-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

BIJZONDERE REGELEN

VOOR DE

ZUSTERS VAN D£ H. MAAGD MARIA,

genaamd

HET GEZELSCHAP VAN JEZUS MARIA JOZEF,

DER

COï^Gr Tv KG AT IK gevestigd te

H E R T 0 G E N B 0 S C H,

Kerkelijk goedgekeurd.

ST. MICHIELS-GESTBL ,

TER SNELPERSDRUKKERIJ VAN HET RtSHOM VAN \'S IN HET INSTITUUT VOOR DOOFSTOMMEN.

il

Jov

-ocr page 6-

(Soebfccurtng.

Le BIJZONDERE REGELEN voor de Congregatie der Zusten van de H. Maagd Maria, genaamd het Gezelschap van Jezus Maria Jozef, gevestigd te Engelen, zijn, na nauwkeurig onderzoek, door Ons bevonden goed en zeer geschikt, om, bij volmaking en heiliging der Leden, het eeuwige en tijdelijke welzijn des naasten, zoomede de goede tucht en den voort du-renden welstand der Congregatie te bevorderen, waarom Wij verlangen, dat dezelve, voor zoo veel betreft het Moederhuis en andere Huizen onder Onze Jurisdictie opgericht, zeer nauwgezet worden nageleefd.

Gedaan op den Huize Gerra, den 29 der Maria-maand 1856.

De Aartsbisschop van Utrecht, Apostolisch Administrator van \'s Bosch, f J. Zwifsen.

Behoudens enkele verbeteringen en wijzigingen, door Ons gezien en goedgekeurd, wordt de herdruk dezer BIJZONDERE REGELEN toegestaan.

\'s Bosch, 1 November 1882.

De Bisschop van \'s Bosch, j A., GoclschalU.

-ocr page 7-

BIJZONDERE REGELEN

der

EiCRSTE DEEL.

EERSTE HOOFDDEEL.

Over het Doel.

Art. 1.

Het doel der Congregatie is: hare Leden te heiligen door de betrachting der Christelijke volmaaktheid, en den evenmensch nuttig te zijn door de opvoeding der jeugd te bevorderen.

Dit doel is het volmaaktste, daar het Maria en Martha of het bespiegelend met het

-ocr page 8-

werkend leven vereenigt ; welk leven het meest overeenkomt met het leven van onzen Zaligmaker Jezus Christus, die zich van tijd tot tijd afzonderde, om zijn Hemelschen Vader te bidden, en het overige besteedde tot heil van den mensch.

Dat de Zusters nimmer vergeten , dat haar doel tweederlei is, namelijk: zich zelve te heiligen en het welzijn van anderen te bevorderen ; en zij nimmer aan hare roeping zullen beantwoorden, wanneer zij alleen voor zich zelve, of alleen voor anderen werken.

Art. 2.

Om dit dubbel doel te bereiken, is het volstrekt noodzakelijk, dat de geest en de grondregelen der wereld uit de Congregatie ten ee-

o o c

nemale verbannen worden, en dat de geest des Heeren en de grondregelen van de H. Gods-

o o

dienst in dezelve heerschen; dat de Leden zich gemeenschappelijk erop toeleggen , overeenkomstig de voorschriften der Congregatie. de •opvoeding der kinderen te bevorderen, daar waar, en wanneer het in haar vermogen is.

-ocr page 9-

TWEEDE HOOFDDEEL.

Over de bijzondere Deugden en Hoedanigheden der Zusters.

Art. 3.

De bijzondere deugden en hoedanigheden, die de Zusters behooren te bezitten, zijn: Gehoorzaamheid, armoede, zuiverheid, liefde, ootmoedigheid . eenvoudigheid, versterving, zedigheid, zachtmoedigheid, vertrouwen op God, opgeruimdheid des geestes, gezondheid en bekwaamheid tot het. werk, waartoe zij zijn bestemd.

DERDE HOOFDDEEL.

Over de Gehoorzaamheid.

Art. 4.

Voor zooverre de Zusters nederig zijn, en ernstig naar ootmoed streven, zullen zij ook gehoorzaam wezen, de gehoorzaamheid beminnen , en de gelegenheid om ze uit te oefenen, zoeken. Het zij aan de Zusters diep ingeprent, wat de H. Franciscus van Sales zegt, namelijk;

Zij moeten alles uit liefde en niets uit dwang doen.

Zij moeten de gehoorzaamheid meer beminnen,

-ocr page 10-

— 6 —

dan de ongehoorzaamheid vreezen.

De Zusters moeten, met betrekking tot de gehoorzaamheid, zich aan het voorbeeld van Jezus spiegelen: Die zich vernederd heeft, en gehoorzaam is geworden tot den dood, ja, tot den dood van het kruis. (Phil. II. 8.)

Onze Zaligmaker was steeds, en overal, en in alles: in gedachten en begeerten, in woorden en werken, in doen en laten aan zijnen en onzen Vader, aan zijnen en onzen God stipt en met vreugde gehoorzaam. Hij was ook aan de menschen gehoorzaam, gehoorzamende in zijne geboorte aan den Romeinschen Keizer, doordat Hij zijne Moeder naar Bethlehem liet gaan; het inzicht des Keizers bij dit bevel mocht juist niet heilig zijn, het bevel mocht ook on-noodig, ondoelmatig, onverstandig zijn ; dit alles was Hem, die harten en nieren doorziet, die alle gebeurtenissen met verwijderde en na-bijzijnde oorzaken en uitwerkselen doorgrondt, bekend; doch Hij , de Heer des Hemels en der Aarde, eerde in den Keizer Hem, die dezen had aangesteld, en Hij gehoorzaamde. En Hij . die eens in zijne Majesteit zal komen, om de wereld te oordeelen, liet zich binden, heen en weer slepen, en onderwierp zich aan het von-

-ocr page 11-

nis van onrechtvaardige rechters, aan geese-ling, kruisiging en dood, en wel aan die wijze van sterven, die toen de wreedste en verach-telijkste was. Dit alles was eene afschuwelijke onrechtvaardigheid, maar Hij, wien legioenen van Engelen ten dienste stonden, en zich aan dit alles kon onttrekken, gehoorzaamde.

Art. 5.

De gehoorzaamheid is eene volmaakte brand-offerande van zich zeiven, waardoor men zijn eigenwil verzaakt, om dien te onderwerpen aan den wil van God, in den persoon die zijne plaats bekleedt. Zij is eene aan God zeer aangename offerande.

De stem der gehoorzaamheid is de stem van God, die ons uitdrukkelijk zijn wil te kennen geeft; zij is onfeilbaar ten opzichte van hem die gehoorzaamt, omdat zij gegrond is op het woord van God, die de eeuwige Waarheid is. Onze Zaligmaker, van de gehoorzaamheid, die men aan de Oversten schuldig is, sprekende zegt: Die ü hoort, hoort Mij; die U versmaadt, versmaadt Mij. (Luc. X. 16.) En de H. Apostel Paulus , schrijvende aan de Ephesers\', leert, dat men aan de Overheid, als aan Christus

-ocr page 12-

zelveii, moet gehoorzamen. Hierop komt het bijzoiukT neer: wanneer de Zusters in hare Oversten niet den mensch, maar Christus zeiven beschouwen , die beveelt of verbiedtzullen zij aan elk bevel of verbod , hoe onverstandig, hoe strijdig het haar ook voorkome, volmaakt gehoorzamen. De H. Joannes Climacus verhaalt, dat zekere Overste van een klooster een tachtigjai\'igen grijsaard , gedurende twee uren, voor zich aan tafel deed staan, om aan de anderen een voorbeeld van gehoorzaamheid te geven ; toen men dezen vraagde, hoe hij die versterving had kunnen verduren, was zijn antwoord, dat zelfs geene gedachte van ongehoorzaamheid in hem was opgekomen, daar hij zich had verbeeld, dat hij voor Jezus Christus zeiven stond, en deze vernedering van Hem in persoon ontving. Het is om deze reden ook, dat de H. Philippus Nerius zegt, dat men in den dag des oordeels rekenschap zal moeten geven, of en hoe men gehoorzaamd heeft, maar geenszins over hetgene men uit gehoorzaamheid gedaan zal hebben.

Art. 6.

Wanneer aan de Zusters de wil barer O-

-ocr page 13-

verste kenbaar wordt gemaakt, zullen zij ziclr daaraan onderwerpen ; doch wanneer zij in gemoede vei\'meenen , dat, indien de Overste met zekere omstandigheden bekend ware, zij dit bevel of dat verbod niet zou geven of doen zullen zij deze omstandigheid aan haar openbaren ; wanneer de Overste bij haar bevel of verbod volhardt, zullen zij , hoe ondoelmatig of\' verkeerd het haar ook toeschijne , gehoorzamen , zonder op de zaak terug te komen ,. of er later over te spreken , dewijl God van haar verlangt, dat zij gehoorzamen. Hiervan is\' slechts één enkel geval uitgezonderd , namelijk: wanneer een bevel of een verbod geheel duidelijk met een hooger bevel of verbod strijdig zoude zijn, ofwel wat hetzelfde is, zij zullen altijd gehoorzamen in alles , wat niet zeer duidelijk zonde is; want in zulk geval moeten zij eerder aan God dan aan de menschen gehoorzamen.

Het bovengezegde geldt niet alleen ten aan-

O O O

zien van degenen, die als Oversten in de Congregatie zijn aangesteld, maar ook ten aanzien van haar, die de Oversten vervangen, of ondergeschikte bedieningen waarnemen; derhalve zullen de Zusters, die door de Overste als helpsters gegeven worden aan eene Zuster,

-ocr page 14-

zelveu, moet gehoorzamen. Hierop komt het bijzondin\' nuêiquot;: wanneer de Zusters in hare Oversten niet den mensch, maar Christus zeiven beschouwen, die beveelt of verbiedt, zullen zij aan elk bevel of verbod , hoe onverstandig, hoe strijdig het haar ook voorkome, volmaakt gehoorzamen. De H. Joannes Climacus verhaalt, dat zekere Overste van een klooster een tachtigjarigen grijsaard , gedurende twee uren, voor zich aan tafel deed staan, oin aan de anderen een voorbeeld van gehoorzaamheid te geven ; toen men dezen vraagde, hoe hij die versterving had kunnen verduren, was zijn antwoord, dat zelfs geene gedachte van ongehoorzaamheid in hem was opgekomen, daar hij zich luid verbeeld , dat hij voor Jezus Christus zeiven stond, en deze vernedering van Hem in persoon ontving. Het is om deze reden ook, dat de H. Philippus Nerius zegt, dat men iu den dag des oordeels rekenschap zal moeten geven, of en hoe men gehoorzaamd heeft, maar geenszins over hetgene men uit gehoorzaamheid gedaan zal hebben.

Art. 6.

Wanneer aan de Zusters de wil harer O-

-ocr page 15-

verste kenbaar wordt gemaakt, zullen zij ziek daaraan onderwerpen ; doch wanneer zij in gemoede vermeenen , dat, indien de Overste met zekere omstandigheden bekend ware, zij dit bevel of dat verbod niet zou geven of doen ,. zullen zij deze omstandigheid aan haar openbaren ; wanneer de Overste bij haar bevel of verbod volhardt, zullen zij , hoe ondoelmatig of verkeerd het haar ook toeschijne, gehoorzamen , zonder op de zaak terug te komen of\' er later over te spreken , dewijl God van haar verlangt, dat zij gehoorzamen. Hiervan is-slechts één enkel geval uitgezonderd , namelijk: wanneer een bevel of een verbod geheel duidelijk met een hooger bevel of verbod strijdig zoude zijn, of wel wat hetzelfde is, zij zullen altijd gehoorzamen in alles , wat niet zeer duidelijk zonde is; want in zulk geval moeten zij eerder aan God dan aan de menschen gehoorzamen.

Het bovengezegde geldt niet alleen ten aanzien van degenen, die als Oversten in de Congregatie zijn aangesteld, maar ook ten aanzien van haar, die de Oversten vervangen, of ondergeschikte bedieningen waarnemen; derhalve zullen de Zusters, die door de Overste als helpsters gegeven worden aan eene Zuster

-ocr page 16-

die met eene bediening of met bijzondere werkzaamheden belast is , aan die Zuster, in die betrekking, als aan de Overste zelve gehoorzamen.

Wanneer de Overste eene Zuster stelt onder de gehoorzaamheid van eene andere Zuster, is deze verplicht haar te gehoorzamen als .aan de Overste zelve.

Wanneer men zich tijdelijk in een ander Huis ophoudt, zal men aan de Overste van dat Huis ondergeschikt zijn en aan haar gehoorzamen ; hiervan zijn alleen uitgezonderd de Algemeene Overste en de Assistanten van het Moederhuis.

Ten aanzien van de gehoorzaamheid moet rmen in aanmerking nemen, dat men nimmer moet zien op de persoon, die gebiedt, maar slechts op het gezag, waarmede zij is bekleed; en dat, hoe kleiner de waardigheid is van de persoon, aan wie men gehoorzaamt, hoe aangenamer de gehoorzaamheid aan God is, en hoe grooter de verdiensten zijn.

Ingeval eene Zuster eene weigering ondergaat van eene Overste of van eene Zuster, aan wie zij gehoorzaamheid verschuldigd is, zal zij zich tot een hooger gezag mogen wenden, mits

-ocr page 17-

zij de weigering, die zij ondergaan heeft, en de reden der weigering, wanneer deze haar bekend is, openbare.

Art. 7.

De Zustei^s zullen hare Overste en alle anderen , aan wie zij gehoorzaamheid verschuldigd zijn, steeds met eerbied en liefde behandelen ; niet om haar te behagen, of hare achting of eenig voorrecht te verwerven, maar omdat zij Gods plaats bekleeden, en zulks Gods heilige wil is ; zij zullen dan ook nimmer onderling spreken over de gebreken, die zij in haar opmerken, en altijd van zich verwijderen alle gedachten , strijdig met den eerbied, dien zij haar verschuldigd zijn.

De Zusters zullen, zonder zich te verontschuldigen, in ootmoed aannemen de vermaningen of boetdoeningen, die haar voor hare nalatigheden gedaan of opgelegd worden ; in bijzondere gevallen , als zij niet plichtig zijn aan hetgeen haar ten laste gelegd wordt, mogen zij de redenen barer onschuld blootleggen; doch wanneer deze niet voldoende worden geacht , moeten zij zich met liefde onderwerpen, in de zekere overtuiging, dat God , in zijne

-ocr page 18-

goedheid. haar die gelegenheid aanbiedt, om te voldoen voor gebreken, waaraan zij plichtig zijn, en die zij nog niet geheel geboet hebben.

Art. 8.

Wat de verschillende bedieningen der Congregatie betreft, tot welke de Zusters kunnen worden geroepen , hierin zullen zij steeds volgen den gulden regel van den H. Franciscus

o o ö

van Sales; „Zoek niets, weiger niets.quot; Nimmer dus zal eene Zuster naar eene bediening verlangen, en nog veel minder haar verlangen daartoe te kennen geven ; wee haar , die zich in eene bediening indringt, zonder daartoe van

■ o o \'

God geroepen te zijn; daar zij, in dit geval, geheel onwaardig daartoe zonde wezen, en geen nut in dezelve zoude kunnen stichten! Daar Ik hen niet gezonden heb, en hun geen gebod gegeven heb, hebben zij aan dit volk geene hulp toe-gebracht, zegt de Heer (Jerem. XXIII. 32).

Wanneer echter eene bediening van God, door de gehoorzaamheid, aan eene Zuster wordt opgedragen, zal zij ze aannemen, in het zekere vertrouwen, dat God, die ze haar oplegt , haar ook de noodige verlichting en sterkte zal schenken, om ze volgens zijn hei-

-ocr page 19-

— 13 —

lio-en wil te vervullen. Mocht er eene of au-

o

dere bijzondere reden bestaan, om deze of gene bediening, waartoe men geroepen wordt, niet te aanvaarden , zoo zal men deze aan de bevoegde Overheid bekend maken , en zich overigens geheel aan hare beslissing overgeven, zonder op de zaak terug te komen.

De Zusters zullen zich nimmer in de bedieningen van anderen indringen of zich daar-

~ o

mede bemoeien , dan in zoo verre de bediening , die zij zelve bekleeden , het vordert; noeh gesprekken houden of gissingen maken , die daarop betrekking hebben. Niemand zal aan anderen gebieden of vermaningen geven , tenzij uit kracht van hare bediening, en ingeval zij door de Overste daartoe gemachtigd is, of wel het gebod van liefde het vordert; maar eenieder zal, oplettend op zich zelve , zich binnen de palen harer bediening houden en afwachten, wat beslist zal worden over haar en over anderen.

Art. 9.

De Zusters moeten zich, zoo veel mogelijk, op eene volmaakte gehoorzaamheid toeleggen ; nu, de volmaakte gehoorzaamheid vordert,

-ocr page 20-

— 14 —

dat al hetgeen zij uit gehoorzaamheid moeten verrichten, spoedig, stipt, blijmoedig en eenvoudig geschiede.

Zij moeten in de eerste plaats, spoedig gehoorzamen; dat is, aanstonds, zonder uitstel, datgene doen , waartoe haar de gehoorzaamheid verplicht; en wel zoo, dat zij een begonnen werk staken , alware dit ook een liefdewerk ; een begonnen gebed af breken, en in het schrijven eene letter onvolkomen laten.

Wanneer de bidklok, de etensklok, de werkklok , of de klok, welke deze of gene Zuster roept, getrokken wordt, moet men dadelijk alles laten liggen en staan, en den roep dei-klok volgen.

Dit is ook van toepassing op de Portierster, wanneer er aan het Gesticht gebeld wordt.

Zij zullen stipt gehoorzamen; hetgeen wil zeggen, dat zij haar werk met de noodige oplettendheid en nauwkeurigheid moeten verrichten , zelfs zonder een uitdrukkelijk bevel af te wachten, wanneer zij weten, dat zulks de wil der Overste is. Zij moeten steeds indachtig zijn, dat, gelijk de H. Maria Magdalena van Pazzi aanmerkt, zij niet gedeeltelijk, maar geheel afstand gedaan hebben van haren wil, en

-ocr page 21-

— 15 —

alzoo alles geheel moet geschieden, dat is: volmaakt, en overeenkomstig de bedoeling, het verlangen en den wil der Overste.

Zij zullen al hetgene zij moeten doen, blijmoedig verrichten. Men bedriegt zich, zegt de H. Ignatius van Loyola , als men meent se-

o

hoorzaam te zijn, wanneer men tegenzin of ontevredenheid toont over hetgene voorst

o o

schreven of verboden is; die waarlijk gehoorzaam is, neemt blijmoedig aan datgene , wat met hare eigenliefde of neiging strijdt, omdat zij dan zeker is, den wil van God en niet haar eigenwil te volbrengen, en zij niet aan zich zelve, maar aan God alleen, zoekt te behagen. — De Zusters moeten elke verkeerde neiging , welke in dit opzicht bij haar opkomt, spoedig onderdrukken, en hare Overste eene volkomen vrijheid laten, om over haar, en alles wat haar aangaat, te beschikken, terwijl zij in alles blijmoedig gehoorzamen. Dit is voor de Zusters van zeer groot gewicht, daar zij in de gelegenheid zijn, dikwijls van bediening en plaats te moeten veranderen, en gebezigd te worden voor zaken , die zeer strijdig zijn met de menschelijke natuur.

Eindelijk moeten de Zusters er zich op toe-

-ocr page 22-

— 16 —

leggen, eenvoudig te gehoorzamen. De eenvou- . z digheid , waarvan hier gesproken wordt, bestaat hierin, dat men zijn wil en zijn oordeel z blindelings onderwerpe aan den wil en het quot;v •oordeel der Overste. Willen onderzoeken, zegt g de geleerde Blosius, of\'de geboden der Overste d goed of\' kwaad zijn; of de redenen opsporen, d waarom zij gebiedt of verbiedt, dit is eten van den boom van kennis van goed en kwaad, van c den boom, dien het Adam verboden was aan c te raken. Dit was het middel, dat Satan be- c ,zigde, om Eva te bekoren en tot zonde te s brengen, toen hij haar vraagde, waarom God 1 haar niet toegelaten had , van alle vruchten 1 van het Paradijs te eten. Indien Eva hadde lt; geantwoord , dat het haar niet betaamde , de lt; redenen daarvan te onderzoeken, zou zij niet gevallen zijn ; maar zij begon te redeneeren ; waarvan dan ook het gevolg was, dat zij aan 1 ■Ood ongehoorzaam werd, en in zonde viel. De groote wijsheid bestaat hierin, dat men 1 niet eenvoudigheid des harten gehoorzaamt, en ■ men alles wat de Overste gebiedt, als heilig \' en nuttig beschouwt; daar de Oversten, gelijk de H. Maria Magdalena van Pazzi zegt, in het beheer harer Gemeenten , door God bij-

m

-ocr page 23-

— 17 —

gt;u- . zonder verlicht en geholpen worden, be- Om tot dezen verheven trap van gehoorde/ zaamheid te komen, moeten zij God, om Wiens iet wil zij gehoorzamen , vurig bidden , en elke jot gedachte, strijdig met deze eenvoudigheid , ste door eene blinde onderwerping van den geest, \'n, dadelijk van zich verwijderen.

an Bij deze gelegenheid wordt hier aangemerkt,

-iiii dat, hoe meer de Zusters zich toeleggen op de

tan oefening eener volmaakte gehoorzaamheid, het

be- des te zekerder te wachten is, dat God haar

te steeds eene Overheid zal geven, welke slechts

od het goede en doelmatige gebieden, slechts het

:en kwade en ondoelmatige verbieden, en, inliet

Ide algemeen , de Congregatie en hare Leden op

de de aan God aangenaamste wijze geleiden zal. iet Ook wordt aan elk Lid der Congregatie, iu

n ; welke betrekking zij ook geplaatst zij, herin-

lan nerd , dat 6ene enkele daad van hardnekkige

iel. wederspannigheid aan de bevelen der Overste

ien eene voldoende reden is, om uit de Congre-

en gatie voor altijd weggezonden te worden.

lig \'

ijk in

\'ij- e 2

-ocr page 24-

1

— 18 —

VIERDE HOOFDDEEL. ZIj

Over de Armoede.

du

Art. 10. }ia

In de armoede, die het bolwerk van het Z1J geestelijk leven is, zullen de Zusters trachten

te eeren en na te volgen Hem, Wien Hemel n€ en Aarde ten dienste staan, die tot zijne Moe-

der eene arme Maagd, tot zijn Voedstervader Tn

een handwerksman, tot zijne wieg eene krib, kl

tot zijn doodbed een kruis gekozen heeft, en b( die, gedurende zijn wandel op aarde, geene

vaste woonplaats had; en zelfs geen kussen be- 5?\' zat, waarop Hij zijn hoofd kon laten rusten.

Art. 11.

De kleederen, de meubels en het voedsel ^ zullen zijn, gelijk het past aan personen, die d

vrijwillig den stand der werkelijke armoede omhelsd, en voor God en alle menschen betuigd hebben, den armen Jezus te zullen navolgen. Derhalve zullen de Zusters tevreden zijn, wan- ^

neer in hare geringe behoeften, volgens de in %

de Congregatie gebruikelijke eenvoudige v/ijze, s

voorzien wordt; zich steeds herinnerende, dat,

hoe strenger de ontblooting is, hoe meer recht s

.

-ocr page 25-

— 19 -

zij hebben op het erfdeel der kinderen Gods; dat zij dienstmaagden der armen zijn, en haar dus ook een arm leven past; echter zoo, dat haar onderhoud die eigenschappen heeft, dat iet zij gezondheid en krachten behouden, om de ;en bezigheden van haar staat behoorlijk waar te iel nemen; dus, des morgens, des middags en des je- avonds , geene lekkernijen , geen weelderig, er maar gezond en toereikend voedsel; behoorlijke b, kleederen, deksel en verwarming, en in ziekte en behoorlijke verzorging. Behalve den ring en tie het kruis mogen de Zusters, voor zich, niett ie- gebruiken, dat van zilver of goud gemaakt is.

art. 12.

Geene der Zusters mag ooit, zonder verlof el der Overste, aan vreemdelingen te eten , te

ie drinken of aalmoezen geven.

i-

j Art. 13.

i. Wanneer aan de Zusters geschenken, hetzij

i- voor de Congregatie, hetzij voor hulpbehoe-

n vende armen, die zij onderwijzen, ter hand ge-

t steld worden, zoo zullen zij die aannemen, als

gt; er geene bijzondere redenen van weigering be-

t staan ; doch, zij geven deze dadelijk aan de

-ocr page 26-

Overste of aan de Zuster, die belast is met het onderwijs der armen, voor welke het geschenk is bestemd. Voor armen, die door haar niet onderwezen worden, nemen zij niets aan, aangezien de Zusters zich niet mogen bezig houden met de verzorging van personen, die niet door de Congregatie aan hare zorgen zijn toevertrouwd. Evenmin nemen zij geschenken aan, die voor haar persoonlijk bestemd zijn. In deze gevallen moeten zij het aangebodene met vriendelijke dankbetuiging afwijzen, zeggende , dat xij het niet mogen aannemen.

Art. 14.

De Zusters zouden haar geweten bezwaren, wanneer zij geld of hetgene tot haar gebruik of tot gebruik der hulpbehoevenden bestemd is , door hare nalatigheid lieten bederven of verloren gaan. Zij doen geene onnoodige uitgaven , maar moeten in alles spaarzaam zijn. Eenieder zal ook bijzonder zorg dragen , om, :zoo op haar persoon als in andere zaken, de zindelijkheid te bewaren, welke stichting geeft, en voordeelig is voor de gezondheid. Eene onzindelijke Zuster past niet onder de Zusters van het Gezelschap van Jezus Maria Jozef.

-ocr page 27-

— 21 —

Art. 15.

De Zusters moeten zich in: kleeding, voedsel, bedden, levenswijze, kortom, in alles, op de meest mogelijke gelijkvormigheid toeleggen, zich regelende naar het gebruik van het Moederhuis. De eene moet niets anders willen hebben dan de andere.

Art. 16.

Iedere Zuster moet zich wel wachten, het-geoe tot haar gebruik bestemd is, te versmaden , het ongebruikt te laten staan , of daaraan, zonder verlof der Overste, iets te veranderen.

Art. 17.

De Zusters zullen zich ernstig beijveren den geest der armoede te verkrijgen. Wanneer bij de uiterlijke armoede ook de geesl , of ten minste het ernstig streven om dien te verkrijgen, ontbrake, wat zou men daarvan moeten zeggen ? Zou het niet eene soort van huichelarij zijn , als die der Pharizeërs , die uiterlijk eenige goede werken verrichtten, maar innerlijk zeer verkeerd gezind waren ? Het is aan de armen van geest, dat de Heer het rijk der Hemelen

-ocr page 28-

toekent (Matth. V. 3.). Nu de geest van armoede vordert:

Dat de Zusters, met betrekking tot het aard-sche, niets verlangen, niets vreezen, maar haar geheel vertrouwen op Gods Voorzienigheid stellen ; zich verzekerd houdende, dat, zoo lang zij getrouw zijn in de vervulling harer plichten , en den waren geest der Congregatie behouden , God haar in zijne bescherming zal nemen, en wat voor ziel en lichaam noodi»- is,

o \'

zal verleenen.

Dat zij zich verloochenen, en alle aange-kleefdheid aan deze of gene zaak, hoe gering die ook zij, aan deze of\' gene bezigheid , aan deze of gene bediening, aan deze of gene plaats, kweekelingen, bloedverwanten, vrienden , enz. afleggen. Om tot die volmaakte verloochening van zich zelve te komen, en meer voortsranjr

\' cquot;! o

te doen in de onthechting, zullen zij dikwijls overdenken, dat alle gehechtheid aan de goederen dezer wereld verwijdert van die, welke ons in de eeuwigheid moeten gelukkig maken. De Oversten zullen op dit punt bijzonder acht slaan, en te bekwamen tijde veranderen of afnemen , wat voor eene Zuster een voorwerp van aangekleefdheid zou zijn, of kunnen worden.

-ocr page 29-

—--

— 23 —

ar- Dat zij, eindelijk, datgene hartelijk liefhebben en bij voorkeur verlangen , wat gewoon-ivd- lijk aan de armoede eigen, en het deel derge-iaar nen is, die dezelve werkelijk uitoefenen, tel- De H. Teresia , van de armoede sprekende, mg vermaant hare geestelijke Dochters, de armoede ch- in alles te doen uitschijnen; doch, zij voegt er-be- bij, dat dezelve vooral moet heerschen in het ne- hart, en dat, zoo lang zij getrouw de armoede is , beoefenen en derzelver geest bezitten, de kloostertucht niet licht te niet zal gaan.

rG-

\' Art. 18.

an De Oversten der Congregatie worden bij deze

:s, gelegenheid gewaarschuwd tegen de zucht om

iz. rijkdommen te vergaderen, die gewoonlijk de

ig oorzaak zijn van den ondergang der Kloosters

ig en Congregatiën; terwijl de geest van armoede

Is en een onbepaald vertrouwen op de Goddelijke

3- Voorzienigheid er altijd de steunpilaren van

e zijn geweest, en alle soorten van zegeningen

i. over dezelve hebben doen nederdalen. Deze t \' waarschuwing richtte de H. Abt Benedictus

1 op zijn sterfbed tot zijne Broeders; en de on-

i dervinding heeft, in het vervolg der tijden, ^ijne voorzegging bewaarheid.

-ocr page 30-

VIJFDE HOOFDDEEL.

Over de Zuiverheid.

Art. 19.

De Heer zegt: Zalig zijn zij, die zuiver van harte zijn, ivant zij zullen God zien (Matth. V. 8.). Uit het hart komen de slechte gedachten (Matth. XV. 19.). Waar uw schat is, daar is uw hart (Matth. VI. 21.). Hier komt eigenlijk alles op uan: dat de Zusters haar geheel hart voor den Goddelijken Bruidegom harer ziel, dat zij hare geheele liefde, voor Hem, zuiver bewaren; want zij zullen dan ook, voor Hem, niet alleen hare ziel, maar ook haar lichaam, overeenkomstig haar verkozen staat, geheel zuiver behouden.

Dat de Zusters zich dikwijls herinneren, dat zij bruiden zijn van Jezus Christus, die een Bruidegom is, uitgelezen boven duizenden, en die in haar hart alleen wil zijn; wee haar, die in liet minst den glans verdonkeren zoude van de leliën , waarin Hij zijn welbehagen schept! — dat, hoe schooner en kostbaarder de schat der zuiverheid is, zij des te meer op hare hoede moeten zijn , om dien ongeschonden te bewaren, steeds indachtig zijnde de volgende waarschuwing van den H. Hieronymus

-ocr page 31-

aan de H. Eustochium ; Mijne dochter, gij zijt versierd met goud, wacht u voor de roovers.

Art. 20.

De Zusters zullen het eerste begin der gedachten en begeerten , strijdig met de schoone deugd van zuiverheid, door eene godvruchtige verzuchting tot Jezus, door eene korte aanbeveling in zijn H. Hart of zijne HH. Wonden, door de toevlucht tot de allerzuiverste Maagd en Moeder Gods Maria, of door eene meer ijverige betrachting harer bezigheden, ernstig, maar bedaard trachten te verwijderen. Zij moeten niet vooruit bang zijn, dat dergelijke beproevingen zullen komen , noch daarna in het bijzonder bedenken, welke zij zijn, en hoe zij hebben plaats gehad. Men moet in de bekoringen vooral in aanmerking nemen, dat er een groot onderscheid bestaat tusschen de bevalligheid der bekoring te gevoelen, en de bevalligheid der bekoring te willen; tot het kwaad aangespoord te worden, en het kwaad te willen ; en dat een vaste wil, een ootmoedig gebed en een kalm vertrouwen op haar Bruidegom, die altijd bij haar, en haar beschermer is, in eiken strijd de overwinning zullen doen behalen.

-ocr page 32-

— 26 —

Art. 21. Z\'

Zij moeten zorgvuldig vluchten al hetgene bew

niet past aan eene bruid van Jezus Christus , dat

en daarom vermijden zekere vriendschappen, liefc

die al te teeder zijn, en in haar hart de lietde den

tot haar Bruidegom zouden kunnen doen ver- zijn

flauwen. Wanneer zij eene al te groote gene- had

genheid voor een persoon, wie het ook zij, bui

gevoelen, moeten zij de eerste beginselen daar- tijd

van trachten uit te dooven door : Avaakzaam- de,

heid, het gebed , het vluchten der gelegenhe- te a

den en het oefenen der versterving. bez

Zij moeten zich , zooveel mogelijk, toeleggen der

op bescheidenheid , welvoegelijkheid en zedig- en

heid, en al hetgeen daarmede strijdt, of wat in

de teedere deugd van zuiverheid, in dit opzicht, gei

zoude kunnen schaden, zorgvuldig vermijden. be3

Zij zullen zich ernstig beijveren, om alle ij- de

delheid in kleeding, in gebaren, in het spre- ^

ken of in het gaan, af te leggen. De in de we- de reld gebruikelijke uitdrukkingen van genegen-heid mogen zij onder elkander niet bezigen.

De Zusters moeten de ledigheid vluchten : en daarom zullen zij, wanneer er na de oefening

barer bezigheden tijd overblijft, eenig handwerk st( verrichten , of zich met iets anders bezig houden.

-ocr page 33-

— 27 —

e

Zooals reeds aangemerkt is, komt alles bij de ^ene bewaring der zuiverheid, eigenlijk hierop neer, 7üs, dat de Zusters haar geheel hart en hare geheele ien, liefde aan haar Goddelijken Bruidegom toewij-itde den ; daarom zou het juist geen goed teeken ^er- zijn, wanneer eene Zuster een groot verlangen ine- had, om bezoeken, brieven of tijdingen van zij, buiten te ontvangen, brieven te schrijven of i,ar- tijdingen te geven ; het zou zijn , alsof zij vrees-im- de, te zeer afgescheiden van de wereld te zijn of he- te worden; het zou den schijn hebben, alsof de bezigheden van haar staat haar niet vergenoegen den; alsof het haar niet beviel, dezelve voor, ig- en met, en in de tegenwoordigheid van God, rat in stilte te verrichten ; men zou met reden mo-it, gen vermoeden, dat zij die ingetogenheid niet in. bezat, welke voor allen, maar bijzonder voor ij- de Zusters van het Gezelschap van Jezus Ma-e- ria Jozef zoo noodzakelijk is, om de won-e- derschoone deugd, waarvan hier gesproken n- wordt, te bewaren.

n Art. 22.

g De Oversten der Congregatie worden ten

k sterkste aangemaand , steeds een waakzaam oog i. te houden op alles , wat betrekking heeft op

_J___

-ocr page 34-

— 28 —

de deugd, waarvan hier gehandeld is, en te waken, dat de bovenstaande voorschriften en die, waarvan het 36, 37 en 38s,e Hoofddeel melding maken, stipt worden nagekomen ; zoomede te zorgen, dat zij , die, hetwelk God verhoede , door daden , strijdig met die deugd, ergernis zouden geven, aan de Algemeene 0-verste worden bekend gemaakt, die de noodige maatregelen zal nemen, om dezulken voor altijd uit de Congregatie te verwijderen.

ZESDE HOOFDDEEL.

Over de Opvoeding der jeugd.

Art. 23.

De opvoeding, bestemd om het hart des kinds te voi\'inen, en het zaad der deugd, daarin besloten, te doen uitschieten, en datzelfde hart tegen de droevige verleiding der ondeugd te behoeden , is , zonder tegenspraak , het e-delste en gewichtigste gedeelte der opvoedir.g en de voornaamste plicht der Zusters.

De teekenen eener goede, zedelijke en godsdienstige opvoeding zijn: eene oprechte godsvrucht , eene eerbiedige onderdanigheid aan ouders en oversten, eene zekere vriendelijk-

-ocr page 35-

— 29 —

-

te . heid en beleefdheid jegens de gezellen, met in wie de kinderen verkeeren , en een bijzonder el ontzag voor bejaarde personen. De Zusters,

0- die met de opvoeding van kinderen in hare r- Huizen of in scholen belast zijn , moeten dik-l, wijls de gelegenheid waarnemen, om hun liefde )- voor deze deugden in te boezemen, en tevens ;e zorgen, alles te verwijderen wat hunne onnoo-

1- zeiheid zoude kunnen schaden ; zoomede hen te onderwijzen in de Godsdienst en de Zedeleer.

Het onderwijs in de Godsdienst en de Zede-leer zal drie deelen omvatten, als: de gewone gebeden van een Christen mensch; — het kort begrip der Christelijke Leering in het Cate-chismusboek van het Diocees , waar men zich s bevindt ; — en de gewijde geschiedenis, zoo

van het Oude als het Nieuwe Testament. 3 De Zusters moeten vooral zero- dragen :

O O

1 Dat de kinderen den tekst der gebeden en

der Christelijke Leering niet alleen van buiten r weten en bondig verstaan , maar tevens doordrongen worden van een oprechten eerbied voor die gebeden en voor de groote waarheden van de H. Godsdienst.

i Wanneer de Zusters het godsdienstio-onder-

O O

wijs zeiven wel begrijpen, vereischt het geene

-ocr page 36-

— 30 —

groote inspanning van geest; het is een werk vr van geduld , dat gedurige vlijt en zelfopoffe- d0 ring vordert: men moet de vragen en antwoorden op alle manieren draaien ; met de kinde- ze ren handelen op een kinderlijken spreektrant, ro en hnn aldus de verheven kennissen van de ht Godsdienst aan het verstand brengen.

Wat de gewijde geschiedenis aangaat, zul- Z11

len de Zusters het te verhandelen hoofdstuk vt den kinderen uitleggen en eischen, dat zij er

verklaring van weten te geven; te dien einde ki ondervragen zij hen, van punt tot punt, over de zaken en de bijzonderste omstandigheden r die in dat hoofdstuk voorkomen; dan oefenen

zij hen, om daarvan een nauwkeurig verhaal aa te doen, en eindelijk laten zij er de zedelijke

bemerkingen op volgen. P(

Bij het naderen van Feestdagen zullen zij de

geschiedenis van het Feest uit het Nieuwe Tes- in

tament doen voorlezen, en deze uitleggen. g(

Wanneer het aantal kinderen, dat eene Zus- al

ter moet onderwijzen , groot is, kan zij met vlt;

vrucht de onderstaande leerwijze volgen. 01

1. Aan de kinderen eenige lessen gelijktij- d(

dig doen opzeggen, met gemeten tusschenpoo- di

zen. De Zuster of een der kinderen zegt de ^

J

-ocr page 37-

— 31 —

vraag en het antwoord duidelijk voor, eu daarna herhalen de kinderen dezelve.

