SPECIMEN lüRIDIClII INAÏÏGÜEALE.
continens
QÜASDAM lüßis PÜBLICI ANIMADVEESIONES,
QUOD,
FAVENTE SÜMMO NUMINE,
EX AUOTOKITATB KBOTOBIS MAGKIFIOI
THEO!,. DOOT. KT PEOP. OSD.,
AMPLISSIMI SENATÜS ACADEMICI CONSENSU,
BT
NOBILISSIMI ORDINIS lUEIDICI DECRETO.
SUJIMISQÜK IH
IÜKE ROMANO ET HODIERNO HONOBIBUS AG PBIVILEGIIS
flisd ä^äoiefloä
BITB BT LEGITIME COMSBQUKKDIS,
EEITDITOEUM EXAMIISTI SUBMITTIT
*
e pago Maarssen.
A. D. xxvri M. FEBEÜAKII, A. MDCCCLX, HOEA II.
Trajeeti ad Rhenum,
TYPIS MANDARUNT KEMINK ET FILIUS.
MDCCCLX.
9
^-a\'-., ■nbsp;-, .-■■•-ss vje-y^a-- ^sï-cj» .-jefe.«^-
-ocr page 3-UIT DE BRONNEN ONTWIKKELD
door
D. KOORDEK S.
utrecht,
KEMINK EN ZOON.
1860.
vereischte van aUe
Caelyle.
\'e is het
doorxicM.quot;
„Les partis ne donnent
sion qu\'à deux conditions,
et des talents éclatants ;
fiers de leur chefs.quot;
les principes certains
veuUnt être sûrs et
(tuizot.
-ocr page 5-AAN
ZIJNE BEMINDE LEERMEESTERS
DE GEEE, KARSTEN, EN OPZOOMEE,
WIER PERSOONLIJKHEID EN ONDERWIJS BIJ HEM
IN DUURZAME EN DANKBARE HERINNERING ZULLEN BLIJVEN :
worden
-ocr page 6-ALS BLIJK VAN EERBIEDIGE HOOGSCHATTING, EN TEN
PAND VAN OPRECHTE VERKNOCHTHEID,
DEZE BLADEN TOEGEWLTD
OEN SCHRIJVER.
-ocr page 7-Be inhoud der volgende bladzijden zal, zoo hij aan
\'la mort sans phrase\' ontkomen mocht, waa^rsohijnlijk
bij velen levendige weerspraak ontmoeten. Het nationale
is niet-altijd populair. En wij weten hei, dat wie niet
meêdohhert op den stroom der volksmeening, - wie durft
instemmen met \'het kleine hoopjen\' der antirevolutionai-
ren en vertwijfelen aan de wonderkracht van Jean
Jacquet evangelie, - dat dien geen onverdeelde bijval
wacht.
Toch kan het, bij eenig nadenken, niemand verwon-
deren, dat juist de behandelde stoffe door mij werd
gekozen. Be partij die aan zoo velerlei smaad en mis-
kenning zich ziet blootgesteld, - die vroeger ook door mij
tn haar Nederlandsch en christelijk karakter zoo ten-
eenenmale werd miskend, - de antirevolutionaire partij
had op mijn spreken recht. Nu voortgezette studie de
nevelen van het vooroordeel heeft doen wijken, en mij
geleerd, als harikatuurteehenen te waardeeren, wat
zelfs bekwame landgenooten te-goeder-troww voor karaUer-
teekening hebben uitgegeven, zou schroomvallig teruch-
blijven uit den strijd der partijen laakbaar zijn. Ook
in ónzen leeftijd, weinig-ridderlijk zoo Burke recht
heeft, zal dit door weinigen worden ontkend.
Ik heb gepoogd, zooveel ik kon, mij te stellen op de
hoogte van mijn ondenverp. Gedachtig aan het imar-
schuwend voorbeeld van Br. Fruin i, heb ik heel de
reeks van geschriften, door onzen uitstekenden landge-
noot, sints meer dan dertig jaren, met zeldzame vol-
harding en schitterend talent aan de ontvouwing en
verdediging zijner beginselen toegewijd, zonder één enkele
uitzondering, naauwlettend en naar de tijdsorde hunner
verschijning, gelezen en herlezen. Be werken van zijn
rijkbegaafden geestverwant Stahl; inzonderheid ook diens
kleinere opstellen, die in ons vaderland helaas! te wei-
nig gekend worden; zijn almede zorgvuldig door mij
geraadpleegd. Op dit terrein werd, in dubbelen zin,
reeds zoo m.enige lam gebroken, dat ik niet dan be-
hoorlijk-toegerust ten strijde ^dlde komen.
Diezelfde reden heeft er me toe geleid, om met
\' Die, volgens zijn eigen bekentenis (De antirevol. bezwaren enz
p. 14) kritieJc van Groen\'s staatsleer ging geven, zonder vooraf
de Archive« en de Nederlander bestudeerd te hebben.
spaarzaam te zijn in het meêdeelen van bewijsplaatsen;
op gevaar af, dat men over die \'citaten zonder tal of
^aat 1\' onbarmhartig den staf brehe. Ik heb altijd ge-
\'^eend, dat het bij een pleidooi minder aankomt op
dierlijkheid van vorm dan op degelijkheid van inhoud,
op de kracht der argumenten; bij een kampstrijd min-
der op den glans dan op de scherpte van het zwaard.
Afdoende weerlegging van telkens-herhaalde verwijten is
ondoenlijk, indien men, ten gevalle van de wederpartij,
zyn beste loapenen ongebruikt laat. Ik had daartoe,
\'cooralsnoch, weinig geneigdheid.
Overigens bevreemde het niet, dat dit \'beknopte over-
ligt der antirevolutionaire regtzinnigheid^\' wel weer
\'vernieuwde inkleeding der oude beginselen, maar geen
\' mdrukking van Dr. Frum, in zijn partijdige oordeelvelling wer
roen\'s Beschouwingen over Staats- en Volkeren-regt, (1834, ker-
ncU in de Verspreide geschriften, 1859), ivac,-tegen hier de, mijns
^nzteris billijker, uitspraak van Mr. J. Heemskerk Bz. (De Gids
, II bl. 485 486) oversta: „Een hoek dat tdi de keur der
ee ersiukken tn dg letterkunde van vroeger en later tijd eene bloem-
e^tng bevat, waarin, zij H ook eendjdig, warme liefde voor het
^^ristendom ademt, ievalUg door stijl en vorm, wegslepend door
en beMn toon van overtuiging en dat tot zelfdenken uitlokt ook
^rdteltnbsp;gezigtspunten, - zulk een boek
« in ons oog den stempel van zwaar en vermoeijend niet, al
* \'*\'-engen didaktischen betoogtrant.quot;
Het in deze zinsnede aangehaalde is wit Fruin, het antirev
quot;\'\'^«egt enz., bl. 8.
uitwerking, geen toepassing\' behelst; en klage men niet,
dat het den \'liefhebber van algemeene beginselen\' ver-
raadt, doch op een bittere wijs \'den weetgierigen lezer\'
teleurstelt, wien het \'niet alleen om de grondslagen,
maar om het geheele stelsel te doen is\'. Die beschul-
diging, indertijd door Br. Fruin tegen Mr. Groen van
Prinsterer zeiven ingebracht en door Mr. J. Heems-
kerk Bz. met het gezach van zijnen naam. ondersteund
%s het uitvloeisel eener schromelijke begripsverwarring.
Haar herhalende, zou men opnieuw vergeten, \'dat het-
geen men het antirevoHtionaire stelsel noemt, eigenlijk
is eene historische beschouwing, eigenlijk kan gezegd
worden in de voord/ragt van één feit, in de levensge-
schiedenis eener leer, in het verhaal van de wording
en werking der revolutie-begrippen te bestaan^\'; - op-
nieuw vergeteyi, dat, \'eer men het systema van den
heer Groen bestrijdt, het onderzoek niet overtollig is of
hij, in den gebruikelijken zin van het prachtige woord,
een eigen systema heeft; of vasthouding aan de uitspra-
ken van Gods Woord en aan de lessen der ervaritig
den naam van eigen systema verdient. Be kontra-
r evolutionair en hebben zulk een \'eigen systema\', de anti-
revolutionairen niet. Naar ivaarheid kon hun woord-
voerder de verklaring afleggen^: \'grootendeels wensch
\' T. a. p. hl. 483.nbsp;\' Be Ned. 1040.
\' De Ned. n°. !323.nbsp; Be Ned. n\\ 264,
-ocr page 11-ih, wanneer het niet op beginselen aankomt, hetzelfde
wat door de revolutionairen begeerd wórdt. Veerkracht
van het (Centraal gezag, vrijheden der burgerij, zelf-
standigheid van Gewest en Gemeente, invloed der Natie.
Het verschil Ugt minder in hetgeen gewenscht, maar in
de wijs waarop het wenschelijke verkrijgbaar gekeurd
wordt.\' Niet om de zegepraal van \'eigenaardige staats-
vormen 1\' is het hun te doen; \' het antirevolutionaire
Staatsregt sluit geen soort van Gouvernement nit Ze
zijn geen vrienden van stabiliteit of teruehgang; integen-
deel, ze erkennen hei onbewimpeld, dat \'er geen echt-
coïiservatief beginsel is, waar de bestendigheid der orde
in de terzijdestelling der vrijheid gezocht wordt - dat
men \' om waarlijk conservatief te zijn, aan de wezenlijke
regten en behoeften \'der Natie, aan de eigenaardige
ontwikkeling der tijden, bevorderlijk moet zijn^\'. Het
fundament, de beginselen, waarop élk Staatsgebouw en
\' Pruin, Het antirev. staatsregt, hl. 5. Vg. Grondwether. en
Bensgezindh., hl. 365, alwctar, tegenover de heweering van de Bosch
Kemper dat de antirevolutionaire staatsvormen nooit bestaan hebben,
enlcel beweerd wordt, \'dat de staatsvormen, ten allen tijde, tot aan
de toepassing der mijsgeerte van de Vide Eetm, in den grond der
zaak en bij alle inmengselen van zonde en bederf, gesteund hebben
op de anti-revolutionaire begrippen van historische ontwikkeling, or-
ganiek leven, souvereiniteit Oods, onderwerping, in woord en daad
van Overheden en onderdanen aan eene hooger dan nienschelijke wet\\
quot; Ned. Ged., Hl bl. 102; Be Ned. 326. \' De Ned. 483.
^ Versebeidenbeden over Staatsregt en Politiek (1850) bl. 62,
XU
élke Staatsregeling behoort te rusten; het gezach van
Bijbel en Historie, van \'de Historie die ook het vlam-
mend Schrift van den Heiligen God is\', van \'de Hei-
Uge Schrift die, in de onafscheidelijkheid van gebeurtenis
en leer, ook de historische Schrift is , op politiek
gebied; ziedaar het groote, het eigenlijke, het kenmer-
kende verschilpunt tusschen hen en de voorstanders van
het revolutionaire ^^tsrecht. Tot de in-het-licht-stelUng
van dit principieelW^^l moest derhalve uit den aard
der zaak, in o\'q^^i^J^^ming met het wezen en de
strekking der anWhoUtionmre politiek, mijn betoog
zich bepalen.nbsp;7 ,
Mochten deze rezultaten\\zn een vijfjarig onderzoek
door mijne landgenooten welwillend worden ontfangen,
en velen hunner van verderfelijke dwaalbegrippen teruch-
brengen! Be tijd gaat, ook voor Nederland, zwanger
van groote gebeurtenissen. We \'-vederen in een gis-
tingsproces. Zal het leiden tot verjonging of tot ont-
binding? Van ons-zelf hangt het af^oo we eerbied
voor de gestelde Machten, niet op de lippen slechts,
maar in het hart dragen; zoo we ophouden een kunst-
matige verdraagzaamheid aan fe kweeken, die tóeh niet-
dan-7crange vruchten draagt; zoo we het leer en inzien
en betrachten, dat godsdienst en zedelijkheid, builende
school gesloten, veeltijds buiten het hart blijft; het
\' Ongel, en Revol. (1847), hl. xi.
-ocr page 13-xin
vaderland zal er 6y welvaren. Zoo niet, het zal bUj-
ken dat uit verzaking van Nederlandsehe- beginselen
voor Nederland geen duurzaam, geen wezenlijk heil is
te wachten. Ben wind zaaijende, zullen we den storm
oogsten.
v
En hiermee zou ik dit voorb^Êht kunnen beslui-
ten. Doch het hart dringt me, in deze aandoen-
lijke ure, aan den grenspaal van een langdurig en
veelbewogen akademieleven, noch een enkel woord
te spreken.
Een woord, allereerst tot U, mijn hooggeschatte
leermeester, Mr. Vreede! om U dank te zeggen voor
de echte liberalileil, waarmee Ge, bij groot verschil
van gevoelen, jongere vergund hebt zijn eigen
weg Ie gaan, zijn eigen meeningen uit te spreken.
Hoezeer ik Uw mannelijke oprechtheid eer, Uw veel-
zijdige , boven mijn lof verre verhevene, kennis be-
wonder, weet Ge. Blijf Gij, ook waar onze richtingen
\'Uiteenloopen, me een welwillend hart toedragen!
En zou ik dan, bij een gelegenheid als deze,
teruehziende op den afgelegden weg, niet een woord
van eerbiedige en weemoedige hulde wijden aan de
nagedachtenis van Mr. J. van Hall en Mr. G. Dorn
Seiffen, dé-ze de leermeester mijner kinderjaren, van
wiens liefdevolle belangstelling in mijn geluk ik noch-
na mijn promotie in de Godgeleerdheid een zoo
treffend als onvergetelijk blijk mocht ont fang en, géne
de man, aan wien ik, én reeds om z4jn uitstekend
onderwijs, én meer-bizonder om betoonde welwillend-
heid in moeijelijke omstandigheden, groote verplichting
heb F Beide heb ik ze mee ten grave gebracht; beide
zullen ze, om hun helderheid van hoofd en nobel-
hedi van hart, hun dankbaren leerling dierbaar blijven.
Doch ook tot ü, lot ü bovenal, heb ik noch een
woord, gij weinigen, onder vele goede bekenden, aan
wte ik den heiligen naam van vrienden mag geven/
gij, uit wier midden ik met bittere droefheid er drie
mis; den oudste, den trouwste, den edelste, Dr.
Peelen, om kunde en karakter gelijkelijk vereerden
bemind door allen, die hel voorrecht hebben gehad
hem te kennen; Dr. Gerard Backer, met wien zulke
schitterende verwachtingen zyn ten grave gedaald; en
den eenvoudigen, maar degelijken en beminnelijken
Bosch! Hebt dank! gij overgeblevenen! dat ge zoo
menichwerf in uren van bange twijfelzucht, door
den verheffenden invloed uwer persoonlijkheid, het
geloof aan het Ideale in mij hebt verlevendigd en
versterkt! Blijft mijner in liefde gedenken! Laat
%n den moeitevollen strijd des levens, uw steun me
nooit ontbreken! En laat ons in eenen geest, ter
vertreding van al wat enkel een konventioneel be-
staan heeft, voorzoover het afbreuk mocht doen
aan het Rijk van waarheid en deugd, als kloeke
mannen in onzen maatschappelijken werkkring arbei-
den, zoo lang het voor ons dag is. Eenzelfde nacht
wacht ons-allen.
Maar SS Bil, 14 Februari 1860.
-ocr page 16-isr K
Yf.
«r
i\'i^ift
-
r
T
. tv
m
ti\'-f^
-ocr page 17-De \'voorstanders der Christelyke en historische
theorie degenen die beweeren dat men tegen \'de
revolutionaire begrippen\' zich verzetten moet \'op
grond van echt antirevolutionaire beginsels heb-
ben, ook in ons vaderland, reden tot rechtmatig
beklach. Ook-hier hadden zij te kampen met \'dem
Systeme des Liberalismus, welches bis auf den
neuesten Zeitpunkt sich als das allein aufgeklärte,
als das allein freisinnige, ja als das allein berech-
tigte und anständige hingestellt hat, dem man nicht
\' Ned. Ged. III (1831), bl. 103. T. a. p. bl. 109 leest
Hien: \'de Christelijke en even daardoor historische theorie.\'
Ook-reeds in de Beschouwingen (1834), blz. VI komt de uit-
drukking \' Christelijh-historische\'\' voor. Hiernaar laat zich de
juistheid afmeten van het verwijt, door Thorbecke den
Dec, 1853 aan Groen gedaan, dat deze zijn partij — \'vroe-
ger was het een andere naam — thans noemt; de Christelijk-
historjsehe partij.\'
\' G. II (1830), bl. 44] 126 en 127.
-ocr page 18-widersprechen durfte, ja vielleicht noch nicht darf,
ohne Absolutist, Feudalist, Pietist gescholten zu
werden!\'. Men zag en ziet in haar beginselen
slechts \'beginselen van schijn-godsdienst en schijn-
vrijheid Haar streven wordt afgeschilderd als
\'een streven naar het monarchale alleenheerschend
gezag, het eenhoofdig bewind, eene heerschende
Kerk en gewetensdwang ^Men * waarschuwt
\' StahVs Parlamentarische Reden (1855), bl. 134.
Mr. J. de Bosch Kemper in de Amsterd. courant van
2 Juli 1857 (Vg. Groen\'s Antwoord aan d. B. K. bl. 37).
® Uitdrukking van Mr. de Jonge van Campens Nieuw-
land, in 1840, in de Dubbele Kamer (zie Groen, Adv. in de
D. K., 1840, bl. 127). In gelijken geest zeide Thorbecke,
dennbsp;Nov. 1851, in de Tweede Kamer tot Groen: \'Gij
ziet niet vooruit; gij ziet terug. Gij wilt ons in de kerk
der voormalige oligarchische republiek, aangevuld met eene
beschermende souvereiniteit, terugvoeren.\' En van Reesema
in 1853, in een opzettelijke \'studie over Mr. G. v. P. en
zijne leer\' (bl. 45 en 49): \'De pogingen van den heer Groen
en zijne partij strekken om, ter liefde eener kerkleer, ge-
steund door absoluut gezag, eenen toestand te scheppen, waarin
de natie inwendig door verdeeling en wederzijdschen naijver
krachteloos en tot tegenstand tegen willekeur en onregt on-
bekwaam zoude zijn. Het oogmerk is Restauratie, zoo ver
doenlijk, van den regts- en regeringsvorm onzes lands, zooals
die vóór 1795 bestond, met verheffing van het huis van
Oranje tot zoo goed als absoluut gezag.\'
Mr. M. des Amorie vau der Hoeven {De gids, 1852,
bl. 409).
