TOT DE
NAA.R HET j^OOaDUITSCH DOOR
Kerkelijk goedgekeurd.
\'S-IlKKTOaENBOSCK,
W, \'VAN G U LI C K.
1883.
^4^--\'-\'----------tx
TOT DE
I
J^AAR HET J^OOGDUITSCH DOOK
•gt;
Kerkelijk goedgekeurd.
..................^—-lt;••lt;5——^...................
\'s-Hertooenbosoh ,
W. VAN GULICK. 1883.
1 ■ • 111 1
-
_
Het hoek, van den Zeer Eertv. Paler Buch-mann, waarvan wij eene vrije Nederlandsche vertaling aanbieden, heeft in Duitschland een alge-me enen bijval gevonden.
In eenvoudig en vorm, geeft het uitleggingen over de voornaamste waarheden van den heiligen Godsdienst, onderrichtingen over het waardig ontvangen der H.H. Sacramenten en zedelessen over de christelijke volmaaktheid.
Aan de Eerw, Geestelijkheid en aan de Onderwijzers, met het godsdienstig onderricht belast, kan het tot handleiding dienen; vooral bij de voorbereiding der kinderen tot de \\e H. Communie. Ook de kinderen zeiven, bijzonder de meer ontwikkelden, zullen dit boekje met veel vrucht lezen in den tijd der nadere voorbereiding tot den schoonsten dag des levens.
Moge de lezing van dit hoekje, in de harten onzer jeugdige vrienden, den geest des Geloofs
verlevendigen en de liefde voor Godsdienst en deugd ontsteken! Dat is de vurige ivensch
Maastricht ; Feest van den H. Franciscus van Sales 1883.
1.
De schoone dagen der Kindsheid.
Mijn lieve kind! Gij zijt nu aan het einde uwer kinderjaren gekomen, zie nu, met dankbaren lilik tot den Hemelschen Yador, op de schoone -dagen van uw afgeloopen leven terug. De kinderlijke leeftijd bezit eene bijzondere bekoorlijkheid en trekt onwillekeurig alle goede harten -tot zich. Ieder, die God en de deugd liefheeft, quot;bemint ook de eenvoudige en oiischuld;ge kinderen, en verblijft met welgevallen in hun midden.
Het is iets wonderljjks, hoe de magneet op .geheimvolle wijze ijzer en staal aantrekt, en zich zoodanig daarmede vereenigt, dat het mioeielijk valt ze van elkander te scheiden.
Gelijke aantrekkingskracht oefenen brave, deugdzame kinderen uit op degenen, die met beu «ingaan.
Met welken lof spreekt de goddelijke Heiland over de kinderen, wanneer bij den volwassenen toeroept: „ Wanneer gij niet aan hinderen gelijk wordt, zult gij het hemelrijk niet binnengaan Hoe welgevallig moet het Gode zijn, wanneer men kinderen weldoet, daar Hij immers zegt; n Wie
2
zulk een hind in Mijnen naam opmemt, neemt Mij selven op.quot; En verder; vZiet toe, dat gij geen dezer kleinen veracht; want Ik zeg u: hunne engelen in den hemel aanschouwen voortdurend hst aanschijn mijns Vaders, die in de hemelen is.quot; Zonder eon oprecht kinderlijk gemoed is-\'geene ware tevredenheid. Do ziel van het brave kind is een aardsch paradijs, met goddelijke ga-Ten rijk veriierJ. Als 0211 vruchtbare dauw \'valt de genadensh-oom dos homels op do schoone-\'dagen der kindsheid neder, en noodigt de kinderen uit tot innigen dank jegens God, hun\'\' grootsten en besten Weldoener. Denk aau bet \'gonadenvollo geheim dos II. Doopsels. Over do ■geheele wereld leven ongeveer 1300 millioen monschen; hiervan loven vele, vele millioenen in volslagen onwetendheid, omtrent den weg, diehen ter eeuwige zaligheid moet leidon. Die on-gelukkigen kennen noch don drieëenigen Godr \'noch onzen Verlosser, Jozus-Chriscus.
Gij, mijn kind, kunt evenwol in waarheid zeggen: door liet II. Doopsel ben ik eeii welgevallig-kind des Ilemolsohen Vaders geworden; de almachtige, oneindig goede en heilige. God heeft mij als zijn kind aangenomen. Sedert het H. Doopsel bon ik een broeder of eene zuster van Jezus-Ohristus. Door het H. Doopsel heb ik de heiligmakendo genade ontvangen,, en bon daar-
door een erfgenaam dor toekomstige hemelsche; glorie geworden. In het H. Doopsel werd ik de levende tempel des H. Geestes.
Voorzeker is het eone groote, onschatbare weldaad, dat de liefderijke God mij uit katholieke ouders liet geboren worden, dat ik bij mijne intrede in deze wereld een burger des hemels en lidmaat der ware, heilige Kerk geworden ben-Hoe ? Ik arm kind, een tempel van den driemaal heiligen God. Dit is eene waardigheid,, een adel, die allen glans en alle heerliikheid dezer wereld verre te bovengaat!
De heilige koning Lodewijk, had steeds eene groote voorliefde en eerbied voor de plaats, waar hij het H. Doopsel ontving. Dikwijls zat hij in de hotkapel te Poissy voor de doopvont, waarin hij gedoopt werd, biddend op de knieën en dankte den goeden God voor de \\v eldirad van dat groot en verbeven Sacrament. Dikwijls teekende hijr zonder van de waardigheid eens konings te gewagen, slechts met deze woorden : „Lodcivijk van Poissytoen men hem vroeg, waarom hij dit deed en waarom hij de onaanzienlijke hofkapel te Poissy hooger schatte dan de domkerk te Rheims, waarin hij tot koning gekroond was, gaf do edele Koning ten antwoord: „Zoude ik de plaats, waar ik de waardigheid van Christen ontving, niet hooger schatten dan die, waar mij de vergankelijke waardig-
4
heid eens aardschcn konir.gs ten deel viel? Te Eheims werd ik versierd met de vergankelijke kroon mijns vaders en tot wereldschen koning gezalfd; te Poissy evenwel ontving ik de kostbare kroon van Jezus-Christus en werd ik tot Gods Jdnd gezalfd. Door de kroning te Eheims be-.kwam ik het recht op een aardschen troon, wiens ^vaarde en glans met den dood verdwijnen; door \'het H. Doopsel te Poissy daarentegen, het recht ■ op de kroon der eeuwige heerlijkheid in den .liemel.
En de dag, waarop gij voor de eerste maal tot het H. Sacrament der Biecht genaderd zijt en ■uw hart door de verdiensten van het goddelijk blood van Jezus van alle vlekken der zonden gezuiverd werd : o, mijn kind, was dat ook geen schoone dag, die u voortdurend tot dankbaarheid jegens God moet opwekken?
Waarlijk, de goede God heeft uwe jeugd met hemelsche genaden en weldaden rijkelijk gezegend, -en hoeveel vreugdevolle dagen heeft Hij u verder nog geschonken bij uwe lieve ouders en bij allen, die u kennen en liefhebben ? Menigmaal zult gij u nog met vreugde die genotvolle dagen herinneren. Noch eer en rijkdom, noch goud en zilver kunnen het hart zoo gelukkig maken als de reine vreugde dev kindsheid. Daarom ook hebben groote mannen, die in den bloei huns levens of op het
toppunt van geluk stonden, zeer dikwijls verlangend teruggezien naar de dagen hunner jeugd cn volmondig bekend, dat geen tijdstip des levens .zoo aangenaam is, als de schoone dagen van den kinderlijken leeftijd. Gij, mijn lieve kind, neemt nu afscheid van het genoeglijk tijdperk uwer kindsheid. Dank derhalve den goeden God voor al het goede, dat gij tot hiertoe van den Hemel genoten hebt, en begin de toekomst met de heiligste handeling in uw geheele leven, met het
waardig ontvangen der eerste H. Communie.
-—---
Welke dag, mijn lieve kind, zal wel de schoonste uw» levens zijn? — En uw antwoord is niet twijfelachtig: het is de dag uwer eerste H. Communie.
Eens, nadat de machtige keizer Napoleon Bonaparte een roemrijken slag geleverd had, nam deze met een aantal even dappere helden aan een vroolijken maaltijd deel. Bij gelegenheid van de behaalde overwinning was ieder min of meer •opgeruimd, en een jong officier kwam op den
6
■wonderlijken inval, de volgende vraag te stellen : welke dag voor ieder van hen de schoonste zijns levens geweest was? Het werd een oogenblik stil; ieder bedacht zich om een antwoord te vinden. De eene noemde den dag, waarop hij eeno groote onderscheiding, de andere den dag, waarop hij een hoogoren militairen rang bij het leger bekomen had.
Nu kwam de beurt ook aan den machtigen Keizer, dio destijds op het toppunt van room en macht stond. Napoleon was ernstig en nadenkend; dit merkte een der hoofdofficieren, dienaüsthem gezeten was: „Uwe Majesteit moet wel in verlegenheid zijn den schoonsten dag uws levens op te geven, daar er zoovele zijn, die als glanspunten van uw leven kunnen beschouwd worden.quot;
— „In het geheel niet,quot;1 hernam de groote Keizer, ken den schoonsten day mijns levens zeer goed. En zoudt grj wel kunnen raden, mijne heer en, icelke de schoonste dar/ mijns levens is?quot;
De eenen raadden don overwinningsdag van Marengo, de anderen don dag, waarop de met roem overladen slag bij do Pyramiden in Egypte plaats had; weder anderen meenden, dat het de glorierijke dag van Wagram of\' Austerlitz moes\'; zijn, waarop de zon van geluk de Fransche wapenen zoo wonderbaar toelachte; en nog anderen noemden den dng, waarop zjjn mot lau-
■i
7
-weren bedekt hoofd met de kroon van Frankrijk ■versierd werd. „Neen,quot; antwoordde de Keizer, T,de schoonste dag mijns levens is de dag mijner ■eerste H. Communie.
De jongere officieren keken verwonderd op. Een grijze generaal werd evenwel door dit onverwachte woord des Keizers diep getroffen en wischte zich een traan uit het oog. Het was generaal Drouot. Do Keizer reikte hem de hand en zeiJe: „Zeer goed, mijn dappere, zeer goed. Crij alleen verstaat mij! Ik ben gelukkig, dat ten minste een uwer mij begrepen heeft.
En op hét oogenblik, dat deze wereldveroveraar op het eiland Sint Helena zijne laatste stonden voelde naderen, bad hij den goeden God, dat Hij hem, dien II[j zoo overvloedig gezegend had op den dag zijner eerste H. Communie, ook zegenen mocht in zijn stervensuur.
Zie, mijn lieve kind, allo aardseho grootheid en alle glans der wereld blijven verre beneden de grootheid van dezen sehoonsten dag.
quot;Wat is alle wereldsch genot, eer en vreugde, in vergelijking bij de reine hemelsche genoegens, welke zich bij het waardig ontvangen der eerste H. Communie in het nog reine en onschuldige kinderhart verspreiden. Even als eene lentebloem zich naar de zon keert, zoo wendt het overgelukkige kinderhart zich naar zijn Schepper en
é
Zaligmaker; gerustelijk kan men zeggen, bij heir heilig Feestmaal en aan Jezus\' hart geniet het de vreugde der uitverkorenen. , Ik geloof niet,\'\' zoo sprak eens een knaap, „dat men zich eene vreugde-kan voorstellen, gelijk aan die, welke ik aan de Tafel des Heeren genoten heb.quot; Het grootste-geluk op aarde is, te kunnen zeggen ; vIk leef,, doch niet ik, maar Christus leeft in mij.quot;
Dat geluk verschaft ons de H. Communie.-Daardoor worden wij één met Christus, onzen. God, onzen Verlosser, ons eeuwig Goed.
Op den Communiedag ondervindt het reine,, vlekkelooze kinderhart, hetgeen den H. Bernardus in verrukking zijns harten deed uitroepen : „Or Jezus, als ik Uwer slechts ijedenke, gevoel ik ware vreugde des harten. Doch nog kostbaarder is mee heilige tegenwoordigheid; geene tong is in staat het te-schilderen, geene pen kan het beschrijven; alleen hij, die het ondervonden heeft, kan gelooven, wat het is Jezus te beminnen en te yenieten.\'\'
Door de H. Communie wordt het hart zoa-rijk, alsof het de geheele wereld in bezit had ; en jubelend mag het allen schepselen Gods toeroepen ; „ Verheugt u met mij, loven en prijzen wij den Heer! Gij, Engelen des hemels, alle negen koren der zalige geesten; Gij, Heiligen om Gods-troon, wier aantal oneindig is; gij, millioenen ■mensehen op aarde, looft den Heer, van den*
opgang tot den ondergang der zon; ivnnt zijne Darmhartigheid duurt in alle eemvigheid. Gijr schitterende sterren aan het uitspansel, zon, maan en alle planeten, looft en -prijst den Heer. Gij, hergen en dalen; gij stroomen en zeeën; gij, weiden en velden; gij, millioenen hloeimn des-velds, looft en prijst den Heer! Gij, vissollen-en vischjes in meren, stroomen en heken; gij, ■vogelen des hemels; gij, dieren des velds] gij, alle schepselen, van den serafijn tot het nietige aard-wormpje, komt en looft en prijst met mij den-Heer-, ivant zijne barmhartigheid duurt eeuwigquot; Zóó schoon, mijn lieve kind, is de groote ge-radenrijke en vreugdevolle dag der eerste IL-Communie, dat zelfs de vrees des doods verdwijnt,, wanneer gij dien zoudt moeten tegemoet gaan. Voor weinige jaren knielde een meisje, vroom en rein als een ongel, op Palmzondag aan de Communiebank en bad den goddeljjken Verlosser, Dien zij met de grootste godsvrucht ontvangen had, recht innig en hartelijk om eene bijzondere genade. Haar vurig gebed tot Jezus luidde:
«Lieve Jezus, geef dat ik toch in het witte Meed der onschuld moge sterven! En wat gebeurde ? Des avonds van Palmzondag, kort na zonsondergang, stierf het kind en lag in het zelfde witte kleedje, dat zij \'s morgens in de-kerk gedragen had.
10
Bij liet dierbare overscliot van het brave kind •werden overvloedige tranen gestort, doch die tranen waren gematigd door de verhevene gedachte; „God heeft het kind tot Zich geroepen in de onschuld des harten, daar het die wellicht later zou verloren en het geluk des hemels niet zou. verkregen hebhen.\'\'\'
En de vader van dit kind — sedert jaren door booze hartstochten beheerscht — werd door dit voorval zoodanig getroffen en ontroerd, dat hij zich oprecht en rouwmoedig bekeerde. Wat geen priester vermocht, dat bewerkte nu, met Gods genadenvolle medewerking, de aanblik van zijn geliefden, beminnelyken, in den Heer zacht ontslapen engel.
Mijn lieve kind, leef braaf en godvreezend! De schoonste dag des levens nadert met rassche •schreden!
Het grootste Kwaad in de wereld.
Aan een nederig struikgewas roet schoone.. ■donkergroene bladeren schittert eene langwerpige vrucht, wier prachtig rood het purper en scharlaken overtreft. Het aanschouwen van die aan-
11
trekkelijke vrucht doet zeer licht het verlangen ■ontstaan er van te plukken en te eten. Neemt men ze in den mond, dan gevoelt men onmiddellijk een hevig branden; die oogenschijnljjk schoone vracht heeft reeds aan menig kind, dat er gretig van gebruikte, het leven gekost. Ik herinner mij nog een levendig, doch onervaren kind, dat zich op deze wijze vergiftigde en den volgenden dag, na verschrikkelijke pijnen geleden te hebben, stierf.
Deze döodaanbrengende vrucht — die gewoonlijk Spaansche peper genoemd wordt, is een be-teekenisvol afbeeldsel der zonde, welke door hare quot;bedriegelijke bekoorlijkheid het jeugdig gemoed verblindt en aan de onsterfelijke ziel den doodsteek toebrengt.
Nauwelijks is de verboden vrucht genoten, nauwelijks do zonde bagaan, of de zoete rust en de wede der ziel zijn verdwenen; de knagende worm des boozen gewetens doet zich gevoelen, en is er eene zware zondo bedreven, dan is de ziel doodelijk gewond, het leven der genaden geheel uitgedoofd.
Wanneer gij, mijn kind, in^de school ziet of hoort, dat een kind streng gestraft wordt, en gij de vaste overtuiging hebt, dat uw onderwijzer geen kind bovenmate zal straffen ; welke gedachten konen dan onwillekeurig in uwe ziel op?
12
Dan denkt gij, niet waar, ook wanneer gjj niet •weet, wat het kind bedreven heeft, dat liet iets zeer kwaads moet gedaan hebben, waarom het zoo streng gestraft wordt.
Bedenk nu, hoe do goede God, de beste aller vaders, die tevens oneindig heilig en rechtvaardig is, ten allen tijde de zonde strafte en nog straft, en straffen zal in alle eeuwigheid. Eeae enkele zonde bedreven de engelen, en zij werden uit den hemel in d?n afgrond der hel gedompeld en lijden daarvoor eeuwige pijnen. Alle kwellingen dezer aarde, smarten en ziekten, pest en oorlog,, bittere armoede cn hongersnood, de dood met al zijne vveeseiijkhedeu — kortom alles, wat men kwaad kan noemen, en dat loodzwaar op de nakomelingen van Adam drukt: is dat niet het gevolg van de eerste zonde? Wegens de ongehoorzaamheid onzer stamouders heett God de aarde vervloekt en den hemel gesloten. Wat is er nu gekomen van de schitterende beloften,, waarmede de helsehe slang in het oogenblik der bekoring de ongelukkige moeder Eva bedroog ?
En wanneer de mensch ook slechts met eene enkele doodzonde komt te sterven, wat zal daarvan het gevolg zijn? -—• Dan wordt hij voor eeuwig ter helle veroordeeld. En wat zegt ons de heilige Schrift van die verschrikkelijke plaats? Zij noemt de hel een oord van eeuwigdurende
13
pijnen en van eemvig vuur, waarin de knagende worm des gewetens niet sterft en de vlammen nooit uitgedoofd worden; eene plaats van ellenden en volslagen duisternis, waarin alles met schrik en angst bevangen wordt; een vuurgloed, waarin onophoudelijk gehuil en gal Mars der tanden gehoord wordt; een schrikwekkenden kerker, ivaaru\'it geene verlossing meer te hopen is ; een poel van vlammen en zwavel, waarin diegenen zullen geworpen ivor-den, die zich in hun leven aan zondige lusten hebben overgegeven; eene overgroote vuurzee des goddelijken toorns, waarin de verdoemden gestort worden.
Mijn lieve kind, het enkele woord vuur klinkt reeds vreeselijk. Wanneer eene gloeiende vonk op uwe hand valt, dan huilt jrij van pijn en smart; en wanneer gij hoort of leest, hoe men eertijds den eersten Christenen gesmolten lood in den hals liet druipen, kokende hars over het lijf goot en de gevoeligste doelen huns lichaams met gloeiende ijzers brandde: dan wordt uw kinderlijk hart geroerd over zulke vreeselijke martelingen; doch die pijnen namen weldra een einde, de spoedig aankomende dood verloste de martelaren en voerde hunne zielen naar den hemel. De pijnen der hel evenwel zijn eeuwigdurend. Het is daar een vuur, dat door Gods toorn bestendig onderhouden wordt; een vuur,
14
dat des te meer pijnigt, naarmate men meer gezondigd heeft, zegt de H. Augustinus; een vuur, ■dat zijne slachtoffers niet verteert, maar in het leven houdt. vZij worden,\'\'\'\' zegt het Evangelie, ^inet vuur doortrokken.\'\'
Gelijk het vleesch, dat met zout bestrooid, geheel daarvan doortrokken en voor bederf bewaard wordt, zoo ook dringt het helsche vuur door ziel en lichaam tot op merg en been door, en houdt tegelijkertijd de ongelukkige slachtoffers der goddelijke gerechtigheid immer en eeuwig in leven. De verdoemde wordt met vuur — doortrokken •— schrikwekkend woord uit den mond van Jezus !
Dit is eene goddelijke waarheid; wie een zondig leven leidt en in staat van doodzonden sterft, dien valt reddeloos de eeuwige straf ten deel. En de 11. Schrift zegt: „ Vreeselijk is het, te rallen in de hemden van den levenden Godquot;. Evenals geen oog nog gezien, geen oor gehoord heeft en het nog nooit in \'s menschen hart opgekomen is, welk overgroot geluk de zaligen in den hemel genieten; zoo heeft ook geen oog gezien, geen oor gehoord en geen menschenverstand kunnen begrijpen, welke vreeselijke straffen dengenen wachten, die in deze wereld slecht leven cn als vijanden van God sterven.
Gewis huivert gij, mijn kind, voor de pij non
15
der helle, die eeuwig duren, en voorzeker hebt gij hot vaste besluit genomen, alles in het werk te stellen om die te ontvluchten. quot;Welaan dan, er is een zeker middel: Bedrijf nooit eene doodzonde ! Bedenk daarom dikwijls, bijzonder in het oogenblik der bekoring, dat de doodzonde het grootste kwaad is, een gift, dat niet het lichaamr maar het leven der ziel ontneemt. Daarom liever sterven dan Godvergrammen. Geen enkele doodzonde slechts, dan is de hel niet te vreezen! — Mijn kind,\'\' zoo vermaant de H. Geest, vmijn kind, vlucht voor de zonde gelijk voor den aanblik eener slangy
In zekere streek in Italië, waar de adders nog veelvuldig voorkomen, zijn menschen, die er zich een beroep van maken, die venijnige dieren te vangen en zoo voor geld levend in do eene of andere apotheek te brengen. Zoo had eens een dier bedreven addervangers een aanzienlijk getal van die dieren in eene gesloten vaas bij elkander, zetto dio in zijne slaapkamer en legde zich vermoeid te bed. Hij wilde ze vroeg in den morgen naar de apotheek brengen. Ongelukkigerwijze was het deksel der vaas niet goed gesloten, en de gevaarlijke dieren kropen er uit.
Door de warmte van het bod getrokken, slopen zij naar den zorgeloozen slaper, en begonnen zich reeds om zijne ledematen te slingeren. Hij ont-
16
waakte. Verbeeld u zijn verschrikkelijken toestand. De geringste drukking, de minste beweging kon oorzaak zijn van een\' doodelijken beet. Een angstgeschrei ontsnapte zijne borst. Men hoorde Let en onderzocht onmiddellijk, wat er gaande was. Vreeselijk schouwspel! De ongelukkige vader bleef kalm en bedaard, maar beval dadelijk melk te warmen en die in de vaas te gieten, daar hij wist dat de adders zeer veel van warme melk houden. Toen de dieren de warme melk roken, trokken zij zich weder in hunne schuilplaats terug. Nu werd de vaas dichtgesloten.
Do vader was gered.
Mijn kind, welk een ontzettende toestand !
En toch is de toestand van hem, die eóne of meerdere zware zonden bedreven heeft, oneindig gevaarljjker; zijn leven hangt aan een zijden draadje •— iederen dag, ja ieder oogenblik kan hij sterven — en mocht dit onverhoopt gebeuren, — zoo is hü een slachtoffer des eeuwigen doods. De zonde is het grootste kwaad in de wereld. Daarom, mijn kind, haat, verafschuw, vlucht haar, vlucht haar zelfs meer dan den dood.
Leef braaf en godvreezend! De schoonste dag des levens nadert met rassche schreden !
17
Laat ons, mijn kind, in den geest met elkander eene wandeling in het paradijs doen. Het paradijs ! O, hoe schoon en heerlijk was daar alles ! Het paradjjs was een groote, overschcone lusthof, waarin de Almacht Gods de schatten der natuur met bovenmatig milde hand in grooten overvloed had uitgestort. Wanneer wij eene plaats als recht schoon wil aanduiden, dan zeggen wij : „Het is een waar paradijs !quot;
En hoe onbegrijpelijk gelukkig waren daar de eerste menschen! Zij hadden noch honger en dorst, noch hitte en koude, noch inspanning en vermoeienis te verduren; zij waren aan geene ziekte, geene p[jnen onderworpen; geen vrees, geen kommer, geen hartzeer bedroefde hunne zalige paradijs-vreugde, kortom, alles, wat wij kwaad noemen, was hun geheel onbekend. Ook zouden zij, wanneer zij aan God getrouw gebleven ■waren, nimmer hebben moeten sterven. God zou .hen door eene byzondere genade, door het genot van den boom des levens, in voortdurende fris-sche levenskracht gehouden, en hen later met lichaam en ziel, zonder de vreeze des doods in
de nog hoogcre, volkomene zaligheid Jes hemels opgenomen hebben.
Zeer schoon beschrijft de II. Augustinus don gelukkigen toestand onzer stamouders in het aardsch paradijs. „Geen kwaadquot; zegt hij, zal do lievelingen des Allerhoog sten treffen. „Inwendig hadden zij geene ziekte, geen lijden, uiterlijk geene rampen en geene gevaren te vreezen; naar het lichaam konden zij zich verheugen in eene bloeiende gezondheid, en in hunne hoog bevoor-reclita ziel heerschten vroolijke vrede en ongestoord geluk. Geen treurigheid had ingang in den schoonen lusthof. Ware, duurzame vreugde vloeide hun in volle stroomen toe uit de rijkste bron van zaligheid, uit God.
De geheele natuur was onderdanig aan onze-eerste ouders; zonder moeite, zonder de minste inspanning hadden zij van alle dingen, eene diepe kennis, zooals tegenwoordig de grootste geleerden met al hun ijver niet meer kunnen verkrijgen.. Zij waren do gelukkige beheerschers der aarde. Ja, zelfs de engelen, die zalige hemelbewoners., die God reeds vóór den mensch geschapen had,, dienden hen naar Gods bevel en gingen met hen als vrienden om. Welk een gelukkig leven! Meer-nog. God zelf had groot welbehagen in hen, daar zijn oog het reine, heldere beeld zijner-heiligheid in hen aanschouwde j de Almachtige
19,
ging met hen op geheel vertrouwelijke wijze omr e\\enals een liefdevolle vader met zijne kinderen, „Zij icaren welgevallig aan God, en God werd vurig door hen bemind.quot;\'
En waarom waren zij Grodo zoo lief? Waarom kwam Hij tot hen ? Waarom behoorden hun alle schepselen toe ? En waarom gingen die zoete, gelukkige dagen des paradijzes zoo onuitsprekelijk liefelijk voorbij ? De oorzaak van hun geluk was-— hunne onschuld. Maar dat hemelsche geluk ging verloren door — de zonde. Ik wil u de geschiedenis dezer eerste zonde op de aarde niet verhalen ; gij kent ze reeds lang; genoeg zij het u te weten, dat het eene zware zonde van ongehoorzaamheid, eene doodzonde was.
Onder bedreiging met den dood had de goede God onzen eersten ouders verboden, van de vrucht van den boom der komis van goed en Jc/caad te eten ; doch zij luisterden niet naar den wille van hun Schepper en liefderijken Vader, en haalden zich zóó doende zijne ongenade op den hals-Verloren was nu de heiligmakende genade, verloren het recht van kind van God, verloren tevens het erfrecht op den hemel. En daar zij hunnen besten Heer en Vader de gehoorzaamheid weigerden en de bedriegelijke influisteringen der slang volgden, vielen zjj in de macht van hun grootsten vijand, den duivel. In het bewustzijn hunner
20
schuld sidderden zij bij de aankomst van God, waarover zij zich vroeger zoo innig en kinderlijk verheugden, en zij vluchtten voor zijn aanschijn.
Adam en Eoa de stemme van God, den Heer, hoorden, verhorgen zij zich iusscJien het gebladerte.quot;\' Het ongelukkige paar werd door onrust, vreese-lijken angst en groote schaamte bevangen. Doch zij bekennen hunne ongehoorzaamheid, gevoelen berouw over hunne zonde en onderwerpen zich gewillig aan de straffen, door den rechtvaardigen Rechter over hen uitgesproken. Weemoedig trekken zij uit het schoone paradjjs, om in het tranendal dezer aarde boete te doen.
De eerste zonde had de eigenaardigheid, dat -.zij hare verderfelijke gevolgen op alle nakomelingen der eerste mensehen overbracht — wij noemen ze deswege erfzonde. Alleen Maria, de H. Maagd en Moeder Gods, bleef daarvoor bewaard. Om deze overgeërfde zonde kan ook het kleinste kind, wanneer het zonder doopsel sterft, niet den hemel ingaan, omdat niets onreins daarin kan opgenomen worden. Ik wil u eene kleine geschiedenis verhalen. Een rijk en machtig koning had een dienaar, dien hij ongemeen liefhad en tot vertrouweling zijns harten maakte. Om hem ook zijne liefde met de daad te bewijzen, schonk hij hem vele goederen en verleende hem de hoogste eer en waardigheid ; ja, de koning ging
21
zoo ver, dat hij hem als zijn kind aannam en hem als erfgenaam van zijn rijk verklaarde.
Korten tijd daarna brak er in dat rijk een opstand uit: de zoo even genoemde dienaar door ■vleiers aangespoord, nam daaraan op boosaardige en ondankbare wijze deel. Hij hielp daarenboven, den goeden koning verdrijven en hem van zijn troon berooven.
De aan den koning getrouw geblevenen zege--vieren evenwel over de opstandelingen. De ondankbare dienaar wordt nu voor den troon des konings gebracht; deze had hem op staanden voet kunnen doen ter dood brengen, hij deed bet evenwel niet; maar de snoodaard werd met ■zijne geheele familie en al zijne nakomelingen uit het land verbannen en van alle eer en goederen vervallen verklaard. Lieve kind, die koning is God, en de snoode ondankbare dienaar is de afvallige Adam. Zoo werd in Adam de wortel van het mensehdom vergiftigd en het buitengewoon geluk in het paradijs verstoord. Dat alles deed de zonde.
En nu nog een enkel woord over een anderen tuin. Veronderstel, dat een kind van den dag zijner eerste H. Communie af, aanvangt met allen ijver naar de geboden van God en zijner H. Kerk te leven; dat er geeu enkele dag voorbij-igaat, zonder dat het door beoefening der nede-
22
righeid, der zachtraoedigbeid, des gebeds, der gehoorzaamheid en engelachtige zedigheid zich nieuwe verdiensten verzamelt, en dat kind gaat zoo voort dag aan dag zijne onsterfelijke ziel met nieuwe verdiensten te verrijken; zou dan zulk eene met deugden rijk versierde ziel niet gelijk zijn aan een heerlijken lusttuin, waarin» de goede God en de heilige engelen, en alle brave menschen zich verheugen ?
En wanneer dan deze ziel — voor Gods oogen een liefelijk paradijs — bet ongeluk badde, in een oogenblik van bekoring eene doodzonde te-bedrijven; dan werd de schoone vruchtdragende boom der deugd, als door een bliksemstraal getroffen, verwoest en alle verworven verdiensten-voor altijd verloren. De H. Franciscus van Sa-les zegt : „Gelijk een enkele sterke nachtcorst at de schoone lentebloesems, als met één slag, te (fronde richt, zoo vernietigt eene enkele doodzonde op eenmaal al onze goede werken en verdiensten.quot; Wanneer de rechtvaardige van den goeden weg afdivaalt en zonden bedrijft, zal aan zijne goede werken, die hij gedaan heeft, niet meer gedacht worden, zoo zegt do H. Schrift. Zulke verwoesting baart de zonde.
Mijn kind, is dat niet een treurige en Lart-verscheurendo toestand ?
Leef dus braaf en godvreezend, en zondig niet.
23
IDe schoonste dag des levens nadert met rassche schreden !
—O-O—
Wanneer gij, mijn lieve kind, met anderen speelt, of met huiselijken arbeid belast zijt, dan kan het gebeuren, dat het eene kind het andere verdriet veroorzaakt of eenigerraate beleedigt; docli zulke dingen zijn gewoonlijk spoedig weder bijgelegd en worden niet zoo hoog aangeschreven. Maar zoo een uwer diezelfde beleediging aan vader of moeder toevoegt, dan voelt het terstond dat die mi.ïstap erger en grooter is, omdat het den ouders meer eerbied, achting en liefde verschuldigd is. Daar de ouders ten opzichte van ons hooger staan, is dezelfde beleediging eene .grootere fout.
Of wanneer oen soldaat zijne kameraden verongelijkt, zoo is dat zeker niet goed, hof kan hem eene strenge terechtwijzing bezorgen, wanneer hij zich evenwel diezelfde beleediging tegenover een kapitein of hoofdofficier veroorlooft; dan is de zaak veel erger; hij kan voor een paar dajen, wellicht soms voor weken, in het
24
gevangenhuis doorbrengen. quot;Wordt die beleedi-ging den generaal aangedaan, dan is het nog erger ; en wordt eindelijk de vorst of koning be-leedigd, dan is het majesteitschennis, welke gewoonlijk met den dood gestraft wordt.
Maar wat zijn alle groeten dezer aarde, wat zijn alle vorsten, koningen en keizers in vergelijking van God, don Allerhoogste ? —
Minder dan een zwak kaarslicht tegenover de grootn, niajestueuse zon ! Al het geschapene, al is het ook nog zoo sciioon en volmaakt, blijft oneinaig verre beneden Gods grootheid on volmaaktheid. Hemel en aarde zijn vervuld niet zijne heerlijkheid en alles in de geheele natuur gehoorzaamt op zijn wenk. De verlievenste geesten zijn zijne dienaren en aanbidden Hem met diepen- eerbied. «Duizend maal duizenden dienen Hem en tienduizend maal honderddui-zenden omringen zijnen troon.
En deze oneindig groote God gebiedt aan de mciischen slechts, wat dezen tot eigen welzijn, en zegen strekt. Hij is bij al zijne grootheid toch zoo goedertieren, dat Hij over allen waakt ên voor allen de teederste zorg draagt. Ja, zijne goedheid en liefde vertoonen zich in de gansche zichtbare schepping. De bergen en wouden, de stroomen en beken, de weiden en velden, alles heeft God den mensch uit liefde geschapen, en.
25
uit liefde tot hem laat Hij alle soorten va»\' bloemen en vruchten groeien, opdat de mensch daaruit zijn liefderijken Schepper zoude erkennen, beminnen en verheerlijken, en hij den Al-goede eens in eeuwige gelukzaligheid bezitten moge. En wat doet de mensch — als hij zondigt? Hij beleedigt, hij verlaat en veracht God.—
„De zondaar,\'\' zegt Tertullianus, „neemt als \'t ware, eene weegschaal in do hand. Op de rech-terschaal legt hij de deugd, Gods heilige geboden, de eeuwige zaligheid, ja. God zeiven. En op de linkerschaal plaatst hij do begeerte der oogen, de vleeschelijke lusten en de hoovaardij des levens — het voorwerp zijner hartstochten. Hij beproeft dan en overlegt bij zich zeiven, waarvoor hij zich verklaren zal. Wanneer hij zondigt, drukt hij met ziju boozen wil de weegschaal linksaf en verklaart zich voor zijne driften.\'\' „ TFeff met de onschuld, weg met de devyd weg met Gods heiligen iril, teeg met de eeuicige zaligheid, toeg met God zelven,quot; zoo zegt hij door zijne daden.
Het genot des oogenbliks, de bevrediging zijner driften, het voorwerp van zonde en boosheid is hem meer waard dan — God. Welke schrikkelijke geringschatting van den Almachtige !
Hoe hooger en liefderijker de beleedigde, des. te grooter is de beleediging. Door de zonde
26
nochtans wordt God zelf, de opperste Heer, het oneindige Goed, beleedigd; daarom is de zonde een oneindig kwaad. Hare groote boosheid en afschuwelijkheid zouden wij dan alleen kunnen begrijpen, wanneer wij God zeiven volmaaktelijk konden begrijpen. De beleediging des Oneindi-gen vordert ook eene oneindige voldoening. En wie kan die geven ? Kan het een menseh ? Kan het een engel ? Kunnen het alle menschen en engelen te zamen ? Neen! —• Eene volkomen voldoening kan de oneindige God slechts geven. Ora de zonde uit te wisschen moet God zelf het zoenoffer zijn. En zie, het eeuwige Woord, de eeniggeborene des Vaders, tegelijk God met Hem cn den H. Geest, spreekt in zijne grenzenlooze liefde tot ons: „Ik wil uw Redder zijn.quot; Hij smeekt tot den Vader: „Heilige Vader, harm-- hartigheid! Zie, hier hen Ik, zend Mij ! Ik wil het zoenoffer voor hunne zonden worden.quot;
En zóó zeer heeft God de wereld lief gehad, dat Hij zijn eeniggeboren Zoon heelt afgezonden, opdat allen, welke in Hem gelooven, niet verloren gaan, maar het eeuwige leven bekomen.
En het Woord is Vleesch geworden en Het heeft onder ons gewoond. Eere zij daarom God in den hooge en vrede den menschen op aarde, die van goeden wille zijn ! Jezus is onze eonige Redder. Zonder Hem waren wij allen eeuwig verloren;
27
•zonder Hem -ware geene vergiffenis en geene zaligheid te hopen. „ JFani er is den menschen op deze aarde geen andere naam gegeven, door welken zij zalig hunnen worden, dan de naam Jezus.\'\'\'\' Jezus is voor allen de ware, de eenige Eedder.
In zeker dorp van het koninkrijk Saksen werd •eens een priester bij een voornamen, zieken heer geroepen. De zieke was geheel zonder geloof en verlangde den priester slechts tot tijdverblijf bij :zieli te hebben.
Herhaaldelijk reeds had hij verklaard niets van godsdienst en Christus te willen hooren. De priester antwoordde, om den zieke niet te ont^ stemmen: „Nu, dan zullen wij ons over iets anders onderhouden. Durf ik,quot; vroeg hij in den loop van het gesprok, ook niet van God spreken ?quot; —- Ja,quot; was het antwoord, „voor God had ik altijd veel hoogachting en eerbied.\'\'
Nu sprak de priester met den zieke over de groote liefde van G od jegens de menschen ; hoe Hij in liefdovolle zorgvuldigheid hunner indachtig is, hen bewaart en geleidt, en hen hiernamaals een onuitsprekelijk geluk voorbereid heeft. Dit alles was den zieke zeer aangenaam, en bij het afscheid veizocht hij den eerbiedwaardigen priester, toch spoedig terug te komen, en hem weder veel schoons van God mede te deelon.
Een volgende maal sprak de priester van de wijs-
28
heid Gods; een andere maal van Gods almacht en alwetendheid. Zoo werd dat onderhoud langzamerhand meer ernstig; doeh altijd kwam daarin iets troostends voor, en do zieke liet zich dit alles welgevallen. Bij een vierde bezoek sprak de priester van Gods heiligheid, en hoe Hij slechts van heilige en reine wezens omgeven is, en dat niets onreins den hemel kan binnengaan. Nu werd het den zieke van lieverlede bang om het hr.rt, en hij sprak in zich zeiven: v Wanneer ■ik O}) dezen ooyenljlik kwam te sterven, hoe sou-het dan gaan? Wanneer God zoo heilig en rechtvaardig is, dan ben ik voor eemvig verloren!\'\'\'\' — Hij geloofde nog aan de onsterfelijkheid der ziel. De priestjr bemerkte den kommer en den angst des zieken; doch hij deed, alsof hij niets-gewaar word, nam afscheid en kwam den volgenden dag niet bij hem; want zeidehij bij zich zeiven: „Moge, hetgeen hij nu gevoelt, indruk maken op zijn hart.\'quot; Eindelijk liet de ziekeden priester weder bij zich ontbieden, en toen hjj hem zag binnenkomen riep hij hem toe: „Eerwaarde priester, ik kan van angst ternauwernood bij mij zei ven komen; het is mij, als bevonde ik mij reeds iu de hel, of als ware de hel in mij. Zeg mij toch weder het een of ander tot opbeuring. Weet gjj dan niets, waardoor een arm zondaar weder rust en eenigen troost vinden kan ?quot;
29
„In het geheel niets,\'\' antwoordde de priester, „niets weet ik u daarover meer te zeggen, dan dat God barmhartig, maar ook rechtvaardig en heilig is, en in zijno oneindige rechtvaardigheid niet anders kan, dan het kwade bestraffen.
Wezenlijk heeft de goddelijke liefde een mid-\' del gevonden, waardoor aan de rechtvaardigheid van God voldoening kan gegeven en de zonde uitgewischt worden, doch daarvan durf ik met u niet spreken.quot;
„Ach eerwaarde, noem elk troostmiddel, spreek waarvan gij wilt, wanneer ik slechts uit mijn el-lendigen staat van verdoemenis gered kan worden.\'\' En toen sprak de priester: „De eenige Redder is Jezus.quot; Do zieke werd nu tot het ontvangen der laatste II. Sacramenten der stervenden voorbereid, welke hij met grooten eerbied en diepe ootmoedigheid ontving. Kort daarna ontsliep hij zacht en zalig in den Heere. — Zonder Jezus, geene zaligheid. De engel Gabriel zei-de tot Maria: „Gij zult Hem den naam Jezus geven, want Hij zal zijn volk van de zonden verlossen.\'\'
Leef braaf, mijn lieve kind! Jezus, de eenige Eedder, is in aantocht; en Hij komt weldra tot U in de H. Communie. De schoonste dag des levens nadert met rassche schreden.
30
Teronderstel, mijn kind, dat gij met de Apostelen te Jerusalem tegenwoordig waart in de zaal, waarin het laatste Avondmaal plaats had, en de liefderijke Heiland het allerheiligste Sacrament des Altaars instelde. De laatste dag in het sterfelijke leven van Jezus is aangebroken ; het zijn zijne laatste woorden, die Hij nu spreekt; het laatste wonder zijner oneindige liefde zotte de kroon op de ontelbare weldaden, welko Hij den armen menschenkinderen bewezen heeft.
Do dag was aangebroken, waarop men het paasehlam slachten moest. En Jezus zond twee zijner leerlingen. Petrus en Johannes, naar do stad en zeide ; ^Gaat heen en bereidt ons het paasehlam, opdat tvij eten.quot; Zij vroegen: „Waar wilt Gij, dat wij heen gaan om U het paasehlam te bereiden?quot; En Jezus zeide tot hen: „Gaat naar de stad; en ziet, wanneer gij de stad binnentreedt, zal u een man tegemoet komen, die eene ivaterlcruik draagt.
Volgt hem in het huis, waar hij binnen gaat. Eu zegt tot den vader des huisgozins: „De Meester laat u zeggen: „Mijn tijd is gekomen-, waar is de eetzaal, waarin Ik met mijne leerlingen het
31
paaschtam kan eten? Want hij « wil Ik met hen het paaschfeest vieren. En hij zal u een groote, met kussens voorziene eetzaal aan wijzen; brengt daar alles voor ons in gereedheid.quot; En de leerlingen handeldon naar het bevel van Jezus.
