-1»quot; -i»Y\' -^fcv \'lt;\'AV\' \'^.v - \'i^v •-■--iifev ^r/A^ w^kv quot;«^v quot;«^uvquot;. -iV V/
-2#^ -^»
■ - ■ ■ - - - - ■ 0t^^4^filt;ip-jm
l^-^v
iSa^^SRV -^^y ^fc/y ^W»/ iSSfey iW»A iSk/,i^, ..-Sm .^fe// jSJfc;, i^t\'l
Zoo gij deelgenoot van Jesus lijden zijt, zult gij ook deelgenoot zijner 1 leerlijkkeid wezen. Rom. iv. 8.
DE NAVOLGING
V A N
DOOR
Nieuwe verbeterde druk,
Oefeningen en Gebeden aoliter ieder Hoofdstuk, door den Eerw. Pater Gonnelieu. S. J.
MET EEN B IJ VOEGSEL. J
te VENLOO,
B IJ DB WEB. H. BONTAMPS.
1 8 SO.
Ik heb overal rust gezocht, maar die nergens gevonden, dan in een hoekje met een boekje.
Het werkje, waarvan hier eene nieuwe Nederduitsche uitgave wordt aangeboden, onderden titel van : Navol-(jintj van Jesus Christus, is aldus genoemd wegens deszelfs aanhef in het lstc bock : die mij navolgt, (zegt de Heer) wandelt niet in de duisternis. (Joan. VIII. 12.)
Het bevat, hoezeer ook in den eenvoudigsten stijl geschreven , de kern van het zuiverste en verhevenste onderrigt. — Bij den eersten opslag treft het door zijne onvergelijkelijke eenvoudigheid. — Men vindt weinig aanlokkelijks in die reeks van spreuken, die daar zonder orde op het papier schijnen nedergeworpen. — Inderdaad heeft de spreuk wijsheid van Thomas een zeer alledaagsch voorkomen. Men meent, dat men gemakkelijk hetzelfde, op dezelfde wijze, zou hebben kunnen zeggen. Zelfs ontsnapt dikwijls op het eerste gezigt het puntige, dat de eene gelijksoortige spreuk van de andere onderscheidt, aan het oog. — De spreuken van Thomas hebben den stillen glans van parels, waaraan zij, ook door hare opvolging aan het dikwijls verborgen snoer van des Schrijvers gedachte , niet kwalijk gelijken. — Intusschen, het duurt niet lang of men heeft ze als zoodanig herkend eu geschat. — Men begint zich te verwonderen over zulk een\' diepen stroom van wijsheid, waaruit al die schatton zijn voortgekomen. — In dit opzigt vergelijkt men onwillekeurig den eenvou-digen Thomas a Kempis met den wijzen koning van Jeruzalem. Ja , misschien bestaat er geen werk , dat, na de heilige Schrift, meer lezers gevonden heeft dan dit zelfde boekske : Over de Navolging van Christies. — Van het oorspronkelijke telt men meer dan twee duizend uitgaven. — De vertalingen, die er alleen in het Fransch van bestaan, gaan het getal van duizend te boven, en worden nog dagelijks met nieuwe vermeerderd. — Er is geene bekende taal, waarin het niet is overgebragt. De lofspraken in zoo vele talen, aan dit kleine geschrift te beurt gevallen, zouden bijeenverzameld, een
VOORUEDE.
groot boekdeel vullen ; ja, men heeft niet geaarzeld aan hetzelve een\' lof te geven, dien het met geen ander mensehelijk geschrift deelt.
Immers, de vermaarde Fontenelle zegt er van; (1) „ de Navolging van Christus is het schoonste boek, dat ooit uit menschenhanden kwam, want het Evangelie is niet van menschelijke herkomst. quot;
De groote Leibnitz drukt zich aldus uit. „ De Navolging van J. C. is een der voortreffelijkste werken, die ooit geschreven zijn. Gelukkig hij, die den inhoud niet alleen bewondert, maar er ook zijn leven naar rigt. 55 De kundige Perponcher laat zich in zijne voorrede over de Navolging niet minder gunstig uit: „ het boekquot; zegt hij „ heeft genoeg eigenwaarde, om geen ander ge-„ zag of aanbeveling te behoeven. — Er heerscht zoo „ veel kalmte in , zoo veel ervaringsvrucht, zoo veel „helderheid, zoo veel opbouwings- en voedingskracht; „ en is de inhoud zoo nuttig, zoo belangrijk, hoe een-„ vo idig, zacht, bescheiden en liefderijk is de stijl; „ maar ook hoe kort, krachtig en verheven tevens , „ hoe wel naar den toon der ware wijsheid geschikt; „ hoe brandend in godsvrucht, hoe geheel de zaligheid „ des hemels ademende!quot; (Nav. van Chr. voorr. xvm.)
Voegen wij hierbij nog de getuigenis van eenen schrijver die der Katholijke Kerk tot sieraad strekt, en bij haar zulke onwaardeerbare verdiensten heeft : het is die van den voortreffelijkeu Bisschop van Regensburg, Sailer. (2) „ Tk zocht eenen vriend, quot; zegt de waardige man, „ dien ik te huis steeds bij mij koude hebben en „ ook op reis ligt mee koude nemen , zonder den „ voerlieden reden te geven , om zich over een zwaar „ gepak te beklagen. — Ik zocht eenen vriend, die mij „ in alle gevallen de waarheid durfde zeggen, mij overal „ op den afgrond der eigenliefde, en op mij zeiven op-„ merkzaam maakte; eenen vriend, die den trage aan-„ spoorde, en den ijverige op het spoor hield; die den „ treurige opbeurde, en den blijmoedige betoomde, den (1) Vie du grand Corneille (2) Lettr. p. 77.
6
VOORREDE.
}) dwalende bestrafte, en den afgematte verkwikte. — „ Wel is waar, ik wist wel, dat buiten God, nergens „ zulk een alomtegenwoordige vriend te vinden was. „ Maar juist daarom had ik eenen tweeden zigtbaren „ vriend noodig, die mij den alomtegenwoordigen, on-„ zigtbaren vriend herinnerde en tot hem henen dreef. „ En dezen getrouwen, zigtbaren vriend, die mij op God „ aandaehtig maakte, en tot God aanspoorde, vond ik in „ het boek van de Navolginy van Christus. Niet éénmaal „ heb ik dezen vriend op vleijerij kunnen betrappen. — „ Niet eenmaal voegde hij aan de eigenliefde, een gunstig „ woordje toe; overal vervolgde hij haar, en rukte haar „ honderderlei maskers vanhet aangezigt, of joeg haar met „ een seherp indringende roede uit de geheimste sehuil-„ hoeken, waarin zij zich verborgen had, onbarmhartig „ weg. Niet éénmaal verdedigde hij de begoochelende ver-., beeldingskracht tegen de voorregten van het heilige ge-j, bod in ons. Niet eenmaal bragt hij aan de mode het offer, ^ om het dunne vernis der menschenliefde voor de godde-„ lijke liefde zelve te verkoopen; stout en koelbloedig ,, noemde hij zelfbedrog wat zelfbedrog, ijdelheid watijdel-„ beid is. — Hij leerde mij de beste wenschen mijns har-„ ten beproeven, en zelfs de vroomste bewegingen van „ mijnen wil wantrouwen. Hij leerde mij droomen van „ waarheid, en den vinger Gods onderscheiden van de „ verborgene bedriegerijen der booze eigenliefde. Gesterkt „ door dezen wektadigen invloed mijns vriends op ver-„ stand en hart, kreeg ik hem meer en meer lief, verstond „ ik hem beter en beter, en werd ik eindelijk ook ziju „vriend, zoo als hij lang de mijne was geweest.quot;
Zoo spreekt Sailer, en in deze zijne taal stemmen zoo vele andere mannen mede, die door deugd en verstand zich eenen onsterfelijken roem verworven hebben. Ja de Navolging bevat niet alleen aanmerkingen, welke geschikt zijn om de ziel te treffen, zij is daarenboven opgevuld met bewonderenswaardige raadgevingen in alle omstandigheden des levens. — In welk eene gesteldheid men zich ook bevinden moge, men leest ze nooit zonder vrucht. — De
7
VOORREDE.
8
heer de la Harpe is hiervan een trefFend voorbeeld; laat ons dezen eens hooren spreken : „ Ik was in mijne gevangenis alleen in eene kleine kamerquot; zegt hij „ en diep be-„ droefd. Sedert eenige dagen had ik de Psalmen, hetEvan-„ gelie en eenige goede boeken gelezen. Derzelver uitwer-„ king was schielijk, ofschoon trapsgewijze. Reeds was ik „ aan het geloof teruggegeven. Ik zag een nieuw licht; maar „ ik ontstelde en werd neerslagtig, daar het mij eenen af-„ grond, namelijk dien van eene veertigjarige afdwaling „ aanwees. Ik zag de geheele kwaal, maar nog geen red-„ middel. Niets was er rondom mij, dat mij den bijstand „ van de godsdienst aanbood. —Van de eene zijde was mijn „ leven in mijne oogen, zoo als ik het bij het licht der „ hemelsche waarheid zag, en van eene andere zijde de „ dood, dien ik dagelijks verwachtte, zoo als men dien toen „ ontving. DePriester verscheen niet meer op het schavot, „ om dengene, die sterven moest, te vertroosten; hij be-„ klom het niet meer dan om zelf te sneven. — Vol van „ deze treurige denkbeelden, was mijn hart verslagen, en „ wendde het zich tot God, dien ik had weergevonden , „ en nog naauwelijks kende. Ik zeide tot hem : wat moet „ ik doen? Wat zal ervan mij worden?... Ik had op eene „ tafel het boekje der Navolging, en men had mij gezegd, „ dat ik in dit uitmuntend werkje, dikwerf het antwoord „ op mijne gedachten zoude vinden. — Ik open hetzelve „ onverschillig, en mijne aandacht viel bij het openen op „ deze woorden : Zie mij hier, mijn Z0071, ik kom tot u , „ omdat (jij mij geroepen hebt. Ik las niet verder, want do „ schielijke indruk , dien ik ondervond, is boven alle uit-„ drukking verheven; en het is mij even onmogelijk , dien „ mede te deelenals te vergeten.— Ik viel met het aange-„ zigt ter aarde, en zwom in tranen, onder het aanheffen „ van een luid geschreeuw, en het uitspreken van afge-„ brokene woorden. Ik gevoelde dat mijn hart verligt e:a „ meer opgeruimd was, maar tevens als ware het gereed „ te bersten. Overvallen door eene menigte van denkbeel-„ den en gevoelens, weende ik vrij lang, zonder dat mij „ eenig aandenken van dien toestand overbleef, dan dat
VOORREDE.
„ mijn hart nooit iets sterker en aangenamer gevoeld „ heeft; en dat de woorden ; Zie mij hier, mijn Zoon, „ onophoudelijk in mijne ziel weergalmden, en op cene „ krachtige wijze al hare vermogens schokten. quot;
Hoe vele verborgene genaden moet dan niet het boek bevatten, waarvan eene enkele plaats, niet minder kort dan eenvoudig, eene ziel, die door lilosofischen hoogmoed sedert langen tijd verhard was, heeft kunnen treffen 1 —
Dat men zich intusschen daarin niet bedriege. — Om die levendige en plotselinge indrukken, en zelfs een waarlijk heilzaam uitwerksel, voort te breugen, vereischt de Navolging een wel bereid hart. Men kan er tot een zeker punt het bekoorlijke van gevoelen, men kan het bewonderen, zonder dat nit deze onvruchtbare bewondering eenige verandering in den wil of in het gedrag voortvloeit.
Niets is voor de zaligheid nuttiger, dan hetgeen op de ootmoedigheid berust : indien men niet ootmoedig is, of ten minste niet verlangt het te worden, zal het woord van God op de ziel vallen, gelijk de daauw op eene dorre zandwoestijn. Als de Zaligmaker zijnen Leerlingen den hemel wilde aanwijzen, wat deed hij dan? Jesus nam een klein kind, plaatste het in hun midden en zeide : „ voorwaar, ik zeg u, indien gij niet wordt als kleine kinderen, zoo zult gij niet ingaan in het koningrijk der hemelen.quot; De man, die dit boekske schreef, had tot zinspreuk : Z.oelc onbekend te blijven. (amo nescire.)— De strijd, die sedert eeuwen tot op dezen dag over den waren schrijver van dit werkje gevoerd wordt, is hoofdzakelijk toe te schrijven aan de nederigheid van den maker, die zich in zijne handschriften alleen als afschrijver (hie liber elt scriptu-manu et characteribus Thomse a. Kempis) doet voorkomen, En nogtans heeft deze ootmoedige man door dit zelfde boek , dat op elke bladzijde den roem der menschen veracht en verwerpt, in de geheele Christelijke wereld, eenen naam verworven, die misschien
9
1 ^
VOOKREDE.
alleen voor dien der Apostelen wijkt. — Ziedaar ons van het boek gekomen op den Schrijver, bij wien wij nog een oogenblik willen toeven. Het is bekend, dat er van vroeger tijd af over den vervaardiger van dit beroemde werk hevige geschillen gevoerd zijn. Ja welligt is er geen werk, over welks Schrijver men meer getwist heeft, dan over dien van het boek van de Navolging van Christus. Meer dan twee eeuwen lang is men het daarover oneens geweest, en meer dan honderd boeken zijn daarover geschreven. Sommigen hebben den H. Kerkvader Bernardus als schrijver genoemd, doch zonder ge-noegzamen grond. Meer algemeen heeft men voor schrijver gehouden Joannes Gerson, een vermaard leeraar en Kanselier der Universiteit van Parijs : terwijl weder anderen en wel de meesten als schrijver noemen Thomas van Kempen.— of gelijk hij schrijft Thomas Hamerhen. (Malleolus.) Deze werd ten jare 1380 geboren in het niet gröote, maar in de uitgestrekte Rijnvlakte bij Keulen, bevallig gelegen stadje Kempen. Het is van dit-plaatsje, dat hij naar de gewoonte der tijden , zijnen naam van Thomas van Kempen ontleent. Als kanunnik regulier van de orde van den H. Augustinus leefde hij voorbeeldig, en is in bet klooster van St. Agnesberg , bij Zwolle, ten jare 1471 in den geur van heiligheid overleden. Welligt zou men thans (na de verhandeling van den Eerw. Zeer Gel. Heer J. B. Malon , enz., enz., enz., (1) met meer zekerheid uitspraak kunnen doen : dan wij houden ons tevreden met het zoo schoone gezegde van den vromen schrijver, wie hij dan ook zij: onderzoek niet, wie het gezegd heeft, maar let op het gene gezegd wordt.
Wij voegen hierbij den wensch, dat dit gulden boekske ook thans nog in ons Vaderland hetzelfde vriendelijk onthaal moge vinden, dat het sedert vier eeuwen alom mogt ontmoeten, en onder den zegen van God veler harten geleiden op den weg der Navolging van Christus.
(1) Uecherches historiques et critiques sur Ie veritable auteur du livre de Tlmitation de J. C. — Louvain 1848.
\\
10
betrekkelijk
Het lieilig Misoffer is eone offerande, waarin Jesns Christus zich als slagtoffer voor ous opdraagt, door de bediening zijner Kerk, die zich aan het altaar, door den priester, zijn\' bedienaar, doet vertegenwoordigen. Jesns Christus heeft het heilig Misoffer ingesteld, om onder ons deze offerande te doen voortduren, welke bij aau liet kruis, voor der menschen zaligheid heeft opgedragen, en om ons de genade toe te voegen, (lie hij daardoor verdiend beeft. Er is alleen verschil in de wijze, waarop Jesus Christus, ons slagtoffer, zich voor ous aan God opdraagt : aau het kruis heeft Jesus Christus zich voor zieh-zelven opgedragen en is hij op ecue bloedige wijze geofferd; op onze altaren draagt hij zich op door de bediening zijner Kerk, vertegenwoordigd door den priester, en bij wordt op eenc onbloedige wijze opgeofferd.
Deze offerande is ecu brandoffer, aan God opgedragen, om zijne goedheid en oppermagt over alle schepselen te erkennen; wij moeten (lie dan bijwonen, met de gevoelens een er diepe aanbidding en volmaakte onderwerping aan zijnen god-delijken wil.
Het is eenn oil era ndc van daul\'Z(\'fjfjmlt;j 3 om God te bedanken voor de weldaden, waarmede
ONDERRIGIING
hij ons overladen heeft : wij moeten dan, dezelve bijwonende, in levende gevoelens van dankbaarheid en liefde treden.
Het is een zoenoffer, opgedragen voor de kwijtschelding onzer zonden; niet in dezen zin, dat het toereikend zonde zijn, het heilig Misoffer met geloof bij te wonen om kwijtschelding onzer ongeregtigheden te bekomen, zonder dat het noodig ware onze toevlugt tot de biecht te nemen; maar omdat het een uitwerksel heeft om Gods verbolgenheid te stillen, hem te bevredigen en de genade en gesteltenis te bekomen, die onontbeerlijk zijn, om het Sakrament van hod-vaardigheid met godsvrucht te ontvangen; ten einde dit uitwerksel ten onzen opzigte te bekomen , moeten wij de heilige Mis hooren, met gevoelens van leedwezen, en met een vast voornemen van ons te beteren.
Het is eindelijk een verzoenoffer, dat is te zeggen, dat het Gode opgedragen wordt, om van hem al de tijdelijke en geestelijke hulp te verwerven , die ons noodig is; waaruit volgt, dat wij er met geloof, godsvrucht, ijver cn vertrouwen bij moeten tegenwoordig zijn.
Alzoo vloeijen de gesteltenissen, wrclke wij in deze verhevene offerande moeten bezitten, voort, uit de inzigtcn zeiven, welke de Kerk heeft, wanneer zij die opdraagt.
Het wordt aan God alleen opgedragen , omdat het eene hulde is, die de oppermagt des Scheppers aanduidt : het aan anderen opdragen, zou eene heiligschendende eeredienst zijn, afgoderij door God verworpen. Wanneer men alzoo spreekt van eene Mis, ter eere van de heilige Maagd , van de Engelen of de Heiligen, is dit niet te
13
BETREKKELIJK IIEÏ H. MISOFFER. 13
zeggen, dat men hun do lieilige offerande opdraagt, maar alleenlijk, dat men daarin de gedachtenis van lien houdt, om God te bedanken voor de genade, welke hij hun gedaan heeft; en men smeekt hunne tnsschenkomst af, opdat zij, met, ons, dit offer opdragen aan Hem, wien het behoort.
Deze offerande wordt God opgedragen voor alle levenden en dooden : hiervan komt de gedachtenis {Memento) der levenden en de gedachtenis der overledenen, welke wij houden, om beide den lieer aan te bevelen.
Voor de levenden: het is voor allen, dat het heilig offer wordt opgeofferd, zelfs voor de on-geloovigen, de Joden en ketters, de scheurmakers, die in den kerkban zijn, omdat God de zaligheid van allen verlangt. De Kerk treedt in hare inzigten, dagelijks hare offerande vernieuwende, die eens is opgedragen voor de zaligheid van geheel het menschelijk geslacht. Die alge-meene wenschen worden altoos uitgedrukt, wanneer wij aan het altaar zeggen : Geheiligd z[j uw naam; ons toekom,e ma Itijïc. Uw icü geschiede. Gebed, vol ijver en liefde, dat, uitgesproken in het midden onzer heilige geheimenissen, de vurige wenschen uitdrukt, welke wij vormen, opdat allo menschen tot de kennis der waarheid en het rijk Gods geraken. Het is daarom, dat de Kerk in het openbaar, en voornamelijk op goeden vrijdag, bidt voor de bekeering der Joden, onge-loovigen en anderen, die zich buiten den weg der zaligheid bevinden. Maar do levenden., voor welke zij bijzonder het heilig Misoffer opdraagt, zijn hare onderdanen en trouwe kinderen ; voor deze is de bijzondere bede , welke de Priester
ONDEUMGTING
hemelwaarts zendt, wanneer Ivij liet vlekkclooze Lam, den eeuwigen Vader, opdraagt ; Ontvang, o hdlif/e Vader! dit zuiver en vlekkeloos slagtoffer, hetwelk wij U voor alle getrouwe Christenen opdragen.
Foor de overledenen: do overledenen, voor welke wij de heilige offerande opdragen, zijn noch de Heiligen in den hemel, (deze hebben geene gebeden meer noodig): noch de verdoemden, (voor hen is geene verlossing meer); maar het is voor de zielen, die, nog niet geheel aan de goddelijke regtvaardigheid voldaan hebbende, in het Vagevuur, de plaats van zuivering, we-derhonden worden, tot dat zij gereinigd zijn van de ligte vlekken, waarmede zij uit dit leven gescheiden waren. Het is een punt des Geloofs, dat zij geholpen , verligt en zelfs verlost worden door de gebeden en het heilig Misoffer; in alle tijden heeft de Kerk het voor de overledenen opgedragen.
Dewijl de heilige Mis opgedragen wordt voor allen, en voor in de goddelijke genade in den Heer ontslapenen, volgt hieruit, dat, wanneer de geloovigen den priester verzoeken de offerande des altaars voor eeneu levende, welken zij aanduiden, of voor de overledenen, in het bijzonder op te dragen, de andere levenden en overledenen daarom niet zijn uitgesloten van de deelneming in de heilige geheimen; maar hierdoor wordt de priester verzocht God te bidden, dat hij zich, in zijne groote barmhartigheid, gewaardige de vrucht der heilige offerande op eene bijzondere wijze toe te voegen aan de levenden of overledenen, welke hem in het bijzonder worden aanbevolen,
14
BETREKKELIJK HET 11. HISOFFEU.
Over het lUtmir en zijn toebehooreu.
De altaren der katholijke Kerk zijn van de vroegste tijden; zij klimmen op tot den tijd der Apostelen, zoo als wij zien in den brief van den heiligen Paulns aan de Hebreeuwen. (Hoofdstuk XIII, vers 10.) Derzelver wijding of toelieiliging, is van de eerste eenwen in gebruik geweest, en uithoofde van zich zeiven en alles wat er toe behoort, bieden zij dén verlichten geest niets aan, dat zijne godsdienst of zijne godsvrucht geen voedsel geeft. Inderdaad, het altaar op zich zelven genomen, brengt natuurlijk de herinnering bij, hetzij aan de heilige Tafel, aan welke Jesus Christus het laatste avondmaal met zijne Leerlingen nam, hetzij aan het kruis, aan hetwelk zijne liefde tot ons hem vasthechtte op den Calvarieberg, waar hij zijn leven voor de menschen en voor hunne zaligheid wel wilde opofferen. De Kerk heeft bevolen, dat de altaren van steen zouden zijn, omdat zijquot;, in eenen geestelijken en figuurlijken zin, bijzonderlijk Jesus Christus verbeelden, die in de heilige Schrift genoemd wordt de hoeksteen, uithoofde zijner goddelijke sterkte; cn omdat hij de vaste band is, die de twee volkeren, Joden en Heidenen, door dezelfde middelen van zaligheid vereenigt, welke hij beiden aanbiedt. De Kerk wil insgelijks, dat men overblijfselen der Heiligen in de altaren zoude stellen, om ons hunne innige vereeniging voor te stellen met Jesus Christus, die door het altaar verbeeld wordt, en om alzoo te doen beseften, iioe krachtig hmiiie voorspraak voor ons bij hem is. Dit gebruik is ook van de eerste tijden, en herinnert aan de dagen van vervolging,
15
ONDEllUIGTIKG
wanneer men zicli in de noodzakelijlcheid bevond, van liet heilig Misoffer in de onderaardsche plaatsen op de grafsteden der martelaren op te dragen.
De doeken, waarmede liet altaar overdekt is, verbeelden de linnen doeken, waarin liet ligctaam van Jesus gewikkeld was in liet graf; liet kruis, in liet midden geplaatst, is een zegeteeken der overwinning, welke liet goddelijk Lam over de gelieele wereld, niet door liet staal, maar door liet hout beliaald lieeft, evenals de Profeten zulks voorzegd hadden, door de verdiensten van zijn lijden quot;eu van zijnen dood op den galgenboom des kruises. T)e brandende waskaarsen, die ter regter- en ter linkerzijde flikkeren, zijn een zinnebeeld van dien glansrijken dag, die de Joden en Heidenen verlicht heeft, en die hen van de duisternissen tot het wonderbaar licht van het Evangelie heeft doen overgaan ; zij beteekenen dat goddelijk licht, Itdtcelk alle menschm wrlicld, Icomende in deze wereld.
Over de Kelk en zijn toebehooren.
Wij zien in de oudheid kelken van lioul, steen, glas, koper, tin, zilver en goud; maar sedert lang heeft de Kerk gewild, dat men geene andere dan gouden en zilveren kelken zoude bezigen ; eensdeels om de heiligschennissen of oneerbiedigheden te voorkomen, die door brooze stoffen konden veroorzaakt worden, en anderdeels voor den meerderen eerbied; ten minste moet de knip van zulke stoffen zijn, en zoo zij van zilver is, moet zij van binnen verguld zijn; de kelk moet door den bisschop of iemand, daartoe bijzonder
16
BETREKKELIJK HET H. MISOFFEK. 17
gemagtigd, gewijd zijn : hetzelfde heeft plaats omtrent de pateen, die een klein, plat, rond schoteltje is, zonder boord, dienende om daarop het ligchaam van Jesus Christus te doen rnsten ; zij moet, even als de kelk, ten minste van zilver zijn en de oppervlakte verguld.
HetPurlficatorium., is een linnen doekje, hetwelk men op den kelk legt, dienende om den-zelven af te droogen en te zuiveren.
De Vallat, eenen linnen doek, over een vierkant bordpapier gespannen, dient om den kelk gedurende het Misoffer te dekken, opdat er niets invalle.
Het Velum of de kelkdoek, is een stuk van dezelfde stof, als liet priesterlijk gewaad, om alles te dekken.
Eindelijk de Beurs, insgelijks van dezelfde stof en kleur, bevat eenen gewijden doek, Corporaal genaamd, die van lijnwaad gemaakt is, welken men onder den kelk openspreidt, om het ligchaam van Jesus Christus, en de kleine gedeelten, welke zich van de heilige Hostie zouden kunnen afscheiden, onmiddelijk aan te raken.
De H. Bonaventura, in zijne idtlegying van de heilige Offerande der Mis, vindt in den kelk het afbeeldsel van het graf van Jesus Christus; in de Pateen den steen, die den ingang van hetzelve sloot; inden Corporaal ih zweetdoeken, waarin zijn heilig ligchaam gewonden werd; en in liet Purificatorimn, de spons met gal en azijn gevuld , welke men hem aanbood, om hem, door eenen brandenden dorst verslonden wordende, te laven; de Kelkdoek eindelijk, herinnerde hem de duisternissen, die zich bij den dood des Zaligmakers over de aarde verspreidden,
ONDERRIGTING
Over liet priesterlijke gewaad.
Heeft de burgerlijke maatscliappij verseliillende kleecleren voor cle onderselieicleue bedieningen der overheden , der legers , der pleitzalen , ge-regtshoven, enz.; — veranderen vorm en kleur volgens de plegtiglieid der dagen, volgens de dagen van vrolijkheid en rouw; — zoo is het ook niet te verwonderen, dat de christelijke maatscliappij onderscheidene gewaden bezigt, voor het heilige aller geheimen : de zwakheid onzer zinnen vordert dien toestel, die den uiterlijken glans der goddelijke bedieningen verheft, zonder iets bij hare wezenlijke grootheid te voegen.
In het begin nogtans was dit gewaad gelijk aan de gewone kleedigstukken; om meer eerbied te betuigen, bediende men zich inde kerk van kleederen, die zuiverder, kostelijker en uitsluitend voor de eeredienst bestemd waren. Men heeft den ouden vorm. nogtans met eenige veranderingen, behouden. Zij moeten gewijd worden , alvorens men die voor de dienst gebruikt, en terwijl de priester zich kleedt, zegt bij gebeden, toepasselijk op de geheimzinnige beteekenis van elk stuk, waarmede iiij zich kleedt.
Deze kleedingstukkeu zijn ;
1°. ~Dv Amict, het schouderkleed, of de witte doek, waarmede de geheiligde bedienaars hunne schouders en hunnen hals bedekken ; dit is een teeken, dat den priester herinnert aan do zedig-lieid en den eerbied, met welke hij tot de heilige geheimen moet naderen. Dit gewaad — zegt Paus innocentiusIII,— brengt ons te binnen, datJesus
18
BETREKKELIJK HET H. MISOFFER. 19
Christus zijne godheid onder don sluijer onzer natuur heei\'t verborgen, om onze zaligheid te bewerken.
2°. De of het kleed van wit lijnwaad ,
hetwelk in het Eoomsche Keizerrijk de personen van onderscheid droegen, heeft de Kerk behouden ; omdat het door zijne witheid de volmaakte zuiverheid aanduidt, waarmede de priester tot-het altaar moet naderen en aldaar het vlekke-looze Lam opofferen.
Het kan ons het witte kleed herinneren, waarmede Herodes den Zaligmaker uit spotternij deed omhangen, en leert ons, naar zijn voorbeeld, met geduld de spot en besehimpingen verdragen, waarmede de mensehen ons om onze deugd bejegenen.
8°. De Cinf/el of gordel, dienende om de albe op te houden, is het teeken der kuischheid, die de eerste deugd des priesters moet wezen : hij kan ons ook aan de koorden herinneren, waarmede de Zaligmaker gedurende zijne geeseling aan de kolom wérd gebonden.
4°. De Stool, fijn lijnwaad, welke de rijken gebruiken om hunne aangezigten af te vegen. Reeds in de zesde eeuw veranderde men haar gebruik en vorm; van dan af is zij van stof gemaakt in oenen langen en smallen wimpel, zoo als nog heden, en zij werd een eerekleed en het zinnebeeld van de magt der priesterlijke waardigheid. Innocentius III beschouwt deze als het teeken van de gehoorzaamheid en dienstbaarheid, welke Jesus Christus omhelsd heeft, om ons de vrijheid van Gods kinderen weder te geven. De priesters droegen het onder het heilig Mis-
OMDERBIGTIXG
offer gekruist over de borst, om aan te dniden, dat hunne magt al deszelf\'s vermogen uit liet kruis van Jesus Christus trekt.
5°. De Manipel, voorheen een kleine doek, die de stool verving, toen deze niet meer dan een enkel versiersel geworden was, dienende alsdan, zoo als vroeger de stool, om het zweet van het gelaat te droogen. Sedert de twaalfde eeuw werd de manipel slechts een enkel versiersel, van stof gemaakt en aan den linker arm gedragen, maar behield zijne eerste beteekenis : die van den evaugelisehen arbeid, zweet en tranen.
6°. De Kasnifcl, was voorheen een geheel ronde mantel, waarin depriester als gesloten was, en die sleehts één opening had, om er het hoofc\' door ie steken. Wanneer men iets te doen had, ligtte men dien op en plooide hem op de armen ; hij was aan de twee zijden opgerold, hing voor en achter naar beneden en had bijna den vorm van onze hedendaagsche kasuifels, waaruit men datgene heeft gesneden, hetwelk op de armen opgerold of gevouwen was. De dienaren , die den priester aan hot altaar bijstonden, moesten dezen zwaren mantel ondersteunen bij de bewierookingen, aan de offerande en aan de opheffing; het is om aan dat onde gebruik te herinneren , dat men nog de kasuifel opheft bij die verschillende deelen der Mis. Dit kleed verbeeldt de liefde, die den priester geheel moet bezielen, en het liefelijke juk van Jesns Christus, hetwelk de offeraar met vreugde en bereidwilligheid moet dragen, wordt daarin aangeduid door het kruis, dat er zich van achter op bevindt.
7°. De Dalmaüca was voorheen een kleed , geschikt voor de dienaren, cn is nu een gewaad
20
BETTVETCKEUJTv HET 11. MISOFPEU. 21
geworden, lieüvellc de diakeu en subdiaken, boven do albe dragen, wanneer zij den priester aan het altaar bijstaan.
S0. De Koorkap was voorheen een mantel, welke men gebruikte iu de processiën, wanneer liet regende, en dien men den naam gegeven had van Pluviale; de schelp, die van achter is, was een kap om het hoofd te dekken. Deze mantel is iu het vervolg een enkel versiersel geworden, voor de heilige plegtighedeu bestemd, en kan, even als de kasuifel, de evangelische liefde be-teekenen, die den bedienaar der altaren als in een\' nieuwen mensch moet veranderen.
De inwendige gesteltenis der geloovigen moet gedeeltelijk met de deugden overeenkomen, eigen aan de offerande, welke zij met Jesns Christus en met zijnen vertegenwoordiger opdragen. De Amict moet hen doen gedenken aan de zedigheid der kleederen , en aan de ingetogenheid der stilzwijgendheid iu Gods tempel; de Albe en de Cinrjel of Gordel aau de zuiverheid en ootmoedigheid; de Manipel aan het vrome leven en de werken des geloofs, welke zij met het heilig Slagtoffer moeten vereenigen; de Stool aan de waarheid van hun ambt, hetwelk hen roept, om op aarde de offerande op te dragen, en in den hemel te heerschen; de Kazuifel aan liet zoete juk des geloofs, waaraan zij zich in alle omstandigheden moeten onderwerpen , eindelijk moet die uiterlijke toestel tot de oogen, maar nog meer tot het hart spreken, om de grootheid der offerande, het langdurig gevolg barer voorbereiding en den overvloed der vruchten, welke men er uit moet trekken, te verheffen.
Er blijft nog een woordje te zeggen, over de kleuren der heilige Misgewaden.
ONDERRIGTING
Men bedient zieli van liet wü, voorde blijde en heerlijke gelieimen, die tot Jesus betrekking hebben, en voor de feestdagen der allerheiligste Maagd en der Heiligen, die geene martelaren zijn. Deze kleur beteekent de blijdschap, den glans en de zuiverheid.
Het rood wordt gebruikt op pinksterdag, eu op de feestdagen der martelaren, cn duidt den geest van opoffering, de bloedstorting en de vurigheid der liefde aan.
Het yroen is voor de zondagen en de gewone dagen, op welke men de getijden van feria of geen bijzonder feest heeft; van den feestdag dsr allerheiligste Drievuldigheid, van den Advent, en van Kersmis tot Septuagesima; dit is het zinnebeeld van de vruchtbaarheid der velden, en van de vruchtbaarheid der geestelijke werken.
Het purper, treurige kleur, zinnebeeld der boetvaardigheid, is voor den tijd van den Advent, van septuagesima en van de veertigdaagsche vaste.
Het zwart dient voor den rouw der Kerk er-, van hare kinderen.
Men verstaat door de Mis van Requiem, zulk eene, die in zieart gewaad gedaan wordt.
Er is hiervoor gezegd, dat het heilig Misoffer steeds te gelijk voor alle levenden en overledenen opgedragen wordt; dat de priester het nogtans meer bijzonder opoffert voor eenen levende of eenen overledene, dien hij in zijne bedoeling aanduidt; hij kan aldus handelen, telken reize als hij de mis opdraagt, welke dag of welk feest het ook zij, en de geloovigen zouden zich bedriegen, zoo zij vermeenden, dat een priester aan hunne meening niet voldoet voor eenen overledene, dien zij hem bijzonder hebben
33
BETREKKELIJK HET H. MISOFFER. 33
aanbevolen, als liij niet in zwart leest : er zijn dagen, op welke de Kerk hom liet gebruik van zwart gewaad niet toelaat, zoo als op een groot getal feestdagen : liet is de kleeding van den priester aan liet altaar niet, die de zielen in liet vagevuur verligting verschaft, het is de toevoeging der verdiensten van hot ligehaam en bloed van Jesus Christus.
Over cle zegening van en de Iiesproeijiag met het wijwater.
Des zondags, vóór de Hoogmis, zegent de priester, met het heilig gewaad bekleed, uitgezonderd de kasuifel, met wijwater, om daarmede de vergadering te besproeijen.
De zegening met wijwater, het gebruik, van daarmede het volk te besproeijen, van het bij \'t ingaan dor kerk te nemen, om daarmede op zijn voorhoofd het teeken van den Christen te maken, dit alles wordt door de ongeloovigen voor belagchelijke, bijgeloovige oefeningen en nieuwe uitvindingen gehouden, die door do onwetendheid ingeslopen zijn, en welke wij dwaas genoeg zijn om aan te nemen. Dit zijn even zoo vele lasteringen der ongodsdienstigheid, die, volgens den heiligen apostel Judas, datgene lastert, wat zij niet kent.
Het gebruik, van het wijwater met het zout te zegenen, is van de eerste tijden. Baronius, schrijvende over het jaar 131 van J. C., bewijst, dat dit gebruik oene apostolische overlevering is; de oudste Kerkvaders spreken van dit wijwater. Wanneer men, zegt de H, Augustinus, een gebruik algemeen aangenomen ziet in de Kerk, dat gepleegd en onderhouden wordt, bij al de volkereu die het geloof omhelsd hebben, en men
ONDEUttlGTING
liet begin daarvan in den loop der eeuwen, die tussclien de Apostelen en ons zijn verloopen, niet kan aanduiden, kan men liouden, dat het tot de tijden der Apostelen opklimt. Dit algemeen grondbeginsel is op liet gezegende water toepasselijk, waarvan men in de gelieele katliolijke Kerk gebruikmaakt. Ismen dan niet meerdan vermetel, wanneer men voor bijgeloovige en bespottelijke oefeningen koudt dezulke, die eenen zoo eer-biedwaardigen oorsprong hebben? dezulke, welke de Kerk, door Jesus Christus ingegeven, onderhoudt en alom aanbeveelt? En door die achtingswaardige oudheid is de geheimrijke beteekenis , aan de zegening van en de besproeijing met het wijwater verknocht, reeds voldoende, om te bewijzen , dat er niets bijgeloovigs in dit gebruik is.
De Kerk zegent het wijwater, opdat de duivelen , uit kracht der gebeden, welke zij, hetzelve zegenende en bezwerende, uitspreekt, geene magt zouden hebben op hetgeen door dit water aangeraakt wordt, maar de heilige Geest zijne heilig-makende kracht er over zou uitstorten. Zij vermengt gezegend zout met het wijwater, omdat het zoutquot;het zinnebeeld der voorzigtigkeid en wijs-keid is, zoo als Jesus Ckristus leert, (Marc.IX. 48, 49.), en de krackt kebbende om van bederfenis te beveiligen, en duidt zijne vermenging met het wijwater, liet zinnebeeld der opregtheid en zuiverkeid, de keilzame uitwerkselen aan van Gods genade in onze zielen, de eenvoudigkeid en zuiverkeid der duif, dc voorzigtigkeid dei-slang , de ware wijskeid, die van liet bederf der zonde behoedt.
Men besproeit met dit wijwater het altaar en het heiligdom, om alles te verwijderen, wat de
24
BETUEKTCELIJK HET 11. MISOFFEU.
aandacht en ingetogenheid van den priester zon kunnen storen ; het vergaderde volk, om het tot de offerande voor te bereiden, en om in aller harten de gevoelens \\an boetvaardigheid op te wekken, uitgedrukt in den psalm : ontferm TI mijner, o God! welke men gedurende de be-sproeijing leest.
Men plaatst dit water aan den ingang dei-kerken , opdat de geloovigen, als zij het nemen, aan God de genade zouden vragen, om gereinigd te worden van hunne zonden, ten einde hunne gebeden zuiverder en krachtiger te maken.
Het is goed dit water te nemen, als men opstaat en slapen gaat, vóór dat men zijn gebed begint, wanneer men bekoord wordt, als er een onweder woedt, en er de zieken en de dooden mede te besproeijen, tot verlichting hunner ziel, en alle plaatsen, alwaar men de listen des duivels vreest; deze gebruiken zijn alle door de Kerk van Jesus Christus goedgekeurd, en deze kan niets aanbevelen noch goedkeuren, dan hetgene heilig is.
Maar, opdat het gebruik van het gezegende water heilzaam zij, moet men er zich van bedienen met eenen geest van geloof cu berouw over zijne zonden; omdat dit water niets door zich zelf\', onafhankelijk van het geloof van hem die het gebruikt, gevoegd bij de gebeden der Kerk, uitwerkt. Men dient berouw te hebben, ten einde de genade te bekomen gereinigd te worden van zijne zonden, door zich met dit water ts wasschen; God schenkt nimmer dengenen de vergeving der zonden, welke niet van boetvaardigheid doordrongen ziju.
25
3
OKDEURIGTING
Over de godsdienstige oiugangen in het algemeen, en in liet bijzonder over die, welke voor de raroehiale Hoogmis geschiedt.
Het. woord Processie (omgang) komt van liet latijn proealcre, hetwelk beteekent : (jaan, voort-gaan; liet is een togt, welken de geestelijkheid en het volk met eenig godsdienstig voorwerp, biddende doen.
Wij vinden de omgangen reeds voor het christendom in gebruik bij het Joodsche volk, zoo als wij op verscheidene plaatsen van de heilige Schrift lezen; de christene Kerk heeft deze heilige oefening der eeredienst reeds van de vierde eeuw aangenomen, zoodra zij, door het eindigen der eerste vervolgingen, den vrede en de vrijheid begon te genieten.
Natuurlijke redenen hebben in den beginne aanleiding tot deze plegtigheid gegeven. Alzoo ging men, wanneer men overblijfselen der heilige martelaren vond op eene plaats, alwaar zij gedurende de vervolging verborgen waren geweest, deze met plegtigheid halen, en men bragt ze zegepralend in de kerk, terwijl men psalmen en lofzangen zong; men deed hetzelfde, wanneer die overblijfselen van de eene plaats naar de andere werden overgebragt.
Daar het niet zelden gebeurde, dat de Bisschoppen het heilig Misoffer in andere kerken hunner bisschoppelijke stad, dan in de hoofdkerk, plegtiglijk gingen opdragen, vertrokken ze uit deze, vergezeld van de geestelijkheid en gevolgd door het volk, onder het zingen van psalmen en andere gebeden, en men begaf zich alzoo naar dc bedoelde kerk.
/ In openbare of algemeene noodwendigheden.
26
BETREKKELIJK HET H. MISOFFER. 37
stortte rami buiteiigewoue gebeden; men ging in bedevaart naar de grafstede der heilige Martelaren, psalmen zingende, en men keerde op dezelfde wijze terug; de gezangen werden litanién, dat is smeeleingen, gelieeten : hiervan komt de naam van litanie der Heiligen, welken naam men aan het gebed geeft, dat sedert geruiraen tijd bij de wederinvoering der omgangen gezongen wordt.
Ziedaar, grootendeels den oorsprong der omgangen en hetgene er aanleiding toe gegeven heeft. Later heeft men die ingevoerd, welke op de zonen voornaamste feestdagen des jaars, voor de parochiale Hoogmis gehouden worden; diegene, die plaats grijpen bij zekere bijzondere plegtig-heden, altijd met een overeenkomstig doelwit; degene, die men doet rondom de steden en velden, zooals op de kruisdagen, om de goddelijke zegeningen over de vruchten der aarde af te smee-ken, en die in eenen geest van boetvaardigheid gedaan worden.
Die vóór de parochiale Hoogmis plaats hebben, werden voorheen rondom de kerk gedaan, of zelfs rondom de parochie , ten einde van God door de gebeden en het zingen der psalmen, het rijk zijner genade, zijne goddelijke bescherming over de gemeenten, de rust der zielen van de afgestorvenen, wier stoffelijke overblijfselen op de kerkhoven rusten, te verkrijgen; men droeg altoos gewijd water bij die omgangen, om de plaatsen, waar men kwam, te besproeijen, en die tegen de listen des duivels te beveiligen, ïen einde de goddelijke dienst te verkorten, heeft men zich later tevreden gehouden, die omgangen alleen binnen de kerken doen.
Aan het hoofd van alle omgangen wordt het
ONDERBIGTING
kruis van Jcsus Christus gedragen , om aan te duiden, dat liet de wey en de geleider is der geloovigeu, en dat allen zich onder den standaard der zaligheid moeten scharen. De brandende fakkels ter regter- en linkerzijde des kruises, zijn het zinnebeeld van Jesus Christus, die het licht der wereld is; en die, welke door de geestelijkheid en het volk gedragen worden, zijn eene getuigenis van hun geloot\' in het geestelijke licht dat ons verlicht en geleidt.
De vaandels, op welke de ligehamen van de heilige personen der Kerk afgeschilderd zijn, of hunne beelden, welke men in die omgangen ronddraagt, drukken het verlangen dor geloovigeu uit, om derzelver voorspraak bij God te verwerven.
De brandende wierook, die overal den goeden geur verspreidt, leert den geloovigeu, dat zij, zoo als de H. Paulus zegt, overal den goeden geur van Jesus Christus moeten verspreiden. Men brandt er eene grootere hoeveelheid in de omgangen, in welke .lesus Christus zeil\', in zijn heilig Sakrament wordt omgedragen : dit is een toeken van aanbidding, naar het voorbeeld der Vgt; ijzen, die hem in zijne krib kwamen aanbidden.
Do geloovigeu moeten zulke omgangen met diepe ingetogenheid vergezellen en trachten in dien geest te treden, die dezelve deed instellen. Zij zijn zeer geschikt, om ons te doen gevoelen, dat wij geene verblijfplaats op aarde hebben, dat wij onze toekomende woning opzoeken, dat dc Christen een reiziger en balling in deze wereld is, dat de Hemel het ware vaderland is, wer-waarts hij streeft, onder het geleide van Jesus Christus, ouder de schaduw en bescherming van
38
BETREKKELIJK HET H. MISOrEEU. 29
de allerheiligste Maagd eu der Heiligen, dooide oefening des gebeds en der boetvaardigheid, om alzoo tot het altaar des hemels te geraken, waar ongestoorde rnst en hot eeuwig heil aiin-getroffen worden : het is in deze godvruchtige gevoelens, dat de geloovigen de omgangen moeten beschouwen en volgen.
Al deze omstandigheden, in welke wij thans treden, bewijzen dan, dat er niets is, van het-gene de Kerk doet of bezigt in de plegtigheden van hare eeredienst, dat niet eerwaardig en hoogst geschikt is, om het geloof der Christenen op te wekken en hunne godsvrucht te voeden. Dat de Christen zich dan bevlijtige, om er den zin van te vatten, om in de heilige gesteltenissen te treden, welke de Kerk hem, door het zien harer plegtigheden wil inboezemen. Dat de goddeloozen eindelijk schaamrood worden over hunne vermetelheid, door ze als bijgeloovige en belagchelijke oefeningen te beschouwen, eu ophouden van datgene te lasteren, wat zij niet kennen.
Over de taesto wijze om het heilig Misoffer met vrucht te hooren.
De geschiktste wijze is, zich te vereenigen met de gebeden en plegtigheden der Kerk, door ons geene andere inzigten voor te stellen dan de hare; onzen geest te vestigen op de gedachten, waarmede zij wil, dat wij ons zouden bezig houden; en in ons geene andere gevoelens op te wekken, dan die, welke zij wenscht dat wij koesteren, om het voordeel te genieten van met haar te bidden en op te citeren, eu de vrucht niet
30 ONDEBB. BETREKKEL. HET H. MISOFFER.
te verliezen, die gelieelit is aan den geest der woorden en plegtigheden vol beteekenis en geheimenis, welke zij in dit verhevene werk bezit. Tot dat einde gaan wij eene reeks van gebeden geven, betrekking hebbende op de woorden en verrigtingen des priesters aan het altaar, en zullen er eenige nitleggingen bijvoegen. Tot meerdere duidelijkheid, zullen wij de gebeden en plegtigheden van het heilig Misoffer in zes plegtige deelen verdeelen, die zeer gemakkelijk te onderscheiden zijn.
Het eerste is : de openbare voorbereiding, die aan den voet des altaars gedaan wordt.
Het tweede begint aan den Introïtus, en bevat, de verrigtingen eu gebeden, die aan het altaar geschieden tot na het Symholum of de geloofsbelijdenis, hetgene weleer de Mis van de leerlingen in de godsdienst of Catechumenen geheeten werd, welke men vóór de offerande wegzond, benevens de openbare boetelingen , als nog niet waardig zijnde bij de voltrekking der heilige geheimen toegelaten te worden. Dit deed aan deze goddelijke verrigting den naam van Mis, van het la-tijnsche woord Mimio, hetwelk wegzending be-teekent, geven.
Het derde deel is de offerande der Mis.
Het vierde is de Canon ol\' de Consecratie.
Het vijfde begint aan den Pater noster en bevat de Bereiding tot de nuttiging en de nuttiging of Communie zelve.
Het zesde is, de dankzegging na de Mis.
vóór en onder het heilige MISOFFER.
Met uitlegging van deszelfs plegtigheden.
--ÏHS-fJ-—
Gebeden vóór de Mis.
Ik geloof vastelijk, o mijn God! dat de heilige Mis liet onbloedige offer is van het ligehaam en bloed van Jesus Christus, uwen Zoon. Maak dat ik het heden met die aandacht, dien eerbied en die heilige vrees bijwone, welke zidke merkwaardige geheimen vorderen.
Ik vereenig mij met den priester en uwe Kerk, om U dit offer met dezelfde inzigteu op te dragen, waarmede Jesus Christus het aan \'t kruis heeft opgedragen ; ik draag het U op, om uwe oppermagt over mij en over alle schepselen te erkennen, en om IJ mijne groote dankbaarheid te betuigen voor al de weldaden, welke Gij over mij hebt uitgestort.
Zoo gij de Mis bijwoont, met een bijzonder inzigt om God meer uitdrukkelijk te bedanken voor eene door zijne goedheid verworvene genade , zoo voeg er bij :
En namelijk, dat Gij mij dusdanige genade, om welke ik U smeekte, hebt vergund. Ik draag het U op, om door de eindelooze verdiensten van liet goddelijk Slagtoffer, dat op liet altaar gaat
GEBEDEN VOOR EK ONDER
opgedragen worden, de vergiffenis van al de zonden te verwerven, waaraan ik het ongeluk lieb gehad mij pligtig te maken. Laat niet toe dat ik de bruiloftszaal nws Zoons binnentrede, zonder met liet bruiloftskleed versierd te zijn. Reinig van mi af mijne ziel. De heilige zaken zijn voor de Heiligen; het is mij niet geoorloofd U zoo nabij te naderen, zonder mij, even als Mozes, alvorens ontsehoeid, dat is de aangekleefdhcid aan de zonde uit mijn hart verbannen te hebben. Ik verfoei dan al mijne boosheden en ongereg-tigheden; ik vraag U daarvoor vergeving en verzaak ze voor altoos.
Eindelijk draag ik U, met uwe Kerk, deze eerbiedwaardige offerande op, om van uwe goedheit\'. al de genaden te verwerven, welke zij voor mij en voor al hare kinderen van U vraagt. Gij hebt mij, bij voorkeur boven zoo vele anderen, het geluk gesehonken, in haren schoot geboren te worden en haar toe te behooren ; verleen mij dooide verdiensten van Jesus Christus, uwen welbeminden Zoon, de noodige hulp om mijne heilige roeping door werken, den Christen waardig, te verzekeren; gewaardigU, om mijner zaligheids wille, al die genaden toe te staan, welke ik heden bijzonderlijk van U verzoek.
Gewaardig U ook, mij gunstig aan te hooren voor allen, voor welke de regtvaardigheid en de liefde het mij ten pligt maken te bidden.
Indien hot uw voornemen is de heilige Mis te hoeren, ten einde eenigc bijzondere genade voor iemand te verwerven, zeg hier dan den persoon en de genade , welke gij voor hem verlangt te bekomen, en herinner u altoos, dat, zoo gij om eenig tijdelijk goed bidt, gij het voorwaardelijk moet vragen, voor zoo verre
32
TIET 71. MISOFFER.
die gunst met den goddelijkeu wil overeenkomstig en voordeeiig voor nwc zaligheid is, ot\' voor die van deu-gene, voor wien gij bidt.
Ik verzaak, vooral, o mijn God! aan al de verstrooidheden, die mijnen geest zullen komen overvallen; ik bid U, mij daarom te behoeden, opdat niets van het aardsche mij aan de liefderijke gemeenschap onttrekke, welke ik met U, o mijn Heer en mijn God! verlang te hebben. Amen.
In den naam des Vaders, en des Zoons, en des heiligen Geestes. Amen.
EERSTE DEEL DER HEILIGE IVI!S.
De openbare voorbereiding, die aan den voet des altaars gedaan wordt.
De aankomst van den priester aan het altaar, verbeeldt de komst van Jesns Christus iu deze wereld , door de menschwording; en de priester, ia zooverre hij mensch en zondaar is, herinnert wonderbaar aan de vernietigingen van het vleeschgewordeu Woord, dat de gedaante van eenen slaaf aangenomen, en zich met al onze ongeregtigheden beladen heeft; eu iu gelezene Missen schijnen de vernedering en vermindering van Jesus nog meer uit, door de eenvoudige en zedige treden van zijnen dienaar.
De priester begint met over zich op de nitgestrekt-ste wijze het heilig Kruisteeken te maken, hetwelk de aanwezenden gelijkelijk behooren te doen. Het gebruik van dit teeken klimt tot de Apostelen op , en reeds spreekt Tertulianus iu de tweede eeuw van het
2 *
33
GEBEDEN VOOR EN ONDEU
teekeu en zinnebeeld der Christenen, die daarvan bij het begin en het einde hunner voornaamste werken gebruik maakten.
De priester begint met het teeken des kruises, omdat hij en het christenvolk aan de drie goddelijke Personen door het doopsel zijn toegewijd : den Vader, die hen heeft aangenomen voor zijne kinderen; den Zoon, in wien zij zijn aangenomen; den heiligen Geest, door wien zij zijn aangenomen, in den heiligen Doop herboren wordende.
De psalm, welken de priester aanstonds zegt, is eene bereiding tot het heilige offer, door gevoelens van vrees, verlangen, vertrouwen en heilige vreugde.
Aan het Confiteor of de schuldbelijdenis vouwt de priester zijne handen te zamen, blijft in eene nederige houding, die eenen zondaar past, en zich voor God beschuldigende, slaat Hij op zijne borst, terwijl h\'j smeekt hem te reinigeu, eer hij tot het altaar opklimt ; ten dien einde biedt hij hem de verdiensten van Jesus Christus en van de Heiligen aan.
In den naam des Vaders, en des Zoons, en des heiligen Geestes. Amen.
De psalm Judica.
Ik nader tot het altaar, Heer, Gij, die het licht zijt van hen, die zich in duisternissen bevinden , en die mijne toevlngt zijt in al de rampen, welke mij omringen.
Gewaardig U mijne ziel te bezoeken, en mij de zaligheid aan te brengen, naar welke ik verzucht : wolken des hemels, zendt ons den Begt-vaardige, en dat de aarde den Zaligmaker voort-brenge.
Heilige Geest, teedere en edelmoedige Ver-
34
HET H. MISOFFER. 35
trooster! boezem mij gebeden in, die waardig zijn verhoord te worden; bestier mijnen wil, versterk mijnen moed, opdat ik over de wereld en over mij zeiven moge zegepralen: maak, dat ik steeds aan uwe inspraken onderdanig zij, maar vooral, dat ik U beminne !
Het Confiteor of de Schuldbelijdenis.
Ofsclioon Gij, o mijn God, om mijne zonden te kennen, mijne belijdenis niet beboeft, eu Gij in mijn liart al mijne ongeregtigheden leest, belijd ik die echter voor het aanschijn van hemel en aarde; ik beken dat ik ü door mijne gedachten, door mijne woorden en door mijne werken belee-digd heb. Ik beschuldig mij daarover, en bid U ootmoedig om vergeving. Heilige Maagd, Engelen des Hemels, Heiligen van het Paradijs ! bidt voor ons, vraagt voor ons genade, terwijl wij in dit dal van tranen en ellenden zuchten, en verwerft voor ons de vergeving onzer zonden.
Misereator.
ó Jesns! vergun ons de kostbare gave van het berouw en de vergififenis, welke Gij zelfs aan de groote zondaars beloofd hebt, zoodra zij voor TJ hunne ongeregtigheden belijden en zuchten , omdat zij uwe eindelooze heiligheid beleedigd, uwe goedheid miskend, en uwe grenzelooze liefde veracht hebben.
De Priester klimt op liet altaar.
Gelukkig hij, die in zijne zwakheid, door uwe
C.EBEDlïïf VOOI! EN ONDER,
genade ondersteund, waardig tot uwe altaren mag naderen !
Geef\' mij, Heer! die genade, door de verdiensten der Heiligen, die zoo veel deel hebben in uwe heerlijkheid.
Ue kus van den priester op het altaar , wordt te gelijk aan Jesus Christus, door het altaar verheeld, gegeven, en aan de Heiligen, wier overblijfselen in het altaar rusten, en met Jesus Christus één en hetzelfde altaar zijn. De priester kust het altaar op dit oogei-hlik, om de hoop te betuigen, welke hij koestert, vau voor zich en voor zijne geloovigen de vergeving te-verwerven, die hij zoo even aan den voet des altaars, door de verdiensten van Jesus Christus en door de voorspraak der Heiligen heeft gevraagd. Vereenigeu wij ons met hem , door een heilig vertrouwen, en zeggen wij ;
En gewaardig U ons, die de opvolgers vau hun geloof en van hunne heilige verlangens zijn, de genade der verzoening tc verleenen, die hier op aarde het begin was van den vrede, welken zij uu in uwen schoot genieten.
Zoodra de priester het altaar gekust heeft, bewierookt hij, in plegtige Missen, hetzelve ; dit is om God te bidden, de gebeden des christenvolks aan te nemen, gelijk een wierook van goeden geur.
De priester, den wierook zegenende, zegt : . v.ordl gezegend door hem, tui wiens eer r/ij gebrand wordt. Amen.
3fi
HET H. MISOFFER.
TWEEDE DEEL DER HEILIGE MIS,
Gebeden en Onderrigtingen, van het oogen-blik dat de Priester het Altaar opgaat, tot aan de Offerande.
De Introïtus.
Dc priester leest, aau den kant des Epistels, het begin van eenen psalm, welken men voorheen geheel bad, ten einde den geest en de genade des gebeds over zich in te roepen, die zoo noodig gedurende het heilig Misoffer zijn, als ook, om den wenseh eu het verlangen nit te drukken, waarmede oude patriarchen naar de Jcomst van den Messias haakten.
Gij zijt liet, Heer! die den Heiligen van liet oude Testament zulke vurige verlangens ingeboezemd liel)t. om uwen eenigen Zoon qp aarde te zien nederdalen; deel mij iets van die heilige vurigheid mede, eu maak dat ik ondanks de ellenden en moeijelijklieden van dit leven in mij een heilig verlangen ontware, om mij door eene vurige liefde met U te vereenigen.
Het Kyrie Eleison.
Deze twee grieksche woorden beteekenen : Heer, ontferm Tl onzer, en die , welke volgen : Christus, ontferm O onzer. Dc priester herhaalt die zoo dikwijls, om ons te loeren, dat het alleen door het aanhoudende gebed is, dat wij des Heeren bijstand in onze noodwendigheden kunnen verwerven.
37
GEBEDEN VOOU EN ONDEB
Heer! wij zouden, uitkooMe van de menigte onzer zonden, nimmer genoeg tot U kunnen zeggen, ontferm ü onzer. Wij smeeken ü om die genade, met liet geroep van den blinde vau .Tericlio, met de volharding van de Cananeesclie vrouw, met de drift van al degenen, welke Gij U gewaardigd hebt te verhooren, wanneer zij volhardend tot U te roepen ; Heer, ontferm V onzer.
Het Gloria in Excelsis,
Deze lofzang, welks begin door de Engelen gemaakt en door hen, gedurende den Kersnacht, aan de inen-schen geleerd is, is eene reeks van lofbetnigingen tot God en Jesus Christus. De priester heft, als hij deu-zelven hegint, de handen hemelwaarts, om aan te duiden , dat men de harten tot in het hooyste des hemels moet verheffen, en hij vouwt die onmiddelijk daarna te zamen, als reeds den vrede en den ygeden wil bezittende, welke Hij verworven en over de aarde getrokken heeft. Hij buigt zich daar, waar het gebed eene aanbidding, eene dankbetuiging wordt, of den naam des Zaligmakers herhaalt, en hij eindigt met het heilig Kruisteeken en met de aanroeping der allerheiligste Drievuldigheid. —■ Men zegt dezen lofzang niet in tijden van boetpleging : hij is voor plegtigheden voorbehouden.
Glorie zij God in den hoogsten, en op aarde vrede aan de inensehen, die van goeden wil zijn. Wij loven IJ, wij aanbidden U, wij verheerlijken U; wij danken U om uwe overgroote heerlijkheid. Heer, God, hemelsche Koning! God, almogende Vader! Heer, eeniggeboren Zoon, Jesus Christus ! Heer God, Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, ontvang ons gebed; die zit aan de
38
HET TT. MISOFFER.
regterhand des Vaders, ontferm U onzer; want Gij zijt nlleen heilig\', alleen de Heer, alleen de Allerlioogste, Jesns Christus, met den heiligen Geest, in de heerlijkheid des Vaders. Amen.
Onder de plegtige Missen zou men de volgende uitbreiding van dien lolzang kunnen lezen, terwijl hij gezongen wordt.
Glorie in de hemelen aan God, die in dit groote geheim de wonderen zijner wijsheid, barmhartigheid en magt op eene zoo onuitsprekelijke wijze heeft doen uitschitteren. Vrede aan de menschen op de aarde; het is de God des vredes zelf, die denzelven aan de wereld is komen brengen; heil den mensehen van goeden wil, die hun hart voor dezen hemelsehen eu geheel goddelijken vrede openen, en die wel gesteld zullen zijn, om hem te ontvangen.
Groote God! God, eindeloos heilig, eindeloos goed ! wat kunnen wij, op het zien van al de wonderen uwer teederheid doen, dan TJ onze lof-betuigingen, onze zegeningen, onze aanbiddingen en al de gevoelens onzer harten aanbieden ? Almogende God! Koning van hemel en aarde ! wij doen U de dankbetuigingen, welke wij uwer heerlijkheid en liefde verschuldigd zijn ; maar daar wij onbekwaam zijn om IJ door ons zeiven waardige hulde aan te bieden , vereen igen wij ons met die, welke de Engelen en gelukzaligen IJ bewijzen in den Hemel.
O Jesns, eenige Zoon des hcmelschen Vaders! Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, ontferm U onzer; oGij, die in hoedanigheid van slagtoffer, reeds de zonden van het mensehdom , in uwe tranen afwaseht, en die dezelve eens door
3!)
GEBEDEN VOOR EN ONDER
uw bloed zult uitwisschen : gewaardig U onze gebeden te verliooren; ofschoon in onze oogen vernietigd, zit Gij aan de regterhand uws Vaders in den hemel; wij smeeken U erbarm U onzer, en kom onze kwalen genezen, door die met ons te deelen.
W ij erkennen U, o geboren wordende God ! en alleen heilig, alleen de Heer, alleen groot, en eindeloos verheven boven alle grootheid. Gij heerseht met den heiligen Geest, in de heerlijkheid van uwen hemelschen Vader; kom als Opperherder in onze harten heerschen; wij wijden ü die aan den voet van uwe kribbe toe, om ü altoos toegenegen te blijven. Voor wien zouden wij voortaan zuchten kunnen lozen, tenzij voor LT, onzen Zaligmaker, onzen Weldoener, den God vol minne-lijkheid en goedheid! Wij willen U van ganscher harte beminnen in den tijd, om niet op te houden II te beminnen in de eeuwigheid.
Door deze woorden, die beteekenen : Lc Heer zij met u, wenscht de priester aan het volk Gods zegen ; en het is daarom dat hij zich tot hetzelve wendt.quot; Hij kust eeist hot altaar, om te toonen dat hij, wenschende den vrede aan het volk te geven, denzelven eerst van Jesus Christus, door het altaar verbeeld, moet ontvangen. Het volk antwoordt met hem : en, hij zij met uwen ff eest, drukt alzoo deszelt\'s erkentenis uit jegens den priester, en den geest van liefde en eendrag\'t, die onder hetzelve moot heerschen, om gezamenlijk te bidden, en God een hevig geweld aan te doen, door eene vereeniging van smeekingen.
Ja, wees met ons, Heer, en met uwen dienaar,
40
TIET II. quot;MISOFFER.
opdat wij met godsvrucht mogen bidden, en Gij ons ter uwer verlieerlijking en ter onzer za-liglieid moget verhooren.
Het Oremus.
De priester, aan den kant van den Epistel wedergekeerd zijnde, zegt ; Oremus, dat is te zeggen : laat ous hidden, en hij maakt eene ligto buiging met liet hoofd naar het kruis, om aan te duiden, dat het door de verdiensten van Jesus Christus is , dat wij de genade kunnen verwerven, welke wij van God vragen; ook eindigt hij het gebed, met onzen goddelijken Zaligmaker aan te roepen door de woorden : per Dominum nosirinn Jesnm Christum : door onzen lieer Jesus Christus. Hij zegt een ol\' meerdere gebeden, volgens de dagen; de geloovigen moeten de meening hebben, van met hem te vragen, hetgene hij van God verzoekt. Het volk antwoordt : Amen, om te kennen te geven dat het de woorden des priesters bekrachtigt.
Ontvang, Heer, de gebeden, die voor ons be-melwaarts gestierd worden; verleen ons de genade en de deugden, welke de heilige Kerk, door den priester voor ous vraagt. Wij bekennen, dat wij niet verdienen door U verboord te worden ; maar gewaardig U eeliter in aanmerking te nemen, dat wij U al deze genaden vragen, door Jesus Christus uwen Zoon, die met U leeft en heerschappij voert, in de eeuwen der eeuwen. Amen.
Geef mij, Heer, de heilige vermorzeling des harten, opdat ik, aan den voet uwer altaren , mijne langdurige afwijking en schuldige zwakheid beweene; omgeef mij met uwe sterkte, opdat de arbeid, de gevaren, de liinderpalen , de vervolgingen der inenschen, of de kwade voorbeelden mij uhnmer van U scheiden.
41
GEBEDEN VOOU EN ONDER
Ik smeek U om die genade, door de eindelooze verdiensten van Jesus Christus, mijnen Zaligmaker. Amen.
De Epistel.
De Joden begonnen de vergadering van den sabbath-dag, met de lezing van Mozes en de Profeten. De eerste Christenen volgden dit gebruik, in hunne vergaderingen op den zondag, en in al de eenwen der Kerk heeft men lezingen gedaan uit de heilige Schrift, genomen uit de boeken van het oude Testament of uit de werken en brieven der Apostelen , vooral uit die van den heiligen Paulus. De Kerk, vóór het Evangelie do schriften der Godsgezanten doende lezen, sehijni het voorbeeld van Jesus Christus na te volgen, die eenige zijner Leerlingen voor hem uitzond om de geesten en harten voor te bereiden in do plaatsen werwaarts hij zelf gaan wilde.
Ik beschouw dezen Epistel, o mijn God! als eenen brief, die van den hemel komt, om mij mven aanbiddelijken wil te doen kennen. Vergun mij, bid ik ü, de noodige kracht, om datgene te volbrengen, wat Gij mij beveelt. Gij zijt lietquot; Heer, die den Profeten en Apostelen ingegeven hebt, hetgene zij gesehreven hebben : verleen mij eenio\' deel in limine verlichtingen, en laat tevens iïi mijn hart een vonkje dalen van dat.heilige vuur , waardoor zij ontstoken waren, om U, gelijk zij , te beminnen en te dienen op aarde.
In de grooteMissen, wanneer de Epistel gezongen wordt, kan men de volgende lezing er bij voegen :
Het is hoog tijd, dat wij uit onzen slaap ontwaken, want de dag gaat voorbij, en de nacht des doods nadert, wanneer er geen tijd meer zal zijn,
42
HET H. MISSOFFEK.
om aan onze zaligheid te werken. Laten wij dan de werken der duisternissen verwerpen, ons niet Jesus Christus bekleeden, en de zinnelijkheden des vleesches niet meer volgen. Dat ons leven rein, onze godsvrueht levendig zij : wij verwachten onzen God en snellen hem te gemoet. De hemelen doen over de regtvaardigen bij uitstekendheid den dauw hunner zegeningen nederdalen : dat ons hart zich eindelijk opene, als eene dorre grond voor het water, en al de christelijke deugden voortbrenge. Hechten wij ons aan het goede; onthouden wij ons zelfs van den schijn van het kwaad; dat de God des vredes ons in alles heilige, ten einde onze ziel onberispelijk bevonden worde voor zijn aanschijn. Dc genade van God, onzen Zaligmaker, is sedert lang verschenen, eu leert ons de goddeloosheid en den geest des tijds te vlugten; in deze wereld met matigheid, godsvrucht en regtvaar-digheid te leven, alzoo de gelukzalige hoop en de toekomst der heerlijkheid van onzen Heiland te verbeiden, die zich geleverd heeft, om ons van alle ongeregtigheid vrij te koopen.
Het Gradueel.
Na don Ei)istel leest de priester nog eenige woorden van de psalmen, zoo als aan het Introïtus, om het gebed of de loflietniging te vereenigen met de onder-rigting in den Epistel ontvangen. Die verzen noemde men Gradueel, omdat zij gelezen of gezongen werden op do trappen van de ,hibé of liet koor. Het woord Alleluja, dat in het Gradueel voorkomt, van Septuagesima tot den paaschtijd uitgezonderd, is een he-breeuwseh woord en beteekent ; LonJ\' God! en het drukt tevens een gevoel van verrukking, van vreugde
43
GEBEDEN VOOll EN ONDEU
uit. Men behoort, gedurende dit gebed, zijn hart hemelwaarts te verheffen, zich bij de Engelenkooren te i voegen, en te trachten hunne blijdschap op het zien I van Gods weldaden, na te volffen. S 3Pl
Uwe lessen onderwijzen en beliagen mij, Heer! \\ zij verheugen mij , en doen mij de lioop koesteren , I U eenmaal in den hemel, mijn Vaderland, te I -u zullen zien. \' \' i .e.
ï gT]
Het overdragen van het boek van de regter- naar de linkerzijde 1 ki des altaars.
Cl
Deze overbrenging doet ons zien, dat de Joden, | geweigerd hebbende de Profeten en Apostelen aan te hooren, verlaten werden, en dat de Apostelen tot de [ ^ Heidenen gegaan zijn , wien zij het Evangelie gebragt hebben. Bidden wij God, dat hij nimmer toelate, dat wij door onze zonden gelijk de Joden verdienen , dat ziju licht ons ontnomen worde, om aan anderen gegeven te worden. Gedurende deze overbrenging van het boek, is de priester diep nedergebogen in het midden ues altaars, en hij doet een vurigquot; gebed, om zijn hart en zijne lippen te zuiveren vóór dat hij het heilig Evangelie leest.
Maar om dit liemelsche Vaderland te verdienen,
zuiver Heer, dit hart, in hetwelk Gij uw verblijf moet nemen; reinig mijne lippen met liet gloeijen-de vuur der heilige liefde, dat Gij gebruiktet om die van uw profeet Jesaïas te reinigen, opdat Gij mij , na waarlijk uwe heerlijkheid op aarde verkondigd te hebben, eens moget toelaten, om die in den hemel te vieren. O Algoede! behoed mij van de ongeloovigheid, die haar venijn onder ons verspreidt, en straf mij nimmer met mij de iakke) des geloofs te ontnemen.
44
HET H. MISOFFER.
Domiuus vobiscum, vóór liet Evangelie.
Doe mij, Heer, uwen heiligen wil kennen : spreek, o mijn God! mv dienaar hoort.
In de plegtige Missen wordt het boek der Evangelieu bewierookt, opdat de geur van den wierook het teeken zij van den goeden gear, welken God in die zielen verspreidt, welke zich door het heilige Evangelie doen kennen. Men draagt brandende waskaarsen ter regter-en ter linkerzijde van het boek, om ons te doen kennen, dat JesuS Christus het ware licht is, dat ons door zijn evangelisch woord verlicht. Wij blijven staande, gedurende de lezing van het Evangelie, om aan te duiden, dat wij bereid zijn Jesus Christus te volgen, als den eenigen Meester, welken wij moeten aanhooren, en dien wij voortaan willen gehoorzamen.
Beschouw het Evangelie, hetwelk gij gaat hooren, als het rigtsnoer van uw leven en uwe zeden, een rigt-snoer, hetwelk gij beloofd hebt te zullen volgen door de in het Doopsel aangegane verbindtenissen, en waarnaar gij strengelijk zult geoordeeld worden. De priester maakt, vóór hij het Evangelie begint, een teeken des kruises met den dnim, op de eerste woorden van hetzelve, om te doen zien, dat de leer van Jesus Christus in de wereld niets uitgewerkt heeft, dan door de verdiensten van zijn lijden en zijnen kruisdood.
De drie kruisteekens, welke de priester op het voorhoofd , den mond en de borst maakt, en welke wij gelijkelijk naar zijn voorbeeld maken, zijn de teekenen van drie plegtige geloofsbelijdenissen. Wij maken het eerste op het voorhoofd, om aan te toonen, dat wij ons voor het Evangelie niet schamen; het tweede op den mond, om te betuigen dat wij met den mond eene hemelsche leer willen belijden, welke wij in het hart bezitten; en het derde op de borst, om te toonen, dat
45
GEBEDEN VOOR EN ONDER
wij verlangen het kruis van Jesus Christus tliep in ons hart te prenten, en onze aangekleefdheid aan het geloot door daden te willen bewijzen.
Men moet de wijsheid en de waarheid zelve aanbidden, in al de woorden van het Evangelie; Jesus Christus spreekt daar voor ons; en wien zouden wij aanhooren tenzij hem, die de woorden des eeuwigen levens bezit? Na het lezen of zingen van het Evangelie, kussen de priester en de diaken het eerbiediglijk, om hunne verknochtheid aan die hemelsehe woorden te betuigen.
Ik sta op, o opperste Wetgever, om te betvi-g\'en, dat ik bereid ben de eeuwige waarheden, die in liet lieilig Evangelie besloten zijn, ten koste van miju leven zelfs, te verdedigen. Gij leert ons, dat niet allen die zeggen ; Heer, Heer! (dat is die zicli bevredigen uw Evangelie met den mond te belijden, zonder den vasten wil te lieb-ben naar hetzelve te leven) het rijk der hemelen zullen binnen treden; maar dat alleen diegenen hetzelve zullen ingaan, die hunne werken volgens uwe geboden zullen verrigt hebben.
Verleen mij dan de genade zoo veel getrouwheid te hebben in de vervulling van uw goddelijk woord, als Gij mij standvastigheid inboezemt in het te gelooven. Helaas! waartoe zou het mij dienen , wanneer ik voor U zal verschijnen, het geloof te hebben gehad, zonder de verdiensten der liefde en der goede werken, tenzij om mijne veroordeeling vreeselijker en mijn eeuwig lot schrik-kelijker te maken! O God der barmhartigheden! oordeel mij niet naar de aanhoudende tegenstrijdigheid, welke ik tusschen uwe leer en mijn gedrag gesteld heb, en boezem mij den moed in, om te beoefenen hetgeen ik geloof, ü. Heer! zal al de roem daarvan toekomen.
46
TIET TI. MISOFFER.
Wanneer hot Evangelie in de plegtige Missen gezongen wordt, zon men intnssehen de volgende lezing, uit de heilige Evangeliiin getrokken, geheel of gedeeltelijk kunnen doen.
Zoo iemand mij bemint, zegt Jesus Cliristus, 7,al liij mijn woord bewaren, mijn Vader zal liem beminnen, wij zullen tot hem komen en in liem onze woning vestigen. Bemin den Heer uit geheel uwe ziel, uit al uwe krachten, ziedaar het eerste en grootste gebod. Het tweede is aan dit gelijk ; gij zult uwen naaste beminnen gelijk u zei ven ; doe zulks en gij zult leven. De geheele wet en de profeten ziju in deze twee geboden besloten. God is een geest, en hij wil in geest en waarheid aangebeden worden; want indien uwe regtvaardigheid uiet volmaakter is dan die der Pharizeën, zult gij het rijk der hemelen uiet binnen gaan. Doe boetvaardigheid, want zoo gij geene boetvaardigheid doet, zult gij allen verloren gaan. Het rijk Gods nadert; de bijl is reeds aan den wortel van den boom gezet, en aan den kant, waar hij zal vallen, zal hij altoos blijven. Wees steeds bereid, wantik zal komen op het uur, waarop gij het idet verwaeht. Heil hun, die van de goederen dezer wereld onthecht zijn! Zalig zijn de zachtmoedigen, de vreedza-men, die rein van harte en barmhartig zijn; zalig degenen, die met gelatenheid lijden, die dorstig zijn naar de regtvaardigheid, want het rijk der hemelen behoort hun toe. Wat baat het den mensch het heelal te winnen, zoo hij zijne ziel verliest? Niemand kan twee meesters dienen; vergadert geene schatten voor de aarde, maar voor den hemel; zoekt voor alles het rijk
47
GEBEDEN VOOTl EN OXDEU
Gods, en zijne regtvaardiglieid, liet overige zul ii, als toemaat, gegeven worden. Komt tot mij; mijn juk is zoet en mijn last is ligt: leert van mij dat ik zachtmoedig\' en ootmoedig van harte lien, en gij zult de rust uwer zielen smaken. Zoo iemand mij wil volgen, dat hij zieli zeiven ver-looeliene, dagelijks zijn kruis opneme en mij nakome. Bemint uwe vijanden; vergeeft, en men zal u vergeven; vraagt, en gij zult ontvangen. Do weg des verderfs is breed; maar die tot liet eeuwig leven leidt, is eng, en weinigen volgen liem. De hemel lijdt geweld, men moet strijden om hem te bekomen; liet is alleen door het lijden, dat ik tot de heerlijkheid gekomen ben, en er is voor u geen andere weg, want de leerling is niet boven den meester. Die zich verheft, zal vernederd, die zich vernedert, zal verheven worden. Die uit God is, hoort Gods woorden. Zoo gij mijne geboden onderhoudt, zult gij in mijne liefde verblijven, en gij zuil daar zijn, waar ik zelt ben , waar ik u eene plaats ben gaan bereiden.
Deze zijn de heilige woorden : dat onze zonden uitgewisclit worden door de kracht van het Evangelie, met opregtheid in oefening gebragt!
Het Credo.
Het Evangelie wordt op de zon- en zekere feestdagen gevolgd door het Credo oï Av Geloofsbelijdenis, omdat het bijzonder op die plegtigheden is, dat de geloovigen vol van denzelfden geest voor de altaren, de aanbidding van onze heilige geheimen moeten vernieuwen, en een plcgtig blijk moeten geven van hun volkomen geloof aan al de waarheden des Evangelies, in het kort bevat in het Symholum.
48
het h. misoffeu. 49
Ik geloof in éénen God, denVader, a lmogenden Schepper van hemel en aarde, van alle zigtbare en onzigtbare dingen; en in eenen Heer .Tesus Christus, den eeniggeboren Zoon Gods, die uit den Vader vóór alle tijden geboren is ; God van God, lieht van licht, waarachtig God van den waaraehtigen God; geboren en niet gemaakt; van één wezen met den Vader, door wien alle dingen gemaakt zijn; die om ons menschenen om onze zaligheid nedergedaald is uit den hemel, en is
vleesch geworden door den heiligen geest , uit de maagd maria; hij is mensch geworden ; die ook gekruist is voor ons onder Pontius Pi-latus; hij is gestorven, begraven en den derden dag wederom opgestaan, volgens de Schriftuur; hij is opgeklommen ten hemel, zit ter regterhaud des Vaders, en zal wederkomen met heerlijkheid, om de levenden en dooden te oordeelen ; wiens rijk geen einde zal hebben. En in den heiligen Geest, den Heer, die levend maakt; die van den Vader en den Zoon voortkomt; die mot den Vader en den Zoon te gelijk aangebeden en verheerlijkt wordt; die door de Profeten gesproken heeft. Eu eene heilige, katholijke en apostelijke Kerk. Ik belijd een Doopsel tot vergiffenis der zonden, en ik verwacht de verrijzenis der dooden en het leven der toekomende eeuwen. Amen.
GEBED gedurende liet zingen van den Credo.
Hoe zal ik U, o mijn God! waardig bedanken voor de kostbare gave des geloofs , waarmede Gij mij, bij voorkeur van zoo vele anderen, die zuchten in de duisternissen der dwaalleeren,
3
50 GEBEDEN VOOK EN ONT)EU
begunstigd liebt? Maak, lieer! dat zij mij steeds dierbaar zij, die wonderbare gaaf, lioog verheven boven de eer, de rijkdommen, de vermaken en ijdelheden dezer vergankelijke wereld. Geef mij eene volmaakte neiging voor alles, wat liet geloot mij leert, opdat ik met gelijken eerbied aanbidde, al wat ik niet begrijp in nwe onuitsprekelijke geheimen, en al wat mijne geestvermogens teboven gaat. Dewijl mijn verstand zoo bekrompen is , dat ik mij zelveii niet begrijp, besef ik , eindelooze God! dat het noeh billijk, noch mogelijk is, uwe goddelijke geheimen te doorgronden. Maar Gij hebt mij door uwe genade overtuigd van de kennis, getrouwheid en opregtheid dergenen, door welke Gij uwe heilig\'e aanspraken aan de wereld verkondigd hebt. De wereld heeft daaraan geloof gegeven; het zou het grootste dei-wonderwerken zijn, zoo zij zonder wonderwerken die had kunnen gelooven. En werwaarts zou ik mij wenden, om meerdere zekerheid te verkrijgen ? Indien ik mij bedrogen vond, zoudt Gij hét zelf zijn, die mij in dwaling gebragt hadt. Wanneer dan mijne zinnen en mijne verbeelding twijfelen , zullen echter mijne reden en mijn wil nimmer twijfelen. Dat geloof, o Jesus! dat geloof, hetwelk de Apostelen over de geheele aarde verkondigd, en zoo vele duizende Martelaren met hun bloed bezegeld hebben; dat geloof, hetwelk zoo vele heilige leeraars, in hunne onsterfelijke schriften, verdedigd hebben; dat geloot van alle eeuwen, dat steeds den goeden geur zijner deugden over de wereld verspreid eu den liemel met heiligen be\\olkt heeft; dat geloot, dat nimmer het lijden zonder vertroosting, de kwalen zonder hulpmiddel gelaten heeft; dat verhevene geloof zal voor altoos
HET H. MISOFFEU.
liet mijne zijn. Voltrek dan in mij, smeek ik TJ , o mijn goede Zaligmaker! voltrek uw werk : niet alleen door in mijne ziel de fakkel des geloofs in al liaren glans te behouden, maar ook , eu wel vooral, door hetzelve werken des lichts voor mijne eeuwige zaligheid te doen voortbrengen. Amen.
Dominus vobiscum.
Mijn God ! dat uwe genade met ons en met den priester, uwen bedienaar , zij , om U deze offerande waardig to kunnen opdragen.
HET BEGIN DER OFFERANDE OF DE OPDHAGT.
Het Offertorium.
Ontvang, o heilige Vader, eeuwige en almogende God, dit vlekkelooze otter, dat wij , hoe onwaardig wij ook zijn mogen, U opdragen : ik draag het ü op, als mijnen levenden en waren God, voor mijne tallooze zonden, beleedigingen en nalatigheden; ik draag het U ook op, voor alle geloovige Christenen , levenden en overledenen , opdat het hun en mij ter zdigheid ver-strekke. Amen.
51
GEBEDEN VOOR EN ONDER
Wanneer de priester den wijn en liet water in den kelk giet.
6 God! cl ie door een vreemd uitwerksel uwer magt, don mensch in ceiien verheven gnuid vïin voortreffelijkheid en uitstekendheid geseliapen hebt, en die door een nog bewonderenswaardiger wonder uwer goedheid, TJ gewaardigd heljt, dit werk uwer handen, na zijnen val te herstellen : verleen mij , door het geheim, hetwelk de vermenging van het water met den wijn ons vertoont , de genade van te mogen deelen in de goedheid van Jesns Christus, uwen Zoon, die zieli volgaarne met onze menschheid heeft willen bekleeden ; Hij, die God zijnde, met U, in de eenheid van den heiligen Geest, leeft en heerscht, in alle eeuwen. Amen.
De opdragt van den Kelk.
Ik draag IJ, Heer! met uwen bedienaar, den kelk der zaligheid op, en smeek uwe goedheid hem als een reukwerk van goeden geur te doen doen opstijgen tot den troon uwer goddelijke Majesteit, voor onze zaligheid en voor die van de geheele wereld.
Ik bied mij voor U aan. Heer! met eenen oot-moedigen geest en een rouwig hart; ontvang mij, bid ik U , en maak dat de offerande, welke ik Ü geheel uit eigen beweging opdraag, in vereeniging met die van .lesns Christus, heden mot ü, op dusdanige wijze voltrokken worde, die U dezelve aangenaam kan maken, o Heer mijn God!
In dc plegtige Missen bewierookt de priester het brood en den wijn, die opgedragen zijn geworden, zeggende : dat dese wierook, dien gij gezegend helt,
52
HET H. MISOFFER.
tot U opklimme , Hear ! en uwe harmhartigheid over ons neder dale! Vervolgens bewierookt hij liet altaar en zegt : Dat mijn gebed, lieer! tot U opklimme gelijk deze wierook; dat de opheffing mijner handen U aangenaam zij, gelijk de avondofferande. Stel, Heer! eene wacht aan mijnen mond, en de omzigtigheid op mijne lippen. Laat niet toe, dat mijn hart vervoerd worde tot kwaadtoillige woorden, om mijne zonden te ver-schoonen.
Terwijl hij het wierookvat aan den diaken wedergeeft, ze^t hij : Dat de Heer het vuur zijner liefde in ons ontsteke, en ons door eene eeuwige liefde doe oranden. Amen.
Dat wij ons best doen, om in al die godvruchtige gevoelens te treden, en die heilige verlangens in ons te vormen.
Daarna bewierookt de diaken aanstonds den priester aan het altaar, Jesus Christus vertegenwoordigende, en in zijnen persoon het heilige geheim opdragende.
De Priester wasc!it zijne vingeren.
De priester, na zijne handen gewasschen te hebben, alvorens het heilig Misoffer te beginnen, waseht hier zijne vingeren, om in den geest van Jesus Christus te treden, die de voeten zijner Apostelen wiesch, vóór dat hij hun het heilig Sakrament des Altaars toediende , ofschoon zij bevorens reeds zuiver waren. Dit toont ons, dat het niet genoeg is, zuiver te zijn van gruweldaden, om aan de geheimen deelachtig te worden; maar dat men zich van de geringste vlekken der zonden moet zuiveren.
Mijn God! gwaardig IJ mijne ziel te wassclien en te reinigen van alle vlekken der zonden : vernietig in mij de minste onvolmaaktheden, en
53
GEBEDEN VOOR EN ONDEU
maak mijne ziel, door uwe genade, zoo zuiver als zij het onmiddelijk na liet Doopsel was.
Vergun mij, Heer! de genade van de wereld te vergeten, die de strengheid nwer oordeelen moet ondergaan; van deze aarde te verachten, die ter prooi zal zijn aan uwe wraaknemingen, en van geene de minste aandacht te verleenen aan die ontwerpen, aan die listen, die slechts de duurzaamheid van eenen dag, van eene minuut, van eene seconde hebben; dat ik ouder de voeten vertrede die eer, die verlangens, die gevaarlijke vermaken, die den geest verlagen en bedwelmen ; die valsche goederen, die de ziel in het verderf storten; die valsche bekwaamheden, die vermaken, dien valsehen uitwendigen schijn van achting en vriendschap, die zoo veel rampzalige slagtoil\'ers maken; en dat de eerste, de ijverigste mijner zorgen zij, den dag uwer wraakneming-te voorkomen , op welken Gij eene vreeselijke rekening over uwe weldaden en genaden zult vragen! Hierom smeek ik U, o mijn God! dooide eindelooze verdiensten van Jesus Christus. Amen.
Het orate Pratres.
De priester, na zijne vingeren gewasschen te hebben, komt weder in het midden des altaars, en aldaar nedergebogen, doet hij eene nieuwe opdragt van de offerande, welke hij der heilige Drievuldigheid gaat aanbieden, ter gedachtenis van het lijden, den dood, de verrijzenis en de hemelvaart van onzen Heer Jesus Christus; en om de genade te verwerven van dit waardiglijk te doen, keert hij zich tot de omstanders, zeggende ; bidt hroedcrs, om hen te verwittigen, zich
54
HET H. MISOFFEK.
door hunne gebeden, met hem te vereenigen, ten einde de offerande, welke hij aan God voor zich en voor hen gaat opdragen, aan Hem aangenaam te maken.
Heer! verhoor de gebeden va» al nwe geloo-vigen, die vereenigd zijn, om U dit verhevene offer op te dragen, hetwelk wij ü hidden aan te nemen, tot verheerlijking van uwen naam, tot ons bijzonder voordeel en tot welzijn van uwe geheele Kerk. Gewaardig U, in onze harten te storten de noodige gesteltenissen, om met vrucht dit groote werk van onze Godsdienst bij te wonen : heilig den priester, die uwe heilige geheimen voltrekt, en reinig zijne handen en zijn hart, opdat hij in staat zij uwe genade over zich en over ons te brengen.
De stille Gebeden.
Na het Orate fratres, keert de priester zich naar het altaar, en zegt in stilte een of meer gebeden, die volgens den dag veranderen, en deze worden stille gebeden genoemd, uithoofde hij die in stilte zegt : zij strekken bijna allen om aan God te vragen, dat hij de giften, die op het altaar zijn , goedgunstig aanneme , en hij ons door zijne genade in staat zoude stellen , als eene hem aangename offerande, hem te worden aangeboden.
Verander, o mijn God ! deze offerande in uw ligchaam en bloed, en herschep onze harten in U zeiven, door de kracht dezer aanbiddelijke geheimenis; dat uw heilig Woord op deze offerande, welke wij U opdragen, nedcrdale, opdat zij een heilzaam slagtoffer worde, dat uwer Majesteit aangenaam, en uwen dienaren nuttig
55
gebeden voor en onder
zij, door de toepassing van het bloed van Jesus Christus.
Dat deze offerande overvloedige zegeningen over uwe geloovigen doe nederdalen, hunne harten verandere, de zonde en de aardsche geneigdheden daarin vernietige, en U aldaar een aangenaam brandoffer en eene bestendige woning bereide, in vereeniging met U, en door de verdiensten van Jesus Christus, uwen Zoon en onzen Heer, die met U leeft en lieersehappij voert.
-5—•§gt;■
De Canon of Kegel der Couseoratie, voorafgegaan door de Prefatie.
Aan het einde der stille gebeden verheft de priester zijne stem , zeggende ; in alle eeuwen der eeuwen, eene uitroeping, die de geloovigen uitnoodigt, om zich met hem te vereenigen en bem te antwoorden : Amen. Men heeft dit antwoord steeds met vurigheid gegeven : de heilige Hieronymus zegt, dat men dit woord Amen overal in de kerken als eenen donder hoorde weergalmen.
De geloovigen geven hierdoor huune bewilliging, aan al hetgeen de priester, in het geheim, van God komt te vragen.
De Prefatie is eene inleiding tot de gebeden vau den Canon, die bij uitstekendheid genoemd wordt het gebed. Zij is eene uitnoodiging om de harten tot God
56
HET IT. \'MISOPFEE.
te vcrlicffen, en liem te danken voor liet grootste wonderwerk, dat door de Consecratie uitge.verkt wordt.
Eeuwige Vader! zie liier liet oogenblik, waarop uw goddelijke Zoon, onze Zaligmaker Jesus Christus, uit den lierael op liet altaar gaat nederdalen : niets, dat aardscli is, moet mij meer bezig houden; mijn hart moet niet meer verzuchten, dan naar zulk een zuiver offer, dat de zonden der wereld uitwiseht; reinig liet door het vuur uwer liefde, opdat het geenen smaak meer vinde, dan in de hemelsche goederen. Door welke dankbaarheid zal ik immer al uwe weldaden kunnen erkennen, en voornamelijk die, van ons een verzoenoffer te geven, dat dagelijks en meermaals eiken dag, voor ons de offerande vernieuwt, welke het eens op den Calvarieberg heeft opgedragen, ten einde uwe barmhartigheid over ons te trekken. Het is, eeuwige Vader! door Jesus Christus , uwen welbeminden Zoon, dat al de Hemellingen ü verheerlijken en U hunne hulde aanbieden. Neem goedgunstig aan, Heer! dat zondaars zoo als wij, hunne zwakke lofbetuigingen met die dezer hemelsche geesten vervoegen, en dat wij ons allen; met hart en geest, met hen vereenigende, in eene verrukking van vreugd, lieide , dankbaarheid eu verwondering uitroepen :
S a n c t u s.
Heilig, eindeloos heilig, alleen waarlijk heilig is de Heer, onze God! het heel il is vol van zijne heerlijkheid. Dat de gelukzaligen hem zegenen in den hemel, terwijl wij op de aarde Dengehe aanbidden, die nederdaalt in den naam des Hee-
3*
57
58 GEBEDEN VOOR EN ONDEK
ren, aan wien eer en heerlijkheid in alle eeuwen zij toegekend.
Na den Sanetus, aan den Canon.
De Prefatie wordt gevolgd door den Canon, dat in het grieliscli order of regel beteckent. Men heeft dezen naam gegeven aan de gebeden, die de Consecratie voorafgaan, vergezellen en onmiddelijk volgen, omdat zij in alle Missen dezelfde zijn : zoodat de regel daarvan bestendig, en de orde onveranderlijk is.
De voorschriften dezer gebeden zijn zeer oud en vol van de grootste gevoelens van Godsdienst; men ziet er al de vragen, welke de Kerk door de verdiensten van Jesus Christus doet, terwijl de voorspraak der heilige Apostelen en Martelaren er ook zeer bepaald in uitgedrukt is.
Dit deel der heilige Mis wordt in stilte gezegd, omdat het bestemd is voor een meer aandachtig en inwendig gebed. Ofschoon ieder in het geheim bidt , moet men daarom niet nalaten , zich in den geest met elkander en met den Priester te vereenigen , die altijd in den naam van allen tot God spreekt. De Priester maakt dikwijls het teeken des kruises over zich en over het opgedragene; want, wat is er natuurlijker, dan dat men den gekruisigden Jesus dikwerf verbeeldt, iu een werk, dat een aandenken is van zijnen smartelijken dood, en waarin hij zich zeiven aan ons geeft, om onophoudelijk zijne offerande te vernieuwen.
Ziehier de letterlijke vertaling van die gebeden, tot aan de Consecratie : laten wij die , met den priester, in den naam den Kerk , godvmehtiglijk lezen.
Te Ingitur.
Wij bidden U dan, o allerbarmhartigste Vader!
HET II. MISOFFER.
en smeeken U, door onzen Heer Jesus Christus, uwen Zoon, deze giften, deze offerande, dit rein en vlekkeloos offer aan te nemen en te zegenen, hetwelk wij U voor uwe heilige Kerk opdragen, opdat het U heli age haar den vrede te schenken, haar te bewaren, in de eenheid te behouden, eu haar over de geheele aarde te besturen, en met haar uwen dienaar N. onzen Paus ; onzen Bisschop N.; eindelijk alle regtgeloovigen, die belijdenis doen van het roomsch katholijke en apostelijke geloof.
DE GEDACHTENIS DEK LEVENDEN.
Memento.
De priester bidt kier voor het geheele genootschap der in leven zijnde geloovigen , en bijzonder voor die, welke hem verzocht hebben het heilig Miaofl\'er tot hunne meening op te dragen. Laat ons, van onzen kant, in dit oogsnblik bijzonderlijk aan God diegenen onzer levende broeders aanbevelen, aan welke wij verlangen, dat de vluchten der heilige Offerande , door de goddelijke barmhartigheid , meer bijzonderlijk toegevoegd worden.
Wees uwe dienaren en dienaressen N. en N. indachtig. Heer! en allen, die hier tegenwoordig zijn, wier geloof en godsvrucht U bekend zijn, voor welke wij U deze oflerande van lof opdragen, of die haar, zoo voot zich als voor hen aan welke wij verbonden zijn, opdragen voor de verlossing hunner zielen, voor de hoop hunner zaligheid en behoudenis, en om U hunne linlde, als aan den eeuwigen, levenden en waven God, aan te bieden.
59
GEBEDEN VOOR EN ONDER
GEDACHTENIS DER HEILIGEN.
Communioautes.
In gemeenschap vereenigd zijnde met al uwe Heiligen, eeren wij de gedachtenis, eerstens van de verheerlijkte Maagd Maria, Moeder van God, Jesus Christus, onzen lieer, en van uwe gelukzalige Apostelen en Martelaren, Petrus en Paulus, Andreas, .Tacobus, Joannes, Thomas, Pliilippus, Bartholomeus, Matthseus , Simon en Thadasus , Linus, Cletus, Xystus , Cornelius, Cyprianus , Laurentius , Chrysogonus , Joannes en Paulus, Cosmas en Damianus, en van al uwe Heiligen, door wier verdiensten en gebeden wij ü srneeken, ons in alles de hulp uwer bescherming te verlee-nen : dit is hetgeen wij U vragen, door denzelf-den Jesus Christus onzen Heer. Amen.
VERTROUWEN IN DE OFFERANDE.
Hac Ingitur.
Hier strekt de priester de handen uit over de giften, die geheiligd worden; en door de oplegging der handen, als lid der Kerk, vereenigt hij zich met het offer, om met hetzelve opgedragen en opgeofferd te worden, en als bedienaar der Kerk en priester van den Aller-hoogsten neemt en stelt hij zich, als het ware, in den naam en door het gezag van God , in bezit des slagt-offers, in zoo verre het de plaats der menschen genomen heeft, die het slagtoffer van Gods verbolgenheid en regtvaardigheid moesten ziju. Het is uit dezen staat van goddelijke veroordeeling, dat wij getrokken worden door de opoffering, welke Gods Zoon van zich welven aan zijnen Vader gedaan heeft, om de straf te
60
HET H, ^tlSOFFr.R.
dragen, welke wij door onze zonden verdiend hadden, en om hem eeue genoegzame voldoening te geven, waartoe wij buiten staat waren.
Deze pligtpleging, welke de priester hier doet, met de handen over het op te dragene slagtoffer uit te strekken, is eeue navolging van hetgene Mozes van wege God aan de priesters der oude Wet voorschreef. IVnnneer men, zegt hij, eene offerande voor de sonde eal opdragen, zal de priester de hand over het hoofd des slaytoffers uitsteken, en alsdan zal het gunstig aangenomen worden, en tot ioete der zonden verstrekken. ( Levit. eh. 1, 4.)
Wij smeeken U dan, Heev! de hulde gunstig aan te nemen, welke wij U bewijzen door deze opdragt, en welke ook die van uwe geheele Kerk is ; verleen ons, tijdens de dagen van dit sterfelijke leven, den vrede, die van ü komt; behoed ons van do eeuwige verwerping, en stel ons onder het getal uwer uitverkorenen; door onzen Heer Tesus Christus. Amen.
Quam Oblationem.
Wij bidden CJ dan. Heer! deze offerande te zegenen, haar te stellen onder het getal van die , welke Gij goedkeurt; haar aan te nemen , een waardig otter er van te maken , waardoor wij U eene redelijke en geestelijke eeredienst bewijzen; zoo dat zij voor ons worde het ligohaam en het bloed van uwen welbeminden Zoon, onzen Heer .Tesus Christus. Amen.
Voor ons, dat is te zeggen, om ons de gaven mede te deelen, welke Hij, door de opoffering van zijn ligehaam en bloed verdiend heeft, de genade Tan de geheele vergiffenis onzer zouden
61
GEBEDEN VOOR EN ONDER
en van al de hulp, die ons noodig is, om het werk onzer zaligheid te voltrekken.
Bij de Consecratie.
Dat de hemel zich opene, en de Eegtvaardige op de aarde nederdale, en dat de zondaren de vertroosting genieten van aldaar hunnen Verlosser te zien. Kom Heer, kom liefderijke Hersteller der wereld! kom een geheim voltrekken, dat als het kort begrip van al uwe wonderdaden is; kom eene verandering uitwerken, welke wonderbaarder is dan de schepping van het heelal.
Bij de Opheffing.
Nadat Jesus Christus zich, volgens zijne belofte, tegenwoordig gesteld heeft, aanbidt hem de priester met eene kniebuiging, en heft hem op, om hem aan het volk te toonen, en door hetzelve aangeboden te worden.
Vereenig in dit eerbiedwaardig oogenblik al uwe krachten, om in de verhevene gevoelens van aanbidding te treden, waarin zich de hemelsohe Geesten bevinden , die het altaar omringen, en zich voor den Opperheer van hemel en aarde vernietigen. Zie hen , met de oogen des geloofs, door eene heilige siddering bevangen , en te gelijk verslonden door de vlammen der vurigste liefde voor den heiligen, oneindig bemin-nenswaardigen God, zoo mild in weldaden; denk, dat zoo hij wel van don troon zijner heerlijkheid wil nederdalen , zulks is, om u de schatten zijner genade te brengen. O , ontvang zijn weldoend bezoek niet vruchteloos ; eenmaal zoudt gij het vragen, gij zoudt er naar verlangen, en welligt zou het te vergeefs zijn! Aanbidding , berouw , liefde , dankbaarheid , onder-
TIET II. MISOFFER.
werping, hoop : ziedaar, wat gij op dit oogenblik uwen goddelijkeu Verlosser moet aanbieden, die vol zachtmoedigheid en met de belofte zijner eindelooze barmhartigheid tot u komt. Zondaren, wie gij ook wezen moogt, komt uwen God, uwen Zaligmaker te gemoet I
Omlutaris Hodia... O slagtoffer der zaligheid, dat ons den hemel opent : de geest der duisternissen levert ons eenen geweldigen strijd; versterk ons tegen zijne aanvallen.
Bccepanis Angélorum... Zie het brood der Engelen, dat het voedsel der menschen is geworden ; het is waarlijk het brood der kinderen, dat den dieren niet moet toegeworpen worden.
Bone Pastor... Goede Herder! waarachtig Brood! Jesns, ontferm U onzer. Wees ons voedsel en onze steun; doe ons de ware goederen genieten in het land der levenden. Wees onze geleider tot dat hemelsohe Vaderland; toon ons steeds den weg aan, die naar hetzelve geleidt; breng ons op het regte spoor , zoodra wij er van afwijken : houd ons op dat heilige pad., tot dat wij in de haven komen , waar Gij de belooning uwer trouwe schapen zijt.
Vervolg van den Canon na de Opheffing.
Zoodra de priester den kelk, na de ophefïing, weder op het altaar gesteld heeft, bedekt hij dien, en maakt uit eerbied eene kniebuiging ; hij herhaalt dit tot aan de Nuttiging, telken reize dat hij den kelk ontdekt of dekt. Terwijl hij, om zoo te spreken, Jesus Christus tussehen zijne handen heeft, bidt hij God zijnen Vader , voor de levenden en overledenen, vol vertrouwen
63
GEBEDEN VOOU EN ONDEU
op de tegenwoordigheid van J eaus, die voor ons spreekt, en onze gebeden allerkrachtigst maakt.
Letterlijke vertaling van het vervolg van den Canon tot aan den Tater Noster.
ITiade et memores.
Nadat de priester, na de woorden der Consecratie van den kelk, het bevel, door Jesus Christus gegeven , toen Hij zijn eigen ligchaam en bloed geconsacreerd
had ; zoo menigwerf gij dit zult doen , zult gij het doen ter mijner gedachtenis, uitgesproken heeft, vervolgt hij met deze woorden :
Het is hierom, Heer! dat wij, uwe dienaren , en met ons, uw heilig volk, ons herinnerende aan het gelukzalig lijden van uwen Zoon , Jesus Christus, onzen Heer, aan zijne opstanding uit het graf, over de hel zegepralende, en aan zijne heerlijke opstanding ten hemel, uwe onvergelijkelijke Majesteit opdragen hetgene de gift zelve is, welke wij van IJ ontvangen hebben: het zuivere offer , het heilige offer , het vlekkelooze offer, het heilige Brood des levens, dat geen einde zal hebben, en den kelk der eeuwige zaligheid.
Supra quse.
Gewaardig TJ, Heer! gunstig neder te zien op de opdragt, welke wij ü van de heilige offerande, van dit vlekkelooze Slagtoffer doen; gewaardig U die aan te nemen, gelijk het U behaagd ïieeft de geschenken van den regtvaar-digen Abel, uwen dienaar, de offerande van onzen Aartsvader Abraham, en die van Melehi-sedech, uw\' opperpriester, aan te nemen.
HET H. MISOFFER.
Suplices te rogamus.
De priester buigt zici diep neder, um ziek voor God te verootmoedigen, en hem de vnrigheid van ziju gebed betuigende, zegt hij het volgende:
Wij smeoken U, o almogende God! te bevelen, dat deze geschenken door de handen van uwen heiligen Engel op uw verheven altaar gedragen worden, in de tegenwoordigheid uwer goddelijke Majesteit, opdat wij allen, wie wij ook zijn, die aan dit altaar deelachtig geworden zijnde, het Ligehaam en Bloed van uwen Zoon zullen genuttigd hebben, vervuld worden met al uwe zegeningen en al de genaden des hemels : door onzen Heer Jesus Christus. Amen.
GEDACHTENIS DER OVERLEDENEN.
Memento.
Wees ook. Heer! gedachtig uwe dienaren en dienaressen N. en N., die geteekend met het teeken des Geloofs, hun sterfelijk leven voor ons hebben geëindigd, om in den slaap des vredes te rusten.
Hier blijft de priester een weinig stil, om in het bijzonder aan God de overledenen aan te bevelen, voor welke hij quot;.vil bidden , en voornamelijk dengene, voor wien hij het heilig Misoffer moet opdragen. Daarna gaat hij voort ;
Wij smeeken U, Heer! hun door uwe barmhartigheid, en aan allen, die in Jesus Christus rusten, de plaats van verkoeling, licht en vrede te verleenen; door denzelfden Jesus Christus, onzen Heer.
65
GEBEDEN VOOU EN ONDER
Nobis quoque peceatoribus.
De priester zegt deze drie woorden op eenen hooge-ren toon, opdat de omstanders dezelve zouden kunnen hooren, zich met hem vereenigen en gezamenlijk de goddelijke barmhartigheid afsmeeken.
Ook ons, zondaars , die uwe dienaren zijn en op uwe groote barmhartigli eid liopen , ge-waardig U, ons ook deel te geven in liet Ee-melsehe erfdeel, met uwe lieilige Apostelen en Martelaren, met Joannes, Stephanus, Matthias, Barnabas, Ignatius, Alexander , Marcellinus , Petrus, Felieitas, Perpetua, Agatha, Lucia, Agnes, Cecilia, Anastasia, en met al uwe Heiligen. Gelief ons in hun heilig gezelschap aan te nemen, en geen acht te geven op onze verdiensten, maar toegevend te zijn jegens ons, door onzen Heer Jesus Christus, door wien Gij, Heer! deze goederen steeds voortbrengt, heiligt, levend maakt, zegent en ons geeft. Dat U door Hem, met Hem en in Hem, alle eer en glorie gegeven worde, o God, almogende Vader! in de eenheid van den heiligen Geest.
Deze laatste woorden : door hem, met hem en in hem, enz., zeggende, maakt de priester driemaal het teeken des kruises met de heilige Hostie over den kelk, om aan te toonen, dat God alleen, door de kracht der offerande , welke Jesus Christus aan het kruis heel\'t opgedragen, vereerd wordt. Vervolgens maakt hij er twee over het altaar, om aan te duiden, dat het door het kruis is (waarvan het altaar een afbeeldsel is, omdat gelijkelijk de offerande daarop voltrokken is) dat de heilige Drievuldigheid, die hier genoemd wordt, alle eer en glorie ontvangen heeft.
66
HET II. MISOFFER.
Deze woorden ; U alle eer en glorie gegeven worde uitsprekende, heft de priester den Kelk en de heilige Hostie een weinig omhoog. Vóór de twaalfde eeuw, was er in de Mis geene andere opheffing van het Ligahaam en Bloed van Jesus Christus, dan deze. Alstoen verhief de priester dezelve hoog genoeg, dat het volk Jesns Christus konde zien en aanbidden, door Wien de heilige Drievuldigheid alle eer en heerlijkheid bewezen werd. Deze kleine opheffing is nog een voetspoor en overblijfsel van het oude gebrnik.
Na dit laatste gebed van den Canon geëindigd te hebben, spreekt de priester een weinig luider, om het volk zijne toestemming te vragen, in al hetgene hij in hunnen naam tot God zoo even heeft gezegd.
Vers. In alle eeuwen der eeuwen.
VIJFDE DEEL DER HEILIGE IV1IS.
U E BEREIDING TOT DE NÜTTIGING.
Voorrede van liet Geheel des Heer en. Oremus.
Door de heilzame voorschriften van Jesus Christus opgewekt, en door de goddelijke leering onderwezen, durven wij zeggen :
Onze Vader, die in de hemelen zijt; geheiligd zij uw naam. Ons toekome uw rijk. Uw wil
67
GEBEDEN VOOR EN ONDETl
geschiede op de aarde, als in den liemel. Geef ons lieden ons dagelijksoh brood. En vergeef ons onze selmklen, gelijk wij vergeven onzen schuldenaren. En leid ons niet in bekoring, maar verlos ons van het kwaad. Amen.
In de plegtige Missen 2011 men tijdens het zingen van het Fater Noster de uitbreiding van het Gebed des Heeren kimnen lezen : zie de inhoudstafel.
Libera nos.
De priester, met eene stille stem Amen antwoordende, wil hierdoor zeggen ; Ja, mijn God! ik vraag ?7, in den naam der geheele vergadering, dat Gij ons van alle kwaad gelieft te verlossen; en hij breidt daarna deze vraag uit, door een gebed, gedurende hetwelk men zal kunnen zeggen :
Libera nos.
Mijn God! verlos mij van dc zonden van mijn voorgaand leven, en waarvan ik aan uwe regt-vaarcliglieid rekening moet geven; onttrek mij aan mijne kwade gewoonten, en aan mijne altoos voortdurende ongeregelde geneigdheden, die mij tot liet kwaad uitlokken. Eindelijk, mijn God! verlos mij van den duivel, van de wereld, van het vleesch en van den eeuwigen dood.
De priester eindigt dit korte gebed , makende met de Pateen het teeken des kruises over zich ; daarna kust hij dezelve; dit is, omdat de laatste woorden eene vraag bevatten, waardoor hij Gode den vrede vraagt, waarvan de Fateen het werktuig of zinnebeeld is, en wij dezen vrede, de vriendschap des Heeren, niet kunnen bezitten, dan door de verdiensten van
68
HET II. MISOFFER.
het kruis. De Pateen is het zinnebeeld van dien vrede, omdat ze het schoteltje is, waarop men het Ligchaazn van Jesus Christus zet, dat tot teeken van vrede en verzoening moet uitgedeeld worden.
Na het teeken des kruises en den kus der Pateen, breekt de Priester de heilige Hostie, om Jesus Christus na te volgen, die het heilige brood brak. voor dat hij het aan zijne Apostelen ronddeelde; hij laat een klein gedeelte in den kelk vallen. om de vereeniging van het Ligchaam en Bloed van Jesus, in zijne heerlijke opstanding aan te duiden.
Vervolgens de oogen op de gedaante van het brood vestigende, drukt hij, terwijl hij op zijne borst slaat, tot driemaal toe, op het zien van Jesus Christus, de gevoelens uit, die den H. Joannes den dooper bezielden, toen hij de Zoon Gods zag : Jam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, ontferm TJ onzer !
Het Agnus Dei.
Mijn Zaligmaker, Jesus Christus! Gij zijl liet ware Lam Gods, opgeofferd om onze zonden uit te wisselien; maak dat wij, door uwe genade, na de vergeving onzer zonden bekomen te hebben, een nieuw leven leiden, en verleen ons de liefde tot, en den vrede met onzen evennaaste, welken Gij zoo zeer aanbevolen hebt en die zoo noodzakelijk, is om deelgenoot te worden van de uitwerkselen der heilige Communie.
Na driemaal het Agnus Lei gezegd te hebben, stiert de priester, diep nedergebogen, een gebed tot God, om hem te smeeken zijnen vrede aan de Kerk te vergunnen, en eene ware eendragt tussehen al hare leden daar te stellen; eene vereeniging vau den geeat en het hart; die liefde, waarvan Jesus Christus gezegd heeft, dat het door haar is, dat men zijne ware leerlingen zal kennen.
69
GEBEDEN VOOTt EN ONDEU
In de plegtige Missen, staat de Priester, na het altaar gekust te hebben, regt op en wenscht don vrede aan den Diaken, en dour dezen aan de Geestelijkheid en het aanwezende volk. Hij kust het altaar, om aan te duiden, dat hij den vrede niet kan geven, dan na dien alvorens zelf van Jesus Christus, die door het altaar afgebeeld wordt, ontvangen te hebben. Gedurende den vredekus moeten de aanwezenden vragen, om met een ieder in vrede te leven, en nimmer door hunne schuld de eendragt te verbreken, die onder de Christenen, welke allen broeders en in Christus ingelijfd zijn, moet heerschen.
Het gebed voor den vrede is gevolgd door twee andere, door welke de priester van God de vrueht der Offerande en Communie afsmeekt.
Om in dit oogenblik volmaaktelijk in den geest der Kerk te treden, en zich inniger met den Priester te vereenigen, zoude het te wenschen zijn, dat al de aanwezenden rein genoeg waren, om werkelijk tot de heilige Tafel te naderen. Laat ons, zoo wij dit geluk niet hebben, Jesus Christus smeeken, dat Hij het ons ten spoedigste verleene, en ons zeiven tcedere genegenheden tot hem, een diep berouw over onze misdrijven, en een levend verlangen om hem te ontvangen, inboezeme, om alzoo ten minste geestelijk te communiceren. Jesus Christus vergunt dikwijls, aan eene welgedane geestelijke communie, dezelfde genade, welke Hij aan eene werkelijke communie zou geven.
Het Domine non sum dignus en de Nuttiging.
Wanneer de priester gaat nuttigen, zegt hij driemaal met een diep gevoel zijner onwaardigheid : Heer! ik hen niet waardig, dat Gij komt onder mijn dale, maar spreek slechts één woord en mijne ziel zal gezond worden. Deze woorden zijn die van den hoofdman des Evangelies nagevolgd, en passen volmaaktelijk den
70
HET H. MISSOFFEB.
Christen, die, steeds der mededeeliugen en Renade van eenen God onwaardig, geene andere aanspraak daarop heeft, dau door zijne overgroote barmhartigheid ; dat hij dan, door zijne ootmoedigheid en heilige gesteltenissen, traehte God te bewegen van op zijn gebed met de troostvolle woorden , die eertijds den nielaatsehen de gezondheid wedergaven, te antwoorden ; Ik wil het, wees gezond.
Q-ebed voor de geestelijke Communie.
Heer Jesus! ik beken, dat Gij het ware levende Brood zijt, van den hemel nedergedaald, en dat Gij met ziel en ligehaam en met uwe Godheid, door eene bewonderenswaardige goedheid , eene hartroerende barmhartigheid en wonderbare magt, wezenlijk tegenwoordig zijt onder deze gedaanten van brood eu wijn, om ons met U zei ven te voeden. Ik aanbid IJ aldus uit al de opregtheid van mijn hart.
Ik geloot\', dat Gij in dit aanbiddelijk Sakra-ment eindelooze schatten en hemelsehe genaden besluit, waaraan mijne behoeftige en ellendige ziel vuriglijk verlangt deel te hebben.
Ik geloof aan de woorden, welke Gij gesproken hebt: wie mijn Vleeseli eet, en mijn Bloed drinkt, die hlijft in Mij en Ik in hem... hij zal in eeuwigheid leven. Zie mij hier, o levend Brood ! ellendig en kwijnend van honger en dorst, aan eindelooze zwakheden onderworpen. O, hoezeer verlang ik U te nuttigen , opdat ik met U , opperste Geneesheer onzer zielen, vereenigd zijnde, geheel en waarlijk door uw leven moge leven.
Ik beken nu, met sehaamte overdekt en met een diep leedwezen over mijne zonden, dat ik
71
72 GEBEDEN VOOE EN ONDER
niet waardig ben, dat Gij in mijne woning komt; ik durf U dan mijne ziel niet laten binnentreden, nm U aldaar te ludsvesten, door werkelijk uw heilig ligcliaam te ontvangen; maar ik weet en geloof\', met den hoofdman van het Evangelie, dat, ofschoon Gij afwezend zijt, dat is te zeggen ; ofschoon ik de heilige Communie niet ontvang. Gij echter met een enkel woord mijne ziel kunt reinigen van al wat haar onwaardig maakt om U te ontvangen.
Ach! gewaardig U dit woord van sterkte en heiligmaking uit te spreken; genees, door de almogende zalving uwer genade, mijne kranke ziel, en haast U uw verblijf in haar te komen | vestigen, om haar in haren honger te voeden en in hare uiterste zwakheid te versterken. Gij , die volgens den wil uws Vaders en de werking des heiligen Geestes, door uwen dood het leven aan de wereld hebt gegeven ; voed mij, maak mij levend, heilig mij door uw gezegend Ligcliaam en Bloed.
6 Beminnenswaardige God! Gij,wieuik voortaan boven alles wil beminnen : maak, dat ik U nooit meer beleedige; vergun mij uwe genade om deze en die zonde... te vlugten, aan welke ik mij zoo gemakkelijk, zoo dikwijls pligtig maak; hecht mij aan U door de banden der vurigste liefde, en verzeker mijne getrouwheid hier op aarde, opdat ik het onuitsprekelijke geluk moge smaken U in de eeuwigheid te beminnen en te bezitten.