\\
tegen \'het manichaeisme en de dualistische wereld-
beschouwing der contra-revolutionaire i partij, die
\' Lees: antiremlutionaire. \'Nous ne voulons par Ia contre-
révolution, mais le contraire de la révolution,\' het motto van
het Berliner politisches Wochenblatt, is altijd de leus ook van
Groen en zijn vrienden geweest {Beschouwingen, bl. 207).
Mr. V. d. H. dwaalde schromelijk, toen hij beweerde (t. a. p.
bl. 408), dat \'de partij zich zelve de contra-revolutionaire
heet.\' Van grondiger onderzoek en naauwkeuriger termino-
logie (en daarom halen wij ze aan) getuigt de verklaring die
hij in 1854 aflegde {Over het wezen der godsdienst en hare
betrekking tot het staatsregt, bl. 15, noot): \'De strijd tusschen
de anti-revolutionaire school en hare tegenstanders komt mij
voor zijne oplossing te vinden in de formule: Het revolu-
tionaire dogma moet ten volle verwezenlijkt worden, maar op
anti-revolutionaire wijze:— Be Ned. zeide daarvan (nquot; 1236):
Wij beâmen... dit volkomen, indien de hoogleeraar zijne...
gedachte in ons eenvoudig proza terugvindt: dat namelijk
men vrijheid, vooruitgang, verlichting, al hetgeen de Revo-
lutie verlangt en belooft, enkel door de toepassing van anti-
revolutionaire beginselen verkrijgt: Het denkbeeld van v. d.
H. was trouwens reeds uitgesproken in de Ned. Ged. (II,
bl. 127 en 128): \'Holland behoort te worden geregeerd, wel
overeenkomstig de behoefte van den tijd, maar volgens be-
ginsels die aan de liberale theorien geheel vreemd, in eiken
tijd toepasselijk zijn..... Overal heeft de liberale leer thans
aanhangers, magtig door bekwaamheid, door de omstandig-
heden en door getal. In ons vaderland, waar het verderfe-
lijke van die leer door den aard van onzen Nationalen aan-
leg meer dan elders werd verzacht, zijn velen achtingwaardig
door bedoeling en goede trouw. De vrijheden en de Natio-
1*
-ocr page 20-in het Europesche Staatsregt tot aan 1789 de heer-
schappij van het goede, en sedert 1789 die van
het simpele en zaivere booze ziet.\' Haar woordvoer-
der, heet het, is \'onvoorwaardelijk voorstander van
hetgeen onherroepelijk voorby is; vijand van al wat
in staatkunde en wetenschap tot vrije ontwikkeling
der menschheid behoort. Hij heeft een afkeer van
elke Grondwet; hy wenscht ondermijning van elk
Constitutioneel Gouvernement. Hij bestrijdt de re-
volutie, hij schrapt haar van de geschiedenis uit.
Dit belet niet dat hij, waar ze hem te pas komt,
^zelf van haar gebruik maakt; dat hij in haar geest,
ter doordrijving zijner inzigten, te werk gaat. Ter-
wyl hy de regten der Roomsch Catholyken bedreigt,
reikt hij hun, ten nadeele van het Protestantisme,
de hand. Zyn normaaljaar is, 1794 voor den
Staat; 1619 voor de Kerk. Alle middelen, revo-
lutionair of anti-revolutionair. zijn voor hem goed.
En wat bedoelt hij? ö dit is, schoon hij het ont-
kent en ontveinst, helder en klaar. De verryzing
van het oude Nederland, bedoelt hij; met den
Stadhouder, herschapen in een Oosterschen Mo-
narch en Autocraat; met bekrompenheid, met on-
verdraagzaamheid, met het Christelijk beginsel,
onder den liefelykén vorm eener voor ieder Staats-
burger (gelijk de onderdaan en lijfeigen bij voort-
nale ontwikkeling door hen bedoeld moeten inderdaad, doch,
naar ons inzien, uit een ander beginsel worden verleend.\'
during zal worden genoemd) gedwongen teekening
van al de Symbolische Schriften eener Gezindheid i\'.
Vruchteloos heeft, in den loop van een lang en
werkzaam leven, die woordvoerder zich blootgesteld
aan het onedel verwijt van \'eindelooze herhaling^\',
ten einde zijn beginselen en bedoelingen tegen zoo
verregaande miskenning te vrijwaren. Men blijft een
absolutist schelden, den man die reeds vóór dertig
^ De schets werd door Groen-zelf geleverd (Verscheidenh.
bl. 336 en 337). Is ze overdreven? Men zie, hoe noch in
1855 de ArnJi. courant (nquot; van 19 Jan.) een viertal merk-
waardige artikelen, over de vraag: Wat wil de heer G.v. P.f
aldus besloot: \'Met hem hebben wij in het verschiet bet vol-
\'nbsp;gende voor ons: vrijheid van onderwijs, om te komen tot
^nbsp;een monopolie van onderwijs voor de ware Hervormden;
jnbsp;vrijheid van godsdienst, om te komen tot de ware Hervormde
jnbsp;Staatskerk; slaafsche kromming van den nek onder eene
inderdaad onbeperkte regeringsmagt, als zij bevorderlijk wil
zijn aan de leer der ware Hervormden; maar tevens als zij
dit eens niet verkiest, omwenteling op omwenteling, om te
komen tot den ongestoorden bloei der ware Hervormde kerk.\'
® Fruin, Het antirev. staatsregt (1853), bl. 3. Kende hij de
treffende klacht van Groen niet ( Verscheidenh. bl. 230): \'Voor-
zeker het is niet overtollig dat ik mijn eigen geschriften
telkens citeer. De meest stellige verklaringen die ik herhaal-
delijk gaf, zijn of niet gelezen of spoedig weder in verge-
telheid geraakt. Ik heb ten minste dit voorregt dat al wat,
zoo ik meende, tot vervelens toe, herhaald was, telkens
nieuw en ongehoord is, en ik, dus voortgaande, van som-
mige mijner politieke opstellen, te weten fragmentarisch, een
hier te lande waarlijk zeldzaam getal uitgaven beleef\'?
jaren verklaarde: \'Wij zijn geene voorstanders uit-
sluitend van het eenhoofdige gezag, niet anti-republi-
keinsch, maar antiliberaal. Wij verdedigen hier de
Monarchie, omdat dit Eijk, naar ons inzien eene
Monarchie is, waarin de onverdeelde en getemperde
Souvereiniteit (geen willekeurig gezag, veel min
vrije beschikking over bijzonder, plaatselijk en ge-
westelijk belang) bij den Koning berust,\' In eene
Republiek zouden wij verdedigers zijn der Repu-
bliek, De wettigheid van het gezag is niet ver-
bonden aan de Monarchie\'\', En \'waartoe, als er
van eene behoorlijk ingerigte Monarchie wordt
gesproken, dien staatsvorm steeds met eene vol-
strekte Alleenheersching verward? Immers kan,
ook waar slechts één de Souvereiniteit voor zich
en zijne nazaten bezit, dat gezag door den wette-
lijken invloed der onderscheidene Standen, door
Staatsinstellingen van verschillenden aard, door
deelgenootschap van het Volk aan de Wetgeving,
op eene voor den onderdaan volkomen geruststel-
lende ..... wijs worden omschreven en ook in zeer
enge grenzen beperkt 2. Het Monarchaal beginsel
is overal aanwezig, waar des Konings gezag het
hoogste gezag is. Dit gezag kan onbeperkt zijn;
het kan ook, gelijk in dit Land, worden getem-
perd, Wij verlangen die tempering te behouden
\' N. G. III, bl. 35. Vg. bl. 102; ook de noot.
\' N. G. 1, bl. 60. Vg. bl. 64. N. G. I, bl. 110.
Die reeds-toen, met fierheid doch naar waarheid
mocht zeggen: Ik wijs op \'de doorgaande strekking
van de Nederlandsche G-edachten: opwekking van
den Nederlandschen geest. Die dit verlangt, is
geen voorstander van het absolntismiis; of hy is
een dwaas, vernietigt zijn eigen werk en behoeft
geen wederleggingDie reeds-toen het niet ont-
veinsde: \'Op de Congressen van Lay bach, Carls-
bad enz.....werd te nitsluitend op het handhaven
der Gouvernementen en te weinig op de vrijheden
der bevolkingen gelet; en eene Staatkunde, welke
niet beide vereenigen en door elkander versterken
en bevestigen kan, is, naar ons inzien, geene
waarlijk antirevolutionaire politiek — Men blijft
\' N. G. I, bl. 111.
quot; 2 N. G. III, bl. 87. Men vergelijke voorts, om vele andere
plaatsen niet te noemen, N. G. III bl. 56; Bijdrage tot herz,
der GW. (1840), bl. 75 vlgg.; GWherz. en Bensges. (1849),
80_84 (deze beide laatste plaatsen zijn ook te vinden in
de Ned. nquot; 1417); ibid., bl. 183—85; Adviezen in de Dubbele
Kamer, bl. 128 en 138; Adviezen (1856), I. bl.53en71.—
Van Stahl: Die Staatslehre (ik citeer de uitgaaf, van 1856),
bl. 256; Pari. Reden, bl. 131; Die Revol. und die Constit. Mon.
(1849) bl. 29—30 en 52; der Protest, als potit. Princip (1853),
bl. 36. Wil men weten, hoe hij, de man der Jonkerpartij
gelijk men hem smadelijk pleegt te noemen, over het abso-
lutisme denkt? — \'Der Absolutismus ist nicht das Ziel der
Gesellschaft, er ist nur der Banherutt der Gesellschaft: En:
\'es ist möglich, das diejenigen Recht behalten, die da be-
haupten, unser Weg gehe...... vorwärts zur absolutistischen
reaktionair schelden, vervuld met \'de gedachte om
zich te onttrekken aan den invloed van het histo-
risch verschijnsel, dat de Fransche omwenteling
heet\', den man die in zijn vaandel geschreven
heeft Fiévée\'s: \'On ne refait pas Ie passé®\'. Die
tegen reaktionnaire velleïteiten zich sterker en scher-
per dan iemand heeft verzet. Die op de vraag:
\'moet alles weder omver worden gehaald ?\' bij her-
haling dit duidelijk antwoord heeft gegeven: \'Geens-
zins. Omverwerping wordt niet vereischt. De
meeste instellingen kunnen in stand worden ge-
houden ; het komt aan op het beginsel dat ze door-
dringt en bezielt. Het komt er op aan in een\'
anderen geest en met anderen zin werkzaam te
zijn=^\'. \'Behouden wat overgebleven is; herstellen
wat tot het wezen der maatschappelijke orde be-
hoort; opnemen en bevestigen hetgeen het revolu-
tie-tijdperk voortgebragt heeft; dat is de regel die
bij het wederopbouwen moet worden gevolgd. Ver-
nieuwing van oude misbruiken is geenzins het doel;
Regierung. Auf diese Behauptungen habe ich nur die Ant-
wort; Das mag unser Schicksal sein. Aber es darf nicht
tmsere That sein\' {Parlam. Reden, bl. 115).
De schrijver van de Staatkundige beschouwingen in De
gids (1849. I bl. 257). Ook den Tex en de Bosch Kem-
per — om van vele dii minorum gentium hier niet te ge-
wagen — hebben ditzelfde beweerd.
^ Verscheidenh. (1850), bl. 241.
® De maatregelen tegen de afgescheidenen (1837), bl. 66.
-ocr page 25-evenmin terugroeping van instellingen die verou-
derd en met het bestaande niet zonder gedwon-
genheid vereenigbaar zijn. Genoeg, indien men het
beginsel eerbiedigen wil, dat, in verband met het-
geen van oudsher Nederlandseh was, in verband
met de regten, de belangen en de behoeften ook
van den tegenwoordigen tijd, of oude vormen be-
zielt, of nieuwe vormen voortbrengen kan^\'. \'Een
tydvak van 40 jaren\' (dit werd in 1834 geschre-
ven) \'voorbij te willen zien, is een verlangen dat
tegen den eerbied voor historische ontwikkeling
strijdt, en, ofschoon het revolutionaire beginsel be-
hoort afgezworen te worden, men is verpligt alle
regten, ook die welke in den revolutietijd verkre-
gen zijn, te ontzien.®\' Die gedurig herinnerde:
\'Het anti-revolutionaire beginsel openbaart zich in
eerbiediging der bestaande orde van zaken en ver-
kondiging der beginsels, waardoor zij zonder re-
volutie, geleidelijk en regelmatig kan worden ver-
beterd en hervormd. Het is de Contra-Revolutie
welke de Omwenteling niet slechts in haar begin-
sel, maar ook in de verkregen regten welke on-
der haar invloed tot stand gekomen zijn, bestrijdt.
Deze leer zou leiden naar die willekeurige weg-
cijiering van bet revolutie-tijdperk die zoo menig-
werf, ofschoon zeer ten onregte, aan den Heer
1 N. G. III, bl. 51.
^ Beschouwingen, bl. 170, in de noot.
-ocr page 26-Groen toegeschreven werd ^ — Men ^ blijft ij ver-
aar voor een heerschende Kerk en gewetensdwang
schelden, den man die de uitspraak van Guizot ^
onderschreef : \'non pas la séparation de l\'Église et
de l\'État, grossier expédient qui les abaisse et les
affaiblit Fun et l\'autre sous prétexte de les affran-
chir l\'un de l\'autre, mais la séparation de Tordre
spirituel et de l\'ordre temporel, de l\'état réligieux
et de l\'état civil, et rillégitimité de toute interven-
tion de la force dans l\'ordre spirituel, même au ser-
vice de la vérité.\' Die in 1829 aan Koning Wil-
lem I verklaarde: \'Ware vrijheid van godsdienst
moet er zijn. De overige gezindheden moeten wor-
den beschermd tegen de ondernemingen eener, wel
1 De Neet. nquot; 71. Men vergelijke voorts N. G. III. bl.
103 en 147; Adviezen {IS40), bl. 45 en 47; Bijdrage I, bl. 69 ;
Ongel, en Revol. (1847), bl. 190—191 en 422—423; GWherz.
en Eensgez., bl. 480—483; Verscheidenh., bl. 231—233; de
Ned. nquot; 187, 486, 652, vooral de zelfverdediging tegen
Opzoomer\'s De restauratie in nquot; 1341; Adviezen I, bl. 15—17.
^ Fruin schijnt een uitzondering te maken, waar hij het
erkent {Het antir. Staatsregt, bl. 57): \'Nergens, zoover ik
weet, zegt Groen, dat hij de oude heerschende Kerk terug
wenscht.\' Doch daar hij zich geen vereeniging van Kerk en
Staat \'denken kan\' zonder staatskerk (De antirev. bezwaren
enz., 1854, bl. 54), meent F., gedreven door een zeer na-
tuurlijke voorliefde voor zijn eigen denkkracht. Groen dien
wensch tóch te mogen toedichten.
® Études morales {Brusselsche uitgaaf, 1852), bl. 16. Vg.
Adv, I, bl. 153; de Ned. nquot; 1167,
niet iure, maar evenwel facto, meer en meer heer-
schende Kerk. Intnsschen is het raadzaam al dat-
gene te doen wat welgezindcren gematigde Katho-
lijken in billykheid kunnen verlangen. Uit dat
oogpunt en, in zoo ver de besluiten van 1825\'
(waarbij de oprichting van een Collegium philoso-
phicum te Leuven werd bevolen, en den aanstaan-
den Katholieken geestelyke de verplichting opge-
legd om een deel van zijn yormingstijd daar door
te brengen) \'de oorzaak van regtmatig wantrou-
wen konden zijn, schijnt het besluit van 2 October
1.1.\' (waarbij genoemde verplichting weer werd op-
geheven) \'eene nuttige strekking te hebben ^Die
in 1830 en 1831 zich aldus deed hooren: \'Laat
vryheid van geweten geëerbiedigd; laten alle gezind-
heden gelijkelijk worden beschermd\'De grond-
wet heeft ten aanzien der vei\'schillende gezindhe-
den bepalingen gemaakt, welke de Christelijke
verdraagzaamheid gedeeltelijk voorschryft, gedeel-
telik niet misprijst: aan alle deze beloften moet
gestand worden gedaan Die in 1840, bij de
debatten over de grondwetsherziening, er onbewim-
peld voor uitkwam: \' De toepassing van het Chris-
telyk beginsel, in de tegenwoordige gesteldheid
des Vaderlands, den vorm te willen doen aanne-
men eener heerschende Gereformeerde Kerk, met
^ Verspreide Geschriften (1859), bl. 74—75.
^ iV. G. I, bl. 124. ® AT. G. II, bl. 13,
uitsluiting van andere Gezindheden uit waardighe-
den en ambten, zou een onzinnige proefneming
wezen---- Ten overvloede verklaar ik, dat ik al-
len gewetensdwang verfoei \'Die in 1851 ge-
tuigde: \'Bij eventuële Grondwelherziening zouden
wij het een jammerlijk overleg achten, wanneer
in een verbreken van de gelijkheid der Gezindhe-
den steun voor het protestantisme gezocht werd®\'.
Die in 1853, in de dagen der Aprilbeweging, tot
bezinning en bezadigdheid aanmaande met deze
treffende woorden: \'Nederland moet de gelijkheid
der gezindheden niet lijdelijk dragen als een ke-
ten, aan zijne Protestantsche bevolking door de
revolutie om den hals geworpen; neen, het moet
de gelijkheid der gezindheden erkennen en hand-
haven als een vrije, - in het gevoel en de bewust-
heid van christelijke sterkte, en van de uitnemend-
heid van zijn Proteslanlisme^\'.
\' Adviezen (1840), bl. 144. ^nbsp;^^o gjj
® De Ned. n» 865. — Men pleegt, ten betooge dat de
heer Groen wel degelijk een heerschende Kerk en gewetens-
dwang beoogt, uit zijne schriften-zelf een reeks van tegen-
bewijzen bij te brengen, die ik hier-reeds kortelijk dien te
ontzenuwen, opdat de oude, lang-versleten waj)ens niet weêr-
opnieuw, ook tegen mij, gekeerd worden.
1quot; Wijst men op de stelling, in de Bijdrage (bl. 67) ver-
kondigd en in het programma van de Ned. (n» 1) herhaald:
\' Nederland is een Protestantsche Staat.\' — Maar wat werd
daarmeê bedoeld? Enkel het konstateeren van dit onbetwist-
Bevreemdend en bedroevend, niet waar? is dit
baar feit: dat hier-te-lande \'de meerderheid Protestantsch is;
dat de Staat, door invloed en vermogen dergenen die niet
Roomschgezind zijn, dit historische karakter ook heden be-
houdt.\' En daarom werd er bijgevoegd: \'Wilt ge beweeren
dat een Staatsvorm de Staat is, en dat Nederland geen Pro-
testantsche Staat, o neen! maar slechts een Protestantsch
Land is, onzenthalve zij u het troostrijke woordenspel ge-
gund\' {de Ned. nquot; 7). Vg. de Ned. n® 21 en 76.
