-ocr page 1-

m.

r.

-ocr page 2-

quot; . \' \' y

-m

-ocr page 3-

- / v.\'^v\' -. ..

\'■■\'irquot;^\'

\\

v; \' .nbsp;quot;

s\' V \'

ir*:\'

-ocr page 4-
-ocr page 5-

HET HEILIG HUWELIK.

„Als die Erde Braut noch war

Gestern nicht, schon lang vor Heute

Als der erste Sommer war,

Und der .Himmel um sie freite,

Gab der Sterne frohe Schar

Sonn und Mond ihr das Geleite...quot; i).

-ocr page 6-

rijksuniversiteit utrecht

1293 6047

-ocr page 7-

c^M. /f Ä-,

HET HEILIG HUWELIK
VAN HEMEL EN AARDE.

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE
AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT,
OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS,
D
r. A. A. PULLE, HOOGLEERAAR IN DE FACUL-
TEIT DER WIS- EN NATUURKUNDE, VOL-
GENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNI-
VERSITEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJS-
BEGEERTE TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 27
SEPTEMBER 1929, DES NAMIDDAGS TE 3 UUR

DOOB

HENRI THÉODORE FISCHER

GEBOREN TE POERWAKARTA (N. O. L)

DRUKKERIJ J. VAN BOEKHOVEN — UTRECHT — AMSTERDAM

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

-ocr page 8-

-mri

\'■■i\'h\'

V •/.\'TTquot; J:*^nbsp;,nbsp;--nbsp;-

-ocr page 9-

mf

f AV-.;

js:^^ \'\'S

« ;

If\'

-ocr page 10-
-ocr page 11-

Bij het beëindigen van mijn academiese studieen is het mij een voor-
recht U, Hoogleraren in de Verenigde Faculteiten der Wis- en Natuur-
kunde en der Letteren en Wijsbegeerte aan de Utrechtse Universiteit,
hartelik te danken voor het van U genoten onderwijs.

In het biezonder U, hooggeleerde Kohlbrugge, hooggeachte promotor,
ben ik grote dank verschuldigd voor hetgeen gij, tijdens mijn studie
aan de Universiteit en bij de bewerking van dit proefschrift, voor mij
^ijt geweest. Gij weet hoe zeer Uw hulp en raad, en het vertrouwen
dat ilc steeds van U mocht ondervinden, door mij op prijs zijn gesteld.

Uw colleges, hooggeleerde Obbink, waren mij een buitengeiooon
genot en hebben medegewerkt tot het verhelderen van mijn inzicht op
menig gebied der Oodsdiensthistorie.

Ten slotte moge ik van allen, wier behulpzaamheid ik met dank-
baarheid gedenk, nog speciaal U noemen, Mejuffrouw Grolman, die
\'^ij bij de bewerking en correctie van de literatuurlijst zo ter wille
zijt geweest.

-ocr page 12-

I ■

i ■■ .

.^X-^\'-

X- ■

vn^.\' ■
• /

v quot; • - •

■■■

-ocr page 13-

INLEIDING.

Wanneer we de verschillende voorstellingen, welke de volken
der aarde zich omtrent de goden en het goddelike hebben gevormd,
hun mythologiese verhalen, hun magies-religieuse ceremonieën, tot
onderwerp van onze studie maken, dan moet ons opvallen, hoe
egocentries de gedachten der mensen zijn.

Dit kan ons niet verwonderen. Het eigen ik vormt steeds het
uitgangspunt van \'s mensen oordeel. Hij oordeelt over wat goed
is en wat slecht is, wie ijverig is en wie lui is, wie gelovig is en
wie ongelovig is, wat mooi is en wat lelik is, enz. en legt daarbij
steeds de maatstaf aan, bepaald door persoonlike opvattingen of
door die, welke hem door zijn naaste omgeving worden gesugge-
reerd. Zo oordeelt hij over de drijfveren, welke een ander mens
tot een bepaalde daad brengen en veroordelend noemt hij hem
hebzuchtig, trots, een Streber, zonder het hoge doel te zien, dat
deze mens wellicht nastreefde. Zo oordeelden de Joodse Eabbi\'s
over Christus, zo oordeelt nu menigeen over Krishnamurti, zo oor-
deelt de Westerling over de Oosterling.

Hoe kleiner de gezichtskring van de mens is, hoe sterker dit
uitkomt. Veel omgang met andersdenkenden, welke een uitwisseling
van gedachten en meningen mogelik maakt, gelegenheid en lust
om zich met anderen bezig te houden,
Ican de gelegenheid scheppen
boven het bekrompen egoïsties denken uit te komen.

De nadruk legde ik op het woord ,,kanquot;, want wonderbaarlik
sterk is de kracht van traditie en van de uit de kindsheid meege-
brachte overtuiging. Zij, die door een ernstige en veel omvattende
studie vrij moesten zijn van stands-, beroeps- en andere vooroor-
delen, blijken maar al te vaak niet in staat om zich hiervan los
te maken. Talrijke Nederlanders vertoeven het beste deel van hun
leven in onze kolonieën, waardoor zy in aanraking komen met een
voor hen geheel andere en nieuwe wereld en keren naar het moeder-
land terug, zonder iets van dat andere te hebben begrepen. Daar-
naast staat, dat wij bü de eenvoudigen, die weinig gezien en weinig
over anderen gelezen hebben, soms personen vinden met een ruime
en onbevangen blik.

Het is de Volkenkunde, welke naast andere wetenschappen, heeft

-ocr page 14-

DE BETEKENIS VAN DE VOLKENKUNDE.

m^^werkt om de mens te tillen boven het egocentries denken
uit, waardoor de weg gebaand werd tot een onderling begrijpen en

r; dTvotr^\'r-nbsp;^elangstemng def equot; en

voor de Volkenkunde eerst enkel was een nieuwsgierigheid naar

al dat vreemde, dat rarequot; waarvan de reizigers vertelden, heeft

ZIJ tans een diepere betekenis gekregen, groeide uit tot een Uten-

mS r tnbsp;^^ ^^ gedachtenwereld der

mmder beschaafde volken. Dit had tot resultaat dat veel wat

eerst des duvels scheen, uit een religieus gemoed bleek te zijn voort-
gesproten. Waar men vroeger van onzedelikheid sprak, bleken de

iTTSV\'^\'f \'\'nbsp;^^^ Aer\'rechteLs-

attquot; z! Tz quot;nbsp;rechtsbewustzijn

Ook de Volkenkunde vergiste zich en haar beoefenaars vervielen
telkens weer m de fout, enkel te oordelen van eigen standpunt uit.
Zo ontstonden b.v^ de verschillende theorieën over het ontstaan
van de religie. De Westerse geleerde wist het denken van de natum»-
mens van de Oosterling, om te werken tot West-Eungt;pese gedach-
ten Frazer\'s theorieën aangaande de magie zijn er een voorbeeld
van, hoe men het religieus beleven van de natuurmens omwerkte

^i^ts had uit te

fr^\'i. Jnbsp;^^^^ het kwam zelfs zover, dat

Léy-Bruhl m zijn „Les Fonctions mentales dans les Sociétés

mf^iem-esquot; voor de natuurmens een eigen logica meende te moeten
aannemen.

Vooral ook voor de praktijk bleek de Volkenkunde, deze oor-
spronkelik zo weinig praktiese wetenschap, van het hoogste belang.
Ons kolomaal bestuur beging in het begin tal van fouten, mede
door het absoluut ontbreken van enige volkenkundige kennis. Dit
IS nu veel verbeterd. Van de toekomstige ambtenaar bij het bin-
nenlands bestuur wordt verlangd, dat hij zich van de ethnologiese
pr^Iemen op de hoogte stelt, opdat hij zal leren, dat er nog andere
begrippen bestaan van recht, zedelikheid, eerlikheid, vertrouwen
«ver enz dan die zijn eigendom zijn. „Kennen, begrijpen, eer-
biedigen, liefhebben, dat dient onze leus te zijn\'-). SLaardig
IS het volgende citaat, dat ik ontleen aan Van Eerde als bewijs
voor het prakties belang van de Volkenkunde: „De moderne be-
wapening van de militairen en het boek van den geleerden Snouck
Hur^onje over de Atjehers, hebben ten slotte de zegepraal be-

w \' ^^nbsp;di« ^^^ militaire be^

kwaamheden, verbonden met de hun geboden kennis van het volk»

-ocr page 15-

MIKROKOSMOS EN MAKROKOSMOS.

Hiermee rekening houdend, dat de mens geneigd is egocentries
de wereld te beschouwen, zal ons het wereldbeeld, zoals dit zich
aan ons voordoet in mythen en legenden, in godsdienstige en andere
gebruiken, duideliker worden. Het universum wordt gezien naar
de vormen van de mens en de menselike maatschappij. Zoals het
hier is, zo is het ook daar.
De mens projecteert het beeld van zich
^elf en zijn naaste omgamp;oing in het heelal-,
de maamp;rokosmos is zo
het getrouwe beeld van de wiZcrokosmos.

Het bovenstaande belicht echter het verschijnsel slechts van één
zijde. Mikro- en makrokosmos zijn in een voortdurende wisselwer-
king.
Wij hebben hier te doen met een projectie en een reflectie
van het geprojecteerde beeld. De mens, die zich het Universum
niet anders denken kan dan in menselike vormen, ziet zijn eigen maat-
schappelike instellingen, als geschapen naar goddelik voorbeeld.
Zijn huwelik werd gevormd naar het godenhuwelik, hijzelve werd
gevormd naar Gods beeld, zijn staat is de afbeelding van de gods-
staat. Enerzijds werd dus het beeld van de mikrokosmos in de
makrokosmos geprojecteerd, terwijl anderzijds
deze \'projectie nu weer
gereflecteerd en herkend werd in de menselike instellingen.

Het bestaan van deze wereldbeschouwing berustende op het
geloof aan het innig verband tussen mikro- en makrokosmos werd
het eerst door Dr. Hugo Winckler aangetoond *). De Babyloniese
Astraal-mythologie en -theologie is volgens hem doordrongen van
het bewustzijn, dat deze wereld geregeerd wordt naar enkele een-
voudige wetten, waarvan de werking overal is op te merken, in
liet grootste evengoed als in het kleinste. „So erscheint jeder selb-
ständige Teil der Schöpfung wieder als ein Abbild des gröszeren
Ganzen, er ist nach den selben Grundsätzen geordnet und einge-
^ilt, und in ihm wirken und verkörperen sich dieselben göttlichen

.....Das System besteht also darin, dasz es dieselben

Erscheinungen, die gleichen Gesetze vQid Kräfte, in allen den ver-
schiedenen Teilen und Unterteilen wiederfindet und dasz ihm ein

jeder Teil des Weltalls ein Spiegelbild des Anderen oder des Gan-
zen istquot; 6).

Als kern van Winckler\'s mening is de juiste gedachte van een
Wisselwerking tussen mikro- en makrokosmos, aan te nemen. Hij
en zijn volgelingen, allen kenners van het nabije Oosten uit de
t»udheid, zijn echter te ver gegaan door in
iedere verschijningsvorm
weer de afbeelding te zien van andere, grotere. Niet alleen
was de koning de afspiegeling van de regerende godheid, maar ook
zyu rijk wordt nu de reflectie van het hemels rijk en iedere stad,

-ocr page 16-

_^TJ^ANBABTLONISME \'

in het klein D J en LI. - ^nbsp;^^^ ^^^^ ^^ eeuwigheid

dat vanuit BabyL toSdM^J^

den Schlteel den Mytholo^n L^n a ^ Vi^t\'\'

waaneer L JZlJ. fo Z\'Za^ „T

ineengestort. Denbsp;f ^ bouwerk is geheel

deze theorie ^LsiTken ^^^

»«li ï si\'s lquot;quot;

babylonisme was te menen ^T ii \'nbsp;™ ^^^

-ocr page 17-

BE MENS EN ZLTN VOORSTELLING VAN HET IMMATERIEËLE.

zich van het immaterieële, een materieële voorstelling te maken
en zeer moeilik tot abstrakte begrippen komt. Zo is het de natuur-
mens moeilik, zo niet onmogelik, het bovennatuurlike anders dan
in materieële vormen te denken ®).

N\'atuurlik is een bewering als: de natuurmens denkt zich het
bovennatuurlike materieel, terwijl de kuituurmens zich daarvan
een immaterieële voorstelling vormt, al zeer simplisties. Zo wel
ooit, dan is het hier dat scherpe grenslijnen niet te trekken zyn
en dat zelfs van een geleidelike overgang van het een naar het
andere niet te spreken valt.

Ten eerste moeten wij vaststellen, dat er tussen een materieële
en immaterieële voorstelling van het bovennatuurlike geen prin-
cipieel verschil bestaat. Zij zijn niet geheel en al eikaars tegendelen.
Wanneer dit wel het geval was, hoe zou een volk over de grens,
die tussen beide loopt, heen kunnen komen. Het is veel eerder zo,
dat onder „immaterieelquot; moet worden verstaan,
,,zo weinig materieel
mogeUJc\'\\
Zo gesteld blijkt het, dat de natuurmens minder tot
immaterieële voorstellingen geneigd is dan wij.

Ten twede is al zo vaak gezegd, dat tussen wat wy natuurmens
noemen en waf kuituur- of halfkultuurmens heet, een grens niet
te trekken is. Zolang een enigszins bevredigende definitie van wat
Wij onder deze benamingen hebben te verstaan, niet gegeven is,
18 elke begrenzing en zelfs het aanwijzen van overgangsvormen
ondoenlik. „De natuurmensquot; is immers niets anders dan „un être
imaginairequot;») evenals b.v. de „homo oeconomicusquot;. Het is als met
de begrippen „religiequot; en „magiequot;, welke in de ethnologiese
literatuur steeds naast elkaar worden aangetroffen, zonder dat het
nog aan een der ethnologen of godsdiensthistorici gelukt is, het
essentieele van beide begrippen in een definitie vast te leggen en
deze dan konsekwent door te voeren. Ook hier heeft men overgangen
van magie naar religie en omgekeerd willen aantonen, terwyl ten
slotte wel bleek, dat beide onontwarbaar verbonden waren en
geen religie zonder magiese, geen magie zonder zogenaamd reli-
gieuse elementen gevonden wordt.

Zo vinden we onder de kuituurmensen een grote groep, die met
nun gedachten en wereldbeschouwing eerder tot de primitieven
zouden moeten worden gerekend. De folklore bemoeit zich dan
ook niet uitsluitend met survivals van vroegere wereldbeschou-
wmgen, doch weet te vertellen van een
levend geloof, dat wij niet
anders dan magies (ma^fies-religieus) zouden willen noemen. De
angst voor het verzien van de zwangere vrouw, het genezen van

-ocr page 18-

DE aiENS EN ZIJN VOORSTELLING VAN HET IMMATEEIEËLE.

Ziekten door spijkers in een boom te slaan — om slechts enkele
voorbeelden te noemen ■— zijn hier getuigen van.

Zelfs de intellectuelen onder de kuituurmensen kunnen zich niet
altijd losmaken van dit „primitievequot; denken en vervallen dan
m de fout zich van het immaterieële, een materieel beeld te vormen
of te handelen zonder enige logica. „Voilà le Papou qui remon-
te zegt Duhamel in zijn „La Nuit d\'Oragequot;.

De bewering van Obbink : „Geen enkele religie kan het A.(nthro-
pomorfisme) geheel ontberen, daar alle spreken over God door
onze menschelijke beperktheid onmogelijk worden zouquot; i»), zoudea
wij deze uitbreiding kunnen geven: „Geen enkele religie kan de mate-
rieele voorstellingen geheel ontberen, daar alle spreken over het boven-
natuurlike door onze menselike beperktheid onmogelik worden zouquot;

Wi] kunnen in het denken van de mens een voortdurend streven
herkennen om tot immaterieële en abstrakte voorstellingen te komen.
De vele ethnografen brachten voorbeelden te over van de materieële
voorstellingen, welke de primitief zich maakt omtrent vloek en
zegen, geest, ziel en god, droom, ziekte enz. Maar daarnaast vinden
we toch het andere. „Het is wel waarquot;, schrijft Adriani in een
partikuhere brief, „dat als het er op aan komt de ziekte te zoeken
te grijpen, weg te gooien, in bezit te krijgen, ze aan een ander toe
te zenden, de voorstelling zich weer verzinnelijkt, maar ik meen
dat er plaats moet gelaten worden aan een meer abstrakte voor-
stelling, die zich in de taal afbeeldt en die op de voorgrond treedt
wanneer men niet speciaal de zaak aanpakt, of er op los trekt\'.
Nevens de voorstelling, die zich in het laatste geval verwerkelijkt
bestaat die welke naar voren komt, wanneer men er meer verwijderd
over spreekt, erover denkt of beraadslaagt, zonder nog jacht er op
te maken. Er is wel degelijk golving in de voorstelling, zooals die
ook bij U is, wanneer U naar de kiem of de bacil eener ziekte zoekt
en wanneer U het algemeene beeld eener ziekte teekent.quot;

Zo treffen we bij de godenfiguren der verschillende volken de
„Augenblicksgötterquot; aan, welke b.v. als bliksemgoden het onver-
mogen tot abstraktie tonen. Daarnaast echter staan de vegetatie-
goden, die, als de verpersoonliking van het gewas, en de zogen
,,Speciesgeestenquot;, die, als de verpersoonliking van een bepaalde
diersoort, de scheppingen zijn van een abstrakte denkwijze. Maar
ook hier is men nog niet gekomen tot het abstrakte begrip „vege-
tatiequot; en „buffelquot; zoals wij dat kennen, maar denkt men zich
de abstraktie weer concreet als een zeer bepaalde vegetatiegod en
een zeer bepaalde buffel, de „koning der buffelsquot;.

-ocr page 19-

DE BOVENNATUURLIKE WEZENS.

Wat de voorstellingen van het immaterieële en abstrakte, die
wij bij de knltuurmensen vinden, aangaat, is de opmerking van
Kohlbmgge zeer juist: ,,Bovenal hebben wij er ons eenvoudig aan
gewend om over zulke dingen niet meer na te denkenquot; ^i). ,,Dromen
zijn bedrogquot;, dit is voor de doorsnee kuituurmens volkomen vol-
doende. Wat een droom is, hoe hij ontstaat, wordt niet gevraagd.
Gaat men er over denken dan vervalt ook de kuituurmens in de
meest grove materieële beschouwingen. Wat ook nog te zeggen van
Christenen, die zich bezorgd maakten over de voorhuid van Chris-
tus, en zich afvroegen of hij bij de opstanding — wanneer hij naar
lichaam en geest volmaakt zal zijn — al of niet een voorhuid dragen
zal, en of bij de transsubstantiatie, Christus in broodgedaante de
voorhuid draagt of niet

Hoe het materieële beeld, dat de mens zich van de bovennatuurlike
krachten maakt, er uit ziet, is wel gebleken uit hetgeen wij in de
aanvang van dit hoofdstuk opmerkten. De mikrokosmos bepaalt
de vormen waarin de makrokosmos gezien wordt.

In de volgende bladzijden zullen wij de wederzijdse beïnvloeding
van mikro- en makrokosmos in de godsdienstige voorstellingen
en kultusgebruiken der mensen trachten na te speuren. Daarbij
willen wij ons eerst.meer in het algemeen afvragen, op welke ge-
bieden van het religieuse leven deze wisselwerking aan te wijzen
is, om eerst daarna aan de hand van één bepaald godenpaar, dat
spel van projectie en reflectie nader te beschouwen.

Wel nergens komt het hierboven gezegde duideliker uit dan
Wanneer wij het doen en laten, het voorkomen, het karakter der
bovennatimrlike wezens, zoals wij ze geschilderd vinden in de
talrijke mythologieën, nagaan. Het doet, met het oog op wat wij
menen te kunnen aantonen, heel weinig ter zake in hoever het ge-
loof aan goden primair is, dan wel of het zich ontwikkeld heeft
uit tal van andere, in dat geval „primitieverquot; genoemde, phases
in het godsdienstig denken. Ook behoeven wij ons niet af te vragen
of enkel het logies-causale denkproces, de goden heeft gevormd,
zoals Tylor meende, dan wel of ook andere gevoelens als van klein-
lieid, afhankelikheid, vrees, enz. dit hebben bewerkt. Wij willen
slechts letten op de vorm waarin deze demonen, geesten en goden,
zo wij al een onderscheid van node hebben, zich aan de levende
mens van tans en van vroeger voordoen.

Wanneer ik dus zeg, dat de mens, zoals de bekende zegswyze
luidt, de bovennatuurlike wezens schiep naar zijn eigen beeld,

-ocr page 20-

DE BOVENNATUUEIirKE WEZENS.

bedoel ik daarmee niet\'iets te beweren over het ontstaan van het
geloof aan deze wezens. Het wil alleen zeggen, dat de verschillende
mythologiese verhalen alléén, ons reeds vergunnen een blik te slaan
op de uiterlike en innerlike levensomstandigheden van de volken,
waarvan zij afkomstig zijn. In de godheden zien wij het beeld van
de beUjders geprojecteerd. Zo zal een Voor-Indiese god zich anders
gedragen dan een god der Eskimo\'s, zo zal een god der Hottentotten
weer anders zijn dan een Chinese, zo zal de Mexicaanse oorlogsgod
andere wapens dragen dan de Eomeinse Mars.

Wanneer een bepaalde religie buiten zijn eigenlik vaderland
gebracht wordt, behouden de goden, zoals wij hen in de mytholo-
gieën en kunst weergegeven zien, heel lang de eigenaardigheden
aan hun vaderland ontleend. Hoe kan het ook anders? Men waagt
het niet deze heilige tradities aan te randen. Toch komt er langzaam
aan verandering.

Hoe eigenaardig wordt ons die gedemonstreerd aan de Hindu-
Javaanse kunst De strakke lijnen van de oudere Buddha, Qiwa
en andere beelden worden losser naarmate de kunst minder Hindus
en meer Javaans wordt. Ook de Buddhabeeiden in China tonen
deze invloed van de omgeving en hebben onmiskenbaar Mongoolse
trekken. Zo vinden wij, op heel ander gebied in de Heliand, de
figuur van de Christus geheel aan het Oosten onttrokken en ge-
worden tot een Middeleeuwse ridder en vorst. Zo tonen ook de
eigenaardige anachronismen van de Middeleeuwse schilderijen, welke
de Madonna, het Heilig Avondmaal, enz. weergeven, ons dezelfde
trek.

Het is om dezelfde reden mijns inziens ook niet juist, wanneer
de missie en zending in Oost-Indië en elders enkel de traditionele
Christus-, Maria- en andere beelden en voorstellingen zou tolereren.
Een Christus in Wajang gedaante, zal de inlanders meer zeggen,
hun nader staan en daardoor groter invloed op hen hebben, dan
de Christusgestalte ontstaan onder West-Europese en Middeleeuwse
kunstopvattingen. Pogingen om langs de weg van het wajangspel
het hart van de inlander voor de Christelike godsdienst te winnen,
waarvan men een enkele maal hoort, verdienen mijns inziens alle
belangstelling. Equot;og beter en schoner is het echter, wanneer uit het
volk zelve geboren wordt de drang naar een eigen, een Oosters
Christendom, waarin de Christelike waarheden en in ieder geval
de Christelike dogma\'s, anders zullen worden gevoeld misschien,
maar zeer zeker zuiverder en van een dieper betekenis zullen zijn
voor de Oosterse Christen. Het is dan geen geïmporteerd en van

-ocr page 21-

ANTHROPOMORFISME.

boven opgelegd, maar een van binnen uit gegroeid Christendom.

Het anthropomorfe karakter der bovennatuurlike wezens is dus,
zoals wij zagen, te verklaren uit het feit, dat de mens zijn eigen
gestalte projecteert in de makrokosmos en zo zich de daar werkende
krachten in mensengedaante voorstelt. Het is echter niet zo, dat
de mens de goden en godinnen enkel naar hun gestalte en voor-
komen aan zich zelf gelijk denkt, ook hun lichamelike functies
en hun geestelike gedragingen zijn dezelfde. Zij lopen, grijpen,
zien, ruiken, slapen, eten, drinken, verwekken kinderen, toornen,
haten, beminnen. Zij zijn rechtvaardig, trouw, dom, slim, bedrie-
gelik. Obbink onderscheidt dan ook een psychies en een physies
anthropomorfisme. ,,De psychisch-anthropomorfe god gaat logisch
aan den fysisch-anthropomorfen god vooraf. Br komen dan ook
tal van goden voor, die wel menschelijke geesteseigenschappen
hebben, maar nog geen menschelyken vorm, maar het omgekeerde
komt niet voorquot;. Zelfs wanneer de godsdienstgeschiedenis ons
zogenaamde „amorfequot; goden leert kennen, dan wil dit toch alleen
zeggen, dat men voor deze goden geen beeld in mensengedaante
maakte. Men bidt dan by een pilaar, een hoop stenen of iets der-
geliks, waarin men meent dat de godheid neerdaalt, maar men
vereert hem daarom nog niet in de
vorm van een pilaar of steen-
hoop. En wanneer wy bij die zuilen, als b.v. de Hermeszuilen,
enkele vinden, waarbij men een begin maakte met het vormen van
een mensenlichaam, dan wil dat alweer niet zeggen, dat men van
een amorfe god kwam tot een anthropomorfe god, maar enkel,
dat men er toe kwam deze anthropomorfe god nu ook af te beelden.
Het is eigenaardig, hoe soms een hemelgod nog geheel wordt be-
schouwd als het hemelgewelf en toch in de lichamelike functie van
het verwekken van kinderen by zijn vrouw, de aarde, geheel als
mens optreedt.

,,Maar alleen de hoogere religies zyn by machte geweest het A.
zuiver geestelijk te vatten en het fysische A. te overwinnen.quot; Dit
18 alleen waar, voor zover daarnaast erkend wordt dat vele belyders
dezer hogere religies telkens weer tot het anthropomorfisme in de
grofste vorm vervallen. De orthodoxe richting in de Islam, met
name die der Hanbaliten, weet van geen wijken, wanneer het gaat om
de anthropomorfe voorstelling van God. Een voorstelling van een
god, die geest zou zyn, lijkt hun atheïsme Maar ook de orthodox
christelike richtingen (waaronder het Rooms Katholicisme), altans
hun belijders, maken zich vaak aan hetzelfde schuldig. Uitdruk-
kingen als het oog Gods, de vinger Gods, de Zoon Gods, blyken maar

-ocr page 22-

THERIOMORFE GODEN.

al te dikwijls meer dan louter symbolen of poëtiese uitdrukkingen,
meer dan survivals van oude godsvoorstellingen.

Daarnaast kan men ook bij alle godsdiensten, ook bij die welke
men niet gewoon is bij de ,,hogerequot; te rekenen, een poging con-
stateren om zich van het anthropomorfe los te maken. Men is zich
bewust dat de goden ofschoon in mensengedaante
uitgeheeld, toch
geen mensen
zijn. Zij zijn machtiger, edeler, reiner, maar ook ge-
vaarliker, haatdragender, jaloerser, enz. dan de mensen. Men tracht
dat uit te drukken in de afbeeldingen van de goden, demonen en
geesten. De Grieken geven de goden, als
zij te zamen met mensen
worden afgebeeld, weer als veel groter dan de mens. Ook de Eo-
maanse kerkelike schilderkunst beeldde Christus groter dan zijn
discipelen af. De Hindu geeft zijn godenbeelden veel armen, veel
hoofden. De wajangfiguren zijn geen portretten van mensen, zij
geven goden, demonen weer. Maar ook bij de lagerstaande volken
vinden wij in de maskers, waarmee de dragers de geesten en demonen
voorstellen, ditzelfde pogen om in menselike (of dierlike) vormen
het ,,toch anderequot;, het goddelike, weer te geven.

Naast anthropomorfe en amorfe, kennen de ethnologie en gods-
diensthistorie nog de theriomorfe goden. Men heeft zelfs gemeend,
dat zij als de oorspronkelike, altans als de oudere moesten worden
beschouwd en men vormde ook een theorie, waarbij een evolutie
te dien opzichte werd aangenomen. De feiten wierpen ook hier de
in de lucht gebouwde theorieën omver. Daarmee was echter het
bestaan van de theriomorfe goden niet ontkend en evenmin, dat
enkele nu anthropomorfe goden, vroeger in diervorm werden aan-
beden. Is dit niet in tegenspraak quot;met de hier boven genoemde op-
vatting, dat in de godengestalten het beeld van de mikrokosmos is
weer te vinden?

Geenszins, want onder mikrokosmos hebben wij niet alleen de
mens, maar ook de hem direct omringende wereld te verstaan.
En in deze wereld wordt juist het dier niet als de mindere, maar
vaak als de meerdere beschouwd. De dieren kennen meer van het
goddelike, want zij kunnen ons als de vogelen de toekomst voor-
spellen ; zij hebben groter macht want zij kunnen als de kikvorsen
de regen brengen; zij hebben de mensen van alles geleerd, als de
spinnen b.v. het weven; zij weten meer van de wereld der doden
als b.v. de slangen,
enz.

Bovendien leerde ons de bestudering van het zogenaamde ,,tote-
mismequot; — hoe verward en onduidelik de inhoud van dit begrip
overigens moge zijn — wel terdege, dat er voor de natuurmens geen

-ocr page 23-

THBRIOMORFE GODEN.

essentieel verschil bestaat tnssen mens en dier. Moeilik is het voor
de Westerling te bevatten, dat de natuurmens overtuigd is, tegelijk
plant of dier en mens te zijn. Bekend is het door K. von den Stei-
nen quot;) meegedeelde feit, dat deBororo\'s van Zuid-Amerika tegelijk
■para\'s (een rode papagaaiensoort) en mensen zijn. Zij zijn geen
tijdelike gemetamorfiseerde Arara\'s, noch zijn de vogels hun voor-
ouders. Zij
zijn tegelijk papagaai en mens; men schijnt zich dit
niet reëel genoeg te kunnen voorstellen. Lévy Bruhl tracht door
zijn ,,loi de participationquot; i®) dit begrip te benaderen, maar ook
bij hem blijft onderscheid bestaan.

Een dergelik verband, maar nu tussen mens en plant vinden
^e b.v. bij de Zufii. Zij gevoelen de plant als geheel aan hen ver-
want en, nog meer, aan zich gelyk. Er is geen verschil tussen een
mens en een plant quot;).

Overigens wijzen ook de vele sagen van mensen, die eigenlik
dieren zijn (weerwolven) en dieren die eigenlik mensen zijn, op
hetzelfde; mensen brengen dieren voort of planten, de mens wordt
geboren uit een dier of een plant. Mannhardts uitvoerige studieën
aangaande de boomverering, geven ons tal van voorbeelden, waarbij
ten duidelikste uitkomt, dat mens on plant gelijksoortige wezens
zijn. Dieren leven evenals mensen in een geregeld staatsverband
en de mythen en sagen weten ons te verhalen van muizen-, slangen-,
vissen- en apenkoningen.

Zo blijkt dus, dat de god in dierengestalte geen andersoortig
Wezen is dan de anthropomorfe god. Ook in de theriomorfe goden
kunnen wij de reflectie herkennen van wat de aardse verhoudingen
te zien gaven en ook hier weer treffen wij de monstergestalten van
de mythiese dieren aan, als een poging om dit andersoortige, dit
meer als gewone toch aan tc geven, als een streven dus om boven
de gebondenheid van het egocentries denken uit te komen.

Zo wordt heel de hemel bevolkt gedacht met hemelse wezens
in mensen- en dierengestalten. Men herkent hen in de hemellicha-
nien. De zon is een god of het oog van een god, de maan is een god
of godin, de sterren worden samengevoegd en men herkent dier-
gestalten of ook elke ster afzonderlik is het beeld van een god of
mensenziel. Wanneer er maansverduistering is, dan wordt dit ver-
klaard, doordat een monster de maan verslindt of zoals in Noord-
Amerika, doordat de zon, zijn echtgenote, de maan, bezoekt en
taar omarmt. De wolken worden tot draken en slangenfiguren, zoals
in China en Voor-Indië en Java. De bliksem is het wapen van de
hemelgod, de donder is zijn stem of de rollende wagen van de

-ocr page 24-

DE BOVENAARDSE VERBLIJFPLAATSEN.

dondergod. De régen is het sperma van de hemelgod waarmee hij
de aarde bevrucht, de wind is de adem van de god. Zo zouden wij
voort kunnen gaan. De talrijke astrale- en natuurmythen geven ons
telkens weer het beeld van het bovenzienlike gevormd naar de aardse
omgeving.

De bovennatuurlike wezens hebben dus de gedaante, de levens-
wijze en de gedragingen van hun belijders. Ook het verblijf van de
eeuwige goden wordt ons geschilderd, als een supra-aards gebied
en de goden van de Germaanse mythologie, als hun belijders gewoon
aan de wilde feesten, jachten en drinkgelagen, zouden zich slecht
op de Olympus thuis gevoelen. Zo noemen de Eweeërs de hemel
Dzimenyi of Dzimenyigba, wat wil zeggen „de aarde daarbovenquot;.
„Danach wird der Himmel als eine Erde vorgestellt, die ebenso
beschaffen ist, wie die Erde im TJnteren, auf der die Menschen
wohnenquot;

Ook het leven hiernamaals, de vraag naar hemel en hel toont
de invloed van de mikrokosmos. De hemelse omgeving, het zalig
verbUjf zelf, wordt telkens weer anders geschilderd, naar gelang
de omgeving van de gelovige een andere is. Zo is de hemel der
Bantu\'s, het getrouwe beeld van de aardse levensomstandigheden.
De runderen vormen ook daar de rykdom van de gestorvene. Hij
vindt er zijn weiden, zijn kraal, zijn vrouwen terug, alleen het is
alles mooier, beter, rijker. De Mohammedaanse hemel geeft de
gelovigen de meest mogelike hemelse vreugden, in de meest dras-
tiese aardse vormen. Voor hoevele Christenen is niet de hemel niets
anders dan een gezellig onderonsje van vromen, in dolce far niente
neerzittend, lof zingende God. De hemelpoort wordt bewaakt door
de oude Petrus, van de grote gouden sleutels voorzien.

De hel daarentegen, het oord der vervloeking wordt, voor zo-
ver de volken deze voorstelling kennen, geschilderd met de vrese-
likste kleuren, welke de mens tot zijn beschikking heeft. De zielen
echter worden toch wel zeer lichamelik, materieel gedacht. Zij
worden gekookt, gesneden, ingevroren, met gloeiende tangen be-
werkt, aan hun benen levend opgehangen, ontïioofd. De ziel van
de afgestorvene blijkt hier wel zeer duidelik zijn aardse vormen
te hebben behouden. Bekend is ook, hoe de Chinees, wanneer hij
onthoofd is, geschonden in het hiernamaals zal verblijven. De
lichaamsgebreken, die de mens op aarde had, worden naar het
zielenland meegenomen. Legio zijn de verhalen waarin verteld
wordt, dat de gestorvenen elkaar juist aan dergelike kentekenen
herkennen. Kinderen, welke sterven, blijven in de hemel ook

-ocr page 25-

TEMPEL EN MAKROKOSMOS. DE GOD-KONING.

kinderen. We hebben op dit alles slechts even te wijzen; reeds
•uucianns spotte met dit materieële en aardse zielebegrip.

De voorkeur, welke verschillende volken geven aan een geweld-
dadige dood boven een ,,strodoodquot;, moet zeer vaak uit dezelfde
gedachte worden verklaard. Men wil niet zwak, niet ziek in het
hiernamaals komen, maar krachtig, zodat men ook daar nog mee
tellen kan i®).

Ook de giften die men aan de dode meegeeft, vinden gedeeltelik
m dit geloof hun oorsprong. Men geeft aan de man zijn werktuigen
en wapens, aan de vrouw haar gereedschappen mee, niet enkel
omdat het hun eigendom is, maar ook tot gebruik in het leven
na dit leven. Slaven werden geslacht en vee om de overledene te
dienen; ook de vrouw volgt daarom soms haar man in de dood.

Zo vinden wij in het hemels verblijf de afbeelding van het aardse.
Daarnaast nu zien wij, hoe men in het aardse godenverblijf, d. i.
de tempel, de makrokosmos tracht af te beelden. Eisler noemt
voorbeelden uit Babylonië en Egypte o. a. een prachtig behouden
tenipelruïne te Teil el Amama, waar het plafond met sterren be-
zaaid, de hemel voorstelt, welke gedragen wordt door zuilen die
palmen voorstellen. De vloer zelf bedoelt aan te geven het door
de Kijl overstroomde land. Het is niet nodig om met de theorie
van Eisler mee te gaan, die deze wijze van tempelbouw verklaart
nit een poging van de mens om het de godheid aangenaam op aarde
^e maken, ,,indem man ihnen nach schwachen Kräften, ein ver-
kleinertes Abbild des Weltalls weihte.....om toch de ge-
dachten van de mensen te begrijpen.

Zo verklaart Van Erp 21) ook de primaire betekenis van de t jandi
als te zijn een projectie van het heelal in de mikrokosmos, een af-
spiegeling van de godenwereld in die van de mens, m. a. w, als
®en symbool van de Meroe, de Indiese Olympus.

In deze tempels dienen de priesters, of gaan ook wel de koningen
voor in de kultus. Hiermee zijn wij tot een ander belangrijk gods-
diensthistories feit genaderd. De koning of de priester is voor vele
volken de vertegenwoordiger van god op aarde. Hij
ia de godheid
zelve, die leeft in zyn hemel. De godheid wordt als koning gezien,
de koning als godheid. Wanneer we dit weten zullen we eerst goed
begrijp en de woorden opgetekend in het boek Samuel (I : 8 v. 7.

: V. 19). Het volk heeft om een koning gevraagd, maar Samuel
verzet zich en richt zich tot de Heer. „Doch de Heere zeide tot
Samuel: Hoor naar de stem des volks in al wat zij tot u zeggen
zullen, want zij hebben u niet verworpen,
maar zij hebben Mij ver-

-ocr page 26-

DE GOD-KONIMG. HEEBOEEN WOEDEN.

worpen Oat Ilc geen hming over hm ml ajnquot;. Het is hier een
duidehk voorbeeld, van wat wfl verstaan onder de willweZg
van mikro- en mafaokosmos.nbsp;»»iwerKing

wa^\'iHe r/r\'\'nbsp;Godquot; geeft tal van voorbeelden

wa^it de makrokosmiese invloed van de koning ten duidelikste
bhjkt. Van hem hangt de bloei der vegetatie af. I,ms is h j S
Osiris, een vegetatiegod. Men doodt hem voor hij te ld wS
want wanneer hy uitgeput .ou geraken zou met hem de ^eiZl^
van de natuur afnemen. Dan weer is hij een zonnegodThquot;
Pharaoschap n Egypte toont ons, hoe groot de inl^\' wis ^n
deze god-komng en koning-god gedachte. In het laatste Lfd
stuk kunnen wij deze beschouwingen verder vervolgen

Wamieer de koning gekroond wordt, sterft hg als gewoon mens
en w„«it herboren als god. Hocart toont \'voor vZhiltode
gebieden ^ op aarde (Fidji eil., Voor-Indië, Achter-Indit Eg™!
te e a.) dat de ceremonieën bij de dood en de begrafenis ran^n
koning sterke gelijkenis vertonen met die welke bij de tontog
Ptas vinden In beide gevallen wordt hij immers een god zH

het dan m het ene geval een god op aarde en in het and,^e
geval een god in de hemel.nbsp;^uuert

Het komen in een nieuwe toestand wordt dus gevoeld als een
pboren woiden. Wij zullen dat in het volgende nquot;em w^r
kuimen constateren. Ook de gebruiken bij de initiatfe der pTiesquot;:^
en de manwordmg der jongens, tonen deze opvatting. De jongen
w^dt ee^t schijnbaar gedood en dan later weer tot het lev n !pquot;

de Oh^tf rlnbsp;i^d^doopceremonieënvai^

de Christelike en andere godsdiensten zijn resten van dit sterven
en opstaan te herkennen. Zo luidt de aanvang van het „PormuliS
van den Heiligen Doopquot;, zoals het bij de Ifederlands HeZrMe
KerK gebruikt wordt, nog:
„EersteUji, dat

WIJ met onze kinderen in
zonden ontvangen ea geboren en daarom kinderen des tooms zün
zoo dat mj in het rijk van God niet mogen komen, UnJZ/mn

nuumgebormjoorder......„ E„ bij Paulus vinden ;vij de voZ^

woorden : Wij zïin dan met hem begraven door den doop in den M

heif^S \'inbsp;opgewekt is tot det^S^I

heid des Vaders, alzóó ook wij in nieuwigheid des levens wandelen

zoudenquot;. (Eom. 6 : 4). Ook de gewoonte om de pas IXpte

heiden een nieuwe naam te geven wijst op dezelfde ge^a^wr

Ieder jaar opnieuw zag de mens het leven in de natuur weer

-ocr page 27-

VEGETATIEGODEN.

opbloeien en vergaan. Waar wij zagen, dat hij geen onderscheid
maakt tussen mens, dier en plant, verwondert het ons ook niet,
dat hij dit natuurgebeuren zag in vormen ontleend aan zijn eigen
leven. Het opbloeien van de vegetatie in het voorjaar of na een
lange periode van droogte werd gezien als een geboren worden
en het afsterven in de winter als het sterven van een godheid.

Deze gedachte ontmoeten wij ook in de kosmogoniese mythen.
•iJaar wordt de schepping gezien als een geboorteproces df uit de
geslachtelike gemeenschap van twee godenfiguren óf uit een ei,
dat in zich al het leven besluit.

Nu wordt vaak, het jaarliks herrijzen der vegetatie, vergeleken
niet een jaarlikse terugkerende schepping en zullen wij in het vol-
gende kunnen aantonen, dat het dezelfde goden zijn, die nu weer
eens worden beschouwd als de oerouders der schepping, dan weer
als de ouders van het ontspruitend gewas.

Igt;e Semietiese en de hen omgevende en de door hen beïnvloede
Wereld, kent mythen en kultusgebruiken, waarin al zeer duidelik
dit geloof aan vegetatiegoden uitkomt. De bestudering der oudste
kultuurlagen van het nabije Oosten, welke juist in de laatste de-
cennieën een buitengewone betekenis heeft gekregen, leerde een
levensbeschouwing kennen, waarbij de wisseling der seizoenen een
zeer grote rol speelde. Men vond godenfiguren, die als representanten
der vegetatie, onder telkens weer andere namen, in hun leven deze
wisseling verbeeldden.

Pïimitief kan deze voorstelling niet worden genoemd. Direkte
aatischouwing moge de gedachte hebben doen ontstaan, dat de
Vegetatie geboren wordt uit de bevruchting der aarde door de regen
zonnestralen, deze vegetatie als een enkele god te zien, vereist
reeds zulk een mate van abstrakt denken, dat van primitiefheid
nioeilik sprake meer kan zijn.

Tammuz, Adonis, Attis, Osiris, Orpheus, Dionysos-Zagreus of
noe ook verder deze goden in de verschillende landen om het Oostelik
bekken van de Middellandse zee mogen hebben geheten, zijn de
personificaties van de wegzinkende en telkens weer tot nieuw leven
omhoog stijgende vegetatie.

Naast hen staan vrouwelike godheden, die tegelijkertijd hun vrouw,
bun moeder, hun zuster en hun geliefde zijn kunnen. Ook deze vrouwen
zijn, evenals hun mannelike tegenhangers, de verpersoonliking van
een abstrakt begrip. Zij zijn het vrouwelik principe, de vruchtbaar-
heids- en moedergodinnen.
Zij zyn de personificatie van het vrou-
welike in de natuur en de bewaarsters van het nieuwe leven.

-ocr page 28-

VEGETATIEaODEN.

De mytlieii vertellen telkens weer met kleinere en grotere varia-
ties, hoe de mannelike vegetatiegod sterft en door zijn vrouw be-
weend wordt. Het leven op aarde is dan gestorven en komt pas
weer tot nieuw leven wanneer de god herboren is en zelf of in de
gedaante van zijn zoon op aarde wederkeert.

Zo is de inhoud van de mythe en met deze in overeenstemming
is de kultus. Bij het zomersolstitium sterft Tammuz en men weende
en treurde om zijn dood. Dan later viert men feest, want Tammuz
is weer opgestaan 23). in Rome werd het feest ter gelegeilheid van
de dood en de weeropstanding van Attis, met bloedige en wild
extatiese ceremonieën gevierd, waarbij de priesters, gelijk vroeger
Attis deed, zich ontmanden Ook de feesten ter ere van Osiris\'
sterven en Horus\' wedergeboorte, werden in Egypte luisterrijk ge-
vierd en vonden van daaruit hun weg, door het beschavingsgebied
van de klassieke oudheid 2«).

In andere gedaante treden de vegetatiegoden ons op Java tege-
moet. Bij de rijstoogst zoekt de doekoen de rijstbruid en -bruidegom
uit. Hij spreekt de hiervoor gekozen halmen vriendelik toe en ver-
siert ze en brengt ze naar het bruidsvertrek. Overigens kent men
in Oost-Indië meer algemeen de rijstmoeder, die dan weer de ver-
persoonliking is van de groeikracht 20) van de rijst.

Sinds Mannhardt\'s en Frazer\'s studieën zijn dergelike vegetatie-
goden in Europa overal aangetoond. Mei-koning en -koningin, of
Mei-bruidegom en -bruid, telkens weer anders voorgesteld, zijn de
representanten van de vegetale levenskracht, zoals rijstbruid en
bruidegom. Daarnaast zijn de ,,korendemonenquot;, die in de laatste
schoof gedacht worden, de vertegenwoordigers van de graanziel,
zoals de rijstmoeder de rijstziel verpersoonlikt

Maar niet alleen hier, ook te Mexico vierde men jaarliks de ge-
boorte van de jonge maisgod of godin (zie ook blz. 132). De afbeel-
ding van de aarde (mais)moeder, Teteoinnan, uit wier vagina, het
hoofd van deze jonge vegetatiegod voor den dag komt, geven het-
zelfde weer, wat de kultusgebruiken van Voor-Azië op hun manier
uitdrukken. De ceremonie zelf was zeer bloedig. Een vrouw, welke
de maismoeder Teteoinnan voorstelde en die ook geheel als deze
godin was gekleed, werd hierbij onthoofd. Zij stelde de stervende
oude maisgodin voor; haar bloed stroomde over de priester die
haar op de rug droeg en die dan met haar huid werd bekleed. Deze
priester stelde dan de jonggeboren maisgodin voor ^s).

Het leven van de vegetatie wordt zo gezien in menselike vormen;
ontspruiten was geboren worden, verdorren was sterven. Aan de

-ocr page 29-

andere kant zien we de beschouwing over dood en leven beïnvloed
door wat men zag in de plantenwereld. Het geloof dat de mens
wedergeboren wordt, zoals wij dat bij zoveel volken vinden, kan
niet op eigen observatie berusten, maar wijst op zekere deductie.
Zoals de planten sterven om opnieuw geboren te worden, zo ook
wordt de mens begraven om tot nieuw leven te komen. Zoals het
zaad aan de grond toevertrouwd, nieuw leven voortbrengt, zo wordt
de mens begraven (tanam ( = planten) zeggen de Maleiers), om
herboren te worden. Zo herkennen de mensen over heel de wereld
en van alle tijden in het pas geboren kind, een van de voorouders.

In het graf ligt dus het nieuwe leven opgesloten. Zo wordt ons
net gebruik duidelik, dat onvruchtbare vrouwen de graven van
de voorouders bezoeken 2»). Zo gaf men in de Oudheid aan de doden
Wel eieren mee in het graf als zinnebeeld van dit latente leven en
vinden we in Etrurië, Lydië en Phrygië, phalli als grafteken squot;).
^0 is misschien ook de gewoonte te verklaren, om de dode geheel
lt;ipgevouwen, in de houding van de foetus, te begraven quot;).

Wanneer het ontstaan van de vegetatie en van de mens op gelyke
■\'vijze kan worden verklaard, begrijpen wij ook hoe de vruchtbaar-
neid van het gewas door sexuele handelingen der mensen kan worden
Gevorderd. Zo lopen op Java, wanneer rijst opkomt, man en vrouw
naakt langs de sawahs en verenigen zich daar. ,,Dit allesquot;, zegt
Sollewyn Gelpke, ,,geschiedt omdat de rijst teeltdrift — men ge-
bruikt er het zelfde woord voor als bij de menschen — begint te
voelen en men die opwekken wilquot; 32). Mannhardt geeft van der-
gelike gebruiken in Europa, waarbij man en vrouw gezamenlik
over het veld rollen of werkelik geslachtelike gemeenschap hebben,
talrijke voorbeelden ^a). Ook Frazer wijst hierop in een uitvoerig
noofdstuk: Influence of Sexes on Vegetation quot;4).

Naast dit gebruik om door middel van „homeopatiesequot; han-
delingen, de vruchtbaarheid van het gewas te verhogen — waaruit
zo duidelik de voorstelling blijkt, die men zich omtrent de voort-
planting van het gewas maakt — komt ook direkt geslachtelik
verkeer met het gewas voor. Zo vertelt van Hoëvell het reeds
zo vaak geciteerde geval van de Ambonees, die zijn kruidnagel-
boom, welke zeer weinig beloofde, tot meerder wasdom bracht
door met deze boom geslachtelik verkeer te hebben. Hij begaf zich
s nachts naar de tuin, ontkleedde zich en volbracht dan tegen
de boom coïtusbewegingen, waarbij hij uitriep ,,meer kruidnage-
lenquot;. Ook van de Marindinezen wordt ons bericht, dat men het
schrale gewas met sperma tot meerdere bloei brengt 3«), terwyl

-ocr page 30-

Eiedel vertelt, dat er op de klapper- en andere vraehtbomen een be-
paalde tekening wordt ingesneden om ze vruchtdragend te maken

Deze gedachte vindt men verder terug in het geloof, dat de mensen
ontstonden uit bomen en planten, zoals b.v. in de Oost-Indiese
archipel veelal wordt aangenomen. Hier valt de mens geheel met
de plant samen, zij zijn één en de plant kan een mens voortbrengen
evenals een vrouw een vrucht of een plant. Zo vertellen de bewoners
van de Watabela eilanden, dat hun voorvaderen, deels uit de grond
deels uit een baatkahaa-boom 38) voortkwamen, en stammen de
bewoners van de Tenimber eilanden van Animbae en Boo af, die
uit een bamboe waren voortgekomen 3»). De bewoners van het
Endegebied op Flores vertellen hoe een buitengewoon mooi meisje
geboren werd uit een bepaald knolgewas, in het maleis keladi ge-
heten Daarnaast is het verhaal ,,hoe een vrouw van een kom-
kommer beviel en hoe later uit die komkommer een schoone jonge-
ling werd geborenquot; in het Oosten van onze Archipel algemeen
bekend Ik noem hier slechts enkele voorbeelden aan onze kolo-
nieën ontleend, zij zouden bij een diepgaande bespreking natuurlik
met takijke, aan andere volken der aarde ontleende, kunnen worden
vermeerderd.

Maar nog verder gaat deze overeenkomst. Geldt dezelfde vrucht-
baarheid voor plant en mens, dan kan men de vruchtbaarheid van
de laatste ook verhogen met die van de eerste. Zo even zagen wij
hoe de mens met zijn sperma groei gaf aan de boom, daarnaast
staat, dat men de onvruchtbare vrouw zaad van een bepaalde vrucht
in de neus strooit of dat men haar noten laat eten quot;); dat men
het bruidspaar met graan bestrooit, welk laatste gebruik wel haast
overal op aarde is terug te vinden quot;). In China geeft men de jong-
gehuwde man, wanneer na verloop van tijd nog geen kind verwacht
wordt, op een bepaaldelik daartoe aangericht feest granaatappelen,
die zoveel zaadjes hebben, te eten quot;).

Zo beïnvloedt de een de ander. Zoals de mens zich voortplant,
zo geschiedt het met de planten. De vruchtbaarheid van de een
is gelijk aan die van de ander.

Wij spraken hierboven van de moedergodinnen, welke als vrouw
en tevens als moeder van de vegetatiegod optraden. Zij zijn de
ve^ersoonliking van de vrouwelike vruchtbaarheid en moederlik-
heid. Zij is
de vrouw, het goddelik evenbeeld van de aardse vrouw.
Zij is de projectie van de mikrokosmiese vrouw en moeder in de
makrokosmos. Overal in allerlei mythologieën vinden wij deze figuur
terug. Duidelik ook vinden we deze gedachte uitgedrukt in de

X8

-ocr page 31-

MOEDERGODINNEN.

typiese vrouwenbeeldjes, welke tot de nalatenschap van de prae-
historiese volken van Europa hebben behoord en die met hun zware
weelderige vormen geen twijfel overlaten aan de bedoeling van
de maker. Deze moedergodin wordt aangebeden, men smeekt haar
om kinderen, maar ook om goed gewas en veel jongen bij de kudden.
Een grootse, alles overheersende gestalte kregen de moedergodinnen
uit het Oostelik bekken van de Middellandse zee, Ischtar, Astarte,
Isis, Aphrodite, Ehea, Kubele, en hoe zij verder mogen heten.
Zij werden de concentratiefiguren voor al de vrouwelike goden.
Alle godinnen schenen verschijningsvormen van deze, alleen al
omdat zij immers het
Hj uitsteTc vrouwelike representeerde.

Naast deze Voor-Aziatiese moederfiguren staan de ,,aardemoe-
dersquot;. Ook zij worden bij tal van volken aangebeden. Hoe wijd
verbreid het geloof aan deze godin is, heeft de studie van Diete-
rich: ,,Mutter Erdequot;, duidelik aangetoond. De grote neiging om
deze alvoedende moeder-aarde te vereenzelvigen met de moeder-
godinnen in het algemeen, zal later nog blijken. Beide zijn de pro-
jectie van de vrouw in de natuur, maar toch zijn de voorstellingen
verbonden aan moeder-aarde niet eenvoudig gelijk te noemen, met
die verbonden aan Ischtar, Astarte, enz. De aarde is één der moeder-
godinnen, alle moedergodinnen zyn daarom nog geen aardegodinnen.

Het bovenstaande betreft dus de vruchtbaarheid, zowel van
mensen als van planten en dieren. Alles wat het sexuele betreft,
heeft steeds en overal \'s mensen grootste belangstelling gehad.
De liefde en de drang zich in nakroost voort te zetten vinden wij
bij alle wezens van de hoogste tot de laagste terug.

Niet overal echter is deze belangstelling dezelfde. De Westerling
dikker gekleed, minder gewend aan het zien van het naakt, ziet
in het geslachtelik verkeer iets bestiaals, iets wat de mens vernedert,
iets wat de liefde omlaag haalt. Men spreekt niet over het sexuele,
of wanneer men erover spreekt is het in mannenkring meest in de
vorm van ,,schuine moppenquot;«). Eeeds bij Erasmusquot;) vinden
wij, wanneer de Zotheid vraagt, welk deel van het menselik lichaam
het belangrijkste is, het volgende: ,,0, neen maer dat lid, \'t welk
zo mal en bespottelik is, dat het ook niet sonder lachen kan ge-
noemt worden, is hetgene, waerdoor het menschelijk geslachte word
voortgezetquot;. Men is er zo geheimzinnig mee, dat het in do West-
Europese paedagogie nog steeds een vraag is, of men de jeugd te
dien opzichte moet „aufklärenquot; en op welke leeftijd men dit doen
moet.

„Aufklärungquot; is voor het kind van de Oosterling, van de natuur-

-ocr page 32-

BELANGSTELLING VOOR EN VEEERING VAN HET SEXUELE.

mens, niet nodig. „Das Denken des Kulturarmen ist vor allem
ein geslechtliches Denkenquot; zegt Winthuis in zijn, overigens
wel zeer wonderlik, werk: „Das Zweigeslechterwesenquot; en bijgeeft
talrijke voorbeelden, hoe reeds van kindsbeen af heel het denken
van de Australiër hierom draait. „Selbst die Kinder sind schon
ganz von diesem erotischen Denken erfüllt. Bekamen sie Puppen
geschenkt, so mnszten sie diese gleich nach ihrem Gesiecht unter-
suchen ; es kam ihnen dann ganz unbegreiflich vor, als diese Puppen
sich dann als geslechtlose Wesen offenbartenquot; ^s). Ook wanneer
zij met dieren in aanraking kwamen, zegt schrijver, was het eerste
wat zij deden, het geslacht onderzoeken. Bij uitstek leerrijk voor
het grote verschil tussen de opvattingen van deze Australiërs en
die van de Westerling is nog het feit, dat Winthuis (na het boven-
staande nog in het Duits te hebben kunnen zeggen) voor het verdere
de Latijnse taal meent te moeten gebruiken, omdat hij bang is de
(niet wetenschappelike) lezer aanstoot te geven. Op deze bedekte
wijze deelt hij dan mee, dat reeds kinderen van drie of vier jaar
door hun ouders tot geslachtelik verkeer worden aangespoord, en
zelf geregeld de uitingen van het geslachtsleven van hun ouders
zien.