Het huis met de gedenkwaardige eetzaal behoorde, volgens eene oude overlevering, in eigendom toe aan de aanzienlijke familie van den H. Evangelist Marcus. In deze zaal waren de Apostelen bij gesloten deuren te zamen, toon de verrezen Heiland op het Paaschfeest tot hen kwam en het H. Sacrament der Biecht instelde. Acht dagen later verscheen hun de Zaligmaker nogmaals in dezelfde zaal. Thomas, die de opstanding van Christus vooreerst niet gelooven wilde, zag nu ook Jezus, en aanbiddend viel hij voor Hem neder en zeido; „M[jn Heer en mijn God !\'\' In dezelfde zaal waren de Apostelen, na de hemelvaart van Jezus, met Maria vergaderd, om zich tot de nedardaling van den H. Geest voor te bereiden; hier ontvingen zij op Pinksterdag den H. Geest; en hier nam de H. Petrus later zijn intrek, toon hy op wondervolle wijze door een engel uit den kerker verlost was. Dit eerbiedwaardige huis, dat met zoovele genaden-rijke gebeurtenissen door God zeiven begunstigd was geworden, werd in het vervolg der tijden
32
in eene kerk veranderd, welke den naam van Sionskerk bekwam.
De zalige Katharina Emmerich, die in eene harer verrukkingen dat huis zag, beschrijft het, als volgt: „Aan de zuidzijde van den berg Sion, niet verre van den Davids-burcht, ligt een sterk, oud gebouw, versoholen onder de lommer van dicht bij elkander staande boomen, in een ruimen tuin, door dikke , sterke muren omgeven.
Het was hetzelfde huis, waarin eens de helden, de dappere legerhoofden van David woonden en zich in den wapenhandel oefenden. Vóór de stichting des Tempels, werd gedurende eenigcn tijd de Arke des Verbonds daar bewaard, en de profeet Malachias schreef er zijne voorzeggingen over het H. Sacrament en van de Offerande des Nieuwen Verbonds. Het geheele gebouw is rondom door een zuilengang omringd. Uit het voorvertrek treedt men de hooge zaal binnen, met een prachtig versierd gewelf, waaraan een aantal lampen hangen ; de wanden zijn met prachtige tapijten bekleed, in het gewelf is een vensterluik aangebracht, met een doorzichtig blauw glinsterend floers overtrokken.quot;
In deze zaal, mijn lieve kind, trad de goddelijke Heiland op den vooravond van zijn bitter •lijden en sterven binnen, om aldaar het voorgeschreven paaschfeestmaal met zijne leerlingen te
33
liouden, en aan het einde daarvan het heiligste •en waardigste onder alle goddelijke geheimen in te stellen. Zijne macht, wijsheid en liefde putten zich uit, om aan de zjjnen vóór zijn terugkeer tot den hemelschen Vader een erfdeel achter te laten, zoo rijk en kostbaar, als nimmer een rijker en kostbaarder gedacht kan worden. Goene rede is in staat de waarde van dit erfdeel te schilderen. Het is een testament, zooals dat van een rader, die afscheid neemt van zijne kinderen. Vooral aan den feestdag van Paschen, toen Jezus wist, dat zijn uur gekomen was, om uit deze wereld naar den Vader terug te keeren, en Hij de zijnen bemind had, die in de wereld waren, zoo beminde Hij hen tot het einde. Na het gehouden Paaschmaal stond Jezus van tafel op, omgordde zich met een linnendoek, goot water in «eu bekken en begon de voeten zijner leerlingen te wasschen ; daarna zette Hij zich weder aan tafel en sprak: „Ik heb een groot verlangen gehad, dit Paaschlam met u te eten, alvorens mijn lijden een aanvang zal nemen,quot; Daarop nam Hij het brood in zijne heilige en gezegende handen, sloeg zijne oogen hemelwaarts naar God, zijn hemelsehen Vader, dankte Hem, zegende het brood, brak het en gaf het zijnen leerlingen met deze woorden: „Neemt en eet allen daaraan, dit is mijn Lichaam, hetwelk voor u zal overgeleverd
34
worden.\'\'\' Vervolgens nam Hij den kelk metr wijn, dankte weder, zegende en reikte dien zijne» leerlingen over, terwijl Hij sprak: „Drinkt allen hieruit, dit is mijn Bloed, het Bloed des nieuwen en eeuwiyen Verhonds, dat voor ti en voor velen zal vergoten worden tot vergeving der zonden. Zoo dikivijls gij dit doet, doet het ter mijner gedachtenis.\'\'\'\' Mijn lieve kind, in dit eenvoudig verbaal wordt ons hot grootste aller wonderen medegedeeld. O, welk een verheven, goddelijk woord : Dit is mijn Lichaam, dit is mijn Bloed! De Schepper, de Almachtige spreekt, en hetgeen, tot op dezen oogenblik slechts brood en wiin; was, heeft opgehouden, dat te zijn ; do gedaante, wel is waar, is gebleven, het wezen van brood, en wijn is evenwel verdwenen, en op het scheppende Woord des Almachtigen is het Yleesch en Bloed onzes Heeren daarvoor in de plaats getreden ; het is Jezus Christus met godheid en mensch-heid, die zich onder de nederige gedaante van broöd e:i wijn den Apostelen als hemelsche spijs aanbiedt. — Waarlijk ! de milddadigheid en de liefde des Zaligmakers zijn oneindig groot!\'
Johannes, de lievelingsleerling van Jezus, roeptr vol verwondering uit: „Dewijl Jezus de zijnen beminde, zoo beminde Hij hen ook tot het einde toe.v Welk een zinrijk woord! Maar zal de oneindige liefde van Jezus een einde nemen? De tijd kan
35
daaraan geen perken stellen, want zijne liefde is altijddurend. Met eene eeuwige liefde bemint ons de Heer.
Hij beminde hen tot aan bet einde, wil zeggen: „7» dit ivondervol geheim, in deze zijne goddelijke laatste tvilsbeschiklcing gaat de Zaligmaker tot aan de grenzen zijner almacht en wijsheid. Hij toont daar zoo groote liefde en goedheid, dat het den Allerhoogste bijna niet mogelijk is nog grootere te kunnen uitdenken.quot;\' Gelijk de zonnestralen zich in een brandpunt vereenigen, zoo\' zijn alle schatten der genade, alle verdiensten des Verlossers, alle rijkdommen des hemels in het geheim van het H. Sacrament des Altaars nedergelegd.
Er kwamen eens twee mannen bij den Duit-schen keizer Otto; dezen waren in oneenigheid over het bezit van een akker, en verlangden,, dat de Keizer zelf daarover zoude beslissen. Daar de uitspraak zeer moeieljjk was, en de Keizer beiden niet anders dan goed wilde, zoo vond de-goede monarch de volgende schikking uit; hij liet den akker op onpartijdige wijze schatten en gaf nu den eenen den schattingsprijs en don andoren kende hij den akker toe. Eveneens kunnen wij ons voorstellen, dat eens hemel en aarde om het bezit van Jezus strijd voerden. Beiderzijds werd aanspraak op dat onschatbaar, allerhoogste Goed gemaakt.
De hemelsehe Koning bevredigde nu beiden ■op volmaakte wijze, daar Hij zichtbaar ten hemel opklom, nochtans onzichtbaar, doch even werkelijk, waarachtig en wezenlijk met vleesch en bloed, met lichaam en ziel, met godheid en jnenschheid in het allerheiligste Sacrament des Altaars op aarde bleef. Zijne ondoorgrondelijke wijsheid en goedheid vond een middel, van de zijnen te scheiden, en toch bij hen te blijven uille dagen tot aan het einde der wereld. Het is izijn lust en vreugde bij de kinderen der men-;sehen te zijn.
Het afscheidsgeschenk van dien rijken en lief-•devollen Opperheer is Hij zelf. En dat wonder-ïbaar gOLldelijk geschenk zal nu, mijn lieve kind, tbinnen korten tijd ook uw heerlijk aandeel zijn.
Denk tot den dag uwer eerste H. Communnie recht dikwijls aan de oneindige liefde van Jezus, met welke Hij nich in het laatste avondmaal aan ■ons ten beste gaf en zich aan het kruishout voor -ons opofferden. Had Hij nog meer voor ons kunnen doen? Leef braaf en godvreezend, mijn kind, «n verheug u over het kostbaar erfdeel, in welks bezit gij weldra komen zult. De schoonste dag des levens nadert met rassche schreden!
—w\\/\\/vv—
37
Thans, mijn kind, nemen wij een schuitje en varen in den geect over het meer Genesareth. Onze afvaart valt een jaar en eenige dagen vroeger, dan het groote en genadenrijke voorval in de eetzaal in Sion, waarover wij hiervoor gesproken hebben. Aan den oostelijken oever van liet schoone meer uitgestapt, gaan wij verder en komen in een eenzaam oord ; daar vinden wij Je-sus, don goddelijken Kindervriend, omringd door duizend en nogmaals duizenden menschen, die reeds drie dagen bij Hem waren en niets te eten hadden.
Als Jezus nu de oogen opsloeg en bemerkte, dat vele lieden daar tegenwoordig waren, zoide Hij tot Philippus, „ Waar zullen wij brood koe-peil ?quot; Dit zeide Hij evenwel, om hem te beproeven; want Jezus wist wel, wat hij doen zoude. Philippus berekende, hoeveel er voor do hongerige menigte volks noodig was en antwoordde Hem: „Voor tweehonderd zilverlingen brood, zoude niet toereikend zijn, als ieder slechts een weinig bekwam.quot; Toen zeide een der leerlingen, Andreas, een broeder van Simon Petrus: ^Er is een knaap hier, die vijf gerstebrooden en
38
twee yissclien heeft; doch wat beteekent dit voor zoo velen?quot; En Jezus sprak: „Laat de lieden zich nederzetten; er was namelijk veel gras in die streek. Daar legerden zicli ongeveer vijf duizend mannen, de vrouwen en kinderen niet medegerekend.
— Dan nam Jezus de brooden, en nadat Hij het dankgebed gedaan had, liet Hij ze door de Apostelen aan de menigte ronddeelen; van do vissollen kregen zij insgelijks, zooveel z[j verlangden. Toen zij allen verzadigd waren, zeide Hij tot zijne leerlingen: „Verzamelt de overgeblevene brokken, opdat zij niet verloren gaanquot; Zij verzamelden en vulden twaalf korven met de stukjes, welke van do vijf gerstebrooden overgebleven waren. Als nu do lieden gezien hadden, welk wonder Jezus verricht had, zeiden zij tot elkander: „Deze is waarlijk de Profeet, die in de wereld komen moet.\'\'\'\' Daar Jezus echter bemerkte, dat zij kwamen, on Hem met gewold tot koning wilden uitroepen, trok Hij zich weder in afzondering op den berg terug. Zoo verhaalt het H. Evangelie.
Hier toonde zich Jezus als wonderbaar Verzorger der menschen. Wiens macht en goedheid geene grenzen kent. Den volgenden dag kwam nogmaals eene groote schare volks tot Hein, niet zoo zeer om zijne leer, die Hij hun verkondigde als wel uit verlangen, wederom brood uit zijne
39
handen te ontvangen. Hierin vond Jezus eene aanleiding der toegestroomde menigte een heilig en vurig verlangen naar een nog veel uitstekender brood in te boezemen.
„Bekommer u nietf sprak Hij, rom vergankelijke spijze, maar om die, welke tot het eeuwige leven blijft, die, welke de 7ioon des menschen u geven wil. Het brood, dat Ik zal geven, is mijn Vleesch voor het leven der wereld. Voorwaar, voorwaar. Ik zeg u, wanneer gij het Vleesch van den Zoon des menschen niet zult gegeten en zijn Bloed niet zult gedronken hebben, zoo zult gij het leven in u niet hebben. Wie mijn Vleesch eet en mijn Bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven, en Ik zal hem in den jongsten dag uit den doode opwekken. Want mijn Vleesch is ivaarachtig spijze en mijn Bloed is ivaarlijk drank. Wie mijn Vleesch eet en mijn Bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem. Gelijk, de hemelsche Vader Mij gezonden heeft, en Ik door den Vader leef; zoo zal ook hij die Mij tot voedsel gebruikt, door Mij leven. Dit is het brood, dat van den hemel nedergedaald is; niet gelijk het manna, dat uwe voorvaderen gegeten hebben en nog gestorven zijn. Wie dit brood eet zal eeuwig leven.quot;
Zie, mijn kind, de goddolijko spijze, die wij gemeten, voort ons nieuw loven aan; zij gaat in zeker opzicht in ons wezen over, en schenkt ons
40
het bloed, dat de bron des levens is. Op gelijke •wijze zal door de nuttiging des lieiligen Avond-maals Jezus Vleesch en Bloed, ja, Jezus leven voortdurend de onuitputtelijke bron van onshoo-ger en bovennatuurljk zieleleven zijn. Ofschoon Hij ons door zijne Hemelvaart zijne zichtbare tegenwoordigheid onttrokken heeft en met Lichaam en Ziel in de heerlijkheid zijns Vaders binnenging; wilde Hij toch met Lichaam en Ziel — zijne oneindige liefde drong Hem daartoe — bij ons zijn cn blijven, ja, ons aller geestelijk voedsel zijn. En omdat te kunnen zijn, stelde Hij, de goede en barmhartige God, een wonderbaar gedenktee-ken in, daar Hij allen, die Hem vreezen, eene goddelijke spijs tot voedsel gaf.
Terwijl zijn heilig Lichaam een hemelsch voedsel voor allen zijn zou, zoo moest het Lichaam des Heeren in dit geheim der liefde zoo gesteld zijn, dat het, ook genuttigd, nimmer verdwijnt, nooit vergaat, maar eeuwig en ongeschonden in zijn geheel blijft. Hij is in hetzelfde oogen-blik op duizend en nogmaals duizend plaatsen in de gansche wereld als hemelsche zielespijs tegenwoordig. Deze heilige handeling, de H. Communie, zal niet slechts eenrraal in het leven plaats vinden, maar zich zoo dikwijls mogelijk vernieuwen. Duizenden, ja millioenen komen tot de Tafel des Heeren, en worden verzadigd.
41
en immer blijft dat goddelijk voedsel volmaakt-in zijn geheel. Slechts de oneindige liefde vait Jezus tot ons, hulpbehoevende mensehen, kon-dit wonder uitdeuken.
De liefde streeft naar vereeniging, en hier in het goddelijk liefdemaal wordt eene vereeniging voltrokken, zoo innig als er nooit eene gedacht kan worden. Hier viert Hij, de goddelijke Bruidegom, met de ziel, die Hem bemint, het he-melsche bruiloftsfeest. Zalig zijn degenen, dietot het hooge feestmaal van het Lam Gods uit-genoodigd zijn, en tot het getal dier gelukkigen, behoort ook gy, mijn kind. Als bevoorrechte-eeregast zult gij weldra in het witte kleed der onschuld aan de Tafel des eeuwigen Konings verschijnen. — Verheug u en leef braaf en deugdzaam! De schoonste dag des levens nadert mefc rasschc schreden !
Mijn kind! Wij lezen in het leven van den H, Lodewijk, koning van Frankrijk, dat, in eene kapel te Parijs, de H. Hostie onder de Mis, toen zij na de Consecratie werd opgeheven, de gedaante Tan ean bekoorlijk schoon kind aannam. Terwijl
42
allen dit wonder met verbazing aanschouwden, begaf zich een der hofbedienden naar den Koning, om hem dit wonder te melden.
Op zijn verzoek, om er zich persoonlijk van te willen overtuigen, antwoordde dc Koning; „O, er is (jeeji wonder noodig om mij de wezenlijke tegenwoordigheid van Jezus Christus in het H. Sacrament des Altaars te doen gelooven, Zijn woord is mij voldoende.quot;1
Zie, mijn lieve kind, daar aan het altaar staat een priestsr, mot de heilige gewaden bekleed; hij houdt het ciborie in zijne hand en wendt zich daarmede tot het volk, om de H. Communie uit te deelen; met twea vingeren zijner rechterhand houdt hij eene H. Hostie omhoog en spreekt de volgende woorden; „Ziet het Lam Gods, dat wegneemt de zonden der wereZcZ/quot; „O Heer! ik hen niet waardig, dat Gij komt onder mijn dak, maar spreek slechts één woord, en mijne ziel zal gezond worden.quot; —Onder de gedaante der kleine, nederige Hostie verbergt zich alzoo het Lam Gods, de Eeniggeborene des Vaders, de goddelijke Heiland, voor de oogen van het aanbiddende volk. „Niemand,1\' zegt de H. Augustinus, „niemand zal van deze goddelijke spijze genieten., tenzij hij vooraf aangebeden hehhe.quot; Vertoeven wij eenige oogenblikkon in heiligen eerbied en dankbare liefde bij dit groot geheim van ons heilig geloof.
43
In de H. Communie ontvangen wij waarachtig, werkelijk en wezenlijk het allerheiligste, met de godheid vereenigde Lichaam onzes Ileeren; dat Lichaam, dat Hij van Maria door de kracht des II. Geestes aangenomen heeft. Hij schenkt ons in de H. Communie hetzelfde Lichaam, in hetwelk H|j voor de zonden van het diepgevallen mensch-\'dom lijden en smarten van allerlei aard geleden, en eindelijk aan het kruis tot den laatsten druppel bloed vergoten heeft, doch dat ten derden dage weder van den dood verrezen is. Het is dat Lichaam, hetwelk op don veertigsten dag na de verrijzenis voor de oogen der Apostelen glorierijk ten hemel opgevaren is, en nu in hemelsche heerlijkheid troont aan de rechterhand van Grod, den almachtigen Vader, en dat wij allen eenmaal met zijne vijf schitterende wonden zullen zien komen op de wolken des hemels, in den laatsten dag des oordeels.
Hier alzoo zijn die oogen, die eens zoo milddadig en liefderijk de hulpbehoevende menschen aanschouwden, hier die gezegende mond, die voorhoen zoo wonderbaar verheven en tegelijk zoo kinderlijk eenvoudige, zoo zoete en zaligmakende woorden sprak; die mond, die zoo liefdevol do kinderen verwelkomde en begroette : rLaat de kleinen tot Mij komen, want het rijk der hemelen behoort hun toe.\'\' Hier zijn die
44
gezegende handen, welke zoovele zegeningen schonken, voor het heil der mensehen zooveel goeds wrochten en aan het kruishout vastgenageld werden.
Hier zijn die heilige voeten, die het geheele-land doorwandelden, om het heil der zielen te\' bevorderen, welke Hij metgroote nagelen liet doorboren, om voor onze verlossing al zijn bloed als. losprijs ten beste te geven.
Hier is dat goddelijk hart, dat op aarde drie-cn-dertig jaren in onuitsprekelijke liefde voor ons; klopte, totdat het aan het kruis met eene lans-doorstoken werd; dat hart; dat ons ook nu nog in den hemel met oneindige liefde bemint. Hier is dat kostbaar bloed, dat uit het allerheiligste hart in alle ledematen onzes Heeren stroomde — dat op de hoogte van Golgotha tot den laatste» druppel vergoten, de oneindige prijs onzer verlossing geworden is. Hier in het allerheiligste Sacrament troont, omhuld met den witten sluier der gedaante van brood, dat met doornen gekroond© hoofd van onzen Heer en Koning, Jezus-Christus — hooggeprezen in eeuwigheid.
Zoo is het; maar slechts het oog des geloof» kan Hem zien, het oor des verstands Hem hooren. Voor onze zintuigen is Hij verborgen ; „ja, zoo innig,quot; zegt Faber, „bemint Hij, de verborgenheid, dajt slechts uiterst zelden heilige personen waar-
45
dig gekeurd werden, om zijne tegenwoordigheid te aanschouwen. In het H. Sacrament is ook de Ziel van Jezus Christus tegenwoordig, die allerheiligste Ziel des Verlossers, welke eens door zijne tong sprak, door zijne oogen aanschouwde, door zijne handen zegende; die Ziel, welke de levendmakende kracht zijns lichaams was, die zich in den Hof der Olijven om onze zaligheid tot in den dood bedroefde en aan het kruis geheel en al ook van de zijde des hemelschen Vaders verlaten wilde worden.
Jezus is in de H. Communie met die Ziel, die eens gewaar werd, even als wij, gevoelde, gelijk wij gevoelen ; met die Ziel, die van het kruis afdaalde tot de rechtvaardigen in het voorgeborgta der helle, om ook hun de verlossing aan te kondigen. Na de verrijzenis en hemelvaart kan do Ziel van den Godmensch niet meer lijden, maar zij bemint ons nog, zoo als zij ons voorheen beminde, en is immer bereid, den schat der onmetelijke deugden en verdiensten, der genaden en gaven, waarmede de hemelsche Vader deze uitstekendste en schoonste aller menschelijke zielen versierd heeft, zonder voorbehoud in de H. Communie aan ons medetedeelen, en geheel met ons één te worden.
In het H. Sacrament is tegenwoordig de godheid van Jezus Christus; die godheid, die zich
46
«it liefde tot ons met de menschelijke natuur •vereenigd heeft, en in deze wonderbare vereeni-ging in liet allerheiligste Sacrament tegenwoordig is, om bij ons- te wonen en in de H. Communie OJis goddelijk voedsel te zijn.
Ja, hier ontvangen wij onzen Heer en God persoonlijk. Hem, den Koning van alle glorie en heerlijkheid, in Wiens naam alle knieën zich buigen in den hemel en op de «aarde en ook onder de aarde; Hem, voor quot;Wiens troon de Cherubijnen en Serafijnen en alle koren der zalige geesten in diepen eerbied hunne aanbidding brengen, zonder ophouden den hemelschen lofzang zingen: „ Heilig, heilig, heilig, is de God der Heerscharen, hemel en aarde zijn met uwe heerlijkheid vervuld; lof en i oem, macht en eer, dank en aanbidding zij onzen God en Kuning in alle eeuwigheid.\'\' In de H. Communie komt tot ons God, de Almachtige, aan AVien alle macht gegeven is in den hemel en op de aarde; Hij kan ons alles geven, wat wij noodig hebben; de God ■der alwetendheid en hoogste wijsheid komt tot ons; Hij weet het beste, wat wij het meeste noodig hebben; de oneindig goede God, dien de liefde aanzet, ons de rijkste gaven des hemels medetedeelen ; de God der waarheid en getrouwheid, die niet nalaat, zijn gegeven woord te houden en al zijne beloften te vervullen, komt tot
47
ons. Toen Thomas den verrezen Heiland gezienr en met zijne vingeren de schitterende wonden des Heeren aangeraakt had, toen riep hij overweldigd van heiligen eerbied uit : „Mijn Heer en mijn God!quot; Hij had slechts het glorierijk verrezen Lichaam des Heeren gezien ; maar het geloovige oog des geestes aanschouwde zijne godheid. Wij hebben hetzelfde verheerlijkte Lichaam in het H. Sacrament vóór ons; wij mogen evenwel niet vergeten, dat Hij tevens onze God is. Wanneer wij van dit heilig geloof doordrongen zijn, dan zien en vereeren wij in het H. Sacrament waarlijk ons; hoogste goed ; dan buigen zich onwillekeurig onze knieën, wij vallen voor het altaar neder en aanbidden onzen Heer en God, onzen Verlosser en Zaligmaker. Om dit geloof te verlevendigen, heeft Jezus ons op geenerlei wijze in het onzekere gelaten; de geschiedenis van het H. Sacrament weet menig wonderbaar voorval te verhalen. — Kent gij, mijn lieve kind, de schoone geschiedenis van den wonderbaar in het leven behouden schoolknaap te Konstantinopel ? Zoo niet, dan wil ik ze u verhalen. In overoude tijden bestond in vele plaatsen het gebruik, hetwelk later geheel afgeschaft werd, dat men na de Communie der geloovigen de overblijfselen der heilige hostiën aan kleine, nog onschuldige kinderen uitdeelde. Zoo geschiedde het onder
48
anderen nog onder de regeering van keizer Jus-tinianns in Konstantinopel.
Eens sloot zich bij de christen kinderen, welke ter kerke geroepen waren, om die heilige overblijfselen te nuttigen, bij vergissing een klein Israëlietisch knaapje aan, wiens vader glazenmaker in die stad was. De knaap ontving in zijne onwetendheid met de overige kinderen de overblijfselen der heilige hostiën, en begaf zich toen mot vroolijk gemoed naar huis. Dewijl het communiefeest wat lang geduurd had, en de knaap buitengewoon lang weggebleven was, werd hem door den vader gevraagd, waarom hij zoo laat te huis kwam. Zonder iets kwaads te vermoeden, vertelde de kleine het voorgevallerie, hoe hij met de christen kinderen de witte stukjes brood aan het altaar genuttigd had. By zijn bitteren haat tegon de katholieke Kerk geraakte de Jood in eene verschrikkelijke woede, greep den knaap oogenblikkelijk aan, wierp hem in den gloeienden smeltoven zijner werkplaats en sloot do deur er van achter hem dicht.
De bezorgde moeder, welke haar zoontje miste, zocht overal met bange moederzorg naar hem, toch te vergeefs. Niet het minste spoor was van hem te ontdekken. Het wordt avond en nacht, en haar lieveling blijft spoorloos verdwenen. Der vertwijfeling nabij, slaakt zij in de nabijheid des
49
ovens ïn haren moederlijken angst zuchten en Iclaagtonen, en o. wonder! in het binnenste des gloeienden ovens laat zich do haar welbekende stem dos kinds duidelijk hooren. ülikseiasnel vliegt zij er heen en opent de deur : o, hemel ! — het knaapje komt ongedeerd en welgemoed uit den vuurgloed te voorschijn. Van verbazing buiten zich zelve, vraagt de moeder hoe hij te midden des vuurs ongedeerd heeft kunnen blijven. „Eeno eerbiedwekkende, hemelsche gedaante,quot; antwoordde het kind, „verscheen bij mij en bluschte het vuur rondom mij en voorzag mij ivan voedsel.quot;
üo geheele groote keizerstad droeg kennis van \'üit wonder. Moeder en kind werden Katholiek ; gt;de verstokte vader echter werd om zijn afschuwelijken kindermoord op bevel van keizer Jus-tinianus met den dood gestraft, in het jaar 552 na Christus.
Hier betoonde zich Jezus in het H. Sacrament op in het oogvallende wijze als den Overwinnaar ■des doods en als oppersten Heer des levens ; deze ■wonderbare gebeurtenis zal er toe bijdragen, do wankelmoedigen daarop opmerkzaam te maken, dat Grod zelf in het H. Sacrament tegenwoordig is. U, mijn kind, is het genoeg, om kinderlijk te gelooven, het woord der eeuwige waarheid, de ondubbelzinnige, duidelijke uitspraak van den
50
almaclitigen God. Daarom zeggen wij met mond en hart: „ Geloofd en aangebeden zij in alle eeuwigheid het allerheiligste Sacrament!quot;
Leef braaf en heilig u; want hier geldt voor alles het woord: „ Het Heilige voor de Heiligen.\'quot; — De schoonste dag uws levens nadert met rassche schreden !
—AT.v-• • wvvi—
Mijn lieve kind! Op onze aarde bevindt zicï» een heerlijke, wondervolle boom, geheimvol en zegenrijk, zooals geen ander. Een hemelsche hovenier plantte hem. De boom, hier bedoeld, breidt zijne zegenvolle takken over het verle-dene en de toekomst uit; hij overschaduwt duizenden van jaren, zoodat het tot den dood veroordeelde raenschengeslacht zich schaart om dezen wondervollen boom, zich verkwikt aan deszelfe gouden vrucht en alzoo eeuwig nieuwe kracht en nieuw leven bekomt. Met zijne wortels is deze boom aan de aarde bevestigd, met zijne-toppen nochtans reikt hij van hier tot aan den hemel ; en zijne vruchten zijn het heil der volgt;-
51
ken. Het is de boom des lerens. De duizenden! van jaren roor Christus zagen hoopvol op dezen\' boom neder; en alle geslachten sedert Christus moeten geloovig op dezen boom hunne blikken richten, wanneer zij het leven willen hebben.
Zoo is en blijft deze wonderboom het middelpunt der tijden. De boom evenwel is het kruis onzes Verlossers. Het zal U dus niet vreemd toeschijnen, wanneer gij ziet, dat overal waar geloof en godsdienst in de harten leeft, het heilig kruis eene zoo hoogc achting en vereering geniet. Overal ontmoet gij het heilig kruis. Aan opene-landstraten en veldwegen, in schaduwrijke bos-sehen en afgelegen dalen, op eenzame hoogtenen in steden en dorpen hebben het geloof en de liefde-van betere tijden dit geheiligd teeken onzer verlossing, het vaandel der overwinning, geplant,, opdat de vermoeide pelgrim op aarde door zjjit blik op dat teeken des heils te richten, opgebeurd en versterkt worde en moediger weder zijne-eeuwige bestemming te gemoet trede. Beteeke-nisvol is het gebruik van vele bergbewoners, op bergpassen, hooge rotspunten een kruis te planten, zoodat het als een vriendelijken wegwijzer kan beschouwd worden, en van de hoogte af zegenend op land en mensclien nederziet.
Aan het kruis hangt de liefde; daar heeft zij, iaar hoogste toppunt bereikt; ieder kruistee-
52
ken roept ons daarom Christus voor den geest, bet onschuldige Lam Gods, dat zich uit liefde voor onze zielen aan het schandhout des kruises opgeofferd heeft.
Zie, mijn kind, nair do opeenvolging der verschillende kerkelijke feesten, worden ook verscheidene beelden ons ter vereering voorgesteld.
Vooreerst zien wij met het Kerstfeest de voorstelling dor genadenrijke geboorte en der heilige Driekoningen. Gedurende de vasten wordt het lijdenskruis tentoongesteld. Met Paschen verschijnt het beeld van den verrezen Heiland, Pinksteren stelt ons de nederdaling van den H. Geest voor oogen. Zoo volgen die beelden elkander op naar gelang der verschillende feesten.
Slechts één beeld blijft zonder verandering altijd op het altaar; het wordt niet tegen een ander verwisseld. Zonder onderbreking, hetzij Kerstmis, of Paschen of Pinksteren, vindt gij het kruisheolJ op het altaar. Dat beeld moet steeds voor uwe oogen zweven. Met het kruis begint iedere heilige handeling der Kerk; wanneer zij „•zegent of wijdt, zegent en wijdt zij door het kruis. Alle H. Sacramenten worden met dit heilig tee-ken toegediend. En is het stoffelijk overblijfsel ivan den geloovigen Christen in het graf gelegd, dan plant de priester op den grafheuvel nog het .kruis met de woorden: „Hij ruste in vrede!quot;
53
Buigen den Gekruisigde is geene genade, geen zaligheid en geen vrede.
Van wien heeft het kruis die hooge beteeke-nis? van wien anders, dan van Jezus Christus.? Gij kunt u geen kruis denken zonder den Verlosser.
Wanneer gij u met het heilig kruis teekent, •of in aandachtig gebed voor hetzelve knielt, zoo denkt gij voorzeker aan Jezus, don Gekruisigde, gij erkent Hem als uw God en Verlosser en met den blik op het kruis, vestigt gij al uwe hoop op Hem, die u daaraan verlost heeft, en verheugd en vol eerbied roept gij met de Kerk uit: ,0, H. Kruis, eeniye hoop, tcees tj eg roet Moot ook uw hart bij h(;t aanschouwen van den gekruisigden Jezus bij de beschouwing zijner verschrikkelijke pijnen en smarten, die Hij voor uwe zonden leed, niet met innig berouw en leedwezen, vervuld worden? Hoe kunnen wij Jezus aan het kruis aanschouwen, zonder aangedaan te worden, dat wij kwaad gedaan en het lijden van den lieven Zaligmaker vermeerderd hebben ? Hoor hoe weemoedig de Gekruisigde ons, toeroept ; „O, (jij allen, die hier voorbijgaat, aanschouwt en ziet, of er eene smart is gelijk aan de Mijne want groot, ja onpeilbaar als de zee is mijne smart en mijne pijn.\'\'\' Jezus Christus is het slachtoffer voor de zonde. Slechts één offer kon.
54
de vertoornde goddelijke rechtvaardigheid verzoenen, en dat ééne offer werd door den goddehjken Hoogepviester, Jezus Christus, aan het kruis gebracht. Daarom is het kruis het kostbare altaar, waarop zich het onschuldige Lam Gods voor ons opgeofferd heeft. Derhalve roept de H. Paulas vol brandende liefde tot Jezus uit: vHet zij verre van mij iets anders te kennen, dan Jezus Christus, en wel Christus den Gekruisigde.quot;
Zie, mijn kind, aan het kruis hangt de eenig-geboren Zoon des Vaders, die voor ons Menscli geworden is, om voor onze verlossing te lijden en te sterven. Onze zaligheid heeft Hem veel gekost. Aanschouw Hem aan het kruis, van d» voetzolen tot aan den schedel met wonden overdekt en vraag u dan af, of gij niet verplicht zijt,. zijne liefde met wederliefde te vergelden ?
Zie die gapende wonden aan handen en voeten, die smartelijke doornen kroon, al die onuitsprekelijke pijnen heeft Hij willen ondergaan omdat Hij u bemint, wijl Hij u van straffen en pijnen redden en verlossen wil. Hij laat zich gewillig de doornen ki-oon op het gezegende hoofet zetten om u de kroon der eeuwige zaligheid te verzekeren. Hij ondergaat den schandelijksten en bittersten dood, om U de zoete vreugde des eeuwigen levens voor te bereiden.
Zelfs in aardsche zaken ontspruit van het kroiSy
55
•den vruchtbaren boom des levens, heil en zogen ! Tan de hoogte des Hesselbergs in Frankenland, blikt een kruis zeer bemoedigend uaar belleden in het dal. Een arm meisje beklom eens in het hartje van den winter over de hard gevroren sneeuw, den berg en begaf zich naar het kruisbeeld. Diep leedgevoel bewoog haar hart, •want behalve hare eigene ellende, was zij ook nog belast niet de zorg voor eene zieke moeder. \'Vermoeid van den verren weg, terneer gebogen door bitteren kommer, zet zij zich onder het kruis neder, eu terwijl haar blik hoenglijdt over het dorpje aan de helling van den berg, ziet het van alle huizen den rook omhoogstijgen, waaruit het kind afleidt, hoe genoeglijk do bewoners in die warme vertrokken hun avondmaal gebruiken. Sleehts van één schoorsteen steeg geen enkel wolkje op, slechts in ééne hut zag men geen licht; in do armoedige stulp, waarin de moeder ziek te bed lag. „O God,\'\' zuchtte het kind naar boven in de ijskoude lucht, „mijne arme moeder zal O}) haar strooleger hevriezen, geen enkelen drupjjel soep kon ik haar vandaag aanbieden; alles ojithreekt mij daartoe. Ach, ik heb gebedeld en mijn nood geklaagd, maar vreemd zijnde in deze plaats, sloot men overal deur en hart voor mij. De menschen hehhen geen medelijden voor weduiven en weezen !quot; En dat gevoelloos weige-
56
ren knijpt het meisje het hart te zamen. Doch zij slaat hare blikken op het kruis, dat door de-even opkomende maan verlicht wordt, en eone straal van hoop valt er in den duisteren nacht baars lijdens. Het is, of eene stem haar toeroept : „Vertrouw op Mij, Ik verlaat u niet.quot; Het meisje werpt zich neder aan de voeten des kruises en omvat het met hare armen, al biddende : T0,ge-hruisigde Verlosser, Gij, eeuwige Bron van harm-liartigheid, laat mijne moeder toch niet van kommer en gebrek vergaan; o, lieve Jezus, wanneer Gij ons niet helpt, zal niemand meer helpen !\'\' Maar zie, plotseling verheft zich aan den voet van het kruis uit de hard gevroren sneeuw een grasgroen rijs, waaraan reeds bladeren, takken en knopjes ontsproten. Het meisje breekt er een takje van af. en ijlt er mede huiswaarts naar de hulpbehoevende moeder.
En als zij, met het takje in de hand, de donkere kamer binnentreedt, vervult een hemelsch licht de armoedige ruimte, de moeder verlaat gezond het ziekbed, en \'s Hemels zegen was en bleef bij moeder en kind tot het einde harer dagen..
En Gij, gekruisigde Verlosser, vol van liefde en barmhartigheid, zegen alle kinderen, die dit lezen, en laat bij geloovigo en dankbare blikken op het kruis, in hunne onschuldige harten het hemelsche rijs der goddelijke liefde ontspruiten!.
57
quot;Wees en blijf een braaf en deugdzaam kind en vergeet den Boom des Levens niet, wiens goddelijke Vrucht gij weldra genieten zult. — De schoonste dag des levens nadert met rassehe schreden !
—
Een priester vraagde eens een kloin meisje,, dat even van de speelplaats naar hom kwam toe-loopen, om hem een handje te geven : „Mijn • lieve kind, hoe heet gij ?quot; Terstond noemde zij haar naam en voegde er tevens bij, terwijl zijs op haar nieuw kleedje wees: „Dit mooie kleedje heb ik van moeder.\'\' — Het is eene eigenaar--digheid van openhartige kinderen, dat zij gaarne vertellen, van wien zij het een of ander geschenk gekregen hebben. Daar zij een bijzonder genoegen daarin hebben, toonen zij het ongevraagd ook anderen, opdat dezen zich met hen zouden verblijden.
Nu zijn wij allen kinderen van den hemelschen Vader, die ons als bewijs van zijne liefde een geschenk gegeven heeft, dat zoo groot en kostbaar is, dat Hij ons, ondanks zijne almacht
58
geen grooter en rijker had kunnen geven ; Hij heeft ons namelijk zijn eeniggeboren Zoon geschonken. En de eeuwige Zoon des Vaders heeft ons zoozeer bemind, dat Hij niet alleen voor ieder van ons aan het kruis gestorven is, maar dat Hij zich zeiven aan ieder van ons ten beste geett in het allerheiligste Sacrament des Altaars. Jezus geeft zich geheel aan ons, daar Hij tot ons eeuwig geluk bestendig in hot Tabernakel tegenwoordig is ; Jezus behoort ons toe, dewijl Hij ons in do H. Communie tot voedsel strekt; Jezus is geheel aan ons, omdat Hij zich op onze alkaren onophoudelijk aan den honielschen Vader voor ons opoffert. Ik spreek van het H. Misoffer.
— De liefdo van Jezus tot ons, arme menschen, heeft aan het kruis haar toppunt bereikt. Maar is die liefde van Jezus tot ons wellicht iets, dat eenmaal was en nu niet meer bestaat? Is zijne liefde een vergankelijk iets, gelijk zoo veel schoons «n goeds op deze wereld! De schoonste bloemen -verwelken het spoedigst; de grootste vreugde is hot kortste van duur; en van de bloeiendste lichaams-gestalte geldt dikwijls het spreekwoord : „Heden rood en morgen dood.quot;
Is het ook zoo niet dat aanbiddens-waardig offer dor goddelijke liefde, dat Jezus Christus ■eens aan het kruis opgedragen heeft ? Is het iets, dat enkel tot tegemoetkoming der herinne-
59
ring voortleeft, gelijk ieder andere gebeurtenis in de wereld, waarvan de geschiedenis ons het aandenken bewaart ? Zeker, ook dan waren wij den Heiland innigen dank verschuldigd, omdat Hij zich eenmaal in naraeloozo liefde voor ons opgeofferd heeft. Doch dit was zijner oneindige liefde niet genoeg. Zie, mjjn kind, de zon aan den hemel komt op on klimt hooger en hooger tot op het middaguur, en zij zet haren welda-digen loop den geheelen dag voort; Jezus Christus is aan de zon gelijk ; want Hij noemt zich zeiven het Licht der wereld. Het werd ontstoken in Kerstnacht, het verlichtte 33 jaren lang en verbreidde overal heil en zegen ; omtrent het middaguur van Goeden Vrijdag verkreeg het liefdewerk van Christus zijn hoogste punt, daar Hij zich aan het kruis voor ons ten beste gaf. Die vurige Zonno der liefde wordt niet uitgedoofd, maar Christus gaat voort ons heil te bewerken en zich voor ons op te otteren tot aan het einde der wereld.
De H. Schrift zegt : , Daay Christus eetmig hlijft, heeft Hij ook em eeuwig priesterdom ingesteld. Hij is onze voortdurende Middelaar en Voorspreker hij God.v Christus heeft niet opgehouden, het Zoenoffer, het Offerlam te zijn, dat iederen dag, ieder uur zelfs voor onze zaligheid aan den hemelschen Vader wordt opgedragen.
De lievelings-leerling Johannes zegt: „Kinderen,, .zondigt toch niet.1\' Hebben wij evenwel kwaad bedreven, bedenkt dan, dat wij een Voorspreker hebben bij deu Vader, Jezus Christus den Veroordeelde, Hij is de verzoening voor onze zonden. Zoo blijft het voor ons altijd Verzoeningsdag, dewijl Christus, de zon der liefde, schijnt tot aan het einde der Wereld. Het H. Misoifer
is geen enkel figuurlijke voorstelling van het 1 Verlossingswerk van Jezus Christus, gelijk het p beeld des Gekruisigden of eene schilderij van de j kruisiging des Heercn. Het is, ofschoon ook eene onbloedige, toch de waarachtige en werkelijke g, vernieuwing van het goddelijke Offer aan het ^ b kruis, omdat daar liet ware Lichaam en Bloed o van Jezus Christus niet slechts werkelijk en y wezenlijk tegenwoordig is, maar ook feitelijk voor- tt ons opgeofferd wordt, gelijk Hij zich eens op- o, Goeden Vrijdag als Zoenoffer voor onze zonden-. z: ten beste gegeven heeft. di De H. Mis is de bestendige voortzetting ere b vernieuwing dier liefdevoile opoffering van der» tlt; Godmensch. Zij is een waarachtige en werkelijke offerande, in welke Jezus Christus, door de m handen des Priesters, zich zeiven aan zijn hemel- te schen Vader en tot onze zaligheid opoffert. Door j: k( zijn lijden en sterven heeft hij ons eena oneindi- y( ge maat, gelijk aan eene zee van verdiensten en d(
61
genaden, verworven. Bij do opdracht van het H. Misoffer spreidt Hij zijne genaden rijkelijk over de geloovigen op deze aarde of over de arme lijdende zielen in het vagevuur uit. De -wereld verkrijgt oneindig voel goeds door de II. Mis, daar Jezus, het vlekkelooze Lam Gods, onze voortdurende Middelaar is.