Deze oefening van eene geestelijke Communie kan ook dienen voor de bezoeken aan het allerheiligste Sakraraent, gedurende den dag, bij voorbeeld, gedurende liet Lof.
k.
HET II. MISOFFER.
Beknopt voorschrift van Fenclon.
Heer! ofsclioon ik, door mijne zouden en trouwlooshedeu, onwaardig ben tot uw altaar te naderen, en U door de heilige Communie te ontvangen, durf ik U nogtans smeeken mij eenig deel in uwe barmhartiglieden te vergunnen. Ge-waardig TJ, mij de genade te verleenen van deelachtig te worden aan de verdiensten uwer offerande; verlicht mijnen geest, versterk mijnen wil, en reinig mijn hart, opdat ik niet meer dan aan U denke, niets meer dan U alleen, uit liefde tot U beminne; maak, door uwe genade, dat ik niets meer verlange, dan voor U te leven, te lijden en te sterven.
ZESDE EN LAATSTE DEEL DER H. MIS.
BEVATTENDE DE DAKKZEGGING.
De nuttiging wordt gevolgd door twee afwasschingen, uit eerbied voor het Ligchaam en Bloed van Jesns Christus : de eerste, opdat er niets in den mond des priesters vau overblijve; de tweede, opdat er niets blijve van de heilige gedaanten in den kelk of aan zijne vingeren. Terwijl hij de afwassching nuttigt, vraagt hij nogmaals de vergeving der zonden, de genade vau een heilig leven ea den prijs des eeuwigen levens. De gebeden, welke hij daarna zegt, zijn eene dankzegging, om God te bedanken voor de groote weldaad, welke hij hem en het christene volk daar even heeft bewezen, en tevens eene nieuwe betuiging van trouwheid. Al de aanwezenden moeten zich dan met den priester vereenigen, om huune dankbaarheid te bewijzen , en hun opregt voornemen te betuigen van voortaan een christelijk leven te lijden.
73
4
GEBEDEN VOOU EN ONDER
In fle plegtige Missen, staat de Priester, na het altaar gekust te hebben, regt op en wenscht den vrede aan den Diaken, en door dezen aan de Geestelijkheid en het aanwezende volk. Hij kust het altaar, om aan te duiden, dat hij den vrede niet kan geven, dan na dien alvorens zelf van Jesus Christus, die door het altaar afgebeeld wordt, ontvangen te hebben. Gedurende den vredekus moeten de aanwezenden vragen, om met een ieder in vrede te leven, en nimmer door hunne schuld de eendragt te verbreken, die onder de Christenen, welke allen broeders en in Christus ingelijfd zijn, moet heersehen.
Het gebed voor den vrede is gevolgd door twee andere door welke de priester van God do vrucht der Offerande en Communie afsmeekt.
Om in dit oogenblik volmaaktelijk in den geest der Kerk te treden, en zich inniger met den Priester te vereenigen, zoude het te wenschen zijn, dat al de aanwezenden rein genoeg waren. om werkelijk tot de heilige Tafel te naderen. Laat ons, zoo wij dit geluk niet hebben, Jesus Christus smeeken, dat Hij het ons ten spoedigste verleene, en ons zeiven teedere genegenheden tot hem, een diep berouw over onze misdrijven, en een levend verlangen om hem te ontvangen, inboezeme, om alzoo ten minste geestelijk te communiceren. Jesus Christus vergunt dikwijls, aan eene welgedane geestelijke communie, dezelfde genade, welke Hij aan eene werkelijke communie zou geven.
Het Domine non sum dignus en de Nuttiging.
Wanneer de priestev gaat nuttigen, zegt hij driemaal met een diep gevoel zijner onwaardigheid : Heer! ilc ien niet waardig, dat Gij komt onder mijn dale, maar spreek slechts één woord en mijne siel zal gezond worden. Deze woorden zijn die van den hoofdman des Evangelies nagevolgd, en passen volmaaktelijk den
70
HET TT. MISSOFFEK.
Christen, die, steeds der mededecliugen en genade van eenen God onwaardig, geene andere aansjiraak daarop heeft, dan door zijne overgroote barmhartigheid ; dat hij dan, door zijne ootmoedigheid en heilige gesteltenissen , traehte God te bewegen van op zijn gebed met de troostvolle woorden , die eertijds den nielaatsehen de gezondheid wedergaven, te antwoorden : Tk wil het, wees gezond.
G-ebed voor de geestelijke Communie.
Heer Jesus! ik beken, dat Gij liet ware levende Brood zijt, van den licmel nedergedaald, eu dat Gij met ziel en ligeliaam eu met uwe Godlieid, door eene bewonderenswaardige goedheid , eeue hartroerende barmhartigheid en wonderbare magt, wezenlijk tegenwoordig zijt onder deze gedaanten van brood en wijn, om ons met ü zei ven te voeden. Ik aanbid IJ aldus uit al de opregtheid van mijn hart.
Ik geloot\', dat Gij in dit aanbiddelijk Sakra-ment eindelooze schatten en hemelsehe genaden besluit, waaraan mijne behoeftige en ellendige ziel vuriglijk verlangt deel te hebben.
Ik geloof aan de woorden, welke Gij gesproken hebt: wie mijn Vleesch eet, en mijn Bloed drinkt, die blijft in Mij en Ik in hem... hij zal in eemoiq-heid leven. Zie mij hier, o levend Brood ! ellendig en kwijnend van honger en dorst, aan eindelooze zwakheden onderworpen. O, hoezeer verlang ik U te nuttigen , opdat ik met U, opperste Geneesheer onzer zielen, vereenigd zijnde, geheel en waarlijk door uw leven moge leven.
Ik beken nu, met schaamte overdekt en met een diep leedwezen over mijne zouden, dat ik
71
GEBEDEN VOOU EN ONDER
niet waardig ben, dat Gij in mijne woning komt; ik durf U dan mijne ziel niet laten binnentreden, om U aldaar te Imisvesten, door werkelijk uw heilig ligcliaam te ontvangen; maar ik weet en geloof, met den hoofdman van het Evangelie, dat, ofschoon Gij afwezend zijt, dat is te zeggen ; ofschoon ik de heilige Communie niet ontvang. Gij echter met een enkel woord mijne ziel kunt reinigen van al wat haar onwaardig maakt om IJ te ontvangen.
Ach! gewaardig U dit woord van sterkte en heiligmaking uit te spreken ; genees, door de almogende zalving uwer genade, mijne kranke ziel, en haast U uw verblijf iu haar tc komen vestigen, om haar in haren honger te voeden en in hare uiterste zwakheid te versterken. Gij , die volgens den wil uws Vaders en de werking des heiligen Geestes, door uwen dood het leven aan de wereld hebt gegeven : voed mij , maak mij levend, heilig mij door uw gezegend Ligcliaam en Bloed.
6 Beminnenswaardige God! Gij,wienik voortaan boven alles wil beminnen ; maak, dat ik U nooit meer beleedige; vergun mij uwe genade om deze en die zonde... te vlugten, aan welke ik mij zoo gemakkelijk, zoo dikwijls pligtig maak; hecht mij aan U door de banden der vurigste liefde, en verzeker mijne getrouwheid hier op aarde, opdat ik het onuitsprekelijke geluk moge smaken U in de eeuwigheid te beminnen en te bezitten.
T)eze oefening van eene geestelijke Communie kan ook dienen voor de bezoeken aan tet allerheiligste Sakrament, gedurende den dag, bij voorbeeld, gedurende het Lof.
72
HET H. MISOFFER.
Beknopt voorschrift van Fénélon.
Heer! ofschoon ik, door mijne zonden en trouwloosheden, onwaardig ben tot uw altaar te naderen, en U door de heilige Communie te ontvangen, durf ik LT nogtans smeeken mij eenig deel in uwe barmhartigheden te vergunnen. Ge-waardig U, mij de genade te verleenen van deelachtig te worden aan de verdiensten uwer offerande; verlicht mijnen geest, versterk mijnen wil, en reinig mijn hart, opdat ik niet meer dan aan U denke, niets meer dan U alleen, uit liefde tot U beminne; maak, door uwe genade, dat ik niets meer verlange, dan voor U te leven, te lijden en te sterven.
ZESDE EN LAATSTE DEEL DER H. MIS.
BEVATTENDE L»E DANKZEGGING.
De nuttiging wordt gevolgd door twee afwasschingen, uit eerbied voor het Ligchaam en Bloed van Jesus Christus : de eerste, opdat er niets in den mond des priesters van overhlijve; de tweede, opdat er niets blijve van de heilige gedaanten in den kelk of aan zijne vingeren. Terwijl hij de afwassching nuttigt, vraagt hij nogmaals de vergeving der zonden, ds genade van een heilig leven en den prijs des eeuwigen levens. De gebeden, welke hij daarna zegt, zijn eene dankzegging, om God te bedanken voor de groote weldaad, welke hij hem en het christene volk daar even heeft bewezen, en tevens eene nieuwe betuiging van trouwheid. Al de aanwezenden moeten zich dan met den priester vereenigen, om huune dankbaarheid te bewijzen, en hun opregt voornemen te betuigen van .voortaan een christelijk leven te lijden.
73
4
GEBEDEN VOOU EN ONDEU
De laatste Gebeden.
quot;Wat zal ik U wedergeven, Heer! voor al de weldaden waarmede Gij mij overladen hebt? Hoe zal ik U immer de dankbaarheid kunnen bewijzen, welke ik U voor zoo veel goedheid, voor zoo veel liefde verschuldigd ben? Ontvang, bid ik U, om in mijne onmagt te voorzien, de lofbetui-gingen der regtvaardigen op aarde, van de allerzaligste Maria, de zuiverste der maagden, van al uwe Engelen en Heiligen in den Hemel.
Ik ga heen, zoo ik hoop, gezuiverd door uwe heilige geheimen; door uwe genade geholpen, zal ik trachten mij te beveiligen tegen al datgene, wat mij op nieuw zou kunnen bezoedelen; ik zal over mijne zinnen waken, opdat de dood, door de zonde, geenen ingaan meer in mijne ziel vinde, en ik zal niet ophouden U ootmoedig en vurig te bidden, ten einde Gij mij, tot mijnen laatsten zucht , tegen de vijanden mijner zaligheid verdediget. Maak mij getrouw aan deze heilige voornemens, welke Gij, o mijn God! o mijn Vader! mij hebt ingegeven; ik smeek U hierom, door Jesus Christus, uwen Zoon, onzen Heer.
Het Ite Missa est.
Nadat de gebeden gedaan zijn, keert de priester ïich weder naar het midden des altaars; hij kust de plaats waar de overblijfselen der Heiligen rusten, keert zich om naar het volk, eu na het de goddelijke gaven toege-wenscht te hebben, door de woorden : Dominus vobis-cum, zendt hij het weg, zeggende : Gaat, de mis is geëindigd; eu het volk dankt God, door deze woorden : Deo gratias : Gode zij dank.
74
HET H. MISOFFER.
De priester, zich daarna weder naar het altaar om-keerende, buigt zich diep neder en stiert een laatste gebed tot de heilige Drievuldigheid, waarin hij haar op nieuw het werk bij uitstekendheid, hetwelk hij zoo even heeft voltrokken, aanbiedt, terwijl hij haar vraagt, dat het het onderpand zijner zaligheid eu van die van het geloovige volk moge wezen. Vervolgens het altaar kussende, om zelf de zegening van Jesus Christus, door het altaar afgebeeld, te ontvangen, heft hij de handen hemelwaarts, om te toonen dat het aan dezen Opperpriester, die in deu Hemel, aan de regterhand van den troon der opperste Majesteit gezeten is, toekomt, het geloovige volk, door de verdiensten van zijne geheimen en van zijn kruis, voor de eeuwigheid te zegenen. Hij keert zich daarna om tot het volk, en zegent het in deu naam van de drie personen der allerheiligste Drievuldigheid, terwijl hij er het kruisteeken over maakt, om te leeren, dat het slechts door het kruis is, dat wij in de hemelsche zegeningen kunnen deel hebben.
In de Missen, waarin de Gloria in excelsis niet is gezegd geworden, zegt de priester, in plaats van ite missa est, naar het altaar gekeerd ;
Vers : Laat ons den lieer zegenen; waarop het volk, even als op ite missa est, antwoordt : Gade zij dank.
Terwijl de priester den zegen geeft, behoort het volk zich onder de hand des Heeren te verootmoedigen, en hem te smeeken, om het door de bediening des priesters te zegenen.
De godsvrucht der laatste eeuwen heeft het gebruik ingevoerd, hetgene door Paus Pius V, in eene wet is veranderd, van aan het altaar, het begin des Evangelies van den H. Joannes te lezen, waarin de Godheid van Jesus Christus in de grootheid der eeuwige raadsbesluiten, die den Zoon Gods op de aarde hebben doen nederdalen, in zulke verhevene uitdrukkingen vermeld zijn. De geheele godsdienst is in deze woorden besloten. Het volk moet hetzelve, regt staande en met eerbied aan-hooren, en Jesus Christus vragen, dat hij ons de genade
75
7fi ONDEUU. BETREKKEL. TIET H. ÏTTSOFPER.
verleene, vau tot den dood toe de hoedanightid vau kiudereu Gods te behoudeu, welke Hij ons door zijne Menseliwording, zijnen Dood, zijne Opstanding en Hemelvaart verdiend heeft.
Gebed hetwelk de priester, in het midden des altaars Uquot;-der-gehogen bidt, vóór dat hij den zegen geeft.
o Mijn God! geef g-een aebt op mijne omvaar-diglieid; maar niets inziende dan uwe onuitput-bnre barmhartigteden en de verdiensten van het goddelijke Lam, dat opgeofferd is geworden om de zonden der wereld uit te wissclien. doe over mij den overvloed uwer zegeningen nederdalen.
Q-ebed gedurende het laatste Evangelie.
Eeuwig Woord, waardoor alles is gemaakt, en dat, in cïe volheid des tijds voor ons Vleesch geworden zijnde, deze eerbiedwaardige en verhevene offerande ingesteld hebt : wij bedanken U hiervoor met den diepsten ootmoed. Dat alle Lu-gelen en Heiligen des hemels U daarom loven, en maak dat wij zelveu beginnen TJ te zegenen op de aarde, door ons gedurende dezen dag en al den tijd, welken Gij ons nog in de wereld vergunnen wilt, op zoodanige wijze te gedragen als onze goddelijke aanneming waardig is.
Blijf\' na de Mis nog eenige oogenblikken overwegen , alvorens de Kerk te verlaten; bedank God en vraag, dat het bijwonen des heiligen Misoffers voor u niet vruehteloos zij. Tot dankzegging kunt gij het Te Deum lezen. Zie God-vruchtige oefeningen voor den Zondag.
——
BEBSTB BOEK.
VERMANINGEN, AVELKE VOOl! HET GEESTELIJK LEVEN NUTTIG ZIJN.
Over de navolgiug van Christue en de verachliag vaa alle ijdelhedeu der wereld,
1. Wie mij volgt, zegt de Heer (1), die ican-ddt niet in de duisternis. Dit zijn de woorden van Christus, waardoor wij worden vermaand, om zijn leven en zeden na te volgen, indien wij waarlijk verlicht en van alle verblindheid des harten bevrijd willen worden.
Onze voornaamste betraehting zij derhalve,
(1) Joan. vin. 12.
78 DE NAVOLGING VAN JESÜS CIIEISTDS.
lipt leven van .Testis Christus te overwegen.
2. De leering van Christus overtreft alle leering der Heiligen, en wie den geest van Christus hadde, die zou daarin liet verborgene manna vinden.
Dan het gebeurt, dat velen door het gedurig hooren van het Evangelie weinig opgewekt worden , omdat zij den geest van Christus niet hebben.
Doch wie de «\'oorden van Christus volkomen en met smaak wil verstaan, die moet trachten zijn gansch leven naar hem te regelen.
3. Wat baat het u, diepzinnig over de Drie-eenheid te redetwisten, indien gij de ootmoedigheid mist, en daarom aan de Drieëenheid mishaagt ?
Inderdaad, verhevene woorden maken den mensch niet heilig en regtvaardig, maar een deugdzaam leven maakt hem aan God aangenaam.
Ik wil liever de vermorzeling des harten gevoelen , dan de beschrijving daarvan weten.
Indien gij den geheelen Bijbel en al de gezegden der wijsgeeren van buiten wist, wat zonde dit alles, zonder de liefde en genade van God , U baten ?
IJdelheid der ydelheden ! alles is ijdelheid (1), behalve God te beminnen en Hem alleen te dienen.
Dit is de hoogste wijsheid, door verachting der wereld naar het hemelsche rijk te streven.
4. Het is dus ijdelheid, vergankelijke rijkdommen te zoeken en daarop zijne hoop te stellen.
Het is ook ijdelheid, eerambten na te jagen en zich tot een hoogen staat te verheffen.
(1) Eccle. i, 2.
EERSTE BOEK.
Het is ijdellieid, de lusten van Let vleescli te volgen, en datgene te verlangen, waarom men liicrna zwaarlijk moet gestraft worden.
Het is ijdellieid, een lang leven te wenschen, en zicli om een goed leven weinig te bekommeren.
Het is ijdellieid, sleelits op liet tegenwoordige leven aclit te geven, en niet op de toekomst te zien.
Het is ijdellieid, datgene te beminnen, wat met alle snelheid voorbijgaat, en niet daarlienen te spoeden, waar eeue altijddurende vreugde te waeliten is.
5. Gedenk dikwerf deze spreuk , dat noch oog door zien, noch ooi\' door hooren verzadigd wordt (1).
Traclit diensvolgens uw liart van de liefde der zigtbare dingen af te trekken en tot de ouzigt-bare te wenden; want zij, die hunne zinnelijkheid volgen, besmeuren hun geweten en verliezen de genade van God.
OEFENING.
79
Om Jesus Christus volmaakt te vereeren, en door de eer, die men Hem bewijst, den pligt van een opregt Christen te vervullen, moet men zich bevlijtigen om Hem te kennen, te beminnen en na te volgen : dit is volstrekt noodzakelijk tot het eeuwige heil van al de Christenen, die sleehts Christen zijn door de kennis, door de liefde en de navolging van onzen Zaligmaker. Zich laten voorstaan van den Heer behagelijk te zijn door de verhevene kennissen, welke men van zijne Godheid heeft, zonder te trachten zijn voorbeel-
(1) Eccl. i, 8.
80 DE NAVOLGING VAN JESÜS CHRISTUS.
den te volgen, en te leven zoo nis Hij geleefd heeft, dat is de gevaarlijkste aller ijdelhedeu.
G E m; D.
T Waartoe zou het mij baten, mijn liefderijke Verlosser! datgene te bestuderen en te keunen, wat in mven persoon het grootste en in uwe geheimen het verhevenste is, indien ik niet alles aanwend, om er mij de verdiensten en de vrncht van toe te voegen, door uwe geboden te onderhouden en uwe deugden te beoefenen, terwijl ik ter mijner zaligheid datgene moet weten en doen, wat Gij geleerd en gedaan hebt, namelijk mijne godsdienst keunen en haar uitoefenen ? Ziedaar de genaden, die ik vraag, o mijn God! en welke ik van U durf venvaehten.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Over het nederig gevoelen van zich zeiven.
1. Iedere mensch is natuurlijk weetgierig; maar waartoe dient wetenschap, zonder de vrees van God ?
Waarlijk, een nederige landman, die God dient, is^ beter, dan een hoovaardige wijsgeer, die, terwijl hij zich zelveu verwaarloost, den loop des hemels beschouwt.
Wie zich zclvcn wél kent, die veracht zich zelven, en schept geen vermaak in de lofspraak der mensehen.
Indien ik alles kende, wat in de wereld is, en niet in de liefde van God ware, wat zoude het mij bij God ba/en, die mij naar mijne werken zal oordeelen ?
EERSTE BOEK.
3. Matig de al te groote weetgierigheid, wijl daarin groote verstrooijiug en misleiding gevonden wordt.
Die veel weten, zijn gaarne gezien, en wijzen geheeten.
Er zijn vele dingen, welker kennis aan de ziel weinig of niets baat.
En hij is zeer dwaas, die zich op iets anders meer toelegt, dan op hetgene tot zijne zaligheid dient.
Vele woorden verzadigen de ziel niet; maar een goed leven verkwikt den geest, en een rein geweten geeft groot vertrouwen bij God.
3. Hoe meer en beter gij iets weet, des te strenger zult gij daarover geoordeeld worden, zoo gij niet te heiliger geleefd hebt.
Wil u derhalve over geene kunst of wetenschap verheffen; maar vrees eerder om do kennis, welke u is medegedeeld.
Indien het u toeschijnt, dat gij veel weet en dit wel genoeg verstaat, weet toch, dat er meerdere dingen zijn, welke gij niet weet.
Wil u niet in u zelveu verheffen, maar erken eerder uwe onwetendheid.
Wat wilt gij Ti boven iemand stellen, daar er velen gevonden worden, die geleerder en in de wet meer ervaren zijn, dan gij?
Zoo gij iets nuttigs wilt weten en leeren, verhing dan onbekend te zijn en voor niets geacht te worden.
4. Dit is de verhevenste en nuttigste les , de ware kennis en verachting van zich zeiven.
Van zich zelveu niets te houden en over anderen steeds wel en verheven te denken , is groote wijsheid en volmaaktheid.
81
4 *
S3 T)E NAVOLGING VAN JESUS CH11ISTUS.
Tiii.ien gij iemand npotilijk znnii-t zondigen of iels merkelijks bedrijven, zouut gij u echter niet beter moeten achten; omdat gij niet weet, hoe lang gij in het goede standvastig kunt wezen.
Wij allen zijn broos; doch gij moet niemand voor brozer honden , dan u ze!ven.
O E T E N 3XG.
\'s aiensehen wetensehappen, zegt de heilige Schrift, zijn ijdcl en nutteloos , zoo hij zich niet toelegt find te kennen en te beminnen, en om Kich zeiven te vergeten en te haten. Het eenvr udige en levendige geloof van ( enen menseh, die souder aarzelen en zonder te onderzoeken , al datgene, gelooft, wat God wil dal wij ge-looven, en die in zijn hart alzoo gesteld is om alles te doen , wat God wil dat wij voor ouze zaligiieid zonden verrigteii, dit geloof, zegxk, is verkieslijk boven de goddelijke en meuschelijke kennissen, die, zonder dit levend geloof, den geest verhoovaardigen, het hart verdorren , en die tevens vruchteloos voor hot eeuwige heil eens Christens zijn.
t; E is E 1).
Genees in mij, o Heer! de gretigheid, die ik in mij koester, om alles !e weten; genees mij ook »an de onachtzaamheid in het volbrengen van alles, wal ik ter mijner zaligheid verrigten moet. Immers, gij zult mij niet oordeelen, over hetgene ik geweten, maar over hetgene ik ter mijner zaligheid gedaan, of waaraan ik ontbroken heb. Kan ik mij bevlijtigen om U grondig te kennen , zonder ü te aanbidden en te bewonderen ? Maar kan ik tevens mij toeleggen
EERSTE BOEK.
om mij wel te Vennen, zonder mij te liatcu en mij :ils niet te achten? Ü verworpen, verborgen en onbekend leven met Jesus Christus in God: o, gij zijt een voortreffelijk middel om de geloo-vigen te heiligen eu zalig te maken! Dan helaas! hoe weinig ziet men dit in het Christendom gekend en gevolgd! Geef, o Zaligmaker! aan de gansehe wereld, van zulk een leven de kennis , de acliting, de liefde en de beoefening. Amen.
Over de leering der waarheid.
1. Gelukkig is hij, die de Waarheid door zich zelve onderwijst, niet door beelden en voorbijgaande woorden, maar gelijk zij in zich zelve is.
Onze meening eu onze zin bedriegen ons dikwijls en zien weinig.
Waatoe dient eene hevige twistrede over verborgene en duistere zaken, waarover wij iu het oordeel niet zullen berispt worden, dat wij die niet geweten hebben ?
Het is eene groote dwaasheid, dat wij , met verzuim van nuttige en noodzakelijke, ons vrijwillig op ijdele en schadelijke dingen toeleggen; wij hebben oogen, eu wij zien niet.
2. En wat bekommeren wij ons over geslachten en soorten ?
Hij, tot wien het eeuwige Woord spreekt, wordt van vele meeningen ontdaan.
Uit dit eene Woord komt alles voort, en alles verkondigt dit eene; en dit is liet beginsel, hetwelk ook tot ons spreekt.
Zonder hetzelve verstaat of oordeelt niemand juist.
83
84 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
Hij, wien alles een is, en die alles tot dit eene brengt, en alles ia dit eene ziet, kan gestadig van harte zijn, en in God bevredigd blijven.
O Waarheid, die God zijt! maak mij één met U in eene eeuwige liefde.
Het verdriet mij meermaals, veel te lezen en te hooren : in U is alles, wat ik wil en verlang.
Dat voor uw aanschijn alle leeraars zwijgen, alle schepselen verstommen ; spreek Gij alleen tot mij.
3. Hoe meer iemand bij zich zeiven ingetogen en inwendig eenvoudig is, des te meerdere en meer verhevene dingen begrijpt hij zonder moeite, omdat hij van boven het licht des verstands ontvangt.
Een zuivere, eenvoudige en bestendige geest wordt door veelvuldige werken niet verstrooid; omdat hij alles tot eer van God verrigt, en tracht in zich zeiven van alle eigenliefde vrij te zijn.
Wat hindert en kwelt u meer, dan de onverstorvene geneigdheid uws harten ?
Een goede en godvruchtige meusch regelt eerst inwendig de werken, welke hij uitwendig moet verrigten.
Ook vervoeren dezelve hem niet tot de lusten der bedorvene neiging; maar hij zelf bedwingt deze naar het oordeel der gezonde rede.
Wie heeft een sterkeren strijd, dan die tracht zich zeiven te overwinnen ?
En dit behoorde eigenlijk ons werk te zijn , namelijk ons zeiven te overwinnen, en dagelijks tegen ons zeiven sterker te worden, en in het goede vooruit te gaan.
4. Alle volmaaktheid in dit leven heeft eenige onvolmaaktheid aan zich, en al onze bespiegeling is njet zonder eenige duisterheid,
EERSTE BOEK.
De nederigp. kennis van zich zei ven is een zekonler weg tot God, dan de diepe navorsching der wetenschap.
De wetenschap of elke eenvoudige kennis eener zaak, welke in zich beschouwd goed en van God daartoe geschikt is, is niet te misprijzen; maar altijd moet aan een goed geweten en deugdzaam leven de voorkeur gegeven worden.
Doch, wijl velen meer uitzijn om te weten, dan om wel te leven, daarom dwalen zij dikwerf, en dragen zij bijna geene of weinige vrucht.
5. O , indien zij zoo grooten ijver aanwendden, om ondeugden uit te roeijen en deugden te planten , als om twistvragen voor te stellen , dan zonde er zoo veel kwaad en ergernis onder het volk, zoo veel ongeregeldheid in de kloosters niet zijn.
Voorzeker, als de dag des oordeels komt, zal ons niet gevraagd worden, wat wij gelezen, maar wat wij gedaan hebben; noch hoe welsprekend, maar hoe godsdienstig van leven wij geweest zijn.
Zeg mij eens, waar zijn nu al die heeren en meesters, die gij wel gekend hebt, toen zij nog leefden, en door hunne letteroefening bloeiden?
Thans bezitten anderen derzei ver bedieningen, en ik weet niet, of zij r.og aan hen denken. In hun leven schenen zij iets te zijn, en nu wordt van hen niet meer gesproken.
6. O hoe spoedig gaat de roem der wereld voorbij ! Och , ol\' hun leven met hunne geleerdheid hadde overeengestemd; dan zouden zij zich wel toegelegd en wèl gelezen hebben.
Hoe velen, die om de dienst van God weinig bezorgd zijn, vergaan in de wereld door ijdele wetenschap!
85
SO DP, NAVOLGING VAN JESUS CTIIUSTUS.
Eii omdnt zij licvor !»mot, tlnu nederig willen ziju , daarom \\vlt;ml.:i! zij in luiuue gedachten verijdrld.
Hij is waarlijk grc ;t, die c:groot.\' liefde lieel\'t.
Hij is waarlijk groot, die in zich zalven klein is, en alle toppnnt van eer voor niets acht.
Hij is waarlijk wijs, die, om Christus te winnen, al het aardsche. als slijk beschouwt. (I).
En waarlijk, wel geleerd is hij, die den wil van God volbrengt, en zijn eigenen wil verlaat.
o i; r k n i N g.
De waarheden bestuderen, niet zoozeer om ze te kennen, dan wel om ze te beoeienen; het eeuwige woord aanhooren, hetwelk meer tot het hart dan tot den geest spreekt; weten hetgene ter zaligheid is, en het doen, ziedaar wat do wetenschap van den Christen moet uitmaken.
De bespiegelende kennis moede, die de nieuwsgierigheid van mijnen geest streelt, en die mijn hart noch treft, noch verandert , verveelt het mij zoo vele dingen te weten, en zoo veel te hooren zeggen over de eeuwige waarheden en over mijne zaligheid, en zoo weinig tc doen ter bewerking van mijn eeuwig heil.
G K ii K 1).
O mijn Verlosser ! Gij die ons geleerd hebt, dat liet niet diegenen zijn, die zeggen : Heer, Heer! welke het, hemelrijk zullen binnen treden, maar dezulken, die den wil uws Vaders volbrengen, en hun leven aan hun geloot\' gelijkvormig
EERSTE BOEK. 87
malven : sohenk ons eencii cliristflijkcu «{oost, trn clirisli\'iijk c.eu (ihrUldijk i.-vi-n. .Mank, (\'lat ik, ontliechr, vini nllcs, cu slcclits ü alleen betracliteude, al mijne kmulo, mijne bekwaam-liedcn . gelicel mijn geluk eu al mijne verdienste daarin doe bestaan, om U beliagelijk te zijn, T! te beminüeii, nwe liefde te winnen, en om mij voor liet lijdelijke en onvergankelijke nwer waardig te male, n.
Over de oinzigtijitcid iu onze haüdeliugen.
1. quot;Sïvn moet niet aan alle woorden en ingeving geloof heoliten; maar men moet eene zaak omzigtig en bedaard volgens God overwegen.
lielaas ! dikwijls wordt van anderen eerder kwaad, dan goed geloofd en gezegd : zoo zwak zijn wij.
Doeli volmaakte mcnsclicn gelooven niet ligt aan elk, die iets verhaalt, wijl zij de zwakheid van den mcnsch kennen, die tot het kwade geneigd en in liet spreken vrij ligtvaardig is.
Het is groote wijsheid, in zijn doen niet overijlend en aan zijn eigen gevoelen niet hardnekkig verkleefd te zijn.
Hiertoe behoort ook, niet alle woorden der meusehen te gelooven, noch hetgene men gehoord of geloofd heeft, dadelijk aan anderen te verhalen.
Raadpleeg met een wijzen en godvreezenden man, en zoek liever van iemand, die beter is, onderligt te worden, dan uwe eigene invallen te volgen.
Een goed leven maakt den menseh wijs volgens God en in vele dingen ervaren.
88 DE NAVOLGING VAN JESÜS CHRISTUS.
Hoe meer iemand in zicli zeiven meer ootmoedig en aan God onderdanig is, des te wijzer en geruster zal liij in alles wezen.
O E F E N I N G.
Niets is tegenstrijdiger aan de liefde en rampzaliger aan de zaligheid, dan de echte ol\' valsehe aanbrengingen van den eenen aan den anderen; dewijl deze de gemoederen verbitteren, de harten ontroeren, de oneenigheden voeden, en den haat vermeerderen, en men daarover de vergeving van den Heer niet kan bekomen, zoo men in de biecht niet vast besloten heeft, het toegebragte kwaad te herstellen en de personen te verzoenen, tusschen welke men tweedragt heeft verwekt. Men moet derhalve geene dingen overdragen of aan de aanbrengingen geen geloof slaan; en zoo men iets tegen den naaste gehoord heeft, moet men dit bij zich houden, en er aan niemand iets van zeggen.
G E li E D.
Verleen mij , o mijn God! dat ik naauwgezet het gebod van liefde jegens mijnen evenmensch nakome, dat Gij ons gegeven hebt, toen Gij ons geboodt den naaste te beminnen, zoo als Gij ons bemind hebt; vermits dit gebod volstrekt ter zaligheid noodig is. Geef mij ook tevens die gevoelige liefde, die ons verpligt hem in niets te kwetsen, dewijl Gij gezegd hebt, dat, wanneer men den naaste beleedigt, men alsdan uwen oogappel kwetst. Verleen mij dan, dat ik uw hart geen verdriet aandoe, met eenig ongenoegen aan mijne broederen te veroorzaken.
EERSTE BOEK.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Over het lezen der heilige Schrift.
1. Waarheid, niet welsprekendlieid, moet in de heilige Schrift «-ezocht worden.
Men moet elke heilige Sehrit\'t met zulkeu geest lezen, als dezelve is vervaardigd.
Wij moeten in de Schrift eerder nut, dan sierlijkheid van taal zoeken.
T\\ ij moeten zoo gaarne godvruchtige en eenvoudige, als verhevene en diepzinnige boeken lezen.
Stoor u niet aan het gezag des schrijvers, het zij hij weinig ot veel geleerdheid gehad hebbe; maar dat de liefde der zuivere waarheid u aau-spore, om te lezen.
Onderzoek met, wie iets gezegd beeft; maar bemerk, wat er gezegd wordt.
2. De menselien gaan voorbij; doch de waarheid des Heeren hlijft in eeuwigheid. (1).
God spreekt tot ons, zonder aanzien van personen, op velerlei wijzen.
Onze nieuwsgierigheid hindert ons meermaals in het lezen der Schrift, als wij willen begrijpen en navorschen, waar wij eenvoudig moesten voorbijgaan.
Wilt gij daaruit nut trekken, zoo lees ootmoedig, eenvoudig en trouw, en tracht nimmer den naam van geleerde te hebben.
Vraag gaarne en hoor stilzwijgend de woorden der Heiligen : dat ook de gelijkenissen der Ouden u niet mishagen, wijl zij niet zonder reden worden voorgesteld,
(1) Psalm CXV1, 2.
89
90 DE NAVOLGING VAN JESUS CHMSTÜS.
OEFENING.
Lees de Sclirift en de godvruchtige boeken met denzelfden geest, in welke zij geschreven zijn; lees ze, om er de waarheid in op te sporen, om u te onderrigten, n te stichten, en om in u een opregt christelijk leven te vormen. Lees de heilige Schrift met geloof, ootmoed, eerbied en onderwerping; bid daartoe den heiligen Geest, die ze heeft ingegeven, van ze te mogen verstaan, daarin smaak te vinden cn ze in het werk te stellen.
G E B E D.
Mijn Zaligmaker! spreek tot mijn hart om het te veranderen, opdat de waarheden, die ik lees, mijnen geest mogen treffen en overtuigen. Geef, dat ik, door het lezen van goede boeken, in uwe wet en in uwen wil onderwezen, mij toelegge om ze in alles te volgen, en dat aldus datgene, wat Gij mij leert, de regel van mijn gedrag worde. Amen.
Over de ongeregelde neigingen.
1. Zoo dikwerf de mensch iets op eene ongeregelde wijze begeert, wordt hij terstond in zich zeiven ontrust.
De hoovaardige en de gierige rusten nimmer; doch de arme en de ootmoedige van geest levea in groeten vrede.
De mensch, die in zich zeiven nog niet volkomen verstorven is, wordt ligtelijk bekoord en in kleine en nietige dingen overwonnen.
EERSTE BOEK.
W ie in den g\'eest zwak en nog eenigzins vlee-soliclijk en tot het zinnelijke geneigd is, die kan zich moeijelijk geheel van de aardsche begeerten losmaken.
En daarom gevoelt hij dikwijls droefheid, wanneer hij zich daaraan onttrekt : ook wordt hij ligt gestoord, wanneer iemand hem wederstaat.
2. Doch heeft liij nagejaagd, wat hij ongeregeld begeert, wordt liij aanstonds door de wroeging des gewetens gekweld, omdat hij zijne drift heeft ingevolgd, die tot den vrede, welken bij zocht, niets baat.
Men vindt derhalve den waren vrede des harten met aan zijne driften te wederstaan, en geenszins met die in te volgen.
Er is diensvolgens geen vrede in het hart van een vleeschelijken mensch, noch bij iemand, die aan de uiterlijke dingen is overgegeven, maar bij hem, die ijverig en geestelijk is.
OEFENING.
Na de genade Gods is de vrede des harten het grootste aller goederen, en niets mogen wij sparen om dien in ons te onderhonden. Doch wij kunnen dien vrede der ziel niet vinden , noch hem behouden, dan met aan onze hartstogten en ongeregelde verlangens wederstand te bieden; want boe meer wij (lie willen bevredigen, des te minder zullen wij vergenoegd zijn; ïioe meer wij die bestrijden, des te minder zij ons lastig zullen vallen; hoe meer wederstand wij haar zullen bieden, hoe meer zij ons in vrede zullen laten.
GEBED.
Geef ons, oGod! dien inwendigen vrede, die
91
92 DE NAVOLGING VAN JESUS CHUISTUS.
gi\'.wetensrust, die knlnite vol vertTonwen, die ons vuu uwe goedliedcn verzekert en ons getrouw maakt om daaraan te beantwoorden; dien vrede van God, die alle gevoelens overtreft, die onzen geest en ons liart in uwe lielde bewaait, en welken Gij alleen kunt geven. Bedaar onze onstuimige en ongeregelde driften door den moed, welken Gij ons, ter overwinning daarvan^zult geven. Geef dat de begeerlijkheid, die wij in ons gevoelen, aan de rede, de rede aan liet geloof,\' en gelieel de menscli aan zijnen God onderworpen zij. Amen.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Over het vermijden van ijdele hoop en verwaandheid.
1. Hij is ij del, die op menseheu of op eenige scliepselen zijne lioop stelt. .
Scliaam u niet, uit liefde van Jesns Christus, anderen te dienen en arm in deze wereld te schijnen.
Steun niet op u zeiven; maar vestig uwe hoop in God.
Doe zoo veel in u is, en God zal uwen goeden
wil bijstaan.
Betrouw niet op uwe kunde noch op de sluwheid van eenigen sterveling, maar veeleer op de genade van God, die de ootmoedigen helpt, en de verwaanden vernedert.
2. Draag geenen roem op uwen rijkdom, zoo o-ij dieu hebt, noch op uwe vrienden, omdat zij vermogend zijn, maar op God, die alles verleent, en boven alles nog zich zei ven wil geven.
Verhef u niet over de gestalte of schoonheid van uw ligchaam, die door eene geringe onpasselijkheid gekrenkt en misvormd wordt.
Equot;KUSTE BOEK.
Heb geen zelfbeluigen in uwe scliramlevlieid of uw vernuft, opdat gij aan God niet misliaget, wien alle goed toekomt, welk gij natuurlijk moogt bezitten.
3. Acht u niet beter dan anderen, opdat gij mogelijk bij God, die weet wat in den menseh is, niet voor erger gehouden wordet.
Verlioovaardig u niet over uwe goede werken, wijl de oordeelen van God anders zijn, dan die der menschen ; aan God mishaagt meermaals, wat aan de mensclien behaagt.
Indien gij iets goeds hebt, denk, om de ootmoedigheid te bewaren, van anderen nog wat beters.
Hét schaadt niet, dat gij u onder allen stelt; maar het schaadt zeer veel, zoo gij u zelfs boven éénen stelt.
Bij den ootmoedige is bestendige vrede; doch in het hart van den hoovaardige is gedurige afgunst en verontwaardiging.
O E F E N I N G.
Steun slechts op datgene, wat onwankelbaar is, namelijk op God, op wien men alleen kan staat maken; immers niets is zwakker, onzekerder en onstandvastiger dan de menseh, die slechts de dwaling, de arglist en de leugen ten aandeel lieci\'t. Verhoop derhalve alles van God, en verwacht niets van u zeiven noeh van anderen. Beroem u niet over uwe goede werken, noch over uwe kunde; maar geef in en van alle dingen de glorie aan God, aan wien zij alleen toekomt.
G E B E 1),
Mijn God! daar Gij diegenen haat en veracht, welke door een geheim zelfbehagen, zich in uwe
93
94 BE NAVOl.r.TNf; VAN JESUS CHRISTUS.
tegenwordigheid durven verheffen, en dewijl Gij diegenen eert en lieilielrt, die zieli niet dan het kwaad toeschrijven, en al het goede, dat zij doen, aan U toecigenen ; verleen ons die inwendige ootmoedigheid des harten, die ons tot U doet naderen, en uwe liefde doet bekomen; genees in ons dien hoogmoed en die ijdelheid van eenen opgeblazen en trotschen geest, die ons van U verwijdert en ons uwen haat doet inloopen, en geef ons dit nederig, onderworpen en leerzaam hart voor uwen heiligen wil, hetwelk over ons uwe barmhartigheid trekt.
Over het vermij Jeu van al te groote gemeeu-zaamheid.
1. Ontdek aan iederen menscli uw hart niet (1); maar verhandel uwe zaak met iemand, die wijs en godvreezend is.
Verkeer weinig met jonge en vreemde lieden.
Wil niet vleijen bij de rijken, en verschijn niet gaarne voor de grooten.
Vervoeg u bij ootmoedigen en eenvoudigen, bij godvruchtigen en welgeregeldcn, en verhandel hetgene tot stichting dient.
Wees niet gemeenzaam met eenige vrouw; maar beveel in het algemeen alle goede vrouwen aan God.
Wenseh met God alleen en met deszelfs engelen gemeenzaam te zijn, en vermijd de kennis met de mensehen.
3. Men moet jegens allen liefde hebben; doch gemeenzaamheid met allen is niet dienstig.
(1) Eceli. vin, 23.
EEKSTE BOEK.
Het gebeurt somwijlen, dat iemand, die onbekend is, om zijn goeden naam aanzien heelt, die nogtans door zijne tegenwoordigheid degenen stoot, die hem zien.
Wij meenen somtijds door onzen omgang anderen te behagen, en wij beginnen om de ongeregeldheid van zeden, welke men in ons bespeurd heeft, veeleer te mishagen.
o E r E N I N G.
Vlied de wereldsche gezelschappen, de nutte-looze gesprekken, de uitstorting en de genegenheden des harten, die door Gods liefde noch geregeld , noch beheerscht zijn ; want dit alles verstrooit eene ziel, verwijdert baar van God, onttrekt haar de ingetogenheid en den innerlijken geest, die zoo noodzakelijk ter zaligheid is, werpt haar in gevaarlijke gelegenheden van te zondigen, eu leidt haar langzamerhand in de ongeregeldheid. Dat uwe vrienden personen zijn, die een godvreezend, geregeld en onberispelijk leven leiden, ten einde hun voorbeeld u tot de deugd brenge, en u van het pad der ondeugd ver-wijdere. Gelukkig is de Christen , die zich aan zijnen Zaligmaker, aan zijne pligten en aan zijne zaligheid gekleefd houdt, en die, slechts van en voor God levende, hier reeds op aarde datgene begint te doen, wat hij in de eeuwigheid zal voortzetten.
GEBED.
Geef, o mijn Jesus! dat ik U meer dan mijne ouders, meer dan mijne vrienden , meer dan mij zeiven beminne. — Geef, dat ik mij bevlijtige om U te kennen, U te beminnen, U na te volgen;
95
96 DE NAVOLGING VAN JESDS CHRISTUS.
opdat ik, als aan U toebelioovende, niet meer in gevaar zij, zoo als zoo vele Christeuen, na mijnen (lood voor eenen onbekenden God te verscliij-nen, dien ik nooit zou bemind hebben; want zoo ik U in den tijd niet bemin, is liet te vreezen, dat ik U in de eeuwigheid ook niet zal beminnen; en integendeel , indien ik nu geene pogingen onbeproefd laat om U te beminnen , heb ik rede te hopen van U altijd te beminnen. O beminde, liefdevolle en boven alles beminnenswaardige God! maak dat ik U beminne, en dat ik U als God beminne, dat is, met eene liefde voor welke alles wijkt , wat in mij is.
NEGENDE HOOEDSTUK.
Over de gehoorzaamheid en onderwerping.
1. Het is iets zeer groots, onder de gehoorzaamheid te staan, onder eenen overste te leven en zijn eigen meester niet te zijn.
Het is veel veiliger onder gehoorzaamheid, dan in overheid gesteld te zijn.
Velen gehoorzamen meer uit dwang, dan uit liefde; en deze lijden daardoor en morren ligtelijk.
Ook zullen zij de vrijheid des harten niet bekomen, tenzij zij zich uit geheel hun hart om God onderwerpen.
Waar gij ook loopt, gij zult de rust niet vinden , dan in eene ootmoedige onderwerping onder het bestuur van eenen overste.
De verbeelding en de verandering van plaats heeft velen bedrogen.
3. quot;Wel is waar, dat ieder gaarne naar zijnen zin handelt, en ook meer genegen is voor degenen, die het met hem eens zijn.
EERSTE BOEK.
Doch zoo Christus onder ons is, moeten wij, om de aangelegenheid des vredes, ook somtijds van ons eigen gevoelen afgaan.
Wie is zoo verstandig, dat hij alles volkomen kan weten?
Wil dus niet te zeer op uw eigen gevoelen vertrouwen, maar ook gaarne dat van anderen hooren.
Indien uw gevoelen goed is, en gij dit nog-tans om Godverlaat, en dat van anderen volgt, zult gij daaruit nog meer geestelijk voordeel trekken.
3. Ik heb dikwijls gehoord, dat het zekerder is, raad te hooren en te nemen, dan te geven.
Ook kan het gebeuren, dat ieders gevoelen goed zij; maar met anderen niet te willen instemmen , wanneer de rede of de zaak zulks vordert , is een teeken van hoogmoed en stijfhoofdigheid.
OEFENING.
Welk geluk, niet af te hangen dan van God, in den persoon der oversten, die zijne plaats bekleeden! Hoe verdienstelijk is de volstandige oefening der gehoorzaamheid, aangezien zij een aanhoudend werk van verlooehening, van verzaking aan zieh zeiven en van de volmaaktste liefde Gods is! Het is de gehoorzaamheid, die de uitmuntendheid, het geluk en de verdienste van het christelijk en kloosterlijk leven uitmaakt, en die God volkomen meester en eigenaar van onze harten maakt. Maar hiertoe wordt vereischt, dat de geest, het hart en de werken zamenspan-nen, om ons de gehoorzaamheid te doen oefenen : de geest om ze goed te keuren, het hart
5
97
98 DE NAVOLGING VAN JESUS CII11ISTÜS.
om ze te beminnen, en de werken om ze spoedig, edelmoedig en standvastig te oefenen.
G E B E D.
6, Mijn Zaligmaker! zou ik U de onafhankelijkheid van eenen God kunnen zien slagtofferen voor de gehoorzaamheid, zonder ze te beminnen en te oefenen? Zou ik U, gedurende dertig jaren stipt in alles aan de heilige Maagd, uwe Moeder , en aan den heiligen Josef kunnen zien gehoorzamen , zonder mij te verbinden om naauwkeu-rig al datgene te onderhouden, wat Gij mij door nwe ingevingen, door mijnen regel en door mijne oversten gebiedt? Maar hoe zal ik naar den tegenzin en den last kunnen luisteren, dien ik in de gehoorzaamheid aantref, ziende dat Gij aan uwe beulen zelfs zijt gehoorzaam geweest, toen zij geboden ü op uw kruis te leggen ? O , mijn Jesus! geef dat ik mij aan de gehoorzaamheid onderwerpe, om de uwe na te volgen, om U het verlangen te toonen, dat ik heb van U te behagen, en om in alles en altijd uwen heiligen wil te volbrengen. Amen.
TIENDE HOOFDSTUK.
Over liet vermijden vau overtollige woorden.
1. Selmw, zooveel gij kunt, het gewoel der raensehen ; want de verhandeling van wereldsehe zaken is zeer hinderlijk, al worden die ook met eene eenvoudige meening verhandeld.
Immers, wij worden weldra door ijdelheid bevlekt en ingenomen.
Ik wenschte wel meermaals gezwegen en onder de menschen niet verkeerd te hebben.
EERSTE BOEK.
Maar waarom spreken en kouten wij zoo gaarne met elkander, daar wij tocli zelden, zonder bc-zwaring van geweten, tot de stilte terugkeeren?
Daarom spreken wij zoo gaarne, omdat wij door onderlinge gesprekken van malkander zoeken getroost te worden, en ons gemoed, dat door velerlei gedachten is gedrukt, wensehen te verligten.
Eu vooral spreken en denken wij gaarne over hetgene wij zeer beminnen of verlangen, of over hetgeue wij daaraan strijdig bevinden.
2. Dan helaas! dikwerf geschiedt dit vergeefs en vruchteloos : want die uitwendige troost is geen klein beletsel voor de inwendige vertroosting van God.
Daarom moet men waken en bidden , dat de tijd niet nutteloos voorbij ga.
Indien het geoorloofd en dienstig is te spreken, spreek dan iets stichtend.?.
De kwade gewoonte en de vorwaarloozing van onzen voortgang doen er veel toe, dat wij onze tong niet in acht nemen.
Echter dient een godvruchtig gesprek over geestelijke zaken niet weinig tot geestelijken voortgang, voornamelijk wanneer menschen, die in hart eu geest overeenkomen, zich in God vereenigen.
o E r E NIN G.
Waken eu bidden is het eenigste middel, hetwelk Jesus Christus in het Evangelie aan eenen Christen geeft, om de zonde te vlugten, om aan de bekoring te wederstaan en zijne zaligheid te verzekeren. Weinig tot de schepselen en veel tot
99
100 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
God spreken, de onuoodige en nieuwsgierige gesprekken vermijden, zijne tnng niet gebruiken dan om goede en nuttige dingen te zeggen, is een voortreffelijk middel om eenen inwendigen menscli te worden, om de zuiverheid des harten en den vrede des gewetens te behouden, en om zich innig met God te vereenigen. Eene ziel, die te veel met de menschen omgaat, die gansch wereldsgezind is en zich met beuzelarijen ophoudt, vindt niet veel smaak in God, houdt zich niet veel met het gebed bezig, eu oefent weinig de overweging (meditatie); zaken, die nogtans tot de zaligheid der Christenen nuttig eu zoo noodzakelijk zijn. Wat doet gij, verstrooide en dolende ziel, zegt de licilige Augustinus, wanneer gij u door geschapene voorwerpen, vergankelijke vermaken en tijdelijke goederen tracht te bevredigen? Zoek in u zeiven, door de overweging, het ware en het opperste goed, hetwelk in u is en hetgeen alleen u kan bevredigen.
GEBED.
lieer! geef mij dien inwendigen geest, dien geest van overweging en ingetogenheid, die mij doet acht slaan op de inzigten, die Gij wegens mijne ziel hebt en mij getrouw aan uwe genade doet worden. Maak dat het eerbiedig aandenken aan uwe tegenwoordigheid, de bestendige bezigheid van mijnen geest zij, maar een aandenken en eene bezigheid, voor welke alles in mijn hart wijkt, en dat uwe tegenwoordigheid in mij het vervolg van uw leven en de vertroosting van mijne ziel zij. O, mijn God! het verdriet mij als banneling buiten uwe tegenwoordigheid te leven ,
EERSTE BOEK.
en zoo weinig bij het aanzien uwer grootlieid getroffen te wezen , dat ik niets onderneem om haar te behagen. Wat kan ik in den hemel en op de aarde aantreffen, hetgene met U kan vergeleken worden ? Gij zijt de God mijns harten; maar geef\', dat het onder uwe oogen leve, en dat het, altijd in uwe tegenwoordigheid zijnde, niet trachte dan naar het geluk van U in den tijd te behagen , opdat Gij zijn aandeel in eeuwigheid moogt wezen. Amen.
XI. HOOFDSTUK.
Over het verkrijgen van den vrede en den ijver van vooruit te gaan.
1. Wij zouden veel vrede kunnen genieten, indien wij ons zeiven met de gezegden en de daden van anderen en met hetgene tot onze zorg niet behoort, niet wilden bemoeijen.
Hoe kan hij lang in vrede blijven, die zich met vreemde zorg inlaat, die buiten gelegenheden zoekt en zich weinig of zelden inwendig met zich zeiven bezig houdt ?
Zalig zijn de eenvoudigen, wijl zij veel vrede zullen bezitten.
3. Waarom zijn eenige Heiligen in de vol-maaktheid en de beschouwing zoo ver gekomen ?
Omdat zij zich toelegden, om zich van alle aardsche begeerten te ontdoen : daarom konden zij met geheel het binnenste van hun hart zich aan God hechten, en ongehinderd met zich zcl-ven bezig zijn.
quot;V\\ ij hebben te veel met onze eigene driften te doen, en zijn voor het vergankelijke te zeer bekommerd.
101
102 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
Zelden onk verbeteven wij een enkel gebrek volkomen, en wij worden tot dagelijksclien voortgang niet aangevuurd ; daarom blijven wij koud en laauw.
3. Waren wij gelieel aan ons zeiven gestorven en van bet aardselie geenszins belemmerd, dan konden wij do goddelijke dingen smaken en iets van de hemelselie beschouwing ondervinden.
Het gebeele en grootste beletsel is, dat wij van driften en begeerlijkheid niet vrij zijn , en ook niet traehten den volmaakten weg der Heiligen in te gaan.
Wanneer ons slechts eene kleine wederwaardigheid overkomt, worden wij al te schielijk ne-dergeslagen, en begeven wij ons tot menschelijke vertroosting.
4. Indien wij poogden, als kloeke mannen, in den strijd te staan, dan voorwaar zouden wij den bijstand van God uit den hemel over ons zien.
Hij immers, die ous de gelegenheid van te strijden verschaft, opdat wij zouden overwinnen, is ook bereid, om degenen, die strijden en op zijne genade hopen, bij te staan.
Indien wij alleenlijk in eenige uiterlijke onderhoudingen onzen geestelijken voortgang stellen, zal onze godsvrucht weldra een einde nemen.
Doch laat ons de bijl aan den wortel zetten, opdat wij, van driften gezuiverd, een bevredigd gemoed bezitten.
5. Zoo wij elk jaar eéne ondeugd uitroeiden, zouden wij welhaast volmaakte menschen worden.
Maar nu integendeel bevinden wij meermaals, dat wij, in het begin van onze bekeering, beter en zuiverder waren, dan vele jaren na de aflegging onzer geloften.
EERSTE BOEK.
Onze ijver en voortgang moest dagelijks aan-groeijen : ilocli nu schijnt het iets groots , zoo iemand nog een gedeelte van den eersten ijver kan behouden.
Indien wij in het begin ons een weinig geweld aandeden, dan zouden wij later alles met gemak en blijdschap kunnen doen.
6. Het vult hard, datgene waaraan men gewoon is, te verlaten : maar het valt nog harder, zijnen eigen wil tegen te gaan.
Doch zoo gij kleine eu gemakkelijke dingen niet overwint, wanneer zult gij dan meer moei-jelijke dingen te boven komen ?
Wedersta in het begin aan uwe neiging en ontleer uwe kwade gewoonte, opdat dezelve u allengs niet tot grootere moeijelijkheid brenge.
O ! indien gij opmerktet, hoe grooten vrede gij u zeiven en hoe groote vreugde gij anderen zoudt verschaffen, met u zeiven wel te regelen , dan, geloof ik, zoudt gij voor uwen geestelijken voortgang meer bezorgd zijn.
OEFENING.
Even als er niets tegenstrijdiger is aan den waren vrede, aan het geluk en de rust des levens, dan zich aan zijne ongeregelde lusten over te geven en zich derzelver slaaf en slagtoffer te maken; alzoo is er niets geschikter om in ons eene ware gewetensrust voort te brengen, om het geluk van dit leven uit te maken, en onze zaligheid te verzekeren, dan onophoudelijk onze booze neigingen te bestrijden en te overwinnen , en in alle gelegenheden wederstand te bieden aan dc ongeregelde begeerten van ons hart. Leg u dan ernstig toe om u te versterven, om datgene
103
104 DE NAVOLGING VAN JESUS CHEISTTJS.
wat u tegenstrijdt te overwinnen, om aan de lievigheid uwer lusten te wederstaan en om in alles aan uwen wil te verzaken. En die oplettendheid, die zorg\', en dat heilig geweld, zoo volstrekt noodig tot uwe zaligheid, zal u in den tijd en in de eeuwigheid gelukkig maken, aangezien er geen ware vrede dos gewetens, noch eenige verdienste te vinden is, dan in hetgene men voor God, en tegen zich zalven doet.
GEBED.
6 Mijn Zaligmaker! hoe gelukkig, vergenoegd en zeker van mijne zaligheid zou ik niet wezen , indien ik, om aan uwe regtvaardigheid door de boetplegiug, en aan uwe liefde door de getrouwheid te voldoen, datgene verrigtte, wat ik zonder ophouden doe om mijne driften en de aanzoekingen mijner eigenliefde te bevredigen! Duld niet, Heer! dat ik eenen anderen Meester diene dan U. Verbreek mijne kluisters en verlos mij uit de onregtvaardige slavernij, in welke ik door mijne begeerlijkheden geboeid lig. Mijn hart is geheel voor U. Laat niet toe, dat de ijdclheid, de eigenliefde, de wellust, de luiheid, de gramschap, die vreemde goden, hetzelve verdeelen, of veeleer het aan de magt uwer liefde onttrekken ; want ik gevoel, dat, zoo ik mijn hart tusschen ü en mij verdeel, ik U hetzelve onttrek, en dat Gij van mij alles of niets eischt. O mijn God , mijn Al! o God mijns harten! wees mijn aandeel in eeuwigheid. Amen.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
Over het uut van den tegeuspoed.
1. Het is voor ons goed, dat wij somwijlen
EERSTE BOEK.
eciiige zwarigheid en tegenspoed ondervinden, wijl deze den menscli dikwijls in zich zeiven doen gaan , opdat hij wete, dat hij in ballingschap verkeert, en opdat hij zijne hoop niet in iets van deze wereld stelle.
Het is goed, dat wij somtijds tegenspraak lijden, en dat men ongunstig en verkeerd over ons denkt, ook dan, als wij wel doen en eene goede meening hebben. Deze dingen bevorderen meermaals de ootmoedigheid, en beveiligen ons tegen ijdele roemzucht.
Dan immers zoeken wij meer God als inwen-digen getuige, wanneer wij uiterlijk van de men-schen veracht en niet wel geloofd worden.
2. Daarom moest de mensch zich dermate in God vestigen, dat hij niet noodig had , veel menschelijke vertroosting te zoeken.
Wanneer een mensch van goeden wil ontsteld, bekoord of door kwade gedachten gekweld wordt, dan beseft hij beter, dat hij God noodig heeft, zonder wien hij bevindt niets goeds te kunnen.
Dan ook treurt, verzucht en bidt hij om de ellenden, welke hij lijdt.
Dan verdriet het hem langer te leven, en wenscht hij, dat de dood kome, om te mogen ontbonden worden en met Christus te zijn.
Dan ook bemerkt hij wel, dat er in deze wereld geene volkomen 3 gerustheid en volle vrede kan bestaan.
OEFENING.
Men moet den tegenspoed beschouwen als beproevingen der liefde, die haar zuiveren en bovennatuurlijk in ons doen worden. Indien een ieder de achting en het ontzag voor ons had, welke
105
106 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
onze eigenliefde- verlangt, en welke zij ons dikwijls wijs maakt te verdienen, zonden wij voor den evenmenscli slechts eene verkeering hebben, die ons zon lastig vallen, als eene mensehelijke erkentenis en een geheim welbehagen jegens ons zeiven. Maar God wil, dat wij overal tegenspraak, onverwaehte toevallen en wederstand ontmoeten en lijden van degenen, met welke wij leven, opdat wij hen alleen ten aanzien van Hem zonden beminnen, en omdat Hij het gebiedt. Gelukkig is een hart, hetwelk door tegenspoed beproefd en door bekoringen gezuiverd wordt, zoo als het goud door het vuur beproefd en gezuiverd wordt. Het is hierdoor, zegt de Wijze-man, dat het waardig wordt met God te zijn, en bekwaam om volgens zijn hart te wezen.
G E B E U.
Heer ! ondersteun mij in de gelegenheid van druk en tegenspraak, die mij met uwe toelating overgezonden worden, en die Gij wilt, dat ik zal ondergaan; gedoog niet dat zij in mij de liefde voor den naaste of mijne getrouwheid jegens U verminderen. Met mijn hart niet te sparen, spaar het uwe, en maak dat de bekoringen, verre van mij van ü te verwijderen, mij meer dan ooit aan 11 vasthechten, door den dringenden en aanhoudenden nood, dien zij mij van uwe hulp doen gewaar worden. Amen.
XIII. HOOFDSTUK.
Over het bestrijden der belcoringen.
1. Zoo lang wij in deze wereld leven, kunnen wij niet zonder kwelling en bekoring zijn.
EERSTE BOEK.
Weslialve er in liet boek van Job (1) gesclire-ven staat ; het leven van den mensch op aarde is eene bekoring.
Daarom moest ieder wegens zijne bekoringen bezorgd en in liet gebed waakzaam zijn, opdat de duivel, die nimmer slaapt, maar rondloopt en zoekt, wien liij mogte verslinden (2), geene gelegenheid van te bedriegen vinde.
Niemand is zoo volmaakt en lieilig, of bij lieeft bij wijlen eenige bekoringen; en wij kunnen niet geheel zonder dezelve wezen.
2. Evenwel zijn de bekoringen, ofschoon zij lastig en zwaar zijn, den mensch dikwijls zeer nuttig, omdat hij daardoor verootmoedigd, gezuiverd en onderrigt wordt.
Alle Heiligen zijn door vele kwellingen en bekoringen vooruitgegaan.
En zij , die de bekoringen niet konden onderstaan, zijn verworpen geworden en afgevallen.
Er is geene orde zoo heilig, noch plaats zoo verborgen, of daar zijn bekoringen of tegenheden.
3. De mensch is, zoo lang bij leeft, niet geheel van de bekoringen vrij, omdat wij, sedert wij in begeerlijkheid geboren worden, het beginsel der bekoringen in ons zeiven dragen.
Wanneer de eene bekoring of kwelling wijkt, komt er eene andere ; en wij zullen altoos iets te lijden hebben, doordien wij ons oorspronkelijk geluk hebben verloren.
Velen trachten de bekoringen te ontwijken , en zij vallen nog zwaarder in dezelve.
Door de enkele vlugt kunnen wij niet overvvin-
(1) Job Vil, 1.
(2) I. Petr. V, S.
107
108 DB NAVOLGING VAN JESUS CII1USTÜS.
iien; maar door geduld en ware ootmoedigheid worden wij sterker, dan alle vijanden.
4. Wie slechts uitwendig ontwijkt en den wortel niet uitroeit, die zal weinig vorderen: ja, de bekoring zal eerder tot hem terugkeeren, en hij zal het erger hebben.
Allengs en door geduld en langmoedigheid zult, gij, onder Gods bijstand, beter overwinnen, dan door eigene heftigheid en ongedurigheid.
Neem meermaals raad in de bekoring, en wil hem, die bekoord wordt, niet hard behandelen; maar breng hem vertroosting aan, gelijk gij voor u zeiven zoudt wensehen.
5. Het begin van alle kwade bekoringen is de ongestadigheid van gemoed en het kleine betrouwen op God.
Immers, gelijk een schip zonder roer door de golven heen en weer geslingerd wordt, zoo wordt de mensch, die nalatig is en van zijn voornemen afgaat, op velerlei wijzen bekoord.
Het ijzer wordt door het vuur en de regtvaar-vaardige door de bekoring beproefd.
Wij weten dikwijls niet, wat wij kunnen; maar de bekoring toont, wat wij zijn.
Men moet echter waken, vooral in het begin der bekoring, omdat de vijand dan gemakkelijker wordt overwonnen, wanneer men hem de deur van het gemoed volstrekt niet laat binnen komen; maar hem, zoodra hij aanklopt, buiten de deur te gemoet gaat.
Daarom heeft iemand gezegd :
Bied weerstand in \'t begin ;
het middel komt te laat, Ts door verwijl de kwaal
reeds in te hoogen graad,
EERSTE BOEK.
Immcvs, eevst komt voor den geest ccno enkele gedachte, dan eene sterke verbeelding, eindelijk behagen, verkeerde neiging en toestemming.
Alzoo komt de looze vijand, wanneer men hem in het begin niet wederstaat, allengs geheel binnen.
En hoe langer iemand vertraagt om te weder-staan, des te zwakker wordt hij dagelijks in zich zeiven, en des te sterker wordt de vijand tegen hem.
6. Eenigen lijden in het begin hunner bekeering, doch anderen op het einde, zwaardere bekoringen, terwijl sommigen, als ware het, gedurende hnn giinsch leven, het kwaad hebben.
Volgens de wijze en billijke schikking van God, die den staat en de verdiensten der men-schen weegt, en alles tot zaligheid zijner uitverkorenen bestemt, worden sommigen vrij zacht bekoord.
7. T)ns moeten wij, nis wij bekoord worden, niet wanhopen, maar God te vuriger smeeken , dat Hij ons in alle kwelling gelieve bij te staan , die immers, volgens hot zeggen van den heiligen Panlus (1), met de bekoring zulke uitkomst zal geven, dat wij dezelve kunnen onderstaan.
Laat ons derhalve, in alle bekoring en kwelling, ons zeiven onder de hand van God vernederen, wijl Hij degenen, die nederig van geest zijn, zal redden en verheffen.
8. In de bekoringen en kwellingen blijkt het, hoe ver de mensch gevorderd is; en daarin is grootere verdienste, en schijnt de deugd meer uit.
109
Ook is het niets groots, godvruchtig en vurig te zijn, wanneer men geene zwarigheid gevoelt;
(1) 1. Cor. X, 13.
110 BE NAVOLGING VAN JESliS CHRISTUS.
maar zoo iemand, ten tijde van tegenspoed, zicli geduldig staande lioudt, zal er lioop van grooten voortgang zijn.
Sommigen worden voor groote bekoringen behoed en worden dikwijls in dagelijksche kleine bekoringen overwonnen, opdat zij, die in zoo kleine bekoringen reeds zwak zijn, daardoor vernederd, in groote nimmer op zich zeiven steunen.
OEFENING.
De bekoringen dienen om ons te zuiveren van de geheime verkleefdheid, welke wij tot de ijdel-lieid en tot de eigenliefde li ebben, als ook van liet vertrouwen, hetwelk wij in ons zeiven hebben , met ons het gewigt onzer ellenden te doen gevoelen, met ons van de voldoening eenen afkeer te geven, en met ons te verpligten om op God alleen te vertrouwen. Zij dienen daarenboven nog om ons te verootmoedigen, door de ondervinding onzer zwakheden, en door het gevoel van den wortel van verdorvenheid, dien wij in ons dragen. Zij dienen, ten laatste, om ons te on-derrigten over onze magteloosheid van iets goeds ter zaligheid te doen, of om ons van de zonde te bevrijden, zonder Gods hulp.
G E B E u.
Heer ! ik gevoel in de groote bekoringen, dat ik niets uit mij zeiven kan dan U vergrammen, en dat ik, door de neiging tot het kwaad vervoerd, in gevaar ben mijn eeuwig verderf in te loopen. Maar ik weet ook, dat Gij mij kunt ondersteunen tegen de geweldigste aanvallen mijner driften, en uw Apostel verzekert het mij. Ik zal dus mij zei ven mistrouwen, geheel mijn vertrou-
EERSTE BOEK.
«-en in U stellen, en tot U zeg\'gen : Heer! bewaar mij; ik ben op het punt van te vergaan. Ik zal mijne hand, gelijk de H. Petrus, tot U uitsteken, en ik hoop dat Gij mij niet zult laten omkomen.
VEE RT EENDE HOOFDSTUK.
Over het vermijden van ligtvaardig oordeel.
1. Keer de oogen tot u zeiven, en wacht u van de daden van anderen te beoordeelen.
In anderen te beoordeelen, werkt de mensch vruchteloos, dwaalt hij meermaals en zondigt hij ligtelijk; maar met zich zeiven te oordeelen en te onderzoeken, werkt hij altoos nuttig.
Gelijk eene zaak ons aan het hart ligt , zoo oordeelen wij doorgaans over dezelve : immers om onze eigenliefde missen wij ligtelijk het juiste oordeel.
Indien God altoos het zuivere oogmerk van ons verlangen ware, zouden wij, om den wederstand aan onzen ziu, niet zoo ligt ontsteld worden.
2. Maar dikwerf schuilt er iets van binnen , of komt er ook van buiten iets bij, dat ons insgelijks tot zich trekt.
Velen zoelcen, zonder het te weten, heimelijk zich zeiven in hetgene zij doen.
Zij schijnen ook wel tevreden te blijven, wanneer iets naar hunnen wil en zin gaat; maar indien het anders gebeurt, dan zij verlangen, worden zij weldra ontsteld en bedroefd.
Om het verschil van gevoelens en meeningen ontstaat vrij dikwijls oneenigheid tusschen vrienden en burgers, tusschen kloosterlingen en god-vruclitigen.
Ill
112 DE NAVOLGING VAN JESÜS CHRISTUS.
3. Men verlaat moeijelijk eene oude. gewoonte; en niemand wordt gaarne verder gevoerd, dan liij zelf ziet.
Indien gij meer op uwe eigene rede of schranderheid, dan op de onderwerping aan Jesus Christus steunt, zult gij zelden en laat een verlichte ninisch zijn : immers God wil, dat wij ons aan Hem volkomen onderwerpen, en door eene vurige liefde ons hoven alle rede verheffen.
OEFENING.
Wij oordeelen veeleer door de neiging van ons hart, dan door het licht van onzen geest. Onze eigenliefde brengt gewoonlijk te weeg, dat wij in ons zeiven goedkeuren, wat wij in anderen ver-oordeelen, en wij zijn zooveel te scherpzinniger op de gebreken van den naaste, als wij te verblind zijn op de onze. Een geest, die zich gestadig met God bezig houdt, en eene ziel, die getrouw is aan de beweging zijner genade, eene ziel, die alzoo met God bezig en aan hem gehecht is, houdt zich in haar zelve niet op dan met God, en met haar in God; en daar zij haar hart tracht te bewaren, vergeeft zij niets aan zich zeiven eu vergeeft alles aan anderen.
G E 1! E D.
o Mijn God! wanneer zal ik bevrijd zijn van alle verkleefdheid tot het schepsel en vrij van alle vooringenomenheid voor mij zeiven ? wanneer zal ik mijnen geest, mijn hart en mijne oogen alleen op U, op mijne pligten en op mijne zaligheid gevestigd houden? Maak, Heer, dat ik door alles te vergeten, of onwetend te zijn in datgene wat ik niet moet kennen of onderhouden, niet
EERSTE BOEK.
love dan voor U en in U. IJdellieden, vermaken, nieuwstijdingen, tijdkortingen, rare dingen, boe weinig zijt gij, of veeleer gij zijt een niet voor eene ziel, voor wie God alleen genoeg is! O, mijn Zaligmaker! laat niet toe, dat ik mij oplioude met iets ander s te kennen , te beminnen en te bezitten dan U, Gij, die bij mij verre alle dingen overtreft. Boezem in mijn liart een verlangen om U te behagen, en eene ootmoedige bewilliging in alles wat Gij verlangt. Amen.
VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
Over de werken, die uit liefde geschieden.
1. Om niets ter wereld en uit liefde voor niemand mag men eenig kwaad doen; maar toeli mag men somwijlen, ten mitte van die zulks behoeft, een goed werk vrijelijk achterlaten, of eerder dit in een beter veranderen.
Immers met dit te doen, wordt het goede werk niet vernietigd, maar met een beter verwisseld.
Zonder de liefde baat het uiterlijke werk niets: doch alles wat uit liefde gedaan wordt, hoe gering en verachtelijk dit ook zij, wordt geheel verdienstig.
God immers ziet meer, uit hoe groote liefde iemand te werk gaat, dan hoe groot werk hij verrigt.
3. Hij doet veel, die veel bemint.
Hij doet veel, die eene zaak wel doet.
Hij doet wèl, die meer het belang der gemeente, dan zijn eigenen wil volgt.
Dikwijls schijnt het liefde te zijn, en het is eerder zinnelijkheid, wijl de natuurlijke neiging, de eigene wil, de hoop van vergelding, de baat-
113
114 DE NAVOLGING VAN JESÜS CHRISTUS.
zuoht zelden van onze werken verwijderd blijven.
3. Wie do ware en volmaakte Helde heeft, die zoekt in geene zaak zieh zeiven; maar verlangt, dat slechts de eer van God in alles betraeht worde.
Hij benijdt ook niemand, omdat hij geeneeigene voldoening zoekt: ook wil hij zich niet in zich zeiven verheugen, maar hij wenscht boven alle goed in God zijne zaligheid te vinden.
Hij schrijft niemand iets goeds toe, maar brengt het gebed tot God, uit wien, ids eene bron, alles voortvloeit, in wien, als in hun laatst einde, al de Heiligen eene verzadigende rust genieten.
O! zoo iemand een vonkje van de ware liefde hadde, die zou voorwaar gevoelen, dat al het aardsehe vol ijdelheid is.
o F, P F, N I N G.
Men kan niet genoeg de woorden van den schrijver herhalen, die zegt, dat God zoo zeer niet aanziet hoeveel men doet, als uit hoe groote liefde het werk voortkomt, en dat men veel doet, als men veel bemint; dat is, dat onze woorden aan God waarlijk niet behagen, dan voor zooveel zij bezield zijn door het verlangen van aan hem aangenaam te wezen en zij door het zegel der liefde gestempeld zijn. Doet, zegt de heilige Pau-lus, al wat gij doet, door ingeving en beweging van de liefde Gods. Het is die levende en werkende liefde, wanneer zij menigwerf herhaald wordt, die de verdiensten van onze goede werken uitmaakt; en het geloof zelfs is zwak en kwijnend in ons, indien het door de liefde en door eene godvruchtige geneigdheid niet bezield is tot God, die ons deszelfs waarheden veropen-
EERSTE BOEK.
baard lieeft. Laat ons dan trachten den Heer te beminnen in alles wat wij doen, en alles doen met God te beminnen. Heer! alles voor U en in U! Ziedaar hetgene ons hart moet zeggen en onophoudelijk doen, om een bovennatnniiijk en verdienstelijk leven te leiden, en om in den tijd te beginnen, hetgene wij in de eeuwigheid znllen voortzetten.
G E B E 1).
Het smart mij zeer, o mijn God, dat ik zoo veel tijd doorbreng, zonder mijnen geest met uwe tegenwoordigheid en mijn hart met uwe liefde bezig te honden! Welke schande voor mij, zoo weinig op eenen God te denken, die gedurig op mij denkt, en zon menigmaal, Heer! on-versehilligheid te gevoelen voor U, die altijd door het vuur mijner liefde brandt! Gedoog niet, dat ik een oogenblik leve, zonder ü te beminnen; en, aangezien Gij het middelpunt mijns harten zijt, druk dns in hetzelve die gedurige teedevheid en dat levend en vurig verlangen om U te behagen en U in alles en boven alles te zoeken , opdat ik geene rust, geen geluk en geene ware voldoening meer vinde, dan in U. Amen.
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
Over het verdragen der gebreken van anderen.
1. Wat de mensch in zich of in anderen niet kan verbeteren, dit moet hij geduldig verdragen, tot dat God het anders beschikt.
Denk, dat zulks voor uwe beproeving en uw
116 DE NAVOLGING VAN JESUS CIIRISTÜS.
geduld, zonder welk onze verdiensten niet veel te ncliten zijn, misschien beter is.
Gij moet evenwel om zulke verhinderingen God smeeken, dat Hij u gelieve bij te staan, en gij dezelve gelaten moget verdragen.
3. Indien iemand, na eens of tweemaal vermaand te zijn, geen gehoor geeft, wil met hem niet twisten, maar beveel fie geheele zaak aan God; opdat in al zijne dienaren de wil en de eer van Hem betracht worden, die wel weet het kwaad ten goede te keeren.
Leg u toe, om in het verdragen van de gebreken en allerlei zwakheden van anderen verduldig te zijn, dewijl gij ook veel hebt, dat anderen moeten verdragen.
Indien gij n zeiven niet dusdanig kunt maken, als gij wilt, hoe zult gij dan anderen naar uwen zin kunnen hebben ?
Wij hebben anderen gaarne volmaakt; en toch verbeteren wij onze eigene gebreken niet.
3. Wij willen, dat men anderen streng beris-pe, en wij zeiven willen niet berispt zijn.
De groote toegevendheid van anderen mishaagt ons; en nogtans willen wij niet, dat men ons weigere hetgene wij vragen.
Wij willen, dat anderen door regeltucht gebonden worden, en wij zeiven dulden geenszins, dat men ons bedwinge.
Zoo blijkt het dan, hoe zelden wij den even-mensch, als ons zeiven, achten.
Indien allen volmaakt waren, wat zouden wij dan van anderen om God te verdragen hebben?
4. Doch nu heeft God het zoo geregeld, opdat wij elkanders last leercn dragen, wijl niemand zonder gebrek, niemand zonder last, niemand voor
EERSTE BOEK.
zich zei ven genoegzaam, niemand voor zich zeiven wijs genoeg is ; maar wij moeten elkander verdragen, elkander vertroosten, elkander helpen, onderrigten en vermanen.
Hoe groote deugd ieder heeft, blijkt het meest bij gelegenheid van tegenspoed.
Immers , de gelegenheden maken den mensch uiet broos, maar zij toonen, hoedanig hij is.
OEFEXTNG.
Hoe heiligmakend is de oefening, en welk voortreffelijk middel om ons den hemel te doen bekomen is de beoefening van liefde, namelijk, van in ons en in anderen de zwakheden te verdragen , welke wij niet kunnen verbeteren! Want er is niets bekwamer om ons te verootmoedigen en ons voor God te vernederen, dan het gevoel van onze ellenden; en niets is regtvaardiger, dan van anderen te verdragen, hetgene men wil dat men van ons verdrage. Wij moeten dus alles , wat uit de gesteltenis van den naaste voortkomt, geduldig verdragen, en niemand iets door onre gesteltenis doen lijden. Het is alzoo, volgens den H. Paulus, dat wij elkanders last dragen en de wet van Christus volbrengen zullen, die de wet van liefde, van zoetheid en van geduld is.
GEBED.
Hoe waar is het. Heer! dat de tegenspoed voordeelig is voor eenen Christen, die dezelve met ootmoedigheid en onderwerping wil verdragen, aangezien hij in hem de deugd zuivert, beproeft en volmaakt! Maar Gij weet hoe lastig ons de beproevingen vallen, en hoe gevoelig wij over datgene zijn, wat onze begeerten tegengaat.
117
118 DE NAVOLGING VAN JKSUS CIITIISTUS.
ö Miju God ! duld niet, dat wij onze gevoeligheid involgen; maar geef, dat wij ze slagt-ofleren om liet geluk te hebben van U te bezitten, aangezien liet betoonen zijner gevoeligheid , het stilzwijgen, nis het hart getroffen is, en de ingetogenheid, als men op het punt is van zieh uit te laten , de noodigste oefening en het zekerste teeken eener ware christelijke deugd is, die het eeuwig geluk verdient. Ziedaar, wat wij van uwe oneindige goedheid verhopen. Amen.
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
Over het kloosterlijke leven.
1. Indien gij den vrede en de eendragt niet anderen wilt behouden, moet gij n zeiven in vele zaken leeren bedwingen.
Het is geene kleinigheid, in een klooster of genootschap te wonen, daar zonder klagt te ver-keeren, eu tot den dood getrouw te volharden.
Zalig is hij, die daar wèl geleefd en gelukkig voleindigd zal hebben.
Zoo gij behoorlijk wilt vaststaan en vorderen, houd u als eeneu balling en vreemdeling op.
Gij moet om Christus als dwaas willen geacht worden, indien gij een kloosterlijk leven wilt leiden.
Het kleed en de kruin doen er weinig toe ; maar de verandering van zeden en de volkomene versterving der driften maken den waren kloosterling.
Wie iets anders zoekt, dan enkel God en de zaligheid van zijne ziel, die zal niet dan kwelling en droefheid vinden.
Ook kan hij niet lang in vrede blijven , die
EERSTE BOEK.
niet tracht de minste en aan allen onderworpen te zijn.
3. Gij zijt gekomen, om te dienen, niet om te lieerschen ; weet, dat gij geroepen zijt om te lijden en te arbeiden, niet om ledig te zijn of te praten.
Hier dns worden de mensclien, als liet goud in den oven, beproefd.
Hier kan niemand standvastig zijn, tenzij bij zieb om God van gansclier harte wille vernederen.
OE FE N I N G.
Men moet veel vermogen op zich zelven hebben, zieh kunnen inhouden en zich in verscheidene gelegenheden kunnen overwinnen, om gelukkig te leven en aldaar krachtdadig aan zijne volmaaktheid en zijne zaligheid te werken. Even als de inborst van dengene, met wien men leeft, dikwijls met den onzen niet overeenkomt, moet de genade den vrede en de liefde onderhouden , door de sterkte die zij geeft, om de tegenstrijdigheid van inborst te lijden en te verdragen , even gelijk de natuur den vrede in de wereld door de tegenstrijdigheid der elementen onderhoudt. Zoo dat gij noch ware gewetensrust, noch verzekering der zaligheid zult vinden dan in de inwendige versterving, die u aanzet om u in alles to overwinnen, en die u in de ware ootmoedigheid des harten aanmoedigt om alles te verdragen.
GEBED.
Mijn Zaligmaker! daar Gij mij beveelt om den vrede mijns harten te zoeken en vreedzaam met mijnen naaste te leven, en het mij onmogelijk
119
120 DE NAVOLGING VAN JESUS CIITUSTUS.
is het eene te bezitten en het aiidere te doen zonder ootmoed, van anderen te verdragen en niemand iets te doen lijden : zoo gebied mij in dit punt al wat Gij wilt, en geef mij de genade om te doen wat Gij gebiedt; want hoe zal ik ook de hoovaardigheid van mijnen geest kunnen bedwingen, om de verachting, de versmadingen de vernederingen, die mij zoo dikwijls overkomen , te verdragen en in dank aan te nemen, indien Gij mij j Heer, door de buitengewone kracht van uwe genade niet te hulp komt ?
En hoe zal ik al de gevoeligheid en gramstorigheid mijns harten in de tegenspraak kunnen uitdooven, wanneer Gij zelf die niet tegenhoudt? Maak dan, o mijn God! dat ik in het geval van eenige versmading of van eenige tegenspraak , getroffen zijnde door den eerbied, dien ik aan uwe tegenwoordigheid verschuldigd ben, en dooide onderwerping die ik voor uwen heiligen wil moet hebben, dat alles in mij voor uwe liefde wijke. Amen.
ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
Over de voorbeelden der heilige Vaders.
1. Beschouw de treffende voorbeelden der heilige Vaders, in welke de ware volmaaktheid en godsdienstigheid hebben uitgeschenen ; en gij zult zien, hoe weinig en bijna niets datgene is, wat wij doen.
Helaas ! wat is ons leven, wanneer dit bij het hunne wordt vergeleken ?
De Heiligen en vrienden van Christus dienden den Heer in honger en dorst, in koude en armoede, in arbeid en vermoeijing, in waken en
EERSTE BOEK,
vasten, in gebed en heilige overdenkingen , in vele vervolgingen en smaadheden.
3. O, hoe vele en zware kwellingen leden de Apostelen, de martelaren, de belijders, de maagden en al de overigen, die de voetstappen van Christus hebben willen volgen!
Immers, zij haatten hunne zielen in deze wereld, opdat zij die voor het eeuwig leven zouden bezitten.
O, hoe streng en verstorven leven leidden de heilige Vaders in de wildernis! hoe langdurige en zware bekoringen onderstonden zij! hoe menigmaal werden zij van den vijand gekweld! hoe veelvuldige en vurige gebeden droegen zij aan God op ! hoe strenge versterving oefenden zij ! hoe grooten ijver en vurigheid tot geestelijken voortgang hadden zij! hoe hevigen strijd voerden zij om de kwade geneigdheden te bedwingen! hoe zuivere en opregte meening tot God behielden zij !
Bij dag werkten zij, en des nachts begaven zij zich tot langdurige gebeden, ofschoon zij, onder het werken, niet ophielden van inwendig te bidden.
3. Zij besteedden al hunnen tijd op eene nuttige wijze : elk uur scheen hun te kort, om met God bezig te zijn, en door de groote zoetheid der beschouwing werd zelfs de ligehamelijke nooddruft vergeten.
Zij zeiden aan allen rijkdom, waardigheid, eer, vrienden en magen vaarwel : zij verlangden niets van de wereld te hebben : zij gebruikten naauwelijks het noodige om te leven, en bedroefden zich in het ligchaam, zelfs in noodwendigheid, te dienen.
Zij waren derhalve arm in aardsche goederen, maar zeer rijk in genade en deugden.
121
133 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
Voor het uitwendige waren zij behoeftig, doch inwendig werden zij door de goddelijke genade en vertroosting gevoed.
4. Zij waren aan de wereld vreemd, doch de naaste en gemeenzame vrienden hij God.
Zij schenen aan zich zeiven als een niet, en aan de wereld veraclitelijk; doch in de oogen van God waren zij dierbaar en bemind.
Zij waren in ware ootmoedigheid gevestigd, leefden in eenvoudige gehoorzaamheid, wandelden in liefde en lijdzaamheid; en daarom gingen zij in den geest dagelijks vooruit, en verwierven zij bij God groote genade.
Zij zijn aan alle kloosterlingen tot voorbeeld gegeven, en moeten ons meer opwekkeu , om degelijk vooruit te gaan, dan het getal der laau-wen, om te verslappen.
5. O , hoe groot was de ijver van alle kloosterlingen in het begin van limine heilige instelling !
Hoe groot was hunne godsvrucht in het gebed ! hoe groot hun naijver tot de deugd! hoe strenge regeltucht bestond er! hoe groot ontzag en gehoorzaamheid, onder den regel van hunnen overste , bloeide er bij allen !
Hunne nagelatcne voetstappen getuigen nog, dat zij wezenlijk heilige en volmaakte mannen waren, die zoo dapper streden, en de wereld met voeten traden.
Nu wordt niemand voor groot gehouden, als hij geen overtreder is; als hij datgene, wat hij op zich genomen lieel\'t, geduldig kan dragen.
fi. O traagheid en verwaarloozing van onzen staat, daar wij zoo spoedig van den eersten ijver afwijken, en van vermoeidheid cn laauwheid reeds verdriet in het leven hebben !
EERSTE BOEK.
Ocl\\, ol\' de zucht, om in de deugd te vorderen , in u, die meermaals voorbeelden van god-vruelitigen gezien hebt, niet ten eenemaal ver-slappe !
OEFENING.
Niets is bekwamer om ons tot een deugdzaam leven aan te moedigen, dan het voorbeeld van hen , die wel geleefd hebben. Dit voorbeeld maakt ons de deugd mogelijk, gevoelig en gemakkelijk, en de voorstelling in anderen die ze reeds geoefend hebben, toont ons haar gebruik aan; want wij moeten tot ons zeiven zeggen , wanneer wij de levensbeschrijvingen der Heiligen lezen of hunne voorbeelden aanschouwen : ziedaar wat mensclien, als wij, gedaan, verdragen en verlaten hebben om den hemel te verdienen, welken wij hopen. Eu wij, wat hebben wij tot dusverre gedaan? Waarom zouden wij niet doen hetgene zij gedaan hebben, om dezelfde vergelding te verdienen ? Helaas! lioe zeer moet ik niet vreezen, wanneer ik voor God zal verschijnen, dat hij mij van den eenen kant mijn geloof, mijne godsdienst, en de voorbeelden der deugdzame menschen, die in denzelfden staat als ik geleefd hebben, zal toonen en tot mij zal zeggen, wanneer hij mij met deze getuigen zal vergelijken : ziedaar wat gij moest gedaan hebben, en zie wat gij gedaan hebt ; oordeel zelf, wat verdient gij ?
G E u E D.
Heer! treed niet in het oordcel met uwen dienaar, want nooit zal ik door mijn leven kunnen geregtvaardigd worden, wanneer het met dit der Heiligen vergeleken wordt. Geef mij de genade ,
123
124 DE NAVOLGING VAX JESUS CHRISTUS.
o mijn Zaligmaker! Gij, die ze voor mij verdiend hebt, dat ik mij op mijne jdigten toelegge, dat ik den geest mijner godsdienst aanneme, dat ik bare regelen en grondstellingen volg-e, en mijn leven met mijn geloof doe overeenkomen, opdat ik voor U versehijne, omgeven met uwe regtvaardigheid, ondersteund door uwe barmhartigheid en bezield door uwe liefde. Amen.
Over de oefeningen vau een goed kloosterling.
1. Het leven van een goed kloosterling moet met alle deugden versierd zijn, opdat hij inwendig dusdanig zij, als hij uitwendig aan de men-schen schijnt.
En te regt moet hij veel meer innerlijk zijn, dan hetgene uiterlijk gezien wordt, omdat God het oog op ons heeft, dien wij, waar wij ook zijn, ten hoogste moeten eerbiedigen, zoodat wij als engelen, in zijn aangezigt, zuiver wandelen.
Wij moeten dagelijks ons voornemen vernieuwen, en even als of wij heden eerst onze bekeering begonnen, ons zelven tot ijver opwekken en zeggen ;
Heer, mijn God! help mij in mijn goed voornemen en in uwe heilige dienst; en geef mij, dat ik van daag eens voor goed beginne, wijl hetgene ik tot heden gedaan heb, niets is.
3. Volgens ons voornemen is ook onze voortgang ; wie dus wel wil voortuitgaan, die moet veel naarstigheid aanwenden.
Indien hij, die een sterk voornemen maakt, menigmaal verslapt, wat zal het met hem zijn, die zelden of minder vast iets voorneemt?
EERSTE BOEK.
Het verlaten van ons voornomen heeft nogtaus op verscliillende wijzen plaats, en een klein verzuim van oefeningen gaat uaanwelijks zonder eenig\' verlies voorbij.
Het voornemen van de regtvaardigen berust eerder in de genade van God, dan in hunne eigene wijsheid : op Hem ook vertrouwen zij steeds in alles wat zij aanvangen.
Want de mensch maakt wel liet voornemen, docli God besehikt daarover, zoo, dat de mensch zijne wegen niet in zijne magt heeft.
3. Indien men, uit godsvrucht of oogmerk van nut voor anderen, somwijlen zijne gewone oefening achterlaat, kan die later gemakkelijk ingehaald worden.
Doch indien men dezelve uit verveling of onachtzaamheid ligtelijk achterlaat, is dit zeer berispelijk, en zal het nadeelig bevonden worden. Al doen wij ons best, zoo veel wij kunnen, zullen wij nog ligt in vele dingen te kort blijven.
Niettemin moeten wij altoos iets bepaalds voornemen, vooral tegen die dingen, welke ons het meeste verhinderen.
Wij moeten ons inwendig en uitwendig eveneens onderzoeken en regelen, omdat beide tot onzen voortgang dienstig is.
4. Indien gij niet gedurig in u zeiven kunt gaan, doe dit ten minste somwijlen en zeker ééns 0]) den dag, te weten \'s morgens of \'s avonds.
Maak \'s morgens uw voornemen, en onderzoek \'s avonds uw gedrag, hoedanig gij dien dag in woorden, werken en gedachten geweest zijt, dewijl gij hierin misschien meermaals God en den evenmensch hebt beleedigd.
12S
126 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
Wapen n, als een kloek man, tegen de aanvallen des duivels.
Bedwing de gulzigheid, en gij zult daardoor alle neiging van liet vleescli gemakkelijker bedwingen.
Wees nimmer gelieel ledig; maar lees, of selu-ijf, of bid, of overweeg, of verrigt iets nuttigs voor de gemeente.
Evenwel moeten ligcliamelijke oefeningen met beleid verrigt, en niet door allen eveneens ondernomen worden.
5. Die niet algemeen zijn, moet men niet uitwendig vertoonen, wijl bijzondere oefenigen veiliger in liet geheim verrigt worden.
Nogtans moet gij n waeliten van traag tot al-gemeene en vaardiger tot bijzondere oefeningen te zijn : doeh, nadat gij lietgene u opgelegd is, volkomen en trouw vervuld hebt, indien er dan nog tijd over is, lioud u met n zei ven bezig, gelijk uwe godsvrucht verlangt.
Allen kunnen niet dezelfde oefening hebben; maar de eene dient meer voor dezen, eene andere meer voor genen.
Ook verlangt men, naar gelang van den tijd, verschillende oefeningen, omdat eenige meer op feestdagen, andere meer op werkdagen bevallen.
Wij hebben andere oefeningen noodig ten tijde der bekoring, en andere ten tijde van vrede eu rust.
Het lust ons andere dingen te denken, wanneer wij bedroefd zijn, eu andere, wanneer wij ons in den Heer verheugen.
6. Omtrent de voornaamste feestdagen moet men de goede oefeningen vernieuwen, en de voorspraak der Heiligen vuriger afsmeeken.
EERSTE DOEK.
Van den eenen feestdag tot den anderen, moeten wij ons voorstellen, alsof wij dan uit deze wereld zouden verhuizen en tot het eeuwige feest overgaan.
Daarom moeten wij ons, in die tijden van godsvrucht, zorgvuldig bereiden, godsdienstiger leven en alle regels naauwkenriger onderhouden, even alsof wij binnen kort van God het loon van onzen arbeid zouden ontvangen.
7. Wordt dit uitgesteld, dan laat ons denken, dat wij minder wel bereid en zoo groote glorie, welke op den bestemden tijd in ons zal geopenbaard worden, nog onwaardig geweest zijn, en laat ons trachten ons beter tot ons einde voor te bereiden.
Zaliy is de hnecM, zegt de Evangelist Lucas (1), dien de lieer, als Hij komt, wakende zal vinden : voorwaar ih zeg u, Hij zal hem over al zijne goederen stellen.
OEFENING.
O! welk een groot vermogen hebben op ons de levende, krachtdadige en volstandige verlangens van onszelven te versterven, en in en voor God te leven, en dit om ons op te wekken om hetzelve in het werk te stellen; want men doet altijd wat men waarlijk wil; maar ons ongeluk is, dat wij dikwijls niet dan zwakke en krachte-looze verlangens hebben om God te bevredigen, terwijl wij er zulke levende en krachtdadige vormen om ons zeiven te voldoen. Hierdoor geschiedt het, dat de nutteloosheid onzer wensclien en ver-lansens een groot beletsel tot onze volmaaktheid
D O
(1) Luc. xii, 37 en 44.
137
128 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
en tot onze zaligheid is. Men zou zich wel geheel aan God willen overgeven, maar men wil dit niet volstrekt; men wil dit ten tijde van het gebed en van de communie, en men wil dit niet meer in andere omstandigheden. Men wil zich niet dan gedeeltelijk en voor eenigen tijd van zijne pligten kwijten, hetgeen zooveel te weeg brengt, dat ons leven niets is dan eene aaneenschakeling van goede verlangens en slechte uitwerkselen , van beloften en on getrouwheden. Indien men zoo leeft, is dit krachtdadig aan zijne zaligheid werken ?
G E I) R D.
Heer! daar wij vermoeid zijn van de nutteloosheid onzer verlangens, en voor U niets hebben dan gedachten zonder oefening, en beloften zonder uitvoering, zoo bidden wij U vurig, oin ons de genade te verleenen van bij onze verlangens de volbrenging, en bij de gedachten der deugd de oefening derzelve te voegen; want het is ons niet onbekend, wat Gij in het Evangelie zegt, dat het diegenen niet zullen zijn, die zeggen : Heer, Heer! welke het rijk der hemelen zullen binnen treden, maar alleen die, welke den wil van uwen Vader zullen volbrengen. Maak dan, o mijn Zaligmaker! dat er in mij geene vertraging meer zij tusschen te denken, te verlangen en te doen wat gij wilt. Amen.
TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de liefde der eenzaamheid eu stilzwijgendheid.
1. Zoek een geschikten tijd, om met u zeiven
EEllSTE BOEK.
bezig te ziju, en denk dikwijls na over de weldaden van God.
Laat daar, wat enkel tot nieuwsgierigheid dient.
Lees znlke dingen, welke eerder vermorzeling des harten wekken, dan bezigheid geven.
Indien gij u onthoudt van nnttelooze gesprekken, van ledig rondloopen, en van nieuwigheden en geruehten te hooren, zult gij genoogzamen en gesehikten tijd vinden, om met heilzame overdenkingen bezig te zijn.
De grootste Heiligen vermeden, zoo veel zij konden, den omgang der menschen, en verkozen in eenzaamheid met God te leven.
2. Iemand heeft gezegd ; zoo dikwijls ik onder de menschen geweest ben, ben ik minder mensch teruggekomen : dit ondervinden wij dikwijls, als wij lang met elkander praten.
Het is gemakkelijker, volstrekt te zwijgen, dan zich in het spreken niet te buiten te gaan.
Het is gemakkelijker te huis verborgen te blijven , dan buiten zich genoeg in acht te nemen.
Wie derhalve er op uit is, om tot het inwendige en geestelijke te komen, die moet met .Te-sus de menigte ontwijken.
Niemand verschijnt gerust in het openbaar, dan die gaarne verborgen blijft.
Niemand spreekt gerust, dan die gaarne zwijgt.
Niemand is gerust overste, dan die gaarne onderdaan is.
Niemand gebiedt gerustelijk, dan die geleerd heeft wèl te gehoorzamen.
_ 3. Niemand verheugt zich gerust, dan die in zich de getuigenis van een goed geweten heeft.
Echter is de gerustheid der Heiligen steeds vol vrees van God geweest; en zij waren niet te
6 *
129
]30 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
minder bekommerd en ootmoedig in zich zeiven , omdat zij in groote deugden en genade uitsclienen.
Doch de gerustheid dev boozen ontstmit uit hoogmoed en laatdunkendheid, en loopt op zelfbedrog uit.
Beloof u in dit leven nimmer gerustheid, ofschoon gij een goed kloosterling of godvruchtige kluizenaar schijnt.
4. Meermaals hebben degenen, die in de achting der meuschen de beste waren, om hun al te groot zelfvertrouwen, het meeste gevaar ge-loopen.
Weshalve het voor velen nuttiger is, dat zij niet geheel van bekoringen vrij zijn, maar dikwijls aanvechtingen ondervinden, opdat zij niet al te gerust zijn, niet tot hoogmoed vervoerd worden, noch ook al te vrij zich tot uitwendige vertroosting wenden.
O, zoo iemand nimmer voorbijgaande vreugde zoehte, nimmer zich met de werelp bekommerde, welke goed geweten zoude zulke behouden!
O, zoo iemand alle ijdele bekommernis ver-liete, slechts op de heilzame en goddelijke dingen dachte, en zijne geheele hoop in God vestigde, hoe grooten vrede en vreugde zou deze bezitten !
5. Niemand is de hemelsehe vertroosting waardig, dan die zich in de heilige vermorzeling des harten naarstig geoefend heeft.
Indien gij tot in het hart wilt getroffen worden, ga dan in uw vertrek, en sluit het gewoel der wereld buiten, gelijk cr geschreven staat : wordt in uwe daapvertrelckeri vermorzeld (1). Gij
(I) PS. iv, 5.
EERSTE BOEK.
zult in uvre cel vinden, wat gij buiten meermalen zult verliezen.
Indien men gestadig in zijne cel blijft, wordt deze zoet, en zoo men dezelve weinig bewoont, verwekt zij verdriet. Indien gij, in het begin uwer bekeering , uwe cel wel bewoont en houdt, zal zij u later tot eene beminde vriendin en zeer aangename vertroosting strekken.
6. In de stilte en rust gaat eene godsdienstige ziel vooruit, en leert zij de verborgenheden der Schrift.
Daar vindt zij eene beek van tranen, om zich alle nachten te wasschen en te reinigen , opdat zij des te gemeenzamer met haren Schepper worde, hoe meer zij van alle wereldsch gewoel verwijderd is.
Wie zich dus aan zijne bekenden en vrienden onttrekt, tot dezen zal God met zijne engelen naderen.
Het is beter, verborgen te zijn en voor zich zeiven te zorgen, dan , met verzuim van zich zeiven, wonderen te doen.
Het is voor eenen kloosterling loffelijk, dat hij zelden buiten komt, vlugt gezien te worden en ook geene menschen wil zien.
7. Waarom wilt gij zien hetgene gij niet moogt hebben? De wereld en hare hegeerlijkheid cjaat voorbij (1).
Het verlangen der zinnelijkheid trekt den mensch tot uitloopen ; doch is het uur voorbij, wat behaalt gij daaruit anders, dan bezwariug van geweten en verstrooidheid des harten ?
131
Een vrolijk uitgaan baart dikwijls een treurig
(1) I. Joan. li, 17.
132 BE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS
wederkomen; en een blijde avond veroorzaakt een droevigen morgen.
Aldus sluipt alle zinnelijk vermaak zachtjes binnen, maar bijt en doodt op het einde.
Wat kunt gij elders zien, wat gij hier niet ziet? Zie den hemel en de aarde en al de hoofdstoffen; want hiervan is alles gemaakt.
8. Wat kunt gij elders zien, dat duurzaam onder de zon is?
Gij meent misschien, dat gij zult verzadigd worden ; doch hiertoe zult gij niet geraken.
Indien gij alles voor u zaagt, wat zou dit anders dan eene ijdele beschouwing zijn ?
Hef uwe oogen naar God in den hemel, en bid voor uwe zonden en onachtzaamheden.
Laat ijdele dingen aan ijdele menschen over; doch leg u zei ven op datgene toe, wat God u bevolen heeft.
Sluit achter u uwe deur, en roep Jesus, uwen beminde, bij u.
Blijf met hem in uwe cel, wijl gij nergens zoo grooten vrede zult vinden.
Indien gij niet waart uitgegaan, noch iets van de geruchten der wereld gehoord hadt, zoudt gij beter in goeden vrede gebleven zijn. Zoodra gij behagen schept in somwijlen nieuws te hooren , van dat oogenblik moet gij ook stoornis des harten ondergaan.
o E F E N i N G.
De uiterlijke eenzaamheid is niet toereikend om een hart bezig te houden en te bevredigen, dat zich alleen van de schepselen zou ontmaken om met zich zelf bezig te zijn; neen, men moet er de inwendige eenzaamheid bijvoegen, welke
EERSTE HOEK.
in licilifgt;;e overdenkingen en in het gebed gelegen is. Eene ziel, die van alle zinnelijke verinaken is afgescheiden , zoekt en vindt in God die vol-komene voldoening, welke zij in geen schepsel kan aantreffen. De geest van dusdanigen persoon houdt zich gedurig bezig met een eerbiedig aandenken aan de tegenwoordigheid van zijnen God; zijn hart is bezield door een levendig en vurig verlangen om hem te behagen en zijne liefde waardig te worden. De ziel bekommert zich niet dan met hem alleen, en al het overige is niets voor haar. In hare aangename eenzaamheid geeft zij zich geheel aan God over, en is geheel in hem verslonden. Zij is door zijne liefde vervult; zij vergeet alles , om steeds aan hem te denken; zij zucht gedurig in de tegenwoordigheid van haren God, geheel doordrongen van droefheid over hare ongetrouwheden; zij haakt onophoudelijk naar het geluk om hem te zien, te beminnen en hem in den hemel te bezitten; zij voedt zich met het lezen der heilige boeken en met de oefening des gebeds; zij-heeft geen verdriet, wanneer zij met God over de zaken barer zaligheid spreekt, of wel zij verdraagt ootmoedig het verdriet, dat zij in die handelingen heeft; en om zijne opperste heerschappij te eeren door de vernietiging der zonde in zich, ziet zij gaarne af van haar eigen vergenoegen, om hem te bevredigen.
G E B E D.
O mijn God! wanneer zal het wezen, dat mijne ziel zieh met stilzwijgendheid , in de eenzaamheid en het gebed zal ophouden, gelijk zij dikwijls het voorwerp mijner verlangens hebben uit-
133
134 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTÜS.
gemaakt? Het verdriet mij zooveel tc spreken, zelfs van U, en zoo weinig voor U te doen. Kom, Heer! kom, o eenigst voorwerp mijner liefde! o middenpunt en opperste goed mijner ziel! kom mijnen geest door die levende en zalige gedaeli-ten aan nwe tegenwoordigheid vervullen , voor welke alles in mij wijkt. Kom tot mijn liart spi-e-ken , en zeg wat Gij wilt dit liet voor U zij; maar werk in, met en door hetzelve datgene uit, wat Gij zult gebieden. Helaas! zal mijne ballingsehap nog lang duren? Wanneer zal het voorhangsel, hetwelk tien tijd van de eeuwigheid scheidt, weggeschoven worden? Wanneer zal ik aanschouwen wat ik geloof? Wanneer zal ik vinden wat ik zoek ? Wanneer zal ik bezitten, wat ik bemin, en hetgene Gij zijt, o mijn God? Maak Heer, dat op die heilige verlangens, welke Gij mij ingeeft, het eeuwige geluk moge volgen, dat ik van uwe barmhartigheid verhoop. Amen.
Over de vermorzeling des harten.
1. Indien gij eenigen voortgang wilt maken, hond u zeiven in de vrees van God, en wil niet al te vrij zijn; maar bedwing al uwe zintuigen onder de regeltucht, en geef u aan geene ongepaste vreugde over.
Begeef u tot vermorzeling des harten, en gij zult de godsvrucht vinden.
De vermorzeling ontwikkelt veel goeds, welk de uitgelatenheid gewoonlijk weldra vernietigt.
Het is te verwonderen, dat de mensch, die zijne ballingschap en zoo vele gevaren zijner ziel
EERSTE BOEK.
beschouwt cn overweegt, in dit leven immer volkomen verheugd kan zijn.
3. Om de ligtzinnigheid en verwaarloozing onzer gebreken, gevoelen wij de kwalen onzer ziel niet; maar lagcheu wij dikwijls ijdelijk, wanneer wij met regt zonden moeten weenen.
Er is geene ware vrijheid noch goede vreugde, dan in de vrees van God, met een goed geweten.
Gelukkig is hij, die alle beletsel, welk tot verstrooijing dient, van zich kan werpen, en in zich zeiven gaan, om zich in eene heilige vermorzeling met God te vereenigen.
Gelukkig is hij, die alles, wat zijn geweten kan bevlekken of bezwaren, van zich verwijdert.
Strijd mannelijk; eene gewoonte wordt door eene andere gewoonte overwonnen.
Indien gij do menschen weet te laten gaan , zullen zij u ook wel uwe zaken laten verrigten.
3. Trek u de zaken van anderen niet aan , en wikkel u niet in de aangelegenheden der grooten.
Heb altoos het oog eerst op u zeiven, en vermaan u zeiven bijzonderlijk boven allen die u dierbaar zijn.
Zoo gij de gunst der menschen niet hebt, wil u daarover niet bedroeven; maar dit valle u hard, dat gij u niet zoo wel en omzigtig gedraagt, als een dienaar van God en een godvruchtige kloosterling behoort te wandelen.
Het is dikwerf nuttiger en zekerder, dat de mensch in dit leven , vooral naar het ligchaam, niet veel vertroostingen heeft.
Doch dat wij de goddelijke vertroosting niet hebben, of zelden gevoelen, is onze eigene schuld, omdat wij de vermorzeling des harten
135
136 DE NAVOLGING VAN JESUS CHIllSTUS.
niet zoeken, nocli de ijdele en uitwendige vertroostingen geheel verwerpen.
4. Erken, dat gij de goddelijke vertroosting niet waardig zijt, maar eerder veel kwelling verdient.
Als de menscli volkomen vermorzeld is , dan is de gelieele wereld liem lastig en bitter.
Een goed menscli vindt stof\' genoeg om te treuren en te weenen; want lietzij hij zich zel-ven beschonwe, hetzij hij over zijnen naaste na-denke, hij weet, dat niemand hier zonder kwelling leeft : en hoe nauwkeuriger hij zich zeiven beschouwt, des te meer bedroeft hij zich.
De stof van billijke droefheid en inwendige vermorzeling zijn onze zonden en ondeugden, waarin wij zoo gewikkeld liggen, dat wij zelden het hemelsche kunnen beschouwen.
5. Indien gij dikwijlder op uw dood, dan op een lang leven dacht, is er geen twijfel, of gij zoudt u zeiven naarstiger verbeteren.
Indien gij ook de toekomende straffen van de hel of het vagevuur innig overwoogt, zoudt gij, geloof ik, gaarne arbeid en pijn onderstaan, en geene strengheid vreezen.
Maar wijl deze dingen ons niet ter harte gaan, en wij nog hetgene ons streelt beminnen, daarom blijven wij kond en zeer traag,
6. Het komt dikwijls uit zwakheid van de ziel, dat het ellendige ligchaam zoo ligtelijk klaagt.
Bid derhalve den Heer ootmoedig, dat hij u den geest van vermorzeling geve, en zeg met den Profeet ; voed mij , Heer, met het brood van tranen, en dronk mij met tranen in ruime maat (1).
(1) Ps. lxxi.x, 6.
EERSTE BOEK.
OEFENING.
Kunnen wij onze ellende gevoelen zonder ze te be» weenen , zonder ons daarover voor God te vernederen en zonder onophoudelijk tot liem onze toevlugt te nemen, opdat hij ons onderstenne en bevrijde van liem te vergrammen? Het is dit gevoelen van ootmoedigheid en die toevlugt vol vertrouwen tot God , die den geest van berouw uitmaken, waarover de schrijver in dit hoofdstuk spreekt. Hoe is het mogelijk een oogenblik van blijdschap in dit leven te genieten, waarin men altijd lijdt, altijd zondigt, waarin men als banneling van het Paradijs leeft ? Ach ! met hoe groote reden heeft de H. Augustinus gezegd, dat eeu ware Christen het leven verdraagt en naar den dood verlangt, die een einde aan de zonde zal stellen en hem voor altijd aan zijnen God zal onderwerpen. Hoe verdrietig is het, te gevoelen, dat men altijd geneigd is om God te vergrammen , en altijd in gevaar van verloren te gaan ! O leven ! hoe zeer strekt gij tot last aan eene ziel, die waarlijk haren God bemint, en die verdriet vindt in gescheiden van hem en als uit het Paradijs gebannen te zijn. O dood! hoe aangenaam zijt gij voor eene ziel, die niet dan naar God verzucht, en die niet meer wil leven zonder hem te bezitten !
G E B E 1).
O mijn God! geef mij de genade, dat mijn hart, van alles onthecht en geheel in U verslonden , geen vermaak vinde dan in U te beminnen en voor U te werken en te lijden ! Alzoo stem ik gewillig toe in het deel dat Gij mij voor-
137
138 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
stelt. Geef dat ik uw vermaak in tien tijd nit-make, met gaarne al de wederwaardigheden aan ■te nemen, welke Gij mij overzendt, en dat Gij mijn vermaak in de eeuwigheid uitmaakt, met mij liet bezit en de blijdschap uws harten te doen binnen trekken. Wat moet men te dien prijze niet doen en lijden? Ondersteun mij, lieer! in het verlangen dat Gij mij ingeeft, van alles te ondernemen en te verdragen om dit geluk te bekomen. Amen.
Over de beschouwing der meiischelijke ellende.
1. Gij zijt ellendig, waar gij ook zijt, en waarhen m gij u ook begeeft, tenzij gij u tot God wendet.
Waarom ontstelt gij u, dat het niet gaat, gelijk gij wilt en verlangt? Wie is er, die alles naar zijnen zin heeft ? noch ik, noch eenige sterveling op aarde.
Er is niemand in deze wereld zonder eenige kwelling of benaauwdheid, al ware hij koning-of Paus.
Wie is er het beste aan? voorzeker hij , die om God iets kan verdragen.
2. Vele onverstandigen en zwakken zeggen : zie, wat beeft die menscli een goed leven! wat is hij rijk, groot\', vermogend en verheven !
Maar geef acht op de hemelsche goederen, en gij zult zien , dat al die aardsche goederen nietig, zeer onzeker en eerder bezwarend zijn, omdat zij nimmer zonder kommer en vrees bezeten worden.
Het geluk van den meusoh is niet gelegen in
EERSTE BOEK.
tijdelijke goederen in overvloed te hebben; maar de middelmaat is hem genoeg.
Het is waarlijk eene ellende, op deze aarde te leven.
Hoe geestelijker de mensch wil zijn , des te bitterder wordt hem het tegenwoordige leven ; omdat hij de gebreken der mensehelijke bedorvenheid meer gevoelt en duidelijker ziet.
Want eten, drinken, waken, slapen , rusten, arbeiden en aan de overige noodwendigheden der natuur onderhevig zijn, is in de daad eene groote ellende en kwelling voor den godvruch-tigen mensch, die gaarne ontbonden en van alle zonden vrij zoude wezen.
3. Immers de. inwendige mensch wordt door de ligehamelijke behoeften in ditleven zeer bezwaard.
Weshalve de Profeet godvruchtig verzoekt, daarvan te mogen ontslagen worden, als hij zegt: Heer; verlos mij van mijne Hoodicendn/keden (1).
Doch wee dengenen , die hunne ellende niet kennen! en nog meer wee diegenen, die deze ellende en dii vergankelijke leven beminnen.
Want sommigen , ofschoon zij met werken of bedelen naauwelijks hunne nooddruft vinden , zijn daaraan zoo gehecht, dat zij, indien zij hier altijd konden leven , zich over het rijk van God niet zouden bekreunen,
4. O dwazen en ontrouwen van harte, die zoo diep in het aardsehe verzonken zijn, dat zij in niets , dan hetgene zinnelijk is, smaak vinden!
Maar die ellendigen zullen op het einde nog degelijk gevoelen hoe verachtelijk en nietig het was, wat zij beminden.
Gods Heiligen integendeel en alle godvruch-
(1) I\'S. xxiv, 17.
139
140 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
tige vrienden van Christus gaven geen aclit op lietgene aan het ligchaam behaagde, noch op hetgene in den tijd des levens bloeide; maar hunne gansche hoop en bedoeling streefden naar de eeuwige goederen.
Hun geheel verlangen werd naar de duurzame en onzigtbare goederen hier boven gerigt, opdat zij door liefde der zigtbare dingen niet tot de aardsohe goederen zonden getrokken worden.
5. Verlies, broeder, het vertrouwen niet van voortgang in het geestelijke te maken ; gij hebt nog tijd en gelegenheid.
Waarom wilt gij nw voornemen tot morgen uitstellen? Sta op, begin op het oogenblik, en zeg : nu is het tijd van te werken, nu is het tijd van te strijden, nu is het de geschikte tijd, om mijn leven te beteren.
Wanneer gij het erg hebt, en gekweld wordt, dan is het tijd van verdiensten te maken.
Gij moet, alvorens tot verkoeling te komen , door vuur en water gaan (1).
Indien gij u zeiven geen geweld aandoet, zult gij de ondeugd niet overwinnen.
Zoo lang wij dit broze ligchaam omdragen , kunnen wij niet zonder zonde zijn , noch zonder verdriet en droefheid leven.
Wij zouden gaarne van alle ellende ontheven zijn; doch daar wij door de zonde de onschuld hebben verloren , hebben wij ook de ware gelukzaligheid verloren.
Daarom moeten wij geduld nemen en Gods barmhartigheid verwachten, tot dat de boosheid voorbij ga , en deze sterfelijkheid door het leven worde verslonden (2).
(1) Ps. LYV. 12. (2) II. Cor. v, 4.
EERSTE HOEK.
6. O, lioe groot is de zwakheid van den mensch, die altoos tot de ondeugd geneigd is !
Van daag belijdt gij uwe zonden, en morgen bedrijft gij wederom de zonden, welke gij beleden liebt.
Nu neemt gij u voor op uwe hoede te zijn , en een uur daarna handelt gij, alsof gij niets voorgenomen haddet.
Met regt dus mogen wij ons vernederen, noch immer een groot gevoelen van ons zeiven hebben , daar wij zoo zwak en ongestadig zijn.
Ook kan men weldra door onachtzaamheid verliezen, wat men eindelijk met veel moeite, door de genade, naauwelijks verkregen had.
7. Wat zal nog op het einde van ons geworden , die zoo vroeg verflnauwen ?
Wee ons, indien wij alzoo willen gaan rusten, alsof er reeds vrede en zekerheid ware, terwijl er nog geen spoor van ware heiligheid in ons gedrag te zien is !
Het zoude nog wel noodig zijn, dat wij, als goede nieuwelingen, wederom eerst tot goede zeden wierden opgeleid, of er misschien hoop van eenige verbetering in het vervolg en vr.n meer voortgang in het geestelijke ware.
OEFENING.
Welk geluk en welke verdienste, het hart van eenen barmhartigen God te mogen zoeken en te kunnen vinden, om daarin al zijne ellenden af te leggen en er als van ontslagen te worden ! En hoe gelukkig is men, wanneer men begrijpt en smaakt, dat het ware geluk, en als het aardsche paradijs, bestaat in voor God te lijden, en onder alle kwellingen diegene het liefste tc
141
143 DE NAVOLGING VAN JESUS ClIEISTUS.
verdragen , welke ons het meeste tegenstrijdt en verootmoedigt! Want er is niets dan de liefde Gods, die ons kan aanmoedigen om die te verdragen. Hoe ongelukkig is het, de ellenden dezes levens niet te kennen ol ze niet te beminnen , en niet onophoudelijk naar het ware geluk van het toekomende leven te zuchten ! Met reden heei\'t de heilige Gregorius gezegd, dat men den honger en zijn ongeluk bemint, en dat men zijne verzadiging en zijn geluk niet zoekt. Is het mogelijk, steeds de onstandvastigheid en zwakheid zijns harten te gevoelen , hetwelk zoo gemakkelijk zijne goede voornemens vergeet, en bijna niets doet van hetgeen het aan God beloofd heeft, zonder zieh in zijne tegenwoordigheid te verootmoedigen, en hem, in de gelegenheid zelve, even als Judith te bidden, om ons te versterken en ons getrouw te maken?
