-ocr page 1-

V E RS LAG

VAN

HET ONDERZOEK

aan Gedeputeerde Staten opgedragen bij besluit der Staten van 21 Jul ij 1880, n0. \\.

-ocr page 2-

J. Oct.

Q

u r: x /

mp

Xf^gaai1

Uiui mijfcii

| Enof. lt;lgt;n. OJ». ^nls. p

SGïl^Gïl^l

-ocr page 3-

^ p ^ r /

Y E R S L A Gr

VAN

HET ONDERZOEK

aan Gedeputeerde Staten opgedragen bij besluit der Staten van 21 .Tulij \'1880, n0. V.

-ocr page 4-

______

-ocr page 5-

B. N°. 3070 (1ste Afd.)

G. S. N°. 2.

ONDERWEKP:

Onderzoek naar den feitelijken en regtstoestand der vaarten.

\'s Gravenhage, 12 October 1881.

Toen in Uwe Zomervergadering van 1880 het verzoek van den Raad van Leiden — om het ZuidhoIIandsch gedeelte van het van ouds bestaande jaag- of trekpad, langs den Rijn, dat van Utrecht naar Leiden loopt, namens de Provincie over te nemen — in handen eener Commissie werd gesteld, gaf het die Commissie aanleiding om in haar rapport den toestand der vele wateren in dit gewest ter sprake te brengen. Bij die Commissie rees de wensch, dat de Staten dezelfde zorg zouden wijden aan de vaarten in deze Provincie, welke tot communicatie dienen, als zij met zoo goede resultaten geschonken hadden aan de wegen, en de noodige bepalingen zonden maken, om in een geregeld en behoorlijk onderhoud van die vaarten te voorzien en daarvoor, zoo noodig, ook de noodige politie-voorschriften vast te stellen. Dientengevolge werden wij bij Uw besluit van 21 Julij 1880, n0. V, uit-genoodigd om, in verband met het in het rapport der Commissie aangevoerde omtrent het onderhoud en de politie, een onderzoek in te stellen naar den feite-Ujken en regtstoestand der vaarten in dit gewest, die voor het algemeen verkeer van belang zgn te achten, en het resultaat van dit onderzoek aan U mede te

Aan de Staten der Provincie Zuid-Holland,

-ocr page 6-

\'è

èeelen met zulke voorstellen, als waartoe wij mogten meenen dat dit aanleiding kan geven.

Nu wij ons van deze opdragt gaan kwijten, veroorloven wij ons vooraf eene afbakening van onze taak.

Zij omvat in de eerste plaats een onderzoek naar de onderhoudspligtigen der vaarten.

In dit gewest zijn echter tal van wateren, die alle meer of min de scheepvaart ten goede komen, doch nimmer voor de scheepvaart zijn ingerigt. Hunne hoofd-bestemming is bevordering der waterloozing, en dikwijls danken zij alleen aan dit doel hun aanzijn. Zy zijn óf boezemwateren der groote waterschappen öf ringvaarten van droogmakerijen, óf in een enkel geval ook bovenboezems van polders. Nu die wateren er eenmaal zijn, maakt ook de scheepvaart er gebruik van, maar de scheepvaart blijft hier iets accessoirs. Er is geen ander beheer en geene andere onderhouds-pligt dan in het waterschapsbelang.

Uit den aard der zaak moeten deze wateren buiten beschouwing blijven bij het onderzoek naar de onderhoudspligtigen der vaarten. Er is toch niemand, die betreffende die wateren in het belang van het verkeer eenige verpligtingen heeft. Onder „vaartenquot; zijn dan ook eigenlijk alleen te verstaan die wateren, welke in het belang der scheepvaart zijn gemaakt, of daarvoor zijn ingerigt. Ons onderzoek naar den onderhouds-plijrt is dus tot deze „ vaartenquot; beperkt.

Buiten onze beschouwingen vallen natuurlijk ook die vaarten of kanalen in ons gewest, die bij het Rijk

-ocr page 7-

in beheer en onderhoud zijn, nl. de. Lingc, hel Ze-(Ienkkanaal, de gekanaliseerde IJssel en het kanaal door Yoome.

De eigenlijke vaarten vormen de harladers van het verkeer te water. Zij verbinden de Maas-steden: Roller dam, Delf shaven, Schiedam, Vlaar dingen en Maassluis met Delft, \'s Gravenhage, Leiden, Haarlem; Leiden met Utrecht, en den Rijn mot den IJssel en met Amsterdam of hel IJ en de Zuiderzee (1).

Eeeds dadelijk vestigen wij er de bijzondere aandacht op, dat alle vaarten in dit gewest, die wij zullen behandelen, behalve aan het verkeer, tevens als boezemwateren aan de waterschappen ten goede komen. Ten gevolge van deze dubbele bestemming zijn zij van ouds het onderwerp van tweeërlei zorg. Elke regeling dezer materie zal met deze omstandigheid rekening hebben te houden, en hebben te waken dat de boezembeheerders evenals van ouds her in staat blijven de hun opgedragen taak te vervullen.

Onderzoek naar den onderhoudspligt.

In de eerste plaats zullen wij hier het onderzoek laten volgen, dat wij naar de onderhoudspligtigen der vaarten hebben ingesteld. Van elk der vaarten, die voor het algemeen verkeer van belang kan geacht worden, zullen wij, ten einde de verpligtingen tot onderhoud kunnen blyken, beknopt de geschiedenis

1

De hierachter gevoegde staat — Bijlage I — getrokken uit de door het Ministerie van Waterstaat uitgegeven statistiek der scheepvaart-beweging in 1880, geeft een denkbeeld van het drukke verkeer.

-ocr page 8-

4

mededeelen. Ten einde echter niet voortdurend in herhalingen te moeten vervallen, veroorloven wij ons een kort geschiedkundig overzicht der wording onzer binnenvaarten vooraf te doen gaan.

In de geschiedenis onzer vaarten treft men steeds weder dezelfde verschijnselen aan. Het is altijd de stad zelve, wier handel door de vaart zal worden geholpen, die tot aanleg of verbetering de spade ter hand neemt. Maar naauwelijks doet zij dit, of andere steden verzetten zich. En zoo is de binnenlandsche geschiedenis van dit gewest tot aan het einde der vorige eeuw eene aaneenschakeling van hoogloopende twisten tusschen de steden onderling over deze vaarten. Een oorlog van allen tegen allen.

De eenige weg van de Maas tot het IJ was oudtijds over Gouda en Haarlem. Van Delft bijv. moet men door Schie, Maas, Ussel en Gouwe in den Rijn komen. En in Gouda èn in Haarlem (Sparendam) zijn grafelijke tollen. Van daar het belang der grafelijkheid, dat geene andere weg met koopmansgoederen worde gevolgd dan deze bestaande weg. Maar nog dringender is steeds het verzet tegen eenige nieuwe vaart van de steden Haarlem en Gouda zeiven, die vreezen dat met de doorvaart door hare steden ook het vertier verminderen zal. Bij deze steden voegt zich gewoonlijk Dordrecht, dat door zijn stapelregt belang heeft dat de schepen van Maas en Ussel gebruik moeten maken en dientengevolge verpligt zijn vooraf in Dordrecht te stapelen. En in later tijd toen dit stapelregt vrij

-ocr page 9-

5

krachteloos is geworden, is toeli nog het gemeen belang, het aan anderen verhinderen om met kortere handelswegen op vreemde markten gemakkelijker te concurreeren.

De behoefte aan een andere vaart dan die over Gouda wordt echter herhaaldelyk gevoeld. Den 2den December 1458 verkrijgen de Noordelijke steden — Haarlem, Leiden, Amsterdam en Alkmaar worden met name genoemd — van Philips de\\ Goeden — bij wien Gouda, dat zoo lang Jacob\\ van Beijeren\'s zijde hield, zeker niet veel in te brengen heeft — octrooi voor eene nieuwe vaart van den Rijn tot de Maas. Tusschen Leiden en Alphen zou deze vaart tot aan de Schie tusschen Delft en Overschie loopen; er zal echter voorzien moeten worden, dat de grafelijke tollen niet zullen verminderen. In den aanhef van het octrooi wordt voorop gesteld, dat genoemde steden hebben geklaagd over de groote engte van de haven in Gouda, het dikwijls lang wachten voor de sluizen tengevolge van hoog IJsselwater en het verzanden van den IJssel C). Eene beweering, die in eene Remonstrantie van Dordrecht, Haarlem en Gouda in 1590 aan den stadhouder. Edelen en de Steden aangeboden (pag. 8) wordt genoemd: „frivole, on-warachtich en subreptyf.quot; Aan dit octrooi van Philips den Goeden, hoewel nog in 1480 door Maximiliaan en Maria bevestigd, (j) is nimmer uitvoering gegeven. Bij het nagaan der verdere geschiedenis zal ook

(1) Handvesten van Haarlem, pjg. 114.

(2) Handvesten van Rijnland, pag. 555,

-ocr page 10-

e

tiiemand zich verwonderen dat een werk van zoo groote strekking onuitgevoerd bleef, want bij elke poging tot veel minder belangrijke vaartsverbetering wordt voortdurend krachtig verzet aangetroffen.

In het einde der 15de eeuw zijn het voornamelijk Ddfi en Itollcrd\'im, die trachten zich een nieuwe vaart te openen; beide naar den Rijn. Delfl kan door den Leidschen Vliet in Leiden komen met kleine vaartuigen, die over den Leidschen dam, gelegen ia de Zijd.ivinde, die Rijnlands water van dat van Delfland scheidt, waar reeds oudtijds een overtogt bestaat, gewonden worden Voor grootere vaartuigen is deze dam echter een onoverkomelijke hinderpaal. Het regt van overtogt over dezen dam schijnt een allodiaal goed te zijn geweest, dat in 142Ö door de toenmalige eigenares W il it elm in a van Eümonu aan Jaclba vak Beueiien als gravin van Uulland wordt opgedragen en van haar weder in leen ontvangen (\'). In 1487 ontvangt de eigenaar van Maximiliaa.n , als voogd van Philips üe.n Sciioügt;e.\\, octrooi om daar een verlaat te plaatsen.

De vaart die Rul! er dam naar den Rijn wil bezigen is de Rulle en de Uongevecnache vaart, een afwateringskanaal van de ambachten Iloogeveen en Benthuizen (vervallen bij de droogmaking van den Noordpias) dooide UuDtjeveensehe sluis in den Rijn. In deze vaart ligt in de landscheiding tussclien Rijnland en Schieland (genaamd de Uille) de Ilildam. De lleeren van Seven-huizen en Heul huizen verkrijgen in 1491 octrooi bier

(1) Van Mieris. Ucschryyingc dor stad Lcidim, deel II, pag. 760.

-ocr page 11-

7

een verlaat te leggen, volgens de zoo even aangehaalde Remonstrantie der drie steden van 1590, onder pretext dat het verlaat alleen zoude dienen tot commoditeit van de landluiden, hoewel reeds spoedig werd bevonden dat dit alleen gepractiseerd was door Rotterdam, „ omme also bedecktelick en met sinistre practijcke deur dese verlaten met hare schuyten gheladen met coopmanschappen te varen op Amsterdamquot;.

Tegen deze beide nieuwigheden kwamen Dordrecht en Gouda krachtig op. In van Leeuwen Handvesten van Rijnland, pag. 223, is eene allermerkwaardigste resolutie opgenomen van de vroedschap van Gouda. „ Alsoo hier ter Goude openbaer bekent worde onder „ de Gemeente van de Stede, omtrent vastenavond anno „1491, hoe dat, tot groot achterdeel van de Stede „ van der Goude en de arme gemeente Luyden van dien, „ gemaeckt ende geordonneert worden, nieuwe spoeijen, „ verlaten, ende deurvaerten opten overslach, tusschen „ Leyden ende Delf, op die hille te Benthuisen ende „ audersins, tot versmadenisse om te schouwen de oude „ende gemeen deurvaerte, die by den Grave van de „ Lande over lange jaeren gelegen ende geweest is ter „ Goude, deur die stede, daer die Heer, van de lande „ siju sloth, sijn tollen en sijn sluijzen heeft laten „ maken, ende de voorsz. stede van der Goude grootelix „ belast ende beswaert heeft mit synder Genad. domey-„ nen, soo dat by desen onbehoorlicke niewigheyt van de „deurvaerten, spoeijen ende verlaten gemaect om de „ neeringe van de stede van der Goude te verminderen, „ myn Genad. Heere te verkorten, en de arme Gemeente

-ocr page 12-

8

„ deser stede baer brootwinninge te niet te doen— is daarom de vroedschap opgeroepen. Bij de eerste dagvaart in den Haag zal men met Gedeputeerden der stede van Dordrecht „ die om haer stapel oock grootelix „ by dese nieuwe vaerten beschadicht sonde wesenquot; naar de Heeren van de rekenkamer gaan. Toen zjj daar wel „ met behoorlicker manierenquot; waren ontvangen, maar toch de verlaten gebruikt bleven, zijn door Dordrecht en Gouda in January 1492 een zeker getal personen, voor wie de steden zich verantwoordelijk stellen, gezonden die „ alle die voorzegde spoeyen ende verlatenquot; stuk sloegen, „want indien men de Gemeente „van der Stede daertoe geen consent gegeven en hadden, „daer soude sonder twijffel groote beroerte uytgekoomen „hebben, dat met desen consente belet ende verhoedt

worde, Godt lofquot;.

Hetzelfde liet men in Februari) van dat zelfde jaar (1492) doen met het windas en den overtogt bij Waarden, dat ook tot nadeel van de doorvaart door Guuda strekte. Het schijnt al geen heel nieuw procédé te zijn geweest, want in de Handvesten van Dordrecht (\') vinden wij reeds, dat Dordrecht omstreeks 1444 hetzelfde deed met een sluis, die Schoonhoven, ten behoeve der vaart door de Vlist in den IJ snel, in Haastrecht had gesticht.

Het proces, dat door den Procureur-Generaal van Holland tegen de Heeren van Seveiihiiizeit cn Benthuizen over het verlaat in den Hildam gevoerd wordt, eindigt met het bevel tot digting; er mag op den Hildain

(1) Zie aldaar deel I, pag. 566.

-ocr page 13-

9

wel een windas gemaakt worden, doch schepen met koopmansgoederen mogen er niet over gewonden worden. (18 Januarij 1503.)

Na de vernietiging van het verlaat aan den Leidschcn dam in 1492 blijft aldaar de gewone overtogt bestaan. Waarschijnlijk verleid door den gunstigen uitslag van het proces over den Uildam, wordt ook hier door den tollenaar te Gouda den eigenaar van den overtogt ontzegd om koopmanschappen over den dam te winden, bcweerende, „dat alle Oosterse of Westerse waren , „in \'tversche comcnde, de sluize van der Goude ofte „hare wachten moesten passeerenquot;. Bij sententie van het hof van Holland van 13 July 1506 wordt deze eisch echter ontzegd (^. Eerst in 1555 verzoekt de toenmalige eigenaar van den overtogt den graaf van Arf.nberg weder om aldaar een verlaat te maken, maar de procedure hierover is nog bij den Secreten-Raad in Urmsel hangende toen de SOjarige oorlog uitbreekt.

Ook Leiden zoekt met belli een weg om, zonder Haarlem en de Sparendamsche sluizen aan te doen, in Amsterdam te komen en wel door Drecht en Amslel. Ten behoeve van de vaart door de Drecht, laat de ambachtsheer van Kalslayen een verlaat leggen in den Bilderdam, die in de Drecht. de scheiding tusschen Rijnland en Amsteiland uitmaakt. Hij wordt eveneens vervolgd door den Procureur-Generaal, bij wien zich voegen de steden Dordrecht, Haarlem en Gouda. Bij

(1) Van Leeuwen, Handvesten van Rijnland, pag. 226, 393, 394.

-ocr page 14-

10

den gedaagden voegden zich Leiden en Delft. Het bof beslist den 31 Januari) 1529 dat de Bilderdam digt gemaakt zal worden C).

Nog een groote poging om een nieuwe vaart te bekomen wordt door Delft genomen. In 1536 brandt die stad grootendeels af en ontvangt bij die gelegenheid van Karel V bij vier open brieven van 26 Junij en 15 Jnlij 1536 onderstand en groote voorregten. Daaronder bet regt om een nieuwe vaart te maken van den Rijn door Zegwaart en Nootdorp in de Schie, en in den tusschentijd twee verlaten met een kolk aan den Leidschen dam te mogen stellen. Toen Delfi in 1539 begint te graven, komen Haarlem, Dordrecht, Leiden en Gouda in verzet tegen het ten hunnen nadeele gegeven octrooi, strijdende tegen zoo menigvuldige vorige bevelen en verleend, zonder dat zij gehoord waren. Zij verkrijgen van de Gouvernante Marie van Oostenrijk een verbod tegen Delft, om met die vaart voort te gaan, en om eenige vaarten te gebruiken, dan die welke van ouds door hen gebruikt werden. (19 November 1539.) (1)

Menigvuldig zijn de Placcaten tegen het gebruik maken van de „ongekonstumeerde vaarten.\'\' Het laatste Placaat is van Karei V van 26 October 1553 (2), dat beveelt „ dat niemand wie hij zij, schipper ofte „koopman, Schuytenaar, klein of groot, geladen heb-„bende eenige goederen vrij of onvrij, hem en ver-

1

Van Mieris. Beschrijving der stad Leiden II, pag. 786.

2

Groot Placcaatboek. Pag. 1553,

-ocr page 15-

11

„vorderen (zich veroorlove) met eenige koopmanschap-„pen, geraeckt hebbende eenige van onsen stromen „ende rivieren van Ho\'land ofte van Vrieslant, te „soecken eeuige uytwegen, omme de voorsz. onse „tollen ende principale wachten van dien te schouwen „oi\'te ontgaen, hetzij deur de Bilvedam, Sevenhoven, „den llbyligenwech, (joc-■!an- Vet wellensliiys of andere „ongekonstuuieerde wegen, maer dat deselve schippers „hcsoecken sullen onze tollen ofte principale wachten „van dien, achtervolgende \'t inhouden van andere „onse brieven van Placcate daarop ghepubliceerd. Ende „dit op peynen jegens ons te verbeuren van \'t schip „ofte schuyte, en de alle \'t goet dat ter inne wesen „sal, toehehoorende den schipper en sijne reeders. „Ende indien die schippers die uytwegen gesocht „hebben bij laste van den coopinan om onze tholle „te ontgaan, soo sal alsdan dat goet van den coop-„niau ia \'t schip wesende mede verbeurt syn tot onsen „profyte.quot;

De steden Gouda en Haarlem houden uitstekend het oog op deze placcaten, evengoed als de pachters der tollen. Haarlem zeudt dikwijls (het blijkt uit een accoord met de kamer van de Kekenifigen 12 Maart 1551) (\') schuiten met volk en geweer om de overtreders op te sporen. En omdat dit niet alleen is in liet belang barer doorvaart, maar ook in bet belang der tollen, viudt Haarlem bet onredelijk, dat het

(1) Haudvesteu van Haarlem, pag. 250.

-ocr page 16-

12

hiervan alleen de kosten draagt, vooral wanneer er eenige confiscatie plaats heeft.

Het bovenstaande schetst den toestand tot het begin vau den 80 jarigen oorlog. Na dit tijdstip blijft de regtstoestand geheel dezelfde, doch is de feitelijke een andere. Zoodra de souvereiniteit van den Graaf, vervangen is door de Souvereiniteit der staten, heeft elk der medestemmende steden evenveel in te brengen, en is het op den duur onmogelijk dat de eene de andere de wet stelt. Zuike krasse middelen te gebruiken als de Placcaten veroorloven, bet contisceeren der schepen en koopmanschappen kan er niet meer door, nu de stad, waartegen het in praktijk wordt gebragt, een deel der souvereiniteit representeert. Maar toch is er by elke nieuwe vaart, of vaartsverbetering hetzelfde verzet van vroeger. Er is een formeel verbond tusschen Dordrecht, Haarlem en Gouda om elke nieuwe vaart te weeren, een verbond dat tot het einde der republiek in wezen blijft. En met akten van non-praejudicie en provisioneele schikkingen komen dan wel verbeteringen tot stand, maar die altijd nog veel te wenschen overlaten.

De Leidschedam bleef, zooals wij zagen, tot den 80-jarigen oorlog voor schepen gesloten. In 1574 werd de dam door de belegeraars van Leiden vernield. Een-dragtelijk wordt dadelijk door de vroedschap van Delfl besloten „dat men zoo schoone occasie om \'t verlaat te stellen niet en behoort te laten voorbijgaan.quot; (1) Gedeputeerden van Dordrecht en Gouda ter

1

Resolutie van de 40. 12 December 1574.

-ocr page 17-

13

dagvaart te Delfl verzetten er zich heftig tegen. „En „alsoo de voorsz. questie in \'t licht gekomen was,quot; staat in het resolutieboek der 40 aangeteekend, „ende onder „ de gemeente gespargeert worde, dat die van Dordrecht „ en die van der Goude zich gevanteerd en beroemd „ hebben, dat zij zouden met gewapenderhand uitvallen „ om \'t voorsz. verlaat te demoleeren, zoo zijn op den „ 7 Januari) gecompareerd in de Burgemeesterskamer „ de Capitijnen van de Schutterije deser stede en „ hebben gepresenteerd zeeker requeste bij alle de „ Hooftmans onderteekent.quot; De Edelen en de steden Leiden, Rot ter dam en Gorinchcm bey veren zich, om dit vooral in die hachelijke tijden zoo gevaarlijk geschil by te leggen. Aan Dordrecht en Gouda wordt onder de oogen gebragt, dat zoo lang Haarlem en Amsterdam in Spaansche handen zijn, en er geen gemeenschap met de steden in het Noorden is, het voor hen van geen belang kan zijn of er een verlaat in den Leidschen-dam aanwezig is. Zoodra echter de stad Haarlem of Amsterdam weer met de Staten vereenigd is, verbinden de Edelen en de drie genoemde steden zich om het verlaat te stoppen, zoodat aan den Leidschen-dam geen andere passage zal zijn als voor den oorlog. (Notulen Holland 7 Januarij 1575).

Na de reductie van Haarlem, dringt Gouda aan op vervulling dier belofte. Den 25 Januarij 1577 verklaart Gouda in de Staten in geene zaken te willen adviseeren en geene middelen te willen toestaan, tot de Leidschedam in den vorigen toestand is hersteld. Eindelijk wordt eene schikking getroffen. Het ver-

-ocr page 18-

u

kat zal op kosten van het gemeene land weggenomen worden en in den staat vóór 1572 gebragt, en het sedert 1555 aanhangige verzoek van den Graaf van Arenberg om een verlaat te mogen maken, tersfond door het Hof van Holland worden afgedaan. Bij sententie van 7 Augustus 1579 wordt dit verzoek geweigerd.

Delfl slaat nu een anderen weg in. Hangende het proces verkreeg het van Delfland, door de Delfs-haven.tche Sc hie en de sluizen te Del jshaven voor waterlozing geschikter te maken, vergunning om twee verlaten en een kolk aan den Leidschendam te plaatsen. (Bijlage III).

Ook Rijnland, dat eerst tegen deze vergunning opkomt, vereenigt zich er mede in het belang dei-waterlozing (1). Uit een request van Haarlem, Gouda en Dordrecht aan de Staten in 1589 blijkt nu dat Delft, na de verloren procedure, tusschen de hoofden van de in 1574 aangelegde kolk, die men vergeten had te vernielen, deuren heeft laten plaatsen, die gebruikt worden als \'t eene einde van \'t verlaat, waartegen het water wordt geschut als de schotdeuren van den duiker worden opgewonden, hetwelk twee maal daags geschiedt.

In 1617 heeft Delfl uitgerekend dat het minder

1

Zie het accoord tnsschen de beide Hoogheemraadschappen. Van gt;1iebis pag. 796.

-ocr page 19-

15

Zal kosten, eene geheel nienvve vaart naar den Leid-schendam te maken, dan de oude te verbeteren. Tevens wil Delft aan den gébrekkigen toestand aan den Leidschendam te gemoet komen, en ontvangt daarvoor consent van Rijnland. Er is weder dezelfde oppositie der drie steden. De noodzakelijke herstelling van den duiker heeft provisioneel plaats onder toezigt der opponeerende steden, zonder eenige verbetering. Er wordt een provisioneel verdrag opgemaakt houdende de afmetingen die de duiker mag hebben, tot dat in het geschil uitspraak is gedaan. Tevens komen de drie steden bij het Hotquot; van Holland op tegen het schieten der nieuwe vaart en Rijnlands consent voor de verbetering van kolk en verlaat aan den dam (•). Delft beroept zich op het octrooi van Karel V in 1536, de drie steden op de interdictie van 1539. Door bemiddeling van Oldenbarneveld wordt het geschil bijgelegd, de tegenwoordige toestand wordt gehandhaafd, maar „ een iegelijk sal wezen ende „ blijven ongeprejudicieert ende onvercort in allen „ regten denzelven respectievelijk competeerende.quot;

In 1636 is gezamenlijk door Leiden en Delft het trekpad aangelegd van den Leidschendam tot Leiden. Maar daar meestal de trekschuiten niet kunnen pas-seeren, moeten de reizigers bij den Leidschendam in een andere schuit overgaan. Om dit ongerief weg te nemen, maakt Leiden in 1648 met Rijnlands vergunning, twee verlaten, waardoor de trekschuiten ten allen tijde van Delfland op Rijnland en omgekeerd kunnen

r (1) Zie het verzoek aan het Hof bij van Mieris II pag. 816.

-ocr page 20-

16

-

worden geschut. Eindelijk is dus de Leidschedam open. Wel wordt hiertegen door de drie steden geageerd, maar de procedure is nog aanhangig, toen er in 1682 een nieuwe bijkomt wegens het verbreeden der verlaten. Op beide volgt geene beslissing. Waarschijnlijk wel door de resolutie der Staten van 30 Julij 1700, die eenige toelichting vereischt.

Wij hebben reeds gezien hoe Rotterdam gebruik maakte van den weg door de Rotte over den Hildam naar den Rijn. In de 17de eeuw wordt deze weg, hoewel — zooals wij straks zien zullen — niet veel bijzonders, in het verkeer tusschen Rollerdam en Amsterdam vrij veel gebruikt. Die steden moeten echter dezen weg verliezen bij de droogmaking van den Noordpias. Van daar oppositie tegen die droogmaking van wege Amsterdam en Rotterdam. Eindelijk staan deze steden de vaarten af door het district van deze plassen loopende en door hen gebruikt en bevaren, mits dat zij zekerheid ontvangen dat de binnenvaart uit Rotterdam door Delft en Leiden tot in den Rijn en omgekeerd gehouden werd zonder eenige belemmering en zonder meerdere lasten, dan toen aan de passage verbonden waren. En in dien zin wordt den SOsten Julij 1700 door de Staten een resolutie genomen. (Bijl. X).

Ditmaal is er geene oppositie van Dordrecht, Haarlem en Gouda, want in de resolutie komt de uitdrukkelijke bepaling voor, dat de vaarlen over den Donderdam en den Hildam metterdaad zullen cesseeren, en dat door de dijken, die om de plassen gelegd zouden worden,

9

i

-ocr page 21-

It

nooit ecnige andere vaart zou mogen worden gemaakt. (\')

Ook na deze resolutie zijn er, in de tweede helft der vorige eeuw, voortdurend processen tusschen de drie steden over de wijdte en hoogte der verlaten. Maar het bovenstaande is voldoende om een kort begrip te geven, op welke wijze en met hoeveel moeite de opening van den Vliel tot stand kwam.

Wij hebben reeds gezien dat de binnenvaart, die Rotlerdam wenschte, een minder goed succes had. Bij sententie van het Hof van Holland 18 Jan. 1503 was verboden over dien dam koopmanschappen te vervoeren. in het begin van den SOjarigen oorlog gebruikt Rotlerdam echter weder dezen weg in zijn handel met Amsterdam. Uit den Rijn wordt dan hetzij door den Haarlemmermeer, Nieuwe Meer, Schinkel en lleijligen-weg gevaren, hetzij door Drechl en Amstel. Evenals bezuiden den Rijn de Uildam een hinderpaal is, zoo zijn zulks op de beide wegen benoorden den Rijn de Overtoom in de Schinkel en de Bilderdam in de Drecht. Alle deze vaarten, waardoor Gouda en Haarlem voorbij gevaren worden, zijn ongeoorloofd. Toch wordt in 1588 een dagelijksch veer over deze vaarten tusschen Rotlerdam en Amsterdam ingerigt, met 10.tot 12 schuiten expresselijk voor dezen waterweg gemaakt. Haarlem, Dordrecht, Gouda komen dadelijk in verzet. Rotterdam beweert dat het „na der nature.een iegelyk vry stond „te varen den weg, dien hy \'tcommodieuste was „ achtende quot;, en op de vroegere ordonnantiën behoefde

(1) De droogmaking van de Noordpias geschiedde echter niet volgens dit besluit, maar krachtens een tweede octrooi van 12 Mei 1759.

-ocr page 22-

18

meu niet te letten, nu de Staten souverein waren, en die ordonnantiën bij meerderheid van stemmen te niet gedaan konden worden. En liollerdam verwacht dat, daar het wel weet, dat meest alle de steden van Holland herhaalde malen in dergelijke zaken partij zijn geweest, en bij verscheidenè sententiëu en decreten in \'t ongelijk gesteld.

Op aandringen van de drie steden worden in Junij 1588 eenige schuiten volgens de Placcaten aangehaald, wegens het gebruiken eener ongeoorloofde binnenvaart. liollerdam verkrijgt echter den 23steu Junij d. a. v. reeds een besluit der Staten, waarbij de tollenaars gelast worden de aangehaalde goederen ouder cautie te ontslaan. Tegen deze resolutie komen de drie steden ten sterkste op. Vermits zij aan de eene zijde partij zijn, aan de andere Rollerdam en Amslerdam, blijven van de Staten slechts over de Edelen, Leiden en Delft en eenige kleinere steden, ook meest alle partij of geïnteresseerden, zoodat deze resolutie volgens haar niet kan gehouden worden voor eene der Staten. En bovendien meenen zij dat alleen bij gemeen consent van alle, overeenkomstig het verbond der Edelen en steden van Holland en Zeeland, verandering kan worden gemaakt in het beleid der Rekenkamer ten opzigte der domeinen.

Intusschen gaat liollerdam voort met het gebruiken der binnenvaart. In Junij 1589 worden wederom door de Rekenkamer Rollerdamsche schuiten in beslag genomen, maar Prins Maubits bewerkt dat zij ook ditmaal ontslagen worden onder acte van nonpraejudicie. Maar in

-ocr page 23-

19

Julij 1590 worden audermaal schuiten opgebragt en het windas aan den Uil Jam door Gouda, dat van den ambachtsheer van Benlhuizeii het regt van overtogt in leen heeft weten te verkrijgen, vernield. RoUerdam oefent repressaille. .Met Rollerdamsche. kermis worden alle schepen, schuiten, wagens, paarden en goederen van Goudsche ingezetenen te RoUerdam aangehouden, en wordt de IJssel feitelijk door liollenlamsche gewapende schuiten afgezet, üe Gecommitteerden uit de Staten, gezonden om Rotterdam te bewegen het aangehoudene terug te geven, slagen niet; RoUerdam geeft eerst terug, nadat de aan den llildam geconfisceerde goederen vrij zijn gelaten. Gouda weigert nu verder ter vergadering te verschijnen en middelen op te brengen, alvorens aan haar grieven is te gemoet gekomen. In dezen stand der zaak wordt door de drie steden aan Phins Maubits, die het geschil wil bijleggen, de memorie ingediend die wij op blz. 5 reeds aanhaalden en waaraan wij deze details ontleenden.

De grief der drie steden is niet zoo zeer, dat koopmansgoederen over vaarten worden gevoerd, waar zij niet aan de gewone tollen onderhevig zijn, — want het aanbod van RoUerdam om dan daar ter stede ook een wacht te plaatsen wordt ver weggeworpen, — als wel dat andere vaarten worden gebezigd dan die langs Gouda en Haarlem. Gouda grondt zich op een privilegie van 1398 (1). De redenen, door RoUerdam aangevoerd, zijn in het oog der drie steden zoo on-

1

llaudvesteu vau Haarlem, pag. 59.

-ocr page 24-

20

gefundeerd, dat zij geen consideratie verdieneu, „want „in den eersten te zegghen, dat nieinande benomen „mach werden de ghelegentheyt, die Godt ende natuyre „ van de plaetse ijemande is ghevende, dat een yeghe-„lick zoude vrij staen met ziju persoon ende goederen „ alsulcken vaert ende wecb te kiesen, als hij tot vor-„deringhe van zyae reyse sonde oorbaerlyck achten, „is een saecke so onredelyck, dat niemant sulcx soude „voorstellen, die niet van alle gheregheltheijt ende „ Policie gantschelyck vervreemt is. Want naar alle „Rechten ende Policiën is notoir dat niemant (oock „ in zyn eyghen gront ende met zyn eijghen goederen) „en mach doen t\'ghene om t\'gemeene beste, raste „ende andere politycque consideratie wille verboden „is, hoe sullen die van liollerdam dan konnen segghen „henluyden sulcx vrij te staen ter plaetse daer sy „ noch recht noch Jurisdictie zijn hebbende; hoe connen „ zij segghen dat t\' gebruyck van de navigatie van de „ publyeque stroomen ende Rivieren met Politycke „Ordonnantiën niet en soude voorghestaen, ghedefen-„ deert en de ghefavoriseert mogen werden, tot con-„servatie van de gemeene ruste van den lande ende „ van so veel schoone steden die op te scheepvaert „zijn ghebout, ende die so veel hondert jaren daer „bij zijn onderhouden ende ghemaincteneert geweest.

„ Dit is onwaerdich gheseyt te worden van eenen „ Magistraet die selfs in haer stadt Policien en de „ Ordonnantiën is maekende en de onderhoudende, „ daer bij met veele keuren ende statuyten tot ghe-„ meen welvaren, ruste ende vrede in veele poincten

-ocr page 25-

21

„ benomen ofte gherestringeert wert de natuyrlijcke „ vrijheid van te doen t\'ghene een yeghelijk tot zijn „ profijt wel soude goet vinden, ten ware zij hen „ lieten voorstaen, dat t\' lant van Holland beter soude „ connen bestaen sonder generale Ordonnantiën, dan „de stadt van Rotterdam sonder particuliere keuren, „ hetwelk een seer groot abujjs soude zijn.quot;

Het geschil tusschen Rotferdam en de drie steden houdt het Hof van Holland lang bezig. De drie steden trachten Amsterdam, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen, Edam, Monnikendam, Medemhlik en P armer end als mede-opposanten tegen Rotterdam in het proces gevoegd te krijgen, door aan die steden, zoodra zij dit zullen hebben gedaan, faciliteiten te beloven bij het schutten te Haarlem en Gouda. Aan de Sparendamsche sluizen zal \'s zomers daags vier maal, des winters drie maal geschut worden. In Gouda alle etmalen twee maal, terwijl de schepen zoo spoedig mogelijk en niet later dan 36 uur na de aankomst doorgelaten zullen worden. En indien het doorlaten onmogelijk is binnen 36 uur binnendoor de stad Gouda, zal het binnen de zes uur daaraanvolgende geschieden door de groote sluis {Maliegatsluis) (Privilegiën van Dordrecht pag. 1602). Tevens wordt aan die steden ook beloofd dat, indien zulks geschiedde, geene andere binnenvaarten, door haar tot nog gebruikt, door de drie steden betwist zouden worden, mits verder geene nieuwigheden werden ingevoerd. Door Haarlem werd met name genoemd de overtogt van den Heijligenweg (de Overtoom) en de vaart door den Bilderdam; door

-ocr page 26-

22

Gouda de Lcidschendam en de Goejanvcnvellenshtis. In een contract tusschen de drie steden (8 Maart 1606) verbinden zij zich onderling, zich aan deze belofte niet te houden, „ de intentie wesende sulcx dat wij „ niet en verstaen daerbij toe te stacn \'t gebruyck van „ eenigbe binnenvaerten waerbij onse respectieve steden „ en des gemeen elants tollen opte ordi naris vaarten „leggende geschouwet mochten worden.quot; Met gemeenen raad en op gemeene kosten zullen de drie steden van nu af ten eeuwigen dage elkander helpen weeren en beletten allen binnenvaarten die alreeds gebruikt of in het vervolg gebruikt zouden mogen worden en in \'t algemeen alle nieuwigheden, die tot nadeel van de drie steden of eenige van die in \'t stuk van de binnenvaarten zouden mogen worden eenigszins voorgenomen. (\') Een verbond dat trouw gehouden wordt.

Intusschen is de voorloopige sententie (6 Augustus 1613) van het Hof gunstig voor liotlcrdam. Provisi oneel zal Botterdam de binnenvaart mogen gebruiken zooals tot dien tijd, maar ten haren kosten zullende meesters van de Rekeningen mogen stellen zooveel wachten en op zoodanige plaatsen als zij noodig mog-ten achten. Na dien tijd schijnt er een te Botterdam gevestigd te zijn (^.

De vaart wordt evenwel zoo weinig bruikbaar mogelijk gehouden. In 1610 tracht men van Bijnland consent te bekomen tot vernieuwing der JJoorfeveensche sluis. Terstond verzetten Haarlem, Gouda en Dordrecht

(1) Privilegien van Dordrecht, pag. 1629.

(2) Decreten van de provisionele repraesentanten, 10 Maart 1795.

-ocr page 27-

23

zich tegen deze poging om de vaart bevaarbaarder te maken, en door Hoogheemraden van Rijnland worden de aanvragers, ingelanden van het ambacht Benl-huizen, niet ontvankelijk verklaard in hun verzoek (1).

De drie steden accordeeren met Bent lunzen over de hoogte en wijdte der sluis. En toen in 1668 vernieuwing van de sluis noodzakelijk is, wordt door die steden bedongen, dat de sluis, die nu vast zal worden gemaakt, wijd zal zijn tnsschen de muren 8 voet, duim, en hoog 8 voet, 9 duim te rekenen van de onderste zolder tot den onderkant van de overleggers.

In 1626 is in den Ilildam een kwakel, die door de veerschuiten van Rol Ier dam op Amsterdam gebruikt wordt (2). In 1646 is die kwakel zoodanig toegezakt, dat die schuiten zonder groote moeite er niet meer door kunnen. Ook hier bedingen de drie steden do afmetingen waarop de kwakel hersteld zal worden (3).

Met de droogmaking der Noordpias 1759 verdwijnt deze vaart.

Benoorden den Rijn zien wij door Haarlem, Gouda en Dordrecht stelselmatig dezelfde hinderpalen in den weg leggen.

Een gezochte vaart was die door de Drcc/il over den Bilderdam in den Amslel, waardoor de dikwerf onstuimige en gevaarlijke Haarlemmermeer vermeden werd. Tegen deze vaart strekte reeds het vonnis van het Hof van Holland van 1529 (zie bladz. 10).

1

Handvesten van Haarlem, pasc. 432.

2

(2; . » » pag, 551.

3

» » » pag. 497.