2. Sommige leerlingen, een voor een, dezelfde les doen opzeggen, bij voorkeur die oproepende , van wie men twijfelt, of zij noodig hebben aangespoord te worden.

3. Op eene eenvoudige wijze uitleggen den zin der woorden , die de kinderen niet goed verstaan, en

4. Eindigen met eenige zedelijke aanmerkingen , die betrekking hebben op de uitgelegde lessen.

De Zusters zullen trachten , door alle mogelijke middelen, hare leerlingen tot ijverzucht aan te zetten, om de lessen met de meeste nauwkeurigheid en met behoorlijke tusschen-poozen op te zeggen.

Bij kinderen van meer gevorderden leeftijd moeten de Zusters bijzonder aandringen, op de gewone oefeningen van het Christelijk leven , als: op het bijwonen van de kerkelijke diensten, voornamelijk van het H. Sacrificie der Mis; op het ontvangen der HH. Sacramenten ; op de morgen- en avondgebeden, — op de gebeden vóór en na het eten; op de godsvrucht tot de H. Moeder Gods;— op het heiligen van

-ocr page 38-

— 32 —

■den dag en van de werkzaamheden, die zij verrichten ; — op de plichten der kinderen jegens hunne ouders, broeders, zusters, kerkelijke en burgerlijke overheden en andere men-schen; — in één woord , zij zullen haar best doen, hen krachtdadig op te wekken tot liefde voor hunne plichten, tot ijver voor het gebed en de godsdienstige oefeningen, en tot onderhouding van de regelen der zedigheid en Christelijke welgemanierdheid.

Daar de ondervinding leert, dat het kind zich schikt naar zijne onderwijzeressen, en hare manieren, goede hoedanigheden of fouten aanneemt, moeten de Zusters de grootste zorg dragen , steeds voor hare leerlingen een voorbeeld van alle deugden te wezen; zij moeten de deugd trachten beminnelijk te maken, zich a-elukkio; achten in het midden harer leer-

JD O

lingen, dezen oprecht beminnen, en hun de achting eener moeder toedragen.

Om de Zusters de hooge waarde der opvoeding te leeren schatten, zullen zij dikwijls overwegen de bemerking, die deH. JoannesChrysostomus, sprekende tot de Christen ouders en meesters, daarover maakt: „ Wat vertoont ons het geloof

o

dit kind, aan uwe zorg toevertrouwdV

-ocr page 39-

- 33 —

3 zij „ Op zijn voorhoofd leest gij den stempel a je- \' „der genade, waardoor God het tot zijn kind rke- „ heeft aangenomen; het is uw plicht te wanen- „ ken, dat de zonde dien niet verhreke ; zijne best „ tong is nog besproeid met het zout der efde „ wijsheid, hetwelk gij erop moet bewaren; bed „ zijn hoofd en zijne borst dragen nog het der- „ merkteeken van kind Gods ; gij zult er re-iris- I „ kenschap over afleggen, als dit vervalscht wordt; zijn hart is de waarachtige tempel ;ind „ des H. Geestes, en gij zijt er, om zoo te en „ spreken , de bewakers van ; in zijne ziel be-:\'ou- speurt gij het zaad en den oorsprong van tste v aHe deugden ; gij moet het vruchten doen een „ voortbrengen. Jezus Christus vertoont u de ioe- „ Engelen Gods, die nacht en dag rondom het bu , „kind gelegerd zijn, om het te beschermen; ;er- „ gij deelt met hen die edele bediening.quot; de Overwegen zij nog , bij dit hartroerende tafereel, hetgene een kundig schrijver, die ge-ing heel zijn leven aan de opvoeding der jeugd jen gewijd heeft, van de voornaamste plichten us, des onderwijzers zegt: „ Wat is een Christen rs, „onderwijzer, die belast is met de opvoeding 3of „der jeugd?

\' e 3

-ocr page 40-

„ Het is een mensch , in wiens handen Je- wor(

„ zus Christus een zeker aantal kinderen heeft scha

„gesteld, die Hij door zijn Bloed vrijgekocht zulllt;

„ en voor wie Hij zijn leven ten beste gege- de c

„ ven heeft, in wie Hij , als in zijn Huis en drao

„zijn Tempel, woont; die Hij als zijne le- en (

„ dematen, broeders en medeei\'fgenamen aan- wet1

„ ziet ... en tot welk einde heeft Hij ze hem zuil

„toevertrouwd? Was het alleen, om hun ee- M

„ nige kennis van menschelijke wetenschap te tot

„ geven ? Wie zou dit durven zeggen, of zelfs- pen

„ deuken ? Hij heeft ze hem toevertrouwd, dur

„ om in hen het dierbare pand der onschuld , wor

„ dat Hij in hunne ziel, door het Doopsel, diei

„ heeft neergelegd, te bewaren, om ware Chris- sein

„ tenen van hen te maken. Nu dan, welke ade

„ grootheid , welken adel zet zulk eene eer- 1

„ volle zending aan al de plichten eens op- zul

„ voeders niet bij !quot; gel

Hoezeer de godsdienstige en zedelijke op- 1

voeding der jeugd het voornaamste deel der ter:

opvoeding uitmaakt, zullen de Zusters echter uie

niet verwaarloozen, de kinderen die mensche- in

lijke wetenschappen en vrouwelijke kundighe- mo den te leeren, waardoor zij later, ieder volgens zijn stand, in de gelegenheid gesteld

-ocr page 41-

— 35 —

Je- worden, op eene fatsoenlijke wijze in de maat-

teeft schappij hun bestaan te vinden; te dien einde

3cht zullen zij , ten aanzien van het onderwijs en

ege- de opvoeding in het algemeen , zich stipt ge-

«n dragen naar de Handleidingen, Voorschriften

le- en Gebruiken, die in de Congregatie door het

lan- wettig gezag zijn ingevoerd , of later ingevoerd

lem zullen worden.

ee- Men zal zorgen, dat in de scholen, bestemd

1 te tot het aanleeren van genoemde wetenschap-

elfs pen en kundigheden , de Godsdienst haar ge-

^d, durigen invloed uitoefent, en boeken gebruikt

hl, worden , waarin de beginselen van de Gods-

el , dienst doorstralen , opdat de kinderen in de

ns- scholen steeds eene godsdienstige lucht in-

Lke ademen.

er- In de verschillende scholen der Congregatie

-gt;?■ zullen , zooveel mogelijk, dezelfde leerboeken

gebruikt worden.

gt;?■ Behalve in de bewaarscholen, zullen de Zus-

\'er ters zich met de opvoeding van jongelingen

:er niet mogen belasten. Echter zullen zij hen wel

ie- in de Christelijke leering en de Godsdienst

ie- mogen onderwijzen.

gt;1-Id

-ocr page 42-

— 36 —

ZEVENDE HOOFDDEEL. upsti

Over hetgene men in iet bestuur, vooral der ^001quot; Kostkinderen, moet in acht nemen. zus i

2.

Art. 24. ^

De Zusters, die met de opvoeding der jeugdtoep belast zijn, moeten wel in het oog houden, dat 3. het heil der zielen de hoofdzaak harer bedie-de l ning is en dat, om dit te bevorderen, en Godsjhelp zegen over hare werkzaamheden te trekken, dat zii vooral de deugden van haar staat betrach- worlt; ten, en een gemeenzamen omgang met God 4. onderhouden moeten, zoodat zij zich met de kind rechterhand aan God houden, en met de lin- zich kerhand hare bezigheden verrichten. Zij moe- dooi ten zich herinneren, dat het vooral ten op- zoo\'* zichte der Kostkinderen is , dat zij het ambt in c van moeder bekleeden, en zij in deze hoedanig- niet heid , steeds de teederste waakzaamheid en liefde 5 over deze aan hare zorgen toevertrouwde pan- er ( den moeten uitoefenen. mer

Om hierin te slagen, zullen de Zusters, zoo- nim veel mogelijk, de onderstaande voorschriften dit

in acht nemen. woi

Art. 25. 6

Op de slaapkamers. 1. Zoodra het teeken tot te

-ocr page 43-

— 37 —

opstaan gegeven is, zullen zich de kinderen !r door een kort gebed aan het H. Hart van Je-;zus aanbevelen, en vervolgens dadelijk opstaan.

2. Terwijl zij zich kappen, wasschen en kleeden, zullen zij deze verrichtingen, door eugdtoepasselijke gebeden, aan God opdragen. , dat 3. De Zusters zullen nimmer toestaan, dat edie-fde kinderen onder het kleeden zich onderling Gods helpen. Zij moeten zeer waakzaam zijn, op-ken , dat de zedigheid niet in het minst geschonden rach- worde.

God 4. De Zusters zullen zich niet belasten, de \'t de kinderen te kappen, dan alleen wanneer dezen lin- zich zeiven hierin niet kunnen helpen , noch moe-j door anderen geholpen worden. Zij moeten, op- zooveel mogelijk, zich gedragen, alsof zij hier-imbt in onkundig waren, en deze ijdele optooisels J-nig- niet meer kenden.

efde 5. Zij moeten eene groote zorg dragen, dat pan- er eene stipte stilzwijgendheid op de slaapkamers onderhouden worde, en de kinderen zich zoo- nimmer in elkanders slaapplaatsen begeven : iften dit zoude voor haar eene geleg-enheid kunnen

c5 O

worden van zonden.

6. Gedurende al den tijd, dat de kinderen

totlte bed zijn, moet er eene Zuster op de slaap-

\'

i

-ocr page 44-

zaal wezen. Er mag alsdan niet het minste gerucht gemaakt worden.

7. Eene of meer Zusters zullen altijd op de slaapkamers der kinderen moeten vernachten.

8. Wanneer een kind des nachts eenige hulp noodig heeft, zal de aanwezige Zuster haar met veel liefde de noodige hulp verleenen. Nooit zal men hiertoe eene der kinderen mogen bezigen.

9. Alvorens de slaapkamei\'s te verlaten, zullen de Zusters nazien of alles behoorlijk geregeld is.

Art. 26.

Op de Lingerie. 1. De bergplaatsen, voorde goederen der kinderen bestemd, zullen wekelijks door de Zusters worden nagezien , om zich te overtuigen, dat hare zaken geregeld

o o

zijn. Zij zullen zorgen, dat de goederen behoorlijk worden versteld, en de kinderen veel overleg en netheid in de behandeling barer kleederen krijgen.

2. De Zusters zullen vooral den kleinen en minst ervaren kinderen eene moederlijke zorg toedragen.

3. Zij zullen zorgen, dat eenvoudigheid en

-ocr page 45-

e ge- ■netheid in de kleederen der kinderen uitschijnen.

4. Nooit mogen de Zusters laten blijken, p de behagen te nemen in de bevalligheid der klee-ten. derennooit mogen zij de kinderen over de ulp modes ondervragen, dan alleen, wanneer zij, aar uit hoofde harer bediening, daaromtrent iets ien. moeten weten, zoo als b. v. de Zusters , die no- met het onderwijs der handwerken belast zijn, om een kleedje te maken, enz. Iets wat de on-ul- zedige kleeding begunstigt, mag nimmer in de re- Congregatie gemaakt, zelfs niet getoond worden.

Dat de Zusters wel bedenken, dat een hart, hetwelk zich gaarne met wereldsche optooisels en ij delheden bezig houdt, ver van God ver-e wijderd is.

.j. De goederen, die verzonden moeten wor-

O 7

i den, alsmede die, welke de kinderen ontvan-

[ gen j moeten nauwkeurig nagezien worden, ten

einde zich te verzekeren, dat er geene geheime brieven in verborgen zijn , en niemand mag haar deze goederen overhandigen, dan de Zuster, die er mede belast is. De brieven, die zij ontvangen , zullen, zonder geopend te worden, aan de Overste of aan haar, die daartoe zal aangewezen zijn, bezorgd worden.

6. Men verzekere zich wel, dat bij hetgeen

\'

J

-ocr page 46-

de kinderen bij hare intrede in het Gesticht,, of bij hare terugkomst van de vacantie medebrengen , ook bij hetgene zij ontvangen, er geene boeken, prenten of andere voorwerpen gevonden worden, die strijdig met de Godsdienst of de goede zeden zijn.

7. Alvorens de koffers, ladetafels, enz. naar de lingerie worden gebracht, zuivert men dezelve nauwkeurig. SI uitmanden mogen nimmer boven gebracht worden.

Art. 27.

In de klasse. 1. Alles wat tot de klasse behoort , zal bij tijds in gereedheid gebracht worden, ten einde de oefeningen op het bepaalde uur te kunnen beginnen.

2. Men begint de klasse met het Veni Creator en eene opdracht der bezigheden aan God die men elk uur zal hernieuwen.

3. Gedurende de klasoefeningen spreken de Zusters niet meer dan hare plichten vereischen, en zorgen, dat er sfilte en orde heerschen.

4. De Zusters zullen het als een voornamen plicht beschouwen, zich met de lompste en minst ervaren kinderen bezig te houden en haar voortgang te behartigen.

-ocr page 47-

— 41 —

5. Gedurende de lezing, die de kostkinderen in een boek der voor haar bestemde bibliotheek doen, geven de Zusters acht, dat zij geene boeken gebruiken, welke niet aan het Huis toebehooren. Geene dan studie-boeken mogen zij in haar bezit hebben.

6. Wanneer men in de kinderen eene al te sterke neiging voor de lectuur bespeurt, zal men deze trachten tegen te gaan.

7. De Zusters, die met de bibliotheek belast zijn, moeten zorg dragen, die boeken aan de kinderen te geven, welke met hai\'e jaren en vatbaarheid overeenstemmen ; zij overtuigen zich wel, dat er noch uitdrukkingen, noch platen in gevonden worden , die hare deugd zouden kunnen schaden.

Art. 28.

In de recreatie. 1. De Zusters zullen de kinderen nimmer alleen laten, ook niet buiten den tijd der uitspanning.

2. Zij zullen nimmer toestaan, dat er twee of meer eene bijzondere vriendschap onderhouden. Zij moeten dit, in het begin, met kracht tegengaan.

Zij zullen derhalve zorgen, dat de kinderen

-ocr page 48-

elkander nooit te gemeenzaam bejegenen; zij zullen, wanneer zij dit in de kinderen opmerken, niet verzuimen, haar daarvoor te waarschuwen en, indien er geene beterschap volgt, haar gestreng straffen.

Zij zullen niet toelaten , dat zij zich afzonderen , om in het geheim te spreken ; — dat zij elkander brieven schrijven, of onderling gesprekken voeren, die hare onschuld eti deugd zouden kunnen schaden.

Zij zullen evenmin toestaan, dat de kinderen gedurende de uitspanning slapen , lezen , stu-deeren of, zonder noodzakelijkheid, aan een handwerk, dat veel oplettendheid vordert, bezig zijn.

3. De Zusters bepalen zich, gedurende de speeluren, geheel bij de kinderen, en trachten hen op alle wijzen te vermaken.

Akt. 29.

In den omgang met de kinderen en in het bestraffen der zelve. 1. De Zusters mogen niet toa-laten , dat de kinderen te gemeenzaam met haar zijn, haar vleien of over hare deugden en bekwaamheden spreken, doch wel moeten zij gaarne hooren, dat hare Medezusters geprezen

-ocr page 49-

— 43 —

zij worden; ja, zij zullen zelfs, zooveel mogelijk, de liefde en achting der kinderen te haren op-\'r- zichte vermeerderen. Een tegenovergesteld ge-t, drag zou een jaloersch karakter verraden, het

welk aan de opmerkzaamheid der kinderen niet i- zou ontgaan.

Lt 2. De Zusters mogen nimmer een kind tot

straf naar bed zenden, haar in eene donkere J kamer opsluiten, of haar zonder bezigheden la

ten , in geval zij van de anderen afgezonderd is. \' 3. Ook zullen zij haar nimmer eene straf

opleggen , die uit gebeden bestaat. Daardoor zouden de kinderen afkeerig worden van het gebed.

4. Men moet, om een kind te doen gehoorzamen , nimmer straffen aanwenden, dan wanneer goedheid niet voldoende is.

5. Ook mag men op alle kleinigheden niet vitten. Kleine fouten moet men dikwijls onopgemerkt voorbij laten gaan ; anders worden de kinderen afkeerig van degenen , die haar besturen , en zullen het zich tot een genoegen maken , dezen op hare beurt verdriet te veroorzaken.

6. De Zusters moeten gaarne, zooveel hare plichten en het welzijn der kinderen het toe-

.

-ocr page 50-

— 44 —

laten, zich naar de genegenheden der kinderen voegen, en haar trachten te overtuigen, dat het slechts uit plicht is, wanneer zij somtijds dezelve bestrijden.

Hoeveel goed zal eene Zuster in de harten der kinderen doen, hoevele g-elesenheden van

\' O O

zelfopoffering zal zij vinden, en hoevele verdiensten vergaderen, wanneer zij het bovenstaande wel weet te beoefenen!

7. Wanneer men genoodzaakt is geweest, eene straf op te leggen, moet men die ook doen volbrengen; alvorens de straf te geven, overwege men, op welke wijze zij zal aangenomen worden , en welke gevolgen zij kan hebben.

8. Vele bedreigingen doen en er weinig van uitvoeren, is liet middel om alle gezag; te ver-

\' O O

liezen.

9. Is een kind getroffen over hare fouten, en vraagt zij om verschooning, dan zal men met eene kleine straf tevreden zijn, haar met goedheid bejegenen, en geene nieuwe berispingen geven. Als de fout openlijk geschied is, en de anderen verergerd heeft, moet men erop staan , dat de vergeving ook in het openbaar gevraagd worde.

-ocr page 51-

— 45 —•

3ren 10. Nimmer mogen de Zusters met de kindat deren twisten, noch toelaten, dat zij haar be-;ijds leedigend toespreken of behandelen.

11. Is een kind in drift, en heeft het door ten haar gedrag de anderen verergerd , zoo ontman houde men zich haar te berispen; men zondere er- haar van de anderen af, en wanneer de drift in- bedaard is, zal men haar, na eene zachte vermaning, met bescheidenheid eene straf opleggen, it, 12. Wanneer men berispt, mag men zich

ik nimmer van bijtende of te zeer vernederende i) woorden bedienen : deze maken een kind wel e- gramstorig, maar verbeteren het niet. u 13. Nimmer mag men straffen of berispen ,

als men zelve door drift ontsteld is; men wachte a dan hiertoe , indien de zaak uitstel kan lijden ,

een bedaard oogenblik af.

14. Men mag den kinderen nimmer eenig mistrouwen laten blijken, zelfs niet aan degenen , die verdacht voorkomen; daardoor zoude men zich als in de onmogelijkheid stellen, ooit haar vertrouwen te winnen.

Een openlijk mistrouwen is dikwijls schadelijk voor degenen, die onschuldig zijn, terwijl, integendeel, een bewijs van vertrouwen meermalen do plichtigen tot inkeer brengt. Men

-ocr page 52-

— 46 —

moet dan te allen tijde en op alle plaatsen met nauwgezetheid de kinderen bewaken, en hare daden gadeslaan, doch nimmer eenig mistrouwen laten blijken.

15. De Zusters moeten trachten den kinderen een grooten afschrik van de leugentaal in te boezemen , en het haar als eene groote schande te doen aanzien , daarop betrapt te worden. Men zal zich dus wachten, de kinderen lichtvaardig van eene dergelijke fout te beschuldigen, zelfs wanneer men aan de waarheid van hetgeen zij zeggen zoude twijfelen ; want, zoolang zij bemerken, dat men ze op haar woord gelooft, zullen zij vreezen dit vertrouwen te verliezen, en zich in bedwang houden; integendeel, zullen zij zich met te meer stoutmoedigheid aan de leugentaal overgeven, zoodra zij bespeuren, dat men haar niet meer gelooft , en zij alle vertrouwen verloren hebben.

16. De Zusters moeten altijd elkanders gezag verdedigen en nimmer toelaten , dat een kind hare Medezusters beleedigt of laag be-

o

handelt.

17. Nimmer mag de eene Zuster toestaan, wat door eene andere Zuster is geweigerd; noch verbieden, wat deze heeft toegestaan.

-ocr page 53-

— 47 —

Ook zullen zij een kind nimmer gelijk geven, wanneer zij zicli over eene der Medezusters beklaagt.

18. Mocht het gebeuren , dat eene Zuster verkeerd gehandeld had, dan zal zij , die daarvan kennis draagt, zooveel mogelijk het gedrag barer Medezuster bij de kinderen rechtvaardigen ; doch zij geve , indien de zaak van belang is, aan de Overste , en aan niemand anders, kennis van hetgeen er voororevallen is.

7 O O

19. Wanneer een kind aan eene Zuster iets heeft toevertrouwd , raag zij daarvan nimmer iets aan de andere kinderen medcdeelen. Ook zullen zij nimmer over de fouten en gebreken der kinderen spreken, noch toelaten , dat de kinderen zich daarover onderling onderhouden.

20. Nimmer mogen de Zusters zich met het imvendige of de zielsgesteldheid der kinderen inlaten , dan met uitdrukkelijke vergunning van den Biechtvader en der Overste; en in dit geval zijn zij tot de stiptste geheimhouding verplicht.

21. De Zusters zullen altijd een opgeruimd en vriendelijk gelaat trachten te hebben , en den kinderen nimmer laten bemerken, dat zij neerslachtig zijn of inwendige pijnlijkheden hebben : dit maakt den nadeeligsten indruk

-ocr page 54-

— 48 —

op de harten der kinderen, en veroorzaakt verkeerde gevoelens omtrent de Zusters en het religieuse leven.

22. De kinderen zouden zeer te beklagen zijn. indien zij zich onder het bestuur eener .Zuster bevonden, die, telkens wanneer zij eene vernedering ondergaan of eene berisping ontvangen had, hare kwade luim op de kinderen uitoefende , en deze alzoo de straf, die zij van haar ontvingen, veel meer aan de kwade gezindheid harer Meesteres , dan aan hare bedreven fouten moesten toeschrijven. Welk oordeel toch zoude men over de deugd eener dusdanige Religieuse kunnen strijken!

23. Het uitzicht eener ware Zuster van het Gezelschap van Jezus Maria Josef is altoos vroolijk en lieftallig, en geeft steeds het geluk te kennen, dat zij geniet, met geheel voor God te leven. Geene kwellingen , geene bekoringen kunnen dat vreedzame en minnelijke gelaat, dat zoozeer de kinderen voor God wint, veranderen , noch den vrede harer ziel storen. Zij zoekt niets dan God en zijn Goddelijk welbehagen; en Hem in alles vindende, door zich met liefde en nauwgezetheid van. alles, wat de H. Gehoorzaamheid haar oplegt,

-ocr page 55-

— 49 —

te kwijten , geniet zij de volheid van het geluk, dat aan de Bruiden van Jezus Christus, hier op aarde, is voorbehouden.

24. Ongelukkig, ja duizendmaal ongelukkig de Religieuse, die in de verheven bediening , waarin God haar geplaatst heeft, zich zelve zou zoeken; die zich niet zou schamen hare plichten te verwaarloozen; — de gehoorzaamheid en de Regelen onder de voeten te treden, om zich aan een kind beminnelijk te maken; — die alles maar zoude toegeven om

7 o

aan hetzelve te behagen !! . .. Helaas ! in welken diepen afgrond zou de duivel hare ziel storten!. . . Hoevele vreemde zonden zoude zij , ten opzichte der kinderen, zich te verwijten hebben!... Hoevele zuchten zoude zij de beklemde harten barer Medezusters hoeren loo-zen, die, door hare getrouwheid aan haren Hemelschen Bruidegom en aan de vervulling

o c?

barer plichten , een voorwerp van verachting en spot voor de lievelingen van zulke onwaardige Medezuster zouden geworden zijn ! . . . . Vroeg of laat zal God deze hoovaardige Zus-

o o

ter op eene gevoelige wijze straffen, en zij zal alsdan veracht worden door degenen zeiven , e 4

-ocr page 56-

— 50 —

om wie te behagen zij hare ongelukkige ziel geslachtofferd heeft.

God heivare allen hiervoor in eeuivigheid!

Art. 30.

Aan tafel. 1. De Zusters zullen zorgen, dat de grootste wellevendheid aan tafel onder-houden worde.

2. Niet alleen jegens de Zusters, maar ook jegens elkander, moeten de kinderen zeer wellevend en voorkomend zijn.

3. De Zusters onderrichten de kinderen in alles wat eene goede opvoeding daaromtrent vordert: hoe zij zich aan tafel moeten gedragen ; de spijzen moeten dienen ; hoe de tafel moet gedekt worden, enz.

4. De kinderen moeten met vertrouwen hare behoeften durven bekend maken, en als zij zulks doen, moeten de Zusters haar altijd met liefde aanhooren, en in dezelve voorzien , zoodat de kinderen in haar eene tweede móéder terug vinden.

5. Nimmer mag men den kinderen tot straf eten weigeren.

6. Mocht het gebeuren, dat er iets aan het voedsquot;l der kinderen ontbrake, dan ge-

-ocr page 57-

— 51 —

ven de Zusters daarvan kennis aan de Overste.

Art. 31.

Het Geheel. 1. Behalve de gebeden, die ieder Christenmensch behoort te doen, en die, waarvan hiervoren reeds gesproken is, zullen de Kostkinderen dagelijks het Rozenhoedje bidden, en eene kleine Meditatie doen van omstreeks tien minuten.

2. Na het avondgebed wordt de Meditatie voor den volgenden dag voorgelezen.

3. Nooit mogen de Zusters een gebed laten beginnen , alvorens er eene groote stilte heerscht.

Art. 32.

De Instructie of geestelijke les. 1. Er zal dagelijks eene onderwijzing van omtrent een half uur betreffende de Godsdienst en de goede zeden gegeven worden.

2. Eens in de week zal men dit half uur besteden om de kinderen te onderrichten in alles, wat zij opzichtens de wellevendheid, volgens haren staat, moeten weten.

o 7

3. Wanneer de Zuster, die met de Instructie belast is, verhinderd is, en door eene an-

-ocr page 58-

— 52 —

«lere Zuster niet kan vervangen worden , dan zal men in plaats eene godvruchtige lezing laten doen.

Art. 33.

De wandeling. In de huizen, waar men oordeelt , de wandeling met de kinderen, zonder gevaar, te kunnen doen, mag men haar dit genoegen verleenen. De Zusters zullen echter wel toezien, dezelve altijd met eene zuivere meening te doen , en steeds zorgvuldig vermijden , zulke dingen te zien of te hooren , die voor haar of voor de kinderen schadelijk zouden kunnen wezen.

Zij zullen daarom altijd eenzame plaatsen tot hare wandelingen kiezen . en bij niemand ingaan, onder voorwendsel , dat men iets tot verversching der kinderen aanbiedt; maar zij mogen iets medenemen of haar doen bezoraren,

o O /

om het, met hare kweekelingen, in eene onschuldige vroolijkheid te gebruiken. Indien zij deze voorschriften niet in acht nemen, zullen zij ondervinden hetgeen de Navolging van Christus zegt: dat men van de wandeling een bezwaard geweten en verstrooiing des geestes medebrengt; want dat op een vroolijk uitgaan

-ocr page 59-

— 53 —

dikwijls een treurig te huis komen, en op een vroolijken avond dikwijls een droevige morgen volgt.

Art. 34.

Feesten en prijsuitdeeling. Op de kleine feesten , die somtijds onder de Kostkinderen plaats hebben, is het niet geoorloofd, vreemdelingen op de maaltijden, die dezelve volgen, te verzoeken.

De Prijsuitdeeling zal door vreemdelingen mogen bijgewoond worden ; doch indien iemand noodig heeft iets te gebruiken , zal men dit aanbieden , zoo als in het 36quot; Hoofddeel gezegd wordt.

ACHTSTE HOOFDDEEL.

Over de Liefde tot de Medezusters.

Art. 35.

De Heer spreekt:

Dit is mijn gebod, dat gij elkander beminnet, zoo als Ik U bemind heb. (Joann. XV. 12.)

Dit nebied Ik U, dat qij elkander beminnet. (Ibid. XV. 17.)

Toen de H. Apostel Joannes, wiens feestdag den 27sten December gevierd wordt, door ouder-

-ocr page 60-

— 54 —

dom zoo gebrekkig was, dat hij niet langei\', zonder hulp, naar de Godsdienstoefening kon gaan, en daar slechts weinig vermocht te spreken , zeide hij tot de vergaderde geloovigen alleen deze woorden: Mijne lieve kinderen, bemint elkander.

En toen men hem vraagde , waarom hij steeds slechts dit zeide, antwoordde hij ;

Het is het gebod des Heeren, en wanneer gij dit vervult, dan is het genoeg.

In de Handelingen der Apostelen staat geschreven , dat de Christenen (eenige duizenden) slechts één hart en ééne ziel hadden : zoo ook moeten de Zusters slechts één hart en ééne ziel hebben ; wat de liefde onder eenige duizenden vermocht, dat toch zal zij onder eenige weinige Zusters wel vermogen.

Zij moeten slechts het eene zoeken : — Dat zij Gods wil doen ; -- Dat zij Gode welgevallig zijn ; — Dat zij om Gods wil de plichten van haren staat vervullen ; — Dat zij in het vooruit streven nooit nalatig zijn.

Zij moeten slechts het eene vreezen: — Gode te mishagen; en dan zullen zij één hart en ééne ziel zijn. Het zal dus daarop aankomen, dat zij de H. Eenvoudigheid bereiken.

-ocr page 61-

Art. 36.

De Zusters zullen zich beijveren, elkander oprecht te beminnen, en alle mogelijke liefde op de liefderijkste wijze te betoonen.

Zij moeten, in het algemeen, de gelegenheid zoeken, en zich deze te nutte maken, om elkander liefde te bewijzen ; en zorgvuldig alles vermijden , wat de liefde en de volmaaktste eendracht zou kunnen storen. Daarom moeten zij elke afgekeerdheid , elk liefdeloos oordeel, enz. zoo spoedig als het mogelijk is , verwerpen of afwijzen :; en wanneer eene Zuster uit menschlijke zwakheid eene andere beleedigd heeft, moet zij dadelijk, of zoo spoedig mogelijk , en in elk geval, vóór het slapen gaan, haar oprecht om vergiffenis vragen ; en deze moet zulks in ootmoed en met de grootste vriendelijkheid aannemen , zonder over het gebeurde te spreken, of eene vermaning of berisping te geven. Is het de Overste , die beleedigd is , dan komt het op de omstandigheden aan, of eene vriendelijke vermaning in dat «ogenblik past of niet; maar zij moet haar oogmerk wel bewaken, en innerlijk biddende de vermaning geven. De Oversten zullen in

-ocr page 62-

— 56 —

de vennauingeu , berispingen en straffen niet volle gelatenheid, uit liefde en op de meest liefderijke wijze, te werk gaan.

Art. 37.

Zoozeer als de Zusters zich moeten toeleggen op wederzijdsche liefde, even zoozeer moeten zij zich wachten voor bijzondere toegenegenheid , bijzondere vertrouwelijkheid, bijzondere vriendschap met deze of gene Zuster. Zulke bijzondere vriendschappen zijn, voorzooverre zij op het ware gegrond zijn , goed in de wereld; in de Congregatiën zijn zij verderfelijk. Hier moet de innigste vriendschap allen verbinden, hetwelk dadelijk ophoudt, wanneer genoemde bijzondere vriendschappen ingang vinden. Iedere Overste moet op dit punt een waakzaam oog houden, en die bijzondere vriendschappen door gepaste middelen tegengaan en vernietigen.

De Zusters mogen elkander geene geheimen toevertrouwen , en mogen van elkander geene geheimen aannemen; geheimen, welke deze of gene Zuster of alle Zusters mogen weten, doch aan de Overste niet mogen bekend zijn, zijn van een kwaden aard.

-ocr page 63-

Art. 38.

De Zusters moeten zich steeds jegens elkander overal met eene christelijke vriendelijkheid, hoogachting en hartelijkheid gedi-agen ; deze gezindheid moet zich in alles: in het gezicht, in woorden en m gebaren toonen; nooit mogen zij hardheid, hevigheid of koelheid aan den dag leggen. Iets wat eene Zuster verlangt, te moeten weigeren, moet ieder steeds moeie-lijk vallen, en men zal het op zoodanige wijze weigeren, dat de andere duidelijk merke, dat het uit plicht geschiedt.

Zij moeten elkander met de grootste toegevendheid , geduld en liefde verdragen, en voor zooveel zij, zonder tegen de gehoorzaamheid oi hoogeren plicht te zondigen, kunnen, zich naar de luimen , onvolmaaktheden , zwakheden , enz. harer Medezusters schikken; en dit moet haar zoo natuurlijk van de hand gaan, alsof dit juist hare eigene meening ware. Dit is een hoofdmiddel, om eendracht en vrede in de Congregatie te houden.

Art. 39.

Eenieder moet zich wel wachten, datgene

-ocr page 64-

— 58 —

■Avat in de Congregatie behoorlijk ingevoerd is of zal worden , of, in het algemeen , het gedrag en de handelingen harer Overste, en van degenen , die hare plaats bekleeden of ondergeschikte bedieningen waarnemen, te beoor-deelen, daarover te morren, en ooit iets dergelijks aan te hooren. Dit toch zou de zekerste weg zijn, om ongehoorzaamheid te vewekken, oneenigheid te strooien en groote ergernis te geven. De Zusters moeten nooit vergeten, dat zij niet in de Congregatie zijn , om de voorschriften te beoordeelen en te verbeteren, maar om die op te volgen. Alles beter willen weten; zich om dingen bekommeren, die niet tot hare betrekking behooren; nieuwsgierigheid toonen; raden of vragen , waarom dit of dat is voorgeschreven of veranderd ; waarom aan deze of gene Zuster deze of die bediening wordt toevertrouwd ; waarom zij niet aan eene andere Zuster gegeven is; of aan welke deze of gene bediening gegeven zal worden, enz., dit alles moeten zij zorgvuldig vermijden; ook niet uit scherts moet zulks plaats hebben, noch onder het dekmanteltje van daardoor het algemeen welzijn te bevorderen. Wanneer echter «ene Zuster vermeenen zou, in eene zaak van

-ocr page 65-

— 59 —

gewicht eenige inlichting te kunnen geven, welke het algemeen welzijn zoude bevorderen, dan mag zij die in ootmoed en eenvoudigheid aan hare Overste, doch aan niemand anders, bekend maken , aan deze overlatende , wat geschieden moet, zonder daaraan verder te denken.

Art. 40.

De Zusters zijn verplicht, elkander zusterlijk te beminnen, zooals Christus ons bemind heeft; alzoo zijn zij zeker verplicht, elkander door een goed voorbeeld te stichten, en altijd zorgvuldig te vermijden, anderen ergernis te geven: daartoe zijn zij nog meer verplicht dan degenen die in de wereld leven; vermits het doen en laten der wereldsche menschen dikwijls in het geheel niet gemerkt wordt, hetwelk in de Huizen der Congregatie het geval niet is; en indien ergernis in het algemeen, naar het woord des Heeren, een zoo schrikkelijk kwaad is, hoeveel te meer is deze zulks dan niet in de Congregatie, waar zij aan degenen gegeven wordt, die men zoozeer verplicht is te beminnen. Hierbij komt nog , dat dergelijke ergernissen ook de geheele Congregatie met een volkomen ondergang zouden bedreigen, en de

-ocr page 66-

— 60 —

oorzaak kunnen zijn, dat de lieldadige werking van dezelve ophielde.

Art. 41.

Daar de Overste niet overal kan zijn, en niet alles kan zien en weten, (waarvan zij toch haar bijzonder werk moet maken,) moet iedere Zuster, wanneer zij in eene andere eene gewichtige fout gewaar wordt, of bemerkt, dat eene Zuster door eene aanmerkelijke bekoring geplaagd of bevochten wordt, zonder het gevaar behooidijk in te zien en te kennen, dit in het gehehn aan de Overste, uit liefde en met liefde, bekend maken, en aan deze de verbetering overlaten. Alvorens hiertoe over te gaan, zal zij haar hart door het gebed bereiden, om er de na-deelige gevolgen van te vermijden, en het ware oogmerk, elkanders verbetering, te bereiken. De Zuster, die het betreft, moet in eenvoudigheid, ootmoed en bereidvaardigheid aannemen, wat haar daarover door de Overste gezeefd woi\'dt,

O O 7

en zich verheugen, dat hare fout en de haar dreigende gevaren bekend zijn geworden aan haar, die haar kan helpen en daarvan bevrijden; zij zal de Zuster, die het aangebracht heeft, wanneer zij deze kent, hartelijk dankbaar zijn.

-ocr page 67-

— 61 —

Art. 42.

Nimmer zal men met Medezusters over bekoringen , die men gehad heeft, mogen spreken, tenzij met verlof der Overste.

Geen gesprek over de gebreken der Medezusters , of strijdig tegen de liefde mag onder de Zustei\'s plaats hebben; zoo ook mag men niet iets dergelijks aanhooren. Wanneer eene der Zusters in die fout vervalt, moeten de andere haar dadelijk herinneren , dat zij hiermede moet ophouden. Gaat zij nochtans voort, dan moeten de andere haar verlaten , en het aan de Overste uit liefde bekend maken; is de 0-verste erbij tegenwoordig, dan moet zij aan de Zuster dadelijk gebieden , daarvan te zwij-

Art. 43.

Eindelijk moeten de Zusters alles in den geest van liefde doen, dat is: zij moeten alles, om des Heeren wil, uit liefde tot God doen, en in den mensch,dien zij liefde bewijzen, Jezus Christus zeiven beschouwen.

Art. 44.

Indien het ooit mocht gebeuren, dat eene

-ocr page 68-

— 62 —

Zuster zich schuldig maakte aan een ergerlijk gedrag, of de eendracht of eensgezindheid, op welke wijze ook, stoorde , zal zij uit de Congregatie voor altijd weggezonden worden.

NEGENDE HOOFDDEEL.

Over de Ootmoedigheid.

Art. 45.

