-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
-ocr page 6-
-ocr page 7-

DE OOGEN VAN DE LEERLINGEN DER RIJKS HOOGERE BURGERSCHOOL EN VAN HET GYMNASIUM TE GRONINGEN.

-ocr page 8-

0490 4698

-ocr page 9-

101 IE GUI

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

ÜOCÏOE IN DE GENEESKUNDE,

RIJKS-UNIVERSITEIT TE GRONINGEN,

OP GEZAG VAK DEN

RECTOR MAGNIFICUS

T)R. ïï. J. VAN ANKTJI

HOOG1EEKAAK IJS DE FACULTEIT DEK AVIS- EN NATUURKUNDE,

TEGEN DE BEDENKINGEN DER FACULTEIT IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN,

op Donderdag den lOden Juli 1884, des namiddags te 2 uur,

■norm

HENDRIK JAN KREMER,

Arts,

geboren te ïermunten.

GRONINGEN. — 1884. — J. B. HUBEB.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

AAN MIJNE MOEDER

OPGEDRAGEN.

-ocr page 12-
-ocr page 13-

INLEIDING.

In de laatste twintig jaren zijn er tal van onderzoekingen gedaan, om uit temaken, welken invloed de school of liever de studie in \'t algemeen uitoefende op het ontstaan van myopie en op hare verdere ontwikkeling. Reeds lang was het den oogheelkundigen bekend, dat er onder de beschaafde standen der maatschappij veel meer bijzienden voorkwamen dan onder de volksklasse.

Kepler in 1601 sprak reeds deze meening uit en in 1864 schreef Donders in zijn classiek werk over refractie- en accommodatie-anomaliën. ))Op de verbreiding van myopie hebben de standen een grooten invloed. Opmerkelijk reeds is het hoe sterk in de

registers mijner privaat-patienten (de meer gegoeden)

i

-ocr page 14-

2

de myopie, in die mijner gasthuispatienten daarentegen hypermetropie de overhand heeft. Om juist te zijn moet ik zeggen, dat onder de gegoeden niet veel meer hypermetropie, maar veel meer myopie voorkomt. Dat voorts de bewoners der steden meer aan myopie lijden dan die van het platte land, is van algemeene bekendheidquot;.....

«Wordt bij een nauwkeurige statistiek gevonden — en ik durf er nauwelijks aan twijfelen — dat de myopie toenemende is in de beschaafde maatschappij, dan is dit een zeer bedenkelijk verschijnsel en zal men erstig moeten bedacht zijn op middelen, om dien voortgang te stuiten. Niet alleen toch is de myoop niet in staat alle burgerplichten te vervullen en is hij beperkt in de keuze van zijn staat in de maatschappij , maar bij de hoogere graden leidt de myopie tot stoornis van het gezichtsvermogen en dreigt met ongeneeslijke blindheid.quot;

De oogheelkundige statistiek, die thans over dit onderwerp bestaat, toont aan, dat er reeds meer dan 50.000 individuen op hunne refractie onderzocht zijn. De meeste dezer onderzoekingen hebben plaats gehad in Duitschland, Zwitserland en Rusland, ofschoon ook Frankrijk, Engeland en Amerika niet in gebreke zijn gebleven hun contingent te leveren.

In ons land zijn tot op dit oogenblik nog slechts de resultaten van twee onderzoekers gepubliceerd.

-ocr page 15-

3

De heer Collard \') te Utrecht in 1881 en de heer van Anrooy 2) te Leiden in 1884 kozen beide het onderzoek van de oogen der studenten aan hunne universiteit tot onderwerp van eene dissertatie.

Onderzoekingen van scholen waren er voor zoover mij bekend is, tot dus verre hier te lande nog niet verricht; het was daarom, dat ik op aanraden van mijn zeer hooggeschatten leermeester Dr. M. E. Mulder besloot de oogen te onderzoeken van de leerlingen, die hun onderwijs ontvangen aarude Rijks Hoogere Burgerschool en het Gymnasium te dezer stede, om ook van mijn kant een kleine bijdrage te leveren tot de statistiek van dit onderwerp, hoofdzakelijk met het doel, om na te gaan of de vrij treurige resultaten in Duitschland en elders verkregen, ook op ons land van toepassing zijn.

Van den directeur der Rijks Hoogere Burgerschool Dr. F. G. Gronemann en van den rector van het Gymnasium Dr. J. L. Sirks kreeg ik gereedelijk toestemming, om dit onderzoek te mogen instellen in de namiddaguren tusschen de schooltijden. Beide heeren hebben mij bij het onderzoek met de meeste bereidwilligheid ter zijde gestaan, waarvoor ik hun

\') Q. C. Collard. De oogen der Studenten aan de Rijksuniversiteit te Utreclit 1881.

\'2) Van Anrooy, De oogen der Studenten aan de Rijksuniversiteit te Leiden 1881:.

1*

-ocr page 16-

4

hier openlijk mijn dank betuig. Welwillend werd mij in beide scholen het vertrek voor het onderwijs in de physica afgestaan, waardoor ik het voordeel had, om mijn onderzoekingslocaal gemakkelijk in een duistere kamer te kunnen veranderen.

Ik stel mij voor eerst een historisch overzicht te geven van de onderzoekingen op dit gebied, om vervolgens de wijze, waarop ik mijn onderzoek instelde, en de resultaten door mij verkregen, mede te deelen.

-ocr page 17-

HISTORISCH OVERZICHT.

De onderzoekingen omtrent het voorkomen der verschillende brekingstoestanden van het oog verkregen eigenlijk eerst wetenschappelijke waarde, nadat door Donders \') in 1864 de refractie en accommodatie anomaliën nauwkeurig bekend waren geworden ; hij toch was de eerste, die duidelijk inzag, dat het verschil in breking afhankelijk is van den anatomischen bouw van het oog en die een einde maakte aan de verwarring, die er algemeen heerschte ten opzichte der refractie en accommodatie anomaliën.

\') F. C. Donders. On the anomalies of Accommodation and Refraction of the Eye. The New Sydenham-Society. Londen 1864.

-ocr page 18-

6

De vroegere onderzoekingen van James Ware, Schürmayer en SzoKALSKi hebben dan ook weinig waarde, vooral als men weet, dat zij alleen bestonden in eenvoudig navragen.

Daarentegen volgde E. von Jaeger Jr. \') in 1861 een betere methode van onderzoek, omdat hij zich zoo veel mogelijk van de subiectieve opgaven van den patient onafhankelijk maakte, door zelf\' ophthal-moscopisch de refractie te bepalen.

Hij onderzocht ongeveer 800 individuen van zeer verschillenden leeftijd en zeer verschillende maatschappelijke betrekking, t. w. I pas geboren kinderen van 9—16 dagen. II kinderen van een bewaarschool van 2—6 jaar. III jongens van 6—li jaar van een dorpschool bij Weenen, IV meisjes van 5—11 jaar van die zelfde school, V jongens van 9—16 jaar, die in een private inrichting van onderwijs voor wetenschappelijke studiën werden opgeleid en VI eindelijk soldaten (Italianen) van 20-25 jaar.

Daar alleen de V categorie eenigszins op mijne onderzoekingen betrekking heeft, zal ik het resultaat daarvan mededeelen n. 1.

Hypermetropie 2 0/o Emmetropie 18 u/o Myopie 80 0/o

\') E. v. Jaeger Jr. Ueber die Einstellungen des dioptrischen Apparates im menschlichen Auge. Wien 1861.

-ocr page 19-

7

Hieronder zijn echter begrepen 33 0 o myopen, die slechts een lens -- 60 Weener duimen of 158 cM. brandpuntsafstand noodig hebben. Onder de neo-nati vond von Jaeger 75 0/u myopen, hetwelk hij toeschrijft niet aan een te lange oogas, maar aan een grootere bolheid van de lens, doordien de musculus ciliaris nog niet genoeg ontwikkeld was.

In 1865- 66 heeft Dr. H. Cohn \') 10.060 schoolkinderen deels in Breslau, deels in het in de nabijheid gelegen dorp Langenbielau onderzocht. Hij ging op de volgende wijze te werk. Door een voorloopig onderzoek met letterproeven scheidde hij eerst de Emmetropen van de Ametropen. Hij liet te dien einde alle kinderen lezen op een afstand van 4 voet en wei met beide oogen. Allen, die de letters op dien afstand niet. vlug lazen, werden voorloopig onder de ametropen gerekend en werden later door hem zeiven nauwkeuriger onderzocht met glazen en den oogspiegel. Daar echter aan de aldus tot Emmetropen gestempelde individuen geen convexe glazen werden voorgehouden, is het duidelijk , dat een groot aantal hypermetropen aan zijn aandacht zijn ontsnaptwijl deze, vooral omdat het

1) H. COHN. Untersuchungen der Augen von 10.060 Schulkin-dern nebst Vorschliigen zur Vorbesserung der den Augen nachtlieiligen Schuleinrichtingen. Leipzig 1867.

-ocr page 20-

8

jonge individuen waren , gemakkelijk voor den afstand van 4 voet kunnen accommodeeren. Ook bewijst het onderzoek van beide oogen te gelijk eigenlijk alleen, dat slechts een oog een normale gezichtsscherpte heeft, en blijft dus nog de mogelijkheid, dat het andere oog abnormaal is.

