^ -----------------^c ^. ----------C^,Ö
KN in;
EERST BEWOONDE 1\'LAATSEN (Citta
VAN
L r 10 l l» l Cf o Li I .\\ l.
oj c
O) Uit liet Italiaansch vertaald en met een naschrift ^
o
vermeerderd
DOOK
Mr. .1. DIRK S.
;jyc-
Tr: Lekuwardkn ,
iu,i Wod. J. 11. MIE DEAF A ov Co. 188:5.
\'cO rj- o ,0-
U. oct.
KN Jjfc;
EERST BEWOONDE PLAATSEN (C i 11
VAN
Uit het Italiaansch vertaald en met een naschrift
vermeendend
UOOli
l\'K LKKUWAItDKN ,
mi Wed. J. J{. MIEDEMA oc Cu., 188;},
I.
Lcs terpen „soul des terremares historiques.quot;
Dirks (1871).
Het doel van ons tijdschritt ( l) is to verzamelen on te vorklaren. of op te helderen, alios wat do Italiaansche oudheidkunde betreft. Evenwel hohoeven wij niet de vreemde oudheidkundige vragen over het hoofd to zien, zoo dikwijls zij ons betrekkingen kunnen ontsluijeren van gebruiken en gewoonten tusschen de oudste, het meest van ons in tijd verwijderde Italiaansche volken, on die van andere stroken van Europa. Vandaar dat ik eveneens als ik in 187G, in dit BuUetino (2) gewaagde van de llongaarsche terremares, om de overeenkomst die zij hebben mot dio van Emilia, zoo zal ik nu, om dezelfde reden, hier 00110 aanteokoning over de terpen van Friesland inlasschen.
(1) Bulktiuo di l\'aktnolügia Itiiliiina. Ann. II. p. 230-1241.
dm tiïrpkn
Terpen is hot meervoud van terp, en staat gelijk met monliceMo, (lioogte) in hot Italiaansch.
De oude Friezen gebruikten zulk een woord in dezelfde beteekenis als het Ilollandsche dorp (villayio), en tevens duiden zij met den naam van terpen do overblijfselen aan van de oude woonplaatsen van Friesland, bjjeengehoopt in den vorm van heuvels, uitgestrekt genoeg om ouk geheele dorpen te kunnen dragen.
Ik heb deze taalkundige kennis opgedaan in een geleerd werk Nederlandsdie Oudheden ran de vroegste tijden lol op Kakel den Guoote , dat te Leiden door den cavaliere W. Pleyte wordt uitgegeven, en met vele kaarten en platen versierd is. Van deze belangrijke verhandeling over de oudheden der Nederlanden is de voortreffelijke Pleyte eveneens de Fransehe vertaling begonnen en vermits ik door zijne uitstekende beleefdheid de eerste gedrukte vellen (ofschoon nog niet uitgegeven), daarvan verkreeg, schrijf ik er de volgende woorden uit over. Deze zullen aanwijzen wanneer voor het eerst het woord terpen voorkomt en wat men van den beginne af daarmede bedoelde. »Ocko van Sciiarl, zoo schrijft Pleyte , blz. 21 , (Ned. en Fransehe tekst)quot; verhaalt, dat een der eerste koningen Adgillus, omstreeks het einde der zesde eeuw na een hoogen watervloed, die vier jaren vóór zijne regeering had plaats gehad , vele hoogten heeft laten maken, die men terpen destijds noemde, »omme in tijt van noot die beesten, ende oock menschen daarop te bergen.quot;
\'1
Van aarden kunstheuvels in Friesland bestemd om hutten te dragen, worden overigens veel vroegere berigten aangetroffen, opgeteekend door Plinius (i).
(1) Uist. nat. XVI, 1. —Pleyte t. u. p. hlz. 1/ Ned. 1)1/. 9 (8) op
van 1* imkslanj).
ict J)c/o van do Cauci sprekende zegt (volgens I\'i.kytf, biz.
21): »Wij hebben in bet noorden de Cbaucon gezien, die Jo minor es en majorcs genoemd worden. Over een uitgestrekt
ns stroomgebied wordt de oceaan twee malen, bij tusscben-
m poozen , lederen dag en nacht, in beweging gebracht en stroomt
bi onmetelijk ver af, eene aanhoudende verwisseling der natuur
Ie vertoonende zoodat men twijfelt of de streek land of zee is.
Uier woord hel ongelukkige colk op hooye heuvels of hoo-l\'d peil, met de handen tegen de woede der hoogo branding
ip vervaardigd in daarop geplaatste hutten. (4) Zij gelijken aan
\'• schepelingen, als alles rondom hen met water bedekt is, of
aan schipbreukelingen , wanneer het water valt en zij op do 1- met de zee wegvliedende visschen, rondom hunne stulpen,
!- jacht maken. Zij hebben geen vee en voeden zich niet mot
ic melk zooals hunne naburen; zelfs is het hun niet vergund
U wilde dieren te bekampen, daar zij ver verwijderd wonen
0 van eenig kreupelbosch. [Ahends vertaalt: (2) «Niet eens
de jagt verschaft hun onderhoud, want nergens wordt bosch
gevondenquot; en vervolgt aldus : «Uit zeewier en biezen vlechten zij garen of touwwerk tot netten, waarmede zij de visschen pogen te vangen, liet met de banden opgezameld slijk droegen zij meer in den wind dan wel in do zon. Deze aarde gebruiken zij om hunne spijzen te koken, en hunne door den guren noordewind verstijfde leden te ver-
1 het gezag van Tacitus {Germ. 33) verzekert, dat het gebied door
de Chauccn bezet, met het tegenwoordige Oost-Friesland overeenkomt.
1 (l) [Wij volgden Pleytp, die echter de woorden casis ita impositis
vertaalde „zoo zijn de /aken gesteld.quot; Doch dan had het casibns moeten zijn. Zou men voor ita niet moeten lezen ihi ? Vgl. A rends I , biz. 172—178.]
i gt; \')
(2quot;) [Akknds, Grsch. der Noordzee-kuslcti. (iron. IH.\'iö , biz. I, 17.5, • (li onze Gesch. van den Koophandel der Friezen. Utrecht 184(1. biz. 25.]
«
warmen. Regenwater, dat zij bij hunne hutton in groeven of kuilen opvangen, maakt hun eenigste drank uit.quot; Zoo verre Plinius. (1)
Deze terpen moet men niet vereenzelvigen met de rjraf-terpen {tumuli), zoowel om hetgeen zij bevatten als om de natuur, den aard van de plaats waar zij zich bevinden. Deze zijn begraafplaatsen en worden op natuurlijke hoogten gevonden, terwijl gene of de eersten (stazioni) , verblijfplaatsen zijn, verspreid over do vlakten, polders geheeten, beneden het peil der rivieren , oudtijds onderhevig aan overstroomingen en slechts daardoor geheel en al droog gebleven nadat de Hollanders eerst de beroemde dijken hadden opgeworpen , de lage landen drooggemaakt, en zooals Pleyte zegt de » Water staatswetenschap of hot bestuur der wateren hadden uitgevonden.quot; (2)
Geen wonder dat ten tijde van Plinius, en langen tijd daarna, de bewoners der terpen zich op vaste tijden door den hoogen vloed omringt bevonden. (3)
(1) Reichm/r Intorno vetusti tumuli olandese in de Rivista II Poli-iecnico , Vol. XX , 18()4 p. 35() en volgende.
(2) Hut onderscheid tussehen terpen en grafterpen is door Pi.kytu niet gemaakt. Desalniettemin spreekt hij van heuvels, waaruit men-schen-skeletten te voorsolnju kwamen , hetgeen ons doet gelooven dat hij ze voor eenzelvig houdt met die welke integendeel slechts afval van bewaring bevatten. De onderscheiding van Reichei.t schijnt mij overigens iuist te zijn omdat het niet aannemelijk is dat de oude Friezen hunne dooden op dezelfde plaats begroeven waarop zij woonden. Indien dus inderdaad menschelijke skeletten in echte terpen gevonden worden, kunnen zij, na het verlaten van het stazione, of het terp als verhlijlplaats daarin nedergelegd zijn. Men kan er zich bij eenige terremares in Emilia van vergewissen.
(3) Friesland begon eerst bij het begin van het tegenwoordig geologisch tijdperk te bestaan en is gevormd zooals Pi.eyte (blz..\'?) zegt uit zeeklei en rivierslib. Vele namen van plaatsen, eindigende in geesl, (j/ist of yuaat bewijzen dat nog laat verschillende punten van het land
4
van flueslamj.
De schrijvers die in do vervlogen eeuwen meer of min uitvoerig over de terpen spraken, met inbegrip van Vli-nhes, spoorden den inwendigen bouw daarvan niet na, omdat zij ze voor eenvoudige aardhoogtcn hielden. ï3o eer komt aan de nieuwe wetenschap (de analyse) toe van het ophelderen van de levenswijze der volken, tot welke deze terpen betrekking hebben. Als men overigens het werk van Plevte , (dat zamenvat wat over het onderwerp te zeggen valt) doorloopt, het aangehaalde artikel van Reiciielt leost en rekening houdt met hetgeen do cavaliere Dirks op hot prehistorisch congres te Bologna mededeelde, (1) en dat wat dezelfde Pleyte de beleefdheid had schriftelijk ter mijner kennis te brengen, schijnt dit alles mij toe veel licht over de zaak verspreid te hebben. Wij weten althans nu, dat do terpen beenderen van dieren en oude overblijfsels van menschelijke industrie bevatten, zamengebracht of opgehoopt door toedoen van de huisgezinnen, die vaste verblijven hadden op do plaats waar de heuvels zich bevinden.
»La formation des terpen,quot; zoo schreef mij Pleyte, »est
rondom met water omringd waren, vermits dezo woorden aanduiden (volgens Pi-hyth blz. .S—4 ,) een hoogen zandigen grond als eilanden liggende tusschen de veenen en de zeeklei in de noordelijke gewesten. De niifun van Leeuwarden, in het midden van Friesland, wijst op zulk een stand van zaken, door den uitgang wiird oudtijds of vroeger vrd, wrt, wort, werd, een woord overeenkomende met insula in de stukken uit de middeleeuwen en het beteekent (volgens Pi-kvtk blz. 20), een stuk betrekkelijk hoog en droog gelegen laud, met sloten omgeven of door eene rivier begrensd. Overigens vinden wij reeds bij Puinius gewag gemaakt van de insulae Frisionum , de eilanden der Friezen, en de benaming houdt nog zoo lang stand , dat men er nog eenig gewag van vindt gemaakt in kronijken, uit de tijden van Karki. M a htki,.
(1) Congres International d\'Anthropoloyie et d\'Archéologie préhisto-rique. Compte-Rendu de la cinquihne session a Bologne (Italië). (IH/l) p. 212—213.
ü
de ïeul\'kn
solon tons qui ont ócrit sur cc sujet, arlificielle. Les mains d\'ho Dimes les o)it élevés el hausses de temps en temps,quot; Do hooglccraar Gabriel IIüza schetste in 1804, (1) (overigens daargelaten dat liij dwaalde in het interpreteren van de ier-remares) er toe over om eeno overeenkomst {analogie) tus-schen deze en do terpen aan te nemen. Evenwel sedert dien tijd kwam, (zoover wij weten), geen uitgebreid verslag over de terpon uit, of kende men eenige bijzonderheden , iets eigenaardigs van do ierremares, niettegenstaande do veronderstelling zeer gegrond was.