De ootmoedigheid bestaat in de erkenning van en de liefde tot onze armoede, nietigheid en ellende , in de erkenning van en de liefde tot onze afhankelijkheid van God en in de blijmoedige overtuiging, dat al onze hoop alleen berust op Gods barmhartigheid, door Jezus Christus.

Men zou denken, dat de deugd van ootmoedigheid den mensch natuurlijk moest zijn ; doch het voorbeeld en de lessen van den nederigen Jezus zijn noodig geweest, om deze minnelijke deugd, die echter nog van velen, en zelfs van Christenen miskend wordt, onder de menschen algemeen bekend te maken.

De eerste en de laatste handeling van het openbaar leven van Jezus waren voorbeelden van ootmoedigheid. Hij begon zijne predikatiën,.

-ocr page 69-

— 63 —

met zich, in navolging der zondaren, te laten doopen door den H. Joannes Baptista; en Hij eindigde zijn leven met zich, in het laatste Avondmaal, voor de voeten zijner Apostelen neder te werpen en dezelve te wasschen.

Art. 46.

De Zusters moeten er zich veel aan gelegen laten liggen, de H. ootmoedigheid te verkrijgen , en niet vergeten, dat de ootmoedigheid even noodzakelijk is voor de beoefening van elke andere deugd, als het fondament voor een gebouw, en zij vruchteloos aan hare volmaaktheid zullen arbeiden , indien deze den waren ootmoed niet tot grondslag heeft. Diensvolgens zegt de H. Augüstinüs , dat de ootmoedigheid de wezenlijke deugd is , en dat zonder deze geene ware en echte deugd kan bestaan.

O O

De Zusters zullen zich trachten eigen te maken , hetgeen de H. Franciscus van Sales beveelt:

Zij moeten erkennen, dat zij een arm en klein schepsel zijn; zich verheugen het te zijn, en zich wel wachten, te beklagen, dat zij niets zijn : zij moeten zich veeleer daarover verheugen , daar hare ellende aan Gods Goedheid tot

-ocr page 70-

— 64 —

een voorwerp dient, om zijne Barmhartigheid te openbaren.

Zij moeten erkennen, dat de ellendigsten, die tevens hare ellende het meest erkennen, de beste zijn en door Gods Barmhartigheid liever aangezien worden.

Zij moeten zich steeds verootmoedigen en aan de deur van den tempel der Goddelijke Goedheid niets aanbieden dan hare wonden ; maar zij moeten het doen met vreugde, wel tevreden, dat zij geheel ledig zijn, opdat God haar met zijn rijkdom vervuLle.

Art. 47.

Indien de Zusters de ootmoedigheid willen verkrijgen , moet elke vernedering haar verheugen ; de ootmoedigheid is eene deugd, en geene deugd wordt, buiten instorting, zonder dikwijls herhaalde oefeningen verkregen.

Wat de uiterlijke vernedering betreft, deze zullen zij niet zoeken, maar wel blijmoedig aannemen, en ze nooit ontvlugten.

Tot de uiterlijke vernederingen behooren de berispingen. De H. Francisca van Chant al zeide tot hare geestelijke Dochters, dat zij haar niet voor ootmoedig zoude houden, voor

-ocr page 71-

zij de berispingen beminden.

De innerlijke vernedering moeten zij zoeken, en elke gelegenheid om die te oefenen zich te nutte maken.

Tot de innerlijke vernedering behoort: dat men steeds op zijne eigen onvolmaaktheden ne-derzie , en zijne oogen sluite voor die van anderen, ten ware plicht aan eene Zuster oplegde, daarop te letten; dat men zijn eigen gevoel en oordeel afga, en dit aan anderen onderwerpe. De volgende geschiedenis, die een schoon voorbeeld van die vernedering oplevert, wordt ter overweging aan de Zusters bijzonder aanbevolen.

De Eerw. Pater Laynez , een der geleerdste Jezuiten van zijn tijd en Provinciaal in Italië, beklaagde zich bij den H. Ignatius, Generaal der Jezuiten, dat deze zijne geschiktste Paters naar elders zond, en hij , bij gebrek aan ondersteuning, de werkzaamheden niet naar be-hooren kon doen verrichten. De H. Ignatius antwoordde hem zeer wijselijk, dat het billijk was het algemeen welzijn der Sociëteit boven de belangen der bijzondere provinciën te stellen. Toen de H. Ignatius voortgino; met eenige

O O o

der beste arbeiders aan den Provinciaal Laynez e 5

-ocr page 72-

te ontnemen, meende deze het nadeel, dat hij daardoor leed, zijn Generaal nogmaals onder het oog te mogen brengen. De H. Ignatius ziende, dat de Provinciaal, in weerwil van zijne verklaring, waarom hij zoo handelde, op zijn eigen gevoelen bleef staan, en zich niet zoo gehoorzaam toonde als het betaamde, liet hem in een brief zijn misnoegen daarover blijken. Meld mij, voegde de H. Ignatius er bij , of gij, na alles wel overwogen te hebben, niet beseft eene fout te hebben begaan, en zoo gij U schuldig vindt, laat mij dan weten, tot welke boetdoening gij U zeiven veroordeelt.

Deze vermaning van den Overste deed Pater Laynez in zijn binnenste treden, die dan ook spoedig zag, dat hij aan de ootmoedigheid en gehoorzaamheid, welke hij zijn Overste ver-schuldigd was, was te kort gebleven. De brief, dien hij aan den H. Ignatius heeft geschreven , en die woordelijk in de geschiedenis is opgenomen, strekt tot bewijs van zijne diepe ootmoedigheid en volmaakte gehoorzaamheid.

o o

Hij begint zijn brief, met den H. Ignatius te bedanken voor de goedheid, die hij gehad heeft, van hem zijne fout onder het oog te brengen ; vervolgens bekent hij ootmoedig , dat

-ocr page 73-

hij schuldig is, en vraagt vergiffenis voor het leed, dat hij hein, dien hij als den vader zijner ziel eert, en wien hij allen eerbied verschuldigd is, heeft aangedaan. Op de vraag van den H. Ignatius , om te weten, welke straf hij voor zijn hoovaardig gedrag meende verdiend te hebben, antwoordt hij , dat die, welke zijn Overste hem zal gelieven op te leggen, hem de aangenaamste zal wezen ; doch, daar de H. Ignatius verlangt, dat hij zich zelf eene straf op-legge, schrijft hij, dat de minste straf, die hij verdiend heeft, is : dat men hem van zijne bediening ontzette, hem de studie verbiede, en niets dan zijn Getijdenboek late houden ; dat men hem, zijn geheel leven lang, de kleine kinderen de Spraakkunst late leeren ; in één woord, dat men hem als een uitvaagsel der Sociëteit beschouwe. Hierbij voegt hij nog vele andere boetdoeniogen, als; vasten, lijfkastijdingen , enz. God gave, dat die heilige gevoelens in de harten der Zusters, in welke betrekking zij zich ook bevinden, diep indrongen!

Art. 48.

De Zusters moeten alles in den geest van ootmoed doen, dat is :

-ocr page 74-

— 68 —

Zij moeten zich beijveren, alles wat zij doen, zoo goed als mogelijk is, te verrichten; maar tevens zich overtuigd houden, omdat zij hare zwakheid en onvolmaaktheid erkennen , dat alles onvolmaakt zal uitvallen.

Den uitslag van haar werk moeten zij slechts van God, die het moet laten gedijen, verwachten , afsmeeken en Hem in handen stellen.

Eindelijk, wanneer zij ook alles behoorlijk zouden verricht hebben, moeten zij, naar het woord des Heeren, erkennen, dat zij onnuttige Maagden des Heeren zijn, die enkel gedaan hebben, wat zij moesten doen.

TIENDE HOOFDDEEL.

Over de Eenvoudiglieid.

Art. 49.

De Heer zegt : Zijt listig als de slangen, en eenvoudig als de duiven (Matth. X. 16). Dit ;s genoeg, om voor de Zusters de eenvoudigheid beminnelijk te maken, en het streven naar de--zelve in haar op te wekken en gaande te houden.

Er is eene eenvoudigheid, die voortkomt uit gebrek aan overleg, aan oordeel, aan kennis of aan oplettendheid op hetgene men aan an-

-ocr page 75-

deren verschuldigd is, of, in het algemeen r wat in de verschillende toestanden of omstandigheden past en geschikt is. Wanneer de wereldlijken van iemand zeggen, dat hij eenvoudig is, dan meenen zij daarmede, dat hij onverstandig, lichtgeloovig, grof of bot, enz, is. Deze eenvoudigheid is de ware niet, en die in dezen zin eenvoudig zijn, hebben de slimheid van de slang niet, en kwetsen de liefde.

Zijne aandacht geheel op de schepselen te richten , zonder op zich zeiven te zien, is de blindheid dergenen, die aan het zinnelijke en aardsche gehecht zijn ; dit strijdt tegen de H. Eenvoudigheid, en is een volslagen gebrek aan de slimheid der slangen.

Steeds met zich zeiven bezig zijn; altijd nasnuffelen in hoeverre men voor- of achteruit is gegaan, bestendig vorschen naar al zijne woorden en gedachten, naar al zijn doen en laten ; altijd vreezen te veel of te weinig gezegd of gedaan te hebben ; zich verontrusten en \'angstig zijn over het geringste, dat het welgevallen over zich zeiven zou kunnen hinderen of in den weg staan. Die zoo handelen kunnen, wel is waar, oprecht zijn, en het goed met God meenen , doch zij zijn vol van zich zeiven , en be-

-ocr page 76-

— 70 —

zitten de Evangelische of H. Eenvoudigheid niet.

De H. Eenvoudigheid ligt in het midden ;

~ o quot;

die haar bezitten laten zich niet door de schepselen of uiterlijke zaken zoo trekken, dat zij gedurig in verstrooidheden voortleven; zij zijn ook niet van het getal dergenen, die altijd met zich zeiven bezig zijn ; maar zij zijn steeds oplettend op zich zeiven en op hetgene zij moeten doen ; zij willen slechts Gods avü , Gods welbehagen volbrengen; geene vrees kennen zij dan die van Gode te mishagen , en deze is eene kinderlijke, geene slaafsche vrees.

Zij wachten zich, anderen ergernis te geven, doch zij bekommeren zich niet over hetgene anderen van hen zeggen of denken. Zij laten zich naar Gods welbehagen draaien en wenden, en verrichten met eene bedaarde, zachte, ongedwongen, blijmoedige oplettendheid wat zij moeten doen, doen het zoo goed zij kunnen, en laten den uitslag aan God over.

Zij, die de H. Eenvoudigheid bij ondervinding kennen , weten hoe liefelijk deze deugd is, en welken vrede zij aan de ziel schenkt. De eenvoudigen zijn als het kindje in de armen der minnende moeder; voor de kleine kinderen is, zooals Jezus zegt, het rijk der Hemelen , en

-ocr page 77-

I —Tiet. als gij niet wordt als kleine hinderen, zult gij het n ; rijk der Hemelen niet ingaan. (Matth. XVIII. 3.)

7|jj Art. 50.

ijn De H. Eenvoudigheid , die eene dochter is

ijd der ootmoedigheid, is eene deugd, die, gelijk

ds elke andere deugd, door strijden, bidden en

)e- aanhoudende oefeningen verkregen zal worden;

ds de Zusters moeten dus :

en Nooit aan de eigenliefde, aan de zucht om

is in zich zeiven behagen te vinden of anderen te bevallen, vrijwillig toegeven ; zij moeten

n, steeds indachtig zijn, dat het er niet op aan-

tie komt, dat zij zich zeiven of anderen voldoen,

ïn maar dat het geheel daarop aankomt, dat zij

tl, aan God welgevallig zijn.

n- Zij moeten zich goed inprenten , dat zij in dj het geheel niet behoeven te weten, hoe vol-i, maakt zij zijn, hoe veel of hoe weinig zij zijn vooruitgekomen; dit zou, wanneer zij werke-n- lijk vooruitgekomen waren, de nederigheid jd kunnen schaden, of wel haar kleinmoedig raa-;t. ken, als zij teruggegaan waren ; slechts daarvoor gt;ii moeten zij zorgen, dat zij onophoudelijk voorin uit willen, en verzekerd zijn, dat wie zóó sn vooruit wil, ook werkelijk vooruitkomt, de-

I

-ocr page 78-

— 72 —

wijl God medewerkt; het moet niet slechts een ik wilde icel, maar een \'willen zijn , waarvoor geen strijd te heet, geen offer te duur is ; geen opbruisend , geen hevig , geen voorbijgaand , maar een kalm, ernstig, zacht,, vertrouwd willen ; een willen , hetwelk leidt tot de liefde, die, naar er geschreven staat, sterk is als de dood.

Alle gemaaktheid in handelen moeten zij zorgvuldig vermijden; in haar geheel gedrag moet alles natuurlijk eenvoudig zijn. In het spreken over zich zeiven, hetzij goed of kwaad., moeten zij zich op eenvoudigheid toeleggen; het zekerste en beste is, in geAvone gesprekken, in het geheel niet van zich zei ven te spreken.

Zij moeten zich nimmer veroorloven, bij het spreken of zwijgen, bij het doen of laten, een bijoogmerk te volgen : alles moet zoo klaar zijn als het reinste water, waarin men tot op den grond toe ziet.

De Zusters moeten al wat zij verrichten in den geest der H. Eenvoudigheid doen, dat is , volgens den H. Francxscus van Sales:

Zij moeten bij het bidden, bij haar geheel gedrag, bij al haar doen en laten , hare ge-heele ziel, zich zelve, hare handelwijze en den

-ocr page 79-

uitslag van alles aan het welbehagen quot;.est hare overlaten en overgeven. Fknélon , Aareven : schop van Kamerijk, aan wien het meeste\'even het hier opgemerkte ontleend is, zegt:

De hoofdzaak is , dat men oprecht alles wat ons betreft: vermaken , lijden , gemakken , roep , vernederingen, beproevingen, zoowel inwendige als uitwendige, in Gods handen stelle, het moge daarmede gaan zooals het wil; en dat men onvoorwaardelijk alles van God aanneme.

De H. Apostel Paulus zegt; Ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij (Gal. II. 20.), dat is : men moet zich zeiven verloochenen , zich zeiven vergeten; dit is de taal der H. Eenvoudigheid..

ELFDE HOOFDDEEL.

Over de Versterving.

Art. 51.

De verstervingen zijn, over het algemeen , voortreffelijke middelen in de hand Gods, om ons wederspannig lichaam in toom te houden, de slang der eigenliefde te dooden en de op-roericre natuur te kluisteren.

De lelie blijft schoon en behoudt haar geur in het midden der doornen; zoo ook bewaart

-ocr page 80-

— 72 —

wijl God medewerkt; het moet niet slechts een ik wilde teel, maar een willen zijn , waarvoor geen strijd te heet, geen offer te duur is ; geen opbruisend , geen hevig , geen voorbijgaand , maar een kalm, ernstig, zachtvertrouwd willen ; een willen , hetwelk leidt tot de liefde, die, naar er geschreven staat, sterk is als de dood.

Alle gemaaktheid in handelen moeten zij-zorgvuldig vermijden; in haar geheel gedrag moet alles natuurlijk eenvoudig zijn. In het spreken over zich zeiven, hetzij goed of kwaad,, moeten zij zich op eenvoudigheid toeleggen ; het zekerste en beste is, in gewone gesprekken, in het geheel niet van zich zeiven te spreken.

Zij moeten zich nimmer veroorloven, bij het spreken of zwijgen, bij het doen of laten, een bijoogmerk te volgen: alles moet zoo klaar zijn als het reinste water, waarin men tot op den grond toe ziet.

De Zusters moeten al wat zij verrichten in den geest der H. Eenvoudigheid doen, dat is, volgens den H. Franciscus van Sales:

Zij moeten bij het bidden, bij haar geheel gedrag, bij al haar doen en laten , hare ge-heele ziel, zich zelve, hare handelwijze en den

-ocr page 81-

— 73 —

uitslag van alles aan het welbehagen van God overlaten en overgeven. Fénélon , Aartsbisschop van Kamerijk, aan wien het meeste van het hier opgemerkte ontleend is, zegt:

De hoofdzaak is, dat men oprecht alles wat ons betreft: vermaken , lijden , gemakken , roep , vernederingen, beproevingen, zoowel inwendige als uitwendige, in Gods handen stelle, het moge daarmede gaan zooals het wil; en dat men onvoorwaardelijk alles van God aannerne.

De H. Apostel Paulus zegt: R leef niet meer, maar Christus leeft in mij (Gal. II. 20.), dat is : men moet zich zeiven verloochenen , zich zeiven vergeten; dit is de taal der H. Eenvoudigheid..

ELFDE HOOFDDEEL.

Over de Versterving.

Art. 51.

De verstervingen zijn, over het algemeen, voortreffelijke middelen in de hand Gods, om ons wederspannig lichaam in toom te houden, de slang der eigenliefde te dooden en de oproerige natuur te kluisteren.

De lelie blijft schoon en behoudt haar geur in het midden der doornen; zoo ook bewaart

-ocr page 82-

— 74 —

zich de maagd schoon en zuiver door eene gedurige versterving en door eene kloekmoedige verloochening van zich zelve; diensvolgens moeten de Zusters zorgen, dat geheel haar leven geteekend is met de roemrijke teekenen van de doornen Kroon en het Kruis.

Art. 52.

De lichamelijke verstervingen, waardoor de krachten des lichaams kunnen verzwakt worden , passen niet aan de Leden dezer Congregatie , en aan deze mogen zij zich niet overgeven , zonder verlof harer Overste. Geheel anders is het gelegen met zich te versterven in hetgene geoorloofd is; dergelijke verstervingen passen zeer wel aan haar roep , en zijn voortreffelijke middelen om tot de inwendige versterving te komen.

Art. 53.

De inwendige verstervingen moeten steeds de lievelingen der Zusters zijn, en elke gelegenheid om die te oefenen moeten zij te baat nemen.

Zij moeten, voor zooveel van haar afhangt, bij voorkeur, de geringste, de laagste, de minst geachte bedieningen en verrichtingen verlan-

-ocr page 83-

gen; de diensten zoeken, die het meest hare natuur of natuurlijke neiging wederstreven : deze zijn aan God de aangenaamste, en geven den rijksten schat van vergelding.

Wanneer zij worden tegengesproken; — in het werk eenigen tegenstand ontmoeten; geroepen worden, terwijl zij eenig werk onder handen hebben, of in het gebed verdiept zijn; eenige pijn, smart of minachting moeten verduren; — van eene bediening of betrekking, die haar welgevallig is, moeten veranderen ; van het eene naar het andere Huis, tegen hare neiging, verplaatst worden; — en , in het algemeen, als hare eigenliefde of eigenzinnigheid gekrenkt wordt, bij welke gelegenheid het ook zij , moeten zij zich versterven, en erkennen , dat het Gods wil is, dat het zoo geschiedt.

Zij moeten erkennen, en dikwijls rijpelijk overwegen de goedheid Gods, boven duizenden

O O

anderen haar bewezen, door haar uit het bederf der wereld te roepen en te plaatsen in een staat, waarin zoovele buitengewone genademiddelen ter zaligheid verleend worden : in een staat, waarin men heiliger en genoeglijker leeft, geruster sterft en een grooteren loon te wachten heeft. Wie toch zou , bij de gedachte

-ocr page 84-

— 76 —

aan deze buitengewone genade, ondankbaar genoeg kunnen wezen, om niet eene krenking der eigenlietde, uit liefde tot God , te willen lijden ; eene voldoening, die men in deze of gene betrekking, of in dit of dat Huis, waarin men geplaatst is, geniet, niet gaarne op te offeren aan God, die dit van haar vraagt?

Zij moeten niet vergeten, dat elke krenking barer eigenliefde een middel is, waarvan God zich bedient, om baar aan Jezus zijn Zoon gelijkvormig, en aan zijne verdiensten deelachtig te maken; daarom zullen zij, bij iedere gelegenheid , als hare eigenliefde gekrenkt wordt of als zij eenige versterving ondergaan , God daarvoor danken , en dezelve met liefde omhelzen; deze dankbetuiging moet, bij zulke gelegenheden , bet eerste zijn, wat haar invalt.

Zij moeten ook weten, dat, ofschoon de verstervingen voor ieder Christen, voor elke Congregatie noodig zijn, deze echter bijzonder noo-dig zijn voor de Leden dezer Congregatie, dewijl haar roep meer gelegenheden aanbiedt, waarin hare eigenliefde bevochten wordt; en zij nimmer het doel der Congregatie zullen kunnen bevorderen, tenzij zij haar best doen, de eigenliefde te dooden.

-ocr page 85-

— 77 —

TWAALFDE HOOFDDEEL.

Over de Zedigheid.

Art. 54.

De ware zedigheid komt voort uit den grond

O O

des harten en uit de vreeze Gods. Zij regelt de woorden, het gelaat, en, in het algemeen, het geheel uitwendig gedrag, en is de behoedster der kuischheid: deze twee deugden ondersteunen elkander, zoodat alwie de eene verwaarloost, zich aan het gevaar blootstelt , de andere te verliezen.

Art. 55.

Daar de lichtvaardigheid zeer onvoeglijk is, vooral in personen, die anderen tot voorbeeld moeten strekken, zullen de Zusters zorgen, eene achtbaarheid en zedigheid te hebben, die noch geveinsd, noch gemaakt, noch zonderling is, maar die blijkt voort te komen uit eene ziel, die enkel : God, hare zaligheid en die van haar evenmensch zoekt.

Art. 56.

De Zusters moeten de oogen gewoonlijk neer-

-ocr page 86-

— 78 —

geslagen houden en dezelve niet lichtvaardig slaan op voorwerpen of personen, die rondom haar zijn of voorbijgaan, tenzij de noodzakelijkheid of welvoeglijkheid het vordere, b. v. wanneer zij aangesproken worden , of wel iemand moeten ontvangen, aanspreken of bedienen ; in elk geval moeten zij de oogen binnen de palen der grootste voorzichtigheid houden. Deze waakzaamheid der oogen is des te noodzakelijker , daar zij altijd de strikken moeten vreezen, die de booze geest, met eene groote arglistigheid, van alle kanten in de wereld gespannen heeft.

In hare geheele houding, als: in het gaan, zitten, spreken, werken, enz., moeten zij , zoowel binnen als buiten het huis , de zedigheid en de regelen der wellevendheid in acht nemen, niet slechts in de tegenwoordigheid van anderen, maar ook dan, wanneer zij alleen zijn, en te allen tijde, zelfs wanneer zij slapen ; daar God en de HH. Engelen altijd bij haar zijn.

Abt. 57.

De onderhouding van hetgeen in dit Hoofddeel is voorgeschreven, is van zeer groot be-

-ocr page 87-

— 79 —

lang; immers, de zedigheid is niet alleen voor-deelig voor de Zusters zeiven, maar bi\'engt ook veel bij tot stichting van anderen. Zij moeten wel indachtig zijn, dat alleen God het hart doorgrondt, en de menschen gewoon zijn naar het uiterlijke te oordeelen, en van het uiterlijke stichting of ontstichting te ontvangen ; de Zusters moeten dus steeds op hare hoede zijn, vooral wanneer zij onder het oog zijn van wereldlijken, en zorgen, dat, gelijk de H. Apostel Paulus vermaant, hare zedigheid aan alle menschen bekend zij, en zij niemand eenige billijke redenen van misnoegdheid geven, opdat haar staat of hare bediening niet veracht Avorde ; dat zij, door eene stipte onderhouding van alle Kerkelijke en Burgerlijke Avetten en verordeningen en van de regelen

O O

van zedigheid en Avelvoeglijkheid, anderen tot voorbeeld strekken. Zij moeten zorgen, dat zij alles voor allen zijn, zich zooveel mogelijk, in alle lijdzaamheid, voegende naar de zwakheden en onvolmaaktheden dergenen, die zij helpen, of met Avie zij moeten omgaan ; om alzoo, na eerst hunne achting en genegenheid geAvonnen te hebben, hen voor het goede te stemmen, en voor God te winnen.

-ocr page 88-

DEKTIENDE HOOFDDEEL,

Over de Zachtmoediglieid.

Art. 58.

De Heer zegt: Zalig zijn de zachtmoedig en; ivant zij zullen de Aarde (den Hemel) bezitten. (Matth. V. 4.)

Neemt mijn juk op U, en leert van Mij, dat Ik zachtmoedig en nederig van harte ben: en gij zult rust voor uwe zielen vinden; want mijn juk is zoet en mijn last is licht. (Maïth. XL 29. 30.)

De Zusters moeten zich ernstig beijveren, naar het voorbeeld en het gebod des Heeren, zachtmoedig van harte, dat is: van een zachtaardig gemoed te worden. Zij moeten zich niet alleen zorgvuldig wachten voor het uitdrukken van gramschap en voor uitdrukkingen van drift, maar zich ook naarstig toeleggen, om elke innerlijke drift en neiging tot hevigheid te bestrijden en met den wortel uit te roeien.

Wanneer zij niets aardsch verlangen , noch vreezen ; wanneer zij hare eigenliefde, haar eigen wil bestrijden, wanneer zij volkomen tevreden zijn met hetgene God met haar, door haar, en om haar beschikt, en voor de toe-

-ocr page 89-

— 81 —

komst onvoorwaardelijk in den wil Gods berusten ; wanneer zij de deugden van haar staat verkrijgen; dan zullen zij zachtmoedig zijn, en die zielerust vinden , die voor allen zoo ge-

7 O

wenscht, en voor allen, voornamelijk voorde Leden dezer Congregatie, zoo noodzakelijk is.

Art. 59.

De Zusters, die zachtmoedig zijn, maar ook slechts deze, zullen steeds aanspraak kunnen maken op gelijkmoedigheid, die in haar werkkring zoo noodzakelijk is; zij zullen niet in het gebrek vervallen van nu droefgeestig, dan weder kortswijlig vriendelijk, nu ernstig, dan gemeen (hetwelk op geene wijze en in geen geval mag zijn) te wezen; maarzij zullen, door steeds gelijken ernst en vriendelijkheid, de noo-dige achting en liefde harer Medezusters en der kinderen erlangen en blijven bezitten.

Art. GO.

Voor de zachtmoedigen wordt het gemakkelijk de harten te leiden; de driftigen echter maken anderen des te meer afkeerig van haar, hoemeer dezen bemerken , (en het wordt zoo e 6

-ocr page 90-

— 82 —

licht bemerkt) dat zij zich door hevigheid laten trekken en drijven, en de H. liefde haar niet beweegt.

De Zusters moeten weten, dat zij van God geroepen zijn, om voor het heil van haar even-inensch, bijzonder voor het zieleheil der jeugd te werken; dat zij , vooral door haar voorbeeld en door hare werken, uit liefde, liefderijk te verrichten, op het hart moeten werken; en zullen de oploopenden zulks kunnen \'?

De H. Franciscus van Sales zegt: dat zijr die met de zorg der zielen belast zijn, moeten handelen even ah Jacob , die zijn tred richtte naar dien van zijne Meine kinderen en zelfs van zijne schapen.

Eveneens zullen de Zusters zich aan de kinderen gelijk maken, hen met liefde en zachtmoedigheid bejegenen, om hunne zielen voor God te winnen.

De Zusters moeten elkander in het goede voorthelpen en de wederzijdsche zwakheden verdragen, enz. Gaat dat zonder zachtmoedigheid ? Kunnen het de oploopenden ?

Nimmer mogen de Zusters het hoofd, dat is, de tegenwoordigheid van geest verliezen ; de oploopenden verliezen het hoofd bij elke gelesrenheid.

o o

-ocr page 91-

— 83 —

la- Dat de Zusters dus zich nimmer eene soort

ar van lievigheid veroorloven: niet in het denken, in afgekeerdheid of toegenegenheid; niet

3(1 in verlangen en vrees, niet in het werken, niet

n- in het gaan, nergens, nooit ; dat zij wel be-

*d denken, dat zij door elke hevigheid of drift

ld aan hare Medezusters, den kinderen of an de-

te ren ergernis o-even.

o o

m

VEERTIENDE HOOFDDEEL. \' r Over het Vertrouwen op God.

n Art. 61.

i. De li. Vincentius a Paulo stelde al zijn ver-

i- trouwen op de Goddelijke Voorzienigheid, en

gt; wilde, dat men , met betrekking tot zijne Con-

r yrejïatie, o-eheel van Haar zou afhangen.

o o quot; o c

Merkwaardig zijn de volgende woorden, 3- welke de H. Man, bij zekere gelegenheid, daar-

i over sprak, en die aan de overweging dei-

Zusters bijzonder worden aanbevolen : Latm wij, Broeders, den Heer naar zijn goedvinden \'lt; handelen; houden wij ons ootmoedig , in de ver-

ivaditing van en in de onderwerping aan Gods H. Voorzienigheid. Door zijne Barmhartigheid heeft men tot nog toe aldus in de Congregatie ge-

-ocr page 92-

handeld. Wij kunnen zeggen, dat er niets in de Congregatie is, dan hetgene God daarin geplaatst heeft; en wij noch leden , noch goederen, noch nieuwe oprichtingen onzer Congregatie hebben gezocht.

Eveneens zullen de Zusters , naar het voorbeeld van dezen grooten Heilige, nooit op hare eigen krachten steunen, maar , zonder de ge-Avone hulpmiddelen te venvaarloozen, een onbepaald vertrouwen stellen op de Goddelijke Voorzienigheid, van welke zij voor zich en anderen alles moeten verwachten.

Art. 62.

Nimmer zal men, noch rechtstreeks , noch door omwegen , noch door eene derde hand , op welke wijze ook, iemand opwekken of aanzetten , Medelid te worden der Congregatie ; men moet nochtans niet verzuimen te bidden , dat God de Conoreo-atie zetrene en hare

7 O O O

Leden met zijn geest vervulle ; dat Hij zich gewaardige tot zijne eer en tot heil der men-schen, haar waardige Leden te geven en de-

7 C Ö

zelve uit te breiden ; dat God de intrede vtm elke daartoe niet geroepene verhoede; dat nimmer eenige werkelijk daartoe geroepene het voorbeeld volge van den rijke van het Evan-

-ocr page 93-

gelie, die, van de gehechtheid aan het aardsche bevangen, treurig terugging. Opdat men in zulk eene gewichtige zaak het gebed niet ver-zuime, wordt aan al de Leden der Congregatie voorgeschreven , iederen maandag de Litanie van den H. Geest tot die intentie te bidden.

VIJFTIENDE HOOFDDEEL.

Over de Opgeruimdheid.

Art. 63.

De H. Apostel Paulus schrijft;

De treurigheid, die volgens God is, bewerkt boete tot duurzame genezing; maar de treurigheid der wereld beiverkt den dood. (II. Cor. VII. 10.)

Verheugt U in den Heer, ik herhaal het, verheugt U. (Phil. IV. 4.)

Er is eene treurigheid, die volgens God is, en deze is goed ; maar er is eene treurigheid der wereld, en deze is verderfelijk. De Zusters moeten zich van deze laatste zorgvuldig wachten , en trachten steeds opgeruimd te wezen.

Art. 64.

De treurigheid dezer wereld kan ook in de Congreo-atiën , hoewel van de wereld afgezon-

O O 7 C-J

-ocr page 94-

— 86 —

derd, insluipen, omdat men zich zeiven overal medeneemt.

Een natuurlijke aanleg tot droefgeestigheid , gepaard met de zelfverloocheningen, welke de bezigheden der Zusters dikwerf vorderen, zou het bestaan van dezelve kunnen veroorzaken ; hierop moeten zij bedacht zijn , en de eerste gewaarwordingen tegengaan, opdat de droefgeestigheid zich bij haar niet nestele.

Maar er is eene andere bron van droefgeestigheid , die dieper ligt: de eigenliefde; deze gevaarlijke vijandin der ziel verbergt zich soms onder het dekmanteltje van treurigheid. Men wil recht volmaakt zijn: geen vlekje, geene onvolmaaktheid mag de ziel ontsieren ; men bespiedt zonder ophouden , gelijk iemand, die zich steeds in den spiegel beziet , of alles wel sierlijk genoeg is , en of niets ontsierd is. Bij het beschouwen zijner onvolmaaktheden of zwakheden, wordt men verdrietig, omdat men niet volmaakt is, of niet zoo volmaakt, als men gaarne zoude willen. Men zoude gaarne niets meer te strijden of te waken hebben. Dat anderen, met wie dusdanige Zusters moeten omgaan of werken, onvolmaakte , zwakke menschen zijn , dit maakt haar droefgeestig ,

-ocr page 95-

\'al en soms ongeduldig, bitter. Men ziet zoo licht

den splinter in eens anderen oog, en men geil, denkt niet den balk in zijn eigen oog. Kleine ie beuzelingen of bekoringen zien zij dikwijls )u voor groote dingen aan. Wie ziet in dit alles

i; de eigenliefde niet duidelijk uitschijnen?

te Wanneer de Zusters zulke verkeerdheid des

■ï- scemoeds niet met allen ernst en dadelijk te-

o *

gengaan, en den wortel van dien vergiftigen s- boom uitroeien, zoo moet men, bij haren roep ,

:e het ergste vreezen. Te dien einde moeten zij

C *

is zich het volgende wel inprenten:

n Onze deugd bestaat niet in volmaakt te zijn,

i- maar in volmaakt te willen worden. Bestond onze deugd in volmaakt te zijn, wie zou dan

e deugdzaam wezen, want wie is er zonder zoude?

1 De Zusters behoeven ook niet te weten, zoo-

j als vroeger gezegd is, hoe ver zij op den weg

f der volmaaktheid zijn vooruitgekomen; het is

i genoeg, dat zij ernstig verlangen vooruit te

komen, en al hare fouten uit te roeien ; dat zij willen en kunnen doen wat plicht is , en het o-evolg daarvan Gode in handen stellen ,

O O

aan Hem overlaten en van Hem afsmeeken. Wanneer zij van dit alles goed doordrongen aijn, zullen zij met zich zeiven en anderen ge-

-ocr page 96-

— 88 —

duld hehben, en voor menig liefdeloos oordeel over anderen behoed worden , daar zij nooit kunnen weten, in welken graad deze of gene Zuster het streven bezit, om vooruit te komen.

Alle menschen op aarde, zegt de H. Al-PriONSUS de Ligorio , alle booze geesten der hel zijn niet in staat, ons van God te scheiden , wanneer wij zulks niet willen ; de goede wil biedt het hoofd aan alles.

Wat in het bijzonder de bekoringen betreft,, deze zullen haar niet tot zonde gerekend worden , als zij ze niet willen , en , zoo spoedig als zij ze gewaar worden , van zich verwijderen , maar ze zijn , integendeel, een bewijs gelijk de H. Geest zegt, dat God, die een liefderijk Vader is, haar bemint, aangezien Hij de bekoringen toelaat, om haar te beproeven en verdiensten te doen vergaderen. Daarom

moet men nimmer vragen van bekoringen be--•1

vnjd te worden, maar wel genade en sterkte atsmeeken , om onder dezelve niet te bezwijken en Gods H. wil te volbrengen.

ri

Eindelijk het gevaar van droefgeestigheid moet voor iedere Zuster een spoorslag zijn hare eigenliefde zeer ernstig, standvastig en, onophoudelijk te bestrijden en te dooden.

-ocr page 97-

— 89 —

leel

ooit Art. 65.

ene De treurigheid, die uit God is, is goed, ien. daar zij op de liefde tot God gegrond is, en deze moet men beminnen. De Zusters zullen hel dan treuren, maar treuren, omdat door ande-n , ren en door haar zelve de Geliefde haars har-vil ten zoo dikwijls beleedigd wordt; omdat zijn Allerheiligste Naam niet behoorlijk geheiligd, tmaar niet dan al te dikwijls met den mond, ir- en meer nog door werken gelasterd wordt. Zij ig zullen treuren, omdat niet allen het Rijk Gods e- toebehoort, omdat Gods Rijk niet in allen is;

omdat zij, in een vreemd land reizende , de f- zekerheid niet hebben van in het goede, tot het ij einde toe, te zullen volharden; omdat zij nog i niet van aangezicht tot aangezicht Hem zien

i kunnen, dien haar hart zoekt; edoch de liefde,

die de grond van haar treuren is, zal ook hare ; smart lenigen en bewerken, dat zij den wil van

haren Geliefde boven het verlangen van haar hart zullen stellen. Dat heilig treuren zal zeker bewerken, dat de genoegens van de kinderen dezer wereld haar niet verheugen ; maar des te meer zullen zij zich verheugen in den Heer ; zij zullen zicli verheugen in zijn wil te doen,

-ocr page 98-

— 90 —

naar zijn wil te lijden, Hem te beminnen, van Hem bemind te worden ; zij zullen zich verheugen bij elke gelegenheid, waann zij hare liefde, voornamelijk door hard te strijden, en door de kinderen te onderwijzen, aan Hein kunnen toonen ; zij zullen zich eindelijk verheugen over het steeds naderende oogenblik harer ver-eeniging met God; en, gelijk de H. Apostel Paulus wil, zonder bekommering zijn, God aanbiddende , smeekende , dankende ; en de vrede Gods, die alle begrip te boven gaat, zal haar hart en hare gedachten in Christus Jezus beschermen ; terwijl deze haar inwendige vrede gelijkmoedigheid en opgeruimdheid bij haar zal openbaren ; eene gelijkmoedigheid en opgeruimdheid , die in elke Congregatie, doch vooral in eene Congregatie , die aan de opvoeding der jeugd is toegewijd, onmisbaar noodzakelijk is.

ZESTIENDE HOOFDDEEL Over de zorg voor de Gezondheid

Art. 66.

Evenals eene overdreven zorg voor het lichaam berispelijk is, en niet dan hinderlijk aan de deugd kan Avezen , evenzoo is eene s\'ere-

-ocr page 99-

91 -

r

gelde en gematigde zoi-g voor de gezondheid, om deze voor de dienst van God te besteden, loffelijk, en de ware deugd keurt die niet alleen goed, maar maakt er zelfs een plicht van voor de Leden dezer Congregatie. De Oversten

I zullen daarop bijzonder acht slaan , en al hetgeen aan de gezondheid nadeelig kan zijn , als; te sterke inspanning , groote lichamelijke verstervingen , enz. tegengaan. Eveneens zullen zij al wat de gezondheid voordeelig kan zijn, als: goed bereide en genoegzame spijzen, behoorlijke nachtrust, zindelijkheid in alles, liet behoorlijk reinigen van het lichaam, enz. zooveel inoge l ij k bevorderen.