GEBED
Wij bidden U, o Vader van barmhartigheid en God van alle vertroosting, ondersteun ons in den gednrigen strijd, dien wij tegen onzen driften, tegen onze eigenliefde en tegen ons zeiven moeten voeren. Want helaas. Heer! wat kunnen wij in hevige bekoringen doen dan in zonde vallen, aan U mishagen, U vergrammen en in ons verderf loopen? Laat ons dan niet aan ons zeiven over; maar maak, terwijl Gij in ons den inwendigen mensoh versterkt, gelijk uw Apostel spreekt, dat wij aan alles en op alle stonden aan onze zondige neigingen verzaken, die zonder ophouden ons hart van U zoeken af te trekken. Maak, dat uwe overwinnig verzekerd zij , en dat wij geheel en voor altijd aan U toebehooren. Amen.
EEIiSTE BOEK.
DRIE- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de overdenking van den dood.
1. Het zal hier welhaast met u gedaan zijn ; zie dus, hoe het met u gelegen is.
Heden is de mensch, en morgen verschijnt hij niet meer.
Doch als hij uit het oog is, is hij ook weldra uit het hart.
O verblindheid en versteendheid van het men-schelijk hart, dat slechts de tegenwoordige dingen betracht eu de toekomende niet beter vooruitziet !
Gij moet u in alle werk en gedachte zoo gedragen , alsof gij van daag zoudet sterven.
Indien gij een goed geweten hadt, zoudt gij den dood niet meer vreezen.
Het is beter zich voor zonde te wachten, dan den dood te vlugten.
Zoo gij van daag niet bereid zijt, hoe zult gij het morgen wezen? De dag van morgen is onzeker, en hoe weet gij, of gij dien zult beleven?
3. Wat baat het ons, lang te leven, als wij ons zoo weinig beteren?
Ach! een lang leven verbetert niet altoos, maar vermeerdert dikwijls veeleer de schuld.
Och, of wij slechts cénen dag in deze wereld wel geleefd hadden!
Velen tellen de jaren van hunne bekeering; maar_ meermaals is daarin weinig vrucht van verbetering.
Is liet vreeselijk te sterven, het is misschien nog meer gevaarlijk, langer te leven.
Gelukkig is hij , die het uur zijns doods steeds
143
144 DE NAVOLGING VAN .IESI7S CIIUISTÜS.
voor oogcu heeft, en zich dagelijks l-ereidt, om te sterven.
Indien quot;\'ij ooit eenen meiiseh hebt zien sterven , denk, dat gij ook denzelfden weg znlt ingaan.
3. Als de morgenstond daar is, verbeeld u, dat gij aan den avond niet zult komen; en als het avond geworden is, vertrouw het niet, om u den volgenden morgen toe te zeggen.
Wees derhalve altijd bereid, en leef zoo, dat de dood n nimmer onbereid vinde.
Velen sterven schielijk en onverwacht: want op een uur, dat men het niet denkt, zal de Zoon des mensehen komen (1).
Wanneer dit laatste uur zal gekomen zijn, zult gij over geheel uw vorig leven geheeel anders beginnen te denken, en u zeer bedroeven, dat gij zoo onachtzaam en traag geweest zijt.
4. Hoe gelukkig en voorzigtig is hij, die nu gedurende zijn leven dusdanig tracht te zijn, als hij bij zijn sterven wenscht bevonden te worden!
Immers, de volkomene verachting der wereld, het vurige verlangen van in de deugd te vorderen, de liefde der regeltucht, de last der boetvaardigheid , de vaardigheid in te gehoorzamen , de zelfverloochening en het verdragen van alle wederwaardigheid uit liefde van Christus, zullen een groot vertrouwen geven van gelukkig te sterven.
Gij kunt veel goeds verrigten , terwijl gij gezond zijt; maar als gij ziek zijt, weet ik niet, wat gij zult kunnen.
Weinigen worden door de ziekte verbeterd:
(1) Lnc. xii, 40.
EERSTE BOEK.
zoo ook worden degenen, die veel rondreizen, zelden heilig.
5. Wil u niet op uwe vrienden en nabestaanden verlaten, nocli daarom uwe zaligheid tot de toetomst uitstellen, wijl de menschen u eerder zullen vergeten, dan gij meent.
Het is beter, nu bij tijds te zorgen en iets goeds vooruit te zenden, dan op den bijstand van anderen te liopeu.
Indien gij thans voor u zeiven niet bezorgd zijt, wie zal in de toekomst voor u zorgen ?
Nu is de tijd zeer kostbaar, nu is de dag van zaligheid, nu is de genaderijke tijd. (1)
Maar ach! hoe jammer is het, dat gij dezen tijd, in welken gij kunt verdienen om eeuwig te leven, niet nuttiger besteedt!
De tijd zal komen, dat gij eenen dag of zelfs één uur tot uwe beternis zult verlangen; en ik weet niet, of gij dit zult verwerven.
6. Welaan dan, lieve vriend, van hoe groot gevaar kunt gij u bevrijden, en aan hoe groote vrees u zeiven onttrekken, indien gij nu altoos godvreezend en op den dood bedacht zijt.
Tracht nu zoo te leven , dat gij in het uur des doods eerder verblijd dan bevreesd moget zijn.
Leer nu aan de wereld sterven, opdat gij dan beginnet met Christus te leven.
Leer nu alles verachten, opdat gij dan ongehinderd tot Christus moget naderen.
Tuchtig nu uw ligchaam door boetvaardigheid , opdat gij een gegrond vertrouwen moget hebben.
7. Ach dwaze! wat denkt gij lang te zullen leven, daar gij niet éénen dag zeker hebt?
(1) n. Cor. vi, 2.
145
146 DE NAVOLGINfr TAN JESÜS CHBISTÜS.
Hoe velen zijn er bedrogen en on vervracht uit liet leven gerukt geworden !
Hoe menigmaal hebt gij hooren zeggen , dat deze door het zwaard is gesneuveld, gene is verdronken; deze van eene hoogte is dood gevallen , gene onder het eten is doodgebleven , een andere onder het spelen zijn leven heeft geëindigd!
De eene kwam om door het vuur, een andere door het staal, nog een andere door de pest, en wederom een andere door de hand der struik-roovers; zoo is de dood het einde van allen, eu het leven der menschen gaat, als eene schaduw, schielijk voorbij. (1)
8. Wie zal na uwen dood aan u denken , wie voor u bidden?
Doe nu, lieve vriend, doe mi al wat gij kunt doen, wijl gij uiet weet, wanneer gij zult sterven , en ook niet weet wat u na uwen dood zal volgen.
Vergader voor u, terwijl gij tijd hebt, onvergankelijke rijkdommen.
Denk op niets dan op uwe zaligheid, en bekommer u slechts met hetgene God aangaat.
Maak u thans vrienden, met Gods Heiligen tc vereeren en hunne werken na te volgen, opdat zij, wanneer gij uit dit leven verhuist, u in de eeuwige woonsteden opnemeu. (2).
9. Houd u als eenen reiziger en vreemdeling op aarde, die met de zaken der wereld niets te maken heelt.
Houd uw hart vrij en tot God opgeheven, wijl gij hier geen duurzaam verblijf hebt. (3).
(1) Luc. xvi, 9.
(2) Ts. CXLIII, 4.
(3) Hebr. xilr, 14.
EERSTE EOEK.
Zend dagelijks uwe gebeden en uwe verzuchtingen met tranen naar den hemel, opdat uwe ziel waardig zij, na den dood gelukkig tot den Heer over te gaan. Amen.
OEFENING.
Den dood vreezen, zonder de zonde te schuwen , die alleen hem voor ons rampzalig kan maken, is den dood vruchteloos ter zaligheid vreezen; want als men dien als een Christen vreest, dan maakt men van de vrees des doods den regel en de beweegreden van een vroom leven. Het groote geheim en de beste oefening om wel te sterven, is, in dien staat te leven, waarin men wenscht in het uur des doods te wezen, en waarin men wenscht dat God ons zou vinden. Men moet dan alle goed doen en alle deugden oefenen, gelijk wij in het uur des doods zonden wenschen gedaan te hebben. Tracht u dagelijks in iets te versterven van hetgene gij in het uur des doods zult moeten verlaten. Heil dien Christen, wiens liart voor dat ligchaam sterft! Zijn dood zal heilig en dierbaar in de oogen des Heereh wezen.
G E B E D.
Daar ik verzekerd ben dat ik eens zal sterven, maar noch het uur, noch den staat ken, waarin ik sterven zal, zoo bid ik U, mijn Zaligmaker, door de verdiensten van uwen heiligen dood, dat Gij zelf mij tot eenen zaligen dood zoudt bereiden, door eene naauwkeurige getrouwheid aan mijne pligten, aan uwe genade, aan het gebed, door het dikwijls en heilig gebruik der Sakra-menten, door de goede werken, door de deugden
147
IIS DE NAVOLGING VAN JESÜS CHUISTÜS.
die eigen aan mijnen staat zijn; want dit zal mijne vertroosting in liet uur des doods wezen. Maak, dat ik mij altijd in uwe genade lioude, niets doe dan om U te behagen, naar niets hake dan naar uwe liefde; want, mijn Jesus! met aldus uit U, voor U en gelijk Gij te leven, zal het mij altijd voordeeliger wezen te sterven, om U nooit te vergrammen, en U voor altijd te aanschouwen, te beminnen en te bezitten. Amen.
VIEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Over liet oordeel eu de straffen der zondaren.
1. Zie in alle dingen op het einde, en hoe gij voor een gestrengen Eegter zult staan, wien niets verborgen is, die door gesehenken niet wordt bevredigd, noch verschooningen aanneemt, maar hetgene billijk is zal oordeelen.
0 ellendige en dwaze zondaar! wat zult gij, die somwijlen voor het gezigt van een vertoornden mensch beeft, aan God antwoorden, die al uwe misdaden kent?
Waarom zorgt gij niet voor u tegen den dag des oordeels, wanneer niemand door anderen zal kunnen verontschuldigd of verdedigd worden, maar ieder aan zijn eigen pak genoeg zal hebben?
Nu kan uw arbeid vrucht aanbrengen, uw geween van God aangenomen, uwe verzuchting verhoord worden. uwe droefheid tot voldoening en zuivering strekken.
3. Er is hier een groot eu heilzaam vagevuur voor den verduldigen mensch, die, als hij verongelijkt wordt, zicli meer over de boosheid van anderen, dan over zijn eigen leed bedroeft; die
EERSTE BOEK.
voor degenen, die liem tegenstreven, gaarne bidt, en liet ongelijk van harte vergeeft; die niet vertraagt aan anderen vergiffenis te vragen ; die ligter tot mededoogendheid, dan tot gramschap bewogen wordt; die zich zelveu dikwijls geweld aandoet, en er op uit is, om het vleesch volkomen aan den geest te onderwerpen.
Het is beter, nu zich van zonden te zuiveren en de ondeugden uit te roeijen, dan daarmede tot liet andere leven te wachten.
Waarlijk, wij bedregenous zeiven door de ongeregelde liefde, welke wij voor ons ligchaam hebben.
3. Wat anders, dan uwe zonden, zal dat vuur verslinden ?
Hoe meer gij nu u zeiven ontziet, eu het vleesch volgt, des te harder zult gij hierna daarvoor boeten, en des te meer stof voor dat vuur bewaart gij.
Waarin de mensch meer gezondigd heeft, daarin zal hij ook zwaarder gestraft worden.
Daar zullen de tragen door gloeijende prikkels voortgestuwd, en de gulzigen door geweldigen dorst en honger gekweld worden.
Daar zullen de ontuchtigen en wellustelingen met brandend pik en stinkend solver overgoten worden, en de nijdigen, als razende honden, van droefheid huilen.
4. Er is geene ondeugd, of zij zal hare eigene pijniging hebben.
Daar znllen de hoovaardigen met alle schaamte vervuld, en de gierigen door de ellendigste behoefte benaauwd worden.
Dan zal écu uur in pijn zwaarder vallen, dan hier honderd jaren in de strengste boetvaardigheid.
140
150 DE NAVOLGING VAN JESÜS CHRISTUS.
Daar is voor de verdoemden geene rust, geeno vertroosting : hier nogtans rust men somwijlen van zijnen arbeid, en geniet men de vertroosting van vrienden.
Wees nu bekommerd en bedroefd over uwe zonden, opdat gij, in den dag des oordeels, met de gelukzaligen gerust mogct zijn.
Dan immers zullen de regtvaardigen in groote standvastigheid tegen diegenen staan, die hen benaauwd en verdrukt hebben. (1)
Dan zal hij, die zich nu ootmoedig aan de oordeelen der menschen onderwerpt, daar staan , om te oordeelen.
Dan zal de arme en nederige groot vertrouwen hebben, en de hoovaardige van alle zijden verschrikt worden.
5. Dan zal het blijken, dat in deze wereld diegene wijs geweest is, die geleerd heeft, om Christus als dwaas en veracht te zijn.
Dan zal alle kwelling, welke men verduldig verdragen heeft, aangenaam zijn, en alle boosheid zwijgen. (2)
Dan zal elke godvruchtige verheugd, en elke ongodsdienstige bedroefd zijn.
Dan zal het ligchaam, hetwelk gekweld werd , vrolijker zijn, dan indien het steeds in weelde was gevoed geweest.
Dan zal een gering gewaad blinken, en een
i
Dan zal eene nederigewoning meer geprezen
worden, dan een prachtig paleis.
Dan zal standvastige lijdzaamheid meer afdoen, dan alle magt der wereld.
(1) Sap. -V. 1.
(2) Ps. cvi, tö.
EERSTE BOEK.
Dan zal de eenvoudige gelioorzaamlieid meer verheven worden, dan alle wereldsche arglistigheid.
6. Dan zal een zuiver en goed geweten meer vreugde aanbrengen, dan diepe geleerdheid.
Dan zal verachting der rijkdommen meer w e-gen, dan alle schatten der aardelingen.
Dan zult gij meer troost hebben uit een godvruchtig gebed, dan uit lekker eten.
Dan zult gij u eerder verhengen, omdat gij gezwegen, dan omdat gij veel gepraat hebt.
Dan zullen heilige werken meer waarde hebben, dan vele schoone woorden.
Dan zal een streng leven en eene lastige boetvaardigheid meer gevallen, dan alle aardsch vermaak.
Leer nu in het kleine geduldig zijn, opdat gij dan van het zwaardere moget bevrijd worden.
Beproef hier eerst, wat gij hierna kunt lijden.
Indien gij nu zoo weinig kunt verdragen, hoe zidt gij de eeuwige pijnen kunnen onderstaan ?
Indien nu een weinig lijden u zoo ongeduldig maakt, wat zal de hel dan doen?
Zie voorwaar, gij kunt geene dubbele vreugde genieten; gij kunt u niet hier in de wereld vermaken en namaals met Christus heerschen.
7. Indien gij, tot heden toe, altijd in eerambten en wellusten geleefd hadt, wat zoude dit alles u gebaat hebben, indien gij nu op het oogenblik kwaamt te sterven ?
Alles is dus ijdelheid, behalve God te beminnen en Hem alleen te dienen.
Want wie God uit geheel zijn hart bemint, die vreest noch dood, noch straf, noch oordeel, noch hel, omdat de volmaakte liefde gerust tot God doet naderen.
Doch zoo iemand nog vermaak schept in te
151
153 DE NAVOLGING TAN JESUS CHRISTUS.
zondigen, is het geen wonder, dat hij voor dood en oordeel bevreesd is.
Echter is het goed, dat, zoo de liefde u nog niet van het kwade terughoudt, dan toch de vrees voor de hel u bedwinge.
Doch hij, die de vrees van God ter zijde stelt, kan niet lang in het goede standvastig zijn; maar zal te spoediger in de strikken des duivels vallen.
OEFENING.
Hoe bekwaam is het aanschouwen en de vrees van Gods oordeelen cn van eene ongelukkige eeuwigheid, om onze driften te beteugelen, om de gramstorigheid van onzen inborst tegen te houden, en om ons te dwingen de vermaken en aanlok-selen der zonde van ons te verwijderen! Waartoe (zouden wij somtijds moeten zeggen,) waartoe zal het zondige vermaak van die wraak, van die onkuischheid, van die gramstorigheid, van die onregtvaardigheid en van die kwaadsprekendheid dienen? Alleen om mij een oogenblik te bevredigen. En wanneer ik sterf, na mij hieraan overgegeven te hebben , en dit zonder Sakramen-ten of zonder bekeering, zoo als dit geschieden kan, cn zoo als het aan vele stervelingen is geschied , waarop zal die voldoening der zonde dan uitkomen? Op eene ongelukkige eeuwigheid!
Een oogenblik van voldoening, — eene eeuwige pijn! Neen, ik zal mij niet blootstellen, om voor een kortstondig vermaak voor altijd ongelukkig te zijn. Ach! het is maar al te waar, hetgene de Wijze-mau zegt, namelijk : dat, om niet te zondigen, ten minste uit gewoonte, men alleen de uitersten van den mensch behoort indachtig
EEKSTE HOEK.
te wezen. Want als men dikwijls en innig overdenkt , dat men eens rekening zal moeten geven over den staat van ons geweten, over onze levenswijze, en over al onze zouden, en* dit aan eenen Eegter die alles kent en niets vergeet, wie is er dan die, over dit oordeel en over die geduchte rekening verschrikt zijnde, op zieli zeiven niet zal waken en zijn leven verbeteren? Wij moeten dan overtuigd zijn, dat liet ware middel, om in liet andere leven niet veroordeeld te worden, is : ons zeiven liier te oordcelen en te straffen.
o E B E 1).
O opperste Eegter over levenden en dooden, die in liet oogenblik van onzen dood onze eenwigiieid moet vaststellen : wees indachtig, dat Gij zoo wel onze Zaligmaker als onze Eegter zijt; en voor zooveel als onze zonden uwe regtvaardigheid Lebben getergd , wees indachtig , dat uwe wonden uwe barmhartigheid hebben bewogen. Aanzie dan die wonden, die Gij voor ons hebt ontvangen, en dat bloed, datGij hebt uitgestort om onze zonden uit te wisschen, en wij smeeken U, door dit dierbare onderpand onzer zaligheid, om ons de vergiffenis onzer zonden te verleenen, en ons op te wekken, ten einde wij die aan ons zeiven nooit vergeven. Amen.
Over de ijverige verbetering van ons geheel leven.
1. Wees waakzaam en naarstig in de dienst van God, en denk dikwijls bij n zeiven : waartoe zijt gij gekomen, cn waarom hebt gij de wereld verlaten? was het niet, om voor God tc leven, en een geestelijke mensch te worden?
7 *
153
134 DE NAVOLGING VAN JESTJS CHRISTUS.
Wees dus ijverig, om vooruit te gaan, wijl gij binnen kort den loon van uwen arbeid zult ontvangen : en dan zal bij u geene vrees of droefheid meer zijn.
Nu zult gij een weinig arbeiden, en dan eene groote rust, ja eene altijddurende blijdsetap vinden.
Indien gij getrouw en ijverig in te werken blijft, zal God buiten twijfel getrouw en mild in te vergelden zijn.
Gij moet eene goede en vaste lioop hebben, dat gij tot de belooning zult komen; maar gij moet geene volkome gerustheid opvatten, opdat gij niet traag of verwaand wordet.
2. Als zekere menseh gedurig tusschen vrees en hoop angstig dobberde, en eens, door droefheid overstelpt, in de kerk voor een altaar lag te bidden, daeht hij bij zich zeiven, en zeide : O, indien ik wist, dat ik nog zoude volharden! En terstond hoorde hij inwendig dit antwoord van God : wat zoudt gij willen doen, indien gij dit wist? Doe nu, wat gij dan zoudt willen doen, cn gij zult zeer gerust zijn.
Hierdoor werd hij dadelijk opgebeurd en gesterkt , en gaf hij zich aan den wil van God over, zoodat de angstige twijfeling ophield.
Ook wilde hij niet nieuwsgierig navorschen , wat hem te wachten stond; maar hij legde zich meer toe om te onderzoeken, wrelke de behage-lijke en volmaakte wil van God was, om alle goed werk te beginnen en te voleinden.
3. Hoop op den Heer, zegt de Profeet (1), en doe wel, en bewoon de aarde , en gij zult door Jiaren rijkdom gevoed worde)!.
(1) Fs. XXXVI, 3.
EERSTE BOEK.
Er is eene zaak, welke velen van hunnen voortgang en naarstige verbetering terug houdt, namelijk de afschrik van de moeijelijkheid of de last van den strijd.
Immers, boven anderen gaan diegenen in de deugd het meeste vooruit, die het kloekmoedigste traehten die dingen te overwinnen, welke hun het zwaarste en strijdigste zijn.
Want daar gaat de mensch meer vooruit, en verdient hij grootere genade, waar hij zich zeiven meer overwint, en in den geest versterft.
4. Maar niet allen hebben even veel te overwinnen en te versterven.
Evenwel zal eene naarstige ijveraar, al heeft hij ook meer driften, meer in staat zijn om vooruitte gaan, dan een andere, die wel geregeld, maar minder ijverig tot de deugd is.
Twee zaken helpen bijzonderlijk tot groote verbetering , te weten : zich zeiven met geweld aan datgene onttrekken, waartoe de natuur verkeerdelijk overhelt, en ijverig uitzijn op het goede, hetwelk iemand het meeste behoeft.
Tracht ook datgene meer te vermijden en te overwinnen, watumeermaals in anderen mishaagt.
5. Neem overal aanleiding tot uwen voortgang, zoo dat gij, bij het zien of hooren van goede voorbeelden, wordt opgewekt om die na te volgen.
Doch zoo gij iets berispelijks bemerkt, wacht u van ook hetzelfde te doen; of zoo gij dit ooit gedaan hebt, tracht ten spoedigste n daarvan te beteren.
Gelijk uw oog anderen beschouwt, zoo wordt gij wederom door anderen aangezien.
Hoe aangenaam en zoet is liet, ijverige en
155
156 DE NAVOLGING VAN JESUS CHIUSTUS.
godvruchtige, wel geregelde eu onder tuclit staande broeders te zien!
Hoe droevig en pijnlijk is liet, zulken te zien, die ongeregeld wandelen, en datgene, waartoe zij geroepen zijn, niet betrachten!
Wat is het nadeelig, het doelwit van zijnen roep te verwaarloozen, en zijne zinnen op datgene te stellen , wat niet is aanbevolen!
fi. Gedenk de aangenomene verbindtenis, en stel ii het beeld van den gekruisigden Jesns vooroogen.
Gij moogt, als gij het leven van Jesus Christus beschouwt, wel beschaamd worden, omdat gij nog niet meer getracht hebt, u zeiven aan Hem gelijkvormig te maken, ofschoon gij reeds lang in den weg van God geweest zijt.
Een kloosterling die zich met aandacht en godsvrucht in het allerheiligste leven en lijden des Heeren oefent, zal daarin overvloedig alles vinden, wat hem nuttig en noodig is : ook behoeft hij niets beters buiten Jesns te zoeken.
O, zoo de gekruisigde Jesus in ons hart kwame, wat zonden wij spoedig en genoegzaam onderwezen zijn!
7. Een ijverige kloosterling draagt en neemt alles wel op, wat hem geboden wordt.
Een nalatige en trage kloosterling heeft kwelling op kwelling, en wordt van alle zijden be-naauwd, daar hij de inwendige vertroosting mist, en de uitwendige niet raag zoeken.
Een kloosterling, die buiten den regel leeft, staat aan zwaren val bloot.
W ie datgene zoekt, wat minder naanwgezet-heid en ijver schijnt te vorderen , zal steeds in bekommernis zijn, omdat hem altijd een of ander zal mishagen.
EERSTE BOEK.
8. Hoe handelen zoo veel andere kloosterlingen, die, onder de regeltuclit des kloosters, het vrij streng hebben?
Zij gaan zelden uit, leven afgezonderd, eten zeer schralen kost, gaan ruw gekleed, werken veel, spreken weinig, waken lang, staan vroeg op , doen lange gebeden, lezen dikwijls, en houden zich in alle regeltucht.
Beschouw de Kartlmisers, de Cisterciensers en de monniken en nonnen van verschillende orden : zie, hoe zij alle nachten opstaan, om voor den Heer te zingen.
Daarom zou het voor u schande zijn, indien gij in een zoo heilig werk , als zoo groote menigte van kloosterlingen God begint te loven, noch slaperig waart.
9. O, zoo wij niets te doen hadden, dan den Heer onzen God met geheel ons hart en mond te loven!
O, zoo gij nooit behoefdet te eten, noch te drinken, noch te slapen, maar altijd God kon-det loven en slechts met geestelijke betrachtingen bezig zijn; dan zoudt gij veel gelukkiger zijn, dan thans, nu gij, uit welke noodwendigheid dan ook, het ligehaam dient.
Och, oi\' er die noodwendigheden niet bestonden, maar alleenlijk geestelijke verkwikkingen der ziel, welke wij helaas! zelden genoeg smaken !
10. Wanneer de mensch zoo ver gekomen is, dat hij in niet eenig schepsel meer zijnen troost zoekt, dan eerst begint God hem volkomen te smaken : dan ook zal hij in alles, wat er gebeurt, wel tevreden zijn.
Dan zal hij noch om het groote verheugd,
157
158 DE NAVOLGING VAN JESUS CIIllISTUS.
nocli om het kleine bedroefd zijn; maar hij berust geheel en vertrouwelijk in God, die hom alles in alles is; voor wien namelijk niets verloren gaat of sterft, maar voor wien alles leeft, en op wiens wenk alles dadelijk gehoorzaamt.
11. Gedenk steeds uw einde, en dat de verlorene tijd niet wederkeert.
Zonder zorg en naarstigheid zult gij nimmer deugden verkrijgen.
Zoo gij begint te verflaauwen, zult gij ook beginnen u kwalijk te bevinden : doch zoo gij n tot ijver zet, zult gij grooten vrede genieten, en, om de genade van God en de liefde der deugd, den arbeid ligter vinden.
Een ijverige en naarstige mensch is tot alles gereed.
Het is grootere arbeid , aan zijne ondeugden en driften te wederstaan, dan zich door ligcha-melijke bezigheden in het zweet te werken.
Wie zich voor kleine gebreken niet wacht, die zal allengs tot grootere vervallen.
Gij zult \'s avonds altoos verblijd zijn, als gij den dag nuttig besteed hebt.
Waak over u zeiven, wek u zeiven op, vermaan u zeiven, en wat er ook van anderen zij, verwaarloos u zeiven niet.
Naarmate gij u zeiven geweld aandoet, zult gij ook vooruitgaan. Amen.
O E F E N I N G.
Volgens den ijver, dien men heeft voor zijnen voortgang, trekt men voordeel uit al lietgene men ziet dat goed is, om hetzelve in het werk te stellen eu zich tot God te begeven. Om voort-
EERSTE BOEK.
gang in de deugd te maken, moet men zioli zeiven overwinnen, aan alles verzaken en aan de ge-neigdlieden zijns harten versterven; liet is zeker, dat men in de dienst van God niet vordert, dan voor zoo veel men zieli geweld aandoet. Laat ons dus de ongeregelde genegenheden bestrijden en overwinnen, die ons tot kwaad of tot verslapping brengen; hierdoor zullen wij onze zaligheid verzekeren. Een levend, volstandig en edelmoedig geweld, dat men aanwendt om zizh zeiven te overwinnen, doet eene ziel op den weg der zaligheid en volmaaktheid meer voortgang-maken , dan honderd ijdele verlangens eener ziel, die zich geheel aan God zou willen overgeven, en die niets doet van hetgene zij zou willen ver-rigten. Hoe meer men zich zeiven versterft, hoe meer men voor God leeft; en hoe meer voldoening men aan zich zeiven ontzegt, des te meer men aan God geeft. Gelukkig, als men zijn leven doorbrengt, zonder zich zeiven te bevredigen , eu God in alles voldoet. Hoe zeker is men hierdoor van eene gelukzalige eeuwigheid te bekomen!
GEBED.
Heer! Gij kent de groote moeijelijkheden, welke wij gevoelen in ons zeiven te overwinnen en ons aan U in de ongelegenheid te onderwerpen ; laat niet toe, dat die moeijelijkheid ons belette van het. werkstellig te maken. Het is billijk, dat wij uwe eer en uw heiligen wil voor onze voldoening en voor onzen wil stellen; wij hebben voorge-nemcn dit ook te doen. Versterk ons in dit voornemen ; maak er ons getrouw aan; maak dat alles in ons voor U wijke, dat wij van dag tot
159
100 I)E NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
dag- in rleugd toenemen, een bovennatuurlijk eu verdienstelijk leven leiden, en alzoo waardig mogen worden, uwe genade in dit leven en de eeuwige gelukzaliglieid in het andere te bezitten. Amen.
—ÏWS-3—
TWEEDE BOEK.
VEBMANIGNEN DIE TOT HET INWENDIGE WERKEN.
EERSTE HOOFDSTUK.
Over het inwendige verkeer.
1. Gods Bijl is hitmen n, zegt de Heer (1).
Keer u van gauselier Imrte tot den Heer , en verlaat deze ellendige wereld ; en uwe ziel zal rust vinden.
Leer het uitwendige versmaden en u tot het inwendige begeven; eu gij zult Gods rijk in u zien komen.
Immers, het rijk van God is vrede en blijdschap in den heiligen\'Geest (2), hetwelk aan de goddeloozen niet gegeven wordt.
Christus zal tot n komen, en u zijne vertroosting mededeelen, indien gij Hem van binnen een waardig verblijf bereid hebt.
(1) Lnc. XVK , 21. (2j Bom. XIV, 17.
103 DE NAVOLGING VAN JESÜS CIITIISTUS.
Al cleszelfs luister en schoonlieitl is van binnen, en daar neemt Hij zijn behagen.
Een imvendigen menseli begunstigt Hij met veelvuldig bezoek, zoete gesprekken, aangename vertroosting, veel vrede, en eene ganscli verwonderlijke gemeenzaamlieid.
2. Welaan, getiouwe ziel, bereid voor dien Bruidegom uw kart, opdat Hij zicli gewaardige tot u te komen en in u te verblijven.
Want Hij spreekt in dezer voege ; soo iemand mij bemint, die zal mijn woord onderhouden; en tot dezen ztdlen wij komen, en hij hem ons verblijf nemen. (1)
Maak derhalve plaats voor Christus, en weiger al het overige den toegang.
Als gij Christus hebt, zijt gij rijk, en hebt niets meer noodig. Hij zal uw verzorger en ge- 1 trouwe bestierder in alles zijn, zoodat gij niet noodig hebt, in mensehen uwe hoop te stellen.
Immersj, de menschen veranderen schielijk, en ontvallen ons weldra; doch Christus blijft in eeuwigheid, en staat ons tot het einde getrouw bij.
3. Men moet in een brozen en sterfelijken mensch, al is hij ook nuttig en dierbaar, geen groot vertrouwen stellen; noch hieruit veel droefheid opvatten, dat hij ons somwijlen tegenwerkt en tegenspreekt.
Wie heden voor u zijn, die kunnen morgen tegen u wezen, en omgekeerd, veranderen zij dikwijls, als de wind.
Stel uw gansch vertrouwen in God, en God zij het voorwerp van uwe vrees en van uwe liefde. Hij zal voor u antwoorden en liet wel regelen, gelijk dit het beste is.
(1) Joan. XIV, 23.
TWEEDE BOEK.
Gij hebt hier geen duurzaam verblijf (1), en waar gij ookzijt, zijtgij een uit,lander en vreemdeling : ook zult gij nimmer rust hebben, tenzij gij innig met Christus vereenigd zijt.
4. Wat ziet gij hier rond, daar dit de plaats van uwe rust niet is ?
Uwe. woonplaats moet in den hemel zijn, en al het aardsche moet, als in het voorbijgaan, beschouwd worden.
Alles gaat voorbij, en gij insgelijks met hetzelve.
Zie toe, dat gij u daaraan niet lieehtet, om daardoor niet ingenomen te worden en verloren te gaan.
Uwe gedachte verheffe zich tot den Allerhoogste, en uwe smeeking worde, zonder ophouden, tot Christus gestierd.
Kunt gij geene verhevene en hemelsche dingen in beschouwing nemen, berust dan in het lijden van Christus, en verblijf gaarne in des-zelfs heilige wonden.
Want zoo gij met godsvrucht tot de wonden en de dierbare lidteekenen van Testis uwe toe-vlugt neemt, zult gij in uwe kwellingen groote versterking gevoelen ; ook zult gij om de versmading der menschen niet veel geven, en de lasteringen gemakkelijk verdragen.
5. Christus is ook in deze wereld van de mensehen veracht, en in de grootste noodwendigheid van bekenden en vrienden, tusscheu smaadheden, verlaten geweest.
Christus heeft vijanden en tegensprekers gehad, en gij wilt allen tot vrienden eu weldoeners hebban ?
(1) Hetr. XIII, 14.
103
10-t DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
Hoe zal dan uw geduld bekroond worden, zoo gij niets weder waardigs ontmoet?
Indien gij niets, wat strijdig is, wilt lijden, hoe zult gij dan de vriend van Christus wezen?
Verdraag met Christus en om Christus, zoo gij met Christus wilt heersehen.
6. Indien gij eens volkomen in het binnenste van Jesus waart ingegaan, en een weinig van des-zelfs brandende liefde geproefd hadt, dan zoudt gij uw eigen voor of tegen niets achten, maar u eerder om den aangedanen smaad verhengen, omdat de liefde van Jesus den mensch zich zeiven doet verachten.
Een minnaar van Jesus en van de waarheid , die waarlijk inwendig en van ongeregelde neigingen vrij is, kan zich ongehinderd tot God wenden, zich in den geest boven zich zeiven verheffen , en in God eene verzadigende rust genieten.
7. Wie allo dingen beschouwt , gelijk zij wezenlijk zijn, niet gelijk zij gezegd of geacht worden, die is waarlijk wijs, en meer van God, dan van menscheu, onderrigt.
Wie inwendig weet te verkeeren en het uitwendige weinig te achten, die zoekt naar geene plaats, en wacht naar geenen tijd, om godvruchtige oefeningen te hebben.
Een inwendige mensch keert dra in zich zeiven, omdat hij zich nimmer geheel tot de uitwendige dingen uitstort.
De uitwendige arbeid of de bezigheid, welke voor eenen tijd noodzakelijk is, hindert hem niet; maar gelijk de zaken voorvallen, zoo voegt hij zich naar dezelve.
Wie van binnen wel gesteld en geregeld is ,
TWEEDE BOEK. 165
die bekreunt zicli niet om de vreemde en verkeerde handelwijze der mensclien.
De mensch wordt slechts in zoo verre gehinderd en verstrooid, als hij zich de zaken aantrekt.
S. Indien het behoorlijk met u gesteld ware, en gij wel gezuiverd waret, zoude alles u ten goede en tot voortgang keeren.
Daarom mishagen u en ontstellen u dikwijls vele dingen, omdat gij nog niet volkomen aan u zeiven gestorven en van al het aardsche onthecht zijt.
Niets besmeurt en belemmert zoo zeer het hart van den mensch, als de onzuivere liefde jegens de schepselen.
Zoo gij weigert uitwendig vertroost te worden, zult gij het hemelsche kunnen beschouwen en dikwijls inwendig verheugd zijn.
OEFENING.
Deze woorden van den schrijver : Open uw hart voor Jesus Chridus, en sluit Jwt voor al lid overige; laat de uitwendige zalceu daar, en houd 11 met de inwendige bezig .- deze woorden, zeg ik, toonen ons dat het ware geluk en de ware verdiensten dezes levens gelegen zijn, in zich in keeren tot zijn gemoed en zich tot God te begeven, door een eerbiedig aandenken aan zijne tegenwoordigheid, en door eene gedurige verheffing zijns harten tot hem. Een ingekeerde geest en een getrouw hart, ziedaar het kenteeken van eenen inwendigen persoon, en van een Christen, die den Heer in geest en in waarheid aanbidt; dat is te zeggen, die hem die inwendige dienst bewijst, welke men aan zijne opperste goedheid verschuldigd is, en die zoo noodzakelijk is voor
—
106 DE NAVOLGING VAN JKSUS CHRISTUS,
eene ziel, die al wat zij is, niet is clan om nit liefde voor God te leven. Het is de woning\' van God in de ziel, die vaste woning van de ziel in God, door verheffing des liarten, door smeekingen , door zuchten, door overgevingen van zich zeiven aan hem, die haar door een inwendig, bovennatumiijk en verdienstelijk leven doet leven, die haar als een paradijs op deze wereld doet leven, en die voor haar als eene voorafgaande bezitting van het hart en van het geluk van God zeiven is. Mijn voornemen is : mijne zinnen te versterven, mijnen geest met geene ijdele en nuttelooze gedachten op te houden, en over mijn hart te waken, om er niets in te laten binnen komen, dan hetgene mij opwekt om Jesus Christus te vreezen of te beminnen. Al het overige zal voor mij wezen, als of het niet aanwezig ware; en voornamelijk wil ik mij bevlijtigen om Jesus Christus te kennen, te beminnen en na te volgen, tevreden zijnde om alles voor hem en gelijk hij te lijden, om eens met hem te heersehen. O mijne ziel! haak niet dan naar zijne liefde, leef niet dan voor hem, en verlang niet dan het geluk van hem te bezitten .
GEBED.
O mijn liefwaardige Zaligmaker! o leven mijner ziel, o eenig voorwerp van mijn vertrouwen en eenig onderpand mijner zaligheid! kom in mij, neem bezit van mijn hart, dat geheel voor U is; prent in hetzelve den geest uwer geheimen, de inwendige gesteltenissen van uw hart, en de deugden die Gij zelf hebt uitgeoefend; maak
TWEEDE BOEK.
dat het, door uwen geest bezield, levende door mv leven, en nis met uwe regtvaardigheid Iie-kleed, aan U meer dan aan ziek zeiven toebe-lioore; dat Gij liet zijt, die er in leeft, en dat liet, door eene gelukkige verandering, in alles voor U wijkende, niets meer onderneme dan door bewegingen van uw hart. Amen.
Over de nederige onderwerping.
1. Stel er niet veel prijs op, wie voor of tegen u is; maar leg u hierop toe en zorg hiervoor, dat in alles, wat gij doet, God met u zij.
Heb een goed geweten, en God zal u wel verdedigen.
Want hem, dien God wil helpen, kan de boosheid van niemand hinderen.
Indien gij weet te zwijgen en te lijden, zult gij zonder twijfel den bijstand des Heeren ondervinden.
Hij weet den tijd en de wijze om u te verlossen, en daarom moet gij u aan Hem overgeven.
Het komt aan God toe, te helpen en van allo beschaming te bevrijden.
Het is, om meer ootmoedigheid te bewaren , dikwijls zeer nuttig , dat anderen onze gebreken kennen en gispen.
2. Als de menseh zich om zijne gebreken vernedert , dan verzoent hij anderen gemakkelijk, en geeft hij ligtclijk voldoening aan die op hem verstoord zijn.
God beschermt en verlost den ootmoedige, Hij bemint en vertroost den ootmoedige. Hij
168 de navolging van jesus christus.
neigt zich tot den ootmoedige, Hij verleent groote genade aan den ootmoedige, en verheft liem na zijne vernedering.
Aan den ootmoedige veropenbaart Hij zijne gelieimen , en Hij trekt en noodigt hem minzaam tot zieli.
De ootmoedige is, als hij beschaamd gemaakt wordt, vrij wel tevreden, omdat hij op God, en niet op de wereld stennt.
Verbeeld u niet, dat gij eeuigen voortgang gemaakt hebt, tenzij gij u zei ven beneden allen achtet.
o e r e n 1 n g.
Wanneer men van een ieder geacht en geprezen wordt, dan is het gemakkelijk te zeggen , dat men die eer niet waardig is, en men niet dan smaad verdient. Om te weten of men de waarheid zegt, moet men inzien of men het in de versmading zegt. Mijn voornemen op dit punt is, om al het kwaad, dat men van mij zal zeggen of mij zal aandoen , van de hand Gods te aanvaarden, als iets dat ik verdiend heb; en verre van daarover te morren, zal ik den Heer zegenen, dat hij gedoogt, dat men mij regtvaardigheid doe, om mij barmhartigheid te kunnen bewijzen : ik zal mij gelukkig achten in den geest der men-sehen te sterven en uitgedoofd te worden , en slechts in den geest van God te leven, door de versmading in dank aan te nemen, en in zijn hart, door de oefening der ware ootmoedigheid.
g e b e r».
Heer! Gij weet hoe gevoelig\' ik voor de tegenspraak, de lastertaal en de versmading ben. Alles
TWEEDE BOEK.
wordt, in mij ontroerd, wanneer ik deze moet verdragen. Maar ik weet ook, dat wat voor mij onmogelijk scliijnt, voor U gemakkelijk is, en dat ik, door de hulp uwer genade ondersteund en versterkt, met geduld de vernederingen kan ondergaan, die ik uit mij zei ven niet. dan met verdriet en gemor zon kunnen aanvaarden. Maak dan, o mijn Zaligmaker! dat ik, door uwe leering onderwezen en door uwen geest bezield, met schrik de eer, de achting en den lof aanschouwe, die mij dikwijls voor uwe oogen verachtelijk maken , maar dat ik integendeel met onderwerping en erkentenis het ongelijk en de versmading ontvange, die, aldus aangenomen, mij tot het voorwerp uwer liefde zullen stellen, Amen.
Over den goeden vredelievendeu meiisch.
1. Houd eerst u zeiven in vrede, en dan zult gij anderen kunnen bevredigen.
Een vredelievende mensch is nuttiger, dan een zeer geleerde.
Een driftige mensch keert zelfs het goede, in kwaad, en gelooft ligtelijk het kwade.
Een goede vredelievende mensch keert, alles ten goede.
Die wel in vrede is, heeft van niemand kwaad vermoeden; doch wie slecht tevreden en ontsteld is, die wordt door verschillende vermoedens geslingerd : hij heeft zelf geene rust, en laat ook anderen niet rusten.
Hij zegt dikwijls, wat hij niet moest zeggen, eu laat na, wat hij het meeste behoorde te doen.
169
170 DE NAVOLGING VAN JUS US CHRISTUS.
Hij ziet, wat anderen verpligt zijn te doen, en verwaarloost hetgene hij zelf verpligt is.
Beijver n derhalve eerst voor u zeiven, en dan kunt gij te rcgt uwen ijver ook tot uwen even-mensch uitstrekken.
3. Gij weet zeer wel uwe eigene daden te verontschuldigen en te verbloemen, eu gij wilt de verontschuldiging van anderen niet aannemen.
Het ware billijker, u zeiven te beschuldigen en uwen broeder te verontschuldigen.
Indien gij wilt verdragen worden, verdraagt ook anderen.
Zie, hoe verre gij nog van ware liefde en ootmoedigheid af zijt, welke tegen niemand, dan tegen zich zelve, weet gestoord of verontwaardigd te zijn.
Het is niets groots, met goede en zachtmoedige menschen nm te gaan; dit immers behaagt natuurlijk aan allen, en ieder heeft gaarne vrede, en bemint diegenen het meest, die met hem van één gevoelen zijn.
Maar met stuursche en verkeerde of ongeregelde of ons tegenstrevende menschen in vrede te kunnen leven, is groote genade en overloffe-lijk en mannelijk werk.
3. Daar zijn menschen, die zich zeiven in vrede bewaren, en ook met anderen vrede hebben.
En daar zijn er, die zeiven geenen vrede hebben en ook anderen niet in vrede laten; voor anderen zijn zij lastig, doch voor zich zelven steeds lastiger.
En daar zijn er, die zich zelven in vrede houden en trachten anderen tot vrede te brengen.
Niettemin moet onze gansche vrede, gedurende dit ellendige leven, eerder in het ootmoedig ver-
\'tweede boek.
dragen , dan in liet niet gevoelen van tegenheclen gesteld worden.
A-V ie het beste weet te lijden, die zal den mees-ten vrede hebben : zulke is verwinnaar van zieh zeiven, lieer der wereld, vriend van Christus en erfgenaam des hemels.
oefening.
Wanneer men dien grondregel van den schrijver aanneemt, namelijk, dat de ware vrede veeleer bestaat in de grootmoedige onderwerping aan hetgene ons tegenstaat, dan in niets te vinden hetgene ons tegenstrijdt, dan moeten wij besluiten den vrede te zoeken in de tegenspraak, en de rust in de onheilen, met al het kwaad, dat men ons zou kunnen aandoen of van ons zou kunnen zeggen, met zulk een geduld en eene zoetaardigheid te verdragen, die alle vervolgingen overwint. Eene ziel, die waarlijk ootmoedig is, weet op niemand iets te zeggen dan op zich zelve; zij legt zich toe om anderen te verontschuldigen en zich zelve te beschuldigen, en is nooit vergramd dan op zich zelve. Mijn voornemen is dan, in vrede met God te leven en hem in alles gehoorzaam te wezen : jegens mijnen naaste : om het gedrag van niemand te berispen, mij met de zaken van een ander niet te bemoeijen; en jegens mij zeiven; om in alle genegenheden de neigingen en tegenstrijdigheden mijns harten te bevechten en te overwinnen.
GEBED.
Heer! Gij hebt door uwen Profeet gezegd : Betracht den vrede en jaag hem na; dat is te zeggen, laat niet na dien te zoeken, tot dat gij hein
171
173 DE NAVOLGING VAN JESUS CIIH.ISTÜS.
zult gevouden hebbeu. Er is niemand dan Gij, mijn Jesns! die mij denzelve kunt geven, aangezien Gij alleen mij vrede en verzoening met uwen Vader op liet kruis liebt verschaft. Eeeds is liet lang geleden dat ik tracht met ü, met mijnen naaste en mij zeiven in vrede te leven; maar mijne ongetrouwheden, mijne gevoeligheden en oploopendheden, gedurige oorzaken van de onrust mijner ziel, beletten mij dien vrede te genieten. Gij, mijn Zaligmaker! die de stormen hebt gestild, en U doet gehoorzamen door de winden welke de lucht ontstellen, en door de baren die de zee onstuimig maken, stil ook de bewegingen van mijn hart, hetwelk niet dan in U de ware rust kan vinden. Maak dat het, in alles aan uwen heiligen wil onderworpen, zijnen vrede en zijne rust vinde, in alles te doen, te laten eu te lijden wat Gij wilt. Amen.
Over het zniver gemoed en de eenvoudige laeemng.
1. Dc menseh wordt door twee vleugelen van het aardsche opgeheven, te weten door de eenvoudigheid eu de zuiverheid.
De eenvoudigheid moet in onze meening, de zuiverheid in onze neiging zijn : de eenvoudigheid zoekt God, de zuiverheid vindt en smaakt Hem.
Geen werk zal u belemmeren, zoo gij inwendig van alle ongeregelde neigingen vrij zijt.
Indien gij niets anders, dan het welbehagen van God en het nut van den naaste, betracht en zoekt, zult gij inwendige vrijheid genieten.
TWEEDE BOEK.
Indien uw liavt wel geregeld ware, dan /.oude elk schepsel een spiegel des levens en een boek van lieilige onderrigting voor u wezen.
Er is geen zoo klein en gering schepsel, of het vertoont in zich Gods goedheid.
3. Zoo gij innerlijk goed en zuiver waret, dan zoudt gij alle dingen zonder verhindering zien en wel begrijpen.
Een zuiver hart dringt tot in den hemel en de hel door.
Gelijk een ieder inwendig is, zoo oordeelt hij uitwendig.
Indien er eenige vreugd in de wereld is, dan tocb bezit deze de meusch, die een zuiver hart heelt.
E i zoo er ergens kwelling en benaauwdheid gevonden wordt, zoo weet dit een zondig geweten bet beste.
Gelijk het ijzer, welk in het vuur wordt geworpen, den roest verliest, eu geheel gloeijend wordt, zoo wordt de mensch, die zich geheel tot God keert, van zijne traagheid ontdaan en in een nieuwen mensch veranderd.
3. Als de mensch begint te verHaauwen, dan vreest hij eene kleine moeite, en ontvangt hij gaarne uitwendige vertroosting.
Maar als hij zich zeiven volkomen begint te overwinnen eu manmoedig in den weg van God te wandelen, dan acht hij datgene weinig, wat herr vroeger bezwarend voorkwam.
OEFENING.
De zuiverheid des harten bestaat, in eene afgescheidenheid van alles, wat het zou kunnen bevlekken. Eene vrijwillige ontrouw, eene zonde
173
174 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
door het gezigt bedreven, eenc afgekeerdheid van God , prenten in de ziel eene vlek, die liare sclioon-heid verduistert en haar voor de oogen van God mismaakt doet worden. Zalig zijn degenen, zegt Jesns Christus, die zuiver van harte zijn, want zij zullen God zien. Zij zullen hem door een levend geloof\' in dit leven kennen, hetwelk hun, gelijk er van Mozes gezegd is, het gezigt van den Önzigt-baren zal doen verdragen, also! zij Hem met hunne oogen aanschouwden, eu zij zullen Hem in het andere leven door het licht der glorie aanschouwen. Men moet dan op dit punt een besluit nemen, van zoomin mogelijk zonde te bedrijven, of\' ten minste er geen gewoonte van aannemen, vermits zij de zuiverheid eener ziel verdoofd, haar tot slaaf\' van hare eigenliefde maakt, haar aan de vermaken der zinnen vasthecht eu ongeschikt maakt om zich tot God te verheffen. Om die zuiverheid des harten te bekomen, moet men ze daarenboven onophoudelijk aan God vragen, en hem met den koninklijken Profeet bidden : schep in mij, o mijn God! een zuiver hart, en hernieuw in het binnenste mijner ziel eenen opregten geest en eene zuivere meening, die niets anders zoekt dan U iu alles eu boven alles te behagen. Eindelijk, men moet zich aan niets dan aan God en aan zijnen wil hechten; want alle verkleefdheid aan het schepsel besmeurt eene ziel en maakt haar onbekwaam en onwaardig om met God vereenigd te worden.
G E B E D.
Heer! vergun mij de eenvoudigheid des ge-mbeds en de zuiverheid dos harten, waardoor wij uwer liefde waardig worden, aangezien Gij
TWEEDE BOEK.
ons zoo zeer in uw Evangelie liel)t aanbevolen om ootmoedig, eenvoudig en klein gelijk de kinderen te worden, indien wij den hemel willen binnentreden, en dat die heilige en eenvoudige kindschheid, welke in de regtzinnigheid en afgescheidenheid bestaat, tot de zaligheid van alle Christenen zoo noodzakelijk is. Amen.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Ovar de beschouwing van zich zeiven.
1. Wij mogen niet te veel op ons zeiven vertrouwen, wijl ons dikwijls de genade en het oordeel ontbreken.
Er is in ons slechts een gering licht, en dit verliezen wij spoedig door onze onachtzaamheid.
Meermaals ook bemerken wij niet eens , dat wij inwendig zoo verblind zijn.
Dikwerf\' doen wij kwaad, en verontschuldigen wij dit nog erger.
Somwijlen worden wij door drift vervoerd, en wij zien het voor ijver aan.
Wij berispen kleinigheden in anderen, en wij gaan onze eigene grootere gebreken voorbij.
Wij gevoelen en schatten vrij spoedig, wat wij van anderen verdragen; maar wij bemerken niet, hoe veel anderen van ons verdragen.
Zoo iemand zijne eigene gebreken wel en behoorlijk overwoog, zoude hij geene reden vinden , om anderen streng te beoordeelen.
2. Een inwendige mensch stelt de zorg voor zich zeiven voor alle andere zorg; en wie op zich zeiven naauwkenrig let, die zwijgt ligtelijk over. anderen.
Nimmer zult gij een inwendige en godvmeh-
175
170 DE NAVOLGING VAN JESUS CHBISTUS.
tige menscli zijn, tenzij gij over de zaken van anderen zwijget, en op u zeiven bijzonderlijk het oog vestiget.
Indien gij op u zeiven en op God uve geheele aandaelit stelt, zal het u weinig aandoen, wat gij uitwendig verneemt.
Waar zijt gij, als gij niet bij u zeiven zijt? En wanneer gij alles hebt doorloopen, wat hebt gij dan gewonnen, als gij u zeiven hebt verwaarloosd.
Indien gij verlangt vrede en ware vereeniging met God te hebben, dan moet gij al liet overige ter zijde stellen en u zeiven alleen voor oogen hebben.
3. Gij zult diensvolgens veel vorderen, zoo gij u van alle tijdelijke bekommernis vrij bewaart.
Gij znlt zeer aehternit gaan, zoo gij op iets tijdelijks prijs stelt.
Dat u niets groot, niets verheven, niets aangenaam, niets behagelijk zij, dan enkel God ot\' hetgene God betreft.
Aeht allen troost, welken gij in eenig schepsel ontmoet, als ijdel.
Eene ziel, welke God bemint, veracht alles, wat onder God is.
God alleen, die eeuwig en onmeetbaar is en alles vervult, is de troost der ziel en de ware blijdschap des harten.
OEFENING.
De onnoodige bemerkingen op ons zeiven en op de uitwendige voorwerpen doen ons veel tijd, genade en verdiensten verliezen. Indien wij ons best deden om de eerbiedige gedachte aan God , te stellen in de plaats van die ijdele on moeijelijke
TWEEDE BOEK.
geclacliten jegens ons zeiven en jegens de scliep-selen, dan zouden wij altijd lieilig bezig zijn. God in zieli zeiven aanschouwen en zicli zeiven aan-soKouwen in God; onder de oogen des Zaligmakers leven door de betracliting; tnssclien zijne handen , door de onderwerping aan zijnen wil; aan zijne voeten, door ootmoedigheid en de op-regte belijdenis onzer ellenden : ziedaar wat wij moeten doen om als ware Christenen te leven , die niet zijn al wat wij zijn, dan door de ver-eeniging met Jesns Christns. Waarom zich dan zoo sterk en zoo menigmaal bezig honden met nieuwstijdingen, met nieuwsgierigheden en ijdel-heden, en zich zoo weinig en zeldzaam ophouden met zijnen God, met zijne pligten en met zijne zaligheid? Het is, omdat men onverschillig is voor de zaken der eeuwigheid, en te zeer verkleefd aan het tijdelijke. Laat ons dan beginnen met te zijn hetgene wij eens zullen wezen , dat is, alleen bezig met, voor en in God.
G E B E 13.
Heer! neem van mij weg dien ledigen geest, die zijnen tijd verkwist en zich met niets bezig houdt; alsmede die onnoodige gedachten, die mij het geluk van uwe tegenwoordigheid en de aandacht in mijne gebeden doen verliezen; ot\' wanneer ik, in het gebed zijnde, niet altijd op U kan denken, maak dan dat mijne onvrijwillige verstrooidheden , met mijnen geest van U af te trekken, mijn hart niet van U verwijderen. En vermits de oorzaak mijner verstrooidheden in het gebed ontstaat, doordien ik er mijnen geest niet genoegzaam op toeleg, bid ik ü, o mijn God! mijn hart door eeue levende en vurige beweging te
8 *
177
178 de navolging van jesus ciiiiisïus.
raken en te vervullen , opdat ik in mijn gebed en gedurende den dag meer op U dan aan mij /.elven denke. Amen.
ZESDE HOOFDSTUK.
Over de vreugde van een goed geweten.
1. De roem van een goeden menseli, is de getuigenis van een goed geweten.
Heb een goed geweten, en gij zult steeds vreugde hebben.
Een goed geweten kan zeer veel verdragen, en is tusschen de wederwaardigheden zeer opgeruimd.
Een slecht geweten is altoos bevreesd en ongerust.
Gij zult eene zoete rust genieten, zoo uw hart u niet berispt.
Wil u niet verblijden, dan wanneer gij wel gedaan hebt.
Booswichten hebben nimmer eene ware blijdschap, noch gevoelen den inwendigen vrede, wijl er voor de. gocldeloozm qeen vrede is, zegt de Heer. (i)
En als zij zeggen : wij zijn in vrede, er zal ons geen kwaad overkomen; en wie zal ons durven hinderen ? Geloof hen niet; want eensklaps zal de gramschap van God zich vertoonen, en dan zullen hunne werken vernietigd en hunne gedachten verijdeld worden.
_ 3. Zich in de kwelling te beroemen, valt hem , die bemint, niet zwaar ; want zoo roemen , is in het kruis (les Hecren roemen. (2)
(1) Isaias XLVIII, 23.
(2) Gal. VI, 14.
TWEEDE BOEK.
De roem, welke van lt;le mensclieu gegeven en ontvangen wordt, is kortstondig.
De droefheid vergezelt altoos den roem dei-wereld.
De roem der deugdzamen is in luin geweten, en niet in den mond der mensclien.
De Idijdscliap der regtvaardigen is over God en in God, en hunne vreugde over de waarheid.
Wie naar den waren en eeuwigen roem verlangt, die geeft om den tijdelijken roem niet.
En wie den tijdelijken roem nog zoekt of zelfs niet innerlijk veracht, die doet genoeg blijken, dat hij den hemelsehen roem weinig bemint.
Wie noch lofspraak noch smaad acht, die heeft eene groote gerustheid des harten.
3. Hij, wiens geweten rein is, zal ligt tevreden en gerust zijn.
Wanneer gij geprezen wordt, zijt gij daarom niet heiliger, noch, wanneer gij veracht wordt, daarom verachtelijker.
Wat gij zijt, dit zijt gij, en gij kunt niet grooter gezegd worden , dan gij voor God zijt.
Indien gij overweegt, wat gij inwendig bij u zeiven zijt, zult gij er u niet aan. gelegen laten, wat de menscheu van u zeggen.
De mensch ziet het uiterlijke; maar God ziet in het hart. (1) De mensch beschouwt slechts de werken, doch God beoordeelt het inzigt.
Steeds wel te doen en weinig van zich te houden, is het kenmerk van eene ootmoedige ziel.
Van geen schepsel te willen getroost worden, is een teeken van groote zuiverheid en inwendig vertrouwen.
1. Wie uitwendig geene getuigenis voor zich
(1) 1- lieg. XVI, 7.
179
ISO BE NAVOLGING VAN JESUS CHKISTÜS.
zoekt, die toont, dat liij zich gelieel aan God heeft overgelaten.
Imhiers, niet hij die zich zeiven aanbeveelt, zegt de lieilige Paulas (1), maar hij, die God aanbeveelt, is achtingmaardig.
Inwendig met God te verkeeren en uitwendig aan niets gehecht te zijn, is de gesteldheid van een inwendigen mensch.
OEFENING.
De vrede van een goed geweten neemt niet altijd de ongerustheden weg, die de bekoringen en inwendige kwellingen in den geest veroorzaken; maar zij brengt zooveel voort, dat onder al de beroerten, die hierin ontstaan, het hart onderworpen en getrouw is aan zijnen God; onderworpen om de kwelling te lijden, en getrouw om ze niet in te volgen; maar om te wederstaan , om te strijden en om niets uit kracht van de kwelling te veronachtzamen. Het is alzoo, dat eene bedroefde en onderworpene ziel, volgens den koninklijken Profeet, een aangenaam slagtoffer is voor God, die nooit een vermorzeld en verootmoedigd hart verwerpt; — verootmoedigd van zioh onderworpen te zien aan het gevoelen zijner ellenden, en vermorzeld over de gelegenheid , die het aan God gegeven heeft, van ze hem te doen gevoelen. Laat ons daarom een vast en volstandig besluit nemen, nooit door onzen val, noch door onze kwellingen, noch door ondervinding onzer ellenden den moed te laten zinken; maar van ons voor God te verootmoedigen, dat wij zoo ellendig zijn; van hem vergiffenis te vragen over de zonden die wij bedreven hebben,
(1) II. Cor. X, 18.
TWEEDE BOEK.
met geeueu wederstand te bieden, zoo als wij dit moesteu doen, teg-en de aanvallen van de vijanden onzer zaligheid; van er ons zoo aanstonds over te straffen, met ons eenige voldoening te ontzeggen. Laat ons daarna iu vrede zijn; want liet gerust geweten is znlk een, dat vrij van zonde is door de getrouwheid, of dat door de boetvaardigheid gezuiverd is.
GEBED.
Heer! Gij weet aan hoe vele bekoringen, uitwendige kwellingen en gevaren der zaligheid wij zijn blootgesteld, door de natuurlijke en geweldige neiging, die wij tot het kwaad gevoelen, en door den gedurigen afkeer, dien wij voorliet goed hebben, als ook door de aanvallen der bekoringen. Hoe zouden wij aan zoo vele magtige vijanden, die zoo hevig op ons verderf uit zijn, kunnen wederstaan, indien Gij ons niet helpt ? Het is dan tot U, dat wij ons hart, onzen geest en onze oogen verheffen, om U te smeeken ous niet te laten vergaan, en van niet te gedoogen, dat wij onder de bekoring bezwijken; maar ous van het grootste, het eenigste kwaad, dat wij te vreezen hebben, namelijk de zonden, te verlossen. Amen.
Over de liefde van Jesus boven alles.
1, Zalig is hij, die beseft wat het is, Jesus te beminnen, en zich zelven om .Tesus te verachten.
Men moet hetgene men bemint, om dien beminde verlaten, wijl Jesus alleen boven alles wil bemind worden.
181
183 DE NAVOLGING VAN JESUS CHllISTUS.
Ps liofdc der scliepselen is bedriegelijk en on-bcstendig.
De liefde van Jesus is getrouw en duurzaam.
Wie zieli aan een scliepsel lieelit, die zal met liet broze scliepsel vallen.
Wie Jesus omhelst, die zal in eeuwiglieid vaststaan.
Bemin Hem en belioud Hem nis vriend, die als allen van n wijken, u niet zal verlaten, nocli u op liet einde zal laten verloren gaan.
Gij moet, tenzij gij willet of niet, van allen eens gescheiden worden,
3. Houdu, levende en stervende, bij Jesus, en beveel u aan de getrouwheid van Hem, die, wanneer allen n verlaten, alleen n kan helpen.
Uw beminde is van zulken aard, dat Hij geen anderen beminde wil toelaten ; maar Hij wil alleen nw hart bezitten, en daar, als een koning, op zijn eigenen troon gezeten zijn.
Indien gij u van alle schepselen wel wist te ontdoen, zoude Jesus gaarne bij n moeten ver-blij ven.
Gij zult bijna alles verloren vinden, wat gij, buiten Jesus, van de menschen zult verwacht hebben.
Betrouw noch steun op een riet, dat door den wind geslingerd wordt, wijl alle vleesch als gras is, en al deszelfs luister als eene grasbloem zal vallen (1).
3. Gij zult spoedig bedrogen worden, zoo gij slechts op het uiterlijke voorkomen der menschen het oog slaat.
Want zoo gij bij anderen uwen troost en nw voordeel zoekt, zult gij meermaals nadeel ondervinden.
(1) Isaias XL. C.
TWEEDE BOEK.
Zoo u-ij in alles Jesus zoekt, zult gij ook Jesus vinden.
En zoo gij n zeiven zoekt, zult gij ook, maar tot uw verderf, ïi zeiven vinden.
Want zoo de menscli Jesus niet zoekt, benadeelt liij zich zeiven meer, dan de ganselie wereld en al deszelfs vijanden.
o E r E N i K G.
Leg gelieel uwen geest toe om Jesus Christus te kennen, gelieel uw hart om Hem te beminnen, en al uwe zorg om Hem na te volgen, daar het hiertoe alleen is, dat gij Christenen zijt. Welke moeite zult gij vinden in onzen God-Mensch te beminnen, (lie alles wat hij is, niet is dan om u te beminnen en u zalig te maken? Maak dan het voornemen, u met hem bezig te houden, hem in al zijne werken te bestuderen, zijne inzigten te doordringen, en de gevoelens en den geest zijner geheimen te omhelzen; en tracht even als hij te wandelen, te lijden en te leven; want al de verdiensten van den Christen in dit leven bestaan in de gelijkvormigheid, welke hij met Jesus Christus moet hebben; en het is deze, welke zijn geluk in het andere leven zal uitmaken. Zoo hij in zijn ootmoedig en lijdend leven tracht deel te nemen, zal hij ook aan zijn glorierijk en onsterfelijk leven deelachtig worden.
G E B E 1).
O mijn Jesus! aangezien ik den hemel niet kan bekomen, dan door hetregt, hetwelk uwe verdiensten en uwe deugden er mij toe geven, zoo bid ik IJ, mij een groot verlangen in te boezemen om ü te kennen en U na te volgen. Maak, o
183
184 UE NAVOLGING VAN JESÜS C1I11ISTUS.
mijn beminnelijke Zaligmaker! dat ik uwe leering volge, uwe deugden oefene, en mij naar uwe voorbeelden scbikke; opdat de gelijkvormigheid, welke ik met ü zal bebben, mij uwer liefde doe waardig worden, en mij genade doe vinden voor uwen Vader, die ons niet bemint dan voor zooveel bij iets van IJ in ons vindt. Moedig dan mijn bart aan, opdat bet zieb met uwe gevoelens voede en zieb volgens de geneigdbeden van uw hart sebikke. Dat het, volgens zijn voorbeeld, zoetaardig, ootmoedig, geduldig, liefdadig en in alles onderworpen zij aan den wil van uwen Vader. Ik hoop, wanneer ik mij aan Hem, dooien in U zal aanbieden, dat ik niet zal verstooten worden, en dat de verkleefdheid, die ik voor U wil bebben, mij tot onderpand uwer liefde en mijner zaligheid zal dienen. Amen.
Over de gemeenzame vriendschap met Jesus.
1. Als Jesus bij ons is, is alles wel, en schijnt ons niets moeijelijk; maar als Jesus niet bij ons is, dan valt alles zwaar.
Zoo Jesus van binnen niet spreekt, beteekent de vertroosting weinig : doch zoo Jesus slechts één woord spreekt, gevoelt men eene groote vertroosting.
Stond Maria Magdalena van de plaats, waar zij weende, niet aanstonds op, toen Martha haar zeide : de Meestd- is daar en roept n ? (1)
O gelukkig uur, wanneer Jesus van tranen tot vreugde des gemoeds roept!
(1) Joan, xi, 28.
TWEEDE BOEK.
II03 dor en verliard zijt gij zonder Jesus! lioe dwaas en ijdel, zoo gij iets buiten Jesns begeert! Is dit voor n niet een grooter verlies, dan dat gij de gelieele wereld verloort ?
2. Wat kan de wereld, zonder Jesus, u aanbrengen ?
Zonder Jesns te ziju, is eene zware lid, en met Jesus te zijn, is een zoet paradijs.
Zoo Jesus met u is, kan geen vijand u deeren.
Wie Jesus vindt, die vindt een goeden seliat, ja een goed boven alle goed.
En wie Jesns verliest, die verliest al te veel, ja meer dan de gelieele wereld.
Hij is zeer arm, die zonder Jesus leeft; en hij is zeer rijk , die met Jesus wel staat.
3. Het is groote kunst, met Jesus weten om te gaan, en het is groote wijsheid, Jesus weten te behouden.
Wees ootmoedig en vreedzaam, en Jesus zal met u zijn.
Wees godvruchtig en stil, en Jesus zal bij u blijven.
Gij kunt Jesns spoedig verjagen en zijne genade verliezen, zoo gij u tot de uitwendige dingen wilt begeven.
Eu zoo gij Hem verjaagd en verloren hebt, tot wien zult gij dan uwe toevlugt nemen, en wien voor uwen vriend zoeken ?
Zonder vriend kunt gij niet wel leven: en zoo Jesus niet voor alle anderen nw vriend is, zult gij te zeer neerslagtig en mistroostig ziju.
Gij doet derhalve dwaas, zoo gij in iemand anders vertrouwt ot\' n zeiven verheugt.
Men moet eerder kiezen, de gansche wereld tegen zich, dan Jesus vergramd te hebben.
185
186 DE NAVOLGING TAN JESUS CHEISTDS.
Van allen dus, die u dierbaar zijn, zij Jesus alleen do bijzonderlijk beminde.
4, Dat allen om .lesus, doch Jesus alleen om zicli zeiven bemind worde.
Jesus Christus alleen, die alleen boven alle vrienden goed en getrouw bevonden wordt, moet bijzonderlijk bemind worden.
Dat om Hem en in Hem zoowel vrienden als vijanden u geliefd zijn : voor deze allen moet gij Hem bidden , opdat allen Hem kennen en beminnen.
Verlang nimmer bijzonderlijk geprezen of bemind te worden, wijl dit aan God alleen toekomt, die zijns gelijken niet heeft.
Begeer ook niet, dat iemand met u zij ingenomen, noch wees gij met iemand ingenomen; maar Jesus zij in u en in eiken goeden mensch.
5. Wees zuiver en inwendig vrij, zonder gehechtheid aan eenig schepsel.
Gij moet van alles ontbloot zijn, en een zuiver hart tot God hebben, zoo gij rust wilt hebben en ondervinden , hoe zoet de Heer is.
En inderdaad, hiertoe zult gij niet komen, tenzij Zijne genade u voorkome en trekke, zoodat\' gij, na u van alles ontdaan en alles verlaten te hebben, met hem alleen vereenigd wordt.
Immers, als de genade van God tot den mensch komt, dan wordt hij tot alles bekwaam : en als die weggaat, dan wordt hij behoeftig en zwak, cn, als ware het, slechts ter geeseling overgelaten.
In dit alles moet gij nogtans niet neerslagtig of wanhopend worden, maar u gelaten naar den wil van God voegen, en alles wat u overkomt, tot eer van Jesus Christus verdragen: immers, op den winter volgt de zomer, na den nacht keert de dag terug, cn na den storm komt helder weder.
TWEEDE BOEK.
OEFENING.
Het is moeijelijk te leven, zonder iemand te hebben aan wien men zijn liart kan openen, en aan wien men zijne geheimen kan toevertrouwen. Nu, aan wien kimt gij beter uw hart openen dan aan Jesus, die van al de vrienden, welke gij onder de stervelingen kunt aantroffen, de ge-^rouwste en standvastigste is, en die het meest uw vertrouwen verdient? Zoek dan uwen troost en uwen vrede niet dan in hem; stort onophoudelijk uw hart in zijne tegenwoordigheid uit; neem uwe toevlugt tot hem in al uwe wederwaardigheden; laat den moed niet zinken om zijne schijnbare verstootingen, die niets dan uitwerkselen zijner liefde tot u, en beproevingen uwer getrouwheid tot hem zijn. Bid, verzoek, smeek zijne goedheid om n te hulp te komen, en wees verzekerd, dat hij u vroeg of laat de uitwerkselen zijner goedheid znl doen gevoelen. Maar houd uw hart vrij en onthecht van alle schepselen; bemin niets dan hem, uit liefde tot hem, en bemin niets dan hetgene u opwekt om hem te beminnen. Dat de wederwaardigheden, het ongeluk, de droefheden en verootmoedigingen de heerschende voorwerpen van nw hart worden, gelijk zij het van het hart van Jesus geweest zijn. Dat de achting en lof der men-schen voor u een voorwerp van schrik en versmading worden, daar zij het ook voor Jesns geweest zijn. Eindelijk, span alles in om hem te kennen, om met hem te spreken, om hem te beminnen en aan hem te behagen, opdat, aldus in de heilige oefening der liefde van Jesus le-
187
188 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
vende, de laatste beweging uws liartcn eeue oefening van zijne liefde moge wezen.
G e 3i e D.
Mijn Jesns! even als de liefde, die Gij ons toont, eeue voorkomende liefde is, en Gij ons uwer liefde doet waardig worden met ons te beminnen, trek, win en Iieclit mijn hart aan uwe liefde. Maak, dat het, van alle zaken en van alle neiging tot eigenliefde ontlieelit, niet meer trachte dan naar uwe liefde , en ik met niets meer bezig of bekommerd zij dan met U, en dat liet niets meer dan ü in alles verlange, zoeke en beminne. O mijn beminnelijke Zaligmaker! wees hot heerschende voorwerp en het opperste goed mijner ziel. Maak, dat ik, door uwen geest bezield, door uwe voorbeelden onderwezen, getrouw aan uwe genaden , gehoorzaam aan uwe geboden, voor ü leve, door U leve, gelijk Gij leve, om op aarde het geluk te beginnen, hetwelk ik van U in den hemel verwacht, namelijk U te bezitten eu ü te beminnen. Amen.
NEGENDE HOOFDSTUK.
Over het derven van allen troost.
1. Het valt niet zwaar, den menschelijken troost te verachten, wanneer de goddelijke troost daar is.
Het is groot en zeer groot, den menschelijken en goddelijken troost tevens te kunnen derven , en tot eer van God gaarne verlatenheid des harten te willen onderstaan, en in niets zich zeiven te zoeken, noch op eigene verdiensten te zien.
Wat groots is er in gelegen, zoo gij opgeruimd
TWEEDE BOEK.
en godvruclitig zijt, wanneer de genade komt; dit uur is voor allen wenselielijk.
Hij rijdt zaclit genoeg, wien de genade van God draagt.
En wat is het te verwonderen, zoo hij geenen last gevoelt, die van den Almogende gedragen en van den oppersten aanvoerder geleid wordt ?
3. Wij hebben gaarne iets tot onze vertroosting, en de meusoh ontdoet zich moeijelijk van zich zeiven.
De heilige martelaar Lauren tins heei\'t, benevens zijnen priester (deu Paus Sixtus), de wereld overwonnen, wijl hij alles, wat in de wereld aangenaam scheen, veraehtte : uit liefde tot Christus verdroeg hij ook gelaten, dat de Opperpriester Sixtus, wien hij zeer beminde, van hem werd weggenomen.
Door de liefde des Scheppers overwon hij dus de liefde van den menseh, en voor menschelijkeu troost koos hij eerder het goddelijk welbehagen.
Aldus leer gij ook eenen vriend, die u noodig en dierbaar is, uit liefde tot God verlaten.
AVees ook niet te zeer aangedaan, als gij van eenen vriend verlaten wordt, daar gij weet, dat wij allen eindelijk van elkander moeten scheiden.
3. De menseh moet veel en lang in zich zeiven geheel overwinnen en zijne gansche neiging tot God rigten.
Als de menseh op zich zeiven steunt, vervalt hij ligtelijk tot menschelijke vertroosting.
Doch een ware minnaar van Christus en ijverige betrachter der deugd valt niet op die vertroostingen, noch zoekt zulke gevoelige genoe-gelijkheid, maar wil liever, om Christus, sterke beproevingen en zwaren arbeid onderstaan.
189
190 DE NAVOLGING VAN .TESTIS CHRISTUS.
4. Wordt u devlinlve de geestelijke vertroosting van God gegeven, zoo ontvang die met dankbetuiging, maar begrijp, dat bet ren gescbenk van God, en niet uwe verdienste is.
Wil ii daarover niet verbeften, nocb te zeer verblijden, nocb u iets laten voorstaan; maar wees om het gescbenk eerder ootmoediger en ook meer omzigtig en naamvgezet in al uwe ban-delingen, aangezien dit uur zal voorbijgaan, en de bekoring zal volgen.
Wordt de vertroosting u ontnomen, zoo wanhoop niet dadelijk, maar verbeid met ootmoedigheid en geduld de bemelsebe bezoeking, naardien God magtig is, om u meer genade en vertroosting weder te geven.
Dit is niet nieuw nocb vreemd voor degenen, die in Gods wegen ervaren zijn, wijl in groote Heiligen en in de oude Profeten meermaals dusdanige afwisseling beeft plaats gehad.
5. Daarom zeide iemand, toen de genade daar was : ik heh in mijnen overvloed gezegd : ik zal in eeuwigheid niet beroerd worden.
Doch wat bij, toen de genade afwezig was, in zich zeiven ondervond, voegt bij daarbij met te zeggen : Heer! Gij held nw mngezigt van mij afgewend, en ik hen ontsteld ge,eerden..
Intusseben wanhoopt bij toch niet, maar bidt den Heer met meer aandrang, en zegt: tot U, lieer! zal ik roepen, en mijnen God zal ik smeeken.
Eindelijk erlangt hij de vrucht van zijn gebed, en getuigt hij, dat hij is verhoord geworden , daar bij zegt: de Heer heeft mij gehoord en zich, over mij ontfermd; de Heer is mijn helper geworden.
Doch waarin? Gij helt, voegt hij er bij, mijn
TWEEDE BOEK.
geween voor mij in UydneJiap veranderd, en mij met vrolijkheid omgeven. (1)
Indien het alzoo met groote Heiligen gegaan is, clan moeten wij, zwakkeen behoeftige men-schen, rlen moed niet laten zinken, indien wij somwijlen ijver en somwijlen laauwheid gewaar worden, dewijl de geest van God, volgens het welbehagen van zijnen wil, komt en henen gaat; weshalve de zalige Job zeide : Gij bezoekt hem \'s mor gem, en beproeft hem plotselijk. (3)
fi. Waarop ga ik dus hopen, of waarop moet ik vertrouwen, dan alleen op de barmhartigheid van God en de verwachting der hemelsehe genade ?
Immers, hetzij er goede mensehen, of godvruchtige broeders, of getrouwe vrienden, of heilige boeken, of schoone verhandelingen, of aangenaam geluid en gezangen aanwezig zijn , dit alles helpt weinig en bevalt weinig, als ik van de genade verlaten en aan mijne eigene armoede overgelaten ben.
Alsdan is er geen beter middel, dan geduld en verloochening van mij zeiven in den wil van God.
7. Ik lieb nooit iemand zoo godsdienstig en godvruchtig gevonden, of hij heelt bij wijlen onttrekking der genade en vermindering van ijver gevoeld.
Geen Heilige is zoo hoog verrukt en verlicht geweest, dat hij niet te voren of daarna is bekoord geworden.
Immers, wie om God niet door eenige kwelling is beproefd geworden, die is de hooge beschouwing van God niet waardig.
(I) rs. XXIX, 7 , 8, 0, 11 ea 12.
(1) Job Vil, 18,
m
192 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
Ja , de voorgaande bekoring is gewoonlijk eeu voorteeken der daarop volgende vertroosting.
Want aan hen, die door de bekoringen beproefd zijn, wordt de hemelsclie vertroosting toegezegd ; wie overwonnen zal hehhen, zegt de Heer, dien zal ik van den hoorn des levens te eten (/even. (!)
De goddelijke vertroosting wordt gegeven, opdat de raenseli daardoor sterker zij, om te-genheden te onderstaan; en de bekoring volgt, opdat hij zich over het goede niet verheffe.
De duivel slaapt niet, en het vleesch is nog niet dood : houd dus niet op, u tot den strijd te bereiden, wijl regts en links vijanden zijn, die nimmer rusten.
OEFENING.
Even als men door het geloof, en niet door de zinnen, tot God nadert, en dat hot geloof uit zich zei ven dor en duister is, moeten wij niet verwonderd zijn, dat wij ons nu eens dor en mistroostig en dan weder in vertroosting en blijdschap gevoelen. Alles bestaat in den troost met ootmoedigheid te ontvangen , in ^de mistroostigheid met kloekmoedigheid te verdragen. Het goud en zilver, zegt de VTijze-man, zuivert men door het vuur, en de zielen die zich waardig maken in het hart van Jesus aangenomen te worden , worden door de moeijelijkste en vernederendste kwellingen gezuiverd en beproefd, en die door de onderwerping, met welke men ze verdraagt, zoo veel uitwerken, dat God ons zijner waardig maakt en vindt. Verneder dan uw hart onder de almogende hand Gods, en doorsta met
(1) Apoc II, 7.
TWEEDE BOEK.
geduld de beproevingen de» Hoeren, die u door liet Levecliteu der bekoringen ootmoedig\', klein en van Hem afhankelijk maakt, en die wil, dat gij hem volgens het voorbeeld tier heilige Martelaars, al lijdende bemint, en dat gij, met hem te beminnen, lijdt, en gij zijne grootheid eert door de vernietiging van geheel u zeiven.
G E B E D.
O Heer! hoe gelukkig is men als men geene voldoening, noch eenig geluk smaakt dan in U! Maar hoe gelukkig is men nog, als men zonder eenigen troost, zonder eenigen smaak en zonder eenige gevoelige voldoening in uwe dienst te ontvangen , ondanks al deze smarteloosheid, toch niet nalaat getrouw aan zijne oefeningen en aan uwe genaden te wezen! Het is hierdoor, o mijn God, dat men toont, U uit liefde van U zeiven te beminnen; dat men tracht, niet zich zeiven menschelijkerwijze, maarU te bevredigen; en dat, met onze zelfvoldoening te verzaken, die het natuurlijk leven des harten is, men vermaak schept in U te behagen, en voldoening vindemet daaraan uit liefde tot U te verzaken. Het is billijk, Heer! dat ik uwen heiligen wil boven alle zelf-voldoeningen stel , en ik ü meer voor ü , dan voor mij diene. Ik verlang dit. Heer! maar geef mij den moed om zulks te doen; en dat de onderwerping aan uw welbehagen mij voortaan ,tot alle vertroosting strekke. Amen.
Over de dankbaarheid voor Gods genade.
1. Waarom zoekt gij rust, daar gij voor den arbeid geboren zijt?
193
9
194 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
Zet u eerder tot geduld, dan tot vertroosting, en eerder tot liet dragen van uw kruis, dan tot blijdschap.
ie ook der wereldliugen zonde niet gaarne geestelijke vertroosting en blijdschap ontvangen, zoo hij die altoos koude bekomen?
Want de geestelijke vertroostingen overtreffen al de vermakelijkheden der wereld en al de wellusten van het vleesch.
Immers, al de wereldsche vermaken zijn of ijdel of schandig : doch de geestelijke vermaken alleen zijn aangenaam en eerbaar, daar zij uit de deugd voortspruiten, en door God aan zuivere harten worden ingestort.
Doch niemand kan die goddelijke vertroostingen steeds volgens zijn verlangen genieten, omdat de tijd der bekoring niet lang weg blijft.
2. De valschc vrijheid van gemoed en het groote vertrouwen van zich zeiven zijn groote beletselen aan de hemelsche bezoeking.
God doet wel, met de genade der vertroosting te geven; maar de mcnsch (loet kwalijk, met niet alles met dankbetuiging tot God terug te brengen.
En daarom kunnen de gaven der genade in ons niet vloeijen, omdat wij jegens den Gever ondankbaar zijn, en niet alles tot den eersten oorsprong terugvoeren.
Immers, wie behoorlijk dankbaar is, die verdient steeds nieuwe genade; en wat gewoonlijk aan den ootmoedige verleend wordt, dit zal den hoovaardige worden ontnomen.
3. Ik verlang geene vertroosting, waardoor mij de vermorzeling des harten ontnomen wordt: ook tracht ik naar geene bespiegeling, welke tot hoogmoed vervoert.
TWEEDE BOEK.
Immers, niet alles wat verheven is, is daarom heilig; noch alles, wat aangenaam is, ook goed; noch alle begeerte zuiver; noch alles, wat lief is, aan God welgevallig.
Ik ontvang gaarne zulke genade, waardoor ik steeds ootmoediger en godvreezender word bevonden, en waardoor ik vaardiger word, om mij zei ven at\' te gaan.
Wie door de gaaf der genade onderligt en door de onttrekking van dezelve gekastijd is geweest, die zal zich zeiven niets goeds durven toeschrijven, maar veeleer erkennen, dat hij arm en behoeftig is.
Geef aan God, wat aan God toekomt; en schrijf n zeiven toe, wat het uwe is: dat is, wees God dankbaar voor de genade, en gevoel, dat u alleen de zonde en de billijke straf voor dezelve toekomen.
4. Stel u altoos opliet laagste, en hit hoogste zal u gegeven worden; want het hoogste bestaat niet zonder liet laagste.
De hoogste Heiligen bij God zijn de geringste bij zich zelven, en hoe meer zij verheerlijkt zijn, des te ootmoediger zijn zij in zich zelven.
Daar zij van de hemelselie waarheid en glorie vol zijn, verlangen zij naar geene ijdele glorie.
Daar zij in God gegrond en gevestigd zijn, kunnen zij volstrekt niet hoogmoedig wezen.
Zij ook, die alle goed, welke zij ontvangen hebben, geheel aan God toekennen, zoeken geenen roem van elkander, maar wenschen den roem, die van God alleen komt, en verlangen, dat God in hen en in alle Heiligen boven alles geprezen worde, en hiernaar streven zij altoos.
5. Wees derhalve dankbaar voor het geringste,
195
190 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
(in g\'ij zult waardig zijn, grootere dingen te ontvangen.
Acht het geringste zelfs voor zeer groot, en hetgene liet meeste verachtelijk schijnt, voor eene bijzondere gunst.
Indien men de waardigheid van den Gever inziet, zal geen geschenk klein of te gering voorkomen : immers, het is niet klein, wat van den a\'.lerhoogsten God wordt geschonken.
Zelfs indien hij straffen en kastijdingen zendt, moet zulks aangenaam zijn; omdat Hij altijd in alles wat Hij ons laat overkomen, onze zaligheid betracht.
Wie de genade van God zoekt te behouden, die zij dankbaar voor de genade, welke hem vergund wordt, en geduldig, wanneer dezelve hem wordt ontnomen. Hij bidde, dat zij temgkome ; hij zij omzigtig en ootmoedig, opdat hij dezelve niet verliezc.
OEFENING.
Beroem u nooit over Gods gaven, die dikwijls gevolgen van uwe zwakheid, altijd uitwerkselen van zijne goedheid, en gewoonlijk boven uwe verdiensten zijn. Wanneer gij nu, na God vergramd te hebbcu, gevoelt dat uw hart over uwe ondankbaarheid en uwe ongetrouwheid geraakt is, moet gij u voor God vernederen en verootmoedigen, omdat gij Hem zoo vol goedheid eu u zeiven zoo vol boosheid ziet. Doordrongen van droefheid, van het hart eens Zaligmakers gewond te hebben, die u zelfs opzoekt als gij Hem vlugt, en die ti met zijne genade vervult, als gij u die onwaardig maakt, keer tot Hem terug door eeuc ware boetvaardigheid, vraag Hem ver-
tweede boek.
gifFeuis over uwe zonden, en denk niet meer dan om Hem te wreken en n zeiven te straffen.
o e ji e n.
Heer, wiens goedlieid oneindig is en wiens bannliartiglieid al onze ellenden overtreft ; gedoog niet, dat de ondankbaarlieid ons uwe weldaden doe vergeten, en ongetrouwheid ons mve genade doe onwaardig worden. Wij bekennen in uwe tegenwoordigheid, dat wij sleclits uwe verlatenheid, uwen haat en de hel verdienen; maar wij smeeken U, mijn Zaligmaker! ons niet te behandelen, volgens hetgene wij verdienen, maar wel volgens de overheersehende genegenheid van uw hart, welke is van ons barmhartig te wezen. Amen.
ELFDE HOOEDSTUK.
Over het kleine getal minnaars van het kruis van Jesus,
1. Jesns heeft nu vele minnaars van zijn he-melsch rijk, maar weinige dragers van zijn kruis.
Hij heeft er velen, die naar vertroosting, maar weinigen, die naar kwelling verlangen.
Hij vindt menigvuldige deelgenooten van zijn gastmaal, maar weinige van zijne onthouding.
Allen verlangen zich met Hem te verblijden, weinigen willen om Hem iets verdragen.
Velen volgen Jesus tot aan het breken des broods, maar weinigen tot aan het drinken van den kelk van lijden.
Velen vereeren zijne wonderen, weinigen volgen de schande van het kruis.
197
193 DE NAVOLGING VAX JESUS CHRISTUS.
Velen beminnen Jesns, zoo lang liun geen tegenspoed overkomt.
Velen loven en prijzen Hem, zoo lang z\'j eenig\'e vertroosting van Hem ontvangen.
Maar als Jesus zicli verbergt en ben voor eene poos verlaat, dan vervallen zij tot klagte of al te groote neerslagtiglieid.
2. Doeli zij, die Jesus om Jesus, en niet om eenige eigene vertroosting beminnen , loven Hem in alle kwelling en benaaiuvdheid des harten, even als in de meeste vertroosting.
Eu zoo Hij linn nimmer eenige vertroosting wilde mededeelen, zonden zij Hem toeb altoos loven en altoos willen danken.
3. 0 , lioe veel vermag de zuivere liefde van Jesus, welke met geene eigenbaat of eigenliefde vermengd is !
Moeten zij allen, die steeds vertroosting verzoeken, niet huurlingen genoemd worden?
Toonen zij , die altijd op hun eigen belang en voordeel uitzijn, niet duidelijk , dat zij eerder minnaars van zieh zelve , dan van Christus zijn ?
Waar zal men zulken vinden, die God om niet wil dienen ?
4. Zelden wordt iemand zoo geestelijk bevonden , dat hij van alles ontdaan is.
Immers, wie zal hem vinden, die waarlijk arm van geest en van alle schepselen ontbloot is? Zijne waarde komt van verre en van de uiterste grenzen. (1).
Zoo de mensch zijne geheele bezitting geeft, is het nog niets.
(1) Prov. XXXI, 10.
TWEEDE BOEK. 199
En zoo liij gToote boetvaardigheid doet, is liet nog weinig.
En zoo lilj alle wetensctap verkregen heeft,
is hij er nog verre af.
Eu :oo hij eene groote dengd en zeer vurige godsvrucht heeft, dan ontbreekt hem nog veel, namelijk eene zaak, welke hem ten hoogste noo-dig is.
Wat is dit? dat hij, na alles verlaten te hebben , zich zeiven verlate, en zich geheel van zich zei ven ontdoe, en niets meer van eigenliefde be-houde.
Eu als hij alles gedaan heeft, wat hij geweten heef; te moeten doen, dat hij dan gevoele, niets gedaan te hebben.
5. Hij achte het niet voor groot, wat groot kan geacht worden; maar hij bekenue in waarheid, dat hij een onnuttige dieustknecht is, ge- ♦ lijk de eeuwige Waarheid zegt: ah (jij alles ye-daan hebt, wed u bevolen teas, zegt dan : icij zijn onnutte dienstknechten. (1).
Dan kan hij in den geest waarlijk arm en ontbloot zijn , en met den profeet zeggen : ik hen verlaten en arm. (2).
Nogtans is niemand rijker, niemand magtiger, niemand vrijer, dan hij, die zich en alles weet te verlaten , en zich op de laagste plaats weet te stellen.
OEFENING.
Hoe vele Christenen zijn er, die Jesus Christus arm in zijne krib, en lijdende op het kruis aanbidden, en die zeiven niets willen lijden noch
(1) Luo. XVII, 10.
(2) Ps. xxiv, 16.
200 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
aan iets gebrek hebben ! En echter is Iiij in armoede en pijnen geboren; Hij heeft geleefd en is gestorven, om ons de ontblooting van alles en het geduld in druk en lijden te leeren; im ons noodzakelijke deugden ter zaligheid te leeren; om ons die door zijne woorden en voorlnelden te leeren, en om er ons de oefening door zijne genade van te verdienen. Wat baat het n, Jesns Christus, mven Zaligmaker en uw voorbeeld te aanbidden, indien gij hem niet navolgt en geheel uw vertrouwen in hem niet stelt? Maak dan het voornemen, de ontbering van alles te oefenen, door aan uwe zinnen de gevaarlijke en nuttelooze vermaken te ontzeggen; door aan uwen geest alle ijdelheid en vrijwillig welbehagen over zieh zeiven te weigeren, en u alle arglist in liet veroordeelen van anderen te ontzeggen; door uw hart van alle verkleefdheid aan zijne eigene voldoening te berooven , of het alle genegenheid voor zich zeiven in alle gelegenheden te onttrekken. Zet zell\'s die inwendige armoede en ontblooting zoo verre voort, door in alles aan uwen eigen wil te verzaken, om niet dan dien van God te verlangen en te volbrengen. Het is aldus, met in alle gevallen u aan God te onderwerpen, dat gij Hem als den meester en eigenaar van uw hart zult aanstellen, en door de oefening dier gestadige ontblooting. God zeiven in eeuwigheid tot aandeel zult hebben.
O E B E D.
O mijn Zaligmaker! ik vat eene groote gedachte op van de versterving, welke Gij van een christen-hart eischt, met het te verpligten zieli aan TJ te onderwerpen, en uwe liefde in de plaats
TWEEDE BOEK.
van zijne eigenliefde te stellen. Maar lioa verre ben\'ik verwijderd en zelfs ongescliikt om dit door mij zeiven te verrigten ! Heer! kom mij te hulp, om in alles mij zelvon te verzaken, en zonder opkonden mij te versterven. Gedoog niet dat mijn kart aan mij toebekoore, aangezien Gij het mij slechts hebt gegeven, opdat ket gekeel aan U zou toebekooren. Maak, dat mijn kart, zoodra ket ziek in eenige gelegenheid bevinde van te leven of ziek zelf in iets te zoeken, aanstonds zich verlate , aan zich versterve , om niet meer dan in en voor tl te leven. Dan zal ik met uwen Apostel kunnen zeggen ; .Jesus Christus is mijn leven, en het is voor mij voor-deelig aan alles te sterven , om niet meer dan nit Hem, gelijk Hij , en voor Hem te leven. Amen.
TWAALÏDE HOOFDST UK.
Over deu koninklijken weg van het kruis.
1. Deze taal : verloochen u zeiven, neem uw kruis op, en volg Jesus (1), komt. aau velen hard voor.
Maar het zal veel harder zijn , dit laatste woord te kooren : gaat vtm tu-y, vervloeiden, in het eeu-tcige vimr. (S)
Immers zij, die nu het woord van het kruis ■ gaarne hooren en volgen, znllen dan voorde uitspraak van de eeuwige verdoemenis niet vreezen.
Dit teeken van het kruis zal aan den hemel verschijnen, wanneer de Heer zal komen, om te oordcelen.
(!) Matth, XVI, 34..
(2) Matth. XXV, 41.
ü *
201
303 DE NAVOLGING VAN JESL\'S CHRISTUS.
Dan zullen alle dienaren van liet kruis , die zich in lum leven aan den Gekruisigden gelijkvormig gemaakt hchben, met groot betrouwen tot Christus hmiilen Regter naderen.
3. Waarom vreest gij dan het kruis op te nemen, waardoor men naar het hemelrijk gaat?
In het kruis is de zaligheid, in het kruis is het leven, in het kruis is de bescherming tegen onze vijanden.
In het kruis is de instorting der hemelsclie vertroosting, in het kruis is de sterkte van het gemoed, in het kruis is de blijdschap van den geest.
In het kruis is alle deugd, in het kruis is de volmaakte heiligheid.
Er is geene zaligheid voor de ziel, noch hoop van het eeuwige leven, dan in het kruis.
Neem derhalve uw kruis op, en volg Jesus , en gij zult het eeuwige leven ingaan.
Hij is, zijn kruis dragende, voorgegaan c;i voor u aan het kruis gestorven, opdat gij ook uw kruis moget dragen en verlangen met Hem aan het kruis te sterven.
Immers, zoo gij met Hem sterft, zult gij insgelijks met Hem leven (1); en zoo gij deelgenot van zijn lijden zijt, zult gij ook deelgenoot van zijne heerlijkheid wezen.
8. Zie, iu het kruis bestaat alles, en in zich te versterven, is het al gelegen; er is naar het leven en den waren invvendigen vrede geen andere weg, dan de weg van het heilige krr.is en van de dagelijksehe versterving.
Ga, waar gij wilt; zoek, al wat gij wilt; en gij zult geen hoogeren weg boven, noch zekerder
(1) Kom. VI, 8.
TWEJÏDE JiOEK.
weg beneden vinden, dan den weg van liet heilige kruis.
Eescliik en regel alles naar uw verlangen en goeddunken, eu gij zult niet anders bevinden , dan dat gij, gaarne ol\' ongaarne, altoos iets te lijden bebt, en zoo zult gij altoos een kruis vinden.
Want gij zult of in het ligchaam pijn gevoelen, of in de ziel kwelling van den geest onderstaan.
4. Bij wijlen zult gij van Gocf verlaten, bij wijlen van den naaste gekweld worden : en, wat meer is, dikwerf zidt gij u zeiven tot last zijn.
En nogtans zult gij door geen middel of gee-nen troost bevrijd of verligt kunnen worden ; maar gij zult, zoo lang God wil, liet moeten verdragen.
Immers, God wil dat gij leeret kwelling zonder vertroosting lijden, en dat gij u geheel aan Hem onderwerpt, en door de kwelling ootmoediger wordet.
Niemand gevoelt zoo innig liet lijden van Christus , als hij, wien het gebeurd is, iets dergelijks te lijden.
Het kruis is derhalve altoos gereed, eu waeht u overal.
Gij kunt het niet ontvlugten, waar gij ook loopt; omdat gij overal, waar gij komt, u zeiven mededraagt, en dus altoos u zeiven zult vinden.
Wend u naar boven, wend u naar beneden , begeef u naar buiten, begeef u naar binnen, gij zult overal eenig kruis vinden; eu gij moet dus overal geduld nemen, wilt gij den inwendigen vrede bezitten en de\' eeuwige kroon verdienen.
5. Zoo gij het kruis gaarne draagt, zal het u
203
201- DE NAVOLGING VAN JESUS C1IIIISTUS.
dragen en 11 tot liet gewensclite einde brengen, waar namelijk liet einde van lijden zal zijn, of-sclioon dit liier niet is.
Zoo gij liet onwillig draagt, maakt gij liet u tot eeneu last, en bezwaart gij u zeiven nog meer, en toch moet gij liet dragen.
Indien gij een kruis van u verwijdert, zult gij buiten twijfel een ander, en welligt een zwaarder vinden.
6. Meent gij te ontgaan, wat geen sterveling beeft kunnen ontwijken? Welke Heilige is in de wereld zonder kruis en kwelling geweest ?
Ja, Jesus Christus, onze Heer, is, zoo lang Hij geleefd heeft, geen enkel uur zonder gevoel van lijdei; geweest : Christus, zegt Hij zelf, quot;(1) moest lijden en van den dooil verrijzen en zoo in zijne heerlijkheid komen.
Hoe zoekt gij dan een anderen weg, dan dezen koninklijken weg, welke de weg van het heilig kruis is ?
7. Het gansohe leven van Christus was kruis en lijden; en gij zoekt voor u rust en vreugde?
Gij dwaalt, ach! gij dwaalt, zoo gij iets anders zoekt dan kwellingen te lijden, naardien dit geheele sterfelijke leven vol ellende en met kruisen omzet is.
Ja, hoe hooger iemand in den geest gevorderd is, des te zwaarder kruisen zal hij meermaals vinden, omdat het verdriet van zijne ballingschap door de liefde nog grooter wordt.
8. Hij nogtans, die zoo op vele wijzen gekweld wordt, is niet zonder opbenronde vertroosting , wijl hij gevoelt, dat uit het dragen van zijn kruis voor hem de grootste vrucht ontspruit.
(1) Luc. XXIV, 26 en 46.
TWEEDE BOEK.
Immers, als liij zicli daaraan gewillig onderwerpt, verandert de gansche las; der kwelling in vertrouwen op de goddelijke vertroosting.
Eu hoe meer liet ligclianm door de kwelling verdrukt wordt, des te meer wordt de geest door de inwendige genade versterkt.
Ja somtijds wordt luj, uit zucht van gelijkvormigheid aan het kruis van Christus, door het gevoel van kwelling en tegenspoed zoo zeer bemoedigd, dat liij niet zonder smart en kwelling zonde willen zijn; dewijl hij gelooft, dat hij aau God des te aangenamer is, hoe meerdere en zwaardere dingen liij om Hem heeft kunnen verdragen.
Dit komt niet door de natuurlijke kracht van den mensch, maar door de genade van Christus, welke op het broze ligchaam zoo veel vermag en uitwerkt, dat de mensch datgene, wat hij natuurlijk steeds verafschuwt en vlugt, door den ijver van den geest aanvaardt en bemint.
9. Het is niet volgens den mensch, liet kruis te dragen, het kruis te beminnen, het ligchaam te kastijden en onder bedwang te brengen, de eerambten te vlugten, de verongelijking gaarne te verdragen, zich zeiven te verachten en te wen-schen veracht te worden, alle tegenheden met nadeel te verduren en geen en voorspoed in deze wereld te verlangen.
Zoo gij op u zeiven ziet, kunt gij niets van dien aard uit u zeiven.
Maar zoo gij op den Heer vertrouwt, zal u uit den hemel do sterkte worden verleend, en zullen wereld en vleeseh aan uw gebied onderworpen worden.
Zelfs zult gij uwen vijand, den duivel, niet
205
206 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
vreezeii, indien gij met geloof gewapend en met liet kruis van Christus geteekend zijt.
TO. Zet er u derhalve toe, als een goede en getrouwe dienaar van Christus, om het kruis iiws Heeren, die uit liefde voor u gekruisigd is, manmoedig te dragen.
Bereid u, om vele tegeuheden en velerlei ongemakken in dit ellendig leven te verdragen, wijl dit uw lot is, waar gij ook zijt, en gij het zoo zult bevinden, waar gij ook schuilt.
Het moet zoo zijn, en er is geen middel, om de kwelling der tegenheden en de smart te ontgaan, dan met daarin geduld te nemen.
Drink den kelk des Heeren met liefde, zoo gij zijn vriend wilt zijn, en deel met Hem wilt hebben.
Laat de vertroostingen aan God over; Hij liandele daarmede naar zijn welgevallen.
Wat u betreft, zet er u toe, om kwellingen te onderstaan, en houd die voor de grootste vertroostingen , naardien het lijden van dezen tijd niet geëvenredigd is, om de toekomende heerlijkheid te verdienen (1), al kondet gij alleen alle lijden onderstaan.
11. Wanneer gij zoo ver gekomen zijt, dat de kwelling u, om Christus, aangenaam en smakelijk is , geloof dan dat het wel met u gesteld is, wijl gij een paradijs op aarde gevonden hebt.
Zoo lang lijden n zwaar valt, en gij dit zo^kt te ontvlngten, zoo lang ook zult gij liet kwaad hebben, en zal het vlugten dor kwelling u overal volgen.
13. Indien gij er u toe zet, om datgene te
(1) Hom. VIII, IS.
TWEEDE BOEK.
zijn, wat gij zijn moet, namelijk om te lijden en te sterven, zal liet welliaast niet u beter worden, en gij znlt vrede genieten.
Al waret gij ook met Panhis tot deu derden liemel opgenomen, daarom zijt gij niet verzekerd van geene tegenheid te zullen lijden : ik zal ham toonen, zegt Jesus (1), hoe veel lüj om mijnen naam moet lijden.
Te lijden dus blijft u overig, zoo gij Jesus wilt beminnen en Hem altoos wilt dienen.
13. Ocii, of gij waardig waret, iets om den naam van Jesus te lijden! hoe groote lieerlijk-lieid zoudt gij te wachten hebben; hoe groote vreugde voor alle Gods Heiligen, hoe groote stieh-ting voor den naaste zou dit zijn!
Immers, allen prijzen het geduld aan, hoezeer nogtans weinigen willen lijden.
Billijk zoudt gij gaarne een weinig om Christus moeten lijden, daar velen zwaardere dingen voor de wereld lijden.
14. Houd dit voor zeker, dat gij een stervend leven moet lijden; en hoe meer ieder aan zich zeiven sterft, des te meer begint hij voor God te leven.
Niemand is geschikt, om de hemelsche zaken te begrijpen, tenzij hij zich hebbe onderworpen, om voor Christus tegenheden te verdragen.
Xiets is aan God aangenamer, niets voor u in deze wereld heilzamer, dan gaarne om Christus te lijden.
En zoo het in uwe verkiezing stond, zoudt gij eerder moeten wenschen, tegenheden om Christus te lijden, dan vele vertroostingen te genieten ;
(i) Act. IX, 1G.
207
I
SOS DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
omdat gij daardoor meer gelijk aau Christus en meer gelijkvormig aan al de Heiligen zoudt wezen.
Immers, onze verdienste en de vordering van onzen staat bestaat niet in vele zoetheden en vertroostingen, maar veeleer in groote bezwaren en kwellingen te verdragen.
15. Ware er iets beter en voor de zaliglieid der mensclien nuttiger geweest, dan te lijden, dan zoude Christus voorzeker door zijne woorden en voorbeelden zulks getoond hebben.
Immers, zijne leerlingen, die Hem volgder., en allcu die verlangen Hem te volgen, worden, om het kruis te dragen, door Hem openlijk vermaand , als Hij zegt; indien, iemand mij wil volgen, die verloochend zich zeiven, en neme zijn lends op, en volr/e mij. (1)
Na dus alles doorlezen eu doorzocht te hebben, zij dit de slotsom, dat icij door vele kwellingen in het rijk van God moeten komen. (2).
O EFENING.
Kan men de wonderbare voordeelen van het kruis eu de groote verdiensten van den druk en het lijden, die de schrijver hier aanhaalt, lezen , gelooven en doordringen , zonder opgewekt te worden om de wederwaardigheden van de hand en het hart van Jes ns Christus te ontvangen, en zich te onderwerpen om te lijden al wat Hij zal willen en zooveel Hij zal willen? Veel lijden eu wel lijden is trouwens een volstrekt noodzakelijk middel om zalig te worden, en het gevoeligste en krachtigste uitwerksel van
(1) liiic. ix, 23.
(2) Act XIV, 31.
TWEEDE BOEK.
Go.ls goedheid jegens u, die ons cle tijdelijke kwfcllingeii overzendt, om ons van de eeuwige te ^\'.-vrijden! Het is, volgens den H. Panlus , een zigtlmar kenteeken van eenen voorbescliik-te, gelijkvormig aan Jesus Christus te wezen, dat is te zeggen, aan eenen verootmoedigden, vervolgden en lijdend.-n God; lust is zich zijn glorierijk leven waardig maken , met deel te nemen in zijn lijdend leven; het is de pijn, welke men voor zijne zonden schuldig is, uit-wisschen, door eene volmaakte oefening van boetvaardigheid; het is bet bart van Jesus Christus winnen, zijne liefde verdienen, Hem wreken en ons straffen. Hem eeren door onze vernedering, en zijn welbehagen voor onze voldoening stellen. Is dit alles niet geschikt om den Christen in zijne kwellingen te troosten en hem aan te moedigen om v:d te lijden? Zeg dan lijdende, om wel te mogen lijden ; de bel, die ik verdiend heb, is scbrikkelijker dan al wat ik kan lijden ; mijn Zaligmaker hcel\'t veel meer dan ik geleden, en het Paradijs is zeker wel eenig lijden waard.
G E is E T).
Doordring mijn hart met die gevoelens, o mijn Zaligmaker 1 wanneer Gij mij kwellingen overzeilde, en maak dat zij mij in al mijne verdrukkingen ondersteunen; want, belaas, Gij weet, o mijn Jesus! hoezeer men van nature bet kruis haat envlngt, alhoewel men overtuigd is , dat Gij ons door het kruis verlost hebt, en wij onze zaligheid niet kunnen bewerken, noch in bet Paradijs komen, dan door den Calvarieberg. Geef mij, door bet kruis, dat geduld, die kracht
son
210 DE NAVOLGING TAN JESUS CHRISTUS.
£
en kloekmoedigheid, welke Gij aan uwe Martelaars verleend hebt. En, aangezien ik U geene grootere erkentenis en liefde kan bewijzen, dan met voor ü te lijden , noch mij waardiger maken om uwe genade en uwe glorie te verdienen , dan met uw kruis te dragen, zoo gelief mij in druk en lijden te ondersteunen, door het verlangen van aan ü te behagen, en door de hoop van een eeuwig gelukkig leven. Amen.
—
DERDE BOEK.
over de inwendige vertroosting.
Over de inwendige spraak van Christns tot de getrouwe ziel.
1. De /iel. — Ik zal h.ooren, wat de lieer God in u\':j spreekt. (1).
Zalig is de ziel, welke den Heer in liaav lioort spréken, en uit zijnen mond een woord van troost ontvangt.
Zalig zijn de ooren, die liet geluid der goddelijke inspraak ontwaren, en niets van de geruchten der wereld vernemen.
■Ta zalig zijn de ooren, die, niet de stem, welke van buiten klinkt, maar de waarheid welke van liinnen onderrigt, aanliooren.
Zalig zijn de oogen, die voor de uitwendige dingen gesloten , maar op de inwendige gevestigd zijn.
(1) Ts. LXXXIV, 9,
313 de navolging van jesus christus.
Zalig zijn degenen, die tot liet inwendige doordringen , en trachten, door dagelijksclie oefeningen , zich meer en meer te bekwamen, om de liemelsclie geheimen te verstaan.
Zalig zijn zij, die vermaak hebben in zich met God bezig te honden , en die zich van alle beletselen der wereld ontdoen.
O mijne ziel, geef acht op deze dingen, en sluit de deur uwer zinnelijkheid , opdat gij mo-get hooren, wat de Heer, uw God, in u spreekt.
3. Christus. — Dit zegt nw beminde : Ik; ben uwe zaligheid, mv vrede en uw leven.
Houd n bij Mij, en gij zult den vrede vinden.
Verlaat al het vergankelijke, en zoek het eeuwige.
Wat is al het tijdelijke anders, dan bedrog? En wat baten al de schepselen, zoo gij van den Schepper zijt verlaten ?
Na dus alles vaarwel gezegd te hebben, maak u behagelijk en getrouw aan nwen Schepper, opdat gij de ware gelukzaligheid moget erlangen.
o e f e n i n g.
De ziel bereidt zich wel om te aanhooren, het-gene de Heer haar inwendig zegt , als zij in de eenzaamheid, in stilzwijgendheid en gebed leeft, niets meer verlangt dan alleen met haren God te wezen, en als zij Hem in zich door een levend en eerbiedig geloof zoekt; als zij aandachtig en getrouw is aan de bewegingen zijner genaden, aan den indruk zijner tegenwoordigheid, en aan de betrachting zijner liefde. Derhalve, eenen aandaohtigen geest hebbende en eene ge-troowe liefde, den geest aandachtig op hetgene God van ons begeert, en het besluit iu het hart
DERDE BOEK.
van lietzelve te doen, dit is zicli krachtdadig voorbereiden om God te aanliooien, eu om die in de innigste mededeeling van zijnen geest te ontvangen. God spreekt onophondelijk tot ons door zijne ingevingen en de heilige voornemens, die Hij ons geeft om ons zeiven te versterven en voor Hem alleen te doen leven. Maar wij luisteren naar Hem niet, of wij luisteren alleen in het voorbijgaan ; en onze ziel, geheel door de zinnen verslonden, geheel door hare driften ontroerd en met uitwendige zaken bezig, maakt zicli ongeschikt eu onwaardig om de inwendige werkingen van God te gevoelen. Men moet dan den geest een besluit doen nemen, van weinig aau de schepselen te denken en van hen te spreken, van het stilzwijgen en de eenzaamheid te beminnen, van onze ziel met de tegenwoordigheid Gods, en ons hart met zijne liefde te voeden, en van in alles voor Hem en onder zijne oogen te werken, om een inwendigen mensch te worden, die uit en voor God leeft, gelijk ieder Christen moet doen om zalig te worden.
a E B E D.
Vermoeid over de uitstorting mijner zonden, over de beweging mijner driften en over de nutteloosheid mijner begeerten, kom ik tot TJ, Heer! om ü vurig te bidden van mijnen geest en mijn hart terug te brengen tot hun middenpunt, hetwelk uwe tegenwoordigheid en uwe liefde is. Het smart mij, o mijn God! zonder U te leven, en ik kan mij zeiven niet meer verdragen als vlugteling van uwe tegenwoordigheid en als banneling van uw hart. Ach! geef dat ik dikwijls aan mij zeiven en aan de inwendige voorwerpen vrage :
313
214 de navolging van jksïs cuiustus.
waar is uw GodP Alles spreekt mij van U, en niets doet mij aelit nemen op U. Gij zijt in mijn binnenste, en ik zoek U in mijn uitwendige, dat mij verstrooit en mij van ü verwijdert. O leven mijner ziel! o middenpunt mijns liarten ! o over-heerscliend en opperst voorwerp van mijnen geest! wanneer zal liet wezen, dat ik zal zien lietgene ik geloof, en bezitten wat ik bemin ? Maak, dat op liet oogenblik waarop mijn geest door uwe tegenwoordigheid zal getroffen worden, alles valle en alles in mijn liart wijke. Amen.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Dat de waarheid inwendig zonder gedruisch van woorden spreekt.
1. De ziel. — Spreek Heer, want me dienaar hoort (1). ƒ/■ hen v/c dienaar, (jeef mij verstand, om nwe geboden te kennen. (2).
Neig mijn hart naar de woorden van uwen mond; uwe spraak vloeije, als dauw.
De kindereu van Israël zeiden weleer tot Mozes: spreek gij tot ons, en wij zullen hooren : de Heer spreke niet tot ons, opdat wij niet sterven. (3).
Niet zoo. Heer, niet zoo bid ik, maar ik smeek veeleer ootmoedig en verlangend met den profeet Samuël, spreek. Heer, want mo dienaar hoort.
Dat Mozes noch eeu der profeten tot mij spreken; maar spreek Gij liever. Heer God, ingever en verlichter van al de profeten: want Gij alleen kunt, zonder hen, mij volkomen onderrigten; doch zij zullen, zonder u, niets vorderen.
(1) I. aeji. III, 10.
(2) Ps. CXVIII, 125.
(3) Exod. XX, 19.
DERDE BOEK.
2. Zij kunnen wel woorden doen klinken, maar zij doen die niet begrijpen.
Zij spreken bevallig-; doeli, als gij zwijgt ontsteken zij liet hart idet.
Zij geven de letter, maar Gij ontdekt daarvan den zin.
Zij brengen de geheimen voor , maar Gij doet daarvan de beteekenis kennen.
Zij stellen de geboden voor , maar Gij helpt die volbrengen.
Zij toonen den weg; maar Gij geeft sterkte, om dien te bewandelen.
Zij werken slechts uitwendig; maar Gij onder-rigt en verlicht de harten.
Zij besproeijen van buiten; maar Gij schenkt de vruchtbaarheid.
Zij roepen met woorden; maar Gij verleent aan het gehoor het begrip daarvan.
3. Mozes spreke dus niet tot mij, maar Gij, Heer, mijn God, die de eeuwige waarheid zijt: opdat ik niet sterve en onvruchtbaar worde, indien ik slechts uitwendig vermaand en inwendig niet ontstoken ben : opdat het mij niet tot veroordeeling strekke, uw woord gehoord en niet gevolgd, gekend en niet bemind, geloofd en niet onderhouden te hehben.
Spreuk dus. Heer, zeemt um dienaar hoort: Gij immers hebt de woorden van liet eeuwige leven. (1)
Spreek mij, tot eenige vertroosting van mijne ziel en tot verbetering van mijn gansch leven, doch voor U, tot lof en roem en eeuwige eer.
OEFENING.
God spreekt tot den geest door zijn licht, en (1) Joan. VI, 69.
215
316 BE NAVOLGING VAN JESUS CIIEISTUS.
tot liet linrt door zijne ingevingen. Alles, wat ons de Profeten zeggen door liet lezen van de lieilige Sclirift, en de predikers door de waarheden, welke zij ons verkondigen, dit alles overtuigt geenen geest, noeli raakt een hart, indien God niet tevens door zijne genade tot hem spreekt. Men moet dan den Heer bidden , dat Hij tot ons inwendig spreke, als wij uitwendig de heilige waarheden hooren verkondigen of ze lezen ; uit vrees van voor zijne oogen nog pligtiger te worden, indien wij het woord Gods aanhooren, zonder het te onderhonden; als wij de waarheden kennen, zonder ze te volgen; als wij zijnen wil kennen , zonder dien te volbrengen.
ü E n E D.
Spreek, Heer! maar spreek tot mijne ziel op eene wijze om U te doen verstaan en gehoorzamen. Doe haar de inzigten kennen, die Gij wegens hare zaligheid hebt, en doe haar de middelen gebruiken, om ze te bewerken. Mijn Jesns! leer den Christenen wat Gij voor hen zijt, en wat zij voor U behooren te wezen. Onderwijs hen in de grondstellingen van uw Evangelie, en moedig ïien tevens aan om ze in het werk te stellen. Immers, wat zou het hun baten te gelooven, hetgeen Gij wilt dat zij gelooven, indien zij niet alles inspannen om te doen hetgene zij gelooven, en met het geloof ook het leven eens Christens vereenigen! O eeuwig Woord des Vaders! door wien Gij gesproken en alles gemaakt liebt: spreek tot mijne ziel, en zeg haar dat Gij haar Zaligmaker\'zijt, maar werk en voltrek in haar het werk harer zaligheid. Amen.
derde boek.
DERDE HOOFDSTUK.
Dat men Gods woorden met ootmoed moet hooreu, en dat velen die niet overwegen.
1. Ceimstus. — Zoon, koor mijne woorden, die zoetste woorden, welke alle wetenseliap van de filozofen en wijzen dezer wereld overtreffen.
Mijne woorden zijn geest en leven (1) en moeten niet naar mensclielijken zin beoordeeld worden. Men moet daarin geen ijdel zelfbehagen zoeken; maar men moet die in stilte aanhooren , en met alle ootmoed en groote zucht aannemen.
3. De ziel. — En ik zeide ; zaliy is degene, wien Gij, lieer, onderrigt, en in uwe wet onderwijst, om hein-de kwade dagen te verzachten (2), en hem op aarde niet ongetroost te laten.
3. Chuistus. — Ik, zegt de Heer, heb van het begin de Proleten onderwezen , en houd tot nu toe niet op, tot allen te spreken; maar velen zijn voor mijne stem doof en verhard.
Velen hooren de wereld liever, dan God : zij volgen ligter de begeerlijkheid van hun vleesch, dan het welbehagen van God.
De wereld belooft tijdelijke en geringe dingen , en men dient haar met groote drift ; Ik beloof de hoogste en eeuwige goederen, en de harten der menschen zijn daaraan ongevoelig.