De terpen in Friesland, afgezien van de vraag over den ouderdom, zijn wezenlijk hetzelfde als onze Ierremares\', zo zijn, zooals Dikks, zeer goed, in het prehistorisch congres te Bologna (1871) zeidc : odes terremares historiques.quot;
(i
In den afgeloopen zomer (1881) lustte het mij om Holland te doorreizen. Nauwelijks bevond ik mij in dat hoffelijk {(jentile) land, of ik voelde eeno levendige begeerte om do terpon te zien, om mij te verzekeren welke er de wetenschappelijke belangrijkheid van was , en welke overeenkomst {analogie) zij met de terremares van Emilia toonden te hebben. Het was mij niet moeijehjk om mjjn doel te bereiken , dank zij de hulp van den heer J. Dirks van Leeuwarden die mij met beleefdheid overlaadde en mij een belangstellende en deskundige gids was voor den uitstap, en een geloofwaardig getuige voor mijne opmerkingen. Het terp mij door Dikks als het goschikste voor de nasporingen aangewezen, was dat van Aalsum, en ik was er zeer blijde over dat cr reeds destijds opene, breede uitgravingen gedaan waren en dat men daarmede voortging op het oogenblik van ons bezoek.
(Ij 11 Pdlitecnico. Vol. XX pag. .\'55(i.
van friesland.
liet aangeduide terp bevindt zich niet ver van Dokkum, ten N.O. daarvan , ligt noordwaarts omstreeks anderhalf uur van do zcc en wordt beperkt aan zijnen voet door do Pae-sana die uit het zuiden komt en koers zet naar het noorden. Men ziet liet terp bijna zoodra men Dokkum heeft verlaten door zijne hoogte en uitgebreidheid en omdat daarop zich do parochiekerk verheft van de plaats waaraan het zijnen naam ontleent. De omvang van het bergje, de bijzonderheid dat het eene kerk draagt, en die dat het ligt aan eenen natuurlijken waterafloop, deed bij mij reeds in de verto hetzelfde beeld van overeenkomst met dat der lerre-mares in Emilia oprijzen.
Do terpen worden sedert meer dan 20 jaren afgegraven, om met de stoffen (materialen) waaruit zij bestaan, de weilanden te bemesten ovenals zulks met onze terremares geschied. Zij worden zoo gretig gezocht en afgegraven dooide Ilollandsche landbouwers, dat in korten tijd, terpen, ja daaronder zelfs de grootste, geheel verdwijnen. Pleyte b.v. spreekt (blz. \'23) van die van llijum en van Dronrijp, die door hem in den zomer van 1870 gezien, niet meer in don daarop volgenden Januari bestonden. Hetgeen een heuvel was geweest wras nu «bouwland.quot; Een gelijk lot is aan hot terp van Aalsum beschoren, en binnen kort zal er nauwelijks zooveel van overblijven als noodig is om tot voet voor de kerk te dienen Eene breede groeve, niet minder dan zes ellen diep en vrij uitgestrekt vernielde het terp gedeeltelijk in liet vorige jaar aan do N.W. zijde, en nu vernielden het de uitgravingen ten zuiden.
Men moet zich hier evenals elders in gelijke gevallen in Friesland bedienen van schuiten om her- en derwaarts de afgegraven aarde naar de weilanden over te brengen. Daartoe graaft men een kanaal dat zich tot in het terp verlengt
7
UK TEUl\'KN
naarmate dat do afgravingen vorderen, on dat verbonden is met de vaart het naast bij den heuvel. (1) Hierdoor verkreeg men in Aalsum een kloof, dio den bezoeker aan-Avees waar het terp begon, en hoe do formatie en natuur er van zoowel aan don voet er van als binnen in was.
Het terp van Aalsum heeft eene uitgestrektheid van omstreeks zes bunders {ettari), en zijne grootste hoogte boven hot maaiveld is omstreeks vijf meter, welke afmetingen , zooais ieder zien kan, iets meer of minder dio zijn van de voornaamste lervcmares van Emilia. (2) Maar waarin do overeenkomst met deze volledig en verwonderlijk klaarblijkelijk is, zal ik nu in de bijzonderheden van beiden aan-tooncn.
Behalven den uitersten rand waar de doorsnijding begint en dio men als afgegraven aarde aanzag, was het eerste wat mij trof aan den voet van den heuvel, een niet dikke maar eenigc meters lange hoop van schelpen van eetbare zoo-moluscen , van overblijfsel! van visschen, van plantaardige
(1) Hetzelfde gebeurtlo bij liet terp van Hijuiu zooals Pi.kytk (blz. 2.\'i) zegt, waarvan hij bovendien hot bewijs levert in de plaat no. I van zijn werk , voorstellende een gezicht op de vergraving van dit terp.
(2) Te oordeelen naar de woorden van Plkyte blz. \'2:i zou iemand kunnen gelooven dat niet alle terpen dezelfde of gelijke hoogte hebben, omdat hij van dien van Hijum (blz. 231 zegt: „de wanden van de terp waren twee meters hoog.quot; Maar ik moet opmerken, dat hij niet de maat van eene geheele doorgraving aangeeft, en dat hij later aan-teekent hoe niet alleen in dat terp, maar ook in andere zich schelpen nog beneden het maaiveld, naast dat waar de exploitatie begonnen was, vertoonden. Kennelijk was dus do massa van hel geheele kunstmatig daar geplaatste, op de door Pi.kytb aangewezen plaatsen meer dan twee meters hoog, zonder nog te willen onderzoeken of de afgravingen , waarvan hij spreekt, waren begonnen aan den voet of in het midden , en of deze terpen geene verandering (verlaging) na hunne formatie hebben ondergaan.
lt;s
VAN h\'HlKSI.AN\'U.
stoffen vermengd niet de klei, welke, terwijl die bovenaan bijna eene horizontale lijn vormde, eenen halven cirkel op de basis aanwees , zich uitstrekkende op den oorspronkelij-ken grond, uitgegraven bij wijze van eene ftma (sloot). Opgenomen met het kompas had deze sloot hare borstwering noord en zuid, flankeerende in het zuiden het terp, en loopende oost- en westwaarts.
De kenners van paalwoningen weten dat de terremares van Emilia en van Lombardye, (die, ten minsten die door hunne conservatie (goeden toestand) en door de vlijt der naspo-rers geheel en al konden bestudeerd worden), eveneens de bijzonderheid opleveren van verblijfplaatsen (state), oorspronkelijk door eene sloot (gracht) omringd, die do zijden en de strekking van do woning (stuta) volgde.
Naar het midden gaande over de sloot en het binnenste afgegravene, dat, ik haast mij het te zeggen, in zamen-stelling een vuil van allerlei industrieele en organische overblijfsels was, deed zich iets aan mij van hot grootste belang op. Terwijl ten zuiden aan de buitenkant van het terp, de rand van de sloot uit den natuurlijken grond bestaat, welke grond versmelt en verbonden is met het aangrenzend maaiveld (campagnu) verheft zich, in tegendeel, in het noorden , dat wil zeggen naar het centrum van de verblijfplaats [siatione) de rand of oever van de sloot (fossa) , zeer aanzienlijk , —• is gevormd of bestaat uit zuivere klei, — heeft eene basis van eenige meters, en is volkomen afgescheiden van do materialen die de sloot vullen, en van die van de binnenzijde van het terp. Kortom wij vonden daar een waren dijk, alleen uit aarde samengesteld, die, ten zuiden, met zijnen voet of grondslag den oever of\' rand van de sloot vormt, en, ten noorden, dient om alles te bevatten wat de bewoners van deze plaats er in opstapelden. Overigens
DE TEHPEN
rigt die dijk zich oost- en westwaarts parallel met do fossa (sloot). Het is voldoende om op dit feit te wijzen; mijne collega\'s zullen ook daarin de grootste overeenkomst tus-schen het terp van Aalsuin en de terremares van Emilia vinden. Deze (het is nutteloos dit te herhalen), zijn niet alleen door eene fossa (sloot) omringd, maar hunne flanken zijn zamengesteld of bestaan uit een dijk (argine), zich verheffende boven het oude maaiveld, vormende een regthoekij, (jeorienteerd hekhen.
Om, in dit opzigt, de opmerkingen volledig te maken, zou het noodig geweest zijn om het aanwezen van den dijk en van de sloot ook op de punten tegenovergesteld aan die waar zij duidelijk voor den dag kwamen, te hebben geconstateerd, te weten aan de oost-, noord- en westzijden en om met nauwkeurigheid te kunnen bepalen of en in hoeverre hot bekken regthoekig was, maar dit was mij niet mogelijk gedurende den korten tijd van mijne onderzoekingen. In allen gevalle, kan men, zonder vrees voor dwalen, uit het boven opgegevene, vergeleken met. en gevoegd bij hetgeen ik nog later zal zeggen vaststellen, dat hot lerp van Aalsum geplaatst is binnen een bekken, op het maaiveld opgehoopt en door een dijk gevormd. — Laat ons nu nog eens zien wat er van binnen in was op te merken.
De groeve aldaar gemaakt (en wij moeten daarbij opmerken dat zij nog niet het hoogste punt van het terp bereikt had), drong door tot aan den maagdelijken grond en was 3.50 meter diep. Boven ter hoogte van nagenoeg een halven meter, heeft do heuvel, op het eerste gezicht, het aanzien van een natuurlijk terrein, hetgeen komt door de veranderingen die dit ondergaan heeft zoowel door vermenging van den grond door landbouw als door de in-
10
VAN FRIESLAND.
werking van atmospherische handel. Een nauwkeurig onderzoek leidde mij er overigens toe om te zien dat oudtijds liet bovenste gedeelte geen verschil in soort opleverde met hetgeen heneden was opgehoopt, hetgeen zich in zoodani-gen toestand hevondt, dat men de kleinste bijzonderheden er van kon waarnemen.
De middelste ophooping bestond uit lange en dunne op elkander geplaatste lagen somwijlen onregelmatig maar op menig punt ook volmaakt horizontaal (1) gevormd of za-mongesteld, grootendeels uit plantaardige nog niet ontbonden bestanddeelen, en uit klei vermengd met asch en kolen, en verder bevonden zich in die hinnenmassa op iedere hoogte, beenderen van herten, wilde zwijnen, stieren enz., en bewerkte overblijfselen, bijzonder potscherven. Het algemeene karakter van het binnenste van het terp van Aalsum is dus hetzelfde als dat van de lerremares van Emilia, en juist zoo als van die middenlagen dier mariere [lerremares), die, (zooals in Panna en te Castione in het Parmasohe land), terwijl zij in het bovenste gedeelte droog en beneden vochtig , daarom juist in liet midden duidelijk zacht of week zijn, en daardoor gevolgehjk vele vegetalo overblijfsels bewaard hebben en bevatten. Omdat nu het terp van Aalsum zoowel wat zijne eon formatie, als cornposiüe (bestanddeelen) van binnen gelijk is aan de lerremares van Emilia, kunnen de oorzaken waaruit deze ontstonden, geene andere zijn dan die welke onze mariere te voorschijn brachten.
Do onbevooroordeelde geleerden zijn het eens om aan te nemen (en do bewijzen zijn trouwens daarvoor al te blijkbaar) , dat de Italiaansche lerremares allengs gevormd zijn
(1) Ook Pmcyth t. a. p. op blz. 24 brengt de laagwijze vorming der terpen aan het licht, zeggende dat de groeve van dien van Ilijum , „donuc la coupe des couches superposécs dont se compose le ferlre.\'\'
11
uil tehpkn
door don afval der hutten op die plaats staande, waar men dat afval vindt en waar dio hutten eene stazione vormden of hadden. Hetzelfde laat zich ook van de terpen zeggen, en daaromtrent is geen verschil van meening bij hen die er van gewagen. (1) De terpen zijn eveneens als deze do overblijfsels van oude verblijfplaatsen en zoowel do afval van de bewoners der tevremaves als die van de bewoners der terpen (de terp van Aalsum toont het aan) hoopte zich in lagen op, binnen een bekken gevormd, door een dijk. —• Maar onder welke omstandigheden konden oudtijds luiisgc-zinnen, die binnen zulk een ringdijk, in zulk een bekken woonden hun vuil en afval in lagen daarin neder leggen ?