De Oversten zullen zorgen, dat de Zusters

Idie, ter oorzake der betrekking, welke zij waarnemen, weinig in de open lucht komen, dikwijls, b. v. tijdens de uren van uitspanning, wanneer liet weder zulks toelaat, in de opene lucht wandelen.

Wanneer eene Zuster ondervindt, dat de eene of andere zaak haar schadelijk is , b. v. wat het voedsel, de kleeding, de woning, de bediening, of dergelijke zaken betreft; zoo ook, wanneer zij mocht meenen, het een of ander noodig te hebben , iets ongewoons of bijzonders.

-ocr page 100-

— 92 -

uit hoofde van onpasselijkheid of zwakte, te behoeven, zal zij, na alvorens God door het gebed geraadpleegd te hebben, aan hare Overste daarvan kennis geven , aan deze overlatende, wat dienaangaande behoort te geschieden.

Als eene Zuster ziek of aan eenig lichamelijk gebrek onderhevig wordt, zal zij dit onverwijld aan de Overste bekend maken, opdat de noo-dige geneesmiddelen tijdig toegediend worden.

Indien eene Zuster uit eene verkeerde liefde tot de versterving of, hetgeen nog erger is, uit menschelijk opzicht verzuimde, hare noodwendigheden aan de Overste te kennen te geven , zoude zij zich weinig onderdanig toonen aan de voorschriften der Congregatie, die zulks gebieden; en de nadeelige gevolgen, die uit hare stilzwijgendheid zouden voortspruiten, niet kunnen verantwoorden.

Art. 67.

Wanneer eene Zuster, ook de Overste, volgens het oordeel van den geneesheer of ter oorzake van onpasselijkheid of zwakte, buitengewone spijzen moet gebruiken, zal dit geschieden aan eene bijzondere ziekentafel, of wel vóór of na de gestelde maaltijden, doch nim-

-ocr page 101-

— 93 —

mer aan de gewone tafel der Zusters. In kleine zaken echter zal de Overste, wanneer zij dit raadzaam oordeelt, kunnen dispenseeren.

Art. 68.

De Zusters worden hier andermaal aangemaand , zich te wachten voor droefgeestigheid, waarvan in het vijftiende Hoofddeel is gesproken , die zoo nadeelig werkt voor de gezondheid , en zich op te wekken tot opgeruimdheid , die de gezondheid steeds bevordert; want de H. Schrift zegt; Een vroolijk hart maakt het lichaam jeugdig, maar een droevig gemoed zal de beenderen uitmergelen. (Proverb; XVII. 22.)

ZEVENTIENDE HOOFDDEEL.

Over de noodige Bekwaamheid voor het onderwijs der Jeugd.

Art. 69.

De Zusters zullen tot het onderwijs der jeugd niet sebezigd worden, zonder daartoe de noo-

c5 o 7

dige geschiktheid te bezitten; zonder deze geschiktheid zou hare werking geen nut aanbrengen voor den evenmensch, en bovendien daardoor , in het algemeen, de achting voor de

-ocr page 102-

— 94 —

Congregatie kunnen worden verminderd. Daarom zullen zij, alvorens gebezigd te worden voor het onderwijs der kinderen, behoorlijk worden voorbereid in het vak waartoe zij bestemd zijn.

Art. 70.

Wanneer op het beoefenen van het onderwijs eenige wettige \'s lands verordeningen bestaan , zal men deze, zooveel mogelijk, nauwkeurig onderhouden. In het algemeen wordt hier aangemerkt, dat de Leden der Congregatie verplicht zijn , in alles wat niet strijdt tegen de wetten van God en van de H. Kerk, aan de voorschriften der wereldsche machten te gehoorzamen, steeds indachtig zijnde de vermaning van den H. Apostel Paülus, die leert, dat alle macht op aarde van God gesteld is, en dat hij, die aan de wereldsche machten wederstaat, aan God zei ven wederstaat.

-ocr page 103-

— 95 —

TWEKDE DEEL.

ACHTTIENDE HOOFDDEEL.

Over de gemeenschappelijke Gebeden.

Art. 71.

De orebeden en godsdienstise oefeningen , die

o o 7

in de Congregatie geschieden, bestaan in gemeenschappelijke en afzonderlijke.

Gemeenschappelijke gebeden en oefeningen zijn die, welke in de Regelen zijn voorgeschreven , en gewoonlijk in communiteit of te zamen geschieden.

Er mogen geene andere gemeenschappelijke gebeden en oefeningen geschieden, dan die, welke in de Regelen zijn opgenomen en vastgesteld. Hoewel niemand op zonde verplicht is, die te onderhouden , zullen echter de Zusters zich beijveren, dezelve met de grootste nauwkeurigheid te doen , en zich nimmer daaraan onttrekken , zonder uitdrukkelijke vergunning der Overste.

Wanneer het gebeurt, dat eene Zuster door

-ocr page 104-

— 96 —

de gehoorzaamheid van de voorgeschreven ge- 0pS meenschappelijke gebeden en oefeningen wordt iquot;. ontslagen, en zij alzoo God om God moet ver- ZUg laten, kan zij verzekerd zijn, dat zij daardoor Q0l geen geestelijk voordeel zal verliezen, en dat, wanneer zij waarlijk met den geest Gods be-zield is, zij God zal vinden, zoowel in de be- bijj zigheden,die zij uit gehoorzaamheid verricht, vee als in het gebed. ten Mocht het nochtans gebeuren , dat, ter oor- de zake der bezigheden van het Huis of andere hei verhinderingen, de Zusters genoodzaakt zouden i zijn, de voorgeschreven gebeden en oefeningen aft dikwijls achter te laten, zoo zullen de Oversten de daarvan kennis geven aan de Algemeene Over- ka\' ste der Congregatie, die de noodige maatrege- ne; len zal nemen , opdat de Zusters het dubbele ge-doel der Congregatie: Bidden en arbeiden, kunnen bereiken. Da

tol

NEGENTIENDE HOOFDDEEL. he Over de Dagorde.

Mi

Art. 72.

Te half vijf ure \'s morgens, zoowel in den de winter als in den zomer, zal het teeken tot

-ocr page 105-

— 97 —

oe\' opstaan gegeven worden, waarop de Zusters : r(it lü. zich zullen werpen in het H. Hart van Je-rerquot; zus-, 2°. al hare gedachten, woorden en werken oor Gode opdragen ; 3°. zich het onderwerp van het ■at gt; bijzonder onderzoek herinneren, en het vaste besluit maken, geene gelegenheid te laten voor-bijgaan om te strijden en te overwinnen, zoo-ht; veel mogelijk, die gelegenheden voorziende, ten einde er zich op voor te bereiden; 4°. zich \'or- de stof der Meditatie van den dag in het ge-ere heugen brengen en dadelijk opstaan, ien Gekleed zijnde, zal elke Zuster haar bed gen afhalen en, wanneer het weder het toelaat, ten de vensters openen, opdat door de lucht de ^er- kamer en het bed ververscht worden. Voor ïge- negen ure \'s morgens moet het bed. weder op-)ele gemaakt zijn.

un- Te vijf ure bidt men de Metten en Lauden. Daarna begint de Meditatie, welke voortduurt tot zes ure, waarna ieder zich naar de bezigheden barer betrekking begeeft.

Vervolgens zullen zij het H. Sacrificie der Mis bijwonen.

Op een bepaald uur van den dag zal er door den de Overste of iemand, die hare plaats vervangt , tot e 7

-ocr page 106-

— 98 —

gedurende een half uur, eene geestelijke les -^a gegeven worden.

De Primen, Tertiën, Sexten en Nonen wor- rj

den des voormiddags in koor, of door elke Qe|

Zuster afzonderlijk gebeden, zooals het best ^

inet de bezigheden uitkomt. j

Tusschen elf en half een ure doet men het

gewetensonderzoek, dat een kwartier uurs zal (^e

duren. _ ()„■

Om half een ure neemt men hec middagmaal. j

Voor het middagmaal en de uitspanning ^

wordt anderhalf uur verleend. Gedurende het j middag- en avondmaal wordt iets stichtends

voorgelezen. gatl

De Vespers en Completen, ook de Rozen- ^(jat

krans van vijf tientjes worden des namiddags nen

gebeden. ]

Te drie ure bidt men drie Onze Vader en ons

drie Wees gegroet, gezamentlijk of ieder bij zich £n( zelve, ter eere van het lijden en den dood van

Christus. qhi

Om lialf vier ure doet men het bezoek bij y.fU

het Allerheiligste Sacrament. \\[e]

Om half vijf ure zal men eenige verversching j

nemen. der;

Om half acht ure neemt men het avondeten. •

-ocr page 107-

— 99 -

Na het avondeten is het geoorloofd te spreken tot negen uur.

Te negen uur bidt men de oefeningen van Geloof, Hoop, Liefde en Berouw; deze geëindigd zijnde, bidt men het volgende:

Laat ons bidden voor de kinderen, die in de Congregatie onderwezen loorden, en hijzonder voor die, luelke naar de ziel in grooten nood verkeeren. Onze Vader, enz. Wees gegroet, enz.

Laat ons bidden voor de afgestorven Leden der Congregatie. Onze Vader, enz. Wees gegroet, enz.

Laat ons bidden voor de geestelijke en toereld-lijke Overheden, voor de Weldoeners der Congregatie, voor de verheerlijking van Gods Kerk, opdat alle menschen haar als hunne Moeder erkennen. Onze Vader, enz. Wees gegroet, enz.

Bezoek, o Heer! deze woning, en verwijder van ons alle vervolging des vijands; laat in haar uwe Engelen loonen , en dezen ons in vrede beschermen ; uw zegen zij altijd over ons, door Jezus Christus onzen Heer, die met ü en den H Geest, waarachtig God, leeft en regeert in eeuwigheid. Men antwoordt: Amen.

Engelen Gods! gij, die onze getrouwe Bewaarders zijt, en aan wier zorgen ivij door Gods oneindige goedheid zijn toevertrouwd, gewaardigt U,

-ocr page 108-

— 100 —

ons gedurende dezen nacht te verlichten, te beivaren, te geleiden en te besturen. Men antwoordt: Amen.

Vader! ik beveel mijn en ons aller geest en lichaam, voor leven en dood, voor lijden en vreugde, voor het tegenwoordige en het toekomende, voor tijd en eeuwigheid in de handen uwer oneindige Barmhartigheid, door Jezus Christus onzen Heer. Men antwoordt: Amen.

I. Punt. Ik aanbid,, loof en prijs ü, o mijn God! en betuig U eeuwigen dank voor al uwe weldaden, voornamelijk voor die, welke Gij zoo overvloedig door uwe menschiuording aan mij en olie menschen verleend hebt. Ik dank U voor al de genademiddelen, die ik in het bijzonder van uwe Goedheid heb ontvangen: voor de weldaad van mijne schepping, van mijne heiligmaking, en voornamelijk voor die van mijn roep uit de wereld tot de Congregatie en voor de ontelbare andere, die Gij mij hebt geschonken. Tot dankzegging offer ik U op, mijn God! de lof tuiging en var, geheel de zegepralende en strijdende Kerk, de verdiensten van uw lieven Zoon Jezus en het oneindig dierbaar Bloed, dat Hij op het Kruis gestort heeft uit de wonde van zijne H. linkerhand.

II. Punt. Ik smeek U, o God mijns harten! door het dierbaar Bloed, dat uit de toonde van

-ocr page 109-

— 101 —

•en de rechterhand mijns Zaligmakers gevloeid is, dat

ten. Gij mV overvloedige genaden willet geven, om

i H- mijne zonden te hennen, te verfoeien en te bewee-

de, nen , en mij ervan te beteren , opdat ik in den

oor laatst en dag des Oordeels niet aan uwe linker-, maar

\'iqe aan uwe rechterzijde door uwe heilige Engelen

•er. moge geplaatst worden. Kom , loaar Licht, komende in deze wereld, verlicht mijn verstand!

ijn III. Punt. O Heer! hoe ver ben ik ivederom

we van den weg der volmaaktheid afgedwaald, alhoe-

oo wel Christus mij dien met bloedige voetstappen heeft

en aangewezen! Hoe dikwijls ben ik wederom gevallen\'

al Hier volgt het onderzoek van het geweten,

m dat niet langer dan een half kwartier uurs

ui mag duren.

,n O hoe ondankbaar en lauw, hoe onwaardig ben

\'(:l ik den naam van Zuster te dragen, en te ivonen

; in het gezelschap van zoovele kinderen Gods!

f- Hoevele misslagen, nalatigheden en onvolmaakt-

gt;. heden heb ik wederom bedreven! Het heiligste Bloed, dat uit de wonde van den linkervoet mijns Zaligmakers gevloeid is, wissche de voetstappen uit, die

t mij van zijne navolging en van den weg zijner

deugden hebben verwijderd!

\' IV. Punt. Tegen ü alleen , o mijn God! heb

• ik gezondigd, en in uwe tegenwoordigheid heb ik

-ocr page 110-

- 102 —

het kwaad bedreven; het smart mij uit het binnenste mijns harten, dat ik JJ, mijn God, mijn Schepper , mijn Verlosser, mijn eerste Begin en mijn laatste Einde aldus vergramd heb. Ik hen ten uiterste bedroefd, omdat ik, boven U, bemind heb zaken van geen het minste belang, en om deze, U, mijn eerste en opperste Goed, beleedigd heb. Tk luerp mij ootmoedig aan de voeten van uiv lieven Zoon , en door de verdiensten van het dierbaar Bloed, dat uit zijn rechtervoet gevloeid is, smeek ik van uwe Goedheid vergeving, o God! werp uwe oog en op mij, en wees mij, arme zondares, genadig!

V. Punt. O liefderijke Jezus/ van dit uur af aan, ga tk voldoen aan het zoo rechtvaardig verlangen uws Harten, dat voor mijne zaligheid aan het Kruis is doorboord geweest. Ik ga al mijne misslagen , nalatigheden en onvolmaaktheden verbeteren. Nooit! nooit! zal ik U willens en wetens beleedigen, zelfs niet in de minste zaken. 0 oneindige Goedheid! bekrachtig dit voornemen door uw dierbaar Bloed. Mijn arm hart, hetwelk ik vereenig met uw doorwond, Hart, is bereid, zich van alle zonden en onvolmaaktheden te beteren. Onze Vader. Wees gegroet.

O O

Hier geeft men de stof op der Meditatie van den volgenden dag, en allen begeven zich ter

-ocr page 111-

— 103 —

•rust, zich bezig houdende, de stof der Meditatie te overdenken , totdat zij inslapen.

Art. 73.

Daar het H. Sacrificie der Mis in de verschillende Huizen niet altijd op het bepaalde uur zal kunnen geschieden , zullen de Oversten het uur van het ontbijt vaststellen, zooals het geschiktst voorkomt.

Wanneer eene Zuster verhinderd is, het bijzonder onderzoek op den bepaalden tijd te doen, zal zij dit op een ander uur van den namiddag kunnen verrichten. Men kan dat onder-zoek, wanneer de tijd daartoe geheel ontbreekt, ook onder het werk doen.

Zij, die belet zijn op het bepaalde uur het bezoek te doen, kunnen dit op een anderen tijd verrichten. Ook kan men, wanneer daartoe redenen bestaan, den Rozenkrans voor den middag bidden.

Op de Zon- en Feestdagen zal men, nu het lof of na het bezoek bij het Allerheiligste, de litanie van het H. Hart van Maria bidden.

Op de Maandagen zal, na het bezoek van het Allerheiligste, de litanie van den H. Geest gebe-•den worden, tot de intentie, in art. 62 bepaald.

T

-ocr page 112-

— 104 —

Op de Zaterdagen zal men de litanie der Onbevlekte Ontvangenis van de H. Maagd Ma-

o o

RIA bidden.

Er zullen geene zingende of solemneele Missen in de Congregatie mogen gecelebreerd worden, dan op Kerstdag, op de Feestdagen van het H. Hart van Jezus, het H. Hart van Maria, den H. Jozef , den Patroon van het Huis, op Allei\'zielendag en bij eene buitengewone plechtigheid.

De Oversten kunnen, in bijzondere gevallen, om wettige redenen, de bovenstaande dagorde geheel of gedeeltelijk veranderen , zoo nochtans, dat de tijd, verleend voor de nachtrustr niet wordt verminderd. Ook zal men de vastgestelde dagelijksche uren van recreatie niet mogen verschuiven, dan in geval het middag-of avondeten wordt verzet, waarop de recreatie telkens moet volgen. De tijd van het middag* of avondeten zal niet veranderd worden, dan wanneer het op den bepaalden tijd niet kan plaats hebben. Wanneer men, ter oorzake der betrekkingen of bezigheden van het Huis, tot eene aanhoudende verandering; der dagorde

O o

zoude genoodzaakt wezen, zal men daarvan aan de Algemeene Overste kennis geven r en zicb

-ocr page 113-

— 105 -

vervolgens naar hare beslissing gedragen.

De H. Vincentius a Paulo, sprekende van de dagorde, die zijne Religieusen overal moesten volgen , zegt, dat men zich, zooveel mogelijk, stipt moet houden aan de uren van den Regel, beginnende met het opstaan ; en waarlijk , het is schoon en troostend te denken, dat alle Zusters, waar ook geplaatst, op hetzelfde uur vereenigd zijn, om God te loven en te eeren door het gebed, door het nemén der noodige spijzen, door de uitspanning, enz.

Art. 74.

De Zusters zullen voor genoemde gebeden en oefeningen, zoomede voor Gods Huis en alle heilige zaken een grooten eerbied hebben, dien zij steeds, in haar gedrag, zullen doen uitschijnen.

TWINTIGSTE HOOFDDEEL.

Over het bidden der Getijden van 0. L. V,

Art. 75.

Aangezien in dit Hoofddeel wordt gehandeld over het bidden der Getijden van O. L. V., wordt der Zusters herinnerd, dat de Con-

-ocr page 114-

— 106 -

■gregatie staat onder de bijzondere bescherming van de H. Maagd Maria , onder den titel van; Congregatie der Zusters van de H. Maagd Maria , genaamd het Gezelschap van Jezus Maria Jozef; — dat ieder Lid den naam draagt van Maria , en op eene bijzondere wijze aan haar is toegewijd, en dus iedere Zuster, als eene waardige Dochter van eene barmhartige Moeder, eene bijzondere godsvrucht tot Maria moet hebben.

De godsvrucht tot de H. Maagd Maria bestaat hierin : dat men voor haar hebbe eene groote achting , voortkomende uit de overtuiging van hare verhevenheid; — dat men een kinderlijk en onbegrensd vertrouwen stelle op haren bijstand, gegrond op de overtuiging van hare macht bij God, en goedheid en liefde jegens alle menschen; — dat men haar eene oprechte liefde toedrage, en tevens in zich de vurige begeerte opwekke, Maria\'s deugden na te volgen.

Om zich tot deze godsvrucht op te wekken, zullen de Zusters dikwijls, doch bijzonder op de feestdagen van de H. Maagd Maria, over-wegen, dat Maria is de Dochter van een Vader, die zijn eenigen Zoon voor haar ten beste heeft gegeven ; de Moeder van een Zoon,

-ocr page 115-

— 107 —

die tot den laatsten druppel van zijn Bloed voor haar vergoot, en de Bruid van den H. Geest, die haar in het Doopsel geheiligd heeft; dat Maria is de Koningin der maagden, de Toevlucht der zondaars, de Troosteres der bedrukten, de Hulp der Christenen, eene machtige , goedertieren en liefderijke Moeder voor alle mensehen, doch, zooals de H. Alphonsüs zegt, bijzonder voor haar. die alles verlaten, om het voorbeeld van Jezus en zijne geliefde Moeder na te volgen.

De Zusters zullen zich dikwijls opwekken tot eerbied jegens deze H. Moeder, tot navolging harer deugden en tot dankbaarheid jegens de goedheid Gods, die haar, zonder hare verdiensten , uit de wereld heeft geroepen, oiii de voetstappen van Jezus te volgen, en haar heeft opgenomen in eene Congregatie, waarvan Maria de H. Moeder is. Zij zullen zich bijzonder toeleggen, en zelfs zich ten plicht maken, de godsvrucht tot Maria te verspreiden , vooral onder de kinderen , die aan hare zorgen zijn toevertrouwd.

Art. 76.

Onder de gebeden en oefeningen, die de

-ocr page 116-

— 108 —

Congregatie bezit, om Maria bijzonder te ee-ren, bekleedt het dagelijksch bidden der Getijden van O. L. V. eene eerste plaats.

Het bidden der Getijden is, zooals de H. Al-phonstjs zegt, na het H. Sacrificie der Mis, het verhevenste gebed. Zij, die deze gebeden dagelijks met godsvrucht verrichten, bekleeden het ambt der Engelen en der Heiligen, die aanhoudend voor God eerbiedig neêrgeknield ^ in eene heilige vreugde zingen; Heilig! Heilig! Q, Heilig! Honderden bijzondere gebeden, zegt dezelfde Heilige, zijn niet van eene zoo groote waarde als een enkel Getijdengebed.

De H. Maria Magdalena van Pazzi was gewoon te zeggen, dat elk ander gebed , in vergelijking met dit, weinig verdienstelijk is.

Dat de Zusters dit dikwijls, bijzonder, wanneer zij naar het koor gaan, overwegen, en daarbij met een levendig geloof gedenken, hoe welgevallig zij zich maken aan de H. Maagd,

hare Moeder, als zij haar dagelijks docr dit verheven gebed loven en vereei\'en, en ïevens welk een schat van genaden en verdiensten zij door het godvruchtig bidden der Getijden kunnen vergaderen.

-ocr page 117-

— 109 —

Art. 77.

De Zusters zullen de Getijden met godsvrucht en aandacht bidden, en de woorden duidelijk uitspreken. Men begint de Getijden met het gebod: Open, o Heer, onfav hetwelk men twee kruisen met den rechterduim maakt : een op den mond, en éen op de borst, en men sluit dezelve met het gebed : Altijddurende lof en één Onze Vader en Wees gegroet, knielend te bidden, zonder iets meer.

Wanneer de Getijden gemeenschappelijk, in koor, gebeden worden, zal het staande geschieden, met uitzondering van het Wees gegroet bij het begin , het Onze Vader voor de Lessen, de Antiphonen: Alma Redemptoris, Ave Reqina coelorum, en Salve Regina, de Oratiën niet daarbij gerekend, en van het Onze Vader, het Wees gegroet en het Geloof na de Completen, welke knielend gebeden worden. Onder de Lessen gaat men zitten ; men zorge, zooveel mogelijk, voor eene volkomen overeenkomst in den toon der stem, alsmede de poozen of rustpunten wel in acht te nemen. De Directrice van het koor geeft met haar boek een teeken, om het gebed; Open, o Heer, te beginnen.

-ocr page 118-

— 110 —

Van Zaterdag na Aschwoensdag tot en met Zaterdag voor Paschen, uitcrenomen de Zonda-

~ 7 O

gen, zal men de Vespers voor den middag bidden.

Art. 78.

Wanneer wij Psalmen bidden, moeten wij, wanneer wij onze genegenheden erin uitgedrukt vinden, dezelve op ons toepassen :

Men moet op den duivel toepassen wat de Profeet van zijne vijanden zegt; — op den Hemel of op den religieusen staat, wat van Jeruzalem ; op de wereld, wat van de afgodendienaars en Babyion; op de inwendige vertroostingen , hetgene van de schoonheden van het Land van Belofte gezegd wordt. Men moet met den Profeet den voorspoed der zondaren verachten, de inzichten der Voorzienigheid verheffen , God voor zijne weldaden danken, naar den Hemel en het aanschijn van Jezus Christus verlangen.

-ocr page 119-

— Ill —

EEN EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.

Over de Meditatie.

Art. 79.

Gelukkig is de mensch, zegt de koninklijke Pro-[j ? feet, die dag en nacht de wet des Heeren over-kt weegt! Hij zal gelijk zijn aan een boom, die neven den vloed der wateren geplant is, en die op |e zijn tijd zijne vruchten zal voortbrengen. (Psalm. e- 2. 3.)

u. En indien, zegt hij integendeel op eene an-

e. dere plaats, uive wet de gewone stof mijner me-g. ditatie niet geweest ivare, misschien zou ik in ^ mijne nederigheid gebleven en vergaan zijn. (Ps alm. Jt CXVIII. 92.)

n De Meditatie is, zegt Gerson, de zuster van

(j de geestelijke lezing , het voedsel van het gebed, ^ de geleidster der goede werken, en eindelijk de s volmaking van alle zaken.

Het gebrek aan Meditatie is eene der bijzonderste oorzaken van al het kwaad, dat er in de wereld geschiedt, volgens deze woorden van Jeremias : De geheele aarde is met verwoesting overdekt, omdat er niemand is, die met het hart eenige overweging maakt. (Jerem. XII. 11.)

iet laag

-ocr page 120-

— 112 —

Dit is voldoende om de Zusters te doen begrijpen, hoe noodzakelijk de Meditatie is , en met welken ijver en vurigheid zij zich tot dezelve moeten begeven.

AKT. 80.

Om in die heilige oefening te slagen , is het volstrekt noodzakelijk, zich daartoe voor te bereiden. De voorbereiding tot de Meditatie is tweederlei: de eerste voorbereiding\'is niets anders dan eene gesteltenis van geest, die den mensch bekwaam maakt, om te mediteeren, door beletsels weg te nemen , en hulpmiddelen te gebruiken. De naaste voorbereiding bestaat in de Meditatie te regelen, en zijn hart volgens de stof derzelve te stemmen en op te wekken.

EERSTE VOORBEREIDING.

1. Tracht de beletselen : hoovaardigheid , zinnelijkheid en uitgestortheid af te leggen.

2. En de hulpmiddelen : ootmoedigheid, versterving en ingetogenheid te beoefenen.

NAASTE VOORBEREIDING.

1. Lees des avonds te voren de Meditatie.

2. Bepaal de vrucht, die gij , volgens de

-ocr page 121-

— 113 —

behoeften uwer ziel, daaruit moet trekken, en verdeel de punten.

3. Houd u niet de stof der Meditatie bezig, en verwek in uw hart godvruchtige gevoelens, die op de stof derzelve betrekking hebben, terwijl gij te bed gaat, als gij des nachts wakker wordt, en terwijl gij u des morgens kleedt, wascht, en u naar de kapel begeeft.

4. Tracht de Meditatie niet een rustigen «jeest te beginnen.

O O

voorbereidend gebed.

Almachtige, eeuwige God! God van grootheid ■en liefde, ik hen niet waardig, mijne knieën voor U te buigen, veel minder met U te spreken en mijn hart aan U te openharen. Gij zijt hier wezenlijk en waarachtig tegenwoordig . .. ; dit erken ■ik, en ik belijd tevens, dat ik zonder U niets kan , niets vermag. Als kind kom ik tot U, mijn besten en liefderijken Vader, in eenvoudigheid des harten biddende, dat alle gedachten en bewegingen van mijn hart, en alle werkingen van mijne ziel zuiver en ten volle strekken tot de dienst en glorie van moe Goddelijke Majesteit. Verlicht mijn verstand , om uive Goddelijke waarheden te kennen en e 8

i

-ocr page 122-

heiceeg door uwe genade mijn wil, om volgens die waarheden mijn leven in te richten.

Onze Vader. — Wees gegroet.

INLEIDINGEN.

1. Herinner u in het kort de geschiedenis der Meditatie.

2. Plaatsverbeelding.

3. Bid vurig, die vrucht uit deze Meditatie te trekken , Avelke gij bepaald hebt. B. v. als gij over de zonden mediteert, kunt gij bidden; Heer, geef, dat ik de leelijkheid der zonde henne, en dezelve oprecht heweene.

MEDITATIE.

WERKING VAN HET GEHEUGEN.

Zij brengt in de gedachte de stof van elk punt, en vertoont deze geheel en wijdloopig aan het verstand, waartoe men door de volgende vragen geholpen kan worden: wie, wat, waar, door wat middel, waarom, hoe en wanneer ?

WERKING VAN HET VERSTAND.

1. Wal moet ik overwegen ? — Op deze vraag moet gij in overweging treden van éene enkele

-ocr page 123-

— 115 —

waarheid ; niet van twee of meer te gelijk ; alzoo , indien er meer dan éene waarheid in een punt wordt voorgesteld, moet de eene na de andere overwogen en toegepast worden, met behulp der onderstaande vragen.

2. Wat moet ik voor mij daaruit besluiten?-~ Maak een besluit, dat vloeit uit de overweging, die gij gedaan hebt.

3. Hoe heb ik dit tot nog toe onderhouden? — Ga nu in u zelve, en onderzoek nauwkeurig uw levensgedrag, n. 1. hoe gij u ten aanzien van deze waarheid hebt gedragen. Indien uw geweten, na een rijp onderzoek, u dienaangaande niets verwijt, bedank God: doch indien liet anders is, dan is hier de plaats, u diep voor God te vernederen, en u te schamen over uwe trouwelooze en gevaarlijke levenswijze.

-i. Wat staat mij in het vervolg te doen ? — Zorg voor het toekomende en voorzie, welke en hoedanige goede voornemens gij moet maken, om uwe levenswijze volgens de voorgestelde waarheid te regelen , en let wel op, dat de voornemens niet algemeen zijn, maar bepaald en toegepast op bijzondere gevallen, en wel bijzonder op die, welke u de moeielijkste toeschijnen en het meest voorkomen, en die

-ocr page 124-

— 116 —

dezen dag nog zullen voorkomen.

5. Welke middelen moet ik aanwenden ? — Tracht eindelijk, door een naarstig overleg en vooruitzicht, de middelen te beramen, te kiezen en vast te stellen, die gij geschikt en krach-tio- o-enoeo- oordeelt , om uwe goede besluiten

C O 7 c

ten uitvoer te brengen, zoo als: verootmoediging, versterving, ingetogenheid, schietgebeden , het gedenken aan Gods Tegenwoordigheid, de herinnering aan beweegredenen, enz.

WERKING VAN DEN WIL.

De werking van den wil is tweederlei: lu gedurende de geheele Meditatie godvruchtige gevoelens op te wekken, en 2° goede voornemens te maken.

lu GODVRUCHTIGE GEVOELENS.

Deze bestaan in zekere inwendige aandoeningen en teedere genegenheden des harten, of inwendige oefeningen van deugden, zooals: o-evoelens van verwondering , dankbaarheid ,

O

liefde , vrees , vernedering , schaamte, droefheid, smeeking, enz. welke men zeer dikwijls van het begin tot aan het einde der Meditatie moet trachten op te wekken.

-ocr page 125-

— 117 —

goede voornemens.

1. De voornemens moeten van dien aard zijn, dat zij werkelijk invloed hebben op ons gedrag, en dienstig, om beterschap te weeg te brengen; b. v. het vluchten der zonde, het uitroeien van gebreken, het beoefenen van zekere deugden.

2. De voornemens mogen niet algemeen, maar moeten, in het bijzonder en, met omstandigheden omkleed , bepaald zijn ; een algemeen en dus qeen goed voornemen is, b. v. Ik zal in allen tegenspoed geduldig zijn ; een voornemen in het bijzonder is, b. v. Ik zal geduldig zijn, als ik hedm zal berispt worden.

3. Ze mogen niet gemaakt worden voor latere dagen, maar moeten geschikt zijn, om u van nu af aan te beteren, en dienstig voor uwe tegenwoordige behoeften.

4. Zij moeten gemaakt worden met een nederig gevoel van u zelve, erkennende uwe vol-

o o 7

strekte onmacht, en tevens met een groot vertrouwen op den bijstand Gods.

sluiting.

1. Onderhoud u verder door ecne zeer vurige en smeekende samenspraak met Jezus ,

-ocr page 126-

met Maria of met andere Heiligen. Vraag de genade, uwe goede voornemens getrouw ten uitvoer te brengen.

2. Tracht eene geestelijke spreuk of\' een tekst te vinden , uit de H. Schriftuur of de HH. Vaders, die u gedurende den daquot;- de ge-

\' o erquot;1

maakte voornemens in het geheugen terugroept.

gebed na de meditatie.

Ik offer U op, mijn God! alle heilige gedachten, goede bewegingen en voornemen*, die Gij U gewaardigd hebt mij te geven , tot uwe meerdere eer en tot zaligheid mijner ziel; ik stel die in moe heilige handen , opdat zij aldaar eeuwig beivaard blijven , en ze nimmer uit mijn geheugen gaan. Ik draag U ook op mijne ziel en mijn lichaam , en al de krachten der zelve, en beloof, die te zullen gebruiken, tot hetgene ik in deze meditatie mij voorgenomen heb te doen.

Heer! geef mij de noodige genade, die voornemens getrouw uit te voeren-

Allerheiligste Maagd, mijne lieve Moeder, mijn heilige Engelbewaarder, mijne heilige Patronen, weest mijne voorsprekers bij God, en verwerft voor mij, dat ik deel hebbe in al de aanbiddingen, die Gij doet voor den troon des Allerhoogsten, opdat

-ocr page 127-

— 119 -

ik, na dit sterfelijk leven, Hem met U moge loven , aanbidden , dienen en beminnen in alle eeuwigheid. Amen.

Onze Vader. — Wees gegroet.

o C

ONDERZOEK OVER DE MEDITATIE.

1quot; Heb ik met zorg de Meditatie voorbereid, de voorspelen bepaald , de punten vastgesteld , enz. \'? — 2\' Heb ik mij , voor ik insliep , de stof herinnerd? — S0 Heb ik, met uitsluiting van elke andere gedachte, mij daarmede bezig gehouden, als ik \'s nachts wakker werd, en terwijl ik mij \'s morgens kleedde?— 4quot; Heb ik vóór de Meditatie, gedureude eenige oogen-blikken, mijn geest tot God, die hier bijzonder tegenwoordig is, verheven?— 5quot; Heb ik, gedurende de Meditatie, eene betamelijke houding in acht genomen ? — 6 Heb ik den

O O

■tijd, die voor dezelve bepaald was, niet verkort? — - 7quot; Heb ik mijn geest en mijn hart ernstig bezig gehouden ? — 8quot; Heb ik de sa-

O O O

menspraken godvruchtig gedaan ? — 9quot; Heb ik werkstellige voornemens gemaakt?

-ocr page 128-

- 120 —

TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.

Over het bidden van het Angelus Domini.

Art. 81.

Het godsdienstig gebruik van driemaal daags,, namelijk: \'s morgens, \'s middags en \'s avondsr tot het bidden van het Angelus Domini, de klok te luiden , is eene gewoonte , die sedert vele eeuwen in de Christenheid is ingevoerd.

Het voornaamste oogmerk der H. Kerk bij de invoering van het Angelus Domini is: met aandacht en dankbaarheid zich de Menschwor-ding van Gods Zoon te herinneren; dat groote Geheim, waardoor onze Verlossing geschiedde; een Geheim der Goddelijke Liefde tot ons, waarvoor wij Hem nooit genoeg erkentenis en dankbaarheid kunnen bewijzen.

Bij de overweging van de drie punten, waaruit liet Angehis Domini bestaat, heeft de H. Kerk gevoegd drie maal het Wees gegroet, om ons te doen gedenken het deel , dat de H. Maagd Maria aan de Menschwording van Christus gehad heeft, en ons aan te sporen, haar aan te i^oepeu, om, door hare vooi\'spraak, aan de vruchten der Menschwording van Christus deelachtig te worden.

-ocr page 129-

De Zusters zullen het doel, dat de H. Kerk bij dit gebed zich voorstelt, dikwijls overwegen ; vooral dan, wanneer zij het bidden.

Art. 82.

Z. H. Paus Bknedicxus XIV heeft vastgesteld , dat het Angelus Domini \'s Zaterdags \'s avonds, \'s Zondags den geheelen dag, zoomede \'s Zaterdags \'s middags in de Vaste, wanneer de Vespers vóór den middag worden gebeden, staande moet worden verricht;— dat, van \'s Zaterdags \'s middags vóór Paschen tot de Vespers van den Zaterdag vóór H. Drievul-digheidzondag , in plaats van het Angelus Do-mini, het Reyina Coeli, enz. altijd staande, en het Angelus Domini, op de andere tijden van het jaar , geknield zal worden gebeden.

Om deelachtig te worden aan de aflaten , moeten de Zusters zich stipt naar het bovenstaande gedragen, en het Angelus Domini bidden op het luiden der klok, wanneer zij in de gelegenheid zijn, die te hooren.

-ocr page 130-

- 122 —

DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.

Over het H. Sacrificie der Mis.

Art. 83.

Het bijwonen van het H. Sacrificie der Mis is, volgens de uitdrukking van den H. Fran-ciscus van Sales , de zon der devotiën. Het is daarom, dat de Zusters hoog moeten schatten het onwaardeerbare voorrecht, van dagelijks het aanbiddelijk Sacrificie te kunnen bijwonen, dat niets minder is dan de voortduring der offerande van het Kruis. Het is, volgens de H. Kerkvergadering van Trente, hetzelfde slachtoffer , dat op den Kalvarieberg is opgedragen ; dezelfde Verlosser, die zich op het Kruis opofferde , offert zich nog dagelijks op door de handen des Priesters ; Jezus maakt ons daar deelachtig aan de genaden , die Hij voor ons door zijn Dood heeft verworven.

Hieruit blijkt genoegzaam, zegt dezelfde Kerkvergadering, welke zorg wij moeten aanwenden, om met de meest mogelijke inwendige reinheid van hart en uitwendige godsvrucht bij dit zoo heilig en goddelijk werk tegenwoordig te wezen . dat voor de Zusters het gunstige

o o

-ocr page 131-

— 123 —

oogenblik is, om met Jezus, haar Bruidegom, over de groote zaak der zaligheid te handelen, de deugden van haar staat at te sineeken , en de genaden te vragen, die haar noodig zijn, om ze te verkrijgen.

Art. 84.

De Zusters kunnen, onder het H. Sacrificie der Mis, zich bedienen van verschillende gebeden , die daartoe in de kerkboeken worden aangetroffen , of van de volgende manier van

O 7 o

Mis hooren bij wijze van Meditatie, die het meest met den geest der H. Kerk overeenkomt.

Akt. 85.