Het H. Misoffer is wezenlijk hetzelfde offer als het offer aan het kruis, dewijl in beide dezelfde persoon offert en opgeofferd wordt — natneljjk Jezus Christus.
Slechts de aard en wijze van offeren is verschillend ; aan het kruis offerde Christus zich op bloedige wijze: in de H. Mis offert Hij zich op onbloedige wijze op, terwijl Hij het aan het kruis volbrachte offer vernieuwt, zonder te lijden en te sterven. Wanneer echter hot Misoffer en het offer des kruises hetzelfde zijn zoo volgt nood-zakeljjk daaruit, dat zoowel het eeue als het andere van gelijke oneindige waarde is, en dat er bijgevolg niets heiliger is, niets in hoogere mate God verheerlijkt, dan het H. Misoffer.
Betrekkelijk de opoffering daarvan heb ik U mijn kind, nog op een onderscheid opmerkzaam te maken, dat u tot ti-oost en tot vreugde strekken zal. De offerande des kruises werd alleen vóór ons, het H. Misoffer integendeel wordt ook door ons opgedragen. Ofschoon namelijk Chris-
02
tus hier op het altaar, gelijk daar aan het kruis het Offer en de Offeraar is, zoo zeggen wij toch •van het H. Misoffer met waarheid, dat ook wij het opdragen, terwijl dit van het offer des krui-ses niet gezegd kan worden.
De priester aan het altaar is namelijk niet slechts de plaatsbekleeder van Jezus Christus en het levende werktuig, waarvan zich de Zoon Gods tot voltrekking van dat goddelijk offer bedien^ maar hij is ook de plaatsbekleeder der H. Kerk, in wier naam hij dit geheimvol offer voltrekt. Daarom bidt hij bij de plechtigheid der H. Mis niet alleen in naam van een enkelen: rNeem aan, heilige Vader, deze onbevlekte hostie, welke ik U als offerande opdraag,quot; maar ook in naam van meerderen te zamen : „ Wij offeren U op, o Heer! den kelk des heilsen voor de gedaanteverwisseling van het brood en den wijn: , Wij hidden V, o Heer! neem genadig aan dese offerande onzer dienstbaarheid, maar ook van uwe geheeJe heilige Kerky Verder: „Gedenk, o Heer ! allen, voor welke wij U, of tvelke U deze offerande opdragen.\'\'\' Ook vermaant Hij de aanwezigen te bidden, „dat zijn en hun offer welgevallig tvorde hij God, den almachligen Vader.\'quot;
Uit dit alles blijkt, dat zij, die bij de H. Mis tegenwoordig zijn, in zekeren zin medeofferen, dat zij op hunne wijze aan de opdracht van de
goddelijke offerande deelnemen. Zal het u, mijn kind, niet innig verblijden, dat gjj aan deze goddelijke handeling moogt deelnemen ?
Wij dragen het H. Misoffer aan God op, als een weggevallig dankoffer, daar wij Hein daardoor op eene waardige en Hem hoogst aangename wijze vereeren en aanbidden.
Wij, arme stervelingen, zijn stof en asch, en wij kunnen God uit ons zeiven niet op betamelijke wijze vereeren, dat vermogen wij echter door de H. Mis. Door hot waardig bijwonen dor H. Mis brengen wij God eene eer, een lot, eenamp; aanbidding en hulde, zooals alle Heiligen cn Engelen, en alle schepselen te zatnen in den hemel en op de aarde, nooit bij machte z;jn te bewijzen, eene eer en hulde, die zijner oneindige Majesteit volkomen waardig is ; daardoor dragen wij Hem immers op het onbevlekte Lam Gods, zijnen welbeminden Zoon, in Wien Hij zijn hoogste welbehagen heeft, als schatprijs onzer aanbidding en eerbied. „ Door Hem en met Rem en in hem zij LT, o God, den almichtijen Valer, in eenheid met den H. Geest al Ie eer en heerlijkheid, van eeuwigheid tot eeuwigheid.quot;1
Een Heilige Leeraar verhaalt van een braaf en christelijk meisje, dat een vurig verlangen had, God den Drieëenige, uit al hare krachten te loven en te verheerlijken. „Iladde ik,v zuchtte
64
zij, „hadde ik toch duizend monden, om daarmede mijn God te loven, ware, het mij toch gegeven, U, o mijn God, zoo te verheerlijken, gelijk de Koren der hemelsche geesten, o hoe gelukkig zoude ik dan zijn!quot;1 En brandend van verlangen tot den Hemel biddend, hoorde zij eene stem, die haar toeriep: „Lieve dochter, weet gij niet, dat een enkel Misoffer Mij grootere eer aandoet, dan alle lofgezangen der Engelen en Heiligen. Hoor daarom ■ijverig de TI. Mis en offer U tegelijk met het goddelijk Slachtoffer aan Mij als eereoffer op, alzoo kunt gij Mij naar uw verlangen vereeren.\'\'\' Wij dragen God het H. Misoffer op als de Hem welgevallige dankofferande, terwijl wij Hem daardoor voor alle natuurlijke en bovennatuurlijke gaven en weldaden den dank toebrengen, welke aan de grootheid dier weldaden volkomen beantwoordt, Van God, onzen grootsten Weldoener, hebben wij alle goeds, zijne genaden en weldaden zijn ontelbaar, gelijk de zandkorrels in de zee en kostbaar, gelijk die slechts de Schatkamer Gods kan bezitten.
Ons geheele leven is uit louter weldaden van God samengesteld; welken oneindigen dank zijn •wij Hem daarvoor verschuldigd ? Hoe zullen wij den Heere het goede vergelden, dat Hij ons gedaan heeft? —• God zij dank! wij zijn door het H. Misoffer in staat gesteld, Hem op eene waar-
65
lt;Iige wijze onze erkentelijkheid te betoonen, daar ■wij Hem voor alle natuurgaven, voor alle genaden en zelfs voor de toekomstige goederen, die Hij ons schenken wil, een tegengeschenk van oneindige waarde kunnen aanbieden door de opoffering van zijn eeniggeboren Zoon. In vcreeni-ging met het volkomen dankgevoel des goddelijken Verlossers, in Hem en door Hem, kunnen wij Ood op de welgevalligste wijze danken.
Wij dragen God het H. Misoffer op als het krachtdadigste Zoenoffer, daar wij Hem opofferen liet heilig onbevlekt Offer zijns Zoons, dat Deze tot uitroeiing onzer zonden door zijnen dood aan het kruis voltrokken heeft, om Hem te bewegen, met genade en barmhartigheid op ons neder te aien, en de goddelijke voldoening zijns Zoons barmhartig aan te nemen. Do H. Mis is een verzoeningsoffer; want daardoor ontvangen wij Hicht van boven, om onze zonden te erkennen en tegelijk kracht en sterkte, om het kwaad te vluchten en de deugd to beoefenen. In de H. IMis verkrijgen wij den waren geest van boetvaardigheid en de noodzakelijke gesteldheid tot het waardig ontvangen dor H. Sacramenten.
In dezen zin zegt de Kerkvergadering van Tarente: vDat de Heer, doof dit offer verzoend, de genade en gave der hoetvaardigheid mededeelt, en de fouten en zonden, al mogen zij nog zoo
63
(jroot en talrijk zijn, genadiglijk vergeeft.quot; In do H. Mis, mag ik zeggen, vloeit het goddelijke verzoeningsbloed van Jezus Christus reinigend en verzoenend op ons neder. quot;Welke kostbare gelegenheid voor ons arme zondaars, ons alzoo der god-del ijke verlossing deelachtig te maken !
Wij dragen God de H. Mis op als krachtigste smeekoffer, terwijl wij Hem daardoor op de krachtdadigste wijze onze verzuchtingen cn gebeden kunnen opdragen. Het is immers Jezus Christus zelf die in deze heilige offerande in onzen naam voor iiet aanschijn des Vaders treedt en voor ons bidt. Hij stolt Hem zijne wonden, zijn bitter lijden en sterven voor oogen en bidt Hem zich. over ons te erbarmen.
Stel u voor, mijn kind, dat gij tegenwoordig geweest waart bij de bloedige opoffering van Jezus, en dat gij zijn kostbaar Bloed opgevangen haddet; wanneer gij dan, met dien kostelijlcen schat omhoog geheven, tot den Vader in den hemel gesproken had : ^Eeuwige Vader, riehier het Bloed van uw \'velbeminden Zoon. Ter tville-van dit kostbaar Bloed bidden wij U, iverp een blik van genade en barmhartigheid op ons, en verhoor onze gebedenP\' gelooJ\'t gij dat de hemel-sche Vader n iets had kunnen weigeren? Voorzeker hadt gij om u zeiven niet verdiend, verhoord te worden, doch om don onschatbare»
G7
prijs, welken gij Hem, vergezeld van uwe gebedenr hebt aangeboden, kon Hij u niets weigeren.
Hebben wij daarom steeds de vaste overtuigingj. dat wij door Jezus Christus, onzen Voorspreker bij den Vader, en door het H. Saorifieio der Mis bij God alle weldaden erlangen kunnen. Waarl.jk^ wij bezitten in de H. Mis eene onuitputtelijke goudmijn van hernolsche genaden. Kom dan en put uit die bron des levens. Versier u niet der genaden en verdiensten van Jezus Christus. Ja, rzie onzen Heer Jezus Christus aan,quot;1 gelijk ons de H. Apostel Paulus vermaant.
Ten slotte nog een goeden raad mijn kind! en wanneer gij dien navolgt, zoo beloof ik u den rijksten zegen des Hemels. Neem van heden af het vast en heilzaam besluit, wanneer het slechts eenigszins mogelijk is, iedcren dag met aandacht en godsvrucht eene li. Mis te hooren, In deze dagen der voorbereiding, bid dan bij liet dagelijksch bijwonen der H. Mis, vcornl om de bijzondere genade, op waardige wijze tot de Tafel des Heeren te mogen naderen.
Mijn kind, leef braaf en heilig ! —De scboonste-dag uws levens nadert met rassche schreden l
68
Wat is toch wel de beteekenis van het wilde Olijtboompje, mijn lieve kind? Gedurende mijn leven heb ik menschen leeren kennen, die de waarheid- volstrekt niet verdragen konden. Zegt men zulken menschen iets, dat hun niet aanstaat, ■of maakt men hen opmerkzaam op een gevaar voor het heil hunner ziel, zoo werpen zij het hoofd in de hoogte, worden verbitterd en vinden het pijnlijk, zoo onverwacht uit den zoeten sluimer opgewekt te worden. Wordt hun met de beste bedoeling de waarheid voorgehouden, zooals ze werkelijk is, dan vinden zij daarin niets anders dan een bewijs van liefdeloosheid; de oogen der wereldmenschen verdragen het licht der waarheid niet.
De kinderen zijn geheel anders. Wanneer zij zien, dat men hen liefheeft, dan durft men hun openhartig en onbewimpeld de waarheid zeggen.
Wees verzekerd, dat ik u bemin en u niets dan goed wil; word daarom niet kwalijk gezind, wanneer ik u hier bij een wild oljjfboompje •vergelijk.
In ieder kind, mijn geliefde, — en ook het ;braafste en beste is daarvan niet vrij — in ieder
69
leeft iels yoort, dat in do zonde zijn oorsprong heeft en immer weder tot zonde aantrekt. Ieder mensch, die in doze wereld komt, is besmet met de erfzonde onzer eerste Ouders, — alleen de :ziel van Maria, de Moeder Gods, is door een wonder van genade daarvan vrijgebleven.
Deze eerste zonde van Adam en Eva blijft ia al hunne nakomelingen nog immer voortbestaan ; ieder nieuw geboren kind brengt de erfzonde mede ter wereld. Wel is waar, worden schulden straf dezer zonde door het H. Doopsel weggeno--men en uitgeroeid, zoodat er niets schuldigs of strafbaars aan de ziel van den gedoopte blijft kleven ; maar toch blijft er een vernederend merk-teeken van dien treurigen val achter. Ik bedoel de booze begeerlijkheid, de aangeboren geneigdheid tot zonde, die als slecht zaad, in de harten der menschen sluimert en ze voortdurend tot overtreding der goddelijke geboden aanzet.
Wanneer die booze begeerlijkheid niet met alle kracht bestreden wordt, dan brengt zij het spoedig zóóver, dat de ziel van het kind reeds ontaardt en in het geheim, gelijk met den ouderdom, in dwaasheid en onbevalligheid voor God en de menschen toeneemt.
^Niemand zegge \\ zoo schrijft de H. Paulus, ^wanneer hij bekoord wordt, dat hij door God bekoord worde; want God brengt niemand in he-
70
hoving tot hei kwade, maar de oorzaak van dc verzoeking ligt in zijn eigen hooze lusten, die: hem daartoe aanzetten en lokken, maar wanneer de zonde gepleegd is, brengt zij den dood voort.\'1 Daarom vermaant de wijze man; „ Volg mee hegeerlijkheden niet op; want, wanneer gij aan de lusten uics harten toestemt, maken zij u ten spot uwer vijanden.\'\'\'
De neiging tot het kwaad, welke ook in de gedoopten achterblijft, is de oorzaak van den voortdurendon strijd, welken ieder menschenhart van de eerste jaren des verstands tot aan de laatsta ademhaling in zijn binnenste te bekampen heeft.
Het is daar gelijk in een huis, waar twe» heeren van geheel verschillende inborst te za-men wonen, — waar clan de eene immer juist het tegenovergestelde verlangt van hetgeen de andere wil. Het eene, het beste deel, heeft zyii welbehagen in het goede en streeft daarnaar; de andere tracht op tegenovergestelde wijze naar het kwade. Het betere deel, dc tot God gekeerde geest, lieft en billijkt de goddelijke wet, de ongeregelde zinnelijkheid daarentegen wederstreeft dezelve en brengt den wil tot zonden. Bij beschimpingen, beleedigingen of geleden onrecht vermaant de geest ons tot toegevendheid, zachr-moedigheid en vergeving; de zinnelijkheid integendeel spoort ons aan tot toorn, haat en wraak.
71
quot;Wanneer zondige lusten in het hart opwellen, of gevaarlijke vermnken den mensch toelachen, dan zet de geest ons tot versterving, onthouding en zelfbeheerscliing aan; de zinnelijkheid daarentegen zegt; „ Geniet deze verboden pleizieren, neem deel .aan alle vermaken, en ontzeg u niets, tvaarin ma hart lust gevoelt.quot;
En dat deze verderfelijke neiging tot het kwaad reeds in de prille jeugd te bespeuren is, getuigt •ons do H. Sohriffc m^t de woorden: „De zinnen ■en de gedachten van dm mensch zijn tot de hoosheid geneigd van de jeugd
Deze begeerlijkheid is het vuur aller hartstochten. De H. Apostel Paulus noemt ze . „De wortel van alle kwaad.\'\'
De booze begeerlijkheid komt uit de zonde en lokt weder tot zonde ; nochtans zij, op zich zelve quot;beschouwd, is nog geen zonde, maar zij wordt het door onze inwilliging in dezelve.
Zoolang wij haar wederstand bieden en ze \'nauwgezet bestrijden, kan zij ons niet schaden, maar strekt veeleer om ons een sclioonercn zegekrans te verwerven. Hoe vermoeiender en heeter «de strijd, des te heerlijker is de kroon.
Hier moet ik u op een list van don boozen vijand opmerkzaam maken, waarvan hij zich niet .zelden bedient, om de nog van geen ksvaad wetende, jeugdige zielen in hot net der zonde tc
72
■brengen. Vooreerst worden wij slechts tot iets gerings, van onbeduidende beteekenis, aangezet. Eerst zullen wij den evenmenseb, die ons eenigs-zins beleedigd heeft, slechts een enkel bitter woord toevoegen; geven wij aan de influistering der booze neiging gehoor, zoo kan het allengs tot doodelijke vijandschap leiden. — In den beginne zullen wij ons slechts een gevaarlijken blik of eene niet geheel betamelijke handeling veroorloven, on geven wij toe, dan trekt ons de booze lust langzamerhand tot openbare doodzonde.
Door aan de booze neigingen in kleine zaken toe te geven, worden zij niet bevredigd, gelijk het ons aanvankelijk toeschijnt, maar nog stouter en onstuimiger. Het is hiermede, gelijk mot een leeuw of tijger, aan welken men eenig voedsel toewerpt. Het geringe voedsel stilt zijn honger niet, maar maakt dien grooter en grimmiger. Of denk u een ongelukkige, die lust in sterken drank gekregen heeft; hij verlangt slechts één glaasje, — vervolgens een tweede, en zoo immer meer tot eindelijk gezondheid, vermogen, huisgezin en alles te gronde gericht is. Op gelijke wijze maakt het do kwade begeerlijkheid, zij is onverzadelijk, en eindeloos is haar afgrond.
En ach, hoevele kinderen zijn er, bij wie de booze neiging door vrijwillige toestemmiag van den wil reeds tot zonde geworden is ! Zijn er
73
niet reeds kinderen van uw ouderdom, die zicli bijna dagelijks aan leugen, snoepen en twisten plichtig maken ? Het is treurig dit te moeten zeggen. Menigen hebben meer vaardigheid in het vloeken dan in het bidden. Er zjjn er zelfs, die zich niet ontzien de schandelijkste zonden te bedrijven, zoo erg dat hun H. Engelen Bewaarders met afschuw de oogen van hen afwenden !
Ook voor de beteren geldt het woord der navolging van Christus ; Zacht en hebt heroïne, dat gij tvereldsch gezind zijt, zoo onverstorven in uwe hooze neigingen en hartstochten, zoo vol hooze begeerlijkheid ; zoo dikwijls met ijdele en hoogmoedige gedachten uwen geest bezig houdt; zoo geneigd zijt tot het uiterlijke, zoo nalatig voor het innerlijke, zoo voorbarig en onbedacht in het spreken, zoo onmatig in het zwijgen ; zoo begeerig naar spijs en drank, en zoo doof en ongevoelig voor het woord Gods en de inspraken van den H. Geest; zoo overhaast in het beoor-deelen van anderen, zoo streng in het berispen ; zoo uitgelaten in voorspoed, zoo terneergeslagen bjj wederwaardigheden : zoo nieuwsgierig om alles te zien en ieder nieuws te hooren, en zoo afkeerig van alle werken der boetvaardigheid en christelijke
I versterving; zoo bijzonder gezind tot alle uitspanningen en vermaken en zoo droomerig in den dienst van God, zoo nalatig en onaandachtig bij versterving; zoo bijzonder gezind tot alle uitspanningen en vermaken en zoo droomerig in den dienst van God, zoo nalatig en onaandachtig bij
i
74:
het gebed en zoo lauw en traag in de H. Mis ; 200 bezorgd voor het lichaam en zoo koud en onverschillig voor het heil uwer onsterfelijke ziel.
Hoe menig kind heeft reden, met de weemoedige klaagtonen van den boetvaardigen H. Augustus in te stemmen, die, bij de smartelijke herinnering aan de met zonden bevlekte dagen zijner jeugd met bitter leedwezen uitriep : „Nog zoo jong en toch reeds zoo groot een zondaar ! Mijne schhld — mijne schuld — mijne grootste schuld
Zoo is het met het Olijfboompje en zijn wild spruitje gesteld. Het is hoogst noodzakelijk, dat het veredeld worde door een hemelsche griffel; -en wie dat veredelende entrijs is, zult gij hierna -vernemen.
Intusscheu leet braaf, mijn kind, en verwijder uit uw hart alles, wat de reine oogen van den goddelijken Kindervriend bedroeven mocht, die ii weldra met zijn genadenvol bezoek vereeren wil in de 11. Communie. Weg met do zonde — Jezus komt! — De schoonste dag des levens .mdert met rassche schreden.
75
Het hemelsclie, veredelende Entry\'s.
Mijn lieve kind ! De H. Apostel Paulus schrijft in zijnen brief aan de Eomeinen : „//; weet, dat ■er in mij niets goeds woont; want het willen ligt mij nabij, maar het volbrengen van het goede hereik ik niet. Volgens den inner lij ken mensch ■ word ik getrokken tot Gods wet; ik zie evenwel ■eene andere wet in mijne ledematen, welke deicet mijns geestes wederstreeft.v
De H. Apostel Paulus bidt God, hem van de zondige begeerlijkheid, die in zijn binnenste woont •en hem in het verderf zoekt te storten, te willen verlossen. Welke hoogere macht en kracht zal dit vermogen te doen ? —En het antwoord luidt: „üe genade Gods door Jezus Christus, onzen Heer.1\' Zie, mijn kind, de genade is dat hemelsclie, veredelende rijs, dat in het wilde 01 j{boompje moet ingeënt worden, opdat uit den wilden boom een goede boom voortspruite en aan God behaaglijke vruchten drage.
Wij willen het entry\'s, waarvan hier sprake is, ■wat nader beschouwen. Het woord vGenctdev komt in verschillende boteokenis voor. Zoo noemt men de genegenheid of welwillende gezindheid van een hooggeplaatst persoon jegens een minder
76
voornaam mensch eene genade en zegt: ^Deze-of gene staat hij den Vorst of Koning, of hij het Hof in „Genade.quot;1
Dan beteekent men met liet woord: „ Genadequot;1 het bewijs dier genegenheid van den hooger tot den lager gestelde, d. w. z. eene weldaad, welke de-voorname den mindere, enkel uit goedheid en zonder de geringste verplichting bewijst. Indezen zin zijn alle gaven en weldaden van God goddelijke genaden te noemen ; God is oneindig moer verheven dan wij armzalige schepselen, doch in zijne goedheid en barmhartigheid komt Hij tock tot ons en bewijst ons, zonder dat wij het verdienen, dagelijks ontelbare weldaden naar lichaam en ziel.
Onder goddelijke genade versta ik hier de inwendig®, bovennatuurlijke hulp of gave, welke God ons verleent om de verdiensten van Jezus-Christus, tot onze eeuwige zaligheid. Jezus Christus heeft ons namelijk door zijn lijden en sterven, de noo lige genaden tot heiliging onzer bovennatuurlijke ziel verworven. Iedere genade, die wij» van God ontvangen, hebben wij onzen Verlosser te danken. Alle goddelijke genaden zijn de prijs van het leven, lijden en sterven van Jezus Christus,, en aan elke genade, die ons ten deel valt, hangt, om zoo te spreken, een druppel van zijn kostbaar Bloed.
77
God wilde den gevallen mcnsch niet anders, dan door zijnen eeniggeboren Zoon weder in barmhartigheid aannemen. Hij had, gelijk de Apostel schrijft, van eeuwigheid besloten in d© vervulling der tijden alles, wat in den hemel en op aarde is, in Christus te vernieuwen, en ons-in Hem, en alleen in Hem te zegenen.
Hot eeuwige raadsbesluit van God heeft hefc zoo beschikt, dat wij al ons heil alleen aan den Godmenseh, Jezus Christus, zouden te danken hebben, zoodat Hem alleen, als de oorzaak onzer geestelijke vernieuwing alle eer, en lof en heerlijkheid toekomt. Niemand beroeme zich dus op zijne rechtvaardigheid, als ware zij de uitkomst of de vrucht zijner natuurlijke krachten en moeiten. quot;Want uit genade zijt gij verlost, en dat niet uit u; want het is Gods gave. Wil zich iemand daarover beroemen, die beroeme zich in den Heere, d. w. z. in de genade van Jezus Christus.
Alleen door de instorting der genade van Christus wordt aan onze werken die hoogere toewijding geschonken, en daarop den goddelijken stempel afgedrukt, welke zij noodig hebben, om voor het eeuwige leven verdienstelijk te zijn. „Zonder Mij,quot; zegt Christus, „kunt gij niets doen.quot; Zonder du goddelijke genade kunnen derhalve de menschen volstrekt niets goeds verrichten, noch denken, noch ■\\villen,dateenige waarde voor den hemel kan hebben.
78
Mijn lieve kind, gij hebt wellicht op het veld of in een tuin reeds een wilden of on vruchtbaren boom gezien, die, hetzij in het geheel geene, of slechts vruchten zonder waarde droeg.
Omgehouwen, ware hij slechts als brandhout goed geweest. Do bekwame hovenier echter, die den boom schoon en vruchtbaar wilde maken, nam een takje van een goeden, vruchtdragenden boom en entte dit met veel zorg en moeite op den wilden boom. Door het griffelen werd de wilde boom veredeld; nu brengt hij geene 01-smakelyke, wrange en nietswaardige vruchten voort, gelijk voorheen, maar zijne takken worden met smakelijke, zoete en kostelijke vruchten versierd, gelijk aan de vruchten van den boom ■waarvan het enttakje genomen was.
Op geljjke wijze gaat het met de ziel. Op den wilden boom der Natuur wordt het edele rijs der goddelijke genade ingeënt. En de ziel, die vroeger, of slechts werken en vruchten des doods en des verderts droeg, of slechts werken en vruchten zonder de minste waarde voor het eeuwige leven voortbracht; begint, door de genade van Jezus Christus veredeld, waardige vruchten voor liet -eeuwige leven te dragen. O wonderbare, goddelijke veredeling, welke du hemelsche Hovenier door het edele rijs der genade bewerkt!
De genade nochtans is tweevoudig: Hg genade
79
des hijstands, ook medewerkende genade genoemd, en de genade der heiligmaking, of heilig makende genade. Medewerkende genade noemt men elke invloed van den H. Geest op de ziel, die naar belioefte het verstand verlicht en den wil, tot volbrenging vau het goede of\' tot het vluchten van het kwaad versterkt. Do dadelijke genade is een bovennatuurlijke bijstand, welken God ons om de verdiensten van Jezus Christus laat toekomen voor de enkele goede werken, die wij verrichten, en heet daarom ook genade van hijstand.
Door het weldadige licht der goddelijke genade wordt de ziel verlicht en het liart met liefde tot hot goede vervuld ; daardoor wordt de mensch tot de deugd getrokken, hij gevoelt in zijn hart eene geestelijke aansporing tot datgene, wat Gode welgevallig en aangenaam is, eene opwekking, welke niet in de natuurlijke krachten van den geest, maar in den weldadigon invloed van God zijn oorsprong heeft.
De genade is eene van Boven komende opwekking tot het goede, docli dwingt niemand daartoe. De mensch blijft vrij ; hij kan aan de genade beantwoorden, of ze wederstreven.
Als hij evenwel de duisternis meer bemint dan het zoete licht der genade, en wanneer zijn hart, ondanks de krachtige opwekking tot het go:-\'der
80
toch het kwaad toegekeerd blijft, dan strekt hem de goddelijke genade niet tot heil. quot;Wie de genade hardnekkig van zich afwijst, en in doodzonde -vril blijven voortleven, wordt langzamerhand geheel verstokt en is in gevaar tot aan het einde in de onboetvaardigheid te volharden. Daarom is het noodzakelijk, Gods genade als eene kostbare weldaad te schatten en met dezelve mode te werken. God heeft ons geschapen zonder ons toedoen, maar Hij wil ons zonder onze medewcir-king niet zalig maken, zegt de H. Augustinus. quot;Wel zijn wij allen tot den hemel geroepen, doch slechts diegenen zullen den hemel bekomen, welke in de heiligmakende genade leven en sterven.
Wat is do heiligmakende genade ?
Zij is eene onverdiende gave, welke de H. Geest ons mededeelt waardoor wij van zondaars rechtvaardigen, kinderen van God en erfgenamen des hemels worden.
Door haar worden wij uit den staat der zonde in den staat der heiligheid en rechtvaardigheid overgebracht, waarom zij ook genade der rechtvaardiging genoemd wordt. Deze schoone toestand der ziel blijft bestaan, zoolang wij gee-ne doodzonden bedrijven. De doodzonde berooft ons van de heiligmakende genade, het leven in God. Door eene oprechte en rouwmoedige Biecht kan men evenwel de verloren genade des H.
81
Doopsels terugbekomen. Gelijk het vuur het ijzer geheel gloeiend maakt, gelijk hot zonnelicht het kristal doordringt, zoo verlicht de heiligmakende genade de ziel des menschen en maakt haar uitermate behaaglijk aan God.
En do goede werken, welke zulk eene gelukkige ziel met de genade Gods beoefent, verkrijgen door de innige levensgemeenschap met Jezus eene hooge waarde; zij verschijnen voor de oo-gen van God als werken van een in Christus herboren schepsel. „//t hen de Wijnstokzegt Christus, v(jij zijt de ranken; wie in Mij blijft en Ik in Hem, deze brengt vele vruchten voort.quot; — Hoogst gelukkig is alzoo hij, die zich in staat van genade bevindt. Van dat geluk spreekt de H. Johannes waar hij schrijft: „Ziet, welke liefde ons de Vader bewezen heeft, dat wij kinderen Gods heeten en zijn.quot; Zoon Gods van Nature is alleen Christus, de Eeniggeborene dos Yaders, ■wij echter zijn door de genade kindei en van lt;jiod geworden. God wil in zijne liefde, dat wij Hem Vader noemen, dat wij Hem kinderlijke gehoorzaamheid bewijzen en daardoor zijner eeuwige zaligheid deelachtig worden. Wandel in de goddelijke liefde en genade, van nu af tot aan ow laatsten levenssnik en de hemel zal zeker uw deel zijn.
Hiermede beveel ik u in de oneindige liefde
van Jezus. Leef braaf en bereid u op waardige\' wijze voor tot het ontvaiifpn der hoogste en\' kostbaarste aller genaden; Christus, de Oorsprong aller goddelijke gaven komt persoonlijk tot u in het H. Sacrament. De schoonste dag uws levens
nadert met rassehe schreden.
—
De twaalfjarige Jezus in den Tempel.
Mijn lieve kind! De twaalfjarige Jezus in den Tempel is een zeer aanminnig, leerrijk beeld, waarop het oog van elk braaf kind mot voorliefde neerziot. Dit goddelijk Kind zal nu liet onderwerp onzer beschouwing uitmaken.
Bij do Israëlieten bestond het gestelde voorschrift, dat zij driemaal in het jaar, namelijk : bij het feest van Paschen en Pinksteren, eu het Loofhuttenfeest naar Jerusalem ter bedevaart moesten gaan. Daar in het Heiligdom moest het gebeele volk gemeenschappelijk God aanbidden en zieh openlijk en plechtig als hot uitverkoren volk Gods vertoonen. Dit voorschrift werd ook door Maria en Jozef trouw nagekomen.
Vóór evenwel het kind Jezus den ouderdom.
83
van twaalf jaren bereikt had, durfde Hij deze moeielijke reize niet medemaken; want de weg van Uazareth naar Jerusalem vorderde drie volle dagreizen.
Jezus was nu twaalf jaren oud, liet Paasch-feest was nabij; de heilige Familie trok gezamenlijk naar de heilige stad. Welke vreugde voor het kind Jezus, het huis zijns Vaders binnen te gaan! Verbeeld u, dat gij Hsm kalm en opgeruimd, doch met engelachtige ingetogenheid, aan de zijde zijner Ouders daarheen ziet gaan ; zij bidden aandachtig met elkander of voeren heilige gesprekken ; zoo gaat het over berg c-n dal,, over weide en velden, door dorpen en steden-Het Paasehfeest is aangebroken, en de Natuur is-tot een nieuw leven ontwaakt, en Jezus, die dooide vlakten daarheen wandelt, is de Schepper der ■wereld, en om onze zaligheid mensch geworden.
Allengs wordt liet op de straten drukker en levendiger, gelijk men liet in de nabijheid van groote steden gewoonlijk ziet; de volksscharen worden dichter, de pelgrimstroepen voortdurend grooter; immer luider en hooger klink t het gebed der bedevaart-gangers, en op eenmaal glinsteren de hooge torens der heilige stad voor hunne oogen; en boven alles verheven staat daar de H. Tempel — het eigenlijke doel der lange rei» — in al zijne pracht en heerlijkheid.
84
Vol verrukking stemt het goddelijke Kind met •de overige pelgrims met het gezang van den Psalmist in : „Hoe lieflijk zijn uwe woningen, o Heer der Heerscharen! Mijne ziel verlangt en reikhalst naar de voorhoven des Heeren. Mijn hart en mijn vleesch juichen den levendijen God te gemoet. Eene zaak heb ik van den Heere vurig verlangd, en ik reikhals daarnaar: dat ik moge wonen in het huis mijns Vaders al de dagen .mijns levens, ja, ik verheug mij hij de gedachte: Wij gaan in het huis des Heeren.1\' — Zoo trad ■ de H. Familie, God aanbiddende en God in haar midden met zich nemende, het eerbiedwaardige voorportaal des Tempels binnen. Zeven dagen ■jduurden de plechtigheden van het Paaschfeest; ■dan verstrooide zich het volk weder; ook Maria en Jozef namen de terugreis aan ; Jezus evenwel bleef, volgens hoogere beschikking zijns hemel-.schen Vaders, in den Tempel achter. Het zoude anij te ver leiden, mijn kind, te verklaren, hoe Jiet mogelijk was, dat zulke teederbezorgde Ouders ïhun innig geliefd kind konden verliezen; en welke ïbittere smart zij over dit verlies ondervonden. .Betracht liever, walk schoon voorbeeld het goddelijke Kind u geett.
Waar verbleef Jezus gedurende de drie dagen,
• dat Maria en Jozef hem met groote droefheid
• overal zochten ? — In den Tempel te Jerusalem.
85
En wat deed Hij daar ? „i?» het geschiedde,\'\' zoo bericht het Evangelie — „Ma drie dagen vonden zij Hem in den Tempel, zittende te midden der Schriftgeleerden, die Hij aanhoorde en ondervraagde en op wier vragen Hij de duidelijkste antwoorden wist te geven. En allen, die Hem hoorden, waren verwonderd over zijne wijsheid en zijne antwoorden.quot;1
Er bevond zich namelijk bij den Tempel, een bijzondere zaal, waarin de Schriftgeleerden bij elkander kwamen, om de naar heil verlangende pelgrims de boeken der Wet en der Profeten voor te lezen en hun den zin en de beteekenis van dezelven te verklaren. Het was in deze heilige leerplaats, dat Jezus tot zijne bedrukte Moeder deze hoogst gewichtige woorden sprak: „ Wist gij dan niet, dat llc zijn moest in hetgeen mijns Vaders is?quot; — Stijn lieve kind ! Gij zijt nu ongeveer van denzelfden ouderdom, als Jezus destijds was; zoudt gij Hem wel eene grootere vreugde kunnen verschaffen, dan wanneer gij zijn schoon voorbeeld navolgt en oprecht een braaf en deugdzaam kind zijt en blijft ?
Beschouw den lieven Jezus in de Tempelzaal, hoe Hij daar zit met engelachtige ingetogenheid, en met welke aandacht Hij het goddelijk woord aanhoort. Wie uit God is, hoort Gods woord; niemand is zoo uit God als Jezus; en niemand
86
■bemint Gods woord zooveel, als Hij. Hij, de Eeniggeborene des Yaders, de eeuwige Wijsheid, overtreft oneindig in wijsheid en verstand alle Schriftgeleerden en Priesters, die Hij hoort; en nochtans hoort Hij met heiligen eerbied hun. woord aan.
Aandoening en ontzag maakten zich van de aanwezigen meester, als zij den lieftalligen Jongeling aanzagen, die zoo bescheiden, kinderlijk en onbeschroomd naar de vergrijsde Leeraren opzag, en op Wiens aangezicht eene zoo wonderbare goedheid en goddelijke majesteit verspreid lagen.
Zie, mijn kind, Jesus achtte het niet beneden zich, met eerbied Gods woord te hooren. Zijn voorbeeld vermaant u, ook zoo te doen. Uw eerste en hoogste plicht, welken gij in uwe jeugd te vervullen hebt, is : God te kennen, «vaardoor gij Hem dienen. Hem beminnen en eenmaal zalig worden knut. Hiertoe wordt vóór alles een levend geloof vereischt. „Zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen.quot; Slechte menschen, zonder geloof of godsdienst zeggen: „Aan het geloof is weinig gelegen] wanneer men slechts rechtschapen leeft, dan wordt men zalig.quot; Hoe geheel anders denkt Christus, onze Heer. Hij zegt : „ Wie niet gelooft, die zal verdoemd worden.quot; En wederom : „ Wie niet gelooft, die is reeds veroordeeld, dewijl
87
Mi in den naam van den eeniggeboren Zoon Gods niet gelooft.quot; Het geloof is dus volstrekt nood-•.zakelijk ter zaligheid.
Ongetwijfeld is het geloof eene gave Gods, het licht der waarheid komt van Boven. Zonder de verlichting van den H. Geest kunnen wij de waarheden van den heiligen godsdienst niet begrijpen. Wanneer wij ze evenwel met een geloovig hart aanhooren en bereid zijn, ons leven daarnaar in te richten, dan ontbreekt ons het licht ■van Boven niet, en zelfs de jeugd kan reeds eene diepe kennis van God en zijne heilige geboden verkrijgen, wanneer zij met een onschuldig hart het woord Gods aanhoort. „Het geloof komt van het hoorenquot; zegt de Apostel Paulus. Daarom heeft u het goddelijk kind Jezus een zoo schoon •voorbeeld, betrekkelijk het aanhooren van Gods woord gegeven.
De kinderen echter, welke zich vrijwillig aan het zoo noodzakelijk christelijk onderricht onttrekken, verschillen zeer van het kind Jezus, en dragen er zeiven de schuld van, wanneer zij de genade des geloofs niet behouden. Velen lijden nu eeuwig in de hel, omdat zij zich in de jeugd uit hoogmoed weinig om het woord Gods bekommerden. Wie uit God is, die hoort Gods woord ; en wee don kinderen, op welke de wee-.klacht van Christus toepasselijk is: „Daarom
88
hoor gij het niet, omdat gij niet uit God zijt.quot;r
Derhalve, mijn dierbaar kind, bemin steeds het \'woord Gods, en vestig met welgevallen uwe-óogen op den liefdevollen Jezus, uw schoonste Voorbeeld. Leef braaf en vroom, en beloof den goeden Zaligmaker, dat gij ter zijner eer en lof,, maar vooral uit wederliefde tot Hem, geen enkele maal door uwe schuld de christelijke onderrichting verzuimen zult. Leg deze belofte als een: klein, doch verschuldigd offer, aan zijne goddelijke voeten neder. Hij zal u daarvoor, — wees-er verzekerd van — met eene bijzonder kostbare genade beloonen. — De schoonste dag uws levens nadert met rassche schreden!
—www
Mijn kind ! Ten tijde van Jezus bevond zich in Jerusalem, niet verre van den Tempel, een vijver, waarvan merkwaardige en wonderlijke dingen verhaald worden.
Het H. Evangelie zelfs spreekt daarover, als-volgt: „Er is echter te Jerusalem hij de Scha-.tps-2gt;oorf een rijver, in H Ilebreeuwsch, Bethsaida ge-
89
naamd, door vijf zuilengangen omringd. Daarin lagen vele zieken, blinden, lammen, uitgeleerden, die op de roering van het water wachtten. Een engel steeg namelijk op bepaalde tijden in den vijver neder, en het water geraakte in beweging, en icie dan het eerst na de beweging des ivcitera in den vijver nederdaalde werd gezond, met welke: ziekte hij ook behebt mocht zijn.11
Er bevond zich op die plaats ook een zeker manr die daar bijna acht-en-dertig jaren lang ziek lag, Toen Jezus hem nu daar zag liggen en wist, dat hij er reeds langen tijd verbleef, zeidc Hij tot hem: „ Wilt gij gezond worden?11 En de zieke-antwoordde Hem. „Hoer, ik heb geen inenschr die mij na de beweging des waters in den vijver aflaat, want eer ik kom, is reeds een ander voor mij afgestegen. Toen sprak Jezus, medelijden met hem hebbende; „ Welaan, sta op, neem uw bed en wandelquot; En die man werd oogenblik-kelijk gezond.
De genezene wist echter niet, wie Degene wasr die hem gezond gemaakt had, want Jezus had zich uit het gedrang, dat op die plaats was, weder verwijderd. Later ontmoette hem Jezus in den Tempel en sprak tot hem; vZie, gij sijtgezond geivorden ; zondig nu niet meer, opdat u niets ergers overkome.11 —
Mijn lieve kind, daar hebt gij een aansohou-
86
■bemint Gods woord zooveel, als Hij. Hij, de Eeniggeborene des Vaders, de eeuwige Wijsheid, overtreft oneindig in wijsheid en verstand alle Schriftgeleerden en Priesters, die Hij hoort; en nochtans hoort Hij met heiligen eerbied hua woord aan.
Aandoening en ontzag maakten zich van de aanwezigen meester, als zij den lieftalligen Jongeling aanzagen, die zoo bescheiden, kinderlijk en onbeschroomd naar de vergrijsde Leeraren opzag, en op Wiens aangezicht eene zoo wonderbare goedheid en goddelijke majesteit verspreid lagen.
Zie, mijn kind, Jesas achtte het niet beneden zich, met eerbied Gods woord te liooren. Zijn voorbeeld vermaant u, ook zoo te doen. Uw eerste en hoogste plicht, welken gij in uwe jeugd te vervullen hebt, is : God te kennen, waardoor gij Hem dienen. Hem beminnen en eenmaal zalig worden kunt. Hiertoe wordt vóór alles een levend geloof vereischt. „ Zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen.quot; Slechte menschen, zonder geloof of godsdienst zeggen ; „Aan het geloof is tceinig gelegen-, wanneer men slechts rechtschapen leeft, dan icordt men zalig.quot; Hoe geheel anders denkt Christus, onze Heer. Hij zegt : „ Wie niet gelooft, die sal verdoemd worden.quot; En wederom : „ Wie niet gelooft, die is reeds veroordeeld, dewijl
87
hij in den naam van den eenirjgéboren Zoon Gods niet gelooft.quot; Het geloof is dus Volstrekt nood-zakelijk ter zaligheid.
Ongetwijfeld is het gelooi eene gave Gods, het licht der waarheid komt van Boven. Zonder de verlichting van den H. Geest kunnen wij de waarheden van den heiligen godsdienst niet begrijpen. Wanneer wij ze evenwel met een geloovig hart aanhooren en bereid zijn, ons leven daarnaar in te richten, dan ontbreekt ons het licht van Boven niet, en zelfs de jeugd kan reeds eene diepe kennis van God en zijne heilige geboden verkrijgen, wanneer zij met een onschuldig hart Jiet woord Gods aanhoort. „ liet geloof komt van het hooren,quot; zegt de Apostel Paulus. Daarom heeft ii het goddelijk kind Jezus een zoo schoon ■voorbeeld, betrekkelijk het aanhooren van Gods woord gegeven.
