A.CV L^jr fo _
.....................
•0
(T lm* (ö e (l a l* ii t e n l
UITGESPROKEN Bij HET OERGE EEUWFEEST CS1ZER
O N A F H A N IC E L IJ K S V E1! K L A RIN G
DOOll
Predikant hij de Herv, Gemeente te Blokker.
Uitgegeven ten hate van de oprichting van een nationaal gedenkteelcen voor Graaf
b r©
HOORN,
gt; ■ V
\' yquot;\' sA- p: gt;■: r . gt;quot;
\' • S?\' i. -V\' V -
-i-j.
■
7-;
. . \' 1; ■C\'v\'1.,
, h -\'v
-V j\'quot;\'
K .
/ ;, ■, r. MV \\ , - - . gt; . \' , : y: / V ■■ . ■
,\'f V)i\' ~ vquot; r- ■\'quot;gt;
-\'X-\'
.
- y: ■ ■
t .
-.1\' \'
UITGESPROKEN BIJ HET DERDE EEUWFEEST ONZER
DOOR
predikant hij de Hen. Gemeente te Blokker.
Uitgegeven ten late van de oprichting van een nationaal gedenJcteeJcen voor Graaf
HOORN,
cin dWachünh
GEZONGEN;
Ps, 146 vs. 1. Ps. 77 vs. 7. Ps. 118 vs. 7. Ps. 118 vs. 14 Gez. 259 vs. 6
TER GEDACHTENIS 26 JULI 1581. — 26 JULI 1881.
Op den 26sten Ju]i van het jaar 1581, waren de Stateu-Generaal, de vertegemvoordigiug der Nederlandsclie gewesten, die sedert dertien jaar in gewapend verzet\') waren tegen hunnen heer, den Koning van Spanje, te \'s Gravenhage, in het Hof der oude graven van Holland en Zeeland bijeen. Voor belangrijker doel waren zij zeker nog nooit bijeen geweest. Daar zou een besluit genomen worden, dat reeds maanden vóórbereid, eindelijk tot rijpheid was gekomen. De koning van Spanje werd vervallen verklaard van de heerschappij in en van alle rechten op deze landen. De maat was eindelijk vol gemeten. Lang had men geduld geoefend, hoe hard het ook viel in zijn dierbaarste rechten en vrijheden te worden gekrenkt.quot;) Alle wettige middelen om herstel van grieven te erlangen had men aangegrepen. Eerst toen deze waren uitgeput en men de overtuiging verkregen had, dat men langs den minnelijken weg niets te wachten had van een vorst, wiens willekeur slechts door zijne dweepzucht werd geëvenaard, had men, ofschoon noode, zijne toevlucht genomen tot de wapenen. Ontzaggelijke offers had men zich getroost, bewijzen van moed en volharding gegeven, zooals de historie ze slechts schaars te melden heeft. Onderlinge veeten
1) Het gewapend verzet der Nederlanden tegen Spanje kan gerekend worden begonnen te zijn met den slag bij Heiligerlee 1508.
2) De voornaamste grieven der Nederlanders tegen Filips waren: de gestrenge invoering der plakkaten tegen de hervorming, de achteruitzetting van den Nederlandschen adel bij den Spaanschen, de aanwezigheid hier te lande van 3 a 4000 man vreemde troepen, de invoering der bisdommen en der inquisitie.
4
waren vergeten. Naar den raad van vrome en vroede mannen, die zich de zaak van het benarde volt hadden aangetrokken , onder welke de onvergetelijke Willem van Oranje de eerste plaats inneemt, had men zich ter onderlinge bescherming vereenigd, vast besloten om het onschatbare goed van burgelijke en godsdienstige vrijheid, het koste wat het wilde, zich te verwerven. Eeeds was in menig behaald voordeel de waarheid gebleken van de leuze waaronder onze voorvaderen zich vereenigd hadden, de leuze; //Eendracht maakt macht.quot; En toch waren den Spaanschen dwingeland nog de oogen niet open gegaan. Filips II volhardde in zijne staatkunde van bloed en geweld, waarvan zelfs een Al va, die geesel van ons volk, eindelijk moede geworden was.1) En aan het geweld paarde hij het verraad en hij ontzag zich eindelijk zelfs niet, om te beproeven het doel wat hij met het zwaard zijner soldaten en met de bloedige gerechtigheid der inquisitie niet had kunnen bereiken, nabij te komen door laaghartigen moord, liet Nederlandsche volk wilde hij treffen in den uitnemenden man, dien de Spaansche koning terecht als zijn meest te vreezen tegenstander beschouwde. Tegen Willem den Zwijger, wien ons volk den schoonen eeretitel heeft geschonken van Vader des Vaderlands, werd van uit den zetel van den Spaanschen tiran, de banvloek geslingerd.2) De edelste zijner tijd-
) Alva heeft de landvoogdij bekleedt van 1568-1573. Wat hij voor deze gewesten geweest is blijkt uit het feit, dat hij zich bij zijn vertrek beroemde 18.600 ingezetenen dezer landen door beuls handen te hebben laten ter dood brengen. — Verg. Dr. J. A. Wijnne Geschiedenis van het Vaderland. 3de druk pag. 91.