Zij zullen zich vereenigen met de intentie van den Priester, die het H. Sacrificie üaat opdragen, om te voldoen voor de vier plichten, die wij jegens God te vervullen hebben, en die, volgens den H. Thomas, de volgende zijn:

De eerste is, de oneindige Majesteit van God te loven en te aanbidden; de tweede, te voldoen voor onze zonden ; de derde , Hem te danken voor al de weldaden, die wij ontvangen hebben ; de vierde , Hem te smeeken als de Bron en den Gever van alle genaden.

-ocr page 132-

— 124 —

Derhalve als de Zusters bij de H. Mis tegenwoordig zijn, vervullen zij eenigennate de bediening van Priester; zij moeten zich, zooveel mogelijk, toeleggen, die vier einden te overdenken , hetwelk haar gemakkelijk zal vallen r als zij gebruik maken van het volgende.

Art. 86.

Als de H. Mis een aanvang neemt, en de Priester, zich vernederende aan den voet des Altaars, het Confiteor bidt, moeten zij zich opwekken tot leedwezen over hare zonden, en God nederig om vergeving vragen. Daarna vragen zij den bijstand van den H. Geest en van de H. Maagd, om de H. Mis met den meest mogelijken eerbied en godsvrucht bij te wonen. Vervolgens zullen zij de H. Mis in vier deelen afdeelen, om zich gemakkelijker te kwijten van de vier schulden, waarvan boven gesproken is, en die tevens de vier einden zijn, waartoe God het aanbiddelijk Sacrificie heeft ingesteld.

Art. 87.

In het eerste deel, van het begin tot het Evangelie, zullen zij zich kwijten van de eerste schuld, welke bestaat in Gods Majesteit, die

-ocr page 133-

— 125 —

oneindigen lof en eer waardig is, te aanbidden en te loven. Te dien einde moeten zij zich met Jezus Christus vernederen , in haar niet ne-derzinken, oprecht belijden , dat zij onwaardig zijn voor die onmetelijke Majesteit te verschijnen ; en zoo, vernederd van geest en van lichaam (want men moet altijd in de eerbiedigste en zedigste houding de H. Mis bijwonen) zullen zij God aanbidden en loven door gedachten of woorden, die de godsvrucht haar zal ingeven , of die zij in een kerkboek zullen bidden.

In het tweede deel, van het Evangelie tot aan de Elevatie, zullen zij een oogslag op hare zonden werpen, en zich diep voor God verootmoedigen bij het zien der schuld , die zij bij de Goddelijke Rechtvaardigheid te betalen hebben ; waarna zij een vrijen loop geven aan de bewegingen van haar hart, en Jezus uit den

o o 7

grond harer ziel smeeken om de tranen van Petrus, het berouw van Maria Magdalena en de droefheid van alle Heiligen, die van zondaars ware boetvaardigen zijn geworden , ten einde, door de verdiensten van dit H. Sacrificie, hare fouten volkomen uit te wisschen.

In het derde deel, dat is van de Elevatie tot de Communie, zullen zij beschouwen, met

-ocr page 134-

— 126 —

hoevele en groote weldaden zij boven anderen overladen zijn, en daarvoor aan God wedergeven eene offerande van oneindige waarde, te weten, het kostbaar Lichaam en Bloed van Jezus ; zij noodigen de Engelen en Heiligen des Hemels uit, God voor haar te danken, zich bedienende van de woorden , die hare godsvrucht haar ingeeft.

In het vierde deel, van de Communie tot liet einde der Mis, als de Priester wezenlijk het Lichaam en Bloed van Jezus nuttigt, zullen zij op de volgende manier eene geestelijke Communie doen.

Met eene diepe ingetogenheid zullen zij eene akte van berouw verwekken, op hare borst slaande, om te toonen, dat zij eene zoo groote gunst onwaardig zijn, en al de akten van liefde, van offerande, van ootmoedigheid, enz. verwekken , die zij gewoon zijn te bidden, als zij tot de H. Tafel naderen; daarbij moeten zij voegen een allervurigst verlangen om Jezus Christus te ontvangen , die zich voor ons onder de gedaanten van brood en wijn heeft willen verbergen; en om hare godsvrucht op te wekken, zullen zij zich verbeelden, dat de H. Maagd Maria, of de H. Jozef, of de Heilige, wier

-ocr page 135-

— 127 —

naam zij dragen, haar de heilige Hostie komt aanbieden, en dat zij die wezenlijk ontvangen, waarna zij , Jezus innig met haar hart vereenigd houdende, herhaaldelijk zullen zeggen: Kom, mijn Jezus, de liefde en het leven mijner ziel, hom in dit arm hart, kom en vervul mijne wen-schen, kom en heilig mijne ziel, kom , zoete Je-zus, kom.

Overtuigd , dat haar Goddelijke Meester haar verlangen vervullende, in haar hart nederdaalt, zullen zij zich opwekken tot een groot vertrouwen , en met vurigheid en eene diepe nederigheid vragen, wat zij verlangen of noodig hebben voor zich, voor degenen, die aan hare zorgen zijn toevertrouwd, en voor allen, in wie zij belang stellen.

Art. 88.

Als de H. Mis geëindigd is, zullen zij eene korte oefening van dankzegging doen, en de kapel of kerk verlatende , zich voorstellen, dat zij den berg van Kalvarië afgaan.

Eene Mis, op die wijze gehoord , kan niet. dan groote vruchten voortbrengen.

o o

-ocr page 136-

— 128 —

VIER EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.

Over het Onderzoek van het Geweten.

Art. 89.

Alle personen , die hun geestelijken voortgang nauw ter harte nemen, erkennen, dat, indien de Meditatie noodzakelijk is voor hen, die Jezus willen leeren kennen en beminnen , het onderzoek des gewetens eveneens een machtig middel is, om dat dubbel doel te bereiken. Inderdaad, het is daardoor, dat het hart meer en meer van zijne kwade neigingen wordt gezuiverd, en bekwaam wordt, om het verborgen Manna te smaken, dat het leven en de leer des Zaligmakers, aan de zielen, die goed voorbereid zijn, overvloedig aanbieden.

Eenieder weet en de dagelijksche ondervinding bevestigt, dat onze natuur, bedorven door de zonde van onzen eersten vader, een dorre grond is, die uit zich zeiven niets dan distelen en doornen voortbrengt; van den eenen kant «•roeien de zaden van het o-oede daarin niet

O

clan door aanhoudenden en zwaren arbeid op; en van den anderen kant brengen de kiemen der ondeugd onophoudelijk takken des doods

1

I

-ocr page 137-

— 129 —

voort, als men verzuimt, die af te snijden, te besnoeien en onophoudelijk te werken : Ik ben, zegt de wijze man, door hei veld des luijaards en door den wijngaard des dwazen gegaan, en alles toas vol distelen ; alles ivas daarin overdekt met doornen, en de droge muur was omvergeworpen. Het geweten van hen, die zich niet onderzoeken , is een wijngaard, die onbebouwd ligt, en vol wordt van distelen en doornen , omdat men er niets aan doet.

Het veelvuldig onderzoek van het geweten, dat zoo noodzakelijk is voor den voortgang in de deugd, is zulks ook voor onze zekerheid ; Weest te allen tijde bereid, zegt de Heer, want gij weet noch den dag, noch het uur, waarop de Zoon des menschen zal komen. Edoch, welk krachtdadiger middel, om altijd gereed te xijn , is er toch, dan dagelijks met zijn Meester af te rekenen ? Zoodoende worden de schulden niet groot ; want zoodra zijn ze niet gemaakt, of men lost die af, door den Heer een oprecht leedwezen aan te bieden, hetwelk steunt op de verdiensten van zijn Goddelijken Zoon, en vol van vertrouwen is op zijne barmhartigheid.

Wel is waar, hebben zij, die bezorgd zijn, E 9

-ocr page 138-

— 130 —

hunne ziel in een goeden staat te houden, de heilige gewoonte, dikwijls tot het H. Sacrament der Biecht te naderen ; doch behalve dat de tijd van de eene Biecht tot de andere nooit zoo kort kan zijn , of de ziel heeft den tijd eenigermate bevlekt te worden , is het blijkbaar, dat het noodzakelijk is, zich meermalen te onderzoeken dan onmiddelijk, voordat men tot de H. Biecht nadert, zoo men uit dit H. Sacrament al de vruchten van zaligheid wil trekken, die erin zijn opgesloten.

Art. 90.

De H. Ignatius beveelt twee soorten van onderzoek aan, te weten: het bijzonder en het algemeen.

Het bijzonder onderzoek wordt aldus genoemd , omdat het over eene bijzondere stof loopt; het algemeen onderzoek geschiedt over al de fouten, die men door den dag met gedachten, woorden en werken gedaan heeft; men noemt het algemeen , omdat het alle zaken omvat.

Art. 91.

In het bijzonder onderzoek zijn twee zaken aan te merken : de eene, waarover het moet

-ocr page 139-

— 131 -

geschieden; de andere, /ioe het moet geschieden.

Ter wereld komende brengen wij allen het zaad van alle driften mede; doch in ieder onzer is er doorgaans eene, die heerschender is dan de andere, die als de oorzaak en de wortel ervan is, en den grond van ons aanzijn uitmaakt.

Indien men in zich meer van die heerschende fouten ontdekt, is het goed er éene uit te kippen , om deze met alle zorg uit te roeien, en later, na ze overwonnen of merkelijk verzwakt te hebben, eene andere aan te vallen, en zoo voorts. Men moet bij elke de krachtdadigste pogingen in het werk stellen.

Dit is liet doel van het bijzonder onderzoek, waarvan de onderhouding het geheele leven moet duren , als men waarlijk aan zijne volmaking wil werken.

Het onderwerp van het bijzonder onderzoek gekozen zijnde, is het zeer goed, niet in het algemeen te beschouwen de verkrijging der deugd of de uitroeiing der ondeugd, die men zich voorstelt; maar men moet de stof in verschillende punten verdeel en; op die wijze komt men tot meer bijzonderheden, en zal men gemakkelijker verkrijgen wat men verlangt. Ee-

-ocr page 140-

— 132 —

nige voorbeelden zullen dit duidelijk maken. Wil men b. v. de uitgestortheid, de onverzoenlijke vijandin van alle grondige deugd, overwinnen , dan zoude men, om te beginnen , deze drie punten kunnen nemen:

1quot;. Heb ik gesproken , zonder na te denken wat ik zeide ? — 2Heb ik toegegeven aan die nieuwsgierigheid , welke alles wil zien, hooren en weten? — 3quot;. Heb ik mij, zonder noodzakelijkheid, bemoeid met eens anderen

zaken ?.....

Heeft men eenige gemakkelijkheid verkregen, zich in die drie punten te overwinnen , dan kan men zich toeleggen op de drie volgende: 1quot;. Heb ik het verlies van den tijd, de nutte-looze gesprekken zorgvuldig vermeden? — 2quot;. Heb ik uit mijn geest verbannen alle herinnering , gedachte of plan, dat niet gelijkvormig was aan den wil Gods-?— 3quot;. Heb ik getracht, altijd met eenige goede gedachte bezig te zijn, mij in de Tegenwoordigheid Gods te houden, schietgebeden te doen ?

Het voorbeeld , dat gaat volgen, kan dienen voor de meer inwendige en gevorderde personen ; het is toegepast op de deugd van nederigheid.

-ocr page 141-

— 133 —

1quot;. Zich niet verontschuldigen, als men berispt wordt of eenig verwijt krijgt, onaan-gezien wie het doet. — 2quot;. Alle barsche en trotsche manieren vermijden, jegens wien het ook zij, en nimmer voor zich zelve op eenige beleefdheid of oplettendheid gesteld zijn. — Squot;. Niet van zich zelve spreken noch goed noch kwaad, noch anderen onderhouden, over hetgeen ons aangaat of bekommert. — De drie volgende punten kunnen dienen , als men genoegzaam op de voorgaande gewerkt heeft.

1quot;. Nimmer degenen beoordeelen, met wier leiding men niet belast is; maar zorgvuldig de eerste gedachte, die te hunnen nadeele is, verwijderen , om aanstonds de oogen te werpen op zijne eigene ellenden. — 2quot;. Elke gedachte van ijdelheid verzetten; zich niet inwendig ver-schoonen; met zich zelve geen medelijden hebben. — 3°. Niet twisten , maar voor elkander bij elke gelegenheid zwichten.

Deze twee voorbeelden zijn voldoende, om te doen begrijpen , hoe men de stof van het bijzonder onderzoek moet verdeelen.

Men zal het voorwerp van het bijzonder onderzoek niet veranderen , nemende van daag deze en morgen eene andere zaak; maar men

-ocr page 142-

— 134 —

zal blijven arbeiden, totdat de fout geheel uitgeroeid of merkelijk verzwakt is , en eerst dan moet men tot een ander voorwerp overgaan.

Art. 92.

Het algemeen onderzoek, dat altijd op het bijzonder onderzoek moet volgen, geschiedt over al de fouten, die men, in den loop van den dag, begaan heeft door: gedachten, woorden, werken en verzuimenissen. Het is niet noodzakelijk , het getal fouten, waaraan men zich schuldig kent, aan te teekenen; doch men moet nooit ter rust gaan, zonder dezelve, zooveel mogelijk, door een oprecht leedwezen te hebben uitgewischt. Zoodoende zal men zijn hart altijd zuiver honden, altijd in staat zijn, goede en heilzame Biechten te spreken, en altijd gereed zijn, voor God te verschijnen, indien het Hem mocht behagen, ons onverwachts tot Zich te roepen.

Art. 93.

Oefening van het Onderzoek van Geweten.

inleiding.

Stel u in de tegenwoordigheid Gods: Mijn God, Gij ziet mij , . . . . Gij kent mij , . . . . Gij

-ocr page 143-

— 135 —

doorgrondt de verborgenheden van mijn hart.

Ik aanbid U, Goddelijke Majesteit, en ik verneder mij tot in het stof voor uw aanschijn, want ik heb gezondigd, en ben niet meer waardig, om de menigvuldigheid mijner misdaden, de oog en naaiden Hemel op te slaan: alleen om moe eindelooze I barmhartigheid, durf ik mij hier nog voor uwe voeten nederwerpen, om in de bitterheid mijner ziel de gebreken, die ik wederom begaan heb, te heweenen en U vergeving daarvoor af te smeeken.

Het onderzoek van geweten heeft vijf punten.

r punt. bedank god.

Ach , mijn God, hoe ondankbaar ben ik, dat ik U, na zoovele weldaden nog dagelijks belee-dig! Thans erken ik mijne ondankbaarheid, en ik bedank U, o mijn God, dat Gij mij nog den tijd verleent, om mijne ongetrouwheid jegens TJ te herstellen; ik bedank U, o almachtige Vader, voor de loeldaad der schepping; ik bedank U, liefderijke Jezus, voor de iveldaad der verlossing; ik bedank U, H. Geest, voor de weldaad der heiligmaking , die ik bij den H. Doop en zoo herhaaldelijk in het H. Sacrament der Biecht ontvangen heb, enz.

-ocr page 144-

— 136 —

PUNT. GEBED OM LICHT.

o God, verlicht de duisternissen mijner ziel, opdat ik U en mij zelve kenne; laat niet toe, dat mijne eigenliefde mij bedriege, door mijne gebreken te verschoonen of te verbergen; maar doe mij dezelve zoo zien, gelijk die door U, o eeuwige Waarheid , gekend worden, opdat ik dezelve beweene, verfoeie en v er zake, gelijk zij verdienen.

Heer, welk is het getal mijner boosheden en zonden?.....maak mij mijne misdaden bekend.

3° PUNT. ONDERZOEK.

1. Onderzoek het getal gebreken, die gij begaan hebt tegen de deugd, die u voor het bijzonder onderzoek is voorgesteld.

2. Doe uwe aanteekening, en vergelijk het getal der begane gebreken met dat van den voormiddag, van den vorigen dag of der vorige week.

3. Doe vervolgens een kort algemeen onderzoek over al de andere fouten , die gij sedert uw laatste onderzoek begaan hebt: tegen de beloften, tegen den regel, tegen de bijzondere verplichtingen, die gij hebt krachtens de u opgelegde bediening; onderzoek tevens r hoe

-ocr page 145-

— 137 —

gij u hebt gedragen jegens God, jegens u zelve, uwe Medezusters, uw evenmensch ; in den uitspanningstij d , in de studie, in de Kapel of Kerk, aan talel, in de scholen, op straat. Onderzoek eindelijk geheel uw in- en uitwendig gedrag, het gebruik uwer zinnen; uw ijver om tot de volmaaktheid te komen , en mede te werken ter bereiking van het doel van uw roep.

Nota. Bovenstaande oefeningen mogen niet langer dan vijf minuten duren; de overige tien minuten moeten aan de volgende oefeningen besteed worden.

4\'\' PUNT. VERWEK EEN LEEDWEZEN.

Mijn God, welk een groot getal fouten heb ik ivederom begaan: voor uwe oogen . . . in uw huis . .. onder uwe uitverkorenen! ... in de woonplaats der Heiligen! . .. in de schaduw van uw H. Sacrament ! . . . Mijn Zaligmaker , het is mij leed , dat ik U vergramd heb; ik beween het ongelijk, dat ik U door mijne zonden en gebreken heb aangedaan, en ben bedroefd, tot in het binnenste van mijn hart, over al de fouten, die ik heb bedreven; ik zie nu heter dan ooit, dat ik uw H. Geest door mijne onvolmaaktheid bedroefd heb, en ik betreur de dagen, die ik aan de zonden heb besteed. Ach, mijn God! moest Gij mij daarom uit zoovele

-ocr page 146-

duizenden uit de wereld verkiezen; moest Gij mij daarom in moe school der volmaaktheid plaatsen, om U zoo gebrekkig te dienen, U zoo lauw te beminnen , U zoo weinig te behagen, ƒ«, misschien grootelijks te vergrammen!.... Neen, ik verdien niet, nog langer verdragen te worden; ik hen niet meer waardig, uw kind genoemd te loorden; ik schaam mij, voor uw altaar te zitten, onder uwe rechtvaardigen te leven, en in uw huis te verblijven. Maar, mijn God, ivaar zal ik qaan buiten U, en troost vinden 1 Mijne bedroefde ziel verzucht tot U, en roept om genade; ja, Heer, ik verf oei al mijne zonden, al mijne gebreken, al mijne onvolmaaktheden, en ik verzaak mijn vorig onachtzaam en trouweloos leven, en ben bereid, alle middelen vn het werk te stellen, om U volmaakter te dienen.

5\' PUNT. VOORNEMENS.

1. Maak hier een vast besluit, voortaan niet meer in die gebreken te hervallen, en de hulpmiddelen , die gij geschikt geoordeeld hebt, om uwe gebreken te verbeteren , niet zonder gewichtige redenen te verzuimen.

2. De gewone middelen zijn: 1quot;. onmidde-lijk, als gij een gebrek in u opmerkt, de hand ■op de borst te leggen, en inwendig een berouw

-ocr page 147-

~ 139 --

te verwekken; 2quot;. dadelijk bij elke overtreding aanteekening te maken; 3quot;. u voor elke fout eene kleine penitentie op te leggen; 4quot;. bij elk bezoek bij het H. Sacrament, uw voornemen te hernieuwen , en Jezus om genade te smeeken.

3. Eindelijk, bekrachtig uw berouw en uwe voornemens, door u deze dreigende waarschuwing gestreng voor te stellen, dat, indien gij van uwe voornemens zoudet afwijken , de onachtzaamheid en traagheid in het uitvoeren der besluiten , die gij betrekkelijk de fouten van uw bijzonder onderzoek gemaakt hebt, de oorzaak kunnen zijn van onverbeterlijkheid, van onvruchtbaarheid in al uwe geestelijke oefeningen, van eeu toekomenden val in zware zonden , en eindelijk van het verlies uwer zaligheid.

sluiting.

O God, van tuien alle goede gedachten komen, ik bedank U voor het licht, waarmede Gij mijne ziel bestraald hebt, waardoor ik mijne gebreken met derzelver leelijkheid en de middelen, om die uit te roeien , heb mogen kennen. — Ik offer IJ deze mijne goede voornemens, opdat Gij die rnoogt zegenen, en ik dezelve door de ondersteuning uwer

-ocr page 148-

— 140 —

overvloedige genade getrouw moge uitvoeren, tot uwe meerdere eer en glorie en mijne zaligheid. Amen. Onze Vader, enz. Wees gegroet, enz.

De gebeden vóór en na het onderzoek van geweten zullen op de bovenstaande wijze geschieden , zonder echter hieraan gehouden te zijn, wanneer men het onderzoek bij zich alleen doet.

VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.

Over de gebeden en de geestelijke lezing bij de Maaltijden.

Art. 94.

Naar het voorbeeld van den Zaligmaker, die noch zich zeiven, noch anderen ooit heeft ge-spijsd zonder zegening en dankzegging, zullen de Zusters de maaltijden niet beginnen , zonder (jrods zegen over zich zelve en de voorgestelde spijzen afgesmeekt te hebben, noch dezelve eindigen, zonder God voor de genoten weldaden te bedanken.

De Overste, of de Zuster, die haar aan tafel vervangt, zal de gebeden vóór het eten verrichten , als volgt:

-ocr page 149-

— 141 —

VOOR HET MIDDAGETEN.

Aller oog en zijn met vertrouwen op U gevestigd, o Heer! en Gij geeft hun voedsel te bekwamen tijde. Gij opent uwe hand, en vervidt ieder schepsel met raven zegen.

f. Glorie zij den Vader, en den Zoon, en den H. Geest.

Gelijk het was in den beginne , en nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen. f. Heer, ontferm ü onzer.

K\'. Christus, ontferm U onzer.

f. Heer, ontferm ü onzer.

Onze Vader, in stilte.

f. En leid ons niet in bekoring.

Vf. Maar verlos ons van den kwade. Amen.

LAAT ONS BIDDEN.

Zegen, o Heer! ons en deze uwe gaven, die wij door uwe milddadigheid zullen nuttigen. Door Christus onzen Heer. ij». Amen.

NA HET MIDDAGETEN.

Wij danken U, almachtige God! voor al uwe iveldaden, die leeft en heerscht in de eeuwen der eeuwen.

ij?. Amen.

f. Glorie zij den Vader, enz.

-ocr page 150-

— 142 —

f. Heer, ontferm U onzer.

ip. Christus, ontferm U onzer.

f. Heer, ontferm U onzer.

Onze Vader, in stilte.

f. En leid ons niet in bekoring.

ip. Maar verlos ons van den kwade. Amen.

LAAT ONS BIDDEN.

Gewaardig U, o Heer! ons allen, die steeds het goede betrachten, om uw heiligen Naam het eeuwig leven te geven.

ty. Amen.

j. Laat ons den Heer loven.

yy. Laat ons God bedanken.

y. Dat de zielen der geloovigen door Gods barmhartigheid rusten in vrede.

jp. Amen.

Voor het onbijt bidt men dezelfde gebeden, docli men laat het Onze Vader achter.

VOOR HET AVONDETEN.

De armen zullen zich voeden en verzaad worden , en zij, die den Heer beminnen, zullen Hem loven, hunne zielen zullen leven in de eeuwen der eeuwen.

f. Glorie zij den Vader, enz.

f. Heer, ontferm U onzer.

-ocr page 151-

— 143 —

^gt;. Christus, ontferm ü onzer.

f. Heer, ontferm U onzer.

Onze Vader, in stilte.

ƒ. En leid ons niet in bekoring.

Maar verlos ons van den kwade. Amen.

LAAT ONS BIDDEN.

Zegen, o Heer! ons en deze uwe gaven , die wij door moe milddadigheid zullen nuttigen. Door Christus, onzen Heer.

Amen.

NA HET AVONDETEN.

De genadige en barmhartige God heeft ons eene gedachtenis zijner wonderheden en liefde nagelaten: Hij heeft eene spijs gegeven aan die Hem vreezen. f. Glorie zij den Vader, enz. gelijk boven. j. Heer, ontferm U onzer.

Christus, ontferm l onzer.

f. Heer, ontferm U onzer.

Onze Vader, in stilte.

f. En leid ons niet in bekoring.

R\'. Maar verlos ons van den kwade. Amen.

LAAT ONS BIDDEN.

Gezegend zij God in zijne gaven, en geheiligd in al zijne iverken, die leeft en heerscht in de eeuwen der eeuwen. Amen.

f. Laat ons den Heer loven.

-ocr page 152-

_ 144 —

Laat ons God bedanken.

J. Dat de zielen der geloovigen door Gods barmhartigheid in vrede rusten.

Amen.

Voor de gouter bidt men dezelfde gebeden, doch men laat het Onze Vader achter.

De bovengenoemde gebeden worden door de Zusters, ieder op hare plaats, aan tafel staande verricht.

Art. 95.

Onder het middag- en avondeten zal zich niemand van hare plaats begeven; maar eenieder zal den tijd, die tot het eten niet vereischt wordt, besteden om de voorlezingen aan te hooren; hiervan zijn uitgezonderd de Zusters, die met de dienst der tafel belast zijn, of zaken moeten verrichten, die geen uitstel lijden.

Art. 96.

Bij de maaltijden zal men zich niet tevreden stellen, met de gemeenschappelijke gebeden vóór en na het eten met godsvrucht te doen; maar te zelfder tijd, dat het lichaam zijn voedsel neemt, moet de ziel ook het hare hebben, daarom zal de Overste door eene of meer Zusters, duidelijk en langzaam geestelijke voorle-

-ocr page 153-

— 145 —

zingen laten doen, die de Zusters, terwijl zij eten, zooveel mogelijk met aandacht aanhoo-ren, en waaronder zij van tijd tot tijd haar hart tot God verheffen zullen. Men zal deze geestelijke lezingen eindigen met de woorden; Heer, wees ons barmhartig! en allen antwoorden: Laat ons God bedanken.

Akt. 97.

Hetzij gij etet, hetzij gij drinket, doet alles ter eer van God, zegt de H. Apostel Paülus (I Cob. X. 31).

De Zusters moeten bij het eten en drinken, de regelen van matigheid, wellevendheid en

O o

armoede in acht nemen, en omtrent het getal der portiën, de soorten van spijzen, en de wijze van dezelve voor te dienen, zich schikken naar de gebruiken van het Moederhuis.

Zij mogen noch inwendig , noch uitwendig morren over het eten en drinken, dat haar voorgesteld wordt, en geen onderscheid maken tusschen de verschillende soorten van spijzen; immers, of dezelve smakelijk of onsmakelijk zijn, het zijn toch gaven van God; zij dienen om haar te onderhouden tot zijne Glorie, en e 10

-ocr page 154-

— 146 —

geven li aar een uitmuntend middel aan de hand oin de versterving te oefenen, zonder dat de gezondheid wordt benadeeld.

Het is reeds aangemerkt, dat het voor de Leden der Congregatie een plicht is, te zorgen, dat zij de noodige krachten des lichaams bewaren; en daarom worden de Oversten aangemaand, de Zusters van gezond, behoorlijk en toereikend voedsel te voorzien, terwijl tevens de Zusters verplicht zijn het voedsel, dat zij tot behoud harer krachten noodig hebben, te gebruiken, en zich daarin geene ontberingen op te leggen, zonder verlof der Overste.

Nimmer mag iemand, buiten de tijden bestemd voor het eten en drinken, iets gebruiken , zonder daartoe het verlof der Overste bekomen te hebben.

\'s Morgens, \'s middags en \'s avonds mag men , buiten de gewone eetzaal, noch eten, noch drinken, tenzij iemand, uit hoofde van ouderdom, ziekte, het onderwijs der kinderen , of andere beletselen, verhinderd ware, zulks in de eetzaal te doen.

In de keuken mag nooit iemand iets gebruiken.

Opdat men onder de gebeden vóór de maaltijden niet verstrooid worde, en onmiddelijk

-ocr page 155-

— 147 —

na dezelve de maaltijd kunne beginnen , zullen de Oversten zorgen, dat, juist op slag der uren, bestemd voor de maaltijden, de spijzen ter tafel zijn aangebracht.

Het ontbijt zal \'s morgens op een bepaald uur beginnen, waarbij allen, zooveel mogelijk, tegenwoordig zullen wezen.

ZES EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.

Over het bezoek bij het Allerheiligste Sacrament.

Art. 98.

Geheel het leven van den rnensch, zegt de geleerde Pater Bourdaloue , is niets dan ellende en kwelling van den geest, en in weerwil der voorrechten van den religieusen staat, heeft eenieder in denzelven, zooals elders , zijne kwellingen. Doch, hoe gelukkig is de neergedrukte ziel, die weet, waar zij het geneesmiddel voor hare kwalen kan vinden, en die bij Jezus Christus haar troost gaat zoeken. Een enkel bezoek bij het Allerheiligste is soms voldoende , om eensklaps de gesteltenis van een hart te veranderen, en de onrust en droefheid door de zoetste rust en eene volkomen tevredenheid te doen opvolgen. Men komt ganse!i neergeslagen en kwijnend, en men keert

-ocr page 156-

— 148 —

vol van sterkte, van moed, en zelfs van vreugde, terug. Hoe komt dit toch? Dit is een geheim, dat aan de kennis Gods is voorbehouden. Het is genoeg, dat wij toeten, dat het zoo gebeurt; doch den grond daarvan te willen doordringen , behoort ons niet toe.

Welken troost, welke genoegens zullen de Zusters dan smaken, wanneer zij dagelijks, naar behooren, een bezoek afleggen bij haar heiligen Bruidegom, bij haar besten V riend, bij haar Goddelijken Gastheer, die zoo groot behagen schept in haar te ontvangen.

Art. 99.

Het bezoek bij het Allerheiligste zal iedere Zuster in stilte, bij zich zelve, doen. Voor haar Goddelijken Bruidegom neergeknield , zal zij Hem zeggen , wat haar hart haar zal ingeven. Het zijn geene bestudeerde gesprekken , die God van haar verlangt; neen, ach neen, hetgeen Hem het meest behaagt is: eenvoudigheid des harten; en hoe volmaakter die eenvoudigheid is, hoemeer Hij zich voldaan toont. Zij spreekt met God over hare behoeften, over hare ellende , over haar strijden; zij vraagt Hem, wat zij noodig heeft; en Jezus, die in zijne Tabernakelen rust, heeft zijne handen vervuld met

-ocr page 157-

149 -

o-enaden, om die over haar uit te storten.

o 7

Den tijd, dagelijks voor dat bezoek te besteden, zal men regelen naar de bezigheden, die men moet verrichten; doch het zal niet langer dan een vierde uurs mogen duren.

ZEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.

Over üet bidden van den Rozenkrans

Art. 100.

De Rozenkrans is in de H. Kerk ingesteld door den H. Dominicus, in het jaar 1208.

Het bidden van den Rozenkrans is een zeer krachtio; ïcbed, vooral wanneer men tie Mys-

co 7

teriën van J. C. en de H. Moeder Gods daarbij overweegt.

De Rozenkrans van vijf tientjes, dien de Zus-sters, volgens de voorschriften der Regelen, dagelijks moeten bidden , zal op de volgende wijze gebeden worden.

Na zich in de Tegenwoordigheid Gods gesteld te hebben, dat is: na zich herinnerd te hebben, dat men met Jezus en zijne H. Moeder gaat spreken (hetgeen men bij alle gebeden zal trachten te onderhouden), begint men met het bid-van de twaalf artikelen des Geloofs, — één Onze

m

1!

-ocr page 158-

— 150 —

Vader — en drie Wees gegroet. Vóór het eerste Wees gegroet voegt men de woorden : Ik groet Lr, Dochter van God den Vader; vóór het tweede : ik groet U, Moeder van God den Zoon; en vóór het derde: Ik groet U, Bruid van God den H. Geest. Hierna volgt het Glorie zij den Vader met het gebed: De HH. Namen van Jezus, Maria en Jozef zijn gebenedijd. Van nu af tot in eemoigheid.

Vervolgens gaat men over tot het bidden van de tientjes: elk tientje bestaat uit één Onze Vader , tien Wees gegroet, en één Glorie zij den Vader, met het gebed als boven.

De Mysteriën, die men moet overwegen bij het bidden van den Rozenkrans, zijn in drie klassen verdeeld, te weten: de blijde Mysteriën , de droevige Mysteriën en de glorierijke Mysteriën.

Bij elk Mysterie ztd men eene deugd verzoeken , zoo als: bij

DE VIJF BLIJDE MYSTERlëN.

1quot; Myst: De Engel brengt Maria de blijde boodschap. Wij zullen vragen: de ootmoedig h e i d.

2quot; Myst: Het bezoek van Maria aan hare

-ocr page 159-

Nicht Elisabeth: — de liefde tot den eve rime nsch.

3\'\' Myst: De geboorte van Jezus: — de av-inoede des ge est es.

4\' Myst: De opoffering van Jezus in den Tempel: — eene engelachtige zuiverheid.

5\'\' Myst; De wedervinding van Jezus in den Tempel: — eene volmaakte gehoorzaamheid.

BE VIJF DROEVIGE MIJSTEIllëff.

1\' Myst: Het gebed van Jezus in den hof van Olijven. Wij zullen vragen: De onder-Averping aan den Goddelijken wil.

2quot; Myst: De geeseling van Jezus: — het geduld in het lijden.

3\' Myst: De doornenkroning van Jezus: — de liefde tot de verachting.

4quot; Myst: De kruisdraging van Jezus: —de kloekmoedigheid des geestes.

5quot; Myst: De kruisiging van Jezus: — de liefde tot onze vijanden.

de vijf glorierijke mystericn.

1quot; Myst: De Verrijzenis van Jezus. Wij zullen vragen: een levendig geloof.

-ocr page 160-

— 152 —

2quot; Myst: De Hemelvaart van Jezus; — eene vaste lioop.

3° Myst : De nederdaling van den H. Geest over de Apostelen:— den ijver voor de zaligheid der zielen.

4quot; Myst: De Hemelvaart van Maria : — een vast vertrouwen op hare voorspraak.

Myst: De kroning van Maria: — de volharding.

Vóór en na het bidden van den Rozenkrans, zoomede vóór en na de andere gebeden en godsdienstige oefeningen van den dag, zal men het teeken van het H. Kruis met godsvrucht maken.

Art. 101.

De Rozenkrans zal in de Congregatie tot de

O O

volgende bijzondere intentiën gebeden worden : \'s zondags, voor Z. H. den Paus van Rome; \'s maandags, voor den Kerkoverste van het Diocees, onder wiens jurisdictie het Huis, tot hetwelk de Zusters behooren, gevestigd is; \'s dinsdags, voor de Algemeene Overste der Congregatie; \'s woensdags, in het Moederhuis, voor de eerste Assistante, en in de Succursaal-huizen, voor de respectieve Overste ; \'s dondei\'-dags , \'s vrijdags en \'s zaterdags, om de afla-

-ocr page 161-

153

11 e ten, aan het bidden van den H. Rozenkrans

i vergund, te verdienen.

es^ Bij het bidden van den eersten der drie

\'a\' laatstgenoemde Rozenkransen, zal men de blijde , bij den tweeden, de droevige, en bij den 011 derden, de glorierijke Mysteriën overwegen. Bij het bidden der vier eerste, zal men in den \'Advent de blijde, in de Vaste de droevige, en in den Paaschtijd de glorierijke Mysteriën s) overdenken. Ten einde in alles, zooveel mo-:n gelijk, de gelijkvormigheid in de verschillende in Huizen te onderhouden , zal men op de andere ^ tijden, \'s zondags de glorierijke, quot;s maandags de blijde, \'s dinsdags de droevige, en \'s woensdags de glorierijke Mysteriën bij den Rozen-e krans voegen.

t t

ACBT EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL. Over de Geestelijke Lezing.

Art. 102.

De geestelijke lezing wordt aan de Zusters ■ bijzonder aanbevolen , wanneer de tijd en de

bezigheden het toelaten.

IDoor die lezingen zullen zij, op eene meer bijzondere wijze , de grootheden van God enDoor die lezingen zullen zij, op eene meer bijzondere wijze , de grootheden van God en

-ocr page 162-

— 154 —

zijne aanbiddelijke volmaaktheden leeren kennen en beschouwen. Uit de lezingen zullen zij het denkbeeld putten , dat ieder Christen van de groote Mysteriën des Geloofs en van de groote Waarheden van de Godsdienst moet hebben. Door de lezingen zullen zij, onderwezen door de voorbeelden der Heiligen, aangezet worden , hen na te volgen. Welke hulp hebben de Heiligen in het lezen van goede boeken niet gevonden! Door liet lezen van de levens der Heiligen maakte de H. Ignatius het voornemen, de wereld te verlaten, en zich, zonder voorbehoud, aan God toe te wijden.

Omtrent de keuze van boeken voor de geestelijke lezing, moet men met omzichtigheid te werk gaan. De Zusters zullen geene boeken lezen dan die , welke haar door de Overste gegeven zijn; want niet alle boeken, hoezeer zij goed en in het algemeen nuttig zijn, passen voor de Zusters van het Gezelschap van Jezus, Maria, Jozef. Elke Congregatie m de H. Kerk is bezield met een geest, die haar eigen is, en waardoor zij leeft: men moet dus boeken nemen, die, zooveel mogelijk, met dien geest overeenkomen, en in allen gevalle daarmede niet strijdig zijn , opdat die geest niet

-ocr page 163-

■— 155 -—

veranderd worde, hetwelk liet doel der Con-oreo-atie zoude schaden. Daarom mogen de

O O O

Oversten door de Zusters nimmer boeken laten lezen, die handelen over de Instellingen, Regelen of Gebruiken van andere Congregatiën of Religieuse Orden; maar men zal boeken gebruiken, die voor allen kunnen dienen, of met den geest der Congregatie overeenkomen, onder andere: de Geschiedenis van het Oude- en Nieuwe Testament; de Navolgina\' van Jezus

O O

Christus door Thomas a Kempis, een goddelijk boek , waarvan zeker schrijver zegt, dat het zoovele Heiligen heeft gevormd, als het letters bevat; de Geschiedenis van het leven der Heiligen; de oefening der Christelijke Volmaaktheid, door den Eerw. P. Alphonsus Rodriguez, en vooral het Regelboek. De lezing-der Regelen , die geheel overeenstemmen met den geest, die de Leden moet bezielen, is onder alle andere de nuttigste, welke de Zusters kunnen doen; zij zullen zich niet tevreden stellen met dezelve te hooren lezen op de zon- en feestdagen, maar zeer dikwijls dezelve lezen , herlezen en overwegen, in één woord , zich dezelve geheel eigen maken, en hare neigingen en handelinlt;ren geheel daarnaar inrichten.