Doch ook de myopen wier graad van bijziendheid niet meer dan 1 a 1.5 Dioptrie bedraagt, zullen op een afstand van 4 voet wel kunnen lezen als hun gezichtsscherpte overigens normaal is. Aan deze fouten trachtte Cohn echter zoo goed mogelijk te ontkomen door ieder kind, dat niet vlug las, voorloopig tot de Ametropen te rekenen.

Cohn trok uit zijne waarnemingen conclusies, die de hygienisten, oogheelkundigen en paedagogen deden schrikken en zijne onderzoekingen hebben ontegenzeggelijk aan de schoolhygiene een geduchten stoot gegeven in de goede richting. Hij kwam namelijk tot de betreurenswaardige gevolgtrekking, dat de bijziendheid vooral in de stadsscholen van de lagere tot de hoogere klassen, en van jaar tot jaar toeneemt en dat niet alleen wat het aantal bijzienden, maar ook wat den graad van myopie betreft. Zijne conclusies luidden aldus: I ))In den Dorfschulen existiren kaum Kurzsichtige; ihre zahl nimmt aber mit den steigenden Ansprüchen, welche die Lehr-anstalten an das Auge stellen, von Schulkategorie

-ocr page 21-

9

zu Schulkategorie stetig zu und erreicht die höchste Höhe in den Gymnasiën.

11. Die Anzahi der Karzsichtigen Schiller steigt von den untersten zur obersten Classe fast stetig in allen Anstalten.

TTT. Der Durchschnittsgrad der Myopie nimmt von Classe zu Classe zu, d. h. die Kurzsichtigen werden immer kurzsichtiger.

Hij meende zelfs te kunnen aantoonen, dat in enkele klassen, waar aan de door de hygiene gestelde voorwaarden bizonder slecht was voldaan, voornamelijk wat verlichting en inrichting der schoolbanken betrof, ook de myopie meer de overhand genomen had dan in dat opzicht beter gesitueerde.

Van de onderzoekingen van Thilenius \') aan het gymnasium te Rostock, en van Schultz 1) aan dat te Upsaia in 1870 zal ik alleen de statistische resultaten , die ze verkregen, latei\' mededeelen.

Na Cohn was het vooral Dr. Friedeich Erismann 2) te Petersburg, die onderzoekingen van een groot

1

) Schultz. En Kadogoerelso for elementar laroverken i Upsaia. Upsaia 1870.

2

:l) Erismann. Ein Beitrag zur Entwicklungs-Geschichte der Myopie gestützt auf die Untersuchung der Augen van 4358 Schülern und Öchülerinnen. Archiv für Ophthalmologie XVII I 1871.

-ocr page 22-

10

aantal schoolkinderen deed. Niet minder dan 4358 individuen toch werden door hem persoonlijk onderzocht ; leerlingen van gymnasia, hoogere burgerscholen, lagere scholen en private inrichtingen. Hij heeft zeer zeker een betere methode van onderzoek gevolgd dan Cohn, daar hij onderzocht met de Snellen\'sche letterproeven, op een afstand van 6 Meter, en dan aan allen, die schijnbaar Emmetroop waren bovendien een convex glas voorhield, om te zien of er ook Hypermetropie in het spel was.

Met den oogspiegel onderzocht Erisnann echter alleen alle myopen, doch van de hypermetropen en emmetropen alleen hen die geen volkomen gezichtsscherpte vertoonden. In toto vond hij Myopie 4317 of 30.2 n/o

Emmetropie 1132 of 26.0 0/o Hypermetropie 1889 of 43.3 ü/j Onder de 2534 leerlingen der Russische gym-nasiën.

Myopie 866 of 34.2 %

Emmetropie 654 of 28.8 % Hypermetropie 1003 of 39.5 %

Amblyopie 11 of 0.5 0/u

Hij vond op de Russische gymnasiën een nog grooter aantal myopen dan op de scholen met Duitsche leerlingen ; hij schreef dit onderscheid ten nadeele der Russen niet toe aan een specieele prae-

-ocr page 23-

11

dispositie maar aan het op de Russische gymnasia heerschende ^Pensionswesen.quot;

))Die Pensionare befinden sich nun in Beziehung auf Hygiene unter entschieden ungünstigeren Ver-haltnissen als die Externen; die Augen machen keine Ausnahme von diesem Gesetz. Der Pensionar kommt selten dazu seine Accommadation vollstandig zu erschlaffen, weil er nur selten Haus und Hof verlasst; er ist ferner absolut genöthigt, sich wahrend der vorgeschriebenen Zeit zu beschaftigen, er kann auch die Künstliche Beleuchtung nicht so einrichten , wie er es indivuell wünschen würde und nöthig hatte sondern er ist auf die vorhandene, nicht selten sparliche und unpassend angebrachte Beleuchtung angewiesen. Diesen Umstanden schreibe ich das ungünstige Verhaltniss zu, das in Beziehung auf die Myopie die russischen Gymnasien den deutschen Schulen gegenüber aufweisenquot;.

Wat de Myopie betreft, kwam Erismann ongeveer tot hetzelfde resultaat als Cohn, doch hij vond een veel grooter aantal hypermetropen, n.1. 43.3 proc. zoodat hij ten slotte beweerde, dat hypermetropic de meest voorkomende refractietoestand is op jeugdigen leeftijd, doch dat het aantal hypermetropen met den leeftijd en in de hoogere klassen afneemt.

Hij zegt daarvan: ))Der kleinere Theil derselben bleibt hypermeropisch aber die Mehrzall wird my-

-ocr page 24-

12

opisch, nachdem sie das Podium der Emmetropie durchlaufen hat; ein kleiner Theil bleibt in diesem üebergangsstadium durch zufallig eintretende gunstigere Umstande stehen.quot;

In Mei 4870 onderzocht Cohn de leerlingen van het Friedrichgymnasium te Breslau en anderhalf jaar later dus in November 4874 deed zich aan hem de gelegenheid voor, om deze zelfde leerlingen nog eens te onderzoeken. In vergelijking met zijn vroegere waarnemingen vond hij, dat op het Friedrichgymnasium meer bijzienden aanwezig waren dan in elke andere dergelijke inrichting te Breslau. Bij het tweede onderzoek bleek, dat van de 364 leerlingen, die de eerste maal onderzocht waren, slechts 438 nog aanwezig waren , en wel 84, die bij het eerste onderzoek emmetroop en 54, die myoop waren, Van de 84 emmetropen waren er 70 emmetroop gebleven, daarentegen 44 of 10 0/o myoop geworden, en bij de vroegere 54 myopen vond hij, dat bij 28 hunner, dus bij meer dan de helft, ontegenzeggelijk de graad van myopie was toegenomen, terwijl bij niemand een vermindering van graad kon geconstateerd worden.

Dr. Aug. von Reuss ^ onderzocht in 1873 het

\') v. Reüss. Die Augen der Schiller des Leopoldstiidter Gymnasium in Wien. Jahresbericht der Anstalt 1874.

-ocr page 25-

13

Leopoldstiidter Communal, Realund Obergymnasium te Weenen. Hij wendde ongeveer dezelfde methode aan als Erismann , en kwam tot de conclusie, dat de myopie in de hoogere klassen wel toenam, doch niet geregeld, de hypermetropie nam daarentegen in de hoogere klassen en met de levens- en de schooljaren af. Wat den graad van bijziendheid betreft, kon hij wel constateeren, dat de zwakke graden in de hoogere klassen afnamen, maar niet dat in de hoogste klassen ook de sterkste graden van myopie voorkwamen.

In Juni 1873 werden de leerlingen van hetzelfde gymnasium wederom onderzocht. Van de 409 leer-leerlingen waren echter slechts 211 nog aanwezig namelijk 79 Emmetropen, 82 myopen en 50 Hy-permetropen. Van de 79 Emmetropen waren nog 56 of 70.9 % E., 15 of 18.9 0/o waren myopisch geworden en 8 of 10.2 0/o hypermetropisch. Van de 82 myopen waren 23 of 28 0/o stationair gebleven , doch van 50 of 61 % was de bijziendheid toegenomen. De graad der Myopie van hen, die in een jaar tijds bijziende waren geworden, varieerde tusschen Voo en Vm.

Dr. A. Ott ^ en Dr. M. E. Ritzmann onderzoch-

\') Ott und Ritzmann. Program des Gymnasiums zu Seliaffhausen 1873—74.

-ocr page 26-

14

ten in 1873—74 samen het gymnasium te SchafF-hausen met 122 leerlingen en wel onafhankelijk van elkaar cle een met de Snellen\'sche letterproeven, de ander met den ophthalmoscoop. Hun resultaat was dat van de 122 leerlingen, 55 emmetropisch, 7 hypermetropisch en 42 myopisch waren.

Zij waren als volgt over de verschillende klassen verdeeld:

I Klasse 28 leerlingen, daaronder 26.8% myopisch

II » 31 » » 40.3 7o

III » 25 » » 30.0 ü/o

IV » 19 » » 47.0%

V » 13 » » 54.0%

VI » 6 » » 58.0%

Ook Ott en Ritzmann schreven een groot deel

van de oorzaken der toenemende myopie aan de school toe. Zij aarzelden niet zich in hun verslag aldus uit te laten: »Wird die Ueberhaufung mit Unterrichtsstunden und hauslichen Arbeiten beibe-halten, so wird unter dem Einfluss derselben und der damit steigenden Vererbung in wenigen Jahr-zehnten die Schuljugend unserer Stadte nur aus Kurzsichtigen bestehen und die Schule wird die zwei-felhafte Genugthuung haben, ein Geslecht von Stu-benhockern und Blinden erzogen zu haben.quot;

Ze vonden vooral in de laagste klassen individuen lijdende aan Accommodatiekramp, en onder de 19

-ocr page 27-

15

personen, die zich van brillen bedienden, vonden ze niet minder dan 7, die een te sterke bril droegen.