De kindoren echter, welke zich vrijwillig aan het zoo noodzakelijk christelijk onderricht onttrekken, verschillen zeer van hot kind Jezus, ■en dragen er zeiven de schuld van, wanneer zij de genade des geloofs niet behouden. Velen lijden nu eeuwig in de hel, omdat zij zich in de jeugd uit hoogmoed weinig om het woord Gods bekommerden. Wie uit God is, die hoort Gods woord ; en wee den kinderen, op welke de wee-.klacht van Christus toepasselijk is: ^Daarom
88
hoor gij het niet, omdat gij niet uit God zijt.\'T
Derhalve, mijn dierbaar kind, bemin steeds liet woord Gods, en vestig met welgevallen uwe-oogen op den liefdevollen Jezus, uw schoonste Voorbeeld. Leef braaf en vroom, en beloof den goeden Zaligmaker, dat gij ter zijner eer en lof,, maar vooral uit wederliefde tot Hem, geen enkele maal door uwe schuld de christelijke onderrichting verzuimen zult. Leg deze belofte als een klein, doch verschuldigd offer, aan zijne goddelijke voeten neder. Hij zal u daarvoor, — wees-er verzekerd van — met eene bijzonder kostbare genade beloonen. — De schoonste dag uws levens nadert met rassche schreden !
—AAAA—^---^ WW*—
Mjjn kind ! Ten tijde van Jezus bevond zicli in Jerusalem, niet verre van den Tempel, een vijver, waarvan merkwaardige en wonderlijke dingen verhaald worden.
Het H. Evangelie zelfs spreekt daarover, als volgt: „Er is echter te Jerusalem hij de Sol aapspoort een vijver, in H Uehreemvsch, Bethsaida ge-
80
naamd, door vijf zuilengangen omringd. Daarin-lagen vele zieken, Minden, lammen, uitgeteerden,. die op de roering van het water wachtten. Een engel steeg namelijk op bepaalde tijden in den vijver neder, en het icater geraakte in beweging, en icie dan het eerst na de beweging des waters in den vijver nederdaalde werd gezond, met welke ziekte hij ook behébt mocht zijn.quot;
Er bevond zich op die plaats ook een zeker manr die daar bijna acht-en-dertig jaren lang ziek lag. Toen Jezus hem nu daar zag liggen en wist, dat hij er reeds langen tijd verbleef, zeide Hij tot hem: v Wilt gij gezond worden?quot; En de zieke-antwoordde Hem. „Hoer, ik heb geen menschr die mij na de beweging des waters in den vijver aflaat, want eer ik kom, is reeds een ander voor mij afgestegen. Toen sprak Jezus, medelijden met hem hebbende ; „ Welaan, sta op, neem uw bed en wandelquot; En die man werd oogenblik-kelijk gezond.
De genezene wist echter niet, wie Degene wasr die hem gezond gemaakt had, want Jezus had zich uit het gedrang, dat op die plaats was, weder verwijderd. Later ontmoette hem Jezus irt den Tempel en sprak tot hem: „Zie, gij zijtgezond geworden ; zondig nu niet meer, opdat u niets ergers overkome.quot; —
Mijn lieve kind, daar hebt gij een aanschou-
90
•welijk beeld van het zoo weldadig Sacrament der Bieeht. Dit sacrament is een wonderbaar en krachtig genezingsbad, waarvoor wij Gods barmhartigheid niet genoeg dankbaar kunnen zijn.
Wanneer de zondaar zich oprecht tot de Biecht voorbereid en met ootmoedigheid en berouw den priester, als den plaatsbekleeder van God, zijne zonden en zwakheden, zonder achterhouding belijdt, wanneer dan de priester hem in naam van Jezus van zijne zonden vrijspreekt, en zoo de heilzame geneeskracht van het goddelijk Bloed den zondaar doet toekomen ; dan wordt de krankheid der ziel, met de schuld en eeuwige straffen op eenmaal weggenomen, de onrust van het slecht geweten is verdwenen ; de zondaar is met God verzoend en weder z[jn kind en erfgenaan; de heiligmakende genade is hem teruggegeven, en de poorten des hemels zijn weer voor hem geopend. Daarom gevoelt hij in zich nieuwen moed, nieuwe kracht en nieuw friseh leven, liet is hem, als ware hij een ander mensch geworden. Waarlijk geldt hier ook het woord des Heeren: .„Z/V, gij zift gezond geworden, zondig nu niet meer, opdat u niets ergers wedervare!\'\'
Ik noem het heilig Sacrament der Biecht; een krachtig genezingsbad; want gelijk bij den genezingsvijver te Jerusalem geene nog zoo oude kwaal was, die niet genezen kon worden, zoo is er geeno
91
zonde, welke niet door liet heilig Sacrament der Biecht kan vergeven worden. Christus zegt wel in het Evangelie van de zonden tegen den H. Oeest, dat zij noch in deze, noch in de andere wereld vergeven worden; maar naar do onfeilbare leer der H. Kerk zijn deze woorden des Heeren slechts in dien zin te nemen, dat de zonden tegen den H. Geest de oprechte en ware bekeering tot God ongemeen moeielijk maken, in geenendeele echter in den zin, als strekte zich de macht der H. Kerk over die zonden niet uit. Zonder beperking of uitsluitiug geldt het troostend woord, betrekkelijk de vergeving der zonden in het H. Sacrament der Biecht: „Alles, wat (jij op aarde zult gebonden hehhen, sa! ook in den hemel rjehonden zijn, en alles, wat gij op aarde ontbonden zult hebben, sal ook in den hemel onthouden zijn.\'\'\'
Geeft de zondaar den invloed dor genade, welke hij boosaardig wederstreefde, wederom plaats in zijn hart, laat hij zich door dezelve tot waren terugkeer tot God bewegen en bekent hij oprecht en onbewimpeld zijne ongerechtigheid in den stoel der boetvaardigheid; dan vindt hij weder genade en vergittenis bij den Vader van barmhartigheid, en de vloek, welke op de zonden togen den H. Geest kleefde, wordt door de goddelijke geneeskracht der Biecht opgeheven.
7.
92
Daarom antwoordt do H. Kerk op do vraag: Kunnen alle zonden in de Biecht vergeven worden ? met de volgende troostrijke woorden: „Ja, alle zonden, die na het doopsel begaan zijn, kunnen vergeven worden, wanneer men ze met de vereisehte gemoedsgesteltenis biecht.\'\'
quot;Wij moeten ons evenwel de vernedering getroosten in het door Christus ingestelde gene-zingsbad af te stijgen.
Het ontvangen van het Sacrament der Biecht is voor degenen, welke na het Doopsel zwaar gezondigd hebben, tor zaligheid even zoo nood-zakelijk, als het Doopsel voor de nietgedoopten. „Niemand,quot;1 zoo waarschuwt reeds de II. Augus-timis, „Niemand sec/ge hij zich zclcen : In hef, geheim, voor God, doe ik hostoaardigheid; Gody die hel weet, dat ik van harte herouw gevoel, dat ik in het hart hoetcaardigheid pleeg, zal mij genadig zijn en mij vergeven.\'\'\'\' Heeft Christus dan te vergeefs gezegd : „ Wat gij op aarde onthouden zult hebben, zal in den hamel ontbonden zijn En verder deze woorden; Wier zonden gij vergeven zult, zijn hun vergeven ? Wie zoo spreekt, is lijnrecht in tegenspraak met de woorden van Christus ; hi j bedriegt zich zei ven.
Het is waar, dai de vernederende bekentenis onzer zonden onze aangeboren eigenliefde weder-streeft en ons moeielijk valt; doch dit betrekke-
93
lijk gering bezwaar staat in geene verhouding tot de oneindig groote weldaad, die ons in het Sacrament der Biecht geschonken wordt. Naaraan, een veldoverste des Konings van Syrië, zoo verhaalt de II. Schrift, was met melaatschheid geslagen en zocht genezing in Israël bij den profeet en wonderdoener Elisaus. Deze zond hem een bode en liet hem zeggen : „Cra hven en tvasch ii zevenmaal in de Jordaan, en gij zult weder gezond ivorden.quot; — Namaan evenwel werd verontwaardigd en sprak ; „Ik had gedacht, dat Elisaus zoude tot mij gekomen zijn om den naam van zijnen God over mij afteroepen en met zijne hand de plaatsen mijner melaatschheid aan te raken en mij persoonlijk te genezen. Hij wendde zich om en wilde in zijn verontwaardiging weggaan ; toen echter spraken zijne dienaars met liefde en goedheid tot hem : „Vader, wanneer de profeet u iets groots en moeielijks zou bevolen hebben om te doen, voorzeker zoudt gij\' het gedaan hebben, en hoe veel te meer, daar hjj u iets zóó gerings en lichts beval, terwijl hij sprak; riGa heen en tvasch Naaman liet zich overreden en deed, wat do profeet bevolen had, en werd op hetzelfde oogenblik van zijne vreeselijke kwaal genezen. Vol van innigen dank over de ontvangen weldaad keerde hij zich tot Elisaus terug, om hem een geschenk
94
aan te bieden; deze nam evenwel niets aan.
Mijn kind ! Een zeer ondankbare mensch, die van aijnen Koning sedert jaren met eer en ontelbare weldaden overladen geworden was, beging eens, door «en verfoeielijken hartstocht verblind, eene schrikkelijke misdaad tegen zijn besten weldoener. De inisdaad was wel niet algemeen bekend; doch den Koning kwam ze ter core; de zaak was buitendien zoo duidelijk bewezen, dat er geen de minste twijfel meer overbleef. De Vorst maakte nu van zijn strafrecht gebruik en sprak het doodvonnis over den schuldige uit. Bleek en sidde-cend werd de ongelukkige naar de gerechtsplaats geleid.
Zie — reeds heeft de scherprechter zijn blinkend zwaard over het hoofd des schuldigen opgeheven, één slag, en de ongelukkige sterft en ondergaat de gerechte strat voor zijne misdaad. Doch plotseling klinkt er eene stem : „Houd op ! •— Genade, Genade van den Koning !quot; De gezant des Konings treedt nader voor den strafbare en zegt tot hem : „Zie, mijn lieer is goed; hij wil u vergiffenis schenken; maar gij moet uwe misdaad aan een zijner dienaren bekennen, zonder ééne omstandigheid te verzwijgen. Dit is de eenige voorwaarde, die zjjne edelmoedigheid u stelt ; kies tusschen den dood en dit reddingsmiddel.quot;
Nog heeft deze niet uitgesproken, of er komt
95
een tweede en roept: „Genade ! — Genade quot;vare den Koning!quot; Hij nadert den seliuldigc en spreekt; „Mijnheer is goed; en tot bewijs zijner mildadig-heid laat hij u de keuze onder zijne dienaren ; neem dengene, in wien gij het meeste vertrouwen stelt.\'\'
En nog heeft deze niet geeindigd met spreken, ot een derde komt aan nn roept ; „Genade ! — Genade van den Koning!quot; ITij naderde bij den schuldige en zegt : „Mijn heer is goed ; niet alleen laat hij u de keuze onder zijne dienaren, maar hij legt ook aan don dienaar, dien gij uitkiest, het strengste stilzwijgen op over alles, wat gij hem zult toevertrouwen, onder bedreiging niet de doodstraf. Noemt gij dit aan, zoo vergeet mijn heer voor altijd uwe schuld : hij schenkt u zijne gunst en uwe waardigheden weder terug ; hij ruimt u ook eene eereplaats in zijn paleis in.\'\' — Mijn kind, in deze gelijkenis hebt gij de geschiedenis der H. Biecht. Do schuldigen zijn wjj — de Koning is God, — en de dienaar, die \'s Konings genade aanbieden, is de priester.
De wonderbare genezingsbron, waarvan in het begin van dit stuk gesproken werd, heette Beth-saïda, dat wil zeggen, Huis der Genaden; ook het heilig Sacrament der Bieeht is inderdaad eene heilzame bron, eene der grootste weldaden van onzen heiligen godsdienst. Opdat het evenwel
96
die groote geneeskracht in ons bewerke, moeten wij het met een waar, bovennatuurlijk berouwen leedwezen ontvangen ; anders zal het ons in plaats van tot zegen slechts tot vervloeking worden. quot;Wij zullen, als het mogelijk is, onze tranen van berouw met dit gezondheidsbad vermengen.
Ach, hoe ongelukkig en beklagenswaardig is de staat des zondaars, zoodat zelfs de engelen daarover treuren. Hoe dieper echter de zondaar gevallen is, dos te meer dankbaarheid is hij aan God verschuldigd voor de weldaad zijner bekeering. Mijn kind, leef braaf en vroom, en alvorens tot de Tafel des Heeren te naderen, zuiver uwe ziel in het Bloed van het Lam Gods door het afleggen eener openhartige en rouwmoedige biecht. — De schoonste dag uws levens nadert met rassche schreden !
Een vader had vier goede, bemiunonswaardige kinderen; zij waren de troost en de vreugde zijns ouderdoms. Wanneer hij \'s avonds, vermoeid door den arbeid en de hitte van den dag naar huis kwam, sprongen zy hem vroolijk en opgeruimd
97
tegemoet en vertelden hem, wat zij gedurende den dag nuttigs geleerd of waarmede zij zich tot tijdverdrijf beziggehouden hadden; en de goede vader verlustigde zich hartelijk met de vertellingen over hunne onschuldige spelen en vernuftige invallen.
„Vader! wij hebben ons vandaag met schilderen vermaakt,quot; zeiden zjj, toen zij hem een dezer dagen verwelkomd en dan vroolijk naar het prieel begeleid hadden. „Zoo, en welke kleuren hebt gij u dan uitgekozen ?quot; vraagde de vader, nadat hij zich met hen nedergezet had.
„Ik,quot; zeide Albert, de oudste broeder, „hel» de roode genomen; want rood is de kleur der liefde:\'
„Goed, mijn zoon,quot; sprak de vader daarop; „en hadden de menschen overal liefde genoeg, lt;lan zou de wereld een paradijs worden.quot;
„En ik,quot; zeide Willem, „ik heb de blauwe gekozen; want blauw, gelijk de wolkelooze hemel is de kleur der vrooljjkheid.quot;
„Mooi, lieve Willem,\'\' hernam de vader, „niemand is ons aangenamer, dan een menseh met een opgeruimd gemoed.quot;
„Ik heb de groene uitgekozen,quot; zeide de kleine Johanna, „want in het groen kleedde de he-melsche Vader de verwachtingen des landmans, de opkomende vruchten des velds.quot;
98
„Goed, mijne dochter,quot; antwoordde de vader, „daarom is groen ook de kleur der hoop, en hoe ongelukkig ware de menseli zonder hoop ?quot;
„En mijne keus,quot; sprak eindelijk Fritsje, het jongste der kinderen, „is op de witte gevallen; want wit, zegt moedor, is do kleur der onschuld; en onschuld is hot schoonste sieraad dor jeugd.quot;
„Mijne lieve kinderen!quot; besloot de vader, „gij hebt allen voortreffelijke kleuren gekozen ; doch aan do kleur van Fritsje geef ik voor iede;- andere de voorkeur; want wit is de schoonste aller kleuren; onschuld is het kostbaarste goed en de Bron van alle dewjd en vreugde. Bewaart gij de kinderlijke onschiild, dan zal het u aan liefde en hoop en aan opyeruimdheid nimmer ontbreken. Dan immers lacht den kuisclien menseli het geluk toe, zjjn hart is vol tevredenheid, zelfs wanneer hij door kommer en lijden bezocht wordt. — God is met hem, en de hemel is zijn erfdeel, hoe zou hij neerslachtig, hoe zou hij niet vroo-lijk in het bezit der onschuld wezen ! Do onschuldige is vrij van elko zware zonde, vrij vooral van die fouten, welke strijdig zijn met de heilige zedigheid en kuischheid. De onsc-huldige bezit do engelachtige deugd van zuiverheid, bet schoonste kleinood, waarmede do mensch kan versierd zjjn-Ifiets is schoon, wat niet rein is, en do reinheid der mensehen is do heilige kuaschheid. Deze
99
deugd heeft Jezus Christus boven al do andere-bemind; „zij is,quot; zegt de II. Cyrillus, ewe «■««)•-lijk engelachtige kroon, eene meer dan menschel jke volmaaktheid; zij is de hooggeprezen lelie in den tuin der Kerk.quot;
Mijn kind! Gij kent de leliën wel, die liefelijke bloemen — de zinnebeelden der heilige kuisch-heid. Zie, do leliekelk heeft ■ïes blaadjes, en op zesvoudige wijze vertoont zich ook de reine, kuische zin van eon onschuldig kind.
1. Rein en kuisoh is zijn oog ; het veroorlooft zijnen oogen geen nieuwsgierige of gevaarlijke-blikkon. Het acht en eert zijn lichaam als tempel van den H. Geest en als Gods heiligdom, dat door oneerbare blikken ontheiligd wordt. Het weet, dat het oog de deur is, waardoor de zoude en het verderf zoo lichtelijk in de jeugdige zielen-dringen.
De H. Franciscus van Assise pleegde te zeg\' gen : geljjk het niet mogelijk is, dat iemand met bloote voeten over gloeiende kolen kan gaan, zonder zich te branden, even onmogelijk is het, dat iemand een rein en zuiver hart beware,, wanneer hij zijne oogen niet zorgvuldig bewaakt. Zoo de oogen, zoo de harten.
„Alle zintuigenquot; zegt do li. Antonius, „moet de mensch in toom houden; het meeste nochtans moet hij de oogen bewaken. De oogen zijn der
100
^id nader dan de overige zintuigen; zij zijn de ■uitdrukking des harten — een trouwe spiegel ■ der ziel.quot;
2. Rein en kuisch is het oor van het onschuldige kind, daar hot zich met afschuw van alle onzedige en onbetamelijke woorden afwendt. Het heeft geen vermaak en lacht niet met dergelijke gesprekken; zijn zuiver hart wordt veeleer verontrust en smarteljjk aangedaan, wanneer het .■tegen zijn wil onzedige dingen moet aanhooren; het brave kind verwijdert zich zoo spoedig mogelijk, uit de naaste gelegenheid tot zonden. De ■vlucht is het beste middel om voor besmetting bevrijd te blijven; de zondige woorden sluipen anders in het binnenste van den toehoorder en zooken zijn hart voor het kwaad te winnen. -Gelijk de motten zonder het minste gedruis dc kleederen doorknagen en geheel bederven, zoo -dringen slechte gesprekken in de ziel des on-schuldigen binnen, en ontrooven haar de schoonheid en den helderen glans der deugd. O, hoe-velen zouden de reinheid des harten nog ongeschonden bezitten, wanneer zij hunne ooren voor onzuivere gesprekken gesloten hadden gehouden. De H. Schrift zegt da trom: „Omhein uwe ooren met doornen, opdat de gesprekken van booze nienschen er niet kunnen binnendringen;quot;\' verwijder u, wanneer het maar eenigszins geschieden
101
lean, zoo dit niet mogelijk is, zoo geef minstens uw misnoegen daarover to kennen. Door het met genoegen aanhooren, gaat de bloem der onschuld verloren.
3. Rein en kuisch zij uwe tong en nimmer een werktuig der zonde! „ Bedenkquot;, zegt de H. Augustinus, „dat uw mond de mond eens Christens is, in icelken Jezus ingaat hij de JT. Communie; wacht u derhalve een onbetamelijk woord uit te sprehn.\'\'\'
4. Rein en kuisch zij het zintuig van het gevoel bij het brave kind, terwijl het bereid is, eerder den dood te ondergaan, dan iets oneer-taars te doen of toe te laten. En daar een zoet en gemakkelijk leven zoo spoedig tot zonde leidt, is de kuische een vijand van alle gemakzucht en overwint, uit liefde tot den gekruisigden Zaligmaker, nog in do kiem de opstijgende booze driften door de deugd van matigheid en christelijke versterving.
ö. Rein en kuisch zij de omgang van het deugdzame kind, daar het, indachtig de alomtegenwoordigheid van God, in geheel zijn doen en laten allen, met wie het omgang heeft, als een voorbeeld van engelachtige zedigheid voorgaat.
6. Rein en kuisch zij voor alles de ziel van het brave kind, terwijl het iedere onzuivere ge-
102
dachte oogenblikkclijk uit zijne ziel verwijdertj. gelijk men een gloeiend stuk kool, dat op het kleed valt, spoedig afschudt.
Do booze gedachte is gelijk aan eene vergiftige slang, wanneer gij ze niet onmiddellijk doodt, dan doodt ze u. Zoodra do bekoring opkomtr schrijft de H. Hyronimus, en de bedriegelijke lust zich aan uwen geest voorstelt, — bij de minste vonk, die gij gewaar wordt, neem dadelijk uwe toevlucht tot God en bid met David : vHeer, Gij zijt mijn Helper, mijn Beschermer en mijne Toevlucht
Zie, zóó zijn het oog, het oor, de tong, het gevoel, de omgang en de ziel van het brave kind rein : liet is de zesbladerige bloemkelk der witte lelie, van het zinnebeeld der heilige kuischheid.
O, hoe schoon is een kuiteh geslacht in deug-denglans! Onsterflijk is zijn aandenken, bij God en bij de menschon staat het in hooge eere. Schoon is de hemel, maar menigmaal wordt hij, door nevelen verduisterd; schoon zijn de zon, de maan en de glinsterende sterren, doch zij zijn niet zonder schaduw; schoon is de regenboog in het licht zijner zeven kleuren, doch rondom hem pakt zich eene donkere regenwolk samen schoon is het edel menschelijk gelaat, maar het lieeit ook zijne gebreken. Een rein, kuisch hart evenwel is zonder gebrek. De H. Schrift zegt
103
daarom: „ Gij zijl yeheel schoon, mijne vriendin / ■en geene viel: is in U.
De heilige Vaders zijn onuitputtelijk in hun lof over deze heraelsche deugd. „O kuischheidP\' roept de H. Ephrem zuchtend uit, „o kuischheid, gij verheft het lichaam uit de duisternis in het iicht, en in de snelste vaart doordringt gij de hemelen r\'\' En de H. Athanasius zegt: „he, kuischheid is eene onverwelkbare kroon, een tem-j)el Gods, eene woonplaats van den /ƒ. Geest, eene schoone parel, de vreugde der Profeten, de roem der Apostelen, het leven der Engelen.quot; „De H. Augustinus roept uit ; „ O kuischheid ! sieraad der aanzienlijken, verheffing der nederigen, adel der onedelen, schoonheid der geringen, heerlijke spiegel der maagden, vriendin van God, zoete zuster der H. Engelen.\'\' — , Betracht,quot; spreekt Jezus Christus in het Evangelie, „betracht de leliën des velds: Ik zegge u, Salomon in al zijne pracht en heerlijkheid is niet gekleed, gelijk eene dezer. Mijn kind, al zjjt gij ook zeer arm of ziekelijk of kreupel; al hebt gij weinig verstand, al is uw kleed minder schoon dan dat -van anderen, gij zijt toch aanzienlijker, meer geacht cn rijker in de oogen van God en zjjne H. Engelen, wanneer gij de onschuld en reinheid •des harten bezit; rijker voor God, zeg ik, dan •een koning op den troon, of dan eene konings-
104
dochter in hare kleederpracht, wanneer zij de onschuld verloren hebben. Gelijk \'s nachts de duizenden en millioenen sterren stil en helder aan den hemel flikkeren, als eeuwige lichten voor den troon van God ; zoo schitteren van de ellendige, zondige wereld do reine, onschuldige zielen naar den hemel, en do Alwetende aanschouwt haar met innige liefde en groot welbehagen; en wanneer zij zoo blijven, zullen zjj eenmaal met de overige gelukzaligen in dezelfde schoonheid, in groo-ter glorie en heerlijkheid in den hemel schitteren.
In de geheime openbaring van den 11. Johannes wordt gezegd: „Het Lam stond op den hnrg Sion, en met Hem 144000, die zijnen naam en den naam zijns Vaders \'op hun voorhoofd ge-schreven hadden. En van den hemel hoorde ik ionen, alsof harpspelers op hunne harpen speelden, en zj zongen een nieuw lied voor den troon, en niemand kon het lied zingen, dan alleen die 144000; zij zijn de eerstelingen voor God en het Lam, en zij volgen Hem, waar Hij gaat.\'1 Die onschuldige, reine zielen vormen in den hemel de eerewacht haars goddelijken Bruidegoms.
O mijn kind, overdenk dikwijls en ernstig het woord van Jezus Christus: „Zalig zij, die rein van harte zijn, Kant zij zullen God zien.\'quot; Breng Hem een zuiver hart. De schoonste dag uws levens nadert met rassche schreden!
105
Mijn kind! De Profeet Daniël zag eens een-■vreeselijk monster van buitengewone grootte, dat zelfs den onverschrokkensten monscli met angst en ontzetting beving. „Het was verschrikkelijk,^ zegt hij, „en zeer sterk, het had ijzeren tanden en verslond en vermorzelde wat hem tegemoet kwam, en wat overbleef, vertrad het met zijne-pooten.quot;
Zie, mijn kind, zulk een afgrijselijk wangedrocht, dat alles, wat hem te voorkomt, vernielt en verwoest, en alle gaven der natuur en der genade stout met voeten treedt, is de verfoeie-lijke zonde van onkuischheid. Gelijk de heilige kuischheid de jeugd op het schoonste versiert, on de onschuldige kinderen aan engelen gelijk maakt, zoo is er niets meer in staat de menschert te misvormen en tot vrienden van den satan te maken dan wel de zonde van onkuischheid.
De booze wereld is maar al te zeer aan die zoude overgegeven en zoekt ze buitendien nog-te verontschuldigen. De onzuiverheid wordt eene-menschelijke zwakheid genoemd; en de verleider zegt, dat zij in het geheel geene zonde is. Gansch anders leert ons Christus, daar Hij zegt: „Niets
106
mreins kan het Hemelrijk ingaan.quot;1 Voor God is iedere vrijwillige slechte gedachte, iedere onreine begeerte of handeling eene doodzonde, wanneer zij met volle kennis en inwilliging geschiedt.
Dat dergelijke, door de wereld voor minder zwaar gehouden zonden, tegen de zuiverheid werkelijk doodzonden zijn, moet volstrekt zeker aangenomen worden, en wel, gelijk een beroemde Heilige opmerkt, jiiet als eene Moot menschelijke meening, toaaraan men ook zijne toestemming kan weigeren, maar als eene waarheid, die juist zoo goed, ah ieder andere, de christelijke zedenleer betreffende, tot het geloof hehoort.\'\'
„ TFeeif en erken, dat geen wellusteling, (jeen ontuchtige het Bijk Gods zal hezittenP
Met deze woorden sluit de II. Apostel Paulus alle slaven der onkuischheid ^an het hemelrijk uit. Openlijk wordt evenwel niemand van het bezit des hemels uitgesloten, tenzij wanneer hij eene •zware zonde mochte begaan hebben.
De uitvlucht: „Anderen nemen het toch ook . zoo nauw niet en willen toch in den hemel komen,quot; is lichtvaardig. „Breed is de wegquot; zegt Christus, „die ten eerderce leidt, en velen zijn er, die er ■ ap wandelen.^
Hoe verfoeienswaardig de onkuischheid is in do oogen van den oneindig heiligen God, heeft jHij getoond door do verschrikkelijke straffen,
107
met welke Hij deze zonden ten allen tijde getuchtigd heeft.
In de Bijbelsebe Geschiedenis hebt gij gelezen van den zondvloed, welke de geheele aarde overstroomde en alle menschen, slechts één enkel ■huisgezin uitgezonderd, verdelgde.
De H. Schrift duidt de oorzaak van dien ver-■schrikkelijken zondvloed aan, daar zij zegt: „Alle vleesch had zijn weg htdovven quot; Zelfs de kinderen Gods hadden zich laten verleiden en werden in «de oogen van God zoo afschuwelijk, dat het Hem berouwde den tnensch geschapen te hebben. „Ik itvil, zegt God tot Noë, „den mensch dien Ik geschapen heb, van het aanschijn der aarde verdelgen. Mijn geest. d. w. z. de adem mijns levens, welken Ik hem bij zijne geboorte heb ingeblazen, zal niet langer meer wonen in hen, die zich aan de vernederende lusten des vleesches overgegeven hebben.quot;
En niet alleen den menschen liet God de zwaarte van zijn wrekenden arm gevoelen, neen ! alle levende wezens, die hij ten dienste der menschen bestemd had, moesten met hen, die goddelijke strat ondergaan. De afgrijselijke ondergang van isodoma en Gomorrha en zooveel andere straffen van Gods hand, waarvan de H. Schrift verhaalt, toonen insgelijks aan, hoezeer God do ontucht verafschuwt en kastijdt. Iedere zonde is een
108
ongeluk voor den nionsch, maar goeno \' zonde brengt zooveel schade, niet alleen aan do ziel, maar ook aan het lichaam van den mensch toe, als de on-kuischheid; iedere .zonde, zegt de Apostel, is uit het lichaam; wie evenwel onzuiverheid bedrijft, onteert den tempel van den H, Geest.
Geene zonde is zoo verleidelijk en gevaarlijk als deze; geene zoo verderfelijk iu hare uitwerkselen en gevolgen. Deze zonde verstompt alle gevoel voor hot schoone en edele, en stort\' vele jonge lieden vóór den tijd in het graf, of maakt dat zij in don bloei hunner jaren de kiem van ongeneeslijke kwalen in zich opnemen. Zij berooft niet alleen van de onschuld en den zoeten vrede des harten, maar zij vernietigt allengs het geloof en bemoeilijkt zoo de bekeering tot God.
En hoe dikwijls is bij die zonden do boetvaardigheid slechts eene schijnboetvaardigheid ; iedere nieuwe biecht en iedere nieuwe communie eene nieuwe heiligschennis, dewijl zulke zondaars meestal in de gewoonte volharden en de naaste gelegenheid tot zonde niet willen vluchten ! Ach, hoe ongelukkig zijn dergelijke zondaars reeds in deze wereld, ea hoe ongelukkig zullen zij eenmaal in de eeuwigheid zijn! Daarom, mijn kind, sidder en beef voor de eerste schrede; want met haar zijn reeds de andere stappen tot een diepen val gedaan.
109
Zie, gelijk een spiegel door den minsten adem: dof wordt en zijn glans verliest, zoo verliest de onschuld door de geringste kwetsing de helderheid van haren hernelschen glans.
En daar gij nu weldra tot de Tafel des Ileeren zult naderen, om u daar te voeden met het Brood der Engelen, zijt gij van nu af dos te meer verplicht, eiken schijn, ja, eiken schaduw vfvn onzuiverheid op het zorgvuldigste te vermijden.. Bedenk, dat gjj door do nuttiging der H. Communie een levende Tabernakel Gods zult worden,, en dat de Zuiverste der zuiveren in uw hart zijne woonplaats kiest. Alzoo, weg met alles wat het oog des Allerheiligsten belecdigen mocht! Mijn kind, leef braaf! De schoonste dag uws levens
nadert met rassche schreden !
------
Een dienaar Gods, zoo verhaalt de H. Bernar-dus, zag eens op zekeren dag, wanneer vele Christenen te biechten gingen, den duivel in de kerk ronddwalen. Het monster ging zeer ijverig tusschen de aanwezigen rond, volgde menigeen hunner tot aan den biechtstoel en scheen hun
110
nog bjj het nederknielen iets in het oor te fluisteren.
De dienaar Gods vraagde hem, wat hij hier te doen had. De duivel antwoordde: „ ƒ£ geef terug, wat ik gestolen heby „Wat is dat ?quot; vroeg de Heilige. — „De schaamtehernam de duivel, ^de schaamte roofde ik indertijd aan de aantve-zigen, toen zij op het punt stonden van te zondigen, om hen des te meer in de zonden te verwikkelen; nu echter, nu zij biechten willen, geef ik ze htm terug, opdat zij zich schamen, hunne zonden oprecht te belijden.1\' — Zoo is het inderdaad : wanneer wij de zonde willen bedrijven, dan stelt de duivel ons die als iets aantrekkelijks en bekoorlijks voor; wanneer wij ze echter willen biechten, zoo maakt hij, dat wij ons uitermate schamen, te bekennen, welke zonden wij begaan hebben.
De H. Ambrosius zegt : „De wolf grijpt het schaap bij de keel aan. Hetzelfde doet de duivel, hij houdt, als het tcare, den zondaar den mond dicht, opdat hij zijne zonden niet oprecht bekenne.\'1 De duivel maakt de menschen stom in den biechtstoel; „van een stommen duivel,quot; zegt Salmeron, „is hij bezeten, die in den biechtstoel eene zonde, welke hij verplicht is te biechten, uit valsche schaamte verzwijgt.quot;
Menigeen weet in den biechtstoel helder en klaar de eoort, het getal en de omstandigheden
zijner zonden; doch valsehe schaamte, hoogmoed en ijdele inzichten, waarbij de booze influisteringen van den satan niet ontbreken, verleiden hem tegen zijn beter weten in, zich als minder schuldig voor den priester voor te stellen, dan hij zich voor God plichtig kent. Om beter te schijnen dan hij is, zal hij óf eene soort van zonden geheel verzwijgen, óf het getal derzelven niet of te gering aangeven, óf hij zal dc omstandigheden, welke noodzakelijk duidelijk kenbaar gemaakt moeten worden, verhelen of bewimpelen.
In de biecht moeten wij het kristal gelijken. Gelijk het kristal geheel doorzichtig is, zoo moet ook de biechteling den priester het binnenste zijns harten blootleggen. — Komen er ook goen huichelachtige en onoprechte kinderen in den biechtstoel?
Zoudt gij ooit door don boozen geest aangezet worden, iets gewichtigs aan den biechtvader te verbloemen of te veizvvijgen; bedenk dan toch, dat zulk eene biecht eene zware zonde, eene heiligschennis is en tot eeuwige verdoemenis leidt.
Hoe treurig zoude het zijn, wanneer dat kostbare genademiddel, hetwelk Jezus Christus uit oneindige liefde en barmhartigheid tot uitroeiing der zonden ingesteld heeft, u slechts daartoe diende, om u nog veel schuldiger en strafwaardiger te maken. Eene onwaardige biecht is eene
112
roekcloozo onteering van den Allerhoiligste en trekt de treurigste gevolgen na zich. Heiligschendend zal ook de PI. Communie zijn, welke men na zulk eene biecht ontvangt ; heiligschendend worden gewoonlijk ook de volgende biechten en Communiën, terwijl de moed immer meer ontvalt, oprecht te bekennen, dat men ongeldig gebiecht en onwaardig gecommuniceerd heeft. De stomme duivel, do wolf, houdt het schaap l)ij de keel vast en beschouwt het als een zekeren buit.
De H. Antonius verhaalt eene hierop betrekkelijke, zeer treurige geschiedenis:
Een meisje van voorname afkomst had eene goede en godsdienstige opvoeding genoten, en liaar zedig leven deed ook in later tijd eer aan die opvoeding; de brave dochter was de blijdschap en het sieraad barer familie. Doch ook bij haar werd de ernstige vermaning van den H. Geest: n JVie het gevaar bemint, zal er in vergaanquot; maar al te spoedig vervuld. Zij vluchtte de gevaren dor zonde niet, en bij ean dier gevaarlijke gelegenheden had zij het betreurenswaardig ongeluk in eene zware zonde te vallen. Nadat de zonde bedreven was, waren rust en levensgeluk vervlogen; door eene influistering des duivels maakte zicli zulk eene schaamte van .haar meester, dat zij het niet durfde wagen den
113
priester haar hart in ootmoed oprecht te opensn; zij verzweeg, togen haar geweten in, die zonde. Van het oogenblik dezer heiligschennis geloofde zjj reeds een helleleven te leiden ; zoo groot en troostloos waren hare verwarring en angst. Goed onderwezen in den godsdienst, gevoelde zij bij de volgende biecht maar al te goed, dat zij nu niet alleen de verzwegen doodzonde, maar ook do bedreven heiligschennis biechten moest; nogmaals wederhield haar de schaamte, zich voor den priester te vernederen en hare zonden te belijden. De stomme duivel had door hare zwakheid reeds eene grootere macht bekomen.
Om hare gruwzame gewetenswroeging tot zwijgen te brengen, nam zij het besluit, de wereld te verlaten en in eene kloosterorde te treden.
Bij mijne intrede, dacht zij, moet ik eene generale biecht afleggen, en dan zal ik het wel zoo ver brengen, om mijne zware zonde der jeugd en het daarop volgend heiligschendend ontvangen der H. Sacramenten te biechten. Zij meldde zich aan en werd ook werkelijk aangenomen.
Maar ach, bij dozo generale biecht, waarop zij gerekend had, bewimpelde zij de verzwegene zonde wederom, zoo dat de biechtvader den gevaarlijken toestand haars gewetens niet vermoeden kon. Zij leidde uiterlijk een voorbeeldig leven, zoodat zij, toen naderhand de overste van het klooster
114
gestorven was in hare plaats gekozen werd..
Korten tjjd daarna werd zjj door eene doode-lijke ziekte aangevallen. Men diende haar de-H. Sacramenten der stervenden toe; zij ontving, dezelven naar den schijn met voorbeeldige godsvrucht, inderdaad toch heiligschendend. Gedurig; vatte zij het besluit op, den biechtvader alles te-bekennen, en wanneer het oogenblik tot biechten daar was, verzweeg zij hare zonden weder. Eindelijk beroofde haar de ziekte van het verstand,, zij stierf — en werd verdoemd.
De kloosterzusters hielden haar zeker voor eene-heilige; toen evenwel eene harer bij het graf der afgestorvene bad en zich in hare voorspraak bij God kinderlijk aanbeval, liet God het toe, dat de overledene haar in verschrikkelijke gedaante verscheen en sprak: „Wacht u wel, mij aan te roepen \\ houdt ook op voor mij te hielden-want ik hm tot de eeuwige vlammen veroordeeld, omdat ik in mijne jeugd eene zware zonde bedreef en ze nimmer gebiecht heb
— Oprecht biechten — of verloren gaan !
Mijne kind! Eene oprechte, eene goede biecht verlangt Jezus Christus voor de eerste en ook voor de volgende communiën. Eene oprechte, eene goede biecht zij nu de voornaamste zorg; van uw iiart; want de schoonste dag uws levens nadert met rassche schreden !
115
Mijn kind! Het is ruim negentig jaren geleden, dat de Fransche Revolutie uitbrak. Uit ieder tijdperk worden verschrikkelijke gebeurtenissen-vermeld, welke ons al te duidelijk aantoonenr hoe diep de mensch kan vallen, wanneer hij eenmaal den goeden God geheel verwaarloosd en vergeten heeft. — Zoo werd eens een eerbiedwaardige priester, die in zijn leven steeds door\' weldoen had uitgemunt, door eene menigte booswichten naar de gerechtsplaats gesleurd. Zelfs-ruwe en onbeschaafde personen, die als toeschouwers tegenwoordig waren, gevoelden achting en eerbied voor den priester. Schoone zilverlokkere omkransten zijn eerbiedwaardig hoofd. Op de gerechtsplaats aangekomen, dringt een jonge bloeddorstige woesteling met blinkend zwaard-op den edelen grijsaard aan, en steekt hem 011-barmhartighjk neder onder de woorden : rSterfr Oude, — het is nu uwe beurt!quot; — De aanwezigen werden allen met schrik bevangen : want men wist, dat de jonge booswicht van denzelfden priester indertijd met weldaden overladen was. Onbegrijpelijke ondankbaarheid !
quot;Wie evenwel onwaardig, d. w. z. in staat van;
116
doodzonden communiceert; vergrijpt zich ook gevoelloos aan het Lichaam en Bloed zijns grootsten Woldoeners. Daarom vermaant de H. Schrift;
^Dp. mensch heproeve zich zeioen, voor aleer hij van dut Brood ete of uit dien Kelk drinke, luant wie onwaardig eet, die eet en drinkt zijn eigen oordeel, daar hij zich aan het Lichaam en Bloed dus Heer en plichtig maakt.,\'\'
Welk eene grooto misdaad, met besmeurde ziel het reinste Lam Gods te ontvangen, Jezus, den Yoon des almachtigen Gods, in een hart op te nemen, waarin de booze vijand zijne woonplaats heeft! Welk een euveldaad den levenden God in een graf vol modder en bederf te begraven ! Een zondig binnenste is voor Gods oogen nog veel afschuwelijker, dan eeu graf vol wormen en vuilnis. Judas verried den Heiland met een kus ; want hij had den soldaten vooraf dit teeken gegeven en gezegd : „Dien, ik kussen zal, die is het, grijpt Hem.1\' — Gelijk eene boosaardige slang sloop hij bij nacht en nevel in den Hof van Olijven, en zoodra hij Jezus zag, trad hij recht op Hem toe m,-jt de verraderlijke woorden : „ Wees gegroet, Meester /\'\' en hjj kuste Hem. En het goddelijke Lam, Jezus Christus, nam den kus aan, ofschoon dit verraad van een zijner leerlingen Hem pijnlijker viel, dan het grootste lijden in zijn Lichaam. Met zachtmoedigheid en
117
liefde antwoordde Ilij : „ Vriend, waartoe zijt gij yekotneu ? Judas, verraadt (jij den Zoon des men-schen met een kus V Nu vielen do gerechtsdienaren op hun onschuldig slachtoffer aan.
Wat het verraad van Judas nog afschuwelijker maakte, was de zwarte ondankbaarheid en vooral de vloekwaardige huichelarij, waarmede hjj te werk ging. Judas zat met Jezus en de Apostelen Lij het laatste Avondmaal, én ontving daar nog van den Heiland de schoonste blijken zijner liefde. Jezus knielde voor hem neder en wiesch hem de voeten; en bij het eten, nog op zjjne verbetering en redding bedacht, vermaande Hij hem met zachte toegevendheid, terwijl Hij hem te kennen gaf, dat Hij het roekelooze plan doorzag, dat bij hem tot rijpheid moest komen. Doch al deze liefdeblijken schrikken den rampzaligen verrader niet af, zijne helsche daad ten uitvoer te brengen.
Even ondankbaar en huichelachtig handelt de Christen, die zich verstout, met eene zware zonde op het geweten, tot de Tafel des Heeren te naderen. Zulk een beklagenswaardig mensch weet wel, dat het H. Sacrament des Altaars het bewijs der teederste liefde van Jezus Christus tot hem is; hij weet, dat Jezus niets vuriger verlangt, dan hem voor tijd en eeuwigheid gelukkig te maken; ook hem vermaant de Heiland met tref-
118
fende toegeeflijkheid door de stem de» gewetens. Maar dit alles houdt hem niet terug, het allerheiligste Lichaam en Bloed van Jezus, door onwaardige nuttiging op heiligschendende wijze te onteeren.
