermingen Gods predik, moest er zelf van doordrongen zijn en niet meer vreezen.
\'Wanneer de ontbering der IT. Communie hem zwaar viel, trachtte hij zich met de gedachte te troosten, dat de missionarissen ook dikwijls lang van de H. Communie beroofd waren, ... en men God ook juist door de ontbering zoo innig voelde. Ziender-oog namen de krachten af. Nu hij bijna niet meer in het park der villa wandelen kon, sloot hij zich uren achtereen in zijn vertrek op, en hij die anders zoo gezellig en spraakzaam van natuar was, scheen eene eigenaardige zoetheid in de eenzaamheid te vinden, en zeide met don Eerw. Pater Ravignan : Ik verveel mij nooit wanneer ik alleen ben, ik denk en bid en dan valt de tijd niet lang.
Toch gaf hij deze geliefkoosde eenzaamheid aanstonds prijs wanneer het de goddelijke belangen zijner bediening gold. Eens klopte een leerling van de militaire school van St. Cyr, te Epinay aan — en de deur welke anders zoo moeilijk ontsloten werd, opende zich aanstonds. Waarom ? Omdat het eene ziel
224:
was die aanklopte! een ziel, eens door het woord van den jeugdigen priester geroerd en bekeerd — en de arme zieke wijdde hem met eindelooze tee-derheid het overschot zijner luttele krachten. Dit was zijn laatste priesterlijk werk en hetgeen graaf de Montalambert van Lacordaire zeide, kan ook op hem toegepast worden : »Dit had vooral deze schoone ziel gemeen met God, dat zij onze zielen lietliad.quot; »Do-mine, qui, amas animos nostras.
Op Hemelvaartsdag, 25 Mei en den laatsten dag eener voor hem gehouden noveen, drong men er onverhoeds bij den zieke op aan, dat hij zich aan eene geheel nieuwe en bijzondere behandeling zou onderwerpen ; na eenige aarzeling stemde hij toe, tot zijn vriend Pater Ch. Pan aut, zeggende : zooals gewoonlijk heb ik mij zeiven afgevraagd, wat pater Lacordaire in mijne plaats zou gedaan hebben, en het schijnt mij toe alsof deze hierin een wenk der Voorzienigheid zou zien.
Om de behandeling gemakkelijker te maken, keerde hij naar Parijs terug, doch ook nu bleven alle pogingen der wetenschap vruchteloos ; het kwaad was reeds te ver doorgedrongen en bleef onverpoosd voortwoeden.
Woensdag 14 Junij werd hij door een syncope overvallen. Zijne zuster hierdoor met recht hevig ontsteld, verzocht mij om aanstonds zijn ouders te verwittigen. Doch mevrouw Perreyve kon haar lijdenden echtgenoot niet verlaten, en moest zich troosten met de gedachte dat ten minste geen enkele van Gods genaden haar dierbaar kind zou ontbreken. Zij
225
verzocht mij hem voor te bereiden. Het is altijd pijnlijk om zelfs aan eene sterkmoedige ziel deze plechtige tijding mede te deelen, doch ik was vast besloten om mijn plicht als priester en vriend niet te verzaken. Bij mijn binnentreden, scheen hij uitermate zwak en fluisterde : »Van daag maar een kort oogenblikje, mijn vriend.quot; Een kort oogenblikje! en daarin moest ik hem zulk eene ernstige waarheid zeggen ! Al mijne geestkracht bijeen rapende, begon ik de teekenen van achteruitgang in zijn toestand op te sommen. Hij antwoordde uiterst kalm en scheen mijne vrees volstrekt niet te deelen.
Daar kwam God zelf mij te hulp, want de zieke ontroerde eensklaps en zeide zonder den minsten samenhang met zijne vorige antwoorden : «Vriend, het doet mij zoo innig leed, u zoo eenzaam achter te moeten laten.quot;
Ofschoon met hem weenende had ik den moed te antwoorden : Lieve vriend, daar ge mij heden voor het eerst zoo beslist over uw heengaan spreekt, wil ik u niet ontveinzen, dat wij heden vooral zeer ongerust zijn. Hij staarde mij aan; Inderdaadquot;? — Ja wij zijn zeer ongerust, want heden morgen hebt ge een langdurige S3\'nc6pe gehad.
— Wel, dat verwondert mij, ik waande mijzelven niet zoo dicht bij den dood — nu des te beter — doch dan moet men mij het laatste Oliesel en de H. Teerspijze toedienen.
— Zoo denk ik er ook over, van wien verlangt gij deze dienst?
Wel van U, alleen wenschte ik dat Charles bij de-
226
ze groote handeling mijns levens tegenwoordig ware. — Hij is al hier en wacht slechts het einde van ons onderhoud af — hij scheen pijnlijk verrast, doch zich aanstonds herstellende antwoordde hij : goed het zij zoo — ik ben u recht dankbaar arme vriend, want gij hebt mij een groote dienst bewezen, en ik besef hoe moeielijk dit u vallen moest, heb dank. Den binnentredenden Pater Charles Perraut omsloot hij in eene lange, innige omhelzing.
Onderwijl ging ik het Allerheiligste halen in de kerk van St. Sulpice, en bij mijne terugkomst, vond ik mijn armen vriend, ondanks zijne groote zwakte in een leuningstoel gezeten — als eene laatste eerbetuiging jegens den God dien hij ging ontvangen.
Na dat allen het vertrek verlaten hadden, biechtte hij nog eens, vergaf zooals de goddelijke Meester vergeven had op het kruis, en sprak met mij het ma-gnificat. Zijne zuster en Pater Charles Perraut kwamen weder, de eerste in tranen badend da andere knielde naast hem neer en hield hem het beek voor, waaruit hij volgens zijn verlangen de gebeden van het laatste Oliesel zou kunnen volgen en antwoorden. Eerst diende ik hem de zalving toe, en toen hij voor aleer de H. Teerspijze te ontvangen, volgens het gebruik der priesters met vaste stem het Credo had opgezegd, zeide hij nog de volgende woorden :
sik vraag vergiffenis aan mijne ouders, wier af-swezigheid raij zoo diep smart, voor al het .eed dat ik shen ooit heb kunnen berokkenen.
»Ik vraag vergiffenis aan mijne vrienden, voor de »fouten die zij mij hebben zien bedrijven : ik betuig
227
shun mijn dank voor hunne trouwe toegenegenheid en «verzoek hen dringend nog lang na mijn dood voor omij te blijven bidden. Dut men toch niet te spoe-»dig zegge: hij is in den hemel : neen, dat men Dveel, dat men lang voor mij bidde. Ook aan u, mijn «dienaar Theodoor, vraag ik vergiffenis voor de erger-»nissen, welke ik u heb kunnen geven. Gij hebt mij saltijd van nabij gezien, en dat is niet de beste wij-»ze om de menschen te zien : ik beveel mij ook in »uwe gebeden aan.quot;
Toen baden wij het Te Dcurn als dankzegging voor het tijdelijk leven, en als voorbereiding tot het ontvangen van het brood des eeuwigen levens. En de tallooze zoo uitstekende genaden waarmede God hem gezegend had, zweefden voor den geest van onzen vriend. Hij dacht aan de uitstekende genade zijner christelijke opvoeding, aan de liefde zijner ouders en zuster, die zichtbare beschermengel zijns levens — aan de makkers zijner kinderjaren, en de vrienden zijner jeugd met wie hij in en voor Jesus Christus geleefd had — hij dacht aan de zielsverhelfende vriendschap van den grooten Lacordaire, die hem op het beslissende tijdstip der bekoring en hartstocht, door zijn geniale deugd gesteund had — aan de edele genegenheden van zoovele hoogen in rang, wier vriendschap zijn jeugdig leven een zekeren invloed en luister had verleend ; — hij dacht eindelijk aan dien opkomenden roem, aan de vermaardheid welke nu reeds voorspelde dat hij eens groot en nuttig zijn zou in den dienst der zielen, nuttig voor Vaderland en Kerk.
- —
Ja, deze herinneringen deden zijn hart zoodanig overvloeien van dankbaarheid, dat hij op het punt ■van de 11. Hostie te ontvangen, met eene van liefde en vertrouwen trillende stem fluisterde; In te Domme speravi non confundar in aelernum. Op u Heer, heb ik gehoopt, en in eeuwigheid zal ik niet beschaamd •worden.