2quot; Herinnert men, dat Groen noch in 1840 (Bi^t^r. bl. 99)
herstel van a. 133 GW. van 1814 (\'De christelijke hervormde
Godsdienst is die van den Souvereinen Vorst\') heeft verlangd.-—
Doch (gelijk reeds uit zijn Nota van 30 Sept. 1830 aan den
Koning blijkt; Verspr. Gesch. bl. 91) \'altijd met dien ver-
stande dat de bepaling zijn zou, niet een middel om straks
de bescherming en benoembaarheid van anderen te doen op-
houden, maar om te verhoeden dat, door overmoedige toe-
passing der omwentelingsleer, b. v. als algemeene regel op de
openbare Volksschool, door de Israëlieten terzijdestelling van
het Christelijk beginsel, door den Ultramontaan het weeren
van den Bijbel zou worden gevergd\' {de Ned. n\'\'*^411; vg.
Bijdrage bl. 146). En bovendien: reeds in datzelfde jaar
1840 {Adviezen, I bl. 24) heeft hij zijn vroegere uitspraken
herroepen en zich tegen de wederopneming van het artikel
verklaard. quot;Vg. de Ned. n® 749.
3quot; Vraagt men, of Groen niet gezegd heeft {de Ned.
n° 176) dat, in een Christelijken Staat, benoembaarheid der
Israëlieten tot politieke betrekkingen, enkel \'als exceptie en
anomalie\' denkbaar is. — Maar wat voegde hij er bij? Dat
hun uitsluiting ook \'geen volstrekt vereischte is voor een
Christelijken Staat.\' Hij wilde slechts doen uitkomen \'dat
de Christelijke eigenaardigheid van den Staat niet aan den
feit. Doch aan het groote publiek is het niet eu-
Israëliet ten offer mag worden gebragt\' (n° 1194); dat
\'handhaving van de politieke regten die aan de Israëlieten
verleend zijn,\' ook door hém wenschelijk gekeurd (nquot; 176),
nooit ontaarden mag in een zóódanige tolerantie \'waarbij
Christelijke wetgeving in den Staat, Christelijke opvoeding
in de Volksschool, systematisch zou worden ter zijde ge-
steld\' (nquot; 176; vg. nquot; 132; 158 en 192; GWherz. en
Eensgez. bl. 454—456, en vooral bl. 465). Dit is een ge-
heel andere leer dan de Roomsehe Kerk predikt: \'Derjenige,
welcher einem Juden ein Amt verleiht oder durch Wahl ihm
dazu verhilft, begeht nach dem Ausspruche der Decretalen
ein Sacrilegium und verfällt zur Strafe in die Excommunica-
tion; der Jude verliert das Amt und was er durch dasselbe
erworben, wird an die Armen vertheilt\' {Phillips, Kirchen-
recht, II bl. 418).
4quot; Meent men in de aanprijzing van een afzonderlijk be-
stuur voor Noord-Braband en Limburg {N. G. II bl. 129—
130, III bl. 8; Nota aan den Koning van 25 Sept. 1833,
Verspr. Geschr. bl. 119; Bijdrage bl. 98—99) het bewijs te
mogen zien, dat de heer Groen \'de Roomsch Catholieken,
om hen in de overige Gewesten te verdrukken, zooveel
doenlijk, binnen Noord-Braband en Limburg zou wenschen
te beperken\' {de Ned. nquot; 1411). — Doch het was \'voor vele
jaren en onder geheel verschillende omstandigheden\' ^°31I),
dat deze maatregel, welks uitvoerlijkheid thans \'ook door den
heer Groen wordt betwijfeld\' (nquot; 1411), werd voorgesteld.
En, wat méér zegt, in verband met de telkens op den voor-
grond gestelde hoofdtrekken zijner politiek en in den samen-
hang der rede, was Groen\'s voorstel blijkbaar gericht, niet
tegen de Roomsehe Kerk, maar \'tegen die soort van innige
en volhomme vereeniging, welke den Staat, ten nadeele van
vel te duiden, dat het, \'niettegenstaande i de ge-
ALLE Gezindheden aan de heerschappij der vrijzinnige wan-
begrippen onderwerpt\' (nquot; 481).
5» Beroept men zich ook-noch op de bekende uitspraak
{Handhoek § 825): \'Met den voorrang eener Kerk vervalt
de mogelijkheid om de vrijheid van het geweten tegen de
onverdraagzaamheid van het ongeloof te behoeden.\' — Doch
\'uit het verband (en, zoo noodig, nog meer wanneer men
de geheele bladzijde herleest) blijkt dat hier de algemeene
grondslagen van het Staatsregt worden vermeld; zoodat er
aan de verhouding van Staat en Kerk, niet aan eene be-
paalde Kerk of Gezindheid gedacht wordt\' {de Ned. n® 931).
Dat hier enkel gewezen wordt op \'de waarheid welke door
de geschiedenis der omwentelingsperiode in een treffend licht
gesteld werd: Zoodanige scheiding van Kerk en Staat, waarbij
ook aan het Evangelie geen voorrang meer toegekend wordt,
is vereeniging van het ongeloof met den Staat\'; terwijl \'bij
het vermelden van de Kerk tegenover de revolutie-begrippen
geenszins op het verschil der Gezindheden gelet is\' (nquot; 1405;
vg. 1401 en 1406; Handboek § 838 en 974; Adviezen, II bl. 69).\'
Zie voorts N. G. III bl. 53; Beschouwingen bl. 204 en
205; De Maatregelen enz. bl. 6 en 7; 1837 en 1853, bl. 1
en 26—27; Bijdrage, bl. 71—73; Adviezen {\\Q4Q), bl. 95—
96; Aan de Herv. Gem., bl. 86—87; Ongel, en Revol. bl.
57—63; Het regt der Herv. Gez. (1848), bl. 64; Handboek
§ 1009^ en 1036; GWherz. en Eensgez., bl. 102, 387—392
en 454—456, Adviezen, I bl. .36 en 55, II bl. 128; de Ned.
nquot; 53, 102, .3.33, .343, 900, 947, 1404.
\' Fruin voegt er bij: \'Misschien ook wel wegens.\' Niet
te hard is omtrent een dergelijke insinuatie de uitspraak
{Het antirevol. Staatsregt en Dr. Fruin, bl. 2): \'Derhalve
wegens de volledigheid uwer bescheiden, actestukken en plei-
durig in couranten en brochures herhaalde geloofs-
belijdenis der partij, niet dan oppervlakkig met
haar doel en hare leerstukken bekend is i. Want
de gidsen op wie het meent zich te mogen en te
kunnen verlaten, de mannen van wetenschap en
talent, hebben het in die dwaling gebracht, door
\'de oppervlakkigheid van hun onderzoek omtrent
datgeen waarover, op hoogen toon het vonnis der
veroordeeling geveld wordt
Mij heugt daarvan een treffend voorbeeld. Een,
in andere opzichten verdienstelijk, landgenoot za-
gen we, weinige jaren geleden. Groen berispen
om vermeende verwarring van absolute en wille-
keurige macht; \'eene misvatting\' (voegde hij er,
op hoogen toon, bij) \'waartegen reeds Bossuet ge-
waarschuwd heeft. Hij, die beweerde \'alle pro-
ducten der antirevolutionaire litteratuur, die op
onzen grond verschenen zijn, zoover hij ze magtig
dooijen, oordeelt uw regter, dat het niet de moeite waard
is, om naar u te luisteren. Het heeft wel iets van de regts-
pleging der burgers snijders en schoenlappers ten tijde der
republiek. Al waren zij onder de vervelende pleidooijen, die
meestal hunne sfeer te boven gingen, in een zoeten dut
geraakt — door hun buurman aangestooten, als het tot eene
stemming kwam, spraken zij niet minder vaardig en trouw-
hartig het doodvonnis uit.\'
\' Fmin, Het antir. Staatsregt bl. 1.
2 De Ned. nquot; 1403.
® Fruin, De antirev. hezw., bl. 35—36; vg. bl.48, noot 1.
-ocr page 33-kon worden, naauwkeurig gelezen te hebben \'
wist niet, dat én in Ongeloof en revolutie én reeds
in de Archives ^, met de woorden zelve van Bos-
suet, door den man, dien hij veroordeelde, tegen
die begripsverwarring was te velde getrokken.
Hij beging noch-erger feil. Miskennende dat,
in den \'teohnieschen zin van het woord, \'die Volks-
souveränetät nicht eine Weise der Verfassung, nicht
ein Princip des positiven Staatsrechts, sondern ein
oberstes sittliches oder naturrechtliches Princip für
den politischen Zustand ist ; en dat \'deszhalb auch
der G-egensatz der Volkssouveränetat nur wieder
ein allgemeines sittliches oder naturrechtliches Prin-
cip, das der Legitimität, d. h. des Ansehens be-
stehender gesetzlicher Ordnung und Obrigkeit, und
nicht irgend ein bestimmtes Verfassungsverhältnisz,
nicht etwa, wie man am ehesten glauben möchte,
die Souveräneläi des Königs ist ^\'; ging hij bewee-
ren, dat de antirevolutionairen \'twee begrippen
tegenover elkander stellen: Volkssouvereiniteit en
Souvereiniteit des Konings,\' en dat \'hunne leer op
dit punt onafscheidelijk is van de inbeelding eener
grootere heiligheid der koninklijke magf^\'. Hij
\' Fruin, Het antir. Staatsregt, bl. 2.
® BL 72. M, bl. 93*.
\'\' StaM. Die Revolution und die Constitut. Monarchie
(1849), bl. 2.5.
^ Aldaar, bl. 25 en 18.
® Fruin, Het antirev. Staatsr. bl. 81.
wist niet, wat een naauwkeurig lezer van hun
schriften toch behoorde te weten: dat het hun te
doen is, \'niet om een regt der Vorsten , maar \'om
een regt der Overheid; beter nog om den gemeen-
schappelyken grondslag van vrijheid en regt en
van de geheele ordening der Maatschappij iDat
zij \'de Volkssouvereiniteit, ja, bestrijden; maar hoe?
Niet als Staatsvorm, gelijk in de Vereenigde Sta-
ten van Noord-Amerika, of in sommige Zwitsersche
kantons. Maar als het radicaal-revohitionair begin-
sel; hetwelk in den algemeenen wil der vrije en
gelijke inwoners van een Land, onder alle rege-
ringsvormen, den oorsprong van regt en van ge-
zag stelt Dat Groen zeer duidelyk, vele jaren
vroeger dan \'de verstandigste der antirevolutionai-
ren, Stahl% heeft verklaard: \'Het antirevolutio-
naire ^ Staatsregt sluit geen soort van Gouverne-
ment uit, gelijk de revolutieleer zich evenmin of
aan monarchale, of aan republikeinsche vormen
verbindt. Het onderscheid ligt in het al dan niet
erkennen van wezenlyk gezag ^
\' De Ned. nquot; 1170.nbsp;^ De Ned. nquot; .326.
^ Gelijk Fruin hem noemt (Het antir. Staatsr., bl. 82),
hem deze vermeende afwijking van het systeem kennelijk als
een blijk van bizondere intelligentie toerekenend.
4 Aldus in de Ned. n® 326. In de N. G., waaruit het
citaat ontleend is, staat: \'Het staatsregt, gelijk het vroeger
altijd bestond.\'
N. G. ni bl. 102. — Fruin zegt: \'Ik ben niet zeker
-ocr page 35-Voorzeker, ik doe geen overbodig werk, wan-
neer ik op-nieuw een poging waag om, tegenover
derzulken vluchtige schriften, de staatsleer der we-
reldhistoriesche richting, die als antirevolutionaire
partij in alle landen en onder alle Gezindheden
haar aanhangers telt, en die in onzen rijkbegaaf-
den landgenoot een zoo uitstekend vertegenwoor-
diger heeft, in het ware daglicht te stellen.
dat ik juist gevat heb, wat de antirevolutionairen onder het
woord Souvereiniteit verstaan.\' De schuld ligt geheel aan
hemzelf. Hij had b. v. kunnen nalezen: Stahl\'s Staatslehre
bl. 190—192 en 246—247; Stahl\'s: Die Revol. und die
Consta. Monarchie, bl. 14 vlgg.; of ook-maar de Ned. nquot; 332
en 353. Dan zou hem gebleken zijn, dat de antirevolutio-
nairen met het woord \'Soevereiniteit\' doodeenvoudig bedoe-
len: de oppermacht, het zwaarte-, middel- en brand-punt
van het gezach.
\'Dit souverein gezag is altijd één wat het wezen betreft;
schoon het eenhoofdig of veelhoofdig kan zijn. Verdeel het
tusschen gelijke en onafhankelijke magten: morgen houdt
het evenwigt op en het gezag heeft het overwigt gevolgd\'
(N. G. II bl. 2). — Fruin zegt: \'Ik wenschte, dat de anti-
revolutionairen die magtspreuk (quot;de Souvereiniteit is ondeel-
baarquot;) ook bewijzen wilden.\' Zoo de zaak voor hem noch
bewijs noodig had, hij behoorde te weten, dat het opzettelijk
geleverd was door Stahl, reeds jaren geleden (in Die Rev.
und die Const. Mon., bl. 26).
Van Fruins heele argumentatie over dit punt schijnt me
enkel de slotopmerking juist: \'Het is zeer mogelijk, dat
mijne redenering geheel onjuist is.\'
Ik zeg: de staatsleer der anlirevohilionaire-partij-
en ik doe dat niet zonder opzet.
Het is me niet onbekend, dat men,haar hier-te-
lande wei-eens andere namen geeft en, veelal\' met
een glimp van minachting, van \'de school van Bil-
derdijk\' of\'de theokratiesche partij\' pleegt te spre-
ken. Die terminologie echter schijnt me weinig-
verkieslyk; niet zoozeer omdat ze door de partij-
zelf wordt gewraakt (ze zou niettemin zeer juist
kunnen wezen), maar omdat ze uit misverstand
voortspruit en tot misverstand aanleiding geeft.
\'De schooi van Bilderdijk\'! — Het is alsof men
te doen had met een eigenaardig politiek systeem,
waarvan Bilderdijk de uitvinder was, en welks
aanhangers enkel binnen de grenzen van ons va-
derland waren te vinden; alsof die bekrompen, ja
valsche voorstelling, noch vóór weinige jaren door
^ Ik zonder gaarne Jonekbloet uit, wiens polemiek (in
Theo\'kratie en grondwet, 1851) een humanen geest ademt; en
die bovendien zelf verklaart (bl. 12—14), dat hij den naam
van \'theokratiesche partij\' heeft gekozen enkel-omdat deze
\'meer absoluut die staatkundige school karakterizeert, welke
te velde trekt tegen eene staatsinrichting, wier hoofdgebrek
heet te zijn, dat zij rust op quot;praktikale ongodisterijquot;.....
en omdat die school zélf den door ons gekozen naam als
den meestgepasten doet uitkomen, door het motto dat een
harer uitstekende woordvoerders gebruikte____ quot;De Heere is
onze Richter---- onze Wetgever---- onze Koning. Hij zal
ons behouden.quot;
-ocr page 37-de Witte van Gitters gegeven\' ^, niet reeds-lang
was weerlegd. En daarbij krijgt het den schijn,
alsof Groen en zijn geestverwanten met Bilderdyk
geheel-eenstemmig dachten. Weet men dan niet
dat er, omtrent kardinale punten, verschil, scherp
verschil, van gevoelen bestaat? Weet men dan
niet, wat Groen bij herhaling verklaard heeft?
\'Nous ne prétendons nullement embrasser toutes
les doctrines de Bilderdijk, surtout en politique ;
au contraire nous croyons que parfois il est tombé
dans de graves erreurs, entr\'autres en faisant de
la Monarchie la forme essentielle de la légitimité®\'.
\'Bovendien heeft hy, in deze exclusief-monarchale
gevoelens vervallen, veel te weinig, bijkans zou
ik kunnen zeggen, ganschelijk niet, het verschil,
en zelfs het kontrast erkend tusschen de wezenlijke
Monarchie, gelijk zij op een eigen en veelzins be-
perkt gezag der Vorsten berust, en de Revoluiio-
naire Autocratie, welke onder den naam van Mo-
narchaal bewind, uit de revolutionaire anarchie, als
een van haar onvermydelijke gevolgen ontspruit^\'.
\' In de Themis van 1853.nbsp;^ Archives, 1 bl. 25*.
^ Ongel, en RevoL, bl. 38—41. Vg, Aan de Herv. Ge-
meente, bl. 139 en 140; GWherz. en Eensgez., bl. 84—86;
de Ned. nquot; 242 en 247. — Ik kan me niet weerhouden,
ter nadere aanduiding van Bilderdijk\'s standpunt, uit \'t Vorsch-
gehwaak {Dichtwerken, XII bl. 226) deze kernige regels hier
meê te deelen:
De uitdrnkidng \'theokratiesehe partij\' laat zich
beter verdedigen. Tot kenmerking van degenen
die \'onvoorwaardelijke onderwerping, ook op po-
litiek gebied, aan de Souvereiniteit Gods i\' predi-
ken; die verlangen dat \'op nieuw het verband
tusschen Godsdienst, gezag, en vrijheid erkend,
en Gods oppergezag ten grondslage van Staatsre-
geling en wetgeving worde gesteld 2\'; schijnt de
benaming niet ongepast. Doch bij het bezigen van
het woord houden slechts-weinigen dien betamelij-
ken en natuurlijken zin in het oog. Niet gedachtig,
\'Neen, \'kben geen menschenslaaf. \'kEer de Almacht in mijnKoning;
Geen masker, beeld, of schim, geen ijdle schijnvertooning; — \'
Geen speeltuig van een Volks- of Filozofengril; —
Geen beuklaar voor een rot dat onderdrukken v?il;
Geen bulhond, wien, die \'tzoekt, mag leiden bij de keten; —
Maar heersoher onder God, verbonden door \'tgeweten,
Die byraad vordren mag, bezwaar en wensch verstaan,\'
Maar handlen, vrij als God, en niemand onderdaan.
Een Vader, wiens belang, wiens eerzucht en verlangen.
Met heel zijn talrijk Kroost onscheidbaar samenhangen;
Die Vaderlijk verzorgt en Vaderlijk gebiedt.
En wien \'t erkentlijk Kroost met Kindrenhart ontziet.