De huichelaar geeft zich den schijn, alsof hif ook met heilig verlangen naar deze hemelsche spijze bezield is en reikhalst naar den liefdekus des goddehjken Meesters; hij mengt zich stout tusschen de menigte van rechtvaardigen; hij gaat met nedergeslagen oogen en gevouwen handen tot Jezus. Gelijk Judas zondigt hij met misdadigen mond, terwijl hij het aanbidcings-waardige Vleesch en Bloed van Christus nuttigt en zoo zijne afschuwelijke daad volvoert. Jezu» is nu omringd, niet gelijk eens in den Hof van Olijven van onmenscheljjke gerechtsdienaren, aan ■wie Judas zijnen goddelijken Meester overleverde, maar van zonden en boize geesten, die in het hart- van dezen nieuwen Judas wonen. — Afschuwelijke boosheid.
Maar het is immers, zoo kon iemand tegenwerpen, de glorierijke en verheerlijkte Jezus; tegenwoordig in het Allerheiligste Sacrament;; en de glorierijke en verheerlijkte Heiland kan niet meer lijden. — Xu ja, maar is daarom de heiligschender minder strafbaar?
Wanneer een plicht vergeten onderdaan een.
119
geladen geweer op zijnen koning of keizer afschiet en het schot zijn doel mist; heeft de snoodaard zich dan toch niet aan majesteits-achennis schuldig gemaakt ? Ot \'wanneer een moedwillige zoon zijn mes naar het hart zijns -vaders uitsteekt, om hem te dooden, en deze heeft zijne borst met een harnas beschut, zoodat het moordtuig daarop afstuit en zijn doel niet bereikt; wordt dan zulk een ontaarde zoon toch niet als vadermoordenaar gehouden ?
De staat der glorie en heerlijkheid, in welken de Heiland zich nu bevindt, is geene reden, dat de heiligschende daad der onwaardige Communie niet minder vloekwaardig en strafbaar is; zij grijpt veeleer den goddelijken Verlosser zeiven •op den troon zijner heerlijkheid aan.
De onwaardige Communie is alzoo eenename-looze\'en uitermate schrikkelijke boosheid.
„Wee hem,quot; zoo sprak Jezus eens over Judas, .„wee hem, door tvien de Zoon des menschen zal ■verraden worden. Het ware hem heter nooit geboren te zijn.quot;
O mijn God! ik bid U, mij eerder het leven te benemen, dan toe te laten, dat ik mij ooit aan de boosheid van den meineedigen Judas schuldig make. Ja, mijn Jezus, liever sterven ■ dan zulk eenc afschuwelijke zonde te bedrijven! Aan de tafel van het H. Avondmaal, waar de
120
goddelijke Heiland de eerste H. Communie uitdeelde, die in het algemeen in do wereld zou geschonken worden, zag Hij de aanwezigen aan en zeide: „ Gij zijt rein, doch niet allen.quot; Zoo ziet Hij ook nu nug op de du-i/enden en nogmaals duizenden Eerste-Communicanten neder en herhaalt ook het woord; „ Gij zijt rein, maar niet allen.quot;\'
• Een bericht uit don lantsten tijd verhaalt het volgende : Het was de schoone dag der eerste H. Communie in zekere Fransche parochie. De hemel was helder en de zon scheen glansrijker dan gewoonlijk op te gaan, om den zegevierenden intocht van Jezus-Christus in een groot aantal onschuldige kinderharten te beschijnen. Doch welk schrikkelijk schouwspel moest weldra plaats hebben!
Men begeeft zich naar de kerk ; vreugde straalt op het aangezicht der gezamenlijke communicanten ; slechts één kind zag er bekommerd en neerslachtig uit. De H. Mis begint; plechtige lofzangen verhoogen de feestelijke stemming; de harten der gelukkige kinderen kloppen van heilige gevoelens, die zij hunnen God tegemoet zenden. Het door zoovelen vurig verlangde oogenblik breekt aan ; de H. Communie begint.
Heeds had een groot gedeelte der kinderen gecommuniceerd, toen men op eens een kind aan.
121
de Communiebank ziet nederstorten. zoodra het de H. Communie ontvangen had. Men snelt toe, neemt het op ; het is stijf en zonder het minste toeken van bewustzijn en leven. Men draagt het in een naburig huis en stelt alles in het werk om hem te helpen. De priester haast zich, na afloop der godsdienstige plechtigheid het kind te bezoeken ; hij roept het kind bij den naam, maar bekomt vooreerst geen antwoord; eindelijk opent het zijne bleeke lippen, staart den priester met verwilderde blikken aan en zegt niet duidelijke stem, zoodat alle aanwezigen het hooren, deze verschrikkelijke woorden : „Ik huh sot even eene heiligschennis heyaan, ik heb wetens en ivillens onwaardig gecommuniceerd. Na deze woorden wendt het zich om en sterft.
Ach, hoe onverschillig gaan soms ook nu nog kinderen tot de Tafel des Heeren, zoo dat men wel reden heeft, om hen bekommerd te zijn. Gij evenwel, mijn dierbaar kind ! gij zult de noodige zorg en den gepasten ijver aanwenden, om u tot de heiligste gebeurtenis uws levens waardig voor te bereiden. Voor u althans zal niet de geringste twijfel, veel minder eenig gevaar bestaan, of gij goed voorbereid zijt of niet.
Bid, mijn kind, niet alleen voor u, maar ook voor anderen, opdat allen steeds waardig, in staat van genade, mogen communiceeren. Leef braaf
122
lt;en deugdzaam. — De schoonste dag des levens nadert met rassche schreden!
---AA/W--
Mijn kind ! Twee kinderen, Joseph en Martinus gingen eons met elkander over het veld naar liuis. Joseph was een bloodaard en ontdekte overal gevaren; Martinus daarentegen was een stoutmoedige, onverschrokken knaap. Dat toonde hij ook bij het voorval, dat ik wil verhalen.
Het was reeds donker geworden, toen de knapen bij een boschje kwamen, waar zij moesten doorgaan. Daar Joseph van wolven had hooren spreken, welke zich in die streek ophielden, vreesde hij er overal te zien. De maan was even opgekomen «n wierp haar dof licht op de aarde. In het matte maanlicht kon men de voorwerpen nog wel waarnemen, doch niet meer naar behooren ■onderscheiden. Zag nu Joseph hier of daar iets zwarts, dan sloot hij zich dadelijk vast tegen zijn metgezel aan. Deze bemerkte spoedig, waaraan het haperde en vraagde derhalve : „Joseph, zijt gij bang?quot; Vol angst durfde hij neg geen
123
antwoord geven. Zoo zetten zij zwijgend hunnen weg voort. Eensklaps vatte Joseph, sidderend van angst, hem bij den arm ; want hij had op «enigen afstand iets vreeseljjks gezien : het had voeten — ee^ grooten kop — een langen staart. Hot kon niet anders, of het moest zeker een wolf zijn !
Martinus leidde hem, zonder een woord te zeggen naar het vreeseljjk voorwerp. Joseph beefde als een blad op een boom; zijn hart klopte geweldig, en het angstzweet brak hem overal uit. Als ze tot op vijftien schreden genaderd waren, stond Joseph plotseling, als aan den grond genageld, stil; Martinus sleepte hem met zich voort tot bij het voorworp: „Daar is nu uw wolf,quot; zeide hij, „bekjjk hem nu eens goed.quot; En wat, denkt gij, dat het was? — Een oude boomstam!
Nu werd Joseph het ademhalen weer lichter. En belden zetten zich op den rug van het vermeende wangedrocht. „Joseph,quot; zeide Martinus, „gij ziet, dat men dikwerf, om den angst te verdrijven, slechts moedig op het gevreesde voorwerp behoeft af te gaan. Vele verschijningen .zien er, wanneer men ze grondig onderzoekt, juist uit als die, waarvoor gij u zoo angstig gemaakt hebt.quot;
Joseph werd later priester en verhaalde dat voorval meermalen aan de kinderen, er bij voe-
120
goddelijke Heiland de eerste H. Communie uitdeelde, die in het algemeen in de wereld zou geschonken worden, zag Hij de aanwezigen aan en zeide: „ Gij zijt rein, doch niet allen.\'\'\'\' Zoo ziet Hij ook nu nog op de du-izenden en nogmaals duizenden Eerste-Gommunicanten neder en herhaalt ook het woord: „Gy zijt rein, maai\' niet allen.quot;1
Een bericht uit don laatsten tijd verhaalt het volgende : Het was de schoone dag der eerste H. Communie in zekere Fransehe parochie. De hemel was helder en do zon schoen glansrijker dan gewoonlijk op te gaan, om den zegevierenden intocht van Jezus-Christus in een groot aantal onschuldige kinderharten to beschijnen. Doch welk schrikkelijk schouwspel moest woldra plaats hebben !
Men begeeft zich naar de kerk ; vreugde straalt op het aangezicht der gezamenlijke communicanten ; slechts één kind zag er bekommerd en neerslachtig uit. De H. Mis begint ; plechtige lofzangen verhoogen de feestelijke stemming; de harten der gelukkige kinderen kloppen van heilige gevoelens, die zij hunnen God tegemoet zenden.. Plet door zoovelen vurig verlangde oogenblik breekt aan ; de H. Communie begint.
Eeeds had een groot gedeelte der kinderen gecommuniceerd, toen men op eens een kind aan.
121
de Communiebank ziet nederstorten, zoodra het de H. Communie ontvangen had. Men snelt toe, neemt het op ; het is stijf en zonder het minste toeken van bewustzijn en leven. Men draagt het in een naburig huis en stelt alles in het werk om hem te helpen. De priester haast zich, na aiioop der godsdienstige plechtigheid het kind te bezoeken ; hij roept het kind bij den naam, maar bekomt vooreerst geen antwoord ; eindelijk opent het zijne bleeke lippen, staart den priester met verwilderde blikken aan en zegt met duidelijke stem, zoodat alle aamvezigen het hooren, deze verschrikkelijke woorden ; „Ik hch zot even eene heiligschennis heg aan, ik heb wetens en tvillens onwaardig gecommuniceerd. i\\a deze woorden wendt het zich om en sterft.
Ach, hoe onverschillig gaan soms ook nu nog kinderen tot de Tafel des Heeren, zoo dat men ■wel reden heeft, om heu bekommerd te zijn. Gij evenwel, mijn dierbaar kind ! gij zult de noodige zorg en den gepasten ijver aanwenden, om u tot de heiligste gebeurtenis uws levens waardig voor te bereiden. Voor u althans zal niet de geringste twijfel, veel minder eenig gevaar bestaan, of gij goed voorbereid zijt of niet.
Bid, mijn kind, niet alleen voor u, maar ook voor anderen, opdat allen steeds waardig, in staat van genade, mogen communiceeren. Leef braaf
122
«n deugdzaam. — De schoonste dag des levens nadert met rassche schreden!
—— —quot;AVW--
Mijn kind ! Twee kinderen, Joseph en Martinus gingen eens met elkander over het veld naar liuis. Joseph was een bloodaard en ontdekte overal gevaren; Martinus daarentegen was een ■stoutmoedige, onverschrokken knaap. Dat toonde hij ook bij het voorval, dat ik wil verhalen.
Het was reeds donker geworden, toen de knapen bij een boschje kwamen, waar zij moesten doorgaan. Daar Joseph van wolven had hooren spreken, welke zich in die streek ophielden, vreesde hij er overal te zien. De maan was even opgekomen «n wierp haar dof licht op de aarde. In het matte maanlicht kon men de voorwerpen nog ■wel waarnemen, doch niet meer naar behooren onderscheiden. Zag nu Joseph hier of daar iets zwarts, dan sloot hij zich dadelijk vast tegen zijn metgezel aan. Deze bemerkte spoedig, waaraan het haperde en vraagde derhalve : „Joseph, zijt gij bang ?quot; Vol angst durfde hij nog geen
123
nntwoord geven. Zoo zetten zij zwijgend bunnen weg voort. Eensklaps vatte Joseph, sidderend van angst, hem bij den arm ; want hij had op «enigen afstand iets vreeselijks gezien : het had voeten — een groeten kop — een langen staart. Het kon niet anders, of het moest zeker een wolf zijn !
Martinus leidde hem, zonder een woord te zeggen naar het vreeselijk voorwerp. Joseph beefde als «cn blad op een boom; zijn hart klopte geweldig, en het angstzweet brak hem overal uit. Als ze tot op vijftien schreden genaderd waren, stond Joseph plotseling, als aan den grond genageld, stil; Martinus sleepte hem met zich voort tot bij het voorwerp: „Daar is nu uw wolf,quot; zeide hij, „bekjjk hem nu eens goed.quot; En wat, denkt gij, dat het was? — Een oude boomstam!
Nu werd Joseph het ademhalen weer lichter. En beiden zetten zich op den rug van het vermeende wangedrocht. „Joseph,quot; zeide Martinus, „gij ziet, dat men dikwerf, om den angst te verdrijven, slechts moedig op het gevreesde voorwerp behoeft af te gaan. Vele verschijningen zien er, wanneer men ze grondig onderzoekt, juist uit als die, waarvoor gij u zoo angstig gemaakt hebt.quot;
Joseph werd later priester en verhaalde dat voorval meermalen aan de kinderen, er bij voe-
124
gendev, „Was ik toen alleen geweest, dan hadde-ik het op een loopen gezet, en met volle overtuiging zou ik aan iedereen verteld hebben, dat-ik een wolf gezien had.quot; Ik had den wolf genoegzaam beschreven en ook de plaats, waar ik: hem zag, had ik kunnen aanwijzen. En wie-weet, hoe menigeen daardoor afgeschrikt zou, zijn, in liet vervolg dien weg nog in te slaan.
Ook gjj, mijn kind, gij zijt op weg naar uwe-eeuwige woonplaats, gij reist naar din hemel,. En daar kon het ook gebeuren, dat uwe verbeelding u eene gewaande verschijning in den. weg stelde, zoodat gij liet niet meer durfdet vertrouwen verder voort te gaan. Zulk ijdel schrikbeeld, dat vooral kinderen en jonge lieden uitermate angst aanjaagt, is de menschen-■vrees. Om u daarvan te bevrijden, neem ik u bij de hand en breng u geheel nabij die vreemde-, verschijning.
Menschenvrees noem ik de ongeregelde zucht-aan do menschen te behagen, of de lafhartige, vernederende bezorgdheid, aan de menschen te mishagen. De bloodaard, die de menschen vreest, let bij iedere schrede en tred, bij al zijn doen en denken vooreerst op de goed- of afkeuring der wereld. Konde men God en de wereld tegelijk dienen, men zou echter zeer dikwijls de wereld meer vreezen dan God; men gevoelt dat.
125
men de godsdienstige plichten beter en nauwgezetter vervullen moest, en men was dikwijls zelfs bereid daartoe; maar dan stelt zich, als een schrikbeeld voor de vreesachtige ziel de gedachte: , Ifat zullen de menschen van mij zeggen?quot;
Hoe menigeen zou ijveriger zijn in den godsdienst eti dikwjjler tot de H. Sacramenten naderen, wanneer hij geen vrees en angst gevoelde voor de gedachte: „Wat zullen de menschen van mij zeggen?quot;
Hoe menig overigens braaf meisje, dat eene goede opvoeding genoten heeft, wordt later God en haren godsdienstplichten ongetrouw, verliest zelfs hare onschuld, omdat zij zich al te zeer naar het voorbeeld der menschen richt en bevreesd is uitgelachen en bespot te wordon, wanneer zij niet gelijk anderen doet? Zij gevoelt wel, dat zekere gezelschappen, gesprekken en vermaken gevaarlijk en voor het heil harer ziel schadelijk zijn; zij begrijpt wel, dat de beoefening der deugd tot bewaring harer onschuld niet alleen voordeelig, maar zelfs noodzakelijk is; zij hoort ook zeer duidelijk in haar binnenste de waarschuwing en vermaning van den 11. Geest, en is zelfs geneigd, die inspraken te volgen; alleen uit menschenvrees waagt zjj het niet, den vleiers te mishagen, den spotter en stouten prater.met verachting af te wijzen; uit achting voor de
126
•wereld en haren geest, wordt Christus en zijne H. Leer opgeofferd!
Uit menschelijk opzicht gaf Aaron aan het verlangen der Israëlieten toe en goot hun een gouden kalf, waaraan zij goddelijke eer bewezen. De wraak des hemels was het gevolg dier verkeerde handelwijze. — Uit menschenvrees bouwde Salomon oen\' afgodstempel en bad zelf de valsche goden aan. —
Uit vrees voor de menschen werd Jezus Christus door Pilatus tot den dood des kruises veroordeeld. Hij was, gelijk hij openlijk bekende, van de onschuld van Jezus overtuigd ; maar de bedreiging ; „Gij zijt anders geen vriend des Keizers meer,\'7 joeg hem vrees aan, zoodat hij tegen beter weten in liet doodvonnis over den onschuldigen Jezus uitsprak. Om zich de gunst der Joden te verwerven, wierp Herodes Agrippa den Prins der Apostelen in den kerker, waaruit hij evenwel door een Engel des Allerhoogsten wonderlijk verlost werd. Uit menschelijk opzicht werden reeds tallooze zonden en grove plichtverzuime-rissen begaan. — Uit menschenvrees worden ook tiu nog door zoovele jongelieden onschuld, ziel en zaligheid op het spel gezet. Om den menschen te behagen, of om hun niet te mishagen, stelt men zich aan de grootste gevaren voor zijne zaligheid bloot. Maar, mijn kind, vat eens voor
127
altijd moed en treed onverschrokken het zoo gevreesde schrikbeeld te gemoet, beschouw het met onbevangen oogen; en gij zult ondervinden, dat de vrees daarvoor ijdel en dwaas, kinderachtig en geheel onchristeljjk is.
v Gj zijt niet heter, tvanneer u de menschen prijzen, zegt Thomas a Kempis ; „en gij wordt daardoor niet slechter, als zij u afkeuren, gij zijt juist zooveel waard, als gij voor God waard zijtr
Onder de natuurlijke goederen, waarmede do Schepper den mensch bedeeld heeft, bekleedt de vrijheid eene eerste plaats, en wij kunnen ons bezwaarlijk iets ellendigers denken, dan de slavernij. Wie echter vóór alles de eer der menschen zoekt en berisping al te zeer vreest, maakt zich tot ellendigen slaaf der wereld. Hij is niet meer heer en meester over zich zeiven; hij heeft den moed niet meer zoo te handelen, als hij het billijk en goed vindt; hij waagt niet meer te spreken, gelijk hij denkt, maar slechts gelijk het dengenen bevalt, in wier bijzijn hij zich bevindt \'•ii is gedwongen te zwijgen, waar hij uit plicht spreken moest; hij vernedert zich tot hoveling, en oogendienaar van hen, wien Irj tot eiken prijs behagen wil, en wier afkeuring hij niet verdragen kan.
Is die handelwijze den mensch waardig? Is
128
het edel ? Kan het karakter, of niet veeleer vernederende lafhartigheid genoemd worden ? Zeker is het eene oneer, een smaad voor den vrijen mensch, zoo geheel onzelfstandig en beginselloos, zoo geheel naar de luimen van de kinderen der wereld te leven, iedere betere overtuiging op te offeren. Hij is als een gevangene aan de wereld geketend, hij is een betreurenswaardige slaaf der menschenvrees. Kunt gij u iets ellendigers denken ? En hoe dwaas en onchristelijk is het, den almachtigen en heiligen God minder te vreezen, dan het eenvoudige oordeel van menschen, wier handel en wandel wij niet christelijk, maar hei-densch moeten noemen ?
Wie immer een vriend der wereld is, maakt zich tot vijand van God. Niemand kan twee heeren dienen. „ Vreest niet degenen\'\'\' zegt Christus, die het lichaam dooden, doch de ziel niet dooden kunnen, maar vreest veel meer Hem, die lichaam en ziel in de hel kan storten ; voegt er na
drukkelijk bij, dezen zult gij vreezen. Wie zich Mijner en mijner woorden {uit lafhartigheid) voor de. menschen schaamt, voor hem zal zich de Zoon dss menschen ook schamen, wanneer Hij in de heerlijkheid zijns Vaders met de H. Engelen zal komen. Wie Mij echter voor de menschen hekent, wie zich door niets van de getrouwe vervulling der goddelijke geboden laat afschrikken,
129
dien Ik zal ook voor wijn hemelschen Vader he-.kennens-, Ik zal hem hoogachten in den grooien dag de Oordeels.
Mijn dierbaar kind.\' Gij treedt nu weldra de quot;Wereld in. Gij moet nu met standvastigheid belijden en voor iedereen toonen, dat gij een braaf Christen en Katholiek zijt. Daarom ishétnoödig sillc kinderachtigheid af te leggen en u nietddor smenschenvrees van de getrouwe vervulling uwer plichten te laten aftrekken. Eerstdaags zult gij tot de ïafel des Heeren naderen, om het Brood •der Engelen, het Brood der sterken te genieten, sta daarom ook moeüig en sterk voor de feaak van Jezus Christus. Beloof Hem or» den groo\' ten dag on verbreekbare, bestendige vriendschap en getrouwheid. Vrees niemand dan God alleen !
Leef braaf en vroom! — De schoonste dag
uws levens nadert met rassche schreden! -------
Een edelman, mijn kind, bad een eenigen zoon, met een edel hart en eene schoone ziel. Wie den knaap kende, moest hem liefhebben. Het meest werd hij echter bemind door zijn vader j
130
doch hoe groot diens liefde ook was, zij was toch niet blind, maar verstandig en wijs. De vader bemerkte met smart, dat zijn zoon omging; met makkere, ongeveer van gelijken ouderdom, doch niet even vroom als hij, en dien omgang-moest hij des te meer voor zijnen zoon vreezeny daar deze eenvoudig en zijne onschuld van geet» kwaad bewust was. Hij vermaande hem derhalve op vaderlijke wijze, die speelgenooten te vermijden, wier gedrag niet onberispelijk was.
De zoon hoorde de waarschuwende woorden des vaders met eerbied en onderwerping aan; doch gaf eindelijk ten antwoord: „Vader! vrees-niet, dat mij gevaar dreigt. Zoude er ook biji mijne speelmakkers iets kwaads te bespeuren zijn,, zoo hoop ik het door mijnen omgang met hen wel te verbeteren.\'\' De bezorgde yader trachtte nu zijnen zoon de oogen te openen, en, dat gelukte hem door een onschuldige, goed berekende list.
Hij vulde een lief kistje met de schoonste abrikozen, welke als goud en purper glinsterden ; doch onder al deze goede vruchten mengde hij eenigen, waaraan zich reeds sporpn van bederf vertoonden. De vader gaf dit kistje aan zijnen zoon en zeide ; „Neem dit mede als een klein bewijs mjjner vaderlijke liefde.\'\' De zoon nam het geschenk mot dankbaarheid en vreugde aan j
181
hij telde en bekeek de sehoone vruchten ; doch\' eensklaps riep hij weemoedig uit : „Ach, Vader T er zijn aangestokene abrikozen onder; waarom hebt gij die onder de goede gedaan
„Klaag niet, mijn zoon,quot; zeide de Vader, „de-goede zullen de aangestoken vruchten wel weer goed maken\'\' —nO, ik vrees juist het tegendeel,quot;\' antwoordde de zoon ras, „de slechte zullen ook de goede abrikozen bederven.quot;
Wij willen de proef maken. Het kistje werct weggesloten, en de vader nam den sleutel in-bewaar. Vol zorg en ongeduld kwam de zoon,, korten tjjd daarna, weder bjj den vader en bad en smeekte hem om den sleutel, ten einde het kistje te openen en na te zien, in welken toestand, de sehoone vruchten zich bevonden. — De vader sprak : „Heb slechts nog een weinig geduld,, weldra zal ik uw verzoek inwilligen.quot; Eindelijk kwam de vurig verlangde dag. De knaap kreeg den sleutel en opende het kistje; doch welke treurige verandering! Verdwenen was de sehoone kleur der liefelijke vruchten ; weg was de welriekende geur ; alle abrikozen waren verrot en verspreidden eene onaangename lucht. Met tranen in de oogen riep de zoon ; „Vader, dat wist ik wel en zeide het u vooruit. Aeh, waarom, hoordet gij niet naar mij
De vader antwoordde: Ik heb het opzettelijk
132
:gedaan, om u duidelijk te toonen, hoe het be-■ dorvenene hec gezonde aansteekt en de boozen de goeden bederven. Wanneer ik u onlangs vermaande, dat gij bedorven makkers moest vermijden, toen hebt gij gemeend, dat er geen gevaar voor u te vreezen was. Zoo zeker als een schurftachtig schaap dc andere krank maakt, «ven zoo zeker worden de goeden door de boozen aangestoken, als zij lichtvaardig met hen omgaan. -Gij betreurt het verlies der schoone abrikozen ; doch dit verlies is slechts gering, en ik kan u dit licht weer vergoeden; was evenwel uw hart door andoren bedorven, wie kon dan het verlies herstellen? Zie, mijn kind, een nieuwsgierig en gevaarlijk onderhoud met de slang gaf aanleiding tot de eerste zonde in het paradijs. Eva was, ■voor zij zich met de slang inliet -— zuiver en onschuldig, en ware zij in den aanvang dadelijk gevlucht, in plaats van in den omtrek van den tmom bij de slang te vertoeven, dan zoude zij niet gezondigd hebben. Wanneer nu de booze vijand ziet, hoe een nog onbedorven kind met boozen omgaat, dan verheugt hij zich reeds bg voorbaat over de naderende overwinning; hij lacht slechts met de voornemens en beloften, welke het kind maakt, en is tevreden, wanneer rhet steeds in de gevaren van booze gezelschappen • verblijft.
133
Het is eene goddelijke waarheid: „ H7« het gevaar hemint, zal in het gevaar omkomen.quot;\' De ■duivel, die als een brieschende leeuw rondloopt •eu zoekt, wien hij zal verslinden, is uitermate listig en bespiedt de zwakste zijde, aan welke hij den mcnseh kan aangrijpen, om hem tot val te brengen, In den beginne vergenoegt hij zich wel, het offer, dat hij zich tot buit uitgekozen heeft, slechts op geringe wijze te verwonden. Hij verlokt eerst slechts tot kleine zonden. De eerste netten, welke hij uitspant, bestaan uit haarfijne draden. quot;Wanneer het hem maar gelukt den mensch foij een kleinen vinger vast te houden, dan heeft hij weldra de geheele hand en hem met lichaam ■en ziel in zijne dienstbaarheid. Wie dus rein en •onschuldig wil blijven, moet alle verbintenis met den boozen vijand vermijden, moet ieder gevaar en kwaad gezelschap zorgvuldig vluchten. „Ga niet met een hartstochtelijk mensch omquot; vermaant de H. Schrift, „ew houd u niet op hij hehaag-zuchtige.n; want gij kant hunne zeden leeren en aan uwe ziel schade lijden.quot; „Met de heiligen zult gij heilig zijn,\'\'\'\' staat in het Boek der Psalmen, en met de goddel onzen zult gij goddeloos worden.quot; En het spreekwoord: „Zeg mij, met wien gij omgaat, en ik wil u zeggen, wie gij zijt^ wordt immer opnieuw verwezenlijkt. Het zekerste en ■gewoonlijk ook het eenige wapen, het eenige
134
behoedmiddel, om den onbedorven knaap en het onschuldige meisje voor besmetting te bewaren, is het vermijden der slechte vrienden. Maar niei; enkel voor openlijk booze menschen moet gij u in acht nemon, mijn kind ! Voorzeker zullen dezulken, die openlijk tegen den godsdienst en de goede zeden spreken u aanstoot geven; er zijn echter ook vermomde verleiders, die zich wel wachten, openlijk en onverholen tot het kwaad aan te lokken. Wel bewust; dat zij op die wijze afgewezen en vermeden zouden worden, verbergeiï zij hun boos innerlijk onder wel gemanierde uiterlijke vormen; men stelt er zich tevreden mede tegenover de eerste grondstelling van c\'en heiligen godsdienst, de gebruiken, de modes, de. vermaken der wereld aan te prijzen, en zoo de aangeboren booze begeerlijkheid op te wekken. Men giet slechts langzamerhand het gift eener onchristelijke denkwijze in het jeugdige hart; allengskens komen uitdrukkingen van medelijden over de groote strengheid van hen, die de jeugd en deugd bewaken, als misgunden zij het levensgeluk ; en het jeugdige hart is verleid en in het net der zonde gevangen, voor het daarop verdacht is. Het kwade gezelschap, waarin de jongeling of het meisje geen kwaad zag, heeft hen van lieverlede van alle liefde en achting voor de deugd en onschuld beroofd. Daarom mijn kind.
135
:!aat het u nogmaals gezegd zijn; vermijd alle personen, die door hunne onTerschilligheid jegens ■den godsdienst, door hunne liefde voor de wereld, en hare gevaarlijke vermakelijkheden, door duhbel-.zinnige woorden of onbetamelijke liederen uwe onsterflijke ziel in het grootste gevaar kunnen brengen. De onschuld eenmaal verloren, blijft verloren.
Nog op een ander gevaar van besmetting moet ik u voor de toekomst opmerkzaam maken, en wel op de verderf aanbrengende lectuur, d. w. z, het lezen van zulke geschriften en boeken, welke het geloof en de goede zeden in gevaar brengen, AVannoer de H. Schrift zegt : „Slechteyesprelcken, bederven goede zeden,\'\' dan geldt dit dubbel en drievoudig voor de slechte boeken. Zij zijn die stomme verleiders, die zoowel in de paleizen der rijken; als in de hutten dsr armen reeds zoovele, ja, tallooze jeugdige harten God en der deugd ontrokken en aan de boosheid overgeleverd hebben. Zij trekken de goddelijke wet in twijfel, verschoonen de misdaad, ontrooven het schaamtegevoel en verstikken langzamerhand de kiem van elke deugd in het hart.
Een enkele blik in een zedeloos boek of een nieuwsgierig doorbladeren daarvan, is dikwijls genoeg, om de ziel aan groote en zware gevaren bloot te stellen. Menigeen lijdt nu do bitterste
136
pijnen in de hel, die in waarheid zeggen kanr zulk gevaarlijk, zondig lezen van ongodsdienstige cn zedelooze boeken was de eerste ring aan den ketting, waarmede de satan mij geboeid en in. den afgrond der hel gesleept heeft.
Met smart en weemoed herinner ik mjj ecu-eommuniekinu, dat jaren lang braaf en ingetogen\' was, onschuldig voortwandelde en ijverig de H. Sacramenten ontving; doch op eens was het geheel veranderd. Het voldeed slechts aan zijne ijdelheid; gebed en godsdienst werden hem tot last; en in geen half jaar zag men het meer aan de communiebank. En waaraan die treurige verandering toe te schrijven? In het huis lag een dagblad, groofccndeels gevuld met romans en zedelooze verhalen, en dat nam het kind zeer dikwijls in de hand en ging daarmede op zijne kamer, om daar ongestoord en naar hartelust erin te lezen. En hoe meer gevaarlijke wereld-lust door deze lezing in zijn hart kwam, des temeer weken daaruit de vreeze en liefde tot God,
De H. Overlevering verhaalt: bij den dood. van Jezus, toen het voorhangsel des Tempels scheurde, hebben vele stemmen geroepen: „ Laten wij Uier vandaan gaan!quot; Dat zijn de Engelen-Gods geweest, die weleer in den heiligen Tempel hunne woonstede hadden, nu echter dien voor altijd verlieten. Zoo wordt bij den dood der
137
onschuld, die maar al te dikwijls door het lezem van slechte boeken aangebracht wordt, de tempef der ziel ontheiligd, en er roept ook inwendig-eene stem: „Laten wij hier vandaan gaan.quot; En-met de onschuld vertrekken de vrede des harten,. de vreugde en liefde tot hot gebed en het ontvangen der H. Sacramenten; het vertrouwen op God, op de H. Maagd en op de lieve Engelen en Heiligen is geheel verdwenen.
Toen de H. Theresia ongeveer twaalf jaren oud was, werd zij door den dood van hare goede-moeder beroofd. Het was een harde slag voor haar; en zelfs hare deugd en vroomheid ondervonden daarvan voor eenigen tijd de treurige gevolgen. Zij was tot hiertoe door hare moedor zorgvuldig bewaakt, bekwam niet anders dan goede boeken ter lezing. Na den dood harer moeder speelde men haar allerlei andere boeken in de handen, en helaas! ook zulke, die den jeugdigen ouderdom zeer schadelijk zijn.
Door hare nieuwsgierigheid gedreven, gelijk zij zelve bekent, las zij alles en bijzonder gaarne ook gevaarlijke romans, door welke reeds zoovele jonge lieden schipbreuk geleden hebben. Ook in Theresia vertoonden zich daarvan spoedig de treurige gevolgen. Hare godsvrucht en de ijver voor al het goede namen met den dag af, de goddelijke liefde in haar hart verkoelde meer en
138
meer, en daarvoor ontwaakten de liefde tot de -vereld en tot gevaarlijke vermaken, en de begeerte te zieu en gezien te worden. Haar ziele-toestand was reeds van dien aard, dat God haar later in eene openbaring de hel deed zien en de plaats, waarin zij zou gekomen zijn, wanneer zij aich niet ernstig van het kwaad afgewend hadde. Theresia wederstreefde de genade niet; zij bekeerde zich, deed boetvaardigheid en bereikte ■ een hoogen trap van heiligheid.
Wanneer echter het lezen van zeden bedervende boeken in staat is zelfs begaafde en deugdzame personen, gelijk eene Theresia, van de •deugd afkeerig te maken en het eeuwig verderf nabij te brengen : hoe vermetel zoude het dan üijn, wanneer gij, mijn kind, zwak en ongeoefend in de deugd, in den dwazen waan bleeft verkee-reii, alsof u van deze zijde geen gevaar bedreigde? Zeg mij, met wien gij omgaat, en wat gij gaarne leest, en ik wil u zeggen, wie gij zijt.
Door het nuttigen der H. Communie treedt gij met Jezus in de innigste vereeniging; daarom weg met alles, wat de vriendschap met Jezus-Christus verstoren of ze zelfs onmogelijk maken kan. Niemand kan twee heeren dienen. Vergeet de geschiedenis van de abrikozen niet en prent de waarschuwing, dieerinopgeslotenligt,diep -fin onuitwischbaar in uw hart.
139
Mijn lieve kind, leef braaf en deugdzaam. Do schoonste dag uws levens nadert met rassche ^schreden.
—=4—
Mijn kind, gij kent zeker wel een spiegel, en ■wellicht houdt gij ervan er dikwijls voor te staan. Maar als nu een spiegel in staat was degenen, die erin keken, schooner te maken, dan zou zulk een spiegel niet alleen gezocht zijn, maar tegen hoogen prijs betaald worden. Ongetwijfeld, een kramer, die zoo\'n spiegel te koop aanbood, kon verzekerd zijn, goede zaken te maken. Wel, mijn kind, ik wil u een spiegel aanbieden, die, wanneer men er opmerkzaam en met do ware gezindheid inziet, werkelijk de onschatbare eigenschap heeft, de ziel van hem, die zijn beeld in dien spiegel aanschouwt, schooner en boter te maken. En deze spiegel kost geen geld. Het is Jezus-Christus, de Spiegel der volmaaktheid, in zijn stil, verborgen leven te Nazareth.
Vroeger heb ik u gesproken van den twaalfjarigen Jezus in den Tempel. Van daar ging
Hij met Maria en Joseph weder naar het huisje
140
te Nazareth en leefde nu stil en verborgen voorde -wereld, van het twaalfde tot het dertigste- J jaar zijns levens in die armoedige en nederige- e ■woning. En het Evangelie vat die geheele tjjd- 1 ruimte van achttien jaren in het leven van Je\' g zus in deze weinige woorden te zamen: „En u Jezus was zijnen ouders onderdanig, en nam toe n in oudirdom en wijsheid en beminnenswaardigheid n voor God, en de menschen.quot; Hij, de Koning der li koningen, woonde tevreden onder het armoedige J dak eens armen timmermans en achtte het niet beneden ziuh, dotr de menschen zijn Zoon ge- n noemd te worden. Gebed en arbeid en beide uit r liefdi tot zijnen hemelschen Vader ; dit is de- I inhoud, de geschiedenis vsn zijn menschelijk le- v ven (e Nazareth. I Zoodra de kraehten van zijn leeftijd het toe- g lieten, zoo schrijft de vrome Lodewijk van Gra- o nada, ging Hij met Joseph in de werkplaats y g nu eens sleep Hij hem de timmerbijl, dan een» r: hielp Hij hem het richtlijntje trekken, dan we- n der verzamelde Hij spaanders oi deed andere k dergelijke diensten. Ook was Hij zijner geliefde t( Moeder behulpzaam, hij bereidde den armoedi- e gen disch, of bracht het een of ander in de woonkamer in orde ; altijd bereid op den min- \\ sten wenk van Maria of Joseph, zocht Hij al hunne gi verlangens te voorkomen. h
141
Wanneer een koning kroon en schepter ne-derlegde, zich in do hut eens daglooners begaf en zeide: „Ik wil van nu af doen, wat gij, lieve menschen, goedvindt mij te bevelenzoudt gij niet verbaasd staan over zulk eene liefdevolle nederigheid? En Jezus is de Koning des hemels en der aarde; Hij is niet alleen menschj maar ook waarachtig God, en toch dient en gehoorzaamt Hij armen menschen, gelijk Maria en Joseph.
Waarin gehoorzaamt Hij ? — In alles. Wanneer men Hem zegt: „Kom.quot; zoo komt Hij; „ga,quot; zoo gaat Hij ; „doe dit of dat,\'\' zoo doet Hij het. Geene bezigheid is Hem te gering; al, wat Hem de gehoorzaamheid oplegt, volbrengt Hij met de grootste nauwgezetheid. — En hoe gehoorzaamt Hij ? — Niet alleen uiterlijk, maar ook innerlijk, met alle bereidwilligheid en de grootste voorkomendheid. Hij vervalt do geringste wenschen zijner ouders en volbrengt alles met blijdschaj), wat Hij hun slechts aan de oogen kan afzien. Al zijne macht en wijsheid gebruikte Hij om de bevelen en verlangens van Maria en Joseph stipt te volbrengen.
En hoe lang gehoorzaamt Jezus op die wijze ? Was het alleen, totdat Hij de kinderjaren overschreden on den jongelings ouderdom bereikt had ? Neen, tot zijn dertigste jaar toe. Want
142
tot dezen ouderdom verbleef hij in zijn ouderlijk huis, en deed alle voorkomende bezigheden zoo nederig, vriendelijk en bescheiden, dat zij, die in zijne omgeving leefden, Hem slechts voorden cenvoudigen timmermanszoon hielden. Zulke nederige gehoorzaamheid verkoos Jezus als het ge-schikste voor de eer zjjns hemelsehen Vaders en als hot beste tot heil der menscben. Hij geeft het voorbeeld van gehoorzaamheid, opdat bijzonder de kinderen Hem navolgen en zich gelijk Hij jegens hunne lieve ouders gedragen mogen.
jEene van de oorzaken,quot; zegt de H. Augus-tinus „waarom God niensch \'geivorde.n is, mis, om den memchen een voorbeeld van gehoorzaamheid te geven.
Door de ongehoorzaamheid hadden zich de menschen van God afgescheiden ; door de gehoorzaamheid moeten zij weder met Hem verbonden worden. Door do ongehoorzaamheid hadden zij hunne vrijheid verloren en waren slaven des duivels geworden ; door de gehoorzaamheid moeten zij het slavenjuk des duivels afwerpen en weder vrije kinderen Gods worden. Door de ongehoorzaamheid hadden zij zich den hemel gesloten ; door do gehoorzaamheid moeten zij zich de poorten des hemels weder openen.
Augustinus noemt de gehoorzaamheid de g.-oot-ete deugd en den oorsprong en de moeder van
143
alle andere. Eu de H. Bernardus bemerkt op de woorden der H. Schrift: „Een man, die gekoor-zaam is, zal van overwinning spreken,quot; —• de gehoorzaamheid zal niet enkel ééne maar vele-overwinningen wegdragen; want hij zul alle deugden verkrijgen. Dit weet de duivel, daarom is hij er steeds op bedacht, de deugd van gohoor-zaamlieid te doen verliezen. Zonder gehoorzaamheid echter bestaat geen ware deugd. „ Gehoorzaamheid is meer waard dan offers,\'\'\' zegt de H, Geest. Daarom, mijn kind, moet gij in alle geoorloofde zaken, ook in moeielijke en onaangename gehoorzaam zijn ; gehoorzaam met zachtmoedigheid zonder de minste tegenspraak, onverwijld en zonder talmen, opgeruimd zonder verdriet; gehoorzaam uit liefde tot Hem, die uit liefde voor ons gehoorzaam was tot den dood, ja tot den dood des kruises.
Zeker, gij kunt niets grooters en beters doen, dan wat de lieve Zaligmaker, uw God, gedaan heeft, die tot zijn dertigste levensjaar zijnen ouders op aarde onderdanig geweest is, en zoo de groote leer der gehoorzaamheid niet alleen door zijn woord, maar vroeger reeds door zijn voorbeeld verkondigd heeft. De stille, nederige, gewillige gehoorzaamheid, zonder eigenzinnig tegenspreken, is het weinig gekende, maar kostbare geheim van een verdiensten- en deugdenvoj
144
leven. Op de gehoorzaamheid berust het geluk toof den tijd en voor de eeuwigheid. Gehoorzaamheid uit liefde klinkt als een welluidend snarenspel voor den troon van God.
Een der beroemdste zangers en luitspelers, die ooit geleefd hebben, verloor het gehoor en werd ten laatste geheel doof. Niet te minder zong hij en speelde de luit nog immer met grooter bevalligheid, dewijl hij zijne kunst zoodanig meester was, dat zelfs zijne doofheid hem niet verhinderde, de muziek als vroeger te beoefenen.
De doove zelf kon van gezang of luitspel geen genot meer hebben; maar hij zong en speelde tot vermaak des Vorsten, wiens onderdaan hjj ■was, en dien hij oprecht en innig liefhad. Hij had van zijne vroegste jeugd af vele weldaden Tan hem ontvangen; want hij was bij hem en op zijne kosten opgevoed. Derhalve deed hij zijn uiterste best hem te bevallen. Gaf de Vorst hem zijne tevredenheid te kennen over zijn zang en luitspel, dan ondervond hij do grootste vreugde.