Als men maar een weinig op mijne vraag nadenkt, zal het duidelijk worden dat zoowel in de lerremares als op de terpen indien de hutten onmiddellijk op den grond, den bodem (mi fond) van het bekken geplaatst waren geweest, de bewoners daarvan zicli, binnen korten tijd, begraven hadden bevonden onder het vuil. Neemt men nu aan dat zij hunne hutten allengs op het vuil, dien afval, naarmate het vermeerderde of hooger werd, verhieven, dan zouden die bewoners hun afval vertreden en daardoor vermengd hebben en de vorming der lagen ware onmogelijk geweest. Opdat die voorwerpen van afval zich tot lagen (beddingen) konden vormen, was liet noodig dat er zich eene ledige plaats tusschen de woningen, waaruit zij weggeworpen werden en de plaats waar zij zicli ophoopten, bevond. Dit kon niet anders geschieden dan door de hutten op te hoogen door middel van palen of een paalwerk (palafilta).
(1) Nooit was er in Holland een geleerde, zooals met do Itali-aausche terreinares het geval was , die met de vreemde stelling voor den dag kwam dat het us trina, lijkoerbrandingplaatsen waren , om daaruit de formatie der terpen te verklaren.
12
VAN FRIESLAND.
Het is onnoodig om de verklaring af te leggen dat met betrekking tot de tcrremares van Emilia en Lombardije de vraag of quaestie in den opgegeven zin beslist is. Wij hebben tcrremares in welke de palen geheel bewaard zijn; andere in welke door chemische oorzaken de palen vergaan zijn, zoodat alleen er een schijn van over is, anderen eindelijk in welke het paalwerk geheel en al verdwenen is, maar zelfs in deze vindt men somwijlen nog een zeker of gewis kenteeken er van in do ruimte opengelaten door de palen in de verschillende lagen van de mariere, of veroorzaakt door hunne punten in den maagdelijken ondergrond van de verblijfplaats. (1) Hetgeen ik hier zeg van do terremares van Emilia, had ik gelegenheid om ook in die van Hongarijo op te maken. (2)
En jegens hen, die denken dat men eene uitzondering althans voor eenige van onze terremares moet maken zal
(1) In het jaar 1874 {Congr. Intern. d\'Anthrop. et d\'Archéol. Pré-hist. Compte Rendu de la Vllme Session a Stockholm. Tom. I ]). 3(U), toonde ik aau dat het minder of meerdere bewaard blijven in de terremares van plantaardige stoffen , alsmede van palen , afhing van een zamenloop van omstandigheden waai\'door do terremares zei ven meer of minder voehtig bleven. Van deze daadzaak gaf Ciiikkici (in het genoemd I5uiji.ktixo ami. VII , p. 77) onlangs dergelijke opheldering.
(2) Zie genoemd Bui^lktino (aim. II, pag. —237) Römeu (Ri -sidtats génér. du mouvement urchéol. en Hongrie amnt la Ville sess. du Congr. Internat, d\' Anthrop. et d\'Archéol. a Budapest p. 27) zegt, dat hij niet in de hongaarsche terremares welke ik onderzocht heb , de sporen van de palen , herkend door Virchow en inejnf. Mestorf en door mij heeft gevonden , weshalven hij in twijfel bleef over hun bestaan. Uitbewijst hoe moeijelijk het somwijlen is om ze te herkennen voor hen die niet het geluk hebben gehad eerst de Italiaunsche terremares te bestudee-ren , ten behoeve vau later zich opdoende geschikte vergelijkingen. In allen gevalle wat betreft de palufitten in de hongaarsche terremares is het bericht gewichtig dat Romku (biz. .\'id) van hetzelfde werk geeft, namelijk dat palen waren gevonden door Taiuczkv in eene andere ter re mare, bestaande in het graafschap Heves.
13
1)K TKIil\'KN
ik zcci\' dankbaar zijn, indien zij met lofwaardige bewijsgronden weten aan te toouen lioe de lerrlt;\'inlt;(res zich kondon vormen, laaggcwijze op het maaiveld, gelijk al do ongeschonden zich bevinden, zonder aan te nemen, dat zij zich ophoopten in een bekken, omgeven door een dijk, door middel van do stoffen gevallen uit de hutten op de paalwerken opgerigt.
In de terpen zocht niemand, (voor zooverre mij bekend is) tot hiertoe paalwerken, of stelde zich de vraag voor of zij oorspronkelijk daarin bestonden. (1) Ik zag die niet in die van Aalsum, (2) en daarover behoeft men zich niet tc verwonderen, indien men opmerkt dat zelfs in do terrc-mares zelve liet eerst na lange nasporingen gelukt is zeldzame en vluchtige aanwijzingen te vinden.
Ik ben overigens blijde te kunnen berigten dat indien ik niet het geluk had om ze in het onderzochte terp te vinden , de eigenaar daarvan, do heer Watzf, Bieuma van Dokkum mij verzekerde (en ik beroep mij hier als getuige op den heer Dirks) dat somtijds bij do voorafgaande afgravingen werkelijk verticaal (dat is in den grond) geplaatste palen waren gevonden. (3)
(1) Pi.uytk verzekerde mij , dat verscheidene Hollandscho geleerden veronderstellen, dat zij wel paalwerken in de veonen van hun land zouden kunnen vinden , omdat men aldaar oude overblijfsels vond maar dat hij nimmer op het denkbeeld was gekomen om het aanzijn van palen in terpen aan te nemen.
(2) Ik vond maar op een punt een balk, horizontaal maar geïsoleerd geplaatst. Pi-evte verzekerde mij , dat hij somwijlen in terpen stukken hout, liet een naast liet andere liggend . had aangetroffen , maar allen waren horizontaal geplaatst en schenen met lagen klei bedekt. Misschien zinspeelt of doelt Pi.kytk hierop zelve (t. o. p. blz. 24) wanneer hij verhaalt te hebben gezien „des fondements d habitations.quot;
f.)) In de terremares van Emilia b.v. in die van Casaroldo in het
14
Do opgave of mcclcdoeling mij door Bieuma gedaan, bevestigt nog meer dat do terpen van Friesland identiek in alle opzigten met de terremares van Italië zijn, en dat tot vorming zoowel van de terp als van de mariere de palafiia volstrekt noodig was. (i )
Maar indien de terpen met de terremares in uitgestrektheid , hoogte, zamenstelling door don ringdijk en door de binnenste ringsloot (fossa) overeenkomen , zoo komen zij met de mariere niet overeen in den tijd waarin zij ontstonden. De Ierretna res van Lombarchje en Emilia (het is allen bekend) klimmen tot den zuiveren, wellicht ouderen bronzen tijd van Europa op. Integendeel zijn de terpen van Friesvan eenen betrekkelijk jongen tijd. De voorwerpen daaruit voor den dag gekomen, bewaard in verschillende ververzamelingen , bijzonder in het museum van Leeuwarden, (waarvan velen door Pleyte zijn in het licht gegeven) wijzen ons in bet algemeen den tweeden ijzeren tijd van de
Parmcsaansche, die ik elders beschreef [Congr. hitern. d\'Anthrop. ct tïArchéol. Pré List. Cotnpte-Rendu de la Vlhne sess. a Stockholm. (Tom. I p. 3()2) merkte men op, dat iedere keer wanneer het bekken gevuld was met afval uit de hutteu gewovpeu. er een tweede bekken, en later een derde het een op het ander gemaakt werd door achtereenvolgende den dijk te verhoogen, en door het plaatseu van eene tweede en later van eene derde palafitta. Soortgelijk moet ook in de terpen geschied zijn , om zulke hooge heuvels boven het maailand te doen ontstaan , en systematische afgravingen eu naauwkeurige vlijtige nasporingen zullen zulks wellicht in do toekomst bewijzen.
(1) De heer Bibkma , eigenaar van het terp van Aal sum , sprak mij uog over regthoekige putten , dk hier gevonden waren, gevormd door eene soort van planken en bevattende urnen van leem en paardenkoppen. Ik kan dit niet verklaren, omdat ik zo zelf niet gezien heb. Ook Pleyte (t. a. p. blz. 42), sprekende over het terp van Westergeest, verhaalt dat men daar gelijk elders in terpen een put voor het verzamelen van regenwater gevonden had. (blz. 240 IIoll.) Wanneer men hierbij het aangehaalde uit Pmnius zich herinnert dan zijn dit de scrobes putten van hem.
15
de terpen\'
noordolijke streken van Europa aan, alzoo eenon tijd verscheidene eeuwen na Christus geboorte.
Van de industriële voorwerpen, verzameld uit de terpen, van dat wat men zou kunnen afleiden uit de organische oudheden die daarmede verbondon zijn en van de bouwstoffen waaruit de hutten van het stazione waren zamengesteld, (1) ben ik niet van voornomen te spreken, omdat ik dan buitensporig zoude uitwijden, zonder nut voor do Italiaansche oudheidkunde in wier belang ik deze nota schreef met het enkele doel om de terpen met de terremares te vergelijken, wat hare structuur en zamenstelling betreft. Hetzij genoeg den tijd te hebben aangegeven tot welken zij opklimmen, zonder te willen ontkennen dat sommige terpen hooger opklimmen, zoowel omdat zij zuiver Romeinsche voorwerken hebben opgeleverd, zooals die van Stiens, (2) en dat dergelijke stazioni (verblijfplaatsen) reeds in de tijden van Plinius bestonden, bewijst hetgeen hij en wij daarvan al vroeger hebben verhaald.
In allen gevalle schijnt het buiten kijf te zijn dat er geene terpen waren of bestonden vóór de tijden waarin in Friesland zich den invloed der Latijnsche beschaving deed gevoelen, terwijl Plevte (p. 44, blz. -41) verzekert, dat de terpen van Oostergo voorwerpen hebben opgeleverd, die van oudere dagteekening geacht worden dan de daarbij gevonden overblijfselen der Romeinen. (3) Maar het zullen
(1) Van hutten sprekende, verwijzen wij weder naar de reeds gemelde plaats van Pi.inius (XVI 1). Zij moeten dus van vlechtwerk , stroo, klei enz. gemaakt zijn , stoffen die vergaan , zich vermengden met die waaruit hot terp bestond. Hetzelfde had plaats in de terremares van Emilia.
(2) Plevte Ct. a. p. pag. 24—25). Holl. tekst blz.
(.\'-i) De Romeinen, schrijft Pi.kyth (blz. 7), hebben zieii voor ongeveer 20 eeuwen in de Nederlanden gevestigd.
k;
van kriesi-and.