Wie voor dien Vader nu, slechts opgeraapte Voogden
(Die nooit met Vaderzucht op volk en kinders oogden)
Vereenigd uit belang, of uit belang verdeeld
Of, loutren dienaar (die in \'s meesters naam beveelt
Maar eigen voordeel uit diens meesters nadeel woekert)
Verkieze; indien \'them lust, ik gun het aan den kloekert;
Doch \'t warme Vaderhart en \'t hart eens Zoons in my
Wenscht Voogd- noch Knechtgezag, maar Vaderheerschappij.\'
\' De Ned. 484.nbsp;^nbsp;(1840), bl. 46.
-ocr page 39-dat volgens Groen en z^n geestverwanten \'das
menschliche Ansehen im Staate nimmermehr (the-
okratisch) mit dem göttlichen Ansehen vermengt,\'\'
enkel \'(religiös) auf dem göttlichen Ansehen ge-
gründet werden musz i\'; dat ze bestrijders zijn van
de Katholieke opvatting, volgens welke \'die Chris-
tenheit erscheint als eine Theokratie im strengsten
Sinne, d. i. als ein Reich, dessen äuszere Gewal-
ten von Gott auf ühernalürliche Weise eingesetzt
und bevollmächtigt sind^\'; dat Groen uitdrukke-»
lyk heeft gezegd: \'Wij wenschen geene Theocratie,/
in zoo ver hierdoor priestergezag of onderwerping-
van den Staat aan de Kerk aangeduid wordt ; -
knoopt men er veelal een beteekenis aan vast, die
der partij rechtmatige aanleiding geeft om tegen
het gebruik der benaming ernstig te protesteeren
Trouwens, de naam van antirevolutionaire, waar-
mee ik haar reeds een-en-andermaal besternjoelde,
en waaraan ze ook zelf baar zegel heeft gehecht,
drukt haar eigenaardig karakter veel-beter en dui-
delijker uit. Het is een bedenking der oppervlak-
\' Stahl, Staatslehre, bl. 184.
^ Stahl, Der Protestantismus als politisches Princip (1853),
bl. 12.nbsp;^ Adviezen (1840), bl. 46.
De hoogleeraar Vreede vraagt {de Gids, 1852, II bl.
384): \'De heer Jonckbloet moge het nuttiger hebben ge-
oordeeld, die partij met den naam van quot;de theokratische
school te karakteriserenquot;, had hij daartoe regt?\'
kigheid, dat \'zijne onbepaaldheid en rekbaarheid
hem misschien voor een oppositie leus aannemelijk
maakt, maar dat hij juist daarom voor wetenschap-
pelyke discussie te eenen male onbruikbaar is; dat
hij alleen leert wat de partij niet wil, maar ons
volstrekt onzeker laat omtrent hare eigenlijke leer
en bedoelingen \' | Wanneer het waar was, dat men
\'tegen de moderne (revolutie-)begrippen de meest
uiteenloopende stelsels kan over stellen®\'; en wan-
neer men hier te doen had met een partij, die
voor een bizonder systeem van politieke instellin-
gen strijdvoerde ; de opmerking zou volkomen-juist
zijn. Maar tegen de revolutie-begrippen, immers
inzoover het woord, in de wetenschappelijke wereld,
een gangbare beteekenis heeft; inzoover daarmeê
bedoeld worden, niet begrippen omtrent Staatsinrich-
ting en Staatsbestuur, maar de menschvergodende
\'grondstellingen van Vrijheid en Gelijkheid, Volks-
souvereiniteit, Maatschappelijk Verdrag, Conventio-
nele herschepping, welke men als de hoeksteenen
van Staatsregt en Staatsgebouw vereert ; de vruch-
ten der leer, dat \'l\'homme n\'a pas fait le mal,
cest à lui de le défaire, à lui de réformer, de
créer à nouveau la société humaine. Le chaos est
devant lui; c\'est son droit, c\'est sa puissance dy
\' Fruin, Het antir. Staatsregt, bl. 7.
^ T. a. p.
® Ongel, en Revol. bl. 5 en 6.
-ocr page 41-porter la lumière et Tordre\'\'; - tegen die begrip-
pen laat zich slechts één stelsel, beter-gezegd: één
beginsel, overstellen; het beginsel van ootmoedige
onderwerping aan de Oppermacht Gods, gelijk Hij
zich én in Zijn Woord én in de geschiedenis open-;
baart. En daarover enkel wordt de strijd gevoerd.
Niet voor een bizonder systeem van politieke in-
stellingen, niet voor een of ander bepaald soort
van ^atsvormen, wordt de handschoen opgeno-
men dan de naam van aniirevolulionaire
^ Guizot, Nos mécomptes et nos espérances, bl. /.
^ Vaudaav de veelbesproken plaats (GlVherz. en Eensgez.,
bl, 179): \'Wanneer men ook van ons, als een proefstuk
van politieke wijsheid, het zamenstellen eener proeve van
gewijzigde Constitutie begeert, verliest men den aard en de
strekking der staatkunde die wij voorstaan, uit het oog. Als
ik mij beijver aan den lijder te doen inzien dat de oorzaak
zijner kwaal gelegen is niet, gelijk hij zich voorstelt, in het
kleed waarover hij klaagt, maar in de ziektestof die zijn
ligchaam aangetast heeft, en de kranke, in plaats van mij
gehoor te geven, telkens weder antwoordt: maar geef mij
dan zelf een ander kleed, een kleed dat, in stoffaadje en
kleur en snede, met uwe zienswijze overeenkomt, dan be-
treur ik het misverstand, en zeg: ontbied den kleermaker
en laat den geneesheer te huis.\' — De redeneering is déze:
\'Door geene verandering van of in Staatsregelingen zullen
de Natiën, zoolang de beginselen waarop elke Staatsregeling
behoort te rusten, niet in eer zijn, worden gered\' {de Ned.
nquot; 1245; contra Fruin, Het antirev. Staatsr., bl. 4 en 5,
die in zijn gevolgtrekkingen veel-te-ver was gegaan).
— een naam, niet door liaar-zelf uitgevonden, ge
lijk sommigen meenen i, maar door den grooten
geschiedvorscher Heeren het eerst in zwang ge-
bracht ® — \'ongepast\' te noemen? Kan het korter
en kerniger worden uitgedrukt,, wat de eigenaar-
digheid is die haar kenmerkend onderscheidt: dat
ze namelijk in beginsel zich aankant, en diame-
traal overstaat, tegen de revolutie?
Tegen de revolutie.
Ik voorzie het gewone, honderdwerf herhaalde
en honderdwerf weerlegde verwijt: \'Zou deze partij
dan tegen elke omwenteling zijn, ook die het chris-
tendom deed triomferen in Europa, of de hervor-
ming in Nederland ^\' ? Waarop men dan , omdat
men het tegendeel weet, de klachte laat volgen:
dat \'het sedert eenige jaren een geliefkoosd denk-
beeld is drie groote staatsomwentelingen met elkan-
der in naauw verband te brengen en als schakels
van ééne keten van de ontwikkeling der volken
te beschouwen, die van Holland en Zeeland in de
zestiende, die van Engeland en Holland vereenigd
\' Fruin b. v., die spreekt (t. a. p. bl. 1) van \'de zich
zoo noemende antirevolutionairen.\'
® In zijn Handbuch der Geschichte des Europ. Staaten-
systems (5\'^® uitgaaf, (1830), II bl. 185 en 248. Zoo Dr.
Fruin het uit Heeren-zelf niet wist, de zelfrechtvaardiging
in de Ned. (nquot; 787) tegen van Koetsveld had bet hem be-
hooren te leeren.
^ V. Koetsveld, Snippers van de schrijftafel.
-ocr page 43-in de zeventiende, die van de Vereenigde Staten
van Amerika in de achttiende eeuw; en dat men
geneigd is die omwentelingen als de wettige, de
van God verordende over te stellen tegen de gru-
welen en goddeloosheden van hetgeen men: de
revolutie gelieft te noemen i
Het verwijt zou niet gedaan worden, indien men
wist wat dezerzijds door \'de revolutie\' wordt ver-
staan. Indien men b. v. gelezen had, wat Stahl
zegt ^: \'Bedeutet Revolution die Selbsthülfe und
Gewaltthat gegen seine Obrigkeit ? Ist sie dasselbe
mit Empörung F Keineswegs! Die Revolution ist
nicht ein einmaliger Akt; sie ist ein fortdauernder
Zustand, eine neue Ordnung der Dinge... . Die
Revolution ist Umwälzung; sie besteht darin, das
zu Oberst zu setzen , was nach ewigen Gesetzen
zu Unterst sein soll und omgekehrt. . . . Die Re-
volution ist nicht blosze momentane Erhebung des
Volkes über eine bestimmte Obrigkeit, momentane
Störung der Ordnung: - sie ist die grundsätzliche,
permanente Erhebung des Volkes über alle gege-
bene Obrigkeit, über alle gegebene Ordnung. Und
sie ist nicht blosz Störung des Verhältnisses von
Volk zur Obrigkeit, sondern sie ist die durchgän-
\' Bakhuizen van den Brink, m zijn inleiding op de Hol-
landsche vertahng van Motley, The rise of the Dutch repu-.
Uic (1857), bl. VIII.
® PFas ist die Revolution? (1852), bl. 3 en 8.
-ocr page 44-gige Auflösung und Zersetzung der ganzen Gresell-
schaft\'. — Wat de Montalembert zegt \' : \'Je ne
parle pas de la révolution comme d\'un fait, d\'un
acte, d\'un orage passager; je parle de la révolu-
tion érigée en principe, en dogme, en idole; de
cette révolution qui ne se borne pas à un pays,
à une époque, mais qui prétend envahir tout l\'es-
prit humain, lui tenir lieu de réligion et de so-
ciété ; qui prêche la légitimité de l\'insurrection par-
tout et toujours, sauf contre elle-même; qui, sous
le nom de démocratie, n\'est que l\'explosion uni-
verselle de l\'orgueil; qui, après avoir tout obtenu,
demande encore tout, insatiable comme la mort et
comme elle implacable.\' — Wat Groen zegt ® : Met
Revolutie bedoel ik, niet eene der menigvuldige
gebeurtenissen, waardoor in een of anderen staat
eene verplaatsing van het openbaar gezag te weeg
gebragt wordt; ook niet enkel den omwentelings-
storm welke in Frankrijk gewoed heeft, maar de
geheele omkeering van denkwijs en gezindheid in
de ter zijdestelling en verachting van vroeger be-
ginselen over geheel de Christenheid openbaar.\' —
Men zou dan inzien, dat het geen willekeur en
inkonzekwentie is, wanneer men dezerzijds, uit-
\' In de rede die hij den ö\'^equot; Februari 1852, bij gelegen-
heid van zijn receptie in de Fransche Akademie, heeft ge-
hóuden.
quot; Ongel, en Revol., bl. 5 en 6.
-ocr page 45-gaande van de overtuiging \'dat niet enkel het
oppergezag, maar het geheele zamenstel der ver-
kregen regten in ieder Land aanspraak op eerbie-
diging heeft sommige revoluties \'even regtmatig
in oorsprong als in strekking keurt, doch over
\'de revolutie\' den staf breekt. Want dan zou men
begrijpen, dat over het feit der Staatsomkeering
in Frankrijk door de antirevolutionairen het vonnis
der veroordeeling wordt geveld, niet omdat en in-
zooverre zij verplaatsing van het Gezach is geweest,
maar omdat en inzooverre zich in haar het eerst en
het krachtigst heeft belichaamd een stelsel van be-
grippen, op den bodem van ongeloof en menschelijke
zelfvergoding® ontkiemd, en gericht tegen de grond-
slagen van iedere Maatschappij, dat in heel Europa
van de hoofden en harten zich had meester gemaakt
en noch-altijd alom blijft voortwerken; - niet om het-
geen ze met andere omwentelingen heeft gemeen-
gehad, maar om hetgeen haar er kenmerkend van
onderscheidt. Als praktijk, als toepassing, als ver-
schyningsv\'orm van de revolutie; dat wil zeggen
van \'het Staatsregt, aan ongeloofs-theoriën ont-
\' De Ned. nquot; 1422.nbsp;^ q jjj
® In dien zin heet, in de N. G. (III bl. 9/); de liberale
theorie \'eene theorie, wier grondslag zelfzucht en als \'t ware
zelfvergoding is.\'
^ \'De Revolutie is eene Europésche Revolutie, eene om-
wenteling der Christenheid,\' zegt Groen terecht {Ongel, en
RevoL, bl. 263).
leend \'\'; van \'de theorie, dat gezag en regt altijd
en overal op het gevoelen en den wil der meer-
derheid berust Als rijpe vrucht van het natuur-
recht ®, gelijk het in zijn uiterste konzekwentie is
uitgesproken door Kant, in déze woorden: \'eine
Person ist keinen anderen Gesetzen, als denen,
die sie (entweder allein, oder, wenigstens zugleich
mit andern) sich giebt, unterworfen\'i\'\'.
Vandäär dan ook, en vandaar alleen, dat heel
het laatste tijdperk der Europeesche geschiedenis
door de antirevolutionairen, op het voorbeeld van
\'degenen die het doorleefd hebben het revolu-
tionaire wordt genoemd; dat allen die, konzekwent
of minder-konzekwent, het aangeduide stelsel van
\' De Ned., n» 754.nbsp;^nbsp;jj
® Ahrens noemt haar eveneens (in zijn veelzins-uitmuntende
Rechtsphilosophie, 4\'ls druk, bl. 84) \'den politischen Aus-
gang der subjectiven Richtung der zwei vorhergehenden Jahr-
hunderte.\'
Anfangsgrunde der Sittenlehre, bl. XXII.
^ Heeren, t. a. p. bl. 181. Heemskerk, verreweg de hu-
maanste en kundigste beoordeelaar van het antirevolutionaire
staatsrecht, zegt (in zijn helaas, doch naar ik meen te weten
geheel-buiten zijne schuld , onvoltooid-gebleven opstel, in de
Gids van 1853, II bl. 490): \'De billijkheid vordert te er-
kennen, dat de benaming revolutionair niet door de anti-
revolutionaire partij is uitgedacht, maar in zwang was en
zelfs eene soort van wetenschappelijke beteekenis verkregen
had, voor dat deze hare begrippen verkondigde.\'
begrippen zijn toegedaan, met dien naam door hen
worden bestempeld. De heer Groen heeft het,
vóór vele jaren reeds, verklaard: \'Het is, zoo
men niet telkens omtrent onze bedoelingen mis-
tasten zal, volstrekt noodig in het oog te houden
dat het woord revolutionair door ons wordt ge-
bruikt, niet uit overdrijving, veelmin uit hatelijk-
heid, maar om aan te duiden al wat het uitvloeisel
is der thans nog overal heerschende valsche theorie.
Deze is, bij uitstek en letterlijk, revolutionair, niet
omdat zij veranderingen daarstelt, gelijk de geschie-
denis die ten allen tijde gezien heeft, maar om-
dat, zoodra men haar aanneemt de ware aard van
alle betrekkingen stelselmatig omgekeerd wordt\'
En Stahl heeft, in dienzelfden geest, gezegd: \'Die
Revolution ist keine blosze Gewaltthat und Um-
wälzung, sie ist ein System von Grundsätzen und
Einrichtungen, ein staatsrechtlich-politisches System.
Ja es ist für dieses System sogar gleich giltig, ob
es auf dem Wege quot;friedlicher Entwicklungquot; oder
auf blutigem Wege eingeführt wird, es bleibt im-
merdar dasselbe System In het dagelijksche leven
moge men enkel-hém een revolutionair noemen, die
zijne inzichten en plannen door omwenteling ver-
wezenlijkt wenscht te zien^; de antirevolutionaire
N. G., III bl. 153.
Philosophie des Rechts (2\'le uitgaaf), I bl. 284.
Fruin, Het antirev. Staatsregt, bl. 6.
partij — en haar bevoegdheid daartoe laat zich
redelykerwijs, dunkt me, wel niet betwisten ^ —
neemt het woord in ruimer zin, die het denkbeeld
van geneigdheid tot gewelddadige omkeering geens-
zins met noodzakelijkheid involveert. Zij acht tot
de revolutionaire partij te behooren ieder die, on-
verschillig hoe hij over de wijze en mate van toe-
passing denke, de revolutie-begrippen gelyk wy ze
hierboven beschreven hebben, bewust of onbewust,
geheel of gedeeltelijk, is toegedaan.
Men heeft dit helaas! niet-altijd naauwkeurig ge-
vat. Omdat dezerzijds onophoudelijk werd gewezen
op de éénheid van het Eevolutie-beginsel in al de
verscheidenheid zijner vormen en vertakkingen, en
met nadruk betoogd \'dat het Atheïsme in de Gods-
dienst, het Radicalisme in de Politiek, niet over-
drijving, misbruik, afwijking, maar gevolg en
toepassing is van het beginsel waarbij het geloof
aan den God der Openbaring voor het geloof aan
de Oppermacht der rede ter zijde gesteld werd;
dat de Revolutie-leer, in haar meest afschuwelijke
en verderfelijke gevolgtrekkingen, de systematische
ontwikkeling van het ongeloof is\'; hebben, zelfs
mannen van naam beweerd, dat de antirevolu-
\' Vg. ten overvloede Het antir. Staatsregt en Dr. Fruin,
bl. 7—11.
^ Ongel, en Revol., bl. 183—22.3.
® Mr. W. S. van Reesema, t. a. p. bl. 1. Zie ook het
gebeurde in de Tweede Kamer, den 24«^^™ Sept. 1851.
tionaire partij, of althans haar woordvoerder hier-
te-lande, \'gewoon is andersdenkenden als revolu-
tionairs^ (in den vulgairen, smadelijken zin des
woords) \'en Godloochenaars te brandmerken.\' Voor-
zeker! dit zou een verregaande onbillijkheid zijn.
Maar gelukkig mag ik de beweering volkoinen-on-
juist noemen. Wel is, ook door den heer Groen,
gedurig en gedurig-weêr aangetoond, dat Atheïsme
en. Radikalisme de noodzakelijke, de wettige en
logiesche konzekwenties zijn van het Eevolutie-
begmsel; en dat om een doodeenvoudige reden.
\'Er is geen krachtiger middel om de revolutie te
bestrijden dan wanneer men aantoont dat de val-
schelijk dusgenaamde Ultras consequent, zij daar-
entegen die zich op den titel van Gematigden ver-
heffen, inconsequent zijn; dat door de leerstellingen
der Gematigden, de Ultras niet enkel gevormd,
maar onverwinnelijk worden gemaakt; dat er geen
middenterm is; dat men op den Rotssteen behoort
te blijven, om niet op den revolutionairen zand-
grond te bouwen, om tegen het wegzinken in den
revolutionairen afgrond veilig te wezen i\'. Maar
nooit is beweerd, dat die konzekwenties ook door
allen worden doorzien, door allen worden gemaakt.
