-ocr page 1-

i

-ocr page 2-

ï

-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

/s-l

HANDBOEK 5/\',

voor de

N-0 V I C E N,

NAAR DE VIJFDE FRANSCHE UITGAVE

^ ^ j quot;

IN UEÏ

MEDERLAKDSCH OVERGEBRACHT door

yV. j^EYLlGERS.

PROF.

\'s Bosch. — G. MOSMANS. — Markt A 14.

1SS1.

■/£gt;s

-ocr page 6-

^—

-ocr page 7-

GOEDKEUEINGE N.

IMPRIMATUR.

Bordeaux, 7 Februari 1873.

t FERDINAND, Kardinaal DONNET, Aartsbisschop van Bordeaux.

Avignon, 10 Januari 1873. Aix, 12 Januari 1^?3.

t LOUIS, Aartsb. van Avignon.

voor Mgr. den Aartsbisschop, CONIL, Vic.-Gen.


f JOANNES PAULUS, Aarlsb. van Albi.

t GASPARD, • Bisschop van Hebron, Apost. Vic. van Gcnéve.

t FRANCISOUS, Bisschop van Evreux.

t P. A.

Bisschop van Tarbes^

t EUGENIUS, Bisschop van Bazel.

Albi, 14 Januari 1878.

Genève, 16 Januari 1873.

Evbeux, 13 Februari 1873.

Tabbes, 14 Februari 1873.

Soloïhuen, 11 Maart 1873.

-ocr page 8-

GOEDKEURING DER NEDERLANDSCHE VERTALING.

I Jl P R1JIA T li R.

Haaren, 25 Juni 1881.

J. C(JUTEN

libr. eens.

ge

go

Ier

-ocr page 9-

Wij smeeken den goeden God ootmoedig dit boekje te zegenen en te geven dat het als handboek de Novicen in hare roeping verlichte en het haar oen middel zij ter voorbereiding voor de zoo belangrijke genade eener heilige professie.

Wij zijn overtuigd dat God onzen arbeid niet noodig heeft om de zielen tot de volmaaktheid te brengen, en daarom is onze meening niet zoozeer Hem te helpen dan wel Hem te bidden dat Hij onzen arbeid goedkeure en dien vruchten doe dragen.

Wij weten ook dat men in de velschillende religieuze huizen in het noviciaat wijze levensregelen heeft, die lot nu toe heilige religieuzen hebben helpen vormen, en die, vol van den geest der stichters van iedere gemeente, immer een leiddraad en steun zullen wezen voor de zielen, die in deze verblijven des Heeren eene schuilplaats zullen komen zoeken.

Ook is onze meening niet deze boeken te vervangen, die met zooveel kennis, voorzichtigheid en godsvrucht geschreven zijn, maar ze de Novice te leeren b egrij pen, waardeeren en liefhebben.

Zij, die uit het midden der wereld komt, al

-ocr page 10-

VI

leeft zij er steeds godvi uchtig geleefd, krijgt niet n eens den geest eener communiteit en dat bo-ennatuurlijk leven, dat het leven uitmaakt van eder, die zich aan God heeft gewijd. De geest an ieder religieus huis is een hizondere dampkring, lie zich langzamerhand doet gevoelen, die lang-amerhand de ziel en het karakter doordringt, en lun, om zoo te zeggen, eene nieuwe natuur schenkt. Jij werkt des te zekerder, naar mate de zielen leter zijn voorbereid.

Ons boekje heeft slechts ten doel de zielen voor e bereiden den invloed van dien religieuzen damp-;ring te ondergaan, door haar te leeren wat zij moeten wegwerpen, wat zij moeten aannemen, wat ij moeten beoefenen, en met welke gedachten zij ich moeten voeden.

De raadgevingen, die men doet, zijn eenvoudig, loer iedereen te verstaan, en zeggen niets wat de ongste novice niet kan begrijpen en beproeven ; iter, zoo God het ons toelaat, zullen wij wat looger opklimmen en beproeven ons ook tot de jeprofesten te richten.

Dat de Novicen voor ons bidden ; en de Meeseressen, zoo zij in ons werkje eenige hulp vin-len bij de onderrichtingen, welke zij moeten ge-\'en, den goeden God willen vragen dat wij ook mszelven heiligen, terwijl wij arbeiden tot de hei-iging van anderen.

Jeu 25 December, op den geboortedag ,van het goddelijk Kindje Jesus, den bizonderen beschermer en het voorbeeld van alle novl-daten.

-ocr page 11-

VOORREDE

DER

nederlandsche vertaling.

Binnen den lijd van drie jaren hebbén van dit hoekje-vijf nitr/aven hel licht gezien. DU en de goedkeuring en aanbeveling van acht bisschoppen zijn wel een bewijs van de voortreffelijkKêid van dit uitmuntende werkje.

Van geachte zijde hiertoe aangezocht, hebben wij de vertaling op ons genomen, in de hoop ook aan de reh-riieuzen van ons vaderland van eenig nut te kunnen wezen.

Mogen wij hierin slageii en die bevoorrechte zielen hierdoor opwekken tot heiligheid en deugd., - het zal onze zoetste belooning roezen.

Alles tot meerdere eer van Gort!

a. h.

Op den feestdag van 0. li. V\'. Geboorte.

-ocr page 12-

1

de

te

Je

Uil

ge

de

1

de

in

zii

\'

za

w

Je

\\

d

S(

-ocr page 13-

AAN DE NOVICEN.

Godvruchtige novice die, getrouw aan de onderrichtingen van diegenen, die u leiden, in de stilte der overweging en in de tegenwoordigheid van Jesus in het Allerh. Sakrament uzelve afvraagt;

»Waarora ben ik hier gekomen?quot;

Luister naar het antwoord, dat de zoete en liefelijke stem van uw P^ngelbewaarder aan uw hart geeft:

I.

— »Gij zijt hier gekomen om religieuze te worden, dat wil zeggen om u door een eeuwigduren-den band aan God te binden, en iedere handeling in uw noviciaat vlecht dien driedubbelen geheim-zinnigen band, die u weldra voor altijd aan Jesus zal hechten.quot;

En op dit antwoord, zoo eenvoudig en toch zoo waar, ontsnapt aan uw ontroerd hart de kreet:

»0 ! hoe verlang ik naar den dag, die mij met Jesus zal vereenigen !

Hoe verlang ik te kunnen zeggen: »Ik zal d a n n i m tn e r, nimmermeer van J e s u s g e-scheiden kunnen worden!quot;

O! om met Hem vereenigd te worden, betreur

4

-ocr page 14-

2

ik de offers niet, die ik heb gebracht, en hoe smartelijk mij hunne herinnering ook wezen moge, ik ben bereid ze op nieuw te brengen.

Wanneer ik U zal toebehooren, o mijn God, niet waar, dan zult Gij voor mij de plaats van vader, van moeder, van broeders en zusters bekleeden ?

En zullen wij, mijne familie en ik, niet eenmaal bij U\' in den hemel vereenigd worden, om u eeuwig te beminnen ? . . .

En wellicht zal ik dan uit den mond van diegenen, die ik bemin en die ik om Jesus verlaten heb, deze woorden mogen hooren ;

»Mijne dochter! aan u, aan uw offer, aan uwe gebeden, hebben wij onze zaligheid te danken !quot; . ..

Ja, ja I ik wil religieuze worden !quot;

II.

En de stem vervolgt:

— sGij zijt hierom gemakkelijker en zekerder zalig te w orden in eenen staat, waar alles spreekt van God, — waar alles geleidt tot God, — waar alles geschiedt in den naam van God.

Zie; gij zijt reeds bevrijd van de zorg voor uw gedrag.

In de wereld, zoudt gij medegesleept worden door uw eigenbelang, — door uw karakter , — door uw stand, gij zoudt de stem van God niet duidelijk hebben kunnen hooren, wanneer Hij u een offer vroeg, u vermaande aan iets te verzaken, uwen plicht u aanwees.

-ocr page 15-

3

Eenmaal rel igieuze, zal de Overste u zeggen : Doe dit, en gij zult zeker wezen dat God wil dat gij het doet;

Zij zal u zeggen: Ga daarheen, en gij zult zeker wezen dat God wil dat gij er heen gaat.

Later zult gij bevrijd worden van uwe natuurlijke onstandvastigheid.

De banden, die u aan Jesus hechten, zullen uwe lichtzinnigheid binden, gij zult in het vervolg slechts kunnen doen wat werkelijk strekken zal tot uwe zaligheid.

Zoo de bekoring u wil overhalen tot eene bande mg, die strijdt tegen de geboden des Heeren zult gij antwoorden; Ik ben mij n eigen meester niet meer !

Zoo de natuur u wil aansporen het juk af te werpen, zult gij antwoorden; Ik kan niet meer!

In een zekeren zin tegen uw wil zult gij Jesus, aan wien gij gebonden zijt, naar den hemel volgen.

III.

»Gij zijt ook hier gekomen om eenwerktuig te wezen tot de eer van God en tot Zijne barmhartigheid.

Ongetwijfeld heeft God de vergunning Zijner schepselen niet noodig, om door hen tot Zijn einde te komen, maar wanneer Hij zich rechtstreeks van een schepsel in het bizonder wil bedienen, vraagt \'Jij of het wil, en dit nietig schepsel kan tot

-ocr page 16-

4

zijnen schepper zeggen: »Ik wil mijne vrijheid niet verbinden volgens Uw goedvinden.quot;

Doch gij, gij hebt niet gevreesd uw hart te breken om aan die roeping te beantwoorden. Gij hebt gezegd: Ja, en zie, op dit oogenblik bevindt gy u als in de school van den goeden God.

Inderdaad, het noviciaat is eene school;eene school, waar God de zielen vormt, die zich aan Hem gegeven hebben :

Eenige, om door de prediking andere zielen voor Hem te winnen;

Andere, om Hem te verheerlijken door hare gebeden;

Sommige, om te voldoen door vrijwillig lijden ;

Verscheidene, om Zijn Naam te leeren aan de kleine kinderen;

quot;Weer andere, om de lichamen der zieken te verzorgen, de godslasteringen te beletten, die de ziekte hun zou ontrukken, en hen zacht naar den hemel te leiden.

IV.

»Ziedaar waarom gij u tusschende muren van dit noviciaat zijt komen opsluiten, onder de leiding van beproefde meesteressen.

Ontvang uit hare handen dit boekje, dat hare onderrichtingen zal volledig maken, lees het met aandacht; het zal u de middelen aan de hand doen uw nut te trekken uit deze school van den goeden God, en u waardig te maken tot datgene Hij van u verlangt.

-ocr page 17-

5

Wees eenvoudig, om dit boek te begrijpen,

Wees nederig, om het aan te nemen.

Wees leerzaam, om het lief te hebben.

Eindelijk, wees edelmoedig, om de raadgevingen te beoefenen die u gegeven zullen worden.quot;

Zie hier de titels der hoofdstukken :

4. Groot belang van het noviciaat.

2. Geest van het noviciaat.

3. Gebreken , die men in het noviciaat verbeteren moet.

4. Geest, dien * men uit het noviciaat moet verwijderen.

5. Deugden , welke men in het noviciaat moet verkrijgen en beoefenen.

6. Grondregels van het noviciaat.

7. Arbeid in het noviciaat.

8. Beproevingen in het noviciaat.

9. Devoties in het noviciaat.

10. Hulpmiddelen van het noviciaat.

11. Bekoringen die de duivel gedurende het noviciaat opwekt.

12. Laatste dagen van hot noviciaat.

-ocr page 18-

eerste hoofdstuk.

Groot belang van het noviciaat.

Het noviciaat is de tijd, waarin iemand, die tot. het religieuze leven geroepen aieent te zijn, m eene communiteit, wei-li e z ij zelve gekozen heeft, hare krachten, haar karakter, haregenegenheden bepioeft, om te zien of decommuniteit voor haar geschikt is, en waarin ook

de communiteit haar onderzoekt en bepioeft, om te weten of zij geschikt is voor de communiteit.

Men behoeft slechts deze definitie van het noviciaat met aandacht te lezen om van deszelfs groot belang overtuigd te worden.

I.

Gedurende het noviciaat bestudeert men zijne roeping met meer kalmte en doorzicht, men neemt eene beslissing met grooter zekerheid.

Zelfs de meest oprechte zielen hebben in de wereld verwarde , of minstens onvolledige denkbeelden van het kloosterleven, en de meeste voelen zich gedreven om het te omhelzen door eene

-ocr page 19-

zekere neiging, die meer een uitwerksel is der verbeelding dan wel der genade.

Men weet in het algemeen dat het een leven is van verloochening ; doch men weet nog niet goed waar die verloochening in bestaat.

Men heeft de schitterende zijde van het oiFer gezien — en , ik moet het bekennen , er is iets heldhaftigs en schoons in dit vaarwelzeggen aan de wereld en aan alles, wat behaagt, boeit en me-desleept, op een leeltyd, waarop het leven zoo vol genot is, — en zonder zich af te vragen wal er na dit offer komt, benijdde men de ziel, die zich zoo edelmoedig toonde.

Men weet dat men zyn hart gevoelig moet treffen door zijne familie te verlaten, — dat men gewoonten moet afleggen, die eene tweede natuur geworden waren, — gemakken vaarwel zeggen, misschien onbeteekenend en nietig, maar die toch het familieleven zoo aantrekkelijk maakten;

Doch men heeft gelezen over het geluk van het kloosterleven, — over het zoete genot van het gemeenschappelijk leven , — over het zoete juk van Christus, — over de kalmte , die voort-spruit uit de verwijdering van de wereld, — over de belooningen, die beloofd en verzekerd zijn aan de zielen, die alles voor God verlaten hebben ; — men heeft zulke roerende, zulke heilige, zulke overtuigende bladzijden gelezen, dat men uitriep : Als ik daar ben, zal ik gelukkig wezen!

O I voorzeker zult gij in het klooster gelukkig wezen, voorzeker zullen uw hart en uwe ziel er een onbeschrijfelijken vrede en zaligheid vinden,

-ocr page 20-

doch op ééne voorwaarde; dat gij er waarlijk toe geroepen zijt, en getrouw aan uwe roeping beantwoordt.

Welnu, het noviciaat is ingesteld opdat gij zoudt kunnen oordeelen, niet volgens den indruk van het treffende schouwspel eener k le e di n g, of van de lezing van eenige boeken door eene vurige ziel geschreven, maar met de kalmte van het verstand, verlicht door het Geloof, of het werkelijk God is, die u roept.

Bovendien zult gij niet alleen oordeelen : uwe Oversten, die u van nabij nagaan, die u aan het werk zien, en die evenals gij er groot belang bij hebben in hare communiteit niemand met eene onzekere of twijfelachtige roeping aan te nemen, zullen zelve u beoordeelen met de wijsheid, die de genade en hare ondervinding haar schenken.

En zoo op het einde des jaars hare stem in overeenstemming met die van uw geweten u zeggen zal: »Doe uwe g e 1 o ft e n\'\', kunt gij ze zonder vrees afleggen.

II.

Gedurende hetnoviciaatbeproeft men zijne krachten, zyn k arak ter. zijne ge negenheden.

Religieuze worden is niet alleen getrouw de verbintenis nakomen , die men in het doopsel op zich heeft genomen, en die den waren christen vormt, toen men in uwen naam de woorden uitsprak : Ik verzaak aan den duivel, aan zijne werken, aan zijne ij del he den, en ik

-ocr page 21-

9

hecht mij voor altijd aan Jesus; het is ook zich naauw aan Jesus verbinden en hem overal volgen.

Religieuze te worden is zonder twijfel. Hem volgen in den hemel, waar de heilige banden, die u aan Hem hechten , — zoo gij ze niet verbreekt, — u ongetwijfeld zullen binnenleiden; maar te voren met Hem den Calvarieberg bewandelen, dien Hij door Zijn bloed geverwd heeft, en gelijk Hij zich laten kruisigen, indien dat noodza-keJijk is.

Wat dunkt u, is die gedachte, zoo zeer in strijd met onzen geest van onafhankelijkheid en het involgen van onze zinnelijkheid, niet hard ?

En welke priester is dan ook niet eenigzins ongerust als eene jeugdige maagd hem komt zeggen; Ik wenschte wel religieuze te worden, zou hij zich dan niet afvragen : heeft zij kracht genoeg?

Eindelijk religieuze worden is ongetwijfeld den hemel verdienen, en ook zeer dikwijls vaarwel zeggen aan een besluiteloos en kommervol leven, om zijn leven door te brengen in de kalme en aangename eentonigheid van eenen regel, die verzacht wordt door de liefde tot God en de genegenheid van eene gansche familie zusters.

Dit vindt men in het religieuze leven, men vindt er nog meer dan dat.... doch dit is niet alles.

Weet gij wat Jesus legt in de bruidskorf Zijner bruid ? — Z ij n kruis, — Z ij ne doornenkroon, — Zyne nagelen.

Weet gij wat Hy fluistert tot het hart van die-

-ocr page 22-

10

gene, die Hein trouw gezworen heeft? — Zoo gij mij bemint, neem uw kruis op en volg m ij.

quot;Weet gij welk portret Hij haar geeft, opdat zij in de dagen van Zijne afwezigheid haren Bruidegom niet zou vergeten ? — Een kruisbeeld.

Welnu! gedurende uw noviciaat gaat men u gewennen dit kruis en deze doornenkroon te dragen, — uw gansche leven dien Calvarienberg te bewandelen.

Men gaat u vormen in het verloochenen van uwe genegenheden en uwe gewoonten, om de genegenheden en gewoonten van Jesus aan te nemer,.

Men wil niet dat, als gij u eens onder de volgelingen van Jesus geschaard hebt, gij dat lever; te hard zoudt bevinden, en dat gij dan zoudt zeggen: Zoo ik het geweten had!____

Veronderstel nu echter niet, dat er in het noviciaat slechts droevige dagen zijn.

O neen! mijne zuster, noch de vertroostingen, noch de vreugden, noch de vrede ontbreken in deze uitverkoren schuilplaatsen , welke men met recht een aardsch parad ij s noemt, omdat daar, gelijk in den hemel, op eene onuitsprekelijke wijze zich de goedheid doet gevoelen van Hem , die gezegd heeft : »Komt tot mij; mijn juk is zoet en mijn last is licht.quot;

Neen, het geluk ontbreekt niet in die hui zen van den goeden God, waar hel geheele jaar slechts één vreugdefeest is, waar alles lacht, tot de muren toe, die ons van de wereld scheiden, aldus schreef uit

-ocr page 23-

11

het karmelitessenklooster Mevr. Louise van Fi ank-rijk , die toch alles genoten had, wat men hier op aarde kan uitdenken.

En hoe zou daar geen geluk , geene vreugde , geene vertroosting wezen? Men 1 e e ft er met den goeden God, men gehoorzaamt aan God, men rust bij God, men werkt voor God, men is een brandoffer voor God, en vooral, men gevoelt dat men daar door den goeden God bemind wordt.

«Ja 1 riep eene trappistinerzuster uit, zoo men op gloeiende kolen moest wandelen om de bruid van Jesus te worden, zou iemand dan nog wel kunnen aarzelen ?quot;

III.

Gedurende het noviciaatziet men of de communiteit, die m enge kozen heeft, v o o r ons geschikt is, en de communiteit onderzoekt van harenkant of denovicevoor haar geschikt is.

God heeft uwe vrijheid geëerbiedigd , daarHij van uniet verlangde dat gij u verbondt zonder vooraf er over na te denken. Om u de keuze te laten, heeft de Kerk in Zijnen naam de religieuze gemeente vermenigvuldigd, terwijl zij aan ieder een bizonder karakter gaf, en zij heeft gewild dat gedurende een jaar de religieuze orde die gij gekozen hebt om een proef te nemen u zou uitleggen den geest, die haar bestuurt, de deugden welke zij vraagt, de oefeningen, welke zij oplegt, — den arbeid, dien zij vereischt. . , en

-ocr page 24-

12

nadat gij alles hebt gezien en hebt leeren kennen,

zept zij u: Gij zijt vrij óf om bij ons te blijven, óf om elders eene nieuwe proef te gaan nemen, óf wel om in de wereld terug te keeren.

Doch deze vrijheid , die men u geeft , moet de communiteit ook hebben om aan te nemen of te weigeren. Uwe slechte gezondheid,—uw karakter , — uwe natuurlijke gebreken, die u wel niet kunnen beletten naar den hemel te gaan, quot; maar die de algemeene eensgezindheid zouden storen , — uwe hebbelijkheden, geheel tegen den geest van het huis, kunnen redenen wezen om u niet te houden.

Indien gij van elkander scheidt , kan dit van weerzijden gerust geschieden. De rechtvaardigheid is niet gekwetst; de liefde , die inniger had kunnen worden, blijft gelijk te voren : men zal niet ophouden door gebeden elkander te heipen om den hemel te bekomen; het. eenigste verschil is , dat men niet langs denzelfden weg naar den hemel gaat.

IV.

Gedurende het noviciaat doet de ziel een overvloedigen voorraad op voor haar eigen welzijn en voor het welzijn van anderen.

Alles wordt haar in overvloed geschonken: Voorbeelden, die haar voortdurend gegeven worden door zielen, die met elkander wedijveren om zich te volmaken.

-ocr page 25-

43

Verbetering van hare gebreken, die met ijver, standvastigheid, zachtheid en ondervinding geschiedt;

Het onderricht in hare verplichtingen, dat met duidelijkheid wordt gedaan en langen tijd wordt voortgezet;

Veelvuldige onderrichtingen die alle tot doel hebben te versterken, aan te moedigen, tot het goede op te wekken ;

Aanhoudende waakzaamheid, dienimmer een oogenblik in gebreke blijft, die alles ziet, alles raadt, alles zoekt te weten ; maar alleen met het doel om te volmaken en te heiligen ;

Eene onbegrensde toewijding, aitijdbe-reid de moeielijkheden op te lossen, de bezwaren te aanhooren, de twijfelingen op te helderen... en die iederen dag op nieuw begint zonder ooit moede te worden.

En al geeft men veel aan het noviciaat, men vraagt weinig.

Aan de novice, die zich aanbiedt, vraagt men in het begin slechts twee zaken: een gewillig karakter om zich te laten leiden, —een vasten wilomnietontmoedigdteworden.

En na een goed noviciaat, wat heerlijke, onverwachte, wondervolle uitslag !

Het noviciaat is de brandoven, waaruit de ziel geheel hervormd te voorschijn treedt en gezuiverd van al de grove gebreken, die hare schoonheid verduisterden; zij was hardnekkig aan haren wil gehecht, zij is plooibaar geworden; zij was zelfzuchtig, zij is opofferend geworden ; zij was ge-

-ocr page 26-

14

voelig en zinnelijk, zij is sterk, moedig, verstorven geworden.

Het noviciaat is de vorm, waaruit de ziel te voorschijn treedt, geheel gevormd tot een nieuw leven, tot het leven van Jesus.

Het noviciaat is het tuighuis, waarin de ziel de beginselen der kennissen heeft opgedaan, waarmede zij het werk Gods zal gaan beginnen; waar zij zich vooral bekwaam heeft gemaakt de genaden te ontvangen en te bewaren, die noodig zijn tot de bediening, welke men haar gaat toevertrouwen.

«Het noviciaat is dat herscheppingswerk van den geest, dat aan de goddelijke genade zooveel mogelijk het geheele bezit schenkt van de vermogens, de krachten, de genegenheden der ziel.

»Het is eene soort van herschepping, van krachtige verandering die de ziel bevrijden moet van de ontelbare strikken, waarin de belangen, de inzichten, de genegenheden en hartstochten der natuur haar verward hebben.

»Het is de vuurhaard, waarin het ijzer week ■wordt om een nieuwen vorm aan te nemen; het is de vijl, die het weiktuigzuivert, schoonmaakt, in orde brengt en het geheel bruikbaar den werkman in handen geeft.

»Dan wordt er eene leiding ingeprent, die in den mensch alle zuiver menschelijke beweegredenen vervangt dooi- het eenige verlangen naar de eer van God en de eeuwige zaligheid van allen.quot; — (P. de Ravignan.)

De H. Ignatius is zóó overtuigd dat in het novici-

-ocr page 27-

if)

aat de ziel eene zoo wonderbare verandering ondergaat, dat de novicen er met een zoo grooten geest van vurigheid, versterving, liefde tot de afzondering, en met zooveel ijver voor het gebed en de geestelijke zaken uitkomen, dat hij zich verplicht acht diegenen , die daarna hunne studiën voortzetten , te waarschuwen hunnen ijver te matigen en minder strengheden te plegen dan gewoonlijk.

Gelukkige novicen, voor wie dergelijke raadgevingen noodig zijn I

V.

Gedurende het noviciaat wordt deziel zóó gevormd, dat zedel ijker wij zegesproken, haar geheele religieuze leven afhangt van den ijver of de lauwheid van haar noviciaat.

De ondervinding van alle religieuzen en de leer der meesters van het geestelijk leven stemmen allen overeen om deze stelling te bevestigen.

Helaas, zeide een godvruchtig schrijver, het is niet zeldzaam een vurigen novice in zijn eersten ijver te zien verflauwen: maar onder de lauwe novicen weet ik niet of men er wel één op de honderd kan tellen, die zich na zijne geloften oprecht bekeert en later een voorbeeldig religieus wordt;

Een noviciaat, dat men niet goed heeft gedaan is een groot ongeluk, dat slechts moeielijk te herstellen is.

Luisler naar Rodriguez, die een novice aan-

-ocr page 28-

16

spreekt: «Thans, nu gij u in het noviciaat bevindt, hebt gij veel tijd om u toe te leggen op uw voortgang in het geestelijke, en veie middelen die er toe bijdragen , omdat uwe oversten daaraan alleen denken en er het meeste werk van maken.

Gij hebt voor oogen het voorbeeld der andere novicen die er slechts aan denken om zich te heiligen, en het voorbeeld maakt gewoonlijk zooveel indruk op ons, dat als men voortdurend met menschen leeft die zich slechts op de deugd toeleggen en er groote vorderingen in maken, het moeilijk is, hoe laf men ook zij, zich niet opgewekt te gevoelen uit zijne lauwheid op te staan!

Gij hebt bovendien een hart, dat vrij is van alle wereldsche gedachten en dat zelfs geneigd sch\'ynt tot de deugd, gij hebt geene enkele gelegenheid, die u er aftrekt, integendeel, gij hebt er duizend, die u er toe opwekken.

Indien gij dan nu, terwijl gij hier slechts zijt om deugdzaam te worden en gij u slechts bezig hoeft te houden met deugden te verkrijgen, geene vorderingen maakt, en geen enkelen voorraad opdoet voor de toekomst, wat zal het dan wezen als uw hart vervuld zal zijn met duizende andere zaken ?

Zoo gij nu, terwijl gij zooveel tijd, zooveel gemak en zoovele hulpmiddelen hebt, noch uw gebed noch uw gewetensonderzoek goed verricht; zoo gij u niet gewent met nauwkeurigheid en godsvrucht uwe geestelyke oefeningen te vei richten, wat zal liet dan wezen wanneer gij in uitwendige

-ocr page 29-

17

ambten en verschillende uitwendige bedieningen zult zijn?

Indien gij volstrekt geen voordeel trekt uit zoo-veie onderrichtingen en vermaningen, zoovele voorbeelden en opwekkingen, wat zal ^et dan wezen als gij bijna geheel aan u zeiven zljt overgelaten, en allerlei hinderpalen en beletselen u zullen overvallen ?

O ! maak u dan dien kostbaren tijd van het noviciaat toch goed ten nutte; bedenk dat gij waarschijnlijk niet meer zulke gunstige gelegenheid zult hebben om te werken aan uw voortgann-m de deugd en om geestelijke schaften te vergaderen. Verlies geen enkelen dag, verlies geen enkel uur I

TWEEDE HOOFDSTUK.

Geest viin het noviciaat.

Wat. men den geest van het noviciaat noemt, is als het ware de lucht, die men er inademt.

De novicen geven zich geen rekenschap van deze geheel bizondere lucht, die hare zielen omringt en voedt, en langzamerhand hervormt; maar eene vreemde, die slechts één dag met haar komt doorbrengen, ondervindt een welbehagen, dat haar verwondert, zij bevindt, zich in eene omgeving, die haar verrukt en eenvoudig doet zeggen : Wat is men hier op zijn gemak!

Ja, in het noviciaat gevoelt men zich

-ocr page 30-

18

op zijn gemak, en de jeugdige maagd, die in dit gezegend verblijf een gezuiverd hart, eene oprechte ziel, en een vasten wil medebrengt om geheel aan God te behooren, gevoelt zich langzamerhand geheel en al veranderd. Het is alsof haar eene nieuwe natuur gegeven wordt : hare houding\', hare gedachten, hare taal, hare manieren , hare denkbeelden , haar gelaat zelfs hebben iets hemelsch, dat in verrukking brengt.

Het noviciaat is in het religieuze leven gelijk de kinderjaren in het huisgezin.

Voor de jonge maagd in het noviciaat is er gelijk voor de kinderen in het huisgezin :

weinig moeilijkheid en veel vreugde,

weinig arbeid en veel belooning ,

weinig versterving en veel liefde.

O! zoo men toch langen, langen tijd kind en novice kon blijven!

De geest van hel noviciaat wordt in het algemeen de geest Gods genoemd, omdat God er als een meester heerscht en als zoodanig erkend wordt, en omdat alles , wat er geschiedt, door Hem goedgekeurd, gewild, bevolen wordt.

Het is vooral van binnen dat deze geest werkt, van binnen geschiedt die hervorming, welke de Kerk van de jeugdige zielen verwacht , die zij aan de beproevingen van het noviciaat onderwerpt. »Zoo wij al onzen voortgang in het chris-steiyk en religieus leven stellen in het nauwkeurig »onderhouden der uitwendige zaken, zegt de Navolging, dan zal onze godsvrucht niet lang du-»ren... Een goed religieus moet heiliger en zui-

-ocr page 31-

19

«verder wezen in het binnenste van zijn hart, »dan hij uitwendig- schijnt te wezen , omdat God »het ziet en beoordeelt.quot;

Eene goede novice is niet diegene, die aan gee-ne enkele oefening van het noviciaat te kort schiet, die des morgens vlug is in het opstaan, die de eerste is in het koor, die zich nauwgezet van hare bediening kwijt, die zich nimmer tegen een bevel verzet, die ingetogen is in hare woorden, die zich gemakkelijk schikt naar het verlangen dei-anderen ...

Voorzeker is dit alles noodig om eene goede novice te vormen, maar dit alles moet verricht worden met de gedachte dat men aan God behaagt, dat men aan G o d g e h o o r z a am t, dat men God verheerlijkt.

Ach! indien de geest Gods eene novice niet bezielt, die bijna verplicht is geregeld, stilzwijgend, zedig te wezen, omdat meu haar gadeslaat, en alle, die haar omringen, geregeld, stilzwijgend, zedig zijn ... hoezeer is het dan te vreezen dat zij zoo slechts handelt uit natuur, uit gewoonte of zelfs uit ijdelheid en huichelarij!

Het is derhalve voor haar van groot belang zich reeds van af de eerste dagen goed te doordringen van den geest die, gelijk wij gezegd hebben, de levenslucht is van het noviciaat, en zich door zijne ingeving te laten geleiden.

Deze geest nu is :

-ocr page 32-

20

I.

Een geest van Geloof.

De geest van Geloof toont ons het noviciaat\'als het huis van God, waarin God de opperste meester is.

De regel is de uitdrukking, niet van den wil van dezen of genen, maar van den wil van God.

De schepselen, die ons omringen, zijn, ieder volgens zijne stelling, zijne geaardheid, zijn begrip, ja zelfs door zijne gebreken, de stoffelijke werktuigen, waardoor God zich aan ons mededeelt.

De geest van Geloof toont ons God, die ons door den biechtvader bestuurt.

God, die over ons gebiedt door de regels en de oversten ;

God , die ons beproeft door het karakter van deze of gene gezellin , — door de eentonigheid van eene bediening, — door het lijden van eene ziekte, — door de vernedering van eene ondergane berisping.

De geest van Geloof maakt de novice altijd zedig, altijd ingetogen, altijd werkzaam, omdat God steeds zijnen blik op haar gevestigd houdt, en zij aan God niet wil mishagen.

De geest vanGeloof maakt ook dat zij steeds tevreden is , omdat hij haar God toont , die met liefde over haar waakt. God, die bij haar allen vervangt, die zij voor Hem verlaten heeft, God , die aanleckcning houdt, om haar, in den hemel te

-ocr page 33-

21

betalen, van iedere schrede, van iedere handeling, van iedere traan.

II.

Een geest van Yertronwen en Overgeving.

Jegens God die de novice geroepen heeft en die haar gedurende hare gansche loopbaan vergezelt om haar te ondersteunen, te bemoedigen , te versterken, op te heffen.

God, door wien zij zich bemind gevoelt en dien zij quot;it geheel haar hart bemint, terwijl zij immer in alles zich op Hem verlaat; God , tot wien zij met zooveel geluk bidt, aan wien zij zoo kinderlijk vergeving komt vragen, tot wien zij zoo gaarne zegt; Vader !

In de wereld kan men de vaderlijke Voorzienigheid van God zoo goed niet gevoelen als in het klooster; dit komt, omdat in het klooster G o d alles is. Gelukkig de novice , die deze woorden goed begrijpt; God is alles voor mij !

Hoe gaarne begeeft zij zich dan ook tot het gebed! Hoe gelukkig is zij, dagelijks verscheidene keeren zich voor God te vertoonen in de meditatie, in de getijden, in het bezoek aan het Allerheiligste !

Men had haar gezegd dat het klooster een huis des gebeds was, en zij begrijpt al het zoete, het krachtige, hel troostende van deze benaming ; en zij gaat aan hare meesteres en haren biechtvader vragen hoe men dat aanhoudend

-ocr page 34-

22

gebed kan verrichten, waarvan haar de heilige boeken spreken.

»Weest kinderen van gebed , zeide eene novi-cenmeesteres , en ik sta in voor uw geluk in de communiteit.\'\'

-x-

Vertrouwen en overgeving jegensden priester aan wien de gehoorzaamheid hare ziel heeft toevertrouwd, en die vóórhaar de plaats van Godbekleedt; zijn woord is dat van God, zijne raadgevingen zijn die van God. Zij legt hem eenvoudig hare ziel bloot en leeft zonder ongerustheid , verzekerd dat hij haar naar den hemel zal leiden. Wat geeft het haar dat zij de stem niet meer hoort, die haar in de wereld bestuurde ? Ongetwijfeld vergeet zij dengene niet, die zich zoo lang aan hare zielzorg heeft toegewijd, zij herinnert zich zijne raadgevingen, zij bidt voor hem, maar zij betreurt hem niet in dien zin, dien de wereld aan dit woord hecht. God had haar een heiligen priester gegeven; nu geeft God haar weder een heiligen priester, en in de biecht ziet, zij niets dan God.

Zoo eenige woorden haar minder vriendelijk toeschijnen , zoo de leer, welke zij hoort, haar strenger schijnt, dan voorzeker zal zij wel eens eenige droefheid gevoelen, maar zij begrijpt dat zij nog niet sterk genoeg is, en met kalmte wacht zij af dat zij meer in het religieuze leven zal ingewijd worden , en beter de zelfverloochening kan begrijpen.

-ocr page 35-

23

quot;Vertrouwen enovergevingje gens hare overste, die bij haar de afgezant is van God, die de plaats van hare moeder bekleedt, aan wie zij haar hart opent met de eenvoudigheid van een kind, met wie zij terstond eigen is.

Door deze gemeenzaamheid van twee harten of liever van twee zielen verzacht de goede God het biltere van het afscheid, dat z\'y pas genomen heeft.

Hare overste ! hare meesteres! de novice behoeft ze niet te kennen om ze lief te hebben , door eene geheel bizondere genade openen de harten zich van weerszijden reeds den eersten dag, zij begrijpen elkander, zij storten zich uit, de familieband is gevormd .... en zoo de novice den goeden God steeds bemint gelijk zij Hem bij hare intrede beminde , zal die onderlinge genegenheid gedurende haar geheete religieuze leven haar geluk uitmaken.

V er trouweneno vergeving jegens hare gezellinnen, aan welke zij met zooveel geluk den naam van zusters geeft, en die haar herinneren aan de zoete genoegens van den huisehjken haard. En hoe zouden die harten niet vereenigd wezen , die dezelfde smarten hebben ondervonden, die hetzelfde doel hebben, die denzelfden weg bewandelen ? Zij beminnen elkander ; zij zeggen het, zij toonen het elkander op duizenderlei wijzen.

Onder elkander heerscht er geene gemaaktheid of étiquette, maar eene zoete en beminnelijke vertrouwelijkheid, eene voorkomendheid zonder

-ocr page 36-

24

gedwongenheid, eene hartelijkheid, welke diegene, die daags te voren elkander nog niet kenden, terstond tot oude vriendinnen maakt.

Zonder twijfel moet men een zekere terughouding in achtnemen bij zijne betrekkingen met de gezellinnen van het noviciaat, maar deze terughouding, eene vrucht der voorzichtigheid, zal in niets aan de genegenheid en de hartelijkheid schaden.

III.

Een Geest van Oprechtheid eu Eenvoudigheid.

Deze geest doet de novice handelen zonder eenige bijbedoeling: Zij volbrengt het werk, dat haar is opgelegd, zoo volmaakt zy kan, zonder eigenliefde, zonder ijdelheid, alleen, omdat men het haar gezegd heeft;

Zij handelt op deze wijze, op dit oogenblik, alleen omdat men wil dat dit zoo geschiede ;

Zonder aanmatiging zegt zij wat zij weet, zonder verlegenheid bekent zij wat zij niet weet;

Zij openbaart hare vreugden, hare moeielijkhe-den , hare kwellingen, haar tegenzin, hare gebreken , gelijk zij ze ziet en kent; men vraagt het haar, dat is haar voldoende.

Gevoelt zij zich onpasselijk? zij zegt het eenvoudig, en gebruikt de middelen die men haar aanwijst.

Is zij ziek ? zij zegt het ook.

En wanneer de gedachte opkomt dat misschien dat, wat zij openbaart, een beletsel zal wezen voor

-ocr page 37-

25

hare aanneming , dan antwoordt de geest des ge-loofs, die haar bestuurt eenvoudig weg :

Zoudt gij dan religieuze willen worden tegen den wil van den goeden God? Neen, niet waar? Welnu, zoo de goede God, die u deze ziekte heeft overgezonden, er een beletsel van maakt voor uwe roeping, waarom zoudt gij dan tegen Hem willen strijden ? En zoo de goede God wil dat gij religieuze wordt, wees gerust. Hij zal u dan of wel genezen of wel u niettegenstaande dit alles doen aannemen.quot; —

IV.

Een geest van orde en Regelmaat.

Met dezen geest laat de novice zich niet verontrusten door de menigvuldige bezigheden, welke zij te verrichten heeft; — zij doet slechts ééne zaak te gelijk, doch zij maakt ze altijd eerst af alvorens eene andere te ondernemen ; — zij begint den dag met alles op zijn plaats te zetten; — zij handelt met nauwkeurigheid wat den tijd, de plaats, de wijze aangaat, en dit zonder gedwongenheid, zonder angstvalligheid ; — zy laat een werk staan, dat zij begonnen heeft als de gehoorzaamheid, haar een ander vraagt, hervat het dan met bedaardheid en maakt het af zonder ongeduld. — In haar oog heeft alle arbeid dezelfde waarde, zoodra de gehoorzaamheid het voorschrijft: bidden, vegen, studeeren, verstellen . .. wat geeft zij daarom ? Voor het H. Sakrament blijven, of bij een zieke, of alleen in eene cel, of in de uitspanning in het midden harer zusters . .. alles is haar goed, want zij ziet in alles den wil van God.

-ocr page 38-

26

V.

Een geest Tan Vrede en Liefde.

Die verdraagt wat hem niet bevalt, — spoedig het aangedane ongelijk vergeet, — de onaangenaamheden, die in eene talrijke vereeniging onvermijdelijk zijn, voor niets telt, — er zich op toelegt niamand te kwetsen, — zich niet beklaagt, — niet naar kwaadspreken luistert en zijn best doet om oneenigheid te voorkomen of te doen ophouden.

Een karakter, dat zich aan alles stoot, dat prikkelbaar en vol aanmerkingen is, is niet geschikt voor het communiteitsleven.

Geest van liefde, die zich zei ven niet meer toebehoort, maar in zekeren zin aan iedereen toebehoort ;

Die zich vol toewijding toont, en nooit aarzelt wanneer het er op aankomt een dienst te be-5 ■wijzen, gestemd om allen te helpen, eene vermoeide gezellin te vervangen, de taak te vervullen, die anderen hebben nagelaten.

Die zich edelmoedig beloont, door niet te vragen: «Moet ik dit werk wel doen?quot; — ■ die gaat, arbeidt en zich vermoeit, aangezet dooide gedachte: Al wat ik voor deanderen doe in naam van den goeden God, zal de goede God voor mij doen.

Deze geest is bij uitstek de geest van het religieuze leven.

»Onderzoek vooral hoeveel liefde eene ziel bevat, zeide een heilige, en zoo z\'y bekwaam is God

-ocr page 39-

27

en den evennaaste veel te beminnen, maak er dan eene religieuze van.quot;

VI.

Een geest van Kracht.

Die lijdt, zwijgt, afwacht.

De novice weet dat er, zelfs in de heiligste huizen, beproevingen zijn en dat die beproevingen eene bizondere zending hebben, namelijk die van te heiligen; zij ziet ze dan ook met kalmte komen; zij moet immers boete doen ?

Zij weet dat de beproevingen de zending hebben haar tot het religieuze leven te vormen ; ook wacht zij ze af met moed en een soort van ongeduld ; want zij verlangt er immers naar dat alles wat verkeerd in haar is, weggenomen wordt\'?

Het is de b ij 1, die alles afhakt, wat er in hare natuur te veel is.

Het is de schaaf, die al het ruwe glad maakt.

Over hare inwendige beproevingen spreekt zij slechts tot God, haren biechtvader, hare overste... niemand anders heeft er zelfs vermoeden van.

Wat hare uitwendige beproevingen aangaat, die van hare omgeving komen, zij weet wel dat zij met geene engelen leeft, dat zij zelve ook hare gebreken heeft, en dat, hoe heiliger zij is, zij des te minder de gebreken van anderen zal gevoelen ; en zij bekommert zich er zoo min mogelijk over, en wat zij desniettegenstaande toch gevoelt, verdraagt zij met kalmte.

-ocr page 40-

28

VIL

Een geest van Yreugde.

Die tevreden is met God en met alles wat God wil;

Die steeds een glimlach op de lippen heeft;

Die de levendigheid brengt m de recreatie ;

Die ijverig is in den arbeid ;

Die alles van de aangename zijde beschouwt;

Die eindelijk, zonder lastig of uitgestort te wezen , het geluk en de vreugde rondom zich verspreidt, tot zinspreuk nemend het beminnelijke gezegde van den H. Franciscus van Sales, dat mdh zich echter wel wachten moet van rond te bazuinen, uit vrees van sommige karakters te stoeten :

«Een droefgeestige heiligeisdikwijls een droeve heilige;quot;

En voor regel dit andere meer praktische gezegde ; »Daar ik niet veel aan deanderen kan geven, zoek ik alle mogelijke gelegenheden van haar een weinig vreugde te verschaffen.\'\'

Thans, nu de gezellige familiekring verdwijnt, en de imiselijke haard verlaten wordt, waar zich vroeger de kinderen en kleinkinderen om grootvader versameiden om naar de aardigheden van den ouden man te luisteren , en de woning van hun luidruchtig gelach deden weerklinken , — nu is het slechts in de religieuze huizen dat men dat hartelijk lachen, die kwinkslagen , die geestige zetten en eenvoudige vertellingen terugvindt, die

-ocr page 41-

\'29

het gemoed opvrolijken en den soms zoo afgemat-ten geest verkwikken, gelijk voorheen een bevallige en levendige patrijs den geest van den H. Evangelist Joannes verkwikte.

Een communiteit zonder vreugde is eene zieke communiteit.

VUL

Een geest van Opoffering en Zelfverloochening.

Deze geest doet de novice reeds van de eerste dagen van het noviciaat met vastheid zeggen : I k behoor niet meer aan mij zelve, maar aan den goeden God en aan de oversten, die Zijne plaats bij mij bekleedenjen met dezelfde eenvoudigheid, waarmede zij aan hare oversten een stoffelijk voorwerp zou ter hand stellen, waarvan zij zich zou willen ontdoen, geeft zij haar haren wil, haar verstand, hare neigingen over, en geeft haar alle vrijheid om bij te voegen, af te nemen, te veranderen . ..

Eene religieuze — zal men u later zeggen — is eene ziel, die zich geheel aan den dienst van God wijdt en die zich als een slachtoffer aan God opdraagt.

Inderdaad, zegt de H. Thomas, kan de religieuze staat beschouwd worden als een brandoffer, waardoor men zich zelf met al wat men bezit geheel aan God opdraagt. Men brengt aan God de uitwendige bezittingen ten offer door de gelofte van vrijwillige armoede; men wijdt Hem zijn eigen

-ocr page 42-

30

lichaam toe door de gelofte van zuiverheid ; eindelijk schenkt men Hem al de goederen der ziel door de gelofte van gehoorzaamheid, daar men Hem zijn eigen wil ten offer brengt.quot;

»Weet gij wat het is religieuze te zijn? zegt de H. • Franciscus de Sales : het is gebonden te wezen aan God door de onophoudelijke versterving van ons zeiven en slechts voor God te leven. Want men moet aan diegenen, die in het klooster gaan, niet zeggen dat, als zij religieuzen zijn, onze lieve Heer haar op den Thabor zal brengen om met den H. Petrus te zeggen ; »Het is hier goed.quot; Integendeel zegt men haar , hetzij zij hare professie willen doen of wel in het noviciaat treden : »Gij szult op den Kalvarieberg moeten gaan om u zel-»ve er onophoudelijk met den Heer te kruisigen; »gij zult uw verstand moeten kruisigen om al »uwe gedachten order bedwang te brengen , ten seinde er met vrijen wil geene andere toe te laten »dan die overeenstemmen met de roeping, welke »gij kiest.

»Gij zult ook uw geheugen moeten kruisingen om nimmer eenige herinnering toe te laten »aan hetgeen gij in de wereld hebt achtergelaten.

sGij zult ook uw eigen wil moeten kruisi-»gen en aan het kruis des Heeren hechten , om shem niet meer te gebruiken naar uw welbeha-))gen, maar gij zult uw gansche leven in volmaakte ^onderwerping en gehoorzaamheid moeten door-»brengen.quot;

Men moet dus van het begin van het noviciaat af:

-ocr page 43-

31

lo. Zieh laten berooven van zij n wil,door nimmer te zeggen ik wil of ik wil niet, maar alles te beproeven te volbrengen wat diegenen willen , die met het gezag bekleed zijn, en dikwijls aan den goeden God de genade te vragen nooit inwendig te redeneeren over het gepaste of het verstandige van het gegeven gebod ;

2o. Zich laten versterven in zijne neigingen , manier van werken , bidden , spreken, zich houden, gaan ;

3o. Zich al het overtollige laten ontnemen, bij voorbeeld die kleine voorwerpen, welke men uit de wereld heeft medegebracht, en waaraan men gehecht is om de herinnering, die er aan verbonden is ;

40. Zich gewoon maken nooit te klagen over eene berisping , eene vernedering, zoo men niet gekend of vergeten wordt....

Wij vragen nog niet aan de novice zelve een offer te brengen, maar slechts toe te staan, dat

men er haar doe brengen.

*

Eene novice kan weten of zij bezield is met den geest van het noviciaat, dat wil zeggen m e t den geest Gods, zoo zij hare dagelijksche oefeningen verricht:

1°. Met nauwgezetheid.

Door er geene enkele vrijwillig achter te laten, ze alle ter bestemder tijd en plaats en op de voorgeschrevene wijze te verrichten. De novice, die nauwgezet is , ziet en kent niets dan haren

-ocr page 44-

32

regel. Zoodra deze regel het vereischt, verlaat zij eene bezigheid, en begint met eene andere ; zij verlaat de plaats waar zij zich bevindt en begeeft zich naar eene andere.

Voor haar is de klank der klok als de schitterende ster, die de wijzen naar de kribbe van Jesus leidde ; de stem van hare meesteres is het woord, dat Jesus tot de apostelen sprak : ïKomt, volgt mij.quot;

2°. Met ij v e r.

Voorzeker niet met een gevoeligen smaak en genoegen , want men kan zeer vurig zijn en toch een natuurlijken afkeer hebben voor alles wat men doet, tegenzin voor een werk gevoelen en afgekeerdheid voor eene gezellin , welke de gehoorzaamheid bij ons voegt: maar het is met kracht en moed handelen , zoo men niets van dien indruk laat bemerken en zich opwekt door de gedachte dat men arbeidt onder het oog van God, dat Hij het recht heeft te bevelen dat men dezen arbeid met die persoon op deze wijze verricht, en dat men , omdat men Hem bemint, Zijn verlangen wil vervullen.

3°. Met volharding.

Dit is het noodzakelijke, maar ook het moeilijke punt. Eene novice, die van daag doet wat zij gisteren heeft gedaan, wat zij morgen op nieuw moet doen, en die met dezelfde oplettendheid, dezelfde zorg, dezelfde volmaaktheid doorgaat , kan zeker zijnnaderhand eene heilige religieuze te zullen wezen. Zij ondeigaat langzamerhand, zeggen de

-ocr page 45-

33

heiligen, een der smartelijkste folteringen, doch laat haar deoogen ten hemel heffen, zij zal de martelkroon zien, die haar wacht.

DERDE HOOFDSTUK.

Gebreken, die men in liet noviciaat moet verbeteren.

De gebreken welke men in het noviciaat medebrengt en die men moet zien weg te nemen, kunnen bestaan in den geest, — inhethart, — in hel lichaam.

Wij willen hier niet spreken van de gebreken, die geheel onbestaanbaar zijn met het religieuze leven, maar alleen over die, waarvan de erfzonde in ieder onzer de kiem heeft gelegd, en die wij, geholpen door de genade, door aanhoudende pogingen kunnen wegnemen of grootelijks verminderen.

Wij eischen ook niet dat eene novice op het einde van haar noviciaat zonder gebreken zij, o neen ! maar dat zij iederen dag gestreden heeft tegen diegenen, welke zij ontdekt heeft.

Ziehier de voornaamste beweegredenen die eene communiteit beletten, eene postulante aan te nemen, die zich aan het noviciaat aanmeldt, of eene novice, die verlangt geprofest te worden, wanneer men ze eerst gedurende het noviciaat ontdekt heeft:

1° Wanneer die postulanten of die novicen de gezondheid, de talenten, de geschiktheid missen, die voor de bedieningen der orde gevorderd worden;

-ocr page 46-

34

v

vooral zoo zij met eene teedere gezondheid slechts n

eene middelmatige deugd bezitten. — In dit ge- c

val kunnen zij aan de communiteit slechts tot last v

verstrekken. tt

2U Wanneer zij buitengewoon zwaarmoedig, van zj

nature angstvallig zyn, altijd in verwarring en on- z:

rust, onderhevig aan verkeerde inbeeldingen, hard- n

nekkig aan haar gevoelen gehecht, slechts geleid Zc

door haar humeur, en niets willen doen dan wat is

zij goed en nuttig oordeelen. — Deze gebreken j£

zijn gewoonlijk onverbeterlijk ; alleen ee n e b h n d e d

gehoorzaamheid zou die zielen kunnen leiden, h

maar zij begrijpen niet dat men moet gehoor- le

zamen. . di

3° Zoo zij een slechte inborst hebben, een he vi-

o-en en opvliegenden geest en die niets ver- j,

dragen kan, — onrustig en twistziek, die v(

niet in vrede kan blijven en overal iets op te zeg- ^

een heeft, — trotsch en heerschzuchtig, ir

die niet in de afhankelijkheid leven kan en altijd ^

zoekt te heerschen, — ijverzuchtig en wan- ^

trouwend, die allerlei kwade vermoedens schept, — achterhoudend en geveinsd, die altijd kunstgrepen gebruikt, dikwijls op uitvluchten betrapt wordt, en wiens bedoelingen men nooit kan

doorgronden. g(

4° Zoo zij van nature laf, zinnelijk, gulzig ^

zijn, al die kleine zorgen moeten hebben vooi V(

het lichaam en de kleeding die het teeken zijn d(

van een beperkten geest, — lui, zoodat z\'J het d(

zware werk aan de anderen overlaten, terwijl zij n zich houden alsof zij er mede bezig zijn .... ge

-ocr page 47-

35

voejig voor de minste opmerking. »Aan meisjes, die zoo t eed er zijn, zegt de H. Fran-ciscus de Sales, dat zij geöne berisping kunnen verdragen zonder geheel te onli oeren, ja zelfs ziek te worden, moet men de deur wijzen, quot;want omdat zij ziek zijn en niet behandeld willen worden, zijn zij onverbeterlijk en geven geene hoop meer genezen te worden. Wat die teerheid aangaat zoowel naar den geest als naar het lichaam, dit is een der groote beletselen voor het religieuze leven en voor alles; men moet groote zorg dragen diegenen niet aan te nemen, die in ergen graad hiermede besmet zijn, omdat zij niet genezen willen worden, en de middelen niet gebruiken willen, die haar de gezondheid zouden terug schenken.quot; —

Deze gebleken zijn alle zeer groot, en zoo zij in de geaardheid zijn, zijn het zoovele gegevens om te besluiten dat iemand, die het ongeluk heeft er mede behebt te zijn en die tot hare intrede in het noviciaat er zelfs niet aan gedacht heeft zich te beteren, geene goede religieuze kan wezen.

I.

Gebreken van den Geest.

1°. Het eerste gebrek van den geest, datgene, wat vooral van belang is te onderdrukken, wat een krachtigen, standvastigen wil vereischt, en vooral herhaalde akten van de tegenovergestelde deugd, is de hoogmoed, dien men meent onderdrukt te hebben, omdat hij zich misschien ge-ruimen tijd niet meer getoond heeft, maar die zich

-ocr page 48-

36

met eene duivelachtige hardnekkigheid aan alle gedachten en verrichtingen hecht.

Hij vertoont zich, hij verbergt zich weder, hij schijnt dood, hij verrijst op nieuw... Zoo wij hem gedurende het noviciaat niet ten onder brengen, wat moeite zal hij ons dan veroorzaken en hoe-vele zonden zal hij ons doen bedrijven !

De hoogmoed zet ons aan ons boven de anderen te verheffen, — ons meer te gelooven dan anderen, — ons voor verstandiger of bescheidener te houden dan anderen, — te gelooven dat wij nauwgezetter, heiliger, vuriger zijn,- meer verdiensten vergaderen dan anderen.

De hoogmoed gaat zóó ver van ons in te blazen dat de communiteit gelukkig is ons te bezitten, hetzij omdat wij veel geld medebrengen, hetzij omdat wij meenen meer begaafdheden of betere manieren te bezitten dan onze gezellinnen.

De hoogmoed doet ons alles onderzoeken, en overtuigt ons langzamerhand dat verscheidene punten van den regel eene hervorming behoeven ; hij stort ons langzamerhand gedachten in van onafhankelijkheid, die in het begin slechts vluchtig zijn , maar die mettertijd zich in den geest vestigen en oorzaak zijn dat men de opmerkingen gering schat, de kleine zaken veracht, de berispingen vlucht , zich aan den blik der meesteres onttrekt, tegenzin gevoelt om ieder oogenblik voor kleine zaken verlof te vragen... en op de minste opmerking een driftig, somtijds zelfs een onbescheiden antwoord geeft.....

2°. Een tweede gebrek, dat een groot beletsel

-ocr page 49-

37

is voor den voortgang in de deugd , is de lichtzinnigheid.

Zij geeft een zeker beminnelijk uitzicht dat in de wereld , waar alles oppervlakkig is, soms behaagt, maar dat in eene communiteit de anderen of wei ergert of wel van hare plichten afbrengt.

De lichtzinnige novice is vergeetachtig, de vermaningen, welke zij heelt aangehoord, de besluiten, welke zij genomen heeft, de beloften, welke zij heeft gedaan... binnen eenige minuten is zij alles vergeten.

Zij is praatziek: gedurende de recreatie overschreeuwt zij iedereen : buiten de recreatie denkt zij er nooit aan dal het stilzwijgen een punt van den regel is; zij gelooft zich te verontschuldigen door eenvoudig te zeggen: »1 k kan mij niet bedwingen.quot;

Zij is verstrooid: onbekwaam om te bidden, zelfs niet eene lezing te volgen; zij neemt het eene bevel voor het andere en stoort de orde der communiteit.

Zij is on sta n-dv a sti g , en gevoelt behoefte dikwijls van plaats, van bediening, van gezellinnen , enz. te veranderen.

Deze twee gebreken zijn zeer groot ; wij vestigen er bizonder de aandacht der meesteressen en de oplettendheid der novicen op.

Het is omdat zijniet onverbeterlijk zijn dat men de postulante niet afwijst, die zich nog niet gebeterd heeft , maar wij bezweren haar zich blindelings te onderwerpen aan alles wat hare meesteres zal verlangen, eene h o o v a a r d i g e of 1 i c h t-

-ocr page 50-

38

zinnige novice zal men niet tot de professie toelaten.

«Voor die groote geesten, die gewoonlijk ijdel en met zich zeiven ingenomen zijn, die in de wereld eene groote ijdelheid ten toon spreidden en in het klooster kwamen niet om er zich te vernederen, maar alsof zij er lessen kwamen geven in de wijsbegeerte en de godgeleerdheid, die alles willen regelen en besturen, voor zuiken moet men zeer op zijne hoede wezen,quot; zegt de H. Franciscus de Sales.

»Iemand , die niet standvastig is, zegt Collet, schijnt bestemd te wezen om uitgesloten te worden.quot;

3°. Een ander gebrek van den geest, dat wij nog zullen aanstippen , omdat, ofschoon het onmogelijk is hetzelve geheel te verbeteren, het toch niet nadeelig zal wezen voor de communiteit, zoo de novice, die er mede behebt is, besluiten kan zich blindelings te onderwei\'pen, is een bekrompen geest, die, wanneer het hart niet zeer goed en de godsvrucht niet zeer eenvoudig is, scru pu-leusheid voortbrengt, eene der plagen van de communiteit , waarover wij zullen handelen in ons boek van de Geprofesten.