-ocr page 28-

24

Over de Drecht in den Heerenweg lag voor 1611 in Leimuiden een vaste brug, om hare hoogte gevaarlijk af te rijden. Schout en ambachtsbewaarders van Vriesekoop maken daarom, met consent van Rijnland, in stede van een vaste brug een wipbrug. Maar vermits door deze verandering de vaart door de Drecht wordt bevorderd, komen dadelijk de Heeren van de Rekeningen, Dordrecht, Haarlem en Gouda in verzet, en bewerken bij Rijnland intrekking van het consent en toenageling van de brug (Julij 1611), hoewel schout en ambachtsbewaarders van Vriesekoop verklaren dat het geenszins hunne bedoeling is geweest, om door het maken der wipbrug, de binnenvaart tusschen Rollerdam en Amsterdam te faciliteeren; dat de ophaalbrug alleen diende om de brug zonder gevaar te kunnen afrijden en tevens de schuiten, die vroeger onder de brug passeeren konden, niet te weeren. Bij accoord van 9 November 1611 verbinden zij zich de brug weer evenals vroeger te zullen maken, waarna zij van de Heeren van de Rekeningen en de drie steden 800 Carolus guldens zullen ontvangen, ter ge-moetkoming in de gemaakte onkosten. (!)

Toen in 1665 de brug weggenomen is, verwerft de stad Haarlem al de regten over deze brug van de ambachts-heeren van Vriesekoop, aan wie door de ambachts-bewaarders het gezag, de dispositie en het beheer van die brug is toegestaan, alleen onder voorwaarde dat de brug zóo zal zijn, dat men met gewone

(1) Handvesten van Haarlem, pag, 444.

-ocr page 29-

25

vuilnis- of zandschepen er door heen zal kunnen varen. Tegen de wijze waarop Haarlem de brug wil maken, verzet Amsterdam zich krachtig. Bij overeenkomstvan 15 Junij KiöS, bedingt Amslerdam dezelfde wydte en hoogte die volgens haar, vroeger de brug gehad heeft. Iu die brug zal echter een schot of balk, die opgehaald kan worden, worden geplaatst, waardoor de doorvaart eenigszins wordt vernauwd. (Hare wjjdte wordt daarvoor van 15| voet tot 13 voet terug-gebragt.) Des winters van 1 December tot 31 Maart, zoodra door de overlieden van het groote binnenlands-vaerdersgild te Amsterdam verklaard is, dat de vaart over de Haarlemmermeer niet dan met moeite en gevaar kan geschieden, zal die schotdeur weggenomen worden, hetwelk voor groenteschuiten en houtvlotten steeds moet geschieden.

De opzigter, die Haarlem aan de brug stelt, zal ook in handen van Burgemeesters van Amslerdam den eed afleggen, dat deze bepalingen zullen worden nagekomen.

Er is dus hier eene kunstmatige vernaauwing der vaart ten voordeele van de vaart langs Haarlem. Ook de stad Gouda, wier poorters mede van de ongeoorloofde vaarten profiteeren, bedingt dat 10 schepen van eene breedte van 151 voet, die vroeger dezen weg gebruikten, met een kenteeken zullen worden voorzien, en daarvoor de schotdeur steeds kosteloos geopend zal worden (t).

(1) Handïesteu van Haerlem, pag, 558.

-ocr page 30-

26

De dammen, die in de Aar en Drcchl zijn, om Rijnland\'s en Amslelland\'s water te scheiden, worden zooveel mogelijk daarin gehouden. In 1621 is er een aceoord tusschen Amslcllmul, Rijnland en Haarlem, dat alle bruggen, holen en duikers in den ring tusschen Rijnland en Amslclland, voornamelijk de Rildcr-dam en de Zevenhovensche bmy gestopt zullen worden. Toch is dit op den duur niet wel mogelijk vol te houden. In 1670 wordt door Amslerdam bij den Hoogen Piaad tegen de afdamming een klagt ingediend. Dien tengevolge worden dan ook, hoewel schoorvoetend, in de Aar bij de Kallenhrufi en Drcchl (Bilderdam) verlaten gemaakt (1). Maar Rijnland verband zich jegens Leiden en Haarlem dat, hoe de sententien in die zaak mogen uitvallen, al \'t mogelijke zal worden aangewend ten einde bij die separatie tusschen Rijnland en Amslclland de passage van de binnenvaarten zoo nauw, eng en ondiep worden gemaakt als eenigs-zins gedaan en gehandhaafd zal kunnen worden (2 .

De Hooge Kaad heeft in deze twist beslist dat Rijnland in possessie vel quasi was om vreemd water le keeren, mits daardoor derden niet worden benadeeld

Eveneens worden door de drie steden contracten gesloten met Nicuwlwop, om te verhinderen dat een nieuwe vaart, ten behoeve der uitveening van Nicuwlwop gemaakt, om vervoer met turfschepen mogelijk

1

In 1824 worden deze beide verlaten weggeruimd en vervangen door een steenen schutsluis bij de scheiding van Ureclit- cn Aarkanaal.

2

Handvesten van Haarlem, pag. 561.

-ocr page 31-

27

te maken, geen weg voor koopmanschappen worde van den Rijn naar de Kromme Mijdrecht en de Drecht, 1643 en 1737.

Wij zien dus dat, hoewel er feitelijk geen ongeoorloofde vaarten meer zijn, in de bestaande vaarten zooveel mogelijk hinderpalen worden gelegd. Wij toonden reeds boe zelfs bet machtige Amsterdam aan Haarlem moet toestaan het tegen haar belang kunstmatig vernauwen der Leimuider brug in de Drecht. Evenzoo komt op grond der Ilaarlemsche oppositie in den Overtoom, in den directen weg van den Haarlemmermeer naar Amsterdam, geen verlaat tot stand. Eerst krachtens besluit van Komkg Lodewijk van 31 Mei 1808 wordt de zoo lang door Amsterdam gewensehte sluis gesticht.

Hetzelfde zien wij in even sterke mate bij den aanleg van het trekpad van Amsterdam naar Gouda. Den (5 April 1656 verkrijgen Amsterdam en Gouda octrooi van de Staten tot het maken van een vaart en trekpad tusschen die steden. Dat een dergelijk octrooi nog verkregen wordt is welligt alleen te verklaren uit het feit dat op denzelfden dag Haarlem octrooi verkrijgt voor de vaart en trekpad naar Leiden. Maar Haarlems opofferingen zijn ook tot een minimum gereduceerd; de vaart die gebezigd wordl gaat langs Amstel en Drecht, door middel van een nieuwe vaart in de Aar, en loopt na dat water voor een. groot deel gevolgd te hebben, weder met een nieuwe vaart tegenover de Gouwe Sluis in den Rijn. Het octrooi vervalt nu, wanneer niet opgevolgd wordt, dat wat Haarlem heeft bedongen, nl. indien de brug in den lagen Hijndijk

-ocr page 32-

28

over de nieuwe vaart te leggen, of de brug te leggen over de opening uit de Drecht naar de Aar te maken, wijder mogt zijn dan 8 voet 10 duim, — de toenmalige breedte der bestaande brug in den Rijndijk over de Aar —, en indien de trekschuiten in stede van uitsluitend passagiers ook koopmanschappen over die vaart zouden vervoeren.

Zelfs buiten het territoir van Holland strekken Dordrecht, Haarlem en Gouda hare werkzaamheden uit om vaarten te weeren.

Zall-Bommnl beoogt eene regtstreeksche verbinding met Amsterdam, waarschijnlijk in overleg met die stad, en heeft in 1608 vergunning van den Graaf van Kuilenburg bekomen, om door zijne landen, tot vereeniging van de rivieren de Waal en de Lek een kanaal te maken. In 1620 nu verbindt de Graaf van Kuilenburg zich, voor zich zoo wel als voor zijne nakomelingen, jegens de drie steden nimmer te zullen gedoogen het graven van zoodanige vaart. Gouda\'s aandeel in de in deze zaak gemaakte onkosten bedraagt 9300 golden.

In 1657 zijn het Dordrecht en Gouda, wier plannen op hun beurt thans door de andere steden verijdeld worden. Door beide steden werd beoogd een vaart van Gouda naar Dordrecht, waarschijnlijk in verband met het in 1656 begonnen jaagpad van Amsterdam naar Gouda. Vooral Leiden verzet zich tegen het octrooi en heeft dit te ontgelden toen het eenige jaren later (1661) octrooi aanvraagt voor een vaart met trekpad bezuiden den Rijn naar Utrecht.

-ocr page 33-

29

Wij vertrouwen dat het bovenstaande voldoende zal zijn om in groote trekken een indruk te doen geven van de politiek, die gedurende den grafelijken tijd en de Eepubliek met betrekking tot de binnen-landsche vaarten gevolgd werd. Ook in de geschiedenis van elke vaart in \'t bijzonder, die wij hier laten volgen, zullen nog voorbeelden worden aangetroffen, voor datgene wat wij in den aanhef beweerden, nl. 1°. dat de afgunst der steden jegens elkaar bijna elke verbetering belemmert, maar 2°. dat het ook, op eene zeer enkele uitzondering na, uitsluitend de steden zijn, die voor deze wegen van vervoer zorgen, een zaak toen ter tijden des te nuttiger, omdat tot den aanleg van wegen op groote schaal in den franschen tijd en de daarmede gepaard gaande oprigting der diligence-diensten, het vervoer te water ook het eenige communicatie-middel was.

Beide verschijnselen duren voort tot 1795. Een der eerste handelingen van het Voorloopig Bewind is afschaffing van de Grafelijke tollen en alle plaatselijke privilegiën op de passage van personen, schepen en goederen gesteld, die in deze krakeelen, een zoo groote rol spelen. Uit het Besluit van het Voorloopig Bewind 10 Maart 1795 blijkt de verbazing van het Bewind zelf, dat deze grafelijke tollen, waarover zooveel te doen is geweest en die zoo voortdurend ergernis hebben verwekt, over geheel Holland niet meer opbrengen dan ƒ 27435—7—0.

-ocr page 34-

30

SC1IIE van UELFT tot OV£RSCIIIE

eu

van OVEK§CIIIE tot OKLFSilAVE.V.

Reeds vóór 1299 moet de Sc/ue vau Delft tot Schiedam bevaarbaar zijn geweest. In dat jaar toch geeft Jan van Avennes aan die van Niewxendam {Schiedam) vergunning om een sluis en haven te maken (l). lu 1340 en volgende jaren wordt, door het graven der Rollerdamsche Schie, Rollenkwi te Oversclue aan de Schie aangesloten.

Terwijl op deze wijze Schiedam en RoUerdam aan het opkomen zijn, bezorgt Deljt zich een eigen vaart naar de Maas. Bij een handvest van Albreciit van Eeijere.n van 8 September 1389 (Bijl. II) wordt aan Delft gegeven een vrije vaart, welke vaart gaan zal uit Lelfl, de Schie langs voorbij 0 verse hie, en oostwaarts van eene hofstede, die men heet Slerrenburch; tusschen Over schie en Slerrenburch zal gegraven worden door den dijk van de Schier aart en van daar tot aan den Ouden Maasdijk op den Oosthoek van den Mate-nesserdijk, en dan buitendijks tusschen Meuwenlande en Schoonderloo in de Maas. De aard van het werk wordt verder iu het Privilegie uitvoerig omschreven. Er wordt voorgeschreven, dat een sterke brug met goede schotdeur zal gelegd worden in den Sc hied ijk, waar zij het eerst beginnen te graven (de tegenwoor-woordige Hooge brug te Oversclue); de breedte der

^1) Van Mieris, Cliarterboek I, pag. 604.

-ocr page 35-

31

te graven vaart, de zwaarte der dijkeu aan weerszijden, de breedte der wegen aan beide zijden vau de vaart uit de Sc hie aan den Maasdijk te houden. Voorts dat er ia de Oude Maasdijk een sluis zal zijn, „alzoo sterk en alzoo vast als ons ende onsen Raade dunckt, dat er ons Land wel mede besekertis,quot; — daarachter eeu spoeije en van daar tot de Maas een Colck oin daarin de schepen te bergen; verder wordt het peil bepaald voor het openen der Spoeije. — De gronden, voor deze werken noodig, worden tevens onteigend. — Oeljl zal voor die gronden betalen volgens taxatie van deskundigen of bij verschil van den Souverein.

Opmerking in dit privilegie verdient het, dat aan Delft gegeven wordt eene viije vaart. De uitdrukking vrije schijnt mede te brengen het iiooge heerlijksregt. Uitdrukkelijk wordt dan ook aan Deljl op deze vaart tusschen Delf! en de Maas en binnen hare wegslooten op 14 roeden breed jurisdictie gegeven. Op deze wijzequot; wordt de geheele vaart van Delfl tot de Maas een deel van Uelft.

In het privilegie wordt verder uitdrukkelijk bepaald dat de regeerders van Delfl de nieuwe vaart en de Schie tot Delfl mogen diepen, zooals zij goedvinden, en dat niemand zal schouwen dan de Schout en Schepenen van Delfl. Op grond van deze bepaling werd aan Schieland en Delfland het regt van schouwen betwist. Het Hof van Holland besliste er echter den 11 Februari) 1565 (in een geschil tusschen Ueljl en Delfland over het diepen van de Schie) andets over.

-ocr page 36-

32

Er werd uitgemaakt dat Burgemeesters der stad Delft in die stad en in de Schie ten allen tijde zullen mogen diepen als het in het belang der navigatie dienstig zal wezen, doch dat zij zich in \'t baggeren, vervoeren van den bagger en andere zaken, \'t Heemradenregt roerende, zullen regulieren naar de keuren bij de Heemraden gemaakt, of nog te maken, en dat ook Dijkgraaf en Heemraden binnen üeljt en de vrijheid van dien hebben en behouden sullen de jurisdictie, kennisse en judicature in alle zaken het Hoogheemraadschap aangaande.

In 1451 breidt Philips de Goede de verleende „vrijheidquot; (het aan de jurisdictie van Delfland onderworpen gebied) van 14 roeden aan weerszijden van de haven nit, met nog 30 roeden daarenboven. De haven is blijkens den aanhef van het Privilegie te klein voor zeeschepen, en uit het geheele stuk blijkt dan ook, dat het privilegie slechts tot de eigenlijke haven betrekking heeft, hoewel Delfl in latere proce-duren, het wel eens wilde doen voorkomen als of het privilegie op de geheele vaart slaat.

Terwijl de privilegiën van 1389 en 1451 op de jurisdictie van Delft op vaart en haven betrekking hebben, laat een privilegie van Jan van Braband van 1424, bevestigd door Philips de Goede in 1452, toe dat aan alle, die van Delfl tot in de Maas, binnen 14 roeden aan beide zijde van de vaart wonen, het poorterregt gegeven werd. Een privilegie waarvan Delft zelf later geen gebruik maakte, ten einde te voorkomen dat de Delftsche ingezetenen te veel naar de haven

-ocr page 37-

33

zouden trekken. Over het algemeen was de taktiek van Delft tegenover de haven zeer kleingeestig en uiterst voordeelig voor Rol Ier dam en Schiedam. Verscheidene bedrijven en beroepen waren er verboden. Vooral nadat in 1536 Del/Ï door brand grootendeels is vernield, treft men (van 1537—1540) herhaaldelijk resolutiën der Vroedschap aan over het „Kleijn houden van Delfshaven.quot; Eerst bij resolutie der veertigen van 5 October 1601 werd het scheepstimmeren en gene-ralijk scheepvaart en visscherij te Delfshaven toegestaan, mits toeziende dat Delfshaven niet al te zeer toenam. Van Bleijswuck in zijne beschrijvingen van Delft (gedrukt in 1667) pag. 744, verhaalt dat het een gemeen zeggen van Johan van Oldenbarneveld was, dat „de precysheijt van die van Delft en de schaersheijt van die van Schiedam, Rotterdam groot hebben gemaeckt.quot;

In een privilegie van Albrecht van Beijeren van 1394, bevestigd in 1464, hebben enkele punten op deze vaart betrekking: 1°. Nogmaals wordt geconstateerd dat over haven en vaart alleen de stad Delft regeeren zal; 2°. Over de vaart zullen geen meerdere bruggen mogen gelegd worden. Behalve de tegenwoordige Uooge brug te Overschie en de brug in Schielands hoog en zeedijk, was er toen ter tijde nog een brug en wel bij het huis Spangen in een weg, die van Schiedam naar Hilligersberg liep en door middel van een heul (de Billerlsche heul) over de Rollerdamsche Schie voerde. Van deze brug bij Spangen schijnt Rotterdam zich meester te hebben willen maken,

-ocr page 38-

34

ten einde door het leggen van een steenen heul of andere lage brug de vaart ongeschikt te maken voor grootere schepen, maar Delfl verwierf zich nog bijtijds de brug (zie van Bleijswijclc pag. 72); — 3°. Eindelijk wordt nog het vischregt in die vaart van der Zijecker-luijdcn (later Leprozenhuis, thans Rijnevelcl) door Delft tot in de Maas tot eeuwigen dagen verpacht voor elf pont \'sjaars.

Wat Deljl verrigt heeft, om de Schie van Delfl tot Overschie meer bevaarbaar te maken is niet wel na te gaan. Aan de westzijde der Schie werd naast de bestaande polderkaden de zoogenaamde stadskade aangelegd. Op die stadskade vertrouwende, schijnen do ingelanden van den Ooslabtspolder hunne kaden ge-demoleerd te hebben, althans in 1610 wordt tegen een jaarlijksche uitkeering aan de ingelanden van dien polder, die veel waterbezwaar hebben, vergund haar tot waterkeering in te rigten, zonder eenige jurisdictie over de kade te mogen uitoefenen. Nog op dit oogenblik wordt blijkens de begrootingen der gemeente Delfl jaarlijks een som van f 120.— door den Ooslabtspolder aan Delfl uitbetaald.

Uit een nader contract tusschen Delfl en den Ooslabtspolder in 1616 schijnt te volgen, dat vroeger het trekpad aan de oostzijde van de Schie was en eerst toen naar de westzijde werd verlegd.

Bij den Oost-Ketheipolder bestaat de polderkade nog naast de Stadskade.

Herhaaldelijk wordt de vaart en haven voor grootere schepen geschikter gemaakt. Verbreeding geschiedt

-ocr page 39-

35

niet alleen in het belang der navigatie maar voornamelijk ook in het belang der waterlozing. Delft wint Delfland voor het maken van verlaten in den Leidschendam in 1578 voornamelijk door het aanbod om de brug te Overschie, toen geen 1| roede wijd „te doen maken met jukken en zoo wijd uit te delven „als de Schie wijd is, zoodat de waterlozing, daar „waar de brug ligt, evenals de Schie elf roeden wijd „zal wezenquot; en om de sluizen te Delf shaven in het belang van Delflands waterlozing te bezigen en ten dien einde binnen zeven jaar ook de binnensluis te üelfshaven te verwijden. (Bijl. III). In 1578 wordt dan ook de Hooge brug in Overschie op deze wijze vervormd. Tevens wordt de brug gemaakt met eene hameije om schepen met staanden mast te kunnen doorlaten. Omstreeks dienzelfden tijd worden de sluizen in Delf shaven verbreed. (Zie Notulen van Holland 9 Febr. 1582. De blauwe steen voor de sluis te Delfshaven van convooije vrijgesteld).

In 1615 wordt te Delft de kolk gegraven op de plaats der Kethelpoort om daar een haven te hebben voor koopvaardijschepen en in verband daarmede wordt de Schie en ook de Delfhavensche Schie, tot „ accomo-datie der coopvaardij schepen quot; verdiept. Bij deze verdieping van het noordelijkste gedeelte der Havcnsche Schie (1618) werd die Schie tijdelijk afgesloten en aan Schiedam vergunning gevraagd, zoolang de Schie-damsche Schie te mogen gebruiken.

Bij de reeds besproken resolutie der Staten van 30 Julij 1700, verbindt Delft zich het gedeelte van

-ocr page 40-

36

de Rotlerdamsche Schie tot Delft in geen slechteren staat dan den toeumaligen te onderhouden.

Deze zelfde toestand bleef in \'t leven tot de scheiding van Delft en Delf shaven, die krachtens keizerlijk decreet van 21 October 1811 plaats had. In dit keizerlijk decreet, contenant circonscription définitive des Depar-temens, Arrondissemens, Cantons et Communes de la Hollande (Fortuijn III) werden Delft en Delf shaven, (waaronder Schoonderloo met Cool, eene ambachtsheerlijkheid in 1559 door Delft aangekocht) als afzonderlijke gemeenten opgenoemd. Ter uitvoering er van wordt door de maires der beide gemeenten den 27 en 29 April 1812, een plan van afscheiding ontworpen en door den prefect den 21 Mei daaropvolgende goedgekeurd. (Bijl. IV). In dit stuk wordt bepaald dat de sluizen en waterwerken te Delf shaven, ■en het gedeelte van de Schie tot aan de ophaalbrug te Over schie, (de Hooge brug) evenals de wegen aan weerszijden aan Delf shaven zullen behooren. Delft cedeert dienovereenkomstig de inkomsten uit het visch-regt in dit gedeelte van de Schie, de opbrengst der trekgelden, en de doorvaartregten door de Hooge brug te Overschie, die begrepen zijn in het sluisgeld, dat te Delf shaven betaald wordt. Delf shaven verbindt zich de sluizen op de toenmalige diepte en wijdte te houden en het aan haar toebedeelde gedeelte der Schie tot een voor de doorvaart geschikte diepte, zooals tot dien tijd door Delft geschiedde. Ook de ophaalbrug te Overschie zal even wijd en hoog blijven. Daarentegen zal eveneens Delft, de Schie, van de Hooge brug tot Delft,

-ocr page 41-

37

mede tot eene voor de scheepvaart behoorlijke diepte onderhouden. Delf shaven zal het salaris betalen der twee beambten aan de Hooge brug te O verse hie, en hun woning verschaffen. Ten dien einde gaat het eigendom der beide huisjes, waar die beambten woonden, aan Delf shaven over.

. Krachtens dit stuk heeft de scheiding tusschen Deljl en Delf shaven plaats. De regeling der schuldenlast geschiedde overeenkomstig deze separatie in 1816, nadat een geschil over art. 8 van het contract door ons Collegie was beslist. In de daarover gevoerde correspondentie wordt door niemand de wettigheid van het stuk betwijfeld. Het heet daar een contract van separatie, te dier tijde overeenkomstig de toenmalige orde van zaken onder approbatie van den Heer Prefect van het Departement door de heeren maires gepasseerd.

Uit het bovenstaande volgt dat de onderhoudspligt van Delft en Delfshaven vaststaat. Hij is gegrond op het octrooi van 1389 (wat de Schie van Oversehie tot-Delfl aangaat, bekrachtigd door de resolutie der Staten van 30 Julij 1700) en geregeld in het separatie-contract van Delf! en Delfshaven,

Door Delfl wordt voor het gebruik, van het jaagpad geheven volgens eene resolutie der Vroedschap van 22 April 1632. Zoodanige heffing alleen volgens eene dergelijke resolutie, die wij ook bij de Rollerdamsche Schie aantreffen, schijnt hare verklaring te vinden in het feit dat beide wateren, blijkens de privilegiën voor Delfl van 1389, voor Rotterdam van 1412, tot de jurisdictie dezer steden behoorden.

-ocr page 42-

38

De heffing van dit jaagpad is verpacht krachtens pacht-conditiën den 19 Maart 1814, door den Commissaris van de monden der Maas goedgekeurd. De pachtsom bedroeg in 1881 f 2010. Voor Delf shaven ligt de vergoeding voor de onderhoudskosten vata de Schie en de wegen er langs in de heffing der sluis-gelden.

Taart van DELFT naar LEIDEW.

Bij de Lepelbrug (vroeger Geusenbrug) te Delft lag oudtijds een dam in de vaart, de zoogenaamde Hinderdam. Uit een privilegie van Karel den Stouten van 1470 volgt dat deze dam, die strekken moest om de lage landen van Pijnaclcer enz. te beschermen tegen hoogwater uit het Noorden, eerst geopend werd door Albrecht van Beijeren, en waarschijnlijk, want in het privilegie is sprake van twee sluizen, door een verlaat vervangen, „ omdat hij sijnen staet eade die „vitaliën ende provisiën van sijnen Huyzen soude te „beth ende ghereer mogen trecken van onse voorschreven stede van Delff in den Hage en elders.quot; Bij dit verlaat heft de Grafelijkheid regten.

In het zoo even aangehaalde privilegie van 1470, wordt naar aanleiding van klagten van de inwoners van Pijnacker over het slechte onderhoud, onderhoud en heffingsregt tegen veertig pond vlaamsch \'sjaars aan Delft overgedaan. Spoedig daarna schijnt dit verlaat vervallen te zijn en op andere en betere wijze voorzien in het waterbezwaar, dat de lage landen in

-ocr page 43-

39

het oosten en zuiden van Delft van het water uit het noorden hadden. (Zie van Bleijswuck , pag. 82—92). Welligt maakte het verzwaren en verhoogen van den hoogen Rijndijk in 1514 door Rijnland, Delfland en Schieland deze sluizen overbodig. Er werd echter nog tot 1795 voortgegaan met aan de Lepelbrug tolgeld te heffen en aan den rentmeester in Noord-IJolland de 40 pond Vlaamsch te voldoen. Bij de afschaffing der grafelijke tollen (5 en 10 Maart 1795) wordt de Lepellol te Delfl met name genoemd.

Uit de reden, die in het privilegie van 1470 gegeven wordt voor het openen van den dam door Albrecht van Beijeren blijkt, dat ten tijde van dien graaf de vaart van \'s Gravenhage naar de Geest-brug reeds bestaan moet hebben.

De grootste hinderpaal in de Vliet was , zooals wij reeds zagen, de Leidsche dam. Wij brengen hier kortelijk de data der geschiedenis van dezen dam in herinnering.

De dam schijnt geheel en al, ook voor waterafvoer gesloten te blijven tot 1514. Wel is er een octrooi van Karel den Stouten (1), waarbij aan Delft in het belang der bierbrouwerijen aldaar onder tal van voorzorgen waterververscbing door den Leidschen dam wordt toegestaan, doch hieraan schijnt nimmer uitvoering te zgn gegeven. In 1514, toen door Rijnland, Schieland en Delfland gezamenlijk de Rijnkaden worden verhoogd en verzwaard, wordt in den Leidschen dam een duiker geplaatst, ten gerieve van de aflozing

1

Van Bleijswijck, Beschrijvinge vaa Delft, pag. 703.

-ocr page 44-

40

der landen ten zuiden van den Rijn, die door dat werk bij hoog water van Rijnlands boezem zijn afgesloten.

In 1578 en 1579 wordt er een soort van verlaat gevestigd, dat ook der scheepvaart eenigszins ten goede komt, maar waarvan het hoofddoel is ruimere middelen van waterafvoer te scheppen. In zoo ver komen toen ter tijde Rijnlands en Delflands belangen met elkaar overeen dat, terwijl Rijnland met oostenwinden, Delfland met westenwinden het meeste water-bezwaar heeft. Met de verruiming der waterlozingsmiddelen aan den Leidschendam, gaat dan ook gepaard verwijding van de Delfshavensche Sc hie en sluizen.

Eerst in 1648 is er een dubbel verlaat met inlig-gende kolk dat, daargelaten wijdte en hoogte, aan de behoeften der scheepvaart voldoet. Volgens de provisionele acte van 1617 mag de wijdte zijn 11 voet 2 duim en de hoogte 9 voet 4 duim. Wij zagen reeds dat Delft bij elke herstelling deze afmetingen een weinig overschreed. Nog in 1762 wordt tegen te groote afmetingen door Dordrechl, Gouda en Haarlem een proces aanhangig gemaakt, dat in 1795 nog loo-pende schijnt geweest te zijn.

In 1580 heeft Delft door koop het regt van over-togt verkregen van de familie Abeinbebg , na het vóór dien tijd reeds eenige jaren in pacht te hebben gehad. De koopsom bedroeg /quot;8000 en eene erfelijke rente van duizend Carolus guldens \'sjaars, af te lossen tegen den penning 16 (^.

Oudtijds wordt de Vliet voor een groot deel onder-

(1) Van Mieris, Beschrijving der stad Leiden II, pag. 803.

-ocr page 45-

41

T

dat houden door de omliggende ambachten. In de brieven

ten. aan Delft van 1536, waarbij die stad, bij gelegen-

[aat heid van den grooten brand, van Karel V groote

ten voorregten ontvangt, wordt reeds eene sententie over

ere het onderhoud vermeld. Volgens de uitspraak van

ver keizer Karel van 22 Febr. 1548 (bijl. V) zal de

ren Yliet in twee vakken onderhouden worden. In het

en- onderhoud van het eerste vak van den Leprosen van

;er- Delft (thans Rijneveld) tot de Vliezen (thans Tolbrug)

gs- zal Delft de helft betalen , de eigenaar van den Leidschen

ird dam een vierde, en het andere vierde Rijswijk en Haag ambacht met de inwoners van den Haag gezamenlijk,

ig. Volgens decisie van het hof van Holland zorgt Delfland

an voor het schieten der vaart en brengt de kosten in

ro- rekening Het | gedeelte dat door Rijswijk, Haag-

iet ambacht en den Haag gedragen moet worden bedraagt

ids 650 pond Vlaamsch van 40 grooten \'t pond. Elk der

en drie betaalt volgens decisie van den secreten raad in

te dit | een derde (\'). Den Haag betaalt hier dus een

mi zeer bescheiden aandeel; eerst onder de republiek wordt

o- den Haag aanzienlijker en gaat het een grooteren rol

bij de vaartsverbetering spelen.

r- Het onderhoud van het tweede vak, van de Vriezen

ór {Tolbrug) tot den Leidschen dam, zal rusten bij de

d. ambachten Voorburg en Tedingerbroek. Vooral dit ge-

te deelte schijnt zeer slecht te zijn. Waarschijnlijk toch

m om ondiepten tegen te gaan door het inzakken dei-kaden, wordt het gebruik van trekpaarden over de

r- kade verboden.

(1) de Riemer, pag. 767—769.

-ocr page 46-

42

Om beter te waken voor het diep houden van den Vliel, „tot het diophouden van welken Vliet de stad jaarlijks merkelijke sommen verstrekt heeft,quot; zegt de resolutie der veertigen, wordt in 1615 door Delft de ambachtsheerlijkheid Voorburg aangekocht. De Vliet is echter zoo slecht dat volgens berekeningen der vroedschap van DelH kosten van eene nieuwe vaart minder zullen zijn dan herstel der oude. Daarom hebben de veertigen blijkens hunne resolutie van 22 February 1617 „ genoeg eendragtelijk verstaan dat men de nieuwe „vaart, — ais wezende een eeuwig en durig werk en „de oude vaert vol perijckels als deselve schoon in „voegen als voren sonde wesen beplatet, als daarinne „wesende vele wellen, — behoort ter hand te nemen.quot;

Wij hebben reeds gezien hoe deze plannen schipbreuk lijden op de oppositie van Dordrecht , Haarlem en Gouda. In 1618 gaat men, onder acte van non-praejudicie, tot het verbeteren der bestaande vaart over. De verbeteringen betreffen voornamelijk het tweede vak van de Tot brug tot den Lcidschen dam , die met hulp van \'s Gravenhage tot stand komen. Volgens contract tnsschen Delft en \'s Gravenhage van 25 Mei 1618 (Bijl. VI) zal bij het vak Rijneveld-Nieuwe Tolhrug de sententie van Karel V tot regel strekken Wij herin-neren dat de stad Delft in den tusschentijd eigenaresse van den Leidschen dam geworden, en dus | in de onderhoudskosten van dit gedeelte moet betalen. Het vak Tolbrug-Leidschen dam zal in orde gemaakt worden door Delft en \'s Gravenhage en gedurende twintig jaar onderhouden worden, zonder praejudicie voor het ver-

-ocr page 47-

43

J volg, blijvende de sententie van Ka rel V geheel onge-praejudicieerd. In de kosten zal Delft \'s Hage J-dragen. De diepte zal zijn een voet beneden den drempel van den duiker in dea Leidschen dam, de wijdte 40 roede-voeten, en de Vheidijk zal zoo gemaakt worden, dat het berijden met paarden geen ondiepten meer veroorzaakt. In deze verbetering dragen Voorburg en Tedingerbroek f 1000 bij. Met deze verbetering gaat gepaard verbreeding van de vaart van \'s Gravenhage tot de Nieuwe Tol brug door den Haag.

In 1642 wordt dit contract voor 12 jaren vernieuwd met eene enkele wijziging, voornamelijk deze, dat beide Delft en den Haag gelijkelijk de kosten zullen dragen.

Hoewel de contracten van 1618 en 1642 slechts tijdelijk zijn, blijft deze toestand, nl. dat van de Nieuwe Tolbrug tot den Leidschendam gezamenlijk door üelft en den Haag ieder voor de helft wordt onderhouden, voortduren, tot dat in 1863 de gemeenschap wordt ontbonden. Door den Haag en Delfl schijnt echter in zooverre te zijn afgeweken van het contract van 1618 en 1642, dat iu latere tijden niet meer beoogd werd een diepte van een voet beneden den drempel van den Leidschendam, doch eene diepte van 1.88 beneden Delfland\'s boezempeil, d. i. 2.04 — A.P., terwijl tegenwoordig de drempel in den Oostduiker van den Leidschendam ligt op 2.33 — A.P., en die van den Westduiker op 2.25 — A.P. Wel is waar be-bestaat ook de mogelijkheid dat sints 1617 de drempels der duikers zijn verlaagd, doch eene dergelijke

-ocr page 48-

I

44

verlaging, waarvan door ons geen sporen zijn ontdekt, komt onwaarschijnlijk voor.

Volgens de acte van 1618 blijft over het eerste vak, van Rijneveld tot de Nieuwe Tolhrug, de sententie van Kabel V, van kracht. Den Ilatuj is dus slechts verschuldigd een derde van een kwart; het wordt wel door Delft herhaaldelijk aangezocht, om ook voor dat vak de helft bij te dragen, maar weigert steeds. Wel draagt het in 1669 en 1671 i bij in de verdieping van de vaart van de Nieuwe Tolhnifi tot de Hoornbrug, maar steeds onder uitdrukkelijke acten van non-praejudicie. Maar als regel schijnt het diepen van den Vliet van Delfl tot de Nieuwe Tolhrug door Delfl geheel alleen geschied te zijn. In lateren tijd zien wij Delft den Haag wijzen op de sententie van Karel V en aandringen op een vast accoord. Den Haag blijft echter doof; het draagt in 1760 wel | bij, maar slechts voor eens. Weder in 1785 wordt besloten de uitdieping te doen volgens een vijfjarig bestek, waarin den Haag | zal betalen. Terwijl den Haag zich dus nimmer verbinden wil, ziet men op eenmaal na 1792, zonder dat er eenige reden is, ook dat gedeelte van den Vliet opgenomen onder de gemeenschappelijke zaken, die Delft en \'sHage voor de helft onderhouden.

Sinds 1694 bestond ook een zoodanig gemeenschappelijk onderhoud ten opzigte van den straatweg tusschen den Haag en Delfl en van den trekweg van Delft tot de Hoornbrug, die tengevolge van den aanleg van dezen straatweg naar de westzijde vau den Vliet

I

-ocr page 49-

45

was verlegd. Een geschil over de tolheffing op dezen weg tusschen deze gemeenten leidt in 1863, na mag-tiging van ons collegie, tot opheffing van een geraeen-scbappelijk beheer, dat tusschen beide gemeenten bestond. In een gemeenschappelijk besluit van \'s Hage en Delft, door ons den 21 sten April 1863 goedgekeurd (bijl. VII) wordt o. a. de Irekvliel van Delft naar den Leidschendam om niet overgedragen aan de gemeente Delft.

Evenzoo het jaagpad van Delft tot de Hoornbrug, uitgezonderd zeer enkele gedeelten, die ten name van andere eigenaren bekend zijn.

Het is opmerkelijk dat Delft de overname om niet voorstelt, niettegenstaande den Haag er op wijst, dat, bij de beoogde afschaffing van den voetgangerstol op den weg van Delft naar den Haag, de gemeenschap die van 1831—1860 voor elke gemeente /660 \'sjaars had opgebracht, elke gemeente f 300 \'s jaars bij zal moeten passen.

Delft neemt het onderhoud op zich o. a.

1°. Het behoorlijk uitdiepen van den Haag- en Zuid-vliet , van de Lepelbrug nabij Delft, door de Hoornbrug tot aan den Westduiker aan den Leidschendam.

4°. Het onderhoud van het jaagpad, gelegen aan de westzijde van de vaart, van den aanslag af tot de Hoornbrug, van de steen en kade en het paal- en gordingswerk met wrijfplank, strekkende van den noordwestelijken vleugel van de Lepelbrug tot de walschoeijing en van de houten beschoeijingen langs het voormelde jaagpad.

7°. Het onderhoud van het voet- en jaagpad eu

-ocr page 50-

46

van de waterkeering aan de Zuidzijde van den Zuidvliet, strekkende van de Oude Tolbrug tot aan de straat van den Leidschendam, met de schoeijingen en paaltjes langs en op die waterkeering.

In deze regeling is alleen niet voorzien in het onderhoud van het jaagpad van de Hoornbrug tot de Oude Tolbrug. Dit gedeelte van het jaagpad, verheeld aan den straatweg, die van de Hoornbrug gaat tot aan de Vink, is indertijd in onderhoud overgedragen aan de Commissie voor de bestrating van den weg tusschen Rijswijk en de Vink.

De bruggen in den Vliel, de Oude Tolbrug, de brug in de kom van Voorburg en de Wijkerbrug, zijn ambachtswerken, die bij de opheffing der ambachten aan de gemeente Voorburg zijn overgegaan. Verwijding der twee laatste bruggen had in \'t bijzonder plaats in 1676. Den 29sten December 1672 werden namelijk bg gelegenheid van Luxemburg\'s invasie door Burge-meesteren van \'s Gravenhage op order van de Staten met gewapende burgers deze bruggen vernield, om de passage van den vijand te retardeeren. De ambachtsbewaarders van Voorburg en Tedingerbroek bieden aan om de Voorburgsche van 13 tot 15 en de Wijkerbrug van 13 tot 18 voet te verwijden en ontvangen daarvoor van Dcljl, Leiden en den Haag zonder consequentie voor het vervolg elk 100 zilveren ducatons.

Over de verbetering van het gedeelte van den Leidschendam tot Leiden werden door Delft in 1617 mede reeds stappen gedaan. Volgens resolutie der veertigen

-ocr page 51-

47

der stad Delft in 1618 zullen Burgemeesters dier stad met die van Leiden in communicatie treden over het wegnemen van weddens inden Vltel beoosten den Dam, en \'t verleggen van de paden op den Vhelweg. Er is dus reeds een trekpad, dat echter veel te wenschen overlaat.

In 1632 heeft Leiden een plan opgemaakt en aan Delft meegedeeld, waarvan de kosten op f 38,000 worden geraamd. Er wordt besloten eene conferentie te houden met die van \'s flnge en Rotterdam. Den Tden December 1632 besluiten de 40 en de vroedschappen der stad Delft het werk te maken, al ware het dat de regenten van Rotterdam en \'silage geene bijdrage bewilligden, maar dat die, al waren ze genegen tot eenig subsidie, nogtans noch gezag, noch deel in \'t gabel zouden genieten. In April 1635 stelt Leiden voor, dat ieder in \'t werk de helft zal dragen, doch Delft, wijzende op de kosten die het gemaakt heeft in het diepen van den Vliet in 1618, bedingt dat Leiden zal betalen |, en Delft J-.