Toen de eucharistiesche God, in zijn hart rustte, schitterde zijn aangezicht van heraelsche vreugde en na zijne dankzegging kon hij zich niet onthouden mij toe te voegen : Ge kunt u niet voorstellen, hoe ik met geestelijke vreugde overstelpt ben, sints ge mij aangezegd hebt, dat ik ging sterven.
Nog dienzelfden avond verwittigde ik Mgr. den aartsbisschop van Parijs van het stervensgevaar des dierbaren lijders. Zijne Doorl. Hoogw. was zeer aangedaan, over dit waarschijnlijk verlies van een zijner beste priesters, en kondigde zijn bezoek voor den volgenden dag aan.
Nauwelijks hiervan verwittigd zijnde, wilde Per-reyve zich uit eerbied voor het bezoek van zijn Bisschop in zijn geestelijk gewaad kleeden, en toen deze zijn vertrek binnentrad, stond hij op van het bed waarop hij lag uitgestrekt en knielde voor zijne Doorl. Hoogw. neder voor dat de Bisschop er zich tegen had kunnen verzetten. Geruimen tijd bleven beide in een ernstig onderhoud verdiept en Perreyve kon later slechts met tranen in de oogen over de welwillende goedheid van Mgr. spreken.
In den loop der volgende dagen ontving hij het bezoek van den Eerw. Pator Pétótot, overste van het
229
Oratorium en die zijne eerste geestelijke leiding op zich genomen had, van Pater Gratry wiens ijverige discipel hij steeds geweest was, alsmede van Mgr. den bisschop van Sura, rieken der Theologische faculteit.
Graaf de Montalerabert, vorst Broglie, de heer Augustin Cochin, Mgr. Buquet, de Vicaris generaal Lagarde, de pastoor van St. Sulpice, generaal Zamoïs graaf Platen en Auguste Nicolas, en honderd andere hadden niet nagelaten Perreyve eveneens herhaaldelijk van hunne deelnemende belangstelling te overtuigen.
De lieve zieke schreef ook nog aan eenige oude vrienden, en terwijl hij een hunner uitnoodigde hem nog eens te komen bezoeken, voegde hij er schertsend bij, dat deze hem tusschen leven en dood zou aantreffen.
Zijn voortreffelijke geneesheer Charles Ozanam, even vroom als kundig, en die hem in de laatste vijftien jaren zoo dikwijls aan den dood ontwrongen had raadde hem nu aan, om zich naar de relikwien van St. Vincentus a Paulo, waardoor zoovele wonderbaarlijke genezingen geschied waren, te laten vervoeren. Perreyve volgde dien wenk niet een kalm vertrouwen doch zonder geestdrift en de overste der Lazaristen gaf mij daartoe aanstonds de gevorderde toestemming. Maar de dood voorkwam dit vrome voornemen, als ook het einde eener noveen door Mgr. van Orleans aan het altaar van den IJ. Vincentius a Paulo, met het opdragen van het H. Misoffer begonnen.
Ook Pater Adolf Perraud van het Oratorium werd door den zieke ontboden, die hem aanstonds zeide :
230
»Waarde vriend, ik wilde nog even afscheid van u »nenr.en. — Nietwaar wij zullen niet ophouden geza-Dmentlijk voor God en zijne H. Kerk te arbeiden? — «Ofschoon mijne zonden mij moesten doen ontstellen, «gevoel ik nogtans een diepen zielevrede. Verlaat mij »niet, voordat ge mij gezegend hebt. — Volgaarne, antwoordde de pater, maar op voorwaarde, dat ge ook mij uw zegen geven zult. En deze beide priesters riepen elkander een tot weerzien in de eeuwigheid toe, zegenden zich wederkeerig, en kusten elkander de door de priesterlijke wijding en het bloed van Jesus Christus, geheiligde handen.
Op Zaterdag 17 Juni, drie dagen na het ontvangen der laatste Heilige Sakramenten verviel mijn vriend in een zonderbaar zwijgen en ik vreesde dat de eerste edelmoedige aanname van den dood door een te • genstreven der menschelijke natuur gevolgd was en dit hem nu de laatste dagen verbitterde. Wel is waar had hij reeds geruimen tijd het stilzwijgen bemind en uren achtereen alleen doorgebracht, maar ik had een zeker vooigevoel dat hij door innerlijke angsten gekweld was, en ondervroeg hem dus daaromtrent: »Neen, zoo luidde het antwoord, neen door «Gods genade verkeer ik nog altijd in denzelfden jkalmen gemoedstoestand. Ik was wel liever, aan-istonds na het ontvangen der laatste H. Sakramenten «gestorven; en vrees wel eens, dat ik mijn geduld «verliezen zal, wanneer dit uitputtende kwvjnen nog «lang aanhoudt, maar in wezentlijkheid dujrt mijne «volkomen overgave aan Gods wil voort. — Ik dank »God nu meer dan ooit, voor deze eenvoudige gods-
234
«vrucht welke regelrecht tot Jesus Christus voert, en ))in één woord zich sarasiivat, in hot \\jc )rd van »Jesus doodstrijd : Fiat. Buitendien als mijn lart wat »moede en koud wordt, dan denk ik aan cü ïeuwige ^Schoonheid en dit verwarmt mij dan weder.quot;
Op H. Sakramentsdag -18 Juni bezocht ik hem in den namiddag. Hij was uiterst zwak en verzocht mij een bepaald gedeelte der H. Schrift voor te lezen, dat hij zoo dikwijls te Rome onder het kruis van het Coliseum overwogen had. Hot was het VH kapittel van den epistel aan de Romeinen. Doorliet hoorbaar (luisteren der woorden : »Do mine, adauge nobis fidem, had hij mij reeds vroeger eene inwendige kwelling te kennen gegeven en nu verlangde hij om op nieuw uit den mond van den H. Paulus, te hooren, wat zij te verwachten hebben, die in Jesus Christus gelooven, en hem eeuwige trouw gezworen hebben. Bij de woorden gekomen : «Degenen die hij voorbeschikt heeft, sheeft hij ook geroepen en degenen die hij geroe-»pen heeft, heeft hij ook gerechtvaardigd, en degenen »die hij gerechtvaardigd heeft, heeft hij ook verheer-slijkt,quot; waagde ik het, hem even aan te zien, om over den indruk dier aandoenlijke woorden te kunnen oor-deelen ; onze blikken kruisten zich, snikkend drukten wij elkander de hand en ik ging voort met lezen. Alleen ieder woord ontroerde ons nog dieper. Even als bij de discipelen van Emraaus, was ook Jesus Christus in ons midden en doorgloeide ons hart met zijne liefde.
Slechts met moeite kon ik de woorden nog uitspreken, terwijl mijn arme vriend in stilte weende.
232
Bij de laatste woorden echter : ïNoch dood, noch leven ... zal ons kunnen scheiden van de liefde Gods, braken wij op nieuw in tranen los, en mij zachtjes de hand drukkend, snikte hij ; ))Ach, laat mij alleen met God !quot; Reeds wilde ik mij eerbiedig verwijderen toen hij er nog bijvoegde: »Of liever, breng mij de H. Communie.quot; Zonder een oogenblik te verliezen, ging ik de H. Hostie halen, legde deze op zijne lippen, en zonder door een enkel woord de grootsche plechtige stilte onzer zielen te storen, liet ik hem in het onverdeeld bezit van zijnen Heer en God, intus-schen biddend dat het God mocht behagen hem nog in dienzelfden nacht tot zich te roepen.
Maar mijn gebed werd niet verhoord, mijn vriend had nog niet genoeg geleden.
Gedurende do volgende dagen die in een langzaam wegsterven doorgeworsteld werden, zei hij dikwijls tot Pater Charles Perraud : j)Ik zie nu in, hoe nattig de «gewoonte is om aan den dood als aan eene aller-ïzoetste gebeurtenis te denken.quot; Of wel: »De grootste »teleurstelling dezer dagen is, dat ik nog niet sterf.quot; Hij leed veel, onuitsprekelijk veel, maar klaagde nooit terwijl hij dikwijls schertsend aanmerkte: »Ik stel «mij Gods wil voor onder hot beeld eener sterke «vesting, op eene zeer hooge rots geplaatst; in deze ^vesting sluit ik mij dag en nacht op, en zeg dan: »ik ken niets ter wereld meer dan deze vesting al-aleen.quot; Ook verzekerde hij mij meer dan eens: «Dat «niets het geluk van den Christen te boven ging, en »dat ik dit dikwijls aan anderen moest prediken, «daar hij het nu door eigen ondervinding geleerd had.quot;
233
Toen de bedriegelijke beterschap, welke zoo dikwijls bij borstzieken het voorteeken van den dood is ook tegen het midden der week bij hem intrad, gaf de dierbare zieke zich weder aan eenige levenshoop over, zooals uit de volgende zijner woorden bhjkt: «Hoe jammer,quot; zoo sprak hij, «hoe jammer de2e beterschap juist na intreedt, na dat ik zoo »vertrouwd met den dood ben, en ik in een allerzoetst verkeer met hem leefde ; het offer dat er nu
Ören®en valt\' is veel wreeder; ik zal een leven «moeten aanvaarden dat eigentlijk geen leven is, »want ik zal minstens twee lange jaren tot niets in «staat zijn en ellendige lijdensdagen moeten slijten. Ach de dood was mij veel liever .... en toch lacht gt;nmj het leven soms wel eens toe : ik zou dan mijne »bed.emng als priester beter vervullen, veel goed dichten alles zoo volmaakt mogelijk verrichten....