Wij vergenoegen ons met deze aanwijzingen ; de overige gebreken van den geest, zoo als de levendigheid, de loomheid... verdwijnen allengs onder den invloed van de godsvrucht, den regel en het goede voorbeeld.

))A1 zijn zij nog zwak, of driftig of aan eenigen anderen hartstocht onderhevig, is dit echter geen beletsel om de postulanten tot het noviciaat toe

-ocr page 51-

39

te laten, zegt de H. Franciscus van Sales, zoo zij maar den goeden wil hebben van zich te verbeteren , zich te onderwerpen en de medicijnen en geneesmiddelen te gebruiken, die geschikt zijn voor hare genezing ; en ofschoon zij er tegenzin voor gevoelen of ze met groote moeite nemen, zegt dit niets , zoo zij maar niet nalaten ze te gebruiken, ... en zoo zij maar een vasten wil too-nen genezen te worden, wat het haar ook moge kosten. Deze per sonen moeten lang arbeiden, doch brengen dan groote vruchten voort voor de communiteit , worden groote dienaressen van God en verkrijgen eene hechte en soliede deugd ; want de genade van God vult het gemis aan, en gewoonlijk, hoe minder er van nature is, des te meer genade is er.quot;

II.

Gebreken van liet Hart.

De gebreken van het hart zijn :

1quot;. De onverschilligheid. Er zijn van die koude naturen, welke moeilijk te bewegen zijn, en die in de wereld zelfzuchtig zouden geworden zijn.

Deze naturen zijn gewoonlijk nauwgezet, regelmatig, wellevend, maar zij zijn niet zeer voorkomend, omdat zij er niet aan denken; niet zeer medelijdend , omdat zij het lijden niet bemerken of begrij-pen.

In de communiteit zullen zij door de godsvrucht, die haar langzamerhand zal doordringen , de menigvuldige overwegingen over de liefde, welke God

-ocr page 52-

40

voor haar heeft gehad, de voorschriften der broederlijke liefde, waaraan zij zich onderwerpen, omdat zij er het gewicht van kennen, zoo al niet eene beminnelijke en gevoelige liefde, ten minste eene verdienstelijke liefde bekomen; - dit is alles, wat men van haar kan vorderen. Zij zullen stei-ven zonder iemand bemind te hebben en zonder door iemand bemind geweest te zijn; maar zij zullen den troost naar den hemel mededragen dat zij nooit zwaar aan haren plicht te kort geschoten

zijn. ,

2°. Deafkeerigheid. Er zijn ook naturen,

die door het gdringste gebrek gekwetst worden en die een karakter, wat met het hare in strijd is, niet kunnen verdragen; hieruit komen de afge-keerdheden, de kleine kwaadwilligheden, de kleine wraaknemingen, het zoeken om de gebreken te doen uitkomen , het ongeduld , de harde , dorre , bitse, kwetsende antwoorden.

Die ongelukkige naturen moeten hevige en aanhoudende pogingen aanwenden om te leeren te verdragen; te zwijgen, voorkomend te worden, /ij zullen er echter toe komen met de hulp der genade en de middelen , welke haar de meestei es zal aantoonen, zoo zij getrouw zijn in zich te too-

nen gelijk zij zijn.

Zij bieden minder hulpmiddelen aan dan de on-verschillige naturen, en zij geven veel meer moeite.

3° De zwaarmoedigheid. In eene communiteit is dit gebrek van meer gewicht dan men in het begin zou denken , en de H. ïheresia en de H. Joanna de Ghantal bevelen hare dochters

-ocr page 53-

41

uitdrukkelijk aan geene zwaarmoedigen op te nemen.

Vlucht dit gebrek, zeide de H. Alphonsus de Liguori; het is de pest der godsvrucht en de oorzaak van duizende gebreken. Het benadeelt de ziel, gelijk de worm het kleed benadeelt, waaraan hij knaagt, het maakt haar langzamerhand ongevoelig voor alles , en geeft haar geheel aan den duivel over.

Eene zoete en heilige liefde, bijvoorbeeld voor uwe meesteres, veelvuldige lezingen over de barmhartigheid en goedheid van God zullen de novice helpen het gevaarlijke van dit gebrek weg te nemen.

quot;Voorbijgaande vlagen van droefheid zijn geen bewijs van eene zwaarmoedige natuur. Men begrijpt dat er uren zijn, waarin een bedroefd hart behoefte heeft om alleen te zijn, smartvolle oo-genblikken in bet leven, waarin een glimlach zeer doet.

Gedurende het noviciaat wordt de droefgeestigheid gewoonlijk veroorzaakt door die verschrikkelijke ziekte, welke men het heimwee noemt.

De schrijver der Brieven over het religieuze leven beschrijft haar aldus ;

Een jong \'meisje verzuchtte in de wereld reeds geruimen tijd naar het gelukkige oogenblik, waarop zij in een heilig verblijf zou worden aangenomen ; edelmoedig had zij zich aan langdurige beproevingen onderworpen; zij had de tijding van hare aanneming gezegend, en terwijl zij vaarwel zegde aan alles wat haar dierbaar was , was zij gelukkig en vol vreugde vertrokken.

-ocr page 54-

42

In de eerste dagen van hare aankomst is alles inderdaad voldoening en tevredenheid.

De dagen vliegen voorbij als uren , alles lacht haar toe ; alles behaagt haar ; doch langzamerhand nadert \'de bekoorder, de moeilijkheden komen, de vreugde verdwijnt.

In plaats van die eerste vrolijkheid ziet zij er diepdenkend uit; zij ziet er ernstiger uit, zij praat minder; zij lacht niet meer; de uitspanningen vallen lang; de arbeid vermoeit; de eetlust verdwijnt ; de slaap ontvlucht haar : de gedachte aan hare familie volgt haar overal.

Zij is gaarne alleen; zij weent in het geheim; zij kwijnt, zij teert, weg, zij heeft spijt dat zij gekomen is , zij vreest een verkeerden slap gedaan te hebben , en denkt er aan om terug te keeren.

Ziedaar het heimwee, eene gevaarlijke, doch in het begin zeer gewone bekoring.

Komaan zuster! moed , sterkte, vooral vertrouwen. Ga u in de armen werpen uwer meesteres ; zeg haar eenvoudig en openhartig : Ik v e r-veel mij. Luister naar hare raadgevingen, neem hare liefdevolle vermaning aan en gij zult de kalmte zien terugkeeren, en God zal in de stilte der overweging tot u zeggen: Ik ben uw vader, ik ben uwe moeder, ik benuwb roeder.... en die gij achtergelaten hebt, o! verontrust. u daar niet over, ikzalh ent roosten.

4° De natuurlijke genegenheid. Dit gebrek is zeer algemeen in de eerste tijden van het religieuze leven.

Zich te hechten aan zijne meesteres, aan eene

-ocr page 55-

43

gezellin, wier aard en inborst met de onze overeenstemt, dat is zoo natuurlijk:; daar is zoo iets heiligs en zuivers in.

Deze genegenheid verschaft zooveel vreugde, zij helpt zoo goed om de scheiding van de familie te verdragen, zij verschaft zelfs zooveel vurigheid in het gebed, zij doet zooveel behagen vinden in de communiteit, zij schijnt zoo door God gezegend te wezen dat men geheel verwonderd is, als ons gezegd woidt; Het is een gebrek.

Wij houden dit gevoel des harten voor het tee-derste der liefde, en voor eene genade van God, die ons schadeloos stelt voor onze offers.

En men bemerkt niet dat men zich afzondert van de anderen, — dat men de gezellin welke men bemint, in het heiligdom van zijn hart plaatst, daar, waar alleen de goede God moest zijn, — dat men zich zelfs gedurende het gebed, meer met haar bezighoudt dan met God, tot wien men spreekt.

Men bemerkt niet dat men gewoonlijk met haar tegen de heilige liefde zondigt, door zijn vonnis te strijken over de meesteres, de gezellinnen, hetzij om zich te vermaken of wel om aanmerkingen te maken; — dat de eene niet dulden kan dat er op de andere de minste smet geworpen wordt; — dat men elkander verheft, dat men elkander ondersteunt en aanmoedigt in de laffe en droefgeestige gedachten, welke men heeft, ja somtijds zelfs in gedachten van . wederstand en tegenspraak.

Zoo dit gebrek onderhouden wordt, brengt het langzamerhand een van die kwade geesten voort,

-ocr page 56-

44

waarover wij aanstonds zullen spreken, en die men tot eiken prijs uit het noviciaat moet verbannen.

IIT.

Gelbreken van het Lichaam.

Door dit woord verstaan wij niet de groote lichaamsgebreken, die in sommige kloosters iemand verhinderen aangenomen te worden, maar de gebreken, die zich toonen in de wijze van zich te houden, zich te kleeden, te gaan, en die men zou houden voor het gemis van eene goede opvoeding.

Grove uitdrukkingen , — een boersche toon, — een slordige of gemaakte gang, — een zeker wiegen met het lichaam als om zich te doen opmerken, — eene gemaakte houding, hoewel dikwijls zonder erg, — de onzindelijkheid , — de buitensporige fijnheid , — een onmatig schaterlachen,— vriendschapsbetuigingen die niet strooken met de religieuze zedigheid en welvoegelijkheid, — al te gemeenzame spelen... ziedaar even zoovele zaken die iemand wel niet kunnen beletten naar den hemel te gaan , maar die de goede orde van eene communiteit verstoren, en de eensgezindheid en

broederlijke liefde benadeelen.

*

Om deze gebreken te verbeteren, is het noodig:

1°. Ze le kennen; nu; in het algemeen kennen wij zelve onze gebreken niet, men moet ze ons aantoonen, en dit geschiedt niet zonder dat onze eigenliefde dikwijls gekwetst wordt;

-ocr page 57-

45

2°. Gewillig te zijn, om met eenvoudigheid de raadgevingen aan te nemen, welke men ons geeft, de verwijtingen , welke men ons toevoegt , en de kleine vernederingen, die onze misslagen of onze gebreken ons veroorzaken;

3°. Besloten en standvastig te zijn om edelmoedig een strijd te ondernemen, en zoo het noodig is, jaren lang den ondernomen strijd voort te zetten.

De lichamelijke gebreken zijn die, waarvan men zich het gemakkelijkst betert, omdat zü de oorzaak zijn van veelvuldige vernederingen. Zou de vernedering dan het zekerste en kortste middel wezen om tot de volmaaktheid te komen ?

*

Laten wij in tegenstelling van deze gebreken in eenige woorden de hoedanigheden aanhalen, die volgens de godgeleerden eene ziel geschikt maken voor het religieuze leven.

Voorzeker zijn deze hoedanigheden geen bewijs van de roeping, maar zij geven aan diegenen, die geroepen zijn, eene grootere zekerheid van de waarheid der goddelijke roeping.

»Een oprecht, vroolijk, gewillig, zachtaardig, geduldig gemoed, met eene goede gezondheid, is eene uitmuntende gesteltenis om iri het klooster te leven/\'

»De hoedanigheden , die aantoonen dat eene ziel in den religieuzen staat gelukkig zal wezen, zijn: eenvoudigheid, oprechtheid, zachtaardigheid, een medelijdend hart, een juist oordeel, een geest, die zich laat leiden door de rede, en niet grillig of zonderling is.quot;

-ocr page 58-

46

»Het karakter, dat het best de beproevingen •van het klooster verdraagt, is een goed , handelbaar, edelmoedig karakter, meer geneigd lot vrolijkheid dan tot droefheid.quot;

»Zoo als men ziet, is het niet zoozeer op de deugd, dat men in eene postulante letten moet dan wel op het karakter, zegt de schrijver der Conférences religie uses. Zoo zij niet deugdzaam is, zal zij het in het klooster worden, als zij maar een waar verlangen en een oprechten wil heeft : de goede voorbeelden , die zij er zien zal, de herhaalde onderrichtingen die zij er ontvangt , de oefeningen van godsvrucht, welke zij moet bijwonen, zijn voor haar zoovele onfeilbare middelen om deugdzaam te worden, zoodra zij haar best wil doen om ze met vrucht te gebruiken.

Doch wanneer zij een moeielijk en onhandelbaar karakter heeft, zal zij in het geheel niet. of slechts met zeer veel moeite veranderen.

De H. Franciscus de Sales was van deze waarheid zóó innig overtuigd, dat hij zijne religieuzen aanraadt niets aan te nemen dan goede karakters, dat wil volgens hem zeggen, geschikte en gewillige karakters.

Men moet dus veeleer het karakter van haren geest onderzoeken dan hare deugd.

De godsvrucht wordt in het klooster verkregen, maar het kloóster geeft niet het goede karakter.quot;

-ocr page 59-

47

VIERDE HOOFDSTUK.

Geest dien men uit het noviciaat moet verwijderen.

De gebreken, waarover -wij zooeven gesproken hebben, brengen in een noviciaat zekere kwade i n b o r s t e n voort, die langzamerhand den geest Gods zouden doen verdwijnen, en die men kennen moet om ze te verdrijven, zoodra zij zich vertoonen.

I.

Het pruilen.

Deze geest bestaat in zich buiten de communiteit te houden, niet in dien zin dat men zich in werkelijkheid niet bij haar bevindt, maar dat men zich stelt buiten hare gedachten, hare vreugden, hare meeningen.

Iemand, die pruilt, bewaart het stilzwijgen gedurende de recreatie, — is bedroefd onder het werk, — vermoeid onder het bidden, — in alles en overal ontevreden.

Deze geest komt voort uit afgunst van te zien dat eene gezellin wordt vóórgetrokken of wel dat zij verstandiger of bekwamer is, — uit ij d e 1-heid, die gekwetst is door eene berisping, eene veronachtzaming, den lof, die aan een ander wordt toegezwaaid, — uit grilligheid, van iemand die tot dan toe gewend was in alles haren wil te doen.

-ocr page 60-

48

Zijn doel is zich te doen opmerken, te doen opzoeken, te doen aanhalen.

Het pruilen is zeer gewoon in de eerste maanden van het noviciaat, waar men het den te zachten naam geeft van kinderachtigheid, voorzeker is het de geest van bedorven kinderen, maar in het religieuze leven moeten er geen bedorven kinderen zijn ,het kenteeken van de deugd is de st erk t e, welnu, hetpruilen is een bewijs van zwakheid en iafheid.

Wij smeeken de meesteressen niet toe te laten dat in hare omgeving het pruil en eene gewoonte worde ; het vernietigt de godsvrucht, de liefde ; het is het begin van den geest van kritiek en den partijgeest, waarover wij terstond zullen spreken.

II.

De wereldsclie geest.

De wereldsche geest bestaat in de gewoonten, de gebruiken, de . denkbeelden, de wijze van zien en oordeelen, die men in de wereld had, in het noviciaat te behouden.

Men herkent dezen geest:

lo. In de gesprekken, wanneer de novice bijna voortdurend en zonder er acht op te slaan, spreekt over hetgeen zij in de wereld deed , de personen, waarmede zij omging, — de bezoeken, welke zij ontving, •—- de wereldsche feesten, die zoo zoete herinneringen bij haar hebben achtergelaten . . . Wanneer zij met gretigheid naar

-ocr page 61-

49

tijdingen van buiten verneemt, — zich warm maakt voor eene politieke meening , — altijd de eerste is om te weten en te vertellen wat er gebeurt , — onder voorwendsel van te vermaken , zich eenige anekdoten veroorlooft, die de religieuze ingetogenheid kwetsen.

Wanneer zij alle stukken van dagbladen leest die zij tegenkomt, en met ongeduld de nieuwstijdingen verwacht, welke zij schijnt niet te kunnen missen.

Men herkent ook den wereldschen geest.;

2o. Aan geheel het uitwendige, wanneer de novice zindelijker en netter zoekt te schijnen dan de anderen ;

Wanneer zij aan hare kap of haren sluier eene nettere plooi geeft, dan vooral wanneer zij in de spreekkamer geroepen wordt; wanneer zij op de teenen loopt of op eene bevallige manier heen en weer draait, en zoo den schijn aanneemt van opgemerkt te willen worden.

Deze geest, die voortkomt uit de wijze waarop men is opgevoed , zal langzamerhand verdwijnen naar gelang de godsvrucht de ziel doordringt.

III.

Bizonder zijn.

Deze geest bestaat wel niet in niet te willen doen wat de anderen doen , omdat men begrijpt dat dit grootelijks zou strijden tegen de gehoorzaamheid, — maar in datgene, wat men doet, te doen: anders dan de anderen, — beter

4

-ocr page 62-

50

dan de anderen, — langduriger dan de anderen.

Aldus zal eene novice; lo. een weinig langer in de kapel willen blijven dan de anderen , — hare dankzegging na de Communie verlengen, — meermalen tot de H. Communie naderen, — strenger vasten dan hare gezellinnen, of dan de meesteres toestaat.

lo. Zij zal zich naar het noviciaat of de kapel willen begeven, wanneer de overigen zich in de recreatie bevinden , — op gezette tijden en plaatsen haar officie bidden, — het stilzwijgen bewaren op de uren, waarop de overigen praten of uitspanning genieten, — zich afzonderen voor een arbeid, dien de novicen gezamentl\'yk verrichten.

3o. Zij zal een droefgeestig gelaat toonen op algemeene vreugdedagen, — zij zal ingetogener en afgetrokkener wezen op een feestdag, wanneer de kapel veel fraaier en op haar schoonst versierd zal wezen, — zij zal langzamer of vlugger loopen dan de anderen, — zij zal luidruchtiger lachen....

Deze geest om singulier te wezen is zeer verkeerd; hij vereischt veel geduld en standvastigheid om onderdrukt te worden, en zoo de novice niet blindelings gehoorzaamt, wordt zij later zonderling, onrustig, en eene kwelling voor de communiteit.

IV.

De spotzucht.

De spotzucht bestaat in het bemerken van alle kleine vergissingen, gebreken, hebbelijkheden}

I

-ocr page 63-

51

lompheden, misslagen, die aan ieder lid van de communiteit ontsnappen, en ze de anderen te doen opmerken, — wel niet met het doel om ermede te spotten, maar om den lachlust op te wekken.

Deze geest is een, die het meest strijdt tegen den religieuzen geest, hoewel hij op het eerste gezicht slechts schijnt te vermaken, — hij neemt de liefde weg, — hij deelt zich met groote snelheid mede, — hij kwetst haar diep, die er het voorwerp van zijn, en doet haar somtijds zelfs een huis verlaten, waar zij zich voortdurend vernederd zien , — hij belet de werking der genade in de spotster, en doet haar eindelijk langzamerhand van iedereen vreezen.

De H. Basilius wilde niet dat men iemand in het klooster hield, die spotziek van aard was.

De bron van de spotzucht is de eigenliefde en de kennis van zijne verdiensten, die door den duivel nog vergroot wordt.

Eenige openbare vernederingen , en eene straf voor ieder spottend woord, zouden een goed middel wezen om dit gebrek te verbeteren.

Menigvuldige meditatiën voor het Allerheiligste over den geest van liefde en zijneeigene ellenden zouden spoedig leeren zwijgen en medelijden gevoelen voor de ellenden van anderen.

V.

De geest van Kritiek.

De geest van kritiek is dikwijls niets anders dan de geest van spotzucht, dien men heeft laten toe-

-ocr page 64-

52

nemen en die langzamerhand zijn onderzoek uitstrekt tot zelfs over de daden enmeeningen der oversten.

Men begrijpt al wat er slecht in dezen geest is, en van hoeveel belang het is hem te vernietigen.

Zijne oversten beoordeelen en aanmerkingen op hen maken!

O 1 wee de novice die zich vrijwillig zou laten vervoeren door gedachten van kritiek, en vooral die ze aan de anderen zou mededeelen !

De kritiek neemt soms eenvoudig den naam aan van gemor en schijnt eenigzins wettig omdat wij altijd meenen dat hij gegrond is , even alsof de duivel niet altijd eenige schijnredenen weet te geven!

Daar het gemor van natuur een zeer besmettelijk kwaad is, zullen wij de voornaamste klachten aanstippen, waartoe de religieuzen zich laten vervoeren.

Moge deze lijst, bedaard overgelezen , de onrechtvaardigheid aantoonen , welke deze klachten bevatten.

»— Men wendt zich altijd tot mij om de zwaarste en moeilijkste zaken in huis te verrichten.

— Men zou zeggen dat ik niet even goed ben als een ander.

— Als er iets moeilijks of vernederends te doen is, geeft men het altijd aan mij.

— Men luistert nooit naar mij als ik eene aanmerking maak , en men luistert altijd naar de anderen.

-ocr page 65-

53

— Men ziet mij met geen goed oog aan , en ik heb toch niets gedaan ?

— Ik ontvang altijd berispingen.

— Nu heb ik al wel tien keei en gevraagd wat ik noodig heb: en nooit heeft men tijd om het mij te geven . . . men denkt toch wel aan de anderen.

— Het eten is slecht; men zorgt in het geheel niet voor ons.

— De oversten zijn al evenals de anderen, zij hebben ook hare lievelingen ; wee de arme zusters, die niet in hare gunst staan . . . enz.

VI.

De partijgeest.

Dit is de verschrikkelijkste der kwade geesten. Gedurende het noviciaat vertoont hij zich niet openlijk, maar hij groeit langzamerhand aan in het verborgen van het hart, gesproten uit het pruilen en onderhouden door het gemor.

Indien men zoo ongelukkig was hem niet te vernietigen zoodra men hem bemerkte, welk een rampzalige toekomst zou dit voor eene communiteit geven!

De partijgeest of dege es tvan kuiper ij, die voortkomt uit de hoovaardigheid, die alles beter wil weten dan de anderen, en de z i n-nelijkheid die niet belemmerd wil worden, wordt onderhouden en gevoed door de hizondere vriendschappen.

Zijn doel is langzaam, en van lieverlede zich eene partij te vormen, en dan het bestaande omver te werpen.

-ocr page 66-

54

Is dit woord niet afschuwelijk ?

Eenvoudige en heilige novicen , wij gaan niet verder uit vrees van u te ergeren; maar wij bezweren u in naam uwer roeping, die den goeden God zoovele wonderen en u misschien zoovele offers heeft gekost, laat u in eenvoudigheid geleiden door diegenen, die over u gesteld zijn.

Laat u berispen, laat u vernederen, laat u het harte wonden, laat tot eiken prijs het onkruid uit uwe ziel rukken 1

O gij, op wie de communiteit hare hoop heeft gevestigd, indien gij eens het kruis moest worden van dit huis, dat u met zooveel liefde heeft aangenomen ;

Indien gij eens het hart uwer moeder moest verscheuren, uwe zusters tot ergernis en den duivel tot werktuig moest dienen, ach ! ik zal u niet zeggen; »Keert in de wereld terugquot;, maar: »vraagt aan den goeden God, die u thans, nu gy Hem \'zoo bemint, deze genade niet zal weigeren, vraagt Hem gedurende uw noviciaat te sterven!

Zuster, zuster, ga naar den hemel!

VIJFDE HOOFDSTUK.

Deugden, welke men in het noviciaat moet verkrijgen en beoefenen.

De voorname deugden van het noviciaat, die welke de novicen vooral moeten zien te beoefenen, zijn; de gehoorzaamheid, — debroeder-

-ocr page 67-

55

lijke liefde, — de nederigheid, — de versterving, — de eenvoudigheid.

Zij zijn de vrucht of liever de uitwerking van den geest, die in het noviciaat heerscht, en die, gelijk wij reeds gezegd hebben, de ziel doordringt , die zich oprecht aan God gegeven heeft.

Wij zullen hier vooral de praktische zijde van deze deugden beschouwen.

De praktische zijde der deugden, is dit niet in het bizonder het werk van het noviciaat? En zal de novice , die zich de gewoonte, eigen heeft gemaakt akten van nederigheid en zelfverloochening te verrichten, niet met veel meer liefde aan deze deugden hechten , wanneer zij er later den aard, het gewicht en de verschillende graden van bestudeeren zal ?

Voor het oogenblik is het voor haar voldoende te weten dat de goede God wil dat zij zoodanige akten verricht, en dat die akten, met eene zuivere meening verricht, haar zullen heiligmaken. (*)

(\') Zou het niet mocelijk wezen dat de meesteres in het noviciaat alle acht of veertien dagen de beoefening; van een der deugden , welke wij thans gaan behandelen, voorstelde als de deugd van het noviciaat voor die acht of veertien dagen , dat wil zeggen, dat iedere novice haar best zou moeten doen eenige akten van die deugd te stellen ?

De naam van die deugd zou men zelfs in het openbaar in de zaal van het noviciaat kunnen ophangen.

In het kapittel of op den bepaalden daa-, zou iedere novice met eenvoudigheid rekenschap geven van de akten welke zij gesteld had, hetzij zij zich bepaalde tot diegene die hier zijn aangegeven, hetzij de goede God haar anderen ingaf.

-ocr page 68-

56

I.

Do Gekoorzaaraheid.

De gehoorzaamheid, die bestaat in zijneigen wil aan den wil van een ander te onderwerpen, is, -volgens alle Heiligen en Kerkleeraars , de bizondere deugd van het religieuze leven.

»Niet gehoorzaam te wezen, zegt de H. The-resia, is geen religieus te zijn.quot;

De gehoorzaamheid bereidt de ziel om de andere deugden te verkrijgen;

Zij is het, die langzamerhand de kiemen der kwade neigingen verstikt;

Zij, die de scherpte van het karakter wegneemt;

Zij, die wat ruw is, in de ziel gelijk maakt, wat hard is , verzacht, en die op de leden eener communiteit werkt , op de wijze van het vuur, dat de hardste metalen week maakt, smelt en geschikt maakt om in een vorm geworpen te worden , waaruit zij onder eene nieuwe gedaante te voorschijn komen.

Zoo gij gedurende het noviciaat deze deugd met standvastigheid hebt beoefend , o I welk eene godsvruchtige , welk eene vurige , welk eene hei-

Men zou alle veertien dagen veranderen, doch zicli bepalen bij de genoemde vijf deugden, die men dan beurtelings op nieuw zou nemen.

Het schijnt ons toe dat dit een middel zou -wezen om den wedijver en vooral de eenheid te bewaren.

üeze deugd, aan alle novioengemeen, zou niet beletten dat iedere novice zich toelegde om de bizondere deugd te verkrijgen, die haar door de meesteres of door den biechtvader was aangewezen.

-ocr page 69-

57

lige en gelukkige religieuze zult gij dan later wezen !

De gehoorzaamheid schijnt in het begin hard; zij verplicht in het eerst tot offers , die het hart, den geest , den wil zeer doen; maar wanneer men zich eenmaal geheel aan haar overgegeven heeft, verspreidt zij een zoo groot genot , eenen zoo aangenamen vrede over het leven dat men niet meer buiten een wil kan , die aan den onzen gebiedt.

sGehoorzaam, zeide eene religieuze, die al het geluk van deze deugd gesmaakt had, en door te gehoorzamen vernietigt gij de oorzaak van alle zonden; eene gehoorzame ziel is in zeker opzicht onzondigbaar.

«Gehoorzaam, en door te gehoorzamen vervult gij al uwe uren met verdiensten ; iedere handeling, iedere beweging, iedere voetstap is een parel aan uwe kroon;

«Gehoorzaam, en door te gehoorzamen zult gij altijd tevreden wezen, omdat gij altijd zeker zult zijn den wil Gods te volbrengen.quot; —

Beweegredenen tot gehoorzaamheid.

\'1° De uitmuntendheid vandezedeugd. — Zij overtreft alle offers, die men aan God zou kunnen opdragen, omdat onze wil, dien zij aan Hem onderwerpt, iets grooters en volmaakters is dan alle offers der wereld ; en hierom zeide Samuel tot Saül, die dieren bewaard had om ze aan God op te offeren tegen het uitdrukkelijk gebod dat hij ontvangen had, dat ni e t g ehoor zamen eene soort van afgoderij was en dat de

-ocr page 70-

58

gehoorzaamheid meer waard was danal die o ff er s.

2° De verdienste van deze deugd. — Zij geeft zulk eene groote waarde aan alle handelingen dat de kleinste oefeningen van den regel, ééne vaste bij voorbeeld, die verricht wordt uit de beweegreden van gehoorzaamheid, (vooral als men geprofest is en de gelofte heeft afgelegd) niet alleen de verdienste heeft van de deugd van godsdienstigheid, de volmaaktste der zedelijke deugden , maar, bij gelijken graad van liefde, aan haar, die ze verricht, meer verdiensten verschaft dan zij er bekomen zou door de strengste boetvaardigheden, buiten de gehoorzaamheid gepleegd. — Eene religieuze ziel kan altijd zeggen, wanneer zij uit gehoorzaamheid handelt, zelfs als zij zeer weinig arbeid ven icht, dat zij steeds vele verdiensten vergadert.

3° De zekerheid, welke deze deugd schenkt. — Een ondergeschikte, die gehoorzaamt in de zaken die niet strijdig zijn met de geboden van God, is verzekerd zich nooit voor God te bedriegen en eene daad te verrichten, die aan Zijne Oppermajesteit zeer aangenaam is, zelfs wanneer de overste, die hem gebood, zou dwalen. De gehoorzaamheid is bij God altijd eene geldige verontschuldiging, en wanneer God, om zoo te zeggen, aan eene ziel verwijten zou dat zij geene boetvaardigheid genoeg gepleegd had, en die ziel zou kunnen antwoorden dat men haar niet vergund had meer te doen, zou God die verontschuldiging laten gelden.

-ocr page 71-

59

4° Het voorbeeld van Jezus. — Helge-heele leven des Zaligmakers is slechts één lang geKoorzamen geweest: Mijn voedsel, zeide hij, bestaat in den wil mijns Vaders tevol-brengen: — Hij is gehoorzaam geweest aan Zijne Moeder, aan Zijne beulen, en gehoorzaam tot aan het kruis. — Hij heeft in de gehoorzaamheid geleefd, Hij is in de gehoorzaamheid gestorven, daar Hij liever het leven verloor, zegt de H. Bernardus, dan de gehoorzaamheid.

Oefeningen der gehoorzaamheid.

Gewen u in den persoon uwer meesteres God te aanschouwen, en de bevelen, welke zij u geeft, te ontvangen alsof zij van God komen. God zal niet onmiddellijk tot u spreken ; Hij zal u niet iederen morgen komen zeggen: Doe dit, vervolgens dat... maar Hij laat het u zeggen door haar, die wettig gekozen is om u te leiden.

Indien gij deze overtuiging hebt, — en gij hebt ze, dewijl gij alleen in het noviciaat gekomen zijt om den wil van God te volbrengen , volmaakter dan in de wereld , en gij wel weet dat deze wil zich slechts door middel van uwe oversten openbaart, — dan zal niets u moeite kosten.

*

Laat aan uwe meesteres volle en algelieele vrijheid u met eene bediening te belasten of ze u te ontnemen , — u deze plaats te geven of u op eene andere te zetten, — u een werk te bevelen, en het u niet te laten afmaken. .. zoodat gij iederen keer dat gij geroepen wordt, eenvou-

-ocr page 72-

60

dig zeggen kunt; »Wat wilt gij dat ik doe?quot;

Redeneer nooit over de beweegreden , de tijdigheid , den aard van het bevel dat u gegeven wordt.

«Men wil het, ik doe het; — men wil het niet meer, ik laat het; — men zendt mij, ik ga er heen...quot; dit moet onze taal wezen.

*

Onderzoek nooit inwendig naar de reden van een bevel, eene vermaning of eene berisping.

Wanneer uwe meesteres dwaalt, is zij er bij God verantwoordelijk voor, maar gij niet.

Zoo gij het doel niet inziet, wat zij zich voorstelt, wat komt er dit op aan ? Gij hebt maar te handelen of aan te nemen.

Onderwerp u terstond, zonder toeven, zonder uitstel, laat staan wat gij onder handen hebt om te doen wat men u beveelt, en wees bereid om ieder oogenblik te kunnen antwoorden : ))h i e r ben ik!quot;

*

Onderwerp u volkomen, of het behaagt of niet, — of het aangenaam is, of lastig en moeilijk, — om te rusten of wel om te arbeiden, — om te spreken of om te zwijgen, — om u eenige verlichting te verschalïen of wel om u van iets te berooven.

*

Onderwerp u met vreugde en voorzeker, zoo

-ocr page 73-

61

gij de gedachte hebt dat gij aan God gehoorzaamt, hoe zoudt gij dan niet vol vreugde wezen ? O mijn God! mijn God ! ieder oogenblik zeker te wezen van Uwen wil te volbrengen , U te behagen, U te

verheerlijken, welk geluk !

*

Doe niets zonder vergunning, zelfs niet de eenvoudigste zaken, zoo zij ten minste niet duidelijk zijn uitgedrukt door de plichten van uwe bediening ; hierdoor toont men zijne teederheid van geweten en het verlangen dat men heeft aan God te behagen.

*

Vraag nimmer eene vergunning met halvewoor-den, onder bedekte termen, alsof gij zoudt vreezen goed begrepen te worden, — kom niet herhaaldelijk op uw verzoek terug, zoodat gij eene vergunning afperst, welke men u niet wilde geven. — Over het algemeen heeft eene goede religieuze weinig vergunningen noodig buiten die,

welke de regel haar zegt dal zij vragen moet.

*

Volbreng nauwgezet, doch zonder ongerustheid en met dien geest van liefde, die God zoekt te behagen, alles wat u bevolen wordt; —Geef nimmer aan eene vergunning, die u gegeven wordt, meer uitgestrektheid dan zij werkelijk heeft, noch wat den tijd, noch wat de plaats, noch wat de omstandigheden aangaat, en iederen keer dat gij eene vergunning vraagt, breng u dan in de gesteltenis om met kalmte eene weigering te ondergaan.

-ocr page 74-

62

Eenvoudige bemerkingen over de gehoorzaamheid.

lederen keer dat eene religieuze vrijwillig te kort komt aan een punt van haren regel, kan zij met zekerheid zeggen : »Op dit oogenblikdoe

ik wat God niet wil dat ik doe.quot;

*

Zoo Jesus zich aan mij vertoonde en mij toesprak, zou ik dan niet op het eerste geluid van Zijne stem alles verlaten, waarmede ik mij op dit oogen-hlik bezighoud, hoe nuttig of noodzakelijk hel mij ook zou toeschijnen ?

Zou ik het woord, ja zelfs de letter niet onafgemaakt laten, om daarheen te snellen, waar Hij mij zou roepen ?

Zou ik zelfs wachten tot Hij mij Zijnen wil duidelijk kenbaar maakte, en zoodi a ik aan Zijnen blik of aan eenig teeken Zijne meening kon bemerken, zou ik dan verlangen dat Hij zich nog duidelijker uitdrukte ?

*

Zoo Jesus zich aan mij vertoonde, zou ik dan verschil maken tusschen de groote en kleine zaken, welke Hij mij zou bevelen?

Zou ik durven zeggen : Dit is te moeilijk, dit zou mij te veelmoeite kosten, ik zou er mijne gezondheid voor in de waagschaal stellen?quot; —

Zou ik in het binnenste van mijn hart, waarin Hij leest als in een geopend boek, durven zeggen : »11 ij vraagt te veel van mij, aan eene

-ocr page 75-

63

andere legt Hij zulke moeilijke zaken niet op ?quot; —

*•

Zoo Jesus zich aan mij vertoonde, zou ik Hem dan zóó lang kwellen lot Hij mij mijn verlangen had toegestaan ? — tot Hij mij geplaatst had zoo als mijne ijdelheid en mijne grilligheid dit wensch-ten ? — tot Hij mij gegeven had wat niet zoozeer eene behoefte voor mij was dan wel een eisch mijner zinnelijkheid 1

Zou ik Hem voor mijne zaak zien te winnen door allerlei voorkomendheden, die meer geschieden uil eene soort van huichelarij dan wel uil een

gevoel van eerbied en onderwerping ?

*

Zoo Jesus zich aan mij vertoonde, zou ik dan redeneeren en morren tegen zijne bevelen, wanneer ik er de rechtvaardigheid niet goed van inzag ? Zou ik moeite hebben om te gelooven dat Hij betere redenen kan hebben dan ik, hoewel ik ze niet begrijp ?

Zou ik niet denken dat al wat Hij gebiedt, heilig , goed , nuttig is, en dat ik altijd en in alles Hem moet gehoorzamen ?

Zou ik niet gelukkig wezen onder Zijne bevelen te staan en door Hem uilverkoren te zijn om Zijnen wil te volbrengen ?

*

Welnu! weet ik dan niet dat uit kracht van mijnen regel het Jesus is die mij gebiedt, wanneer mijne oversten mij iets gebieden, dat ik aanJesus gehoorzaam , wanneer ik aan mijne oversten gehoorzaam ?

-ocr page 76-

64

O ! \'wanneer wij van deze gedachte goed doordrongen waren, hoe zou dan alle gemor , alle tegenzin , alle lafhartigheid ophouden !

O God ! help mij haar te begrijpen , haar lief te hebben, mij door haar te laten besturen.

II.

De broederlijke liefde,

«Mijne kindertjes, bemint elkander!quot;

Wij wenschlen dat de meesteres deze roerende woorden van den H. Evangelist Joannes iederen morgen aan hare novicen herhaalde: »Zuster-kens, bemint elkander, bem innen wij elkander lquot;

En gelijk de apostel zou de meesteres kunnen antwoorden , wanneer men haar vroeg: «Waarom herhaalt gij ons steeds hetzelfde *?quot; «Zusters, bemint elkander, en het noviciaat zal eene afbeelding zijnvandenheme 1.quot;

Ja , een noviciaat, waar alle zusters elkander beminden, zou eene afbeelding zijn van den hemel !

Elkander beminnen, dat is te zeggen, elkander verdragen , helpen, achten, gelukkig maken, verzorgen, genoegen doen, volmaken, ondersteunen, naar den hemel geleiden . . . maar mijn God 1 dit zou te schoon wezen !

Deze volmaaktheid zullen wij nimmer bereiken, maar wij moeten er uit al onze krachten naar streven.

De liefde moet de geliefkoosde deugd wezen dei-religieuze huizen ; zij is de bizondere deugd van

-ocr page 77-

63

het Hart van Jesus; — zij is als het ware de ziel van iedere vereeniging, in den naam van Jesus gevormd ; — zij is de rijkdom , de roem, de eer eener communiteit; — zij maakt er de vreugde van uit; zij verdrijft er de droefheid; zij hecht alles nauwer aaneen ; zij bereidt aan alle leden een zachten, gelukkigen, vreedzamen dood, en verzekert haar eene eeuwigheid van vrede en liefde !

Beweegredenen tot de broederlijke liefde.

lo. De verplichting van deze deugd. — Zij is het voorwerp van een plechtig gebod van Jesus; «mijn gebod is dat gij elkander bemint.quot; — Ongetwijfeld zijn al de andere geboden ook voorschriften van den Heer , maar dat van onzen evennaaste te beminnen is een geheel bizonder voorschrift. Het is het m ij n e, zegt Jesus, datgene,aan welks onderhouding ik het meeste hecht.

»Zij vormt het bizonder kenmerk der ware ge-loovigen van Jesus

«Hieraan zal men u als mijne leerlingen herkennen,quot; zegt Jesus, niet dat gij u overgeeft aan de versterving, zelfs niet aan het gebed, maar »dat gij e Ikan d e r b emi n t,quot; hieruit volgt dat iemand, die deze liefde niet heeft door Jesus niet erkend zal worden.

Gelijk men niet zalig kan worden zoo men God niet bemint, zoo kan men ook niet zalig worden zoo men zijn evennaaste niet bemint: Deze twee geboden vormen er slechts één, volgens het woord zelf van Jesus.

-ocr page 78-

dC)

2°. üe verdienste van deze deugd , — De liefde is het gebod des Heeren , zegt de H. Joannes, zoo gij elkander bemint, is dit voldoende, en zult gij zalig wor den. Welke troostvolle woorden !

De liefde verkrijgt ons de kwijtschelding onzer zonden. »Zij bedekt de menigte van onze misslagen,quot; zegt de H. Petrus. God heeft ons plechtig beloofd alles voor ons te doen, wat wij voor de anderen zullen doen. Zoo wij onzen evennaaste beminnen , zal Hij ons beminnen ; zoo wij hem vergeven, zal Hij ons vergiffenis schenken.

Wie gevoelt zich dan na dergelijke verzekeringen niet bewogen ?

3°. Het voorbeeld van Jesus. Het is uit liefde tot ons dat hij op aarde is nedergedaald , uit liefde dat Hij geleden beeft, uit liefde dat Hij gestorven is. Het gansche leven van Jesus is slechts een aaneenschakeling van akten van liefde : Hij zoekt den arme en den schuldige , Hij voorkomt hem. Hij verdedigt hem, Hij verdraagt, Hij vergeeft hem. Een Zijner laatste woorden is een woord van vergeving en liefde geweest.

Oefeningen der broederlijke liefde.

Heb voor al uwe zusters veel achting en eer-bied.

Zij zijn gelijk gij bevoorrechte zielen, die God boven eene menigte andere heeft uitverkoren; zij zijn de welbeminden van Jesus, dan zelfs wanneer zij gebreken hebben ; zij zijn gelijk gij geroepen om groote heiligen in den hemel te worden.

-ocr page 79-

67

Herinner u dus dat het van ieder van haar is dat Jesus u zegt:

»Gelijk gij haar bemint, zal ik u beminnen; zoo als gij haar behandelt, zal ik u behandelen; zoo als gij haar beoordeelt, zal ik u beoordeelen.

*

Nader steeds tot uwe zusters met een open , eenvoudig , oprecht, welwillend gelaat, dat haar toelaat zonder vrees en aarzeling tot u te komen, en haar toont dat gij haar zonder nevenbedoelingen nadert.

*

Draag zorg geene van haar, in wat ook, iets te doen lijden, en zoo gij met eene gezellin in dezelfde bediening zijt, laat haar dan het gemak-

lijkste gedeelte ; God zal u er voor beloonen.

*

Verdraag al uwe zusters, zoo al niet met een welwillenden glimlach, wat soms moeilijk valt, dan ten minste met geduld, waarmede de goede God ook u verdraagt.

Denk dikwijls, gelijk het boek der Navolging u zoo krachtig zegt, dat gij ook noodig hebt dat uwe zusters u verdragen.

*

Zoo gij den moed en de deugd niet hebt diegenen op te zoeken, die niet met u overeenkomen, vlucht haar dan niet op eene openlijke wijze.

Wanneer de Voorzienigheid u bij haar plaatst, toon u dan goed, verdraagzaam, vriendelijk.

O ! welk een genoegen zult gij aan het, Hart van

-ocr page 80-

68

Jesus verschaffen, zoo gij eene ziel niet terugstoot, die Hij bemint!

*

quot;Weiger uwe zusters geen enkelen dienst, welken gij haar zoudt kunnen bewijzen.

Hierin vooral toont zich de broederlijke liefde; elkander te hulp komen, die te zwaar beladen is ontlasten, de taak, die eene gezellin niet ten einde heeft kunnen brengen, in stilte en zonder vertooning afmaken . . . .

Hoe moet de goede God behagen scheppen in eene communiteit, waar deze zoete deugd van onderlinge hulp en bijstand wordt beoefend!

*

Troost uwe zusters in haar verdriet en hare moeilijkheden, wanneer gij haar onrustig ziet, tracht dan zachtzinniger en voorkomender jegens haar te wezen. Hierin moet gij met takt te werk gaan en eene zuster, welke gij ziet weenen, niet zoo op eens uit hare droefheid willen opwekken. — Te weenen m e t h e n die weenen is het zekerste middel om eene smart te troosten.

*

Draag nooit wrok tegen eene uwer zusters, en kom volgens de letter het voorschrift van het Evangelie na; ))L a a t d e zon over uwe v ij-andschap niet ondergaan,quot; en die andere woorden des Heeren: «wanneer gij u aan den voet van het altaar bevindt en u herinnert dat uwe zuster iets tegen u heeft,

-ocr page 81-

61)

ga u dan eerst met haar verzoenen, en keer daarna tot het altaar teruï.quot;

O

-x-

Wees de eerste om uw ongelijk te bekennen en vergiffenis te vragen, zelfs dan. wanneer gij zoudt vreezen koel ontvangen le worden.

Zoo gij meent dat gij nog niet spreken moet tot de zuster, die vertoornd op u is, zoek dan de gelegenheid haar een kleinen dienst te bewijzen, zonder dat zij het te veel bemerkt, bid goed voor

haar, en spreek goed over haar.

■*

Stel u tot wet iedereen te verontschuldigen, ten minste de goede hoedanigheden van anderen te doen uitkomen. — Zoo gij er eenigen bemerkt die niet zeer eendrachtig onder elkander leven, zie haar dan te verzoenen door die duizende middelen, die uw goede engel u zal ingeven.

•X-

Neem de zoete taak op u overal vreugde te verspreiden, geene luidruchtige , maar eene eenvoudige, oprechte, innige, beminnelijke vreugde, — neem deel aan de recreaties niettegenstaande uwe jaren en uwe neigingen, — wek de vrolijkheid op, wanneer gij eenige neiging tot pruilen of tot gemor bespeurt, — verkwik den geest om het hart te verkwikken. 0 ! hoeveel goed zult gij doen, en hoe dankbaar zal God u wezen dat gij zijne

kinderen vermaakt hebt!

*

Leg u iederen morgen de verplichting op gedurende den dag eene kleine aal mo es te doen :

-ocr page 82-

70

van een troostwoord, — een goeden raad, — een glimlach, — een gebed, — een bewezen dienst..., enz.

III.

De nederigheid.

De nederigheid, zegt de H. Thomas, is wel niet bij uitnemendheid de eerste der deugden , maar zij bekleedt toch de eerste plaats onder de deugden omdat zij de grondslag van alle andere is. Eene ziel die nederig is, gevoelt volstrekt geene moeite om te gehoorzamen of zich op te offeren.

Zij gevoelt dat men haar niets vei\'schuldigd is, maar dat zij v e rpIic h t ing h e e ft aan iedereen voor de groote gunst welke men haar bewezen heeft van haar in de communiteit aan te nemen, en de gunst welke men haar bewijst, van haar te verdragen, en zij is gelukkig hare dankbaarheid te toonen door te werken en anderen genoegen te doen.

Die ziel is tevreden met alles : met het grofste gewaad , — met de geringste bediening, — het minste voedsel, — de vergetelheid, waarin men haar laat... zij vooronderstelt nooit dat men haar onrecht kan doen, dat men het vooral op haar gemunt heeft. . . O ! hoe kan eene novice met zulke gedachten zich eene menigte van die kleine verdrietelijkheden en onaangenaamheden besparen, die in de communiteiten ons kwellen, bedroeven en eindelijk het leven ondragelijk maken. De nederigheid is eene der deugden, welke het moeilijkst te verkrijgen zijn.

-ocr page 83-

71

Men bekomt haar door menigvuldige ov er we-gingen over het arm, vergeten, verborgen leven van Jesus, — over hel stilzwijgen van dien goeden Meester, wanneer Hij beleedigd werd, — over de gedachte aan onze persoonlijke misslagen, die, zoo zij bekend waren, ons met schande en verachting zouden bedekken, — over het denkbeeld dat wij slechts de beschikkers zijn over de talenten en kundigheden die in ons gevonden worden, en dat zoo wij er ons de minste eer van toekennen , wij die ontstelen aan God, die ons wel tot teruggave zal weten te noodzaken.

Men bekomt haar vooral door de herhaalde beoefening der akten, waarover wij zullen spreken, die, onder de oogen van God verricht, Zijne genade zeer zeker over onze ziel zullen uitstorten.

Beweegredenen tot nederigheid.

1°. De verb eve nheidvandezedeugd. — Zij is de bewaarster der andere deugden, zij houdt zo om zoo te zeggen opgesloten en belet dat men ze ontrooft. Iemand, zegt. de H. Gregorius, die deugden zou versameien zonder nederigheid, zou gelijk zijn aan iemand, die een kostbaar stof aan den wind liet blootgesteld. — Die niet ootmoedig is, kan niet zuiver wezen, zegt een andere Heilige.

Dewijl de hoogmoed, volgens de H. Schrift, het begin is van alle zonden, omdat iedere zonde haren oorsprong neemt uil den opstand des zondaars, die zijn eigen wil in plaats van dien van God wil doen, is volgens eene tegenovergestelde rede de nederigheid do oorsprong van alle deugden.

-ocr page 84-

72

omdat zij de ziel aan God onderwerpt en in alles Zijnen wil volbrengt.

2°. De verdienste van deze deugd. — Zij stilt de gramschap van God, gelijk wij zien op verscheidene bladzyden van het oude en nieuwe Testament. David, Manasses, Achab zijn niet gestraft geworden omdat zij zich vernederd hebben, de Tollenaar is gerechtvaardigd omdat hij zich vernederd heeft.

Zij trekt lot zich de welwillende blikken des Heeren, die Zijn behagen vindt met de nederigen en kleinen, die aan de hoogmoedigen wederstaat en Zijne genade geelt aan diegenen, die zich voor Hem vernederen.

Zij doet ons door allen beminnen, omdat deze deugd ons aanspoort om niemand tegen te spreken, om aan iedereen toe te geven, om jegens allen gedienstig te wezen.

3°. Het voorbeeld van Je sus. — Hij beveelt ons in het bizonder deze deugd aan, als eene van diegene , die ons aan hem gelijk moeten maken: sLeert van mij; zegt Hij ons, niet wonderen le verrichten, maar szachtmoedig en ootmoedig te zijn van harte.quot; — En hoevele voorbeelden heeft Hij ons niet gegeven, toen Hij als een klein kind al de teekenen Zijner godheid verborg, toen Hij voor een misdadiger wilde gehouden worden, voor Judas neérgeknield, hem de voeten waschte, en eindelijk tusschen twee boosdoeners stierf?

-ocr page 85-

73

Oefening van nederigheid.

Denk niet te veel aan uwe goede hoedanigheden, aan uwe kundigheden, aan uwe talenten.

Koud u niet bezig met na te gaan, wat gij in de wereld deedt, hoe men u daar eer en achting bewees.....

*

Houd uwe meening niet hardnekkig en hoogmoedig staande, zie er ook niet van af op die minachtende wijze, die aan den persoon, die u tegenspreekt, schijnt te zeggen; »Ik laat u de overwinning, omdat i k m e t geen dwazen redetwist:quot;

*

Wil niet alles weten, noch de eerste wezen om

eenig nieuws aan de communiteit mede te deelen.

*

Spreek zoo min mogelijk over u zelve; zoo goed als nooit over uwe familie, uw land, uwe betrekking in de wereld, — wat gij hadt kunnen wezen, — over de personen, waarmede gij omgang

hadt, die u komen bezoeken.

»

Houd u niet bezig, om ze op uw gemak na te gaan, met eenige gedachte van gemor , die altijd voortkomt uit gekwetsten hoogmoed, en zeg stil tot u zelve: ))God heeft toegelaten dat men mij vergeet, dat men mij kwetst, dat men

mij vernedert: Hij heeft welgedaan.quot;

*

Herhaal somtijds voor het Allerheiligste de woor-

-ocr page 86-

74

den uit het boek der Navolging, alsof Jesus zelf ze u toevoegde : »W ilt gij iets weten dat waarlijk voordeelig voor u is? wees gaarne onbekend en voorniets geteld. — Bid de Litanie der nederigheid , welke gij vinden kunt in het hoofdstuk over de Grondregels van het noviciaat.quot;

*

Tracht naar geene bediening of bezigheid ; — antwoord eenvoudig op de vragen, die uwe oversten u doen over uwe geschiktheid en de bezigheden , die gij in de wereld hadt . . . en blijf gerust.

*

Verontschuldig u niet met te veel levendigheid, zelfs niet wanneer gij zoudt meenen gelijk te hebben , en stel alle pogingen in het werk om de persoon te vergeten, die u gekwetst heefl, en de zaak zelve.

*

Vermijd in uw uiterlijk allen schijn van hoogmoed, en gevoel van eigenwaarde , alle aanmatigende houding, alle trotsche of wereldsche beweging;

In uwe taal, ieder woord dat naar een bevel gelijkt, of scherp en niet welwillend is;

In uw toon, alles wat kortaf of gebiedend is.

*

Van tijd tot tijd moet gij, uit nederigheid, gedurende eenige dagen niet vragen om eene zaak, die u niet volstrekt noodzakelijk is en die men velgelen heeft u te geven.

-ocr page 87-

75

*

Zoo gij eenige vergursning te vragen hebt, doe dit altijd op de wijze en in de houding, zoo als de regel en het gebruik dat willen. — In sommige huizen moet men iedere vergunning geknield vragen.

*

Wanneer uw kleed minder goed en van eene grovere stof is als dat van de anderen , of zoo goed niet past. . . moet gij u er niet over beklagen , en u houden alsof gij het niet bemerkt ; — evenzoo moet gij handelen met alles , wat tot uw gebruik dient; een versleten boek, — een oude roze krans, — een minder gemakkelijk bed, enz.

*

Vraag in den eenvoud des harten het. werk te verrichten, waar de natuur gewoonlijk c^n afkeer van heeft, en wat de dienstboden in de huizen doen ; — verricht altijd gaarne wat men u oplegt: bijv. te vegen, het vaatwerk te was-s c h e n, enz.

*

Beschouw u voor God als de dienares dor anderen, en gedraag u van tijd tot tijd, zonder dat iemand het bemerkt, jegens iedereen alsof gij

werkelijk de dienstmaagd waart van allen.

*

Wanneer de goede God u eenige bizondere begaafdheden geschonken heeft, eene grooteban-digheid, — eene aangename en wol-luidende stem, — een goede smaak in

-ocr page 88-

76

het versieren... dan moet gij er voorzeker niet mede pronken, doch wanneer het er op aankomt iemand een dienst te bewijzen of een genoegen te doen\', u ook niet lang laten hidden, onder voorwendsel, dat gij het niet weet, datgij geheèl onervaren zijt, enz.

Spreek niet te veel over uwe geestelijke ellende, uwe geringe 1 i e f d e j eg e ns Go d, houd u niet alsof gij u in alles veracht, — zeg niet altijd dat gij de geringste, de onbekwaamste zijt... Denk het, zoo gij kunt, maar zeg het niet. Het is gewoonlijk meer uit eigenliefde dan uit nederigheid dat men dit zegt.

IV.

De versterving.

Wanneer gij de wereld verlaat en u in het klooster begeeft is het noodig dat gij uit uw hart, uwen geest, uwe verbeelding, uwe zinnen, eene menigte zaken losrukt, die de wereld, waarin gij geleefd hebt, had doen ontstaan en onderhouden had; die zaken zijn misschien niet slecht in zich zelve, maar zij zijn onvereenbaar met het religieuze leven.

De H. Joanna van Chantal omschrijft ze aldus : ïHet is van groot belang niemand aan te nemen . die behagen schept in hare schoonheid , te veel is ingenomen met haar lichaam en meer nog met haren geest.quot;

Iedere luchtstreek heeft verschillende voortbrengselen. De lucht van het kloosterleven kan de voortbrengselen dei\' wereld niet verdragen.

-ocr page 89-

77

Het afwerpen van deze wereldsche voortbrengselen wordt versterving genoemd, omdat gelijk de takken sterven, die gescheiden worden van den boom , die hun het leven meedeelde, even zoo de gedachten , begeerten , genegenheden , akten sterven, wanneer men ze scheidt van den wil.

Boven den ingang van het noviciaat moest men deze woorden des Heeren schrijven :

»Zoo iemand na mij wil komen, dat hij zich zeiven verlooc he ne !quot;

In de zaal van het noviciaat moest men deze woorden van do Navolging schrijven: «Naar die mate zult, gij voortgang maken in de deugd, als gij u zeiven verloochenen z u It.quot;

Wat moet men dan afwerpen ?

Gij zult het spoedig weten , zoo gij slechts met aandacht naar de lessen uwer meesteres luistert, — uwen regel leest, — uwe oudere gezellinnen gadeslaat , en vooral, zoo gij getrouw gehoorzaamt aan de slem van uw geweten. (1)

Beweegredenen tot versterving.

1° Denoodzakelijkheidvandezedeugd. —-Daar Jesus gezegd heeft: »Zoo iemand na mij wil komen, dat hij zich zeiven ver-loochene, zijn kruis opneme enmij

1

Wij spreken hier niet over lichamolijke verstervingen, zoo als vasten, boetldeederen, disciplinen enz. Eene religieuze mag deze slechts beoefenen in zoover de regel ze oplegt, of haar biechtvader en have overste dit toestaan.

-ocr page 90-

78

volge,quot; en dewijl wij slechts zalig kunnen worden in zoover wij het voetspoor van Jesus volgen, moet men hieruit besluiten dat de verloochening, dat is de versterving, noodig is om zalig te worden.

Het ■ H. Concilie van Trente leert dat zij die gedoopt zijn, nog het vuur der begeerlijkheid in zich hebben, waartegen zij zonder ophouden moeten strijden, en dat voor hen eene bron van verdiensten is, wanneer zij door de genade van onzen Heer Jesus moedig weerstand bieden, want men wordt slechts gekroond, wanneer men gestreden heeft.quot; — Zoo wij dus eens gekroond willen worden , moeten wij dat vuur der begeerlijkheid bestrijden, onzen inwendigen vijand bekampen, hem nimmer toegeven ... dit is de verloochening en de versterving, die Jesus heeft voorgeschreven. — »Het vleesch, zegt de H. Thomas, is de bron van alle ondeugden, zoo wij dus de ondeugden willen vermijden, moeten wij het vleesch ten onder brengen.quot; —

2° De verdienste van deze deugd. — Door haar boeten wij onze zonden uit, en worden meer waardig om de gunsten des Heeren te ontvangen. — Wij worden minder ontvankelijk voor de bekoring , en sterker om te wederstaan. — Zij maakt ons meer geschikt tot het gebed, en bereidt ons om gemakkelijker de indrukken der genado te ontvangen.

3° Het voorbeeld v an Jesus. — Het is voldooiule u te herinneren aan hel woord van den H. Paulus: »Jesus heeft zich zeiven nim-

-ocr page 91-

79

mer in ie t s gezo ch tom een algemeenen regel to hebben voor onze verstervingen, de oogen op een kruisbeeld le werpen, en te zeggen ;

»Z ie daar mijn voorbeeld,quot; om bij eene beproeving, een ongeval, eene vernedering den opstand der zinnen tot zwijgen te brengen.

Oefeningen van versterving.

