-ocr page 1-

^ ~ :l ■,* Ir-- \'yjini-

Vak 158

WIJ--

MODERNE

ill

,§» \'flFlil.ll

OP

STAATHUISHOUDKUNDIG G1DIED

DOOR

Pi B? %

\\

189

-ocr page 2-
-ocr page 3-

STAATHÜISHOÜDKÜNBIG GEBIED

DOOR

I, E 1. MenUn.

C

-ocr page 4-
-ocr page 5-

JDEËN EN \'pHEORIÊN.

•bQucerite primnm recjvmn Dei et justiiiam ejus, et hire omnia adjicientnr

(Matth. vi, 33).

Wij schrijven het jaar onzes Heeren 1883.

Meer dan achttien eeuwen is de Katholieke Kerk de moeder der menschheid, de moeder der volkeren geweest. Zij alléén heeft beschaving, de ware beschaving gebracht. Zij alléén was bij machte het menschdom te leiden langs den weg der waarheid en des levens, omdat zij alléén het ware licht bezit en alleen

*) Wij laten hier reeds in den beginne de namen der voornaamste schrijvers volgen, welke wij in deze studiën met vrucht hebben geraadpleegd.

Michel Chevalier, Cours d\'économie politique.

Le Play, Les Ouvriers européens ou organisation du travail.

Marx, Das Kapital.

lioscher. Grundlagen der National-Economie.

Riehl, Deutsche Arbeit.

Schaffie, Capitalismus und Sooialismus.

Pékin, Be la richesse dans les sociétcs clréiienncs.

Eatzinger, Die Volkswirthsckaft in ihren sittlichen Grundlagen.

Von Kettler, Die Arbeiterfrage und das Christenthum.

M. J. S. MUI, Principes d\'économie politique (naar het engelsch).

Henri George, Fortschritt und Armuth (naar het engelsch door C. D. S.

Giitschow).

Alberlus, Social-Politik der Kirche.

Léon Harmei, Die Christlichen Arbeiter-Corporation zu Val-du-bois.

Fr. Hit ze, Die Sociale Frage.

vohis.

-ocr page 6-

4

hare lippen de woorden der waarheid en des levens bewaren. Zij heeft de volkeren langs zekere banen geleid tot stoffelijke welvaart, tot echt volksgeluk, tot gezonde toestanden, tot den waren rijkdom; zij is de eenige onfeilbare leermeesteresse óók op dit, op stoffelijk gebied, zoowel als op het gebied der ziel en harer heiliging voor eene eeuwige bestemming. Ook hier had en heeft zij nog do woorden des levens. Indien thans de maatschappij zoo krank is, wanneer door zoovele geheime en openlijke wonden het hartebloed der volkeren verloren gaat, wanneer zooveel leed schuilt onder het schijnbaar rijke kleed, dat de moderne stoffelijke ontwikkeling over de uiterlijke gestalte der maatschappij geworpen heeft, dan is het omdat de maatschappij zich van de Kerk heeft afgewend en de mensch zjjn eigen God geworden is. De mensch is als de verloren zoon geworden; hij leeft verre van het vaderlijk huis in den vreemde, en hoe ?

Elke opstand tegen de kerk werd gevolgd van een nood-lottigen achteruitgang; elke afval van haar door een diepen val. De diepste val had daarom plaats na den grooten afval in de zestiende eeuw. Een afgrond opende zich, die niet alleen de volken, die toen nog één gezin vormden, voor eeuwen vaneen scheidde en Europa met puin en bloed overdekte, zoodat landen, die weleer bloeiend en welvarend waren, ontvolkt en verwoest werden, maar waarin ook de materiëele welvaart te gronde ging. Die klove heeft zich immer verbreed; die afgrond is steeds dieper geworden. De volkeren hebben zich meer en meer afgewend van God en de Kerk. De weg, dien zij opgingen, was de weg des verderfs. quot;Welke vreeselijke gevolgen heeft die geloofsafval niet na zich gesleept! Uit den opstand der mensche-lijke rede tegen het gezag der Goddelijke rede werd de opstand tegen het wereldlijk gezag geboren. Uit het protestantisme volgde de revolutie, uit deze het liberalisme.

Het liberalisme heeft alles besmeurd en bezoedeld, wat het heeft aangeraakt. Het is voor de maatschappij eene harpij geweest. Zijn verpestende adem heeft alles vergiftigd, waarover

L

-ocr page 7-

hij heenging. Tot aan de zoogenaamde Hervorming beheerschto een princiep van associatie de maatschappij. Allen sloten zich onderling aan elkander aan. De een zocht een steun bij den andere. Uit de ondergschikte associatie der standen in gilden, in corporatiën, in klassen, welke allen door de banden van bizondere privilegiën werden saamgehouden, vormde zich de Staat als de groote associatie van hot geheele volk. De volkeren op hunne beurt erkenden gezamentlijk de Kerk als hunne moeder. Aan het hoofd der geheele Kristenheid stond de Paus, de alle eeuwen door levende Petrus, de opperste Vader aller geloovigen, allen omhelzend in dezelfde liefde, allen regeerend in denzelfden naam, allen insluitend in hetzelfde gebed. Toen wisten de Kristen-natiön, dat zij broederen waren, kinderen van één gezin; en ééne banier, de banier des Kraises kon alle natiën van Europa vereenigen; en met één kreet: „God wil het!quot; op de lippen, trok het geheele Westen op, om het heilige graf te verlossen.

De Kerk is de moeder der liefde en predikt de liefde. De \'liefde is het onderscheidingsteeken harer kinderen. Die liefde veronderstelt zelfverloochening. De eerste is de grondveste van Kerk en maatschappij, de andere de uiting der eerste, de gulden band, welken de liefde slaat om hare kinderen, om hen allen te vereenigen in onderlinge eenheid en offervaardige genegenheid.

Het protestantisme verbrak met heiligschennende hand dien band der broederlijke liefde. De mensch is een „individuquot; geworden 1), dat in zich zeiven zijn doel heeft, dat ztf/i zeimi

1

Dr. Ciik. fh. Grieb, protestant en demokraiit, zegt in zijne (Economie: »Der Protestantismus will jedem Einzelnen Gelegenheit geben, den vollstandigen Menschen an sich zur Erseheinung zn bringen, indem er ihn auf sich selbst verweist, imd dabei ihm seine Selbststilndigkeit zu wahren sueht. So öft\'net sie dem Indicidualismus alle Thiïreu und ruft das Princip der unheschrankteu Concurrenz hervor. Die Schranken, welche bis daher den Menschen, und (welk eene bekentenis!) zwar nicht selten zu seinem und der Gemeinsclnft Voriheil, eingeengt haben, mussen fallen; im Gefilhl, fast möchte ich sagen im Uebermuth seiner Kraft, erkennt der Mensch keine Autoritat fiber sich mehr an.quot; Hoe waar, hoe logisch! nog eens : uit de Hervorming de revolutie, uit de revolutie het liberalisme !