Een ander voorbeeld voor het verschil in houding tegenover het
sexuele, vinden we in het gezegde van een Maleier, dat door Kohl-
brugge^®) wordt aangehaald: ,,Zie, ééne zaak heeft mij altijd bij u,
Europeanen, getroffen en heb ik nooit begrepen, telkens wanneer
ge spreekt over vrouwen in verband met sexueele zaken, dan lacht
ge, waarom lacht ge dan toch?quot;

Zeer schoon drukt Graaf Hermann Keyserling«quot;) het in zijn
Eeisdagboek uit, wanneer hij de phallusverering in de tempel van
Madoera bespreekt: „Hier zag ik voor het eerst de afbeelding van
sexueele handelingen niet als iets onreins maar als iets heiligs
opgevat, als het zinnebeeld van het goddelike in de natuur. Bij
de vrouwen, die op het godsdienstfeest te Eameshvaram, de door
poppen voorgestelde vereeniging van Shiva en Shakti bijwoonden,
scheen dit geene obscene gedachten op te wekken. Geen der vrouwen,
die deze nacht voor den Lingam bogen, scheen andere gedachten
te hebben, dan eene Spaansche non, als zij voor het beeld der onbe-
vlekte ontvangenis geknield ligt. Door alle geloovige Hindoes wordt
de zinnelijke liefde als het symbool der goddelijke scheppingskracht
vereerd; vrome offergedachten worden eraan gewijdquot;.

Zo komen wij vanzelf tot de phallusverering. Deze wijze om de
algemeen geldende en overal opgemerkte voortplanting en vrucht-

-ocr page 33-

PHALLUS VERERING.

baarheid in aan de mens ontleende vormen te aanbidden, treffen
en troffen wij aan in Voor-Indië, in het oude Griekenland, in Eome
Voor-Azië, Egypte, Europa, Japan, Amerika en Afrika De mens
aanbidt de phallus in de verwachting van kinderzegen, maar ook
in de hoop op een goede oogst. Zo wierp men gedurende de Thes-
mophoriën te Athene, afbeeldingen van het mannelik lid in een
ravijn, zeggende zo de aarde te bevruchten.

Het is niet steeds de phallus alleen, die aangebeden wordt. Zeer
vaak wordt het mannelik creatieve vermogen afgebeeld als ithy-
phalliese god. Beeltenissen van goden, waarbij het geslachtsdeel
overdreven groot is weergegeven, vinden we telkens weer terug,
zowel bij de oude Grieken, als ook in Mexico en Afrika.

De vrouwelike geslachtsorganen worden veel minder afgebeeld.
Dit kan zyn oorzaak vinden in de bouw van het vrouwenlichaam,
waardoor deze organen minder duidelik te zien zijn of ook wel
in de overtuiging van vele volkeren, dat de eigenlike vrucht in
het mannelik zaad zit dat de vrouw ontvangt en uitbroedt
De vrouwelike vruchtbaarheid wordt, zoals ik hierboven reeds zeide,
meer door weelderige vormen, zoals zware gevulde borsten, aan-
geduid.

Veel vaker wordt daarentegen de cunnus te zamen met de phallus
afgebeeld .quot;In dat geval wil men de menselike vruchtbaarheid niet
weergeven door middel van een geslachtsdeel, maar door de hande-
ling zelf.

Zo wordt dus telkens weer het vruchtbaarheidsleven in de natuur
weergegeven in menselike vormen. Daarnaast kan worden opge-
merkt, dat de mens zijn eigen geslachtsdaad vaak in sterke ver-
binding voelt met het makrokosmies gebeuren. De coïtus is een
heilige religieuse handeling. Voor de Hindu haar volvoert, roept
hij de godheid aan. Vele huweliken zijn voor een land tot zegen
en het wordt door droogte bedreigd wanneer geen huweliken ge-
sloten worden (zie blz. 124).

Wanneer wij de wijze, waarop de verschillende volken der aarde
tot groepsvorming overgaan, bestuderen, dan blijkt ook hier ten
duidelikste hoe nauw de band tussen makro- en mikrokosmos is.
Al kost het moeite in de doolhof van de terminologie aangaande
de sociale organisatie een weg te vinden en de verschillende clans,
phratrieën, totemgroepen, huweliksklassen, enz. te onderscheiden,
een zeker verband met de indeling van het heelal is nog wel vast
te stellen, al zal dit verband telkens een ander zijn.

-ocr page 34-

GROEPSVOEMINQ.

Wij beperken ons tot de verdeling van de stam in twee grote
helften, zoals wij die terug vinden bij de meeste Australiese en
enkele Noord-Amerikaanse stammen.

Bij de Australiërs is de stam verdeeld in twee grote afdelingen,
phratrieën, zoals wij ze, naar Dürkheim en Mauss aan wie we
de feiten meerendeels ontlenen, noemen. Nooit huwt een man met
een vrouw van zijn eigen phratrie.

Deze phratrieën zijn weer onderverdeeld: le. in een aantal clans,
d. w. z. groepen van individuen, welke dezelfde totem hebben en
dus met elkaar verwant zijn; 2e. in twee groepen, welke huweliks-
klassen kunnen worden genoemd. Een man uit de ene phratrie
mag alleen met een vrouw uit een bepaalde huweliksklasse van
de andere phratrie huwen. Deze onderverdelingen zullen wij niet
nader beschouwen.

Het merkwaardige is nu, dat bg enkele stammen, de ene phratrie
als mannelik en de andere als vrouwelik wordt gevoeld quot;). Dit
verklaart ook voldoende de exogamie, want, wil de stam blijven
voortbestaan, dan moet immers, evenals bij de mens, het mannelik
zich met het vrouwelik mengen. Huwen met iemand uit dezelfde
phratrie zou als een soort homosexualiteit kunnen worden opgevat.

Daar nu de Australiërs evenals andere volken, die het tote-
misme kennen, zich geheel één voelen met hun totems, behoeft
het ons ook niet te verwonderen, dat, waar de stam in twee delen
verdeeld is, ook alle natuurverschijnselen, planten en dieren deze
tweedeling volgen. ,,Not only mankind but things in general are
subject to these divisionsquot; Iedere clan heeft zoals wij boven
zagen zijn eigen totem en zo zullen in het algemeen de totems van
de ene phratrie niet bij de andere worden gevonden.

Zo wordt dan heel de wereld in twee groepen verdeeld. Zo bestaan
de Wakelbüra uit twee phratrieën: Mallera en Wütarü, en zyn
ook alle voorwerpen of het een of het ander. Hiermee zijn de ver-
schillende ceremonieën en handelingen in overeenstemming. De
tovenaar van de phratrie Mallera gebruikt bij de uitoefening van
zijn beroep alleen dingen, die ook tot diezelfde phratrie behoren;
zo wordt een dode van de phratrie Mallera ook op een stelling ge-
legd, gemaakt van het hout van een boom, die tot zijn phratrie
behoort.

Dat dientengevolge de tot de vrouwelike stamhelft behorende
mannen eigenlik tweeslachtig zijn en zo ook de vrouwen van de
andere afdeling, moge ons een onmogelike gedachte toe schijnen,
voor de natuurmens is het hermaphroditisme, blykens de vele

-ocr page 35-

GBOEPSVOEMING.

legenden en mythologiese verhalen, niet zo vreemd. De mannelike
Australiërs van enige stammen ondergaan immers ook bij de initia-
tiefeesten een operatie, de sub incisie, ,, wodurch die Männer dazu
gebracht werden, dasz sie urinieren wie die Frauen,quot; en waardoor
zij als ,,een vulva bezittendequot; of kortweg met „vaginaquot; worden
aangeduid

Dergelike indelingen met de door mij daaraan verbonden ge-
dachte, vinden wij ook in Noord-Amerika terug. Zo wordt ons van
de Omahastammen het volgende meegedeeld: ,,Human con-
ditions were projected upon nature and male and female forces
recognised. The above was regarded as masculine, the below femi-
nine ; so the sky was father, the earth mother. The heavenly bodies
were conceived of as having a sex; the sun masculine, the moon
feminine, consequently day was masculine and night female. The
union of these two forces was regarded as necessary to the perpe-
tuation of all living forms and to man\'s life by maintaining his
food supply. This order or method for the continuation of life was
believed as to be arranged by Wakonda and had to be obeyed if
the race was to continue to exist. In order to keep this belief alive
in the minds of the people, it was symbolised in religious rites
and social usages and organisation. Consonant with this manner
of enforcing these cosmic and religious ideas,
the tribe was composed
of two grand divisions
one representing the 8Tcy-people, or the Inshta-
(junda; the other,
the Earth-people or the Hongashenu. These divi-
sions were not phratries, as they were not based on ties of blood,
but on mythic ideas as how creation came about and
how life must
be continued on earth.
Myths relate that human beings were born
of a union between the Sky-people and the Earth-people; and in
accordance with this belief, the union of
the Slky-people and the
Earth-people was conceived to be necessary to the existence of the
tribe\'\'^ a).

Deze stammen hebben nu ook twee stamhoofden, één voor het
mannelik en één voor het vrouwelik gedeelte van de stam of, zoals
het daar heet: één voor het hemelvolk en één voor het aardevolk.
Ook waren er twee stampijpen, die steeds by elkaar gehouden werden.

Het is aan verschillende natuurvolken zo eigen, om deze verdeling
in manlik en vrouwelik in alles te zien, dat zy telkens een geslacht
toekennen aan voorwerpen, waarbij ons de bedoeling geheel ont-
gaat. Zo spreekt de Maleier van Malakka over een mannelike en

a) Cursiveringen alle van mij. F.

-ocr page 36-

SCHEPPINGSVERHALEN.

een vrouwelike boot, over mannelike en vrouwelike regen en wind,
over mannelike en vrouwelike stroomversnellingen en watervallenß»)!
In de Oost-Indiese Archipel is het weer algemeen gewoonte om van
twee dicht bijeenstaande rotsen, bergen, bomen te spreken, als
ovet een mannelike en een vrouwelike.

De scheppingsverhalen kunnen wij in drie grote groepen verdelen:

le. de aarde en al wat op aarde leeft, ook de mens, is geboren
uit het huwelik van twee goden of halfgoden;

2e. dit alles wordt geboren of gevormd uit een ei;

3e. één of meerdere godheden vormen de mens, de aarde, de
wereld, roepen hen voor den dag, scheppen hen.

Bij elk van deze groepen komen scheppingsverhalen voor die
het verband tussen mikro- en makrokosmos ten duidelikste weer-
geven.

Zo treffen wij onder de eerste groep aan, de mythen, welke in
hemel en aarde de oerouders van de creaturen zien. Het is aan de
hand van deze wijd verbreide mythe, dat ik in de volgende hoofd-
stukken het wisselspel van mikro- en makrokosmiese vormen nader
wilde aantonen. Maar niet enkel hemel en aarde ook andere b.v.
de vegetatiegoden worden vaak in de mythen als ouders der mensen
genoemd. Vaak weer zijn de goden, die de mensen voortbrachten
tegelijk de eerste mensen. Het spreekt dan ook vanzelf, dat men
gepoogd heeft al deze goden met elkaar en dan vooral met hemelgod
en aardegodin gelijk te stellen. In het volgende zullen wij dit nog
enige malen kunnen constateren.

Zoals dus de schepselen en de schepping ontstonden uit de gemeen-
Bchap tussen man en vrouw, zo wordt ook het ei tot de bron van
nieuw leven.
Hemel en aarde samen zijn een ei of werden gevormd
uit een ei; de godheid, de mens werd uit een ei geboren «quot;).

„lm Anfangequot;, zegt de Chandogya-Brahmana (v. 19) in een,
overigens niet geheel duidelike, Duitse vertaling, „war dieses AH
nicht seiend. Tod war seiend, es veränderte sich, ward ein Bi, dieses
lag ein Jahr, es spaltete sich, die beiden Schalen waren Silber und
Gold, das Silber ist die Erde, das Gold ist der Himmel, die Bär-
mutter (?) sind die Berge, die Hülle die Wolken, der Thau, die
Aderröhren sind die Strömen, das Bauchwasser (?) ist das Meer:
Was da geboren ward ist die Sonnequot;.

Brahma werd geboren uit een gouden ei en vormde van de schalen
hemel en aarde, zo vertelt het wetboek van Manu.

Ook oude Griekse Kosmogonieën vertellen van het oerei. Uit

-ocr page 37-

HET EI EN DE BLOEMKNOP.

de schalen werden ook hemel en aarde, welke zich echter nadien
als goden in liefde verenigen en de schepping voortbrengen (zie
blz. 54). Zoals Brahma uit een ei geboren werd, zo ook Tangaloa
de oppergod van bijna geheel Polynesië. Een ander Polynesies
scheppingsverhaal vertelt weer hoe de Hawai Archipel ontstond
uit een groot ei, dat een vogel in zee liet vallen.

Een Peruaanse mythe uit de Inkatijd vertelt, hoe drie eieren
uit de hemel vielen: een gouden, waaruit de vorsten, een zilveren,
waaruit de edellieden, een koperen, waaruit het gewone volk, stamt.

De wereld wordt dus gezien in de vorm van een ei, en zoals het
in de mikrokosmos het leven in zich sluit, zo is ook het leven in
de makrokosmos, de makrokosmos zelve, ontstaan uit het wereldei.
Het eerste begin van mens en god wordt gezocht in het ei.

Als een variante van deze groep van scheppingsverhalen noemt
F. Lukas die, welke de goden en de wereld doet ontstaan uit
een knop. De Bhagavata-Purana
(II, 6, 15f. en X, 33, 7f.) vertelt
dat uit de oeroceaan een gouden lotusbloem oprijst; uit haar knop
verrijst Brahma, die dan uit de bloembladeren de verschillende
delen van de wereld vormt. Ook in Egypte schijnt een dergelike
voorstelling bekend te zijn geweest, aangezien een inscriptie van
Denderah ons een Pharao toont, die de zonnegod een lotusbloem
overreikt met de woorden: ,,Ich reiche dir die Blume, welche im
Anfange entstand, die herrliche Lilie auf dem groszen See. Du
tratest heraus in der Stadt Chmum aus der Mitte ihrer Blätter und
du erleuchtetest die Erde, welche noch in Finsternis gehüllt warquot; «2).

Hieraan voeg ik ten slotte nog een voorbeeld uit de Indiese
Archipel toe. Op Nias wordt nl. verteld hoe uit het hart van een
god na zijn dood, een Tora\'a-boom voor den dag kwam. Deze boom
droeg verschillende knoppen. Eerst ontstonden er drie aan de top
en uit de vruchten die uit deze knoppen voortkwamen, ontstonden
vier godheden waaronder do schepper Lowalangi. In het midden
ontstonden weer drie knoppen, waaruit nog drie goden ontstonden.
Ten slotte kreeg de boom geheel onderaan nog twee knoppen en
uit de vruchten hiervan, werden de eerste man en vrouw gevormd,
die stamouders werden van het menselik geslacht

Ten slotte wordt de wereld gedacht als geformeerd door de god-
delike machten. Onder de kosmogoniese mythen dezer groep, -vinden
wij telkens zulke, die ons vertellen hoe de aarde of het universum
en al wat daarin leeft, geschapen is uit het lichaam van een
meestal anthropomorf gedacht mythies wezen.

Zo doodden de zonen van Börr, de reus Ymir. Zij namen zijn vlees

-ocr page 38-

DE WEEELD GEVOEaiD UIT EEN MTTHIES WEZEN.

en vormden hieruit de aarde, uit zijn bloed ontstond het water
van zeeën en rivieren; zijn beenderen werden tot bergen, zijn ge-
broken beenderen en tanden werden tot rotsen, zijn schedel
vormde
het hemelgewelf, zijn hersens werden tot wolken

In de Eig-Veda (X, 90) wordt ons verteld, hoe de goden het
lichaam van Purusha, wiens naam „mensquot; betekent, aan stukken
sneden en uit deze stukken het universum formeerden. Uit zijn
mond werd de priesterstand en werd god Indra gevormd, uit zijn
beide armen de adel, uit zijn flanken de boerestand, uit zijn voeten
de aarde en de gewone man, uit zijn geest de maan, uit zijn oog
de zon, uit zijn adem de wind. Zijn navel gaf het aanzijn aan de
lucht; uit zijn hoofd werd de hemel geschapen en uit zijn oor de
vier windstreken

Een Babylonies scheppingsverhaal vertelt, hoe god Marduk, het
monster Tiamat verslaat, het in twee helften klieft en uit de ene
helft, de hemel en uit de andere de aarde vormt
^ Zo was het in China P\'anku, „de Chinese Adamquot;, uit wiens
lichaam deze schepping ontstond. Hij werd geboren tussen hemel
en aarde en groeide dageliks tien voet. Zo werd hij tot een reus
en bereikte de leeftijd van achttienhonderd jaar. Toen hij stierf
werd zijn adem tot de wind, zijn stem werd de donder, zijn vier
ledematen de vier windstreken, zijn linkeroog de zon, zijn rechter
de maan, zijn bloed de rivieren, zijn baard de sterren, zijn haar
de bomen en planten, zijn vlees de aardbodem, zijn tanden, been-
deren en merg de metalen, edelgesteenten en paarlen en ten slotte
uit het ongedierte dat op zijn lichaam leefde, de mens quot;).

In de Japanse mythologie vinden wij nog sporen van een dergelike
kosmogoniese gedachte, in het verhaal hoe Izanagi zich wast, na
zijn reis naar de onderwereld, waar hij zijn vrouw Izanami gezocht
heeft. Bij dit baden ontstaan nu verschillende goden. Wanneer hij
zich het linkeroog reinigt ontstaat daaruit de zon en wanneer hij
dit het rechteroog doet, ontstaat de maan. Toen hij zich de neus
waste ontstond daaruit de woeste stormgod, Susa-no-wo (zie be-
neden blz. 82).

Op de Gilbert eilanden wordt verteld, hoe Na Areau, de jongere,
zijn vader. Na Atibu, met diens toestemming doodt. Met zijn broe-
ders betreurt hij dan de dode. Daarna neemt hij het rechteroog
van zijn vader en werpt het naar de oostelike hemel: „Behold, the
sun! He took the left eye and flung it to the Western sky. Behold
the moon! He took the brains and crumbled it between his palms;
he scattered it over the heavens. Behold the stars. He took the

-ocr page 39-

DE PLANTENWERELD ONTSTAAN TJIT EEN MYTHIES WEZEN.

flesh and broke it in bits; he sowed it over the waters. Behold the
rocks and stones. He took the bones and planted them on the first
land, even the land of Samoa; and from the bones of Na Atibu
grew the Tree of Samoa, the Ancestorquot;

Ook de Kalmukken geloven, dat de wereld op een dergelike manier
geschapen is, en wel uit het lichaam van Manzashiri in wie wij
de Boeddhistiese Bodhisatva Manjupri hebben te zien. Zijn aderen
Werden tot bomen en vuur ontstond uit de warmte van zijn inwen-
dige organen. De aarde werd gevormd uit zijn lichaam, ijzer uit
zijn gebeente, water uit zijn bloed en gras uit zijn haar. De zon
en maan ontstonden uit zijn ogen, de zeven planeten uit zijn tanden
en de overige sterren uit zijn rug

Zo wordt dus de wereld gezien als de mens in het groot en ieder
deel van het menselik lichaam correspondeert, met een gedeelte
van de makrokosmos. Een dergelike vorm van mythen, welke
echter niet handelen over de schepping van het universum, maar
alleen over die der plantenwereld vinden we nog bij vele volken
terug.

Een Mexicaanse mythe verhaalt, hoe de jonge maisgod Cinteotl
zich onder de aarde begroef; ,,und aus seinen Haaren kam die
Baumwolle und aus einem Auge kam eine sehr gute Saat, die sie
gerne essen, namens catateztli (?), aus dem anderen Auge eine
andere Saat, aus der Nase wieder eine andere Saat, namens chia
(d. i. salvia chian L.), die gut ist im Sommer zu trinken, aus den
Fingern kam eine Frucht namens camotl (d.i. ipomaea batata L.),
das ist eine sehr gute Frucht wie Eüben. Aus den Nägeln kam ihm
eine andere Art groszer Mais, das ist das Getreide, das sie gegen-
wärtig essen. Und aus dem übrigen Körper kamen ihm vier andere
Früchte, welche die Menschen ernten und säen . . . .quot;

Een Peruaans scheppingsverhaal vertelt, dat Pachacamac een
man en vrouw boetseerde, doch geen voedsel voor hen schiep om
zich mee te voeden. De man stierf en de vrouw wendde zich tot
de zon, die de vader van Pachacamac was, om hulp. De zon be-
vruchtte haar en zij bracht een zoon ter wereld. Pachacamac was
hierover vertoornd, doodde de jongen en zaaide de stukken in de
aarde en ziedaar uit zijn tanden groeide de mais, uit zijn beenderen
de jniccas en uit zijn vlees al do andere vruchten en groenten

De Dajakkers uit het Tempassuk-district vertellen het volgende.
De eerste man en de eerste vrouw kregen een kind, dat zij in stukken
sneden, waarna zij de stukken in de grond plantten. Na een korte
tijd groeide uit het bloed de padi, uit zijn hoofd de kokosnoot,

-ocr page 40-

DE SCHEPPING VAN DE MENS.

uit zijn voeten de mais, uit zijn vingers de pisang, uit zijn huid
de pompelmoes (a gourd vine), uit zijn oren de sirih, uit zijn keel
het suikerriet, uit zijn knieën de yams en uit zijn overige lichaam
de andere voedingsgewassen

Ook de Berg-Toradja\'s kennen een dergelik verhaal. Ala Tala
formeerde twee mannen en twee vrouwen en zelde, wanneer gij een
zoon ter wereld brengt, hak hem dan in stukken en verspreid die.
Dit gebeurde en uit het hoofd groeide de kokospalm op, terwijl
uit de overige stukken buffels werden geboren \'\'3).

Dergelike kosmogoniese verhalen kunnen ongetwijfeld nog met
zeer veel andere worden vermeerderd. Zij zijn de mythiese uit-
drukking van het geloof in de eenheid van mikro- en makrokosmos
van het geloof dat in het universum alle delen van het menselik
lichaam zijn terug te vinden. Nog op andere wijze echter wordt
deze eenheid tussen mens en universum gevoeld en wederom in
scheppingsverhalen uitgedrukt. Het zijn de mythen aangaande de
schepping van de mens, die ons die andere kant laten zien. De
makrokosmos levert dan het materiaal waaruit de mens wordt
opgebouwd.

Zo vinden we in de oude Perziese literatuur nl. in de Bunda-
hesch (XXX) waar de opstanding beschreven staat, het volgende
opgetekend: Te dien tijde zullen de beenderen van de aarde worden
teruggevraagd, het bloed van het water, het haar van de planten
en het leven van het vuur aan welke allen bij de schepping werd
bevolen, na de dood tot hun respectieve bronnen terug te
keren

Zo worden ons omtrent de schepping van Adam verschillende
mythen meegedeeld. Hij wordt gemaakt van aarde genomen van
de vier windstreken der wereld, of wel uit vuur, lucht, aarde en
water. Dahnhardt noemt nog een sage waarin verteld wordt, dat
Adams lichaam werd geformeerd uit de aarde, zijn beenderen uit
het gesteente, zijn aderen uit de wortelen, zijn bloed uit water,
zijn haar uit gras, zijn gedachten uit de wind en zijn geest uit de
wolken 7®).

De Tunguzen uit Trans-Baikalië vertellen hoe de hemelgod de
eerste twee mensen maakte uit materiaal, dat van de vier hoeken
der aarde was bijeengehaald. Uit het Oosten kwam het ijzer en
dit werd het hart, uit het Westen het water en dit werd het bloed,
uit het Zuiden het vuur en dit werd tot lichaamswarmte en uit
het Noorden aarde en dit werd tot vlees

Ook voor de oude Indiërs was de mens „a microcosm of which

-ocr page 41-

jMENSENZIEL EN WERELDZIEL.

every part corresponds to some part of the macrocosm; his head
corresponds to the sky, his eye to the sun, his breath to the wind,
bis legs are the earth and so forthquot; quot;).

Eesten van dergelike voorstellingen vinden wij trouwens in tal-
loze, over de wereld verbreide scheppingsverhalen terug. Wan-
neer ons b.v. de Toradja\'s vertellen, dat Lai en Ifdara de mensen
uit de rotsen hebben geformeerd, dan horen wij hoe Lai naar de
hemel gaat om voor de mensen de eeuwige adem te halen. De wind
echter blaast in zijn aanwezigheid aan deze schepselen het leven
in, met het gevolg, dat de mens nu slechts de tijdelike adem bezit
en moet sterven. De mens bestaat dus ook hier uit de wind en de
rotsen

Wanneer wij daarnaast in Genesis lezen, dat God de mens uit aarde
schiep, naar zijn beeld, en hem de adem inblies, dan vinden wij
hierin dezelfde gedachte terug. Steeds is de mens een gedeelte van
het universum, zoals het universum ook gevormd werd uit de mens.
Het is de wisselwerking waarvan wij in de aanvang van deze in-
leiding spraken.

Zo beschouwd begrijpen wij, dat de dynamistiese wereldbeschou-
wing tenslotte uit deze voorstelling kan zijn voortgekomen. Laten
wij met Kluin quot;) onder dynamisme verstaan ,,bet geloof aan een
bizondere, geheimzinnige kracht die in menschen en dieren, planten
levenlooze voorwerpen, in zon, maan en sterren aangetroffen
kan wordenquot;. Deze kracht in de Ethnologie veelal met het woord
,,manaquot; aangeduid, is al zeer moeilik te definieëren. De West-Euro-
pese woordenschat is niet bij machte dit onbepaalde begrip vast
te leggen. Nu eens menselik, dan weer goddelik, nu eens onper
soonlik, dan weer persoonlik, blijft het toch mede de uitdrukking
van het geloof, dat datgene wat de kosmos in beweging zet ook het
leven van de mens kan beïnvloeden. Het spruit voort uit het
geloof, dat de krachten, welke in de makrokosmos werken, ook
werken in de mikrokosmos.

Kruijt die van zielestof spreekt, zegt, dat bij de geboorte
aan ieder mens een zekere hoeveelheid zielestof wordt toegedeeld,
welke bij het overlijden weer tot zijn oorsprong terugkeert. Zo is
dus de levenskracht van de mens gelyksoortig aan de levenskracht
van het heelal en daarvan een deel.

Dergelike voorstellingen nu liggen ten grondslag aan vele filo-
sofieën en heilsleren. Wij behoeven enkel te noemen het atman-
begrip zoals wij dat in de üpanishads vinden uitgewerkt, waar

-ocr page 42-

DE SACRALE OMLOOP,

juist het bewustzijn van de eenheid van de persoonlike (jiw^tman)
en het grote atman (Paramatman), de hoogste en tevens de verlos-
sende wijsheid vormt.

Zo berust het geloof aan de zielsverhuizing tenslotte op hetzelfde
grondbeginsel. Wanneer wij hier spreken over „zielquot; en boven
over „krachtquot; of mana, dan is dat niet zo bedoeld dat wij een on-
derscheid tussen beide moeten maken. De ethnologiese studieën
hebben wel aangetoond, dat een scheipe scheiding tussen een per-
soonlike ziel en een meer vage onpersoonlike kracht, niet te maken
is. Waar dan, naar de leer der zielsverhuizing, de ziel zwerft van
existentie naar existentie, blijft toch steeds de hoop levendig,
eenmaal verlost te worden uit de kringloop van het bestaan, om
op te gaan in de wereldziel.nbsp;\'

Tenslotte wordt die eenheid tussen mens en makrokosmos zo
gezien, dat er geen onderscheid is tussen goden en mensen. De
Hindu kan zich door de kennis der gebeden en formules boven de
goden plaatsen. Mensen worden telkens weer vergoddelikt en de
goden, zoals wij straks zullen zien vermenselikt. En
wat de religio-
magiese ceremonieën aangaat, ook hier treffen wij telkens weer
de overtuiging aan, dat mikro- en makrokosmos nauw samen-
hangen en dat men zich de een denkt, in de vormen van de ander
en omgekeerd. Zo zullen wij nog zien, dat de aardegodininhet voor-
jaar, wordt gekleed en versierd als een bruid, terwijl daarnaast
de bruid zelve, aan de aarde wordt gelijk gesteld en haar huwelik
aan het huwelik tussen hemel en aarde. Zo bleek, dat de phallus
is het vruchtbaarheidssymbool en zullen wij nog spreken over phal-
liese ceremonieën gehouden tot het opwekken van de vruchtbaar-
heid van de akker.

Zeer eigenaardig zijn nog die ceremonieën, waarmee men bedoelt
de zonneloop «i) weer te geven, en die dan het gebeuren op aarde
beïnvloeden. Zowel bij de Ariërs als bij de Grieken en Bomeinen,
Germanen, Kelten, Arabieren, Babyloniërs, Egyptenaren, Noord-
Amerikaanse Indianen, kende men de gewoonte om enige malen
om een heilig voorwerp heen te lopen. Bij de Indo-Germanen kende
men nadrukkelik twee richtingen, één met de zon om en één tegen
de loop van de zon in. De eerste brengt geluk, de laatste grote ramp-.
spoeden en het geldt als „zwarte magiequot; wanneer men laatstge-
noemde omloop volbrengt. Bij deze volken is ook geen twijfel aan
de betekenis dezer ceremonieën. Zo zegt de Satapatha Brahmana:
wanneer de Brahmanen de pradakshina (de omloop naar rechts)
volbrengen, denken zij: „In de richting van de zon, zal dit, ons

-ocr page 43-

DE DANS EN SET WEEELDEYTHME.

heihg werk, volbracht wordenquot;. Bij de Schotten heet dezelfde
ommegang „Sunwisequot; en bewaart in die naam de bedoeling. Ook
bij de Noord-Amerikaanse Indianen «2) als b.v. de Navaho of
Pawnee hebben de ceremonieën een dergelik karakter, dat het
verband met de zonneloop duidelik is.

Toch moet bij de verklaring dezer ceremonieën een grote voor-
zichtigheid worden betracht. Niet alle rondgangen zijn bedoeld
als een afbeelding van de zonneloop. Allerlei andere factoren kun-
nen bij het ontstaan een rol hebben gespeeld en vooral wanneer
geen regelmatige ommegangen worden gehouden, is het gevaarlik
om aan te nemen, dat men hier met een nabootsing van de „zonne-
loopquot; te doen heeft. Zo schijnt het mij zeer twijfelachtig of wij
het houden van ommetochten, zoals wij dat in Nederland op vele
plaatsen nog aantreffen of voor kort aantroffen, mogen verklaren
„als magisch bedoelde rondgangen in de richting der zonquot;
Bovendien blijft immers ook nog die verklaring over, welke in de
ommegang wil zien: een bescherming tegen, of voor, het ding of
persoon, waaromheen men schrijdt; men zou zodoende een magiese
cirkel trekken, welke niet overschreden kan worden.

Ook de dans die zulk een grote rol speelt in de religiomagiese
ceremonieën, toont ons het nauwe verband tussen mikro- en makro-
kosmos. Waarom danst de mens ? Zeer vaak om door deze rythmiese
bewegingen, die ieder mens aangenaam zijn, tenslotte in trance
te geraken, in extase te komen. Zo wordt hy los gemaakt van
zijn aards bestaan en daalt de godheid in hem neer; zo wordt
hij zelve tot god. Hij draagt dan ook vaak bij de dans de kleding
en het masker, van de godheid of de demon die hij voorstelt.

Zoals de mens dus dansend aan de godheid gelijk wordt, zo wordt
ook de god dansend voorgesteld. Zeer bekend is b.v. de dansende
giva 86). Van hem wordt gezegd, dat zijn dans het wereldrythme
verbeeldt. Het heelal is in een rythmics bewegen en de godheid,
die de oerkracht is, geeft in zijn dans het wereldrythme aan. Door
deze dans wekt hij ook in de mens de extase, die hem losmaakt
van deze wereld, die niets dan schyn is en brengt hem tot het in-
zicht van de waarheid, dat makro- en mikrokosmos een zijn. En
waar danst Qiva? Lettende op de makrokosmos in het middelpunt
van het heelal, lettende op de mikrokosmos, in het hart van dö

mens. „The Supreme Intelligence dances in the soul.....for

the purpose of removing our sins. By these means, our Father
scatters the darkness of illusion (mSyS), burns the thread of causa-
lity (kaxma), stamps down evil, (mala, Snava, avidya), showers

-ocr page 44-

DE ASTROLOGIE.

Grace, and lovingly plunges the soul in the ocean of Bliss (ananda),
They never see rebirths, who behold this mystic dancequot; (Unmai
Vilakkam, V. 32, 37, 39) s«).

Zo zouden we nog zeer veel voorbeelden kunnen noemen, waarbij
telkens weer de mens en het universum nauw verbonden zijn. De
macht, die de mens doet leven, bezielt ook de natuur en het geloof
zich te kunnen versterken door iets van deze macht van het heelal
tot zich te trekken, is daarvan het natuurlik gevolg. Men haalt
die kracht uit de hemel, gelijk de Toradja\'s doen, of volbrengt een
,,magiesequot; handeling om hetzelfde te bereiken.

De astrologie, die het lot der mensen afleest uit de constellatie
der sterren en weet te voorspellen uit de gebeurtenissen in de ma-
krokosmos, toont ons tenslotte weer ten duidelikste dat spel van
projectie en reflectie. Wanneer de gedeelten van het mensenlichaam
hun goddelike en hemelse tegenbeelden hebben, wanneer de makro-
kosmos zo geheel gezien wordt naar het beeld der mensenmaat-
schappij is de natuurlike gevolgtrekking, dat men in het heelal,
het aardegebeuren als in een spiegel meent te kunnen zien.

De Panbabylonisten, geleid door Winckler, kwamen, uitgaande
van de astraal-religie van Baby Ion tot hun hierboven reeds be-
sproken theorie. Zo meenden zij, dat alleen dergelike godsdienst-
vormen, die geheel op de sterren gericht zijn en waarbij elke mythe
door hen werd verklaard als een astrale-mythe, tot zulke concepties
in staat zijn. Wij echter kunnen de astrologie nu zien als één der
vormen, waarin het geloof aan de wisselwerking tussen mikro-
en makrokosmos tot uiting komt. Evenals bij de religiomagiese
ceremonieën heeft men dit geloof in de astrologie prakties toegepast.

Nadat wij nu in het bovenstaande kortelings een overzicht ge-
geven hebben van de velerlei gebieden, waarop telkens weer de
wederzijdse beïnvloeding van makrokosmos en mikrokosmos te
constateren valt, lijkt het mij — alvorens ik in de volgende hoofd-
stukken naar aanleiding van het heilige paar, hemel en aarde, mijn
beschouwingen nader ga vervolgen —gewenst, nog een enkele op-
merking te maken.

Het is mij nl. in de ethnologiese literatuur van de laatste jaren
opgevallen, hoe men geneigd is om enigszins algemeen gehouden
beschouwingen verkeerd te begrijpen. Wanneer ik b.v. in het voor-
afgaande meende te kunnen constateren dat telkens weer, maat-
schappelike instellingen gezien worden als gevormd naar goddelik
voorbeeld, wil dit
niet betekenen, dat ik in iedere maatschappelike

-ocr page 45-

SLOTOPMERKING.

instelling iedere magiese ceremonie, het makrokosmies beeld terug
vinden wil. Dit lijkt mij haast vanzelf sprekend (en toch ontstaat
juist op dergelike punten telkens weer misverstand). Zodra men
echter iets van een zijde belicht, zijn anderen geneigd dit zo te
interpreteren, alsof de schrijver zich van geen andere factoren, die
bij het ontstaan der maats chap pelike en religieuse instellingen
meewerkten, rekenschap heeft gegeven. Een algemeen geldende
wet, die zou verklaren, hoe nu toch wel de mens tot de verschillende
magiese ceremonieën zou zijn gekomen, wil ook ik niet geven, even-
min als waarschijnlik nog iemand. Evenmin, als — om maar iets
te noemen — iedere koning een god of iedere god een gepersoni-
ficeerde krachtbron is, evenmin is iedere landbouwceremonie terug
te brengen tot het heilig huwelik, tussen hemel en aarde. Desniet-
tegenstaande behouden de beschouwingen over de religieuse kant
van het koningschap, over de goden als krachtbron enz. en naar
ik meen ook de navolgende wel hun waarde.

Mijn beschouwingen willen enkel een bepaalde zijde van de reli-
giomagiese en sociale phaenomena belichten, die sinds de extra-
vagance van de Panbabylonisten, onbelicht, altans weinig belicht
is gebleven.

-ocr page 46-

§sm

mi\'....

:v mmm ■ ■ ^ quot; quot;

-ocr page 47-

DEEL L

HEMELVADEE EÏT AAEDEMOEDEE.

Hemel en aarde, als man en vrouw, verenigen zich en hieruit spruit
voort alles, wat op aarde leeft. Bit godenpaar en deze voorstelling
zullen wij terug vinden bij vele volken. De mens, die ondervond
dat nieuw leven enkel geboren werd uit geslachtelike gemeenschap,
zag nu dit mensgebeuren geprojecteerd in het wereldgebeuren.
De makrokosmos weerspiegelt de mikrokosmos en alle ontstaan
wordt tot een geboren worden.

Onder de vele godenparen waarvan ons de mythologieën van heel
het menselike geslacht vertellen, nemen hemel en aarde een belang-
rijke plaats in. Belangrijk niet zo zeer, omdat zij in de mytho-
logiese voorstelling en nog minder in het dageliks verkeer tussen
goden en mensen een alles overheersende rol spelen — het tegen-
deel is eerder waar —, maar belangrijk, omdat, waar zij gevonden
worden, zij de grond van al het leven te noemen zijn. Uit de geslachts-
daad van deze twee goden, welke men zich vaak telkens herhaald
denkt, stamt al het plantaardig, dierlik en menselik leven. En zelfs
grote godenfiguren, die, wat macht en invloed betreft, verre boven
deze hemelvader en aardemoeder uitsteken, worden veelal be-
schouwd als afstammelingen van dit zelfde godenpaar.

Willen we nu nagaan waar dit godenpaar voorkwam en voorkomt,
dan zal dat niet eenvoudig zó kunnen geschieden, dat wij zoeken
naar een god, die hemelgod is, en naar een godin, die aardegodin
en tegelijkertijd zijn vrouw is. „Een godheidquot; zegt Dieterich, ,,is
niet een onverdeeld wezen als een mens: hij heeft niet één principe,
één oorsprong, één onverdeeld karakter, hoe dan ook. Dat woirdt
zo vaak ook door hen die het in theorie wel zouden toegeven, ge-
heel miskend. In de eeuwenlange wording van een godheid hebben
de talloze tradities der plaatsen, waar hij eenmaal thuis hoorde,
en de menigvuldige stemmingen der tijden en van de zielen der
mensen, die eenmaal aan hem geloofden, meegevormd aan het
^ezen, dat nu eerst door de levende mensen van één enkel tijds-
gewricht in zeer weinig hoofdtrekken, onverdeeld wordt gezien en
vereerdquot;!).

-ocr page 48-

HEMELVADER EN AARDEMOEDER.

Hoe „groterquot; de godheid waarmee we te doen hebben, hoe meer
zich genoemd verschijnsel voordoet. Zulk een godheid verliest
geheel zijn oorspronkelik karakter. Terwijl de aard en de hoedanig-
heid der lagere godenfiguren, vaak zelfs nog door hun naam te her-
kennen zijn, is het zeer natuurlik, ,,dat,quot; zoals Fahrenfort schrijft,
,,een gestalte, die de aandacht trekt, de neiging heeft, om als con-
centratiefiguur op te treden en daardoor de bezitter wordt van
hoedanigheden en de uitvoerder van daden, die vroeger aan andere
wezens werden toegeschrevenquot;

Dit wetende zal het ons vaak niet mogelik blijken om een hemelgod
pur-sang aan te wijzen. Wij zullen dan misschien alleen uit enkele,
naar het schijnt minder belangrijke gegevens, en door vergelijking
met wat we elders vonden, het geloof aan de zogenaamde lepb?
YdtfAo? kunnen aantonen. Vaak toch is juist de hemelgod tot
een ,,High-godquot; geworden, en heeft als zodanig de meest verschil-
lende eigenschappen in zich verenigd. Vaak ook zal de ,,zonvaderquot;
de plaats blijken in te nemen van de ,,hemelvaderquot; en blijken
deze twee godenfiguren óf identiek óf elkaar nauw verwant te zijn.
Het zal dus kunnen gebeuren, dat wij het voorkomen van de mythe
van het huwelik tussen hemelvader en aardemoeder zullen kunnen
aantonen, zonder dat we de
naam van de hemelgod, of mutatis
mutandis van de aardegodin, zullen kunnen noemen.

Sinds het verschijnen van Dieterichs meesterlik werk, ,,Mutter
Erdequot;, is men met grote ijver overal gaan zoeken naar deze aarde-
moeders. Dit had tot resultaat, dat men bijna over heel de wereld
godinnenfiguren bleek aan te kunnen wijzen, die als aardemoeder
konden worden beschouwd en waar deze godinnen uit de mytho-
logie verdwenen waren, meende men toch sporen van hen te kunnen
aantonen.

Bij al het goede dat dit zoeken heeft opgeleverd, moet men toch
erkennen, dat men vaak vond wat men per se wilde vinden. Zoals men
voor dien in iedere mythe een zonnemythe meende te zien en later
weer vele godinnen tot maangodinnen werden vervormd, zo wil
men nu overal aardemoeders herkennen. Zo werden de vele moeder-
godinnen, waarvan de mythen ons vertellen, nu aardemoeders
genoemd, zonder dat daar een bepaalde reden voor bestond Zo
werd däär, waar de aarde aangebeden werd en men bij het ploegen
zaaien en oogsten offers aan de aardegodin bracht, zonder meer
het bestaan van een aarde, als moeder van goden, mensen en dieren
als bewezen geacht. Op gelijke wijze ging men een mythe, welke
vertelt dat god de mensen uit aarde formeerde, of dat de mensen

-ocr page 49-

NIEUW-ZEELAND. RANGI EN PAPA.

uit holen in de aarde te voorschijn kwamen, zo verklaren als zouden
hier resten zijn van het geloof in een moeder-aarde. Dit alles leidde
dus tot een wanhopig generaliseren, waartegen gelukkig reeds van
enkele zijde wordt geopponeerd.

Het kan nu, na al wat Dieterich en de velen die zijn werk aan-
vulden«), ons brachten, niet de bedoeling zijn de verbreiding van
deze godinnefiguur op aarde na te gaan. Alleen die mythen en die
voorstellingen aangaande de godenwereld en het ontstaan der
dingen, welke ons berichten over een huwelik tussen hemelvader en
aardemoeder, over het heilige huwelik, over het allereerste huwelik,
zullen voor ons van belang kunnen zijn.

1. Folynesié en Indonesië.

Vader-hemel en moeder-aarde waren op Nieuw-Zeeland Eangi
en Papa. Eangi is een godheid, wiens karakter als hemelgod, wel
heel duidelik is. Zijn naam betekent immers nog hemel. Hij komt
onder telkens iets andere namen voor in geheel Polynesië »). Papa
of wel Papa-tu-a-nuku schijnt ,,vlakquot;, „gelijkende op de aardequot;®),
te betekenen.

I)e herkomst van Eangi en Papa is zeer onzeker. Vaak weet men
er niets over te berichten ®), terwijl op andere eilanden verschillende
mythen dienaangaande worden verteld. Volgens deze is Eangi niet
de eerste god, noch hij en Papa het eerste godenpaar, maar met hen
begint pas het leven op aarde. Als allereerste oorsprong wordt
wel de duisternis Po genoemd, uit wie verschillende lichtgoden
geboren worden, waarvan dan weer Eangi afstamt\').

Van dit godenpaar wordt op Nieuw-Zeeland de volgende mythe
in zeer veel variaties meegedeeld. Eangi de hemel en Papa de aarde,
lagen in den beginne zeer dicht op elkaar, zodat diepe duisternis
heerste. Zij hadden zes godenzonen n.1. Tumatauenga, de vader
van het trotse mensengeslacht, Tanemahuta, de vader der wouden,
Tawhirimatea, de vader der winden en stormen, Eongamatane,
de vader der gekweekte voedselgewassen, Harimiatikitiki, de vader
der quot;wilde voedselgewassen, Tangaloa de vader der vissen en rep-
tielen. Dezen begon
het eeuwigdurend duister te verdrieten en zij
overlegden met elkaar wat hier aan te doen zou zijn. Tumatauenga
stelde voor Eangi te doden maar Tanemahuta ried aan hem en Papa
van elkaar te scheiden. Hiermee gingen allen behalve de vader der
stormen en winden, Tawhirimatea, accoord. Achtereenvolgens

o) Eangi en Raki op Nienw-Zeeland, Langi op de Cook-, Tonga- en Fidji-eilanden, Ra\'i op
ae Gezelschapseilanden, Lani op de Hawai-eilanden (Turner (a.), vergelijkende woordenlijst).

-ocr page 50-

POLYNESIE. TANGALOA.

trachtten rni de verschillende godenzonen hun ouders van elkaar
te scheiden. Hoe zij zich ook afmatten, zij slaagden niet, totdat
eindelik Tanemahuta op zijn rug ging liggen en, met zijn benen
omhoog, de hemel wegduwde. Terstond werd het nu licht. Alleen
de god der winden, die meer van zijn ouders hield dan van zijn
broeders, was toornig en leverde met de winden, die zijn zonen
zijn, een vreselike slag tegen zijn broeders

Een van de variaties van dit verhaal vertelt, hoe Tanemahuta
om de naaktheid van zijn vader en moeder te verbergen, de eerste
met sterren bedekte en de twede met planten en bomen ®).

Een dergelike uitgewerkte legende over Eangi en Papa wordt ons
ook meegedeeld van de Moriori\'s ®) op de Chattameilanden en de
bewoners van de Marquesaseilanden

Als één der zonen van Eangi en Papa werd Tangaloa «) genoemd.
Hij is op liTieuw-Zeeland, de god van vissen en reptielen en speelt
slechts een zeer ondergeschikte rol. In het overige
Polynesiè is zijn
positie echter geheel anders. We vinden hem hier onder verschil-
lende namen terug en hij heeft op deze eilanden, veel meer het
karakter van een ,,High-Godquot; verkregen. Als zodanig is hij ,,con-
centratiefiguurquot; geworden en worden hem de meest verschillende
eigenschappen toegeschreven. Toch kan men uit de beschrijvingen
van zijn persoon wel opmaken, dat wij altans een deel van zijn
wezen moeten zien, als de personificatie van het lichtende hemel-
gewelf, van de stralende en vaak stormachtig bewogen lucht ii).
Hij woont in de hoogste hemel en wordt dan ook op Samoa,
„Tangaloa langiquot;, de in den hemel wonende Tangaloa, genoemd

Maar ook wordt hij opgevat als een zonnegod, als de zon zelve.
Zo vertelt een legende, dat een meisje zich door de opkomende zon
liet bevruchten. De zon zeide tot haar : ,,Geef mijn zoon, als gij
baart, mijn naam en uw naam te samen. Mijn naam is Tagaloa,
terwijl uw naam TJi is, als gij ze verbindt is de naam Tagaloa Ui quot;).
Forster beschrijft hem als een mooie grote man, met golvend haar
tot aan de voeten Ook Krämer en Schirren zien in hem een ver-
persoonliking van de zon i®).

Van deze hemel- en zonnegod nu, wordt verteld dat hij een vrouw
bezat, O-te-Papa geheten, een grote rots. Met deze vrouw verwekte
hij alle goden, mensen, dieren, de maan, de sterren, de zee, de
winden. Talrijk zijn de mythen die telkens varieërend, ons over dit
huwelik berichten

a) Tangaloa, Tangaroa, Kanaloa, Taaroa, Tagaloa. Waitz-Gerland : VI blz. 232 e.v.

-ocr page 51-

DE MOLUKKEN.

Het moge zo zijn, dat buiten Nieuw-Zeeland, de Chattameilanden
en de Marquesas, geen godheid kan worden aangewezen, die bepaald
naar naam en karakter enkel een hemelgod is, toch zou ik willen
aannemen, dat in Polynesië de gedachte van de lepb? Yajxog
ook buiten genoemde eilanden heeft geleefd. Be god, die de hemel
of de zon representeert, verenigt zich met de rotssteen o-te-Papa ge-
heten en brengt zo al het goddelik, menselik en dierlik leven voort.

Het is mogelik en misschien niet eens onwaarschijnlik te noemen,
dat het karakter van hemel- en zonnegod eerst later het eigendom
is geworden van Tangaloa. Dan kennen wij die hemelgod niet meer,
die bij zijn verdwijnen aan Tangaloa, behalve zijn gebied, ook zijn
vrouw en daarmee het vaderschap van al het geschapene overliet.
Bit doet echter aan het feit, dat Polynesië eenmaal ,,het wordenquot;
gezien heeft als een geboren worden uit dit goddelik paar, niets af.

Typies is, dat, waar de Polynesiese maatschappij een zeer scherpe
verdeling in standen kent, dit in de scheppingsverhalen van Samoa
zeer goed uitkomt Men maakt n.1. onderscheid tussen mensen
en mensen. Alleen hen, die tot de hoogste stand behoren, acht men
af te stammen van de god Tangaloa. Be andere mensen kwamen,
zo vertelt men, als maden uit een verrotte klimplant kruipen. Zij
zijn dus niet enkel van mindere afkomst, maar ook van geheel
andere natuur.

Wij hebben hier te doen met een vermenging van twee verschil-
lende scheppingsmythen, n.1. die, welke de mensheid beschrijft,
als kinderen van hemel en aarde, en die welke de mensen uit bomen
en planten doet ontstaan. Beze laatste mythe wordt ook over heel
de
wereld gevonden en is o. a. zeer verbreid in de Indiese Archipel

Ook in de Oost-Indiese Archipel vinden wij het huwelik tussen
hemel en aarde. Overzien wij eerst het materiaal. Op Buru kent
men Ubun of Opo langi, heer of oudvader uitspansel, en Ubun
sanane, de aardgeest. Op Ambon en de Uliasers is het Upu
lanito, heer uitspansel en Upu urne, vrouw aarde, welke vereerd
Vörden als amaka lanito, vader uitspansel en Inaka urne, moeder-
aarde. Op Serang20) jg T^ale, Upu nanite, lanite of langiquot; het
mannelik beginsel dat in het uitspansel woontquot; «) en Eapie of Upu
tapenequot;, het vrouwelik element dat in de aarde zijn zetel heeftquot;.
Be bevolking van de Watubela ^i) eilanden vereert Tata lat kola

quot;^Schmidt wijst\'erop dat de vertaling van de naam is „Heer Hemelquot; en dat de be-
wering „ dat hij in het uitspansel woontquot; een onjuiste
indruk geeft, als zou het een geest
zijn, die de hemel bewoonde. Het is hier wel degelik de antropomorf gedachte hemel.
Het zelfde kan van de „godin aardequot; worden gezegd. Schmidt (c.), blz. 94,

-ocr page 52-

KLEINE SOENDA-EELANDEN. CELEBES.

of Tata latu kolaraa, grootvader, vorst zon, als het mannelik beginsel
in de natuur in tegenstelling tot de Latu hila la balaa of Latu bumu,
meesteresse aarde. Op de Tenimber eilanden is het Budilaa of
Ubulera, die zijn verblijf in de zon heeft, die de veroorzaker is van
regen en wind. Hij daalt nu en dan op de aarde neder, alwaar de
vrouwelike scheppingskracht Lenun of Ewawan aanwezig is, om
haar te bevruchten. Op de Luang Sermata eilanden 23) is het Upu-
lero, heer zon, die op het hoogste punt van het eiland Sermata,
op de top van de Bero zich verenigt met Lea of Nohomarna, het
vrouwelik beginsel en de aarde. Op de eilanden behorende tot de
Babar archipel 2«) daalt üpuïero, die in de zon woont, neer om
Eaiawa, die op de aarde woont te bevruchten. Op de eilanden Leti,
Moa, Lakor ^s) zijn het ook weer Upulero en Upunusa of grootmoeder
aarde, ook wel Lianti nain, ,,beneden uitspanselquot;, genoemd, die
zich verenigen. Het eiland Kisar ^s) kent Malikarom of Makkarom
manouwe, die in het hemelgewelf of de zon woont en makkarom
mawakku, die in de aarde verblijf houdt. Het eiland Wetar 2\')
kent naast elkaar Paibei wawaki, of wawakaki de grote heer of
oude daarboven en Eae of Eaa de aarde. Andere eilanden kennen 28)
nog enkel Upalero, als heer zon.

Op Timor 2») heet het hoogste wezen Usi Keno en het is volgens
Wilken geen geest, die de zon bewoont, maar duidelik de antropo-
morfe vorm van de zon zelve. Zijn vrouw is Usi Afu, vrouw-aarde
en uit hun huwelik ontstond alles wat op aarde is. Op de Aroe
eilanden 3°) zijn het Djabu Lara, heer zon, en Djabu Tafa, de aarde-
godin, terwijl de Kei eilandensi) hiervoor Duad Lera, en Nuhu kennen.
Van de eilanden Sawoe, Soemba en Solor 32) zegt Wilken, dat hij
meent ook hier deze oerouders te mogen constateren, al bestaat
hiervan nog geen zekerheid. Tenslotte ontving ik nog van het
missiehuis te Steil bericht, dat ook op Flores bedoelde mythe vrij
algemeen voorkomt.

Buiten de groep der zuidelike Molukken vinden wij behalve
op Timor nog enkele van deze godenparen vermeld op Celebes.
Zo zijn Lai en Ndara, de twee opperwezens der Toradja\'s 3»). De
eerste woont in de hemel, de twede onder de aarde. De namen,
welke man en maagd betekenen, geven duidelik aan, dat het hier
gaat om het kosmiese paar. Bovendien zegt men van Lai, dat hij
onze kruinen overdekt, en van Ndara, dat zij onze voeten op haar
handen draagt 3*).

De priesteressen kennen nog een andere hemelgod en aarde-
godin, die zij Lai To wawo Jangi, de mannelike god in de hemel

-ocr page 53-

toradja\'s en buginezen.

en Indo i Taloedidi, ,,de moeder in de aardequot; noemen. Deze zijn
vader en moeder van Poeë mPalaboeroe of wel „heer knederquot;, die
na Lai en ÏTdara het scheppingswerk voortzet. Van Indo i Toela-
dldi weet men te vertellen, dat zij rijstaren tot hoofdhaar heeft.
Zij is dus wel degelik een aarde-godin ^s).

Bij de Berg-Toradja\'s is het volgend verhaalbekend.: „In den
beginne zei de Hemel tot de Aarde: ,,Spreid gij u uit alsdan zal ik
u overspannenquot;. „Neen, zei de Aarde, laten wij zoo niet doen
want spreid ik mij eerst uit, ongetwijfeld zult gij mij niet kunnen
omvattenquot;. De Hemel voelde daar echter niets voor en tenslotte
bewilligde de aarde erin en spreidde zich uit. Toen de Hemel zich
over haar wilde uitbreiden bleek hij te klein te zijn en verzocht
de aarde zich wat in te krimpen, waardoor bergen en dalen ont-
stonden. Uit het huwelik van deze twee ontstond zon en maan,
welke eveneens met elkaar huwden en de sterren voortbrachten.
Daarna schiep „die in de hemel woontquot; buffels en mensen, ver-
volgens vogels en vissen en al wat op de aarde kruipt. De zon,
Boeriro, die dus de zoon is van hemel en aarde, wordt vaak met de
hemel-vader, Ala Tala«), vereenzelvigd. Eigenaardig is voor deze
verhouding, dat de ,,heidenenquot;, zoals Woensdregt meedeelt, nadat
zij het Christendom leerden kennen, Jezus Boeriro en God Ala
Tala noemen 3^).

De Buginezen 3») vertellen het volgend scheppingsverhaal : De
God in de hemel, Sangkuruwira, en de god in de onderwereld,
Gururiseleng, kwamen overeen mensen te maken, die hen zouden
aanbidden. De hemelgod zou daartoe zijn zoon naar beneden laten,
terwijl de god van de onderwereld zijn dochter naar boven zou stu-
ren. De hemelgod doodde nu zijn zoon Batara Guru en stopte hem
in de geleding van een bamboe, terwijl hij hem een kluitje aarde
in de hand gaf. Toen de bamboe midden tussen onder- en boven-
wereld was, sprong hij open en kwam Batara Guru er levend als
mens uit te voorschijn. Hij wierp de meegenomen aarde naar alle
quot;Windstreken en zo ontstond het land. Daarop liet zijn vader nog
zeven slaven neer om hem bij te staan bij het landwerk. Toen kwam
^jilitimo, de dochter van de god der onderwereld, omhoog, verge-
zeld van haar slavinnen en huwde met Batara Guru. Uit hun huwelik
en uit dat hunner slaven en slavinnen ontstond het mensengeslacht.
Uit de naam van de hemelzoon blijkt duidelik, dat Hindu-invloed
zich hier heeft doen gelden.