Langzamerhand moet uw geest minder be-geerig worden om alles te weten, alles te doordringen, alles te lezen, alles te verhalen ; minder geneigd om alles ten toon te spreiden wat hij weet;

Minder scherp in de samenleving, — minder begeerig om te spreken, — minder ontroerd bij de minste tegenspraak, — minder verlangend naar nieuwstijdingen, — minder hevig in het antwoorden,

*

Hij moet niet met hevigheid redetwisten, — niet immer gelijk zoeken te hebben, — gaarne toegeven, — niet veronderstellen meer te kennen dan de anderen.

*

ü w w i I moet niet over een ieder trachten te gebieden, niet. hardnekkig aan zijne zienswijze blijven vasthouden ;

Zich onderwerpen aan wat er bevolen is, zonder naar de redenen van het bevel te onderzoeken, vooral zonder het te verachten om de gebreken van dengene, die het geeft;

Niet zijne bezigheden of zijne bediening willen kiezen, noch eene gezellin, die ons bevalt, noch

-ocr page 92-

80

eene betrekking die de eigenliefde streelt, noch zelfs eene plaats, die aangenaam is voor de zinnen. Vermijden van ooit te zeggen : Ik wii of ik wil niet.

*

Uw hart moet zich minder aan de schepselen hechten, — zich minder hechten aan wat de zinnen streelt en wat met hetzelve overeenstemt, — zijne genegenheden regelen en er geene enkele dulden, die het eene zekere teederheid en zeker genot verschaft, — ongetwijfeld de herinnering bewaren van uwe familie, en zelfs eene zeer tee-dere en liefdevolle herinnering, doch die herinnering moet het hart niet bezighouden gedurende het gebed, zij moet slechts dienen om het diegenen, welke het bemint, dagelijks aan God te doen aanbevelen, maar het nimmer één zijner plichten doen verzuimen.

*

Dat het vooral zorge niet van die vriendschappen te sluiten, die zonder twijfel een nieuw genot aan het leven schenken, die al het moeielijke van het gemeenschappelijke leven schijnen weg te nemen, maar die langzamerhand het hart ontzenuwen, van God, van zijne plichten, van de gehoorzaamheid aftrekken, het karakter lastig en geveinsd maken,

en spoedig de ziel met grove misslagen bezoedelen.

*

Uwe verbeelding moet zich gewennen onder het oog van God te blijven. — onverbiddelijk die herinneringen aan hetverledene verdrijven, die zich onder de aantrekkelijkste vormen

-ocr page 93-

81

aan haar vertoonen, — die vo o memens van volmaaktheid buiten de gehoorzaamheid om, die ons afkeerig maken van hetgeen wij doen moeten, en de vreugde en de verdienste van het volbrengen onzer plichten wegnemen, — die vaak belachelijke voorstellingen, die ons het middel aan de hand geven onze nieuwsgierigheid, onze neigingen, onzen heerschenden hartstocht te voldoen; — dat overpeinzen van hetgeen men ons gezegd of gedaan heeft, dat de ontevredenheid opwekt, soms tot wraakneming opwekt en den religieuzen geest verliezen doet.

*

Uw lichaam moet nu eens de koude, dan de warmte, of de ongesteldheid weten te verdragen . . . en niet als een bedorven kind groot leven maken over eenig ongemak, dat door den wil nog spoediger verdwijnen zal dan door de geneesmiddelen.

Het teeken, waaraan men in een ziekelijk lichaam eene edelmoedige ziel herkent; is, dat zij zich niet beklaagt, zich niet onledig houdt met te denken aan hare kwaal, of aan hetgeen zij noodig heeft, of hetgeen men haar geeft.

Zij openbaart hare ongesteldheden zonder ze te vergrooten, neemt de geneesmiddelen, de rust, welke men haar voorschrijft, en lijdt verder geduldig in afwachting dat Gods wil vervuld worde. *

Uwe zinnen moeten onderworpen zijn aan uwe rede.

Uw gezicht moet zich onthouden van alles, wat slechts de nieuwsgierigheid voldoet, wanneer

-ocr page 94-

het verlangen om zich te onderrichten of wel eene beweegreden van wellevendheid niet vorderen het te beschouwen ; met veel meer rede nog moet het zich afwenden van alles wat zinnelijk ,

lichtzinnig of eenigzins onzedig is.

*

Uweooren moeten zich sluiten voor de ijdele en lichtzinnige gesprekken , die in uw hart ijdele wereldsche, zinnelijke herinneringen zouden kunnen opwekken, of n leeren wat uwe roeping u niet toelaat te weten.

*

Uw snaaak moet nooit trachten zich te voldoen; dat hij met dankbaarheid aanneme wat hem streelt, maar niet terugstoote wat hem niet bevalt; — buiten den maaltijd moet gij u van alles onthouden wat niet strikt noodzakelijk is, en zelfs gedurende den maaitijd niet altijd de spijzen nemen, die u het, best toebereid schijnen ; — u onthouden van alle opmerkingen over hetgeen in den refter wordt voorgezet, en vooral zorgen over niets Ie klagen

of uwe ontevredenheid te toonen.

*

Uwe handen moeten zich onthouden van alies, wat slechts ten doel heeft de zinnelijkheid te voldoen , eerbiedig uw lichaam, eerbiedig dat der anderen ; het lichaam is de tempel van God , gedraag u altijd zoo, gelijk gij u in eene kerk zoudt gedragen.

Zeg niet: «H e t is zoo erg niet.quot; Zeg tot u zelve: »Zou de blik van mijn Engelbe-w a a r d e r n i e t quot; e k vv etst worden?quot;

-ocr page 95-

Vermijd iedere aanraking , iedere liefkozing, hoe gering ook, vooral wanneer zij zonder ^etuip^en geschiedt , en houd u in dit opzicht stipt aan hetgeen de regel u voorschrijft.

-X-

Uwe tong behoort ook onderworpen te wezen aan uwe rede en aan uw geloof.

Bedwing haar wanneer de regel het stilzwijgen oplegt: op de slaapzaal, in den refter , in de kapel, onder het gaan en komen ... en wanneer de nood-zakelijkheid of de liefde n verplichten te spreken, doe het dan zacht en met weinig woorden.

Betoom uwe tong gedurende de recreaties , en wees gelijk de apostel dit verlangt: vlug om te aanhooren, langzaam om te spreken.

Spreek weinig en laat het woord aan de anderen.

Spreek nuttig mot het doe! om te stichten of te verstrooien.

Spreek eerder zacht, dan overluid.

Weerhoud een gezegde , d a t a 11 e e n i s o m te lachen, wanneer er stof genoeg is voor het gesprek.

Onthoud u vooral van alles wat zonde is.

Belangrijke bemerkingen over de versterving.

1° Er zijn novicen, die zeer vurig zijn, maar nog weinig ondervinding hebben , en die meen^n dat zij alle akten van versterving moeten doen , die er voorkomen.

Alzoo leven zij in een voortdurenden strijd en dwang, en de zelfverloochening, wier vrucht de

-ocr page 96-

84

z i e 1 e v r e d e is, wordt voor haar eene ware foltering en eene bron van gewetensangsten; en zoo laten zij eindelijk alles na.

P. Marin geeft de volgende praktische regels :

))Men moet de akten van versterving in drie soorten verdeelen : In die, welke gij volgens uw eigen wil kunt verrichten of nalaten , zonder dat er eenig kwaad in gelegen is ;

In die, welke gij niet zoudt kunnen nalaten, zonder te misdoen, of zonder aan de natuur te veel toe te geven;

Eindelijk in die, welke gij niet zoudt kunnen nalaten, zonder te misdoen tegen de voornaamste deugden van uwen staat.

Aldus : 4°. Komt gedurende de recreatie bij u de gedachte op een niets beteekenend woord niet te zeggen ; in den refter komt u in de gedachte iets te laten staan, wat gij zeer gaarne zoudt eten, enz. Gij zijt volkomen vrij dit te doen of niet, en gij moet als een aanleg tot gewetensangsten verwerpen alle wroeging of kwelling dat gij deze versterving niet hebt gedaan.

2°. Gij bemei\'kt dat het antwoord, dat gij gaat geven, uwe eigenliefde zal vleien, zonder iemand nuttig te wezen , — gij gevoelt een te hevig verlangen om eene zuster te gemoet te gaan, die gij bemint... zwijg in het eerste geval, bedwing u in het tweede. Door zulke akten herhaaldelijk te verrichten wordt de ziel sterk, door ze te ver-waarloozen, wordt zij lauw.

3°. Men gebiedt u iets dat strijdig is met uwen wil, gij zoudt het nog niet willen doen, of op eene

-ocr page 97-

85

andere wijze , — men geeft u tot gezellin eene zuster , met welke gij niet overeenstemt... Gehoorzaam en onderdruk, door uw hart tot God te verheffen , den tegenzin , dien gij gevoelt. — Gij zijt verplicht tot deze akten van versterving.quot;

»Orn de juiste maat te bewaren en niet verder te gaan dan de genade , zegt de eerbiedw. Bondon, is het noodig een wijzen en verlichten biechtvader te raadplegen. Velen hebben door onvoorzichtige boetplegingen hare gezondheid verwoest. Zij willen te veel waken , te veel vasten, en zij bederven hare maag en haar hoofd ; zij willen zich te veel bedwingen , te veel inspannen, en zij putten hare krachten uit en weldra kunnen zij niets meer doen. Zij willen de boetplegingen der heiligen navolgen , zonder te bedenken dat de wegen der genade uiteenloopen, dat ieder moet voortgaan volgens de maat van genade, welke God hem geeft, en zij houden voor eene ingeving des hemels wat eene bekoring des duivels is.quot;

2°. Een gebrek, waaraan diegenen die pas in vurigheid ontstoken zijn, dikwijls vervallen, is van zich over te geven aan gestrengheden , die hare krachten te boven gaan. Men verlaat pas de wereld, men ziet zich nog geheel bedekt met de. wonden, welke men er ontvangen heeft, men heeft een afschuw van zijnen toestand, men leest met bewondering en ontzetting de bloedige mishandelingen , welke die slachtoffers der boetvaardigheid, die de woestijnen van Palestina hebben vermaard gemaakt, op hunne lichamen hebben uitgeoefend. Iemand, die nog jong en teeder is, wil ze navol-

-ocr page 98-

86

gen. Haar bed is alies behalve zacht, maar loch wil zij op den blooten grond slapen ; haar voedsel is reeds zeer karig, en zij doel er nog een gedeelte af; zij verlangt en vraagt aanhoudend om een haren kleed , en puntige gordels, dikwijls gebruikt zij dezè werktuigen van boetvaardigheid zelfs zonder verlof, gedreven door de overtuiging dat zij deze verstervingen noodig heeft.

Wat zal uit deze handelwijze volgen? ïwee zaken : vooreerst, dat God niet zegent wat zij doet, omdat zij uit eigen wil handelt en niet uit gehoorzaamheid; vervolgens, dat, zoo zij zich niet voor alles ongeschikt maakt, zij zich toch ongeschikt maakt voor de groote diensten, die zij had kunnen bewijzen.

Opdat gij geen gevaar zoudt loopen uzeive te bedriegen, moet gij in allen eenvoud rekenschap geven aan uwe meesteres van de verstervingen, die gij dagelijks verricht, van het verlangen naar verstervingen, die gij gevoelt, en de beweegredenen, die u aandrijven u niet te bepalen tot de gewone verstervingen van het noviciaat.

V.

De Eenvoudigheid.

De eenvoudigheid is, gelijk de nederigheid, eene deugd, die moeilijk te verkrijgen is, en zoo men er geen natuurlijken aanleg voor heeft en eene geheel bizondere van God verkrijgt, is het zeldzaam dat iemand haar volkomen bezit.

Zij is omtrent van de wereld verdwenen, en

-ocr page 99-

87

alleen in de kloosters, en vooral in de noviciaten, vindt men haar nog in al hare bevalligheid. Maar hoe schoon en aantrekkelijk is die deugd dan ook 1

Zij schenkt aan de novice de beminnelijkheid van hef. kind, de aanvalligheid van de kinderjaren, de oprechtheid van een hart, dat nooit iets bemind heeft dan God, zijne moeder, en dat de zonde zelfs niet by name kent.

»De eenvoudigheid, zegt de H. Franciscus van Sales, doet ons gelijken op de kinderen, die oprecht en zonder kwaadwilligheid denken, spreken en handelen. Zij gelooven alles wat men hun zegt. Voor zichzelven denken of zorgen zij niet: worden zij niet beschermd door hunne ouders ? Z\'y beminnen van ganscher harte, zonder aan hunne eigene voldoening te denken; zij nemen alles ter goeder trouw aan, zy verheugen en verblijden zich zonder eenige begeerte of verlangen om de oorzaken en de gevolgen te kennen.quot;

De eenvoudigheid is eene besmettel ij ke deugd, door hare beminnelijkheid, en het is voldoende dat er in een noviciaat ééne -waarlijk eenvoudige ziel is, en alle andere novicen zullen als door instinkt haar zoeken te gelijken.

Reeds het verlangen naar de eenvoudigheid vooronderstelt eene schoone ziel en een goed hart. . . Naarmate men minder goed wordt, wil men niet eenvoudig meer wezen, en men spot met de eenvoudigheid.

Leg u toe om de akten te stellen, die wij u zullen aantoonen, en de goede God zal uwe pogingen zegenen.

-ocr page 100-

88

Beweegredenen tot eenvoudigheid.

l0De uitmuntendheid van deze deugd. — Zij is het kenmeik van de kinderen Gods en de leerlingen van Jesus, die in de H. Schrift vergeleken worden met de lammeren en duiven om hunne oprechtheid en onschuld. Maar wat nog meer zegt, zij is het kenmerk van den waren godsdienst, omdat niets zoo strijdig is met de eeuwige waarheid als de leugen en de geveinsdheid.

2° De verdienste dezer deugd. — Zij maakt ons beminnelijk hij God, die de geveinsdheid haat, de duhbelhartigen vervloekt, en gaarne omgaat met de eenvoudigen.

Zij maakt ons de welbeminden van Jesus, die de kleine kinderen liefkoosde en den H. Joannes lief had boven de overige apostelen om zijne zuiverheid en oprechtheid , welke deugden niet in eene ziel wonen, die de eenvoudigheid verdreven heeft.

Zij maakt ons ook beminnelijk bij de menschen omdat de eenvoudige ziel niemand tot last is, niemand ontstelt of in verlegenheid brengt, jegens ieder dienstvaardig en welwillend is, en nooit van iemand kwaad kan denken.

3° De kenteekenen van deze deugd. — De eenvoudige ziel is steeds voor allen en in het oog van allen dezelfde, — zij beoefent de liefde met denzelfden ijver jegens allen, zonder iemand uit te zonderen, — zij heeft altijd die vrolijke uitdrukking op het gelaat, die voortkomt uit de getuigenis van een goed geweten, — wanneer

-ocr page 101-

89

zij eenen misslag begaan heeft, bekent zij het oprecht en ondergaat met kalmte de straf of de vernedering. die zij er voor ontvangt, — zij loont zich in alles en overal eene vijandin van alle dubbelzinnigheid, en heeft nimmer een ander doel dan aan God te behagen.

OEFENINGEN VAN EENVOUDIGHEID.

Eenvoudigheid van den geest.

Zonder aanmatiging, niet beter zoeken te doen dan de anderen, zelfs niet opgemerkt te worden; maar naar best vermogen den opgelegden plicht trachten te vervullen.

Zich met niemand vergelijken, nooit pralen met de natuurlijke begaafdheden, noch met de geestelijke gunsten, die God geschonken heeft, en vooral

zich boven niemand verhellen.

*

Eenvoudigheid van het hart.

Jegens God: Eene kinderlijke vrees onderhouden zonder ontroering pf onrust, — een liefdevol vertrouwen zonder laatdunkendheid, — eene stipte getrouwheid zonder kleingeestigheid of spitsvondigheid, — een voortdurend verlangen om aan God te behagen en in alles Zijnen wil te volbrengen, gelijk een kind, dat zijne moeder teeder bemint en de uilgestrektheid der liefde begrijpt, welke zij voor hem koestert.

Jegens den naaste: Eene oprechte en hartelijke genegenheid, — eene beminnelijke open-

-ocr page 102-

uo

hartigheid zonder onbescheidenheid, — eene zachtaardige, geduldige, voorkomende liefde zonder gedwongenheid of kinderachtigheid.

Jegens zich zelf; een geest van orde en vrede, — geduld voor zijne gebreken, misslagen en mislukkingen.

Eenvoudigheid van karakter.

Zonder luimen of grillen , zonder hevigheid of onverschilligheid, zonder levendigheid of ongelijkheid; — toegevend zonder te laten zien dat men toegeeft , — zijnen wil en zijn genoegen opofferen , zonder de moeite en het offer te laten blijken — zich naar alles schikken, zonder er mede te koop te loopen en zonder het zich tot eene verdienste te willen rekenen.

*

Eenvoudigheid in zijne handelingen.

Zonder beweging en overhaasting , —• zonder verscheidene zaken te gelijk onder handen te ne--men, — zich alleen bezig houden met datgene wat men doet, alsof men niets anders te verrichten had, — geheel aan God in het gebed ; geheel aan den evennaaste in zijne betrekkingen met hem en in de oefeningen van broederliefde ; geheel aan het werk wanneer de plicht dit oplegt... Maar immer voor God, volgens God, onder de oogen van God.

-ocr page 103-

91

Eenvoudigheid in hel uitwendige.

In de kleeding: Zedig zonder gemaaktheid; noch bizonder keurig, noch verwaarloosd, — inde manieren: natuurlijk blijven en niet gemaakt zijn, — in het gaan: slechts denken om daarheen te gaan, waarheen men zich begeven moet. — in de houding: deftig zonder stijfheid, gemeenzaam zonder ongemanierdheid , — in het spreken: zonder kwaadwilligheid, zonder list, zonder eene bizondere uitspraak, zonder gezochte woorden, — i n a 11 e s: zonder te zoeken te behagen , doch ook zonder vrees van te mishagen. *

Eenvoudigheid in de godsvrucht.

De zonderlingheden vermijden die haar ontsieren, en de verkeerdheden, die haar onteeren, de kleingeestigheden, die haar belachelijk maken, de verkeerde inbeeldingen , die haar dooden , en de angstvalligheden, die ons kwellen en haar eindelijk gehaat maken. De kleingeestige ontmoediging vluchten en de trotsche laatdunkendheid, — geene andere leer willen dan die van zijnen biechtvader en zijne oversten, — geene andere boeken lezen dan die ons aangeraden zijn, en dikwijls aan God vragen in niets van het communiteitsleven af te wijken.

*

Gelukkig de novice, die haar best doet dagelijks eenige van deze oefeningen in praktijk te brengen 1

-ocr page 104-

92

Ten einde als in eene levendige schets de belangrijke lessen van dit hoofdstuk en van het hoofdstuk over den geest van het noviciaat samen te vatten, schryven wij hier een kostbaar verslag over, dat men niet zonder vrucht lezen zal.

quot;Wijze waarop men zich gedroeg in het Seminarie van St.-Sulpice, bij het

begin van ueszelfs oprichting.

»De wijze, waarop men zich gedurende de uitspanningen gedroeg, was zeer nuttig en stichtend. Allen waren steeds bijeen , en nimmer zonderde men zich af om met tweeën een afzonderlijk ge-spiek aan te knoopen. Men onderhield zich op eene vrolijke en gezellige wijze; men sprak over de punten der meditatie, de geestelijke lezingen , de lezing aan tafel , de voorbeelden , die men er in opmerkte: dit was het gewone onderwerp in de lecreatie. Men onderhield zich op deze wijze met groote zachtzinnigheid, wellevendheid en inschikkelijkheid voor elkander, broederlijke liefde, hartelijkheid en eenvoudigheid.

Men stelde er een genoegen in zich te overwinnen in den tegenzin, dien men somtijds voor iemand gevoelt, hierom betoonde men aan diegenen, die men het minst beminde, grootere vriendschap, en trachtte hen vol hartelijkheid in alles te voorkomen. Niemand bezat iets wat niet voor zijne medebroeders was , men moest zelfs paal en perk

-ocr page 105-

93

stellen aan dit groote verlangen elkander van dienst te wezen.

Ieder was vol ijver om zich zei ven en de anderen op te wekken om God te beminnen.

Mén trachtte eene oprechteliefde in te boezemen voor een arm, nederig, verborgen leven; men sprak dikwijls over de voordeelen van deze levenswijze, en het was dikwijls het onderwerp der gesprekken. Men sprak dikwijls over het beoefenen van de vereeniging met God.

De liefde tot de armoede was zoo groot dat men zijn roem zocht in het armste en het. geringste te bezitten, en van de verschillende gelegenheden gebruik maakte om aan te toonen hoe belachelijk diegenen zich maken, die zich willen voegen naar de wereld.

Men had een grooten ijver voor de bedieningen die gering en vernederend waren, of waarmede moeite en lasten verbonden waren, niot alleen bood men er zich toe aan, maar men verzocht er met aandrang om.

Het grootste getal, ja allen, toonden eene grootere zorg voor de goede orde en het geestelijk welzijn van het huis dan wanneer het het hunne geweest was. De meesten waren vol dankbaarheid dat men hen ontvangen had en dat men hen er duldde.

Men had een grooten eerbied voor zijne broeders; men gaf hun in alles toe, beschouwde zich zelf als den laagsten en geringsten van hen; men stelde er een groote eer in tot zelfs in de geringste plechtigheden gebruikt te worden.

De liefde tot de wereld was zoo zeer verbannen

-ocr page 106-

94

dat men groote gewetenswroegingen zon gehad hebben, zoo men er met de minste achting over gesproken had, en door zoo te spreken, zou men aan de anderen verdriet gedaan hebben. Indien er over gesproken werd, was het slechts met de diepste verachting. Men verzaakte aan alle gehechtheid, aan zijn land, zijne betrekkingen en aan de wereld, en men ging tot God uit geheel zijn hart, overgegeven in de armen zijner voorzienigheid en aan den wil van den overste en van zijnen biechtvader, en op zijn eenvoudig aanraden zou men naar het andere einde der wereld zijn gegaan.

Men Het hem zijne brieven zien, en in hooge mate beminde men de oprechtheid des harten in groote en kleine, gewone en buitengewone zaken.

De hartelijkheid of de onderlinge eensgezindheid der seminaristen werd beschouwd als het bizonder kenmerk van het huis.

Men had eene teedere godsvrucht jegens de H. Maagd, welke men bij iedere gelegenheid deed uitkomen, vooral door niets te doen of te ondernemen zonder hare vergunning te verzoeken; men groette haar beeld, wanneer men zijne kamer of die van zijnen biechtvader in of uitging. Men sprak dikwijls over deze godsvrucht en hare oefeningen, zoo als te vasten of eenige versterving of een aalmoes te doen op den vooravond van hare feestdagen, eene van hare kerken te bezoeken, enz.

De minste onvolmaaktheden, zinnelijkheden, onzedigheden, hardnekkigheid en lichtzinnigheden werden afgekeurd, en men was zorgvuldig op zijne hoede zich er niet aan over te geven.

-ocr page 107-

Men sprak iemand nooit over de verstervingen, welke hij pleegde :

Zoo een ander liem er over sprak, deed men hem begrijpen dat dit niet goed was.

Men offerde trouw aan God de eerstelingen van alle zaken , en beroofde zich uit liefde tot Hem er zooveel van als men kon.

Men had de gewoonte steeds een kruisbeeld en een beeld van de H. Maagd hij zich te dragen.

Men sprak nimmer over het eten, men zocht steeds het minste, zoo als het overschot, van het brood, enz.

Men wekte elkander wederkeerig op tot eenige oefeningen van den gelukz. Berchmans en voornamelijk tot de volgende:

»Ik zal mij laten geleiden als een kind van één dag.

nik zal als een werkelijk kwaad beschouwen zonder groote noodzakelijkheid te vragen van iets uitgezonderd te worden.

»Ik zal mij in dit huis beschouwen als iemand, die er door eene bijzondere genade in is opgenomen, en alles wat. mij gegeven wordt, zal ik ontvangen als iemand, die het niet verdient.

•o.Tegens mijne broeders zal ik steeds vol eerbied en ootmoed wezen.

«Als er zich eeno gelegenheid aanbiedt om mij zeiven te verloochenen, zal ik haar terstond aangrijpen.

»Het gemeenschappelijk leven zal mijn grootste versterving zijn.quot; —

Er waren er die de gehoorzaamheid zóó ver ge-

-ocr page 108-

96

dreven hadden, dat zij op het minste teeken, de geringste beweging, de minste toespeling van hunne oversten acht sloegen, zoodat deze bizonder moesten opletten van geen enkel woord te spreken, dat men had kunnen opnemen als een bevel om iets te doen, wat schadelijk was voor hunne gezondheid;

Men wist niet wat het was eene oefening te verzuimen: op het eerste geluid der klok werden alle deuren geopend.

Men onderhield een streng stilzwijgen; men zag elkander in de gangen of op de trappen zelfs niet aan; en wanneer men elkander tegenkwam, groette men elkander dikwijls, zonder elkander te herkennen.

Ieder had een of twee vermaners, die hem over zijne gebreken onderhielden, en hij bad een Weesgegroet voor diengene, die hem had vermaand.

Ieder nam alles, wat de anderen zeiden, ten goede op, als eene misdaad vluchtte men alle kwade vermoedens, en met liefde verdroeg men diegenen, die ernstig of droevig schenen te zijn.

Wanneer men een zijner medebroeders droevig of peinzend zag, trachtte men hem met zachtheid op te beuren, en men nam deel in zijn verdriet.

De minste zwarigheid, die men had, ging men blootleggen aan zijn overste of zijnen biechtvader.

Men verfoeide de bizondere vriendschappen, en verafschuwde ze als de pest der communiteit.

Oefeningen van godsvrucht, die men zich voorstelde.

Alvorens eene handeling te beginnen, eenige

-ocr page 109-

97

oogenblikken gebruiken om eene goede meening te verwekken.

üe eerste bewegingen der natuur onderdrukken; bijv. men komt zeer vermoeid van de wandeling thuis, en zou terstond willen uitrusten; om deze eerste beweging te onderdrukken, is hel goed eenigen tijd te wachten alvorens te gaan zitten. Er is iets te zien; dan niet terstond kijken, en zoo ook met de andere zintuigen.

In alles handelen uit liefde, uit een bovenna-tuurlijk beginsel, volgens de inzichten van het geloof en de voorschriften van het Evangelie.

Zijn geestelijken voortgang, dien van zijne broeders en het geestelijk welzijn der communiteit ter harte nemen.

Getrouw zijn aan de kleinste oefeningen van deugd, nauwkeurigheid, zedigheid, godsvrucht, verst eiving en vernedering.

Jegens zijn geestelijken vader openhartig zijn als een kind, zelfs in de kleinste zaken; dikwijls hierover spreken en het de anderen aanraden.

De gehoorzaamheid in alles beoefenen, niets doen uit eigen verkiezing.

Altijd het ongemakkelijksfevoorzichzelvenemen.

Alleen het armste in voedsel en kleeding beminnen.

Nimmer iets te zeggen alleen uit spotzucht.

Het is een teeken van vurigheid schrander te wezen in het uitvinden van middelen om zich in alles te versterven, bijv. in de lichaamshouding, het eten, de spelen, de gesprekken, de wandelingen, als er iets te zien valt, en wanneer men zijne zinnen zou kunnen voldoen.

7

-ocr page 110-

98

ZESDE HOOFDSTUK.

Grondregels van liet noviciaat.

Voorwoord.

De grondregels of beginselen, die in dit hoofdstuk zijn verval, en de verhandelingen, d\'ie wij in het, volgend hoofdstuk zullen leveren, kunnen aan de meesteressen of aan de oversten dienen tot onderwerp bij hare onderrichtingen.

Zoo men deze slof wat uitlegt, zou men gemakkelijk gedurende het gansche jaar van het no-_ viciaat alle Zondagen tot de novicen kunnen spreken, men zou somwijlen zelfs ook aan de novicen kunnen opleggen eenige van deze grondregels op het papier uit te werken. Hiertoe zou voldoende wezen deze twee vragen te bantwoorden : »W a a i-o m ? Hoe\'?

Deze arbeid zou tot doel hebben het oordeel te vormen en te versterken, en terzelfder tijd leeren nadenken.

Wij hebben onnoodig geoordeeld de grondregels te verzamelen van den H. Franciscus van Sales, den H. A 1 pli. deLiguori, den abbé Baudrand, omdat men ze in alle boeken vindt, wier lezing in het noviciaat geoorloofd is.

Wij iaden de novicen aan van de g r o nd re g e i s en spreuken, die haar getroffen hebben, uit die boeken af te schrijven en voor haar eigen gebruik te bewaren.

Door het woord grondregels van het noviciaat verstaat men de aredachten. waarmede

-ocr page 111-

ÖÖ

de geest gedurende dezen vormtijd tot het religieuze leven zich om zoo te zeggen voortdurend moet bezighouden.

Deze grondregels zijn als het kort begrip van den geest en de deug den van het noviciaat, zijn in ■weinig woorden vervat om dieper door te dringen, zich sneller in het geheugen te prenten, en zoodoende een steunpunt aan te bieden in oogenblikken van twijfel, onrust, bekoring of zelfs van val.

Het is als het zaad dat men omtrent dagelijks in de ziel moet werpen; gedurende het noviciaat in overvloed uitgeworpen, zullen zij vroeg of laat opschieten; en deze akte van deugd, die godvruchtige gedachte, deze opwekking tot het goede, zal het uitwerksel wezen van een dier grondregelen^ die u getroffen hebben. Zij zijn talrijk; dewijl niet allen volkomen passen voor a 11 e karakters, heeft men noodig geoordeeld ze te vermenigvuldigen. Zij zijn verscheiden, omdat men wilde dat zij toegepast konden worden op bijna alle gesteltenissen van de ziel, en tot richtsnoer dienen

voor iedere handeling gedurende den dag.

* * *

De grondregels, die vooral de ziel der religieuze moeten voeden, zijn de waarheden des ge-loofs, die tot grondslag dienen voor het gansche christelijke en religieuze gebouw.

Zij zijn in juiste en klare termen in het Evangelie uitgedrukt, en wij zullen hier slechts aanstippen :

do. De acht zaligheden en degeheele heer-

-ocr page 112-

dOö

lijke bergpredikatie ^Maf.th. V, VI, VII), die het kort begrip is van de evangelische leer en in eenige woorden bevat een zekeren regel voor alle omstandigheden, een door iedereen te bereiken middel om heilig te worden, een volledig wetboek van vrede en geluk.

2o. De volgende treffende woorden van Jesus, die, hoe vaak ook overwogen, immer aan de ziel een nieuw voedsel aanbieden, en een zekeren en praktischen gedragsregel:

■if

Wat baat het den mensch de gansche wereld le

winnen, zoo hij zijne ziel verliest \'i *

Martha, Martha, gij bekommert u over vele zaken, en toch is er maar ééne zaak, die noodzakelijk is.

..

Zoo iemand mijn leerling wil wezen, dat hij zich

zeiven verloochene, zijn kruis drage en mij navolge.

*

Leert van mij dat ik zachtmoedig en ootmoedig van harte ben.

«

Hij, die de hand aan den ploeg heeft geslagen

en omziet, is niet geschikt voor het rijk Gods.

*

Die zijn vader, zijne moeder, zijne broeders meer

bemint dan mij, is mijner niet waardig.

*

Al wie om mij zijn vader, zijne moeder, zijne

-ocr page 113-

101

broeders, zijne zusters verlaten heeft, zal in deze wereld het honderdvoudige ontvangen, en hiernamaals het eeuwige leven.

» * * .

De volgende grondregelen hebben wij aan de

geestelijke schrijvers ontleend.

Gelukkig de religieuze.

Die den vrede des harten heeft gevonden en hem niet laat verstoren ;

Die overal Jesus ziet: in hare oversten, in hare gezellinnen, in hare bediening ;

Die dikwijls haar Engelbewaarder raadpleegt;

Die niet redetwist en alles doet wat de anderen verlangen;

Die niets onmogelijks ziet in de gehoorzaamheid of in de liefde;

Die zich nimmer bemoeit met wat haar nietaangaat;

Die verdragen kan :

Eene geringachting zonder morren. Eene berisping zonder verontschuldiging. Een woord van lof zonder behagen ,

Eene smart zonder klacht,

Eene vernedering zonder ontsteltenis, Een bevel zonder tegenspraak.

Die niemand veroordeelt en vriendelijk is jegens iedereen ;

Die met onverschilligheid iedere bediening, iedere gezellin , ieder werk aanneemt;

Die eindelijk met geduld hare eigene gebreken en die van anderen verdraagt.

-ocr page 114-

102

DE ACHT ZALIGHEDEN DER RELIGIEUZE.

Vernederd te worden ,

Tegengewerkt te worden ,

Eene weigering te ondergaan,

Berispt te worden,

Gestraft te worden,

Vergeten te worden ,

Overal de laatste te wezen ,

Veriaten te zijn.

Litanie der nederigheid.

O Jesus, zachtmoedig en ootmoedig van harte,

verhoor mij !

Van het verlangen geacht te worden , verlos mij,

Jesus.

Van het verlangen bemind te worden,

TT W

Van het verlangen gezocht te worden , g

Van het verlangen geëerd te worden , ^

Van het verlangen geprezen te worden,

Van het verlangen vóórgetrokken te worden, S

Van het verlangen geraadpleegd te worden , g

Van het verlangen goedgekeurd te worden , quot;

Van het verlangen ontzien te worden , gt;

*•

Van de vrees vernederd te worden , ^

Van de vrees veracht te worden , S

O

Van de vrees teruggestooten te worden , ^ Van de vrees belasterd te worden ,

Van de vrees vergeten te worden , S

Van de vrees bespot te worden , g

Van de vrees beleedigd te worden ,

O)

Van de vrees verdacht te worden, ^

-ocr page 115-

103

*

O Jesus, schenk mij de genade te willen, le wen-schen , te verlangen :

Dat anderen meer bemind worden dan ik.

Dat anderen meer geacht worden dan ik.

Dat anderen in aanzien toenemen , en ik ver-mindere.

Dat men zich van anderen hediene, en mij over het hoofd zie.

Dat anderen geprezen worden, en men mij vergete.

Dat finderen in alles worden vóórgetrokken.

Dat anderen heiliger zijn dan ik, als ik maar zoo heilig ben als ik kan.

MIDDELEN OM INWENDIGE MENSCHEN TE WORDEN.

I.

BEVRIJD U.

1°. Van de Meinsie zonden :

Omdat zij God noodzaken ons vele genaden te weigeren ;

Omdat zij het licht gedeeltelijk wegnemen , dat wij noodig hebben om den wil Gods te kennen;

Omdat zij de kracht der ziel verzwakken, haar den smaak en het gemak der deugd ontnemen.

2°. Van de geringste zaken die aan God mishagen.

Omdat, als men vrijwillig aan God mishaagt, men Hem bedroeft, — Hem weinig liefde en weinig dankbaarheid betoont, — Hem het eeniger-

-ocr page 116-

•104

mate doet betreuren dat Hij ons tot het kloosterleven geroepen heeft.

3°. Van de genoegens der zinnen.

Omdat deze genoegens , zelfs wanneer zij geoorloofd zijn , zoo men ze geniet zonder maat en zonder ze tot God terug te brengen, langzamerhand de kracht van ons karakter sloopen, het hart openstellen voor alle mogelijke gedachten en den wil verzwakken ;

Omdat de ziel, die zich alle geoorloofde genoegens veroorlooft, in gevaar is zich ook de verbo-dene genoegens te veroorloven.

4°. Van de voldoening der natuur.

Omdat naar mate men aan de natuur voldoet, de genade vermindert;

Omdat men , als leerling van Jesus, zijne schreden volgen moet; nu, Jesus, zegt de H. Paulus , heeft nooit de gemakken des levens gezo cht.

5o. Van de wereldsche gesprekken.

Omdat men er allijd eenigzins den inwendigen geest verliest ;

Omdat deze gesprekken van het gebed aftrekken en den geest vervullen met herinneringen of allerlei hersenschimmen.

6o. Van de voldoeningen van den geest.

Omdat, indien men ze met gretigheid zoekt, zij den hoogmoed, de geringschatting van anderen en zelfs de weerspannigheid voortbrengen ;

Omdat niets de werking van den H. Geest in

-ocr page 117-

105

de ziel en het inwendige leven zoozeer belet als de studiën, die men doet buiten de voorbeschrevene, en zelfs die voorgeschreven zijn, wanneer men zich er al te vurig op toelegt;

Ook zal de geest, die te veel de wetenschap zoekt, niet licht overgegeven zijn aan het gebed.

De nieuwsgierige geest zal nimmer ingetogen wezen.

7°. Van de gevoelige vertroostingen in de geestelijke oefeningen.

Omdat daarin de godsvrucht niet bestaat, en men onder die gevoeligheid vele groole gebreken en vernederende zwakheden kan bewaren ;

Omdat men in de vertroostingen gemakkelijker bedrogen wordt dan in de dorheden en zelfs in den gewonen weg ;

Omdat de heiligen, die er het meest mede begunstigd werden , ze altijd vreesden ;

Omdat zij dikwijls meer een gevolg zijn van het gestel dan van Gods genade.

II.

VERZAAK.

1°. Aan uw eigen wil.

Omdat, Jesus aan den Zijnen heeft verzaakt, Hij die gezegd heeft: »Ik ben niet gekomen om mijnen wil te doen, maar die van mijnen Vader;quot; en onderdanig is geweest aan Maria, aan Joseph, ja zelfs aan zijne beulen.

Omdat de eigen wil de oorsprong is van alle zonden, neem den eigen wil weg, en er zal geen hel meer wezen.

-ocr page 118-

-106

2°. Ann uw eigen oordeel.

Omdat het na He erfzonde zelden juist is, en vooral omdat het zelden onpartijdig is in alles wat ons zeiven aangaat;

Omdat God, door een uitwerksel van Zijne goedheid, gewild heeft dat wij allen van elkander zouden afhangen, en bijgevolg ons oordeel zouden onderwerpen aan het oordeel van die Hij over ons gesteld heeft.

III.

■WEES GETROUW.

1°. Aan uwe regels.

Omdat zy in eene communiteit het krachtigste middel zijn om heilig te worden, het middel, dat aan alle andere hunne waarde schenkt, dat het meest geschikt is in ons den vrede der ziel te bewaren;

Omdat men in eene communiteit slechts genaden ontvangt, naarmate men getrouw is aan den regel.

2°. Aan de geringste oefeningen der communiteit.

Omdat zij zijn ingesteld door een overste, die er het recht toe liad, en alleen daardoor reeds onder de gehoorzaamheid vallen;

Omdat volgens het Evangelie, diehet kleine versmaadt, langzamerhand vallen zal, en die getrouw is geweest in het kleine, rijkelijk beloond zal worden.

3°. Aan de i7isprahen der genade.

Omdat die inspraken bizondere verlichtingen zijn

-ocr page 119-

107

welke God ons geeft om ons in dat bizonder geval te verlichten ;

Omdat, als men ze terugstoot, men zich blootstelt er geene meer te ontvangen, men weerstand biedt aan den H. Geest en God beleedigt.

IV.

LEG U TOE.

1°. Op de gedachte aan Gods tegenwoordigheid.

Omdat deze gedachte u de zonde doet vermijden, — ii ondersteunt in de bekoringen, — u opwekt in tegenzin, aanmoedigt in zwakheid, — u aanzet tot den arbeid.

2°. 0;j den geest des geloofs.

Omdat dit het middel is aan onze daden,zelfs aan de geringste, zelfs aan diegenen, dieniet geslaagd zijn, eene wezenlijke waarde te geven voor den hernel;

Omdat zonder dezen geest van geloof onze schitterendste daden bij God voor niets geteld worden.

3o. Om goed mve meditatie te doen.

Omdat daar de ziel krachten pul om te werken voor de eer van God ;

Omdat daar de ziel duidelijk ziet wat God van haar wil;

Omdat het eene oefening is der engelen, en de zielen, die er zich op toeleggen, eindigen met een ieven te leiden, gelijk aan dat der engelen.

V.

VLUCHT.

1°. Het morren.

Omdat het langzamerhand den geest van onder-

-ocr page 120-

108

werping wegneemt, — gewoon maakt onafhankelijk en ontevreden te leven, — belet de genoegens te smaken van het communiteitsleven ;

Omdat het den verschuldigden eerbied voor de oversten wegneemt, — dikwrls een onherstelbaar kwaad sticht, en vroeg of laat streng door God gestraft wordt.

2°. liet spotten.

Omdat het strijdt tegen den geest van liefde, — soms ongeneeslijke wonden slaat, en de oorzaak is geweest, dat verscheidene hunne roeping verloren;

Omdat het de ijdolheid des spotters voedt, hem langzamerhand doet meenen dat hij meer is dan de anderen, en hem berooft, van de inwendige mededeeling der genade.

3°, De bizondere vriendschappen.

Omdat zij den familiegeest wegnemen, die in eene communiteit heerschen moet, — het hart weekelijk maken, de ziel dor doen worden, —■ de godsvrucht verzwakken, — den blik der oversten doen vluchten en langzamerhand tot zinnelijkheid voeren.

GOD WIL.

Dat men geboorzame zonder tegenspraak.

Dat men arbeide met ijver,

Dat men het stilzwijgen beware zonder ontevredenheid,

Dat men zedig zij en opgeruimd.

Dat men de gelegenheid zoeke anderen van nut te wezen en hun genoegen te doen,

-ocr page 121-

109

Dat men alle gedachte verdrijve, die den geest ontstelt of tijd doet verliezen,

Dat men tot hem zijne toevlucht neme, zoodia men een misstap heeft begaan.

verheug u.

Zoo gij onbekend en vergeten zijt,

Zoo gij ontbloot zijt van natuurlijke begaafdheden, Zoo men niet aan u denkt.

Zoo men u gebruikt tot de laagste bezigheden, Zoo men zich van u niet bedient.

Zoo men u uwe meening niet vraagt,

Zoo men niet veel vertrouwen in u stelt. Zoo men u de laatste plaats geeft,

Zoo men u nimmer prijst.

Zoomen alle anderen boven Ti de voorkeur geeft. spoedig zult gij eene gr00te heilige quot;worden.

Zoo gij u aan niets hecht.

Zoo gij gaarne vergeten wordt,

Zoo gij in stilte lijdt,

Zoo gij alles aanneemt wat de goede God u overzendt of toelaat dat u wordt aangedaan, Zoo gij niets anders verlangt dan den wil Gods.

de religieuze, dienimmer volmaakt zal zijn, is

Diegene, die zich verontschuldigt.

Diegene, die mort en op alles iels te zeggen heeft,

Diegene, die klaagt over het eten,

Diegene, die den spot, drijft met anderen. Diegene, die den blik van hare overste ontwijkt.

Diegene, die de kleine zaken niet telt.

-ocr page 122-

üö

üvel- twee zaken moet gij nimmer klagen de kleeding, het voedsel.

*

Twee personen moet gij nimmer beoordeelen

de overste, den biechtvader.

*

. Twee gebeden moet gij dikwijls doen: Heer verlos mij van nieuwsgierigheid en praatzucht.

■X-

Twee deugden moet gij ieder oogenblik beoefenen; gehoorzaamheid en liefde.

*

Voor twee daden moet gij immer gereed zyn; communiceeren, sterven.

DE ZEVEN HOOFDZONDEN EENER RELIOIEUZE;

Ongehoorzaamheid,

Onordeiijkheid,

Verbreking van het stilzwijgen,

Aanmerkingen en gemor,

Bizondere vriendschappen,

Afgunst,

Afkeerigheid en bitsheid.

MIDDELEN TOT VOLMAAKTHEID.

In het gedrag:

Gelijkheid van humeur. — oprechtheid, — zedigheid, — voorzichtigheid, — zachtheid — krachtdadigheid.

In den omgang :

Vrolijk zonder uilgestorlheid, — voorzichtigheid in het spreken, — zich zelf vergeten, —• voorkomendheid jegens de anderen.

-ocr page 123-

Hi

In heb (/eOruilc der 11. Sacramenten, Een zuiver hart, —• eene zuivere meening. ■—-Onthechting van de gevoelige vertroostingen, — een levendig geloof, — een werkdadige ijver.

In de gebreken :

Eene nederige en oprechte bekentenis, —eene diepe droefheid zonder neerslachtigheid, — on-middeiijk tot God zijne toevlucht nemen, — zich op Zijne barmhartigheid veriaten, — boete doen.

Jeyens God:

Kinderlijk vertrouwen, — eenvoudig maar vol liefde naar Zijnen wil vernemen, — in vrede Zijne genade afwachten, — terstond en zonder voorbehoud aan Zijne inspraken gehoorzamen.

. Jegens zijne uverulen:

Diepe eerbied om God, wiens plaats zij beklee-den, — eenvoudige, oprechte, volkomene gehoorzaamheid, — onbeperkt vertrouwen.

Jegens den evennaasten:

Hartelijkheid, — voorkomendheid, — hulpvaardigheid, — inschikkelijkheid zonder laagheid, — eerbied zonder vleierij, — toegevendheid zonder menschel ijk opzicht.

Jtgens ziclizelven:

Strenge zedigheid, — oprechte nederigheid, — aanhoudende versterving, — onverstoorbaar geduld.

Jegens zijnen geest:

Een wijs mistrouwen van zijn verstand, — eene gelukkige onbekendheid met zijne verdiensten, — een heilig gebruik van zijne talenten.

-ocr page 124-

142

Jegens zijn hart :

Getrouw om alle ontsteltenis te verbannen,, — ■waakzaamheid over al deszelfs bewegingen, — zijne neigingen opofferen, — zijn afkeer overwinnen.

Jegens zijne verbeelding: Onverstoorbare kalmte in al hare verkeerdheden,- — hare ijdele scheppingen verachten, — hare verstrooiingen behendig afleiden.

Jegens zijn lichaam :

Matige zorg, — bedachtzame gestrengheid, — in alles matigheid.

Jegens zijne gevoelens: Overeenstemming met die van Jesus, — voortdurend en volkomen overgegeven aan het welbehagen des Heeren voor het leven, voor den dood, voor gezondheid, voor ziekte, voor eer, voor verachting.

*

De ziel, welke deze middelen getrouw gebruikt, zal; De vreugde wezen van God,

Zelve God genieten,

Een onverstoorbaren vrede in God vinden,

Zich het eeuwig bezit van God verzekeren.

EENE GOEDE RELIGIEUZE MOET AAN GOD VRAGEN:

Meer nederigheid dan vernederingen.

Meer geduld dan lijden.

Meer wil dan werken.

Meer liefde dan daden.

Meer berusting in alles dan berooving van alles, Meer gehoorzaamheid dan bevelen,

-ocr page 125-

113

Meer daden dan woorden,

Meer zorg voor de heiligheid dan voor de gezondheid.

EENE GOEDE RELIGIEUZE MOET ONVERSCHILLIG WEZEN:

Voor alle soorten van plaatsen en bedieningen, Voor alle soorten van kruisen en lijden.

Voor alle soorten van behandeling vanwege de schepselen.

Voor hunne herinnering en voor hunne vergetelheid.

Voor hunne achting en voor hunne verachting. Voor hunne genegenheid en voor hunnen afkeer. Voor alle soorten van behandeling van wege God, Voor de verlichtingen en voor de duisternissen. Voor de vertroostingen en voor de dorheden, Voor de rust en voor den arbeid ,

Voor de gezondheid en voor de ziekte,

Voor het leven en voor den dood.

Twaalf belangrijke grondregels.

Altijd God en God alleen voor oogen hebben ,

omdat God alleen ons zal oordeelen.

*

Iedere vernedering, iedere beproeving, iedere smart beschouwen en aannemen als een gedeelte van het kruis van Jesus en als een druppel uit Zijnen kelk. God zendt ze ons over om ons deelgenoot te maken van Zijne verdiensten.

Nooit over zich zeiven spreken, nooit voor zich

8

-ocr page 126-

114

zelf bezorgd zijn; — God zorgt er voor, is dat niet genoeg 1

•5f

Alles van de anderen verdragen , en hen niet

vrijwillig iets doen lijden.

*

Alles doen voor de anderen en niets voor zich zeiven eischen. Met dankbaarheid aannemen alles wat men ons doet.

*

Steeds de oogen gesloten houden voor de gebreken van anderen en open voor hunne deugden,

hen in alles verontschuldigen.

*

Zich nimmer verontschuldigen , zelfs niet als hetgeen men ons zegt niet billijk is ... wat maakt het ons bij God ?

*

Niets vragen , niets weigeren , in alles op den goeden God rekenen.

*

Zich nimmer veroorloven het gedrag van zijne oversten of van zijnen biechtvader te beoordeelan,

zelfs niet het te onderzoeken.

*

Zich bezighouden met zijn eigen werk, niet met dat van anderen. Voor God werkt ieder voor zich zeiven, en geeft rekenschap van hetgeen hij te doen- heeft.

*

Alle schepselen , wie zij ook zijn , te beschouwen als door God bij ons geplaatst, de eenen om

-ocr page 127-

115

ons te laten verdienen, de anderen om ons te laten uilboeten.

*

Zich de laatste achten der gansche communiteit, en in alles, doch zonder gemaaktheid , de plaats te zoeken, die niemand wil.

EENE VURIGE RELIGIEUZE.

Aanhoort gewillig:

De lezingen, de raadgevingen, de verwijtingen;

Beoefent getrouw:

Den eerhied , de gehoorzaamheid , de nauwgezetheid ;

Gaat vol liefde om:

Met hare gelijken , hare onderhoorigen , degenen , die haar niet liefhebben, die haar doen lijden;

Geeft nederig toe:

Aan hare gelijken , aan hare onderhoorigen;

Verdraagt gewillig:

De beproevingen, die God haar overzendt, die hare familie , hare bediening , hare gezondheid , hare mislukkingen . . . haar veroorzaken.

Arbeidt met ij v e r:

Dan zelfs wanneer het werk haar mishaagt, haar nutteloos toeschijnt , haar geene enkele voldoening quot;zal aanbrengen.

-ocr page 128-

116

BEELD EENER GOEDE NOVICE.

Zij bedankt God dat Hij haar den moed heeft geschonken alles te verlaten om den religieuzen staat te omhelzen.

*

Zij is overtuigd dat zij gedurende haar gansche religieuze leven wezen zal, wat zij gedurende het noviciaat is geweest.

*

Ongetwijfeld denkt zij aan hare familie , maar

alleen om ze aan God aan te bevelen.

*

Al hare zorg is getrouw en in alle opzichten den regel te volbrengen, die haar is gegeven, —zij weet dat daarin alleen voor haar de volmaaktheid bestaat.

Zij is godvruchtig in hare gebeden, — liefderijk jegens hare zusters , — inwendig ingetogen , — uitwendig zedig.

»

Zij beschouwt de overtreding van het stilzwijgen als een misslag , die noodlottige gevolgen kan hebben.

*

Wanneer de regel haar lastig toeschijnt, denkt zij aan hare vorige zonden , aan den heiligen wil van God , en dan verdraagt en bemint zij hem,

en doet haar best niets te verzuimen.

*

Wanneer zij berispt wordt over hare gebreken

-ocr page 129-

117

en vernederd wordt, verontschuldigt zij zich niet, maar zwijgt, bedankt en tracht heter te worden.

■rf

Zij toont zich vol vertrouwen jegens hare meesteres en haren zielsbestierder, zij beschouwt hen

als hekleedende bij haar de plaats van God.

*

Zij is vooral bezorgd het kleine niet te ver-waarloozen , overtuigd dat deszelfs onderhouding een bewijs is van hare liefde tot God en haar groote genaden zal bekomen.

De nederigheid is haar steun,

Het gebed is hare vertroosting,

De gehoorzaamheid is haar gids,

De roeping is hare studie.

De arbeid is haar plicht.

Het kruis is haar leermeester,

Het gewetensonderzoek is haar boek,

De overweging is haar voedsel.

De Communie hare vreugde en hare sterkte,

Maria is hare moeder.

De H. Joseph en haar goede lüngel zijn hare beschermers.

ZEVENDE HOOFDSTUK.

Arbeid in het Noviciaat.

Dewijl het doel van hel noviciaat is de ziel tot het religieuze leven voor te bereiden en te vormen, kan men het noviciaat beschouwen:

-ocr page 130-

Ids

de. Als een smeltkroes, waarin de ziel hervormd wordt, en om zoo te spreken, het -wereld s ch e element aflegt en het g o dde-lijk element aanneemt.

Deze hervorming vordert soms een harden arbeid ; en het is niet zonder moeite en opoffering dat men de deugden verkrijgt, welke wij hebben aangetoond, dat men de natuurlijke gebreken aflegt en gehoorzaam, liefderijk, eenvoudig, verstorven wordt.

Deze arbeid wordt langzamerhand verricht door het gebed, door de overweging, en met behulp van de leiding en de beproevingen, waarover wij later zullen handelen.

2c. Men kan hel noviciaat ook beschouwen als eer. e school, waarin de novice theoietisch en praktisch ten minste de grondbeginselen leert van de kennissen, die zij later noodig zal hebben om aan hare roeping te beantwoorden.

In het noviciaat nu zijn twee soorten van studiën.

De eerste is overeenkomstig het doel der orde of der communiteit. Men begrijpt bijv. dat de novicen die voor de verpleging der zieken bestemd zijn, eene andere opleiding ontvangen dan de novicen, die bestemd zijn voor het beschouwend leven of voor hete n-d e r w ij s.

Met deze onderrichtingen hebben wij ons niet bezig te houden; de bizondere handleidingen van ieder geven de noodzakelijke aanwijzingen.

De tweede soort van studie, die aan alle no-

-ocr page 131-

119

viciaten gemeen is, bestaat in de kennis van d e verplichtingen van den religieuzen staat, dien men gaat omhelzen, en in de kennis? van ten minste de grondbeginselen van het inwendig leven, dat het leven moet wezen van die zich aan God hebben toegewijd.

Om deze studie nu te vergemakkelijken, gaan wij, in het kort wel is waar, maar toch voldoende om er eene genoegzame kennis van te verkrijgen, datgene verhandelen wat men welen moet over den religieuzen staat en het inwendige leven.

Zou men in het noviciaat ook niet in het bizonder de christel ij ke 1 e e r i n g moeten besludeeren?

Hoevele jonge meisjes komen zich aan God geven met een edelmoedig hart, maar slechts oppervlakkig in de christelijke leer onderwezen? En het zijn soms juist diegene, die in de wereld eene schitterende opvoeding genoten hebben.

»Zoo er iets is,quot; zegt Mgr. Dupanloup, sdat mij soms diep bedroeft en doet vreezen voor de eeuwige zaligheid der zielen, dan is het te zien hoe weinig men zijnen godsdienst kent, en hoe weinig men doet om hem te kennen . . . Tegenwoordig heerscht er onder ons, in zaken van godsdienst, eene betreurenswaardige onwetendheid. Hoe dikwijls heb ik bij overigens goed onderwezen lieden, zelfs bij goede en brave christenen, in dit opzicht de diepste onwetendheid ontmoet!

»Men kent dikwijls niets van zijnen godsdienst:

-ocr page 132-

120

men weet niets of zoo goed als niets van zijne noodzakelijkste leeringen, niets van zijne instellingen, van zijne geheimen, van zijne bewijzen, niets van zijne rechten, van zijne werking op de wereld; bijna niets van zijnen oorsprong, van zijne geschiedenis, zelfs van de geschiedenis des Heeren; men begrijpt zijne het meest in het oogloopende belangen niet; men is onbekwaam die te dienen en te verdedigen.quot;

Men heeft eene zekere neiging voor de godsvrucht, men verricht eenige oefeningen van godsvrucht, men kent het opp ervlakkige van den godsdienst en men geeft zich in vrede over aan geestelijke lezingen, zonder te bedenken dat men zijn geloof zou moeten versterken en beredeneer en. Eene novice moet zich niet vernederd achten, wanneer men in het noviciaat e en catechismus leest, die datgene uitlegt wat zij wellicht wel van buiten weet, doch waarover zij weinig heeft nagedacht.

»Over het algemeen, zegt Mgr. Dupanloup, weet men weinig van den Catechism us en het E van-ge 1 i e en bijgevolg ook zeer weinig van den godsdienst.quot;

I.

KORTE VERHANDELING OVER LEN RELIGIEUZEN STAAT.

Wij willen in deze weinige bladzijden geene volledige verhandeling geven over den religieuzen staat, maar slechts aan de novice leeren wat voor haar van het grootste belang is te weten over den staat, dien zij omhelzen wil.

-ocr page 133-

121

Natuur van den religieuzen staat.

1. De religieuze staat is een staat, waarin verscheidene personen hun gansche leven doorbrengen onder een zelfden regel, die door de Kerk is goedgekeurd, en waarin zij zich aan God wijden door de geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid en de beoefening van eenen gemeenschap-pelijken regel.

2. Een bisschop kan, volgens eene algemeen bekende en door den H. Stoel ioegelaten gewoonte, in zijn diocees tenminste voorloopig eene religieuze communiteit goedkeuren en er de drie geloften toelaten, maar eene zoodanige communiteit is daarom niet eene eigenlijk gezegde religieuze orde.

3. Zelfs dan wanneer de regel door den H. Stoel is goedgekeurd, is eene communiteit hierdoor alleen geene religieuze orde; er wordt nog vereischt dal de geloften altijddurend endoor den Paus als solemneel erkend zijn. — Deze uitdrukkelijke erkenning der solemneele geloften maakt eene religieuze orde. — De Paus zou echter ook den titel en voorrechten van r e 1 i lt;ï i-euzeorde kunnen toestaan aan eene congregratie, die slechts eenvoudige geloften aflegde. Zoo laat een dekreet van Pius VII en Gregorius XVI de vrouwelijke religieuzen in Frankrijk in het genot van de gunsten en voorrechten der orde, wier regel zij volgen, ofschoon zij geene solemneele geloften doen, gelijk hare zusters in sommige andere landen.

-ocr page 134-

122

Aanmerking: Daar bij de tegenwoordige wetgeving allen voor de oogen van de wet gelijk zijn, en allen kunnen erven, beschikkingen maken, getuigen, enz., heeft men hieruit besloten dat er in die landen (zoo als Frankrijk, België 1) enz.) geen solemneele gelofte van armoede meer bestond, (omdat deze solemneele gelofte alle akten en overeenkomsten, die hiermede in strijd zijn, vernietigt) en gevolgelijk ook geene andere solemneele geloften, omdatdereligieuzegeloftenzon-der elkander niet solemneel zijn. Maar dewijl de solemneele geloften eene kerkelijke instelling zijn, en de Paus de tot nu toe ver-eischte voorwaarden kan veranderen, komt het er alleen op aan, om zeker te wezen of eene gelofte solemneel is of niet, het gevoelen van den Paus desaangaande fe vernemen.