De Vorst stelde de gehoorzaamheid van dien zanger van tijd tot tijd op harde proef; hij beval hem namelijk te zingen en verdween dan ongemerkt uit do zaal, om zich op de jacht te vermaken. Intussehen was het den zanger slechts daarom te doen, zijnen heer te behagen; hij zette den zang met niet minder ijquot;ver voort, dan
145
:in tegenwoordigheid dos Vorsten, otschoon hij eell daaraan geen vermaak konde hebben, wijl hjj niets hoorde. Hij was waarlijk een gehoorzame ■dienaar, die getrouw den wil des vorsten volbracht. Dat noemt men gehoorzamen uit liefde.
Era gelijk die Vorst de trouw en eerlijkheid zijns dienaars op hoogen prijs stelde, zoo heeit Jesus Christus, de Koning der koningen, eene uitermate groote vreugde aan ieder braaf kind, dat in alle zaken uit liefde tot Hem gehoorzaamt ook dan, wanneer het persoonlijk daarbij geen voordeel of vermaak heeft. Alleen uit plichtbesef jegens God en de ouders gehoorzaam zijn, is ware, verhevene deugd.
Jczus-Christus, het schoonste voorbeeld van gehoorzaamheid, verlangt een hart, dat gewillig en met blijdschap gehoorzaamt. Mijn kind, schenk Hem zulk een gehoorzaam hart. Wordt aan den lieven Jezus gelijk ! Leef braaf en deugdzaam. Do schoonste dag uws levens nadert met rassche schreden !
Te wapen, mijn kind! — Al zijt gij ook nog jzwak en klein, toch zult gij soldaat zijn. Thans
willen wij te velde trekken, en wanneer gij toer stemt, wil ik uw aanvoerder zijn. Doch neen, ik ken een veel beter veldheer; oen zeer lieven en tegelijk heldhal\'tigen jongeling, wion God zelf lof toegezwaad heeft; ik bedoel David, den herdersknaap.
De Pliilistijnen hadden weder, gelijk dit meermalen gebeurd was, de wapenen tegen de Israëlieten opgenomen. Toen de tweo vijandelijke legers* hunne tenten, op twee tegen elkander over liggende bergen, hadden neergeslagen, trad er uit het kamp der Philistjjnen een reus, niet name Goliath, te voorschijn. Deze was niet alleen buitengewoon groot, maar ook zeer sterk; op het hoofd droeg hij oenen koperen helm, en een geschelpt harnas van koper, dat ruim 50 kilogram woog, bedekte zijne borst; zijne beenplaten en het groote schild, dat zijne schouders beschutte, waren ook van koper, en zijne lans was zoo dik en zwaar, dat haar ijzeren punt wel een muur doorboren kon. Hij naderde tot bij do voorposten der Israëlieten en daagde hen spottend uit: „Kient een man onder u allen uit, om met mij te vechten; indien hij mij verslaat, zullen wij ■uwe knechten zijn, maar zoo ik hem overuin, zult gij ons als slaven dienen.\'1\'\' Wanneer hij bij de zijnen terugkeerde, zeide hij vol hoogmoed: „Heden heb ik het leger der Israëlieten spottend
147
tot den strijd uitgedaagd.quot; Veertig dagen lier-haalde Goliath deze uitdaging, en Saül met het geheele leger waren met angst en schrik bevangen.
Wijl de drie broeders van David met Saül naar den strijd getogen waren, had de jongeling het hof des Konings verlaten en was huiswaarts gekeerd. Eens zond Isaï zijnen zoon David naar het leger der Israëlieten, om naar den toestand zyner broeders te vernemen. Terwijl David, bij zijne broeders aangekomen, met hen in gesprek was, verliet Goliath weder het vijandelijk legerkamp, om Israël te beschimpen. „ Wie is die Philistijnquot; riep David gramstorig uit, rdie het leger van den levenden God smaden durft?quot; Hij begaf zich tot den koning Saül en zeide hem : vNiemand behoeft te vreezen, niv dienaar is hereid, om tegen dezen Fhilistijn te strijden.quot; Saül echter antwoordde: -„Gij kunt met den Fhilistijn-niet vechten, gij zijt een jongeling en hij is een krijgsman van zijne jeugd af.quot; Doch David hernam: „Ik hoedde op zekeren dag de kudden mijns vaders, toen een leemc mij een schaap ontroofde; ik achtervolgde hem, ontnam hem hei schaap en wurgde hem; een andermaal versloeg ik zonder wapenen eenen beer, en zoo zul het ook dezen vermetelen heiden gaan, in zijn bloed zal ik de schande van ons volk uitwisschen. Jehova, die mij uit de klauwen des leeutvs en uit den *
148
muil van den heer gered heeft, zal mij ook uit
■ de handen van dezen Philistijn verlossen.\'\'\'\' Toen zeide Saül: vGa, en Jehova zij met u!quot;
De Koning bekleedde David met zijne wapenrusting, zette hem een koperen helm op hot hoofd en omgordde hem met zijn zwaard. David kon zich evenwel, zoo zwaar uitgerust, te nauwernood bewegen, zoodat hij alles weder aflegde en zijn herdersgewaad aantrok. Hij raapte vijf gladde ikeisteenen uit eene beek op, nam zijnen herdersstaf in de eene, zijn slinger in de andere hand, en ging alzoo den reus te gemoet. De Philistijn, hem aldus ziende naderen, riep woedend uit: . Ben ik dan een hond, dat gij met eenen stok op mij af komt ? Doch kom maar, en ik zal uw .vleesch aan de vogelen des hemels en aan de dieren
■ des velds te eten geven /quot; David riep hem toe:
Gij komt tot mij meteen spies, zwaard en schild; .ik echter kom in den naam des Heer en, dien gij gehoond hébt.quot; De reus stond op en kwam op David af. David ijlde hem aanstonds tegemoet, greep uit zijne herderstasch eenen steen en slingerde dien naar den Philistijn, de steen trot hem zoo geweldig in het voorhoofd, dat de reus voorover viel en ploffend op den grond nederstortte. David ontnam hem zijn zwaard en sloeg hem
■ daarmede het hoofd af. Toen de Philistijnea .zagen, dat hun sterkste man gevallen was, werden
149
zij met vrees bevangen en namen in allerijl in ■de grootste verwarring de vlucht; de Israëlieten achtervolgden hen, brachten een groot aantal om Siet leven en plunderden het vijandelijke kamp.
Wanneer David, vergezeld van koning Saül, -uit den strijd terugkeerde, trokken de vrouwen en dochters van Jerusalem onder gezang en jubelkreten hen tegemoet en zongen : „Saül heeft ■er duizenden verslagtn, David evenwel tienduizenden. Nu was het weer vrede in Israël.
Doch waarom, mijn kind, verhaalde ik U deze geschiedenis? — Ik heb u reeds meermalen daarop opmerkzaam gemaakt, dat gij tegen de vijanden uwer zaligheid moedig en standvastig strijden moet. Onder deze vijanden is echter een hoofdvijand, met wien een gansch leger vijanden of staat of valt. Ik bedoel den heer schenden hartstocht; deze is de Goliath, op wien gij ■moet losgaan. „Bemint de wereld niet,quot;1 zegt de H. Johannes, noch hetgeen in de wereld is, want al hetgeen in de wereld bestaat, is niets dan heg eerlijkheid der oogen, of lust des vleesches, of hoovaardij des levens.
Uit dezen drievoudigen wortel des kwaads ontspruiten alle zonden. Bij den eene is de begeerlijkheid der oogen of de al te grooto gehechtheid aan de aardsche goederen, bij een andere is de hoogmoed en hoovaardij, bij een
150
derde is de ongeregelde zinnelijkheid de hoofdvijand, door wien. hij met tijdelijk en eeuwig verderf bedreigd wordt. Eene heerschende neiging tot het een of ander kwaad is reeds bij kinderen te bespeuren, en de hel werkt ijverig mede, dat onkruid der zonde weliger te doen opschieten en grooter worden.
Een kind houdt b. y. uitermate van de dingen, die het bezit; zijnen zusters en medeleerlingen zal het niets gunnen; het wenscht alles slechts voor zich alleen te hebben; het wordt dadelijk boos en driftig, wanneer liet anderen iets geven moet; het is hard en ruw jegens do armen. Spreekt men hem van schooue zaken, die-anderen hebben, en het niet, dan gevoelt het dadelijk afgunst in zyn hart; het neemt wrellicht zulke dingen weg, ontsteelt anderen kinderen papier, pennen of potlooden. Vindt het iets? •wat hem bevalt, zoo wordt het behouden en niet teruggegeven. — Zie, daar is de begeerlijkheid der oogen, de zondige gehechtheid aan aardsche zaken, de Goliath in zijn hart. Deze booze hoofdneiging is de oorzaak, dat het de genoemde fouten en misschien nog eene menigte andere zonden bedrijft. En wordt deze inwendige neiging, deze hoofdzonde niet onverwijld tegengegaan en uitgeroeid, dan kan geene standvastige deugd ontspruiten.
151
Een ander kind is zoo onverzadigbaar in spijs ■en drank, dat het zeer dikwijls ongesteld wordt, en zoekt aan tafel altijd de beste spijzen uit. Smaakt hem het een of ander niet goed, dan mort het en maakt een zuur gezicht; wat hem evenwel goed bevalt, eet het begeerig en gretig; het is onmatig en snoepachtig. Het is waarschijnlijk ook lui en traag in het opstaan. Aandachtig bidden is hem lastig; bet schuwt elke inspanning en zoekt slechts spel en uitspanning. Rust en gemak gaan boven alles. quot;Wanneer hem iets ontbreekt ot\' onaangenaam is, wordt het dadelijk kwaad en verdrietig. Lichamelijke behaaglijkheid en zingenot is zijn afgod. Zie, bij zulk kind is de vleeschelijke lust de Goliath zijns harten. En wanneer het zich niet dadelijk moedig tegen die hoofdneiging verzet, kan het lichtelijk een ellendige slaaf dor wellust worden.
Een derde kind is vol inbeelding; het houdt zich voor meer en beter dan andere kinderen ; het spreekt gaarne tot zijn eigen lof; het wil immar gelijk hebben, allen moeten zich naar zijne grillen regelen, en doen zij hot niet, dan wordt het knorrig; het smaadt en zoekt twist. Bij gesprekken komt het altijd met liet liave ik en weder ik. In alles zoekt het alleenlijk hoven anderen gesteld te worden. Overal wil het zijn eigen wil doorzetten ; het houdt uiter-
152
mate vee van schoone en deftige kleederen en. zou uren voor den spiegel doorbrengen.
Om verwijten of vernederingen te ontwijken,, heeft het terstond eene leugen bij de hand.
Het is in zeer vele gevallen ongehoorzaam,, stijfhoofdig, leugenachtig en begaat nog vele andere zonden enkel slechts daarom, omdat het steeds haantje boven in den korf wil zijn. Daar is de hoovaardij des levens de stoute Goliath,, die noodzakelijk bestreden moet worden.
Tegen de begeerlijkheid der oogen strijdt men door geringschatting en verachting der aardsche goederen; tegen de lust des vleesclies doo:- werken van boetvaardigheid en christelijke versterving ; tegen de hoovaardij des lerens door ware,, ongehuichelde nederigheid.
Mijn kind, bij al uwe goede werken, gebeden,, biechten, communiën en andere oefeningen van, godsvrucht, moet uw voornaamste oogmerk daarop gericht zijn, den heerschenden hartstocht te bestrijden en meer en meer uit te roeien. liet is-hierbij zoo gelegen, dat gij hem uitroeit, of hij, u doodt, d. w. z., hij berooft u van het leven, der genade en voert u ongemerkt naar ds poorten des verderfs. Men kan gerustelijk aannemen,, dat van de tien, die eeuwig verloren gingen, minstens negen hun onherstelbaar ongeluk daaraan te -wijten hebben, dat zij nalatig geweest zijn,.
153
met alle kracht te kampen tegen den hartstocht,, die bij hen de bovenhand had.
Reeds nu moet ook gij moedig strijd voeren tegen de booze neigingen van uw hart. Gij moet het onkruid van het kwaad met wortel en stam zoeken te verdelgen. De goddelijke Heiland zou niet met vreugde zijn intrek bjj u nemen, wanneer gij u geen groote moeite deedt, uw hart van alle vlekken te reinigen, en bijzonder de zoogenaamde lievelingszonden daaruit te vervvjjdcren.-Grelyk David moedig en in den naam Gods streed en overwon, zoo moet ook uw doel voornamelijk gericht zijn op het hoofd van Goliath, op de zonde, die bij u, als het ware, eene tweede natuur geworden is. Strijd vastberaden, met de genade Gods en naar het voorbeeld van Christus en de Heiligen, en gij zult zeker overwinnen en rijkelijk daarvoor beloond worden.
Moge de Algoede u onder zijne bescherming nemen en u braaf en deugdzaam doen leven ! — De schoonste dag uws levens nadert met rassche schreden!
154
Mijn kind, keizer Karal do Yijfde, aan wien ju Europa en Amerika zooveel landen toebe-ïioorden, dat de zon in zijn Rijk nooit onderging, had een uitermate groot vermogen. Onder de vele kostbare kleinooden, bevond zich ook een zeer kunstig vervaardigde ring, waaraan de Keizer grooto waarde hechtte. De ring droeg een Latijnsch opschrift, waarvan de vertaling luidde ; „ Het kostbaarste Edelgesteente.quot;
Zulk een edelgesteente is de tijd, welken ons God gegeven heeft, opdat wij ons door het goed gebruik daarvan eene gelukzalige eeuwigheid zouden voorbereiden ; vooral de zoo kostbare tijd der jeugd is een edelgesteente te noemen, O, moelit het u verguud zijn die goddelijke gave naar waarde te schatten; dan zoudt gij u voorzeker wel wachten, den tijd nutteloos voorbij te laten gaan, ot soms op zondige wijze te verkwisten. Do tijd heeft in zekeren zin evenveel waarde, als do eeuwige zaligheid, wijl men door het goed gebruik van het oogenblik den hemel en God zeiven verdienen kan. Maar het is daarmede meermalen gelegen, gelijk mot de onschuld, welke men dikwijls eerst dan naar waarde leert schat-ien, als zij verloren is.
155
Vraag aan de verdoemden in de hel, hoe z\'j over den tijd denken ? Zij zullen u antwoorden •.
n Ac/i ! wij hebben helaas, dit goddelijk geschenk .niet geschat en zijn nu voor altijd ongelukkig. Voor ons is geene hoop meer; het uurwerk is voor ons afgelooptn, de boom is gevallen en blijft liggen, gelijk hij gevallen is. O, hadden wij toch slechts een enkel uur tijd.\' hoe goid zouden \'wij hem gebruiken! Doch al onze weeklachten en verlangens sterven weg tegen de rotsen der eeuwigheid /quot;
Vraag den lijdenden zielen in het vagevuur, en zij zullen u ten antwoord geven : „O, konden wij toch slechts voor korten tijd in het leven terugkeer en, hoe zouden wij ieder oogenblik ten goede aamcenden en boetvaardigheid doen om onze vreeselijke pijnen en smarten te verminderen, en spoediger het minnelijk aanschijn van God te genieten l\'1 Doch te vergeefs. Met den dood is de tijd der genade voorbij. Wanneer de mensch sterft, en zijne ziel niet geheel zuiver is, dan moeten de vlekken der zonden in het vuur uit-gewischt worden, en de arme ziel wordt niet verlost, totdat de laatste penning betaald is.
Vraag het aan de gelukzaligen in den hemel,
en gij zult ten antwoord krijgen: „Konden wij
nogmaals op aarde leven, wij zouden nog veel
meer goefi doen, dan wij gedaan hebben, wij ~ou-
156
den geen oogenblik verloren laten gaan, om meer en meer volmaakt te worden en God alzoo voor de gansche eeuwigheid nog klaarder te kennen-, nog zaliger en volmaakter te bezitten en vuriger te beminnen, dan het ons nu vergund is.quot;
Zie, mijn kind, de enkele dagen, uren en, oogenblikken, waaruit uw leven bestaat, trekken als stille wolkjes voorbij ; de minuten en uren, vlieten als golven van den stroom naar den onmetelijken Oceaan der eeuwigheid heen. Zij zijn echter ook getuigen voor God den Heer van tijd en eeuwigheid, en spreken, hetzij voor U, of tegen U, naarmate gij een goed of slecht gebruik van uwen levenstijd gemaakt hebt. En eenmaal voorbijgegaan, keeren de dagen en oogenblikken niet meer terug. Met de grootste schatten en met de bitterste iranen kan de mensch geen enkele minuut tijds terugkoopen.
Een verscheurd kleed kan weder hersteld, een, afgebrand gebouw kan weder opgebouwd worden, een verslagen leger kan weder verzameld en voltallig gemaakt worden; zoo is er menig verlies, dat op deze of gene wijze door iets anders vervangen of vergoed kan worden : de eenmaal verloren tijd evenwel blijft voor altijd en eeuwig verloren. Daarom, mijn dierbaar kind, verkwist toch den tijd niet, dat kostbaar geschenk van Gods-goedheid, verlies dat hemelsch edelgesteente niet
157
Doch hoe en waardoor gaat de tijd verloren ?
1. Men verliest den tijd door ledigheid. In het zweet zijns aangezichts zal de mensch zijn brood eten, dat is de beschikking van God. Dat gebod treft alle kinderen van Adam. Niemand kan en mag zich aan den arbeid onttrekken. „De zon is opgegaan?\' zegt de psalmist, vdiis ga de mensch aan den arheid, tot de avond aanbreekt.quot; God roept, als \'t ware, iederen morgen i „Gij menschenkinderen te zamen, staat op van uwe legersteden en gaat aan uw dagwerk; want daartoe heb Ik u het daglicht doen ontsteken. Gelijk de vogel tot vliegen, zoo is de mensch tot den arbeid géboren!\'\' vGa heen naar de mieren, gij luiaard quot; zegt de wijze man, „beschouw hare: wegen en leer de wijsheid.quot;1
En de H. Hieronymus schrijft: Werk altijd, opdat u de duivel steeds bezig vinde. Ledigheid is de bron van alle kwaad. — En hoor, wat Christus yan den tragen knecht zegt : „Bindt hem handen en voeten en werpt hem in de uiterste duisternis, waar gehuil en geknars der tanden ■wezen zal!\'
2. Men verliest den tijd door kwaaddoen. quot;Wanneer de onvruchtbare boom, die yeenc vruchten draagt, omgehouwen en in het vuur geworpen wordt, hoeveel te meer dan de slechte boom, die bedorven en vergiftige vruchten voortbrengt.
158
En boe dikwijls gebeurt het dat ook kinderen in ijdclheid, toorn, haat, nijd en afgunst en onverschilligheid jegens God, een groot gedeelte van den dag doorbrengen ! Hoe menig kind heeft reden, met de klacht van den boetvaardigen Augustinus in te sterarnea, die met bitter naberouw zijner kindsheid gedenkt en zegt: v Wanneer en waar, o Heer, mis ik zonder zonden? Nauwelijks kon ik spreken, en mijn aangezicht viel reeds in van ijverzucht, en ik zag met nijdige oog en op anderen neder. Ik schaam mij, o Heer! dien tijd der zonde tot mijn leven te rekenen.1\'1
3. Men verliest den tijd ook daardoor, dat men het goede niet op de rechte wijze en met de tv are bedoeling verricht. Een leven in de zonden, een leven zonder ijver, een leven zonder gesta-digen blik tot God mag wel eenige waarde hebben voor de oogen der wereld, maar het heeft geen gewicht in de weegschaal der goddelijke rechtvaardigheid; het wordt niet in de hemel-iclie boeken des levens ingeschreven. quot;Wat men niet in staat van genade en niet uit liefde tot Ood doet, kan geene waarde voor de eeuwig\'aeid hebben.
Welke rijke stof tot zelfvernedering zouden wij allen hebben, wanneer wij ons leven beschouwen Icondeai met dezelfde oogen, waarmede . onze H. Engelbewaarder het gadeslaat? Niet waar, mijn
159
kind, het zal beter worden, en niet eerst later, maar nu? Hoden, wanneer gij de stem Gods hoort, dat uw hart dan niet ongevoelig blijve» Het morgenoffer des jeugdigen levens is den Allerhoogste het liefste en aangenaamste.
Wanneer wij de H. Schrift openslaan, vindei» wij, hoe God altijd en in alle dingen de eerstelingen voor zich verlangt. „De eerstelingen der vruchten uws velds zult gij brengen in het huis van uwen God.quot; „Gij zult de eerstelingen afzonderen voor den Heer, uwen God.quot; Gij weet boe God met welgevallen op het offer van Abel nederzag, daarentegen Kaïn\'s offerande versmaadde.
De H. Ambrosius zegt: „Zie Kaïn bracht niet van de eerste vruchten, hij bracht de eerstelingen niet aan God ten offer ; Abel daarentegen offerde^ gelijk de H. Schrift uitdrukkelijk opmerkt, van de eerstelingen zijner kudde. Daaruit zult gij besluiten, dat gij den liefderijken God uwe jeugdr de eerste bloesems en vruchten uws levens moet offeren, wanneer gij \'s Hemels zegen over over u wilt doen nederdalen. Wie zijne jeugd aan God toewijdt, brengt Hem het aangenaamste offer; want hij schenkt Hem het beste deel zijns levens. Deugd in de jeugd is een buitengewoon hoopvolle bloeitijd, deugd in de jeugd is een uitgezet kapitaal, dat hooge renten geeft; deugd
160
in de jeugd is eene steeds Irissche bron \\an hemelsche zegeningen en van zoeten troost in den ouderdom; deugd in de jeugd is de kostbaarste schat in het leven en de beste hoop in het stervensuur.
Daarom vermaant de H. Geest zoo dringend, •den tijd der jeugd, waarin meestal de dobbel-steenen voor tijd en eeuwigheid vallen, toch goed cn nauwgezet te gebruiken. „Gedenk uwen Schepper in de dagen uwer jeugdquot;, zegt Hij, „want heeft een jongeling eens zijnen weg gekozen, dan gaat hij niet meer daarvan af, ook wanneer hij oud geworden is.\'1
Mijn kind, prent dit alles diep en onuitwisch-baar in uw hart. „Deugd in de jeugdquot; za\' uwe machtspreuk zijn. Zeker, de tijd der jeugd is een edelgesteente, dat men met het volste recht het-zeltde opschrift kon geven, als dat op den ring van Karei V : „Een edelgesteente kostbaar — gelijk geen tweede? Gij bevindt u in den morgenstond uws levens, en gij weet: „De morgenstond heeft goud in den mond.\'\'\'
Do genade onzes Heeren Jezus-Christus zij met u! Jezus komt, en Hij komt spoedig, verblijd u, want de schoonste dag uws levens nadert met rasnche schreden !
161
Ik verkondig u eene grooto Treugde, mijn lieve kind! Wanneer gij braaf blijft op deze aarde, dan zal u eens een loon ten deel vallen, lt;iat alle begrip to boven gaat en dat loon zal miet alleen onuitsprekelijk groot, maar het zal ■ook voor eeuwig zijn. Ja, mijn kind, verheug u •en juich ; Gij zult gelukkig, volmaakt gelukkig, oneindig gelukkig, eeuwig gelukkig wordeji. — De hemel is uwe ware woonplaats. En \'het is u nuttig en heilzaam, wanneer g[j dikwijls aan den hemel denkt. Wanneer gij u dikwijls de schoonheid en namelooze zaligheid dos hemels voor oogen stelt; dan zult gij van zelf gedrongen worden dien trachten te verwerven, het koste wat het koste. De gedachte aan den hemel zal u steeds nieuwen moed en nieuwe kracht inboezemen, om op den weg der deugd vastberaden voort te gaan, totdat gij het schoone doel bereikt hebt. , O dierbaar vaderlandquot; zoo willen wij met den H. Augustinus uitroepen, ^wij groeten u van verre. Gij sijt het land der belofte, dat de Vader van den beginne zijnen kinderen voorbereid heeft, daar boven wacht ons ■eeuwijj oneindig geluk.\'1\'
162
^Men heeft heerlijke dingen mn u verhaald\', heilige stad Gods!quot; zoo roept de psalmist toI verrukking uit : rhoe schoort zijn uwe woningen, o Heer, mijne ziel verlangt vurig daartoe te geraken.\'1\'\'
De lievelingsleerling des Heeïen schildert de schoonheid des hemels in de prachtigste kleuren en besluit zijne beschrijving met deze woorden :
„De stad Gods heeft gcene zon noodig ; want de heerlijkheid Gods verlicht dezelve. En de volkeren wandelen in zijn licht, en de koningen zullen hem eeren en heerlijkheid toebrengen. In deze plaat» zal niets, dat hevlekt of onrein is, binnengaan, maar alleen zij, die ingeschreven zijn in het Boek des levens.quot;
Ja, de hemel is slechts voor de vrienden en dienaren van God; daar zal men duidelijk zienr hóe veelvuldig de Allerhoogste al het goede beloont, hoe oneindig gelukkig Hij de zijnen wil maken. Daar zal niets dan vreugde én zaligheid, daar zal alle rijkdom van Gods almacht ver-eenigd zijn. Hij zelf\', de Oorsprong van al het ware, goede en schoone, zal het groote loon der uitverkorenen zijn.
God liet de H. Theresia eens voor een oogen-blik den hemel aanschouwen. En daarom schrijft zij: vDe dingen, welke ik zag, waren zoo wonderbaar, dat geen mensch zich eene voorstelling
163
daarvan kan maken; het gezicht op den schoonen hemel maakte op mij zulken indruk, dat mij alle goederen en vreugde der wereld niets meer warend
Met de wereldsche genoegens is altijd iets bitters verbonden, de goederen des hemels evenwel zijn geheel ongestoord, rein en vrij van ieder gebrek. Hier op aarde geldt het spreekwoord : „Geene rozen zonder doornen, geen vuur zonder rook, geene bevrediging zonder verveling. Daar boven echter is vreugde zonder droefheid, innig genot zonder smart, schoonheid zonder vlek, jeugd: zonder ouderdom, verkwikking zonder inspanning,, verzadiging zonder tegenzin, gezondheid zonder ziekte, eeuwig volmaakt gelukkig leven zonder dood.
Zalig zijn degenen, die uitgenoodigd zijn tot de Bruiloft van het Lam; zij zullen noch honger, noch dorst, noch hitte, noch koude lijden r daar zullen geen smarten, geen droefheid, geene tranen, geen leed, geen dood meer zijn. Zij zullen allen zalig zijn, gelijk de Engelen Gods, Het schijnt, alsof Jezus, de Zoon Gods zelf, geeiv woorden genoeg kan vinden, om de groote, ongestoorde zaligheid des hemels te beschrijven. Nu eens vergelijkt Hij de vreugde des hemels met een koninkrijk, wiens bezit eeuwig is ; dan bij een schat, wiens rijkdom alle rijkdommen in waarde overtreft; dan weder bij een gastraaal., dat de gasten uitermate gelukkig maakt.
De H. Angustinus wilde eens op verzoek van een zijner vrienden eene kleine verhandeling over de hemelsche zaligheid schrijven.
Reeds had hij zich in zijne kamer begeven, «n de pen opgenomen, om voorloopig aan den H. Hyronimus te schrijven en hem, gelijk hij liij zulke gelegenheden gaarne deed, over eenige twijfelachtigheden te raadplegen. Plotseling vergulde, zoo verhaalt hij zelf, een nooit gezien licht, dat geen taal in staat is to schilderen, en «en onuitsprekelijk liefelijke geur de kamer, -waarin hij zich bevond. Ontsteld en geheel buiten zich zei ven over dit wonderlijk verschijnsel, hoorde hij eene heldero stem, die tot hem sprak : „ Wat doet gij, Atigustinus ? Meent gij, dat men de uitgestrekte zee in een klein vaatwerk kan te zamen brengen of de aarde met de hand ■omvatten kan ? Zult gij zien, wat geen oog gezien, zult gij verstaan, wat geen menschen hart ooit verstaan heeft ? Wilt gij hegrijpen, wat oneindig, wat onbegrijpelijk is ? Met welke maat wilt gij meten, wat onmeetbaar is ? — Het was de stem van den H. Hyronimus, die juist dien dag te Bethlehem gestorven was en door deze quot;verschijning getuigenis gaf, dat de zaligheid des hemels, in welke hjj zoo even was binnengegaan, boven elke taal en schildering verheven is. Zoo is het, mijn kind, geen oog nog heeft het ge-
105
zien, geen •oor heeft het gehoord, en nooit is het in \'s mensehenhart opgekomen, wat God bereid hsett voor degenen, die Hem beminnen.
Eene bovenmate zoete vreugde en eigenaardige zaligheid verschaft den uitverkorenen hot gezelschap der zaligen in den hemel. En welk heerlijk gezelschap ! Wanneer het aanschouwen van «en enkelen engel in zijne hemelsche glorie, gelijk heilige leeraars beweren, grooter zaligheid verschaft, dan alles, wat wij op aarde vreugdevol kunnen ondervinden ; welk onuitsprekelijk geluk zal ons dan het aanschouwen van alle engelen en uitverkorenen aanbrengen ? Afgedeeld in negen verschillende koren ; Engelen, Aartsengelen, Tronen, Machten, Heerschappijen, Krachten, Vorstendommen, Cherubijnen en Serafijnen — overtreffen elkander voortdurend in schoonheid, heerlijkheid en zoete, heilige liefde. Zij vormen den hemelschen hofstoet van den drieëenigen God. ^Duizendmaal duizenden dienen Hem, en tiendui-zendmaal hondderdduizenden omringen Hem.\'\'\'\' —
En dan al de Aartsvaders, de Profeten, de Apostelen, de Martelaren, de Belijders, de Maagden en de overige uitverkorenen zonder tal — allen in liefde verbonden en vereenigd, zoodat •de zaligheid van allen tot zaligheid eens enkelen, •en de zaligheid van een enkelen tot zaligheid •van allen wordt. Daar in den hemel de vol-
166
maaktste liefde heerseht, zoo bestaat ook ongestoorde yriendsehap en onderlinge verstandhouding onder alle uitverkorenen. Ieder leert de anderen kennen en is door hen gesticht; ieder bemint de anderen en wordt insgeljjks door hen bemind. Alle gevoelens en verlangens der gelukzaligen, hunne vreugde, hun geluk, hunne liefde, hunne harten zijn één en van hen kan met het volste recht gezegd worden, hetgeen men in de eerste Christenen roemde: „Zij maken slechts één hart en êéne ziel uit.quot;
Kunt gij u, mijn lieve kind, een grooter geluk denken, dan eens eeuwig tot dit beminnenswaardig gezelschap te behooren?
Het is waar, de uitverkorenen genieten niet allen denzelfden graad van zaligheid; want er staat geschreven: „ Tn mijns Vaders huis zijn vele woningen;\'quot; en verder: ^Gelijk de eene ster van de andere verschillend is in klaarheid, zoo za-l het ook zijn hij de verrijzenis der dooden en: „Ieder zal zijn loon ontvangen naarmate van zijnen arbeidf alleen zal de verscheidenheid der hemelsche glorie, waarvan de eenen een grooter deel dan de anderen bezitten, daar geen nijd of afgunst teweegbrengen. Want afgezien daarvan, dat daar de volmaaktste liefde heerseht,. zoodat ieder zalige zich over het geluk van ieder anderen even zoozeer verheugd, alsof dit het
167
zijne was; iedere ziel bezit de volheid der zaligheid, voor welke zij naar de grootte harer verdiensten alleen vatbaar is, zoodat haar niets meer te wenschen overblijft. Ieder hemelbewoner gelijkt een boordevolle vaas, die met zooveel zaligheid gevuld is, als zij maar bevatten kan.
Het grootste geluk in den hemel bestaat evenwel in het aanschouwen en bezitten van God. Nochtans kunnen wij ons van dat innig genot en die ongestoorde zaligheid in God slechts een flauw en onvolkomen begrip vormen. Dubbel •en drievoudig gelden hier de woorden van den H. Apostel Paulus: vIn geen menschenhart is het ooit opgekomen, wat God bereid heeft voor degenen, die Hem beminnen.quot; God is de bron van alle goed. Hij is de eeuwige waarheid, die onzen geest verheugt; Hij is de volmaakte schoonheid, die onze oogen bekoort. Hij is vol zaligheid en vervult onze ziel met onuitsprekelijk groote blijdschap.
En om u, mijn kind, een zeker onderpand der hemelsche glorie te geven, daarom komt Jezus tot u in de H. Communie. Daar legt Hij de kiem der eeuwige heerlijkheid in uw hart. Verheug u daarover uit geheel uwe ziel! Ja, gij zult gelukkig, gij zult onuitsprekelijk gelukkig, gij zult volmaakt gelukkig worden, en het dan voor eeuwig blijven, en de dag uwer eerste H.
i
168
Communie zal het fundament van dat groot geluk uitmaken. Zoo geschiede het!
Leef braaf en deugdzaam! — De schoonste--dag uws levens nadert met rassche schreden!.
Wanneer gij, mijn kind, het doen en handelénv der menschen opmerkzaam gadeslaf.t, dan zult gij terstond opmerken, dat zij bijzonder aan het; aardsche leven gehecht zijn. Zij vreezen niets méér, dan ziekte en tijdelijke rampen, en grijpen begeerig naar de middelen, welke lichameljjke gebreken genezen of daarvoor behoeden kunnen. Die middelen worden door geldzuchtige menschen gebruikt om ten nadeele van anderen hunne beurs te vullen, en worden door allerlei veelbelovende aankondigingen in de wereld verspreidt. Er worden middelen aangeprezen voor de maag, voor de longen, voor de oogen en ooren, voor de vallende ziekte, middelen, welke den gebruikers veel geld kosten en dikwijls slechts dienen, om hen nog van het laatste overblijfsel der gezondheid te berooven en hen vroeger naar het
169
gra te brengen. En zulke nuttelooze middelen; vinden gewoonlijk goeden aftrek.
Maar, wanneer er een echt en zeker behoedmiddel tegen de ziekten der ziel bestond, en men dat zonder betaling konde verkrijgen, zou men daarvoor dan niet met ijver zijn best doen, en-het zorgvuldig en gaarne gebruiken, daar immers de gezondheid der ziel ontegenzeggelijk eene grootere waarde heeft, dan die des lichaams ? En\' zie, zulk een behoedmiddel, dat zich sedert honderden jaren tegen de verscheidene kwalen der ziel, die het leven der genade met dood en verderf dreigen, op bewonderenswaardige wijze heeft bewezen, wordt u hierbij dringend aanbevolen : het is het dikzvijls ontvangen der H. Sacra-inenten. Mijn kind, gij gaat nu weldra meer de wereld in ; misschien\'quot; komtjgij op eenquot; winkel of. wellicht in de fabriek, in een dienst, of wel gij, blijft bij uwe ouders. Gij treedt in het leven ew vermoedt nauwelijks^de vele en groote gevaren,, die u daar wachten. De wereld met haar ongeloof, het leven met zijne verstrooiingen, het vleesch met zijne verleidelijke bekoorlijkheden, de wellust met zijne lage en vernederende handelingen, de-vijandschap tegen Christus en zijne hjilige Kerk; de geheime strikken en lagen der hel; dat alles-zijn gevaarlijke klippen, die het scheepje uwer onsterfelijke ziel jbedreigen. Ja,quot;[gij zult tegen.
170
vele bekoringen, gevaren en verleidingen te kampen hebben om uwe ziel te redden, O, laat u toch niet verleiden, niet van Jezus atkeerig maken. Trouw, onverbreekbare trouw is het, welke de Heer van u verlangt. Wie Hem verlaat, verlaat zijn eigen geluk. v^fijn kind,quot; bid ik u met den H. Apostel Johannes, „ S\\Iijn kind, blijf in Jezus Christus!quot; Niemand bemint u zoo innig, als Hij; niemand kan u zalig maken dan Hij. Bid heden en alle dagen, dat Hij uwer zwakheid te hulpe komen, dat Hij u versterke in de bekoringen, dat Hij u bescherme in de gevaren ; houd u vast aan Hem. Ik koester het vaste vertrouwen, dat dit werkelijk zal geschieden, ■wanneer gij ijverig het aangeboden middel gebruikt, namelijk: het dikwijls en waardiglijk ontvangen der H. Sacramenten,
— Zoo dikwijls gij uw gebed doet, bid om de genade des H. Greestes, dat Hij uw hart verlichte en tot berouw stemme ; beproef uw binnenste, onderzoek ernstig uw geweten. Dat leidt u tot immer grootere zelfkennis en ootmoedigheid. Het gebrek aan zelfkennis en ootmoed is eene der hoofdbronnen van het zedenbederf. Zonder zelfkennis kan geene grondige deugd bestaan. Wijl men zich zeiven niet behoorlijk kent, daarom vertrouwt men te veel op zijne eigene krachten en stolt men zich roekeloos bloot aau
•allerlei gevaren voor de ziel. Bij zeer velen, die ■deugd en onscliuld verliezen, begint het zonden-leven met het gebrek aan waakzaamheid op zich zelvon. De nauwgezette zelfbeproeving is een kostbaar behoedmiddel tegen de opkomende hartstochten ; wie zich weinig er om bekommert, zijn geweten te onderzoeken, gelijkt maar al te spoedig op een wijnberg of akker van een tragen ■mensch, van wien de wijze man zegt ; hij heeft in het voorbijgaan de omheining zien omvallen en eene menigte distels en doornen op zijn akker groeien.
Het is evenwel zeker, dat degenen, welke dikwijls biechten en communiceeron, hun geweten !beter en zorgvuldiger onderzoeken, dan zij, die slechts zelden tot de 11. Sacramenten naderen.
Volg het voorbeeld van kooplieden, die alles in het werk stellen om hun vermogen te vermeerderen. Hoe dikwijls onderzoeken zij met allen ijver hunne boeken, om te zien, wat zij gewonnen of verloren hebben ; en het resultaat is hun een spoorslag en reden, om in het vervolg met nog meer zorg te werk te gaan.
De verwaarloozing der boeken is maar al te dikwijls de eerste stap tot een jammerlijk bankroet. Zie, mijn dierbare, gelijk een kind, dat een bloembed heeft, deze bloemen beter en langer in het leven houdt, wanneer het ze goed
172
verzorgt, dan wanneer liet er zich weinig om\' bekommert; evenzoo zal ook het kind zijne onschuld en reinheid des harten bewaren, wanneer het in zijn gewetens-onderzoek ijverig en nauwgezet is, dan wanneer het dat verwaarloost.
Tot deze immer grooter en grondiger zelfkennis wordt het, als het ware, gedrongen, wanneer liet ijverig biechten gaat.
En wat het bjj het biechten, zoo noodzakelijk berouw betreft, is het insgelijks zeker, dat de ziel, hoe langer z;j in de zonden blijfc, niet alleen immer meer schade wordt toegebracht, maar ook door het wederstreven aan de goddel.jke genade allengskens de vrees voor het kwaad verliest en meer en meer in do zonde voortgaat. En hoe meer do ziel aan de zonde gehecht wordt; des te gevaarlijker wordt haar toestand, en des te moeieljjker do ware bekeering tot God. Wie niet lang in zonden blijft, maar na den val spoedig opstaat, diens hart wordt lichter tot berouw gestemd.
Hetzelfde kan gezegd worden van het goede voornemen. quot;Want hoe langer de ziel zich aan de boosheid gewoon gemaakt heeft, des te meer voelt zij zich daaraan vastgeketend; zij wordt haar tot eene tweede natuur ; en hoe moer dit liet geval is, des te grootere inspanning kost het, met do zonde zóó të breken, als tot het waardig
173
ontvangen der absolutie gevorderd wordt. Daarom vermaant de H. Geest: , Verzuim niet, n lot den Heer te bekeeren.quot; Door het uitstellen der biecht valt men maar al te dikwijls immer dieper in de zonden. Vóór alles mogen wij het woord van den H. Thomas niet onopgemerkt laten, dat het H. Sacrament der Biecht niet alleen de genade schenkt, de bereids begane zonden uit te wissehen cn te verdelgen, maar ook die, om ons voor do toekomst te behoeden. Daarom zeg ik: Ga ijverig te biechten ; dan zult gij braaf en deugdzaam blijven.
En hoe moet ik u de noodzakelijkheid van het dikwijls naderen tot de II. Communie aan-toonen !
De H. Schrift verhaalt ons hoe de profeet Elias, door de boosaardige koningin Jezabel vervolgd, in de woestijn vluchtte, en van de vermoeienis der reis geheel uitgemat, zich onder een boom zette en terstond insliep. En zie, een engel des Heeren wekte hem en sprak; vSla op en eet!quot; Hij keerde zich om, en zie, bij zijn hoofd lag een brood en een bekken met water. En hij at en dronk eu viel weder in slaap. En de Engel des Heeren kwam nogmaals tot hem, raakte hem aan en sprak: „Sta op cn eet; want gij hebt nog een verren veg af te leggen.\'\' En bij stond op en at weder, cn door de kracht
174
dezer spijze gesterkt, kon hij zonder vermoeienis, veertig dagen en veertig nachten lang reizen, en den berg Gods, Horeb genaamd, bereiken. Dat brood, hetwelk Elias herhaaldelijk eten moest, is naar de uitlegging der II. Yaders eene voorafbeelding van het Allerheiligste Sacrament des Altaars. Zonder den Engel des Heeren te ge-lioorzamen en het brood te genieten, zoude Elias den berg Gods niet beklommen hebben.
Ook gij, mijn kind, hebt een verren en gevaarlijken weg voor u; gij moet opwaarts het smalle pad der deugd bewandelen, totdat gij lboven aan de poorten des hemels aankomt. Op uwe pelgrimsreize hebt gij de krachtige spijs der H. Communie hoogst noodig. De H. Fran-ciscus van Sales geeft u den volgenden raad: „Wanneer men u vraagt, vaarom gij zoo dikwijls communiceert, antwoord dan, dat ir.\'eeërlei menschen het veelvuldig gebruik der U. Communie noodig hebben, de volmaakten vi de onvol maal: ten, de volmaakten om in de volmaaktheid te volharden, en de onvol-maakten om volmaakt te worden : de sterken om niet zwak te worden, en de zwakken om zich in de deugd te versterken ; de zieken om niet krank te worden.quot; Voor u ab.oo, die onvolmaakt, zwak en gebrekkig zijt, is liet dikwijls naderen tot de II. Communie hoogst noodzakelijk.