«Doch het zij zool Gods wil geschiede in leven en «dood!
De schijnbare beterschap hield, zooals trouwens te verwachten was, niet aan, de ziekte woekerde voort en de krachten zonken steeds sneller. De zieke-zuster die hem verzorgde, vond hem des Zondags-a\\oii(s veel minder, zij vreesde voor den nacht, en ik besloot dientengevolge hem geen oogenblik meer fe verlaten. Toen ik aan zijn bed trad, begroette quot;,J raet een bemoedig glimlachje: «Ik ben erg «zwak, zeide hij, maar toch geloof ik dat er voor-uit0ang is. Voor het eerst na drie maanden, heb vandaag weer mijne zenuwen gevoeld; dat is
11: i!
234
«een goed teeken, niet waar? als ik nu maar een «goeden nacht heb.quot;
Ik verwijderde mij1 na hem omhelsd te hebben, doch zonder er bij te voegen dat ik den nacht in de aangrenzende kamer zou doorbrengen. De nacht was onrustig, en den volgenden morgen had zijne uitputting zóó toegenomen, dat de ziekezuster mij verzekerde hij den dag niet meer zou doorbrengen. Deze vrees bleek gegrond. Het was op Maandag den 26 Juni. Na te zijner intentie de H. Mis in de naastbij gelegene kerk te hebben gelezen, kwam ik weer bij hem, doch hij scheen mijne ontroering aanstonds te bemerken, en zeide mij strak aanziende: sis er iets nieuws ? Ik wil de geheele waarheid «weten.quot; — «Neen, hernam ik, er is niets; bijzonders, alleen ik vind u veranderd sinds gisteren en ik ben ongerust.quot; — «Inderdaad, ik voel me ook «veel zwakker, misschien is dit een natuurlijk gevolg «van den slechten nacht, maar toch ik gevoel zoo «iets vreemds, alsof mijn geheele wezen inwendig «ontwricht was; ik zal wat rust nemen, adieu!
«Goed, antwoordde ik, maar ik zal bij u blijven, hetzij hier of in de andere kamer.\'\' — «Hoe zoo? ben ik dan zooveel erger?quot; — «Misschien; maar in «ieder geval zal ik u niet verlaten, misschien zoudt «ge nog wenschen te biechten of te communieeren »en dan ben ik bij u, de liefdezuster heeft mij ook verzocht te blijven tot zij terugkwam.quot; — «Ach zoo, »ili begrijp u reeds, van daag zal de groote strijd «gestreden worden, heb dank! Maar wilt gij mij nu «ook ter voorbereiding de II. Teerspijze reiken?quot;
235
Ik hoorde nu zijne laatste H. Biecht (de biecht van een heilige!) en voegde hem de volle aflaat van het stervensuur toe. Daarna ontving hij met groote godsvrucht en kalmte de H. Communie en verzocht als naar gewoonte om een poos met God alleen te mogen blijven.
Hij onderhield zich later nog een geruime poos recht innig en hartelijk met zijn vriend paler Charles, doch het leven doofde hoe langer hoe meer uit. Ofschoon zonder groote schokken of aanvallen, leed hij toch veel, en drukte dit ook dikwijls uit, er echter altijd bijvoegende; Zooals God wil!
In den namiddag drong hij er ernstiger dan ooit bij mij op aan, om de geheele waarheid te weten. Overtuigd dat deze schoone ziel sterk genoeg was, om met vreugde naar de naderende voetstappen van den dood te kunnen luisteren, wilde ik hem deze laatste verdienste, deze laatste bereidwillige teedere overgave in Gods handen niet ontnemen, en zeide hem dus zonder omwegen, dat hij niet op den volgenden nacht, ja zelfs niet op de laatste uren van den dag mocht rekenen. Hij nam deze tijding met dank aan en verlangde alleen te zijn. Wij bleven op eenigen afstand, doch spoedig vroeg hij om zijn ouden vader, hem bij het binnentreden met de woorden begroetend: «Houd goeden moed, vader, in de tliefde ligt onze kracht, en dan, niet waar, God bo-»ven alles. Zij is het, die ons in de grootste kwel-«lingen ondersteunt ; ik gevoel dit nu meer dan )gt;ooit.quot;
En nu zegende hij als priester van Jesus Christus
232
Bij de laatste woorden echter : «Noch dood, noch leven ... zal ons kunnen scheiden van de liefde Gods, braken wij op nieuw in tranen los, en mij zachtjes de hand drukkend, snikte hij : »Ach, laat mij alleen met God !quot; Eeeds wilde ik mij eerbiedig verwijderen toen hij er nog bijvoegde: »Of liever, breng mij de II. Communie.quot; Zonder een oogenblik te verliezen, ging ik de H. Hostie halen, legde deze op zijne lippen, en zonder door een enkel woord de grootsche plechtige stilte onzer zielen te storen, liet ik hem in het onverdeeld bezit van zijnen Heer en God, intus-schen biddend dat het God mocht behagen hem nog in dienzelfden nacht tot zich te roepen.
Maar mijn gebed werd niet verhoord, mijn vriend had nog niet genoeg geleden.
Gedurende de volgende dagen die in een langzaam wegsterven doorgeworsteld werden, zei hij dikwijls tot Pater Charles Perraud : »Ik zie nu in, hoe nuttig de «gewoonte is om aan den dood als aan eene aller-szoetste gebeurtenis te denken.quot; Ofwel: ))De grootste »teleurstelling dezer dagen is, dat ik nog niet sterf.quot; Hij leed veel, onuitsprekelijk veel, maar klaagde nooit terwijl hij dikwijls schertsend aanmerkte : sik stel »nüj Gods wil voor onder het beeld eener sterke «vesting, op eene zeer hooge rots geplaatst; in deze ^vesting sluit ik mij dag en nacht op, en zeg dan: »ik ken niets ter wereld meer dan deze vesting al-aleen.quot; Ook verzekerde hij mij meer dan eens: uDat «niets het geluk van den Christen te boven ging, en »dat ik dit dikwijls aan anderen moest prediken, «daar hij het nu door eigen ondervinding geleerd had,quot;
233
Toen de bedriegelijke beterschap, welke zoo dikwijls bij borstzieken het voorteeken van den dood is, ook tegen het midden der week bij hem intrad, gaf de dierbare zieke zich weder aan eenige levenshoop over, zooals uit de volgende zijner woorden blijkt: ))Hoe jammer,quot; zoo sprak hij, »hoe jammer »dat deze beterschap juist nu intreedt, na dat ik zoo »vertrouwd met den dood ben, en ik in een aller-szoetst verkeer met hem leefde ; het offer dat er nu ;)te brengen valt, is veel wreeder; ik zal een leven »nioeten aanvaarden dat eigentlijk geen leven is, »want ik zal minstens twee lange jaren tot niets in «staat zijn en ellendige lijdensdagen moeten slijten. »Acb, de dood was mij veel liever .... en toch lacht »mij het leven soms wel eens toe : ik zou dan mijne «bediening als priester beter vervullen, veel goed «stichten, alles zoo volmaakt mogelijk verrichten . . . . «Doch het zij zoo! Gods wil geschiede in leven en «dood 1quot;
De schijnbare beterschap hield, zooals trouwens te verwachten was, niet aan, de ziekte woekerde voort en de krachten zonken steeds sneller. De zieke-zuster die hem verzorgde, vond hem des Zondagsavonds veel minder, zij vreesde voor den nacht, en ik besloot dientengevolge hem geen oogenblik meer te verlaten. Toen ik aan zijn bed trad, begroette hij mij met een weemoedig glimlachje: »Ik ben erg «zwak, zeide hij, maar toch geloof ik dat er voor-«uitgang is. Voor het eerst na drie maanden, heb «ik vandaag weer mijne zenuwen gevoeld; dat is
234
neen goed teeken, niet waar? als ik nu maar een «goeden nacht heb.quot;
Ik verwijderde mij, na hem omhelsd te hebben, doch zonder er bij te voegen dat ik den nacht in de aangrenzende kamer zou doorbrengen. De nacht was onrustig, en den volgenden morgen had zijne uitputting zóó toegenomen, dat de ziekezuster mij verzekerde hij den dag niet meer zou doorbrengen. Deze vrees bleek gegrond. Het was op Maandag den 26 Juni. Na te zijner intentie de H. Mis in de naastbij gelegene kerk te hebben gelezen, kwam ik weer bij hem, doch hij scheen mijne ontroering aanstonds te bemerken, en zeide mij strak aanziende: «Is er iets nieuws ? Ik wil de geheele waarheid »weten.quot; — «Neen, hernam ik, er is niets bijzonders, alleen ik vind u veranderd sinds gisteren en ik ben ongerust.quot; — «Inderdaad, ik voel :ne ook «veel zwakker, misschien is dit een natuurlijk gevolg «van den slechten nacht, maar toch ik gevoel zoo «iets vreemds, alsof mijn geheele wezen inwendig sontwricht was: ik zal wat rust nemen, adieu!