Hollandsche geleerden zijn die op dit punt moer licht zullen verspreiden. Zij althans door stelselmatige nasporingon en door vlijtige, geduldige, aanhoudende studiën, kunnen met nauwkeurigheid bepalen tot welk tijdperk de oudste terpen hehooren, tot aan welken tijd toe in Friesland deze wijze van bewoning duurde en de verscliillende fasen van beschaving die de huisgezinnen of geslachten doorliepen, aan welke zij behoorden. Op dit oogenblik moeten wij alleen rekening houden met hetgeen Plevte (bl. \'2i) van de terpen zegt: »les objets , renfermés par les couches supérieures , sont mieux travaillós que ceux qui se trouvent plus bas.quot;
Ik kan mijn kort geschrift niet afsluiten zonder eene opmerking te hebben gemaakt. Wanneer wij de plaats bij Plinius met hetgeen van de terpen bekend is vergelijken, dan is het buiten twijfel dat hij daarvan niet spreekt. ITij zegt daarin duidelijk, dat zulke aarden heuvels niet door do Friezen gemaakt waren om in een bekken, gevuld met water te leven maar om zich boven het bestaande 0™!^--
o
gende terrein of land te verheffen en zich in veiligheid te stellen tegen de overstroomingen. (1) Plinius noemt ze alios
(1) Ik verwerp do meening dat de bewoners van do terremuren cn van de terpen het hekken hebben gemaakt met het doel om hunne hutten altijd door water omringd te zien. Ik ontken overigens niet dat er geen water zich in dat bekken bevond. Daarom geloof ik het, omdat zonder het aanwezen van water het niet mogelijk is te verklaren hoe zirh de horizontale lagen binnen in het depositum of het daarin nedergeworpene vormden en hoe er overblijfsels van kolen overbleven. Ik heb dit feit, zonder voorbehoud ; tot in 18/4 volgehouden, Conyrès International iV Anthrop. et (ï Archêol. préhist. Camp te Rendu de la Vll.me session a Stockholm , Tom. I. p. 3/2) toon ik verklaarde, (en ik ben altijd van hetzelfde gevoelen geweest) dat het water, (zonder twijfel, korteren of langeren tijd in het hekken zich ophoopende), kwam van den regen of het smelten der sneeuw of v;in het uicimye-water der hutten na het gebruik daarvan in de huishouding.
o
\'17
DE TERPEN
18
tiomdos een tribunalia extmcla manihus, hoogo heuvels, door handenarbeid opgeworpen verhevenheden , omdat zij als zoodanig (als rnoniicelU) moesten dienen , hem zoo voorkwamen te zijn, en het voor hem van geen belang was, om de inwendige samenstelling er van te kennen ofnatesporen of zij uit aarde of paalwerken waren gemaakt. En vermits nu voor den oudheidkenner terpen en lerremaren dezelfde voorwerpen zijn, schijnt het mij toe, dat de reden die Pr.iNiL\'S opgeeft voor het opwerpen der terpen ook die zijn voor de terremaren en dat ook van deze het eenige doel was defensie, hoe ook de gevaren kunnen geweest zijn, waardoor do huisgezinnen der lerremaren bedreigd werden. Indien, in plaats van een geheelen heuvel van klei op te werpen, de bewoners der terpen en der terremaren de voorkeur gaven aan het maken van een bekken, om zoodoende een ledige ruimte niet ver van de hutten te hebben of dat deze ontstonden omdat het bleek dat het moeijehjk was de klei uit de moerassige plaatsen te bekomen of veeleer omdat zij allen behoorden tot de groote landverhuizing, die de gewoonte had in paalsteden te wonen, en zij bij gebrek aan meeren er op uit waren om eene ledige ruinte nabij of onder hunne hutten te hebben, om er door middel van valluiken de overblijfsels van hunne maaltijden, van hunne brandstoffen en van hunne industrie in te werpen, even zooals zij dat gewoon waren op hunne oorspronkelijke woonplaatsen te doen. Maar eerst later, (ik wil het hoo-pen) zullen wij de redenen kennen waarom de menschen van de italiaansche terremaren en die van dergelijke ver-
Ik herhaal het lt;lus of houd er mij aan vast dat het water deel had in het vormen der lagen van de terpen, maar dat het water zelve uit gelijke oorzaken aldaar kwam , die het in het bekken der terremaren deed komen.
VAN FlilliSLAXD.
blijfplaatsen van Friesland dezelfde wijze van leven hadden, hoezeer verschillende de eene van de andere in hot tijdperk waarin zij leefden en in den grond waarop zij woonden.
Het eerste licht is op de terpen geworpen en weldra zullen wjj vol daglicht hebben. Mijne hoop is gevestigd op de kennis en op de liefde of begeerte om zijn eigen land toetelichten, die waardig de achting van allen, de oudheiden natuurkundigen, leden van het Friesch Grenootschap te Leeuwarden bezitten. Dit verdienstelijk genootschap heeft een museum van antiquiteiten en van natuurproducten van Friesland weten te scheppen, dat binnen kort een eer voor dat gastvrij land zal zijn. Dat genootschap zal zekerlijk weten te bestuderen do terpen zooals zij verdienen en weten op te merken mot overleg (volgens methode), iedere bijzonderheid der oudheden van iederen terp mot de grootste zorg verzamelen-, zoodat men binnen kort niet meer met Plevte zal kunnen zeggen: »hct oude Friesland is nog zeer onvolledig bekend.quot; (Blz. 23.)
Uittreksel (afdruk) uit het Bulletino dl Paletnologia Italiana, Anno VII fase. (stuk 7 en 8) 1881. Gedrukt te lleggio (dull. Emilia) in du letter- en steendrukkerij van Arligianelli.
])E TERPEN
18
tiiDiuloK eau tribunalia extructa manihm, liooge heuvels, door handenarbeid opgeworpen verhevenheden , omdat zjj als zoodanig (als monticelli) moesten dienen, hem zoo voorkwamen te zijn, en het voor hom van geen belang was, om de inwendige samenstelling er van te kennen of natesporen of zij uit aarde of paalwerken waren gemaakt. En vermits nu voor den oudheidkenner terpen en terremaren dezelfde voorwerpen zijn, schijnt het mij toe, dat de reden die Pi.inius opgeeft voor het opwerpen der terpen ook die zijn voor de terremaren en dat ook van deze het eenige doel was defensie, hoe ook de gevaren kunnen geweest zijn, waardoor de huisgezinnen der terremaren bedreigd werden. Indien, in plaats van een goheelen heuvel van klei op te werpen, de bewoners der terpen en der terremaren do voorkeur gaven aan het maken van een bekken, om zoodoende een ledige ruimte niet ver van de hutten te hebben of dat deze ontstonden omdat het bleek dat het moeijehjk was de klei uit do moerassige plaatsen te bekomen of veeleer omdat zij allen behoorden tot de groote landverhuizing, die de gewoonte had in paalsteden te wonen, en zij bij gebrek aan moeren er op uit waren om eene ledige ruinte nabij of onder hunne hutten te hebben, om er door middel van valluiken de overblijfsels van hunne maaltijden, van hunne brandstoffen en van hunne industrie in te werpen, even zooals zij dat gewoon waren op hunne oorspronkelijke woonplaatsen te doen. Maar eerst later, (ik wil het hoo-pen) zullen wij de redenen kennen waarom de menschen van de italiaansche terremaren en die van dergelijke ver-
Ik herhaal het dus of houd er mij aan vast dat het water deel had in het vormen der lagen van de terpen , maar dat het water zelve uit gelijke oorzaken aldaar kwam , die het in het bekken der terremaren deed komen.
VAN FlilKSLAND.
blijfplaatscn van Friesland dezelfde wijze van leven hadden, hoezeer verschillende de eene van de andere in liet tijdperk waarin zij leefden en in den grond waarop zij woonden.
Het eerste licht is op de terpen geworpen en weldra zullen wij vol daglicht hebben. Mijne hoop is gevestigd op de kennis en op de liefde of begeerte om zijn eigen land toetelichten, die waardig de achting van alien, do oudheiden natuurkundigen, leden van het Friosch Genootschap te Leeuwarden bezitten. Dit verdienstelijk genootschap heeft een museum van antiquiteiten en van natuurproducten van Friesland weten te scheppen, dat binnen kort een eer voor dat gastvrij land zal zijn. Dat genootschap zal zekerlijk weten te bestuderen de ter po i zooals zij verdienen en weten op te merken met overleg (volgens methode), iedere bijzonderheid der oudheden van iederen terp met de grootste zorg verzamelen-, zoodat men binnen kort niet meer met Pleyte zal kunnen zeggen: shot oude Friesland is nog zeer onvolledig bekend.quot; (Blz. 23.)
Uittreksel (afdruk) uit het Bulletino di Paletnologiu Italiana. Anno VII fase. (stuk 7 cu 8) 1881. Gedrukt te Reggie (dull. Kmilia) iu de letter- en steendrukkerij van ArligianelU,
]!)
II.
LUIGI PIGORINI, DE EERST BEWOONDE PLAATSEN (Citta)
„La vieillo Frise esl encore fort incomplètemcnt connue.quot;
Pl.EYTK.
In den afgeloopcn zomer had ik gelegenheid om Holland te bezoeken en drong ik door in dat gastvrije land met den wensch om ook daar iets te vinden dat verdiende medegedeeld te worden. Ik heb niet slechts de duinen en de dijken, de groene vlakten van do polders en het eindeloos net van kanalen bewonderd, maar mijne aandacht was bjj-zonder op iets anders gevestigd.
Ik doorreisde toch het bovenste gedeelte van Europa met het doel om de primitieve (do ur) oudheden der verschillende streeken te bestuderen. Holland wekte bij mij nog eenc bijzondere belangstelling op.
Ik kende, door hetgeen anderen er van mededeelden, de
UE EEItöT ÜEWOONDE
gi\'ooto steenen monumenten van Drenthe cn de lerpcn (1) van het (eslrema) afgelegen Friesland, maar ik gevoelde een drang om ze Ic zien, in de hoop dat bij do eersten zich op nieuw aan mijne oogen zou vertoonen het treffend schouwspel van die steenhoopen, die ik, het jaar te voren, in Engeland had bewonderd en dat do terpen werkelijk bleken te zijn bet archief voor de oudste geheugenis der Friezen.
De groote steenen monumenten van Drenthe, hoewel zeer belangrijk voor den oudheidkenner, schenen mij wel wat klein in vergelijking met de op rijen geplaatste groote steenen van Carnac. Zij verdwijnen ook uit het hoofd als men denkt aan den beroemden primitieven tempel van Sionelienge bij Salisbury, van waar ik kwam, en ik verliet Drenthe verblijd over mijn verblijf, maar zonder dat ik rijker was geworden door éóne indruk te voegen bij den allerlevendigsten, dien ik van MorUhan had medegebracht. Daarentegen noteerde ik in mijne reisaanteekeningen het uitstapje naar de terpen als een der meest geluk aanbrengende die ik immer gemaakt heb. Ik ondervond dien dag (22 Aug. 1881) eene zelfvoldoening, gelijk aan die welke ik, in 187(), gesmaakt had op do oevers van de Tisza, toen ik aldaar het bestaan van oude stazioni (verblijfplaatsen) met paalwerk in do hongaarscho valleijen ontdekte. (2)
Het is niet mogelijk om zich een denkbeeld te maken van de terpen, of ze zich voortestellen zonder kennis van eenige bijzonderheden van hot land, waar zij zich bevinden, omdat de geschiedenis van een volk, die van zijne levenswijze, van de verdeeling (iUnlnbuzione) der huisgezinnen,
(1) I-Ict llollamlsche woord terp staat gelijk met riultn ot monticello.
(\'2) Pigokini , Ijc terremare mg here si in het Butl. di Paletn. Italiuna. Auno II p. iWÜ.
22
PLAATSEN (citta) VAN FRIESLAND.
waaruit het bestaat, zeer nauw verbonden is aan die van de formatie (het ontstaan) van het land, van diens hoogten en van den loop van diens watergangen. Onderzoekt de geologische gebeurtenissen van een gewest en het zal u gelukken menig punt uit de geschiedenis van diens bewoning te verklaren.