-ocr page 8-

6

zal zooken en alleen op zich zeiven zal bedaclit zijn. Zijn eigen geest zal zijn hoogste rechter en leidsman zijn in zijn geloof; geen leerende Kerk meer, maar het individu zich zelf leerend in volslagen onafhankelijkheid. Geen vereeniging meer ter bereiking van een gemeenschappelijk doel, geen samenwerken meer; maar ieder voor zich werke en streve vooruit en zoeke welvaart en rijkdom! — Wat gaan hem de anderen aan ? Het individu weert zich tegen allen in alles. Eigenbelang is de laatste en de eerste levenswet. Het „mijn en dijnquot; is het eenig wetboek.

Het liberalisme is niets anders dan het egoïsme, en dit is drievoudig als een helledraak met drie koppen : het egoïsme van den Staat, dat den Staat-God voortbrengt; het egoïsme van den geest, en het egoïsme van het hart, welke beiden laatsten den mensch tot een god willen verheffen, den mensch in zijn onbegrensden hoogmoed en onverzadigden wellust; dus de vergoding van den geest, de vergoding van het vleesch. Het heidendom was niets anders.

Daarom beleven wij een wonderlijk schouwspel. Te midden van onze Kristelijke maatschappij keert het heidendom terug. Het keert terug door de wijdgeopende poorten van \'t materialisme, naturalisme, utilitarisme, enz., om het even hoe gij het noemen wilt. Het heidendom is het belichaamde egoïsme in al zijn afzichtelijkste naaktheid, in zijne laatste, scherpste uitdrukking.

Nergends uit zich deze strekking met meer kracht dan op het economisch gebied, het zoogenoemde staathuishoudkundig terrein. Hier heerscht het materialisme onbeperkt, hier zwaait het zijn looden, doodenden staf. Men heeft den zedelijken mensch, Gods evenbeeld, wiens ziel voor God en de eeuwigheid geschapen is, gescheiden van den stofïelijken mensch. Met de ziel heeft de maatschappelijke mensch niets te maken. Het lichaam, het stoffelijke is alles en alles alleen. Het is, in zekeren zin, de scheiding van Kerk en Staat, op den enkelen mensch toegepast. Wat bekommeren wij ons om den godsdienst ? of om de ziel? daar hebben wij niet mede te maken. Welvaart, stoffelijke welvaart alleen is ons doel. Het gouden kalf moet

-ocr page 9-

7

den Almachtige de heerschappij betwisten. Aan het lichaam komt de voorkeur toe boven de ziel, aan het tijdelijke boven het eeuwige, aan het stoffelijke boven het ideale! Het is de eeuwige, de altijd groote strijd.

De dorst naar goud is de alles verslindende hartstocht onzer dagen. Hij streeft, met onbarmhartige hoovaardij alles overweldigend, naar de alleenheerschappij. Alle slechte hartstochten, alle lage instinkten van den gevallen mensch, alle schuldige lusten, die de volkeren in de laatste eeuwen deden wankelen, en ze al dieper en dieper doen zinken in het slijk, dienen onder deze banier; en de bloedroede vlag, die de Commune plantte op het rookend puin der koningspaleizen, is slechts een uitdrukking dierzelfde zaak.

De revolutie had in het bloed alle maatschappelijke ongelijkheid van stand vernietigd. Gelijkheid zou er heerschen voortaan. Maar tegen de macht van het goud werd er vergeefs met vereende krachten storm geloopen. Het goud behield de overwinning. Die macht echter is iets stoffelijks, zij is zuiver materieel.

De democratie, die altijd ondanks haar zelve streeft naar de heerschappij, zoekt het geld als het eenige middel om er toe te geraken. Het algemeene streven werd nu die macht te veroveren, door geld te heerschen, door rijkdom te genieten; en de wereld wordt beheerscht door de slechtste aller aristo-kratiën, die van het geld.

Heidensche toestanden keerden weer. Er wordt een zóó koortsachtige jacht op genot en wellust gemaakt, dat de stoutste verbeelding er zich geen denkbeeld van vormen kan. De mensch zelf is het doel van zijn bestaan, van zijn streven, zijn leven. Alles wordt voor geoorloofd gehouden, wanneer het doel, rijkdom, bereikt wordt. Tot eiken prijs, ten koste van alle offers, zelfs van het heiligste, van wat het onschendbaarst wezen moest, van de onschuld des kinds, van de tranen, van de deugd der vrouw, van het bloed, van de pijnen der zwarte of blanke slaven, wordt er rijkdom, goud gezocht zonder wroeging,

-ocr page 10-

8

zonder aarzeling. Het is een soort van cullus geworden. De menscli troont op het altaar, en alle hartstochten en lusten zijn de schaamtelooze priesteressen, die voor goud den nieuwen afgod moeten vereeren.

Zoo was het oude heidendom, zoo is het moderne.

Goud! goud! en zóó spoedig mogelijk, en zóó veel mogelijk, om zóó lang mogelijk en zóó veel mogelijk te kunnen genieten; dat is de leuze, do gewijde machtspreuk der moderne maatschappij. Het is de talisman onzer tijden, die alles vermag; de nieuwe moordkreet, die in dien vreeselijken strijd aangeheven wordt; de diepe zucht, die opstijgt ook uit die sombere, zwijgende, zwoegende scharen van blanke slaven, mannen, vrouwen, kinderen, van de armzalige lijfeigenen dier groote vassalen der machine, die den albeheerscher, het goud huldigen. De exploitatie van den mensch door den mensch is het kenteeken, neen het brandmerk, dat het heidendom op het bezoedelde voorhoofd draagt, het Kaïnsteeken van den moord, dat er onheilspellend vlamt. Onze moderne heidenen hebben hierin het ongelooflijke geleverd. In het groote rijk van het egoïsme kent men geene andere heerschappij.

Hoe men tot den rijkdom gekomen is, is den meesten onverschillig. Voor de groote menigte geldt de spreuk ; gelukkig hij, die bezit. Kijk worden is de hoofdzaak, deugd bijzaak. Hoe grooler de rijkdommen, hoe minder er gezien wordt op de wegen welke gevolgd, op de middelen welke gebruikt werden. Het idealisme van den arbeid gaat meer en meer verloren. De arbeid kent geen ander doel dan rjeld. Om een gering voordeel verkoopt men zonder aarzelen het vaderlijke- het familie-erfgoed, het huis waarin men geboren, den haard, getuige onzer reinste, onzer gelukkigste jaren, die als de schaduw heeft bewaard van het beeld eener lieve, teedere moeder, van een goeden, braven vader, en den geheelen schat der familio-herinneringen. Ook de toekomst schijnt de heden-daagsche maatschappij geene bezorgdheid in te boezemen. Het oogenblik gebruiken om de vreugden te genieten van den

-ocr page 11-

9

huidigen dag. Waarlijk de wereldliag, godvergeten, spreekt altijd dezelfde taal. 1)

Deze materialistische richting in theorie en praktijk heeft niet alleen die wilde, woeste jacht op rijkdom losgelaten, maar ook den onderlingen strijd der klassen, der standen in de maatschappij ontketend. Dezelfde wetten, of beter dezelfde ontkenning van zedelijke wettenen grenzen, welke de moderne staathuishoudkunde predikt voor het verkrijgen van den rijkdom, geldt ook voor deszelfs gehruik. Maar met ruw geweld doet zich nu de reactie der gebreklijdende volksmassa, der „onterfdenquot; gelden. Ook zij willen genieten. De sociale Democratie (wij kiezen den term, als in zekeren zin geijkt) is eene natuurlijke en noodzakelijke terugwerking tegen de miskenning der hooge zedelijke verplichtingen, welke rijkdom en bezit, rijken en bezitters opleggen.