) Wijnne zegt. pag. 101. „In dit stuk, dat in 1580 opgemaakt en in Juni 1581 in de Nederlanden afgekondigd werd, stelde de koning een prijs van 25.000 gouden kronen (elke ter waarde van omtrent 3 gld.) op het hoofd des grooten mans en beloofde brieven van adel te zullen uitreiken aan wien het trof. Allen, die met den prins gemeenschap bleven houden, d. i. alle Nederlanders werden verder voor oproermakers en vijanden der openbare orde en dus eveneens vogelvrij verkkard. De prins beantwoordde den ban met eene apologie of verdediging, eene van de krachtigste oorkonden, uit vroeger eeuwen tot ons gekomen. Hierin verweet hij Filips op fleren toon al zijne euveldaden en sloot met zijne zinspreuk: „Je maintiendrai.quot;
genooten werd in schennige taal als een schelm, een verrader, een pest der Christenheid, een vijand des lands, ten toongesteld, en eene groote somme gelds benevens andere vorstelijke gunstbewijzen werd uitgeloofd aan ieder die hem dood of levend overleverde. Dat was de druppel die den beker deed overvloeien. Hadden reeds lang enkelen er over gedacht, de banden, die het Nederlandsche volk aan den Spaanschen koning verbonden en die feitelijk reeds waren gescheurd, ook rechtens te verbreken, deze laatste onbeschaamdheid van Mlips, bracht het lang gekiemde plan tot rijpheid. De afzwering waartoe op den 36sten Juli 1581 besloten werd was het waardig en nadrukkelijk antwoord op den moordaanslag tegen den man, die getoond had alles veil te hebben voor de vrijmaking van ons land en ons volk, en op wien gansch Nederland met eerbied eu liefde het gevestigd hield.
Dat geschiedde den 26steI1 Juli 1581. quot;Wat geschiedde er den 26s\'en Juli 1881 ? Was er feest in Nederland op den driehonderdsten gedenkdag van een feit, dat van zoo groote beleekenis voor ons volksbestaan is geweest ? Heeft men de zaken aan den kant gezet, zich in den feestdos gestoken, de huizen en straten en pleinen met de vaderlandsche kleuren, met groen en bloemen getooid? Heeft men voor dien eenen dag eens den strijd voor richting of partij doen rusten, om, van wat kleur men ook zij, welk geloof men belijde, zich zonen te gevoelen van hetzelfde vaderland, vereenigd in plechtige en dankbare herdenking van hetgeen de naaste aanleiding tot Nederlands staatkundige en godsdienstige bevrijding is geweest? Hebben de vaderlandsche feestliederen weerklonken en stegen de feestelijke beden voor het heil des Vaderlands ten hemel omhoog? Doch waartoe ook te vragen? Op den 2Gstcn Juli van dit jaar geschiedde er in Nederland
6
niets waaruit kan blijken dat het volk zijne roemruchtige historie in eere houdt, niets dat bewijst, dat de dag der afzwering van den Spaanschen koning, die met gulden letters in de gedenkboeken onzer geschiedenis staat geschreven, ook met onuitwischbaar schrift geschreven staat ia ons hart. Doch wellicht is dit te veel gezegd. In kleinen en besloten kring, zoo hier en elders, zal men met mindere of meerdere opgewektheid het derde eeuwfeest onzer vrijverklaring wel hebben gevierd, maar in elk geval een nationaal karakter had die feestviering niet. Er was niets te bespeuren van die alge-meene opgewektheid en geestdrift die onlangs bij het vijftigjarig jubilee der onafhankelijkheid onzer Belgische naburen waartenemen viel. Het is zoo, er is in den tegenwoordigen toestand van ons vaderland veel wat tot verklaring van dit verschijnsel kan dienen. De ultramontaansche invloed, waaronder de Katholieke Kerk, ook ten onzent staat, maakt hare leden onvatbaar voor eene billijke beoordeeling en waardeering. van den grooten worstelstrijd onzer vaderen tegen Spanje, voor eene rechtvaardige erkenning der uitnemende verdiensten van een Willem van Oranje, een Jan van Nassau, quot;) om van anderen niet te spreken, die mede voorvechters onzer vrijheden waren. De afgoderij door het Jezuitisme met de kerk gepleegd, maakt dat voor onze hedendaagsche Katholieken alles, ook de meest onloochenbare zegeningen van de omwenteling in de IGfo eeuw tot stand gebracht, terugtreedt voor het feit dat de toenmalige Roomsche Kerk, heeft moeten wijken voor het Protestantisme. Eene opwekking, eene uitnoodiging ter feestviering, zou dan ook ongetwijfeld door onze Katholieke landgenooten,