. o) Dat deze naam niet inheems kan zijn, maar ontstaan is onder invloed van de Islam
IS bekend. Zie o. m. Kruyt (a.), blz. 471 e.v.

-ocr page 54-

CELEBES. MOLUKKEN.

Tenslotte zij nog het scheppingsverhaal van de Minahasers ^s)
genoemd. Uit de aarde komt voor de dag een vrouwelik wezen
Lumimuut genaamd. Zij wordt door de Westewind bevrucht en
baart daarop een zoon, Toar, de zonnegod. Moeder en zoon gaan
ieder huns weegs. Later ontmoeten zij elkaar weer en herkennen
elkaar niet. Toar huwt dan zijn moeder en uit hun huwelik wordt

het geslacht der mensen geboren.

Wenden wij ons nu naar het Westen van de Archipel, dan blijkt
dat daar het godenpaar, hemel (zon)-vader en aarde-moeder, niet
bekend is. Hoe meer naar het Westen hoe minder wij hierover vinden.

Pater Schmidt, die uitvoerige studieën gewijd heeft aan de mytho-
logieën van dit deel der aarde, tekende het hier overgenomen
kaartje quot;), waarin hij deze groep van mythen samenvat.

Hij stelt vast,, ,dat wij in Indonesië twee scherp gescheiden gebieden
voor ons hebben: het westelike of het eigenlike Austronesiese ge-
bied met enkel ongeslachtelike maanmythologieën, het andere
(oostelike) gebied, dat ook ethnologies en linguistics niet-Austro-
nesiese invloeden toont en een
sexuele zonnemythologie metphalliese

-ocr page 55-

riten bezit Deze niet-Austronesiese, later door hem „Papuasequot;
zonnemythologie genoemd, wordt gevonden binnen de op het kaartje
zich bevindende dikke lijn. De grens loopt naar het Westen onzeker
voort en wordt mede zo getrokken naar aanleiding van de vol-
gende opmerking van Wilken., ,De véreering van de hemel en de aarde
met elkaar in het huwelijk verbonden en als zoodanig de vruchtbare
ouders van al wat leeft, moet voorheen ook bij de Javanen bestaan
hebben. Nog heden ten dage roept de landbouwer bij de bewerking
zijner velden de zegen in van Bapa-Kasa en Ibu Pratiwi. Dat is
van den Vader-Hemel en de Moeder-Aarde. Zoo luidt o.a. een gebed
bij het uitstrooien van de rijst. ,,0, Vader Hemel en Moeder Aarde,
oversten der landbouwers. Ik vertrouw u dit zaad toe, uit Dewi-
Sri voortgekomen. Dat de wortels als touw, de blaren als schermen,
de bloemen als juwelen, de vruchten als zilver en goud worden!quot;

Zoals op het kaartje te zien is, worden door Schmidt binnen de
algemene grens enkele onderafdelingen onderscheiden. Deze grenzen
moet men zich niet te scherp denken. Zo zegt Schmidt zelf b.v.,
dat in het gebied aangeduid met I de positie van de maan niet erg
duidelik is en dat in ieder geval het thema Zon-Aarde de overhand
heeft. De afdelingen II en III begrenzen respectievelik de gebieden
waarin de zon en de hemel echtgenoten zijn «).

Zoals ik reeds in het begin van dit hoofdstuk opmerkte, moet
men de mythen, waarin de hemel door de zon wordt vervangen,
of omgekeerd de zon door de hemel, niet principieel scheiden.
Voortdurend nemen deze goden eikaars plaats in.

Schmidt wil de hemelmythe beschouwen als jonger dan de mythen
waarin de zon voorkomt. Hij wijst er o. a. op dat de ,,mythe met het
thema Zon-Aardequot; een jaarmythe is ; immers kent zij de nog tegen-
woordig ieder jaar zich voltrekkende verbinding van de zon met
de aarde. Bij de latere omwerking tot het thema Hemel-Aarde
■waagt de mythe niet meer te beweren, dat de echtverbintenis van
de hemel met de aarde zich nu nog voltrekt; zij verlegt veel meer
de voltrekking er van naar oeroude tijden

Het zal steeds moeilik blijken om bij mythen of andere gods-
dienstige verschijnselen vast te stellen welke voorstellingen de oor-
spronkelike zijn en welke de jongere genoemd moeten worden. Ik
■^il er echter op wijzen, dat telkens weer blijkt, dat men zich het

«) Deze begrenzing is niet geheel nauwkeurig, aangezien Riedel voor het eiland Kisar
opmerkt dat Makkarom of Makkarom manouwe in het hemelgewelf
of in de zon woont.

onnauwkeurigheid is echter opzettelik, daar Schmidt een uitdrukking als „in het
hemelgewelf
of in de zon wonendquot; voor „keinesfalls richtigquot; verklaart. De godheid is
Wer de zon zelve en woont als zodanig in de hemel. (Schmidt (c.), blz. 98).

-ocr page 56-

tijdstip van de bevruchting van de aarde door de hemel (zon) denkt
aan het begin van de natte moeson Zodra de vruchtbaarheid
brengende regens door de winden worden aangevoerd, is ook het tijd-
stip gekomen dat het godenpaar zich in liefde verenigt. Het is ook
ITbulera, waarvan men zegt dat hij de winden en de regen maakt.

Deze karaktertrek herinnert mijns inziens aan een hemelgod.
De hemelgoden zijn toch vaak juist tegelijk regen- en onweers-
goden, en TJbulera wordt in dit opzicht dan gelijk aan Zeus
ustio?
en Juppiter pluvius. Het lijkt mij tenminste zeer onwaarschijnlik,
dat door bedoelde volken het verband tussen zonnestand en regen
zou zijn geconstateerd. Daarbij komt nog, dat ook op Buru quot;) ver-
teld wordt dat Ubu of Opo Langi, — hier inderdaad de hemelgod,
de heer of oudvader uitspansel —, tegelijk de plaats is vanwaar
,,de wind zijn oorsprong
heeft quot;.De scheppingsverhalen van de Mina-
hasers spreken enkel over de „Westewindquot;, die de aarde bevrucht.
En om, als het ware, aan te tonen de overgang van hemel- naar
zonnemythe wordt ons bericht hoe hun zoon, Toar, de zon, zich
zijn eigen moeder tot vrouw neemt en zo de vader wordt van heel

het geslacht der mensen.

Het is juist Celebes waarvan Schmidt getuigt, dat daar ,,die
Mannigfaltigkeit und Übermut dieser Mischbildungen ihren Höhe-
punkt erreichenquot; Hier vinden we niet enkel de vermenging
der legenden van hemelgod en zonnegod; ook de voorstelling van
het ontstaan van de mensen uit bomen en planten, die zo algemeen
is in dit gedeelte van onze archipel, staat in het Buginese schep-
pingsverhaal naast die, welke beweert, dat de mensen afstammelin-
gen der goden zijn. Het is dan ook volkomen terecht, dat Schmidt
Celebes ,,eine Art Sammelbeckenquot; noemt, met welke uitspraak
hij zich dan merkwaardigerwijs aansluit bij de opvattingen der
biologen

Alleen de scheppingsverhalen van Timor en Celebes noemen ons
uitdrukkelik de mens als afstammeling van de hemelvader en aarde-
moeder. Op de verschillende eilanden der Molukken daarentegen
is deze gedachte verloren gegaan en zijn beiden enkel de ouders
van de vegetatie. De eerste mens werd geboren uit een boom,
een rots, een vrucht, kwam als made uit het gebergte of was de af-
stammeling van varkens, krokodillen of haaien quot;). Ook Lai en ÜTdara
brengen de mensen zelf niet voort, maar houwen ze uit de rotsen
of dragen zelfs aan een derde op, de mens te formeren

Evenals Eangi wordt ook hier de hemelheer weinig aangebeden,
terwijl de aarde, ofschoon bij de oogst nog meer aangeroepen dan

-ocr page 57-

SEMANG. CHINA.

haar goddelike echtgenoot, eveneens slechts weinig verering geniet.
Zij beiden zijn meer rustende goden, ver en hoog verheven boven
de mensen, die zich veel liever en vaker tot hun voorouders, de
nitu, wenden, om hulp en bijstand.

Van Eangi en Papa wordt verteld dat zij, dicht opeengelegen,
zich in liefde verenigden. In deze vorm komt de mythe in het zoeven
besproken gebied van onze archipel alleen bij de Berg-Toradja\'s
voor. Wel vinden wij telkens bij Kjuyt, Adriani en Eiedel
medegedeeld, dat hemel en aarde vroeger dichter op elkaar lagen.
Dat zij dicht op elkaar lagen, omdat zij elkaar omarmden, zoals de ge-
noemde Polynesiese goden, blijkt met uitzondering van dat ene
geval niet. De verbinding is of een ladder of een liaan, in ieder ge-
val is er verkeer tussen de hemel en de aarde mogelik. Steeds wordt
de verbinding later verbroken, doordat de een of andere god of een
mens zich beledigd gevoelde en in toorn de verbinding verbrak
(zie blz. 103 e.V.).

Ofschoon wij nog maar zeer weinig over de godsdienstige voorstel-
lingen der
Semang, op het schiereiland Malakka, weten, schijnt ook
bij deze volken sprake te zijn van een hemel en een dondergod.
Karei, of Kiei, of Kaei, of Kari, wiens vrouw, Manoid ook wel zijn
moeder genoemd, in de aarde woont en moeder-aarde schijnt te
zijn. Zij hebben enige kinderen van wie dan weer de mensen afstam-
men. De mensen worden dan ook wel de „kleinkinderenquot;, beter
lijkt mij de ,,afstammelingenquot;, van deze beide goden genoemd.
Andere verhalen vertellen weer, dat de mens door Karei en Manoid
uit leem werden gemaakt. Geen van beiden, noch Karei, noch
Manoid, worden in het dagelikse leven aangeroepen of aangebeden.
Alleen wanneer het onweert en Karei op die manier zijn verstoord-
heid over een of ander, vaak zedelik vergrijp te kennen geeft, offert
men hem bloed, dat men verkrijgt door zich in de scheen te snijden.
Men werpt dit bloed dan in de lucht, maar laat ook enige droppels
op de grond vallen voor Manoid

2. Eurazië.

a. Mongolen.

Ook in China gelooft men van oudsher, dat het huwelik tussen
hemel en aarde de bron van alle leven is. ,,Hemel en aarde zijn
■vader en moeder van de tienduizend dingenquot;. Onder ,,dingenquot;
hebben we dan te verstaan, de „levende wezensquot;, als mensen

-ocr page 58-

YANG EN YIN.

dieren en planten. De „dodequot; voorwerpen als stenen, metalen,
lucht, vuur, enz. zijn delen van de hemel of de aarde; zij ontston-
den niet uit de vermenging van beiden

Heel het geloof van de Chinezen is,.volgens De Groot gebaseerd
op het geloof in de bezieling van het heelal. Dit bestaat uit de twee
kosmiese krachten Yang en Yin. Yang wordt vereenzelvigd met
licht, warmte, leven, vermogens om voort te brengen, alles gaven
van de hemel. Yin met duisternis, koude, dood, vrouwelike vrucht-
baarheid, alles met de aarde in verband staande. Yang is de hemel.
Yin de aarde. „Heaven, the greatest power of the universe, the
Yang itself....quot; Yang is het mannelik, Yin het vrouwehk prm-
cipe. In de oude geschriften wordt vaak nadrukkelik gesproken
over een sexuele verhouding tussen hemel en aarde ^s). Heel het
leven, heel de wereld orde (Tao), wordt beheerst door deze twee
machten. Zonder hun vermenging is er „überhauptquot; geen leven.

„Si l\'on excepte un nombre infime d\'adeptes des étrangers,....
la\'nation chinoise ne connaît pas d\'autres dieux suprêmes que le
Ciel et la Terre, et jamais les Chinois, avec l\'esprit positif qui les
caractérise, ne sont parvenus à concevoir au dessus de la Nature
un être régnant sur l\'univers. Le Ciel lui-même, ou plus exactement
peut-être, l\'énergie, l\'être, qui l\'anime, qui règle ses mouvements,
qui féconde la Terre et fait naître tout ce qui vit, voilà ce qu\'ils
honorent sous le nom PM\'^-Kong „Seigneur du Cielquot;, ou sous
celui de Giók Hong Siong-Fê „Monarque de Jade, Empereur su-
prêmequot; ^s). Deze „hoogste heerserquot;, Shang-ti, in de oudste ge-
schriften nog weinig anthropomorf quot;), vormt later met heel zijn
omgeving van hof en hofhouding een afspiegeling van wat we op
aarde vinden Hij regeert deze aarde door middel van zijn zoon,
„de Zoon des Hemelsquot;, de keizer.

De moeder-aarde-gedachte leidde meermalen tot meningsver-
schil onder de Sinologen waarvan de ene groep deze gedachte
zeer jong wil noemen, terwijl de andere groep zich aansluit bij de
boven geciteerde opvatting van De Groot. Vooral Chavannes kiest
heftig partij. Hij meent, dat het absoluut fout is, om te beweren dat
vóór de Han-dynastie al een aardemoeder zou zijn vereerd. Het oude
China kende, volgens hem, alleen mannelike aardegoden, die zowel
familiegoden als ook goden van grote volkseenheden waren. Zij

waren de akkergoden 0®).

Granet verwijt Chavannes dat deze te uitsluitend let op de
georganiseerde
Tcultus en niet op het geloof Hij, en eveneens De
Groot en Forke, geloven wel in een hoge ouderdom van deze moeder-

-ocr page 59-

ACHTER-INDIE. SIBEEIE.

aarde-gedachte. Wel is de offlcieële Tcultus van moeder-aarde tegen-
over die van vader-hemel eerst ontstaan, toen het keizerrijk zich
vormde, maar reeds lang bestond het geloof aan deze aardemoeder

De religie van TonJcin en Annam, trouwens van geheel Achter-
Indië, werd sterk vanuit China beïnvloed. Paul Girant spreekt,
voor Annam, over het bestaan der krachten ,,tinkquot; (yin) en ,,khiquot;
(yang), het vrouwelik en het mannelik principe. Ook hier geldt de
hemel als het mannelik principe bij uitnemendheid en de aarde
als het vrouwelik element. Zij zijn de vader en moeder van alle
wezens en uit hun huwelik spruit alles voort. Evenals in China
wordt ook in Annam jaarliks een groot offer gebracht, waarbij de
keizer, de zoon van de hemel, als officiant optreedt. Hierbij gaat
het om ,,la vie universelle qui se trouve en jeu et c\'est
Ój sa source
même qu\'on remonte, c\'est a dire au Ciel et è- la Terre, père et mère
de tons les êtresquot;

De Mongoolse volken uit Centraal- en Noord-Azië en uit Europa
kenden of kennen allen een hemelvader en aardemoeder. De volgende
gegevens ontlenen wij nagenoeg alle aan Uno Holmberg, die het
vierde deel van „The Mythology of all Eacesquot; verzorgde.

De hemelgod is bij deze volken tevens de voornaamste god en
neemt zulk een vooraanstaande plaats in, dat reeds een schrijver
uit de 13de eeuw van eén ééngodendom meende te mogen gewagen
In den beginne waren de begrippen hem aangaande heel vaag en
onzeker, in geen geval dacht men hem anthropomorf. Zoals Hero-
dotus van de Perzen zegt, dat zij ,,de ganse kring van de hemelquot;
Zeus noemen, zo aanbad men ook hier de hemel zelf. Men bidt ook
un nog tot hem, terwijl men hem aanroept als ,,Blauwe Tengriquot;
waarbij de hemel nog duidelik te herkennen is.

Eerst later en vooral in de volksverhalen en volkspoëzie, wordt
hij geanthropomorfiseerd «s). Hy wordt dan een heerser wiens paleis
van goud en zilver in de hemel te vinden is en die daar woont met
zijn vrouw, kinderen en bedienden. De Tscheremissen vertellen,
hoe hij evenals zij, het land bebouwt en zijn prachtige kudden wei-
den laat, en hoe hij zelfs, zoals een goede Tscheremissiese boer be-
taamt, een bijenstal heeft.

Het is de hemelgod die het leven schenkt, dit geldt zowel voor
de vegetatie als voor de mens Soms valt de nadruk meer op de
eerste en wordt hij tot een landbouwgod aan wie men op de hoogten
offert, hem smekend om een goede oogst. De Centraal-Aziatiese

-ocr page 60-

DE MONGOOLSE HEMELGOD.

Mongolen beschouwen hem echter niet minder als een geboortegod.
Naast hem staat dan de aarde als een geboortegodin en zeer ver-
spreid is het geloof dat de mens zijn ziel aan de vader-hemel dankt,
zijn lichaam aan moeder-aarde. Zeker is het, dat deze opvatting van
de scheppende kracht van de hemel zeer oud is Bij de meer
noordelik wonende stammen is hij minder duidelik aan te geven
ofschoon ook zij, zoals b.v. de Jenissei Ostjaken, geloven quot;that not
only men, but animals also, have the sky to thank for their existence:
Heaven (Es) quot;givesquot;, Heaven quot;sendsquot;, even quot;lets fallquot;, what

the earth needsquot;.

De hemel bevrucht de aarde; deze is vrouwelik, gene is mannelik.
De bevruchting geschiedt door zonnestralen en regen. Telkens zien
wij dan ook, evenals elders, dat de hemelgod tevens zonnegod is.
Al worden deze twee vaak apart genoemd, zo is toch hun overeen-
komst duidelik. Aan beiden offert men b.v. witte dieren of, wanneer
men er geen bij de hand heeft, een dier omhangen met een wit kleedquot;).
Offert men aan de hemel, dan staan én de priester én het slacht-
offer met het gezicht naar de zon gewend.

Holmberg wijst in dit verband op een eigenaardige steenverering
bij de Burjaten \'2). De stenen die vereerd worden heten uit de
hemel te zijn gevallen en gelijken vaak op quot;the longish weapons of
the stone-agequot;. Humboldt meent in de stenen, phalli te mogen
herkennen. Wanneer het in lange tijd niet heeft geregend of wan-
neer men verlangt naar een vruchtbare en regenrijke zomer, worden
zij bevochtigd (regen is immers sperma) en brengt het volk deze
stenen offeranden. Hier is dus het creatief vermogen van de hemel

in de phallus afgebeeld.

Wat wij nog meerdere malen naar aanleiding van de hemelgod
zullen opmerken is ook hier het geval. De hemelgod betekent in het
religieuse leven van alle dag maar weinig quot;). Vergeleken bij de an-
dere, de lagere geesten en demonen, doet hij de mens weinig goeds,
maar ook weinig kwaads. „Het is daarom onnodig de hemel te
vrezen quot;. Hij is te ver weg dan dat hij ook maar enigszins voor het
leven van de mensen geïnteresseerd kan zijn. Onder de invloed
van de Islam en het Christendom is hij later een machtiger god ge-
worden, die men bij alle mogelike gelegenheden aanroept.

As the producer of vegetation, etc., the earth was regarded as a female
being. As the sky, which renders the earth fruitful, was called quot;the
Fatherquot;, the earth, which gives birth, was called quot;Motherquot;\'^). Al-
ready in the Orkhon stone inscriptions it is written: The sky above is
our father, the earth beneath is our mother, man is child of bothquot;.

-ocr page 61-

DE MONGOOLSE AAEDEMOEDEE.

Zo wordt zij, evenals ook de hemel, een godheid, die men bij kin-
de rgeboorte aanroept. ÏTiet bij alle volken komt deze verhouding
tussen hemel en aarde, als man en vrouw even duidelik uit, maar
bijna steeds zijn er aanwijzingen, dat zij met elkaar in verband wor-
den gebracht. Zo
geloven de Wotjaken dat men de hemel alleen maar
in het najaar offeren mag, wanneer ook aan de aarde geofferd wordt.

De Mongoolse volken aan de Wolga en de Ob aanbidden naast
de hemel, een godin, die zij de moeder van de hemel noemen, en die
in de volksverhalen voorkomt als de vrouw van de hemelgod. Zij
ook is de beschermster van de zwangere vrouwen en wordt zoals
Holmberg zegt, heel vaak met de maagd Maria geidentificeerd
Het schijnt mij toe, dat hier de aardegodin door de moedermaagd,
die steeds als Hemelse Koningin wordt voorgesteld, verdrongen is.

Zoals de hemel de naam van „blauwe Tengriquot; draagt, zo spreekt
men over de aardegodin als de
,,bruine aardequot;quot;). Zij wordt vaak zeer
anthropomorf voorgesteld. De Altai Tataren b.v. maken bezwaar
planten uit de grond te trekken, omdat dit even onbehoorlik zou
zijn als een mens de haren uit te trekken. De Wotjaken smeken
haar niet boos te zijn, wanneer men haar wonden moet met de ploeg
De Tschuwaschen vieren omstreeks Pinksteren de verjaardag van
de aarde. Het is dan verboden haar te storen hetzij met de ploeg,
hetzij door zand of stenen te nemen of gras te maaien. Dit zou
misgewas tengevolge hebben (zie blz. 92 e.v.).

Het zijn vooral de landbouwende volken, die aan de aarde offers
brengen. De Nomaden uit het Noorden van Siberië hebben maar
heel weinig belang bij de vruchtbaarheid van de aarde en bij hen
vinden we dan ook geen aanbidding.

Ieder jaar op geregelde tijden offert men aan de aarde. Terwijl
men voor de hemel witte dieren slacht, offert men de aarde zwarte
of donkergekleurde «o). Men begraaft de beenderen en laat het bloed
in de aarde lopen, zoals ook de Grieken gewoon waren, wanneer
zij aan de goden der onderwereld offerden. Bij het offer spreekt
nien de aarde toe. Zo zeggen de Tscheremissen ,,Eet, aardemoeder,
«n geef ons korenquot;, terwijl de Wotjaken tot de aarde bidden: ,,0,
aardemoeder, wij danken u, dat gij ons gedurende het afgelopen jaar
hebt gevoed, misgun ons nu uw gaven niet en breng ook deze zomer
koren voor ons voortquot;. Deze verering van de aarde wordt reeds
door Marco Polo vermeld en ook oude Chinese kronieken maken er
gewag van.

Wanneer de aarde, niettegenstaande deze offers en soms niet-
tegenstaande een behoorlike regenval, nog maar een schraal gewas

-ocr page 62-

VOOR-INDIE.

oplevert, neemt men andere maatregelen. Men viert dan het heilig
huwelik van de aarde, dat wij in het volgende deel uitvoeriger
zullen behandelen. Hiernaast komen ook gebruiken voor, waarbij
de aardemoeder op de achtergrond is geraakt en waarbij meer sprake
is van de ziel van de akker, de ziel van het koren, die o. a. in de
gedaante van een vlinder wordt gedacht en nagejaagd. Deze koren-
ziel wordt ook wel een korengodin, die b.v. bij de Mordvins van
zichzelf zingt: ,,Ik werd in de ochtendschemering gezaaid en geoogst
in de avondschemering, in de korenschuur geworpen om met Paschen
tot bier gebrouwen en met Kerstmis tot pasteitjes gebakken te
wordenquot;

In de voorstellingen aangaande hemel en aarde vinden wij ook
terug het geloof dat beiden vroeger dicht opeen lagen. Humboldt
zegt: ,,Very widespread is a tale how the clouds were at an earlier
time lower down, but, after being soiled by the people rose higherquot;.
Dezelfde gedachte komt uit in een Tataars gebed, dat men bij
het huwelik tot het haardvuur richt: ,,Moeder Ut (d. i. het vuur)^
meesteres van het vuur, neergedaald van de iepen op de toppen
van de Khangai-Khan en de Burkhatu bergen. Gij die werd geboren,
toen hemel en aarde scheidden____quot;

h. Indo-Germanen.

De Veda-boeken der Indiërs spreken ons over het godenpaar
Dyaus en Prithivi, de hemel en de aarde Dyaus is een godheid,
die reeds in de Veda veel van zijn betekenis heeft verloren «f). Zijn
naam komt nog het meest voor in de betekenis van de concrete
hemel, terwijl ook het woord als ,,dagquot; gebruikt wordt. De
eigenlike beteÉenis van zijn naam is ,,de lichtendequot;, „de stra-
lende quot; 86); dat hij werkelik een hemelgod was behoeft dus niet
te worden betwijfeld. We hebben ons hierbij te herinneren het
eigenaardig zwevende in de personificaties der natuurkrachten in
de Vedaboeken. Hij is hier eerst in wording, zodat alles nog weinig
scherp omlijnd is.

Zelden wordt Dyaus alleen genoemd, meestal te zamen met
moeder-aarde. Zo zelfs is dit regel, dat herhaaldelik een samen-
gestelde vorm ,,dyavaprithiviquot; voorkomt. Dyaus heeft alleen
nog betekenis als echtgenoot der aarde en als vader der goden en
mensen Ook de epitheta welke hij krijgt, als b.v. ,,rijk aan
zaadquot;, ,,grote vaderquot; s»), wijzen op zijn vaderschap; hij wordt
aangesproken als Dyaus pitar, „vader Dyausquot;. Verder wordt van

-ocr page 63-

DYAUS EN PRITHIVI.

hem gesproken als van een weelderige stier, een rode loeiende stier
welke laatste benaming meer wijst op een donder- en onweersgod.

Maar, zoals gezegd, een belangrijke godenfiguur kunnen we
Dyaus niet noemen. Naast hem zijn andere goden omhoog gerezen,
die zijn taak als hemelgod overnamen. In de eerste plaats
Varuna, ,,de alomvatterquot;, ,,hij die omhultquot; zoals zijn naam
wordt verklaard. Hij, die soms de zoon van Dyaus en Prithivi
wordt genoemd is de machtige, de grote, de algoede, reine
hemelgod. Hij de schone verheven god van de hemel, die als het
ware alleen het vaderschap van mensen en goden aan Dyaus over-
liet 93).

Wij kunnen in het midden laten of Varuna zich ontwikkeld heeft
uit de oude Dyaus-figuur, dan wel of hij wellicht een oude maangod
was 9*), die zich tot hemelgod verheven heeft ? In ieder geval
is hij een hemelgod, die zoveel van zijn materieële aard verloren
heeft of beter gezegd, zo weinig van het concrete hemelbegrip bezit,
dat wij van een huwelik tussen hem en de aarde niets zullen vinden.

Anders is h^t met Parjanya. Deze regengod, hoewel van uiterst
weinig belang, wordt door von Schroeder toch beschouwd als iden-
tiek met Dyaus »s). Slechts drié liederen zijn aan hem gewijd, doch
deze zijn voldoende omzijn eigenlike aard te doen kennen. Hij wordt
genoemd de zoon van Dyaus. Hij schenkt de dieren en vrouwen de
vruchtbaarheid. „Luid brullend laat de stier de droppels vallen
en legt zijn zaad in de plantenquot;. Hij is de donder en regengod en
wordt aangesproken met „onze Heer en Vaderquot;. De aarde is zijn
vrouw: ,,eerbied worde betuigt aan de Aarde, de vrouw van Par-
janya, zij die haar rijkdom krijgt van de regenbuienquot; ®®).

Naast de hemelgod staat dan Prithivi, Prithivi matar, moeder-
aarde. Zij is één van de zeer weinige vrouwelike godheden uit de
Ariese oertijd. Usenerzegt: ,,alleen twee begrippen zijn reeds in de
vroegste tijd en zeker van het begin af vrouwelik geweest, de moeder
aarde Prithivi ( = irXatera ), zoals Tar« en Tellus, en het
morgenrood....\' \'s^). Haar naam betekent „de vlak uitgebreidequot; ^s).
In het algemeen zit zij nog meer aan de materieële voorstelling
vast en is de personificatie nog minder doorgevoerd dan bij Dyaus
het geval is. Zoals deze wel de stier wordt genoemd, zo wordt van
ï\'rithivi gesproken als van de ,,bonte koequot; 9®).

Naast Prithivi zouden natuurlik weer andere godinnen te noemen
zijn, die men als moeder-aarde zou kunnen beschouwen. Zo treffen
^e de godin, Sita, de vore, welke gelijkgesteld wordt met de aarde-
godin en gehuwd is met Rama (Vishnu) of met Indra of met Parja-

-ocr page 64-

DB PEEZEN.

nya De bedoeling is hier blijkbaar meer de vruebtbare akkergrond
te vereren; maar de godin van de akkergrond en die van de aarde
•worden zeer vaak, en niet alleen hier, aan elkaar gelijkgesteld.

Dan is er nog Aditi de moeder der Adityas o. a. dus moeder van
Varuna en Mitra. Haar eigenlik karakter is zeer vaag en weinig
scherp omlijnd, waarom men zonder bezwaar in haar de moeder-
aarde kon zien. Maar overigens is zij de personificatie van de hemel
van het luchtruim en van heel de natuur. ,,Aditi is de hemel, Aditi
is de lucht, Aditi is de moeder, en vader, en zoon; Aditi is alle
goden en de vijf stammen; Aditi is al wat ooit werd geboren;
Aditi is al wat zal geboren wordenquot;

Naast de aardegodin Prithivi en de andere Vedagodinnen, die
met haar kunnen worden geidentificeerd vinden we nog andere
,,aardemoedersquot; levende onder de volken van Voor-Indië. Het zijn
Bhumi of Dharti mata, of Dharani, of Dharitri, e. a. zij be-
horen tot het oude Dravidies Pantheon. Zij waren en zijn meer
levend voor de Hindu dan Prithivi ooit geweest is, zodat we ze
terug zullen vinden in de landbouw- en andere gebruiken. Haar
mannelik tegendeel is meer op de achtergrond gekomen. Toch is
de zon als haar echtgenoot nog duidelik aan te wijzen lo^).

Evenals bij de Grieken wordt jaarliks de grote gebeurtenis, de
lepbc ^«{xo?, met allerlei plechtigheden gevierd iquot;^). Dit wordt
heel vaak in verband gebracht met de landbouw en men viert dan
deze gebeurtenis in het voorjaar.

Het is zeker nodig te vermelden, dat Crooke voortdurend herhaalt
dat de door hem genoemde aardegodinnen van geheel ander karakter
zijn, dan de aardegodin Prithivi. Al de motieven, die hij daarvoor
aanhaalt, zijn zwak en waar hij zegt dat de verhouding ongeveer is
als die van Gaia en Demeter zullen wij zien, dat deze^ twee
godinnen juist vaak als geheel identiek optreden, al moge dan ook
de verklaring van het woord Arj[xiQtï]p als rïjfx^xïjp niet houdbaar
zijn.

Ahura mazda, de god der oude Perzen, de grote wijze heer, de heer-
ser der wereld, is een schepping van Zarathustra. Hij is de ,,Indo-
Germaanse Jehovaquot;, de wijze, de reine, de sterkste, de schepper.
Door de hervorming van Zarathustra is hij op zo\'n hoog plan ge-
heven, dat de Ariese goden geheel bij hem ten achter staan. Zelfs
Varuna, aan wie hij nog het meest doet denken, is nog meer aan de
natuur verbonden dan hij.

Toch zullen de Perzen oorspronkelik wel een hemelgod, een meer

-ocr page 65-

AHIIRA MAZDA.

materieel gedachte hemelgod, gekend hebben. Het feit reeds, dat de
Indiërs hun Hyaus, de Grieken hun Zeus, de Eomeinen hun Juppiter,
de Germanen hun Ziu hebben gekend en dat al deze goden toch als
één en dezelfde moeten worden beschouwd, nl. als de hemelgod die
vereerd werd, vóórdat de Indo-Germanen zich in tal van volkeren
splitsten, dit feit doet vermoeden, dat ook de Perzen oorspron-
kelik een hemelgod van het karakter der bovengenoemde goden
gekend moeten hebben. Von Schroeder verklaart dan ook, dat Dyaus
asura en Ahura mazda tenslotte dezelfde persoon zijn. Terwijl,
zegt hij, bij de Indiërs, Dyaus voortdurend meer aan betekenis
verloor, had Zarathustra bij de Perzen daarentegen, door zijn ge-
louterd inzicht, en zijn diepere kennis van het wezen van het god-
delike, de oude god in hoger geestelike sfeer geheven

Trouwens ook Herodotus bericht het volgende: ,,De Perzen
leven naar mijn weten onder de volgende gebruiken. Godenbeelden,
tempels en altaren op te richten is geen zede bij hen; ja zelfs die
dat doen noemen ze dwaas, omdat, naar ik gis, zij niet zooals de
Hellenen de goden van menschelijke gestalte achtten. Zij hebben de
gewoonte om op de hoogste bergen geklommen, aan Zeus offers te
brengen, den ganschen kring des hemels Zeus noemendquot; (Hero-
dotus, Muzen, 1,131). De naam van de Perziese hemelgod, die Hero-
dotus Zeus noemt, is niet bekend, maar de beschrijving, die hij van
de god geeft maakt het toch wel duidelik, dat het niet de Ahura
mazda kan zijn van na de hervorming. Nergens wordt ook de naam
van Zarathustra genoemd. De boven aangehaalde beschrijving
betreft dus hoogstwaarschijnlik een Perzies volk, dat de hervorming
door Zarathustra nog niet kende en de oude goden in hun oorspron-
kelik karakter en gedaante nog vereerde.

Ahura mazda wordt omringd door een raad van zeven aarts-
engelen, de Amesha Spenta. Een van hen neemt de eerste zetel
in aan de linkerhand der godheid, d. i. Spenta Armaiti i®»). Zij is
het symbool van de toewijding, de deemoed de overgave, maar
tegelijk is zij de aarde en het vrouwelik principe. Zij is tegelijk
Ahura mazda\'s dochter en vrouw. Zij is de moeder van Gayomare-
tan, de eerste mens, maar wordt, wanneer deze door Ahriman ge-
dood wordt en stervend zijn zaad laat vallen, door haar zoon weer
bevrucht en brengt dan het mensengeslacht voort. Dit alles zijn wel
duidelike aanwijzingen dat het oude Perzië, het Perzië van voor de
hervorming, de gedachten van de hemelvader en aardemoeder
gekend heeft. Het valt té betreuren dat wij van deze voortijd zo
weinig weten.

-ocr page 66-

DE GRIEKEN. ZEUS.

Van de godenparen die in de Griekse mythologie hemel en aarde
vertegenwoordigen, zijn Ouranos en Gaia, en Zeus en Gaia de
bekendste.

Ouranos en Gaia treffen wij aanstonds in de bekende Theogonie
van Hesiodus (126—182), die ons inlicht over het ontstaan van de
wereld en wat daarin is. De aarde, uit de chaos opgedoken, brengt
uit zichzelf de hemel, de bergen en de zee voort. Daarna huwt zij
de hemel en uit hen beiden wordt het geslacht der Titanen en dat der
goden geboren. Ouranos echter sluit al deze kinderen weg in de
buitenste duisternis. Dit bedroeft Gaia en zij besluit zich op haar
man te wreken. Zij tracht haar zoons over te halen haar hierbij te
helpen, en vindt Kronos bereid. Zij geeft hem een sikkel in de
hand en hiermee snijdt hij de geslachtsdelen van Ouranos af, als
deze zich liefdevol over Gaia wil uitbreiden

Veel ouder dan de theogonie van Hesiodus is die welke aan Or-
pheus wordt toegeschreven ^iquot;). De zwart gevleugelde nacht brengt
uit zich zelf een ei voort, het wereldei waaruit Bros geboren wordt.
Maar de twee schalen worden tot hemel en aarde, Ouranos en Gaia.
Typies is, hoe onpersoonlik deze beide goden hier nog gedacht zijn.
Maar vlak daarop worden ook hier Ouranos en Gaia, tot het goden-
paar en tot het ouderpaar der wereld en zij brengen voort bomen,
vogels, dieren en het mensengeslacht «).

De naam Oupavó? wordt vaak afgeleid van Varuna quot;i), ofschoon
deze naamsafleiding niet zo zeker schijnt als die van Dyaus-Zeus.
In ieder geval is Ouranos een heel ander soort god geworden dan
Varuna. Terwijl de laatste zich wist los te maken van de materie
en tot een hoge en verheven reine en algoede god werd, bleef Ouranos
zoals zijn naam al aanduidt, louter en alleen de hemelgod. Nooit
werd hij geduld onder de Olympiese goden.

Geheel anders is het met Zeus. Hij is zonder twijfel identiek met
de Voor-Indiese Dyaus quot;2). Maar hier was het de Indiese god, die

a) In dit verband is ook volgend fragment te beschouwen:
xow Sfio; O ixvamp;o;, dW êfi^s firjxQoe naQa,
m; ovQavós ts yaXa r\'^v HOQcpr] fila-
ênsl 6\' sxcoßla-d7]aav dUtjXcor biia,
rtxTOvai Jtdvza xdvédcoxav sis (paos,
dévÖQrj, mxsivd, ê^QOS, ovsnbsp;XQkcpsi

yévos re êv7]tlt;öv.nbsp;(Melanippe: frag. 484 N^).

„Dit verhaal heb ik niet van mezelf maar van mijn moeder,

dat hemel en aarde oudtijds een vorm waren.

Sinds ze van elkaar gescheiden zijn

brengen ze alles voort en brengen het aan het licht,

bomen, vogels, de land- en zeedieren,

en het geslacht der stervelingen.

-ocr page 67-

OUEANOS EN GAIA.

zich niet van zijn natuurkarakter wist los te maken, terwijl Zeus
als oppergod, met zijn talrijke eigenschappen en hoedanigheden
een vorm verkregen heeft wel zeer afwijkend van zijn oorspronkelik
karakter. Zijn veelzijdigheid komt vooral uit, wanneer we de talloze
epitheta van deze god leren kennen. Hij werd concentratiefiguur
voor allerlei vreemde zelfs vóór-Griekse elementen. Zo wordt hij
h.v. de Pelasgier genoemd.

Zeu otva, AwSoDvals, OsXaoYul, xYjXodt vafwv (Bias XVI, 233).

^ Toch is zijn karakter als hemelgod nog heel goed te herkennen,
ten bewijze waarvan wij enkel de volgende epitheta noemen,
vstpsXïjYspixï]?, aidipo?, a?öépt va(ugt;v, daxlpio?, oöpavio?, oupto?, ulno?,
Sjxppiog, ult;|;tppE|i.sxY)?, ppovxaTo?, xepauvto?, dp^ixepauw^, sudvefjio;.

Ook uitdrukkingen als euoto? ,,bij heldere hemelquot;, en êvBto?
,5op de middagquot;, ,,onder de blote hemelquot; (sub Jove), wijzen op
hetzelfde.

Hij nadert de zonnegod, wanneer gesproken wordt over zijn stra-
lende ogen, over zijn oog dat nimmer slaapt; wanneer gezegd wordt
dat van hem de dagen en de nachten komen; wanneer hij wordt ge-
noemd de alziener, xavo\'TrxTfj?.

Hij wordt voortdurend genoemd uaxi^p dvSpuivxe dewvxs en toe
gesproken als Zeu irdxep. Aenrdxupoi; schijnt zijn naam te zijn ge-
weest bij de Tymphaeërs in Epirus.

Hij wordt als hemelgod aangebeden op de bergtoppen van heel de
Grieks sprekende wereld, als Olympus, Pelion, Oeta, de Ida, enz.
en zo wordt hij genoemd uTrxaxo?, u(Jgt;taxos, \'IBaTo;

Hierboven noemden we als zijn vrouw Gaia. Op verschillende
plaatsen werd bij de kultus steeds naast Zeus Gaia genoemd.
Earnell zowel als Bieterich geven hiervan vele voorbeelden. Zo
zongen de priesteressen van Bodona ,,Zeu? Tjv, Zsu; eoxt, Zsó? ^oasxaf

{xsYdXe Zstj. Fa xapTCOu? dvisT, StoxX-irjCexs |xax^pa yarav^s).

Zo vond men ook te Olympia, waar Zeus de hoogst vereerde god
was, een verering van Gaia en werd haar daar een offer gebracht,
bestaande uit een brij van tarwemeel en honigkoeken Volgens
Pausanias (1, 24, 3) bevond zich op de Akropolis te Athene een
houten beeld, Gaia voorstellende Zeus om regen smekend.

Maar Gaia raakte als de vrouw van Zeus op de achtergrond.
Het huwelik van Zeus en Gaia was een oude mythe, die gaandeweg
verdween en de naam van Gaia in het verhaal werd verdrongen
^oor andere quot;\').

Wanneer we deze godinnefiguur wat nader willen bezien, dan is
lt;)nze beste gids Bieterich, die in zijn Mutter Erde ons het Griekse

-ocr page 68-

GAIA.

geloof in de aardemoeder, de almoeder, irafifx-^Ttop, icavKüv [x-^iYjp
of Tra[ji|x-^T£[pa toelicht De figunr van deze aardemoeder is zeker
heel oud. Ofschoon de Ilias niet een goede gids kan worden ge-
noemd, wanneer het er om gaat het volksgeloof te bestuderen, blijkt
toch wel uit de manier waarop Gaia herhaaldelik in de eedformules,
die van zeer oude datum plegen te zijn, tegelijk met Zeus en andere
goden wordt aangeroepen, de hoge ouderdom van deze godin

Zowel mensen als goden spruiten uit het heilig huwelik voort.
Dit is een levend geloof, dat zijn uitdrukking vindt, door
heel de Griekse literatuur. Van de goden wordt eens gezegd: „ot Vrfi
éEeysvovto xat Oupavou aatspdsvto;quot; (Hesiodus: Theog., 106).

In dit geloof speelt de aarde een nog belangrijker rol dan de hemel.
Zij toch brengt haar kinderen voort, terwijl hij, die haar bevrucht
heeft, reeds vergeten is. De mensen en goden zijn van één oorsprong
nl. de aarde.

cüc ó}xodev iB-^aaai deol dvr^xoi\' x\'avOptoTrot (Hesiod. Erg. 108).

ev ótvBpwv, êv Oewv yévoi;, éx (iicci; §è xvso|xsv [xaxpb? dficpÓTspot

(Pind: Nem. VI, 1 e.v.).

Wij zullen hier niet langer bij stilstaan. Men leze bij Dieterich,
Welcker, Farnell, Muir, hoè overal in de literatuur deze gedachte
weer opduikt. Een enkel citaat, dat ik aan hen ontleen, moge nog volgen

^^aipe, ösuiv [xiQTïjp, aXoy^ OupavoD ötaTeptJsvTo?. «)

(Hom: Hymn. XXX).

èpi^ (xèv dyvo? oupavd? xpfiiaat ^^dva,

spci)? 8è yaia\'^ Xajx^dvet Y^H-OU xujfeiv.

op,ppo? SaTr\' suvdovxo? oupavou toowv

exüae quot;(aTav\' -/j 8è xtxxsxai PpoxoT?

fjLTfjXwv xe poaxd? xal ptov Syjjx\'^xpiov,

8év8p(i)v XI? wpa 8\'éx voxt\'Covxo;

xeXeto? éoxt.nbsp;(41ste fragment v. Aeschyl.)

0)nbsp;„Gegroet, gij moeder der goden, echtgenote van de met sterren bezaaide hemelquot;.

1)nbsp;De heilige hemel verlangt vurig de aarde te wonden,

verlangen grijpt van haar kant de aarde aan het huwelik te erlangen.

De regen neervallende van de rijkelik vloeiende hemel,

bevruchtte de aarde; zij echter brengt voort voor de stervelingen

voedsel van schapen en het graan.

En de bomen staan in volle pracht te bloeien

door dit „vochtigequot; huwelik.

-ocr page 69-

ANDERE AARDEGODINNEN.

TaFa {jLSYtaxY) xat Atb? ai\'di^p
S [xev dvöpcoTctüv xal östov ^sve-top,
7] UYpopdXou? aTayova? voxfou;;
TTapaSs^ajxsvrj xtxTet övTjtoug
tivvtst 61 ßopav, cpuXa te ö^puiv
oamp;ev oüx dSt\'xu)?

\\x\'r^r^^Q TravKuv vsvdataxat.«) ,,,nbsp;.

\'nbsp;(Prag. Chrysipp. 836).

Nu uit liet voorafgaande ^duidelik is geworden, dat de Grieken
bet huwelik tussen hemel en aarde kennen, heeft het weinig nut
ook nog na te gaan, welke andere godinnenfiguren de rol van Gaia
overnamen. Toch wil ik een enkele noemen. We kunnen eigenlik
wel zeggen dat alle godinnenfiguren, die met Zeus samen vereerd
werden, iets van de moeder-aarde-gedachte overnamen. En van
geen van deze, ze moge Hera, Semele, Themis, Leto, Athene,
Hestia i^oj Qf vooral ook Demeter zijn, zullen we kunnen zeg-
gen, dat we\' enkel met een aardegodin of aardemoeder te doen
hebben.

Zeus als concentratiefiguur optredend, treedt in de plaats van
vele lokale godheden en neemt met hun positie ook hun vrouwen
over, zodat b.v. een godin als Semele hoogstwaarschijnlik moet ge-
zien worden als een oude aardegodin, wier oorspronkelike echtge-
noot door Zeus werd verdrongen.

Demeter wordt in kultus en mythe met Zeus verbonden gedacht
Bekend is de passage uit de Odussee (V, 125) waar Zeus lasion in
Woede doodt, als hij gemeenschap heeft met Demeter, op de drie-
maal geploegde akker. Men wil hierin een bewijs zien dat, dat deze
godin toch wel in de eerste plaats aardegodin is.

De verklaring als zou Demeter oorspronkelik Gemeter, dus let-
terlik moeder-aarde geweest zijn, wordt sterk betwijfeld. Veel beter
Wordt over het algemeen de verklaring van Mannhardt ge-
^oemd, die haar naam als korenmoeder vertaalt, met verwijzing
naar het Kretensiese woord Ar^ai\', dat gerst betekent.

»De machtige Aarde en Zeus\' aether

Jaarvan de een de verwekker der mensen en goden is

ander, de bevochtigende regendruppels
ontvangen hebbend, de stervelingen baart,
«et voedsel baart en de soorten der dieren.
Vandaar dat zij niet ten onrechte
de moeder van allen wordt genoemdquot;.

-ocr page 70-

DEMETER EN HERA.

Hoe het ook zij of men Atqixt^tïjp een aardegodin moet noemen
dan wel een korenmoeder, ook zij is te veel tot een concentratie-
figuur geworden, dan dat een van deze verklaringen of zelfs beide,
deze godinnefiguur en de ontzachelike rol die zij in de mysterieën
gespeeld heeft, zou kunnen verklaren. Wel mag gezegd worden
dat ze veel overeenkomst met een aardemoeder heeft. Zo noemt
men haar met dezelfde epitheta als Gaia en spreekt van haar als
dvr^oiSwpa, xapTco\'^dpo?, xoupoipdcpo? e. a.

Ook Hera ofschoon oorspronkelik zelf geen aardegodin, ver-
toont in haar karakter veel wat haar als aardegodin zou kunnen
doen zien. We kunnen ook hier de verschillende opvattingen over
haar eigenlik wezen laten voor wat ze zijn. Zij, de vreemde godin,
trad weldra op als gemalin van Zeus, van de oppergod, die eens
enkel hemelgod was. Zij nam ook zo de rol over van de aarde als
gemalin van de hemel. Be Grieken zelf hebben haar als aardegodin
gevoeld Trouwens de viering van de lepb? y^
M^o? spreekt
wel zeer duidelik Die vindt zijn dichterlike uitbeelding in de
Ilias (XIV, 346 e. v.).

^ ^o, xal è.y.aQ otfjtapTCTS Kpdvou Tzaiz ^v iraptixotTtv
ToTat, S\'uTConbsp;8ra cpuev vsoÖTjXéa \'Jto^7]v,

Xü)tóv Oepo^evia iSè xpdxov udcxtvOov
iruxvbv xal [xotXaxo\'v, o? aTub, ^^dovb? utpd? eepysv.
TO) Xe^dtaÖYjv, sTct vecpIXYjv eaoavxo
xaX-)]v ^pua£(ï)v, axiXrcval S aTclTctTrxov eepaat.

Van uit zeer veel plaatsen van het Griekse gebied zijn berichten
over dit feest tot ons gekomen Het beeld van Hera werd dan als
bruid gekleed in processie rondgedragen en tenslotte op het bruids-
bed neergelegd. Evenals in Voor-Indië betrof het hier zowel de
menselike vruchtbaarheid als de vruchtbaarheid der aarde. Het is

o) „Zoo sprak Kronos\' zoon, en zijn armen omvatten zijn gade;
Onder hen groeide het jonge gewas uit de godlijke aarde,
Lieflijke krokos, en lotos bepareld met dauw, hyacinthen
Dicht van gebloemte en zacht, dreef welig de aarde te voorschijn.
Daarop rustten zij beiden, omhuld van een glanzenden nevel.
Stralend van goud, en er drupte een blinkende dauw op hen nederquot;.

(Vosmaer).

-ocr page 71-

DE ROMEINEN. JUPPITER.

O.a. Farneil die er zieh tegen verzet in het feest van de [ephq ydfxoi;
een huwelik tussen hemel en aarde te zien. Hij wijst op de klaar-
blijkelike onvruchtbaarheid van Hera en bovendien op het feit
dat het feest lang niet altijd in het voorjaar plaats vond, maar
b.v. te Athene in de maand rafxTjXtwv genaamd, die met eind
Januari, begin Februari, samenvalt.

Be onvruchtbaarheid van Hera mag niet gelden als bewijs, dat
zich in genoemde ceremonie niet hemel en aarde zouden verenigen.
Hera is toch de plaatsvervangster van een andere godin en dus niet
van origine de vruchtbare aarde.

Ook het twede bezwaar kan niet gelden, daar, naar Farnells
eigen zeggen, het feest toch wel met het voorjaar samen viel en
bovendien kan beschouwd worden als een inleiding tot de eigenlike
voorjaars- en landbouwceremonieën. ^

Volgens Farnell wordt alleen bedoeld een goddelik voorgaan in
het huwelik, een voorbeeld voor de mensen. Bat dit natuurlik zo-
danig werd gezien behoeft niet gezegd. Be mens dacht zich het ont-
\'nbsp;naar menselik voorbeeld, als een geboren worden uit een

godenpaar. Zoals zijn kinderen werden geboren, ontstond alles in
de natuur. Tegeïyfertijd ziet hij echter zijn huwelik als een na-
ootsing van het huweliksleven der goden. Ban wordt het begrepen,
zoals men het bij Plato vindt uitgedrukt, dat het niet de vrouwen
zyn die de aarde het baren leerden, maar omgekeerd de aarde aan
; OU Tap Yïj yüvaïxa (xsfxffjtïjiat xui^oet xal T^^^^crst,
a^Aa pv^ Y^v (Menex. VII, blz. 238,a).

In Juppiter ^^ opperste god niet alleen van Rome maar van
ge eel Italië, vindeii we do hemelgod terug, die we als
Byaus pitar

vader^quot;^nbsp;^^^^^ hebben leren kennen. Be eigenschap van

er god is hier tot een deel van de naam geworden en er mee tot
een eenheid versmolten.

Meer^nbsp;is minder gecompliceerd dan die van Zeus.

elem^ ^^^^ ^^^^^ hemelgod en trok minder allerlei vreemde
geri ^nbsp;^^ liomeinen waren geen mythenvormers en hun

^^^nge fantasie op dit punt heeft hem niet als Zeus omringd

karakternbsp;welke vreemd is aan zijn oorspronkelik

uiw^i^^*\'\' oppergod, ook hemelgod is blijkt uit zijn naam en nog
en hetnbsp;feiten. Hij toch is de „lichtbrengerquot; Lucetius 129)^

IS om deze reden dat hem de Idus quot;o) van iedere maand

-ocr page 72-

JTJPPITEE, EN

gewijd is, ,,nam eum lovem accipiamus lucis auctorem........

iure hic dies lovis fiducia vocatur, cuius lux non finitur cum solis
occasu, sed splendorem diei et noctem continuât illustrante luna
(Macr. S. 1,15)quot; quot;i). De maan, die dan vol is, maakt de nacht tot
dag, en het licht ontbrak dus nooit. Bovendien, als Zeus, werd hij
op de hoogten vereerd en kan men voor de meeste heuvels van Eome
Juppiter kultus aantonen. Het meest belangrijk was echter de kul-
tus op de mons Capitolinus.

Evenals Zeus en Dyaus is ook Juppiter regengod en onweersgod
Talrijk zijn de epitheta als Fulgur, Tonans. Fulmen, Fulgurator,
Pulminator, Tonitrualis, Pluvius, Pluvialis, Imbricitor en hij wordt
genoemd ,,auctor bonarum tempestatiumquot;. Heerste er droogte dan
trokken de Eomeinse matronen op blote voeten en met loshangende
haren, vergezeld van de magistraat, in processie op naar het Capi-
tool, waar Juppiter Lapis, ,,Juppiter de steenquot;, werd aanbeden.
Deze steen, een zogenaamde donderkei, is waarschijnlik meer als
de fetisch van deze hemel- en onweersgod te beschouwen, dan als
de primitieve nabootsing van de donderwagen, zoals Wissowa meent,
wanneer hij vertelt, dat bij grote droogte een grote steen overal
werd rondgesleept

Andere duidelik sprekende epitheta zijn nog Coelestis, Culminalis
en ook Frugifer

Terecht naar mijn mening zegt v. Schroeder, dat men het woord
Juppiter in uitdrukkingen als „manet sub Jove frigido venatorquot; en
,,quod latus mundi nebulae malus que Juppiter urgetquot;, welke van
Horatius stammen, als poëtiese uitdrukkingen voor het woord
hemel moet beschouwen, al blijft het mogelik, dat de dichter hier
een oude volksuitdrukking bezigt ^^s).

De Eomeinen kenden dus een hemelgod. Was hun nu ook een
aardegodin bekend die tevens moeder was ? Evenals bij de Grieken
kunnen wij hier verschilletide godinnenfiguren vinden, die op beide
hoedanigheden aanspraak maken; als b.v. Tellus of Terra mater,
Juno, Ceres, Vesta, Nutrix, Ops in de eerste plaats willen we
Tellus beschouwen en wat wij van deze godin waarnemen, zal reeds
duidelik bewijzen, dat aan de Eomeinen het huwelik tussen hemel
en aarde niet onbekend was.

Dat Tellus of, zoals zij later meer genoemd wordt. Terra Mater,
een aardegodin is, behoeft niet nader betoogd. Zij is een zeer oude
godin en Domaszewski zegt van haar: ,,Tellus is het enige vrouwelike
principe van de oudste religie, de ontvangende vruchtdragende aarde,
die niet anders dan vrouwelik gedacht kon worden. Overigens heb-

-ocr page 73-

ben de vrouwen in de godenwereld der mannelike Eomeinen geheel
geen zelfstandig bestaanquot;

Herhaaldelik wordt zij samen met Juppiter genoemd, samen met
hem vereerd en samen met hem aangeroepen quot;s). Typies komt dit
b.v. uit in de ,,Devotionsformel, wo der Devovierende sich und
das Heer der Feinde Telluri ac dis manibus weiht und am Schlüsse
Tellus Mater und Juppiter Pater zu Zeugen genommen und als
Vertreter der unterirdischen und himmlischen Götter dadurch ge-
kennzeichnet werden, dasz der Sprechende bei dem Namen Tellus
mit den Händen die Erde berührt, bei dem Namen Juppiter diese
gegen Himmel erhebt!quot;quot;).