Hij, die de geschiedenis der beschaving met open blik overziet, èn de oorzaken èn de gevolgen van het ontwikkelingsproces der maatschappij gadeslaat, hij zal niet zonder te huiveren de vernielende krac.hten aan het werk zien, welke èn maatschappij èn beschaving bedreigen. Het uitsluitend streven naar rijkdom heeft in die klassen, welke aan het hoofd der maatschappelijke en beschavende beweging staan, de scheppende ideale kracht gebroken. Alles is tot een soort van middelmatigheid gedaald. Is niet de ideale philosophische scheppingskracht als uitgestorven ? Kan zulks ook niet meestendeels van de poëzie gezegd worden ? Is zulks niet waar van de kunst ? De nabootsing heeft wel is waar grootsche resultaten opgeleverd, maar al mogen wij op een arbeid bogen, als stoffelijke arbeid zoo zeer volmaakt, — wij blijven bij de nabootsing van het oude, het antieke, het romaansche, de Gothiek, de Renaissance ; nieuwe vormen, geen! Die vormen zijn inderdaad de gaven van een

1

Hoe heerlijk vertaalt Racine de woorden der Schrift in zijn meesterstuk

sAthaliequot; : ygt;Hdtons-nous de jouir de la vie Qui sait si nous serons demain?

Sw l\'avenir insensé qui se fiequot;

-ocr page 12-

10

krachtig en ideaal leven der ziele, en dat leven kent men helaas ! weinig in onze dagen. De begeerlijkheid van den rijkdom en van het genot heeft alles overmeesterd.

Op het gebied van kunst en wetenschap is het ideale scheppingsvermogen verdwenen, en in het maatschappelijke leven doet zich vooral het gebrek aan organiseerende kracht gevoelen. Een valsche leer met al hare gevolgen en hare brutale toepassing heeft sedert honderd jaar aanhoudend alles verbroken. De banden, welke de onderdeelen der maatschappij aan elkander verbonden, zijn gescheurd. Het gebouw wankelt, de grondvesten zinken weg. Zou men in de hedendaagsche maatschappij eene organisatie kunnen vinden? Is er dan iets meer dan twee klassen, arm en rijk, die zich wederkeerig verachten en haten, die niets, noch meeningen, noch gevoelens, noch levenswijze gemeen hebben, en de een den andere zoo vreemd zijn als waren het twee vreemde volken. In deze scheiding, in deze verachting, in dezen haat ligt het grootste gevaar voor de toekomst. Wel is waar, vele pogingen worden aangewend om aan de maatschappij eene andere organisatie te geven, — Oostenrijk heeft reeds veel gedaan om het Bhandwerkquot; en de ambachtslieden, arbeid en arbeider te redden; Pruisen is aan het werk ; in Westphalen heeft een nieuwe wet de erfenissen geregeld, om te voorkomen dat de boerenstand te gronde ging, en het grondbezit niet geheel in vreemde handen, vooral der joden geraakte; maar, en het is geen pessimisme zulks te zeggen, dat al die pogingen mislukken zullen. Onze maatschappij bezit niet die ideale kracht en die jeugdige oorspronkelijkheid, welke alleen in staat zijn om nieuwe vormen, een nieuwe organisatie voort te brengen. De godsdienstige overtuiging, de praktijk der godsdienstige werken, de liefde tot God en tot den medemensch, de zelfverloochening en de offervaardigheid gaan meer en meer verloren, — en dit onherstelbaar verlies doet de ziel als verdorren, de levenskracht droogt op. In een groot gedeelte der maatschappij, vooral in de beschaafde kringen, welke vóór de anderen als de leiders opgaan, is die begeesterde gloed, dat

-ocr page 13-

11

vuur der offervaardige liefde uitgedoofd, welke alleen in de godsdienstige overtuiging kunnen wortel schieten en in het binnenste der ziel \'t scheppingsvermogen kunnen doen ontwaken.

Het is waar, geen tijdperk kan wedijveren met onzen tijd, wat de ontwikkeling en de „verfijning\'\' des levens aangaat, maar hoe vreeselijk steekt daarbij af een meer dan groot gebrek aan zedelijke kracht. Onze eeuw overtreft alle eeuwen op het gebied der schooien der beschaving, maar de scheppende kracht kwijnt weg. Geene eeuw beschikt over zoo veel wetenschap en bij dat alles verdwijnt die liefde, die zich uit door werken, het egoïsme neemt de overhand, en het egoïsme is de dood der beschaving. Het is als de verzengende adem van den wind der woestijn, die alles doodt waar hij over heen gaat.

En toch, eene andere wet dan de liefde en de zelfverloochening is voor de Kristelijke wereld niet denkbaar. Beiden vormen het kort begrip der Kristelijke staathuishoudkunde. Zij geven de oplossing aller maatschappelijke vraagstukken ; zij zijn de oplossing der zoogenoemde „sociale kwestiequot;. Dit dubbele gestarnte straalt in onverdoofbaren luister op de banier der ware beschaving; zij leiden tot waar volksgeluk, tot ware welvaart; zij doen de klippen vermijden, bezweren de stormen, en zij alleen kunnen het schip de gewenschte haven van het ware volksgeluk doen binnenzeilen. Dat kan de Kerk en de Kerk alleen.

Het geschapene kan niet absoluut, onbeperkt, onbegrensd zijn. Voor den mensch is absolute vrijheid eene onmogelijkheid, in zich een onding. Doch de ziel is onsterfelijk, zij is voor de eeuwigheid bestemd; en de mensch, zoo droevig gedaald van den troon zijner eerste onschuld, de onttroonde koning, de gevallen engel, de balling uit het Paradijs, heeft onbestemde, verwarde herinneringen van zijn vroegere grootheid medegenomen. De balling denkt en treurt om het vaderland, de koning om den verloren diadeem, volgens het diepzinnige woord des dichters:

L\'homme est nn dim tombé, qui se souvient du del.

-ocr page 14-

12

En is het nu verwonderlijk, dat die mensch, wanneer hij zijn hooge en grootsche bestemming miskent, wanneer hij zijn goddelijken oorsprong verloochent, wanneer dat arme schepsel tegen den almachtigen Schepper opstaat, dat hij dan tot in zijn hoovaardige, oproerige droomen, in zijn theoriën, in zijn utopiën nog de bewijzen van zijn hemelsche afkomst en bestemming levert? Dan spreekt hij altijd van onbeperkte vrijheid, van een eindelooze ontwikkeling — van een nooit uitgeputte vatbaarheid voor volmaking. Hij weet dat zijn streven valsch is: een kreet der ziele, dien hij nooit tot zwijgen kan brengen, roept het hem aanhoudend toe ; zijn ziel blijft steeds Kristen.