«Goed, antwoordde ik, maar ik zal bij u blijven, hetzij hier of in de andere kamer.\'\' — «Hoe zoo? ben ik dan zooveel erger?quot; — fMisschien; maar in «ieder geval zal ik u niet verlaten, misschien zoudt «ge nog wenschen te biechten of te communieeren «en dan ben ik bij u, de liefdezuster heeft mij ook verzocht te blijven tot zij terugkwam.quot; — «Ach zoo, «ik begrijp u reeds, van daag zal de grcote strijd «gestreden worden, heb dank! Maar wilt gij mij nu «ook ter voorbereiding de H. Teerspijze reiken?quot;
235
Ik hoorde nu zijne laatste H. Biecht (de biecht van een heilige!) en voegde hem de volle aflaat van het stervensuur toe. Daarna ontving hij met groote godsvrucht en kalmte de H. Communie en verzocht als naar gewoonte om een poos met God alleen te mogen blijven.
Hij onderhield zich later nog een geruime poos recht innig en hartelijk met zijn vriend pater Charles, doch het leven doofde hoe langer hoe meer uit. Ofschoon zonder groote schokken of aanvallen, leed hij toch veel, en drukte dit ook dikwijls uit, er echter altijd bijvoegende: Zooals God wil!
In den namiddag drong hij er ernstiger dan ooit bij mij op aan, om de geheele waarheid te weten. Overtuigd dat deze schoone zie) sterk genoeg was, om met vreugde naar de naderende voetstappen van den dood te kunnen luisteren, wilde ik hem deze laatste verdienste, deze laatste bereidwillige teedere overgave in Gods handen niet ontnemen, en zeide hem dus zonder omwegen, dat hij niet op den volgenden nacht, ja zelfs niet op de laatste uren van den dag mocht rekenen. Hij nam deze tijding met dank aan en verlangde alleen te zijn. Wij bleven op eenigen afstand, doch spoedig vroeg hij om zijn ouden vader, hem bij het binnentreden met de woorden begroetend: «Houd goeden moed, vader, in de ïliefde ligt onze kracht, en dan, niet waar, God bo-»ven alles. Zij is het, die ons in de grootste kwel-»lingen ondersteunt ; ik gevoel dit nu meer dan »ooit.quot;
En nu zegende hij als priester van Jesus Christus
236
zijne ouders en zijne zuster, die in tranen badend voor zijn bed geknield lagen. Zich vervolgens tot de liefdezuster wendend zeide hij: »Dank, duizend-smaal dank, zuster, geef mij nu het kruisbeeldje, «niet hot mijne maar het uwe, dat zoo dikwijls op «de klamme lippen der stervenden gerust heeft.quot; En hij kuste het innig en fluisterde Amen. Hij dankte ook al de bedienden voor hunne trouwe zorgen, hen verzoekende voor hem te bidden, terwijl hij ook aan den geneesheer, dokter Gouraud zijn dank betuigde.
»Als ik morgen sterf, fluisterde hij tot zijne moeder, als ik morgen sterf dan zal het juist op den dag mijner eerste H. Communie zijn.quot; — «Mijn dier-))baar kind, snikte deze, hoe gelukkig waren wij op dien dag.\'\' — «Welnu, dan willen wij ook morgen «gelukkig zijn.quot; — Aan zijne zuster vertrouwde hij nog eenige wijzigingen voor het familiegraf toe, en zeide haar met vaste stem den tekst van zijn grafschrift voor: sSatiabar cum apparuerit gloria tua.quot; Ps. XVI ; 15. Dit was de laatste liefdekreet zijner schoone ziel. Van af dat oogenblik ving een zach-ten kalmen doodstrijd aan. Zijne handen waren ijskoud, de pols was nauwlijks voelbaar, de benauwdheid nam toe. Het lichaam zonk weg maar de ziel bezat nog al hare vermogens en bleef innig veree-nigd met God, want van tijd tot tijd zeide hij zachtjes zijn kruisbeeld aan de lippen drukkende : vHeer ontferm u mijner. — Jesus. roep mij tot u.quot; En toen hij ook deze korte beden niet meer kon uitspreken, fluisterde hij nog dit ééne woord : vjesus.\'\' Tegen zeven uur vloog de stervende eensklaps over-
237
eind. Zijn gelaat was vaal, zijne lippen doodsbleek, maar zijn blik was schitterend, en scheen vol ontzetting op een onzichtbaren vijand gevestigd. Toen riep hij tot tweemaal met krachtige stem: ïlk ben bevreesd, ik ben bevreesd!quot;
Ik snelde aanstonds naar hem toe, zeggende: »Neen ge moet niet bevreesd zijn voor God, gij moet ïu geheel en al in zijne ontfermende Vaderarmen «werpen.quot;
In tc Domine,speravi, non Conf undar in acternum.
Hij zag mij aan en antwoordde: ))ifc ben ook niet bevreesd voor God. O neen, ik ben bang ..... dat men mij beletten zal te sterven.quot; Ik liet hem het kruisbeeldje kussen en nu werd hij weder kalmer. Hem daarop het kruisbeeld van pater Lacordaire, dat hij steeds bij zich gehouden had, voorhoudend, sprak ik langzaam: »Mijn God ik bemin u van ganscher harte, voor tijd en eeuwigheid.quot; — »0 ja, van ganscher harte\'\' antwoordde hij. nogmaals het beeld van zijn gekruisten Heer en Meester kussend.
Dit waren de laatste woorden, dit was de laatste kreet \\an geloof en liefde.
De schaduwen des doods omsluierden nu het schoone zielvolle oog, en slechts door eene, nauw merkbare ademhaling wisten wij, dat zijne ziel nog niet voor Gods troon was. Do paters Charles en Adolphe Per-raud baden de gebeden der stervenden; «Profici-scere, anima Christiana, vertrek Christen ziel enz. Nog eenmaal herhaalde ik de sakramentale woorden : Ego te absolve a peccatis tuis — nog een laatste stuiptrekking — en ik bad voor hem, dien
238
wij zoo innig hadden bemind, het; De profundis clamavi ad te Dotnine .... quia apud Dominum Mis-ericordia et Copiosa apud euro Redernptio — Heer tot u heb ik geroepen, want gij zijt de Ontferming en het Heil.quot;
EENIGE GEBEDEN TEN DIENSTE DER ZIEKEN.
MORGENGEBED.
In vereeniging met alle Engelen en Heiligen, groet en aanbid ik in den diepsten eerbied voor U neergebogen, o allerh. Drievuldigheid, één God in drie personen ! Ik dank U van ganscher harte dat gij mij dezen nacht voor alle onheil behoed en een nieuwen dag geschonken hebt, om tot heil mijner ziel te kunnen aanwenden. Verleen mij ook heden overvloedige genaden, en de kracht om bereidwillig, ja met vreugde, den glorierijken maar doornenvollen weg des kruises te bewandelen.