1) Jan van Nassau, een der vier broeders van Prins Willem heeft, als stichter van de Unie van Utrecht, onmiskenbare aanspraak op onze hulde. Om de Unie te grondvesten heeft hij tijd, noch moeite, noch offers ontzien. Men betaalt dan ook slechts eene schuld aan de nagedachtenis van dien edelen vorst, indien men de vaderlandsMevende poging steunt om een waardig monument voor hem oprichten, dat men hier reeds te lang heeft gemist.
7
met een „non possumus,quot; (wij kunnen niet), zijn beantwoord. En wat ware er dan van geworden ? Eene feestviering onzer geheele natie zeker niet. Is het daarom misschien ook beter geweest dat er den 26sten Juli 1. 1. maar gezwegen is, nu het spreken, het getuigen en roemen, allicht voedsel had kunnen geven aan het heilloos vuur der onverdraagzaamheid? Men weet kwalijk wat tot deze dingen te zeggen. Aan den eenen kant is daar iets vernederends voor ons in dat zwijgen. Ons bekruipt een diep, een pijnlijk gevoel van schaamte alsof wij verraad hebben gepleegd aan onze beginselen. Wij kunnen de beschuldiging kwalijk van ons weren van lafhartigheid. En toch aan den anderen kant, zouden wij het diep betreuren indien de toch al zoo wijd gapende klove tusschen Protestanten en Katholieken, door ons openlijk vreugdebetoon werd verbreed.
Doch hoe men in deze zaak ook hebbe te oordeelen, nu een openlijke en algemeene feestviering achterwege is gebleven, rust op ons Protestanten nog te meer de verplichting om in onzen eigenen kring, waar wij aan niemand aanstoot of ergernis kunnen geven, in dankbare herinnering stil te staan bij eene daad, die, ofschoon ook Katholieken haar mede hebben bedreven, echt Protestantsch is in haren aard en in hare gevolgen, ook in hare niet voorziene gevolgen , van het grootste belang ook voor den bloei van het Protestantisme. En waar zullen wij dat eerder en beter doen dan in onze bedehuizen? Al spreken wij ook niet meer met de oude Calvinisten van den God van Nederland, wij erkennen toch des Heeren hand in de loisbedeeling der volkeren. Ook de geschiedenis der natiën is ons eene openbaring Gods. Daarom geene feestelijke viering van de groote daden van het voorgeslacht, die niet tevens een godsdienstig karakter drage; vooral niet in Nederland waarin het geloof, het vertrouwen op den Allerhoogste, zijn bergen verzettende kracht
8
zoo schitterend heeft geopenbaard. Onze eerbied en bewondering voor de groote mannen van wier heldendaden wij de zegenrijke gevolgen ondervinden, zij allereerst eerbied en bewondering voor Hem, die in.hen het willen en het werken heeft gewrocht. Onze dankbaarheid voor de erfenis door onze vaderen ons nagelaten, zij voor alles gewijd aan Hem, die zoo krachtig zich ook aan het Nederlandsche volk heeft bewezen te zijn een hulp in benaauwdheden. Eu de stemmen die uit liet verledene tot ons komen en die ons oproepen tot den eerbied voor het tegenwoordige en de toekomst, dat zij ons in de ooren klinken als eene ernstige en nadrukkelijke vermaning van den Hemelschen Vader, om ijverig en nauwgezet te zijn in het beheer der talenten, die Hij ons heeft toevertrouwd. ,/Heden dan, zoo gij Gods stemme hoort, verhardt uwe harten niet lquot; \')
Wat was het, dat in de zestiende eeuw onze voorvaderen in opstand bracht tegen hunne wettige overheid? Wat deed hen grijpen naar het zwaard? Voor welken inzet zetten zij goed en bloed op het spel? Was het misschien de tucht- en bandeloosheid eener muitzieke bende, die zich verzet tegen elk gezag, dat haar vuige hartstochten tracht te breidelen?