Friesland is een nieuw [recent) land. Het begon te voorschijn te komen in het tegenwoordig geologisch tijdvak en de zee met zijn zand en de vloeden met hun slib vormden het te zamen. Zonder de wonderwerken van die glorie van Holland, genaamd de Waterstaat, zou het tegenwoordig nog voor een groot deel tot het domein van den Oceaan behooren, en het spreekt van zelf, dat het eerst vrij laat door den mensch kon bewoond worden. Inderdaad vindt men in de velden (of het land) der Friezen niet dt keisteencn (silices) door den mensch uit het quaternaire tijdvak bearbeid. Zelfs van het geslepen of nieuw steenen tijdvak heeft men geen zeker spoor, ofschoon de wapens en de werktuigen van dien tijd gemeen zijn aan die der aangrenzende gewesten en men meent ook dat eveneens de bewijzen ontbreken dat in dat land huisgezinnen woonden in die dagen , toen voor het eerst de kunst om metalen te bewerken zich verspreidde. - Te oordeelen naar de verzamelde data- (of tijdteekens) heeft Friesland geene oudheid, die hooger dan twintig eeuwen opklimt; een tijd wanneer zich reeds op de oevers van de Noordzee den invloed van de latijnsche beschaving deed gevoelen. De terpen, betrekkelijk jong, zijn het eenigo boek, waarin men de geschiedenis van de oudste Friezen kan lezen en de vorm van dit boek is het afdruksel {Vespressione) van den plaatselijken toestand.
Vermits de eerste Friezen niet zoo ver in tijd van ons
\'23
J)E EEUST DliWOONUE
verwijderd zijn vinden wij er dikwijls van gewag gemaakt door Grieken en Latijnen, maar het levendigste beeld van hen lieeft Plinius bewaard.quot; In het Noorden schrijft hij : (Boek XVI, 1) (Zie boven blz. 3.) ))Eii zulk een volk (roept hij ten slotte uit) indien hot heden door het romein-sche overwonnen werd, zoude zeggen dat het in slavernij was vervallen. En zoo is het inderdaad. Velen bespaart het fortuin deze straf.quot;
Maar (dus vervolgt Pigouini) van het akelige (desolaia) land en van het ellendige (beklagenswaardige) volk [misera (jam) van Plinius bleven slechts do terpen over en do schilderij die hij er van maakte, maar de Friezen in beschaving de afstammelingen van het latijnsche volk vooruitstrevende , zijn heden en toen een bij uitnemendheid zeldzaam (of op zich zelf staand) voorbeeld van werkzaamheid en van welstand.
Ieder gezin dat eene streek lands beslaat laat er zijn spoor achter. Met der tijd mogen zoowel de sporen van de volksvertellingen als de spreektaal en de plaatsnamen verdwijnen omdat de overleveringen, de idiomen, de namen verwisselen en gemakkelijk verloren gaan, maar daar waar eene vereeniging van menschen eens leefde, hoe oud en beperkt ook tijd en oppervlakte mogen geweest zijn, altijd blijven er sporen van haar over, welsprekender dan iets anders voor hen, die ze weten te verklaren.
De overblijfsels der maaltijden van deze menschen (beenderen van dieren , schelpen , zaden) openbaren het huissehjk leven en het beroep van jagers, herders, landbouwers. Do overblijfsels van industrie, al zijn hot slechts brokstukken (fragmenten) zijn de representanten (do vertegenwoordigers) der kunsten, en zij geven ons eenen zekeren of gewissen maatstaf aan, om den tjjd en de betrekkingen tot andere
PLAATSEN (citta) VAN FRIESLAND.
volken tc bepalen. De graven wekken in ons het beeld op van hun godsdienstig geloof en van hunne gebruiken — zoo ging het de oude of eerste Friezen. Zij verdwenen , ons do terpen nalatende als eene onuitwischbare herinnering aan hunne gebruiken.
Ik bevond mij in Holland sedert eenige dagen toen ik in de eerste [lees de laatste] helft |22| van Augustus mij naar Leeuwarden (gelegen in het hart van Friesland, het veld van de nasporingen die ik wenschte tc doen) begaf\'. De vele zaken, die ik in Leiden gehoord had over de terpen uit den mond van den geleerden en beleefden Dr. Pleyte , hadden mijnen lust om ze te zien, zeer versterkt en mijn verlangen er naar werd grooter, door hetgeen de heer Diuks mij er over mededeelde en door de belangrijkheid der voorwerpen uit de terpen gekomen, verzameld in het Museum in die stad.
Het Museum in Leeuwarden is van versche dagteeke-ning. Het is niet bestemd voor monumenten, alleen opmerkenswaardig om den grondstof of de kunst er aan ten koste gelegd , maar het heeft een beter doel voor oogen en zal, binnen kort, een der nuttigste Musea zijn. Het Frieseh Genootschap, door het stichten er van had het doel om het tot het Sanctuarium (het heiligdom) te maken, voor alles wat in Friesland gevonden wordt en diens geschiedenis kan ophelderen. Het is geen museum waarin aanzienlijke sommen versmolten zijn om rijke meubels ten toon te stellen of om te schitteren door rijk versierde zalen, of om daarin oudheden te verzamelen , onverschillig waar zij van daan komen, zonder ouderlingen band of betrekking, afkomstig uit alle deelcn der wereld, neen, het is een bescheiden arbeid of stukwerk, geheel frieseh , alleen frieseh. Binnen weinige jaren zal het een schat zijn voor den oudheidkenner
25
l)E EERST BEWOONDE
on zonder het bezocht te hebben zal men niet kunnen zeggen de oudheden van Nederland te kennen. Niemand zal er zich dus over verwonderen, dat zich aldaar eene talrijke of overvloedige verzameling van voorwerpen uit de terpen bevindt.
Ik heb uren lang besteed om deze armoedige overblijfsels te onderzoeken en hun geheel voorkomen, de wijze waarop zij bewaard bleven , het vinden er van gepaard aan dierlijke overblijfsels, waren zoovele bijzondere omstandigheden die bij mij terugriepen en mij herinnerden aan de alge-meeno kenteekenen, het algemeen karakter van de verzamelingen , don oogst die het onderzoeken der italiaansche en hongaarsche terremaren opleverde. Zoo al de kunstbewerking van die voorwerpen eene beschaving aanduidt in eenen tijd zeer verschillende van dien van onze terremaren, zoo bevestigden zij mij toch in mijne meening dat de terpen dergelijke stazioni (verblijfplaatsen) moesten zijn. Maar nooit werden zij als deze wetenschappehjk-stelselmatig onderzocht en vóór mijn komst te Leeuwarden wist ik er niets meer van dan hetgeen Pleytk de beleefdheid had gehad mij te schrijven: ))De formatie der terpen is (volgens hen die er over geschreven hebben) kunstmatig. Menschen-arbeid hebben die opgeworpen en van tijd tot tijd verhoogd.quot;
Ik wenschte een terp te zien en het was mij niet moeijelijk om mijnen wensch vervuld te krijgen door de uitstekende beleefdheid van den heer Diuks , die mij tot een in de zaak belangstellende en deskundige gids verstrekte in het uitstapje derwaarts en die een gezaghebbend getuige was voor mijne opmerkingen. —- Het terp van Aalsum bij Dokkum werd uitgekozen en wij gingen er op den
PLAATSEN (citta) VAN FRIESLAND. Ü7
i i (1) |lccs 22] Aug. naar toe. Uc prachtigste zon verlichtte op dien cLag het groen der polders zoo prachtig, als ik die nog niet in Holland bewonderd had. Onder dat genot bereikten wij het punt, waar niet lang geleden grooto breede uitgravingen begonnen waren en steeds voortduurden. Voorzeker had ik geene betere omstandigheden kunnen wen-schen om mijne nasporingen tot een goed einde te kunnen brengen.
Dit terp bevindt zich niet ver van Dokkum ten N.W. van deze stad. Reeds in de verte bespeurt of ziet men het door dien het de vorm heeft van eenen uitgestrekten hoo-gen heuvel, waarop de parochiekerk van de plaats waar het zijnen naam van ontleent, zich verheft. De Paesens besproeit bijna zijnen voet. Het is een stroompje dat uit het zuiden komt en zich naar het noorden zeewaarts spoedt, welke zee vandaar omstreeks anderhalf nur verwijderd is. Vóór dat men het terp betreedt brengt reeds liet aanschouwen (het aspect) er van het beeld voor onzen geest van die der terremaren van Emilia, die in tijden naburig aan do onzen geschikte plaatsen opleverden om er kerken of kasteelen op te bouwen. En voor hen , die legenden lief en welkom zijn, zie hier eene betrekkelijk de kerk van Aalsum. - In den noordelijken muur van het nederig tempeltje kan men een deur zien, vrij laag en digt gemaakt. Dit deurtje of deze ingang was open ten tijde dat de Noormannen Holland beheerschten. De noordsche beheerschers van Nederland wilden dat het deurtje zoo laag zoude zijn om de geloovigen te noodzaken om wanneer zij do kerk
(l) [14 Aug. 1881 bevond de vertaler zich te Aken. Hij kwam eerst 19 Aug. te huis. Op Zondag 21 Aug. bezocht Pigouini hem , en 22 Aug. (Maandag) bezigtigden wij het Museum en gingen naar Aalsum.J
28 DE EERST HEAVOONDE
4
verlieten, hot hoofd naar het noorden te buigen en alzoo liet geboorteland van hunne meesters te groeten — maar deze overlevering had voor mij persoonlijk geeno do minste waarde. Ik wenschte alleen om mij te midden van de uitgravingen te bevinden en deze oude verblijfplaats in al hare doelen te kennen.
Het is nog niet lang geleden dat oudheidkundige opgravingen geheel alleen mot het dool geschieden om vooi\'-werpen te verzamelen. Men bewaarde alleen wat ongeschonden was zonder er acht op te slaan hoe het zich begraven bevond en -waarmede het vereenigd was. Zonder eenigzins rekenschap te honden niet hot terrein waaruit men het te voorschijn bracht, behalve in die gevallen waarin zich beduidonswaardige oude muurwerken vertoonden. Op deze wijze doorzocht en verwoestte men bijna altijd de belangrijke verblijfplaatsen en necropolen (begraafplaatsen) en in de musea verdrongen zicli oudheden van weinig of geene waarde, omdat de band verbroken was die de voorwerpen van dezelfle groep aan elkander verbond, - Thans handelt men op eene andere wijze. Alles wat men bijeen vindt tusschen onaangeroerde en goed gescheiden archeologische lagen, maakt een harmonisch geheel uit, dat men niet moet uit elkander halen, zonder nauwkeurig de betrekking, den zamenhang te hebben opgeteckend waarin het staat met de plek waar men ze vindt.
Thans opent men op de plek waar men eene begraaf-of verblijfplaats wil ontgraven, eene loopgraaf, zoo breed en met zulke strikt verticaal afgegraven wanden, dat men terstond de grenzen kan kennen van de begraaf- of verblijfplaatsen , do bouworde of structuur or van, de hoogte, de lagen der oudheden en hoe die zamengevoegd zijn. Ineen woord, vóór alles, moet men acht geven op het aantal dor
PLAATSEN (cittil) VAN FRTKSr.ANI).
hoofdstukken van liet boek , op do wijze waarop zij elkander opvolgen ; mits er acht op gevende om zo stelselmatig om te slaan of te ontdekken, zonder aan het eene te raken of te beginnen, vóór dat het andere geheel af is. — Op het terp van Aalsum gekomen, vond ik toevallig de loopgraaf geopend en de ruimte of kloof die er door gemaakt was liet mij toe de uitgestrekste opmerkingen te maken.
Het terp van Aalsum (en voor zooverre ik weet zijn de andere daaraan gelijk) is geene vormlose opeenhooping of massa van klei en van overblijfsels van menschehjke industrie, zooals men kon denken. Integendeel biedt het hoogst belangwekkende bijzonderheden aan en wel dezulke, die de wijze (het systema) aantoonen waarnaar de eerste bewoners van Friesland bij het zamenstellen van hunne verblijfplaatsen te werk gingen en om te bewijzen dat do terpen van Noord-Nederland overeenkomst hebben met de terremaren van Emilia. Maar om dat te verstaan wat ik vervolgens zal zeggen, is het noodig dat ik bij den lezer eenige algemeene kennis van de terremaren verlevendige.