Op de verschillende feesten aan Juppiter gewijd ontvangt ook
Tellus een deel van de verering en offers. Zo noemt Domaszewski
de Feriae Jovis van April, December en Februari, waarbij telkens
weer aan beiden werd geofferd iquot;), en zegt dan: ,,Dit samenwerken
tussen aarde en hemel tot het gedijen der planten en dieren is de grond
van die feesten in December, Februari en April, die de kultus van
Juppiter aan die van Tellus verbindennbsp;Eeeds in Februari

worden dus al feesten gehouden, waarbij men de vruchtbaarheid
der aardemoeder opwekken wil. „So regt sich das schlummerende
lieben der Erde schon im Februar, um in März und April in neuen
Gestalten einzugehen.quot; In verband hiermee verwijs ik nog eens
naar de bezwaren, welke Farnell had tegen de opvatting, dat de
\'spk 7d{Ao? tussen Zeus en Hera, het huwelik tussen de hemel
en aarde zou betekenen; het feest zou te vroeg in het jaar, eind
Januari begin Februari worden gevierd. Ook in Nederland waren
e oude winterfeesten feesten ter voorbereiding der eigenlike
agrariese riten, en ook hier dus trachtte men reeds lang voor het
quot;voorjaar de vruchtbaarheid van de aarde te beïnvloeden
Het belangrijkste feest aan Tellus gewijd was wel dat van de
ordicidia op 15 April, dat zijn naam ontleende aan het feit, dat
an drachtige koeien, fordae boves, werden geofferd o. a. door de
ohtifices op het Capitool Ook de Feriae Sementivae waren
^^^ Tellus of liever aan Tellus en Ceres beiden gewijd i^e).
^arde en hemel „vader en moeder van het mensen- en goden-
deze gedachte schijnt bij de Eomeinen weinig populair
Zijn geweest. Er wordt dan ook wel beweerd, dat de woorden
^i,nbsp;mater meer gezagswoorden waren, dan dat hiermee een

Physieke werkelikheid werd aangeduid. Het is Tellus die van dit
beeft bet werkelike moederschap, nog het meeste behouden

-ocr page 74-

Een enkel citaat moge deze ouderschapsopvatting nader illustreren.
Zo vinden we bij Varro het volgende: ,, ita que quod ii parentes magni
dicuntur, Juppiter pater appellatur. Tellus materquot; (d. r. rust. I;
1, 5). Bij Vergilius:
tum pater omnipotens foecundis imbribus aether
coniugis in gremium laetae descendit (Georg. II, 325).
Lucretius zegt:

denique coelesti sumus omnes semine oriundi:
omnibus ille idem pater est, unde alma liquentis
umoris guttas mater cum terra recepit
feta parit nitidas fruges arbustaque laeta
et genus humanum (II, 991 e. v.).

Dat wij bij deze citaten zeer zeker rekening dienen te houden
met de invloed van Griekenland valt niet te ontkennen. Dieterich
wijst er op dat de verzen van Lucretius woordelik overeenkomen
met de verzen van Aeschylus, welke ik op blz. 56 ook uit Dieterichs
werk citeerde. Toch zal ook hier oud volksgeloof van Italië aan ten
grondslag liggen. Zo wilden de Latynse koningen immers ook
afstammelingen van Juppiter heten iquot;), evenals bij de Grieken,
waar Zeus de stamvader genoemd werd.

Bij Dieterich kunnen wij dan nog verder enige citaten vinden,
die meer speciaal spreken over de aarde als moeder van het men-
sengeslacht. Hier zijn de bewijzen voor een oud volksgeloof veel
duideliker. Zo is al heel overtuigend, dat wij op de grafschriften
telkens zien gesproken over de aardemoeder.
,, Terra que quae mater nunc est.quot;

„Mater genuit, materque recepitquot; (blijkbaar dus de aarde).
,,Terra mater rerum quod dedit ipsa tegetquot; e. a.
Ook het verhaal van de reis van de zonen van Tarquinius en
Brutus naar Delphi toont ons een brok waarachtig volksgeloof.
Be twee zonen van de koning vragen het orakel, wie van beiden
hun vader zal opvolgen, waarop het orakel antwoord: Wie het
eerst zijn moeder kust. Brutus, die dit hoorde liet zich bij het aan
land gaan voorovervallen en kuste heimelik de grond; ,,scilicet
quod ea communis mater omnium mortalium essetquot; (Livius I, 56).

Tellus wordt als aardemoeder en moeder van al wat leeft evenals
ook Gaia en Hera, de beschermster der kraamvrouwen; ook bij het
huwelik wordt zij aangeroepen i«®). Bit laatste wordt wel zeer dui-
delik bewezen door een commentaar op Virgilius. Bij de passage, waar
de dichter vertelt hoe Bido en Aeneas samen voor het onweer in een
grot vluchten en daar huwen, terwijl Tellus en Juno het teken geven,

-ocr page 75-

JÜPPITBE EN JTJNO.

merkt dan de commentator op: „quidam sane etiam Tellurempraees-
se nuptiis tradunt; nam et in auspiciis nuptiarum invocatur; cui
etiam virgines, vel cum ire ad domum mariti coeperint, vel iam ibi
positae, diversis nominibus vel ritu sacrificant i^o)^

Het schijnt mij niet nodig nog meer aan te voeren als bewijs
voor het bestaan hebben van het aarde-hemel huwelik. Alleen
nog een enkel woord aangaande de godinnenfiguren Juno en Ceres.

Juno quot;1) is de meest bekende, de grootste en de machtigste godin,
de echtgenote van Juppiter. Waar de flamen dialis de priester van
Juppiter Optimus Maximus is, is zijn vrouw de flaminica dialis,
priesteres van Juno. Haar oorspronkelik karakter ligt nog geheel
in het duister. Is zij een maangodin zoals b.v. Eosscher en Preller
menen? Wissowa\'s mening schijnt mij meer gegrond. Hij gaat uit
van het oeroude Eomeinse geloof, dat iedere man zijn genius heeft,
en iedere vrouw haar iuno. „Hier uit volgt, dat Genius en Juno
Zich tot elkaar verhouden als verwekken en ontvangen en dat aldus
de eerste de goddelike belichaming is, van de in de man werkzame,
en voor het voortbestaan van de familie zorgende, voortbrengende
kracht
(Zeugungskraft)quot; 152J, Nu hebben deze beide goddelike
principiën een heel andere ontwikkelingsgang gevolgd. De genius
IJ ft veel meer wat hij oorspronkelik was, al wordt het begrip ook
l^imer genomen en niet beperkt tot de enkele persoon (genius
uius loei, e. a.). Uit de massa der iunones rees echter één gestalte
oog, die werd tot representant van alle vrouwen. Zij werd de
ichaming van het vrouwelik principe en als zodanig later gemak-
e Ik met Terra Mater geïdentificeerd. Zo wordt zij dan ook, naast
•^eilus, bij de huweliken aangeroepen en geldt als beschermvrouw
er barenden
q^j^. gp^eide zij een rol in de telkens terugkerende
^lenng van de tspb; -ji^o,.

Bonn • ^^^^^ behoorde tot de oudste godinnenfiguren van het
noemT^^ P^^theon. Oorspronkelik werd zij steeds naast Tellus ge-
^00^1nbsp;verdreef deze ten slotte van haar plaats. Het waren

overhnbsp;invloeden, meent Wissowa, die hier werkten en de

van Qnbsp;van Demeter deed zijn invloed gelden ten gunste

de aa ^\'^^^zeer als het begrijpelik is, dat men in Juno tenslotte
groei^nbsp;zag, evenzeer is het duidelik dat de godin der planten-

Wordf-aardegodin kon worden. Herhaaldelik
inet Tellus gelijkgesteld.

tusseiTh^^^ ^^ afvragen of ook de Germaanse volleen het huwelik
emel en aarde hebben gekend, dan vinden we in de betref-

-ocr page 76-

GERMAANSE HEMELGODEN. ZIG, WODAN.

fende literatuur vele aanwijzingen, maar aan de andere kant weinig
wat ons een vast omschreven beeld kan geven. Allerlei resten tonen
aan, dat het geloof aan dit kosmogoniese paar moet hebben bestaan,
maar met zekerheid een god en godin aan te wijzen, die dan dit paar
zouden hebben gevormd, is minder gemakkelik. Be godenfiguren
zijn zo vaag en hebben waarschijnlik zoveel veranderingen door-
gemaakt, dat hun eigenlike aard moeilik valt te onderkennen. Dit
geldt eveneens voor de godinnen, die in haar vrouwelike goddelik-
heid altijd wel iets hebben, wat hen , ,aardemoedersquot; kan doen
schijnen. Grimm komt tot de volgende conclusie: ,,An und für
sich betrachtet, erseheinen fast alle einzelnen gottheiten ausflüsse
und zerspaltungen eines einzigen: die götter als himmel, die göt-
tinnen als erde, jene als väter, diese als mütter, jene schaffend,
waltend, lenkend, sieg und Seligkeit, luft, feuer, wasser beherr-
schend, die göttinnen nährend, spinnend, ackerbauend, schön,
geschmückt, geliebtquot; i^®).

Een dergelike conclusie lijkt mij niet gerechtvaardigd. Alleen
omdat wij deze goden- en godinnengestalten zo weinig kennen,
kunnen wij er toe komen hen allen als gelijk te beschouwen. Wat de
godinnen betreft is het natuurlik mogelik, dat elke godin weer een
personificatie is van de aarde of liever van een bepaald gebied
van de aarde, behorende aan de stam, die haar vereert. Wij willen
in het volgende nagaan, welke goden zoal in aanmerking komen.

In de eerste plaats is er een god wiens naam etymologies met de
naam van de hemelgod van de Ariërs, Grieken, Eomeinen is gelijk
te stellen nl. Zio of Tyr i®«). Hij treedt ons in de Germaanse mytho-
logie als krijgsgod tegemoet, maar door de gelijkluidendheid van zijn
naam met die van Dyaus, Zeus en Juppiter heeft men gemeend tot
een oude Germaanse hemelgod te mogen besluiten, die dan eerst
in later periode door de hemelgod Wodan verdrongen werd.

Evenals hij zijn machtsgebied aan Wodan moest afstaan, evenzo
gaf hij aan deze god zijn vrouw over. Volgens deze redenering was
dus Frija, die steeds als Wodans vrouw genoemd wordt, oorspron-
kelik de vrouw van Zio. Wij moeten echter wel bedenken, dat dit
alles hypothese is en dat geen enkel feit deze hypothese onder-
steunt, behalve dan de genoemde gelijknamigheid iquot;).

Over de figuur van Wodan of Odin i®®) behoeft nu weinig meer
gezegd te worden. Men is het er over eens dat hij oorspronkelik niet
een hemelgod was maar veel meer een storm- of krijgsgod. Eerst
later zou hij hemelgod zijn geworden. Hij wordt genoemd ,,alvaderquot;,
,,vader der mensenquot; ; de koningen beroemen er zich op van hem af

-ocr page 77-

DONAE BN FREYE.

te Stammen. Ook wordt hij bij de landbouw aangeroepen en wordt
hem gesmeekt om goede oogst.

Donar zou weer als een andere hypostase van de hemelgod
kunnen worden gezien. Hij zou dan speciaal de rol van „Donderaarquot;,
welke Zeus en Juppiter beiden zelf nog toekomt, hebben overgenomen.

Veel meer wat ons van het hemelse paar spreekt vinden wij terug
in wat over de God Freyr bericht wordt. Freyr is een god,
die aan macht Wodan gelijk komt. Hij wiens naam ,,Heerquot; bete-
kent, is de machtige, de grote, de vader van het godengeslacht, de
god van vrede en vruchtbaarheid. Hij schenkt regen en zonneschijn.
Van hem stammen de Zweedse koningen af. Zo heeft hij alle eigen-
schappen van een hemelgod.

Ieder jaar opnieuw viert men zijn huwelik, door hem door de
landen rond te voeren (zie blz. 130). Zijn beeld, dat teUpsala stond,
gaf onmiskenbaar zijn karakter als vruchtbaarheidsbrenger aan.

Adam van Bremen beschrijft hem aldus: „----Fricco, pacem volup-

tatemque largiens mortalibus, cuius etiam simulachrum fingunt
*ngenti priapoy si nuptiae celebrandae sunt (sacrificia offerunt)
ï^icconiquot;.

De mythe van Freyr en Gerdr wil Mogk verklaren als een
herinnering aan het huwelik tussen hemel en aarde. Freyr begeert
de reuzendochter Gerdr, die hij vanuit de hemel ziet en door wier
schoonheid hij in liefde is ontvlamd. Hij zit treurig neer en zijn
omgeving vraagt zich af wat hem scheelt. Eindelik weet zijn trouwe
metgezel Skirnir de oorzaak van zijn verdriet te ontdekken en be-
geeft zich terstond naar het rijk der reuzen. Daar belooft hij Gerdr
^n alles, maar eerst wanneer hij tot bedreigingen overgaat, laat

^rdr zich overhalen ; „......da verspricht das Mädchen nach

iieun Nächten im Haine Barri mit Frey zusammenkommen zu

.......Wir haben es in dieser Dichtung mit einer alten

^ultmythe zu tun, die an den Ackerbau geknüpft ist. Gerdr ist die
in die Gewalt des Avinterlichen Dämonen eingeschlossene Erde,
^oraus sie der leuchtende Skirnir befreit; im Kornacker (barri)
^lii sie mit Frey sich vereinenquot;.

Jg ^oals dus Freyr als mannelike helft van het goddelike paar bekend
ber\'^ hnbsp;^^^ eiders het bestaan van een aardemoeder

beri hf\' ^^^^^^^ kultus overeenkomt met die van Freyr. Tacitus
etnbsp;go^iii (Germania 40): „Eeudigni deinde et Aviones

ant squot;f ^^ Varini et Eudoses et Suardones et Nuitones fluminibus
iii conT^^ ^nniuntur. Nee quidquam notabile in singulis, nisi quod
^^^^Nerthum, id est Terram matrem, colunt eamque inter-

-ocr page 78-

GEEMAANSCHE AAEDEGODINNEN.

venire rebus bominum, invehi populis arbitranturquot;. Nerthus
bezocht dus, zoals Freyr deed, haar volk en vierde dan haar
huwelik (zie blz. 130).

Het was Grimm, die het eerst in de godheid Njördr het mannelik
tegendeel van deze godin herkende. Njördr lijkt in menig opzicht
op Freyr en men neemt dan ook wel aan dat beide namen dezelfde
persoon aanduiden. In Njördr en Nerthus zouden wij dan het paar
hemel en aarde, volledig terugvinden i«®).

Naast Nerthus zijn nog andere godinnen aan te wijzen, die even-
eens ,,aardemoedersquot; te noemen zijn i®«). Men kent meest enkel
hun naam. Zo is Jörd, d. i. de aarde, de vrouw van Odin en de moe-
der van Thor. Zo is Freya eveneens Odins vrouw en wordt evenzeer
als aardemoeder genoemd. Zo zijn er nog andere namen als Erce,
Erda e. a. In een oud Angel-Saksies gebed quot;s) worden weer aarde
en hemel te zamen genoemd.

„I stand towards the East
For grace I entreat
I pray the Lord glorious
I pray the holy
heavens\' ruler
Earth I beseech
and heaven above
and the sooth
Saintly Mary.... quot;
Dan klinkt het verder:

„Erce! Erce! Erce!
Mother earth

May the Almighty grant thee____

Acres waxing
With sprouts wantoningquot;.
Evenals ook de Mongolen in Siberië hadden de Germanen stenen
phallusbeelden opgericht, dikwijls van enige meters hoog, waardoor
men als het ware de bevruchting door de hemel veraanschouwelikte
en mede bewerkte. Vele van deze phalliese stenen zijn in Skan-
dinavië en Duitsland weer gevonden.

Tenslotte wil ik nog een god noemen, die ofschoon weer zeer
duister van gestalte en niet direct als hemelgod bekend, toch waar-
schijnlik een hemelgod is nl. Heimdallr d. i. „de over de
wereld
schijnendequot;. Hij is wachter over de hemelbrug. Van hem wordt ge-
zegd dat hij de vader is van de verschillende standen. Hij
daalt
onder de naam Eigr d. i. ,,koningquot; driemaal op de aarde neder en

-ocr page 79-

LITAUERS EN LETTEN..

verwekt dan met Edda (d. i. overgrootmoeder) de stamvader der
horigen, bij de twede maal met Amma (grootmoeder) de stam-
vader der vrijen, bij de derde maal met Modi (moeder) de stamvader
van de adel en vorsten. Zo heten de mensen ook ,,megir Heimdallrquot;
d. i. Heimdallr\'s zonen.

Was het reeds moeilik om in het Germaanse pantheon een goden-
paar aan te wijzen, dat de hemelvader en de aardemoeder represen-
teerde, nog bezwaarliker wordt dit ten aanzien der goden van de
Litauers en Letten Van de goden dezer twee verwante volken
zijn slechts enkele ons overgebleven. De liederen spreken ons voort-
durend over „Godquot; (Lit. dèwas, dêws, Lett. dèws) of over „Godjequot;
(Lett. dèwinsch) zonder een bepaalde naam te noemen. Het is vooral
Mannhardt geweest, die het karakter van deze ,,onbekende
godquot; nader bepaalde en op verschillende gronden tot de zeer aan-
nemelike conclusie kwam, dat deze god ,,van huis uit nauweliks
een andere geweest kan zijn dan de hemelgod, op weg om een ,,A11-
gottquot; te wordenquot;. Zijn naam werd langzamerhand, omdat de god
die hem droeg in macht en betekenis steeg — mede door de invloed
van het Christendom — tot een soortnaam. De hemelgod werd de
god xax\'é^o^inv, en zijn naam kreeg de algemene betekenis van
j,Godquot;.

Een andere godenfiguur is Perkuns of Perkünas, de god van de
donder zoals zijn naam ook aangeeft. Wanneer het onweert, ontbloot
de boer zijn hoofd, werpt zich op zijn knieën en roept: ,,Ga ons voorbij
Perkunasquot; quot;9). Deze god nu is hoogstwaarschijnlik als een hypostase
van de zoëvengenoemde hemelgod te beschouwen en het is evenmin
onwaarschijnlik, dat zeer vaak, wanneer in de liederen en gebeden
over „godquot; wordt gesproken, deze god bedoeld is quot;quot;).

Naast Perkuns wordt nu telkens een godin genoemd Zemyna,
j,aardequot; of Zemynele, ,,aardetjequot; Wanneer de boer zijn grond
bewerkt, roept hij tot Perkuns en Zemyna Hij smeekt de hemel-
god om regen en plengt hem bier. Ook aan Zemyna, die de bloesem
eet te brengen, wordt geplengd. Het voornaamste feest aan haar
gewijd valt in December, waarbij ronde feestkoeken worden gebak-
en en bier wordt gebrouwen van allerlei korensoorten. Deze twee
^Jn de akkergoden bij uitnemendheid en werden zo tot vader en
oeder van het gewas. Meyer geeft nog een gebed, waarin deze
el- en aarde-aanbidding in meer verchristelikte vorm tot uiting
},Gott und du, Zemynele, wir schenken dir diesen Hahn und
enne, nimm sie als Gabe mit gutem Willenquot;.

-ocr page 80-

KELTEN.

Het schijnt mij volkomen gerechtvaardigd in dit godenpaar,
Perknns en Zemyna, hemel en aarde terug te vinden, die hier niet
meer als ouders der mensen en goden, doch slechts als behoeders
van de akkerbouw worden aangebeden.

Zeer weinig is ons behouden gebleven van de godsdienstige voor-
stellingen der
Kelten iquot;) en nog minder van de Keltiese goden.
Van de meeste kennen we niets dan de namen en zij, over wie wij iets
meer weten, zijn geassimileerd aan de Eomeinse godheden. Nooit
kennen we de Galliese namen van deze Juppiter- en Marsfiguren,
terwyl wij ook niet weten welke waarde aan deze assimilatie toe te
kennen.

Waar de Kelten het land bebouwden, vinden wij een kultus van
vrouwelike godheden, met symbolen van vruchten, bloemen of een
kind. Vruchtbaarheidsgodinnen waren dit dus blijkbaar en misschien
ook oude aardegodinnen. Maar zekerheid hieromtrent vinden we
nergens. Aamp;iamp;egoden zijn veel duideliker aan te tonen, dan een
aardegodin en het is moeilik aan te nemen, zoals MacCulloch wil
dat „As men began to take part in agriculture and consequently
in the cults till then practised by women, vegetation-, fertility-,
and cornspirits, would tend to become male, the Earth-mother an

Earth-god......is immers geen enkele reden om aan te

nemen, dat vrouwen zich enkel tot vrouwelike godheden, en mannen
tot mannelike godheden zouden wenden. Men zou geneigd zijn eerder
het tegendeel te beweren.

Wij kunnen dus goden aanwijzen die de naam van Juppiter dragen
of van Mars Loucetius (de lichtbrenger) en vrouwelike godheden,
de Matres, die ons aan aardegodinnen herinneren, maar het blijven
niets dan louter aanduidingen «).

Waar het reeds zeer moeilik is zich een beeld te vormen van de
godenwereld van de Kelten en Litauers, is dit nog meer het geval
by de
SUven i\'®). De bronnen, die ons over het Slavies pantheon
berichten, zijn zeer schaars. Oude schrijvers noemen ons enkele
godennamen, die zij hoorden noemen in de gebieden, die zij be-
zochten, maar geven verder nagenoeg niets, dat ons over hun karak-
ter of aard zou kunnen inlichten. Later heeft men gepoogd (Dlu-
gosz) om een pantheon naar klassiek voorbeeld te vormen, wat
echter meer vertroebelde dan verhelderde. Het is nl. zeer de vraag

if.nbsp;en gedurfde conclusies waartoe J. Rhys meent te mogen komen

18 mijns inziens m het geheel geen aanleiding (Lect. II).

-ocr page 81-

SLAVEN.

of deze vergelijkingen met de Romeinse goden juist zijn dan wel of
de feiten naar de theorie werden vervormd.

Wanneer we bij deze schrale gegevens naar een hemelgod zoeken
treft ons in de eerste plaats de mededeling van Procopius (De Bell.
Got.
III, 14.): ^^zij vereren een god, de bewerker van de bliksem,
de enige Heer over alle dingenquot; quot;«). Zeer waarschijnlik wordt
üier een oude hemel-dondergod bedoeld, die, zoals vaak het geval
IS, op weg is om tot een almachtige god uit te groeien. Zijn naam
kennen we niet of hij moest Perun zijn. Deze
Avas een god van de
donder en een van de machtigste Slaviese goden, die over een groot
gebied aangebeden werd.

Willen wij nu ook een aardegodin naast deze hemelgod herkennen,
dan zouden hier de godinnen Cica (Dea mamosa et altrix omnium
rerum et alma mater) en Dziewana iquot;) moeten worden genoemd,
waarvan ons wordt verteld, dat zij vruchtbaarheidsgodinnen zijn.
ica werd aangebeden door de onvruchtbare vrouwen en werd na
e oogst vereerd, terwijl ook Dziewana genoemd wordt als repre-
sentant van de vruchtbaarheid der aarde. Beiden worden zij door
e schrijvers met Ceres vergeleken en naast Perun genoemd als akker-
godheden.

Maar zoals reeds gezegd, alles is zeer vaag, zeer onzeker en zeer
hypotheties. Er is te weinig van het Slavies pantheon bekend, dan
aat
Wij ons een beter beeld zouden kunnen vormen.

Afrika.

^^Het geloof, dat hemel en aarde man en vrouw zijn en daarmee
e ouders van alle creaturen, vinden we in
Afrilca maar sporadies.
e uitvoerigste berichten hebben we van de elkaar verwante
Sn\'^fh quot; ^^ Ewe-stammen i^»). Van de laatste bericht ons
^Pieth, dat in heel het Noordelik gebied van het land der Ewe,

hemT^^nbsp;moederquot; genoemd wordt. ,,Zij is de vrouw van de

ia if^^ ^^^^^ ^^ verbinding met hem mensen, dieren en planten,
schil ^ ^^ andere aardegoden verwektquot; i»»). Zij wordt door de ver-
ende stammen beschouwd als een goede, maar niet minder
kwa?^ ^^^^ godheid. Bij de Ho-stam vertelt men zelfs, dat haar
mennbsp;de overhand hebben i»»). Zij verslindt de

als G^^ ^^^ ^^^ ^^^^ mishagen. Maar aan de andere kant helpt zij
de e h^^\'nbsp;andere aardemoeders de barende vrouw. Wanneer

Wordt ^^^^ ^^ ^^^^ ^^^^ wachten en de verlossing moeilik is,
te hulp geroepen. Blijkt een vrouw onvruchtbaar te zijn,

-ocr page 82-

DE EWE- EN YORUBA-STAIHMEN.

■ dan wendt ze zich tot de aarde-priester, die haar met heilig water
wast 182). Het pasgeboren kind heet dan ook aan de aarde gewijd
te zijn 183). Ook is zij de eed-godin en zweert men bij haar en
spreekt een vervloeking uit door op de aarde te slaan Wanneer
een langdurige droogte de gewassen bedreigt, dan smeekt men haar
om regen.

De hemel, haar echtgenoot, heeft veel meer het karakter van

een „High-Godquot;. „God is.....voor hen een god uit de verte, een

verborgen god, van wie men slechts zooveel weet, dat hij eens een
ongestoord verkeer had met de mensen, dan echter door de schuld
van de mensen zich in oneindige verte terugtrok en daar naar de
opvatting van de een, in een door vuur omringde ruimte woont,
naar de ander echter in een huis, dat in een grote tuin met
pisangbomen
staat quot;iss). zijn huwelik met de aarde wordt beschouwd
als het „Urbildquot; van het mensenhuwelik quot;
b).

De Yoruba\'s 187) kennen twee hemelgoden nl. Oiorun en Obatala.
De eerste, wiens naam betekent „Bezitter van de hemelquot; is een
High-God; hij heeft geen priesters geen tempels, hij wordt niet
afgebeeld. De mensgt;eeft nagenoeg ieder kontakt met hem verloren
en pas wanneer alle goden hun hulp aan de mensen onthouden,
wendt de mens zich tot hem.nbsp;\'

Obatala werd door Oiorun geschapen en ontving van zijn maker
de hemel en de wereld om die te besturen. „Hij is dus ook een hemel-
god, maar een meer anthropomorfe conceptie dan Olorunquot;. Wit
is de kleur die bij hem hoort. Hij zelf draagt, zoals zijn naam ook
schijnt aan te geven, een wit gewaad; zijn tempel, zijn beelden,
zijn amuletten, de kleding van zijn priesters, alles is wit. Hij schenkt
naar algemene opvatting het kind aan de moeder; de onvrucht-
bare vrouw wendt zich tot hem om hulp.

Zijn vrouw is Odua of Odudua, de voornaamste godin der
Yoruba\'s, en wordt afgebeeld als een vrouw in zittende houding
met een kind op de arm.

Zij is de aarde en tevens de godin van de liefde. Haar huwelik
met de hemelgod wordt symbolies voorgesteld door twee witte
schotelvormige kalebassen, die juist op elkaar sluiten. Een der-
gelike voorstelling wordt ons ook van de E we-stammen meege-
deeld 188). Op de deuren van de tempels van Odudua en Obatala
vinden wij vaak phallus en cunnus uitgesneden. Maar het is niet
zeker of dit iets met hun voortbrengende kracht te maken heeft,
aangezien Ellis meedeelt, dat „they are found similarly depicted
in other places which are in no way connected with either of these

-ocr page 83-

EGYPTE.

deities\'\'. Misschien geldt het hier enkel een kracht - en daarom onheil-
afwerend symbool.

ïsTog enkele andere gevallen, waarbij gesproken wordt over het
echtpaar hemel en aarde vinden we bij Struck in zijn artikel:
„Nochmals „Mutter Erdequot; in Afrikaquot; i®»). In de eerste plaats wordt
ons meegedeeld, dat de Wa-Giryama\'s een Bantustam dit paar ken-
nen. Een inboorling zeide tot Taylor (African Aphorism, 1891,
blz. 140): „Deze hemel noemen wij god; god is mannelik maar de
aarde is vrouwelikquot;. Uit hun huwelik is dan alles ontstaan. Of
hier echter Mulungu, dit is de naam van de bedoelde god, een hemel-
god te noemen is, dan wel of hij voortgekomen is uit de voorouder-
verering, is moeilik te zeggen w®).

De met hun verwante Wa-Swahili kennen het volgende raadsel:
))Een man en een vrouw zien elkaar voortdurend aan, de man
nadert zijn vrouw niet, de vrouw haar man nietquot;. Het antwoord
hierop luidt: „Hemel en aardequot;.

De Ashanti noemen de aarde moeder-aarde en zij wordt te zamen
genoemd met de grote god. Ze geniet echter maar zeer weinig ver-
ering en Struck meent te mogen aannemen, dat zij ontleend werd
aan de Ewe.

Overal in Afrika heeft men de mythe gevonden welke vertelt, dat
eens, in den beginne, de hemel dichter bij de aarde was, zo dicht, dat
de mensen zelfs hun hoofden stootten. Men bracht deze verhalen in
verband met het Polynesies verhaal van Eangi en Papa, het Griekse
van Ouranos en Gaia, het Egyptiese van Nut en Keb, enz. en meende
dat het vinden van dergelike mythen voldoende was om aan te
nenien, dat ook in Afrika het geloof aan een oerhuwelik tussen
hemel en aarde algemeen bekend geweest was iquot;). Nu kan ik het
daar niet mee eens zijn en zal later aantonen (zie blz. 103 e. v.)
dat geheel andere gedachten en voorstellingen tot het ontstaan
van een mythe, als hierboven bedoeld, aanleiding hebben gegeven.

De Egyptiese godenwereld kent twee zeer oude godengestalten
Keb (Geb of Seb) en Nut Zij zijn broeder en zuster, kinderen
van de god Shu en de godin Tefnet, maar tevens man en vrouw.
Keb representeert de aarde. Van hem wordt gezegd dat er planten
op zijn rug groeien; de aarde vormde zijn lichaam en werd genoemd
van Kebquot;, zoals de lucht „huis van Shuquot;.

Nut, de grote godin, de moeder der goden, representeert de hemel.

Wordt afgebeeld met Keb te samen, terwijl zij op handenen voeten
rustend haar man overwelft. Haar lichaam is bezaaid met sterren.

-ocr page 84-

KEB EN NUT.

Zoals het oude verhaal op Nieuw-Zeeland bericht, dat Eangi Papa
bedekte, zo wil ook hier Ue mythe, dat oorspronkelik hemel en aarde
elkaar omarmden. Eerst later kwam de god van de lucht, Shu, die
zijn dochter ophief. Deze gebeurtenis is meermalen afgebeeldquot;®).

Bij de verschillende voorstellingen, die men in Egypte had van
de zon en zijn dagelikse loop langs de hemel vinden we ook die,
welke vertelt hoe de zon iedere morgen weer door zijn moeder Nut
wordt gebaard. Ook dit vinden we herhaaldelik in beeld gebracht.
De zon wordt dan voorgesteld als een kind of als een kalfje (want
Nut wordt soms ook afgebeeld als een koe, waarvan het lichaam
weer met sterren bezaaid is). Soms ook vinden we het zonneschip
eenvoudig weg op de rug of op de benen van de hemelgodin weer-
gegeven

Noch Nut, noch Keb genoten in de historiese tijd grote verering.
Zij zijn de ouders van de beroemde Egyptiese godheden Osiris,
Seth, Isis en Nephtys en aangezien van deze weer de mensen
heten af te stammen, zijn zij ook de voorouders der mensen. Zo
vervullen zij in het Egypties Dodenboek nog wel een belangrijke
rol, daar zij de dode bijstaan in zijn moeilikheden. De dode zegt
dan ook: ,,Mijn vader is Keb, mijn moeder Nutquot;.

De hemelgodin, die als Nut slechts geringe verering genoot, is
volgens Erman, onder vele andere namen van grote betekenis ge-
weest. Zo noemt hij de godin Sechmet uit Memphis, Mut uit Thebe,
Neith uit Sais. Ook de godin Isis is oorspronkelik een hemelgodin
en wel uit het Noorden van de Delta. Weinig is hiervan overgeble-
ven. Zij is echter nog moeder van Horus, de zonnegod i®®).

Waar Isis een hemelgodin was is naast haar Osiris te noemen
als een god, die oorspronkelik de aarde representeerde. Typies is
bv. de afbeelding, die Osiris weergeeft, liggende op de grond, terwijl
uit zijn lichaam halmen ontsproten zijn. Later ontwikkelde ook
hij zich echter tot een god, wiens betekenis ver uitstak boven die
van aardegod alleen i®®).

Vermeldenswaard is nog dat Budge in enkele overgeleverde
passages, hierbij Brugsch volgende, een mythe meent te mogen
herkennen, welke herinnert aan die waarbij Kronos zijn vader
ontmant. De passages in het Dodenboek luiden: „I, even I, am
Osiris, who shut in his father Seb together with his mother
on the
day of the great slaughter.
My father is Seb and my mother is Nutquot;,
en ,,I, even I, am Osiris, who shut in his father together with his
mother on the day of the great slaughterquot;. In hoeverre deze hypo-
these waarheid bevat laat ik in het midden.

-ocr page 85-

DE INDIANEN VAN NO ORD-AMERIKA.

Zo kenden de Egyptenaren een hemelmoeder en een aardevader.
Herodotus had toch wel gelijk toen hij opmerkte, dat vele dingen
in Egypte juist andersom waren dan. in de rest van de wereld.
In ieder geval is het wel een duidelik bewijs, dat het niet waar is,
dat de aarde
altijd en vanzelf sprekend vrouwelik moet worden
gedacht, wat velen aannemen. Deze mening vloeit echter voort uit
de eigen mythologiese voorstellingen vaak versterkt door de invloed,
die er van Dieterichs meesterwerk uitging.

4. Amerika.

Ook bij de Indianen van Noord-Amerika vinden we de voorstelling
dat de aarde de moeder der mensheid is en de hemel haar echtge-
noot. Evenals ook elders, zien wij de hemelvader vaak ven^angen
door de zonvader; nu eens is de hemel, dan weer is de zon, de
verwekker van het leven. Evenals by de Grieken, Eomeinen e. a.,
zijn de aardgod in en de godin van het gewas, i. c. van de mais,
vaak identiek; of elkaar nauw verwant. Zo noemen de Hopi de
aarde wel ,,moeder van het zaadquot;, ,,mais-maagdquot;, ,,godin van de
groeikrachtquot; en bedoelen zij met ,,mais-moederquot;, nu weer de aarde
zelf, dan weer haar dochter i®®).

De vele verschillende stammen hebben telkens weer andere
namen voor dat ouderpaar i®»). Men noemt de aarde „grootmoederquot;;
»jOnze moederquot;, ,,moederquot;, ,,oude vrouw aardequot;, enz. terwijl de
hemel „vaderquot; of ,,oude heer hemelquot; wordt genoemd. Vernemen
we echter meer over de godsdienstige en mythologiese voorstellingen
der Noord-Amerikaanse Indianen, dan blijken de titels ,,vaderquot;
en ,,moederquot; niet steeds een physiek ouderschap te bedoelen. Men
kent behalve het godenpaar hemel en aarde ook nog andere als bv.
zon en maan. Deze zijn of eikaars zuster en broeder of eikaars man
en vrouw en dragen ook de titels vader en moeder. Deze benamingen
schijnen meer betuigingen te zijn van dankbaarheid, piëteit en eer-
bied. Hiervoor pleit ook, dat de scheppingsverhalen evenals b.v.
die van de bewoners van de Molukken, ons de schepping van de
•^ens niet doen zien als een geboren worden uit dit oerpaar.

Zij worden geschapen, geformeerd door de oppergod, die ook de
schepper was van hemel en aarde. Komt dus de kind-verhouding,
tussen de mens aan de ene en de hemel en aarde aan de andere kant,
niet meer tot uiting, hemel en aarde bleven toch wel steeds de ouders
va.n de vegetatie.

Karakteristiek is het volgende scheppingsverhaal van de Paw-

-ocr page 86-

HEMEL EN AASDE

nee Nadat Tirawa, de oppergod en heer der hemelen, zon, maan
en sterren, de hemelen en de aarde en alle dingen op de aarde
geschapen had, verscheen ,,op het geluid van zijn stemquot; de vrouw.
Tirawa vroeg toen de hemelgoden, wat hij zou doen, opdat de
vrouw gelukkig zou zijn en nakroost zou hebben. De maan nam het
woord en zei: ,,A1 wat gij hebt gemaakt, hebt gij in paren gemaakt,
zoals de hemel en de aarde, de zon en de maan. Geef de vrouw een
gezel, zodat het paar te zamen leven kan en elkaar in het leven
kan helpen. Tirawa maakte toen een man en zond hem naar de
vrouw; toen zei hij: ,,Nu zal ik tot u beiden spreken. Ik geef u
de aarde. Gij zult de aarde ,,moederquot; noemen. De hemel zult gij
,,vaderquot; noemen. Ook zult gij de maan moeder noemen, want zij
komt in het Oosten op( ?); en gij zult de zon vader noemen, want
hij komt in het Oosten op (?). Te eniger tijd zult gij vrouw als
,,moederquot; bekend staan, en de man als ,,vaderquot;. Ik geef u de zon
om u licht te geven. De maan zal u ook licht geven. De aarde geef
ik u, en gij moet haar moeder noemen, want zij baart alle dingen
(bedoeld wordt de vegetatie). De bomen, die op de aarde groeien,
zult gij op zeer vele manieren gebruiken. Sommige zullen vruchten
dragen. Al deze zaken geef ik u en gij zult ervan eten. Vergeet nooit
de aarde moeder te noemen, want gij moet op haar leven. Gij moet
haar liefhebben, want gij moet op haar lopenquot;.

Vervolgens leerde de god de mensen hun woning te bouwen.
Toen die gereed was, vroeg Tirawa aan de man of hij wist wat die
woning voorstelde. De man wist het niet. Toen nam Tirawa het
woord en zeide: ,,Ik beval u de aarde ,,moederquot; te noemen. De
woning vertegenwoordigt de borst van uw moeder. De rook, die
door de opening naar buiten komt is als de melk die stroomt uit
de moederborst. Gij hebt ook een haard waar gij u voedsel kookt.
Als gij eet, wat gekookt is, is het alsof gij uwer moeder borst zuigt,
omdat gij eet en krachtig wordt. Ik laat u in de woning leven en
gij zult kinderen krijgen, maar gij zult niet eeuwig leven.
Gij zult
sterven en weer onder de grond gebracht worden.
Gij en uw kinderen
moeten steeds bedenken, dat ik u het leven gaf, maar
gij moet
allen weer tot de aarde terugkeren^\\

Het wordt hier dus uitdmkkelik gezegd waarom men de aarde-
moeder noemt. Het is uit dankbaarheid, omdat zij de voedings-
gewassen baarde, uit piëteit omdat men op haar loopt en leeft. Zo
noemen de Pawnee de zon — want naast de hemel komt ook de zon
als echtgenoot van de aarde voor — ,,vaderquot;: ,,Becau8e of his
power to make anything growquot; \'quot;i).

-ocr page 87-

ALS VADER EN MOEDER.

De Irokezen hebben een zelfde opvatting. De aarde brengt
planten vruchten en groenten voort, die tot voedsel dienen voor
vogels en andere dieren, die weer alle op hun beurt door de
mensen worden gegeten. Zo wordt het leven der aarde veranderd
in dat van de mens en alle levende wezens. ,,Hence, the Iroquois
consistently say, in addressing the ,,Earthquot;, ,,Eitinokaquot;, ,,our
Motherquot; 202).

Toch moeten we deze beschouwing niet oorspronkelik noemen.
Aarde en hemel waren wel degelik oorspronkelik de voorouders
van de mensheid. Allerlei trekjes in de kosmogoniese verhalen
herinneren hieraan, terwijl elders weer de mensen eenvoudig kin-
deren van dit oerpaar genoemd worden.

Zo vertellen de Zuiïi^os) dat Awitelin Tsita, de ,,Fourfold Con-
taining Mother Earthquot; en Apoyan Tächu, de ,,A11 covering Father
skyquot;, nit de oeroceaan opduiken en zich verenigen. Uit hun samen
zijn werd al het aardse leven geboren. Zo begonnen alle wezens op
aarde, mensen en dieren, hun leven in de schoot der aarde. Daarop
stootte de aardemoeder de hemel van zich af, steeds dikker wordende
cn in de wateren van de oceaan terugzinkend. Zoals een moeder,
lang voordat haar eerstgeborene ter wereld is, reeds voor hem zorgt,
zo was ook de moeder-aarde in zorgen en vroeg de hemel om raad.
) »Zullen onze kinderen op aarde wel de weg weten te vinden, wanneer
zij eenmaal ter wereld zijn, ook al schijnt de zon zo helderquot;. De
hemel deelt haar zorg en beiden gaan nu bergen formeren, waaraan
hun nageslacht steeds weer de plaatsen en landen zal kunnen
herkennen.

Hier is zonder twijfel met het nageslacht van hemel en aarde,
het mensengeslacht bedoeld. Het is overigens niet te verwonderen
dat de Indiaan, die de planten ziet als kinderen van moeder-aarde,
zichzelf ook aardekind noemt. Zij voelen zich één met de planten
en een essentieel verschil, zoals wij dat kennen tussen plant en mens
hestaat voor hen niet. Mathilda Stevenson zegt b.v. van de Zuni:
)jDe Zuüi leven met hun planten, de laatsten zijn delen van
hen zelf. De ingewijden kunnen met de planten spreken en de plan-
ten spreken met hen. De planten zijn heilig bij de Zuiïi, want het
sterrevolk liet enkele op de aarde vallen. Andere waren eerst mensen
voor zij tot planten werden; andere weer waren het eigendom van
goden, en allen, zelfs die uit de hemel kwamen vallen, waren
afstammelingen van de aardemoeder, want zij was het, die de
planten aan de sterren gaf, voor zij deze wereld verlieten en
hemelingen werdenquot;.

-ocr page 88-

HEMEL EN AARDE WERDEN DOOR DE GROTE GEEST GESCHAPEN.

Ook de door mij in het scheppingsverhaal van de Pawnee
gecursiveerde woorden (zie blz. 74) doen ons denken aan het geloof,
dat de mensen aardekinderen waren. We vinden er dezelfde ge-
dachten als in het Latijnse grafschrift ,,Mater genuit, mater que
recepitquot;. Het zal hier zeker niet enkel bedoeld zijn, dat de mens,
uit stof gemaakt, daartoe zal moeten wederkeren.

Hemel en aarde, vader en moeder van de vegetatie en van
de mens hebben ook goden en halfgoden als kinderen. ,,This
Barth is a woman; the sky is a man. The Earth was sterile and
barren and nothing grew upon it; but by conjunction with the

sky.....two gods were born, in the west, thousands of miles

from herequot; ^«w). Deze voorstelling is die van de Mojave-Indianen.
De Pima vertellen het volgende. De „Earth Doctorquot;, de schepper
van de aarde, de zon, de bergen, de maan, de sterren, de melkweg,
de vogels, de insecten, het kruipend gedierte en de planten sprak:
,,I shall unite earth and sky, the earth shall be as a female and the
sky aa a male and from their union shall be born one who will
be a helper to mequot; ^o«). Deze helper is dan ,,Elder Brotherquot;
een halfgod of cultuurheros. Ook Hiawatha wordt geboren uit
de aarde, Nokomis d. i. grootmoeder, welke in dit geval niet
bevrucht wordt door de hemel maar door de regenbrengende Wes-
tewind 207).

Zoals reeds uit het aangehaalde bleek, zijn hemel en aarde niet
van de aanvang af aanwezig. Zij werden geschapen door Gitchi
Manito (Algonkin), Wakonda (Omaha), Tuchaipai (Dieguenos),
Tirawa atius (Pawnee), of ,,Earth Doctorquot; (Pima), enz. Steeds
blijven dezen de machtigsten en zijn aarde en hemel, evenals al het
geschapene, van hen afhankelik. ,,The power of the fructifying
ray of Father Sun and the power of Mother Earth to bring forth,
the ability to generate life and to conserve it, come from Tirawa
atius, the father of allquot; ^f»).

Eigenaardig is hoe weinig anthropomorf men zich de aarde denkt.
Uit Tylor\'s „Primitive Culturequot; is bekend hoe generaal Harri-
son eens een opperhoofd van de Shawnee riep met de woorden
„Kom hier, Tecumseh, en ga bij je vader zitten.\'\' „Gij mijn vader ?\'\'
antwoordde het opperhoofd met een ernstig gezicht. ,,ïree, de zon
daar (naar hem wijzende) is mijn vader, en de aarde is mijn moeder,
zo wil ik aan haar boezem rustenquot;, en hij ging ,,aan haar boezemquot;
zitten. Een dergelike opvatting vinden we bij de oude Pawnee,
die halsstarrig weigerde een meer moderne woning te bewonen:
,,I can not live in a white man\'s house of any kind. The sacred arti-

-ocr page 89-

DE EERBIED VOOR DE AARDEMOEDER.

des committed to my care must be kept in an earth lodge, and
in order that I may fulfill my duties towards them and my people,
I must live there also, so that as I sit, I can stretch out my hand
and lay it on mother Earthquot; 210).

Om dezelfde reden bestond in den beginne bij de Indianen een
aversie tegen de landbouw. De aarde die als moeder gezien werd
zou gewond worden door de ploeg quot;i). Zeer duidelik komt deze
gedachte uit in de woorden van een hoofd uit „far Westquot;, die toen
nien hem wilde dwingen zijn volk tot de landbouw te brengen,
antwoordde: „Gij vraagt mij de grond te ploegen? Zal ik een mes
nemen en mijn moeders borst afsnijden ? Dan zal ze mij als ik sterf
niet aan haar boezem nemen om te rusten. Gij vraagt mij naar
stenen te graven! Zal ik onder haar huid naar beenderen zoeken ?
Dan zal, ik wanneer ik gestorven ben, haar lichaam niet weer ingaan
om weer geboren te worden. Gij vraagt mij om gras te snijden en
hooi te maken en dat te verkopen. Maar hoe zal ik het haar van
mijn moeder durven afknippen? Het is een slechte wet en mijn
volk kan hem niet gehoorzamen. Ik wil dat mijn volk hier met mij
blijft. Alle doden zullen weer opstaan. Hun zielen zullen zich weer
bij hun lichamen voegen. Wij moeten hier in de huizen van onze
quot;baders op hen wachten en gereed zijn hen in de boezem van onze
moeder te ontmoetenquot;.

Ook de mythologiese verhalen over de bevruchting vertellen van
heel weinig anthropomorfe goden. De bevruchting heeft plaats
door de regen quot;2) of door de zon, maar ook doordat hemel en aarde
^kaar naderen. De Pima legende verhaalt b.v. dat, toen de ,,Earth
Doctorquot; besloten was aarde en hemel tot elkaar te brengen, hij de
baak van zijn staf in de hemel sloeg, de hemel naar beneden trok
met zo\'n geweld, dat alle wezens, mensen en dieren werden ver-
pletterd. De mythe vertelt dan verder, hoe hij opnieuw weer mensen
schiep, een hemel, de sterren en de melkweg. Uit het huwelik van
hemel en aarde werd echter, zoals wij boven zagen, de kultuurheros
jjElder Brotherquot; geboren 213).

Het volgende vertellen deDieguenos When Tu-chai-pai made
the World, the earth is the woman, the sky is the man. The sky
c^me down upon the earth. The world in the beginning was pure
lake covered with tules. Tu-chai-pai and Yö-kö-mat-is, the brother,
together, stooping far over, bowed down under the weight
of the sky. The maker said to the brother, ,,What am I going to
do not knowquot; said Yö-kö-mat-is.quot; ,,Let us go a little
larther said the maker. Then they went a little farther and sat

-ocr page 90-

DE MEXICAANSE AAEDEGODIN.

down again.quot; „Now what am I going to do?quot; said Tu-chai-pai.
„I do not knowquot;. All the time Tu-chai-pai knew what he would
do but he was asking the brother. Then he said „We-hicht, we-
hicht, we-hichtquot;, three times, and every time he blew, the heavens
rose higher above their heads. Then the boy did the very same
thing because the maker told him to do so. The heavens went high,
and then was the sky. Then they did it both together, „We-hicht,
we-hicht, we-hicht,quot; and both took the tobacco, and rubbed it,
and puffed upon it, and sent the sky up, so (in een concave boog)quot;.
Daarna schiep Tu-chai-pai de vier windstreken, de meren, de
heuvels, de bomen, en dan uit modder de Indiaan.

De Oraibi vertellen van een van hun goden Matcito, dat hij de
hemel, die in den beginne zo dicht boven de aarde lag, dat de
mensen langs een boom uit de hemel neerdaalden, met zijn schouders
naar boven duwde ^^s). Al deze mythen herinneren ons aan die be-
treffende Eangi en Papa. Eigenaardig ook is, dat gezegd wordt dat
de hemel naar beneden gerukt werd, om de mensen te doden, welke
voorstellingen we ook in Polynesië terugvinden, terwijl ook daar
de hemel langzaam en als het ware met schokken wordt omhoog
geduwd (zie blz. 103).

Evenals bij andere volken kent ook het Mexicaanse pantheon
tal van godinnen, die de rol van de aardemoeder schijnen te ver-
vullen. De verschillende namen schijnen ook telkens weer eenzelfde
godin aan te duiden quot;S).

Zeer duidelik treedt ons de aardemoeder tegemoet in de gestalte
van Teteoinnan, de godenmoeder, of Toci (Tocitzin), onze groot-
moeder 2quot;). Zij wordt genoemd de moeder van mensen en goden,
maar haar meest bekende zoon is Centeotl, de maisgod bij uitne-
mendheid. Beiden worden vaak verward, zodat ook de moeder
vaak de naam van Centeotl draagt quot;S).

Zoals wij reeds vaker konden opmerken, is ook hier de aarde-
godin, de godin die de geboorten beschermt en zo ook de patronesse
van de doktoren, vroedvrouwen en helpers bij het stoombad (aan-
gezien dit bad een grote rol speelde bij de bevallingen «i»).

Deze aardemoeder wordt bevrucht door de god Uitzilopochtli,
die ons telkens weer als zonne- en hemelgod tegemoet treedt 22°).
Hij is de bevrachter bij uitnemendheid. Zoals in de talrijke ver-
halen over de minnarijen van Wodan en Zeus hun scheppingsdrang
wordt uitgedrukt, zo wordt de zonnegod voorgesteld als door gy-
philis aangetast

-ocr page 91-

OMETECUTLI EN OMECIUATL.

Be bevruchting van de aardegodin door de zonnegod deed ieder
jaar opnieaw de vegetatie opbloeien. Jaarliks werden dan ook in
de maand Augustus phalliese ceremonieën gehouden, die het heilig
huwelik bedoelden weer te geven (zie blz. 132).

Verschillende figuren uit de oude handschriften geven dit huwelik
weer. Zo toont ons de negende figuur uit de z
.g. Codex Borgia,
Teteoinnan in geslachtelik verkeer met Macuilxochitl Xochipilli,
de god van het spel, de dans en het gezang, die volgens Preusz
soms de zonnegod vervangt 222). Een andere afbeelding toont ons
het resultaat der bevruchting. Be aardemoeder Teteoinnan wordt
hier afgebeeld, terwijl uit de vagina het hoofd van het kind, dat
geboren wordt, te voorschijn komt 223). Dit kind is de jonge mais-
godin en draagt dezelfde emblemen als haar moeder. Zo wordt hier
het gewas geboren uit de schoot van moeder-aarde. Eigenaardig
is ook, hoe in de figuur tegelijk de conceptie is aangegeven. Boven
het hoofd van de godin is nl. een klein naakt kinderfiguurtje weer-
gegeven, terwijl enkele voetsporen het kind met de moeder verbinden.

Nog een andere gedachte vinden wij met de figuur van Teteoinnan
verbonden. Ieder jaar werd nl. een vrouw van een jaar of veertig,
geheel gekleed als de aardemoeder, geofferd. Haar huid werd van
het lichaam gestroopt en hiermee werd dan een jonge krachtige
priester bekleed. Het was klaarblijkelik de bedoeling voor te stellen
hoe ieder jaar het leven op aarde sterft en verjongd weer optreedt,
een gedachte welke wij o.a. ook bij de Semieten en Egyptenaren
aantreffen, maar die weinig te maken heeft met het geloof aan de

\'spb? Yajxo? 224).

Als ouders van de mensheid worden ook wel de twee godheden
der schepping genoemd nl. Ometecutli en Omeciuatl, ,,Heer en
Vrouwe der twee-eenheidquot;. Andere namen voor waarschijnlik
dezelfde godenfiguren zijn Tonacatecutli en zijn vrouw Tonacaciuatl,
hetgeen wil zeggen, ,,Heer en Vrouwe van ons vleesquot; 225).
zij wonen
in een mooie stad in de hoogste hemel en nemen een zeer voorname
plaats in omdat zij scheppingsgoden zijn. Toch genieten zij weinig
Verering. Zij zijn te hoog en te ver en alleen bij zwangerschap en
geboorte wendde de mens zich tot deze goden. Voor ons is van be-
^ng, dat Ometecutli en ook Tonacatecutli met de zon, de hemel
en zo ook met de god Uitzilopochtli worden vereenzelvigd, terwijl
meciuatl en Tonacaciuatl de aarde schijnen te representeren,
^üller deelt ons een doopceremonie mee, waarbij het kind aan
Ometecutli en zijn vrouw werd opgedragen 22«). De ceremonie
estond uit twee gedeelten. Terstond na de geboorte had de eerste

-ocr page 92-

PEEU.

doop plaats, waarbij de vroedvrouw het kind waste om het van
alle onreinheid en ongeluk te ontdoen. De verwanten brachten
het gelukwensen en het lot van het kind werd voorspeld. Eerst
later had de twede doop plaats, onder veel groter feestelikheden.
De dopeling werd plechtig het huis door gedragen. Vervolgens werd
het kind ontkleed en als volgt door de vroedvrouw toegesproken:
,,Mijn kind, de goden Ometecutli en Omeciuatl, hebben u op deze
ellendige wereld gebracht; ontvang dit water dat u het leven geven
zalquot;. Dan bevochtigde de vrouw zijn mond, hoofd en borst en
dompelde ten slotte het gehele lichaam onder, waarbij zij, terwijl
zij de verschillende ledematen wreef, sprak: ,,Waar zijt gij ongeluk ?
In welk lichaamsdeel zit ge ! Verwijder u van het kind!\'\' Daarna
werd het kind nog in gebeden aan Ometecutli en Ometeciuatl op-
gedragen, en werden gebeden gericht tot hemel en aarde en de
goden van het water.

Bij deze ceremonieën ontving het kind ook zijn naam.

De Peruaanse mythologie kent als hemelgod Pachacamac
,,de beheerser van het universumquot; en naast deze, Pachamama,
welke is de aardemoeder. ÏTiet overal worden zij als echtpaar genoemd.

Gewoonlik wordt de schepping der mensen zo opgevat, dat zij
door Pachacamac uit klei worden geboetseerd. Wanneer dit ge-
beurd is beveelt hij de mensen weer de aarde in te gaan, van waaruit
dan de verschillende volken voor de dag komen 22»). Dit laatste
gedeelte der mythe vinden we in Z.-Amerika algemeen, evenals
b.v. ook in Melanesië. Het behoeft op zich zelf geen bewijs te zijn
voor het geloof aan een aardemoeder. Dat men ook hier echter
de vruchtbaarheid van de mensen met die van de hemel, zon en
aarde vereenzelvigt, blijkt uit volgend scheppingsverhaal.,,Pachaca-
mac heeft de mensen geschapen, een man en een vrouw, maar voed-
sel voor beiden heeft hij vergeten te scheppen. De man sterft van
honger en de vrouw smeekt de zon, welke zeer vaak als de vader
van Pachacamac genoemd wordt, om hulp. Deze bevrucht haar
met zijn stralen en zij brengt daarop een zoon ter wereld

5. Japannezen en Semieten.

Enkele godenfiguren van Japannezen en Semieten wilde ik apart
nog even bezien, omdat sommigen menen in de godsdienstige voor-
stellingen dezer volken het paar hemel-aarde te kunnen aantonen,
terwijl ik het bestaan daarvan meen te mogen betwijfelen.

-ocr page 93-

Wanneer de echt Japanse godsdienst, het Shintoïsme, een vader-
hemel en moeder-aarde kent, zal dit godenpaar zeker in de twee
grote mythologieën-verzamelingen, het Kojiki en het Nihongi
te vinden zijn. Dit toch zijn de voornaamste boeken van de Shinto-
godsdienst en om zo te zeggen „de bijbel van de Japannerquot;.

Het is vooral Holtom 233)^ voor Japan naar analogie van de
mythologieën van zovele andere volken, het heilig paar wil aan-
tonen. Hemel en aarde lagen, zo verhaalt de Japanse mythologie,
oorspronkelik op elkaar en werden eerst later gescheiden. Deze
gedachte wordt o.a. door Florenz beschouwd als een niet oorspronke-
lik Japans element en als ontstaan door invloed van de Chinese filo-
sofie en wereldbeschouwing 234). Eerst wat nu volgt kan echt Japans
worden genoemd. Nadat de scheiding had plaats gehad, ontstonden in
de ruimte tussen deze beiden verschillende goden, waarvan sommige
in paren andere weer niet. Het laatste paar bestond uit de god Izanagi
en de godin Izanami 235)^ waarvan de namen wel worden weerge-
geven als ,,de man die uitnodigtquot; en ,,de vrouw die uitnodigtquot; «).