Arme Titanen, die den hemel willen bestormen en verpletterd neerstorten, begraven onder de bergen, die zjj zeiven opeenstapelden, om langs dien reuzentrap de hemelburcht te bespringen.

quot;Wij willen eenige der nieuwe theoriën onderzoeken. Vooreerst ontmoeten wij hier de darwinistische leer van den „strijd om het levenquot;.

Volgens Darwin\'s ontwikkelingsprinciep bestonden de eerste levensvatbare wezens in eene eiwitachtige, volkomen anorganische stof, waaruit langzaam, in millioenen jaren, de volmaakte thans bestaande organismen, tot dat van den mensch toe, zich gevormd hebben; deze vorming geschiedde daardoor, dat ze gehoorzaamden aan eenen innerlijken drang om zich te vermenigvuldigen ; en hierdoor zou het getal der nakomelingen onbepaald progressief toenemen, zoo niet het gebrek aan het onontbeerlijke een onoverschrijdbare grens had getrokken. Doch daar deze drang ter vermenigvuldiging steeds voortwerkte: moest er tusschen de verschillende wezens een strijd ontstaan, wie namelijk voor zich de onontbeerlijke levensvoorwaarden zou kunnen vervullen. Ziedaar den strijd om het bestaan. Deze deed de zwakke, de minder volkomen wezens van de wereld verdwijnen; de meer, de beter georganiseerde wezens behielden steeds de bovenhand; en dit proces zal altijd voortduren; immers die volmaking en die onbewuste, door geslachtskeuze

-ocr page 15-

13

geleide ontwikkeling zal steeds voortgaan. — Het Darwinisme te wederleggen op natuurkundige gronden is niet ons doel. Zulks is reeds geschied. Overigons is liet niets anders dan een bloote hypothese, die nooit kan bewezen worden en die altijd met een halsbrekenden sprong van het redelooze tot het redelijke wil overgaan, en door de geschiedenis van het menschdom wordt gelogenstraft. 1)

Maar wie wordt niet getroffen door de wondere overeenkomst tusschen deze theorie van oneindige volmaking, — het gevolg van den aanhoudenden strijd des levens, die op zijne beurt uit de zelfzucht geboren wordt, — met de staathuishoudkundige theoriën van Adam Smitli en zijn vrijhandelssysteem en onbeperkte mededinging, als ook met de vreeselijke bevol-kingsleer van Malthus en hare steeds meer uiteenloopende geometrische en arithmetische reeksen ?

De zelfzucht, geholpen door een altijddurenden strijd om leven en welvaart, waaraan zich niemand onttrekken kan, zal bij ieder volk zoowel als bij de geheele menschheid het machtigste leven en de krachtigste organisatie ontwikkelen, welke het menschdom en de maatschappij steeds zullen doen vorderen op den weg der volmaking en des vooruitgangs. Laten dus de individuen, met het egoïsme gewapend en gepantserd met dit „aes triplexquot;, deel nemen aan den wereldstrij d ; de machtigsten zullen verwinnen; die aanhoudende strijd zal noodzakelijk tot aanhoudende inspanning aanleiding geven, waarbij de machtigste.

1

Den 23n Februari 1883 trad tegen deze zoo dwaze als vreeselijke theorie, naar aanleiding van de redevoering, kort te voren door Dubois-Eeymond, Rector der Berlijnsche Universiteit, gehouden, de bekende Dr. Stöcker, de leider der Christich-Sociale partij op. Dubois had gezegd, dat het Kristendom onhoudbaar was en dat Darwin eindelijk den mensch zijne plaats had aangewezen «an der Spitze seiner Brüderquot; : de dieren.

Dr Stöcker zeide: De ))Urschleimquot; is een »Urleimquot; geweest, waarmede Prof. Hackel vele zwakhoofdigen, evenals men het de vogels doet, had verleid en gevangen, zoodat zij aan eene leer waren vastgeraakt, die uit een mug een olifant leerde maken, die in de plaats van godsdienst, godloochening, in de plaats van ^Rechtslebetiquot;, het recht van den sterkste, in de plaats van sociale leven, den strijd om het leven stelde.

Men weet verder, dat Darwin, die in de eerste uitgave van zijn werk een scheppenden God erkende, in de tweede God wegliet, om Hem in de derde weder aan te nemen.

-ocr page 16-

14

de opperverwinner, de eerste aanvoerder zal zijn, maar steeds vooruit zal moeten gaan of hij wil of niet; want de andere strijders laten, noch kunnen hem ooit rust laten, daar het egoïsme hen steeds voortzweept.

Arm menschdom, dat zou uw lot zijn! Arme mensch! steeds over de gekneusde, verminkte overblijfselen uwer mede-menschen voort te ijlen, zonder hart en liefde, rusteloos, hijgend, door de scorpioenen gegeeseld der wreede Eumeniden, welke men den vooruitgang, den strijd, de zelfzucht noemt!

„De strijd om het levenquot;, „the struggle for livequot; zij nu het motto. Dat is de ijzeren wet, die het leven der individuen en der volkeren beheerscht.

Maar ons wacht nog meer, Malthus laat ons zijn bevolkingstheorie hooren. Men beschuldige ons niet van overdrijving , wij laten ze derhalve opzettelijk naar een handboek volgen, dat tegenwoordig veel in gebruik is. 1)

„Het is te vergeefsch dat gij met al uwe instellingen het lot der armen wilt verzachten. quot;Wat gij ook doen moogt, altijd zal de bevolking aangroeien in eene geometrische reeks, 2) en de middelen van bestaan in eene arithmetische reeks. ***) quot;Wat men ook moge veranderen in wetten of regeeringsvorm: waar 32 moeten leven van de middelen van bestaan van 40 — daar sterven er 22. Vruchteloos wilt gij die natuurwet buigen; gij brengt slechts duizenden meer ten offer ; uwe ruime armenverzorging geeft slechts voedsel aan het graf; uw geliefkoosd vondelingsgesticht is een knekelhuis. Als iemand geboren wordt in een wereld, die reeds vol is, waar zijn gezin geen middelen heeft om hem te doen bestaan, of waar de maatschappij zijnen arbeid niet noodig heeft, daar heeft die man niet het minste recht om voedsel te vorderen. Hij is inderdaad te veel op de

1

De Bruin Kops. Beginselen der Staathuishoudkunde.

2

quot;) Bijv. 2, 4, 8, 16, 32 enz. *quot;) Bijv. 2, 4. 6, 8, 10 enz.

-ocr page 17-

15

wereld. Aan het groote gastmaal van het leven is geen plaats meer voor hem. De natuur gebiedt hem te vertrekken, en weldra zal zij dat bevel ten uitvoer brengen.quot;

Tot voltrekking van dit onbarmhartige vonnis nadert een vreeselijk leger. De honger, de ziekte, de oorlog, de misdaad, sterften en schandenjke krankheden, zóó heeten de uitvoerders van het groote doodvonnis. De schavotten, waarop het mensch-dom bij scharen sterven moet, zijn de hospitalen, tuchthuizen, vondelingsgestichten, landverhuizingsschepen. De nooit volprezen wijsheid eindigt in dezen strijd om het leven — die een strijd op leven en dood geworden is — met de welvaart en den overvloed van eenige weinigen, 6n den ondergang, den hongerdood der overigen. De eene mensch is geroepen met zijn lichaam den anderen tot voetschabel te dienen.