Integendeel, onbewimpeld is het erkend, dat \'man
hier wohl musz unterscheiden zwischen objektiver
Ongel, en RevoL, bl. 215.
-ocr page 50-und subjektiver, zwischen bewuszter und unbewusz-
ter Stellung ; dat \'niet de Logica alleen de Leids-
vrouw van het menschelyk geslacht is; dat er, by
overeenkomst der grondslagen, verschil is in het-
geen op eenerlei fundament gebouwd wordt, ver-
scheidenheid der redenering, ook verscheidenheid
van belangen, eindelijk onderscheid van karakter^\'.
Al kennen we slechts-twee partijen, antirevolu-
tionaire en een revolutionaire; we stellen daarom
noch-niet allen die we onder één soort brengen,
ook op ééne lijn. We waardeeren, ook in vele re-
volutionairen , bedoelingen en verdiensten; we zijn
geneigd en bereid tot handreiking aan allen die het
goede willen; we wenschen geen krachten te bre-
ken en te verlammen, zoo noodig tot zelfbehoud,
en ter handhaving van de edelste goederen der
menschheid al mogen we, uit plichtbesef, het niet
verbergen, dat met het revolutionair beginsel behoort
te worden gebroken, daar \'niet de wil der men-
schen, maar de kracht der beginselen triumfeert
\' StaU, Pari. Reden, bl. 164.
2 Ongel, en Revol., bl. 215.
® Verwijt van Mr. J. Heemskerk Bzn (t. a. p., bl. 490),
wiens bewijsvoering dat de doktrinairen behooren tot de
antirevolutionaire partij, geheel mankgaat, daar ze gebazeerd
is op een der latere schriften van Guizot (de Études morales),
waaruit juist blijkt dat hij principieel met de doktrinairen
heeft gebroken.
Ongel, en Revol., bl. 231.
-ocr page 51-De klassifikatie-zelf, hoe \'onaanneemlijk\' ze som-
migen ook schijne quot;, achten we op óns standpunt
de eenig-juiste. Ze zou afkeuring verdienen, in-
dien het waar was, dat Groen, ja allen die\'niet
met hem instemmen, revolutionair noemt, maar
\'zonder te beweren dat zij in iets anders overeen-
komen, dan daarin dat zij van hem verschillen 5
dat hij b. v. Babeuf en de doktrinairen, die anders
niet-het-minste met elkaar gemeen hebben, alleen
op dien grond onder ééne soort brengt. Dit is
zoo niet. De groote strijd onzer dagen (ik moet
het noch-eenmaal herhalen) loopt niet over staats-
vormen en staatsinrichting en staatsbestuur; maar?
over de gemeenschappelijke grondslagen van vrij-
beid en recht en van de geheele ordening der Maat-
schappij. De groote vraag die de gemoederen ver-
deeld houdt, is: aanneming of terzijdestelling van
de Soevereiniteit Gods, ook op politiek gebied.
Hierin, hierin-alleen, ligt het schibboleth. De
handhaving van die Soevereiniteit; niets meer, niets
minder; ziedaar wat, in den grond der zaak, het
levensbeginsel en de eigenaardigheid uitmaakt van
de anlirevolulionaire partij. Haar verwérping, be-
wust of onbewust, konzekwent of ten halve; de
in-de-plaats-stelling van menschelijke rede en men-
schehjke willekeur voor de onveranderlijke wetten
\' Heemskerk (t. a. p. bl. 486).
® Fruin, Het antir. Staatsr,, bl. 6. Heemskerk, t. a. p.
3*
-ocr page 52-Gods; ziedaar de gemeenschappeliike familietrek,
waaraan ze haar vyand onderkent. Hoe dit een
Uoot-negatief pnnt van overeenkomst zou kunnen
heeten, begrijp ik niet. Het schijnt me zoo-pozitief
mogelijk. Men heeft veel, men beeft het voor-
naamste met elkander gemeen, wanneer men om-
trent de fundamenten, omtrent het uitgangspunt
der politiek eenstemmig is.
Wanneer dit laatste wat-meer werd opgemerkt,
zou het ook beter worden begrepen, dat we een
Guizot en een Burke niet ten onrechte tot de on-
zen rekenen.
Guizot, den eerwaardigen staatsman, die tevo-
ren \'een uitstekenden rang onder de leeraars en
de leidslieden der Omwenteling heeft bekleed i \' ;
\'wiens Politiek te voren in het systematizeren van
revolutionairen wederstand, in Reactie en slatu quo,
en (tegenover het telkens wederopkomen van anar-
chieke woelingen) in een conservatisme quand même
bestaan heeft®\'; maar bij wien, na de droeve er-
varing van 1848, de illuziën blgkbaar zyn voor-
bijgegaan. Die de treffende schuldbelydenis heeft
afgelegd: \'Nous nous sommes crus meilleurs que
nous-ne sommes; nous avons méconnu le mal in-
hérent à notre nature, et par conséquent la néces-
\' Onyel. en Revol, bl. 396.
= GWherg. en Eensgez.,, bl.. 219.
sité de lutter fortement et sans cesse contre l\'en-
nemi que nous portons en nous. Nous nous sommes
crus plus puissants que nous ne sommes; nous
avons méconnu non seulement les limites de notre
puissance, mais les droits de la puissance souve-
raine qui gouverne le monde et nous-mêmes ; nous
n\'avons pas tenu compte des lois éternelles que
Dieu nous a faites, et nous avons follement pré-
tendu mettre à leur place, et partout, nos pro-
pres lois 1 \'. Die thans waarschuwt tegen \'le danger
dont nous menace l\'esprit révolutionaire, ce Satan
humain, à la fois sceptique et fanatique, anarchi-
que et tjrannique, passionné pour nier et pour
détruire, incapable de rien créer qui puisse vivre
et de souffrir que rien se crée et vive sous ses
yeux 2\'. Die thans inziet, dat \'alleen door het
Christendom met vrucht kan gestreden worden
\' Nos mécomptes et nos ésperances, bl. 33.
^ Études morales, bl. 12. Eenmaal, in 1831, sprak Thor-
becke in gelijken geest: \'De revolutiegeest____beproeft overal,
waar h^ zich vertoont, en overal met hetzelfde gevolg, eene
schepping uit niet. Hij wil bezit zonder verwerving, een
tegenwoordig aanzijn zonder voorleden, en eene toekomst,
die hij stuit in de geboorte. Hij kampte voorheen tegen
hetgeen bestond; hij kampt nu tegen de uitvoering zijner
eigen theorien. Hij is de onverzoenlijke vijand van Burger
en Volkenstaat\' {Over de verandering van het Ewropesche Sta-
tenstelsel, voorrede). 24 November 1852 was het geheel-an-
ders geworden (Zie Bijblad).
tegen de liberale theorie ien in zijn vaandel
schrijft, \'la foi chrétienne; Ie salut des peuples
est a ce prix
Burke, den vijand van afgetrokken beginsels,
die verklaarde: \'I cannot stand forward, and give
praise or blame to anything which relates to hu-
man action, and human concerns, on a simple
view of the object, as it stands stripped of every
relation, in all the nakedness and solitude of me-
taphysical abstraction. Circumstances give in rea-
lity to every political principle its distinguishing
colour and discriminating effect®\'; den vijand van
alle theoretiesche experimenten op het levend lichaam
der maatschappij; maar tegelijk een vriend van be-
ginselen, gelijk blijkt uit zijn uitspraak: \'To pro-
ceed with a presiding principle, and a prolific
energy, is with me the criterion of profound wis-
dom 4\', en zoo weinig afkeerig van die algemeene
beginselen waar dezerzijds de kamp voor gevoerd
wordt, dat we hem Frankrijk mannen hooren toe-
wenschen, \'who will fix the state upon these bases
of morals and politics, which are our old, and
immemorial, and, I hope, will be our eternal pos-
sessions\'. — Den bestrijder, gelijk de antirevolutio-
\' N. G. III bl. 60. 2nbsp;morales, bl. 24.
® Wortcs (ik citeer de uitgaaf vau Bohn, in 6 dln, 1855),
II bl. 517. ^ T. a. p., bl. 440.
® T. a. p., bl. 529. Vg. Fruin, De antir. hezwaren enz.,
nairen, van een exkluzief-goddelijk recht der Ko-
ningen, in den zin der Anglikaansche Kerk, ge-
lijk dat gepredikt is door een Filmer en ons
beschreven door Macaulayi; van die \'exploded
fanatics of slavery\', die \'old fanatics of single
arbitrary power\', door wie beweerd wordt dat
\'hereditary monarchy is the only lawfull govern-
ment in the world\', dat \'monarchy has more of a
divine sanction than any other mode of govern-
ment^\'; maar, gelijk de antirevolutionairen, óok
bestrijder van hetgeen de revolutieleer hetzij open-
lijk predikt of stilzwijgend onderstelt: dat \'we
have acquired a right to choose our own gover-
nors, to cashier them for misconduct, to frame a
government for ourselves®\', aan wien men, \'was
die Theorie anlangt, nur Mangel nicht aber Irr-
thum vorwerfen kann — Den \'politieken ziener,
die, reeds bij de opkomst der wanbegrippen, de
omwenteling in haar ao,n alle Godsdienst vijandig.
bl. 44, waar de schrijver toont niet begrepen te hebben:
1® dat er onderscheid is tusschen algemeene en afgetrokken
beginselen; 2° dat we Burke tot de onzen rekenen, juist-ook
om zijn afkeer van deze laatsten, om zijn eerbied voor het
erfdeel der voorgeslachten, zijn ijveren voor gematigdheid
en langsaamheid van hervorming.
\' Macalay, Gesch. mn Engeland (ik citeer de hollandsche
vertaling), dl. I bl. 74—75.
^ Works, II bi. 299 en 300. ^ T. a. p., bl. 290.
^ Stahl, PUL des Rechts, I bl. 550.
-ocr page 56-menschvergodend grondbeginsel bestreed ^zeg-
gende: \'We cannot, if we would, delude ourselves
about the true state of this dreadful contest. It
is a religious war. It includes in its object un-
doubtedly every other interest of society as well
as this; but this is the principal and leading fea-
ture. It is for Christian statesmen, as the world
is now circumstanced, to secure their common
basis 2\'. Die bet doorzag, dat \'the principles pre-
dominant in France extend to very many persons,
and descriptions of persons in all countries\'; dat
slechts de eerste rommelingen werden gehoord van
\'a general earthquake in the political world®\',
dat \'a crisis of importance to the whole human
race was aangebroken. Die omtrent het geheel-
éénige van deze Fransche omwenteling in de we-
reldgeschiedenis, de verklaring aflegde, geheel in
ónzen geest: \'The present Revolution in France
seems to me to bear little resemblance or analogy
to any of those which have been brought about
in Europa, upon principles merely political. 11 is
a revolution of doctrine and theoretic dogma
Vandaar, dat eenmaal de diepverguisdeland-
\'nbsp;De Ned. n« 584.
2 Works, III bl. 442 en 44.3. Vg. II bl. 421.
®nbsp;Works, II bl. 426.nbsp;quot; T. a. pL, bl. 531.
®nbsp;Works, III bl. 350.
®nbsp;Dr. Fruin meende het karakter van een moeitevollen par-
-ocr page 57-genoot, wiens staatsleer we in dit geschrift wen-
scheu te ontwikkelen, zich op het bondgenootschap
van deze godsdienst- en vrijheidlievende mannen
mocht beroepen en beroemen. Vandaar dat hij de
antirevolutionaire partij, gelijk ze hier-te-lande zich
vertoont, een \'onderdeel\' mocht noemen van \'die
partij, welke onder de leiding, vroeger van Pitt
en Bnrke, later van Guizot en Stahl, het Chris-
telijk-historisch beginsel, van vrijheid en regt,
gesteld heeft tegen de vrijzinnige theoriën i\'.
Die partij predikt niet, gelijk velen wanen,
doodelijke stabiliteit; ze is niet de \'Partei des
Privatrechts, welche die absolute Unwandelbar-
keit der Rechte behauptet, und damit den Still-
stand der menschlichen Entwicklung herbeiführen
würde®\'. Ze is, in haar strijd tegen het mensch-
vergodend RevoMie-heginsel, niet blind voor het
goede dat op den bodem van de Omwenteling is
lementairen strijd, gedurende drie jaren met ernst en waar-
digheid tegen het Ministerie Thorbecke gevoerd, te kunnen
uitdrukken door het enkele woord: \'tracasserien\' {Het antir.
Staatsregt, bl. 2). Ja zelfs Heemskerk liet zich eenmaal, in
de hitte der polemiek verleiden, om den heer Groen toe te
voegen, \'wat een vertrapt volk van Lord Strafford zeide:
zelden is over eene slechte zaak meer glans verspreid dan
door die \'rare abilities of bis, of which God gave hhn the
use, but the devil the application\' {de Ned. nquot; 190).
\' Adviezen, II bl. 280.
quot; Stahl, Parlam. Reden, bl. 390.
-ocr page 58-ontkiemd; integendeel, dankbaar huldigt ze, \'was
aus all jener Verkehrtheit und Zerstörung als Wahr-
heit herausleuehtet, die Anerkennung des Men-
schenrechts und die Einheitlichkeit des Volkes und
die Würde die es in dieser Einheit dem Könige
gegenüber hat ^
Ook-onze landgenoot doet dat. Ik mag hier
herinneren aan zijne, zeer ondubbelzinnige verkla-
ring: \'Wij mogen niet vergeten dat de eigenaar-
digheid der nieuwere Staatsvormen tot historische
vooruitgang en volksontwikkeling behoort. De grond-
trekken naar wier verwezenlijking gestreefd wordt,
eenheid van den Staat, waarbij de kracht en vast-
heid van het geheel in de zelfstandigheid en or-
ganische werking der deelen haar steun vindt;
medewerking der Natie, door haar vertegenwoor-
digers, wanneer verhoogen van belasting of ver-
anderen van wetten, wanneer belangrijke wijziging
der bestaande orde van zaken, vereischt wordt,
deze hoofdbeginselen der Constitutionele Regering
staan met de eischen van het Europesche Staats-
regt van oudsher in verband®\'.
In zijn vróegere geschriften [Ongeloof en revo-
lutie is het laatste in die reeks), toen hij met
\' Stahl, Staatslehre bl. 364. Hij gebruikt de woorden:
\'dem Könige,\' omd^t de opmerking voorkomt in de afdeeling
van zijn boek, die over het Konigschap handelt.
^ De Ned., n» 573.
Stahl noch-\'naanwelyks bij name bekend was^\',
is de invloed van von Haller onmiskenbaar. Dat
de Staat niets anders zou zijn dan \'de hoogste
ontwikkeling van het privaatregt, waarvan zich
het evenbeeld bij alle gezellige betrekkingen, in
meer beperkten kring, terug vindt dat \'het Staats-
regt slechts in graad en niet in soort van het Pri-
vaatregt verschilt ®\'; dat er in dien zin sprake kan
zijn van \'eigendom van het gezag en \'het erf-
regt van het gezag (de Legilimileit) niets anders
is dan de toepassing van het eigendomsregt op de
Souvereiniteit dit alles getuigt van gelijke be-
gripsverwarring, als we in een von Haller (by
waardeering zijner \'krachtvolle wederlegging van
de valsche hypothese waarop het gansehe zamen-
stel der omwentelings-leer berust; alsof de Staat
door menschelijk goedvinden, dat aan den toestand
der natuur een einde gemaakt had, was ontstaan 6\')
\' Verscheidenheden, bl. 221. Vg. bl. 79.
^ Ong. en Rev., bl. 37.nbsp;® Ong. en Rev., bl. 118.
^ Ong. en Rev., bl. 71.nbsp;® Handboek, § 825.
® De Ned. nquot; 1218. Vg. Beschouwingen, bl 158; Ong. en
Rev., bl. 36—38. Het strenge oordeel, door Dr Fruin (die
zich daarbij beroept op een getuigenis van Stahl uit het
jaar? ■— 1829!) over von Haller geveld, dat hij \'de onbedui-
dendste der contrarevolutionaire schrijvers\' is (De bezw., bl.
13), zou ik niet-gaarne onderschrijven. Ik zeg met Robert
von Mohl {Geschichte der Staatswissenschaften, H, 1856, bl.
545): \'Das Werk Kallers war nicht blosz ein Buch, son-
betreuren; van instemming met diens \'Satz von
der privatrechtlichen Natur der Herrschergewalt i\';
van gelyke miskenning van het publiek-rechtelijk
karakter van den Staat ^
Maar een billijk beoordeelaar zal niet vergeten,
dat de heer Groen deze dwaling later openlyk
heeft herroepen. Thans erkent en beaemt hy ten
volle, \'wat door Stahl telkens op den voorgrond
is gesteld, het openbaar karakter van den Staat;
dat de Staat niet meer is, gelijk in Europa voor-
dern es war eine mächtige politische That.\' Met Ancillon
{Nouv. Essais, II bl. 139): \'M. von Haller foudroie et pul-
vérise les fausses et dangereuses doctrines d\'un contrat so-
cial originaire et de la souveraineté du peuple.\' Met Stahl
{PML des Rechts, I bl. 560 en 561): \'1st Kallers Lehre
nach ihrer ethisch-politischen Seite völlig unhaltbar, so hat
sie doch das grosze Verdienst, die Naturseite von Recht und
Staat zum deutlichen Bewustseyn gebracht und mit Erfolg
gepflegt zu haben. Ueber die natürlichen Ursachen und Wir-
kungen und Bedingungen sowohl für die oberste Staatsge-
walt als für die innere sociale Struktur des Gemeinwesens
(Grundherrschaften, Korporationen) giebt Haller reichliche
und treffende Beobachtungen, die an sich sowohl als gegen-
über der abstrakten AufFassungsweise, an der wir zu dieser
Zeit leiden, fruchtbar gemacht werden können , wenn man
sie löst von jenem falschen Gesichtspunkt der privatrechtli-
chen Herrschergewalt, auf welchen sie in Hallers System
durchgängig bezogen sind.\'
\' Stahl, Phil, des Rechts, I bl. 555.
\' De Ned. n» 1218.