Izanagi no Mikoto en Izanami no Mikoto stonden op de hemel-
brug. Zij beraadslaagden met elkaar en zeiden: Is daar beneden
op de bodem geen land? Hierop stieten ze met de hemelse, met
edelgesteenten versierde speer naar beneden. Terwijl ze daarmee rond-
tastten, vonden zij daar de blauwe zee. Het zeewater, dat van de
speerpunt afdruppelde, stremde en werd een eiland nl.Ono-gororima,
betgeen wel wordt vertaald als ,,het vanzelf gestremdequot;. De beide
godheden daalden op dit eiland neer en woonden er. Zij besloten
te trouwen en kinderen te verwekken. Zij verwekten toen achter-
eenvolgens de voornaamste eilanden van Japan. Ook wordt wel
gezegd dat zij rivieren, bergen en bomen voortbrachten en een groot
aantal goden nl. de god van de zee, de god van de wind, de god
^an de bomen, de riviergod, de zonnegodin, de maangod, de boze
stormgod en de vuurgod.

Het Nihongi en het Kojiki berichten verder hoe Izanami bij de
geboorte van de vuurgod de dood vindt. Izanagi is zo vertoornd
lerover, dat hij zijn pasgeboren zoon doodt en wenend bij het lijk
^an Izanami ligt. Uit de tranen die hij schreit wordt een godin
^aki-saha-me geboren. Deze naam wil Holtom, om later te noemen
i\'edenen, vertalen als ,,Weeping-Eain-Deityquot;., terwijl anderen, deze
quot;hertaling minder juist vinden.

Hprnbsp;vertaalt t.a.p. „The-Male-who-invitesquot;, en Florenz t.a.p. „Einladender

ol Female-who-invitesquot; en „Einladendes Weibquot;. W, G. Aston noemt in zijn
«rs „öhinto, the Way of the Godsquot; blz. 172, deze vertaling lang niet zeker.

-ocr page 94-

HOLTOMS OPVATTING AANGAANDE

Izanami gaat naar het dodenrijk en nn volgt een verhaal dat
in hoofdzaak neer komt op het bekende motief, van het terughalen
van Euridice door Orpheus. Ook hier mag Izanagi niet nieuwsgierig
zijn, maar is het toch en bederft hierdoor de onderneming.

Wanneer hij bovengekomen is, gaat hij zich reinigen van al het
vuil dat hij beneden heeft opgedaan. Telkens ontstaan nu door
dit baden verschillende goden, terwijl ten slotte door het wassen
van zijn linker oog de zon ontstaat, door het wassen van zijn rechter
oog de maan, en door het wassen van zijn neus, de boze stormgod
Susa-no-wo.

Zo wordt ons dus eerst verteld, dat zon en maan geboren worden
uit het huwelik van Izanagi en Izanami, terwijl later deze beide
hemellichamen ontstaan uit de wassingen die Izanagi volbrengt.
Dit wijst op een dooreenmengen van twee verhalen van een geheel
verschillende oorsprong. Florenz meent dat ook hier China en
in dit geval meer speciaal de legende van P\'anku invloed heeft gehad.

Ik was hier wat uitvoerig, omdat Holtom op deze mythe zijn
mening bouwt, dat de Japanners het kosmogoniese paar, hemel
en aarde, gekend hebben. Florenz, die in de uitgaaf van het Nihongi
geen enkele zinspeling hierop heeft, blijkt in het artikel, dat hij
in het bekende handboek van Chantepie de la Saussaye ^se) schreef,
tot deze mening bekeerd te zijn, al is hij nog niet zo positief als
Holtom.

Holtom zegt dat deze Izanagi zeer duidelik een hemelgod is
omdat: le. hij uit de hemel komt en daarheen ook weer terugkeert
als zijn taak hier beneden is afgelopen; 2e. zon en maan uit zijn
ogen ontstaan, die hij reinigde; 3e. de windgod geboren wordt
uit zijn neusgaten ; 4e. uit zijn tranen, die hij om Izanami schreide,
een regengodin geboren wordt; 5e. zijn zwaard vaak de bliksem
schijnt voor te stellen.

Van al deze motieven kan misschien het laatste alleen enige
waarde hebben, omdat in de mythologieën hemel- en onweersgoden
vaak dezelfde zijn. Tegen de andere kan men opmerken: le. dat
ook Izanami, die straks tot aardegodin wordt verklaard, uit de
hemel komt; 2e. dat het ontstaan van zon-, maan- en stormgod
uit ogen en neus, kan worden verklaard uit vreemde invloeden
en dus waarschijnlik oorspronkelik niet tot de figuur van Izanagi
heeft behoord, en 3e. dat de godin, die uit zijn tranen ontstond,
niet beslist een regengodin behoeft te zijn «).

a) Florenz vertaalt de naam als „Weinen-viel-Weibquot;, dus zegt hij „viel weinendes Weibquot;.
Chamberlain vertaalt „Crying-Weeping-Female-Deityquot;.

-ocr page 95-

Om aan te tonen dat Izanami een aardegodin is voert hij aan:
le. dat zij tot een godin der onderwereld wordt en dat dit een trek
is, die zij gemeen heeft met andere aardegodinnen als b.v. Tellus,
Gaia e. a.; 2e. dat de mythe van het gaan naar de onderwereld
overeenkomt met zovele andere mythen uit de oudheid. Hij ,,re-
echoes the search of the Egyptian Isis, for the body of Osiris. The
original meaning of the death of Attis in the Phrygian myth of
Attis and Cybele was the death of vegetation in winter. In the
Homeric hymn to Demeter, the Earth-mother goddess, written
probably in the seventh century B. C., the story is told of how
Persephone, when gathering flowers in a field, was stolen and

carried away to the underworld.....The languishing of the

greek Earth-mother, Demeter, corresponds exactly (sic!) with the
sickness and departure of the Japanese Earth-mother, Izanamiquot;.
Zo vergelijkt hij ook nog het zoeken van Istar naar Tammuz met
de bovenvermelde geschiedenis. Dat dit alles toch op zijn minst
zeer weinig overtuigend is, behoeft wel niet gezegd.

Dat de Polynesiese en Indonesiese mythen de Japanse hebben beïn-
vloed, wordt door hem als volgt uiteengezet. In de mythe van Izanagi
en Izanami komen verschillende trekjes voor, die herinneren aan het
verhojal van Eangi en Papa. Zo wordt de zon ook beschouwd als
Eangi\'s oog, zo waren het ook zijn tranen om Papa geweend, die
dauw en regen voorstellen. Het Japanse woord voor moeder is:
jjhahaquot; en in het oude Japans ,,papaquot; 239)^ ziedaar zegt Holtom,
het duidelikste bewijs voor beïnvloeding van uit Polynesië. Dat der-
gelike kinderlike en primitieve ,,Lallformenquot;, welke woorden als
papa en mama haast internationaal doen zijn, niet als bewijs kunnen
dienen, behoeft wel geen betoog.

Ten overvloede kan er nog op gewezen worden, dat Izanami
uoch bij het
huwelik, noch bij de landbouwgebeurtenissen enige rol
speelt, wat juist, zoals wij later zullen zien, bij aardemoeders vaak
liet geval is.

De conclusie die we uit dit alles kunnen trekken is: dat wij
hier wel te doen hebben met twee goden, uit wier huwelik men
alles ontstaan dacht. Het is de projectie in het heelal, van wat

mens dageliks zag, nl. dat nieuw leven enkel geboren wordt
door de vermenging van man en vrouw. Izanagi en Izanami zijn
öiisschien te beschouwen, als ontstaan onder invloed van de Chinese
yang- en yin-gedachten 2quot;). Dat zij echter, hemelvader en aarde-
öioeder zouden zijn, lijkt ook na alles wat Holtom aanvoerde, hoogst

onwaarschijnlik.

-ocr page 96-

DE AARDEMOEDER BIJ DB SEMIETEN.

De vraag of de Semieten het huwelik tussen hemel en aarde hebben
gekend wekt sinds 1905 grote belangstelling. In dat jaar toch ver-
scheen Dieterichs boek „Mutter Erdequot;, dat in hetzelfde jaar was
voorafgegaan door een gelijkluidend artikel van zijn hand in het
Archiv für Eeligionswissenschaft Het boek werkte fascinerend,
men keek om zich heen, men zocht en men vond sindsdien overal
aardegodinnen, die tegelijk moedergodinnen waren. De aarde wordt
tot de alleroudste godin der mensen, der ganse mensheid.

Het was Th. Nöldeke, die reeds in dezelfde jaargang van boven-
genoemd tijdschrift zijn artikel ,,Mutter Erde und Verwandtes bei
den Semitenquot; schreef als aanvulling van het door Dieterich ge-
schrevene. Dan volgde in hetzelfde jaar Dhorme, die weer als aan-
vulling van hetgeen ïTöldeke had gebracht, zijn artikel ,,La Terre-
Mère chez les Assyriensquot; schreef. Het ging er bij hen om, om in
de literatuur der Semieten restgedachten, survivals, aan te tonen
van een oud moeder-aardegeloof. Zo wil Nöldeke in het feit dat
God de mens uit aarde schiep een monotheïstiese omvorming hier-
van zien. Ook wijst hij erop dat het woord voor ,,zaadquot; in het
Hebreeuws vaak voor ,,spermaquot; gebezigd wordt.

Ik wil hier niet al wat men aanvoerde voor het bestaan van moeder-
aarde bij de Semieten nagaan. Bovengenoemde schrijvers werden
nog gevolgd door andere onderzoekers die zich of op hen beriepen
of ook weer iets nieuws wisten toe te voegen. Hen allen hier te
bezien en de motieven die zij aanvoeren nauwkeurig uit een te
zetten en na te gaan zou mij veel te ver voeren. Ik zou hiermee
trouwens in herhaling vervallen.

In het Archiv für Eeligionswissenschaft van 1926 verscheen nl.
een artikel van Efr. Briem, getiteld ,,Mutter Erde bei den Semitenquot;,
waarin hij alles wat sinds het verschijnen van Nöldeke\'s artikel aan-
gaande dit onderwerp het licht zag, onder de loupe neemt. Hij
komt tot de volgende conclusie, welke ik volgaarne onderschrijf.
„Wenn wir das Material überblicken, das man zum Beweis heran-
zog, dasz der Mutter-Erdeglauben auch bei den Semiten vorhanden
gewesen ist, dann finden wir, dasz wenigstens das bis jetzt heran-
gebrachte Material dies nicht beweistquot;

Zoals ik boven opmerkte was Dieterichs werk de aanleiding tot
het zoeken naar een moeder-aardegeloof en toen men uit de lite-
ratuur dit had menen te kunnen aanwijzen, kwam het er op aan nu
ook een bepaalde godinnefiguur te noemen, die als representant
van deze moeder-aarde kon worden beschouwd. Nu kon het niet
twijfelachtig zijn welke godin hiervoor in aanmerking kwam. Het

-ocr page 97-

SEMDETIESE GODINNEN.

is niemand minder dan Baudissin, die liet eerst de grote moeder-
godin Astarte eenvoudig weg een aardemoeder noemt 2quot;). De be-
wijzen die ÏTöldeke bad aangebracht en waaraan hij nauweliks iets
meent te kunnen toevoegen, hebben hem geheel overtuigd, dat de
oude Semieten in de aarde de vruchtdragende moeder hebben ge-
zien. „Wollte man die Vorstellung von ihr (bedoeld wordt Astarte)
in ^ einem bestimmten Namen ausdrücken, so. dürfte man sie am
ehesten etwa als Mutter Erde bezeichnen.quot; Het is voorzichtig ge-
hoeg gezegd, en deze vaagheid, behoudt hij door heel het werk,
telkens als de aardse kant van Astarte moet worden belicht.

En wanneer Astarte eenmaal als aardegodin wordt gezien, dan
■^olgt daaruit vanzelf, dat men godinnenfiguren als Istar, Kubele
eu de Arabiese godinnen Al-Lat en Al-Uzza obk aardegodinnen
gaat noemen. Bij de Hebreeërs, merkt Baudissin op, vinden wij
^en gestalte, die men analoog aan Astarte zou kunnen noemen,
■•iy wil dit echter zo verklaren, dat de figuur van Jahweh geen
^ouwelike tegenhanger naast zich duldde en dat deze figuur dus
door het optreden van de profeten werd onderdrukt 2«).

Wanneer wij echter bij de verschillende schrijvers 2«) nalezen,
Wat men weet van deze grote moedergodinnen, dan treedt toch
naar hemelse oorsprong zeer duidelik naar voren. Zij zijn de ver-
Persoonliking van al het vrouwelike en alle andere godinnenfiguren
^yn als verschijningsvormen van deze goddelike moeders te be-
schouwen. Van Istar zegt
Jeremias 2«) dat zij moedergodin is in
e eerste plaats en verder hemelskoningin, de oorlogsgodin, de
\'^^erpersoonliking van de planeet Venus, enz. Ook Baudissin, of-
schoon hij Astarte een aardegodin noemt, geeft duidelik de hemelse
2ijde van deze figuur aan 2«). Het is, zoals wij boven voor de Egyp-
enaren opmerkten, niet waar dat men zich de aarde
per se als vrou-
welik element moet denken. Zo wij menen dat alle volken de aarde
och wel in de eerste plaats als godin zullen opvatten, bevinden
^e ons te sterk onder invloed van Dieterichs werk. Hij zelf waar-
sc^wde reeds tegen overdrijving.

Hoe moeilik echter ook het eigenlik karakter van deze godinnen,
^^e, als de
„groten^\\ concentratiefiguren werden en al de eigen-
^ appen van alle mogelike kleine lokale godinnen in zich op-
^amen, te onderscheiden is, duidelik blijft toch wel, dat deze
Miïioeders van al wat leven heeftquot; in de eerste plaats een hemelse
oorsprong hebben.

^^^ echter eenmaal aangenomen had, dat de Semieten
oude aardegodin hadden gekend, wilde men ook een god aan-

-ocr page 98-

ZUN DE BAALIM HEMELGODEN?

wijzen, een hemelgod die deze aarde bevruchtte, dit zouden dan
de Baalim zijn. Opmerkelik is wat Smith hierover zegt: It has
been generally assumed that Baal\'s land, in the sense in which
it is opposed to irrigated fields, means land watered by the rains

of heaven, ,,the waters of the skyquot; as the Arabs call them;.....

But strictly regarded, this view, which is natural in our climate,
appears to be inconsistant with the conditions of vegetable growth
in the Semitic lands, where rainfall is precarious or confined to
certain seasons. The surface moisture from ,,the water of heavenquot;
is at most sufficient to raise one quickgrowing crop and the face
of the earth is bare and lifeless for the greater part of the year,

save where there is irrigation or a flow of water underground.....

And in fact the best Arab authorities expressly say, that the ba\'1
is not fertilised by rain, but by subterranean watersquot;. Het is
Baudissin, die hierbij als het ware een aanvulling geeft wanneer
hij in een ouder werk zegt: ,,Der den griechischen Glaubep beherr-
schende ( ?) Gedanke, dass die Sonne das die Erde befruchtende

Gestirn sei.....musste in den heisseren Ländern der Semiten

fern liegen wo die verderblichen Wirkungen der Sonnengluth viel
mehr als die segensreichen der Wärme und des Lichtes empfunden
werdenquot; quot;s») «).

Het is dus onwaarschijnlik dat de Baalim oorspronkelik hemel-
goden waren, en als zodanig de echtgenoten der aarde ^si). Zij
waren meer de bezitters van een bepaalde landstreek, die zij als
zodanig verzorgden en vruchtbaar maakten, evenals iedere bezitter
dit met zijn land doet naar zijn beste vermogen. ,,Accordingly
what the husband man irrigates is his own property, but what
is naturally watered he regards as irrigated by a god and the field
house or property of the god, who is thus looked upon as the Baal
or owner of the spotquot;

a) By von Negelein (Weltanschauung des indogermanischen Asiens, 1924, blz. 53) vinden
wij de volgende zinsnede: ,,Genau dem analog sind die von Smith . . .angeführten
semitischen Ideen: Der Baal wurde als das männliche, erzeugende Prinzip aufgefasst,
als der Gatte des Landes, das er befruchtete. By Frazer Golden Bough, IV, 1907, blz. 23:
In short „the Baal was conceived as the male principle of reproduction, the husband of
the land, which he fertilisedquot;. Hierbij een noot waarbij wordt verwezen naar Smith:
Rel. of the Semites, pp. 107 sq.) Slaat men echter Smith zelf hierover op dan vindt men
op bladzijde 108. „In this rapid sketch of the development of the idea of the local Baalim
I have left many things to be confined or filled out in detail by subsequent reference
to the particulars of their ritual and
I abstain altogether from entering at this stage into
the influence which the conception of the Baalim as productive powers exercised on the
development of a highly sensual mythology, especially when the gods were divided into
sexes and
the Baal was conceived as the male principle of reproduction, the husiand of the
land, which he fertilised,
for this belongs rather to the discussion of the nature gods (cur-
sivering van mij, F.). Beiden beroepen zich dus op Smith door middel van een absoluut
uit zijn verband gerukt citaat.

-ocr page 99-

PRAZERS OPVATTING AANGAANDE ATTIS EN KYBELE.

Het verst gaat toch wel Frazer ^ss)^ wanneer hij de mythe van
Attis en Kybele en daarmee dus die van Istar en Tammuz, Adonis
en Aphrodite, enz., wil verklaren als een vorm van het al-oude
verhaal van het huwelik tussen hemel en aarde. Hij meent onder
anderen dat de wijze waarop Attis zich zelf ontmant, te be-
schouwen is als een parallel van het verhaal van Kronos, die zijn
vader hetzelfde aandeed.

Dit is alles, mijns inziens, ten enenmale onjuist. Wat men op
het ogenblik weet van figuren als Attis, Adonis en Tammuz ^s«)
wijst er op, dat zij zijn te beschouwen als vegetatiegoden, als de
manifestaties van het telkens weer opbloeiende en telkens ook
quot;Weer wegzinkende plantaardig leven. De Semieten zagen oudtijds
het ontstaan als een geboren worden en daartegenover het afsterven
van de natuur als een neerdalen in het dodenrijk. Tammuz en de
anderen als hemelgoden te willen zien, is een miskenning van hun
eigenlik karakter en van dat der ieder jaar weer terugkerende fees-
ten, waarbij zij de hoofdrol vervullen. Bij het zomersolstitium
Weent men om Tammuz om later weer vreugdefeesten te vieren
bij zijn wedergeboorte.

Dat intussen de lepb?nbsp;in de zin van een huwelik tussen

goden en halfgoden, een belangrijke rol speelde, wordt niet ontkend.
De oude Semietiese godsdiensten hadden juist een sterk sexueel
karakter. Hemel en aarde zelf werden geboren uit het huwelik van
de oervader Apsü en de oermoeder Tiamat, vertelt het Babylonies
scheppingsverhaal Enuma Elis ^ss). Overbekend is wat Herodotus
(I, 199) ons van de Babyloniërs meedeelt. Daar was het gewoonte
dat iedere vrouw eenmaal in haar leven naar de tempel van Aphro-
dite-Mylitta ging om zich daar met de eerste de beste vreemdeling
te verenigen. ,,0p enige plaatsen van Cyprus heerst een dergelik
gebruikquot;. De vreemdeling treedt hier waarschijnlik in de plaats
van de godheid en bruidegom.

Zeer eigenaardig is ook wat ons meegedeeld wordt van het Baby-
loniese Kieuw jaarsfeest ^se)^ Hierbij vervulde de koning zelf de
rol van de godheid en was hij gedurende die tijd Marduk, de opper-
god. Een van de laat-Babyloniese hymnen vertelt ons hoe Marduk
jjHaar zijn bruiloft sneltquot; en men \'meent hierin een aanduiding
te zien van het heilig huwelik tussen Marduk en de godin Sar-
Panitu, ,,de gebiedster van Babyionquot;«). Een bewijs voor het geloof

jnbsp;voegt hier aan toe „feitelik een overoude natuurritus, die verband hield met

e Bevruchting der moeder aarde door de voorjaarszon en door de overstrooming der
nvierenquot; (Nieuwjaarsfeest en Koningsdag in Babyion en Israël, 1927, blz. 23).

-ocr page 100-

IS EHEA EEN AAEDEMOEDEE?

aan een huwelik tussen hemel en aarde is ook het laatste echter niet.

Dit alles bracht mij er toe bij de behandeling van hetzelfde vraag-
stuk voor het eiland Kreta ook een vraagteken te plaatsen. De grote
moedergodin Ehea, die daar vereerd wordt, is toch hoogstwaarschijnlik
dezelfde als de Phrygiese godin Kybele. Het lijkt mij onjuist om
haar eenvoudigweg aardemoeder te noemen en te identificeren
met Gaia.

De jongste opgravingen te Kreta hebben enige beelden voor den
dag gebracht, welke naar de opvattingen van Evans, Karo en
anderen 257) het vermoeden rechtvaardigen, dat men hier de tspb?
Yd{xos kende. ,,Zo stem ik volkomen met Evans overeenquot;, zegt
Karo, „die in Knossos en speciaal in de kapel van het paleis de
kultus van het opperste godenpaar aanneemt, van de hemelgod
en de grote moeder van al het ontstaan, met Zeus en Ehea van de
latere Griekse religie
overeenkomendquot;^ss). Toch verklaart hij zelf
alles voor nog zeer hypotheties.

Beter dan Ehea eenvoudigweg een aardemoeder te noemen lijkt
mij het volgende. De kultus van deze wilde bergmoeder (pf^-c/jp opsia)
met zijn sterk orgiasties karakter, verbreidde zich van uit zijn
vaderland Phrygië over Kreta, Boeotië, Athene, Arkadië, Lakonië
en kwam zelfs tot Eome, waarheen de fetisch der godin, een mete-
oorsteen, werd overgebracht ^ss). Zo werden telkens vreemde ele-
menten opgenomen en veranderde de godinnegestalte telkens weer.
Zo ook kunnen wij ons verklaren, dat Ehea, in de Griekse gedachten-
wereld binnengedrongen, tot aardemoeder werd.

Een zeer korte karakteristiek van deze figuur vinden we in Tiele-
Söderbloms „Kompendiumquot; : ,,Von der Mutter Erde sehr verschie-
den, obgleich mehrfach mit ihr verschmolzen, war die von Löwen
begleitete wilde und mächtige,,Göttermutterquot;, die ,,GroszeMutterquot;
oder „Mutterquot; in der Eegel von ihrem göttlichen Sohne und Ge-
liebten begleitet. Nicht das friedliche Ackerfeld sondern die nächt-
liche Berglandschaft war ihre Heimat. Eine solche mit Löwen
oder Schlangen abgebildete Göttermutter war die Hauptgestalt des
alten Kultus auf Kreta, von Weibern verehrtquot; ^soj.

6. Algemene opmerkingen.

Probenius\' merkwaardige studie ,,Vom Kulturreich des Festlan-
desquot; geheten, verdeelt de aarde in drie zónen. De schrijver onder-
scheidt nl.: le. de zóne van de „solare Gestirnbetrachtungquot; ««i),
waarbinnen de mythologieën vallen, die ons spreken over ,,de

-ocr page 101-

DE ZÓNEN-INDEMNG VAN FROBENIUS.

eerste kosmogoniese groepquot;, nl. de mannelike zon gehuwd met de
vrouwelike maan; 2e. de zóne van de „lunare Gestirnbetrachtungquot;,
welke een mannelike maan en een vrouwelike zon als broeder en
zuster kent; 3e. de zóne van de fossiele kuituur, waarin zon
en maan als tweelingbroeders worden beschreven. Ook andere
kultuuniitingen van de mens worden door Frobenius op dezelfde
wijze ingedeeld.

Zij die dit werk kennen zullen zich afvragen of met het hierboven
besprokene bedoeld wordt een dergelike zóne op te bouwen, waar-
binnen zon en aarde als echtpaar optreden en welke met de solare
van Frobenius nagenoeg zou samenvallen. Dit nu is geenszins het
geval. Het materiaal, dat aan Frobenius\' zóne-indeling ten grond-
slag ligt, is nog te weinig bestudeerd en de gegevens van Frobenius
die, hoe fascinerend zijn werken ook mogen zijn, naast geleerde
steeds te veel fantast is — nog te weinig gekontroleerd, dan dat
^ ook maar enigszins een dergelike indeling zouden rechtvaardigen.
^ wil dus in geen geval de verschillende mythen omtrent het
bemel-aarde huwelik in
direTct verband met elkaar brengen. Alleen
daar waar taalverwantschap te constateren is, mag men ook recht-
streekse beïnvloeding aannemen zoals b.v. tussen de verschillende
riese groepen en tussen de Polynesiërs en bewoners van de Mo-
^kken. „Deun die mythologischen Schöpfungen sind psycholo-
gische Gebilde, denen in erster Linie und vielfach ausschlieszlich
®Pi\'ache die äuszere Daseinsform verleihtquot; «s^).
Wanneer wij ons afvragen of de mythologiese voorstelling van
e bevruchtende hemelvader en de vruchtdragende aardemoeder
IS of jong, dan moeten we in de eerste plaats beginnen met te
constateren, dat de verschillende mythen
in de vorm waarin ze ons
ns worden overgeleverd
alle, zonder uitzondering, een zeer lange
utwikkelingsgeschiedenis achter zich hebben. De mythen
in deze
^m zijn dus niet oud. De geslachten, die aan dit godenpaar als
O voorouders van de kosmos geloofden, hebben die mythen telken-
e Weer vervormd en veel aan de godenfiguren veranderd en
gevoegd. Bij de bespreking der mythen zelve, heb ik gelegenheid
H \\nbsp;telkens op te wijzen. Toch wil ik hier nog eens de ver-

«o^llende godenfiguren bezien.

anneer de Westerling bij wijze van metaphoor spreekt over
dan bedoelt hij de planeet waarop hij leeft,
hemellichaam, dat met zoveel andere zich om de zon be-
Hij ziet de aarde als een eenheid van grote water- en land-
Pervlakten. Tot een dergelike voorstelling is het bij geen der

-ocr page 102-

AAEDEGODINNEN ZUN OOESPEONKELIK LOKALE GODINNEN.

mythen gekomen. Moeder-aarde blijft daar steeds de personificatie
van een oppervlakte land, nu eens kleiner dan weer groter. Naast
deze godin blijft steeds staan de godheid van de zee en blijven ook
bestaan de godheden der bronnen en rivieren.

Zo kunnen wij Prithivi, Gaia, Tellus aardegodinnen noemen
bij wie het begrip aarde al zeer ruim was ofschoon ook zij oorspronke-
lik een meer lokaal karakter hadden. Daarnaast vinden we echter
aardegodinnen, die enkel een staatsgebied vertegenwoordigen.
Granet zegt van de Chinese aardemoeder: Lorsque l\'Empire fut
formé et l\'unité nationale mieux sentie, un culte de la Souveraine
Terre se fonda, où l\'on retrouva sublimée, l\'idée d\'une puissance
maternelle, nourricière, prochaine et d\'aspect multiple: tout opposé
à celle du Ciel, représenté comme un père et un chef, unique, loin-
tain, dominateur, sévère. Le culte de la\' Terre attendit pour s\'or-
ganiser face à celui du Ciel que s\'établit l\'Unité imperiale; mais
depuis des années l\'idée de la Terre souveraine s\'opposait, dans
la pensée religieuse à celle du Ciel majestueux, respectivement
définies par les attributs propre à la puissance paternelle et à la
bienveillance maternelle ^es).

Zo zijn er aardegodinnen die slechts in een bepaald gebied als
zodanig worden vereerd. Semele, in haar vaderland een aardemoe-
der, is in Griekenland nauweliks een godheid en enkel de bruid
van de hemelgod gebleven ^s«). Zo ontwikkelden de aardemoeders
van het Drawidies pantheon zich volgens Crooke, hoogstwaar-
schijnlik uit een dorpsgodin en is Dharti Mâtâ, of welke godin ook
genoemd wordt, nog meer de vertegenwoordigster van de akkergrond
van het dorp ^es). Zo zijn Papa en Upunusa, Upu tapene, Upu
sanane, enz., aardegodinnen en personificaties van een bepaald
eiland. Het is daarom ook verkeerd een principieel onderscheid te
willen maken tussen ,,aardemoedersquot; die verpersoonlikingen zijn
van grotere gebieden en die welke kleinere landoppervlakten repre-
senteren, zoals b.v. Crooke dat doet ^eej. Het feit dat er naast
figuren als Tellus, Gaia, Prithivi telkens andere godinnenfiguren
zijn, die men moeder-aarde zou kunnen noemen wijst op een zelfde
verschijnsel. De aardegodinnen van de verschillende gebieden
bestrijden elkaar in de waardering der mensen en vaak gebeurt
het dat een van hen de voorrang krijgt en de anderen weet te
verdringen.

Het is daarom zonder twijfel juist, wanneer men aanneemt dat
de moeder-aarde-gedachte gegroeid is van klein tot groot. Zolang
de mens in kleine elkaar vijandige groepen leefde, bleef zij de per-

-ocr page 103-

DE HEMELGOD. DIETERICHS OPVATTING.

Bonificatie van de akkergod of van het grondgebied dezer groepen.

het groeien van het eenheidsgevoel werd zij de verpersoonliking
van een groter oppervlakte land. Zo groeide zij van een familiegodin
tot clan- en stamgodin en verder.

Bij de hemelgoden merken wij deze groei niet op. Zij krijgen veel
eerder het karakter van een machtige grote godheid. De onmiddellike
aanschouwing leerde hier de eenheid kennen. Men had niet die
gedachtensprong nodig, die in de aardegodinnen van de vele akkers
tenslotte de éne aardemoeder deed herkennen. Het is dan ook geen
toeval dat de hemelgoden Dyaus, Zeus en Juppiter zelfs in hun
naam nog als dezelfde goden te herkennen zijn. Eeeds voor het
Indo-Germaanse volk zich in groepen splitste, kende men een hemel-
god. De aardemoeders echter, hun echtgenoten, dragen steeds
andere namen. Zo hebben Eangi, Opo Langi en Upu Langi eenzelfde
naam terwijl hun vrouwen telkens anders zijn geheten. De hemelgod
in China is een zeer oude god met officiële kultus, terwijl de aarde-
godin eerst veel later bij de vorming van het keizerrijk officiëel
Werd erkend en vereerd.

Ik mag niet nalaten te vermelden dat Dieterich van een andere
mening is. Hij gelooft dat de abstractie, die leidde tot het geloof
^an een moederaarde, zich al spoedig voltrok. „Die empfangende
Mutter ist immer dieselbe, die Erde: der zeugende Vater ist immer-
hin erst verhältnismäszig spät der Himmel. Er ist recht häufig
der Sonnengott. Vielfach ist es dem Denken unmittelbar selbst-
verständlich, dasz der Eegen, der die Erde befruchtet, der männ-
wehe Same, dasz der Lichtstrahl das zeugende Glied sei. Eben
dies unmittelbare Denken denkt aber durchaus nicht unmittelbar
zu dem zeugenden Glied einen Gott, dem es gehöre. Es ist selbst
^ott. Bleibt aber die Mutter Erde immer dieselbe und eine ein-

....., so ist der zeugenden Glieder Zahl unendlichquot;. Het is

^Is met de bliksem zegt hij. Oorspronkelik was iedere bliksemstraal
een ,,Augenblicksgottquot;. ,,Die Zeugungen, die die Erde befruchten,
sind unendlich an Zahl: ihre göttlichen Bilder, die Phallen, werden
in beliebiger Vielheit gedacht und verehrt.....quot;^ß^).

Dit alles lijkt mij niet juist. In de eerste plaats vraagt men zich
^ \' quot;\'daartoe die mededeling dient dat de hemelgod een zonnegod is,
quot;^vanneer deze toch ook niet de oorspronkelike godheid kan zijn; hoe
Zou dan trouwens ook de bevruchtende regenstraal te verklaren
zijn, die even verder wordt genoemd.

Het is naar mijn overtuiging fout, te menen dat het geloof aan
een regenbui of zonnestraal als aan een alleen werkend bevruchtend

-ocr page 104-

DE OUDERDOM VAN HET GELOOF AAN HET HEILIG HUWELIK.

mannelik lid, zonder daarbij behorende godheid ,,primitiefquot; zou
wezen. Het is in tegendeel al een zeer ver doorgevoerde abstractie
van het begrip vruchtbaatheid. Zèlf noemt Dieterich de regen ,,het
mannelik zaadquot; en neemt alleen de zonnestraal om de ,,Augen-
blicksgottquot; in phallusvorm aan te tonen.

De vraag is gerechtvaardigd: Ziet men wel de zonnestraal, de
,,Lichtstrahlquot;, die ,,das zengende Gliedquot; is. Zo neen, wordt dan
niet de bovengenoemde bewering van Dieterich, enkel en alleen
een theoretiese konstructie van een geleerde.

De vergelijking die hij maakt met de bliksemstraal is ook niet
juist. De bliksemstraal en de door hem veroorzaakte dood en ver-
nieling zijn
op zich zelf staande en duidelik waarneembare feiten. Dit
is geenszins het geval met de zonnestraal en de door hem veroor-
zaakte bevruchting. Bovendien is de bliksemstraal als ,,Augen-
blicksgottquot; inderdaad een
god, een vernielende, boze godheid, en
niet een op zichzelf werkend wapen, waarbij eerst later de godheid
werd gedacht, die het hanteerde. Zoiets wil Dieterich ons bij de
zonnestraal, die phallus is, suggereren.

Vragen we ons nu nog eens af of de mythe van het kosmiese paar
van hemelvader en aardemoeder, oud is of jong. Het is na het
bovenstaande niet meer twijfelachtig of we hebben hier te doen
met een zeer oude mythologiese gedachte. De direkte aanschou-
wing leerde de mens dat regen en zonneschijn het leven op en uit
de aarde verwekt. Hij zag dit gebeuren in de vormen van zijn eigen
aardse leven en zo wordt de figuur van de hemelvader geboren,
die liefdevol de aarde omarmt, haar bevrucht en met haar het
ouderpaar vormt van al wat leeft.

De heiligheid van de aarde en de liefde die men haar toedraagt
blijkt uit het feit dat men bang is haar te wonden. Hoe de Noord-
Amerikaanse Indianen daarover dachten is reeds op blz. 77 be-
sproken. Men is bang met de ploeg haar borsten af te snijden en wil
niet onder haar huid naar beenderen zoeken, noch haar haar af-
knippen omdat men vreest haar te vertoornen. Ook in Hindustan
heerste een algemene tegenzin tegen de landbouw, ,,zomin als plant
en dier mag men ook haar verwondenquot; ^«8) en men smeekt haar
om genade voor men gaat ploegen.

In Wales ging men zover, dat om haar niet te storen men de
schoenen uittrok, wanneer men op Goede yrijdag ter kerke ging,
welke gewoonte tot het eind van de 18de eeuw bestaan heeft 2®®).
Daarnaast vertelt het Duits volksgeloof, dat wie dc aarde, met een
stok slaat tot straf zijn hand ziet verdorren

-ocr page 105-

DE EERBIED VOOR DE AARDEMOEDER.

Ook bij de Ewe-negers meent men op een bepaalde tijd de aarde
te wonden wanneer men de grond bewerkt met de hak 271). De
Siberiese volken vrezen eveneens moeder aarde te verwonden wanneer
zij in haar lichaam graven; de Altai-Tataren verklaren dat planten
uit de grond trekken evenmin te pas komt als iemand de haren
^ de baard uittrekken. Ook andere Mongoolse stammen als de
Wotjaken en Tscheremissen hebben een dergelike vrees

Zo ware het te onderzoeken of de vele bouwoffers, die men brengt
op de meest verschillende delen der wereld, niet meer zijn te be-
schouwen als verzoeningsoffers aan moeder-aarde, wier huid men
Jondt, dan, zoals het zo vaak wordt voorgesteld, als offers aan
demonen of geesten, wier rust men verstoren zou.

Eigenaardig blijkt ons nog de anthropomorfe voorstelling, welke
^en zich van de aarde maakt uit enkele voorschriften bij de land-
bouw. Door de landbouw wordt de aarde bevrucht. Nu zijn er voor
de Voor-Indiër bepaalde perioden van het jaar waarin de landbouw
verboden is. Dit zijn de perioden waarin de aarde menstrueert,
in het Zuiden van Voor-Indië 273) wordt aan het einde van de maand
Januari een feest gevierd ter ere van de menstruatie van moeder
aarde. Alle landbouw is dan verboden. Dit verbod wordt zeer streng
in acht genomen, zodat men zelfs de tuin niet begiet.

Crooke vertelt dat de aarde iedere maand zes dagen slaapt en
^at het op die dagen verboden is te ploegen Wat hier met slapen
bedoeld zal zijn is wel duidelik. Elders zegt hij, dat in Bengalen
algemeen wordt geloofd, dat de aarde gedurende enkele dagen in
nli of Juni menstrueert. ,,During this time there is an entire
cessation from ploughing, sowing and other
farmworkquot; ^\'s). Ook
Jon Negelein geeft een dergelik bericht. Gedurende drie bepaalde
agen van het jaar rust de landbouw. Eerst na een langdurig verblijf
\'quot;\'erd aan de missionaris, aan wie von Negelein deze mededeling dankt,
^eegedeeld, „dasz dies deshalb geschehe weil die heilige Mutter
^rde an diesen Tagen menstruiert wurdequot; quot;6).
Het slapen bij een vrouw in haar periode, geldt bij zeer vele
olken als een zware zonde. Het land in deze tijd te bewerken zou
zelfde zonde betekenen. De vrouw moet zich eerst reinigen
\'^oor zij Weer met haar echtgenoot mag samenleven. Dergelike reini-
Singen gelden in Voor-Indië nu ook voor de aarde. Zo deelt Crooke

.....next comes the rite of purification, when a stone

^epresenting the goddess is fixed erect in the ground, its top is
Reared with vermilion, a survival of aSlood sacrifice, the hous-
1 e bathes it with turmeric water, a betelnut is placed on a piece

-ocr page 106-

HET HEILIG HUWELIK EEN GEBEUETENIS IN HET VERLEDEN.

of wood close by, the stone is bedecked with flowers and offerings
of milk and flowers are made

Ook van de Chinezen en Mongoolse stammen uit Siberië en Eus-
land wordt ons bericht, dat de aarde gedurende een bepaalde periode
van het jaar met rust wordt gelaten. Zo stoort men de vierde maand
van het jaar in China de aarde niet en hetzelfde wordt van de
Tschuwaschen quot;s) bericht, van omstreeks Pinksteren.

Wijst dit op een zelfde maatregel als in Voor-Indië of moeten
wij hier de verklaring van Wolter volgen. Deze meent dat
de aarde, die juist het jonge groen heeft voortgebracht, uitrusten
moet van haar zwangerschap. Ik voor mij houd mij liever aan de
eerste verklaring, omdat het geloof aan de aardemoeder verband
houdt met de landbouw, welke juist nog moet beginnen. In ieder
geval echter komt ook hier het anthropomorfe karakter van de
aardegodin uit.

Hemelvader en aardemoeder spelen, hoewel zij de oerouders
van goden, mensen, dieren en planten zijn, in de mythologieën en
in de kultus-gebruiken der volken slechts een geringe rol. Zij zijn
meest „rustende godenquot; geworden. Zij staan te ver van de mens,
dan dat deze zich vermeten zou zich met zijn dagelikse beslomme-
ringen en noden tot hen te wenden. Met deze keert hij zich liever tot
de mindere goden, tot de daemonen of tot zijn voorouders. Dat is
vooral daar het geval, waar de mythe van dit heilige huwelik ons
vertelt van iets, dat vroeger gebeurde, en zo de gebeurtenis van de
vruchtbare vereniging in het verleden verlegt. Wij vinden dat bij
Eangi en Papa op Nieuw-Zeeland, bij de godenfiguren op Buru,
Ceram, Ambon, bij Lai en Ndara, Lumimuut en Toar op Celebes,
bij Dyaus en Prithivi, bij Ouranos en Gaia, bij Nut en Keb, bij de
Noord-Amerikaanse mythen.

Daar waar het huwelik nog ieder jaar opnieuw wordt voltrokken
geeft dit aanleiding om deze gelukkige gebeurtenis, waardoor de
aarde ieder jaar opnieuw het vermogen om vruchten voort te brengen
ontvangt, feestelik te herdenken. Bovendien wendt de mens zich
tot de hemelvader wanneer de droogte te lang aanhoudt en de vrouw
smeekt hem om een kind wanneer zij onvruchtbaar blijft en andere
middelen niet gebaat hebben. Al deze gebruiken bij de viering van de
tspb? 7a|xo? bij de landbouw en bij het huwelik zullen we later bespreken.

Bedoeld verschil zegt ons ook iets omtrent de ouderdom der my-
then. Die welke ons dit huwelik doen kennen als een ieder jaar her-
nieuwde verbintenis, moeten zonder twijfel, naar de vorm, als de
oudste worden beschouwd. De mens beleeft telkens weer dit goddelik

-ocr page 107-

ECHTE NATUURGODEN ZUN GEEN ,,GROTEquot; GODEN.

gebenren. Ieder jaar weer heeft de gemeenschap tussen hemel en aarde
plaats en wordt daardoor aan de aarde nieuwe\'wasdom gegeven.
Het telkens weer ontspruitende leven der planten wordt gezien als
een opnieuw geboren worden uit de moederschoot. Het eigen menselik
geslachtsleven en de voortplanting weerspiegelt zich dus in de
öiakrokosmos.

Daar waar de mythe een verhaal is van een gebeurtenis uit het
verleden, wordt hij niet meer doorleefd en verliest daarmee veel van
zijn innerlike schoonheid. De goden hebben nadat alles ontstaan
^as zich teruggetrokken van het aardetoneel. Zij leven ver weg en
nnn huwelik wordt een eerbiedwaardige gebeurtenis uit lang ver-
vlogen tijden. Men durft als het ware de parallel tussen de geboorte
van een mensenkind en de geboorte van een hele wereld niet meer
aan ^soy ^o ig het ook te verklaren, dat hemel en aarde bij vele
volken niet meer erkend worden als de ouders der mensheid. Alleen
de vorsten of de adel zijn kinderen van dit godenpaar. Voor de ge-
\'^one mens geldt deze afkomst niet meer. Zij zijn van eenvoudiger
geslacht en ontstaan uit planten, bomen, dieren, rotsen.

Merkwaardig is ook het volgende, dat opvalt bij de bestudering
er besproken godenfiguren. Hoe meer zij natuurgod bleven, hoe
^eer ze de materieële kant van hun leven behielden, des te geringer
^as hun betekenis in het pantheon. Deze godenfiguren konden
^n, door hun aard aan de materie gebonden, zich daar moeilik
oven uit werken. Vooral wanneer hun naam iedere keer weer hun
eigenlik natuurkarakter verried, werd dit tot een belemmering
oor de verdere uitgroeiing van de ethiese kant van hun wezen,
erwijl Dyaus verdween uit de rij der belangrijke goden — zijn
aam betekent in de Vediese zangen nog steeds ,,licht\',\' en ,,dagquot; —
Wikkelde Varuna, wiens naam minder dadelik de hemelgod aan-
de, zich tot een hoge, verheven godheid. Ouranos door zijn
ani aan de materie verbonden, staat in betekenis ver achter bij
^ ns, die tot concentratiefiguur werd van allerlei goddelike eigen-
j^^^PPen. Tangaloa werd de oppergod van heel Polynesië, terwijl
ngi (wiens naam nog door heel Polynesië en daarbuiten als een
jg. voor hemel is terug te vinden) veel minder betekende en
liet ^^ ^^ scheiding van Papa weinig meer aan het wereldgebeuren
bednbsp;liggen. Gaia, wier naam steeds de goddelike aarde

god*^^^^^\' ^^^ alleen daarom al nooit naast de grote Olympiese
lovquot;^^ ^^^^en en bleef steeds op de achtergrond waar men met ge-
Ver^^^ ^^ees tot haar opzag, als een der grootste godinnen uit een
verleden ^si). ^^Het schijntquot; zegt Farnell ^82), ,,dat ze zich zelf

-ocr page 108-

HOE WORDT DE AARDE

moest vermommen onder namen, die niet ogenblikkelik het mate-
rieële verraden, om tot een actieve persoonlikheid uit te groeienquot;.
Dit zelfde kan tenslotte ook van Tellus gezegd worden.

Hoe bevrucht de hemel de aarde. Verschillende motieven vinden
we dienaangaande in de mythen terug, die we eerst de revue willen
laten passeren.

Op Nieuw-Zeeland wordt bericht dat Eangi en Papa oorspron-
kelik dicht opeen lagen. Dit nauwe kontakt leidde tot bevruchting
van de aarde, die toen de verschillende goden voortbracht. Eerst
later worden ze door hun kinderen, wie de duisternis begint te ver-
velen, van elkaar afgeduwd. Eangi weent bittere tranen om zijn
vrouw van wie hij zo wreed gescheiden werd; deze tranen zijn de
regen en de dauw ^ss).

Tangaloa de oppergod van het overige Polynesië, die, ofschoon
op ÏTieuw-Zeeland genoemd als zoon van Eangi en Papa en als
god der reptielen en vissen, daar het karakter van een hemelgod
heeft, bevrucht, volgens Waitz-Gerland de aarde door de
regendroppels die zijn zaad zijn. Ofschoon dit, met het oog op het
hier heersend klimaat en de voorstelling, die we over de bevruchting
in onze archipel zullen vinden, zeer aannemelik is, heb ik zelf
geen bevestiging hiervan kunnen vinden. Wel daarentegen vond
ik een sage die vertelt over de bevruchtende werking van de zonne-
stralen. Tangaloa is, zoals boven reeds werd opgemerkt, immers
ook de zonnegod. De sage luidt aldus: 2®®) Oorspronkelik liep de
zon veel sneller langs de hemel dan tegenwoordig. Dit ergerde de
vrouwen, die zich minachtend over hem uitlieten. De zon ontstak
hierover in toorn en dreigde de mensen te zullen opeten. Om hem
van dit plan af te brengen ging een meisje des morgens vroeg naar
de plaats waar de zon opkomt. Zij ging daar zitten met uitgespreide
benen. De zon zag haar zo zitten toen hij opkwam. ,,Daarop sprak
de zon: ,,Daar gij u aan mij wilt overgeven, zal ik geen mensen-
maaltijden meer houden, ik zal niemand meer doden en eten, omdat
gij mijn vrouw zijt. Ga naar uw familie, ik zal echter langzaam
voortgaan. Wanneer gij een kind ter wereld brengt, geef mijn zoon
dan mijn naam en uw naam, en wel deze: mijn naam is Tagaloa,
terwijl uw naam Ui is, als gij ze verbindt is de naam Tagaloa a Uiquot;

Op de verschillende Molukse eilanden wordt verteld dat het
huwelik tussen zon en aarde plaats heeft aan het begin van de natte
moeson ^sej. Dan toch bloeit na lange tijd van droogte, het leven
weer op. Wilken verklaart het feit, dat we het heilig huwelik enkel
in het Oosten van onze archipel vinden door er op te wijzen

-ocr page 109-

DOOE DE HEMEL BEVEUCHT?

dat daar, veel meer dan in het Westen het geval is, een scherp onder-
scheid bestaat tnssen een nat en een droog jaargetijde quot;7). Het is
dan ook de regen, die we moeten beschouwen als het zaad van de
mannelike god, terwijl ook de regenbrengende wind zelve als de
bevruchtende factor wordt beschouwd. Deze opvatting vinden wij
ook in de sage van Lumimuut op Celebes.

Wanneer de regen op zich laat wachten, brengen de bewoners
van de Aroe- en Kei-eilanden de zonnegod offers, opdat hij zich
met de aarde verenige, verhaalt Wilken ^ssj. Van de hemelgod
Opo Langi op Boeroe ^s») wordt vermeld, dat bij hem de wind zijn
oorsprong heeft, terwijl van Dudilaa ^»o) op de Tenimbereilanden
quot;w-ordt gezegd, dat hij regen en wind maakt.

Verder wordt op de eilanden der Molukken gezegd, dat de zonne-
god op de aarde neerdaalt om de aarde te bevruchten. Hij daalt
af in een boom of ook wel in een beeld onder een boom en be-
vrucht daar de aardemoeder 2quot;). Op de eilanden van de Luang-
Sermata groep wijst men een bergtop aan als de plaats waar het
mannelik principe, dat is de zon, pleegt af te dalen om zich met
de moeder-aarde in liefde te verenigen 292).

Een dergelike sterk anthropomorfe voorstelling, vinden we terug
m de mythen van Celebes. Van Lai en Ndara, van Batara Guru
Njilitimo wordt eenvoudig verteld, dat ze elkaar huwen. Bij het
eerstgenoemde paar is de oorspronkelike bedoeling zo vervaagd,
dat zij niet meer de ouders zijn van de mensen, dieren en planten.

boetseren de mensen uit de rotsen of dragen dit zelfs aan een
ander op assj^ Batara Guru en ïTjilitimo zijn niet meer zelf de hemel en
e aarde, maar de man is de afstammeling van de hemel en de vrouw
® afstammelinge van de aarde; te zamen zijn ze de anthropomorfe
Representanten van hun ouders en tegelijk weer de eerste mensen.

Bij de Berg-Toradja\'s zijn hemel en aarde maar weinig anthropo-
^orf gedacht. De hemel bedekt de aarde die zich daarvoor moet
Krimpen waardoor de gebergten ontstaan. Zij brengen samen de
2on en de maan voort 294). De bevruchting geschiedt hier dus ook
oor het nauwe kontakt. Maar daarnaast vinden we dat de regen
quot;w^ordt beschouwd als de urine van Ala Tala en Buriro en dat zij
^chtbaarheid brengt. Urine en sperma wordt hier, zoals zo vaak
y de natuurvolken,
verward 295). De hemelgod voltooit ten slotte

scheppingswerk door dieren en mensen te formeren 296),
Het scheppingsverhaal van de Minahasers vertelt ons hoe Lumi-
^ nut, die we de aarde kunnen noemen, bevrucht wordt, eerst door
e regenbrengende westewind en later door haar zoon die de zon is.

-ocr page 110-

HOE WOEDT DE AAEDE

Het is,\'zoals we boven al opmerkten, eigenaardig voor Celebes,
dat we hier een vermenging vinden van de meest verschillende
voorstellingen. Typerend is b.v. ook wat Kruyt en Adriani 2quot;)
ons meedelen: ,,Het kan ons ook niet verwonderen, dat de To-
radja\'s, die hunne godsdienstige voorstellingen aan de natuur
ontleenen, regen houden voor de
tranen der godenquot;. Een biezonder
geloof hecht men aan
regen, gepaard aan zonneschijn. „Dit heet
oedja mbamba eo, ,,regen die een grap, een streek van de zon isquot;
„Deze regen is levenverweTckend, want het zijn tranen der gestorven
voorouders, die zien, dat een hunner nakomelingen is overleden
en hem beweenen. Die tranen zijn dus in hooge mate levenskrachtig.
In de roman van Sese nTaola wordt de held van het verhaal her-
haalde malen gedood maar telkenmale daalt een regen op hem
neer, die hem weer levend maaktquot;. Twee motieven vinden we hier
terug: le. de regendroppels zijn de tranen der goden, wat wij ook
op Nieuw-Zeeland vonden; 2e. de regen en dan gepaard met zon
is levenverwekkend, wat ook op de eilanden der Molukken en van
Polynesië wordt gevonden.

Van de Chinezen zegt Forke 298) in het hoofdstuk „Creationquot;:
„In tegenstelling met andere naties hebben de Chinezen geen my-
thologiese kosmogonie; de oudste bronnen trachten al langs weten-
schappelike weg de schepping te verklaren. We vinden de meest
uitgewerkte pogingen van deze soort in de werken der Taoïstiese
filosofen, die een groter belangstelling voor de natuur hadden
dan de Confucianistenquot;. De kosmologiese gedachte van de bevruch-
ting van de aarde door de hemel is dus door de filosofen uitgewerkt.
Yang en Yin, eerst in een ,,chaotic fluidquot; verenigd, scheiden
zich en worden hemel en aarde. „Nadat hemel en aarde hun plaats
hebben ingenomen, vermengen het Yang en Yin zich, en alle dieren
met haren, schaal en bont, veren en schelpen werden daardoor
gevormd.quot; Daarnaast wordt ons meegedeeld, dat de moeders van
de belangrijkste Chinese keizers, die toch zonen waren van de hemel,
bevrucht werden door de zonnestralen 299).

In Voor-Indië ^o») vinden we de volgende voorstellingen. Dyaus,
de hemelgod, en Parjanya, de regengod, worden beiden als gemaal
van Prithivi genoemd. Van de eerste wordt gesproken als van een
rode loeiende stier, wat hem doet zien als de donderende onweers-
god. Van de twede is ons het volgende lied bewaard, dat hem doet
kennen als de bevruchter der aarde. „Luid brullend Iaat de stier
zijn droppels vallen en legt zijn zaad als vrucht van zijn lichaam
in de plantenquot; aoi).

-ocr page 111-

\\

DOOR DE HEMEL BEVRUCHT?

Het is dus de regen die in de Vediese zangen de aarde bevrucht.
Naast deze voorstelling vinden we in Voor-Indië echter nog
een andere. De aardemoeder vertelt Crooke, wordt overal in
de dorpen vereerd. Men denkt zich haar gehuwd, maar slechts
zelden wordt haar echtgenoot genoemd. Waar dit wel het geval
is, blijkt hij vaak de zon te
zijn302). Deze gedachte, dat de zonne-
stralen levenverwekkend zijn, vinden we terug in het hier algemeen
verbreid geloof, dat een meisje zwanger worden kan door zich door
de zon te laten beschijnen ^os). Om deze reden gaat de bruid des
morgens vroeg de opkomende zon begroeten op de dag dat ze met
haar echtgenoot begint te leven, en stelt zich de onvruchtbare
vrouw, na haar bad, naakt voor de zon, hem smekend haar vrucht-
haar te maken »o^j.

Dat men dit beschijnen door de zon werkelik als een geslachtsdaad
ziet, blijkt duidelik uit het volgende. Het is nl. aan een meisje, dat
de maandelikse periode heeft, ten strengste verboden zich door de zon
te laten bestralen. Dit verbod is te verklaren uit het feit, dat het de
^an als zware zonde wordt aangerekend, wanneer hij met een vrouw
in deze toestand, geslachtelik verkeer heeft »quot;s). Het meisje moet dus
in het bovenstaande geval voorkomen, dat de zon een dergelike zonde
begaat. Dergelike voorstellingen vinden wij terug bij de Mongoolse
volken in Siberië. Bij de Siberiese Turken gaat het jonggehuwde
paar de morgen na de huweliksnacht de opkomende zon begroeten 3®«).
Van de Tunguzen wordt ons bericht, dat het de jonge vrouw, in
haar maandelikse periode, verboden is, naar de hemel op te zien^quot;\') lt;•).

Ook in Griekenland vinden we verschillende motieven. Hesiodus\'
scheppingsverhaal doet ons Ouranos zien, zoals hij zich liefdevol
uitbreidt over Gaia en met haar het geslacht der Titanen en Goden
Voortbrengt. Ofschoon door de daad van Kronos even een anthro-
pomorfe tint aan het verhaal wordt gegeven, heeft men bij het lezen
van de theogonie geheel de indruk oeroude, machtig werkende,
natuurkrachten voor zich te hebben. Ouranos is hier nog de hemel
^ Gaia de aarde zelf en geen anthropomorf gedachte godenfiguur.
De citaten op blz. 56 en 57 doen ons verder zien, dat de aarde zwanger
quot;^erd door het hemelse nat. Dieterich zegt naar aanleiding van
het eerste citaat terecht:,,Die Eigentlichkeit der Wendungen xpuioai
ojißpo? ^xuoe Yaiav, voxlCoiv yafAo? zeigt die urwüchsige Kraft
dieses Volksglaubens. Das ist Volksreligionquot; »quot;s). Bij deze voor-
stelling sluit geheel aan de figuur van de regenbrengende Zeus,

is •nbsp;bericht ons (a., 190CP, III, blz. 219) „—a Cambodian maiden at pnberty

®ajd to „enter in the shadequot;. Dit is zeker in hetzelfde verband te beschouwen.

-ocr page 112-

HOE WOEDT DE AAEDB

zoals we deze in zijn namen Zsu? o|Appio?, uixio? vsffeXTjYspIxY]?, enz.
kennen. Evenals Dyans is hij naast regenbrenger, dan tegelijk de
onweersgod (ucptPpejxéxYj?, ppovxaTo?, xspaóviog, enz.). Ook zijn bezoek
aan Danae in de vorm van een gouden regen wijst er op hoe men
zich de bevruchting moet denken.

Een veel anthropomorfer opvatting vinden we, wanneer we dit
hemelse huwelik uitgedrukt vinden in de kultus. De viering van de
lepb? Ydfxo? doet ons Zeus en zijn gemalin zien als twee goden van ge-
heel menselike doening. Deze eigenaardige neiging van de Grieken tot
het anthropomorfe, doet dan ook Hera de rol van Gaia, die door haar
uitgesproken natuurkarakter daarvoor niet geschikt was, overnemen.