Op deze grondslagen komt dan ook het contract tot stand den 30sten Junij 1636 (Bijlage VIII). Maar omdat, op gronden van de werken, in 1618 tot stand gebragt, de kostenverdeeling niet gelijk is, verbindt Delft zich tevens „ om te doen ofte praesteeren dat „de vaart van den Vliet van den Leidschendam tot „ Delft in behoorlijke diepte, en de trekweg langs die „vaart tusschen den Leidschendam en de Tolbrug met „plank-, paal- en zoden werk behoorlijk bezet, builen „kosten van de stad Leiden altijd onderhouden zal „worden.quot; Daargelaten dus de onderhoudspligt van

-ocr page 52-

48

anderen, neemt tegenover Leiden, Belfl dien onder-houdspligt geheel op zich.

Leiden bragt door een nieuw gegraven vaart met trekweg bovendien eene verbinding tot stand van den Vliet tot aan de WiHepoorl buiten Leiden. Voor dit alles wordt bij octrooi van 1 Augustus 1636 door de Staten onteigening toegestaan en verder het regt om gabellen te heffen verleend. Met dit aanleggen van den trek-weg ging gepaard het diepen van den Vliet tot een

halven voet beneden den drempel van den Leidschen-

dam; een halve voet mindere diepte dus, dan Belfl en \'s IJ age gegeven hadden aan den Vliet aan de andere zijde van den Dam. Daar toch was bepaald een voet beneden den drempel. Dat dit geschiedde, blijkt uit de beschikking van Dijkgraaf\' en Hoogheemraden van Rijnland van 1 October 1638 (Bijl. IX), waarbij bepaald wordt, dat de Vliet, op kosten van Delft en Leiden, een halven voet dieper zal worden gemaakt dan de drempel van den duiker aan den Leidschendam bij zomerwater ligt, en dat het water op die diepte voortaan zal mogen worden onderhouden.

Hetzij het voorgaande als een consent van Rijnland worde beschouwd, hetzij als een registreeren door het Waterschap van eene verpligting die de beide steden op zich nemen en die ook in het waterschapsbelang strekt, in beide gevallen blijkt daaruit, dat met het maken van den trekweg gepaard ging het brengen op die diepte. Het is ook natuurlijk dat zulks geschiedde, omdat, wil de trekweg aan zijne bestemming beantwoorden, er ook voldoende diepte moet

I

-ocr page 53-

49

er- zijn , en de diepte, met zooveel kosten aan den Zuid-vliet gegeven, wil die eenige vrncht dragen, ook aan aet de andere zijde van den dam vereischt wordt, len In 1700, bij het octrooi dat door de Staten ver-

les leend wordt tot droogmaking van den Noordpias , wordt en eindelijk deze vaart van Rotterdam door Delft en en Leiden tot den Bijn eene publieke vaart verklaard, k- Deze resolutie is om twee redenen belangrijk. Wij en zagen dat de opening van den Leidschendam altijd \'k- door de steden Haarlem, Gouda en Dordrecht werd Ifl bestreden, dat zij zelfs tot stand was gekomen in 3e strijd met eene sententie van het Hof van Holland ld van 1579, en slechts bij een provisioneel verdrag werd e, gedoogd. Deze resolutie nu wettigt den toenmaligen Q- toestand. Voor ons heeft zij echter een ander belang. ), Zij eischt dat de vaart verder onderhouden zal wor-m den, zooals zij in 1700 was. Rotterdam en Amsterdam n verlangen dat securiteit gegeven wordt, dat de passage n door deze vaart zonder eenige belemmeringen, en ir zonder eenige bezwaringen of meerdere lasten zal

geconserveerd worden; en de andere steden, in \'t d bijzonder Delft en Leiden beloven daarop, dat ieder

it in de jurisdictie van derselver steden, heerlijkheden

a of ambachten die order zal stellen en praesteren, dat

? de vaart en hetgeen daartoe specteert, behoorlijk worde

t onderhouden (Bijl. X).

i Wij resumeeren:

Van Rijneveld tot de Tolbrug is oudtyds onderhouds-pligtige de stad Delft, als zoodanig en als eigenaresse t van den Leidschendam voor 3/4, Rijswijk, Haag-

J

-ocr page 54-

50

ambacht met den Haag over het overige 1/4. In het laatst der overige eeuw onderhouden den Haag en Delft ieder voor de helft, zonder dat er eenige reden voor te vinden is. En bij gemeenschappelijke regeling tusschen \'s Hage en Delft, onder goedkeuring van ons Collegie, is Delft alleen tot onderhoud verbonden.

Van de Tolhrug tot den Leidschendam zijn oudtijds onderhoudpligtigen Voorburg en Tedingerhroek. In plaats van die, onderhouden sedert 1618 Deljt en \'s Hage, zij het ook onder acte van non-praejudicie. En toen deze gemeenschappelijke zorg in 1863 opgeheven wordt, wordt daarvoor bij gemeenschappelijke regeling onder onze goedkeuring in de plaats gesteld onderhoud van Delft alleen.

Deze verpligting van Delft om, onverschillig op wie het verhaal kon uitoefenen, te zorgen dat de vaart in behoorlijken staat was, bestond reeds jegens Leiden door het contract van 1636, en jegens den Souverein door de resolutie van 1700.

Over den onderhoudspligt ten opzigte van den Vliet van den Leidschendam tot Leiden zijn twee opvattingen mogelijk. Onderwerp van het contract is het maken van een nieuw trekpad. Is nu het diephouden der vaart een noodzakelijk appendix van het trekpad en begrepen in de in het contract gebezigde uitdrukking van „ trekweg en de gevolgen van dienquot;, en „ kosten tot reparatie en de onderhoudinge van den trekweg en alle de verdere kosten?quot; Wij meenea deze vraag ontkennend te moeten beantwoorden, evenals bij het contract van 1G63 tusschen Leiden, Woerden en

-ocr page 55-

51

Utrecht, betreffende het jaagpad langs den Rijn

((bladz. 59), en dit te racer, omdat bij de verpligting die Delft op zich neemt, aan de andere zijde van den Dam, duidelijk onderscheid wordt gemaakt tus-schen de verpligtinj rot dieping en die tot onderhoud van den trekweg.

In 1859 had tusschen Leiden en Rijnland eene correspondentie plaats over de zoogenaamde keur van

. s

II October 1638. Wij zeggen „ zoogenaamde quot; keur, omdat het ons zeer twijfelachtig voorkomt of hier veeleer niet slechts aan een consent gedacht moet worden. Rijnland wees op die keur, die, zoo meende het, zou strekken om te bestendigen een toestand, die toen reeds bestond, naar aanleiding van het in 1636 door de Staten verleende octrooi. Voor deze stelling, werd in hoofdzaak aangevoerd: 1°. de verpligting die Delft aan de andere zijde van den Dam op zich nam; 2°. het feit, dat het in 1636 en volgende jaren ook omvatte verbetering der vaarj door afsnijding der hoeken. (De hoek over Lammen werd aangehaald); en 3°. het rationeele, dat indien men eenmaal een trekweg onderhoudt, ook de vaart verpligt of onverpligt wordt diep gehouden.

Leiden daarentegen wil gaarne toegeven dat het vroeger zich vele offers voor het diephouden van den Vliet getroostte in het belang der stad, maar ontkent dat daaruit volgt dat het steeds zal moeten doorgaan te doen, wat het vroeger zonder eenige wettige verpligting deed. Terwijl Leiden de noodige verdiepingen laat verrigten, meent het dat het hooger bestuur iu

J

-ocr page 56-

52

dit onderhoud moet voorzien. Leiden door ons col-legie naar de Eegeering verwezen, ontvangt 24 September 1860 tot antwoord „ dat er geen termen zijn „ gevonden om van Kijkswege maatregelen te nemen „ tot onderhoud of verbetering van het vaarwater den „ Vliet, van Leiden naar den Leidschendam loopende; en „ dat zoolang niet is gebleken dat de keur van 1 „ October 1638, waarbij de uitdieping van dit vaar-„ water aan Delfl en Leiden is opgedragen, door latere „ verordeningen is vervallen of gewijzigd, of zoolang „ door regterlijke vonnissen de verbindende kracht ,, aan die keur niet is ontzegd, Dijkgraaf en Hoog-„ heemraden van Rijnland voor hare handhaving, „ krachtens art. 109 van het reglement van Rijnland, „ dat de handhaving der keuren aan hen opdraagt, „ hebben te zorgen.quot;

Krachtens art. 192 van datzelfde reglement is deze keur, gesteld dat zij er eene was, na 5 jaar na invoering van het reglement (in 1857) vervallen.

In den laatsten tijd zijn wederom klagten tot ons gekomen over ondiepten in den Vliet. Vermits er naar onze overtuiging niemand is, die tot deze verdieping kan worden verpligt, hebben wij gemeend U, afgescheiden van datgene wat in het vervolg door U besloten zal worden, het voorstel te moeten doen de thans noodige verdieping voor rekening der Provincie met subsidie van Rijnland te doen geschieden.

-ocr page 57-

53

Vaart van \'s HAGE tot de MKIWK TOLBRCCi.

Wij zagen dat deze vaart reeds ten tijde van albneciit van Beijeren bevaren moet zijn. Het onderhoud der vaart, dit blijkt uit een resolutie van den stadhouder en den raad van 1450 was een appendix van het onderhoud van het Grafelijk hof dat bij omslag (riemtaal) door een reeks ambachten moest geschieden. (\')

\' Voor vaart schijnt het oorspronkelijk niet ingerigt te zijn. Eerst ongeveer in 1520 wordt de Zuidelijke kade tot trekpad gebruikt op last van het Hof. Daartegen komen echter klagten van den Noordpolder van Rijswijk, waarvoor die kade „welke van veengrond isquot; tot waterkeering moet dienen. Mitsdien werd in 1532 door het Hof gelast, dat bij riemtael (dus door de ambachten met het onderhond van het Hof belast) jaarlijks / 6 zal opgebragt worden en hetzelfde bedrag door den Haag. Rijswijk en Voorburg zullen elk jaar 20 schuiten zand op de kade brengen. Elke biervoerder uit «/en Haag \'s jaarlijks zes schuiten, en elke schuitenvoerder, hetzij van Delfl, hetzij van den Haag jaarlijks twee. In 1632 wordt de poenale sanctie op dit voorschrift gesteld. Het blijkt uit die publicatie dat het verdere onderhoud koven deze verpligtingen noo-dig ten koste der riemtalen kwam. (1) De administratie

1

üe Kiemer, pag. 380.

-ocr page 58-

54

over dit pad geschiedde dus door de Rekenkamer, als administreerende de domeinen. Hiermede strookt dat bij Kon. besluit van 27 Nov. 1820 n0. 27, waarbij door \'t domein renten, die het in den Haaf) heeft, aan die gemeente worden afgestaan, ook werd overgedragen „ de kade en weg naar de Gcesthrug met „ de brug zelve. quot;

In 1618 wordt de vaart, in verband met de verbetering van den Vliet van Deljl tot den Leidschen dam, door den Hamj belangrijk verbreed en verdiept. Sinds dien tijd schijnt den Haag het onderhoud geheel op zich genomen te hebben. Met eeno enkele uitzondering.

In 1655 wordt een contract gesloten tusschen \'s Hage en de learner van Rekenhujen (de administratie van het domein), waarbij bedongen wordt dat \'s fin ge in het diepen van de vaart van de Nieuwe Tolbruy tot het Leprozenhuis {Zieken) zal betalen 2/3 en de Graaflijkheid 1/3; doch deze uitzondering schijnt alleen in verband te hebban gestaan met een subsidie, dat den Haag gelijktijdig geeft voor het maken van de Be-suidenhonlsche brug.

Oe Trekvaart van L.£in£\\ tot HAARLEM\'

De weg van Leiden naar Haarlem was oudtijds door de Zijl over het Haarlemmermeer. De ondervinding met het jaagpad tusschen De!f! en den Haag en Leiden opgedaan, noopt Leiden met Haarlem ook tusschen die steden dezelfde reis-gelegenheid te scheppen. In 1656 vragen de beide steden aan de Staten van Holland

-ocr page 59-

55

onteigening aan, „ om tot gerief, en de commoditeyt „ van haere steden, van \'t gemeene land, en van den „ reizenden man te maken eene bekwame trekvaart „ met een trekpad daarnevens van Haarlem tot Leiden.\'quot; Bij besluit van 6 April 1656 worden door de staten zeer gunstige voorwaarden van onteigening toegestaan. Twee commissarissen uit het collegie van Hoogheemraden van Rijnland zullen „alle pretentien accomoderen of de plans dadelijk en absolutelijk decideren, en bij de taxatiën zullen zij speciaal reguard en reflectie hebben te nemen op de verbeteringen, daarmede de landen, aan de eigenaars blijvende, door het schieten en leggen van de vaart zullen worden gebenificieerd.quot; Bovendien zullen de beide steden gabellen of weggeld mogen heffen tot remboursement der gedragene en jaarlijksche onkosten. Den 18en April 1656 wordt het contract door beide steden gesloten (Bijl. XI). Leiden en Haarlem zullen ieder voor hunne bijzondere rekening de helft der vaart leggen. Voor Leiden is dit gemakkelijker daar het gebrnik kan maken van de Maren en de Poel, terwijl Haarlem zijn gedeelte geheel te graven heeft. Maar verder zal onderhoud en exploitatie geheel voor gemeenschappelijke rekening gevoerd worden.

Deze toestand blijft voortduren. In 1848 zijn de exploitatien van het jaagpad Leiden-Haarlem en Leiden-UIr echt. verliesposten geworden, en de Raad van Leiden wendt zich op dien grond tot Uwe Vergadering om eene jaarlijksche tegemoetkoming uit de Provinciale kas. De Raad wijst op het algemeen belang, betrokken bij die werken en plaatst op den voorgrond

-ocr page 60-

56

dat de stad Leiden geen bijzonder belang bij het be- wot hond daarvan kan hebben om zich daarvoor belang- ber rijke geldelijke opofferingen te getroosten, nadat zij ong reeds de vruchten van de voor den aanleg uitgeschoten wil kapitalen sinds eenige jaren heeft moeten missen; dat Inv zelfs een oppervlakkige blik op de kaart der provincie de het bijzonder belang van dit gewest bij het behoud da dezer waterstaatswerken in het oog doet springen. ge

Het verzoek van beiden wordt in Uwe Vergadering he van 8 Julij 1848 behandeld. De Commissie van Rapporteurs plaatst op den voorgrond dat de vaarten en jaagpaden groot voordeel aan den handel en Vaderland en de Provincie hebben aangebragt, doch daarmede door de Steden in de eerste plaats het nut en \'t voordeel barer poorters en verdere ingezetenen werd beoogd. Dat nu het voordeel door de vaarten aangebragt verloren is gegaan , het onderhoud een groote last is geworden, maar die nadeelige uitkomst geen regt op subsidie kan geven. Een subsidie zou zelfs hoogst gevaarlijk zijn, omdat alsdan een ieder, die in deze Provincie met het onderhond van vaarten of jaagpaden belast is, in meerdere of mindere mate aanspraak op geldelijke tegemoetkoming zoude hebben. Overeenkomstig het advies der Commissis wordt het verzoek afgewezen, maar tevens aan Gedeputeerde Staten verzocht, om te trachten door hnnne bemiddeling de Besturen der gemeenten, die bij de instandhouding van vaart en trekvaart zooveel belang hebben, te bewegen om voor het onderhoud eenige geldelijke bijdrage te geven. De uitkomst van deze bemoeijenissen

I

-ocr page 61-

57

}e- wordt medegedeeld in Uwe vergadering van 5 Novem-g- bar 1850, n0. V. De gemeenten in Zuid-Holland zijn zij ongezind. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland \'n willen zelfs de uitnoodiging niet aan de gemeenten in it hun gewest overbrengen, zonder vooraf de denkwijze e der Provinciale Staten te kennen. Zij voegen daarbij d dat zij in gemoede ook weinig vrijheid vinden, de gemeenten, die naar hunne meening weinig belang ? hebben, tot het geven van bijdragen op te wekken.

i

Dc mjv,

In de eerste helft der 16de eeuw wordt de Rijn, van Leiden tot aan Utrecht reeds vrij druk bevaren. Van den aanvang af treffen wij echter ook klagten aan over de ondiepten van den Rijn tusschen Woerden en Utrecht (^). Ook zijn er in dat gedeelte drie dammen, de Stadsdam, de Heldam en de Hnanmijkerdam, die successievelijk eerst in 1640, 1659 en 1660 door sluizen worden vervangen.

Door de stad Utrecht, geholpen door de Staten van Utrecht, wordt het Utrechtsch gedeelte van den Rijn verdiept en verbreed, de dammen door sluizen vervangen en de bruggen verhoogd. Van af 1641 worden door Utrecht pogingen in het werk gesteld, eerst bij Woerden, daarna bij Leiden ooi de vaart geschikter te maken, ook door het aanleggen van een trekpad. Aanvankelijk komt in 1661 een overeenkomst tot stand

(1) Utrechts ch Placcaatboelc, deel II, p»g. 246 en Tolgg.

l

-ocr page 62-

58

tusschen Leiden en Utrecht tot verbetering van de vaart op zeer groote schaal. Ten zuiden van den Rijn zal een geheele nieuwe vaart gemaakt worden. Alleen van Bodegraven tot Nieuwerbnig en van de Haanwij leerdam tot de tegenwoordige buiten \'l Oog in al zal de Oude Rijn gevolgd worden. Volgens dit plan geraamd op / 460,000 zal het traject van Leiden naar Utrecht slechts zes uur bedragen. Leiden wil aan dit plan tevens verbinden verversching van het water in Leiden door middel van water uit de Gouwe.

Toen Leiden voor dit plan octrooi vraagt, verzetten zich in de Staten de steden Gouda, Dordrecht, Haarlem en Rotterdam. De oppositie der laatste stad vervalt, zoodra haar de verzekering wordt gegeven dat zij dat nieuwe trekpad zal mogen gebruiken onder betaling van het gabel. Maar de oppositie van de drie eerstgenoemde steden blijft beslaan. Leiden moet boeten voor de oppositie die het in 1657 gemaakt heeft tegen het graven van een vaart tusschen Dordrecht en Gouda. In een brief van 29 Augustus 1662 legt Gouda deze verklaring af: „Soo heeft ons goet gedaght UEd. seer „ vrientelijck te gemoet te voeren, dat wij in conformité „ van vorigé iterative en als nogh genomen Resolutie „ van onse Vergadering van de Vroedschap, aan geene „ leden ofte steden vau de provinciën van Ho\'landl en „West- Vries landt, connen accorderen ofif toestaan, eenige „ Octroijen van treckvaerten; ten ware bevoorens door „ de respective leden der gemelde provincie ons ware „ geaccordeert en toegestaen, gelijk equitabel en over „langh gedesidereert versoeck, om te mogen jouisseren

-ocr page 63-

59

„van \'t octroy nopende een trekvaart tusschen Dord-„ recht en onse stadt.quot;

Vermits uitvoering van dit plan onmogelijk is zonder octrooi tot onteigening, wordt een ander opgevat dat zonde.i zulk octrooi uitgevoerd zou kunnen worden. Door Hendrik Stevin, zoon van Simon Stevin, de leermeester van Prins Maurits, wordt het plan geopperd om den Rijn als vaart te gebruiken en daar langs een trekpad aan te leggen. Ter uitvoering van dit plan sluit Leiden den 20 September 1663 met Ulrcehl, waarbij thans ook Woerden, een nieuw contract. Het contract bepaalt zich eenvoudig tot het jaagpad.

Ook tegen dit plan volgt een krachtig verzet van Haarlem, dat de aangelanden van den Rijn opzet. Leiden tracht het bij te leggen door te willen toegeven aan het verlangen van Haarlem, dat het trekpad niet zou mogen worden gebruikt om koopmans goederen uit Leiden of een of ander dorp, liggende beneden de insnijding van de Goudsche vaart, naar Amsterdam te vervoeren. Maar hiertegen verzet zich weder Amsterdam (resolutien der vroedschap van 26 October, 10 November en 21 November 1663)\'.

Er is in het nieuwe plan voorzien, dat er geen middel tot onteigening zal zijn blijkens de woorden: „ Suo „bij aldien door de onwillich of wrevelichheyt van „ eenige geïnteresseerde ingelanden ofte andersints dit „werek stuexgevvijse in eenige plaetse niet naar be-„hüoren can werden voltrocken, sullen de steden „ Utrecht en Ley den ofte Woerden veder in haer resp.

-ocr page 64-

60

„ districten gebonden syn, \'t selve bjj alle occasie te „voltrecken tot hare resp. particuliere oncosten.quot; Wat bij onwil dus niet dadelijk kan gemaakt worden, zal eerst later behoeven te geschieden.

Toch is een verbetering op ruimer schaal niet geheel opgegeven, want in eene clausule wordt voorzien in de kostenverdeeling voor het geval bogten in den Rijn (o. a. de bogt van Alphen) mogten worden afgesneden.

Volgens dit contract van 1663 (bijl. XII) zal Leiden en Ulrecht in de onderhoudkosten 3/8 dragen en Woerden het resteerende 1/4, terwijl de baten in dezelfde verhouding verdeeld zullen worden. Voor datgene wat Utrecht reeds tot verbetering van het Utrechtsch gedeelte verrigt heeft wordt onder de gemeene aanleg-kosten van Utrecht en Leiden, eene indemnisatie van f 25000 gebragt. De kosten van aanleg van het trek-pad en wat daarbij behoort beliepen voor Mtrechl en Leiden f 294,248. (\') Blijkens resol. der Groot Vroet-schap van Leiden van 7 Oct. 1663, kwam het getal der groote en kleine bruggen die tusschen Leiden en Zvjammerdam moesten worden gemaakt op honderd, en zou het aantal noodig tusschen Zwammerdam en flarmelen mede hoog zijn, zoodat men op dat tijdstip reeds tot de conclusie kwam dat de kosten het dubbele der begroeting zou bedragen.

De stad Utrecht bekomt van de staten van het Sticht Octrooi. Wij zeiden reeds dat door Leiden het

(1) W. J. C. Rammelman Elsevier, archivaris der Gemeente Leiden; Het trekpad van Leiden over Woerden naar Utrecht. (Medegedeeld door de Maatschappy Nederl. Letterkunde.)

-ocr page 65-

61

plan juist gewijzigd is omdat het wegens oppositie van Haarlem geen octrooi kon magtig worden. Het jaagpad in Zuid-Holland komt tot stand zonder onteigeningswet. Toen in Mei 1664 het jaagpad is voltooid, wordt dan ook door Leiden een gedenkpenning geslagen met deze regelen:

Het jaegpadt lang verwaght Spijt wangunst, nu volbracht,

Spijt boeren domme kraght,

Siert aan den Rijn, drie steeden. \'tls wonderlyck bedacht,

Geluckich utgewracht.

Niet door octrooi of macbt,

Maar ijver, geit en reeden;

en met het randschrift:

Reluctante licet invidia et rusticitate, omnem sibi reddit perviam viam virtus.

De wangunst is aan het adres van Haarlem.

Over het diephouden van den Rijn wordt noch in de overeenkomst van 1663 noch in het octrooi, dat Utree hl van zijn staten verkreeg, gesproken. De Utrechtsche raadcommissie van Febr. 1870 verklaart dit stilzwijgen uit het feit dat dit onderhoud toen ter tijd was en bleef ten laste der gehoefslaagden, ten minste in de provincie Utrecht, doch eerst in later tijd, zonder dat het juist bekend is hoe en waarom, op de contractanten is geschoven. Onzes inziens spreeke het van zelf dat degenen, die belang hadden bij het jaagpad, ook door diep-houding zorgden, dat dit jaagpad aan zijne be-

-ocr page 66-

62

stemming bleef beantwoorden. Maar eene verpligting om zulks te doen voor de drie steden, ligt niet in de regeling van 1663.

Wie ten tijde die regeling in dit gewest voor het diephouden te zorgen had, blijkt niet. Waarschijnlijk was er tot den tijd dat de Rijn door stoombooten bevaren werd een voldoende diepte. Rijnlandsche keuren bestaan daaromtrent niet, wel omtrent het schoonhouden van den Rijn. Alleen was de doorvaart bij Alphen steeds een bron van zorgen, zoowel nadeelig voor de afstrooming als voor de scheepvaart. In het belang der afstrooming werd iu 1641 een kanaal met bruggen bewesten om het dorp gemaakt. Juist over dit gedeelte van den Rijn tusschen de Gounesluis en de Heimanswelering is het meeste scheepvaartverkeer. Haarlem ontvangt dan ook in 1605 consent om daar altijd te mogen diepen (\'). De verpligting tot diephouding van den Rijn aldaar schijnt van ouds gerust te hebben op de ambachten van Alphen en Oudshoorn, want in 1671 wordt bij Rijnlandsche keur (1) aan schout en ambachtsbewaarders van de ambachten Alphen en Oudshoorn het bevel gegeven voor de uitdieping zorg te dragen.

Maar ook dit bevel schijnt niet voldoende te zijn geweest om de scheepvaart geheel te helpen en daarom helpt zij zich zelve. In 1682 sluiten de schippersgilden van Amsterdam, Dordrecht, Haarlem, Rotter-

1

Keuren van Rijnland, pag. 234.

-ocr page 67-

63

dam, Gouda en Leiden, onder goedkeuring van Rijnland, met de ambachten van Alphen en Oudshoorn eene overeenkomst, waarbij die ambachten zich ver-pligten den Rijn diep te houden, tegen betaling door de schippers van diep of loodgelden. Voor 8 of 4 stuivers nl., naar gelang der grootte van zijn vaartuig, bekomt elk schipper een loodje aan den brug te Alphen tegen vertoon waarvan hij een jaar lang kan doorvaren. De last van diephouding en daarentegen ook het voordeel der loodgelden zijn met 1 Januari) 1870 als een ambachtswerk op Rijnland overgegaan. (\')

In de laatste jaren zijn over de ondiepten in den Rijn herhaaldelijk klagten tot ons collegie gekomen. Rijnland ruimt die ondiepten alleen op voor zoover zij de waterlozing belemmeren, maar zorgt niet voor de verdieping in het belang der scheepvaart. Eene verpligting daartoe bestaat ook geenszins, want de roeping van het Hoogheemraadschap is alleen de zorg voor zijn boezembelang.

In 1875 hebben wij, doch zonder resultaat bij de Regeering pogingen aangewend, op dat van Staatswege in de voor de scheepvaart noodige verdieping van den Rijn werd voorzien.

Er is dus, uitgezonderd aan weerszijden van de Alphensche brug, niemand die zorg draagt voor het onderhoud van den Rijn als vaarwater. Alleen in het onderhoud van het traject van de Heimanswetering tot

(1) Gevers van Endegeest; Het hoogheemraadschap van Rijnland, pag, 132.

-ocr page 68-

64

de Gouwesluis, zal worden voorzien, zoodra uitvoering wordt gegeven aan het verbeteren van den waterweg Amsterdam—Rollerdam.

Het lot van deze vaart heeft Uwe vergadering zich reeds aangetrokken bij hare besluiten van 10 Julij

1879 n0. XVIII en 12 November 1880 no. IX, waarbij in het belang der scheepvaart op den Rijn, tus-schen de Gouwesluis en de gemeentekom van Woerden, sommen uit de Provinciale kas werden beschikbaar gesteld om de brug te Nieuwerbrug, de sluis en brug te Bodegraven en de brug te Zwainmerdam geschikt te maken voor de doortogt van schepen, breed 4.77 M. met een diepgang van 1.80 M.

De exploitatie van het trekpad door Leiden, Woerden en Utrecht is winstgevend geweest tot 1823. Leiden vroeg in 1848, evenals voor de trekvaart naar Haarlem (zie bladz. 55) ook een subsidie in de onderhoudkosten van dit trekpad. Evenzoo Woerden. Op beide adressen werd ongunstig beschikt; de aanliggende gemeenten waren mede niet tot bijdragen genegen. In Uwe zomervergadering van 1880 diende Leiden een verzoek in tot overname van het jaagpad op Zuidhollandsch territoir door de Provincie, tegen eene jaarlijksche vaste bijdrage van Leiden in de kosten van onderhoud.

Wij herinneren dat, bij besluit van 13 November

1880 Leiden naar ons collegie werd verwezen, om op de door ons aangegeven grondslagen te onder-

(1) Zie Notulen 6 Julij 1880 No. XXXIII, bijl. 157 eu 158.

-ocr page 69-

65

handelen en dus, zoodra door Leiden en Woerden eene nieuwe ontwerp-regeling tusschen hunne gemeenten en UlreclU is toegezonden, waarbij zij het voortdurend onderhoud van het jaagpad op Zuid-Holland\'s territoir als een zaak van gemeenschappelijk belang op zich nemen, aan U een voorstel te doen om de Provincie te verbinden tot eene jaar-lijksche vaste bijdrage van Leiden en Woerden.

Tot nog zijn de onderhandelingen door Leiden niet geopend.

De SCHIK] van ROTTERDAÜ naar O VERSCHIK.

De vaart wordt door Botterdam gegraven krachtens octrooi van Willem IV van 9 Julij 1340. Dit octrooi heeft de vorm van een brief aan Heemraden van Schieland, die gelast worden om Rotterdam te doen hebben een vaart met een weg tot in de Schie, op Rotterdams kosten te maken op het tijdstip dat Rotterdam kiest Schieland zal zorgen dat Rotterdam de onteigenden voldoende schadeloos stelt.

Reeds in 1342 is met dit werk een aanvang gemaakt. Het wordt echter bemoeilijkt. Vandaar eene aanschrijving van Jan va.n Beaumont, als stadhouder, aan den baljuw van Delfland e.n Schieland, den rentmeester van ISoord Holland en de heemraden van Schieland , om met het maken der vaart spoed te maken, en een gebod aan ingelanden wier landen doorsneden worden, om Rotterdam te laten delven omdat „ ons en

-ocr page 70-

66

„ onsen raede dunkt dat die vaart mittelijk is voor \'t „ gemeene land.quot; (Bijl. XIII).

De vaart is dadelijk een steen des aanstoots voor I)el/l. Waarschijnlijk door Uelflsche invloeden ontvangt in 1375 Defland octrooi om de Rollerdamsche vaart door een dam te scheiden van de Schie, daarop een windas te plaatsen en daarvoor dezelfde regten te heffen als aan den Hinderdam bij üelfl geheven worden. (Zie bladz. 32). Van de opbrengst van dezen tol zal bekostigd worden het maken van eene nieuwe voor de scheepvaart gesloten vaart tusschen Delft en Schiedam, (de oorsprong der poldervaart?). In 13S0 weet echter Rotterdam intrekking van dit octrooi te verkrygen. De considerans luidt: „ want ons voortijds „ ons goede luiden van Uelflant aanbragten, dat het „ onse landen groot nutschap waer, dat men die heul „ toedamde die lag te Overschie, en om dat besogt is „ en wij ondervonden hebben, dattet onse gemeene „ landen en ons proflïjtelijker en beter is, dat daar een „ open heul leit, soo hebben wij enz.quot; Een kwitantie van Albreciit voor 500 frankrijksche vranken van goud in het Rollerdamsche archief berustende, maakt duidelijk op welke wijze deze graaf zoo spoedig betere begrippen verkreeg.

Den 12den Augustus 1412 ontvangt holterdam van den graaf jurisdictie over de door haar gegraven Schw, „tot Ouderschie tot circa 10 gaarden ter beider zijdequot; (*). Een dergelijk privilegie bezat, zooals wij zagen Delft

(1) Van Mieris. Charterboek deel IV, pag. 210.

-ocr page 71-

67

ten opzigte van de Schie van Delft tot Delf shaven. In Overschie zijn er voortdurend botsingen over beide jurisdictiën.

De vaart schijnt van den aanvang af gebrekkig gemaakt te zijn. In 1506 wil daarom Rollerdam het gedeelte van den Billerlschen Heul tot in de Schie verbeteren en damt daarom de Schie tusschen beide punten af (t). Tegen deze verbetering komt Delft in verzet; het belet die zelfs met geweld. Het proces tusschen beide steden eindigt met eene sententie van den lloogen Raad te Mechelen in 1512 , waarbij Delft veroordeeld wordt alles te repareeren, te vergoeden en de verbetering der vaart te gedogen. Delft had beweerd dat het stuk van Willem IV van 1340, waarop Botterdam zich beriep, geen octrooi was, maar alleen een open brief aan Schieland, en dat, — al ware het een octrooi — het uitgediend had door het graven der vaart in 1342, zoodat men zich er niet op kon beroepen tot het graven van eene nieuwe vaart. Uit deze bewering schijnt opgemaakt te moeten worden, dat de verbetering die Rotterdam toen ter tijde bewerkstelligde van zeer grooten omvang was.

(1) De BÜlertscke heul lag oudtijds zooals wij zagen (bladz. 33) in een weg van HiUegersberq naar Schiedam. In 1574 is hier een schans gesticht en in verband daarmede de BÜlertsche heul vernietigd In 1582 wendde Botterdam zich tot de Staten, ten einde die brug op kosten van den lande zou worden hersteld, als zynde afgebroken in het belang dei defensie. Op dit verzoek volgt eene afwijzènde beschikking. Op grond van wat in dergelijke gevallen in Rijnland en andere kwartieren is geschied, wordt aan Schieland opgedragen de heul te herstellen. (Notulen Rolland 9 Mei 1582). Dit schijnt nimmer geschied te zijn, waarschijnlijk omdat omtrent denzelfden tijd de brug over de Delfhavensche Schie b\\j het huis Spangen verviel en daardoor ook het belang bij deze brug.

-ocr page 72-

68

Een derde grond van Delft is, dat aan die stad, krachtens het privilegie van 1451, zou behooren langs de geheele Schie een jurisdictie over 14 roeden aan weerszijden. Wij zagen echter reeds (bladz. 32) dat dit privilegie slechts betrekking heeft op de eigenlijke haven.

Verder beroept De/// zich op regten als ambachtsheer van Overschie.

Na de sententie van 1512 eindigen de geschillen tusschen Delft en Rotterdam geenszins. Delft waakt steeds dat de heulbrug te Overschie (de lage brug genaamd) geen halve duim hooger worde gelegd, en dientengevolge ontstaan herhaaldelijk twisten (1572, 1623, 1649, 1689 en 1705).

In 1623 werd, nadat door Rotterdam de brug was verhoogd, door den lloogen Raad herstel van den vorigen toestand bevolen. Toen Rotterdam de brug zooals die toen gemaakt was, weder afbrak, werden de Burgemeesters crimineel vervolgd. Bij resolutie van 20 December 1625 besluiten de Staten van Holland aan den Hoogen Raad te schrijven, die procedure te doen surcheren, mits Rotterdam de brug zou laten liggen zooals die van wege den llooijcn Baad is gelegd.

De procedure in 1705 begonnen, eindigt in 1717 met een accoord tusschen beide steden. Rotterdam verbindt zich de brug altijd zoo „ te doen maken, vermaken en hou-„den, dat die zal hebben een geheel vast dek, zonder „dat hetzelve dek voor de passeerende vaartuigen in „\'t geheel of ten deele zal kunnen worden geopend.quot;

Delft heeft nog eene andere wijze om de scheep-

-ocr page 73-

69

vaart in de Rollerdamsche Sc hie te bemoeilijken, nl. om voor de monding der Rollerdamsche Schie in de Delflsche Schie, waarin Delft alleen het regt van baggeren heeft, een soort zandbank te laten. Ziehier de schilderachtige beschrijving die van Spaan (Beschrij-vinge der stad RoUerdam anno 1713 , pag. 214) van den toestand geeft. „ De Delvenaars toonden in later „ tijden haar quade nukken, te weten met deze door-„ vaart ondiep te maken. Voor dezen deden ze het „ onder de heul, maar nu regt voor de vleug of het „ gat, wel te verstaan in de Del/sche Schie; maar „ mij dunkt dat het een geweldenarij is die niet te „ pas komt; want hier heb je dan van schippers en ,, knechts een gevloek, dat je de hairen te bergen „ rijzen , voornamelijk als zij op derdehalf of drie voet „ water dus moeten blijven zitten, haar schuiten ont-,, laden en een ander de doorvaart beletten; en dit „ is nog het fraaiste, dat geen Overschienaar, onder „ de jurisdictie van Delfl wonende, die schippers dan „ mag helpen.quot;

Na de groote verbetering in 1512 zijn er verschillende beslissingen van het Hoj van Holland, de Rekenkamer en Schieland omtrent details. Zoo wordt RoUerdam belast met het onderhoud van de kade van den nieuw Spaanschen polder, waarover het trekpad loopt, tegen eene jaarlijksche nitkeering van den polder, die later afgekocht is. Het onderhoud van deze kade tracht Rotterdam reeds spoedig over te dragen aan een ander. Nadat het voornemen om het voor 50 jaren te con-cederen tegen genot van zekere inkomsten in 1587

-ocr page 74-

70

schipbreuk had geleden, omdat daartoe niemand bereid was, wordt door Burgemeesters en Regeerders dei-stad Rotlerdam in 1595 met den secretaris Adr. Wil-lemszn. van der Onus in zijn privé een allervreemdst contract gesloten C). Aan hem wordt opgedragen de kade van de Schans tot en met de houten brug of heul te Overschie te onderhouden, geschikt voor de passage met jaagpaarden tegen genot van tolregt. Tot waarborg dat deze verpligting zal worden nagekomen, verbindt van der Ciiijs zijn huis in de Oppert, en voorts in \'t algemeen zijn persoon en al zijn goederen; waarop de Burgemeesters van wege liollcrdam aan hem, zijne erven of regtverkrijgenden geven en transporteeren de kade met eene rente van vijf gulden tien stuivers en een erfpacht van dertig stuivers, mitsgaders de aan Rollerdam behoorende rietvelden in dat gedeelte der vaart.

Deze zelfde toestand bestaat tot nog toe. Van de familie van der Chijs is dit onderhoud en heffingsregt overgegaan op de familie van der Heim en sedert Januarij 1871 bij openbaren verkoop op C. de Bruijn. Uit papieren in het Delftsche archief voorhanden blijkt, dat men aldaar, na het accoord van 1717 betreffende de Heul brug, pogingen aanwendde om van de familie van der Heim dit regt in handen te krijgen, teneinde verbetering van de Rotterdamschc vaart verder te kunnen verijdelen.

De heffing der padgelden werd, behalve in het

(1) (Bijl. nquot;. XIV).

-ocr page 75-

71

contract van 1595, later nog vastgesteld bij resolutie van Burgemeesteren van 1629 en 1706. Het regt der stadsregeering om hier padgeld te doen heffen heeft, zooals wij reeds zagen (bladz. 66). zijn oorsprong in de jurisdictie die Rotterdam volgens het privilegie van 1412 over de Sc/iie had.

Het overige gedeelte van het jaagpad van Rotterdam tot de Schans is verheeld aan den Eijksweg Rollerdam-Doenkade, welken sinds 1807 Rotterdam als straatweg onderhoudt, doch wordt ook daar nog heden, ten bate van dit pad, padgeld geheven.

Van de sluis „hel Spuiquot; die deze vaart met de rivier verbindt, is de oorsprong noch in het archief van Schieland, noch in dat van Rotterdam te vinden. Het eerst wordt daarvan melding gemaakt in een brief van Hertos Albrecht dd. 22 September 1390, waarbij deze zich jegens de „goede lieden, die wateren deur „ die spoeije en sluise van Rotterdam en deur die sluise „tot Schoonreloo, of hiernamaels wateren zullen,quot; verbindt „ dat wij die spoeije en sluise voorsz. niet „en zullen bevisschen noch doen bevisschenquot; enz.