Het lijden van dezen dag vereenigende met het al-lersmartlijkst lijden van Jesus en Maria, offer ik U alles op ter uitbreiding van het rijk Gods, lot troost der afgestorvenen, tot heil mijner ouders, bloedverwanten, vrienden en vijanden, zoo levende als afgestorvene.
Allerh. Maagd en Moeder Gods, ook aan U draag ik al het lijden en al de bekoringen van dezen dag op.
240
Kom mij door uwe machtige voorbede te hulp, opdat mijn lijden, strijden en bidden behagen moge aan Uwen goddelijken Zoon en tot afboeting mijner zonden dienen,
H. Beschermengel, H. H. Patronen, waakt over mij, bidt voor mij !
Mijn Heer en mijn God, ik geloof in U, vermeerder mijn geloof!
Mijn Heer en mijn God, ik hoop op U, versterk mijn vertrouwen!
Mijn Heer en mijn God, ik bemin, geef dat ik U steeds meer en meer beminne !
AVONDGEBED.
Ik aanbid en groet U, o allerh. Drievuldigheid, en dank U uit den grond mijns harten voor alle onverdiende weldaden en genaden, opnieuw vandaag, aan mij onwaardige, geschonken. Ik dank U ook voor al het lijden, dat Gij U gewaardigd hebt mij heden in Uwe ondoorgrondelijke wijsheid toe te zenden. Och, waarom heb ik hot toch niet met meer geduld, met meer vreugde en gelatenheid gedragen ? In veree-niging met Jesus en Maria\'s lijden offer ik nu weder het lijden van den komenden nacht op. Dat Uwe ontferming zich over mij uitstrekke, o allerbarmhar-tigste Vader, zend mij een verkwikkenden slaap of wil mij de genade van een waarachtig geduld ver-leenen. Dat Uw allerh. Wil geschiede, nu en in alle eeuwigheid.
241
O allerheiligste Moeder des Heeren zie hoe Uw arm kind onder den last der smart daar nederligt; Neem mij toch onder Uwe bescherming, help mij om den hemelschen Vader noch door ongeduld, noch door moedeloosheid te bedroeven, maar mij zonder voorbehoud in zijn Vaderarmen te wei-pen! Verkrijg voor mij, zoo God wil, een rustigen nacht en laat mij tot aan den dageraad aan uw teeder moederhart rusten.
H. Beschermengel, II. II. Patronen, verlaat mij niet, voert mijn smarten en kwellingen tot den troon des Allerhoogsten, en verkrijg mij door uwe voorbede, kracht en volharding ten einde toe.
Ailerontfermendste Vader, ik vraag u nederig vergiffenis voor al de zonden, bewuste en onbewuste, die ik ooit bedreven heb, vooral voor de zonden van den afgeloopen dag. Zij zijn mij van harte leed, en ik neem mij vastelijk voor mijn leven te beteren.
Jesus, Maria Joseph, ik beveel u mijne ziel en mijn lichaam, nu en vooral in het uur van mijnen dood. Amen.
ZEER KORTE OEFENING OM IN DEN GEEST MISSE TE HOOREN.
Heer van hemel en aarde, zie genadig neer op het allerheiligste zoenoffer dat onze hoogepriester. Uw zoon Jesus Christus, voor onze zonden aan U opdraagt, lieed niet met ons in het gerecht -— laat u verbidden, zie de stem van den stervenden Jesus, roepttot U van af het kruis :
46
242
Heer luister naar zijne, stem, Heer haast U om ons te helpen !
EVANGELIE.
Joan. 10 : 2 — 23.
Als eene vrouw haait, is zij bedroefd omdat haar uur gekomen is, doch wanneer het kind geboren is, denkt zij niet meer aan hare droefheid uit vreugde, dat er een mensch ter wereld is gekomen. Ook gij zijt nu wel bedroefd, maar ik zal u wederzien, en uw
hart zal zich verheugen, en niemand zal u uwe vreugde
ontnemen.
OPFERANDE.
Goede Jesus, gij waart gehoorzaam, ja gehoorzaam tot aan den smadelijken dood des kruises; en door deze gehoorzaamheid hebt gij den hemelschen Vader, eindeloos verheerlijkt, en ons arme menschen den hemel geopend. Ik wil nu eveneens mijn tijdelijk welzijn, mijne gezondheid en mijn leven opofferen, gaarne lijden, zoolang als God het verkiest, om uw hemelschen Vader te eeren en den hemel waardig te worden. Och, vereenig toch aiijne offerande mot de Uwe !
CONSECRATIE.
Geloofd zij Jesus Christus in het allerh. Sacrament des Altaars nu en in alle eeuw en der eeuwen. Amen.
243
Allerbarmhartigste Jesus, minnaar der zieien, door den doodstrijd van Uw goddelijk Hart en de droefe-nissen uwer vlekkelooze moeder, smeek ik U, reinig in Uw kostbaar bloed alle zondaars der geheele wereld, en vooral de zondaars die krank daar neder liggen en met den dood worstelen.
0 stervend hart van Jesus, lot den doodstrijd gebracht, ontferm u over alle lijdenden en stervenden.
GEESTELIJKE COMMUNIE (Ook gedurende den dag te herhalen).
O goede Jesus, ik geloof\' en belijd dat gij waarlijk en waarachtig in het allerh. Sacrament des altaars tegenwoordig zijt ik hoop op U, o allergoedertie-rendste Jesus, ik bemin U als mijn opperste eindelooze goed — ik verfoei mijne zonden van ganscher harte, omdat ik u daarmede beleedigd heb, en wil u nimmer meer beleedigen, o mijn dierbare Verlosser ! — Zie mijne ziel dorst naar u alleen. Ik kan niet afmeten wat er aan de hoogte of de diepte mijner liefde ontbreekt, maar dit alleen weet ik, o mijn Jesus, dat gij de Koning mijner ziel zijt, dat ik u meer bemin dan al het geschapene! — Kom dan o Jesus, kom, en daar ik u niet wezentlijk ontvangen kan, zoo kom ten minste op een geestelijke wijze in mijn hart, vervul mij met uwe genade. Spreek slechts een woord, o mijn Zaligmaker en mijne ziel zal gezond worden. Geef dat ik geheel de uwe zij, en dat niets mij van u scheide in tijd of eeuwigheid.
O, allerdierbaarste Jesus, ge hebt mot een brandem? verlangen naar de zaligheid der menschen, tot troost voor alle zondaars het H. Sakrament der biecht vastgesteld, opdat wij door de goddelijke kracht daaraan verbonden, onze zonden zuiveren van de ongerechtigheden en de verlorene genaden zouden weder vinden. Zie hier, o mijn Jesus, aan uwe voeten een ongelukkige zondaar, die u zoo dikwijls beleedigd en zijne ziel door vele vlekken bezoedeld heeft. Ik kom tot u en heb de zekere en het vaste betrouwen dat al mijne zonden nvij zullen vergeven worden. Ik nader dan tot het H. Sakrament der biecht en zal in de tegenwoordigheid van den priester, die uwe plaats bekleedt, mij beschuldigen van al de zonden, die ik bedreven heb en mij herinneren kan. Ik zal die belijdenis doen met eene diepe nederigheid en eene groote ver-morseling des harten en geen enkele doodzonde voor mijn biechtvader verborgen houden. Wat aangaat de zonden welke ik mij niet zal herinneren, ik sluit die in deze biecht. Ik nader dan tot den priester,
245
alsof ik naderde tot u, c mijn Jesus, die de opper-priester zijt van Uwe H. Kerk en in tegenwaoidig-heid van alle engelen en heiligen, beken ik, dat ik «en onwaardige zondaar ben.
O eeuwige Vader, ik bid en smeek u toch, in dit oogenblik mij te begunstigen met een van die liefdevolle oogslagen, waarmede gij uw goddelijken Zoon hebt begunstigd, toen hij in den hot der Olijven plat ter aarde nedergeworpen, zijn minnelijk hart van droefheid voelde breken bij het gezicht van al de zonden der menschen. Ach, vergeef mij toch alles, wat ik misdreven heb; want ik ben bedroefd dat ik ü, mijn goeden Vader, zoo beleedigd heb. Tot vergoeding van datgene wat aan mijn berouw ontbreekt offer ik u de allerheiligste droefheid die het hart van uwen allerh. Zoon altijd gevoeld heeft, bij de gedachte aan de beleedigingen die u werden aangedaan. Ik offer u vooral de doodelijke droefheid die Jesus Christus in den hof der Olijven, de aarde deed bevochtigen met een bloedig zweet, en bid u dat Hij door de tranen die Hij aan het kruis heeft vergoten, mijne ziel van alle hare vlekken moge zuiveren en haar met liet helderste kleed der onschuld omkleede. Amen.