En dit is volgens Mal thus eene natuurwet. Darwin en Malthus verkondigen dezelfde leer. Beiden nemen den strijd als eene onvermijdelijke voorwaarde aan, de een van de ontwikkeling en do andere van den vooruitgang. Beiden ontkennen de schepping door een persoonlijken God. AVant die ontwikkeling, die vooruitgang geschieden „onbewustquot;, dat is zonder dat het zich ontwikkelende, het vooruitgaande wezen er besef van heeft, terwijl het alleen door de natuurdrift om zich zelf in stand te houden en zich te vermenigvuldigen, tot den strijd om leven en welvaart gedreven wordt.

Weldra zien wij dan ook deze beide leeringen gecombineerd, onder den naam van „Philosophie des Unbewussten\'\', door Hartmann voorgedragen, en een pessimisme voortbrengen, dat den zelfmoord als laatste logische gevolgtrekking aaraeewf.

God zij dank, dat deze ongezonde en noodlottige theoriën nog niet geheel ons volksleven vergiftigd hebben en nog niet diep zijn doorgedrongen. Het Kristendom is in merg en bloed overgegaan en heeft aan de vernielende kracht dezer leer tot nu toe wederstand geboden.

Wij nemen hier over deze tweevoudige theorie van de vrije mededinging en van den strijd om het leven eene heerlijke

-ocr page 18-

16

uitspraak over; zij is van Professor Mario, (pseudoniem voor Winkelblech) en werd reeds vóór dertig jaren geschreven.

„Hoewel de liberalen tot nu toe in geen enkel land hunne beginselen geheel en al kunnen toepassen, zoo zijn echter hunne tot nu toe genomen proeven meer dan voldoende, om het volslagen en zekere mislukken van hun streven te bewijzen : Zij wilden den arbeid vrij maken, en hebben dien onder het juk van het kapitaal gekromd, —

zij wilden de ontboeiïng aller krachten, en zij hebben ze in de boeien der ellende geslagen, —

zij wilden den hoorigen arbeider (lijfeigene en pachter) van den bodem losmaken, en zij hebben hem door het opkoopen van landerijen, den grond onder de voeten weggenomen, —

zij wilden de welvaart der maatschappij, en deden ellende en overvloed ontstaan, —

zij wilden de verdiensten doen eeren, en zij maakten ze tot slaven van den eigendom, —

zij wilden do afschaffing van alle monopoliën, en zij hebben ze door het reuzenmonopolie van het kapitaal vervangen, — zij wilden de oorlogen onder de volkeren doen ophouden, en zij hebben den burgeroorlog ontstoken, —

zij wilden zich van den Staat ontdoen, en hebben zijne lasten vermenigvuldigd, —

zij wilden de beschaving algemeen maken, en zij hebben ze tot een voorrecht van den rijkdom gemaakt, —

zij wilden de zedelijkheid in de maatschappij hooger opvoeren, en zij hebben haar in een modderpoel neergestooten,— zij wilden in één woord onbeperkte vrijheid, en hebben de schandelijkste slavernij gebracht, —

zij wilden het tegendeel van wat zij bereikten, enheboen dus de proef geleverd, dat het liberalisme in zijn geheelen omvang niets anders is dan eene utopie.quot;

De socialisten hadden het wèl begrepen. Marx, Lassalle en anderen zochten geen andere basis voor hunne leer dan het Darwinisme en het pessimisme, welke ook den grondslag vormden

-ocr page 19-

17

der engelsche staathuishoudkundige leerstelsels van de laatste tijden. quot;Wilden de nieuwere Engelschen volgens hunne egoïstische systemen de uitersten onzer hedendaagsche maatschappij, die vreeselijke weelde en die allervreeselijkste ellende, door den strijd om het leven verklaren, de socialisten doen het eveneens, maar volgens de leer van hun egoïsme en verlangen den triomf voor de macht der vuist, voor de massa der arbeiders; de eersten strijden voor de bezittenden, de anderen voor de „onterfdenquot; der maatschappij.

Voorwaar, wij ontkennen het niet, dat de strijd om het leven, om de middelen van bestaan een machtige hefboom is van den vooruitgang, maar alleen voor dien mensch en dat volk, dat een hooger ideaal zoekt te bereiken dan genot en stoffelijke welvaart. Dan, maar ook dan alleen, staalt die strijd den moed en de kracht, verdubbelt hij de moreele energie, Wanneer die strijd echter niet dan materiëele doeleinden heeft, zal hij tot een afgrond van diep zedelijk verval voeren. Het godsdienstig-zedelijke leven sterft langzaam weg. De mensch eindigt in dierlijkheid of idiotisme. De „philosophie van het Onbewustequot; geeft, streng logiesch, de zelfvernietiging als slotresultaat aan.

Alleen hoogere doeleinden kunnen een waren vooruitgang en eene blijvende beschaving uitwerken. Zij alleen kunnen den mensch tot de heerschappij over de natuur verheffen. Zoekt hij in de natuur zich zeiven, dan zal hij in de natuur verzinken en haar slaaf worden. Hij zal alles voor zich willen, om.... alles te verliezen. Het genot maakt den mensch afhankelijk van de natuur. Welvaart, weelde, kunsten en wetenschappen zijn dan tot op een zekere hoogte bij hem denkbaar; maar slechts voor korten tijd. De mensch komt dan, juist door dit alles, tot eene sybaritische verwijfdheid en geeft zich over aan een sardanapalische weelde, en de door het egoïsme uitgeputte natuur is met onvruchtbaarheid geslagen.

Ninive, Babyion, Egypte, zelfs Griekenland en Rome leveren ons de bewijzen. Alcibiades verschijning kondigt voor

-ocr page 20-

18

Athene den naderenden val aan. Zoolang Rome mannen opleverde, die sterk waren door ontbering en zelfverloochening, telde het ook nog vaderlandslievende harten. Ten tijde van Lucullus was de Romein dood in den Romein. 1)

De mensch moet het middenpunt van zijn bestaan zoeken in God. In plaats van door het egoïsme te worden wat hij worden wil, moet hij die zelfzucht, die hem aan de natuur onderwerpt, verwinnen; dan zal hij op zijne beurt de natuur beheerschen. Waar zal hij echter tot deze overwinning de noodige kracht, de volharding vinden ? In God en in God alleen. De ziel gaat boven het lichaam, eveneens de geest boven het stof; de geest moot do materie als doortrekken, als „bezielenquot;, haar veredelen en verheffen.

De zelfzucht kan dus de verhouding des menschen tot de natuur niet regelen, evenmin als het egoïsme het richtsnoer zou kunnen zijn voor de verhouding des menschen tot zijn evenmensch, in den strijd om het leven.