Den 6 Maart 1422 beslissen Hoogheemraden van Schieland in een geschil tusschen Rotterdam en die „ van Brouck Berg Polder en B lemmers dijk ter west-„ zijde van de vaertquot;, dat Rotterdam de spoeije moet timmeren en maken naar voorschrift van HH., doch niet nauwer dan het voor dezen geweest is, en dat de ambachten na voltooijing van het werk aan Rotterdam zullen betalen de voor dien tijd zeer belangrijke som van 200 Engelsche nobelen. Den 19 Febmarij 1571 wordt er tus-

-ocr page 76-

72

schen Rollerdam en Schieland een accoovd getroffen, waarbij de gemeenschappelijke belangen worden geregeld; en ten aanzien van het Spvi wordt bepaald, dat het voor gemeene rekening zal worden verpacht. 21 Julij 1587 besluit de vroedschap om een gedeelte land onder Bleiswijk te verkoopen „omrae te vervullen de kosten „van de maeckerije van de nieuwe spoeije.quot; Eindelijk 7 Maart 1657 is er een nader accoord tnsschen Rollerdam en Schieland, waarbij onder verwijzing naar dat van 1571 wordt gezegd, dat de billijkheid medebrengt dat Schieland, hetwelk de helft der inkomsten geniet, ook de helft draagt in de kosten van het onderhoud der sluis. Sedert is hel Spui gemeenschappelijk eigendom van Rollerdam en Schieland, ieder voor de helft.

De verpligting van Rollerdam tot onderhoud van de Scbie vindt dus haar oorsprong in de octrooien van 1340 en 1342. Zij is later bevestigd, zooals wij reeds aantoonden, door de resolutie der Staten van 30 Julij 1700, (bijl. X) volgens welke resolutie ook deze vaart in geen slechteren toestand mag worden gebragt dan den toenmaligen.

Bc Schic van OVERSCHIE tot SCHIEDAM.

De Schiedamschc Schic was na het graven der Rollerdamsche en der llavensche Schie, uitsluitend in het belang van Schiedam. Het diephouden der Schie trok Schiedam zich dan ook voortdurend aan.

-ocr page 77-

73

Het jaagpad schijnt aangelegd te zijn door de ambachten Hoogenban en Oud-Malhenesse en Schiedam. Bij resolutie toch van Dijkgraaf en Hoogheemraden van Schieland van 27 Oct. 1633 wordt aan die ambachten en Schiedam toegestaan een heffingsrecht voor jaag- of schuitpaarden.

Bij Kon. besluit van 17 Maart 1835 n0. 74 waarbij aan Schiedam het doen bestraten van den naast het jaagpad gelegen weg naar Overschie en het heffen van een tolregt op dien weg vergund wordt, wordt tevens de heffing van de jaagpadgelden en het onderhoud van het jaagpad aan Schiedam opgedragen tegen een jaarlijksche uitkeering aan de polders van Uoocjcnhan en Malhenesse van f 165 gezamenlijk.

Bij het diephonden der Schie ondervond Schiedam, van Delfl dezelfde moeilijkheden als Botlerdam. Bij de grens tusschen üel/lsche en Schiedamsche Schie werden ondiepten gelaten, en wanneer Schiedam die, zooals in 1780, weg doet ruimen ontstaan daardoor hevige geschillen.

De Schiedamsche Schie heeft steeds eene belangrijk mindere diepte dan de RoHerdamsche en Delflsche Schie. Volgens den legger der boezemwateren in Delfland, in 1847 vastgesteld, is Schiedam verpligt tot het diep-houden der Schiedamsche Schie tot 1.88 XI. beneden Del/lands boezempeil.

-ocr page 78-

u

De Taarten van DELFT naar MAASSLIJIS en VI.AARDIACiKV.

De Vlaardingsche vaart van Delft naar Vlaar dingen dagteekent van de alleroudste tijden. Van Maassluis naar Dcljt geschiedde bet verkeer door de Gaag, doch zeer gebrekkig. In 1643 wendde zich daarom de stedelijke regeering van Delft tot de Staten van Holland. Er op wijzende dat de schuiten dikwijls vier uur tijd noodig hebben om van Maassluis, Delft te bereiken, inzonderheid tot groote schade van de visscherij te Maassluis, die hare visch niet op een behoorlijken tyd te Delft, den Haag en elders ter markt kan brengen, toont zij aan, dat van Delft naar Maassluis een geschikte vaart bestaat nl. door Schipluiden, de Vlaardingsche vaart op door den Noordvhet. Van Delft tot het einde der Vlaardingsche vaart, tegenover den Noordcltel, bestaat reeds een zandpad, voor jaagpad geschikt, en langs den Noord-vliet tot Maassluis zouden andere kaden en wegen voor jaagpad gebruikt kunnen worden.

Langs deze vaart zal de afstand in 1| uur, hoogstens 2 uur kunnen worden afgelegd. Op dien grond vraagt Delft onteigening en recht tot heffing van gabellen.

Tegen dit verzoek der stedelijke regeering verzetten zich de voogden van den onmondigen heere van Kenen-burgh, heer van Maassluis. Volgens een rekwest aan de Staten door hen ingediend, zal bij deze vaartverbetering Vlaardingen veel meer profiteeren dan Maas-

-ocr page 79-

75

sluis, daarom wordt aangedrongen op verbetering van den gewonen weg van Maassluis naar Delft door Maasland {de Gaag).

Beide rekwesten worden in handen van Delfland gesteld, die eene schikking tusschen beide partijen tot stand brengt, waarop den llden Februarij 1644 aan Delft het gevraagde octrooi verleend wordt. (Bijl. XV).

Het werk wordt uitgevoerd door Delft en den heer van Maassluis, de eerste 2/3, de laatste 1/3 in de kosten bijdragende. Alleen de Noordvlicl wordt verbreed en verdiept; voor het overige bepaalt zich het werk tot het maken van een trekweg. Tot dat einde verwerft men van de betreffende polders, den Kerk-polder, den Zouteveenschen polder, den Duif polder en den Kommandeurspolder, den eigendom of het gebruik der polderkaden.

In 1654 sluit Vlaardingen zich aan dit trekpad aan, door een trekpad te maken van Vlaardingen tot de Vlaardiugsche schouw. Delft waarborgt Vlaardingen, bij overeenkomst van 26 December 1654, (Bijl. XVI) het gebruik van het jaagpad van de Vlaardiugsche schouw tot Delft, bevordert het werk door een subsidie van f 300 en neemt de verpligting op. zich jaarlijks tien schepen puin te leveren, hetgeen nog steeds geschiedt. Daarentegen verbindt Vlaardingen zich het nieuwe trekpad ten eeuwigen dage .te onderhouden.

In 1709 wordt de gemeenschap tusschen Delft en den heer van Maassluis ontbonden, en, omdat voortaan volgens de nieuwe overeenkomst de last van veer- en trekpad op de stad Delft zal komen te vallen, betaalt

-ocr page 80-

76

de heer van Maassluis „ tot dedommagementquot; aan Delft de som van f 1080 eens vooral.

Het veer tusschen Maassluis en Delft werd in 1870 bij gemeenschappelijk raadsbesluit onder onze goedkeuring ontbonden. Na dien tijd kwam in den gemeenteraad van Delf! de vraag ter sprake of men het trekpad niet zou kunnen abandonneeren. Den 25 Juli) 1873 werden door den raad Burgemeester en Wethouders uitgenoodigd de vereischte maatregelen te willen nemen, om de gemeente Delf! van het onderhoud te bevrijden. De raadscommissie, op wier advies dit besluit werd genomen, meende dat de verpligting tot onderhoud voor de gemeente ophoudt, wanneer zij het trekpad niet langer voor haar belang noodig acht (Zie verslag van het verhandelde in den gemeenteraad 1873 , n06. 8 en 10). Bij haar beschouwingen hield deze commissie geen rekening met het octrooi der Staten van 11 Februarij 1644, en het contract met Vlaar-dingen van 1654, waaruit toch de verpligting tot onderhoud voortvloeit, maar uitsluitend met de contracten omtrent het onderhoud der polderkaden met de betrokken polders aangegaan. In enkele dier contracten komt de uitdrukking voor, dat het gebruik der kade als trekpad wordt gegeven, zoolang hel Delft zal goeddunken, mits Delft de kade onderhoudt, zoolang zij de kade gebruikt, of dat die van Delft het onderhoud op zich nemen ten eeuwigen dage, zoolang als zij hetzelve trekpad eenigszins zullen gebruiken.

Daargelaten dat Delft zich met deze contracten niet zou hebben kunnen onttrekken aan de verplig-

-ocr page 81-

77

ting die uit het octrooi voortvloeit, is de beteekenis dier uitdrukkingen duidelijk genoeg. Delft verzwaarde den onderhoud der kaden ontzettend, door die als jaagpad te doen berijden, en verbond zich daarom, zoolang de kaden met trekpaarden worden bereden, en dus dit onderhoud verzwaard blijft, den onderhoud op zich te nemen. Is bet jaagpad vervallen, dan houdt Delfts onderhoudspligt op tegenover die kaden, waar dei-gelijke clausulen gemaakt zijn. Maar het jaagpad kan niet vervallen door eene beschikking van den gemeenteraad van Delft.

Al de wateren die gezamenlijk deze vaarten uitmaken, de Hnornsche vaart, de Breevaarl, de Vlaar-dingsche vaart en de Noord- of IrekvUet zijn steeds slechts als boezemwateren onderhouden. Het onderhoud van alle geschiedt regtstreeks door Delfland.

GOUWE en AARHANAAly.

De Gouwe is de eenige vaart die de souverein zich ernstig aangetrokken heeft. Wij zagen in de bovengenoemde resolutie der vroedschap van 1491 Gouda zich noemen de stad, „ daer die Heer van de lande „ sijn sloth, sijn tollen en sijn sluijsen heeft laten „makenquot;. Waarschijnlijk, dateert de eerste sluis van Jan van Beaumont die in 1306 door zijn broeder Willem III met de heerlijkheden van Schoonhoven en van der Goitde begiftigd werd, en door wien het regt tot tolheffing verkregen moet zijn. Door uitsterving

-ocr page 82-

is

verviel deze heerlijkheid met dit regt in 1397 aan de grafelijkheid.

Gouda beweerde van de oudste tijden een regt te hebben dat door hare stad gevaren werd. Eene erkenning van dit doorvaartregt ligt in een handvest van Hertog Albrecht van 9 Januari) 1398, waarbij als een bijzondere gunst „ van gratiën ende niet van „ rechtswege quot; aan de stad Haarlem wordt toegestaan , om bij gelegenheid van een doorbraak van den Ussel-dijk, waardoor de doorvaart door de stad onmogelijk was geworden, met goedvinden van Gouda een verlaat te maken (waarschijnlijk op de plaats van de Malle-galsluis), en daar gedurende 8 dagen haar schepen door te laten „in sulke maniere, dat des niet meer „geschien en sal, tenzij bij consent van ons, ende „onser stede van der Goude voorsz. soo wanneer dat „ter open wael aan die IJssel zijn

Juist dat groote gewicht dat door Gouda aan de doorvaart gehecht werd, was oorzaak dat pogingen, om de doorvaart te vergemakkelijken en dus het oponthoud te Gouda te verkorten, door haar steeds worden tegengegaan. Wij zien dan ook uit handvesten van Willem VI, dat Gouda bevolen wordt te gedogen dat, op kosten van Rijnland en Haarlem een nieuwe sluis zal worden gemaakt. Verzet daartegen zal gestraft worden als landverraad (\')

Toch schijnt die sluis toen niet tot stand te zijn gekomen, want uit eene conventie van 5 Maart 1436

(1) Handvesten van Kijnland pag. 74 en 78.

-ocr page 83-

79

tusschen Haarlem, Leiden, Amsterdam, Gouda, Allernaar, Hoorn, Medemhlik en Edam blijkt, dat door Haarlem op kosten dier steden toen eerst bet verlaat wordt gemaakt (1)

Deze sluis is de tegenwoordige sluis bij bet Amsler-damsche veer. De vroeger reeds bestaande sluis is de binnen- of donkere sluis. Deze beide sluizen zijn steeds geweest eigendom van den Staat, niettegenstaande Gouda daar een sluiswachter aanstelde. Sluisgelden werden ook van wege den Staat geheven. Bij privilegie van Maximiliaan en Maria wordt de belofte gegeven, „dat de schepen van Holland, Zeeland en Vriesland „voortaan onbelet varen zullen door de sluizen van „ Gouda, mits betalende van elcken schepe \'tgeen dat „sij van ouden tijden, ende over twintig of vijf en „ twintig jaren geplegen sijn te betalen, sonder eenige „ meerdere of andere exactie daer van te nemen of te „maeeken, naervolgende der oude ordonantie daervan „wesende, ende daer op dat men die selve sluysen „te verhuyzen pleegt.quot; Zij behoorden dan ook beide tot de Rijkswerken die bij het Kon. besluit van 17 December 1819, n0. 1, in onderhoud bij de Provincie kwamen. Eerst bij Kon. besluit van 25 Dec. 1856 werden zij aan Gouda overgedragen.

In 1615 werd door Gouda, om aanslibbing in de haven te voorkomen, gesticht de IJsselhavensluis. Deze is de eenige voorname sluis, die ten behoeve der scheepvaart door Gouda werd aangelegd. Deze drie

1

Charterboek IV pag. 1073.

-ocr page 84-

80

sluizen liggen achter elkander en vormen gezamenlijk twee kolken. Tot dekking der gemaakte kosten genoot Gouda tot I Mei 1681 een deel van het sluisgeld, door de gravelijkheid geheven.

Tijdens het beleg van Leiden deed de behoefte zich gevoelen om met oorlogschepen door de Gouwe van de JJssel den Rijn te kunnen bereiken. De sluizen in Gouda waren daartoe te eng. Op herhaaldelijk aandringen van Prins Willem I komt daarom buiten Gouda de groote sluis tot stand (de Mallegalsluis). Maar deze sluis, die geheel op kosten van het gemeeue land wordt opgerigt, mag alleen dienen om oorlogschepen door te laten; de doorvaart van koopmansgoederen blijft door de stad.

Toen in verband met de stichting der Mallegalsluis door de Staten van Holland den 23 Februari) 1589 tot verwijding op gelijke wijdte der Gouwesluis bij Alphen wordt besloten, wordt dan ook uitdrukkelijk bepaald: „dat de Goulsche sluys, leggende in den „ Rijn-Dijde bij den Dorpe van Alphen, gemaeckt zal „ worden op gelijcke wijte als de groote sluyse, leg-„gende in den IJssel- Dijck buyten der stede van der „ Goude, ende om de steden te versoecken dat de „schipvaert daer door de voorsz. sluysen , soo wel „ leggende buyten der stede van der Goude in den „ IJssel-dijck, als tot Alphen in den Rhijn-dijclc, niet „sal worden gediverteert, tot nadeel van d\'een of „ d\'andere stede, soo is goetgevonden dat in de voorsz. „ Goulse sluys sal geleyt worden een Viol van alsulcke „ breete, dat daer door geen wijder schepen mogen

-ocr page 85-

81

„passeren, dan door de wijte van de tegenwoordige „oude sluys, welck Vlot met kettingen gesloten sal „worden aen d\'eene zijde van de voorsz. sluys, ende „ de sleutel daervan bewaart worden by eenen sluys-„ wachter, die aldaer gestelt sal worden onder Eede, „dat hij \'t voorsz. Vlol niet sal openen om eenige „ groote schepen te laten passeren, ten ware schepen „ van oorlogh, hem verthoonende patente of bevel van „sijn Excell. als Admirael van de zee, of schepen „ geladen met goederen \'t gemeene landt van Hollandt „ toekomende, ende dat sulcx blijcke bij paspoort van „ den Convoymeester daer deselve goederen afgescheept „souden sijn; beloovende ende verseeckerende allen „dengenen die \'t selve aangaet, of in toekomende „ tijden aangaen zal mogen, dat de verwijdingen van „ de voorsz. sluys nu often eeuwigen dage niet sal „ worden gebruyckt tot eenige ordinaris deurvaert, „ maer alleen tot defensie van den Lande, ende „ gerief van de schepen die tot dienst van den „ Lande noodelijck zullen worden gebruyckt als „ voorszs. is.quot;

Bij deze resolutie is aangeteekend dat Amslerdam hierin bewilligt onder expresse protestatie dat het leggen en openen van het vlot niet zal strekken tot haar praejudicie, en het vlot tot verhindering der doorvaart van de groote schepen niet zal mogen worden geopend, dan met voorweten en consent van Amsterdam. En op verzoek van Rotlerdam wordt tot zekerheid van Amsterdam dit geregistreerd. Amsterdam en Rotterdam schijnen dus beide te willen verhinderen dat

-ocr page 86-

8%

ér tusschen Maas en IJ een binnenvaart ontsta voor zeeschepen geschikt.

De passage blijft dus in weerwil van de Mallegat-sluis door Gouda geschieden. In het verdrag van 19 December 1598 aangegaan tusschen Gouda, Dordrecht en Haarlem om de hulp der overige steden te winnen tegen de ongeoorloofde binnenvaart, die Amsterdam en Rotterdam gebruiken, door faciliteiten bij het schutten toe te staan, is het eerst sprake van de passage door de Mallegatsluis met handelschepen (Zie Bladz. 21). Maar toch alleen nog slechts na 36 uren in de stad op schutting gewacht te hebben, zullen schuiten buiten om door de Mallegatsluis geschut worden. Langzamerhand werd deze buitenomvaart meer en meer gebruikt, maar zij wordt door de regeering van Gouda slechts toegelaten na consent, waarvoor armengeld moest worden betaald. Aanvankelijk ziet men voor deze buitenomvaart ook de voorwaarde stellen, dat de schepen , waaraan die wordt toegestaan niet naar zee bestemd zijn (het Amsterdamsch belang), maar het zwaartepunt is het armengeld, waarin eene vergoeding gelegen is voor het mindere voordeel dat de ingezetenen genieten bij korter oponthoud der schippers, en bij het onnoodig maken van overscheping. De schipper moet telkens tot in deze eeuw aan het stadhuis het con sentbrief je halen.

Later beziet Gouda de Mallegatsluis met eenigszins andere oogen. Toen in 1763 deze sluis eene geheele vernieuwing moet ondergaan, dringt Gouda er bij de Staten opaan, dat, om de stremming der vaart, en

-ocr page 87-

83

dientengevolge het gebruik van andere vaarten té voorkomen, naast de bestaande een nieuwe sluis zal worden gesticht, en staat kosteloos den grond daarvoor af. De buitenomvaart schijnt dus toen zeer druk te worden gebruikt. Deze nieuwe sluis verkreeg wijdere afmetingen dan de oude, die toegedamd werd, had.

De Gouwesluis bij Alphen in den Hoogeu Rijndijk, is volgens Walvis, beschrijving van Gouda, Pag. 18, in 1508 als verlaat ingerigt; volgens teekeningen op Rijnlands Archief berustende echter eerst in 1562. Gedurende den 80 jarigen oorlog werd ten westen van het bestaande verlaat een opening gemaakt om Staatsche oorlogschepen in den Rijn te laten ten einde op den Haarlemmermeer de Spanjaarden te kunnen bestoken. Toen het gold de bestaande sluis te herstellen, werd in 1589 ten westen van die sluis, in de oude opening door Rijnland, ten koste, zooals wij zagen, van het gemeene land, een nieuwe sluis gemaakt op dezelfde wijdte als de Mallega!sluis. Er waren dus toen twee verlaten naast elkaar. De oostelijke schutsluis die steeds door Rijnland werd beheerd, was blijkens een in 1615 door Rijnland ingestelde enquê(e steeds de ordinaris doorvaart. Wanneer deze schutsluis in een keersluis veranderd is blijkt niet uit Rijnlands Archief, waarschijnlijk echter in 1621, toen de staten sluis op gemeen landskosten is vernieuwd en de oostelijke sluis in gebrekkigen staat verkeerde. Eerst na deze inrigting der Gouwesluisen bij Alphen, schijnen vervallen te zijn de schutdeuren in de Gouwe,

-ocr page 88-

84

waardoor de Gouwe van de stadsgrachten was afgesloten.

De Mallegalsluis en de Gouwcsluis waren als verdedigingswerken onder het beheer der Gecommitteerde Raden en speciaal onder dat der commissarissen over de kleine fortificatiën. De sluizen daarentegen binnen de stad Gouda, afkomstig uit het domein der grafelijkheid, waren als zoodanig onder beheer der kamer van rekeningen.

Wie oudtijds tot dieping der Gouwe verpligt was, blijkt niet. In 1358 beveelt Albrecht van Beijeren, als ruwaard, verdieping der vaart, en benoemt eene commissie van vijf Edelen, die beslissen zullen, wie daartoe verpligt zijn, terwijl reeds bij voorbaat hunne beslissingen gehonoreerd worden. In latere tijden schijnt Gouda zich deze zorg te hebben aangetrokken. De overeenkomst met Amsterdam in 1656 tot het maken van een vaart en trekpad tasschen beide steden, bragt het diephouden der Gouwe van zelf mede. Voor dit groote werk verkrijgen Gouda en Amsterdam bij resolutie van 6 April 1656, octrooi van de Staten. (Bijl. XVII).

Wij zagen reeds (bladz. 27) de concessien die beide steden verpligt waren aan Haarlem te doen, nl. de geringe afmetingen van de brug over de nieuw te graven vaart, tegenover de Gouwesluis en het verbod om daarover koopmansgoederen te vervoeren. Het geheele werk werd van af Gouda tot Vrouwenihher door Amsterdam en Gouda, elk voor de helft bekostigd, terwijl ook elk de helft van de opbrengst der

-ocr page 89-

85

gabellen genoot. Vermits voor een klein deel de vaart en weg op IJ Ir echts territoir liep, gaven de Staten van Utrecht daarvoor octrooi (1).

De vaart liep door Amstel, Drecht, door eene nieuwe vaart in de Aar en van de Aar weder door eene nieuwe vaart regt tegenover de Gouwesluis in den Rijn.

In 1685 werd door de beide steden het IJkerveer ingesteld, een veer voor koopmansgoederen, in strijd met het octrooi van 6 April 1656, doch Haarlem schijnt dit voortdurend gedoogd te hebben.

Deze toestand blijft voortduren tot 1823. Bij Kon. Besluit van 5 April 1823 n0. 77 wordt een bestek goedgekeurd, waarbij de Drecht en de Aar tot den Rijn worden verbreed en verdiept, en de sluizen en bruggen verbreed. Dit werk op f 262.000 begroot, wordt opgedragen aan het Collegie van Dijkgraaf en Heemraden van Nieuwer Amstel, tot dien einde vermeerderd met een lid, en aan welk Collegie de naam gegeven wordt van Heemraadschap van den Amstel en Nieuwer Amstel. (Bijl. XVIII) De thans bestaande tollen of gabellen zullen door het Heemraadschap worden overgenomen.

Overeenkomstig dat besluit staan de steden Amsterdam en Gouda hunne regten af; aan beide steden wordt een jaarlyksche bijdrage betaald, die voor Gouda f 2000.— bedraagt en steeds wordt uitbetaald.

Het werk wordt bekostigd door middel van eene geldleening door het Collegie aangegaan. Niettegen-

1

l\'trechtsch Placcaatboek II, Pag. 235. Utrecht bedingt dat de wisseling der trekpaarden steeds op Stichtscli gebied zal moeten plaats hebben.

-ocr page 90-

SG

staande de benaming van Hoemraadschap van den Amslel en Nieuwer Amslel geschikt is o;u verwarring te stichten, is dit Heemraadschap slechts eene commissie, die ten behoeve van de aandeelhouders het gt; beheer over dit werk en de inning der gabellen heeft, met geen publiek regteriijk gezag bekleed.

In beheer van Gouda blijft na 1823 het beheer der Gouwe met jaagpad en pont aan de Gouwesluis. Behalve de jaarlijksche uitkeering van / 2000 van bet Heemraadschap van den Amslel en Nieuwer Amslel, ontvangt het als schadeloosstelling bij Kon besluit van 29 Nov. 1823 een vergunning tot heffing van een verhoogd tarief.

Bij de invoering der Gemeentewet geniet dus Gouda; de gabellen voortspruitende uit het octrooi der Staten van llo\'land van 6 April 1656, laatstelijk vastgesteld bij ordonnantie van Burgemeesters en Regeerders der steden Amsterdam en Gouda den 23 Oct. 1714;

het vermeerderd gabelgeld, geheven op grond van het Kon. besluit van 29 Nov. 182.gt;, N0. 90;

het consentregt voor bet buitenom varen, betgeen het meeste opbrengt. Dit consentregt heeft op merkwaardige wijze ook na 1795 stand gehouden. B;j de Publicatie immers van de Provisionele Hepraesentanten van het Volk van II dl and van 10 Maart 1795 is uitdrukkelijk gedecreteerd „ de opheffing en vernieti-„ging van alle .... plaatselijke privilegien, op de „ passage van personen, schepen en goederen gesteld, „of van dezelve eenig plaatselijk liegt vorderendequot;,

-ocr page 91-

87

waarvan ter voorkoming van misverstand uitdrukkelijk worden uitgezonderd zulke zoogenaamde tollen of gabellen, welke bepaaldelijk tot onderhoud van wegen, straten en vaarten geheven worden.

In 1836 wordt het bij Kon. besluit herdoopt in een sluisregt door Gouda geheven voor het schutten door de Mallegalsluis •, vermits echter die sluis door de Staten werd gemaakt, en toen door de Provincie beheerd werd, is dit sluisregt niets anders dan een vermomd consentregt.

Na de invoering der gemeentewet wordt dan ook dadelijk op den voorgrond gesteld, dat voor het varen door de Mallegalsluis niets geheven mag worden. Gouda wordt echter toegestaan te heffen tot dekking der kosten van het jaagpad langs de Gouwe, en daartoe behoorende werken, alsmede van de uitdieping der Gouwe en voorts tot bestrijding der kosten van onderhoud der kaaimuren, meerpalen, schoeijin-gen enz. in en langs den IJssel, benevens het bevaarbaar houden van den Turf singel, het schutten door de Donkere Sluis, de sluis aan het Amslerdamsche veer, beide in 1856 aan Gouda overgedragen, en de Usselhavensluis.

Vermits de nieuwe regeling voor Gouda een aanzienlijk finantieel verlies medebrengt, wordt tot hare invoering den uitersten termijn, in art. 291 der Gemeentewet gesteld, afgewacht.

Er komen nu tot stand:

eene belasting-verordening op het schutten door de drie sluizen in onderhoud en beheer bij Gouda;en

-ocr page 92-

8S

eene concessie tot heffing voor het bevaren van de Gouwe en den Turf singel, alsmede van veergeld voor het gebruik van de pont aan de Goudsche sluis onder Alphen. De laatste concessie wordt slechts tot 5 jaar verleend.

In 1869 worden deze heffingen in zooverre veranderd, dat bij belasting-verordening geheven wordt voor het varen door de gemeente, en bij de concessie slechts voor het bevaren van het buiten de gemeente gelegen gedeelte der rivier de Gouwe.

En belasting-verordening èn concessie worden in 1869 door den Koning voor 25 jaar bekrachtigd. De reden daarvan is dat Gouda, onder voorwaarde dat gedurende 25 jaar haar die heffing verzekerd zij, op zich neemt: 1°. voort te gaan met het beweegbaar maken der bruggen en verbreeden der sluizen in de haven, om voor schepen met staande masten en stoombooten een breeden weg door de gemeente te maken, ten einde op die wijze het oponthoud, aan de Mallegntslnis, door het druk verkeer veroorzaakt, on-noodig te maken. (Deze toen nog te maken werken werden geraamd op / 130,775). 2°. 3/8 van het maken der Gomve-haden te bekostigen (geraamd op /\' 95456.25).

Hel beheer over de vaarl als hoezetnwnler.

Uwe opdragt aan ons eischt een onderzoek naar den regtstoestand der vaarten.

-ocr page 93-

89

Na den onderhoudspligt behandeld te hebben volgt het beheer over de vaart als boezemwater en de politie betreffende het verkeer.

Wij wezen er reeds op dat alle vaarten boezemwateren zijn, en over alle als zoodanig beheer wordt gevoerd door de Hoogheemraadschappen Rijnland, Del/land, Schieland of het Grootwalerschap van Woerden.

In de keuren van al deze waterschappen treffen wij bepalingen aan, die het baggeren verbieden zonder consent van Dijkgraaf en Hoogheemraden, het versmallen der kaden en verbreeden of verdiepen langs kaden.

Zoo luidt in de keur op de dijken, kaden en wateren in Rijnland:

Art. 2. Het is verboden langs dijken of kaden, dienende tot keering van zee-, rivier- of boezemwater , nieuwe wateren te graven, of bestaande wateren te verbreeden of te verdiepen.

Art. 6. Het is verboden eenig boezemwater te vernauwen, te verondiepen, te dammen of boezemlanden in te polderen.

Art. 12. Het is verboden in de volgende boezemwateren van het Hoogheemraadschap te baggeren :

1°. de slooten, vaarten, braken of wielen, grenzende aan de binnenzijde van de IJ- en IJsseldijken;

2°. de Gouwe, de Rijn, het Aarkanaal, de Drechl en Leijdsche vaart, de Heimans-, Woud- en

-ocr page 94-

90

Oude Weteringen, de Does en de Zijl, de Ringvaart van den Haarlemmermeer polder, de Schinkel, het Nieuwemeer, hel Spaarne en de Liede, de Mare en de Leede enz.

Art. 13. Dijkgraaf en Hoogheemraden zijn bevoegd, om van de verbodsbepalingen, voorkomende in de artt. 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 11 en 12, schriftelijk ontheffing te verleenen, en wel op de voorwaarden die zij zullen noodig oordeelen, mits de aanvrage om zoodanige ontheffing geschiede bij een op gezegeld papier gesteld adres.

In de Keur, regelende hel onderhouden en reinigen der Boezemwateren in Delfland en verdere daartoe be-hoorende belangen, komen o. a. de volgende bepalingen voor:

Art. 9. Het is verboden in het boezemwater eenige aandammingen te maken, werken daar te steken of te vernieuwen, drijfplanten vast te stellen, palen te slaan, of het water eenigermate te verkleinen, te vernauwen of te verondiepen.

Art. 16. Niemand dan de tot de uitdieping ver-pligten of die van hunnentwege daartoe zijn gemagtigd, mag baggeren of diepen in eenig boezemwater, dan met toestemming van Dijkgraaf en Hoogheemraden, en van diegenen wien het onderhoud van het water aangaat.

Bij het baggeren is men verpligt, de bagger

-ocr page 95-

91

uit Let midden van het boezemwater of de geul in eene gelijke rigtiug te trekken, zonder steile kanten te laten staan, en met inachtneming van het behoud der taluds, aan beide kanten.

Bij het oplossen van baggerspecie moet gezorgd worden, dat geen bagger ia het boezemwater stort, of daardoor de overtogt der wegen of kadcu wordt belemmerd of verhinderd.

In de Algemcene Keur voor hel Hoogheemraadichnp van Schieland luidt:

Arl. 38. Het is verboden in de Schie of Rnlle te baggeren of aarde te slaan, zonder schriftelijke toestemming van dijkgraaf en hoogheemraden van Schieland, op eene boete van vijf en twintig gulden.

Art. 39. Het is verboden, zonder schriftelijke toestemming van dijkgraaf en hoogheemraden, in of over de Rotte of Schie eenig overstek te maken, vlotten te plaatsen of op andere wijs, hetzij door aandammingen of aanplempingen of door eenig voorwerp in den boezem te leggen, de ruimte van den boezem té verminderen of de vrije toestrooming van het water te belemmeren, op eene boete van vijf en twintig gulden, behoudens de hieromtrent wettig bestaande bepalingen.

Art. 40. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van dijkgraaf en hoogheemraden, in de Schie of Rutte palen te slaan en schoeijingeq

-ocr page 96-

92

of muren te maken, te vernieuwen of te veranderen, op eene boete van vijf en twintig gulden.

In de Algemeene Keur voor hel Groolwalerschap van Woerden (30 October 1868) vindt men:

Art. 2. Het is verboden zonder toestemming van Dijkgraaf en Hoogheemraden in de boezemwateren aan te dammen of werken te maken of te vernieuwen, de boezemwateren te vernauwen of ondieper te maken en bruggen, booraen of planken daarin of daarover te leggen, onverminderd de bestaande voorschriften.

Art. 6. Onverminderd de bestaande voorschriften is het baggeren in de boezemwateren verboden:

a. zonder toestemming van Dijkgraaf en Hoogheemraden ;

b. tusschen zons onder- cn opgang;

c. op zulk eene wijze, dat door het maken van kuilen en gaten de bodem op ongelijke diepte gebragt wordt; en

d. nabij den wal, tenzij men uit de aan het land liggende baggerschonw, den haak of het net naar het midden des waters werpe,

In de oudste keurenverzamelingen vindt men dezelfde bepalingen. Alleen bij de Schie van Delft of Delfs-haven vindt men in die oude verzamelingen, noch in Delfland, noch in Sehieland een verbod om zonder vergunning te baggeren, hetgeen zijn grond schijnt te vinden in het Privilegie van 1389, doch wij zagen

-ocr page 97-

93

(biz. 31) dat het Hof van Holland decideerde dat men zich toch ook hier bij dat baggeren te reguleeren had naar de voorschriften van Dijkgraaf en Hoogheemraden. Ook tegenwoordig — als eene reminiscentie van den vroegeren toestand? — is de Havensche Schie daarin niet opgenomen.

In Delflands keur, zooeven aangehaald, wordt in art. 12 voorgeschreven dat de onderhoudspligtigen de boezemwateren op de door Dijkgraaf en Hoogheemraden te bepalen diepte moeten onderhouden. In een in 1847 vastgestelden legger der boezemwateren worden de onderhoudspligtigen vermeld en de diepte waartoe zij gehouden zijn de wateren te brengen. Daarin zijn opgenomen:

de Haagsche vaart van \'l Zieken te \'s [lage,

tot de Nieuwe Tolbrug, ten laste van

\'sHage, diep.........1.72 M.^)

de Vliet van den Leidschendam tot de

Nieuwe Tolburg, ten laste van Delft 1.88 „ de Vliet van daar tot de Hoornbrug, en van

daar tot \'t Haantje, ten laste van Delft 1.96 „ de Vliet van daar tot de Lepelbrug, ten

laste van Delft.........1.96 „

de Schie van Delft tot de Doenkade, ten

laste van Delft........2.55 „

de Schie, van Delft tot de Delfshavensche

Schie, ten laste van Delft . . . . 2.55 „ de Schie, van daar tot Schiedam, ten

laste van Schiedam.......1.88 „

(1) Onder Delflands boezem peil.

-ocr page 98-

94

lü de keur vau het Groolwalenvaler van Woerden luidt art. 7:

„De waterschappen en aangelande eigenaars, die tot het onderhouden der boezemwateren verpligt zijn, blijven daarmede belast.

„ De diepte van de boezemwateren wordt bepaald als volgt:

„ van den Rijn van de Ilaanwijkersluis tot aan Zwammerdam 2.20 el beneden A. P.quot;

In het belang der kaden zijn oudtijds voorschriften gemaakt omtrent het snel zeilen. Toen de stoombooten in gebruik kwamen, werd door voorwaarde aan de concessie, krachtens het Kon. besluit van 31 Julij 1841 (Slaalshlad, n0. 26), verleend, gewaakt voor het beveiligen der kaden tegen schade, veroorzaakt door het snel varen.

Nadat bij de wet van 23 April 1880 {Staatsblad, n0. 67) dit concessie stelsel is verlaten, régelen de waterschappen dit belang weder bij keur. Zoo kwam in Schieland een keur tot stand, die onze goedkeuring verwierf; en werd door Rijnland eene ter goedkeuring aan onze ambtgenooten in Noord-Holland en ons ingezonden.

De goedkeuring die wij, krachtens art 158. der Provinciale wet op de keuren, hebben te verleenen, waakt er tegen dat door de waterschappen geen bepaling in het leven wordt geroepen, die het varen aan meerdere beperkingen onderwerpt, dan in het belang der kaden Btrikt noodzakelijk is.

-ocr page 99-

Poliliebepatingen betreffende het verkeer.

Al deze •vaarten, die zooals wij zagen bepaaldelijk voor de scheepvaart zijn ingorigt, vallen als kanalen onder de bepalingen van het Kon. besluit van 13 Junij 1875, houdende bepalingen tot het voorkomen van aanvaringen op de rivieren, stroomen, kanalen, reeden, havenmonden en zeegaten in het Rijk, en zulks met intrekking der Koninklijke besluiten van 2 Mei 1863 [Staatsblad n°. 52) en 3 Februarij 1867 [Staatsblad nquot;. 6).

Deze algemeene maatregel van inwendig bestuur wordt door den Hoogen Raad gehandhaafd. Bij arrest toch van 30 Junij 1879 (W. v. h. R. n0. 4404) werden dergelijke bepalingen van kracht verklaard, als vloeijende uit het oppertoezigt, den Koning in art. 190 der Grondwet over waterstaatswerken opgedragen, de bevoegdheid voort, ook, door het geven van algemeene voorschriften, tegen alle zoodanige handelingen te waken, waardoor aan de instandhouding en aan de bestemming dier werken mogt worden te kort gedaan.

Volgens art. 1 geldt dit Koninklijk besluit voor al de in het hoofd genoemde waterwegen die voor het publiek verkeer dienen. Het wordt zelfs toegepast op de vaartver binding van Delft naar Maassluis, waaraan, zooals wij zagen, het karakter van kanaal minder dan aan de andere kan worden toegekend. Het bevat in 26 artikelen bepalingen over het voeren van lichten en signalen; over mist- en nachtseinen, en voorschriften nopens het uitwijken bij ontmoeting of voorbijvaren.

-ocr page 100-

96

Zoolang deze maatregel van inwendig bestuur van kracht is, is er geen behoefte voor den Provincialen wetgever om ten opzigte der politie op het verkeer te water regelend op te treden, en schijnt zelfs deze materie aan de regeling der Staten , zoowel als aan die door de gemeenteraden, onttrokken.

In gemeenteverordeningen zijn slechts omtrent lokale belangen verschillende voorschriften te vinden. Zij betreffen het beschermen van gemeentewerken als schoeijingen , bruggen , enz. tegen beschadiging , het aanleggen van schepen in de gemeentekommen, de orde bij het schutten of het ophalen van bruggen, de zorg dat in de gemeentekommen de zeilen worden gestreken, en met halve stoomkracht gevaren.

In Vrijenban bestaat eene bepaling die voorschrijft, dat de schoorsteenen der stoombooten met kappen van ijzerdraad met openingen van hoogstens 5 millimeters gedekt moeten zijn: de eenige bepaling die wij meenen dat betreffende de inrigting van vaartuigen bestaat.

In enkele gemeenten zijn voorschriften omtrent de wijdten, die de bruggen over kleinere wateren in het belang der scheepvaart dienen te hebben.

De feitelijke toestand.

De afmetingen der vaarten en der kunstwerken, daarin gelegen, blijken uit den volgenden staat.

-ocr page 101-
-ocr page 102-

98

VAARTEN.