De terremaren zijn verblijfplaatsen (stazioni) die tot den zuiveren bronzen tijd opklimmen. Het volk dat ze achterliet schijnt nauw of onmiddellijk verbonden (althans wat de oudheidkundige gegevens betreft) te zijn met de volken van de paalwoningen, in Europa gekomen uit Azie langs den Donau, zooals schijnt aan te duiden hetgeen zij op den door hen afgelegden weg strooiden. (1) Ook de hongaar-scho paalwoningen bevestigen zoodanige meening.
Hoe dat volk heette, valt voor den oudheidkenner niet te onderzoeken of natesporen. Hij bepaalt zich om te bewijzen dat hetzelfde volk in de vlakten van Padua gekomen,
(1) Pk; o ui Ni, Li; ahituzioni lacnslri di Peschiera nel Luyo dl Gurdii iu Atti dellu li. Accademin dei Livcei. IH/fi-zZ.
2fgt;
de ee It st he woonde
zijne eigene woningen op do volgende wijze bouwde. — Het koos cene plek uit (vier of vijf bunders groot) bakende er de grenzen van af op do wijze van eenen regthoek met eene sloot en maakte met de uitgegraven grond een dijk er binnen in. Op deze wijze verkreeg men een regthoekig bekken, geflankeerd door eene gracht, opgeworpen of zich verheffende boven bet maaiveld, met georiënteerde zijden. Do regel voor die oriëntatie of plaatsbepaling was de in het voorjaar opkomende zon.
In het bekken werden daarna palenrijen ingeslagen, zoo lang dat zij met hunne koppen gelijk in hoogte kwamen met den bovensten rand van dc borstwering; men bedekte de palen met planken en daarop bouwde men do hutten van hout, stroo, klei en dergelijke bouwstoffen. Iedere hut, zooals die der Pconiers van het meer van Prasia, bescheven door Herodotus , had eene opening in den vloer , waardoor men do beenderen van de opgegeten beesten, dc asch en dc kolen van de stookplaatsen , dc brokstukken van het aardewerk, in een woord, al het afval van de woning naar beneden wierp. En deze stukken of materialen in het water vallende , gespoeld of gestort uit de hutten, die zich in het bekken bevonden, hoopten zich op den bodem van dat bekken in regelmatig boven elkander geplaatste lagen op, bedelvende allengs de palen en de ledige ruimte onder de hutten vullende.
liet is juist geen vrolijk tafereel dat ik hier voor den lezer ophang, maar het geeft nauwkeurig de feiten terug en het zal aan menigeen nog vreemder voorkomen wanneer ik er bij voeg dat het volk der lerremaren deze plaats niet verliet, wanneer het vuil zoo hoog was geklommen, dat het de hutten bereikte en daarmede gelijkvloers was. In stede van nu van plaats te veranderen, verhoogde men
PLAATSEN (cittu) VAN FHIESLAND. :M
don dijk om een ander bekken te hebben boven het voorafgaande gelegen. Men bouwde er een tweede paalwerk op, herbouwde daarop de hutten , om op nieuw dezelfde levenswijze te hervatten; en als het tweede bekken vol was herhaalde men de bewerkingen voor de derde keer. Op deze wijze kreegen de terremaren den vorm van heuvels , zich somwijlen tot vier meters of meer boven het oude maaiveld verheffend , met een basis van vier bunders of meer. Yan daar komt het dat in de best bewaarde terre-maren zooals die van Castione in het Parmesaansche, wanneer men die doorsnijdt, zich eene sloot aan den voet, een dijk op de flanken of zijden en binnen in palen of sporen daarvan vertoonen, welke palen verticaal in verschillende orde zich verheffen tusschen horizontale in opelkander gelegde lagen van vuil van allerlei aard en van organische en industriële overblijfsels. - Dat wat ik over de italiaansche terremaren vermeldde, komt punt voor punt en nauwkeurig overeen met dat wat ik in het terp van Aalsum waarnam.
Men moet een beminnaar zijn , zooals ik ben, van de oudheid studiën, om zich het genoegen voor te stellen dat ik bij het opmaken van dit resultaat of uitslag van mijn onderzoek ondervond ! - Het terp van Aalsum heeft, zooals sommige van onze terremaren, eene uitgestrektheid van bijna zes bunders en verheft zich ongeveer vijf meters boven het oude maaiveld of de oude vlakte. Aan den voet er van vindt men de fossa, sloot, opgevuld met overblijfsels van planten , visschen en schelpen van eetbare molus-ken. Deze sloot is georiënteerd, strekkende van het oosten naar het westen en begrenst het terp ten zuiden. De binnenborstwering van de sloot sluit zich aan of leunt tegen een hoop aarde, eenige meters in hare basis breed en zicli
be kerst iiewoonde
aanmerkelijk op den grond verheffende. Dit is de dijk Q\'arcjinc) parrallel of evenwijdig met de fossa of sloot, en als deze zich van het oosten naar het westen uitstrekkende. Op dit punt vormt de dijk de zuidzijde van het bekken {hacino). Meer binnenwaarts tusschen do geheele hoogte der klei, strekken zich horizontale, regelmatig op elkander geplaatste lagen uit, gelijk aan die binnen in de terremaren gevormd uit don afval dor bewoners, die ten zuiden stuiten tegen de binnenhelling van don dijk en vandaar naaide tegenovergestelde zijde zich uitstrekkende, zich verliezen onder dat gedeelte van den heuvel dat nog niet door de uitgravingen aangeroerd is.
Voor hem die acht geeft op deze bijzonderheden, is de overeenkomst tusschen de torpen van Friesland en de ita-liaansche terremaven duidelijk, zoodat de reden ot oorzaak van hun ontstaan dezelfde moet zijn. Punius noemt de terpen heuvels, hutten dragende, en zoo moesten zij aan hem zich werkelijk opdoen. Hij had geene de minste kennis van hetgeen zij van binnen vertoonden, zoo ja, dan had hij er van gewaagd ten einde met nog somberder kleuren hot beeld van het leven der Chaucen te schetsen. De hollandsche geleerden bepaalden er zich toe om te constateren dat hot kunstheuvels zijn, haussés de temps en temps, (van tijd tot tijd of allengs opgehoogd) zonder op te merken dat binnen in deze heuvels er het grootste verschil bestaat zoowel in zamenstelling (composizione) als in vorm tusschen de zijden en het midden {il centra) en dat er reden moesten bestaan voor zulk een verschil. Thans kunnen wij verzekeren, dat het wel zeker dtribuncdia metnihus cxlmcta (heuvels door handen opgeworpen) zijn maar aan de zijden van aarde gevormd en van binnen ledig en dat in die ruimte
plaatsen (citta) van friesland.
zich al hetgeen de bewoners van deze verblijfplaats uit hunne hutten lieten vallen, ophoopte.
Ik wenschte te kunnen zeggen dat ik in Aalsum ook liet paalwerk {la pakt fit la) had ontdekt, maar daarin slaagde ik niet. In allen geval, en de lieer Dirks kan er voor getuigen , verzekerde ons de eigenaar van het terp, de beleefde heer Watze Bierma van Dokkum, dat men zeer dikwijls bij liet afgraven aan elkander gehechte (confiUi) of vejtopslaan Ie palen ontmoette en de waarde van dit be-rigt kan niemand ontsnappen. Overigens weten zij die ondervinding van dergelijke nasporingen hebben, dat hot in de meeste gevallen mocijelijk is om de palen te vinden, omdat zij geheel en al verteerd zijn en er slechts de geringste en zeldzame sporen van overblijven, zooals hot gat door hen gelaten tusschen de lagen van den heuvel of in den ongeroerden, maagdelijken ondergrond, waarin zij met de punten waren ingedrongen. Ik herinner mij altijd de discussies ten opzigte van de lerremaren van Tószeg aan de Tisza gelegen , met den beroemden Vmcnow gehouden en hoe ik in mijn schik was. toen deze scherpzinnige opmerker met mij instemde in het herkennen van do sporen van de verdwenen palafilta. Deze teekens bestonden in het gat van de palen en in een kruiineltjc punt dat in den bodem was overgebleven.
Maar nu hebben wij zulk een overvloed van gegronde opmerkingen , dat wij in gevallen gelijk aan die van welke ik gesproken heb, de palafitten ook zonder dat er zich eenige aanwijzing voor opdoet, kunnen aannemen. De voornaamste reden daarvoor bestaat in het vinden in horizontale en regelmatig op elkander geplaatste lagen van de stoffen {materie) binnen in den heuvel. Dit is de afval van de woningen, die zich in het bekken hoeft opgehoopt. Opdat
3
33
iy4 ne eerst bewoonde
dit nicli in lagen kondo verspreidon, was het bewoners liet op geencrlei wijze vermengion en anders geschieden dan door de vloer van de hntten doei middel van palen omhoog to houden. Maar de Ih^ta voor welke ik sehrijf. is niet de geschikte kleinste bijzonderheden daarover mttewijden. \'
dien elders (1) een uitgebreid verslag gegeven van hetgeen ik i„ Aalsum heb opgemerkt. Hier zal .k slochts , na de overeenkomsten tasscbon de len-emaren van Eimba ca eerste verblijfplaatsen dor Friezen te hebben -W™ • mij bepalen om kortelijk iets te zeggen over de kunst do industrie van het volk dal dio verblijfplaatsen nahet,
Plinius zegt duidelijk dat de Oauchen de armste bewonoi
«ren van het tegenwoordige Friesland. Zij hadden me , zooal, hunne naburen, kudden; zij waren S™ «Ta! maar slechts visschers, cu van hun huisraad noemt 1. tiinsche schrijver slechts de netten, uit waterplanten en bios gevlochten. Uit het vemeldeu door Pumos van onderscheid tusschen de Cauchen en de andere volken vnn Friesland kan men een goed bewijs ontleeuen dat laatsten zich in oenen beteren toestand bevonden en dat wordt bevestigd door hunne nalatenschap ra de terpen e vinden. In de talrijke verzameling van dusdamge voorwerpen in het bezit van het museum te Leeuwarden, he Ln het getrouwste beeld der kunst en radustrie van de eerste Friezen. Zij kenden en gebruikten het ijzer, bewerkten uitstekend heen en hoorn , fabr.cccrdon aar e «rk mw en arra aan ornamenten, maar geschikt .001 r schillende levensbehoeften. Uit de beenderen der Lis cu wilde dieren en uit de zaden, verstrooid liggende
.tfcbnï 7* vm W =quot;quot;■ mquot;\'Vn-
PLAATSKN (cittil) VAN FRIESIiAND.
in do lagen der terpen, blijkt het dat deze volken bezitters waren van kudden vee, jagers van het wilde zwijn en van het hert en graanbouwers. Hunne amuletten, do sporen van vlas, do elegante fibule {gespen) en het groot aantal schaatsen van hen, wijzen bepaaldelijk er op, dat deze huisgezinnen (barbaren voor het romeinscho volk) niet zonder geloof en zonder eonige levensgeraakkon of zorgeloos omtrent hunne personen waren. De beoefenaar van do klassieke oudheidkunde vindt geene voorwerpen van studie in de voorwerpen door de eerste Friezen bewerkt, evenwol moet hij er wel degelijk rekening mede houden. — Dat zij niet zeer oud zijn, dat is onnoodig om te herhalen en de oudsten daaronder klimmen nauwelijks een twintigtal eeuwen op. Do anderen dalen af tot omstreeks 000 jaren na Christus of welligt nog lager. Zij zijn niet kostbaar om hun bostanddoel of om de kunst, maar hebben waarde omdat zij , (behalve dat zij eene beschaving aanwijzen met eigenaardige kenteekenen), overeenkomen met al hetgeen men vervaardigde of in het noorden van Europa in gebruik was, in die tijdperken welke men mot do namen van den eersten en tweeden ijzertijd van hel noorden pleeg te onderscheiden. Begiftigd met zulk ocno beschaving, wierpen zich ten tijde van hot uitolkander vallen van liet Romeinscho rijk, de stammen uit het noordon op Italië en wij kunnen slechts hetgeen de barbaren in ons vaderland achterlieten kennen door dat to bestuderen wat van hun zelve in hunne oorspronkelijke verblijfplaatsen overbleef. Ik geloof niet, dat men in in do kennis van dit deel dor oudheidkunde in Italië groote vorderingen gemaakt heeft. Wij hobbon nog openbare en private verzamelingen, waarin producten der industrie van de barbaren beschouwd worden als een romcinsch maaksel en van nog ouderen arbeid.