Het menschdom is solidair. Het princiep der solidariteit beheerscht en verlicht het zedelijke leven. Zeker, elk mensch bestaat voor zich zelven, in de geheele kracht en in het volle recht zijner individualiteit ; zijn bestemming, het eerste doel van zijn bestaan, zijne zaligheid, is natuurlijk geheel individueel. De ziel, welke wij van God ontvangen hebben, moet zich tot God, haar hoogste type, door de vrijheid zoeken te verheffen. Maar niet elke ziel op zich zelve alleen draagt den stempel der Godheid : de vereeniging der zielen, de maatschappij is niet minder geteekend met het zegel Gods. In haar spiegelen zich de eeuwige betrekkingen af, waarin de drie Goddelijke Personen in een volmaakte eenheid leven. Van daar het onloochenbare feit der solidariteit. Alle leden der maatschappij werken op den duur, in een zekere mate, onderling tot het maken en bereiken van elkanders lot mede. Wat het geheel,

1

Hoort den grooten Corneille :

Je rends graces aux dieux de n\'être pas Eomain Pour avoir conserve quelque chose d\'hmnain.

-ocr page 21-

19

het lichaam, treft, dat treft ook elk lid in het bizonder; wat de leden treft, treft ook het geheele lichaam. Alles, op stoffelijk zoowel als op zedelijk gebied, elk groot feit van het sociale leven bewijst zulks ontegenzeggelijk. Dit is zoo waar op economisch gebied, dat het mislukken van een gewas bij den algemeenen oogst op geheel den handel invloed uitoefent. Wat meer is, deze groote sociale wet doet zich niet minder gevoelen in het grooto gezin der volkeren. De achteruitgang van eenig volk blijft niet zonder weerslag op alle anderen. De H. Paulus heeft het gezegd: waar één lidmaat lijdt, lijdt het geheele lichaam. 1)

Echter moet men toch het ideaal van het sociale leven niet alleen in de grootheid en welvaart van het geheele volk, maar ook in het geluk en in de welvaart van de individu\'s stellen. Zou iemand een volk machtig en gelukkig noemen, welks hoogste klassen machtig en gelukkig zijn, terwijl de lagere standen gebukt gaan onder het loodzware juk der ellende en der ondeugd ?

. Voor den Kristen zijn de menschen broeders, kinderen van één vader naar het vleesch, van één vader naar den geest, van God. Allen hebben dus hetzelfde recht om naar het bezit van dezelfde goederen voor lichaam en ziel te streven, welke God aan allen gegeven heeft, onder voorwaarde dezelve door arbeid en deugd te veroveren.

Het ideaal van het sociale leven zou dan bestaan in de volmaakte deelneming van allen, aan alle gaven Gods op zedelijk en op stoffelijk gebied. Maar de maatschappijen, even als het individu, streven aanhoudend naar een geluk, naar een ideaal,

1

Vervullen de rijken «/e niet, welke rijkdom en bezit hvm opleggen,

zoo zullen de mindere klassen in gisting komen en tot oproer overslaan. De hartstocMen van den belioeflige, aan wien de rijke de behulpzame hand onttrekt, zullen hem met ruw geweld boete doen betalen. De miskende wet der solidariteit zal zich wreken met onweerstaanbare macht. Niet eens met het goud der rijken zal de vertrapte arme zich tevreden stellen. Hij wil meer. Hun gouddorst ontstak zijn bloeddorst. Hij wil hun bloed, hun harte-bloed. Zelfzucht deed zelfzucht ontstaan. De woeker, gierigheid, gevoelloosheid van den rijke stortte zijne eigene zelfzucht als gift en dood in het hart der armen.

-ocr page 22-

20

dat zij nooit zullen bereiken; en de Maistre heeft gelijk, dat de gelukkigste maatscliappij die zal wezen, waar het grootst mogelijke geluk het aandeel zal zijn van het grootst mogelijke aantal menschen. Maar altijd moet het zedelijke leven boven het stoffelijke leven gaan, en moet de ziel boven het lichaam gesteld worden.

Uitsluitend dierlijk streven naar brood en voortplanting leidt tot dierlijke toestanden, tot het verval en den ondergang der volkeren. Het dier is en was steeds in een mechauische afhankelijkheid van zijne driften, terwijl de mensch door de beheersching zijner driften tot een zijner waardig leven opklimt. Hier ligt een afgrond tusschen het leven der dieren en dat der menschen, waarover niets in staat is het Darwinisme heen te helpen.

Het grenzelooze egoïsme, dat de moderne wetenschap als grondveste der economie voor individu en volk hoog opgehemeld heeft, kan slechts voeren tot een strijd op leven en dood, tot de bloedigste omwentelingen — of tot den zelfmoord na een overmaat van genot.

Neen! de wet, de voorwaarde van waar geluk en welvaart èn voor het individu èn voor de maatschappij op stoffelijk zoowel als op zedelijk gebied is de liefde en de zelfverloochening. De liefde lot God, lot zich zeiven en lot den medememch. Het is een soort van afglansing van de H. Drievuldigheid, een drievoudige afstraling van dat ééne vuur, door God in het hart van den mensch ontstoken, welke, door hare hemelsche warmte, licht en leven over de geheele wereld kan verspreiden.

Toch blijft het leven van den mensch een strijd. De mensch is gevallen. Nood en arbeid wegen zwaar op den schuldige. De afstammelingen van Adam gaan gebukt onder den last van den vloek, in het Paradijs tegen hen uitgesproken, en de voet van het arme menschenkind scheurt en verwondt zich dikwijls aan de scherpe doornen van den levensweg. In zich zeiven, rondom zich heen ziet de mensch vijanden, die bestreden, stoot hij op moeielijkheden, die overwonnen moeten worden, ook

-ocr page 23-

21

door een voortdurenden strijd, door arbeid en door inspanning. Maar deze strijd, hoe oneindig ver verschilt hij van aard van den darwinistischen strijd, die de natuur in hartstochtelijk zinnelijk genot wil uitputten, om te eindigen, als zij in het niet verzinkt. Neen! in dezen strijd, in deze inspanning, in dezen arbeid schittert de kracht uit der boete, der verzoening, der verlossing. Met de edelmoedigheid der zelfverloochening, met het heilige enthusiasme der offervaardigheid zijn steeds door fiere zielen do heerlijkste, de grootste, de moeielijkste, ja, de pijnlijkste ondernemingen begonnen. Die strijd voert tot de overwinning over zich zei ven, tot de onderwerping der natuurkrachten, tot macht en geluk en welvaart en tot tevredenheid met zich zelven en met anderen in het zalige bewustzijn eener trouwe plichtsvervulling.

Stoffelijke rijkdommen te verzamelen kan niet het eenige, het hoogste doel van den mensch, der maatschappij zijn. Wat men ook volgens den noodlottigen geest der philosophie van de achttiende eeuw hebbe geschreven, gesproken of gedaan, sinds meer dan eene eeuw, wat ook de konsekwente apostelen van het utilitarisme, Fourier en Proudhon, hebben in het werk gesteld om de maatschappij van het Kristendom af te trekken en onder het juk van het materialisme te krommen, en haar in het gareel der zelfzucht te spannen en alleen voor de voortbrenging der rijkdommen te doen arbeiden — elke maatschappij zal zich ten laatste met walging afwenden en met de hoop in het moede oog opblikken naar het licht der waarheid; en slechts de Kerk kan haar dat licht laten zien.