Dr. Max Conrad \') onderzocht in het winterhalfjaar van 1874—75 de oogen der leerlingen van 3 gym-nasiën te Königsberg, ten getale van 1518. Hij onderzocht zijne individuen zoowel subiectief als obiectief, en wendde in zooverre een betere methode aan dan zijn voorgangers, dat hij alle oogen ook ophthalmoscopisch onderzocht. In toto vond hij ongeveer dezelfde cijfers als Erismann.

Conrad 47.47 0/o 29.94 % 22.33 0/o

t. w. Erismann

Hypermetropie 43.3 % Emmetropic 26.0 0/o Myopie 30.2 %

Max Conrad vond steeds met den oogspiegel minder myopen dan met glazen, daarentegen steeds meer hypermetropen, zoodat volgens hem ongeveer 10 0/0 der onderzochten door accommodatiekramp bij het onderzoek met glazen myopisch schenen, terwijl ze later met den oogspiegel bleken emme-tropisch of hypermetropisch te zijn. Conrad meende door zijne navorschingen bewezen te hebben, dat hypermetropic op de school dikwijls in myopie over-

\') Max Conrad. Die Refraction van 303G Augen von Schulkin-dern mit Rücksicht auf den Uebergang der Hypermetropie in Myopie. Leipzig 187G.

-ocr page 28-

16

gaat, hij gaf, evenals Donders , als oorzaak daarvoor hoofdzakelijk aan de voorovergebogen houding van het hoofd, waardoor bloedaandrang naar den fundus oculi ontstaat en sterkere convergentie noodig wordt.

Dr. O. Becker\') onderzocht in 1877 te Heidelberg de leerlingen van het Gymnasium te Heidelberg ten getale van 287 in toto vond hij;

Myopie 35 0/o Hypermetropie 12 0/o Emmetropic 53 0/o Hij vond dat het aantal myopen per klasse met ongeveer 4 Ol0 toenam, tot bijna 100 0/o voor de hoogste klasse en berekende dat het gemiddelde procentgehalte aan myopen voor de Gymnasia was 26 0/o, voor de hoogste klasse gemiddeld 55 0Iq.

Hij zeide: ))Man darf nicht, wie von mancher Seite in übertriebener Eifer geschieht, fur dieses Resultat lediglich die Schule verantwortlich machen, fest steht nur, dass die Zahl der Kurzsichtigen Schülern mit den Schuljahren (dies kriterium ist viel sicherer als die Lebensjahre und Schulklassen) progressiv wachst; in kelner Weise aber ist bis jetzt bewiesen, das dies Resultat eine Folge der gesteigerten Anforderungen der Schule, oder (wie auch schon mit Hinweis aufDeutschland undFrank-

\') O. Becker. Das Auge und die Schule. Vortrag Auszug im Centralblatt für Augenheilkunde 1877 pag. 66.

-ocr page 29-

17

reich behauptet wurde) des Schulzwanges sei, die Befurchtung, dass die Künftige Generation bald nur Kurzsichtige zahlen wird ist also noch nicht nach-weislich begründet.quot;

Om dit bewijs te kannen leveren, zouden jaren lange onderzoekingen noodig zijn. In allen gevalle was de school volgens hem slechts een der veelvuldige invloeden, die myopie bewerkten, daarnaast stond als van evenveel gewicht de persoonlijke en erfelijke dispositie.

E. Pflüger , \') die te Luzern onderzoekingen deed, gaf O. Bekker gelijk, als hij de schooljaren een beter kriterium vond dan de levensjaren, ook hij vond de bijziendheid geregeld toenemende met het aantal schooljaren.

Dr. L. Kotelmann 2) onderzocht te Hamburg de leerlingen (413) van het Johanneum, doch alleen met glazen, zonder acht te slaan op de hyperme-tropen. Hij deed tevens onderzoekingen over de herediteit en vond, dat in \'24 gevallen, waar beide ouders myopisch waren, in 83.3 0/o dezer gevallen ook de kinderen myopisch waren. Was alleen de vader my-oop, dan plantte de myopie zich in 50.8 proc. op de zoon voort, was alleen de moeder myoop dan in 58 0/o.

\') E. Pflüger. Centralblatt für Augenlieilkunde 1877.

-) L. Kotelma.n\'. Die Augen der Gelehrtensohulen des Johanneums in Hamburg. -Nagel\'3 Jahresbericlit 1877 pg., 371.

2

-ocr page 30-

18

Dr. Emil Emmert \') publiceerde in 1877 zijne onderzoekingen van de scholen (waaronder drie gymnasia) in de cantons Bern, SolothurnenNeuenburg. tezamen tellende 2148 leerlingen. Ofschoon hij over \'t algemeen een geringer aantal bijzienden vond, dan in Duitschland en Rusland, kwam hij toch ook tot het resultaat, dat de bijziendheid progressief is gerekend van eene lagere tot eene hoogere klasse, met den leeftijd en met het aantal schooljaren; dit alles niet alleen in aantal maar ook in graad. In toto vond hij;

Emmetropie 9.8 0/o Myopie 12.6 0/o

Hypermetropie 77.0 0/o

Ook hij .verkreeg dus een groot aantal myopen. Tevens bleek hem , dat de gezichtsscherpte bij de my-open in vele gevallen afgenomen was, vooral bij de hoogere graden van myopie.

Dr. O. Just \') te Zittau onderzocht in 1879 onder meer lagere scholen ook een gymnasium en een hoogere burgerschool, het eerste met 194 en de laatste met 293 leerlingen.

Hij deed dit voornamelijk met het doel om uit

-ocr page 31-

19

te maken, of de nieuw gebouwde en beter ingerichte scholen ook het aantal bijzienden hadden doen afnemen. Hij vergeleek het resultaat zijner onderzoekingen met die van Cohn en anderen, die eveneens de leerlingen van gymnasiën en hoogere burgerscholen onderzocht hadden en kwam daarop tot de conclusie, dat ook in de nieuwgebouwde scholen het aantal myopen en de graad der bijziendheid in de hoogere klassen, en met de schooljaren stijgende was, en dat te Zittau minstens evenveel myopen voorkwamen als te Breslau en op andere plaatsen. Hieruit volgde volgens hem, dat goed verlichte en goed ingerichte schooliocalen alleen nog niet in staat zijn de ontwikkeling der myopie te voorkomen.

Zeer interessant zijn ook de mededeelingen van Dr. M. Reich \') te Tiüis, vooral doordat hij zijne onderzoekingen na een tijdsverloop van 6 jaren bij dezelfde individuen herhaalde. Hij onderzocht in 1876 de leerlingen van het gymnasium aldaar, en opnieuw in December 1882. Hij vond echter alleen in de drie hoogste klassen, nog leerlingen terug, die ook vroeger onderzocht waren. Van de 145

\') Dr. M. Reich, llefractionsveranderungen in Laufe van seohs Jahren an 85 Schülern beobaohtet. Arcliiv. 1\'. Ophthalmologie Bd. XXIX II 1883.

-ocr page 32-

20

leerlingen dier klassen in 1876 vond hij in 1882 nog 88 terug.

1876 1882

35 0/o 43 0/o Emmetropie. 25 0/o 50 0/o Myopie.

36 0/o 3.4 0/o Hypermetropie.

3.4 0/o 3.4 0\'o Amblyopia en Astigmatisme.

Echter had hij in 1876 zijne leerlingen niet ophthalmoscopisch onderzocht doch alleen met glazen ; hierdoor kan het onderscheid tusschen de cijfers, die hij in de beide jaren vond, nog wel iets kleiner geworden zijn dan het in werkelijkheid was; want het is mogelijk, dat enkele emmetropen met accommodatiekramp in 1876 voor myopen gehouden zijn.

Van 32 hypermetropen waren geworden 12 of 37 0/o myopisch.

Van 32 emmetropen waren geworden 14 of 44 0I0 myopisch.

Van 22 myopen waren sterker myopisch geworden 18 of 81 0/o.

Van 22 myopen waren geworden 3 of 13 0 o emmetropisch.

Van de emmetropen bleven dus meer dan de helft onveranderd, van de myopen waren stationair gebleven slechts 5 0i0 (von Reuss vond na 1 jaar 30 0/o na 3 jaar 12.3 7o), terwijl van de hypermetropen 10 0/0 onveranderd waren gebleven. Van

-ocr page 33-

24

de in 6 jaar tijds bijziende geworden emmetropen kreeg niemand een hoogeren graad dan — 2.5 D, de meesten slechts — 1.25 a — 4.5 D.

Hoewel niet het onderzoek bevattende van scholen (gymnasiën en Hoogere burgerscholen) wil ik hier toch melding maken van het interessante werkje van Tscherning \') te Copenhagen en wel omdat hij een geheel anderen weg insloeg. Hij onderzocht n.1. geen schoolkinderen, die nog in het tijdperk van ontwikkeling verkeeren, maar volwassenen. Zijn materiaal bestond uit de ingeschrevenen bij de nationale militie, personen van allerlei rang en stand en van ongeveer den zelfden ouderdom n.1. van 48—25 jaar. Zoo onderzocht hij in de jaren 4880 en 4884 samen 7564 individuen, waarvan de meerderheid den leeftijd van 22 jaar had bereikt.