rjfl DE EERST BEWOONDE
Indien wij than, in staat zijn om to bepalon hoovov zioh
in Me de indringers, afdalend nit hot noov en, vorapreri hebben, dan moeten wij zulk» danken quot;quot;Vquot;/quot;J Tral nasporingen van den oudheidkenner. 0 (evenwel is bet noodig om het tc erkennen) bhjkt hot «or
rjat bii heeft die staat of zich bevindt op oeueumoe. quot; weg om to scheiden wat aan do verschU.ende vo-
ken toebehoort: en do eorsle vraag is steeds cone v . „
quot;quot;e^dknudige is do eerste om do schitterende rc-
snltaten te bewonderen, die de geleerde ^
n-on of halen uit de geschreven monumenten of uit de teveriLon Ilij weet we! dat zijn arbeid nntteloos zoade zlin indien hij niet op het doel afging , waarnaar do arhe.d
van\' den philoloog, van den ge.
ei^enliik ^zegden oudheidkenner gongt zijn, maa. te ge S üd weetquot; hij dat hij in de n.sporingen op eene hem 7 , • wiWP to werk of voort moet gaan. üvei-fntdorTa0quot; dat, wanneer een volk een land betreedt, het er quot;zijne voetstappen achterlaat, logt deze het er op aan o 1 te vinden, zonder zich om den naam van het vel^ ven te bekommeren. Zijne taak .s alleen deze om te zoeken en te onderscheiden of schiften, m iedere streek verschillende oudheidslagen, er ^
sludeeren, den zamenhang (foorimamento) e. van e mien en van iedere volledige groep van oudheden
overeenkomsten, de analoglên, het verschil met groepen
van andere streeken na te sporen.
Op deze wijze stelt hij even zoovele schilderijen te zarnen, goed afgeperkt of afgerond, afgedeeld naar de strengste
O
L. (.remière toajo.a. ««« -gt;« -
PLAATSEN (cltta) VAN FRIESLAND. 37
tijdorde, opdat hij, wien hot aangaat, deze voltooijo cu verlovendigo met verhalen door de ouden overgeleverd en er op plaatse den naam van het volk, dat zij voorstellen, totdat door ons er een naam worde bijgevoegd. En wanneer het gebeurde, dat eenige bladzijden, door den oudheidkundigen onteijferd, geene overlevering bevatten, geen woord dat ze ophelderde, daarom is zijn arbeid niet minder nuttig. De oudheidkundige ontdekt dan de eerste schakels van den keten, die van het hoogste gewicht zijn omdat zij het punt van uitgang geven voor de nasporingen van den onderzoeker der oude geschiedenis en van den nasporer van den oorsprong der beschaving. De oudheidkenner voltooit dan door middel van nasporingen en door de resultaten tot welke hij komt, een werk, gelijk aan dat van den geoloog, die zonder de hulp van de overleveringen wist natesporen die geschiedenis van onzen aardbol, die de natuur heeft geschreven in de fossile overblijfsels, in de lagen van de aarde welke wij bewonen.
Maar misschien ben ik hier afgedwaald in beschouwingen, die elders meer op hare plaats zouden zijn. Hier moet ik slechts opmerken, dat de terpen van Friesland zich ontsluiijeren als verblijfplaatsen , identiek met onze terrema-ren , doch de voorwerpen, welke zij bevatten, openbaren echter eene veel latere oudheid dan die van het volk der mariere (mergellanden). Evenwel moeten de eerste Friezen en de ver van hen verwijderde bewoners der terremaren, om hunne gelijksoortige wijze van huissehjk leven, één punt hebben gehad dat ze verbond en misschien hebben wij slechts daarvoor den draad die hen verbond aan die volken, welke de hongaarsche terremaren en de lepe in Persie achterlieten. — Maar welke was de oorzaak van zulke karakteristieke gemeenschappelijke gebruiken bij volken,
w « bwf .«■00k,.k ....«ats® (*») van frieslandt velschillende in van elkander verwijderd in woenplaat-^^wT\'^choon vraagstuk dat zich aan «.» opdeed
nloet ik erkennen, dat de «aracniingen nog al te bepc,. om thans de oplossing te kmnion heproeven.
Ik Wijde over den nitslag (de resultaten) van mijnen uitstap verliet het land der terpen met den vvensch om er \'temg te koeren on sloeg den wog naar Denemarken „ dat klassieke land voer de studio der primitive archeo-
ligic.
Home, October 1881.
(Uittreksel et afdruk uit de Xmm Anldvjia van -15 November 1881 , Oodrakt te Home h.j
Barbieri).
NASCIilUl\'T VAN DEN VKRTALHK.
Op liet visitekaartje van den schrijvor der beide hier boven vertaald medegedeelde verhandelingen, wier inhoud de vertaler geheel voor rekening van den schrijver laat en door gecne op- of aanmerkingen zal ontsieren of illustreeren, leest men:
Comm. Prof. Luioi Pigorini Direllore del Museo Preislu-rico cd Etnografico di Horna. (1)
Toen deze in de kracht des levens zich bevindende , hoogst beschaafde , wel bespraakte, voor zijn vak met blakcnden ijver bezielde, rijzige, donkere Italiaan zich op den 21 Aug. 1881 met oen woord van I3r. W. Pi.eytk bij mij aanmeldde «pour voir la coupure d\'un terp (tertre) de la Frise qu\'on s\'occupe de démolirquot; was hij geen onbekende voor mij. —- Ik had hem mot geestdrift in
(1\'! In ile Prov. Drentse he en Asser Courant (25 Aug. 1881 no. 11)8) leest men; „Assen 24 Aug. 1881. Gisteren bezocht lt;le heer Luigi PKiOuiNi, commandeur van de kroon van Italië, officier van de orde van den II. Mauritius, professor in de archéologie en directeur van het prehistorisch museum to Rome, het Provinciaal Museum in Drenthe. Hij was bijzonder ingenomen met de verzameling uit den steentijd en van de urnen. Daarna bragt hij een bezoek aan de Bal-lerkuil en aan de hunnebedden van Rolde. Hij noemde de Ballerkuil een monument van vroeger eeuwen, zooals hij in gansch Europa niet gezien had en roemde de hunuebeddun om hunne schilderachtige lig-
gingquot;
naschrift van
vloeiiend Fransch hooren spreken over de terremaren jan Emilia op de internationale congressen van anthropologie en préhistorische archéologie te Bologna (Italië) inl87iou te Stockholm (1874). Ook het hoofddoel van zijne ms naar Friesland veene vergelijkende studie der terpen en terremarenquot; kon ik begrijpen omdat ik door het bezoek (3 Oct. 1871) der termmara van Montale bij Modena , waaraan ook de heer Pigorini deel nam , wist wat eene Terramam was en door een vroeger bezoek aan de afgia-Ving van het terp te Aalsum (Sept. 1881) ook hoe hoogst belangrijk die plek voor vergelijking tusschen eene terramara en een terp zoude zijn. - Hoe bevoegd de heer I\'igoiuni daartoe was, sprak uit de veertien werkenm zijne Bibliocjrafia paloeetnologiea Ualiana ^ 1850 al 1871) Parma Septb 1871) opgenoemde geschriften van zijne hand, waarvan het oudste is tijm Termmam di Cam,-Mo m
Samboselo. 1802. (1)
Mien hij in do eerste zijner door ons vertaaido vorhan-
delinfen (zie blz. 22) verklaart op den dag van zip mt-
stapio naar Aalsum oono grooio rfvoldoening gesmaakt te
hobbcu, zoo sproot doze uatuurlijk uit do ba bom vas-
stoando ontdekking van do gelijkheid dor temmaren
dor terpon in vo»m,uj, zamemteil»!/ m taUmMeOm.
40
Bii ons afscheid to Veenwouden doolde hij mij mode, op reis door Denemarken en Duitsohland naar Vonotie voor hot aldaar to houden Internationaal Gcograpbisch-Congres (Afd. OaMeMe) bot en andor van zijne bevinding der terpen ten papiere te zullen brengen en reeds den 17Uoo, 1881 was ik in het hezit der beide verliandelmgcn.
,1, zie mijne li.» »«quot; U* gt;\'\'\'■■ » quot; quot;quot;quot; « •amara vau Montale aldaar blz. 5-2-54.
DEN VERTALER.
P. schreef in het begeleidende briefje; »L\'une {le prime cittd della Frisia) e\'est pour le grand public; l\'autre (I ler-peu della Frisia) e\'est pour les étudiants d\'archéologie primitive.quot; Vermits echter de in de tweede plaats genoemde verhandeling eerder het licht zag dan de eerste en hij zich in de eerst genoemde enkele malen op de in de tweede plaats vermelde beroept, zoo hebben wij de verhandeling over do terpen laten voorafgaan aan die over de eerst bewoonde plaatsen in Friesland. Wij voegen nog hierbij de opmerking dat wij de hoogst belangrijke plaats van Plinius getransporteerd hebben van no. II in no. I.
L)e beide verhandelingen waren te belangrijk om ze niet in hun geheel wereldkundig althans in ons land te maken en mijne vertaling er van was spoedig gereed, doch doordien de spreekbeurten in den winter 18S1/S2 reeds bezet waren had ik eerst op \'23 Maart 1882 gelegenheid in do laatste winteravondvergadering van het Friesch Genootschap ze in hun geheel voor te lezen, waarvan door den heer J. ïheumisse een uitstekend, uitgebreid verslag in de Leeuwarder Courant van 3 April 1882 werd gegeven. (1)
(1) Reeds in de vergadering der Kon. Akad. van Wetensch. van 10 Oet. 1881 (Afd. Letterkunde) had ik met een .woord van P. togt naar Aalsum gesproken. (Zie Versl. en Meded. 2de Reeks XI, blz. 125 en in die van 13 Maart 1882 (.aid, XI blz. 2(52—2()3) den inhoud van le prima citta della Frisia medegedeeld.
In de Gids van Febr. 1882 (aank. van Schliemann\'s Troje) schreef de heer IIoi.wkuda reeds, blz. 232 : „Hier op Hissarlik heeft men waarschijnlijk geheel het zelfde verschijnsel als in de Italiaansche terremares, do overblijfselen der oud-Italiaansche dorpen van paalwoningen en op de Nederlatnlsche terpen , meerdere nederzettingen van hetzelfde volk in verschillende tijdvakken zijner ontwikkeling boven elkander. Pilt;io-kini meent dat de oude bewoners der Italiaansche paalwoningen zelf wel eens hunne woonplaatsen in brand gestoken hebben als zij behoefte gevoelden aan nieuwe.quot;
41
NASCHRIFT VAN
Als toevoegsol doelde ik toon nog don uitslag mode van 0e„ ,„1 onderzoek door het bestuur op den 8en Maart 1882 gedaan in het terp genaamd Feitsma hij Ahhmja State „„der Huiznm {Lmnmrdemdeel) op den weg naardefVo.-
^de lm*. Courant voornoemd leZen wij: ..Dat onderroek was zeer bevredigend geweest; men balt;l palen op aanzienlijke diepte nog stekende in do terp gevonden. Ook Z Jalie of plank on kleinere palen mot punten, waarvan twee vertoond werden en eindelijk in het mamveld oen aantal palen in geregelde orde als die van
i ff f/l\\ quot; Vervolgens: ))Iïet bestuur zal i^e
t — ^enafgegravenvoert
Kaau on bet noodigdo allen die daarin belang stellen , mt
daartoe mede to werken on
omtrent hot vindon van palen enz. m torpen mode
^Daartoe strekte ook oon eireulairo, reeds in April 1882 in groeten getale verspreid om de aandacht der afgravers van terpen onder anderen ook te vestigen .op de moesta vegt opstaande palen die gewoonlijk op grooto dropten, me of minder goed bewaard zich vortoonen oE die sporen v.