Wat dreef een Willem van Oranje en zijn broeders, om van anderen niet te spreken, dat zij eer en waardigheden prijs gaven, schatten ten offer brachten, een leven in gemak en genot verzaakten, om aan het hoofd van een nietig volk, alle gevaren te loopen van een strijd tegen een ove.machti-gen vijand?
Was het toomelooze eerzucht, die het hoogere pleegt prijs te geven om naar het hoogste te jagen? Was het de wau-hoop van geruïneerden door een verkwistend leven, die bij
\') Psalm 95 vers 7b - 8a.
9
eene omwenteling alles kunnen winnen, daar zij niets meer hebben te verliezen? Men begrijpt van den grooten worstelstrijd door onze voorvaderen gestreden niets als men hem uit zulke onedele drijfveeren zou willen verklaren, of — helaas, dat ook dit nog geschieden kan onder de nazaten van dat voorgeslacht — men lastert uit partijbelang, de nagedachtenis van hen die zoowel om het goed reclit der zaak waarvoor zij streden als om den heldenmoed waarmee zij hebben gekampt zich een onsterfelijken roem verworven hebben. Neen, onze voorvaders hebben gestreden voor een onschendbaar recht van ieder mensch, van ieder volk, het recht om vrij te zijn, en in de oorkonde, waarbij zij zich op den gedenkwaardigen 26sten van Julimaand 1581, onafhankelijk verklaarden \'), wordt dat recht om vrij te zijn geproclameerd.
Ik zou haast zeggen: het recht wordt tot wet verheven. De vrijheid houdt op een gunst te zijn die ootmoedig uit vorstenband wordt afgebedeld; zij wordt erkend voor hetgeen zij is, het natuurlijk eigendom des volks, waarvoor men op vasten en waardigen toon ook van de hoogstgeplaatsten eerbied eischt. Het zij mij vergund uit de onafhankelijkheidsverklaring, althans eenige woorden aan te halen, opdat gij, hetgeen ik daar zeide, door het voorgeslacht zelf hoort bevestigen. //Onderdanen van een vorst,quot; zoo heet het in die belangrijke oorkonde, ,/zijn niet van God geschapen ten zijnen //behoeve, om hem, in alles wat hij beveelt, om het even of het regt en goddelijk dan of het onregt en ongoddelijk z/zij, onderdanig te zijn en als slaven te dienen, maar de
\') De afzwering geschiedde door de staten van Brabant, Vlaanderen, Holland, Zeeland, Gelderland, Friesland, Utrecht, Overijsel en Mechelen. Het besluit door de Algemeene staten genomen, werd bij plakkaat afgekondigd en in druk uitgegeven. Men kan het vinden bij Hooft — Nederlandsche Historiën. Achticnde Boek.
10
//Vorst is integendeel door God gesteld, om der onderdanen //wille, opdat hij hen met regt en reden regeere en voorsta /■/en liefhebbe als een vader zijne kinderen, als een herder //zijne schapen/\' En elders luidt het in het zelfde stuk dat JFilips, in plaats van over deze landen naar de door hem bezworen voorwaarden te regeeren, ze aan zijne volstrekte alleen-heersching had willen onderwerpen, en over de eonsciënliën zijner onderdanen had willen tiraniseeren, reden waarom hij, naar recht van de heerschappij vervallen was verklaard.
Gij hoort het men was de onderdrukking moede. Men wilde vrij zijn i). Men eischte de vrijheid als zijn recht. Men offerde goed en bloed voor de handhaving van dat recht, en krachtens dat recht verklaarde men een vorst vervallen, die zijn onderdanen als slaven had bejegend.