BENAMING

\'S quot;5?

Kleinste

V

Begin-

c3 Ö

Diepte

d

DER

Lengte

gt;

breedte op

Omschrijving

quot;S ^

beneden

bD

\'o gt;

en eindpunten.

in

0 is*

C3 V

het

AP.

of

vaarten.

K.M.

gt; ^5

vaartpeil

benaming.

Cl Qi

in M.

u o

o ^

in M.

S

Voor doorvaartwijdt.» van ophaal- en basculebrng;gen is aangehouden de wijdte tusschen broekhalkeu in geopenden stand. O el aden schepen zullen dus in het algemeen bij enkele brugge 30 cM., bij dubbele ongeveer 60 cM. meer door vaart wijdte vinden dan hier is aangewezen.

sn

d cl

o

a

O 0)

rO ra

Dell

i. Vaarten behoorende tot den

23.—

Delfshaven-sche Schie en Schie.

IJelfshavea

13.000

van 0.62 tot 0.10 -f

3.35

3.05

Delft (Rotter-damsche poort.)

Tusschen | Buitensluis I Delfshaven Delfshaven

en Schutsluis o

Overschie !den Schiebof 3.00 a 2.55 zem te Uelfsk Tusschen ven.

Overschie | Beide slnize: en Delft vormen te 3 20 a 2.40 men een schut kolk lang

2 Rotter Ja nische Rotterdam. Schie.

5,200 van 0.62 tot 0.10

19—:260a 2.20

Schutsluis oc der de Vla; markt te Kot terdam.

Schutsluis t Overschie.

Overschie.

3.3E 2.2C


-ocr page 103-

99

BRUGGEN.

SLUIZEN.

IPh

|lt;1

s

ü gt;

a

O »-Q

0)

quot;So ij

amp;

cd

es gt;

S-i

: S -4

O

O

ving

Omschrijving of benaming.

AANMERKINGEN.

DS-

fl Cu n lt;1

,

p*

s

CU lt;5

r-3

O gt;

l\'.s

O rO

ü

bfi

03

gt;

2

5 es

u

rS

H S

gt;

sr^

O O

o .2

M

-

CS

en

asgeJ

Delflandschen en Schielandschen boezem.

den

uis t i.

nis o ieboe Ifsha

luize: e zj ichut

3.35

7.50

I

7.25 8.—

3.05

7.50

24.90

Kraanbrug in den Holl. Uzer Spoorweg over de Delfshavensche Sehie.

Dubbele ophaalbrug bij Overschie over de Delfshavensche Scbie.

De ondiepste gedeelten der vaart worden gevonden te Overschie en Delft.

Kleinste diepte bij gemiddelden stand van Delflands boezem, gerekend op 30 cSI.-f-AP.2.10 M.

Open vaart, kleinste door-vaartwijdte 7.25 M.

131.—

LIS OC

Vla.\' Rot

3.35 2.20

4.80 5.20

2.00 2.00

2.85

Vaste brug bij de Bagijnenatraat te Kot-terdam.

60.— Vaste brug (Haam-

brug) te Rotterdam. 40.— Vaste brug aau het begin Delftsehe vaart te Rotterdam.

Vaste brug bij de Delftsehe poort.

Vaste brug in den Staatsspoorweg.

Kleinste diepte bij gemiddelden stand van Delfslands boezem 5.35 2.00: 1.90 M.

i Kleinste doorvaarthoogte bij 4.68 2.00 dien waterstand 1.85 M.

Kleinste doorvaartwydte 1» j 1 Botterdam 4.68 M.

5.45 2.00| Tusschen Rotterdam en Over-\'schie 5.20 M.

.5.60 2.35

Gelijk aan de geheele breedte

der vaart.

255

Vaste brug (de heul) in den Blommerdijk-seheu weg.

Vaste brug te Overschie.

5.33 5.20

1.95 1.56

-ocr page 104-

100

VAARTEN.

o

X *

cS fi

Lengte

gt;

P-

in

K.M.

gt;

a

Kleinste breedte op

het vaartpeil in M.

SLTT

Diepte beneden AP. in M.

s s

9

\'o

Omschrijving of

benaming.

en eindpunten.

3 lt;

2.65 a 2.20

Schiedam.

15,—

3,100

van

0.62 -r

tot 0.10

3.00

2.40

2.70

Delft.

In de buitenwa-tersloot 7.—

In de Gaag 17 —

In de Breede of Vlaar-dinger-vaart 23.—

2.70 a 1.80

13,500

van 0.62 -f-

tot 0.10

1.70

Schiedamscbe Schie.

Trekvaart.

Begin Delfsha-vensche Schie.

Maassluis.

Buitensluis t Schiedam.

Varkensluis keersluis aa den mond de Nieuwe Haven Schutsluis o den Schieboe zem te Schie dan.

Keersluis de Buitenwater sloot bij Delft

Tusschen

het Vlaardin-dinger-schouw en Maassluis 20.—

-ocr page 105-

101

SLTTIZEN.

BRUGGEN.

AANMERKINGEN.

ij ving ling.

uiepte ueueaen siagarempei beuedeu AP. in M.

Diepte boven slagdrempel beneden AP. in M.

Doorvaartwijdte in M.

Doorvaarthoogte boven AP. in M.

Sehutlengte in M.

Omschrijving of benaming.

Doorvaartwijdte in M.

Doorvaarthoogte boven AP. in M.

luis t

In Schiedam zijn alle

Kleinste diepte bij gemiddel

i.

3.00

-

9.75

107.—

bruggen beweegbare.

7,—

den stand van Delflands boezem

nsluis

Kraanbnig in den

1.90 M.

aa

Holl. Uz. Spoorweg.

7.50

Open vaart.

d de

Kleinste doorvaartwijdte 6.90 M.

ia ven

2.40

-

9 40

-

mis o

deboe

Schie

2.70

6.90

77.—

lis ii

Kraanbnig in den

Kleinste diepte bij gemiddel

water

Holl. Uz. Spoorweg te

den stand van Delflands boezem

Delft

1.70

-

3.75

1.90

Delft.

3.80

_

1.40 M.

Vaste brug bij het

5.25

Kleinste doorvaarthoogte bij

logement • den Bolk

1.75

dien waterstand 1.75 M.

1ste vaste brug over

Kleinste doorvaartwijdte 3 40 M.

de Buitenwatersloot.

4.85

1.70

2de vaste brug over

de Buitenwatersloot.

7.00

1.80

3de vaste brug over

de Buitenwatersloot.

5.70

1.70

Vaste brug aau ^den

Hoorn

4.25

1.55\'

Vaste brug (Schout

Jansbrug) nabij Schip

luiden).

4.00

1.50

V aste brug bij * K ee-

penbnrg ».

,5.15

1.45

V aste voetbrug te

Schipluiden.

9.30

145

Enkele ophaalbrug

te Schipluiden.

4.14

Vaste brug te Schip

luiden.

7.50

1.45

Vaste brug bij het

quot;Huis ter Lucht».

340

;

175

-ocr page 106-

102

ü

O

a a a

a

quot;o gt;

BENAMING

DER VAARTEN

Begin-en eindpunten.

VAARTEN.

SLTIl

Lengte in

KM.

Hoogte van het vaartpeil betrekkelijk AP. in JVl.

Kleinste breedte op

het vaartpeil in M.

Diepte benedeu AP. in M.

Omschrijving of

benaming.

l

r gt;0

.s

oj lt;

=1 0) TS

S fi

^ OJ O rO

3

5

Trekvaart.

Vlaardin-

Vlaardingen.

4,200

van

20 —

2.55 a 1.75

Schutsluis te

1

gerschouw

0.62

Vlaardingen.

1.95

tij

tot

Zoute veen.

0.10 -f-

6

Vaart dóór

Rotter-

Lepelhrug.

1,700

van

11.—

2 50 a 2.05

Üelft

damsche

0.62 4-

poort.

tot

0.10 -f-

7

Trekvaart.

Delft (Le-

Leidschendam.

8,700

van

Tussehen

2.55 a 2.05

Schutsluis aa n

pelbrug).

0.62 4-

Delft en

den

tot

de Nieuwe

Tjeidschendam.

2.20

0.10

Tolbrug

15.—

Tussehen

de Nieuwe

Tolbrug

en

den Leid

schendam

11.—

-ocr page 107-

103

BRUGGE M.

SLUIZEN.

sS

jving

Omschrijving of benaming.

AANMERKINGEJT.

3

3 ^ 3 lt;

ng-

is

o lt;5

CL,

lt;

d

agt;

lt;o

0

rO

C3

bC O O -d

.2

lt;»

u,

to

ca gt;

oj

0 0

0 .d 0

a

u

5 te reu.

.95

3.65

21.95

1.65

8.30

635 6.05

7.85 517 ■7.60 4.80 5.40 4.65

aa n lam.

2.20

2.10

3.80 1.90 en 2 05

78.-

4.60 2.35

Dubbele basculebrug aan de Schie.

Dubbele basculebrug aan bet Spoorwegstation.

I )raaibrng vóór de Schoolstraat.

Vaste brug (Lepel-brug).

Vaste brug (Hoorn-brng).

Vaste brui; (Nieuwe Tolbrug).

Vaste brug (Oude Tolbrug).

Draaibrug in dan Rijnspoorweg.

Vaste brug (Kerk-brug (bij Voorburg).

Vaste brug Wieker-brng).

Tusschen Delft en Vlaardingen: Kleinste diepte bij gemiddelden stand van Uelilands boezem 1.40 M.

Kleinste doorvaarthoogte bij dien waterstand 1.75 M.

Kleinste doorvaartwijdte 3.65 M.

Tusschen Vlaardingen en Maassluis:

Kleinste diepte als boven 1.45 M.

Kleinste doorvaarthoogte als boven 1.95 M.

Kleinste doorvaartwijdte 3.40 M.

Open vaart.

Kleinste diepte bij gemiddelden stand van Delflands boezem 1.75 M.

Kleinste doorvaartwijdte6.05M.

Kleinste diepte bij gemiddel-2 40 den waterstand van Delflands boezem 1.75 M.

2.40 Kleinste doorvaarthoogte bij

^ dien stand;

2.40 tusschen Delft en de sluis aan den Leidschendam 2.65 M. 2.35 te Leidschendam 2,20 M.

i Kleinste doorvaartwijdte tns-— \'schen Delft en den Leidschendam 4.60 M. 2.351 te Leidschendam 3.80 M.

-ocr page 108-

104

Begin-en cindpuoten.

a a

3

a WD

O gt;

VAARTEN.

quot;S •

Kleinste

c3 CJ ea

Diepte

Lengte

gt; .

breedte op

beneden

in

a

C3 o

het

AP.

KM.

gt;

vaartpeil

as agt;

tJ

inM.

in M.

M

Omsclirijvi ng of

benaming.


SLl

bC .

a

09

ö qj

tj ■lt;; o ö d OJ v it3 ® 2 amp;4 « O

15.-

Trekvaart.

2,500\' van ■0.62 | tot 0.10

2.25 a 2.05

\'s Graven-

hage (Zieken).

Nieuwe Tolbrug. (Zie volgn. 7).

B. Vaarten behoorende tot den

Riji

Neksluis te Leiden.

2.4

Leidschen- Neksluis te

3.70 a 2.05

Trekvaart.

10,800 van 0.85 -4 I tot 10.23 4

12.—

dam.

Leiden.

Neksluis.

Vaart dóór Leiden.

1,700\' van

0.85 tot

5.00 a 2.15

10

Marepoort.

0.23

-ocr page 109-

105

BRUGGEN.

PH

c

lt;3

Omschrijving of

.B

O

O

r3

to

O

benaming.

fc

ë

g igt;

O

0 .s

Q

-

v i_ï

Ö A, U quot;quot;Z t3

® S

Cu O O rQ

lt;u

Cu

s

ü _•

a

(O gt;

bü CO

O

r-O

d^\' s ^

93

agt;

quot;3)

O

gt;

S ö

amp;

03

gt;

O) rQ

O

o .2

O

5

^3

AANMERKINGEN.

Tusscheu Delft en \'s Hage: Kleinste diepte bij gemiddelden stand van Üelflands boezem 1 rö M.

Kleinste doorvaarthoogte bij dien stand 2.50 M.

Kleinste doorvaartwijdte5.17 M.

(Geest- 6.15 2.20

Vaste brug brug):

Rijnlandschen en Woerdenschen boezem.

den

te

2.45

52,—

2.36

3.80

1.95

5.66 5.22 6.25 8.C0 7.00 5.80 8 40 5 35 5.20

2.15 2.05 1.95 1.90 2.70 2.05 1 95 2.25 2.35

4.20; 1.75

1ste vaste br.ig in den Vliet.

2de vaste brug in den Vliet.

3de vaste brug in den Vliet.

1ste vaste brug Steenschuur.

2de vaste brug Steenschuur.

3de vaste brug Steenschuur.

1ste vaste brug over den Nieuwen Kijn.

2de vaste brug over den Nieuwen Hijn.

3de vaste brug over den Nieuwen Kijn.

Vaste brug over de Mare in de Haarlemmerstraat.

Kleinste diepte bij een gemiddelden stand van Rijnlands boezem 0 50 M.

Heneden A.P. 1 55 M.

Kleinste dnorvaarthoogte bij dien stand 2.45 M.

Kleinste diepte bij gemiddelden stand van Rijnlands boezem 1.65 M.

Kleinste doorvaarthoogte bij dien stand 2.40 M.

Kleinste doorvaartwijdte

\'4.15 M.

-ocr page 110-

CO O TH

VAARTEN.

SLU

BENAMING

\'JM

Kleinste

0)

C-I £

CJ

Begin-

S3

Diepte

u *

F

DER

Lengte

gt;

breedte op

Omschrijving

s

beneden

JsC

\'o gt;

en eindpunten.

in

^ r*

het

AP.

of

O

VAARTEN.

K.M.

gt;

09 V

vaartpeil

in M.

benaming.

V 03

a TJ

« s

sl

in M.

^ 2i ü rO

te

2

Vaart dóór

Leiden. [ Vervolg).

Trekvaart Leiden— Haarlem.

Grens met Noord-Hollaud.

Leiden (Mare-poort).

21,000

11

van

0.85-f

tot 0.23

16.— Tusschen Leiden en den Noord-wijkerhoek 3.45 a 2.30

Tusschen den Noord-wijkerhoek en de grens met N oord-

Holland 2.45 a 1.90

-ocr page 111-

107

BRUGGEN.

SLUIZEN.

ring

.

rt Ö

Oinschrij jing of

a .=

in

a

_ 03 £3 nl

AANUERKINGEM.

benaming.

o S

3

(D rO

Enkele basculebrng, over de Mare bij de Claresteeg.

2de enkele bascule-brug over de Mare.

Enkele ophaalbrug over de Mare bij den Ouden cingel.

Vaste brug over de Mare bij den Buiten-cingel.

1.90

1.80 2.00 1.95 1.60

1.70

l.so

2.05 1 65 1.70 1.90

5.00 2.— 6.80, 3.55

Vaste brag bij de Marepoort te Leiden.

Vaste brug in den Holl. IJzeren Spoonv.

V aste brug bij Poelgeest.

Vaste brug bij het Warmonderhek.

1ste vaste brug benoorden het Warmonderhek.

Vaste brug (Post-brug).

V aste brug (Voor-houterbrng).

V aste brug (Piet-Gijzenbruï).

Vaste brug in den Delfweg.

Vaste brug bij de Hillegommerbeek.

Vaste brug CBarten-brug) in de Margrietlaan.

Vaste brng in den Holl. IJzeren Spoorw.

4.15: — 4.25 —

4.20

5.70

6.60 7.00 5,50 4.10

4.10

4.50 4 80 6 15 4.35 5.00

Kleinste diepte bij gemiddelden stand van Rijnlands boezem:

Tusschen Leiden (Marepoort) en den Noordwijkerhoek 1.80 M.

Tusschen deu Noordwijkerhoek en grens Noord-Holland 1.40 M.

Kleinste doorvaarthoogte bij dien waterstand:

1ste gedeelte 2 10 M.

2de gedeelte 2 15 M.

Kleinste doorvaartwijdte: 1ste gedeelte 4.10 M.

2de gedeelte 4.35 M.


1

-ocr page 112-

108

VAARTENquot;.

BENAMING

\'S_•

Kleinste

DER

Begin-

Lengte

et vaai AP. in

breedte op

Diepte

beneden

VAARTEN

en eindpunten.

in

KM.

Hoogte van h betrekkelijk

het vaartpeil in M.

AP. in M.

Omschrijving of

benaming.

SLl

a s

3 a

\'o gt;

5.2

co

d _ OJ

De Rijn (Nieuwe).

1,250

12

Leiden Hooge-woerds-poort.

Leiderdorp. Ontmoeting Oude Rijn.

3.05 a 2.25

13.—

van

0.85 -4

tot 0.23 4

13

De Rijn.

Leiden. Zijlpoort.

16,000

4.35 a 2.60

Gouwesluis.

20.—

van 0.85 4

tot 0.23 4

Ue Rijn.

Schutsluis te Bodegraven.

2.3

14

Gonwe-sluis.

Schutsluis te Bodegraven.

6,700

4.55 a 2.25

22,—

van 0.85 4-

tot 0.23 -

Draaibrug te Woerden.

15

10,500

4.20 a 2.20

14—

van 0.78 tot AP.

van 0.78 4-tot

AP

16

6,000

3.30 a 1.70

Grens met Utrecht.

18.—

De Fijn. Schntslnis te Bodegraven.

Draaibrug te

Woerden.

De Rijn.

-ocr page 113-

109

BRUGGEN.

SLUIZEN.

c.

a .

«u _!

® i_J 60

_C3 .0

CO

quot;Si

O lt;J

vmg

Omschrijving of beaaming.

AANMEEKINGEN.

fl P-, quot;3

3 •lt;

3

Ö Ö O) O) ^3 na

\'g-

° .5

o ^ «

7.— 7.— 7.—

2.35

4.77

26.20

4.77

4.77

5.20

5.54 4.50

2.20 2.25

Draaibrug in den westcingel van Woerden (Rozenbrug).

Vaste brug in den grooten wal aau de westzijde der stad.

V aste brug, westelijkste trapjesbrug.

Dubbele ophaalbrug te Leiderdorp.

Dubbele ophaalbrug te Koudekerk.

Dubbele ophaalbrug te Alphen.

Enkele ophaalbrug te Nieuwerbrjg.

Enkele ophaalbrug te Zwammerdam.

Deze vaart verlengd in de stad Leiden, heeft beweegbare bruggen tot aan de brug over de Hartesteeg.

Minste doorvaartwijdte

5.20 M.

Kleinste diepte bij gemiddelden stand van Rijnlands boezem 1.75 M.

Open vaart.

Kleinste diepte bij gemiddelden stand van ■ Kijulands boezem 2.10 M.

Kleiuste doorvaartwijdte 7.— M.

Deze vaart is in de stad Leiden verlengd tot in het Galgewater.

De beweegbare bruggen inde stad geven eeue minste doorvaartwijdte van 6.20 M.

Open vaart.

Kleinste diepte bij gemiddelden stand van Rijnlands boezem 1,85 M.

Kleinste doorvaartwijdte 4.77 M.

Kleinste diepte bij een waterstand van den boezem van Woerden = 0.40 M. A.P. 1.80 M. Kleinste doorvaartwijdte 4.77 M.

Kleinste diepte bij een waterstand van den boezem van Woerden als boven 1.30 M.

Deze geringe diepte wordt alleen gevonden over zeer korte lengte bij enkele bruggen in de komdergemeente Woerden. Overigens is de minste diepte 1.60 M.

-ocr page 114-

j

110

VAARTEN.

Slil

S ;.2

V

a a

OI O ^3 po O

. S3

s

CJ rö

Diepte beneden AP. in M.

s s

s a

bv

O gt;

Begiu-en eindpunten.

eö C

Lengte in

gt; . -lt;-3

aj ■lt;

KM.

Hoogte va betrekke

Kleinste breedte op

bet vaartpeil in M.

Omschrijving of

beuamins

De Rijn. (Vervolg).

2.9 3.C

15,500

17 De Gouwe.

20.-

Mallegat-

sluis te Gouda.

van 0 85 tot 0.23

Gouwesluis te Alpben.

4.60 a 2.80 Mallegatsluis.

i Gcuwesluis.

2.(

11,000

18

Nieuwevaart en Aar.

Amstelsluis aan het huis Ten Dreeht.

17.—

3.50 a 2.90 Amstelsluis.

Rijn tegenover Gouwe-sluis.

van 0.85 tot 0.23 -~

;

\'

-

-ocr page 115-

ill

SLUIZEN.

BRUGGEN.

ring

ta

Diepte beneden slagdrempel beneden AP. in M.

Diepte boven slagdrempel beneden AP. in M.

Doorvaartwijdte in M.

Doorvaarthoogte boven AP. in M.

Schutlengte in M.

Omschrijring of benaming.

nl is*

s

03 gt;

f-i O o

1 )oorvaarthoogte boven AP. in M.

aanmerkingen.

Vaste brag (Viscb-brng).

Vaste brug, trap-jesbrug in de gedempte moddersloot.

Vaste brug in den oostelijken wal van Woerden.

Vaste brug in den Stationsweg (Snellen-brug).

Vaste brug in den Rijksweg bij Boschlust (Groenbrug).

Vaste brug in den Rijnspoorweg.

Vaste brug (Klem-janbrug).

4.26 4.30

4.35 4.70

3.95

4.36 3.50

2.25

2.10

1.85

1.80

1.90 2.10 1.80

Kleinste doorvaarthoogte by bovengenoemden waterstand

2.20 M.

Kleinste doorvaartwijdte 3.50 M.

lis, s.

2.90 3.00

1

7.85 7.90

46.70 48,—

Draaibrug aan het Rabat te Gouda.

Draaibrug in den Rijnspoorweg.

Draaibrug te Wad-dinxveen.

Draaibrug te Boskoop.

8.86 7.88 7.84 7.94

Open vaart.

Kleiuste diepte bij een waterstand van Rijnlands boezem = 0.50 M. A P. 2.30 M. Kleinste doorvaartwijdte 7.84 M.

s.

2.90

i i

i

8.15

57.70

j

Dnbbele ophaalbrug in den lagen Rijndijk tegenover Gouwcsluis Dubbele ophaalbrug aan den Aardam.

Dubbele ophaalbrug bij Nieuwveen (Kat-tenbrug).

7.75 7.75

7.85

Open vaart.

Kleinste diepte bij een waterstand van Rijnlands boezem als boven 2.40 M. Kleinste doorvaartwijdte 7.75 M.

-ocr page 116-

112

Conclusie.

Na met het bovenstaande den feitelijken en regts-toestand dezer vaarten uiteengezet te hebben, komen wij tot de gewigtige vraag: Welke maatregelen door de Provincie in het belang der scheepvaart ten opzigte der vaarten genomen dienen te worden?

Gelijk reeds boven werd opgemerkt, is, zoolang het Kon. besluit van 13 Junij 1875 van kracht is, in politiebepalingen omtrent het verkeer op de vaarten voorzien, en regeling door den Provincialen Wetgever, gesteld dat art. 141 der Prov. Wet die toeliet, in elk geval onnoodig, terwijl de belangen van meer localen aard die alleen te regelen overblijven beter, zooals thans geschiedt, door gemeente-verordeningen verzekerd worden.

Mogten bepalingen in die verordeningen belemmerend werken voor het algemeen verkeer, dan moeten die, krachtens art. 153 der Gemeentewet, wegens strijd met het algemeen belang, aan den Koning ter vernietiging worden voorgedragen.

Ten aanzien der keuren, welke de boezem be-heerende Hoogheemraadschappen volgens hunne Reglementen in het hun toevertrouwd waterstaats-belang vaststellen is het de taak van ons Collegie, nauwlettend toe te zien, dat door hen daarbij voldoende op de belangen der scheepvaart worde gelet en de volgens art. 158 der Prov. Wet gevorderde goedkeuring te onthouden aan elke bepaling door welke de scheepvaart aan meerdere banden zou worden ge-

-ocr page 117-

113

legd, dan het waterstaats-belang noodzakelijk eischt.

De eenige Provinciale Politie-bepalingen, waaraan behoefte schijnt te bestaan, zouden onzes inziens zijn dezulken, waarbij

1°. in het belang of van het bevaarbaar houden van wateren of van latere eventuele vermeerdering van dier bevaarbaarheid worde gewaakt tegen het stichten van de vaart belemmerende nieuwe bruggen over die wateren, het verlagen of vernauwen van bestaande bruggen en sluizen, bet veranderen van beweegbare bruggen in vaste of omgekeerd, en het vervangen van ten algemeenen dienste liggende verlaten of andere invaarten door keersluizen of dammen.

2°. worde voorzien ia dadelijke wegruiming van gezonken, of ligting van vastgeraakte vaartuigen.

Gaarne zouden wij ons nadere overweging voorbehouden ten aanzien van eene eventuele voordragt eener daartoe strekkende voorziening aan Uwe vergadering.

Het hoogst belangrijke punt, dat na het aangevoerde ter behandeling overblijft, is de vraag of het onderhoud op eene andere wijze geregeld dient te worden.

De vraag is deze: De vroegere steden hebben, door deze belangrijke wegén van verkeer in het leven te roepen, niet alleen de belangen harer ingezetenen bevorderd, maar die van hét algemeen. Is het billijk, nu door den veranderden toestand het belang der steden bij deze vaarten niet meer de eerste plaats inneemt , die onderboudspligtigen van ouds te houden aan de verpligtingen, die zij in andere tijden en bij andere

-ocr page 118-

iu

omstandigheden op zich namen ? Is het niet billijk dat hetgeen in het belang van \'t algemeen strekt, ook uit de gemeene kas worde onderhouden, en dus in stede van de vroegere ouderhoudspligtigen de Provincie optrede, waar het vaarten geldt die de hoofdcommnni-catie te water vormen?

Ter beantwoording dezer vraag wijzen wij ü op den gedragslijn door U bij de landwegen gevolgd. Het feit, dat een onderhoudspligt aan het algemeen belang ten goede komt, is voor Uwe Vergadering nimmer reden geweest den pligtige van zijn onderhoud te bevrijden, om dat onderhoud ten laste der Provincie te brengen. Het stelsel, door U bij de wegen aangenomen, is vasthouding aan de bestaande onderhoudspligt, ook waar het de hoofdcommunicatie-wegen geldt, en optreding der Provincie slechts dan, wanneer bij wegen, voor het algemeen verkeer van belang, de pligtige in gebreke blijft.

Dit optreden brengt mede, dat, zoodra er geen onderhoudspligtige blijkt te zijn, of geen op wien de herstellingskosten verhaalbaar zijn, de Provincie zelve onderhoude. Wij zien geen reden, waarom ditzelfde stelsel bij de vaarten verlaten zonde dienen te worden. Aanneming van dit stelsel hier brengt voor de Provincie een minder lijdelijke rol mede dan zij tot nog vervulde. — Het wil toch dat daar, waar bij hoofdvaarten geen onderhoudspligtige is, de Provincie optrede.

Zooals wij zagen zal dit dus bij den Vliet van den Leidschendam—Leiden en den Rijn reeds dadelijk dienen te geschieden.

-ocr page 119-

115

Maar het vordert ook tusschenkomst der Provincie en nog een tweede geval. De onderhoudspligt der vroegere steden is beperkt tot handhaving van den tegenwoordigen toestand. Waar derhalve in het belang van het algemeen verkeer verbetering noodzakelijk is, zal bij gebreke van daartoe verpligten, de Provincie deze taak ter hand moeten nemen.

Deelt Uwe Vergadering deze meening, dan zal een verder onderzoek dienen te worden ingesteld naar de behoeften, die het algemeen verkeer heeft aan verbetering van den bestaanden toestand der hoofdvaarten, ten einde, zoo verbetering noodzakelijk mogt blijken, met de tegenwoordige onderhoudplig-tigen, en het boezem-beheerend waterschap worde onderhandeld hoe die worden bereikt.

Onze conclusie is derhalve :

Vasthouding aan den bestaanden onderhoudpligt door toepassing der desbetreffende bepalingen van de gemeentewet;

Onderhoud van wege de Provincie bij de hoofdvaarten , zoodra onderhoudpligtigen ontbreken; en

Nieuwe regeling, zoodra de eischen van het algemeen verkeer verder gaan, dan de bestaande onderhoudspligt.

Kan Uwe Vergadering zich met dit stelsel vereenigen , dan brengt dit mede, dat zij besluite:

1°. „dat de Provincie op zich neme in den Leidschen Vliet van den Leidschendam tot Leiden en den Rijn, van de Utrechtsche grens tot Leiden, uitgezonderd het gedeelte tusschen de Goudsche sluis en de Ueimans-

-ocr page 120-

116

wetering, al datgene te verrigten wat, boven hctgene in het belang der waterloozing van den boezem door het boezembeheerend waterschap dient te geschieden, ter wegneming van voor de scheepvaart hinderlijke verontdiepiugen noodig mogt blijken.quot;

Uit de statistiek der scheepvaartbeweging op deze vaarten (Bijl. I) blijkt, hoezeer het Provinciaal belang daarbij is betrokken. Bij den Rijn schijnt echter dit belang niet verder te gaan dan van de Utrcchlschc grens tot Leiden. De vaart van Leiden naar Katwijk schijnt van meer lokaal belang Bovendien is bij dat gedeelte van den Rijn, Itijulnml\'s belang een voldoende waarborg voor diephouding.

Het gedeelte van den Rijn tusschen de Gouwesluis en de Heimanswelerinrj is uitgezonderd als behoorende tot den waterweg Rotterdam—Amsterdam, die volgens het bestaande plan in onderhoud zal komen bij het Rijk.

In het besluit, zooals wij U voorstellen het te nemen, is gewaakt, dat geen ontheffing worde verleend aan de waterschappen van de vervulling der hun opgedragen taak.

Wat de diepte aangaat waarop de Rijn zal onderhouden dienen te worden, herinneren wij U dat bij Uwe besluiten van 10 Juiij 1879, n0. XVIII en 12 November 1880, nquot;. IX, de sluizen in den Rijn tusschen de Gouwesluis en de gemeentekom van Wocr-den geschikt zijn gemaakt voor schepen niet een diepgang van 1.80 M.

In de 2de plaats stellen wij U voor: „ ons op te dragen een onderzoek in te stellen naar de behoeften.

-ocr page 121-

117

die het algemeen verkeer heeft aan verbetering van den bestaanden toestand der vaarten, en het resultaat van dit onderzoek aan Uwe Vergadering mede te deelen met zulke voorstellen, als waartoe dit ons aanleiding mogt geven.\'\'

Bij dit onderzoek zal ook geconstateerd kunnen worden of er buiten de door ons behandelde vaarten wateren zijn, die in het belang van het algemeen verkeer geschikter voor de scheepvaart dienen gemaakt te worden, dan zij op dit oogenblik zijn.

De Gedeputeerde Stalen der Provincie Zuid-Holland,

F O C K, Voorzitter.

F. TAVENRAAT, Griffier.

-ocr page 122-
-ocr page 123-

Bijlage I.

STAAT

DER

SCHEEPVAARTBEWEGING.

-ocr page 124-

120

PLAATS

Zeeschepen.

B

KANAAL.

deu

WAARNEMING.

rlgtlng.

Getal.

Inhoud

MJ.

Ge

Het Amstelkanaal.

Amstelschntsluis te Amsterdam.

Opvaart en afvaart te zamen.

8

-2002

1(

Groote brug te Ouderkerk.

Opvaart. Afvaart.

1\' 15

Te zamen.

2.

Groote brug te Uithoorn.

Opvaart. Afvaart.

_

• i

i

Te zamen.

1

Sluis aan het huis Ten Dreclit.

Opvaart. Afvaart.

■_

-

Tc zamen.

1

Waterweg \\an Amsterdam naar Rotterdam.

Mallegatsluis te Gouda.

Ingevaren. Uitgevaren.

i

088

1 1

Te zamen.

i

088

2

Trekvaart van Haarlem naar Rotterdam.

Gemeente Delft.

Beide rigtingen te zamen.

8

Sluis aan den Leidschen-dam.

Idem.

3

Zijkanaal van Overschie naar DeUsliaven.

Gemeente Delfshaven.

Ingevaren. Uitgevaren.

10 11

2813 3509

Te zamen.

| 21

6382

1

-ocr page 125-

m

Binnenschepen.

Houtvlotten.

Stremming

der

)u(J

Getal.

Inhoud M\'.

Getal.

Inhoud Mgt;.

scheepvaart. Aantal dagen.

Aanmerkingen.

02

16987

_

__

_

24 ■)

\') Door ijs.

-

12827 12513

1504440 1344528

67

24

3645 1764

-

25340

2848968

91

5409

_

\' 9464 9396

139978 133124

221 133

-

18860

273102

354

-

7542 7730

997970 1014751

27 16

5287 2915

-

15272

2012721

43

8202

]88

14455 13755

1092838 1014613

315 102

16360 5265

188

28210

2107151

417

21625

22 \')

\') 14 dagen door vorst 7 wegens herstellingswer ken aan de sluis; 1 da wegens hoogen waterstanc

88184

— ■

33971

680532

33

± 3500

813 569

8192 8094

725614 739094

30

382

16286

1464708

30

-ocr page 126-

i22

PLAATS

Zeeschepen. *

KANAAL.

der

WAARNEMING.

RlGTlNCV.

Getal.

Inhoud MJ.

De Rijn.

Aarlimimeen.

Opvaart. Afvaart.

Te zemen.

Brug in de gemeente Zwammerdam.

Beide rigtingen te zamen.

1

Wou brugge.

Opvaart. Afvaart.

1 1

Te zamen.

2

-ocr page 127-

123

Binnenschepen.

Houtvlotten.

Stremming

der

)u(1

Getal.

Inhoud M\\

Gelal.

Inhoud M3.

scheepvaart. Aantal dagen.

Aanmerkingen.

-

3671 3990

383751 418882

-

7661 *)

802633 \')

• —

-■

\') Deze cijfers betreffen alleen de schepen, waarvoor de hrug gewipt is.

-

10067 \')

8

quot;) Hieronder 2496 stoom-booten.

-

12400 10900

622700 601900

16

5000

23300

1224600

16

5000

-ocr page 128-

124

Bijlage II.

Hertog Albert, Graaf van Holland,

geefl aan die van Delft vrijheid om eene vaart uit dc stad tot in de Maaze, sluizen aan de Maas te leggen, eenen kolk te graaven, en meer andere vryheden, wellten het begin van Delf shaven geweest zijn.

Deti 8. September 1389.

Aelbrecht, by Goodts gbenaden Palsgraeve op den Rhyn, Hertoghe in Beyeren, Grave van Henegouwen, van Holland, van Zeeland, ende Heer van Vriesland, doen condt allen luyden, dat wy gheoerloft, ende ghegeven hebben, oerloeven, ende gheven onser liever ende ghetrouwer stede van Delff om meenighen trouwen dienst, die zy ons, ende onsen voorvaeders ghe-daen heeft, ende ons, ende onsen naecomelinghen noch doen sal, een vrye vaert, gaende vuyter stede van Delff tot in der Maese, vuyt, ende in te vaeren mit haeren goeden , welcke vaert ghaen zal vuyt onser stede voorscreven, den Schye langes, voorby den dorp ter Ouderschie, ende Oestwaert van eenre Hoffstadt, diemen biet Sterrenburch, ende tusschen Ouderschie, ende Sterrenburch zoe sullen onse goede luyden van

-ocr page 129-

125

Delff graeven door den dyck van der Schyevaert, ende van daen zullen zy graeven tot an den ouden Maes-dyck opten Oesthoeck van Matenesser dyck, daert oerbaerlicxste ghegraven is, ende dan zeilen zy graeven buyten dyck tussclien Nyeuwen lande, ende Scoenre-lode tot in der Maesen.

Voort zullen zy maeken buyten dyck een spoeye, ende in den ouden Maesdyck een goede sluyse, die alzoo starck, ende vast, dat ons, ende onsen Kaede dunot, datter onsen lant we! meede bezeekert is.

Voort zullen zy legghen een starcke brugghe met eenre goeder scot doer in den Scheyedyck, daer zy eerst begbinnen te graeven, ende dese vaert zullen zy maeken zess roeden wyt dryvens, ende van der aerde, die vuyter vaert valt, zullen zy maeken op elcke zyde een dyck, beneeden twee roeden wyt, zess voeten boegbe, ende boven zess voeten breedt twee deel loops buyten, ende terde deel binnen totten ouden Maesdyck toe, ende van der Maesdyck totter Spoeyen toe zeilen zy maeken eenen dyck op elcke zyde van der vairt, beneeden drye roeden wyt, ende acht voeten boecb, twee deel loops buyten, ende zess voeten boven breet.

Voort zullen zy eenen wech houden op elcke zyde van der vaert vuyter Schie ten ouden Maesdyck toe, twee roeden breet.

Voort zullen zy graeven een kulck van der spoeye tot in der Maesen, daer hem die scepen in berghen moegben, ende die aerde, dier vuytvalt, zeilen zy legghen, alst hem nutste dunct; oeck moghen zy hoeff-den, ende plaeten maeken, off zij willen, ende alle

-ocr page 130-

126

tlant, dat zy hier toe behoeven, dat zullen zy ghelden den gheenen, die \'t toebehoert, by goede Knaepen dattet waert is; ende off daer eenich sceel iu viel, dan zouden zyt gelden tot ons, ende tot ons Raedts zegghen, off den gheenen, die wyt bevelen.

Voort moeghen zy die voorscreven vaert, ende Schie diepen tot Delff toe alzoe dicke, alst hem oerbaer dunct.

Voort zoe en zal nyemandt woenen op die vaert binnen hondert roeden nae, dan die ghene, die nu ter tyt daer woenen, ende die ghene, die desluysen, spoeyen, ende brugghen verwaeren zullen; ende nyemandt en zal ander neeringhe doen binnen den hondert roeden voorsz. dan lanttelinghe, vuytgeseyt, die woenen in den dorp ter Ouderschie, dats te verstaen tusschen die hole, diemen vaert tot Rotterdam, ende dat West eynde van der kercke tot Ouderschie, ende deese vaert, dycken, weegen, sluysen, ende spoeyen mit hoeren toebehoeren, en zal nyemandt scouwen dan onse Schoudt, ende Soepen van Delff, ende moegent scouwen alzoe dicke, alst hem nut, ende oerbaer duncken zal.

Ende waert dat wy off onsen Raedt vernaemen, dat in voorsz. sluysen, spoeyen, off hoer toebehoeren enighe vrese ons lants an laeghe, dat zouden wy onse goede luyden van Delff alzoe doen beteren, dat ons, ende onsen Raede docht datter ons landt wel mede verzeekert waer.

Voort zoe en zalmen tusschen Delff, ende der Maese op dese vaert voorsz. ende binnen hoeren wech-sloeten, op veerthien roeden breedt, op alle sluysen, brugghen,

-ocr page 131-

127

spoeyen nyet fnoeghen bezetten, dan die Scoudt van Delff, off die Bode, die hy daer tot zetten sal, behouden die Amboechs Heeren hoer rechts, ende zoe wye beset wordt, die zalmen rechtevoirt een onver-thoeghen recht doen van den ghenen, die hem daer beset heeft, naeder rechte van onsser stede van Delff.