1 aanwezen in de koppen of holton et in do nog m den
„rond stekende punten er van hebben aehtorgolaton. quot; Deze circulaire had niet dc wolligt te groot verwachtte trevolgon, ofscboon zij geenzins nutteloos was.
quot; Reeds vóór bet verspreiden er van (zie de voornoemde Ueau:
(1) Een gczic-M o,, .1» ^1\'
Nederl. Oudheden pi. I «1 ctnt „u f quot; 11U!t de ko))-
.....
Ita, C TL™ IwvimU hij Let AM. «»001.01»,..
den vertaler.
Cour.) , had Klaas Vlieger (8 Maart) mij omtrent het terp van Menaldum de volgende verklaring (in hoofdzaak) afgelegd.
Dat hij, sedert 1872, afgraver van het terp te Menaldum, (eigenares Mevrouwe Wed. IJpky-Looxma,) hoog omstreeks 12 voet, gevonden had palen, meestal tot stof vergaan, de punten in den benedengrond, midden in het terp waar de kruin is. In die kruin vond hij ook friesche moppen van een later woonhuis. Dit terp was uit verschillende lagen zamengesteld van geheel verschillende kleuren, zoo donker zelfs , dat anderen dan hij ze Mijn noemen, doch K. V. zegt: »het is vergane mest, stinkende. (1) liet stroo was nog herkenbaar en lastig om aftegraven. 8oms sypelde er nog de derrie uit maar dit kon ook wel mest zijn uit den lateren tijd toen er een steenen verblijf stond. De urnen of potten aldaar gevonden waren brozer naar mate zij dieper zaten. Ook zaten aldaar vele stukken van urnen gemakkelijk te doorgraven. Hoog in het terp vond men twee geraamten van gewoone lengte met niets bij zich. Het terp is allengs opgeworpen of verhoogd en nu 1882 na negen jaren arbeid half afgegraven. (2)
Uit Cornwerd schroef mij (10 April 1882) de landbouwer P. O. Postma dat hij, voor korte jaren kooper was geweest van een perceel terp te Clooijturi onder Wons bij Zurich, en wel van het middelsle der vijf perceelen, zijnde het hoogde, ter grootte van bijna 20 aren of liever hij kocht den bovengrond. Het gedeelte dat hij afgroef kon hij op het hoogste punt ongeveer ter diepte van 28 palmen
fl) Ook -\'2 Aug. 1881 was zulks liet gevul te Aalsmn gelijk tic heer Dukstua . zwager van den heer Watzk 1?iuhm k, kan getuigen, liet uit de groote diepte opgeworpene was mest die vergaan was.
(quot;2) Alles wat gevonden werd is met opgave der diepte gezonden aan Mr. A. Looxma Uimcv te Rijperkerk.
naschrift vax
doen en hij vond er een nog al dikke laag Jan 4 zwarte good, dat wol op veen goleek maar dat hij Ine (
voor verrot zeewier et streo, op het laatste geleek hetzelve •t meest. Daar beneden vond hij palen in den grond. He hont was niets waard, doeh hij had er althans één paal (dat wist hij zeker) nog vast zien staan in den ondergrond,
dat was zoowat zomerpeil enz.
Betrekkelijk dit terp schreef mij nog (20 Mei 1882) . IJ Miedema te Gooijum, dat er eenige palen vrij vast in den grond zaten en hij had ook hooren zeggen van een
stuk schip. .K
Zulke fragmenten van oen sohip of boot worden ook op 15
voet diepte in de doorgraving van het terp te ïeohnm bjj amp;ou-
tum (eigenaar de heer Bearoa) , bij een bezoek 22 Maart
1882 aangetroffen. (1) Vermits de afgraving aldaar met op het
maaiveld geschiedde kon men geene palen m foml vmdon.
Te Achlum (terp Groot Deemtm) werden ter diepte vati
! 80 meter, ongeveer 0,60 m. boven zomerpeil, ter wijd e
van twee meter in het krnis of kruizeling, regtop in don
grond staande palen gevonden, volgens schriftelijke me e-
deeling van den afgravcr aan mr. U. H. IW, Secretaris
van ons Genootschap.
Ook DomvE OePKOiJK te Idsoga bij Hceg dood ecne opgraving bij Nazareth te Idsega on vond al daar palen.
(bchritteluk bci^t.\' ^ ^ a. Asnumoi te Cornjnm
„n TjKEnn Boelsth» te Stiens, gdogen tnsschon lunkiim m Hijum (Ahbhiga ?) zijn (1883) V** Sponden. (Mode . van den heer P. Lucklama a Nnm.o.r to quot;rdem) Dr. A. Pouien te Eenrum schreef mij (U Jnmj 188.)
(1^ Overgebracht iu het Museum.
■44
den\' vertaler.
»Sodert een paar maanden wordt in de gemeente Winmm (Groningen) te Schapliolterzijl bij do uitmonding van het Zijldiep in het Reitdiep een groote terp genaamd Lutjehuizen , geheel afgegraven. Dit terp, sedert menschen ge-heugenis een koornveld, was echter vroeger bewoond en wordt onder anderen vermeld als grangium in do Monn-menta Groningana van Dnessen blz. 293 en 290,
»Nadat,quot; zegt Dr. Folmer, ))ik er reeds vroeger palen in had opgemerkt en mij was medegedeeld dat in het kanaal dat onlangs ten behoeve der schepen gegraven was , een soort van paalwerk was te voorschijn gekomen, verhaalden mij, heden, de werklieden, dat in do onderste lagen veelvuldig toegespitste palen regt overeind staande te voorschijn kwamen waarvan zij eenige fragmenten bewaard hadden.quot;
Later (16 Julij) gaf Dr. Folmer nog nadere bijzonderheden aan mr. W. 13. S. Boeles over die paaltjes op , 2,7 meter beneden de oppervlakte gevonden, allen puntig. Hij zond aan ons Museum toe een stuk dikke paal en eenigo dunne paaltjes, die veelvuldig voorkwamen en daaronder een kromme , door hem zeiven in het profiel der doorsnede uitgegraven. Stellig waren er veel meer andere palen geweest want men zag vele houtvezels regt overeind staande en ook andere horizontaal liggende. (1)
De heer P. B. Bos schreef mij uit Groningen (7 April 1882) dat in het genoemd Verslag (overgenomen in de X. Groninger Courant van 7 April) zijne aandacht was gevallen
(1) Onder het verbeteren der proeven ontving ik nog een geschrift van Dr. A. Folmer (Nederl. Tijdschrift voor Geneeskunde, Jaargang 1883) , getiteld : De voormalige en hedendangsche schedelvorm in Hun-sin go en aldaar leest men blz. 3: Op de dwarse doorsnede van het terp vau Lutjehuiaen ziet men in de onderste lagen geregeld nevens elkander puntige palen loodregt in den grond staan,
45
NASCimiFT VAN
40
op het gezegde van Pigorini , dat men in Friesland nog niet op het denkbeeld was gekomen om paalwerken te zoeken in de terpen- Hij deelde mede dat (wijlen) Dr. 11. Wester-iioff te Warffum , 8 of 9 jaren geleden, hem zijn vermoeden omtrent de overblijfselen van paalwoningen in sommige der door hem onderzochte terpen in Groningerland had medegedeeld. Hij haalde als bewijzen voor zijne meening aan de aanwezigheid van regtopstaande palen in vele terpen en van overblijfselen van verschillende voorwerpen als afval enz. die tusschen de palen in den bodem werden gevonden. Meer, zoo schreef de lieer Bos mij , herinnerde hij zich niet, maar hij verwees nog naar een werk van Dr. 11. quot;Westerhoff, getiteld; Twee hoofdstukken uit de Geschiedenis van ons dijkwezen, Gron. 1805, blz. 40: alwaar men in de noot leest. ;)Ook kunnen hier nog genoemd worden als met onze terpen of wierden {oude woonsteden zie blz. 194) overeenkomende, de Termmam en Mariera heuvels. Deze schijnen uit het afval te bestaan van een Keltisch volk enz. Opmerkelijk is het gewis dat onder de voorwerpen van menschelijke kunstvlijt, die deze Terramara-heuvelen opleveren, er vele worden gevonden welke ook in onze terpen of wierden worden aangetroffen. (4) Evenals do Friezen thans hunne terpaarde ter bemesting van het land verkoopen, zoo drijven ook de Italianen handel in de aarde hunner Terramara-heuvelen enz.quot;
Ook in het terp van Aalsum zijn sedert 1881 nog vele
(l) Westerhoff t. a. p. verwijst naar cene verhandeling van L. Pigorini, toen (1863) Praktikant bij het kon. archeologisch Kabinet u\\ ï ar-ma en van Prof. P. Strobei. in Par ma getiteld : Die Terramara Lager der Emilia en in verduitscht uittreksel opgenomen in de Mitth. der Antiq. Gesellschaft in Zurich Pd. XIV (Hoofd, (i) Zurich 1863 § 1—12 in quarto. Aldaar vindt men op de platen I—111 de lenu-mara Alterthüracr afgebeeld.
den vertaler.
kleine , soms aan elkander verbonden palen , maar geene groote gevonden. (Mondelinge opgave 1 Junij 1883 van den heer W. J. Bierma.)
In een terp te Britsum , Hat thans wordt afgegraven , vond men ook palen. (Opgave van mr. W. B. S. Boeles.)
Ten slotte, moeten wij nog eene dwaling wegnemen die ik bespeurd heb dat bij enkele belangstellende leden van het Friesch Genootschap bestaat en onkundigen zelfs tot spot verleidde. Zoo hoorde ik onlangs nog iemand zeggen toen er over paalwoningen gesproken word. Ja, verbeeld u, er is een Italiaan die de Friezen op palen laat wonen! Trouwens Alexandre Dumas bij zijn bezoek ter bijwoning der installatie van Koning Willem II in 1848, vermeldt in het relaas van zijn verblijf in Holland, dat het Haagsche bosch op palen staat ))bati sur pilotisquot; en alle Amsterdammers zijn paalbewoners. Maar hunne paalwoningen, soms trotsche paleizen , verschillen evenveel van do Zwitsersche en Oostindische betrekkelijk nette houten paalwoningen, als de laatste van de hutten der terremaren en terpen, uit stroo, biezen en leem zamengesteld. Pigorini heeft ons de fondamenten, het paalwerk der ruwe hutten van de terremaren op uitstekende wijze, voor oogen gesteld op Tav. II—IV van zijne onlangs van hom ontvangeno verhandeling , getiteld : »Terramara dell\' eta del bronzo situata in Castione dè Marchesi (Territorio Parmigiano) Reale Accademia dei Lined Anno CCLXXX. Roma 1883. 57 pag. 4to.
Fig. 1 pi. II stelt ons de schuin op rijen , in den grond geplaatste palen voor. Fig. 2 de in vierkanten opgestapelde eontrafforie geplaatst tegen den dijk, veel gelijkende op onvoltooide balkwoningon in de bosschen van Amerika.
Leeuwarden, 5 Junij 1883.
47