In Eome zijn de gegevens veel schaarser en ofschoon Juppiter en
Tellus ongetwijfeld het oude paar hemel en aarde vertegenwoordigen
heeft de Eomein zich minder hier over uitgesproken. Een eigenlike
theogonie is zoals we reeds opmerkten niet te vinden. Waar we
bepaaldelik dit heilige huwelik genoemd vinden, moet bijna altijd
aan Griekse invloed worden gedacht. De epitheta, die Juppiter
weer als regen- en onweersgod doen kennen (pluvius, pluvialis,
inbricitor, fulminator, fulgurator, tonituralis enz.) leren ons ook
hier de regen als de eigenlike bevruchtende factor kennen. De op
blz. 62 genoemde citaten, wijzen in dezelfde richting.

Ten slotte wordt ook hier het heilig huwelik zodra het in de kultus
wordt uitgebeeld, geheel anthropomorf. Juppiter en Juno krijgen
menselike gestalte en, zoals Eoscher so») meent, ook menselike
representanten, in de Flamen en de Plaminica dialis. Tellus als de
meer aard-gebondene heeft evenals Gaia haar plaats moeten afstaan
aan een godin, die beter dan zij zelf het anthropomorfe karakter
kon aannemen.

De Noord-Amerikaanse Indianen denken de bevruchting ver-
oorzaakt door de regen of door de zon. De aarde wordt in de mythe
voorgesteld als een meisje, dat door een enkele druppel uit een
over haar heen drijvende wolk zwanger wordt aiquot;). Het volgend gebed
der Zuni squot;) is karakteristiek voor beide opvattingen. „May the
rainmakers water the Earth mother that she may be made beautiful
and give to her children and to all the world the fruits of her being,
that we may have food in abundance. May the Sun Father embrace
our Earth Mother that she may become fruitful, that food may be
beautiful and that our children may live the span of life, not die,
but sleep to awake with their Godsquot;. Het is hier dus zowel de regen
als de kracht van de bevruchtende straal van vader Zon die
de aarde bevrucht.

-ocr page 113-

DOOR DE HEMEL BEVRUCHT\'?

Het bovenstaande overziende, kunnen we drie manieren onder-
scheiden, waarop de hemel of de zon de aarde bevrucht. In de
eerste plaats geschiedt de bevruchting door de regen of door de
regenbrengende winden (Griekenland, Eome, Molukken, Mexico,
China, Voor-Indië, N. Amerika) en door de zon (Polynesië, China,
Siberië, Voor-Indië, Cambodja). Ook daar waar niet direct werd
gesproken over de bevruchting van de aarde, konden andere berichten
ons duidelik maken, hoe men zich de bevruchting door de hemel
te denken heeft. De Chinese keizermoeder ontvangt haar zoon van
de hemelgod door middel van de zon ^is). Het Samoaanse en het
Hindu-meisje worden bevrucht door de zon. Montezuma\'s moeder
ontvangt haar zoon door de regen

Dit soort van wonderbaarlike bevruchtingen van vrouwen is uit-
voerig en samenvattend besproken eerst door Frazer ^is) en later
hog door Hartland Beiden beschouwen een ruimer terrein.
Zij gaan na hoe over de hele wereld de mening heerst, dat de vrouw,
behalve door een man, ook langs een andere weg bevrucht kan
Worden. Zij noemen als de bevruchtende elementen behalve de zon,
^e regen en de wind ook eieren, mais, bepaalde dranken, bepaalde
insecten, wortelen, vissen, het badwater, een blik van een persoon,
de wens alleen. Over heel de wereld blijkt het geloof aan een
Dovennatuurlike conceptie verbreid.

Het zij genoeg h ier naar beide bovengenoemde schrijvers te verwijzen,
voor ons doel interesseren ons alleen die feiten, welke de hemel
doen zien als het mannelike element tegenover de vrouw, die zoals
Wij telkens weer zullen opmerken één is met de aarde.

In de twede plaats dan vinden we het hemel-aarde huwelik in
sterk geanthropomorfiseerde vorm terug, daar waar de mens het
heilig kosmogonies huwelik in kultus en feest herdenkt. Het bruids-
eest, het bruiloftsbed, de kleding zijn in alles gelijk aan de men-
selike. De godheid daalt neer en verenigt zich met de geliefde
oven op de berg. De mens vertegenwoordigt de godheid en het
eilig huwelik wordt door een geslachtsdaad gevierd. Later zullen
We deze telkens terugkerende herdenkingen van het hemels huwelik
\'log nader hebben te beschouwen.
Ten slotte vinden we nog een voorstelling, dat in oude tijden, voor-
at het aardse leven bestond, hemel en aarde, dicht opeen gelegen,
zich in liefde verenigden. Eerst later worden zij wreed gescheiden
®n het licht en leven op aarde verschijnt. Zo gaat het met Eangi en
apa, met Ouranos en Gaia, zo ook wordt Nut door haar vader
hoog geduwd .De mythen der Indianen van Noord-Amerika ver-

-ocr page 114-

tellen ons dat de grote schepper hemel en aarde tot elkaar brengt.
Hij rukt de hemel omlaag en doodt daarmee de mensheid. Later
worden beide dan weer {o.a. door magiese handelingen van de grote
god) van elkaar gescheiden (zie blz. 77—78). In dit verband hoort
ook de Toradja mythe, die een zo realistiese beschrijving geeft van
het aarde-hemel huwelik. De voorstelling is hier zeer weinig anthro-
pomorf, maar nog zeer duidelik met de werkelike hemel en de wer-
kelike aarde verbonden. Van een scheiding van beiden vertelt de
mythe echter niets.

Het is Andrew Lang geweest die in zijn „Custom en Mythquot;
het eerst, verband legt tussen de mythe, die vertelt hoe Kronos
zijn vader verminkte, en die welke ons vertelt van de zonen van
Eangi en Papa en hun pogingen om hun vader omhoog te duwen.
Zo goed als de hemel en de aarde in Nieuw-Zeeland met geweld door
hun kinderen werden gescheiden, waardoor hun huwelik verbroken
werd, zo goed brengt Kronos in de Griekse mythe door zijn daad
die scheiding tot stand. Door beide handelingen ontstaat voor hun
kinderen, die gedoemd waren in duisternis te leven, licht en begint
het eigenlike leven op aarde.

Het verhaal, dat in den beginne, de hemel op de aarde lag althans
heel wat lager boven de aarde hing en ze eerst later gescheiden werden,
is bij zeer vele volken en in zeer vele mythologieën terug te vinden!
Frobenius geeft in zijn „Die Weltanschauung der Naturvölkerquot; 3quot;)
een uitvoerige opsomming van de volken en de landen, waar deze
mythe van een scheiding tussen hemel en aarde terug te vinden is,
waarbij echter nog vele aanvullingen te geven zijnnbsp;\'

Behalve in de mythe van Eangi en Papa vinden we de scheiding
nog op vele Oceaniese eilanden, b.v. op Samoa «^o) de Gezelschaps-
eilanden 3quot;), Cookeilanden 322)^ Gilberteilanden 323)^ Nieuwe He-

briden 324), Nieuw-Guinea 325). Ook Australië «26) ^ende deze mythe
In Indonesië vinden we de mythe terug op verschillende eilanden
der Molukken 327)^ Oelebes Borneo Nias 330) en de Philip-
pijnen 33a). Ook in de Chinese en Japanse (waarschijnlik beinvloed
door de eerste) godsdienstige voorstellingen vinden we, dat aarde
en hemel eerst later gescheiden worden 332), Typies hiervoor is de
legende van Pan\'ku 333). Verder geeft Muir 334) in zijn teksten het
volgende: „These two worlds (heaven and earth) were once joined
(subsequently) they separated. (After their separation) there fell
neither rain nor was there sunshine. The five classes of beings (gods,
men etc.) then did not keep peace with one another, (thereupon)
the gods brought a reconciliation of both worlds. Both contracted

-ocr page 115-

DE HEMEL DICHT OP DE AARDE.

a marriage according to the rites observed by the godsquot;. Verder
vinden we de mythe weer bij verschillende Afrikaanse volken
het oude Egypte ^ss), het oude Griekenland en bij talrijke Noord-
Amerikaanse Indianenstammen 337)^

Het zou mij te ver voeren om hier toe te lichten welke mening
Frobenius heeft over deze mythe, vooral omdat hij mij buitengewoon
fantasties lijkt in zijn beweringen. Enkel dit, dat hij in deze mythe
een scheppingsverhaal herkent en dan wel speciaal de schepping
van de zon en het licht. Bovendien ziet hij hier resten van het geloof
aan het heilig huwelik. Hemelvader en aardemoeder kunnen,
Wanneer zij op elkaar gelegen zijn, alleen na de scheiding licht geven
aan hun nageslacht.

Merkwaardig is het wijd verbreide voorkomen van deze mytho-
logiese voorstelling, betreffende de scheiding tussen hemel en aarde,
\\i welke wij nog wat langer moeten stil staan. Men heeft nl.
gemeend, dat wanneer men bij een volk de hier boven genoemde
®iythe kon aantonen, dit volk ook de voorstelling van het huwelik
ussen de hemel en de aarde, of nog liever tussen de hemelvader
eu de aardemoeder moet hebben gekend »38). zo zou b.v. geheel
Afrika een dergelike voorstelling moeten hebben gehad.

Dit nu is naar mijn mening niet juist. Men is hierbij te eenzijdig
geweest en heeft zich blind gestaard op mythen, als die van Eangi
en Papa, Ouranos en Gaia, Keb en Nut, Ala Tala en de Aarde.

ezien we echter de grote massa van verhalen wat nauwkeuriger,
an zien we heel wat anders op de voorgrond komen. Enkele van
^eze mythen wil ik hier weer geven.
Op Samoa wordt verteld, dat de hemel in oude tijden, op de aarde
e , zodat de mensen evenals de lagere dieren op de aarde moesten
^ ndkruipen. Na een tijd werd de hemel wel omhoog geduwd door
^e opgroeiende planten. De hemel hing echter zo laag, dat de mensen
g geregeld hun hoofd stootten. Op een dag was een vrouw aan het
er putten, toen er een man aankwam die om drinken vroeg. Hij
De ° \' ^^^nbsp;hemel zou omhoog duwen, als hij water kreeg,

e ^^ouw zei: ,,Duw hem eerst omhoogquot;. Hij deed het en vroeg:
het zo genoegquot; ? „Neequot;, was het antwoord, ,,nog een beetje
ger . De man duwde hem in zijn tegenwoordige stand en kreeg als
«eioning te drinken 339).

^^ ok de Niassers nemen aan, dat vroeger de hemel dichter bij
Men^^^*^^ ; de priesters kwamen in de hemel langs een ladder.

het vet toen van de hemel met alang-alangbladeren.
® gelastte een man zijn vrouw, weer vet te gaan halen, in

-ocr page 116-

haar verstoordheid nam ze een bijl en hakte in de hemel, deze werd
nu naar boven getrokken en de vrouw werd meegenomen ^«o).

Een verhaal van de Toradja\'s vertelt hoe een jongen in zijn
boosheid over vermeend onrecht hem aangedaan, de ladder naar
de hemel een schop geeft, waardoor die komt te vallen 3quot;).

Een ander verhaal vertelt, dat het verkeer tussen hemel en aarde
vroeger drukker was, omdat toen de hemel op de aarde lag. De
goden konden echter de stank van de varkens niet verdragen en
daarom trokken zij de hemel naar boven

De Manobo\'s van Mindanao vertellen, dat de hemel vroeger zo
dicht bij de aarde was, dat een vrouw, die bezig was met het stampen
van rijst, hem telkens met de stamper raakte. Dit vertoornde hem
en hij ging omhoog

De negers uit Ashanti vertellen, dat de hemel vroeger zo dicht
bij de aarde was, dat een vrouw die bezig was yams fijn te stampen,
hem telkens daarbij stootte. Dit kon de hemel niet verdragen en
hij trok zich terug 3««).

Bij de Ewe-stammen wordt ook weer verteld, dat de hemel dicht
op de aarde lag, zó dicht dat de mensen hem konden aanraken.
Als redenen waarom hij zich terug trok wordt genoemd, dat hij
zo\'n hinder had van de rook, als de mensen een vuur aanlegden,
of dat hij vertoornd werd, omdat de mensen hun handen aan hem
afveegden, en hem zelfs met hun stampers (porridge-pestles) in
het gezicht sloegen 3«).

Bij de Khonds treffen wij het verhaal, hoe een vrouw bezig was
met vegen en toen haar hoofd tegen de hemel stootte, terwijl, zij
zich oprichtte. Woedend geworden duwde zij met haar bezem de
hemel omhoog 346).

Ik zou zo verder kunnen gaan. Ik meen echter, dat bovengenoemde
verhalen reeds duidelik tonen, dat van een sexuele verhouding
tussen hemel en aarde geen sprake is. Waar het bij deze verhalen
om gaat is, dat de hemel vroeger gemakkeliker vanuit de aarde
te bereiken was. Typies is dat steeds een scheiding plaats heeft
ten gevolge van onaangenaamheden of een ruzie, tussen de hemel-
en de aardebewoners. Voor mij is het dan ook duidelik, dat de
mythen enkel doelen op een
nauwer TcontaTct tussen hemel- en aarde-
bewoners, dat vroeger bestaan moet hebben,
een voorstelling die in
vele religies in andere vormen is terug te vinden. Zo goed als God
met Adam sprak, hem te gemoet trad, en op aarde wandelde, terwijl
door de zondeval deze vriendschapsbond werd verbroken, evengoed
vertellen bedoelde mythen ons van een gezegende tijd, helaas nu reeds

-ocr page 117-

DE HEMEL DICHT OP DE AAEDE.

lang geleden. Dat deze mythen toch werkelik geen resten zijn van
een geloof aan het heilig huwelik, blijkt wel uit het feit, dat juist
in die gebieden waar de tspbc YÓcfjio? nog wordt doorleefd en door-
voeld, wij, naast de verhalen van de scheiding tussen hemel en aarde,
^ aarde door de zon, regen of wind zien bevruchten. In de
Molukken b.v. waar ieder jaar weer bij het aanbreken van de natte
moeson, het kosmies huwelik wordt gesloten, geschiedt de be-
vruchting door wind en regen. Toch kennen de Molukken de
^ythe, welke vertelt, dat aarde en hemel verbonden waren. Zelfs
bij het volgende verhaal van de Toradja\'s moet mijns inziens, het
accent vallen op het vroeger verkeer, dat bestond tussen de heme-
lingen en aardebewoners en niet op het feit, dat er van een huwelik
sprake is. De bevruchting van de aarde denkt men zich toch op
een geheel andere manier.

De Toradja\'s vertellen, dat hemel en aarde vroeger dichter bij
elkaar waren en verbonden waren door een lange liaan. Daarlangs
daalde een hemeling op aarde neer en huwde een jong meisje, dat
nem door haar schoonheid bekoord had. Zij kregen een kind, en
oen bleek dat dit allerlei aardse eigenschappen had, wilde de vader
Weer terug naar de hemel. Zijn vrouw wilde hem echter niet ver-
aten en klom achter hem aan langs de liaan naar boven. Bijna
ad ze hem ingehaald, maar nu kapte de hemeling de liaan door,
^e vrouw stortte met haar kind op de grond en werd een steen,

n de gemeenschap tussen hemel en aarde was in het vervolg ver-
oroken s«\').

^^Het op blz. 102 genoemde en aan Muir ontleende citaat, doet
sluiten ^ ^oe eerst na de scheiding, hemel en aarde een huwelik

on^^t^^ ^^^ hierboven aantoonden, moeten wy de mythen, welke
ve^l a ^^^^^^ huwelik doen kennen als een gebeurtenis in het
^ r eden, beschouwen als jonger en van een meer veranderde vorm.
tonnbsp;^^^ soort van Eangi en Papa, Ouranos en Gaia enz.

denk^nbsp;meer de „primitievequot; gedachte. Wy moeten hier

le ^^^ ^^^ combinatie van twee algemeen bekende mythen:
aardnbsp;bevrucht de aarde, 2e. de hemel lag dichter bij de

ren ^ ^^ oorspronkelike bedoeling van de twede mythe was verlo-
Werknbsp;^^^ heilig huwelik was geen levende en zichtbare

zam ^nbsp;^^^^ werd in het verleden geplaatst. Beide te

^ vormden deze voorstellingen weer een eenheid en een beter

oegrepen mythe.

-ocr page 118-

DEEL IL

HET HEILIG HUWELIK OP AAEDE.

Terwijl in het vorige deel besproken werd, hoe hemel en aarde
gelijk man en vronw elkaar beminden, zich verenigden en nakroost
voortbrachten, willen wij in dit gedeelte nagaan, in welke menselike
handelingen en instellingen, wij sporen van dit geloof aan het hemels
paar kunnen terug vinden. Want terwijl het geloof aan het heilig
huwelik ontstond uit wat de mikrokosmos i.e. de mensenwereld te
zien gaf, gelooft de mens aan de andere kant toch steeds weer, dat
zijn instellingen zijn gevormd naar goddelik makrokosmies voorbeeld.
Wij noemden dit reeds vaker het spel van projectie en reflectie
en het is dus de bedoeling, dat waar het vorige deel behandelde
de projectie van het mikrokosmies beeld in de makrokosmos, wij
in dit deel de reflectie hiervan in de mikrokosmos zullen bezien.

We zullen dan zien, dat de invloed van dit geloof op de kultus-
gebruiken niet zo groot is geweest, als men in de aanvang wel ge-
neigd zou zijn te veronderstellen. Hemel en aarde, ofschoon de
oerouders van goden, mensen, dieren, en het gewas, hebben toch
in de praktiese religie van alle dag, geringe invloed gehad. Zij zijn
te hoog, te ver. Wanneer de mens hulp en bijstand beho\'eft, wendt
hij zich met zijn noden niet tot hen maar richt zich liever tot de
mindere godheden en tot de geesten van zijn voorouders. Zo is het
te verklaren, dat, wanneer we de kultushandelingen bij landbouw,
huwelik, geboorte, onderzoeken, alleen hier en daar de reflectie
van dit heilig huwelik kan worden aangetoond. De onbelangrijkheid
van hemelgod en aardegodin was hiervan de oorzaak.

Maar dit was niet het enige. Men moet vooral bedenken, dat de
vele geslachten, in andere tijden levend, met andere volken in
aanraking komend en daardoor nieuwe inzichten verwervend, hun
invloed deden gelden op de kultushandelingen. Zo goed als de
verschillende goden telkens van karakter zijn veranderd, belang-
rijker werden of vermenselikten, verdwenen zelfs, zo vulden zich
dezelfde vormen en handelingen steeds weer met andere inhouden.
Men ging verklaren wat niet meer begrepen werd en geraakte daar-
door steeds verder van de oorspronkelike bedoeling af. Bovendien,

-ocr page 119-

KONING-GOD EN GOD-KONINQ.

ceremonieën werden verkort, bijeengevoegd; eigen en vreemd werd
gemengd; zo bleef er slechts, weinig wat nu nog in de kultus als
oorspronkelik zou kunnen worden aangeduid.

Koning-Qod en Ood-Koning. De talrijke ethnologiese en gods-
diensthistoriese studieën over het koningschap, zoals het zich bij
de meest verschillende volken, zowel primitieve als ook kultuur-
yolken, voordoet, heeft de religieuse zijde van dit maatschappelik
instituut ten duidelikste aangetoond. De koning is, voor vele
volken, veel meer dan alleen een vergoddelikt mens Hij is de
god zelve of diens nauwe verwant. Zijn optreden, zijn leven, ja zijn
gehele doen en laten beïnvloedt niet alleen zijn omgeving en de
Jelvaart in zijn rijk, maar evenzeer de makrokosmos. Natuurrampen
nilen het land teisteren, wanneer de vorst slecht regeert, overvloed
echter zal er heersen, wanneer een rechtschapen man de troon bezet.
O sprak Odysseus tot zijn vrouw: (Od. XIX, 107 e. v.).

^rouwe, u zou geen mensch op de grenslooze aarde berispen
jegens die vraag; want verre verheft zich uw roem tot den hemel.
Zoo of het ware de roem van een edelen vorst, die met

godsvrucht

^er een menigte volks van voortreffelike mannen regeerend,
Wetten en rechten doet bloeien, terwijl er de donkere aardkluit
Tarwe en gerstgraan draagt, en met ooft zich de boomen

Onbsp;bezwaren,

teeds zich de schapen vermeerdren, de zee er voorziet in de

.nbsp;vischvangst,

ües door \'t wijze bestier, waaronder zijn volkeren bloeienquot;.

{Vosmaer).

land h ^nbsp;^elke de vorst ten opzichte van zijn volk en zijn

hem^ •nbsp;reflectie van het beeld van de hemelgod,

^ordt ^ ^^ ^^^^ mannelik principe en de eerste man onder de mensen
geeft h^^ verpersoonliking van dit principe op aarde. Hocart
more ^^^quot;T®®^ volgende formule: Kings are gods, but they are
itiet j^^^^^^^l^rly sun-gods^)quot;. Dit laatste woord zou mijns inziens
Wede ^^^ ^^^^^ gt;,sky-godsquot; hebben kunnen luiden; doch waar
vangen^^^nbsp;hemel als echtgenoot van de aarde zien ver-

Van beid^^^^^ ^^ ^^^ ^^^^ ^^^ dooreenmenging en een verwarring
Weer 7 ^ Soden verwachten. De koning is nu weer eens hemel, dan
zonnegod en soms beide tegelijk.

-ocr page 120-

DE KONING-GOD.

Maar zo goed als men kan zeggen „koningen zijn hemelgodenquot;,
kan men de formule opstellen: ,,hemelgoden zijn koningenquot;. Als
de weerspiegeling van de aardse maatschappij met heel zijn hiër-
archiese verdeling en met de vorst als eerste mens, zien we ook de
hemelgoden tronen als vorsten in hun rijk. Zo altans wordt Shang-ti,
wiens naam letterlik vertaald ,,de hoogste heerserquot; betekent 3),
afgebeeld. Hij is de keizer; hij wordt omringd door een hofhouding,
hij woont in een paleis. Heel deze godenwereld is ,,das getreue
Spiegelbild der gewohnten irdischen Umgebung, gleichsam die
tranzendentale Projection des irdischen Staatswesensquot; *). Juist het
zelfde wordt ons meegedeeld van de hemelgod uit Annam, die tot
een hemels vorst wordt, zodat „de bovennatuurlike wereld voor
de Annamiet het dubbel, de reproductie van de aardse wereld
geworden isquot; s). De hemelgod van de Mongoolse volken in Siberië
en Eusland woont in de hemel in een prachtig paleis van goud
en zilver ®).

Zo is ook „koning Varunaquot; de titel waarmee men deze hoge,
heilige hemelgod aanspreekt\'). Daarnaast staat Dyaus, de oor-
spronkelike hemelgod en echtgenoot van de aarde. Leopold von
Schroeder toont aan ®), naar aanleiding o.a. van de studie van
Peter von Bradke, ,,Dyaus Asura, Ahura mazda und die Asuraquot;,
dat de titel Asura, welke hij weergeeft als ,,Heer, heerser, hoogste
heer, hoogste god\'hoewel door vele goden- gedragen, toch oor-
spronkelik alleen Dyaus toekwam. Dus ook in de Vediese zangen
dragen de hemelgoden de titels, die de koningen dezer aarde eigen zijn.

De grote Tangaloa, de hemel- of zonnegod, die door heel Poly-
nesië is terug te vinden, is duidelik de oppergod. Hij is de heerser
en de beheerser en staat ver boven de andere goden in belangrijkheid.

Maar ook in Griekenland en Eome vinden we hetzelfde terug.
Zeus wordt afgebeeld als de heerser. De scepter in zijn hand, het
teken van zijn koninklike waardigheid, komt voor op bijna alle
afbeeldingen. Op het kapitool te Eome troont Juppiter Optimus
Maximus. Ook hij is de vorst, hemelgod en oppergod beide.

Zo is ook weer Freyr wellicht een oude Germaanse hemelgod,
de vader der goden en de lichtbrenger, tevens de heerser en heer
zoals zijn naam schijnt aan te duiden. Zo draagt ook Heimdallr,
de naam van vorst en koning»). De hemel, zoals de Edda hem ons
leert kennen, is een weerspiegeling van de toestanden, zoals de zan-
gers ze vonden aan de kleine hoven van Noorwegen en elders. De
goden eten, drinken en spelen, houden tournooi en hebben hun
liefdesavonturen.

-ocr page 121-

DE GOD-KONING.

De naam van de Peruaanse hemelgod Pachacamac wordt ver-
taald als regeerder van het universum iquot;). Zo zouden we voort
kunnen gaan. Steeds heeft de mens in de meest verschillende tijden
en delen der wereld de godheid gezien als de potentaat der poten-
taten. Ook de Christelike kerken kennen „Koning Jezusquot;.

Dit alles heeft zelfs het zogenaamde Buhemerisme in het leven
geroepen, de theorie, dat hemelgoden oorspronkelik niets anders
\'w^aren als vergoddelikte mensen. Vorsten, kultuurheroën, door de
mensheid aangebeden om hun goede gaven, zouden zijn geworden
tot de grote en machtige goden. Al kan men dit inderdaad voor
enkele goden aannemen, als algemene regel is deze gedachtegang
toch te verwerpen. De goden zijn geen vergoddelikte vorsten. De
god-koning en de koning-god zijn de uitdrukking van de overal
geldende wisselwerking tussen de makrokosmos en de mikrokosmos.

Keren we echter terug tot de koning, die tevens god is, dan vinden
^e hiervoor voorbeelden te over. Zo is in China de verhouding van
® vorst tot zijn onderdanen dezelfde als die van de hemel tot de
aarde. De keizer is ,,Hemelszoonquot; De stammoeder van de
ynastie heet bevrucht te zijn door de hemel zelve; zij wordt ,,be-
zocht door de adem des hemelsquot; Bij het offer dat jaarliks
onder groot ceremonieel wordt gebracht aan de hemel, worden de
Voorouders van de keizer altijd tegelijk aangebeden en ontvangen
^y niede een deel der offerande De keizer draagt gedurende
eze plechtigheid een gewaad waarop zon, maan, sterren en draken
^yn geborduurd Zoals boven reeds is meegedeeld, bevrucht de
emel volgens het geloof der Siberiese volken de mensen. Het zijn
venals in China juist de stammoeders der vorstengeslachten, die
^oor de hemel heten bevrucht te zijn. Dit geschiedt door middel
^^n de hagel of de zon. Jenghiz Khan heet van een maagd af
®^ammen, die bevrucht werd door de hemel, zodat hij de hemel
^«n vader noemen kon quot;).

een^nbsp;vinden we de naam Tangaloa, welke toekomt aan

,nbsp;wiens verschijning hem als een hemelgod stempelt,

^ikt als koningstitel. T)e vorst wordt daar aldus begroet.
eerT^^^^\'nbsp;Tangaloa quot; Alleen vorsten en lieden van de

de Ir^ zijn afstammelingen van Tangaloa. Op Tahiti vertoonde
j)^ oning van de koning hem duidelik als zoon van Tangaloa quot;).
hetnbsp;begon met een mensenoffer, dat gebracht werd voor

Vannbsp;godenbeeld van Oro, die volgens Ellis de zoon

konquot; ^^^^^ Tangaloa) is. Daarna werd onder gebeden van
^ng en priesters, de vorst het linkeroog van het slachtoffer

-ocr page 122-

DE KONINGEN

aangeboden, dat hij simuleerde op te eten. Het rechteroog offerde
men de godheid. Dan werd het grote bed van Oro, een soort draag-
baar, aangedragen en werd het godenbeeld erop gezet. Men trok
dan in processie naar zee, terwijl de aanstaande koning op de schou-
ders van enige lagere hoofden gedragen werd. In zee lag de heilige
prauw mooi versierd te wachten. Een van de priesters stapte er
met het beeld in, terwijl de toekomstige vorst, na door de priesters
geheel ontkleed te zijn, de zee in ging. De priester van Oro sloeg
hem dan met een natgemaakte heilige twijg terwijl hij gebeden
richtte tot Tangaloa. Hierdoor, heette het, werd de koning van iedere
schuld bevrijd. Hij besteeg dan de heilige boot, werd omhangen
met de heilige gordel. Dan roeide men de boot verder de zee in,
waarmee de nieuwe heerser als het ware zijn macht toonde over
de zee. Ten slotte aan land gezet, werd de nieuwe heerser op de
draagbaar van Oro gezet en onder voortdurend juichen der menigte,
onder dans en muziek weer naar het altaar gebracht. Het slot van
deze ceremonie, welke Ellis uit preutsheid verzwijgt, zullen we
hieronder bespreken; het bovenstaande is voldoende om aan te
tonen hoe de vorst de plaats van Oro inneemt en dus de zoon is
van Tangaloa. Moerenhout noemt de naam van de god niet en men
krijgt daar de indruk alsof de bedoelde god, die in processie wordt
meegedragen, Tangaloa zelf is.

Buitengewoon kenmerkend is, wat ons ook nog van Tahiti wordt
bericht Daar spreekt men van het huis van de vorst als van
de wolken, van het fakkellicht in zijn huis als van de „bliksemquot;,
van zijn stem als van ,,de donderquot;, van zijn boot als van ,,de
regenboogquot;, van zijn reizen als van ,,door het land vliegenquot;. Dat
hier de vorst een hemelgod is, is hiermee wel duidelik aangetoond.
Tegelijk wordt hij ook wel zonnegod genoemd. Hij draagt de titel
van ,,de man die de zon vasthoudtquot; en wanneer hij zijn ambt heeft
neergelegd, heet het „de zon ging onderquot; i«).

Geheel Polynesië door gelooft men dat de koningen de oogst
beïnvloeden. Turner zegt: ,,0f old they had kings, but as they
were highpriests as well and were supposed to cause the food to
grow, the people got angry with them in times of scarcity and
killed themquot; 20).

Zeer typies is wat uit de Javaanse vorstenlanden wordt meege-
deeld. Alle Javanen bouwen hier hun huis met de voorgevel naar
het Noorden of naar het Zuiden. Alleen de Soesoehoenan heeft
het front van zijn dalem naar het Oosten, gericht naar de opkomende
zon; hij toch is de zon. Toen eens door een asregen een grote duister-

-ocr page 123-

ZUN HEMELGODEN.

Hiß heerste, werd deze dan ook verklaard door het feit, dat men in
de kraton vergeten had de lampen uit te doen. Hier was het dus
nog nacht en de zon had zich nog niet laten zien. De troonopvolger
zowel als ook allen die nauw aan de vorst verwant zijn, schilderen
hun huis blauw en geel, de kleuren van de zon en de hemel 21).

Zeus paatXeu? is, als vader der mensen en goden in de eerste plaats
de stamvader, van de oude vorstengeslachten. Zoals de Chinese
koning ,,hemelzoonquot; zich noemt, zo heet de Griekse vorst Sto^sv^? 22)
en ook de Latijnse vorsten beroepen zich op hun afstamming van

de hemelgod, Juppiter; „er......nimmt ausnahmslos den ersten

Platz ein in den langen Götterreihen, die von den Staatspriestern
oei den verschiedenen Anlässen für das Wohl des Kaisers und des
Meiches angerufen werden, und der Gedanke das er der erste Schüt-
zer des Herrschers ist, hat in zahlreichen Gelübden und Opfern

au ihn auch von Privaten.....seinen Ausdruck gefunden, ja

zuweilen ist, wie bei den sogenannten Gigantensäulen des gallisch-
germanischen Gebieters der Gedanke an Juppiter O. M. direkt mit
dem an dem Kaiser in eins zusammengeflossen 23).

In Hindustan geldt de koning als een god en wordt hij dien-
tengevolge ook aangesproken als deva, wat god betekent 2«), terwijl
^k de Germaanse vorsten hun stambomen op goden, b.v. Freyr,
^odan, terugvoeren 26).

De grote vorst der Mexicanen, Montezuma, stamt af van een meisje
at door de hemel bevrucht werd 26). Het meisje was mooi doch
g\'euts en kieskeurig en wilde van geen der stamgenoten iets weten.

e hemel echter deed haar door de regendruppels zwanger worden
eu Montezuma werd geboren. Het is een mythe, zoals wij die ook
^onden bij de Pima, Mojave en Apachen (zie blz. 100). Het meisje,
a hier bedoeld wordt, is zonder twijfel de representant van

hoeder-aarde.

I^e positie van het opperhoofd van de Noord-Amerikaanse In-
de Natchez 27), wijkt geheel af van die, welke wij by
ere stammen vinden. Hij schijnt hier absolute macht te hebben
^e ad over leven en dood en het bezit van zijn onderdanen. Deze
^^ nu, wordt door zijn onderdanen ,,de grote zonquot; genoemd
men gelooft, dat hij een afstammeling van de zon is.
Ok deze reeks van god-koningen zou nog met vele vermeerderd
den^V^ borden en Egypte, Peru, Japan zouden klassieke voorbeel-
kunnen geven. De mensenmaatschappij over heel de wereld
^^^^P^^Selt zich in de makrokosmos en dit beeld wordt telkens
opnieuw op de mensenwereld teruggekaatst. Waar koningen

-ocr page 124-

DE KONING SCHENKT VEUCHTBAABHEID.

en vorsten zijn, daar zijn ook goden die koningen en omgekeerd
koningen, die goden zijn.

De Koning als bevrucJiter van aarde en mens. Zo verklaart dus
het bestaan van een hemelgod, die tegelijk koning is, de goddelik-
heid van de koning op aarde. Verschillende eigenschappen welke
met het koningschap verbonden zijn, tonen ons nog telkens weer de
reflectie van het makrokosmies huwelik, van de tepb? ydixot;.

De mythen aangaande het huwelik tussen hemel en aarde tekenen
ons de hemel als de schenker der vruchtbaarheid bij uitnemendheid.
Hij is de bevruchter der aarde en daardoor de vader van al het ge-
schapene. Tot hem wendt zich dan ook de Wemale-vrouw van Serang,
wanneer zij kinderloos blijft ^s). Heeft geen der andere middelen
geholpen, dan wendt zij zich tot hem om een kind. Het zijn ook
juist Zeus Cuyiog, ^afiT^Xio?, xiXeto?, Juppiter Farreus en Freyr, die
tot getuigen der huweliken worden, die vruchtbaarheid ook hier
zullen geven. De talrijke liefdesavonturen van Zeus en Wodan,
waarvan de Griekse en Germaanse mythologie vol zijn, brengen de
eigenschap van verwekken en bevruchten zo sterk naar voren, dat
de Griekse oppergod er veel van zijn heiligheid bij inboet 2®). Dat
de hemelgoden overigens ook mensen bevruchten kunnen, hebben
we reeds telkens kunnen opmerken.

Deze eigenschap van vruchtbaarheid-brenger neemt de koning nu
over. Tekenend is b.v. de slotscène van het kroningsfeest op Ta-
hiti, dat wij hierboven vermeldden ^o). Nadat de koning onder het
gejuich van de menigte weer naar het altaar van de hemelgod, zijn
eigen altaar dus nu, is gebracht, dringen naakte mannen en vrouwen
het plein op en om hem heen. Voortdurend trachten zij hem met hun
geslachtsdelen aan te raken en hem met hun urine en uitwerpselen
te bezoedelen. Een stoot op de trompet doet deze ceremonie, welke
ons ook wordt meegedeeld van Eajatea ^i), eindigen. Het komt mij
voor dat de bedoeling hiervan is aan de pas gezalfde vorst de vrucht-
baarheid te ontlenen.

Zo goed als de hemelgod de ,,regenbrengerquot; is, zo goed wordt ook
de koning verantwoordelik gesteld voor de regen Meyer deelt
dit mede voor Voor-Indië en licht, wat hij zegt, met tal van plaatsen
uit de Indiese literatuur toe. ,,Vor allemquot; zegt hij ,,nun läszt der
König es regnen und zwar nicht durch Herrscherstüchtigkeit,
sondern schon durch seine magische Gegenwart, wo kein König ist,
fällt das befruchtende Nasz nicht herniederquot;. Ook in China, Po-
lynesië, enz., veroorzaakt slecht bestuur misgewas en brengt het

-ocr page 125-

_______DE KONING GAAT VOOR IN HET PLOEGEN.

droogte in het land. Het is voor het volk, zegt Grube een zeker
teken, dat de hemel de vorst désavoureert en dat het tijd wordt
met de dynastie te breken. Nieuwe dynastieën rechtvaardigen hun
optreden dan ook steeds door zich voor te stellen als voltrekkers
van de wil van de hemelgod.

Het duidelikst komt echter de rol van de koning als de bevruchter
er aarde, en in dien zin als de plaatsvervanger van de hemelgod,
it, in de gewichtige positie, welke hij inneemt in de ceremonieën
an het ploegen der aarde. Want ploegen en bevruchten wordt bij
eer vele volken met het zelfde woord aangeduid; de ploeg wordt
an vergeleken met de phallus. De koning, die in het ploegen voor-
gaat, doet daarmee hetzelfde als de hemel, die het regenen laat,
bevrucht de aarde.

^ Zo werd in China ieder voorjaar de zogenaamde landbouwceremo-
ceLf^^i^^*^®^\' waarvan Grube a*) ons de volgende beschrijving
rech!\'nbsp;zelf voltrekt zich aldus: „De keizer houdt in de

Pla f ^^^ ploeg, in de linkerhand een zweep. Twee hoogge-
ter^--?^ bejaarde hoogwaardigheidsbekleders geleiden de stier,
beh ff^^^^ anderen de ploeg vasthouden, opdat de keizer hem niet
den^ ^^ ^^ beffen. Onder de tonen van de muziek brengt de keizer
zaanbsp;Twee hoogwaardigheidsbekleders volgen hem en

getrokken heeft, geeft hij ploeg en
van^^f^^^ niandarijnen, die beide voorwerpen knielend in ont-
Verf ^ 1 ^^^^^ begeeft zich dan naar een voor hem opgerichte tent\'\'.
Voren ^^^ worden nog door drie prinsen van den bloede ieder drie
plaatnbsp;tenslotte nog door negen uitverkoren hoogge-

Ploeednbsp;volgende dag wordt het veld afge-

gej ƒ ^^f gouverneurs der provincieën voltrekken als plaatsvervan-
provin • dezelfde ceremonie, een ieder in de hoofdstad van zijn
In ^^ ceremonie wordt nog een os aan de aarde geofferd,
^inist ^^^ ^^^nbsp;plaatsvervangende koning, tans meestal de

^egeefr ^^^ ^^^^bouw, die de eerste voren ploegt. In grote optocht
borden ^^^ „mock-kingquot; naar het terrein, dat geploegd zal
^^ earlnbsp;ceremony takes place on a dizzling hot forenoon

tiiïie Wh ^^^^ tropical heat is near its zenith and at the
^strolonbsp;^^^^ ^^^ second are determined by the Brahmin

^te sig?^^ attached to the court; by their careful observation of
Perfo^^fl^^^nbsp;phenomena of the heavens. The ceremony is

^^need ^^ ^ ^^^^^ before a small sala or open pavilion, which is
^an^ej especially for the occasion on the outskirts of Bangkokquot;,
er de koning, die by deze gelegenheid zeer eenvoudig gekleed

t

-ocr page 126-

DE KONING GAAT VOOR

is, aangekomen is, kan de ceremonie beginnen. De plaatsvervangend
koning, in vol koningsornaat, en gekleed in een kleed dat uit een aan-
tal andere hem door het lot is toegewezen, maakt zijn opwachting bij
de koning. Dan begint het ploegen. ,,Two gaily caparisoned oxen,
with silken blankets on their backs and small circlets of flowers
about their horns, from which hang long tassels, are hitched to a
gilded plough and then urged about the field behind men who sprinkle
the earth with drops of sacred waterquot;. Drie voren worden getrokken.
Dan komen verscheidene oude hofdames met manden rijst, strooien de
korrels in de voren, waarna die met aarde worden overdekt. De plaats-
vervangend koning begeeft zich naar de koning, die een kleine pas-
sende toespraak houdt. ,,Then comes the third part of the ceremony,
but it is interrupted for a moment as the crowding, peasants break
over the ropes and rush helter-shelter, pushing and shouting, to
gather up the grain that has been sown. There is not a humble
peasant who does not go away happier that he has a few kernels of
the rice tied up in the end of the cloth which serves as a belt about
his waist, or twisted in the end of his
panung, which he will plant
in his own fields, feeling assured that its presence will ensure a better
yield and serve as a guard against the evil spiritsquot;.

Het einde van de ceremonie is, dat ,,Elaborate trays covered with
rice, millet, maize, peas and other foods are placed before the

oxen......quot;. Wat deze dieren zullen eten zal komende jaar

schaars zijn. Zo kan men er uit op maken wat men te wachten heeft.
Ook het mooie goudbestikte kleed van de „mock-kingquot; geeft aan-
wijzingen. Hangt de zoom te hoog van de grond dan zal er veel regen
zijn, is het laag op de grond dan zal er droogte heersen.

Deze ceremonie stamt van heel oude tijden.,,Although the religion
of the country is strongly Buddhist, this ancient Brahmin ceremo-
ny has been carried down by the Court of Siam to the present day
practically unchanged from the manner in which it was practiced
in the days of their ancient capital Sawankalok centuries ago, and
as is also recorded in the various Brahmin histories and traditions
throughout Indo-China in ancient times — a ceremony nearly as
old, perhaps, as the planting of rice in the East.

Dat deze ceremonie juist door de Brahmanen hierheen zou zijn ge-
bracht is misschien minder juist. Ook de Chinese wereldbeschouwing
heeft in Achter-Indië grote invloed gehad en juist waar het
accent
wordt gelegd op de zo geweldig hoge ouderdom van deze ceremonie»
moet men met de mogelikheid rekening houden dat deze
van
Chinese herkomst is.

-ocr page 127-

IN HET PLOEGEN-

Ook Frazer 3«) beschrijft deze ceremonie en ook bier verzamelen
de landbouwers gretig het gestrooide zaad. Het besprenkelen van
de aarde deelt hij niet mee. Deze handeling echter en het feit, dat de
boer het zaad wenst, om eigen akker te bevruchten, laat het licht
goed vallen op de betekenis van dit ploegen. Water en zaad, zij zijn
het sperma, waarmee de aarde bevrucht wordt. Het water herinnert
er ons aan, dat het de hemel is, die door de regen de aarde bevrucht
en dat bij de handeling van het eerste ploegen de koning de rol van
de hemel vervult.

Ook in Voor-Indië is het ploegen een zeer gewichtige en heilige
handeling. „Der König Indiens gilt als Gatte der Erde bis in die
spätesten Zeiten. Als solcher, sie durch die Pflugschar zu befruchten
ist seine wichtigste religiöse Pflichtquot;. Zo wordt ons immers ook
verteld, hoe koning Suddhondana, de vader van Siddharta met een
gouden ploeg in het ploegen voorging 3»).

Voordat men met ploegen begint, brengt men offers aan Dyaus en
Prithivi, of wel aan Indra, die naast Dyaus de regen- en onweers-
8ed is en aan Sita, de verpersoonliking van de vore. Volgens de
Atharvaveda (6, 142) wordt de zegen over het zaad uitgesproken op
het ogenblik, dat gerst met geronnen melk gemengd, door middel
van een ploeg, in een vore wordt ondergeploegd. Dan worden drie
handenvol zaad in de vore gestrooid ^o).
Gelijke ceremoniëen vinden we bij de Grieken en Eomeinen. Zowel
eus als Juppiter zijn akkergoden en naast dezen worden Gaia,
Demeter, Athene en Terra, Tellus en Ceres genoemd. Ook hier heeft
e eerste ploegomgang een sacraal karakter al zijn hier koning of
priester niet noodzakelik bij tegenwoordig. In Athene was het een
ld van het oude geslacht der Buzygen, die het sein tot het ploegen
j door als eerste de ceremonie te volvoeren quot;). Zoals in Voor-
ndië een brij van geronnen melk en gerstekorrels werd onderge-
P oegd, zo wordt in Griekenland voor Gaia een meelpap met honing
et de ploeg onder gewerkt, en vinden we dat gebruik in Eome terug,
het offer bestaat uit melk in opgeloste honingkoeken «).
■cjen zelfde gebruik bericht Meyer nog van de Franken uit de Ober-
P alz en elders in Duitsland, waar men de ploeg over een schotel met
rood, meel en ei doet heengaan. Ook in Engeland bakte men een
^d, gekneed met melk en heilig water en legde dit in de vore«»)^
^ Het wil mij voorkomen, dat wij in dit alles meer dan enkel een offer
^^ de aarde hebben te zien. Vooral in Voor-Indië, Griekenland en
öie is mijns inziens de bedoeling nog zeer duidelik. De ploeg is het
liaelik lid, dat bevrucht, de honing of gerstebrij is het sperma

-ocr page 128-

DE KONINGIN IS

De Koningin als de aarde. Wanneer we nu hierboven aantoonden,
dat de koning telkens weer de rol van hemelgod overnam, dan
zullen wij ook hiernaast kunnen verwachten, de koningin gelijk-
gesteld te zien met de aardemoeder. De koning bevrucht de aarde
als representant van de hemelgod, of als de hemelgod zelve. Zijn
huwelik en zijn geslachtelik verkeer moet dus ook in dit licht gezien
worden. Het zijn telkens weer kleine trekjes die ons dit moeder-
aarde karakter van de koningin tonen. Het boven aangehaalde feit,
dat de koningen zich zonen van de hemel noemen en dat de stam-
moeder van het geslacht door de hemel bevrucht heet, doet dit
reeds naar voren komen. Zoals hierboven de koning de hemel ver-
ving als bevruchter, zo is het hier de koningin, die de rol van de
aarde, welke toch is ons aller moeder, overneemt.

Zo was niet alleen de voornaamste vorst van Tonga maar ook
diens hoofdvrouw heilig ^s). Zij behoort steeds tot de hoogste adel.
Brengt zij een zoon ter wereld, welke dan ,,heilige zoonquot; wordt
genoemd, dan is het rijk van de Tuitonga uit. Hij legt dan zijn
waardigheid neer en de strenge taburegelen, die hem omringden,
vallen weg. Het is alsof men daarmee te kennen geeft, dat twee
hemelgoden naast elkaar onmogelik bestaan kunnen. Brengt de
vrouw echter een dochter ter wereld dan geldt deze, evenals dit
voor de zoon ten opzichte van de vader gold, voor heiliger dan de
moeder. Zij is zo heilig, dat geen sterfelik mens haar huwen mag,
ofschoon zij vrij met ieder geslachtelik verkeer mag hebben. Wij
zien ook hier weer het karakter van de vruchtbare en voortbrengende
aardemoeder. Brengt deze dochter weer een dochter ter wereld,
dan komt ook deze weer in haar plaats en is weer heiliger dan haar
moeder.

Nog duideliker echter wordt het, dat de koningin de aarde is,
wanneer Granet ons meedeelt, dat eertijds in China het zaad, dat
bestemd was om op de keizerlike akker gezaaid te worden, bewaard
werd in de vertrekken van de keizerin, die tot taak had de graan-
korrels ,,te doen ontkiemenquot; 4®).nbsp;gt;

De oude Ierse verhalen vertellen, hoe de vruchtbaarheid en wel-
vaart van het land direct afhankelik waren van de vruchtbaarheid
en het geluk van het koningshuwelik. Toen koning Conn van
Tara
gehuwd was met Eithne, ,,there was nothing lacking to the men
of Ireland, for indeed they used to reap the corn three times a
year. But the death of his wife and his own lamentations for her,
were not good for the general well being and his people felt, that
a worthy helpmate must be found for him.quot; De koning sluit dao

-ocr page 129-

DE AABDE.

echter een slecht huwelik en „The results of this marriage were
fatal for Ireland. During the year that they lived together at Tara,
there was neither corn nor milk in Irelandquot;

Voor Voor-Indië vinden wij het in de Satapatha Brahmana al
heel duidelik uitgedrukt. Er wordt daar gezegd, dat de koning in
de loop van het kroningsfeest, waarbij hij dus ook zijn goddelike
Waardigheid krijgt, zich begeeft ,,to the Queen, to her house and
offer her a pap for Aditi, for the Earth is Aditi; she is the wife
of the gods; this Queen is the King\'s wife; therefore it is for

Aditiquot; 48).

Ook een ander feit kan ons dit geloof, dat de vrouw van de koning
de aarde moet zijn, dichterbij brengen. Het is datgene waar Hocart*®)
op wijst nl., dat een ongetrouwd vorst niet aanvaard wordt. Een
koning moei vóór, of altans tijdens de kroningsfeesten, trouwen.
Hij kan geen koning worden, zonder een daarnaast staande vrouwe-
^ke aanvulling. Het duidelikste komt dit wel uit in de Satapatha
Brahmana (V. 2. 1. 10.), waarin, naar de vertaling van Hocart,
staat opgetekend: ,,Por she, inasmuch she is his wife, she is half
of himself. Therefore as long as he does not find a wife, so long
be is not born (als koning) for so long he is not complete. But in
mding a wife he is born, for then he becomes complete.quot;
Wanneer dus een koning gehuwd
moet zijn, dan kan men naast
eze koning, welke
hemelgod is, geen andere aanvulling verwachten
an een koningin die tegelijk de
aarde is. Zoals de makrokosmos
it paar als het oerpaar kent, zo worden koning en koningin, als
eöiel en aarde in de mikrokosmos, de ouders van hun onderdanen.

Man en vrouw = hemel en aarde. Maar niet enkel in de verhou-
Ji^g tussen koning en koningin, is het heilig huwelik terug te
inden. Wij gingen uit van het feit, dat de mens vanuit zijn
sen ik de wereld beschouwt en zo in het groeien en ontstaan
op aarde, een geboren worden uit de moederschoot herkent. De
arde Wordt dan de vrouw, welke bevrucht wordt door haar echt-
genoot, de hemel. Deze voorstelling beïnvloedt dan op zijn beurt
®er de menselike huweliksverhoudingen. Het huwelik wordt dan
acht als te zijn ontstaan naar hemels voorbeeld en in de cere-

onieën komt deze reflectie van het makrokosmiese beeld telkens
haar voren.

Op één ding wilde ik echter nog de nadruk leggen nl., dat het
^^J te ver zou gaan iedere vergelijking, welke gemaakt wordt tussen
vrouw en de aarde, te zien als een weerspiegeling van het heilig

-ocr page 130-

huwelik. Eechtstreekse waarneming doet gedachten „als de vrouw
is de akker, welke vruchten voortbrengtquot;, als vanzelf naar boven
komen. Wanneer we dus een vrouw uit \'s Grevelduin Kapelle in
N.-Brabant, sprekende over een pas getrouwde vrouw, de uit-
drukking „een tuin in het zaadquot; horen gebruiken, dan hoeft dit
geenszins als een survival van een oud moederaarde-geloof, te wor-
den opgevat. Evenmin is dat het geval voor de Fransman, die de
uitdrukking „mauvaise grainequot; in de betekenis van „ondeugend
kindquot; gebruikt, of voor Van Eeden, die dicht: „Gij liefste! zijt
mijn bloeiend akkerland, waarover wijd Gods blauwe hemel straalt.\'\'
Dat ook in de Koran (2 : 223) en bij de Arabieren telkens weer,
de vrouw de akker van de man wordt genoemd, is op zichzelf
geen reden om de Arabieren het geloof aan een aardegodin toe te
schrijven.

Ook kan het blote feit, dat in verschillende talen voor zaad en
sperma gelijke woorden worden gebezigd,
op zich zelf geen bewijs
worden geacht voor het bestaan hebben van een geloof aan moeder-
aarde. Men zou dan, zegt Briem terecht, eerst moeten kunnen
bewijzen, dat het gebruikte woord
oorspronkelik de betekenis had
van „mannelik zaadquot;. Eerst dan zou men mogen concluderen:
Zie, dat wat de vrouw bevrucht, bevrucht ook de aarde, dus deze
is, als zij, een vrouw. Veelal echter is het tegendeel waarschijnliker.

Ofschoon het waar moge zijn, dat veel beeldspraak bij de natuur-
volken meer is dan beeldspraak alleen, het gaat niet aan om in
ieder voorkomende vergelijking tussen de natuur en het mensen-
leven een rest-gedachte van oude natuurverering te zien. In geen
geval is dit geoorloofd voor volken, welke reeds lang het ,,natuur-
stadiumquot; verlaten hebben. Wanneer dus, zoals Mannhardt b.v.
aangeeft, in de Bijbel telkens weer gelijke woorden worden gebruikt
voor zaad en sperma, voor vruchten en nakomelingsschap, voor
vruchtbaar zijn van het land en de mens, voor het bloeien van een
boom en de bloeiende welvaart van het volk, dan zijn dit op zichzelf
geen bewijzen voor het geloof aan een tepb?nbsp;of iets dergeliks.

Wisten wij van de Griekse godenwereld niets en kenden wij alleen
„oTcstpÊivquot; in de dubbele betekenis van zaaien en bevruchten, dan
zou dat geen bewijs kunnen zijn voor het bestaan hebben van een
aardemoeder.

Ook wanneer ploegen en kinderen verwekken met hetzelfde
woord, worden aangeduid hoeft men nog niet het geloof van een
moeder-aarde te postuleren. Indien wij konden aantonen, dat een
woord oorspronkelik als ,,verwekkenquot; gebruikt, later als „ploegenquot;

-ocr page 131-

■voorkomt, dan zou eerst het bewijs voor een dergelik geloof ge-
leverd zyn.

Wanneer wij dan ook hierboven aantoonden dat de koning de
aarde bevrucht door middel van de ploeg, dan werd niet dit ploegen
gebruikt om het bestaan van een aardegodin aan te tonen. Eerder
was het omgekeerd. Het bestaan van een aardegodin in China en
Voor-Indië was reeds vastgesteld en daarnevens dat de koning
telkens als plaatsvervanger van de hemel was te beschouwen. Als
zodanig was het zijn plicht de aarde te bevruchten. Zien wij dan
de koning voorgaan bij het ploegen, dan wordt daardoor de ge-
dachte gewekt, dat dit ploegen te beschouwen is als een bevruchten,
y^at juist weer door het spraakgebruik wordt geïllustreerd. Het
is dan volkomen gerechtvaardigd in het ploegen van de vorst, de
bevruchtende handeling te zien.

Wij zullen dus, willen wij in het mensenhuwelik, de reflectie
van het hemel-aarde huwelik herkennen, naar andere dingen moeten
speuren, dan naar woordovereenkomsten alleen

Duidelik zinspeelt De Groot b.v. op deze reflectie, wanneer
bij zegt :,,Certaines cérémonies actuellement en usage dans les maria-
ges, montrent bien que les Chinois reconnaissent ce rapport entre
les unions que les êtres humains concluent et celle du principe
jnâle avec le principe femelle de la Naturequot;. Zodra de verloofde
IS gearriveerd, drmken bruid en bruidegom een zoete wijn en worden
hen enige spijzen aangeboden. De wijn is in twee kopjes, die met
een rood lint verbonden zijn ; ieder drinkt zijn kopje half uit en
geeft het de ander. Dan buigen beiden zich voor elkaar. ,,La dessus
on place devant eux deux plats, qui contiennent de petites pillules
^e farine rouges et blanches mêlées ensemble. Les rouges représentent
le principe mâle de la Nature, le Yang, les blanches le principe
femelle, la Yin. Chaque époux prend ensemble avec une cuiller
^^ pillule rouge et une blanche et les avale, après quoi on fait
échange des plats qui les contiennent, chacun en avale do nouveau
^eux, l\'époux et l\'épouse s\'inclinent une seconde fois l\'un devant
autre et le mariage est estimé en rapport avec le dualisme de la
Rature. Tout se termine le lendemain du mariage par uno grande
offerande au Ciel et à la Terre. De très bon matin on dresse devant
a porte de la grande salle une table chargée des objets ordinaires.
Viandes et autres offerandes, les époux se prosternent et touchent

dool J gevaarlik het is om door middel van taalstudie in de geest van de volkeren
te dnngen, toont Leroy zeer duidelik aan in het vierde hoofdstuk van zijn „La
•quot;«on primitivequot; (zie vooral blz. 103 e. v.).

-ocr page 132-

Ia terre de la tête, selon le rite accoutumé, en l\'honneur du double
principe de la Nature, du Ciel et de la Terrequot;.

De huweliken worden in China evenals bij ons, vooral in het
voorjaar gesloten, terwijl in de herfst prakties gesproken niet wordt
getrouwd.