Ziedaar met een enkel woord het karakter IJ geschetst van het verzet der Nederlanders tegen Spanje en van de afzwering, die slechts eune, zij het dan ook eene hoogst belangrijke, der vele kloeke daden is, waardoor het Nederlandsche volk zijne vrijheid heeft gegrondvest. En die karakterschets is tevens eene rechtvaardiging. Staat men mij naar het leven, ik verdedig mij en niemand zal het wraken. Wordt een volk vertrapt en vertreden, door een vorst wiens scepter een ijzeren roede is, wiens eeden logenen, wiens dienaren beulen zijn, dan moge dogmatisch vooroordeel onvoorwaardelijke gehoorzaamheid \'prediken en elk verzet als zonde tegen de goddelijke ordonnantiën veroordeelen, het onbevoordeeld verstand noemt den opstand van het volk tegen zijn onderdrukker rechtmatig, en het onbedorven zedelijk gevoel doet zonder aarzeling uitspraak ten gunste van hen, die liever den zwaar-sten en hachelijksten strijd bestaan, dan dat zij langer het
\') Men zag geen ander middel, zoo beet het in de oorkonde der afzwering, om „liunne aangctoore vrijheit te handthaaven.quot;
11
vernederend slavenjuk drjigen \'). Laat daarom Eome zich schamen over die bladzijde in onze historie, waarop het vonnis te lezen staat, door het Nederlandsche volk over den Spaanschen tiran geveld, wij dragen er roem op als een op zegepraal van het recht.
Ik noemde zoo straks reeds de daad der afzwering een Protestantsche daad, ik voeg er nu bij dat de geheele opstand tegen Spanje, ofschoon zeker de meerderheid dergenen, die zich tegen Filips verzetten, tot de Eoomsche Kerk behoorde, een Protestaatsch karakter draagt. Het is eene vrucht gerijpt aan den vrijheidsboom door de Hervorming geplant. Toen Luther ten aanhoore van de machthebbers in Kerk en Staat, dat koninklijke woord gesproken had uHier sta ik. God helpe mij, ik kan niet anders,quot; \') stelde hij het recht zijner vrije persoonlijkheid tegen over de almacht van Kerk en Staat, tegenover den willekeur van vorsten en prelaten, waardoor eeuwen lang de rechten van het individu waren verkracht. En daarmee was het wezenlijk beginsel van het Protestantisme uitgesproken, dat niet alleen op het gebied des godsdienstigen levens zich heeft laten gelden, maar in lederen levenssfeer alles heeft vernieuwd, en zijn stempel heeft gedrukt op de geschiedenis van den geheelen nieuwen tijd. Dat beginsel was het dat in onze voorvaders van echt Germaanschen stam, heldhaftige kampioenen vond en daarom is de gansche beweging der 16de eeuw, in aard en wezen Protestantsch.
Zoo was dan de afzwering van den Spaanschen tiran met alles wat daaraan is voorafgegaan en waardoor zij is voorbereid eene daad der vrijheid. Maar \'t was ook een daad des geloofs. Ik bedoel hiermede niet dat onze vaderen hebben
1) Wijnne. pag. 81. „De grond alzoo, waaraan de opstand zijn recht ontleent, ia de noodzakelijkheid der zelfverdediging.quot;
\'-) Op den rijksdag te Worms 18 April 1531.
gestreden voor hun geloof, dat de krijg tegen Spanje een godsdienstoorlog was. Ik weet, hij is dat geworden; hij was het in den aanvang niet. Het feit, reeds meermalen vermeld, dat Katholieken zoowel als Hervormden, aan Filips de gehoorzaamheid hadden opgezegd bewijst dit voldoende. Gelijk wij reeds zagen, men streed voor de vrijheid, burgerlijke en staatkundige vrijheid niet minder dan godsdienstige, ofschoon ook deze laatste van den aanvang af, dringend werd geëischt En in dien eisch stemden toen — welk een verschil bij thans ! — ook Katholieken in. De Koomsche Kerk in deze landen lag toen nog niet in de slavenketenen van het Jezuïtisme.
Maar was de strijd in die eerste jaren van den tachtigjarigen kamp, niet uitsluitend voor het geloof, hij was zeer zeker door het geloof, zooal geen geloofsstrijd, dan toch een geloovige strijd.