Hij verdeelde hen in zes klassen, daarbij als maatstaf nemende het gebruik dat elk van zijn oogen maakte.

4 klasse — leeraren, studenten

2 » — klerken, boekhouders

3 » — architecten, beeldhouwers, muzikan

ten , etc.

4 » — goudsmeden, instrumentmakers, horlo

gemakers , etc.

\') M. Tscherning. Studier over Myopiens Aetiologi Kjöbenhavn. 1882.

-ocr page 34-

22

5 klasse — timmerlieden, slagers, machinisten, mo

lenaars, barbiers, schoenmakers, etc.

6 » — doofstommen, boeren , idioten, visschers

en dienstboden.

Hij komt tot de volgende conclusies; I. sNserarbeidets Indflydelse paa Myopiens üd-bredelse er evident.quot; Om dit aan te toonen voert hij de volgende tabel aan.

In toto

Myopen

proc.

1.

491

159

32.38

2.

1009

149

15.76

3.

270

36

13.33

4.

566

66

11.66

5.

2861

150

5.24

6.

2326

57

2.45

Totaal

7523

627

8.33

II. De excessive Grader af Myopi 7 — 9.0 fölge en ganske anden Lov for deres Udbredelse, idet de ere omtrent ligelig udbredte i Befolkningen uden Hensyn til Beskaeftigelsen; de maa derfor antages at vaere af en ganske anden Natur end ialtfald Stör-stedelen af de lavere Grader.

III. Wat het aantal hypermetropen betreft, kon hij niet constateeren, dat hun aantal afnam bij de klassen, die hunne oogen meer gebruikt hadden voor arbeid in de nabijheid. Hij zegt hierover, »Forsaavidt kunde altsaa mine lagttagelser synes

-ocr page 35-

23

at stride mod den af nogle Forfattere antagne hyppige Overgang fra Hypermetropi til Myopi; dog kunde denne Overgang gjerne finde Sted ved de lavere Grader af Hypermetropi Z 2,0, som jeg har opfört sammen med Emmetropi. Forsaavidt vilde det stemme godt med Donders Anskuelse, at Öine af udtalt hypermetropisk Bygning sjelden gaa over til at blive myopiske.

Om nog in het kort een overzicht te geven van de resultaten door anderen verkregen laat ik hier een tabel volgen zooals die voorkomt in Dr. H. Cohn. Die Hygiene des Auges in der Schule.

-ocr page 36-

24

PROCBNTZAHL DER KUEZSICHTIGEN S( ER B

Beobachter.

Jahr

Ort.

A n s t a 11.

Unt Schi

H. Cohn

1865

Breslau

.

5 Dorfschulen

14

(M 7 1 D)

bis

20 stadt Eleraentarschulen

4S

1866

2 höhere Töchterschulen

8

2 Mittelschulen

4

Realschule zum heilig Greist

Realschule zum Zwinger

Elisabeth Gymnasium

Magdalenen Gymnasium

Thilenius

1868

Rostock

Gymnasium

i

H. Cohn

1870

Breslau

Eriedrich- Gymnasium

Erismann

1870

Petersburg

13 Anstalten (darunter 7 Gym-

nasiën)

4

Schultz

1870

Upsala

Gymnasium

Krüger

1871

Erankfort a m.

Gymnasium

v. Hoffmann

1873

Wiesbaden

Gymnasium

Biirgerschule

Töchterschule

v. Reuss

1872

Wien

Gymnasium

1873

Dasselbe

1875

Dasselbe

Burgl

1874

Miinchen

Töchterschule

Dor

1874

Bern

Cantonschule Real

Cantonschule Literar

Stadt. Realschule

Conrad

1875

Königsberg

3 Gymnas. nach Spielgelung

(nar mit Leseprobe)

1

Scheiding

1876

Erlangen

Gymnasium

Koppe

1876

Dorpat

Gymnasium

|

Pfliiger

1876

Luzern

Knaben und Miidchenschule

1877

Gymnas und Realschule

0. Becker

Heidelberg

Gymnasium

Kotelmann

1877

Hamburg

Johannes- Gymnasium

Reform. Realschule

Höhere Biirgerschule

Zimmermann\'s Töchterschule

R

-ocr page 37-

25

IN S( ER IN DEN VERSCHIEDENER KLASSEN.

Unters Schiller.

Procente der Myopen in classe.

IX

VIII

VII

VI

V

IV

III

II

I

1486

1

2

3

4978

3

4

10

834

1

2

7

8

6

16

12

19

426

0

10

6

13

9

15

502

7

12

25

27

25

59

639

11

21

13

23

28

29

532

11

17

19

31

48

65

663

14

19

28

30

35

47

814

11

16

33

36

40

41

361

13

21

27

35

53

60

42

1-

4358

14

16

22

31

38

41

42

43

42

431

14

26

15

37

26

44

53

54

203

4

20

40

17

35

55

54

64

256

19

24

25

32

50

58

48

568

4

1

14

13

21

30

29

23

:

403

6

9

14

27

28

39

37

27

409

28

41

49

48

40

50

61

58

389

37

37

42

46

45

55

69

75

50

50

45

41

58

55

179

44

46

62

143

10

19

28

60

54

50

60

117

14

17

28

15

33

35

50

54

170

16

27

12

,18

40

31

66

1518

6

9

14

19

34

37

52

(11)

(15)

(20)

(22)

(28)

(44)

(55)

(62)

175

20

20

34

38

72

58

84

88

80

792

21

43

49

61

1687

1

4

4

7

10

14

159

17

32

45

43

57

62

63

\'

287

4

100

413

15

22

45

40

48

61

232

16

21

32

29

45

45

310

12

28

21

30

25

38

il

218

10

21

24

26

35

41

24

28

-ocr page 38-

26

Beobachter.

Jahr.

Ort.

A n s t a 11.

Kotelmann

i 877

Hamburg

Wandsbecker Gymnasium

Emmert

1877

Bern Burgdorf Solothurn Bern

Burgdorf

Bern St. Imer

Chaux de Fonds

Locle

Gymnasium Gymnasium Gymnasium Stadtische Madschenschule Elementarschule Madchenschule Neue Madchenschule Knaben Sec. schule Madchen Sec schule Knaben Industrieschule Madchen Industrieschule Madchen Sec. schule

Classen

1877

Hamburg

Johannes Realschule

Nieumann

1878

Magdeburg

Dom Gymnasium Kloster Gymnasium

Haenel

1878

Dresden

Königl. Gymnasium

Just

1879

Zittau

Knabenschule Madchen Elementarschule Hohere Töchterschule Eealschule Gymnasium

Netoliczka

1880

Graz

Stats Obergymnasium Stats-Realschule Handelsakademie Madchen Lyceum

Plorschutz

1880

Coburg

Gymnasium Realschule

A. Weber

1881

Darmstadt

Gymnasium Realschule Höhere Töchterschule Madchen Mittelscfaule Summe 31

Durchschnittsgrad der 24 deutschen Grymnas. und Realschulen.

-ocr page 39-

27

Unters Schülen.

Procente der Myopen in classen.

IX

VIII

VII

VI

V

IV

III

II

I

283

I

9

18

23

24

45

25

219

8

28

27

20

56

56

67

71

50

158

5

10

5

6

8

25

33

25

112

6

33

10

20

52

30

30

239

9

4

16

9

12

25

14

19

44

126

0

0

1

89

3

4

0

11

15

292

16

11

10

8

17

12

9

23

39

92

4

3

10

0

0

98

7

8

4

12

-.0

71

2

10

12

50

92

20

9

23

50

8

23

29

402

29

24

40

46

71

50

325

23

29

39

63

58

75

388

33

34

51

54

64

71

476

23

27

42

47

56

70

347

5

12

13

17

22

36

202

12

13

8

12

14

28

193

7

8

35

20

35

35

31

293

24

21

35

47

52

57

194

34

31

37

53

72

65

167

7

11

22

30

127

9

8

13

7

18

53

62

126

12

24

24

22

129

24

9

• 25

26

14

31

177

24

37

49

69

86

80

260

33

33

47

45

54

56

509

24

31

47

45

54

56

354

51

. 28

31

38

47

51

265

10

40

43

45

44

44

55

270

29

21

15

42

45

529

9344

22

27

36

46

55

58

-ocr page 40-

EIGEN ONDERZOEK.

Ik richtte mijn onderzoek op de volgende wijze in. Na den naam, de ouderdom en het aantal schooljaren van ieder leerling genoteerd te hebben, trachtte ik mij op de hoogte te stellen van de mogelijk bestaande refractie-anomaliën van zijne familieleden.

Daarop werd de patient op 6 M. afstand van de letterproeven van Snellen geplaatst en dan eerst voor ieder oog afzonderlijk de gezichtsschenpte bepaald. Bleek de Visus niet volkomen te zijn, dan werd getracht, deze door glazen, zoowel sphaerische als cylindrische zooveel mogelijk te verbeteren, waardoor dan tevens de refractie bekend werd; hierbij in aanmerking nemende, dat de graad van myopie aangegeven wordt door het zwakste concaaf, die van hypermetropic door het sterkste convex glas, waarmede in de verte duidelijk gezien wordt.