Het schijnt nu : 1°. dat de geloften der vro u-w e 1 ij k e religieuzen in die landen niet solemneel waren ; 2o. dat dit het geval niet is met de mannelijke religieuzen., wier geloften, ten minste die van het grootste gedeelte, solemneel zijn. (Conférences du Puy, IV.)

4. Het doel van den religieuzen staat is naaide volmaaktheid te streven door de nauwkeurige onderhouding, niet alleen van de geboden van God en de H. Kerk, maar ook van de e v a n-g e 1 i s c h e raden. Dit streven naar de volmaaktheid is het einde van iedere religieuze ver-

1

In Nederland bestaan nog eenige kloosters van vrouwen, waarin men solemnee!e gelollen doel.

-ocr page 135-

-123

eeniging en de reden van alle verplichtingen, welke zij aan hare leden oplegt. Volmaakt en heilig te wezen, is het deel der hemelingen; — zalig willen worden en alles doen wat daartoe volstrekt noodzakelijk is, is de gesteltenis van den gewonen christen ; — n a a r de volmaaktheid te trachten en te streven, is eigen aan den religieus.

5. Het m i d d e 1 om tot de volmaaktheid te komen is de beoefening der drie evangelische raden van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid.

De vrijwillige armoede is de eerste gesteltenis, die Jesus vraagt aan hen, die volmaakt willen worden : «verkoop wat gij bezit, geef het den armen en volg m ij

Daar de zuiverheid ons ontheft van de zorg voor een huisgezin, maakt zij de beoefening der armoede gemakkelijker; bovendien verheft zij de ziel boven de zinnelijke dingen en veroorlooft ons het hart aan God alleen te hechten ;

De gehoorzaamheid onderwerpt den wil aan een overste en veroorlooft hem alles te bevelen wat hij noodig oordeelt tot de volmaaktheid. Hierom spreken eenige religieuze orden, de Benediktijnen bij voorbeeld , alleen de gelofte van gehoorzaamheid uit, daar de twee andere hierin zijn opgesloten.

6. Deze beoefening der evangelische raden moet verplichtend zijn door gelofte, gedaan in eene communiteit, willen zij, die zich er op toeleggen, werkelijk religieuzen zijn. Zonder dezen band

-ocr page 136-

124

zou men vrij zijn al of niet naar de volmaaktheid te streven, en deze vrijheid is onvereenig\'baar met hetgeen men een staat noemt, wat iets bestendigs aanduidt.

Deze geloften zijn altijddurend in de eigenlijk gezegde religieuzeorden, in de religieuze Congregaties mogen zij in het eerst slechts t ij d.e 1 ij k zijn , doch het is een vereischle dat zij altijddurend zijn, opdat het werkelijk eene professie zij in den strengen zin des woords (Gautrelet. I. 112).

Aanmerking : Onder den naam van religieuze Congregaties zegt P. Gautrelet, verstaan wij iedere vereeniging, waarin men zich verbonden heeft naar de volmaaktheid te streven door de beoefening der eenvoudige geloften , als zoodanig aangenomen door den overste, die zich aldus het recht voorbehoudt er van te kunnen ontslaan. Het bizonder kenmerk dezer Con grega-t i e s en wat haar vooral van de religieuze orden onderscheidt, is de aard der geloften, die men er aflegt. Deze geloften z ij n eenvoudig en niet solemneel. Zonder twijfel heeft de persoon, die ze aflegt, zonder er den duur van te bepalen, het verlangen, zich voor altijd te verbinden voor zoover in haar is; de verplichting, die hij zich oplegt, kan wel voor hem bepaald en onherroepelijk wezen, in dien zin dat hij, tenzij om geldige en wettige redenen, niet zonder te zondigen de vrijheid kan trachten terug te bekomen, waarvan hij zich vrijwillig beroofd heeft; maar de congre-

-ocr page 137-

125

gatie, of haar eerste overste, behoudt zich de macht en het recht voor die banden te verbreken, wanneer zij schadelijk zouden worden voor de congregatie of voor den persoon, en kan, om gewichtige redenen, van de geloften ontslaan. Hieruit volgt: 1. Dat iedere verplichting, die verbonden is aan de solemneele geloften, juist omdat zij solemneel zijn, niet verbonden is aan de geloften, welke men doet in de religieuze congregaties.

2. Dit geldt ook voor de eigenlijk gezegde r e-ligieuze professie, waarover wij later zullen spreken (zoo ten minste die communiteiten bij pauselijke vergunning de voorrechten der geestelijke orden niet genieten.

De naam van religieuze orden, dien de Canonisten niet geven aan de Congregaties, waar men slechts eenvoudige geloften aflegt, belet niet dat de leden van deze congregaties religieuzen zijn en genoemd kunnen worden in den gewonen zin van het woord, daar de hoofdvoorwaarde van het religieuze leven bestaat in de aflegging der drie geloften (Graisson 2517. — Gautrelet I. 127.)

Alleen geeft men in de canonieke taal den naam van eigenlijk gezegde religieuzen slechts aan de leden der orden, waarin de solemneele geloften worden afgelegd.

7. De geloften moeten worden afgelegd volgens een regel, die er het voorwerp en de beoefening van bepaalt.

-ocr page 138-

126

In het canonieke recht toont de regel of liever de regels de wijze aan, waarop de geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid moeten verstaan en beoefend worden. De H. Augustinus en de H. Benedictus hebben ieder regels gemaakt, welke de eenige zijn, die door de Kerk zijn goedgekeurd, en waarvan een van beiden moet aangenomen worden door alle religieuze congregatiën, die de goedkeuring van den H. Stoel verlangen.

Bij deze regels zijn de constitutiën gevoegd, die op eene bizondere wijze volgens het doel van iedere congregatie aantoonen, hoe door middel van deze regels de leden van deze congregatie tot de volmaaktheid kunnen komen.

In de gewone taal, die eenigszins van de canonieke taal verschilt, gebruikt men dikwijls de twee woorden regels en constituties in denzelfden zin, zonder tusschen beiden eenig verschil te maken.

Ook verstaat in de gewone taal eene religieuze door het woord regels of reglement niet de hoofdregels, waardoor zij lid uitmaakt van eene religieuze gemeente, maar eenvoudig de verschillende bizondere punten, waardoor zij niet vrij is naar welgevallen te handelen, en die volgens tijd en plaats kunnen veranderen.

De goedkeuring van den bisschop van het diocees is voldoende voor de regels en conslituties der religieuze Congregaties. In dit geval is de bisschop de eerste overste, van wien alle gezag afhangt.

-ocr page 139-

127

Wanneer de pauselijke goedkeuring is gevraagd en verkregen, hebben deze communiteiten daarom nog niet het karakter en de natuur van religieuze orden. Deze goedkeuring heeft tot gevolg: 1°. meer gezag aan den regel te geven; — 2°. De congregatie te machtigen zich met goedkeuring van de bisschoppen overal te vestigen; — 3°. te beletten dat haar doel en de middelen om er toe te komen, en hare goedgekeurde constitutiën door een minder gezag veranderd of gewijzigd zouden kunnen worden; 4°. te verplichten zich voor alle belangrijke zaken van haar bestier tot den H. Stoel te wenden. (P. Cotel.)

Wanneer eene religieuze congregatie de goedkeuring vraagt van den H. Stoel, geeft de Paus. na de verzekering van den bisschop van het diocees dat de regels gedurende een zeker aantal jaren met stichting onderhouden zijn, eerst een dekreet van lof; later, na gedaan onderzoek, keurt hij de hoofdregels van het instituut goed en bevestigt, het door zijn apostolisch gezag, of wel onderzoekt en bevestigt hij dan zelfs al deszelfs constitutiën.

2.

VEREISCHTE VOORWAARDEN OM TIEN RELIGIEUZEN STAAT TE OMHELZEN.

8. Twee voorwaarden worden er vereischt om den religieuzen staat te omhelzen : d e r o ep ing; — de getrouwheid aan die roeping.

9. De roeping, dat is de roepstem van God, kent men in het algemeen :

10. Aan de geschiktheid, dat is de ge-

-ocr page 140-

128

steltenis van geest en lichaam die toelaat de verplichtingen van dien staat te begrijpen en er den arbeid en de vermoeienissen van te verdragen ;

2o. Aan de neiging, dat is een gevoel, hetzij onwillekeurig, hetzij vooral beredeneerd, dat den wil aanzet om het kloosterleven te kiezen boven het leven in de wereld.

10. Dit gevoel kan tot oorzaak eene bovennatuurlijke of zelfs eene zuiver na t uur 1 ij k e beweegreden hebben. Deze laatste, wanneer zij aan een voorzichtigen zielhestuurder wordt toevertrouwd, de ziel opwekt om godvruchtiger, meer afgetrokken van de wereld, getrouwer aan hare plichten te worden, en wanneer zij standvastig is, kan eene rechtstreeksche roeping van God zijn.

11. De bovennatuurlijke beweegredenen kunnen zijn : De tegenzin van de wereld, zonder ooit door haar bedrogen te zijn geweest, — de begeerte om boetvaardigheid te doen en zijne be-drevene zonden te boeten, — de hoop van zekerder den hemel te winnen, — het geluk van een gemeenschappelijk leven, vrij van de gevaren der wereld en de gelegenheden tot zonde, — de zekerheid van door de gehoorzaamheid n alles den wil van God te volbrengen, — het verlangen nog meer aan God te behagen, zich geheel aan Hem te geven uit dankbaarheid voor de gunsten, die Hij ons bewezen heeft, en de liefde, welke Hij ons toedraagt, — de ijver voor het heil der zielen.

12. De n a t u u r 1 ij k e beweegredenen kunnen wezen; eene groote vernedering waaraan men wil ontsnappen, — de spijt dat men in eene onder-

-ocr page 141-

129

I neming niet geslaagd is . . . God bedient zich dikwerf van dergelijke oorzaken om de zielen tot zich te trekken.

13. Andere beweegredenen: de zucht om ondsr het religieuze kleed meer in aanzien te wezen, -—- de hoop eene eervolle bediening in de communiteit te bekleeden en er een beter leven te hebben . .. zijn slecht in zich zelve, kunnen nooit goed worden, en wanneer men, naar aanleiding van deze beweegredenen den religieuzen staat omhelst, heeft men allerlei kwellingenen gewetenswroegingen te verwachten, die slechts zullen ophouden na langdurige en strenge boetvaardigheid.

44. Ongetwijfeld is de zaligheid niet onmogelijk voor eene ziel, die zonder roeping den religieuzen j staat heeft omhelsd, maar zij wordt toch zeer moeielijk en vereischt eene stipte onderwerping aan den zielsbestuurder, wien men zijnen misslag bekend heeft.

15. De teekenen dat eene neiging van God komt, zijn: de volharding, niettegenstaande de hinderpalen, — de vrede, dien de ziel geniet bij den tegenstand van buiten en den tegenzin dei-natuur, — de levenswijze, die zuiverder, onderdaniger is, nauwgezetter in het vervullen van alle plichten.

16. Welke ook de beweegredenen zijn mogen, die ons tot het religieuze leven opwekken, het is noodig : 1°. ze eenvoudig bloot te leggen aaneen verlichten zielshestierder, die vrij is van allen invloed, van alle menschelijke berekeningen in zijn

9

__

-ocr page 142-

130

oordeel, vol achting voor het religieuze leven, en, kan het, ook met eenige ondervinding van dit leven : zoo de biechtvader deze hoedanigheden bezit, heeft hij vooral de bizondere genade om over eene roeping te beslissen: 2°. Goed tebidden, omdat het omhelzen van den religieuzen staat geene tijdelijke zaak is, waarin de menschelijke wijsheid alleen ons meer of minder leiden kan, maar eene zaak van geestelijk, bovennatuurlijk, eeuwig belang, en van zóó groot gewicht dat men, om zeker te wezen van zich niet te bedriegen, alle bovennatuurlijke middelen gebruiken moet, die de Voorzienigheid ter onzer beschikking stelt. (Faber.)

Gewone kenteekenen vaneenegoddelijke roeping tot den religieuzen staat.

17. Eerste teeken. De wereld willen verlaten en het religieuze leven omhelzen, uit een oprecht verlangen om met zekerheid z ij n e ziel zalig te maken.

Dit teeken wordt sterker, wanneer zich hierbij voegt het verlangen om te arbeiden voor de eer van God, door krachtiger en meer onmiddelijk mede te werken tot het heil der zielen.

Tweede teeken. Het verlangen hebben van naar de volmaaktheid te streven door de evan-; Z gelische raden te volgen die Jesus ons aan- . biedt als een middel om hiertoe te komen, en vanB^an zich inniger aan Jesus te hechten. ions

|alle

E aan lede nen zij i \\

met lijke mer

vloe rijb

len van en

1

trol

get

u i t

aai

zom

bep

de

den

gaai

niet

-ocr page 143-

131

Derde teekeji. Het vei langen hebben om aan Jesus ten offer te brengen zijn leven, zijne ledematen, zijne vermogens, zijn hart, geheel zijnen wil, hetzij om Hem aangenamer ie zijn, hetzij uit dankbaarheid voor Zijne bewezene genaden.

Vierde feeken. Getroffen te wezen, maar met kalmte en zonder geestdrift, door de geestelijke voordeelen van het religieuze leven, waarin men, volgens den H. Bernardus, »zuiverder leeft, — zeldzamer valt, — spoediger opstaat, — overvloediger genade ontvangt — heiliger sterft, — rijker beloond wordt.quot; —

Vijfde teek en. Een bepaalden afkeer gevoelen tegen het huwelijk, dan zelfs als men zich van de reden hiervan geen rekenschap kan geven, en besloten zijn in den ongehuwden staat te leven.

Zesde teeken. Tot den religieuzen staat getrokken worden als on willekeui\'i g, en niet uit geestdi-iff, noch uit gevoeligheid, noch uit liefde tot iemand, die wij er zullen aantreffen, en dit gedurende een zekeren tijd, zonder dat noch de kennis der moeilijkheden en beproevingen, die aan dit leven eigen zijn, noch de redenen, waardoor men ons er van wil afwenden, noch zelfs de weigeringen die men ondergaan heeft, — deze neiging hebben kunnen vernietigen of schokken.

Zevende teeken. Altijd terugkomen tot de gedachte op het religieuze leven na de oogenblikken van beproevingen of strijd, welke de goede God ons doet doorstaan, en gedurende dewelke men alles schijnt te willen verlaten.

-ocr page 144-

132

Er zijn soms in het leven der zielen, die waarlijk geroepen zijn, oogenblikken van een verschrik-kelijken strijd. «Mijne ziel,quot; zegt de H. Theresia, »gevoelde een geheimzinnigen doodsangst toen ik mijn vader verliet:quot; — het schijnt dan dat God ons niet wil, — dat de scheiding, die men voorhad, onmogelijk is, —dat alles in ons en om ons heen in opstand komt, enz. , . . Laten wij die verscht ikkelijke oogenblikken voorbijgaan, en wachten tot de kalmte en de rede zijn teruggekeerd, om eene beslissing te nemen.

Achtste teeken. Eene innige overtuiging dat God ons in den religieuzen staat wil, dat Hij dit offer van ons vraagt, dat. onze zaligheid, die van onze bloedverwanten er als aan verbonden is.

Negende teeken. De bijna volkomen zekerheid dat onze gezondheid voldoende zal wezen om de vermoeienissen te verduren, die ons wachten, dat het niet te veel met onze neigingen zal strijden, j en dat wij zelfs een arbeid zullen vinden, overeenkomstig onze geschiktheid en ons karakter.

Tiende teeken, he t ge wich ti gs te. De toestemming van een voorzichtigen zielbestuurder, voor wien wij onze ziel hebben opengelegd, — wien wij met eenvoudigheid geantwoord hebben, zoo dikwijls hij ons wilde ondervragen, — aan wien wij gehoorzaamd hebben in de verschillende beproevingen, waaraan hij goedgevonden heeft ons te onderwerpen, en op wien wij op geene enkele wijze invloed hebben zoeken uit te oefenen. Aanmerkingen. \'1° Het is niet noodig dat al

-ocr page 145-

43Ö

de kenteekenen, welke wij hebben opgegeven, tegelijkertijd in denzelfden persoon gevonden worden ; hoe talrijker echter de teekenen zijn, des te zekerder is de roeping tot het religieuze leven.

2°. De zaak der roeping is eene persoonlijke zaak, die in de overweging tusschen God en de ziel behandeld moet worden. De zielbe-stierder of de biechtvader treedt slechts tusschen beide om te wijzen hoe men doen moet, — de beweegredenen te onderzoeken, — de werking der genade na te gaan. Nadat hij door zijne raadgevingen heeft geholpen, door z\'yne ondervinding heeft vóórgelicht, moet hij de ziel geheel vrij laten.

4.

Verplichting van zijneroepingte volgen.

18. .Over het algemeen is men niet op z ware zonde verplicht den religieuzen staat te omhelzen, omdat deze staat slechts een raad is, doch zoo men wederstaat aan de goddelijke roeping, die bevestigd is door zijnen zielsbestierder, bereidt men zich een leven van wroeging, kommer en onrust, en stelt zijne zaligheid in groot gevaar. Aanmerking: De H. Alph. de Liguori voegt er bij: »zoo iemand overtuigd is in de wereld verloren te zullen gaan, hetzij uit. zwakheid in de gevaarlijke gelegenheden, hetzij uit gebrek aan de overvloedige hulpmiddelen van het religieuze leven, kan men hem niet van doodzonde vrijpleiten, wanneer hij uit eigen beweging en met vrijen wil zich in gevaar stelt van verloren te

i

-ocr page 146-

iU

gaaili door zijne roeping niet te willen volgen.

19. De ouders, die zich uitdrukkelijk verzetten tegen de erkende roeping hunner kinderen en hunne intrede in het klooster beletten, zondigen doodelijk, en zoo het eene dochter is, worden z\'y door het concilie van Trente met excommunicatie bedreigd.

•20. De ouders kunnen echter met voorzichtigheid de roeping hunner kinderen onderzoeken en beproeven, maar de beproeving moet slechts zoolang duren als zij redelijkerwijze nuttig is.

21. Het geringe geloof der ouders, hun onredelijke tegenstand, hunne te menschelijke genegenheid veroorloven aan een kind, — zoo hel meerderjarig is, zijne familie baars ondanks te verlaten, en in eene communiteit te treden.

22. De excommunicatie is uitgesproken tegen ieder, die een meisje zou noodzaken in een klooster te gaan,, het kleed van eene religieuze orcjo aan te nemen of hare professie te doen, en tegen ieder, die haar op eene andere wijze dan door zijne smeekingen beletten zou hare roeping te volgen. Men beloopt deze straf niet, wanneer er slechts sprake is van religieuze gemeenten, waar men slechts eenvoudige geloften aflegt, doch steeds bedrijft men eene zware zonde.

5.

K1 e e d i n g.

23. Alvorens gekleed te worden, moet een meisje een korteren of langeren tijd, die door de constituties bepaald is, in de communiteit doorbrengen, om zich tot het noviciaat voor te bereiden. Zij ontvangt

-ocr page 147-

dsE

alsdan den naam van kandidate, pretendent é, postulante of aspirante.

24. Eene postulante mag in een klooster het kleed niet aannemen;

1°. Zoo zij niet gedoopt en gevormd is ; (het vormsel is echter alleen een noodzakelijk vereischte voor de professie.)

2°. Zoo zij den ouderdom niet heeft, door het concilie van Trente bepaald. — De Kerk heeft geen leeftijd bepaald om het noviciaat te beginnen, zij verbiedt alleen het kleed aan te nemen vóór den ouderdom van 12 jaren en de professie te doen vóór de volle zestien jaren.

3°. Zoo zij niel is onderzocht door den bisschop of zijn afgevaardigde, die haar de voorgeschreven vragen doet.

4°. Zoo hare ouders haar volstrekt noodig hebben om te leven, en zonder hare hulp verplicht zijn de openbare weldadigheid in te roepen of zich in een gasthuis te begeven; — zoo zij noodig is aan hare broertjes of zusjes om hun teederen leeftijd.

Ziedaar de algemeene beginselen, die gesteld zijn voor de religieuze orden, en ook in de andere communiteiten gevolgd worden, üe regels van verschillende instellingen stellen nog andere voorwaarden, waaraan de postulante zich moet onderwerpen.

6.

Over het noviciaat.

25. Het noviciaat is de tijd, waarin men zich

-ocr page 148-

-136

tot het religieuze leven voorbereidt door de goedgekeurde regels te bestudeeren en te beoefenen , om te zien of de communiteit voor ons geschikt is en opdat de communiteit zie of wij voor haar geschikt zijn.

26. Het noviciaat moet een vol jaar duren; dit woord moet in den letterlijken zin worden opgenomen, eenige uren te weinig zouden de professie verhinderen. De oversten kunnen dezen tijd verlengen.

Aanmerking. Volgens een dekreet van Pius IX, mogen de novicen der religieuze mannelijke orden, waarin de solemneele geloften worden afgelegd, gedurende 3 of 5 jaren na hun noviciaat slechts tijdelijke geloften doen, en slechts na dit tweede noviciaat mogen zij toegelaten worden tot de aflegging der solemneele geloften. (19 Maart 1857.)

27. In geval van doodelijke ziekte wordt aan de novice toegestaan hare professie te doen, onverschillig den tijd, dien zy in het noviciaat heeft doorgebracht, mits zij volle zestien jaren oud is. — Deze professie verbindt echter de communiteit niet aan de novice, gelijk de professie, die op haar tijd geschiedt, — en wanneer de novice hare gezondheid terugbekomt, moet zij hernieuwd worden.

28. liet noviciaat wordt niet onderbroken door eene ziekte van verscheidene maanden, zelfs niet wanneer die tijd wordt doorgebracht in het ouderlijke huis, noch door een korte afwezigheid, met vergunning der oversten, en met het doel zijne familie een dienst te bewijzen ; — één en-

-ocr page 149-

13\'7

kele dag builen het huis doorgebracht, zonder verlof, en zonder door eene sterkere macht genoodzaakt te zijn, verplicht h^t jaar op nieuw te beginnen.

29. Volgens de H. Gongregratie, moeten de novicen der religieuze orden gescheiden zijn van de geprofesten, zelfs gedurende de recreaties. Deze wijze maatregel is gewoonlyk voorgeschreven in de regels der communiteiten met eenvoudige geloften.

30. Zij zijn slechts verplicht om aan de communiteit het geld te geven, dat noodig is om gedurende het noviciaat haar onderhoud te betalen.

7.

Verplichting der novicen.

31. Ten opzichte der zuiverheid heeft eene novice geene andere verplichting dan die zij had vóór hare intrede in het noviciaat. Een grooter overvloed van genade, eene volmaaktere kennis van hare plichten kunnen hare zonde verzwaren, maar de aard der zonde is niet veranderd.

32. Ten opzichte der armoede heeft zy op-zichtens hare persoonlijke bezittingen dezelfde vrijheid als vóór hare intrede in het noviciaat. Deze vrijheid is slechts beperkt door den regel. Zij misdoet dus tegen den regel, wanneer zij zonder verlof over iets beschikt, maar zij misdoet niet legen de armoede.

-ocr page 150-

\'138

Wat de bezittingen dei- communiteit aangaat, mag zij zich niets toeëigenen en mag zij zich slechts bedienen van wat haar voor haar gebruik is toegestaan, zoo zij in dit opzicht in iets zou misdoen, zou zij misdoen tegen de rechtvaardigheid, en zich schuldig kunnen maken aan heiligschennis, door zaken, die aan God zijn toegewijd, voor zich zelve te houden. (Een heiligschennis is altijd geen doodzonde, hetzij omdat het niet geschiedt met voorbedachten rade, hetzij ora de geringheid der zaak.)

33. Ten opzichte der gehoorzaamheid, is de novice niet verplicht, streng en op straf van zonde, die rechtstreeks voortvloeit uit de akte van eigenwil, die zij stelt, aan het bevel der overste te gehoorzamen, evenmin als aan den regel, omdat deze verplichting voor de religieuzen voortspruit uit de gelofte van gehoorzaamheid, en de belofte, die in de professie is opgesloten; de novice nu heeft deze gelofte nog niet gedaan.

34. Maar 1° de ongehoorzaamheid kan eene zware zonde worden tegen de liefde, zoo zij eene oorzaak van ergernis is voor de zusters, zoo zij de verslapping brengt in de onderhouding der regels en de tucht doet vervallen.

Squot; De ongehoorzaamheid kan eene min of meer zware zonde worden , omdat zij de stilzwijgende verbintenis schendt, die de novice bij hare intrede in het huis heeft aangegaan van de regels te onderhouden, aan de overste te gehoorzamen en de goede orde te handhaven.

-ocr page 151-

139

35. Welke de werkelijkheid of de grootte ook wezen moge van den misslag, dien eene novice heeft begaan , zij is verplicht de straf te ondergaan, die haar voor de overtreding der regels wordt opgelegd.

36. Iedere novice kan gedurende haar noviciaat zonder eenige zonde in de wereld terugkeeren, ten minste zoo zij voorzichtig te werk gaat; over het algemeen moet zij het niet doen zonder hare oversten te hebben geraadpleegd en hare goedkeuring bekomen te hebben.

37. De novicen zijn gehouden, uit plicht van liefde, van getrouwheid en bijna van rechtvaardigheid, om de gebeden te verrichten, die in de communiteit zijn voorgeschreven voor de stichters en weldoeners; wat aangaat de voorgeschreven gebeden voor de overledenen der communiteit, zijn zij in zekeren zin verplicht die te verrichten, daar men, wanneer zij kwamen te sterven, ze ook voor haar zou doen.

8.

Voorrechten der novicen.

38. De novicen genieten over het algemeen al de voorrechten, die aan de communiteit zijn toegestaan, waarin zij zich hebben begeven, en niet verbonden zijn aan de religieuze professie of aan de geloften.

39. Zij deelen in de aflaten en geestelijke gunsten der communiteit, en zijn gedurende haar noviciaat niet verplicht de persoonlijke geloften te onderhouden, welke zij vóór hare intrede zouden

-ocr page 152-

140

hebben gedaan, en die niet zouden strooken met den regel van het huis. Die geloften zijn alsdan opgeschorst.

9.

Over de professie.

40. De religieuze professie is een contract, waardoor eene novice zich aan God geeft in eene congregatie, door de Kerk goedgekeurd, door het afleggen van de drie geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid, overeenkomstig den regel en de constituties.

41. Opdat eene novice hare professie moge doen, wordt er volstrekt vereischt: 1lt;). dat zij vrij zij en met vrijen wil handele onder het gezag dei-oversten, die hare opdracht aannemen in naam van God en haar aldus het recht geven lid te worden der congregatie en alle voorrechten te deelen, welke zij geniet; 2°. volle zestien jaren oud te zijn; 3°. een vol jaar noviciaat te hebben gedaan; 4°. te voren geene enkele nog bestaande verbintenis te hebben aangegaan, hetzij in het huwelijk, hetzij in eene andere communiteit, wier regel volmaakter is; 5°. geen beletsel te hebben, dat strijdig is met de statuten der Orde of der Communiteit.

42. De professie maakt onbekwaam om hel sacrament des huwelijks te ontvangen. — Dit sacrament zou van geener waarde zijn, zoo de geloften solemneel waren; het zou geldig, maar heiligschennend zijn, zoo de geloften eenvoudig

-ocr page 153-

141

waren; — zij berooft van alle persoonlijke rechten, die strijdig zijn met de geloften van armoede en gehoorzaamheid, gelijk zij in de communiteit gedaan zijn; — zij stelt de geprofeste onder het gezag van den regel en de oversten ; — zij legt haar de verplichting op van te gehoorzamen aan de regels der communiteit op de wijze, zoo als deze regels voorschrijven; — zij geeft aan de communiteit het recht, al hare handelingen te regelen door het gezag dergenen die met het bestuur belast zijn.

43. De professie in eene religieuze orde of in eene congregatie met eenvoudige maar altijddurende geloften, waaraan deH. Vader de voorrechten verleend had, die verbonden zijn aan de solemneele geloften, scheldt de tijdelijke straffen kwijt, die men door zijne zonden verdiend heeft; — zij vergunt aan de oversten de geloften te veranderen, die men vóór de professie mocht hebben gedaan ; — zij maakt eene geprofeste religieuze onschendbaar, (dat is, dat ieder geëxcommuniceerd is, die eene religieuze onrechtvaardig zwaar zou slaan of mishandelen), volgens het algemeen gevoelen der canonisten, dan zelfs, wanneer zij slechts tot eene eenvoudige religieuze congregatie zou behooren, die alleen door den bisschop was goedgekeurd; — zij verplicht de geprofeste religieuze hare communiteit niet te verlaten, zonder bekomene vergunning, die de Paus alleen kan toestaan, wanneer er sprake is van solemneele geloften, en zelfs van eenvoudige maar altijddurende geloften, wanneer de communiteit door den

-ocr page 154-

142

H. Stoel is goedgekeurd, zoo de bisschap tenminste geen bizondere volmacht bekomen heeft. De bisschop van het diocees kan vergunning verleenen van in de wereld terug te keeren, wanneer de communiteit door den H. Stoel niet is goedgekeurd, (voor dispensatie van de gelofte van eeuwige zuiverheid moet men zich altijd tot den Paus wenden.)

10.

Over de geloften.

44. Eene gelofte is eene vrijwillige belofte, waardoor men zich jegens God tot eene zaak verbindt, die het beter is te doen dan niet te doen.

De bizondere gelofte, die alleen gedaan wordt tusschen God en den persoon, die de gelofte doet, verplicht slechts naarmate deze dit wil, terwijl de religieuze gelofte, die wordt afgelegd in eene communiteit om lid van deze communiteit te worden, verplicht volgens de uitgestrektheid der regels en constituties van de communiteit, — zoodat de religieuze, die bij het uitspreken harer geloften hetzij inwendig, hetzij uitwendig, een voorbehoud zou maken, eene zonde zou bedrijven, en niettemin verplicht wezen de verplichtingen te vervullen, die door de regels der communiteit zijn opgelegd.

45. De religieuze geloften zijn of wel tijdelijk, dat is voor een zekeren bepaalden tijd, — of wel altijddurend, dat is voor altijd, — eenvoudig dat is, uitgesproken in eene congregatie, die door de Kerk is goedgekeurd, maar waarin de geloften door den Paus niet solemneel zijn verklaard, — of wel solemneel, dat is, als zoo-

-ocr page 155-

443

danig door den Paus goedgekeurd en erkend. Men ziet dat het de verklaring van den Paus is, die alleende geloften solemneel maakt.

De solemniteit der geloften maakt, behalve eenige bizondere bepalingen, waarover wij zullen spreken bij de geloften van armoede en zuiverheid, d e dispensatie van deze geloften buitengewoon moeilijk. Alleen de Paus, in naam der Kerk, en in zeer zeldzame gevallen, zegt Gautrelet, kan verklaren dat zij niet meer verplichten.

46. De altijddurende geloften, die afgelegd worden in eene religieuze congregatie met eenvoudige geloften, kunnen ontbondenworden door den diocesaan bisschop, zoo de regels door Rome niet zijn goedgekeurd; over het algemeen wordt er eene dispensatie van den Paus vereischt, zoo de regels door Rome zijn goedgekeurd, zoo ten minste de bisschop geene bizondere volmacht bekomen heeft.

47. Voor de dispensatie van de gelofte van altijddurende zuiverheid moet men zich tot den Paus wenden, zelfs al zijn de regels door den II. Stoel niet goedgekeurd.

48. De tijdelijke geloften verbinden slechts voor den tijd van haren duur. — Zoo men ze vóór den vervaltijd wilde verbreken, zou men de régels moeten volgen, die gegeven zijn voor de altijddurende geloften.

49. De schending van een gelofte is altijd uit haren aard eene zware zonde, en kan slechts dagelijksche zonde wezen om de geringheid der zaak of uit gemis aan volledige toestemming.

50. Het stellen van eene akte uit kracht van

-ocr page 156-

144

eene gelofte, geeft aan die akte eene dubbele verdienste. Zoo heeft eene akte van gehoorzaamheid door eene religieuze gesteld, de verdienste van de akte zelve, en de verdienste van de deugd van godsdienstigheid, waartoe de gelofte behoort. Om dezelfde reden bevat de sdiending eener gelofte twee zonden; de eene t( gen het gebod, dat men overtreden heeft, de andere tegen de gelofte.

11.

Gelofte en deugd van armoede.

51. De gelofte van armoede verbiedt het recht van te bezitten of weg te schenken, of zoo het recht bl ij ft, verbiedt het iedere daad van eigendom of schenking.

Aanmerking. Het is onmogelijk juist te bepalen waaraan deze of gene religieuze in het bizonder verzaakt door de gelofte van armoede, omdat deze gelofte min of meer afhangt van de gestrengheid der regels van ieder instituut. — Het is dus noodig den regel van ieder huis te raadplegen om nauwkeurig te kunnen bepalen tot hoever de gelofte, die men er aflegt, zich uitstrekt.

52. De solemneele gelofte maakt onbekwaam om zelfs met verlof van den overste, eenig tijdelijk goed, van welken aard ook, welks geldswaarde geschat kan worden, persoonlijk te bezitten, en eigenmachtig te beschikken over de zaken, waarvan men het gebruik heeft. — De eenvoudige gelofte verbiedt alleen zonder uitdrukkelijke of stil-

-ocr page 157-

quot;145

\'zwijgende vergunning van zijne oversten, zijné persoonlijke Leziltingen te gebruiken of er over te beschikken. — De eer, de goede naam, de schriften, welke uien gemaakt heeft, worden niet onder de tijdelijke goederen geteld. Aanmerking. Ziehier de verklaringen van den li. Stoel over het beoefenen der gelofte van armoede in de congregaties , waar men slechts tijdelijk geloften doet:

))De gelolte van armoede in deze communiteiten ontneemt aan eene geprofeste niet het bloote bezit van hare tijdelijke goederen ; maar zij ontneemt haar alle recht om deze goederen te beslieren en te beschikken over de vruchten of inkomsten welke zij opleveren, zoolang zij in de congregatie blijft.

ïHierom moet eene zuster, alvorens hare prolessie te doen, zelfs bij private akte, het bestuur, het gebruik, het vruchtgebruik van gezegde bezittingen overgeven aan wie zij wil, en zells aan hare eigene congregatie, zoo zij dit verlangt. Doch gezegde overgave zal van geener waaide zijn ingeval deze zuster de congregatie zou verlaten. Zij zou zelfs hij het contract kunnen voegen dat gemelde overgave steeds en ten allen tijde herroepen kon worden, zelfs in geval zij in de congregatie zou blijven; zoolang echter hare geloften duren, mag zij dit recht, hetwelk zij zich heelt voorbehouden , niet gebruiken zonder vergunning van uén 11. Stoel.

»Dezellde regel moet worden in acht geno-

10

-ocr page 158-

146

men ten opzichte van goederen, die zij, na hare professie, door erfrecht bekomen zou.

„Wat het bezit van hare goederen beti eft, zli heeft het recht hetzij bij testament hierover

te beschikken, hetzij ten dezen opzichte, doch

met verdunning van haar overste, al de akten • ™ Smdom l. verrichten, «. 4. «I

S\' Het\'voorwerp van de gelotlen van armoede omvat in eene eenvoudige congregatie .

Alle roerende en onroerende goederen die met nn de religieuzen toebehooren , ,. ,

\' Alles wat de religieuze aandecongregatjeheeft .regeven of afgestaan, bijvoorbeeld hare kleede

ren en de andere geschenken, welke zy zou hel len kunnen doen ; (eene novice, d.e vertrekt of wordt weggezonden alvorens hare geloften gedaan Ie hebben kan alles weder medenemen wat zy bij hare intrede heeft medegebracht behalve haai

k0Slueedg)eschenken welke zij ontvangt, hetzij onder

den naam van aalmoes, hetzij als bewijs van genegenheid of dankbaarheid ;

Ai de opbrengst van haren arbeul, hare talenten en van hare ouderlijke bezittingen,

Alle akte van bezit opzichtens hare ouderlijke bezittingen, waarover zij met beschikken man zonder verlof van hare oversten.

54. Hieruit volgt;

io Dat eene religieuze geene enkele som „eld mag bewaren, van hoe geringe waarde ook. o« Dat zij niets in bewaring mag nemen on-

-ocr page 159-

147

der verplichting van rekenschap van het toevertrouwde voorwerp te geven, omdat dit een wezenlijk contract is.

3°. Dat zij niets voor zich zelve mag aannemen hetzij van hare ouders, bloedverwanten of vrienden, of van wie dan ook, om welke reden ook, noch als belooning van een bewezen dienst, noch als een eenvoudig geschenk, — wat zij op deze wijze ontvangt, moet aan de overste ter hand gesteld worden, die er over beschikt, gelijk zij nuttig oordeelt.

4quot;. Dat zij niet aan de armen mag geven, hetgeen zij van haar eigen voedsel heeft gespaard, omdat hetgeen zij niet verbruikt beeft, aan de communiteit behoort, en niet aan haar, ten minste zoo men haar geene bepaalde hoeveelheid spijzen gegeven heeft, met het uitdrukkelijk verlof het overtollige wat zy niet noodig heeft, te besteden aan goede werken, zonder er rekenschap van ie geven.

Aanmerking. Wanneer een lid van eene communiteit op missie is, is het hem geoorloofd aan de armen aalmoezen te geven en zekere kleine godvruchtige geschenken te geven. — De oversten laten dit gebruik stilzwijgend toe. 5°. Dat zij de kleederen, boeken, gereedschappen, enz. die haar tot haar gebruik gegeven zijn, niet mag verbergen, uit vrees dat hare oversten haar die zullen ontnemen.

6quot;. Dat zij uit eigen beweging met hare zusters de voorwerpen niet verruilen mag, die haar tot haar gebruik gegeven zijn.

-ocr page 160-

148

7°. Dat zij niet beschikken mag over de zaken mei wier uildeeling zij belast is, op eene wijze strijdig-met den wil en de onderrichtingen der overste. Zoo zij iets meer of minder, iels beters ot slech-ters treeft Volgens haren smaak of hare luim, handelt zij eigenmachtig; dit kan voorkomen by eene économe, eene linnenzuster, eene ziekenzuster... die zich door hare genegenheid of haren afkeei

zouden laten geleiden.

8° Dat zij de voorwerpen, die haai vooi naai

aebruik en voor een bepaald gebruik gegeven zijn, niet mag beschadigen, vernietigen of veranderen.

90. Dat zij aan een ander met mag leenen -wat zij voor haar eigen gebruik ontvangen heeft, 700 het ten minste die gewone voorwerpen met betreft die iedeieen noodig heeft, en die om

zoo te zeggen het gemeenschappelijk eigendom der communiteit zijn. — Bij het wederkeeng leenen van die kleine zaken moet men terzelfder tijd de onverschilligheid en de slordigheid vermijden en de kleingeestigheid of de ruwheid; wanneer eene zuster aan hare zuster iets vraagt, moet de liefde ons over het algemeen doen veronderstellen dat zij er de vergunning toe heeft.

10°. Dat zij zonder vergunning geen alblana mag doen van de legaten of erfenissen, die zij •ontvangt, omdat deze afstand eene akte van eigendom zou wezen.

Deze beschikkingen, zegt Mgr. Bouvier zijn evenzeer van toepassing op de religieuzen, die slechts gebonden zijn door de eenvoudige gelofte van armoede, als op diegenen, wier geloften solemneel

-ocr page 161-

149

zijn, met dit verschil, dat wij reeds hebben opgemerkt, dat de beschikkingen, door de eersten tegen de armoede gemaakt, ongeoorloofd maar wettig zijn, terwijl die van de anderen ongeoorloofd en bovendien van nul en geener waarde zijn.

55. Iedere vergunning, die wettig is, dat is, gegeven door diegenen, die er het recht toe hebben, en geoorloofd, dat is, gegeven om geldige redenen, maakt dat eene fout geene overtreding der gelofte is.

56. Eene vergunning kan u i t d r u k k e 1 ij k zijn ; op eene bepaalde wijze gegeven; woordelijk of schriftelijk;

Stilzwijgend, dat is, dat zij besloten is-in eene reeds verleende vergunning, bijv. eene vergunning om iets te koopen geeft die van geld uit te geven; of wel dat zij verleend wordt door het stilzwijgen zelve van den overste, die laat begaan, terwijl hij gemakkelijk verbieden kon wat men doet;

Bi zon der, dat is, voor een enkel geval gegeven;

Algemeen, dat is, of aan verscheidenen verleend voor hetzelfde geval, of aan een enkelen persoon voor verschillende gevallen;

Verondersteld, dat is, dat men veronderstelt dat zij bestaat in den wil der oversten, omdat men met rede oordeelt dat zij zou worden toegestaan, zoo men haar vroeg; — deze vergunning is slechts geoorloofd en geldig, in zoover men noodzakelijk handelen moet en zich niet goed tot zijne oversten wenden kan.

-ocr page 162-

\'150

57. Een overste kan goene onherroepelijke vergunningen geven.

58. Het schenden van de gelofte van armoede is eene min of meer zware zonde volgens de grootte der stof. Wat voldoende is voor eene doodzonde in zake van diefstal, is voldoende voor éene doodzonde m zake van de gelofte van armoede.

59. De deugd van .armoede strekt zich veel verder uit dan de gelofte van armoede, omdat zij zelfs de verlangens regelt en het hart opwekt zich te onthechten van alle gehechtheid aan de tijdelijke goederen. Zoo kan eene religieuze zondigen tegen de deugd van armoede, zelfs al zondigt zij niet tegen hare gelofte. — De gelofte is uitwendig, de deugd inwendig.

60. Men kan tegen de deugd van armoede zondigen zonder zelfs zijne gelofte te schenden, door spijt of verlangens, strijdig met deze deugd;

— door eene ongeregelde gehechtheid aan eenig voorwerp, dat men in gebruik heeft, al zou het slechts een boek of een rozenhoedje wezen (het is de genegenheid die de zonde veroorzaakt);

— door het gebruik van overtollige zaken, dat is, van onnutte, of te kostbare of te sierlijke voorwerpen .... enz.

Aanmerking. Om de gehechtheid aan dergelijke nietigheden te voorkotnep, heeft de H. Francis-cus van Sales bepaald dat de religieuzen dei-Visitatie alle jaren hare boeken, rozenkransen, kruisen, medaljes, prentjes, enz. bij elkander zouden brengen, die dan door de

-ocr page 163-

151

overste aan iedere zuster worden uitgedeeld.

61. De deugd van armoede moot beoefend worden in het wonen, door niet de gemakkelijkste of de welgelegenste cel te vragen; — in het. huisraad der cel, duor slechts de noodzakelijke meubelen te willen, en dat deze arm en eenvoudig zijn; — in de kleeding, door haar onveranderd, eenvoudig en zindelijk le bewaren; — in het voedsel, door slechts te vragen wat nuttig is voor de gezondheid; — in het reizen, door slechts de noodige of nuttige reizen te doen en niet zonder reden de eerste plaatsen te zoeken; — in het gebruik van den tijd, door hem niet te verbeuzelen maar hem volgens den regel te besteden; — in de geschenken, welke men mag doen, door geene te rijke geschenken te geven en te kiezen wat nuttig kan wezen voor de ziel.

Overigens zal eene zuster die zich toelegt nauwkeurig het communitei ts-leven te volgen, zelden misdoen tegen de deugd van armoede.

12.

Gelofte en deugd van Zuiverheid.

62. De gelofte van zuiverheid legt twee verplichtingen op: de eerste van af te zien van het huwelijk, de quot;tweede van elke inwendige of uitwendige akte te vermijden, die reeds door het zesde of het negende gebod verboden is.

63. Zooals wij gezien hebben, kan deze gelofte

-ocr page 164-

152

slechts floor den Paus veranderd worden, zelfs in de communiteiten, wier regels door den H. Moei

niet zijn goedgekeurd.

64. Wanneer eene religieuze eene zware zonde bedrijft tegen de zuiverheid, is dit vooreerst eene doodzonde tegen het zesde of negende — vervolgens eene heiligschennis, om de gelofte, en zoo de misslag uitwendig is, eene ergernis voor de geloovigen, en eene zonde tegen de liefde, om de schande, d.e op

de communiteit terugvalt.

65 De zonden tegen de zuiverheid kunnen inwendige akten zijn, voortgebracht door verlangens, gedachten, herinneringen, voorstellingen, al te teedere genegenheden, zinnelijke vriendschappen ol wel uitwendige handelingen, gesteld door de vrijheid die men geeft aan zijne oog en om te bezien, te lezen, te zoeken wat gevaarlijk ot alleen zinnelijk is; - aan zijne ooren, om aan 1e hooren wat niet past, vleierijen, verdachte loftuitingen, betuigingen van natuurlijke genegenheid ,quot; zinnelijke en weekelijke liederen; — aan de

ton-, om dubbelzinnige, ongepaste woorden te spreken, wereldsche liederen te zingen, enz.; — aan de handen, zich te gemeenzame spelen te veroorloven, gevaarlijke en teedere liefkozingen. ongepaste handelingen....

6fgt; Eene handeling, \'die men in een wereldsch persoon niet tellen zou, kan eene zware zonde worden in een religieus om de ergernis.

67. De middelen om de gelofte en de deugd

-ocr page 165-

153

van zuiverheid ongeschonden te bewaren, zijn, behalve hel gebed, de devotie tot het, Al-lerh. Sakrament des Altaars en de H. Maag d.

Het bewaken zijner zintuigen, vooral van het gezicht, — het vluchten der ledigheid, — het vluchten der gelegenheden, zoodra ons geweten ons verwittigt dat wij gevaar loopen, — terstond de bekoring te verwerpen, boe licht zij ook weze, — de zorg om de gevoelige vriendschappen te vermijden, zelfs die ons heilig toeschijnen, zoodra wij bemerken dat zij ons hart week maken, — de omzichtigheid in de meest geestelijke gesprekken en de terughouding in de uitdrukkingen, die ons hart ons zou ingeven om onze dankbaarheid te betuigen, — de matigheid, — eindelijk eene groote openhartigheid jegens onzen zielsbestuurder.

68. De deugd van zuiverheid, die de bewaakster is der gelofte van zuiverheid, zet de religieuze aan om de geoorloofde genoegens matig te genieten, en zelfs zich er somwijlen uit versterving van te berooven, wanneer zij dit kan doen zonder opgemerkt te worden.

Aanmerking. Aan de volgende teekenen erkent men dat eene genegenheid te natuurlijk is en gevaarlijk wordt:

1°. Het genoegen dat men gevoelt bij de beminde persoon te zijn, — de moeite, die het kost haar te verlaten.

2°. De liefdevolle oogslagen welke men op baar werpt, zelfs dan als zij ons niet zien kan. 3°. De onrust, de moedeloosheid, de luste-

-ocr page 166-

154

loosheid, die hare afwezigheid doet ontslaan,

4°. De jaloerschheid die men gevoelt, als men haar door anderen bemind ziet.

5°. De verblindheid, die in haar a 11 e s vo 1-maakt doet vinden.

Ziehier welke voorzorgen men nemen moet, wanneer men deze gevaarlijke neigingen begint te gevoelen ;

1°. Nimmer zonder noodzakelijkheid zoeken te spreken, tot de zuster, die men liefheeft.

2U. Gedurende de recreatie de anderen te laten gaan zitten, alvorens zelve eene plaats te kiezen; zelden zal men zich aan hare zyde bevinden.

3°. Zich nooit vrijwillig met haar bezighouden en iedere herinnering aan haar als eene lastige gedachte verwerpen.

4°. Haar wel geen enkelen dienst weigeren, maar dien met uitwendige en vooral inwendige ingetogenheid bewijzen.

5°. Iedere opwelling van vreugde bedwingen, die na eene kortere of langere afwezigheid bij haar weerzien ontstaan zou.

6°. De pogingen, die men in het werk stelt, aan zijnen biechtvader mededeelen.

13.

Gelofte en deugd van Gehoorzaamheid.

69. De gelofte van gehoorzaamheid is die, waardoor een religieus zich voor God verplicht aan zijne wettige oversten te gehoorzamen in alles, ■wat zij hem volgens den regel zullen gebieden.

-ocr page 167-

155

70. De regel is de grondslag van het gezag der oversten; zij kunnen niets gebieden tegen den regel, noch buiten den regel, maarzij kunnen alles bevelen wat noodig is voor de nauwkeurige onderhouding van den regel en wat daarin besloten is, gelijk de straffen tegen de overtreders, de wijze om de bedieningen te vervullen, enz.

In geval van twijfel of een gebod tegen den regel is, is de ondergeschikte verplicht te gehoorzamen, doch kan zich wenden tot een hooger gezag.

71. De gelofte van gehoorzaamheid is de uit-muntendste der drie geloften; zij is de noodzakelijkste voor het welzijn der communiteit; zij is de edelste, omdat zij het geheele leven en de kostbaarste goede render ziel schenkt.

72. De eenvoudige gelofte van gehoorzaamheid maakt iedere verplichting, door eene religieuze buiten toestemming van hare overste aangegaan, ongeoorloofd, dat is, schuldig, doch maakt haar niet uit zichzelve ongeldig; — De solemneel e gelofte integendeel maakt iedere verplichting , zonder toestemming aangegaan, o n-geldig.

73. Men zondigt doodelijk tegen de gelofte van gehoorzaamheid; zoo dikwijls men in eene groote zaak bepaald ongehoorzaam is aan een gebod, gegeven uit kracht der heilige gehoorzaamheid; — wanneer men beslist en hardnekkig wederstaat aan de overste die gebiedt; — wanneer uit de ongehoorzaamheid een groot, na-

-ocr page 168-

156

deel volgt voor de communiteit, of voor diegene die ongehoorzaam is, of voor een derden persoon.

74. De regel verplicht in het algemeen uit zich zelf niet op straffe van zonde, vooral niet wanneer het de punten van den regel betreft, dat wil zeggen, de artikelen, die geene betrekking hebben op de verplichting der geloften; — maar het is zeldzaam, zegt de H. Thomas, dat men zonder zonde den regel overtreedt, om de beweegreden van deze overtreding. Inderdaad, zoo men niet gehoorzaamt, dan geschiedt dit uit hoogmoed of zinnelijkheid, uit luiheid of men-schelijk opzicht of uit eene andere beweegreden, die altijd verkeerd is. — De zonde zou zelfs groot kunnen wezen, zoo men het punt van den regel, als komende van God, verachtte.

75. De gewoonte van de regels te overtreden wordt veel schuldiger om reden van de ergernis en de verslapping, welke zij in de communiteit veroorzaakt.

76. De gehoorzaamheid is niet alleen verschuldigd aan den overste, wanneer hij zelf spreekt, maar aan allen die van hem eenig gezag ontvangen hebben, wanneer zij iets gebieden waartoe hunne bediening hun het recht geeft.

77. De deugd van gehoorzaamheid wil dat het inwendige met het uitwendige overeenstemt, terwijl de gelofte strikt genomen slechts tot de uitwendige handeling verplicht.

78. Tot de volmaaktheid der deugd van gehoorzaamheid wordt vereischt: dat zij bereidvaardig

-ocr page 169-

157

is, zonder uitstel, alles terstond laten staan wat men doet, zelfs zonder het eerst af te werken ; — volkome n, tot in de geringste bizondei heden alles ten uitvoer brengen, wat bevolen is; — 1) o v e nna t u u r lij k, geschied met hel inzicht om God te behagen, en als op bevel van God; — blind, zonder redeneering of tegenwerping, (liet is echter geoorloofd aan zijne oversten de opmerkingen te maken, die men gegrond oordeelt, doch met eerbied, oprechtheid en onderwerping); — opgeruimd, vol geluk, bewogen door de gedachte dat men aan God gehoorzaamt en den hemel wint; — edelmoedig, zonder zich te ■verontrusten over de moeilijkheden, die er zullen voorkomen, en de offers die men te brengen heelt.

79. Behalve de rechlstreeksche overtredingen van de gehoorzaamheid, zijn er eenige gebreken die haar kwetsen en de ziel voorbereiden tot eene bepaalde overtreding. Dit zijn; de vooringenomenheid tegen de oversten, de tegenzin, het morren, de voorwendsels, hel talmen ....

Andere gebreken ontnemen aan de gehoorzaamheid al hare verdienste en maken de ziel zelfs schuldig.

Zoo als: zonder onderwerping van den wil te gehoorzamen en alleen voor het uitwendige en als uit dwang;

Gehoorzamen uit vrees, gelijk de slaven, en alleen omdat het oog op ons gevestigd is;

Gehoorzamen uil berekening en eigenliefde, om de gunst van den overste te winnen.

Dit is geene oefening van deugd, zr-gt de H.

-ocr page 170-

158

Bernardus, maar een dekmantel van zijne kwaadwilligheid.

14.

Over het Slot.

80. Het slot moet streng onderhouden worden zooals het door den regel is voorgeschreven, en zoo men het verbreekt, maakt men zich daardoor alleen reeds aan eene doodzonde schuldig.

Zoo althans wordt deze overtreding beschouwd bij alle religieuzen, die het slot hebben, en deze meening verklaart en rechtvaardigt de zorg, waarmede het slot in alle ijverige communiteiten onderhouden wordt.

Niets, inderdaad, zegt P. Gautrelet, moet der religieuzen zoozeer ter harte gaan; er is geen gewichtiger punt dan het slof, geen, welks overtreding meer moeilijkheden na zich sleept, en welks onderhouding bijgevolg noodzakelijker is.

81. De bisschop kan de vrouwenkloosters tot het slot verplichten en het betaamt zelfs dat hij deze verplichting oplegt aan al de vrouwelijke religieuzen van zijn bisdom, opdat zy beveiligd voor de wereld en hare gevaren, met meer vrijheid zich aan den dienst van God kunnen toewijden. — Men begrijpt dat hier geen sprake is van de congregatiën, die volgens den aard van hare instelling en hare bezigheden in de wereld moeten leven, bijvoorbeeld de zieken oppassen.

82. De religieuzen, die tot eene congregatie behooren, en haar klooster verlaten, noch de

-ocr page 171-

■159

vreemden, die zonder verlof in het klooster door-ilringen, beloopen de straf der excommunicatie ilie door het kanonieke recht bepaald is voor de schending van het slot der religieuzen met solemneele geloften. De bisschop kan van deze schending echter een casus reservatus maken voor zijn bisdom en er de excommunicatie op stellen, die men alsdan ook beloopt.

15.

83. In de volstrekte onmogelijkheid om op eene juiste wijze de verplichtingen van iedere congregatie in het bizonder te bepalen, vergenoegen vv\'y ons ieder van haar te verwijzen tol hare eigene regels, tot de wettige verklaring van deze regels en vooral tot de beslissing van den bisschop in alle twijfelachtige gevallen.

Als eerste overste van deze congregatie staat het aan hem, besluit P. Gautrelet, de regels te verklaren of er van te dispenseeren, en de Kerk verlaat zich op hem in dit opzicht.

II.

KORTE VERHANDELING OVER (IET INWENDIGE LEVEN.

1.

Natuur van het inwendige leven.

Het inwendig leven is de gewoonte van te loven in tegenwoordigheid van God en in vereeniging met God.

-ocr page 172-

160

Het gewent ons ons hart ie beschouwen als een tempel, waarin God verblijft, nu verheerlijkt, als in den hemel, dan verborgen als in het H. Altaargeheim , en het is in tegenwoordig-ïieid van God dal de ziel denkt, spreekt, handelt en alle plichten vervult die haar worden opgelegd.

Het inwendig leven heelt tot doel het vluchten der zonde, de onthechting van de aardsche goederen, dooi\' den geest van armoede; — van de zinnelijke genoegens, door de zuiverheid en de versterving; — van den hoogmoed, door de nederigheid; — van do natuurlijke begaafdheden, door de zuivere meening; — van de uitgestortheid, door de ingetogenheid.

Over het algemeen is men vooringenomen legen het inwendig leven. De eenen vreezen het en beschouwen het als een slafelijk leven, een leven van opofiering en dwang; de anderen verachten het als eene versamelmg van kleingeestige oefeningen, geschikt om de ontwikkeling van. het verstand le beletten, iemand onnuttig voor de maatschappij le maken, en alleen goed voor bekrompen geesten.

Hierom houdt men zich er voor op zijne hoede en vermijdl men de boeken te lezen die er over handelen.

Zonder twijfel wil men God dienen, maar men wil zich niet onderwerpen aan die voortdurende afhankelijkheid van de werking van den geest Gods; zoodal het minder moeilijk is eene ziel uil den staal van doodzonde le doen overgaan lol den slaat van genade en de uitwendige beoefening der

-ocr page 173-

1 fl\'1

christelijke deugden, dan van deze uitwendige deugd tot het inwendig leven.

Aanmerking. Om zich een juist denkbeeld van het inwendig leven te vormen, moet men in den christen onderscheiden:

1°. Het leven der zinnen, waaraan zich diegenen overgeven, die zonder vrees van God te beieedigen, zich alles veroorloven wat hun behaagt; ook diegenen, die God wel niet zwaar willen beieedigen, maar toch, alleen om zich genoegen te geven, aan hunne zinnon de kleine genietingen niet weigeren, die zij vragen.

2°. Het leven der rede, dat bestuurd wordt door de natuurlijke rede, zonder rekening te houden met de inlichtingen, die de rede van het geloof ontvangt. Dit leven wordt in de H. Schrift de menschelijke wijsheif\' genoemd; van dit leven heeft de H. Paulus gezegd: «de vleeschelijke mensch verstaat niets van de zaken van God; zij zijn voor hem eene dwaasheid en hij kan ze niet begrijpen.quot;

Aan dit leven dacht Jesus, toen Hij zeide: »Ik dank u, o Vader, dat gij deze zaken aan d e. kleinen hamp;bt ve ro.penbaard en ze ve r b o r gen h e bt v o o,r de wijzen dezer aarde.quot; — Dit leven vormt de .fatsoenlijke. lieden volgens.de wereld,.de wijs-geeren en de wijzen, die niets begrijpen..van den stal van Bethléem, van de. werkplaats van Nazareth, van de. vernederingen van den. Cal-vaciebci-\'g,. van de zaligheden .die. Jesus. gepre-

11

-ocr page 174-

162

dikt heeft, die spotten met de akten van nederigheid en versterving, die de lezing van de 1 e-vens der Heiligen niet kunnen verdragen, en wier eenig doel de eer, de rijkdom en een goed leven is.