Zie, het kleine Nederland onderneemt alléén zonder bond-genooten, zonder andere hulpmiddelen, dan die in eigen boezem werden gevonden den strijd tegen het machtigste rijk van het toenmalige Europa; ondanks menige nederlaag, ofschoon de zwaarste oifers werden geëischt, het houdt vol en geeft den moed niet verloren, ja het gaat voort van tred tot tred op den eens ingeslagen weg, het neemt den eenen maatregel na den ander om zich het begeerde goed der vrijheid te verzekeren, en eindelijk //ofschoon,quot; om U den toestand te schetsen met de eigen woorden van Johan van Nassau z/de zaken een treurig schouwspel opleveren, daar men in dea //éénen oord met den Spaanschen vijand te doen heeft, iu yden anderen met de afgevallen Heeren, landen en steden, ,/aan nog ééne andere zijde met onze eigene vrienden en pa-
1)0. a. blijkens art. 13 van de ünie waarbij uitdrukkelijk wordt bepaald, „dat niemand ter zake van dec godsdienst worde achterhaald.quot; Wijnnc t, a. p. pag. 99.
13
//friotten eer men hen zoover gebracht heeft, dat zij den //dreigenden nood en het gevaar erkennen, en tot afwending //er van het hunne behoorlijk en naar pligt bijdragenquot; \') ofschoon zoo de toestand met recht benard mag worden genoemd, verbranden zij als \'t ware hunne schepen en snijden zij zich de terugtocht af door openlijk den vorst aftezweren, tegen wien zij bereids in opstand waren. Zeg mij, getuigt dat niet van een diep geworteld geloof en het goed recht hunner zaak, het recht der vrijheid? Spreekt daar niet uit een onbeperkt vertrouwen op God, die aan de zijde strijd van hen, die kampen voor de onzienlijke dingen waarheiden gerechtigheid? Zeker, onze voorvaderen waren geen heiligen; maar het valt niet te ontkennen, dat een krachtige ademtocht van den heiligen geest hen bezielde. Er ging eene krachtige religieuse strooming door hun gemoedsleven. Zij hadden geloof. Zij hadden een ideaal en zooveel liefde voor dat ideaal dat zij het hooger stelden dan alle afirdsche goederen, dan het leven. Zij verstonden het fisre woord van Jezus: //Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid en het overige zal u worden toegeworpen 1). Althans, dit mag naar waarheid worden gezegd van die edele mannen, wier geestdrift steeds het volk opnieuw wist aantevuren, die in den bangsten nood en zich zeiven en de hunnen bij den moed en het vertrouwen wisten te bewaren, \'t Ts daarom ook volkomen naar waarheid, dat de dichter van het schoone en beroemde volkslied, het Wilhelmus van Nassauwen, aan den Vader des Vaderlands deze verhevend woorden in den mond legt 2):
) Matth. 6 vers SSL
) De dichter van het „Wilhelmusquot; is Philips van Marnix, heer van St. Aldegonde. een vertrouwd vriend van Prins Willem.
11
//Mijn schilt cn de betrouwenquot;
z/Sijt Ghij o God, mijn Heer,quot;
,/Verlaat mij nimmermeer.quot;
//Dat ik docli vroom mach blijven,quot;
//Uw Dienaar ■\'t aller stondt,quot;
//Die mij mijn hert .doorwondt.quot;
Ja, zoo sprak inderdaad het hart bij den man, die nog in zijne laatste oogenblikken eene bede slaakte tot God voor zich en voor het arme volk, dat in hem een vader verloor, wiens laatste woord een hartgrondig //jaquot; was op de vraag zijner zuster //of iiij zijne ziel den Heiland toevertrouwde ?quot;\')
Ja daar waait ons een frissche, een bezielde en bezielende
\') Willem van Oranje werd den 10 Juli 1581 te Delft vermoord door Balthazar Gerards. Toen de prins door het doodelijk schot van den verradjr in het hart getroffen, ter neder zeeg, hoorde men hem zeggen: „Mon Dieu, ayez pitie de mon amp;me ! ajez pitié de ce pauvre peuple!quot; (Volgens Hooft sprak de prins: ,Heere Godt, weest mijner ziele genaadigh. Ik ben zeer gequetst. Heere Godt, weest mijner ziele, en deezen armen volke, genaadigh.quot; Hooft Ned. Hist. 20ste boek.) Men bracht hem in de eetzaal, die hij pas verlaten had terug en legde hem daar op een bed. Toen was het, dat zijne zuster, Catherina van Schwarzburg hem vroeg: „of hij zijne ziel, den Heiland toevertrouwde.quot; Nog had de prins de kracht die vraag met „ja,quot; te beantwoorden, maar onmidde-lijk daarna blies hij in de armen zijner zuster en van Louise de Coligny, zijne gemalin , den laatsten adem nit.