Wie dient en gehoorzaamt mij in alles met zoo groote zorg, als men de wereld en hare meesters dient?
Schaam u, Sidou, zegt de zee (3); en zoo gij de reden vraagt, hoor dan waarom.
(1) Ooan. Ti, 64.
(2) Ps. xem, 12 en 13.
(3) Isaias XXIII, 4.
217
10
218 DE NAVOLGING VAN JESÜS CHRISTUS.
•
Om eeue geringe bediening doet men eene lange reis; om liet eeuwige leven wordt door velen naanwelijks een voet verzet.
Een nietig gewin wordt nagejaagd; om eenen penning wordt somwijlen schandelijk getwist; om eene nietige zaak en eene kleine belofte vreest men niet, zieli dag en nacht af te matten.
4. Maar, o schande! voor een onveranderlijk goed, voor eene onschatbare belooning, voor eeue hoogste eer en eene eiudelooze heerlijkheid , is men te traag , om zelfs een weinig moeite te doen.
Trage knecht, die zoo ligtelijk klaagt, schaam n derhalve, dat geene vaardiger tot het verderf, dan gij tot het leven, bevonden worden.
Zij trachten meer naar de ijdelheid, dan gij naar de waarheid.
Zij echter worden menigmaal in hunne hoop te leur gesteld; maar mijne belofte bedreigt niemand, noch zendt dengenen, die op Mij betrouwt, ledig weg.
Wat Ik beloofd hel), dit zal Ik volbrengen , mits iemand, tot het einde toe, getrouw in mijne liefde volharde.
Ik ben de belooner van alle deugdzamen, en strenge beproever van alle godvruchtigen.
5. Schrijf mijne woorden in uw hart, en overleg die ijverig; want zij zullen u, ten tijde der bekoring, zeer noodig zijn.
Wat gij uiet verstaat, als gij het leest, dat zult gij , in den dag der bezoeking, kennen.
Ik ben gewoon, mijne uitverkorenen op tweederlei wijzen te bezoeken, namelijk door bekoring eu door vertroosting.
derde boek.
Eu Ik geef liun dagelijks twee lessen : de eene, met Imnne gebreken te berispen; de andere, met hen tot voortgang in de dengd te vermanen.
Wie mijne woorden kent en die versmaadt, lieeit daarin zijnen regter in den jongste.n dag. (1).
Geled om de genade der godsvrucW te verzoeken.
6. De ziel.— Heer, mijn God! Gij zijt al mijn goed; en wie ben ik, om tot U te durven spreken ?
Ik ben uw armste dienaar en een verworpen aardworm ; ik beu veel ellendiger en veraclite-lijker, dan ik weet en durf zeggen.
Gedenk tocli, Heer, dat ik niets ben, niets beb, en niets vermag.
Gij alleen zijt goed, regtvaardig en heilig : Gij kunt alles. Gij verleent alles, Gij vervult alles, terwijl Gij den zondaar alleen ledig laat.
Wees uwe ontfermingen gedaehtig, en vervul mijn hart met uwe genade, Gij, die niet wilt, dat uwe werken ledig zijn.
7. Hoe kan ik, in dit ellendige leven, den last van mij zeiven dragen, indien uwe barmhartigheid en genade mij niet versterken?
Wil uw aanschijn van mij niet afwenden; wil uwe bezoeking niet uitstellen; wil uwe vertroosting niet onttrekken , opdat mijne ziel voor u niet worde , als eene aarde zonder water (2).
Heer! leer mij meen vfil volbrengen (3); leer mij waardig en ootmoedig voor U verkeeren , wijl Gij mijne wijsheid zijt, die mij in waarheid
(1) Joan. XII, 48.
(2) Pa. CXLII, G.
(3) Ibid, 10-
219
220 de navolging van jesus Christus.
kent, en gekend hebt, eer de wereld werd ge-scliapen, en eer ik in de wereld werd geboren.
OEFENING.
Het is verwonderlijk te zien, hoe veeleeneijdele en bedriegelijke hoop aan de menschen voor een tijdelijk en vergankelijk goed doet ondernemen, en het weinige dat eene vaste en zekere hoop, gegrond op het woord van God zeiven, aan de Christenen voor een geestelijk eeuwig goed doet ondernemen. Het vooruitzigt van eenig belang, en de hoop van eenige goederen te winnen, hoe onzeker ook, moedigt alle harten aan, behaagt ons zeer, droogt alle tranen af, en ondersteunt ons in alle moeijelijkheden ; en men acht zich voor zijnen arbeid wel beloond, als men de eer behaald, het vermaak genoten of het goed bekomen heeft, hetwelk men verlangde. Er is niets dan de hoop op het paradijs en het vooruitzigt van een eeuwig geluk, hetwelk door het geduld en door de goede werken kan verdiend worden, hetgeen niemand aanmoedigt, ondersteunt, noch troost; eu men is alzoo neêr-slagtig en moedeloos op het aanzien van den hemel, dien men kan winnen met te trachten wel te lijden, alsof de hemel niets ware. Hoe komt dit? Het is, omdat men te veel verkleefdheid voor de tegenwoordige zaken , eu te veel onverschilligheid voor de toekomende heeft; en die zwakheid van onze hoop komt uit de kwijning van ons geloof voort.
GEBED.
Ik ben ten hoogste beschaamd. Heer! te zien dat ik mij zooveel moeite geef om de wereld te behagen eu mijne driften te bevredigen, en zoo
deude boek.
weinig, om uwe regtvaardiglieid door werken van boetedoening\', ot\' uwe goedheid door naauw-gezette pligtsvervulling te bevredigen! Helaas! waarom doe ik voor U niet, o mijn God ! liet-gene ik voor mij doe? Waarom lieb ik zooveel ijver niet om U te behagen, als ik ijver lieb om mij zeiven te voldoen? Verander, Heer! verander het voorwerp en de genegenheid mijns harten. Stel U in mijne plaats, en maak dat uwe liefde in mij zoo vurig worde om aan U te behagen, als mijne eigenliefde vurig is om mij zeiven te bevredigen. Geef mij de lielde voor U, die men als eene vergoeding mag noemen , dat is te zeggen, die door hare vurigheid en volstandigheid de traagheid en veranderingen van mijne liefde voor U herstelle. Amen.
VIERDE HOOFDSTUK.
Dat meu in waarheid en ootmoed voor God moet wandelen.
1. Christus. -— Zoon, wandel voor Mij in waarheid, en zoek Mij altijd in de eenvoudigheid uws harten.
Wie in waarheid voor Mij wandelt, die zal tegen de kwade aanvechtingen beveiligd worden; en de waarheid zal hem van de verleiders en de lasteringen der boozen bevrijden.
Als de waarheid u zal vrij gemaakt hebben , zult gij waarlijk vrij zijn, en de ijdele woorden der menschen niet achten.
2. De ziel. — Heer! het is waar, gelijk Gij zegt : het geschiede, bid ik, aldus met mij : dat uwe waarheid mij onderrigte, mij behoede en mij tot een zalig einde beware.
231
223 de navolging van jescs christus.
Zij bevrijde mij van alle kwade neiging en ongeregelde liefde, en ik zal in eene groote vrijheid des harten met U verkeeren.
3. Christus. — Ik zalu leeren, zegt de Waarheid, hetgene regt en behagelijk voor Mij is.
Overdenk met groot mishagen en droefheid uwe zonden, en verbeeld u nimmer, om uwe goede werken, iets te zijn.
Gij zijt inderdaad een zondaar, en aan vele driften onderhevig en daarin verwikkeld.
Uit u zeiven helt gij steeds naar het niet: gij valt dra, wordt dra overwonnen, dra ontsteld, dra ontmoedigd.
Gij hebt niets, waarop gij u kunt beroemen; maar veel, waarom gij u moet verachten: wijl gij veel zwakker zijt, dan gij kunt begrijpen.
4. Dat u derhalve van alles, wat gij doet, niets groot schijne.
Niets schijne u verheven, niets kostbaar en verwonderlijk, niets achtingswaardig, niets hoog, niets waarlijk prijsbaar en wenschelijk, dan hetgene eeuwig is.
Dat ii boven alles de eeuwige waarheid behage ; dat uwe zeer groots nietigheid u steeds mishage.
Vrees niets zoozeer, verafschuw en vlugt niets zoo zeer, als uwe ondeugden en zonden, weikeu meer moeten mishagen , dan alle verlies van goederen.
Eenigen wandelen niet opregt voor Mij; maar door zekere nieuwsgierigheid en laatdunkendheid vervoerd, willen zij mijne geheimen kennen en Gods verhevenheden begrijpen, terwijl zij zich zelve en hunne zaligheid verwaarloozen.
Deze, daar ik hen tegenstreef, vallen, om hunne hoovaardigheid en weetgierigheid, dikwijls iu groote bekoringen, en zonden.
DERDE BOEK.
5. Vrees Gods oordeelen, beet voor de gramschap van den Almogende.
Wil de werken van den Allerhoogste niet doorgronden; maar onderzoek uwe ongeregtigheden, in hoe veel dingen gij misdaan , hoe veel goed gij verzuimd hebt.
Eenigen stellen hunne godsvrucht alleenlijk in boeken, eenigen in beelden, en eenigen in uiterlijke teekenen en afbeeldingen.
Eenigen hebben Mij in den mond, maar weinig in het hart.
Daar zijn anderen, die, in het verstand verlicht eu in het hart gezuiverd, altoos nanr het eeuwige verzuchten; ongaarne van het aardsche hooren, met droefheid aan de noodwendigheden der natuur voldoen; en deze gevoelen, wat de Geest der waarheid in hen spreekt.
Want Hij leert hun het aardsche versmaden en het hemelsche beminnen; de wi-re.ld verachten en den ganschen dag en nacht naar den hemel verlangen.
OEFENING.
Niets znl u beter doen beseffen wat Gij zijt, dan het gevoelen uwer ellenden. Even als gij niets dan neiging tot het kwaad gevoelt, zoo moet gij u door geeue gevoelens van ijdelheid of welbehagen verheffen. Gelukkig eeneziel, die zich tracht te kennen, en weet te zuchten over al de zwakheden , ellenden en ongeregelde neigin-gan,ditizij in zich vindt! Want dit is het, wat haar aan God onderwerpt, wat haar dringt dikwijls tot hem hare toevlugt te nemen en zich onder zijne almogende hand te vernederen. Het is dat onophoudelijk gevaar, waarin zij zich be-
223
324 DE NAVOLGING VAN JESTIS CHRISTUS.
vindt, van onder de bekoringen te bezwijken , hetgene zooveel voortbrengt, dat zij, ten opzigte van God zicli in eenen staat van gedurige afhankelijkheid , en van eene opregte en volstandige ontblooting behoudt. Maak van nu af het voornemen , alle beproevingen, \'velke Hij u zal overzenden, van Gods hand te aanvaarden, zijne in-zigten te volbrengen, en u aanzijn welbehagen te onderwerpen.
G E B r, D.
Daar het mij bekend is, o mijn God! dat er ü niets meer behaagt dan de gesteltenis van eeue ziel, die geheel van ü afhangt, en die zieh be-vlijtigt om uwen wil te kennen en te volbrengen, zoo verzoek ik U de genade, mij leerzaam te maken voor uwe ingevingen en getrouw om ze te volgen. Ik gevoel wel, dat het uw wil is, dat ik eene opregte en volledige verkleefdheid hebbe voor uwe dienst, eene groote naauwkeu-righeid voor mijne pligten en eene volkomene onderwerping aan uwen wil; maar Gij wilt tevens, dat ik in alles met eenen inwendigen geest, en met een waar verlangen van U te behagen, voortga. Dit is hetgene ik IJ verzoek, o mijn God! mij, bij voorkeur aller sehepselen, niet bezig te houden dan met of voor U, niets te achten dan hetgene eeuwig is, en als nietig te rekenen al wat met den tijd voorbijgaat. Wanneer, o mijn God, zal een inwendig, een verstorven leven voor alle zaken, een verborgen leven in ü met Jesus Christus, mijn aandeel worden, zoo als dit mijn verlangen is? Vereenig innig mijne ziel met L ; win en hecht mijn hart aan uwe liefde in den tijd en in de eeuwigheid. Amen,
derde hoek.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Over het wonderbare uitwerksel der goddelijke liefde.
1. De ziel. — Ik loof U, hemelsolie Vader, Vader van mijnen Heer Jesus Christus, dat Gij U gewaardigd liebt, mij ellendige te gedenken.
O Vader van harnihartlgJmd en God aller ver-Iroosting (1)! ik bedank U. dat Gij mij, die alle vertroosting onwaardig ben, somwijlen door uwe vertroosting verkwikt.
Immer en altoos loof eu verheerlijk ik U met uwen eeniggeboren Zoon en den Vertrooster, den heiligen Geest, in alle eeuwen der eeuwen.
O Heer God, mijn heilige Minnaar! als Gij in mijn hart komt, zal al mijn binnenste zich verhengen.
Gij zijt mijn roem en de blijdschap mijns harten ; Gij zijt mijne hoop en mijne toevlugt in den dag mijner kwelling.
2. Maar omdat ik in uwe liefde nog zwak en in de deugd onvolmaakt ben, daarom heb ik noodig, door U versterkt en getroost te worden: bezoek mij dus dikwijls, en onderrigt mij in uwe heilige wet.
Verlos mij van mijne kwade driften, en genees mijn hart van alle ongeregelde geneigdheden, opdat ik, van binnen genezen, en wel gezuiverd zijnde, bekwaam worde om U te beminnen, sterk om te lijden, en standvastig om te volharden.
225
3. De liefde is iets groots , een zeer groot goed, welk alleen alles, wat zwaar is, ligt maakt.
(1) II. Cor. I, 3.
10*
226 DE NAVOLGING VAN JESUS CHEISTUS.
en alle ongelijkheid met een gelijk gemoed verdraagt.
Immers, zij draagt den last zonder last, en maakt alles, wat bitter is, zoet en smakelijk.
De liefde van Jesns is edelmoedig; zij drijft den menscli, om groote dingen nit te werken , en wekt hem, om steeds naar moer volmaaktheid te trachten.
De liefde streeft naar boven, en wil door geene aardsche zaken wederhouden worden.
De liefde wil vrij en van alle wereldsche geneigdheid ontdaan zip , opdat linre inwendige beschouwing niet worde gehinderd, opdat zij door tijdelijk belang niet belemmerd of door wederwaardigheid niet ontmoedigd worde.
Niets is zoeter, niets is sterker, niets verhevener, niets uitgestrekter, niets genoegelijker, niets in den hemel of op de aarde volkomener of beter, dan de liefde; omdat de liefde uit God gesproten is, en ook niet dan in God, boven al het geschapene rust kan vinden.
4. Wie bemint, die vliegt, loopt en is verheugd; hij is vrij en wordt niet wederhouden.
Hij geeft alles, voor alles, en bezit alles in alles, omdat hij, boven alles, in het eenige opperste goed berust, uit welk a!le goed vloeit en voortkomt.
Hij ziet niet naar de giften, maar wendt zich, boven alle goed, tot den Gever.
Meermaals kent de liefde geene maat; maar ontvlamt zij boven alle maat.
De liefde gevoelt geenen last, acht geene moeiten, betracht meer dan zij vermag, wendt geene onmogelijkheid voor, wijl zij meent dat zij alles kan en mag.
DERDE BOEK.
Zij is dus tot alles gescliikt, en verrigt eu volvoert veel, waarlüj, die niet bemint, moedeloos en neerslagtig wordt.
5. De liefde waakt, en sLmpt zelfs niet gedurende den slaap.
Zij mat zieh af, zonder zieli te vermoeijen; zij wordt geprangd, zonder zieh te belemmeren; zij wordt verschrikt zonder zieh te ontstelbn; maar, als eene levendige vlam en brandende fakkel, verheft zij zich naar boven en dringt zij gerust door.
Zoo iemand bemint, weet hij wat dit woord bet eekent.
Een groot geroep in de ooren van God is reeds, de brandende zucht van eene ziel. die zegt; mijn God, mijne liefde! Gij zijt geheel de mijne, en ik ben geheel de uwe.
6. Laat mij in liefde toenemen, opdat ik leere met den inwendigen mond des harten te smaken, hoe zoet het is, te beminnen, en in de liefde als te smelten en te smooren.
Laat mij door de liefde worden ingenomen, zoodat ik door overgroote vurigheid en verrukking boven mij zeiven gevoerd worde.
O ! dat ik een lied van liefde zinge , en U, mijnen Geliefde, naar boven volge ; dat mijne ziel, van liefde juichende, in uwen lof bezwijke.
Dat ik TJ meer dan mij zeiven, ook mij zeiven niet dan om U, en allen die U waarlijk beminnen, in U beminne; gelijk de wet van liefde, die uit U haar licht ontleent, dit gebiedt.
7. De liefde is ving, opregt, godvruchtig, opgeruimd en vrolijk; zij is sterk, verduldig, getrouw , voorzigtig, langmoedig en dapper, en
327
338 DE NAVOLGING VAN JESÜS CHRISTUS.
zoekt nimmer zich zelve: want waar iemand zioli zei ven zoekt, daar vervalt liij van de liefde.
De liefde is omzigtig, ootmoedig- en eenvoudig: zij is niet weekelijk, niet ligtzinnig, noeli op ijdele dingen uit : zij is matig , kuiscli, gestadig, rustig, en wegens alle zintuigen behoedzaam.
De liefde is aan hare oversten onderdanig en gehoorzaam, voor zioli zelve gering en verachtelijk, jegens God vroom en dankbaar, terwijl zij altoos op Hem betrouwt en hoopt, ook dan, als zij in God geenen smaak vindt, omdat men zonder smart in de liefde niet leeft.
8. Wie niet bereid is, alles te lijden en geheel van den wil zijns geliefden af te hangen, die is niet waardig een minnaar geheeten te worden.
Een minnaar moet alles, wat hard en bitter is, om zijnen geliefde gaarne omhelzen, en om geene tegenheden van hem afwijken.
o F, F E N i N G.
Wie zal ooit de wonderbare uitwerkingen dei-liefde Gods in eene ziel, die aan hare indrukken en beproevingen getrouw is, kunnen begrijpen en uitleggen? Het is beter ze te gevoelen dan te bespreken, en het is volmaakter ze in het werk te stellen dan die te gevoelen. Wat werkt de liefde Gods niet uit, als zij levend, sterk en volledig is in eene ziel, die dooi- de schoonheden en goedheden van haren Schepper is ingenomen, en door de vurigheid van zijne heilige liefde bezield? Zij denkt dikwijls aan Hem, want men kan niet vergeten wat men bemint; zij onderneemt alles om Hem te behagen, zij verdraagt alles om zijne liefde; zij vermijdt zorgvuldig ue ligte onvrijwillige gebreken : want hoe kan men
O F. li. DE BOEK.
229
God beminnen en Hem willen mishagen ? Zij wenscht den Heere alle goed wat liij bezit en wat hij is; zij zou willen, dat al de harten der menschen maar cén hart waren, en dat dit eene hart van eenen seraf ware; zij verblijdt zich over al den lof en de eer, die Hem in den hemel en op de aarde gegeven wordt; zij noodigt alle schepselen uit om Hem te beminnen en te loven; zij zou Hem met verlies van haar leven, en van haar wezen zelfs, eene vermeerdering van geluk der voldoening willen bezorgen, indien dit koude wezen; zij kan zich over zijn verlies niet troosten; zij zucht onophoudelijk naar het geluk van Hem te aanschouwen; zij aanziet het leven als eene ballingschap, welke de wil alleen van haren God voor haar verdragelijk maakt; zij aanziet met vreugd den dood als het eenig middel om Hem te bezitten en Hem nooit meer te vergrammen; zij brandt door een geheim, hevig en gloei-jend vuur, dat haar in Gods tegenwoordigheid, in- en voor God verteert ; zij behoort aan zich zelve niet meer, maar aan Hem, dien zij meer dan zich zei ven bemint; zij zoekt, zij vindt, zij ziet overal haren God; hare vreugde en haar geluk in deze wereld is : te lijden, zich te vernederen, zich zelve te verzaken, zich te versterven, en aan alles, wat zinnelijk is, te sterven, om het hart van haren God te winnen. Zij gelooft, zij hoopt, zij bemint ten hoogste, door den eerbied, de achting en verkleefdheid, die zij voor den Bewerker van haar geloof, van hare hoop en van hare liefde heeft. God bestaat, zegt zij, en dat is genoeg voor mijn geluk, voor mijnen troost en voor mijne blijdschap. God verdient dat men hem diene; hij wil dat ik dit of dat voor hem
330 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
doe en lijde; Jesus Christus heeft het wel voor mij gedaan en geleden ; ziedaar de beweegredenen, die haar doet werken en lijden. Zij houdt zieh niet tevreden met zich in alles aan de geboden van li-.Ten God te onderwerpen; maar volgt nog zijne gentgeuheden in, en rekent het zich tot eene wet zijn welbehagen te volbrengen. Kortom, eene ziel, die haren God bemint, leeit niet mter, maar God leeft in haar.
G E B B D.
Hos is het mogelijk, Heer! dat Gij, die hoogst beminnenswaardig zijt, en die ons zoo zeer bemint, hoe is het mogelijk, dat wij zoo weinig liefde voor U hebben! Ontsteek op nieuw in onze harten het vuur der heilige liefde, hetwelk Gij, o mijn Zaligmaker! uit den hemel op de aarde ge-bragthebt, en waardoor Gij wilt dat zij brande. Maak dat wij, ongevoelig of onverschillig voor alle schepselen, geene vurigheid of verkleefdheid dan voor ü alleen hebben, en dat wij, altijd bereid zijnde om alles te lijden en te verliezen, liever dan een oogsnblik uwe liefde te verliezen, U boven alles beminnen, en dat alles voor ons minder aanzienlijk zij dan Gij. Onderhoud in ons die gewone liefde, die de heiligmakende genade is; boezem ons die werkelijke liefde in, waardoor al onze werken bezield worden; geef ons die altijddurende liefde, die ons voor en door U doende leven, het geluk bezorge van in de oefening uwer liefde te sterven , om ze in de gelukzalige eeuwigheid te vervorderen. Amen.
DEUDE BOEK.
ZESDE HOOFDSTUK.
Over de beproeving van een waren inlnnaar.
1. Chtüstus. — Zoon, gij zijt nog-geou sterke en Ivloeke minnaar.
De ztel. — Waarom, ITeer?
CmiiSTüS. — Omdat gij , om eene geringe tegenheid , afwijkt van lietgene gij begonnen liebt, en al te begeerig naar vertroosting zoekt.
Een sterke minnaar staat in de bekoring vast, en geeft aan de listige ingevingen van den vijand geen geloof.
Gelijk ik liem in voorspoed beliaag, zoo mishaag ik denzelven niet in tegenspoed.
3. Een kloeke minnaar ziet niet zoo zeer naaide gift van den beminnende , als naar de liefde van den gever.
Hij geeft eerder acht op de genegenheid dan op de waarde, en stelt alle geschenken beneden zijnen beminde.
Een edelmoedige minnaar berast niet in het geschenk, maar boven alle geschenk in Mij.
Het is d iarom niet al verloren, indien gij somwijlen jegens Mij of mijne Heiligen minder wel gezind z\'jt, dan gij zoudt willen.
Di\') goede eti zoete ge: egenheid, welke gij bij w\'jl -i gevoelt, is een uitwerksel der aanwezige genade, en zekere voorsmaak van liet hemelsche vaderland, waarop m;n niet te veel moet steunen, wijl die gaat en komt.
Doeh tegen de invallende kwade neigingen des gemoeds te strijden, en de inblazing des duivels te verachten, is een kenmerk van deugd en groote verdienste.
231
233 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
3. Dat dus de vreemde verbeeldingen, over welke stof ook die worden ingegeven, n niet verontrusten.
Behoud een standvistig voornemen en eene opregte meeniug tot God.
Ook is het geen bedrog, dat gij somwijlen plotseling in den geest wordt opgetogen, en terstond tot de gewone beuzelingen des harten terugkeert.
Deze immers lijdt gij eerder tegen uwen dank, dan dat gij daarin werkt, en zoolang zij u mishagen, en gij er aan wederstaat, is het eene verdienste en geen verlies.
4. Weet, dat de oude vijand er op uit is, om uw voornemen in het goede te verhinderen eu van alle godvruchtige oefening te verwijderen, namelijk van de vereering der Heiligen, van de godvruehtige overweging van mijn lijden, van de nuttige herinnering aan uwe zonden, van de waakzaamheid over uw eigen hart en van het vaste voornemen om in de deugd te vorderen.
Hij geeft vele booze gedachten in, om u verdriet en afschrik te verwekken, om u van liet gebed en de heilige lezing af te trekken.
Eene ootmoedige biecht mishaagt hem, en hij zoude, indien hij kon, de communie doen ophouden .
Geloof noch acht hem, ofschoon hij u meermaals strikken van verleiding spant.
Geef hem de schuld, wanneer hij u booze en onzuivere dingen voorhoudt; en zeg hem : ga, onzuivere geest: schaam u, ellendige; gij zijt wel vuil, die mij zulke dingen in de ooren blaast.
Ga weg van mij, zeer booze verleider : gij zult
DEUDE BOEK.
geen deel in mij hébben; maar Jesus zal, als een sterke strijder, met mij zijn, en gij znlt be-sclir.amd staan.
Ik wil liever sterven eu alle pijn onderstaan, dan u inwilligen.
Zwijg en verstom; ik zal niet meer naar n lioo-ren, al wilt gij mij nog meer plagen.
De Heer is mijn licht en mijne zedigheid : icien zal ïk vreezen? Al staan er legers tegen mij op, zal mijn hart niet schriMen (1) .- de Heer is mijn helper en mijn verlosser. (3)
5. Strijd, als een goed krijgsman; en indien gij somtijds uit zwakheid valt, herneem grootere kracht, dan te voren, terwijl gij op mijne meerdere genade vertrouwt; en wacht u degelijk voor ijdel zelfbehagen en hoogmoed.
Hierdoor worden velen in dwaling gebragt, en vervallen zij somwijlen tot eene bijna ongeneeslijke verblindheid.
Deze val der hoovaardigen, die zich dwaasse-lijk veel laten voorstaan, zij u tot behoedzaamheid en gestadige vernedering.
OEFENING.
Ik begrijp, dat de ware liefde voor God meer kan bestaan, in voor Hem de dorheid des geestes, de smakeloosheden en lastige bekoringen te verduren , zonder ze nogtans te volgen , dan in het ontvangen van den inwendigen smaak, de zoetheid en vertroostingen; want in deze laatste ontvangt men veel van zijnen God, maar in de eerste geeft men Hem veel, In de eene bemint men de gaven Gods, en in de andere bemint men Hem
(1) Ps. XXVI, 1 en 3.
(3) Ps. XVIII, 15.
333
234 DE NAVOLGING VAN JESÜS CHRISTUS.
zeiven en zijnen heiligen wil, bij voorkeur van al zijne gaven; en de liefde, die ons God doet beminnen voor lietgene liij is, is volmaakter dan die, welke ons liem doet beminnen voor lietgene hij ons geeft. O, welk groot vermaak schept God in het aanschouwen van eene ziel, die altijd op zich zelve waakt, om haar liart van de minste gebreken te bevrijden; die zich altijd met hare pligten bezig houdt, uit eerbied voor zijne geboden en door verkleefdheid aan zijnen heiligen wil; en die altijd edelmoedig is om al de ongeregelde bewegingen te bestrijden, welke hare begeerlijkheid en de bekoringen des duivels in haar doen. oprijzen! Eene ziel, die aan zich zelve niets toelaat of zich niets vergeeft; die haar best doet om te beantwoorden aan de inzigten, die God over haar heeft, om in zich al wat menschelijk is te vernietigen, en in zich het rijk der eigenliefde uit te roeijen, zulk eene ziel neemt tot regel van haar gedrag deze grondstelling van de ware liefde: Alles om aan God te behagen, en niets om mij zelve te voldoen. Maar wat het hart van God verrukt, is, te zien, dat die ziel, waarlijk door de sterkte en de genade van zijnen geest bekleed, in den strijd tegen hare driiten, niets kan verdragen wat aan het welbehagen van God zou strijdig wezen ; van te zien, zeg ik, dat zij geenen troost noch eenige zigtbare liulp vraagt, zoekt of ontvangt, en haar vermaak stelt in het genoegen, dat God neemt van haar te zien lijden, zonder zelfs verzekerd te wezen dat hij er vermaak in neemt. Hare onderwerping en overgeving zijn haar troost en hare hulp; zij acht zich gelukkig, een slagtoffer voor de liefde van haren God te wezen.
berde boek. 335
g e b e d.
Heer! lever mij niet over aan de gevoeligheid imjuer cigenliel\'de, die niets wil lijden, noeli aan de nutteloosheid mijner begeerten, die mij altijd datgene doet verlangen wat ik niet doe. Doordring mijn hnrt door het geluk en de verbind--tenis, van alles voor U en gelijk (jij, te lijden. Maak, dat ik, geen ander belang hebbende dan het uwe, en niets willende dan hetgene Gij wilt, mij zoo gewillig aan de kwellingen van mijnen geest als aan den troost mijns harten onderwerpe; dat ik dikwijls lijdende tot U zegge : Wees voldaan, regtvaardigheid van mijnen God, terwijl ik nog in leven ben; immers Gij straft niet tweemaal dezelfde zonde. Zoodra Gij mij dan over mijne zonden in deze wereld straft, is dit eeu teeken, dat Gij mij daarvoor in de andere niet znlt straflen. Hoe min ik smaak in TJ zal vinden, des te meer ik U zal beminnen; hoe meer ik de ongeregelde neigingen mijns harten zal bestrijden, des te meer zal ik het bezit van het uwe verdienen. O mijn God! o mijn Zaligmaker! ik neem er genoegen in hier van allen troost beroofd te wezen, indien ik U slechts nooit vergramme. Welk geluk voor mij, een slagtoffer van Gal-varië, een martelaar van een gekruist hart, en een persoon te wezen, die geheel uwen wil is toegedaan. Amen.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Over het verbergen der genade onder do bewaring der ootmoedigheid.
1. Christus. —Zoon, het is voor u nuttiger en veiliger, de genade der godsvrucht te ver-
336 DE NAVOLGING VAN .TESUS CHRISTUS.
bergen, u daarover niet te verheffen, daarvan niet veel te spreken, en daaraan niet te veel te hechten; maar eerder u zeiven te verachten, en voor die genade , als aan eenen onwaardige, medegedeeld, te vreezen.
Men moet op die gesteldheid niet te veel staat maken, welke schielijk in eene tegenovergestelde kan veranderen.
Gedenk in de genade, hoe ellendig en behoeftig gij zonder de genade gewoonlijk zijt.
Ook bestaat niet daarin alleen de voortgang van het geestelijke leven , dat gij de genade dei-vertroosting hebt; maar dat gij met ootmoed, zelfverloochening en geduld de onttrekking van dezelve verdraagt, zoodat gij dan in den ijver des gebeds niet verflaauwt, noch uwe overige werken, welke gij volgens gewoonte moet doen, gansch achterlaat; maar, gelijk gij dit best zult kunnen en meenen, gaarne doet, zoo veel in u is; en om de dorheid of beangstheid van gemoed, welke gij gevoelt, u zeiven niet geheel verwaarloost.
3. Immers, velen zijn er , die , wanneer liet hun niet naar wensch gaat, dadelijk ongeduldig of vadzig worden.
Want de weg des menschen is niet altoos in zijne magt; maar het komt aan God toe, te geven en te vertroosten, wanneer Hij wil, en zoo veel Hij wil, en jegens wien Hij wil, juist gelijk het Hem behaagt, en niet meer.
Eenige onvoorzichtigen hebben , om de genade der godsvrucht, zich zeiven in het verderf ge-bragt, omdat zij meer wilden doen, dan zij konden, daar zij de maat hunner geringheid niet bedachten; maar eerder de neiging des harten, dan het oordeel der rede volgden.
DEIIDE BOEK.
En omdat zij vermetellijk grootero dingen ondernamen, dan aan God beliagelijk was, daarom hebben zij dra de genade verloren.
Zij, die in den hemel hunnest plaatsen, zijn behoeftig geworden en als nietig verlaten; opdat zij, vernederd en verarmd, zouden leeren, niet op hunne eigene wieken te drijven, maar onder mijne vleugelen te schuilen.
Wie in den weg des Heeren nog nieuwelingen en onervaren zijn, die kunnen, zoo zij zich niet door den raad van voorzigtigen laten geleiden, ligtelijk bedrogen worden en vergaan.
3. Indien zij eerder bun eigen gevoelen willen volgen, dan andere meer geoefenden geloo-ven, zullen zij een gevaarlijk einde heben, althans zoo zij zich van hun eigen goeddunken niet willen laten afbrengen.
Zelden laten zij, die bij zich zelve wijs zijn, zich nederig door anderen geleiden.
Weinig wijsheid en klein verstand met ootmoedigheid, zijn boter dan groote schatten van geleerdheid met ijdel zelfbehagen.
Het is voor u beter, weinig te hebben, dan veel, waarover gij u zoudt kunnen verhoovaardigen.
Hij handelt niet voorzigtig genoeg, die zich geheel aan de vreugde overgeeft, terwijl hij zijne vorige armoede en de heilige vrees des Hoeren vergeet, welke beducht is van de aangebodene genade te verliezen.
Ook is hij niet degelijk genoeg wijs, die, ten tijde van tegenspoed on bij elke zwarigheid, zich te moedeloos aanstelt, en minder vertrouwelijk, dan het behoort, over Mij denkt en gevoelt.
4. Wie, ten tijde van vrede, al te gerust wil
237
238 DE NAVOLGING VAN JESUS CURISTUS.
zijn, die zal meermaals, ten tijde van oorlog gt; al te neerslagtig en vreesaclitig bevonden worden.
Indien gij wist altoos nederig en gering bij u zei ven te zijn, en ook uwen geest wel wist te matigen en te regelen, zoudt gij zoo schielijk niet in gevaar en zonde vallen.
Het is een goede raad, dat gij, wanneer gij eenen geest van ijver gevoelt, overdenket, wat het zal zijn, als het licht weggaat.
En indien dit gebeurt, gedenk dan dat het het licht, welk Ik u, tot uwe behoedzaamheid en mijne glorie, voor eenigen tijd heb onttrokken, wederom kan terugkeeren.
5. Dusdanige beproeving is dikwijls nuttiger, dan dat gij altoos naar uw verlangen voorspoed zoudt hebben.
Immers, de verdiensten moeten hieruit niet afgemeten worden, of iemand meer hemelsche verschijningen en vertroostingen hebbe, of hij in de Schrift ervaren, of in een hoogeren graad geplaatst zij; maar of hij in ware ootmoedigheid gevestigd en met de goddelijke liefde vervuld zij, of hij altijd zuiver en enkel de eer van God betrachte, of hij zich zelvon voor niets achte, ja in de daad verachte, en van anderen zelfs liever veracht en vernederd, dan geëerd, wille worden.
OEFENING.
In den staat van onschuld, zou de mensch God met gewilligheid, gemak en volheid zijner liefde gediend hebben, omdat alles in hem zonder liefde aan zijne geboden zou onderworpen geweest zijn ; maar in den staat van zonde, waarin wij zijn, kunnen wij God bijna niet dienen dan met onophoudelijk tegen ons zelveu te strijden, noch
DERDE BOEK.
23!)
hem beminnen zonder ons zeiven te linten ; en wij doen bijna niets voor liem, dan dit, hetwelk wij tegen ons doen. Derhalve moeten wij ons ootmoedig aan de smakeloosheden, aan de dorheid en aan het verdriet, dat wij in onze oefeningen van godsvrucht ontmoeten, onderwerpen : wij moeten in de inzigten van God treden , eu ons epne verdienste maken van Hem zoeken te behagen, zonder ons zei ven te bevredigen , en als slagtoffers zijner liel\'de, onze vernietiging aanvaarden, om Hem te eeren; wij moeten gelijk zijn aan de lamp , die voor het allerheiligste Sa-krament brandt, en aan de kaars gedurende het heilige misoffer, die door het vuur allengs vernietigd wordt, om de vernietiging van den Zaligmaker op het Altaar te eeren. Indien eene opregt christene ziel kende, hoe zeer een bedrukte staat een heilige en zaligmakende staat kan wezen, een staat van zuivere en beproefde liefde voor God, eindelijk een staat, waarin men zich zeiven noch zoekt, noch zich in iets vindt, en waarin men alleen God zoekt en vindt, welke achting zou zij voor zulk eenen staat niet hebben ! Welke zorg zou zij niet dragen om er nut uit te trekken, dat wil zeggen, om met geduld te lijden, om met kloekmoedigheid den Heer te verdragen, en om niets uit kracht van kwellingen na te laten! Indien men wel overtuigd en doordrongen ware van de voortdurende verdiensten van den staa\'t van dorheid, als men dien zonder morren verdraagt, dan zou men ongetwijfeld trachten aan de inzigten van God te beantwoorden, die ons hierdoor wil brengen om ons zeiven menschelijkerwijze in niets te zoeken, om Hem in alles te bevredigen en ons eene ware
240 DE NAVOLGING VAN JESUS CHEISTÜS.
verdiensten van zijn welbehagen tc maken. Men zon zicli. gelukkig achten, de voldoening van zijn hart voor die van het hart van God op te offeren, van voor Hem te wijken, en zich van zijne plig-ten te kwijten, zonder het vermaak te genieten van te weten dat men hem behaagt.
G E B E D.
Heer ! zuiver» mijn hart van de genegenheden mijner eigenliefde, die nooit tevreden is over hetgene zij voor U doet, dan voor zoo veel zij er voldoening uit trekt. Maak, dat ik in mijne godvruchtige oefeningen eerder zoeke aan ü te behagen, dan mij zei ven te bevredigen; dat ik, onophoudelijk verstervende aan het natuurlijk leven mijner ziel, hetwelk de eigen voldoening is, geen andere zoeke, dan de getrouwheid om Ü te dienen, en de naauwkeurigheid om in alles uwen heiligen wil te volgen. Maak, dat ik, o mijn God ! meer door het geloot\' dan door de zinnen doe en lijde voor uwe liefde, ondanks het verdriet dat ik gevoel, al wat ik zou doen en lijden met al de zoetheid en gevoelige verrukkingen der godsvrucht, overtuigd zijnde van hetgene Gij aan de heilige Gertrudis gezegd hebt : dat Gij voor het oogenblik des doods de vertroosting bewaardet, van alles wat men gedurende het leven zonder vertroosting gedaan had. Maak eindelijk, dat al mijn werk en al mijn geluk besta, in U te dienen, en U meer om U dan om mij zeiven te beminnen. Amen.
derde boek.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
Over de kleiuachting van zich zich zeiven in de oogeu van God.
1. De ziel. — Ik zal tot mijnen Heer spreken , hoezeer ik slechts dof en aHcli hen. (1)
Indien ik mij iets meer nelit, zie, dan staat Gij tegen mij, en mijne ougeregtigheden geven eene ware getuigenis, zoodat ik dezelve niet kan tegenspreken.
Doch indien ik mijne geringheid en nietigheid erken, alle achting van mij zeiven afleg, en, gelijk ik in de daad ben, mij slechts als stof be-schouw, dan zal uwe genade mij gunstig zijn en uw licht mijn hart naderen; dan zal alle achting, hoe klein ook, in den afgrond mijner nietigheid verzinken en voor altoos verdwijnen.
Daar toont gij mij aan mij zeiven, wat ik ben, wat ik geweest ben, en waartoe ik beu gekomen; want ik beu niets, en ik heb het niet geweten. (2)
Indien ik aan mij zeiven word overgelaten , zie, dan ben ik niets en enkel zwakheid; doch zoodra Gij eenen blik op mij werpt, word ik aanstonds gesterkt en met nieuwe blijdschap vervuld.
Dit is zeer verwonderlijk, dat ik, die door mijne eigene zwaarte steeds naar beneden hel, aldus plotseling opgebeurd en door U zoo goedgunstig omhelsd word.
2. Dit doet uwe liefde, welke mij goedwillig voorkomt, mij in zoo vele noodwendigheden bij; staat, mij ook voor groote gevaren behoedt, en ,
(1) Gen. XVIII, 27.
(2) Ps. LXXII, 32,
241
11
212 J)E NAVOLGING VAN JKSUS CHRISTUS.
om de waarheid te zeggen, mij van ontelbare onheilen bevrijdt.
Immers, met mij zeiven ongeregeld te beminnen, lieb ik mij zeiven verloren; docli met IJ alleen te zoeken en opregt te beminnen, heb ik mij en U te zamen gevonden, en ben ik nit liefde nog dieper in mijn eigen niet gezonken.
Want Gij , o allerbeminnelijkste God, handelt met mij boven alle verdienste, en boven hetgene ik durf hopen of verzoeken.
3. Wees geloofd, mijn God, omdat uwe edelmoedigheid en oneindige goedheid, alhoewel ik alle goed onwaardig ben, nimmer ophoudt wel te doen, zelfs aan ondankbaren en aan degenen, die verre van U zijn verwijderd.
Bekeer ons tot Ü, opdat wij dankbaar, ootmoedig en godvruchtig zijn, wijl Gij onze zaligheid, kracht en sterkte zijt.
OEFENING.
Wanneer men eenige gevoelens van ij delheid of welbehagen jegens zich zeiven ontwaart, moet men slechts een oogenblik den onuitputtelijken grond zijner bedorvenheid aanmerken en als den afgrond zijner ellenden peilen, om die beweging van hoovaardigheid van het begin af uit te doo-ven. Immers, hoe zou men zich dit algemeene onvermogen, hetwelk men voor het bovennatuurlijke goed gevoelt, kunnen voorstellen, die ongeregelde neiging en helling tot het kwaad , die verblindheid van onzen geest, die boosheid van ons hart, die woede der driften welke altijd tegen de rede opstaan; kortom, hoe zou men zich kunnen voorstellen wat men is, en wat men gevoelt te zijn, zonder zich zeiven klein te ach-
DERDE BOEK.
ten, en onder alle seliepselen te verootmoedigen? Maar als men zich beschouwt ten opzigte van God, indien men denkt op hetgene Hij is , en hetgene wij voor zijne oogen zijn, namelijk een enkele niet, zondaars, maar zondaars met duizen-de schelmstukken beladen, die wij wel weten bedreven to hebben, maar die wij niet weten, ot\' zij ons vergeven zijn geweest; zwakke en brooze schepselen, die zoo ongestadig in het goede en zoo gestadig in het kwaad zijn ; helaas! misschien stervelingen, die voor de oogen van God leven en sterven in den staat van zonde, en verdienen het voorwerp van zijnen eeuwigen haat te wezen : hoe is het mogelijk, wanneer wij dit overwegen , dat wij aan eene gedachte van ijdelheid kunnen toegeven? Ach! het is maar al te waar, dat als men voor zich zei ven eenige achting heeft, men zich zeiven miskent en vergeet.
G E B E D.
Laat niet toe, o Heer! dat onze hoovaardigheid ons het gezigt en het gevoelen van onze ellenden ontueme. Verpligt ons, aan U en aan ons zeiven regt te doen, door U van alles de eer te geven , die aan U alleen toekomt; en aan ons de klein-achting toe te eigenen, die ons aandeel is en waarlijk toekomt. Dat een Christen, o mijn Zaligmaker! die weet, dat alles wat hij is, niet is dan door U, en wien het niet onbekend is, dat hij in zich eenen omiitputtelijken grond van boosheid en bedorvenheid draagt, U eer bewijze over al het goed, dat hij door uwe genade kan doen; en aan zich niet toeëigenc dan het kwaad , dat hij doet, vermits hij zonder U niet dan tot kwaad bekwaam is. Boezem mijn hart die ware oot-
243
244 DE NAVOLGING VAN JESÜS CHEISTÜS.
moedigheid in, zonder welke liet uwer liefde onwaardig is. Amen.
NEGENDE HOOFDSTUK.
Dat alles tot God, als het laatste einde, moet gestierd worden.
1. CmasTrs.— Zoon, Ik moet uw hoogst en laatst einde zijn, indien gij waarlijk verlangt gelukkig te wezen.
Door dit oogmerk zal uwe neiging, welke dikwijls naar zieli zelve en naar de schepselen verkeerdelijk overhelt, gezuiverd worden.
Want zoo gij u zeiven in iets zoekt, wordt gij aanstonds zwak en dor.
Stier lt;his alles hoofdzakelijk naar Mij, dewijl Ik het hen, die alles gegeven heb.
Beschouw alle dingen als uit het opperste goed voortvloeijeude; en daarom moet alles tot Mij , als zijnen oorsprong, teruggevoerd worden.
3. Kleinen eu grooten, armen en rijken putten uit Mij, als eene levende hron, liet levende water; en zij, die mij gewillig en vrij dienen, zullen genade voor genade ontvangen.
Doch wie huiten Mij zioli wil beroemen, of in eenig bijzonder goed zich verheugen, die zal niet in ware vreugde gevestigd, noch in zijn hart opgeruimd, maar op vele wijzen belemmerd en beangstigd worden.
Gij moet dus u zeiven niets van eenig goed toeschrijven, noch aan eenigen mensch de deugd toekennen; maar geef alles aan God, zonder wieu de mensch niets heeft.
Ik heb allés gegeven; Ik wil ook alles tenia\'
J)EU DR BOEK.
hebben, en eiscli met groote strengheid dankbetuiging.
3. Dit is de waarheid, waardoor de ijdele roem verdreven wordt.
En als de hemelselie genade en de ware liefde in n komen, zal er geene afgunst of bekrompenheid van hart meer zijn, nog eenige eigenliefde ii innemen.
Want de goddelijke liefde overwint alles, en verwijdt al de krachten der ziel.
Indien gij regt wijs zijt, zult gij in Mij alleen u verblijden, in Mij alleen hopen;omdat niemand, dan God alleen, goed is (1), die boven alles moet geloofd en in alles geprezen worden.
O E F E N I N G.
Heb in al uwe werken eene zuivere en opregte meening om den Heer te behagen, en traeht hem al den roem van het goed, dat Hij verrigt, te geven, daar Hij de oorsprong en de volheid is van alle goed. Draag nergens roem op dan in uwe ellenden, en stel uwe eer in ze menigmaal aan eenen barmhartigen God op te offeren, die behagen schept in eeue ziel, die door de overweging harer nietigheid getroffen is. Hond u niet op met gedachten van ijdelheid en welbehagen jegens u zeiven, of met het verlangen om van anderen geacht en geëerd te worden ; want God, zegt de koninklijke Profeet, overdekt met schaamte en verachting degenen, die den lof der men-schen najagen en hen willen behagen. Het eenige middel, dat gij bezit om God te behagen en zijn hart te winnen, is u zeiven te versmaden en te haten.
(1) Luc. xviii, 1!).
215
210 de navolging van jesus christus.
g e b e d.
Heer! duld niet dat ik mij eenig goed toe-schrijve, waarvan Gij de oorsprongen liet begin zijt; en daar alle goed van ü komt, maak dus, dat ik alles tot U terug stiere. De glorie dan is uw aandeel, en ik wil Ü deze gelieel geven : de versmaadheid is mijn deel, en ik wil die van uwe liand aanvaarden; gelukkig, indien ik, met vreugde mij aan de versmading onderwerpende, uwe weldaden waardig worde, en indien ik, met een ootmoedig en onbekend leven te leiden, niets zoeke dan voor de oogen der wereld te sterven, om mij alleen in uw liart te kunnen vestigen. Amen.
TIENDE HOOFDSTUK.
Dat het, met verachting der wereld, zoet is. God te dienen.
1. De ziel. — Nu zal ik wederom spreken. Heer, en niet zwijgen; ik zal, ten aanlioore van mijnen God, mijnen Heer en mijnen Koning, die in den liemel is, zeggen : O, hoe (/root is de veélviddigheid weer zoetheid, Heer, tcellee Gij voor degenen, die U vreezen, bewaard heht! (1). Maar wat zijt Gij voor die ü beminnen? \'wat voor degenen, die U van gansclier harte dienen?
Waarlijk, de zoetheid uwer beschouwing, welke Gij verleent aan hen die U beminnen, is onuitsprekelijk.
Hierin hebt Gij mij voornamelijk de teeder-heid uwer liefde getoond, dat Gij mij, toen ik
(1) Ps. XXX, 20.
DERDE BOEK.
er uiet was, hebt geschapen, eu mij, toen ik ver van U verdwaalde, liebt teruggebragt, om (J te dienen, en mij hebt geboden, U te beminnen.
2. O, bron van eeuwige liefde, die U gewaar-digd hebt mij te gedenken, zelfs toen ik te gronde gegaan en verloren was!
Gij hebt, boven alle verwachting, barmhartigheid jegens uwen dienaar gebruikt, en hem, boven alle verdienste, genade en vriendschap bewezen.
Hoe zal ik U die genade vergelden? Want het is allen niet gegeven, dat zij, alles verlatende, aan de wereld vaarwel zeggen en het kloosterlijk leven omhelzen.
Is bet dan iets groots, dat ik U dien , wien alle schepsel verpligt is te dienen ?
Het moet mij niets groots schijnen, U te dienen; maar dit komt mij veeleer groot en verwonderlijk voor , dat Gij U gewaardigt, mij behoeftige en onwaardige tot uwen dienaar aan te nemen en bij uwe geliefde dienaren te voegen.
3. Zie, alles, wat ik heb, en waarmede ik U dien , is het uwe.
Doch integendeel, Gij dient mij eerder, dan ik U.
Zie, hemel en aarde, welke Gij tot dienst des mensehen geschapen hebt, zijn gereed, en doen dagelijks al wat Gij bevolen hebt.
En dit is nog weinig ; Gij hebt zelfs de engelen tot dienst van den mensch bestemd.
Doch dit alles wordt hierdoor overtroffen, dat Gij-zelf ü hebt gewaardigd den mensch te dienen , en hebt beloofd, ü zeiven aan hem te zullen geven.
247
348 DB NAVOLGING VAN JESUS ClIMSTUS.
4. Wat zal ik U voor zoo veel duizende van weldaden geven ? O, mogte ik U al de dagen mijns levens dienen !
O, ware ik toereikend, om U zelf éénen dag eene waardige dienst tc betoonen !
Gij zijt waarlijk alle dienst, alle eer en eeuwigen lof\' waardig,
Gij zijt waarlijk mijn Heer en ik ben uw arme dienstknecht, die verpligt ben, U uit alle kraeli-ten te dienen, en mij nimmer in uwen lof moet verdrieten.
Dit wil ik, dit verlang ik; gewaardig Gij ü, aan te vullen al wat mij ontbreekt.
5. Het is eene groote eer, een groote roem, U te dienen en om U alles te veraeliteu.
Want zij, die zieli gewillig aan uwe lieiligste dienst hebben onderworpen, zullen groote genade erlangen.
Zij, die om uwe liefde alle zinnelijk vermaak hebben verworpen, zullen de zoetste vertroosting van den heiligen Geest vinden.
Zij, die om uwen naam den engen weg ingaan en alle wereldsche bekommernissen daar laten, znllen eene groote vrijheid van gemoed verkrijgen.
6. O, aangename en zoete dienst van God, waardoor demenseh wezenlijk vrij en heilig wordt!
O, heilige staat van het kloosterlijke leven, die den menseh aan de engelen gelijk, aan God beliagelijk, aan de duivels verschrikkelijk en aan alle geloovigen aanbevelenswaardig maakt!
O, verkieslijke en altoos wenschelijke dienstbaarheid , waardoor het hoogste goed verdiend en eene altijddurende vreugde verkregen wordt!
DERDE BOEK.
O E F E N I N G.
Zieli alle genaden onwaardig oovdeelen; aan al diegenen beantwoorden , welke men van God ontvangt; Hem al de glorie geven van de ge-trouwlieid, die men voor Hom lieeft; Hem dikwijls bedanken voor de goedheid , welke Hij gehad heeft, van ons in onze dwaling op te zoeken , en ons na zoo vele zonden te ontvangen; alles van zijne barmhartigheid te hopen , en zich geheel in zijne handen stellen : ziedaar wat eene opregt ehristene ziel moet doen , die weet wat Jesns Christus voor haar is, en wat zij voor Hem moet wezen.
Gelukkig als men in zich niets ontmoet , hetwelk eenig gevoelen van ijdelheid of zelfbehagen kan voortbrengen ! Gelukkig eene ziel, die niet verpligt wordt uit zich zelve te gaan, dan om in God te verblijven ! O, hoe geschikt is het gevoelen zijner ellende, om ze in het hart van eenen barmhartigen God te stellen ! En hoe zeer verpligt ons de ondervinding, die men heeft van het onvermogen tot alle goed, en van de neiging tot alle kwaad, het alleen met God te houden, en dikwijls tot Hem onze toevlugt te nemen !
G E B E D.
Heer! hoe zou ik U kunnen vergeten . Gij die mij zoo dikwijls van de hel bevrijd hebt, waarin ik door de wanorde en nutteloosheid van mijn leven zoude vallen! Genees in mij dit ijdel welbehagen en die opgeblazene ijdelheid , waardoor ik mij laat voorstaan dat er iets goeds in mij te vinden is. Het is in U, Heer! het is van
11 *
349
250 de navolging van jesus christus.
IJ; en zoudev IJ ben ik niet bekwaam dan om U te vergrammen. Gedoog- niet, dat ik mij onder uwe oogen door een vrijwillig gevoelen van hoogmoed verheffe, dat mij liet ongeluk zou kunnen bezorgen, waarmede de eerste engel is geslagen geweest. Het is mij veel liever door de mensclien versmand te worden, en uwe vriend-scliap te bezitten , dan liunne aeliting te genieten en van ü verworpen te worden. Maak, dat ik IJ regt doe, met ü al liet goed toe te eigenen dat ik verrigt, en dat ik aan mij zeiven regt doe, door mij al liet kwaad, waartoe ik bekwaam ben, toe te schrijven, om daarvan vergiffenis te bakomen. Amen.
ELFDE HOOFDSTUK.
Dat men de begeerteu des liarten moet onderzoeken en matigen.
1. Christus. — Zoon, gij moet nog vele dingen leeren , welke gij nog niet wel geleerd hebt.
He ziel. — Welke zijn die, Heer?
CmusTUS. — Dat gij uw verlangen geheel naar mijn welbehagen regelet, en u zeiven niet beminnet; maar ijverig mijnen wil betrachtet.
Dikmaals wordt gij door begeerten ontstoken en sterk gedreven; maar geef acht, of gij om mijne eer, of eerder om uw eigen belang bewogen wordet.
Indien het om Mij is, zult gij wel tevreden zijn, hoe ik het ook besclükke; maar indien er eenige eigenbaat onder schuilt, zie, dit is liet, wat n hindert en bezwaart.
3. Wacht n derhalve, dat gij, zonder Mij geraadpleegd te hebben, op eene opgevatte begeerte
dek.uk hoek.
te veel sterniet, opdat welligt datgene, wat u eerst is bevallen, en wat gij als het beste bebt beijverd, n later niet berouwe of misliage.
Want men moet niet alle neiging, welke goed scliijnt, dadelijk volgen; en ook niet alle daaraan strijdige neiging aanstonds verwerpen.
Het is somwijlen dienstig, zell\'s in goede be-trachtingen en begeerten, beteugeling te gebruiken , opdat gij door ontijdigheid geene verstrooi-jing van gemoed behalet, door ongeregeldheid aan anderen geene ontstichting veroorzaket, of\' ook door tegenspoed van anderen niet eensklaps ontsteld en ontmoedigd wordet.
3. Doeh somtijds moet men geweld gebruiken en aan de zinnelijkheid moedig wederstaan, en geen acht geven wat het vleesch wille of niet wille; maar eerder hiervoor zorgen, dat hetzelve, ook tegen zijn dank , aan den geest zij onderworpen.
En het moet zoo lang gekastijd en gedwongen worden, onder gebied te staan, tot dat hetzelve tot alles bereid is en leert, zich met weinig te vergenoegen, in het eenvoudige vermaak scheppen en over geene zwarigheid te klagen.
O E F E N i N Cc.
Men moet zijne begeerten volgens den wil van God regelen, ze volgens de beweging zijner genade matigen, en ze allen schikken om aan Hem te behagen. De ware boetvaardigheid des harten bestaat: in de vurigheid zijner begeerten te bedwingen , in hare hevigheid tegen zich zelve te keeren, en in ze allen te vereenigen om God te behagen. De heilige oefening der zelfverloochening, die volstrekt ter zaligheid aller Christenen
251
253 1)E NAVOLGING VAN JESÜS CHRISTUS.
noodig is, en die den geest des Evangelies, den pligt van ons Doopsel en de onvermijdbare ver-bindtenis van eenen Christen uitmaakt: die oefening, zeg ik, bestaat gelieel, in het bedwingen zijner ongeregelde neigingen, in het schikken van zijne onverschillige en natuurlijke begeerten tot een bovennatuurlijk einde, en in liet verzekeren zijner begeerten ter zaligheid, door de volbrenging der goede voornemens; dewijl een bovennatuurlijk en verdienstelijk leven, waarin men de begeerte met de werking vereenigt, tot de zaligheid noodig is.
o E BEU.
Wanneer, o Heer ! zal ik, vermoeid van de ongeregeldheid en nutteloosheid mijner begeerten , gelijk dit moet wezen, beginnen met ze volgens uwen heiligen wil te schikken , en het goede te oefenen, hetwelk ik verlang te doen? Is het voor mij genoeg steeds te zeggen : Ik zou geheel aan U willen toebehooren , en U getrouw dienen, zonder het standvastig te doen en zonder het krachtdadig te willen ? Helaas, mijn God! ik weet dat de hel door de nuttelooze begeerten, en door die ; zou mij toel willen zaliy maken, vervuld is, en dat zij niet ophoudt hierom het te wezen. Ach ! kan ik mij bekeeren en mijne zaligheid bewerken, met niet anders te willen dan gelijk lt;d de verdoemde Christenen dit gewild hebben en nog willen? Heer! ruk uit mijn hart die nutteloosheid der begeerten voor mijne zaligheid, welke geschikt is om mij in het eeuwige ongeluk te storten , en maak , dat ik altijd de gedachte, de begeerte en de middelen vereenige en in het werk stelle, die Gij mij geelt
derde boek.
om U te behagen eu mijne zaligheid te bewerken. Amen.
Hoe men moet leeren geduldig zijn eu tegeu zijne kwade neigingen strijden.
1. De ziel. — Heer, quot;mijn God! gelijk ik zie, is de verduldigheid mij zeer noodzakelijk, dewijl er veel tegenheden in dit leven voorkomen.
Want hoe ik het ook regele, om vrede te hebben, kan toch mijn leven niet zonder strijd en smart zijn.
2. Christus. — Zoo is het, zoon : want Ik wil, dat gij niet znlken vrede zoeket, die zonder bekoringen zouden zijn of geene tegenheden ondervinden; maar dat gij denket, ook dan den vrede gevonden te hebben, als gij door velerlei kwellingen ontrust, en door vele tegenheden beproefd wordt.
Indien gij zegt, dat gij niet veel kunt verdragen, hoe zult gij dan het vuur der plaats van zuivering onderstaan ?
Van twee kwaden moet men altoos liet minste kiezen.
Opdat gij dus de toekomende eeuwige straften moget ontgaan, zoo tracht de tegenwoordige wederwaardigheden om God geduldig te verdragen.
Meent gij, dat de menschen van deze wereld niets of\' weinig lijden ? Dit zult gij niet bevinden , al zoekt gij de weelderigsten.
3. Maar, zegt gij, zij genieten vele vermaken en volgen hun eigenen wil; en daarom achten zij hunne kwellingen weinig..
4. Gesteld, dat het zoo is, dat »ij alles heu-
253
DB NAVOLGING VAN JESÜS CII11ISÏUS.
ben, wat zij verlangen ; hoe lang; meent gij, zal dit duren ?
Zie, zij, die overvloed in deze wereld liebben, zullen als rook vergaan; en er zal zelfs van luinue vroegere vermakelijkheden geene gedachte meer zijn.
Dan, ook terwijl zij nog leven, berusten zij daarin niet zonder bitterheid, verdriet en vrees.
Immers, uit dezelfde zaak, uit welke zij zich vermaak scheppen , behalen zij tot straf dikwerf smart.
Eillijk overkomt hun dit, dat zij, omdat zij de vermaken ongeregeld zoeken en volgen, dezelve niet zonder beschaming en bitterheid genieten.
O, hoe kortstondig, lioe bedriegelijk, hoe ongeregeld en sehandig zijn al die vermaken !
Doch om hunne vervoering en verblindheid begrijpen zij dit niet; maar loopen zij, als stomme dieren, om het kleine vermaak van een vergankelijk leven, dc dood hunner ziel in.
Gij dus, Zoon, eoly mee begeerlijkheid niet in, en ga meen eigen wil af : (1) vermaak u in den lieer; en Hij zal u geven, wat uw hart verlangt.
5. Immers, indien gij u waarlijk wilt verheu-heugen, en in ruime maat van Mij getroost worden, zie, dan zal in de verachting van alle we-reldsche dingen en in de verwerping van alle aardsche vermakelijkheden uw zegen zijn, en n overvloedige troost gegeven worden.
En meer lioe gij n van allen troost der schepselen zult afgetrokken hebben, des te zoetere en
(1) Eccli. XVIII, SO.
(2) J\'s. XXXVI,4,
354
.1)f,1u)e boek.
meer krachtige vertroostingen zult gij in Mij vinden.
Doch in het eerst zult gij niet zonder eenige droefheid en moeijelijken strijd daartoe komen.
De verouderde gewoonte zal zich daartegen verzetten, maar door eene betere gewoonte overwonnen worden.
Het vleesch zal daartegen morren, maar dooiden ijver van den geest beteugeld worden.
De oude slang, de duivel, zal n aanhitsen en het u moeijelijk maken, maar door het gebed verjaagd worden; ook zal hem door ecu nuttigen arbeid, de voorname toegang worden afgesloten.
oefening.
De ware vrede bestaat, in de ootmoedige en standvastige onderwerping aan Gods wil, in de hevigste kwellingen, in de grootste bekoringen , en als gij in u zeiven niet meer zult vinden dan opstand, onrust cn verdriet, en dit alles in de handen van God stelt; het is hierin dat gij de ware rust van eene ziel zult vinden, dié, op zich zelve niet steunende, niet anders dan in God bestaat, door het vertrouwen en de onderwerping. Zich ontmaken van alles wat ons behaagt, alles wat ons kwelt van de hand des Hee-ren aanvaarden, alles wat ons tegenstaat overwinnen, ziedaar het ware middel om in vrede te wezen.
g e is e n.
Heer! Gij alleen kunt ons dien vrede des harten , dien vrede Gods, dien onuitsprekelijken vrede cn die ootmoedige onderwerping verleenen. Wij vragen, hopen en verwachten dien van U.
255
250 de navolging van JESUS CHRISTUS.
Mijn Zaligmaker! verleen ons dien vrede, welke onzen geest en ons hart in de afhankelijkheid uwer waarheden en van uwen heiligen wil behoudt.
DERTIENDE HOOFDSTUK.
Over de gelioorzaamheid van een ootmoedigen onderdaan, naar liet voorbeeld van Jesus Christus.
1. Chuisïus. — Zoon, wie zich aan de gehoorzaamheid tracht te onttrekken, die onttrekt zich aan de genade; en wie zoekt, voor zich bijzondere dingen te hebben , die verliest de algemeane.
Zoo iemand zich niet gaarne en gewillig aan zijnen overste onderwerpt, is zulks een teeken , dat zijn vleescli hem nog niet volkomen gehoorzaamt, maar dikwijls tegenkant en tegenmort.
Leer dus u zeiven vaardig aan uwen overste onderwerpen, indien gij wenscht uw eigen vleesch onder het juk te brengen.
Want de uitwendige vijand wordt eerder overwonnen, als de inwendige mensch niet ongeregeld is.
Daar is geen lastiger en erger vijand voor de ziel, dan gij voor u zeiven zijt, wanneer gij met den geest niet wel overeenstemt.
Gij moet volstrekt ecne wezenlijke verachting van u zeiven opvatten, indien gij vleesch en bloed wilt overwinnen.
Omdat gij nog te zeer ongeregeld u zelven bemint, daarom vreest gij u geheel aan den wil van anderen te onderwerpen.
3. Maar wat groots is het, dat gij, die stof eu niets zijt, u om God aan eencn mensch onderwerpt, daar Ik, de Almogende en Allerhoog-
DERDE BOEK.
ste, diu alles uit niets heb voortgebragt, Mij om u aan den menscli ootmoedig lieb onderworpen ?
Ik ben de nederigste en minste van allen geworden, opdat gij door mijnen ootmoed uwen hoogmoed zoudet overwinnen.
Leer gehoorzamen, gij stof; leer u vernederen, gij aarde en slijk, en u onder aller voeten buigen.
Leer uwen wil breken en u tot alle onderwerping zetten.
3. Verontwaardig u tegen u zeiven, en duld niet, dat er eenige opgeblazenheid in u leve; maar toon u zoo onderworpen en klein, dat allen over u kunnen gaan en u, als het slijk der straten, vertreden.
Wat hebt gij te klagen, ijdele menseh?
Hoe kunt gij, vuile zondaar, degenen, die u verwijten, tegenspreken, daar gij God zoo dikwijls beleedigd en meermaals de hel verdiend hebt?
Doch, omdat uwe ziel voor mijn aanschijn dierbaar was, heeft mijn oog u gespaard, opdat gij mijne liefde zoudet kennen en voor mijne weldaden altoos dankbaar wezen, en opdat gij u steeds tot eene ware onderwerping en ootmoedigheid zoudet stellen, en eigene verachting geduldig verdragen.
OEFENING.
Men moet zieh niet tevreden stellen met uitwendig te gehoorzamen, en in zaken die gemakkelijk zijn, maar men moet ook uit gansaher harte en in de moeijelijkste dingen gehoorzaam wezen. Want hoe lastiger het ons valt te gehoor-
257
258 JJE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
zamen, hoe meer verdienste men heeft. Zou men zich niet kunnen onderwerpen aan eenen mensoh, om God, nadat men gezien heeft, dat God zich voor ons aan de mensehen heeft onderworpen, ja aan zijne beulen zelfs?
Jesus Christus heeft geheel zijn leven willen gehoorzaam wezen, ja gehoorzaam tot den dood des kruises; en ik zou mijn leven uiet willen doorbrengen met te gehoorzamen, en van de gehoorzaamheid mijne verdienste en mijn kruis maken? De onafhankelijkheid is het aandeel van eenen God, en hij is mensch geworden om van een ieder af te hangen, en om de afhankelijkheid in zich te heiligen. Ik wil mij dan naar het voorbeeld van eenen onderdanigen, afhankelijken en gehoorzamen God schikken, en over niets in mij, noch zelfs over mijnen eigen wil beschikken.
GEBED.
Ö Mijn Zaligmaker, die in den schoot van Maria door de gehoorzaamheid zijt gevormd geweest, Gij, die ze gedurende dertig jaren te Nazareth stipt hebt geoefend, en uit gehoorzaamheid hebt willen geboren worden, leven en sterven : wek ons op om uw voorbeeld na te volgen, om in alles aan quot;ü, in de personen die over ons gesteld zijn, en die uwe plaats bekleeden, te gehoorzamen. Maar maak tevens, wanneer wij ons verbinden om te doen wat ons bevolen is, dat wij het gaarne doen, en beter oordeelen, dat wij van ons leven eene gedurige gehoorzaamheid maken, die ons in dit levsn uwe genade en uwe heerlijkheid in de eeuwigheid verzekert. Amen.
de11üe boek.
VEERTIENDE HOOEDSTUK.
Over de beschouwing van Gods verborgene oor-deelen, opdat wij in het goede ons niet verheffen.
1. De ziel. — Heer! Gij dondert over mij xiwe oordeeleu uit, en doet van vrees en schrik al mijne beenderen beven, en mijne ziel wordt zeer ontsteld.
Ik sta verbaasd en zie, dat de hemelen zeiven voor uw aanschijn niet zuiver zijn. (1)
Indien Gij in de engelen boosheid bevonden (S) en hen evenwel niet gespaard hebt, wat zal er van mij geworden?
Sterren zijn uit den hemel gevallen (3): wat-laat ik dan, die stof ben, mij zei ven voorstaan?
Zie, wier werken loffelijk schenen, zijn in den afgrond gevallen; en hen, die het brood dei-engelen aten, heb ik in den draf der varkens hunnen wellust zien vinden.
2. Er is dus geene heiligheid, zoo Gij, Heer, uwe hand onttrekt.
Geene wijsheid baat, zoo Gij ophoudt te besturen.
Geene sterkte helpt, zoo Gij ophoudt te bewaren.
Geene kuisehheid is veilig, zoo Gij dezelve niet beschermt.
Geene eigene behoedzaamheid baat, indien uwe heilige waakzaamheid ontbreekt.
Want als wij van U verlaten woideu, zinken
1
(1) Job XV, 15.
(2) Job IV, 18.
(3) Apoc. VI, 13.
259
200 DE NAVOLGING VAN JESUS CI1IUSTUS,
en vergaan wij: docli worden wij door U bezocht, dan worden wij opgebeurd en leven wij.
Wij immers zijn ongestadig, doch worden door U versterkt; wij zijn laauw, doch worden door U opgewekt.
3. O, hoe nederig en verachtelijk moet ik over mij zeiven denken! hoe weinig moet ik het achten, zoo ik iets goeds schijn te hebben!
O, hoe diep. Heer, moet ik mij onder uwe onpeilbare oordeelen vernederen, daar ik bevind, dat ik niet anders dan een enkel niet ben!
O overgroot gewigt! o grenzelooze zee! waar ik van mij zeiven niets vind, dan een niet in alles.
Waar is dan nog een schuilhoek voor roem? waar het betrouwen op eigene deugd?
Alle ijdele beroeming is in de diepte uwer oordeelen over mij verslonden.
4. Wat is alle vleesch voor nw aanschijn?
Zal het leem tegen hem, die hetzelve bewerkt, zich beroemen ? (1)
Hoe kan hij, wiens hart in waarheid aan God onderworpen is, zich door ijdele lofspraak verheffen ?
De geheele wereld zal hem, dien de waarheid aan zich heeft onderworpen, niet tot hoogmoed brengen; en hij, die zijn gansehe hoop in God gevestigd heeft, zal door de woorden van alle lofsprekers niet bewogen worden.
Want zie , ook zij allen, die spreken, zijn niets ; zij immers zullen met het geluid hunner woorden vergaan; doch de mmrJtdd des H\'crcn blijft in eeuwigheid (2).
(1) Isaias XXIX. 1G.
(2) rs, CXVI, 3.
DEUDE BOEK.
OEFENING.
De ondoorgrondelijklieid der oordeelen Gods, voor wiens oogeu alle mensch slechts een niet en zonde is, moet alle gevoel van trotscliheid in onze ziel uitdooven en haar treffen bij het besef van Gods heiligheid en zuiverheid, en het gedenken aan den grond van onzuiverheid en verdorvenheid, dien wij in ons dragen. Een engel zondigt, God kan hem niet verdragen; Hij verwerpt hem om eene enkele zonde uit zijn hart en uit zijn paradijs. De mensch zondigt, en Hij verdraagt hem; Hij opent voor hem zijn hart en zijnen hemel, indien hij door eene spoedige en opregte bekeering tot Hem wil wederkomen. Laten wij uit het eene eenen diepen afschrik voor de zonde en eene heilzame vrees voor\'Gods regtvaardigheid opvatten, en uit het andere een vast vertrouwen in zijne barmhartigheid stellen, niet om haar te misbruiken, met onze boetvaardigheid uit te stellen; maar om ons aan te moedigen haar te beoefenen, en met te trachten eene volkomene erkentenis voor al zijne weldaden te hebben.
(} E B E D.
ö Heiligheid van God, die de zonde niet kunt verdragen: hoe kunt Gij een hart als het mijne dulden, dat ze onophoudelijk bedrijft en zich gewent om U te mishagen ? O zuiverheid van eenen God, voor wiens oogen de hemelen zelfs niet zuiver zijn, en die ongeregtigheid in de Engelen gevonden hebt: hoe komt het, dat Gij mij niet verwerpt, in wien alles onzuiver en straf-pligtig is ? Heer! indien Gij wilt, kunt Gij mij
263 de NAVOLGING VAN jesus christus.
zuiveren en heilig maken. Ik werp mij in de armen uwer barmhartigheid , en smeek U in mij alles te vernietigen, wat tegen uwe heiligheid strijdt, eu mij op te wekken om mij te beteren en mij over mijne zonden te straffen. Amen.
Hoe men zich moet gedragen eu spreken, iu alles wat men begeert.
1. Christus. — Zoon, spreek in alle zaken in dezer voege ; Heer, indien het IJ behaagt, gebeure dit zoo.
Heer! indien dit tot uwe eer strekt, zoo geschiede het in uwen naam.
Heer! indien Gij ziet dat het mij dient, en oordeelt dat het mij nuttig* is , geef mij dan , dat ik dit tot uwe eer gebmike.
Maar zoo Gij weet, dat het mij schadelijk zal zijn, en niet tot zaligheid mijner ziel dient, neem dan zulke begeerte van mij weg.
Want niet alle begeerte, ofschoon zij den mensch regt eu goed schijnt, komt van den Heiligen Geest.
Het is moeijelijk wel te onderscheiden, of een goede, dan wel een verkeerde geest u aan-drijve, om dit of dat te begeeren, en of gij door uwen eigenen geest daartoe bewogen wordet.
Velen, die eerst door een goeden geest schenen geleid te worden, zijn op het einde bedrogen geweest.
Men moet dus altoos, in de vrees van God en ootmoedigheid des harten, begeeren en verzoeken al wat aan den geest wenschelijk voorkomt, en vooral met overarevinar van zich zeiven, alles aan
de 11 de boek.
Mij overlaten en zeggen : Heer! Gij iveet lioe het beste is ; dit of dat gescliisde, gelijk Gij wilt.
Geef, wat Gij wilt, zoo voel Gii wilt en als Gij wilt.
Handel met mij , gelijk Giij weet, gelijk het ü het meeste behaagt en het meeste tot uwe eer strekt.
Stel mij waar Gij wilt , en handel met mij in alles naar welgevallen.
Ik ben in uwe handen : wend en keer mij van alle zijden.
Zie, ik ben uw dienstknecht en tot alles bereid ; want ik begeer niet voor mij maar voor U te leven : o mogte ik zulks waardig en volmaakt doen !
G E B E D
om het welbehagen van God te volbrengen.
3. De ziel. — Verleen mij, goedertierenste Jesus, uwe genade, opdat dezelve met mij zij, met mij werke en mij tot het einde toe bijblijve.
Geef mij dat ik steeds datgene begeere en wille, wat U het aangenaamste is en het meeste behaagt.
Uw wil zij de mijne ; en mijn wil volge altoos den uwen , en stemme geheel met denzel-ven overeen.
Laat mijn willen en niet willen één met U zijn; laat mij niet anders kunnen willen of niet willen, dan hetgene Gij wilt of niet wilt.
4. Geef mij, dat ik aan alles, wat in de wereld is, sterve, en om U verlange, in deze wereld veracht en onbekend te zijn.
Geef mij, dat ik, boven alle gewenschte zaken,
263
2(54 DE NAVOLGING VAN JESUS CII11ISTUS.
in U ruste , en dat mijn hart in IJ bevredigd worde.
Gij zijt de ware vrede des harten, Gij zijt de eenige rust: buiten U is alles pijnlijk en onrustig.
In dezen vrede, dat is, in U , die het eenige, hoogste en eeuwige goed zijt, znl ik slapen en rusten. (1) Amen.
o E F E N I N G.
Dewijl God alles wil wat ous overkomt, en dat Hij het wil voor ons welzijn en voor onze zaligheid , zoo moeten wij ons in alles aan zijnen heiligen wil overgeven, dat wil zeggen iu de oefening\': 1° Met niets te willen dan hetgeen God wil, en het willen gelijk Hij dit wil en als Hij dit wil. 2° Ons nooit van zijnen heiligen wil door eene vrijwillige ontrouw verwijderen, en nimmer aan ons hart toelaten iets te zeggen of te doen, wat met den wil van God strijdig is. 3° Nooit uit eenig inzigt zondigen, en ons niet tegen God stellen in hetgene Hij van ons wil.
Er is slechts een sterk en standvastig voornemen noodig om alles te doen, te laten en te lijden hetgene Hij wil of van onze getrouwheid zou willen, om ons slagtoffers van zijne liefde en van zijn welbehagen te maken , en ons op aarde datgene te doen beginnen, wat wij hopen in den hemel te blijven doen. Laat ons dus den Heer dikwijls bidden,quot; dat zijn wil ir. ons hier op aarde geschiede, gelijk Hij in ons in eeuwigheid zal geschieden.
(1) Ps. iv. 9.
deude boek.
GEBED.
ó Mijn God! wiens heilige wil deregel en oorsprong van alle goed is : wees in mij de ziel van al mijne werken eu de drijfveer van alle bewegingen mijns harten. Maak, dat ik in mijn geheel gedrag, in al mijne wederwaardigheden, niets zoeke te doen of te lijden, dan hetgene Gij wilt, omdat Gij het wilt, en gelijk Gij het wilt; dat ik in alles aan mijnen eigen wil ver-zake; dat ik U als den meester, en als den eigenaar van mijn hart make, opdat het in alles aan de genegenheden en aan den wii van het uwe onderworpen zij, zonder ooit er van af te wijken. Amen.
Dat meu den waren troost in God alleen moet zoeken.
1. De ziel. — Al wat ik tot mijnen troost kan verlangen of denken , verwacht ik niet hier, maar hiernamaals.
Al konde ik alleen al de vertroostingen der wereld hebben en alle vermaken genieten, is het toch zeker, dat zij niet lang konden duren.
Daarom kunt gij, mijne ziel, geene volkomene vertroosting nog volmaakt genoegen vinden, dan in God, den vertrooster der armen en verdediger der ootmoedigen.
Verbeid een weinig, mijne ziel, verbeid de goddelijke belofte, en gij zult iu den hemel overvloed van alle goederen hebben.
Indien gij te ongeregeld naar de tegeuwoor-woordige goederen streeft, zult gij de eeuwige en hemelsche goederen verliezen.
265
12
206 DE NAVOLGING VAN JESÜS CIIT1ISTÜS.
Gebruik liet tijdelijke, en betracht liet eeuwige.
Gij kunt door geen tijdelijk goed verzadigd worden, wijl gij niet zijt gescliapen, om dit te genieten.
2. Al liadt gij al de geschapene goederen, zoudt gij niet gelukkig en zalig kunnen zijn ; maar in God, die alles geschapen heeft, is uwe geheele zaligheid en geluk gelegen : niet een geluk, als de dwaze minnaars der wereld zich verbeelden en prijzen, maar gelijk de goede geloo-vigen van Christus dit verwachten, en de geestelijken en zuiveren van harte, wier verkeer in den hemel is, (1) dit bij wijlen vooruit smaken.
Alle menschelijke troost is ijdel en kortstondig.
De zalige en ware troost is diegene, welke men inwendig van de waarheid ontvangt.
Een godvruchtige mensch draagt zijnen vertrooster Jesus overal met zich, en zegt hem : Heer Jesus! sta mij op alle plaatsen en te allen tijde bij.
Dit zij mijne vertroosting, alle mei schelijke troost gaarne te willen derven.
En zoo mij uwe vertroosting ontbreekt, dan zij uw wil en uwe regtvaardige beproeving mijn grootste troost.
Want gij zult niet altoos vertoornd zijn, noch in eeuwigheid dreigen. (2)
OEFENING.
God is het middenpunt onzer harten, zegt de H. Augustinus, en zij zullen altijd onrustig leven, zoo lang zij in Hem niet zullen rusten ; dit is, zuo lang als zij, aan zich zeiven en aan
(1) Phil. Ill, 20.
(3) Ps. CII, 9.
DETVDE BOEK.
de scliepselen verkleefd, lum geluk buiten God zullen zoeken. Men moet zicli dan ontliecliten aan alles, wat God niet is, zicli van alles afscliei-den , als dood zijn voor alles, om liet ware geluk te bezitten, hetwelk eene ziel in God vestigt. Zeggen wij dus niet, gelijk de wereldlingen : gelukkig zij , die alles, wat zij verlangen, in overvloed hebben, en aan welke noch goederen, noch wereldsche vermaken ontbreken! Laat ons liever zeggen : gelukkig een hart, voor hetwelk God alleen genoegzaam is! Gelukkig een Christen , die niet bemint dan datgene, wat hij altijd zal beminnen !
C. E B E D.
Wanneer, onaijn God! zal ik van al het aard-sche onthecht zijn, en niet meer wensehen dan naar het geluk van U te behagen eu U te beminnen? Wanneer zult Gij voor mij alles in alle dingen zijn, gelijk Gij het voor uwe Heiligen in den hemel zijtquot;? Maak, Heer! dat ik alle voldoening aan mijne zinnen en alle menschelijke troost aan mijnen geest onttrekke, om mijn vermaak te stellen in het vermaak van uw hart. Hetzij kwelling, verdriet, tegenspoed : gij zult voortaan het vermaak mijns harten, of ten minste het voorwerp van deszelfs geduld uitmaken, zoodra ik zal overdenken, dat zij in het hart van uwen Zaligmaker zijn geheiligd geweest, en dat Hij wil, dat ik dezelve lijde. Heer! indien Gij mij van uwen troost berooft, zoo als ik het verdien, maak dan, dat de ootmoedige onderwerping aan uwen wil mij tot den grootsten troost verstrekke. Amen.
2CÜ
268 be navolging van jestis christus.
Dat men alle bezorgdheid in God moet stellen.
1. Christus. — Zoon, laat Mij met u handelen, gelijk Ik wil : Ik weet wat u dienstig is.
Gij denkt als een menseli ; gij oordeelt in vele zaken, gelijk de menschelijke neiging ingeeft.
De ziel. Heer! het is waar, wat Gij zegt: uwe bezorgdheid voor mij is grooter, dan alle zorg die ik voor mij zeiven kan hebben.
Immers hij, die niet alle bezorgdheid in ü stelt, staat al te wisselvallig.
Heer! mits mijn wil geregeld en aan U gehecht blijve, doe met mij al wat ü behaagt.
^\\nnt het kan niet anders dan goed zijn, al wat Gij met mij doet.
3. Vgt; ilt Gij dat ik in duisternis zij, wees gelooid ; en wilt Gij dat ik in het licht zij, wees nogmaals geloofd : gewaardigt Gij ü mij\'te vertroosten, wees geloofd; en wilt Gij dat ik gekweld worde, wees evenzeer altoos geloofd.quot;
Christus. — Zoon, zoo moet gij gesteld zijn, indien gij met Mij wilt verkeeren. \'
Gij moet zoo vaardig zijn, om te lijden, als om u te verblijden.
Gij moet zoo gaarne behoeftig en arm, als gegoed en rijk wezen.
4. De ziel. — Heer! gaarne zal ik om U lijden al wat Gij wilt, dat mij overkome.
Onverschillig wil ik van uwe hand goed en kwaad, zoet en bitter, lief eu leed aannemen , en U voor alles, wat mij wedervaart, bedanken.
Behoed mij voor alle zonde, en ik zal dood noch hel vreezen.
DERDE BOEK.
Als Gij mij maar niet voor eeuwig verwerpt, noch nit het bock des levens schrapt, zal alle kwelling, die mij overkomt, mij niet schaden.
OEFENING.
Om den vrede in onrust te bewaren, moet onze wil in God onwankelbaar zijn en God altijd tot doeleinde hebben, dat wil zeggen, dat men in de oefening moet geschikt zijn, om alles van de hand en van het hart van God, van zijne regt-vaardigheid en goedheid, met cene ootmoedige onderwerping aan zijn welbehagen te ontvangen. Goed en kwaad, gezondheid en ziekte, voor- en tegenspoed, vertroostingen mistroostigheid, bekoring en vrede, inwendige vertroostingen, beproeving en kastijding, alles moet in eene ziel met ootmoed, geduld en onderwerping ontvangen worden, als komende van de hand Gods ; en dit is het eenige middel om den vrede te midden der grootste beroerten aan te treffen.
GEBED.
Mijn God! maak dat ik mij in alles op uwe magt en goedheid verlate. Gij kunt en wilt mij helpen; dit is voldoende om mij gerust te stellen en mij in de drukkendste wederwaardigheden te ondersteunen. Bewaar mij slechts van de zonde , dan ben ik tevreden alles te lijden. Indien ik door de hevigste bekoringen aangerand word ,\' indien ik op het punt ben daarin toe te stemmen, en als door de schaduw des doods omringd ben, zoo als de Profeet zegt, zal ik mij geheel in uwe handen stellen, en het grootste kwaad niet duchten, omdat Gij met mij zijt, om mij het te helpen verdragen. Al de genade, die
369
270 de navolging van jksus christus.
ik U vraag, o mijn Zaligmaker! is, dat mijne smarten U zoo aangenaam mogen wezen als zij voor mij verdrietig\' zijn : (namelijk, wanneer ik ze met geduld verduur,) dat zij voor mij middelen van boetedoening en zaligheid mogen worden. Amen.
ACHTTIENDE HOOFDSTUK.
Dat men tijdelijke ellonden, naar het voorbeeld van Christus, verduldig moet verdragen.
1. CniiiSTUS. — Zoon, Ik ben om uwe zaligheid uit deu liemel gedaald ; Ik lieb , niet uit noodzakelijkheid, maar uit liefde, uwe ellenden op Mij genomen, opdat gij de verduldigheid zoudet leeren en do tijdelijke ellenden niet onwillig zoudet verdragen.
Immers, van het uur mijner geboorte tot miju uiteinde aan het kruis , ben Ik niet zonder lijden geweest.
Ik heb groot gebrek aan tijdelijke goederen gehad; Ik he!) meermaals vele klagten wegens Mij gehoord; Ik he!) schande en smaadheden gelaten verdragen; Ik heb voor weldaden ondankbaarheid , voor wonderwerken lasteringen, voor leering bevitting ontvangen.
2. De ziel. — Heer! wijl Gij in uw leven verduldig geweest zijt, en daardoor voornamelijk het gebod nws Vaders vervuld hebt, is het billijk, dat ik, ellendige zondaar, volgens uwen wil, met mij zeiven geduld neme, en, zoo lang Gij wilt, den last van dit vergankelijke leven tot mijne zaligheid drage.
Want, ofschoon het tegenwoordige leven lastig bevonden wordt, is het nu evenwel door uwe
DERDE BOEK.
genade zeer verdienstig, en zijn, door uw voorbeeld , de voetstappen uwer Heiligen voor zwakken dragelijker en duidelijker geworden.
Ook is het leven veel troostelijker, dan liet vroeger onder de oude Wet was, toen de deur des hemels gesloten bleef, en ook de weg naar den hemel meer duister scheen, daar zoo weinigen bezorgd waren om het rijk des hemels te zoeken.
Zelfs zij, die toen regtvaardig waren eu zouden zalig worden , konden , vóór uw lijden en het zoenoffer van uwen heiligen dood, het hemel-sche rijk niet ingaan.
3. O, hoe groote dankbetuiging ben ik U verschuldigd, dat Gij U gewaardigd hebt, mij en alle geloovigen den regteu en goeden weg naar uw eeuwig rijk te toonen !
Want uw leven is onze weg, en door eene heilige verduldigheid gaan wij tot U , die onze kroon zijt.
Wie zoude trachten te volgen, zoo Gij ons niet waart voorgegaan en onderwezen hadt?
Ach ! hoe velen zouden verwijderd en terug blijven, indien zij uwe treffelijke voorbeelden niet beschouwden !
Zie, nog zijn wij laauw, daar wij uwe zoo veelvuldige wonderen eu onderrigtingen gehoord hebben: wat zoude het zijn, indien wij zoo groot licht, om U te volgen, niet hadden?
OEFENING.
Dikwijls moeten wij op het smartvol lijdeai des Zaligmakers denken, die voor ons de straffen, welke wij schuldig waren, heeft geboet, en dit om ons op te wekken om behoorlijk te lijden. Het lijden, dat God ons overzendt, zijn proef\'
371
DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
nemingen om onze getrouwheid te doorgronden, ol\' regtvnardige straffen om onze ongetrouwlieden te tuclitigen. Wij moeten liet met eene ootmoedige onderwerping en in den waren geest van boetvaardigheid aannemen. Gelukkig nog, dat wij aan de goddelijke regtvaardigheid in den tijd mogen voldoen . om Gods goedheid in eeuwig-
1 • I 1
heul te mogen aansehouwen.
De grootste kwelling die wij hebben, is van ons zelven te verdragen. De opstand onzer driften, de bitterheden van ons hart, de droefgeestigheid van onzen aard, de ongeregeldheden onzer gedachten, en geheel ons eigen, is zoo strijdig aan God, zouden een kruis wezen dat zeer moei-jelijk te dragen is, tenzij wij menigmaal dachten aan het geduld, waarmede God ons verdraagt, en dat wij moeten navolgen in ons zelven te verdragen. Laat ons dan trachten in kwellingen te leven en ze geduldig aanvaarden, om met den troost te sterven, dat onze zonden door het goede gebruik der smarten van dit leven uitge-wischt zijn, welke het noodzakelijkste geduld is tot de zaligheid van eenen Christen.
G E B E D.
Mijn God! hoe is het mogelijk, dat wij U zoo veel voor ons zien lijden , en dat wij niets voor ü willen verduren. Kan men gelooven, om met U in den hemel te heerschen, dat men met U op de wereld moet lijden, als men alle gelegenheden van kwellingen vlugt of ongeduldig lijdt ? O mijn God ! verleen mij de kracht om wel te lijden, en maak dat het geduld, dat Gij ons ingeeft, ons de eeuwige vergelding, welke Gij ons belooft, doe verdienen. Amen.
372
derde bol-rc.
NEGENTIENDE HOOFDSTUK.
Over het verdragen der verongelijking, eu wie zich waarlijk verduldig toont
1. Christus. — Wat zegt gij, zoon ? lioud op te klagen, als gij mijn lijden en dat van de overige Heiligen bescliomvt.
Gij hebt nog niet tot op liet bloed Iveder-staan (1).
Wat gij lijdt, is weinig in vergelijking der-genen , die zoo veel geleden hebben, zoo sterk bekoord, zoo zwaar gekweld , zoo veelvnldig beproefd en geoefend zijn geweest.
Gij moet n dus het zwaardere lijden van anderen voor den geest brengen, opdat gij uw zeer gering lijden gemakkelijker draget.
En zoo het u niet zeer gering schijnt, zie toe, dat zulks niet door uw ongeduld veroorzaakt worde.
Dan of het gering of groot zij, tracht allet verduldig te verdragen.
3. Hoe beter gij u tot lijden zet, des te wijzer handelt, en des te meer verdient gij : ook zult gij het ligter verdragen , als gij door moed en oefening u daartoe naarstig bereid hebt.
Zeg ook niet: ik kan dit van zulken mensch niet verdragen, en zulke dingen behoef ik niet te lijden ; want hij heeft mij groote schade toe-gebragt, en hij verwijt mij dingen, welke ik nooit gedacht heb : maar van eenen anderen wil ik gaarne lijden, en wel gelijk ik zal oordeelen te moeten lijden.
Dusdanige denkwijze is dwaas, welke de deugd van verduldigheid niet inziet, noch beschouwt,
(1) Hebr. XII, 4.
273
12 *
274 1)e navolging van jesus christus.
door wien dezelve znl bekroond worden, maar eerder de personen en de aangedane veronge-lijking in aanmerking neemt. .
3. Hij is niet waarlijk verduldig, die niet wil lijden, dan zoo veel liem goeddunkt, en van wien liet hem behaagt.
Doch hij, die waarlijk verduldig is, geeft er geen acht op , van welken mensch , of hij van zijnen overste, of van iemand die aan hem gelijk , of van iemand die minder is, of hij van een goeden en godvrnohtigen, of wel van een ondengenden en omvaardigen mensch te lijden hebbe.
Maar hoe groote tegenheid en hoe dikwijls die hem mogte overkomen, hij neemt ze, on\'aan-gezien van welk schepsel dezelve kome, geheel van de hand Gods dankbaar aan , en acht die voor eene groote winst; omdat niets, hoe gering het ook zij, hetwelk nogtans cm God is geleden geworden, bij God zonder verdienste kan voorbijgaan.
4. Wees derhalve tot den strijd bereid, indien gij de overwinning wilt behalen.
Zonder strijd kunt gij tot de kroon der verduldigheid niet komen.
Zoo gij niet wilt lijden, wilt gij niet gekroond worden.
Doch indien gij verlangt gekroond te worden , strijd dan mannelijk, verdraag geduldig.
Zonder arbeid gaat men niet tot de rust, en zonder strijd komt men niet tot de overwinning.
5. De ziel. — Heer! het worde mij door uwe genade mogelijk, wat mij door de natuur onmogelijk schijnt.
Gij weet, dat ik weinig kan lijden, en dat ik
der.de boek.
aanstonds word ter neder geslagen, als er eene geringe tegenheid voorkomt.
Dat elke beproeving van kwelling mij, om uwen naam, beminnelijk en wenschelijk worde; want om U te lijden en gekweld te worden, is voor mijne ziel zeer heilzaam.
OEFENING.
De oefening van het geduld bestaat : 1. In alle wederwaardigheden van de hand Gods te ontvangen. 3. In alles met onderwerping te lijden.
3. In nooit over eenige tegenspraak te klagen.
4. In te gelooven, dat er ons, na de hel verdiend te hebben, geen ongelijk noch onregtvaar-digheid kan wedervaren. 5. In geene klagten dan over ons zeiven te doen. 6. In niets te zeggen als men ontsteld is. 7. In God voor het kwaad, zoo wel als voor het goed te bedanken. 8. Eindelijk, in dikwerf met Job te zeggen : De Heer had het mij gegeven, de Heer heeft het mij ontnomen, zijn naam zij geprezen. Ziedaar, welke de oefening moet wezen, die ter zaligheid van alle christenen noodzakelijk is, en die nogtans in de ehristene wereld zoo zeldzaam gevonden wordt; want er is niemand, of hij lijdt veel, en weinigen, die behoorlijk lijden.
Een lang en standvastig geduld in de wederwaardigheden , is eene zeer krachtige boetpleging om de zonden uit te wisschen, welke God niet tweemaal straft; en wanneer hij ons in dit leven tuchtigt, toont hij ons hierdoor, dat hij ze in het andere niet zal straffen.
GEBED.
Maak, o mijn Zaligmaker! dat uw geduld, in
275
376 de navomuxa van jesus christus.
alles voor mij en door mij te lijden, in mij liet voorbeeld eu begin zij van mijn geduld, om alles voor U te lijden; en dat ik, uwe inzigten wegens mijne zaligheid volgende, welke Gij door liet goede gebruik der wederwaardigheden wilt verzekeren, dezelve met eene ootmoedige onderwerping van uwe hand en van uw hart ontvange, die ze mij tot mijn welzijn overzenden. Amen.
Over het belijden zijner eigene zwakheid en over de ellenden van dit leven.
1. T)f. ziel. — Ih zal tegen mij mijne ongereg-tiglieid hdïjüen (1); ik zal aan U, Heer, mijne zwakheid belijden.
Meermaals is het eene kleine zaak, welke mij ontmoedigt en bedroeft.
Ik neem voor, kloekmoedig te handelen; maar wanneer er eene kleine bekoring komt, word ik zeer in het naauw gebragt.
Het is somwijlen eene zeer geringe zaak, waaruit eene hevige bekoring ontstaat.
En als ik meen eenigzins veilig te zijn, vind ik mij somtijds, terwijl ik het niet merk, door een ligt windje bijna overwonnen.
2. Zie dus. Heer, mijne verworpenheid en mijne broosheid, die u langs alle zijden bekend is.
Heb medelijden, en trek mij uit het slijk, ooclat ik daarin niet Uijve steken (2), opdat ik niet immer neerslagtig blijve.
Wat mij dikmaals pijnigt en voor U beschaamt,
(1) Ps. XXXI, 5.
(2) Ps. ixviii, 15.
DEUDE BOBK.
is, dat ik zoo wankelbaar en zoo zwak ben, om aan de driften tc vredcrstuan.
Al geef ik daaraan geene volkomène toestemming, valt mij toeli derzei ver aanveoliting moeije-lijk en zwaar, zoodat liet mij grootelijks verdriet, dagelijks zoo in strijd te leven.
Hieruit blijkt mij mijne zwakheid, dat altijd de afscliuwelijke verbeeldingen mij veel gemakkelijker invallen, dan weggaan.
3. O, mogtet gij, allersterkste God van Israël, ij veraar der getrouwe zielen, op de moeite en droefheid van uwen dienaar aederzien, en hem in alles, waartoe hij zich begeeft, bijstaan.
Sterk mij door eene hemelsche kracht, opdat de oude mensch, het ellendige vleesch, welk nog niet volkomen aan den geest ouderworpen is, niet vermoge te heersehen, waartegen men, zoolang men in dit ellendigste leven ademt, moet strijden.
Helaas! wat is dit voor een leven, waarin het aan kwellingen en ellenden niet ontbreekt, waarin alles vol strikken en vijanden is!
Immers, als de„eene kwelling of bekoring wijkt, komt er eene andere, ja zelfs, terwijl de vorige strijd nog voortduurt, ontstaan er, en wel onverwachts, meer andere.
4. Hoe kan men dan dit leven beminnen, dat zoo veel bitterheden heeft, dat aan zoo vele wederwaardigheden en ellende onderhevig is?
Hoe kan het zelfs een leven genoemd worden, hetwelk zoo velerlei dood en verderf aanbrengt?
En toch wordt hetzelve bemind, en zoeken velen zich daarin te vermaken.
Meermaals wordt de wereld berispt, dat zij bedriegelijk en ijdel is; en nogtans wordt zij niet
377
278 DE NAVOLOINU VAN JESUS CIIMSÏÜS.
gemakkelijk verlaten, omdat de begeerlijkheid van liet vleescli te zeer lieersclit.
Dan andere dingen wekken, om die te beminnen , en andere, om dezelve te verachten.
De begeerlijkheid van het vleesch, de begeerlijkheid der oogen en de hoovaardij des levens (1) trekken ons tot liefde der wereld; doch de straffen en ellenden, die daarop billijk volgen, baren haat en verdriet der wereld.
5. Dan helaas! het ongeregelde vermaak verwint het gemoed, dat de wereld is toegedaan, en het verbeeldt zich, dat er onder de doornen geneugten schnilen, omdat hetzelve de zoetheid van God en het inwendige vergenoegen der deugd noch gezien, nooh gesmaakt heeft.
Doch wie de wereld volkomen versmaden, en trachten onder eone heilige regeltucht voor God te leven, die zijn van de goddelijke zoetheid, welke aan de ware zelfverloochenaars beloofd is, niet onbewust, en zien duidelijker, hoe geweldig de wereld dwaalt, en op velerlei wijzen bedrogen wordt.
OEFENING.
Het is niet genoeg zijne zwakheid en ellende te gevoelen en te kennen, als ook het gedurig gevaar, waarin men zicli bevindt, van zijne driften te volgen en in zonden te vallen; men moet zich nog hierover in Gods tegenwoordigheid verootmoedigen, met vertrouwen tot hem zijne toevlugt nemen, steeds over de kwellingen onzer ballingschap zuchten , zich in de armen van den Zaligmaker werpen en op zijne goedheid steunen, tot hem wederkeeren zoodra men ge-
(1) 1 Joan, II, 16,
i) ru de boek.
vallen is, zioli na den val weder opvigten, en nooit in den staat van zonde, nocli van laanw-heid, of trouweloosheid, waartoe onze zwakheid ons aanzet, blijven voortgaan.
Dit leven is zoo vol bekoringen, wederwaardigheden en ellenden, dat hot ondragelijk wordt voor eene ziel, die haren God bemint en hem vreest te beleedigen. Het middel, roept zij \'uit, van te leven zonder te zondigen! maar het middel van te zondigen en te leven? Hoe! altijd vallen, altijd zich weder opvigten, altijd zijne driften bestrijden en altijd aan de ongeregelde neigingen zijns harten wederstaan! Dat is geen leven,, dit is zonder ophouden sterven. Laat ons niet ophouden onze heerschende driften in te toornen, te beveehten en te overwinnen, aangezien hierin de verdienste van een bovennatuurlijk leven bestaat, hetwelk den hemel waardig is.
g e 1! e d.
Ik beken, o mijn God, dat het leven mij tot last zou strekken, indien ik daarin voor U niet vond te lijden en te sterven. Gedoog dan, dat ik, van mij zeiven vermoeid en door de ellenden dezes levens afgemat, die ellenden stelle in eeu hart vol barmhartigheid, zoo als het uwe, opdat Gij de goedheid hebbet mij te ondersteunen, en mij het geduld te vergunnen , om mij zeiven te verdragen en de getrouwheid om alles te lijden.
EEN- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat meu boven alle goederen en gaven ia God moet rusten.
1. De ziel. — Boven alles en in alles, mijne
279
280 DE KAVOLRISO VAN «SOS CHRISTUS.
zinl, zult gij steeds in den Heer rusten, wijl Hij de eeuwige rust der Heiligen is,
Geef mij, zoetste en minnelijkste Jesus, dat ik boven alle schepsel iu ü ruste; boven alle heil en schoonheid; boven alle roem en eer; boven alle magt en waardigheid ; boven alle we-tenschap en diepzinnigheid; boven alle rijkdommen en kunsten; boven alle blijdschap en vrolijkheid ; boven alle faam en lof; boven alle genoegen en vertroosting; boven alle hoop en belofte; boven alle verdiensten en begeerten; boven alle gaven en geschenken, welke Gij kunt geven en instorten; boven alle vreugde en verrukking, welke het gemoed kan opvatten en gevoelen ; eindelijk, boven alle engelen en aartsengelen en boven het geheele heirleger des hemels; boven alle zigtbare en onzigtbare dingen, en boven alles, wat Gij, mijn God, niet zijt.
3. Gij immers. Heer, mijn God, zijt boven alles de beste; Gij alleen de hoogste; Gij alleen de magtigste; Gij alleen de genoegzaamste en rijkste; Gij alleen de zoetste en troostelijkste ; Gij alleen de schoonste en beminnelijkste ; Gij alleen boven alles de edelste en heerlijkste, in wien alle goed te zamen en op het volmaaktste is, altijd was en immer zal wezen.
Daarom dan is al wat Gij mij, buiten U zeiven, schenkt of van ü zeiven veropenbaart of belooft, te gering en ongenoegzaam, als ik U niet aanschouw en volkomen bezit.
Immers, mijn hart kan niet waarlijk rnsten, noch volkomen bevredigd worden, tenzij het in ü ruste, en zich boven alle gaven en alle schepselen verheffe.
3. O mijn geliefdste bruidegom , Jesus Chris-
DEUDE BOEK.
tus! allerzuiverste Miuuaar, Opperheer van al het g( sohapene! wie zal mij vleugelen van ware vrijheid geven, om op te vliegen en in U te rusten ? (1)
O , wanneer zal het mij vergund worden, volkomen vrij te zijn en te zien, hoe zoet Gij zijt. Heer , mijn God !
Wanneer zal ik geheel in ü verslonden zijn, zoodat ik, van liefde tot U, niet meer mij zeiven, maar boven alle begrip en maat, op eene wijze, die niet aan allen bekend is, U alleen gevoel ?
Dan nu verzucht ik dikwijls, en draag met droefheid mijne ellende.
Want in dit dal van ellenden komen vele wederwaardigheden voor, die mij meermaals ontstellen, bedroeven en benevelen, mij meermaals verhinderen en verstrooijen, aanlokken en verstrikken, zoodat ik geenen vrijen toegang tot U heb, en die zoete omhelzingen, welke voor de zalige geesten altoos daar zijn, niet geniet.
Dat mijne verzuchting en mijne veelvuldige bedruktheid op deze aarde U bewegen.
4. O Jesus, glans der eeuwige heerlijkheid , troost der ziel in ballingschap ! voor U is mijn mond zonder spraak, en mijn stilzwijgen spreekt tot U.
Hoe lang vertraagt mijn Heer nog te komen?
Ach! Hij kome tot mij armoedige, en verblijde mij : Hij steke zijne hand uit, en verlosse mij ellendige uit alle benaauwdheid.
Kom ; ach kom, wijl er zonder ü geen blijde dag of uur voor mij zal wezen, omdat Gij mijne vreugde zijt; en zonder IJ is mijne tafel ledig.
Ik ben ellendig en als gekerkerd en geboeid, tot dat Gij door het licht uwer tegenwoordigheid
(1) Ps. LIV, 7.
281
283 de navolging van jesus cuiustus.
mij verkwikt, en in vrijheid stelt, en uw vriendelijk aanschijn vertoont.
5. Dat anderen, in de plaats van U, iets anders zoeken, wat hun belieft : mij intussehen behaagt niets anders, en zal niets anders behagen, dan Gij, mijn God, die mijne hoop, mijne eeuwige zaligheid zijt.
Ik zal niet zwijgen, noch ophouden te smee-ken , tot dat uwe genade terugkeert, en Gij inwendig tot mij spreekt.
6. Christus. — Zie, daar ben Ik : zie , Ik kom tot u, omdat gij Mij geroepen hebt: uwe tranen en de verzuchting uwer ziel, uwe vernedering en de vermorzeling uws harten hebben Mij bewogen, en tot u doen komen.
7. De ziel. — En ik heb gezegd: Heer! ik hel) U geroepen en verlangd U te genieten, daar ik bereid ben, om U, alles te versmadeii.
Gij immers hebt mij eerst opgewekt, om U te zoeken.
Wees derhalve geloofd, Heer, die volgens uwe veelvuldige barmhartigheid , deze gunst aan uwen dienaar gedaan hebt.
Wat heeft uw dienaar voor uw aanschijn nog verder te zeggen, dan dat hij, altoos zijne eigene boosheid en nietigheid gedenkende, zich diep voor U vernedere?
Want onder al de wonderen des hemels en der aarde is er uws gelijke niet.
Uwe werken zijn zeer goed, uwe oordeelen zijn waar, en door uwe Voorzienigheid word\' alles bestuurd.
U dus, o Wijsheid des Vaders ! zij !of en eer; U love, IJ verheffe mijn mond, mijne ziel en al het geschapene te zamen !
.DEK,DE BOEK.
OEFENING.
Men moet God stellen boven alles wat bestaat, eu niet is wat Hij is; dat wil zeggen, dat men in de oefening zieli moet toeleggen om zicli zel-ven te verinten, zicli in alles te verloochenen, alle zelfvoldoening af te sterven, en zich hou-derde geoorloofde vermaken te ontzeggen, om zich te straffen over de zondige vermaken, welke men genoten heeft. Zich versterven, zich verlaten en zich voor God opofferen; zich boven al het geschapene verheffen, om tot God te kunnen naderen en zich geheel in Hem te verliezen; in zich eenen voortdurenden staat behouden van inwendige en opperste aanbidding voor God, voor wien alles in ons moet wijken; Hem door onze werken en door de opoffering van alles , wat ons behaagt j als den volkomen Meester en den God van onze harten aanstellen; door de liefde Gods in zoo verre doordrongen zijn , dat men niets meer smake dan Hem, in het paradijs dezer aarde, en als een voorsmaak van de eeuwigheid. Maar om hiertoe te geraken, moet men zich ontdoen van de vermaken des gecstes, die denzelve verstrooijen en van God aftrekken, van de verkleefdheid des harten, die hetzelve aan het schepsel hecht, opdat de ziel gansch vrij en ontslagen van het slavenjuk harer driften, zoo als de koninklijke Profeet zegt, vleugels van eene duif neme, oiii tot God te vliegen en in Hem alleen te rusten.
G E 1! E D.
Hoe is het mogelijk, o mijn God, mijn opperste Goed, mijn eenige Vertrooster! dat ik mij tot
283
384 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
U durf verheffen, ü tot mij trekken, en mij sterk met U vereenigd houden, ik, die door zoo vele ellenden, door zoo vele ongeregelde neigingen tot het kwaad, en door gedurige afkeer van het goed, doordrongen en overladen ben; ik, die mij alle oogenblikken van U in mij voel vallen, en van mij in mijne driften; ik, eindelijk, die in mij zoovele hinderpalen heb, om mij aan U te hechten, en als een scheidsmuur tusschen U en mij ontmoet! Maar wat voor mij onmogelijk is. Heer, is voor TJ gemakkelijk. Ik reken op uwe almogendheid en goedheid. Gij kent den staat, waarin ik mij bevind; Gij kunt mij helpen, indien Gij wilt. Ik zucht onophoudelijk onder het gewigt mijner ellenden, en neem mijiie toevlugt tot U , om daarvan , door uwe barmhartigheid, temogen verlost worden; ik kan noch tevreden , noch gelukkig zijn, dan door en in ü. Kom dan, o mijn God, kom een hart troosten en ondersteunen , dat niet haakt dan naar ü , en dat niet wil leven , dan door en voor zijnen God. Ik kwijn en verlang zeer ü te bezitten , zonder vrees van U ooit te verliezen. Verwerp mij niet, o oneindig beminnenswaardige God , want ik kan geen oogenblik van ü verwijderd en afgescheiden meer leven. Amen.
TWEE- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Over het gedeukeu van Gods veelvuldige weldaden.
1. De ziel. — Heer! open mijn hart voor uw-e wet, en leer mij volgens uwe geboden wandelen.
DEEDE BOEK.
Geef mij, dat ik uwen wil bevroede, en uwe weldaden, zoo in het algemeen, als in liet bijzonder, met grooten eerbied en naarstige beschouwing gedenke, opdat, ik U daarvoor behoorlijk dankbaar moge zijn.
Doch ik weet en beken, dat ik, zelfs niet voor de minste gunst, de verschuldigde dankbetuiging kan aanbrengen.
Ik ben te min voor al de mij bewezene weldaden, en, als ik uwe verhevenheid beschouw, bezwijkt mijn geest voor hare grootheid.
3. Alles, wat wij naar ziel en ligchaam hebben, en alles, wat wij uit- of inwendig, natuurlijk of bovennatuurlijk bezitten, is uwe weldaad, en verkondigt U, van wien wij alle goed hebben ontvangen, als weldadig, liefderijk en goed.
Hoewel de eene meer, de andere minder heeft ontvangen, is toch alles het uwe, en zonder U kan men niet het minste hebben.
Hij, die meer heeft ontvangen, kan niet op zijne verdienste roemen, noch zich boven ande-verheffen, noch iemand, die minder is, versmaden; omdat diegene de grootste en beste is, die zich zeiven het minste toeschrijft, en in te bedanken het ootmoedigste en vurigste is.
En wie zich den geringsten van allen acht, en zich den onwaardigsten oordeelt, die is het geschiktste, om grootere gunsten te verkrijgen.
3. Doch wie minder ontvangen heeft, die moet daarom zich niet bedroeven, noch gestoord zijn, noch dengenen, die meer heeft, benijden; maar hij moet veeleer op U zien, en uwe goedheid ten hoogste prijzen, dat Gij, zonder aanzien van personen, uwe geschenken zoo rijkelijk, zoo milddadig en liefderijk mededeelt.
285
280 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
Alles komt van U, en daarom moet Gij in alles worden geprezen.
Gij weet wat aan ieder dient gegeven te worden; en waarom deze minder en gene meer lieeft, moeten niet, wij maar Gij beoordeelen, bij wien ieders verdiensten bepaald zijn.
4. Daarom, Heer, mijn God! aelit ik liet zelfs voor eene groote weldaad, niet veel te hebben, waaruit uiterlijk en volgens de mensolien lof en roem komt; zoodat iemand, als bij zijne armoede en de geringheid van zijnen persoon beschouwt, daaruit niet alleenlijk geene zwaarmoedigheid of neerslagtigheid, maa;- veeleer troost en groote vreugde moet opvatten; omdat Gij, o God, ü degenen, die arm, nederig en bij de wereld veracht waren, tot vertrouwde vrienden en huisgenooten gekozen hebt.
Getuigen zijn uwe Apostelen zei ven, die Gij als prinsen over de geheele aarde gesteld hebt. (1)
Zij hebben nogtans zonder klagte in de wereld verkeerd, terwijl zij, zonder eenige arglistigheid en bedrog, zoo ootmoedig en eenvoudig waren , dat zij zelfs zieh verheugden, om uwen naam smaadheden te lijden, en zij datgene, wat de wereld verafschuwt, metgrooten ijver omhelsden.
5. Niets derhalve moet hem , die U bemint en uwe weldaden kent, zoo zeer verblijden, als uw wil wegens denzelven, en het welbehagen uwer eeuwige beschikking, waaromtrent hij zoodanig moet tevreden en getroost zijn, dat hij zoo gaarne de minste wil wezen, als iemand zoude wenschen de grootste te zijn : zoo vreedzaam en vergenoegd op do laatste, als op de eerste plaats; en, zonder naam en faam, zoo gaarne veracht
(1) Ps. XLIV. 17.
DERDE BOEK.
en verworpen, als boven anderen meer geëerd en verheven in deze wereld.
Want uw wil en de zucht voor uwe eer moeten boven alles gaan, en hem meer (roosten en meer behagen, dan alle hem verleende of te verleenen weldaden.
OEFENING.
Gelukkig eene ziel, die zich in hare oogen gering acht; die evenzeer tevreden is onder anderen te staan, als anderen tevreden zijn boven allen geacht te worden; die al hare verdiensten en haar geluk stelt in onbekend, verworpen en versmaad te wezen; die even vurig verlangt de verachting en als afschrik der wereld te wezen, als anderen wenschen hoor haar geacht en ge-eerd te worden ! Want die ziel stelt haar vermaak in het hart van God; zij is groot in de oogen van zijne Majesteit, en verdient door hare ootmoedigheid zijne grootste genaden. Om tot dien graad van volmaaktheid te komen, moet men gaarne een onbekend en verworpen leven leiden; niets doen uit inzigt van geacht of geprezen te worden; zeer gaarne eene versmading en eenen slechten uitval aanvaarden als iets, dat wij verdienen, en met eene ootmoedige onderwerping-de minachting, tegenspraak en den laster ontvangen ; zich met schande voeden, gelijk Jesns Christus zieh daarmede heeft gevoed, en het zich tot eer rekenen aan hem gelijkvormig te zijn.
lt;ï E 1? E D.
O mijn God! wanneer zal de achting der men-schen en de eer der wereld voor mij worden, gelijk zij het moeten wezen, namelijk een voor-
287
288 be navolging van jesüs christus.
werp van versmading en de schrik voor mijne ziel, en dat do verootmoediging en minacli-ting voor liaar het aangenaamste voorwerp zullen worden? Maak dat de liefde, welke Gij voor de versmading geliad hebt. Gij, die het voorwerp van de aanbidding der Engelen zijt, de beweegreden en regel van mijn geduld zij om ze te verdragen , ik, die liet voorwerp van uwen haat en van uwe eeuwige vervloeking verdien te wezen. Amen.
DRIE- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de vier zaken, die grooteu vrede aanbrengen.
]. Christus. — Zoon, nu zal Ik u den weg des vredes en der ware vrijheid leeren.
3. De ziel.— Doo, Heer, wat Gij zegt, wijl het mij aangenaam is dit te hooren.
3. Christus.— Zoon, tracht eerder eens anders wil, dan den uwen te doen.
Wil liever altoos minder, dan meer hebben.
Zoek steeds de laagste plaats en de minste onder allen te zijn.
Wensch altijd en bid , dat Gods wil volkomen in u geschiede.
Zie , zulke mensch gaat den weg des vredes en der rust in.
4. De ziel. — Heer! deze uwe korte rede bevat in zich veel volmaaktheid.
Zij is klein in woorden, maar vol beteekenis en rijk in vruchten.
Want indien ik dezelve trouw konde onderhouden, zoude er zoo ligtelijk geene ontsxeltenis in mij moeten ontstaan.
derde boek.
Immers, zoo dikwerf ik mij ontrust en bezwaard gevoel, bevind ik , dat ik van deze leering beu afgeweken.
Maar Gij die alles kimt en steeds den voor-uitgan g mijner ziel verlangt, vermeerder uwe genade, opdat ik uwe leer moge volbrengen en mijne zaliglieid bewerken.
GEBED tegen de kwade gedachten.
5. Heer, mijn God! verwijder U niet van mij; mijn God! wend nwe ooc/en., om mij te helpen, (1) dewijl er velerlei gedaeliten en groote angsten, die mijne ziel kwellen, in mij zijn opgerezen.
Hoe zal ik ongehinderd daar doorkomen? hoe zal ik breken ?
6. Christus. — Ik, zegt Hij, zal voor n treden en de trotschen der aarde vernederen. (3) Ik zal de deur des kerkers open doen, en u de verborgene geheimen openbaren.
7. De ziel. — Doe, Heer, gelijk Gij zegt; en dat voor uw aanschijn alle booze gedachten wegvlieden.
Dit is mijne eenige hoop en troost, in alle kwelling tot U mijne tocvlugt te nemen, op U te vertrouwen, U uit den grond des harten aan te roepen, en uwe vertroosting geduldig te verbeiden.
GEBED om verlichting des gemoeds.
8. Verlicht mij, goede Jesus, door den glans
(1) Ps. LXX, 12.
(2) Isaias XLV, 72.
289
13
290 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
vau het inwendige licht; eu neem uit de woning mijns harten alle duisterheid weg.
Bedwing de veelvuldige verstrooijingen, en verzwak de geweldige bekoringen.
Strijd krachtig voor mij, en versla de kwade beesten, ik wil zeggen, de aanlokkende begeerlijkheden, opdat het door uwe sterkte vrede worde, (1) en in den heiligen tempel, dat is, in een rein geweten, uw veelvuldige lof weêrgalme.