3°. Het bovennatu urlij k e leven, dat is, verheven boven natuur en rede, dat verlicht is door het licht des geloofs, onderhouden wordt door de lezing van het Evangelie en beoefend is door diegenen welke wij Heiligen noemen.

Over dit leven spreken wij hier en noemen het inwendig leven, omdat deszelfs beginsel in ons is, en van daaruit over de zinnen en de rede gebiedt.

In het boek der Navolging, derde boek, hoofdst. 34, wordt het leven der natuur en dat der genade, dat is, het natuurlijke en het bovennatuurlijke leven zeer schoon beschreven.

2.

Verhevenheid van het inwendig leven.

Het is het rijk Gods in onze zielen; het is het leven der H. Maagd op aarde, dat van Jesus zelf, die altijd leefde onderworpen aan het gezag Zijns Vaders.

Het is het leven, waarvan de H. Paulus spreekt, wanneer hij zegt: »ik leef niet meer, maar Jesus leeft in mij.quot;

Alle heiligen leven van dit leven, en de graad van hunne heiligheid is in overeenstemming met

-ocr page 175-

163

de volmaaktheid van hunne vereeniging met God.

Gelijk de ziel het leven mededeelt aan het lichaam, zoo deelt Jesus het leven mede aan hunne ziel.

Zij hebben Jesus tot I e e rm e e s ter, tot ra ad s-man, tot bestuurder, en zij doen niets zonder Hem raad te vragen, zonder het tlem voor te stellen, zonder zijne goedkeuring.

Jesus is hun steun, hun toevlucht, hun verdediger ;

Zij leven van Hem afhangend, als van een vader, een beschermer, een oppermachtigen koning;

Zij hechten zich aan Hem, gelijk een kind zich hecht uit liefde, een arme uit behoefte;

Zij laten zich door Hem geleiden, gelijk een blinde zich laat geleiden door het kind, waaraan hij zich heeft toevertrouwd;

Zij verdragen alles van Hem, gelijk de zieke die genezen wil, alles van den geneesheer verdraagt: en zij rusten op Hem, gelijk een kind op den schoot, zijner moeder.

Zoo verheften zij zich dan ook langzamerhand boven de rampen en ellenden van dit leven ; dat de wereld ten prooi zij aan alle rampen, dat zij zelven beroofd worden van hunne goederen door onrechtvaardigheid of door een ongelukkig toeval, — dat de dood of de ballingschap hun hunne familie ontrukken; — dat hunne vrienden hun ontrukt worden door het verraad of de vergetelheid; — hun goede naam en hunne eer dooiden laster; — hunne gezondheid door de pijnlijkste ziekte; — hunne vreugde zelfs door dor-

-ocr page 176-

464.

lieden en bekoringen .... 0! voorzeker zullen zij die beproevingen gevoelen, voorzeker zullen hunne oogen tranen storten, maar zij zullen kalm en vol vrede blijven, en, hunnen blik vestigend op God, die in hun hart woont, op God, die dat alles. heeft toegelaten, en door Zijne goddelijke hand zelf bestuurd heeft, zullen zij Hem vol liefde zeggen : Gij, G ij b 1 ij ft ons nog, en dit is ons genoeg!

3.

Akten van het inwendig leven.

4°. God te zien: dat is, zich voortdurend in Zijne heilige tegenwoordigheid te houden; —Hem bij zich Ie hebben als een vriend, van wien men nimmer scheidt, onder den arbeid, bij het gebed, op de wandeling, gedurende de rust. — God is niet lastig, Hij is niet indringend. Hij is goed! Hij is het. die alles bestiert, die de beproeving, welke Hij mij overzendt, en die Hij weet dat noodzakelijk voor mij is, naar mijne krachten afmeet.

2°. Naar God te luisteren, dat is, nauwkeurig acht te slaan op hetgeen Hij verbiedt of aanraadt. — Hij spreekt door de woorden van het Evangelie, die in de gedachten opkomen, — door goede gedachten die pp eens het verstand verlichten, -rr door de godvruchtige woorden die wij aantreffen in een boek, ,op eene, bladzijde, of die van de, lippen vallen van, een predikant, een vriend, soms van e.en onbekende-

3°. Tot, God te spreken, dat i^, zich met Hem te, onderhouden meer met het hart dan met

-ocr page 177-

165

den mond, door de meditatie des morgens, door schietgebeden, door mondgebeden, door eene toewijding des harten, vooral wanneer men liet geluk heeft het H. Sakrament te bezoeken.

4U. God lief te hebben, dat is, zich aan Hem en aan Hem alleen te hechten; de anderen slechts te beminnen in vereeniging met Hern, geene genegenheid te willen of aan te nemen, die de Zijne zou verzwakken; uit liefde tot Hem zich naar allen te schikken, maar zich aan Hem alleen te geven.

5°. Aan God te denken, dat is, iedere gedachte te verwerpen, welke die aan God zou uitsluiten. Zonder twijfel moet men zich bezighouden met zijn werk, het zoo volmaakt ten einde brengen als men kan, maar het verrichten onder het oog van God, met de gedachte dat God het ons heeft doen opleggen, en dat men Hem behaagt, wanneer men het met zorg verricht.

4.

Middelen om tot het inwendig leven te komen.

1°. Groote zuiverheid van geweten, verkregen door het veelvuldig, regelmatig, oprecht ontvangen van het sakrament van boetvaardigheid ; — door den afschrik van alle zonde, alle onvolmaaktheid, alle ongetrouwheid; — door iedere gelegenheid bedaard, maar beslist te vluchten.

2°. Eene groote zuiverheid van hart; onthechting van alle geschapene voorwerpen ;

-ocr page 178-

166

rijkdommen, gemakken des levens, roem, bloedverwanten, vrienden, genoegens, gezondheid, zelfs liet leven .... niet dal men zijne familie en zijne vrienden niet moet beminnen, zich niet voor hen opofferen en hun zijne genegenheid niet befoo-nen .... maar in dien zm dat de gedachte aan hen niet in ons hart moet wonen dan verbonden met de gedachte aan en de liefde tot God.

3°. Eene groote zuiverheid van geest: eene aanhoudende zorg om alle nuttelooze gedachte of overpeinzing over het tegenwoordige, het verledene of het toekomende te vermijden, — alle bekommering over den goeden uitslag eener onderneming, alle begeerte om gekend en toegejuicht te worden.

4°. Al zijne handelingen zoo volmaakt mogelijk te verrichten: zich alleen belasten met hetgeen ons is opgegeven; de gejaagdheid en natuurlijke overhaasting bedwingen; — altijd rechtstreeks handelen uit liefde tot God en bedenken dat God verheerlijkt wordt door hetgeen wij doen;

— alvorens van de eene bezigheid tot de andere over te gaan, eenige oogenblikken te wachten om zijne intentie te maken; — altijd iets nuttigs onder handen (e hebben.

5°. Eene groote ingetogenheid en versterving der zinnen; zooveel mogelijk, naarmate men dit geschikt doen kan, de bezoeken, de feesten, de luidruchtige wandelingen vermijden,

— zich vrijwillig geen nuttelooze blikken, woorden of vermaken veroorloven; ze te regelen volgens de rede, de welvoegelijkheid, de stichting,

-ocr page 179-

167

de liefde; — langzaam en bedaard bidden, de woorden goed uitspreken en er soms den zin van overwegen.

6°. Eene groote nauwgezetheid in alles voor de gewone handelingen van het leven en vooral voor de geestelijke oefeningen; — niets overlaten aan het toeval of zijne luimen; — in zijne dagorde den wil van God te beschouwen , en somtijds, wanneer de tijd gekomen is voor deze of gene werkzaamheid zeggen; »Laat ons

I spoedig gaan: God roept mij.quot; — spoedig gaan: God roept mij.quot; —

7°. Eene groote gemeenzaamheid met God: eenvoudig tot Hem spreken ; — Hem hartelijk beminnen ; — Hem dikwijls bedanken ; — vooral Hem met vreugde bezoeken in het H. Al-laargeheim. Deze gemeenzaamheid met God kan niet bestaan zonder zich standvastig en met geheel zijn hart toe te leggen op de overweging , waarover wij later zullen spreken.

8°. Eene groote liefde voor den evennaaste; omdat hij het welbeminde kind van God is, voor hem bidden, hem troosten, aanmoedigen , onderwijzen , versterken, hem in alles te hulp komen.

5.

Hinderpalen van het inwendig leven.

1. De naluurlij ke voortvarendheid, die ons altijd voortdrijft en ons in alles met overhaasting doet te werk gaan.

Zij vertoont zich :

In onze plannen, welke zij vermenigvuldigt,

-ocr page 180-

168

opeenstapelt, omverwerpt, weder opbouwt. Zij {;unt zich zelve en anderen geen rust vóór zij hare voornemens len uitvoer heeft gebracht.

In onze handelingen. De natuur verlangt beweging. Zij belast zich met duizende zaken buiten hare taak , soms tegen haren plicht. Zij geett zich met onstuimigheid over aan hetgeen zij verricht, zij loopt, haast, zich, is onrustig en altijd ongeduldig om het einde Ie zien.

In den maaltijd. Do natuur zet ons om spoedig dat te gebruiken wat is opgediend , zonder aan de rede en het geloof den tijd te laten de natuurlijke gulzigheid te bedwingen.

In den omgang. De voortvarendheid doet spreken zonder nadenken, onderbreken zonder wellevendheid, berispen zonder liefde, oordeelen zonder te waardeeren. — Zij doet luidop spreken, twisten , morren.

In het gebed. Zij belast zich met een groot getal gebeden , die zij in der haast opzegt, zonder aandacht , zonder smaak , ongeduldig om- er mede gedaan te hebben ; — zij kan niet rnedi-teeren, zij wordt mistroostig, kwelt zich , vermoeit het hoofd en belet de werking van den H. Geest.

2. De nieuwsgierigheid. Zij opent de ziel voor alle uitwendige dingen , — vervult haar met allerlei zonderlinge, aangename of lastige denkbeelden, die haar prikkelen en gansche dagen bezig houden.

Hierdoor is het onmogelijk in zich zeiven te keeren en vooral ingekeerd te blijven ; —- hieruit

-ocr page 181-

169

volgt tegenzin , kleinmoedigheid, afkeer voor alles wat stilzwijgen, ingetogenheid, overweging is.

De nieuwsgierigheid loont zich in d e studiën, die gedaan worden uit ijdelheid, uit begeerte om te weten , om voor bekwaam door le gaan meer dan om /ich te onderrichten en nuttig te wezen,— in het lezen, door een groot gedeelte van den tijd te besteden., aan geschiedenissen, nieuwstijdingen, dagbladen; — op de wandeling, door te gaan waar de groote menigte zich heen begeeft , om te zien, te hooren , le vernemen en le kunnen navertellen; — in eene menigte handelingen, bij voorbeeld: met een koortsachti-gen haast een brief openen, dien wij ontvangen, — alles wal er voorkomt te bezien ; — de eerste te wezen eene nieuwstijding te verspreiden .. .

God dien men vergeten heeft, verlaat het hart, laai hel ledig, en daaruit volgt die dringende behoefte hel met alles op le vullen wat er voorkomt.

3. De kleinmoedigheid. God verbiedt hel onderworpen en gelaten klagen niet. Hij verbiedt het. morren en de kleinmoedigheid , en verwijdert zich van de ziel die niet op Hem kan steunen.

De kleinmoedigheid loont zich in de beproevingen van het leven, wanneer men mort en zich verzet tegen den goddelijken wil, die ons eene ziekte, eene beschuldiging, eene verlatenheid, eene berooving overzendt; — in de dorheden, wanneer men het gebed, de overweging, de communie achterlaat, omdat men er geen smaak in heeft, omdat men eene geeste-

-ocr page 182-

170

lijke en lichamelijke lusteloosheid gevoelt, die ons verontrust en doet gelooven dat God ons verlaten heelt. De ziel die God verlaat, zoekt» haar genoegen in de wereld, nu , God is in het midden der wereld niet te vinden; — inde bekoringen, wanneer de ziel, afgemat, gekweld , bevreesd , zic.h ver van God verwijdert in plaats van zich in zijne armen te werpen , uitroept dat zij verlaten is, wanneer de bekoring door God slechts wordt toegelaten om haar op hare hoede te doen zijn, haar te beletten hoovaardig te worden en haar gelegenheid te schenken eene grootere liefde te toonen.

G.

Het dagelijksch leven van een godvruchtige novice.

»Ik leef niet meer, maar Jesus leeft in mij;

Ik doe niets meer, maar Jesus werkt eeniger-mate door mij;

Ik bemin niet meer, maar Jesus bemint in mij en door mij ;

Ik moet dus al mijne handelingen verrichten , gelijk Jesus het zou hebben gedaan ;

Ik moet dus geen enkel oogenblik de tegenwoordigheid van Jesus verliezen.

Jesus is mijne hulp, en doet, met mij, al wat ik te doen heb ;

Hij is mijn voorbeeld, en fluistert mij in stilte hoe Hij het werk zou verricht hebben dat mij is opgelegd.

Hij is rnijn steun, Hij bemoedigt mij, en doet

-ocr page 183-

mij de vermoeienis en den tegenzin verdragen;

Hij is mijne belooning, en telt alle oogen-blikken van den tijd, dien ik besteed om mijn plicht te doen , om mij voor ieder oogenblik te beloonen ;

Hij is mijn beschermer, verwijdert den duivel wanneer ik bid of werk, verwijdert de godde-Moozen of versterkt mij tegen hunne woorden, en laat niet toe dat ik bezwijke.

O, ik bemin dan ook mijnen Jesus !

Gedurende \'mijne uitspanningen denk ik laan Zijne zachtmoedigheid , Zijne goedheid, Zijne voortdurende opgeruimdheid.

Hij stiet niemand terug. Hij verachtte niemand; — Hij was immer dezelfde, vol welwillendheid , |vriendelijkheid, nooit moede iemand een dienst Ie bewijzen, — gelukkig wanneer Hy zich voor file anderen vermoeide of opofferde.

In mijne gesprekken, spreek ik soms over Hem , spreek ik ten minste altijd in zijne tegenwoordigheid, zoodat geen enkel ruw of ongepast zelfs geen onvoorzichtig woord mij ontsnappe; — ik ben gelukkig wanneer ik iemand kan overha-ilen orn Hem te beminnen.

In mijne studiën denk ik aan de goedheid van Jesus , die Zijne leerlingen onderwijst, zei hun verklaart wal zij niet begrijpen , en ik verbeeld mij dat Hij tot mij spreekt door den mond mijner meesteressen, en luister naar haar met eerbied en dankbaarheid.

Ik roep hem aan wanneer ik eenige moeielijk-heden ondervind; — ik onderwerp mij wanneer

-ocr page 184-

172

ik eene vernedering onderga of een hinderpaal ontmoet; — Ik bedank Hem, wanneer ik een weinig slagen mag, omdat Hij het is , die mijn verstand verlicht heeft ....

In mijne maaltijden, denk ik aan Zijne matigheid , Zijne soberheid , Zijne versterving; met hoeveel goedheid Hij zelf Zijne apostelen diende, met hoeveel liefde Hij wonderen verrichtte om de armen te voeden! O 1 indien het mij vrij stond over iets te beschikken , hoe zou ik altijd zorgen dat het deel der armen overvloedig was, Jesus zou ook gezorgd hebben dat zij overvloedig hun aandeel hadden ! welnu, ik wil alles geven wat ik kan , mijn verstand, mijne krachten, mijn vernuft, alles!

In mijn gebed verbeeld ik mij bij Jesus te wezen en ik hoor Hem tot mij zeggen : »A1 wat, gij mijnen vader in mijn naam zult vragen , zal Hij u geven; — en ik ben ingetogen gelijk Hij ingetogen was, en ik schep er behagen in eenige van zijne woorden te herhalen, die Hij zelf zeide : Yader! dat uw wil geschiede, en niet de mijne! — Vader ! geef ons heden ons dagelijksch brood 1 — Vader! dat allen U kennen en beminnen 1 .. .

Gedurende mijn handenarbeid, denk ik aan de handelingen, soms volkomen gelijk aan de mijne, die Jesus verrichtte. . . Hij deed alles wat men Hem beval en Hij deed het volmaakt; — Hij liet Zijn werk staan zoodra men Hem riep , hernam hel dan of liet het weder staan : beklaagde zich niet over de langdurigheid van Zijne taak

-ocr page 185-

173

noch over derzelver eentoonigheid of moeilijkheid ; Hij vreesde niet, — Hij, die alles wist, — aan d^n H. Joseph en de H. Maagd te vragen :• »Hoe moet ik dit doen ?quot; en Hij deed juist gelijk men Hem zeide.

In mijne moeielijkheden roep ik Hem... en ik wacht... ik weet dat Hij daar is, en zelfs al zegt Hij niets, ben ik niet bevreesd. Hij zal beletten dat ik te veel gekweld word, dat de tegenzin aanhoudt en mij ter neder slaat, dat de bekorinp; mij dringt, en doet bezwijken ... Ik roep Hem te hulp ... ik weet dat Hij bij tijds komen zal , en al moet ik soms weenen en zuchten, ik ga door met mijn werk. mijn gebed , mijne gewone levenswijze.

In de beproevingen, die de Voorzienig leid toelaat, nader ik Hem nog meer, en zoo ik Hem niet aan mijne zijde vind, ga ik Hem zoeken... Ik vind Hem in de armen der H. Maagd, die Hem mij altijd geeft, wanneer ik godvruchtig een tientje van mijn rozenhoedje heb gebeden; — ik vind Hem te midden mijner zusters, vooral onder bet gebed, omdat Hij gezegd heeft: »Waar twee of drie in mijnen naam vergaderd zijn, daar ben ik in hun midden\'\'; — ik vind Hem in het buisje van Nazareth, met handenarbeid bezig, en Hij komt tot mij, wanneer ik-arbeid gelijk Hij; — ik vind Hem op het kruis, en de kruisr-weg; dien • ik in- de- kapel ga-doen, geeft Hem terug -met de ■ kakntej -den vrede, dp- onder-weiv-ping ;-----ik - vind- - Hem einde-lijk • in de H., Communie, en dan zei# ik, tot-Hem:--Verlaat mij-ni-el

meer! verlaat

niet - meer!

mij

-ocr page 186-

174

In den slaap, denk ik aan Jesus, die zich aan de rust overgeeft, en ik zie Hem vreedzaam en onschuldig slapen, nu in de armen van Maria, dan op het scheepje, door den storm geslingerd, dan in de kribbe van Bethléem. Ik zeg Hem: O Jesus, ook ik ■wil in vrede rusten gelijk gij, ik wil dat mijn hart altijd wake, ik wil dat, gedurende mijnen slaap, iedere ademhaling een liefdezucht zij; ik wil dat bij mijn ontwaken mijn eerste woord zij : sJesus ik bemin U!1\'

O! swat is mijn leven schoon, aldus met Jesus vereenigd!quot;

ACHTSTE HOOFDSTUK. Beproevingen van het Noviciaat.

Beproeven is onderzoeken of een persoon of eene zaak werkelijk datgene zijn wat zij schijnen, of geschikt zijn om gebezigd te worden tot het doel, waarvoor men ze bekwaam oordeelt.

Zoo wordt een brug over eene rivier beladen met een gewicht, veel zwaarder dan het gewicht, dat zij later zal te dragen hebben. Indien zij wederstaat aan dit buitengewone gewicht, is men overtuigd dat zij ook aan het gewone gewicht zal wederstaan. — Aldus wordt deze b r u g beproefd.

Zoo vraagt men ook aan een werkman, alvorens hem een fijn werk. toe te vertrouwen, een werk te laten zien, dat hij vervaardigd heeft en minstens even fijn en moeilijk is. — Aldus wordt deze werkman beproefd.

-ocr page 187-

175

Gij zijt bestemd tot den dienst van God en eene no*; veel hoogere waardigheid, die van bruid van Je sus, en nu gij op hel punt staat die goddelijke verbindtenis te voltrekken, is het nu niet billijk dat men u slechts aanneemt na zich verzekerd te hebben dat gij de hoedanigheden bezit, welke tot die waardigheden vereischt worden?

Het noviciaat is als het ware een 1 e e r t ij d geweest; men heeft u de gebreken aangetoond die gij moet afleggen, de deugden die gij bezitten moet om de bruid van Jesus te worden, is het nu niet billijk dat de personen, aan wie God de zorg voor uwe vorming heeft toevertrouwd, zien of zij u waardig aan uwen bruidegom kunnen aanbieden, en of gij den moed, het geduld, de sterkte, de onderdanigheid hebt die Hij vraagt\'?

^ierom moet men u beproeven.

De beproevingen zijn de verschillende inwendige en uitwendige akten, die gewoonlijk zwaar vallen aan de natuur, welke men in het noviciaat vereischt om zich te verzekeren van den graad van sterkte en geduld, waartoe de novice gekomen is, en tegelijkertijd om de gebreken, die zij nog mocht bezitten, geheel en al ten onder te brengen.

I.

(bronnen der beproevingen).

De beproevingen komen van God, van de novice-meesteres, of van de gezellinnen der novice.

-ocr page 188-

■170

1. Beproevingen die van God komen. 1)

Men kan over het algemeen zeggen dat de goede God de novicen minder b eproeft dan de religieuzen; — wij zullen dus in ons Look voor de geprofest,en ook de verschillende beproevingen bespreken, die de goede God de zielen doet, ondergaan, welke Hij tot een hoogevolmaaktheid bestemt; beproevingen , die soms verschrikkelijk zijn , en die de arme novice zonder ondervinding misschien niet. zou kunnen doot staan.

Gewoonlijk begint God met de zielen door de liefde aan zich te hechten , en wanneer zij eens het geluk gesmaakt hebben door Hem bemind te worden en Hem te beminnen , dan eerst begint Hij haar langzamerhand van hare gebreken te zuiveren en haar de veranderingen Ie doen ondergaan, die Hij noodig acht tot zijne eer en hare zaligheid.

Het noviciaat heeft gewoonlijk ook iets zóó zoet. , zóó vreedzaam, zóó zuiver, — de gehoorzaamheid wordt er zóó goed beoefend , •— de leiding is er zóó eenvoudig, — God toont zich zóó goed voor dit jeugdige hart, dat zóó vol goeden wil is, dat men zonder overdrijving zeggen kan :

.

-ocr page 189-

177

«Het noviciaat is de schoonste tijd van het religieuze leven;quot; God verspreidt er geheel bizondere zegeningen : gelijk Hij een bizon-deren dauw verspreidt over het plantje dat wortel moet schieten.

Ongetwijfeld zijn er in het noviciaat oogen-blikken van tegenzin: Het gebed behaagt ons niet meer ; — de communie geeft ons geene vertroostingen meer, — de biechtvader of de meesteres is een weinig hard geweest, — eene vernedering die men meent niet te kunnen verdragen, — een brief, dien men verwacht, komt niet ....

Er zijn o ogenblikken van vrees: men zal nooit zoo heilig kunnen worden als men zijn moest, — men zal nooit ergens goed voor wezen ... .

Er zijn o ogenblikken van moedeloosheid: men kan niet meer, men begrijpt ons niet, — men acht ons niet, — wij kunnen toch niet slagen . iedereen verlaat ons.

Doch dit zijn maar nevelen, die door een enkel woord van de meesteres, aan wie men zijne moeilijkheden toevertrouwt, verdreven worden , en de kalmte en vrede keeren terug.

2. Beproevingen van den kant der meesteres.

De meesteres der novicen moet diegenen , die liaar zijn toevertrouwd , dikwijls beproeven. »Dat zii hare dochters goed vestige in hechte deugden, zegt de H. Franciscus van Sales, dat zij ze\'buig-

12

-ocr page 190-

178

zaam make als een handschoen, — dat zij ze van alles onlbloole en onthechte, — door ieder oogen-blik hare neigingen, haar oordeel en haren wil tegen te gaan, — dat zij hare harten groot make, door er zooveel het kan , die nietigheden, die •weeke gevoelens , die onverschilligheid uit te rukken , die den geest, vooral der meisjes, verzwakken en verstompen. . . dat zijn de goede verstervingen welke zij haar gedurende het noviciaat voortdurend moet laten beoefenen . en dil alles in den geest van liefde voor God.quot; —

»Weet wel, geliefde dochters , zeide deze beminnelijke heilige nog, dat wanneer de graankorrel, die op de aarde valt, niet sterft , hij geheel alleen blijft; maar wanneer hij verrot, zal hij honderdvoudige vruchten voortbrengen. Hel woord des Heeren is hier geheel duidelijk. Hij zelf sprak het. — Gij dus, die verlangt gekleed te worden, en gij , die uwe professie verlangt te doen , overweegt goed en ziet toe of gij vast genoeg besloten zijt te sterven aan u zelve en slechts voor God te leven. Wikt en weegt alles goed ; gij hebt nog een langen tijd om u te bedenken , vóór de zwarte sluier uw hoofd zal bedekken , want ik herhaal het u, beminde dochters en ik wil u niet vleien: »dat ieder, die volgens de natuur wil leven, in de wereld b 1 u v e, en dat zij, die besloten zijn volgons ile genade te leven, in het klooster treden, dat niets anders is als eene school van zelfverloochening en versterving. Hierom zietgij, dat het u voorziet van verschillende middelen oni

-ocr page 191-

179

u inwendig en uitwendig te versterven.quot; —

Wij kunnen niet in de bizondorheden treden over de beproevingen . die opgelegd kunnen worden , doch de novice behoort wel te weten, dat de meesteres nooit handelt uit grilligheid of kwaadwilligheid ; zij heeft tot oogmerk, — en dit is haar plicht, — zich te verzekeren of de novice eenigen voortgang gemaakt heeft in den geest en in de deugdenvan h e t no v i c i a at waarover wij gesproken hebben , haar doel is vooral haren wil te breken.

Nu zal zij zich voor het toezicht en het geven der kleine vergunningen doen vervangen door eene der minst bekwame novicen , om te zien hoe de novicen, die beter onderricht zijn , zich jegens haar zullen gedragen ;

Dan weder zal zij hst opzicht over het werk toevertrouwen aan eene postulante, die pas in het klooster komt, met aanbeveling van de novicen haar werk gerust op nieuw te laten doen beginnen , als het niet zeer goed is;

Bemerkt zij dat eene novice wat te veel de studie bemint, en zich slechts met tegenzin aan een handenarbeid begeeft, dan verbiedt zij voor een bepaalden tijd alle lezingen en gebruikt haar uitsluitend voor het werk ;

Eene andere is zeer gehecht aan hare gebeden ? Zij kiest, het oogenblik waarop er geluid wordt voor de oefening, waarvan zij het meeste houdt, om haar een kamer te laten vegen , in den tuin te laten werken of eenigen dergeiijken arbeid te doen verrichten;

-ocr page 192-

180

Aan de zuster, die niet oprecht en eenvoudig genoeg is , vraagt zij dikwijls rekenschap van hare meditatie of hoe dikwijls zij zich gedurende den dag verstorven heeft;

Ziet zij dat eene zuster eene natuurlijke afge-keerdheid van eene andere heeft , dan plaatst zij haar hij hare gezellin, die zij niet bemint, doet haar samen met haar werken, — met haar hidden , — hare uitspanning met haar nemen.

ïwee of driemaal laat zij een werk op nieuw beginnen , dat men met tegenzin doet, omdat men het misschien beneden zich acht; zij verplicht eene novice , die een trotsch en hoogmoedig karakter heeft, al hare kleine vergunningen aan diegene van hare gezellinnen te vragen , welke zij schijnt te verachten;

Laat iemand haar werk zien met het doel er over geprezen te worden , dan wil zij er niet naar kijken;

Verscheidene dagen brengt zij door zonder tot i gez de novice te spreken , die uit eene te natuur- ^ lijke genegenheid haar overal zoekt en altijd bij j haar wil wezen , i |

Is er eene zuster, die zich voordoet als meer ervaren in het geestelijk leven dan de andere , dan laat zij haar van den goeden God spreken —

over een gegeven onderwerp — in het bijzijn van al hare gezellinnen , en brengt haar dan hare geringe kennis onder het oog;

Zij verwittigt eene zuster dat zij een brief voor haar ontvangen heeft en haar dien slechts over acht dagen overhandigen zal ;

-ocr page 193-

181

Zij laat diegene dikwijler hardop bidden dan de anderen , die de slechte gewoonte heeft haar gebed te mompelen of spoedig af te rammelen ;

Aan diegene , die gemaakt is in haren gang , geeft zij een zwaarder en lomper schoeisel;

Zij gebruikt de novicen , die geneigd zijn zich meer te achten dan de anderen, in de keuken , tot het huiswerk, om het huis schoon le houden ;

Wij geven den naam van beproevingen niet aan de straffen, die voor eeneovertreding worden opgelegd.

De beproevingen die de meesteres oplegt, zijn in zekeren zin niet verdiend, de straffen gewoonlijk wel, ten minste volgens de meening der meesteres; het worden voor de novice slechts b e-proevingen wanneer deze duidelijk inziet dat zij ze niet verdiend heeft of dat zij overdreven zijn ; in dit geval moet men ze aannemen als eigenlijk gezegde beproevingen.

3. Beproevingen van den kant uwer gezellinnen en van den regel.

Zonder twijfel heerscht de geest van liefde in de communiteiten, vooral in de noviciaten, des niettegenstaande veroorzaken het verschil van karakter, de prikkelbaarheid, de vooringenomenheid, de ijverzucht, die aan sommige karakters van natuur eigen is , bijna voortdurend kleine onaangenaamheden ;

Voorzeker legt de regel geene verplichtingen op, die de gewone krachten der natuur te boven

-ocr page 194-

18\'i

gaan, overigens kent men die verplichtingen, men heeft ze bestudeerd en zich kunnen overtuigen dat zij volstrekt niet te moeilijk waren ; desniettegenstaande zijn er dagen, waarop deze regel zwaar valt en wij vervolgd worden door de gedachte van hem af ie werpen.

■ »Ik maak mij geene zinsbegoochelingen over den levensstaat, dien ik ga omhelzen, schreef eene jonge dochter, die zich reeds sints lang voorbereidde Trappistien te worden , ik verwacht, mij op verscheidene moeilijkheden, op verscheidene bekoringen, en het denkbeeld van een paradijs op aarde is mij nirnmer in de gedachten gekomen. Ik zeg nog meer : zoo er een was, zou ik het tot geenen prijs willen.

))Ik begeer niets anders dan zooveel ik kan te voldoen aan Gods rechtvaardigheid, zijne ontelbare weldaden te erkennen en Hem mijne dankbaarheid en mijne liefde te toonen door den arbeid , het gebed , het lijden ... de spreuk van P. Ra-vignan; óf strijden óf lijden, is ook de mijne. »In het klooster zullen er moeilijkheden wezen gelijk overal. Zij zullen vooral te vinden zijn, veronderstel ik , in den omgang met de zusters ; ^ maar ik hoop dat de Heer mijne zwakheid te hulp , zal komen en mij de anderen zal doen verdragen. Overigens zal dit eene rechtvaardige straf wezen voor nrjne vroegere onafhankelijkheid.quot;

«Weet gij wat een klooster is? schrijft de H. Franciscus van Sales. Het is eene leerschool om zich nauwkeurig te verbeteren , waar iedere ziel leeren moet zich te laten behandelen , schaven

-ocr page 195-

483

en polijsten ; opdat zij goed bewerkt zijnde, aan den goddelijken wil gehecht, vereenigd en bevestigd kan worden.quot;

Dit alles geschiedt in het noviciaat. Gelukkig de leerzame , eenvoudige, geduldige novicen, die zich laten bewerken, schaven, polijsten. Welk leven van heiligheid en vereeniging met God bereiden zij zich voor !

II.

HOE MEN DE BEPROEVINGEN EN BESTRAFFINGEN MOET VERDRAGEN.

Men moet de beproevingen, welke tnen de goedheid heeft ons te doen ondergaan, verdragen:

quot;J. Met edelmoedigheid.

Vermijden van — na eene bestraffing, die men van ooi deel is niet verdiend te hebben, of na eene bepioeving, waarvan men het doel niet inziet, — zich te laten vervoeren tot tegenzin, tot droefheid, tot ontsteltenis, tot kleinmoedigheid, tot pruilen, tot al de dwaasheden eener verbeelding, die zich verhit, die tranen doet storten, die in alles slechts belachelijke kleingeestigheden ziet....

Het kost moeite om heilig te worden.

Luister wat P. Lacordaire, destijds provinciaal der Dominikanen, deed om zijne gebreken te verbeteren :

»Eens was de leekebroeder , wien de zorg voor den refter was opgedragen , niet op zijn tijd. De Pater , die nimmer op zich deed wachten, wilde dat de anderen even nauwkeurig waren. Toen

-ocr page 196-

184

de broeder maar niet kwam , kon P. Lacordaire eene beweging van ongeduld niet onderdrukken, die zich op zijn gelaat vertoonde. Des avonds, zoodra hij vrij was, begaf hij zich lot den leeke-bi oeder, beleed hem geknield zijne fout, vroeg er vergiffenis voor, en verzocht hem in het aangezicht te slaan , gelijk hij verdiende en hein onder de grofste beleedigingen weg te zenden.quot;

— Dit is een feil onder honderd dergelijke gevallen , zegt zijn levensbeschrijver.

»In het klooster van Parijs, voegt hij er bij , was zijne deur op de ontvangsturen belegerd door talrijke bezoekers , die hem niet allen even welkom waren. Eens zeide hij lot zijn biechtvader dat iets, waaraan hij zich nog niet had kunnen gewennen, was, in zijn arbeid onderbroken te worden. «lederen keer, voegde hij er bij , dat men aan rnijne deur klopt, kan ik eene eerste opwelling van ontevredenheid niet onderdrukken. Ik wenschte mij van dit gebrek te verbeteren; en, zoo gij het goed vindt, kom dan op ieder uur van den dag zonder kloppen mijne cel binnen. Zoo gij het minste teeken op mijn gelaat bemerkt, geef mij dan de discipline.

— Goed, Pater, ik zal het doen.

En om zijn biechteling op de proef te stellen, trad hij nog denzelfden dag onverwacht zijne cel binnen.

Pater Lacordaire viel op zijne knieën : Sla op. Pater.

— Maar ik heb niets gezien.

— Gij hebt rnijn ongeduld niet gezien, hernam

-ocr page 197-

185

de schuldige, terwijl hij zijne schouders ontblootte, maar ik heb het gevoeld.quot;

Wat zegt gij van zulk een moed ?

Doch ziehier iets wat meer troostvol en bemoedigend is.

»Mijn kind, sprak eene novicemeesteres tot eene van hare geliefde dochters, aangezien gij u van uwe eigenliefde wilt verbeteren, moeten wij met gemeenschappelijk overleg te werk gaan, en moet gij nauwkeurig doen wat ik u zeggen zal; Ik zal u van tijd tot tijd in het openbaar berispen over zaken, die eigenlijk geen gebreken zijn; ik zal u vooraf waarschuwen, en daar gij dus weet dat ik het slechts doe om u te gewennen u zelve te overwinnen, zult gij er minder gevoelig voor wezen ; ik zal u zelfs eenige straf opleggen en gij zult zien dat gij langzamerhand de bestraffing met ootmoedigheid verdragen zult. Wilt gij dit ? — o zeker, moeder! — Welnu, beginnen wij dezen avond . . . Doch wees niet bevreesd, ik zal uwe teergevoeligheid ontzien.

Wanneer wij dezen avond in de onderrichting zijn, en ik bezig ben met spreken, moet gij mij een oogenblik aanzien ; ik zal u er over berispen ik zal u verwijten niet zedig te wezen, ik zal u zeggen dat gij lichtzinnig zijt en u bevelen den grond te kussen ... Gij zult mij later verklaren wat gij op dat oogenblik gevoeldet.

A.lles gebeurde zooals afgesproken was.

Des anderendaags begaf de novice zich tot. hare meesteres. — Welnu, mijn kind, sprak deze, en reikte haar de hand.

-ocr page 198-

180

— O moeder, antwoordde de novice, zoo gij in mijne ziel hadt kunnen zien, wat zoudt gy ze hoovaardig gevonden hebben! o God! wat beefde ik toen ik mij naar de onderrichting begaf! En hoe klopte mijn hart, toen gij begonnen waart met spreken! Ik zeide tot mij zelve: Zoo met een moet ik de meesteres aanzien en zal zij mij voor allen beschaamd maken. Ik aarzelde, doch eensklaps overwon ik mijne vrees, riep de H. Maagd aan, en zag op.

Nu kostte het mij bijna niets meer, en al zoudt gij mij nog veel harder bestraft hebben, al hadt gij mij eene nog vernederender straf opgelegd, ik zou het volgaarne gedaan hebben, en toen wij heengingen, gevoelde ik eene vreugde, zoo als ik nog nimmer ondervonden had.

— Zeer goed, mijn kind, dit zullen wij van tijd tot tijd nog eens doen, niet waar ? en dan zult gij alleen moeten loopen.... Ik zal u niet meer waarschuwen; maar God zal met u zijn, en binnen korten tijd zult gij bij alles bedaard blijven.quot; —

Doordring u wel van de volgende woorden van den H. Franciscus de Sales;

»Ieder klooster is een gasthuis voor geestelijke zieken, die genezen willen worden, en om hierin te slagen, zich overgeven om de aderlating, het lancet, het mes, het staal, het vuur en allerlei bittere geneesmiddelen te verduren. In de eerste tijden der Kerk gaf men aan de religieuzen een naam, die genezing beteekent; dit moet gij verlangen, wanneer gij den religieuzen staat om-

-ocr page 199-

487

helst en u niet bekommeren over al hetgeen de eigenliefde hiertegen in kan brengen; gij moet bedaard maar moedig het besluit nemen: óf sterven óf genezen, en omdat ik niet geestelijk dood wil zijn, wil ik genezen; en om te genezen, wil ik de bestraffing verdragen en de geneesheeren smeeken mij niet te ontzien, maar alles te doen lijden wat mij des te zekerder genezen kan.quot;

\'2. Met standvastigheid.

Laat den moed niet zakken! Mederig, geduldig, eenvoudig, gehoorzaam te worden, is niet het werk van één dag.

Wanneer wij onze ziel bewerken, hebben wij niet met een blok marmer te doen, dat den vorm behoudt, dien de beitel er aan geeft, maar met een levend wezen, waaraan wij een gedeelte van hetzelve ontnemen, en dat de eigenschap heeft het gedeelte, dat men afsnijdt, weer terstond te doen aangroeien ....

Laat dus met u handelen al den tijd dat uwe meesteres zoo liefdadig is van zich met u bezig te houden, en meen niet dat alle lijden en alle tegenzin voor u alleen zijn; er zijn oogenblikken, waarop het zeer zwaar valt eene bestraffing te doen. Gelooft gij dat men in koelen bloede en uit een menschelijk inzicht rechtstreeks arbeidt om zich te doen veroordeelen als te streng, onrechtvaardig, partijdig, grillig, terwijl men slechts werkt voor iemands welzijn? — om zich te doen vluchten, terwijl men zich zoo

-ocr page 200-

i88

gemakkelijk van aller genegenheid kon omringen ? — om zich zelfs te doen haten (want zóóver gaat het soms) terwijl het zoo zoet zou wezen zich te doen beminnen?

O! indien gij uwe belangen begreept, zoudt gij u nederwerpen aan de voeten uwer meesteres en haar zeggen; In den naam van Jesus, heb medelijden met mijne ziel, verbeter mij, berisp mij, straf mij!

Luister naar de moederlijke woorden, die eene novicemeesteres, moeder Maria Ephrem, tot hare dochters richtte:

»Mijne kinderen, ik zal de doornen van den weg niet voor u verbergen, o neen, ik wil ze u alle toonen; in het begin, zal ik ze echter met al mijne moederlijke teederheid verzachten, doch dit moet ik doen om uwe zwakheid; later zal ik ze u laten steken. Ook zullen de steenen op den weg uwe voelen kwetsen en verscheuren; maar moet gij dan niet iets voor Jesus leeren lijden ? De vermoeienis versterkt; op een krachtigen strijd volgt gewoonlijk de afmatting, doch dit duurt niet lang; de moed der ziel wordt grooter na den strijd en men gaat langer voort.... Ik zeg niet dat ik bijwijlen het zweet niet van uw voorhoofd zal wisschen en uwe schreden niet ondersteunen zal. Mijne arme kinderen, ik zal het zoo dikwijls doen als het heil van uwe ziel dit zal vorderen en het leven u te bitter zal schijnen. Er zijn op aarde van die dagen van naargeestigheid en tegenzin ! Gij zijt nog jong, mijne kinderen, maar God heeft u ook eene moeder gegeven, weet dit wel; gij

-ocr page 201-

189

zult haar immer bij u vinden in uwe vermoeienissen, uwe uitpuiling, uwe droefheden!... En wanneer gij dan eenmaal geprofest zijl, o kinderen, dan doel Jesus alles, en uwe moeder zal u zeggen Hem altijd le laten begaan, Zijn werk nfet le bederven, door volgens uw welbehagen te werk te gaan.quot; —

NEGENDE HOOFDSTUK.

Deroties van het Noviciaat.

I.

ALGEMEENE REGELS.

«Gedurende het noviciaat der zusters, zegt de H. Franciscus de Sales, zal men hare harten trachten le versterken en haar devoot le maken, niet volgens eene kleingeestige, weekelij-ke of tranenrijke devotie, maar volgens eene godsvrucht, die zacht en moedig, nederig en ver-Irouwvol is.quot; —

Vele novicen zijn hetzij door hare opvoeding, hetzij door haar karakter, hetzij door de boeken, die zij gelezen hebben, geneigd lot. die kleingeestige, weekei ij ke of leergevoeligede-volie, waarvan de beminnelijke heilige spreekt, dien wij hebben aangehaald. Zij bedenken niet dat de menigvuldigheid der godvruchtige gevoelens de ziel verzwakt, —• dat de godvruchtige gevoelens, die men te veel zoekt, raken uitgeput, vooral

-ocr page 202-

-190

wanneer men niet jong meer is, en als de ziel dan droog en dor blijft, meenen zij van den goeden God verlaten te wezen; zij morren en laten zelfs hare verplichte gebeden na;

Zij bedenken niet dat z\'y zonderling worden, dat zij zich doen opmerken, den duivel gelegenheid te geven haar te bekoren tot ijdelheid en om de anderen te verachten, dat zij de eensgezindheid der communiteit verstoren, en nimmer hare luimen of hare neigingen aan de liefde kunnen opofferen:

„De devotie der religieuzen , zegt de H. Fran-ciscus de Sales , moet sterk zijn :

1. In het verdragen der bekoringen , die altijd diegenen kwellen, die God uit geheel hun hart willen dienen;

2. In het verdragen der verschillende karakters , die zich in de congregatie bevinden , wat voor de zwakke geesten eene oefening is, zoo zwaar als men maar bedenken kan;

3. In het verdragen van al hare onvolmaaktheden om zich niet te verontrusten, zoo men ziet dat men er aan onderworpen is;

4. In het bestrijden van hare onvolmaaktheden ;

5. In het verachten der woorden en oordeelvellingen der wereld , die altijd de godvruchtige instellingen beknibbelt;

6. In onafhankelijk te wezen van hare genegenheden, vriendschappen of bizondere neigingen om zoo niet te leven volgens derzelver indrukken maar volgens de verlichting der ware godsvrucht;

7. Jn onafhankelijk te wezen van de gevoe-

-ocr page 203-

191

ligheden , zoetheden en vertrooslingen, die ons overkomen , zoowel van God als van de schepselen , om zich er niet door te laten medeslepen;

8. Om . en onophoudelijken oorlog te ondernemen tegen onze booze neigingen , luimen, gewoonten en hartstochten.quot; —

Zoodra gij hel noviciaat zijt binnengetreden zie dan af van uwe b izo nd er e de vo ti es, om u te hechten aan diegene , die al uwe gezellinnen beoefenen volgens den regel of het gebruik. Zeg aan uwe meesteres welke oefeningen gij gewoonlijk verrichttet, — welke gebeden, — van welke broederschappen of vereenigingen gij deel uitmaaktet ... en behoud slechts wat zij u zal aanwijzen , niets zoo zij dit beter oordeelt.

Zie hier eenige praktische wenken die gij stipt moet opvolgen.

1. Neem geene enkele godvruchtige verbind-tenis op u zonder raad gevraagd te hebben aan uwe meesteres en uwen biechtvader, hoe aantrekkelijk zij voor u ook zou wezen , al zou een eerbiedwaardig persoon haar ook in het openbaar of in het bizonder aan u hebben aanbevolen.

2. Geef altijd de voorkeur aan de oefeningen van den regel boven die welke gij zelve u zoudt voorschrijven, en hecht er sterk aan ze liever te verrichten met de geheele communiteit, zelfs in geval gij meer verstrooid zoudt zijn met de anderen.

3. Vermenigvuldig niet te veel uwe oefeningen van godsvrucht, wees vooral niet begeerig naar al diegene die door godvruchtige personen verspreid worden, en zich eensklaps meester maken

L

-ocr page 204-

192

van uwe verbeelding en uw hart, omdat zij schoon zijn en u toeschijnen een uitgebreid nut te zullen stichten. — Gij zoudt uwen geest vermoeien, veel tijd besteden met ze te doen, en misschien uwe plichten verwaarloozen.

4. Vermijd iedere devotie, hoe nuttig ook, die bij de communiteit te veel in het oog zou loepen; zij zou u voor singulier doen doorgaan en u misschien ijdel maken.

5. Wees niet zoozeer aan uwe oefeningen verslaafd , dat gij ze niet zonder moeite kunt achterlaten, wanneer de gehoorzaamheid, de liefde of zelfs de welvoegelijkheid dit vorderen.

6. Welke ook uwe wijze van mediteer en zij, — hoe groot het gezag ook weze dat het u aangeraden heeft, onderwerp u aan uwe meesteres en zoo zij goed oordeelt u te beperken tot de wijze, die in de communiteit gevolgd wordt, gehoorzaam zonder tegenspraak. God zal u vroeg of laat wel weten te leiden, waarheen Hij wil.

7. Laat al de godvruchtige boeken zien, die gij hebt medegebracht, al die men u gegeven of geleend heeft, — zeg eenvoudig welke u het meest bevallen, en bewaar slechts de boeken die men u laat behouden.

8. Herinner u dat het woord devotie toe-w ij ding beteekent , en dat de toewijding niet bestaat in deze of gene handeling, die u behaagt of vleit, — in een gebed, dat u treft, — in eene lezing, die u tranen doet storten; — maar in de geheele en volledige aanneming van den staat, waarin God wil dat wij Hem die-

-ocr page 205-

193

en , en in de volmaakte vervulling van en opgelegden plicht, in weerwil van den te-ensland der naluur en de schrikbeelden onzer ■erbeelding.

9. Ongetwijfeld zal men u in uw religieuze lieven al den noodigen tijd geven om uwe gods-■;diens tplich ten te vervullen, doch vooronder-isteld dat men u eens verplicht uwe dankzegging na do communie te verkorten, — dat men uwe gebeden met een deel vermindert, — u

Jeene voorgeschi evene vaste verbiedt,— u etnigen tijd van het koor verwijdert, u zelfs van eene j communie berooft . . . behoud den vrede, en weet wel dat gij God meer eert door u eenvoudig en zonder morren te onderwerpen, dan door de gebeden of de verstervingen, die gij volgens uw eigen wil zoudt verrichten.

10. Vermijd in uwe devoties hardnekkig le wezen. Zoo men hardnekkig aan zijne gebeden, communiën, bizondei e oefeningen, enz. gehecht is, is dit een der teekenen, die het meest doen vreezen dat men eene valsche godsvrucht heeft.

De godsvrucht , zegt de H. Thomas, is eene bizondere gesteltenis van den wil, waardoor de ziel met ijver alles vervult wat den dienst van God betreft.quot;

De dienst van God! Dat is het voorname woord in deze verklaring, en het is aan God ons dezen dienst te bevelen, en niet aan ons dien le kiezen.

H. Meen niet dat alles verloren is wanneer gij volstrekt geen smaak gevoelt in het gebed, —

13

-ocr page 206-

494

geen verlangen naar de H. Tafel, — geene vreugde naar de biecht.

Deze smaak, dit verlangen, deze vreugde kunnen zonder twijfel oen uitwerksel wezen der ge. nade, doch zij zijn ook dikwijls een gevolg der natuurlijke gevoeligheid en der verbeelding ; en er is geen enkel gebod dat ons er toe verplicht.

Gij moet bidden, comrnuniceeren, biechten, omdat God het wil, en niet omdat gij in het vervullen dezer plichten een zeker genoegen vindt. »Gij handelt zeer goed, schreef de H. Franciscus de Sales, met te midden van dorheid en tegenzin voort te gaan met uwe godvruchtige oefeningen. Want aangezien wij God slechts willen dienen uit liefde tot Hem, en den dienst, dien wij Hem te midden van moeilijkheden en dorheden bewijzen, Hem aangenamer is dan die te midden der zoetheden en vertroostingen, moeten wij van onzen kant hem ook meer verlangen, ten minste volgens den geestelijken wil, en alhoewel volgens onzen smaak en volgens de eigenliefde, de vertroostingen ons aangenamer zijn, zijn de dorheden volgens den smaak van God en volgens zijne liefde voordeeliger.

«Helaas, voegt er de Heilige bij, wij zijn gehecht aan de zoetheden en aangename vertroostingen der godsvrucht; maar toch is de bitterheid en dorheid voordeeliger; en hoewel de H. Petrus den Thabor beminde en Golgotha vluchtte, is deze toch nuttiger dan gene, en het bloed dat op- den eenen berg vergoten is, is kostbaarder dan de heerlijkheid die op den anderen schitterde.

-ocr page 207-

195

De Heer behandelt u reeds als eene sterke ziel, leef dan ook als zoodanig; het is beter de boterham zonder suiker te eten, dan de suiker zonder de boterham.\'\' —

11.

BIZONDERE REGELS.

Wij zullen slechts de voornaamste devoties aanstippen, die aan alle noviciaten gemeen zijn. Daar wij geen Gebedenboek willen maken, zullen wij ons tot algemeenheden bepalen; overigens geven de Handboeken en Constituties der verschillende huizen oefeningen op, om de godsvrucht der novicen op te wekken.

1. Devotie tot de H. Drievuldigheid.

Het geluk der engelen en heiligen in den hemel bestaat indeH. Drievuldigheid van aanschijn tot aanschijn te aanschouwen, haar te aanbidden, te prijzen, te beminnen, en zonder zich ooit te vermoeien, het driewerf heilig te zingen.

De H. Kerk legt, den priester en het koor der geloovigen hetzelfde gezang der engelen in den mond, op het oogenblik dat het goddelijk slacht-ofler op het altaar gaat nederdalen.

Zij begint het H. Misoffer, de bediening der Sakramenten, al hare gebeden, ivooral die welke het goddelijk olficie uitmaken, met de aanroeping der H. Drievuldigheid; zij sluit alle poalmen. nlle lofzangen, alle hymnen en gebeden

-ocr page 208-

196

met den lof van den Vader, den Zoon, den H. Geest....

Godvruchtige novicen, die ver van het gewoel der wereld, uw best doet op aarde reeds Engelen te worden, o herhaalt, herhaalt dikwijls en gaarne dit gezang, dat gij gedurende de gansche eeuwigheid zult herhalen: «Heilig! Hei 1 ig! Hei 1 ig! is de almachtige God! Glorie zij den Vader, den Zoon, den H. Geest!quot;

Hernieuwt uwe gevoelens van geloof, eerbied en liefde tot de H. Drievuldigheid, zoo dikwijls gij het tee ken des k rui se s maakt en bij het officie het Gloria Patri uitspreekt, buigt uw hoofd volgens de voorschriften der Kerk en bidt zachtjes eene akte van onderwerping en liefde.

De H. Vincentius a Paulo verzocht den Paus in de buile van oprichting zijner congregatie hare leden te verplichten op eene bizondere wijze dit heilig geheim le vieren.

2. Devotie lot de goddelijke Vocr-zienigheid.

Dit moet de groote devotie wezen der religieuze communiteiten.

De Voorzienigheid! Dat wil zeggen God beschouwd als Va der, en onder dien zoo treffen-den naam, belast met het onderhoud, hel bestaan, de verdediging yan de eer der gansche communiteit!

In waarheid! wanneer men aandachiig de teksten van het Evangelie, die ons God toonen, die

-ocr page 209-

497

zorg draagt voor hel nietigste schepsel, — God, die ons bezweert ons aan Hem toe te vertrouwen, — God, die ons verzekert dat, zoo wij ons bezighouden met het rijk des hemels te zoeken, Hij zich belasten zal met alles wat ons betreftj — God, die aan ons, die voor Hem onzen vader, onze moeder, onze broeders, onze zusters, onze goederen verlaten hebben, reeds in deze wereld hel honderdvoudig beloofd heeft, — hi^e is het dan mogelijk zich niet geroerd en dankbaar te gevoelen, vervuld met hel meest onbegrensde vertrouwen !

O mijn God! mijn God! Gij die mijn Vader zijt, gij zult hel mij dus nooil aan iels laten ontbreken !

Gij, die mijne moeder zijt, gij zuil mij beminnen !

Gij, die mijn broeder zijf, gij zult mij verdedigen !

Gij, die mijne zuster zijt, gij zuil mij verzorgen !

Mijn God, wat ben ik gelukkig, ik, die u mei veel meer waarheid mijn Vader noemen kan dan ai de andere schepselen, die gij niet tot het religieuze leven geroepen hebt!

Vele communiteiten bidden dagelijks de Litanie der Voorzienigheid; bidt gij ten minste met liefde hel Onzs Vader, en dat dit uw liefste gebed zij.

3. Devotie tol het H. Sakrament des Altaars.

Dit moet de devotie wezen van uw hart,

-ocr page 210-

•198

van u die het geluk hebt te leven in de nabijheid van uwen Jesus, — onder hetzelfde dak met Hem te wonen, — Hem verscheidene keeren gedurende den dag te bezoeken, — bijna ieder oogen-blik de gezegende muren te aanschouwen, die Hem verbergen voor uwe blikken, maar niet voor de blikken uwer liefde.

Gij moet gaarne het H. Sakrament bezoeken. Er is geene devotie, zegt Bourdaloue, die solie-der is, geene die meer overeenstemt met de plannen en inzichten van Jesus, geene die heilzamer is voor ons zeiven, noch die nuttiger is.

Spoed u naar het altaar zoo dikwijls de regel u er heen roept of u toeslaat er heen te gaan, stel er uw genoegen in bij Jesus te wezen, en zoo gij daar zijt, bemin dan, bid, ween, bedank, verzoek ; en zoo gij geen enkel gevoelen in uw hart kunt opwekken, blijf daar dan uwe arme ziel verwarmen bij dien brandoven van liefde, toezien, wachten, geduldig vertoeven....

Woon de H. Mis bij met dien in- en uitwen-digen eerbied, die aan de Engelen en aan uwe zusters toont van welke gevoelens gij doordrongen zijt. — Alle handboeken geven gebeden op om zich gedurende de H. Offerande bezig te houden en verschillende \'wijzen, om zich met Jesus te vereenigen, verricht die gebeden, bestudeer die methodes, volg ze getrouw en verander ze niet zonder vergunning uwer meesteres.

En de heilige Communie! »ja zuster, gaarne moet gij te communie gaan. De communie

-ocr page 211-

-199

is hel leven der ziel , — de genezinp; der kran-ken, — de sterkte der zwakken, — de volmaaktheid der Heiligen ....

Het getal der communies is in het noviciaat gewoonlijk door den regel vastgesteld, en, men moet het bekennen , voor het grootste getal der novicen is de berooving der veelvuldige communie, die men haar in de wereld toestond, een der zwaarste beproevingen.

Wij zetten u niet aan om minder tot de H. Tafel te naderen, integendeel wij prijzen van ganscher hart die bijna dagelijksche Communie, waartoe gij in de wereld het geluk hadt te naderen , en toch zeggen wij u : Ontvang niet meer de H. Communie, dan door den regel voorgeschreven is; is het slechts tweemaal, eenmaal, en vul door de geestelijke Communie de menigvuldige communiën aan, die u vroeger zoo gelukkig maakten.

Onnoodig u te zeggen, waarom het getal der communies in het noviciaat beperkt is; het is u voldoende te weten dat het een punt van den regel is; later , wanneer gij geprofest zult wezen , zal de goede God u voor deze tijdelijke berooving wel schadeloos stellen.

4. Devotie tot het H. Hart van Jesus.

Deze devotie is innig verbonden met de devotie tol het H. Sacrament des altaars.

Het is een religieuze aan wie Jesus heeft opgedragen de vereering van zijn H. Hart te verspreiden , en het schijnt dat Jesus aan de reli-

-ocr page 212-

200

gieuzen meer dan aan de anderen de zorg heeft opgedragen van dat goddelijk Hart te beminnen , het te doen kennen, de beleedigingen te herstellen die men het doet ondergaan.

Gij zult dan dit H. Hart beminnen en doen beminnen ; gij zult dikwijls voor het Tabernakel deszelfs liefde komen overwegen, die zoo leeder, zoo oprecht , zoo vurig , zoo vrijgevig, zoo onbaatzuchtig , zoo standvastig is; gij zult u met hetzelve vereenigen om eveneens nederig, zachtmoedig , en vol toewijding te zijn , en gij zult in deze vereeniging verlichting , sterkte en vertroosting vinden.

5. Devotie tot de geheimen van het leven van .1 e s u s.

De H. Kerk herinnert ons ieder jaar in hare plechtigheden aan de geheimen van het leven des Heeren: Zijne Menschwording , Zijne Geboorte, Zijn verborgen Leven , Zijn Lijden , • Zijn Dood , Zijne Verrijzenis, Zijne Hemelvaart, komen ons beurtelings de liefde herinneren, die Hij ons betoond heeft, en de \\eiplichtingen, die wij aan Hem hebben.

Deze verschillende geheimen zijn de grondslag van ons geloof, de steun van onze hoop, het troostend voorwerp onzer liefde.