-ocr page 61-heen, eene res privafa, maar, bij toenemingen in
hoogeren zin, publica res wordt i\'. Vandaar dan
ook zijn hooge ingenomenheid met de schriften
van dezen laatste, die hem tot dit beter inzicht
gebracht hebben. \'Waarom is het vooral dat aan
de verdiensten van Stahl door ons hulde gebragt
wordt? Niet enkel omdat hij de revolutieleer in
den hartader aangetast heeft; dit hebben ook an-
deren gedaan. Dit had inzonderheid vóór hem
reeds met uitstekende scherpzinnigheid von Hal-
ler gedaan. Neen; het is veeleer omdat hij het
openbaar karakter van den modernen Staat (het
echl-republikeinsche der Monarchie op den voor-
grond gesteld heeft. Omdat hij, bij het erkennen
der historische juistheid van hetgeen von Hal Ier
omtrent de vroegere Europesche Monarchieën ge-
zegd heeft, in den Constitutionelen Staat, wan-
neer men de revolutionaire wanbegrippen aflegt,
de wenschelijke ontwikkeling van het Staatsregt
met onvergelijkbare klaarheid getoond heeft
\' Verscheidenheden, bl. 258.
Vg. de schoone plaats in Stahl, Staatslehre, bl. 479.
^ De Ned. nquot; 264. Uit deze enkele proeve kan men op-
nieuw zien, met hoe veel, of liever : hoe weinig, kennis van
zaken Dr Fruin is tewerk-gegaan. Hij beweert namelijk (De
bezwaren, p. 12), dat na 1849 von Haller door den heer
Groen \'in het oogloopend wordt veronachtzaamd, en al de
loftuitingen den eenigen Stahl te beurt vallen.\'
Een billyk beoordeelaar zal noch-twee andere
zaken in het oog houden.
Vooreerst: dat een streven naar kerkelykea of
wereldlijken dwang ook in geen van Groens vroe-
gere schriften openbaar is, maar ook op hém van
toepassing, wat door een bevoegd rechter omtrent
von Haller is getuigd: \'Mit Unrecht wirft man ihm
vor, dasz er fürstlichen Absolutismus wolle oder
lehre. Seine Lehre ist an und für sich so wenig
absolutistisch, dasz die Fürsten, wenn sie völlig
ausgeführt würde, sie nur als eine Schwächung
ihrer Regentengewalt empfinden könnten ^
En in de tweede plaats: dat, ook in die vroe-
gere schriften, niet gemist wordt, wat de eigen-
aardigheid, de kern, het wezen van de antirevo-
lutionaire staatsleer uitmaakt, erkenning namelijk
van het goddelijk recht der Overheid, of (om het
noch-duidelgker te formuleeren) van de Soeverei-
niteit Gods, gelijk Hij zich openbaart in Zyn
Woord en in de Geschiedenis, tegenover de revo-
lutieleer van Volkssoevereiniteit of (algemeener-
gezegd) van Soevereiniteit der menschelijke rede.
Dat het, by de waardeering van den heer Groen
als antirevolutionair Staatsman, behoort bedacht
te worden, hoe het een punt, ja belangrijk op-
zichzelf, doch vergelijkenderwijs van zeer onderge-
schikt belang is, waaromtrent hij de dwaalbegrip-
\' SfaM, Phil. des Rechts, I bl. 560.
-ocr page 63-pen van von Haller voor het heter inzicht van
Stahl heeft verruild. Dat het niet aangaat, den
man die, in al wat de antirevolutionaire politiek
eigenaardig-kenmerkends heeft, voortdurend aan
zichzelf gelijk is gebleven, zelfstandigheid en vast-
heid van overtuiging te ontzeggen, enkel-omdat
hg in zulk een névenzaak van meening is ver-
anderd.
Verheugen zou het me, indien het aan zulke
billijke beoordeelaars niet-langer bleef ontbreken.
Stelselmatige verkleining van groote verdiensten
kan het vaderland niet tot eer strekken. Reeds-
veel-te-lang heeft men daaraan zich schuldig ge-
maakt; het is tyd, het is hoog-tyd, dat er een eind
aan kome.
Maar méér-noch zou het me verbinden; grooter-
noch zou de zelfvoldoening zijn van den eerbied-
waardigen Staatsman die, ten koste van rust en
genoegen en vooruitzichten, aan de verdediging
der antirevolutionaire beginselen zyn leven gewijd
heeft; indien de richting die hij voorstaat, de we-
reldhistoriesche richting die, in strijd met den
grondtoon dézer eeuw maar overeenkomstig de ge-
tuigenis van alle eeuwen \', in de onveranderlijke
wetten Gods het steunpunt ook der Politiek wil
zien erkend en geëerbiedigd, niet-langer bleef bloot-
\' Deze treffende opmerking is, gelijk men weten zal, van
Aneillon.
staan aan onverdiende veroordeeling. Indien men
meer-algemeen tot het inzicht kwam, dat van de
zegepraal dezer godsdienstig-politieke partij, gelijk
ze Roomsch en Onroomsch beide onder de banier
des gemeenschappelijken geloofs poogt te vereeni-
gen , ten kamp tegen de radikale theoriën van den
tegenwoordigen tijd^, het heil van het vaderland
afhangt. Indien de treffende wenk van Immanuel
Herman Fichte ^ ook op onzen vaderlandschen bo-
dem meer weerklank vond: \'dasz unserm zerrüt-
teten Welttheile Rettung in letzter Instanz, wenn
sie noch möglich ist, nur aus der Wiederbefesti-
gung des religiösen Bewusstseins erwachsen kann\'.
\' Vg., omtrent de verhouding van Groen en zijn Protes-
tantsehe geestvervpanten hier-te lande tot de Roomseh-katho-
lieken, b. v. Adviezen, II bl. 29ü en 299.
^ System der Ethik, I (1850), bl. 2. Vg. het gezegde op
bl. 731: \'Guizot hat es ausgesprochen: dass nur durch die
Religion eine dauernde Wiederherstellung der Gesellschaft
möglich sei. Auch wir sehen darin den einzig zukunftbrin-
genden Gedanken.\'
II. HET GODDELIJK RECHT DER
OVERHEID.
De leer van het goddelijk recht der Overheid;
die \'hoofdwaarheid, welke, in de menigvuldigheid
der toepassing, het cement van het geheele staats-
gebouw is^\'; wordt, hoe naauwkeurig en helder
ze ook door Groen ^ en Stahl ^ is ontwikkeld, door
onze tegenstanders voortdurend op een jammerlijke
wijs miskend en misvormd. Ze ligt, blijkens hun
eigen erkentenis, geheel buiten den kring hunner
bevatting. \'Wat men ons verkondigt\' — dus luidt
hun openhartige verklaring — \'van een Goddelgk
regt der Vorsten, dat begrijpen wij niet het
\' Ong. en rev., bl. 56.
^ Meer-opzettelijk b. v. in Ong. en rev., bl. 48—56; in
GWherz. en Eensgez., bl. 497 vlgg.; in De Ned. n» 706.
Bepaaldelijk Staatslehre, bl. 176 vlgg. Cf. Die katholi-
schen Widerlegungen (1854), bl. 14.
\'\' De, overigens zoo kundige, vaderland-en vrijheidlievende
Knoop (De gids, 1850, dl II).
\'regt dat men ons voorspiegelt, kunnen wij met
ons verstand niet begrijpen, noeb in zijn oorsprong,
noch in zijne gevolgtrekkingen i \\ Dit neemt niet
wech, dat ze er, als tegen \'een overtollig en
schadelijk wanbegrip van ultra-monarchale dwee-
perij met ijver tegen te-velde-trekken. Zulk
een \'in nevelen en duister gehuld Goddelijk regt\'
achten ze \'stuitend voor een volk als het onze,
dat gezond verstand heeft, gevoel van eigenwaarde
en afkeer van knechtelijke onderwerping^\'. En,
volgens de voorstelling die zy er zich van vormen,
met recht. Want, zoo men hén gelooven mag,
prediken wij \'een beginsel van willekeur en abso-
lutisme\'^\'-, \'de leer der onderdanigheid aan een
absoluten Vorst s\'; de \'overmagt g\', ja \'de onbe-
perkte magt der Vorsten, die \'de gezalfden
Gods\' zijn 8, en aan wie men als zoodanig \'lijde-
lijke onderwerping ook in het tergendste onregt\'
is verschuldigd 9. Zoo men hén gelooven mag, is
er voor \'de overmagt door de antirevolutionairen
aan de vorsten gegeven\', slechts-één korrektief: \'de
\' Mr F. A. van Hall in de Tweede Kamer {Bijblad,
1851—52, 27 Nov. 1851).nbsp;^ De Ned. n». 22.
® Knoop, t. a. p.nbsp;^ De Ned. n» 706.
® Fruin, Het antir. staatsregt, bl. 44.
® T. a. p., bl. 39.
Opzoomer, De restauratie (1854), bl. 18.
® T. a. p.nbsp;« Fruin, t. a. p., bl, 33.
interventie van den Paus; die, als de wereldlijke
vorsten aan het tyrannizeren gaan, hen eerst tot
bekeenng aanmaant, en eindelijk hunne onderda-
nen van den eed der trouw ontbindt i\'. Zoo men
hén gelooven mag, zou, Svanneer onze theorie
eens algemeen in praktijk kwam, het gevolg we-
zen, dat de boozen van allerlei rang en soort el-
kander de overwinning bevochten, en dat de goeden
lijdelijk afwachtten, welken geweldenaar zij na de
overwinning te huldigen zouden hebben omdat
die theorie leidt tot het aanbidden van elke op-
gaande zon. \'Zoekt iemand den vorst te verdrij-
ven, men beschuldigt hem van opstand te-en het
bestel der Voorzienigheid, die den koning gekroond
heeft; maar gelukt hem zijn opzet, en plaatst hij
zichzelven op den troon, dan buigt men zich voor
den gezalfde des Heeren, en laat het goddelijke
regt even weifelend en ontrouw van de eene re-
gering op de andere overgaan, als de hovelingen,
die heden den eenen vorst nog vleijen en morgen
de voeten van zijn moordenaar kussen
Voorwaar, wel mag ik met den heer Groen uit-
roepen^: \'Onheil over ons, indien wij beweeren
of bedoelen wat ons hier te laste gelegd wordt\'
Gelukkig echter, dat ik er zijn betuiging mag
^ Aldaar, bl. 39.nbsp;^ Aldaar, bl. 38.
® Opzoomer, Poütische bijdragen (1849), bl 105 Vg
i^™«, t. a. p., bl. 37. \' Ong. en rev.,h\\.
bijvoegen: \'in die reeks van caricaturen erken ik
geen enkel gelijkend afbeeldsel\'.
Het onderwerp is belangrijk-genoech, om er op-
zettelijk en uitvoerig bij stil te staan. Temeer,
omdat het hier \'de aanneming of ter zijdestelling
eener waarheid geldt, waaraan de geheele poli-
tieke wetenschap ondergeschikt is^\'. Omdat het
hier datgene geldt, waarin, \'niet ten onregte, bg
het bestrijden van onze rigting, het merk van
haar eigenaardigheid gezocht wordt; waarin haar
kenmerk en haar kracht ligt^\'.
Ik moet, ter ontzenuwing van onbillijke ver-
wijten, beginnen met het herhalen van de opmer-
king, reeds terloops in de Inleiding gemaakt: dat
het goddelijk recht van de Overheid, niet van de
For^^m-alleen, door de antirevolutionaire partij op
den voorgrond wordt gesteld. Aan óns ligt het
niet, zoo men ons beschouwt en afschildert als
\'eene partij die alleen ten behoeve van de-Vorsten
in de bres springt®\'. Uitdrukkelijk en by her-
haling is het dezerzyds verklaard: \'Wij willen de
toepasselijkheid eener algemeene waarheid niet ten
nutte alleen van den Monarchalen Staatsvorm be-
perken\'Het goddelijk regt der Overheid geldt,
naar onze opvatting, eiken mogelijken Staatsvorm
■ GWherz. en. Eensgez.., bl. 497. quot; De Ned., nquot; 706.
GWherz. en Eensgez., bl. 334.
quot; Ong. en rev., bl. 50.nbsp;De Ned., n» 22.
\'es hat Kijne Geltung in allen Staatsformen, für
die Komitien und Magistraturen in der Republik
nicht minder als für den König in der Monarchie,
für den Wahl- wie für den Erbkönig
En wélke is nu die \'algemeene waarheidquot;? Met
andere woorden : waar komt het droit divin, dat
door ons wordt verkondigd, in aard en wezen
op neer?
Wij vinden \'bet meest eenvoudige en duidelijke
antwoord in de H. Schrift \'Alle ziele zij den
Magten over haar gesteld onderworpen; want er
is geene magt dan van God, en de Magten die
er zijn, zijn van God verordineerd De leer
van het droit divin is verkondiging van de \'een-
voudige waarheid die, ten allen tijde en in alle
landen, als voor geen betwyfeling vatbaar, onder-
steld werd; die, vermits zij tot het wezen van
den Staat behoort, evenzeer van alle staatsvormen
\\ geldt; die door onze Eepublikeinsche Vaderen als
de grondslag van het Gemeenebest beschouwd
is^\'; dat, in élken Staat en onder élken regeerings-
vorm, \'het gezag der Overheid een oorsprongheeft
hooger dan menschelijken wil^\'. Dat \'een Staat
\' Stahl, Staatslehre, bl. l/G. Beroep op de schriften van
Stahl, bij de in-het-licht-stelling van dit leerstuk, wordt door
het voorbeeld van den heer Groen-zelf (G Wherz. en Eensgez.
bl. 498 vlgg.) volkomen gewettigd. ® Rom. XIII :1.
® Ong. en rev., bl. 50.nbsp;^ De Ned., n» 706.
\' De Ned., n» 791.
-ocr page 70-te voorschijn treedt, niet uit een toestand van
algemeene vrijheid en gelijkheid, maar uit de ont-
wikkeling der natuurlijke en velerlei betrekking
van gezag en ondergeschiktheid; dat, bij verschil
der vormen, het kenmerk der Souvereiniteit, in
de regtmatige oppermagt ligt; dat elk Souverein
gezag (in \'talgemeen elk gezag dat, in den kring
zijner regten, aan geen hooger menschelljk gezag
verantwoordelijk en ondergeschikt is) regtstreeks
en onmiddelijk, zoowel oorsprong en rigtsnoer als
waarborg en beperking in den wille Gods heeft i\'.
Dat Staten en Staatsvormen en Overheden den
rechtsgrond van hun bestaan hebben in den wille,
in de ordeninge Gods. Dat niet enkel-maar \'der
Staat überhaupt Gottes Gebot ist\', doch dat ook
\'überall die bestimmte Verfassung und die bestimm-
ten Personen der Obrigkeit Gottes Sanktion haben
Het is meest-altijd \'een noodlottig misverstand ge-
weest dat het Droit Divin en de LegHimiteit door
hen die er zich óf baatzuchtig op beriepen, óf
wrevelig tegen verzetteden, als een kostbaar voor-
regt of hatelijk Privilegie, beschouwd is 3\'. Men
stelle óns niet verantwoordelijk voor \'de dwaas-
heden welke onder die leus uitgevent zijn Zoo
dezerzijds erkenning van het goddelijk recht der
\' GWherz. en Eensgez., bl. 334.
\' Stahl, Staatslehre, bl. 177. ^ Ong. en rev., bl. 53.
quot; De Ned., n» 706.
Overheid wordt gevorderd, we vergen daarmee
niets-anders, dan erlcenning van Gods Souvereini-
teit, en ondergeschiktheid aan Zijn oppermacht en
albesturende Voorzienigheid, als grondslag ook
van het Staatsrecht Niets-anders dan eerbiedi-
ging van Staat en Overheid als, geenszins het
produkt van rnenschelijke willekeur maar, \'eene
ordening Gods^\'; dan het belyden en beleven van
déze twee waarheden: dat \'overal een souverein
gezag, eene hooge overheid is, onschendbaar, on-
afhankelijk, voor geen onderdaan ter verantwoor-
ding geroepen, verantwoordelijk voor God®\'; en
dat \'de gehoorzaamheid aan God het beginsel,
het rigtsnoer en tevens de grenspaal der gehoor-
zaamheid ook aan de overheden behoort te zijn\'.
Bij het prediken dezer leer dat de Machten \'niet
enkel toegelaten, maar door God zeiven gewild,
ingesteld, geheiligd zijnzien we, in de wor-
ding der Staten en de vorming van het Gezach,
den faktor der rnenschelijke werkzaamheid niet
voorby. We beweeren geenszins, dat \'das Anse-
hen des Staates und der Obrigkeit sich auf Gottes
unmittelbare (die Natur durchbrechende) That grün-
det^\'. We geven het gaarne toe: \'de oorsprong
der Souvereiniteit\', van het souverein Gezach (het-
\' Narede van vijfjarigen strijd, bl. 10—13.
^ N. G., III bl. 81. \'\' N. G., II bl. 2.
^ Ong. en rev., bl. 51. ^ Stahl, Staatslehre, bl. 177.
-ocr page 72-zij het \'eenhoofdig of veelhoofdig\' zij s), lt;kan ge-
legen zijn in de overmagt der wapenen, in de ves-
tiging van het Landsheerlijk gezag, maar ook in
de opdragt der ingezetenen, in de liefde der Na-
tie, in de keus van het Volk Doch we meenen,
dat, \'ook waar dit laatste plaats heeft, hetgeen
opgedragen is, en verkregen werd, bij de uitkomst
hetzelfde is, namelijk de Souvereiniteit; de opper-
magt gelijk ze bij den gekozen Souverein, maar
die nu inderdaad Souverein is, berust; de opper-
inagt waaraan de onderdaan nu pligtshalve eene
gehoorzaamheid betoont welke, in den wil van
God en in de heiligheid van het verkregen regt,
haar grond en haar grens vindt®\'. We meenen]
dat \'de oorsprong van elk gezag, daargelaten de
verschillende wijzen waarop het gevormd wordt
in de instelling Gods ligt dat \'der bestimmte
Staat, die bestimmte Verfassung, die bestimmte
Dynastie zwar miuelst des menschlichen Willens,
aber doch nich durch den menschlichen Willen
entstehen, sondern als das unberechenbare Ergeb-
nisz vieler sich durchkreuzender und, einzeln be-
trachtet, auf etwas ganz Anderes gerichteter Wil-
len, eine höhere bewirkende Ursache voraussetzen,
die, wenn nicht ein sinnloser Zufall, so eben
\' N. G., II. bl. 2.
^ GWherz. en Eensgez., bl. 510.
\' T. a. p. 4 -j. a. p., bl. 541.
ii
Go!les Fügung ist^\'. En \'selbst die Thatsache zu-
gestanden, dasz menschlicher Wille diesz Alles
bewirke, so folgt doch daraus noch gar nicht,
dasz es auch auf menschlichen Willen sein Anse-
hen stützt und vom menschlichen Willen abhängt.