Gebied de winden en stormen; zeg aan de zee ; wees stil, en aan den noordewind, blaas niet; en er zal groote stilte zijn. (2)
9. Zend uw HcJd m uwe waarheid , (3) opdat zij op aarde schijnen; wantik ben een3 nietige en onvruchtbare aarde, tot dat Gij mij verlicht.
Stort nwe genade van boven; besproei mijn hart met uwen hemelschen dauw; verleen de wateren van godsvrucht, om de vlakte der aarde (mijne ziel) te bevochtigen, opdat zij goede, ja beste vruchten voortbrenge.
Beur mijn gemoed op, hetwelk door den last der zonden gedrukt is, en rigt al mijn verlangen naar het hemelsche, zoodat het mij, na de zoetheid van het geluk hierboven gesmaakt te hebben , verdriet aan het aardsche te denken.
10. Trek en onttrek mij aan alle bestendige vertroosting der schepselen; want niets, dat geschreven is, kan mijn verlangen volkomen bevredigen en vergenoegen.
Hecht mij aan U door eene onverbrekelijken band van liefde, wijl Gij alleen dengenen, die
(1) Ps. cxxi, 7.
(2) Mare- iv, 39.
(3) Ps. ylii. 3.
DERDE BOEK.
U bemint, genoegzaam zijt, en zonder ü al liet overige nietig is.
O E F E N I N Ci.
Niemand kan zicli aan liet gezigt, nocli aan de regtvaardiglieid Gods onttrekken : men moet dan, 1° onophoudelijk over zieli zeiven waken; 2» aan zieli niets vergeven nocli toelaten wat den Heer mishaagt; 3° onder zijne oogeu en onder zijne hand leven, dat wil zeggen, alles in zijne tegenwoordigheid doen en met het inzigt van Hem te behagen; 4quot; in alle omstandigheden de beweging-zijner genade volgen; geen wederstand aan zijnen heiligen wil bieden, en geen oogenblik uitstellen om dien te volbrengen, zoo dat men geenen tussohentijd stelle tussehen te kennen, te willen en te doen, wat God wil dat wij doen. Niets is zoo aangenaam, aan den Heer, dan zijn vertrouwen in Hem te stellen, alles op Hem te verlaten, zich geheel aan Hem over te geven, en in alles van Hem af te hangen. Gelukkig die ziel, welke, alles van de hand Gods aannemende, zich in alles aan zijnen heiligen wil onderwerpt, die niets wil dan hetgene God wil, en alles wit, wat haar overkomt, omdat God het alzoo wil.
G E B E D.
Heer! ik vraag U dagelijks, dat uw wil geschiede op de aarde als in den hemel. Maak, dat mijne bede verhoord worde, en dat elk mijner werken geschiede in de afhankelijkheid van uwen heiligen wil, die de regel van mijn gedrag moet wezen. Verlos mijne ziel van het slavenjuk barer dïitten. Maak, dat zij allen aan uw gezag on-
291
292 de navolging van jesus chkisttjs.
derworpen zijn, en dat ik geene lieersolicnde drift meer hebbe, dan U te behagen en U te beminnen. Amen.
VIEJi- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Over het vermijdeu van nieuwsgierige navorsohing wegens eens anders leven.
1. Chuistüs. — Zoon, wil niet nieuwsgierig zijn, noch ijdele bekommernis hebben.
Wat gaat dit of dat u aan? volg gij Mij. (1)
Immers, wat raakt het u, of deze zulke of zulke is, of gene zoo of zoo handelt of spreekt?
Gij behoeft niet voor anderen te verantwoorden, maar zult voor u zeiven rekenschap geven; waarom dan steekt gij u in de zaken, van anderen ?
Zie, Ik ken allen en zie alles, wat onder de zon gebeurt; Ik weet, hoe het met ieder gelegen is, wat hij deukt, wat hij wil en waarhenen zijne bedoeling gerigt is.
Aan Mij derhalve moet alles overgelaten worden ; doch houdt gij u in goeden vredeen laat een woelende woelen, zoo veel hij wil.
Alles, wat hij gedaan of gezegd zal hebben, zal op hem uederkomen, dewijl hij Mij niet kan bedriegen.
2. Bekommer u niet om de schaduw van een grooten naam, noch om veler vriendschap, noch om bijzondere genegenheid der menschen.
Want deze dingen baren verstrooijing en groote beneveling in het hart.
Gaarne zou Ik u mijn woord spreken en mijne geheimen openbaren, indien gij mijne komst
(1) Joau. xxi, 22.
DERDE BOEK.
naarstig waarnaamt, en Mij de deur uws harten ontsloot.
Wees omzigtig en waakzaam in liet gebed , en verneder n in alles.
O E F E N I N G.
Om den waren vrede der ziel te genieten, moet men ; 1° alle niexiwsgieriglieid vlieden, wegens alles wat den naaste aangaat; 3° met geduld de kwellingen aanvaarden, die ons door de regtvaar-diglieid Gods ot\' door de onregtvaardigheid der mensclien overkomen; 3° zieli aan het lijden gewennen, alsmede aan de berooving van zijnen zin en van de vertroosting; 4° aan God al de voldoening van onzen geest, van ons hart en van onze zinnen opofferen, en Hem bedanken, dat Hij niet toelaat, dat wij iets ter onzer bevrediging buiten Hem vinden.
GEBED.
Ik beken, o mijn Schepper, dat het eenigste verlangen, hetwelk ik gevoel, en de eenigste nieuwsgierigheid van mijnen geest is, te weten: of ik in uwe genade ben en, of ik daarin tot den dood toe zal volharden; of Gij mijne zonden vergeven hebt, en of Gij mij de groote barmhartigheid zult toestaan, dat is, of Gij mij de gewenschte volharding zult verleenen. Maar ik wil U dat verlangen toevertrouwen, U uie zekerheid opofferen, en van Uwe loutere goedheid die laatste gunst verbeiden. Amen.
293
294 DE NAVOLGING VAN JESUS CHllISTUS.
VIJF- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Waarin dc bcsteudig\'D vrede eu ware voortgang gelegen is.
1. CmiiSTUS. Zoon, ilc hel) gezegd : Ik geef u den vrede, II\' geef n mijnen vrede: II: geef hem ii niet, gelijk de wereld dien geeft. (1)
Alle mensclien verlangen vrede; doch niet allen betracliteu hetgene tot waren vrede dient.
Mijn vrede is met degenen, die ootmoedig en zaclitmoedig van liarte zijn : uw vrede zal in veel geduld bestaan.
Indien gij naar Mij hoort, en mijne stem volgt, zult gij veel vrede kunnen genieten.
S. De ziel. — Wat moet ik dan doen ?
3. Christus. — Geef\' in alles aelit , wat gij doet, en wat gij zegt, en rigt uw gansehe bedoeling daarhenen, dat gij aan Mij behaget, en buiten Mij niets verlanget of zoeket.
Oordeel ook niet vermetel over de gezegden en daden van anderen, noch bemoei u met hetgene u niet is aanbevolen : zoo ka n het wezen, dat sgt;\'ij weinig of zelden ontrust wordt.
Doch nimmer eenige verontrusting te gevoelen, noeli eenige kwelling naar ziel of ligchaam te lijden, behoort niet tot dit leven, maar tot den staat der eeuwige rast.
Denk dus niet, dat gij don waren vrede gevonden hebt, als gij geene bezwaren gevoelt; noch dat dan alles met u wel is, waaneer gij niemand tegen hebt; noch dat dit volmaaktheid is, wanneer alles naar uw verlangen gaat.
Verbeeld u ook niet, iets groots te zijn; noch
(1) Joan. XIV, 27.
derde boek.
deuk, dat gij (bij God) bijzonder bemind zijt, wanneer gij groote godsvrucht en zoetheid gevoelt; want hieraan wordt de ware minnaar der deugd niet gekend, noch is hierin de voortgang en de volmaaktheid van den mensch gelegen.
4. De ziel, — Waarin dan. Heer?
5. Christus. — Hierin, dat gij u uit geheel uw hart aan den goddelijkeu wil overgeeft; dat gij noch in het groote, noch in het kleine, noch in den tijd, noch in de eeuwigheid, het uwe zoekt, zoodat gij , tussclien voor- en tegenspoed, meteen en hetzelfde gelaat in dankbetuiging volhardt, met alles in eene gelijke schaal te wegen.
Wanneer gij zoo sterk en langmoedig in de hoop zijt, dat gij. als u de inwendige vertroosting is onttrokken, zelfs uw hart bereidt, om nog meer te onderstaan, en u zeiven niet ver-ontschnldigt, als moestet gij zulke en zoo groote dingen niet lijden; maar Mij in al mijne beschikkingen regtvaardigt en als heilig prijst, dan bewandelt gij den waren en regten weg des vredes, en zal er ontwijfelbare hoop zijn, dat gij wederom in blijdschap mijn aanschijn zult zien.
Als gij tot eene volkomene verachting van u zeiven zult gekomen zijn, weet, dat gij dan, voor zoo veel in uw sterfelijk leven mogelijk is, overvloedigen vrede zult genieten.
OEFENING.
Men moet zich geheel en al aan den goddelij-ken wil onderwerpen, en alles evenzoo willen als God wil, dat wil zeggen : in de beoefening 1° niets weusehen dan hetgeen God wil; 2° niets weigeren van de rampen, welke God ons over-
295
296 de navolging van jksus ciirlstcs.
zendt; 3° zich stellen in eene volkomene versmading van zicli zeiven, zelfs tot de vernedering\' en tegenspraak aan te nemen, als iets dat wij moeten lijden; 4° sterk, getrouwen standvastig blijven in datgene wat God van ons wil, alhoewel men noch vertroosting, noch smaak , noch gerustheid gevoelt; ö0 in één woord, vermaak scheppen in het vermaak van Gods hart, dat is : de volbrenging van zijnen heiligen wil.
GEBED.
Ja, Heer! ik wil in dit alles van uwe opperste heerschappij afhangen, mijn vertrouwen inU stellen, en mij geheel aan U overgeven, daar ik verzekerd ben dat mijne zaligheid niet veilig dan in het hart van mijnen Zaligmaker kan wezen.
Maak dan, dat ik onder uwe oogen en tus-schen uwe handen leve, dat is in cene eerbiedige en gedurige herinnering aan uwe tegenwoordigheid, en in eene naanwkeurige afhankelijkheid van uwen heiligen wil; verzekerd zijnde, dat Gij des te grootore zorg zult hebben voor mijne zaligheid, naarmate ik meer zorg znl dragen U te behagen, mij te haten en U te beminnen. Amen.
ZES- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de voortreffelijkheid van een vrij gemoed, welke meer door ootmoedig bidden, dan door lezen, verkregen wordt.
1. T)f, ziel. — Heer! dit is het werk van een volmaakten mensch, zijnen geest nimmer van de betrachting dor hcmelsche zaken te verpoo-zen , en tnsschen de veelvuldige zorgen, als zonder zorg, door te gaan; niet op de wijze van
DERDE BOEK.
eeuen tragen, mnar door zeker voorren-t vaneen vrij gemoed, dat aan geen soliepsel door eene ongeregelde geneigdlieid verkleefd is.
2. Ik bid U, mijn goedertierenste God, be-lioed mij tegen de bekommeringen van dit leven, opdat ik daarin niet te zeer worde gewikkeld ; tegen de vele behoeften des ligcliaams, opdat ik niet door wellnst worde ingenomen; tegen alle beletselen der ziel, opdat ik door moeijelijklieden niet worde ontmoedigd en nedergeslagen.
Ik spreek niet van die dingen, welke eene ijdele wereld met alle drift najaagt, maar van die ellenden, welke, door den algemeenen vloek der kinderen van Adam, de ziel van uwen dienaar bezwaren en verhinderen, van in de vrijheid des gemoeds te kunnen treden, zoo dikwijls hij zoude willen.
3. O mijn God, onuitsprekelijke zoetheid! wil alle ligchamelijke vertroosting, welke mij van de liefde der eeuwige goederen aftrekt, en, uit oogmerk van eenig tijdelijk vermaak, mij verkeerdelijk tot zich lokt, voor mij in bitterheid keeren.
Dat vleesch en bloed, o mijn God, mij niet verwinnen : dat de wereld en derzelver kortston-digen luister mij niet bedriegen : dat de duivel en zijne arglistigheid mij niet misleiden.
Geef mij sterkte om te wederstaan, geduld om te lijden, standvastigheid om te volharden.
Geef mij, in de plaats van alle vertroostingen der wereld, de zoetste zalving van uwen geest; en stort mij, in de plaats van zinnelijke liefde, de liefde van uwen naam in.
4. Zie, spijs, drank, kleederen en de overige dingen, welke tot onderhond des ligcliaams dienen, zijn een ijvervollen geest tot last.
13 *
297
39S ÜE NAVOLGING VAN JF.SUS Clf llISÏUS.
Verleen mij, dat ik flcze verkwikkingen matig gebruike, en mij niet door al te groote zuelit daaraan lieclite.
Men mag dit alles niet van zich afwerpen, omdat de natuur moet worden onderhouden; doeh liet overtollige en meer streelende te zoeken, verbiedt uwe heilige wet, wijl anderzins liet vleeseli tegen den geest wederspannig zonde worden.
Uwe hand, bid ik, regele en leide mij Herin, opdat er niets te veel gedaan worde.
o E F E N i N G.
De versterving der zinnen en de overwinning der eigenzinnigheid zijn een zoo wezentlijke pligt voor eenen Christen ter zaligheid, dat men mag zeggen, dat de ziel, die zich met uiterlijke voorwerpen ophoudt en dikwijls meer met zich zeiven dan met God bezig is, niet verdient in Hem te bestaan en voor Hem te leven; omdat zij , door zich aan hare driften over te geven, als niet rekent aan God te behagen. Ach! hoe zal zij in het uur des doods van gevoelen en gedachte veranderen, als zij, alleen met haren God, van Hem dit verwijt zal moeten hooren ; ik ben voor U niets geweest gedurende uw leven; ik zal voor U ook niets zijn in de eeuwigheid. Gij heb\'; uw zingenot boven het geluk van mij te behagen gesteld ; het is billijk dat gij aan de ijsselijkheden eener ongelukkige eeuwigheid overgeleverd wordt. (1) Aldus werd geantwoord aan den rijken vrek, toen hij in de hel over de strengheid der pijnen jammerde; en het zal tot die zinnelijke zielen gezegd worden, die zich niet bedwingen, noch
(1) Recepiate boua in vita ttó. XVI. v, 35.
derde boek.
zicli in iets versterven, tenzij zij trachten het geluk der eeuwigheid hooger te achten dan de vermaken dezes levens, en den hemel door het in-toomen der driften te verdienen.
GEBED.
Heer! geef mij sterkte en moed om mijn hart te bedwingen, om het uwe te winnen; maak dat ik aan de voldoening mijner zinnen verzake, om tot voldoening en vermaak van uw hart te mogen dienen; ik zal mij gelukkig rekenen alles te mogen opofferen wat mij kan bevredigen, om TJ te vergenoegen, en mijn leven te mogen doorbrengen met het ongenoegen van uw hart, dooide boetvaardigheid te herstellen en het door de getrouwheid te voorkomen. O boetvaardigheid, koe liefelijk zijt gij voor een hart, dat door de liefde tot zijnen God ontstoken is, en voorgenomen heeft het te wreken en zich te straffen ! Amen.
ZEVEN- EN- TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat de eigenliefde ons het meeste van het opperste goed verwijdert.
1. Cheistüs. — Zoon , gij moet alles voor alles geven, zonder iets van u zeiven te behouden.
Weet, dat de liefde van n zeiven u meer benadeelt, dan eenige zaak der wereld.
Naar mate der liefde en genegenheid, welke gij hebt, kleeft elke zaak u meerder of minder aan.
Indien uwe liefde zuiver, eenvondig en wel geregeld is, zult gij aan geene zaken verslaafd zijn.
Wil niet begeeren , wat gij niet moogt hebben.
399
300 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
Wil niet hebben, lietgene u kan verliincleren en van de inwendige vrijheid berooven.
Het is te verwonderen , dat gij u zeiven met alles, wat gij leunt verlangen ot\' bezitten, niet uit den geheelen grond uws harten aan mij overlaat.
3. Waarom wordt gij door ijdele droefheid verteerd ? waarom door overtollige zorgen afgemat?
Hang van mijn welbehagen af, en niets zal u deeren.
Indien gij dit of dat zoekt, en hier of daar wilt zijn, om meer uw eigen belang en uwen eigen zin te hebben, zult gij nimmer in rust noch van bekommernis vrij wezen, wijl in alles eenig gebrek zal gevonden worden, en overal iemand zal zijn die tegenstreeft.
3. Het baat dus niet, iets te verkrijgen of uiterlijk te vermeerderen, maar eerder, dit te versmaden en tot den wortel uit het hart te roeijen.
En dit moet gij niet slechts verstaan van het bezitten van geld en rijkdommen, maar ook van het najagen van eerambten, en de zucht naar ijdelen lof, dat alles met de wereld voorbijgaat.
De plaats beveiligt weinig, zoo de geest van ijver ontbreekt: ook zal de vrede, welke uitwendig gezocht is, niet lang bestaan, indien de gesteldheid des harten den waren steun mist, dat is, indien gij niet in Mij berust.
Gij kunt van plaats veranderen, maa: u daardoor niet verbeteren.
Want , zoodra de gelegenheid zich voordoet en wordt waargenomen, zult gij vinden, hetgene gij ontvlngt hadt, en nog meer.
DE11DE liOEK.
G E B E D
om de zuivering des harten en de hemelsclie wijsheid.
4, De ziel. — Versterk mij, o God, door de genade van den Heiligen Geest.
Geeft mij kracht, om naar den inwéndigen menscli gesterkt te worden , om mijn liart van alle nnttelooze bekommering en lieaugstheid te ontdoen, en door velerlei begeerten van eenige, lietzij geringe of kostbare zaak, niet getrokken te worden; maar om alles nis voorbijgaande en mij insgelijks als daarmede zullende voorbijgaan te besclionwen ; wijl er niets bestendig is onder de zon, waar alles ijdellieid en kwelling des geestes is. (1) O lioe wijs is hij, die dit zoo besckonwt!
5. Geef mij, Heer, de hemelselie wijslieid , opdat ik leere, U boven alles zoeken en vinden, ü boven alles smaken en beminnen, en al het overige, volgens de verordening nwer wijsheid, aanzie voor hetgene het is.
Geef mij, dat ik omzigtig den vleijer vermij-de, en geduldig den tegenstrever verdrage, wijl dit groote wijsheid is, niet door allen wind van gesprekken bewogen te worden, en aan eene tong, die, als een Sireen, boosaardig vleit, het oor niet te leenen : zoo immers gaat men op den ingeslagen weg veilig voort.
O e i\' e N I n g.
Zieh geheel zonder eenige uitzondering aan Gód overgeven, is : 1° zich niets te verwijten,
(1) Eeele, 1, 14.
301
303 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
in iets wat men Hem n-egeveu lieeft; 3° in alle gelegenlieden zieli aan Hem overgeven, en Zijnen wil stellen hoven de genegenheden tot eigenliefde; 3° niets aan zicli toelaten of zieli in niets versclioonen, lietgene men weet aan God te misliagen; 4° Hem den volstrektsten meester en als eigenaar van ons liavt maken , zoodat liij over alles bcscliikke, wat in ons is en ons toebehoort, en zelfs van onzen geheelen persoon, volgens zijnen heiligen wil; 5° leven in eene afhankelijkheid en gedurige onderwerping aan de bewegingen der genade.
Aan God aldus geheel en zonder uitzondering toebehooren, is het ware middel om Hem te bezitten en in vrede te leven. Dan , helaas ! hoe weinige zielen worden er aangetroffen, die alzoo aan God geheel overgegeven zijn ! En hoe velen zijn er, die aan Hem slechts half toebehooren, die hun hart tusschen God en het schepsel, tussehen de liefde Gods en hunne eigenliefde verdeelen, alhoewel zij weten, dat alle verdeeling het hart van God kwetst, en Hem belet geheel en al te heerschen in onze harten, waarvan Hij de meester niet is , tenzij Hij alleen het bezit, en waarin Hij als God niet heerscht, wanneer Hij er niet alléén heerscht en in alles den voorrang bekomt.
G E B E T).
Heer! laat niet toe, dat mijn hart, hetwelk slechts voor U geschapen is, en dat geheel Iwt werk uwer handen en de prijs van uw dierbaar bloed is : laat niet toe, zeg ik, dat het aan anderen dan aan U tocbehoore, en niets zoo zeer lis U of boven ü beiniuue. Ik ben voor U genoeg, o mijn
derde boek.
God! en waarom zoudt Gij voor mij niet genoegzaam wezen? Waarom zon ik ü niet boven alles achten, Gij, die alleen mijn opperste goed zijt? Mijn besluit is deswege genomen; ik wil volstrekt niets beminnen dan U. Ik wil geheel aan U toe-behooren , in alles aan ü trachten te behagen, en niet dan naar üwe liefde haken. Amen.
ACHT- EX- TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Tegen de kwaadsprekende tongen.
1. Christus. — Zoon, neem het niet euvel op, als eenigen kwalijk van u denken , en zeggen hetgene gij niet gaarne hoort.
Gij zelf moet nog erger van u denken , en niemand zwakker, dan u zeiven, gelooven.
Indien gij inwendig wandelt, zult gij voorbijvliegende woorden niet veel achten.
Het is geene kleine voorzigtigheid , in een ongnnstigen tijd te zwijgen , zich inwendig tot Mij te keeren, en door mensohelijk oordeel niet ontsteld te worden.
2. Uw vrede zij niet gelegen in de gesprekken der menschen ; want, hetzij deze iets wel of kwalijk uitleggen, gij zijt daarom geen andere mensch.
Waar is de ware vrede en de ware roem ? Immers in Mij ?
Hij, die niet tracht aan de menschen te behagen , noch vreest aan dezelve te mishagen, zal veel vrede genieten.
Uit ongeregelde liefde en ijdele vrees ontstaan alle onrust des harten en verstrooijing der zinnen.
303
304 DE NAVOLGING VAN JESÜS CUKISTUS.
OEFENING.
Niets is bekwamer om ons te ontrusten en te storen, dan de oordeelvellingen en gesprekken van anderen jegens ons. Wij acMeu ons ge-lukkig wanneer wij linn behagen , en ongelukkig als wij door hen versmaad worden; en nogtans, wat is de achting of smaad der wereld, dan eene schaduw, een rook, een voorbijvliegende damp, die niets kan bijzetten aan hetgene wij zijn of moeten wezen! Wij zijn slechts datgene, wat wij voor de oogen van God zijn, en moeten al de goede of slechte gevoelens, die men van ons heeft, als een niet rekenen. O menschelijk op-zigt! wanneer zult gij in ons voor de eer, die wij onzen God schuldig zijn, onderdoen? Helaas! hoezeer werpt het menschelijk opzigt in ons alles omver, waardoor wij aan God zonder, kunnen behagen! Wat zal men van mij zeggen, indien ik dit of dat zeg of doe? Maar wat zal de Zaligmaker zeggen, indien ik dit of dat niet zeg of doe? Is het niet beter aan God, dan aan de menschen te gehoorzamen, en aan God dan aan de wereld te behagen? AVaarom doe ik dan zulks niet?
GEB E 3).
Mijn God! duld niet dat ik het menschelijk opzigt ooit stelle boven den eerbied, dier. ik U verschuldigd ben; maar bewerk liever in ons, dat de eerbiedige en hoogste gedachte aan uwe tegenwoordigheid en aan uwen wil, ons opwekke om alles te doen, alles te laten en alles voor uwe liefde te lijden. O mijn Heer en Kegter! hecht mijn hart aan het uwe, door de vrees van
derde boek.
U tc mishagen , en door liet verlangen van U te behagen. Maak dat ik, steeds mij zeiven afstervende, niet meer leve dan door U en voor U; dat ik dikwerf het voornemen herneme van U te behagen, om dit altijd in het werk te stellen. Geef , dat ik mij in dier voege aan uwe liefde gedurende mijn leven gewenne, dat de laatste beweging van mijn hart, in hot uur mijns doods, eene oefening van liefde voor U moge wezen. Amen.
NEGEN- EN- TWINTIGSTE HOOEDSTÜK.
Hoe men bij voorkomende kwelling, God moet aanroepen en loven.
1. De ziel. — Uw naam zij in eeuwigheid gezegend. Heer, die gewild hebt, dat deze bekoring en kwelling mij zoude overkomen.
Ik kan die niet ontwijken, maar ik moet tot U mijne toevlugt nemen, opdat Gij mij bijstaat en mij dezelve ten goede keeret.
Heer! thans ben ik in kwelling, en het is met mijn hart niet wel; maar ik lijd veel van de aanwezige bekoring.
En wat zal ik nu zeggen, geliefde Vader? Ik zit in benaauwdheid : verlos mij uit dit uur.
Doch daarom ben ik in dit uur gekomen (1), opdat gij verheerlijkt wordet, als ik diep vernederd en dan door U verlost zal zijn.
Het hehage O. Heer, mij te verlossen (3); want wat kan ik, armoedige, doen, of waar zal ik gaan zonder U?
Heer! verleen mij ook ditmaal geduld.
(1) Joan. XII, 27.
(2) P3VXXXIX, 14
305
306 DE NAVOLGING VAN JESÜS CHRISTUS.
Help mij, mijn God, en ik znl niet vreezen, hoezeer ik ook bezwaard worde.
3. En wat zal ik nu, te midden van deze dingen, zeggen? lieer, uw wil gescliiede! tk lieb wel verdiend, gekweld en bezwaard te worden.
Ik moet liet immers verdragen (en oeli, of ik dit geduldig mogte doen!), tot dat liet on weder voorbij gaat en liet beter wordt.
Ja, uwe alvermogende hand kan ook deze bekoring van mij wegnemen, en, opdat ik niet ten eenemaal bezwijke, liare lievigheid matigen, gelijk Gij, o mijn God, mijne barmhartigheid, meermaals met mij gehandeld hebt.
En hoe moeijelijker liet mij is, des te gemakkelijker is U deze verandering van de hand des Allerhoogsten. (1)
OEFENING.
Men moet hevig en gedurig aan de bekoring wcderstaan, maar tevens moet men ook tot God met vertrouwen zijne toevlugt nemen, om ze te overwinnen. Dikwijls laat God toe, dat wij zoo hevig aangevallen en zoo zwaar onder het gewigt onzer ellenden gedrukt worden, dat wij geen middel zien om staande te blijven en wederstand te bieden, dan ons krachtig met hem vereenigd te houden en ous als afhankelijk van de hulp zijner genade te beschouwen. Derhalve, hoe minder hulpmiddelen wij in ons ontmoeten, des te meer moeten wij van Hem verwachten ; en wanneer wij op het punt zijn van onder de bekoring te bezwijken en te vergaan, tot Hem zeggen : Heer! red ons, wij vergaan; onze oogea zijn opgeheven tot U, Gij die onze God zijt, en die
(1) Ps. LXXVI, U-
DEIIDE BOEK.
ons kunt helpen; Gij die onze Vnder zijt, en ons wilt helpen; Gij die onze Zaligmaker zijt, en in deze hoedanigheid hiertoe verpligt zijt. Wij rekenen op ü. Hoe zwakker ik mij uit mij zelveu gevoel, des te meer verwacht ik van U de sterkte om te wederstaan. Uwe verheerlijking en uw voordeel hebben er belang bij om mij bij te staan, aangezien mijne ziel het werk uwer handen en de prijs uws bloeds is.
GEBED.
6 God! wij weten, dat wij zonder U in de hevige bekoringen niets kunnen dan zondigen, den moed verliezen en ten val geraken; maar wij weten ook, dat Gij alles vermoogt, ons wilt te hulp komen en ons verlossen. Doordrongen vau het gevoelen onzer ellenden en van het. vertrouwen in uwe barmhartigheid, stellen wij ons in uwe handen; wij vertrouwen ons aan U, wij maken staat op uwé goedheid, wij verzaken aan alles wat U mishaagt, en willen alles wat Gij wilt-. Geef ons de genade, dat wij leven en sterven in deze gesteltenissen , die U zullen opwekken om ons barmhartigheid te doen verwerven. Amen.
DEETIGSTE HOOFDSTUK.
Over hat verzoeken van den goddelijken bijstand en het vertrouwen van de genade weder te krijgen.
1. Citkisïus. — Zoon, Ik ben de Heer, die in den dag der kwelling versterkt. (1)
Kom tot Mij , wanneer het met u niet wel gesteld is.
(1) Nah. I, 7.
307
308 DE NAVOLGING VAN JESUS CII1USTUS.
Hierdoor wordt do hemelscTie vertroosting voornamelijk belet, dat gij u te laat tot het gebed begeeft.
Immers, alvorens Mij voor goed te smeekcn, zoekt gij intusschen vele vertroostingen, en verkwikt gij u in uiterlijke dingen.
En daarom gebeurt liet, dat alles weinig baat, tot dat gij bemerkt, dat Ik liet ben, die degenen , welke op Mij liopen, verlos (1), en dat er buiten Mij noch krachtige liulp, noch nuttige raad, noch duurzaam behoedmiddel is.
Doch als gij mi, na het onweder, den moed hervat hebt, herneem uwe krachten bij het licht mijner ontferming, wijl Ik, zegt de lieer, nabij ben, om alles, niet alleen volkomen, maar zelfs overvloedig en in opgehoopte maat te herstellen.
2. Is er voor Mij iets moeijelijk? (3) Of zal Ik gelijk zijn aan iemand, die iets zegt en het niet doet?
Waar is uw geloof? Sta vast en volhard.
Wees langmoedig en een kloek man ; troost zal voor u op zijnen tijd komen.
Verbeid, verbeid Mij : Ik zal komen en u helpen.
Het is eene bekoring, welke u kwelt; het is eene ijdele vrees , welke u verschrikt.
Wat brengt de bekommering wegens onzekere toekomende dingen u aan, dan dat gij droefheid op droefheid hebt?
Foor elkm day is zijne TeweUing genotg. (3)
Het is ijdel en nutteloos, over toekomende
(1) Ps, XVI 7.
(3) Jer. XXXII, 27.
(3) Matth, YI, 3i.
DERDE BOEK.
dingen, welke misschien nimmer zullen gebeuren, zieli te ontrusten of te verblijden.
8. Dan het is mensohelijk, door zulke verbeeldingen te worden misleid, en een teeken van een nog zwak gemoed, op de inblazing des vij-ands zoo ligt te worden medegesleept.
Hij immers geeft er niet om, of hij door ware, dan wel door valsche dingen verleidt en vervoert, of hij door liefde voor de tegenwoordige dan wel door vrees voor de toekomende dingen tot val brengt.
Uw hart worde dus niet ontsteld nceh bevreesd. (1)
Geloof in Mij, en heb betrouwen in mijne barmhartigheid.
Wanneer gij u ver van Mij verwijderd meent, ben Ik dikwerf nader bij.
Als gij bijna alles verloren acht, dan is er meermaals grootere aanwinst van verdienste.
Het is niet al verloren, wanneer iets verkeerd uitvalt.
Gij moet niet volgens uwe tegenwoordige gesteldheid oordeelen, nocheenigbezwaar, van waar dit ook kome, u zoo aantrekken en opnemen, alsof alle hoop van uitkomst weg ware.
4. Wil niet denken, dat gij geheel verlaten zijt, ofschoon Ik u voor eeuigen tijd eenige kwelling heb toegezonden, of ook de gewenschte vertroosting heb onttrokken : zoo immers gaat men tot het rijk des hemels over.
En dit is, zonder twijfel, voor u en mijne overige dienaren meer dienstig, dat gij bij wijlen door tegenheden beproefd wordt, dan dat gij alles naar wenscli zoudt hebben.
(1) Joau XIV, 27.
309
310 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
Ik ken de verborgene gedachten; ik weet, dat het voor uwe zaligheid zeev dienstig is, dat gij somwijlen zonder smaak van godsvrucht gelaten wordt, opdat gij in goeden voortgang u niet zondet verheffen, noch u zei ven willen behagen in hetgene gij niet zijt.
Wat Ik gegeven hel), dit kan Ik ontnemen en teruggeven, gelijk het Mij belieft.
5. Als Ik iets geef, is dit het mijne; als Ik het terugneem, neem Ik het uwe niet, wijl alle goede gift en alle volmaakte gaaf de mijne is.
Indien Ik u eenig bezwaren of welke wederwaardigheid ook overzend, wees daarover niet misnoegd, noch laat den moed zinken : Ik kan u spoedig opbeuren, en allen last in vreugde veranderen.
En toch, wanneer Ik aldus met u handel, ben Ik regtvaardig en zeer prijzenswaardig.
6. Zoo gij opregt wijs zijt en naar waarheid oordeelt , moet gij om tegenheden n nimmer zoo neerslagtig bedroeven, maar u eerder verblijden en dank betuigen, ja zelfs dit voor uwe ee\'nige vreugde achten, dat Ik u met lijden bezoek, en niet spaar.
Gelijk de Vader Mij bemind heeft, zoo bemin Ik u ook, (1) sprak Ik (ot mijne geliefde Leerlingen, welke Ik toch niet tot tijdelijke vermaken, maar tot grooten strijd; niet tot eerambten, maar tot smaadheden; niet tot ledigheid , maar tot arbeid; niet tot rust, maar tot aanbrengen van veel vrucht en lijdzaamheid, arezon-den heb.
Gedenk deze woorden, mijn zoon.
(1) Joan, XV, 0.
BERDE BOEK.
OEFENING.
Ik ben, zegt de Heer, door eenou Profeet, ik ben de God, die sterkte geeft in den dag der verdrukking, en diegenen uit het gevaar verlos, welke op mij vertrouwen. Hoe geschikt zijn deze woorden om eene ziel in de bekoring en in de wederwaardigheden te vertroosten, te ondersteunen en te versterken, als zij slechts getrouw en standvastig blijft in alles wat God van haar eischt! Eu dit is het, wat de H. Schrift noemt : den Heer verbeiden en langmoedig afwachten.
Geloof in mij, zegt de Zaligmaker, en dat uw hart noch ontsteld noch bevreesd zij. Derhalve moet men in de gelegenheden van in- of uitwendige kwellingen. 1. Met vertrouwen tot God zijne toevlugt nemen; 2. zich aan zijnen heiligen wil onderwerpen; 3. niets van de oefeningen achterlaten; 4. zich overwinnen, beteugelen, zich in alles verzaken, om eenstemmig met God voort te gaan; 5. zijn geluk en zijne verdienste stellen in Gods majesteit te verheerlijken; ö. eindelijk, tevreden zijn met een gekruist en lijdend hart te dragen, hetwelk met smarten en bitterheid overladen, en de gesteldheid is van hot hart van Jesus op het kruis.
G E 1! E D.
Neen, mijn Zaligmaker! ik zal niet gelooven dat alles verloren is, als ik het gevoel en den smaak uwer tegenwoordigheid zal verloren hebben; integendeel zal ik gelooven, dat alles gewonnen is, wanneer mijne ziel, met bitterheid overladen en als van verdriet overstelpt, aan uw welbehagen zal onderworpen zijn, en dat zij slechts
311
313 de navolging van jesus christus.
in U zal bestaan , zeggende met den Profeet : ik stel in U al mijne sterkte, omdat mijne ziel in uwe lianden is, en uwe barmhartigheid mijn hart ondersteunt en opwekt, om nut uit het gevoelen mijner ellenden te trekken. O mijn God ! laat mij aan de ongeregtigheden mijner driften niet over, maar beheerseh ze door uwe genade, en behoud mij slechts in het bezit van uw hart. Amen.
Over het verlaten van alle schepselen, om den Schepper te kunnen vinden.
1. De ziel. — Heer ! ik heb nog wel grootere genade noodig, indien ik zoo ver moet komen, dat geen mensch noch eenig ander schepsel mij kan hinderen.
Want, zoo lang iets mij wederhoudt, kan ik niet vrij tot U vliegen.
Hij verlangde vrij te vliegen, die zeiie : wie zal mij vleugden, als van eene duif geven, en ik zal vliegen en rusten. (1)
Wat is rustiger, dan een eenvoudig oog? en wie is vrijer dan hij, die niets op aarde verlangt?
Men moet zich derhalve boven al liet geschapene verheften, zich zei ven volkomen afgaan, in den geest opgetogen zijn, en zien, dat Gij , de Schepper van alles, met de schepselen niets gelijk hebt.
En zoo iemand niet van alle schepselen ontdaan is, kan hij zich niet vrij op de goddelijke dingen toeleggen.
Daarom immers worden er weinig bespiegelende inenschen gevonden, omdat weinigen zich
(1) ps. liv, 7.
BERDE BOEK.
van liet vergankelijke 011 gescliapene g\'elieel weten los te maken.
2. Hiertoe wordt groote genade vereisclit, die de ziel opbeure en boven zioli zelve verliefFe.
En tenzij de menscli in den geest opgeheven , van alle schepselen ontdaan en gelieel met God vereenigd zij, is alles, wat hij ook wete, wat hij ook bezitte, van geene groote waarde.
Wie iets anders, dan enkel het oneindige, eeuwige goed, groot acht, die zal lang klein wezen en om laag liggen.
En al, wat God niet is, is niets en moet voor een niet geacht worden.
Er is een groot onderscheid tusschen de wijsheid van een verlichten en godvruchtigen mensch en de wetenschap van een geletterden en na-vorschenden geestelijke.
De geleerdheid, welke van boven uit godde-lijken invloed komt, is veel voortreffelijker, dan diegene, welke met moeite door menschelijk vernuft verkregen wordt.
3. Men vindt er velen, die de beschouwing verlangen, maar niet trachten te beoefenen wat daartoe vereischt wordt.
Het is een groot beletsel, dat men bij uiterlijke teekenen en ligchamelijke dingen blijft, en weinig van de volmaakte versterving heett.
Ik weet niet, wat het is, door welken geest wij gedreven worden, en wat wij, die schijnen geestelijke menschen te worden geheeten , ons laten voorstaan, als wij zoo veel moeite en zelfs grootere bezorgdheid voor vergankelijke en nietige dingen aanwenden, en over ons inwendig naauwelijks nu en dan met volle ingetogenheid van zinnen nadenken.
313
14
314 DE NAVOLGING VAN JESUS CHKISTUS.
4. Helaas ! na eene korte ingetogenlieid begeven wij ons dadelijk tot nitwendige dingen , zonder onze werken aan een naauwkeurig onderzoek te onderwerpen.
Wij geven geen aclit, waar onze neigingen gelegen zijn, en beweenen niet, dat alles in ons zoo onrein is.
Immers, alle vleesch had zijnen toeg bedorven, (1) en daarom volgde die groote watervloed.
Wijl dus onze inwendige neiging meer bedorven is, moet ook de daaruit volgende daad, welke liet gebrek aan inwendige kracht aanduidt, bedorven zijn.
Uit een zuiver hart ontspruit de vrnclit van een goed leven.
5. Men vraagt, hoe veel iemand gedaan heeft; maar uit hoe groote deugd hij te werk gaat, wordt niet zoo zorgvuldig onderzocht.
Men onderzoekt, of iemand dapper, rijk, schoon , bekwaam, of hij een goed schrijver, een goed zanger, een goed werkman zij : hoe arm van geest, hoe verduldig en zachtmoedig, hoe godvruchtig en inwendig hij is, daarover wordt door velen niet gesproken.
De natuur ziet op het uiterlijke van den mensch; de genade wendt zich tot het innerlijke.
Gene wordt dikwijls bedrogen; deze hoopt op God, om niet bedrogen te worden.
OEFENING.
Niets is waardig door het hart eens Christens bezeten te worden, dan wat eeuwig is, en wij moeten slechts datgene lief hebben , wat wij altijd zullen beminnen. Laat ons derhalve trachten
(1) Gen, VI, 13.
DERDE BOEK.
1. het welbehagen van God boven al onze voldoeningen te achten; 2. in alles slechts zijn welbehagen te zoeken; 3. alle druk en lijden, dat hij ons ons overzendt, met ootmoedige onderwerping van zijne baud te ontvangen; 4. dikwijls met geestelijke zaken in Gods tegenwoordigheid bezig te zijn, en in alles van Hem af te hangen.
Waarom ons met beuzelarijen en ijdele overwegingen op ons zeiven en met ongerustheid jegens anderen onledig houden, terwijl God, in ons zijnde, de eerbewijzingen onzer harten en het offer van onzen geheelen persoon verwacht? Hoe vele genaden ontsnappen er aan eeue ziel, die verstrooid is, en bijna geene aandacht neemt op hetgene God van haar verzoekt! En echter weet men hoe gevaarlijk het misbruik der genaden voor de zaligheid is.
GEBED.
o Mijn God en mijn al! ö liefdewaardige, ö beminnende God! ö God van liefde! hoe weinig acbt geef ik op uwe tegenwoordigheid, hoe weinig ben ik getrouw aan uwe genade, en hoe weinig moed bezit ik om voor U al mijne voldoening op te offeren! En echter zijt Gij de God mijns harten, en zult, zoo ik hoop, mijn aandeel in eeuwigheid wezen. Maar om dit geluk te verdienen, wil ik onophoudelijk op U denken, alles voor uwe liefde opofferen wat mij daarvan zou kunnen aftrekken, en niets zeggen of doen, dan wat voor den hemel voordeelig is.
Maak, Heer! dat ik alles vermijde wat U mishaagt; dat ik alles beminne en uitoefene wat U behaagt : dat ik, door mij dikwijls met ü bezig
315
31fi de navolging van jksus christus.
te hoiidou, in uwe tegenwoordigheid wandele, om in alles uwen heiligen wil te volgen. Amen.
TWEE- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de verloochening van zich zclven , en het afleggen van alle begeerlijkheid.
1. Christus. — Zoon, gij kunt geene volmaakte vrijlieid bezitten, tenzij gij u zeiven gelieel verlooclienet.
Geboeid zijn al degenen, die het hunne zoeken en zich zeiven beminnen ; alle hebzuehtigen en nieuwsgierigen, die rondloopen en altoos het gemakkelijke, niet wat aan Jesus Christus behaagt, zoeken; maar menigmaal dit voorgeven en veinzen , hetwelk geenen stand zal houden.
Immers alles, wat niet uit God voortkomt, zal vergaan.
Houd u aan dit korte en volmaakte gezegde : verlaat alles, en gij zult alles vinden : verlaat de begeerlijkheid, en gij zult rust vinden.
Overleg dit in uw gemoed; en als gij het vol-bragt zult hebben, zult gij alles verstaan.
2. De ziel. — Heer! dit is geen werk van éénen dag noch kinderspel ; ja, in dit korte gezegde is al de volmaaktheid der kloosterlingen opgesloten.
Ciieistus. — Zoon, gij moet, als gij den weg der volmaakten verneemt, niet aanstonds afgeschrikt en ontmoedigd, maar veeleer tot hoogere dingen opgewekt worden, en ten minste door verlangen daarnaar verzuchten.
Och! of het met u zoo gelegen ware, en gij zoo ver waret gekomen, dat gij geene eigenliefde meer hadt, maar enkel van mijnen wenk eu van
DERDE BOEK.
den «-enk des oversten, dien Ik over u gesteld licb, afhingt; dan zondt gij Mij zeer behagen, en dan zoude uw ganscli leven in blijd-seliap eu vrede voorbijgaan.
Gij liebt nog veel te verlaten; en zoo gij dit niet gelieel aan Mij overgeeft, zult gij niet bekomen wat gij verlangt.
Ik raad u, dat gij, om rijk te worden, gelouterd goud, dat is, liemelsclie wijsheid, die al hetaard-sche met voeten treedt, van Mij koopet. (1)
Stel de aardsche wijsheid en alle menschelijk en eigen behagen ter zijde.
3. Ik heb gezegd, dat gij, in de plaats van hetgene bij de menschen kostbaar eu groot is, geringe zaken moet koopen.
Immers , de ware htmelsolie wijsheid, welke van zich zelve geen groot gevoelen heeft, noch. zoekt op deze aarde verheven te worden , schijnt eene zeer geringe, kleine en bijna vergetene zaak.
Velen prijzen die met den mond, doch wijken in hunne levenswijze daar verre van af.
Zij nogtans is die kostelijke parel, welke voor velen verborgen is.
o E F E K i N o.
Wat is : alles verlaten? Het is 1. zich verloochenen en afsterven; 2. het is : zijne zinnen,\' zijnen geest en zijn hart versterven; 3. het is : zich van alles onthechten wat ons mishaagt, en met ootmoedige onderwerping al datgene aannemen, wat ons moeijelijk valt; 4. het is ; zijne vrienden in God, eu zijne vijanden voor God beminnen, en zich.zeiven haten; 5. het is : aan niets dan aan zijnen God, aan zijne pligteu, en
(1) Apoc. III, 18.
317
318 DE NAVOLGING VAN JESUS CII11ISTUS.
aan zijne zaligheid verkleefd zijn; 6. liet is : al de bewegingen des harten tegen zich, en alleen voor God te doen dienen; 7. het is ; zich slechts ophouden met de zorg om Hem in alles te bevredigen, en met de vrees van Hem te mishagen ; 8. het is : zijn geluk en zijne eer te stellen in de winst van zijn hart en in het bezit van zijne liefde.
Hoe gemakkelijk zegt men: ik zou gaarne alles verlaten, om geheel voor God te wezen! maar hoe moeijelijk stelt men het in het werk, tenzij men alle getrouwheid gebruike om zich van alles te ontdoen , wat ons niet tot God geleidt. Een weinig liefde tot God iu een hart gedrukt, maakt dien afstand en die zelfopoffering aan God voor het hart mogelijk en gemakkelijk. Men moet ze willen en vragen, en zonder ophouden in het werk stellen.
G E I! E D.
Mijn God! duld niet, dat een hart, gelijk het mijne, bestemd om U alleen te beminnen, zich aan het schepsel of aan zich zelf hechte; en dit bij voorkeur van de liefde, welke het ü verschuldigd is. Gij alleen kunt het bevredigen en gelukkig maken; het is dan aan ü, dat het zich alleen en onophoudelijk moet hechten. O mijn God! ik kan zonder IJ wel zondigen, met mij aan datgene te hechten wat U mishaagt; maar ik kan mij zonder U niet oprigten, noch onthechten en ontmaken van alles, wat mijnen geest kan verleiden, en mijn hart bederven, met dit van U af te trekken. Kom mij te hulp, ondersteun mij, versterk mij in den strijd, dien ik mij moet aandoen, om alles te verlaten en TJ in alles te
DERDE BOEK.
zoeken en te vinden. Het verveelt mij, mij zeiven als den slaaf mijner driften en het offer mijner zondige neigingen te aanschmiwen. Verbreek, Heer! verbreek mijne boeijen, en maak. dat ik, van alles ontheclit, slechts aan ü gekleefd zij. Amen.
DEIE- EN- DEKTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de ongestadigheid des harten, en het rigten van het laatste einde tot God.
1. Chbistus. — Zoon, verlaat u niet op mve tegenwoordige gesteldheid : zij zal weldra in eene andere verkeeren.
Zoo lang gij leeft, zijt gij, ook tegen uwen dank, aan veranderlijkheid onderhevig, zoodat gij nu blijde, dan droevig; nu gerust, dan ontsteld; nu godvruchtig, dan zonder godsvrucht; nu ijverig, dan traag; nu bezwaard, dan wederom verligt bevonden wordt.
Maar wie wijs en in den geest wel onderrigt is. die staat boven al dat veranderlijke vast, zonder acht te geven, wat hij in zich gewaar wordt, of van welke zijde de wind van onbestendigheid blaast; hij zorgt slechts, dat de geheele streving van zijn gemoed naar het behoorlijke en ge-wenschte einde gerigt blijvc.
Immers zoo kan hij, met in zoo velerlei voorvallen het eenvoudige oog zijner bedoeling onophoudelijk naar Mij te rigten, een en dezelfde eu onwrikbaar blijven.
2. En hoe zuiverder het oog der bedoeling is, des te standvastiger gaat men tusschen de verschillende stormen.
Doch in velen is het oog der zuivere bedoeling
319
330 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
beneveld; want men ziet spoedig iets vermakelijks, dat voorkomt, en zelden wordt iemand van de vlek der eigenliefde geheel vrij bevonden.
Zoo kwamen weleer de Joden te Betlianie naar Martha en Maria, niet enkel om Jesus, maar om Lazarus te zien. (1)
Men moet derhalve het oog der bedoeling, opdat het eenvoudig en opregt zij, zuiveren, en boven alle verschillende nevenzaken tot Mij rigten.
OEFENING.
Om de ongestadigheid van ons hart, in datgene wat de dienst Gods en de zorg der zaligheid betreft, te bepalen, moet men 1 zieh zeiven mistrouwen, en zijn vertrouwen op Godstellen; 2. tot God zijne toevlngt nemen, en zijn bijstand in de gelegenheid verzoeken; 3, dikwijls zijne meening hernieuwen van God te bevredigen, zonder zich zeiven te willen bevredigen; 4. steeds bestrijden wat ons tegengaat; 5. niets willen dan wat God wil, en het krachtdadig willen; 0. zijn hart aan de liefde Gods gewennen, en ons de heilige vriendschap voorstellen, welke Hij met ons in eeuwigheid hebben wil; 7. naauwkeurig de ingevingen en bewegingen der genade volgen.
GEBED.
6 Mijn Verlosser! wanneer zal de genade mij iets van dc standvastigheid en aanhoudende liefde ingeven, welke de heerlijkheid aan de gelukzaligen voor U geeft ? Duld niet, dat mijn
(1) Joan. XII, 0.
quot;derde boek,
hnvt de ongestadigheid volge , die hetzelve zoo eigen is, en dat ik mijn leven doorbrengein eene gedurige verwisseling van goede voornemens en slechte uitwerkselen, van beloften en ongetrouwheden. Neen, Heer! neen, het is niet TJ als God beminnen, wanneer men TJ altijd niet bemint; en uw gebied over onze harten, opdat het uw oppergebied zij. moeteen gebied van alle tijden wezen.
Maak dan, o mijn Zaligmaker! dat mijne ziel geheel en altijd voor U weze, en dat zij, door eene standvastige getrouwheid, een eeuwig geluk bekome. Amen.
VIER- EN- DEET1GSTE HOOFDSTUK.
Dat degene, die bemint, boven alles en in alles in God zijn genoegen vindt.
1. De ziel. — Zie, mijn God en mijn al : wat wil ik meer, en wat kan ik gelukkiger verhingen ?
0 genoegélijk en zoet woord! maar voor hem, die het Woord, niet de wereld en wat in de wereld is, bemint.
Mijn God en mijn al! Voor dengenen , die verstaat, is dit genoeg gezegd, en het dikwijls te herhalen, is hem, die bemint, aangenaam.
Immers, als Gij tegenwoordig zijt, is alles aangenaam; doch zijt Gij afwezig, dan verdriet alles.
Gij veroorzaakt aan het hart rust, grooten vrede en feestelijke vreugde.
Gij doet over alles wel denken en in alles U prijzen : ook kan niets zonder IJ lang behagen; maar zal het aangenaam zijn en wel smaken ,
14 *
321
333 BE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
dan moet uwe genade daarbij wezen, en hetzelve door uwe wijsheid toebereid worden.
3. Wat zal hem niet wel smaken, die in ü smaak heeft ?
^ En wat zal hem, die in U geenen smaak vindt, tot genoegen kunnen zijn ?
Doch zij , die naar de wereld wijs zijn en in het zinnelijke smaak vinden, zijn er verre af uwe wijsheid te bezitten; wijl daarin veel ijdel-heid, en tevens den dood gevonden wordt.
Wie door verachting van het wereldsche en door versterving van het vleesch U volgen, van deze blijkt het, dat zij waarlijk wijs zijn; omdat zij van de ijdelheid tot de waarheid, van het vleesch tot den geest overgevoerd worden.
Deze vinden smaak in God, en stieren al het goede, dat in de schepselen gevonden wordt, geheel tot lof huns Scheppers.
Er is nogtaus verschil en veel verschil in den smaak van den Schepper en van hot schepsel , van de eeuwigheid en van den tijd, van het ongeschapene licht en het medegedeelde licht.
5. O eeuwig licht, dat alle geschapen licht te boven gaat; zend eenen lichtstraal van boven, die geheel het binnenste van mijn hart doordringt.
Zuiver, verblijd, verlicht en verlevendig mijnen geest met zijne krachten, opdat hij zich in blijde verrukking met U vereenige.
Ach! wanneer zal het zalige en gewenschte uur komen, dat Gij mij met uwe tegenwoordigheid verzadigt, en mij alles in alles zijt ?
Zoo lang dit niet vergund wordt, zal er ook geene volkomene vreugde zijn.
Nog leeft, helaas! in mij de oude mensch : hij
DERDE BOEK.
is nog niet geheel gekruisigd, niet volkomen gestorven.
Hij streeft nog sterk tegen den geest, wekt imvendigen strijd, en laat liet rijk der ziel niet in rust,
4. Doeli gij, die liet geweld der zee bedwingt en de beweging van hare golven temt, (1) sta op en help mij. (3)
Verstrooi de volken, die oorlog willen : (3) verplet dezelve door uwe kracht.
Toon , bid ik, uwe wonderen : dat uw arm verheerlijkt worde, wijl er voor mij geene andere hoop noch toevlugt is, dan in U, Heer, mijn God.
OEFENING.
Niet beminnen dan God, en Hem boven alles beminnen, is : geen behagen hebben dan in Hem alleen, is niets dan Hem alleen zoeken; is uit liefde tot Hem verzaken aan alles , wat ons uit de natuur kan bevredigen , volgens deze woorden van den koninklijken Profeet ; mijne ziel verwerpt den troost der menschen; zij heeft zich tot God gekeerd, en in Hom alle voldoening en haar verlangen gevonden.
Om aldus niet dan God te beminnen , moet men zijne zinnen versterven, zijnen geest bedwingen, zijn hart beteugelen, zijn ligchaam in bedwang houden , en zich duizende wereldsche voldoeningen ontzeggen, ora alleen aan het hart van God te behagen. Heil de ziel, die tevreden is met den gekruisten staat, in welken het lig-
(1) Ps. LXXXVIII, 10.
(2) Ps. XLIII, 20.
(3) Ps. LXVII. 31.
333
32 I DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS,
cliaam van Jesus Christus zicli op liet kruis bevond, ora met den Apostel te kunnen zeggen : ik leef om Christus alleen, en het is voor mij eene winst aan alles te sterven , om alleen voor Hem te leven.
G E B E D.
Hoe zoet is het, o Heer! geheel in uwe liefde te leven, en uit geheel mijn hart en met eene heilige blijdschap tot U te zeggen : mijn God en mijn al! mijn Heer en mijn God! Maak dat deze woorden mijne ziel doordringen; prent de gedachte, de kennis en oefening derzelve in mijnen geest en in mijn gemoed! o Groote God ! Gjj bestaat: en dit is voor mij genoeg , aangezien ik TJ meer om U , dan om mij zeiven bemin. Maar, o mijn God ! Gij zijt mijn Zaligmaker ; alles wat Gij in die hoedanigheid zijt, zijt Gij voor mij, en dit verdubbelt mijn vertrouwen en mijne liefde jegens U. ö God! hoe kan men leven zonder U? 6 Mijn God! hoe is het mogelijk, dat men voor TJ niet leve? O mijn Heer! heersch volkomen over mij. O mijn God ! dat mijn ge-heele persoon niet meer besta of leve dan voor U. Mijn Heer en mijn God ! wees dit gedurende mijn leven, om het in alle eeuwigheid te zijn. Am.
VIJF- EN- DEETIGSTE HOOFDSTUK.
Dat er in dit leven geene verzekering tegen de bekoring is.
1; Christus. — Zoon, nimmer zijt gij in dit leven veilig; maar zoo lang gij leeft, hebt gij steeds de geestelijke wapenen noodig.
quot;DERDE BOEK.
Gij verkeert tusschen vijauclen, en wordt regts en links bestreden.
Indien gij dus niet van alle zijden liet scHld van verduldigheid gebruikt, zult gij niet lans: zonder wonden zijn.
Indien gij daarenboven uw hart niet in Mij vestigt, met den enkelen wil van alles om Mij te lijden, zult\'gij de lievigheid van den strijd niet kunnen uitstaan, noch tot de kroon der gelukzaligen geraken.
Gij moet derhalve manhaftig door alles henen gaan; en tegen de hinderpalen een sterken arm gebruiken.
Want aan den overwinnaar wordt het manna gegeven, (1) en voor den lafhzvtigen blijft veel ellende over.
2. Zoo gij in dit leven rust zoekt, hoe zult gij dan tot de eeuwige rust komen ?
Zet n niet tot veel rust, maar tot groot geduld.
Zoek den waren vrede niet op aarde, maar in den hemel; niet in de mensehen noch in de overige schepselen, maar in God alleen.
Uit liefde van God moet gij gaarne alles ondergaan, namelijk : arbeid, smarten, bekoringen, kwellingen, benaamvdheden, behoeften, ziekten, verongelijking, lastering, berisping, vernedering, beschaming, bestraffing en verachting.
Deze dingen bevorderen de deugd, doen den leerling van Christus kennen en vlechten de he-melsehe kroon.
335
Ik zal voor een kortstondigen arbeid een eeuwigen loon, en voor ecne voorbijgaande beschaming eene oneindige heerlijkheid geven.
(1) Apoe. XI, 17.
DE NAVOLGING VAN JESÜS CHRISTUS.
3. Meent gij, dat gij altoos naar uw verlangen geestelijke vertroosting zult liebben ?
Mijne Heiligen liebben die niet altijd geliad, maar vele bezwaren, velerlei bekoringen en groote bedruktheden.
Docli zij liebben zich in alles verduldig staande gehouden, en meer op God, dan op zich zeiven vertrouwd, daar zij wisten, dat het lijden van dezen tijd niet geëvenredigd is, om. de eeuwige glorie te verdienen. (1)
Wilt gij aanstonds hebben, wat velen na vele tranen en groote moeite naauwelijks hebben bekomen.
Verheid den Heer; ga mannélijic te werk , en wees gesterkt; (2) wil niet wantrouwen, wil niet achteruit wijken; maar geef standvastig lijf en ziel tot eer van God ten beste.
Ik zal het in de ruimste maat vergelden : Ik zal in alle kwelling met u zijn.
OEFENING.
Bereid uwe ziel voor op de bekoring, zegt de Wijze-Man, dat is : 1. stel uw geluk niet, in bevrijd te zijn van kwellingen, maar in die wel te verdragen; 2. stel u niet bloot aan de bekoring , noch aan de gelegenheden van zondigen; maar indien gij u door de eene aangevallen en in de andere gewikkeld ziet, bied dan wederstand, strijd, vlugt en neem met vertrouwen uwe toevlugt tot God; 3. waak, bid, verneder u voor God, en wees doordrongen van eene ootmoedige vrees in zijne tegenwoordigheid, en van een heilig mistrouwen in u zeiven, om al uwe sterkte te
(1) Hora. VIII, 18.
(3; Pa. XXVI, 14.
326
DERDE BOEK.
stellen iu God, die u tegen de aanvallen vau de vijanden uwer zaligheid zal verdedigen.
Eene opregte cliristene ziel moet haar verblijf op Calvariö en in de wonden van Jesus Christus vestigen, om met geduld, met sterkte en getrouwheid de wederwaardigheden te lijden, welke Hij haar overzendt. Want om een ware Christen te zijn en de pligten van zijnen staat te volbrengen, moet men altijd bereid zijn om voor zijnen God te lijden en testerven, aangezien de Christenen, zoo als de heilige Cyprianus zegt, de erfgenamen van den Gekruiste zijn.
GEBED.
Gij weet, o mijn Zaligmaker! dat er niets tegenstrijdiger is aan de natuurlijke neigingen van ons hart, dan te lijden en te sterven; maar Gij kunt en wilt ons helpen om dit wel te doen. Geef ons dan den moed om den afkeer te overwinnen , dien wij voor de kwellingen, voor de tegenspraak en voor onze pligten gevoelen ; en geef, dat noch de lust tot vermaken , noch de schrik der kwellingen ons ooit zoo ver brenge , van te ontbreken aan de getrouwheid en onderwerping, die wij U verschuldigd zijn. Amen.
Tegen de ijdele oordeeleu der menschen.
1. Christus. — Zoon, grond uw hart vast op den Heer, en vrees geen menschelijk oordeel, waar uw geweten u deugdzaam en onsclnildig verklaart.
Het is goed en zalig, op zulke wijze te lijden; en dit zal ook een hart, hetwelk ootmoedig is, en
327
338 T)E NAVOLGING VAN JESCS CHKISTÜS.
meer op God, dan op zich zelf vertrouwt, niet hard vallen.
Velen spreken veel; en daarom moet er weinig geloot\' aan gehecht worden.
Ook is het niet mogelijk, aan allen te voldoen.
Hoewel de apostel Paulus getracht heeft, aan allen, in den Heer, te behagen, en alles voor allen geworden is; heeft hij het echter ook zeer weinig geacht, dat hij door menschen is geoordeeld geworden. (1)
3. Voor zoo veel in hem was en hij kon, heeft hij tot stichting en zaligheid van anderen genoeg gedaan; maar bij heeft niet kunnen beletten, dat hij somwijlen van anderen werd geoordeeld of veracht.
Daarom heeft hij aan God, die alles wist, alles overgelaten, en tegen de lasteringen of ook tegen de ongegronde en valsehe oordeelen en willekeurige uitstrooisels der menschen, zich door geduld en ootmoed verdedigd.
Nogtans heeft hij somwijlen geantwoord, opdat zwakken uit deszelfs stilzwijgen geene ergernis zouden nemen.
3. Wie zijt gij, dat gij voor eenen derfelijken memcli vreest? (3) Heden is iiij, en morgen verschijnt hij niet meer.
Vrees God\', en gij zult voor de bedreigingen der menschen niet schrikken.
Wat kan iemand door woorden of lastsringen ii doen ? Hij benadeelt eerder zich zeiven, dan u : ook zal hij, wie hij ook mogte zijn, het oordeel van God niet kunnen ontgaan.
(1) I. Cor. IX, 22 eu IV. 3.
(2) Isaias. LT, 12.
DEKDE BOEK.
Houd gij God voor oogon, en wil niet met klagtwoorden twisten.
Al schijnt gij voor liet tegenwoordige te bezwijken, en eene beschaming, welke gij niet verdiend hebt, te lijden, wees daarover niet gestoord , noch verklein door ongeduld uwe kroon : maar hef veeleer uwe oogen hemelwaarts naar Mij, die mngtig ben, om u uit alle beschaming en verongelijking te redden, en een ieder volgens zijne werken te vergelden.
o E F E N ï x G.
Een Christen, die aan de lastertaal en boosaardigheid der menschen is blootgesteld, mogen deze beproevingen eigenlijk welkom zijn, aangezien zij hem in de gelukkige noodzakelijkheid stellen, zijne toevlugt tot God, en niemand dan Hem tot getuige van zijn geweten te nemen. Want alhoewel wij overtuigd zijn, dat de achting of versmading, de goede of kwade oordeelvellingen der mensehen, ons noch gelukkiger noch ongelukkiger maken, zoeken wij nogtans niet dan hunne goedkeuring te bekomen. xVcli, waarom trachten wij ons niet veeleer te stellen in den geest en in het hart van God, die Opperheer onzer eeuwigheid is !
GEBED.
Heer! die voor mij uw leven aan eenen wree-den en schandigen dood, en uw hart aan eene gedurige droefheid en bitterheid hebt overgegeven : zou ik kunnen nalaten U de gevoeligheid mijns harten op te offeren, dat ontsteld is door de nadeelige gesprekken en vermetele oordeelvellingen, die men wegens mij doet? Maak, o
329
330 de navolging van jesus christus.
mijn goddelijke Jesus! dat mijn hart, op het aanscliouwen der versmadingen, welke Gij voor mij liebt uitgestaan, zich verwijte zoo weinig-voor U , en zoo kwalijk te lijden. En aangezien de wonden , die men aan den goeden naam des naasten toebrengt, altijd in dit of in liet andere leven, op dengene vallen die het ongeluk toebrengt , zoo trek o Heer! ter uwer verheerlijking, en niet voor de mijne, mijne vijanden uit hunne verblindheid, met hen hunne boosheid te vergeven en hen door een straal uwer liefde te verlichten. Amen.
ZEVEN- EN- DEKTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de zuivere en volkomene overgevin^ vau zich
zelveu , om de vrijkeid des hiirten te verkrijgen.
1. Christus. — Zoon, verlaat u zeiven, en gij zult Mij vinden.
Wees zonder eénige verkiezing en baatzucht, en gij zult steeds winnen.
Want er zal u grootere genade verleend worden zoodra giju, zonder terugtrekking, aan Mij zult overgegeven hebben.
2. De ziel. — Heer! hoe dikwijls zal ik mij overgeven , en waarin mij zeiven verlaten ?
3. Christus. — Altoos en elk uur, zoo in het kleine, als in het groote : Ik zonder niets uit , maar wil, dat gij in alles van u zeiven ontdaan bevonden wordet.
Hoe zult gij anders de mijne en Ik de uwe kunnen zijn, indien gij niet inwendig en uit\' wendig van allen eigenen wil ontbloot zijt?
Hoe eerder gij dit doet, des te beter zult gij u daarbij vinden; en hoe volkomeuer en regt
jp te
DEUUE BOEK. 331
inniger gij hierin te werk gaat, des te meer :ult gij Mij behagen en des te meer zult gij ivinnen.
4. Sommigen geven zicli over, doch met eenige litzondering ; want zij betrouwen niet volkomen )p God, en daarom trachten zij voor zich zeiven te zorgen.
Sommigen ook geven eerst alles; doch daar-[i, als zij door eeue bekoring worden aange-dlen, keeren zij tot hunnen eigenen zin terug; daarom vorderen zij geenszins in de deugd.
Deze zullen tot de ware vrijheid van een zuiver \'hart en tot de genade van mijne zoete gemeenzaamheid niet geraken, tenzij zij eerst zich volkomen overgeven en dagelijks aan Mij opdragen, zonder welk de innige vereeniging met Mij niet bestaat, noch bestaan zal.
5. Ik heb u dikwerf gezegd , en zeg u thans nogmaals : verlaat u zeiven, geef u aan Mij over, en gij zult inwendig grooten vrede genieten.
Geef alles voor alles ; neem niets uit, vorder niets terug, berust enkel en vertrouwelijk in Mij, en gij zult mij bezitten.
Gij zult in uw hart vrij wezen , en geene duisterheid zal u benevelen.
Tracht en bid hierom, en verlang dat gij van alle eigenbelang moget ontdaan worden , van alles ontbloot den ontblooten Jesus volgen , aan u zeiven sterven en voor Mij eeuwig leven.
Dan zullen alle ijdele verbeeldingen, verkeerde verontrustingen en overbodige zorgen verdwijnen.
Dan ook zal de overdrevene vrees wijken en de ongeregelds liefde sterven.
het voor iinig zien des iere toe-rlij uit i te ■ te
333 BE NAVOLGING VAN JESUS CHUISTUS.
OEFENING.
Wat is zicli zeiven verlaten, zich verzak en zicli gelieel aan God overgeven, zon iets te beliónden ? Het is : 1quot; niet handelen d door de ingeving zijner genade, en door c werkelijk verlangen om Hem te behagen, we verlangen zeer dikwijls moet gevoed en her nieuwd worden. 2° Zich geheel in alle gelegen heden aan God overlaten, en Zijne voldoen\' voor de onze stellen. 8° In alles zijnen e\' wil verzaken, om niet dan dien van God te vo gen. 4° Vermaak scheppen in het vermaak va Zijn hart, en in niets belang stellen dan i zijne verheerlijking. 5° Het is eindelijk, gehoor zamen aan de ingeving van den heiligen Gcc. en de bewegingen van zijne liefde volgen. Ma helaas! wie is er die alzoo leeft? wie is er, di zich alzoo verlaat en zich geheel zonder uitzon dering aan God overgeeft ? Men verlaat zie zeiven in eenige omstandigheden, en in ande blijft men aan zich verkleefd; men verzaakt zi zeiven voor eenen tijd, en later zoekt men zicli weder. De geest des Heeren, zegt de koninklijke Profeet, trekt alleen door zekere zielen; maar hij houdt zich in deze op , en als hij wederkomt, kent hij zijne plaats niet meer; dat is, dat hij eene ziel ontmoet, die meer aan zich dan aan haren God is overgegeven.
G E li E D.
Heer ! het smart mij ten hoogste, dat ik zoo zeer aan mij zeiven en zoo weinig aan U verkleefd ben; dat ik mij zoo menigmaal, en U zoo zeldzaam opzoek. Helaas! het is waar, dat
de11de boek.
ik voor alles wat mij aangaat, zeer gevoelig ben, en U zoo weinig aantrek. O mijn God ! stel U in mijne plaats, en doe uwe liefde lieersclien, waar nu mijne eigenliefde heersclit. Wanneer zal liet wezen , dat ik vrij en ontlast van mij zei ven, mij op niets meer zal toeleggen dan om U te beminnen en U te beliagen ? Geef mij in dit punt al wat Gij mij beveelt, en beveel mij liet-gene Gij wilt. Ik wil dat Gij van nu af de God mijns harten zijt, om mijn aandeel in eeuwig-beid te wezen. Amen.
ACHT- EN- DERTIGSTE HOOFDSTUK.
Over het goed beheer in het uitwendige en de toevlugt tot God in gevaren.
1. Christus. —Zoon, gij moet naarstig hiernaar streven, dat gij in alle plaats en daad ol uiterlijke bezigheid inwendig vrij en u zelven meester zijt : dat alles onder u zij, gij niet onder hetzelve ; zoodat gij heer eu bestuurder van uwe werken , niet derzelver knecht of slaaf zijt. _
Gij moet, als een vrijgekochte en ware Israëliet, tot het erfdeel eu de vrijheid van Gods kinderen overgaan, die zich boven het tijdelijke verheffen en op het eeuwige staren, die het vergankelijke met het linker en het hemelsche met liet regter oog beschouwen.
Deze worden door de tijdelijke dingen niet weggesleept, om zich daaraan te hechten ; maar doen die veeleer dienen, waartoe zij van God bestemd en van den oppersten Bouwmeester, die in zijne schepselen niets ongeregelds gelaten liceft, ingesteld zijn.
333
ib idei dan een re. lier ;eii ino gen rol i\'ai in or :est nar die )
!cli s:
oli oh k-ii
ir-
s,
3ll
334 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
2. Indien gij ook in alle voorvallen niet liij liet uiterlijke voorkomen berust, nocli lietgene gij gezien of gehoord liebt, niet een zinnelijk oog aanziet; maar dadelijk in elke zaak met Mozes in den tabernakel gaat , om God te raadplee-gen , dan zult gij somwijlen liet goddelijke antwoord hooren , en wegens vele tegenwoordige en toekomende dingen onderrigt terngkeeren.
Mozes immers nam, om twijfel en moeijelijk-heid op te lossen, altoos zijne toevlugt tot den tabernakel, en zoclit, om de gevaren en de boosheid der menschen te vermijden, zijne hulp in het gebed.
Zoo moet gij ook u zeiven tot het geheime vertrek van uw hart begeven, om den godde-lijken bijstand meer dringend af te smeeken.
Immers, men leest dat Jozuë en de kinderen van Israël daarom door de Gabaönieten werden bedrogen , omdat zij alvorens den Heer uiet hadden geraadpleegd; maar, aan derzei ver streelende woorden te ligtvaardig geloovende, door een valsch medelijden zijn misleid geworden.
OEFENING.
De uiterlijke bezigheden trekken de ziel dikwijls tot het uitwendige, en beletten haar ingekeerd te zijn en zich voor Gods tegenwoordigheid te houden, voornamelijk als men zieh geheel aan die uitwendige zaken overgceit, zonder zijn hart vrij en aan den Heer gehecht te houden. Indien men echter zich met die uitwendige bezigheden niet ophoudt, dan om hierdoor den wil van God te volbrengen, welke ze ons oplegt, dan is men er niet in verstrooid en doet in die onderscheidene bezigheden slechts eéne zaak ,
derde boek.
namelijk Gods wil bevredigen. Men heeft altijd den vrede, als men altijd vergenoegd is; men heeft dien altijd, als men alles heeft wat men verlangt; en men heeft dien altijd, als men slechts aan God tracht te behagen. Derhalve kunnen al die uitwendige werken eene ziel niet verstrooijen, die alles tot de eenheid brengt, dat wil zeggen, die niet zoekt dan den Heer te behagen, en die alles in Hem vindt.
GEBED.
Ik weet wel, o mijn God! dat de vrede der ziel in dit leven niet die is , welke zij in het andere zal genieten : want in de eeuwigheid zal men zeker zijn U te bevredigen, en tevens van uwe liefde te bezitten; maar in dit leven kan men noch van het eene, noch van het andere zeker wezen. Ach, hoe hard en bezwaarlijk is die onzekerheid, o mijn God, voor eene ziel die U en niets dan Ü bemint! Indien Gij mij niet wilt verzekeren, dat ik U bemin, maak dan ten minste, dat ik leve alsof ik zeker ware U te beminnen, opdat Gij alle voldoening van mijne liefde genietet en ik er de verdiensten van hebbc. Amen.
NEGEN- EN- DEETIGSTE HOOFDSTUK.
Dat de menscli in zijne hancUlingen niet te driftig moet zijn.
1. Chbistüs. •— Zoon , laat uwe zaak altoos aan Mij over: Ik zal die op zijnen tijd wel beschikken.
Wacht mijne beschikking af, en gij zult u daarbij wel bevinden.
335
33(i de navolging van jesüs ciiristüs.
3. De ziel. — Heer! volgaarne laat ik alle zaken aan U over, wijl mijne overlegging weinig kan baten.
Öeh, of ik voor toekomende dingen niet veel bezorgd ware, maar mij zonder bedenken aan uw welbehagen overgave !
3. Christus. — Zoon, meermaals wordt iets, hetwelk de mensch verlangt, door hem met drift nagejaagd; doch als hij het bekomen heeft, begint hij er anders over te denken, omdat de neiging omtrent hetzelfde voorwerp niet bestendig is, maar veeleer van het eene tot het andere drijft.
Het is dus geene kleine zaak, ook in kleine zaken zich zeiven af te gaan.
4. De ware voortgang van den mensch, is de verloochening van zich zeiven; en de mensch, die zich zeiven verloochent, is zeer vrij en gerust.
Dan de ovide vijand, die alle goed tegenstreeft, houdt niet op met te bekoren, maar legt dagen nacht zware hinderlagen, of hij soms den onbedachtzamen in ziju bedriegclijken strik konde doen vallen.
Waakt en hult. zegt de Heer, opdat (jij niet in hekoriny vallet. (1)
OEFENING.
ïe vergeefs is men voor het toekomende bekommerd, en laat men den moed zinken op het aanzien zijner ellende; alles bestaat, met zich in alles op God te verlaten, en op Hem te rekenen , in zich aan zijnen wil over te geven, en niet te ontzien om aan Hem te behagen. Het gebeurt dikwijls, dat God wil of toelaat, dat wij ons in
(1) Matth, XXVI, 4.1.
DERDE BOEK. 337
eeiieu staat bevinden, waarin wij vermeeneu dat alles verloren is, om ons te verpligten in Hem alleen al ons vertrouwen te stellen. Immers , hoe minder onderstand wij bij de schepselen ontmoeten , des te meer vinden wij er bij God, die het zich tot eer rekent en or vermaak in schept ons bij te staan, als men zich in alles op Hem verlaat. Laat ons clan trachten al de ongerustheden opzigtens onze zaligheid in het hart van onzen Zaligmaker over te storten, overtuigd zijnde, dat Hij er zorg voor draagt : en laat ons alles aanwenden, om aan zijne inzigten te beantwoorden , door onze getrouwheid in het volgen derzelve.
G E B E U.
ö Mijn God, die mij kunt en wilt helpen : welke reden heb ik niet om mijn vertrouwen in ü te stellen, om mij in de armen uwer Voorzienigheid te werpen en om de uitwerkselen dei-goedheid van eeuen God af te wachten, die voor alles zorg draagt! Ik heb dan vast voorgenomen , mij geheel aan U te geven, onder uwe oogen en tusschen uwe handen te leven, en mij altijd in uwe vrees en liefde te behouden. Dit is de genade, welke ik U verzoek, o God mijns harten en mijn aandeel in alle eeuwigheid! Geef dat ik doordrongen worde van de kracht der woorden uws Evangelies, en ze moge smaken ; wees niet hekommerd; want nw Jiemelsche Vader weet wel wat Gij uoocliff hebt; het is yenoey, dat Hij nm Vader is, om er in te voorzien. Amen.
15
338 de navolging van jesüs ciikistus.
VEERTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat de mensch niets goeds uit zich zelven heeft, en zich over niets kan beroemen.
1. De ziel. — Heer! wat is de mensch, dat Gij hem gedenkt; of de zoon eens mensehen, dat Gij hem bezoekt? (2)
Wat heeft de mensch verdiend, dat Gij hem uwe genade zoudt geven?
Heer! wat kan ik klagen, indien Gij mij verlaat? Of wat kan ik met regt opwerpen, zoo Gij niet doet lietgene ik verzoek?
Voorzeker dit kan ik in waarheid denken en zeggen : Heer! ik ben niets, ik k;n niets, ik lieb uit mij zelven niets goeds, maar ik ben in alles gebrekkig en hel steeds naar het niet over.
En tenzij ik door U geholpen en inwendig geleid worde, word ik geheel laamv en nalatig.
2. Doch Gij, Heer, zijt immer dezelfde en blijft in eeuwigheid (1), altijd goed, regtvaar-dig en heilig, die alles op eene goede, regtvaar-dige en heilige wijze doet, en met wijsheid re-gdt.
Maar ik, die meer tot verslapping, dan tot vordering geneigd ben, blijf niet altoos in denzelfden staat, daar ik wel zevenmaal op eerien dag kan veranderen.
Evenwel wordt het spoedig met mij beter, als het U behaagt, en Gij eene behulpzame hand reikt; wijl Gij alleen, zonder naeuschelij-ken bijstand, mij kunt helpen en zoo zeer versterken, dat mijn aangezigt geene verandering
(1) Ps. Tin, 5.
(3) I\'s. Cl, 13 en 38.
DEKUE BOEK.
meer aaucluiclt, maar miju linrt zicli tot U alleen wendt en in U alleen berust.
3. Indien ik derhalve, hetzij om de godsvrucht te erlangen, hetzij uit noodzakelijkheid van U te zoeken, wijl geen menseh mij kan troosten, wel wist allen menschelijken troost te laten varen; dan zoude ik billijk op uwe genade mogen hopen en mij over de gunst van nieuwe vertroosting mogen verheugen.
4. Dank zij U, van wien alles komt, zoo dikwijls het mij wel gaat.
Ik immers ben voor uw aanschijn ijdelheid en een niet, een ongestadige en zwakke menseh.
Waarover kan ik dan roemen? Of waarom begeer ik geacht te worden? Over een niet? Dit is wel de grootste ijdelheid.
Waarlijk, de ijdele roem is eene kwade pest, de grootste ijdelheid, omdat hij den menseh van den waren roem verwijdert en van de he-melsche genade berooft.
Immers, wanneer de menseh aan zich zelven behaagt, dan mishaagt hij aan U.
Wanneer hij menschelijken lot\' najaagt, dan wordt hij van ware deugd beroofd.
5. Doch dit is ware roem en heilige verheuging , in U, en niet in zich zelven, te roemen; in uwen naam, en niet in eigene deugd, zich te verblijden; noch in eenig schepsel, dan om U, vermaak te scheppen.
Uw naam, niet de mijne, worde geprezen : uw werk, niet het mijne, worde verheerlijkt : uw heilige naam worde geloofd; doch mij worde niets van den lof der menschen toegevoegd.
Gij zijt mijn roem. Gij de verheuging van mijn hart.
339
3-10 DE NAVOLGING VAN JESÜS CHRISTUS
In U zal ik roemen en mij den ganscl verblijden : doch voor mij, niet dan in zwakheid. (1)
6. Laat de Joden den roem zoeken, ( van elkander ontvangen; ik znl dien roi trachten, welke van God alleen komt. (: Immers alle menschelijke roem, alle ti eer, alle wereldsche grootheid is, liij de ( glorie vergeleken, ijdelheid en dwaasheh O mijne waarheid en mijne harmharf mijn God, zalige Drieënheid! U alleen : eer, kracht en glorie, door de eindelooze der eeuwen.
OEFENING.
Ik gevoel mijne ellenden, die mij ong maken tot eenig bovennatuurlijk goed kwaam tot alle kwaad; maar ik offer ze eenen barmhartigen God, die veel van wei alles uit niet kan maken. Derhalve is h genoeg te weten, dat ik niet uit mijn eige en mij niet dan in ü moet beroemen. God! maar het gewigtigste is, in de gele den, de heilige bewegingen van ootmoec en vertrouwen in ü te volgen, aan wiei onmogelijk is. Als ik ze niet bij de me vind, dan word ik tot de gelukkige noc lijkheid gebragt mijne toevlugt tot God te en van Hem af te hangen. Gelukkig 1 Heer! als mij alles buiten U ontbreekt, oi in U te vinden. O, hoewel heeft de heili* Job gezegd : Uwe oogen zijn op mij gev en ik zal in mij niet meer bestaan. Want
(1) II. Cor. XII, 5.
(2) Joan, v, 44-.
343 DE NAVOLGING VAN JESUS CHKISTTJS.
eenig scliepsel ongelijk aangedaan, weshalve ik ook geene reden lieb om tegen ü te kingen.
Immers, daar ik menigmaal en waarlijk tegen U gezondigd lieb, worden alle seliepseleu te regt tegen mij gewapend.
-Mij derhalve komt billijk beschaming en verachting toe, maar ü lof, eer en roem.
En zoo ik mij hiertoe niet bereid heb, dat ik gaarne van alle schepselen wil versmaad en verlaten worden, en volkomen niets schijnen, kan ik niet innerlijk bevredigd en bevestigd, noch naar den geest verlicht en geheel met U ver-ecnigd worden.
OEFENING.
Het gezigt van God op ons moet ecnen diepen eerbied voor Hem te weeg brengen, en de oogen onzer ziel opheffende tot God, moet ons dit volkomen vertrouwen op Hem inboezemen. God ziet mij; hoe zou ik Hem kunnen vergrammen, als ik op Hem denk? Ik aanzie God ; hoe zou ik kunnen moedeloos worden als ik aan Hem denk? God!.....ziedaar wat toereikend moet wezen om in alle ongenoegen eene opregt christene ziel te troosten, aangezien zij God meer om Hem, dan om zich zei ven moet beminnen. Maar God is mijn Vader; is er iets meer noodig om al mijne ongerustheden te stillen ? En is het niet genoeg te denken, dat Hij de goedheid zelve is, om zich O]) Hem te verlaten en op Zijne zorg te rekenen? Hij kent, bestuurt, schikt alles voor mijne zaligheid ; kan die zaligheid beter zijn dan in het hart van mijnen Zaligmaker?
DERDE BOEK.
GEBED.
Het is in uw lieilig Hart, o mijn Jesus! dat ik wil leven; liet is hierin dat ik wil sterven; het is in dien afgrond van barmhartigheid, dat ik al mijne ellenden werp; en hoe groot ook mijne zonden mogen wezen, weet ik echter, dat uw hart bereid is ze mij te vergeven, zoodra ik het vaste voornemen heb ze te verlaten. Ja, Heer! ter oorzake van uwen heiligen naam, van dien naam van Zaligmaker en Vader, zult Gij mijne zonden vergeven, omdat zij groot zijn; en hoe grooter zij zijn, des te meer zult Gij de grootheid uwer barmhartigheid doen uitschijnen met ze mij te vergeven. Wees dan een\' zondaar, zoo als ik ben, genadig, eenen zondaar, die het niet meer wil wezen, en maak dat hij U nog meer beminne dan hij U vreest, met te overwegen, dat Gij hem kondet laten verloren gaan, en hem wilt zalig maken. Amen.
TWEE- EX- VEEETIGSTE HOOFDSTUK.
Dat men den vrede niet iu de mensclien moet stellen,
1. CrmiSTXJS. —Zoon, indien gij om uwen zin en omgang in iemand uwen vrede stelt, zult gij ongestadig en bekommerd zijn.
Maar zoo gij tot de waarheid, die altoos leeft en blijft, uwe toevlugt neemt, zal het vertrek of afsterven van eenen vriend u niet bedroeven.
In Mij moet de liefde van eenen vriend gevestigd zijn, en om Mij moet elk, die n goed en veelgeliefd in dit leven voorkomt, bemind worden.
343
344 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
Zonder Mij is geene vriendschap goed en bestendig; en het is geene ware en znivere liefde, welker band niet door Mij gelegd wordt.
Gij moet omtrent znlke genegenheid voor geliefde personen zoo verstorven zijn, dat gij, voor zoo veel u betreft, zoudt wenschen zonder eeni-gen omgang met mensehen te zijn.
De menscli komt zoo veel nader tot God, als hij zieh verder van allen aardsehen troost verwijdert.
Ook stijgt hij zoo veel te hooger tot God, als hij dieper in zich zeiven nederzinkt en aan zieh zelven meer verachtelijk is.
3. Doch wie zieh zelven iets goeds toeschrijft, die belet do genade van God in hem te komen, wijl de genade van den heiligen Geest altoos een ootmoedig hart zoekt.
Indien gij wist u zelven volkomen te vernietigen en van alle liefde der schepselen te ontdoen, dan zonde Ik Mij met groote genade in n moeten uitstorten.
Als gij naar de schepselen ziet, dan wordt u het gezigt des Scheppers onttrokken.
Leer u om den Schepper in alles verwinnen, dan znlt gij tot de kennis van God kunnen geraken.
Hoe gering ook iets zij, indien men het ongeregeld bemint en betracht, wordt men daardoor van het opperste goed verwijderd en besmeurd.
OEFENING.
Hoe dieper men in den afgrond van zijn\' niet nederdaalt, des te meer verheft men zich in het hart van den Schepper; dat wil zeggen, dat men in de oefening 1. zich klein, ootmoedig en afhan-
\\
DEUDE BOEK.
kelijk van God moet maken, om zich in zijn liart te vestigen ; 2. dat, hoe meer ellenden men in zich gevoelt, men ze des te meer in den schoot van Gods barmhartigheid moet brengen en uitstorten; 3. dat, hoe minder men in zich het goede bevestigd ziet, hoe meer men zich voor God moet verootmoedigen, met alles van zijne goedheid af te wachten; 4. dat \'s menschen hart zich niet moet hechten dan aan zijnen God, zijne pligten en zijne zaligheid; en dat hij moet trachten niet te beminnen, dan hetgene hij altijd zal beminnen, en beginnen met in zijn leven te doen, wat hij in de eeuwigheid moet voortzetten. Alle vriendschap, die niet in en om God is, is berispelijk, aangezien wij God moeten beminnen, en Hem alleen van ganscher harte beminnen. Men moet dan zijn hart vi\'ij en onthecht van alles behoeden, om het niet te houden dan met God, die alleen het middenpunt onzer harten is, en ze alleen kan bevredigen.
a E B E D.
Maak, o mijn God! dat mijn hart, hetwelk slechts voorü geschapen is, zich niet meer hechte dan aanU; dat het, vrij van alle verkleefdheid aan de schepselen, alles tot U stiere, en in alles slechts U zoeke, .Ta, Heer! ik begrijp zeer goed wat de H. Augnstinns tot U zeide, namelijk dat Gij het middenpunt onzer harten zijt, omdat Gij er het laatste einde en het opperste goed van zijt ; en bijgevolg, dat zij altijd in onrust zijn, tot dat zij in U rusten; dat wil zeggen, dat zij voor U hebben wat wij ü verzoeken, namelijk eene getrouwe, eene opperste en volstandige verkleefdheid. Amen.
345
15 *
346 de navolging van jesüs christus.
DEIE- m- VEERTIGSTE HOOFDSTUK.
Tegen de ijdele eu wereldsche wetenschap.
1. Cheistus. — Zoon, dat de franije en diepzinnige gezegden der menschen n niet bewegen; want Gods rijk bestaat niet in woorden, maar in kracht. (1)
Geef flclit op mijne woorden, die het hart ontvonken en den geest verlichten : deze wekken vermorzeling en brengen velerlei vertroosting aan.
Lees nimmer iets, om geleerder of wijzer te kunnen schijnen.
Leg n toe op de nitroeijing iwer gebreken , wijl dit u meer zal baten , dan de kennis van vele moeijelijke vraagstukken.
2. Na veel gelezen en geleerd te hebben, moet gij steeds tot een beginsel terugkomen.
Ik namelijk ben het, die aan den mensch de wetenschap leer, en aan de kleinen een duidelijker begrip verleen , dan door den mensch kan geleerd worden.
Hij, tot wien Ik spreek, zal weldra wijs zijn, en in den geest veel vooruitgaan.
Wee hun, die bij de menschen vele nieuwigheden navorschen , en om de wijze van mij te dienen zich weinig bekommeren !
Di\' tijd zal komen, dat de leeraar der leeraren, de Heer der engelen, Christus, zal verschijnen, om de les van allen te hooren, dit is, om ieders geweten te onderzoeken.
Dan zal Jeruzalem met lantaarnen doorzocht, dan zullen de geheimen der duisternis ontdekt,
(1) 1. Cor. IV, 20.
DERDE BOEK. 347
en de mensohelijke redeneringen tot zwijgen ge-bragt worden.
3. Ik ben liet, die in een oogenlilik den oot-moedigen geest verhef, zoodiit liij meer van de eeuwige waarheid begrijpt, dan zoo iemand zich tien jaren in de scholen daarop had toegelegd.
Ik onderwijs zonder gedmisch van woorden , zonder verwarring van gevoelen , zonder praalzucht , zonder redetwisten.
Ik leer het aardsche versmaden, van het tijdelijke eenen walg hebben , het eeuwige zoeken, in het eeuwige smaak vinden , de eeuwige eerambten vlugten, de schande verdragen, alle hoop op Mij stellen, bniten Mij niets begeeren, en boven al Mij vurig beminnen.
4. Immers, met Mij innig te beminnen, heeft iemand goddelijke dingen geleerd en wondere dingen gesproken ; hij is meer gevorderd, met alles te verlaten, dan met diepzinnige zaken na te vorschen.
Dan Ik spreek tot eenigen algemeene, tot anderen meer bijzondere dingen : aan eenigen vertoon Ik Mij minzaam in teekens en afbeeldingen , doch aan sommigen veropenbaar Ik mijne geheimen met groote klaarheid.
De spraak der boeken is eene en dezelfde, maar zij onderrigt allen niet eveneens; want Ik ben inwendig de leeraar der waarheid, de onderzoeker der harten , de kenner der gedachten, de bevorderaar der werken , die aan ieder mededeel, gelijk Ik oordeel te behooren.
OEFENING.
God deelt zich weinig mede aan de trotsche en laatdunkende gemoederen, die een ijdel zelf-
3\'IS DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
behagen gevoelen, omdat zij Hem de eer ontnemen , welke Hem alleen toekomt. Maar hij deelt zijne vurigste en krachtigste genaden aan de ootmoedige zielen uit, die, zich zeiven mistrouwende en, in zicli niet dan gebreken en ellenden ontmoetende, alleen steunen op Hem, die haar zijne liefde kan doen waardig worden.
Waartoe dient het eene christene ziel, de zaken van de godsdienst te bestudeeren en te kennen, wanneer zij zich niet toelegt om ze in het werk te stellen ? Waarop komen zoo vele twistredenen aangaande de kracht en werking der genade uit, wanneer men niet alles aanwendt om hieraan getrouw te wezen , en naauwkeurig de ingevingen van den heiligen Geest te volgen ? Men weet genoegzaam , hetgene Jesus Christus in het Evangelie voorhoudt, dat diegene, die zegt: Heer! Heer! in het rijk der hemelen niet zal komen, indien hij in alles den wil van God niet tracht te volbrengen en de deugden van zijnen staat te beoefenen. Men weet dit, en nogtans doet men er meer noch minder om.
G E B E D.
Heilige Geest! verlicht allen geest door uw heilig lieht, ontsteek alle hart door het vuur uwer liefde! Leer ons wat wij moeten gelooven ; maar wek ons tevens op , in liet werk te stellen hetgene wij gelooven. Immers, helaas ! wat zou het ons baten , te weten wat God van ons wil om ons zalig te maken , indien wij i.lles niet inspannen om het te doen ?
Gedoog niet dat het geloof ons eens veroor-deele, met ons te doen zien, wat wij moesten doen om den hemel tc winnen, en evenwel niet ge-
derde boek.
daan hebben; maar breng zooveel voort, dat onze geest, met te gelooveu , en ons luirt met te doen lietgene wij gelooven, gelijkelijk medewerken , om ons het paradijs te doen verwerven.
VIER- EN- VEERTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat men zich de uiterlijke dingen niet moet aantrekken.
1. Chmstus. — Zoon, gij moet in vele dingen onwetend zijn, en u op deze aarde beschouwen als iemand, die dood en voor wien de gansche wereld gekruisigd is.
Ook moet gij vele dingen, zonder die te hoo-ren , laten voorbijgaan, en eerder bedacht zijn op hetgene tot uwen vrede dient.
Het is nuttiger, van dingen, welke mishagen, de oogen af te wenden, en aan ieder zijn gevoelen te laten, dan zieh in redetwist te mengen.
Indien gij met God wel staat, en deszelfs oordeel beschouwt, zult gij gemakkelijker verdragen , dat gij overwonnen wordt.
2. De ziel. — O Heer ! waartoe zijn wij gekomen? Zie , een tijdelijk verlies wordt beweend, om een klein gewin arbeidt en loopt men; en het geestelijke verlies geraakt in vergetelheid, en wordt naanwelijks nog laat herdacht.
Alen geeft acht op hetgene weinig of niets baat, en wat ten hoogste noodzakelijk is , dit wordt zorgeloos voorbijgegaan ; omdat de ge-heele mensch zich tot het uitwendige uitstort, en , zoo hij niet spoedig tot inkeer komt, gaarne daarin blijft.
349
350 DE NAVOLGING VAN JESUS CHIUSTÜS.
O E F E N I N G.
Zicli aanzien als een persoon, die aan de wereld gestorven en gekruist is, is : 1. zich aan niets hechten dan aan God, aan zijne pligten en aan zijne zaligheid; 2. alle dingen in liet voorbijgaan zien en tot zteli zeiven zeggen : Heden hen ik hier, morgen zal ik er niet meer zijn. Wat zullen voor mij die eer, die rijkdommen, die voldoening in het uur des doods wezen? Hetgene ik wil, is, dat zij dit voor mij zijn gedurende mijn leven.
Gelukkig de Christen, wiens hart aldus voor het ligehaam sterft, en die dagelijks met verdienste aan eene der zaken tracht te sterven, welke hij in zijnen dood moot verlaten! Die gelukkige stervende, is zeker eens wel te sterven.
Men beweent een tijdelijk verlies, men houdt er zich gedurig mede onledig, het kost moeite om er over getroost te worden : en men vergeet, dat men zijne ziel verliest, voor welker verlies men ongevoelig is, en hetgene alleen eenen Christen zou moeten treffen. Dat is te zeggen , o mijn God ! dat alle menschen geen goed dan met spijt verliezen, en dat er niets is dan ü, die het opperste goed zijt, dien zij zonder droefheid verliezen.
G E B E T).
6 God! verlicht onzen geest, en beweeg ons hart aangaande de grootte van het verlies , dat wij doen, wanneer wij U verliezen; en maak, dat wij , U boven alles den voorrang gevende, liever van al de goederen der wereld beroofd worden, dan één oogenblik uwe genade en liefde te ver-
derde boek.
lic/.en. Wanneer, o mijn God! znl ik op de narde gelijk zijn aan de dooden , die in luiune graven rusten, lietgene, volgens den heiligen Paulns , de geest, het 1lt;enteeken en de pligt der Cliriste-nen is? Wanneer zal ik aan de wereld niet meer denken en tevreden zijn, als de wereld aan mij niet meer denkt? Van dit oogenblik af wil ik aldus aan alles sterven, om niet meer dan voor LT, o Heer! te leven, voor wien ik alleen in alle eeuwigheid leven wil.
VIJF- EN- VEERTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat men niet allen moet gelooven, en in woorden ligtelijk zondigt.
1. De ziel. — Help Gij mij. Heer, uit de kwelling, wijl de hulp der menschen ijdel is. (1) ,
Hoe menigmaal heb ik daar geene trouw gevonden, waar ik die meende te vinden.
Hoe dikwijls ook heb ik die daar aangetroffen, waar ik die het minste verwaeht had!
IJdel is derhalve de hoop op menschen; maar in U, o God, is de zaligheid der regtvasrdigen.
Wees geloofd. Heer, mijn God! in alles wat ons wedervaart.
AVij zijn zwak en ongestadig: u-ij worden schielijk bedrogen en veranderd.
2. Waar is de mensch, die zich in alles zoo behoedzaam en omzigtig kan bewaren , dat hij niet somtijds in eenige misleiding of verlegenheid geraakt ?
351
Doch wie op U, o Heer, betrouwt, en U met
(1) Ps. LIX, 13.
352 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
een eenvoudig liart zoekt, die valt zoo ligtelijk niet.
En vervalt hij tot eenige kwelling, dan zal liij, hoe zeer hij ook daarin mogte verwikkeld zijn, door U welhaast daaruit verlost of door LT vertroost worden, wijl Gij dengenen, die op IJ hoopt, niet tot het einde toe verlaat.
Zeldzaam is een trouwe vriend, die in allen druk zijns vriends standvastig blijft.
Gij, Heer, Gij alleen zijt in alles de getrouwste, en buiten IJ is geen andere dusdanig.
3. O! hoe waarlijk wijs was die heilige ziel, welke zeide : mijn gemoed is gevestigd en op Christus gegrond.
Indien het aldus met mij gelegen was, zou de menschelijke vrees mij zoo ligtelijk niet verontrusten, noch de schichten van woorden mij zoo ligtelijk ontroeren.
Wie is in staat, om alles vooruit te zien, om zich voor alle toekomende onheilen te wachten ?
Indien zelfs voorziene onheilen meermaals hinderen, wat kunnen dan onvoorziene anders dan zwaarlijk treffen?
Maar waarom heb ik voor mij ellendige niet beter gezorgd? waarom ook heb ik anderen zoo ligtvaardig geloofd ?
Doch wij zijn menschen, en niet anders dan broze menschen, hoezeer wij door velen engelen geacht en geheeten worden.
Wien zal ik gelooven. Heer! wien anders, danU? Gij zijt de waarheid, die niet bedriegt, noch bedrogen kunt worden.
Integendeel alle nu-nseït is hedriegelijk, (1) zwak ongestadig en wankelbaar, vooral in woorden.
(1) Ps. CXV, 11.
DERDE HOEK.
zoodat men naauwelijks datgene dadelijk moet gelooven, wat bij het vernemen wel schijnt te luiden.
4\'. Hoe wijsselijk hebt Gij gewaarschuwd, dat men zich voor de menschen moet wachten, dat de huisgenooten van den mensch deszelfs vijanden zijn, (1) en dat men niet moet gelooven, als iemand zegt ; zie hier of daar is hij!
Ik heb door mijne schade geleerd; en och ! dat het mij tot grootere behoedzaamheid, en niet tot dwaasheid zij!
Wees omzigtig, zegt iemand, wees omzigtig, hond voor u hetgene ik zeg.
En terwijl ik het zwijg en verborgen acht, kan hij zelf niet zwijgen, wat hij mij verzocht te zwijgen; maar hij verraadt dadelijk mij en zich zeiven, en gaat henen.
Voor zulke vertelsels cn zulke onvoorzigtige menschen behoed mij, Heer, opdat ik in hunne handen niet valle , noch immer iets dergelijks bedrijve.
Leg in mijnen mond ware cn zich gelijk blijvende woorden, en verwijder van mij eene be-driegelijke tong.
Wat ik zelf niet wil verdragen. daarvoor moet ik mij allezins wachten.
5. O! hoe goed en gernst is het, van anderen te zwijgen, niet alles even eens te gelooven, het gehoorde niet ligtelijk voort te zeggen, zich zeiven aan weinigen te openbaren, U steeds als den kenner der harten te zoeken, en niet door allen wind van woorden geslingerd te worden, maar te wenschen, dat alle in- en uitwendige dingen volgens het welbehagen van uwen wil geschieden!
(1) Matt. X, 36.
IRISTUS. zoo ligtelijk
\'ng i dan zal
:e verwikkeld
)st of door ü 11, die op U lat.
die in allen
t.
s getromvste,
O\'
heilige ziel, istigd en op
•u was, zon ijk niet ver-voorden mij
te zien, om te wachten ? ü\'maals hin-anders dan
endige niet tnderen zoo
mders dan en engelen
n anders, t bedriegt,
, (1) zwak woorden,
353
354 DE NAVOLGING VAN JESÜS CII11ISTUS.
Wat is liet veilig, ter bewaring der hemelsclie genade, het verschijnen voor de menschen te vlugten, en niet zulke dingen te verlangen, die uiterlijk verwondering schijnen te wekken; maar eerder met alle naarstigheid datgene te betrachten, wat verbetering des levens en ijver aanbrengt!
Hoe velen is eene gekende en te vroeg geprezene deugd schadelijk geweest!
Doch hoe nuttig is het geweest, in dit broze leven, hetwelk niet anders dan bekoring en strijd geheeten wordt, uwe genade in stilte bewaard te hebben!
o E P E N 1 N G.
Wat is, op .Tesns Christus gegrond en in Hem sterk gevestigd zijn, zoo als de heilige Agatha in hare pijnigingen zeide? Het is 1. zich op Hem alleen vertrouwen en slechts op Hem rekenen; want men mag bijna op de beloften der menschen geen staat maken; 2. het is, zijne genade en liefde stellen boven de vriendschap en achting van alle stervelingen der wereld; want er is geen waarachtig goed, dan in vriendschap te zijn met zijnen God; 3. het is, dikwijls met Hem in onze ziel handelen, tot Hem met vertrouwen in alle kwellingen onze toevlugt nemen, en ons hart, om zoo te \'zeggen, vormen om Hem te beminnen, opdat wij in het oogenblik des doods, wanneer wij voor Hem moeten verschijnen, in Hem eenen Vader van barmhartigheid ontmoeten en eenen Zaligmaker, dien wij reeds gekend en bemind hebben, en niet eenen vreeselijken Eegter en onbekenden God, die tot ons zou zeggen : gij hebt u niet toegelegd om mij tijdens uw leven
derde boek.
te kennen en te beminnen : ik ken u niet om mij toe te beliooren, en gij zult niets voor mij in eemviglieid wezen.
GEBED.
o Jesus! doe mij kennen wat Gij zijt,enwat Gij voor mij zijt, opdat mijn hart door eerbied en liefde voor U doordrongen worde. Zon ik zoo ondankbaar en zoo onregtvaardig wezen, o mijn God! om mij meer aan anderen dan aan TJ te liecliten; om op eenig scliepsel, bij voorkeur van U, te rekenen? Acli! indien ik alzoo een hart verdeelde, hetwelk niet dan voor U gemaakt is, zou ik verdienen nu en in alle eeuwigheid ongelukkig te wezen. Wel hoe. Heer! ik ben voor ü genoeg, en Gij zondt voor mij niet genoegzaam zijn? Neen, mijn Jesus! neen, niet aldus ; ik wil slechts U en uwen heiligen wil voor al het geluk van tijd en eeuwigheid. Am.
ZES- EN- VEEETIGSTE HOOFDSTUK.
Dat men op God moet betrouwen, als men door scherpe woorden beleedigd wordt.
1. Christus. — Zoon, sta vast, en betrouw op Mij; want wat zijn woorden anders, dan woorden? Zij vliegen door de lucht, maar hinderen eenen steen niet.
Indien gij pligtig zijt, denk dat gij u gaarne wilt beteren; zoo gij u aan niets\'schuldig kent, gedenk dat Gij om God zulks gaarne wilt verdragen.
Het is weinig genoeg, dat gij, die uog géëne harde slagen kunt verduren, bij wijlen althans eenige woorden verdraagt.
355
330 DE NAVOLGING VAN JESÜS CHRISTUS.
En waarom gaan u zulke kleinigheden aan het hart, dan omdat gij nog vleeschelijk zijt, eu op de menschen meer acht geeft, dan het behoort ?
Want, omdat gij vreest versmaad te worden , wilt gij over uwe uitsporigheden niet worden berispt, en zoekt gij den dekmantel van versehoo-ning.
3. Maar beschouw u zeiver. beter, en gij zult erkennen, dat de wereld en de ijdele zucht om de menschen te behagen nog in u leven.
Immers, daar gij verafschuwt, vernederden om uwe gebreken beschaamd te worden, blijkt liet voorwaar, dat gij noch waarlijk ootmoedig, noch wezenlijk aan de wereld gestorven zijt, en dat de wereld voor n niet gekruisigd is.
Doch hoor mijn woord, en gij zult u om tienduizend woorden van menschen niet bekreunen.
Zie, indien men alles, wat het arglistigste konde uitgedacht worden, tegen u zeide, wat zou dit u hinderen, indien gij liet slechts liet voorbijgaan, en niet meer dan eenen stroohalm achtet ? Kan u hierdoor wel een hoofdhaar uitgetrokken worden ?
3. Dan hij, die zijn hart niet binnenwaarts gekeerd, noch God voor oogen heeft, wordt lig-telijk door een woord van versmading ontroerd.
Maar wie op Mij betrouwt, en niet op zijn eigen gevoelen wil staan, die zal zonder men-schelijke vrees zijn.
Ik, immers, ben de beoordeelaar en kenner van alle geheimen : ik weet, hoe de zaak gebeurd is : ik ken den beleediger en hem, die de belee-diffinir ondcnraat
derde boek. 357
Van Mij is dat woord uitgegaan , door mijne toelating is dit geschied; opdat de gedachten van veler harten geopenbaard worden. (1)
Ik zal (1 en sclmldige en deu onschuldige oor-deelen, maar heb eerst beiden door een verborgen oordeel willen beproeven.
4. De getuigenis der menschen bedriegt meermaals : mijn oordeel is waarachtig : het zal vast staan, en niet omvergeworpen worden.
Het is doorgaans verborgen en aan weinigen bij alle voorvallen bekend : het faalt nogtans nimmer, en kan ook uiet falen, hoezeer het aan de oogen der dwazen niet billijk voorkomt.
Men moet dus in alle oordeel tot Mij zijne toevlugt nemen, en niet op zijn eigen goeddunken steunen.
Want de regtvaardige zal niet ontroerd worden, wat hem ook van Gods wege overkome. (2)
Ofschoon er iets te onregt tegen hem wordt uitgelaten, zal hij dit niet veel achten.
Doch hij zal zich ook niet tijdelijk verheugen, als hij door anderen billijkerwijze verontschuldigd wordt.
Immers, hij gedenkt, dat Ik, die niet op het gezigt en het menschelijke voorkomen oordeel, de harten en de nieren doorgrond. (3)
Want menigmaal wordt in mijne oogen berispelijk bevonden, wat, naar het oordeel der menschen , voor loffelijk gehouden wordt.
5. De ziel. — Heer God, regtvaardige, mag-tige en langmoedigs Regter, die de broosheid en bedorvenheid der menschen kent; wees mijne
(1) Luc. II, 35.
(2) I\'rov. Xn, 21.
(S) Apoc. II, 33.
35S DE NAVOLGING VAN JESUS CHIUSTDS.
sterkte eu mijn gelieel vertrouwen; want mijn geweten is mij niet voldoende.
Gij weet, wat ik niet weet; en daarom moest ik mij bij alle berisping vernederen en die\' gelaten verdragen.
Vergeef het mij ook genadig, zoo dikwijls ik niet op deze wijze lieb gehandeld; en schenk mij wederom de genade van grootere lijdzaamheid.
Immers, uwe overvloedige barmhartigheid zal mij, ter verkrijging van kwijt.slag, meer dienen, dan mijne ingebeelde geregtigheid, ter verdediging van hot verborgene geweten.
Al ken ik mij aan niets pligtig, zoo kan ik mij toch hierom niet regtvaardigen : (1) want als uwe barmhartigheid is verwijderd, zal niemand, die leeft, in uw aangezigt geregtvaardigd zijn. (2)
O E F E N I N G.
Het is moeijelijk geen leedgevoel te ontwaren, als men ons berispt, misprijst of minacht; maaide ware ootmoedigheid van een\' Christen bestaat, in het niet onderhouden noch volgen van dat leedgevoel, dat wil zeggen : 1° men moet zich niet ophouden met de droevige en versmadende gedachten, die in ons oprijzen jegens onze be-leedigers; 2° de droefheid , welke wij er over gevoelen, in ons uitdooven en aan God opofferen; 3° die personen met goedheid behandelen, met hen spreken, en hun in alle gelegenheden dienst bewijzen; hun zoo veel goed doen als wij gelooven dat zij ous schade hebben toegebragt. Maar helaas! hoe weinig personen worden er ge-
(1) I. Cor. IV, 4.
(3) I\'s. CXL11, 2.
DEBDE BOEK.
vonden, welke die ware ootmoedigheid uitoefenen, en een goed gebruik van de opspraak en versmading maken, allioewel allen gelooven, dat zonder de ware ootmoedigheid het onmogelijk is zalig te worden.
GEBED.
ó Mijn God! een Christen die ü veveert en bij voorkeur boven alles bemint, hoe weinig is zulk een getroffen over alles, wat de menschen van hem kunnen oordeelen, en hoezeer is hij getroffen over bet oordeel, dat Gij er eens over zult vellen. Mijn .Jesns! wanneer ik mij in uwe tegenwoordigheid voor het allerheiligste Sakra-nient zal bevinden, dan mag ik U vragen, welke gedachte Gij van mij hebt? A\\rat ben ik in uw hart? TV elk vonnis zult Gij wegens mijne eeuwigheid uitspreken? Maak, dat deze heilige voornemens uit mijn hart den weusch naar aehting en de vrees van versmading der mensehen uit-wisschen, om mij nergens meer aan te hechten dan om genade bij U te vinden.
ZEVEN- EN- VEERTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat meu alle bezwaren om het eeuwige leven moet verdragen.
1. Christus. — Zoon, dat de last, welken gij om Mij hebt opgenomen, u niet ontmoedige, noeh de kwelling u geheel ter neder sla ; maar dat mijne belofte u in alle voorval sterke en trooste.
Ik ben in staat, om boven alle wijze en maat te vergelden.
359
300 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
Gij zult hier uiet lang arbeiden, uocli altoos door smarten bezwaard worden.
Verbeid een weinig, en gij zult welhaast een 1 einde aan dc rampen zien.
Er zal een uur komen, dat alle arbeid en onrust zullen ophouden.
Alles, wat met den tijd voorbijgaat, is gering | en kortstondig.
2. Behartig hetgene gij doet; werk trouw in mijnen wijngaard, Ik zal uw loou wezen.
Schrijf, lees, zing, zucht, zwijg, bid, verdraag de tegenheden moedig: het eeuwige leven is i deze en nog grootere strijden waardig.
Op eenen dag, welken den Heer bekend is . zal de rust komen; en er zal geen dag of nacht, 1 namelijk van dezen tijd, meer zijn, maar een altijddurend licht, eene oneindige klaarheid, een bestendige vrede en veilige rust.
Dan zult gij niet zeggen : wie zal mij van dit ligchaam des doods verlossen? (1) En gij zult niet roepen : Ach mij ! dat mijne vreemdélingschap verlengd is / (2)
Want de dood zal vernietigd worden ; er zal eene onophoudelijke zaligheid en , zonder eenigeu angst, eene zalige blijdschap, een genoegelijk en luisterijk gezelschap bestaan.
3. O! indien gij de altijddurende kroonen der Heiligen in den hemel gezien hadt, en in hoe groote glorie zij nu juichen, die eertijds aan de wereld verachtelijk en als het leven onwaardig schenen, dan toch zoudt gij u aanstonds tot den o-rond vernederen, en eerder verlangen, aan
(1) Rom. VII, 24.
(2) Ps. CXIX, 5-
DERDE BOEK.
allen onderworpen te zijn, dan over eenen te heersclien.
Ook zoudt gij in dit leven geene blijde dagen Ijegeeren, maar eerder om God willen gekweld worden; en, onder de menschen \\ oo:- niets te worden geacht, zoudt gij voor een zeer groot gewin konden.
4. O, indien deze woorden u bevielen, en diep in het hart doordrongen, hoe zoudt gij zelfs eens durven klagen?
Moet men, om het eeuwige leven, niet allen last verdragen ?
Het is eene kleinigheid, het rijk van God te verliezen ot\' te winnen.
Het\' dus uw aangezigt naar den hemel: zie. Ik en al mijne Heiligen met Mij, die in deze wereld een grooten strijd gehad hebben, verheugen zieh nu, worden nu getroost, zijn nu zeker, rusten nu, en zullen zonder einde met Mij in het rijk mijns Vaders verblijven.
o E i\' E N i N G.
Hoe pijnlijk is dit woord : men moet altijd lijden, zich altijd bestrijden, altijd aan zich zelve verzaken en altijd aan zich zelve sterven ; zonder dit is er geene zekerheid voor de zaligheid! Maar hoe zeer is het geloof en de hoop van een eeuwig geluk, hetwelk wij door de wederwaardigheden en onverwachte toevallen dezes levens moeten bekomen, geschikt om ons aan te moedigen, om de eene te verdragen en ons aan de andere te gewennen; aangezien het zeker is, dat er ons bij den dood niets meer zal vertroosten, dan wat ons gedurende het leven smart heeft veroorzaakt, indien wij alles hebben aangewend om
16\'
361
363 DE NAVOLGING VAN JESUS CHTIISTUS.
er een goed gebruik van te maken; want alsdan zollen wij zien, dat wij voor God niets gedaan hebben, dan lietgene wij tegen ons zei ven lieb-ben gedaan, en dat een opregt christelijk leven, een leven van kruisen en zelfverloochening is.
st
GEBED.
ö
Maak, o mijn Zaligmaker! dat wij, door het h geloot\' en de hoop der eeuwige goederen leven- di de, mogen lijden, en de voorbijgaande weder- st waardigheden dezes levens doen dienen, om het eeuwige geluk van het andere te mogen waar- ti dig worden. Wat zouden wij niet willen gedaan, gebeden en verlaten hebben in het uur des r doods, om den hemel te verdienen? Heer! stel z nu eenige van die vruchtelooze verlangens, welke s wij alsdan zullen hebben , in onze harten , om nu ware en krachtige verlangens van verlooche- 1
. O O
nmg aan ons zeiven voort te brengea. Doe ons bevroeden, dat er niets groot is, dan hetgene 1 eeuwig is, en dat alles wat met den tijd voorbijgaat , gering en verachtelijk is. O geluk, o ( vreugd, o eeuwige gelukzaligheid des hemels ! vertroost de Christenen in al den druk en het lijden dezer aarde. En aangezien men noodzakelijk een boetvaardige van den tijd of van de eeuwigheid moet wezen , en in dit leven of in het andere moet lijden , geef ons den moed,
Heer! om geduldig de kwellingen dezes levens te lijden, in afwachting van het eeuwige geluk in het andere te bekomen. Amen.
DERDE BOEK.
ACHT- EN- VEERTIGSTE HOOFDSTUK.
Over den dag der eeuwigheid en de bedruktheid dezes levens.
1. De ziel. — O zaligst verblijf der liemelscho stad! o helderste dag der eeuwigheid, welken geen nacht verdonkert, maar de opperste waarheid altoos bestraalt! altijd vrolijke, altijd veilige dag, wiens gesteldheid nimmer in eene tegenstrijdige verandert!
Óch, of die dag ware aangebroken, en al dit tijdelijke een einde hadde genomen !
Voor de Heiligen schijnt hij wel in altijddu-renden luister, maar voor die op aarde rondzwerven, slechts van verre en als door eenen spiegel.
2. De hemellingen weten, hoe vreugderijk die dag der eeuwigheid is : de kinderen van Éva in hunne ballingschap zuchten, dat de dag van dit leven zoo bitter en verdrietig is.
De dagen van dit leven zijn weinig en boos, en vol van droefheid en kommer.
De menseh wordt daarin met vele zonden besmeurd , in vele driften verstrikt, door velerlei vrees geslingerd, door vele zorgen bekommerd, door velerlei nieuwsgierigheid verstrooid, in velerlei ijdelheid gewikkeld, door velerlei dwalingen omgeven, door velerlei arbeid afgemat, door bekoringen bezwaard, door wellusten verzwakt, door behoefte gekweld.
3. O! wanneer zal er eeu einde aan deze rampen zijn? wanneer zal ik van de ellendige slavernij der ondeugden verlost worden ?
Wanneer zal ik , Heer , U alleen gedenken ? wanneer zal ik mij ten volle in U verheugen?
363
364 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
Wanneer zal ik, zonder eenig beletsel, zonder eenige bezwaren naar ziel en ligehaam, in ware vrijheid zijn ?
Wanneer zal een vaste vrede, een onverstoorbare en zekere vrede, vrede van binnen en van buiten, een vrede, van alle zijden gevestigd, daar zijn?
Goede Jesus! wanneer zal ik daar staan oin U te aanschouwen? wanneer zal ik de heerlijkvan uw rijk zien? wanneer zult Gij mij alles in alles zijn?
O, wanneer zal ik met U in uw rijk zijn, dat Gij voor uwe geliefden van eeuwigheid bereid hebt ?
Ik ben arm en balling, in een vijandelij k land gelaten, waar dagelijksohe strijden en de grootste wederwaardigheden voorkomen.
4. Vertroost mijne ballingschap, matig mijne droefheid, wijl geheel mijn verlangen ntar U verzucht.
Want alles, wat deze wereld mij tot troost aanbiedt, is mij een last.