Ps. 102.
Mijne ziel, loof den Heer, alles wat in mij is, Joof zijn H. Naam. Gij mijne ziel loof den Heer en wil toch nooit zijne overgroote liefde vergeten.
246
-
Want Hij heeft zich ontfermd over al uwe ongerechtigheden en heeft al uwe wonden genezen.
Hij heeft uwe ziel vrijgekocht van den dood en u met barmhartigheid en ontferming gekroond.
Do Heer is barmhartig en vol medelijden, hij is langmoedig en eindeloos in zijne barmhartigheid.
Hij heeft met ons niet gehandeld volgens onze zonden en ons niet vergolden volgens onze ongerechtigheid.
Zoo ver als het Oosten is van het Westen, zoo ver heeft hij onze zonden van ons verwijderd.
Gelijk een vader zich ontfermt over zijne kinderen, zoo heeft de Heer zich ontfermd over hen, die hem vreezen, want hij kent het slijk waaruit nij gevormd zijn.
Alle engelen des Heeren, looft den Heer, looft hem op alle plaatsen.
Glorie zij don Vader, den Zoon en den H. Geest, gelijk het was in het begin, nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen, amen.
GEBED.
Almachtige en medelijdende God, wiens barmhartigheid zonder grenzen is, en wiens goedheid nooit wordt uitgeput, ik dank uwe liefdevolle Majesteit uit geheel mijn hart en met al de genegenheid mijner ziel voor de onschatbare genade, die gij mij bewezen hebt, door mij al mijne zonden te vergeven en mij weer in uwe vriendschap op te nemen. Gezegend zij de teederheid van uw goddelijk hart en gezegend
247
zij de liefde \\an uw allerliefsten Zoon, die ons een zoo gemakkelijk en krachtig middel geschonken heeft tot vergeving der zonden. In vereeniging met al de olfers van dankbaarheid, die alle ware boetvaardigen u ooit hebben opgedragen, dank ik u, o mijn God, uit al de krachten mijner ziel in naam van alles wat is in den hemel, op aarde en onder de aarde, voor nu en voor de gansche eeuwigheid, amen.
geloof.
Ik geloof in U, o allerzoetste Jesus, en in alles wat gij geopenbaard hebt, en de H. Kerk voorstelt te gelooven; ook geloof ik dat gij wezentlijk en waarachtig onder de gedaante van brood en wijn, met Godheid en menschheid tegenwoordig zijt. Gij hebt gezegd , »neemt en eet dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed.quot; Uw woord is eeuwig en onfeilbaar, in dit woord geloof ik.
hoop.
Ik hoop op U, o Jesus, gij hebt ons de vergiffenis der zonden, de genade Gods en het eeuwige leven beloofd en ook inderdaad verwonnen. Gij hebt beloofd; die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij en ik in hem, en hij zal leven in eeu-
248
wigheiJ. Op deze uwe almacht, goedertierenheid en ontferming vertrouw ik.
LIEFDE.
Goede Jesus, ik bemin u van ganscher harte, en uit al de krachten mijner ziel. Uit louter liefde wilt gij nu weder tot mij komen en mij met u vereenigen. Vergeef mij nogmaals mijne zonden, ik bid en smeek er u om met een vermorzeld gemoed. Maak zalig de zielen, die gij met uw kostbaar bloed hebt vrijgekocht. In uwe handen beveel ik mijn geest, mijne ziel en mijn lichaam. Ik bemin ook mijn naasten, vriend en vijand als mij zeiven, uit liefde tot U, en omdat wij allen kinderen van denzelfden Vader zijn en denzelfden hemel zullen binnentreden.
VERLANGEN NAAR CHRISTUS.
O Jesus, mijn Heiland en Verlosser, mijn God en Al, mijne ziel verlangt naar u als het hert naar de waterbron. Kom, o Jesus, treed binnen in mijn hart, versterk en bewaar mij door uwe genade. Amen.
NA DE COMMUNIE.
LIEFDEGROET.
Allerdierbaarste Jesus. nu heb ik gevonden wat ik
249
zocht; ik heb het opperste goed, mijn eenigen rijkdom gevonden. Ja waarlijk, gij zijt de Christus, de Zoon van den levenden God.
OOTMOED.
Van waar komt mij dit geluk, mijn Jesus, dat Gij, mijn Heer en mijn God u verwaardigt in mijn hart uw intrek te nemen ?
AANBIDDING.
O mijn Jesus, ik aanbid U als mijn Heer en mijn God, als mijn Verlosser en Zaligmaker.
DANKZEGGING.
O mijn Jesus, wees duizendmaal gedankt en geprezen dat gij geen afschrik hebt gehad om in mijn arm hart neder te dalen en raij met uw goddelijk vleesch en bloed te voeden.
TOEWIJDING.
Dierbare Verlosser, U wijd ik van nu af aan, mijn lichaam en mijne ziel, alles wat ik ben, alles wat ik bezit. Blijf bij mij, want het wordt reeds laat, blijf bij raij met uwe genade, versterk mij door de kracht van dit H. Sakrament nu , maar vooral in het uur van mijnen dood. Amen.
250
GEBED BIJ HET KUSSEN VAN HET KRUISBEELD.
Ik groet u, teedere ledematen van mijnen Heer Jesus Christus, ik groet u, die zoo vele en wreede smarten tot onze zaligheid geleden hebt. Ik groet u, eerbiedwaardig hoofd van mijn Jesus, dat voor ons met doornen bekroond en met riet zoo wreedaardig geslagen zijt. Ik groet u aanbiddelijk aangezicht, dat niet het uitspuwsel der benden bedekt en door kaakslagen vermorzeld werd. Ik groet u, allerteederste oogen van mijnen Zaligmaker, die uit liefde tot mij twee bronnen van tranen geworden zijt. Ik groet u, heilige mond en heilig verhemelte, dat voor ons gal en azijn hebt geproefd. Ik groet u, goddelijke ooren, die zooveel geleden hebt door de verwensehingen, die tegen mijn Jesus werden uitgestooten. Ik groet u, koninklijke hals onder de slagen gebukt. Ik groet u, heilige schouders, geheel door de geesels verscheui d. Ik groet u, vereerenswaardige handen, die voor ons aan het kruis genageld zijt Ik groet u, heilige knieën, die u zoo dikwijls in liet gebed hebt gebogen en aan het kruis geheel verwrongen zijt. Ik groet u, lichaam van mijn Jesus, dat uit liefde tot mij gestorven zijt en in het graf gelegd. Ik groet u. o hart, dat duizendmaal zoeter dan honig en het allerheiligste heiligdom dei-aanbiddelijke Drieënheid zijt. Ik groet u, o Hart, dat uit liefde tot ons met eene lans op het kruis geopend zijt. Ik groet u driewerf, o heilige ziel van Jesus Christus, die beproefd zijt geweest tot den dood. Ik gquot;oet u,
251
allerkostbaarst bloed, dat 203 overvloedig uit de wonden van mijn Zalit£rmaker zijt gevloeid ; gij zijt het onderpand mijner liefde, de prijs onzer verlossing, gij schittert nu als een prachtig gesternte in het rijk der heerlijkheid. O goede Jesus, grif mijn naam in die wonden, verberg mij in die heilige schuilplaatsen, opdat mij het oog van den bekoorder niet vinde. Ge-waardig u van mijne ziel, als zij van deze wereld zal scheiden, door de verdiensten en wonden uwer heilige ledematen, de onschuld mede te deelen, die gij door al uw lijden voor uwe heilige Ketk verworven hebt., Amen.
HET ONZE VADER VAN DEN ZIEKE.
Onze Vadei\' I Zie, ik ben zwak en lijdend 1 maar gij zijt toch mijn Vader — Gij zijt de Vader der kranken zoowel als der gezonden, der levenden zoowel als der afgestorvenen.
Gij zorgt met vaderlijke liefde voor mij. Op U vertrouw ik in mijn nood.
Die in den hemel zijt — Ja, in den hemel, het eeuwige licht en leven der heiligen, op aarde de toevlucht der lijdenden en strijdenden. Waar de Vader is, moeten ook de kinderen zijn — Daar zal ook ik eens komen. O onthecht mij van r.1 het aardsche,. opdat ik slechts naar liet eeuwige dorste.