Door deze geheimen leeren wij Jesus kennen, de éénige wetenschap, die voor een christen noodzakelijk is, de éénige, waarop de H. Apostel Paulus zich beroemde en die hij aan zijne leerlingen onderwees: »Tk beroem mij onder u

-ocr page 213-

201

niels te weten dan Jesus , en Jesus ge-k ruist.quot; —

Gij zult ze dus met godsvrucht vieren, en u tracliten te doordringen van den geest van het geheim. Er ziin er vooral twee, welke wij u aanbevelen : De heilige Kindsheid van Jesus, die vooral tot voorbeeld moet dienen aan het noviciaat en het geheim des Kruis es.

Bijna alle nonnen dragen een kruis op hare borst, kus het uwe wanneer gij opslaat en u ter ruste begeeft, en neem de godvruchtige gewoonte aan van in uwe bekoringen, in oogenblikken van moedeloosheid , in die oogenblikken waarop de gehoorzaamheid zoo moeilijk schijnt , even uw hoofd te buigen , uw kruis te aanschouwen en zacht tot Jesus te fluisteren: sgoede Meester, verlaat mij niet.quot; —

Op de dagen dat gij u meer neergedrukt gevoelt, moet gij den Kruisweg doen; gij zult op dezen weg de voetstappen van Jesus niet volgen , zonder u versterkt te gevoelen en bemoedigd om te lijden.

6. Devotie tot de H. Maagd.

Allo noviciaten staan onder de bescherming der H. Maagd. Haar beeld is altijd op een troon geplaatst in de zaal waar zich gewoonlijk de novicen vereenigen , en van daar heerscht zij over alle zielen en over alle harten.

Met den blik naar dit geliefde beeld gewend , worden alle gebeden verricht, — somtijds verkrijgt eene novice de gunst van aan hare voeten

-ocr page 214-

292

te mogen zitten werken ; — aan haar worden in afwezigheid der meesteres in eenvoud en godsvrucht de kleine vergunningen gevraagd; — tot haar wendt de vermoeide novice gedurende de werkuren dikwijls het oog, en vraagt een weinig moed ; — rondom haar beeld geknield, wordt in vele noviciaten alle avonden eene akte vantoewijding gebeden.

Men zal u in het noviciaat dikwijls opwekken tot de devotie tot Maria, met zooveel recht de devotie der voorbeschikten genoemd, omdat zij onafscheidbaar is van die tot Jesus. Open uw hart voor de goede woorden , die men tot u zal spreken , neem met vreugde de godvruchtige oefeningen aan, waartoe men u zal opwekken, en vier met diepe ingetogenheid en tevens met groote vreugde al de feesten ter eere van Maria.

Onder de voorgeschrevene gebeden moet gij vooral gaarne het rozehoedje bidden; in tijden van ziekte moet dit het laatste gebed wezen hetwelk gij achterwege laat, zoo men u zegt er eenigen weg te laten. Het rozehoedje is niet vermoeiend om te bidden , men kan het gemakkelijk onderbreken en op nieuw beginnen, men kan het gebruiken voor meditatie, tot voorbereiding voor de H. Communie , tot dankzegging...

Wat zult gij op uw doodbed gelukkig wezen te kunnen zeggen : »Sedert ik den religieuzen staat omhelsd heb, heb ik nimmer vrijwillig mijn rozehoedje verzuimd!quot;

«Wanneer gij bekoord wordt, — zeide voor lange jaren de godvruchtige Thomas a Kempis

-ocr page 215-

203

lot de novicen, die hij bestuurde, — zoo gy dan eenige verlichting wenscht, begeeft u tot de Moeder van Jesus , begeeft u tot Maria !quot;

Met dezen ijverigen dienaar van Maria zullen wij u met al den ijver, waarvoor wij vatbaar zijn toeroepen :

»Denk aan Maria, — roep Maria aan, — eer Maria; — spreek over Maria, — begroet Maria, — beveel u aan Maria !

»Met Maria eenzaam in uwe cel blijven , — met Maria het stilzwijgen bewaren, — met Maria in vreugde leven — met Maria uwe lasten dragen , — met Maria werken, — mot Maria bidden, — met Maria uwe uitspanning nemen, — met Maria nwe rust nemen.

»Zoek Jesus met Maria , draag Jesus in uwe armen, en vestig uw verblijf te Nazareth met Jesus en Maria.

»Ga naar Jerusalem met Maria, blijft bij het kruis van Jesus, begraaf Jesus.

»Verrijs met Maria en Jesus, stijg ten hemel met Maria en Jesus, leef en sterf met Maria en Jesus !

»Beminde novice, indien gij aldus handelt, zal de duivel ver van u vluchten en uwe ziel zich langzamerhand ten hemel verheden.

«Gelukkig diegene , die gemeenzaam met Jesus en Maria omgaat, die hen aan zijne tafel noodigt, hen kiest tot reisgezellen, tot vertroosters in zijne droefheden , tot toevlucht in zijne ellenden, tot raadgevers in zijne twijfelingen, tot bijstand in zijn laatste oogenblik !quot;

-ocr page 216-

204

7. Devotie tot den H. Joseph.

Sedert eenige jaren heeft de devotie tot den H. Joseph eene uitbreiding gekregen, die men wondei dadig mag noemen.

Alle christen harten verheugen zich er over. Verheugt gij u vooral, Religieuzen, die behoort tot de familie van Jesus, omdat de H. Joseph hierdoor alleen reeds uw beschermer, oflie-ver uw verzorger geworden is.

Was hij het niet, die belast was met de zorg vour het onderhoud der H. Familie f En dewijl gij , door met Jesus en Maria te leven, eene voortzetting zijt van dat huisgezin van Nazareth, moet hij zich dan ook met u niel bezighouden quot;?

De jaarboeken der religieuze huizen zijn vol wonderbare feilen die de bizondere tusschenkomst van den PI. Joseph staven: Het zijn ontvolkte noviciaten, die godvruchtige en geschikte postulanten ontvingen , het zijn levensmiddelen die ontbraken, eene som gelds, die noodig was om eene dringende schuld te voldoen of om in het gasthuis eene arme zieke op te nemen , en die na een vurig gebed gebracht werden, soms door onbekenden , soms door liefdadige personen , die zeiden : »Wij gevoeldenons gedrongen tot u te komen.quot;

Ga tot den H. Joseph, roep hem aan, overweeg zijne deugden; bij hem zult gij leeren bidden, werken , lijden , en voorjl goed sterven.

-ocr page 217-

205

8. Devotie tot de H h. Engelen.

De devotie tot de Hh. Engelen, en vooral tot den Engelbewaarder, moet ook eene der bizondere devoties van het noviciaat zijn.

Zij voert tot de beoefening van het inwendige leven en van het leven in vereeni-ging met God, zij is het gevolg van de devotie tot de goddelijke Voorzienigheid.

Er ztin weinig gedachten, die zoo bemoedigend en troostvol zijn als deze: »Ik heb bij mij een Engel die mij nooit verlaat. De goede God heeft hem in Zijne goedheid gezegd: Wees voor die ziel, vooral nu zij hare familie verlaten heeft om mij aan te hangen, een vertrooster : spreek haar over haren vader, hare moeder , toon haar hoe hare familie door eene bizondere Voorzienigheid beschermd wordt.

«Wees haar beschermer : verdrijf van haar de kleinmoedigheid , de bekoring , de zonde.

sWees haar gids; toon haar den regel als den zekeren weg, die haar tot mij moet leiden, neem de moeilijkheden weg, die zij ontmoeten zal, doe haar te midden barer offers eenige vreugde genieten.

»Wees haar beschermer: waarschuw haar door raadgevingen, verwijten, door straffen, zoo het noodig is, maar laat haar niet vallen, indien zij niettegenstaande uwe raadgevingen een misslag begaat, help haar dan op te staan en lot mij terug te keeren.quot;

Denk dan dikwijls aan uwen Engelbewaarder,

-ocr page 218-

206

en daar het een godvruchtig gebruik is hem des morgens en des avonds aan te roepen, moet gij met vreugde en diepen eerbied dat kleine gebed tot hem richten.

9. Devotie tot de zielen in het vagevuur.

In bijna alle communiteiten hebben de Oversten aan hare zusters voorgesteld ten gunste der ge-loovige zielen de heldhaftige liefdedaad te verrichten, zoodra deze oefening door den H. Stoel goedgekeurd en met aflaten verrijkt was.

Alle religieuzen hebben vol ijver deze liefdedaad verricht, en er zijn geene uren van den dag of den nacht, waarop God voor de bevrijding Zijner beminde zielen uit het vagevuur niet een ontelbaar getal gebeden en werken van voldoening ontvangt.

Er is ook bijna geen uur, waarop eene religieuze , die getrouw is aan haren regel, ijverig in den arbeid, geduldig in moeilijkheden, hierdoor alleen reeds dat zij de verdiensten van hare werken aan de zielen des vagevuurs geschonken heeft, niet eene dier werken van barmhartigheid verricht , waaraan God eene kroon heelt beloofd in het laatste oordeel.

Men weet dat deze heldhaftige liefdedaad bestaat in de offerande of de vrijwillige schenking-van al onze werken van voldoening gedurende ons leven , en de aflaten, die ons na onzen dood zullen toegevoegd worden , welke wij in de han-

-ocr page 219-

207

den leggen der H. Maagd, opdat deze teedere ij moeder er de uildeelster van weze, en ze vol-srens hare veikieziner bestede voor de zielen des

D O

Vagevuurs ,■ die zij van hare pijnen verlossen wil.

Uit kracht van deze akte, die eens gedaan, altijd voortduurt, doen wij slechts afstand van de vrucht, welke wij trekken van deze voldoening en deze aflaten, wat ons echter niet belet te bidden voor ons zeiven , voor onze verwanten, enz. Deze gelofte verplicht niet op zonde, er bestaat geen voorgeschreven formulier voor en het is voldoende dat men het. in zijn hart begeert.

Benediclus XIV, Pius VI, en Pius IX hebben haar vérrijkt met:

1°. Een vollen aflaat, alleen toevoege-lijk aan de geloovige zielen , voor iedere communie , op voorwaarde dat degene , die deze akte gedaan heeft, in eene Kerk of openbare Bidplaats bidde tot intentie van Zijne Heiligheid.

2°. Een vollen aflaat, ieder en maandag zoo men de mis hoort voor de zielen des vagevuurs. De H. Communie wordt niet vereischt; het is voldoende te biddtn tot intentie van den Paus. —

Ziehier de troostrijke leer van den H. Fran-ciscus de Sales :

1°. Te midden dier verslindende vlammen nederdalen , aan de zielen , die daar op haar bed van vuur liggen uitgestrekt, de aalmoes uwer gebeden te brengen, is dit niet in zekeren zin de zieken bezoeken ?

2°. Is hel niet de dorstigen laven , wanneer

-ocr page 220-

208

men den zoeten dauw der genade uitstort, op zielen, die verteeid -worden door den dorst God van aanschijn lot aanschijn te zien ?

3°. Het oogenblik voor haar verhaasten, waarop zij in het bezit zuilen treden van de eeuwige zaligheid, van den Hemel, van God , waarnaar zij meer hongeren dan de bedelaar naar een stuk brood , dat wij hem toereiken , dat is waarlijk de hongcrigen spijzen.

4°. Ja , wij verlossen de gevangenen , zoo wij het rantsoen betalen dier heilige zielen, dis de gevangenen zijn van Gods rechtvaardigheid, en de zware ketenen verbreken die haar ver van den Hemel verwijderd houden 1

5°. Wij kleeden de naakten vorstelijk, zoo wij door onze boetvaardigheid aan de dooden het verblijf van heerlijkheid openen , waar de Heer hun een kleed van eeuwigschittei end licht bereid heeft.

0°. Welke eene wonderbare gastvrijheid beoefenen wij niet, wanneer wij haar het hemelsch Jerusalem binnenleiden, de stad der zalige geesten !

7°. Zouden wij de verdienste van het begraven der lichamen, die aan de wormen tot aas worden gegeven , kunnen vergelijken met het onwaardeerbaar geluk van onsterfelijke zielen ten hemel te doen stijgen?

Wij raden de novicen aan voor de verschillende dagen der week de volgende devoties te beoefenen ; den Zondag toe te wijden aan de H. Drievuldigheid en de goddelijke Voorzienig-

-ocr page 221-

209

P

d Iteid; — maandag, aan de zielen van het vagevuur, — dinsdag, aan den Kngelbe-\'■ waarder; — woensdag, aan den H.Joseph; — e donderdag, aan het H. Sacrament; — vrijdag, ij ; aan het Lij den en het H. Hart van J esu s, k — zaterdag, aan de H. Maagd.

TIENDE HOOFDSTUK. Hulpmiddelen in het noviciaat.

Er zijn in liet noviciaat inwendige hulpmiddelen, die als het ware de sappen zijn, die aan de ziel haren groei, hare kracht, hare volmaaktheid geven , het zijn :

De meditatie ,

Het hizonder onderzoek , De maandelijksche retraite ,

De bizondere orde.

Er zijn nog uitwendige hulpmiddelen, die voor de novice als zoovele steunpunten zijn, door wier hulp zij sterk blijft, in weerwil van de schokken, die haar soms doen wankelen. — moedig, in weerwil van de gedachten van moedeloosheid en tegenzin, die de duivel in haar opwekt.

Deze uitwendige hulpmiddelen zijn:

De regel.

De gemeenschappelijke gebeden.

De leiding,

Het kapittel.

De geestelijke lezing.

Wij spreken niet over de Sak ram en ten,

14

-ocr page 222-

210

die voor alle geloovigen gemeen zijn, en waarover de godvruchtige boeken de ■wijsste raadgevingen bevatten. Daaruit vooral, uit de biecht en uit de communie, put de novice de sterkte en den moed, dien zij behoeft.

Zij moet even aandachtig en zorgvuldig wezen om deze Sakramenten te ontvangen als vóór hare intrede in het noviciaat. Mogelijk zal zij er in den beginne minder vreugde en minder genoegen in vinden ; dat zij zich echter niet bedriege, de vrucht der biecht en der communie is niet onmid-delijk de vreugde en de vertroosting, maar de waakzaamheid op zich zelf, de afschuw van de zonde, de gehechtheid aan zijne verplichtingen en de vereeniging met God.

INWENDIGE HULPMIDDELEN.

I.

DE OVERWEGING.

Is het noodig in het breède uit te wijden over de noodzakelijkheid der overweging?

Na alles wat wij over uwe plichten gezegd hebben, zult gij wel begrijpen dat het u onmogelijk is uwe verplichtingen te vervullen en tot dat inwendige leven te komen, dat u zoo noodig is, zonder u d a ge 1 ij k s minstens een halfuur met God te onderhouden, Hem eer te be-wijzen, — naar Zijne woorden te luisteren, — u aanbieden tot Zijnen dienst, — Hem uwe be-

-ocr page 223-

211

hoeften voorstellen, — uwe zwakheden toonen, — Hem spreken over uwe angsten en de hinderpalen , welke gij vreest, — Hem Zijne hulp vragen en Hem beloven iets te doen om Hem te behagen.

Gij zult u dus op de overweging toeleggen, en om u hiertoe aan te moedigen, zullen wij hier eenige gezegden der Heiligen bijeenbrengen, die zullen dienen om uwen ijver en uw goeden wil op te wekken in oogenblikken van tegenzin en afmatting.

*

Het gebed is de steun en de grondslag der hechte deugden; zoo de grondslag ontbreekt, zal het gansche gebouw spoedig instorten. (H. The-resia).

■Jf

Het gebed en de zonde kunnen niet te gelijk

in eene ziel wonen. (H. Philippus Néri).

-*

üe heilige kluizenaars hadden weinig of geene geestelijke onderrichting, — velen hadden zelfs het geluk niet dikwijls tot de H. Tafel te nade-1611 • — en toch, door middel van het gebed, zijn zij engelachtige menschen geworden, raenschen van deugd, vol verachting en vergetelheid van zich zeiven, vervuld met de levendigste jen vurigste liefde voor den evennaaste. (H. Fran-|ciscus van Sales).

*

Men vindt christenen, die dagelijks communie e e r e n en in staat van doodzonde zijn; —

II

_

-ocr page 224-

212

christenen, die overvloedige aalmoezen doen en in staat van doodzonde zijn; — christenen, die zich op alle mogelijke wijzen versterven en in staat van doodzonde zijn; — doch nimmer zal men eene ziel vinden, die dagelijks hare meditatie verricht en in doodzonde blijft. (H. Alph. de Lignori),

*

Wilt gij met geduld de tegenspoeden en ellenden des levens verdragen? Wees een kind des gebeds.

Wilt gij kracht en moed bekomen om de bekoringen van den hefschen vijand te overwinnen ] Wees een kind des gebeds.

Wilt gij uw eigen wil versterven met al zijne verkeerde neigingen en genegenheden ? Wees een kind des gebeds.

Wilt gij de listen des duivels kennen en u niet door zijne ijdele beloften laten bedriegen 7 Wees een kind des gebeds.

Wilt. gij in vreugde leven en met blijdschap den weg der zelfverloochening bewandelen ? Weos een kind des gebeds.

Wilt gij uwe ziel voeden met het zoete der godsvrucht, en altijd vervuld zijn met goede ge dachten en begeerten? Wees een kind des ge beds.

Wilt gij eindelijk alle ondeugden uit uwe ziel rukken, \'en in hare plaats de deugden planten die u bemind doen zijn bij God en de rnenschen\'.1 Wees een kind des gebeds. — (11. Bonaventura)

-ocr page 225-

213

De religieuze, die het gebed verwaarloost, is niet godvruchtig in de kerk, — verstrooid in het koor, — niet zedig in het klooster; — lichtzinnig gedurende de onderrichtingen, — overal verdrietig en onmstig.

Het werk is haar een last, — de gehoorzaamheid mishaagt haar, — de kunstgrepen des duivels bedriegen haai\', — de bekoringen zegepralen over hare zwakheid. — (H. Thomas van Villanova).

*

De ziel, die het gebed achterlaat, heeft geen duivel noodig om haar te bekoren, zij is zelve haar eigen duivel.

Zij integendeel, die getrouw is aan het gebed, in weerwil van den tegenzin en de verveling, die zij gevoelt, zal vroeg of laat in de haven van zaligheid aanlanden. (H. Theresia).

■Aquot;

Het gebed is de bescherming der heilige ziel,

— de troost van dm goeden Engel, de foliering-van den duivel, de uitroeiing der ondeugden, — de moeder der deugden, — de spiegel der ziel,

— de kracht der hoop, — de weg der wetenschap, — het fornuis der liefde, — de verkwikking in de vermoeienissen, — de bion van het berouw, — de uitroeiing der booze neigingen, — de voorspreekster, die voor ons alle geeslelijke goederen verkrijgt. (H. Laur. Just.).

■X-

Wij eindigen met deze aanhalingen, welke wij gemakkelijk zouden kunnen vermenigvuldigen, om-

-ocr page 226-

214

dat er geen enkele geestelijke schrijver is, die niet aandringt op de noodzakelijkheid der meditatie, wij zullen slechts eenige algemeene wenken geven.

Wij meenen eene wijze van mediteeren niet te moeten opgeven, aangezien iedere communiteit diegene heeft aangenomen, die haar het nuttigste toescheen, en iedere zuster, — ten minste zonder eene bizondere voorliefde, welke zij aan het oordeel des biechtvaders en der overste moet onderwerpen, — zich naar de wijze moet voegen, die in hare communiteit aangenomen is.

Wenken voor het inwendig gebed.

Neem gedurende het gebed de houding aan, die u het beste voorkomt, hetzij voor uw zielstoestand, hetzij voor uw zwak gestel. Gij kunt staan, knielen, zitten of voorover op den grond liggen, (H. Ignatius).

*

Leg u minder toe om veel te denken dan wel om de waarheid, die gij overweegt, goed te begrijpen en inwendig te smaken. Doe vooral uw best om te zien en te begrijpen wat Jesus gezegd, gesproken, gedacht heeft over het onderwerp dat u bezighoudt. Jesus moet uw groot voorbeeld wezen. Gelukkig de zielen, die gedurende het gebed Jesus steeds voor den geest hebben, Hij alleen is de weg, de waarheid, het leven. (M. Oilier).

*

Zoo eene gedachte u treft, moet gij er bij stil

-ocr page 227-

iil s

blijven staan, zoolang die indruk duurt, zonder U

te bekommeren om verder te gaan.

*

Verwaarloos de aangewezen methode niet, wat dikwijls een uitwerksel zou wezen van luiheid, doch wees er ook niet slaafsch aan onderworpen, zoodat gij punt voor punt alles volgen wilt, wat er in wordt opgegeven. — Zoodia uwe ziel eene zoete ontroering gevoelt, die haar de tegenwoordigheid Gods doet gevoelen, laat dan alle methode varen en blijf bij God. Ga niet in uw verstand zoeken, wat gij in uw hart hebt. (H. Franciscus van Sales).

*

Leg u meer toe op gevoelens dan op redeneeringen.

*

Zoo gij dorheid, bekoring, tegenzin gevoelt, moed en geduld! — blijf tot het einde in de tegenwoordigheid van den goeden God; — dan is de

meditatie in den vorm van een gebed zeer nuttig.

*

Gij moet uwe godvruchtige samenspraken met Jesus en Maria gaarne verlengen en u herinneren dat de meditatie vooral een onderhoud met God is. (H. Ign.).

*

Ieder gebed moet tot einde hebben u getrouwer te maken in uwe plichten , nederiger, gehoorzamer, geduldiger, verstorvener .. . Meet de waarde van uw gebed dus niet af naar de vertroostingen, die gij gevoelen zult of naar de dor-

-ocr page 228-

210

heden die gij ondervindt, maar naar dert góeden wil, dien gij op het einde gevoelen zult, en naar de pogingen, die gij zult doen om volmaakter te worden.

*

■ In het gebed komt het er minder op aan te gevoelen dan wel te willen. Dikwijls hangt het gevoelen van ons af; God berooft ons er \\an met inzicht ons te laten voelen hoe arm wij zijn, ons door de inwendige dorheid aan het kruis te gewennen en ons te zuiveren door ons zonder deze gevoelige vertroostingen aan zich te hechten. Hij zal ons van tijd tot tijd deze vertroosting weer schenken om onze zwakheid te ondersteunen. (Fénélon.)

*

Onderhoud u met God , niet koel en gedwongen, zoo als met lieden die men uit wellevendheid bezoekt en met wie men eenige beleefdheden wisselt, maar als met vrienden ondereen , zonder gedwongenheid of terughouding. Men ziet en spreekt elkander, men hoort, elkander aan, men zegt elkander niets, men is tevreden bij elkander te wezen zonder iets te zeggen ; beider harten rusten enlezen in elkander, zij maken er slechts één uit; men meet alles niet af wat men zegt, men spreekt niet met overleg en berekening, alles zegt men eenvoudig gelijk men het gevoelt en zonder orde; men is even tevreden op den dag dat men weinig heeft gezegd dan op dien , waarop men veel gesproken heeft. Men moet God geen

-ocr page 229-

\'217

bezoek gaan brengen om Hem in het voorbijgaan eenige plichlplegingen te bewijzen ; men moet bij Hem blijven en gemeenzaam met Hem omgaan als huisgenooten of liever als kinderen. Wees bij Hem als een kind bij zijn vader; het is het middel om zich niet te vervelen. (Féné\'on.)

*

Gij doet niels , zegt gij , gedurende de medila-!ie; maar wat zoudt gij er dan anders willen doen dan gij doet, dat is, aan God uwe nietigheid en ellende te toonen en voor te stellen ? De schoonste redevoering , die de bedelaars tot ons houden is, ons hunne wonden en hunne ellende te toonen.

Maar soms doet gij zelfs niets van dit alles , en zit gij daar voor God als een standbeeld. Welnu , weet dat het niet weinig is aldus te zitten. In de paleizen der vorsten en koningen plaatst men standbeelden die slechls dienen om het gezicht der vorsten te streelen ; stel u dan tevreden met op deze wijze God te dienen ; Hij zal dat standbeeld bezielen als het Hem behaagt. (II. Francisc. v. Sales.)

*

Wanneer uw geest vermoeid is , gebruik dan het boek, waarin gij uwe meditatie hebt voorbe-reid; lees dan een oogenblikje, overweeg vervolgens , en doe zoo tot het einde van den voorgeschreven tijd.

Gij moet altijd uw boek in de hand houden , zegt gij , anders doet gij niets. Wat komt het er op aan of liet met het boek of zonder boek of

-ocr page 230-

218

beurtelings is, zoo gy maar bidt en u met den Heer vereenigt ?

II.

HET DIZONDER ONDERZOEK.

Allen, die het bizonder onderzoek ver-waarloozen, blijven op den weg der deugd staan of gaan zelfs achteruit; terwijl diegenen , die er zich standvastig op toeleggen , noodzakelijk voortgang maken.

Zoo men slechts gedurende ééne maand met ernst het bizonder onderzoek doet, zal men op het einde der maand met verwondering zien welke vorderingen men gemaakt heeft.

Het bestaat, gelijk gij weet, in een gebrek of eene gewoonte te bepalen die men wil wegnemen, en zich eens per dag rekenschap te geven van den strijd , dien men tegen dat gebrek heeft moeten voeren , van de overwinningen, die men heeft behaald of de nederlagen, die men ondergaan heeft.

Kies dan in overeenstemming met uwe meesteres één uwer gebreken uit, — val vóór de anderen diegenen aan, die den evennaaste beleedi-gen of verergeren.

Verander het voorwerp van uw onderzoek niet alvorens het gebrek , dat men u heeft aangewezen , verdelgd of werkelijk verzwakt te hebben, en doe het nooit zonder vergunning.

Zoo men het nuttig oordeelt, en dit gebruik in uwe Communiteiten is ingevoerd , teeken dan el-ken dag , — op de een ot andere manier doch

-ocr page 231-

219

zeer nauwkeurig , — den uitslag van uw onderzoek op , en laat iedere week , — of ten minste eens in de maand, — aan uwe meesteres het briefje zien , waarop gij dien uitslag hebt opgeteokend.

Leg u zelve iederen dag eenige verstervingen op in overeenstemming met het gebrek , dat gij bestrijden wilt, of de deugd , welke gij wilt bekomen.

Stel u niet tevreden met voor God te zuchten over uwe ongetrouwheden , uwe zwakheden, uwe lafheid, gij moet u zelve straffen. Indien er een doorn in uwe hand gekomen is, zal al het verbinden uwe wonde niet genezen, vóór alles moet gij den doorn er uittrekken.

Zoo men anders geen geschikt oogenblik heeft, kan men het bizonder onderzoek doen gedurende het bezoek tot het H. Sacrament.

Wijze van het bizonder onderzoek te doen.

1°. Stel u in de tegenwoordigheid van God en vraag Hem zijn licht om uwe zonden, uwe gebreken , uwe onvolmaaktheden te kennen, — Zijne genade om er de afschuwelykheid van in te zien en al de schade die zij u veroorzaken, — eindelijk de kracht om ze uit uw hart te rukken.

2°. Vraag u zelve, van uur tot uur, nauwkeurig rekenschap van de gelegenheden welke gij hebt gehad, hoe dikwijls gij gevallen zijt, de zwakheden, die gij u te verwijten hebt, de overwinningen , welke gij hebt behaald.

-ocr page 232-

220

3°. Teeken het getal op uwer nederlagen en overwinningen, zoo uwe meesteres u dit heeft aangeraden.

4°. Oveiweeg gedurende eenige oogenblikken dat dit gebrek uwe straf in het vagevuur zal vermeerderen, — uw graad van glorie in den hemel Zal verminderen, — dat het u zelfs langzamerhand tot eene doodzonde brengen kan, — dat het u onbekwaam maakt u tot de volmaaktheid te verheffen, die God van u vraagt, — dat het u belet het goede te doen, waartoe God u had uitgekozen, — dat het den H. Geest bedroeft, — het Hart van Jesus wondt, — de teedere liefdeblijken der H. Maagd verwijdert, — dat hel u berooft van de zoelheden in de H. Communie.

5°. Zijn zulke overwegingen niet in staat u te bewegen om God oprecht vergiffenis te vragen en u eenige boete te laten doen?

0°. Voeg er een vurig gebed bij tot Jesus, Maria, uw Engelbewaarder, en beloof God oprecht dat gij u morgen beter gedragen zult.

7°. Leg u zelve een, twee, drie verstervingen op naar het aantal uwer fouten, bijv. : een streng stilzwijgen gedurende eene zekere bezigheid, — op bepaalde plaatsen nauwkeuriger de zedigheid te bewaren, •— een dienst te bewijzen aai! eene gezellin , die men minder lief heelt, een gebed verrichten zonder te leunen, enz. ..

III.

DE MAANDELUKSCHE RETRAITE.

In de reliïrieuze huizen, ze^i p. Baudtf nd, zijn

-ocr page 233-

221

ijverige zielen, lauwe zielen, somtijds ook ongeregelde zielen.

Voor allen is hel noodzakelijk dikwijls zichzelf te onderzoeken ; voor de ijverigen, om te volharden; voor de lauwen , om zich op te wekken; voor de ongeregelden, om terug te keeren op den weg , waarvan zij zijn afgedwaald.quot;

Om deze reden heeft men in alle communiteiten liet dagelijksch onderzoek ingesteld, — de wekelijksche biecht, — de maandelijksche retraite — eindelijk, de jaarlijksche retraite, die langer duurt.

»Er is geen uurwerk, hoe goed ook, dat niet opgewonden en geregeld moet worden, zegt de H. Franeiscus van Sales. — Men moet ten min?te van tijd tot t\'yd alle stukken uit elkander nemen om de roest er af te doen, wat verschoven is goed te zetten en wat versleten is te vernieuwen.

»Zoo moet iemand, die waarlijk zorg draagt voor zijn hart, het in God opwinden, en hierom moet hij dikwijls deszelfs toestand nagaan, het in orde brengen en herstellen; ieder gedeelte afzonderlijk nazien, dat wil zeggen, alle driften, alle neigingen, om de gebreken te verbeteren die zich er in bevinden ; en evenals de horlogemaker de raderen, de veeren en al het werk van zijn horloge met een fijne olie bestrijken , opdat het beter loope en er geen roest opkome.

»Deze oefening zal uwe krachten herstellen, die door den tijd zijn afgemat, — uw hart verwarmen, — uwe goede voornemens doen herleven en de deu2-

-ocr page 234-

222

den weder in uwe ziel doen bloeien.quot;

De oefeningen der ra a a n d el ij k s ch e retraite zijn voorgeschreven in het handboek van iedere communiteit, wij zullen hier slechts een onderzoek aanwijzen, hetwelk wij aanraden met aandacht te lezen, hetzij voor het H. Sakrament, hetzij gedurende de avondmeditatie. — Het is nuttig zich van tijd tot tijd al zijne verplichtingen te herinneren. — Dit onderzoek is voorzeker onvolledig, doch het is voldoende om

ons onze plichten aan te toonen.

*

Verplichtingen der roeping en zorg voor de volmaaktheid.

Welk denkbeeld heb ik van de roeping ? Heb ik haar versterkt door de getrouwe vervulling mijner plichten\'? Heb ik voor haar de achting, welke zij verdient, en de dankbaarheid, die zij mij moet inboezemen ?

Is mijn voornaamste zorg steeds volmaakter te worden ?

Is mijne gesteltenis, hetzij om mij te beteren , hetzij om vooruit te gaan, dezelfde als in de eerste dagen van mijn noviciaat ?

Welke vorderingen heb ik gemaakt in de christelijke en religieuze deugden ?

Is mijn geloof eenvoudig, levendig, werkdadig ? mijne hoop vast, zonder kleinmoedigheid of vermetelheid quot;?

Hoe is mijne liefde tot God ? Is er in mijn

-ocr page 235-

223

hart geene ongeregelde liefde tot de schepselen ? De eerzucht, de gevoelige vriendschappen hebben altijd dit ongelukkig gevolg.

Heb ik ijver voor de eer van God\'? Ben ik bedroefd over de beleedigingen Hem aangedaan ? Heb ik die teederheid van geweten, waardoor de goede religieuze reeds siddert bij den schijn alleen van het kwaad ? Heb ik niet vele fouten bedreven onder voorwendsel dat het maar dagelijksche zonden waren ? Heb ik mij niet blootgesteld eene zware overtreding te begaan ?

Hoe sta ik met betrekking tot mijne vereeni-ging met God, de gedachte aan zijne tegenwoordigheid, de overeenstemming met Zijn heiligen wil?

Onderzoek u vooral over uwe pogingen tegen uwe heerschende drift, over uwe vorderingen in de deugd welke gij u hadt voorgesteld te bekomen. Zie vooral toe of gij u niet hebt laten ontmoedigen door de geringe vruchten die gy verkregen hebt.

*

Over de armoede.

Heb ik zonder verlof iets ontvangen, genomen, gekocht of geleend ? Bewaar ik iets zonder vergunning, iets waaraan ik op eene ongeregelde wijze gehecht ben, iets wat overtollig is en niet overeenkomstig met de armoede ? In al die gevallen moet ik mij er zonder dralen van ontdoen en terugkeeren tot de nauwkeurige onderhouding der heilige armoede. Draag ik zorg voor alles wat ik in het, gebruik heb, als toebehoorende aan

-ocr page 236-

\'224

de congregatie en aan God? Bemin ik de armoede als eene moeder, en verheug ik mij hare liverei te dragen, hare uitwerkselen te ondervinden ? Zoek ik soms voor mij zelve het beste niet, terwijl ik het overschot voor de anderen laat liggen ? Aanmerking. Zoo de novice al niet verplicht ■ is om de armoede en de gehoorzaamheid te beoefenen uit kracht van de geloften, welke zij nog niet uitgesproken heeft, is zij er toe gehouden uit, kracht van den regel om zich voor te bereiden tot de verplichting, die zij wil aangaan.

*

Over de zuiverheid.

Ben ik getrouw in het bewaren mijner gedachten, van mijn hart en mijne zinnen? Heb ik mij iets veroorloofd dat mij ten minste zou hebben kunnen verontrusten ? Ben ik getrouw om bij den eersten aanval van den boozen vijand mijne toevlucht tot God te nemen? Heb ik zorgvuldig de al te natuurlijke genegenheden bestreden? Heb ik iedere gemeenzaamheid, iedere overdreven vriendschapsbetuiging vermeden? Hoe onderhoud ik de religieuze matigheid? Doe ik alles wat in mijn vermogen is om de zuiverheid der Engelen na te

volgen naar het lichaam en naar de ziel?

*

Over de gehoorzaamheid.

Is mijne gehoorzaamheid, zoowel die van den wil als van het oordeel, vervuld met den geest

-ocr page 237-

225

des geloofs en met onderwerping? Beschouw ik ftod in de persoon mijner oversten? Luister ik naar hare stem als naar die van God? (Deze gesteltenis is de zie! der gehoorzaamheid.) Doe ik niets in het geheim ? Gehoorzaam ik terstond op het eerste teeken, op het eerste geluid der hel ? Heb ik dat werk en die plaats verlaten op het eerste bevel, en zelfs op het eerste teeken, denkende dat men hier op aarde onverschillig moet zijn voor alles, behalve voor den wil van God, uitgedrukt door den wil mijner oversten?

Heb ik mij integendeel geene aanmerkingen, spotternijen, afkeuring of gemor veroorloofd over het bevel zelf of de omstandigheden er van, of over den persoon der oversten, en hierdoor in mijnen geest en in dien der anderen den eerbied verminderd, dien wij haar verschuldigd zijn ?

Is er oprechtheid en liefde in mijne betrekke gen met myne oversten ?

Ben ik getrouw in het onderhouden van al mijne regels, of wel zijn er, waarom ik mij niet bek ■eun en wier overtreding eene gewoonte voor mij is geworden? Heb ik vooral den regel van het stilzwijgen geacht en onderhouden, die van zooveel belang is voor de communiteit in het algemeen en voor mij in het bijzonder.

*

Over de n ederiheid.

Hoe sta ik met de nederigheid ? Heb ik haar gekwetst door grootspraak, prikkelbaarheid, opgeblazenheid, hoogmoed tegen mijne zusters? Heb

45

-ocr page 238-

\'226

ik den lof en de achting gezocht in plaats van de vergetelheid en de vernederingen te beminnen? Heb ik gehandeld uit menschelijk opzicht1! Heb ik geene te groote gedachte van mijne be^ gaafdheden, van mijne deugden?

Ben ik niet gewoon over mij zelve te spreken, mij te verontschuldigen?

Ben ik getrouw om mijne feilen eenvoudig te belijden, rekenschap te geven van mijn geweten, met dien ootmoed, dat kinderlijk vertrouwen, dat zoo volgens den geest van den regel is ? Word ik niet terneergeslagen, als ik niet goed slaag, als men mij berispt? Stel ik dikwijls akten van ootmoed, door mij aan te bieden om de bedie ningen te vervullen, waarvan de natuur een afkeer heeft, door ze ten minste met onderwerping aan te nemen?

*

Over de broedeilijke liefde.

Ik ben aan mijne zusters de teederste en har telijkste genegenheid, achting, welwillendheid ver schuldigd. Uit al mijne klachten moet ik de een dracht bevorderen. Heb ik niets gezegd of gedaan wat hiertegen streed ? Heb ik mij laten vervoeren tot afkeer, nijd, verkeerde uitleggingen, haat dragendheid, twist, gramschap?

Heb ik die lage jaloerschheid verre van mij afgestooten, die bedroefd wordt, wanneer zij de onderscheiding, het welslagen, ja zelfs de deugden der anderen ziet?

Ik moet mijn evennaaste, wie hij ook zij, beminnen, verdragen, hem vergiffenis schenken.

-ocr page 239-

227

Heb ik mij ten zijnen opzichte geen kwaadspreken, onbescheiden oordeelvellingen, lasteringen, wraakzucht, uitbarsting van kwaden luim veroorloofd, noch iets van al wat kan ontstichten of tweedracht verwekken? Heb ik mij wel gewacht zonder eenig recht mijne zusters te berispen of aanmerkingen op haar te maken ? Is mijne genegenheid voor haar gevestigd op de liefde tot God ? Is zij edelmoedig, werkdadig en zonder uitzondering ?

Heb ik een afschuw gehad van die ellendige bizondere vriendschappen, die de anderen ontstichten, het hart verdeelen en het aan God ontnemen, die het geheel alleen bezitten wil ?

Heb ik gedacht aan de noodlottige gevolgen dei-ergernis in eene communiteit, en de noodzakelijkheid van een goed voorbeeld te geven ?

*

Over de versterving.

Ben ik verslapt in de versterving ? Heb ik de regelsj die strijden met de neigingen mijner natuur, volkomen en volgens hunnen geest onderhouden ? Welke pogingen heb ik in het werk gesteld om te komen tot eene volmaakte onderhouding van de uitwendige zedigheid in de oogen, in de houding en in al mijne handelingen ? Heb ik in tegenspoed geen teekenen gegeven van ongeduld, gramschap, of ten minste van ontroering ? Heb ik met moed en volharding de oefeningen van versterving en boetvaardigheid verricht, die in de communiteit in gebruik zijn? Heb ik mij

-ocr page 240-

228

vooral toegelegd op de inwendige versterving en de zelfverloochening ? Heb ik mijn best gedaan om mijn karakter te verbeteren?.... Hoe heb ik de beproevingen aangenomen, die Gods voorzienigheid mij overzond? Heb ik mijn best gedaan om eene volmaakte overgeving te verkrijgen aan Gods H. Wil? Eindelijk, bezit ik den geest van versterving; dat wil zeggen, heb ik het lijden bemind en verlangd, wetend dat het een uitmuntend middel is om mijne overtredingen te boeten, mijne gebreken uit te roeien, mij gelijkvormiger te maken aan Jesus?____

*

Over de oefeningen van godsvrucht.

Hoe is het met mijne geestelijke oefeningen gesteld ? Verricht ik ze met ijver en getrouwheid? Laat ik er nimmer door mijne eigene schuld achterwege ? Wanneer ik ze moest uitstellen, heb ik ze dan later niet met onverschilligheid verricht of zelfs geheel vergeten ? Hoe gaat het met de meditatie ? met de voorbereiding, de getrouwheid in de voorgeschrevene wijze te volgen ? de gemaakte voornemens en besluiten 7 Welke is de ooizaak van mijne verstrooidheid ? Is het de achteloosheid in de onmiddelijke voorbereiding, of wel eene voortdurende uitgestortheid.

Doe ik met zorg en vrucht het onderzoek, vooral het bizonder ?

Wat moet ik denken van mijne geestelijke lezingen ?

Hoe woon ik de H. Mis bij ?

-ocr page 241-

229

Moet ik iets verbeteren in mijne biechten en communiën ? Hoe bereid ik mij voor ? Welke vruchten trek ik er uil\'?

Bid ik godvruchtig mijn rozenhoedje ?

Volg ik gewillig den raad, die mij gegeven wordt ? Beschouw ik steeds mijne meesters als de plaats bekleedend van Jesus, en mij van Zijnentwege gegeven om mij te leiden volgens den regel en den geest der communiteit ?

Heb ik haar nauwkeurig rekenschap gegeven ? Heb ik mij op het geschikte oogenblik aangemeld, als ik het doen kan op den bepaalden dag en het bepaalde uur\'?

Hoe verricht ik mijne dagelijksche gebeden, en voornamelijk de kleine, vóór en na het eten ?

Hoevele genaden zou ik niet ontvangen, indien ik getrouw was in al mijne kleine gebeden goed Ie verrichten , en ingetogen te wezen, wanneer ik van de ééne oefening tot de andere overga \'?

Over de bediening.

Ben ik gelukkig in de bediening, die mij is toevertrouwd ? — Waarom ben ik het niet ? — Zou ik met wat meer geloof en liefde tot God niet gelukkig wezen ? — Waarom zeg ik iederen morgen niet tot. mij zelve: »Ik ga doen wat de goede God van mij verlangtquot;? — Ben ik er vlijtig, ijverig, voorzichtig in geweest? Heb ik diegenen niet gekwetst, die met mij de

zelfde bediening uitoefenen ? — heb ik haar ge-

-ocr page 242-

230

holpen ? — heb ik haar verdragen ? — heb ik haar trachten tevreden Ie stellen ?

Heb ik mij niet laten vervoeren tot moedeloosheid , prikkelbaarheid , afgunst , ijdelheid , overhaasting?

*

Over de zorg voor de gewone bezigheden en het goed gebruikvan den tijd.

Hoe verricht ik mijne gewone bezigheden ? Heb ik steeds voor God gewerkt ? Ben ik getrouw om al mijne handelingen te bezielen met den geest des geloofs 7 Ben ik wel overtuigd dat mijne vol maaktheid bestaat in mijne gewone bezigheden goed te verrichten ? Ben ik spaarzaam geweest met mijn tijd ? Is de orde van mijne bezigheden onderworpen aan de gehoorzaamheid ?

Geschieden mijne handelingen met religieuzen ijver of wel met ongeregelde overhaasting, langzaamheid , achteloosheid, luiheid, tijdverlies?

Hoe breng ik mijne uitspanningen en op vrije dagen mijne wandelingen door ?

Draag ik zorg mijne maaltijden , mijnen slaap ,

mijne lichaamsoefeningen te heiligen ?

*

Doe na dit onderzoek geknield het vol gende gebed.

Akte van vernieuwing.

»Het is dus noodig, o mijn God , dat ik denk aan eene heilige vernieuwing om de wegen der volmaaktheid weder te betreden, waartoe Gij mij

-ocr page 243-

231

geroepen hebt. Ziehier de voornaarasle punten , waaromtrent deze heilige vernieuwing mij volstrekt noodzakelijk is :

Hernieuwing in de nauwgezetheid in al mijne oefeningen van godsvrucht, — hernieuwing in de zuivere meening, — hernieuwing in de voorbereiding tot de H. Sakramenten : hernieuwing in het getrouw beantwoorden aan de genade; — hernieuwing in de volmaakte gehoorzaamheid aan mijne oversten; — hernieuwing in de gevoelens van zachtmoedigheid en liefde jegens allen zonder uitzondering ; — hernieuwing in de edelmoedige vervulling van de plichten mijner bediening ; — hernieuwing in de volkomen onthechting van mijn

hart. dat voor U alleen geschapen is.quot; —

*

Maak vervolgens de bizondere voornemens, welke gij nemen moet, draag ze aan den goeden God op, en zeg Hem uit den grond van uw hart:

«Ziedaar mijne heilige voornemens, o God, en den nieuwen leefregel, dien ik voortaan volgen wil. Tot deze heilige vernieuwing ben ik verplicht door den heiligen staat, dien ik omhelsd heb ; ik ben er toe verplicht door de dankbaarheid, die mij zoovele ontvangen weldaden inboezemen ; ik ben er toe verplicht door de droefheid en de voldoening, die zoovele overtredingen, die ik begaan heb, van mij vorderen; ik ben er toe verplicht tot stichting van haar, met wie ik het geluk heb te leven ; ik ben er toe verplicht door de zorg voor mijne volmaaktheid, die ik zoo ongelukkig heb verwaarloosd; ik ben er eindelijk

-ocr page 244-

232

toe verplicht om mij voor te bereiden tot de eeuwigheid, welke ik misschien reeds zal ingaan vóór de volgende retraite. Ik weet wat ik van mijne zwakheid te vreezen heb, na de droevige ondervinding, die ik heb opgedaan, na zoovele vernieuwingen, waarin ik U dezelfde beloften gedaan had; doch dezen keer zal het, hoop ik, zoo niet meer zijn. Help mij, o God, met den hijstand Uwer genade. Met dezen bijstand beloof ik U eene meer standvastige getrouwheid in het vervullen van al mijne plichten ; van nu af aan ga ik hiernaar streven, moge ik er mijn gansche leven getrouw aan blijven. Allerheiligste maagd, H. Joseph, mijn goede Engelbewaarder, heilige Patronen, verkrijgt mij dat ik standvastig mijne voornemens ten uitvoer brenge.quot; —

Overweeg welke middelen het best geschikt, zijn uwe geheele vernieuwing te verzekeren. Stel ai uwe hoop op God en hervat uwen tocht met moed, zonder u te laten neerslaan door het gezicht uwer ellende, hoe groot die ook zijn moge.

IV.

DE BIZONDERE ORDE.

De bizondere orde is die, welke iedere novice zich zelve voorschrijft, en die zij in een afzonderlijk boekje opschrijft, met het voornemen ze van tijd tot tijd te herlezen.

In dit boekje bepaalt zij: 1ü. Hoe zij ieder oogenblik van den dag besteden wil, dat niet bestemd is voor de voorgeschreven oefeningen.

-ocr page 245-

233

2°. De intenties, die zij zich voorstelt voor iedere handeling; het opstaan, het werk.... om ze heiliger en verdienstelijkor te maken. Zij weet: »dat alle goede werken van de rechtvaar-»dige ziel tot de geringste handeling toe, die met »de hulp der goddelijke genade geschieden, haar «waarlijk, uit kracht van de verdiensten van Je-)isus, van wien zij een levend lid is, op aarde, »eene toeneming van genaden bekomen, »en haar een nieuwen graad van glorie in den ïhemel bereiden.quot;\' — (Concilie van ïrente).

3°. Zij teekent de deugden aan, waarop zij zich voornamelijk wil toeleggen, - hare bizondere devoties, en de verstervingen, die zij zich wil opleggen.

4°. Zij teekent het voorwerp aan van haar bizonder onderzoek, dat zij door hare meesteres heeft doen aanwijzen, en de wijze, waarop zij het moet doen, — hoe zij zich moet bezighouden gedurende de H. Mis, hel rozenhoedje, het bezoek tot het allerheiligste.

5°. Zij teekent de verjaardagen op van de genaden, welke zij ontvangen heeft, - hare voornemens van de maandelijksche retraite, — de omstandigheden, waai in zij het meest door Gods liefde getroffen is, — de gedachten, die indruk op haar. hebben gemaakt gedurende hare overweging, gedurende eene onderrichting, — de raadgevingen van haren biechtvader, die haar bizonder goed hebben gedaan, — de raadgevingen en berispingen van hare meesteres, om zich het gebrek te herinneren, waarvan zij zich beteren moet, —

-ocr page 246-

234

de goede voorbeelden, welke zij onder de oogen heeft....

Dit boekje moet slechts gemaakt worden met vergunning der meesteres, aan wie men het van tijd tot tijd moet laten zien, en die het recht heeft het te vragen, wanneer zij het verlangt.

Geschreven met eenvoudigheid, zonder praal, zonder verlangen om geprezen te worden, — (wat, de meesteres overigens spoedig bemerken zal en wat zij gemakkelijk kan onderdrukken) — kan dit boekje van groot nut wezen in oogenblikken van kleinmoedigheid en tegenzin, wanneer de arme novice of de arme religieuze, die door de bekoring of eenige dagen van verslapping h e t j u k des Heer en zeer hard vindt, bij het herlezen van de uitdrukkingen van haar vroeger geluk zich zelve zou kunnen afvragen: i s God veranderd of ben ik veranderd?quot; —

UITWENDIGE HULPMIDDELEN.

I,

De regel.

De regel! de regel! dit moet de kreet wezen eener ziel, die gevoelt dat zij is afgedwaald, en die niet geheel verloren wil gaan!

De regel! de regel! dit moet de kreet wezen eener ziel, die zich voelt bezwijken en die weder op wil staan!

De regel is voor de ziel in de religieuze huizen als een voetpad door eene onbekende woestijn; het geleidt recht naar het doel, het leidt er

-ocr page 247-

235

heen zonder gevaar en zonder vrees van te verdwalen.

De regel is gelijk een leuning, geplaatst aan de beide kanten van een brug over eene diepe rivier, zij behoedt voor den val, zij weêrhoudt, zij helpt om op te staan als men gevallen is.

En dit voetpad heeft God getrokken; en deze leuning op den rand des afgronds heeft God zelf gesteld.

O mijne zuster! wat zijt gij gelukkig dat God u op dezen weg heeft geplaatst, die u noodzakelijk ten hemel voert!

Bemin dan uwen regel, — waardeer hem, — onderhoud hem!

*

Beweegredenen om den regel te onderhouden.

1°. Het onderhouden van den regelzal u aangenaam maken aan God.

Het is de uitdrukking van Zijnen wil, — gij zijt er zeker van door de goedkeuring, die de Kerk er aan geschonken heeft; — ziet gij dan niet dat, als gij hem getrouw onderhoudt, gij ieder oogenblik van den dag en den nacht aan den goeden God een bewijs van liefde geeft, — dat gij Hem-verheerlijkt, — Zijne heerschappij over u erkent, — Hem genoegen zoekt te doen, — Jesus navolgt, die immer er op bedacht was in alles Zijnen Vader te gehoorzamen?

Zoo dikwijls God u roept, staat gij gereed en zegt met hel hart vol vreugde: «Meester, hier ben ik, wat wilt gij dat ik doe? — en bij ieder uwer handelingen, gedaan om hem te be-

-ocr page 248-

2.16

hagen, zegt God van u evenals van Jesus : »dit is mijne welbeminde dochter, waarin ik mijn welbehagen heb.quot; —

2°. Het onderhouden van den regel zal u tot eer strekken.

Ongetwijfeld kan het door goddelijke toelating gebeuren dat gij, niettegenstaande uwe godsvrucht en uwen ijver, de genegenheid uwer zusters niet hebt, maar wees verzekerd dat, zoo g ij den regel onderhoudt in den geest des geloofszon-der gemaaktheid, zonder gedwongenheid, er geene enkele zal wezen, die in het binnenste van haar hart u niet zal achten en willen navolgen.

Wat denkt gij zelve van de zusters, die gij weet dat hare regels stipt onderhouden ? Zoudt gij haar niet eer komen raadplegen dan de anderen ?

En al zou men u zelfs niet achten, gevoelt gij niet dat gij welgevallig zijt aan God, en is u dat niet genoeg?

3°. Het onderhouden van den regel zal u gelukkig maken.

■ Neen, zuster. God laat zich niet in edelmoedigheid overtreffen, hoe meer gij geven zult, des te meer zal Hij u terugschenken, hoe meer gij uw best zult doen Hem te dienen. Hem getrouw te wezen. Hem niet te mishagen, des te meer zal Hij u troosten, beschermen, beloonen!

En wal zou u kunnen verontrusten, zoo God u beschermt ?

Zou hel de vrees zijn voorde toe-

-ocr page 249-

237

komst? — Maar is de gedachte aan de Voorzienigheid niet sterk genoeg om u altijd en in weerwil van alles te doen helpen ? G\'u hebt het recht, zuster, meer dan ieder ander, op die voorzienigheid te rekenen, omdat God op u kan rekenen ; gij zult God immer hereid vinden om voor ii te zorgen, omdat God u altijd bereid vindt om Hem te gehoorzamen.

Zou h e t h e t 1 ij d e n wezen? — Maar bemoedigt u dan niet het gezicht van uw kruisbeeld ? en zegt Jesus niet tot uw hart ; I k ben met u, omdat gij met mij wi 11 z ij n. — Schep moed! het lijden gaat voorbij, eene eeuwigheid van vreugde nadert!

Zouden het de offers wezen, die de gehoorzaamheid vraagt? — Maar gij, die geen enkelen der banden verbreken wil, die u aan Jesus hechten, zelfs niet den geringsten, gij weet toch wel dat die goddelijke Meester u overal zal volgen, en overal waar Jesus is, is daar niet het Paradijs ?

Wij spreken niet over de genegenheid uwer meesteres; ook deze zal u niet ontbreken, en zij zal u nog aangenamer wezen, daar gij gevoelt dat gij ze verdient.

4°. Het onderhouden van den regel zal u heilig maken.

Benedictus XIV heelt beloofd de novice te zullen heiligverklaren, die gedurende haar gansche noviciaat de regels van hare orde volmaakt zou hebben onderhouden.

-ocr page 250-

238

Dit is, wijl er niets is wat de heiligheid zoozeer bevordert als het onderhouden van den regel. Hij omvat ieder oo gen blik van den dag en van den nacht, iedere handeling, die men verrichten kan, hij laat niets aan de luimen, niets aan de zinnen, niets aan den eigen wil. Hij doet handelen volgens de bevelen van God, onder het oog van God, in vereeniging met God, met de intentie van aan God te behagen. — En bestaat hierin de heiligheid niet ?

Wijze, waarop men den regel moet onderhouden.

1°. De regel moet geheel onderhouden worden.

Alles wat van God komt, is even eerbiedwaardig, en de gehoorzaamheid verheft alles, veredelt alles, maakt alles verdienstelijk.

Houd u toch niet bozig met onderscheid te maken tusschen datgene, wat u belangrijk en datgene, wat u nietig toeschijnt, — tusschen hetgeen gij meent dat slechts wordt aangeraden.

Veroorloof u niet een voorschrift te overtreden onder voorwendsel dat de regel niet op zonde verplicht. — Zonder twijfel verplichten de verschillende punten van den regel niet op zonde, maar gij weet wel, — alle heiligen zeggen het u, — dat de beweegreden, die u aanspoort om dit voorschrift vrijwillig te overtreden, zonde is, omdat de beweegreden altijd luiheid is, of hoo-

-ocr page 251-

239

vaardigheid; ofzinnelijkheid... en al zou er geen enkele zonde in zijn, is het dan niets zich te gewennen onverstorven en onafhankelijk te wezen ?

2°. De regel moet stipt onderhouden worden.

1°. Wat den tijd bet reft, door de voorgeschreven zaak te verrichten op den tijd, die er loe bepaald is, en de klok, die ons roept, te beschouwen als de stem van Jesus. Hij is het, die wil dat wij op dat uur opstaan, dat wij ons begeven naar de recreatie, naar den arbeid, naaide kapel .... Verachten wij Zijne roepstem niet.

2° Wat de wijze betreft, niettegenstaande den tegenzin van onze eigen liefde, die ons zegt dat wij het op eene andere manier beter zouden doen. — dat wij spoediger gereed zouden z ij n, — dat men in de Communiteit d e nieuwe wijzen niet kent.... enz.

3°. Wat de plaats bet re ft, door nergens heen te gaan dan waar mij moeten en waar wij mogen wezen. — door ons nimmer aan het toe-

O 7 • , ,

zicht te onttrekken en onze ontevredenheid niet te doen blijken, wanneer men ons van de eene plaats naar de andere zendt.

3°. De regel moet met liefde onderhouden worden.

En dat zal hij ook, zoo gij hem beschouwt als de stem van den goeden God,- die u roept, u bestuurt, u onderricht, u gebiedt.

-ocr page 252-

240

O! indien gij geleefd hadt in den tijd, toen deze goede Meester leefde, en Hij u onder Zijne volgelingen opgenomen hebbende, n dezelfde voorschriften gegeven had, die u in het noviciaat gegeven worden, met hoeveel vreugde zoudt gij gehoorzaamd hebben! Mijne zuster, ook nu is Hij het, die u gebiedt!

11.

DE GEMEENSCHAPPELIJKE GEBEDEN.

Dit hulpmiddel ontbrak u in de wereld ; in de communiteit zal het voor u eene bron van g e n a-den en vertroostingen wezen.

Genaden, omdat aan dit gebed de bizondere belofte verbonden is dat God tegenwoordig zal wezen te midden van hen, die in zijnen naam ver-eenigd zijn, en God, die eenigermate met opzet gekomen is, altijd een bewijs van Zijne goedheid achterlaat.

Vertroostingen, omdat uw eigen gebed, dat wellicht zwak, lam en verstrooid is, versterkt en bezield zal worden door hei vurige gebed van uwe zusters.

O! boe .zoet is bet gedurende het gebed te kunnen zeggen, dan zelfs wanneer men zich schuldig\' gevoelt en niet verdient verhoord te worden : God luistert gaarne naar dit gemeenschappelijk gebed, waarmede ik het mijne meng: de stem van den rechtvaardige stijgt hooger dan die van den schuldige.

Blijf nimmer afwezig van he t gemeenschap-peiijk gebed dan om gegronde en gewichtige re-

-ocr page 253-

241

(lenen. Hoevele genaden hebben wij verloren omdat wij eene bizondere neiging volgden, die ons aanspoorde ons van de Communiteit af fe zonderen onder voorwendsel dat wij ingetogener zouden wezen, wanneer wij alleen baden.

III.

DE LEIDING.