C1 O

-ocr page 164-

— 156 —

Men zal de geestelijke lezing doen in de meening en niet het oprecht inzicht, er nut uit te trekken; te dien einde vraagt men, vóór de lezino- het licht en de genade van den H.

o gt; o

Geest, die de ware bron is van alle genade. Wanneer men een goed voedsel voor de ziel in dezelve vindt, moet men dat nemen en zich tijd geven om het te verteren , dat is: men moet hetzelve wel overwegen, en diep in de ziel prenten.

MEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDDEEL.

Over de Stilzwijgeodheid en de Recreatie

Art. 103.

Het wel onderhouden der stilzwijgendheid is een groot kenmerk der geregeldheid in de

o r? o

Congregatie : alsdan woont er God , heerscht er de inwendige geest, en zijn er de godsvrucht en heilige oefeningen in achting. Integendeel,

O o o o quot;

waar de regel der stilzwijgendheid kwalijk wordt onderhouden , is het een Huis, waaruit de orde reeds is verbannen; ten minste, waarin dezelve niet lang zal kunnen in stand gehouden worden ; de ondervinding geeft daarvan de droevigste getuigenis. De Oversten moeten.

-ocr page 165-

— 157 —

dus op de onderhouding der stilzwijgendheid nauwkeurig toezien, en iedere Zuster moet het zich ten plicht rekenen, van de voorschriften dienaangaande niet af te wijken, zich dikwijls herinnerende de woorden der H. Schrift: „ Die zijn mond bewaart, bewaart zijne ziel; doch die onvoorzichtig is in zijne tooorden, zal in ongelukken vervallen\' (Prov. XIII. 3).

Art. 104.

De regel van stilzwijgendheid vordert, dat er buiten den tijd der recreatie steeds stilte zij , en men noch lache , noch teekens geve , noch spreke, zelfs niet één woord, dan wanneer het noodzakelijk of nuttig is, of de werkzaamheden of de bediening het vorderen ; en in deze gevallen moet het spreken dan nog altijd op een stillen toon geschieden , en niet langer duren dan noodig is. Met zijne Overste mag men echter overluid spreken, mits het o-eschiede in eene afgezonderde kamer ; zoo

ö o 7

ook wanneer de Zusters kinderen onderwijzen, of met wereldlijken omgaan , is het overluid spreken onderling toegelaten, indien het noodzakelijk of nuttig is , of de welvoegelijkheid het vordert.

-ocr page 166-

In de kapel of bidplaats, in de slaapzalen of slaapkamers, en op alle plaatsen, die de Overste om wettige redenen uitzondert, zal men den regel van stilzwijgendheid altijd onderhouden.

De stilzwijgendheid moet geregeld zijn dooide bescheidenheid, die het zout van alle deugden is ; nu , de bescheidenheid vordert , dat men zwijge, wanneer het verboden is te spreken, en spreke, wanneer men behoort te spreken ; — dat men niet te voorbarig zij in het spreken, maar eerst wel oplette, wat men moet zeggen ; — dat men met een bijzonderen eerbied spreke tot de Priesters, de Oversten en oudere Zusters ; — dat men , in het verkeer met zijne Medezusters , de regelen van liefde en wellevendheid in het spreken in acht neme; — dat men, in de gesprekken met vreemdelingen , de voorzichtigheid , zedigheid en welvoegelij kheid in het oog boude, zich gedragende gelijk een wel opgevoed, zedig en godvruchtig mensch , en vooral eene Zuster van het Gezelschap van Jezus , Maria , Jozef betaamt.

A ut. 105.

De recreatie, die op bijzondere tijden wordt verleend, strekt om den geest te ontspannen

-ocr page 167-

— 159 —

T

en geschikter te maken voor de dienst van God ; zoomede om aan het lichaam nieuwe krachten te geven , ten einde de bezigheden

o \' o

der betrekkingen behoorlijk te kunnen waarnemen. Zij bevordert de liefde en sticht veel nut, als zij wel geschiedt. Eene recreatie, die f

men neemt uit den geest van gehoorzaamheid en met een zuiver inzicht, kan even verdienstelijk zijn als de arbeid en het gebed.

Daarom zal men, wanneer zij verleend wordt,

er een goed gebruik van maken , en het zou

o o /

geen goed teeken zijn , wanneer eene Zuster zich, zonder reden, aan dezelve onttrok; het zou schijnen , alsof zij iets buitengewoons of anders wilde doen dan hare Medezusters, hetwelk altoos vermeden moet worden. In dezelve zal men nochtans altijd de matigheid , die door de oprechte versterving vereischt wordt, onderhouden, en zich onthouden van luidruchtige wereldsche vermaken , van gesprekken over bloed- of aanverwanten en wereldsche zaken, en bijzonder van al hetgene de zusterlijke liefde zoude kunnen kwetsen.

it n

Art. 106.

Behalve den tijd, die dagelijks voor het spre-

-ocr page 168-

— 160 —

ken verleend is, zal men op de zon- en feestdagen, onder het ontbijt en de gouter, gedurende een half uur mogen spreken, en zullen in de Congregatie de volgende dagen recreatie-dagen zijn: De eerste dag van het jaar — het feest van Drie Koningen — O. L. V. Lichtmis

— het feest van den H. Jozef — H. Mathias— O. L. V. Boodschap — eerste Paaschdag -- O. H. Hemelvaart -- eerste Pinksterdag — H. Aloysius van Gonzaga — H. Joannes Baptista

— H. Gezelschap — li. Ignatius van Loyola

— Goedkeuring der Constitutiën en Regelen

O. L. V. Geboorte — H. Hart van Maria

— Allerheiligen — H. Stanislaus Kostka — H. Nicolaus — O. L. V. Onbevlekte Ontvangenis — eerste Kerstdag — Onnoozele kinderen

Patroonfeest van elk Huis, voor de Leden van hetzelve — Patroonfeest van den Kerkover-ste, onder wiens jurisdictie de Zusters geplaatst zijn — Patroonfeest der Algemeene Overste — Patroonfeest van de ondergeschikte Overste,

o gt;

voor de Leden van het Huis — jaarlijksche gedachtenis van de verkiezin»- der Algemeene

o lt;gt; o

Overste — de dag, waarop de jaarlijksche of alo-emeene Retraite eindigt, voor de Leden van

o o ■

het Huis — en op den dag van de eerste H.

-ocr page 169-

— 161 —

Communie der kinderen in de Huizen der Congregatie-

Indien het gevoeglijk kan geschieden, zal men de feestdagen van het H. Hart van Maria , van den H. Jozef en van den Patroon van het Huis, vieren als den H. Zondag;.

7 o

De bovengenoemde recreatie-dagen kan de Overste van het Huis in twee halve dagen ver-deelen, zoodanig dat zij den éénen halven dag op een anderen dag naar goedvinden, doch buiten de vaste-dagen en vóór den eersten dag van het volgende jaar onverdeeld, kan geven cn door hare onderhoorige Zusters zelfs vooruit laten houden. Hiervan zijn uitgezonderd: de feesten van de o-oedkeurino- der Constitu-

o n

tiën en Regelen — het H. Gezelschap — het H. Hart van Maria — den H. Jozef — den H. Joannes Baptista — den H. Mathias — het Patroonfeest der Algemeene Overste en de dag, waarop de jaarlijksche algemeene Retraite eindigt, welke dagen niet verdeeld worden ; op deze dagen zal men geene geestelijke lezing onder de maaltijden houden.

Buiten bovengenoemde recreatie-dagen mogen er in geen geval andere gehouden worden ,

■C l) O /

e 11

-ocr page 170-

— 162 —

dan met uitdrukkelijke vergunning van de Al-gemeene Overste der Congregatie, die, bij buitengewone gelegenheden en in bijzondere gevallen , dezelve kan verleenen.

Art. 107.

De Overste is bevoegd, onder de uren van recreatie, aan eene of meer Zusters de stilzwijgendheid om billijke redenen op te leggen.

Indien iemand , ter oorzake der betrekking welke zij bekleedt, ofquot; om de bezigheden van het Huis, de recreatie geheel of gedeeltelijk moet missen, zal zij daarvan eene offerande doen aan God, die deze opoffering van haar verlangt, en dezelve ook zal vergelden.

Wanneer twee recreatie-dagen op denzelfden dag invallen, of indien een recreatie-dag valt op een dag, dat men geestelijke afzondering houdt, alsdan kan de Overste de bepaalde recreatie op een anderen dag vaststellen.

DERTIGSTE HOOFDDEEL.

Over de Bieclit.

Art. 108.

De HH. Sacramenten in het algemeen zijn, gelijk de H. Franciscus van Sales zegt, de

-ocr page 171-

— 163 —

kanalen , waardoor God tot ons nederdaalt, gelijk wij door het gebed tot God opklimmen. Daarom moet eenieder zich tot het ontvangen der HH. Sacramenten behoorlijk voorbereiden, en dezelve ontvangen met eene vurige be-

o o

geerte, zich met God nauwer te vereenigen, en Hem meer en meer welgevallig te worden.

Art. 109.

De H. Biecht is dat groote werk van onze H. Godsdienst, in hetwelk tusschen God en den mensch over de belangen zijner zaligheid wordt gehandeld: — waarin de mensch zich stelt aan den voet van het Kruis, in hoedanigheid van boetvaardigen zondaar, om zijne zonden en ongetrouwheden jegens God te bewee-nen; — waarin hij zich gaat vertoonen bij zijn Opperrechter, om Hem rekening van zijne werken te geven; — waarin hij zijne ziel van hare vlekken zuivert, om haar daardoor aan de oo-gen van haar God aangenamer te maken; —

o o 7

waarin hij de uitwerkselen van bet aanbiddelijk Bloed van Jezus Christus ontvangt, wiens verdiensten hem door de genade van het H. Sacrament worden toegevoegd. Dat werk ver-

d o

eischt, dat de Zusters zich, door vurige gebe-

-ocr page 172-

— 164 —

den en verzuchtingen tot God, en door een nauwkeurig onderzoek van haar geweten, behoorlijk voorbereiden.

De Zusters moeten in den Biechtvader beschouwen Jezus Christus zeiven, die, vol van barmhartigheid, hare zonden en ongetrouwheden vergeeft, en haar zijne genade terugschenkt of die vermeerdert; zij zullen aan hein, gelijk aan Jezus Christus zeiven, gelijk een kind aan zijn vader, haar geweten met een liefderijk vertrouwen, zonder vrees, kort en duidelijk openbaren, en niets daarbij voegen, dat onnoodig is.

In hare twijfelingen of scrupulen zullen zij den raad van haar Biechtvader met eenvoudigheid , met onderwerping en zonder tegenspraak volgen, in de overtuiging, dat de Goddelijke Voorzienigheid niet zal gedogen, dat zij bedrogen worden, wanneer zij zich aan het oordeel onderwerpen van hem, die Gods plaats bekleedt, en wien zij haar geweten openbaren, met het voornemen, om den wil van God te kennen, in alle zuiverheid naar ziel en lichaam Hem te dienen, en te streven naar de volmaaktheid.

Terwijl de Biechtvader tot haar spreekt, zullen zij met eerbied en oplettendheid naar hem

-ocr page 173-

165 —

luisteren , alsof God zelt\' door zijn mond sprak. De heilige woorden: Ik ontbind U, moeten zij voor kostelijk en dierbaar houden, vermits zij worden gesproken door den Priester, tot wien God gezegd heeft; „ Wier zonden gij zult vergeven hebben, dien loorden zij vergeven quot; (Joan. 20-2o) en zich, onder het uitspreken derzelve, door een hartelijk leedwezen voor God vernederen.

Na de Biecht te goeder trouw gedaan te hebben , moeten zij zich niet meer bekommeren of onderzoeken, of zij alles wel gezegd hebben, maar veeleer zullen zij die kostelijke oo-genblikken waarnemen, om zich kalm en aandachtig bezig te houden met Jezus, met wien zij verzoend zijn , en Hem bedanken voor de weldaden, die zij hebben genoten.

De Zusters mogen nimmer iets mededeelen of te kennen geven van hetgeen tot de gedane Biecht behoort, noch zich over den Biechtvader bekladen, noch teo\'en hem morren. De H.

~ \' o

Vincentius a Paulo heeft dat geheim bijzonder ingeprent aan de Religieusen, die door hem gesticht zijn.

Art. 110.

De Zusters zullen , gewoonlijk eens ter week,

l

t

-ocr page 174-

— 166 —

biechten bij den Biechtvader, die haar zal aangewezen worden. Viermaal in het jaar, en wel in de quatertemper-dagen, zullen zij zich bij den buitengewonen Biechtvader vervoegen , om te biechten, of om eenige vermaningen te ont-

7 ~ O

vangen. Niemand zal in die week bij den gewonen Biechtvader biechten. Met verlof der Overste zal men zich ook meermalen tot den buitengewonen Biechtvader mogen vervoegen; welk verlof de Overste niet zal weigeren , indien daartoe geene gegronde redenen bestaan.

De Zusters kunnen, indien zulks noodigis,

7 O \'

bij iederen anderen goedgekeurden Biechtvader biechten , na hiertoe verlof aan den gewo-

7 O

nen Biechtvader gevraagd te hebben. Wanneer er wettige redenen bestaan, om dat verlof aan den Biechtvader niet te vragen, of indien men hetzelve niet wel kan vragen, b. v. als eene Zuster zich van huis begeeft; alsdan zijn de algemeene en ondergeschikte Oversten, of die haar vervangen, bevoegd, hare onderhoorige Zusters van die verplichting te ontslaan.

De Kerkoversten der Diocesen, waarin de Huizen gevestigd zijn , zullen benoemen de gewone en de buitengewone Biechtvaders der Zusters, die dezelve bewonen.

-ocr page 175-

— 1Ö7 —

EEN EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.

Over de H. Communie.

Art. 111.

Ten aanzien van de H. Communie kan niets waardiger, heiliger en verhevener voorgesteld worden, dan de volgende woorden van Jezus Christus over dit aanbiddelijk Sacrament: Het is hier het brood ten leven, afgedaald van den Hemel. Mijn Vleesch is waarlijk eene spijze, en mijn Bloed waarlijk een drank. Hij, die mijn Vleesch eet en mijn Bloed drinkt, blijft in Mij , en Ik in hem. Uive voorvaderen hebben het manna qe-geten, en zij zijn gestorven: die dit brood van leven eet, zal eeuwig leven (Joan. VI. 51. 56. 57. 59).

Op deze woorden en onveranderlijke waarheden kan men de volgende bemerkingen maken :

Het aanbiddelijk Lichaam van Jezus Christus is inderdaad eene hemelsche spijze, en zijn dierbaar Bloed de drank van onsterfelijkheid, die ons in deze plaats van ballingschap moet voeden en ondersteunen ; dit aanbiddelijk Sacrament is het Brood van den Hemel afgedaald, het Brood zelfs der Engelen, het keurigste

-ocr page 176-

— 168 -

Manna, dat ons in de woestijn van dit leven moet verzaden; het hemelsch Banket, waarop wij, bij voorkeur zelfs der Engelen, zijn uit-genoodigd.

Door de H. Communie woont Jezus Christus in ons en wij in Hem. Hij komt in ons,, Hij vereenigt zich met ons. Hij werkt in ons, zoodat wij het niet zijn, die leven, maar het is Jezus Christus zelf, die in ons leeft en ademt.

De H. Communie wordt niet alleen voor dit leven eene overvloedige bron van alle hemel-sche genadegunsten, maar geeft ons bovendien het onderpand, de kiem, den voorsmaak der gelukzalige onsterfelijkheid, waarnaar wij haken. De Oudvaders hebben slechts een vergankelijk en aardsch manna gegeten; wij ontvangen het hemelsch Manna, en in hetzelve het onderpand der verheerlijkende onstei\'felijkheid..

Ach! hoe dierbaar moet de ziel van den mensch in de oogen van God zijn! hoe dierbaar moet hare heiligmaking aan het Hart van God wezen!

Eene der redenen, waarom de Zusters haar heiligen staat moeten beminnen en hoogachten,, is het geluk dat zij hebben, dikwijls te kun-

-ocr page 177-

— 169 —

nen comiiiuniceeren, en zich met haar God-delijken Bruidegom te vereenigen. Jezus Christus zelf roept haar, noodigt haar, betuigt haar het grootste verlangen Zich met haar te ver-

O o

eenigen, haar zijne gaven mede te deelen, en eene aanzienlijke plaats in zijn Hart te schenken. Hoe droevig en ondankbaar handelt dus eene Zuster, die, door liai\'e eigen schuld, de H. Communie, volgens den Regel, niet ontvangt, en er zich opzettelijk en met vrijen wil van verwijdert!

Wat is hiervan doorgaans de oorzaak, tenzij hare eigenzinnigheid , hare onachtzaamheid, hare lauwheid, hare kwijning? En wat doet zij daardoor? Zij berooft zich van de grootste genaden; — zij toont zich onverschillig jegens haar Hemelschen Bruidegom; — zij geeft stof tot ontstichting; — zij stelt zich in gevaar, meer en meer in onachtzaamheid, afkeer en lauwheid te vervallen; — zij verzaakt aan een dierbaar middel van heiligmaking en van volmaaktheid.

Men vreest, rekening te geven van de HH. Communiën, welke men ontvangt; en men vreest niet, rekening te geven van die, welke men verzuimt!

-ocr page 178-

— 170 —

Art. 112.

De Zusters moeten zich tot het ontvangen der H. Communie behoorlijk voorbereiden.

De bereiding vóór de H. Communie is tweederlei : de verwijderde bereiding en de nadere bereiding.

De eerste is gelegen in het vermijden van alle vrijwillige en voorbedachte fouten, en in het oprecht verlangen naar de volmaaktheid.

De tweede bereiding bestaat hierin, dat zij zich vóór de H. Communie opwekken tot een levendig geloof\', dat haar van de waarheid, van de heiligheid, van de majesteit, van de grootheid van dit aanbiddelijk Sacrament door-dringe, en haar vervulle met ootmoedigheid, met eerbied , met eene heilige vernietiging van

o o o

zich zelve, op het zien van een God, dien zij gaan ontvangen; — ■ dat zij zich opwekken tot eene sterke hoop, steunende op de Goedheid en Almogendheid Gods, en tot een vurig verlangen, hetzelve te ontvangen, een verlangen bezield met eene nog vuriger liefde voor haar Goddelijken Bruidegom.

Wanneer zij de H. Communie ontvangen hebben , moeten zij God bedanken, gelijk het be-.taamt, na bet genieten van znlk eene groote

-ocr page 179-

— 171 —

weldaad, en zorgvuldig gebruik maken van de kostbare oogenblikken, dat zij met haar Goddelijken Bruidegom innig vereenigd zijn. Het is immers dan voor haar de tijd, God te loven, te aanbidden, te bedanken, zich in alles en tot alles aan Hem op te dragen, en hare behoeften en verlangens te openbaren.

Gedurende den dag zullen zij dikwijls het groot geluk gedenken, dat zij \'s morgens genoten hebben, en hetgene zij met haar Goddelijken Bruidegom besloten hebben, getrouw naleven.

Art. 11 a.

Ieder Lid der Congregatie zal driemaal in de week communieeeren , echter altijd, volgens het oordeel van haar Biechtvader en van haar geweten , zoodat de Overste niet bevoegd is , iemand tot het ontvangen der H. Communie te noodzaken.

Wanneer het mocht gebeuren, dat eene Zuster zich dikwijls aan de H. Communie onttrekken . en daardoor aan anderen ontstichting geven zoude , zal de Overste daarvan verslag doen aan de Algemeene Overste der Congregatie, welke dienaangaande de noodige maatregelen zal nemen.

-ocr page 180-

— 172 —

üe Oversten kunnen en zijn verplicht, wanneer daartoe wettige redenen bestaan, voor hare onderhoorio-e Zusters de communie-dagen,

o o 7

voor ieder in het bijzonder, of in het algemeen, in te trekken.

Gewoordijk zal men communiceeren op de zondagen, dinsdagen en donderdagen van elke week. Wanneer er één of twee feestdagen in de week invallen, die gevierd worden als de zondag, of de Overste het nuttig oordeelt, dat de Gemeente, om eene bijzondere reden, op een anderen dag communiceere, of wanneer eene Zuster op een anderen dag, tot eene bijzondere intentie, de H. Communie wenscht te ontvangen, kan de Overste de communie-dagen van den dinsdag en donderdag op andere dagen van dezelfde week laten houden.

Indien iemand belet is, op de gestelde dagen de H. Communie te ontvangen, kan zij zulks, met verlof der Overste, doen op een anderen dag van die week, maar niet buiten dezelve.

TWEE EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.

Over de Schuldbelijdeiris.

Art. 114.

De schuldbelijdenis is, wanneer zij naar be-

-ocr page 181-

— 173 —

hooren gedaan wordt, een der voornaamste bolwerken tegen de verslapping van de Regelen en Gebruiken der Congregatie. De H. Do-minicus van dezelve sprekende , zegt, dat de duivel niets zoozeer haat als de schuldbelijdenis, daar deze de fouten uitwischt, die hij in de Communiteiten doet begaan.

Het is een gewichtige plicht voor iedere Overste , de schuldbelijdenis geregeld te houden , en dezelve nimmer achter te laten. In geval zij ziek of afwezig is, zal dezelve gehouden worden door de Zuster van het Huis, die haar rechtens opvolgt.

De schuldbelijdenis zal elke week ééns geschieden , en zulks op een dag en een uur, die vooraf zullen bepaald worden ; de Zusters zullen, buiten wezenlijk beletsel , die allen moeten bijwonen. Dezelve zal plaats hebben buiten den tijd der recreatie, in het koor, of in een afgezonderd vertrek, doch nimmer in

o 7

de eetzaal. Men begint dezelve met het gebed: Veni Creator.

Het is vooral in de schuldbelijdenis, dat de Overste, of de Zuster, die haar vervangt, ingewanden van liefde hebben, met voorzichtigheid handelen, en niets beoogen moet, dan

-ocr page 182-

— 174 —

Gods meerdere eer, liet welzijn van de Congregatie en van ieder in het bijzonder, iedereen behandelende volgens haar verstand, hare inborst en deugd.

Voor fouten, die tegen de Overste zelve zijn begaan, b. v. tegen den aan haar verschuldig-den eerbied of de vereischte achting, zal de Overste, in de tegenwoordicrheid der andei\'e

7 o o

Zusters, degene die misdaan heeft, in het geheel niet berispen, maar eene vermaning geven, die tot alle Zusters gericht wordt.

Art. 115.

Iedere Zuster, te beginnen met de jongste, beschuldigt zich openlijk, met ootmoed, met openhartigheid en eenvoudigheid, van de uitwendige overtredingen , gebreken en fouten , die zij tegen de Regelen en de Gebruiken van het Huis bedreven heeft, en neemt de vermaningen, die men haar geeft, en de boeten , die men haar oplegt, nederig aan. Zij zal zich verheugen, ook hierin eenigszins gelijkvormig te zijn aan haar Goddelijker! Bruidegom, die, ofschoon de Heiligheid zelve, van de grootste misdaden beschuldigd en ter dood veroordeeld werd, zonder zijn mond te openen, om zich te verontschuldigen.

-ocr page 183-

— 175 —

Gebreken en fouten, die alleen inwendig zijn, mag men in de schuldbelijdenis niet openbaren ; evenmin mag men de gebreken van anderen bekend maken, tenzij zulks door de Overste wierde voorgeschreven.

Indien het gebeurt, dat iemand vergeet, zich van eene fout te beschuldigen , welke aan | anderen bekend is, kan zij, die dezelve kent, deze aan de Overste openbaren: de Overste zal daarvan, naar goedvinden, gebruik maken , zonder dat echter de Zuster bekend wordt, die de fout geopenbaard heeft.

Wanneer eene Zuster zich aan eene fout heeft schuldig gemaakt, waarvan de openbaring zoude kunnen ergeren, of die zij niet durft belijden, kan zij dezelve afzonderlijk aan hare Overste bekend maken.

Om het doel der schuldbelijdenis te bereiken , zullen de Zusters zich behoorlijk daartoe voorbereiden, met een zuiver inzicht, namelijk : ter verbetering barer gebreken, dezelve bijwonen, de haar toegevoegde vermaningen naleven , en de opgelegde boeten volbrengen.

De schuldbelijdenis wordt met het Magnificat en de Litanie van de H. Maagd Maria gesloten.

De Overste is bevoegd, ook buiten den tijd

-ocr page 184-

•der schuldbelijdenis , de Zusters zich van hare uitwendige gebreken en fouten , in het openbaar, te doen beschuldigen.

Omtrent het opleggen der penitentiën of boeten , zal men overal, zooveel mogelijk, het gebruik van het Moederhuis volgen.

Art. 116.

De Zusters zullen zich niet tevreden stellen met zich, in de schuldbelijdenis, van hare uitwendige gebreken en fouten te beschuldigen, maar zij zullen ook , van tijd tot tijd , haar hart aan hare Overste kortelijk openbaren; zij zullen er haar den sleutel van geven en in alle eenvoudigheid er de geheimen van oplossen. Zij zullen dit doen, zoowel van haar voort-sans: en hare vorderingen , als van haar ver-

O o O 7

lies en hare gebreken in de oefeningen van

CD O

het inwendige gebed en het geestelijk leven. Ook zullen zij hare bekoringen en inwendige pijnlijkheden openbaren, niet alleen om getroost en opgebeurd te worden, maar tevens om zich te versterven en te verootmoedigen.

Deze openbaring des harten is voor de Zusters van het Gezelschap van Jezus , Maria , Jozef veel noodzakelijker dan voor anderen,

-ocr page 185-

— 177 —

dewijl zij in de gelegenheid zijn, dikwijls onder wereldsche menschen te verkeeren , en van plaats en bediening te veranderen; zoodat zij, die van hare Overste niet goed gekend zijn , in gevaar komen, tot haar geestelijk nadeel, in sommige betrekkingen gebezigd te worden. Indien echter eene Zuster den moed nog niet heeft, hare bekoringen aan hare Overste te openbaren , zal zij die aan haar Biechtvader zeggen ; want zij moet geene bekoringen verborgen houden.

Gelukkig is zij, die hetgeen in dit Artikel voorgeschreven is, met openhartigheid nakomt, daar het een gedeelte der geestelijke kindsheid leert, die onze Zaligmaker zoozeer heeft aanbevolen, en waardoor de ware gerustheid van den geest bewaard wordt; integendeel, te beklagen is zij , die niet openhartig is jegens hare Overste, daar deze niet zal vorderen op den weg der volmaaktheid , en gevaar loopt, in lauwheid te vervallen.

Art. 117.

Het is zeer belangrijk voor eene Overste, dat zij de hartstochten en neigingen van de e 12

-ocr page 186-

— 178 —

Zusters, die zij moet besturen , goed kent eveneens is het een groote troost voor de Zusters, door hare Overste goed gekend te zijn,, opdat deze haar, door behoorlijke middelen, kunne versterken in de inoeielijkheden, die zij in de dienst Gods zouden kunnen ontmoeten.

Iedere Overste is, krachtens haar plicht, gehouden, ten minste om de drie maanden r met elke harer onderhoorige Zusters, op eene zachtzinnige en liefderijke wijze, over hare inwendige gesteltenis te spreken ; de twaalf volgende punten worden voorgesteld, als kunnende dienen tot stof van deze gesprekken.

I. Of zij in haar roep en bediening tevreden is.

II. Hoe zij zich ten aanzien der zuiverheid T gehoorzaamheid, armoede en andere deugden o\'edrasen heeft, en welke van deze deugden

O O \' O

zij bijzonder behartigt.

III. Of zij eenige zwarigheid of bekoring gevoelt, die haar verontrust. Hoedanig hare neigingen zijn, welke er de oorsprong van is, en welke gemakkelijkheid zij gevoelt, dezelve te overwinnen.

IV. Welken ijver zij voor de zaligheid harer ziel gevoelt, en welke vurigheid zij heeft

-ocr page 187-

— 179 —

om aan hare volmaaktheid te werken.

V. Hoedanig haar lust en hare neiging tot de geestelijke zaken zijn. Of zij meer voordeel uit de Meditatie dan uit haar moudgebed trekt, en in welke gesteltenis zij zich tot het gebéd begeeft.

VI. Of zij vertroosting en godvruchtigheid in hare geestelijke oefeningen gevoelt. Of zij met dorheid of verstrooidheden gekweld wordt, en hoe zij zich in dit alles gedraagt.

VIL Welke vruchten zij trekt uit de Biecht, uit de H. Communie, uit het onderzoek van het geweten en uit hare andere geestelijke oefeningen.

VIII. Of zij hare bediening volbrengt met een zuiver inzicht en op de wijze, die de gehoorzaamheid voorschrijft.

IX. Welke vrucht zij uit hare uitwendige versterving trekt. Hoedanig hare gesteltenis is, om de beleedigingen en het kruis van Christus te dragen.

X. Of en welke schade zij uit den omgang met wereldsche menschen, welk voordeel of schade zij uit den omgang met hare Medezusters trekt, en of zij gemeenzamer is met de eene dan met de andere.

-ocr page 188-

— 180 —

XL Of zij afkeer van iemand gevoelt ; of eenige onaangenaamheden van de Overste, van de Zusters, die in bediening zijn, of van eenige andere ondergaan heeft.

o o

XII. Of zij eenige bekoring gehad heeft, welke zij aan anderen heeft geopenbaard, bijzonder die bekoringen, welke tegen haren roep waren.

Art. 118.

Al hetgeen in de schuldbelijdenis, of in de openbaring der gebreken beleden wordt of gezegd is, zal een geheim blijven, waarover noch de Overste, noch de Zusters, noch in het openbaar, noch onderling, zullen mogen spreken.

DRIE EN DERTIGSTE HOOFDDEEL

Over de Gebeden en Communiën, die op zekere tijden en tot zekere intentlën moeten geschieden.

Art. 119.

Op eiken tweeden zondag van de maand zal er eene generale Communie gedaan worden voor het welzijn van alle Huizen der Congregatie , opdat het Gode behage aan de Oversten het noodige licht te schenken , dezelve wel te bestieren.

-ocr page 189-

Art. 120.

Alle Zusters zullen op eiken eersten maandag der maand, in plaats van de Metten, Lauden en Vespers der Getijden van O. L. V., één Nocturnuni der Metten, de Lauden en Vespers der Overledenen bidden, tot lafenis der zielen van de afgestorven Zusters der Congregatie.

Art. 121.

Op den Feestdag van het H. Hart van Jezus zal onder het Lof of na het Bezoek bij het Allerheiligste, door de Overste of de Zuster, die haar vervangt, eene opdracht aan het H. Hart van Jezus gedaan worden , waarbij alle Zusters, zooveel mogelijk, zullen tegenwoordig zijn.

Op den dag der Professie zullen de nieuwe Leden de akte van toewijding aan het H. Hart van Jezus doen.

Bij de sluiting van de Retraite der Oversten zal de Algemeene Overste de akte van toewijding der Congregatie hernieuwen.

Art. 122.

Op het feest van het H. Gezelschap, den

-ocr page 190-

— 182 —

tweeden zondag in Juli, en gedurende het octaaf zal men deszelfs Litanie bidden ; zoo ook zal men, gedurende het octaaf van den H. Jozef, de Litanie van dien Heilige bidden, ten einde Gods zegen over de Congregatie te trekken.

Art. 123.

Op den feestdag van O. L. V. Hemelvaart zal men de H. Communie opdragen om, door de voorspraak van de H. Maagd Maria , de genade af te smeeken, dat de Constitutiën en Regelen in de Congregatie nauwkeurig onderhouden worden. Zie art. 162.

Art. 124.

Op den feestdag van Allerzielen zullen de HH. Communiën, de aflaten en de vruchten der goede werken van dien dag toeo-evoegrl wor-den aan de zielen van de overleden Zusters der Congregatie. Tot dezelfde intentie zullen de Zusters, gedurende het octaaf, in plaats van de Metten, Lauden en Vespers der Getijden van 0. L. V., één Nocturnum der Metten, de Lauden en Vespers der Overledenen bidden. Ook zullen er alsdan in het Moederhuis, indien zulks kan zijn, of elders, eenige HH. Mis-

-ocr page 191-

— 183 —

:sen tot hetzelfde einde gecelebreerd worden. Na het overlijden van de Oprichters der Congregatie zullen de Zusters, op de feestdagen van den H. Joannes Baptista (den 24 Juni), •en van den H. Mathias (den 24 Februari), de H. Communie opofferen en, de aflaten toepassen tot lafenis hunner zielen. Alle gebeden en goede werken, welke op die dagen in de Congregatie geschieden, zullen tot de-

O O O 7

■zelfde intentie aan God worden opgedragen. Wanneer de drie laatstgenoemde Communiën vallen buiten zondag, dinsdag of donderdag, zullen zij buitengewoon gehouden worden, zoodat zij altijd op de bepaalde dagen geschieden.

Art. 125.

Bij de kiezing eener Algemeene Overste , zullen alle Leden, gedurende de negen dagen, welke den dag der benoeming voorafgaan, ge-zamentlijk of ieder in het bijzonder, dagelijks bidden de Litanie van den H. Geest, een kruisgebed doen van vijf Onze Vader en vijf Wees gegroet , ter eere van de vijf HH. Wonden van Jezus Christus, op den eersten en negenden dag vasten, en op den negenden dag de H.

-ocr page 192-

— 184 —

Communie tot dezelfde intentie aan God opofferen , zelfs buitengewoon communiceerende , wanneer de negende dag buiten zondag, dinsdag of donderdag invalt. Zie art. 148.

VIER EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.

Over de Geestelijke Afzondering.

ART. 126.

Onder de oefeningen van godsvrucht is de geestelijke afzondering een zeer krachtig middel , om den mensch tot het ware geluk te leiden. Het is daar, in die zalige afzondei\'ing, dat God tot liet hai\'t spreekt, dat de zondaar zich bekeert, en de rechtvaardige krachtdadig bewogen wordt, om op den weg der volmaaktheid met blijdschap te vorderen. De ondervinding heeft overtuigend bewezen, dat men dezelve nimmer te vergeefs doet, en dat zij overvloedige vruchten oplevei\'t, wanneer dezelve behoorlijk geschiedt.

Art. 127.

Om de geestelijke afzondering wel te doen.,, en de uitwerkselen ervan te genieten, zullen de Zusters het volgende onderhouden.

-ocr page 193-

— 185 —

1. Bij het begin der afzondering zullen zij zich wel overtuigen en doordringen van de liefde en goedheid Gods, die haar de buitengewone genade schenkt, van zich uitsluitend niet God en de belangen harer ziel te kunnen bezig houden; wel beseffende, hoe noodzakelijk het is, zich van tijd tot tijd af te zonderen, oin den waren geest te hernieuwen, zich van de gebreken te zuiveren, en een heilig leven te leiden.

2. Zij zullen bereid zijn, haar hart geheel aan God te geven, en zulks zonder eenige uitzondering , met den H. Apostel Paulus vragende : Heer, wat wilt Gij dat ik doe ? en, met veel vertrouwen op den bijstand Gods, met David daarbij voegende : Mijn hart is bereid, o Heer, mijn hart is bereid!

3. Zij zullen zich afzonderen van alles, wat den seest en het hart zoude kunnen verstrooien ,

o \'

en stipt naleven alle oefeningen , die in de geestelijke afzondering worden voorgeschreven.

4. Zij zullen zich, gedurende de afzondering, eenige verstervingen voorschrijven, en vooral het stilzwijgen onafgebroken en nauwkeurig onderhouden.

c

5. Zij houden aanteekening van hetgene haar , gedurende de afzondering, bijzonder heeft

-ocr page 194-

— 186 —

getroffen, en van de goede voornemens, welke zij gemaakt hebben, om die later, met Gods bijstand, krachtdadig ten uitvoer te brengen.

6. Zij kunnen , met goedvinden van den Biechtvader, eene Biecht spreken van geheel haar leven, of van den tijd af der laatste geestelijke afzondering.

Art. 128.

De geestelijke afzondering zal \'s avonds te half neo-en ure beejnnen met het bidden of

lt;n o

zingen van het Veni Creator, eene korte aanspraak en eene aanbidding van het allerheiligste Sacrament, waarna men de avondgebeden doet als naar gewoonte.

Men sluit dezelve den tienden dag \'s morgens met eene generale Communie op de gebruikelijke wijze.

Alle dagen zullen er drie meditatiën gedaan worden, te weten: de eerste, na het lezen van de Metten en Lauden ; de tweede, om tien ure; en de derde, namiddag om half zes ure.

Te elf ure bidt men de Primen , Tertiën,. Sexten en Nonen; — om twaalf ure doet men het onderzoek op de onderstaande punten, gedurende een kwartier uurs:

-ocr page 195-

BIJZONDER ONDERZOEK

gedurende de geestelijke afzondering.

1. Ben ik nauwkeurig geweest, alle voorgeschreven oefeningen op zijn tijd te verrichten?

2. Heb ik, \'s avonds slapen gaande en \'s morgens opstaande , rijpelijk op de aanstaande meditatie gedacht?

3. Ben ik tot een ander punt der meditatie overgegaan , wanneer ik iu het vorige devotie gevoelde?

4. Heb ik zorgvuldig de stilzwijgendheid onderhouden en mijne oogen bewaard ?

5. Heb ik eenige verstervingen geoefend?

6. Heb ik God een edelmoedig en mild hart getoond?

7. Heb ik mij niet met de meditatie , die ik later doen moest, bezig gehouden?

8. Heb ik mij in de vergetelheid gehouden van alle andere zaken. dan die, welke mij in de retraite moeten bezig houden?

9. Heb ik mij in de eenzaamheid gehouden?

10. Heb ik geene andere lezingen gedaan, dan die aangeteekend waren ?

11. Wanneer ik in dorheid was, heb ik dan niets van den tijd der meditatie verkort?

-ocr page 196-

— 188 —

12. Heb ik mij niet te veel geweld aangedaan, wanneer ik vertroosting gevoelde of mistroostig was?

13. Heb ik geene oefeningen van deugd als beuzelingen aangezien?

14. Heb ik de vroolijke gedachten vermeden?

15. Heb ik mij van alle woorden, die tot lachen aanzetten, gewacht?

16. Heb ik het gewoel en het. gerucht der menschen vermeden ?

Om twee ure , voorlezing uit de bijzondere Regelen der Congregatie , tot half drie ure ; — om drie ure. Conferentie over de plichten van den staat of over de volmaaktheid, tot minstens half vier ure. De overige oefeningen geschieden als naar gewoonte , met uitzondering van het bezoek bij het Allerheiligste , dat een half uur zal duren.