Ik verlang Ü innig te genieten; maar ik kan dit niet bereiken.
Ik wensch mij aan het hemelsehe te hechten; maar de tijdelijke dingen en de onverstorvene driften drukken mij neder.
Met den geest wil ik boven alle dingen verheven zijn; doch door het vleesch wordt ik, mijns ondanks, genoodzaakt, onder te liggen.
Aldus ben ik, ongelukkige mensch, met mij zeiven in strijd, en ben mij zeiven tot last geworden, als de geest omhoog, en het vleesch om laag zoekt te zijn.
5. O, wat lijd ik van binnen, wanneer ik in
DEUDK BOF.K.
mijn gemoed hemelsche zaken betraclit, en mij, terwijl ik bid, aanstonds eene menigte van zinnelijke dingen voor den geest komt!
Mijn God.\' verwijder TI niet van, mij, en wijk in uwe verbolgenheid niet van uwen dienaar. (1)
Doe uwen bliksem flikkeren, en verdrijf die verbeeldingen : werp uwe schichten, en laat alle ingevingen des vijands verijdeld worden. (2)
Trek al mijne zinnen tot U : doe mij al het wereldsche vergeten ; geef, dat ik de zondige voorstellingen dadelijk verwerpe en verfoeije.
Sta mij bij, eeuwige Waarheid, opdat geene ijdelheid mij vervoere.
Kom , hemelsche zoetheid, en laat voor uw aanschijn alle onzuiverheid vlugten.
Vergeef het mij ook, en verschoon mij goedgunstig, zoo dikwijls ik, iu het gebed, buiten tJ aan iets anders denk.
Want ik beken in waarheid, dat ik gewoonlijk verstrooid ben.
Immers, meermaals ben ik daar niet, waar ik met het ligchaam sta of zit; maar ik ben eerder .daar, waar ik door mijne gedachten gevoerd word.
Ik ben daar, waar mijne gedachte is : en mijne gedachte is doorgaans daar, waar datgene is wat ik bemin.
Wat natuurlijk aangenaam of uit gewoonte behagelijk is, dit komt mij weldra voor don geest.
365
6. Weshalve Gij, o Waarheid, openlijk ge-
(1) Ps. LXX; 12 en XXVI, 9, (3) Ps. CXL1II. 7.
306 DE NAVOLGING VAN JESUS ClIUISTUS.
zegd hebt : Kaar immers uw schat is, daar is ook uw hart. (1)
Indien ik den hemel bemin, denk ik gaarne over liemelsclie zaken.
Bemin ik de wereld, dan verheug ik mij over den voorspoed der wereld, en bedroef mij over haar tegenspoed.
Zoo ik het vleesoh bemin, verbeeld ik mij dikwijls hetgene het vleesch betreft.
Bemin ik den geest, dan schep ik er vermaak in over geestelijke zaken te denken.
Immers, over alles wat ik bemin, spreek en hoor ik gaarne, en hiervan draag ik de verbeelding met mij naar huis.
Doeh gelukkig is de menscli, die om ü. Heer, alle seliepselen laat varen; die de natuur geweld aandoet, en door den ijver van den geest de begeerlijkheid des vleesehes kruisigt , opdat hij, met een helder geweten, U een rein gebed opdrage, en, na al het aardsche van buiten en van binnen uitgesloten te hebben, waardig zij, zich bij de reijen der engelen te voegen.
OEFENING.
Wat zou het baten de ellenden dezes levens te gevoelen en te beweenen, en naar de goederen van het andere te haken, indien wij niet trachten door het geduld een goed gebruik van de tijdelijke kwellingen te maken , met ze van Gods hand te aanvaarden, en te erkennen dat wij ze verdienen te lijden; en indieu wij ons door eene aanhoudende getrouwheid niet toeleggen om die eeuwige goederen te bekomen, waarnaar wij zoo vurig haken? O zalige dag! o eeuwige
(1) Matth. VI, 31.
DEEDE BOEK.
vreugd! oneindig en altijddurend geluk! o vaste woning! o volheid van God in ens, cn van ons iu God! o verrukking! o gelukzaligheid! o verandering van eene gelukzalige ziel in haren God, die voor haar alles is! wanneer zal ik U bezitten? Maar wanneer zal ik U waardig wezen? Van mij zei ven en van de nutteloosheid mijner begeerten vermoeid, haak ik vurig naar u, o Paradijs! en echter doe ik zoo weinig om dat eeuwig geluk waardig te worden, hetwelk Gij mij voorstelt. Mijne ziel, laat ons de verdienste van het Paradijs met de achting van het Paradijs vereenigen. Laat ons hetzelve aanzien als eene kroon, die racn moet winnen, door het geweld, dat wij onszelven moeten aandoen, en als eene vergelding, die men door een opregt, bovennatuurlijk en verdienstelijk leven moet bekomen.
GEBED.
Wanneer, o mijn God! zal ik, vrij van alle zigtbare en aardsche dingen, mij geheel in U ophouden, o mijn opperste en onzigtbaar Goed, om in U al den troost en het geluk van mijne ziel te vinden? Wanneer zal ik in ü, o mijn Zaligmaker! datgene zien, wat ik geloof? Wanneer zal ik bezitten wat ik bemin, en vinden wat ik zoek? Troost mij in mijne ballingschap, ondersteun mij in mijne kwellingen, en versterk mij in mijnen angst. Kom, o mijn Jesus! kom in mijn hart door den invloed uwer genade, van uwe tegenwoordigheid en liei\'de. Neem bezit van mijn hart, om er U nooit van te verwijderen. Ik kwijn, haak en brand door het verlangen van U in den hemel te zien. O,
867
3(58 .de navolging van .iksus christus.
wanneer zal liet gezigt op liet geloof, en het bezit op de hoop volgen?
Hoe lastig is het leven voor eene ziel, die niets dan U bemint, o mijn Zaligmaker! en welke foltering is het voor haar niet, den last des levens te torsehen? Neen, Heer! ik kan niet meer leven zonder U te beminnen, noch U beminnen zoo als ik wensch, zonder U te zien.
Eindig dan mijn lijden met het einde mijns levens. Spreek, mijne ziel, spreek tot uwen God; maar liever, o mijn God! spreek tot mijn hart, om dit aan zieh zelf te doen sterven, en voor U alleen te doen leven. Amen.
NEGEN- EN VEERTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de zucht uaar het eeuwige leven, en hoe groote goederen dengenen, die strijden, beloofd zijn.
1. Christus. — Zoon, wanneer gij u de zucht naar de eeuwige zaligheid van boven voelt ingestort worden, en gij verlangt uit het ligehaam te verhuizen, om mijue heerlijkheid zonder schaduw van veranderlijkheid te kunnen beschouwen, open dan uw hart, en ontvang met alle zucht deze heilige ingeving.
Betuig den grootsten dank aan de opperste Goedheid, welke zoo goedgunstig met u handelt, u zoo liefderijk bezoekt, zoo vurig opwekt, zoo krachtig ondersteunt, opdat gij niet door uwe eigene zwaarte tot het aardsche vervallet.
Immers, gij verkrijgt die niet door uwe eigene gedachte of poging, maar enkel door verwaardiging der hemelsche genade en der goddelijke bezoeking, opdat gij in deugden en grootere oot moedigheid zoudet vorderen, u tot den volgenden
DEEDE BOEK.
strijd beveiden, en uitzijn, om u mot al de aandoening mvs harten aan Mij te hechten, en Mij niet een ijverigen wil te dienen.
2. Zoon, het vuur brandt meermaals; doch zonder rook, stijgt de vlam niet omhoog.
Zoo haakt ook het verlangen van eenigen naar het hemelsche , en toch zijn zij van cie bekoring der zinnelijke geneigdheid niet vrij.
Daarom ook handelen zij niet geheel zuiver om de eer van God, in hetgene zij zoo verlangend van Hem vragen.
Dusdanig is ook dikwerf uwe begeerte, welke gij voorgaaft zoo hevig te zullen zijn.
Immers, wat met eigenbaat bevlekt is, dit is niet zniver en volmaakt.
3. Vraag niet hetgene u aangenaam en voor-deelig, maar hetgene Mij welgevallig en ver-eerend is; want, zoo gij regt oordeelt, moet gij boven uw verlangen en boven alles, wat wen-schelijk is, mijne beschikking stellen en volgen.
Ik ken uw verlangen, en heb uwe gedurige verzuchtingen gehoord.
Gij zoudt reeds in de vrije heerlijkheid van Gods kinderen willen zijn; reeds verheugd u het huis der eeuwigheid en het vreugderijke vaderland des hemels ; dan dit uur is nog niet gekomen, maar er is nog een andere tijd, namelijk een tijd van oorlog, een tijd van arbeid eu beproeving.
Gij wcnscht van het hoogste goed vervuld te worden; maar gij kunt dit nu nog niet bereiken.
Ik ben het : verbeid Mij, zegt de Heer, tot dat het rijk van God komt.
4. Gij moet op aarde nog beproefd en in vele dingen geoefend worden,
369
16 *
370 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
Bij wijlen zal u vertroosting gegeven , docli geene volle verzadiging vergund worden.
Wees derhalve bemoedigd en gesterkt, zoo om te doen, als om te lijden, wat aan de bedorven natnnr strijdig is.
Grij moet een nienwen mensch aantrekken, (1) en in een anderen menseli veranderen.
Gij moet dikwijls doen, wat gij niet wilt; en laten, wat gij wilt.
Wat aan anderen behaagt, dit zal voortgang hebben; wat u behaagt, zal niet gedijen.
Wat anderen zeggen, dit zal worden gehoord ; hetgene gij zegt, zal voor niets geacht worden.
Anderen zullen vragen en bekomen : gij zult vragen en niet verkrijgen.
5. Anderen zullen bij de menschen geroemd worden; doch van u znl men zwijgen.
Aan anderen zal dit of dat worden aanvertrouwd; maar gij zult tot niets bekwaam geoordeeld worden.
Hierom zal de natuur zich somwijlen bedroeven ; en het is veel, zoo gij dit stilzwijgende verdraagt.
In deze en soortgelijke dingen wordt de getrouwe dienaar des Heeren gemeenlijk beproefd , in hoe verre hij zich zeiven kunne verloochenen en in alles afgaan.
Er is naauwelijks iets, waarin gij zoo zeer noodig hebt u zei ven te versterven, als in te zien en te verdragen hetgene met uwen wil strijdig is, doch vooral, wanneer er dingen , die on-bilijk zijn en u minder nuttig voorkomen, moeten gedaan worden.
En wijl gij, onder gebied staande, aan eene
(1) Eph, VI, 24..
DERDE BOEK.
[STüS.
371
hoogere magt niet moogt weclerstaan, daarom schijnt liet u hard naar eens anders wenk te wandelen en alle eigen gevoelen te verlaten.
6. Doch, zoon, overdenk de vrucht, het spoedige einde en overgroote loon van deze beproevingen, en gij zult daarvan geenen last, maar den krachtigsten troost voor uwe verduldigheid hebben.
Want voor deze geringe verloochening van uwen wil, welke gij nu vrijwillig doet, zult gij in den hemel altoos uwen wil hebben.
Daar immers zult gij vinden al wat gij wilt, al wat gij zult kunnen verlangen.
Daar zal het bezit van alle goed zijn, zonder vrees van hetzelve te verliezen.
Daar zal uw wil, altoos met Mij vereenigd, niets vreemd of eigens verlangen.
Daar zal niemand u wederstaan, niemand over u klagen, niemand u verhinderen, niemand u in den weg staan : maar alles, wat wenschelijk is, zal daar te gelijk aanwezig zijn, en uwe gan-sche geneigdheid verkwikken en ten volle verzadigen.
Daar zal Ik voor geleden smaad heerlijkheid, voor smart een eerekleed, voor de laatste plaats eenen rijkszetel in eeuwigheid verleenen.
Daar zal de vrucht der gehoorzaamheid blijken, de last der boetvaardigheid zich verheugen, en de ootmoedige onderwerping luisterrijk gekroond worden.
7. Buig u derhalve nu onder de handen van allen, en geef geen acht, wie dit gezegd of geboden heeft.
Maar wees hiervoor voornamelijk bezorgd , dat gij, hetzij een overste, of een mindere, of uws
372 DE NAVOLGING VAN JESÜS CHRISTUS.
gelijke iets van u gevorderd of te kennen gegeven quot;nebbe, alles teu goede aannemet, en trach-tet met een opregten wil te volbrengen.
De eene zoeke dit, een andere dat; deze be-roeme zieli liierin, gene daarin, en worde dui-zende malen geprezen : wat n aangaat, verheug ii nocli in dit, noch in dat, maar in de veraeh ting van n zeiven en in het welbehagen en de eer van Mij alleen.
Dit moet gij wenschen, dat God, hetzij door uw leven, hetzij door uwen dood, steeds in u verheerlijkt worde.
o E F E N i \\ G.
Men wordt moede de beproevingen van God te verdragen, en men zou gaarne onophoudelijke vertroostingen van Hem ontvangen; doch de vertroostingen worden sleehts gegeven om de beproevingen te ondersteunen, en de zoetheden der vertroostingen zijn de sterkte, welke de Heer ons geeft, om de oogensehijnlijke strengheden zijner opregte goedheid te verdragen, welke bestaan in ons de tijdelijke kwellingen over te zenden, om ons van die der eeuwigheid te bevrijden. Verbeeld u dan niet, dat gij van God verworpen zijt, wanneer gij niet dan tegenzin in zijne dienst ontmoet; maar verrigt dan, om Hem te behagen , wat gij zoudt doen, indien gij smaak in zijne dienst vondt. Verootmoedig u dan, met u onwaardig te oordeelen van eenige vertroosting te ontvangen, en verdraag den Heer, die vermaak schept in te zien dat gij hem zonder smaak dient, en dat gij uwen walg voor het goede, uwe genegenheid tof het kwade overwint, alleen uit enkele zucht oin Hem te behagen, en uit eene
derde boek. 37\'!
opregte vrees van Hem te vergrammen. Hoe zeer zullen de kwellingen dezes levens door ecne gelukzalige eeuwigheid vergoed worden, indien men ze met vertrouwen, met getrouwheid en geduld lijdt. Schep dan moed, mijne ziel! er is slechts één oogeublik meer te lijden, en wij zullen eeuwig gelukkig zijn.
g e b e d.
Heer! maak dat al mijn genoegen besta in ü te behagen, en in te doen en te lijden wat Gij wilt. Neen, mijn Verlosser ! ik vraag U geene andere vertroosting dan het geluk van U getrouw te zijn, zonder dat ik zelfs eeiien anderen troost hebbe; want ik wil U meer om U, dan voor mij beminnen. .Dat uwe liel\'de, o mijn God! de overhand behale over de aanzoeking en den afkeer mijner eigenliefde; en wees voor mij alles in den tijd, om voor mij alles in eeuwigheid te wezen. Amen.
Hoe de bedrukte mensch zich in de handen vau God moet overgeven.
1. De ziel. — Heer God, heilige Vader! wees nu en in eeuwigheid geloofd; want gelijk Gij wilt, zoo is het geschied, en hetgene Gij doet, is goed.
Uw dienaar verheuge zich in IJ, niet in zich zeiven, noch in iemand anders; wijl Gij alleen. Heer, de ware vreugde, Gij mijne hoop en mijne kroon. Gij mijne blijdschap en mijne, eer zijt.
Wat heeft uw dienaar, dan hetgene hij, zelfs zonder zijne verdienste, van U ontvangen heeft?
ikistus.
kennen gege met, en traeli engen.
dat; deze be n worde dui ^aat, verheug in de veraeh lagen en de
, hetzij door steeds in n
i van God te \'phoudelijke doch de ver-om de Ije-etheden der le Heer ons lieden zijner ï bestaan in lenden, om in. Verbeeld Jrpen zijt, ijne dienst e behagen, k in zijne met u on-roosting te e vermaak Ier smaak oede, uwe alleen uit i uit eene
374 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
Alles wat Gij gegeven en gedaan hebt, is het uwe.
Ik hen behoeftig en in \'kwellingen, van mijne jeugd af : (1) mijne ziel is bij wijlen tot weenens toe bedroefd ; somtijds ook wordt zij, om de opkomende driften, in zich zelve ontsteld.
3, Ik verlang de vreugde des vredes; ik smeek om den vrede uwer kinderen, die in het licht der vertroosting door U gevoed worden.
Zoo Gij dien vrede verleent, zoo Gij die heilige vreugde instort, zal de ziel van uwen dienaar geheel juichen en ü vurig loven.
Doch zoo Gij U zeiven onttrekt, gelijk Gij zeer dikwijls doet, dan kan uw dienaar den weg uwer geboden niet bewandelen; maar buigt hij eerder zijne knieën, om op zijne borst te slaan, wijl het met hem niet gesteld is, als gisteren en voorgisteren, toen uw licht over zijn hoofd scheen, (2) en hij, onder de schaduw uwer vleugelen , (3) tegen de aanvallende beioringen werd behoed.
3. Regtvaardige en altijd prijzenswaardige Vader! het uur is gekomen, om uwen dienaar te beproeven.
Beminnenswaardige Vader! het is billijk, dat in dit uur uw dienaar om U iets lijde.
Immers aanbiddelijke Vader! het uur is gekomen , hetwelk Gij van eeuwigheid wist dat zoude komen, waarom uw dienaar uiterlijk, voor eene poos, zoude onderliggen, doch inwendig altijd bij I1 leven.
Laat uwen dienaar een weinig versmaad, ver-
Ps. LX XXVII, 16.
DERDE BOEK.
neclerd en voor de menschen verdrukt, doorlijden en smarten verteerd worden: opdat li ij, in den dageraad van een nieuw liclit, wederom met U herrijze en in den hemel worde verheerlijkt.
Heilige Vader! Gij hebt het aldus beschikt en gewild; en datgene,is geschied, wat Gij zelf bevolen hebt.
4. Dit immers is eene genade voor uwen vriend, in deze wereld om uwentwil te lijden en gekweld te worden, zoo menigmaal en door wien ook Gij zulks laat gebeuren.
Zonder uw raadsbesluit en uwe voorzienigheid, en zonder oorzaak geschiedt er niets op aarde.
Het is mij goed. Heer, dat Gij mij vernederd heht, opdat ik mee wetten leere (1), en allen hoogmoed en laatdunkendheid venverpe.
Het is mij nuttig, dat de schaamte mijn aan-gezigt overdekt heeft, opdat ik U, eerder dan de menschen, tot vertroosting zoeke.
Hieruit ook heb ik uw ondoorgrondelijk oordeel leeren vreezen, daar Gij den regtvaardige met den booswicht, echter niet zonder billijkheid en regtvaardigheid, kastijdt.
5. Ik dank u, dat Gij mij in mijne misdaden niet gespaard, maar mij door bittere slagen getroffen hebt, daar Gij mij smarten toevoegt, en uit- en inwendig kwellingen zendt.
Van alles, wat onder den hemel is, is er niets om mij te troosten, tenzij Gij, Heer, mijn God, hemelsche Geneesheer der zielen, die slaat en geneest, die naar den afgrond voert en van daar terugbrengt. (2)
(1) Ps. CXVIII. 71.
(3) Deut. xxxu, 39 en I. Keg. n, 6.
375
370 DT5 NAVOLGING VAN JESTJS CffRISTUS.
Uwe kastijding is over mij, en uwe roede zelve znl mij onderrigten. (1)
6. Zie, geliefde Vader, ik ben in nwe handen; ik buig mij onder de roede uwer kastijding.
Sla mijnen rug en mijnen lials, opdat ik mijne hardnekkigheid naar uwen wil huige.
Maak mij, gelijk Gij wel gewoon zijt te doen, een godvruchtigen en ootmoedigen leerling, opdat ik geheel naar uwen wenk wandele.
Ik beveel mij zeiven en al het mijne aan U ter verbetering aan ; het is beter hier dan hiernamaals gekastijd te worden.
Gij weet alles en elk in het bijzonder, en voor TJ is niets in het geweten van den mensch verborgen.
Gij kent het toekomende, alvorens het geschiedt; en Gij hebt niet noodig door iemand onderrigt of verwittigd te worden wegens het-gene op aarde gebeurt.
Gij weet wat tot mijnen voortgang geschikt is , en hoe zeer de kwelling dient, om mij van den roest der ondeugden te zuiveren.
Doe met mij volgens uw beminnelijk welbehagen, en versmaad mij om mijn zondig leven niet, hetwelk aan niemand beter en duidelijker bekend is, dan aan U alleen.
7. Laat mij. Heer, weten, wat ik moet weten; beminnen, wat ik moet beminnen; prijzen , wat U het meeste behaagt; achten, wat bij U dierbaar is; verachten hetgene in uwe oogen verachtelijk is.
Laat mij niet volgens den uitwendigen schijn der oogen oordeelen, noch volgens het hooren uit onverstandige lieden beslissen; maar laat mij
(1) Ps. XVII, 36.
1
i
DEKDE BOEK.
door een juist oordeel liet, zigtbare en liet geestelijke ondersclieiden, en boven alles altijd liet welbehagen van uwen wil betraehten.
8. De zinnen der menselien worden in linn oordeel meermaals bedrogen ; ook de minnaars der wereld bedriegen zioli, met slechts het zigtbare te beminnen.
Wat is de menseh daarom beter, dat hij van cenen menseh grooter geacht wordt?
Wanneer de eene menseh den anderen verheft, dan misleidt de bedrieger den bedrieger, de ijdele den ijdele, de blinde den blinde, de zwakke den zwakke, en als hij hem ijdelijk prijst, maakt hij hem in de daad veeleer beschaamd.
Immers, wat iemand in Uwre oogen is, dat is hij en niets meer, zegt de nederige H. Franciscus.
o E r E N r N G.
Gelijk God de opperste zuiverheid en in zijn wezen de heiligheid zelve is, zoo is hij bezorgd, dat de zielen, om hem in den hemel te bezitten, in dit leven door de drukkendste en ootmoedigste kwellingen, en in het vagevuur door de smiirte-lijkste en hevigste pijnen gezuiverd worden. Het is hierdoor, dat hij ze tot dien graad van zuiverheid brengt, welke zij moeten hebben, om het eeuwige en gelukzalige bezit zijner heiligheid binnen te treden. Derhalve moet eene trouwe ziel, om aan de inzigten van God, wegens hare voldoening en hare zaligheid, te beantwoorden, het volgende doen : 1. in eene zuiverheid des harten leven, die haar verwijdert van alle vrijwillige zonden, van alle menschelijke verkleefdheid, en voornamelijk van alle aanzoekiugen der eigenliefde, van hare gewone gebreken en van de
S77
378 DE NAVOLGING VAN JESUS CHMSTÜS.
volbrenging van liaren wil. 3. Zij moet zich opwekken, om met onderwerping van de hand en van het hart van Jesus Christus de veroot-moedigendste en aan onze genegenheid tegen-strijdigste kwellingen te ontvangen. 3. Zij moet de geweldigste en lastigste bekoringen lijden en onophoudelijk strijden, met geduldig hare toevlugt tot God te nemen en een edelmoedig vertrouwen in zijne goedheid te stellen. 4. Zij moet in hare kwellingen eenen geest van leedwezen , van versterving en afschrik van de zonde hebben, eene gesteltenis, die haar belet er in te bezwijken. 5. Zij moet zonder ophouden op hare zinnen en op haar hart waken, om de te zinnelijke en te menschelijke voldoeningen er uit te sluiten. 6. Eindelijk moet zij ootmoedig, afhankelijk, gering en als vernietigd onder de hand van God worden, om niet anders te willen dan het gene bij wil, en tevreden te zijn met hetgene hij wil, zelfs te midden der grootste kwellingen.
GEBED.
ó Mijn Zaligmaker! Hoe verre is het er nog van, dat ik zoo ootmoedig, zoo getrouw en zoo onderworpen aan mijne kwellingen ben! Ik zeg, om mij te verontschuldigen, dat zulks is, omdat ik vrees U hierin te vergrammen, en dat mijne kwellingen geene zonden kunnen wezen. Maar weet Gij het niet beter dan ik , o Vader der barmhartigheden en God van alle vertroosting Gij ziet dit gevaar, en het is voor U goedertieren Vader genoeg, het gevaar, waarin ik voor mijne zaligheid ben, en mijnen nood te kennen, om U aan te moedigen mij ter hulpe te komen. Helaas, Heer! laat mij niet aa.i mij zei ven over,
DERDE BOEK.
STÜS.
379
en lever mij , zooals ik verdien , niet over aan de begeerten van mijn hart. Wees gedachtig, o mijn Jesus! wat ik aan U gekost hel), en laat in mij de vrucht van uw bloed en van uwen dood niet verloren gaan. Ik verlang vurig den vrede, dien Gij uwen kinderen geeft, en ik vind in mij niets dan onrust. Waarom stel ik mij zoo sterk tegen alle goed, en ben ik zoo zeer tot alle kwaad geneigd? Waarom is mijne ziel zoo dikwijls in de wanorde harer driften gedompeld , en als door de eerste bewegingen vervoerd in alles wat aan uwen heiligen wil strijdig is? Ik verzucht over de bedorvenheid mijns harten, en verwacht van U alleen de verlossing uit die droevige slavernij, als de verlossing van mijn ligchaam. Het is billijk dat ik voor mijne zonden lijd, maar het is niet billijk, dat ik lijdende zondig. Ach, mijn God! gedoog niet dat ik U door mijne kwellingen vergramme, en dat zij tot mijn verderf zouden strekken; maar geef dat zij mij heiligen en zalig maken. Amen.
EEN- EN VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat men zich tot mindere werken moet begeven, als men tot groote niet in staat is.
1. Christus. — Zoon, gij kunt niet immer in een vurig verlangen naar de deugd volharden , noch op een hoogeu trap van beschouwing blijven staan; maar gij moet, om de oorspronkelijke bedorvenheid, bij wijlen tot lagere dingen afdalen, en, ook tegen uwen dank en met verdriet, den last van dit vergankelijk leven dragen.
Zoo lang gij dit sterfelijke ligchaam omdraagt.
380 DK NAVOLGING VAN JESl\'S CHTITSTUS.
zult gij verdriet en bezwaren des harten gevoelen
Gij moet dus in het vleesch dikwijls over den last van het vleesch zuchten, omdat gij niet on ophondelijk met geestelijke betrachtingen ei goddelijke beschouwingen kunt bezig zijn.
3. Dan is het voorn dienstig, u tot nederige en uiterlijke werken te begeven, en n in goede oefeningen te vermaken, mijne komst en de he-melsche bezoeking met een vast vertrouwen te verbeiden, en uwe ballingschap en dorheid van gemoed geduldig te verdragen, tot dat gij wederom door Mij bezocht en van alle beangstheid verlost wordt.
Want Ik zal u de kwellingen doen vergeten en inwendige rust doen genieten.
Ik zal het veld der Schrift voor u openen opdat gij met een opgeruimd hart beginnet den weg mijner geboden te betreden.
En gij zult zeggen : het lijdtn van dezen tijd ü niet geëvenredigd aan de toekomende glorie welke in ons zal geopenhaard worden. (1)
O E F E N I N G.
Hoe groot is het verschil tusschen de heiligheid der gelukzaligen in den hemel en die der stervelingen op aarde! De eene is vrij van alle kwellingen en vol zoetheid, de andere is met bitterheid en ellenden vervuld; de eene is eigen aan het aangename verblijf van ons vaderland, en de andere betaamt aan de droevige verblijfplaats onzer ballingschap; in de eeuwigheid zullen wij God beminnen, met Hem te bezitten en het geluk van zijn hart te genieten; en in den tij( beminnen wij Hem, met voor Hem te lijden en (1) Hom. Vil, IS.
het k dragei ii vei worde: iigen dorhec nitwei zien v tot Hi van o den ii vlugt achtzi
DERDE BOEK. 3S1
het kruis van Jcsiis Christus met geduld te dragen. Daar zullen wij met God tevreden zijn en verzekerd wezen, altijd door Hem bemind te worden; liier weten wij niet of wij Hem bevre-iigen en beminnen. Laat ons dus in onze dorheden en ons verdriet. ons met eeuige uitwendige zaken om God bezig houden, aangezien wij in ons niets vinden wat ons gevoelen tot Hem wederbrengt; maar laat ons tevens niets van onze inwendige oefeningen des gebeds, van den inwendigen geest, en van onze gedurige toe-vlugt, die wij tot God moeten nemen, veronachtzamen, om ons staande te honden.
GEBED.
o Mijn God! hoe lang zal die droevige en strenge ballingschap nog duren, welke mij van uw aanschijn verwijdert, en in de onzekerheid stelt van mijn eeuwig geluk, en zelfs in gevaar van verloren te gaan? Hoe lastig valt het mij, om mij zoo zwak, zoo ellendig en met zoo vele zonden besmeurd in uwe tegenwoordigheid te dragen! Heer! wil U van mij niet afkeeren. Ik kan mij niet troosten, dat ik als uit uw hart verbannen ben; roep mij weder, o mijn God! roep mij weder tot U, door de aandacht in nwe tegenwoordigheid, welke het gemis van uw aanschijn vervangt, en vertroost mij met dikwijls te denken, over het ongeluk waarin ik mij bevind,, ü nog niet te kunnen zien noch U te bezitten. Amen.
383 DE NAVOLGING TAN JESUS CHRISTUS.
TWEE- EN- VIJFTIGSTE HOOTDSTUK.
Dat de mensch zieh niet eenigen troost waardig, maar eerder straf schuldig,
moet aebten.
1. Dr ziel. — Heer! ik ben uwe vertroosting noch eenige geestelijke bezoeking waardig; en daarom handelt Gij billijk met mij, als Gij mij behoeftig en troosteloos laat.
Want indien ik eene zee van tranen konde storten, zonde ik uwe vertroosting nog niet waardig zijn.
Weshalve ik niets verdien, dan gekastijd en gestraft te worden, omdat ik ü zwaarlijk en dik wijls beleedigd en in vele dingen grootelij ks misdaan heb.
Als ik derhalve de zaak naar waarheid overweeg, ben ik zelfs de minste vertroosting niet waardig.
Maar Gij, genadige en barmhartige God, die niet wilt dat uwe werken te niet gaan; Gij, om jegens de vaten uwer barmhartigheid de schatten nwer goedheid te doen blijken, (1) gewaar-digt ü, uwen dienaar, ook zonder eenige eigene verdienste, op eene bovenmenschelijke wijze te vertroosten.
Want uwe vertroostingen zijn niet gelijk menschelijke troostwoorden.
2. Wat heb ik gedaan. Heer, opdat Gij mij eenige hemelsehe vertroosting soudet mededeelen?
Ik erken, dat ik niets goeds verrigt heb; maar steeds tot ondeugden geneigd en tot verbetering traag geweest ben.
(2) Hom. ix, 23.
DERDE BOEK.
Dit is waar, en ik kan liet niet ontkennen : indien ik anders sprak, zoudt Gij tegen mij getuigen, en er zonde niemand zijn om mij te verdedigen.
Wat heb ik voor mijne\'zonden anders verdiend, dan de liel en liet eeuwige vuur?
Ik belijd in waarheid, dat ik alle beschimping en verachting verdien, en niet behoor onder uwe dienaren genoemd te worden.
En ofschoon ik zulks ongaarne hoor, zal ik, om de waarheid, mijne zonden tegen mij belijden; opdat ik te gemakkelijker uwe ontferming moge ondervinden.
3. Wat zal ik, die schuldig en met schaamte overdekt ben, zeggen?
Ik heb geenen mond, dan om slechts dit woord te zeggen ; ik heb gezondigd, Heer, ik heb gezondigd ! ontferm U over mij, vergeef mij.
Gedoog mij een weinig, opdat ik mijne ellende beweene, alvorens ik naar dat duistere en met de schaduw des doods bedekte gewest henen
Wat vordert Gij van een schuldigen en ellen-digen zondaar meer, dan dat hij vermorzeld worde en zich om zijne misdaden verootmoedige?
In eene ware vermorzeling en verootmoediging des harten ontstaat de hoop van vergilfenis, wordt het ontruste geweten gestild, de verlorene genade herkregen, de mensch tegen de toekomende gramschap beveiligd, en ontmoeten God en de boetvaardige ziel elkander in eene heilige omhelzing.
4. Een ootmoedig berouw over de zonden is U, Heer, eene aangename offerande, welke voor
(1) Job X, 20 en 21.
383
382 DE NAVOLGING VAN JESÜS CHRISTUS.
TWEE- EN- VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat de meiisch zich uiet eeuigen troost waardig, maar eerder straf schuldig,
moet acbten.
1. De ziel. — Heer! ik ben uwe vertroosting nocli eenige geestelijke bezoeking waardig; en daarom handelt Gij billijk met mij, als Gij mij behoeftig en troosteloos laat.
Want indien ik eene zee van tranen konde storten, zoude ik uwe vertroosting nog niet waardig zijn.
Weshalve ik niets verdien, dan gekastijd en gestraft te worden, omdat ik U zwaarlijk en dikwijls beleedigd en in vele dingen grootelijks misdaan heb.
Als ik derhalve de zaak naar waarheid overweeg, ben ik zelfs de minste vertroosting niet waardig.
Maar Gij, genadige en barmhartige God, die niet wilt dat uwe werken te niet gaan; Gij, om jegens de vaten uwer barmhartigheid de schatten uwer goedheid te doen blijken, (1) gewaar-digt U, uwen dienaar, ook zonder eenige eigene verdienste, op eene boveumenschelijke wijze te vertroosten.
Want uwe vertroostingen zijn niet gelijk menschelijke troostwoorden.
3. Wat heb ik gedaan, Heer, opdat Gij mij eenige hemelsche vertroosting zoudet mededeelen?
Ik erken, dat ik niets goeds verrigt heb; maar steeds tot ondeugden geneigd en tot verbetering traag geweest ben.
(3) Rom. ix, 23.
DERDE BOEK.
Dit is waar, en ik kan het niet ontkennen : indien ik anders sprak, zoudt Gij tegen mij getuigen, en er zonde niemand zijn om mij te verdedigen.
Watlieb ik voor mijne\'zonden anders verdiend, dan de hel en het eeuwige vuur?
Ik belijd in waarheid, dat ik alle beschimping en verachting verdien, en niet behoor onder uwe dienaren genoemd te worden.
En ofschoon ik zulks ongaarne hoor, zal ik, om de waarheid, mijne zonden tegen mij belijden; opdat ik te gemakkelijker uwe ontferming moge ondervinden.
8. Wat zal ik, die schuldig en met schaamte overdekt ben, zeggen?
Ik heb geenen mond, dan om slechts dit woord te zeggen : ik heb gezondigd. Heer, ik heb gezondigd ! ontferm U over mij, vergeef\' mij.
Gedoog mij een weinig, opdat ik mijne ellende beweene, alvorens ik naar dat duistere en met de schaduw des doods bedekte gewest henen ga- (1) .. .
Wat vordert Gij van een schuldigen en ellen-digen zondaar meer, dan dat hij vermorzeld worde en zich om zijne misdaden verootmoedige?
In eene ware vermorzeling en verootmoediging des harten ontstaat de hoop van vergiffenis, wordt het ontrnste geweten gestild, de verlorene genade herkregen, de mensch tegen de toekomende gramschap beveiligd, en ontmoeten God en de boetvaardige ziel elkander in eene heilige omhelzing.
4. Een ootmoedig berouw over de zonden is U, Heer, eene aangename offerande, welke voor (1) Job X, 20 en 31.
383
384 BE NAVOLGING TAN JESUS CHiUSÏÜS.
uw aanseliijn een veel zoeteren geur verspreidt, dan een wierookoffer.
Zoodanig berouw is ook die geurige balsem, welken Gij op uwe heilige voeten liet storten; (1) want nooit liebt Gij een vermorzeld en verootmoedigd kart versmaad. (2)
Daarin is de schuilplaats tegen de opkomende woede des vijands.
Daarin wordt al het verkeerde en besmeurde, wat van elders is daargesteld, verbeterden afgewasschen.
o E i\' E N i N G.
Alhoewel wij ons altijd zeer onwaardig moeten achten om van God eenigen troost in onze wederwaardigheden te ontvangen, en moeten oor-deelen, dat wij de grootste straffen verdienen, na zoo menigwerf\' de hel verdiend te hebben, is het nogtans voordeelig in onze ballingschap te zuchten , en in liet gevoelen onzer ellenden onze toevlngt te nemen tot den barmhartigen Vader en God van alle vertroosting; want de bede of verzuchting van eene ziel, doordrongen van erkentenis voor Gods goedheid, en door eene groote droefheid over hare zonde, is bekwaam om zijne gramschap te ontwapenen, zijne barmhartigheid te bewegen , en Hem op te wekken om haar vergiflenis te verleeneu.
Eene ziel, hoe diep zij ouder het gewigt ha rer boosheden zucht , o hoe getroost en zeker is zij van Gods goedheid, zoodra zij door eene ware droefheid over hare zouden, door eeu vast voornemen ze te verlaten en van leven te ver-
(1) Juan. XIl.S.
(2) Ps. L, 19.
DERDE BOEK.
anderen, tot hem wederkeert! Alsdan hnudt God, die meer genegen is om ons vergiffenis toe te staan, dan wij om ze af te smeeken, op haar regter te wezen; Hij wordt haar Vader, Hij vergeet wat zij geweest is, en wordt gedachtig hetgene zij is; Hij behandelt haar met zoo veel goedheid, alsof zij hem nooit beleedigd hadde.
G E « E J).
Mijn God! verleen mij die opregte droefheid over mijne zonden, en dat berouw, dat ze uit-wiseht. Ik kan wel zondigen zonder U, maar ik kan zonder U geen leedwezen hebben, noch mij van mijne zonden onthechten. Ja, mijn Vader! ik heb gezondigd, ik hel) uwe goedheid beleedigd, en dit vervult mij met droefheid. Straf mij, maar vergeef ook, en dat mijne straf zij IJ te beminnen en mij zelve te haten. Ik heb tegen den hemel en voor U gezondigd; ik beu niet waardig onder het getal uwer kinderen te wezen. Gelukkig, indien Gij mij onder uwe dienstknechten aanneemt; indien ik, mij voedende met liet brood mijner tranen, levende in den arbeid, in eene eerbiedige vrees voor U, en in eene volkomene gehoorzaamheid aan uwen wil, mijn leven doorbreng met te zuchten en te smeeken, met mij te straffen en U te wreken, en aan mij zeiven nooit vergeef, hetgene Gij mij gewaardigt te vergeven. Beneem mij het leven , liefderijke Zaligmaker ! of neem de zonde van mij weg; want ik kan niet meer leven en U vergrammen. Maak, dat ik in de gelegenheid dit voornemen indachtig zij, en die herinnering mij wederhoude van U te mishagen. Amen.
385
17
de navolging van jesus christus.
DRIE- EN- VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat Gods genade zieli niet vereenigt met het najagen van aardsche goederen.
1. Christus. — Zoon, mijne genade is kost-baar : zij laat zicli met geene uiterlijke dingen nocli aardsche geneugten vermengen.
Gij moet dus alle beletselen der genade verwijderen, indien gij verlangt de instorting van dezelve te bekomen.
Begeef u in de afzondering : verblijf gaarne alleen bij u zeiven: zoek niemands zamenspraak maar stort liever een godvruelitig gebed tot God, opdat gij een vermorzeld hart en rein geweten moget behouden.
Acht de gansche wereld een niet; stel de verkeering met God boven alle uiterlijke dingen.
Want gij kunt niet met Mij verkeeren en tevens u in het vergankelijke verheugen.
Gij moet van kennissen en vrienden kunnen scheiden, en een van alle tijdelijke vertroosting ontdaan gemoed bewaren.
In dier voege verzoekt de heilige apostel Petrus, (1) dat de geloovigen van Christus in deze wereld als vreemdelingen en reizigers, zich onthouden.
3. O , hoe groot betrouwen zal hij bij zijn sterven hebben, die geene gehechtheid aan iets in de wereld terughoudt!
380
Doch alzoo zijn hart van alles ontdaan hebben, is iets dat een zwak gemoed nog niet beseft: ook kent de zinnelijke mensch de vrij heid van den inwendigen mensch niet.
(1) I. Petr. II, 11.
DERDE BOEK. 387
Nogtans , indien de mensch waarlijk geestelijk wil zijn, moet liij zoo wel lietgene liem van verre, als lietgene liem van nabij betreft, kunnen verlaten, en zicli voor niemand meer, dan voor zich zei ven , wachten.
Indien gij u zeiven volkomen overwonnen hebt, zult gij het overige gemakkelijker bedwingen .
Over zich zeiven zegevieren, is de volmaakte overwinning.
Wie immers zich zeiven heeft ten onder gebragt, zoodat de zinnelijkheid aan de rede, en de rede in alles aan Mij gehoorzaamt, die is waarlijk verwinnaar van zich zeiven en heer der wereld.
3. Zoo gij verlangt tot die hoogte te komen, dan moet gij manmoedig beginnen en de bijl aan den wortel zetten, om de verborgene ongeregelde neiging tot u zeiven en tot eenig bijzonder en aardseh goed uit te roeijen en te vernietigen.
Uit dit gebrek, namelijk dat de mensch zich zeiven te ongeregeld bemint, ontspruit nagenoeg alles, wat tot in den wortel moet uitgeroeid worden; als hij dit kwaad overwonnen en te onder gebragt heeft, zal er dadelijk groote vrede en rust zijn.
Doch omdat weinigen zich toeleggen, om volkomen aan zich zeiven te sterven, en zich niet geheel verlaten, daarom blijven zij in zich verwikkeld, en kunnen zich in den geest niet boven zich zeiven verheffen.
Wie dan verlangt vrij met mij te verkeeren , die moet alle kwade en ongeregelde neigingen dooden , en mag aan geen schepsel door eene bijzondere liefde driftig gehecht zijn.
ISTUS.
FDSTUK.
et het najagen
iade is kost-lijke dingen a.
genade ver-storting van
\'blijf gaarne amenspraak, : gebed tot en rein gestel de ver-ke dingen, eeren en teen.
^en kunnen vertroosting
ige apostel Christus in zigers, zich
\'lij bij zijn id aan iets
ontdaan te )d nog niet ïli de vrij-
388 DE NAVOLGING VAN JESCS CHRISTUS.
O E F E N 1 N G.
Om zijn hart van vele dingen en van zich zeiven af te scheiden, moet men : 1. het dikwijls tot God vevheffen, en opwekken om niets te zoeken noch te beminnen dan Hem alleen, en dit in alles en boven alles; 2. het vrij behouden van alle vrijwillige verkleefdheid aan het schepsel, en van alle geneigdheid voor zich zeiven; 2. het ontbinden en verwijderen van de voorwerpen, die het natuurlijk behagen, met het te verplig-ten, alle zaken te aanschouwen als een reiziger en vreemdeling op deze aarde, die zich, met niets ophoudt wat hij op zijne reis ontmoet omdat hij slechts doortrekt.
Een Christen die dooi- deze woorden van den Apostel wel doordrongen is : Wij hellen hier geene hlijvende stad, maar zoeken er mie in M toekomende; een Christen zeg ik, die dat gevoelen heeft, hecht zich weinig aan de goederen, aan de ijdelheden en vermaken der wereld, aangezien hij begrijpt dat alles voorbijgaat en de dood hem eens alles moet ontnemen. Het is gemakkelijk, zegt de heilige Hieronymus, al het aardsche te versmaden, als men denkt dat men moet sterven en het verlaten.
Waarom dan , gelijk de heilige Paulus spreekt, maakt de schijn der wereld, die voorbij vliegt en uit onze oogeu verdwijnt, zoo veel indruk op ons hart? en waarom maken de ware goederen der eeuwigheid, die alleen onvergankelijk zijn, zoo weinig indruk? Waarom hechten wij ons zoo sterk aan datgene, wat wij alleen in het voorbijgaan genieten on in bewaring hebben ? en waarom hechten wij ons zoo weinig aan dat-
derde boek.
! ciikistüs.
389
^ene , wat ons toebehoort, en dit voor altijd , namelijk aan het eeuwige geluk ?
GEBED.
Maak, Heer! dat mijn hart, van alle aardsche ziiken afgetrokken, zich niet hechte dan aan de hemelsclie , die mij zeker zullen vergoeden al wat ik in deze wereld voor uwe liefde verlaat. Maak, o mijn God! dat ik niets beminne, dan wat ik altijd zal beminnen, en dat ik niet dan eenen oppersten en eeuwigen God de genegenheid van een christen hart waardig achte.
Wat schijnt de aarde weinig te wezen, zeide dikwijls de heilige Ignatius, insteller van de Societeit Jesns, als ik den hemel aanschouw! Maar hoe weinig schijnt voor mij die stoffelijke hemel en het heelal te wezen, als ik aan U denk, o mijn God! Maak dan, dat alles zwijge en in mijn hart alles voor U wijke, van af dat mijn geest door de gedachte van uwe grootheid getroffen is. Amen.
VIEU- EN- VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de verschilleude bewegingen der natuur en der genade.
1. Christus. — Zoon, geef naarstig acht op de bewegingen van de natuur en van de genade, wijl dezelve op eene zeer strijdige en tevens bedekte wijze werken, en daarom naauwelljks dan van een geestelijken en inwendig verlichten mensch kunnen onderscheiden worden.
(Vllen streven wel naar het goede, en hebben in hunne gezegden of werken iets goeds voor : daarom worden velen onder den schijn van goed bedrogen.
en van zich zel-1. liet dikwijls om niets te zoe-n alleen, en dit ij belionden vnn i liet scliepse li zeiven; 2. het Ie voorwerpen, het te verplig-als een reiziger , die zich met reis ontmoet
)orden van den Jiehhen hie er eetie in het die dat gevoe-
i de goederen, er wereld, aan-irbijgaat en de nemen. Het is Keronymus, al len denkt dat i.
\'anlus spreekt, voorbij vliegt )o veel indruk e ware goede-on vergankelijk
ii heehten wij j alleen in het ring hebben ? einig aan dat-
390 DE NAVOLGING VAN JESCS CHRISTUS.
2. De natuur is listig; zij trekt, verstrikt en misleidt er velen , en heeft steeds zieli zelve ten doel.
De genade daarentegen gaat eenvoudig te werk, vermijdt allen seliijn van kwaad, gebruikt geene listen , en doet alles zuiver om God , in wien zij ook, als in haar einde, berust.
3. De natuur wil zich niet gaarne versterven zij wil noch gepraamd, noch overtroffen, noch onderworpen, noch gewillig ouder het juk gfr bragt worden.
Doch de genade is op eigene versterving uit wederstaat de zinnelijkheid, zoekt onderworpen te zijn, verlangt overwonnen te worden, en wil geene eigene vrijheid gebruiken: zij staat gaarne ouder tucht, en wil over niemand heerschen maar verlangt steeds onder God te leven, te staan en te zijn, en is bereid, om God, zicli onder alle menschen te buigen.
4. De natuur werkt voor haar eigen belang en geeft acht, welk voordeel zij van anderen trekt.
De genade integendeel, beschouwt niet wat haar nuttig en voordeelig is, maar eerder, wat velen tot nut verstrekt.
5. De natuur ontvangt gaarne lof en eerbe-toouing.
Doch de genade schrijft getrouw alle eer en roem aan God toe.
6. De natuur vreest beschaming en verach ting.
De genade daarentegen wil, om den naam van Jesus, gaarne smaad lijden.
7. De natuur bemint ledigheid en ligchame lijke rust,
DERDE BOEK. 391
De genade integendeel kan niet ledig zijn, maar begeeft ziek gaarne tot arbeid.
8. De natuur tracht hetgene aardig en fraai is te hebben, en verafschuwt, wat gering en grof is.
Doeh de genade schept vermaak in het eenvoudige en nederige ; zij is niet afkeerig van het ruwe, noch weigert een versleten kleed te dragen.
9. De natuur ziet op het tijdelijke, verheugt zich over aardsch gewin, bedroeft zich over verlies , en wordt om een klein smaadwoord gestoord.
Maar de genade betracht het eeuwige, zij hecht zich niet aan het tijdelijke, wordt over het verlies van goederen niet ontsteld, noch door al te harde woorden vertoornd; omdat zij in den hemel, waar niets verloren gaat, haren schat en hare vreugde geplaatst heeft.
10. De natuur is hebzuchtig, en ontvangt liever dan zij geeft : zij bemint eigene en bijzondere dingen.
De genade daarentegen is goedgunstig en mededeelzaam : zij schuwt het zonderlinge, vergenoegt zich met weinig, en oordeelt dat het zaliger is te geven, dan te ontvangen. (1).
11. De natuur helt over tot de schepselen, tot haar eigen vleesch, tot ijdelheid en rondloopen .
Maar de genade trekt tot God en tot de deugd, verzaakt de schepselen, vlugt de wereld, haat de lusten van het vleesch, beperkt het uitloopen, is verlegen om in het openbaar te verschijnen.
13. De natuur heeft gaarne eenigen uitwendigen troost, die haar zinnelijk genoegen kan aanbrengen.
(1) Act XX, S5.
392 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
Doch cle genade tracht in God alleen haren troost te vinden en zich, boven al het zigtbare, in het opperste Goed te verheugen.
13. De natuur doet alles om eigen voordeel en belang ; zij kan niets om niets doen, maar hoopt voor hare weldaden, of iets van gelijke waarde, of iets beters, of wel lof of gunst te hekomen ; ook verlangt zij, dat hare daden en geschenken op hoogen prijs gesteld worden.
De genade daarentegen zoekt niets tijdelijks : zij eischt, tot vergelding, geen ander loon dan God alleen : ook begeert zij van tijdelijke nooddruft niets meer, dan voor zoo verre dit haar ter verkrijging der eeuwige goederen kan dienen.
14. De natuur verheugt zich over vele vrienden en nabestaanden , beroemt zich over adellijken stand en afkomst van geslacht, is gedienstig jegens vermogenden, vleit de rijken, juicht haar gelijken toe.
Doch de genade bemint ook vijanden : zij verheft zich niet over de menigte van vrienden; zij acht noch stand noch afkomst van voorouders, tenzij daar grouterc deugdzaamheid gevonden worde.
Zij is den arme meer genegen dan den rijke, is meer begaan met den onschuldige dan met den magtige, verheugt zich met den waarheidlievende, niet met den bedrieger.
Zij maant de goeden steeds aan, om de beste gaven te betrachten, en door deugden aan Gods Zoon gelijkvormig te worden.
15. De natuur klaagt ligtelijk over gebrek en last.
De genade lijdt behoefte met standvastigheid.
DEIIÜE liOF.K.
16. De natuur stiert alles tot zich, wedijvert eu twist voor zich zelve.
De genade integendeel brengt alles tot God terug, van wien oorspronkelijk alles voortvloeit: zij schrijft zich zelve niets goeds toe, noch laat zich iets vermetelijk voorstaan : zij twist niet, noch stelt liaar gevoelen boven dat van anderen; maar in alle meening en begrip onderwerpt zij zich aan de eeuwige Wijsheid en aan het oordeel van God.
17. De natuur tracht geheimen te kennen en nieuws te hooren : zij wil voor de mensehen verschijnen, en vele dingen door de zintuigen ontwaren : zij verlangt gekend te worden, en datgene te doen, waaruit lof en bewondering ontstaan.
Maar de genade is er niet op uit, om iets nieuws of aardigs te weten, wijl dit alles uit de oude bedorvenheid zijnen oorsprong heeft, aangezien er niets nieuws en duurzaams op aarde is.
Zij leert daarom, de zintuigen bedwingen , ij del zelfbehagen eu vertooning vermijden, het-gene billijk is te prijzen eu te bewonderen, ootmoedig verbergen, en in alle zaak en wetenschap eenig nut en Gods lof en eer zoeken.
Zij wil niet, dat men haar of het hare prijze; maar zij wenscht, dat God, die uit enkele liefde alles verleent, in al zijne gaven geloofd worde.
18. Deze genade is een bovennatuurlijk licht, zekere bijzondere gaaf van God, eigenlijk het kenmerk der uitverkorenen en het onderpand der eeuwige zaligheid ; zij beurt den mensch van het aardsche op, om het hcmelsehe te beminnen, en maakt van eenen vleeschelijken een geestelijken mensch.
393
17 *
394 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
Hoe meer derhalve de natuur onderdrukt en overwonnen wordt, des te grootere genade wordt er ingestort, en des te meer wordt dagelijks, door nieuwe bezoeking der genade, de inwendige menscli naar het beeld van God herschapen.
O E F E N I N G.
Wat is dat, in God, als in zijn laatste einde rusten? Het is : niets wensehen, niets zoeken en niets beminnen dan Hem; het is, alles voor Hem doen en lijden; in alles aan zijnen wensch voldoen; niets willen, dan hetgene Hij wil; zich nooit verwijderen van den weg zijns welbeha-gens; eindelijk, zijn geluk en zijne rust stellen in Hem te bevredigen; maar deze handelwijze is strijdig aan de natuur, en de genade alleen kan dit voltrokken.
1. De natuur heeft altijd tot doeleinde hare eigene voldoening, en de genade zet ons altijd aan, om ons geweld aan te doen, dat is, cm ons in niets te voldoen, en ons in alles te versterven.
2. De natuur wil noch sterven, noch zichzelve bedwingen, noch onderworpen zijn; de genade integendeel, wil, dat de ziel zich bedwinge, zich matige, en zich onderwerpe aan datgene, wat voor haar het moeijelijkste en tegenstrijdigste is; dat zij in alle gelegenheden aan hare eigene vrijheid verzake ; dat zij hare inborst bestrijde; dat zij voor God wijke, en, om zijne opperste heerschappij over haar te eeren, aanvaarde verootmoedigd , onderworpen en beteugeld te worden.
3. De natuur wil altijd over anderen heer-schen; de genade maakt, dat eene ziel zich onder
DERDE BOEK.
de alraogeude hiiiul Gods verootmoedigt, en dat zij, om deszelfs liefde, zich aan de personen onderwerpt, die zijne plaats bekleeden.
4. De natuur werkt altijd voor haar eigen belang, om zich te bevredigen en zich te vestigen : maar de genade werkt niet dan voor de belangen van God, waakt gedurig op de bewegingen des harten, om het van zonden te bevrijden, en doet het geene vaste woonplaats zoeken dan in het hart van Jesus Christus.
5. De natuur schept haar behagen in de achting en den lof der menschen, welke zij meent te verdienen; maar de genade doet zooveel, dat men dezelve onwaardig acht en de eer van alle dingen aan God geeft; en zij is zoo moeijelijk op die zaak, dat zij aan eene ootmoedige en getrouwe ziel geene de minste beweging van ijdelheid jegens zichzelve toelaat, uit vrees, dat zij eenig welbehagen trekke uit het goede wat zij verrigt.
6. De natuur vreest en vliedt de verachting en den slechten uitval in hare ondernemingen ; en het is datgene, wat de genade verdraagt en aanneemt als zaken, die ons zondaars betamen ; zij moedigt ons zelfs aan om Jesus Christus te bedanken, dat Hij ons datgene wil overzenden wat het vermaak zijns harten uitmaakt.
7. De natuur bemint de rust van een zacht, ledigen nutteloos leven; maar de genade zoekt slechts den arbeid; zij vreest en vermijdt de nuttelooze woorden, gedachten en werken; en in eene ziel de ledigheid des harten en des gees-tes niet kunnende verdragen, moedigt zij deze aan om zich met Gods tegenwoordigheid te vervullen, gene om door zijne liefde te leven.
395
396 de navolging van jesüs christus.
8. üc natuur legt zicli toe op al wat groot, schoon, voortreffelijk en gemakkelijk is; de genade versmaadt en vlugt dit alles, en oordeelt niets zoo groot, dan wat goddelijk, bovennatuurlijk en eeuwig is.
Maar hoe meer de natuur bedwongen wordt, des te overvloediger wordt de genade in eene ziel gestort, welke zij door eenen inwendigen geest hernieuwt, en haar volkomen in God vestigt.
GEBED.
Heer! het is tijd, dat ik mij aan uwe barmhartigheid overgeve, om de vergiffenis mijner zouden te bekomen, en aan uwe liefde, om al hare indrukken te volgen. Ondersteun mij, o mijn Jesus! versterk mij door uwe genade tegen de aanzoeken der natuur en der eigenliefde; want het is mij uit mij zeiven onmogelijk de bewegingen te bevechten en te overwinnen eener bedor-vene natuur, die zich in alles zoekt te voldoen en aan uwen heiligen wil y.oo quot;rij lig is. Maak dat uwe genade, de overhand in ons over de natuur bekomende, ons getrouw make aan de ingevingen van uwen heiligen Geest, en dat zij, ons altijd aanmoedigende om ons zeiven te verloochenen en te overwinnen, ons stelle en ons hernieuwe in het bezit uwer liefde. Amen.
VIJF- EN- VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Over de bedorvenheid der natuur eu de kracht der goddelijke genade.
1. De ziel. — Heer, mijn God! die mij naar uw beeld eu uwe gelijkenis hebt geschapen : ver leen mij deze genade, welke Gij getoond hebt
DERDE BOEK.
zoo groot, en ter zaligheid zoo noodzakelijk te zijn, opdat ik mijne zeer booze natuur, die tot zonden en verder!\' trekt, moge overwinnen.
Immers, ik gevoel in mijn vleescli de wet der zonde, welke met de wet van mijnen geest strijdig is, (1) en mij als cenen gevangene wegvoert, om in vele dingen de zinnelijkheid te volgen : ook kan ik demiver driften niet wederstaan, tenzij uwe heilige genade krachtdadig in mijn hart gestort worde en mij ondersteune.
2. Uwc genade, en wel eene groote genade is er noodiq;, om de natuur, die van jongs af tot het kwade geneigd is, (2) te overwinnen.
Want daar dezelve door den eersten mensch Adam is gevallen en door de zonde bedorven, is de straf van deze erfsmet op alle menschen nedergekomen; zoodat dezelfde natuur, welke Hij goed en regtscliapeii hadt daargesteld , nu voor het gebrek en de zwakheid eener bedorvene i;\'.tuur genomen wordt, omdat hare neiging, aan zioh zelve overgelaten, tot het kwade en aard-sche drijft.
Immers, de geringe kracht welke is overgebleven, is als een vonkje, dat onder de asch ligt verborgen.
Dit vonkje is de natuurlijke rede, welke met groote duisterheid omgeven, nog wel tusschen goed en kwaad kan oordeelen en het ware en valsche onderscheiden, maar zij is onvermogend om te volbrengen, hetgene zij goedkeurt, en liezit ook het volle licht der waarheid en de regtschapenheid harer neigingen niet meer.
3. Hierdoor, mijn (iod, komt het, dat ik,
(l) Rora. VU, 23.
(3) Gen. VIII, 21.
307
398 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
volgens don iuwendigen menscli, i» uwe wet 1 vermaak hel), (1) daar ik weet dat uwe wet I goed, regtvaardig en heilig is, die alle kwaad veroordeelt, en voorschrijft de zonde te vermijden ; doch volgens het vleesch dien ik de wet der zonde, (2) als ik eerder aan de zinnelijkheid, dan aan de rede, gehoorzaam.
Hierdoor ook komt het, dat ik wel den wil heh om het goede te doen, maar in mij de niagt niet vind, om hetzelve te volvoeren. (3)
Hierom neem ik meermaals veel goed voor; doch, wijl de genade om mijne zwakheid te helpen ontbreekt, wijk ik terug, en bezwijk voor een ligten tegenstand.
Hierdoor gebeurt het, dat ik den weg der volmaaktheid erken, en duidelijk genoeg zie, hoe ik moet handelen; maar, door het gewigt mijner eigene bedorvenheid gedrukt, verhef ik mij niet tot meerdere volmaaktheid.
4. O, hoe grootelijks. Heer, heb ik uwe genade uoodig, om het goede te beginnen, voort te zetten en te volvoeren !
Want zonder uwe genade kan ik niets (ter zaligheid) doen; doch ik kan alles, wanneer dezelve mij versterkt.
O, waarlijk hemelsche genade, zonder welke geene eigene verdiensten, ook geene natuurlijke gaven zijn te achten !
Noch kunsten, noch rijkdom, noch schoonheid of sterkte, noch vernuft of welsprekendheid hebben zonder genade, bij U, Heer, eenige waarde.
Immers, de gaven der natuur zijn aan goeden
(1) I. Hom. VII, 32.
(2) Ibid. VII, 25.
(3) Horn. VII, 18.
derde boek.
399
püs.
en kwaden gemeen; maar de eigene gaaf der uitverkorenen is de genade of liefde ; Mermede versierd, worden zij liet eeuwige leven waardig geoordeeld.
Deze genade is zoo voortreffelijk, dat, zonder liaar, noch de gaaf van voorzegging, nocfci de magt van wonderen te doen, nocli eenige besclionwing, lioe verlieven ook, iets betee-kenen.
Zelfs noeli het geloof, noch de hoop , noch andere deugden zijn, zonder de liefde en genade, aan U welgevallig.
5. O zaligste genade, welke hem die arm van geest is, rijk in deugden maakt, en dengenen die rijk aan goederen is, nederig van harte doet zijn !
Kom, daal in mij neder, vervul mij vroeg met uwe vertroosting, opdat mijne ziel van vermoeidheid en dorheid des harten niet bezwijke.
Ik smeek U, Heer, dat ik in uwe oogen genade moge vinden; want uwe genade is mij genoegzaam, al verkrijg ik het overige niet, wat de natuur verlangt.
Zoo ik door vele kwellingen beproefd en gedrukt word, zal ik geen kwaad vreezen, als uwe genade met mij is.
Deze is mijne sterkte, deze brengt mij raad en hulp aan.
Zij is magtiger dan alle vijanden, en wijzer dan alle wijzen te zamen.
6. Zij is de leermeesteres der waarheid, de onderrigtster der regeltucht, het licht des harten, de troost in druk : zij verdrijft de droefheid, neemt de vrees weg, onderhoudt de godsvrucht, en wekt tranen.
400 T)F, NAVOLGING VAN .TESUS CHRISTUS.
Wat beu ik zonder de genade anders, dan eer dor liont en een nuttelooze struik, die moet uit geroeid worden ?
Dat dan, Heer, nwe genade mij steeds voorkome en volge, en mij aanliondend goed{ werken doe betrachten. Door Jesus Christus uwen Zoon. Amen.
OEFENING.
Wij doen ons zeiven regt, met onze eigene krachten te mistrouwen, en wij doen regt aau God, met vast vertrouwen in do hulp zijner genade te stellen. Die genade ontbreekt ons nooit; maar wij ontbreken dikwijls er aan te beant woorden; en het eenige middel om zijne zaligheid te verzekeren, is, aan de bewegingen der genade getrouw te zijn, aangezien deze getrouwheid de oefening der deugden en van alle middelen der zaligheid in zich zelve besluit.
Daar de menschelijke natuur door de zonde van den eersten meusch werd bedorven, is de straf van die bedorvenheid, alsook de vlek van zijne zonden, in alle menschen overgegaan; en dit verpligt ons onophoudelijk de ongeregelde bewegingen der natuur te bevechten, om die der genade te volgen. Zonder dien heiligen haat van ons zeiven, die ons opwekt om ons zeiven te verzaken en te overwinnen, is het onmogelijk zalig te worden; want, daar in den staat van onschuld alles in den mensch geregeld was, en hij aan God, door Jesus oorspronkelijke regt-vaardigheid was onderworpen, zouden de driften tegen de rede niet opgestaan zijn; maar dewijl in den staat van zonde, waarin wij ons bevinden , onze begeerlijkheid en neiging tot het
derde boek.
tus.
401
kwaad, onze grootste vijand is, moeten wij niet ophouden ze te bestrijden zoo lang wij leven.
g e b e e.
Wanneer, o mijn God! zal uwe genade iu mijn hart lieerselien, en al zijne bewegingen aan uwe liefde onderwerpen? Heer! wie de voortreffelijkheid en den prijs van die genade zou kennen , welke eene mededeeling uwer goddelijke natuur, en als eene heilige uitstorting van uwe goedheid in de zielen is, die zou zeker liever alles verliezen, dan die genade te missen, en zou alles voor haar behoud opoltV\'vn.
Als ik met aandacht overweeg, o mijn Zaligmaker! hoeveel bloed en smarten U de genade, welke ik verstoot of verzuim, gekost heeft, om ze voor mij te verdienen, hoe zeer moet ik dan in uwe tegen wo on iigheid niet beschaamd wezen , dat ik ze zoo slecht gebruik, en aan beuzelarijen boven haar den voorrang geef! Maak dat de schrikkelijke rekening, die ik eens moet geven over de verwaarloosde ingevingen, als van zoo vele druppelen van uw bloed welke ik verkwist en ontheiligd heb, mij eenen behoorlijken af-scli ik verleene en eene volstandige getrouwheid inl oezeme om ze te volgen, om alzoo mijne zaligheid te verzekeren. Amen.
ZES- EN- VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat wij ons zelvea moeten verloochenen en Christus door het kruis navolgen.
1. Christus.— Zoon, naarmate gij u zei ven kunt verlaten, zult gij u aan Mij kunnen hechten.
402 DE NAVOLGING VAN JESÜS CHRISTUS.
Gelijk niets uitwendigs te begeeren den in-wendigen vrede veroorzaakt, zoo is ook inwendig zicli zeiven at\' te gaan datgene, wat den mensch met God vereenigt.
Ik wil, dat gij, zonder tegenspraak en klagt, u zeiven in mijnen wil volkomen leeret verloo-clienen.
Vol ff mij; Ik hen de weg, de waarheid en het leven. (1)
Zonder weg , gaat men niet : zonder waarheid kent men niet : zonder leven, leeft men niet.
Ik beu de weg, dien gij moet volgen ; de waarheid, welke gij moet gelooven ; het leven , dat gij moet verhopen.
Ik ben de onschendbare weg, de onfaalbare waarheid, het eindelooze leven.
Ik ben de regtste weg, de opperste waarheid, het ware leven, het zalige leven, het ongeseha-pene leven.
Zoo gij op mijnen weg blijft, znlt gij de waarheid kennen; en de waarheid zal n vrij maken, (2) en gij zult het eeuwige leven bekomen.
2. Indien gij tot het leven wilt ingaan, onderhond de geboden. (3)
quot;Wilt gij de waarheid kennen, zoo geloof in Mij.
Zoo gij volmaakt wilt zijn, verkoop alles. (4)
Indien gij mijn leerling wilt wezen, verloochen u zeiven. (5)
Wilt gij het zalige leven bezitten, zoo veracht het tegenwoordige leven.
(1) Matt. IX, 9 en Joan. XIV, 6.
(2) Joan. VIII, 31 en 33.
(3) Matt, XIX, 17.
(4) Matt. XIX, 21.
(5) Luc. IX, 23.
derde boek.
Wilt gij in den liemel rerlieven worden, verneder u dan op aarde.
Wilt gij met Mij lieerschen, zoo draag liet kruis met Mij.
Want alleen de dienaren van liet kruis vinden den weg der zaliglieid en des waren lichts.
3. De ziel. — Heer Jesns! daar uw weg smal en bij de wereld verachtelijk is, geef mij, dat ik, met verachting der wereld, U navolge.
Immers, de JcnecM is niet grooter dan den heer, noch de leerling hoven den meester. (1)
Dat dan uw dienaar uw leven betrachte, wijl daarin mijne zaligheid eu ware heiligheid gelegen is.
Alles, wat ik buiten hetzelve lees of hoor, verkwikt of vergenoegt mij niet volkomen.
4. Christus. — Zoon, wijl gij dit weet, en dit alles gelezen hebt, zoo zult gij gelukkig zijn, indien gij hetzelve bewerkstelligt. (2)
irij\' mijne gehoden kent en die onderhoudt, deze is liet die Mij bemint: 11\' zal Item ook hernin-nen en Mij zeiven aan hem openharen, (3) en Ik zal hem met Mij in het rijk mijns Vaders doen zitten.
5. De ziel. — Heer Jesns! gelijk Gij gezegd en beloofd hebt, zoo geschiede liet toch, en het gelukke mij, zulks te verdienen.
Ik heb van uwe hand het kruis aangenomen, ja aangenomen ; ik zal dit, en wel tot mijnen dood toe, dragen, gelijk Gij mij hetzelve hebt opgelegd.
Waarlijk, het leven van eeu goed klooster-
(1) Joan. XIIT, 16. en Matt. X, 24.
(2) Joan. XIII, 17.
(3) Joan. XIV j 31.
403
404 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
ling is een kruis, maar een kruis, dat naar den lieiuel leidt.
Het begin is gemaakt: ik mag niet terug-keeren noeli ophouden.
6. Welaan, broeders, laat ons zamen voortgaan : .Tesus zal met ons zijn.
Om Jesus hebben wij liet kruis aangenomen; laat ons om Jesus in liet kruis volharden.
Hij zal onze helper zijn, die onze geleider en voorganger is.
Ziet, onze koning treedt voor ons vut, (1) die voor ons zal strijden.
Laat ons moedig volgen; niemand worde door schrik bevangen : laat ons bereid zijn, om dapper in den oorlog te sterven, en onzen roem niet tot schande brengen, (2) met het kruis te ontvlugten.
O E F E N I N G.
Datgene wat Jesus Christus in het iEvangelie zegt, namelijk dat hij, die tot hem wil komen, zich moet verloochenen , zijn kruis opnemen en Hem volgen, behelst in zich de oefening van een opregt christelijk leven, en eenen zekeren weg tot de zaligheid, vermits Jesus Christus de weg, de waarheid en het leven is; de weg, dien wij moeten volgen; de waarheid, welke wij moeten gelooven, en het leven, dat wij moeten hopen. Want om als een waar Christen te leven en zijne zaligheid te verzekeren, moet men beginnen met aan zich zeiven te verzaken en te versterven; en het is die verzaking en die geest van verloochening, welke het grondbeginsel\'van het Evange-
S
I. Rcs. xn, 2. I. Mach. IX, 10.
DERDE BOEK.
He, de grondwet van hot Christendom, de wezenlijke pligt van den Cl; risten cn een volstrekt noodzakelijk middel ter zaligheid zijn. Het is die inwendige versterving, die besnijding des harten, welke bestaat in het ontzeggen van alle strafpligtige, gevaarlijke of nuttelooze voldoening, die het onderscheid der uitverkorenen en der verdoemden uitmaakt. Het kenteeken van onzen staat, die een staat van zonde is , moet een staat van boetvaardigheid, het doel des Christendoms en de zekerheid der zaligheid wezen.
Zijn kruis met .lesns Christus dragen, is, van een ieder alles verdragen, zonder iemand te doen lijden; het is, van de hand en het hart van Jesus Christus al de kwellingen des geestes en des ligchaams aanvaarden; het is, met geduld al het kwaad verduren, dat wij van de regtvaardigheid Gods en van de onregtvaardigheid der menschen ontvangen ; liet is, de versmading aannemen als iets wat men verdient, en als een groot ongeluk rekenen, niets te lijden voor God; en als het grootste geluk des levens, altijd voor zijne liefde te lijden.
GEBED.
ö Mijn Zaligmaker! hoe weinig Christenen worden er gevonden, die U tot den Calvarieberg willen volgen, en hoe velen, die U op den Thabor en in den hemel willen vergezellen ! Iedereen verlangt en zoekt zich van alle kwelling te bevrijden en zich een gemakkelijk en genist leven te bezorgen, en niemand verlangt of zoekt om iets voor ü te lijden; hoewel het zekerste teeken van de liefde, welke wij voor U hebben , is , als wij gaarne met ü, en gelijk Gij, lijden.
405
406 de navolging van jesus christus.
ö Kruis van mijnen Zaligmaker! met hoe weinig eerbied dragen wij uwe overblijfselen in ons ligchaam, en met welk ongeduld dragen wij uwe smarten in onze ziell Hoe zal ik u met vertrouwen in den dag des oordeels kunnen aanschouwen, indien ik u nu met schrik aanzie? En hoe zal ik eens in de omhelzing van het afbeeldsel mijns gekruisten Zaligmakers kunnen sterven , indien ik nu als vijand van het kruisbeeld leef? Laat dit niet toe, o mijn Zaligmaker! en daar Gij mij door het kruis verlost hebt, maak ook, dat ik tevreden zij met op het kruis te leven en te sterven. Amen.
ZEVEN- EN- VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat de mensch niet al te neerslagtig moet zijn, wanneer hij in eenige gebnlcen vervalt.
1. Christus. — Zoon, geduld en ootmoedigheid in tegenspoed behagen Mij meer, dan veel vertroosting en godsvrucht in voorspoed.
Waarom bedroeft u eene kleinigheid, die tegen u gezegd wordt ?
Indien het nog meer geweest was, zoudt gij daarover niet moeten ontsteld worden.
Doch laat dit nu voorbijgaan : het is het eerste niet, noch iets nieuws, en zal ook het laatste niet zijn, zoo gij lang leeft.
Gij zijt moedig genoeg, zoo lang u geene weder wa ardigh eid overkomt.
Ook weet gij goeden raad te geven en anderen door uwe woorden te bemoedigen; maar zoodra zich plotseling eene kwelling aan uwe deur vertoont, dan ontbreekt u raad en moed.
Bemerk uwe groote zwakheid, welke gij meer-
derde boek. 407
maals in kleine tegenheden ondervindt : echter ishet tot uwe zaligheid, dat u deze en dergelijke dingen overkomen.
3. Stel liet, gelijk gij best kimt, uit uwe gedachte, en, heeft het u getroffen, dat het u toch niet ontmoedige, noch te lano- hin-dere.
Zoo gij het niet gaarne kunt verdragen, verdraag het ten minste geduldig.
Hoezeer gij het ongaarne hoort en verontwaardiging gevoelt, bedwing u toch, en laat niets ongeregelds uit uwen mond komen, waardoor de kleinen zouden geërgerd worden.
Dan zal de opgewekte gemoedsbeweging weldra gestild en inwendige droefheid door de terugkeerende genade verzoet worden.
Ik, zegt de Heer, leef nog, die bereid ben u te helpen en meer dan naar gewoonte te vertroosten, indien gij op Mij betrouwt en Mij godvruchtig aanroept.
3. Wees meer bemoedigd, en zet u tot groo-tere lijdzaamheid.
Het is niet alles vergeefsch, indien gij u meermaals gekweld of hevig bekoord voelt.
Gij zijt mensch, en geen God : gij zijt vleesch, en geen engel.
Hoe zoudt gij altoos in denzelfden staat van deugd kunnen blijven, daar de engel in, den hemel en de eerste mensch in het paradijs zulks gemist heeft ?
Ik ben het, die de bedrukten door verlossing opbeur, en degenen, die hunne zwakheid erkennen, tot mijne Godheid doe opklimmen.
4. De ziel.— Heer! gezegend zij uw woord.
408 DE NAVOLGING VAN JESüS CHRISTUS.
hetwelk zoeter is, dan honig en honigraat in mijnen mond. (1)
Wat zoude ik in mijne zoo groote kwellingen en benaanwdheden doen , zoo Gij mij door uwe heilige woorden niet versterktet ?
Wat is er aan gelegen , wat of hoeveel ik lijde , indien ik slechts eindelijk de haven der zaligheid bereik ?
Verleen mij een goed einde, verleen mij een gelukkigen overtogt uit deze wereld.
Gedenk mij, mijn God., en leid mij door den regten weg naar uw rijk. Amen.
o e f e n t n g.
Wanneer het ons verdriet altijd en veel te lijden, moet men zich herinneren, dat de ootmoedige onderwerping aan de kwellingen onvergelijkelijk aangenamer is aan God. dan de zoetheid van zijne vertroostingen, er, dat alzoo de grootste vertroosting voor\' eene ziel is, van alle vertroostingen beroofd te zijn, en evenwel niet na te laten God getrouw te blijven.
Als men tot zonde bekoord en aangedreven wordt, moet men ze trachten af te weren, aan zijne zondige neigingen met alle kracht en alle mogelijke dapperheid tegenstand bieden, en aanstonds zijne toevlngt nemen tot den Heer en tot de allerheiligste Maagd, om door hen gehelpen te worden. Nogtans moet het gevoel van het kwaad ons niet nêerslagtig maken noch den moed benemen, maar hot moet, bij eenen groo-ten afschrik voor de zonde, ons met een des te vaster vertrouwen tot God verheffen ; men moet, zooveel mogelijk, den geest van de oneerlijke
(1) Pa. XVIII, 11.
BEH.DE boek.
voorwerpen, die hc.m treffen, en ons hart van liet strafpligtig vermaak, dat het opwekt om aan de zonden toe te stemmen, aftrekken. En orti in de tegenspraak getrouw te wezen, zoo tracht niets met een ontsteld gemoed te zeggen , en doe al het mogelijke, om de droevige bemerkingen en aandoeningen van wraak tegen de personen die u beleedigen, aan God op te offeren, overtuigd zijnde, dat alles, wat gij denkt, wat gij wilt, en wat gij tegen hen zegt, dat dit alles tegen Jesus Christus geschiedt.
Herinner u in uwe inwendige kwellingen , dat alles niet verloren is, omdat gij geweldig bedrukt en bekoord wordt. Maar bied wederstand aan de bekoring, onderwerp u aan de vernedering, en stel u voor dat gij , om tot de vereeniging met God verheven te worden, alvorens tot in het diepste uwer ellenden moet vernederd worden.
GEB E I).
409
Duld niet, o Heer! dat mijne kwellingen voor mijne zaligheid vruchteloos wezen, en wanneer ik die met geene vreugd ondersta, maak dan ten minste, dat ik ze geduldig lijde. Het is nuttig dat ik vernederd worde, opdat ik uwe heilige wetten leere onderhouden. Hoe ongelukkig zou ik wezen, indien ik dit tweemaal was ; indien ik dit in deze wereld en in de andere ware ! Ik hoop , o mijn God! dat Gij van mijne kwellingen het onderpand mijner zaligheid zult maken. Amen.
IS
410 de navot.gtkg van jesus chuisttjs.
ACHT- EN- VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat men de al te verhevene dingen en de verborgene oordeelen van God niet moet navorschen.
1. Christus. — Zoon, wacht u van over verhevene voorwerpen en over Gods verborgene oordeelen te redetwisten, waarom namelijk deze zoo wordt verlaten, en gene tot zoo groote genade wordt opgenomen; waarom ook de eene zoo zeer verdrukt , en een andere zoo hoog verheven wordt.
Zulke dingen gaan alle mensehelijke vernuft te boven, en geen verstand of redenering is in staat, om het goddelijke raadsbesluit na te sporen.
Wanneer dns de vijand u zulke dingen inblaast, of ook eenige weetgierige menschen die onderzoeken, antwoord dan met het gezegde van den Profeet ; Gij zijt regtvaardig, Heer, en uw oordeel is reyt: (1) en dat andere : de oordeelen den Heeren zijn waarachtig en door zich zeiven ge-regtvaardigd. (2)
Mijne oordeelen moeten gevreesd, niet onderzocht worden, wijl zij voor het menschelijk verstand onbegrijpelijk zijn.
3. Wil ook niet nazoeken of twisten over de verdiensten der Heiligen, wie hunner de heiligste of de grootste in het rijk der hemelen zij.
Zulke dingen baren doorgaans krakeelen en nuttelooze redetwisten; zij voeden ook den hoogmoed en de ijdele roemzucht : hieruit ontstaan hatelijkheid en verschil, wanneer de eene aan dezen, een andere aan gene Heiligen met laatdunkendheid de voorkeur wil geven.
(1) Ps. CXVIII, 137.
(2) Ps. XVIII, 10.
DEUDE BOEK.
Docli zulks te willen weten en nasporen, brengt geene vruclit aan, maar mishaagt veeleer aan de Heiligen, wijl ik geen God van tweedragt, maar van vrede ben : (1) en deze vrede bestaat meer in ware ootmoedigheid, dan in eigene verheffing.
3. Sommigen worden, uit zekere vooringenomenheid, met grootere, echter eer menschelijke dan goddelijke, zucht tot deze of gene Heiligen getrokken.
Ik ben het, die alle Heiligen hel) geschapen; Ik lieb hun de genade geschonken, Ik heb hun de glorie medegedeeld.
Ik ken de verdiensten van ieder ; Ik ben hen met mijn zoeten zegen voorgekomen.
Ik heb van eeuwigheid mijne geliefden vooruit gekend : Ik heb hen uit de wereld verkozen ; (2) zij hebben Mij niet eerst gekozen.
Ik heb hen door mijne genade geroepen, door mijne barmhartigheid getrokken : Ik heb hen door velerlei kwellingen henen gevoerd.
Ik heb lien treffelijke vertroostingen ingestort; Ik hel) de volharding verleend; Ik heb hun geduld gekroond.
4. Ik ken den eerste en den laatste; Ik om-liels hen allen met eene onschatbare liefde.
Ik moet in alle Heiligen geloofd. Ik moet boven alles geprezen en in ieder van hen, die Ik, zonder eenige voorafgaande eigene verdienste , zoo zeer verheerlijkt en voorbeschikt heb , geëerd worden.
Wie dus een van mijne minste Heiligen ver-veracht, die vereert ook den grootste niet, wijl Ik den kleinen en den grooten geschapen heb.
(1) 1. Cor. XIV, 33.
(2) Joan, XV, 19.
411
412 DE NAVOLGING VAN JESÜS CHRISTUS.
En wie een der Heiligen te kort doet. die doet ook Mij en al de overigen in het rijk des hemels te kort.
Zij zijn allen één door den band van liefde : zij gevoelen hetzelfde, willen hetzelfde en beminnen allen elkander in eenen.
5. Daarenboven (hetgene veel verhevener is) zij beminnen Mij meer, dan zich zeiven en hunne verdiensten.
Want boven zieh zeiven vervoerd en aan eigenliefde onttrokken, gaan zij geheel in liefde tot Mij over, waarin zij ook eene verzadigende rust genieten.
Er is niets, dat hen daarvan kan verwijderen of wederhonden; want daar zij van de eeuwige waarheid vervuld zijn, blaken zij van het vuur eerier onuitblnschbare liefde.
Dat dan vleesehelijke en zinnelijke menschen, die niet anders weten dan hunne eigene vermaken te beminnen , ophouden over den staat der Heiligen te twisten : zij doen daar af en bij, volgens hunne neiging, niet gelijk het aan de eeuwige Waarheid behaagt.
fl. Bij velen is het onwetendheid, vooral bij hen, die, daar zij weinig verlicht zijn, zelden iemand met eene volkomene geestelijke liefde weten te beminnen.
Zij worden nog veel door eene natuurlijke neiging en mensehelijke genegenheid tot deze ol\' gene getrokken; en gelijk zij zich in het aardsche gedragen, zoo denken zij ook over het hemelsche.
Doch er is een onvergelijkelijke afstand tns-schen hetgene onvolmaakte menschen zich verbeelden, en hetgene verlichte mannen door hemelsche openbaring\' zien.
BE 11 DE BOEK.
7. Wacht u derhalve, zoon, van ovev zulke ingen, welke boven uwe kennis zijn, nieuws-ievig te handelen; maar wees lit ver hiervoor ezorgd eu leg het hierop aan, dat g-jj in het jk van God ook maar de minste moget bevon-en worden.
En zoo iemand al wist, wie in liet rijk des emels heiliger is of voor grooter , dan anderen, ehouden wordt, wat zoude üulke kennis hem aten, indien hij daardoor zich niet voor Mij srnederde en tot grooteren lof van mijnen naam erd opgewekt?
Wie over de grootheid zijner zonden en de eringheid zijner deugden nadenkt, en hoe ver Ij van de volmaaktheid der Heiligen is verwij-erd, die doet een aan God veel behagelijker erk, dan hij, die over hunne meerdere of lindere verhevenheid redetwist.
Het is beter, door godvruchtige gebeden en vanen der Heiligen te smeeken en met een oot-loedig hart hunne glorierijke voorspraak te verleken , dan door een ijdel onderzoek hunne eheimen na te vorschen.
8. Zij zijn wel, ja best tevreden, indien slechts e menschen wisten tevreden te zijn, en hunne dele gesprekken te bedwingen.
Zij beroemen zich niet over eigene verdiensten, ijl zij niets goeds aan zich zeiven, maar alles in Mij toeschrijven; omdat Ik uit mijne on-indige liefde hun alles geschonken heb.
Zij worden met zoo groote liefde tot God en ie overvloedige blijdschap vervuld, dat hun iets ter glorie ontbreekt, en niets ter zaligheid an ontbreken.
Alle Heiligen, hoe meer zij in glorie verheven
413
414 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
zijn, zijn des te ootmoediger in zich zei ven eu Mij des te nader en meer geliefd.
Daarom ook vindt gij geschreven, dat zij hunne kroonen voor God nederwierpen, en voor het Lam op hunne aangezigten vielen, en Hem, die in de eeuwen der eeuwen leeft, aanbaden. (1)
9. Velen onderzoeken, wie in Gods rijk de grootste zij, daar zij niet eens weten, of zij waardig\' zullen zijn onder de minsten gerekend te worden.
Het is groot, zelfs den minste in den hemel te wezen, waar allen groot zijn, omdat allen kinderen van God zullen genoemd worden, en ook zullen zijn.
De geringste zal tot duizend worden, en do zondaar van honderd jaren zal sterven.
Immers, toen de leerlingen vroegen, wie de grootste in het rijk des hemels ware, kregen zij dusdanig antwoord : tenzij f/ij n hakeeret, en ah kinderen wordet, zult gij het rijk des hemels niet hinnentredm : al wie derhalve zich zal vernederd hehhen, gelijk dat hind, deze zal de grootste in het rijk des hemels zijn. (3)
10. Wee hun, die weigeren zich gewillig niet de kleinen te vernederen, wijl de lage deur van het hemelsche rijk aan dezelve niet zal toelaten, binnen te treden.
Wee ook den rijken, die hier hunne vertroosting hebben! (3) want, terwijl de armen Gods rijk binnentreden, zullen zij buiten staan te huilen.
Verheugt u, ootmoedigen, en juicht, gij armen,
(1) Apoc. IV, 10 e» v. 14.
(2) Matt. XVIII, 3 en 4.
(3) Luc. VI, 34.
DERDE BOEK.
omdat aan u het rijk van God toebehoort, indien gij nogtans in opregtheid wandelt.
OEFENING.
Om aan de Heiligen de verschuldigde eer te bewijzen, moet men hen aanroepen en navolgen, zonder te twisten over de grootheid hunner heerlijkheid in den hemel. Men moet trachten de goede voorbeelden na te volgen, welke zij ons op aarde gegeven hebben; en men eert volmaaktelijk de Heiligen , als men zich, even als zij, heilig maakt. God heeft al de Heiligen naar het voorbeeld van het Mensch geworden Woord, zijnen Zoon, gevormd; en het is onmogelijk het voorwerp van Gods liefde te zijn, zonder dat men Jesus Christus tot voorbeeld onzer navolging neme! Hij heeft gewild, dat er heiligen nit idle standen dei-wereld zouden wezen, om aan de menschen te doen verstaan, dat zij zich kunnen zalig maken en heiligen, met heilig en christelijk, ieder in zijnen staat, te leven. (De H. Cyprianns.) Hij geeft ons de Heiligen tot beschermers en voorbeelden, om ons te helpen, en ons den hemel, dien zij bezitten, te leeren verdienen, aangezien het waar is, dat zij onze gebeden aanhooren, en dat, verzekerd van hun geluk , zooveel hun staat het toelaat, zij voor het onze bezorgd zijn.
Laat ons dan trachten te leven en te lijden gelijk zij, om eens met hen te leven en te heer-schen, en bedenken wij, dat er maar één weg is, om tot het gelukkige einde te geraken, tot hetwelk de Heiligen gekomen zijn; en die weg is , volgens de opmerkingen van het Evangelie, een boetvaardig afgestorven eu van de wereld afge-
415
416 de navolging van jesus christus.
zondercl leven : elke andere weg is, volgens Jesus Christus zeiven, een weg van verderf.
g e b e d.
Heer! Gij wilt onze heiligmaking en onze zaligheid, en geett ons hiertoe de krachtigste middelen; maar aangezien wij die met groote traagheid gebruiken, maak, dat wij, met de Heiligen te eeren, ons volgens hunne voorbeelden vormen, eu ons waardig maken om het geluk te bekomen dat zij genieten, met te doen hetgene zij gedaan hebben om het te verdienen. Gedoog iiiet, dat wij, als dorre bewonderaars van het geluk dei-Heiligen , ons tevreden houden met heil te loven en aan te roepen; maar maak, dat wij, terwijl wij ons toeleggen om hunne deugden te beoefenen eu tc doen hetgene zij gedaan hebben, het Paradijs mogen verdienen, hetwelk zij bezitten en dat wij hopen. Amen
NEGEN- EN- VIJFTIGSTE HOOFDSTUK.
Dat men alle hoop en betrouwen in God alleen moet vestigen.
1. De ziel. — Waar is mijn vertrouwen, dat ik ia dit leven heb? of wat is, van alles dat zich onder den hemel vertoont, mijn grootste troost? zijt Gij het niet, Heer, mijn God, wiens barmhartigheid zonder einde is?
Waar is het mij, zonder U, wel geweest? of wanneer heeft het mij kwalijk kunnen zijn, als Gij er tegenwoordig waart?
Ik wil liever om U arm, dan zonder U rijk wezen.
Ik wil liever, met IJ als een vreemdeling op
DETIDE BOFK.
aarde zwerven, dan ■/.onder TJ den hemel bezitten.
Waar Gij zijt, daar is de hemel, en waar Gij niet zijt, daar is dood en hel.
Gij zijt het voorwerp vau mijn verlangen,.en daarom moet ik naar U verzuchten, roepen en smecken.
Ik kan eindelijk op niemand geheel vertrouwen, om mij in noodwendigheden tijdig bij te staan, dan op U alleen, die mijn God zijt.
Gij zijt mijne hoop. Gij mijn vertrouwen. Gij mijn vertrooster en van allen de getrouwste.
2. Allen zoeken het hunne : (1) Gij beoogt slechts mijne zaligheid eu mijnen voortgang, en keert mij alles ten goede.
Al stelt Gij mij ook aan velerlei beproevingen en tegenheden bloot, dit alles beschikt Gij tot mijn nut, die gewoon zijt uwe vrienden op duizend wijzen te beproeven.
In deze beproeving moet Gij niet minder bemind en geprezen worden, dan zoo Gij mij met hemelsehe vertroosting vervuldet.
3. In U, derhalve. Heer God, stel ik mijne gansche hoop en toevlugt; op U werp ik al mijne kwelling en benaauwdheid, naardien ik alles zwak en onbestendig vind, wat ik buiten U beschouw.
Immers, geene talrijke vrienden zullen baten, geene vermogende helpers kunnen bijstaan, geene voorzigtige raadslieden een heilzaam antwoord geven, geene boeken van geleerden vertroosten, geen kostbaar goed redden, geen verborgen en aangenaam oord beveiligen, indien Gij zelf niet bijstaat, helpt, versterkt, troost, onderrigt en behoedt.
4. Want alles, wat tot het erlangen van vrede
(1) Phil. II, 31.
417
18 *
DE NAVOLGING VAN JESTS CH1USTUS.
en geluk sctijut te dienen, is, als Gij afwezig zijl, niets, en brengt in cle daad geen geluk aan.
De bron dus van alle goed en de verlieven-lieid van leven en de diepte van geleerdheid zijt Gij; en boven alles op U te hopen, is de krachtigste troost uwer dienaren.
Naar IJ zijn mijne oogen gerigt, op U vertrouw ik, mijn God, Vader van barmhartigheid !
Begunstig en heilig mijne ziel door uwen he-melschen zegen, opdat zij u eene heilige woonplaats en een zetel uwer eeuwige glorie worde; en opdat in dezen tempel uwer Godheid niets worde gevonden, dat aan de oogen uwer Majesteit zoude mishagen.
Volgens uwe groots goedheid en veelvuldige ontferming, zie op mij neder, (1) en verhoor het gebed van uwen armen dienaar, die verre in het land van de schaduw des doods is verbannen.
Bescherm en behoed de ziel van uwen dienaar, tusschen zoo vele gevaren van dit vergankelijke leven; en, terwijl uwe genade mij vergezelt, geleid mij, door den weg van vrede, naar het vaderland van eeuwige heerlijkheid. Amen.
OEFENING.
Wanneer wij bemerken, dat wij bedrukt ot met inwendige kwellingen, met ligchamelijke smarten en uiterlijke wederwaardigheden overladen worden, of met al deze ongelukken te zamen, laat ons dan met vertrouwen onze toc-vlugt tot God nemen, die alleen ons kan helpen en bijstaan, en Ir.at ons met de Maehabeërs tot hem zeggen : Heer! Gij kent de voornemens,
(1) Ps. LXVIII. 17.
418
DERDE BOEK.
welke de vijanden onzer ziel en van onze zaligheid tegen ons opvatten; koe znllen wij hun ooit tegenstand kunnen bieden, tenzij Gij ons te hulp komt? Wij heffen dan onze oogen en ons hart tot U op, tot U, die ons kunt helpen, want Gij zijt onze God; die ons moet helpen, want Gij zijt onze Zaligmaker; die ons wilt helpen, want Gij zijt onze Vader; en wij verzoeken uwe hulp, om niet te bezwijken noch verloren te gaan.
GEBED.
419
Heer! Gij hebt gezegd, dat men, om van uwe Leerlingen en ware Christenen te wezen, zich zeiven moet verloochenen en zijn kruis dragen. Gij kent den grooten afkeer, dien wij voor beiden hebben. Duld niet, dat in dit punt ons geloof ous veroordeele, zoo als zulks zou geschieden , indien wij niet in het werk stelden, wat wij gelooven ter zaligheid noodzakelijk te wezen; maar voeg er bij, hetgene aan ons geloof ontbreekt, dat wil zeggen, de oefening der heilige waarheden, welke wij gelooven; door ons het geloof van eenen waren Christen toe te voegen. Amen.
—--
VIERDE BOEK.
OVER HET ALLERHEILIGSTE SAKBAMENT,
Godvruchtige aanmaning tot de heilige Communie.
Komt allen tot Mij, die gekweld wordt en Ie-laden zijt; en 11c zal u verlig ten, zegt de Heei\'. (1) 1
Het brood, hetwelk Tkzal geven, is mijn vleesch,\\ voor het leven der reereld. (2)
Neemt en eet: dit is mijn ligchaani, dat voor \\ u zal geleverd worden .- doet dit tot mijne gedachtenis. (3)
Wie mijn vleeseh eet en mijn Moed drinkt, die blijft in Mij en Ik in hem. (4)
De woorden , welke Ik tot n gesproken heb, ziju geest en leven. (5)
(1) Matt. XI, 38.
(2) Joan. VI, 52.
(3) Matt, XXVI, 30 en I. Cor. XI, 24.
(4) Joan VI, 57.
(5) Ibid. 64.
vierde boek.
Met hoe groeten eerbied men Christus moet ontvangen.
1. De Christen. — Dit zijn uwe woorden , Christus, eeuwige Wanrheid, ofschoon zij niet op eeuen tijd geuit, noeh in eene plaats geschreven zijn,
Omdat zij dan de uwe en waar zijn, moet ik die allen erkentelijk eu trouw aannemen.
Het zijn de uwe, en Gij hebt die geuit; het zijn ook de mijne, omdat Gij dezelve voor mijne zaligheid hebt gesproken.
Ik ontvang die gaarne uit uwen mond, om ze vaster in mijn hart te prenten.
Woorden van zoo groote goedgunstigheid, die vol teederheid en liefde zijn, wekken mij op; maar mijne eigene misdaden schrikken mij af, er. het onreine geweten wederhoudt mij aan zoo groote geheimen deel te nemen.
De teederheid uwer woorden zet mij aan; doch de menigte mijner gebreken bezwaart mij.
2. Gij gebiedt mij, vertrouwelijk tot U te naderen, zoo ik met ü deel wil hebben; en de prijs der onsterfelijkheid te ontvangen, zoo ik verlang het eeuwige leven en de eeuwige glorie te bekomen.
Komt, zegt Gij, allen tot Mij,, die geheeld wordt en MaO.m zijt; en Ik zal u verlig ten.
O zoet en minzaam woord in het oor eens zondaars, dat Gij, Heer, mijn God, eenen be-hoeftige en ollendige tot de nuttiging van uw allerheiligst ligchaam uitnoodigt !
Maar wie ben ik, Heer, om tot T7 te durven naderen ?
421
422 UE NAVOLGING VAN JESUS CHU1STUS.
Zie, de liemel der hemelen bevat U uiet, en gij zegt: komt allen tot Mij.
3. TV at beteekent die goedgunstige verwaardiging en eene zoo vriendelijke uitnoodiging ?
Hoe zal ik durven komen, die mij zei ven van niets goeds bewust ben, waardoor ik mij zoude kunnen verstouten ?
Hoe zal ik, die meermaals uw goedgunstig aangezigt beleedigd heb, ü in mijne woning binnen leiden ?
Engelen en aartsengelen zijn vol ontzag: heiligen en regtvaardigen vreezen : en Gij zegt: komt allen tot Mij.
Indien Gij, Heer, zulks niet zeidet, wie zoude gelooven, dat het waar is?
En zoo Gij het niet geboodt, wie zoude durven naderen ?
•i. Zie, Noë, die regtvaardige man, heeft, bij het maken der ark, honderd jaren gearbeid, om met weinigen gered te worden : en hoe zal ik mij gedurende een uur bereiden, om den Maker der wereld met eerbied te nuttigen ?
Mozes, uw groote dienaar en uw bijzondere vriend, maakte van onbederfelijk hout eene ark, welke hij ook met het zuiverste goud bekleedde, om daarin de tafelen der wet te bewaren : en ik, bedorven schepsel, zal mij verstouten, om U, den Gever der wet en des levens, zoo ligt-vaardig te ontvangen ?
Salomon, de wijste der koningen van Israël, bouwde, gedurende zeven jaren, tot eer van uwen naam, een praelitigen tempel: hij vierde gedurende acht dagen het feest der inwijding, droeg duizend dankoffers op, en bragt, onder trompetgeschal en gejuich, de ark des ver-
VIERDE BOEK.
bouds plegtig in de daarvoor bereide plaats: en hoe zal ik, ellendige en belioeftigste der men-schen, die naamvelijks een lialf uur godvrueli-tig kan besteden (en ach ! koude ik slechts eenmaal bijua een half uur waardig overbrengen,) IJ in mijn huis binnenleiden ?
5. O mijn God! hoe veel hebben gene zich beijverd te doen , om U te behagen ! Helaas ! hoe weinig is het, wat ik doe! hoe korten tijd besteed ik, als ik mij tot de heilige Communie bereid !
Zelden ben ik geheel ingetogen, zeer zelden van alle verstrooijing vrij.
En nogtans zoude, in de zalige tegenwoordigheid uwer Godheid, geene onbetamelijke gedachte moeten voorkomen, ook geen schepsel mij bezighouden, wijl ik geenen engel, maaiden Heer der engelen in mijne woning ga ontvangen.
6. Er is evenwel een zeer groot onderscheid tusschen de ark des verbonds met hetgene daarin was, en uw allerzuiverst Ligchaam met zijne onuitsprekelijke hoedanigheden; tusschen die offers der wet, slechts afbeeldsels van het toekomende, en het ware offer van uw Ligchaam, waardoor al de oude offeranden voltrokken worden.
7. Waarom ben ik dan niet vuriger bij uwe aanbiddelijke tegenwoordigheid ?
Waarom bereid ik mij, om uwe heilige geheimen te ontvangen, niet met meer bezorgdheid, daar die oude heilige aartsvaders en profeten, ja koningen en vorsten met het ganschc volk, voor de goddelijke dienst zoo grooten ijver van godsvrucht getoond hebben ?
433
434 1)F, NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
8. De zeer godvruclitige koning David danste uit al zijne krachten voor de ark van God, als hij de weldaden, weleer aan de voorvaders verleend, herdacht; hij vervaardigde velerlei speeltuig, gaf liederen uit, en deed die vrolijk zingen : hij zelf, door de genade van den heiligen Geest aangedreven , speelde die dikwerf op de harp : hij leerde het volk van Israël, God uit ganscher harte loven en dagelijks eenstemmig zegenen en verheerlijken.
Indien men toen , voor de ark des verbonds, zoo groote godsvrucht betoonde, eu op den lof van God zoo zeer bedacht was, hoe groote eerbiedigheid en godsvrucht moet ik en al het christen volk dan nu hebben, in de tegenwoordigheid van het allerheiligste Sacrament, bij de nuttiging van het allerverhevenste Ligchaam van Christus !
9. Velen loopen naar verschillende plaatsen, om de overblijfselen der Heiligen te bezoeken : zij zijn verwonderd, als zij derzei ver daden hoo-ren; zij bezigtigen den trotschen bouw hunner tempels en kussen hunne heilige gebeenten, die in zijde en goud gewikkeld zijn.
En zie. Gij, mijn God, de Heilige der Heiligen, de Schepper der menschen, de Heer der engelen, zijt hier bij mij op het altaar tegenwoordig.
Zulke voorwerpen te gaan zien, komt dikwijls maar door de weetgierigheid der menschen en de nieuwigheid van hetgene men nog niet gezien heeft : ook wordt er weinige vrucht van verbetering medegebragt, vooral waar een zoo ligtzinnig geloof, zonder opregt berouw, plaats heeft.
VIERDE BOEK.
Doelt Gij, Cliristas .Tesvis, God en mensch, zijt hier in liet Sakrnment des Altaars geheel tegenwoordig, waar ook overvloedige vrucht der eeuwige zaligheid erlangd wordt, zoo menigmaal nis men TJ waardig en godvruchtig ontvangt.
En daartoe drijft geene ligtzinnigheid, noch weetgierigheid of zinnelijkheid, maar een vast geloof\', eeue godvruchtige hoop en eene opregte liefde.
10. O God, onzigthave Schepper der wereld! lioe wonderbaar handelt Gij met ons ; hoe minzaam en liefderijk bejegent Gij uwe uitverkorenen, aan wie Gij in dit Sakrament TJ zclven te nuttigen aanbiedt!
Dit immers gaat alle begrip te boven : dit trekt bijzondevlijl; de harten der godvruchtigen en ontsteekt hunne liefde.
Want juist mw ware geloovigen, die hnn ganseh leven tot verbetering bestemmen , trekken meermaals uit dit hoogwaardige Sakrament groote genade van godvruchtigheid en liefde tot de deugd.
11. O wonderbare en verborgene genade van dit Sakrament, welke slechts de geloovigen van Christus kennen; doch welke de ongeloovigen en de slaven der zonde niet kunnen ondervinden.
Tn dit Sakrament wordt geestelijke genade medegedeeld, in de ziel de verlorene kracht hersteld , en de schoonheid, welke door de zonde misvormd was, teruggebragt.
Somwijlen is deze genade zoo groot, dat uit de volheid der medegedeelde godsvrucht niet alleen de ziel, maar ook het zwakke ligchaam gevoelt, meer krachten gekregen te hebben.
13. Nogtaus is onze laanwheid en nalatigheid zeer te betreuren en te bejammeren, dat wij niet
435
126 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
door grootere zucht gedreven worden, om Christus te nuttigen, in wien de gansche hoop en verdienste dergenen, die zullen zalig worden, ge-legen is.
Hij immers is onze heiligmaking en verlos-sing. Hij de vertrooster der vreemdelingen op aarde eu het eeuwigdurende genot der Heiligen.
Het is derhalve zeer te betreuren, dat velen op dit geheim van zaligheid zoo weing acht geven, hetwelk den hemel verheugt en het heelal in stand houdt.
Ach ! welke verblindheid en versteendheid van het menschelijke hart is het, een zoo onuitsprekelijk geschenk niet meer te achten, en zelfs door het dagelijksche gebruik tot onachtzaamheid te vervallen !
13. Want indien dit allerheiligste Sakramen slechts in eéne plaats werd gevierd, en sleelit-door eenen priester in de wereld werd daarge-steld, door hoe groot verlangen, meent gij, zou den de menschen tot die plaats en tot dien pries ter van God getrokken worden, om de godde quot;lijke geheimen te zien vieren !
Doch nu zijn er velen tot priesters gewijd, ei wordt Christus in vele plaatsen geotterd , opda de genade en lietde van God jegens den menscl des te grooter schijnen, hoe meer de heilige Com munie over den aardbol verspreid is.
Ik dank u, goede Jesus, eeuwige Herder, dt U gewaardigd hebt, ons, behoeftigen en ballin gen, met uw dierbaar Ligchaam en Bloed te voe den, en tot het ontvangen van deze geheimen zelf: door toespraak van uwen eigenen mond uit te nno digen, als Gij zegt: l-omt allen tot Mij , die gek/cel wordt en heladen zijt, en Ik zal u verligten.
VIERDE BO UK.
OEFENING.
Wie zal ooit kunnen begrijpen of uitleggen , le uitmnntendlieid der goddelijke gave, die de Zoon Gods ons schenkt, met ons zijn Ligchaam en zijn Bloed in het allerheiligste Sakrament des Altaars te geven, aangezien het zeker is, dat wij ierin geheel de grootheid en Majesteit van eenen God, al de volmaaktheden en de volheid zijner Godheid, al de deugden en genaden zijner mensch-heid, en al de verdiensten van eenen God-mensch ontvangen\'? Zoo dat men met den heiligen Au-gnstinus mag zeggen, dat God, hoe almogend Hij ook zij, ons niets meer kan geven, dan zich aldus aan ons te geven; dat hoe rijk en milddadig Hij ook moge wezen, die gave alleen, welke Hij ons doet van zijn Ligchaam, van zijn Bloed, en van geheel zijnen persoon, al de schatten zijner milddadigheid uitput, en dat Hij, alhoewel Hij de ongeschapene en vleesehgewordene Wijsheid des Vaders is, geen krachtiger middel heeft kunnen vinden om onze harten te winnen, dan ze door de heilige Communie binnen te treden, om ons met zijn hart te vereenigen en ons in Hem te veranderen.
Maar wat onze geest en ons hart moet verrukken , is, dat Hij in de heilige Hostie, welke wij ontvangen, en zelfs in het kleinste gedeelte der hostie, al de schatten zijner goedheid, wijsheid en liefde heeft besloten, om ze ons mede te deelen, om ons in liet mededeelen derzelve te doen leven door een bovennatuurlijk en Godde-delijk leven, met te leven en ons met eenen God te voeden; want het is met dit inzigt, dat Hij op onze altaren een nieuw leven aanneemt, om
437
1.38 DE NAVOLGING VAN JESUS CHUISTUS.
liet ons door de heilige Communie in te dmü ken, door welke Hij, volgens de Kerkvergade ring van Trente, al de seliatten zijner liefde i onze ziel uitstort. Ja, mijn Zaligmaker! na on al de goederen der natuur en der genade gegeve te hebben, voegt Gij IJ zei ven nog bij uwe gave en geeft U geheel aan ons in het allerheiligste Sakrament des Altaars; dat wil zeggen, dat Gij, na milddadig geweest te zijn in uwe goedere ten onzen opzigte, welke, hoe kostelijk zij ooi mogen wezen, altijd veel minder zijn dan Gij zijt, in dit aanbiddelijk Sakrament U zeiven ten beste geeft.
Wie zou na dit alles aan zijnen God kunnen wederstaan, en Hem niet dat hart geven, waarvan Hij-zelf bezit komt nemen, als van een goed, dat Hem regtmatig toebehoort ?
GEBET).
Wat zal ik U wedergeven. Heer! voor al de goederen, welke ik van U ontvangen heb ? Maat wat moet ik U wedergeven voor U zeiven, Gij, die U geheel aan mijne ziel geeft, om in haar het begin van een opregt christelijk leven en het onderpand hnrer zaligheid te wezen? Zoo menigwerf, ik de eer heb TJ te ontvangen, o mijn minnelijke Zaligmaker! mag ik zeggen, dat Gij geheel aan mij toebehoort; en na U zoo dikwijls ontvangen te hebben, helaas, kan ik nog niet zeggen, dat ik geheel aan U beu ! Kom, mijn Jesus ! kom bezit nemen van dit ondankbaar en ontrouw hart, hetwelk zoo weinig aan U, te veel aan de wereld, en geheel aan zich zelf toebehoort. Wreek ü, Heer! wreek U met het te verpligten, U te be-minueu, zich te haten, en naar ü te luisteren in
VIERDE BOEK.
lie gelegenheden dat liet van U afwijkt. Het bc-loort U toe, o mijn God ! niet alleen als liet verk uwer handen, en als de pvijs van uw bloed, maav nog als een erfdeel, dat Gij gekregen hebt, 311 van hetwelk Gij-zelf komt bezit nemen. Laat liet toe dat het tl ontsnappe, om zich aan zijne Iriften over te geven, aangezien Gij tot mij komt, im in mij, over geheel mij zei ven te heersehen.
Gedoog niet, Heer! wanneer ik tot de heilige Tafel nader en eenen God als Gij ontvang, die waarlijk geheel en voor altijd aan mij zijt, dat ik iet ongeluk hebbe, hetwelk aan zoo vele Christenen overkomt, van aan ü niet toe te behooren dan n den schijn en voor het uitwendige, alleen door begeerte en door eenen zwakken wil; of van aan U maar ten halve toe te behooren, met in mijn liart God en de wereld, de ijdelheid en de godsvrucht te willen vereenigen ; eene vereeniging, welke Gij in het Evangelie zegt, onmogelijk en strijdig aan de zaligheid te wezen; of eindelijk , van aan U maar voor eenigen tijd toe te behooren, met spoedig na de Communie in vrijwillige en gewone zonden te hervallen, welke uwe tegenwoordigheid in mij moet verbeteren, ten minste verminderen, aangezien de vrucht ener goede Commnuie de sterkte, de kloekmoe-liglieid en getrouwheid is, om zicli te wederhon-len en zich in de gelegenheid te overwinnen.
Gedoog dan, o mijn Jesus! dat ik U hier den ootmoedigsten dank bewijze voor de instelling van dit aanbiddelijk Sakrament, waarin uwe liefde over ü zeiven zegepraalt, om mij met uw Lig-haam en Bloed te voeden; eu tot erkentenis aan sene zoo groote, zoo wonderbare, en zoo godde-ijke weldaad, smeek ik U, de opregte, volmaakte
429
430 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
cn onherroepelijke gaven te aanvaarden , welke ik U van geheel mij zeiven, voor den tijd cn voor de eeuwigheid doe. Amen.
Dat den mensch in dit Sakrameut Gods groote goedheid en liefde betoond wordt.
1. De Christen. — Heer! op uwe goedheid en groote barmhartigheid vertrouwende, nader ik tot U, als een zieke tot den Verlosser, een hongerige en dorstige tot de Bron des levens, een behoeftige tot den Koning des hemels, een knecht tot den Heer, een schepsel tot den Schepper, een mistroostige tot mijn liefderijken Vertrooster.
Doch van waar gebeurt het mij, dat Gij tot mij komt? Wie ben ik, om U zeiven aan mij te geven?
Hoe durft een zondaar voor U verschijnen? en hoe gewaardigt Gij U, tot den zondaar te komen\';
Gij kent uwen dienaar, en weet, dat hij in zich niets goeds heeft, om hem zulke gunst te bewijzen.
Ik belijd diensvolgens mijne onwaardigheid; ik erken uwe goedheid, prijs uwe goedgunstigheid en bedank U voor uwe overgroote liefde.
Immers, Gij doet uit om ü zeiven, niet om mijne verdiensten, ten einde uwe goedheid mij meer blijke, mij eene grootere liefde worde ingestort en de ootmoedigheid volmaakter worde aanbevolen.
Dewijl dus aan U dit behaagt, en Gij het zoo wilt gedaan hebben, behaagt ook aan mij uwe
VIEBDE BOEK. 431
verwaardiging : en och, of mijne booslicirl geen beletsel zij!
3. O allerminnelijkste en goedgunstigste Jesus! hoe groote eerbiedigheid en dankbetuiging met eeuwigen lof is men U voor het ontvangen van uw heilig Ligchaam verschuldigd, om welks waardigheid te verklaren niemand der menschen in staat bevonden wordt!
Dan wat zal ik denken in deze Communie, in de nadering tot mijnen Heer, wien ik niet naar behooren kan vereeren, en echter godvruchtig begeer te ontvangen?
Wat zal ik beter en heilzamer denkeu, dan dat ik mij zei ven voor U geheel verootmoedig, eu uwe oneindige goedheid boven mij verhef?
Ik loof U, mijn God, en verhef U in eeuwigheid : ik veracht mij zeiven, en werp mij voor U in den afgrond mijner nietigheid neder.
3. Zie, Gij zijt de Heilige der heiligen, en ik hen het uitvaagsel der zondaren.
Zie, Gij vernedert U tot mij, die niet waardig beu, naar U op te zien.
Zie, Gij komt tot mij; Gij wilt .met mij wezen; Gij noodigt mij tot uw gastmaal.
Gij wilt mij eene hemelsche spijs en het brood der engelen te eten geven, geen ander voorwaar, dan U zeiven : het levende Brood, dat van den hemel gedaald zijt en aan de wereld het leven geeft. (1)
4. Zie, van waar de liefde voortkomt, welke verwaardiging hier uitschijnt: hoe groote (lank- en lotbetuiging is men U hiervoor verschuldigd!
O, hoe heilzaam en nuttig was uw raadsbesluit, toen Gij dit Sakrament hebt ingesteld !
(1) Joan. VI, 15 en 52.
432 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
lioe zoet en aangenaam is liet gastmaal, waarin Gij U zeiven tot spijs gegeven licht!
O, hoe wonderbaar is uwe werking, lieer! lioc vermogend uwe kracht! hoe onfaalhaar uwe waarheid!
Immers, Gij hebt gesproken, en alles is daar-gesteld geworden; en wat Gij geboden hebt, dit juist is gesehied.
5. Het is wonderbaar en geloofwaardig, en tocli boven het menschelijke begrip, dat Gij, Heer, mijn God, waarachtig God en mensoh, onder de geringe gedaante van brood en wijn geheel tegenwoordig zijt, en van dengenen, die U ontvangt, wordt genuttigd, zonder verteerd teworden.
Gij, Opperheer van alles, die niets noodig hebt, hebt door uw Sacrament in ons willen wonen.
Bewaar mijn hart en mijn ligchaam onbevlekt, opdat ik met een vergenoegd en rein geweten meermaals uwe heilige geheimen moge vieren, en tot mijne zaligheid die geheimen ontvangen, welke Gij voornamelijk tot uwe eer en voortdurende gedachtenis hebt verordend en ingesteld.
O. Verheug u, mijne ziel, en bedank God voor een zoo edel geschenk en zoo bijzonderen troost, welke u in dit dal van tranen is nagelaten.
Want zoo menigmaal gij dit geheim viert, en het Ligchaam van Christus ontvangt, zoo dikwijls ook behandelt gij liet werk der verlossing, en wordt gij aan al de verdiensten van Christus deelachtig.
Immers , de liefde van Christus vermindert nimmer, en de grootheid zijner ontferming wordt nimmer uitgeput.
VIERDE BOEK.
Daarom moet gij steeds met eeue vernieuwing van gemoed i; daartoe bereiden, en liet groote geheim van zaliglieid in aandaelitige overweging nemen.
Het moet u, wanneer gij de oHerande der Mis vemg| oi\' bijwoont, zoo groot, nieuw eu aangenaam schijnen, alsof Christus op denzelfden dag eerst in den schoot der Maagd nederdaalde en menseh wierd, of, aan het kruis hangende, voor de zaligheid der mensehen leed en stierf.
O E F E N ING.
1. Overweeg, wanneer gij tot de heilige Tafel nadert, welke de grootheid en majesteit is van Hem, dien gij gaat ontvangen; en welke de verworpenheid en onwaardigheid van een gering schepsel is, hetwelk zijnen God ontvangt. Verootmoedig u in zijne tegenwoordigheid en zeg Hem ; Wie ben ik. Heer, om tot U te durven naderen? En wie zijt Gij zelf, om U zoo zeer te vernederen van tot mij te komen? Indien ik van den eeneu kant de uitmuntendheid uwer heiligheid en zuiverheid , en van den anderen de bedorvenheid en ongeregtigheid mijner ziel overweeg, dan erken ik in uwe tegenwoordigheid, dat ik geheel onwaardig ben U te ontvangen, en zonder vermetelheid TJ in mijn hart niet kan doen binnenkomen. Maar vermits ik de overmaat uwer goedheid aanzie, alsook de noodwendigheid, U tot mijne voldoening en tot mijne zaligheid te bezitten, zal ik tot U, o mijn Zaligmaker! met een heilig vertrouwen naderen, wel wetende wat Gij in het Evangelie gezegd hebt ; dat de zieken, meer dan de gezonden, den geneesheer noodig hebben, eu dat Gij tot ons komt om
19
433
434 DE NAVOLGING VAN JESUS CHUISTUS.
diegenen op te zoeken en zalig te maken, welke zich van U verwijderd hebben, en die in gevaar waren verloren te gaan; tot ü, die alles, wat Gij zijt, niet zijt dan om ons te beminnen en zalig te maken; tot U, eindelijk, wiens grootste genegenheid is voor een geraakt, veranderd en waarlijk boetvaardig hart. Wel is waar, ik ben zondaar, maar ik wil liet niet meer wezen. Ik vind noch troost, noch smaak in uwe tegenwoordigheid; maar ik gevoel mijne ellenden en breng ze voor eenen barmhartigen God, en dit is voor mij genoeg.