„Cela vient de ce que „l\'automne est la saison de la maturité
des grainsquot;. La Nature ne produit rien, mais laisse tout parvenir
à sa perfection, puis passiblement mourir, ce qui fait que l\'on
dit que „l\'influence de l\'automne est tuantequot;. Mais le printemps
est l\'époque de la fécondation, de la vie, de la naissance. „II est
cause de ce que les portes du Ciel et de la Terre s\'ouvrent, le prin-
cipal auteur de toute nouriture et de toute production, et les formes
de la Nature (les saisons) proviennent de lui. C\'est donc l\'époque
favorable pour conclure les mariages, à
IHmtar de cette mystérieuse
union du Ciel et de la Terre qui produit tout ce qui existequot;) «).

Wanneer wij nog horen dat het Chinese woord „tsouquot; zowel
zaad als kind betekent, dan krijgt deze vergelijking een dieper be-
tekenis dan louter van een metaphoor. Het geloof aan het hemel-
aarde huwelik en de invloed die het heeft op het sluiten van het
menselik huwelik, doet het kind zien als het graan van de akker.

Een tekenend voorbeeld geeft ons Zimmer in zijn „Altindisches
Lebenquot; ««), waar hij vertelt, dat bij de voltrekking van het huwelik
de bruidegom de volgende woorden tot zijn bruid zegt : „Dit ben ik,
dat zijt gij, Saman ik, Ec gij, hemel ik, aarde gij, wij beiden zullen
ons verenigen en nakroost verwekkenquot;.

Er wordt immers ook meegedeeld, dat een meisje vlak voor of
vlak na de eerste huweliksnacht, zich laat bestralen door de op-
komende zon (zie blz. 99). Zij, van wie straks zal worden gezegd dat
zij de aarde is, de akker van haar man, laat zich zo bevruchten door
de hemel welke de gemaal is van de aarde. Wellicht moeten wij vele
malen het lus primae noctis, zoals dat bij vele volken voorkomt,
ZO verklaren. De vorst, als vertegenwoordiger van de hemel, neemt
daarmee diens rol over.

In Indië betekent het dus meer dan beeldspraak, wanneer de man
zijn vrouw de akker noemt, waarop hij zaait. De bruidstoet nadert
het huis van de bruidegom ; dan roept men uit : „Als Fruchtfeld
kam hierher das Weib, als beseeltes. Säet in sie Männer, jetzt euren
Samen. Sie zeuge euch Kinderquot; Dit beeld is in de Hinduwetten
zeer gewoon en wanneer beslist moet worden aan welke familie de

a) Cursivering van mij F.
120

-ocr page 133-

kinderen, bij overlijden van de man, moeten worden toegewezen,
fomt steeds weer de vraag naar voren: „Wat beslist ? Het zaad, dat
18 de man, of de akker, de vrouwquot;. Wanneer een man met verlof
van de echtgenoot, met diens vrouw omgang heeft en hieruit wordt
een kind geboren, dan doet zich de vraag voor, aan wie behoort het
Kind Het antwoord luidt: „Wanneer met verlof van de bezitter
an de akker, zaad op zijn akker gezaaid wordt, dan gelden de na-
omelmgen als het eigendom van beiden, van hem die zaaide en van
nem die de akker in bezit hadquot; «s). Eigenaardig is ook het gebruik,
at bij enkele kasten de mooi opgepoetste ploegschaar in de huweliks-

(marriage shed) is aangebracht, gedurende de ceremonie
Verder deelt Crooke nog mede, dat moeder aarde een grote rol
, ^Peelt in de huweliksceremonieën. By een Eajput huwelik teByapar
^ -v. gaat een familielid van de bruidegom naar de oever van een
ner of een vijver (tank) en aanbidt daar moeder-aarde, door
ater op haar te plengen en haar andere offers te brengen. Dan
tZT^o^^^^ tenslotte een kluit mee en brengt hem naar de huweliks-

Hierboven werd Zeus reeds genoemd als de god onder wiens aus-

aard^^^K^^^ bawelik gesloten wordt. Daarnaast vinden wij steeds de

aan n ^^^^ Demeter of Hera. Bij de Atheners was het huwelik

kindnbsp;^^ ^^^^nbsp;^^nbsp;aangeroepen om

^^^aerzegen. Bovendien wordt het mensenhuwelik gezien als het

He^^ei*^^ terugkerende en gevierde huwelik, tussen Zeus en
en d^ f Thesmaphoria «3) een bewijs, hoe men het huwelik
vrn ®nbsp;vruchtbaarheid ziet als nauw verwant met de aardse

Tcuv^nbsp;quot;^OTden gevierd „ibv auxhv Xóyov ïxovia Tcspl

gezinbsp;^^^ dvöptuTTUJv oTCopacquot;, (uitgaande van hetzelfde

dezenbsp;aangaande de groei van vruchten en mensen). By

grond^^nbsp;werden dan afbeeldingen van de phallus in een af-

^ gegooid, waardoor men de aarde meende te bevruchten.
(lt;ipo5nbsp;het gebruik van de woorden ploegen

kind? ^^ Pl^ïiten (^utsóeiv) en zaaien (oTrefpstv) in de betekenis van
voorh^^? verwekken een dieper betekenis. Dieterich geeft tal van
schrift ^^^ waarin uitkomt, hoe telkens in de oude Attiese ge-
dorde ^^ ^^ tragici aTrefpcü en dpdu) in deze afgeleide betekenis
op he?nbsp;lt;ïit verband moet dan weer worden gewezen

legdennbsp;gesteld aan het graan. De Grieken

korenz Tf ^ ^annhardt «lt;) aantoonde, het kind in een wan of
®®n Tm\'nbsp;moet volgens hem het wiegen als een wannen,

iveren van het kaf worden opgevat. Zo kunnen en mogen wy

-ocr page 134-

BRUIDEGOM EN BRUID ZUN

al deze gebruiken en bet taaleigen bezien, tegen de achtergrond van
het geloof, dat door Plato, ronduit wordt uitgesproken nl. dat niet de
vrouwen de aarde het baren leerden, maar de aarde aan de vrouwen.

Eome kende als goden welke het huwelik inzegenen, weer
hemel en aarde. Het is Juppiter (Farreus), die bij het deftige
huwelik aangeroepen wordt en aan wie een offer wordt gebracht.
Tellus, Ceres, Juno, zij allen zijn huweliksgodinnen. Bekend zijn
de reeds hierboven (blz. 62—63) besproken versregels van Vergilius
waarbij Terra en Juno als getuigen van het huwelik van Dido en
Aeneas worden genoemd. Juno en ook Tellus staan de barende vrouw
bij en tonen ook daarin hun aard van aardemoeders. Het is weer
Dieterich «s), die met een enkel voorbeeld aangeeft, hoe dit volks-
geloof doordringt in het taalgebruik. Want, nog eens, al is het een
feit dat „ararequot; in de betekenis van ploegen op zichzelf geen bewijs
kan genoemd worden voor het geloof aan een aardegodin, wanneer
eenmaal dit geloof bestaat, kan het zeer zeker het gebruik van de
metaphoor hebben beinvloed.

Bruidegom en bruid — Jconing en Iconingin = hemel en aarde. Uit
het bovenstaande is dus gebleken, dat de koning en de koningin
de hemel en de aarde zijn en dat hun huwelik dus gelijkgesteld moet
worden aan het heilig huwelik. Ook bleek, dat het huwelik tussen
iedere man en vrouw nog weer verbonden is met de makrokosmos;
ook zij zijn hemel en aarde. Deze twee gedachten vinden we nu ver-
enigd, waar we de bruidegom en bruid met dezelfde achting be-
handeld en gekleed zien als koning en koningin. In hun eigen huwelik
dat van hemel en aarde nabootsende, grepen zij naar de aardse
vormen dezer twee goden.

Het is Hocart««), die deze gedachte: bruidegom en bruid = koning
en koningin = hemel en aarde uitwerkte. Over heel de wereld zyn
er voorbeelden te noemen, hoe bruid en bruidegom tijdelik worden
tot koning en koningin. Zo noemt Hocart de bewoners van de Fidji
eilanden, Eotuma, de Maleiers van Malakka, de Hindus, de Grieken,
de Eomeinen en Bussen. Zo houdt men in Griekenland, Eome en
Eusland, bruid en bruidegom gedurende de ceremonie, kronen boven
het hoofd. Zo vertelt Hocart, Mrs. Stevenson citerende, van een
Brahmanenhuwelik waarbij: ,,The bridegroom has as much atten-
tion paid to him as if he was a ruling chief; for an umbrella as an
ensign of rank was held over himquot;.

Ditzelfde vinden we in onze Indiese Archipel «\'). Bij het Javaanse
huwelik b.v. gaat de bruidegom in vol ornaat de bruid afhalen.

-ocr page 135-

KONING EN KONINGIN.

Hij is gezeten op een paard, dat getooid is in tournooituig en geleid
^ordt door twee bruidsjonkers, die het dier met aan het gebit be-
vestigde koorden vasthouden. Hij zelf is in hofdracht dus armen en
bovenlijf ontbloot en met een gele kleurstof besmeerd. De bruid
18, zoals haar hoofdtooi laat zien, een koningin. Hun worden ook
waaiers van pauweveren, de pajong en andere vorstelike insignia,
nagedragen. Zulk ceremonieëel is anders uitsluitend aan vorsten en
böge ambtenaren geoorloofd.

Bij de Minangkabauers, evenals ook bij andere Maleiers, gelden
bruidegom en bruid als vorst en vorstin. De bruidegom wordt Eadja-
oahari „vorst van één dagquot; genoemd. Zowel voor de Minangka-
bauers als voor de Javanen, vinden we meegedeeld dat, wanneer een
bruiloftstoet een werkelike vorst tegenkomt, deze hem uit de weg
zal moeten treden, terwyl het bruidspaar ontheven is van de plicht
om de vorst eer te bewijzen door af te stijgen of stil te houden.
Een flauwe herinnering aan deze opvattingen vinden we wellicht
IJ de Germanen, Bussen ««) en Litauers. Bij deze volken hebben
^ nl. het eigenaardige gebruik om bruid en bruidegom op bepaalde
toelen neer te zetten. In enkele streken van Duitsland werden voor
et jonge paar aparte stoelen gemaakt, welke dan steeds als familie-
stukken bewaard werden. Zo wordt de verloving in Beieren en Zwaben
Mötulfestquot; genoemd. Bij de Bussen en de bewoners van Litauen
peelt ook de stoel bij de huweliksceremonieën een bepaalde rol.

y moeten in de stoel misschien een symbool van macht zien.
^ leen de vorst zit in het algemeen op een stoel, welke de troon is.

ruid en bruidegom zijn hier weer koningin en koning en mogen
^ 8 zodanig op de stoel, de troon, plaats nemen. Zoals bij de bewoners
^an het eilandje Botuma gewoonte is, dat bruid en bruidegom van
hef ru^^^ ^^^^ overigens enkel de vorst geoorloofd is, zo zit
t Germaanse bruidspaar op stoelen, als vorst en vorstin.

^ ^\'\'^\'^MbaarTieids-en andere riten. Wanneer eenmaal een onderling ver-
^and is gelegd tussen het goddelik en het menselik huwelik, tussen de
^^aiu-okosmiese en mikrokosmiese vruchtbaarheid, dan zal het ons
^^^enszms verwonderen, dat men door middel van menselike hande-
^gen, de makrokosmos zal trachten te beïnvloeden. De werken van
lin^^^^\' ^^^^^^rdt, Meyer hebben aangetoond hoe de sexuele hande-
Vanbsp;®en magies gebeuren, waardoor men de vruchtbaarheid

baa ^^^^ beïnvloedt. Was het koningshuwelik gelukkig en vruchf-
zae^\' ^^^^ ^^^nbsp;^^^ vruchten, zoals wij hierboven

Sen. Maar het verband wordt nog direkter. Men pleegt sexuele

-ocr page 136-

MENSELIKE EN GODDELIKE VEUCHTBAAEHEID.

handelingen op de akker, om deze rruchtbaar te maken equot;). De regen
IS afhankelik van het aantal huweliken dat gesloten wordt \'quot;). Een
droogte welke het land verdort, eindigt, doordat een heilig kluizenaar
door een vrouw verleid wordt Men veroorzaakt regen door naakt
op de velden te lopen en geslachtelike gemeenschap te hebben.

Aan de andere kant zien wij deze samenhang van kosmiese en men-
selike vruchtbaarheid uitgedrukt in de huweliksceremonieën, die
met het graan in betrekking staan quot;). Graan wordt gestrooid achter
het bruidspaar, man en vrouw vinden een bruidsbed van graanzakken.
De onvruchtbare vrouw strooit men graankorrels in de neus of geeft
haar vruchten (hazelnoot, erwten) te eten.

Het is echter goed te bedenken, dat van vele van deze ceremonieën
hetzelfde kan worden gezegd, als van het gebruik van woorden als
zaaien en ploegen, enz. in hun dubbele betekenis, nl., dat zij op
zichzelf geen bewijs zijn voor een geloof aan de aardemoeder. Anders
gezegd, het plegen van de coïtus op het veld kan b.v. zeer goed een
magiese handeling zijn zonder dat aan „Analogie-Zauberquot; hoeft te
worden gedacht
in dien zin, dat de aarde een godin zou zijn, die
gelijk de vrouw bevrucht wordt. Toch blijkt wel uit de door de boven-
genoemde schrijvers geciteerde voorbeelden, dat, waar het geloof aan \'
een vader-hemel en moeder-aarde bestond, dit geloof zeer zeker de
magiese handelwijze beïnvloedde. Zo kan men zich het geloof aan de
regenverwekkende kracht van de geslachtsdaad moeilik anders voor-
stellen dan gevormd naar analogie van de regenende en zo bevruch-
tende hemelgod.

Dit verband tussen regen en de sexuele daad komt ook nog elders
aan het licht en wel bij het ploegen. Eeeds tweemaal bespraken wij
het ploegen (zie blz. 113 e.v., 118-119), waar het gelijk werd gesteld
in taal en ceremonie met de mannelike geslachtsdaad. Ook by de
regenceremonieën speelt de ploeg een rol. Want regen en ploeg moeten
elkaar wel nauw verwant zijn, waar de ploeg de phallus en de regen
het sperma voorstelt. Zo vertelt Crooke dat in Indië bij een grote
droogte, die hongersnood veroorzaakte, vele ^Touwen zich naakt
uitkleedden ^n zo inde nacht de ploeg over het land voorttrokken.
By Meyer, Frazer, Mannhardt, Crooke, en Dieterich \'s) is een groot
aantal van voorbeelden te vinden, hoe de ploeg en de ploegers met
water worden besprenkeld. Moore deelt ons voor Siam mede, dat bij
hetceremonieële ploegen, de aarde met water besprenkeld wordt \'«).

Het pas geboren kind wordt op de aarde gelegd en eerst later
weer opgenomen. De barende vrouw wordt op de grond gelegd en
brengt daar haar kind ter wereld. De stervende wordt op de naakte

-ocr page 137-

DE VIEEING VAN HET HEILIG HUVTELIK.

grond gelegd of er wordt aarde op hem gelegd om hem het sterven
gemakkeliker te maken. Al deze gebruiken worden verklaard uit
het geloof aan een moeder-aarde. Uit de aarde komt het nieuwe
leven voort en tot haar keert het ook weer terug.

De studieën van Dieterich en Samterquot;) hebben aangetoond hoe
verbreid deze gebruiken zijn. De vele voorbeelden, door hen ge-
noemd, zouden nog met enige te vermeerderen
zijn\'s). of deze
gebruiken enkel te verklaren zijn uit een verering der aardemoeder,
dan wel of hier de „magiesequot; beschouwing, die de aarde als
krachtbron ziet, de overhand heeft, zal moeilik zijn uit te maken.
Toch is het wel zeker, dat het geloof aan de aarde, als moeder
van al het geschapene, de magiese zienswijze sterk zal hebben
bevorderd.

De viering van het heilig huwelik. Het duidelikste echter komt het
geloof aan het huwelik tussen hemel en aarde uit in die ceremonieën,
die bedoelen te zijn de voltrekking van dat huwelik. Zoals reeds in
de inleiding werd betoogd, is het feit, dat goden huweliken sluiten,
hetzij onderling hetzij met stervelimgen, het natuurlik gevolg van
de eigenaardigheid van de mens alles vanuit zichzelf te beschouwen.
Naast iedere mannelike godheid is nagenoeg altijd een vrouwelik
pendant aan te wijzen. Hun huweliken zijn nodig voor het in stand
houden van deze wereld, van de makro- zowel als van de mikro-
kosmos. Vandaar ook de grote belangstelling, die de mens had en
neeft voor deze huweliken, vooral wanneer het vegetatiegoden be-
seft. Het is de aanbidding van de vruchtbaarheid en de procreatie
jn deze wereld. De phallus en cunnus worden tot heilige symbolen,
mens viert het heilig huwelik ieder jaar.

De viering van de fspbc Y^fjio? tussen hemel en aarde wordt ook
elkens bij de door ons genoemde volken teruggevonden en ontaardt
Soms in feesten van wilde en ongetemde orgieën. Aan de andere kant
echter zijn het de hemel en de aarde, die de mensen het huwelik
eerden kennen, die de beschermers werden van deze maatschappelike
jnstelling, onder wier leiding de huweliken werden gesloten. Zo is
et of ieder huwelik weer opnieuw de viering van het heilig huwelik
^^ gt;gt;of Yafxouvxe? Trotouot xtü Ad xal xij] quot;Hpa tspou; Yajxou?quot; (Lex. Ehetor.

hotius, II, blz. 670) quot;), of anders gezegd in een spreuk van brui-
degom tot bruid, „Ik ben de hemel en gy zyt de aardequot;.

In onze archipel vinden we, voor de eilanden Leti, Moa en Lakor®quot;),
e viering van deze goddelike bruiloft aldus beschreven: ,,Aan Upu-
e^^o Wordt eens des jaars in den Oostmoesson, lerwerin, een feest

-ocr page 138-

HET HEILIG HUWELIK IN DE MOLUKKEN,

gegeven, de zoogenaamde porëke gewoonlijk gezegd, raporëke rakinian,

of het maken dat er overvloed van alles komt...... Het organiseeren

van dit feest wordt als de gewichtigste staatszaak beschouwd. Dit
feest duurt ongeveer een maand lang, in welk tijdsverloop eene groote
hoeveelheid varkens door de negarigenooten naar vermogen bijeen-
gebracht, ter eere van TJpulero geslacht wordt en daarna door de
feestvierenden verslonden. De negarigenooten dansen lioi, onder
begeleiding van de tiwle en priai kleine en groote trommen alsdan
zoo mogelijk dag en nacht door. De gebruikelijke lioi zijn delaururu,
boonendans door vrouwen alleen de suamse, reigerdans en sikisepne,
gele zijden dans door mannen alleen, de ndiatweli slechte pisang-
dans, zinnebeeld van de lingam; medi zeewormendans, pipiëtme
zwarte bokkendans en titiwesriai pagaaierdans of bewegingen met
den pagaaier in de hand, door mannen en vrouwen te zamen uitge-
voerd, welke lioi bij andere gelegenheden nimmer gedanst mogen
worden. Het feest wordt onder de nunuboom in de negari gevierd.
In den omtrek daarvan, worden staken met witte vlaggen en jonge
kalapabladen ter versiering geplaatst. Het doel van dit feest is om
regen en overvloed van spijs en drank, vee, kinderen en rijkdommen
van TJpulero af te smeeken. In den nunuboom, die heilig is, komt
TTpulero naar beneden om de Upunusa te bevruchten en moeten de
negarigenooten, saturnaliën vierende, zijne komst verbeiden, en in
zijn genot deelen. In vroegere jaren hadden, mannen en vrouwen
gedurende dien tijd ook onderling vrij verkeer en mochten met elkaar
ook wel in het openbaar den coïtus uitoefenen, rajootiquot;.

Hier eindigt dus het hemels huwelik in een orgie. Ook de lingam-
of phallus-dans en de bonen- en bokkendans wijzen wel duidelik op
de bedoeling dezer ceremonieën. Zij worden geleid door een man en
een vrouw, de dienaren van Dere en Luli, de beschermgeesten der
negari, de een van het mannelik, de ander van het vrouwelik
geslacht, de nitu van de eerste oprichters der negari. De eerste richt
zich gedurende de feesten driemaal tot TTpulero, wijst hem op de
rijkdom aan offers en smeekt hem „veel olifantstanden, veel goud,
laat de geiten twee jongskens, drie jongskens werpen, het aantal der
adelingen toenemen, het aantal der bevolking toenemen of ver-
meerderenquot;. Bij deze gelegenheid wordt niet aan TJpulero geofferd.

Een andere viering van het heilig huwelik vinden wij op de Tenim-
bereilanden Riedel vertelt, dat ook hier de zonnegod nu en dan op
de aarde neerdaalt om haar te bevruchten. Hij zegt dan verder ,,Eene
zonderlinge wijze om Dudilaa te noodzaken goed te doen of hem te
dwingen de gedane moeite te beloonen, is wel het trekken aan den

-ocr page 139-

ACHTEE-INDIË EN CHINA. .

rotan. Wanneer bij het invallen van de Westmoesson geen regen
valt, dan verzamelt de gemeente zich onder het zingen van toe-
passelijke liederen om Dudilaa te bewegen, de winden te bevelen
den regen aan te voeren. Het volk verdeelt zich dan in tweeën, een
gedeelte aan de timur of oost-, een gedeelte aan de warat of west-
zijde van de negari. Een dikke lange rotan van ongeveer dertig meter
in de hand genomen zijnde, wordt aan weerszijden met alle krachten
door mannen vrouwen en kinderen getrokken. Degenen, die aan de
oostzijde geschaard zijn, moeten evenwel meerder kracht aanwenden
als het ware om de wind uit het westen te noodzaken tot hen te
komen en regen aan te brengenquot;. Deze ceremonie nu, die Eiedel
geheel magies verklaart, zou ik willen beschouwen als de rest van
een coïtus scène. Het heen en weer trekken van de rotan (d.i. de
phallus) zou de westenwind (d.i. het bevruchtende element, in zekere
zin dus het sperma) nader doen komen.

Ook in het Noorden van Achter-Indië en in de daaraan grenzende
gebieden van China wordt de ispb; gevierd, terwyl ook in het
oude China sporen hiervan zijn aan te wijzen. Deze viering heeft op
een biezondere manier plaats. Het huwelik tussen twee personen
wordt, evenals dat in China gebeurt, onder strenge regelen gesloten,
maar voor deze officiële sluiting, heeft op zeer onofficiële en eigen-
lik niet geoorloofde wijze, de verloving plaats. In het voorjaar trekken
jonge mannen en vrouwen, allen van ongeveer twintig jaar, by
duizendtallen naar buiten, om daar met elkaar liederen te zingen
en twee aan twee erop uit te trekken. Deze bijeenkomsten geven
aanleiding tot zeer vrije omgang. De paartjes verdwijnen in de bosjes
of in het hoge gras van de jungle en nemen daar „een voorschot op
hnn toekomstig huwelik\'Dat hier een dieper betekenis is te zoeken
dan van een verloving alleen, blijkt uit het feit, dat de inboorlingen
beweren, dat wanneer deze samenkomsten zouden worden verboden
of om een of andere reden zouden worden verhinderd, het graan dat
jaar niet tot rijpheid zou komen en talrijke epidemiese ziekten deze
streken zouden teisteren. Wij zien hier dus een agrariese rite voor ons.

Zo is het ook vroeger in China geweest. De oude liefdeszangen
der Chinesen tonen ons duidelijk de sporen van dit gebruik. In het
Voorjaar werden de verlovingen gesloten onder gebruiken gelijk aan
de boven beschrevene. Waar nu hemel en aarde zo \'n grote rol spelen
in de huweliksceremonieën, behoeft men niet in twijfel te verkeren,
Welk godenhuwelik hier wordt herdacht. Men viert met elkaar het
beilig huwelik van hemel en aarde, ter bevordering van de vrucht-
baarheid en bloei van het land.

-ocr page 140-

HET HEILIG HUWELIK IN VOOR-INDIË,

Ook door vele volken van Voor-Indië wordt het heilig huwelik
gevierd. Zo vertelt Crooke, dat de Oraons jaarliks het feest van
„het ontluikend plantenlevenquot; vieren, welk is het huwelik tussen
Dharma, de zon en moeder-aarde. Wanneer in het voorjaar de heilige
boom, de sal, in bloei staat, heeft het feest plaats. Een priester ver-
tegenwoordigt de zonnegod en zyn vrouw, de aardegodin. In grote
processie onder trommelslag, zang en dans wordt de priester d.i. dus
de zon naar het dorp en naar zijn eigen huis, dat mooi versierd is,
gebracht. Dan wordt de gewone huweliksceremonie tussen man en
vrouw voltrokken, in dit geval dus het heilig huwelik tussen beide
godheden. Ook hier eindigt het feest in algemene uitgelatenheid;
men drinkt, danst en zingt obscene liederen en alles eindigt in een
wilde orgie.

Bij andere Drawida stammen wordt dit heilig huwelik niet ieder
jaar gesloten. Zo heeft bij de Kharwan van Ohota Nagpur het hu-
weliksfeest maar eens in de drie jaar plaats met grote praal en cere-
monie. Het volk loopt samen met trommen en horens. Zij zingen
wilde gezangen ter ere van bruid en bruidegom. De bedienende
priester treedt een grot binnen en wanneer hij terugkomt heeft hij
de aardemoeder, Eani, die voorgesteld wordt door een kleine, lang-
werpige, roodgeschilderde steen bij zich. Deze wordt in bruids-
gewaad gestoken en in een draagstoel naar een heilige boom ge-
bracht, waar zij neergezet wordt. Van daar vertrekt de processie naar
een heuvel, waar men gelooft dat de bruidegom verblijf houdt.
Daar wordt de steen i.e. godin in een afgrond gegooid. Hiermee is
dan het huwelik voltrokken

In vele steden en landschappen van Griekenland ®®) was de tepb?
Ydfxo? bekend. Wij hebben direkte of indirekte mededeling van het
bestaan van de ceremonie of van een mythe die er op wijst, in Plataea,
Euboea, Athene, Hermione, Argos, Arkadië, Samos, Kreta en we
mogen geloven dat hij bestond op de andere plaatsen, van de Hera-
aanbidding. Te Argos wordt ons vertelt dat de berg KoxxuYtov de plaats
was, waar Hera en Zeus zich voor het eerst verenigden. In Plataea
werd vroeger waarschijnlik een beeld, dat Hera voorstelde en ge-
tooid was in het bruidskleed, in ceremonieëleprocessie rondgedragen.
De riten met dit feest verbonden waren dezelfde als bij het sluiten
van een huwelik. Op Samos wordt het beeld gelegd op een soort
bruidsbed van wilgetakken. Na een tijd wordt dan het beeld ge-
reinigd en weer naar de tempel gebracht; het heilig huwelik was
daarmee gesloten. Hier ook was het gewoonte dat het verloofde paar
reeds voor het huwelik geslachtelike gemeenschap had. Zo wordt

-ocr page 141-

GRIEKENLAND EN ROME.

van Zens en Hera hetzelfde verteld, altans Farnell ziet een her-
innering aan deze gewoonte in het volgende gebruik. De priesters
van Samos ,,at a yearly ceremony, secretly made off with the idol of
Hera and hid it in a lonely place in the wood by the shore, in the
midst of a withy brake, where it was then rediscovered and cakes
were set by his side, probably as bridal offerings ; in al this we have
an allusion to the secret abduction of the bride and we see the an-
thropomorfism of a people
who made the life of their gods the mirror
o/tÄetr ownquot; Dit alles deed de mens omdat hij het plantaardig,
dierlik en menselik leven afhankelik wist van de vereniging van
beide goden; het zijn hier ceremonieën welke de eigenlike landbouw-
ceremonieën voorafgaan, en de eerste vruchtbaarheid bedoelen op
te wekken. Zij zijn, zoals reeds boven gezegd, meer dan enkel een
voorbeeld voor het mensenhuwelik, al was ook dit zeer zeker reeds
de bedoeling. Er is immers geen scheiding te maken tussen de mikro-
en makrokosmiese vruchtbaarheid en voortplanting. De mensen
sluiten hun huwelik zoals Zeus en Hera, de ouders dezer schepping
hun dat leerden. Het is hier de projectie van de mensenwereld in
de makrokosmos, welke weer op deze zelf wordt teruggekaatst.

Ook in Italië werd het heilig huwelik tussen Juppiter en Juno
gevierd. Wij mogen dat altans wel opmaken uit de zeer bizondere
positie van de flamen dialis en zijn vrouw, de flaminica dialis.
j,Q-anz eigentümlich ist nun der Gedanke einer heiligen und proto-
typischen Götterehe (fepbcnbsp;in den überaus strengen und vom
Hauche des ältesten italischen Volkstums erfüllten Vorschriften
ausgeprägt worden, welche sich auf die Ehe des flamen und der
flaminica Dialis bezogenquot;. ,,Beide sollten gewissermaszen als
lebende Bilder der beiden Gottheiten, denen sie dienten, vor dem
Volke wandeln Heel het leven, zowel van de flamen dialis als
van de flaminica, is ten strengste aan allerlei voorschriften gebonden.
Voorschriften, die hun kleding, hun voedsel, ja heel hun gedragingen
betreffen Zo is de flamen verplicht getrouwd te zijn en wanneer
zijn vrouw sterft, moet hij zijn ambt neerleggen. Wij denken daarbij
aan een gelijksoortige plicht, die de koningen gold. Zij als hemel-
goden moesten uit de aard van hun waardigheid een vrouwelik
pendant naast zich hebben. De flaminica gaat steeds gekleed als een
jonggehuwde of een bruid. Zij is als priesteres van Juno dus bruid
van de hemelgod. Zo vinden wy hemel en aarde weer door mensen
verpersoonlikt.

\\

«) Cursivering van mij, F.

-ocr page 142-

HET HEIUG HUWBLEK BIJ DE GEEMANEN,

Ook bij de Germanen zijn nog sporen te vinden van de viering van
het heilig huwelik. Wij lezen immers bij Tacitus (Germania 40) dat
ieder jaar de aardemoeder ïTerthus in processie werd rondgereden.
De heilige wagen stond met een kleed overdekt in het bos. Wanneer
de priester wist, dat de godin aanwezig was, werden er koeien voor
de wagen gespannen en trok deze het land door. Dan heerste er
algemene vreugde in het land en waar zij kwam was er feest. Geen
oorlog werd ondernomen. En wanneer dan de wagen met het beeld,
mogelik ook enkel de fetisch, van de godin was teruggekeerd in het
bos, werd alles, de wagen, de kleden, het beeld gewassen. Slaven
die terstond na het werk door het meer werden opgeslokt, volbrachten
deze arbeid. Dit zal naar alle waarschijnlikheid de zelfde bedoeling
hebben gehad als de optochten, die we in Griekenland leerden kennen,
nl. de viering van het heilig huwelik.

Een dergelik gebruik wordt ons ook vanuit Zweden bericht. Hier
werd ieder jaar een levensgroot beeld van Freyr rondgereden in een
wagen, waarop ook een jonge mooie priesteres had plaatsgenomen,
die zijn vrouw heette te zijn. Zij was de verpersoonliking van de
aardegodin. Toen eens deze priesteres zwanger werd, gold dit bij het
volk als een zeer gunstig teken en men verwachtte een goede oogst ®®).

Een ander bericht brengt dan Frazer ®®) nog, die in een hoofdstuk,
„The sacred Marriagequot;, dit onderwerp uitvoerig behandelt. In
Gallië was het, volgens een schrijver uit de 6de eeuw, gewoonte,
dat in het najaar een godin (moeder-aarde?) in een ossenkar werd
rondgevoerd. Het boerenvolk danste om de wagen en verwachtte van
haar bescherming van de oogst en wijnstok. Bij deze dansen welke
gepaard gingen met schrille fluittonen, geraakten enkele mannen
zo in extase, dat zij zich hun mannelikheid afsneden en deze tegen
het beeld van de godin aanwierpen.

Wanneer bij de Mongoolse Tschuvaschen de aarde niet genoeg
voortbrengt, volbrengt men een bepaalde ceremonie, ,,het stelen
van de aardequot; genoemd, welke niets anders is dan de viering van
het heilige huwelik. Een krachtig gebouwde man wordt uitgekozen
om de vrijer van de aarde te zijn. Hij moet sterk zijn, want een huwelik
met haar eist veel van zijn krachten. Trouwens men vertelt dat hij
daarom bijna nooit oud wordt.

Deze man wordt uitgedost alsof hij werkelik naar de hand van een
meisje ging dingen en een stoet begeeft zich onder bruiloftsgezangen,
muziek en belgerinkel naar de plaats waar men de bruid moet af-
halen. Dan valt er een stilte in. In de stilte van de nacht gaat dan de
stoet het veld op. Daar wordt de bruidegom, die in de eerste wagen

-ocr page 143-

DB MONGOLEN EN DE INDLiNBN VAN N.-AMERIKA.

zit, eruit getild. De oudste der aanwezige mannen zegt, met het ge-
laat naar de aarde gekeerd: ,,Wij zijn tot u gekomen, rijke en lief-
tallige bruid, met een jonge en mooie bruidegom. Wij weten, dat gij
oneindig rijk zijt, maar onbeschrijfelik is ook de brandende liefde
die onze bruidegom u toedraagtquot;. Bij deze woorden buigt de bruide-
gom zich neer tot de grond. ,,Doe gij aldusquot;, gaat de oude voort,
„lieve bruid, bemin onze bruidegom en willig ons verzoek inquot;. De
bruidegom buigt weer. ,,]S\'eem, lieve bruid, al uw eigendom van de
akkers en weiden, de rivieren en bossenquot;. Na nog enige buigingen
worden enige schoppen zand op de wagen gegooid. De bruidegom
wordt in de eerste kar getild en dan begeeft de stoet zich weer onder
muziek, gezang en handgeklap op weg. Is het dorp bereikt, dan gaat
de bruidegom met een schop in de hand eerst naar zijn eigen kar en
dan naar de andere om zijn bruid te verwelkomen. ,,Wees welkom,
mijn lieve bruid, ik bemin u meer dan goud, meer zelfs dan mijn
leven ! Spreid om de wille van mijn liefde uw eigendom uit over
onze akkers en weiden, onze bossen en rivierenquot;. Wanneer hij dat
heeft gezegd, neemt hij iets van de aarde van elke kar en draagt dat
naar zijn akker, terwijl de andere dorpelingen hem navolgen.

Survivals van dergelike huweliken met de aarde zyn ook by
andere Mongoolse landbouwende stammen aangetoond, terwijl ook
de oude Finse gezangen ,,de bruidegomquot; der aarde noemen

Bij de Noord-Amerikaanse Indianen vinden wy de viering van
het heilig huwelik terug in de zogenaamde Hako-ceremonie der
Pawnee. Deze ceremonie, welke door Miss Pletscher uitvoerig be-
schreven is, moet worden opgevat als een gebed ,,for children, in
order that the tribe may increase and be strong; and also that the
people may have a long life, enjoy plenty and be happy and at
peacequot;.De ceremonie wordt geleid door de Kurahus d.i. een man,
die de oude gezangen kent, een eerbiedwaardig man, die weet wat er
nodig is en die de heilige voorwerpen onder zijn hoede heeft. Hij
draagt gedurende de ceremonie een maiskolf in de hand, welke
moeder-aarde representeert en van boven blauw is geschilderd,
een herinnering aan de blauwe kleur van de hemel vanwaar de kracht
komt, die de aarde doet voortbrengen. Andere symbolen zijn de lang
versierde stokken (sterns) waarvan de een het mannelik (blauw)
de ander het vrouwelik (groen) element, dat zijn dus hemel en aarde,
representeert. De vrouwelike staf is versierd met „mannelikequot;, de
mannelike met ,,vrouwelikequot; veren. Men bidt tot de zon, men
bidt tot de aarde, men zingt haar liederen toe, dit alles, opdat de
zon de aarde moge bevruchten en zo levensmogelikheid scheppe

-ocr page 144-

HET HEILIG HUWELIK IN MEXICO.

voor de stam. Ook bij de Sioux en Omaha vinden we dergelike
ceremonieën terug.

Zeer duidelik heeft Preusz in zijn artikel „Phallische Frucht-
barkeitsdämonen als Träger des altmexikanischen Dramasquot;, het
bestaan van een feestelike en ceremonieële viering van het heilig
huwelik aangetoond. De illustraties bij dit artikel, die ontleend zijn
aan de Codex Borbonicus en Codex Borgia, verhelderen ons inzicht
in de wijze waarop dit feest gevierd werd. ,,De codex Borbonicus,
die enige van de 18 Mexicaanse jaarlikse feesten uitvoeriger weer-
geeft dan andere pictugrafieën heeft als het meest karakteristieke
van het oogstfeest (ochpaniztli) een optocht van phallusdragers.
Al deze merkwaardige figuren dragen een reusachtige phallus, die
door de ene hand wordt ondersteund, en schryden met levendige
gang, aangevoerd door een Maisgodin, op de oude ,,godenmoederquot;,

Teteoinnan toe. Haar ter eer wordt het feest gevierd.....quot; ,,Aan deze

processie, die in werkelikheid precies zo werd uitgevoerd, ligt niet
een dank of smeekceremonie ten grondslag, maar een magiese ge-
dachte. Zij heeft tot doel de vruchtbaarheid van de vegetatie, die
naar Mexicaans inzicht door het huwelik van de zonnegod met de
godin der aarde en door daarmede overeenkomende handelingen
van andere vruchtbaarheidsgoden of demonen, tot stand werd ge-
brachtquot;. Hierbij sluit geheel aan de beschrijving van het oogstfeest,
welke Sahagun in zijn ,,Historia generalquot; heeft gegeven. Hier wordt
verteld hoe Teteoinnan, vergezeld van haar zoon de jonge maisgod
Cinteotl, zich plaatst aan de voet van de pyramide van TJitzili-
pochtli, de nationale god van de Mexicanen, die als een zonnegod
werd beschouwd. Daar richt Teteoinnan zich met het gelaat naar de
zonnegod, breidt haar armen uit en strekt haar lichaam. Dat geschiedt
viermaal en bedoelt de bevruchting weer te geven. Uit dit huwelik
zal de zoon worden geboren (soms is het een dochter), die in dit
geval reeds naast haar staat.

Natuurlik kunnen al deze handelingen, welke wij by de viering
van het heilig huwelik bespraken, gezien worden als ,,magiesequot;
praktijken en zeer zeker moeten we ze als zodanig beschouwen. Dit
doet echter niets af aan het feit, dat men hier het heilig huwelik
viert. Het volbrengen van deze ceremonie op zichzelf bedoelt niets
anders dan het heilig huwelik en daardoor de algemene vruchtbaar-
heid te bevorderen.

Wanneer de Chinese jonge mannen en vrouwen zich in liefde ver-
enigen, is deze daad te beschouwen als een magiese handeling, welke
de vruchtbaarheid vermeerdert. Dóch, waar wij weten welke een

-ocr page 145-

SLOTBESOHOUWINa.

gewichtige rol hemel en aarde spelen bij huweliksceremonieën en
waar ook de vermenging van beide goden noodzakelik wordt geacht
voor ieder verder leven, zijn wij toch zeker gerechtigd te zeggen, dat
men met deze gebruiken het heilig huwelik mede viert, ter bevor-
dering van de vruchtbaarheid en de bloei van het land. Zo is het ook
in Mexico, zo ook op Leti, Moa, Lakor en de Tenimber eilanden.

Slotbeschouwing. Wanneer wij nu aan het einde van onze beschou-
wingen gekomen, het materiaal nogmaals overzien, dan zullen wij
de volgende conclusies mogen trekken.

Bij vele volken kon het geloof aan een hemelgod en een aardegodin,
die, met elkaar gehuwd, de ouders zijn van al het geschapene, worden
aangetoond. Als zodanig zijn ze de projectie van het mensenhuwelik
m de makrokosmos.

De rol die beiden, hemel en aarde, als echtpaar, spelen in de
talloze kultushandelingen der volken, kon niet groot worden ge-
noemd. De hemelgod en de aardegodin betekenen in het religieus
leven van alle dag te weinig. Zij werden door de mindere goden
en demonen verdrongen; deze worden altans veel vaker aangeroepen.

Niettegenstaande dat, kon telkens weer worden aangetoond, hoe
de mens zijn maatschappelike instellingen dacht te zijn ontstaan
naar hun makrokosmies, voorbeeld. Ook de verschillende religio-
magiese ceremonieën bleken telkens weer beïnvloed door het geloof
aan het heilig huwelik. De hemel als het mannelik en de aarde als
het vrouwelik principe vinden we terug in de mikrokosmos. Zoals de
hemel staat naast de aarde, zo staat de koning naast de koningin, staat
iedere man naast zijn vrouw. Zoals de eerste mens geboren werd, als af-
stammeling van dit heilig paar, wordt het kind nog telkens weer ge-
boren uit de vereniging van man en vrouw. Het leven, dat opbloeit
in het voorjaar, de eerste bewerking van het land, enz., dat alles her-
innert ons telkens aan de vruchtbaarheid gevende hemel, en de vrucht-
dragende, voedende aarde, ons aller gemeenschappelike moeder.

Een studie als bovenstaande, welke zich enkel met een bepaald
godenpaar bezighoudt, geeft aanleiding tot de mening, dat de schrijver
dit godenpaar het voornaamste acht van al de goden van het pan-
theon. Door enkel op deze figuren te letten, is het soms of zij ook
alleen bestaan. Toch moet dit geenszins zodanig worden opgevat,
maar meer zó, dat wij te werk zijn gegaan als een regisseur, die door
het werpen van een lichtbundel op twee personen op het overigens
volle toneel, deze naar voren haalt, zonder dat daarom de anderen
van het toneel verdwenen zgn.

-ocr page 146-

SLOTBESCHOUWING.

Onze beschouwingen hebben dus enkel dit heilig paar naar voren
gehaald, omdat hun verhouding zo duidelik liet zien, hoe hier de
mikrokosmos zijn invloed op de godsvoorstelling heeft doen gelden
en het beeld van de makrokosmos weer op de mikrokosmos in-
werkt. De mythen zelf echter vertellen soms, dat zij noch de
oudste, noch de voornaamste goden zijn. Zy worden immers volgens
de Pawnee-Indianen door een groter en machtiger god geschapen
of zijn, zoals b.v. de Polynesiese en Griekse mythologie ons leert,
de kinderen van een veel ouder godenpaar.

En wat het algemeen voorkomen van deze voorstelling betreft,
zijn wij ons volkomen bewust, dat de aardemoeder en de hemelvader
voor alle volken niet een gelijke waarde hadden. Zo staan b.v. de
Noord-Amerikaanse Indianen hun moeder-aarde veel nader dan de
Ariër zijn Prithivi. Zo spelen weer de hemel en aarde in China een
veel groter rol in de officiële kultus en in de filosofie, dan in het
rehgieuse leven der gewone stervelingen, terwyl by andere volken
juist het volksgeloof deze goden kent. Het is mijns inziens verkeerd
al deze gestalten op één lijn te stellen.

Wij hebben getracht aan te tonen hoe de mens, in de meest ver-
schillende streken der aarde levende, steeds weer zijn eigen huweliks-
leven terugvond in het leven der natuur en van de makrokosmos en
hoe telkens weer de hemel of de zon met de aarde het ouderpaar
vormde, waaruit de schepping geboren werd. In zover mogen we dus
een parallel constateren. Daar echter het milieu waarin de mensen
leefden, telkens weer anders was en ook telkens weer anders werd,
werd ook de vorm waarin dit geloof zich uitte, telkens een ander en
werden ook de godsdienstige bijvoorstellingen anders.

-ocr page 147-

noten.

\') Rhesa\'s Sammlung im Auslände,
1839, blz. 1236 (gecit. d. Hanusch,
blz. 304).

INLEIDING.

Kohlbrugge (c.), blz. 80.
V. Eerde, blz. 20.
Zie ook over dit onderwerp: Stein-
metz; ten Kate; Kohlbrugge (a.).
WincHer (a. en
i.); Jeremias; Ob-
bink (a.).

Winckler (a.), blz. 11.
Kugler.

Winckler (a.), blz. 7.
Kohlbrugge (6.).
Leroy, blz. 235.
Obbink (6.), blz. 10.
Kohlbrugge (amp;.), blz. 18.
Stoll, blz. 682 e. v.
Krom, blz. 111 e.v.
Goldziher, Hoofdst. II, § 6.
v. d. Steinen (o.), blz. 305.
Lévy-Bruhl, blz. 77.
Stevenson (c.), blz. 37.
Spieth (a.), biz. 552, 854 en passim.
Frazer, (a.), III, 1912», blz. 9 e. v.
Eisler, II, blz. 607 e. v.
Th. v. Erp: Eenige versieringsmotie-
ven in de Hindu-Javaansche Kunst.
Voordr. vanwege het Instit. Kern,
1929.

Hocart, blz. 70 e. v.
Jeremias, blz. 263 e. v.

a.)

Frazer (ct.), 2e dr., IV, blz. 222.

Frazer, id., blz. 299 e. v.

SoUewyn Gelpke, blz. 162; Kruyt(amp;.),
blz. 361 e.
V.

Mannhardt (c.), I, passim; Frazer (a.),
3e dr., Magic Art II, blz. 87 e. v.

Preusz (a.).

Robinson, blz. 119; E. R. E., I,
Ancestor, blz. 430, 435.

Dieterich (6.), blz. 104.
id., blz. 28, 131.

SoUewyn Gelpke, blz. 153.

Mannhardt (c.), I, blz. 469 e. v.,
480 e.
V.

Frazer (a.), 3e dr., Magic Art II,
Hoofdst. XI.

V. HoöveU, blz. 62 e. v.

Kleiweg de Zwaan (6.), blz. 49.

Riedel, blz. 62.
id. , blz. 190.
id. , blz. 275.

Comelissen, blz. 335.

Kruyt (o.), blz. 137.

«gt;) von Negelein (a.), blz. 62 e. v.

Mannhardt (amp;.), blz. 351 e. v.

quot;) de Groot (a.), blz. 86.

«) Kohlbrugge (a.), blz. 173; Fehlinger,
blz. 7 e.
V.

quot;) Erasmus, blz. 12.

«) Winthuis, blz. 14.

quot;) id. , blz. 13.

quot;) Kohlbrugge (a.), blz. 174.

«®) Keyserling, I, blz. 113.

quot;) Stoll, blz. 628 e. v.; Dulaure.

quot;) Kleiweg de Zwaan (a.), blz. 14;
Vierkandt, blz. 255; Fehlinger,
blz. 71; Roth, blz. 225.

quot;) Durkheim-Mauss, blz. 1—20.

quot;) Winthuis, blz. 151 e. v.

quot;) L. Fison and A. W. Howitt: Kami-
laroi and Kuinai (gecit. d. Winthuis,
blz. 151; Schmidt (o.), blz. 207—243.

»«) Durkheim-Mauss, blz. 10 e. v.

quot;) Winthuis, blz. 39 e. v.

quot;) Fletscher-la Flesche, blz. 134—135;
zie ook Durkheim-Mauss, blz. 43,
45 e. v.

quot;) Annandale, blz. 66.

«®) Lukas ; Frobenius (c.), blz. 69 e. v.;
(e.), blz. 280 e. v.

quot;) Lukas, blz. 234.

«) id. , blz. 235.

•3) Chatelin, blz. 110 e.v.

quot;) Grimm, I, blz. 464.

•») gecit. d. Hocart, blz. 192—193;
E. R. E., IV, blz. 156.

««) Winckler (o.), blz. 44; Zimmern (a.),
blz. 15.

\') Grube, blz. 101; Forke, blz. 41 o. v.

««) Grimble, blz. 95 e.v.

•») Myth. of all Races IV, blz. 372.

\'») Loewenthal, blz. 20.

quot;) E. R. E., IV, blz. 170.

\'«) Evans (d.).

»3) Woensdregt, blz. 99.

gecit. in Myth. of all Races, IV,
blz. 372.

quot;) Gorion, blz. 101; Dähnhardt, blz. III.

\'«) Myth. of all Races, IV, blz. 371.

quot;) Hocart, blz. 198.

«) Kruyt (a.), blz. 469.

\'») Kluin, blz. 19.

Kruyt (a.), blz. 167—168.

Frobenius (c.), blz. 87 e. v.; («.), blz.
308; Hull, blz. 72 e. v.; E. R. E.,
III, blz. 657 e. v.

»») Fletscher, blz. 134; E. R. E., III,
blz. 659.

Grolman, blz. 8, 32.

\'*) Oesterley.

85) Coomaraswamy, blz. 56 e. v.

quot;) id. , blz. 62.

-ocr page 148-

DEEL. I

») Dieterich (6.), blz. 70—71.
\') Fahrenfort, blz. 306.
\') Briem.

*) Zie jaargangen van het Arch. f. Rel.

Wissensch.
») Myth, of all Races IX, blz. 8.
•) id. , blz. 9-10.
\') id, , blz. 6 e
.V.
\') Grey, blz. 1^15; White, I, blz. 46,
21 e
.V., 52, 138, 141, 161; Short-
land, blz. 20; Taylor, blz. 18 e.v.;
Waitz-Gerland, VI, blz. 246 e.v.
») White, I, blz. 52, 138, 25.

V. d. Steinen (J.), blz. 504.
») Waitz-Gerland, VI, blz. 240; Ratzel,

I, blz. 286.
quot;) Krämer, I, blz. 22.
quot;) id. , I, blz. 403 e. v.

Förster, I, blz. 467.
quot;) Krämer, I, blz. 24, zie ook blz. 897
waar gezegd wordt dat T. op de
aarde neerdaalt; Schirren, passim.
») Ellis (6.), I, blz. 324»; Förster, I,
blz. 466; Moerenhout, I, blz. 424;
Ratzel, I, blz. 286, 287; Myth, of
all Races, IX, blz. 18.
quot;) Krämer, I, blz. 22, 396 e.v.; Turner
(a.). blz. 244 e.v.
Riedel, blz. 7.
quot;) id. , blz. 54.
\'») id. , blz. 106.
quot;) id. , blz. 196.
quot;) id. , blz. 280.
quot;) id. , blz. 314.

id. , blz. 337.
quot;) id. , blz. 372.
quot;) id. , blz. 410.
quot;) id. , blz. 436.
quot;) id. , blz. 460 e
.V.
quot;) Wilken, III, blz. 173.
\'») id. , III, blz. 174.
quot;) Riedel, blz. 220; Wilken, III, blz.

174; Schmidt (c.), blz. 88—89.
quot;) Wilken, III, blz. 179.
quot;) Kruyt (a.), blz. 469; Adriani en

Kruyt, I, blz. 268.
quot;) Adriani en Kruyt, I, blz. 268.
Adriani en Kruyt, I. blz. 269.
Woensdregt, blz. 94.
quot;) id. , blz. 170.
Kruyt (a.), blz. 467 e.v.
Kruyt (a.), blz. 470 e.v.; Juynbol;
Graafland, I, blz. 100 e.v.; Schwarz
en Adriani, II, blz. 397 e.v. (een
enigszins andere vorm).
quot;) Schmidt (6. en c.).
quot;) Schmidt (c.), kaart II.; Schmidt

(6.), blz. 245.
quot;) Schmidt (6,), blz. 244.
quot;) Wilken, III, blz. 182 e.v.; SoUewijn
Gelpke, blz. 142; Schmidt (c.), blz. 97.

quot;) Schmidt (J.), blz. 247.

«) Riedel, passim; Wilken, III, blz.

172 e.v.; Schmidt (amp;.), blz. 245.
quot;) Riedel, blz. 7.

Schmidt (6.), blz. 265.
quot;) Zie voor de rasmenging der volkeren

van Celebes Kruyt (c.), blz. 11.
*\') Riedel, passim; de Vries, blz. 164

e.v.; Kruyt (a.), 465 e.v.
»«) Adriani en Kruyt, I, blz. 245.
quot;) Riedel, blz. 311 e.v.; de Vries, blz.
77 en 260; Adriani, blz. 7; Krayt
(a.), blz. 493 e.v.
quot;) Schebesta (a. en
b.); Schmidt (d) •

Stevens (Grünwedel).
quot;) Forke, blz. 68, 70.
quot;) de Groot (J.), blz. 3 e.v.
quot;) Forke, blz. 68.

quot;) de Groot (a.), I, blz. 38; de Groot
(J.), blz. 89; Grube, blz. 27 ; Forke.
Book II.
quot;) Grube, blz. 35.
quot;) Grube, blz. 28; Forke, blz. 103.
quot;) Grube, blz. 34 e.v.; Chavannes (J.),
blz. 520.nbsp;\'

quot;gt;) Chavannes (6.), blz. 437.

Granet (J.), blz. 318—319«, 361^.
quot;) id. (amp;.), blz. 317.
quot;) Girant.
quot;) id. , blz. 312.
quot;) Uno Holmberg: Finno-Ugric, Sibe-
rian. Myth, of all Races IV.
1927.
quot;) id. , blz. 390.
quot;) id. , blz. 391.
quot;) id. , blz. 218, 400.
•») id. , blz. 219, 397.

id. , blz. 399.
quot;) id. , blz. 220.
quot;) id. , blz. 397 e.v.
quot;) id. , blz. 219, 397.
quot;) id. , blz. 459.
quot;) id. , blz. 219.
\'•) id. , blz. 220.
quot;) id. , blz. 460.

id. , blz. 239, 459.
\'») Wolter, blz. 358.
•quot;) Myth, of all Races IV, blz. 239, 243,
460.

id. , blz. 241, 240, 461.
quot;) id. , blz. 400, 453,
»») V. Schroeder (J.), blz. 374 e.v.; (c.),
I, blz. 300 e.v.; MacdoneU, blz. 8,
21-22, 88, 126, 127; Usener, blz.
29—30; Sütterlin; Mnir, V, blz
21—34;
V. Negelein (a.), blz. 6—7.
quot;) Oldenberg, blz. 240; v. Schroeder

.nnbsp;^ 816 e.v.

quot;) Macdonell, blz. 21.

quot;) Macdonell, blz. 22; v. Schroeder (c.),
I, blz. 322.nbsp;^ \'

quot;) Macdonell, blz. 21,
quot;) id. , blz. 14.

-ocr page 149-

•) Macdonell, blz. 21, 126.
\' id. , blz. 22, 126.
I) V Schroeder (c.), I, blz.
322.
Meyer (6.), blz. 6.
V. Schroeder (c.), I, blz. 331.
) Oldenberg, blz. 44—50, 193, 287;
e r. e., v,
blz. 127.
quot;) V. Schroeder (c.), I, blz. 415 e.v.;
Macdonell, blz. 84.
Muir,
v, blz. 23.
Usener, blz. 30.

Macdonell, blz. 88; Meyer (amp;.), blz. 6.
\' Macdonell, blz. 126.
°) Galand (amp;.), blz. 28 e.v.
» Rig-Veda, I, 89quot;.

Crooke (amp;.), blz. 285; (a.), I, blz. 26.
E. R. E., V, blz. 129.
*) Crooke (a.), I, blz. 30 e
.V.; E. R. E.,
IX, Oraon; E. R. E., V, blz. 129.
° Crooke (a.), I, blz. 26.
V. Schroeder (c.), I, blz. 320.
) Vertaling Ch. M. v. Deventer.
) Henry; Darmesteter, blz. 144; Jack-
son, blz. 612, 673—674 ; Lehmann
(a.), blz. 37—38; (amp;.), blz. 222, 223,
245.

quot;) Lang (o.). Myth of Chronos.
) Aristoph., Aves 695 e
.V.; Gruppe,
blz. 419 e
.V.
quot;O V. Schroeder (c.), I, blz. 322; Usener.
blz. 315.

Usener, blz. 177—178.
quot;quot;) V. Schroeder. (c.), I, blz. 312; Preller
^ (J.), blz. 116.

quot;*) Usener, blz. 196; Preller (J.), blz.
116 e
.V.; Wekker, I, blz. 169 e.v.
) Farnell (o.), I, blz. 39.
Meyer (6.), blz. 10.
Farnell (a.), III, blz. 14.
\') Dieterich (amp;.), blz. 45 e.v.
quot;\') H. III, 104, 276 ; XIX, 258; Od. V,

184, enz.
\'quot;) Fehrie, blz. 204.

Farnell (o.), III, blz. 29 e.V.; Wel-
^ cker, I, blz. 385 e
.V.
•) Mannhardt (J.), blz. 292.

Farnell (a.), I, Hoofdst. VII; Wel-
cker, I, blz. 362 e.v.; Preller {amp;.),
blz. 160 e
.V.; Wide; v. Schroeder
J®-)\' Wz. 404 e
.V.
,quot;) Welcker, I, blz. 362 e.v.

Farnell (a.), I, blz. 184; Welcker, I,
blz. 364, 369, 380.
Farnell (a.), I, blz. 185 e.v.; Fehrie,
blz. 173.