-ocr page 41-

29

Daar het niet geoorloofd was mydriatica aan te wenden, kan hier alleen sprake zijn van den graad van manifeste hypermetropie.

Ook dan wanneer de kleinste letters op 6 Meter afstand vlug werden gelezen, dus volle gezichtsscherpte aanwezig was, wrerd steeds, door middel van convexe glazen op het bestaan van hypermetropie onderzocht, daar, de jeugdige leeftijd van de onderzochte personen in aanmerking genomen, zelfs een vrij sterke graad van hypermetropie gemakkelijk door accommodatie kon worden overwonnen.

Het onderzoek op Astigmatiome had op de volgende manier plaats, vooreerst werden door middel van den Stralenkrans de hoofdmeridianen (maximum en minimum) van kromming van de cornea bepaald, daarna werd door cylindrische glazen de visus zoo veel mogelijk verbeterd.

Na dit onderzoek werd in het locaal het zonlicht afgesloten en onderzocht ik ieder oog afzonderlijk met den oogspiegel van Landolt, zoowel in het omgekeerde als in het rechtstandig beeld; in het directe beeld werd tevens de refractie van het oog bepaald.

De verschillen, welke ik verkreeg bij de refractiebepaling door letterproeven en door den ophthal-moscoop waren altijd zeer gering; ik heb steeds het gemiddelde als de ware refractie aangenomen.

-ocr page 42-

30

RUIS HOOGERE BURGERSCHOOL.

Volgnummer.

Initialen.

Ouderdom.

Schooljaren

Klasse.

tb c O

Visus

zonder met glas. glas.

REFRACTIE.

Aanmerkingen.

a ;

3 O

6p

quot;o gt;

19

1

£ gt;-5

14

9

I

R.

G/9

1

M 1

20

L.

%

1

M 1

2

J. H.

13

7

I

R.

1

E

21

L.

1

E

3

N. L.

14

9

I

R.

1

E

Lichte atr. sikkel.

22

L.

1

E

id

4

M. V.

15

10

I

R

1

E

23

L.

1

E

5

B. K.

13

7

I

R.

1

E

24

L.

1

E

6

J. C. R.

16

11

I

R.

1 schraal

E

25

L.

1

E

7

H. W.

15

10

I

R.

6/ /12

E

: 26

L.

6/ /9

E

8

R. G.

16

11

I R

1

E

27

L,

1

E

9

R. K.

16

10

I

R.

1

E

L.

1

E

; 28

10

B. D. M.

15

9

I

R.

1

E

L.

1

E

; 29

11

J. T.

14

9

I

R.

1

E

L.

1

E

3C

12

W. B.

15

12

I

R.

1

E

L.

1

E

31

13

F. H. V.

16

10

I

R.

^24

0/ \'18

Asm. 1 M 3.5

L.

6/l8

6/l2

M 3.5

Strab. diverg.

1 3\'

14

C. L. Z.

13

7

I

R.

1 schraal

E

L.

1 schraal

E

3

15

G. W. H.

13

8

I

R.

6/ \'36

724

Hm 4

L.

6/ /18

6/ \'12

Hm 3

bril 4- 2.75

16

M. d. W.

14

9

I

R.

1 schraal

E

3

L.

1 schraal

E

17

G. L. d. H.

16

9

I

R.

1

E

Atroph. sikkel.

3

L.

1

E

Vader, broeders

18

G. I. P.

13

8

I

R.

0/go

e/ /9

M 5

en zusters myoop,

3

L.

6/60

0/ /9

M 4

behalve twee

bril—2.75

-ocr page 43-

31

s a

a

O

d O *4

c3

ó

J

SC O

/—N

Visus

a

Initialen.

TS

0)

■\'—3

O

CO 03

^^

EEPEACTIE.

Aanmerkingen

0

bp

TS 0

O

ja

w

zonder

met

gen.

quot;o gt;

O

o

GQ

glas.

glas.

19

H. J. S.

16

11

I E.

1

E

L.

1

E

20

M. J. K.

14

7

I E.

1

E

L.

1

E

21

P. E. E.

13

7

I E.

1

E

L.

1

E

kkel.

I 22

J. B.

16

9

I

E. L.

1 1

E E

23

W. E. B,

14

9

I

E. L.

6/ \'\'18 1

E E

,

24

L. C.

14

9

I

E.

6/ \'18 6/

\'\'18

G/ l 9

M 2.5

L.

6/ /9

M 2.5

: 25

J. A. M. M.

16

9

I

E. L.

1 1

E E

26

H. P. H W.

16

11

II

E. L.

1 1

E E

27

L, 0.

15

10

II

E. L

1

6 / /60

%4

E

Ash. 3 maxim, vertic.

28

H. B,

1610

II

E.

0/l8

718

M 2.5

L.

7.4

0/ /18

M 2.5

29

F. C. H.

17

12

II

E.

CO 00

1

M 1

L

1

M 1.25

30

H D. H.

15

10

II

E. L.

E E

31

E. W.

14

9

II

E. L.

G/l8 6/18schraal

1 1

M 1 M 1

32

G. 0.

16

11

II

E. L.

1 1

E E

33

L. T.

14

9

II

E. L.

1 1

E E

Vader bijziende met 1 oog.

34

J. E.

17

10

II

E.

G

/18 7l8

1

M 2

L.

1

M 2

bril—1.

1.

35

A. W. N.

16

10II E.

1

E

3rs

L

1

E

\'P,

36

E. S.

16

10II E.

6/36

79

M 3,5

L.

7,8

7o

M 3.5

bril — 3.

-ocr page 44-

32

a

2

M ® 1 w oj fcri

OD ®P O 58 ! amp;

Visus

a

O

Initialen.

EEFRACTIE,

Aanmerkingen

il ^ W

:o quot;

zonder glas.

met

02

II R.

L. II R. L.

15 15

15 14 14

14

15

15

17

6/3G %

1

«/ /24

54

55 j

56

57

58

59 \'M

60 | 61 62

63 \'

64

65 1

66

67

68 69

II

1 1 1 1 1 1 1 1

6/ / If

6/ / 12

II

II

II

II

1 schraal 1 schraal

1 1

II

6/12

quot;As 6/.„

II

16 11

I

15 10

II R.

|l.

II R. L,

II R. L.

III R. L.

i

i

6/

/18

1 1 1

1 schraal

12

III

6/ / iü

III

70

71

72

III

III

1 schraal 1

W. S. S. J T.

J. P. P. v. d M. E D. J M. A. H. v. L.

H. R. K. D. B.

H. W. H. M. A. A. B. S. R. R. H. L. E.W. J. M.

M. S. j. v. A. L.

M 4.5 M 1 E E

E E E E E E E E

Ash. 1 Hm. 3.5 Ash. 1 -j- Hm. 1 max. horizontaal M 1 M 1 E E

E E M 1 E E E

Asm. 1 max. vert. Asm.1 , , M 1.5 M 2.0

E E E E E E

Choriodaalvatei zichtbaar.

R. amp; L. atrophi sche sikkels.

R. kleine atroph, sikkel.

macula corneae centralis.

Vader hyperm.

-ocr page 45-

33

mgen

IvateE

troph,

3 a tp

o ?■

a

p

Visus

o

■~

®

Initialen.

ns -

o

aj ■ —: O

CD 03

c3

.

bX) o

-----

REFRACTIE

Aanmerkingen.

IS

O

-a

3

O

zonder

met

O

o 02

glas.

glas.

S. B.

16

41 III R.

1

E

L.

1

E

J. L B.

16

9

in

E. L.

1

1

E

E

W. F. R.

47

14

in

R,

e/ / 3G

1

M 3

L.

C/ / ()0

I

M 3

bril — 1.5

J, G. S.

18

13

Ill R. L.

1 1

E E

S. D.

48

12

Ill R. L.

1 1

E

E

M. G v. D. d B.

17

14

Ill R.

L-

1

1

E E

P. B

16

11

III R.

1

E

L.

1

E

L. kleine atroph.

S, E

23 11

Ill R.

%

E

sikkel

L.

I schraal

E

REV.

16 41

Ill R.

I

E

L.

1

E

W, P

16

10

Ill R.

6/

\'24 «/ \' 24

1

1

M 1.5

L.

1

M 1.5

bril — 2.

W. J. w.

17

10

Ill \'R

I

E

L.

0/ /24

1

M 1.75

Vader myoop.

P. A. H

17

11

III

R, L.

1 1

E E

J. J H

15

8

III

R L

1 1

E

E

Papilgrens iets

B C.

17

4 2 III R.

G/ \'60

1 schraal

M 4

diffuus.

L.

0

\' GO

1 schraal

M 4

bril — 2.75

J. N. B.

17

11

III

R, L.

0,

\'9 %

E E

J. B B.

17

11

III

R. L.

i i

E E

è

E. L.

17

14

III

R.

fi/ /18

1

E

L.

E

A. N. v. M.

18

44

IV

R. L

1 1

E E

G. S.

45

9

IV

R. L.

1 1

E E

54

55

56

57

58

59

60 61 62

63

64

65

66

67

68

69

70

71

neae

arm.

roph Is.

72

-ocr page 46-

34

s

S

O

d

O

Visus

O

B

u

agt;

. 1

S

B

3

Initialen.