2. Van waar komt mij de eer en het geluk, dat de opperste Majesteit van eenen God zich zoo zeer wil vernederen, om het voedsel en het leven mijner ziel te wezen? O! dit komt uit de groote ootmoedigheid van eenen God-Menseh, die zijne vernietiging zoo verre heeft voortgezet van niet meer te schijnen, ik zeg niet een God, maar zelfs niet een mensch, en van den luister zijner grootheid te verduisteren, om in dit aanbiddelijk Sa-krament niet dan een overmaat zijner goedheid eu de bekoorlijkheid zijner liefde te doen uitschijnen. O mijn Zaligmaker! Gij verbergt uwe goddelijke volmaaktheden voor onze oogen, om ze niet te verblinden; maar Gij doet aan onze harten de grootte uwer ootmoedigheid gevoelen, om ons op te wekken haar na te volgen! O mijn hart! kunt gij verlangen uit te munten, ziende eenen God, die voor onze oogen in het allerheiligste Sakra-ment als verdwijnt? Eu hoe zou een aardworm als ik zich willen verheffen, als ik overweeg, dat een God zich vernietigt in dit geheim, om hem het kenteeken zijner ootmoedigheid in te drukken?
3. Christene zielen! zegt niet dat gij zoo dik-
VIERDE BOEK.
wij Is tot eeneu zoo grooten en geducliten God niet durft naderen. Gij zijt hiertoe onwaardig, zulks is waar, en zult bij voortduring onwaardig wezen, tenzij gij alles werkstellig maakt om het niet te zijn, door eene gedurige waakzaamheid op u zel-ven. Maar dit brood der Engelen is geen vergift, zegt de heilige Augustinus, het is een voedsel tot uw gebruik, en noodzakelijk tot zaligheid van uwe zielen. Ontvangt het dikwijls, voedt er uwe harten mede; maar dat dit hemelsehe vleesch bij u hetzelfde uitwerksel niet hebbe van het lekkere vleesch dezer aarde, waaraan men zich gewent, en waarvan men door de gewoonte den smaak verliest. De heilige gesteltenis, waarin gij moet wezen, als gij dezen heiligen God ontvangt, moet aangroeijen naarmate gij tot zijne Tafel nadert. Het komt ons niet toe dien voortgang te kennen ; maar liet is altijd voortgang, als wij altijd meer en meer ons best d-oen , om door de waakzaamheid en ootmoedigheid heiliger te worden.
Geded als meii zich bereidt om de heilige Com-mnuie te ontvangen.
Heer! ik geloof dat Gij mijn God en de opperste Eegter mijner eeuwigheid zijt. Met welken eerbied moet ik tot U niet naderen! Helaas! wie beu ik, om ook slechts mijne oogen tot U te durven opheffen? En hoe kan ik besluiten ü te doen binnen komen in een hart als het mijne, dat zoo ellendig, zoo bedorven en U zoo onwaardig is. Vergoed, Heer, de gebreken mijner voorbereiding, door de overmaat uwer goedheid, die de verdienste niet veronderstelt, maar die de verdienste zijner schepselen uit.
O eindelooze goedheid! o opperste majesteit !
435
436 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
o oneindiglieid van eenen God, die besloten , vev-borgen en nis vernietigd is in de hostie, welke ik ga ontvangen! ik bewijs U al de eer, die U verschuldigd is, en aan mij zeiven al de versmading, welke ik verdien. Kom, mijn Jesns! kom, vervul met de volheid uwer liefde mijn hart, dat daarvan zoo ijdel en zoo ontbloot is! kom den arme uit het stof en het niet oprigten, om hem tot het bezit van uw hart en van uwe liefde te verheffen. Ik ben niets, ik ben een zondaar, ik verdien niets dan de hel. Ach! indien ik durfde, zou ik tot U met den heiligen Petrus zeggen : ga van mij. Maar daar ik vrees te hooren het-gene Gij hem antvvoorddet, namelijk, dat hij geen deel zou hebben in uwe heerlijkheid, tenzij hij uwe verootmoediging eerde, die zich tot hem vernederde, stem ik toe, dat Gij in mijn hart duizendmaal armer dan in de krib geboren wordt, om niet meer dan uit U en voor U te leven. Amen.
DERDE HOOFDSTUK.
Dat het nuttig is, dikwijfs de H. Communie tc ontvangen.
1. Dr (Juristen. — Zie, Heer, ik kom tot U, opdat het mij door uw geschenk wel zij, en ik mij in het heilige gastmaal verblijde, hetwelk Gij, o God, in uwe teederheid voor den behoeftige bereid hebt.
Zie, in U is alles, wat ik kan en moet verlangen ; Gij zijt mijne zaligheid en verlossing, mijne hoop en sterkte, mijne eer en glorie.
Verheug dan heden de ziel van uwen dienaar.
VIElï-DE HOEK.
wijl ik tot U, Heer Jesus, mijne ziel heb op-geheven. (1)
Ik verlang U thans gortvmclitig en eerbiedig te ontvangen; ik begeer ü in mijn liuis te leiden, opdat ik met Zachaeus verdiene, door U gezegend en onder de kinderen van Abraham gerekend te worden.
Mijne ziel haakt naar nw ligchaani; mijn hart verlangt met U vereenigd te worden.
2 . Geef U aan mij, en het is genoeg; want buiten U baat geene vertroosting.
Zonder U kan ik niet wezen; en zonder uw bezoek kan ik niet leven.
En daarom moet ik dikwijls tot ü naderen en als een middel mijner zaligheid ontvangen, uit vrees, dat ik onder weg bezwijke, indien ik van dat hemelsche voedsel verstoken blijve.
Immers zoo hebt Gij, barmhartigste Jesus, als Gij de volken onderweest en velerlei ziekten genaast, eens gezegd : Ik wil hen niet ongespijsd naar huis zenden, opdat zij onder weg niet bezwijken. (3)
Doe derhalve zoo met mij. Gij, die, tot vertroosting uwer geloovigen, U zeiven in dit Sa-krament hebt achtergelaten.
Want Gij zijt eene zoete verkwikking der ziel, en wie U waardig nuttigt, die zal deelgenoot eh erfgenaam der eeuwige glorie zijn.
Ik, die zoo menigmaal val en zondig, zoo ligtelijk verflaauw eu verslap, heb wel noodig, dat ik door gedurig te bidden, te bieehten en nw heilig Ligehaam te ontvangen, mij zeiven ver-nieuwe, zuivere en opwekke, uit vrees, dat ik, met
(1) Ps. LXXXV, 4.
(3) Matth. XV, 33.
437
4!?8 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
mij te lang (van de heilige Communie) te ont-honden, van mijn heilig voornemen afwijke.
3. Immers, de zinnen des menschen zijn van jongs af tot het kwade geneigd; (1) en tenzij dit goddelijke geneesmiddel te hulp kome, vervalt de menseh weldra tot erger.
De heilige Communie trekt dus den menseh van het kwade af, en versterkt hem in het goede.
Want indien ik nu, daar ik de heilige Communie ontvang of de heilige Offerande verrigt, nog dikwerf onachtzaam en laauw ben, wat zoude het zijn, indien ik dit geneesmiddel niet gebruikte, en een zoo groot hulpmiddel niet zocht?
En ofschoon ik niet eiken dag geschikt en wel bereid ben, om het Misoffer te verrigten, zal ik echter mijn best doen, om op bekwame tijden de heilige geheimen te ontvangen en mij aan zoo groote genade deelachtig te maken.
Immers voor eene geloovige ziel, zoo lang, zij, in het sterfelijk ligchaam van U verwijderd, rondzwerft, (3) is dit de eenige voorname troost, dat zij, dikwijls aan haren God gedenkende, haren Geliefde met een godvruchtig gemoed ontvangt.
4. O wonderbare verwaardiging uwer goedheid jegens ons, dat Gij, Heer, God, Schepper en levensbron aller geesten, U gewaardigt tot eene arme ziel te komen, en door uwe geheele Godheid en menschheid haren honger te verzadigen !
O gelukkig gemoed en zalige ziel, die verdient IJ, haren Heer en God, godvruchtig te outvan-
(1) Gen. VITT, 21.
(2) II. Cor. V, C.
VIEEDE BOEK.
geu, en, door U te ontvangen, met eene geestelijke blijdschap vervuld te worden!
O, hoe grooten Heer ontvangt /.ij! lioe geliefden Gast leidt zij binnen! hoe aangenamen Medegezel krijgt zij! hoe getrouwen Vriend ontvangt zij! hoe treffelijken en edelen Bruidegom omhelst zij; eenen Bruidegom, die boven alle geliefden en alles wat wenschelijk is, moet bemind worden!
Dat dan, o zoetste en liefste Jesus, hemel en aarde en al derzelver pracht voor uw aanschijn verstommen, wijl alles, wat zij roemrijks en treffelijks hebben, van uwe goedgunstige milddadigheid komt, en bij den luister van uwen naam niet zal halen, daar uwe wijsheid oneindig is. (1)
O E F E N I N G.
Vurig verlangen om te communiceren, of ten minste de noodzakelijkheid gevoelen, om dit te doen of dikwijls te doen.
Wij hebben een groote reden om ons te verootmoedigen en ons voor onzen Heer Jesus Christus te schamen, als wij in ons niet dan koelheid en onverschilligheid gevoelen, om tot Hem te naderen, en als het de gehoorzaamheid alleen is, en niet de vurigheid onzer verlangens, die ous tot de heilige Tafel doet naderen. Immers, mijn Jesus! hoe kan menükennen, zonderU te beminnen , eu U beminnen, zonder te verlangen met uw hart vereenigd te worden, en zich in U door eene goede en dikwijls herhaalde communie te veranderen? En nogtans, o mijn God! hoe menig-werf heb ik voor U niet dan eene ongevoeligheid, die mij bedroeft en mij moedeloos zou maken,
(1) Ps. CXLVI, 5.
43!)
440 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
indien ik niet wist, dat Gij, bij gebreke van deze liefde, welke ik zou willen bezitten, die ik mij niet kan geven, en welke ik verzoek, tevreden zijt, als ik TJ ontvange uit inzigt van eene ge-hoorzaamheid met ootmoedigheid gepaard! Wat zon er van mij geworden, o mijn God! in de dorheid, waarin ik mij bevind, indien ik niet wist, dat de groote ellenden mijner ziel uwe barmhartigheden over haar trekken, en dat Gij vermaak schept met in een hart te verblijven, hetwelk zich onwaardig kent om ü te ontvangen, en hetwelk doet wat in zijn vermogen is om het niet te wezen? Inderdaad, de ootmoedige belijdenis van onze onwaardigheid, na de volledigste biecht, waartoe een Christen bekwaam is, vergoedt het gebrek der vurige begeerten tot de heilige Communie; en wij kunnen het hart van onzen God niet beter eeren, noch beter bevredigen, dan met ons voor Hem en in zijne tegenwoordigheid te vernederen. Wij moeten ons dan van de heilige Communia niet verwijderen, omdat wij geene godsvrucht of vurige begeerte gevoelen om tot haar te naderen; maar wij moeten zoo menig-werf te communie gaan als onze biechtvader het gebiedt, dien wij voorzigtig en wijs hebben moeten verkiezen, en Jesns Christus ontvangen uit gehoorzaamheid aan den priester, gelijk Hij zelf op het altaar tegenwoordig komt uit gehoorzaamheid, welke Hij aan de stem des priesters toont.
Is er iets gemakkelijker en vertroostender voor ons, wanneer wij ons op ons beste tot de heilige Communie bereiden, da.i te bedenken wat Jesns Christus in het Evangelie gezegd heeft, namelijk dat de zieken en nL\'t de gezonden den geneesheer noodig hebben?
vierde boek.
Gebed om zich te bereiden tot eene waardige Communie.
6 Mijn Jesus! het is met een volkomen vertrouwen in de woorden, welke Gij tot mij spreekt en die ik daar even heb gelezen, dat ik mij bereid om U te ontvangen; niet omdat ik dit verdien, maar omdat ik U noodig- heb en zonder U niet kau leven. Mijne ziel is met verscheidene ziekten en kwijningen besmet, welke Gij alleen, als haar opperste en liefderijkste geneesheer, bekwaam zijtte genezen. Kom dan, mijn Zaligmaker! kom het geneesmiddel aan mijne wonden toebrengen; kom uwe ootmoedigheid op den hoogmoed van mijnen geest drukken , om dien te genezen, en uwe liefde op mijne eigenliefde, om ze te vernietigen. Kom mij door uwe sterkte omgeven, om mijne driften te overwinnen; mij met uwen geest bezielen, om niet meer te handelen dan met liet inzigt van U te behagen; en mij te doen leven, door dit bovennatuurlijk en goddelijk leven , hetwelk hetkenteeken is van het leven, waardoor Gij leeft, eu dat Gij mij in het allerheiligste Sakrament des Altaars toebrengt.
VIERDE HOOFDSTUK.
Dat dengenen, die godvruchtig de H. Communie ontvangen, vele gunsten verleend worden.
1. De Christen. — Heer, mijn God! voorkom uwen dienaar met uwe zoete zegening (1)) opdat ik verdiene, waardig en godvruehtig tot uw hoogwaardig Sacrament te naderen.
Wek gij mijn hart tot U op, en ontdoe mij van mijne zware loomheid : bezoek mij met uwe
(1) Ps. XX, 4,
441
19*
443 DE quot;NAVOLGING VAN JESTIS CHRISTUS.
znlio\'e genade (1), opdat ik in den geest uwe zoetheid smake, welke in dit Sakrament, als in eene bron, met volheid selmilt.
Yerlieht ook mijne oogen, om zoo groot ge-heim te bescliouwen, en versterk mij, om hetzelve met een onwankelbaar geloof te gelooven.
Want het is uw werk, geene menschelijke kraelit; het is uwe heilige instelling, geene uitvinding van den mensch.
Immers, niemand\'is door zich zeiven instaat, om deze geheimen te vatten en te begrijpen, die het vernuft zelfs van de engelen te boven gaan.
Wat zal ik dan, onwaardige zondaar, die stof en aseh ben, van een zoo verheven heilig geheim kunnen doorgronden en begrijpen?
3. Heer! in de eenvoudigheid mijns harten, in een goed , vast geloof, en op uw bevel, nader ik tot tl met vertrouwen en eerbied; en geloof waarlijk, dat Gij, God en mensch, hier in het Sakrament tegenwoordig zijt.
Gij wilt dan, dat ik U ontvange, en mij door liefde met U vereenige.
Weshalve ik uwe barmhartigheid verzoek en smeek, mij daartoe eene bijzondere genade te schenken , opdat ik geheel in IJ wegsmelte en van liefde overstroome, en in mij geene andere vertroosting meer inlate.
Immers, dit verhevenste en waardigste Sakrament is het heil van ziel en ligehaam, het geneesmiddel van alle geestelijke ziekten ; in hetzelve worden mijne gebreken verbeterd, de driften beteugeld, de bekoringen overwonnen en verminderd; er wordt grootere genade ingestort,
(1) Ps. Cl, 4.
VIERDE BOEK.
de begonnen deugd wordt vermeerderd, liet\'geloof gestaafd, de hoop versterkt en de liefde ontstoken en uitgebreid.
3. Want Gij, mijn God, beschermer mijner ziel, hersteller der menschelijke zwakheid en gever van allen inwendigen troost, hebt in dit Sakrament vele gunsten geschonken, en schenkt die nog meermaals aan uwe vrienden, die hetzelve godvruchtig ontvangen.
Immers, Gij stort hun tegen velerlei kwellingen veel troost in, beurt hen, uit de diepte van hunne eigene neerslagtigheid, tot betrouwen op uwe bescherming, op, en verkwikt en verlicht dezelve inwendig door eene nieuwe genade; zoodat zij, die eerst beangstigd waren, en voorde Communie zich zonder ijver gevoelden, daarna, als zij door die hemelsche spijs en drank gevoed zijn, zich ten goede veranderd vinden.
In het uitdeelen uwer genade handelt Gij aldus met uwe uitverkorenen, opdat zij waarlijk erkennen en duidelijk ondervinden , hoeveel zwakheid zij uit zich zeiven hebben, en hoeveel goed en genade zij van U verkrijgen.
Want uit zich zeiven zijn zij koud, ongevoelig en zonder godsvrucht; doch door U verdienen zij vurig, ijverig en godvruchtig te worden.
Want wie, als hij tot de bron van zoetheid ootmoedig nadert, brengt daaruit niet een weinig zoetheid mede?
Of wie, als hij bij een groot vuur staat, krijgt daarvan niet een weinig warmte?
En Gij zijt eene altoos volle en overvloeijende bron , een steeds brandend en nimmer nitdoo-vend vuur.
4, Indien ik dan niet uit de volheid dier
443
444 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
brou mag solieppen, nocli tot verzadigens toe daarvan drinken, zal ik tocli aan de opening der liemelselie bronader mijnen mond zetten; opdat ik, om mijnen dorst te laven, daaruit ten minste een druppeltje opvange, en niet ten eenemale uitdrooge.
En kan ik nog niet gekeel hemelsch en vurig zijn, gelijk de Chernlnjnen en Serafijnen, zal ik echter trachten, mij tnt godsvrucht te zetten en mijn hart te bereiden, opdat ik, door ootmoedige nuttiging van dit levendmakende Sakrament, ook maar een vlammetje van dat goddelijke vuur bekome.
Wat mij overigens ontbreekt, vul Gij dit goedgunstig en genadig aan, goede Jesi.s, heiligste Zaligmaker, die ü gewaardigd hebt, allen tot U te roepen , als Gij zegt : komt allen tot Mij, din f/ukiveld wordt m heiaden zijt, en fit\' zal n verligten.
5. Ik immers arbeid in het zweet mijns aan-gezigts; ik word door droefheid des harten gekweld , met zonden beladen, door bekoringen ontrust, door vele kwade driften verward en gedrukt ; en er is, om mij te helpen, te verlossen en te redden, niemand, dan Gij, Heer, mijn God en Zaligmaker, wien ik mij zeiven en al het mijne overgeef, opdat Gij mij behoedet en tot het eeuwige leven geleidet.
Ontvang mij tot lof en verheerlijking van uwen naam, Gij, die mij uw Ligchaam en Bloed tot spijs en drank gegeven hebt.
Verleen, Heer, mijn God en Zaligmaker, dat, met het gebruik van uw heilig Sakrament, ook de gevoelens van godsvrucht in ir.ij toeneme\'n.
VIE 111)E BOF.K.
O E F E N I X G.
Om van onzen Zaligmaker een levend geloot aan zijne wezenlijke tegenwoordigheid in het allerheiligste Sakrament
des Altaars, en eene vurige liefde tot hem te verzoeken.
Ik geloof, Heer! dat Gij in liet aanbiddelijke Sakrnment, hetwelk ik ga ontvangen, met ziel en ligcliaam tegenwoordig zijt, dat Gij mij in de liei-lige Communie deelaclitig maakt aan de verdiensten van uwe heilige Menscliheid, (n dat wij hierin verzadigd worden door de volheid uwer Godheid. Verander dan, Heer! verander de onverschilligheid van mijn hart voor U, in eene vurige begeerte om U te beminnen, te behagen en te bezitten. Laat niet toe, dat ik ü met koelheid aausohouwe en ontvange. Gij die in mij komt om mijne ziel door uwe liefde te ontsteken. Vervul wat aan mijn geloof voor dit geheim ontbreekt, wat voor het menschelijk verstand on-b;grijpelijk is; beziel mijn geloof met eenen levenden indruk voor mve tegenwoordigheid, en maak dat mijn hart Ü met eerbied ontvange als zijnen God, met vertrouwen als zijnen Zaligmaker, met liefde als zijnen Vader.
Is het mogelijk, o mijne ziel! dat gij, die als omringden vervuld zijt met al de vurigheid der goddelijke liefde voor u, dut gij nog ijskoud zijt te midden van zoo veel vuur? Helaas! mijn Jesus, hoe ongelukkig ben ik, zoo veel vurigheid te hebben om mij zelven te bevredigen , en zoo veel traagheid om U te behagen! Heer 1 indien Gij wilt, kunt Gij mij genezen; zeg dan tot mij, zoo als aan den melaatsche, die Ij dit gebed tóestierde : Ik wil het, wees van uwe laauwheid en ongevoeligheid jegens mij genezen.
445
446 de navolging van jesus christus.
g e i! k d.
Ik neem mijne toevlugt tot U, minnelijke Zaligmaker ! om U de vurigheid en getronwlieid van uwe liefde te verzoeken. Gij weet liet, dat ik, vol van mij zeiven en van mijne eigenliefde, zeer onwaardig en ongescMkt ben om TJ te beminnen; maar ik bid U, o God van mijn liart, (want ik lieb liet geluk , met tot de heilige Communie te naderen, dat uw hart op het,mijne rust en dat het mijne met het uwe vereenigd is) ik bid U, in mij uwe deugden, genegenheden en verdiensten te prenten, en al de zoetaardigheid, ootmoedigheid, en het geduld, die de deugden uwer heilige ziel zijn, van uw hart in het mijne te doen overgaan, opdat ik door uwen geest bezield zij, en door uw leven leve. Amen.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Over de waardigheid van liet Sakrament en over den priesterlijken staat.
1. Christus. — Alhadtgij de zuiverheid eens engels en de heiligheid van den H. Joannes den Dooper, dan zoudt gij toch niet waardig zijn , dit Sakrament te ontvangen of te behandelen.
Want het komt niet aan menschelijke verdienste toe, dat de mensch het Sakrament van Christus daarstelle en behaudele, en het brood der engelen tot spijs nuttige.
O groot geheim en groote waardigheid der priesters, aan wien gegeven is, wat aan de engelen niet is vergund !
Immers, alleen de priesters, die in de Kerk wettig gewijd zijn, hebben de magt van het Mis-
VIERDE BOEK.
offer te verrigten en liet Ligcliaam van Christus daar te stellen.
De priester namelijk is wel Gods bedienaar, die, op liet bevel en de instelling van God, Gods woord bezigt; maar God, aan wiens wil alles is onderworpen, en aan wiens gebod alles gehoorzaamt, is hier de voorname uitvoerder en onzigt-bare bewerker.
2. Gij moet diensvolgens, in dit verhevenste Sakrament, meer aan den almogenden God, dan aan uwe eigene zintuigen of eenig zigtbaar tee-ken, gelöoven.
En daarom moet gij (priester) met vrees en eerbied tot dit werk naderen.
Geef acht op u zeiven, en beschouw, welke bediening u, door het opleggen van de handen des bisschops, is aanvertrouwd geworden.
Zie, gij zijt priester geworden en gewijd, om de heilige Offerande te verrigten : zorg nu, dat gij trouw en godvruchtig, op zijnen tijd, aan God de Offerande opdraget en u zeiven onberispelijk toonet.
Gij hebt uwen last niet verligt, maar zijt nu door een naauweren band van regeltucht gebonden , en tot ecu hoogeren graad van heiligheid verpligt.
Een priester moet met alle deugden versierd\' zijn, en anderen het voorbeeld van een deugdzaam leven geven.
Deszelfs omgang moet, niet volgens de gemeenzame en gewone levenswijze der menschen, maar met de engelen in den hemel ot\' met volmaakte mannen op aarde wezen.
3. De priester, met het gewijde gewaad versierd , bekleedt de plaats van Christus, om voor
447
I I S DE NAVOLGING VAN JESUS CUIIISITS.
/.icli en al liet volk, God nederig cn ootmoedig tc smeeken.
Hij lieeft v5ói\' en ncliter zich liet teeken van liet kruis des Heeren, om altoos aan liet lijden van Christus te gedenken.
Hij draagt van voren liet kruis in de kasuifel, opdat hij de voetstappen van Christus vlijtig op-merke, en vurig trachte om die te volgen; hij is van achteren met het kruis geteekend, opdat hij alle wederwaardigheden , welke hem door anderen overkomen, om God gelaten verdrage.
Hij draagt het kruis van voren, opdat hij zijne eigene zonden beweene ; van achteren, opdat hij uit medelijden ook de misdaden van anderen be-treure, en wete, dat hij als middelaar tusschen God en den zondaar gesteld is; cn hij dus van het gebed en de heilige Offerande niet ophoude, voor dat hij verdient, genade-en barmhartigheid te verwerven.
Als een priester het Misoffer verrigt, dan vereert hij God : hij verheugt de engelen, sticht de Kerk, helpt de levenden, verschaft den overledenen rust, en maakt zich zelveu aan alle goed deelachtig.
o F, F E N i N ü.
Over de heilige voorbereidios, welke een Priester moet in het werk stellen, om waardi? het heilige Misoffer op te dragen; en van die. welke een Christen moet hebben, om het godvruchtig te hooren en er voordeel nit te trekken.
De Priester heeft door het merkteeken zijner wijding de magt ontvangen, eencn God op het altaar te consacreereh, zoo dat, volgens den H. Augustiuus, die God eenigerwijze mensch wordt eu eeu nieuw leven aanneemt in do handen van
VIERDE BOl\'K. 449
(leu Priester, door de kracht van zijn woord. Het is deze magt, die liem in zekeren zin boven de Engelen stelt, en die de uitmuntendheid zijner waardigheid boven alle schepselen plaatst, die quot;hem deelachtig maakt aan het opperste ge-hik van den eeuwigen Yader, die van alle eeuwigheid hetzelfde Woord voortbrengt, hetwelk de Priester in den tijd voortbrengt, en die hem deel doet nemen iu de maagdelijke vruchtbaarheid van Maria, om een nieuw wezen aan eenen God te geven. Dit zijn juist de twee groote voorbeelden, welke een Priester in zijn gedrag moet volgen, en de twee verbiudtenissen, die zijn merkteeken hem geeft om heilig te zijn, te weten : de heiligheid van den eeuwigen Vader, en de zuiverheid van Maria, aangezien hij de eer heeft op het altaar denzelfden Zoon Gods voort te brengen, welken zij, de eene in eeuwigheid, en de andere in den tijd voortbrengen.
Begrijpt hieruit. Priesters des Heeren, het uitmuntende uwer waardigheid en de grootheid uwer verbiudtenissen. Zijt gedurende den ge-heelen dag, hetgene gij aan het altaar tracht te wezen, dat wil zeggen, vereenigt met God, bezig mt t zijne tegenwoordigheid, getrouw aan zijne genade, ijverig tot uwe pligten, en hebbende voor Jcsus Christus, gedurende den loop van den dag ,■ eene voorbereiding, en als eenen staat van slagt-oller, geheel aan zijne verheerlijking en de zaligheid der zielen overgegeven, gelijk gij hetzelve moet doen gedurende het heilig misoffer.
Wanneer gij dit aanbiddelijk offer opdraagt, tracht 1° in uw hart te doen wat Jesus Christus op het altaar doet, u te vernederen, u op te offeren en te bidden. 3°. Vereenigt het offer van uwe
450 DE NAVOLGING VAN JESÜS CHRISTUS.
ziel met dat van liet Ligchaam van Jesus Christus; neemt zijne gevoelens en zijne gesteltenis aan; en bedienaars van liet otter, dat Hij aan zijnen Vader door en in n opoffert tot zaligheid der menschen, maakt u slagtoffers van de liefde van eenen God, die zich zeiven slagtoffer van uwe liefde maakt. Houdt op aan u zeiven toe te behooren, om geheel voor Hem te wezen , gelijk Hij ophoudt op het altaar te wezen, en Zijn sakramenteel leven in uw hart aanneemt, om daarin het groote werk uwer zaligheid te voltrekken.
Een Priester, die van eenen God leeft, en zich dagelijks met zijn Ligchaam en Bloed voedt , moet niet dan voor God leven, zegt de. H. Augus-tinus ; en indien de priesters der oude Wet ver-pligt waren heilig te leven, omdat zij brood en wierook aan den Heer opdroegen, hoeveel volmaakter moet de heiligheid van de priesters der nieuwe Wet niet wezen, zij, die dagelijks op het altaar eenen God aan God zeiven opofferen ! Hoe zuiver, zegt de H. Chrijsostomus, moet de hand van den Priester niet wezen, en hoe onbevlekt zijne tong, aangezien de eene het Ligchaam van het Vleeschgeworden Woord slagtoffert, en de andere met zijn Bloed geverwd is, en hij in zijn hart al datgene ontvangt wat een God-Mensch is!
Gedenk dan. Priester des Heeren, dat Jesus Christus, de opperste Priester, het heilig misoffer door u opdraagt, en dat, daar Hij u met zijne magt bekleed heeft om Hem op het altaar te eon-sacreeren, gij door zijnen geest moet bezield wezen en door zijn leven leven. Overweeg, wanneer gij de woorden der consecratie uitspreekt, dat gij u geheel aan Hem moet overgeven, en Hem
VIERDE BOEK.
uw hart schenken, gelijk gij Hem uwe tong leent.
Als gij uw priesterlijk gewaad aantrekt, denk aan de geheimen van het Lijden van Jesus Christus, hetwelk dit verbeeldt, en vraag hem vergif-fens over uwe zonden, die er de oorzaak van geweest zijn.
Als gij naar het altaar gaat, denk dat gij Jesus Christus naar den Calvarieberg vergezelt, en dat gij Hem door de oogen van uw geloof en door uwe handen gaat zien sterven.
Vraag, als gij aan den voet des altaars staat, vergiffenis over uwe zonden en over die van al de geloovigen, wier plaats gij bekleedt, en wier zaakbezorger en middelaar gij zijt.
Bid Hem onder het Gloria in excelsis, u en allen die in het heilig offer tegenwoordig zijn , eenen krachtigen wil voor de zaligheid te verkenen.
Wek, aan den Epistel, in u eene heilige begeerte op, om Jesus Christus op het altaar en in al de harten te doen geboren worden ; eene begeerte, welke de Profeten hadden naar de komst van den Messias, en die de Apostelen hadden, om Jesus Christus in de harten voort te brengen.
Verlevendig, aan het Evangelie, uw geloof en uwen ijver : uw geloof om het Evangelie te geloo-ven en in het werk te stellen, en uwen ijver om er u de grondstellingen van in te boezemen.
Bid, aan het Credo, den Heer, dat uw leven niet uw geloof overeenkomstig moge zijn.
Offer, aan de Offerande, het heilige misoffer op, om God te eeren, om Hem te bedanken, om de vergiffenis uwer zonden en de noodzakelijke deug-
451
452 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
den ter zaligheid te bekomen, en tot lafenis dei zielen in liet vagevunr.
Begeef 11, aan den Canon, met uwen geest in den hemel; tracht de gesteltenis der heilige Maagd en van de Apostelen in u op te wekken, om Hem op het altaar en in al de harten te doen geboren worden.
Aan de Consecratie, dat alles in u wijke voor eenen God , die op des priesters stem op het altaar komt, en door zijne woorden op hetzelve een nieuw leven aanneemt. Vereenig u met Christus inzigten , bid door Hem : geef u geheel aan Hem over, en offer Hem, van zijne liefde doordron gen, aan zijnen Vader voor de levenden en voor de dooden op.
Aan het Pater noster, wek in u al de gevoelens van een volkomen vertrouwen in Jesiis Christusop.
Als men de heilige Hostie verdeelt en als eenen geestelijken dood aan Jesus Christus toebrengt, bid Hem, in u den dood aan u zeiven, een heilig leven en eenen goeden dood voort te brengen, en niet te dulden, dat gij voor Hem niet dan een verdeeld hart en eeue uitgezonderde liefde hebt.
Aan de Communie, hernieuw uw geloof jegens eenen God, dien gij ontvangt; nw vertrouwen jegens uwen Zaligmaker, en uwe liefde voor eenen N ader, die bezit van uw hart gaat nemen , met u het zijne te geven als een erfdeel, hetwelk Hij aan u verschuldigd is, en zeg Hem ; wees de God mijns harten en mijn aandeel in eeuwigheid.
Na de Communie, bedank Jesus Christus, dal llij zich geheel aan u heeft overgegeven, en bid Hem, dat niets u van zijne genade en liefde verwijdere.
Eindelijk, bedienaars des Heeren, na het hei
VIERDE BOEK. 453
lige Misoffer opgedragen te liebbeu, en gij Christenen, na daarbij tegenwoordig geweest te zijn : tracht door een leven, afgescheiden van de ijdel-heden en vermaken der wereld, verstorven aan uwe driften en geheel aan uwe pligten besteed, tracht u, gelijk de H. Ambrosius zegt. Priesters des Heeren te maken volgens den geest, en zijne .•oor slagtoflers volgens het vleesch; traclit u, gij die de heilige ^lis hoort. Priester te maken , niet door merkteekenen en magt, maar door de mee-ning van u te vereenigen met de inzigten van Jesus Christus op het altaar. Wees indachtig, indien de Heidenenen zeiven van Calvarië henen gingen, doordrongen van een levend geloof aan Jesus Christus, van droefheid over hunne zonden, en waarlijk bekeerd, dat gij na het heilig misoffer, dat hetzelfde offer van Calvarië is, opgedragen of na hetzelve gehoord te hebben, dat gij waarlijk geslagtofferd, bekeerd en vol geloof, iefde en ijver voor Jesus Christus moet wezen.
GEBED.
Om van God de genade te bekomen, om waardig het heilige misofter op te dragen en hetzelve wel te hooren.
Heer! Gij die de Priester en het Offer zijt gedurende het aanbiddelijk heilig Misoffer; Gijquot;, die TJ zeiven, door de tusschenkomst des Priesters, aan do regtvaardigheid van uwen Vader, voor de zaligheid der menschen slagtoffert: neem in dank aan, dat wij het offer onzer harten met (lat van uw Ligchaam vereenigen, en dat wij, trachtende in onze zielen te doen wat Gij op onze altaren verrigt, ons gedurende de heilige Mis bezig honden met ons te veruederon, met
454 DE NAVOLGING VAN JF.SÜS CHRISTUS.
te bidden en ons door en in U voor uw volk te slagtofFeren.
Wij offeren U dit aanbiddelijk offer op, hetwelk lietzelfde is als dat van Calvarie; wij offeren U dit op om ü te eeren, om U te bedanken, en om de noodige deugden ter zaligheid en de vergiffenis van onze zonden te bekomen. Maak, o mijn Jesns ! dat het sakramentele leven, dat Gij op onze altaren aanneemt, door eene wezenlijke ot\' geestelijke communie, in ons het begin van een nieuw leven zij, en dat, gelijk Gij ü in de plaats stelt van het brood en den wijn met dezelve te vernietigen, Gij u ook in onze plaats in onze harten zoudt stellen, en, met te vernietigen al wat daarin niet aan ü toebehoort, uwe liefde stelt in de plaats van onze eigenliefde, en dat alles voor U in ons wijke.
o Aanbiddelijk Slagtoffer onzer zaligheid en van onze liefde, met ons hart te verkiezen gelijk Gij doet, om daarin het offer van uw sakramen-teel leven te voltrekken : voltrek in ons het offer van ons eigen zeiven, hetwelk als een scheidsmuur is tusschen ü en ons. Gedoog niet, dat wij, van eenen God levende, als mensehen leven, maar dat wij ons toeleggen om de heilige deugden na te volgen, welke Gij ons door de heilige Communie hebt ingeprent. Amen.
s fedl
liar
VIERDE BOEK.
Oudervraging wegens de oefening voor de H. Communie.
1. De Christen. — Heer! wanneev ik uwe waardigheid en mijne nietigheid overweeg, dan word ik zeer bevreesd en in mij zeiven verlegen.
Want als ik niet tot U nader, dan ontvlugt ik het leven, en zoo ik mij onwaardig indring, maak ik mij aan zonde pligtig.
Wat zal ik dan doen, mijn God, mijn helper en raadgever in noodwendigheden ?
2. Leer Gij mij den rsgten weg : stel mij eenige korte oefening voor, welke voor de heilige Communie past.
Want het is dienstig te weten, met welke godsvrucht en eerbiedigheid ik voor U mijn hart moet bereiden, om uw Sakrament met vrucht te ontvangen, of ook om een zoo verheven en goddelijk Offer te verrigteu.
oefening.
Eene der beste gesteltenissen, welke gij kimt hebben om eene goede communie te doen, is bij u vast te stellen, van Jesns Christus in uw hart te doen heerschen, zoodat Hij er volstrekt als God in heersoht; dat wil zeggen. Hem in alles te gehoorzamen en Hem niets te weigeren van alles (vat Hij van u vraagt. Want het is in hoedanigheid fan koning, en van eenen koning vol van goedheid , dat Hij tot u komt, gelijk er in de heilige Schrift geschreven staat, dat is: dat Hij in uw aart komt, en eene nieuwe geboorte aanneemt, om 3r over nwe driften en geneigdheden te heerschen.
455
456 de navolging van jesus cii11istus.
g e b e b.
Het is waar, mijn Zaligmalcev! dat, wanneer ik te Coinnmnie ga, ik U gaarne den Meester, den Koningen den God van mijn liart maak, en ik alsdan opregt beloof\', dat liet U geheel toehelioort; maar na de Commnnie maak ik mij slaaf van mijne inborst, en terwijl ik het juk van uw rijk afsclind, onderwei\'p ik mij aan de slavernij mijner begeer-lijkheden. Ik belioor geheel aan IJ in liet naderen tot de heilige Tafel, en geheel aan mij zeiven na de Communie. Welk onregt doe ik niet aan uwe opperheerschappij , en welken smaad aan uwe goedheid, met U een hart te onttrekken, hetwelk door zoo vele titels aan Ü toebehoort! Neen, ik wil mij niet meer aan het gezag uwer liefde onttrekken ; maar verzeker Gij aan U zelveu uwe verovering , en duld niet dat ik U ontvlngte, en mij ooit van ü verwijdere. Amen.
Over het onderzoek des gewetens en het voornemen van verbetering.
1. Christus. — Een priester van God, om dit Sakrament te vieren, te behandelen en te ontvangen, moet vooral met eene groote ootmoc-digheid des harten en een nederigen eerbied, met een volkomen geloof en een godvruchtig inzigt van God te vereeren, daartoe naderen.
Onderzoek naarstig uw geweten, eu maak hetzelve, door een waar berouw en eene ootmoedige biecht, zoo veel gij kunt, rein en schoon, zoodat gij niets bezwarends hebt of weet, hetwelk u zoude knagen en de vrije nadering verhinderen.
VIERDE BOEK. 455
Heb een leedwezen over al uwe zonden in het algemeen, en treur en zuelit meer bijzonder over uwe dagelijksolie overtredingen.
En zoo de tijd liet toelaat, belijd aan God, in liet binnenste uws harten, al de ellenden van uwe driften.
3. Zucht en wees bedroefd, dat gij nog zoo zinnelijk en wereldsch., onverstorven aan uwe driften, zoo vol ongeregelde bewegingen zijt.
Gij zijt zoo weinig behoedzaam wegens uwe uitwendige zinnen, zoo dikwerf in vele ijdele verbeeldingen gewikkeld.
Gij zijt zoo genegen voor het uitwendige, zoo nalatig omtrent het inwendige.
Gij zijt zoo ligtzinnig tot lagchen en luidruchtigheid , zoo ongevoelig tot weenen en vermorzeling.
Zoo vaardig tot het meer toegevende en stree-lende voor de zinnen, zoo traag tot gestrengheid en ijver.
Zoo begeerig om iets nieuws te hooren en iets schoons te zien, zoo weinig gestemd, om hetgene nederig en verworpen is te omhelzen.
Zoo hakend om veel te hebben, zoo karig om te geven, zoo genegen, om te behouden.
Zoo onbedachtzaam in het spreken, zoo weinig inhoudend om te zwijgen.
Zoo ongeschikt in uwe zeden, zoo ontijdig in uwe werken.
Zoo gretig op spijs, zoo doof voor het woord van God.
Zoo gereed tot rust, zoo traag tot arbeid.
Zoo wakker voor nietige vertelsels, zoo slaperig voor heilige nachtgebeden, zoo verlangend naar het einde, zoo verstrooid om aandacht te hebben.
30
456 DE NAVOLGING TAN JESÜS CHRISTUS.
Zoo onacMzaam in uwe getijden te lezen, zoo laauw In Mis te doen, zoo dor in de lieilige Communie te ontvangen.
Zoo ligt verstrooid, zoo zelden geheel ingetogen.
Gij zijt zoo spoedig tot gramschap bewogen, zoo ligtvaardig tot misnoegen van anderen.
Zoo genegen om te oordeelen, zoo streng om te berispen.
Zoo vrolijk in voorspoed, zoo moedeloos in tegenspoed.
Gij neemt dikwijls veel goeds voor, en brengt zoo weinig daarvan ten uitvoer.
3. Na deze en andere gebreken, met leedwezen en groot mishagen van uwe eigene zwakheid, beleden en beweend te hebben, maak een vast voornemen van steeds uw leven ts beteren en in het goede vooruit te gaan.
Vervolgens draag u zeiven, ter eere van mijnen naam, op het altaar uws harten, met volle overgeving en volkomenen wil, tot een gedurig brandoffer op, namelijk met uw ligchaam en uwe ziel getrouwelijk aan Mij over te geven, opdat gij alzoo verdienet, waardig te naderen, om de offerande der Mis aan God op te dragen, en het Sakrament mijns Ligchaams met vrucht te ontvangen.
4. Want er is geen waardiger olïcr en geene grootere voldoening, om de zonden uit te wis-schen, dan, in de Mis en de Communie, zich zeiven met de offerande van het Ligchaam van Christus, zuiver en volkomen aan God op te dragen.
Indien de mensch doet, zoo veel in hem is, en hij een waar berouw heeft, dan, zoo dikwijls
VIERDE BOEK. 457
liij om vergiffenis en genade tot Mij komt, zegt de Heer (1); Zoo waar Ik leef, Ik wil den dood des zondaars niet, maar veeleer, dat hij zich bekeere eu leve : want Ik zal zijne zonden niet meer gedenken, maar zij zullen hem allen vergeven zijn.
OEFENING.
1. De gesteltenis, waarin men moet wezen om waardig de heilige Communie te ontvangen, is de zuiverheid des harten, welke het onthecht van alle vrijwillige zonden en van alle genegenheid tot zonden. Het is in dezen zin, dat de heilige Augustirius, sprekende tot de Priesters en de Geïoovigen, die het Ligchaam des Heeren ontvangen, zegt, dat men de onschuld tot het altaar moet brengen. Onderzoek derhalve omstandig uw geweten nopens uwe gewone gebreken. Onderzoek, in de tegenwoordigheid Gods, of uwe ziel met geene groote zonden beladen is, en zoo ja, belijd ze met eene opregte droefheid; want in dit geval, legt de Kerkvergadering van Trente, is liet niet genoeg eene oefening van berouw te verwekken, maar men moetzijnezonden biechten vooraleer men ter Communie gaat; het is aldus, dat zij deze woorden van den Apostel uitlegt: dut da mansch zich heproeve, en zich bereide om waardig dit hemelsche Brood te ontvangen en het niet onwaardig te nuttigen.
3. Maar stel u niet tevreden, met voor de Communie tc zien of uw geweten u geene groote zonde verwijt: onderzoek voor God, en verfoei de ligte gebreken, die gij zoo gemakkelijk bedrijft, eu bijzonder die, welke gij met opzet en tegen uw voornemen doet; verfoei de zonden van gewoonte,
(1) Ezech. xrmi. 11 en xtiii, 33.
458 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
van verkleefdheid, en dezulke die liet meest met uwe natuurlijke gesteltenis overeenkomen; verfoei de vreemde zonden, tot welke gij aanleiding geeft en waarin gij deel neemt; verfoei de gelieime zonden, enz., vraag hierover vergiffenis aan Jesus Christus vóóraleer gij Hem ontvangt, en bid Hem, dat Hij u de genade verleene, om u hiervan te beteren en er u over te straffen.
GEBED,
Of oefening van berouw vóör de Communie.
Ik kom tot U, mijn .fesus! als een zieke, die zich tot zijnen geneesheer wendt, door wien hij hoopt genezen te worden. Gij hebt gezegd, dat de kranken moeten naderen tot hem, die hen kan en wil genezen ; het is deze overweging, dat gij de Geneesheer en Zaligmaker mijner ziel zijt, die mij opwekt om ü te ontvangen, en U dikwijls te ontvangen, dewijl ik ü noodig heb om in de zwakheden mijner ziel te voorzien. Ik zeg dan wanneer ik tot U nader, zooals de melaat-sche van het Evangelie zeide : Heer! indien Gij wilt, leunt Gij mij yenezen.
Geef mij een vertrouwen gelijk aan dat dei-zieken , die tot ü kwamen; gedoog, dat ik, gelijk zij, tot U zegge : zoodra ik den boord van im Meed zal aanraken, dat wil zeggen den schijn van het brood onder hetwelk Gr schuilt, zal ik yenezen zijn. Het is met dit vertrouwen, dat ik tot U nader, mij voor uwe voeten nederwerp, en uwe barmhartigheid afsmeek voor al de zonden van geheel mijn ieven, aan welke ik voor U en door U verzaak.
Vergiffenis, mijn Jesus! vergiffenis van al wat TJ in mij mishaagd heeft. Gedoog niet dat ik U ooit onwaardig ontvange. Ik heb een opregt
vierde boek.
leedwezen, dat ik uw hart gewond, aan uwe genade en opzoekingen weerstaan, uwe goedheid beleedigd, uwe gramschap opgehitst, en uwe goddelijke volmaaktheden verongelijkt heb : verleen mij vergiffenis, en straf mij, en dat mijne straf zij veroordeeld te wezen om U te beminnen en mij te haten, om mij zeiven te straffen en U te wreken. Het is tot U alleen, dat mijne droefheid _ zal gerigt worden. Ik heb U vergramd, en dit is voor mij genoeg om in droefheid te leven en te sterven. Beneem mij het leven, of neem de zonde van mij weg; want ik kan niet alles vermijden wat U mishaagt, en wat mij van U kan verwijderen of scheiden. Amen.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
Uver het offer vaa Christus aan het kruis, en over
de overgeviug van zich zeiven.
_ ]. Christus. — Gelijk Ik, aan het kruis, met uitgerekte armen en bloot ligehaam, om uwe zouden. Mij zeiven aan God den Vader vrijwillig heb opgedragen, zoodat in Mij niets overbleef, of het werd geheel tot een zoenoffer; aldus moet gij ook dagelijks in de Mis, zoo innig gij kunt, u zeiven met al uwe vermogens en uwe geneigdheden tot een zuiver en heilig offer gewillia: aan Mij opdragen. os..
Wat verlang Ik van u meer, dan dat gij trach-tet, u zelven geheel aan Mij over te geven?
, A.1 wat gij behalve u zelven geeft, acht Ik niet, omdat Ik niet uwe gift, maar u begeer.
2. Gelijk het u niet genoeg zoude zijn, indien gij, behalve Mij, alles hadt, zoo kan ook al, wat gij geeft. Mij niet behagen, als gij u zelven met geeft.
459
400 DE NAVOLGING VAN JESUS CIIRISTITS.
Draag u zeiven aan Mij op, en geef u geheel voor God; en dan zal uwe offerande aangenaam zijn.
Zie, Ik heb, om u, mij gelieel aan den Vader opgedragen : Ik liel) ook mijn gansch ligchaam en liloed tot voedsel gegeven, opdat Ik goliecl de uwe zoude zijn, en gij de mijne zoudet blijven.
Docli blijft gij aan u zei ven gehecht, en geeft gij li niet vaardig aan mijnen wil over, dan is de offerande niet volkomen, en zal de veresni-ging tusschen ons niet volmaakt zijn.
Indien gij vrijheid en genade wilt erlangen , dan moet eeue vrijwillige opoffering van u zeiven in de handen van God al uwe werken voorafgaan.
Daarom immers worden er zoo weinigen verlicht en inwendig vrij, omdat zij niet weten , zich zeiven geheel te verloochenen.
Het is mijne stellige uitspraak : tenzij iemand alles verloochene, kan hij mijn leerling niet zijn : (1) indien gij dan mijn leerling wilt wezen, zoo offer ii zei ven met al uwe neigingen aan Mij op.
OEFENING.
Wil niet van die Christenen wezen, die in de Communie geheel voor God, en na dezelve geheel voor zich zeiven zijn, en die, hun leven in goede begeerten en in slechte uitwerkselen doorbrengende, nooit vast staan in de vrees of iu de liefde Gods. Het is van die zielen, gierig jegens tenen God, die Zich Zeiven geheel voor haar ten beste geeft, dat de Profeet spreekt als hij zegt : om. du hooshekl hunner gierigheid, waardoor zij mij een hart ontnemen, hetwelk zij mij gegeven hebben,
(1) Luc. XIV, 33.
vierde boek.
hel) He hen met hlindheid en ongevoeligheid geslagen, en geheel haar leven wordt in de onaeht-zaamheid en in ijdele verlangens naar hare zaligheid doorgebragt.
g e b e d.
Ja, Heer! Gij zijt nu de God van mijn hart, want Gij hebt er bezit van genomen, en doet uw hart op hot mijne rusten. Wees liet in alles en voor altijd; wees de eenige God mijner ziel, om mijn aandeel in eeuwigheid te wezen. Vereenig de gevoelens mijns- harten met de genegenheden van het uwe : maak het ootmoedig, zoetaardig, geduldig, liefdadig gelijk Gij zijt, en laat niet toe dat de vereeniging, welke ik met U heb aangegaan, vruchteloos zij als die van eenen doornen-tak met den wijngaardstam, of kwijnend als die van eenen lammen arm met het ligehaam; maar geef, dat het eene levende, versterkende en altijd-durendevereeniging zij. nis die van de spijs, welke een ligehaam voedt, dat ze gebruikt. Amen.
NEGENDE HOOFDSTUK.
Dat wij ous en al het onze aan God moeten opdragen en voor allen bidden.
1. De Christen. — Heer! alles, wat in den hemel en op de aarde is, is het uwe.
Ik verlang mij zeiven tot een vrijwillig offer aan U op te dragen, en altoos de uwe te blijven.
Heer! in de eenvoudigheid mijns harten, offer ik mij heden aan U als een eeuwigen dienaar, tot hulde en offerande van altijddurenden lof.
Ontvang mij met deze heilige Offerande van uw dierbaar ligehaam, welke ik U heden in het
461
463 DE NAVOLGING VAN JESUS CHUISTUS.
bijzijn der engelen , die daarbij onzigtbaar tegenwoordig zijn, opdraag, opdat dezelve aan mij en al het volk tot zaligheid strekke.
2. lieer! al mijne zonden en misdaden, die ik sedert den eersten dag, dat ik heb kunnen zondigen, tot op dit uur, voor U en uwe heilige engelen, heb bedreven, offer ik ü op uw zoenaltaar, opdat Gij die allen te gelijk door het vuur uwer liefde ontsteket en verbrandet, alle vlekken mijner zonden wegnemet, mijn geweten van alle misdrijf reiniget, en mij uwe genade , welke ik door de zonde heb verloren, wedergevet, met mij alles volkomen kwijt te sehelden en mij genadig tot den kus van vrede toe te laten.
3. Wat kan ik voor mijne zonden doen, dan die ootmoedig belijden en beweenen, en uwe barmhartigheid onophoudelijk afsmeeken?
Ik bid U, mijn God, verhoor mij genadig, terwijl ik voor U sta.
Al mijne zonden zijn mij grootelijks leed; ik wil die nimmermeer bedrijven, maar ik beween die, en zal, zoo lang ik leef, die beweenen, terwijl ik bereid ben, boetvaardigheid te plegen en naar mijn vermogen te voldoen.
Vergeef mij, mijn God, vergeef, om uwen heiligen naam, mijne zonden: behoud mijne ziel, die Gij door uw dierbaar bloed hebt vrijgekocht.
Zie, ik verlaat mij op uwe barmhartigheid, ik geef mij in uwe handen over.
Handel met mij volgens uwe goedheid, niet volgens mijne boosheid en ongeregtigheid.
4. Ook offer ik ü al mijn goed, ofschoon dit zeer weinig en onvolmaakt is, opdat Gij dit ver-beteret en heiliget, hetzelve in dank aannemet
VIERDE BOEK. 463
U behti^elijk maket, en mij, tragen en onnutten aardworm, tot een zalig en .loffelijk einde gpleidet.
5. Ik offer U ook al de vrome verlangens Ier godvruehtigen, de noodwendigheden van mijne nabestaanden, vrienden, broeders, zusters 011 alle mijne geliefden, ook van degenen, die mij of anderen uit liefde tot ü weldaden bewe-!eu hebben, en van hen, die verlangd en ver-iocht hebben, dat ik voor hen en al de hunnen zoude bidden en mis lezen, hetzij dezelve nog even of reeds gestorven zijn; opdat allen den lijstand uwer genade, de kracht uwer vertroos-ing, de bescherming tegen gevaren en de ver-ossing van straffen ondervinden, en zij, van alle cwiiad bevrijd, u met vreugde den grootstcn lank betuigen.
6. Ook draag ik U gebeden en zoenoffers op, lijzonderlijk voor degenen, die mij in iets be-eedigd, mij bedroefd of veracht, of mij eenige chade of kwelling aangedaan hebben : ook voor ten allen, die ik ooit, wetend of onwetend, loor woorden of werken, heb bedroefd, gekweld, lezwaard en geërgerd, opdat gij ons allen onze onden en wederzijdsche beleedigingen kwijt-cheldet.
Heer! neem uit onze harten allen argwaan, \'erontwaardigiug, gramschap en tweedragt, en fles, wat de liefde kan storen en de broeder-ijke genegenheid verminderen.
^ Ontierm U, Heer, ontferm U over degenen, ie uwe barmhartigheid verzoeken, geef genade an die dezelve behoeven, en maak ons dusdanig, lat wij waardig zijn uwe genade te genieten , n dat wij tot het eeuwige leven vorderen.
20 *
464 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
OEFENING.
Vermoeid van de slavernij onzer driften, en afgemat van de vruchtelooslieid onzer verlangens waardoor wij aan God beloven, wat wij niet vol\' brengen, en waardoor wij aan Hem verlangen toi te beliooren, zonder na te laten aan ons, aai de wereld en aan de ijdelheden verkleefd te blijven, laat ons dan eindelijk een vast voornemei maken, ons aan God over te geven, na Hem ontvangen te hebben, en ons voor altijd aai zijne liefde vast te lieehten. Het is tijd, o mijl Zaligmaker! dat mijn hart, hetwelk Gij gesehapei hebt om Ute beminnen, en door nw dierbaar bloeo is vrijgekocht, voor altijd ophonde aan zich zelve toe te behooren en zich geheel aan U door ee onherroepelijk geschenk overgeve. Ik beloof hic aan uwe voeten, dat het mijn wil is, dat dit alzo geschiede. Dit hart heeft IJ ontvangen, o mij1 Jesus, en Gij wilt er het nieuwe leven in voltrek ken, wat Gij op het altaar hebt aangenomen, on er een slagtoffer uwer liefde van te maken. Olt\'e dan aan uwen Vader uw heilig en mijn misdadii loven, en gedoog niet, dat ik ooit dit hart terug neme, hetwelk zich heden aan IJ overgeeft.
G E B E D.
Tk aanbid U, mijn Jesus, met eerbied als mijnei God, met vertrouwen als mijnen Zaligmaker, mf liefde als mijnen Vader, en met schrik als mijne! Regter. Wanneer gij zult komen om mij te ooi deelen, wil mij dan niet veroordeelen, Gij die ra in mijne ziel zijt getreden om haar te heiligen ci zalig te maken, \'ik\'offer U het Misoffer op, hetwell ik hoor, en de Communie, welke ik doe, om ver
vierde boek.
giffenis mijner zonden te bekomen, tot bekeering aller zondaars en tot volharding aller regtvaar-rligen. Verlicht mijnen geest, verander mijn hart, regel mijn leven, betengel mijne driften, en heersch over mij als mijn volkomen Meester. Ach! dat het mij toegelaten werde U van alle mensehen te doen kennen en beminnen! Ik zou gaarne mijn leven ten beste geven, om U te kunnen verheerlijken en het vermaak te bezorgen van zielen aan uw gebied onderworpen te zien. Maak, o mijn Jesus! dat ik in alles niets anders zoeke dan U te behagen, en, van alles onthecht, mij niet hechte dan aan U, en dit om U te beminnen , om in den tijd te beginnen, wat ik door uwe groote barmhartigheid hoop in de eeuwigheid te voltrekken. Amen.
TIENDE HOOFDSTUK.
Dat men de H. Communie niet ligtvaardig moet achterlaten.
1. Christus. — Gij moet dikwijls tot de bron der genade en goddelijke barmhartigheid, tot de bron van goedheid eu alle zuiverheid, uwe toevlugt nemen: opdat gij van uwe driften en ondeugden moget genezen worden, en gij ver-dienet tegen alle bekoringen en listen des duivels sterker en behoedzamer te worden.
De vijand, die weet, dat in de heilige Communie het grootste nut en hulpmiddel gelegen is, tracht, zoo veel hij vermag, de geloovigen en godvruchtigen op alle wijzen en bij elke gelegenheid daarvan af te trekken en terug te houden.
3, Immers, eenigen ondervinden grootere aan-
465
466 DE NAVOLGING VAN JESUS CHUISTTJS.
vechtingen van den duivel, als zij zicli tot de heilige Communie willen bereiden.
\'Oio booze geest (gelijk in liet boek van Job staat, (1) komt onder Gods kinderen, om lieu door zijno gewone arglistigheid te ontrusten of hen al te bevreesd en benaauwd te maken, opdat hij derzei ver verlangen vermiudere, of door bestrijding derzelver geloof wegneme, of zij misschien de heilige Communie geheel achterlaten of daartoe met traagheid naderen.
Docb men moet deszelfs listen en voorstellingen , hoe schandelijk en afschuwelijk die ook zijn, niets achten; maar die kwade ingevingen op zijn hoofd terugstooten.
Men moet dien ellendige versmaden en bespotten; en om de aanvallen en de bewegingen, die hij verwekt, de heilige Communie niet nalaten.
3. Dikwijls ook hindert de al te groote bekommernis om godsvrucht te hebben, en zekere beangstheid om te biechten te gaan.
Handel volgens den raad van wijzen, en leg den angst en de overdrevene benaauwdheid af, wijl zij de genade van God verhinderen en de godsvrucht des harten verstoren.
Verzuim om eenige kleine verontrusting of bezwaren de heilige Communie niet; maar ga te eerder biechten, en vergeef gaarne aan anderen alle beleediging.
Docb hebt gij iemand beleedigd, zoo vraag nederig vergiffenis; en God zal gaarne P.an u vergeven.
4. Wat baat het, met de biecht lang te vertragen, of de heilige Communie uit te stellen?
(1) -Tnb. T, fi,
VIERDE BOEK.
Zniver n ten spoedigste, spuw het vergift (der zonde) nit, lialt;ist u om liet geneesmiddel te nemen; en gij zult n daarbij beter bevinden, dan met lang uitgesteld te hebben.
Indien gij heden hierin nalatig zijt, morgen zal er misschien iets grooters voorkomen : en zoo zondt gij langen tijd van de heilige Com-mnnie kunnen teruggehouden en daartoe meer ongeschikt worden.
Ontdoe u, zoo spoedig mogelijk van de aanwezige zwaarmoedigheid en traagheid, wijl men er niets bij wint, met langen tijd beangst te zijn, langen tijd in ongerustheid te loopen, en om dagelijlcsehe verhinderingen zich van de goddelijke geheimen te verwijderen.
Ja, het is ten hoogste nadeelig de heilige Communie lang uit te stellen, omdat dit gewoonlijk eene groote traagheid veroorzaakt.
Helaas! eenige trage en ongeregelde menschen hebben gaarne verhindering der biecht,\'en verlangen daarom, dat de heilige Communie worde uitgesteld, opdat zij niet verpligt zouden zijn , meer op zich zeiven te letten.
5. Ach! hoe weinig liefdeen slappe godsvrucht hebben zij, die de heilige Communie zoo ligte-lijk ter zijde stellen !
Hoe gelukkig en aangenaam aan God is hij, die zoo leeft, en zijn geweten in zulke zuiverheid bewaart, dat hij bereid en welgesteld zoude zijn, zelfs om eiken dag de heilige Communie te ontvangen, indien hem zulks wierde toegelaten , en hij dit zonder opspraak kon doen !
Indien iemand zich somwijlen uit ootmoedigheid of om een wettig beletsel onthoudt, is hij om zijnen eerbied te prijzen.
407
468 BE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
Maar lieeft liem de traagheid bekropen, dan moet hij zich zeiven opwekken, en doen zoo veel in hem is ; en God zal, om deszelfs goeden wil, waarop hij voornamelijk ziet, zijn verlangen te hulp komen.
6. Doch als iemand wettig verhinderd is, zal hij toch den goeden wil en het godvruchtige voornemen hebben, om de heilige Communie te ontvangen; en alzoo zal hij de vrucht van dit Sacrament niet geheel missen.
Want iedere godvruchtige kan, eiken dag en elk uur, met vrucht en zonder verhindering, op eene geestelijke wijze de heilige Communie ontvangen.
Nogtans moet hij ook, op zekere dagen en op bepaalden tijd, met teederen eerbied wezenlijk het ligchaam rijns Verlossers in dit Sakra-ment ontvangen, eu meer Gods lot\' en eer beoogen, dan zijn eigenen troost zoeken.
Immers, hij ontvangt de heilige Communie op eene geestelijke wijze, en wordt onzigtbaar gevoed , zoo dikwijls hij het geheim der mensch-wording en van Christus\' lijden godvruchtig overweegt, en in liefde tot Hem ontvlamt.
7. Wie zich niet bereidt, dan wanneer een feestdag nadert, of de gewoonte hem drijft, die zal meermaals onbereid zijn.
Zalig is hij die zich aan den Heer tot een brandoffer opdraagt, zoo dikwijls hij Mis leest of de heilige Communie ontvangt.
Wees in Mis te lezen niet te langzaam of te snel : maar volg het gemeene goede gebruik der-genenen, onder wie gij leeft.
Gij moet anderen geen last of verdriet aandoen; maar, volgens de instelling der voorou-
VIERDE ROEK.
(Iers, den gewonen weg houden, en eerder het nut van anderen, dan uwe eigene gndsvrucht of genegenheid volgen.
OEFENING.
1. Het vurige verlangen, hetwelk Jesus Christus ons toont om in onze harten te komen, er bezit van te nemen en als God in te heerschen, moet ons overtuigen, dat men Hem een groot genoegen verschaft, als men zich dikwijls waardig maakt om de heilige Communie te ontvangen. Poor eenen oogenschijnlijken eerbied en uit ware traagheid zich van de heilige Tafel verwijderen , gelijk zoo vele Christenen doen, is Jesus Christus van de voldoening berooven , welke Hij neemt, van in ons te verblijven, gelijk Hij ons betuigt door deze woorden : mijn vermaak is, te zijn met de kinderen der menschen. Het is, zich stellen tegen de inzigten zijner wijsheid, het is de keten verbreken van onze voorbeschikking, omdat men zich berooft van een der krachtigste middelen om onze zaligheid te verzekeren , welke is in eene goede en dikwijls herhaalde Commdnie; (immers men mag nooit deze twee zaken van elkander scheiden), en het is zich blootstellen aan het verlies van de beslissende genaden der eeuwigheid, als men door zijne schuld de heilige Communie verzuimt.
2. Nu, de wezenlijkste gesteltenissen voor eene goede en dikwijls herhaalde Communie zijn : 1. tot do heilige Tafel te naderen, zonder den wil van te zondigen; 3. na de biecht een vast voornemen gemaakt hebben om zich van zijne gebreken te beteren, en een opregt christelijk leven te lijden; 3. te hopen, dat de wezenlijke
469
470 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
tegenwooi\'diglieid van Christus in onze zielen, en de kracht zijner genade in ons dit dubbel voornemen zal behouden; derhalve moeten de zondaars, die nit gewoonte de zonde bedrijven en ter oorzake hunner onwaardigheid slechts zeldzaam tot de heilige Tafel naderen , hunne slechte gewoonten verzaken, en zich in staat stellen van waardig te communiceren. De wereldsche zielen, die, om niet dikwijls het Ligehaam des Heeren te ontvangen, tot verontschuldiging hunne verkleefdheid aan de wereld voorgeven, zijn ver-pligt de ijdelheden, de tooneelen en aange\'kleefd-heid aan het wereldsche te verlaten, om zich te bereiden waardig en dikwijls te communiceren; en de godvruchtige personen, die vreezen dikwijls slecht de Communie te ontvangen, moeten zich, uit eene verkeerde ootmoedigheid, niet van de heilige Tafel verwijderen, maar zich vernederen en te communie gaan, zoo als het de Schrijver van het boek der Navolging zegt.
GEBED TOT .TESÜS CIIUISTUS.
Heer! het is waar, dat ik niet verdien aan uwe heilige Tafel te komen, zoo als de kinderen aan de tafel van hunnen vader ontvangen worden, aangezien ik mij door mijne zonden en ongetrouwheden die eer onwaardig heb gemaakt;
11 ien noodigt, dis belast
gewigt hunner ellen-
den, met belofte van hen te verligten en te troosten, wil ik meer acht geven op uwe barmhartigheid dan op mijne onwaardigheid.
Gij zegt in uw Evangelie, o mijn Jesus! dat de zieken den geneesheer noodig hebben. Alzoo wil ik dikwijls tot U naderen, aangezien ik den over-
TIEUDE BOEK.
vloed uwer genade en de menigte uwer barmhar-tigheden noodig heb, om mij in uwe liefde te behouden, om mij van de zonde te bewaren, en mij tegen de vijanden mijner zaligheid te verdedigen.
Ik gevoel weinig godsvrucht als ik tot de heilige Tafel nader; maar het is niet noodig uwe vertroostingen en uwe genade te gevoelen; het is genoeg hieraan getroow te wezen ; en het dikwijls ontvangen der heilige Communie is zeer bekwaam om mij die getrouwheid te geven, aangezien de vrucht eener goede Communie altijd niet de smaak der Communie is, maar wel de sterkte om zich zeiven te overwinnen, en de getrouwheid in het volbrengen zijner pligten.
Ik ben aan vele gebreken onderworpen; ik ben zwak , traag en onstandvastig in uwe (lienst; maar wie kan mijne zwakheid beter genezen, mijne ellenden beter te hulp komen, dan Gij, o mijn Jesus, die een barmhartige God zijt, en het Brood hetwelk de sterkte voortbrengt.
Ik bid U dan , o beminnelijke Zaligmaker! mij de noodige gesteltenissen te verkenen, om dikwijls en waardig do heilige Communie te mogen ontvangen. Kom, mijn Jesus! kom dikwijls in mijn hart, hetwelk zonder U niet kan leven en niet dan voor U en door IJ kan bestaan. Amen.
Dat het ligchaam van Christus en de H, Schrift aan
de geloovige ziel ten hoogste noodzakelijk zijn.
1. De Ciiuisten. — O allerzoetste Heer Jesus! hoe groot is het genoegen eener godvruchtige ziel, die zich met IJ in uw gastmaal verheugt,
471
473 DE NAVOLGING VAN JESL\'S CHUISTUS.
waarin aan dezelve geene andere spijs te nuttigen wordt voorgesteld, dan Gij, haar eenige beminde, die boven ;ille verlangens des harten zijt te wenschen !
Ook mij zonde het aangenaam zijn, in uwe tegenwoordigheid, tranen van innige aandoening te storten, en met de godvruchtige Magdalena uwe voeten met tranen te besproeijen : doch waar is dusdanige godsvrucht? waar dat overvloedige storten van heilige tranen ?
Voorwaar, in uw aangezigt en dat uwer heilige engelen, zoude mijn gansch hart moeten branden en van vreugde weenen.
Immers, Gij zijt, ofschoon ouder eene vreemde gedaante verborgen, in dit Sakrament wezenlijk tegenwoordig.
2. Want ü in uwe eigene en goddelijke heerlijkheid te aanschouwen, zouden mijM oogen niet kunnen verdragen; ja zelfs de gansche wereld zoude voor den schitterenden glans uwer majesteit niet bestaan.
Hierin derhalve, dat Gij U in dit geheim verbergt, komt Gij mijne zwakheid te gemoet.
Ik bezit waarlijk en aanbid Dengenen, dien de engelen iu den hemel aanbidden; doch ik intusschen nog maar door het geloof, en zij iu aanschijn en zonder sluijer.
Ik moet mij niet het licht van het ware geloof vergenoegen en in hetzelve wandelen, tot dat de dag van eeuwige heerlijkheid aanbreekt, en de schaduw der afbeeldingen verdwijnt.
Doch wanneer hetgene volmaakt is, zal gekomen zijn, (1) zal het gebruik der Sakramen-
(1) 1. Cor, XIII, 10.
VIEUDE BOEK.
ten ophouden, omdat de gelukzaligen in de lie-melsche glorie liet geneesmiddel der Sakramenten niet meer behoeven.
Zij immers verheugen zich zonder ophouden in Gods tegenwoordigheid, terwijl zij, aanschijn aan aanschijn, Zijne glorie beschouwen: en daar zij van die klare beschouwing in de klaarheid der ondoorgrondelijke Godheid als overgaan, smaken zij het menseh gewordene Woord van God, gelijk het van het begin was, en in eeuwigheid blijft.
3. Als ik deze wonderen gedenk, wordt mij zelfs alle geestelijke troost een zwaar verdriet; want zoo lang ik mijnen Heer niet openlijk in zijne glorie aanschouw, acht ik alles, wat ik in de wereld zie en hoor, voor een niet.
Gij, mijn God, zijt mij getuige, dat niets mij kan vertroosten, geen schepsel mij kan bevredigen, dan Gij, mijn God, wien ik verlang eeuwig te aanschouwen.
Dan ditis niet mogelijk, zoo lang ik in deze sterfelij kheid verkeer.
Daarom moet ik mij tot groot geduld zetten, en mij in alle verlangen aan U onderwerpen.
Want ook uwe Heiligen, Heer, die nu met U in het rijk des hemels juichen, hebben, zoo lang zij leefden, met geloof en groot geduld de komst uwer heerlijkheid verbeid.
Wat zij hebben geloofd, dit geloof ik; wat zij hebben gehoopt, dit hoop ik; en waar zij gekomen zijn, daar vertrouw ik door uwe genade te zullen komen.
Intusschen zal ik , door de voorbeelden der Heiligen aangemoedigd, in het geloof wandelen.
Ook heb ik de gewijde boeken tot troost en
473
474 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
spiegel des levens, en boven dit alles uw aller-lieiligst Ligohaam tot een bijzonder hulpmiddel en toevlugt.
4. Immers, ik gevoel dat mij in dit leven twee zaken ten hoogste noodig zijn, zonder welke dit ellendige leven mij ondragelijk zoude wezen.
Daar ik in den kei\'ker van dit ligchaam ben opgesloten, beken ik, twee dingen noodig te hebben, namelijk : voedsel en licht.
Gij hebt derhalve aan mij, zwakke, uw heilig ligchaam tot verkwikking van ziel en ligchaam gegeven, en uw woord tot een fakkel voor mijne voeten gesteld. (1)
Zonder deze twee dingen zoude ik niet wel kunnen leven; want Gods woord is het liclit mijner ziel, en uw Sakrament is het brood des levens.
Dit kunnen ook twee tafelen genoemd worden, die van weerskanten in de schatkamer der heilige Kerk geplaatst zijn.
De eene is de tafel van het heilige altaar, vnrop het heilige brood, te weten, het dierbare Ligchaam van Christus is.
De andere is die der goddelijke Wet, welke de heilige leering bevat, het regte geloof leert, en met zekerheid tot achter het voorhangsel geleidt, waar het Heilig der heiligen is.
Ik dank U, Heer Jesus, licht van het eeuwig licht, voor de tafel der heilige leering, welke Gij ons door uwe dienaren, (Ie profeten en apostelen en andere leeraren, bezorgd hebt.
5. Ik dank U, Schepper en Verlosser der menschen, die, om aan de geheele wereld uwe
(1) Ps. cxviii, 105.
VIERDE BOEK. 475
liefde te doen blijken, een groot avondmaal liebt aangerigt, waarin Gij geen zinnebeeldig lam, maar uw allerheiligste Ligchaam en Bloed te nuttigen hebt voorgesteld; terwijl Gij alle geloovigen door dit heilige gastmaal verblijdt en hen met den beker van zaligheid verzadigt, waarin al de geneugten van het paradijs gevonden worden, en de heilige engelen, maar met een zaliger genoegen, met ons aandeel nemen..
gt;. O , hoe groot en waardig is de bediening-der priesters, aan wie het vergund is, den Heer van Majesteit door de heilige woorden op het altaar daar te stellen, met hunne lippen te loven, in hunne handen te nemen, met eigenen mond te nuttigen en aan anderen uit te deelen!
O, hoe rein moeten die handen, hoe zuiver de mond, hoe heilig het ligchaam, hoe vlekkeloos liet hart des priesters zijn, tot vvien de bron van zuiverheid zoo menigmaal binnenkomt!
Uit den mond eens priesters, die zoo dikmaals let Sakrament van Christus ontvangt, moet niet komen, dan hetgene heilig, niets, dan hetgene eerbaar en nuttig is.
7. Deszelfs oogen, die gewoon zijn het ligchaam van Christus te beschouwen, moeten eenvoudig en kuisch wezen; zijne handen, die den Schepper van hemel en aarde gedurig aanraken, moeten zuiver en ten hemel geheven zijn.
Tot de priesters voornamelijk wordt in de wet gezegd : zijt heïlkj, wijl Ik, uw Heer en God, Mig hen. (1)
8. Uwe genade, almogende God, sta ons bij, opdat wij, die de priesterlijke bediening hebben sanvaard, U, in alle zuiverheid en met een goed
(1) Luc. XIX, 2.
470 DE NAVOLGING VAN JESüS CHRISTUS.
geweten, waardig en godvrnchtig mogen dienen.
Eu kunnen wij al niet in zoo groote onsclinld van leven verkeeren, als wij moeten, verleen ons dan tocli, dat wij het kwaad, hetwelk wij hebben bedreven, behoorlijk beweenen, en U voortaan, in den geest van ootmoedigheid en met het voornemen van een goeden wil, meer ijverig dienen.
OEFENING.
Over het lezen (Ipf heilige boeken, hetwelk moet dienen om ons tot de heilige Commuuie te bereiden e:i er de vrucht van te behouden.
God gaf eertijds in de woestijn aan de Israëliten eene vurige en heldere wolkkolom, om hen te verlichten, en het manna, om hen gedurende de reis naar het land van belofte te spijzen. Al-zoo heeft onze Heer aan de Christenen de heilige boeken gegeven om hen te verlichten, en het aanbiddelijke Ligchaam en Bloed, om hen in hunnen doortogt tot den hemel te versterken. Zij moeten die beide menigwerf gebruiken om er toe te geraken : de lezing der heilige boeken, om niet te dwalen, en het allerheiligste Sakrament des Altaars, ter versterking op den engen weg, die tot het Paradijs geleidt.
Het is hierom zeer nuttig, \'s avonds voor dat men te Communie gaat en op den dag dat men tot de heilige Tafel is genaderd, een godvruchtig boek te lezen, dat van het allerheiligste Sakrament des Altaars handelt, om in zijne ziel dien geest van vurigheid, getrouwheid en liefde tot God te onderhouden, alsook dat heilige vuur, hetwelk Jesus Christus er is komen of zal komeu
VIERDE BOEK.
ontsteken. Men kan het gesprek lezen, dat Jesus Christus met zijne Apostelen, na de instelling van het allerheiligste Sakrament des Altaars hield; maar men moet de heilige lioeken lezen in den geest met welken de heilige Geest ze geschreven heeft: met geloof, met eerbied en met die onderwerping welke zij waardig zijn, en ook degenen inboezemen, welke ze dikwijls lezen. Men moet ze lezen met die aandacht, welke men aan de tegenwoordigheid Gods verschuldigd is, met een vurig verlangen om er nut uit te trekken en er zich mede te voeden, en met eene toevlugt vol vertrouwen in den heiligen Geest, die ze heeft voorgeschreven.
GEBED.
O mijn Zaligmaker! die ons zoo overvloedig-lijk heilige boeken hebt verleend, om ze te ge-bruikeu als brandende eu verlichtende fakkels, om ons uit de voor de zaligheid onzer zielen gevaarlijke afdwalingen te trekken of er voor to behoeden; verlicht onzen geest door de waarheden, welke daarin besloten zijn, en raak ons hart door een krachtig verlangen om ze in het werk te stellen. Maak dat zij ons tot troost dienen in onze kwellingen, tot steun in ouze verdrukking, en tot regel in geheel ons gedrag.
Maak tevens o, menschgeworden Woord, dat wij naar uwe stem luisteren, die tot het hart spreekt als men uw Evangelie leest, en dat wij door den eerbied, dien wij aan uw heilig woord verschuldigd zijn, doen, wat mogelijk is ou hetzelve in het werk te stellen in de gelegenheden, waarin wij dit zullen uoodig hebben; aangezien het niet minder noodzakelijk is de heilige grond-
477
478 de navolging van jesüs christus.
stellingen van liet Evangelie uit te oefenen dan liet tc gelooven. Amen.
TWAALFDE HOOFDSTUK.
Dat degene, die de heilige Commuaie wil ontvangen zich daartoe met groote naarstigheid moet bereiden.
1. Christus. — Ik ben een minnaar der 7,iii-verlieid en de gever van alle heiligheid.
Ik zoek een zuiver hart, en daar is de plaats mijner rust.
Bereid mij eene groote, versierde eetzaal, en Ik zal met mijne leerlingen liet paasehmaal bij ii houden. (I)
Wilt gij, dat Ik tot u kome en bij u blijve, zoo ontdoe u van den ouden deesem, (2) en reinig de woning uws harten.
Sluit de gansche wereld en alle gewoel van ondeugden buiten : zit, als eene eenzame musch op het dak, (3) en gedenk in de bitterheid uwer ziel uwe overtredingen.
Want al wie bemint, bereidt voor zijn geliefden minnaar de beste en schoonste plaats, omdat hierin de genegenheid van hem, die den Geliefde ontvangt, gekend wordt.
2. Weet nogtans, dat gij uit verdienste uwer eigene poging geene genoegzame voorbereiding kunt aanbrengen, al zoudt gij u gedurende een gansch jaar bereiden, en niets anders in den geest hebben.
Maar slechts door mijne goedgunstigheid en
(1) Marc. XIV, 15.
(2) I. Cor. V. 7.
(S) Ps, Cl, 8.
VIEUDE HOEK.
de genade wordt liet n toegelaten tot mijne tafel te naderen; even alsof een bedelaar tot het maal eens rijken wierde geroepen, en hij, om de weldaden van dezen te vergelden, niets hadde dan zich te vernederen en hem te bedanken.
Doe zoo veel in u is, en doe het naarstig: niet uit gewoonte, noch uit noodzakelijkheid, maar met vrees en eerbied en genegenheid : ontvang het Ligchaam van uwen geliefden Heer en Godquot;, die zich gewaardigt tot u te komen.
Ik ben het die u heb geroepen; Ik heb geboden dit te doen : Ik znl, wat u ontbreekt, aanvullen ; kom en ontvang Mij.
3. Als Ik u de genade van godvruchtigheid verleen, bedank dan uwen God, niet omdat gij die waardig zijt, maar omdat Ik Mij over u heb ontfermd.
Indien gij die niet hebt, maar u veeleer dor gevoelt, blijf toch bidden; zucht en klop, en houd niet op, tot dat gij verdient een kruimeltje of druppeltje van die zalige genade te ontvangen.
Gij hebt Mij noodig: Ik heb u niet noodig.
Ook komt gij Mij niet heiligmaken; maar Ik kom u heilig en beter maken.
Gij komt, om door Mij geheiligd en met Mij vereenigd te worden, om nieuwe genade te ontvangen en op nieuw naar verbetering te haken.
Wil deze genade uiet verwaarloozen; maar bereid met alle naarstigheid uw hart, en leid uwen Geliefde tot u binnen,
4. Dan gij moet u niet alleenlijk vóór de heilige Communie tot godvruchtigheid bereiden, maar u ook, na het ontvangen van het Sakrament, zorgvuldig daarin houden.
Ook wordt er daarna niet minder behoedzaam-
21
481
482 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
lieid vereisclit, dan godvruclitige voorbereiding te voren; want de goede behoedzaamheid naderhand is wederom de beste voorbereiding, om grootere genade te verkrijgen.
Immers, hierdoor wordt iemand zeer ongeschikt, dat hij dadelijk zich te veel in uiterlijke verkwikkingen uitstort.
Wacht ii van veel te spreken, blijf afgezonderd en geniet uwen God; want gij bezit Dengenen , dien de gansche wereld u niet kan ontnemen.
Ik ben, aan wien gij u geheel moet geven; zoodat gij nu niet meer in u, maar in Mij, zooder eenige bekommernis, leeft.
OEFENING.
Op welke wijze men het Ligchaam en Bloed van Jesus Christus moet nuttigen.
Gelijk het allerheiligste Sakrament des Altaars een Sakrament is, dat ons den hemel op aarde en God zeiven in ons doet vinden, en dit het groote wonderteeken van de liefde Gods jevens de stervelingen is, zoo ook moet men, om er voordeel uit te trekken, daartoe naderen met een levend geloof, met eene vaste hoop en met eene vurige liefde voor Jesus Christus. Maar tevens moet men hopen, dat hij in ons zal aanvnlleji het gebrek van het gevoel dezer drie deugden, met ze in ons te drukken als wij dikwijls oot de heilige Communie zullen gaan, en als wij zullen doen wat mogelijk is om er waardig toe te naderen. Derhalve, zij die zich van de heilige Communie verwijderen , omdat zij niet den heiligen indruk der deugden, noch de vurigheid tot Jesus Christus voelen, moeten hierom de Communie niet na-
VIERDE BOEK.
laten, welke hun noodig is, om hen op te wekken ten einde de christelijke deugden en de pligtén van hunnen staat uit te oefenen; maar zij moeten Jesus Christus ontvangen, omdat zij hem gedurig noodig hebben.
De heilige Martelaren der eerste Kerk waren gewoon, vooral eer zij voor hunne regters verschenen om de geloolswaarheden voor hen te verdedigen, eerst het Ligehaam des Heeren te ontvangen ; volgens den heiligen Cyprianus vermeenden zij zonder dit niet in staat te zijn of de sterkte niet te hebben om den marteldood te onderstaan. Zoo ook moeten de Christenen, om hunne harts-togten te bestrijden en aan de bekoringen des duivels te wederstaan, zich bekleeden en zich als voeden met de kracht van het Ligehaam en Bloed van .Tesus Christus, zonder welke zij in gevaar zijn te bezwijken en zich in hun verderf te storten.
G E B E I).
ö Mijn .Tesus! o Brood der Engelen! o goddelijk en onmisbaar Voedsel mijner ziel! Helaas! wat zou die ziel zonder Ü zijn? Zij zon met reden met den Profeet mogen uitroepen : Mijn hart is verslapt, is kwijnend geworden en uitgedroogd, voor de zaken mijner zaligheid, omdat ik vergeten of verzuimd heb het brood te eten, hetwelk tot mijn leven noodzakelijk is. Gij hebt in het Evangelie gezegd, dat, indien gij het volk, dat ü volgde, liet henen gaan, zonder het eenig eten te geven, dat het dan onder weg zou bezwijken. Pit ongeluk zou mijne ziel overkomen, o mijn Zaligmaker! indien wij uw Ligehaam en Bloed niet nuttigden. Zwak uit zich zelve, en krachteloos door de verwijdering van het aller-
483
484 de kavolging van jesus christus.
heiligste Sakrament des gitaars, hetwelk hare sterkte en haar leven is, zon zij welhaast in eenen staat van laauwheid vervallen, en overgegeven zijn aan hare driften met gevaar harer zaligheid.
ö Mijn Jesus! hoe zoudt Gij de God mijns harten en mijn aandeel in eeuwigheid kunnen wezen, indien Gij er in de Communie geen bezit van naamt, om daarin op de aarde de hei-lio-e vereeniging af te schetsen, welke het in den hemel met U moet hebben! Kom dan, mijn Zaligmaker! kom dikwijls in mij, om U nooit van mij te verwijderen. Amen.
DEETIENDE HOOFDSTUK.
Dat eeue godvruchtige ziel van gauscher harte naar de vereeniging met Christus in het.
Sakrament moet haken.
1. De Christen. — Wie zal mij geven. Heer, dat ik ü alleen vinde, U mijn gansch hart opene, en U geniete, gelijk mijne ziel dit verlangt, zoodat niemand meer op mij nederziet, noch eenig schepsel mij beweegt of aangaat; maar Gij alleen tot mij spreekt, en ik totü, gelijk gewoonlijk een geliefde met zijnen geliefde spreekt, en een vriend met zijnen vriend maaltijd houdt?
Dit bid ik, dit verlang ik, dat ik geheel met ü vereenigd worde, mijn hart van al hot geschapene aftrekke, en door de hei\'.ige Communie en het gedurige Mislezen in het hemelsche eu eeuwige meer smaak leere vinder..
Ach, Heer, Gijn God! wanneer zal ik gansch met ü vereenigd, in U verslonden en mij zei ven geheel vergeten zijn?
VIERDE BOEK.
Wees Gij in mij, en ik in U, en vergun, dat wij alzoo met elkander vereenigd blijven.
3. Gij zijt waarlijk mijn geliefde, uit duizenden verkoren (1), in wien mijne ziel al de degen haars levens wenscht te verblij ven.
Gij zijt liet voorwaar, die mij vrede geeft, in wien de hoogste vrede en de ware rust, en buiten wien kwelling en smart en eindelooze ellende gevonden wordt.
Waarlijk, Gij zijt een verhoryen God, (3) en Gij liebt geene gemeensehap met de goddeloozen; maar onderhoudt U met de ootmoedigen en een-voudigen.
O hoe zoet is uw geest. Heer, die, om uwe teederheid jegens uwe kinderen te doen blijken, ü gewaardigt, met een aangenaamst brood, dat uit den hemel daalt, dezelve te voeden !
Voorwaar. er is geen ander zoo groot volk , hetwelk godsn heeft, die tot hetzelve naderen, (3) gelijk Gij, onze God, al uwe geloovigen nabij zijt; aan wie Gij, om hen dagelijks te troosten en hun hart ten liemel te verheffen, U zeiven te nuttigen en te genieten mededeelt.
3. Want welk ander volk is zoo aanzienlijk, als het christelijke volk ?
Of welk schepsel onder den hemel is zoo bemind, als eene godvruchtige ziel, tot welke God zijnen intrek neemt, om haar met zijn verheerlijkt ligchaam te voeden ?
O onuitsprekelijke genade! O wonderbare verwaardiging ! O oneindige liefde, die den mensch op eene bijzondere wijze betoond wordt ?
(1) Cant. V, lü
(3) Tsaias XLV, 15.
(3) Deut. IV, 7.
485
486 DE NAVOLGING VAN JESTTS CHKISTUS.
Maar wat zal ik den Heer voor rlie genade , voor eene zoo uitstekende liefde wedergeven ?
Ik kan geen aangenamer geselienk doen, dan met aan mijnen God mijn hart gelieel te geven en innig met Hem te vereenigen.
Dan zal gelieel mijn binnenste jniclien , als mijne ziel met God volkomen zal vereenigd zijn.
Dan zal Hij mij zeggen ; zoo gij met Mij wilt zijn, Ik wil met u wezen.
En ik zal Hem antwoorden ; Heer! gewaardig U bij mij te blijven, ik wil gaarne met ü zijn.
Dit is mijn gansch verlangen., dat mijn bart met U vereenigd zij.
OEFENING.
Over de inzigten vau Jesns Christus in het verblijven op onze altaren, en over de godvruchtige gevoelens waarmede wij in de Mis en in het Lof of bij andere Bezoeken moeten tegenwoordig zijn.
1. De Zoon Gods wil op onze altaren verblijven bniten den tijd van bet heilig Misoffer en van de heilige Communie ; I. om aldaar onze gebeden te aanhooren en ze te verhooren, en om het ambt van middelaar tusschen God en de menschen voort te zetten, hetwelk Hij op het kruis heeft uitgeoefend; 3. om onze bezoeken, onze eerbewijzin-gen en onze aanbiddingen te ontvangen ; de Christenen, die Hem zeldzaam, koel, uit gewoonte en als onrersohillig bezoeken, zijn dus zeer te berispen, als zij voor hunnen God, bunnen Zaligmaker en hunnen Kegter verschijnen, zonder hem te eerbiedigen, te vreezen en te beminnen ; 8. om ons in onze verdrukkingen te troosten en in onze kwellingen te helpen, en om onzen twijfel
VIERDE BOEK.
te beslissen en weg te nemen, volgens lietgene er gesclireven staat : laat 07ts tot den Zoon van Josef (1) yaan, en Hij zal ons vertroosten, en volgens hetwelk een Profeet zeide aan eenen vorst, die iemand gezonden liad om eenen val-sclien god te rade te gaan : Zs er dan (jeen God in Israël? 4. om ons tot spijs te dienen gedurende liet leven, en tot reisgeld in den dood.
2. Een Christen, die met vlijt, eerbied en erkentenis. in het allerheiligste Sakrament zijnen koning, zijnen God, en zijnen Zaligmaker aanbidt; die nooit, als het hem mogelijk was, het heilige Misoffer heeft verzuimd, maar in de Mis en in het Lof getraeht heeft meteenen geest van godsvrucht tegenwoordig te wezen, en die altijd getroffen, bekeerd en beter daaruit is wedergekeerd ; zulk een Christen, zeg ik, die getrouw is aan zijne godvruchtige pligten jegens Jesus Christus, welke voor hem op or.ze altaren geslagtofferd wordt, moet zijne hnop in de goedheid en barmhartigheid van dien God stellen, in zijn leven en in het uur van zijnen dood. Integendeel, zal de Zoon Gods eens geene reden hebben aan vele Christenen, die verwaarloozen Hem in het allerheiligste Sakrament te bezoeken, of dit met zoo weinige godsvrucht doen, hunne oneerbiedigheden en weinig geloof te verwijten en tot hun te zeggen : reeds zoo lang hen Ik met u, en gij hebt Mij niet gekend ? Gij verzuimt te kennen en eenen God te bezoeken, die in het midden van u is. Het is te vergeefs, dat ik in het allerheiligste Sakrament des Altaars wonderen van almagt, wijsheid en goedheid uitwerk, om uwe harten te winti) Josef werd voor den Vader van Jesus Christus gehouden, wiens voedstervader hij slechts was.
487
488 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
nen; Ik heb u nog niet kunnen l)ewegeii om uwe luiisselijke zaken en uwe vermaken te verlaten, om Mij uwe eerbewijzing te komen betoonen.
Om dan te beantwoorden aan de iuzigten, welke Jesus Christus jegens ons heeft in het allerheiligste Sakrament, moet men Hem bezoeken, in de Mis tegenwoordig zijn en het Lot\' bijwonen, en dit verrigten met de onderwerping en den eerbied van eenen hoveling voor zijnen koning, met de ingetogenheid en vurigheid der Engelen voor hunnen God in het Allerheiligste rustende , met de ootmoedige vrees van eenen misdadige voor zijnen regter, met het vertrouwen op de liel\'de van een kind voor zijnen vader.
G E B E D.
Hetwelk men onder de Mis, onder het Lot en in de Bezoeken
van het allerheiligste Sakrament des Al:aars kan lezen.
1. Ik aanbid U, o opperste Majesteit van mijnen Zaligmaker, die op onze altaren verblijft om er onze eerbewijzingen te ontvangen; die U aldaar vernietigt en U slagtoffert, om de grootheid van uwen Vader te eeren en om in onze harten te kunnen heerschen. Ik bewijs U al den eerbied, verschuldigd aan eenen God, welke de Opperheer mijner eeuwigheid is. Ik werp mij voor U ter aarde neder, ik vereenig mij met de ootmoedigste aanbiddingen, welke ü de Serafs bewijzen, die het altaar omringen, en smeek U hunne toewijding en liefde te willen aanvaarden, om de verstrooidheden van mijnen geest en de onverschilligheid van mijn hart te vergoeden.
2. Door droefheid en schaamte getroffen over de oneerbiedigheden en onzedigheden , welke ik in uwe tegenwoordigheid heb durven bedrijven ,
VIERDE JiOEK.
en over degene, welke aldaar zoo vele Christenen bedrijven, vraag ik U hiervoor zeer ootmoedig vergiffenis, en heb ik vastgesteld deze door alle mogelijke zedigheid, ingetogenheid, eerbied en in den geest van godsdienstigheid, met welke ik voor U moet verschijnen, te herstellen. Ik zou aan uwe regtvaardigheid gaarne voldoen voor al de beleedigingen, welke Gij in het allerheiligste Sakrament van de vrijgeesten, goddeloozen en ketters ontvangt. Vergeef het hun, Heer! want zij kennen TJ niet, en doe mij liever de tijdelijke pijnen lijden, welke zij verdienen, dan hen te verlaten en hen iu het eeuwige verderf te storten.
Maak, o aanbiddelijk Slagtoffer van uwe liefde en van onze zaligheid! maak, dat het geloof ü mijnen geest slagtoffere, de liefde U mijn hart toewijde, en de godsdienst mijnen geheelen persoon aan U opdrage; en dat ik, terwijl ik in de kerk zal wezen, geene oogen hebbe dan om U te aanschouwen, geen hart dan om U te beminnen, en geene tong dan om ü te bidden.
3. Wel hoe! de Engelen voorU nedergebogen , o oneindige God, zijn door eene ootmoedige vrees bevangen, en haasten zich IJ eenen diepen eerbied en eene vurige liefde te bewijzen! En stervelingen als wij zijn, en het werk uwer handen eu de prijs uws bloeds, durven wij in uwe tegenwoordigheid met verwilderde oogen, meteenen verstrooiden geest, met een koel en onverschillig hart verschijnen, zonder U te bidden of zonder bijna op U te denken ! O mijn Zaligmaker! laat niet toe, dat ik alzoo ontbreke aan den eerbied en aan de liefde, die ik U verschuldigd ben , en die Gij zooveel te meer verdient, als Gij ü voor ons te meer vernedert.
489
21*
400 de navolging vak jesus christus.
4. Boezem mij de gevoelens van den Publikaan in, die zijne oogen niet tot zijnen God durft opheffen, omdat liij van droefheid en schaamte over zijne zonden doordrongen is; en van den verloren zoon , die, na zijne bedrevene buitensporigheden tot zijnen vader wederkeert, en maak, dat ik, zoo als zij, door uwe goedheid en door mijne droefheid in uwe genade hersteld worde.
5. 6 Mijne ziel! ziedaar uwen God, die voor n gestorven is, en dien gij ter dood gebragt hebt. — Hoe is het mogelijk, dat gij Hem uwe liefde en erkentenis onthoudt? O mijn hart! wees voor Jesus Christus gelijk de lamp, welke voor Hem brandt, en word, zoo als zij, in zijne tegenwoordigheid verteerd. Neen, ik wil van U, mijn\' Zaligmaker, niet vertrekken, zonder waarlijk bekeerd te wezen eu geheel aan ü toe te behoo-ren. Amen.
Over het vurige verlangen van sommige godvruchtigen naar het Ligchaam van Christus.
1. De Christen. — O hoe overyroot is ltd genoegen, Heer, dat Gij voor degenen, die U vreezen , bewaard helt! (1)
Wanneer ik aan sommige godvruchtigen denk, die. Hoer, met de grootste godsvrucht en liefde tot uw Sakrameut naderen, dan word ik dikwijls in mij zeiven verlegen en besehiamd, dat ik zoo laauw en koud tot uw altaar en de tafel der heilige Communie nader; dat ik zoo dor eu zonder aandoening des harten blijf; dat ik voor Ü, mijnen God, niet geheel ontstoken, noch zoo (1) Ps. XXX, 20.
VIERDE BOEK.
sterk getrokken en aangedaan word, als vele god-vruohtigen dit geweest zijn, die van overgroot verlangen naar de lieilige Communie en van gevoelige liefde des harten zieli niet van tranen konden bedwingen; maar te gelijk met den mond des harten en des ligehaams naar IJ, hunnen God, als de bron des levens, innig haakten, en hunnen honger niet anders konden stillen en verzadigen, dan nadat zij met alle verrukkingen geestelijk verlangen uw Ligehaam hadden ontvangen.
3. O waarlijk brandend geloof van dezelve, welk een duidelijk bewijs uwer heilige tegenwoordigheid is!
Want zij, wier hart jegens Jesus, die met hen verkeert, zoo hevig in hen brandt, erkennen waarlijk hunnen God in het breken des broods. (1)
Ach! dusdanige aandoening en godsvrucht , zoo groote liefde en vurigheid is dikwijls verre van mij.
Wees mij genadig, goede, beminnelijke en liefderijke .Tesus, en verleen uwen armen bedelaar, ten minste bij wijlen in de heilige Communie iets van die hartelijke aandoening uwer liefde te gevoelen, opdat mijn geloof worde gesterkt, mijne hoop op uwe goedheid toeüeme, en mijne liefde, als zij eenmaal volkomen ontstoken is, en het hemelsch manna geproefd heeft, nimmermeer verflaanwe.
3. Uwe barmhartigheid immers is magtig, om ook aan mij de verlangde genade mede te deelen, en mij, als de dag van uw welbehagen zal gekomen zijn, met den geest van vurigheid goedgunstig te bezoeken.
quot; (1) Luc. XXIV, 35.
491
493 BE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
Want, ofsclioon ik van zoo groot verlangen uwer zoo bijzonder goclvruchtigen niet brand , lieb ik nogtans door uwe genade eene begeerte naar dat groote brandende verlangen, terwijl ik bid en wensch, met al uwe zoo vurige minnaren deel te hebben en bij liun heilig gezelschap gerekend te worden.
OEFENING Om waardig de geestelijke Communie te doen.
De geestelijke Communie, welke de heilige Kerkvergadering van Trerite goedkeurt, aanraadt en den Christenen aanbeveelt, als eene vervanging van het sakramenteele en ligchamelijke ontvangen van Jesus Christus, kan ten allen tijde en op alle plaatsen geschieden, hetzij men zich in de tegenwoordigheid van het allerheiligste Sakrament des Altaars bevindt 01 van dit geluk beroofd is. Men kan ze op ieder uur van den dag doen, of na een\' Wees gegroet, hetwelk men ter cere van de heilige Maagd en Moeder Gods zal lezen, in vereeniging met de heilige gesteltenissen, waarin zij was, om Jesus Christus in haren kuisehen schoot te ontvangen. Men vormt in zijnen geest een eerbiedig aandenken aan onzen Heer in het allerheiligste Sakrament; men aanbidt Hem in hetzelve, en keert zijn hart tot Hem, gelijk Daniël het zijne tot den tempel keerde ; men geeft zich geheel aan Hem over, met het vurige verlangen Hem in het heilige Sakrament te ontvangen: en vermits men dit niet kan doen of hiertoe niet gesteld is, verzoekt men Hem hierin te voorzien, door de mededeeling van zijnen geest, in plaats van die zijns ligchaams.
Maar de geschiktste tijd orn. wel de geestelijke
VIERDE ROEK.
Communie te doen, is, nis men in het lieilig-e Misoffer tegenwoordig is, onder de Communie des priesters; want een Christen, alsdan met een levendig en dadelijk geloof in de tegenwoordigheid van Jesus Christus in het allerheiligste Sa-krament bezield, alsook met een vurig verlangen om zich innig met Hem te vereenigen, toont het eene en andere, met zich nederig in zijne tegenwoordigheid te verootmoedigen; en terwijl hij zich onwaardig kent om Hem wezenlijk te ontvangen, bidt hij Hem, door het geloof in zijnen geest te komen en te blijven, en in zijn hart, dooide liefde en erkentenis zijner goedheid, en van zooveel in hem te weeg te brengen, dat zijne ziel niet meer leve dan door en om God.
G E B E TX
6 Mijn liefderijke Zaligmaker! die het gedurige en innigste voorwerp van het verlangen der Patriarchen, der Profeten en van alle Heiligen des ouden Testaments waart, die onophoudelijk naar uwe menschwording zuchtten : kom in mijne ziel, die brandt door een heilig verlangen om U te ontvangen en zich met ü te vereenigen , als met den hersteller harer zaligheid en met den oorsprong van al hare goederen. Kom in mij de dwingelandij der zonde en eigenliefde vernietigen, om het rijk uwer genade en liefde in mij te vestigen. Ik doe mij zeiven regt, met mij onwaardig te oordeelen om wezenlijk uw Ligchaam en Bloed te ontvangen; maar bewijs mij barmhartigheid, met mij deelachtig te maken aan uwen geest en aan uwe deugden, door mijn verlangen om U te ontvangen.
Neen, mijn Jesns! ik kan U niet ontberen,
493
494 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
noch. zonder U leven; Gij alleen kunt mijn liart bevredigen en mij gelukkig maken. O Serafs, die zoo vurig verlangt U met Jesus Christus te vereenigen, en zulks door liet Sakrament niet kunt ten uitvoer brengen ; ik vereenig mij aan de vurigheid en zuiverheid uwer verlangens, om mij te vereenigen met denzelfden God, dien Gij met mij op het altaar aanbidt. Maar, Heer! kom Gij zelf mijn hart zuiveren van alle verkleefdheid aan de schepselen en aan mij zeiven, hetgeen al wat het is, slechts is om U te beminnen en U te bezitten. Gij alleen zijt voor dit hart genoeg , en al wat Gij niet zijt, is voor hetzelve ontoereikend. O beminnelijke God ! O minnende God ! O God van liefde! kan men U kennen zonder U te beminnen, en U beminnen, zonder door het verlangen te branden van U op aarde te ontvangen, en U in den hemel te aanschouwen en te bezitten? Amen.
VIJFTIENDE HOOFDSTUK.
Dat de genade der godsvrucht door ootmoedigheid en zelfverloochening verkregen wordt.
1. Christus. — Gij moet de genade der godsvrucht naarstig zoeken, verlangend vragen, geduldig en vertrouwend verwachten, erkentelijk ontvangen, ootmoedig bewaren, ijverig met dezelve medewerken, en aan God den tijd en de wijze der hemelsche bezoeking overlaten, tot dat zij kome.
Gij moet u dan voornamelijk verootmoedigen, als gij inwendig weinig of geene godsvrucht gevoelt; maar gij moet daarom niet al te neerslag-tigj noch te zeer bedroefd worden.
VIERDE BOEK.
God geeft meermaals op een korten oogenblik, wat Hij langen tijd geweigerd had : Hij geeft somwijlen op het einde, wat Hij in het begin van het gebed had uitgesteld te geven.
3. Indien de genade altijd spoedig werd gegeven , en naar wensch daar was, zoude het den zwakken mensch niet wel dragelijk zijn.
Daarom moet gij de genade der godsvrucht met een goed vertrouwen en een ootmoedig geduld afwachten. Schrijf het nogtans aan u zeiven eu aan uwe zonden toe, als zij niet wordt gegeven, of ook heimelijk wordt ontnomen.
Somtijds is het een gering iets, dat de genade belet en terughoudt; indien het nogtans gering, en niet veeleer groot moet genoemd worden, wat een zoo groot goed verhindert.
Hebt gij nu dit geringe of groote uit den weg geruimd en volkomen overwonnen, dan zal het-gene gij verzocht hebt daar zijn.
3. Immers, zoodra gij u van ganscher harte aan God overgeeft, en niet meer dit of dat naar uwen zin of wil zoekt, maar u volkomen aan Hem overlaat, zult gij u met Hem vereenigd en bevredigd vinden; wijl u niets zoo wel zal smaken en behagen, als het welbehagen van den goddelijken wil.
Al wie derhalve met een eenvoudig hart zijn inzigt naar boven tot God gerigt, en zich van alle ongeregelde liefde of afkeer omtrent eenig schepsel ontdaan zal hebben , die zal het meeste geschikt zijn om de genade te ontvangen, en de gaaf van godvruchtigheid verdienen.
Want daar geeft God zijnen zegen, waar Hij ledige vaten vindt.
En hoe volkomener iemand het aardsche ver-
495
490 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
laat, en lioe meer hij, door verachting; van zich zeiven, aan zich zeiven sterft, des te spoediger komt de genade, des te overvloediger wordt zij ingestort, en des tc hooger verheft zij het vrije hart.
4. Dan zal hij zien en overvloeijen en zich verwonderen, en zijn hart zal in hem verwijd worden (1), omdat de hand des Heeren met hem is , en hij zich geheel voor altoos in deszelfs hand gesteld heeft.
Zie, zoo zal de mensch, die uit geheel zijn hart God zoekt, en zijne ziel niet tot het ijdele gebruikt, gezegend worden.
Zulke verdient, in de heilige Communie, de groote genade der vereeniging met God te ontvangen, omdat hij niet naar eigene godsvrucht en vertroosting, maar, boven alle godsvrucht en vertroosting, naar de glorie en eer van God streeft.
OEFENING.
Iloe men zich moet bereiden om de eigene genade der hei-
lige Communie te ontvangen en daaruit nut te trekken.
Het doeleinde des goddelijken Sakraments is, ons met Jesus Christus innig te vereenigen, en in onze zielen als eene zedelijke menschwording van zijnen geest en van zijne deugden ie vormen, hetwelk de heilige Vaders dwingt dit aanbiddelijk Sakrament eene uitbreiding der menschwording te noemen; het is, om in ons het rijk zijner genade en zijner liefde te doen voortduren, en ons altijd te doen leven door een bovennatuurlijk en goddelijk leven in en door Jesus Chris-
(1) Isaias LX 5.
VIERDE BOEK.
tus. Dus is degenade, welke de heilige Communie in ons voortbrengt, overeenkomstig met liet doeleinde van dit Sakrament, dat wil zeggen, volgens hetgene Jesus Christus in het Evangelie er van zegt: 1. dat Hij ons in Hem doet blijven, met. in onze zielen het karakter zijner deugden te vormen en te prenten, zooals een zegel de trekken van zijne inëtsing op het was teekent; 3. dat Hij ons voor Hem en door Hem doet leven, dat is te zeggen, dat Hij ons alleen doet handelen om aan Hem te behagen en door den indruk zijner liefde; 3. dat Hij ons altijd doet leven door het leven der genade; zoodat de genade, die Jesus Christus ons door de heilige Communie mededeelt, is van zich in ons te vestigen, van ons in alles door Hem en voor Hem te doen handelen en te leven, en van ons eenwig te doen leven. Men moet zich bereiden om die genade en de drie uitwerkselen eener goede Communie te bekomen; 1. met zich af te scheiden van allen wil tot zonde; 2. met onophoudelijk aan zich zeiven te verzaken en te sterven; 3. met zich altijd in de getrouwheid zijner genade en in het bezit zijner liefde te houden.
o E B E D.
I. O mijn Jesus! hoe zeer ben ik beschaamd, zoo menigwerf tot de heilige Tafel genaderd te zijn en zoo weinig nut uit mijne Communiën getrokken te hebben; mij zoo dikwijls met eenen God gevoed en niet te min altijd als een mensch, en als een loom en vleeschelijk mensch geleefd te hebben! Vergiffenis, mijn Zaligmaker! vergiftenis voor de slechte voorbereidingen, met welke
497
-
498 BE NAVOLGING VAN JESUS CIIUISTUS.
ik tot de heilige Communiën genaderd ben, van ze zoo dikwijls niet eenen verstrooiden geest, met een aan de wereld en aan mij zeiven verkleefd liart ontvangen te hebben; van mij zoo weinig toegelegd te hebben ter bereiding om ze waardig te ontvangen, om TJ mijne dankzegging na dezelve te bewijzen en om er de vrucht uit te trekken, welke bestaat, in mij de getrouwheid en de vurigheid te hernieuwen.
2. O mijn Verlosser! hoe zeer moet ik niet vreezen, dat Gij mij eens de vruchteloosheid mijner Communiën zult verwijten ! Maar moet ik minder de regtvaardige verwijting vreezen, welke Gij mij zult doen , aangaande de verzuimenis mij in staat te stellen om dikwijls en waardig te communiceren? Ik vrees zeer veroordeeld te worden voor de vruchteloosheid mijner Communiën en voor de traagheid, waardoor ik mij er van verwijderd heb, en die mij zoo vele Communiën heeft doen verwaarloozen, waaraan Gij de beslissende genade mijner bekeering heehttet.
3. Ik wil mij dan voor de toekomst bereiden om wel te communiceren, door de afscheiding der zonde, en van de gelegenheid ze te bedrijven, alsook door de inwendige oefeningen van deugden, welke ik vóór, onder en na de heilige Communie zal verwekken. Maar ik wil ook niets verwaarloozen om nut uit mijne Communiën te trekken, met te doen wat mogelijk is om op mij zeiven te waken, met de vrijwillige gebreken te vermijden, met in alles voort te \'gaan om aan U te behagen, met getrouw te zijn aan mijne oefeningen, en kloekmoedig om mij zei ven te overwinnen en mij in te nemen; want dit zijn de ware vruchten eener goede Communie. Ver-
TIERDE BOEK. 499
gun mij de genade in dit punt te volbrengen , wat Gij mij gewaardigt in te geven. Amen.
ZESTIENDE HOOFDSTUK.
Dat wij aan Christus ouze behoeften moeten openleggen en zijne genade verzoeken.
1. De Christen. — O zoetste en minnelijkste Heer, wien ik thans verlang godvruchtig te ontvangen : Gij kent mijne zwakheid en den nood dien ik lijd; Gij weet, in hoe groote kwalenen ondeugden ik lig, hoe dikwerf ik bezwaard, bekoord, ontsteld en besmeurd word.
Ik kom totU om een geneesmiddel; ik smeek U om vertroosting en onderstand.
Ik spreek tot U, die alles weet, wien mijn gansch binnenste bekend is, eu die alleen mij volkomen kunt troosten en helpen.
Gij weet, welke goede hoedanigheden ik vooral behoef, en hoe arm aan deugden ik ben.
3. Zie, ik sta, arm en van alles ontbloot, voor U, om genade te verzoeken eu barmhartigheid af te smeeken.
Verkwik uwen hongerigen bedelaar, ontsteek mijn koud hart door het vuur uwer liefde, verlicht mijne blindheid door den glans uwer tegen-woordigheid.
Keer mij al het aardsche in bitterheid , alle bezwaren en tegenheden in geduld, al het ziu-nelijke en geschapene in verachting en vergetelheid.
Hef mijn hart naar den hemel tot U, en laat mij niet op de aarde zwerven.
Laat mij, van nu af tot in eeuwigheid, in U alleen smaak vinden; want Gij alleen zijt mijne
500 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
spijs en mijn drank, mijne liefde en blijdschap, mijn genoegen en al mijn goed.
3. O, mogtet Gij mij door uwe tegenwoordig-lieid gelieel ontsteken, verteren en in U veranderen, opdat ik, door de genade van innige vereeniging en door wegsmelting in brandende liefde, één geest met ü worde!
Laat mij niet ongespijsd en dor van U henen-gaan; maar handel met mij goedgunstig, gelijk Gij met uwe Heiligen meermaals verwonderlijk gehandeld hebt.
Zonde het te verwonderen zijn, zoo ik door U geheel vurig werd en in mij zoeven bezweek, daar Gij een vuur zijt, dat altoos brandt en nimmer verdooft; eene liefde, die het hart zuivert eu het verstand verlicht?
OEFENING.
Van dit eu het volgende hoofdstuk.
De Heiland, na met zijne woorden onderwezen, met zijne voorbeelden geleerd en door zijne genaden de wezenlijke en noodzakelijke deugden ter zaligheid van eencn Christen verdiend te hebben , heeft het allerheiligste Sakrament des Altaars willen instellen, om ze zelf in onze harten te drukken. Onder deze christelijke deugden is eene der eerste de ootmoedigheid, waarvan Jesus Christus ons een allerschoonst voorbeeld geeft in het allerheiligste Sakrament : want Hij blijft hierin verborgen, vernietigd en onbekend. Gedurende zijn leven waren al de volmaaktheden zijner Godheid verborgen en als in zijne menschheid vernietigd; maar in het allerheiligste Sakrament is zijne menschheid zelve nog voor onze oogen
VIEUBE BOEK.
bedekt,, en niets vertoont er zicli van eenen God-menscli, dan aan de oogen van ons gelooi. Ziedaar lietgenc wij op de wereld moeten wezen, en waarin wij die ootmoedigheid en vernietiging van Jesus Cliristns in het allerheiligste Sakrament moeten navolgen : 1. het verborgen en verworpen leven beminnen; 3. den lot\', de achting en de eer vlugten en versmaden, en de versmading gaarne ontvangen als eene zaak, die aan zondaars, als wij, verschuldigd is; 3. trachten wel te leven, zonder het te willen schijnen, en onze werken doen, niet om van de menschen gezien en geacht te worden, maar alleen om aan God te behagen; 4. overtuigd zijn, dat de mensch God niet voortreffelijker kan eeren, dan met zich voor Hem te vernederen en te verootmoedigen; 5. wijken voor de oploopende menschen, om den vrede te behouden; 6. nooit uit mensche-lijk opzigt voortgaan , maar door den indruk van eene eerbiedige vrees , die men voor God moet hebben; 7. noch goed van zich zei ven, noch kwaad van anderen zeggen.
3. De Zoon Gods geeft ons nog, in het allerheiligste Sakrament des Altaars, het voorbeeld eener volmaakte gehoorzaamheid en verduldigheid, die wederstaat aan al de beleedigingen, welke Hij in hetzelve ontvangt, door eene naauwkenrige, volstandige en wonderdoende gehoorzaamheid aan den priester, met op het altaar tegenwoordig te komen, zoodra de woorden der Consecratie gesproken zijn, en er te verblijven tot dat de mensch verlangt Hem in zijn hart te ontvangen. O groote God, wiens kenteeken en aandeel de onafhankelijkheid en opperheerschappij zijn : welke schaamte voor ons, te zien, hoe groote
501
502 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
God Gij ook zijt, dat Gij zonder uitstel aan eenen menscli gehoorzaamt, terwijl de menscli weigert of uitstelt zijnen God te gehoorzamen.
O mijn Zaligmaker! Ik wil dan voortaan, om uwe volmaakte gehoorzaamheid in het allerheiligste Sakrament te eeren en na te volgen, spoedig, edelmoedig en volstandig aan alles gehoorzamen , wat Gij mij door uwe ingevingen, door mijne oversten en door mijne pligten zult gebieden.
3. Eindelijk, Jesus Christus leert en boezemt ons het geduld in, met hetzelve in het allerheiligste Sakrament des Altaars uit te oefenen, alwaar Hij het voorwerp is van de versmading en de onzedigheden der stervelingen, van de ver-getenheid der Christenen, van de onverschilligheid eener menigte harten, die weinig aan Hem, veel aan de wereld, en geheel aan zich zeiven toebehooren; alwaar Hij zich blootgesteld ziet aan slechte of vruchtelooze communiën van zoo vele zielen, die een leven leiden, of wel gansch strafbaar door de gewoonte en gelegenheid der doodzonde, of geheel vruchteloos voor den lie-mel. Hij verdraagt nogtans deze beleedigingen met ecu onverwinnelijk geduld, en verdraagt ze alzoo, om ons te leercn en aan te moedigen, gelaten de tegenspraak en de beleedigingen te verdragen.
4. o Mijn Jesus, Slagtoffer onzer zaligheid en onzer zonden! moeten wij dan dagelijks door onze onzedigheden, onze verstrooijingen en ongodsdienstigheden de beleedigingen hernieuwen, welke Gij op het kruis hebt ontvangen, en die zelfs hernieuwen op het aanzien van dien staat, waarin Gij voor ons het kruisoffer hernieuwd? Vergif-
VIERDE BOEK.
feuis, mijn .Tesus! vergiffenis -voor al de onge-voeligheden, onverscliiUiglieden en ongodsdiens-tigheden, waarmede wij tot de heilige Communie zijn genaderd, wij, die altijd liet gebod des Evangelies hebben gevolgd van ons te verzoenen voor de heilige Communie; vergiffenis nog voor onze onverduldigheden en oploopendheden, die door onze communiën in ons niet veranderd zijn, omdat wij er geen nut uit trekken. Gedoog niet, dat onze tong, die als het rustaltaar van uw heilig Ligchaam is, en die zoo dikwijls met nw Bloed is geverwd geweest, het werktuig onzer gramschap en lastertaal zij. Wel hoe. Heer! Gij, die gedurende nw leven de ongeneeslijkste ziekten hebt genezen, zult Ge den vloed onzer tong niet tegenhouden, met haar aan te raken om in ons hart over te gaan? Ja, mijn Zaligmaker! om nut uit mijne communiën te trekken, wil ik niets meer zeggen als mijn hart ontsteld is, en in de gelegenheid een woord voor eenen God opofferen, die voor mij al zijn bloed heeft ten beste gegeven.
Gebed om de vrucht eener goede Communie te bekomen.
Mijn Jesus! geef aan alle zielen, die tot de heilige Tafel naderen, eene volstandige kloekmoedigheid om zieh te overwinnen, eene naauw-keurige getrouwheid om aan uwe genade te beantwoorden , de voorzigtigheid in de tong, de ingetogenheid des geestes, en de volheid uwer liefde in het hart. Uw belang en uwe verheerlijking is er in gelegen, ons aan uwe heerschappij te onderwerpen en aan uwe grootheid op te offeren. Gedoo«\' niet, dat onze harten, de
503
504 de navolging van jestjs christus.
overwinning mver genaden zijnde, U ontsnappen, en zicli ooit van U verwijderen.
Maak ü meester van onze liartstogten, en wees de God van onze zielen; geef dat wij, in en na de Communie, in ons liet rijk uwer opperlieer-soliappij door onze onderwerping, van uwe goedheid door ons vertrouwen, en van uwe genade door onze getrouwlieid vestigen. Amen.
ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.
Over de brandende liefde en het lievige verlangen om Christus te ontvangen.
1. De Christen. — Met de meeste godvrucli-tiglieid en eene brandende liefde, met al de aandoening en vuriglieid des harten, verlang ik U, Heer, te ontvangen, gelijk vele heiligen en god-vruehtige personen, die door heiligheid van leven U ten hoogste behaagden en de vurigste godsvrucht hadden, in de heilige Communie naar U verlangd hebben.
O mijn God, eeuwige liefde; al mijn goed, eindeloos geluk! ik begeer ü te ontvangen met het hevigste verlangen en den grootsten eerbied, dien ooit een der Heiligen heeft gehad en heeft kunnen gevoelen.