Na den vierden dag der geestelijke afzondering kan men zich voor het H. Sacrament der Biecht aanbieden, en zich in den vrijen tijd bij den Directeur vervoegen, om inlichting te vragen, als men zulks noodig oordeelt.

Gedurende de afzondering zal men niet com-municeeren, dan alleen bij het sluiten derzelve.

Het is zeer voordeelig, gedurende de afzon-

-ocr page 197-

— 189 -

dering, eiken dag een bijzonderen Bescherm-heilice te kiezen, en drie Onze Vader en drie

O 7

Wees gegroet te bidden : de eerste, ter eere van den H. Beschermer van den dag; de tweede, voor de zielen, die het ongeluk hebben in staat van doodzonde te zijn; en de derde, voor haar, met wie men geestelijke afzondering houdt: de liefde vereenigt de harten en trekt de genade tot zich.

Iedere Zuster, waar ook geplaatst, zal/aar-lijhs eene afzondering houden van acht volle dagen , dat is : het jaar gerekend van primo Januari tot ultimo December; zoodat eene Zuster aan dit voorschrift voldoet, wanneer zij in dat tijdsverloop de afzondering houdt, onaan-gezien of de tijd van de laatste afzondering korter of langer dan een jaar is geleden.

De Algemeene Overste, de Assistanten , de Oversten en eene der Kaadzusters van de Suc-cursaal-huizen zullen gezamentlijk jaarlijksche afzondering houden, om, na het eindigen der-zelve , over de belangen der Congregatie te kunnen handelen. Hiervan is uitgezonderd de Assistante, die gedurende de afzondering, met het bestuur van het Moederhuis belast is.

Geene der Oversten zal zich aan het bijwo-

-ocr page 198-

— 190 —

nen dezer afzondering onttrekken, zonder uitdrukkelijke vergunning der Algemeene Overste.

In het Moederhuis en in elk Succursaal-huis zal jaarlijks eene algemeene afzondering voor de andere Leden van dezelve gehouden worden , ten ware de Algemeene Overste raadzaam oordeelde, de Zusters van eenige andere Huizen in een bepaald Huis tot dat einde te ver-eenigen: in dit geval zal het Huis, waarin de afzondering wordt gehouden , door de respectieve Huizen der Zusters daarvoor schadeloos worden gesteld.

De afzonderingen zullen, zoo mogelijk, door Priesters, die jurisdictie hebben in het diocees , waar dezelve plaats hebben, gegeven en bestuurd worden, die, tijdens de afzondering, ook als buitengewone Biechtvaders zullen mogen Biecht hooren voor de Zusters, die afzondering houden en bij hen verlangen te biechten.

Wanneer eene of meer Zusters door ziekte of andere wettige redenen verhinderd zijn, de jaarlijksche algemeene afzondering bij te wonen, zullen zij dezelve, op een anderen tijd, afzonderlijk houden, en, zooveel mogelijk, de bovengestelde dagorde volgen.

De gewone werkzaamheden kunnen gedu-

-ocr page 199-

— 191 —

rende de afzondering verricht worden; echter die, welke gevoegzaain kunnen worden uitgesteld , zal men tot op een anderen tijd verschuiven.

Art. 129.

De Zusters zullen elke maand één dag zich afzonderen , om meer ernstig in zich te keelden , ten einde te onderzoeken , hoe zij zich , gedurende de laatste maand , van hare plichten hebben gekweten, zoomede om de goede voornemens , die zij bij de jaarlijksche afzondering gemaakt hebben, te hernieuwen, levendig te houden en vruchten te doen dragen, en zich tot een zaligen dood voor te bereiden.

De sterkste voornemens verzwakken zeer spoedig, indien dezelve niet hernieuwd worden. De ijver vermindert steeds, de heiligste zaken geschieden als uit gewoonte, en, zonder het te bemerken, vervalt men allengs tot lauwheid, of tot een staat, die nog erger is, indien men niet van tijd tot tijd stil staat, om te zien, of men nog altijd op den goeden weg voort wandelt.

De maandelijksche afzondering zal , indien zij wel geschiedt, de Zusters voor die gevaren vrijwaren, en daarom zullen zij trachten, de-

-ocr page 200-

- 192 —

zelve met groote oplettendheid en godsvrucht te houden.

De eerste vrijdag van elke maand is de vast-bepaalde dag, waarop de afzondering zal gehouden worden. In de Huizen, waar zij op dien dag niet kan plaats hebben , zal men daartoe een anderen dag bepalen.

Wanneer er een feestdag, die als de H. Zondag gevierd wordt, op den eersten vrijdag der maand invalt, of men, ter oorzake van verhindering, volstrekt belet is, op dien dag de geestelijke afzondering te houden, zal men dezelve tot den tweeden vrijdag der maand verschuiven.

Op den dag der afzondering zal men bijzonder ingetogen zijn, den geheelen dag de stilzwijgendheid onderhouden, en alles vermijden, wat zoude kunnen verstrooien, om des te vrijer met God te kunnen spreken en zijne stem te hooren.

De werkzaamheden van den dag kan men verrichten; echter die, Avelke niet volstrekt noodzakelijk zijn, zal men tot op een anderen dag uitstellen.

Art. 130.

De maandelijksche afzondering zal op de volgende wijze geschieden:

-ocr page 201-

193 —

1. \'s Avonds te voren zal men , na de gewone avondgebeden, in koor bidden het Vem\' Creator, om de genaden van den H. Geest over de afzondering af te smeeken.

2. Er zullen op den dag der afzondering drie meditatiën van omtrent een half uur ge-daan worden, te weten; de eerste, na het lezen der Metten en Lauden ; de tweede, om half twee ure ; en de derde , \'s avonds , om half zeven ure.

3. Het bidden van de Primen, Tertiën , Sexten en Nonen geschiedt als naar gewoonte. Ook de Vespers worden op den gewonen tijd gebeden.

4. Te twaalf ure, het onderzoek van geweten.

5. Te vijf ure, geestelijke lezing uit de bijzondere Regelen, tot half zes ure.

6. Het bezoek bij het Allerheiligste op den gewonen tijd, hetwelk een half uur zal duren.

7. \'s Avonds te half negen ure zal men de afzonderino- sluiten met de voorbereiding tot

O O

den dood, waarna, om negen uur, de gebeden , als naar gewoonte, worden verricht.

8. Men offert dien dag de H. Communie op als eene Teerspijze , in de gevoelens , waarin

e 13

-ocr page 202-

men zou wenschen, dezelve bij het einde des levens te ontvangen. Na de H. Communie zal men Jezus vurig bidden om de genade van een zalig afsterven : eene kostbare en beslissende genade , waaraan men gewoonlijk niet genoeg denkt, om ze te vragen.

Art. 131.

De voorbereiding tot den dood zal op de volgende wijze geschieden:

Voor het Crucifix neergeknield , zal men een weinig tijds besteden met zich te verbeelden, dat het uur van sterven is genaderd, en de Engel bewaarder komt zeggen, gelijk eertijds de Profeet zeide aan Ezechias : Uw tijd is qeëindiqd, stel orde op uwe zaken, nij qaat sterven (IV.\' Reg. XX. 1).

Men moet niet vreezen, zich met de gedachte aan den dood gemeenzaam te maken; hoemeer men eraan denkt, hoemeer de vrees ervoor vermindert. In plaats dan van die gedachte te verwijderen, moet men dezelve levendig doorgronden, en dikwijls bij zich zelve zeggen : He moet sterven.

Hierna doet men met eene heilige aandacht de volgende overweging.

-ocr page 203-

— 195 —

ies I- Punt. Wat is sterven ?

zal Ik zal sterven! dat wil zeggen: ik zal alles

•an verlaten, zonder uitzondering... ik zal mijne en- broeders , zusters , vrienden , al hetgeen mij ge. dierbaar is, verlaten ; ik zal hun een eeuwig vaarwel zeggen ... ik zal alles verlaten wat tot mijn gebruik dient; ik zal volstrekt alles verlaten .. . Gij wordt door vrees bevangen , mijne de ziel, bij de gedachte , alles te moeten verlaten! . .. Het zal nochtans zoo moeten wezen. .. en Ach! welke dwaasheid is het, zich te hechten el- aan iets, dat zoo spoedig voorbijgaat!... en Ik zal sterven ! dat wil zeggen : mijne ziel

e^ zal mijn lichaam verlaten, dat alsdan tot niets Ijd nuttig meer zal zijn, en waarvan men zich er. spoedig zal ontdoen ... men zal het in de aarde begraven ... en wat zal er dan van dit lichaam ite geworden, waaraan ik mij zoo veel laat geleder gen liggen ? . . . Wat zal er van die voeten, or van die handen, van dat hoofd geworden? .. . te Wat ben ik toch dwaas, aan het lichaam ge-ig hecht te zijn , dat weldra niets zal zijn dan ■o-. stof en asch !

Ik zal sterven ! dat wil zeggen : mijne ziel ht gaat verschijnen voor den rechterstoel van God! O geducht oogenblik! ik alleen in de tegen-

-ocr page 204-

woorcliglieid van God! . .. ondervraagd te worden over geheel mijn leven , door een God , oneindig rechtvaardig, oneindig verlicht, vijand der zonde en dan . . . zonder barmhartigheid . . .

II. Punt. Wanneer en hoe zal ik sterven ?

Hoe lang heb ik nog tijd te leven? Ik weet

liet niet: men sterft in allen ouderdom. .. Zal ik den tijd hebben, mij tot den dood voor te bereiden ? Ik weet het niet... ik weet alleen, dat vele menschen , zelfs na eene lange ziekte , sterven op een oogenblik, dat zij er het minst aan denken . . . zal ik de laatste HH. Sacramenten ontvangen, of sterven zonder biechten ? . . . . Ik weet het niet.... ik kan op een oogenblik de spraak, het verstand verliezen .. . bovendien, waartoe is men in staat, wanneer men ziek is? Welke dwaasheid, te rekenen op het laatste oogenblik, wanneer het de eeuwigheid geldt!

III. Punt. Ben ik gereed om te sterven?

Als ik op dit oogenblik moest sterven, ben

ik gereed ; ben ik gereed , alles te verlaten ; ... ben ik vooral gereed, te verschijnen voor den rechterstoel van God; . . . is er niets, dat mij kwelt; ... is mijn geweten geheel gerust? ... Heb ik niets te vreezen wegens de vervul-

-ocr page 205-

— 197 —

or- ling der plichten van mijn staat? .. . Welke ou-(1 , voorzichtigheid, te leven in een staat, waarin nd ik niet zoude wenschen te sterven!

Na eenige oogenblikken bij die punten te hebben stil gestaan , zal men eenige goede jet voornemens maken, die het geschiktst voorko-\'al men voor de gesteltenis, waarin men zich bete vindt , en eindigen met het bidden der Litanie u, van den zaligen dood.

e,

lst VIJF EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.

\'l Over de afzonderlijke Gebeden en Godsdienstoefenln-

gen, over de Intentiën en over den Arbeid.

en

en Art. 132.

n- Door afzonderlijke of bijzondere gebeden en

:equot; oefeningen verstaat men , in de Congregatie , ie die, welke door de Regelen niet zijn voorgeschreven, en die gewoonlijk iedere Zuster bij zich zelve verricht, als: het bijwonen der ker-in kelijke diensten, het doen van den Kruisweg i j en van Novenen , het deel nemen aan Broe-JP derschappen, het bidden onder het werk, en, at in het algemeen , alle andere gebeden en oe-feningen, die in de Regelen niet zijn opgeno-1quot; men of vastgesteld.

-ocr page 206-

Niemand is, krachtens de voorschriften der Congregatie , tot het verrichten van afzonder-

O O 7

lijke gebeden en oefeningen gehouden , en de Oversten zijn niet bevoegd dezelve te bevelen; doch het staat de Zusters vrij, dezelve te verrichten , wanneer de tijd en de bezigheden het toelaten, en de Overste, om billijke redenen, het niet belet.

Daar, waar de Zusters de H. Mis geregeld in het Huis kunnen hooren, wonen zij dezelve in de parochie-kerken of elders niet bij, dan wanneer hare bediening of betrekking zulks vordert.

De Zusters worden, in het algemeen , hier opmerkzaam gemaakt, dat zij zich tot regel moeten stellen, nimmer in het publiek te verschijnen , dan wanneer de liefde haar roept, of zij noodzakelijk moeten uitgaan.

Het is aan de Oversten geoorloofd, gebeden of Novenen tot bijzondere intentiën voor vreemdelingen te doen, en zelfs de Zusters te verzoeken, daaraan deel te nemen; maar het staat iedere Zuster vrij, dit verzoek al of niet in te willigen; zij worden nooit gemeenschappelijk, verricht.

Den Kruisweg zal men op Goeden Vrijdag en Allerzielendag te zamen mogen doen.

-ocr page 207-

— 199 —

Niemand mag deelneinen aan Broederschappen of bijzondere devotiën, waaraan eenige verplichtingen zijn verbonden, dan aan die, waarin alle Leden, met vergunning der Alge-ineene Overste, zijn ingeschreven. De Alge-meene Overste zal, omtrent het laten deelnemen aan Broederschappen , met bescheidenheid te werk gaan, en toezien, dat men niet te veel tot het bespiegelend leven overhelt, waardoor het tweede doel der Congregatie ; het onderwijs der jeugd , zou worden benadeeld. Deze aanmerking wordt aan de overweging van alle Oversten bijzonder aanbevolen.

Onder het verrichten van den arbeid kunnen de Zusters zich onderling bezig houden , met overluid den Rozenkrans of andere gebeden te bidden , indien de werkzaamheden niet te zwaar zijn , of te veel beweging eischen , daar in dit geval het overluid bidden de gezondheid zou kunnen schaden.

Art. 133.

Iedere Zuster is bevoegd, hare gebeden en oefeningen van godsvrucht, zoowel gemeenschappelijke als afzonderlijke, tot zoodanige intentiën te verrichten of op te dragen, als zij

-ocr page 208-

— 200 -

zal verkiezen. Hiervan ziin uitgezonderd de ge- vo(

O O

ineenschappelijke gebeden en oefeningen, waar- bid

van de intentiën in de Regelen zijn vastge- H.

steld, volgens welke intentiën die dan ook bei

moeten geschieden. ge:

De geestelijke vruchten ol verdiensten der ve

werkzaamheden zijn gemeen, en in dezelve do

deelen alle Zusters, zonder aanzien van het en

werk , dat zij in de Congregatie verrichten , tij

mits zij hare plichten betrachten; met uitzon- G* de ring alleen van die, waarvan de verdiensten, op zekere dagen, tot bijzondere intentiën moeten worden opgedragen.

Bovendien staat het iedere Zuster vrij , haar d(

aandeel aan die verdiensten dagelijks tot eene lij

bijzondere intentie aan God op te dragen. bi

Het wordt der Zusters aanbevolen te bid- v:

den: voor bare Medezusters en derzei ver bloed- g

verwanten, zoo levende als doode; voor de be- v

keering der ongeloovigen en zondaren ; voor d

de geloovige zielen in het Vagevuur; voor alle 1

geestelijke en wereldlijke Overheden , en in d

het bijzonder voor hare Biechtvaders; voorde n

Weldoeners der Congregatie; voor hare ou- d

ders, bloedverwanten, enz. De liefde vordert, s

dat men voor alle inenschen , maar bijzonder z

-ocr page 209-

i

— 201 —

^e- voor zijne ouders, bloed- en aanverwanten ar- bidde. Hoezeer de Zusters, overeenkomstig de ïe- H. Armoede van den geest, alle aangekleefd-ok heid, ook aan bloedverwanten, moeten afleggen, zullen zij niettemin hare ouders en aan-er verwanten beminnen; ja, zij moeten zulks nu ve doen met eene meer heilige en zuivere liefde, et en hartelijk deelnemen in hun geestelijk en i, tijdelijk geluk, en, door vurige gebeden tot n- God, dit trachten te bevorderen.

e\' Art. 134.

Om meer en meer in de liefde Gods te vor-

ir deren, wordt der Zusters aanbevolen , de hei-

le lige gewoonte aan te nemen, van, bij het begin van den dag, aan God zijne genade te

.1- vragen , en Hem al haar doen en laten, elke

1- gedachte, elke begeerte, elk verlangen, hare

3- vrees, alle neigingen, elk woord en werk op te

ir dragen , zich vast voornemende , alle moeie-

e lijkheden en verstervingen, die zij, gedurende

n den dag, zullen ontmoeten, in vrede en zacht-

e moedigheid te aanvaarden , als komende van

i- de vaderlijke hand van onzen goeden Verlos-

, ser, wiens heilige meening het is, haar, door

r zulke middelen, verdiensten te doen verzade-

7 C

-ocr page 210-

- 202 —

ren, om die daarna door den overvloed zijner liefde te beloonen. Eveneens zullen zij zich gewennen , gedurende den dag , dikwijls de tegenwoordigheid Gods te gedenken, vooral wanneer zij de klok hooren slaan, en eene verzuchting of een kort gebed tot God op te zenden.

Art, 135.

De Conoreo-atie heeft tot regel aangenomen.

o o rgt; o \'

dat elk Huis zal onderhouden worden uit des-zelfs inkomsten, uit de liefdegiften, die aan hetzelve gedaan worden, en uit den arbeid der Zusters; en dat al hetgeen niet noodig is voor het gewone onderhoud, tot liefdadige einden zal worden besteed. De Zusters moeten dus , als arme Ledematen van Jezus Christus, naar het voorbeeld van den H. Apostel Paulus , zooveel mogelijk, door handarbeid in haar onderhoud trachten te voorzien, en daarom het handwerk , dat de Gehoorzaamheid haar oplegt, in het belang van het Huis, beminnen en met vlijt, zorg en oplettendheid verrichten. Die den arbeid niet bemint, heeft den geest der Congregatie niet; en zij die denzelven veronachtzaamt, doet te kort aan de H. Armoede.

Alle werkzaamheden van het Huis worden

-ocr page 211-

door de Leden der Congregatie zelve, zonder aanzien van personen en zonder medehulp van zoogenaamde werkzusters, dienstboden of an-

O 7

deren verricht. AVanneer echter de betrekking van het Huis de medehulp van dienstboden ver-eischt, zooals tot het doen van commissiën naar buiten, enz. zal men zich van dezelve kunnen bedienen. Wanneer, door ziekte of bijkomende omstandigheden, de bezigheden te menigvuldig of te zwaar voor de Zusters zijn , is de Overste in geweten verplicht, daarin te voorzien ; of wel door het tijdelijk schorsen van een of ander werk , of door den bijstand van vreemdelingen in te roepen, en zulks intijds, zonder daarmede te wachten, totdat er in het Huis verwarring ontstaat, of, door eene te zware inspanning, de Zusters ziek worden. Op ondersteuning uit het Moederhuis mag men niet rekenen, daar de Algemeene Overste niet in staat is, door het zenden van Zusters in alle tijdelijke behoeften , welke in de Huizen ontstaan, te voorzien.

Om den handarbeid zoo verdienstelijk mogelijk te maken , zullen de Zusters , 1quot;. voor zooveel van haar afhangt, die werkzaamheden verlangen, welke het meest tegen hare

-ocr page 212-

natuurlijke neiging stijden ; 2\'. bij het begin van het werk, zich zelve en den arbeid aan God opofferen , en 3quot;. in den geest van boetvaardigheid zich daaraan onderwerpen; zich herinnerende, dat God door een onherroepelijk vonnis , den mensch tot den arbeid veroordeeld heeft, om zijne zonden te boeten. Indien de Zusters in dien geest den arbeid verrichten , zullen zij daardoor, behalve de verdiensten, eene gerustlieid, eene ingretogenheid

7 O 7 ~ o

en een voedsel voor de ziel verwerven, die zij buiten den arbeid niet zullen vinden.

ZES EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.

Over de bezoeken van Bloedverwanten en Vreemdelingen.

Art. 136.

Geen bezoek wordt aangenomen door de Zusters dan in het Gesticht zelf, en wel nergens dan in eene der daartoe bestemde kamers. In hare slaapkamers wordt nooit aan iemand de ingang veroorloofd , dan ingeval van ziekte, aan den Biechtvader, aan de bloedverwanten der zieke, aan den geneesheer en den heelmeester ; echter zal bij deze bezoeken, dat van

-ocr page 213-

— 205 —

den Biechtvader alléén uitgezonderd, de Overste of eene der Medezusters tegenwoordig zijn. Hare gemeenschappelijke werkkamer, hare eetkamer en de keuken behooren insgelijks tot die plaatsen, waarvan de toegang slechts dan, wanneer het niet te vermijden is , en slechts aan diegenen geoorloofd is, die daar noodzakelijk iets te doen hebben.

Wanneer iemand eene Zuster komt bezoeken of verlangt te spreken, zal de Portierster, ook ingeval het bezoek de Portierster zelve geldt, hem of haar in de spreekkamer brengen , en na beleefd den naam gevraagd te hebben, indien deze haar onbekend is, de Overste daarvan kennis geven, die het bezoek al of niet zal toestaan. Indien het bezoek toegestaan wordt, kan de Overste, als zij dit voorzichtig oordeelt, eene andere Zuster, tot gezelschap, erbij plaatsen. Als de Overste oordeelt, dat het bezoek niet toegestaan behoort te worden, zal men hem of haar, die het bezoek vraagt, vriendelijk afwijzen, met te zeggen: dat men het niet kwalijk neme, dat, op dat oogenblik, geen bezoek aangenomen kan worden. Wanneer bloedverwanten der Zusters, woonachtig buiten de plaats, waar het Gesticht gevestigd

-ocr page 214-

— 206 —

is, komen om dezen te bezoeken, zal de Overste hun eenige verversching of eten doen aanbieden , en hen zeer vriendelijk behandelen.

Abt. 137.

Personen, die in het Gesticht hun vast verblijf hebben , zullen nimmer in de eetkamer der Zusters eten of drinken, noch hare uitspanningen mogen bijwonen ; de Zusters zullen steeds van deze personen gescheiden leven, en niet meer omgang met hen houden , dan hare plichten vorderen.

Akt. 138.

Bloedverwanten of vrienden, die Zusters komen bezoeken, of andere vreemdelingen, zullen nooit in het Gesticht vernachten, in hare eetkamer eten of drinken, noch bij hare uitspanningen tegenwoordig zijn.

Geestelijken, die in het Gesticht komen, om eenige diensten te verrichten; Postulanten, die zieh voor de Congregatie komen aanbieden; zij , die eene geestelijke afzondering wenschen te doen; ook die, welke in het Gesticht hare opvoeding genoten hebben, en wier zeden en godsvrucht bekend zijn, zullen in het Gesticht kunnen vernachten.

-ocr page 215-

— 207 —

rer\' Art. 139.

Behalve de boveng-enoemde gewone bezoe-i. ...

ken, zullen er geene familie- of vriendenmaaltijden of gezelschappen in de Huizen derCongre-er- gatie met de Zusters mogen gehouden worden, ler

[jt. ZEVEN EN DERTIGSTE HOOFDDEEL.

ui- Over iet ontvangen en bestellen van boodschappen, n en het ontvangen, bestellen en schrijven

van brieven.

dll

Art. 140.

Geene boodschap , hetzij die gering of ge-rs wichtig, schriftelijk of mondeling zij , mag i j ooit eene der Zusters zelve bezorgen , laten in bezorgen of aannemen ; noch de Portierster of ■e hare plaatsbekleedster mag van eene der Zusters die aannemen of haar die bezorgen ; alle n bestellingen, ook brieven aan de Zusters of e van de Zusters , moeten door de Overste be-; zorgd worden; hiervan zijn alleen uitgezonderd n de bestellingen, die de bijzondere betrekkin-e gen van het Huis betreifen : deze kunnen ook i (altijd met goedvinden der Overste) door de t Zusters, welke met het bestuur dier betrekkingen belast zijn, gedaan en aangenomen

-ocr page 216-

— 208 —

worden. Het hier gezegde, evenals hetgeen hier nog te zeggen is, geldt alle Zusters, doch bijzonder de Portierster of hare plaatsbekleed-ster, niet betrekking tot de bestellingen en brieven van haar en aan haar, en wel te meer, daar deze meer gelegenheid heeft, onop-fremerkt daartegen te zondigen. De Oversten

~ Cl CJ

der Congregatie worden, bij deze gelegenheid, er opmerkzaam op gemaakt, dat de betrekking van Portierster, om vele redenen, zeer gewichtig; is, en deze niet mag toevertrouwd

O O \' O

worden, dan aan Personen , op Avier deugd en discretie men alleszins vei\'trouwen kan.

Geene der Zusters mag, zonder verlof der Overste, een brief schrijven, en de Overste heeft het recht, alle van de Zusters geschreven en alle aan de Zusters gerichte brieven te lezen, en, wanneer zij het nuttig oordeelt, noch deze noch gene verder te bezorgen. Alle

O O

naar buiten af te zenden brieven worden dooide Overste , of door iemand anders in haren naam , verzegeld. Alleen de brieven , gericht aan of gezonden van den Hoog Eerwaarden Heer Kerkoverste van het Diocees, onder wiens jurisdictie men verblijft, zoo ook die gericht worden aan of gezonden worden van de Al-

-ocr page 217-

— 209 —

gemeene Overste der Congregatie, zijn hiervan uitgezonderd; zoodat de Overste het recht niet heeft die te openen of te lezen, of de verzending te weigeren; zij mag zelfs niet vragen noch trachten te vernemen den inhoud van dezelve, noch zich daarover bekommeren ; echter door hare handen moeten ook deze brieven gaan, en de Portierster neemt ze niet aan, dan van de Overste, en bezorgt ze niet dan aan de Overste.

Indien het onverhoopt gebeurde, dat eene Zuster, op welke wijze ook, aan het in dit artikel voorgeschrevene te kort bleef, en, buiten weten der Overste, bezoeken aannam, zich belastte met bestellingen, of brieven bezorgde of liet bezorgen , zal zij , alsook de Zuster, die dit geweten en niet dadelijk aan de Overste gezegd zoude hebben, ernstig vermaand, en gewaarschuwd worden, dat, in geval zulke overtredingen nog plaats hebben , er strengere maatregelen te haren opzichte zullen worden genomen.

ACHT EN DEETIGSTE HOOFDDEEL.

Over liet reizen en den omgang met Vreemdelingen.

Art. 141.

Wanneer twee of meer Zusters zich op reis e 14

-ocr page 218-

of buiten het Huis bevinden, zal zij, die van haar de oudste is in de Congregatie, met het bestuur der anderen belast zijn , ten ware de-Overste hadde goedgevonden , dit anders vast te stellen.

De Zusters mogen nooit uitgaan, tenzij zij van de Overste gezonden worden. De Overste zal aan de Zusters niet toelaten uit te gaan , noch zelve uitgaan , dan ingeval de heilige liefde, bijzondere verrichtingen, die door anderen niet kunnen gedaan worden, of andere wettige redenen het vorderen.

De Zusters zullen, voor zooveel haar aan-lt;raat, nooit verlangen, iemand te zien of van

O • O \'

iemand quot;-ezien te worden, of hare woning te

o 7

verlaten, om alzoo geheel en alleen te leven voor God, en van Hein alleen gekend te zijn.

Wanneer zij, op bevel der Overste, moeten uitgaan, zullen zij daarin de stem van God erkennen, die haar buiten hare eenzaamheid roept, en met een vasten moed, en gewapend met het schild des gebeds, de stem der gehoorzaamheid volgen, in het gegronde vooruitzicht , dat God , die haar geroepen heeft, haar aan zijne sterke hand zal geleiden en ongeschonden bewaren.

o

-ocr page 219-

— 211 -

Buiten hare woning zijnde, zuilen zij steeds in haar hart trachten te bewaren de liefde tot hare afzondering, en liet verlangen , naar dezelve terug te keeren.

Zij zullen niet langer uitblijven of verder quot;aan, dan liet bevel strekt, dat haar door de

O 7 7

Overste gegeven is , noch zich niet andere za-

O O \'

ken bezig houden , dan die haar uitdrukkelijk zijn opgedragen.

Op reis zijnde, zullen zij in- en uitwendig zeer ingetogen zijn, en niet meer spreken dan noodig is.

Wanneer zij zich moeten ophouden in steden of dorpen , waar geen Huis der Congregatie gevestigd is, zullen zij, bij voorkeur, in een openbaar logement haar intrek nemen, en zich in hare kamers afzonderen, ten ware de Overste, ten aanzien van haar verblijf, andere bepalingen hadde vastgesteld.

Op reis zijnde, zullen zij niet uitgaan, noch van den rechten weg afwijken, om bloedverwanten , vrienden of bijzondere zaken te zien, dan met uitdrukkelijke vergunning barer Overste.

Wanneer men van het eene Huis naar het andere overgaat, zal men niets medenemen buiten voorkennis en goedkeuring der Overste.

-ocr page 220-

— 21*2 —

Art. 142.

In den omgang met vreemdelingen, zoowel

O O O 7

binnen als buiten het Huis, zullen zij zich nimmer nieuwsgierig toonen naar hetgene er in de wereld omgaat.

Wanneer zij over wereldsche zaken hooren spreken, zullen zij , zooveel mogelijk , trachten aan het gesprek eene andere wending te geven, en het op eene stichtende zaak over te brengen.

Nieuwstijdingen of wereldsche zaken , die zij van wereldlijken hooren , zullen zij nimmer aan hare Medezusters , noch aan de Overste mogen verhalen, tenzij het eene zaak betrefte, die de Overste behoort te kennen, of die stichting aan de Gemeente kan geven; en in deze gevallen zullen zij die aan de Ovei\'ste mogen openbaren.

Zeggen vreemdelingen haar eenige vleierij , deze laten zij onbeantwoord, alsof zij dezelve niet gehoord hadden. Zij zelve mogen zich nimmer eenige vleierij of eenig bijzonder tee-ken van genegenheid veroorloven, en moeten

rD D \'

zich in den omgang steeds eigen maken vriendelijkheid met ernst gepaard.

Zucht om te behagen, nieuwsgierigheid,

-ocr page 221-

— 213 -

voorbarigheid en zucht om te spreken , moeten zij bestrijden, en hare vijf zinnen, welke de ingangen zijn tot de ziel en tot liet hart, in toom houden; dit geldt vooral betrekkelijk het gezicht , en zij moeten bijzonder hierin de zedigheid in acht nemen.

Nimmer zullen zij met vreemdelingen over bekoringen, die zij gehad hebben, mogen spreken , tenzij met verlof der Overste. Ook zullen zij nooit met hen mogen spreken over hare Medezusters, noch over de Regelen of de Gebruiken der Congregatie. Wanneer zij daarover ondervraagd worden , zullen zij het gesprek op eene andere zaak , b. v. op de opvoeding der kinderen , die in de Congregatie waarge-• nomen wordt, overbrengen. Ingeval de vreemdelingen aanhouden met ondervragen omtrent de Regelen en de Gebruiken der Congregatie, zullen zij met bescheidenheid zeggen , dat men het haar uiet kwalijk neme, dat zij daarop niet antwoorder) , dewijl zulks door hare Regelen is verboden.

Aan wereldlijken , met wie zij moeten omgaan , mogen zij geene geheimen toevertrouwen ; noch van hen geheimen , die niet in hare betrekking te pas komen, aannemen.

-ocr page 222-

Wanneer men haar zulke geheimen zou willen toevertrouwen, moeten zij dadelijk ronduit verklaren , dat zij die niet mogen aannemen.

Wanneer de gelegenheid zich voordoet om over andere geestelijke Congregatiën te moeten spreken , zullen zij dit met veel achting en eerbied voor dezelve doen.

Zij moeten zich niet bekommeren of inlaten met de tijdelijke belangen van vreemdelingen, zelfs niet van hare nabestaanden en vrienden; daar zij de wereld met hare bekommeringen hebben verlaten, en God alléén voor haar deel en hare erfenis hebben gekozen.

NEGEN EN DEPTIamp;STE HOOFDDEEL.

Over de ziekte en het overlijden eener Zuster.

Art. 148.

Wanneer eene Zuster ziek of ongesteld is , zal zij hare kamer houden, zoolang de Overste het goedvindt.

Indien de ziekte van een ernstiger, aard mocht wezen, zal men haar den geneesheer van het Huis toevoegen, en haar in de ziekenkamer brengen, alwaar zij verpleegd zal worden met al de oplettendheid, zorg en liefde.

-ocr page 223-

die haar toestand vordert, vooral in hetgeiie het heil harer ziel betreft, zooals het tijdig ontvangen der HH. Sacramenten, enz.

Wanneer er gevaar is, dat de Zuster in die ziekte zal sterven , zal men aan de naaste bloedverwanten van haar toestand kennis geven, en bezoeken van dezen toelaten. De zieke zal aan de Zusters , die met hare verpleging belast zijn, in alles wat de verpleging betreft, gehoorzamen.

Het geduld in het lijden en de volmaakte overleving aan den Groddelijken wil worden

no •\'

aan de Zusters in de ziekte bijzonder aanbevolen. Zij moeten de ziekte en hare gevolgen gelaten en blijmoedig van God aannemen, en dezelve aanzien als een kruisje, dat God in zijne Goedheid op hare schouderen legt, om haar gelijkvormig te maken aan Jezus, dien zij als Bruidegom verkozen hebben, en zooveel mogelijk onverschillig zijn omtrent leven of sterven.

De felukzalio-e Humiliana hield in de schrik-

o o

kelijke pijnen , die zij moest verduren, hare handen hemelwaarts opgeheven , en riep onophoudelijk tot God : Wees gezegend, o mijn God! wees gezegend! De H. Clara liet, gedurende haar acht en twintig jarige ziekte, geen

-ocr page 224-

- 216 —

enkele klacht uit haar mond hooren. Menie\'- wai

vuklige HH. Martelaressen, wier vleesch met die

ijzeren haken verscheurd of met gloeiende ijzers de

gepijnigd werd , waren in de hevigste pijnen var blijmoedig, en droegen dezelve aan God op,

zich gelukkig achtende, die voor Jezus te mo- of

gen lijden. Dat de Zusters in hare ziekte en de

pijnen , zich aan deze voorbeelden spiegelen , gr;

en dezelve, met Gods genade, trachten na te he

volgen! de

Art. 144. ali

Wanneer eene Zuster overleden is, zal haar

lichaam behoorlijk gelegd worden in eene platte Pi

doodkist van gewoon hout, die men in de bid- \'i plaats of kapel zal plaatsen, tenzij men, om

bijzondere redenen, dit niet raadzaam oordeel- 111

de: de kist zal met een zwart kleed bedekt ai

worden, en er zal slechts eene gewijde kaars 11 voor dezelve branden.

In het Moederhuis zal, op den dag van het v

overlijden, of wel op den dag daaraanvolgende ^

en op den dag der teraardebestelling van het ^

lichaam, eene H. Mis voor de zielerust der ^ overledene worden opgedragen. Bloedverwanten, vrienden ofgeburen, zullen niet genoodigd worden, al ware het ook , dat de bloedver-

-ocr page 225-

- 217 —

ig- wanten eenige onderscheiding verlangden , en iet die wilden bekostigen ; want ook hierin moet :rs de door den Heer zoo hoog geprezen stand 3n van armoede in acht genomen worden. ) , Wanneer eene Zuster in een Succursaal-huis

o- of elders komt te overlijden . zal men omtrent \'n de zielmissen, de doodkist en het uur der be-, grafenis, zooveel mogelijk, de Gebruiken van :e het Moederhuis onderhouden. Vermits echter deze gelijkvormigheid met het. Moederhuis niet altijd kan plaats hebben, zoo wordt voor de r buiten het Moederhuis afgestorven Zusters be-3 paalcl, dat hare begrafenis eene gewone burger

lijke begrafenis zal zijn; dat daarbij alle overig vloedige uitgaven zullen worden vermeden; immers , dergelijke uitgaven zouden niet passen aan haar. wier roep het is, den armen Jezus na te volgen.

Omtrent het in dit artikel voorgeschrevene wordt tusschen de Oversten en de andere Zusters geen onderscheid gemaakt, en het is ook van toepassing op de Adspiranten , die in de Congregatie komen te overlijden.

Art. 145.

Wanneer eene Zuster overleden is, zullen

-ocr page 226-

— 218 —

de Zusters van het Huis , waar zij gestorven is, gedurende acht dagen , in plaats van de Metten , Lauden en Vespers van de Getijden van O. L. V. bidden : één Nocturnum der Metten, de Lauden en Vespers der Overledenen, drie Missen hooren en drie Communiën doen, tot lafenis van de ziel der afo-estorvene.

LXKRDE DEEL.

VEERTIGSTE HOOFDDEEL.

OvRr de plichten In het algemeen van de Zusters, die etnig gezag in de Congregalle uitoefenen.

Art. 146.

De Algemeene en de plaatselijke Oversten en zij , die eenig gezag in de Congregatie uitoefenen, zullen hare bediening en hare plichten met waardigheid en getrouwheid, over-eenkornstis de Constitutie, Regelen en bestaan-

O \'

de gebruiken , waarnemen , en eenieder zal , voor zooveel haar aangaat, zich bovenal toe-

-ocr page 227-

lessen , om het doel en den o-eest der Instel-

rquot;,lt;) \' lt;-gt;

ling, alsmede de goede orde, de tucht en de onderlinge liefde tusschen alle Leden te handhaven.

De Oversten en die haar vervangen, hebben de macht, hare onderhoorigen , om billijke redenen , in de onderhouding der Regelen te dispenseeren; doch zij moeten van die macht, zoo zeldzaam mogelijk, gebruik maken, ten einde de regeltucht niet doen lijden. Nimmer zullen zij de Regelen mogen afschaffen of buiten werking stellen.

Art. 147.

De hoedanigheden, die in iedere Overste vereischt worden, zijn: goed voorbeeld, waak-zacunheid, liefde, standvastigheid, voorzichtigheid.

Goed voorbeeld. — Jezus Christus is zelf hiermede begonnen: Hij heeft eerst door zijne werken en vervolgens door zijne woorden geleerd. Zij is, wel is waar, Overste, doch hiermede houdt zij niet op. Zuster, Lid der Congregatie te zijn; en diensvolgens is zij altijd verplicht, aan hare eigen volmaaktheid en aan haar geestelijken voortgang te werken, volgens den geest van de Regelen, en door het bezigen der middelen, die deze voorschrijven.