175
Het is eene onloochenbare waarheid, dat in die plaatsen en gemeenten, waar men yeelvuldig: tot de Tafel des Heeren gaat, de zuiverheid der zeden grooter is, dan daar, waar men slechts zelden van dat genademiddel gebruik maakt. En wanneer gij mij vraagt, hoe dikwijls gij com-municeeren moet, dan antwoord ik u met den H. Franciscus van Sales, dat de maandelijksehe Communie allen zonder uitzondering aanteraden en zelfs dringend aantebevelen is. Treffend merkt de H. Thomas van Villanova op ; „//lt;-\'/ Lichaam verkvyikt gij zeer dikwijls ; immer en immer neemt gij nieuw voedsel tot u; en iczver arme ziel wilt gij zelfs niet éénmaal in de maand eenige verkwikking geven ?quot;
Wees overtuigd, mijn kind, dat gij den godde-lijken Heiland eene groote vreugde verschaft, wanneer gij Hem op den schoonen dag uwer eerste H. Communie plechtig belooft, allo maanden, of minstens alle zes ot acht weken tot de Tafel des Heeren te naderen, en dat tot vasten grondregel van geheel uw leven te maken. Voorzeker zal u het dikwijls waardig communiceeren tot groot heil verstrekken, zoo wel voor tijd als voor eeuwigheid. „Kom tol tMijquot; zegt Christus, „Ik zal li verkwikken.\'1\'1 Met deze vriendelijke uitnoodiging, biedt Hij u de hand aan. O, wijs ze toch nimmer af!
176
Hiermede God aanbevolen! Bidden wij voor elkander, opdat wij zalig worden. Leef in en met Christus, en het geluk lacht u reeds op deze aarde toe, en hiernamaals zal de schoone hemel zeker uw deel zijn. Zeg steeds; vIk tvil zalig quot;worden, al koste het, wat het tvil.quot;1
Mijn lieve kind, leef braaf en deugdzaam! De schoonste dag uws levens nadert met rassche schreden !
Mijn kind! Koningen, vorsten, graven en andere voorname personen vertrouwen niet zelden hunne kinderen aan leermeesters, die het toezicht over hen hebben, met hunne opvoeding belast zijn, en hen op de reis vergezellen moeten. Het is evenwel een gebruik dat de leermeesters nooit voornamer zijn, dan de aan hunne zorg toevertrouwde kinderen. Zoo hebben koningszonen wel Torsten en graven tot leermeesters, doch niet omgekeerd. Wie hooger in rang is, neemt in den regel zulk ambt niet aan over degenen, die minder zijn.
Wij menschen zijn allen kinderen van den
177
licmelschen Vader, en zoo lang wij op aarde ieven, bevinden wij ons op eene gevaarlijke roize, op welke wij de hulp en bescherming van God volstrekt noodig hebben. Om ons te bewaren, heett ■de goede God ons niet alleen ouders, onderwijzers en andere deugdzame menschen gegeven, maar heeft Hij buitendien nog aan de engelen des hemels opgedragen, dat zij op liefdevolle wijze voor ons zorgen en ons met sterke hand beschermen moeten: „Zijnen engelen heejt Hij bevolen, dat Tjj u behoeden op al uv:e zoegen.\'\' De engelen zijn zeer verhevene schepselen; hunne schoonheid, hunne waardigheid en hun clans overtreften verre alles, wat de aarde schoons
O \'
«n heerlijks bezit. Hunne macht, hunne bekoorlijkheid en liefde is veel grooter, dan die der menschen. De profeet Daniël zegt van de verschijning eens engels: „//. heb hem gezien en mis %óó ontsteld over zijne majesteit, dat geene kracht meer in mij bleef. [Mijn aangezicht werd bleek, en ik werd mach/eloos; en ik hoorde hem spreken, en terwijl ik zijne stem hoorde, lag ik verschrikt met het aangezicht ter aarde.quot;1 Welke heerlijkheid moet het oog van den profeet in den engel gezien hebben! En hoe groot is de macht der engelen? De H. Apostel Petrus was in een\' donkeren kerker opgesloten. Koning Herodes wilde hem laten ter dood brengen en
178
had hem derhalve laten boeien on in de gevangenis werpen. Daar was Petrus aan twee zware-ketenen gebonden; zestien soldaten hielden bij; hem de wacht. De kerker, waarin hij opgesloten\' was, had drie ijzeren deuren, die stevig toege-grendeld waren. Slechts twaalf uren nog, en de\' dag is verschenen, waarop de booze Koning den Prins der Apostelen onthoofden wil. Zie, in den. nacht treedt een engel des Heeren in den kerker en verlost den H. Petrus! En hoe had hij hem van de ketenen en zonder door de soldaten bemerkt te worden, kunnen bevrijden? O, zeer gemakkelijk! Op het woord des Engels werden de ketenen verbroken, als of zij slechts twee dunne, zwakke draden geweest waren; de wachthoudende soldaten had hij op den grond geworpen, gelijk de wind de dorre stroohalmen op het veld omverwerpt; bij hunne aankomst sprongen de zware ijzeren deuren onmiddellijk open, en, zoo was Petrus vrij, en de engel verliet hem.
Petrus meende in den beginne, dat hij gedroomd had ; toen hij zich evenwel werkelijk uit de handen zijner vijanden verlost zag, riep hij vol verwondering uit: »Nu voeet ik vaaar-achlig, dat de Heer zijnen engel afgezonden en mij verlost heeft van de hand van Herodes en van het joodsche volk, dat vurig naar mijne-terechtstelling verlangde.1\'
179
En niet minder groot, als de macht der enge^ len, is ook hunne liefde tot ons menschen. Gelijk eene goede moeder haar kind bemint, geleidt en bestuurt, zoo beschermt de H. Engel Bewaarder zijn pleegkind. De H. Engelen Bewaarders besturen ons liefdevol, als het ware, aan de handr zij geleiden ons, wanneer wij hen volgen, zeker het eeuwige leven in. Zij zijn het, die ons krachtig voor zichtbare en onzichtbare vijanden behoeden en de valstrikken der hel verijdelen ; zij zijn het,, die ons heilige gedachten inboezemen, ons geloof verlevendigen , onze hoop vermeerderen, onze liefde ontvlammen ; zij zijn het, die onze kennisvan God vermeerderen, ons na de zonde tot terugkeer tot God vermanen, voor den troon Gods barmhartigheid voor ons afsmeek en, onzen moed\' versterken en ons in droevige oogenblikken troos--ten ; zij zijn het, die diep medelijden met ons hebben, wanneer wij van den rechten weg afdwalen, en ons immer en immer dringender tot bekeeiing en beterschap opwekken ; zij doen alles,. om ons tijdelijk en eeuwig gelukkig te maken,. en het is, alsof zij zich slechts het meest gelukkig gevoelen, wanneer wij ook bij hen in den hemel zijn. De H. Schrift zegt: „Zij zijn dienende geesten, uitgezonden ten dienste van hen, die de taligheid verwerven moeten.quot;1
Deze vorsten des hemels geelt God aan ieder
180
onzer, ook aan het armste kind, tot beschermers. vZië\\ zoo spreekt God tot iedereen, vIk 7Lend mijnen engel, opdat hij u voorga, u beware op den weg en u geleide naar de plaats, zvetke Ik ii voorbereid heb.\'\'\'\' Op de handen zal hij u dragen, en wanneer gij slaapt, zal hij aan uwe legerstede zijn en de wacht bij u houden. Welke eer, welke onderscheiding! Hoe liel en dierbaar moeten wij Gode zjjn, dat Hij ons van af de wieg tot aan het graf door hemelsche geesten laat bewaken !
En van de beschermengelen der kinderen spreekt Jezus Christus nog in het bijzonder: vZie toe, dat gij geen dezer kleinen ergert; want ik 7:eg u ; hunne engelen aanschoirwen voortdurend het aanschijn mijns Vaders, die in den hemel is.quot; O, myn kind, ware het u gegeven ■uwen H. Engelbewaarder te kunnen zien, gelijk de H. Francisca van Rome den haren zag !
In wonderbare hemelsche gedaante begeleidde hij haar op al hare wegen ; hij stond gedurig aan hare rechterzijde, en wanneer zij het waagde hem aan te zien, dan meende zij, de schitterende zon te aanschouwen. Zoo dikwijls zij bad of door bekoringen gekweld werd, vertoonde hij zich aan haar als zeer minzaam en machtig beschermer. Haren biechtvader verhaalde zij die wonderlijke verschijning volgender wijze ; zij werd van zulk
181
licht omgeven, dat zij \'s naebts gelijk op klaarlichten dag konde lezen.
Zie, mijn kind, zoo ook wordt gij door een onzichtbaren engel Gods geleid ; hij is immer bij u, waar gij heen gaat, gaat hij met u, en wanneer gij slaapt, waakt hij hi) uwe legerstede. Toen gij op de wereld gekomen zijt, heeft de liefdevolle Schepper, tot een zijner engelen gezegd : „Ga, bewaar (Mij dit kind en geleid het op den weg des hemels.\'\'\'\' En van dat oogenblik af, was het uw beschermengel een aangename plicht, \'u te beminnen, u in alle gevaren te beschermen, en voor zooverre hem mogelijk is u in den hemel ïte brengen. Een braaf kind is dan ook zijn H. Engelbewaarder dankbaar, en bemint en vereert hem. En hoe ?
Een goed kind eert zijn beschermengel door •drie dingen; het heeft eerbied voor hem, het roept hem aan, en volgt hem. „Op iedere plaats,quot;\' zegt de H. Bernardus, ven in ieder en schuilhoeh heb eerbied voor uwen engel.\'\'\'\' Men vroeg eens aan een oudvader in de woestijn, hoe hij het maakte om steeds zuiver van zonden en godvruchtig te leven. Deze gaf hierop ten antwoord : „ H: denk steeds aan den H. Bevjaarengel, die mij onzichtbaar terzijde staat en iedere mijner handelingen gadeslaat. De\\e gedachte vervult mij met heilige vrees en maakt, dat ik mij
182
voortdurend zorgvuldig macht, iets te denken te spreken of te doen, wat hem zou kunnen mishagenquot;
De gedachte : Wanneer mij ook niemand ziet, dan heeft toch mijn Engel-hewaarder het oog op mij gevestigd; hoe zoude ik het durven wagen voor zijne oogen kwaad te bedrijven ? Deze gedachte zal ook voor u, mijn kind, een voortreffelijk middel zijn en blijven om een. kuisch en godvruchtig leven te leiden. — Heb\' ook gij eene groote liefde voor uw H. Engelbewaarder en bid gaarne tot hem met een oprecht kinderlijk gemoed. Laat geen dag voorbijgaan zonder \'s morgens en \'s avonds een gebed tot hem te stieren ; roep hem in ieder gevaar zoowel voor lichaam als voor ziel met kinderlijk vertrouwen om hulp aan. — Vóór alles echter doe uw best, de goede inspraken uws H. Engels gewillig te volgen. Hij is het, die zijne stem mot desiem des gewetens vereenigt en u bij iedere gelegenheid de vreeze Gods inboezemt en alles aanwendt om u op den weg der deugd te houden.
O mijn kind! luister altoos naar de stem uws H. Engels, die u innerlijk toespreekt; hij meent het goed met u, volg hem ! quot;Wanreer gij hem volgt, geleidt hij u zeker en vast naar den hemel. Uw H. Engelbewaarder schenke u zijn zegen en lielpe u, uw hart tot den grooten genadendag
183
■der eerste H. Communie voor te bereiden. Hij begeleide u naar de Tafel des Heeren !
Be schoonste dag nws levens nadert met ras-3chc schreden!
—^quot;=4—
Mijn kind! „De grootste viel daad, welke God den mensch hier beneden kan schenken,\'\'\' zeide eens de Hoog Eerwaarde bisschop Ketteler, „ is
zonder twijfel eene zvaarlijk goede, christelijke moeder. Onberekenbaar ongelukkig is een kind, dat eene eerlooze moeder heeft, vjanneer hel ook in purper en zijde gekleed is : uitermate gelukkig ieder kind, dat eene goede moeder heeft.
En zulk eeno moedor hebt gij ook, mijn kind. Ik wil thans uwe aandacht ■vestigen op de beste en liefste aller moeders ; ik bedoel de heilige (Moeder Gods. — Toen de H, Theresia den ouderdom had, dien gij op het oogenblik hebt, stierf hare dierbare moedor. In hare lovensbe-•,schrijving, welke zij later op last van haren bicchtva-•dei\' opmaakte, zegt zij over dat treurig voorval, dat
184
in haar hart zulke diepe wonden sloeg, onder andere het volgende : Ik was nog zeer jong,, toen ik mijne moeder door den dood verloor. In tranen wegsmeltend, wierp ik mij na haar overlijden, voor een beeld der allerheiligste Maagd neder, en smeekte haar, dat zij toch do plaats van mijne goede moeder zoude overnemen. Dat gebed, met kinderlijken eenvoud uitgesproken,, werd mij later tot grootsten zegen geheel mijn leven door; want nooit twijfelde ik, dat ik dooide voorspraak dezer machtige Beschermster de ontelbare genaden verkregen heb, waarmede de Hemel mij overladen heeft, bijzonder in die oogenblikken, in welke onschuld en getrouwheid aan God in gevaar stonden. De lieve Moeder Gods — is ook onze Moeder! Welke eer, welke vreugde, welke troost voor ons in dit tranendal! „(Moeder Gods !quot; — o, sehoone naam! Het was voor den aartsengel Gabriël een hooge eer, dat hij uit al de negen engelenkoren uitgekozen werd, aan Maria de blijde boodschap te brengen, dat zij tot Moeder van Christus uitverkoren was. Maar welke eer en onderscheiding. Moeder van God te zijn ! God heeft aan Maria greote dingen gedaan; Hij heeft haar boven alle werken zijner handen verheven. — Gelijk eens de koning van Egypte zjjnen lieveling Joseph versierde met alle koninklijke eer, hem den ring van zijne hand
185
en zijn gouden halsketen ten geschenke gaf, en hem deed rondrijden in den koninklijken wagen, terwijl een wapendrager vooruitging en luidkeels uitriep : „Buig den knie.quot;1 Zoo heeft ook de hemel-sche Koning Maria met alle eer overladen. Hij heeft zjjn eeniggeboren Zoon mensch laten worden en de allerzuiverste maagd Maria tot zijne Moeder uitverkoren. Daarom wordt zij geëerd en geprezen van alle geslachten der aarde tot aan het einde-der wereld.
Wij kunnen geen ware leerlingen van Jezus zijn, wranneer wij niet tevens dienaren van Maria zijn. De H. Kerk gevoelt eene onbegrensde liefde voor Jezus. Hij is alles voor haar, maar zij bemint en vereert ook zijne gezegende Moeder,
leder katholiek hart klopt èn voor Jezus èn voor Maria te zamen ; zoo was het van het begin des Christendoms af, en zoo zal het ook voortdurend blijven; Jezus en Maria laten zich niet scheiden.
Toen do herders bij de kribbe te Bethleherai kwamen, vonden zij het Kind en zijne Vvloeder, de H. Drie Koningen aanbaden Jezus, en legden de geschonken voor Maria neder; de grijze Simeon nam het kind Jezus uit de armen dor allerzaligste Maagd en verheugde zich over het-heil der wereld, doch zag ook vol eerbied op de moeder des Verlossers neder.
186
De H. Ignatius, een leerling der Apostelen, sclirijft: „Waar is een waar Christen, die van S\\Iaria hoort en niet vurig verlangt, haar te ~ien e.n te groeten, haar, die zvaardig gevonden werd, de bloeder des Heeren te \\ijn ?quot; — Eu de verhevene Moeder Gods is ook onze liefdevolle en genadenrjjke Moeder, de Moeder aller ■Christenen, de Moeder van barmhartigheid, de toevlucht der zondaren. O, mochten alle zondaren tot deze machtige Moeder hunne toevlucht nemen!
De H. Bernardus zegt: „Wilt gij hij den heiligen cn rechtvaardigen God, zvilt gij hij Christus een voorspreker hebhen, zvend li dan tot (Maria! Zeker zal de Zoon de (Moeder verhoo-ren. (Maria is voor de ^ondaren de ladder naar den hemel, zij is mijn toeverlaat en mijne hoop.\'\'\'\' En op eene andere plaats zegt hij: „ Wanneer Ui u, o (Maria, aanschouw, dan -zie ik niets dan barmhartigheid. Gij hebt de Barmhartigheid ter wereld gebracht en daarom zijt gij de (Moeder der barmhartigheid.quot;
En inderdaad, kan dan eene moeder haar kind •vergeten ? Hoe zeer bemint eene gewone moeder Lare kinderen, en hoe bezorgd is zij niet voor ieder hunner. De gedachte aan hen houdt haar van morgen tot avond bezig ; het meest nochtans lt;lenkt zij aan die kinderen, die buitenshuis of in den vreemde zijn. En welke zorg draagt eeno
187
moeder voor een kind, dat door eene gevaarlijke ziekte aangetast is! Zoo handelt reeds eene gewone moeder; maar dit is niets in vergelijking tot de moederlijke zorg ou liefde, welke Maria haar krank, d. w. z. zondig pleegkind toedraagt. Zoodra het slechts een vonkje goeden wil aan den dag legt, ijlt Maria hem reeds met open armen tegemoet. Zij moet den armen hulpbehoevende te hulp komen, dat ligt hare natuur als moeder.
Een schoon afbeeldsel van Maria is de maan. Zie, hoe zij \'s avonds opkomt te midden van duizend en duizenden sterren, zoodra de zon onder is, en de nachtelijke duisternis zich over de aarde verspreidt. De zon heeft afscheid genomen, zij is weg; doch alsof zij medelijden met ons hadde, spreekt zij, als \'t ware, tot de maan: Zie, ik geef u van mijn licht; ga en verlicht de aarde en hare bewoners. Wanneer het nacht geworden is in onze ziel, daar de geestelijke zon, Jezus Christus, haar niet meer verlicht: wanneer wij door de zonden den Heer, en Hij ons verlaten heeft, dan is het Maria, die immer met mildadi-ge oogen op ons neder ziet, ons verlicht en ons door hare voorspraak weder met Jezus zoekt te verzoenen en te vereenigen. Haar moederlijk oog ziet en bewaakt ons tot den laatsten stond des levens. Moeten wij zulk eene moeder niet be-
13.
188
minnen en eeren? En hoe betoont een kind! van Maria haar zijne liefde en vereering?
De oefeningen van godsvrucht ter eere van Maria zijn menigvuldig; ik wil or u eenige opgeven, welke gij u zonder groote moeite kunt eigen maken. De 11. Maagd hecht groote waarde-aan de Engelsche groetenis wegens de vreugde, welke zij ondervond, toen de engel Gabriël haaide hemelsche Boodschap bracht, waarbij zij tot Moeder Gods uitverkoren werd. Daarom raad ik U, het gebed: vDe engel des II eer en\'\' met de drie weesgegroeten \'s morgens, \'s middags en \'s avonds zeer aandachtig te bidden, en het nooit uit traagheid of menschenvrees achterwege te laten. Zoo dikwijls gij Maria aandachtig groet, vergeldt zij uwe groetenis met eene gave des hemels. — Eene tweede oefening ter vereering van Maria, bestaat in de zoogenaamde negendaag-sche devotie ot novene. Ijverige kinderen bereiden zich tot de feestdagen der H. Maagd gaarne door eene negendaagsche devotie voor. Gedurende deze negen dagen doen zij de eene of andere versterving, verrichten dagelijks een bijzonder gebed of geven eene kleine aalmoes ter eere van de Moeder Gods en ontvangen op den feestdag zeiven de H. Sacramenten.
Eene derde godsdienstige oefeningbestaatdaarin, iederen Zaterdag op bijzondere wijze aan Maria
189
toe te ■wijden, hetzij door op dezen dag eenige versterving of soms een goed werk ter harer eere te doen.
Eene vierde en heilzame oefening van godsvrucht is het hidden van den H. Rozenkrans, Sedert de dagen van den H. Dominicus heetfc dit gebed reeds oneindig veel goeds gesticht. Em ik zou U, mijn kind, eene lange rij van koningen en koninginnen, van bisschoppen en voorname personen kunnen aanhalen, die dagelijks den H. Rozenkrans gebeden hebben. Men verontschuldigt zich zoo gaarne met de uitvlucht, dat men geen tijd heeft om den rozenkrans te bidden; en toch ging do H. Paus Pius V, op wiens schouderen de regeering der katholieke •wereld rustte, nooit te bod, zonder aan de minnelijke Moeder van Jezus dat bewijs van hulde en eerbied gebracht te hebben. De H. Fran-ciscus van Sales gaf ons ook een schoon voorbeeld ; wanneer hij \'s avonds laat, en oververmoeid van zijne missiereizen terugkeerde, dan zette hij zich nog op dc knieën om den rozenkrans te bidden. quot;Weg dus met alle niets beduidende verontschuldigingen.
In de H. Communie ontvangt gij het Lichaam en Bloed onzes Heeren, door Maria ter wereld gebracht; daarom zijt gij van den dag, quot;waarop gij tot de Tafel des Heeren toegelaten
190
wordt, aan de II. Maagd dubbel dank verschuldigd. Prent alzoo haar beeld oiuüt vvischbaar in uw hart, en verlies die lieve en beste Moeder nimmer uit uw geheugen.
Mijn kind, bemin Maria uit geheel uw hart, «n zij zal u de genade verwerven eener waardige H. Communie. —
De schoonste dag uws levens nadert met ras-sche scbrcden!
--gt;=•-
De Sleutel der Schatkamer Gods.
Mijn kind! AVij hebben bier beneden geene blijvende woonplaats, maar zooken naar de toekomstige, in welke wij dan eeuwig zullen blijven. Ta, wij zijn vreemdelingen op aarde en reizen «aar een eeuwig beter vaderland. Duizenden en millioenen hebben deze pelgrimsreize gelukkig afgelegd en hebben hun vurig verlangd doel bereikt. Daar boven in liet schoone Paradijs zal «ok onze levenskring een einde nemen. Zullen wij tot dat heerlijke einde geraken.— De weg daarheen is hobbelig en vermoeiend, en wij hebben vele gevaren te overwinnen. Slechts dan,
191
■wanneer God ons de schatten zijner genade mededeelt, zal het ons gelukken, den hemel te verwerven.
En hoe verkrijgen wij de genade, zonder welke wij niets goeds kunnen doen ? Wat is de sleutel van de schatkamer Gods ? — liet Gebedr
De H. Schrift vermaant ons herhaaldelijk tot
het gebed. „ Weest onvermoeid in hel gebed*
Waakt en bidt ten allen tijde, opdat gij waardig geaehl zvordet, te beslaan voor den Zoon des menschen op den grooten dag der vergelding,\'\'\' En wederom: »Bidt en gij 7j,dt verhoord worden; TLoekt en gij ~ull vinden -klopt, en ic zal opengedaan worden.quot; Waakt en bidt, opdat gij niet in bekoring vallet -zmnt de geest is zvel gewillig, doch het vleesch is zwak.quot;
En Jezus Christus, dien wij in alles tot voorbeeld en richtsnoer moeten nemen, leert ons het gebed niet alleen met woorden, maar ook door zijn heilig voorbeeld. Jezus bad in het huisje te Nazareth, bad in den tempel, bad in de woestijn, bad dikwijls geheele nachten door; bad bij het gebruik van spijs en drank; bad, vóór Hij wonderen verrichtte ; bad, wanneer Hij leed ; bad nog stervend aan het kruis. Ja, geheel zijn leven, van de kribbe tot de laatste ademhaling aan het kruis, was een aanhoudend en vurig gebed.
192
Jezus Christus had het gebed niet noodig; wij nochtans, mijn kind, kunnen zonder het gebed de eeuwige zaligheid niet verwerven. liet gebed is de sleutel tot alle goed : ponder gebed is de zaligheid onmogelijk. Mijn kind, het is van groot belang, dat gj u van uwe jeugd af een recht begrip van den plicht en liooge betee-kenis van het gebed leert maken. Het gebed is inderdaad de ademhaling der ziel, zoo lang iemand adem haalt, leeft hij nog.
Iedereen weet, dat het onze eerste plicht is, God, onzen Schepper, Verlosser en Zaligmaker, te eeren en Hem onze kinderlijke hulde en dankbaarheid te betoonen. Dit evenwel geschiedt door het gebed, terwijl wij ons daarin voor God verootmoedigen, Hem om vergiffenis bidden, Hem danken. Hem lovon en prijzen, Hem onze ellenden en onze noodwendigheden met kinderlijk vertrouwen vertoonen en Hem om kracht en hulp meeken. Ja, do liefde, welke wij aanonszelven erplicht zijn, noodigt ons dringend tot het ge-ed uit. Ter oorzake onzer aangeboren zwak-eid en geneigdheid tot het kwaad zijn wij niet n staat, uit eigene kracht aan al de bekoringen e wederstaan en al het goede te doen, dat wij er verkrijging van de eeuwige zaligheid nood-aloelijk doen moeten. Derhalve hebben wij steeds ehoefte aan de goddelijke hulp. Al ons kunnen
193
• en vermogeii komt uit God, zogt de H. Apostel Paulus.
En deze hulp van boven heeft God zelf aan het gebed verbonden. zegt Jezus Christus,
„en gij zuil verhoord zvorden.11 Daarbij maakt de H. Thomas de opmerking, dat de goede God nu en dan ook genaden verleent, zonder daarom gebeden te zijn; dit is evenwel geen regel, maar slechts uitzondering.
Daar ons de zorg voor de redding onzer onsterfelijke ziel verplicht, alle ter zaligheid noodzakelijke middelen getrouw en nauwgezet aan te wenden, en het gebed een der uitrauntendste dezer mi \'delen is ; zoo volgt daaruit, dat wij de ijverige en aandachtige oefening des gcbeds als eene der gewichtigste werken onzea levens moeten beschouwen. En deze verplichting moet bijzonder gij, mijn kind, bij uw intreden in de wereld met onuitwischbare trekken in uw hart schrijven. Zou-der gebed geene zaligheid !
Gewen u vooral, in den Naam van Jezus te luidden, wijl zulk een gebed het eerst verhoord wordt en God het aangenaamste is. De goddelijke Zaligmaker zelf zsgt : „.4/, ^vat gij den Vader in mijnen Naam 7j.dt vragen, dal ,~a/ Hij li geven.quot; In vereeniging met Jezus kunnen wij in waarheid tot den liefderijken God, als tot onzen Vader bidden. Door zijne menschwording
194
is Hij onze Broeder geworden, door de H. Communie worden wij geheel en op het innigst met Hem vereenigd, bijgevolg bidt Hij in ons en met ons; en dit geeft ons het vaste vertrouwen, dat de hemelsche Vader ons alles geven zal, wat ons ter zaligheid dienstig en noodzakelijk is en wij in Naam van Jezus van Hem vragen.
Het moet u daarom niet verwonderen, mijn-kind, wanneer gij hoort of leest, hoe de H. Vaders Je macht en den invloed van het gebed roemen.
De H. Augustinus noemt het gebed de grondzuil aller deugden en de ladder, welke tot God! leidt.
En de H. Franciseus van Sales schrijft: „AVete is zoo krachtdadig, om ons verstand van zijne onwetendheid en onzen wil van zijne booze, zinnelijke genegenheden te genezen, als het gebed, dat ons verstand met de klaarheid var. het goddelijk licht bestraalt en onzen wil met hemelschen: liefdegloed ontsteekt. Het gebed is als een water, dat de planten onzer goede werken verfrischt en vruchtbaar maakt, dat onze ziel van hare onvolmaaktheden zuivert en de zondige driften in onze harten onderdrukt.
Zie, mijn kind, alles kunt gij verkrijgen door een aandachtig, ootmoedig, vertrouzvvol en volhardend gebed. Wilt gij de kostbare onschuld
195
des Doopseb behouden, dan bid; wilt gij genaden verwerven, bid ; wilt gij op het pad der deugd en volmaaktheid vooruitkomen, dan reoet gij bidden ; hebt gij behoefte aan vermeerdering van geloof, versterking der goddelijke hoop, wenscht gij eene grootere liefde tot God, nogmaals bid r begeert gij de deugd van gehoorzaamheid, de-lelieschoone deugd der heilige kuischheid, neem uwe toevlucht tot het gebed; welke deugd of genade des hemels gij ook moogt verlangen, bid slechts, en gij zult ze verkrijgen.
Laat de kinderen der Wereld in hunne bergwerken en mijnen naar goud en zilver graven,, gij zoekt echter in de kostbare bergwerken van een kinderlijk, ootmoedig gebed. Gij zult daariiv een schat vinden, welken noch roest noch mottert verteren, en de dieven niet uitgraven en stelen kunnen. Zie, mijn kind, in het gebed bezit gij den sleutel van de sèhatkamer Gods, gij bezit de-kostbare kunst, u goud te bereiden, u de schatten) des hemels te verwerven.
Ik bid u, mijn kind, ik bezweer u bij het heil uwer onsterfelijke ziel en bij het kostbaar Bloei! van Jezus Christus; laat nooit uw gebed achter. Wanneer gjj goed bidt, zult gij ook braaf en\' goed leven en zalig worden; wanneer gij in het geheel niet of onverschillig bidt, zult gij verloren gaan. Gebruik deze dagen van voorbereiding
196
:goed en ijverig tot het gebed, opdat de goddelijke Heiland de volheid zijner genaden in de H. Com-mupie over u uitstorte.
Mijn kind, leef braaf en deugdzaam, en bid zooals men bidden moet! — De schoonste dag
■ uws levens nadert met rassche schreden!
------
De Vooravond van den schoonsten Dag.
Mijn lieve kind, wij staan nu haast aan den vooravond van den schoonsten dag uws levens. Het is voorzeker niet noodig, u te vermanen, dat gij dezen avond goed en heilig moet doorbrengen. Wanneer zelfs vrij onverschillige kinderen vóór de eerste H. Communie stil en ernstig, vroom en zedig zijn, zou men dat van een braaf en ijverig kind, zou men dat van u, die dit boekje met aandacht gelezen hebt, dan niet durven verwachten ?
Vóór alles zult gij, mijn kind, dezen vooravond besteden, om door eene goede, rouwmoedige en volledige biecht uw hart van alle zonden on vlekken zorgvuldig te zuiveren. Gij zijt in de aoodzakelijke en behoorlijke voorbereiding tot de
197
■biecht genoegzaam onderwezen, om dit genaden-rijk, heilig Sacrament met vrucht en zegen te Jtunnen ontvangen. Denk vandaag ernstig daarover na, hoe gjj tot hiertoe gebiecht, en of gij geen gegronden twijfel hebt, dat er aan de vorige biechten iets noodzakelijks ontbroken heeft. Laat in deze heilige oogenblikken, waarin zich uwe ziel geheel voor God moet vernieuwen, niets achterwege, wat u van de overvloedige genaden .der eerste H. Communie zou kunnen berooven. Als uw hart zich over iets uit het vorige leven ongerust gevoelt, wees oprecht, en biecht het, ■wat het ook zijn moge; God is bereid, u alles te vergeven. En wanneer gij vroeger misschien niet behoorlijk gebiecht hebt, maak dat dan heden weder goed.
Om van God vergiffenis zijner zonden te verkrijgen, is het noodzakelijk, dat men elke voorwaarde vervulle, welke Hij zelf gesteld heeft. Hij heeft nu in zijne wijsheid en heiligheid gewild en wil het nog, dat men de zonden biechte, •en wel met oprecht berouw.
^Bekeert u tot O///,quot; zoo spreekt Hij bjj de profeten, „bekeert u tot ZMij uit geheel uw hart, verscheurt uwe harten, en niet uwe kleederen.quot; Betreur uwe zonden uit den diepsten grond uws harten. Berouw en leedwezen is bij het H. Sacrament der Biecht even noodzakelijk, als het
198
•water bij het H. Doopsel. God, die hart eiu nieren doorgrondt, weet, of de biechteling oprecht berouw over zijne zonden heeft of niet. Ontbreekt het berouw, dan is de absolutie voor God. ongeldig en van geene waarde. Hetzelfde geldt voor het goede voornemen. Bij de biecht hangt alles op innige wijze te zamen. Waar oprecht berouw en leedwezen en een vast voornemen tot verbetering des levens aanwezig zijn, daar zal het vermorselde hart zich gaarne vernederen en zijne zonden op de voorgeschreven wijze biechten, zonder iets te verzwijgen of te versclioonen. Het ware berouwgevoel leidt tot oprechte biecht. En zoo verkrijgt men do genade van het H. Sacrament, en vloeit, als \'t ware, het Bloed van Jezus Christus over de zondige ziel neder en wascht haar rein en zuiver van alle vlekken. De H. Schrift zegt: -„Zalig 7jjn zij, welke hunne kleederen in hel Bloed des Lams getxasschen hebben.^
— Alzoo mijn kind, eene oprechte, rouwmoedige biecht is de hoofdzaak van dezen dag Klaag u voor den priester zóó aan, als gij u voor God schuldig erkent. „Deel den priester alles mede roep ik u met den U. Gregorius toe. „Zonder blozen ontdek hem het verborgene, openbaar hem alle geheimen der ziel, gelijk men den geneesheer de verborgenste kzvalen openbaren
199
.moet. Hij is uw geneesheer; hij zal voor uvoe genezing zorg dragen.\'\'\'
Eens knielde eens jeugdige maagd, die nu onder het getal der Heiligen schittert, in een biechtstoel en bereidde zich met groote godsvrucht tot biechten voor. Op eens ontsnapten aan hare lippen de woorden : „O mijn Jezus, welk een geluk ! O mijn Jezus, welke genade. Door den biechtvader later naar do reden gevraagd, waarom zij deze woorden gesproken had, verklaarde zij , dat zij duidelijk gezien had, hoe bij de absolutie des priesters een rozenkleurige dauwregen van den hemel op do biechtenden nederviel, en hunne zielen wonderbaar rein en schoon werden; zij had alsdan tot zich zelve gezegd : binnen een kwartier uur kniel ook ik in den biechtstoel, o, dat dan deze hemclsche dauw op mijne ziel ne-derkome en haar reinigen en zuiveren moge!
Hebt gij na do biecht de opgelegde penitentie ■volbracht, en don lieven Zaligmaker voor de groote genade der vergiffenis van de zonden uwen harteljjken dank gezegd: ga dan bedaard en stil naar huis en tracht de avonduren in heilige gemoedsstemming en in gebed door te \'brengen. En wunneer gij genoegzame nederig-iieid bezit, dan zal het u niet zwaar vallen, naar het voorbeeld van vele goede kinderen heden uwe eve ouders om vergiffenis te vragen voor
200
al de fouten en misstappen, waarmede gij hem gedurende de dagen uwer jeugd bedroefd hebt.
Ik heb kindere-i gekend, die op den vooravond-hunner eerste H. Communie voor hunne « u-ders nederknielden, hen bedankten voor ai het goede, wat zij ontvangen hadden, om vergiffenis vroegen, en hunnen heiligen zegen afsmeekten. Zij beloofden, van nu af braaf en deugdzaam te zijn en den lieven ouders vreugde te verschaffen. Wat dunkt u, zal Jezus, de goddelijke Kindervriend, zulke goedgezinde kinderen niet gaarne tot zijne heilige Tafel zien naderen ; zullen de Engelen zulke kinderen niet beminnen eu hen met vreugde naar de Bruiloft van het goddelijk Lam begeleiden ?
En hoe waren vader en moeder op dat tijdstip niet gaarne bereid, hunnen kinderen alles te-vergeven en hen vanaf de eerste H. Communie nog meer ei inniger te beminnen?
Verlevendig dan, nadat gij aandachtig uw avondgebed gedaan hebt, op nieuw het innigste en vurig verlangen naar Jezus in de H. Communie. Bij de instelling van het H. Sacrament des Altaars sprak Jezus tot de Apostelen : ^ïMet groot verlangen heb ik begeerd dit Paaschlam met ii te eten\'\'1. Gelijk Hij vuriglijk verlangt tot ons te komen in de H. Communie, zoo wil Hij,, dat ook wij een heilig verlangen hebben naar
201
Hem ; en hoe vuriger dat verlangen, des te groo-ter de mato der genaden, die uit dit goddelijke geheim voortvloeien.
En zoudt gij niet met groote geestdrift des harten naar den dag van morgen verlangen ? Morgen is voor u de groote dag, de kostbaarste, de gelukkigste, de schoonste uws levens! Morgen zult gij met de geheele volheid der hemel-sche genade verrijkt worden! Morgen zult gij het onschatbaar geluk genieten, Jezus Christus^ in het Allerheiligste Sacrament te ontvangen!
De heilige morgen, mijn kind, is aangebroken7 de schoonste dag is verschenen. Voorzeker behoef ik u niet eerst te vermanen, dat gij geen enkel oogenblik van dozen gewichtigen dag\' moet laten verloren gaan. Het is de dag, welken de Heer gemaakt heeft, laten wij jubelen en ons verheugen! Maar uwe vreugde moet een heilige vreugde zijn. Het is immers alsof in dien schoenen morgenstond een gedeelte des hemels op de aarde is neergedaald, en damp;
202
lieve engelen onder ons vertoeven. O, mijn kind, verheug u recht innig in Jezus, uwen goddelijken Heiland. „Gij zijt naderbij gekomen, zoo roep ik u met den Apostel toe, „Gij zijt nader toegetreden tot den berg Sion, tot de stad van den levenden God, in het hemetsche Jerusalem, tot de vergadering van vele duizenden engelen en lot de gemeenschap der eerstelingen, wier namen in den hemel ingeschreven zijn.\'\'\' En do lievelingsleerling des Heeren schrijft; vIk heb als \'l zvare de stemmen van vele bazuinen in den hemel gehoord, die daar zóngen: „Halleluja! Heil en heerlijkheid en macht .yj onzen God! En zij riepen weder: Halleluja! — en ~ij aanbaden God, die op den troon zit, en riepen: Amen, Halleluja. — En eene stem klonk van den troon en sprak: Loojl on^en God, gij, die ^ijne dienaren zijt, en gij, die Hem vreest, kliinen en gr ooien. — En ik hoorde de stemmen van eene groote schare, die gedurig riepen: Halleluja, want de Heer onze God, de Almachtige heerscht en regeert. Verheugen vnj ons dus en jubelen wij van vreugde en geven wij Hem eere en roem;want de Bruiloft van het Lam is aangebroken, en zalig ^ijn zij, die tot de Bruilojt des Lams uit-genoodigd zijn.\'\'\'\'
Heden wordt u de eereplaats aan zijne H.
203
Tafel ingeruimd. De Koning der heerlijkheid zal u met zijn eigen Vleesch en Bloed voeden.
Maria, zijne Moeder, is heden bij U en begeleidt U met de engelen en heiligen tot de Tafel des Heeren. Waarlijk, de Hemel heeft zich geopend en is op aarde nedergedaald; da,arora zult gij begrijpen en nog beter zelf gevoelen en smaken dat U, op den dag uwer eerste H. Communie, eene hemelsche vreugde, een engelachtig geluk zal ten deel vallen.
Gij, mijn kind, zijt de gelukkige; maar met U verheugen zich ook op innige wijze uwe geliefde bloedverwanten ; uwe jongere broeders en zusters beschouwen U op dezen dag met kinderlijken eerbied, en de oudere herinneren zich bij uwen aanblik aan hunne eerste H. Communie en brengen U hunne diepgevoelde gelukwenschen toe.
Met u verheugen zich ook uwe lieve ouders. De hooge zelfvoldoening en do zoete troost, welke christelijke ouders op dezen dag bij hot zien van het hemelsche aielegeluk hunner kinderen smaken, doet hun op eens al de moeiten en inspanningen, die zij zich sedert eene reeks vau jaren voor hunne kinderen getroost hebben, volgaarne vergeten.
Met u verheugen zich heden uwe onderwijzers en weldoeners, zij rekenen zich gelukkig, een
bijzonder aandeel in uwe blijdschap en in uwe
204
gebeden te hebben. Ja, allen, die u kennen en1 beminnen, gevoelen oprechte deelneming in uw geluk.
De grootste vreugde smaakt evenwel uw zielverzorger, uit wiens gewijde priesterhand gij het Brood der Engelen ontvangt. Een gevoel van innig genot straalt uit zijne oogen; ieder woord, dat van zijne lippen vloeit, is een woord van hartelijke deelneming en liefde. Voor hem is deze dag de aangenaamste en schoonste van het-geheele jaar. Hij kont geen grooter geluk, dan u heden mot het goddelijk Manna te spijzigen, en u zoo plechtig aan het goddelijk Hart vare Jesus over te geven, i/ie gelukkige kinderschare-op den dag der eerste H. Communie is een vcr-rukke id gpzic\'it voor den priester!
Met u verheugen zich in aanbiddende verrukking de heilige engelen; met u verblijdt zich de heilige Moeder Gods; met u verheugt zich op het allermeest Jezus Christus zelf — de goddelijke Kindervriend.
Doch hoor!— De gewijde klokken luiden, op plechtige en indrukwekkende wijze wordt gij door de geestelijkheid afgehaald, heï orgel doet zijne welluidende tonen in het kerkgebouw weergalmen en krachtig klinkt het „Veni, Creator,\'\' kom H. Geest! Verwek nogmaals eene akte van berouw en leedwezen over de kleine fouten, dio
205
gij misschien sedert gisteren mocht begaan hebben, en zie met neergeslagen oogen, doch met heilig vertrouwen uwen goddelijkeu Bruidegom te gemoet.
Mijn kind, ik groet u in het heiligste Hart van Jezus. Tot wederziens aan den voet des-Altaars! Verheug u, do schoonste ure uws levens — zij is daar.
——-
Mijn lieve kind ! De katholieke Kerk bidt:
„O, heilig Gastmaal, in hetwelk Christus genuttigd, het aandenken aan zijn lijden yer-nieuzvd, de ziel met genaden vervuld en ons het onderpand der toekomstige heerlijkheid gegeven wordt /quot; O, Liefde zonder mate en zonder grenzen ! Jezus wordt ons voedsel — en waarom ?
Zie, mijn dierbare, Jezus wil zich in dit goddelijk geheim aan ons tot geestelijk voedsel geven, vooreerst en vóór alles, om zich met ons op het innigste te verecnigen. Welk eene eer, welk een geluk, welk eene onderscheiding ! quot;Wanneer wij hooren of lezen, hoe eens de allerzalig-
206
ste Maagd Maria, de H. Joseph of de tl. Apostelen waardig gekeurd werden, Jezus van nabij te zien. Hem te spreken, en met Hem onder één dak te wonen ; dan houden wij dat, en met recht, •voor een groot en onschatbaar geluk, een geluk, •dat wij in zekeren zin benijden mogen.