De Kerk veroordeelt den rijkdom niet. Maar in den rijkdom kan \'s menschen bestemming niet gelegen zijn. Het is klaar, zegt de H. Thomas, 1) dat het geluk des menschen niet in den rijkdom kan bestaan. Deze wordt alleen gezocht in zooverre hij een ondersteuning is van de menschelijke natuur. Hij kan de laatste bestemming des menschen niet zijn — zijn bestemming

1

Summa theolog. 1. 2-, q. II, art. 1.

-ocr page 24-

22

integendeel is den mensch te dienen in het bereiken van zijn doel. Overigens is het verlangen naar het hoogste goed onbeperkt van natuur. Hoe meer men dit hoogste goed bemint, des te meer hecht men er zich aan, en des te meer veracht men alles wat buiten hetzelve bestaat; want hoe meer men het bezit, hoe beter men het kent. Met den rijkdom is het geheel anders gesteld. Nauwelijks bezit men hem of men veracht hem, en men maakt jacht op nieuwen, anderen rijkdom. Is dit niet voldoende om de onvolmaaktheid er van aan te toonen, en te bewijzen, dat het hoogste goed niet in den rijkdom kan bestaan? — God is het hoogste goed. De goederen der aarde hebben geene andere waarde dan in zoover zij ons tot God voeren. Maar het zijn dan toch goederen, die waarde hebben, en, voegt de H. Thomas er bij, de mensch kan zich niet geheel losmaken van alle zorg voor de stoffelijke goederen; doch zoo hij in deze zorg niet te ver gaat en de maat niet overschrijdt van hetgeen tot een eenvoudig leven behoort, dan zal hij niets doen wat met de volmaaktheid van het Kristelijke leven strijdig is. Do H. Augustinus 1) had zulks reeds gezegd : „Het mensche-lijko gezin leeft volgens het geloof, maakt als een vreemdeling van de goederen der aarde gebruik, niet om zich door dezelve te laten innemen en zich van het doel te laten afbrengen, waarnaar het streeft, dat God is; maar om er een steun in te vinden, die den last van dit vergankelijk lichaam, welke de ziel neerdrukt, verlicht. De aarde en hare heerlijkheden zijn slechts vertroostingen voor ellendige veroordeelden, en geen belooningen voor gelukzaligen.quot;

Aldus is de rijkdom het doel voor den materialist, voor den Kristen echter niets meer dan een middel. Voor den eerste is hij als de kogel, welken de galeiboef voortsleept, of de boei, die hem aan de aarde vastketent, voor den andere is de rijkdom als een trap om ten hemel op te klimmen. De rijkdom kan een

1

Dc Civitate Dei L XIX, c. 17.

-ocr page 25-

23

wapen zijn, dat ons nuttig is, maar dat men niet dan met groote voorzichtigheid moet hanteeren; dikwijls kwetst het de hand, die het voert.

Strijd is er, in en buiten den mensch niet elleen, maar ook in en buiten elke maatschappij. Strijd tusschen de ziel en het lichaam, die toch één is; strijd in de maatschappij tusschen de moreele en de stoffelijke orde van zaken. Het lichaam bestaat slechts voor de ziel, zoo bestaat ook in hot algemeen het stoffelijke alleen voor het zedelijke. De zedelijke grootheid, ziedaar het doel, het leven, de kracht, de eenige grootheid der volkeren. Het stoffelijke heeft alleen voor zoover waarde, als de mensch er door zijn arbeid iets in doet stralen van dien goddelijken glans, dien God in zijn ziel doet schitteren.

Zoo zijn de verhoudingen tusschen ziel en lichaam, tusschen geest en stof, tusschen zedelijke en matericele macht, ontwikkeling en grootheid.

Daarop berust de uitspraak van Roscher, die verklaart, dat geen volk, hetwelk waarlijk godsdienstig en zedelijk is, zal te gronde gaan, zoo lang het deze hoogste goederen in hooge eere houdt.

Het valt niet te loochenen, dat het zedelijk bewustzijn der volkeren op het gebied der staathuishoudkunde diep gezonken is, dat het heidendom schijnt terug te keeren, en dat de toekomst der maatschappij, te oordeelen naar de verschijnselen, welke zich voordoen, zeer onrustbarend is. Wij meenen de hand op de wonde te hebben gelegd. Hebben wij het kwaad leeren kennen, zoo rijst vooreerst hier de vraag; wie, wat kan hier genezing, redding brengen? Deze vraag willen wij nog in \'t kort beantwoorden en daarmede deze inleiding sluiten.

Het eerste antwoord is weer een vraag: kan de zoogenoemde humanileit de zieke maatschappij genezen ?

quot;Wij antwoorden : neen ! zij is niet eens een palliatief. Hoe zou dat wonderlijke mengsel van dwaling en waarheid, van deugd en ondeugd, van geloof en ongeloof, van bevestigingen ontkenning, dat men humaniteit noemt, de droevige wonden

-ocr page 26-

24

vermogen te heelen, die zoo diep ingekankerd zijn in de maatschappij ? Die balsem zou vergiftigen. Een dwaze homaso-patliie zou het wezen, hoogmoed en zinnelijkheid, door trots en zingenot te willen genezen. De humaniteit onzer eeuw telt maar één princiep: het utiliteitsprinciep. Alles gaat, draait en wentelt om ééne as: hel voordeel. Ééne vraag staat bovenaan: wat geeft voordeel? — ival geeft het meest f — Wat is billijk, rechtvaardig, waar, edel, verheven? Men haalt de schouders op — bijzaken ! En zielenadel, karakter, idealen,zij verdwijnen. Men verheft zich niet meer tot hoogere doeleinden. Men heeft den adelaar gekortwiekt; hij strijkt over den grond. Nul, voordcel, eigenbaat — alles eigenliefde, zelfzucht: dit is de ziel der humaniteit. Partij kiezen voor waarheid en recht, optreden, fier en mannelijk voor God en godsdienst, voor het waarlijk groote en edele, en daartoe iets, al was het maar zijn rust of gemak ten offer brengen — dat is te veel: men deinst terug. Deze machteloosheid en karakterloosheid wordt met den naam van wijze bezadigdheid versierd, en men boogt er op, zoo slim, zoo sluw, zoo voorzichtig te zijn. In deze school van armzalige wijsheid wordt het opkomende geslacht gevormd. Hij, die voor de gerechtigheid bereid is offers te brengen, voor dezelve vrijmoedig durft optreden, die zijn meeningen tegen den tijdgeest in durft verdedigen, wordt een dweeper, een enthusiast, een onpractisch mensch genoemd. Hoe weinigen zijn er niet, in wie een man, een karakter woont, die ridderlijk voor het vertrapte recht uitkomen, die edelmoedig in het kampperk treden voor de waarheid en het recht? Ja, de denkbeelden worden plat, alledaagsch, laag; het ideaal moet overal voor het realisme wijken. In kunst en wetenschap en politiek wordt alles een soort van handelsspeculatie. De maatschappij heeft, tezaamgenomen, slechts ééne gedachte, ééne neiging; rustig genieten. Dr. Moufang had gelijk : „Es fehlt uns an Miinnern, die Farbe kennen und Farbe bekennenquot;!—Deze theorie heeft een ander noodlottig gevolg. Wij willen spreken van de „heerschappij der middelmatigheidquot;, welke hare uitdrukking vindt