Voort alle broeken, die in den beteykenden lande, off in der vaert vallen, zullen staen totter Scepen provinghe, ende die zalmen berechten nae onser stede recht van Delff; Mer wye vecht, off misdoet binnen den dorpe Ouderschie, dat zal berechten die Schout van der Ouderschie, als ghewoenlick is.

Voort zullen wy eenen naegel doen slaen in der spoeyo, die spoeye nyet opte doen, eer die naghel boven waeter is, ende waert zaeke dat yemandt die spoeye hierboven op dede, dat zoude hy ons beeteren by ons, ende by onssen Raede tot onsen wille.

Voort waert dat wy naemaels yemandt gonnen wouden door dese vaert te vaeren, ende daer in te coemen, dat zoude staen tot onsen wille, ende dat zouden zy gelden redelicken coat mit onser stede van Delff nae taxeren ons, ende ons Raedts.

Ende om dat wy onser liever, ende getrouwer stede van Delff dese voorscreven poyncten gbeloeft hebben, ende loven voor ons, ende onse naecomelinghen tot eewighen daeghen wel vast, ende stade te houden, ende hem daer toe te helpen, dat zy voortganck hebben zullen, als voorsz. is, soe hebben wy in oerconde hier off deesen brieff bezeegelt mit onssen zeegel. Gegeven in den Haeghe op onsser Vrouwen dacb nativitas, iq

-ocr page 132-

128

\'t jaer ons Heeren duysent drye hondert ende neghen ende tachtich.

Onderteykent,

Gecollationeert den XL April anno 38. by \'t prin-cipael, ende accordeert,

By my

Onderteykent

Corn. Aertse,

Lager stont,

Gecollationeert jegens de copie, ende accordeert mit de selve, in kennisse van my, ende was onderteykent.

H. de Eynden.

MS. Privilegieboek van Delft van dm Heer K. pag. 45. versa en ve\'rvolg. Blyswyk besch. van Delft, pag. 66 en in fol. pag. 26. Boxhoorn Tooneel van Holland, pag. 149. En MS. Handvest Chron. van M. van der Hov.ve, op het jaar 1389. Gecollat. met het perkament register, lib. IIII. Aelbrecht, pag. 300.

Overgenomen uit het Groot Charterboek der Graaven van Holland, van Zeeland en Heeren van Vriesland, door F. VAN Mieris, deel III, pag. 533—534.

-ocr page 133-

129

Bijlage III.

Opten xvij6quot; dach in October Anno xvc acht-ende-\'tseventich, sijn gecompareert voor de Hooge-Heemraden van Delflandt, collegialiter vergadert wesende, Bur-gemeesteren der stad Delft, dewelke versogt hebben dat de voornoemde Hooge Heemraden wilde believen ende consenteren in \'t steecken van twee Verlaten met een Colck, ter plaetse daer den over tocht, genaemt den Leydscben-dam staende is, overmits dat de Schepen, Bier ende andere waren geladen hebbende, als oock den reysende Man tot meerder gerijf van den Lande, ende sonder quetse, ende bederffenisse van der Schepen, ende Schuyten, daer deur soude mogen passeren, des hebben Burgemeesteren voornoemt gepresenteert tegens den aenstaenden tijdt de Brugge tot Ouderschie (die boven de anderhalf-roede als nu niet wijt is) te doen maecken met Jocken, ende soo wijt uyt te delven, als die Schie wijt is, sulcx dat de water-losinge ter plaetse daer die selve Brugge leyt,. mede omtrent elf roeden wijt wesen sal, als die Schie deurgaens aldaer is, ende noch daer-en-boven tot sulcken tyden als het Landt van Delflandt mette wateren belast soude mogen sijn, ofte die van doen sonde mogen hebben, hoir-luyden Sluysen op Delfs-Haven (die alleenlicken totte Vaert ende Navigatie dienen) te openen, ende open te houden, soo lange als het oorbaer, ende het Land van Delflandt van de wateren tot discretie van de Hooge-Heemraden

-ocr page 134-

130

voornoemt ontlast wesen sal, ende noch ter gelegender tijdt als over een Jare, drie, vier, ofte vijf onbegrepen, tot meerdere gerijf van de water-losinge, die binnenste Sluysen op Delfs-haven te vernieuwen, ende te maeeken tot snlcken wyte, als de buytenste Sluyse ter Maes-waert gelegen jegenwoordelick is, gehoort welcke ver-souck, ende presentatie van Burgemeesterea voornoemt, ende deur gesien hebbende verscheyden ouden Acten, ende advysen van onsen voorsaten in officie op ?t steecken van de voorsz. Verlaten, ende Culckeeertijds wtgegeven, ende bevindende op onsen Eede, dattet Heemraetschappe ende gemeene Landt van Delflandt daer deur in de water-losinge grotelick gebatet sal sijn, hebben wy Hooge-Heeraraden van Delflandt \'t voor-schreve versouck van Burgemeesteren van Delft, voor goet aengenomen, gewilligt, ende geconsenteert, bewilligen ende consenteren by desen, dat ter voornoemde plaetse daer den over-tocht van den Leydschen-dam tegen woordelick staet, twee Verlaten met een Culcke gesteecken sullen worden, wesende den selven Culcke niet langer dan twintig roeden, ende niet wyder dan vijf roeden, maer wel minder, mits dat die plaetingen, ais oock die deuren van de selve Verlaten sijn sullen een halve voet hooger dan den houve Zijd-winde tegen-woordelick is, ende dat deselve altijds een halve voet boven den houve Zijd-winde verhoogt sullen worden, indien die in \'t toekomende sullen hoger gekeurt worden, ende dat de selve altijds digt, ende sonder eenich lexsum gehouden worden sal, dat oock mede tot geenen tyden beyde de Verlaten op eenen tijdt teffens, ende

-ocr page 135-

131

die selve ten hoogsten niet meer als vier-maels tusschen dach, ende nacht geopent sullen worden, dan by consent van onse Hooge-Heemraden voornoemt, dat ook mede die selve Colcke wel geplatet, ende gecadet, ende de Verlaten, Culcke, Caden, ende plaet-wercken tot allen tj\'den, goet ende volmaeckt sullen wesen, als wy Heemraden, ofte onsen gewairden Clerck, ofte Bode, die wy daer sullen seynden, daer op komen sullen, opte boete van thien ponden, te verbeuren \'t elcken, als daer inne eenich gebreck, ende faulte bevonden worde, wel-verstaende dat Burgcmeesteren voornoemt, volgende haer presentatie gehouden sullen sijn, tegens den aenstaenden tijd in\'t werck te treden, ende die Brugge tot Ouderschie op te nemen, de selve uyt te graven, ende in de plaetse van dien te steecken een Brugge met Joicken, lanck omtrent elf roeden, ende de Schie aldaer wijt te maken, sulx het Canael van dien deurgaens is, ende oock ter gelegender tijdt ten langsten-binnen den tijdt van seven Jaren eerstkomende, de binnenste Sluysen tot Delfs-haven te vernieuwen, ende die te maecken van alsulcke wyte als de buytenste Sluysen ter Maes waert leggende jegenwoordich is , ende dat Burgcmeesteren gehouden sullen wesen fallen tyden als wy Heemraden tot de gemeeue Landts oorbaer bevinden sullen \'t selve van noode te sijn, ende hen-hlyden des deur onsen gewairden Clerck, ofte Boode versoucken, haren Sluysen op Delfs haven te openen, omme \'t water daer deur te losen, ende quyt te worden, volgende de voor-gacnde beloften. Al \'t welck Burgcmeesteren der Stadt

-ocr page 136-

132

Delft voor hen, ende haren nasaten belooft, endeovergegeven hebben, wel ende getrouwelick te volbrengen, ende sijn tot kennisse hier van gemaekt twee besegelde brieven, die wy Otto van Egmont, Heere van Kenen-burch, Kidder, Joncker Abraham van Almonde, Mquot;-Arent van der Meer Vranckensz , ende Pieter Hanneman, als Hooge Heemraden van Delflandt, met onsen zegelen, ende Burgemeesteren der Stadt Delft met des voornoemde Stads zegel besegeit, ende by onsen Clerck ofte Secretaris van \'t Heemraetschappe, ende Burgemeesteren voornoemt by hare Pensionaris gedaen teyckenen hebben, ten daege ende Jaere als boven, ende was onderteyckent S. Storm, G. Biese. Lager stont geschreven. Collatie gedaen jegens d\'originale brieven van accoort, onderteyckent als boven, besegeit met vijf uytbangende zegelen, een van groene, ende vier van rooden wassche, bevonden t\'accorderen by my, A. van der Meer.

Overgenomen uit D. van Bletswtck , Beschryvinge der stadt Deljt, pag. 722—724.

-ocr page 137-

133

Bijlage IV.

PLAN DE SEPARATION

des communes de Delft el de Delfshaven, projetté par les Maires de ces deux Communes et presenté a t\'approbation de Monsieur le Préfet du Departement des Bouches de la Meuse.

La commune de Delfshaven, étant par décrèt Imperial du 21 Octobre 1811 sépareé de celle de Delft, el Vétendue de ces deux communes ayant élé fixée par le décrèt organi-que du 29 Novembre, les deux Maires de Delft el de Delfshaven, se sont en consequence de la leltre de Monsieur Le Sous Préfet de l\'arrondissement de Rotterdam en date du 5 Décembre 1811 n0. concertés ensemble au sujet des arrangemens qui nécessairement doivent avoir lieu, en verlu de celle separation et soumellent a l\'Examen et l\'approbation de Monsieur le Préfet les articles suivans:

Art. 1.

Depuis le lr Janvier de cette année la ville de Delft et Delfshaven sont considérées comme deux communes separées; de cette époque la, il n\'y aura aucune connexion entr\'elles pour les affaires de Police, d\'ad-ministration ou de finance, sauf les déterminations ultérieures, a ce dernier sujet par les articles ci-dessous.

-ocr page 138-

134

Art. 2.

Les Ecluses et ouvrages hydrauliques a Del!shaven et la partie du Schie jusqu\'au pont-levis h Overschie dit le Hoogbrug, ainsi que les chemins- ou sentiers des deux cotés dépendront de Delf shaven, pour autaat qu\'il n\'en est ou n\'en sera pas disposé autrement.

Art. 3.

La commune de Delft cède conséquemment a, Delfs-haven les revenus de la pêche, dont elle jouit dans cette partie du Schie, suivant l\'adjudication qui en a été faite, et dont les conditions lui seront remises pour son information et sa direction; de plus Delft cède è Delf shaven les revenus qu\'elle retire du sentier qui va de Delf shaven a Overschie, et dont également les conditions d\'adjudication lui seront remises comme ci-dessus, en outre ce qu\'on paye pour le passage de navire par le sus-dit pont a Overschie et qui est compris dans la perception qui se fait a Delf shaven du droit de passage par les écluses.

Art. 4.

Delf shaven se charge, pour autant qu\'il dépendra d\'elle, de conserver les écluses k la largeur et pro-fondeur actuelle, de tenir la dite partie du Schie a une profondeur convenable pour Ie passage des navires, ainsi qu\'il a été tenu jusqu\'a présent par Delft, et de laisser le pont-levis a Overschie amp; la largeur et hauteur présente, sans causer le moindre empéche-ment au passage des navires. Les architectes des

-ocr page 139-

135

deux communes feront I\'mspection de ee pont et dresseront proces-verbal de sa largeur et hauteur actuelle pour servir au besoin; par contre Delft s\'en-gage a tenir pareillement a une profondeur convenable k la navigation la partie du Seine qui s\'èconle entre Delft et le susdit pont. Pour le moins deux Ibis par an les Maires des deux communes feront sonder le Schie depuis Delft jusqu\'au mole, ou l\'entreé du pont de Delfshaven par leurs deux architectes con-jointement, et s\'il se trouve q. que bas fond, le Maire, a, la charge duquel eet endroit du Schie se trouvera, sera tenu de le faire enlever dans le plus court delai possible et pour tout delai dans l\'espace de trois mois, au contentement des deux Maires.

Art. 5.

Delfshaven s\'engage a payer le traitement des deux employés au pont-levis d\'Over schie et de leur fournir une habitation, comme Delft leur en a con-stamment fourni une et pour eet effet Delft cède a Delfshaven en propriété les deux maisons oü ces employés demeurent actuellement.

Art. 6.

Les maisons et batimens de q. que nature qu\'ils puissent être, appartenans a la ville de Delft, qui se trouvent a Delfshaven, appartiendront pour la suite a cette commune, de même que les pompes-a-incendie de la ville avec tout ce qui en dépend, comme aussi les meubles, ustensiles, instrumens, matériaux et

-ocr page 140-

I3ê

autres biens meubles qui pourraient s\'y trouver et dont la ville avait fait l\'acquisition, tandis que Delft se reserve tous les biens meubles ou immeubles situés ou se trouvant hors de Delfshaven et appartenant a la ville.

Art. 7.

Tout l\'arrière tant en sols additionnels qu\'autrement dü jusqu\'au 31 Décembre 1811 sera pergu pour compte et en faveur de la caisse communale de Delft, et amp; eet efifet le Maire de Delfshaven s\'engage de donner toute assistance possible a celui de Delft, pour autant que cette perception devra se faire a Delfshaven.

Art. 8.

Pareillement toutes les dettes courantes jusqu\'au 31 Décembre 1811 seront payées de la caisse communale de Delft, de manière cependant que lorsque la liquidation de l\'arrière sera reglée, la ville de Delft participira pour | et Delfshaven pour | dans cequi se trouvera être en déficit ou en excédant et qu\'ainsi la caisse de Delfshaven recevra de celle de Delft, ou bien lui fournira ce qu\'elle aura a prétendre ou a payer pour sa sixiéme part, mais dans ce dernier cas le remboursement se fera aux époques que le Gouvernement fixera pour l\'entier payement de l\'arrière.

Art. 9.

Toutes les rentes sur des maisons, recognitions, tbynses, cences et autres droits sur des biens immeubles situés a Delfshaven, que la ville recevait,

-ocr page 141-

137

sont dosénavant pergus en faveur de Ia caisse de Delfshaven, toutes les autres rentes etc. resteront au profit de la caisse de Delft, de metne qui toutes les seigneuries appartenantes k la viile avec tout ce qui en dépand a Texception toutefois de la Seigneurie de Schoonderloo, faisant actuellement partie de la commune de Delfshaven, que Delf! cède a Delfshaven avec toutes les prerogatives de la manière que la ville de Delft en a été en possession.

Art. 10.

La ville de Delft, ayant pris pour l\'avantage des habitans de Delfshaven quatre portions de deux cent cinquante florins, chacune dans la négociation ou l\'emprunt fait pour la construction d\'une chaussée ou chemin pavé entre Delfshaven et Botterdam, ces quatre portions reviendront a Delfshaven qui remboursera a la caisse de Delft les mille florins qui auront été fournis pour eet objet, et jouira par contre des revenus de ces effets, tels qu\'ils seront payés cette année et dans la suite.

Art. 11.

Les traitemens dus a différens employés de la ville demeurant a Delfshaven serons payés de la même manière que cela aura lieu a 1\'égard des autres employés qui se trouvent dans le même cas et qui demeurent a Delft.

Art. 12.

Les pensions pour autant que le Gouvernement

-ocr page 142-

138

en permettra la continuation, seront payées dans la suite aux pensionnaires demeurant a Delft de la caisse de cette cctnmune, et de ceux qui demeurent k Delfshaven de la caisse de Üelfshaven.

Art. 13.

Le payement des intéréts de la dette constituée consistante en rentes foncières et viagères, le rem-boursement et l\'emprunt d\'un 0/0 de l\'an 1804 sera pour le coinpte et a la charge de la commune de Delfl, de méme que rarrière dü a l Empire pour impot foncier 100 et 200 deniers et autres impositions, pour autaat que le Gouvernement en exigera le payement.

Art. 14,

Les orphelins de Delfshaven qui se trouvent ac-tuellement dans les hospices de la ville de Delft resteront, au cas que le Maire de Delfshaven le désire, jusqu\'a leur majorité dans ces maisons sur le méme pied que les orphelins de Delfl sous la direction des administrateurs, moyennant que le Maire de Delfshaven paye a ces hospices pour l\'entretien et l\'éducation de ces enfans autant de centimes par individu que le Gouvernement déterminera pour eet objet sur le budget de la commune de Delft.

Art. 15.

Toutes les chartres, docurnens, dessins, plans, cartes, cahiers des charges et autres piéces ss trou-vant aux greffes des deux communes, seront fidéle-

-ocr page 143-

139

ment remises au Maire de la commune a laquelle elles peuvent être considérees devoir appartenir dans l\'espace de trois mois, aprés la cloture de ce contrat de séparation.

Delft et Delfshaven le 27 et 29 Avril 1812

(signé) A. van scuuijlefiburch, Maire de Delft.

„ J. Kruijff, Maire de Delfshaven.

Apres avoir pris l\'avis de Mr le Directeur des contributions et celui de Mr Ie Sous-Préfet te Rotterdam.

Vu et approuvé par Nous, auditeur au conseil d\'Etat, Préfet des Bouches de la Meuse.

La Haye le 21 Mai 1812.

(signé) Cr. de St ASSART.

Pour copie conforme, Le Sous-Préfet de l\'arrond. de Rotterdam, jigné). J. A. de Zuijlen de Nyevelt.

Voor eensluidend afschrift,

De Secretaris der Stad Delft.

L. J. V. D. Colff.

-ocr page 144-

Bijlage T.

Zie: Register der bescheiden, die Ierust hebben in het „ Secreet vertrekquot; van 11. II. Burgemeesteren en Regeerders der stad Delft.

IHDelft, 1861. 80., bl. 71,

No. 7. —

UYTSPRAECKE van Keyser Carolus, nopende hel diepen van de vaerl van Siecken van Del/l totle Vriesen en de van daer tollen Leylschen Dam.

In date den 22sten February 1548.

„Ghezien in den secreten Raedt skeysers onsen alderghenadichsten heere die Requeste aldaer overgegeven van wegen die gemeen buyren van Zoeter-meer, Wilsveen ende Stompwijck, inhoudende hoe dat die gemeene vaert van den Leydtschen dam af tot den stede van Delft, in den lande van Hollant duer (door) negligencie, onwillicbeyt ende onder-linghe contentie der geenre, die de zelve van oudts schuldich waren te reynighen ende onderhouden, zoo vervuylt ende ondiep geworden was, dat men die zelve bysundere des somers met geenen scepen oft schuyten gebruycken en mochte, tot grooten achter-

-ocr page 145-

141

deele nyet alleen van hen supplianten, maer gemeen-lich van allen den genen, die dezelve vaert gebruycken moeten; Begheerende tot gemeynen orboir (nut) daerinne verzien te worden. Die welcke requeste aen die van den Rade in Hollant ghezonden es gheweest, ten eynde zy eenighe van henluyden committeren zouden om partyen voor hen te ontbieden, dezelve te verstaen ende te accorderen van hueren (hunne) differenten, om te commen tot rej-ninge van de voirsz. vaert, ende te doen rapport, indien men geen appoinctement en consten (konde) gevinden, huer (hun) gebesoigneerde by die van den voirsz. Rade in Hollant overgezonden te worden aen den voirsz. secreten Rade, mitsgaders huerlieden ad vis daerop, om, al tzelve gezien, voirts gheordineert te worden alst behoiren zonde. Ghezien oick tzelve gebesoigneerde ende altgene dat partyen by deu zeiven commissarissen op deze materie bescreven zijnde, als die voirsz. supplianten, die vandenHaghe ende haechambocht, Ryswijcker ambocht, die van Vorburch ende Tcdingherbrouck, de Rentmeester van de Vrauwe van Aremberghe, als eygenersse van den Leydtschen dam, mitsgaders die Regierders derzelven stede van Delft by monde oft ghescrifte hebben willen segghen oft overgheven, mitsgaders die advisen van die van den voirsz. Rade ende Rekeninghe in Hollant respectivelijck, zoo op de voirsz. eerste brieven, als naemaels op zekere difficulteyten hen overgezonden , metten stucken daertoe behoirende. De Keyserlijcke Ma4, op al wel ende rypelijck gelet om tot gemeen proffite te remediëren inde gebreke van de yoirsz.

-ocr page 146-

142

vaert: beeft geordineert ende ordineert mits desen, dat die zelve metten eersten aenstaenden bequaemen tijt gegraven ende gereynicht zal worden in der manieren hierna volgende. Te wetene, dat die zelve vaert, van den Leprosen van Delft af, totter plaetse toe, geheeten de Vriesen, gediept ende uytgeschoten zal wordden tot op den ouden bodem, blijvende aen weerzijden omtrent een halve Roede oft zes voeten van den kant platinghe ofte walle, zulcx dat die zelve vaert wijt blijve, boven vier Koeden van twaelf voeten de Eoede, ende in den bodem drie Roeden, zes voeten. Waeraf (van) die van der stede van Delft, van allen den costen dragen ende betalen zullen den helft, ende die Vrauvve van Aremberge, als eygenersse van den Leydtschen dam, een vierendeel, ende die van Rijs-wijcker ende Hagherambocht, metten inwonende van den Haghe tzamen, elex van hen tot zulcken portie, als dat by die van den Rade in Hollaut voirsz., naer gelegentheyt van der zaeken, gemodereert zal worden,. het ander vierendeel. Ende zooverre het aengaet de Reste van de voirsz. vaert, van de voirsz. plaetse, gheheeten de Vriesen, totten Leidtsehen dam toe, zal die zelve vaert gediept ende uytgescoten worden oick tot op den ouden bodem, in de wijde van achtien voeten schuyns nedergaende, naer den eysch van den wereke, ende dat tot genieenen costen van die van Vorburch en de Tedingerbrouck voirsz. Des en zal nyemant voortan ende tot anders daerinne gedisponeert zal zijn, den wech aen de zelve vaert gelegen mogen gcbruycken om de schuyten oft soepen aldaer varende

-ocr page 147-

143

metten peerde te trecken. Zal oick den wal van den zeiven wech beplattct worden, al ter keure ende ordonnantie van dies tzelve te doene competeert. Ordinerende die van den Rade van Hollandt voirsz. zulcken orden in dezen te stellen, dat al tgene voirsz. es, metten eersten bequaemen tijt gedaen ende volbracht worde. Ende oyck dat den duycker oft ver-laet aen den Leydtschen dam, gelegen tot (op) ver-soucke van die van Delft oft andere, nyet geopent en worde, dan in tijde dat tzelve noottelijck zij ende naer voorgaende ondersonck gedaen, oft yemandt van den gelanden omtrent derzelver vaert daer schade oft achterdeel by zoude mooghen crijgen. Ten eynde dat doir tgerieff van den eenen den anderen nyet bescha-dicht en wordde. Ende dit al by maniere van provisie ende behoudens eenen yegelijek zijn recht ten principale, om tzelve te mogen vervolghen ende zijn nytgeleyde penningen te mogen verhaelen daer ende opten genen daert hij zal meynen te behoiren, behoudens de wederpartye heur deffensie ter contrarien.

Ghedaen te Bruessele den XX!!»» dach Februarij anno 1548, v. v1.

(gel.) J. DE LA TORRE.quot;

Accordeert met \'t origineel.

SOUTENDAM.

Secretaris van Delft.

-ocr page 148-

144

Bijlage VI,

NB. De aanteekeningen op den kant zijn de wijzigingen in 1642 gemaakt.

Wij Burgemeesteren en regeerders der stad Delft ter eenre mitsgaders Schont, Burgeraeesteren en regeerders van \'s Gravenhage ter andere zijde bekennen by desen metten anderen geaccordeerd en verdragen te zijn op het diepen en schieten van de Vliet achter Voorburg, het onderhoud van dien, het maken van de Vlietdyck beginnende van de nieuwe tolbrugge eertijds genaemt de drie Vriesen totten Leijtsendam toe ende tgunt vorder aen de voorz. wercken sal depen-deren.

Men sail de vorz. vlijet doen afdammen drooch maecken ende uyt schieten een voet dieper als den dorpel van de duijcker opten Leijtsendam ende die maecken ter wijte van ontrent veertich roede voeten sulcx deselve tegenwoordich doorgaens is, ende daer de vorz. vaert nauwer soude mogen wesen sal men de landen aen de noortsijde van de vaert gelegen bequamelyck ende met cleijne costen daertoc connen afsteecken ende approprieren.

Ende omme bequaemer wijte ende diepte als daer nu is te becomen sal men in bet uytschieten van de vorz. vaert niet veel overs of onder tecs laten macr

-ocr page 149-

145

sclioijns neder delven alsoo de canten van de voorz. vaert als stijf genonch synde tselve wel sullen connen lijden.

De quade wel-gaeten ende diergelycke inconvenien-ten sal men met sliek-dammen hequaemelyck connen afdammen ende met water weder getempert ende belopen zynde die ter behoorlicker diepte doen wttrecken.

Ende naerdien door het treeken ende riden van de paerden het water, op de vlietdijck (wesende aen die sijde \'tlaechste) gejaecht synde, naer hem in de voorz. vliet treckt bet sant, daerdoor principaelycken d\'on-diepte wert veroorsaeckt, sal noodich de cade, wesende de waterkeer van de Tedingbrouckse polder met consent van de geenen die des behoort, dienen geleyt opte noortsijde van den voorz. vlietdijck omme de voorz. polder af te wateren.

Ende ten eijnde het werck mach wesen des te bestandiger sal de voorz. cade moeten werden opge-seth met goede taeije cleij vilten die men opte cleij-gront sal moeten verheden ende brengen een voet boven thoochste wintervvater ende boven wel doen bepalen van welcke cleij vilten men uijtte vorz. polder genouch sal connen werden gerijft.\'

Ende indien in het schieten van de voorz. vaert bevonden soude mogen werden dat de voorz. dijck ofte cade omme de voorz. cleijvilten te beter te doen verhelen ende minder uyt te locken onder het water met een deel ofte twee wel gepaelt soude dienen beseth, sal men tselve zulcx doen maecken.

Men sal ook tot voorcominge van de sandeu ende

-ocr page 150-

146

ondiepten de vleugels van de bruggens over de voorz. vlijet responderende met steene muijragie ofte platinge doen verlengen naer dat het werck ende gelegentheijt sal vereysschen.

De vlietdijck naer behooren gemaeckt ende bepaelt synde zal men versoucken aeu dengenen daer des van node sal wesen, als vooren ten eijndebij keure geor-donneert werde, dat een yeder voor zyn banwerek deselve salcx sal moeten onderhouden.

Tuijtschieten van de vaert mitten ancleve van dien

by de gecom- Sal besteet worden ten overstaan van c-.nine van de mitteerden

van derespec- Magislvucl van \'s (ïravcnhaccje tot cleijne ende corte quot;trapten\'8 vacken omme voltrocken te werden soo baest des doen va° I)e\'ft lijck sail wesen.

en van J

\'s Gravenhage. Ende sal men versorgen dat het water van de voorz.

vaert sail mogen lopen in de polder van Thedinger-brouck ende dat de ingelanden elcx voor syn banwerek d\'aerde wt de voorsz. vaert comende tijdelyeken sal moeten doen wech voeren.

De voorz. vaert naer behooren gediept ende geschoten

bij de gecom- synde sal men deselve opnemen ten ovcrslaen als voren mitteerden. , , i •

ende besteden mitte corte vacken jaerlicx te onder-houden ende sal men de visitatie van de diepte doen soo menichmael sjaers als men des oirbaer sal vinden ende versoucken dengenen daer des behoort als vooren dat bij keure mach werden versien ten eijnde elcx een voor syn houfslach de vlietdijck behoorlijek onder-boude.

De costen die tot het schieten ende diepen van de voorz vaert, het maecken van de vlietdyck ende cade, het

-ocr page 151-

147

verlengen van de vleugels van de bruggens tjaerlijcx onderhout van de voorz diepte ende tgunt vorder aen de voorz wercken soude mogen dependeren ofte bij gemeen advijs versfaen soude mogen werden anders te behooren , sullen van nu voortaen gedraegen werden dc twee derde deele by burgemeesters ende regeerders der stadt Delff ende hel derde derdendeel bij burge-meesteren en regeerders van \'s Gravenhage. ijder voor de

Tgunt die van Voorburg, Tedingerbrouek ende ^eUt.\'6 andere tot bet diepen ende maecken van de voorz.

wercken zullen mogen contribueren sal genoten ende gereeckent werden naer advenant elcx lasten.

De onderhoudinge van de voorz. wercken sail onver-mindert ende sender prejudicie van de respective ge-reebtigbeijden van de heeren magistraten van Delft en \'sGravenhage geduerende den tyt van I win tick eerst- twaelf. comcnde jaeren, sonder dat deselve respective magis- ingaende traten dit accort nopende de vorz. wercken gevolgen le ende aencleven van dien eenichsins sal prcjudicieren. van den

aanstaenden

Het diepen van de vaert van de Delfsche Leprosen jaereiets. lotte Vriesen voorn, sal gedaen worden, den noot des vereijscbende, tot laste van de geene die volgens de provisionele sententie van de Keijserlijcke Maj. Hooch-loffelijker ged: wesende in date den twintichsten februari) XVC XLVIII volgende toude gbebniijck van dien daer iune gebonden syn, welcke by dese gehouden wert in haer geheel ongeprejudicieert ende onveranderd;

tghene van de Vriesen is streckende naer \'s Gravenhage moet mede gedaen werde volgende het oude gebruick.

Ende ten eijnde dese mach sorteren haere volcomen

-ocr page 152-

148

effect hebben Burgemeesters ende regeerders voorn: als bij hare vroetschappeti respeclivelijchen daerloe gelast ende geauthoriseerl belooft alle den inhouden van desen wel ende getrouwelyck te sullen onderhouden ende naer te comen onder alle verbanden van recht ende rechteren.

Ten oirconden zijn hiervan gemaeckt twee alleens luijdende bezegelde brieven mette zegelen der stede van Delff ende \'sGravenhage uithangende bevestigt ende by hare respectieve secretarissen onderteijckent opten

12 November XXV Meii XVP achtien.

1642. J

-ocr page 153-

149

Bijlage VII.

De Raden der Gemeenten \'s Gravenhage en Delft, Gezien de magtiging van Heeren Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van den 25 Junij 1861, B u0. 3735, 1ste Afd., G. S. n0. 37.

Hebben besloten:

Alle eigendommen en werken, die voor gemeen-schappelijke rekening van de Gemeenten \'s Gravenhage en Delft tot dusverre zijn onderhouden, zullen met den 1 Mei 1863 om niel worden overgedragen aan de Gemeente Delft, welke Gemeente zich na dien tijd, zonder eenig voorbehoud hoegenaamd, belast met het onderhoud van al die eigendommen en werken als:

1°. De trekvliet van Delft naar Leijdschendam, beginnende aan de Lepelbrug nabij Delft, en eindigende te Leijdschendam, kadastraal bekend Gemeente Vrijenban ten name der Stad Delft.

Sectie A.

Nquot;. 1. Watervaart (de Schie) groot 52 roeden

80 el.................0.52.80

Hof van Delft ten name der Gemeente Delft en consorten.

Sectie G.

Is0. 565. Vaart de Schie groot 54 roeden 30 el 0.54.30

Transporlerc . . . 1.07.10

-ocr page 154-

150

Per transport . . . 1.07.10 Eijswijk

ten name der Stad \'s Gravenbage.

Sectie F.

N0. 323. Trekvaart groot 7 bunders 60 el . 7.00.60 Sectie E.

N0. 70. Trekvaart groot 2 bunders 12 roeden

30 el.............2.12.30

Voorburg ten name der Stad \'s Gravenbage en consorten.

Sectie C.

N0. 620. Trekvaart groot 86 roeden 80 el . 0.86.80 Sectie B.

N0. 801. Trekvaart groot 67 roeden . . . 0.67.00 Sectie A.

N0. 510. Trekvaart groot 85 roeden 80 el . 0.85.80 Veur

ten name der Stad Delft en consorten.

Sectie B.

N0. 832. Trekvaart groot 29 roeden 90 el . 0.29.90 Stompwijk ten name der Stad Delft en consorten.

Sectie G.

N#. 1. Trekvaart groot 1 bunder 60 el . . 1.00.60 Sectie F.

i\\0. 249. Trekvaart groot 1 bunder 86 roeden. 1.86.00 Te zamen 15 bunders 76 roeden 10 el. 15.76.10

-ocr page 155-

151

20 De bestrating en beplanting van den weg tus-schen Delft en de Hoornbrug met den eigendom van dien weg, voor zooveel die aan de beide gemeenten behoort. Voorts het jaagpad aan de overzijde, met uitzondering van de perceelen, kadaster Rijswijk, Sectie G, no. 334 en 347, en Sectie F, n0. 494, 408, 409 en 431, die ten name van andere eigenaars bekend zijn. Wijders het huis met tolmanswoning, tolhek, wachthuis, tuin en boomgaard, staande en gelegen aan en op den weg tusschen Delft en de Hoornbrug, kadastraal bekend gemeente

Rijswijk ten name der Steden Delft en \'s Gravenhage.

Sectie E.

N0. 189. Huis en erf groot 8 roeden. . . 0.08.00

„ 190. Tuin groot 15 roeden 20 el. . . 0.15.20

„ 191. Boomgaard groot 11 roeden 10 el. 0.11.10

Te zamen 34 roeden 30 el. . . 0.34.30

Op de volgende voorwaarden:

a. De Gemeente Delft treedt op. den 1 Mei dezes jaars in het bezit en genot van het verkochte, met dat gevolg dat zij, van dien tijd af, alleen en uitsluitend kan uitoefenen alle regten, die zij tot dus verre gemeenschappelijk met de Gemeente \'s Gravenhage heeft gehad op of ten opzigte van de hierboven vermelde vaste goederen en van den straatweg van Delft naar de Hoornbrug.

-ocr page 156-

152

h. Zij aanvaardt de verkochte helft in die goederen, zonder voorbehoud van- of toestemming in eenige actie of reclame wegens mindere of meerdere grootte der perceelen, dan hierboven naar kadastrale maat is opgegeven; en wijders met alle voordeelige en nadeelige gevolgen van den eigendom dier goederen, zooals: heerschende en lijdende erfdienstbaarheden, grondbelasting, sluis- en molengeld en andere gewone en buitengewone lasten of opbrengsten, active en passive renten, recognitien, cijnsen en thijnsen, alles met ingang op den 1 Mei dezes jaars.

c. Ook neemt de Gemeente Delft van hetzelfde tijdstip af geheel voor hare rekening het onderhoud van alle werken dat tot dus verre voor gemeenschappelijke rekening der beide Gemeenten \'s Gravenhage en Delft is geweest en meer bijzonder:

1°. Het behoorlijk uitdiepen der Haag- en Zuidvliet, van de Lepelbrug nabij Delft, door de Hoornbrug tot aan den Westduiker te Leidschendam.

2°. Het onderhoud van den straatweg, strekkende van de keijenstraat buiten de Haagpoort der Stad Delft tot aan de Hoornbrug.

3°. Het onderhoud van het voetpad, van de Lepel-brug tot de Hoornbrug en van de steenen kaden en houten beschoeijingen, alsmede van de aanlegplaats bij de Hoornbrug.

4°. Het onderhoud van het jaagpad, gelegen aan de westzijde van de vaart, van den aanslag af tot de Hoornbrug, van de steenen kade en het paal- en

-ocr page 157-

i5a

gordingwerk met wrijfplank, strekkende van de noord-westelijke vleugel van de Lepelbrug tot de walschoeijing en van de houten beschoeijingen langs het voormelde jaagpad.

5°. Het onderhoud van den aanslag, de steenen palen met de ijzeren ringen, de houten gordingen boven op de kade, langs den geheelen aanslag, alsmede de geheele dvvarsgordlng. Wijders van de palen, staande aan den aanslag tot nabij het Haantje, tot scheiding tussehen den rijweg en het jaagpad, alsmede van het sluithek op het einde van het jaagpad aan de Hoornbrug.

6°. Het onderhoud van de navolgende bruggen:

De steenen brug met dito vleugels aan het Haantje.

De steenen brug met dito vleugels bij de buitenplaats Pasgeld.

De steenen brug met dito vleugels bij de voormalige buitenplaats Elsenburg,

De steenen brug met dito vleugels, genaamd de Tuindersbrug.

De houten brug met steenen landhoofden en dito vleugels vóór de uitvaart van de gevvezene steenplaats.

De steenen brug met dito vleugels vóór de Eijs-wijksche vaart.

De houten brug met steenen hoofden en dito vleugels bij Reineveld.

De Hoornbrug in het gemeen met Delfland.

7°. Het onderhoud van het voet- en jaagpad en van de waterkeering aan de zuidzijde der Zuidvliet, strek-

-ocr page 158-

ibi

kende van de Oude Tolbrug tot aan de straat van den Leidschendani, met de schoeijingen en paaltjes langs en op die waterkeering.

8°. Het onderhoud van het muurwerk tusschen de vleugel van de brug van Tedingerbroekpolder en de vleugel vap de Voorburgsche brug, met het aldaar staande leuningwerk en van het muurwerk, grenzende aan de oostvleugel van de Voorburgsche brug.

9°. Het onderhoud van het tolhek, het wachthuis, het groote huis, de tolmanswoning, schuren, loodsen, heiningen, plankier en verder toebehooren.

d. Alle kosten en regten van eigendomsovergang zijn ten laste van de Gemeente Delft.

Gedaan ter openbare Raadsvergadering te \'s Gra-

venhage den 1 April 1863 en te Delft den 6 1863.

0 r 14 April

De Burgemeester van \'s Gra-venhage,

De Burgemeester van Delft,


(Gelt; ) F. G. A. Gevers Devnoot. (Ge/.) van Kui.ik.

De Secretaris van \'s Gra-venhage.

De Secretaris van Delft {Gel.) van der Colff.


{Gel.) P. WlNTGE.ns.

Goedgekeurd door Gedeputeerde Staten der Provincie Zuid-Holland.

\'s Graven hay e, den 21/28 April 1863. *

Loüdom, Voorzitter.

Just de laPaisièbes, Griflier.

-ocr page 159-

155

Bijlage TUI.

VER D11A G lusschen de Regeerders van Delft, en van Leijden, over het raaaken van een nieuwen trekweg iusschen de gemelde Steden.

den 30 Junij 1636.