Alle maanden, zegt de H. Franciscus van Sa-les tot zijne religieuzen, zullen de zusters in het kort en beknopt haar hart voor de Overste openleggen : en in allen eenvoud en vertrouwen zullen zij er haar al de plooien van toonen met dezelfde oprechtheid en openhartigheid als een kind aan zijne moeder de schrammen oif steken zou laten zien, die het ontvangen had ; en door dit middel zullen, zij rekenschap geven zoowel van haren voortgang en hare vorderingen als van hare verliezen en gebreken in de oefeningen van het gebed, de deugden en het geestelijk leven; terwijl zij bovendien hare bekoringen en inwendige moeilijkheden openbaren, niet alleen om zich te vertroosten, maar ook om zich te versterken en te verootmoedigen.

»Gelukkig diegenen, voegt er de Heilige bij, die eenvoudig en godvruchtig dit punt zullen beoefenen, hetwelk een gedeelte leert van de geestelijke kinderlijkheid, die door den Heer zoozeer wordt aanbevolen, waaruit de ware zielsrust voortkomt en er door bewaard wordt.quot;

Wij zullen slechts eene puntigen aanstippen over dit belangrijk gedeelte der leiding.

16

-ocr page 254-

240

O! indien gij geleefd hadt in den tijd, toen deze goede Meester leefde, en Hij u onder Zijne volgelingen opgenomen hebbende, u dezelfde voorschriften gegeven had, die u in het noviciaat gegeven worden, met hoeveel vreugde zoudt gij gehoorzaamd hebben! Mijne zuster, ook nu is Hij het, die i; gebiedt!

II.

DE GEMEENSCHAPPELIJKE GEBEDEN.

Dit hulpmiddel ontbrak u in de wereld ; in de communiteit zal het voor u eene bron van g e n a-d e n en vertroostingen wezen.

Genaden, omdat aan dit, gebed de bizondere belofte verbonden is dat God tegenwoordig zal wezen te midden van lien, die in zijnen naam ver-eenigd zijn, en God, die eenigermate met opzet gekomen is, altijd een bewijs van Zijne goedheid achterlaat.

Vertroostingen, omdat uw eigen gebed, dat wellicht zwak, lam en verstrooid is, versterkt en bezield zal worden door het vurige gebed van uwe zusters.

O! hoe .zoet is het gedurende het gebed te kunnen zeggen, dan zelfs wanneer rnen zich schuldig gevoelt en niet verdient verhoord te worden ; God luistert gaarne naar dit gemeenschappelijk gebed, waarmede ik het mijne meng : de stern van den rechtvaardige stijgt hooger dan die van den schuldige.

Blijf nimmer afwezig van het gemeenschappelijk gebed dan om gegronde en gewichtige re-

-ocr page 255-

241

(lenen. Hoevele genaden hebben wij verloren omdat wij eene bizondere neiging volgden, die ons aanspoorde ons van de Communiteit af te zonderen onder voorwendsel dat wij ingetogener zouden wezen, wanneer wij alleen baden.

III.

DE LEIDING.

Alle maanden, zegt de H. Franciscus van Sa-les tot zijne religieuzen, zullen de zusters in het kort en beknopt haar hart voor de Overste openleggen : en in allen eenvoud en vertrouwen zullen zij er haar al de plooien van toonen met dezelfde oprechtheid en openhartigheid als een kind aan zijne moeder de schrammen oif steken zou laten zien, die het ontvangen had ; en door dit middel zullen, zij rekenschap geven zoowel van haren voortgang en hare vorderingen als van hare verliezen en gebreken in de oefeningen van het gebed, de deugden en het geestelijk leven; terwijl zij bovendien hare bekoringen en inwendige moeilijkheden openbaren, niet alleen om zich te vertroosten, maar ook om zich te versterken en te verootmoedigen.

«Gelukkig diegenen, voegt er de Heilige Jnj, die eenvoudig en godvruchtig dit punt zullen beoefenen, hetwelk een gedeelte leert van de geestelijke kinderlijkheid, die door den Heer zoozeer wordt aanbevolen, waaruit de ware zielerust voortkomt en er door bewaard wordt.quot;

Wij zullen slechts eene puntigen aanstippen over dit belangrijk gedeelte der leiding.

16

-ocr page 256-

242

De leiding verschilt van de leiding inde biecht in de biecht belijdt men zijne zonden, of wat stol is voor de absolutie. — In deze leiding, die men een vertrouwelijk gesprek kan noemen vraagt men raad, voorlichting, en hoe men handelen en leven moet, maar als eene onvolmaakte, die noodig heeft dat men haar de middelen aantoont om zich te volmaken.

Meer dan eenige andere heeft de novice leiding noodig.

Het religieuze leven is haar geheel nieuw, alles wat zij ziet en hoort verwondert haar, wekt in haar het verlangen op ingelicht te worden om trent eene menigte kleinigheden, die zij weten moet, — deze vragen, die zich in haar gemoed verdringen, zijn het onderwerp der leiding.

De novice gevoelt licht onrust, tegenzin, ver veling, om eene menigte redenen, soms is er zelfs s p ij t in dat arme hart dat op het oogenblik var het offer zoo sterk was, en zich sterk waande voot altijd... Moet men bij die moeilijkheden en dien tegenzin zijn hart niet eens uitstorten? — Dit is het onderwerp der leiding.

De novice begrijpt de godsvrucht, gelijk men die dikwijls in de wereld begrijpt, met oefenin gen volgens hare keuze, zoet, gemakkelijk, onafhankelijk, zonder bepaalde regels, vooral zonder offers en moeilijkheden ; en zij is bedroefd dat zij zooveel niet meer mag bidden, dat zij gebonden is aan eene wijze van bidden, waarvan zij niet houdt, dat zij geen smaak meer gevoelt in de communie, en zij meent dat alles verloren

-ocr page 257-

243

is ... . Moet zij, om hare kalmte terug te krijgen, den toestand van hare ziel niet blootleggen ? — Dit is het onderwerp der leiding.

De novice hoort lezingen en onderrichtingen, die soms geheel nieuw zijn voor haren geest; men spreekt over de ziekten der ziel, over de middelen om ze te leeren kennen, over de geneesmiddelen hiervoor, over de verplichting der religieuzen om volmaakt te worden, enz ....

De hoeken spreken slechts in het algemeen; moet zij de uitlegging niet vragen van hetgeen zij maar gedeeltelijk begrijpt? — deze uitleggingen zijn het onderwerp der leiding.

De wijze waarop men zijn gebed verricht, — de vreugden, de vertroostingen, de tegenzin, die men er in gevoelt, — het geluk, dat. men gevoelt onder het bidden, onder het officie; de verveling, welke wij sedert eenigen tijd gedurende deze oefening gevoelen, — de deugden, waarop men zich toelegt, — de vrucht, die men uit zijne communies trekt, — al die zaken, en alles wat de ziel, den geest, het lichaam betreft, — behalve wat zonde is, — kunnen het onderwerp zijn der leiding.

Beschouw in uwe meesteres eene moeder, die de goede God u gedurende uwe religieuze kindschheid tot beschermster gegeven heeft; ga tot haar met eenvoudigheid, vertrouwen en openhartigheid, de goede God zal haar de liefde, de schranderheid en de goedheid schenken, welke voor u noodig zijn.

-ocr page 258-

244

IV.

HET KAPITTEL.

Men geeft den naam van kapittel aan de vereeniging der gansche communiteit op bepaalde t ijdstippen, in welke iedere zuster met luider stem de uitwendige overtredingen belijdt, waaraan zij zich tegen den regel heeft schuldig gemaakt, — door hare medezusters opmerkzaam wordt gemaakt op de overtredingen, welke zij niet bemerkt had, en eindelijk van de overste eene berisping en eene boete ontvangt.

Niets wordt gedurende lange jaren, ja soms gedurende het gansche religieuze leven door sommige karakters zoozeer gevreesd als het kapittel. Het kost de eigenliefde zooveel zich in het, openbaar te beschuldigen en beschuldigd te worden!

Doch niets is ook krachtiger, en draagt er meer toe bij om het hervallen te voorkomen en de gebreken te verbeteren.

Men leest in het leven van den H. Dominicus dat de duivel hem eens onder eene menschelijke gedaante verscheen. De heilige, door God verlicht, herkende den geest der duisternis:

— Gij zijt de verbitterde vijand der zielen, sprak hij tot hem, zeg mij dan toch wat gij in dit klooster doet ?

— Ik vervul mijne bediening van bekoorder, en behaal ook eenige-voordeelen.

— Welk kwaad doet gij in de kapel?

— Ik doe mijn best dat de religieuzen er te laat komen, dat zij er zonder godsvrucht zijn en aan wereldsche zaken denken.

-ocr page 259-

245

— Wat doet gij in de spreekkamer\'.\'

— De spreekkamer behoort mij. Ik doe er bovenmatig lachen, ik zet aan tot ijdele woorden, soms tot gemor .... Daar komen de religieuzen verliezen, wat zij elders gewonnen hebben. —

De H. Dominicus. geleidde den duivel naar de zaal van het kapittel, maar de hoovaardige weigerde binnen te treden: — sDeze zaal is eene hel voor mij,quot; zeide hij; »daar belijden uwe broeders het kwaad dat ik hen doe verrichten, en deze bekentenis, die hen met schaamte bedekt, versterkt hen gedurende verscheidene dagen tegen mijne aanvallen.quot; —

•si-

Om voordeel te trekken uit het kapittel, moet men zich er toe voorbereiden door het gebed en moedig zeggen: sik wil mij vernederen;quot; — zijne fout in het kort en zonder een enkel woord van verontschuldiging belijden, vervolgens geduldig wachten.

Men moet met kalmte, (ik durf niet te zeggen met vreugde), het gebrek aanhooren, dat eene onzer gezellinnen bekend maakt, door eene akte van liefde tot God de inwendige ontsteltenis onderdrukken, die wij soms gevoelen, vooral wanneer wij meenen dat onze zuster zich vergist, — zich verplichten een gebed te verrichten voor diegene, die ons beschuldigt, en na het kapittel zich geene enkele aanmerking veroorloven over hetgeen er voorgevallen of gezegd is.

»De religieuze, die gaarne berispt wordt,quot; zegt P. Saint-Jure, »zal spoedig volmaakt wezen ; die de

-ocr page 260-

246

berisping vlucht, zal nooit volmaakt zijn.quot; —

In het kapittel de gebreken van eenean-dere te openbaren, is dikwijls pijnlijker dan zijne eigene fouten te hooren bekend maken; hiertoe wordt moed, eene oprechte, zuivere vriendschap en eene groote liefde tot zijnen plicht ver-eischt. De vrees, onze gezellin te kwetsen, haar jegens ons te verkoelen, spoort ons dikwijls aan tot zwijgen. Voorzeker moeten wij zeer voorzichtig en behoedzaam wezen, niets stellig verzekeren en nooit iets zeggen wat iemand zou kunnen doen blozen of te diep veriiederen, maar laten wij eenvoudig en liefdevol wezen; er is in den toon van iemand, die werkelijk bemint, en in hare manier van zich uit te drukken iets, wat belet dat hare woorden van afkeuring een kwaden indruk zouden kunnen maken.

*

In eenige communiteiten is het gebruikelijk dat de meesteres der novicen aan ieder barer zusters eene gezellin geeft, die onder den naam van helpster of vermaanster belast is haar iedere week onder vier oogen op de gebreken opmerkzaam te maken, waaraan zij zich mocht hebben schuldig gemaakt. Deze oefening is van groot nut, en wij bevelen haar ten zeerste aan. Van eene deugdzame vriendin wordt eene verbetering gemakkelijker aangenomen ; in het geheim gedaan, kwetst zij de eigenliefde niet; en, door de liefde getemperd, ontmoedigt zij niet.

-ocr page 261-

247

V.

DE GEESTELIJKE LEZING.

Wanneer wij bidden, spreken wij tot God; wanneer wij eene geestelijke lezing doen, is het God, die tot ons spreekt.

Een goed boek brengt dikwijls in ons een goed voort dat een vertrouwelijk gesprek niet had kunnen doen, vooral wanneer er sprake is van ons een gebrek te doen kennen dat ons vernedert, en waarover men ons nauwelijks durft spreken, uit vrees van ons te vertoornen.

Iedere godvruchtige lezing gelijk iedere onderrichting bevat altijd, — door eene bi-zondere genade, — iets nuttigs voor al diegenen, die ze met den geest van geloof aanhooren.

Begeef u dus naar de lezingen en onderrichtingen met de gedachte dat God aan u een goeden raad zal geven ; en doe uw best om hem niet te laten voorbijgaan zonder er nut uit te trekken. Wij hebben u niet te spreken over de keuze van uwe lezingen. In het noviciaat moogt gij zonder vergunning geen enkel boek bewaren of lezen. Die in het openbaar voorgelezen worden, zijn door u niet uitgekozen, en diè men u leent zijn bizonder voor de behoeften uwer ziel uitgekozen.

Lees de boeken, die uwe meesteres u leent, niet met overhaasting, en stel er geene kinderachtige ijdelheid in iedere week een boek uit te lezen.

Vraag aan uwe meesteres of het niet goed

-ocr page 262-

248

voor u zou wezen de gedachten er uit op te schrijven, die een godvruchtigen indruk op u gemaakt hebben.

Leen de boeken, die men u voor uw gebruik gegeven heeft, zonder verlof niet aan uwe gezellinnen, en verg niet dat uwe gezellinnen u de boeken laten lezen, die zij voor haar gebruik hebben ontvangen. Zoo men u eenige boeken tot uw gebruik heeft laten behouden, verzorg ze, bemin ze, omdat God niei zonder inzicht heeft toegelaten dat men u dat boek liet behouden ; wees altijd gereed er het offer van te brengen.

En indien uwe meesteres u toestaat dit h a n d -boekje der Novicen te houden, vraag dan aan God, wanneer gij het leest, dat dit boekje u goed doe, en bid van tijd tot tijd eens voor den s c h r ij v e r en den vertaler.

*

* *

Wij zullen dit hoofdstuk eindigen met eene dei-liefelijkste bladzijden uit het leven van den H. Franciscus van Sales.

Eene zuster van Annecy, zuster Simpli-ciana, stelde in hare eenvoudigheid den heiligen bisschop deze naïve vraag; Monseigneur, indien gij religieuze bij ons waart, hoe zoudt gij dan doen om spoedig volmaakt te wezen \'Pquot;

En de beminnelijke Heilige antwoordde haar: »Mij dunkt dat ik met de genade van God zoo oplettend zou wezen om de kleine en mindere voorschriften te onderhouden, dat ik hierdoor het hart van God zou winnen.

-ocr page 263-

249

Ik zou goed het stilzwijgen bewaren, en ik zou soms ook wel eens spreken zelfs onder het stilzwijgen, ik wil zeggen, altijd als de liefde het zou vorderen, maar anders nooit.

Ik zou heel zacht spreken, omdat de Constituties dit voorschrijven; ik zou de deuren heel zachtjes open- en dicht doen, omdat onze Moeder dit wil, en wij willen alles doen wat wij weten dat zij verlangt.

Ik zou goed voor mij zien en heel zachtjes loo-pen, wanl, lieve dochter. God en zijn Engel beschouwen ons altijd en hebben diegenen zeer lief die alles goed doen.

Zoo men mij tot iets gebruikte of mij eene bediening opdroeg, zou ik die zeer lief hebben en trachten alles goed te verrichten.

Indien men mij tot niets gebruikte en liet staan, zou ik mij met niets bemoeien dan om goed te gehoorzamen en onzen lieven Heer vurig te beminnen.

O ! mij dunkt dat ik dien goeden God uit geheel mijn hart zou liefhebben, en mijn best goed zou doen om de regels en constituties goed te onderhouden.

O mijne dochter, wij moeten dit goed doen, zoo goed wij maar kunnen, want is het niet waar dat wij daarom beiden religieuze geworden zijn ? Ik ben zeker heel blij dat hier eene zuster is, die in mijne plaats religieuze wil wezen, maar ik had gaarne dat het zuster Simpliciana was,wantik houd veel van haar.

Ook dunkt mij dat ik heel opgeruimd zou wezen en mij nimmer zou overhaasten. Dat doe

-ocr page 264-

250

ik , Goddank , reeds, want ik overhaast mij nimmer.

Ik zou mij heel klein en gering houden, ik zou mij vernederen en volgens de omstandigheden mij in de ootmoed oefenen, en zoo ik niet vernederd werd, zou ik mij ten minste vernederen omdat ik niet vernederd werd.

Ik zou mij zoo goed mogelijk in Gods tegenwoordigheid trachten te houden, en al mijne handelingen uit liefde tot Hem verrichten; want, mijne dochter, men leert ons hier aldus te handelen. En wat hebben wij anders op deze wereld te doen \'? Immers niets ?

Wij weten al wat er vereischt wordt, zoo wij dit weten.

Maar weet gij wat ik nog zou doen, mijne dochter Simpliciana? Ik hoop dat ik goed alles met mij zou laten doen wat men wilde, en ik zou dikwijls in onze constituties het hoofdstuk over de zedigheid en de ootmoedigheid lezen . . . 0 lieve dochter, die moet gij goed lezen.quot; —

ELFDE HOOFDSTUK.

Bekoringen, die de duivel gedurende het noviciaat verwekt.

Vele jonge dochters verbeelden zich dat als zij eens in een religieus huis getreden zijn, zij niet meer bekoord zullen worden gelijk zij het in de wereld waren ; en daar in de eerste dagen de ijver die haar bezielt, de geheele verandering van be-

-ocr page 265-

251

zigheden, de nieuwheid der oefeningen, die haren dag innemen, de bijna aanhoudende arbeid, die haar wordt opgelegd, om zoo te zeggen, hare gedachten innemen, gevoelen zij zich gelukkig niet meer onderworpen te wezen aan de zinnelijkheid en de kwade gedachten, aan de ijdelheid en de begeerte om te behagen, en zij meenen dat dit zoo altijd zal duren. Doch na eenige weken komt de novice, die nu het leven der communiteit gewoon is, tot zich zelve, zij bevindt dat zijdezelfde is gelijk vroeger, zij gevoelt alles wat zij vroeger gevoelde; en daar deze ziel zonder ondervinding niet veronderstellen kan dat men in het huis des Heeren zoo bekoord kan worden, wordt zij ongerust, bedroefd, moedeloos, en denkt terstond dat de goede God haar niet wil.

Ga eenvoudig en zonder vrees uwen biechtvader alles mededeelen wat gij gevoelt; neem hieruit aanleiding om, zoo gij het nog niet gedaan hebt, hem te doen kennen hoe het met uwe ziel gesteld was alvorens gij in de communiteit kwaamt opdat de wenken, die hij u geven zal, u vangroo-ter nut zijn ; volg getrouw al wat hij u zeggen zal. Uw biechtvader ontvangt bizondere genaden om u gerust té stellen, u te verlichten, en u de middelen aan te wijzen om den duivel te weder-staan.

Wij willen in dit hoofdstuk niet spreken over die bekoringen, welke de goede God in het noviciaat evenzeer toelaat als na de professie, niaar over eenige bekoringen, die aan het noviciaat eigen zijn, en waardoor de duivel onze roepingaan

-ocr page 266-

252

het wankelen wil brengen en God integendeel de roeping versterken wil, door de no vice te noodzaken meer liefde te betoonen.

I.

Men hie 1 d in uwe familie zooveel van u, en gij verlaat haar, dat is ondankbaar! — Gij zult er niet meer zijn om uwen vader en uwe moeder in hunne smarten te troosten! — Als zijziekwor-den, zullen zij u bij hun ziekbed roepen, en gij zult er niet wezen!

Deze bekoring is de pijnlijkste, diegene die het dikwijlst het hart der novice komt verscheuren en haar soms vele tranen doet storten.

Om haar te overwinnen moet gij de gedachten van geloof te hulp roepen, die u den moed gegeven hebben uwen vader en uwe moeder te verlaten. Hier zijn menschelijke redeneeringen onmachtig.

Slechts voor het H. Sakrament en door de H. Communie zult gij deze smartelijke gedachte tot bedaren brengen.

1°. O zeker! uwe ouders beminnen u, maar God bemint u veel meer; en indien God u van den éénen kant roept, en uwe ouders van den anderen, aan wie moet gij dan gehoorzamen ? Herhaal die woorden^ die wel is waar hartverscheurend, maar toch uitdrukkelijk zijn: »d i e zijn vader of z ij n e moeder meer bemint dan mij, is mijner niet waardi g.quot; —

2°. God is niet ondankbaar; wees verzekerd

-ocr page 267-

253

dat Hij u bij uwen vader en uwe moeder zal vervangen, Hij is het, die hun de kracht zal geven, welke gij hun zoudt geschonken hebben. Hij zal hen bijstaan en hen niet verlaten. God is het u eenigszins verplicht, reken op Hem.

3°. Deze scheiding, die een aanhoudend offer is, geeft u het recht op voortdurende genaden. Luister: »D i e z ij n e n vader, z ij n e moeder, zijne broeders uit liefdetot mij verlaat, zal hier op aarde het honderdvoudige ontvangen en hiernamaals het eeuwige leven,quot; — welnu, wat verlangt gij in deze wereld ? Is net niet vooral den vrede, het geluk, de heiligheid uwer ouders? Dit alles, mijne zuster, zult gij bekomen. Bid voor uwen vader en voor uwe moeder, zeg dikwijls aan den goeden God dat Hij ze moet troosten en versterken. Spreek hun over den hemel, wanneer gij ze ziet, en leef in vrede. God zal u bij hen vervangen, en ter wille van u, die hen verlaten hebt om Hem, zal Hij hun zulke overvloedige genaden schenken, dat zij heilig zullen worden, en u eens in den hemel u zullen bedanken voor die scheiding, die hun nu zooveel verdriet kost.

II.

Uwe gezondheid laat u niet toe hier te blijven, — gij zult verzwakken, gij zult spoedig ziekelijk worden en waarvoor zult gij dan goed wezen? Om te lijden en om aan de anderen tot last te zijn, — beter is hetheen te gaan.

-ocr page 268-

254

4 o Ik heb den religieuzen staat niet omhelst om welvarend te zijn en een goed leven te heb ben maar om heilig te worden en vooral, om goed te sterven.

2o Ik ben hier gekomen met een goed verlangen en een goeden wil, ik heb mijn gestel en mijnt er ) zwakte medegedeeld aan mijne oversten, zoo zij meenen dat ik in staat ben de communiteit van dienst te wezen, zullen zij mij houden; zoo zij zien dat ik van geen nut zal zijn, zullen zij het mij zeggen; ik behoef dus slechts hunne beslissing af te wachten.

3o Ik zal misschien ziekelijk worden, is men er in de wereld dan vrij van? Hier ten minste zal ik het voordeel hebben tot den goeden God te kunnen zeggen; «Omdat ik ubeterwilde dienen, ben ik ziek geworden.quot;—Is dit niet troostvol ?

III.

Het is hard, zijn gansche leven van den wil van een ander afhankelijk te wezen, — mijn gansche leven eene be diening te verrichten, die met mijne natuur niet overeenstemt, mijngansche leven met hen om te gaan, wierkarak-termet het mijne niet overeenkomt, een geheel leven van ontbering, strijd, dwang.

Zeg eenvoudig tot den duivel: »het is niet waar.quot;

De gehoorzaamheid heeft zoetheden, welke de duivel niet kent, en verscheidene keeren heb ik

ze r

Goc den Sc niet i

-ocr page 269-

255

ze reeds gesmaakt. Is de gedachte: Ik doe Gods wil, — alleen niet in staat mij alle bitterheden des levens te doen verdragen ?

Soms kan mijne bediening met mijne natuur niet overeenstemmen, maar aangezien mijne oversten er belang bij hebben dat ik haar naar behooren vervul, is het een teeken dat ik het goed doe, zoo zij mij er aan laten; en wat men goed doet, doet men op het laatst ook gaarne; indien ik niet slaag, zullen zij mij eene andere bediening geven.

Het is onmogelijk dat alle karakters met het mijne niet overeenstemmen. De liefde verzacht alles, wat in den eerste hard schijnt. In de communiteiten bemint men elkander zeker evengoed, maar vooral beter dan in de wereld.

Bovendien hangt het van mij af mij te doen beminnen.

De woorden ontbering, strijd, dwang, al zouden zij waar wezen, maken het geheele religieuze leven niet uit. Waarom er slechts ééne zijde van getoond ? En is er in het religieuze leven geen gewetensrust, zielevrede, hoop op den hemel ?

Daarenboven, zoo het soms al hard is in den religieuzen staat te leven, het is altijd zeer zacht er in te sterven, — en in w e 1 te sterven, bestaat daar niet alles in ?

IV.

Gij zijt in het klooster getreden om geruster te leven, en gij hebt minder rust dan bij uwe familie,—gij zijt ge-

-ocr page 270-

256

komen om godvruchtigertewezen, en gij zijt het veel minder dan indewereld gij kunt minder tijd in de kerk doorbrengen, gij gaat zoo dikwijls niet te communie, gij gevoelt minder ij ver en godsvrucht.

Maar ik ben in het klooster getreden juist niet om meer rust te hebben, maar om heiliger te worden; de heiligheid bestaat niet in de uitwendige kalmte en rust, maar in het onderwerpen van zijnen wil aan den wil van God en dat is het eenige, wat ik wil. Zoo God wil dat ik veel werke, dat ik geen oogenblik rust hebbe, is Hij daar geen meester over? En dan, is het de uitwendige kalmte, die de vreugde geeft, is het. niet de kalmte der ziel, en die zal mij, ik voel het, nimmer ontbreken, zoolang ik vol overgeving tot God wil zeggen; »Fiat!quot;

Ik heb minder tijd om in de kerk te zijn, doch al mijn tijd besteed ik om den wil Gods te volbrengen en daar te wezen waar God het wil, en dit is veel troostvoller! Ik communiceer niet zoo dikwijls, maar het is alleen uit gehoorzaamheid dat ik mijne communiën verminder en niet uit gebrek aan liefde, dit weet de goede God wel. Wanneer mijne oversten mij dit waardig keuren, zullen zij mij misschien de da gel ij k-sche communie toestaan, en hoe zal ik dan mijne schade inhalen!

Van tijd tot tijd gevoel ik wel is waar, weinig gevoelige godsvrucht, en dit is eene ware beproeving, maar men heeft mij geleerd dat de ijver

-ocr page 271-

257

niet bestaat in de gevoeligheid, maar in de getrouwheid, dat de liefde niet bestaat in de vreugde, die men gevoelt, maar in de offers, die men brengt voor dengene, dien men bemint.

V.

G ij z o u d t in de wereld meergoed doen dan hier! — Hoevele onwetenden zoudt gij kunnen onderrichten, aan wie niemand denkt! — Hoevele v e r 1 a t e n k i nd e-ren zoudt gij kunnen opnemen! — Hoevele verlaten zieken zoudt gij kunnen verzorgen.... Hier doet gij dat alles, maar anderen zullen het toch wel doen, al z ij t gij er niet, terwijl niemand aan die ongelukkig en denkt over welke ik spree k.

Dit alles is zeer schoon en aantrekkelijk, maar wil de goede God dat ik het doe? Indien Hij het gewild had, zou Hij het mij hebben laten zeggen, even als Hij mij heeft laten zeggen dat ik in het klooster moest treden.

Dit alles is schoon, misschien zou ik zelfs slagen, indien ik het ondernam, maar zou ik niet verloren gaan zoo ik het deed ?

Ben ik genoegzaam bestand tegen de ijdelheid, de zinnelijkheid, duizende gelegenheden tot zonde die zicli onvermijdelijk voor mij zullen aanbieden\'? Wie zal mij in mijne onstandvastigheid ondersteunen ? Wie zal mij versterken als mij iets tegenloopt ?

O mijn God, een minder aantrekkelijke arbeid en meer zekerheid!

17

-ocr page 272-

■258

Wat minder roem en meer gelegenheid tot verdiensten!

Minder verlangens en meer oplettendheid om dit oogenblik uw heiligen\'en aanbiddelijken wil te volbrengen!

TWAALFDE HOOFDSTUK.

Laatste dagen van het Noviciaat.

De laatste dagen van het noviciaat worden in de afzondering doorgebracht.

Zij zijn wel zoet die gezegende dagen, die eene onmiddelijke voorbereiding zijn tot het zoo ge-wenschte oogenblik der religieuze professie!

»Haast u, liaast u, al te trage uren, schreef eene novice.... haast u voorbij te vliegen en mij aan Jesus te laten!

«Gij wilt mij dan, o Jesus! Gij wilt mij dan toestaan m ij aan u te hechten!

•»En niet alleen staat Gij het mij toe, maar Gij hebt Uwe goedheid zóó ver gedreven dat Gij een geheel jaar lang mij iederen dag gevraagd hebt, of ik het wilde doen!

»Ja, o ja! ik wil het.

»En wat mij overstroomt van een geluk, dat door geen woorden is uit te drukken, is de gedachte dat de geloften, die ik ga afleggen, e e u-w i g zijn.

»E e u w i g zijn de banden, die mij aan Jesus zullen hechten!

-ocr page 273-

259

igt;Ë e u w i g de titel van bruid, dien Jesus mij gaat geven, en de titel van bruidegom, dien ik aan Jesus ga geven!

»E e u w i g dal woord: »i k behoor niet meer aan m ij zelve, ik be h oorgeheel aan Jesus!quot;....

*

ïk . *

De volgende opmerkingen kunnen aan de novice gedurende de laatsle dagen van haar noviciaat voor meditatie dienen, en zijn zeer geschikt om haar het leven, dat zij gaat omhelzen, onder verschillende oogpunten te doen kennen.

Dit leven heeft zijne beproevingen, het heeft zijne vertroostingen.

r.

OVER DE BEPROEVINGEN VAN HET RELIGIEUZE LEVEN IN HET ALGEMEEN.

Wij hebben reeds van af het begin van dit werkje gesproken over de verkeerde denkbeelden, die vele meisjes zich over het religieuze leven vormen, en de al te natuurlijke vreugden, welke zij zich in het commuriiteilsleven voorstellen.

PJen geheel jaar, in het noviciaat doorgebracht, heeft ongetwijfeld die vurigheid van eene jeugdige verbeelding en een hart, dat niet de minste moeilijkheid ziet in te gehoorzamen en zich op te offeren, wat bedaard; misschien heeft de duivel de toekomstige moeilijkheden komen overdrijven, in die oogenblikken, wanneer de novice eene vernederende beproeving van hare meesteres

-ocr page 274-

200

onderging, eh gedurende die andere, misschien nog smartelijker oogenblikken, waarin God haar zonder smaak, zonder vurigheid, zonder moed liet.

Wij meenen verplicht te wezen d e beproevingen van het religieuze leven in het algemeen zoo nauwkeurig mogelijk te behandelen, en wij ontleenen het volgende opstel aan P. Bourdaloue, die immer zoo juist en nauwkeurig is in zijne leer.

*

sMij dunkt dat, wanneer men over het geluk van den religieuzen staat spreekt, men dit soms al zeer menschelijk opvat; en ik moet bekennen, dat ik niet gaarne hoor dat sommige predikanten ons het religieuze leven voorstellen als een gerust en zorgeloos leven, van alle beproevingen gevrijwaard. Zoo men hen moest gelooven, zou men zeggen dat de religieus niets Ie lijden, niets te verdragen heeft; dat hem niets ontbreekt en alles hem toelacht; dat hem alles niedeloopt. Voor één huis, dat hij verlaten heeft , staan er meer dan honderd anderen voor hem open; voor één vader en ééne moeder, die hij heeft vaarwel gezegd, heeft hij er zooveel als er oversten over hem zijn aangesteld. Dit alles is heel mooi: doch het klinkt alles behalve naar het Evangelie. Waarom toch zou men aan de wereld moeten verzaken, zoo dit het honderdvoud was, dat. Jesus ons beloofd had, en dat men in den religieuzen staat te wachten had\'? Behalve dat men vaak zeer teleurgesteld zou wezen in de verwach-

-ocr page 275-

«61

tingen, waarmeda men den religieuzen staat omhelsd had, zou het, zonder twijfel zeer vreemd klinken dat men buiten de wereld zoclit wat men voorgaf te willen ontvluchten door de wereld te verlaten, namelijk, zuiver tijdelijke voordeden en

genoegens geheel volgens de natuur.

*

»Het groote voordeel der religieuze professie is de christelijke zelfverloochening, de versterving der zinnen, het kruis ; en onder dit opzicht moet men haar beschouwen. Alles wat van deze beschouwing afwijkt, wijkt van de waarheid af, en is bijgevolg slechts een hersenschim. Ik verlang dus dat men niets verbergt voor iemand, die voornemens is zich in den religieuzen staat te begeven, en zich er toe geroepen gevoelt. Ik verlang dat men hem door schitterende maar valsche schilderingen niets verbloeme; dat men hem al de gevolgen toont van zijne keuze; dat men hem de zaken voorstelt gelijk zij zijn, en hem de doornen laat zien, die het pad bezaaien, dat hij betreden wil. Want wat is het religieuze leven anders dan de beoefening en de volmaakte beoefening van het Evangelie? en wat is het Evangelie anders dan eene wet van zelfverloochening, van afsterven aan zich zei ven, van een aanhoudenden oorlog tegen zich zeiven?

»Maar men zal mij opwerpen dat deze gedachten eene ziel kunnen ontmoedigen en afschrikken; en ik antwoord dat zij integendeel hieruit de beweegredenen kan en moet putten, die het meest

-ocr page 276-

262

geschikt zijn haar in haar besluit te bevestigen en te versterken : en op welke wijze ? omdat zij hierdoor den religieuzen staat leert schatten, waardoor hij juist boven alle anderen te verkiezen is, te weten, als een staat van heiligheid, van volmaaktheid, van zaligheid, als een staat, waarin de religieus dagelijks nieuwe verdiensten voor de eeuwigheid kan verzamelen en kroonen op kroonen stapelen. En dit is het hoofdpunt: hieraan alleen moet zij zich hechten, en hierin moet zij op aarde al haar geluk doen bestaan. Ook moet de gewijde redenaar op dit punt alleen drukken: en daarin alleen de groote voortreifelijkheid van den religieuzen staat doen bestaan. Hoe het met het overige ook gesteld zij, en van welke kleuren men zich ook bediene om het te verfraaien en te doen uitkomen, zoodra men afwijkt van het belangrijke punt der zaligheid, aarzel ik niet in het bizonder van den religieuzen staal en diegenen, die hem omhelzen, te zeggen, wat de li. Paulus in het algemeen zeide van het christendom en de christenen, die het belijden: «Indien de hoop, die wij hebben, zich tot dit leven bepaalt, zijn wij de ongelukkigste van alle menschen.quot;

*

))Zie daar wat ik zal zeggen zonder te vreezen door iemand te worden tegengesproken die eeni-ge kennis heeft van het religieuze leven, vooral zoo hij er eenige ondervinding van heeft. Doch zoo men mij de zaligheid aanhaalt, zoo men mij spreekt over de religieuze roeping als over een onderpand

-ocr page 277-

263

van voorbeschikking en zaligheid, zoo men mij er eene bizondere voorliefde van God in aantoont en eene bizondere voorzienigheid ten opzichte mijner zaligheid, o! dan zal ik met denzelfden H. Paulus uitroepen: ȕe midden mijner kwellingen en in de zwaarste beproevingen van mijnen staat, ben ik vervuld met vertroostingen, en vloei ik over van vreugde.quot; *

»Ik zal er nog bijvoegen met den koninklijken Profeet: »Eén dag in Uwe woning, o God, is m ij meer waard dan duizend jaren onder de zondaars in de wereld.quot;

Al word ik vernederd in die woning van mijnen God, en al bekleed ik er de laatste plaats, al ondervind ik er al de ongemakken eener strenge armoede, en al draag ik er al bet gewicht eener stipte gehoorzaamheid; al wordt er de natuur met al bare begeerlijkheden bestreden, ten onder gebracht, geslachtofferd; het is mij voldoende dat het een huis van zaligheid is, om het mij niet alleen dragelijk, maar aangenaam en beminnelijk te maken. Ik vraag niets anders, en daarheen zijn al mijne begeerten gericht. Indien men op deze wijze het geluk der religieuze professie behandelt, bespreekt men het zakelijkste en het belangrijkste van dit onderwerp, en een redenaar moet steeds het zakelijke en belangrijke van zijn onderwerp behandelen, anders zal hij schoone woorden spreken, die in de lucht klinken, maar den geest niet overtuigen, en het hart niet raken.

-ocr page 278-

264

»En men moet mij niet antwoorden dat het Evangelie, dat alle Kerkvaders, steunend op het woord van Jesus, desniettegenstaande, aan de religieuzen niet alleen het honderdvoud beloven in het andere leven, dat is, de eeuwige zaligheid maar ook reeds in het tegenwoordige leven een honderdvoud, dat niet anders wezen kan dan de rust, welke men geniet, en de zoetheden, die haar vergezellen. Het is waar dat de Zaligmaker van dit dubbele honderdvoud gesproken heeft, het een van het toekomende leven, het ander van het tegenwoordige, terwijl Hij uitdrukkelijk verklaard heeft: »Niemand zal om mij zijn huis, of zijne broeders, of zijne zusters, of zijn vader, of zijne moede r of zijnegoe-deren verlaten; of h ij zal reeds in dit leven het honderdvoudige bekomen, en in het toekomende, het eeuwig le-v e n.quot;

Het is ook waar dat het honderdvoudige in dit leven voor eene religieuze ziel niets anders kan wezen dan de vrede, dien zij in haren staat geniet, en die alleen honderdmaal meer waard is dan alle bezittingen en alle goederen, waaraan zij verzaakt heeft: want aldus verklaren de uitleggers dien schoonen zin van den H. Marcus, en verstaan zij de belofte van den Zoon Gods. Doch waarin bestaat deze vrede ? Ziedaar waarin de jonge lieden kunnen dwalen en waarin men hen moet vóórlichten, in plaats van hen door streelende redevoeringen en ijdele overdrij-■yingen in die dwaling te houden.

-ocr page 279-

2G5

ȕoen Jesus aan Zijne leerlingen den vrede schonk, verwittigde Hij hen te gelijker tijd dat dit geen vrede was gelijk de wereld dien begrijpt en verlangt. Ik geef u mijnen vrede, zeide hun die goddelijke Meester: het is mijn vrede en niet die van de wereld. Deze vrede der wereld, deze valsche en veroordeelde vrede, is een werkelooze, weekelijke vrede, steunend op de gemakken en aangenaamheden des levens, op alles wat de natuur streelt, en de eigenliefde voldoet; maar de vrede der religieuze ziel is op geheel andere grondbeginselen gevestigd, op den haat tegen zich zeiven, op eene voortdurende opoffering van zijne zinnelijke neigingen, zijne genegenheden, zijne hartstochten, zijne begeerten. Zoodat, de religieus in zijne afzondering onmogelijk tevreden kan wezen, indien hij zich niet weet te vernederen, te kruisigen, te overwinnen, gehoorzaam te worden, arm, geduldig, ijverig in den arbeid, nauwgezet, in het vervullen zijner plichten, zich van niets uit te zonderen, zich in niets te ontzien, in niets gespaard te willen worden. Dit zal hem veel kosten ; doch door een soort van wonder, hoe minder hij zich ontziet, hoe minder hij zich zeiven spaart, des te overvloediger zal hij den vrede in zyn hart gevoelen.

»En zien wij ook niet dat juist in de gere-geldste en strengste communiteiten de grootste voldoening heerscht, en men er het juk van Jesus zoeter en Zijn last lichter vindt? Alles werkt samen tot die tevredenheid en rust eener waarlijk

-ocr page 280-

266

religieuze ziel: de onverschilligheid, die zij gevoelt voor alle raenschelijke dingen, en hare onthechting van alle belangen, die den wereldling zooveel zorg veroorzaken; de volkomene overgeving van zich zelve in de handen harer oversten, oin zich volgens hun inzicht te laten leiden; de rust van het geweten, de verwachting van die zaligheid, naar welke alleen zij verzucht, en naar welke zij ie-deren dag door nieuwe vorderingen tracht te streven; en vooral, de inwendige zalving der genade, die haar vervult. Want God, Zijn woord getrouw, heeft duizende geheime wegen om zich aan die ziel mede te deelen, en haar te doen overvloeien

van de zuiverste genoegens.

*

»Zoo men slechts naar het uiterlijke oordeelt, ziet men in haar gansche levenswijze niets dan wat moeilijk en terugstootend is; het slof, de eenzaamheid, het stilzwijgen, eene aanhoudende afhankelijkheid, eene blinde onderwerping, een lastigen regel, ongemakkelijke voorschriften, moeilijke werkzaamheden, vernederende oefeningen, verstervingen, vasten, hoetplegingen. Doch onder dit uiterlijk, dat in staat is zielen af te schrikken, die nooit verder zijn doorgedrongen, en die door geene enkele beproeving de geheimen Gods hebben leeren kennen, hoevele vertroostingen zijn daar onder verborgen, volgens de getuigenis van den Profeet, en weggelegd voor diegenen die den Heer vreezen? hoeveel meer zijn er nog voor die Hem beminnen en in geest en waarheid dienen ?

-ocr page 281-

267

«Hieruit volgt door een wonder, dat de aaid-sche en dierlijke mensch niet Legrijpt en nimmer begrijpen zal, maar dat geopenbaard wordt aan den religieuzen en geestelijken mensch door de ondervinding en den gevoeligsten smaak; hieruit volgt, zeg ik, dat, terwijl de lieden dezer wereld met al hunne bezittingen, al hunne eer, al hunne vermaken, bijna altijd ontevreden zijn, zich onophoudelijk over hun lot beklagen, de religieus, in zijne armoede, in zijne vergetelheid, onder de strengste gehoorzaamheid en bij de moeilijkste oefeningen, niet ophoudt zijnen toestand te zegenen, en in vrede zijne loopbaan aflegt. De vrede, dien hij bezit, is de vrede van God; en de Apostel, die het zelf ondervonden bad, verzekert ons dat de vrede van God boven alle gevoel verheven is, en door niets hier op aarde kan geëvenaard worden. Welnu, ik herhaal het nog eens, aldus moet men aan de religieuzen het geluk van hunnen staat voorstellen. Dit is het, waarop ik verlang dal men aandringt, en dat strekken zal om hunnen ijver, hunne waakzaamheid, hunne vurigheid op te wekken, door hen te doen besluiten dat zij slechts hierdoor gelukkig zullen zijn; maar dat zij het daardoor ook voortdurend en volkomen zullen wezen.quot; —

IT.

VERTROOSTINGEN VAN HET RELIGIEUZE LEVEN.

Over de vertroostingen van het religieuze leven zullen wij de Heiligen laten spreken , hunne kalme en bedaarde woorden zijn een

-ocr page 282-

268

hulpmiddel voor de ziel in hare verschillende gesteltenissen.

Niemand schetst beter dan de H. Bernardus de vertroostingen van den religieuzen staat. Deze leeraar, die de H. Maagd zoozeer beminde, drukt zich volgenderwijze uit ;

In den religieuzen staat

leeft de ziel zuiverder,

valt zeldzamer,

staat spoediger op,

is voorzichtiger,

ontvangt meer genaden,

geniet meer vrede,

sterft met grooter vertrouwen,

verkort haar vagevuur,

wint eene schoonere kroon.

Laat ons die troostvolle woorden een voor een nagaan, en beproeven de rijke schatten te ontdekken, die ieder woord bevat.

*

De religieuze ziel leeft zuiverder en met meer verdiensten.

wat zij doet, verricht onder met God, en om

en gehoorzaamt

Omdat zij alles het oog van God, in vereeniging aan God aangeboden te worden.

Zij is de dienares van God,

aan Hem.

Aan God verbonden door de geloften van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid, werkt zij, bidt zij, neemt zij hare uitspanning, rust zij, zonder zich van God te kunnen scheiden.

Er is in haar leven geen enkel oogenblik, en

| i

-ocr page 283-

269

geen enkele handeling, die door God niet geboden wordt, en die zij God niet moet aanbieden. Zij weet het, en deze gedachfe, die haar in 3ze haren arbeid en hare moeielijkiieden ondersteunt, \'kl verplicht haar te handelen met eene zuivere meening en eene zuivere liefde, die aan al hare handelingen eene onschatbare verdienste geven.

Voeg bij deze verdienste die, welke zij door hare geloften bekomt, \'en zie dan hoevele rijkdommen zij verzamelt en hoeveel eer zij God bewijst!

Hoe schoon en verdienstvol zijn de geringste handelingen van eene religieuze, riep een godvruchtig schrijver uit. De kroon eener vorstin is zooveel niet quot;waard als de eenvoudige bezem eener religieuze, wanneer de regel haar dit geringe voor-11 werp in handen geeft!

*

De religieuze ziel valt zeldzamer.

11 Omdat de muren, die haar van de wereld scheiden, — de regel, die alle oogenblikken van den r dag en den nacht omvat, — de blikken van hare 1 oversten, die haar vol liefde gadeslaan, — de gedachte aan God, die zy niet gemakkelyk verliest, — t de bijna aanhoudende bezigheden, die al hare oogenblikken innemen . . . noodzakelijk de gelegenheden tot zonde verwijderen. Gelukkige nood-■ zakelijkheid, die verplicht geregeld en zedig te leven! Gelukkige dwang, die de ledematen altijd bezighoudt met den arbeid, het verstand altijd inspant, den wil steeds opwekt zich tot God te wenden !

-ocr page 284-

270

»0 muren, o welbeminde muren,quot; riep de H. Magdalena de Pazzi uit, »voor hoevele gevaren bewaart gij mij lquot;

*

De religieuze ziel staat spoediger op.

Omdat zij zich omringd ziet van de liefderijkste, de machtigste, de krachtigste hulpmiddelen.

Het gebed, de biecht, de vermaningen, de godvruchtige lezingen, de goede voorbeelden, de heilige ingevingen, de gewetenswroegingen zijn altyd daar, ieder oogenblik gereed, om haar aan te sporen, te vermanen, te helpen, te troosten, op te heffen, te versterken, te vergeven. Eene religieuze moet wel slecht wez^n om een ganschen dag van den goeden God verwijderd te kunnen blijven. Ieder oogenblik kan zij ten minste opstaan door het gebed en door eene akte van liefde of gehoorzaamheid, die haar tot eene goede biecht voorbereiden.

leder oogenblik, iederen dag zeker, kan zij hare toevlucht nemen tot de overste om haar eene raadgeving, eene vermaning, eene aanmoediging te vragen.

En ontvangt zij bovendien niet onophoudelijk de genaden, die de heilige zielen, waaruit de communiteit bestaat, op deze doen nederdalen? • «Wanneer een religieus valt. zegt een der Vaders, komt God met spoed, en reikt hem de hand om hem op te helpen.quot; —

-ocr page 285-

271

De religieuze ziel is voorzichtiger.

Omdat zij hare plichten beier begrijpt, — hare zwakheid beter gevoelt, — de schoonheid van hare onschuld beter waardeert, — het gewichtige van hare geloften beter inziet, — en vooral gevoelt hoezeer zij Jesus door de minste vrijwillige overtreding zon bedroeven.

Ook waakt zij met zorg, maar zonder gedwongenheid, zonder last, zonder angstvalligheid, over hare blikken, hare verbeelding, hare woorden. — Ook beveelt zij zich dikwijls aan haren Engelbewaarder, in wiens tegenwoordigheid zij gelukkig is te leven.... Ook doet zij des morgens zorgvuldig onderzoek van voorzorg dat haar de gelegenheden doet vermijden en meer op hare hoede doet wezen.

*

De religieuze ziel ontvangt meer genaden.

Omdat zy, bijna noodzakelijk, meer met God vereenigd leeft. God is de fontein, waaruit onophoudelijk ontelbare genaden voortkomen; ongetwijfeld hebben alle schepselen deel aan deze genaden, doch hebben diegenen, die bij de fontein wonen, niet een overvloediger aandeel\'?

En de religieuze bewoont een huis, dat aan God toebehoort, — zij leeft, zij rust onder hetzelfde dak als Jesus, — zij nadert bijna dagelijks tot de H. Tafel, — verscheidene keeren per dag begeeft zij zich naar den tabernakel, waar Jesus

-ocr page 286-

27c2

woont, — verscheidene malen begeeft zij zich tot het gebed, God aanroepend, aanbiddend, bedankend, smeekend, — zelfs haar werk verwijdert haar niet van God, omdat het verricht wordt op bevel van God, onder het oog van God.... Hoe zou zij niet

vervuld worden met genaden, die haar heilig maken?

*

\'De religieuze ziel geniet meer vrede.

Wat zou toch de religieuze kunnen verontrusten? Is zij niet met God en vooral behoort zij niet aan God ? De ziekten kunnen haar de gezondheid des lichaams ontnemen, — de laster kan haar de achting ontnemen, die zij genoot, — de ziekelijkheden kunnen haar van geen stoffelijk nut doen zijn, — de duivel kan hare verbeelding vervullen met schrikbeelden, angsten, bekommernissen, — hare oversten en hare gezellinnen kunnen, door toelating van God, in haar niets zien dan een last . . . zoo zij naar best vermogen hare plichten trouw vervult, zoo hare ziel en haar wil aan God behooren, zelfs dan wanneer het baar zou toeschijnen dat haar hart Hem niet toebehoorde, kan zij altijd zeggen: »Ik behoor aan God, enGodzal mij nimm erve r laten!quot;

En is met deze gedachte de ziel niet altijd vol vrede ?

De religieuze ziel sterft met grooter vert rouwen.

Heilig sterven is loch maar het voornaamste ... welnu, boven den ingang van ieder religieus huis

-ocr page 287-

273

zou men de woorden kunnen schrijven, welke men op den gevel van een Trappistenklooster leest: »Is het leven hier soms hard, het sterven is er zoet!quot;

Ja, het is zoet te sterven in een religieus huis, omdat men er heiliger heeft geleefd dan in de wereld, — zichzelve er standvastiger hee\'ft verloochend, geduldiger geleden heeft, — vuriger heeft bemind, — ijveriger gewerkt heeft, — en bovenal er godvruchtiger gebiecht en gecommuniceerd heeft.

»Hoe zou ik niet tevreden sterven,quot; zeide een religieus, die glimlachend lag te zieltogen, — »de Heer heeft den Hemel beloofd aan wie alles om Hem verlaten heeft; welnu, ik heb alles uit liefde tot Hem verlaten, en God gaat dus Zijne belofte vervullen.quot;

Een religieus heeft de volgende woorden gesproken, die iedere religieuze, zoo zij geregeld en heilig geleefd heeft, op haar sterfbed kan herhalen; sik wist niet dat het zoo zoet was te sterven !quot;

*

Dereligieuzezielverkort haar vagevuur.

Omdat vooreerst, volgens het gevoelen der godgeleerden, de religieuze door hare professie de kwijtschelding ontvangt van de tijdelijke straf voor alle zonden, die zij in de wereld bedreven heeft, zoodat zij op dien dag zoo zij goed gesteld is, — en welke religieuze heeft op dien dag geene volmaakte gesteltenis ? —- eene genade van kwijt-

18

-ocr page 288-

274

schelding ontvangt, die haar terstond den hemel zou openen, indien zij kwam te sterven.

Vervolgens omdat de dagelijksche zonden, die zij na hare professie mocht bedreven hebben, licht zijn uitgewischt door de gebeden, de verstervingen, de communiën, den arbeid van lederen dag, en door de talrijke aflaten, die verbonden zijn aan bijna alle godvruchtige oefeningen dei-communiteit, omdat, eindelijk, bij den dood van iedere religieuze, door alle zusters een groot getal gebeden verricht wordt, en voor de zielerust der

overledene een groot getal tl. missen-gelezen worden.

*

De religieuze ziel wint een schooner kroon.

Omdat de heerlijkheid der hemelsche kroon ge-evenredigd is aan de liefde, die de ziel voor God heeft gehad en de offers, welke zij voor Hem gebracht heeft.

Wie nu heeft God meer bemind dan eene religieuze? Uit liefde tol Hem heeft, zij vaarwel gezegd aan alles, wat zij liefhad; aan haren vader, hare moeder, hare broeders, hare zusters, — aan alles, wat zij kon verwachten van wereldsche vreugden, van rijkdommen, eer en vermaken 1 — Zij heeft Hern haar lichaam en haar hart geschonken door de gelofte van zuiverheid, hare goederen, haren tijd, hare nijverheid door de gelofte van armoede, haar geheel wezen door de gelofte van gehoorzaamheid!

ïAch!quot;\' zeide de H. Alph. de Liguori, »zoo de wereldlingen de belooning zagen, die voor de re-

-ocr page 289-

275

ligieuzen bestemd is, zouden zij hunne huizen verlaten, ja zelfs van den troon stijgen, om even als zij zich binnen de muren van een klooster op te

sluiten en zich aan God toe te wijden!quot;

* *

Na deze opmerkingen welke wij u aanraden te herlezen en te overwegen, moet gij geknield het volgende gebed bidden;

»0 Jesus, mijn Verlosser en mijn God! hoe is het mogelijk dat Gij, terwijl Gij zoovele onschuldige personen in de wereld hebt gelaten, aan mij, arme zondares, de gunst wilt verleenen uwe bruid te worden, en dat gij mij toegang verleent tot dat gezegend verblijf, dat het uwe is?

O mijn God! dewijl Gij mij zulk eene groote gunst wilt bewijzen, schenk mij dan de genade die te kunnen waardeeren, opdat ik U dankbaar weze en door mijne liefde beantwoorde aan d.e liefde, welke Gij mij betoont.

Gij verkiest mij boven zoovele anderen, is het dan niet billijk dat ik u verkieze boven de gan-sche wereld ?

Gij wilt mij doen deelen in Uwe innigste genaden, door mij onder Uwe kinderen aan te nemen, is het dan niet billijk dal ik U alles geef wat ik ben en wat ik bezit?

Ja, mijn Jesus, ik schenk U alle macht over mij, neem mijne zinnen, mijne ledematen, mijn hart, mijnen wil, en laat mij over niets meer meesteres wezen.

Ja, mijn Jesus, op dit voor immer gezegend

-ocr page 290-

276

oogenblik, waarop het mij zal vergund wezen mijne geloften uit te spreken, wil ik geene andere meening hebben dan de uwe, geen ander verlangen dan het uwe, geen anderen wil dan uw heiligen en altijd aanbiddelijken wil !

En zoo de ontroering van mijn hart mij niet toeliet bedaard genoeg te zijn om den zin dezer geloften die het voorwerp van al mijne verlangens uitmaken, goed uit te spreken, protesteer ik nu reeds tegen alles wat de kracht en beteekenis der woorden, die ik zal zeggen, zou kunnen verminderen.

O Maria, mijne Moeder, gij zijt het, die mij hierheen hebt geleid, die mij geholpen hebt deze offers te brengen, die ik langen tijd meende dat boven mijne krachten waren; o ik bedank u!

Weldra zal ik de bruid van Jesus zijn, dan, nog meer dan nu, zult gij mijne moeder wezen; o Maria, Maria, bewaar mij, bescherm mij, verdedig mij, bemin mij! Amen.

*

* *

En lees nu langzaam, als besluit van dit boekje: Het symbol um van den Religieus.

Ik geloof dat de roeping tot het religieuze leven een der grootste genaden is, die God aan eene ziel kan schenken.

Ik geloof dat de zaligheid gemakkelijker en zekerder is in het religieuze leven dan in de wereld voor den religieus, die onderdanig is aan zijne oversten, getrouw aan den regel, gehecht

-ocr page 291-

277

aan zijne bediening, — maar moeilijker en onzekerder voor den religieus, die een leven leidt van verslapping, gemor en voortdurende ontevredenheid. *

Ik geloof dat de kruisen van het religieuze leven, wanneer men ze met kalmte, geduld en overgeving verdraagt, verborgen worden door de goddelijke vertroostingen, die ze licht maken, haar zelfs doen liefhebben, en vooral ze roemvol maken, — doch dat diezelfde kruisen, wanneer men ze met ongeduld en inwendige ontevredenheid draagt, vergezeld gaan van bittere smarten, die ze

nog zwaarder maken en alle verdiensten wegnemen.

*

Ik geloof dat voor den waren religieus het huis, dat hij bewoont, een voorsmaak is van het paradijs; hij vindt er de zekere vervulling van den wil Gods, — de gezellen van Jesus, — het onuitsprekelijk geluk eener bijna dagelijksche communie, en dat andere geluk, dat niet in den hemel bestaat, van God zijne liefde te kunnen toonen door eenig lijden; hij geniet er een vrede en een geluk, die geen tong in staat, is om uit te drukken, — maar voor den kwaden religieus is dit huis een voorsmaak van de hel.... die hij echter door zijne tranen en zijn

oprecht berouw, in een hemel kan veranderen. *

Ik geloof dat de religieuze gehoorzaamheid eene ware vrijheid is of eene ware slavernij, naar gelang men haar onderhoudt om aan God

-ocr page 292-

278

te behagen, of uit menschel\'yk inzicht, of slechts uit noodzakelijkheid.

*

Ik geloof dat een trage, lauwe, onvolmaakte religieus groot gevaar loopt wegens zijne zaligheid, en dat een religieus, die onderdanig, nauwgezet, van goeden wil is, dagelijks de groote zaak zijner

zaligheid meer en meer verzekert.

*

Ik geloof dat de tegenzin in de religieuze huizen bijna altijd voortkomt uit de ongetrouwheid in do kleine oefeningen, in de kleine voorschriften en dat men zich te gemakkelijk tot licht gemor en kleine aanmerkingen laat vervoeren, en dat het beste middel tegen allen tegenzin, tegen alle moeilijkheden en tegen bijne alle bekoringen is : de stipte gehoorzaamheid, de broederlijke liefde,

en de eerbied voor het gezag.

*

Ik geloof dat een religieus verplicht is heiliger te wezen dan een eenvoudig geloovige, en dat de zonde, die hij bedrijft. God veel meer beleedigt dan dezelfde zonde, door een gewoon christen bedreven.

*

Ik geloof dat de getrouwheid aan de geringste punten van het religieuze leven eene bron is van groote heiligheid, en dat de ziel, die groote zorg draagt geene enkele overtreding te bedrijven, iederen dag

eene bijna ontelbare menigte verdiensten vergadert. ♦

Ik geloof dat een getrouwe religieus in den

-ocr page 293-

279

Hemel gelukkiger en meer verheerlijkt zal wezen dan de andere uitverkorenen, — maar dat een religieus, die verloren is gegaan, ook in alle eeuwigheid ongelukkiger zal zijn, dan de andere verdoemden.

AANHANGSEL.

I.

Beschouwingen over denwereldlijken staat en den religieuzen staat om eene ziel te helpen in de keuze, welke z ij wil doen.