Home, dat de dweepzucht van den moordenaar had gevoed, en Spanje, dal zijn gouddorst had opgewekt, juichten om Cranje\'s val. Een „Te denm laudamus.quot; werd in de St. Janskerk te \'s Hertogenbosch aangeheven. Maar ris kinderen die een Vader verloren hebben, betreurden alle welgezinde Nederlanders een man, wiens gelijke onder zijne tijdgenooten te vergeefs is te zoeken. Op den 3den Aug. werd het stoffelijk overschot des prinsen met vorstelijke eer, te Delft ter aarde besteld, nadat de predikant Arend Comclisz. eene lijkrede gehouden had over het schoone woord uit Openb. 14 : 13. „Zalig zijn de dooden, die in den Heere sterven, van nu aan; ja, zegt de geest, opdat zij rusten mogen van hunnen arbeid, en hunne werken volgen met hen.quot;
Verg. Montijn t. a. p. pag. 111.
15
geest tegen uit de bladen waarop die eerste jaren van den worstelstrijd tegen Spanje beschreven staan, \'t Is alsof men in het heldentijdvak van Oud-Israël wordt verplaatst. Gij vindt het vertrouwen terug van een David, die slechts met zijn slinger gewapend optrok tegen Goliath. Uit de liederen der dichters klinken u psalmtoonen tegen; de predikers zijn profeten. Uit de, men zou haast zeggen roekeloosheid, waarmee een handvol menschen den kamp opneemt tegen een machtig rijk is het alsof men de stoute taal verneemt van Israëls zangen: //De Heer is bij mij, ik zal niet vreezen, wat zal een mensch mij doen? Het is beter tot den Heer toevlugt te nemen, dan op den mensch te vertrouwen.quot;1)
De schrijver van den Hebraeër brief2), zegt ergens sprekende van de vaderen; //Welke door het geloof koningrijken hebben overwonnen, gerechtigheid geoefend, de beloften verkregen, de muilen der leeuwen toegestopt, de kracht des vuurs hebben uitgebluscht, de scherpte des zwaards zijn ontvloden, uit zwakheid krachten hebben gekregen, in den krijg sterk geworden zijn heirlegers der vreemden op de vlugt hebben gebragt.quot;
Dat woord maken wij tot het onze en passen het toe op ons voorgeslacht. Die geloofskracht die nooit versaagt, die niets vreest, die alles overwint hebben ook zij bezeten. Zij aanvaarden hunne grootsche taak met God; met God hebben zij haar voortgezet en hun vertrouwen is niet beschaamd. God van den hemel heeft het hun doen gelukken. Uit den nacht der slavernij is de zon der vrijheid verrezen, wier koesterende stralen de heerlijkste plantingen te voorschijn toover-den op Neerlands grond.
Ps. 118 vs, 6, 9.
-} Hebt, 11 : 33, 34.
16
Voor de vrijheid, door het geloof, en, dit zij eindelijk nog opgemerkt ter karakteriseering van den strijd door onze voorvaderen gestreden en met name van de dood wier derde eeuwfeest wij heden vieren, in de éénheid.
//De sterkste muur of wal, daar God door wil bewaren, //Zijn kerk, zijn volck en \'t land, in stormen en gevaren, //Is ééndracht, en te zijn, in doen, in laat en daad, //Één zin, één hart, één ziel, één wil, één stem, één raad.quot;
Zoo luidt het in de Nederlandsche Geschiedzangen Gelukkig dat onze vaderen dat begrepen hebben, dat zij die waarheid zoo diep hebben gevoeld dat zij daarvoor den ouderlingen naijver het zwijgen oplegden, vergaten hoe de Nederlandsche gewesten eeuwen lang niet alleen naast, maar vaak tegenover elkander hadden gestaan, om zich te vereenigen en, //ten eeuwigen dage bij elkander te blijven alsof zij maar een provincie waren/\' \'). De Unie van Utrecht werd gesloten, (23 Jan. 1579) en van deze, waarbij reeds aan den landheer zijne souvereiniteits rechten werden ontzegd, waarbij een staat gevormd werd, die een anderen rechtsgrond had dan den wil der vorsten, was de weg tot de afzwering zeker niet lang. Gij weet het, zij volgde twee jaren later en wordt door ons met recht eene vrucht der Nederlandsche eenheid genoemd. Driewerf gezegende éénheid! Wat zou het \'lot des vaderlands geworden zijn indien men niet tot dit middel had de gegrepen?