Sondern, so wie der menschliche Wille, der Wille
des Volkes, den bestimmten Staat, die bestimmte
Verfassung, die bestimmte Dynastie gegründet hat,
so lösen sich diese auch sofort von ihm, sie sind
eben damit Staat geworden, und binden daher al-
sogleich als Staat, eben weil der Staat göttliche
Ordnung ist, diejenigen so sie errichtet, nicht min-
der als die Nachkommen, so sie vorfinden 2\'. Den
aard en het gewicht dezer onderscheiding zal men
begrijpen, wanneer men zich het treffende voor-
beeld te-binnen-brengt, waarmee Stahl de zaak
duidelijk heeft gemaakt: \'Aehnlich ist ja auch die
Ehe eine Ordnung Gottes, und obwohl auch hier
von Gott weder vorgeschrieben noch sichtbar ge-
fügt ist, dasz eine Jungfrau den Jakob oder den
Wilhelm eheliche: so wie sie den Jakob geheira-
thet, so ist grade ihr eheliches Band zu Jakob
Gottes Ordnung und Gebot 3\'.
Evenmin wordt door ons, omdat we leeren dat
het gezach der Overheid een oorsprong heeft hoo-
ger dan menschelijken wil, \'aan de Overheid, op
\' StaJd, Staatslehre, bl. 178.
= T. a. p.nbsp;T. a. p.
dien grond, een meer dan mensehelijk gezag toe-
gekend^\'. Wij \'zien niet, zoo als men van som-
mige Volken verhaalt, in den wil van den Sou-
verein eenzelvigheid met den wille Gods. Wij
rigten niet, met de Eonieinen onder de Keizers,
altaren voor de Overheid op®\'. Wat Stahl met
betrekking tot het Koningschap schrijft, zeggen we
van élke Overheid: \'Dadurch dasz der König seine
Vollmacht von Galt hat, ist noch nicht nothwendig
gegeben, dasz er diese Vollmacht über AZ/e^ habe.
Würde gesagt, der König sey Stellvertreter Got-
tes (in tbeokratischer Weise), es gebühre ihm also
derselbe Gehorsam wie Gott ^ dann allerdings
wäre seine Gewalt ohne Schranke. Aber es wird
nur gesagt, sein Besitz der königlichen Gewalt so
wie die Rechte, die sie verfassungsmässig in sich
schlieszt, gründen sich auf göttliche Fügung und
göttliche Ordnung, nicht auf den Willen des Vol-
kes, und daraus folgt nur, dasz diese Gewalt ihm
nicht vom Volke genommen werden kann, noch
nach dem Willen des Volks gebraucht werden musz,
nicht aber, dasz sie keine Schranke habe oder
\' Dl Ned., nquot; 791.nbsp;One/, en rev., bl. 50.
^ Wanneer de heer Groen (Ong. en rev., bl. 52) de Over-
heid \'Gods stedekouderes\' noemt, dan bedoelt hij daarmeê
enkel, dat \'de Oppermagt eene gave Gods is, die in Zijn
dienst, tot nut van anderen, en tot Zijn eer, moet worden
besteelt;l,
auch jenseits ihrer Schranke Unterwerfung erhei-
sche i\'. We \'zijn niet gezind, met Napoleon en
zoo menigeen die voor of na hem geregeerd heeft,
het beroep op God ter bevestiging en niet tevens
ter regeling der hoogste magt te doen strekken.
Wij wenschen voorzeker niet de Souvereiniteit van
banden te ontslaan We verlangen een onder-
werping wier \'aard met den aard der van God
verleende magt overeenstemt een \'gezag dat,
overeenkomstig Gods wet, met behoud en uitbrei-
ding van vrijheden en verkregene regten, uitgeoe-
fend wordtNaar onze meening \'sluit het god-
delijk regt der overheid geenerlei waarborgen uit\';
al heeft, \'zónder dien hoogsten waarborg, geen
andere, ook de meest kunstig uitgedachte, genoeg-
zame kracht
Dit laatste klinkt misschien wonderspreukig. Doch
men bedenke, dat buiten de theorie van het God-
delijk recht, als grondslag van Staatsrecht en Po-
litiek, slechts-één andere denkbaar is: de theorie
der radikale Volkssoeveriniteit, gelijk deze, in
haar tegenstelling met de ordeningen Gods, niet
gebonden is aan een vorm; \'het goedvinden der
vrije en gelijke individuen waaruit het Souvereine
Volk gevormd is«\'. Zoo de oorsprong van het
\' Stahl, Staatslehre, bl. 255. ^ Ong. en rev,, bl. 50.
® Aldaar, bl. 52. \' N. G., III bl. 60.
\' De Ned., n» 22. ^ ^^ ^^^^ ^o
gezach niet ligt in de instelling Gods, dan moet
hij wel liggen in de overeenkomst der menschen;
geen derde is mogelijk. Dan dwingt ons de eisch
der onverbiddelijke Logika tot huldiging der Volks-
souvereiniteit, in den zin waarin het woord om-
schreven is door Stahl: \'Nicht das bedeutet Volks-
souveränetät, dasz alle Obrigkeit auf der physi-
schen Gewalt des Volkes ruht, das kein König etwas
vermöchte, wenn das Volk nicht mehr seine Be-
fehle vollstreckte, nicht mehr seine Schlachten
schlüge. Nicht das bedeutet Volkssouveränetat,
dasz alle Obrigkeit auf dem sittlichen Bewusztsein
des Volkes ruht, kraft dessen es sich ihr gebunden
erkennt, und dasz deshalb die Obrigkeit auch in
dem Gebrauche ihrer Gewalt das sittliche Bewust-
sein des Volkes pflegen und befriedigen musz,
wenn sie nicht jenes ihr Fundament selbst zuletzt
untergraben will. Das Alles ist gar nicht zu be-
streiten. Sondern Volkssouveränetät ist, dasz dem
Volk die rechtliche Gewalt über seine Obrigkeit
zustehe, und dasz das Volk gerade kein sittliches
Bewusz-tsein der Gebundenheit an seine Obrigkeit
habe, sondern ihr nur gehorche, so weit sie eben
in der jedesmaligen Anordnung seinem sittlichen
Urtheil, ja viellicht nur seinem Wahn entspricht i\'.
En nu valt het niet te ontkennen, dat \'in der
That selbst das Recht des Menschen, das auf seine
\' Stahl, Die Rev. und die Constit, Mon,, bl. 16 eu 17.
-ocr page 77-höchste Höhe zu bringen der ausgesprochene Zweck
dieses Princips ist, gerade durch dasselbe aufge-
hoben ist; denn es ist die äuszerste ünterdrücking
des Menschen, dem Belieben der jeweiligen Majo-
rität oder siegenden Partei unbedingt unterworfen
zu sein, jede Sicherheit und ünantastbarkeit seiner
Rechte, ja seiner Existenz selbst zu entbehren i\',
\'De vrijzinnigheid is, in den loop en afloop van
haar theoretische rigting, noodwendig despoliek.
Conventie en conveniëntie wordt grondslag van den
Staat en rigtsnoer der Politiek. Het goedvinden
der meerderheid, onder den naam van algemeen
welzijn en publiek belang, is, in elke sfeer, de
bron en toetssteen van waarheid en wet. Zelf-
standig aanzijn en verkregen regt wijken voor de
eischen van algemeenen wil en publieke dienst.
Regt en vrijheid worden verleend en vergund, niet
erkend
In het licht dezer tegenstelling komt het eigen-
aardig karakter der door ons beleden leer nu noch-
beter uit. Wij vergenoegen ons niet met een droit
divin \'dat, om zijn algemeenheid, ten opzigte van
den wezenlijken toestand der aardsche betrekkin-
gen, daarop geen invloed, geen punt van aanra-
king, geen vat heeft met de stelling der half-
heid, dflt \'die weltliche Gewalt zwar ihrem Wesen
\' Aldaar, bl. 18. ^ jj^ jy^^^ ^^o 47Q y^ j^o 4J3
^ GWJierz. en Eensgez., bl. 502.
nach (maferialiter) von Gott sey, aber ihrer be-
stimmten Form nach (formaliler), d. i. was die
bestimmte Regieringsform und die bestimmten Re-
genten betrifft, sey sie vom Volke oder die Ge-
meinde (a populo vel communitate), sohin nicht
göttlichen sondern menschlichen Rechtes \' Een
zóódanige \'ondergeschiktheid aan Gods oppergezag,
welke geen bezwaar in den weg legt aan eeniger-
lei revolutionairen eisch ~ is stilzwijgende erken-
ning, niet on/kenning, van de radikale Volkssoe-
vereiniteit, \'Der Scblusz liegt dann auf platter
Hand, wenn die Menschen nur nicht die obrigkeit-
liche Gewalt überhaupt abschaffen, sondern blosz
einen bestimmten König absetzen, so sündigen sie
nicht gegen eine göttliche Institution^\'. \'Zoo het
gezag\' — zij het ook niet in het algemeen, in het
a/getrokkene, maar dan toch, gelijk het op ie-
der tijdstip belichaamd is in bepaalde personen —
\'slechts op het voorwaardelijk goedvinden der men-
schen, door wie de politieke vereeniging gevormd
is, berust, dan is ieder Gouvernement regtens aan
de uitspraak der bevolking, voor den ongehoor-
zame straks in vlammend revolutieschrift leesbaar,
ondergeschikt 4\'\'. Dat is de onvermijdelijke kon-
1nbsp;Stahl, Phil, des Rechts, bl. 293.
2nbsp;GWherz. en Eensgez., bl. 503.
^^nbsp;Stahl, t. a. p. bl. 293.
\'\' GWherz. en Eensgez., bl. 543.
-ocr page 79-zekwentie van het revolutionaire Staatsrecht, waar-
door gezach en vrijheid beide teloorgaan. En
daartegen is geen behoedmiddel, dan in de leer,,
door ons verkondigd: dat namelijk \'s menscheil
gehoudenheid tot onvoorwaardelijke onderwerpingquot;^
aan den hoogsten Wetgever en Koning, aan Zijne
geboden en ordeningen, hem eerbiediging van de
bestaande staatsinrichting en gehoorzaamheid aan
de bestaande Overheid, voorzoover niet het: \'men
moet Gode meer gehoorzamen dan den menschen\'
te-pas-komt, ten gebiedenden plicht maakt.
En leidt nu deze leer, gelijk men ons tegen-
werpt, met noodzakelijkheid tot slaafsche onder-
werping aan iedere dwingelandij, en tot onvoor-
waardelijk huldebetoon aan elkén geweldenaar die
van het Hoog gezach zich weet meester te maken?
Geenszins.
Wij laten het goddelijk recht niet \'even weife-
lend en ontrouw van de eene regering op de an-
dere overgaan, als de hovelingen, die heden den
eenen vorst nog vleijen en morgen de voeten van
zijn moordenaar kussen i\'. Dat is \'de leer van
het Droit Divin niet: het is veeleer de heden-
daagsche,politiek van het tot stand gebragte feit,
krachtens welke de voorspoed aan het wanbedrijf
regt geeft; stelselmatig, vermits het Gouvernement
de wisselende uitdrukking is van een Volkswil die
\' Opzoomer, Polit. Bijdragen, bl. 105.
-ocr page 80-mm
zicli telkens in de overmagt der meerderheid op
wettige wijs kenbaar gemaakt heeft. Dit onmid-
delijk huldebetoon aan bet trinmferend onregt is
aan het beginsel niet dat we belijden, maar dat
we bestrijden, ontleend i\'. Wij vergen, ja, op
grond van Gods Woord, gehoorzaamheid aan de
bestaande Overheid; doch enkel aan de welfig-he-
staande. Wij nemen het: \'alle ziele zij den Mag-
ten over haar gesteld, onderworpen, want er ig
geen magt dan van God\' in een gezonden zin, en
achten het geen plicht, \'den gekroonden roover,
die gisteren onzen wettigen Vorst onttroond heeft,
heden als eene van God verordineerde magt te be-
schouwen 2\'. Dat is geen inkonzekwentie. We-
moefen wel weigeren, \'de apostolische vermaning
op te vatten in een zin, die haar in flagranten
strijd zou brengen met den algemeenen geest der
Christelijke zedeleer, en dus niet de ware, niet
de door Paulus bedoelde zijn kan®\'. We moeten
een opvatting wel afwijzen en verwerpen, die \'het
geheele Evangelie tegen zich heeft. Het is nóch
eene psychologische interpretatie, nóch eene naar
de Analogia fidei, die alzoo op grond van het
Christendom een vrijbrief zou geven voor geweld
en heiligschennis
\' GWherz. en Eensgez., bl. 544 en 545.
2 Ong. en rev., bl. 51.nbsp;\'De Ned., nquot; 1129.
^ Aldaar.
-ocr page 81-Doch is men, ten minste tegenover de wellige
Overheid, uit kracht van ons beginsel, gehouden,
slaafs den nek te krommen onder het juk harer
tirannij ?
Voorzeker evenmin. Men bedenke toch, dat \'de
gehoorzaamheid, uit onderwerping aan God gebo-
ren, naar den eisch van de wetten Gods geregeld
en beperkt wordtDat \'passiver Widerstand\'
(dat wil zeggen: \'eine Versaguug des Gehorsams
für dieses Bereich, der sich selbst dem Zwange
der Obrigkeit zu entziehen das Recht hat®\') \'der
Christenheit gegen die Befehle der Obrigkeit auf-
erlegt ist, wo diese gegen das göttliche Gebot
sind®\'. Bovenal, dat de plicht der gehoorzaam-
heid de gehoudenheid tot lafhartig zwijgen en laag-
hartig goedstemmen geenszins in zich sluit. Dat
het, ook bij \'ausnahmsloser Verwerfung der Em-
pörung, nicht auf knechtische Unterwerfung abge-
sehen ist, sondern dasz der tyrannischen Obrigkeit
die Verweigerung des Gehorsams\' (door het nala-
ten van het gebodene; doch gepaard met het dra-
gen van de straf) \'und das Zeugnisz für Recht
und Wahrheit und das strafende Wort entgegen-
gesetzt werde, nur nicht die körperliche Gewalt*\'.
\' Ong. en rev., bl. 55.
^ Stahl, Staatslehre, bl. 549, noot.
® Stahl, Der Protest, als polü. Princip., bl. 19.
Stahl, Staatslehre, bl. 556.
-ocr page 82-Daarbij: al ontkemien we, dat \'het onregt be-
voegdheid geeft tot verbreken van eene heilige
betrekking\'\', we achten het daarom geen \'Empö-
rung, wenn der höchsten Obrigkeit von denen Wi-
derstand und Gewalt engegengesetzt wird, die
nach der Verfassung selbst dazu berufen sind
Vandaar dat we b. v., met een Luther (die ove-
rigens, evenals Kalvijn en heel de \'Phalanx evan-
gelischer Theologie, die unbedingte Verdammlich-
keit der Empörung mit einer Nachdrücklichkeit
und Gedankendurchbildung herausgesteltt hat, wie
sie vorher nicht da gewesen«\'), den gewapenden
weerstand der Duitsche Keurvorsten tegen de machts-
aanmatiging van Keizer Karei V gewettigd reke-
nen. En dat, zonder in het minst aan onze leer
ontrouw te worden. Want het is eerbiediging van
de bestaande staatsinrichting, en dien/engevolge ge-
hoorzaamheid aan de wettige Overheid, die door
ons wordt gepredikt; en daarmeê is het volkomen-
vereenigbaar, dat de Overheid, wanneer ze harer-
zijds zich schuldig maakt aan vertreding van die
staatsinrichting, van verkregen rechten en vrijhe-
den, daaraan langs den, door de staatsinrichting
zelve aangewezen, weg worde teruchgebracht.
Men gelieve eindelijk ook-noch-dit te bedenken:
\' Ong. en rev., bl. 5fj.
\' Stahl, t. a. p., bl. 557, noot.
® Stahl, t. a, p., bl. 550.
-ocr page 83-dat, volgens onze eigen bekentenis, ons beginsel
niet aèso/wï/Z-toepasselijk is. \'Wij droomen van
geene beiligbeid der Dynastien, die in denzelfden
zin als in den Huize Davids erfelijk zij iWe
stellen aan de volken den onredelijken en onhoud-
baren eisch niet van \'lijdelijke onderwerping, ook
in bet tergendste onregt\'. Er zijn omstandigheden
denkbaar, de wereldgeschiedenis heeft het in me-
nig voorbeeld treifend geleerd, waarin opstand te-
gen de wettige Overheid en verplaatsing van het
Gezach het eenig redmiddel blijkt te zijn eener in
haar grondslagen bedreigde maatschappij. Stahl
erkent het, \'dasz es Lagen anszerordentlichen Art
in der providentiellen Führung der Völker giebt
(wo entweder die bestehende Rechtsordnung und
ihre Güter, oder die natürlichen unentbehrlichen
Rechte, Leben, Keuschheit u. s. w. gegen die
die Obrigkeit geschützt werden sollen), in welchen
die Empörung zwar keinesweges sächlich und nach
sicherer Erkennbarkeit gerechtfertigt ist, aber doch
dem menschlichen Urtheil aus dem allgemeinen Ge-
bot entzogen blosz bei dem Gewissen der Bethei-
ligten und unter dem Gerichte Gottes steht®\'. En
noch-onbewimpelder luidt de verklaring van Groen:
\'Ook een Volk bezit regten, die een dwingeland
niet ligt op den duur straffeloos vertreedt®\'. Er
\' Or.g. en rev., bl. 50.nbsp;^nbsp;^nbsp;gg^^
GWherz. en Eensgez., bl. 309.
-ocr page 84-zijn revoluties geweest, \'even regtmatig in oor-
sprong als in strekking\'; dezulken die, uit ver-
regaande onderdrukking ontstaan, het behoud van
vrijheid en regt bedoelden en bewerkten \'
Tegen de deugdelijkheid van het beginsel-zelf
bewijst dat toelaten van uitzonderingen in de toe-
passing, niet het minste. \'Alle jene Kasuistik,
bei welcher sich die Unmöglichkeit, ein Princip
folgerichtig durchzuführen, ergiebt, beweist nicht
die Unrichtigkeit des Princips, sondern nur die
Unvolkommenheit der irdischen Zustände 2\'. En
\'neem het Droit Divin weg: dan is het gezag con-
venlioneel. Dan heeft Rousseau in het Conlral So-
cial gelijk. Dan is de radicale Volkssouvereiniteil
de grondslag van Staatsregt en Politiek. Dan wordt
men, door de ontwikkeling der theorie, langs een
hellend vlak, naar den afgrond geleid. Zonder de
Souvereiniteit bij do gratie Gods, is geen gezag
denkbaar, geen Koningschap, geen Parlementair
Gouvernement, geen welingerigte Republiek; niet
anders dan een Revolutionaire toestand, met eene
regeling der Magten die uitloopt op wijzigingen in
een voortdurenden strijd; in een onvermijdelijk an-
tagonisme, waarbij de Overheid, magteloos of op-
permagtig, voor het geweld bezwijkt, of zich staande
houdt door geweld®\'.