3. En hoezeer ik onwaardig ben, al die gevoelens van godsvrucht te hebben, oft\'er ik U niettemin al de aandoeningen mijns harten, even als hadde ik alleen al die U zeer aangename en vurige verlangens.
Daarenboven al wat een godvruchtig gemoed kan denken en verlangen, dit alles bied en offer ik U met den meesten eerbied en de innigste senesenheid.
VIERDE BOEK.
Ik wil niets voor mij zeiven behouden, maar mij en al liet mijne aan U gewillig en volgaarne opofferen.
Heer! mijn God, mijn Scliepper en mijn Verlosser! ik verlang U heden, niet zulke aandoening, eerbied, lof en eer, met zulke dankbaarheid, waardigheid en liefde, met zulk geloof, hoop en zuiverheid te ontvangen, als uwe allerheiligste Moeder, de roemrijke maagd Maria, U ontving, toen zij den engel, die haar het geheim der menfchwording boodschapte, ootmoedig en godvruchtig antwoordde : zie de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede vólgens uw woord (1).
3. En gelijk uw gelukzalige voorlooper, de voortreffelijkste der Heiligen, Joannes de Dooper, toen hij nog in den moederlijken schoot was besloten, in uwe tegenwoordigheid, door eene blijdschap van den H. Geest opsprong; en naderhand, als hij Jesus onder de menschen zag ver-keeren, zich diep vernederde en met godvruchtige aandoening zeide : de vriend des bruidegoms, die hij hem staat en hem hoort, verheugt zich groote-lijks om de stem van den bruidegom; (3) insgelijks wensch ik ook door groote en heilige begeerten ontvlamd te worden, en mij zei ven uit geheel mijn hart aan U op te dragen.
Weshalve ik U de innige vreugde, de vurige aandoeningen, de geestelijke verrukkingen, de bovennatuurlijke verlichtingen en hemelsche beschouwingen van alle godvruchtige harten, met alle deugden en lof die U van eenig schepsel in den hemel en op de aarde is gezongen en zal gezongen worden, voor mij en al degenen, die
(1) Luc. 1, 33.
(2) Joan. Ill, 29.
gt; 22
505
506 de navolging van jesus christus.
in zijn gebed zijn aanbevolen, opdraag en aanbied, opdat Gij van allen waardig geprezen en in eeuwigheid verheerlijkt moget worden.
4. Heer, mijn God! ontvang mijne wenschen en begeerten, ü oneindigen lof en eer te geven, die U volgens uwe onuitsprekelijke grootheid te regt toekomen.
Zulke hulde bied ik U, en verlang ik U eiken dag en oogenblik aan te bieden; en om ü te zamen met mij dank en lot\' te betuigen, noodig en smeek ik al de hemelsche geesten en al uwe geloovigen.
5. l)at alle volken , geslachten en tongen U loven, en uwen heiligen en allerzoetsten Naam met de grootste verheuging en eene brandende godsvrucht verheerlijken.
Dat allen, die uw allerverhevenst Sakrament eerbiedig en godvruchtig vieren en met een volkomen geloot\' ontvangen, verdienen bij U genade en barmhartigheid te verwerven, en dat zij voor mij, zondaar, ootmoedig bidden.
En als zij de gewenschte godsvrucht en de zalige vereeniging met U verkregen hebben, en, wel getroost en wonderlijk verkwikt, van de heilige en hemelsche tafel terugkeeren, dat zij dan zich gewaardigen, aan mij, behoeftige, te gedenken.
oefening. Dezelfde als van het voorgaande hoofdstuk, bladz. 498.
vierde boek.
ACHTTIENDE HOOFDSTUK,
Dat de measch geeu weetgierige navorscher Tan dit Sakrament, maar een ootmoedige navolger vau Christus moet zijn, met zijn verstand aan het geloof te onderwerpen.
1. Christus. — Gij moet u van eene weetgierige en nnttelooze navorsching wegens dit ondoorgrondelijk Sakrament wachten , zoo gij niet in den afgrond van twijfeling wilt verzinken.
Wie een navorscher der Majesteit is, die zal van de glorie onderdrnJd worden. (I)
God kan meer uitwerken, dan de menseli kan begrijpen.
Te dulden is een godvruchtig en nederig onderzoek der waarheid, dat altoos bereid is, om zich te laten onderrigten, en tracht daarin volgens de gezonde gevoelens der H. Vaders voort te gaan.
3. Zalig is de eenvoudigheid, die de moeije-lijke paden der vraagstukken verlaat, en den gelijken en vasten weg van Gods geboden volgt.
Velen, daar zij te hooge dingen wilden na-vorschen, hebben de godsvrucht verloren.
Geloof en een regtzinnig leven, geen verheven begrip noch grondige kennis van Gods geheimen, worden van u vereischt.
Indien gij hetgene onder u is, niet verstaat noch vat, hoe zult gij hetgene boven u is begrijpen ?
Onderwerp n aan God, en verneder uw verstand onder het geloof, en het licht der wetenschap zal u medegedeeld worden, gelijk het u nuttig en noodig zal zijn.
(1) Prov. XXV, 27.
507
508 DE NAVOLGING VAN JESUS CHUISTÜS.
3. Eenigen worden wegens liet geloof en dit Sakrament hevig bekoord : dan dit moet hun niet, maar veeleer den vijand geweten worden.
Laat er u niet aan gelegen zijn, twist niet met nwe gedachten, en antwoord niet op de betwijfeling, welke door den duivel wordt ingegeven; maar geloof aan Gods woorden, geloof aan zijne Heiligen en Profeten, en de booze vijand zal van u wegvlugten.
Immers, de ongeloovigen en zondaars, welke hij toch zeker heeft, bekoort hij niet; maar de godvruchtige geloovigen bekoort en kwelt hij op velerlei wijzen.
4. Ga dus met een eenvoudig en onwankelbaar geloof voort, en nader tot dit Sakrament met ootmoedige eerbiedigheid.
Al wat gij niet kunt begrijpen, laat dit gerust aan een almogenden God over.
God bedriegt u niet: wie te veel op zich zel-veu betrouwt, die wordt bedrogen.
God wandelt met de eenvoudigen, veropenbaart zich aan de ootmoedigen , geeft begrip aan de kleinen, opent den zin aan zuivere zielen, en verbergt zijne genade voor de weetgierigen en hoovaardigen.
De menschelijke rede is zwak en kan falen ; doch het ware geloot kan niet falen.
5. Alle rede en natuurlijke navorsching moeten hot geloof volgen , en hetzelve niet voorafgaan , noch krenken.
Want het geloof en de liefde munten hier v oral uit, en werken in dit allerheiligste en verhevenste Sakrament op verborgene wijzen. _
God, die eeuwig, onmeetbaar en oneindig magtig is, heeft in den hemel en op de aarde
VIERDE BOEK.
groote en ondoorgrondelijke dingen uitgewerkt; en deszelfs wonderen zijn onnaspeurlijk.
Indien Gods werken dusdanig waren, dat zij door menschelijke rede gemakkelijk konden begrepen worden, zou men dezelve niet wonderbaar en onuitsprekelijk moeten lieeten.
O E F E N I N G.
Het geloof doen zegepralen over de zinnen en over de rede, met vastelijk te pelooven, en ootmoedig het Ligchaani en Bloed van Jesns ChnVus in het allerheiligste Sakraraent te ontvangen.
1. Dit zeker grondbeginsel aangenomen zijnde, dat God meerdere dingen kan doen dan de mensch. kan begrijpen; dat het verstand van den meuseli kan bedrogen worden, maar dat het geloof ons niet kan bedriegen; en dat wij eindelijk .Fesus Christus en zijn woord moeten gelooven, als Hij aan zijne Apostelen zegt; Dit is mijn TAgchaam. hetwelk voor n zal geleverd worden; dit is mijn Bloed, dat voor u zal vergoten worden, moeten wij zonder twijfel de wezenlijke tegenwoordigheid van het Ligchaam en Bloed van Jesns Christus in het allerheiligste Sakrament des Altaars gelooven; en zonder de verborgenheid van dit geheim te willen doorgronden , dat voor het verstand onbegrijpelijk en voor den geest van den mensch ondoorgrondelijk is, moet het geloof de gebreken onzer zinnen vervangen, en, ons bevredigendé met te denken dat God dit heeft kunnen doen, en Hij ons verklaard heeft het gedaan te hebben, moeten wij ons alleen bezig houden met Jesus Christus, in het aanbiddelijk Sakrament des Altaars, te vereeren en te ontvangen.
2. Welk geluk alzoo, in de geheimenis van
509
510 DE NAVOLGING VAN JESUS CHRISTUS.
ons geloof, even als in al de andere van onze godsdienst, al liet liclit van liet men schalij ke verstand te mogen offeren voor de waarheid van het Woord Gods, alsook al de verkleefdheid van \'s mensclien hart, voor de oneindige liefde welke de Zaligmaker ons toont in de instelling en het gebruik van het allerheiligste Sakrament; in hetwelk Hij, volgens den H. Bernardus, geheel liefde voor ons is ; waarin Hij, volgens de heilige kerkvergadering van Trente, al de schatten zijner liefde in onze harten uitstort, maar van eene milddadige, gren-zelooze liefde, welke Hem opwekt om er zich geheel in ten beste te geven. Want het js, zegt de heilige tekst, in dit Sakrament, hetwelk Hij op liet einde zijns levens heeft ingesteld, dat Hij ons de aandoenlijkste en wezenlijkste teekens zrner liefde heelt gegeven, door zich innig met ons is vereenigen , om van nu af bezit te nemen van onze harten, en ons hierdoor een onderpand te geven van het bezit, hetwelk Hij in eeuwigheid er van zal nemen.
3. Ziedaar de wonderbare iuzigteu van Jesus Christus in het allerh. Sakrament! Het is aan ons, te trachten hieraan te beantwoorden, door een waardig en dikwijls herhaald gebruik van hetzelve. Een opregt en eerbiedig geloof, een christelijk en van de wereld afgescheiden leven, eene groote ootmoedigheid, eene eenvoudige buigzaamheid om te gelooven, eene werkende gehoorzaamheid om niet aan Jesus Christus te weigeren het-gene Hij van ons verzoekt, als Hij doov het heilige Sakrament in onze zielen komt; eene opotfe-ring van geheel ons zeiven, om zijne vernietigde grootheid te eeren en de vurigheid zijner liefde te erkennen ; ziedaar al wat Hij van ons verzoekt, en al wat wij moeten doen om ons iu dit Sakrament
VIERDE BOES.
wel te bereiden en er nut uit te trekken. Maar laat ons altijd indachtig wezen, dat Hij ter voorbereiding tot de Communie niet datgene verzoekt, wat er liet uitwerksel van is, en dat, voor zoo veel wij daartoe naderen met een opregt voornemen om ons te bekeeren, te kennen gegeven door eene goede biecht eu door eene vaste hoop, dat Jesus Christus ons door zijne tegenwoordigheid in zijne genade en liefde zal behouden, wij ons moeten opwekken om dikwijls met vertrouwen de H. Communie te ontvangen, om in ons den moed te doen ontstaan en te behouden ons zeiven te overwinnen, de getrouwheid in onze godvruchtige oefeningen, de volharding in de genade en in de liefde van God, die het ware uitwerksel eener goede en dikwijls herhaalde Communie zijn.
GEBED TOT JESUS CHRISTUS.
Om van zijne goedheid te bekomen, de in dit boek vervatte oefeningen in het werk te mogen stellen.
Mijn Zaligmaker! Gewaardig dat ik TJ met eerbied opdrage de heilige oefeningen van het Boek uwer Navolging , die Gij mij hebt inge-gegeven om bij dezelve gevoegd te worden, om alle Christenen te leeren en op te wekken, dat zij zich toeleggen om U te kennen, U te beminnen en U te volgen; om zich tt vereenigen met al de heilige geneigdheden uws harten en in al deze geheimen; om de leeringen des Evangelies in het werk te stellen, en om uwe deugden te mogen navolgen: want het is hierin, zoo als Gij zegt, dat geheel het geluk van den Christen en al de verdiensten des christelijken levens bestaan.
Ik bid u, o allerheiligste Maagd! Moeder van
511
512 DTï NAVOLGING VAN JESUS CHUISTUS.
mijnen God en Zaligmaker, die genade voor mij te bekomen , alsook voor lien, welke de oefeningen van liet Boek der Navolging mvs Zoons znllen lezen , en aan allen door uwe voorspraak een vroom leven, eeuen zaligen dood en eene gelukkige eeuwigheid te bezorgen. Amen.
4quot;i=£=a
Volgorde of indeeling der Leering van het Boek der Navolging.
JEeu bemerkt eene nlgemeene en natuurlijke in-deeling in geheel dit boek; want het begint van den eersten trap of de onvolmaakte navolging van Christus, en klimt allengs op tot den hoogsten.
Het handelt vooreerst, en wel in de eerste twee boeken, van den zuiverenden weg, die het beginsel en de grondslag is der volmaaktheid; en stelt hier den Meester van het geestelijk leven als sprekende en leerende; want dit leven gaat niet zoo hoog, dat het don goddelijken Meester zoude noodig hebben, en de Leerling is nog zoo onwetend in de geestelijke zaken , dat het hem meer betaamt te hooren en te luisteren, dan te vragen en te spreken.
Daarna handelt dit boek van den verlicldenden weg, welke een geheel geestelijk on der wijs behelst; en daarom wordt hier, namelijk in het derde boek, Christus voorgesteld, als sprekende tot den menseb, omdat daar leeringen gegeven worden, die God waardig zijn,en de leerling, nu gevorderd zijnde, hoort niet alleen deze goddelijke leeringen, maar hij volbrengt ze ook met werken. Doch terwijl hij hierin groote bekoringen en moeijelijk-heden te verdragen heeft, neemt hij zijne toevlugt tot God, Hem nu genade en hulp, dan weer raad vragende, of Hem om vergiffenis biddende.
Ten derde handelt dit boek van den vereenigen-den weg, en dit is het vierde boek , waarin de ziel met God vereenigd wordt, hetgeen het allermeest geschiedt door de heilige Communie.
32*
kjgt;
INDEELING DEK LEERING
VAN DEN ZUIVE REN DEN WEG.
Om nu tot elk dezer drie we ff en in het bijzonder te komen, verdeelt het boek den Huiverenden weg in twee deelen. liet eerste hoek handelt geheel over de beginselen van den zuiver enden weg , begrepen in vijf trappen of hoofdstukken.
1° Wat liet is ; Christus navolgen. In de lioofdstukken 1, 2, 3, 4.
2°. Dat men, om niet te dwalen in de navolging , eenen meester of leidsman moet hebben. Hoofdst. 5, 6, 7, 8, 9, 10.
3°. Terwijl de meester niet baat, wanneer de leerling de begeerte niet heeft om te leeren, zoo wordt in hem opgewekt de begeerte om zijne kwade driften te overwinnen. Hoofdst. 11, 13, 13, 14.
4°. Uit deze begeerte en overwinning volgt een krachtig voornemen van niet te zondigen. Hoofdst. 15, 10, 17, 18, 19, 20.
5°. Dit voornemen wordt versterkt door de vreeze Gods in de vermorzeling des harten. Hoofdst. 21, 22, 23, 34, 35.
Het tweede boek behandelt geheel den suiveremden weg, over den voortgang , voor de gevorderden in dit leven.\' Het wordt begrepen in vier andere trappen of hoofd-stiikken.
1°. Uit de vreeze Gods komt voort, dc haat dei-wereld, die tegen God strijdt. Hoofdst. 1, 2.
2°. De wereld veracht zijnde, vervolgt zij den dienaar Gods, welke, om zieli te behouden, het geduld in den tegenspoed en dc vervolgingen noodig heeft. Hoofdst. 3, 4, 5, 6.
3°. Diegene, welke deze tegenspoeden en ver-
514
VAN DIT BOEK.
drukkingen kloekmoedig lijdt, vloeit over van liefde tot Christus en in zoetheid des gemoeds. Hoofdst. 7,8, 9, 10, 11.
4°. Doch hij moet zich in dit leven eerder tot den weg des kruises eu van Christus begeven , dan tot de vertroostingen; eu daarom wordt hier geleerd, den weg van het kruis en van de versterving te verkiezen, welke het einde eu de voltrekking is van het zuiverende leven. Hoofdstuk. 13.
VAN DEN VERLICHTEN DEN WEG.
Se verlichtende weg, waarover geheel het derde hoek handelt, bestaat gansch in de navolging van Christus, welke om volmaakt en volkomen zuiver te ziin, noodin heeft ;
l». De znmenspraken met God, en de inwendige verkeering in het gebed. Hoofdst. 1, 3.
3°. Uit deze verkeering volgt eene vurige liefde van ootmoedigheid. Hoofdst. 3.
3°. De ootmoedigheid verfoeit alle geveinsdheid, en brengt de zuiverheid des harten, en de opregtheid mede. Hoofdst. t.
4°. De opregtheid openbaart zich in de liefde Gods en des naasten. Hoofdst. 5, fi.
Squot;. Uit deze liefde volgt de haat van zich zeiven, en de oefening van boetvaardigheid. Hoofdstuk 7, 8 , 9, 10.
6°. Opdat deze oefening niet hindere, moet zij gematigd worden door de begeerte van den wil Gods te volbrengen. Hoofdst. 11, 13.
7°. Opdat iemand dien wil volbrenge, omhelst hij de gehoorzaamheid met grooten vlijt. Hoofdstuk 13, 14.
8°. Deze gehoorzaamheid kan niet volmaakt
515
INDEKLING DER LEEKING
zijn, tenzij men onverschillig is in alle dingen. Hoofdst. Is tot 22.
9». Uit deze onverschilligheid volgt een gedurige vrede der ziel. Hoofdst. 23 tot 31.
10°. Uit dezen vrede volgt de vrijheid des geestes. Hoofdst. 33 tot 47.
11°. Uit deze vrijheid des geestes volgt, het verlangen om naar Christus te vliegen, het juk des ligchaams af te leggen en tot de gelukzaligheid te komen. Hoofdst. 48 tot 53.
12o. Dit niet kunnende geschieden , zoo verlangt de ziel de eenzaamheid, en is begeerig, om alleen zijnde, met God te verkeeren; zij vraagt ook de verachting van alle geschapene dingen. Hoofdst. 53, 54, 55.
13°. In deze eenzaamheid zoekt zij niet nu gelukzalig te zijn, maar wel den medegezel van het lijden en kruis van Christus , die door het kruis tot zijnen Vader is opgeklommen. Hoofdstuk 5fi, 57, 58.
14°. Met dezen hoopt zij vereenigd te zijn, niet door hare verdiensten, maar door de genade en barmhartigheid van God; want hoe heilig ook iemand zij, hij moet al zijne hoop stellen op dc genade en barmhartigheid Gods : en dat is het einde van alle volmaaktheid. Hoofdst. 59.
VAN DEN VERF,ENIGENDEN WEG.
De vereenigende weg bestaat in de volmaakte vereeni-ging met God, welke het allermeest bekomtn wordt door het ontvangen van het heilig Sakrament, waartoe ver-eischt wordt eene drievuldige voorbereiding.
1. De verder afgelegen bereiding. 2. De nabij gelegene, 3, En die, welke gepaard is met de
VAN TOT BOEK. 517
heilige Communie. Elke derlinlve behelst drie deelen, te weten :
De verder af gelegene hereiding bestaat, ten lem de kennis van zijne eigene verworpenheid en de allergrootste eerbiedigheid tot dit heilig Sakra-ment. Ten 2° in de kennis van zijne eigene onvolmaaktheid en de dankzegging voor zulke groote weldaad. Ten 3e in het verlangen om Christus te ontvangen in het huis zijns harten. Van Hfd. 1. tot 6.
Be nabij gelegen bereiding bestaat, ten le in het onderzoek des gewetens, de biecht en het goed voornemen. Ten 2ein de opdragtvan zich zeiven, en de overgeving in den wil Gods, gelijk Christus gedaan heeft aan het kruis. Ten 3e in de begeerte niet alleen van te communiceren, maar om dikwijls te commnnnieeren. Hoofdst. 7 tot 11.
De derde hereidmg bestaat, ten le in het zuiveren van alle onze gedachten en aangelegenheden ; daartoe helpt, zich vergaderd te houden niet alleen vóór, maar ook na de communie, hetgeen de mensch niet doen kan dan door de genade. Deze genade vraagt hij vuriglijk; namelijk om met God vereenigd en in hem verslonden te zijn, zoo als vele heilige mannen, die met groote godsvrucht hebben gecommuniceerd, terwijl zij hunne groote begeerte en geestelijken honger niet konden verzadigen, dan door Christus te ontvangen. Hoofdst. 12, 13, 14.
Ten 2® bestaat deze derde voorbereiding, in do genade der godvruchtigheid te verzoeken, geduldig te verwachten, met dankbaarheid te ontvangen , ootmoedig te bewaren en naarstig met dezelve mede te werken; aan God den tijd en de
518 INDEELING DEE LEEUING VAN DIT BOEK.
wijze zijner bezoeking aanbevelende, die dezelve dan eens lang uitstelt of op eenmaal geeft. Hfd. 15.
Deze voorbereiding kan demensehuit ziehzelven niet hebben. Hij móet God vragen, dat Hij liem, hongerigen bedelaar, spijze en met liet goddelijk vnnr wil ontstcke, hem met zijne klaarheid verlichte, en voor hem alle tijdelijke zaken in bitterheid en allen tegenspoed in verduldigheid verandere. Hoofdst. 16.
Ten 30 bestaat zij, in een uitvloeisel van liefde, waardoor de ziel, ontstoken zijnde, wenscht te communiceren met die voorbereiding, waarmede de heiligen hebben gecommuniceerd; ja met die begeerte, dien eerbied, lof, eer, dankbaarheid, geloof, hoop, liefde, ootmoedigheid en zuiverheid , met welke de heilige Maagd het eeuwig Woord in haren schoot heeft ontvangen. Hoofdst. 17.
Na deze zoo groote liefde volgt eene zware bekoring, om Gods geheimen nieuwsgierig te willen onderzoeken, waardoor velen de godvruchtigheid hebben verloren; doch bij diegenen, welke door het geloof en de ootmoedigheid overwonnen zijn, daalt God zoetelijk in de ziel en wordt met haar vereenigd. Het ware te vergeefs, te willen zeggen, hoe en wat God uitwerkt in zulk eene ziel; het is genoeg aan te toonen, op welke wijze de mensch tot deze vereeniging komt. Hoofdst. 17 eu 18.
Men ziet hieruit de schoone orde, die Thomas a Kempis in zijne leering houdt, en de manier en de wegen, op welke en door welke God eene ziel geleidt tot het geestelijke leven, tot de volmaaktheid en tot Hem.
BEHELZENDE VEKSCHEIT)ENE ZOO ALGEMHENE ALS BIJZONDERE GHONDUEGELS EX ZEDELESSEN.
Getrokken uit de werken van den H. Franciscus
Christelijke zedelessen jegens God.
I. Men mag nooit vau God noch van de goddelijke zaken zonder achting en oplettendheid spreken, maar altijd met groote achting en nederig gevoelen.
II. Men vraagt ons geheime en krachtige middelen om voortgang te doen in de volmaaktheid. Doch ik ken geene andere, dan God te beminnen. God lief te hebben uit ganscher harte, en den naaste als zich-zelven.
III. Aan wien God alles is, aan zulk eenen is de wereld een niet.
IV. Men moet Gods oordeelen vreezen zonder den moed te verliezen, en bemoedigd zijn zonder op zich te steunen.
V. Het beste middel om eenvoudig te worden, is, zijn hart met God, die een allereenvoudigst Wezen is, te vereenigen.
VI. Keer uw gelaat gestadig tot God, en tot u zeiven, en gij zult God nooit zonder goedheid, noch u zeiven zonder ellende vinden.
VII. Men moet iu al zijne werken niets anders betrachten dan wat God wil, en als men hetzelve kent, met blijdschap, of ten minste met mannenmoed trachten uit te werken, ja zelfs dien wil van God beminnen.
VUL Men moet in het gebed volharden, hetzij met God aan te zien, of eenige andere zaak om God, hetzij met Hem aan te spreken zonder bemerkingen, eenvou-diglijk blijvende waar hij ons gesteld heef;, gelijk een ongevoelig beeld op zijne plaats.
BIJVOEGSEL.
IX. Acht nooit eenige zaak, dan volgens de wijze, waarop zij aan God behaagt.
X. Laat ons zijn hetgene God wil, als wij maar aan Hem behagen : maar laat ons nooit togen zijnen dank zijn hetgene wij willen.
XI. Ik ben, zal zijn, en wil immer aan de goddelijke besturing onderdanig wezen, zonder dat mijn eigene wil daar eenig ander deel in neme dan dien te volgen.
XII. God heeft geen behagen dan in de harten, die vernederd zijn door ootmoed en uitgebreid door liefde.
XIII. Ik kan niet dulden, dat men zegt : men moet liever dit dan dat doen, wijl dit grootere verdienste in zich besluit : men moet alles ter eere van God verrigten.
XIV. Men mag zich in de beproevingen niet ontstellen , maar vastblijven in de welgeplaatste en zoete overgeving aan Gods wil.
XV. Het groote voordeel der zielen in het oefenen der deugd, is niet gelegen in veel op Goc\'. te denken, maar in Hem veel te beminnen.
XVI. Overdenk dikwijls, dat God in het midden van uw lijden u met een minnelijk oog aanschouwt, om te zien, hoe gij u in zijnen wil gedragen zult : oefen u dan ten tijde der beproevingen met genoegen in zijne liefde.
Christelijke zedelessen jegens onze naasten.
I. De ziel van onzen naaste is als de boom der kennis van goed en kwaad; het is in ons op groote straf verboden de hand daaraan te slaan, om die te ver-oordeelen, dewijl God dat oordeel aan z\'ch gehouden heeft.
II. Het is eene geestelijke ouregtvaardigheid het onze te verbeteren.
III. Als men den naaste vermaant, om datgene te doen, wat men zelf niet doet, moet men spreken als
520
BIJVOEGSEL.
afgezanten van God, die in zijnen, en niet in hunnen eigen naam bevelen.
IV. Aanzien wij onzen naaste met een eenvoudig oog, zonder te willen onderzoeken wat hij doet, of wat er van hem zal geworden.
V. Handelen wij gelijk de bijen, die honig uit alle bloemen zuigen; dat is : laten wij onze oogen slaan op de goede begaafdheden van onzen naaste, en ons bevlijtigen om die na te volgen.
VI. Indien wij eenige gebreken in hem bemerken, laat ons die aanzien met medelijden, en trachten wij ze te verbeteren.
VIL De vriendschap tot den naaste moet op de liefde gegrond zijn, en alsdan zal zij veel vaster staan da^n alles, wat op vleesch en bloed of menschelijk ontzag gebouwd is.
VIII. Wij moeten elkander beminnen op deze wereld, gelijk wij elkander in den hemel zuilen beminnen.
IX. De Heidenen beminnen degenen, die hen beminnen : maar de Christenen moeten ook diegenen liefde bewijzen, die hen niet beminnen.
X. Wij kunnen nooit onzen naaste te zeer beminnen, noch de rede hierin te buiten gaan; maar wij kunnen hem quot;nel uitwendig eene al te groote liefde bewijzen.
XI. Wij moeien onzen naaste niet beminnen uit genegenheid, noch omdat hij goed is, of hoop geeft van goed te worden; maar voornamelijk omdat zulks Gods wil is.
XII. Het verdragen der gebreken van onzen naaste is een dor voornaamste deelen van de liefde, die wij hem schuldig zijn.
XIII. Onze Zaligmaker heeft van zijn dierbaar bloed, hetwelk Hij aan het kruis vergoten heeft, eenen heiligen en krachtigen mortel gemaakt, om de steenen zijner heilige Kerk, dat is, de geloovigen, ouder elkander te vereenigen, in een te smelten, en als één te maken.
XIV. Wij moeten onzen naaste zoo verre beminnen,
521
522 BIJVOEGSEL.
dat wij hem in alle zaken boven ons stellen in de liefdebewijzing, zonder hem iets te weigeren, hetwelk tot zijn voordeel kan strekken, behalve onze eigene verdoemenis.
XV. Wij moeten onzen naaste uiterlijk ook betuigen, dat wij hem liefhebben; maar met heilige en onberispelijke betuigingen.
XVI. Wie zijnen naaste voorkomt met allen zoeten zegen, die is een opregt navolger van onzen Zaligmaker.
Christelijke zedelessen jegens ons zeiven.
I. Wie zijne menschelijke neigingen meest bedwingt, die zal allermeest de bovennatuurlijke inspraken tot zich trekken.
II. Wij moeten alle werken in Gods tegenwoordigheid doen, opdat onze ziel wel geschikt zij.
III. Wij moeten op deze wereld leven, alsof onze zielen in den hemel, en onze ligchamen in het graf waren.
IV. Wie vergenoegd wil zijn met het weinige dat hij bezit, die moet niet letten op degenen, die meer, maar op hen, die minder hebben dan hij.
V. Als men iets misdaan heeft, moet men zich voor God vernederen en aanstonds opstaan, en daar niet verder op deuken, dan om telkens aan God zijne schuld te belijden.
VI. Wie opregt ootmoedig is, die deukt nimmer dat men hem ongelijk doet.
Vil. Wij moeten ons niet ontblooten van ons zeiven, om naakt te blijven; maar om ons met den gekruisigden Christus te bekleeden.
VIII. Wij moeten onze nietigheid wel bekennen, maar in onzen niet niet blijven; want wij moeten ons zeiven slechts vernietigen, om ons met ons al, dat is met God, te vereenigen.
BIJVOEGSEL.
IX. Wij mogen van ons zeiven niet oordeelen volgens het goede gevoelen, hetwelk een ander van ons heeft; want die gevoelens gaan doorgaans buiten de waarheid.
X. Bezie uwe kruisen nooit, dan te midden door het kruis van Christus, en gij zult die zoo vertroostend, of ten minste zoo aangenaam vinden, dat gij die meer zult beminnen, dan al de vertroosting der wereld.
XL In het huis van den regtvaardige is alles bezig : niets is er onnuttig of ledig.
XII. De bekoringen ontstellen ons slechts, omdat wij er te zeer aan denken, en wij die te zeer vreezen. De bekoringen kunnen geenszins hem, die bemint, ontstellen.
XIII. Verblijdt u, dat de wereld op u geen acht slaat; doch indien zij u in achting houdt, lach haar dan blijmoedig uit, terwijl gij hare oordeelen en uwe ellende aanziet.
XIV. Men moet zijne gebreken haten; doch met eenen bevredigden en bedaarden, maar niet met eenen grammoedigen en onstuimigen geest.
XV. Overweeg dikwerf de langdurige eeuwigheid, en geene voorvallen van dit sterfelijk leven zullen u ooit ontrusten.
Algemeene lessen om wel te leven.
I. De mensch, die om God geschapen is, moet in God leven; en hoe meer hij in God leeft, des te meer hij aan de wereld en aan zich zclven zal sterven.
II. Het baat weinig aan den mensch, dat hij leeft; maar wel te leven, daarin is alles gelegen. Derhalve is het hem meer noodig wel en heilig te leven , dan te leven.
III. Om wel te leven , moet men zijne natuur bevechten en zijne geneigdheden verloochenen. Hoe meer men die wederstaat, des te meer men door de beweging der genade leeft.
523
quot;BIJVOEGSEL.
IV. Leven en sterven moet hetzelfde zijn aan een godminnend hart; maar het is veel beter eens wel te sterven, dan altijd kwalijk te leven.
V. Om wel leven, moet men op sterven denken : en om wel te sterven, moet men zoo leven, alsof men alle oogenblikken den dood verbeidde.
VI. Wie het laatste oordeel niet wil vreezen, die moet zich zeiven veroordeelen; hoe strenger hij zich veroordeelt, des te zachter hem Christus oordeelen zal,
VII. Om nooit in de hel te komen, moet men dikwijls aan de hel denken, en ernstig overwegen, dat men, om eenc eenige doodzonde, daar eeuwig zal branden.
VIII. Om in den hemel te komen, moet men nederdalen en zich vernederen; want hoe meer men zich zeiven veracht heeft, des te grooter de eer zal wezen.
IX. Wie de versmading niet bemint, die kan niet zeggen dat hij volmaakt God bemint. He. begin der liefde is de haat van zich zeiven.
X. Wie zich zeiven te zeer bemint, die zal zich zeiven in het verderf storten, en wie zich zeiven om Jesus wil verliest of haat, die zal zich zeiven behouden.
XI. Duizend werelden zijn niet te schatten bij eene ziel, die in de genade leeft; maar voor die, welke in de zonde verkeert, begint van nu af hare hel.
XII. De straf der zonde is veel grooter dan de genoegens, die de zonde vergezellen.
XIII. De ware moed van eenen Christen is gelegen in de zonden te wederstaan : het is eene allergrootste lafhartigheid die te bedrijven.
XIV. Wie God bemint zoo het behoor., die kan zelfs aan eene enkele dagelijksche zonde gesjne toestemming geven. De doodzonde en de liefde vinden zich nooit te zamen in hetzelfde hart.
XV. Zijne onvolmaaktheden beminnen, is zich zeiven verraden; die te verschoonen, is zich pli^tig maken;
524
BIJVOEGSEL.
en die in iets te voeden, is voedsel geven aan de hel-sche vlammen.
XVI. De zonden zoeken, is zijne eigene ziel willen verderven; en zich in gevaar stellen van te zondigen, is zich zeiven in eenen afgrond werpen , uit welken men zonder veel moeite niet kan geraken.
XVII. Het is eigen aan eene vrome ziel, weinig werk te maken van alles, wat tot God niet leidt, en vervreemd te zijn van al hetgene ons van God aftrekt.
XVIII. Een dag alleen, ja zelfs een uur doorgebragt in Gods tegenwoordigheid, is meer te schatten dan duizend jaren nutteloos in de tegenwoordigheid der schepselen doorgebragt.
XIX. Hoe meer de mensch zich zeiven mistrouwt, des te bekwamer is hij om wonderheden uit te werken ; en hoe meer hij op de menschen vertrouwt, des te meer wankelt hij.
XX. Duizende schatten zijn niet te waardeeren bij een goed geweten; wie dit bezit, die mag zich op zijnen rijkdom beroemen, al ware het dat hem alles ontbrak.
XXI. Niemaud weet, hoe zoet het is, wel te leven , dan hij, die aan de wereld gestorven zijnde, heili-.; leeft in God.
XXII. Het is veel lastiger kwalijk, dan wel te leven; want om wel te leven, moet men slechts willen.
XXIII. Het goede leven is nimmer zonder eenig lijden. Hij heeft altijd zijnen vervolger, die slechts dient, om het goede liven te voltrekkeu.
XXIV. Wie begonnen is wel te leven, die zal geenszins verflaanwen , zoo hij denkt, dat hij eeuwig moet leven.
XXV. Men kan de zoetheid van het heilige leven niet smaken, indien men in zonde blijft; en men kan niet heilig leven, zoo men de zinnelijkheid bemint.
XXVI. Voor God en voor de wereld leven, is eene onmogelijke zaak; men moet aan het eene sterven, zoo men voor het andere wil leven.
525
BIJVOEGSEL.
XXVII. Alles doen om God, en ia tegenwoordigheid van God, is het eenigste middel om wel te leven.
XXVIII. Die eeuwig wil leven, moet wel leven, en niets doen, wat hij in zijn sterven zoude wensehen niet gedaan te hebben.
XXIX. Aan het kwade leven zijn meer doornen dan rozen gehecht : indien zij nu niet steken, zal echter de tijd komen, dat zij hare scherpe punten wel zullen doen gevoelen.
XXX. Hem, die wel leeft, zal het nooit berouwen; maar wie kwalijk leeft, moet gewis eenen altijd kna genden worm verwachten.
Bijzondere lessen om in de goddelijke genade getrouw te blijven volharden.
I. Het is veel gemakkelijker in Gods genade dan in het vermaak der zonde te leven. De zonde brengt altijd hare straf, en de genade hare genoegens mede.
II. Om in Gods genade te leven, moet men slechts willen, en niets is er zoo ligt aan hem, die zulks waarlijk wil.
III. De genade en de zonde kunnen geenszins in de ziel te zamen heerschen. Daar , waar de genade de overhand heeft, kan de zonde niet bestaan.
IV. De minste genade is meer waard, dan al de goederen der wereld.
V. Die in de genade leeft, mag zich beroemen, dat hij het kenteeken van Gods kinderen en van zijne uitverkorenen bezit.
VI. Die lang in de genade wil blijven volharden , moet zijne natuur bestrijden en zijne neigingen bedwingen.
quot;VII. Om in de genade te leven, moet men eene driederlei vrees hebben. De vrees van haai\' te verliezen, als men die heeft; de vrees over haar verlies, als men haar niet heeft; en de vrees van haar wederom te verliezen, als men ze herkregen heeft.
526
BIJVOEGSEL.
VIII. Een enkel oogenblik van genade kan het begin eener gelukkige eeuwigheid wezen.
IX. Het gebed te beminüen en het dikwijls te oefenen , is het middel om in de genade te leven.
X. De genade is zoo dierbaar, dat men ze niet kan versmaden, of men moet te gelijk het Bloed van Christus versmaden.
XI. De doodzonde alleen kan de genade vernietigen. Versmaadhedeu, ziekten en smarten dienen meer om die te vermeerderen, dan om ze weg te nemen.
XII. Men kan Gods genade op één oogenblik verliezen, en men kan haar ook op één oogenblik herkrijgen.
XIII. Wie op zijne hoede is, om de genade van God niet te verliezen, die verliest haar zelden; maar wie niet waakt, die verliest baar zeer ligtelijk.
XIV. De genade van God te verliezen om het vermaak van de zonde, is eene uiterste dwaasheid; maar zich niet bevlijtigen om haar weder te krijgen door de boetvaardigheid, is verstoktheid.
XV. Op wat tijd de zondaar zich zal bekeeren en Gods genade verzoeken, zal God hem met opene armen ontvangen en hem genade bewijzen.
XVI. De genade van God wordt in het leven door deze vier elementen behouden: door het vuur der liefde, door de lucht der godsvrucht , door het water der boetvaardigheid en door de aarde der nederigheid.
XVII. Te vertrouwen dat men in Gods genade zonder zijne hulp zal volharden, is laatdunkendheid; maar die hulp niet te verhopen , is een al te groot mistrouwen.
XVIII. Hoe meer eene ziel in de genade leeft, des te meer zij de zonde vreest; en hoe meer zij die vreest, des te meer is zij verzekerd van in de genade te sterven.
XIX. In de genade te sterven, is beginnen te leven : maar buiten de genade Gods te sterven, is voor eeuwig sterven.
XX. Het kan den mensch niet baten lang geleefd te hebben, indien hij in de genade niet sterft; en
527
BIJVOEGSEL.
bijaldien hij daarin sterft, is hij verzekerd , dat hij God eeuwig zal genieten.
§. G. Verscheidene christelijke grondregels van den heiligen Eranciscns de Sales.
I. Vier dingen weinig, en twee veel maken den mensch heilig: 1. Weinig weten; 2. weinig denken ; 3. weinig verlangen; 4. weinig spreken. Veel beminnen en veel doen.
II. Van twee zaken , die men doen mag , diegene verkiezen , welke meest aan God behaagt.
III. Niets doen om lof en eer, zelfs niet de heiligste werken , maar alles om aan God te behagen.
IV. In alle gelegenheden onderzoeken wat Christus in zulk een geval gedaan zou hebben.
V. Wij zullen nooit vrede mee ons zeiven hebben, tenzij wij in vrede met God zijn.
VI. Alle godsvrucht, die strijdig is aan onzen roep, is eene valsche godsvrucht.
Vil. Het treffelijkste sieraad van een goed hart is de onverschilligheid, niet alleen om dit of dat te doen, maar ook wegens den uitval aller zaken, God aanbiddende in alles wat er geschiedt, zelfs in de toelating van onze gebreken ; want zulks dient om ons te vernederen zonder moedeloos te worden.
VIII. De godsvrucht, die eigenzinnig is, is geene ware godsvrucht maar eigenliefde.
IX. Be godsvrucht moet niet alleen plaats hebben in de kerk, in het gebed en in de overdenking; maar men moet haar bewerkstelligen en leven gelijk men in zijnen ijver beloofd heeft. Als er dan een smaad-, een hard woord of iets kwaads voorvalt, moet men dat omhelzen met een bevredigd gemoed, en God aanbidden in de stilte van zijn hart.
X. Daarom is er op de wereld geene andere vermakelijke , opregte, duurzame en smartelijke zoetheid te vinden , • dan degene die van de godsvrucht komt. De aardsche genoegens gaan niet verder dan
528
BIJVOEGSEL.
de huid; maar die van den inwendigen vrede dringen tot in het binnenste der ziel.
XI. Een hart moet, om waarlijk goed te wezen , zuiver, trouw, kloekmoedig, standvastig, zoetaar-dig, eenvoudig, gelijkvormig, onwrikbaar naar Gods hart, en volkomen ootmoedig zijn.
XII. Niets verlangen en niets weigeren, is onverschillig en waardig zijn ten opzigte van alles , zonder aangekleefdheid aan zijne eigene gedachten , hoe heilig zij aan onze eigenliefde ook mogten schijnen.
XIII. Niemand verachten : een werkman kan niet dulden, dat men in zijn bijzijn zijn werk veracht; doch God is overal en de mensch is zijn maaksel.
XIV. Wel overtuigd zijn, dat er geen ander kwaad in de wereld is , dau de zonde ; ja dat alle oneer , armoede , ziekte en de hel zelfs zoo groot kwaad niet is als eene eenige doodzonde.
XV. De rijkdommen, de eerambten en de genoegens zijn geene groote zaken; want indien zij te bekomen waren voor eene enkele dagelijksche zonde , zou men ze zoo duur niet mogen betalen.
XVI. Daarom ware het beter de geheele wereld te laten vergaan, dan eene enkele leugen te spreken.
XVII. Niets ondernemen zonder raad, is het middel om niet te falen, en altijd gerust te zijn.
XVIII. Als iets wel • uitvalt, moet men al de eer daarvan aan God toeschrijven en de menschen daarvan niet spreken; zoo iets slecht uitvalt, moet men-\'regt-zinnig onderzoeken , of meu daar eenige schuld in heeft, om God vergiffenis te vragen en zich te beteren; bijaldien men geene schuld bevindt, evenwel denken, dat het om onze zonden geschiedt, en zich voor de goddelijke goedheid vernederen.
XIX. Men moet voor eene kloekmoedige verachting het gepraat der menschen versmaden , voornamelijk die rampzalige woorden : IFat zal men zeggen ? Wat zal men denken ? Men zal dit doen. Men zal mij uitlag chen. Men moet zich gewennen op God en op zijne
529
530 BIJVOEGSEL.
Engelen te denken , deukende : wat stal Hij zeggen ? enz. en verder niet.
XX. Men moet gestadig leven in eene teedere kinderlijke vrees, zonder zich veel op zijne goede meening te vertrouwen; want er is niets zoo gevaarlijkquot;, als het goed gevoelen van zich zeiven, en de glans eener goede meening : die schitterende zonnestralen hebben de oogen van vele menschen bedwelmd , die, niets anders meenende te zoeken dan God alleen, zich zeiven gevonden hebben, en door de ijdelheid zijn verloren gegaan.
XXT. Dewijl de geest menigmaal verflaauwt, moet men zich gewennen zijne goede meening dikwijls te vernieuwen, zijne gedachten te zuiveren , zijn hart regt tot God te stieren, en voor Hem alleen te leven. Hem al onze werken op te dragen, en zich wachten van die uit enkele gewoonte te doen.
§. 7. Bijzondere grondregels tot het bewaren van den inwen-digen vrede.
I. Niet wenschen naar eenen grooten naam , nocli naar de eer der wereld.
II. Niet verkleefd zijn aan de vertroostingen of de vriendschap der menschen.
III. Het leven niet beminnen, en al hetgene wat aan de natuurlijke geneigdheden pijnlijk valt, verachten.
IV. Manmoedig de ligchamelijke pijnen en ziekten verdragen , door zich aan Gods wil te onderwerpen.
V. Op het oordeel der menschen geen acht nemen.
VI. De ongenadige oordeelvellingen der menschen zwijgend verdragen.
VII. U niet verontrusten wegens hetgene men van u zal zeggen; maar Gods oordeel afwachten en uwe veroordeelaars verwijzen.
VIII. Overdenken voor wie gij uwe werken doet; en zij , die u wenschen te stooren, zullen daartoe geen vermogen hebben.
IX. Waar eenig geestelijk gewin te doen is , moet men geene schande ontzien.
In den naam de3 Vaders, enz.
Ik geloof in God den Vader, enz.
Glorie zij den Vader, enz. Onze Vader, enz.
Ik groet n. Dochter van God den Vader. Wees gegroet , enz.
Tk groet u. Moeder van God don Zoon. Wees gegroet, enz.
Ik groet n, Bruid van God den heiligen Geest. Wees gegroet, enz.
Glorie zij den Vader, enz.
I. DE BOODSCHAP DES ENGELS.
De namen van Jesus en Maria moeten zijn gezegend van nn af tot in eeuwigheid. Onze Vader, enz.
1. De heilige Drievuldigheid heeft toegestemd in de menschwording van Christus, wees gegroet, enz.
2. Maria is tot de Moeder van Christus verkozen,
3. De Engel Gabriël bragt Maria de blijde boodschap, ^
4. Maria was in de eenzaamheid in haar gebed, n
5. De Engel zeide ; Wees gegroet, vol van genade, ^
6. Maria was verbaasd, als zij den Engel hoorde, 0g
7. De Engel zeide : Maria, wil niet vreezen, want o gij zult ontvangen van den heiligen Geest. S*
8. Maria zeide: Zie de dienstmaagd des Heeren, o mij geschiede naar uw woord, F
9. Maria is van den heiligen Geest overlommerd geworden.
10. En het Woord is Vleesch geworden, en het heeft onder ons gewoond ,
Glorie zij den Vader, enz.
H. HOZEN KRANS.
II. DE BEZOEKING VAN MARIA AAN HARE NICHT ELISABETH.
De namen van Jesus en Maria, enz. Onze Vader, enz.
1. Maria giiig uit ootmoedigheid hare nicht Elisabeth bezoeken, wees gegroet, enz.
2. Maria bestuurd door den heiligen Geest,
3. Maria, met haast opstaande, ging over het gebergte ,
4. Maria werd met veel liefde door hare nicht ^ Elisabeth ontvangen, g
5. Joannes is gezuiverd en van blijdschap opge- 0, sprongen in zijns Moeders ligchaam, era
6. Elisabeth zeide : gezegend is de vrucht uws lig- g chaams,
7. Maria heeft uitgeroepen ; mijne ziel maakt g groot den Heer ! ^
8. Elisabeth zeide : wat geluk geschiedt mij, dat de Moeder des Heeren tot mij komt ,
8. Het huis van Zacharias is door de kom^t van Jesus en Maria gezegend ,
10. Maria heeft hare nicht drie maanden met veel liefde gediend.
Glorie zij den Vader, enz.
III. DE GEBOORTE VAN CHRISTUS.
De namen van Jesus en Maria, enz. Onze Vader, enz.
1. Maria heeft gebaard en zij is Maagd gebleven, wees gegroet, enz.
2. Maria heeft Jesus in eenen stal gebaard en in ^ doeken gewonden, ^
3. Maria heeft Jesus met liefde en verwondering ^ aanschouwd, oq
4. Maria heeft Jesus omhelsd en aan aaar hart g gedrukt,
5. Maria heeft Jesus met hare heilige borsten gevoed, g
6. Maria heeft Jesus in eene krib gelegd, S*
532
H. ROZENKRANS.
7. Jesus lag op hooi en stroo, tusschen os en ezel, wees gegroet, enz.
8. De Engelen hebben gezongen ; Glorie zij aan God in het allerhoogste, en vrede op aarde aan de men-schen, die van goeden wil zijn. wees gegroet, enz.
9. De herders zijn het Kind komen bezoeken, wees gegroet, enz.
10. De drie Koningen hebben het Kind komen aanbidden en hunne giften geofferd, wees gegroet, enz.
Glorie zij den Vader, enz. gt;*
IV. DE OPDRAGT VAX CHRISTUS IN DEN TEMPEL.
De namen van Jesus en Maria, enz. Onze Vader, enz.
1. Maria ging om haar heilig Kind te offeren, wees gegroet, enz.
2. Jesus en Maria onderwierpen zich aan de wet van Mozes,
3. Maria ging door moeijelijke wegen naar Jern-zalem,
4. Maria heeft Jesus op hare armen gedragen,
5. Maria vervolgde al biddende haren weg,
6. Maria heeft Jesus in den tempel geofferd,
7. Maria heeft aan de wet voldaan, met de offergift der arme menschen,
8. Anna, de profetes, loofde God voor de verlossing van Israël,
9. De oude Simeon heeft Jesus omhelsd en op zijne armen gedragen,
10. Simeon zeide : Heer! laat uwen dienaar, volgens uw woord, in vrede gaan.
Glorie zij den Vader, enz.
V. DE VINDING VAN HET VERLOREN KIND JESUS.
De namen van Jesus en Maria, enz. Onze Vader, enz.
1. Maria heeft haar lief Kind verloren, wees gegr. enz.
3. Maria heeft haren schat gemist, wees gegr, enz.
533
TT. EOZENKUANS.
3. Maria heeft hem al weenende gezocht, wees gegroet, euz.
4. Maria heeft Jesus langs alle wegen en straten gaan zoeken, ^
5. Maria heeft Jesus na drie dagen gevonden, $
6. Maria vond Jesus in den tempel, ^
7. Jesus, twaalf jaren oud zijnde, leerde de Leeraren, ^
8. Maria zeide ; Zoon, waarom hebt Gij ons be- 3 droefd, «Tquot;
9. Jesus is met lien afgegaan en was hun onder- „ danig, ^
10. Maria bewaarde in haar hart al de woorden, die Jesus tot haar sprak,
Glorie zij den Vader, enz.
GEBED.
O Maria, allergoedertierenste Moeder 1 ve:\'krijg voor mijn hart eene ware droefheid, en voor mijne oogen tranen vau berouw, om te beweenen, dat ik Jesus door de zonden zoo dikwijls heb verloren; vergun mij hem weder te vinden en altijd te behouden. Amen.
I. DE BENAATJWDHEID VAN CHRISTUS IN HET HOFJE. De namen van Jesus en Maria, enz. Onze Vader, enz.
1. Jesus ging naar het hofje van Olijven, wees gegr. enz.
2. Jesus viel plat ter aarde neder,
3. Jesus volhardde in het gebed,
4. Jesus was bedroefd tot den dood toe, S
5. Jesus zweette water en bloed, oq
6. Jesus stelde zijnen wil in den wil van zijnen ^ hemelschen Vader, g
7. Jesus vermaande zijne Leerlingen om te waken
8. Jesus werd door zijnen Apostel met eenen n kus verraden ,
534
H. ROZENKUAKS.
9. Jesus werd door zijn bemind volk gevangen genomen, wees gegroet, enz.
10. Jesus werd vreeselijk gebonden en gesleurd van den eenen regter tot den anderen, wees gegr. enz.
Zoo lief heeft God den menscb gehad, dat hy zijnen eenigen Zoon niet gespaard heeft, maar hem overgeleverd heeft tot den dood, ja tot den dood des kruises.
II. DE GEESELING VAN CHRISTUS.
De namen van Jesus en Maria, enz. Onze Vader, enz.
1. Jesus werd door de Joden aan de Heidenen overgeleverd, wees gegroet, enz.
2. Jesus werd bij Pilatus valschelijk beschuldigd,
3. Jesus werd van zijn volk achter Barrabas gesteld,
4. Jesus, alhoewel onschuldig verklaard, werd geleverd om gegeeseld te worden,
5. Jesus kleederen werden uitgerukt,
6. Jesus stond daar naakt en bloot,
7. Jesus aan eene kolom gebonden,
8. Jesus werd wreedaardig gegeeseld,
9. Jesus bloed vloeide langs de aarde,
10. Jesus is gewond om onze zonden.
Zoo lief heeft God den mensch, enz.
III. DE KIIOONING VAX CHRISTUS.
De namen van Jesus en Maria, enz. Onze Vader, enz.
1. De soldaten hebben Jesus eene doornen kroon bereid, wees gegroet, enz.
2. Zij hebben de doornen kroon in Jesus hoofd ^ gedrukt, g
3. Jesus hoofd langs alle kanten doorwond, ^
4. Jesus hoofd druipende van het bloed, cq
5. Jesus met een\' purperen mantel bespot, ^
6. Zij hebben Jesus een riet tot schepter in de S hand gegeven, \'N
535
IF. HOZEN KRANS,
7. Zij liebbeu met het riet op het gekroOEile hoofd van Jesus geslagen , woes gegroet, enz.
8. Zij hebben in Jesns geheiligd aangezigt ge- ^ spuwd, 2
9. Jesns overladen met versmaadheden, cm
10. Pilatns heeft Jesus aan het volk vertoond, cg zeggende : Ziet den mensch, c»
Zoo lief heeft God den mensch, enz.
IV. DE KRUISDRAGING VAN C1I1USTUS.
De namen van Jesus en Maria, enz. Onze Vader, enz.
1. Jesus werd veroordeeld om gekruisigd te worden, wees gegroet, enz.
2. Jesus heeft zijn kruis met liefde omhelsd,
3. Jesus heeft zijn kruis op zijne doorwonde schouderen gedragen,
4. Jesus werd tusschen Iwee moordenaars opse- Sj leid. 1
5. Jesus bezweek onder het kruis om onze zonden, u,
6. Jesus, beladen met het kruis, oiitmoelte zijne or bedroefde Moeder, g
7. Jesus werd beweend door de godvruchtige S* vrouwen van Jeruzalem , 2
8. Jesns zeide haar : handelt men zoo met: het groene hout, wat zal er dan met het dorre geschieden?
9. Niemand wilde Jesus zijn kruis helpen dragen,
10. Jesus klom voor ons op den berg van Calvarië,
Zoo lief heeft God den mensch , enz.
V. DE KRUISIGING VAN CHRISTUS.
De namen van Jesus en Maria, enz. Onze Vader, enz.
1. Jesns werd oumensehelijk op het kruis uitgestrekt, wees gegroet, enz.
2. Jesus handen en voeten doornageld , wees gegroet, enz.
3. Jesus werd aan het kruis opgerigt, e i zijne wonden vloeiden van het bloed, wees gegroet, enz.
530
H. HOZEN KUANS.
4. Jesus bad voor zijne vijanden, wees gegroet , enz.
5. Jesus beloofde den moordenaar het Paradijs,
6. Jesus beval den H. Joannes aan zijne Moeder, ^
7. Jesus , dorst hebbende, is met pal en azijn gelaafd, S
8. Jesus heeft uitgeroepen : Mijn God , waarom hebt Gij mij verlaten?
9. Jesus zeide : Het is volbragt, o
10. Jesus heeft zijnen geest gegeven, en zijn hart voor ons laten openen, «
Zoo lief heeft God den mensch, enz. «
^ GEBED.
O Jesus l ik bid U, door uwe smarten en uwen bitteren dood, door uwe doornagelde handen, doorboorde voeten, doorstokene zijde , en al uwe gezegende wonden, ontferm U mijner, en druk uw heilig lijden zóó in mijn hart, dat mij niets anders behage dan Gij, mijn Jesus I die voor mij gekruist zijt. Amen.
I. DE VERRIJZENIS VAN CHRISTUS.
De namen van Jesus en Maria, enz. Onze Vader, enz.
1. Jesus is ten derden dage heerlijk verrezen, wees gegroet, enz.
2. Jesus heeft dood en hel overwonnen,
3. Jesus heeft de oudvaders getroost en verlost,
4. Jesus verblijdde zijne heilige Moeder, ^
5. Jesus verscheen als een hovenier aan Maria ™ Magdalena, ^
6. Jesus vertoonde zich aan Petrus,
8. Jesus stond in het midden zijner Jjeerlingen en S wenschte hun allen den vrede,
9. Jesus toonde zijne heerlijke wonden aan den H. Thomas,
537
33*
H. ROZENKUANS.
10. Thomas riep uit : O mijn Heer en mijn God! wees gegroet, enz.
Geloofd en gedankt zij Christus in het allerheiligste Sakrament des Altaars.
II. DE HEMELVAART VAN CHRISTUS.
De uamen van Jesus en Maria, enz. Onze Vader, enz.
1. Jesus voer heerlijk ten hemel, wees gegroet, enz.
2. Jesus klom op door zijne eigene magt,
3. Jesus scheidde van zijne lieve vrienden,
4. Jesus beloofde met hen te blijven, tot het einde ^ der wereld, n
5. Jesus beloofde hun den heiligen Geest, ^
6. De Leerlingen hebben Jesus aanschouwd, en hij ere heeft hen allen gezegend, o
7. Jesus heeft voor ons den hemel geopend, S*
8. Jesus zit aan de regterhand van zijnen hemel- « schen Vader, P
9. Jesus toont zijne heilige wonden voor ons aan zijnen hemelschen Vader,
10. Jesus is onze middelaar in den hemel,
Geloofd en gedankt, enz.
III. DE ZENDING VAN DEN 11. GEEST.
De namen van Jesus en Maria, enz. Onze Vader, enz.
1. Jesus heeft den heiligen Geest gezonden, wees gegroet , enz.
2. Jesus heeft den Trooster gezonden, ^
3. Jesus heeft het vuur op de wereld gezonden, S
4. De heilige Geest heeft de harten met liefde out- a!? stoken,
5. De heilige Geest heeft de verstanden verlicht, o
6. De heilige Geest heeft de harten versterkt,
7. De heilige Geest heeft verschillende talen doen » spreken, S
8. De heilige Geest heeft zijne gaven uitgedeeld,
9. Kom heilige Geest, bezoek de harten uwer ge-loovigen,
538
H. ROZENKRANS.
10. Kom heilige Geest, ontsteek in ons het vuur
uwer liefde, wees gegroet, enz.
Geloofd en gedankt, enz.
IV. DE HEMELVAART VAN MARIA. De namen van Jesus en Maria, enz. Onze Vader, enz.
1. Maria is opgenomen ten hemel, wees gegroet, enz.
2. Dehemelsche Vader ontving zijne geliefde Dochter,
3. Jesus omhelsde zijne lieve Moeder, ^
4. De heilige Geest verwelkomde zijne lieve Bruid, ngt;
5. De Serafijnen groeten Maria, ^
6. De Engelen dienen Maria, a?
7. Geheel de hemel is verblijd door Maria, 3
8. Maria zit het naast bij Jesus, vT
9. Maria is onze Moeder en middelares in den hemel, g
10. Maria is onze voorspreekster bij haren lieven Zoon,
Geloofd en gedankt, enz.
V. DE KROONING VAN MARIA.
De namen van Jesus en Maria, enz. Onze Vader, enz-
1. Maria is heerlijk gekroond in den hemel, wees gegroet , enz.
2. Maria gekroond om hare serafijnsche liefde,
3. Maria gekroond om hare engelachtige zuiverheid, ^
4. Maria gekroond om hare groote ootmoedigheid, S
5. Maria gekroond om hare volmaakte gehoorzaam- a;5 heid, cg
6. Maria gekroond om hare heilige voorzigligheid, o
7. Maria gekroond om hare groote verduldigheid, J7*quot;
8. Maria gekroond om hare ijverige dankbaarheid, g
9. Maria gekroond om hare volharding in alle Squot; deugden,
10. Maria boven alle Engelen en Heiligen in den hemel gekroond, gelijk de Moeder van God toekomt ,
Geloofd en gedankt, enz.
539
H. KOZEN KRANS.
GEBED.
In de vereeniging van al uwe deugden, verdiensten en volmaaktheden, draag ik u, zuivere Maagd en verheerlijkte Moeder Gods Maria! deze geestelijke kroon van gebeden en groetenisseu op; gewaardig ze met al de lofzangen , die op aarde en in den hemel gezongen worden, aan te nemen, en vraag voor mij en allen, voor welke ik verpligt ben te bidden, van uwen beminden Zoon de genade om wel te leven en de eeuwige zaligheid te verwerven. Amen.
Een onze Vader, tot dankbaarheid, dal; God ons de genade verleend heeft van den Rozenkrans te bidden.
Onze Vader, enz.
Een Wees gegroet, opdat Maria ons verstand opdrage aan den hemelschen Vader, en wij in eeuwigheid zijner barmhartigheid mogen gedenken. Wees gegroet, enz.
Een Wees gegroet, opdat Maria onze memorie op-offere aan haren Zoon, en wij gedurig zijn leven en bitter lijden indachtig mogen wezen. Wees gegroet, enz.
Een Wees gegroet, opdat Maria onzen wil moge toeeigenen aan den heiligen Geest, en deze gedurig in ons van liefde moge branden. Wees gegroet, enz.
Het Geloof zullen wij bidden, opdat ons gebed aan God moge aangenaam zijn, dat het mop:e strekken tot ztjne meerdere eer en glorie, tot welzijn der heilige Kerk, tot bekeering der zondaren en afgevallene Christenen, en tot welzijn der gemeenten. Ik geloof in God den Vader, enz.
De almogendheid des Vaders beware ons. De wijsheid des Zoons onderwijze ons. De liefde des heiligen Geestes ontsteke ons. In den naam des Vaders, enz.
540
OEFENING- VAN DEN H. KRUISWEG.
Voorher tiding.
ó Mijn God! het is mij van harte leed, dat ik ü, mijn opperste Goed, ooit vergramd heb.... Tot uwe meerdere eer en tot mijne zaliccheid, offer ik U deze-heilige oefening op, met inzigt van de Aflaten te verdienen, die er aan gehecht zijn, zoo voor mij als voor de zielen in het vagevuur, bijzonderlijk voor de zielen van N. N.
Jems wordt tot den dood des /\'cruises verwezen.
v. Wij aanbidden en loven U Christus.
r. Omdat Gij door uw heilig kruis de wereld verlost hebt.
ó Jesus! mijne misdaden hebben het onregtvaardig doodvonnis over U uitgesproken. Ik zou van droefheid over mijne zonden moeten sterven.... Geef mij genade, opdat ik niet ophoude dezelven te beweenen.
Onze Vader, Wees gegroet, enz.
Ontferm U onzer. Heer, ontferm U onzer.
God ! wees ons zondaren genadig.
Jesus neemt het Jcruis op zijne schouderen.
v. Wij aanbidden, enz. gelijk hier voren,
6 Jesus, die U gewaardigd hebt den zwaren boom des kruises op uwe verscheurde schouderen te nemen: verleen mij de genade, om met verduldigheid de kruisen te dragen, welke uwe Voorzienigheid mij overzendt.
Onze Vader, enz. gelijk hier voren.
DE H. KRUISWEG.
De eerste val van Jesus onder het kruis.
v. Wij aanbidden, enz.
ó Jesus, die beladen met den zwaren last mijner zondeu, vermoeid ouder uw kruis ter aarde zijt neder-gevallen : ach! laat niet toe, bid ik U, dat ik in dezelve nog hervalle.
Onze Vader , enz.
Jesus ontmoet zijne Moeder.
v. Wij aanbidden, enz.
O allerbedruktste Moeder! verkrijg mij van uwen lieven Zoon tranen van eene ware boetvaardigheid over mijne zonden, die de oorzaak zijn geweest van zijn en uw lijden... Sta mij bij in al de ellenden van dit leven... Verlaat mij niet in de ure des doods.
Onze Vader i enz.
Simon van Cyrenen helpt Jesus het kruis dragen.
v. Wij aanbidden , enz.
ó Jesus 1 geef mij sterkte, om met liefde het kruis mijns lijdens op te nemen en om met kloekmoedigheid TJ na te volgen... Ik zal mij gelukkig achten U in iets te gelijken en uwe smarten door de mijne te eeren.
Onze Vader , enz.
Veronica droogt het aangezigt van Jesus af.
v. Wij aanbidden, enz.
6 Jesus! druk de gedachtenis van uw soartelfik lijden zoo levendig in mijn hart, dat ik hetzelve gedurig
543
DE H. KRUISWEG.
overwege, en aangemoedigd worde, om uwe bloedige voetstappen op te volgen.
Onze Vader, enz.
Be tweede val van Je sus onder het kruis.
v. Wij aanbidden, enz.
ó Jesusl mijne hoovaardigheid heeft U nedergewor-pen onder den last des kruises... Ach! leer mij zachtmoedig en ootmoedig van harte zijn... Ik wil alle ver-ootmoedigingen en versmadingen verduldig lijden, opdat ik, U navolgende in uwe vernederingen, met ü deel moge hebben in de glorie.
Onze Vader . enz.
Je sic s troost de weenende vroziwen.
v. Wij aanbidden, enz.
ó Jesusl geef eene bron van tranen aan mijne oogen, opdat ik dag en nacht mijne zonden beweene. Achl gewaardig IJ mij meer en meer van mijne onge-regtigJieden af te wasschen en mij van mijne zonden te reinigen.
Onze Vader, enz.
Berde val van Jesns onder het kruis.
v. Wij aanbidden, enz.
ó Jesusl reik mij eene helpende hand toe, in het midden der gevaren aan welke ik blootgesteld ben, opdat ik in de zonde niet valle.... quot;Verdedig mij tegen de vijanden mijner zaligheid, opdat ik onder het geweld hunner bekoringen niet bezwijke.
Onze Vader, enz.
543
DE H. KRUISWEG.
Jesus wordt van zijne kleederen ontbloot en met edik en gal gelaafd.
v. Wij aanbidden, enz.
6 JesusI dat ik al mijne booze gewoonten aflegge, mijn hart onthechte van al wat aardsch en vergankelijk is, mijn dartel vleesch kastijde, mijne zinnen vercterve, en gaarne met U uit den bitteren kelk des lijdens drinke.
Onze Vader, enz.
Jesus wordt aan het kruis gehecht.
v. quot;Wij aanbidden , enz.
ó Jesus 1 hecht mij met U aan het kruis; ik wil met U, gelijk Gij, en om U lijden, opdat ik levende, lijdende en stervende in uwe liefde, eeuwig met U en door U moge gelukkig zijn.
Onze Vader, enz.
Jesus sterft aan het kruis.
v. Wij aanbidden, enz.
ó Jesus 1 door de bittere smarten, welke Gij voor mij aan het kruis geleden hebt, bijzonder als uwe ziel uit uw gezegend ligchaam is gescheiden , ontferm U over mijne ziel, als zij van deze wereld zal scheiden.
Onze Vader, enz.
Jesus wordt van het kruis afgenomen en in den schoot van zijne Moeder gelegd.
v. Wij aanbidden, enz.
ó Maria 1 laat mij toe dat ik, tusschen uwe armen,
544
DE H. KRUISWEG. 545
mijn gekruiste Zaligmaker, uw lieve Zoon, aaubidde en mijne tranen met de uwe menge.... Door uwe mag-tige voorspraak, bewaar mij van het ongeluk van Jesns door mijne zonden wederom te kruisigen, en dus uw moederlijk hart met een nieuw zwaard te doorsteken.
Onze Vadery enz.
Je sus wordt in het graf gelegd.
v. Wij aanbidden, enz.
Ik zal eens sterven en eens begraven worden gelijk Gij, o mijn ZaligmakerI Gewaardig ü . in mijn sterfuur , mij door uwen kruisdood te vertroosten en mijn ligchaam, wanneer Gij het weder zult opwekken, met uwe glorie te verheerlijken.
Onze Vader, enz.
Hierna zal men bidden : vijfmaal het Onze Vader, vijfmaal het Wees gegroet, en ook vijfmaal Glorie zij den Vader, ter eere van de vijf wouden van Jesus, en een Onze Vader en Wees gegroet, met Glorie zij den Vader, enz., ter intentie van Z. H. den Paus van Home.
oor ziel U
—Plt;SXi—
DE YESPER-PSALMEN VOOR DEN ZONDAG.
ö God! kom mij te liulp. — Heer! haast U mij te helpen.
Eere zij den Vader, en den Zoon , en den heiliiijen Geest; gelijk in den beginne, zoo nu, en altijd, en in eeuwigheid. Amen.
Lof zij U, Heer, Koning der eeuwige heerlijkheid!
psalm 109.
De Heer heeft gesproken tot mijnen Heer : zit aan mijne regterhand, tot dat ik uwe vijanden stelle tot een voetbank uwer voeten.
De schepter uwer magt zal de Heer uit Sion doen komen; heersch in het midden uwer vijanden.
Bij U is het vorstendom ten dage uwer kraeht, met vollen luister van heiligheid; voor de mor-gensterre, heb ik U uit den schoot geteeld.
De Heer heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen : » Gij zijt priester in eeuwigheid, naar de orde van Melchisedech. quot;
De Heer is aan uwe regterhand, en zal koningen vernielen, ten dage zijner gramschap.
Hij zal geregt houden over de volken; Hij zal de verwoesting vermeerderen, en de hoofden van vele landen verdelgen.
Uit de beek aan den weg zal Hij drinken ; en daarom zal Hij zijn hoofd verheffen.
Eerc zij den Vader, enz.
DE VESPER-PSALMEN VOOU DEK ZONDAG.
PSALM 110.
Ik ziil U loven , Heer, met geheel mijn hart; in den raad der regtvaardi^en en in de vergadering.
Groot zijn de werken des Heeren; nitgelezen naar zijnen volmaakten wil.
Lofwaardig en heerlijk is zijn werk; en zijne regtvaardigheid duurt eeuwiglijk.
Een gedenkteeken zijner wonderen — heeft de genadige en barmhartige Heer gesteld; Hij heeft spijze gegeven aan degenen, die hem vreezen.
Hij gedenkt in eeuwigheid zijn verbond; de kracht zijner werken heeft Hij zijnen volke bekend gemaakt.
Terwijl Hij hun het erfdeel der Heidenen gegeven heeft; de werken zijner handen zijn waarheid en regtvaardig.
Al zijne bevelen zijn getrouw, voor alle eeuwen bevestigd, gemaakt volgens waarheid en billijkheid.
Hij heeft verlossing aan zijn volk gezonden : Hij heeft voor eeuwig zijn verbond vastgesteld.
Heilig en ontzagge lijk is zijn naam; de vreeze des Heeren is het begin der wijsheid.
Het verstand is goed voor allen, die er naar doen; zijn lof blijft in eeuwigheid.
Eere zij den Vader, enz.
PSALM 111.
Gelukzalig de man, die den Heer vreest; die groot genoegen vindt in zijne geboden.
Zijn zaad zal magtig zijn op aarde; het geslacht der opregteu wordt gezegend.
547
de vespek-psalmen
Eor en rijkdom zullen in zijn huis zijn; en zijne regtvaardiglieid duurt in eeuwigheid.
Voor de opregten is een licht opgegaan in de duisternis; want de Heer is genadig en barmhartig en regtvaardig.
Gelukzalig de man, die medelijden heeft en uitleent; die zijne woorden met oordeel schikt; want hij wankelt niet.
De regtvaardige zal in eeuwig aandenken zijn; hij zal voor geen kwaad gerucht vreezen.
Zijn hart is bereid en hoopt op den Heere; zijn hart is versterkt, hij vreest niets , tot Hij op zijne vijanden kan nederzien.
Hij deelt uit en geeft den armen; zijne regt-vaardigheid duurt eeuwiglijk; zijn hoofd wordt in heerlijkheid verhoogd.
De boosdoener zal het zien en toornig worden; hij zal op zijne tanden knarsen en uitteren; de begeerten der zondaren zijn verloren.
Eere zij den Vader, enz.
psalm 112.
Looft, den Heer, gij zijne dienaars, looft den naam des Heeren.
De naam des Heeren zij gebenedijd; van nu af tot in eeuwigheid.
Van den opgang der zon tot haren ondergang zij den naam des Heeren geloofd.
Verheven boven alle volken is de Heer; en zijne heerlijkheid boven de hemelen.
Wie is gelijk de Heer onze Go(., die in de hoogte woont, en het nederige in den hemel en op aarde gadeslaat ?
Die den gcringen oprigt uit het stof, en uit den drek den armen verhoogt.
548
voor den zondag.
Om hem te plaatsen nevens de vorsten, nevens de vorsten zijns volks.
Die de onvrnclitbare doet wonen in een Imis-gezin, en liaar maakt tot eene blijde moeder van kinderen. Alleluja.
Eere zij den Vader, enz.
psalm 113.
Als Israël uit Egypte toog; Jacobs geslacht uit een vreemd volk :
Toen werd Juda zijn heiligdom; Israël zijne heerschappij.
De zee zag het en vlood; de Jordaan keerde terug.
De bergen sprongen op als rammen; en de heuvels als jonge lammeren.
Wat is u, o zee, dat gij vliedt, en u, Jordaan , dat gij terugkeert ?
Dat gij, bergen, opspringt als rammen, en gij, heuvels, als jonge lammeren?
Voor het aanschijn des Heeren beefde de aarde; voor het aanschijn van Jacobs God, die de rots in eene waterbron verandert en de steenen in waterwellen.
Niet ons, o Heer, niet ons, maar geef de eer aan uwen naam, om uwer barmhartigheid en waarheid wil; opdat de Heidenen niet zeggen : waar is hun God? Want onze God is in den hemel; Hij doet al wat Hem behaagt.
De afgoden der Heidenen zijn zilver en goud ; werken van menschen handen.
Zij hebben eenen mond, maar spreken niet; oogen hebben zij, maar zien niet.
Zij hebben ooren, doch hooren niet; eenen neus hebben zij, doch ruiken niet.
549
DE VESPER-PSALMEN
Zij hebben handen, docli tasten niet; voeten hebben zij, doch kunnen niet gaan; zij geven met hunne keel geen geluid.
Die dezelven maken worden hun gelijk ; en allen, die op hen vertrouwen.
Het huis van Israël hoopt op den Heer; Hij is hun helper en beschermer.
Het huis van Ailrou hoopt op den Heer; Hij is hun helper en beschermer.
Die den Heer vreezen, hopen op den Heer; Hij is hun helper en beschermer.
Do Heer is onzer gedachtig en zegent ons; Hij zegent het huis van Israël, Hij zegent het huis van Jacob.
Hij zegent allen, die den Heer vreezen ; kleinen en grooten.
Zijt gezegend van den Heer, die hemel en aarde gemaakt heelt.
De hemel der hemelen is voor den Heer ; maar den menschenkinderen heeft hi; de aarde gegeven.
De dooden zullen U niet loven, o Heer, noch die in den kuil nederdalen.
Maar wij, die leven, zullen ü loven, o Heer, van nu at\' tot in eeuwigheid.
Eere zij den Vader, enz.
Gezegend zij God, de Vader onzes Heereu Jesus Christus, de Vader der ontfermingen en de God van alle vertroosting, die ons troost in alle droefenissen.
Bemint elkander, gelijk Ik u bemind heb. Daaraan zult gij erkennen, dat gij mijne volgelingen zijt, indien gij u wederkeerig lief hebt. — Weest daarom weldadig, barmhartig, toegevend jegens elkander, gelijk God in Christus zich
550
VOOll DEN ZONDAG.
goedertieren en genadig jegens ons bewezen heeft... Volgt God na, als zijne geliefde kinderen, en wandelt in de liefde, gelijk ook Cliris-tus ons heeft lief gehad en zicli voor ons lieeft overgegeven tot eene offerande, die aan God welgevallig was.
MAGNIFICAT.
Mijne ziel lofprijst den Heer , en mijn geest juiclit tot God, mijnen Heiland.
Dat Hij de nederigheid zijner dienstmaagd gadesloeg; zie, van nu af zullen alle geslachten mij zalig noemen.
Want Hij, die magtigis, heeft groote dingen aan mij gedaan; en heilig is zijn naam.
En zijne barmhartigheid is van geslachte tot geslachte, over degenen die Hem vreezen.
Hij liet zijnen arm magtig werken ; Hij verstrooide degenen, wier hart vol hoogmoed is.
Hij stiet magtigen van den troon en verhoogde de nederigen.
De behoeftigen vervulde JI ij met goederen, en de rijken zond Hij ledig henen.
Hij heeft Israël zijnen Zoon opgenomen, indachtig (gelijk Hij beloofd heeft) zijner barmhartigheid over Abraham en zijn zaad , tot in eeuwigheid !
Eere zij den Vader, enz. Alleluja.
Hoe zal ik U loven, o mijn God! Daar Gij zonder mijn toedoen mij geschapen hebt naar uw welbehagen, zoo bestaat ook uw lof zonder mijn toedoen. Voor U, o Heer, zijt Gij zelf uw lof! Volgeus uwe onmetelijke grootheid, moeten U uwe werken loven! Uw lof is onuitsprekelijk, wijl
551
UE VESPER-PSALMEN
uwe grootheid onuitsprekelijk is. Uw lof laat zicli niet bevatten in het hart, niet meten met den mond, niet vernemen door het oor; want dit alles gaat voorbij, maar nw lof blijft eeuwiglijk. Onze mensehelijke gedachten beginnen en eindigen ; het woord wordt gehoord en de klank vervliegt; maar uw lof staat eeuwig vast.
Wie zoude nu uwen lof waardiglijk kunnen verkondigen? Diegene looft U, die gelooft, dat Gij zijn lof zijt. Diegene looft U, (lie van zich zeiven overtuigd is, dat hij niet in staat is uw lof te vermelden. Niet wij loven U, o Heer! Gij looft door U en looft U zeiven. Wij zeiven bezitten slechts dan waren lof, wanneer wij door U geloofd worden. Zoo dikwijls wij van eenen anderen dan van ü lof zoeken, verliezen wij den uwe. Verlangen wij de onvergankelijke eer, dan kunnen wij de vergankelijke niet beminnen. O Heer! laat mij U bezitten, dan kan ik ü loven. Want, wat ben ik uit mij zeiven, dat ik U zoude loven? Stof en assche beu ik, een worm en verrotting! Hoe kan het vleesch den geest loven, die aan alle vleesch leven geeft? Kan de duisternis het licht loven of de dood het leven? Kan een ijdel niets de loutere waarheid loven ? Zal mijne bouwvalligheid ü waardig loven, of mijn sterfelijk wezen, dat heden is en morgen verdwijnt? Heer! hoe zoude de menseh, die in zonden ontvangen en geboren is, U betamelijk kunnen loven? Zekerlijk klinkt het woord lo\'quot; niet schoon in den mond des zondaars! Daarom love U , o Heer, mijn God! uwe onnaspeurlijke magt, uwe onbegrensde wijsheid en goedertierenheid; U love uwe alle gedachten te loven gaande barmhartigheid, uwe eeuwige kracht en godheid. Op uwe
552
VOOR DEN ZONDAG.
553
goedertiereulieid vertrouw ik, want door haar hebt Gij mij geschapen. Laat uw schepsel, dat door uwe liefde ge^ ormd is, uiet te gronde gaan in de ellende der zonde. Bewaar, o Heer, wat Gij geschapen hebt; onderhoudt Gij mij niet, dan keer ik in het niet terug. Het was niet mijne verdienste, dat Gij mij het aanwezen gaaft, maar uwe lietde. O mogte deze zelfde liefde ü doen besluiten, mij te leiden en te regeeren! Red mij, Heer! uwe hand is niet verkort, dat ze mij niet zoude kunnen helpen, en uw oor is niet hard, dat het niet zonde hooren. Heer! verhoor mij; Heer! om uws naams wille. Ameii.
24
Wanneer de zepen met het Hoogwaardig gegeven wordt.
Geloofd en gedankt zij ten allen tijde het allerheiligste Sakramentl Zegen mij, o Heer Jesus 1 met den Vader en den heiligen Geest; versterk mij door uwe genade, om zoo te leven volgens uwen heiligen wil, dat geheel mijn leven tot uwe meerdere eer en glorie strekke; geef aan alle regtvaardigen volharding, aan alle zondaars veranfl\'enis, en aan alle geloovige zielen verlossing; help ons allen, nu en in het uur onzes doods.
In den naam des Vaders, en des Zoons, en des heiligen Geestes. Amen.
Akte van geloof en aanbidding.
O liefderijkste Jesus! Gij zijt hier waarachtig tegenwoordig onder de gedaante des broods, met vleesch en bloed, met godheid en meuschheid. Ik geloof dit vas-telijk, omdat Gij zelf het gezegd hebt. Het is waar, mijne ligchamelijke oogen zien U niet, of mijn verstand kan deze waarheid niet begrijpen: maar uw onfeilbaar woord laat mij niet twijfelen. Daarom val ik met den diepsten ootmoed, voor U ter aarde neder, en aanbid U met alle mogelijke eerbiedigheid.
Gij zijt mijn Heer en mijn God : Gij zijt dezelfde welke de herders voorheen in de krib aangebeden hebben, en ontelbare Engelen nu werkelijk lanbidden in den hemel. De eerste hebben U aangebeden onder de gedaante van een Kind; deze aanbidden U zittende op den troon der heerlijkheid, aan de regterhand van uwen hemelsehen Vader. Met hen beiden aanbid ik U hier als den waren, onder de gedaante des broods verborgen
GEBEDEN ONDER HET LOF.
God. O, dat U alle menschen met mij erkenden ! O dat zij allen U met een levendig geloof en heiligen schrik in dit allerheiligste Sakrament aanbaden 1 Ik, o Jesusl verlang, nu en altijd, eene bijzondere godvruchtigheid tot dit allerheiligste geheim te hebben.
Akte van liefde en dankzegging.
Hoe onbegrijpelijk is uwe liefde, o Jesus! jegens ons, ellendige menschen 1 Gij hebt niet alleen drie en dertig jaren lang bij ods op de aarde willen blijven , en voor ons willen lijden en sterven ; maar Gij hebt nog, vóór uw bitter lijden, dit allerheiligste Sakrament ingesteld, opdat wij U altijd bij ons zouden mogen hebben, tot onzen troost en toeverlaat, tot onze geestelijke spijs en voedsel. Gij hebt te voren geweten al de oneer en smaad, die niet alleen de ketters, joden en heidenen, maar ook uwe geloovigen U in dit allerheiligste Sakrament zouden aandoen; nogtans is uwe liefde hierdoor niet verschrikt geweest.
Gij blijft in hetzelve bij ons tot het einde der wereld. O wonderbare liefhebber onzer zielen! wat dank , wat liefde ben ik U schuldig! Ik dank U, o Jesus! en wensch U zoo te kunnen danken, gelijk de verhevenheid van de weldaad, welke Gij ons hierin bewijst, het verdient. Ik bemin Ü, o Jesus! en wenschüzoo vurig te kunnen beminnen, gelijk Gij om deze overmaat uwer liefde jegens ons verdient bemind te worden. Om de flr.auwheid mijner liefde en dankzegging eenigzins te vergoeden, offer ik U op al de eer en liefde, welke U in uw allerheiligste Sakrament ooit uwe getrouwe dienaars door de gansche wereld bewezen hebben, of zullen bewijzen. O , dat ik die duizend en duizendmaal konde vermeerderen I
Akte van lof en zegening.
Geloofd en gezegend zij het allerheiligste Sakrament
555
GEBEDEN
des Altaars! Geloofd en gezegend zij het allerlieiliesfe Vleesch en Bloed, het allerheiligste Ligchaam en de allerheiligste Ziel, de Godheid en Mensehheid van Jesns Christus, onzen Verlosser en Zaligmaker, die in het allerheiligste Sakrament waarachtig en wezenlijk tegenwoordig zijn! Zoo veel Engelen en Heiligen in den hemel, zoo veel menseheu op de aarde, zoo veel gras op het veld, zoo veel stof in de lucht, zoo veel drnp-pelen er in de zee zijn, zoo veel duizend en duizendmaal zij geloofd en gezegend het allerheiligste Sakrament ! Dit is mijn vurige en hartelijke wensch; dit verlang ik zoo dikwijls te vernieuwen, als ik adem schep. Neem dit aan, o ia dit allerheiligste Sakrament waarachtiglijk tegenwoordige Jesus! en laat dit allerheiligste Sakrament in mijn leven zijn mijn troost en mijne sterkte, en in mijnen dood mijn toeverlaat, mijne teerspijs, en een zeker onderpand der eeuwige zaligheid, opdat ik ü, na mijnen dood, zonder einde loven en danken moge in den hemel. Amen.
Vier en twintig aanbiddingen tot Christus, onzen Zaligmaker, rustende in het heilig Sakrament.
1. Ik aanbid ü, o verborgene Godheid! en beken, dat Gij alle eer en eerbied waardig zijt; ik otfer Ü op, tot herstelling van al de goddeloosheden, die in uwe tegenwoordigheid bedreven zijn, al de aanbiddingen van de allerheiligste Maagd Maria, uwe Moeder , die zij van het eerste oogenblik harer heilige ontvangenis U geofferd heeft tot het einde van haar leven , met welke ik hoop altijd met groote eerbiedigheid te zeggen : Geloofd zij het allerheiligste Sahrameut!
2. Ik aanbid ü, o allerwaardigste Mensehheid I en beken, dat Gij oneindig minzaam zijt; ik offer U, tot herstelling van alle ongeschiktheden, voor uwe oogen begaan, de eerbiedigheid van al de Engelen en Aartsengelen, en hoop met hun altijd met groote dankbaarheid te zeggen : Geloofd lij het allerheiligste Sakrament !
ONDEE HET LOF.
3. Ik aanbid U, o Jesus . mijn zoete Zaligmaker! en beken, dat Gij de Zoon van den hemelschen Vader /.ijt; ik offer U op, tot herstelling van al de godslasteringen, welke tegen U uitgesproken zijn, de lofzangen van liet geheele koor der Priiisdommen, met welke ik hoop altijd met brandende liefde te zeggen : Geloofd zij het allerheiligste Sakrament!
4. Ik aanbid IJ, o souvereine Vorst, Heer van de geheele wereld! en beken, dat Gij ouder niemaud staat, maar magt hebt boven allen; ik offer U op, tot herstelling van de ondeugendheden, gedaan voor uwe allerhoogste Majesteit, de godminnende genegenheden van de Heerschappijen, hopende met hen altijd met wederliefde te zeggen : Geloofd zij het allerheiligste Sakrament!
5. Ik aanbid U, o waarachtige Koning van mijn hart! en beken, dat Gij alleen zijt de Koning, wiens rijk nooit einde zal nemen; ik offer U, tot herstelling van alle grammoedigheid tegen U uitgewerkt, dien ijver van de Troonen, met weikeu ik hoop altijd met groote genegenheid te zeggen : Geloofd zij het allerheiligste Sakrament!
6. Ik aanbid U, o zeer vriendelijke Herder mijner ziel! en ik beken, dat Gij eene goedheid hebt, welke onbegrijpelijk is; ik offer U op, tot herstelling van al de wraakgierigheid in uwe tegenwoordigheid opgenomen , de vurigheid der Mogendheden , met welke ik hoop altijd met brandenden ijver te zeggen : Geloofd zij het allerheiligste Sakrament!
7. Ik aanbid U, o Heer der Heirkrachten 1 eu beken uwe sterkte, tegen welke niemand kan opstaan; ik offer U op, tot herstelling van alle onachtzaamheden in uwe dienst begaan, de vaardigheid der krachten, en hoop met deze altijd met groote vurigheid te zeggen : Geloofd zij het allerheiligste Sakrament!
9. Ik aanbid U, o Schat der eeuwige voorzigtigheid ! en beken, dat Gij oneindig wijs en voorzigtig zijt : ik offer ü op, tot herstelling van alle ongeloovigheden
557
GEBEDEN
tegen het heilig Sakrament, de verhevene kennis der Cherubijnenj en hoop met deze altijd met uitnemende godsvrucht te zeggen : Geloofd zij het allerheiligste Sakrament!
9. Ik aanbid TJ, o mijn getrouwe en eenige Bruidegom ! en beken, dat Gij de schoonste onder de kinderen der menschen zijt; ik offer U, tot herstelling van al onze flaauvvheid in U te beminnen, de brandende liefde der Seraphijnen, hopende met dezelve altijd met groote genegenheid te zeggen : Geloofd zij het allerheiligste Sakrament!
10. Ik aanbid U, o mijn getrouwe en allerbeste Vriend! en beken, dat Gij alleen onsterfelijk en onveranderlijk zijt; ik offer U op, tot herstelling van alle wanhopigheid tegen U bedreven, de hoop en het betrouwen van alle Patriarchen, met welke ik altijd met uitstekende liefde hoop te zeggen : Geloofd zij het allerheiligste Sakrament!
11. Ik aanbid IJ, o mijn allerliefste quot;Vadei l en beken , dat Gij het begin zijt en den eersten oorsprong van mijn wezen; ik offer U op, tot herstelling van a! de dwalingen tegen U opgerezen, het geloof der Aposte-ien, en hoop met hen altijd met groote dankbaarheid te zeggen : Geloofd zij het allerheiligste Sakrament!
12. Ik aanbid U, o mijn regtvaardige Regter! en beken, dat Gij ook barmhartig en genadig zijt; ik offer ü op, tot herstelling van alle twijfeling te^en de ware tegenwoordigheid van uw allerheiligste Ligchaam, de heilige leering der Evangelisten, hopende met hen altijd met groote genegenheid te zeggen Geloofd zij het allerheiligste Sakrament!
13. Ik aanbid U, o mijn Leidsman en Beschermer! en beken dat zij gelukkig zijn, die onder uwe bescherming staan; ik offer U op, tot herstelling van alle flaauwheid, waarmede Gij van ons gediend zijt, de vroomheid en kloekmoedigheid van alle Martelaren, hopende met hen altijd met groote vurigheid te zeggen : Geloofd zij het allerheiligste Sakrament!
558
ON DE\' HET LOr.
14. Ik aaubid U, o mijn Meester eu Leeraar 1 en beken, dat Gij den regten weg des levens aanwijst aan degenen die TJ volgen; ik offer TJ op, tot herstelling van al de lasteringen tegen het hoogwaardig heilig Sakrament, de godsvrucht van al de Leeraars en Belijders, hopende met hen met groote aandachtigheid te zeggen : Geloofd zij het allerheiligste Sakrament!
15. Ik aanbid U, o allerzuiverste Lam 1 en beken, dat in U nooit vlek of smet is gevonden; ik offer U op, tot herstelling van alle onbehoorlijkheden, welke voor uwe oogen geschied zijn, de heilige en zuivere genegenheden van al de heilige Maagden, hopende met deze altijd met uitnemende godsvrucht te zeggen : Geloofd zij het allerheiligste Sakrament!
16. Ik aanbid U, o mijn God en Verlosser! en beken, dat Gij zijt de Zaligmaker van geheel het men-schelijk geslacht; ik offer U op, tot herstelling van hetgeen ooit menschen tegen U gezegd, gepeinsd of gedaan hebben, al de gedachten, woorden en werken van al degenen, welke uwe majesteit ooit gekend, of bemind hebben, en hoop met hen altijd met uitstekende liefde te zeggen ; Geloofd zij het allerheiligste Sakrament!
17. Ik aanbid U, o waarachtig Brood des Hemels! eu beken, dat Gij zoeter zijt dan de zoetheid van deze wereld; ik offer U op, tot herstelling der onwaardige nuttigingen van dit zelfde Brood, al het verlangen en de bereiding der godminnende zielen, die hetzelve ooit hebben genoten; verwachtende, dat ik met hen altijd met groote eerbiedigheid zal zeggen : Geloofd zij het allerheiligste Sakrament!
18. Ik aanbid U, o Gloed van Liefde ! en beken , dat Gij zijt het goddelijk vuur dat altijd brandt, en nooit zal gebluscht worden; ik offer U op , tot herstelling van alle flaauwe en koude harten, de vurigheid van alle schepselen, die hier ooit gebrand hebben in uwe liefde ; hopende met hen altijd met groote dankbaarheid te zeggen : Geloofd, zij het allerheiligste Sakrament!
559
GEBEDEN
19. Ik aanbid U, mijn grootdaclige Weldoener! en beken, dat Gij altijd eenen overvloed van genaden met U medebragt; ik offer IJ tot herstelling van alle ondankbaarheid, de dankzeggingen van al degenen, die het geluk gehad hebben door U bezocht te worden , hopende met hen altijd met groote vurigheid te zeggen : Geloofd zij het allerheiligste Sakranient!
20. Ik aanbid ü, o heilige Hostie, waardige oll\'er-ande! en beken, dat de zoete geur, die uit Ü vloeit, den hemel en de aarde vervult : ik offer U op, tot herstelling van de ergernissen en kwade voorbeelden ten tijde van het heilig Sacrificie gegeven, de stichte-lijkheid en godsvrucht van al degenen, die hetzelve opgeofferd hebben, of daaraan deelachtig zijn geweest; en ik hoop met hen met groote devotie te zeggen : Geloof cl zij het allerheiligste Sahrament!
21. Ik aanbid U, o opperste Priester, die leeft en offert in der eeuwigheid naar de orde van Melchise-dech : en beken, dat Gij zijt de gezalfde des Heeren , de middelaar tusschen God en de menschen; ik offer U op, tot herstelling van alle onwaardigheid van degenen die aan uw altaar hebben gestaan, de geschiktheid, heiligheid en onschuld, met welke ooit eeuige Priesters of Levieten hun heilig ambt hebben bediend ; en ik hoop met hen altijd met groote genegenheid te zeggen : Geloofd zij het allerheiligste Sacrament!
23. Ik aanbid ü, o krachtig Geneesmiddel! en beken dat Gij magtig zijt, om al de kwalen onzer zonden te zuiveren en te genezen ; ik offer U op. tot herstelling van het venijn, dat de helsche slangen met haar ge-broedsel tegen IJ uitgespuwd hebben, het zaligen heilig leven van al degenen , die door U gehol|:en zijn geweest; en hoop met hen altijd met groote ar.ndachtigheid te zeggen : Geloofd zij het allerheiligste Sakr anient!
23. Ik aanbid U, o zeker Pand des eeuwigen levens ! en beken, dat Gij de waarheid en bet leven zijt, en dat, die U vindt, ook het eeuwig leven zal vinden; ik offer U op, tot herstelling van al de doodelijke zon-
500
ONDER HE\'! LOF.
den, welke tegen ü geschiod zijn, al de werken der deugden; die ooit gedaan zijn, en tot op den uitersten dag des oordeels nog zullen gedaan worden, hopende met al degenen., die daarmede bezig zijn geweest, altijd met grooten eerbied to zeggen : Geloofd zij het allerheiligste Safer am ent!
24. Ik aanbid U, o sterkraakende Teerspijs, om te reizen naar het hemelsch Paradijs : en beken-, dat Gij veel krachtiger zijt dan het brood van Elias, daar hij veertig dagen en veertig nachten bij geleefd heeft, en tot den berg Horeb is geraakt; ik otter U op, tot herstelling van al do verzuimenissen en fouten, zoo door de levende, als door de stervende menschen voor het heilig Sakrament begaan, al de eer en eerbiedigheid, vurigheid en liefde, door al degenen bewezen, die in hun leven en dood dit groot geheim altijd in waarde gehouden hebben , betrouwende, dat ik met hen met teedere genegenheid altijd zeggen zal : Geloofd zij het allerheiligste Sakrament! Amen! Dat het zoo geschiede !
ZOETE VERZUCHTINGEN TOT JESUS,
rustende in het allerheiligste Sakrament, als op den troon zijner liefde tot de menschen.
O allerwaardigste Jesus! ik aanbid U; want ik be-lijde dat Gij mijn Heer en mijn God zijt.
O allervriendelijkste Jesus! ik bemin U; want Gij. zijt de allerschoonste onder de kinderen der mcuschen.
O allerzachtmoedigste Jesus! ik kom totü: want Gij zijt de toevlugt der zondaren en de troost der bedrukt n.
O allermildste Jesus! ik dank en loof U; want door TJ en van U komt ons alle geluk en zaligheid.
O alleredelste Jesus! ik eer en gebenedijd U ; Gij zijt mijn Schepper en Verlosser.
O allerrijkste Jesus ! ik verfoei de wereld en al wat zij geven kan; want zoo ik U heb, bezit ik meer dan ik kan begeeren.
561
24 *
GEBEDEN
O allerwaardigste Jesusl ik geloof in TJ; want Gij zijt waarachtig, en leert ons den weg der waarheid.
O allermagtigste Jesusl al mijne hoop en betronwen staat op TJ; want Gij kunt en wilt mij eeuwig zalig maken.
O allerootmoedigste Jesus! ik gun U alle eer en glorie ; want Gij hebt U vernederd tot den dood des krui-ses, om ons tot het eeuwig leven te verheffen.
O allervolmaaktste Jesus! ik kies U tot mijnen herder en leidsman ;*mijne begeerte is, U altijd getrouwelijk na te volgen.
O allergoedertierenste Jesus I het is mij leed, dat ik U ooit in mijn leven vergramd heb; want Gij zijt het opperste goed, dat ik bovenal moest beminnen.
O allerverdnldigste Jesusl ik heb medelijden met uw lijden; want daar is geen lijdon, dat met het uwe kan vergeleken worden.
O allerzoetste Jesusl laat mij nimmer van U gescheiden worden; want waar zal ik gaan, incien ik door U verlaten worde?
O allergehoorzaamste Jesus! ik zal onderdanig zijn aan al uwe geboden; want uw juk is zeer zoet, en de last zeer ligt, die Gij mij zult opleggen.
O allerbeste Jesus! ik stel mij tot uwe dienst, en tot de dienst van uwe allerzuiverste Moeder; ach, Jesus! laat mij een dienaar, ja laat mij een kind van U en van Maria leven en sterven !
O allerminnelijkste Jesus ! ik wil mij kwijten van zoo groote gunsten, waarmede ik aan ü verbonden ben; en alzoo ik niets beter vind, zoo geef ik U uw hart terug, dat Gij mij zoo dikwijls hebt gegeven.
O allerkrachtigste Jesus! ik aanroep U en uwen allerheiligsten naam Jesus; want deze Naam is mij een schild tegen alle kwellingen en aanvechtingen des duivels , der wereld en des vleesches.
O allervolmaaktste Jesns ! mijne ziel snakt naai U, gelijk een hert naar de fontein des waters j want uw
562
OX DER II UT LOF.
bloed is mijn drank, en uw vleescli is inija voedsel, zonder welk ik niet kan leven.
O allerzuiverste Jesusl wil toeh in mij te niet doen al hetgeen U in mij mishaagt; want uwe oogen zijn zoo zuiver, dat zij zelfs niet de minste vlek kunnen aanschouwen.
O allerregtvaardigste Jesuslik vrees en heef, als ik op U deuk; want ik weet wel, dat Gij mijn regter eens zult wezen.
O allerharmhartigste Jesusl ik. wensch integendeel, en verlang om U te zien; want U te zien is mijn geluk, en het einde van mijne wensehen in dit land mijner ballingschap.
O allerzoetste Jesus I laat mij geheel in U verslonden, en gelijk versmoord worden; want Gij zijt eene zee van alle vermaak en wellusten.
\'Eerbiedige opdrayt van ons hart aan het heilin Hart van Jesm in het allerh. Sakrament des . Utaars.
Sta mij toe, dat ik mij tot ü keere, o goddelijk en aanbiddelijk Hart van Jesusl mijnen Zaligmaker, afgrond van liefde en barmhartigheid! en dat ik ü vraag, van verwondering bevangen zijnde over uwe goedheden en mijne ondankbaarheden : waarom is het, o mijn God ! dat Gij eenc zoo wonderbare manier hebt uitgevonden, om U voor mij op te offeren in het tieilig Sakrament des Altaars? Acht Gi; het dan zoo weinig, o Heer 1 U zeiven eens te hebben geofferd aan de banden, geeseling, pijnen, versmi.adheden, en aan den zoo pijnlijken dood des kruises ? Moet ik U, nu Gij glorierijk en onsterfelijk zijt, nog zonder ophouden aan alle versmading blootgesteld ziet in het heilig Sakrament van liefde, waar Gij zoo dikwijls veracht, bespot, en als met voeten getreden wordt van diegenen zelfs, die U met meerdere vurigheid behoorden te beminnen ? Moet ik ook mijn hart onder het getal van die ondankbare harten zien , zonder van pijn en schaamte te
fiEBEDEN
sterven? Ach, mijn God! doorsteek dat hart met de schicht van uwe liefde, en stel een einde aan mijl ondankbaarheden; wees gedachtig, dat uw aanbiddelij Hart, dragende den last van mijne zonden, in den b van Oliveten, en o|) het kruis, zich daarover heeft b droefd , alsook mede droevig is geweest over mijne e lenden; laat niet toe, dat uwe benaauwdheden en p: nen, uw dierbaar bloed , uwe tranen en uw zweet, m onvruchtbaar zijn; raak mijn hart krachtiglijk, o m lijdend en zachtmoedig Hart van mijnen Jesus! gee dat dit oogenblik het begin zij van mijne opregte b keering, en dat ik beginne U te bemicnen , om zo der ophouden aan uwe liefde toegeheiligd te zijn als u eeuwige slaaf; dat ik aan mij zeiven sterve , om gei leven of bewegingen te hebben, dan voor IJ en do\' IJ, tot uwe eer, lof en eeuwige glorie. Amen.
LOFZANG.
Zing, zing, mijn tong! liet groot gelieira Van \'t allerheiligst Vleescli des Heeren,
Eu van het overdierbaar Bloed,
Dat Hij, die eeuwig zal regeren,
Tot losprijs van de wereld gaf,
Na uit een\' Maagd te zijn geboren,
Wier vruchtbaarheid het heil hergaf, Dat voor onz\' aarde was verloren.
Voor ous, voor onze zaligheid,
Is Hij in \'t zwakke vleeseh gekomen,
Eu uit een\' onbevlekte Maagd,
Heeft Hij de mensehheid aangenomen.
Hij bragt het zaad van \'t god lijk woord Op aard\', eu tot ons heil steeds vaardig.
Besloot Hij zijnen levensloop Met wond\'ren zijner liefde waardig.
ONDEU HET LOF.
Want voor liet laatst aan \'t avondmaal Met zijn\' Apostelen gezeten,
(Die Hij den rang van broeders gaf) Om, volgens wet, liet PaascHam te eten.
Nadat Hij alles had volbragt,
Wat d\' oude Paasclxwet liad voorschreven,
Heeft Hij aan hen, met eigen hand.
Zich zeiven tot een\' spijs gegeven.
Het woord van \'t vleeschgeworden Woord Verandert \'t brood in \'t Vleesch des Heeren,
Den wijn in zijn aanbid\'lijk Eloed,
Dat wij als onzen losprijs eeren.
Do zinnen zal \'t nooit moog\'lijk zijn, Dit heilig wonder te bevatten;
\'t Geloof alleen doet \'t leerzaam hart Hier Jesns liefd\' naar waarde schatten.
Dat elk dit waardig Sakrament Dan met aanbidding dankbaar huldig\'!
O sterv\'ling! aan dit groot geheim Zijt g\' al uw liefd\' en eerbied schuldig :
Het kwam de plaats der oude wet Eu al haar plegtigheên vervangen;
Hier moet der zinnen zwakheid, kracht En sterkte van \'t geloof erlangen.
Roem, zegen, heerlijkheid en eer. Met dankbaarheid en magt te gader.
En al wat schepsels kunnen meer. Zij eeuwig toegebragt den Vader,
Gelijk den Zoon, en heil\'gen Geest, Die troostend uitgaat van hun beiden —
Den Geest, die Jesns heeft beloofd. Dat nimmer van zijn\' Kerk zal scheiden.
5fi(i gebeden onder het lof.
Onder het Ave Maria.
v. De Engel des Heeren heeft Maria geboodschapt.
r. Eu zij heeft ontvangen van den heiligen Geest. Wees gegroet, enz.
v. Zie. de dienstmaagd des Heeren.
it„ Mij geschiede naar uw woord. Wees gegroet, enz.
v. En het Woord is vleesch geworden, k. En het heeft onder ons gewoond. Weesgegroet, enz.
laat ons bidden.
Wij bidden U, o Heer! stort uwe genade in onze harten, opdat wij, die door de boodschap des Engels de menschwording van Christus, uwen Zoon, gekend hebben, door zijn lijden en kruis tot de glorie der verrijzenis mogen komen. Door denzelfden .Tesus Christus, onzen Heer. Amen.
Onder den laatsten zegen.
Lees hetzelfde als onder den eersten.
Voorrede..............5
Onderrigting betrekkelijk het heilig Misoffer . . 11 Gebeden vóór en onder het heilig Misoffer, met
uitlegging van deszelfs plegtigheden . . . . 31
VERMANINGEN, WELKE VOOR HET GEESTELIJK LEVEN NUTTIG ZIJN.
I. Hoofdstuk. Over de navolging van Christus
en de verachting van alle ijdelheden der wereld. 77
II. Over het nederig gevoelen van zich zeiven . 80
III. Over de leering der waarheid.....83
IV. Over de omzigtigheid in onze handelingen . 87
V. Over het lezen der heilige Schrift .... 89
VI. Over de ongeregelde neigingen.....90
VII. Over het vermijden van ijdele hoop en verwaandheid.............92
VIII. Over het vermijden van al te groote gemeenzaamheid ...........94
IX. Over de gehoorzaamheid en onderwerping . 96
X. Over het vermijden van overtollige woorden . 98
XI. Over het verkrijgen van den vrede en den ijver van vooruit te gaan.......101
XII. Over het nut van den tegenspoed . . . .104
XIII. Over het bestrijden der bekoringen . . .106
XIV. Over het vermijden van ligtvaardig oordeel. 111
XV. Over de werken, die uit liefde geschieden . 113
XVI. Over het verdragen der gebreken van anderen. 113
XVII. Over het kloosterlijke leven.....115
XVIII. Over de voorbeelden der heilige Vaders . 120
XIX. Over de oefeningen van een goed kloosterling. 124
XX. Over de liefde der eenzaamheid en stilzwijgendheid .............128
XXI. Over de vermorzeling des harten . . . .134
568 TAFEL DER HOOFDSTUKKEN.
XXII. Over de beschouwing dermenschelijkeellende. 138
XXIII. Over de overdenking van deu dood . .14-3
XXIV. Over het oordeel en de straffen der zondaren. 148
XXV. Over de ijverige verbetering van ons geheel leven..............lo3
VEllMANINGEN DIE TOT HET INWENDIGE quot;WERKEN.
I. Hoofdstuk. Over het inwendige verkeer . . 161
II. Over de nederige onderwerping.....167
TIL Over den goeden vredelievenden mensch . .169
IV. Over het aiiver gemoed en de eenvoudige meening. 173
V. Over de beschouwing van zich zeiven . . .175
VI. Over de vreugde van een goed geweten . .178
VII. Over de liefde van Jeaus boven o.lles. . .181
VIII. Over de gemeenzame vriendschap met Jesus. 184
IX. Over het derven van allen troost . . . .188
X. Over de dankbaarheid voor Gods genade . .193
XI. Over het kleine getal minnaars van het kruis
XII. Over den koninklijken weg van het kruis . 201
DEE DE BOEK.
OVEll DE INWENDIGE VEUT BOOSTING.
I. Hoofdstuk. Over de inwendige spraak van Christus tot de getrouwe ziel......211
II. Dat de waarheid inwendig zonder gedruisch van woorden spreekt...........214
III. Dat men Gods woorden met ootmoed moet hooren, en dat velen die niet overwegen . .217 Gebed om de genade der godsvrucht ta verzoeken.
IV. Dat men in waarheid en ootmoed voor God moet wandelen...........221
V. Over het wonderbaar uitwerksel der goddelijke liefde..............225
TAFEL DE 11 HOOFDSTUKKEN.
VI. Over de beproeving van een waren minnaar. 231
VII. Over het verbergen der genade onder de bewaring der ootmoedigheid.......235
VIH. Over de kleinachting van zich zeiven in de oogen van God...........241
IX. Dat alles tot God, als het laatste einde, moet gestierd worden...........244
X. Dat het, met verachting der wereld, zoet is God te dienen . ..........246
XI. Dat men de begeerten des harten moet onderzoeken en matigen..........250
XII. Hoe men moet leeren geduldig zijn en tegen zijne kwade neigingen strijden......253
XIII. Over de gehoorzaamheid van een ontmoedigen onderdaan, naar het voorbeeld van Jesus Christus. 25G
XV7. Hoe men zich moet gedragen cd spreken, in alles wat men begeert.........262
Gebed om het welbehagen van God te volbrengen. 263
XVI. Dat men den waren troost in God alleen moet zoeken............265
XVII. Dat men alle bezorgdheid in God moet stellen..............268
XVIII. Dat men tijdelijke ellenden, naar het voorbeeld van Christus, verduldig moet verdragen . 270
XIX. Over het verdragen der verongelijking, en
wie zich waarlijk verduldig toont.....273
XX. Over het belijden zijner eigene zwakheid, en over de ellenden van dit leven......276
XXI. Dat men boven alle goederen en gaven in God moet rusten .... ...... 279
XXII. Over het gedenken van Gods veelvuldige weldaden.............284
XXIII. Over de vier zaken die grooten vrede aanbrengen .............288
Gebed tegen de kwade gedachten.....289
560
TAFEL DEK HOOFDSTUKKEN.
Gebed om verlichting des gemoeds.....289
XXIV. Over het vermijden van nieuwsgierige na-vorsching wegens eens anders leven .... 292
XXV. Waarin de bestendige vrede en ware voortgang gelegen is...........294
XXVII. Dat de eigenliefde ons het meeste van het opperste goed verwijdert........299
Gebed om de zuivering des harten en de hemel-sche wijsheid...........301
XXVIII. Tegen de kwaadsprekende tongen. . . 303
XXIX. Hoe men bij voorkomende kwelling. God moet aanroepen en loven........305
XXX. Over het verzoeken van den goddelijken bijstand, en het vertrouwen van de genade weder
XXXI. Over het verlaten van alle schepselen, om
den Schepper te kunnen vinden.....312
XXXII. Over de verloochening van zich zeiven, en
het afleggen van alle begeerlijkheid . . .316
XXXIII. Over de ongestadigheid des harten , en
het rigten van het laatste einde tot God . .319
XXXIV. Dat degene, die bemint, boven alles en
in alles in God zijn genoegen vindt .... 321
XXXV. Dat er in dit leven geene verzekering tegen
XXXVI. Tegen de ijdele oordeelen der menschen. 327
XXXVII. Over de zuivere en volkomene overgeving van zich zeiven, om de vrijheid des harten
XXXVIII. Over het goed beheer in het uitwendige
en de toevlugt tot God in gevaren .... 333
XXXIX. Dat de meusch in zijne handelingen niet
te driftig moet zijn.........335
XL. Dat de mensch niets goeds uit zich zeiven heeft, en zich over niets kan beroemen. . . 338
570
TAFEL DEll HOOFDSTUKKEN.
XLI. Over de verachting van alle tijdelijke eer . 341 XLTI. Dat men den vrede niet in de menschen
XLII1. Tegen de ijdele en wereldsehe wetenschap. 346 XLIV. Dat men zich de uiterlijke dingen niet moet
XLV. Dat men niet alleen moet gelooven, en in
woorden ligtelijk zondigt........351
XLVI. Dat men op God moet betrouwen, als men
door scherpe woorden beleedigd wordt . . .355 XLV II. Dat men alle bezwaren om het eeuwige
leven moet verdragen.........359
XLVIII. Over den dag der eeuwigheid en de bedruktheid dezes levens.........363
XLIX. Over de zucht naar het eeuwige leven, en hoe groote goederen dengenen, die strijden,
L. Hoe de bedrukte mensch zich in de handen
van God moet overgeven.......373
LI. Dat men zich tot mindere werken moet begeven, als men tot groote niet in staat is . .379 LIL Dat de mensch zich niet eenigen troost waardig, maar eerder straf schuldig, moet achten . 382 LUI. Dat Gods genade zich niet vereenigt met
het najagen van aardsche goederen . . . .386 LIV. Over de verschillende bewegingen der natuur
LV. Over de bedorvenheid der natuur en de kracht
der goddelijke genade.........396
LVI. Dat wij ons zeiven moeten verloochenen en
Christus door het kruis navolgen.....401
LVII. Dat de mensch niet al te neerslagtig moet
zijn, wanneer hij in eenige gebreken vervalt . 406 LVIII. Dat men de al te verhevene dingen en de verborgene oordeelen van God niet moet navor-
schen..............410
LIX. Dat men alle hoop en betrouwen in God alleen moet vestigen.........416
571
572 TAFEL DE 11 HOOFDSTUKKEN.
jel)
OVER. HET ALLE11HETLIGSTE SAKRAMENT. (VUI
en
Godvruchtige aanmaning tot de heilige Communie. 42( X
T. Hoofdsti k. Met hoe grooten eerbied men Christus moet ontvangen.........42
II. Dat den menseh in dit Sakrameut Gods groote goedheid en liefde betoond wordt.....43(
Gebed als men zich bereidt om de heilige Communie te ontvangen.........43
III. D;it het nuttig is, dikwijls de H. Communie te ontvau gen............43Ö
Oefening. Vurig verlangen om te communiceren,
of ten minste de noodzakelijkheid gevoelen, om dit te doen of dikwijls te doen.....43
Gebed om zich te bereiden tot eene waardige Communie............44
IV. Dat dengenen, die godvruchtig c\'e H. Communie ontvangen, vele gunsten verleend worden. 44
Oefening. Om van onzen Zaligmaker een levend geloof aan zijne wezenlijke tegenwoordigheid in het allerheiligste Sakrament des Altaars, en eene
in go en te^
IV. vn
[) e ft nic
V. dis
vurige liefde tot hom te verzoeken .... 44i )e f
V. Over de waardigheid van het Sakrament en
over den priesterlijken staat.......44•
Oefening. Over de heilige voorbereiding, welke een Priester moet in het werk stellen, om waardig het heilig Misoffer op te dragen; en van die, welke een Christen moet hebben, om het godvruchtig te hooren en er voordeel uit te
trekken.............445
oi I
mi ïebe
a. i
aa )efi he mi ho CII. on ni( )ef( en
:m.
ha
Sa
Gebed. Om van God de genade te bekomen, om waardig het heilige misoffer op te dragen en
eig ge
hetzelve wel te hooren........45; ^ef
VJ. Ondervraging wegens de oefening voor de heilige Communie..........45
TAFEL DER HOOFDSTUKKEN.
\'11. Over het onderzoelc des gewetens en het
voornemen van verbetering.......456
!ehed, of\'oefening van berouw vóór de Comnnmie. 458 \'ITT. Over het offer van Christus aan het kruis,
en over de overgeving van zich zeiven . . . 459 X. Dat wij ons en al het onze aau God moeten opdragen en voor allen bidden. : , . . .461 . Dat men de heilige Communie niet ligtvaardig
moet aehterlateu..........465
ebed tot .Tesus Christus........470
I. Dat het Ligchaam van Christus eu de H. Schrift aan degeloovige ziel ten hoogste noodzakelijk zijn. 471
\'efening. Over het lezen der heilige boeken, hetwelk moet dienen om ons tot de heilige Communie te bereiden en er de vrucht van te behouden .............47fi
II. Dat degene , die de heilige Communie wil ontvangen , zich daartoe met groote naarstigheid
moet bereiden...........478
efening. Op welke wijze men het Ligchaam
en Bloed van Jesus Christus moet nuttigen . 483
III. Dat eene godvruchtige ziel van ganscher harte naar de vereeniging met Christus in het
Sakrament moet haken........484
efening. Over de iuzigten van Jesus Christus
in het verblijven op onze altaren, en over de godvruchtige gevoelens, waarmede wij in de Mis en in het Lof of bij andere Bezoeken moeten tegenwoordig zijn..........480
IV. Over het vurige verlangen van sommige god-vruchtigen naar het Ligchaam van Christus . 4!)0 efening. Om waardig de geestelijke Communie te doen............403
V. Dat de genade der godsvrucht door ootmoedigheid en zelfverloochening verkregen wordt . 494 efening. Hoe men zich moet bereiden om de eigene genade der heilige Communie te -ontvangen en daaruit nut te trekken......496
573
574 TAFEL DEU HOOFDSTUKKEN.
XVI. Dat wij aan Christus onze behoeften moeten openleggen en zijne genade verzoeken . . .499
Oefening. Van dit en het volgende hoofdstuk . 500
XVII. Over de brandende liefde en het hevig verlangen om Christus te ontvangen .... 504
XVIII. Dat de mensch geen weetgierige navorscher van dit Sakrament, maar een ootmoedige navolger van Christus moet zijn, met zijn verstand
aan het geloof te onderwerpen......507
Oefening. Het geloof doen zegepralen over de zinnen en over de rede, met vastelijk te geloo-ven, en ootmoedig het Ligchaara en. Bloed van » Jesus Christus in het allerheiligste Sakrament
ontvangen.............509
Gebed tot Jesus Christus. Om van zijne goedheid te bekomen, de in dit boek vervatte oefeningen in het werk te mogen stellen . .511 Volgorde of indeeling oer Leering van het Boek der Navolging...........513
BIJVOEGSEL, Me
behelzende verscheidene zoo algemeene als bijzondere grondregels en zedelessen. Getrokken uit de werken van den H. Franciscus de Sales.
§. 1. Christelijke zedelessen jegens God. . . .519 §. 2. Christelijke zedelessen jegens onze naasten . 530 §. 3. Christelijke zedelessen jegens ons zeiven. . 523 §. 4. Algemeene lessen om wel te levea . . . 533 §. 5. Bijzondere lessen om in de goddelijke genade getrouw te blijven volharden.....52G
§. G. Verscheidene christelijke grondregels van den
heiligen Franciscus de Sales.......538
Manier om den llozenkrans te bidden . . . .581
Oefening van den H. Kruisweg......541
De Vesper-psalmen voor den Zondag.....546
Gebeden gedurende het Lof........554
A V P E O B A T I O. Imprimatur,
Mechliiifc, 14 .Tanunrii 1840.
•i. B. Pauivels , Vic. Gen.
499
500
50-i 307
il9 130 132 i23
i26
28 31 41 46 51 54