Geheiligd zij Uw Naam ! Mijne ziekte strekke slechts, tot verheerlijking en heiliging van Uwen Naam. —
252
Verleen mij de genade, om alle smarten geduldig, zonder wantrouwen, zonder morren uit Uwe Vaderhand aan te nemen, en met Job uit te roepen : De naam des Heeren zij geprezen !
Ons toekome uw Rijk! Uw Rijk in ons door gerechtigheid, vrede en vreugde in den H. Geest. Uw rijk, dat op aarde de H. Kerk , in den hemel echter de eeuwige gelukzaligheid is. Bestuur en regeer o Heer, al mijne gedachten en wenschen, mijn doen en werken. Bewaar mij in het ware Geloof en laat mij hij mijn afsterven deel hebben aan de eeuwige heerlijkheid.
Uw wil geschiede in den hemel als op aarde! want Uw wil is heilig en liefdevol. Zonder Uw wil geschiedt niets, en mijne hevige smarten komen ook uit Uwe hand. Dat in mij Uw wil geschiede ook door mijne ziekte. Maar met Jesus Christus Uw godilelijke Zoon, veroorlooft Gij mij te zeggen: Vader laat deze kelk van mij voorbijgaan , wanneer ik er slechts aanstonds bijvoeg: Maar niet mijn doch Uw wil geschiede! Leven of dood, alles neem ik bereidwillig uit Uwe hand aan.
Geef ons heden ons dagelijksch brood ! Iedere goede gave komt van boven , van U Vader des lichts, dus ook het brood der aarde en het brood des hemels.
Vader, voed mijn lichaam, maar voed vooral mijne ziel! Zij dorst en hongert naar U, voed haar met Uwe genade, met Uw heilig woord, met het levende brood des hemels.
Vergeef ons onze schulden gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren! Groot is mijne schuld en ik kan mij niet voor U rechtvaardigen. Maar gij zijt barmhartig
253
en goedertieren. Door den zoendood van Uw eenig-geboren Zoon, Jesus Christus hebben wij de vergeving der zonden en het eeuwige leven bekomen. En op zijne verdiensten heb ik al mijne hoop gesteld.
Vader, ter wille dier oneindige verdiensten, vergeef mij alle mijne misdrijven en schenk mij een vergevensgezind hart om ook aan hen, die mij beleedigden te kunnen vergeven.
Leid ons niet in bekoring! Als het mogelijk is, Vader, laat dan de bekoring verre blijven, quot;want ik ben zwak. Hebt Gij echter deze beproeving voor mij besloten, en zou ik misschien uit zwakheid vallen, o richt mij dan weder op, want zonder uw bijstand kan ik niet overwinnen. Laat mij één zijn met U, o Heer, dan zullen noch wereld,noch vleesch. noch satan iets tegen mij vermogen.
Verlos mij van den kwade! Ja Vader in den hemel, verlos mij ook van de zonde, van den eeuwigen dood, van alles wat waarachtig schadelijk is. Gij ziet mijne ellende, Gij hoort mijne zuchten. Verzacht daarom mijne pijnen en voer mij eens binnen Uwe eeuwige heerlijkheid. Amen. Het zij zoo!
GEGED OM DE GEZONDHEID TERUG TE V ERKRIJ G EN.
Allerontfermendste Vader, heilig en rechtvaardig zijn Uwe raadsbesluiten, ik onderwerp mij aan Uw H. wiL Misschien is het uw H. wil dat ik van deze ziekte
254
weer herstelle , maar Gij wilt ook dat wij in de kwellingen des levens tot U onze toevlucht nemen en U om verlichting vragen. Ik roep U dan aan, o goedertieren God, en bid U ootmoedig en geheel en al onderworpen aan Uwen goddelijken wil, dat Gij mijn lijden verzachten en mij van mijn lijden bevrijden wilt. Ja, o allergoedertierendste Vader, neig het oor van uw medelijden tot mijn hoewel onwaardig gebed, verligt het kruis, dat zoo zwaar op mijne schouders drukt. Dan ik bid U tevens, dat Gij in alles met mij handelt volgens uw heilig welbehagen. Al mijne kwellingen, benauwdheden en smarten leg ik neer voor den troon Uwer medelijdende liefde, maar ik wil die gaarne weer opnemen, indien Gij, o Heer, dit besloten hebt. Dierbare Jesus, ik bid u door de doode-lijke ^benauwdheid, die Gij in den hof der olijven tot zaligheid der wereld geleden hebt, ik bid u door het allervolmaaktste gebed, dat Gij aan Uw Vader hebt opgezonden, wil toch mijne smarten doen ei.idi-gen, den bitteren lijdenskelk van mijne lippen nemen : gedenk dat Gij ook geleden hebt. Vader, alles is U mogelijk, neem toch dezen kelk van mij weg. Dat niet mijn, doch Uw wil geschiede.
GEBED BIJ DE HERSTELLING.
Loof den Heer mijne ziel! en alles wat in mij is, loof zijn H. Naam ! Ja, ik wil den Heer loven, want hij heeft het gebed van zijn kind niet versmaad. De
•255
smarten des doods hebben mij omgeven, maar ik riep tot den Heer, en van uit Zijn heiligdom heeft hij mijn roepen gehoord, en mijn smeeken aangenomen. Heer mijn God, ik heb tot u gesmeekt en Gij hebt mij weder gezond gemaakt.
U heb ik het te danken, o allerzoetste Jesus dat ik mijn ziekbed verlaten heb en mijn leven verlengd zie. Eer, lof en dank zij U daarvoor ten allen tijde. Volgens Uwe gerechtigheid had ik eene nog veel zwaardere tuchtiging verdiend. Maar gij hebt mij met ontferming en goedheid behandeld I Gij kastijdt ons wel, maar Gij wilt onzen dood niet. Gij wilt ons Kastijden om ons tot inkeer te brengen. Uwe tuchtroede wondt en heelt tegelijkertijd.
Dit heb ik reeds zoo menigmaal aan ziel en lich mm ondervonden. Mijn lichaam is weder hersteld en mijn ziel door het lijden genezen, want juist daardoor hebt Gij mij tot U getrokken, en van het aardsche meer en meer ontrukt. Het lichaam werd zwakker, maaide ziel werd krachtiger. Door smart en lijden onderwezen heb ik leeren bidden, heb ik tevens het nietige \\an allen rijkdom en pracht loeren inzien, daar zij niet tegen lijden beveiligen noch de verloren gezondheid terug geven. Ja, door de ziekte ben ik een nieuw leven begonnen, en dit leven, o mijn God, zal geheel en al aan U toegewijd zijn. Amen.
256
GEBED IN ZIEKTE.
O allerdierbaarste Jesus, Uw altijd vaderlijk hart heeft iiiij deze ziekte topgezonden als een bewijs Uwer liefde, ik neem die aan met volkomen onderwerping; ik ben er U dankbaar voor en olfer U alles, wat ik lijd als een bewijs mijner wederliefde. Ik leg al mijne pijnen neder in Uw goddelijk hart, en bid U, die met de pijnen, welke Gij verduurd hebt te vereenigen en die veteeniging te heiligen en vruchtbaar te maken. Daar ik echter in mijne benauwdheden en smarten Uw Vader niet kan verheerlijken zooals ik dit gaarne zou willen , zoo bid ik U dat Gij zelf Uwen Vader verheerlijkt, door alles wat ik lijd, gelijk Gij Hem verheerlijkt hebt door het lijden dat Gij op het kruis hebt uitgestaan. En even gelijk Gij toen uit al de kracht Uwer ziel Uwen Vader bedankt hebt voor al de smarten, die Hij U had toegezonden , zoo bedank ik Uwen Vader voor al de smarten, die ik ter Zijner en Uwer liefde mag lijden. Eindelijk bid ik U, dat Gij met dezelfde liefde, waarmede Gij al Uwe wonden aan Uwen Vader vertoond, en al Uwe ziel- en lichaarasstnarten tot zijne glorie hebt opgedragen , ook mijne in- en uitwendige pijnen aan Uwen Vader zult opofferen, tot Zijne eeuwige glorie. Amen.
257
GEBED TOT DE ALLERH. MAAGD IN UREN VAN LIJDEN.