-ocr page 27-

25

in de zoogenoemde publieke opinie, dat is de opinie van de groote meerderheid. 1)

Die middelmatigheid ziet als instinktmatig een vijand in alles wat groot en verheven is. Zij wil noch kan het bereiken : luiheid en onmacht zijn hier de oorzaken van ; maar zij gedoogt niet, dat anderen meer vermogen en doen dan zij zelf, volgens het woord, dat Danton zijn tegenstanders toewierp : „tu l\'óses!quot;, „gij durft het wagen!quot; beter, edeler te zijn dan wij; daarvoor zult gij boeten! — gij zijt te fier, te hooghartig, om u zei ven af te zweren en met allen neer te knielen voor de afgoden van den dag; dat zullen wij u betaald zetten. Men neemt, zoo het kan, eene soort van ostracismus te baat. Men zou volgaarne den modernen Aristides buiten de maatschappij zetten, omdat men het onverdragelijk vindt, hem een braven, eerlijken man te hooren noemen. Want, hoe? iemand die beter wil zijn dan wij ! dat is dood eenvoudig onverdragelijk. Tegen dezulken, welke het wagen zich boven het middelmatige te verheffen, worden allen ten strijde opgeroepen. Die onafhankelijkheid en die publieke meening is een misdaad tegen den tijdgeest, die niet streng genoeg kan gestraft worden. Over zulk een hoog-moedigen, verwaanden dwaas, die recht en waarheid boven zijn voordeel stelt, moet de staf gebroken worden!

Schelling schreef in het jaar 1803: Men heeft het zoogenoemde verstand der menigte (de publieke opinie) tot scheidsrechter in zaken des verstands verheven; daaruit volgt het systeem der ochlocratie in de wetenschap, om te eindigen met de algemeene verheffing van het gemeen (des Pubeb)!

Om de leer van den Heiland, welke het aanschijn der aarde heeft veranderd, om die leer, die de waarheid en het leven is, bekommert men zich niet. Elke droomer, elke phantast, elke dweeper wordt gretig aangehoord en bewonderd en toegejuicht, van Plato 2) en Xenophon ***) en Aristoteles ****)

1

Men denke hier aan de wijze, waarop Napoleon III, en thans nog de Duitsche rijkskanselier die publieke opinie bewerkten en misbruikten.

2

In zijne Respublica. *\'*) In de Politica. quot;quot;) In den (Economicm,

-ocr page 28-

26

af tot do duitschc pliilosophen toe. Naar elke opvatting van eene „tête fcléequot; staat men te luisteren met open mond, moge hij Campanella, Fourier, Owen, Louis Blanc, Saint-Simon, Marx of Lasalle of Scliulte-Delitseli heeten. Men staart liem aan, en voor Imogen prijs 1) neemt men zijn panacee, zijn elixir. Overal vindt men een Panurge en nog meer kudden, die in onzo onafhankelijke eeuw de schapen van Panurge navolgen. Maar tot Hom te gaan, die de weg, de waarheid, liet leven is, neen! Het is tlians, op economisch gebied, van de Kerk waar, wat ten tijde der verlossing de Boetgezant van den menscligeworden Zoon Gods verkondigde : „In uw midden staat Hij, en gij kent Hem niet!quot; Neen, helaas! de maatschappij is verblind door hare dwaasheid en kent Hem niet en ijlt ten verderve.

De staathuishoudkunde leeft van ontkenning. Zij onlkent de erfzonde, die den wil onttroonde, den geest verblindde on in den mensch den onzinnigen lust ontstak om zich zeiven te vergoden in den geest en in het vleesch. Zij onlkent de eenheid van hel menschdom, zijne afstamming uit onze eerste ouders Adam en Eva, die door God geschapen zijn. Zij onlkenl, dal de liefde lol God en de liefde lot den evennaaste de eenige grondslag van eene geordende, duurzame en bloeiende maatschappij moet zijn. Zij wil de zelfverloochening, de zelfkastijding niet als voorschriften der hoogste wet erkennen, niet toegeven, dat do zelfzucht kan en moet bestreden worden.

De Mozes onzer eeuw, de Paus, toont de tafelen der wet, welke de eeuwige Wetgever hem gaf, aan een zinnelijk volk, dat zwijmeldronken, godvergeten, ondankbaar en trouweloos, in wulpschen dans rondzwiert om het gouden kalf.

Alle vraagstukken, alle levensvragen van onzen tijd op sociaal gebied, kunnen en kunnen alleen door de leer dor Kerk, niet alleen geschiedkundig, maar ook theoretisch en practisch opgelost worden.

1

Men clenke aan de «ateliers nationauxquot; in 1848, die een groot aantal miliioenen verslonden.

-ocr page 29-

27

Wij zullen trachten in alle bescheidenheid iets tot die oplossing bij te dragen, en de voornaamste quajstiën, te beginnen met die over den vrijen handel of de protectie, bespreken. Zoo komen wij in medias res.

„Petrus en Joannes gingen op naar den tempel ter negende ure des gebeds. En er werd een man gedragen, dien van zijne geboorte af kreupel was, dien men dagelijks plaatste aan de poort des tempels, „de Schoonequot; genaamd, om aalmoezen te vragen van hen die in den tempel ingingen. Als hij Petrus en Joannes zag, die begonnen in te gaan in den tempel, vroeg hij om een aalmoes te ontvangen. Doch Petrus met Joannes vestigden den blik op hem en zeiden: zie ons aan! En hij zag hen aan, hopend, van hen iets te ontvangen. Maar Petrus sprak: Zilver en goud heb ik niet; doch hetgeen ik heb, dat geef ik: in naam van Jesus Christus, den Nazarener, sta op en wandel! En hem bij de rechterhand vattend richtte hij hem op, en terstond werden zijne voetzolen en verzenen gesterkt; en hij sprong op en stond en wandelde; en hij trad met hen den tempel in, gaande, springende en God lovende.quot;

Ach! hoelang wacht de maatschappij op genezing, en denkt zij alleen door goud en zilver te zullen genezen worden. Kon zij tot Petrus gaan ! Hoort, ook nu nog spreekt hij tot onze eeuw de woorden: „Door het geloof in Zijnen naam, heeft Zijn naam dezen gesterkt, dien gij ziet en kent; en het geloof, hetwelk door Hem is, heeft dezen volkomen gezondheid geschonken, ten aanschouwen van u allen.quot;

Zoekt eerst het rijk Gods en zijne gerechtigheid, en al het overige zal u toegeworpen worden.

EOLDüC. J. E. II. Mouteu.

-ocr page 30-