\' N. G., 11 bl. 131. 2nbsp;p _
\' De Ned., nquot; 706.
-ocr page 85-Er moet een keuze worden gedaan. Men late
zich toch nietdanger door vooroordeelen op een
dwaalspoor brengen. Men meene toch niet-langer,
dat \'ook hier de antirevolutionaire leer hare hoog-
ste volmaking, haren onmisbaren grondslag alleen
in de Kerk van Rome vindt\'\'; dat het goddelijk
recht der Overheid — deze \'acht und konsequent
protestantische Erfinding\', gelijk het door een hoofd-
orgaan der Ultramontaansche partij niet ten-onrechte
werd genoemd ® — interventie van den Paus wet-
tigt en noodzakelijk maakt. Die interventie past
in het systeem der Roomsche Kurie, volgens het-
welk de Kerk de twee zwaarden heeft, het we-
reldlijke en het geestelijke, bet eene op haar wenk,
het andere door haar hand te voeren de Staat
\'dem göttlichen der Kirche tibergebenem Gesetze
nachkommen\' moef^; koördinatie der beide Mach-
ten een ondenkbaar iets is 5; tegenover de Kerk,
die de heerschappij van Christus op aarde moet
vestigen, \'kein Recht, keine Schranke, kein Un-
terschied der Person gilt 6\'. Wanneer de wereld-
\' Fruin, Het antirev. Staatsregt, bl. 40.
- Historisch-poUtiscke Blatter, 1852, bl. 402. Vg. Vorlun-
der, Gesch. der phil. Moral, Staats- und Rechtslehre (1855),
bl. 221.
Phillips, Kirchenrecht, II bl. 506. Vg. Ill, bl. 256—258.
^ Aldaar, II bl. 520. Vg. bl. 534.
® Aldaar, II bl. 618—619, en 626—628.
® Aldaar, II bl. 383—384.
iijke Overheid, als alleen een afgeleide macht be-
zittend, aan de Geestelijke, de oorspronkelijke die
rechtstreeks door Christus-zelf is ingesteld \', on-
dergeschikt en verantwoordelijk is, ligt de gevolg-
trekking voor-de-hand, dat de Paus, het hoofd der
Kerk, onderdanen van den plicht der gehoorzaam-
heid aan hun wettige Overheid kan ontslaan®.
Doch juist tegenover die theokratiesche opvatting
wordt door ons, op het voetspoor der Hervormers,
de leer gepredikt, dat \'die weltliche Obrigkeit ihr
Ansehen nicht von eine auf übernatürlichen Weise
durch besondere That Gottes empfangenen Voll-
macht herleitet, dasz Christus sie dem Petrus, Pe-
trus dem Papste, der Papst den Könige übertragen,
sondern auf natürliche Weise aus der allgemeinen
Ordnung Gottes, aus dem Gebote: quot;seyd gehor-
sam der Obrigkeit!quot; En \'daraus ergiebt sieh, dasz
die weltliche Obrigkeit unmiUelbar von GoU, ist,
nicht durch den Papst vermittelt, und dasz sie eine
unabhängige Gewalt von Gott hat, nicht unterge-
ben dem Papste®\'. Het is juist \'dieses ursprüng-
liche und selbständige Ansehen der weltlichen Obrig-
keit von Gott\', hetwelk; niet-enkel tegenover de
\' Aldaav, II W. 486—488. Vg. Stahl, Die kathol. Wider-
legungen, bl. 14—18.
^ Aldaar, II bl. 633—635. Vg. over deze kwestie vooral
Stahl, Die kath. Widerl., bl. 31—41.
Stahl, Der Protest, als polit. Princip, bl. 15 en 16.
-ocr page 87-theorie der radikale Volkssoevereiniteit, die den
oorsprong en rechtsgrond van het Gezach in het
goedvinden der vrije en gelijke individuen stelt,
waaruit de politieke vereeniging gevormd is; maar
tegelijk ook, en in niet-mindere mate, tegenover
de leer der Roomsche Kurie, dat de Wereldlijke
Macht slechts een opzegbaar mandaat van wege de
Kerk heeft; onder den naam van \'het goddelijk
recht der Overheid\' door ons wordt verkondigd.
En het is juist-daardoor, dat in den strijd onzer
dagen die leer van het goddelijk recht dubbele be-
teekenis, dubbele waardij heeft.
*
-ocr page 89-Ortolan moge gelijk-hebben in zijn beweering {Broit
pénal, § 1358), dat \'la peine de mort en matière
politique est proscrite par Fopinion commune\'; tóch,
stellen wij met Beseier {Comm. zum Preuss. Strafge-
setzbuch, p. 93), \'musz als allgemeine Eegel gelten,
dasz das Yerbrechen gegen das Ganze schwerer zu
ahnden ist als das gegen den Einzelnen begangene,
und dasz demjenigen die höchste Strafe treffen musz,
welcher den Staat in seiner Existenz und Integrität
gefährdet/
Art. 6 Strafv. geeft aanleiding tot noodeloos op-
onthoud.
3.
Art. 379 C. P. wordt, naar het schijnt, sints 7 Mei
1851, door den Hoogeraad verkeerd geïnterpreteerd.
Ten onrechte wordt verjaring, ook in ónze straf-
wetgeving [W. V. Sv. a. 461 vlgg.) bij eigenlijk-
gezegde misdaden toegelaten.
5.
\'Eine Gesetzgebung, welche auf den Mord nicht
die Todesstrafe, sondern nur Freiheitsstrafe setzte,
würde das Gesetz, M^elches das Leben schützt, nicht
in seiner vollen Heiligkeit erhalten, also weit ent-
fernt eine menschliche zu seyn, würde sie im Ge-
gentheü die Achtung vor dem Menschenleben ver-
läugnen, sie wäre eine ungerechte Gesetzgebung\'
[Stahl).
\'Die Strafe, auch die Todesstrafe abschaffen kann
das Ohristenthum nicht, aber die Besserung als ein
eben so bedeutendes Moment anstreben als die Strafe,
die Strafanstalten zu Rettungsanstalten machen, das
kann und soll das Christenthum\' [Stahl).
7.
De Regeering handelt wijselijk, met van haar Oost-
indiesche ambtenaren opleiding hier-te-lande te vorderen.
Evenzeer als dadelijke en volkomene vrijmaking der
slaven in onze Westindiesche bezittingen me plicht
schijnt, evenzeer dunkt het recht der eigenaars op
behoorlijke schadeloosstelling me onbetwistbaar.
De koloniale oppozitie beweert in een van haar
organen {I)e Indier, 1858, n°8): \'Men verwijt der
koloniale oppositie, dat zij ijvert voor vrijheid van
drukpers, en laat het voorkomen alsof zij die vrij-
heid ook zou verlangen voor de Javanen. Dit nu
is in volhomen strijd met de waarheid\' — De dis-
kussies over het Indiesche Eegeerings-reglement be-
wijzen het tegendeel.
Thorbecke beweert zeer ten onrechte {Bijdrage enz.
p. 21), dat onder de heerschappij der Grondwet,
gelijk ze in 1815 was herzien, \'de Landswetgever,
ZONDER OP DE GRONDWET ACHT TE SLAAN, de kolouien
aan haar lot overliet.-\'
In onze Oostindiesche bezittingen behoort de vrij-
heid van drukpers eêr te worden beperkt dan uitgebreid.
Art. 123 van het Indiesche Regeerings-reglement
verdient goedkeuring.
13.
Onze gemeenteraden dienden wat-meer gedachtig
te zijn aan de juiste en geestige opmerking van An-
selm Beuerbach {Lehrbuch, § 22, Anm. 2): \'Sehr
leicht kann die Polizeystrafgesetzgebung misbraucht
werden, um alle menschliche Freiheit in Fesseln zu
schlagen, und aus dem Bürger eine lebendige chi-
nesische Puppe zu machen, die kein noch so un-
schuldiges Schrittchen thun kann, ohne in Strafe
zu fallen/
14,
Wij zeggen met Groen van Prinsterer {Verschei-
denheden enz., p. 207):
\'Dat de opdragt der Souvereiniteit\' (aan het Huis
van Oranje) quot;in 1813 onherroepelijk geschied is,
\'Dat deze Souvereiniteit, dien ten gevolge, in de
Grondwet van 1814, als een voor de toekomst vol-
dongen feit, met de gelukkige uitdrukking is en
llAjft opgeteekend werd,
\'Dat de Grondwet van 1815 haar, dien ten ge-
volge, als een historisch en onwaardeerbaar element,
met den gewijzigden titel van Kroon, overgenomen
heeft,\'
15,
De Eegeering schijnt, bij gelegenheid van de Grond-
wetsherziening in 1848, de beteekenis van den cen-
sus niet te hebben doorzien, toen de vrijstelling der
gedoktoreerden van dien census door haar geschrapt
werd uit art, 72 van het ontwerp der Staatskommissie,
16,
Het afstemmen der Begrooting om redenen,^mV««
die begrooting gelegen, is een inbreuk op het pre-
rogatief, der Kroon bij art, 73 GW, voorbehouden.
Het koninkrijk der JNTederlanden droeg, reeds door
den aard der samenvoeging van België met Noord-
Nederland, de kiem der ontbinding in zich.
\'Art. 198 der Grondwet is onvereenigbaar met
het zoo teregt bij Art. 196 aangenomen stelsel eener
stuks- en trapsgewijze herziening, eener met de be-
hoefte der Natie voortlevende Grondwet\' [Groen van
Prinster er).
19.
Het schijnt mij een dwaling, te beweeren, dat het
in 1848 aan de Tweede Kamer toegekende recht van
amendement \'niets anders is dan het regt van ini-
tiatief toegepast op voorstellen des Konings.\' Ik
zeg met Thorbecke: \'Men moet het systeem en de
grondslagen goedkeuren van een voorstel, dat men
tracht aan te vullen en te verbeteren.\'
Konzohdatie is een voortreffelijk, kodifikatie een
allerverderfelijkst iets.
21.
\'Der Beruf des Gesetzgebers bewährt sich nicht
blosz daran, die rechte Saat, sondern auch die rechte
Zeit der Aussaat zu treffen\' [Jhering).
De uitspraak van Macknight is, met het oog op
-ocr page 94-de geschiedenis onzes tijds, M^el niet te hard: \'Con-
gresses of diplomatists and sovereigns are, in fact,
monstrosities in politics, and mere convenient apo-
logies for tyranny/
23.
\'I never liked this continual talk of resistance,
and revolution, or the practice of making the ex-
treme medicine of the constitution its daily bread.
It renders the habit of society dangerously valetudi-
nary: it is taking periodical doses of mercury subli-
mate, and swallowing down repeated provocatives of
cantharides to our love of libertyquot; {Bnrke).
24.
\'Es ist nicht eine Forderung der Yernunft und der
Gerechtigkeit, welche die Kopfzahl wählen erheischt,
im Gegentheil, es ist das eine Forderung der Un-
vernunft und der Ungerechtigkeit. Es ist eine un-
trägliche Tyrannei, dasz die gebildete und besitzende
Klasse der Mehrzahl der Besitzlosen preisgegeben wer-
den soll. Es ist ein unträglicher Zustand des Yater-
landes, dasz die gesetzgebende Gewalt ihrem Schwer-
punkt nach in die Hände gegeben werden soll, welche
nicht geeignet sind, das Wohl des Vaterlandes zu
fördern\' {StaM).
25.
\'Onder den invloed van het libefalisme, is de voor-
gewende onschendbaarheid des Konings het middel,
waardoor het Koningschap, niet beschermd, maar ter
zijde gesteld wordt\' {de Nederlander).
\'Der Yolkswille ist in Wahrheit am meisten befrie-
digt und realisirt, wenn die verschiedenen Elemente
und Stellungen im Volke, jede nach ihrem wirklichen
Gewicht bei der Vertretung und ihrer Wahl konkur-
riren, nicht wenn alle Individuen gleichmäszig kon-
kurriren\' {Stahl).
27.
\'Het algemeen belang is even als de uitdrukking
openbare orde, algemeene rust en dergelijke meer, ver-
gelijkbaar bij een passe-partout waarmede men elke
deur, elke binnendeur opent, waartegen geen slot
bestand is\' {Grom van Prinsterer).
\'Men moet de bijzondere scholen niet betreuren,
maar die integendeel beschouwen als eene bijdrage van
particulieren aan de gemeene zaak, waarvoor anders
het Bestuur moet zorgen. Een land waar enkel bij-
zondere scholen zijn, zou zich zeer wel kunnen be-
vinden. Het onderwijzen is geene taak van regering.
De Regering moet alleen voor een publiek onderwijs
zorgen omdat de bijzondere personen gemeenlijk te
kort schieten\' {Thorbede).
Oostenrijk had, in den oorlog tegen Sardinië en
Frankrijk, het goedrecht aan zijn kant.
Behartigenswaardig is de schoone uitspraak van
Stahl: \'Dasz die Gesammtheit der Völker den Beruf
hat, die untersten Fundamente sittlich politischer
Ordnung, wenn sie bei einem Volke weichen, zu
stützen, das ist eine unläugbare Wahrheit, Nur wäre
es einseitig, die Fundamente einzig und allein in der
Monarchischen Gewalt zu suchen. Eine Intervention,
welche den Monarchen in seine volle Gewalt einsetzt,
aber dem Volke weder gegen Ausschweifung der Eeak-
tion, noch für Sicherung wirklich begründeter Eechte
und Herstellung eines gesetzlichen Zustandes zu Hülfe
kommt, kann sich nicht sittliche Ehrfurcht erwecken
und das öffentliche Bewusztseyn befriedigen, Sie ge-
währt deszhalb auch nur augenblickliche äuszere Wie-
derherstellung, aber begründet nicht die Gesinnung,
welche allein die Wiederherstellung dauernd zu ver-
bürgen im Stande ist,\'
31.
Art. 1471 B. W. bewijst het tegendeel van het-
geen Opzoomer, in strijd met art. 1462, er uit afleidt:
dat namelijk \'de vergelijking\' der wederzijdsche schul-
den, ja, \'van regtswege plaats heeft, en de schulden
elkander vernietigen van het oogenblik af, waarop zij
tegenover elkander staan, maar onder ééne voorwaarde,
deze namelijk, dat de vergelijking wordt ingeroepen.\'
32.
Juist is de beslissing van den Hoogeraad (bij arrest
van 19 Mei 1859), dat de beleeningskontrakten, ge-
lijk die worden gesloten in den vorm van een koop-
kontrakt met recht van wederinkoop, niet-enkel den
vorm, maar ook de recMskracU van het koopkontrakt
bezitten.
33.
Art. 1860 § 1 B. W. belet geenszins, dat men voor
een schuldenaar zich borg stelle, ook-tégen zijn wil.
34.
V
De uitlegging, die Opzoomer van art. 1743 B. W.
geeft, is gewrongen, en met zijn eigen systeem van
wetsuitlegging in lijnrechten strijd. Op zdlk een ma-
nier mag men kontradikties niet wechnemen uit de wet.
Eenvoudiger hulpmiddel schijnt het me, zoo we in
art, 1744, bij de woorden: \'Be iepaling van het
voorgaande artikel\', ons denken: niet den héelen in-
houd van art. 1743, maar van dien inhoud dit eene
en voornaamste, dat er (in het algemeen) zorg moet
worden aangewend door den bewaarnemer.
35.
Onze wetgever heeft de stoute stelling, die hij in
art. 3 Alg. Bep. had uitgesproken, in art. 13 Alg.
Bep. zelf weer teruch moeten nemen.
Het leidt tot ongerijmdheden, en is derhalve in
strijd met een gezonde wetsuitlegging, aan te nemen
dat ook het statutum personale van den vreemdeling
door art. 9 Alg. Bep. wordt beheerscht.
37.
De bepaling van ons burgerlijk recht (B. W. art.
342 § 1), \'dat het onderzoek naar het vaderschap
verboden is\', verdient, in en om haar algemeenheid,
afkeuring.
38.
Yan orderbiljetten, afgegeven voor een schuld, uit
spel of weddenschap geboren, kan in-rechten geen
betaling worden gevorderd.
39.
\'De faillietwet heeft een te uitgebreid veld van
toepassing, te weten, ook op den kleinhandel, waar-
voor zij niet berekend is\' {Holtius, Het Ned. Fail-
Uetenregt, p, 537).
40.
Wat in art. 675 § 1 W. v. K. het fraaije bij-
voegsel : \'zonder dat daaruit eenige verlenging voort-
spruit van den tijd, door de wet vastgesteld, om het
abandonnement te moeten doen\', beteekent, is me een
raadsel.
41.
In onze wet, die de begrippen: eigenaar van een
-ocr page 99-schip, en reeder, zoo zorgvuldig onderscheidt, be-
hoorde niet telkens van \'jw^i^e-reeders\' te worden
gesproken. Zulke pleonasmen zijn zeer afkeurens-
waardig.
42.
Het tweede lid van art. 6 W. v. K., beginnende
met de woorden \'alles onverminderd\', kan als niet-
geschreven worden beschouwd.
48.
Het assureeren \'op leJiouden varen\' leert, gelijk
zoovele andere zaken, op een treifende wijs, hoe mach-
teloos de geschreven wet is om diepgewortelde kostu-
!nbsp;men door haar bedreigingen uit te roeijen.
^nbsp;44.
Onder de onvrije lading, bedoeld bij art. 503 § 2
W. v. K., is enkel te verstaan de lading die onveilig
en niet-neutraal is; geenszins ook de zoodanige waar-
van de uitvoer ten gevolge van oorlog verboden is (Vonnis
der Amsterdamsche rechtbank, 30 Juni 1859).
45.
Het jongste voorstel tot tariefshervorming is terecht
door onze Eerste Kamer verworpen.
46.
Het kuituur- en konzignatie-stelsel, door van den
Bosch in onze Oostindiesche bezittingen ingevoerd,
behoort te blijven bestendigd.
De absolute vrijmaking van den arbeid heeft hem
slaaf gemaakt van het kapitaal.
48.
De grondbelasting draagt den naam van belasting
zeer ten onrechte.
49.
De oprichting van de Handelmaatschappij heeft
heilzaam gewerkt.
50.
Bij eventueele hervorming van ons hooger-onder-
wijs behoort de verplichte beoefening van het Eo-
meinsche recht door den aanstaande rechtsgeleerde
te worden bestendigd.
51.
Illut, conditionem in praeteritum retrotrahi, non
per fictionem explicandum est, sed ex ipsa conditionis
natura manat.