Allerh. Maagd Maria, moeder van inijn Verlosser, wees toch mijne voorspreekster bij uw goddelijken Zoon. O Maria, zoete troosteresse der bedroefden, leg een versterkenden balsem op mijne smarten, lenig mijne pijnen. Bid dat ik mijne gezondheid, zoo dit mij zalig is, terug bekome. Allerbedroefste moeder, Koningin der smarten, gij hebt volhard tot onder het kruis, leer ook mij om geduldig te volharden, gij, die uit liefde tot uwen Jesus en uit erbarmen voor de zondaren, zooveel verdragen hebt, wees mij behulpzaam om eveneens met liefde te lijden, en mij naar uw heilig voorbeeld in alles, gewillig aan Gods H. Wil te onderwerpen.. Onder uwe bescherming neem ik mijne toevlucht, o heilige Moeder Gods, verstoot mij niet, leer mij Jesus beminnen. Zie, ik berg al mijne ellende in uw rein en vlekkeloos hart, want gij, o gezegende Maagd, die alleen onder de schepselen zonder zonden ontvangen zijt, hebt den kop van de helsche slang vertreden, help mij nu om aan alle bekoringen weerstand te bieden. Goede Moeder Maria, in uwe handen leg ik mijn arm hart met al zijne angsten en kwellingen neder, offer het aan uwen lieven Zoon op, en bid voor mij, opdat ik vergiffenis verkrijge van mijne zonden, help mij den goeden strijd strijden en als het Gods li. Wil is, dat ik niet meer van het ziekbed moge opslaan, sta mij
17
dan bij in mijnen laatsten doodstrijd, o liefste, o zoetste Moeder Maria!
VERTROUWEN OP JESUS EN MARIA.
Jesus, trouwe herder der zielen, zie hier uw arm zwak schaapje, dat zoo lang heeft rondgedwaald, en nu door Uwe ontfermende hand met ziekte en lijden bezocht is. Tot U wedergekeerd, smeekt het ootmoedig om genade en barmhartigheid.
Ja, ik heb verkeerd gehandeld. Om mijne hartstochten te bevredigen, heb ik U verlaten, heb ik Uwe liefde versmaad. Uwe weldaden onder den voet getreden en U duizendwerf beleedigd. Ik heb het verdiend om ook door U verlaten en verstoeten t,e worden ; maar instede van te wanhopen, stel ik al mijn vertrouwen in uwe eindelooze liefde, want juist deze ziekte levert het bewijs, dat Gij nog aan mij denkt: O hoe groot is Uwe liefde jegens mij. Ja, ik vertrouw op Uw woord. Gij hebt immers gezegd, dat Gij den dood des zondaars niet wilt, maar dat hij zich be-keere en leve. Diep vernederd werp ik mij aan Uwe voeten neder, o Jesus, en bid rouwmoedig om vergiffenis. Zie, ik zoek mijne toevlucht in Uw uitgestrekte armen en verberg mij in Uwe heilige wonden en ik zal beveiligd zijn tegen alle zichtbare en onzichtbare vijanden. Gekruiste Jesus, laat nu uw lijden aan mij niet verloren gaan , bescherm raij tegen de aanvallen van den boozen geest, lenig mijne smar-
259 ^
ten, sta mij bij in mijnen doodstrijd! Jesus de gekruiste zij in mijn geest f, in mijn mond f, in mijn hartf en in al mijne werken f. Amen.
O Maria, door de moederlijke teederheid ten einde toe aan uwen lieven Zoon bewezen, bid ik u, neem ook mij in uwe hoede! Wees mijne voorspreekster! Gij kunt mij helpen, omdat Gij de gezegende Moeder des Heeren zijt, en Gij wilt mij helpen, omdat Gij ook mijne moeder zijt en uw hart van ontfermende teederheid jegens de arme zondaars overvloeit. O Maria, zonder zonde ontvangen, bid voor ons, die onze toevlucht tot U nemen. Amen.
KOETE VERZUCHTINGEN EN GEBEDEN,
WELKE WEN EEN STEEVENDE ZACHTJES EN LANGZAAM KAN VOORZEGGEN.
Zie hier het kruis van Christus Jesus, uw Verlosser, neem het in uwe hand, kus de heilige wonden en verwek nogmaals een hartelijk berouw over uwe zonden !
O Jesus, mijn Zaligmaker, die zooveel aan het kruishout hebt geleden, vooral toen Uwe H. Ziel van Uw H. lichaam scheidde, ontferm U over mijne arme ziel, nu zij in doodstrijd ligt.
O gekruiste Jesus, door al Uwe H. wonden, door al de druppelen van Uw zoo kostbaar, voor mij vergoten bloed, smeek ik U, red mijne arme ziel.
O gekruiste Jesus, door de zeven II. woorden, in
Uwe verlatenheid op het kruishout gesproken, neem mijne ziel tot U in Uw Rijk.
Ik vereenig mijn leven, lijden en sterven met Uw allerheiligst leven, lijden en sterven, en ofler dit aldus met U vereenigd aan den Hemelschen Vader op, tot Zijne glorie en tot mijne zaligheid.
O Jesus, Uw kruis is mijne kracht en mijn heil, tegen alle aanvallen der hel, mijn troost in leven en sterven. Amen.
0 Maria, moeder dor genade, moeder der barmhartigheid, wees mij genadig en barmhartig.
O Maria, troosteresse der bedrukten, heil der zieken, toevlucht der zondaren, wend uwe ontfermende oogen niet van mij af.
O Maria, door de quot;15 H. Geheimen van den Rozenkrans groet ik u en bid ik u om uwen bijstand in het stervensuur.
0 Jesus, mijn Heer en mijn God, kom en ontvang mijne ziel.
In Uwe handen, mijn Jesus, beveel ik mijnen geest.
Ik geloof in U, o eeuwige waarheid, ik hoop op U, o eindelooze barmhartigheid, ik bemin U, o hoogste Goed mijner ziel.
O mijn gekruiste Liefde, trek mij tot u, opdat de dood geen macht over mij hebbe.
Vader, ik heb gezondigd, vergiffenis! Zie genadig op uw stervend kind.
Hemelsche Vader, neem het offer van mijn leven, als een U welgevallig zoenoffer aan.
Ik bemin U, o Vader, die in den hemel zijt, ik
\'261
bemin alle menschen om U ! Ik vergeef aan allen, vergeef ook mij !
Jesus Davids zoon, ontferm U mijner! Jesus, wees mijn Jesus, mijn Zaligmaker!
O Heilige Geest blijf bij mij, versterk mij door Uwe genade I
O Maria, teedere moeder, onder uwe bescheiming stel ik mij.
O Maria, reik mij uwe gezegende hand, voer mij voor den troon van Uw goddelijken Zoon 1
Heilige Beschermengel, verlaat mij niet, strijd voor mij tegen den boozen vijand!
O Jesus, met Uwen naam op de lippen wil ik sterven, snelt mij te hulp, alle Gods lieve Heiligen ! alle Gods Heilige Engelen, Heilige Aartsengel Michaël, strijd voor mij.
Jesus! Maria 1 Jozef! U behoor ik toe! Jesus ! ontferm U mijner!
II a a ren, 19 Novembris 1881.
J. CUIJTEN,
Libr. Cer. s.
Bladz.
Voorreden......................v
Troost voor zieken en lijdenden.
Herinner u......................\'I
De M o rgen - u r e n.
II. Het klokkengelui........18
III. Het H. Misoffer voor den zieke ... 23
IV. » » » » » » (vervolg) . 31 V. » » » » dc dankzegging . 46
VI. Ieder morgen brengt zijn zorgen ... 51
VII. Wij zijn onnutte dienstknechten ... 58
VIII. Arbeid en volharding.......64
De ra i d d a g.
Zwakte en uitputting........81
Wat zullen wij lezen?.......119
Wie zullen wij ontvangen?......129
Treurige puinhoopen........135
INHOUD.
Eladz,
Ziek en in ballingschap.......140
De gave der vertroosting......143
De Avond.
De uren van eenzaamheid......151
Waarom schijnt de Voorzienigheid soms te aarzelen ons te helpen?........167
De beden van het H. Evangelie......177
Langzaam herstel.........• 195
Terugkeer tot het leven........203
De eeuwige beloften.........209
Laatste levensdagen van den Wel Eerwaarden
Heer Henri Perreyve........221
Eenige gebeden ten dienste der zieken.
Zeer korte oefeningen om in den geest Misse
Korte Biechtoefening.........244
Korte Coramunieoefening........247
Gebed bij het kussen van het Kruisbeeld . . 250
Het Onze Vader van den zieke.....251
Gebed om de gezondheid terug te verkrijgen . 253
Gebed bij de herstelling........254
Gebed tot de Ailerh. Maagd in uren van lijden 257
Vertrouwen op Jesus en Maria......258
ï