\'XS

agt;

—i O

CC CC

amp;£ O

REFRACTIE.

Aanmerkingen

s

3

C

tp

3

O

M

O

zonder

met

J?

quot;o gt;

O

O

CQ

1

glas

glas.

quot;o gt;

73

P. E. B. C. B.

17 1\'2

IV

R.

1

E

92

L.

1

E

74

B. S.

1611

IV

R.

1

E

93

L

I

E

75

GK K.

19 13

IV

R.

1

E

94

L.

1

E

76

W. A H.

18 13

IV

R.

1

E

95

L.

1

E

77

E. S.

17

12

IV IR.

E

96

L

E

78

Gr. H W.

16

10

IV R

0/ /t)

1 schraal

Ash 1 max. horiz.

97

L.

Ü / \'24 0,

\' 36 0/ /18 1 1

u/ /24

1

Ash. 1 id.

79

A. v. D.

16

10

IV R.

M 1.5

1

98

L.

1

M 2.5

80

A. A. v. W.

16

10

IV

R.

L.

E E

i99

81

C. B.

18

12

IV

R. L.

1

E E

100

82

C. H.

16

12

IV R.

E

101

L,

1

E

83

A. W B.

20

15

IV R.

1

E

102

L.

1

E

84

H. L. S.

1610 IV R.

1

E

103

L.

1

E

85

D. v. d. M.

17il2 IV R.

1

E

■104

L,

I

E

86

F. H. K.

18 13 IV R.

1

E

105

L.

1

E

87

GK R.

16

10 IV R.

1

E

106

L.

1

E

88

G. t. V.

18

13 IV R. L.

1

E

E

Vader myoop

107

89

J. L.

17

12 IV R.

E

108

L.

1

E

90

L. B.

18

14 IV R,

1

E

109

L.

/18 1

%

Ash. 2 max. vert.

91

J. C. F. G

18

11

V

R.

E

1

L.

E

-ocr page 47-

35

Visus

£ S

3

I

O

to

O

O

gen

zonder glas.

met glas.

1 1 1 1 1 1 1

/30 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 I

rgt;/o \'V 24 1

0/ /24 61 /18 0 / /18 0/ \'9

92

93

94

:95

96

97

98

99

100 101 102

103

104

105

106

107

108 109

19 14 17 12

G

0/.4

1712 1814

17\'12

18 13

22 \'20 17

% schr. 1 1

19 13

19 11 17 11 21 14

20 1 t 19 14

bril - 4.

bril 4-4.5. Vader hyperm.

7,8 %

%

1 1 I

1 1

18

/0 1

9 schr.

G/

/9

1

G/9

c/(

Initialen

G. F. H H. K W. P. M.

D. A T.

H. P M C S

H B H. L K F, C. D.

J. P C. F. B. L. v. d E.

E. S W. J. W. v L

C. D. N. J. A. v. G. A K

17 11\' V R. L

17 11 V R. j L.

17 12 V R.

L. V R.

L.

V R.

L.

V 11. L.

V R. jL.

V R. L.

V R. L.

V U.

iL-

V R.

L. R. L. R. L. R. L, R. L. R. L. R. L. R. L.

ri C

S ®

O b

rQ 72

^ \'--S M

O O ^

O ^

S rC3 1—1

O s

Hm 1

Hm 1 Vader myoop.

E E E E E Hm 3 E E E E E E E E E E E E E

Asm 2 raax.horiz E

Asm. 1 -T-M2m v. Vader myoop.

REPRA.CTIE. Aanmerkingon

Hm 4 Hm i

E E

Hm 4 5 Hm 4.5 E E M 1 M 0.5

E M 0.5

1 1

-ocr page 48-

36

GYMNASIUM.

lt;D

S

a

o

a

o —

Ó

Visus

c

tD

o

S

Tm f.i a 1 an b: \\

03

1—5

QQ CC

tc

O

— -

REFRACTIE

Aanmerkingen.

]

O

fl

ra \' 3

O -Ö

s

0

zonder

met

128

o tgt;

1

o o ^ 02

1 1

1

glas.

glas.

1

129

110

J. L. K.

13

8

I R.

1

E

R. amp; L. atrophi

L.

1

E

sche sikkels.

130

111

L A. D.

16

10

I

R.

0/ /24

1

M 1

L.

E

131

112

H. W. t. C.

14

8

I

R. L.

1 1

E E

132

113

P. S, W.

16

10

I

R. L.

1

E E

133

114

J. H. F.

15

8

I

R. L.

1

E E

Vader en zuste myoop.

134

\'

115

B. J. V.

14

8

I

R. L.

E E

1

135

116

L. S. M.

14

9

I

R.

L.

E E

136

117

J. C. G.

16

11

I

R.

0/

/30 0/

/ 30 .

1

M 2

bril — 2.

L.

1

M 2

137

118

A. G. M. v. H.

14

7

I

R.

0/ /18 0/ / 9

1

M 1

Vader myoop.

L.

1

M 0 5

138

1

119

J. N.

.3

7

I

R. L.

c/ /00

1

? E

Litteeken op d cornea, lens ge deeltelijk troebel

139

120

J. D. t. B. C.

13

8

I

R.

C/ 112

0/ 16

1

M 1.5

140

L.

E

121

A. H.

17

10

I

R.

1

E

141 I

L,

1

E

122

F. H. G.

15

10

I

R. L.

1 1

E E

142

123

J. Y. K.

14

9

I

R. L.

G/ /9

1

1

M 0.5 E

143

124

J. A.

16

9

I

R.

6/ /24

1

M 1.5

144

L.

6/ /24

1

M 1.5

125

J. C. H.

il4

8

I

R.

G/ /9

1

M 0.5

145

L.

1

E

126

C. F. J. W.

14

8

I

R.

1

E

146

L,

1

E

127

F. H. d. S. L.

13

9

I

R L.

6/ /9

1

1

M 0.5 E

Een broer myoof

\'

-ocr page 49-

37

© ! s

i! §

tD ; o !

o 1 .

® 5F W 0

rS Ö

O °

\'a

O ^

Initialen.

REFRACTIE. Aanmerkingen,

Visus

zonder met glas. glas.

gen

d28 129 •130 131

432

133

134

135

136

137

138

op d

is ge 139 oebef

140

9

9 8

10 7 7 7

E. l. R. l. R. l. R. l. R. L. R. l. R. l. R. l. R. l. R. l. R. l. R. il. R.

IL.

R.

ÏL.

R.

L

R.

L.

R.

l.

R.

l.

R.

l,

E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E E M 1 M 0.5 E E E Hm 3 E E E E E E E E E E

•ophi als.

suste;

14 7 1510

0/

/12

c 9 schr.

2

chr.

c/ /9

op.

8

chr. 1

14 9 1610

14 8 17 11

15 10 14 8

0/ /12

143

144

13

8

r. v. k. c. c. G. O.

M. O. W. W. v. S. S, v. H. W. d. S. R. A B. S. J. W. H. N. J, W l. l. J. H. H. v. P. Gr. A. J. P. Ï41 M. P. H. W. 142 M. J. H. B. B v. T. A. H.

145 H. C. F.

146 E. J. D.

R. kleine atroph. sikkel.

Vader myoop.

Insutf. mnsc. int.

Vader myoop.

lyooj

-ocr page 50-

38

b

O £

S

O

H

9

Yisus

u

O

e

a

a

Initialen

rp

S

c? —j

O

CQ CO

si)

O

REFRACTIE

Aanmerkingen.

s

3

£3

r3 ö

O

ja

3

O

zonder

met

C _fcp

\'Ö gt;

O

O

02

glas.

glas.

quot;o gt;

147

G. R.

16

10

li

R. L.

1 1

E E

166

148

F. A. T.

16

11

ii

R L

c/ /GO

G/ /CO

1 1

M 5 M 6

bril — 4.5.

;167

149

J. W. B.

17

10

ii

R. L.

C/ \'9 1

1

M 1

E

168

150

A. B.

15

10

ii

R. L.

1 1

E E

169

151

H. P.

15

10

ii

R

L.

G/ /24

/30

1 1

M 1.5

M 1.5

Vader en broeders myoop

■170

152

S. 0. K.

15

9

n

R. L.

6/ /30

c/ /24

1 1

M 3 M 1.75

171

153

F. K.

14

9

II R.

1

E

R en L kleine

^172

L.

4

E

atroph. sikkels.

154

L. t. W.

16

11

II

R. L.

1

E E

173

;

155

H. d. V.

15

9

II

R

Gl /30

G/ /12

Hm 4

L.

1

Hm 3

bril 3 5.

1174

156

H. K.

16

11

II

R.

0/

/60

fl/9 schr.

M 5

175 ■176

L.

0/i2 schr.

0/9 schr.

M 1

157

G. B.

16

11

II

R. L.

1 1

E E

158

A J. W.

14

8

II

R.

0/cn

1

M 3

Moeder myoop.

L.

0/oo

1

M 2.5

. ., R. — 2 bnl L. -1.75.

|l 77

159

A. E. t. 0.

15

10

II

R. L.

1 1

E

E

178

160

0. 0

15

9

II

R. L.

i 1

E E

Moeder myoop.

179

161

H. M. S

14

9

II

R L.

1

6/ /24

-1

E

M 0.5

180

162

J. N.

15

9

II

R. L.

1 1

E E

181

163

W. J. quot;W,

15

10

II

R.