Wij Burgemeesters ende Regierders der stadt Delft ter eenre, mitsgaders Burgemeesters ende Regierders der stadt Leijden, ter andere zijden, als daer toe respectivelick geauthoriseert wesende by de Vroet-schappea der voorsz. Steden, bekennen bij desen, dat naer eenige onderlinge bijeencompsten, communica-tien, ende handelingen tot dien eijnde gehouden ende gevallen, wij eyntelick, aengaende het maecken ende onderhouden van eenen nieuwen treckwech, lusschen de stadt Leijden, ende den Leydsehen dam, tot dienst ende geryff van de inwoonderen der voorsz. Steden, ende van allen anderen, soo wel schipperen, schuyt-voerderen, als reisende luijden, met malcanderen sijn overgekomen, ende hebben besloten een contract op de volgende conditiën ende voorwaerden, als:

Eerstelicken, dat by gemeenen advijse, ende directie, gemaect sal werden eenen nijeuwen treckwech, die beginnen sal van de chingel der stadt Leijden, bij de

-ocr page 160-

156

Necksluis aff, ende geleijt werden bij eude langs de Vlijet heenen, aen de Noortwest ende Zuijt Oestzijde van de selve in de respective Ambachten van Soeter-woude ende Stompwijck, tot aen den Leydschen dam toe, volgende de verbaelen ende bcstecken daervan gemaect, ende noch te maecken, dat de voorsz. treek-wech met alle siJNEN gevolge, bij den Buigemeeste-ren ende Regierderen der respective Steden Delft ende Leijden sal werden geschouwt, ende op de goede onderhoudinge ende reparatie van \'t selve, met gemeenen advyse goede ordre gestelt. Ende belangende dc coden, die tot het maecken van de voorsz. treckwech sullen moeten werden gedaen, hebben de Heeren Contra-henten geconsidereert, dat de stadt Delft in den jare XVIC achtijen groote costen heeft gedaen in \'t schieten ende diepen van de vaert genaempt de Vlijet van de stadt Delfit aff tot den Leydschendam toe, als mede in het opsetten van het planck, sooden, ende pael-werek aen den Vlijetdyck beginnende van de nijeuvve Tolbrugge tot den Leydschendam voorschreven , ende dat de stadt Delft noch jaerlicx tot onderhoudinge van deselve wereken groote costen is doende, gelyck oock deselve stadt sich by desen is verbindende, om te doen ofte presteren, dat de voorsz. vaert van de Vliet van den Leydschendam off tot Delft toe, in behoorlicke diepte, ende den treckwech langs de voorsz. vaert tusschen den voorsz. Dam ende Tolbrugge leggende , met het voorsz. planck, pael, ende soodewerek wel ende behoorlick beseth, buijten costen van de stadt Leijden, voor altyt onderhouden sullen werden, zonder

-ocr page 161-

157

dat nochtans de sladt Leijdeu over de voorsz. vaert van de Vlijet, mitsgaders het planek, soode, ende paelwerek, ende tusschea den voorsz. Leydschendam ende de Tolbrugge cenige schou , ofte andere bewint sal hebben, niet meer als zij voor desen heeft gehadt, ende noch is hebbende. Volgens de acte van ontlas-tinge ende bevrijdinge van de Polder van Tedinger-broeck, bij Burgemeesteren ende Kegierders der stadt Delft opten VI™ Februarij XVIC twintich, onder \'t segel van de selve stadt gepasseert, die mits desen wert verstaen te blijven in haer geheel: Ende zijn ten regarde van dijen verdragen, dat de stad Ley den sal betalen twee derde paerlen van alle de costen, die tot de eerste nijeuwe maeckinge van de voorsz. Ireclavech ende gevolge van dijen zullen werden gedaen, ende dat het andere derde paert by de stadt Delft sal werden gedragen; doch zullen de costen die tot reparatie ende onderhoudinge van den voorsz. treckwech jaerlicx sullen werden gedaen, by de voorsz. steden van Delft en Leyden gedragen werden halff ende halff, gelyck oock halff ende halff gedragen sullen werden alle de vobdere kosten, mitsgaders de costen die gedaen zullen werden in \'t vercrijgeu van , het octroi) tot het gabell, otte wechgelt, \'t welck op te namen van beijde de steden van Delft ende Leijden mette eerste ge-legentheyt van de Heeren Staten van Hollandt ende Wesvrieslant sal werden versocht. Welck gabell, ofte wechgelt tot laste van de geene, die de voorsz. nieuwe treckwech zullen gebruijcken, sal werden geheven, ende genooten bij de respective steden van Delft ende

-ocr page 162-

158

Leijden halff ende halff, tot remboursement ofte ver-lichtinge van bare gedaene costen, gelyck bij de voorsz. steden Delft ende Leijden mede halff ende halff sal werden genooten t\'gunt van de stadt Rotterdam, de plaetse van \'s Gravenhage, ofte eenige andere nabuijrige steden, ofte plaetsen, voir \'t gebruijk van de voorsz. treckwech, zoude mogen werden geconsequeert, met dijen verstande nochtans, dat de stadt Leijden, deweleke de Ambachtsheerlicheijt van Soeterwoude ende Stomp-wijck is toebehoorende, in allen anderen saeken, over de voorsz. te maecken treckwech metten gevolge sal blijven in haer geheel, om te mogen oeffenen het rccht ende Jurisdictie van de voorsz. ambachtsheerlicheijt. Tot naercominge van alle \'t gene voorsz. is, hebben wij Burgemeesteren en de Regierders van de steden Delft ende Leijden voornoemt; in onse voorsz. qualiteyten by desen respectivelick verbonden alle de tegenwoordige ende toekomende goederen, incompsten, actiën, ecde crediten van deselve steden, onderwerpende alle deselve ende keure van dijen allen rechten ende rechteren. In oorconde van de waerheijt dit met onderteijckeninge van den pensionaris der stad Delft, ende Aan den Secretaris der stadt Leijden gedaen bevestigen, opten laetsten Junij van den jare sesthijn hondert ses ende dertich.

Ende was onderteijckent:

J. Camerliin. S. v. Baersdori\'.

-ocr page 163-

159

NB. In margiue stoat:

Opten XXIX April van den jare XVIc acht ende dertich, es tusschen den Bnrgemeesteren, ende Re-gierders der stadt Delft, ter eenre, ende den Burge-meesteren ende Regierders der stadt Leijden, ter andere zijden, goet gevonden, ende beslooten, dat met nijemant eenich contract ofte overcompste nopende een veer van jacht ofte veerschuijten langs desen treckwech, als met mutuel consent van de steden Delft en de Leijden, en sal mogen gemaect werden; gelyck oock met gemeen goetvinden, het veer van de jacht, ofte Veerschuijten tusschen Leyden ende den Hage gemaect is, met verclaringe dat hier mede het jegen-woordich contract, aengaende den treckwech tusschen de steden Delft ende Leijden gemaect, geamplieert sal werden. Des ten oorconden desen bij ons respective ondergeteijckent.

Onder stont:

Camerlin\'. S. v. Baebsdorp.

Privelegieboek der Stad Leijdeu E pag. 153.

Overgenomen nit: van Mieris r Handvesten, Privilegiën en Oc-troijen der stad Leijden, pag. 392.

-ocr page 164-

160

Bijlage IX,

DE REGEERDERS van de stalen Delfl en Leijden zijn verweezen om het water van de Vliet tusschen de Neksluis buiten de stad Leijden, en den Leidsclieu-dam te doen diepen.

Den 1 October 1638.

Dijckgraave ende Hooglie-heemraden van Rhijnlandt vertboont zijnde, de raerclijcke ondiepte die in\'t water van de Vliedt, tnssehen de Neckslms buijten der stede van Leijden ende den Leytschendam, op verscbeijde plaetsen geleghen zijn, ende \'t groot peryckel ende ongeval \'t welck by tyde van laegbwater, door de seijlende schepen en de schuijten, de ordinaris treck-schuijten ontmoetende, ende nialkanderen seer qua-lycken, konnende wijeken, te beduchten staet te verwachten, hebben gekeurt ende ghcordonneert, keuren ende Ordonneren bij desen, dat van weghen ende tot, kosten van de Hurghemeestcren, ende Regeerders der respective steden van Delft ende Leijden, \'t voorsz. water van de Vliet van de Necksluijs af, tot den Leydtschendam toe, doorgaens sal werden opgediept ; eude sulex\'alle de Weddens, ende andere ondiepten, dair inne wesende opghehaelt, ende een halve voet

-ocr page 165-

161

dieper in den gront gemaekt als den Drempel van den Duijeker acc den Lcytschendam by somerwater leggende is, ende dat voorts \'t voorsz. water op soo-danige diepte sal mogen werden onderhouden, belastende ijeder een \'t selve aengaende, hem daer naer te reguleren.

Aldus ghekeurt ende geordonneert by gemelde Heeren, in \'t Gemeenlantshuys van Rhijn-lands binnen Leijden, luyden desen eersten October 1638.

Onderslont:

In kennisse van mij,

en was geteeckent, C. SCHILI\'EBOOIIT.

Keuren en Ordonnantiën van het hooge Heemraadschap van Rijnland, pag. 407.

Overgenomen uit: van Mieris, Handvesten, Privilegiën en Oc-troijen der stad Leijden, pag. 397.

-ocr page 166-

162

Bijlage X.

OCTROY acn die van Haserswoude, Benthuysen, Noortwaddinxveen, Hoge-veen ende Soeterwoude tot het droogmac-ckcn van de uitgcveende Landen, in de voorschreve Ambachten leggende.

By resuraptie gedelibereert zynde op het advis van de Heeren haer Edele Groot Mog. Gecommitteerden, hebbende, in gevolge ende tot voldoeninge van der selver Resolutie Comruissoriael van den negenden April 1699., het advis van de Heeren haer Edele Groot Mog. Gecommitteerde Raden, de Raden en Meesters van de Rekeningen over haer Edele Groot Mog. Domeynen, midtsgaders Dijckgrave ende Hoogh-Heemraden van Rhijnlandt, geformeert op de Requeste, by ofte van wegen Schouten en Ambachts-bewaerders van Haserswoude, Benthuysen, Noordtwaddinxveen, Hogeveen ende Soeterwoude aen haer Edele Groot Mog. gepre-senteert, versoeckende om redenen, breeder in de voorschreve Requeste geëxprimeert, dat haer Edele Groot Mog. haer geliefden te verleenen Octroy tot het be-dijcken ende droogh-maken van de uytgeveende Landen, onder de voorschreve Ambachten gelegen; ende in achtinge genomen zynde, dat de selve Heeren haer

-ocr page 167-

16S

Edele Groot Mog. Gecommitteerden, in gevolge en tot voldoeninge van de Resolutie Commissoriael van den een en twintighsten Februarii 1698., by continuatie hebbende gehoort ende getracht te vereenigen die geene, die in het droogh-maken van de voorschreve Noordt-waddinxveensche ende andere daer mede gemeen leggende Plassen waren geinteresseert, eyndelijck dat succes hadden gehadt, dat de Heeren Gedeputeerden der Steden Amsterdam ende Rotterdam hadden ver-klaert, tot bevorderingh van een soo heylsaem werck te consenteren; dat de bedijckinge van de selve Plassen soude zyn een besloten Dijckagie, soo ende in voegen als in \'t Octroy hier na volgende breeder staat geëx-presseert, ende alsoo in effecte af te staen en te desisteren van de Vaerten, door het district van de selve Plassen loopende, ende by haer gebruyckt ende bevaren ; des dat daer jegens alle securiteyt wierde gegeven , dat de Binnen-vaert nyt de selve Stadt Rotterdam door de Steden van Delf ende van Ley den tot in den Rhijn, ende van den Rhijn door de selve Steden na Rotterdam wierden geconserveert, ende de passagie door de selve gehouden sonder eenige belemmeringe, ende sonder eenige beswaringe ofte lasten, boven de geene die jegenwoordigh daer op staen Ende dat de andere Steden in desen geinteresseert, ende bysonder-lijck de Steden Delf ende.Leyden, hadden verklaert te vreden te zyn, dat soodanige securiteyt wierde gegeven ende belooft, yeder in de Jurisdictie van der selver Steden, Heerlijckheden of Ambachten die ordre te sullen stellen ende te presteren, dat de selve Vaert,

-ocr page 168-

164

ende het geene daer toe specteert, behoorlijck werde onderhouden, is goetgevonden ende verstaen, dat aen de voornoemde Schouten ende Ambagts bewaerders van Haserswoude, Benthuysen, Waddinxveen, Hoogeveen ende Soeterwoude, voor de Plassen in der selver Requeste gemelt, gemeenlijck genaemt de Noordt-plas, sal werden verleent soodanigen Octroy van bedijckinge, van vrydommen ende van authorisatie als hier naer is volgende.

Ende is wijders goedtgevonden ende verstaen het voorschreve geconvenieerde te approberen, gelijck het selve werdt geapprobeert by desen, en te declareren, soo als gedeclareert werdt bij desen, dat de voorschreve Vaerten over den Donderdam ende Hildam door de voorschreve Noordtwaddioxveensche ende andere daer mede gemeen leggende Wateren met\'er daedt sullen cesseren ende ophouden, mitsgaders dat door nochte over de Dijcken, die om de voorschreve Wateren geleght sullen werden, oyt ofte oyt eenige andere Vaert sal mogen werden gemaeckt; dat daer jegens de Bin-nenvaert uyt de Stadt Botterdam door de Steeden Delf ende Leyden tot in den Rhijn d\' vice versa is ende ten eeuwigen dage sal moeten blijven een piiblique Vaert, dat by eenige Steden ofte Ambachten, door ofte omtrent welckers Jurisdictie de voorschreve Vaert is loopende, eenige belemmeringe, op wat pretext het oock soudc mogen zijn, aen de passagie door de selve Vaert sal mogen werden toegebracht, noch eenige meerder lasten of beswaringe, als jegenwoordigh daer op geleght, in geenderhande maniere; dat wijders de

-ocr page 169-

165

selve Vaert by de selve Steden ofte Ambachten niet sal mogen werden vernaeuwt, noch de Bruggen ende Verlaten, ende wat des meer over ende in de selve is leggende, verlaegt noch ondieper gemaeckt, ende gene-ralijk dat de selve Vaert op geenderley wijse door de selve sal mogen werden verargert.

Overgedrukt uit de Resolutiëu der Staten van Holland en West-friesland van 30 Julij 1700, pag. 375 en 376.

-ocr page 170-

i66

Bijlage XI.

VERDRAG lusschen de Sleden van Haarlem en Leydcn, wegens het maaken van eene Vaart, en een trekpad iusschen de gemelde twee Sleden.

Den 18. April 1656.

Op huyden date deses syn, naer voorgaende minne-lyke conferentien, ocnlairc inspectien, ende met rypheyt van rade, Bnrgermeesteren ende Regeerders, mitsgaders de verdere Gecommitteerdens der Stadt Haarlem, ter eenre, ende Burgermeesters ende Regeerders der Stadt Leyden, ter andere zyde, als daer toe respec-tivelyken geautboriseert wesende by de Vroetschappen der voorscbreve twee Steden, tot gerieff ende eommo-diteyt van den reysende man, in \'t minnelyken metten anderen verdragen eude geaccordeert, gelyk deselve als noch naerder verdragen ende accorderen mits desen, ende dat in gevolge van het Octroy, daar toe by de Edele Groot Mogende Heeren Staaten van Hollaat ende Westvrieslant, op den Gen. April van den loopende jaare 1656. aan de gemeltc twee Steden verleent, over \'t maecken ende onderhouden van een treckvaert ende treckpadt tusschen de voorschreve twee Steden, tot soodaenige wyte, diepte, breette, ende hoochte respective, als naerder metten anderen onderling sal ge-convenieert werden, ende voorts op de manieren ende op de conditiën hier naer verclaert. Dat de voorscbreve nieuwe trekvaert ende treckpadt beginnen sal aen de

-ocr page 171-

iet

Raempoorte der voorschreve Stadt Haarlem, streckende uytte Cingel van de selve poorte, ende loopende recht op tot aen de Houtvaert; van daer voorts langs de linie, ofte het affsetsel daer van op de Caerte van Rynlant, op oculaire inspectie van Commissarissenter wedersyden, by Andries van der Walle, ende Goris Garstecoren, geswooren Landtmeters, gefigureert, tot aen de Marepoorte der voorschreve Stadt Leyden toe; dat de voorschreve Lantmeters, volgens de voorschre rojinge, de distantie tusschen de voorschreve twee Steden, ende de lengte van de voorschreve vaert sullen „ affmeeten, ende by hen op het middel van dien een teecken ofte baken sal gestelt werden; dat Burgermees-teren ende Regeerders der voorschreve Stadt Haerlem, van haere Stadt aff tot het voorschreve gestelde baecken toe, ende wederomme Burgermeesters ende Regeerders der voorschreve Stadt Leyden, insgelycx van de selve haere Stadt aff mede tot het voorschreve middel-baecken toe, elcxs voor haere helfte, de voorschreve vaert, treekpadt, ende scheysloot in graven, delven, ende aencoop van Lauden, in \'t geheel alleen nae be-hooren opmaecken ende becostigen sullen; welver-staende, indien een van de voorschreve twee Steden, ofte beyden goetvonden de voorschreve vaert te leyden aen een andere poorte als hier vooren is genaempt, dat de selve suiexs vry sal staen te doen, mits het selve geschiedende elcks mede op syn eygen costen; dat voorts alle de heulens ende bruggens, [daer onder ook begrepen de schouwen, indien geoordeelt werd de selve nodich te syn] die in, ofte over de voorschreve

-ocr page 172-

168

vaert ende treek pad t, als ook andersints, ten dienste van de passagie nodieh sullen syn gemaeekt te moeten werden, by de voorsebreve twee Steden, naer onder-Üngb goetvinden, orde , ende consent, in \'t gemeen halff ende balff becostiebt sullen werden; dat de Vis-seberye in de voorsebreve vaert, alleen ende privative sal blyven by de voorsebreve Stadt van Haerlem, tot soodanige leugte toe van roetaelen, te meten uytte voorsebreve Stadt, als de voorsebreve Stadt van Leyden de selve Visseberye aen baere syde alleen behouden sal, ende dat ten wedersyden op het eynde van dien sal werden gestelt een sebeytpael; ende voorts de voorsebreve verdere Visscherye tusseben de voorsebreve respective scbeytpaelen, in de voorsebreve vaert, tusseben de voorsebreve twee Steden sal syn, ende blyven gemeen, ende tot gemeenen proffyte verbuert ende ge-beneficieert sal werden; soo als mede gemeen sullen syn, ende balff ende balff sullen werden genooten ende getrocken alle de verdere proflyten, ende voordeelen, soo van gabellen, wechgelt, als andersints, egeene ter werelt uytgesondert, die vaa de voorsebreve vaert ende treckwecb, metten gevolge ende aencleven van dien, emmermeer sullen comen te procederen, gelyck oock gemeen sal syn bet gesacb, ende de directie over bet voorsebreve gebeele nieuwe werek, ende sulcxs mede den yoorscbreve treckwegh, ende nieuwe gemaeckte vaert, metten gevolge ende aencleven van dien, by Burgermeesters ende Kegeerders der respective Steden van Haerlem ende Leyden , ofte Commissarissen by ben daer toe respectivelyk te deputeren, gesamentlycken,

-ocr page 173-

169

doch onvermindert nochtans eens yedersjurisdictie, sal werden beschouwen, en de op de goede onderhoudinge van alles, met gemeen advyse ende goetvinden, ordre gestelt, des dat wederomme de oncosten, die tot het onderhouden van de voorschreve vaert, treckpadt, heulen , bruggens metten gevolge ende aencleven van dien, ende \'t geene verders het voorschreve werck soude meugen aengaen, emmermeer gedaan sullen moeten werden, by de voorschreve twee Steden van Haerlem ende Leyden, voor altyls, mede sullen gedragen werden in \'t gemeen, ende halff ende halff. Tot naercominge van het geene voorschreve is, hebben de Heeren Con-trahenten der Steden Haerlem ende Leyden voornoemt, in haere respective qualiteyten, by desen respectivelyck verbonden alle de jegenwoordige ende toecomende goederen, inkompsten, actiën, ende credyten van de selve Steden, onderwerpende alle dezelve, ende de Keure van dien, alle rechten ende Rechteren.

In oirconden der waerheyt, dese met de onder-teyckeninge van de Secretarissen van de respectieve Steden Haerlem ende Leyden, gedaen bevestigen in den Dorpe van Lisse, op den ach-tienden dach Aprilis, anno XV1C ses en vyftich.

[Was geleekend,] J. Benningh.

G. V. Hoogeveen.

Privilegien van de Stad Haerlem. En Privüegiehoelc der Stad Leyden. E. pag. 315. versa en 316.

Overgenomen uit: van Mieris, Handvesten en Privilegien der stad Leijden, pag. 403 en 404.

-ocr page 174-

170

Bijlage XII.

Op huijden den twintichsten September van den jare sestien honderd drije en tsestich, soo seijn naer voorgaande conferentie met den anderen verdragen de Ge-committeerdens van de stadt Utrecht met goetvinden van de Heeren Gecommitteerdens der stadt Leijden, ter eenre, ende de Gecommitteerdens der Stede Woerden, ter andere sijde, over \'t maacken ende onderhouden van een Sandl of Ie Jaachpadl langs den Bfiijn, beginnende van de Hoogewoertsche ofte Zijlepoort der Stadt Leijden, ten keuze van de Stadt Leijden, en van de Hoogewoerts poorte aanvangh werdende ge-maeckt, over d\'uijterdijcken gelegen buijten den Hogen-rijndijck tot aan het schouw van Leijderdorp, van daar langs de Lagesijde in de Ambachten van Leijderdorp ende Coudekerck tot tegens over de Nieuewech alwaer het paart met een schouwe sal over varen op de hoogesijde ende de selve inde Heerlicbheijt van Haserswoude vervolgen tot aan de Copieren cade off het scheijt van Haserswoude, ende daar weder over varende het pad vervolcht door de Ambachten van Coudekerck, Outshoorn, Snephoeck en Aerlanderveen, tot aende huijsen van Alphen staande in Aerlanderveen, alwaar door t\' selve dorp de schuijten doorgeschoven en het paart buijten de selve weder aenge-

-ocr page 175-

171

slagen sal werden, omtrent de Zaanwooninge en voorts den Khijn volgen door de huijsen van het dorp S wadenburgerdam leggende in Aerlanderveen tot aen het dorp van Bodegraven, alwaar het paart affgeslagen, over de brugge passeren ende de schuit doorgeschoten sijnde, de hogesijde gevolcht sal werden tot dicht onder de Stadt Woerden , ten ware met gemeen goetvinden van de Steden en nader overcomste met de resp. ge-landens goetgevonden mocht werden in tijd en wijle hier in eenige veranderinge te doen; ende van Woerden voorts tot aen de Catharijne poort der stadt Utrecht, alles in voegen ende manieren hier naer volgende:

Dat bij de Stadt van Woerden het voors. Jaech-ofte Sandtpadt met den gevolge vandien sal werden gemaeckt van het dorp van Harmeien aff, beginnende vijftien a sestien roeden bewesten de brugge aldaar aen de Noortsijdo en t\'selve gecontinueert langs den Rhijn tot aen de Snellenbrugge leggende bij de Stadt Woerden, ende dan voorts weder beginnende buijten de Nieupoort aen de eerste quaeckel tot aende Brugge van Nieuwerbrugge, alles tot costen vande Stadt Woerden alleen, des belovende Gecommitteerdens vande resp: Steden van Utrecht ende Leijden, het verdere Sandt ofte Jaechpadt, met den gevolge vandien, breeder hier boven gementioneert te sullen doen maecken tot costen vande gemelte twee Steden;

Het Sandt- ofte Jaechpadt sal een Rhijnlantsche roede breet sijn, ten ware eenige getimmertens ofte andere considerable ongelegentheden verhinderde dat het selve op voors. breete niet gevoechelijck voor een

-ocr page 176-

172

corte lengte conden worden gemaeckt, alswanneer daeriune goede discretie sal werden gebruyekt;

De bestecken van het padt, slooten, bruggens, heulen en andere nodige wercken sullen uiet gemeen goet-vinden geconcipieert en gearresteert en dienvolgende de wercken ter wedersijts genoegen gemaeckt ende opgenomen werden;

Volgens welcke bestecken op den naem vanden Heere Dijkgraaf en Hooch Heemraden des Waterschaps ende van Burgemeesteren van Woerden bij een ofte twee persoonen — uijtte selve te committeren, het voors. werck tusschen Nieuwerbrugge en Swammerdam, soo verre het Waterschap is streckende sal werden bestelt en de opmaeckingen vandien besorcht, doch tot costen vande Steden Utrecht en Ley den, en met der selver goetvinden en overstaen, zoo de voors. Steden geraden vinden daer jegenwoordich en over te sijn;

Soo bij aldien door de onwillich ofte wrevelicheijt van eenige geïnteresseerde ingelandeus ofte andersints dit werck stucx gewijse in eenige plaetse niet naer behooren can werden voltrocken;

Sullen de Steden Utrecht en Leijden ofte Woerden ijeder in haer resp. districten gehouden sijn, Cselve bij alle occasie te vollrecken lol hare resp. particuliere oncoslen;

Het geheele werck soo veel docnlijck voltrocken en opgenomen sijnde, sal t\' onderhoudt, de reparatie ende vernieuwinye van! padt, bruggens, sluijsen, heulen en Igetie verders daer aen depend eert, werden gedaen met gemeen goetvinden van de drije Steden en becosticht bij de Steden Utrecht ende Leijden samen voor drije

-ocr page 177-

173

vierdeparten, ende bij de Stadt Woerden voor het resterende vierdepardt, en sullende voorn, oncosten, alvorens ajfy et rocken sijnde, alle verdere baten, t\' sij van wech, sluijs ofte vrachtgelden en t\' gene van de resp. gehoeffslaechdens sal werden bedongen, ter saecke van der schier ontlastinge in het jegenwoordich onderhout van eenige wegen ofte paden, die tot het voors. jaechpadt sullen werden gebruijckt, alsmede genera-lijck alle verdere opcomsten ende proffijten daer van voortcomende werden verdeelt aende Steden van Utrecht en Leijden voor dr.je vierdeparten, ende aeude Stadt; Woerden voor een vierdepardt^

Ingevalle in tijt ende wylea tot vercortinge van de wech en om de schuijten spoediger te doen over voeren, met gemeen en eenstemmich goetvinden vande drije Steden geraden gevonden wert de bocht van Alphen ofte de bocht tegens over de Cruijpin door te snijden ofte om den voors. dorpe van Alphen, t\' sij aen de hoge ofte lage sijde eenige omgravinge te doen, ofte het padt te leggen op d\'erven van de huijsen aldaar ofte inde dorpen van Bodegraven tot Nieuwerbrugge ende aende Westsijde vande brugge van Hermeien, sullen de oncosten daartoe nodich gedragen werden bij de Steden Utrecht ende Leijden voor drije vierdeparten , ende bij de Stadt Woerden voor een vierdepardt;

De bestellingen soo van het Jacht als mercktveer tusschen Utrecht ende Leijden, Leijden en Woerdeu, ende Utrecht ende Woerden, sal geschieden bij Utrecht ende Leijden ijder voor drije achtste parten ende bijde Stadt Woerden voor twee achtste parten, ia sulcken

-ocr page 178-

174

verstande dat ijeder tot becledinge van zijn aenpardt, sal mogen stellen soo veel Schippers als hij zal geraden vinden soo nochthans dat de gesamentlijcke Schippers van ijeder Stadt inde resp. beurten, beva-ringe vant veer, en deelinge van vrachtloonen sonder onderscheijt, hoe die comen te vallen, sullen hebben soodanige portie als hare Stadt inde bestellinge is competerende;

De jacht ende merckschuijten snllen bij en tot coste vande schippers van de drije steden ende op den voet vande voorgaande verdelinge gemaeckt ende onderhouden werden;

Ten eijnde de schuijten met des te meerder gemack ende spoet mogen passeren door de Stadt Woerden, sullen de Heeren Eegenten van Woerden ordere stellen, dat alle de schepen binnen de selve Stadt sullen leggen langs deur aen eene sijde tegens de wal;

De veer ofte marcktschuijten van de Steden Utrecht ende Leijden naar het sluijten van de poorten passerende door Woerden, sullen voor het openen van de resp. boomen aen de poortiers niet meerder betalen als eens vier stuijvers, voor de schuijt, schippers en de passagiers te samen, zonder dat onder eenich pretext de selve ijets verders sal mogen werden affge-vordert;

Ende sal van d\'selve schuijten alsmede vande schuijten van Woerden geen meerder poort ofte boomgeit tot Utrecht ofte Leijden invoegen alsvoren aencomende mogen werden affgeeijscht;

Over d\'ordre vant bevaren vant voors. veer, vracht-

-ocr page 179-

lib

loonen, wech en de sluijsgelden, met den gevolge vandien, sal, het jaachpadt gemaeckt sijnde, nader bij de voors. drije Steden werden geconvenieert;

Aldus gedaan, overkomen en de verdragen bij de Gecommitteerde as van de voors. drije Steden op approbatie van der selver resp. principalen binnen de Stadt Woerden, ten dage ende jare voornoemt.

De Vroetschappen der Stadt Woerden (naar voorgaande wettelijke convocatie) gehoort ende gehadt hebbende t\'rapport ende circumstantieel bericht van de Burgemeesteren ende hare nevens Gecommitteerde,, ter conferentie met de Heeren Gedeputeerde der resp. Steden van Utrecht ende Leijden, concernerende t\'leggen van een Treek ofte Jaachpad (breeder bij den voren-staanden contracte gededueeert; ende bij meergemelte Gecommitteerdens op solemnele approbatien van hare Heeren principalen opgericht) verclaren t\' voors. contract te ratificeren ende approberen, gelijk haer Achtbren t\' selve (votis concordibus) nae sijn forme ende inhouden ratificeren ende approberen, bij desen, onder die reserve alleen dat in plaatse vande schepen off schuijien binnen Woerden, alle op eene sijde te doen leggen, die ordre sal werden gehouden dat geen twee schepen off groote schuijten, recht tegens mal-cander over sullen mogen leggen, noch dat oock de schepen ladende off lossende voor de steenbackerijeu ende pannebackerijen onder Woerden niet anders sullen werden getracteert, als onder \'tquartier van Leijden en de Rhijnlandt, ende hebben in kennisse der waerheijt haar Stads signet hieronder gehangen

-ocr page 180-

176

ende door haren Secretaris dese gedaan teeckenen den vier en twinticbsten September XV1C drie en t\' sestich.

Ter Ordtie van d\'selve (was geteekend) Mulock.

1663.

Overgenomen uit het gedrukt rapport, den 25 Aug. 1870 uitge-bragt door de commissie uit den Utrechtschen gemeenteraad in zake het Leidsche jaagpad, pag. 43—47.

-ocr page 181-

177

Bijlage XIII.

9 J u n ij 1340.

Willem Graue van Heyn van Holf van Zelant en he van Vrieslant. Ombieden (\') v onsen Heemrale van Scie-lant, dat gbi onsen goeden luden van onser porten C1) van llottdame, doet hebben ene opene vaert eü^ enen wech dair bi streckende van Kotïdame tote in die scie welken tiden dat sijs begheren sullen eïï ghe-staet siin op hueren oost (\'j en wat ghi vint dat hem-luden niet betaelt en is dat gbi hem dat doet hebben op v zegghen en op v goeddinken, tote onser port vorsz. orbair, want wi hem die vaert toegheseid hebbé na pinxter dach. Int jaer ons hën MCCC en viertieh.

Ad. rel. dm. Symon De Benthem. S. de Haemsteue.

Overgeuomen uit Je Eotterdamsclie Historiebladan. Eerste aMee-ling-, Eerste deel. Bijlagen der kronijk van Rotterdam. Pag. 83.

1

Getieden.

-ocr page 182-

m

31 Augustus 1343.

Wi Jan van Henegouwen heer van Biamond stede-boudere ons liefs heeren ende neue sgrauen van Henegouwe ende van Hollandt ombieden v Daniel van Roederise bailliu van delflant ende van Scyelant, Gerrit Heijnen sone Rentmeester van Noerthollant ende van den lande van Woerden ende den gheraeinen heemraden van Scyelant dat ghij vaert sonder vertreck (vertoef) op die vaert die ghaet tnsschen Rotterdam ende scye ende die scbiert te maken als gby waent dat oirbaer is den gbemeen lants mitter minster scade ende dat ghij allen den ghenen diemec hair land daertoe besigben sal of die by dier vaert ghehindert souden wesen aen hoeren lande lioir lant doet gbelden ende horen hinder van horen lande versetten als v denct dat weselicken es. Ende ombieden v Philips van der Spange, Clais van Ruven, Willem van den Vene ende anders allen den gbeneu diere Ingelant zine dat ghij die van Rotterdame die vaert delven laet ende daeraf ontfanghë alsulck geit als v die goede ludë voers. toe zetten sullen. Want ons eïï onse Raet denct dat die vaert nuttelick es den ghemeenen lande, des en laet nyet. Grhegheven in den Hagbe des sondaghes uae sinte Jansdach decollatio Int jaer XLII1 (1343).

Overgenomen uit de Rotterdamsche Historiebladen. Eerste Afdee-Jing, Eerste deel. Bijlagen der kronijk van Rotterdam. Pag. 88.

-ocr page 183-

179

Bijlage XIV.

Eigendommen N0 4.

E X T R A C T uil hel Register .. Vaart door Overschiequot;, fol. 4V.

(2 Juny 1595).

Wij Jacob Nicolaes Zn. Jongman en de Gijsbert Cuntract

nopens

Adriaens Z°. Tromper Schepenen der stede Rotterdam, de Trekkade doen te weten, dat op huyden voor ons gecompareert de^chanTen zijn de Bunjem: en Regeerders derzelver stede, in den te Overschie. name der vs. stede ter eenre ende Adr. VI ülcms Zn.

van der Chijs Secretaris der vs. stede in zijn privé naam Ier andere zijde. Ende verklaerden de voormelde comparanten dat zij met advijs en de Consent van de vroedschappen der zeiver stad veraccordeert en de overkomen waeren als dal denzelven Adriaen Willems Zquot;.

de Cade, strekkende van de Schans inclusive aan de Bilderscheid gelegen langs de West en de West Zuijd Zijde van de Schievaarl dezer slede lol de houle brugge ofte heul leynden deselve Cade aan den Dorpe van Ouder-schie Incluijs, zulx zal rnaeken ende ten eeuwigen dage onderhouden ofte doen maeken en de onderhouden dat »

deselve cade en de brugge niet alleen bequamelijk te voet \'t allen tijden zal mogen werden gegaan, maar dat ook alle schuyten en de schepen over ofte bezijden

-ocr page 184-

180

dezelve cade ea de brugge bequamelijk met een paard zullen mogen werden getrokken, zoo lange als de treek-paarden d\'ander wegen tussclien de voor6, stad Rotterdam ende Bilderseheul ofte sclians leggende zullen mogen gebruijken, alwaer d dat op tezelve wegen ordere gesteld werden dat dezelve een gebeel jaar Zie daarvan mette vooizs. Paerdeu mogten werden bereeden, alles

^VetiJvan6 tot keur en prijs van de Wetbouderen der voorsz.

2^egP^ ^06 stede, ende dat d\'zelve Van der Cbijs zijne sucees-seuren ofte actie van hem verkrijgende gehouden zullen wezen, een yder d\'voorz. tijd geduerende d\'zelve cade te Peerden te laaten gebruyken, mits dat hij daarvoor en ontfangen zal als hierna gezegt zal werden, omnia alle \'t welke getrouwelick te voldoen en de ten euwigen dage te presteren, heeft de voorz. Van der Chijsdaar vooren Wettelick verbonden, gelijk hij verbind bij dezen zijö huijsinge ende Erif staende in den Oppert, streckende voor van de straet tot agter in de stincksloot belend ten zuijden Jacob Dirckz. Fiool en ten noorden Jasper van den Ham, ende voorts generalick zijn persoon ende alle zijne goederen waarvoor de voorn. Burgeiii: van wegen dezer stede denzelven Van der Chijs, zijne Erven ofte actie van hem verkrijgende gegeven ende getransporteerd hebben, geven en de transporteren bij dezen de voorsz. Cade mette rente van Vijff Gulden tien amp;ts. ende een Erffpagt van dertig sts. daartoe spectereiide, mitsgaders alle dezer stede Rietvelden, gelegen tusschen den voorz. Bilderseheul ende \'t rack genaemd Coclpap, voor zooveel dezelve stad voorseijde zijn toebehorende ende vorder niet,

-ocr page 185-

181

ende zullen ook de voorz. Burgeïu: ende zijne aucees-seurs consenteren ende authoriseren gelijck zij Inijden denzelven bij dezen specialijk consenteren ende authoriseren dat zij ten eeuwigen dage telken reyse van ijder schipper ofte schnytvoerder die heur veer ofte vragtschuyten over ofte langs deselve Cade met een Paerd zal wille laaten rijden zal mogen eysschen, inne en de ontfangen een blank zonder meer, zoo dezelve Van der Chys ende zijne successeurs ook gelyke blanck zal ontfangen van yder Paard dat bij ijmande over de voorz. Cade zal werden gebragt, gereden ofte gelegd, maar van yder schipper off schnijtvoerder, die haar marctschuijten otf grootschuijten off schepen met paerden langs de voorsz. Cade willen laten trecken, zal van yder Paard bij de respective schippers ofte schuyt-voerders derzelver marktschnyten ofte Grootschuyten off schepen aan den voorsz. van der Chijs zyne successeurs ofte commissie van hem hebbende werden betaald dubbelt geld als twee blanken van yder Paard zonder meer ende zal hij van der Chijs ofte zijne successeurs mogen uitsluijten, zonder de voorsz. Cade te laeten berijden alle de Paerden van den geenen die de voorsz. penningen niet zullen willen betalen ende zoo ijmande zonder de voorsz. betalinge te doen de voorsz. Cade met hen Paerd ofte Paerden bereeden zullen dezelve telken reijse verbeuren 3 gulden d\'een helft ten behoeven van den Officier dezer stede, die de Executie doen zal ende d\'ander helft ten profijte van den voorsz. van der Chijs ofte zijne successeurs ende zal d\'zelve v. d. Chijs alle andere beesten , die daar over zullen

-ocr page 186-

182

willen gaan ofte gedreven zoude mogen werden mogen schutten, eu de daarnaar \'t zelve verbieden met zulken verstand nogtans dat een ijder vrij zal staan, langes dezelve Cade zijn schepen ofte schuijten mettenhals te trecken, zonder daarvan yet te geven, als tot nog toe gebrnyekt is voor de verseekering van \'t welk consent ende authorisatie mitsgaders de waeringe van de voorsz. Rietvelden d\'voorsz. Burgemeestercn in den name ende bij consent als voren wettelick verbonden hebben ende verbinden bij deze alle de voorsz. stede goederen ende incomen, alles zonder fraude ende dezer \'t oirconde hebben wij Schepenen voorn, elk onzen zegelen hier onder aangehangen op den 2 Junij anno 1595.

Ter ordonnantie van Mynheercn bij mij was get.

J. C. de la liijver.

-ocr page 187-

183

Bijlage XV.

EXTRACT uit hel register der Minuut Octrooijen van de Staten van Holland en West friesland van den jare 1644.