-ocr page 228-

— 220 —

Zij moet hare onderhoorigen in alles met een goed voorbeeld voorgaan, en wel, in dier voege, dat zij met den H. Apostel Paulus aan hare Gemeente kan zeggen : Weest mijne navolgers, gelijk ik die van Christus hen (I. Cor. V. 16). Zij zal alle bijzonderheden, in voedsel, in kleeding, of in meubelen, zorgvuldig vermijden. De H. Franciscus van Sales zegt, dat de deugden der Oversten de eenige bijzonderheden moeten zijn, waardoor zij zich onderscheiden, en die bijzonder opgemerkt worden.

Waakzaamheid. — Iedere Overste is verantwoordelijk voor haar, die God aan hare zorg heeft toevertrouwd. Gelijk een huisvader over zijn huisgezin, een herder over zijne schapen , zoo ook moet zij waken over hare Gemeente en over haar Huis. Het bestaan of de ondergang van de Gemeente hangt hiervan af. Zij moet waken, dat de Regelen en de behoorlijk ingevoerde gebruiken onderhouden worden ; dat er geene misbruiken insluipen en iedere Zuster zich van hare plichten kwijt; dit alles moet nochtans geschieden zonder vitten of angstvalligheid.

Liefde. — - O gave de goede God, dat de Oversten deze in die volmaaktheid bezaten,

-ocr page 229-

— 221 —

zooals zij in eene Overste behoort te zijn: eene gewone liefde, die men elkander schuldig is, is voor haar niet voldoende; maar zij moeten eene moederlijke liefde voor hare Dochters hebben, dat is: deze liefde moet feeder zijn, om medelijden te hebben met hare Dochters; zij moet weldadig zijn, om haar het benoodigde, overeenkomstig haar staat, te verschaffen; zij moet beleefd en voorkomend zijn, om der Zusters vertrouwen in te boezemen en haar openhartig te doen wezen; zij moet zoetaardig zijn, om de Zusters te allen tijde te hooren, haar nooit stuurs te behandelen of af te wijzen , hoe lang en verdrietig het ook moge wezen, en om haar op eene zachte en liefderijke wijze bekend te maken met hetgene zij moeten doen; zij moet algemeen zijn, en alle Dochters eveneens omhelzen in den Heer, zonder onderscheid te maken, en zonder de eene meer dan de andere te beminnen. Indien de Oversten met deze liefde bezield zijn, zullen zij in haar bestuur al die vaste en gevoelige vertroosting genieten , welke eene Overste zou kunnen wenschen, terwijl de Zusters met liefde en niet uit vrees zullen gehoorzamen, en met een volkomen vertrouwen tot hare Overste zullen komen, om

-ocr page 230-

ondersteuning te zoeken in hare pijnlijkheden en om haar hart getrouw te openbaren, en hare ziel geheel in hare handen over te geven. De Oversten moeten zich dikwijls de leer van Christus herinneren, te weten: dat het juk van de H. Godsdienst zoet en de last licht moet zijn; en daarom moeten zij uit al haar vermogen er naar streven, het leven der Zusters aangenaam te maken, haar te verkwikken en o]j te beuren, en haar alle voldoening te geven, die niet strijdt met de voorschriften, noch aanleiding tot verslapping zou kunnen geven.

Standvastigheid. — Deze is het middel tegen eene laffe verdraagzaamheid. De liefde mag niet overslaan tot eene blinde toegevendheid, noch het bestuur verzwakken; neen, als het de eer van God en de onderhouding der voorschriften van de Congregatie geldt, moet eene Overste standvastig zijn, en zich niet laten afschrikken door onaangename gevolgen, die zij voorziet, maar hare plichten betrachten en het overige Gode in handen stellen. Wanneer de liefde alleen niet voldoende is, om het bestuur te handhaven, moet zij de roede gebruiken en straffen. In geval van overtreding, zal

-ocr page 231-

— 223 —

zij hare onderhoorigen, zonder drift ot hevigheid, met liefde vermanen ; en, indien het noo-dig is, haar eenige versterving of boetpleging, y-eëvenrediofd aan de grootheid der overtreding,

o o o o 7

voorschrijven. Van groote overtredingen, welke in de Snccursaal-huizen onverhoopt mochten plaats hebben, zal de Overste van het Huis aan de Algemeene Overste kennis geven. En, zoo de overtredingen van dien aard mochten zijn, dat eene Zuster onwaardig geoordeeld moest worden, langer Lid der Congregatie te

\'o o o

wezen, en uit dezelve behoorde weggezonden te worden, zal men, na alles, en wel bijzonder, wat het behing der Congregatie vordert, overwogen, en God om verlichting gebeden te hebben, daartoe besluiten, en handelen overeenkomstig de bestaande voorschriften. Zij , die eenmaal aldus uit de Congregatie ontslagen zijn, zullen nimmer in dezelve weder aangenomen kunnen worden.

Voorzichtigheid. — Onder de verschillende deusden en hoedanigheden, die eene Overste

o o quot;

moet bezitten, is voorzeker de voorzichtigheid de voornaamste. Ja, de voorzichtigheid is in eene Overste van meer waarde dan de heiligheid. De voorzichtigheid houdt het midden

-ocr page 232-

— 224 —

tusschen het overtollige en het gebrekkige; zij overweegt en doet alles met beleid , naar gelang van tijd, personen en omstandigheden.

De voorzichtigheid ie eene bijzondere gave Gods, die men, gelijk de H. Apostel Paulus leert, van God vragen, en wel beoefenen moet. Geene Overste , wie zij ook zij , hoe rijk in ondervinding, moet te veel op hare bekwaamheid en eigen wijsheid steunen, maar zij moet met eene groote nederigheid en een groot vertrouwen tot God hare toevlucht nemen, Hem de noodige verlichting en genade afsmeeken , en bij alle handelingen of ondernemingen, die van belang zijn of gevolgen kunnen hebben , raad vragen daar, waar zulks behoort. Gebrek aan voorzichtigheid in handelen kan een Huis, ja , zelfs de geheele Congregatie, met een volslagen ondergans: bedreip-en. Dat de Oversten

O O CD O

dit nimmer uit het oog verliezen.

EEN EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL,

Over de Algemeene Overste, de Adsistarten. het Moederlmis en de Succursaal-lmlzen.

Art. 148.

Het hoofdbestuur der gansche Congregatie

-ocr page 233-

— 225

is opgedragen aan eene Algemeene Overste , bijgestaan door vier Adsistanten.

De Algemeene Overste en Adsistanten worden , bij meerderheid van stemmen der kiezende Leden , voor den tijd van zes jaar , benoemd.

De Algemeene Overste neemt de nieuwe Leden in de Congregatie aan , zendt en verplaatst dezelve, richt de Succnrsaal-huizen op , die zij door ondergeschikte Oversten bestuurt, benoemt en ontzet de Oversten en Raadzusters, en visiteert zelve, of door hare Gedelegeerden, de Huizen: alles overeenkomstio- de Constitu-

o

tie en Regelen der Congregatie.

De Algemeene Overste zorgt, dat de Registers bijgehouden, de Archieven en Fondsen behoorlijk bewaard, en van een en ander nauwkeurig aanteekening gehouden worde. Zij zendt, voor 1\' April van ieder jaar, aan de Succur-saal-huizen een staat van het personeel der Congregatie en van de veranderingen en bijzonderheden, welke, in het afgeloopen jaar tot en met Ultimo December , in dezelve hebben plaats gehad.

Daar de betrekking van Algemeene Overste,

o o i

zoo ten aanzien der Zusters , als ten aanzien e 15

-ocr page 234-

— 226 —

van het Onderwijs der jeugd, dat in de Con-ereo-atie beoefend wordt, van het hoogste ge-

ct1 o \'

wicht is , zal men telkens , wanneer men tot de keuze eener Algeineene Overste moet overgaan, God vurig bidden, opdat de keuze moge vallen op haar, die het waardigst is , die betrekking te vervullen ; te dien einde zullen alle Leden , gedurende de negen dagen, die den dag der benoeming voorafgaan, gezamenlijk of ieder in het bijzonder, dagelijks bidden de Litanie van den H. Geest, een kruisgebed doen van vijf Onze Vader en vijf Wees gegroet, ter eere van de HH. Wonden van Jezus Christus , op den eersten en negenden dag vasten, en op den negenden dag de H. Communie tot dezelfde intentie aan God opofferen, zelts buitengewoon communiceerende, wanneer de negende dag buiten zondag, dinsdag of donderdag invalt.

Allen, zoowel de Oversten als hare onder-hoorige Zusters, moeten zich beijveren, de gewichtige taak , die de Goddelijke Voorzienig-heid op de schouderen der Algeineene Overste gelegd heeft, te ondersteunen , door dikwijls voor haar te bidden, zich met een kinderlijk vertrouwen aan haar Avil te onderwerpen, en

ii

-ocr page 235-

— 227 -

haar in alles ten dienste te staan, om de alge-meene belangen der Congregatie te bevorderen.

Zij moeten haar beschouwen als hare alge-meene Moeder, met wie zij nauw vereenigd moeten blijven, en die zij eene oprechte liefde, onbegrensde hoogachting en een hoogen eerbied moeten toedragen.

Art. 149.

De Adsistanten maken den Raad uit van de Algemeene Overste ; ten minste tweemaal in de maand vergadert zij dezelve, om haar over alle zaken van eenig gewicht te raadplegen.

De Adsistanten moeten in de vergaderingen vrijmoedig haar gevoelen zeggen , indachtig zijnde , dat zij aan haar plicht te kort zouden blijven, wanneer zij , uit menschelijk opzicht, zouden verzwijgen, hetgene zij voor God redelijk oordeelen. Zij moeten steeds innig met de Algemeene Overste verbonden, standvastig, bescheiden en voorzichtig zijn . en zeer zorg-vuldig; geheim houden wat haar is toever-

c? o

trouwd, noch buiten de vergadering daarover onderling spreken.

De Adsistanten zullen zich geen gezag in de Congregatie aanmatigen, dan hetgene haar door

o o o \' o

-ocr page 236-

— 228 —

de Constitutie of de Algemeene Overste is gegeven. Wanneer zij zich in een Succursaal-huis bevinden, zullen zij met het bestuur van hetzelve zich niet verder mogen inlaten, dan haar door de Algemeene Overste uitdrukkelijk is opgedragen; echter, indien zij kennis dragen van misbruiken ot\' groote overtredingen , die in de Congregatie plaats hebben, zullen zij aan de Algemeene Overste daarvan kennis geven.

In geval van overlijden , afwezigheid , ziekte, enz. der Algemeene Overste, wordt de eerste der Adsistanten, en, ingeval van verhindering dezer, de tweede , enz. voorloopig met hare bediening belast.

Akt. 150.

De Congregatie heeft een Moederhuis , gevestigd te \'s Bosch, in het Diocees van s Bosch, onder het toezicht en de jurisdictie van den Ordinaris van het Diocees.

Het Moederhuis wordt bestuurd door de Algemeene Overste, die, om des te beter de algemeene belangen der Congregatie te kunnen bevorderen, dat bestuur, door hare eerste Ad-sistante, geheel of gedeeltelijk, kan laten waarnemen.

-ocr page 237-

- 229 -

De Algemeene Overste en Adsistanten zijn in het Moederhuis gevestigd.

Art. 151.

De Succursaal-huizen der Congregatie staan onder het toezicht en de jurisdictie van de Ordinarissen der Diocesen , waarin zij opgericht zijn; zij zijn van het Moederhuis afhankelijk, en kunnen niet van hetzelve afgescheiden worden.

Het Moederhuis en de Succursaal-huizen zullen hunne bijzondere goederen en inkomsten hebben; deze zullen , onder het gezag en de waakzaamheid der respectieve Oversten, afzonderlijk worden beheerd, ten voordeele van het Huis en van de Zusters, die in hetzelve gebezigd worden , zoodat de Algemeene Overste

O / o

wel bevoegd is , toe te zien , dat de Overste van een Suecursaal-huis , ten aanzien van het beheer en gebruik dier goederen , zich van hare plichten kwijte; doch zij kan over die goedei-en of inkomsten niet beschikken, of deze tot andere einden gebruiken, daar deze geheel zijn en blijven moeten het eigendom van dat Huis.

Ieder Succursaal-huis zal zich bepalen bij het doel , waarover men , bij de oprichting van hetzelve , is overeengekomen , en de Overste

-ocr page 238-

- 230 —

zal niets anders mogen aannemen of beginnen, zonder voorkennis en goedkeuring der Alge-meene Overste. De ondergeschikte Oversten worden ten sterkste aangemaand, van deze bepaling , onder geen voorwendsel of\' in geen geval hoegenaamd, af te wijken.

Wanneer de Hoog Eerw. Heeren Iverkoverste n der Diocesen of de Algemeene Overste goedvinden, zeiven of door hunne Gedelegeerden de Huizen te visiteeren , is ieder Lid gehouden , kenbaar te maken de misbruiken tegen de Regeltucht, die in het Huis, waar zij verblijft, zijn ingeslopen, en die de Overste niet kan \'of wil verbeteren . en openhartig te antwoorden op de vragen, welke haar, bij die gelegenheid, worden gedaan. Men zorge, hierin met een oprecht inzicht en bedaard te werk te gaan, opdat de visitatie, die geschiedt om den vrede en de eendracht te handhaven, niet strekke om dezelve te storen.

TWEE EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL.

Over de Oversten en Raadzusters der Succursaal-imzeD.

A KT. 152.

De Oversten der Succursaal-huizen worden

-ocr page 239-

benoemd voor den tijd van zes jaar en bijgestaan door twee Raadzusters.

De Oversten en Leden der Succursaal-huizen zijn, in alles wat haar persoon en bedieningen betreft, ondergeschikt aan de Algemeene Overste. De Oversten geven alle drie maanden, in de Quatertemper-dagen, aan de Algemeene Overste kennis van hare inwendige gesteltenis; — een omstandig verslag van het onderwijs der kinderen en van het gedrag van iedere

O O

Zuster van haar Huis, zoomede van de dis-pensatiën of uitzonderingen van de Regelen , welke zij gemeend hebben, gedurende de drie laatste maanden, te hebben moeten verleenen, met opgave van de redenen, welke voor die dis-pensatiën of uitzonderingen hebben bestaan. In de gevallen, dat de Regelen uitdrukkelijk bepalen, dat er uitzonderingen of veranderingen kunnen gemaakt worden, zooals in de onderhouding der dagorde en andere punten, behoeven zij dezelve niet op te geven. Zij zenden jaarlijks, voor 1quot; Juni, aan de Algemeene Overste eene behoorlijke rekening van de Ontvangsten en Uitgaven van haar Huis, alsmede eene opgave der schulden, welke er nog bestaan, mede

D 7 O \'

opgemaakt en geteekem! door de Raadzusters.

-ocr page 240-

Overigens schrijven de Oversten en hare on-clerhoorige Zusters zoo dikwijls aan de Alge-meene Overste, als zij, in liet belang van het Huis of van haar persoon, noodig of raadzaam oordeelen. Brieven, die alleen een vriendschappelijk onderhoud of heilwenschen , enz. ten doel hebben, mogen zij niet schrijven aan lt;le Algemeene Overste noch aan hare Medezusters, aangezien zulks onnoodige uitgaven veroorzaakt, die men moet vermijden; het schrijven echter van zulke brieven is geoorloofd aan de Oversten en Raadzusters , op het Patroonfeest der Algemeene Overste. Aan bloedverwanten en kennissen brieven te schrijven is geoorloofd , wanneer de welvoeglijkheid, die men in alles en overal in acht moet nemen, het vordert, en de voorschriften, ten aanzien van bet. schrijven van brieven, onderhouden worden.

Noch de Oversten, noch hare onderhoorige Zusters mogen zich buiten de Stad of Gemeente , Avaar zij gevestigd zijn , begeven , zonder verlof der Algemeene Overste.

Alle Leden van het Huis moeten de Overste als hare bijzondere Moeder beschouwen, innig met haar verbonden zijn, haar beminnen, hoogachten en eerbiedigen.

-ocr page 241-

— 233 —

De Zusters worden hier herinnerd aan hetgeen vroeger van de Gehoorzaamheid is gezegd, namelijk: dat de stem der Gehoorzaamheid de stem is van God, waaruit volgt, dat, wanneer eene Zuster door de Gehoorzaamheid geplaatst wordt in een Huis, zij daar is door den wil van God, en dat de Overste, onder welke zij staat, door God is gesteld, om haar te besturen en te geleiden op den weg der volmaaktheid ; — dat, wanneer eene Zuster zich ontevreden toont over de plaats , waar zij gevestigd is, of over de persoon , onder welke zij staat, zij zich ontevreden toont tegen God zeiven , Die het aldus gewild heeft; dat, wanneer zij door haar gedrag de Overheid eenigermate noodzaakt , haar het Huis te doen verlaten en naar elders te verplaatsen, zij geenszins zal mogen rekenen op de verdiensten en bijzondere genaden, welke God verleent aan hen ,

O 7

die zich blindelings door de Overheid laten geleiden en bewegen.

Dat de Zusters zich van deze waarheid wel doordringen , en zich overtuigd houden , dat eene Zuster, wie zij ook zij, die oprecht wenscht te vorderen op den weg der volmaaktheid en den Goddelijken bijstand daartoe te verkrijgen

-ocr page 242-

— 234 —

ii) waarheid moet kunnen uitroepen: Waar ik ben, wat of hoe ik ben, ben ik door den wil van God, omdat ik daar en zóó ben door den vrijen wil der Overste, die voor mij de plaats van God bekleedt.

Wanneer er echter bijzondere redenen mochten bestaan voor eene Zuster, om van plaats te veranderen, zal zij deze aan de Algemeene Overste kenbaar mogen maken, aan haar overlatende , wat daaromtrent zal worden beslist.

Art. 153.

De Raadzusters maken den Raad uit der ondergeschikte Overste ; ten minste ééns in de maand vergadert zij dezelve , om haar over alle zaken van eenig gewicht te raadplegen.

Uok de Raadzusters moeten in de Vergaderingen vrijmoedig haar gevoelen zeggen , en indachtig zijn, dat zij aan haar plicht te kort zouden komen , wanneer zij , uit inenschelijk opzicht, zouden verzwijgen, wat zij oordee-len nuttig te zijn.

Zij moeten bescheiden en voorzichtig zijn, en zeer zorowuldis: geheim houden, wat haar

o £3 o *

is toevertrouwd, noch buiten de Vergadering daarover onderling spreken.

-ocr page 243-

— 235 —

Wanneer zij kennis kragen van misbruiken of o-ewichtigc overtredingen , die in het Huis plaats hebben, zullen zij daarvan aan de Overste kennis geven. Wanneer zij zich daarin van haar plicht gekweten hebben , moeten zij zich niet ontevreden toonen , als de Overste niet doet, hetgeen zij, overeenkomstig haar gevoelen, ineenen, dat behoort te geschieden.

De Raadzasters moeten, ten minste alle zes maanden, de Algemeene Overste inlichten over de wijze, waarop de plaatselijke Overste zich van hare plichten kwijt. Van dat bericht, hetwelk de Raadzusters volgens haar geweten moeten o-even, zal de Overste van het Huis geene

O 7

kennis dragen, en liet zal afzonderlijk door iedere Raadzuster, beurtelings om de drie maanden, ook zonder inzage van de andere, gegeven worden. In dat verslag zal men tevens voeden al hetgene men voor God oordeelt, nut-

O o

tio- te wezen, dat aan de Algemeene Overste

O 7 lt;:3

worde bekend gemaakt.

Aan de eerste Raadzuster wordt opgedragen, met allen betamelijken eerbied en nederigheid aan de Overste hare gebreken onder het oog te brengen , hetgeen deze met liefde zal aannemen.

Ingeval van overlijden , afwezigheid, ziekte,

-ocr page 244-

— 236 —

enz. der plaatselijke Overste, is de eerste der Raadzusters, en ingeval deze verhinderd is, de tweede, voorloopig, met hare bediening belast.

De Raadzusters zullen zich quot;\'een ander ge-

o o

zag aanmatigen, dan dat, hetwelk haar door de Regelen of door de Overste is opgedragen, en worden aangemaand, zich steeds zeer eerbiedig jegens hare Overste te toonen , geheel met hare Overste in geest en hart. vereenigd te zijn , en door eene nederige onderwerping aan haar wil, en eene stipte naleving iler Regelen en Gebruiken van het Huis, anderen tot voorbeeld te strekken.

Art. 154.

Elk Lid zal in de Congregatie plaats nemen volgens den rang , die haar toekomt. De Al-gemeene Overste en na haar de Adsistanten van het Moederhuis hebben overal in de Congregatie den eersten rang. Hierop volgen de Oversten en Raadzusters der Succursaal-huizen. Na de Raadzusters komen de overige Leden , ieder volgens den tijd harer opneming in de Congregatie. De onderlinge rangen tusschen Adsistanten, Oversten en Raadzusters regelen zich naar den tijd harer benoeming.

-ocr page 245-

— 237 —

De Adspiranten der Congregatie staan, in alles wat de onderhouding der Regelen en de levenswijze betreft, gelijk niet de Leden der Congregatie. De tijd, dat zij Adspirante blijven, kan onbepaald verlengd worden, en zij mogen niet vragen Lid der Congregatie te worden , maar moeten dit aan de beslissing der Alge-in eene Overste overlaten. Zij nemen plaats na de Leden der Congregatie.

DRIE EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL Over eenige bijzondere Bedieningen.

Art. 155.

De Sacristine of Zuster, aan wie is «pgedra-o-en de verzorginD- van al hetgeen tot de Gods-

O O cj

dienst behoort, zal hare bediening hoogschatten , daar zij zich met dingen bezig houdt, die haar de groote Liefde van den Zaligmaker herinneren , namelijk ; met hostiën , misgewaden, alben, corporalen, gewijde vaten en dergelijke te bereiden. Al deze dingen behoort zij met aandacht en ingetogenheid des geestes, en met de meening , daardoor het H. Sacrament des Altaars te vereeren, te behandelen.

Zij moet de Priesters met groote achting

-ocr page 246-

— 238 —

bejegenen, zich wachten, jegens hen zich te gemeenzaam te gedragen, en niet meer spre-nen , dan hare bediening betreft of\' de wellevendheid vordert.

Zij zal zorgen, dat de Kapel, het Koor, de ornamenten, enz. zindelijk gehouden, wel bewaard en, naar gelang der feesten, behoorlijk gebruikt worden ; — dat het licht in de Kapel of op het Koor vroegtijdig ontstoken wordt; en dat alles in gereedheid is, wat voor het H. Sacrificie der Mis of de Officiën noodig is.

Wanneer hare bezigheden te menigvuldig zijn, om ze alleen te verrichten, zal de Overste haar eene of meer Zusters tot onderstand toevoegen.

Zij ontvangt 1 aart de liefdegiften , die

worden , doch zij zal

geene uitgaven mogen doen, zonder verlof der

o o o quot;

Overste.

Art. 156.

De Portierster of Zuster, die belast is met het sluiten en ontsluiten van den ingang tot het Gesticht, moet beleefd, zacht, zedig, spraakzaam, zeer ingetogen zijn, en hare bediening, overeenkomstig de voorschriften van Hoofddeel 3G en 37 omtrent de bezoeken van bloedver-

-ocr page 247-

wanten en het bestellen van brieven, enz. be-hoorlijk waarnemen.

Als zij den ingang opent, zal zij zich wachten te zien, wat er buiten omgaat, en de oo-gen neergeslagen houden.

Zij zorgt, dat de poort altijd behoorlijk gesloten is; \'s avonds, eer men gaat slapen, zal zij de sleutels afgeven aan de Overste of hare Adsistante of Raadzuster, die ze \'s nachts bewaart, en \'s morgens weder aan de Portierster overhandigt.

Art. 157.

Eene ziekenoppasster moet vooral met veel liefde gewapend zijn , en overwegen , van welk belang het is, dat de Zusters de noodige gezondheid hebben om voor de eer van God en de zaligheid der zielen te kunnen werken.

Zij zal met geduld het lastige humeur der zieken verdragen, indachtig, dat zij de bediening van den goeden Samaritaan uitoefent, en dat, Avanneer zij hare bediening goed waarneemt, zij, zooals de H. Alphonsus ue Ligorio zegt, aan God ten hooo-ste lief en aangenaam

O J CJ O

is. Om zich van hare bediening wel te kwijten, zal zij, zooveel mogelijk, het volgende naleven:

-ocr page 248-

— 240 —

Zoodra zij bemerkt, dat eene Zuster ongesteld is, zal zij haar het noodige toedienen, om hare gezondheid te herstellen , en, indien het noodig is, den geneesheer te halen, zal zij de Overste daarvan kennis geven.

Zij zal nauwkeurig de voorschriften van den geneesheer nakomen, en zorgen, dat hetgeen men aan de zieke toedient, goed toebereid is.

Zij zal zeer zindelijk zijn, vooral in hetgeile tot het gebruik der zieke bestemd is, en zorg dragen, dat de kamer en het bed ververscht worden.

Zij en ook de Zusters, die met vergunning der Overste de zieke komen bezoeken, zullen haar niet over tijdelijke, maar wel over zulke zaken spreken, die de zieke stichten en haar een heilig genoegen verschaffen kunnen.

Zij zal zorg dragen, de zieke dikwijls te bezoeken , en , zoolang haar toestand het veroorlooft, haar dagelijks een leven der Heili-sen, een Hoofddeel uit de Navolgiiio- van Chris-tus, den Vriend der zieken of uit een ander doelmatig boek voorlezen, en haar iets stich-tends verhalen.

Zij zal het zich tot een duren plicht rekenen te zorgen, dat de zieke de HH. Sacramenten

-ocr page 249-

— 241 —

zoo dikwijls ontvangt, als de Biechtvader het goed oordeelt. Ook zal zij haar somtijds vragen , of zij verlangt haar Biechtvader te spreken.

Er zullen Reliquiën van Heiligen, een Kruisbeeld, een beeld der H. Maagd Maria, gewijd water en andere godvruchtige voorwerpen in de kamer der zieke geplaatst worden.

Zij zal groote zorg dragen, dat de laatste HH. Sacramenten tijdig toegediend worden.

Wanneer de zieke in doodsgevaar is, zal zij haar niet alleen laten, maar in haar gevoelens van vertrouwen op God en overgeving aan zijn H. Wil trachten op te wekken, en verschillende schietgebeden en verzuchtingen tot God haar, zoo mogelijk, laten uitspreken, en de ireheden der stervenden bidden.

Na den dood zal het lichaam eenigen tijd gelaten worden, zonder het te behandelen. Men zal hetzelve niet dan het gezicht, de handen en voeten wasschen, en het vervolgens het Religieuse kleed aandoen.

Art. 158.

De Zuster, die met het bestuur der keuken en al wat daartoe behoort, belast is, moet e 1g

-ocr page 250-

— 242 —

zorgen, dat alles ordelijk op tijd en uur gereed is. Zij waclite zich voor twee dingen: voor verkwisting, door alle onnoodige uitgaven te vermijden, en niets door onreinheid of achteloosheid te laten bederven, — en voor karigheid, zorgende, dat de Zusters behoorlijk en toereikend voedsel genieten, zooals de Regelen en Gebruiken van het Huis voorschrijven.

Zij zal, zooveel mogelijk, zorg dragen, de gebeden en oefeningen van den dag bij te wonen, en hare bezigheden daarnaar regelen, ten einde in het geestelijk leven geene schade te lijden.

In den omgang met vreemdelingen zal zij alle onnoodige gesprekken vermijden, en in het aankoopen van het benoodigde voor het huishouden, zoo ook in het verkoopen , moet zij niet over den prijs twisten , zooals de wereldlijken gewoon zijn te doen, maar handelen als Zuster en niet als koopvrouw, zegt de H. Alphonsus de Ligohio.

Art. 159.

De Zusters, die belast zijn, de kweekelin-gen boeken, papier, pennen, enz. te bezorgen, hetwelk zij, voor het gemak der kinderen, zich mogen aanschaffen, zullen de gelden, die

-ocr page 251-

— 243 -

zij daarvoor ontvangen, alsmede die, welke de kweekelingen aan de Zusters tot een godvruchtig einde, zooals ter versiering van het beeld

O \' O

der H. Maagd, enz. ter hand stellen; ook de

O 7

gelden, welke voor kleine boeten, die men den kinderen voor zekere fouten oplegt, worden ingebeurd, aan de Overste ter hand stellen, of aan deze vragen, welk gebruik zij daarvan moeten maken.

De Zusters worden hier opmerkzaam gemaakt, dat zij daarin met veel bescheidenheid te werk moeten gaan, opdat zij, zoo van den kant van haar geweten, als van den kant der ouders, zich niets te verwijten hebben.

ART. 160.

De Zusters, die met de bovenstaande of andere bedieningen, door de Overste van het Huis, belast worden, zijn, in alles, wat die bedieningen betreft, aan haar ondergeschikt.

VIER EN VEERTIGSTE HOOFDDEEL.

Over de onderhouding der Regelen en de goedkeuring der bgzondere Regelen.

Art. 161.

De Zusters zullen stipt onderhouden al het-

-ocr page 252-

— 244 —

geen door de Regelen der Congregatie is voorgeschreven , zelfs de kleinste en geringste zaken.

Zij, die in kleine zaken nalatig is, zal weldra tot grootere overtredingen vervallen. De onderhouding der Regelen is voor de

O O

Congregatie eene zaak van het grootste gewicht, en vereischt de bijzondere oplettendheid harer Leden; eensdeels, omdat de Regelen door het Kerkelijk Gezag zijn goedgekeurd en ingevoerd , als middelen om tot de volmaaktheid te komen, en anderdeels, omdat de afwijkingen van de voorschriften der Regelen den goe-

o Do

den geest der Congregatie bederven, ja, geheel doen verloren gaan, waarvan het noodzakelijk gevolg is, dat Gods werk langzaam ondermijnd wordt, en eindelijk te niet gaat, zooals de geschiedenis ons door menigvuldige

o o O

voorbeelden leert. Deze aanmerking wordt aan al de Leden der Congregatie ernstig ter overweging aanbevolen, doch vooral aan de Over-

O O

sten en aan al de andere Zusters, die eenig «•ezag in de Congregatie waarnemen. Deze toch

ö lt;rgt; o

zijn door God bijzonder aangesteld, om over de stipte naleving der Regelen en de bevordering van den goeden geest der Congregatie

o O o O ö

te waken, waarover zij aan God eene bijzon-

-ocr page 253-

— 245 —

dere rekenschap zullen moeten afleggen.

Evenals de Zusters zich moeten toeleggen op de naleving van alle Regelen, zoo ook zullen de Algeineene en Ondergeschikte Oversten zich zorgvuldig wachten voor het invoeren of bijvoegen van oefeningen of gebeden, die in de Regelen niet zijn opgenomen, ten einde in de oefeningen en gebeden gelijkvormig te blijven in de verschillende afdeelino-en der Congrecia-

O O D

tie; welke gelijkvormigheid tot het bereiken van derzelver deel van zeer groot quot;\'ewicht is.

Opdat de Zusters niet onkundig zouden zijn omtrent de voorschriften der Confjregatie, zul-

on \'

len de bijzondere Regelen op de zon- en feestdagen, gedurende een half uur, aan de vergaderde Leden van het Huis duidelijk en langzaam worden voorgelezen.

Bovendien wordt aan iedere Overste en aan de Zusters bijzonder aanbevolen: de Regelen der Congregatie dikwijls te lezen en te herlezen , en daarvan het voorwerp barer meditatie te maken.

Art. 162.

De bijzondere Regelen zullen door de Ab e 16*

-ocr page 254-

— 246 —

gemeene Overste worden onderworpen aan de goedkeuring der Ordinarissen van ieder Dio-

O O

cees, waar de Zusters gevestigd zijn.

De jaarlijksche gedachtenis van de goedkeuring der Constitutie, der Gemeene en Bijzondere Regelen zal gehouden worden op 0. L. V. Hemelvaart, op welken dag iedere Zuster de H. Communie zal opdragen, om, door de voorspraak van de Koningin des Hemels, de genade af te smeeken, dat de Constitutie en de Regelen in de Congregatie nauwkeurig onder-houden worden. Wanneer die feestdag buiten de gewone Communie-dagen invalt, zal men eene

O O \'

der gewone Communiën op dien feestdag stellen. Art. 163.

Wanneer de Zusters geroepen worden, om een Succursaal-huis op te richten, zal de Al-gemeene Overste de bijzondere Regelen aan de goedkeuring van den Ordinaris van het Dio-

O c?

cees onderwerpen, ten ware dezelve reeds voor dat Diocees waren goedgekeurd, en zich vooraf verzekeren, dat in de nieuwe stichting de Regelen kunnen onderhouden worden.

Gewoonlijk zullen de omstandigheden in den beginne, dat men van een Gesticht bezit neemt,

-ocr page 255-

— 247 —

niet gedoogen, dat de Regelen in hnn geheel onderhouden worden, en de Algemeene Overste zal dienaangaande de noodige uitzonderingen kunnen toelaten; doch wanneer die uitzonderingen of afwijkingen zouden moeten voortduren , of het te voorzien ware, dat men de Regelen niet geheel zoude kunnen volgen, zal men van de Stichting afzien, en, wanneer men er reeds bezit van genomen mocht hebben, dezelve verlaten, ten einde de eenheid niet te verbreken.

Er moet, in de Congregatie, in alles eenheid bestaan: eenheid in doel, eenheid in geest, eenheid in bestuur, eenheid in de onderhouding der Regelen, eenheid in handelen, in één woord, eenheid in alles, overal en altijd. De eenheid is een behoedmiddel tegen scheuring, die de Instellingen niet alleen verlamt, maar soms eene volkomen ontbinding derzelve ten gevolge heeft, waarvan de geschiedenis verschillende voorbeelden oplevert. Om de Congregatie voor zulke onheilen te behoeden, wordt aan al degenen, die met het bestuur van Huizen zijn belast of in de toekomst belast zullen worden, andermaal ten nauwste op het hart gedrukt, steeds met het Hoofdbestuur der Con-

-ocr page 256-

— 248 —

gregatie met geest en hart vereenigd te blijven, zich streng vast te honden aan het dubbele doel, dat de Congregatie zich voorstelt, en den goeden geest bij hare onderhoorigen steeds te bewaren en te bevorderen, waaraan zooveel gelegen is. Immers, daar, waar de geest kwijnt, verzwakt het geheele lichaam, en zoodra de geest is verdwenen, is het leven weg en het lichaam dood. Eindelijk, dat zij, met betrekking tot de naleving der Regelen, zich houden aan de spreuk:

GEHEEL DE REGEL, EN NIETS DAN DE REGEL.

-ocr page 257-

irvnourx

EERSTE DEEL.

bladz.

1

Hoofdd.

Over het Boel........

q

o

IJ

Over de bijzondere Deugden en Hoeda

nigheden der Zmt.ers.....

5

s

iJ

Over de Gehoorzaamheid.....

5

4

)}

Over de Armoede.......

18

5

ii

Over de Zuiverheid......

24

6

9)

Over de Opvoeding der jeugd .

28

7

i)

Over hetgeen men in de bestiering, voor

al der Kostkinderen, moet in acht

nemen.........

36

S

)}

Over de Liefde tot de Medezusters .

53

9

Jf

62

10

)gt;

Over de Eenvoudigheid.....

68

11

)gt;

Over de Versterving......

73

12

3)

Over de Zedigheid......

77

13

jy

Over de Zachtmoedigheid ....

80

14

j)

Over het Vertromven op God .

83

15

))

Over de Opgeruimdheid.....

85

16

yy

Over de zorg voor de Gezondheid.

90

-ocr page 258-

INHOUD.

bladz.

17 hoofdd. Over de noodige Bekwaamheid voor het

onderwijn der Jeugd.....93

TWEEDE DEEL.

18 „ Over de gemeenschappelijke Gebeden en

Oefeningen........95

] 9 „ Over de Dagorde.......96

20 „ Over het bidden der Getijden van Onze

Lieve Vrouw.......105

21 „ Over de Meditatie......111

22 „ Over het bidden van het Angelus Do-

mini..........1^1\'

23 „ Over het H. Saerijicie der Mis . .122

24 „ Over hel Onderzoek van het Geweten. 128

25 „ Over de gebeden en geestelijke lezing

bij de Maaltijden......140

26 „ Over het bezoek bij het Allerheiligste

Sacrament........14\' 7

27 „ Ootr het bidden van den Rozenkrans. 14\'9

28 „ Over de Geestelijke Lezing . . . .153

29 „ Over de Stilzwijgendheid en de Heereatie. 156

30 „ Over de Biecht.......162

31 „ Over de li. Conununie.....167

32 „ Over de Schuldbelijdenis.....172

33 „ Over de Gebeden en Communiën, die

op zekere tijden en tot zekere inlen-tiën moeten geschieden . . . .180

II

-ocr page 259-

INHOUD.

BLADZ.

34 hoofdd. Over de Geestelijke Afzondering . .184

35 „ Over de afzonderlijke Gebeden en Gods

dienstoefeningen, over de Intentiën en over den Arbeid.....197

36 „ Over de bezoeken van Bloedverwanten

en Vreemdelingen......204

37 „ Over het ontvangen en bestellen van

boodschappen, en het ontvangen, bestellen en schrijven van brieven . .207

38 „ Over het reizen en den omgang met

\\ reem.delingen.......209

39 „ Over de ziekte en het overlijden eener

Znster.........214

DERDE DEEL.

40 „ Over de plichten in het algemeen van

de Zusters, die eenig gezag in de Congregatie uitoefenen .... 208

41 „ Om\' de Algemeene Overste, de Adsis-

tanten, het Moederhuis en de Suc-cnrsaai-huizen.......224

42 „ Over de Oversten en Raadzusters der

Succursaal-luizen......230

43 „ Over eenige bijzondere Bedieningen . 237

44 „ Over de onderhouding der Regelen en

de goedkeumig der bijzondere Regelen .........243

lii

-ocr page 260-
-ocr page 261-

i\' gt;

.y

,4

;■ lt;1 \' \' \' -!

;• .. • \\

\'.. t-

-(.■,

I\'; \' \' -. --\' \' \' \' : ,. ._-\'

\'7 -i.

miom

mm

-ocr page 262-
-ocr page 263-