\'quot;) Preller (a.); Wissowa; v. Schroeder
(c.), I; Toutain; Roscher, II.
\') V. Schroeder (c.), I, blz. 467.
\') V. Schroeder (c.). I. blz. 471; Wiß-
sowa, blz, 114.

v. Schroeder (c.), I, blz. 472; Wisso-
wa, blz. 114; v. Domaszewski (J.),
blz. 171; (a.); Preller (a.), I, blz. 189.

liS

1!«

») Wissowa, blz. 114.

quot;») Wissowa, blz. 116; v. Schroeder (c.),
I, blz. 471; Preller (a.), I, blz. 188.
Wissowa, blz. 120 e.v.; v. Schroe-
der (c.), I, blz. 472 e.v.; Toutain,
I, blz. 284, 196—197.
Wissowa, blz. 121, 117; PreUer (a.),
I, blz. 194, 354; v. Schroeder (c.),
I, blz. 473; Crooke (a.), I, blz. 75.
»») Toutain, I, blz. 196—197.

v. Schroeder (c.), I, blz. 471; Wis-
sowa, blz. 113.
»\') Toutain, I, blz. 338; Fehrie, blz. 214
e.v.; Dieterich (J.), blz. 79—80;
Fowler, blz. 71.
V. Domaszewski (6.), blz. 110.
quot;•) Toutain, I, blz. 284; Wissowa, blz.
192 e.v.; v. Domaszewski (S,), blz.
171 e.v.

Wissowa, blz. 194 e.v.
Wissowa, blz. 192 e.v.; v. Domas-
zewski (amp;.), blz. 171 e.v.
V. Domaszewski (J.), blz. 178.
id.nbsp;(amp;.), blz. 176.

1quot;) Grolman, blz. 685 e.v., 798 e.v.
1quot;) Wissowa, blz, 178; Preller (a.), II,
blz. 6.

»quot;) Wissowa, blz. 192; Preller (a.), II,
blz. 5.

Fraser (6.), blz. 197 e.v.; (a.),
1917, Magie Art, II, blz. 172 e.v.
1quot;) Dieterich (J.), blz. 75.
quot;•) Dieterich (J.), blz. 11; Wissowa, blz.

194; Roscher, bij Tellus.
quot;») Dieterich (6.), blz. 11; Wissowa, blz.
194.

1quot;) Zie noot 127.
quot;») Wissowa, blz. 175.

Roscher, bij Iuno, II, blz. 689; v.
Schroeder (c.), II, blz. 418; Prei-
Ier (a.), I, blz, 278 e.v.
quot;*) Zie noot 127.
1quot;) Grimm, I, blz. XVII.

Grimm, I, Hoofdstuk IX; Meyer
(a.), blz. 338 e.v.; Mogk (ö.), blz. 98
e.v.; (a.), blz. 313 e.v.; Much, blz.
2; V. Schroeder (c.), I, blz. 484.
Mogk
(b.), blz. 114; Much, blz. 62

quot;») Giimm, I, Hoofdstuk VII; Meyer
(o.), blz. 367 e.v., 382 e.v.; Mogk
(amp;.), blz. 66 e.v.; (a.), blz. 328 e.v.;
Much, blz. 63; v. Schroeder (c.), I,
blz. 488.

quot;•) Grimm, I, Hoofdstuk VIII; Meyer
(o.), blz. 347 e.v.; Mogk
(b.), blz.
83 e.v.; (o.), blz. 353 e.v.; v.
Schroeder (c.), I, blz. 489.
quot;») Grimm, I, Hoofdstuk X; Meyer (a.),
blz. 362 e.v.; Mogk (6.), blz. 107
e.v.;
(a.), blz. 318 e.v.; v. Schroe-
der (c.), I, blz, 504 e.v.

-ocr page 150-

quot;») Mogk (6.). blz. 110 e.v.

Grimm, I, blz. 208 e.v.; Meyer (a.),
blz. 290 e.v.; Mogk (J.), blz. 25,
108; (a.), blz. 367 e.v., blz. 318 e.v.;
v. Schroeder (c.), I, blz. 511; Mann-
hardt (c.), I, Hoofdstuk VII.
Grimm, I, blz. 179 e.v.
Grimm, I, blz. 207 e.v., blz. 534 e.v.;
Much, blz. 61 e.v.; Mogk (amp;.), blz.
24 e.v.
1«) HuU, blz. 85 e.v.
quot;•) Grimm, I, blz. 194; Meyer (a.), blz.
408; Mogk (J.), blz. 101 e.v.; (o.),
blz. 317 e.v.; v. Schroeder (c.), I,
blz. 512 e.v.

Mannhardt (a.); v. Schroeder (c.),
I, blz. 526 e.v.; Hannsch, blz. 231
e.v.; Mythol. of all Races, III,
blz. 317 e.v.

Mannhardt (a.), blz. 90 e.v.
1«») Usener, blz. 97 e.v.

V. Schroeder, I, blz. 533 e.v.
quot;1) Usener, blz. 105; Meyer (6.), blz. 16.
quot;») Meyer (amp;.), blz. 16.
quot;s) HuU; Rhys; Dottin; E. R. E. III,
Celts; Mythol. of all Races, III.
E. R. E., III, blz. 278.
Hanusch; v. Schroeder, I, blz. 534
e.v.; E. R. E., XI, Slavs, blz. 587
e.v.; Mythol. of all Races, III.
quot;•) V. Schroeder (c.), I, blz. 536,; E. R. E.

XI, blz. 593.
quot;\') Hanusch, blz. 278 e.v.; E. R. E.,
XI, blz. 594 e.v.
Ellis (a.).
quot;») Spieth
{a. en amp;.).
quot;O) Spieth (a.), blz. 68».
id. (a.), blz. 666.
(a.), blz. 795.
\\aS, blz. 716.
(a.), blz. 668, 716 e.a.
(a.), blz. 67.
(a.), blz. 548.
1quot;) Ellis (a.), blz. 35—43; Frobenius
(a.), blz. 348; (d.), blz. 151 e.v.
Spieth (a.), blz. 548.
Struck, blz. 402.

Keane, blz. 99; Mythol. of all Races,
VII, blz. 126.
\'»gt;) ïVobenius (amp;.), blz. 268; Mythol. of

all Races, VII, blz. 124.
»») Sayce, blz. 84, 129; Erman, blz.
7—8, 32—33; E. R. E., V, blz. 248;
Budge, II, blz. 94—112; Breasted,
blz. 11, 143 en verder passim.
Budge, II; Erman.
Erman, blz. 7—8, 35; Budge, II,
blz. 101, 104.
Erman, blz. 15 e.v.
quot;\') id. , blz. 21; Breasted, blz. 21.

Budge, II, blz. 99 e.v.
quot;8) Mythol. of aU Races, X, blz. 187;
Fletscher—la Flesche, blz. 379.

quot;») Bourke, blz. 178 e.v. ; Gushing, blz.
379; Dorsey, I, blz. 14; Ehren-
reich (a.), blz. 158; Fletscher, passim;
Fletscher—la Flesche, blz. 134 e
.V.;
Goddard du Bois, blz. 181 e.V. ;
Hewitt, I, blz. 138 ; Müller, blz, 56,
110, 117, 125; RusseU, blz. 239;
Smith (J.), blz. 53 ; Stevenson (a.),
blz. 134 ; (c.), blz. 37 ; Frazer (a.),
2e dr., IV, Adonis, Attis, Osiris,
blz. 76.
quot;»») Dorsey, I, blz. 13 e.v.
Fletscher, blz. 30.
Hewitt, I, blz. 138.
Gushing, blz. 379.
Stevenson (c.), blz. 36.
Bourke, blz. 178.
Russell, blz. 208.
Longfellow, Hiawatha.
quot;quot;»J Fletscher, blz. 336.
«») Tylor, I, blz. 327.
»1») Fletscher, blz. 14.

Frazer, (a.), 2e dr., IV, Adonis,
enz., blz. 76 ; Mythol. of all Races,
X, blz. 91.
«») RusseU, blz. 239 ; Bourke, blz. 178—
179 ; Stevenson (c.), blz. 37.
RusseU, blz. 208 e.v.
Goddard du Bois, blz. 181 e.v.
PoweU, blz. 25.

Joyce ; Loewenthal ; Müller ; My-
thol. of all Races, XI; Preusz (a.
en ft.); Réville; Seler; Mexicans,
E. R. E. VIIL
quot;\') Spence, blz. 98 e.v. ; Joyce, blz. 38 ;
Müller, blz. 494 ; Mythol. of aU
Races, XI, blz. 75 ; RéviUe, blz. 93.
quot;«) Spence, blz. 99 ; E. R. E. V, blz. 130 ;
Joyce, blz. 38; RévUle, blz. 93;
E. R. E. VIII, blz. 615.
quot;») Joyce, blz. 38.

quot;«) Preusz (a.), blz. 137; MüUer, bla.

599; Joyce, blz. 70.
quot;1) Preusz (a.), blz. 139.
quot;•) id. (a.), blz. 138.
quot;») id. (o.), blz. 137; Seler, III,
blz. 316.

quot;*) Joyce, blz. 70 ; Preusz (a.), blz. 139
e.
V. ; MüUer, blz. 599, 636 ; E. R. E.
V, blz. 130 ; E. R. E. VIII, blz. 616.
»quot;) Seler, IV, blz. 25 e. v., 40,138 e. v. ;
MüUer, blz. 475, 652; Spence, blz.
118 e. v., 134 e. v.; RéviUe, blz.
54; Joyce, blz. 49.
«quot;) Müller, blz. 652 ; Seler IV, blz. 138
e.
V. ; Friederici, blz. 62 ; RéviUe,
blz. 168.

«\') MüUer; RéviUe; Mythol. of aU
Races, XI ; Spence ; Markham ;
E. R. E., I, Andeans, IV, Cos-
mogony, Cosmology.
quot;«) E, R. E., I, Andeans ; Mythol. of aU
Races, XI, blz. 225.

-ocr page 151-

Spence, blz. 289.

Spence, blz. 290; Müller, blz. 320;

«31
la 9

i33\\

239^

isr

IV;

»71

»7»
»7i

»76^

E. R. E., IV, Cosmogony, Cosmo-

. logy.

) E. R. E., IV, Cosmogony, Cosmology.
Chamberlain; Florenz (a.).
Holtom.

Florenz (a.), Noten bij Boek I,
Hoofdst. I.
) Chamberlain, Florenz (a.).
quot;) Florenz (amp;.), blz. 279.
Holtom, blz. 198 e. v.
id. , blz. 199 e. v.
,, , id. , blz. 212-213.
Aston.

Dieterich (a.).

Lods, blz. 117 e. v.; Köhler; Ditt-
mar ; Baudissin (6.) ; Langdon ;
Steinleiter.
Briem, blz. 195.
quot;) Baudissin (6.). 19 e. v.
]quot;) id. (J.), blz. 51.
\') Baudissin (o. en 6.); Jastrow; Lang-
don ; Jeremias ; King ; Smith (a.) ;
König ; Wellhausen.
\' ) Jeremias, blz. 254 e. v.

Baudissin (6.) ; König, blz. 256.
Smith (a.), blz. 96.
Baudissin (a.), II, blz. 265.
in dit verband ook Steinleiter, blz.
223

Smith (o.), blz. 95.
Frazer, (o.), IV, 1907, blz. 235,
236, 237.
\'quot;) Zie noot 246.

Jeremias, blz. 21.
quot;*) Zimmern (6.); Jeremias, blz. 314;
Böhl.

\'quot;) Evans (a, i, en c.) ; Karo ; Dussaud.
Karo, blz. 153.
\') Farnell (a.), III, Hoofdst.
Steinleiter, blz. 221.
*••) Tiele—Söderblom, blz. 367.

Frobenius (c.), blz. 53 e. v, ; Fro-
benius (e.).

Schmidt (amp;.), blz. 241.
Granet (J.), blz. 317.
Dieterich (amp;.), blz. 71.
Crooke (J.), blz, 285.
Crooke (ß.), I, blz. 26.
Dieterich (J.), blz. 92 e. v.
quot;\') Crooke (amp;.), blz. 290—91 ; v. Nege-
lein (ß.), blz. 6—7; Frazer (a.),
2e druk, IV, blz. 76.
Hnll, blz. 83.
V. Negelein (J.), blz. 84.
Spieth («.), blz. 796.
Mythol. of all Races, IV, blz. 459,
239; Wolter, blz. 358.
Thurston, blz. 296.
Crooke (a.), II, blz. 293.
Crooke (J.), blz. 287, 288.
V. Negelein (a.), blz. 66.

\') Crooke (6.), blz. 287.

quot; ......

gt;») V. Negelein (a,), blz. 6, 65.
»») Wolter, blz, 358,
quot;0) Schmidt (amp;.), blz. 247.
«quot;) Dieterich (6.), blz. 71.
Farnell (a.), III, blz. 28.
Grey, blz. 15 ; ook dit : de zuchten
V. Papa stijgen op als mist ; White,
blz. 48, hier staat dat het zuchten
van Rangi het ijs in de winter ver-
oorzaakt.
«quot;) Waitz-Gerland, VI, blz. 245.
quot;s) Krämer, I, blz. 403 e. v.
«quot;) Riedel, blz. 337 e. a.
Wilken, blz. 172—173.

id. , blz. 174.
Riedel, blz. 7.
«»«) id. , blz. 280.
quot;1) id. , blz. 281, 372 e. v.
»«) id. , blz. 314.
«quot;) Kruyt (a.), blz. 469; Adriani en

Kruyt, blz. 245 e. v.
quot;•) Woensdregt, blz. 94.
»quot;) id. , blz. 172.
quot;•} id. , blz. 94.
quot;\') Adriani en Kruyt, blz. 273.
quot;«) Forke, blz. 34 e. v.
quot;») Hartland, I, blz. 25.
quot;quot;gt;) Zie noot 83.

»quot;) v. Schroeder (c.), I, blz. 413.
squot;) Crooke (a.), I, blz. 9.

id. (ß.), I, blz. 11.
squot;) Hartland, I, blz. 90.

Meyer (c.), blz. 169 e. v.
\'lt;quot;) Vâmbéry, blz. 112.
»lt;quot;) Mythol. of all Races, IV, blz. 400.

Dieterich (amp;.), blz. 40.
30») Roscher, II, blz. 590 e. v.
»gt;«) Bourke, blz. 178 ; Russell, blz, 239 ;
Mythol. of all Races, X, blz. 179^
180.

»quot;) Stevenson (c.), blz. 37.

««) Fletscher, blz. 336.

»quot;) Hartland, I, blz. 25.

»»«) Hartland, I, blz. 24.

»») Frazer (a.), III, 1900, blz. 204 e. v.,

vooral blz. 219 en 222.
»quot;) Hartland, I. hoofdstuk I en II.
»quot;) Lang (ß.), Hoofdstuk: Myth of
Chronos.

Frobenius («.), passim.
«•) Kruyt (ß.), blz. 493 e. v. ; Mythol.
of all Races, IX, part I.
Turner
(aX blz. 245 e. v.
»quot;) Ellis (amp;.), 1, blz. 116; Moerenhout,
I, blz. 446; Waitz-Gerland, VI,
blz. 250.
quot;») Williams, blz. 544.
»«») Ratzel, I, blz. 288,

Macdonald, blz. 731.
»»quot;) J. Chalmers : Pioneering in New
Guinea, 1887, gecit. d. Frobenius
(ß.), blz. 360.

-ocr page 152-

\'quot;) Howitt: On Australian medicinmen,
gecit. d. Frobenius (a.), blz. 362.
\'quot;) Riedel, blz. 311—312; de Vries,

blz. 77 en 260.
quot;») Adriani, blz. 7; Adriani en Kruyt,

blz. 273; Woensdregt, blz. 69.
quot;») Sunderman, blz. 171—172; Evans

(d.), blz. 433.
quot;0) Chatelin; Kruyt (a.), blz. 494.
Benedict, blz. 16; Beyer, blz. 89 en
105; Mythol. of all Races, blz. 178.
Forke, blz. 56.

Forke, blz. 61; Lang (a.), blz. 50.
Muir, V, blz. 23.
»quot;) Frazer (c.), I, blz. 96, 109; Frobe-
nius (a.), blz. 366—356.
Zie noot 193.

Russell, blz. 208 e. v.; Goddard da
Bois, blz. 181 e. v.; Gushing, blz. 379.
Frobenius (amp;.), blz. 268, 335 e. v.;
Mythol. of all Races, VII, Hoofd-
stuk I.

Turner (a.), blz. 245 e. v.
quot;») Kruyt (a.), blz. 494.
\'quot;) Woensdregt, blz. 59.
»quot;) Adriani en Kruyt, I, blz. 273.

Mythol. of all Races, X, blz. 178.
«quot;) Frazer (c.), I, blz. 96.
»«) id. (c.), I, blz. 109.
quot;») E. R. E., V, Dravidians, blz. 6.

DEEL IL

O V, Negelein, (a.), blz. 16.
«) Hocart, blz. 41.
») Grube, blz. 27.

*) Grube, blz. 79; Forke, blz. 159 e. v.
») Giran, blz. 263.

•) Mythol. of all Races, IV, blz. 400,
218.

\') v. Schroeder (c.), I, blz. 319; Ho-
cart, blz. 53.
«) V. Schroeder (c.), I, blz. 317.
•) V. Schroeder (c.), I, blz. 606, 513,

525; V. Negelein (6.), blz. 63.
quot;) E. R. E., I, Andeans; Mythol. of
all Races, XI, blz. 226.
Grube, blz. 28; de Groot (6.), blz.
103 ; Huc, I, blz. 51 e. v.; Franke
(a.); (amp;.), blz. 200; Forke, blz. 148;
Giran, blz. 312 e. v.
quot;) Grube, blz, 325 e, v.; Granet (amp;.),
blz. 325 e. v.; Hartland, I, blz. 25.
quot;) de Groot (a.), blz. 679; (J.) 103 e. v.;
Grube, blz, 79 e. v.; Forke, blz. 79;
Eisler, I, blz. 21 en passim Hoofdst. I.
»•) de Groot (a.), blz. 62 e. v.; Grube,
blz. 40.

quot;) Mythol. of all Races, IV, blz. 398.
quot;) Krämer, blz. 8, 61, 78, 89 e. a.;
Mariner, II, blz. 134, 99 e. v.

quot;) EUis (amp;.), Ill, blz. 108 e. V.; Moeren-
hout, II, blz. 22 e.
V.
») Ellis (6.), Ill, blz. 113-114.
quot;) Hocart, blz. 13.

Turner (b.), blz. 304.
quot;) P.S., blz. 180.

quot;) Usener, blz. 226 e. v.; v. Schroeder
(c.), I, blz. 451; Preller (6.), blz. 80,
149 e.
V.

Wissowa, blz. 128—129; Frazer
(6,), blz. 197 e. v.; zie ook Frazer
(a.), 3e dr., Magic Art. II, blz. 174.
quot;) Hocart, blz. 10.
quot;) v. Negelein (6.), blz. 50, 55.
quot;) Hartland, I, blz. 24.
quot;) Handbook of American Indians, II,
blz. 35; Fraser (a,), II, 2e dr„ blz.
332 (noot).
quot;) Riedel, blz. 106.
=») V. Schroeder (c.), I, blz. 447; v.

Negelein (amp;.), blz, 47.
»quot;) Moerenhout, II, blz. 22 e. v.
quot;) Teyerman and Bennet, I, blz. 530.
quot;) Meyer (c.), blz. 213 (noot); v. Nege-
lein (a.), blz, 16,
quot;) Grube, blz, 29,
**) Grube, blz. 78,

«) Moore, blz. 157 e. v., Mythol. of aU

Races, XII, blz. 328.
quot;) Frazer (o.). Ill, 3e dr., blz. 149.
quot;) Meyer (6.), blz, 7 e. v.; Crooke (a.),
II, blz. 287—293; v. Negelein (a.)
blz. 6—7, noot 57.
3\') v. Negelein (a,), blz. 7.
3\') Mannoury, blz. 16.

Meyer (J.), blz. 9—10, 11, 13.
quot;) Preller (b.), blz. 206; Dieterich (J.),

blz. 50; Meyer (J.), blz. 9—10.
quot;) Meyer (6.), blz. 11, 13. 14.

Meyer (b.), blz. 140,
quot;) V, Negelein (a,), blz, 89.
quot;) Waitz-Geriand. V, blz. 177—178,
192—193, 181; Vancouver, I, blz.
110.

quot;) Granet (6.), blz. 359.
quot;) Hull, blz, 92,
quot;) Hocart, blz, 105,
quot;) Hocart, blz, 102 e. v. \'
Brockelmann, kolom 1366.
Briem, blz. 179 e. v.
quot;) Mannhardt (6.), noot blz. 351, blz.
362.

quot;) de Groot (a.), blz. 88—89.
quot;) de Groot (a), blz. 87.
quot;) de Groot (a.), blz. 86.
quot;) Zimmer, blz. 313—314.
quot;) Meyer (c.), passim; Mannhardt (5.),
blz. 352; Sütterlin, blz. 536 e. v.
quot;) Meyer (c.), blz. 129 (noot).
quot;) Crooke (a.), blz. 192.
•«) Crooke (J.), blz. 292.
quot;) Welcker, I. blz. 150; Dieterich (Ö.),
blz. 46.

-ocr page 153-

Farnell (a.), I, blz. 185.
Farnell (a.), Ill, blz. 85—97, 327—
328; Nilsson, blz. 290 e. v.; Murray,
blz. 29; Dieterich (amp;.), blz. 46; Sam-
ter (a.), blz. 25; Meyer (6.), blz. 10.
Mannhardt (J.), Hoofdstuk VI.
Dieterich (J.), blz. 78 e. v.
Hocart, blz. 99 e. v.
Wilken, I, blz. 571—573; Bezemer,
blz. 150—151; Noto Soeroto, blz.
299 e.
V. Skeat, blz. 388.
Mielke, blz. 627.

Frazer (a.), II, 3e dr., Hoofdst. XI;
Mannhardt (c.), I, blz. 469 e. v.,
blz. 480 e.
V. ook 344 e. v. (Mei-
koning en -koningin); Preusz (c.),
blz. 368 e. v.
Crooke (a.), I, blz. 75.
V. Schroeder (a.), blz. 292 e. v.;
(b.), 410 e.
V.
Sollewyn Gelpke, blz. 153.
Mannhardt
(b.), blz. 351 e. v.; v.
Negelein (a.), blz. 62; Wilken, I,
blz. 563 e. v.

Crooke (a.), I, blz. 69 e. v.
Meyer (6.), blz. 138, 141 e. v.; Fra-
zer (a.), IV, 2e dr., blz. 195 e. v.;
Mannhardt (c.), I, blz. 214 e. v.;
Crooke (a.), II, blz. 287 e.v.; Dieterich
\'amp;.), blz. 96 e.
V.
quot;oore, blz. 159.

quot;i

T.)
T»)

quot;i

S;

T.)

quot;) Dieterich (J.), Hoofdst. I, aanvul-
lingen blz. 122 e. v.; Samter (a.),
Hoofdst. I.

») Hull, blz. 83 ; Granet (J.), blz. 309
e. v. vooral blz. 317 ; Riedel, blz.
24; Folmer; Bakker, blz. 78; Ste-
venson (a,), blz. 134 ;
Gecit. d. Farnell (a.), I, blz. 192.
Riedel, blz. 372 e. v.

id. , blz. 282.
Granet (a.), en daar opgegeven li-
teratuur.

«) E. R. E. IX, blz. 602—503.

quot;) E. R. E. V, blz. 6, 129.

8\') Farnell (a.), I, blz. 184 e. v. ; Wel-
cker, I, blz. 364, 369, 380 ; Fehrie,
blz. 173.

Roscher, II, blz. 690 e. v. ; Preller
(a.), I, blz. 201 ; Frazer («.), 3e dr..
Magic Art. II, blz. 191 e. v.
Wissowa, blz. 606 e. v.

quot;) Grimm, I, blz. 176; Meyer (a.),
blz. 366.

«») Frazer («.), 3e dr., Magic Art II,
blz. 144.

quot;) Mythol. of all Races, IV, blz. 240, 461.
id.nbsp;IV, blz. 243.

••) Fletscher, blz. 26 en passim; Flet-
scher—la Flesche, blz. 377 ; Mythol.
of all Races, X, Hoofdst. V.

quot;) Pr«usz (o.).

79\'
lt;0^

-ocr page 154-

literatuur.

Annual Report of the Bureau of Ethnology to the Secretary of the Smithsonian

Institution, 1879— (Washington 1881—) = A. R, B. E.
Archiv für Religionswissenschaft = Arch. f. Rel.-Wiss.
Encyclopaedia of Religion and Ethics = E, R. E.

Adriani, N. : Het Animistisch Heidendom als Godsdienst. 1922.
Adriani en Alb. C. Kruyt, N. : De Bare\'e-sprekende Toradja\'s van Midden-Celebes, 1912—14.
Alkema en T. J. Bezemer, B. : Beknopt Handboek der Volkenkunde van Nederlandsch-
Indië, 1927.

Annandale, N. : The theory of Souls among the Malay of the Malay Peninsula. Journ.

a. Proc. Aziat. Soc. of Bengal. Vol. V. N. S. 1909.
Aston, W. 0. : Shinto, the Wajr of the Gods. 1905.
Bakker, C. : Volksgeneeskunde in Waterland. 1928.

Baudissin, F. ly.(a); Studien zur Semitischen Religionsgeschichte, 1876—1878.

Baudissin, W. W. (amp;) .• Adonis und Esmun. 1911,

Benedict, L. W.: Bagobo Myths. Journ. Americ. Folklore. XXVI. 1913.

Beyer, H. 0. : Origin Myths among the mountain Peoples of the Philippines. Philippine

Journ. of Science. Sec. D. VIII. 1913.
Bezemer, T. J. : Van Vrijen en Trouwen in den Indischen Archipel. Tijdspiegel, II, 1903.
Böhl, F. M. Th.: Nieuwjaarsfeest en Koningsdag in Babylon en Israël. 1927.
Bourke, J. G. : Cosmogony and Theogony of the Mojave Indians. Journal Americ Folklore,
II. 1889.

Breasted, J. H.: Development of Religion and Thought in ancient Egypt, 1912.

Briem, Efraim: Mutter Erde bei den Semiten? Arch. f. Rel.-Wiss. XXIV. 1926.

Brockelmann. Litterarisches Zentralblatt für Deutschland. LVII. 1906.

Budge, E. A. W. : The Gods of the Egyptians. 1904.

Caland{a), W.: Die Altindischen Toten- und Bestattungsgebräuche. 1896,

Caland (6), W. : Incarnaties v. God Vishnu, Versl, v. d, Algem, Verg. en der Sect. Verg.

van het Utr, Prov. Gen. v. K. en W. 1927.
Chamberlain, B. H. : Ko-ji-ki or Records of ancient Matters, Transactions of the Asiatic

Society of Japan. Vol. X. Supplement. 1882.
Chavannes (a), Ed. : Le Dieu du Sol dans 1\'ancienne Religion chinoise. Rev, de l\'His-
toire des Religions 1901,
Chavannes (amp;), Ed. : Le T\'aichan ; Avec app. ; Le Dieu du Sol dans le Chine antique.

Annales du Musée Guimet. 1910.
Chatelin, L. N. E. A.: Godsdienst en Bijgeloof der Niassers. Tijdschr. Ind. T. L. en

Volkenkunde, Batav. Gen. XXVI. 1881.
Coomaraswamy, Ananda: The Dance of Siva. 1918.

Comelissen, P. P. J. : -Totemisme op Flores en Timor, Nederl.-Indië Oud en Nieuw.
XIII. 1929.

Crooke (a), W.: Popular Religion and Foklore of Northern India. 1896.
Crooke (b), W. : The Cuits of the Mother Goddesses in India. Folklore XXX. 1919,
Cushing, F. E.: Outlines of Zuni Creation Myths. A. R. B. E. XIII. 1896.
Dähnhardt, 0.: Natursagen. I. 1907.
Darmsteter, J.: Ormazd et Ahriman, 1877.

Dhorme, P. : La Terre Mère chez les Assyriens. Arch. f. Rel.-Wiss. VIII. 1906.
Dieterich (a), A. : Mutter Erde. Arch. f. Rel.-Wiss. VIII. 1905,
Dieterich (b), A. : Mutter Erde. 1925.

Dittmar, W. : Zum Glauben an die Mutter Erde. Zeitschrift f. die neutestamentl. Wis-
senschaft. IX. 1908.

Domaszewski (a), A. v.: Die Festcyclen des Römischen Kalenders. Arch, f. Rel.-Wiss.
X, 1907.

Domaszewski (b), A. v. : Abhandlungen zur Römischen Religion. 1909.
Dorsey, J. A. : The Pawnee Mythology. 1906.

Dottin, G.: La Religion des Gaulois. Revue de l\'hist. des religions. XXXVIII. 1898.
Dulaure, J. A.: Des Divinités Génératrices ou du Culte du Phallus. 1885.
Dürkheim en M. Mauss, E. : De quelques Formes primitives de classifications. Année
sociologique. VI. 1903,

-ocr page 155-

Dussaud, R.: Questions Mycéniennes. Rev. hist. rel. LI. 1905.
Eerde, J, C. v.: Koloniale Volkenkunde, I, 1926.

Enrenreich {a), P.: Die algemeine Mythologie und ihre ethnol. Grundlagen. 1910.
Ehrenreich {b), P.: Mythen und Legenden der Süd-Amerikanischen Urvölker. 1905.
Eisler, R.: Weltenmantel und Himmelszelt. 1910.

Ellis (a), A. B.: The Yoruba speaking Peoples of the Slave Coast of West Africa. 1894.
Ellis (5), W.: Polynesian Researches. 1858.

Erasmus: Moriae Encomium of de Lof der Zotheid. Vertaling v. Hoogstraten, 1700.

Erman, A.: Die Aegyptische Religion. 1909.

Evans (a), A.: Mecenean Tree and Pillar Cult. Hellen-Journ. 1901.

Evans (6), A.: Report of Cretan Excavations, 1901.

Evans (c), A.: Report of Excavations, 1902—\'03,

Evans (d), J. E. N.: Folkstories of the Tempassuk and Tuaran Districts. Journ, of the

R, Anthrop. Inst, of Gr, Br, and Irel, XLIII, 1913,
Evans (e), J. E. N.: Among Primitive Peoples in Borneo,
Eahrenfort, J. J.: Het hoogste Wezen der Primitieven, 1927.
Pamell (a), L. R.: The Cults of the Greek States. 1896—1909.
Eamell (6), L. R.: Greece and Babylon, 1911.
Pehlinger, E.: Das Geslechtsleben der Natur-Völker. 1921.
Fehrle, E.: Die kultische Keuschheid im Altertum 1910.

Eleischer, A.: The Hako, a Pawnee Ceremonial. A, R, B. E. XXIL 2de deel. 1903.
Pletscher en F. la Flesche, A. C.: The Omaha Tribe. A. R. B. E. XXVII. 1911.
Florenz {a), K.: Japanische Mythologie, Nihon-gi, Zeitalter der Götter. 1901,
Florenz (6), K.: Die Japaner, Chantepie de la Saussaye; Lehrbuch der Rel. Geschichte,
I. 1925.

Forke, A.: The Worid-Conception of the Chinese. Probsthain\'s Oriental Series. Vol.
XIV. 1925.

Forster, J. R.: Bemerkungen auf seiner Reise um die Welt. (Vert. door G, Forster), 1783.
Fowler, W. W.: The roman Festivals of the Period of the Republic, 1899,
Franke (a.), 0.: Die religionswissensch, Litteratur über China seit 1909, Arch, f. Rel,-

Wissensch, XVIII. 1916.
Franke (amp;.), 0.: Die Chinesen, Chantepie de la Sausaye: Lehrboek der Rel, Geschichte,
I, 1925,

Friederici, 0.: Ueber eine als Couvade gedeutete Wiedergeburtceremonie bei der Tupi.

Globus LXXXIX. 1906.
Frhzer (a), J. G.: Golden Bough.

Frazer \\b), J, 6.: Lectures on early History of Kingship, 1906.
Frazer (c), J. Q.: The Worship of Nature. I. 1926.
Frobenius (a), L.: Die Weltanschauung der Naturvölker. 1898.
Frobenius (6), L.: Das Zeitalter des Sonnengottes. 1904.
Frobenius (c), L.: Vom Kulturreich des Festlandes, 1923,
Frobenius (d), L.: Erlebte Erdteile, VI, Monumenta Africana, 1929,
Frobenius (e), L.: Eriebte Erdteile, VII, Monumenta terrarum (twede druk van Fro-
benius (c)), 1929.

Gardner, E. A.: Mythology and Religion, 1906, A Companian to greek Studies V.
Giran, P.: Magie et Religion Annamites. 1912.

Qoddard Du Bois, C.: The Mythology of the Dieguenos. Journ. Americ. Folklore,
XIV, 1901,

Goldziher, I.; Vorlesungen über den Islam. 1910.
Gorion, M. J.: Die Sagen der Juden. Die Urzeit. 1913.
Graafland, N.: De Minahassa, 1867—1869.

Granet (a), M.: Coutumes matrimoniales de la Chine antique, T\'oung Pao, XIII, Ser II,
1912.

Granet (b), M.: Le Dépot de l\'Enfant sur le sol. Revue Archéologique. 5 Serie, Tome
XIV, 1921.

Grey, G.: Polynesian Mythology and ancient Tradition, History of the N.-Zealand
Race. 1856.

GrimUe, A.: Myths from the Gilbert Islands, Folklore XXXIIL 1922,
Grimm, J.: Deutsche Mythologie. 1876.

Grolman, E. C. A.: De Winterfeesten in Nederland. Tijdschr. Konk. aard. gen. XLIII,
2e serie, 1926.

Groot (a), J. J. M. de: Les Fêtes annuellement célébrées k Emoui (Amoy) I en II
(trad. par C. G. Chavannes), Annales du Musée Guimet XI, XII, 1886.

-ocr page 156-

Groot (6), J. J. M. de: The Religion of the Chinese. 1910.
Groot (c), J. J. M. de: The Religious System of China, 1892—1901.
Gruie, W.: Religion und Kultus der Chinesen. Leipzig 1910.
Gruppe, 0.: Griechische Mythology und Religionsgeschichte. 1897—1906. (Handbuch
der kl. AJtertumw.).

Handbook of American Indians North of Mexico uitg. d. Fr. Webb. Hodge, 1910,

Bur. of Americ. Ethnol. Bulletin 80.
Hanusch, I. J.: Die Wissenschaft des Slawischen Mythus im weitesten, den altpreus-

zisch-litauischen Mythus mitumfaszenden Sinne. 1842.
Harrison (a), J. E.: Prolepmena to the Study of Greek Religion. 1903.
Harrison (b), J. E.: Religion of ancient Greece. 1906.
Hartland, E. S.: Primitive Paternity. 1909,
Henry, V.: Le Parsisme. 1905.

Hewitt, J. N. B.: Iroquoian Cosmology, A. R. B. E. XXI, 1903.
Hocart, A. M.: Kingship. 1927.

Hoëvell, G. W. W. C. Baron v.: Ambon en meer bepaaldelijk de Oeliasers, 1875,
Holtom, D. C.: The Political Phylosophy of modern Shinto. Transactions of the Asiatic

Soc. of Japan, vol. XLIX. part. II. 1922.
Hose and W. Mc Dougall, Ch.: The pagan Tribes of Borneo. 1912.
Hue, M.: Das Chinesische Reich (uit het Frans I\'Empire Chinois), 1866,
Hull, E.: Folklore of the british Isles, 1928.

Jackson, A. V. W.: Die Iranische Religion. Grundriss d. Iranischen Philologie, II. 1896
—1904.

Jastrow, M.: The Religion of Babylonia and Assyria. 1898.
Jeremias, A.: Handbuch der altorientalischen Geisteskultur, 1913.
Joyce, A.: Mexican Archeology. 1913.

Juynloll, H. H.: Pakiwasche Teksten. Bijdrage T. L. en Volkenkunde, XLV, 1895,
Karo, G.: Atkretische Kultstätten. Archiv, f. Rel.-Wiss. VII. 1904.
Kate, H. ten: Psychologie en Ethnologie in de koloniale Politiek. Ind. Gids, 1916.
Keane, A. H.: Man, Past and Present. 1920.

Keyserling, H.: Het Reisdagboek van een Philosoof (vertaling v, Pierson), 1924,
King, L. W.: Babylonian Religion and Mythology. 1903.

Kleiweg de Zwaan (a), J. P.: De Convade — Het Mannenkraambed. overdr. Medisch
Weekblad, 1915.

Kleiweg de Zwaan (b), J. P.: Abortus Provocatus in den Indischen Archipel, Mensch

en Maatsch., IV, 1928.
Kluin, H.: Het Geestesleven der Natuurvolken, 1924.

Kohlbrugge (a), J. H. F.: Blikken in het zieleleven van den Javaan en zijn overheer-
, schers, 1907.

Kohlbrugge (6), J. H. F.: Primitieve Denkwijze. Tijdschr. Konk. Aardr, Gen. XXXVII,
2e serie 1920.

Kohlbrugge (c), J. H. F.: De Inlandsche Beweging en de Onrust in Indië, 1927.
Köhler, L.: Biblische Spuren des Glaubens an die Mutter Erde? Zeitschr. f, d, neutes-
tamentl. Wissensch. IX. 1908.
König, Edu: Geschichte der alttestamentl. Religion, 1912.
Krämer, A.: Die Samoa Inseln. 1902—1903.

Kroeber, A. L.: Prelimanary Sketch of the Mohave Indians, American Anthropologist,

new series, IV, 1902,
Krom, N. I.: Het oude Java en zijn kunst, 1923.
Kruyt (a). Alb. C.: Het Animisme in den Indischen Archipel, 1906.
Kruyt (i). Alb. C.: De Rijstmoeder in de 0,-Ind. Archipel. Versl. en Meded, Kon, Acad.

V. Wetensch. Afd, Letterk. Reeks 4, V,
Kruyt (c). Alb. C.: De Volken, die Midden-Celebes bewonen en de wijze van hun
Lijkbezorging. Verslag 4e Kolon. Vacantie-cursus voor Geografen, Amsterdam, 1923.
Kugler, F. X.: lm Bannkreis Babels. 1910.

Kuhnert, Fr.: Die Entstehung der Welt und Wesen des Menschen nach chinesischer

Anschauung. Das Ausland LXVI. 1893,
Kusnezow, 8. K.: Ueber den Glauben vom Jenseits und den Todtenkultus der Tscher-

missen Internat. Archiv, f. Ethnographie IX. 1896,
Lang (a), Andr.: Custom and Myth, le druk 1884, 2e druk 1893,
Lang (b), Andr.: Myth, Ritual and Religion. 1887.
Larigdon, 8.: Tammuz and Ishtar. 1914.

-ocr page 157-

Lehmann (a), Edu : Erscheinungs- und Ideeenwelt der Religion. Chantepie de la Saus-

saye. Lehrbuch der Rel, Geschichte. L 1925.
Lehmann (h), Edu: Die Perser. Chantepie de la Saussaye. Lehrbuch der Rel. Gesch.
IL 1926.

Leroy, 0. : La raison Primitive. 1927.

Lévy-Bruhl, L.: Les Fonctions mentales dans les Sociétés inférieures, 1922.
Lods, A. : La Croyance à la Vie future et le Culte des Morts dans l\'Antiquité Israelite. 1906.
Loewmthal, John: Das altmexikanischen Ritual tlacacâliliztli und seine Parallellen
in die Vegetationskulten der alten Welt. Mitt. d. Anthrop. Gesellsch. Wien, LU. 1922.
Lorenz, E. : Zum Mutter Erde. Archiv. f. Rel.-Wiss. XVI. 1913.
Liepmann, W.: Weltschöpfung und Weltanschauung. 1926.

Lukas, F. : Das Ei als kosmogonische Vorstellung. Zeitschr. des Vereins für Volkskunde,
IV. 1894.

Maedonald, D.: New Hebrides. Report of the Austral. Assoc. for the Advancem. of

Science. IV. 1892.
Macdmell, A. A. : Vedic Mythology. 1897.

Mannhardt (a), W. ; Lettische Sonnenmythen. Zeitschr. f. Ethnol. VII. 1875.

Mannhardt (b), W. : Mythologische Forschungen. 1884.

Mannhardt (c), W. : Wald- und Feldkulte. I en II. 1904—1906.

Mannhardt {d), TT.; Die Korndämonen. Beitrag zur germanischen Sittenkunde. 1868.

Mannoury, G. : Het Boeddhisme, naar Kern ; Manual of Buddhism, z. j.

Mariner, N. : Tonga Islands. 1818.

Markham, C. R.: The Incas of Peru, 1910.

Meyer {a), E. E.: Mythologie der Germanen. 1903.

Meyer \\l), E. H.: Indogermanische Pfügebräuche. Zeitschr. des Ver. f. Volkskunde,
XIV, 1904.

Meyer (c), J. J. : Das Weib im altindischen Epos. 1916.

Mielke, R. : Ein merkwürdiger Totenbrauch. Zeitschr, f. Ethnol. XL, 1908.

Moerenhout, J. A.: Voyages aux Iles du Grand Océan. 1837.

Mogk (fl), E. : Germanische Mythologie, bij H. Paul ; Grundriss der germanischen Phi-
lologie. III. 1900.

Mogk (b), E. : Germanische Religionsgeschichte und Mythologie. 1921.

Mooney, J. : Myths of the Cherokee. A. R. B. E. XIX. 1900.

Moore, W. R.: That they who sow may reap. Inter Ocean. IX. 1928.

Much, R. : Der germanische Himmelsgott. 1898. Sonderabzug aus : Abhand, zur germ.

Philol.. Festgabe für Richard Heinzel.
Müller, J. 0. : Geschichte der amerikanischen Urreligionen. 1865,
Murray, G.: Four Stages of Greek Religion. 1912.
Muir, J. : Original Sanskrit Texts. 1872.
Mythology of all Races, uitg. d, L. H. Gray (1916—).
Negelein {a), J. v. : Weltanschauung des indogermanischen Asiens. 1924.
Negelein (b), J. v. : Germanische Mythologie. 1919.
Nestle, E. : Die jungfräuliche Erde. Arch. f. Rel.-Wiss. IL 1908.
Nilsson, M. P.: Die Griechen. Chantepie de la Saussaye: Lehrbuch der Religions-
wissenschaft. II. 1926.
Nöldeke, Th.: Mutter Erde und verwandtes bei den Semiten. Arch. f. Rel.-Wiss.
VIII. 1906.

Noto Soeroto, R.M.: De Javanen. VanEerde: De Velken van Nederiandsch-Indië, 1921.
Ollink{a), H. Th.: De Beteekenis van Egypte en Babylonië in de oude religieuse

Denkwereld, 1910.
Ohbink (amp;), H. Th. : Godsdienstwetenschap, 1920.
Oesterley, W. 0. E. : The Sacred Dance, 1923.
Oldenberg, H. Die Religion des Veda. 1894.

Powell, J. W.: Sketch of the Mythology of the North American Indians. A. E. B. E. L 1881.
Prellerta), L.: Römische Mythologie. 1881.
Preller (b), L. : Griechische Mythologie. 1894.

Preusz (a), K. Th. : Phallische Fruchtbarkeitsdämonen als Träger des altmexikanischen

Dramas. Arch. f. Anthrop. XIX. N. F. 1. 1904.
Preusz (b), K. Th. : Die Erd- und Mondgöttin der alten Mexikaner im heutigen Mythus

Mexikanischer Indianen. Zeitschr. f. Völkerpsychologie und Soziologie. I. 1925,
Preusz (c), K. Th. : Die Ursprung der Religion und Kunst. Globus LXXXVI. 1904.
P. S. : Gesprekken met den Pangeran. De Ind. Veriofgangers, VII, 1928.
Ratzel, Fr. : Völkerkunde. 1894—96.

-ocr page 158-

Réville, A.: Les Religions du Mexique, de TAmérique Central et du Pérou. 1885.
Rhys, J.: Lectures on the Origin and Growth of Religion as illustrated by Celtic Heathen-
dom. 1892.

Riedel, J. G. E. F.: De sluik- en kroesharige Rassen tusschen Selebes en Papua, 1886.
Robinson, J.: Psychologie der Naturvölker. Ethnographische Parallellen z, j.
Roscher, W. H.: Ausführliches Lexikon der griechischen und römischen Mythologie.
1884 e.
V.

Roth, H. L.: On the Signification of the Couvade. Journ. Anthrop. Instit. XXII1893

RusseU, Fr.: The Pima Indians. A. R. B. E. XXVI. 1908.

Samter (a), E.: Geburt, Hochzeit und Tod. 1911.

Samter (amp;), E.: Die Religion der Griechen. 1925.

Sayce, Ä. H.: The Religion of ancient Egypt. 1913.

Schébesta (a), P.; Ueber die Semang auf Malakka. Anthropos XVIII—XIX. 1923—\'24.
Schebesta (b), P.: Religiöse Anschauungen der Semang. Arch, f, Rel.-Wiss. XXIV. 1926!
Schilde, Willy: Ost-westliche Kultur beziehungen im Sudan. In Memoriam Karl Weule,
1929.

Schindler, Bm.: Das Priestertum im alten China. 1918.

Schirren, C.: Die Wandersagen der Neu-seeländer und der Mauimythos. 1856.

Schmidt (a), W.: L\'Origine de 1\'idée de Dieu. Anthropos. IV. 1909.

Schmidt (b), W.: Die Mythologie der austronesischen Völker. Mitt. der Anthrop. Ge-

sellsch. Wien XXXIX. 1909.nbsp;^

Schmidt (c), W.: Grundlinien einer Vergleichung der Religionen und Mythologien der

austronesischen Völker. Kaiserl. Akad. der Wissensch. LIII. Abhandl. III. 1910.
Schmidt (d), W.: Die Forschungexpedition von P, P. Schebesta bei den Semang Pyg-
mäen und der Senoi Pygmoiden auf dem Halbinsel Malakka. Anthropos. XX. 1925.
Schroeder {a), L. v.: Mysterium und Mimus im Rigveda. 1908.
Schroeder (amp;), L. v.: Reden und Aufsätze vornehmlich über Indiens Litteratur und

Kultur. 1913.
Schroeder (c), L. v.: Arische Religion. 1914.
Schwarz en N. Adriani, J. A. F.: Tontemboansche Teksten. 1907.
Seler, Ed,: Gesammelte Abhandlungen zur amerikanischen Sprache und Altertums-
kunde.

Shortland, E.: Maori Religion and Mythology. 1882.
Skeat, W. W.: Malay Magic. 1900.

Smith (o), W. R.Religion of the Semites, eerste druk 1889.
Smith (amp;), E. A.: Myths of the Iroquois. A. R. B. E. 11. 1883.
Sollewyn Gelpke, J. H. F.: De Rijstkultuur in Italië en op Java, 1874.
Spieth (a), J.: Die Ewe-stamme. 1906.

Spieth (b), J.: Die religiösen Vorstellungen der Eweeër. 1906.
Spence, Lewis: De Mythen van Mexico en Peru. vert. v. Rooyen, z. j.
Steinen {a), K. v. d.: Unter den Naturvölkern Zentralbrasiliens. 1894.
Steinen (6), E. v. d.: Reise nach den Marquesas Inseln. Verh. Ges. Erdk. Berlin. XXV.
1898.

Steinleiter, Fr.: Griechische und Babylonische Fruchtbarkeitsdämonen. Jouin. Soc.
Orien. Res. 1925.

Steinmetz, S. R.: De beteekenis der volkenkunde voor de studie van mensch en maat-
schappij, 1908.

Stevens {A. Grünwedel), H. F.; Materialien zur Kenntnis der wilden Stämme auf der
Halbinsel Malaka. Veröffentl. Königl. Mus. f. Völkerkunde. Berlin II. III. 1891. 1892.
Stevenson (a), M. C.: The Sia. A. R. B. E. XI. 1894.
Stevenson (b), M. C.: The Zuni Indians. A. R. B. E. XXIV. 1904.
Stevenson (c), M. C.: Ethnobotany of the Zuni Indians. A. R. B. E. XXX. 1915.
Stoll, 0.: Das Gesiechtsieben in der Völkerpsychologie. 1908.

Struck (a), B.: Niederlegen und Aufheben der Kinder von der Erde. Arch. f. Rel.-
Wiss. X. 1907.

Struck (b), B.: Nochmals Mutter Erde in Afrika. Arch. f. Rel.-Wiss. XI. 1908.
Smdermann, H.: Dajakische Fabeln und Erzählungen. Bijdrage T. L. en Volkenkunde.

V. Ned.-Ind., LXVI, 1911.
Sütterlin, L.: „Mutter Erdequot; im Sanskrit. Arch. f. Rel.-Wiss. IX. 1906.
Taylor, R.: The Ika A Maui or N. Zealand and its Inhabitants. 1866.
Thomson, B.: Savage Island. 1902.

Tiele-Söderblom: Kompendium der Religionsgeschichte. 1920.
Touiain, J.: Les Cultes paiens dans I\'Empire romain. 1907.

-ocr page 159-

\'^wneria), G.: Nineteen Years in Polynesia. 1861.

Turner (J), G.: Samoa a hundred Years ago and long before. 1884.

Tylor, E. B.: Primitive Culture. 1871.

Usener, H.: Götternamen. 1896.

VamUry, H.: Das Türkenvolk. 1885.nbsp;„ ^^

Vancouver, G.: Reisen nach der Südsee (1790—1796). 1799.

Vterkandi, A.: Natur- und Kulturvölker. 1896.

^tsser, M. W.: Shinto, de godsdienst van Japan, 1911.

Rollers, K.: Die Solare Seite des altestamentlichen Gottesbegriffes. Arch. f. Rel.-Wiss.
IX. 1906.

Yries, G. de: Bij de Berg-Alfoeren op West-Seran, 1927.
Waitz—G. Gerland, Th.: Anthropologie der Naturvölker. 1860—lövv.
Wakefield, E. J.: Adventures in New-Zealand. 1846.
Welcker, F. G.: Griechische Götterlehre. 1857—\'63.
Wellhausen, J.: Reste Arabischen Heidentums. 1887.

^f^ite, J.: The ancient History of the Maori, his Mythology and Traditions. 1887.
Whitehead, H.: The Village Gods of South India. 1916.
Wide, Sam.: Chtonische und himmliche Götter. Arch. f. Rel.-Wiss. X. 1JU7.
Wtedemam, A.: Die Religion der alten Aegypter. 1890.nbsp;t i .i. ift!iR

Williams, J.; Narrative of missionary Enterprises in the South Sea Islands 1838
nen, G. A.: De Verspreide Geschriften, verzameld door F. D. E. v. Ossenbruggen, m2.
Winckler,(a) H.: Himmels- und Weltenbild der Babylonier als Grundlage der Welt-
_ anschauung und Mythologie aller Völker. 1903.nbsp;^
^ . x t t iqar

Winckler (h), H.: Die Wcltaischauung des Alten Orients. Ex Oriente Lux. I. 1906.
Winthuis, J.: Das Zweigeschlechterwesen bei den Zentral Australiern und anderen

Wisslwa^G. .^^Reiigion und Kultus der Römer. (Handb. d. klassischen Altertums. V. 4.)

Womsdregt, Jac.: Mythen en Sagen der Berg Toradja\'s van Midden Selebes. Verh. Konk.

^ Batav. Gen. v. K. en W. LXV, 1924, 3e stuknbsp;» , . „ , wjco tt isqq

Wolter, E.: Die Erdgöttin der Tschuwaschen und Litauer. Arch. f. Rel.-Wiss. 11. isa».
Wundt, W.: Völkerpsychologie. VI. 1915.

Zimmer, H.: Altindisches Leben. 1897.nbsp;aü. n ; tt lonü

Zimmern (a), H. Bibliche und Babylonische Urgeschichte Der Alte Orient. II. 1903.
Zimmern (6), H.: Das babylonische Neujahrsfest. Der Alte Orient. XÄV. la^äb.

-ocr page 160-

■ \'quot;-\'f \' ■ ■■■ ^ ■

-■ i gt;

...... i. \'

-ocr page 161-

INHOUD.

inleiding................................... Bladz. 1-33

deel i:

Hemelvader en Aardemoeder..................................?gt; 35--105

1.nbsp;Polynesië en Indonesië............................................gt;gt;

2.nbsp;Eurazië.....................................

a.nbsp;Mongolen................................

b.nbsp;Indo-Germanen..................................................jj

3.nbsp;Afrika..........................................................................»

4.nbsp;Amerika.................................................................f ^^

5.nbsp;Japannezen en Semieten.....................

6.nbsp;Algemene opmerkingen..............................................gt;gt; ^^

deel ii:

. Het heilig Huwelik op aarde................................„106—134

Koning-god en God-koning......................................gt;»

De koning als bevruchter van aarde en mens ..nbsp;„ 112

De koningin als de aarde...................

Man en vrouw = hemel en aarde......................,, 117

Bruidegom en bruid = koning en koningin =

hemel en aarde ........................................................» 122

Vruchtbaarheids- en andere riten..........................123

De viering van het heilig huwelik........................,, 126

Slotbeschouwing..........................................................j»

Noten......................................................................................» 135

Literatuur..............................................................................»\'

-ocr page 162- -ocr page 163-

STELLINGEN.

i.

De bewering van Dr. Edu. Lehmann:nbsp;Göttern ^

der Kultus wie den Dämonen die Magiequot;, is niet vol te houden.

Dr. Edu. Lehmann; Zur Geschichte der ReHgjon«,
geschichte (Chantepie de la Saussaye: Lehrbuch
der Religionsgeschichte, 1925«), blz. 87.

ii.

De mening van Dr. K. Herman Bouman, dat de P—^^^^^^
mens „individualistquot; is „veel meer dan zijn verre nazaten dat kun
nen zi]nquot;, wordt, door hetgeen de Ethnografie ons omtrent de meest
primitieve volken leert,
onwaarschijnlik gemaakt.

Dr K Herman Bouman: „De palaeolitische Kunstquot;
(Mensch en Mij., H. 1926), blz. 148.

iii.

Het valt te betreuren, dat Alkema en B-emer bij hun beschou-
wingen
over de betekenis van de Christelike godsdienst voor de
Indonesiërs bijna
uitsluitend de Protestantse zendmg op het oog

hebben.nbsp;^^ ^^^^^^ ^^ ^nbsp;Beknopt Handboek

der Volkenkunde van Nederlandsch-Indie, 1927.
Hoofdst. VL

-ocr page 164-

De conclusies, welke Huntington uit het gelijktijdig optreden
van een periode van rijke neerslag in Californië en de opbloei van
de oude beschavingsgebieden in het Oostelik bekken van de Middel-
landsche Zee meent te mogen trekken aangaande het klimaat in
het laatstgenoemde gebied, zijn niet gerechtvaardigd.

E. Huntington: The Human Habitat, 1928, blz. 152
en 162.

V.

De artikelen 1630 (regelende de vergoeding voor verbeteringen),
1630a (regelende het remissierecht) en 1636 (regelende de continuatie
der pacht) van het Ontwerp van Wet, betreffende de nieuwe regeling
van de pacht, brengen geen verbetering van het pachtwezen en kunnen
in bepaalde gevallen verslechtering te weeg brengen.

Ontwerp „Nieuwe regeling van de pachtquot; (Donner—
Kan; Zitting 1928—1929, 487).

VI.

De publikatie van de ,,British Documents on the Origin of War,
1898—1914quot;, doet betwijfelen of het optimisme van Von Eckard-
stein, aangaande de bereidheid van de Engelse regering tot het
sluiten van een Anglo-Duits verbond in 1901, wel gerechtvaardigd was.

H. Freiherr von Eckardstein: Lebenser. und Denk-
würdigk., II, 1920, Hoofdstuk XIII en XV.

British Documents on the Origin of War, 1898—1914,
II, 1927. Hoofdst. X.

VII.

Het kunstmatig in leven houden en het tot nieuw leven brengen
van oude folkloristiese gebruiken is van zeer betrekkelike waarde.

-ocr page 165-

De folkloristiese wetenschap moet als een onderdeel van de Eth-
nologie worden beschouwd.

IX.

Het grote aantal vakken, dat het doktoraal eksamen in de sociale
aardrijkskunde omvat, biedt een te geringe gelegenheid tot spe-
cialisatie.

X.

De tabel der wekelikse lesuren, zoals hij tans voor het Gymnasium
van kracht is, geeft blijk van een verouderd begrip aangaande de
plaats, welke de aardrijkskunde in de rij der wetenschappen in-
neemt.

-ocr page 166-

•■ y

•il-

^i^fz H

-ocr page 167-

\'

^ H

» it

\' Ï quot; ^ t if

rr^i

m

-ocr page 168-
-ocr page 169-

., ...

-f

-ocr page 170-
-ocr page 171-
-ocr page 172-

m

„Jiil