En wie schat die kinderen niet gelukkig, ja •overgelukkig, die Jezus eens tot zich liet komen met de woorden : „Laat de kleinen tot mij komen en belet hen niet: zvant hun behoort het Hemelrijk— en dan met zijne genadenrijke handen zegende en omhelsde! En lioe nauwer, hoo inniger de vereeniging met Jezus is, dos te hooger is ook de eer, des te groo-ter lic-t geluk.
Maar waar kan eene inniger vereeniging be-etaan, dan die, welke bij het ontvangen dor H. Communie tusschen den mensch en Jezus voltrokken wordt? Wat is communiceeren ? Het Lichaam en Bloed, de Ziel en de Godheid van Jezus in het H. Sacrament te ontvangen, zoodat •wij Jezus als God en Mensch in ons hart opnemen, waardoor wij met Hem geheel en al ver-■eenigd worden.
Christus zegt: vlt;Mijn Vleesch is zvaarachtig spijs, en mijn Bloed is vaar lijk drank. Gelijk Ik door den Vader leef, zoo zal ook Hij, die *Mij ontvangt door fMij leren. Dit is het Ie-
207
vende brood, dat van den hemel is nedergedaald.quot;
Gelijk de spijze, welke wij ia de H. Communie ontvangen, goddelijk is, zoo is hot leven, dat zij in ons voortbrengt, een bovennatuurlijk leven ; do Koning der heerlijkheid daalt in dat aanbiddenswaardig geheim tot zijn arm schepsel neder, om het tot zich te trekken, om zich zelven geheel aan hem mede te doelen. Door deze innige verbinding met God wordt nieuw, frisch, bovennatuurlijk, goddelijk leven in de ziel gestort.
Vandaar wordt door het waardig ontvangen der H. Communie uit een aardschen een hemel-sche mensch gevormd, die met den H. Paulus in heilige geestdrift kan uitroepen. „Ik leef, doch niet ik, maar Christus leeft in mij.,r Hij is in ons, en wij in Hem. „ Wie mijn Vleesch eet en mijn Bloed drinkt, blijft in (Mij en Ik in hem.quot;
Bij de menschwording heeft zich het eeuwige Woord met de menscheljjke natuur vereenigd bij de H. Communie voreenigt zich de mensch-geworden Zoon Gods op geheimvolle, sacramen-teele wijze met den Christen, opdat allen één zijn met Hem en door Hem met den hemelschen Vader.
Deze wonderbare vereeniging is een zoo diep geheim, een zoo groot wonder der almacht en
208
der liefde Gods, dat wij het hior beneden nooit volkomen begrijpen, en ons over de eer, welke het der menschelijke natuur geeft, nooit genoeg verwonderen kunnen, — \'t is het wonder der wonderen, welks aanblik de hemelsche geesten in verrukking brengt.
Hebt gij, mijn lieve kind, het Brood der Engelen genuttigd, dan zjjt gij met Jezus één geworden, en de engelen zelfs bewijzen u oer, wegens uwe vereeniging met den Koning des hemels. Bedenk evenwel, dat gij dit onvergelijkelijk geluk enkel en alleen aan de oneindige goedheid van Jezus te danken hebt. Ja, slechts zijne liefde kon Hem doen besluiten, met een zijner zwakste en onwaardigste schepselen eene vereeniging aan te gaan, gelijk die nooit teerhartiger en inniger gedacht kan worden.
Met die oneindige liefde, waarmede Hij eenmaal voor u aan het kruis hing, leed en stierf, legt Hij nu nog in dit wonderbaar geheim den prijs der verlossing voor den troon zijns hemel-schen Vaders neder.
Verheerlijkt verrees Jezus uit het graf; maar Hij droeg ook aan zijn verrezen Lichaam de wonden, welke Hij aan het kruis ontvangen had ; en met deze teekenen ging Hij dan tot den Vader, zoodat wij Hem ook daar in de gedaante der gekruisigde Liefde wedervinden. En gelijk Hij
209
anich daar met zijne vijf wonden aan den hemel-echen Vader vertoont en voor ons bidt, zoo verblijft Hij als liefdeoffer onder ons en geeft zich in de H. Communie aan ons ten beste met dezelfde liefde, waarmede Hij aan het kruis voor ■cns geleden en zich geheel voor ons opgeofferd heeft. Hij heeft ons bemind tot den dood des kmises; Hij bemint ons nog voortdurend en vraagt van ons slechts, dat wij Hem wederliefde feewijzen. Daarom verlangt Hij, dat wij bij ieder H. Misoffer en bij elke Communie ons aan zijn lijden en zijne liefde zouden herinneren.
„Zoo dikwijls gij van dit Brood eet cn uit lt;dezen kelk drinkt, zult gij den dood des Heeren verkondigen totdat Hij wederkomt.quot; Wanneer wij Jezus in de H. Communie waai\'dig en met heilige lietde ontvangen, dan verkrijgen wij de vollieid der genaden, wij nemen de Bron van al het goede, den Verlosser en Zaligmaker zelven in ons hart op.
Wanneer wij eomrauniceeren, moeten wij reeds in staat van genade zijn ; de H. Commuuie even-svel vermeerdert nog die genade in onze ziel.
Stel u twee kinderen voor, beiden in staat van genade, beiden juist gelijk in deugden en verdiensten 4 en dat het eene vóór en het andere onmiddellijk na de H. Communie kwam te sterven dan .zou het laatste, met een hoogeren
210
graad van heiligmakende genade versierd, in alle eeuwigheid ook een hoogeren graad van hemelsehe glorie bezitten.
En hier beneden weten wij reeds, dat hoe hoo-ger de graad van genade, des te sterker de band is, welke ons met Jezus, den Oorsprong van alle goed, vereenigt.
H|j roept evenwel niet alleen de volmaakten tot Zich; Hij komt ook als Geneesheer, orn ons van onze fouten en gebreken te genezen ; Hij komt met al zijne heiligheid tot ons, om ons deugdzaam en heilig te maken. Waaneer wij slechts geene zware zonden op ons geweten hebben, mogen wjj tot de Tafel des Heeren naderen, om ons in de deugd te sterken. — Christus roept ons vriendelijk toe: „ Komt tot 51 ƒ ij allen, diè vermoeid en beladen zijt, Ik zal u verkimkken.quot; Hij weet dat de geost gewillig is, doch het vleesch zwak. Ons gebrekkig, en diep gewond hart moet genezen, moet gesterkt worden. In de H. Communie ontvangen wjj een nieuw en krachtig leven.
„Eindelijk zegt Jezus: r Wie mijn Vleesch eet en mijn Bloed drinkt, die heeft het eeurcige leven, en Ik zal hem in den jongs ten dag opwekken.\'\'\' Alzoo heeft Hij zich verplicht, ons lichaam uit het stof des verderfs in het leven,, en wel in het glorierijke leven terug te roepen, wjjl het de levende Tempel van zijn allerheiligste
211
Lichaam geweest is. Door het waardig ontvangen1 van het Vleesch en Bloed van Jezus Christus ontvangt niet slechts onze ziel, maar ook ons-lichaam eene geheimvolle zegening, welke hem eene bijzondere aanspraak op de hemelsche-heerlijkheid geeft. Daar zal ook ons sterfelijk lichaam met het gloriekleed der on verwei kbare schoonheid versierd en verheerlijkt worden.
Met volle recht bidt daarom de H. Kerk ! „Een gedenkteeken zijner wonderen heeft de genaden-rijke en barmhartige Heer gesticht; voedsel gaf Hy aan degenen, die Hem vreezen.\'\' Hoe groot en waardig echter dit gedenkteeken is, zullen; wij eerst recht begrijpen, wanneer wij eenmaal in den hemel zijn. Verheug u, heden zyt gij de eeregast aan de goddelijke Tafel. Het gastmaal, dat gij aan de Tafel des Heeren ontvangt, is een onderpand der eeuwige glorie en heerlijkheid f
Dat Jezus, onze Liefde, leve in het allerheiligste Sacrament des Altaars — nu en in alle eeuwig--heid, Amen.
Gelukkig kind! Verbeeld u dat de groots dag
212
.\'reeds is aangebroken; de wensch uws harten is vervuld; gij zijt gesterkt met het Vleesch en ■Bloed des Heeren. Groot, oneindig groot is de -weldaad, welke op dezen pleehtigen dag uw deel geworden is. Thans moet gij, vol dankbaarheid, met David uitroepen: „Loof, mijne ziel, den Heer, en alles, VMt in mij is, prijze fijnen heiligen Naam. (Mijne ziel, loof den Heer en vergeet yjne •weldaden niet. Hij heeft u al uzve zonden vergeven en wve zwakheden geneden ; Hij heeft uw leven van den ondergang gered, en u met genaden overladen.quot;\' Jezus woont in uw hart, en zou u met Hora niet alles geschonken zijn? Bid met een dankbaar hart: ^Hoe zal ik den Heere vergelden voor alles, wat Hij aan mij gedaan heeft ?quot; — Wat verlangt de goede God vanu? „Mijn kind,quot; zegt Hij, „schenk ^mij uw hart.quot; — Voorzeker is dit niet te veel. En hoe schenkt gij Hem uw hart ? Door u steeds met •onverbreekbare trouw aan zijnen heiligen dienst toe te wijden. En dat gij hiertoe bereid zijt, dat •srpeekt gij uit door de vernieuwing der doopgelofte.
Toen gij, mijn kind, pas het licht der wereld aanschouwd had en nog zeer jong waan, werdt gij tot dc doopvont gedragen, om daar door het H. Doopsel voor het eeuwige leven wedergeboren te worden.
Jfadat de priester in den naam van God den
213
•duivel bezworen had, van u te wijken, verzaakten uwe doopgetuigen in uwen naam aan dien helsohen •vijand met al zijne pracht en al zijne toer ken. Heden nu, daar Jesus in de H. Communie tot u gekomen is en zich met u op het innigste vereenigd •en zonder voorbehoud aan u ten beste gegeven heeft; •verlangt Hij van u de plechtige belofte, dat gij Hem geheel en al en voor eeuwig zult toebehooren. Wie echter Hem wil toebehooren, moet vooreerst «n vóór alles aan zijnen hevigsten vijand verzaken. Grelijk er tusschen Jesus en den duivel eene -eeuwige vijandschap bestaat, zoo zweert gij heden, ■onder Gods bescherming en genade, den Satau •§en eeuwigen haat.
Voor het aanschijn des Hemels en der aarde ■wordt u heden gevraagd . „ Verzaakt gij aan ■den duivel ?quot; — En gij antwoordt: Ja, ik ver-2aak.\'\' En wat beteekent dat ? —
Hemel en hel zullen in de toekomst om uw bezit strijd voeren; en gij zelt moet beslissen, of gij aan de zijde van Christus of onder den •duivel en zijne handlangers wilt staan. Aan den •duivel verzaken beteekent: ik beloof met eene heilige gelofte voor God en de menschen, den tjoozeii geesten nimmer gehoor te geven, hen voortdurend te bestrijden en hen uit geheel mijne ziel te haten. De vijandschap tusschen mij en hen zal niet ophouden, maar eeuwig zijn! Ik
214
verzaak aan den duivel, beduidt; ifc wil hei» nimmer volgen, noch in zijne bekoring toestemmen, — maar hem steeds moedig wederstaan tot den laatsten ademtocht.
^En aan al rjjne pracht /quot; — Zie, mijn kind,, de duivel maakt veel vertoon en brengt velen-tot val met zijne zondige pracht en ijdelheid. Het Evangelie noemt hem daarom den vorst dezer wereld. Door zijne zendelingen biedt hij op leugenachtige wijze, op alle wegen en stegen, verleidelijk klatergoud te koop. Gelijk hij eens op1 den berg alle heerlijkheid der wereld aan Christus-voorstelde en tot Hem zeide : „Dit alles wil ik u geven, wanneer gij voor mij nederknielt en mij aanbidt,quot; zoo biedt hij nu nog eer en goed\', genoegens en vermaken aan, om de dwaze,, verblinde menschen daarmede te misleiden en in zijne netten te vangen.
Gelijk eens in het paradijs, liegt hij nu nog: „Ciij ~ult aan God gelijk 7jjnP Eva geloofde en meende, dat de verboden vrucht goed was om te eten, gelijk zij schoon was voor het oog. Zij nam van de vrucht en at — en terstond veranderde het vermeende geluk in schaamte en berouw en groote ellenden. Vergeet het nooit quot; de duivel haat ons en wil ons niet gelukkig,, maar tijdelijk en eeuwig ongelukkig maken.
Wanneer gij alzoo heden op de vraag: „Ver-
215
;zaakt gij aan dan boozen vijand en aan al zijne .pracht V antwoordt: Ja, ik verzaak; dan belooft gij den goeden God, aan alle verleidelijke aanlokselen tot het kwaad vastberaden en onveranderlijk tegenstand te bieden. Gij zegt vaarwel aan alle gevaarlijke vermaken, onder welke de zonde, gelijk de slang onder de bloemen, zich verbergt. En al ware hctgene, wat uwe ziel in gevaar stelt, u zoo lief, als uw rechter oog, of scheen het u zoo nuttig en noodzakelijk, als handen en voeten ; dan moet gij niettemin daarvan afstand doen, indachtig de woorden des Heeren: v Wanneer ur^ oog u ergert, ruk hef uit en werp het verre van n : want het is u beter, dat gij met één oog hd eeuwige leren ingaat, dan dat gij met twee oog en in het helse he vuur geworpen wordt. De ziel is meer waard dan do geheele wereld ; daarom moet men alles zorgvuldig vluchten, wat haar in gevaar kan brengen en in het verdert storten. Wie het gevaar en de slechte gelegenheid niet vlucht, zal in het gevaar omkomen —■ „Gij verzaakt aan al zijne Vlerken.quot;\' Satans werken zijn do zonden. De hoogmoed, de gierigheid, de nijd, de ongehoorzaamheid, de leugen, de afschuwelijke zonde van onkuisehheid, welke zoovele zielen in de hel stort, dit zijn allo werken des duivels.
Do gramschap, de haat tegen den ovenmonsch,
216
de wraak met al hare treurige gevolgen zijni eveneens werken van Satan. Een werk van den. duivel is de onmatigheid in eten en drinken, de; gevaarlijke neiging tot ledigheid, de traagheid in den godsdienst, welke vele jonge lieden verzwakt eu hun vooruitgang in de deugd en hunne-volmaaktheid in den weg staat.
Aan al die werken des duivels moet gij verzaken, hun den toegang tot uw hart sluiten,, zoodat gij geheel aan God toebehoort en geene-gemoensehap hebhet met den boozen vijand.
Mijn kind, vlucht voor de zondf, gelijk op het; gezicht eener vergiftige slang! Is hier voornamelijk van de zware of doodzonden sprake geweest, de dagelijksche zonden zijn niet minder-werken van den duivel. Een braaf en deugdzaam.\' kind vraagt niet lang: Is dit ot dat slechts eene dagelijksche zonde? Neen! Zoodra het weet, dat het eene zonde is, zij het ook eene geringe be-leediging Gods, zoo is het hem genoeg, om onmiddellijk die te vluchten. Het is hem ernst met de heilige doopgelofte : ^lk verzaak aan dar. duivel en al zijne pracht, aan al rj-jne werken /quot;
Maar tot welk einde en met welke bedoeling geschiedt deze plechtige afzwering van den vorst der duisternis ? Dit leidt ons tot het tweede deel. der heilige doopgelofte, welke bestaat in de geheele: en onverdeelde opoffering aan God.
217
Om niet te lang te worden, willen wij dat\' gedeelte stil voorbijgaan, en u in de plaats daarvan eene schoone geschiedenis van een heiligen jongeling uit de gulden eeuw des eersten Christendoms verhalen. Bij aandachtige lezing zult gij terstond opmerken, dat zij op het huidige feest alleszins toepasselijk is.
In de eerste dagen der maand Mei van het jaar 304 na Christus geboorte, werd in de stad Rome, destijds de hoofdstad dor Wereld, eea\' aantal Christenen vastgegrepen, met ketenen aan elkander gebonden, onder de wreedste mishan--delingen der wachters, en tevens onder de grofste-beschimpingen en de steenworpen van het Hei-densehe volk door de straten gedreven, en vervolgens in een afschuwelijken kerker geworpen. Voor den rechter gebracht, toonden zij allen eene-heldhaftige standvastigheid, en waren zelfs innig verheugd, ook iets voor Jezus te mogen lijden. De rechter liet hen gezamenlijk weder in de gevangenis terugvoeren, om hen in de eerstvolgende dagen, deels aan de wilde dieren voor te werpen, deels te laten onthoofden. De helden in het geloof lieten zich door niets aan het wankelen brengen: noch door belofte, noch door bedreigingen.
In den kerker bereidden zij zich door gemeenschappelijk gebed en vroom psalmeugezang tot
218
Jiun laatsten sinjd voor. Slechts één wensch hadden zij nog voor het overige huns levens, •namelijk zich door het ontvangen der H. Com-rnunie voor het aanstaande martelaarschap te sterken, en groots bekommernis maakte zich van hen moester bij de gedachte, dat het wellicht den bedienaren der Kerk onmogelijk zoude zijn, ihun dezen laatsten zoeten troost te verschaffen.
De priesters dachten evenwel met innige deol-neming aan do gevangene en ter dood veroordeelde medebroeders. In een dier onderaardsohe gewelven van Rome, die men Katacomben noemt, hadden zij de geloovigen om zich vergaderd en de heilige Offerande opgedragen. Nu baden zij •voor de nieuwe Martelaren en beraadslaagden op welke wijze hun de laatste H. Sacramenten in den kerker zouden gebracht worden. Alle bedienaren des Heiligdom» waren door eenige afgevallen Christenen aan hunne vijanden verraden, en waren zoo nauwkeurig beschreven, dat zij zeker zouden herkend worden, wanneer zij zich op straat durfden begeven. In die dagen — het was de tijd der tiende en bloedigste aller Christen vervolgingen, ■— was het eene hoogst gevaarlijke opdracht, aan de martelaren in de gevangenis de H. Sacramenten te brengen. De gewijde hostiën waren op het altaar in een kostbaar zilveren vat in gereedheid gebracht.
219
De priester, die de H. Offerande had opgedragen, sloeg den blik in het rond, wien hij wel het toedienen der H. Communie zou toevertrouwen. Eer zich iemand kondo aanmelden, knielde de getrouwe, dertienjarige misdienaar ïarcisius aan de voeten des priesters. Hij strekte de onschuldige handen uit, bereid het H. Pand aan to nemen en het zelfs met levensgevaar aan de H. Martelaren over te brengen. Ir. die dagen van nood en uiterst gevaar werd het H. Sacrament, bij uitzondering zelfs aan koordienaars overgegeven, om het den ter dood veroordeelden te brengen.
„Gij zijt nog te jong, mijn kind,quot; zeide de priester innemend, en was zeer getroffen bij den aanblik van den onschuldigcn knaap, die gelijk «en engel biddend tot hem opzag en godvruchtig voor hem nederknielde.
„Mjjne jeugdige jaren, eerwaardige Vader, zullen juist mijn beste behoedmiddel zijn,\'\' hernam Tarcisius. „O, ontzeg mij deze groote eer toch niet! \' De tranen stonden den knaap in de oogen, cn zijne wangen gloeiden van heilige ontroering, toen hij dit verzoek tot den dienaar Gods richtte. De priester kon niet langer tegenstand bieden. Hij gaf hem dan het gewijde vat over en sprak tot hem: „Bedenk, Tarcisius, welke schat aan uwe zwakke hoede toevertrouwd wordt! Vermijd
15.
220
op uwen weg openbare plaatsen en denk er aan,, dat men het allerheiligste niet aan onteering-mag blootstellen. quot;Wilt gij Gods heilige gaven getrouw beschermen?quot; — „Ik wil liever sterven, dan ze te laten onteeren,quot; antwoordde de knaap, verborg den licmelschen schat in de plooien van zijn kleed en ging, met heiligen eerbied vervuld, op weg. Op zijn aangezicht drukte :;ich een voor-zijne jaren ongewone ernst uit, terwijl hij met lichten tred door de stad naar de gevangenis ijlde. Toen hij langs de deur van een groot huis vojrbij kwam, werd hij door de vrouw des huizes, eene schatrijke dame zonder kinderen,, opgemerkt. Zijne ongemeene schoonheid en liefelijk gela tt maakten op haar een diepen indruk.. „quot;Wacht een oogenblik, lief kind,quot; zeide zij, en ging hem tegemoet, „zeg mij toch, hoe gij heet, en waar uwe ouders wonen.
„Tk ben Tarcisius, een weesjongen,quot; antwoordde hij, terwijl hij even opzag, „en ik heb geene woning, dan slechts eene, van welke gij misschien ongaarne hooren wilt.quot;
„Dan kom in mijn huis en rust u wat uit; ik heb over iets met u te spreken. O, hadde ik toch een kind, gelijk gij zijt!quot;
„Nu niet, edele vrouw, nu niet! Ik heb eene gewichtige opdracht te bezorgen, en ik mag geen oogenblik verzuimen.\'\'
221
„Beloof mij dan morgen te komen; dit is mijo huis; onthoud het goed !quot;
„Wanneer ik nog leef, zal ik komen,\'\' antwoordde de jongeling met vriendelijken blik. Hij scheen een bode des hemels. Zij zag hem ge-ruimen tijd na, en na eenig nadenken besloot zij hem te volgen. Onmiddellijk daarop hoorde zij evenwel het verschrikkelijk gebrom van een beer; zij bleef staan, tot het geluid verstomde, en ging toen verder.
Intussehen ijlde Tarcisius verder, en hield zijne gedachten met iets verheveners bezig, dan met het erfdeel eener rijke dame. Hij kwam langs eene plaats voorbij, waar uitgelaten Heidensche knapen met veel geraas en getier speelden en hem wilden dwingen om aan hun spel deel te nemen.
Eene menigte menschen verzamelde zich rondom hen, en allen vraagden nieuwsgierig, wat er gaande was.
Toevallig kwam er ook zekere Tulvius voorbij. Deze was een hardnekkige vijand der Christenen, wier geheime vergaderplaats hij op alle moge-Ijjke wijze zocht op te sporen, ten einde hen uit te roeien. Het was hem eenmaal gelukt, bij de plechtigheid dev H. Offerande in de Katakomben ongemerkt tegenwoordig te zijn ; en bij die gelegenheid had hij Tarcisius aan het altaar zien
222
dienen. Nu erkende hij hem terstond weder en antwoordde op de vraag der omstanders ; „quot;Wat is het?\'\' op veraehtelijken toon: „He, wat is het.quot; Niets anders dan een Christen, die de godsdienstige geheimenissen draagt.quot; Dat.was genoeg. De nieuwsgierigheid der Heidenen, om ■de geheimen der Christenen te zien, was opge-Avekt, en van alle zijden riep men Tarcisius toe, dat hij moest laten zien, wat hij droeg. „Nooit, ^oo lang ik leef, nooit! was zjjn ecnig antwoord.
Ecu hevige vuistslag van een smid bedwelmde en verwondde hem. De oene slag volgde op den anderen, totdat hij eindelijk met kneuzingen on wonden bedekt, dooh de handen nog steeds vast en onbeweegbaar voor de borst houdend, mach-ieloos ter aarde nederviel. De Heidenen waren too op het punt, hem zijn heilig pand te ont-cukken, toen de ellendelingen plotseling rechts sn links uit elkander stoven. Een flink officier, Eelf ook christen, vermoedende, wat er gaande was, joeg het gespuis, van de plaats weg, knielde dan neder en nam met tranen in de oogen den verslagen en machteloozen knaap op. mot xoovcel liefde als slechts eeno moeder het had kunnen doen. Tarcisius sloeg even de oogen op en erkende hem.
„Zijt gij erg gewond, Tarcisius?\'\' vraagde de officier deelnemend ?
„Dat doets niets,quot; antwoordde de jongeling „doch ik draag de goddelijke geheimen ; breng ze in zekerheid !quot;
De officier nam nu den knaap mot don groot-ston eerbied op zijne armen, — hij droeg immers-niet alleon een jeugdig slachtoffer, een stervenden martelaar, maar den Koning en Heer dor Martelaren zeiven. De jongeling leunde vertrouwelijk met het hoofd tegen de borst van den sterken krijgsman, doch met de handen hield hij don hem toevertrouwden schat vastgeklemd. Niemand hield hem aan, tot eene dame, de hierboven vermelde, hom ontmoette en hem verbaasd aankeek. Zij trad nader en zag; nauwkeurig too, wien hij droeg. „Is het mogelijk ?quot; riep zij huiverend uit. „ [s dat Taroisius, dien ik zoo even nog zoo schoon en aanminnig-gezien heb ? Wie hoeft dat gedaan ?
„Edele vrouw,quot; antwoordde de officier, „zij hebben hem verinoord, wijl hij een Christen is.quot;
De dame zag den knaap in hot aangezicht. Hij sloeg do oogen op, zag haar lachend aan en stierf zacht en kalm. Door dien blik bekwam zij het licht des geloofs; zij werd korten tijd daarna een kind der eenig ware Kerk van Christus.
De officier droeg den ovcrledeno in de Kuta-komben. De eerwaarde priester kon zijne tranen niet wederhouden, toen hij de handen des jongelings van het gewijde vat, waarin zich het
224
Allerheiligste bevond, losmaakte; zij hielden het Heiligdom in den dood nog vast en trouw omstrengeld. Het stoffelijk overblijfsel van den H. Martelaar Tarcisius werd naar de begraafplaats van den H. Callistus gedragen en daar op plechtige wijze ter aarde besteld.
Wel, mijn kind, valt het u nog moeielijk, de zedenles te vinden, welke dit verhaal bevat? Voorzeker neen. Hem, Dien Tarcisius aan de borst in zijne handen droeg, draagt gij op dezen dag in uw hart; houd Hem vast, gelijk hij, die liever zijn leven ten beste gaf, dan dat hij zijnen God aan de vijanden zoude overgeleverd hebben. Verdedig Hem tegen alle aanvallen en gevaren met al de kracht van een door God bezield hart.
Ook aan u wordt thans dezelfde vermaning gericht, welke de eerbiedwaardige priester uit vroeger tijd in de Katakomben aan zijn koordienaar gaf: „Bedenk, mijn kind, dat n een hemelse he schat zuordt toevertrouwd. Wilt gij Gods heilige gaven getrouw beschermen ?\'\'
En gij antwoordt door de vernieuwing der H. Doopgelofte: „Ja, ik wil! Liever sterven, dan Jezus verliezen!quot; Bodenk, dat men het heilige, lt;Je genade, de verlossing, de onschuld, de deugd miet mag prijs geven. O, mocht g[j toch nimmer in handen van verleiders vallen. En mocht gjj in gevaar komen, mocht gij u ooit in grooten
225
nood bevinden, zeg dan met Tarcisius: „Liever sterven, dan Jezus ontrouw te worden!quot; Dat zij en blijve alzoo uw onwrikbaar besluit; „Mijnen lieven Jezus verlaat ik niet.quot; — God geve het! Leve Jezus, onze hoogste Liefde, — nu en in
alle eeuwigheid! Amen.
------
Mijn lieve kind! Voor de laatste maal richt ik thans het woord tot u, en zeg u\' tevens mijn hartelijkste vaarwel. Onder het schrijven van •dit boekje was het mij dikwijls, als bevond ik mij nog in den kring der dierbare kinderen, die onij in mijne geestelijke bediening zoo dikwijls ■omringden, en in wier midden ik zoo menig genoegen smaakte, dat mij onvergetelijk bijblijft.
Mijn kind, wat moet ik u dan nog tot afscheid zeggen ? — Ik wil u nogmaals alles voor den geest terugroepen, wat ik u in deze korte handleiding tot voorbereiding voor de eerste H. Communie op het hart gedrukt heb. Voor alles, houd steeds God voor oogen, opdat gij immer braaf en deugdzaam blij vet. Gij weet het, in ihet onmetelijke rijk der schepping is geene plaats
226
ta vinden, waar God niet togcnwoordig is. „.quot;Waar zal ik heengaan voor uwen Geest, o Heer, en waarheen vluchten voor uw aangezicht? Klim ik ten hemel op, zoo zijt Gij daar; daal ik in do onderwereld neder, Gij zjjt ook daar! Al neem ik de vleugelen van don dageraad, en laat mij aan het uiterste eindo dor zee neder, zoo zal ook daar uwe hand mij geleiden. God, dc Heer, zie! alles, vat geschiedt, en slaat de goeden en de boozen gade.\'\'\'\'
Mijn kind, vergeet het nooit; „God is niet verre van u, want in Hem leven wij, in Hem bewegen wij ons, in Hem bestaan wij.\'\' Bewaar ook uw binnenste zuiver van zonden; wacht u niet alleen voor openlijk booze handelingen, maar ook voor elke zondige gedaclite! God doorgrondt en kent ook de verborgeuste plooien van uw hart. Wanneer de wereld u zegt: „Gedachten zijn vrij,quot; denk dan aan liet woord der H. Schrift: vGod heeft het oog op mv hart, en slechts de reinen zijn ook de Zijnen.quot; —■ Wandel steeds in Gods tegenwoordigheid, dan zult gij braaf blijven.
Ik heb u gezegd, in welken toestand de mensch vóór en na don zondeval zich bevond, en dat ons slechts de sterke arm des Almachtigen en Berainnenswaardigen hulp kón aanbrengen. Denk dikwijls en met innige dankbaarheid aan-
227
het kruis, en aan Hem, die daaraan zijn leven-voor ons ten beste gegeven heeft. Deze gedachte is bijzonder geschikt, de heilige liefde in u op te wekken, te onderhouden en te sterken ; en hoe grooter de liefde Gods in u is, des te minder kan de onheilige liefde der wereld en de boosheid des duivels uwe ziel benadeelen.
Mijn kind, wees waakzaam; want de duivel gaat overal rond, als een brieschende leeuw, zoekende wien hij zal verslinden. En met verdubbelde woede trekt hij op jeugdige zielen los, daar hij bij ondervinding weet, dat, wanneer het leven der kindsheid mislukt, het volgende leven de geleden schade moeielijk meer kan vergoeden. Bljf zedig, ingetogen, kuisch; een onschuldig kind is gelijk een ongel Gods; een onrein kind is een afschuw voor den hemel.
Vergeet het kort verhaal der abrikozen niet en behartig niet minder dat van den reus Goliath. Gij staat nu in de lente des levens ; gij zijt nog eene teedero bloem, geef acht, dat het ongedierte der zonde Gods paradjjs niet verwoeste. De zonde is het eenigste en grootste kwaad in de wereld.
Ga dikwijls mot een goed voorbereid hart tot de Biecht en de H. Communie ; hot veelvuldig-waardig ontvangen der H. Sacramenten is een uitstekend, krachtig\' behoedmiddel, om de on-
228
•schuld te bewaren en te midden der gevaren rein en zuiver van zeden te blijven. Bemin en eerbiedig het huis Gods en hoor gaarne Gods woord aan; dit is een teeken, dat gij den goeden God geheel wilt toebehooren, een teeken ook, dat Hij u onder de Zijnen telt. Bemin en beoefen het gebed. De schoonste en heilzaamste gebeden .zijn u reeds lang bekend : het Onze Vader, het Wees oregroet, het „Eere zij God den Vader,quot; het „Onder uwe beschermingquot;, de heilige ro-•zenkrans en andere. Bid deze schoone gebeden, doch bid ze met aandacht, d. w. z. donk ook met uw hart aan hetgeen, wat ze u zeggen. Een enkel Onze Vader, met aandacht en godsvrucht gebeden, is meer waard dan vele en lange gebeden met vrijwillige verstrooidheid gedaan. Laat jiooit uw morgen- en avondgebed achter, bid ook vóór en na het gebruik der spijzen. Heb .steeds -eene groote en innige Helde voor de H. Moeder Gods, de Troosteres der bedrukten, de Hulp der Christenen, de Beschermster der zuivere zielen, de Toevlucht der zondaren, de machtige Patrones in leven en sterven.
Mijn lieve kind! Thans bemint gij alle men-schen; nu ook moeten in het bijzonder de liefde en de eeibied voor uwe ouders inniger en standvastiger worden. Zij zijn naast Gods uwe grootste weldoeners. De zorgen, welke zij gedurende
229
\'twaalf jaren voor u gehad hebben; het lijden, dat zij om uwentwege uitgestaan; de liefde waarmede zij u beschermd en verpleegd, gevoed en gekleed ; de genegenheid, welke zij, ondanks uwe herhaalde misstappen, steeds voor u gevoeld heb-ïben; — dat alles kunt gjj hun nimmer naar waarde vergelden; gij blijft hun schuldenaar al de dagen uws levens.
Doch iets kunt gij doen. Een hart vol dankbare, kinderlijke liefde kunt en moet gjj hun, als wedervergelding voor die ontelbare weldaden aanbieden. Doch ook hier geldt het woord der H. Schrift: Laten ivij beminnen, doch niet enkel met woorden, maar ook door daden.\'\'\' Volg het voorbeeld van den goddelijken Heiland, die hier op aarde aan Maria en Joseph onderdanig was; wees uwen ouders gehoorzaam en verblijd hunne nog overige levensdagen door een braaf en deugdzaam gedrag; en wanneer zij eens in liet grat rusten, vergeet hen nooit en gedenk hunner in uwe gebeden.
Do ware kinderliefde blijft ook na den dood voortbestaan.
Bewaar steeds in uw hart dien eerbied en die hoogachting, dat kinderlijk vertrouwen en die liefde, welke gij thans koestert jegens uwe geestelijke Overheid en uwen zielsbestierder. Volg in alles hunne wijze raadgerin en en vermaningen
230
en gij zult steeds de reinlieid des gewetens en den vrede des harten bewaren.
Ten slotte, mijn kind, beveel ik u aan de bescherming der Heilige Maagd en van uwen H. Engel-Bewaarder en hoop u eens in den schoo-nen hemel weder te vinden.
Zoo zij het !
VAN HET
AL,L1Elï 111»ïS5TE: SACEAMiK\'f,
ten gebruiko van een kind, dat zich tot zijne eeisto H. Communie voorbereidt.
Heer, ontferm ü onzer!
■Christus, ontferm U onzer!
Heer, ontferm U onzer!
Christus, hoor ons!
Christus, verhoor ons!
God, hemclsche Vader, mijn Schepper en Bewaarder , verleen mij do genade van eeno goede eerste II. Communie te doen.
God de Zoon, mijn Verlosser en Zaligmaker, verleen mij dc genade van eene goede eerste H. Communie te doen.
■God H. Geest, mijn Heiligmaker, verleen mij do genade van eene goede eerste H. Communie te doen.
H. Drievuldigheid, één God, verleen mij de genade van eene goede eerste H. Communie te doen.
o Jezus, ons slachtoffer op het kruis en ons
232
voedsel in de H. Communie, geef dat ik in een rein hart, ontvange.
o Jezus, waarachtig tegenwoordig in het allerheiligste Sacrament, geef dat ik U, in een rein hart, ontvange.
o Jezus, die het levende Brood zijt, dat van den; hemel is gedaald, geef dat ik U, in een rein hart, ontvange.
o Jezas, die het voedsel onzer ziel geworden zjjt, geef dat ik U, in een rein hart, ontvange. o Jezus, die het Brood der Engelen en de Tarwe der Uitverkorenen zijt, geef dat ik IT, in een rein quot;hart, ontvange.
o Jezus, die ons, in de heilige Hostie, het onderpand van het eeuwige leven en van eene glorierijke verrijzenis verleent, geef dat ik U, in een rein hart, ontvange.
o Jezns, die, in dit verheven Sacrament, de bron van alle genaden en hemelsche zegeningen zijt,. geef dat ik U, in een rein hart, ontvange. o Jezus, die U, door de H. Communie, op het allernauwst met ons wilt vereenigen, geef dat ik U, in een rein hart, ontvange.
o Jezus, die, in het H. Sacrament, eene eeuwigdurende Offerande zijt, geef dat ik U. in een rein hart, ontvange.
o Jezus, die, in dit goddelijk Sacrament, de schat der Kerk en vreugde der brave menschen zijt,.
233
geef dat Ik U, in een rein hart, ontvange.-
o Jezus, die U weldra geheel aan mij wilt schenken, geef dat ik U, in een rein hart, ontvange.
Goede Jezus, door de smarten, die Gij voor onze zaligheid hobt willen ondergaan, verleen mij de genade van eene goede eerste fl. Communie te doen.
Goede Jezus, door uwen dood en uwe begrafenis, verleen mij de genade van eene goede eerste H. Communie te doen.
Goede Jezus, door uwe glorierijke verrijzenis, verleen mij de genade van eene goede eerste H. Communie te doen.
Goede Jezus, door uwe wondervolle hemelvaart, verleen mij de genade van eene goede eerste-H. Communie te doen.
Goede Jezus, door de heerlijkheid, waarmede uwe heilige menschheid in den hemel is om--geven, verleen mij de genade van eene goede eerste H. Communie te doen.
Goede Jezus, door uwe oneindige barmhartigheid, verlos mij van alle zonden, maar voornamelijk van de doodzonden en verleen mij de genade van eene goede eerste H. Communie-te doen.
p E B E D.
Beminnelijke Jezus, mijn Schepper en Zalig-
234
maker, ik wen sell vurig U met zulk eene groote tal
liefde, diepen eerbied en oprechte godsvruclit te nig
ontvangen, als mij maar mogelijk is. Aanvaard t)ij
mijnen goeden wil en verleen mij de genade, dat vee
ik mij tot deze beslissende daad zoodanig voor- ril
bereide, dit ik daarin vinde de bron van mijne mi
volharding in uwe liefde, tot aan den laatsten II
snik mijns levens. Ja, lieve Jezus, verhoor mijne m
bede, dan mag ik met vertrouwen hopen dat ik D
U, dien ik weldra onder de nederige gedaante h
van Brood zal ontvangen, eens in al Uwen glans li en al Uwe heerlijkheid onbedekt in den hemel
moge aanschouwen. 0 Maria, Moeder van Jezus, J mijn heilige Bewaar-Engel, mijne heilige Patronen, bidt voor mij en bekomt mij de genade van eene goede eerste H. Communie te doen. Amen.
om de genade te heitomen van alles uit het hart te ver-tuijderen, wat eene goede eerste H, Communie zoude kannen beletten.
Dierbare Zaligmaker, Gij ziet hier aan uwe voeten een kind neergeknield, dat U weldra, voor de eerste maal, zal ontvangen en dat vurig wenscht, U eene waardige woonplaats in zijn hart aan te bieden. Ik bid U daarom, miin goede Verlosser, ach verleen mij de genade, van alles uit mijn
235
•oote liarfc te verwijderen, wat U daarin mishaagt. Reilt te nig, zuiver mij in Uw dierbaar Bloed. Sta mij lard t)ij, opdat ik U, in het vervolg, toch nimmer i dat weder beleedige, doch zorgvuldig zelfs de ge-oor- ringste zonden vermijde; dan, lieve Jezus, dan ijne mag ik hopen, met de vereischte gesteltenis, tot iton U te naderen en groote genaden, op den dag ijne mijner eerste H. Communie, van U te ontvangen, ■ ik Dit bid ik U, door de voorspraak Uwer aller-mte heiligste Moeder en door de verdiensten van Uw ans heilig Lijden. Amen.
mei Goede Moeder Maria, en gij H.Joseph, vraagt
!us, .deze genade voor mij. Amen.
Bid eerbiedig, ter bckoming dezer gffnade, een Onze
fail Vader en negenmaal het Wees Gegroet.
ve or if
j
fce n
—wwv*—
Ha aren, 16 Martii 1883.
J. CTJYTEN, Uhr. cens.
—------
Bladz,
1. De schoone dagen der Kindsheid . , 1
2. Do schoonste Dag des Levens ... 5
3. Het grootste Kwaad in de quot;Wereld. . 10
4. Het verloren Paradijs......17
6. Het rijke Erfdeel........30
7. De wonderbare Spijziging.....37
11. Het wilde Olijfboompje......68
12. Het hemelsehe Entnjs......75
13. De twaalfjarige Jezus in den Tempel. 82
14. Het wondervolle Genezingsbad ... 88
15. De schoonste Dougd.......96
16. De afschuwelijkste Zonde.....105
17. De stomme Duivel.......109
18. De afgrijselijke Misdaad.....115
19. De ingebeelde Verschijning .... 122
20. Het slechte Gezelschap......129
21. De voortreffelijke Spiegel.....139
238
22. De Eous Goliath........145
23. Het kostbare edelgesteente.....154
25. Het beste Behoedmiddel.....168
26. De H. Engel-Bewaarder.....176
27. Het waakzame Moederoog.....183
28. De Sleutel der Schatkamer Gods . .190
29. De Vooravond van den Schoonsten Dag. 196
30. De H. Morgenstond.......201
31. De goddelijke Maaltijd......205
32. De 11. Doopgelofte.......211
34. Litanie vau het Allerh. Sacrament. . 231
BOSMAKS. Praktische leerwijze om de kinderen te onderrichten in den kleinen en grooten Catechismus. Nieuwe uitgaat\' . . .......f 1,50
COMMUNIEUOEKJE voor godvruchtige zielen, bevattende gebeden op den vooravond van en op den Communiedag als: morgen-, avond- en misgebeden, verscheidene godvruchtige oefeningen bij de H. Communie, benevens overwegingen en gebeden onder den namiddag Godsdienst. In een linnen bandje 50 ets. | GEDACHTENIS aan den groeten dag ot\'beweegredenen en middelen van volharding na de eerste 11. Communie,
30 Cts.
KINDEREN! heiligt U. Het nieuwste gebedenboek, 1! ter voorbereiding tot de eerste II. Communie. Ver-li krijgbaar in verschillende banden.
j HONIG R. K. Pr. Op den dag der eerste H, Com-j nfunie. Stichtende toespraken van een priester.
75 Cts.
\' WEGWIJZER voor Christene Meisjes na hare eerste j H. Communie. Derde uitgaaf. ... 25 Cts.
IDEM. Voor Christene Jongelingen , , . 30 Cts,
LIPS. Catechetisch handboek of de christelijke leering
verklaard . ...........f 2.50
Gebonden.......- 3.—
„ en doorschoten . - 3.75
SCHMIDT. Leerwijze om de kinderen tot do eerste H. Communie voor te bereiden , ... . . f 1,50
ZEGEL Gods of Herinnering der eerste H. Communie door den eerw. P, De Rijckere van de Orde der predikheeren. Gecartonneerd met gouden kelk op \'t plat...............121 cts-
0^*quot; Bij 12 exemplaren ontvangt men daarenboven een gratis.