De Ridderschap etca. doen te weten dat ons ver-thoont is bij Burgemeesteren ende Raden der stadt Delff, hoe dat sy vertoonders dagelicx hadden gevonden ende onderrecht waeren, dat d\'selve stadt ende inwoonderen van dien, grootelicx werden geïn-tresseert ende vercort, overmits dat men des winters ende andere tijden, door de grootere ongelegent-beijt van de diepe wegen, het hoochmalen van de watermolens, van de menichfuldige heulen ofte brug-gens, ende andere inconvenienten, die tusschen d\'voorsz, stadt ende Maessluijs gelegen sijn, met de schuyt van Delff op Maessluijs niet bequainelick en konde varen, dan met groote moeijten ende arbeijt, in vougen dat men op verscheijden tijden meer als vier uijren in regen en wint daer in moet sitten, streckende tot groote schade van de voorsz. stadt, ende alle pas-seerende ende repasserende luijden, ende insonderheijt de visscherije op Maessluijs, die met haer vis op den behoorlycken affslach tot Delff, in den Hage, ende elders, daerdoor niet en conde comen, ende gemerckt de verthoonders onderrecht waeren ende oock bevonden hadden, dat men een andere bequaeme vaert

-ocr page 188-

184

sonde kounen varen, te weeten, door den dorpe van Schipluijde, de Vlaerdingse vaert op, eude soo voorts, door de Noortvliet tot op Maessluijs toe, ende dat men langs een santpath, met een paert van Delf tot \'t eijnde de Vlaerdingse vaert wesende tegen over de voorsz. vliet, dat daer aireede leijt, ende voorts bij do Vliet heenen tot op Maessluijs, andere bequame caden ende wegen sonde konnen gehruijcken, omnie met een paert daerover te rijden, ende alsoo des winters ende andere tijden, met overgedeekte selmijten eude rijpaert tut op Maessluijs voorsz., te connen komen, in ontrent anderhalff ofte ten meeste twee «ijren tjjts, sonder eenige merekelieke verhinderinge, dat mede de respective molemeesteren, ambaehts-bewaerders, kroosheemraden, ende andere particuliere persoonen, die d\' selve caden ende wegen soude mogen aengaen, aireede waeren aengesproocken, ende t\' meerendeel van dien, tot het gebruijck van de selve , daertoe consent hadden gegeven, dat voorts tusschen Delff ende Maessluijs waeren gelegen twee stucken vlietlands, daervan de verthoonders, een weijnich van nooden soude hebben, tot verwijdinge van de vaert, ende een houckgen van seecker erff, omme mettet paert daer over te rijden, synde van cleijne importantie, daertoe dat men raogelick met gemoede niet wel en souden connen geraecken, off dat hen in desen ijemant soude mogen opposecren gelijck vertroud worde neen, soo keerden de verthoonders haer tot ons, ver-souckende dat het ons gelijefde haer te consenteeren, ende te octroijeren, omme het voorsz. treckpath ende

-ocr page 189-

185

vaort aldaer, beboorlick tc mogen maeckcn, ende alsoo d\' voorsz. stadt in sulcken gevalle, van wegen het maecken ran verscheijde bruggens, heulen, ende het verswaren van verscheijden plaetsen ende eaden, beplatingen, sanden entle penijnen, metten aeneleven van dien, merekelicke lasten ende oncosten soude comen te dragen , soo versochten sij vertboonders mede, dat het ons gelijefde, \'t collegie van de beeren booge heemraden van Delfflant \'t authoriseeren, de oppo-sitien de plano aff te doen, oock omuie des noot synde, de vlietlanden, erven, eaden ofte wegen te taxeeyen ende aff te schatten, ende alle geïntresseerde persoo-nen behoorlijck eontentement te doen, ende op\'t veelte mogen setten, tot redemptie ende vergoedinge van de oosten, alsoodanigen thol ofte recognitie, \'tsij op persoonen ofte schuijten, als iegens den penniuck twinticb de oncosten soude mogen comen te bedragen, ofte als in redelickheijt en billicheijt bevonden soude werden te behooren, soo is t dat wij de saecke ende versoeck voorsz. overgemerkt ende van den dijckgraef ende hooge heemraeden van Delflandt bericht synde dat de gemoveerde difficulteijten ende obstaculen van wegens de voogbden van den onmondigen heere van Kenenburgh, beneffens die van den gerechte van Maeslandt ende Maessluijs door haerluijden, waeren uijt den wcge geleijt ende geaccommodeert, mitsdien genegen wesende ten versoecke van de vertboonders uijt onse rechte wetenschap souveraine macht ende authoriteijt gcconsenteert, geaccordeert ende geoc-troijeert hebben, consenteren, accorderen ende octroi-

-ocr page 190-

186

jeren deselve mits desen dat syluyden den voorsz. vaert, streckende door den dorpe van Schipluijde, de Vlaerdingse vaert op, ende soo voorts door den noort-vliet tot op Maesluijs, behoorlijck met eenen bequae-men treckpadt daer neffens sullen mogen doen maec-ken, autboriserende den dijckgraeve ende hooge heemraden van Delflandt, voorsz omme de oppositiën daertegens vallende de piano af te doen ende te decideren, ende des nood synde de vlijetlanden, erven, caeden ofte wegen tot bet behooriyck maecken van de voorsz. vaerdt ende treckpadt te taxeren ende af te schatten, ende alle geïnteresseerde redelijck con-tentement te doen, mitsgaders tot redemptie ende ver-goedinge van de kosten over den voorsz. vaert ende treckpadt te doen op het veer te mogen stellen soo-daenigen thol ofte recognitie, \'tsij op de personen ofte schuijttén, als tegens de penningh tvvintigh de voorsz. onkosten sullen komen te bedraegen ofte als in rede-lyckheyt ende billickheijt sal bevonden werden te be-hooren; ende ten eijnde de vertboonders dese onse gunste accorde ende octroije mogen genijeten als naer behooren, lasten wij alle ende enen ijegelijcken desen aengaende dat se de vertboonders den inboude van desen doen laten ende gedoogen rustelyck, vredelyck ende volcommentlyck genijeten ende gebruijcken ces-sereude alle binder belet ende wederscggen ter contrarie. Gegeven in den Hage onder onsen grooten segele, bier aen gehangen opten Xlen february in\'t jaer ons Heeren eenigen Heijlants ende salichmakers duysent zes bondert vierenveertich.

-ocr page 191-

187

Bijlage \\ 11.

In manieren ende op conditiën hier na volgende zyn de Heeren Burgemeesteren en Regeerders dei-Stad Delft, ter eenre, ende Burgemeesteren der Stede Vlaardingen, ter andere zyde, in \'t minnelyk met elkanderen verdragen ende overgekomen, dat Burgemeesteren van Vlaardingen voornoemt zullen maken een bequaam trekpad, om met schuyt en paard te gebruyken van de Stede Vlaardingen af tot aan het Schouw toe, om vervolgens van daar vry te mogen gebruycken het trekpad naar en tot de Stad van Delft met eene schuyt daags, en des donderdaags met twee schuyten boven de afgehuyrde, in voegen als de marcktschuyt van Vlaardingen op dese Stad drlemael ter weecke liet voorschreve trekpad is ge-bruykende; Tot subsidie van \'t welcke de Heeren Burgemeesteren der Stad Delft belooft hebben, ende beloven by deze, aan die van Vlaardingen een somme van drie hondert guldens eens, met tien schepen jmyn alle jaars, t haren costen uyt de Stad Delft ter bequamer tyd te halen, met kcnnisse van den Havenmeester in der tyd wesende, waar mede Burgemees-tcren der Stede Vlaardingen haar vergenoegt gehouden hebben, ende aangenomen het voorschreve te maken trekpad in \'t toecoinende ten eeuwigen dage tc onder-

-ocr page 192-

188

houden, sonder de Stad Delft tot eenig verder subsidie of onderhond tot het voorschreve trekpad te versoeken, onder verbant der respective Steden goederen en incomen. Des te oirconden by derzelver Secretarissen onderteyckent den 26 December Anno MDCLIV.

En was geteeckent H. FOCKESTAERT. A. PASPOORT.

Overgenomen uit de Handvesten, Octroyen, Privilegien en Regten der stede Vlaardingen, pag. 203.

-ocr page 193-

189

Bijlage XVII.

OCTROY aan de Sleden Amsterdam en Gouda, verleend tol het maaken van een vaart en trekpad, doch onder reserve van het belang der Slad Haerlem daaromtrent , in dato den 6 April 1656.

De Staten van Holland ende West-Vriesland doen te weten. Alzoo ons vertoont is by burgemeesteren ende regeerders der stad Amstelredamme ende burgemeesteren ende regeerders der stad Gouds, dat sy requi-ranten metten anderen overeengecomen waren, tot gerief van den reysenden man, te graven ende op te maken een vaart ende trekpat, tusschen de respective Steden; ende alzoo, om de selfde te voltrecken, sy requiranten noodigh souden hebben te steken een brugbghetje iu den lagben Rhyndyck recht over de Goutse sluys, van negen voeten en ses duym wytte, ende de mueren opgemetselt van steen ter hoogte ge-lyck het Aerbruggelje, beneden den dorpe van Alphen, in den voorschreven lagen Rhyn dyck jegenwoordigh leggende is; dat sy requiranten vorder noodigh souden hebben te vergraven eenige landen van particulieren ingesetenen van onse provinlie, dewelcke sy requi-

-ocr page 194-

190

ran ten by contract van koop ofte by taxatie sonde moeten aan haar hebben; oock te maken een nieuwe schouw, om daer mede de treckpaerden over den Rhyn te schepen; ende dat zy requirantcn insgelycx benoo-digt waeren, omme de materie en de spyse, tot den voorschreve treckwegii met den aencleeve van dien , te mogen halen ter naester lage ende minder schade, mits doende den eygenaers ende gheinteresseerden be-hoorlyck contentement, tot estimatie van onpartydige, te assumeeren by de ghecommitteerdens der voornoemde steden, die ten opsichte van de voorschreve vaart ende treckwegh met den aenkleven van dien respectivelyck sonde vvesen gestelt; ende dat, so tot de betaalinghe van de voorschreve landen, het graven, opmaken ende onderhouden van de voorschreve vaort ende treckpad met \'t gene daer aen depcndeert, groot verschot van penningen sonde moeten werden ghedaen, so ver-sochten sy requirantcn, dat het ons geliefdej in consideratie van dien ende tot voortsettinge van so nut en dienstig werk, niet alleenlyck voor de inghesee-tenen van de voorschreve steden, maer voor alle ryzende Inyden, die de passagie tusschen deselve steeden sonde komen te ghebruyekeu, haer requiranten te auctoriseeren, omme alle soodanige landen, gronden , ghetimmerten ende plantagien aen haer te moghen neemen, als tot gerief, bequaemheyt ende voltrecken vant voorschreve werek eenichsiuts noodigh ende dien-sttgh wesen souden; eude dat door bemiddelingh ende taxatie van den heere dyckgraeff ende hooghbeem-raden van Rhynland, met auctorisatie van alle gheïn-

-ocr page 195-

191

teresseerden te hooren, derselver pretentien taccona-modeeren, ofte absolutclyk te decideeren, ende dat zonder eenige provocatie; ende wyders haer requi-ranten te auctoriseeren ende octroyeren, om van de schepen, schuyten, paerden en passanten, die de voorschreve vaert ofte treckpat souden komen te ge-bruycken, te mogen heffen een redelycke gabelle, uyt het revenu van dewelcke sy requiranten sonde mogen ghenieten een moderate intresse van de penningen, tot het graven, opmaken ende onderhouden van de voorschreve vaert ende treckpat, met tgene daer aen dependeert, by haer requiranten aen te wenden; ende dat het ons beliefde haer requiranten tot alle het voorseyde te favoriseeren ende voorsien met behoorlyck octroy; Soo ist, dat wy, de sake ende het versoeck voorschreve overgemcrckt hebbende, ende de vertoonders willende gelieven, uyt onse rechte wetenschap, souveraine macht en de autoriteyt, deselve vertoonders geconsenteert, geaccordeert ende geoc-troyeert hebben, consenteeren, accordeeren ende oc-troyeeren mits desen, dat syluyden alle soodanige landen, gronden en plantagien aen haer sullen moghen nemen, als tot gerieff, bequacmheyt ende voltrecken van \'t werck eenighsints noodigh en diensfigh wesen sal; ende dat alles door bemiddelingh ende ter tauxatie van den dyckgraef ende hooghheemraden van Rhynlaul, denwelcken wy auctoriseeren, omme alle geinteres-seerden te hooren, derselver pretentien te accommo-deeren, ofte absolutelyck te decideeren, ende dat sonder eenige provocatie. Octroyeeren ende auctori-

-ocr page 196-

192

seeren deselve vertoonders wyders, omme van de scheepen, schuyten, paerden ende passanten, die de voorschreve vaert ofte treckpat sullen komen te ge-bruycken, te mogen heffen een redelyke gabelle; ende, uit bet revenu van dien, glienieten een moderate intresse van de penningen tot bet graven, opmaken ende onderhouden van de voorschreve vaert ende treckpat, met betghene daer aen dependeert, by de ver-toonders aen te wenden. Alles in dien verstande nochtans, dat, achtervolgende den voorslagh ofte uytsprake van de heeren onse commissarissen over de differcnten tusschen de heeren van Haerlem ter eenre, ende die van Amstelredam ende Goude ter andere syde, de brugge voren geroert, te leggen in den lagen Rhyn-dycl(, hetzy van steen ofte van hout, met ysere staven bekleet, sal wesen ter wyte van acht voeten ende tien duym Bhynlandse mate; ende dat by den dyckgraef ende boogebeemraden van Rhynlant voorschreve sal werden geoordeelt, in crachte van voorgeroerde aucto-risatie, hoe diep ende hoe boogb geleyt sal behoren te werden den drempel in de gront van deselve brugge, omme te konnen dienen tot commoditeit voor de snep-ende treek schuyten van de voorschreve vaert, soo ten aensien het somer- als winterwater; dat mede de openingbe, die uyt de Diechl by Nieuveen sal gemaeckt ende geleyt worden, sal moeten wesen van gelycke enckte ende diepte, als de voorschreve brugghe in den Rkyndyck wesen sal; ende dat de voorschreve snep-ende treckschuyten zullen dienen, om te voeren de passanten, haerluyder bagagie, endesoodanigen anderen

-ocr page 197-

193

goet, gelyck tot noch toe by de veerschuyten is ghe-daen; sonder dat deselve snep- ende treckschuyten r ofte oock andere by beurte of by afhueringe met waren van coopmanscbap, door de voorschreve te maeken vaert, sullen mogen varen; des zullen de burgher-meesteren ende regeerders van de voorschreven steeden Haerlem, Amsterdam ende Goude over \'t geene aen-gaende de poincten in de voorschreve voorslag begrepen tusschen deselve soude mogen wesen differentiael te samen spreken eude convenieren; ende dat, by ont-stentenisse van dien, het tegenwoordigh ons octroy sal wesen nul ende van onwaerde; ende dat, in diea ghevalle, de voorseyde steden respectivelyck sullen syn ende blyven in soodanigen staet, als ofte het selve octroy by ons niet en ware ghegheven. Ende ten eynde de verstoorders desen onsen consente, accoorde ende octroye moghen ghenieten, als naer bebooren, lasten wy alle en eenen yegelyckeu desen aengaende, dat ze den vertoonders d\'inhouden van desen doen, laten ende gedogen rustelyck, vredelyck ende volcomentlyck genieten ende gebruycken, cesse-rende alle belet, hinder ende wederseggben ter contrarie. Ghegeven in den llayhe, onder onsen grooten. zegele hier aen doen hangen, op den VIen April, in jaer onzes Heeren duysent seshondert, ses en vyftig.

(Was geparapheerd) J. Cats (vidit).

Op de ploye stondt:

Ter ordonnantie van de Staaten

(Was geteekend)......

Overgenomen uit de Handvesten van Haarlem.

-ocr page 198-

194

Bijlage XVIII.

Wij WILLEM III, bij Je gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.

Herzien de rapporten van Onzen Minister van Bin-nenlandsche Zaken en Waterstaat, van deu 16 April en 31 Julij 1821, N0. lw en K. K0. 2quot;, zoo mede van den 20 Maart 1822, K. 66 N0. 11quot;, alle ten opzigte van bet door de Heeren J. de Joivg en W. Y. van Hamelsveld voorgedragen ontwerp tot bevaarbaarma-king van den Amstel, de Aar en de Drecht, voor grootere schepen en vaartuigen.

Gelet op dat gedeelte van het nader rapport van onzen voorn. Minister van den 31 Maart 11., R. 66 N0. 10quot;, hetwelk tot gedacht ontwerp betrekking heeft;

Hebben besloten en besluiten:

Art. 1.

Het voorsz. ontwerp ter verbetering van de vaart op den Amstel, de Aar en de Drecht met de daartoe be-hoorende en hieronder breeder omschrevene werken, wordt goedgekeurd, zooals geschiedt bij deze.

Art. 2. .

Dientengevolge zullen worden ter uitvoer gebragt:

kopij.

5 April 1823. N». 77.

a. De voldoende verbreeding en verdieping van de Drecht en de Aar, van de Vrouwen Akker en

Binnenlandsche Zaken en Waterstaat.

-ocr page 199-

195

Nieuwe Veensche vaarl en voorts van het Goud-sche tolhuis tot den Rijn.

b. De verwijding der valbrug te Ouderkerk aan den Amslel en van die aan den Uil hoorn.

c. Het maken van eene nieuwe brug aan den Vrouwenakker in plaats van de aldaar bestaande pont, alsmede van eene nieuwe brug, in plaats van de zoogenaamde Knllenbrug.

d. liet verwijden vau de Aardammerbrug, der Galg-mol enbrug, der Jaa/jbrug en der Rhynbrug, alle met dubbele vallen; en

e. Het leggen van eene nieuwe schutsluis, tusschen Ams!eiland en Rijnland, bij het Goudsche tolhuis, ter keering van het Amstel en Rijnwater;

zijnde alle deze werken berekend op eene somma van twee maal honderd twee en zestig duizend gulden (f262,000).

Art. 3.

De uitvoering van meergemeld ontwerp en van hetgeen verder daartoe behoort, wordt opgedragen aan het kollegie van Dijkgraaf en Heemraden, van Nieuwer-Amstel; hetzelve zal te dien einde worden vermeerderd met een lid, en wordt als zoodanig bij deze benoemd en aangesteld de Heer J. de Jo.ng, te Amsterdam; dat kollegie zal voortaan de benaming voeren van Heemraadschap van den Amstel en Nieuwer-Amslel.

Art. 4.

Het evengenoemde Heemraadschap zal, door tusschen-Ikomst van den Gouverneur der provincie Holland, Noord:

-ocr page 200-

19Ö

gedeelte, voordragen de ter bekostiging van de te deze benoodigde werken te doene geldleening, mitsgaders alle de overeenkomsten welke zullen moeten worden aangegaan met de Eigenaren der thans bestaande en door gezegd Heemraadschap over te nemen Tollen en Gabellen, en eindelijk de tarieven van de indertijd nader te vestigen tollen en passagie-regten, ter vervanging van die, welke thans op de ondeiwerpelijke vaart wordt geheven.

Art. 5.

De ontwerpen van de eerst daar te stellen werken zullen aan de goedkeuring van het Departement van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat moeten worden onderworpen.

Onze Minister van Binnenlandsche Zaken en Waterstaat is belast met de uitvoering dezes.

Gegeven te Brussel den 5 April des jaars 1823,. het tiende Onzer regering.

(get.) WILLEM.

Van wege den Koning,

(gel.) J. G. de Meij van Stbeefkerk.

Accordeert met deszelfs origineel, De Griffier ter Slaals-Secretarie,

(gel.) D. Hamecourt, L.-G,

Voor eensluidend afschrift, Dc Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Itinnenlandsche Zaken en Waterstaat, Wesckebach.

■c/ * amp; 5

-ocr page 201-

Ag. n0. 45.

Bijlage C1.

B. No. 1487 (1ste Afd.).

G. S. N°. 27.

ONDERWEEF: Reglement voor het waterschap „De Noordsluisquot;.

BIJLAGEN:

1.

\'s-Gravenhage, den löden Juni 1886.

Wij hebben de eer\' hiernevens aan Uw oordeel te onderwerpen een Ontwerp-Keglement voor het waterschap „De Noordsluisquot;, dat ingevolge art. 25 onzer instructie gedurende een maand ter visie heeft gelegen.

Het ontwerp beoogt een bestuur in het leven te roepen, belast met de zorg voor de waterloozing der landen, gelegen in het westelijk gedeelte vanVoorne, in de gemeenten Oostvoorne en Eockanje. Het overtollige water dezer landstreek wordt in de Maas gebracht: 1°. door de Lange Vest, een der vestinggrachten van Brielle, en voorts door de Noordsluis in de haven van Brielle; 2°. door den polder Klein Oosterland, waar een windmolen het water op een boezem brengt die door de Molensluis met de Oude haven van Brielle in verbinding staat. Het eerste

Aan de Staten der Provincie

Zuid-Holland.

-ocr page 202-

looziiigsmiddel is van aloude dagteekening, het tweede dateert van 1761.

De landen die deze uitloozing hebben, vormen vijf administratieve polders. Bovendien behooren hiertoe de duinen voor zoo ver deze niet bun water onmid-delijk op zee brengen, en een vrij aanzienlijke strook gronds, belendende die duinen, genaamd de Geest, de Hevelingen en het Windgat.

De vijf administratieve polders zijn:

Klein Oosterland, met eene oppervlakte van 159 Hectaren. (Bijz. Regl. Buiteng. Prov. BI. nos. 476 en 730.)

Oostvoorne, groot 1228 Hectaren. (Byz. Regl. Buiteng. Prov. BI. nos. 474 en 728.)

Rugge, groot 241 Hectaren. (Bijz. Regl. Buiteng. Prov. BI. nos. 475 en 729.)

Oud en Nieuw Rockanje, Strijpe, Lodderland en Stuifakker, groot 1214 Hectaren. (Bijz. Regl. Buiteng. Prov. BI. nos. 481 en 724.)

Naters en Pancras gors, groot 340 Hectaren. (Bijz. Regl. Buiteng. Prov. BI. n0. 482.)

Van het meerendeel dezer polders is het tijdstip van indijking onbekend. De eerste indijking is waarschijnlijk die van het westelijk gedeelte van Oostvoorne , waar de zeer aanzienlijke Heeren van Voorne, tevens Burggraven van Zeeland, hun Burg en Hof hadden. Eene zeer oude indijking is ook die van Oud Rockanje, oorspronkelijk een eiland. Tot in de 15de eeuw was nl. Brielle niet alleen van de Maaszijde, maar ook van de Zuidzijde door het breede water

-ocr page 203-

Bijlage C1.

„de Gootequot; door schepen benaderbaar. Blijkens een onderzoek in 1527 vanwege het Hof van Holland gehouden , kwamen de schepen oudtijds in de Goote door de Striep en door de Kwak. Is met „de Striepquot; een water bedoeld ten westen van het toenmalige eiland Eockanje, dan is dit echter door de indijking van den Strijpe polder veel vroeger gesloten dan de oostelijke toegang tot de Goote, de Kwak. Eerst krachtens octrooi van 19 Juli 1473 volgde de indijking van De Goote, terwijl tengevolge van een verkoop van gorzen in 1475 een buitendijk gelegd werd van de Struyten (ten Oosten van Hellevoetsluis) tot dicht bij Eockanje. Naters, vroeger een deel van het water De Goote, was reeds ingedijkt in 1412, terwijl de bedijking van Pancras gors, in 1479, de reeks van indijkingen sloot.

Van de polders die door de Noordsluis uitwateren zijn dus alleen van Naters en Pancrasgors de data der indijkingen bekend. De overige polders, met uitzondering van Stuifakker, welks indijking van jongere dagteekening moet zijn, zijn hoogst waarschijnlijk allen ingedykt terwijl de Heeren van Voome, die in 1372 uitstierven, nog in het Hof van Voome resideerden. Dit schijnt afgeleid te mogen worden uit het feit dat behalve Stuifakker, de landen dezer polders verplicht zijn tot den onderhoud van de vaart die toegang gaf tot het Hof van Oostvoorne, zonder dat zij bij die vaart eenig onderling belang hebben. Dit onderhoud draagt nog tot heden den naam van „ de Zweepquot;. „Dienst mitter zweepquot; nu heette volgens

3

-ocr page 204-

4

de Informatie van 1514 de heerendienst die Heemstede en \'s Gravenhage aan den Graaf hadden te bewijzen , nl. het presteeren van wagendienst. Niet onwaarschijnlijk is het dat zij die in Voorne den Heer van Voorne met de zweep hadden te dienen, zich althans ten deele van dien dienst ontsloegen door het aanleggen en onderhouden dezer vaart. Uit dat onderhoud schijnt dus de oudheid dier indijkingen te moeten volgen.

De polders loosden van de oudste tijden af over elkander door de Noordsluis op de Maas. Onder welke bepalingen, onder welke regelen blijkt uit geen enkel octrooi of contract. De oudheid der indijkingen en meer nog de omstandigheid dat al die indijkingen van de Heeren van Voorne uitgingen, die als Heeren van het geheele gebied eigenmachtig de loozing konden regelen, schijnt die leemte voldoende te verklaren.

Hoe het oudtijds toeging blykt echter uit eene rekening dd 27 Febr. 1567 van het vernieuwen der Noordsluis, waarmede wij bekend zijn geworden, dank de ijverige nasporingen van den secretaris van het Hoogheemraadschap van Voorne Mr. P. van Andel.

Die rekening van 1567 wordt gedaan door Kakel Gans „ als geordonneert ontvanger tot het vernieuwen van de Noortsche sluys in \'t Lant van Voorne.quot; Hij is als penningmeester gecommitteerd bij den Baljuw en Dijkgraaf van den Lande van Voorne, mitsgaders de geërfden van den zelfde lande, op den Dagvaart gehouden op het stadhuis van den Briel op 27 Nov.

-ocr page 205-

Bijlage C1.

1565. De kosten worden per gemet omgeslagen over de lauden in Oostvoorne, Rugge, Oud- en Nieuw Kockanje, Strijpe en Lodderland, Stuifakker, Naters, Pancrasgovs en Klein Oosterland, even als dat tot heden geschiedt.

Kar el Gans ontving dus zijn opdracht van de Dagvaart van Voorne, die het geheele land van Voorna, waaronder zelfs een deel van het tegenwoordige Flakkee, vertegenwoordigde, een lichaam dat in Voorne was wat de Staten oudtijds in Holland waren. Het beheer, althans de Noordsluis, geschiedde dus in een lichaam waarin de door de Noordsluis loozende polders alle vertegenwoordigd waren.

In lateren tijd hebben dergelijke vernieuwingen der Noordsluis plaats builen de Dagvaart van Voorne. Zij geschieden door alle belanghebbenden gemeenschappelijk. Waaraan deze omkeer te wijten is, kunnen wij niet nagaan, zelfs niet gissen. Uit het Notulenboek, door den secretaris van Oostvoorne gehouden, waarop de Heer van Andel ons opmerkzaam maakte, blijkt evenwel dat er in de 17de eeuw een gemeenschappelijk beheer van alle belanghebbenden plaats had onder het voorzitterschap van Oostvoorne. Zoo geschiedde in 1679 de inspectie der sluis, het op het drooge leggen der sluisdeuren om de defecten te zien, het aanbesteden der vernieuwing, het keuren van het opgeleverde, het vaststellen van den omslag per gemet, enz. in verscheidene vergaderingen van de schouten en schepenen en gecommitteerde ingelanden der verschillende polders. Hetzelfde had o. a. in 1689, 1695, 1697, 1723, 1740 en 1771 plaats.

5

-ocr page 206-

6

Waar het onderhoud der sluis geringe beteekenis heeft, schijnt Oostvoorne, waarschijnlijk met machtiging der andere polders, zelf beslist te hebben. Althans in eene resolutie van 26 Juni 1717 vragen Schout en Schepenen van Oostvoorne eene begrooting eener noodig geachte reparatie, „omme alsdan teresol-„veeren, indien het selve werk van geen groote im-„ portantie was, hetselve te laten maken, of te ander-„ sints de gerechten van de andere agterpolders die daar „ mede aan moeten contribueeren daarover te spreken, „ omme alsdan conjunctem daarover te resolveeren, „zulks men alsdan zou kunnen goedvinden.quot;

In 1761 werd met behoud der loozing door de Noordsluis, de watermolen in Klein Oosterland gesticht, die het water op een kleinen boezem opbrengt waardoor het door de molensluis in de oude haven van den Br iel loopt. Het geschiedde in gemeenschappelijke vergaderingen van representanten van de verschillende polders. Bij die stichting werd bepaald dal het onderhoud van dien molen met de gevolgen van dien, zal worden gebracht in de rekening van de Noordsluis en de kosten verdeeld zullen worden zoodanig als ten opzichte van de Noordsluis wordt gedaan, terwijl de directie van het onderhoud dier molen en de te maken werken aan die van Oostvoorne zal zijn, gelijk dat ten opzichte van de Noordsluis geschiedt.

Het uitvoeren dezer werken werd opgedragen aan twee bestuursleden van elk der door de Noordsluis uitwatcrende polders met den secretaris van Oostvoorne.

Aan Oostvoorne zal alleen zijn de directie van den

-ocr page 207-

Bijlade C1.

onderhoud, gelijk dat ten opzichte van de Noordsluis geschiedt. Het is opmerkelijk dat toen spoedig daarna het bestuur van Oostvoorne doet als of hem ware opgedragen de onderhoud en de directie, en op dien grond ook het malen van den molen wil regelen, de overige polders terstond daartegen opkomen.

Viel het later de achterliggende polders te lastig de vergaderingen omtrent de Noordsluis en de molen te komen bijwonen, achtten zij het beheer bij Oostvoorne in goede handen, hoe hetzij, hetgezamentlijk beheeren verviel geheel en al. De polder Oostvoorne beslist thans geheel zelfstandig, en stelt de begrooting en rekening en den omslag vast.

Wij zagen dus:

1°. dat oudtijds de gemeenschappelijke belangen op de Dagvaart werden behartigd, waar alle belanghebbenden vertegenwoordigd waren;

2°. dat men in de 17de en 18de eeuw een ge-meenschappelyk beheer had, dat zich over de Noordsluis en later de molen c. a. uitstrekte;

3°. dat in deze eeuw, alleen door sleur, het vroegere gemeenschappelijk beheer plaats maakte voor een beheer uitsluitend door den polder Oostvoorne.

Het is nu duidelijk dat deze tegenwoordige inrichting van het beheer in strijd is met de algemeene beginselen door U gehuldigd in de vastgestelde waterschapsreglementen. In plaats dat de ingelanden van alle vijf polders, die bij deze werken belang hebben en daaraan omslagplichtig zijn, invloed heb-

7

-ocr page 208-

8

ben op de zamenstelling van het bestuur, den gang van het beheer, de vaststelling van den omslag, hangt alles af van het bestuur en de ingelanden van een dier polders. En vermits de vroegere publiekrechtelijke band tusschen de vijf belanghebbende polders bij het tot stand komen van hunne bijzondere reglementen verloren is gegaan, is elke verbetering haast onmogelijk.

De inrichting heeft dan ook tot klachten aanleiding gegeven. Do tegenwoordige uitloozing laat te wenschen over, zoodat er sedert 1874 plannen tot verbetering aanhangig zijn. Door verschillende deskundigen werd de stichting van een stoomgemaal en de verbetering der aanvoerkanalen aanbevolen. Het is echter niet te verwonderen dat het gemis aan eenigen band tusschen de verschillende belanghebbenden elke verbetering tegenhield. In dezen stand der zaak werd reeds in 1882 door verschillende ingelanden in de polders Rockanje en Oostvoorne onze tusschenkomst ingeroepen opdat de polders weldra van een stoomgemaal zouden worden voorzien, terwijl wij in een adres dd. 18 December 1884 verzocht werden aan Uwe Vergadering eene behoorlijke regeling der bemaling te onderwerpen.

Aan dit verlangen der adressanten meenden wij niet te kunnen voldoen. In ons waterstaatsrecht is het regel dat de keuze der middelen van waterloozing wordt overgelaten aan de waterschappen met de zorg voor de waterloozing belast. Daarentegen achten wij het plichtmatig U voor te stellen zoodanig waterschap in het leven te roepen, een waterschap belast met

-ocr page 209-

Bijlage Cl.

de zorg voor de uitloozing, overeenkomstig de algemeen gehuldigde beginselen ingericht, zoodat de belanghebbenden op dezelfde wijze als elders inderdaad zullen kunnen beslissen of en welke verbeteringen in de uitloozing wenschelijk zijn. Zoodoende wordt ook vrij wel tot een beheer terug gekomen zooals reeds oudtijds bestond.

Vandaar onze voordracht.

Eene bijzondere toelichting schijnt slechts op enkele punten noodig; immers de beginselen dier voordracht zijn dezelfde die door U in vastgestelde reglementen gehuldigd werd.

I. Aan het nieuwe waterschap wordt opgedragen de verzorging der waterontlasting en waterverversching van de in art. 1 genoemde landen. De verzorging der waterontlasting omvat in zich niet alleen de zorg voor de loozing, maar ook die voor den toevoer van het water naar de loozingsmiddelen. Eene goede regeling eischt dat deze zorg niet tusschen verschillende besturen worde verdeeld. Uwe vergadering huldigde dit stelsel ook in het Eeglement op het Waterschap der gemeenschappelijke uilwatering met stoombemaling ran en door den Heerenpolder, vastgesteld in Uwe zomervergadering van 1884. Het heeft bij ons een punt van overleg uitgemaakt of het niet mogelijk ware eene scheiding te maken tusschen de wateren die op deze gronden onder het beheer van het nieuwe waterschap moeten staan, en die welke onder het beheer dei-polderbesturen zouden kunnen blijven. Wij hebben ten slotte gemeend alle bij het nieuwe waterschap te

9

-ocr page 210-

10

moeten brengen, omdat, afgescheiden nog van de moeielijkheden eener splitsing, het brengen van de zorg over watergangen, wateringen en slooten in éen hand, een goedkooper beheer met zich mede moet brengen. Art. 2 brengt dientengevolge de watergangen, wateringen en slooten uitdrukkelijk onder het beheer van het waterschap, terwijl bovendien in art. 20 de polderbesturen uitdrukkelijk van dit beheer worden ontslagen. Op de verdeeling van het onderhoud wordt echter geen inbreuk gemaakt. Vandaar de vaste omslag die art. 13a vaststelt.

II. De gronden gelegen westwaarts van de vyf bestaande polders zullen van elke verbetering der uitloozing mede partij trekken. Dientengevolge zijn zij in art. 136 omslagplichtig gemaakt, doch alleen voor zooverre de opbrengst van den vasten omslag niet voldoende is tot dekking der uitgaven; — omslagplichtig dus alleen in de meerdere kosten die verbetering medebrengt.

III. Volgens de adviezen van deskundigen, indertijd door belanghebbenden ingewonnen, zal in den toevoer van het water uit enkele deelen van het waterschap naar de Noordsluis beduidende verbetering moeten worden gebracht. Hoewel bij een goede regeling van den toevoer het geheele waterschap belang heeft, is de behoefte van dat bijzondere deel welks afvoer verbeterd wordt het grootst. Het schijnt dus billijk en ook ter bevordering van het tot stand komen van die verbetering gewenscht, indien die stichtingskosten op andere wijze dan door een voor

-ocr page 211-

Bijlage C.

alle landen gelijken omslag worden gedragen. Art. 14 opent hiertoe den weg.

Een ontwerp met deze strekking werd reeds in October 1885 voor de belanghebbenden ter visie gelegd. De bezwaren daartegen ingebracht leidden tot de tegenwoordige voordracht, die o. i. tegemoet komt aan de bezwaren, welke niet tegen de strekking van het zelve zgn gericht. Ook dit ontwerp heeft één maand ter visie gelegen. Bezwaarschriften zijn ingediend door ingelanden in de polders Oud en Nieuw4-Rockanje c. a. en Naters en Pancrasgors, die dooide besturen dier polders worden ondersteund. Deze ingelanden wenschen dat van het beheer en gezag van het nieuwe waterschap worden uitgezonderd de watergangen,, wateringen en slooten, gelegen binnen het territoir van hunnen polder. Inwilliging van dezen wensch is onmogelijk omdat het juist de bedoeling is de waterloozing en de waterafvloeing in één en dezelfde hand te brengen, als een onmisbaar vereischte voor eene goede waterontlasting. Het zou ook hoogst onbillijk zijn in het belang der achterliggende polders het zelfstandig beheer der voorliggende te beperken, zonder in het belang der voorliggenden gelijke beperking van de achterliggenden te vragen.

De besturen dezer beide polders verzoeken nog twee andere wijzigingen :

1°. dat van de bestuursleden een grondbezit worde vereischt van 5 hectaren in stede van 2;

11

-ocr page 212-

12

2°. dat de bezoldigingen en presentiegelden aanzienlijk worden verminderd.

Beide wijzigingen komen ons niet wenschelijk voor.

Verhooging vau het vereischte grondbezit, gevorderd om tot bestuurslid benoemd te worden, zou leiden tot eene ongewenschte beperking van het kiesrecht der ingelanden, daar de persoonlijke geschiktheid voor het uitoefenen van het gezag niet afhankelijk kan zijn van den omvang van iemands grondbezit en het bezit van twee ten volle omslagplichtige hectaren voldoende waarborg van belang schijnt bij hen die door hunne mede-ingelanden voor het gezag geschikt worden geacht.

De voorgestelde bezoldigingen en schadeloosstellingen zijn zeker niet te hoog gesteld voor een waterschap van zoo gewichtige roeping als in art. 2 van het ontwerp is omschreven. Wil men de ingelanden van be-stuurskosten ontheffen, zoo zou dit eerder gevonden moeten worden door inkrimping van de bezoldigingen der in wezen blijvende polderbesturen, wier werkkring verminderen zal, dan van die van dit waterschap. Het zal een punt van overweging bij ons uitmaken of, na aanneming van het ontwerp, niet hierin moet worden voorzien.

In de overige polders, Oostvoorne, Rugge en Klein Oosterland hebben de ingelanden geene bezwaren ingediend. De besturen zagen echter gaarne twee wijzigingen in het ontwerp gebracht. Zij wenschen vooreerst de bepaling opgenomen te zien dat bij het maken van kunstwerken, f 25000 te boven gaande, het water-

-ocr page 213-

13 Bijlage Cl.

schap verplicht zal zijn stemgerechtigde ingelanden op te roepen. Behalve de vergadering van gecommitteerde ingelanden wordt hier dus voor enkele gevallen nog eene vergadering van stemgerechtigde ingelanden ge-wenscht. Deze vergadering van gecommitteerde ingelanden is echter in dit, even als in andere groote waterschappen, in het leven geroepen omdat in eene vergadering van 21 personen de belangen van zoodanig waterschap beter behartigd kunnen worden dan in eene vergadering van stemgerechtigde ingelanden van een waterschap van zoodanige uitgestrektheid, en het heeft daarom geen reden juist de gewichtigste zaken aan die vergadering te ontnemen. Trouwens zelfs in elk der 5 polders, waar tegen de behandeling in eene vergadering van stemgerechtigde ingelanden minder bezwaren zouden bestaan, zijn de rechten en verplichtingen van stemgerechtigde ingelanden aan gecommitteerden opgedragen.

De tweede wijziging die aangegeven wordt geldt de overgangsbepaling van art. 17, luidende dat de Voorzitter voor de eerste 4 jaren door Gedeputeerde Staten wordt benoemd, waarvoor men eene benoeming door stemgerechtigde ingelanden in de plaats gesteld wilde zien. Eeden wordt daarvoor niet opgegeven. Daarentegen schijnt- de benoeming van den eersten voorzitter door Gedeputeerde Staten, zooals wij die voorstellen, meer waarborg te geven voor de in den aanvang zoo gewichtige leiding van eene geheel nieuwe waterschapsinrichting in den geest, waarin die wordt vastgesteld, dan eene verkiezing door stemgerechtigde ingelanden.

-ocr page 214-

14

Wij vinden dus in de opmerkingen, tijdens en na de ter visielegging gemaakt, geen aanleiding U voor te stellen in onze voordracht wijziging te brengen.

De Gedeputeerde Staten der Provincie Zuid-Holland,

F O C K, Voorzitter. F. TA VENRAAT, Griffier.

-ocr page 215-
-ocr page 216-
-ocr page 217-