Geknield voor het H. Sakramenf, moet men deze bladzijden lezen, en volgens den raad van den H. Ignatius zich zelve afvragen :

1quot;. Indien iemand, dien ik nooit gezien had en in wiens volmaaktheid ik belang stelde, zich in mijn toestand bevond en mij om raacK vroeg, wat zou ik hem aanraden lot meerdere eer van God en de grootere volmaaktheid van zijne ziel ?

2°. Hoe zou ik in hel uur des doods mij willen gedragen hebben in de keuze, die ik thans ga doen ?

3°. Welke keuze zou ik willen gedaan hebben, als ik voor den rechterstoel van God geroepen word ?

1.

Redenentengunste vanden wereldl ij ken staat.

1. — Men kan in de wereld zalig worden, en verscheidenen hebben er heilig geleefd. In de oude wet bestond slechts de echtelijke slaat: en

-ocr page 294-

280

hoeveel patriarchen en profeten zijn in dien staat niet tot eene groote heiligheid gekomen!

2. — God vergt in een leek de volmaaktheid niet van eene religieuze; dezen zijn verplicht om heiliger te leven om haar verheven staat.

3. — Men vindt in de wereld krachtiger middelen ter zaligheid : de biecht, de communie, de geestelijke lezingen, zelfs de gemakkelijkheid om te mediteeren en te bidden zoo lang men wil, het woord Gods te aanhooren. Dit alles is mogelijk, en zoo men er nut uit weet te trekken, zal men zeker naar den hemel gaan.

4. — Er zijn in de wereld gelegenheden om goed te doen, die men in den religieuzen staat niet vindt, bijv. aalmoezen geven, armen bezoeken, zijne parochie stichten, enz. — De opvoeding der kinderen, die het huwelijk heeft doen verheffen tot de waardigheid van sakrament is van zeer groote verdienste bij God. Eene huismoeder, die aan haar huis het voorbeeld van de deugd geeft, wekt in allen een heiligen naijver op om het goede na te volgen, dat zij doet; zij zal dan ook beloond worden door schatten van genade en heerlijkheid. Hoe schoon is het in een huisgezin de orde, de geregeldheid, de heiligheid te zien heerschen !

5. — Al wie den religieuzen staat omhelzen, leiden geen heilig leven; hetzelfde ongeluk kan u voorkomen, zoo gij zonder roeping dezen staat omhelst ; men ontdoet zich niet van zijn lichaam als men in het klooster treedt, en de duivel verliest de macht niet ons te bekoren.

-ocr page 295-

281

O- — Het is moeilijk voortdurend van den wil van een ander af te hangen; vooral indien de oversten bij ongeluk lastige nnenschen zijn.

7. — De last des levens is minder zwaar, wanneer men hem met tweeën draagt.

8. — De hoop op eene eervolle betrekking, een eerlijke winst, rechtvaardig verkregen rijkdommen, eer en roem zijn goederen, die het geoorloofd is in de wereld te genieten.

9. — Beproef uwe krachten, onderzoek uwe neigingen, uwe begaafdheden, uw karakter, zelfs de gebreken, waaraan gij onderhevig zijt, en het overwicht, dat zij op u gekregen hebben. — Zult gij van nut kunnen zijn ?

Redenen tegen den wereldlijken slaat.

1. Men ontmoet er talrijke en groote gevaren voor de zaligheid, zoovele slechte voorbeelden, zoovele gelegenheden tot zonde, zoovele middelen van verleiding zijn in staat diegenen zelfs te bederven die het besluit genomen hebben een christelijk leven te leiden, en hen ongemerkt ten verderve te voeren.

2. Wat baat het den mensch de gan-sche wereld te winnen, zoo hij zijneziel verliest? 1) Alles, wat op aarde is,quot; gaat voorbij ; de hemel en de hel zijn eeuwig.

3. Wat zijn de rijkdommen ? waartoe zullen zij bij den dood dienen ? Gij zult niets van hier mede-nemen. Men kan den hemel niet voor geld koopen.

4. Wat zijn de zinnelijke genoegens ? zij gaan

1) Matth, XVI, 26.

-ocr page 296-

282

voorbij ; (de mensch deelt ze een oo^renblik mot het redelooze dier). Een vermaak van een oogen-blik, en eeuwige strafïen ; want het is zeer moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk, de aardsche genoegens te genieten en ook de hemelsche.

5. Wat zal het lekkere en overvloedige eten en drinken eens baten ? De kwade rijke had alle dagen een heerlijke tafel en hij werd in de hel begraven, terwijl de arme Lazarus ten hemel werd gedragen. Waarom met zooveel zorg een lichaam gevoed, dat weldra tot verrotting zal vergaan, een afschuwelijk lijk en het aas der wormen zal worden?

6. WTat is de eer, zelfs de schitterendste ? een rook, die in een oogenblik vervliegt. Al zou ik haar honderd jaar genieten, wat is honderd jaar in vergelijking met de eeuwigheid ?

7. De kruisen en tegenspoeden in de wereld zyn ontelbaar; zoo gij het goed beschouwt, zult gij zien dat de wereldlingen meer te lijden hebben dan de religieuzen. Dezen lijden voor den hemel, genen voorde ijdelheid en dikwijls voor de hel.

8. Wat zal het zijn zoo gij u met iemand verbindt, met wien gij niet kunt overeenstemmen \'! zijne tegenwoordigheid zal een hel wezen in uw huis ; slechts zijn dood of de uwe kan u bevrijden.

9. Wat zal het zijn als gij ongehoorzame, ondeugende kinderen hebt, die de schande zijn hunner moeder? Welk een bron van droefheid ! welke strenge rekenschap zult gij aan God moeten geven, zoo zij door uwe schuld slecht zyn opgevoed !

10. De dagelijksche zorg voor het voedsel, de kleeding, het huishouden, is een oorzaak van

-ocr page 297-

283

voortdurende onrust en kommer. Deze onafgebroken aandacht op de aardsche zaken houdt ons zoo bezig, dat wij nauwelijks den tijd hebben aan God te denken en aan het heil onzer ziel.

11. Hoeveel arbeid om rijkdommen te versameien ! Zoo God toelaat dat uwe pogingen vruchteloos zijn, hoe zult gij de armoede verdragen ?

Men moet bekennen dat de ellende oorzaak geweest is van vele laagheden en zelfs van vele misdaden.

12. De dood is een wreed offer voor de lieden der wereld ; met smart scheiden zij van hunne naastbestaanden, verlaten zy de rijkdommen, waaraan zij zoo gehecht waren.

13. Het is moeilijk in het midden der vlammen te leven zonder zich te branden, vuilnis aan te raken zonder zich te bevlekken, de goederen dezer wereld te genieten, zonder dat het hart er zich aan hecht. En echter moet de christen, zegt de H. Paulus, de dingen dezer wereld gebruiken, alsof hij ze niet bezit. 1)

Eindelijk is het gemakkelijk rijkdommen te vergaderen door onrechtvaardige middelen, vooral als de nood dringt.

14. Deze beschouwingen moeten u echter niet van den wereldlijken staat afhouden, als gij door God er toegeroepen zijt: »Gij kunt alles in Hem, die u versterkt.quot; 2). Zoovelen hebben de genade ontvangen zich in dezen slaat te heiligen, waarom zoudt gij ze ook niet verkrijgen ? Onderzoek nog uwe krachten, uwe middelen om

I) Cor. VII. 31. 2) Philipp. IV. 13.

-ocr page 298-

Ö84

aan het kwaad te wederstaan en uwe neigingen.quot;

2.

Redenen tegen den religieuzen staal.

1. Het is zeer moeielijk om standvastig een volmaakt leven te leiden, dat is, geheel strijdig met onze zinnen en de natuurlijke liefde, die wij voor ons zeiven hebbeq. Meer dan eens heeft men menschen gezien, die in het religieuze leven hunne gemakken, de voldoening hunner zinnen zochten, en die aldus allen smaak verloren hebben voor de oefeningen van het inwendig leven.

2. De onderhouding der drie geloften is eveneens zeer moeilijk. Het is hard voor immer aan zijn eigen wil te verzaken. De zuiverheid, wil zij ongeschonden bewaar d worden, vergt een lastigen strijd ; die haar schendt, begaat eene heiligschennis. De armoede berooft den mensch voor geheel zijn leven van alles.

3. Vooi\' altijd te verzaken aan de goederen, die men bezit, en die men in het vervolg bekomen kan, aan zijne gemakken in voedsel, woning en kleeding; vaarwel zeggen aan zijne vrienden, zijne bloedverwanten, de geoorloofde vermaken, de eereposten en waardigheden, zijne titels en adeldom, is gemakkelijker te zeggen en (e denken dan ten uitvoer te brengen.

4. Steeds een sober voedsel, eene strenge boetvaardigheid, slot, eenzaamheid, dagelijks dezelfde bezigheden en verstervingen, ziedaar, wat men wel moet overwegen; nog eens, het is gemakkelijker gezegd dan gedaan.

-ocr page 299-

285

5. Het is vermetel zulk een moeilijken staat te omhelzen zonder eene duidelijke roeping van God; er zijn religieuzen, die hunnen staat verlaten hebben, omdat zij er zonder roeping waren ingetreden, of wel, zij hebben zóó traag geleefd, dat het hun beter ware geweest hem nooit omhelsd te hebben. Men zou berouw kunnen gevoelen den religieuzen slaat omhelsd te hebben wanneer het te laat is om terug te treden.

6. Deze staat heeft zijn moeilijkheden en gevaren, welke gij niet kunt overwinnen zoo uwe roeping niet van God komt, en gij door de getrouwe onderhouding der regels Zijne genaden niet verdient.

7. God wil niet dat allen religieuzen worden; daarom geeft hij niet aan allen de begaafdheden en de krachten, die voor dien staat vereischt worden. —

3.

Redenen ten gunste van den religieuzen staat.

1. In volmaaktheid en uitmuntendheid wint de religieuze staat het van alle anderen, hetzij omdat hij de hinderpalen tegen de zaligheid wegneemt, hetzij omdat hij den geheelen mensch op de volmaaktste wijze aan God toewijdt.

2. God heeft aan de religieuzen bij eede den hemel beloofd: «Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, al wie zijn vader, zijne moeder, zijne broeders en zijne zusters om mijnentwil verlaten zal, zal het honderd-

-ocr page 300-

286

voud bekomen en het eeuwig leven bezitten.quot;!) — De intrede in den religieuzen staat is een teeken van voorbeschikking.

3. In den religieuzen staat verdwijnen de gevaren voor de zaligheid, de gelegenheden tot zonde, de verlokkingen tot het kwaad, die de wereld aanbiedt. De zonden van het vleesch worden onderdrukt door de zuiverheid en de versterving; de eerzucht wordt bedwongen door de gehoorzaamheid, en de begeerte naar rijkdommen door de armoede. Daar zijn geen slechte voorbeelden, die medeslepen, geene gelegenheden tot zonde die verleiden.

4. De religieuze staat biedt ook nog een overvloed aan van krachtige middelen ter zaligheid, en die den mensch, om zoo te zeggen, dwingen om deugdzaam te leven. Dit zijn de regels; de waakzaamheid der oversten, het dikwijls ontvangen der H. Sakramenten, de openbare en bizondere vermaningen, de voorbeelden der medezusters, die heilig leven, het dagelijks lezen van geestelijke boeken, de versterving, de overweging der goddelijke waarheden, de verwijdering van alle we reldsche zaken, het onophoudelijk bezig zijn met goddelijke zaken, de bestraffing der gebreken.

5. Volgens den H. Thomas en andere H. Vaders, verschaft de intrede in den religieuzen staat de volkomene kwijtschelding der zonden van het vorig leven.

6. De religieuze behoeft zich niet bezig te houden met al wat de voeding, de kleeding, de

i ) Mntth. XIX : 28—29.

-ocr page 301-

2Squot;;

woning en de andere zaken betreft. Vrij van aardsche zorgen, kan zij zich te beter met geheel haar hart toeleggen op den dienst en de liefde van God, zich aan de geestelijke oefeningen wijden en hare zaligheid verzekeren.

7. De religieuze, die gehoorzaam is aan de leiding barer oversten, is verzekerd altijd den wil van God te volbrengen. Zij kan dus nimmer dwalen, wat zij ook doet, zoo zij slechts handelt volgens den wil van hare oversten, vanwieJesus heeft gezegd: »D i e u hoort, hoort m ij.quot; 1) —

8. Het religieuze leven is niets anders dan eene aanhoudende beoefening der deugden, deze hebben des te meer verdiensten, omdat men ze beoetent uit gehoorzaamheid of uit gelofte, gelijk de H. Thomas leert.

9. Het deelachtig zijn aan de goede werken door de religieuzen derzelfde orde, die over de gansche wereld verspreid zijn, verschaft aan ieder evenveel verdiensten, alsof zij zelve deze werken verricht had.

10. Welke verdiensten, welke schallen van glorie vergadert eene religieuze, die de stervenden bijstaat, catechismus doet, de zieken verzorgt, de weezen tot moeder strekt, zich voor de glorie van God ten offer brengt!

dl. De dood is voor de religieuze zoet en gemakkelijk, hetzij omdat zij reeds sedert lang aan deze wereld heeft vaarwel gezegd, hetzij omdat zij eene groole vreugde gevoelt bij de gedachte

I) Luc. X ; tB.

-ocr page 302-

288

aan een leven, dat geheel aan den dienst van God is gewijd. Ook laat de gedachte aan den oppersten rechter, die zoo vreeselijk is voor den wereldiing, haar vol vertrouwen.

12. Na den dood eener religieuze, dragen hare zusters voor haar een groot getal communies op, en doen een aantal missen voor haar lezen.

43. Al bood de religieuze staat al deze voor-deelen niet aan, dan waren er toch nog genoeg. God wordt er meer bemind en trouwer gediend door de volmaakte navolging van Jesus; is dat geen krachtige reden om een christen te bewegen een zoo heiligen staat te omhelzen?

14. Overweeg de buitengewone voordeelen van den religieuzen staat, volgens den H. Bernar-dus, bldz. 258. -— »In den religieuzen staat,quot; zegt hij, sleeft de ziel zuiverder, omdat men er de zuiverheid, de gehoorzaamheid en de armoede onderhoudt; zij valt zeldzamer, omdat men er de gevaarlijke gelegenheden, den slechten om-gang, de gevaren der wereld niet aantreft. Zij staat spoediger op, omdat zij onophoudelijk de voorschriften van het Evangelie, de voorbeelden der heiligen en den ijver der anderen voor oogen heeft. Zij is voorzichtiger op het gezicht van hare vorige zonden, hare tegenwoordige onvolmaaktheden en de belooning, die voor haar is bereid. Zij rust met meer zekerheid, omdat zij de zoetheid smaakt van de kracht der gaven van den H. Geest en der inwendige vertroostingen. Zij ontvangt veel-vuldiger de hemelsche genade, om de voortdurende toeneming van hare goede gesteltenissen; van de

-ocr page 303-

289

goddelijke genade, en hare meer innige gemeenzaamheid met God. Zij wordt spoediger gezuiverd om de overvloedige hulpmiddelen, die haar worden aangeboden, goede ingevingen, menigvuldige vermaningen, enz. Zij sterft met grooter vertrouwen om de aflaten, die aan de religieuzen zijn toegestaan, de verdiensten en de hulp harer medebroeders. Zij wordt overvloediger beloond om hare volmaaktere navolging van Jesus, de werken van het religieuze leven, en de overwinning, behaald op den duivel, de wereld en het vleesch.quot; — (Mgr. Luquet).

II.

DE WERELD EN HET KLOOSTER.

In de wereld leeft men zeer dikwijls zonder de praklisclie waarheden van het christendom en de voorname plichten van zijnen stuat te kennen.

In do wereld denkt men slechts aan stoffelijke goederen, zich voordeelig te vestigen en fortuin te maken.

tn de wereld heeft men slechts weinig tijd over voor de groote en belangrijke zaak der zaligheid.

In de wereld legt men zich maar oppervlakkig op het gebod toe, en denkt gedurende den dag maar zelden aan üod.

In het klooster zoekt men zich onophoudelijk te onderrichten in de wet Cïods en de verplichtingen van den regel, en men legt er zich op toe om alles te volbrengen wat is voorgeschreven.

In het klooster doet men slechts zijn best zich te ont-hechten van al wat vergankelijk is en voor den liemel te werken.

In het klooster is de zaligheid het doel van alle gedachten, van allo werken, van alle vermoeienissen.

In het klooster bidt men erscheidene muien daags, men mediteert, men bezoekt Jesus, men wordt bijna aanhoudend herinnerd aan de tegenwoordigheid van God.


49

-ocr page 304-

290

In de wereld zoekt een meisje zich slechts te ver-toonen, te pronken, te schitteren door haar ijdolen tooi, opschik en sieraden.

In de wereld doet een meisje haar best hare jeugd, hare\' schoonheid, hare uitwendige bevalligheid te behouden, om de blikken, de achting, de vriendschap der schepselen tot zich te tiek-ken.

In de wereld houdt een meisje zich zooveel mogelijk onledig met ijdele lezingen, die haren geest bederven, haar hart vergiftigen, en haar altijd minstens haren tijd doen verliezen.

In de wereld vindt een meisje haar behagen in we-reldsche gezelschappen en vergaderingen, waar de zuiverheid dikwjjls wordt bevlekt, en bijna altijd de liefde gekwe\'.st wordt.

In de wereld tracht een meisje altijd haar zin te doen, — hare eigenliefde te bevredigen, — hare weekelijk-heid te voldoen, — alles te vermijden wat haar hindert.

In de wereld bezigt een meisje duizende kunstgrepen, en duizende geoorloofde of ongeooi loofde omwegen, om zich te doen beminnen en zoeken.

In de wereld verliest een

In het klooster zoekt de novice zich slechts te vernederen, vergeten te worden, zich te verbergen onder eenvoudige, zedige, zelfs grove kleederen.

In het klooster maakt de novice volstrekt geen werk van hare uitwendige bevalligheden, zij zoekt slechts aan God te behagen, wel overtuigd dat Hij alleen de schoonheid van hare ziel bemint.

In het klooster houdt de novice zich bezig met ernstige lezingen, die hare godsvrucht voeden, haar verstand verlichten, haar hart zuiveren.

In het klooster onderhoudt de novice een streng stilzwijgen, dat zij slechts onderbreekt als de regel het toestaat, en zij is op hare hoede om geen enkel woord tegen de liefdo te laten ontsnappen.

In het klooster legt de novice er zich op toe in alles te gehoorzamen, — zich zelve te verloochenen, — hare eigenliefde te vernietigen, — hare gebreken uit te roeien.

In het klooster gaat de novice te werk met openhartigheid, oprechtheid, eenvoudigheid, en zoekt slechts de welwillendheid en liefde van Jesus te verdienen.

In het klooster besteedt de

-ocr page 305-

291

meisje een groot deel van haren tijd in duizende ijdel-heden, opschik, en bijna belachelijke zorgen voor hare gezondheid en haar uiterlijk.

In de wereld verontrust een meisje zich over eene ondergane vernedering, over een ongeval dat haar overkomt: zij laat zich vervoeren door tegenzin, spjjt, kwade luim, wanneer alles haar niet naar den zin gaat.

In de wereld bereidt een meisje zich niet zorgvuldig voor tot het ontvangen der H.Sakramenten, denkt er weinig aan zich van hare gebreken te beteren, eu stelt zich op communiodagen tevreden met eenige gebeden meer te verrichten, en ten hoogste wat ingetogener te zijn.

In de wereld handelt een meisje volgens haar onstandvastig karakter, maakt vele voornemens, die zij nimmer uitvoert; ternauwernood eene week leeft zij geregeld, dan vermoeit haar dit, en wordt zij weder achteloos, zij begint duizende zaken, die zij nooit ten einde brengt, omdat zij, haar eigen meester zijnde, de kracht niet heelt den tegenzin te overwinnen, die noodzakelijk volgt door het aanhoudend verrichten van denzelfden arbeid.

novice haren tijd zuinig in nuttige bezigheden, — en verooi looft zich geen enkel vermaak of rust, buiten de bepaalde uitspanningsuren.

In het klooster wordt de novice door een verwijt of eene vernedering niet ontsteld; en wanneer zij niet slaagt, ziet zij in haar mislukken den wil van üod, zij onderwerpt zich, en tracht den volgenden keer beter te doen.

In het klooster legt de novice zich geheel bizonder toe om de 11. Sakramenten met een groeten geest van geloof te ontvangen; iedere biecht is voor haar eene gelegenheid van vernieuwing; iedere communie maakt haar sterker, waakzamer en deugdzamer.

In het klooster is de novice aan een regel onderworpen, die haar niet vrij laat om over haren tijd te beschikken noch om dezen of genen arbeid te kiezen; zij is bezig onder het oog barer oversten, die haar verplichten voort te zetten wat zij begonnen heeft; zij wordt ondersteund, opgewekt , aangemoedigd door de gedachte, dat ?ij den wil Gods volbrengt, dat God al hare vermoeienifsen telt om haar meer te beloonen naarmate zij meer tegenzin moest overwinnen.


-ocr page 306-

292

Lees deze weinige regelen langzaam over en zie welk verblijf, dat van de wereld of dat van het klooster — het meest geschikt is den vrede aan uwe ziel te geven, en u het zekerst naar den hemel zal geleiden.

III.

EEN VERTREK NAAR HET KLOOSTER.

Op zekeren dag ontving de pastoor van St.-Maurice d\'Angers het bezoek van een landman uit Genet, zijne vorige parochie. Het was een krachtige, stevige jonkman van nog geen dertig jaar; zijn gelaat teekende goedheid, openhartigheid en godsvrucht.

»Zoo, Peter, riep de pastoor uit, verheugd hem te zien. Hoe maakt men het te Genet ? Belooft de oogst goed te wezen ? Is uwe familie welvarend ?

— Mijnheer Pastoor, zeide de boer met eene zekere verlegenheid, ik ga eene groote onderneming beginnen. Ik ga naar het klooster dei-Trappisten, voorbij le Mans, op den weg naar Parijs.

— Wordt gij Trappist?

— Ja, Mijnheer Pastoor. Gij hebt ons zoo dikwijls gezegd dat men niet te veel kon doen voor den goeden God, dat ik eindelijk besloten heb alles voor Hem te verlaten.

— Maar uwe moeder had u hoog noodig. Het is eene arme weduwe en de landbouw vereischt in uwe streek zwaren arbeid.

— Daarom heb ik mij ook niet gehaast. Mijnheer

-ocr page 307-

293

Pastoor. Ik denk er al meer dan tien jaren over om monnik te worden. Ik wachtte tot mijn broertje Jan geloot had, hij heeft een hoog nummer getrokken, hij is vrij, en ik meende nu te mogen heengaan.

— En uwe goede moeder, die u zoo beminde en wier steun gij waart, hoe hebt gij hare toestemming gekregen ?

— O, Mijnheer Pastoor, mijn hart bloedt er nog van. . . Zie, ik dacht dat ik er nooit toe had kunnen komen. Zij vermoedde dat ik een plan had, dat ik niet wilde zeggen. Des winters, wanneer wij samen bij den haard zaten, en zij aan het spinnen was en ik zat te denken, stond haar spinnewiel dikwijls stil. Zij zag mij aan ; ik opende den mond, onmogelijk ! mijne knieën knikten, mijne lippen beefden, het werd mij koud om het hart en de woorden bleven mij in de keel zitten.

Mijne moeder had medelijden met mij. — »Pe-ter, sprak zij, mijn zoon, als er u iets hindert, zeg het mij dan. Wilt gij gaan trouwen ? Wij zijn niet rijk, maar wij hebben een goeden naam ; uw vader heeft geleefd en is gestorven als een heilige, en iedere fatsoenlijke familie van het land zal prijs stellen op eene verbindtenis met ons.quot;

Hoemeer mijne moeder aandrong, des te meer vreesde ik haar te bekennen dat ik aan geheel iets anders dacht en monnik wilde worden. Eindelijk had mijne moeder ons laatst op een avond vereenigd om gesamentlijk de maand der goede lieve Vrouw te openen, en toen de andere weg waren, bleef zij alleen met mij zitten bidden.

-ocr page 308-

294

De gedachte kwam bij mij op dal hel nu het oogenblik was mijn voornemen te openbaren.

•— Moeder, zeide ik, zoo gij er in toestemt, ga ik naar de Trappisten, ik ga er voor u bidden en boetvaardigheid doen.

O mijn God! als men bedenkt dat men zi.lke dingen moet zeggen! Mijne moeder bleef een oogenblik doodstil, zonder spreken, en als zonder te ademen; vervolgens, altijd geknield blijvende, zeide zij rustig, en met ten hemel geslagen oogen:

— »Peter, de goede God is uw vader, de godsdienst uwe eerste moeder; zij gaan vóór mij. Ga dan, dewijl zij u roepen; zoo ik u een kwartier ophield, als er sprake is van uwe ziel, zou ik sterven van verdriet. Gij hebt mij goed bemind en bijgestaan, ik zegen u.quot;

— Ik kon niet meer. Mijnheer Pastoor. Ik ging naar buiten om ruimer adem te scheppen ; het was het uur, waarop het vee werd binnengebracht en daar kwamen mijne ossen naar mij toe en zagen mij aan alsof zij wilden zeggen : »Meester ■waarom gaat gij heen.\'\'

Ik vluchtte naar het veld zonder die kwellingen te kunnen ontvluchten. Tot zelfs de boomen, die ik geplant en gesnoeid had, tot zelfs de akkers, die ik bezaaid had, wilden, even als mijne arme ossen, mij in het land terughouden.

Wat wordt ons hart toch door vele banden aan de aarde gehecht I

Ik wierp mij op de knieën, ik bad, ik nam mijn kruisbeeld, en smeekte het om hulp ; want de moed ging mij ontbreken. Toen ik zoo on-

-ocr page 309-

295

zen lieven Heer aan zijn kruis aanschouwde, werd ik beschaamd over mijne lafheid en alles was afgeloopen.

Ik heb thuis niet geslapen. Ik wilde datgene niet meer terugzien, wat mij zoo geschokt had, en vóór het aanbreken van den morgen ben ik vertrokken. Ik ben door onze parochie gegaan, terwijl men de vroege mis las; dat heelt de kalmte aan mijn harl teruggegeven ; en nu ben ik hier om u vaarwel te zeggen en u te bedanken voor de goede gevoelens, welke gij mij in mijne jeugd hebt ingeprent.

— Het is goed, mijn kind, zeide de pastoor, gij gehoorzaamt aan den goeden God. Doch waarom kiest gij het klooster van Mortagne, dat zoo ver van uw dorp ligt, terwijl gij in uwe nabijheid het klooster hebt van Bellefontaine ?

— Daar heb ik dikwijls over gedacht, Mijnheer Pastoor; dit zou gemakkelijker zijn geweest gelijk gij zegt, doch, ziel u, ik heb ondervonden dat ik zwak ben tegen de vriendschap. Als ik eens mijn habijt aan had, en mijne lieden mij weenend zouden hebben komen bezoeken, had ik hieraan kunnen wederstaan ? Ik zou in staat wezen mijne pij weg te werpen, of voor het minst, geruimen tijd zeer bedroefd zyn. Nu, wanneer men zich wijdt aan den dienst van den goeden God, dunkt mij, dat men opgeruimd en tevreden behoort te wezen. Is het niet het beste terstond het hardste te nemen om beter te kunnen volharden ?

— Inderdaad, vriend, naar de volharding moet men streven. Gij zijt jong en sterk, en het stren-

-ocr page 310-

\'i9G

ge Trappistenleven zal u lang kunnen vallen.

— Och, Mijnheer Pasloor, wat dat betreft, dat is spoediger gedaan dan men gewoonlijk denkt, en weldra is men aan het einde. Alles zegt ons in deze wereld dat het leven kort is.

De vorige week vischte ik een vijver uit. Hij was breed endiep, een groote massa water, gij kent hem, het was de vijver aan de twee olmen.

Welnu, toen wij de sluis openden en het water begon te loopen, was het in een oogwenk verdwenen, en ik sprak tot rnij zeiven: zoo snelt hot leven dezer wereld voorbij en vloeit in de eeuwigheid van den goeden God, die ons onbewegelijk aanschouwt, gelijk ik thans veilig zit aan den kant van dezen vijver.

En dan Mijnheer Pastoor , hetzij men loopt hetzij men kruipt, het laatste uur slaat toch eenmaal, hebt gij ons vroeger gezegd. En wal anders kan dan de ziel versterken dan dat men alles voor den goaden God gedaan heeft wat men doen kon?

Ziedaar wat mij tot de boetvaardigheid aanspoort. Zegen mij dus, mijn Vader; het water vloeit heen, het leven vliegt voorbij, ik hel) haast iets aan dén goeden God te brengen.quot;

De Pastoor zegende Peter, zag hem vertrekken, en begaf zich tot het gebed ; en toen hij gebeden had, schreef hij op wat de jonge boer gezegd had om het zich te herinneren en zijn hart te verkwikken door de werking van God in Zijne uitverkoren zielen.

-ocr page 311-

297

IV.

EENIGE BLADZIJDEN UIT HET LEVEN VAN MEVROUW LOUISE VAN FRANKRIJK, DOCHTER VAN LODEWHK XV, KARMELITES.

Redenen, die Mevrouw Louise bewogen om religieuze te worden.

De redenen, die Mevrouw Louise bewogen om religieuze te worden, vindt men in een brief aan eene jonge dame, die later karmelites geworden is, en haar over hare roeping raadpleegde.

sNooit, zegt zij, heb ik brieven geschreven om iemand te leiden, en nooit zal ik raad geven in het beslissen over den levensstaat van iemand maar ik zal u de redenen mededeelen, die mij bewogen hebben de wereld te verlaten, hoe schitterend zij voor mij ook mocht wezen, en hoewel ik door mijn rang bevrijd was van zekere gevaren, die anderen er konden loopen.

Deze beweegredenen zijn de volgende: Mijne zonden , — wat het Jesus gekost heeft om ons zalig te maken, — de noodzakelijkheid der boetvaardigheid in dit leven of in het andere, boetvaardigheid, die men moeilijk doen kan in een gemakkelijk leven, vooral iemand, die zoo op zijn gemak gesteld was als ik; — de parabel van den kameel, die eer door hel oog der naald zou gaan dan een rijke het rijk der hemelen zou binnentreden ; — het voorschrift van aalmoezen te geven, dat zich moet uitstrekken over al het overtollige, en dit overtollige was voor mij ontzache-Ujk groot ; — eindelijk, het verlangen van mijnen

-ocr page 312-

298

God in alle eeuwigheid te bezitten, en de kroon te

genieten, die ons in den hemel is bereid.quot;

*

* ♦

Gebed vanMevrouwLouisevanFrank-rijk tot de H. Theresia, om door hare voorspraak de genade te bekomen kar-melites te worden.

De prinses had het volgende gebed opgesteld, dat zij iederen dag tot de H. Theresia richtte. Het is de stem eener liefhebbende dochter, die in het gevoel van haren dringenden nood haar hart vertrouwelijk uitstort in dat eener moeder, wier liefde tot haar en wier invloed bij God zij kent :

»Zie mij hier wederom aan uwe voeten, o heilige moeder, en altijd om die genade te verkrijgen, die ik reeds zoovele jaren afsmeek.

Mijne hoop is vermeerderd ; maar helaas ! het is nog maar eene hoop. Immer ben ik nog in de wereld ; immer ver van uwe heilige schuilplaatsen verwijderd, en ik zie zelfs nog geen zekeren weg om er te komen. «Steeds, o God! wil ik mij aan Uwen heiligen wil onderwerpen. Ik verlangde slechts dien te kennen; en al was hij strijdig geweest met mijne wenschen, Gij weet het, terstond zou ik mij er aan onderworpen hebben. Ja, ik zou van mijne geliefdste plannen hebben afgezien, en mij gevestigd hebben in den staat waarin uwe goddelijke Voorzienigheid mij had teruggehouden. Doch wees er in alle eeuwigheid om geloofd, o God! Uwe barmhartigheid heeft de wenschen van mijn hart niet verworpen. Gij hebt

-ocr page 313-

99

mijn offer aangenomen; en er blijft mij niets meer over dan het oogenblik af te wachten dat Gij hebt bepaald. Ik wacht het, o God! met evenveel onderwerping als verlangen ; want Gij staat ons toe te bidden, en ziet onze smeekingen niet aan als gemor. Verhaast dan, o God! verhaast,

bespoedig dit gelukkig oogenblik.

*

»0 goede moeder I voeg uwe smeekingen bij die van een kind, dat gij niet meer kunt verloochenen. Sla uwe oogen op mij ; zie in welke slavernij ik ben, en in welke angsten ik leef; mijne gebeden worden gestoord, mijne meditatiën gehinderd, mijne devoties tegengewerkt.

Zie hoe ik met lijdelijke zaken overladen word ; zie hoe de wereld hare ijdelheden, hare spelen, hare schouwtooneelen, hare grondbeginselen, hare genoegens, hare slechtheden, al hare bekoringen op mijne schreden verspreidt, zonder dat ik kan vluchten, noch mij afwenden. Zie welke gevaren ik loop, en op welke doornen ik treed. Heb medelijden met mijne gebreken, en het geringe goed, dat ik doe. Zie mijne mistroostigheid, mijne droefheden, mijne kwellingen. Heb medelijden met mij, verkrijg mij eindelijk die heilige vrijheid der kinderen Gods.

*

sHeilige moeder, ben ik nog niet genoeg beproefd ? Kent gij dan den wensch van mijn hart niet ? Zoudt gij na zooveel jaren van volharding nog aan mijn besluit twijfelen ? Ben ik een oogenblik veranderd ? Hebt gij niet altijd gezien dat

-ocr page 314-

300

ik mij keerde tot de stem die mij riep; uit al mijne krachten naar haar streefde; zonder ophouden verzuchtte naar het geluk van haar te volgen, en soms in tranen wegsmolt van mij zoo van jaar tot jaar te zien uitgesteld ? Ja, het is met al de vurigheid en oprechtheid mijner ziel, dat ik God bezweer mijne banden te verbreken, dat ik u bid en smeek mij te h\'elpen om ze te verbrijzelen, en dat ik de tusschenkomst uwer meest geliefde dochters gebruik, om u gunstig voor mijne wenschen te stemmen. Heb ik dan de wereld niet genoeg gekend, om haar voor altijd te verfoeien en nimmer te betreuren 1 Ik heb lang genoeg, één voor één, al de zoetheden beschouwd van den staat, waaraan ik wil verzaken, en Gij zijt mijn getuige, o Jesus ! dat er geen enkele is, die- ik heb geaarzeld u ten offer te brengen. IJdele zoetheden, trouwelooze zoetheden, vol bitterheid ! waren zij duizendmaal aangenamer, ik geef de voorkeur aan den kelk mijns Zaligmakers. Zeg niet, goede moeder ! dat ik uw heiligen regel nog niet genoeg ken. Hebt gij mij hem dan niet zien lezen, overwegen, bij mij dragen en er mijn wellust van maken ? Neen, ik heb mij niets verbloemd. Vernederingen, armoede, allerlei strengheden en ontberingen, eenzaamheid, verlatenheid, tegenspraak, beleedigingen, verachting, slechte behandeling, ik heb alles op zijn ergst genomen; en door Gods genade heeft niets mij bevreesd gemaakt. Ik heb den slaat van prinses met dien van karmeliles vergeleken, en altijd heb ik verklaard dat die van karmelites

-ocr page 315-

301

meer waard was : nooit zal mijn hart, dit oordeel herroepen. Ik heb het kruis, o Jesus ! waarmede ik u gesmeekt heb mij te belasten, gezien en gewogen. Axh, waarom is het zoo zwaar niet als het uwe !

»Heilige moeder, wat wilt gij dan van mij, en wat verlangt gij nog meer ? Mijne dagen vervliegen, mijne jaren gaan voorbij. Helaas wat zal mij overblijven om aan God te geven ? o moeder 1 open mij toch eindelijk de deur van uw huis. Baan mij den weg, verleen mij toegang, neem alle hinderpalen weg. Om den eersten stap te doen, heb ik al uwe hulp noodig; ik heb ze noodig om mijn verlangen te openbaren aan hem, wiens toestemming ik noodig heb. Verschaf mij eene gunstige gelegenheid ; bereid zijn hart; stem het om mij aan te hooren; bescherm mij tegen zijne teederheid, bescherm mij tegen de mijne. Geef mij den moed tot hem te spreken, en leg woorden van overtuiging in mijnen mond, die over al zijnen tegenzin zegepralen. Ja, leg op mijne lippen wat ik zeggen moet en wat ik hem moet antwoorden; spreek gij zelve tot hem en antwoord hem in mijne plaats. Vroeger verkreegt gij zoovele genaden om de banden te verbreken, die u in de wereld terughielden, gij verkrijgt ook zoovele dergelijke genaden voor uwe dochters, wees dan ook mijne voorspraak, moeder ; en alvorens ik van hier ga, zeg aan mijn hart dat ik spreken kan wanneer ik wil, en het hart van den koning bereid is mijne verlangens in te willigen . .. Maar,

-ocr page 316-

302

heilige moeder, zal de koning mijn besluit vernemen, er in toestemmen, het zien uitvoeren, zonder eveneens door God geraakt te worden, zonder zich geheel tot Hem te bekeeren ? Ik kar-melites, en de koning geheel aan God, welk een geluk; God kan het. God zal het doen, heilige moeder, zoo gij het Hem vraagt. Helaas! Hij zou het zelfs doen op mijn geb(lt;d, zoo mijn geloof aan mijne gebeden beantwoordde. Ach ! ik geloot, o God, ik geloof... o goede moeder! leg mijn geloof aan de voeten van uwen godde-lijken Bruidegom; dat het in uwe handen aan-groeie en toeneme; het uwe evenare, en evenals het uwe wonderen verrichte. Wat zou ik dan nog te verlangen hebben, en zou ik niet gelukkig wezen te sterven als karmelites, en mijne gansche familie hier achter te laten op den weg des hemels ?

*

*

Geluk van Mevrouw Louise als karmelites.

In een brief, eenige dagen na hare intrede in het klooster geschreven, meldde de vurige karmelites aan een harer vriendinnen:

»Alles ademt hier eene hemelsche vreugde. Ik kom van de recreatie, waar ik mij zeer vermaakt heb, hoewel ik droevige tijdingen ontvangen had, die mij zeer getroffen hadden; zulk een vermogen heeft de vreugde op een goed geweten!quot; —

En in een anderen brief, een maand later aan dezelfde geschreven: ».....Heeft mijn bed u

-ocr page 317-

303

dan bedroefd? Ik ben er toch zoo erg niet op te beklagen; ik bevind mij er zeer wel bij, en dezen nacht nog, heb ik er acht uren goed op geslapen. Ik verzeker u dat het zoo erg niet is, wanneer men bedenkt wat Jesus voor ons gedaan heeft. Daarenboven kost het mij niets. Ik moet het tot mijne schande bekennen: terwijl ieder er over gesticht is, lig ik even gemakkelijk op mijn stroozak, als\' vfoeger op mijn veêren bed.quot; —

Altijd even tevreden onder het kleed der kar-melitessen, sprak de prinses dikwijls over haar geluk, nimmer over hare offers; en als zij soms haar vorig leven vergeleek met het kloosterleven, was het maar alleen om te bewijzen dat zij weinig verlaten had om veel te vinden.

Op de volgende wijze vergeleek zij deze twee zoo verschillende staten:

sGelooft mij, sprak zij tot hare gezellinnen op overtuigenden toon, ik ben waarlijk veel gelukkiger dan ik verdiende te wezen; en zoowel naar het lichaam als naar de ziel heb ik oneindig veel gewonnen met hier te komen. Het is waar, ik had te Versailles een goed bed, doch in dat bed sliep ik slechts met een onderbroken slaap. Ik had een goed voorziene tafel, maar dikwijls geen lust iets van die tafel te gebruiken. Hier heb ik niets voor mijn bed als een stroozak, maar op dien stroozak slaap ik heerlijk. Onze refter biedt mij maar een soberen maaltijd aan, maar ik breng een eetlust mede, die alles kruidt wat er wordt opgediend, zoodat ik somwijlen beschaamd word dat ik zooveel genoegen vind in het eten van onze

-ocr page 318-

304

boonen en wortelen. En welk een verschil wat den vrede der ziel betreft! In waarheid, ik kan volgens de letter zeggen dat één dag in het huis des Heeren mij meer tevredenheid brengt, dan er dit duizend konden doen, die ik doorbracht in het paleis dat ik bewoonde. Gelijk wij hier onze regels hebben, heeft ook het hof de zijne, doch veel harder dan de onze; on wanneer men aan het hof verblijft, moet men, in weerwil van zijnen tegenzin, de orde volgen der oefeningen van het hof. Hier ga ik bijv. om vijf ure bidden; te Versailles moest ik mij aan het spel zetten; ten negen ure des avonds, roept de bel mij hier tot het gebed; te Versailles waarschuwde men mij dat het tijd was voor den schouwburg. Aan het hof is men nooit op rust, ofschoon men aanhoudend denzelfden kring van ijdelheden doorloopt. Hoeveel schoone morgenuren heb ik in dat land verloren 1 een gedeelte met uit te rusten van de vaak onaangename vermoeienissen van den vorigen dag, een ander deel met mij te vervelen met mijn toilet, het overige met lastige vleierijen te aan-booren. Daar ik hier des nachts slaap, sta ik gaarne vroeg op. Mijn geheel toilet neemt geen twee minuten weg, waarna ik den ganschen dag bezig ben op eene wijze, die aangenaam is voor mijnen geest, omdat ik gevoel dat het voordeelig is voor mijne ziel. Eindelijk alles wat mij aan het hof omgaf, beloofde mij genoegens, die ik nergens smaakte; hier integendeel, Vaar alles gemaakt schijnt om de natuur te bedroeven, geniet ik een zuiveren vrede; en sedert een jaar dat ik hier

-ocr page 319-

305

ten, vraag ik mij zelve dagelijksch af: Waar zijn dan loch die strengheden, waarmede meti mij wilde verschrikken? Maar wanneer het nu blijkbaar is, dat ik onder alle opzichten gewonnen heb met het hof voor het klooster te verwisselen, oordeelt dan met hoeveel grond men mij de keuze, die ik gedaan heb, tot eene eer rekent.quot; —

»Gij zoudt niet kunnen gelooven, zeide de nieuwe karmelites, hoeveel vreugde een goed geweten verschaft. Een gansch jaar is hier als slechts één feestdag. Ja waarlijk, ik gevoel mij te gelukkig in dit huis; alles lacht er mij toe, tot zelfs de muren, die mij van de wereld scheiden.\'\' —

V.

DE NOVICE, DIE ONTROUW IS AAN HARE ROEPING.

Wanneer God eene ziel tot een volmaakter leven roept, bewijst Hij haar voorzeker eene bizon-dere genade van groote waai de ; het is eene gunst, welke Hij slechts aan een klein getal bewijst, het is dus wel met recht dat Hij vergramd wordt op diegenen, die zulk een weldaad niet zouden tellen. Hoe zou een vorst zich niet beleedigd achten, wanneer hij een zijner onderdanen tot zich riep om als zijn gunsteling bij hem te zijn en hem in zijn paleis te dienen, en deze weigerde te gehoorzamen! En zou God dan zulk eene beleediging niet gevoelen? Hij gevoelt haar maar al tegoed; Hij bedreigt de ziel, die Zijne plannen dwarsboomt, met de vreeselijkste rampen; »Vae, qui contradicit fictori suoP — Het woord

20

-ocr page 320-

306

T

Va e! beteekent in de H. Schrift de eeuwige ver cloemenis. Hare kastijding zal reeds in dit levei een aanvang nemen, nimmer zal zij, gelijk Jol ons getuigt, eenige rust genieten. Zij zal beroofi worden van de overvloedige en krachtige hulp middelen, die haar zouden geholpen hebben ziel goed te gedragen. Ook zal het haar zeer moeilijl vallen zalig te worden. Zij zal in het lichaam dei Kerk blijven, zegt een groot godgeleerde, doch alt een lid dat verstuikt is, en dat slechts met zeei veel moeite dienst kan doen. En aldus, besluit hij, hoewel deze ongelukkige ziel in den strikten zin des woords nog wel zalig zal kunnen worden zal het haar echter veel moeite kosten de middelen te gebruiken, die daartoe noodig zijn.quot;

De H. Bernardus en de H. Leo leeren hetzelfde. ^00

Toen keizer Mauritius door een bevelschrift aan ^oc zijne soldaten verboden had den religieuzen staat te omhelzen, schreef hem de H. Gregorius, en verklaarde dat het een onrechtvaardige wet was, dewijl zij het paradijs sloot voor vele christenen, u die in den religieuzen staat zalig zouden zijn ge-j ^06 worden en in de wereld verloren zouden gaan. vaa

Hoevele verschrikkelijke voorbeelden van een haastigen en onvoorzienen dood lezen wij niet in 1 de boeken! hoevele ongelukkigen zullen wij op eei den dag des oordeels zien veroordeelen, omdat zij geen gehoor gegeven hebben aan hunne roeping!

Wederspannig aan het licht, gelijk de H. Geest door den mond van Job zegt, worden zij door eene rechtvaardige straf van hel licht beroofd; en omdat zij geweigerd hebben den weg te bewan-

dele:

bliiK

ben, li nog

de

te \' fen ten, ram der; mei den wai

zoe ]

aan

vei zas lev dai Go zei

1

-ocr page 321-

307

delen, dien God hun heeft aangewezen, volgen zij blindelings den weg, dien zij zeiven gekozen hebben, en die tot hun verderf leidt.

In het boek der Spreuken drukt de Heer zich nog krachtiger uit ; ieder woord verdient overwogen te worden : Ik zend u mijnen geest, dat is, de genade der roeping, maar gij weigert er aan te beantwoorden, gij veracht al mijne raadgevingen . . . Welnu, op mijne beurt zal ik u bespotten, ik zal lachen met uw ongeluk, wanneer de rampen, die gij vermijden wilt, op u zullen ne-derstorten, wanneer de bekoringen u zullen komen overvallen als een onverwachte storm te midden van de klippen en de gevaren dezer wereld, wanneer gij u in de angsten en benauwdheden des doods bevinden zult. Dan zult gij mij aanroepen, doch ik zal niet naar u luisteren; gij zult rnij zoeken, maar mij niet vinden . . .

Dwazen, zegt de H. Augustinus, gij wederstaat aan de stem van God, die u roept, gij ontrukt u aan zijne armen, die u zoeken om u goed te doen, gij zult u niet onttrekken aan zijne rechtvaardigheid, die u zal vervolgen om u te straften ! »

Ach ! indien het verdriet van door eigen schuld een groot goed verloren te hebben, of zich zeiven vrijwillig een groot ongeluk te hebben veroorzaakt, zulk eene kwelling is, dat zij reeds in dit leven eene ondragelijke foltering wordt, wal zal dan in de hel de smart wezen van eene ziel, die God door eene bizondere genade tot den religieuzen staat geroepen had, als zij zal inzien, dat zij,

-ocr page 322-

HOS

wanneer zij aan God had gehoorzaamd, eene schoone kroon in den hemel bekomen had, en nu integendeel verbannen is naar die plaats van foltering, zender hoop haar ooit te kunnen verlaten !

Dat zal de wreede worm wezen, die eeuwig leven zal, en door eene aanhoudende wroeging aan haar hart zal knagen. Dan zal zij zeggen : O dwaze, die ik geweest ben ! ik kon eene groote heilige worden; zoo ik had gehoorzaamd, zou ik thans in den hemel wezen, en nu ben ik verdoemd, voor eeuwig verdoemd !

Zij zal op den laatsten oordeelsdag ter rechterzijde des Zaligmakers en als heiligen gekroond, diegenen aanschouwen, die hunne roeping gevolgd hebben, die de wereld hebben verlaten en het huis des Heeren zijn binnengetreden, waarin ook zij was uitgenoodigd; zij zal zich gescheiden zien van het gezelschap der gelukzaligen en geworpen te midden der ontelbare menigte verdoemden, omdat zij niet gehoorzaamd heeft aan de stem des Heeren. O ! hoe zal de herinnering aan de genade van hare roeping dan eene verschrikkelijke foltering voor haar wezen !

Gij dan, geliefde dochter van Jesus, die door uw Vader en Meester geroepen zijt om u te heiligen in dit huis, dat het Zyne is, sluit uw hart niet voor Zijne liefdevolle uitnoodiging . . .

Bemin, bemin de genade uwer roeping, waardeer haar, bewaar haar, en vraag God daaraan altijd getrouw te blijven!

H. Alph. de Liguori.

-ocr page 323-

309

VI.

SPIEGEL EENEF! GOEDE RELIGIEUS. Wij eindigen met de volgende bladzijden uit een oud boek, die in eenvoudige taal al de plichten eener religieuze bevatten.

1.

Gewone handelingen.

Alle dagen zult gij opstaan Spoedig en met zedigheid,

\'t Eerst gevoelen van uw harte Zij steeds aan den Heer gewijd;

Al uw werken moet gij richten Tot Zijn roem en eer alleen ;

Bid om al uwe oogenblikken Goed en heilig te besteen.

Doe altijd uw meditatie Stipt en met godvruchtigheid.

Uw officie moet gij bidden Immer met oplettendheid.

Ieder moet vol eerbied wezen,

Als zij in Gods woning is.

Hoor devoot en ingetogen Eiken dag de heiige Mis.

Ga met godsvrucht te communie Op den voorgeschreven tijd;

En hernieuw dan de geloften,

Die gij God hebt toegewijd.

Gij moet zedig en behoorlijk Al uwe oefeningen doen;

Op het eerste teeken zonder Talmen u er henen spoén.

Nooit zult gij het z w ij g e n breken

-ocr page 324-

310

Dan om reden van gewicht.

Draag ook zorg dat ge uw bedien in Steeds, zoo goed gij kunt, verricht, Nimmer uwen tijd verbeuzelt, Nauwgezet zijt op uw plicht.

Als ge aan tafel zijt gezeten,

Eet en drink met matigheid;

Spreek ook nimmer van de spijzen, Toon geene ontevredenheid. Re creatie moet gij houden Vrolijk, heilig, opgeruimd.

Zorg om Jesus te bezoeken Dat gij nooit een dag verzuimt. Onderzoek steeds eiken avond Uw geweten stipt en klaar;

En alvorens te gaan slapen.

Denk aan dood en doodsgevaar.

Wordt gij in den nacht soms wakker. Heilig dan dat oogenblik;

Keer uw hart tot uwen Jesus,

Smeek Hem om een liefdeblik.

2.

Religieuze deugden.

De armoê zult gij hoog steeds achten Minnen als uw grootsten schat;

Over niets zult gij beschikken.

Hebt gij geen verlof gehad.

Wat gij krijgt, moet gij gebruiken. Doch dat niets uw harte trekk\';

En uit liefde tot uw Jesus

-ocr page 325-

311

Draag ontbering en gebrek;

Houd uil deugd steeds rein en zind\'lijk

Kleeding, huisraad en vertrek.

Wil de zuiverheid bewaren

Stipt en streng in ieder punt,

Aan uw zinnen, aan uwe oogen

Geene vrijheid ooit vergund.

Blindelings gehoorzaam wezen

Zult ge uit liefde tot uw God,

En nauwkeurig onderhouden

led\'ren regel en gebod.

De oversten zult gij steeds eeren,

U geschonken door den Heer;

Wees gehoorzaam aan haar -wenken,

Vraag vergunning led\'ren keer.

Wilt gij uwen God behagen.

Zorg dat ge al uw zusters mint.

Haar gebreken kunt verdragen;

Dien haar naarstig en gezwind;

Wil geen haat of gramschap dragen

En weest allen welgezind.

Komen vreemden u bezoeken,

Spreek en handel zoo \'t behoort;

Doe uw best om elk te stichten.

Let met zorg op ieder woord;

Wil uw bloedverwanten minnen,

Als een religieus behoort.

Eiken dag uw hulde brengen

Aan de reine Moedermaagd;

Hare grootheid overwegen

En hoezeer zij God behaagt;

Zorgen dat haar ieder lief heeft.

-ocr page 326-

312

Ieder hare voorspraak vraagt.

Eer uw heilige Patronen,

Eer uw Engel, uw genoot;

Bid hen om een heilig leven.

En een christelijken dood.

3.

GEESTELIJKE GRONDREGELS.

In niets zult gij u zelve zoeken,

In alles God, en God alleen,

Zorg immer uwe ziel te voeden

Door goê gevoelens of gebeón.

God zult gij steeds voor oogen hebben,

Hem minnen met uw hart en ziel;

Hem danken voor Zijn groote gunsten,

Voor al wat u ten deele viel.

Bewerk uw zaligheid met vreeze;

Denk dikwijls aan uw jongsten snik,

En tracht u heilig te bereiden

Tot dat gewichtig oogenblik.

Gij zult uw kruis met liefde torschen.

Uw Jesus volgen op Zijn baan,

En alle dagen u bevlijten

Volmaakt Zijn schreden na te gaan.

Veracht en vlucht de booze wereld;

Leef afgezonderd, eenzaam, stil.

Verlang en zoek veracht te wezen;

Versterf uw oordeel en uw wil.

Bewaak uw tong, bedwing haar krachtig;

Spreek zelden, luister des te meer;

Bewaak zorgvuldig uwe woorden,

Vraag i-aad en leiding ied\'ren keer.

-ocr page 327-

313

Vlucht en vermijd steeds alle posten, Draag \'s levens last met moed en kracht; Bestrijd kloekmoedig uw gebreken,

Neem u voor ied\'re fout in acht. Wil daaglyks uw besluit vernieuwen Van grooter zorg op uwe baan. Van zonder talmen of verflauwen Op \'tpad der deugd steeds voort te gaan. Zoo zult gij eenmaal binnentreden En komen in Gods heerlijkheid.

En in den Hemel Hem beminnen En loven in der eeuwigheid.

A.. M. D. G.

J. M. J.

v

-ocr page 328-
-ocr page 329-

I N II OUD.

Goedkeuringen..........

Bladz. . . III

Goedkeuring der Nederlandsche vertaling .

. . IV

Voorrede............

V

Voorrede der Nederlandsche vertaling .

. . VII

Aan de Novicen.........

. . 1

EERSTE HOOFDSTUK.

Groot Ijclang- van het Noviciaat.

I. Gedurende het noviciaat bestudeert men zijne roeping met meer kalmte en doorzicht; men neemt eene beslissing met grooter zekerheid. 6

II. Gedurende het noviciaat beproeft men zijne krachten, zijn karakter, zijne genegenheden .............8

III. Gedurende het noviciaat ziet men of de communiteit, die men gekozen heeft, voor ons geschikt is, en de communiteit onderzoekt van haren kant of de novice voor haar geschikt is.............

IV. Gedurende het noviciaat doet de ziel een overvloedigen voorraad op voor haar eigen welzijn en voor dat van anderen .... 12

V. Gedurende het noviciaat wordt de ziel zóó

-ocr page 330-

316

Bladz.

gevormd, dat zedelijker wijze gesproken, haar geheels religieuze leven afhangt van den ijver

of de lauwheid van haar noviciaat. ... 15

TWEEDE HOOFDSTUK.

Geest van het Noviciaat.....quot;17

I. Een geest van Geloof........20

II. Een geest van Vertrouwen en Overgeving . 21 UI. Een geest van Oprechtheid en Eenvoudigheid ..............24

IV. Een geest van Orde en Regelmaat. ... 25

V. Een geest van Vrede en Liefde.....26

VI. Een geest van Kracht........27

VII. Een geest van Vreugde.......28

VIII. Een geest van Opoffering en Zelfverloochening..................29 ]

DERDE HOOFDSTUK.

Gebreken, die men in het Noviciaat moet

verbetereu.......33

I. Gebreken van den Geest.......35

II. Gebreken van het Hart.......39

III. Gebreken van het Lichaam......44

V1EUDE HOOFDSTUK.

Geest, dien men uit het Noviciaat moet

verwijderen.......47

I. Het pruilen...........47

II. De wereldsche geest.........48

III. Bizomier zijn...........49

IV. De spotzucht...........50

V. De geest van kritiek........51

VI. De partijgeest...........53,

-ocr page 331-

317

Bladz.

VIJFDE HOOFDSTUK.

Deugden, welke men in het Noviciaat moet

Terkrljgen en beoefenen..... 54

I. De Gehoorzaamheid.............56

II. De broederlijke liefde........64

II. De Nederigheid..........70

V. De Versterving..........76

V. De Eenvoudigheid.........86

Wijze, waarop men zich gedroeg in het Seminarie van St. Sulpice.......92

ZESDE HOOFDSTUK.

Grondregels van het Noviciaat. . . 98

ZEVENDE HOOFDSTUK.

Arbeid iu het Noviciaat • . . .117

I. Korte verhandeling over den religieuzen staat. II. Korte verhandeling over het inwendige leven. 159

ACHTSTE HOOFDSTUK.

Beproevingen vau liet Noviciaat ■ 174

I. Oorsprong der beproevingen......175

II. Hoe men de beproevingen en bestratfin-

gen moet verdragen........183

NEGENDE HOOFDSTUK.

Devoties van het Noviciaat. . . . 189

I. Algemeene regels.........189

II. Bizondere regels..........195

TIENDE HOOFDSTUK.

Hulpmiddelen van het Noviciaat . .

T. Inwendige hulpmiddelen.......209

i. Uitwendige hulpmiddelen.......234

-ocr page 332-

Black

ELFDE HOOFDSTUK.

Bekoringen, die de duivel gedurende het

Noviciaat verwekt.....250

TWAALFDE HOOFDSTUK.

Laatste dagen van het Noviciaat . .

I. Over de beproevingen van het religieuze leven

in het algemeen..........25

II. Vertroostingen van het religieuze leven .

Gebed.............267

Het symbolum van den religieus .... 27ü

AANHANGSEL.

I. Beschouwingen over den wereldlijken staat en den religieuzen staat om de ziel te helpen in de keuze, welke zij wil doen .... 279

II. De wereld en het klooster......289

II[. Een vertrek naar het klooster.....292

IV. Eenige bladzijden uit het leven van Mevrouw Louise van Frankrijk, dochter van Lodewijk XV, karmelites..........297

V. De novice, die ontrouw is aan hare roeping. 305 VI. Spiegel eener goede religieuze.....308

Inhoud.............314

-ocr page 333-
-ocr page 334-
-ocr page 335-