1

E

182

L,

1

E

Broer myoop.

1183

164

A J. v S.

17

9

II R

1

E

L.

1

E

165

S. V. M.

,15

8

II

R.

T.-

1 1

E Tl

j 184

-ocr page 51-

39

la «

1 |

® O : quot;CS O 3 ^3 O 0 ^ SQ i

Visas

B 2

S3

a bp \'o

^ ?P

c3 ®

Initialen

Qgen.

zonder glas.

met glas

REFRACTIE Aanmerkingen.

15 9

II R L.

15 9

II

II

15

I

lis1

i\'15 18

16 115

17 115 jlS jl 8 16 17 16 21 15 15 17

9 6

10 11 11 8

1 1 10 13 13 11 12 11 12 10 10 12

II

II

1 1

G/ /24

II

G

kleine kels.

II

II

1 schr.

II

II

III

sop, .75.

jop.

III

III

178 Mej M. A. R.

III

III

III

III

III

III

166

167

168 169

oeders 170 ,171 lt;172

173

174

175

176

177

179

180 181 182

183

184

J. J. B. L. O. B. N. P. H. d Gr. H. GK W J. E. L. v. N. J. K. de C. J. H. G.

J H t B H. Mej. S. H.

D. G. C. H H.

Mej. A. v. W. H. G. G.

B. D. J. R. R.

A S H. A. M.

E E E E E E E Hm 1 M 1 M 15 Hm 1.25 E E E E

Asm 2 • M 4.5 max. -4- 00\'\'

E E E E E E M 5 M 5 Hm 2.75 Hm 2.75 E E E E E E E E E E E E

Broer en zuster myoop

Moeder hyperm.

Twee zusters m.

Moeder hyperm. R en L atroph. sikkel.

Strab. diverg.

Een broeder en een zuster myoop.

Moeder hyperm.

L kleine atroph. sikkel.

L kleine atr. sikkel

Strab. con verg.

-ocr page 52-

O

©

B B ö ö bc

Initialen.

a

O

(B \'Ö Ö

a

O »lt;

cd •\'—;

O

O

ja

Klasse.

tb O

O

Visus zonder met

REFRACTIE.

Aanmerkingen.

O

a a

S3

e

a

gt;

, .

O

O

glas.

glas.

quot;o gt;

185

H. D. H.

1G

10

|

III R.

4/

/GO

0/ / 9

M 6.5

Bril — 4.

204

L.

V /0ü

G/ /9

M 7

Een zuster myoop.

205

18G

M. C. O.

17

12

Ill R.

1

E

L

1

E

187

M. B. v. M.

16

10

Ill R.

1

E

206

L

1

E

188

J. P. d. J.

16

10

Ill R.

724

1 schr.

M 3

Bril —2.25.

207

L.

7 24

1 schr.

M 3

R. vrij sterke atr.

L. atroph. sikkel.

208

189

H. D.

17 12

Ill R.

1

E

R. kleine atroph.

L.

1

E

sikkel.

209

190

E. H.

16 10

Ill R.

G/ /12

1

M 15

L.

G/ /18

1

M 1.5

21C

191

H. S. V.

15 10

Ill R.

6/ /24

1

M 2.75

L,

0/ /24

1

M 2.75

Een broer myoop.

211

192

J. A. J. T.

16

9

Ill R.

I

E

L,

1

E

215

193

J. V.

18 13

Ill R.

E

L.

1

E

L, kleine atr. s,

2U

194

P. K. B.

18

14 IV R.

1

E

L.

1

E

Vader kleurenbl.

21\'

195

F. M.

17

12

IV R.

1

E

L.

1

E

21

196

0. P.

17

12

IV R.

0/ /00

1

1

M 1.5

Vader, broer en

L.

E

zusters myoop.

! 21

197

J. M A. R

15

8

IV

R. L.

4 1

E E

21

198

W. 0. B

18 14

IV

R.

1

E

L.

1

E

21

199

H. S.

16 11

IV R.

l

E

L.

1

E

Een broeder m.

21

200

H. H. T. B.

18 13

IV R.

1

E

L.

1

E

22

201

J. B.

19 13

IV R.

0/ /12 1

1 schr.

M 0.5

Een zuster en een

L.

E

broeder myoop.

22

202

F. A. M.

17 11

IV R.

1

E

L.

1

E

.

203

S. J. t, C.

16jl0

IV R.

1

E

R. kleine atroph.

i 22

1

L.

1

E

sikkel.

i

-ocr page 53-

bril — 4.5. Vader myoop.

bril 4 bril 4- 2.

Zusters en brs. m.

R. en L. kleine atroph. sikkels.

Een br. myoop.

R. kleine atroph. sikkel.

Vader en moeder myoop.

-ocr page 54-

42

Visus

a ®

lil,

53 quot;o

nu i o

a Ua

O ü

^ U2

a a

cJ Ö

Jbp

\'o gt;

to o O

Initialen

zonder glas.

met glas.

REFRACTIE. Aanmerkingen.

223

121 V

0a,4

6/24

M 2.5 M 2.5

M 3.5 M 3.5 E E M 0.5 M 0 5 E E E E E E E E

M 2 M 2 M 2.25 M 2.25 E E M 1 M 1 M 2.75 E E E

M 1.25 M 1 25 M 1.75 M 1.75 M G M 6 E E

1 schr.

1 1

6/

\'00

0/ /36

1 1

R. L. R. L. R. L. R. L, R. L.

V R. L.

VI R. L.

VI R.

L. VI R. L.

VI R.

L. VI R.

iL-VI R.

L. VI R.

L. VI R.

L. VI R.

L. VI R.

L. VI R. L.

1

1

1

1

1

1

1

1

0/

/30 0;

\' 30

0/3G

0/3C

1

1

0/I8

6/is

0/

\'36

1 1 1

0

2-1

% schr

7cn 0/24 schr. o

■ 6C (\'• /

/ (quot;gt;0 1 1

19 13

21l15 20il4 18 12

18 13 20 15

19 11 4 8 13

I 1

1 1 1 1

C/

24 n/,8

240

224 J. B. C.

225 H. G. R.

226 H. F. K.

227 P. W.

228 R. A. R.

229 J. A. S

230 H. C M

231 W R.

232 J. H. S

233 H. R O.

I

234 T. H. S.

235 M. S.

236 C. S. B.

237 B. T.

238 T. H. S. Th. H. J. H

A H.

J. B.

239 1

Rechts atroph. sikkel

3 zusters myoop. bril — 1.5 Een br. myoop.

Zuster myoop bril —2.75. R. en L. atr. s. bril — 2.75. Vader myoop.

|

R. en L. lichte atroph sikkels.

Vader, moeder en zuster ra bril 4.

Een br myoop.

-ocr page 55-

RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK.

Thans zal ik nog kortelijk nagaan, welke con-clusiën uit de voorafgaande tabellen zijn te trekken.

In het geheel onderzocht ik 240 personen ; 109 daarvan waren leerlingen der Rijks Hoogere Burgerschool, 131 van het Gymnasium.

Dus in toto 480 oogen.

Hiervan waren 350 E. of 72.9 0/0 107 M. of 22.3 0/0 27 Hm. of 5.6 0/0 Over de beide scholen was de verdeeling aldus.

R. H. B. 109 leerlingen.

218 oogen.

Emmetropic 163 of 74.77 0/0 Myopie 40 of 18.34 0/0

Hypermetropic 15 of 6.99 0/0

-ocr page 56-

44

Gymnasium 131 leerlingen.

262 oogen.

Emmetropie 187 — 69.85 0/0 Myopie 67 — 25.57 0/0

Hypermetropie 12 — 4.58 0/0 De volgende tabel geeft aan, hoe de verhouding was tusschen de refractietoestanden in de verschillende klassen.

RIJKS HOOGERE BURGERSCHOOL.

E.

M.

Hm.

Totaal.

I

20

4

1

25

n

14

77.

IV2

23

m

I6V2

5V2

0

22

IV

17V2

1

ll/2

20

V

1372

2

3,/2

19

IN PROCENTEN.

E.

M.

Hm.

Totaal.

I

, 80

16

4

100

II

60.9

32.6

6.5

100

m

75.0

25.0

0

100

IV

87.5

5

7.5

100

V

81.1

10.5

8.4

100

-ocr page 57-

45

GYMNASIUM.

Klasse

I

11

IU

IV

V

VI

E

30

1972

12

18

T/2

472

M

61/2

772

5

4

4

6V2

Hm

%

2

1

2

1U

0

Totaal

37

29

18

24

12

11

IN PROCENTEN.

Klasse

I

11

III

IV

V

VI

E

81.1

67.3

66.8

75.1

62.6

40.9

M

17.6

25.8

27.7

16.6

33.3

59.1

Hm

1.3

6.9

5.5

8.3

4.1

0

Uit deze cijfers blijkt, dat bij de leerlingen van het gymnasium het aantal myopen van de lagere tot de hoogere klassen vrij regelmatig toeneemt; een uitzondering maakt alleen de vierde klasse, die een procentgehalte aanwijst nog iets lager dan de eerste. Onder de leerlingen der R. H. B. neemt daarentegen het aantal bijzienden niet toe in de hoogere klassen, in tegendeel juist de beide hoogste klassen tellen de minste myopen.

De cijfers, voorstellende het aantal hypermetropen varieeren te zeer in de verschillende klassen, dan dat hieruit met zekerheid eenige conclusie te trekken valt.

-ocr page 58-

46

Noch op de R. H. B., noch op het Gymnasium is een geregelde vermindering in aantal van de lagere tot de hoogere klassen merkbaar.

Nagaande op welke wijze de refractietoestanden over de verschillende levensjaren verdeeld waren, verkreeg ik de volgende cijfers.

r. h. b.

Leeftijd

13

14

15

16

17

18

19

20

21

22

23

E

41/2

9

9

19

19

IIV2

2 Va

272

1

1

1

M

1

3

31/2

7

6

0

0

Va

0

0

0

Hm

V.

0

IVs

1

2

Va

1 Va

0

0

0

0

Totaal

6

12

14

27

27

12

4

3

1

1

1

in

prooi

:nten

Leeftijd

13

14

15

16

17

18

19

20

21

22.

23

E

75.1

75

64.3

70.4

70.4

95.8

62.5

83.3

100

100

100

M

16.6

25

25

25.6

22.2

0

0

16.6

0

0

0

Hm

8.3

0

10.7

3.7

7.4

4.2

37.5

0

0

0

0

gymnasium.

Leeftijd

13

14

15

16

17

18

19

20

21

E

7\'/2

22

12

16 Va

16

IV2

21/a

1

M

1

31/2

SVo

9

IVa

6

31/,

2,/2

1

H

Va

0

IVs

2

0

2

0

0

0

Totaal

9

16

29

23

1

18

24

5

5

2

-ocr page 59-

47

IN PROCENTEN.

Leeftijd

13 14 15 16 17 18 19

i 1 1 1 I 1

20

E

83.3 78.1 75.8 52.2 91.7 66.7 30

50

M

11.1 21.9 19.0 39.1 8.3 25 70

50

Hm

5.6 0 5.2 8.7 0 8.3 0

0

Bij de gymnasiasten stijgt het aantal bijzienden met den leeftijd, ofschoon niet geregeld; het zeventiende levensjaar maakt een exceptie. Bij de leerlingen der R. H. B. kan dit niet worden waarge-,, nomen.

Met betrekking tot het aantal schooljaren kreeg ik de volgende getallen :

R. H. B.

Schoolj.

7

8

9

10

11

12

13

14

15

E

5

3

13

HVo

231/2

13

6\'\'2

3

2

M

0

1

5

9

IV2

2

1 ;

2

1

0

Hm

0

0

1

IV2

2

1

1

1

0

Totaal

5

4

19

22

27

16

8

5

2

IN PROCENTEN.

Schoolj.

7

8

9

10

11

12

13

14

15

E

100

75

68.5 52.3

87

81.3 81.3

60

100

M

0

25

26.3 409.

5.6

12.5

6.2

20

0

Hm

0

0

5.2

6.8

7.4

6.2 12.5

20

0

-ocr page 60-

48

GYMNASIUM.

Schoolj.

7

: 8

9

10

11

12

13

14

15

E

B1/*

ll1/.

14

1972

10

1372

972

31/,

1

M

1

SVs

4\'/2

81/2

41/2

1 \'/ 2

472

372

3

Hm

Va

0

172

1

172

1

0

1

0

Totaal

10

14

1

20

29

16

16

14

8

4

IN PROCENTEN.

Schoolj.

7

8

9

10

11

12

13

14

15

E

85

82.1

70

66.9

62.5

84.4

67.9

43.7

25

M

10

17.9

22.5

29.7

28.1

9.4

32.1

43.8

75

Hm

5

0

7.5

3.4

9.4

6.2

0

125

o

Ook uit deze cijfers blijkt, dat het procentgehalte aan bijzienden op het gymnasium regelmatig opklimt met de schooljaren, behalve in het 1 •2de jaar; op de Rijks Hoogere Burgerschool daarentegen niet.

De verschillende graden van myopie waren over de onderscheidene klassen op de volgende wijze verdeeld.

-ocr page 61-

49

MYOPIE IN DIOPTRIEN.

R. H. B.

0—1 j l —2 2—3 3—4 4—5

5-

I

1

l

2

n

4

1

1

1

1

m

1

2

2

1

IV

1

V

1

1

1

Gymnasium. 0—-1

I

7

2

n

8

1

2

m

1

2

IV

3

1

1

V

1

2

1

VI

1

3

2

1—2 2-3

3—4

4—5:5-6 6—7

2 1

Uit deze 2 tabellen blijkt duidelijk, dat de graad van myopie van de lagere naar de boogere klassen niet toeneemt noch bij de leerlingen van het Gymnasium noch bij die der R. H. B.

De inlichtingen, die ik ontving over voorkomende refractie-anomaliën bij de ouders, waren over het algemeen niet van dien aard, dat ik daaruit eenige gevolgtrekking zou durven maken.

Ten slotte resumeerende, is uit mijn onderzoek

4

-ocr page 62-

50

in het algemeen gebleken , dat op de door mij onderzochte scholen myopie vrij menigvuldig voorkomt, echter niet zoo menigvuldig als op de meeste scholen in Duitschland, vooral wanneer men evenals Cohn e. a. graden van 1 dioptrie en minder tot emmetropie rekent; dan verkrijgt men:

R. H. B. 18 of 16.5 0/0 myopie.

Gymnasium 25 of 18.1 0/0 »

Hooge graden van myopie kwamen hier niet voor. —7 vond ik bij slechts een leerling.

De cijfers, door mij bij het onderzoek der gymnasiasten gevonden, bevestigen de resultaten door andere onderzoekers verkregen. Het aantal myopen nam van de lagere tot de hoogere klassen, met den leeftijd en met het aantal schooljaren toe. Wat echter den graad van myopie aangaat, deze hield hiermede geen gelijken tred.

Het onderzoek der leerlingen van de R. H. B. leidde wel is waar niet tot het resultaat, dat het aantal myopen in de hoogere klassen toenam, maar misschien kan hiervan een der oorzaken deze zijn, dat een groot deel der leerlingen niet in de stad geboren is, en dus het eerste onderwijs op een dorpsschool ontvangen heeft.

Astigmatisme kwam slechts in 10 gevallen voor, in twee daarvan gecombineerd met myopie, in een met hypermetropie.

-ocr page 63-

51

Anisometropie vond ik iets menigvuldiger en wel 16 gevallen van E. en M.

8 » » E. » Hm.

1 geval » Hm. » M.

8 gevallen van verschillenden graad van M.

Een onderzoek als het mijne kan natuurlijk er slechts weinig toe bijdragen , om het groote vraagstuk van den invloed der school op het ontstaan van myopie op te lossen. Daarvoor zou men vooral twee zaken noodig hebben. In de eerste plaats een veel grooter aantal onderzoekingen dan het mij mogelijk was te doen, om den thans onder de schooljeugd werkelijk bestaanden toestand nauwkeurig te leeren kennen; tweedens zouden er op dezelfde wijze onderzoekingen moeten gedaan worden bij individuen van ongeveer denzelfden leeftijd, die niet school gegaan hadden en hunne oogen niet voor arbeid in de nabijheid gebruikt hadden. Dergelijke individuen zijn echter gelukkig in ons vaderland niet meer in voldoend aantal te vinden. Doch o.ok al waren dergelijke paralel onderzoekingen mogelijk , dan nog zou men de uitkomsten dezer onderzoekingen van beide categoriën niet goed met elkaar kunnen vergelijken, want met het oog op de herediteit zouden de vertegenwoordigers van beide categoriën niet gelijk gesitueerd zijn.

-ocr page 64-
-ocr page 65-

STELLINGEN.

i.

Het is niet bewezen, dat door studie verkregen myopie erfelijk is.

n.

Het is niet uitgemaakt, in hoeverre de school meewerkt tot het ontstaan van bijziendheid.

m.

Berlin en Rembold zeggen te recht: ))Das Schrei-ben beim Unterricht überhaupt und namentlich die

-ocr page 66-

54

schriftlichen Hausaufgaben sollten aufs thunlichste beschrankt werden.quot;

IV.

Bij verbloeding is als ultimum refugium een infusie met chloornatrium oplossing geïndiceerd.

V.

Radix Gossypii herbac. L. is in de obstetrische praktijk te verkiezen boven secale.

VI.

Bij bloeding post partum zijn iniecties van koud water doelmatiger dan die van heet water.

VII.

Sublimaat verdient als desinficiens in obstetrische en gynaecologische gevallen de voorkeur boven carbolzuur.

VIII.

Te recht zegt von Jaksch. »Ich glaube daher

-ocr page 67-

55

dass das Aceton als ein constantes und normaies Product des Stoffwechsels anzusehen ist, welches unter gewissen pathologischen Verhaltnissen vom Organismus in grösserer Menge gebildet und aus-geschieden wird.

IX.

Dikwijls herhaalde proefpuncties zijn noodig, om met zekerheid de diagnose tusschen pneumonie, pleuritis en pneumonie te stellen.

X.

De beste behandeling van diphtheritis is die met den scherpen lepel.

XL

Bij rachitis is van een behandeling met minimale doses phosphorus het meeste heil te verwachten.

XII.

Ten onrechte wordt door sommige beweerd, dat zenuwrekking krachtig moet geschieden.

-ocr page 68-

56

XTIT.

Bij de behandeling van trachoom is van jequrity geen heil te verwachten.

-ocr page 69-
-ocr page 70-
-ocr page 71-