Wat zou het hebben gebaat of men al streefde naar de vrijheid als het schoonste doel, of men al met de kracht des geloofs ware gewapend, indien men zich tegen zich zeiven was blijven keeren? Een huis dat tegen zich zelf verdeeld is
\') Dr. C. G. Montijn, Geschiedenis van de Hervorming in de Nederlanden. Dl. II, pag. 65.
-) Art. 1 der Unie van Utrecht, Cf. Dr. P. L. Muller, de Unie van Utrecht. 2de druk, pag. 61.
17
zal vergaan. De pijlen konden ieder voor zich allicht gebroken worden, maar vereenigd in den krachtigen klaauw van den Nederlandschen leeuw bleken zij tegen alle geweld bestand. De feiten zijn daar om het bewijs te leveren. Daar waren, vooral in de Zuidelijke Nederlanden, gewesten en steden, die niet tot de Unie zijn toegetreden of eens toegetreden later van haar zijn afgescheurd. \') Welnu, één voor één hebben zij het verzet moeten opgeven; één voor één zijn zij wedergekeerd onder het Spaansche juk. En zij hebben er de wrange vruchten van geplukt. Onder de ijzeren hand van een willekeurig gezag, waarvan de greep nog verzwaard werd door een geest doodenden priesterdwang, werd hun veerkracht gebroken , en hun welvaart verwoest. Eeuwen lang hebben zij een kwijnend bestaan voortgesleept, als een nieuw bewijs, dat tirannie in staat of kerk, dood en verderf aanbrengt. Maar waar men daarentegen een offer wist te brengen van eigene zelfstandigheid ten bate der gemeenschappelijke vrijheid, daar is gebleken, dat men te recht tot leuze gekozen had: //Eendracht maakt macht.quot; Ja, eendracht maakt macht. Men worstelde en men won. Toen men de Unie sloot, koos men zich een wapen. Op een rood schild ziet men een gouden steigerenden leeuw. In zijn voorsten rechterpoot houdt hij een zwaard, met den linker een bundel van zeven bijeengebonden pijlen, het symbool der zeven geünieerde gewesten. Kondom het schild de bekende spreuk der vaderen zoo even aangehaald. Als tee-ken der vrijheid draagt de leeuw een hoed op zijnen kop. En toen na tachtig jaren, de worstelstrijd ten einde was, toen kon de hoed vervangen worden door de kroon, ten bewijze
\') Van de Zuidelijke Nederlanden traden de steden Antwerpen, Gent en Brugge tot de Dnie toe, doch slechts voor korten tijd. Na de overgave van Antwerpen aan Parma, 17 Aug. 1585, keerden de Zuidelijke gewesten allengs onder de gehoorzaamheid van Spanje\'s koning en gingen daarmee voor twee eeuwen den smaad en de ellende der dienstbaarheid tegemoet. Verg. Wijnne, t. a. p. pag. 104.
18
dat Noord-Nederland eene zelfstandige plaats veroverd had in de rij der natiën, als symbool der erkende oppermacht. \') Dat was de vrucht der éénheid. In waarheid zij maakt kleine dingen groot.
Wij spraken over den aard van de onafhankelijks verklaring en over het karakter van den geheelen strijd tegen Spanje. Een enkel woord ook, over de gevolgen. Zij zijn schitterend geweest. Aan het begin van den langen en hangen kamp, ziet gij eenige Nederlandsche gewesten, ieder voor zich, een tamelijk planloos, schijnbaar geheel doelloos verzet ondernemen tegen hun machtigen vorst. Eene vrij wanhopige onderneming. En tachtig jaar daarna treedt dat zelfde Nederland op als de evenknie, zoo niet als de meerdere van de groote mogendheden van Europa.
Het doel dat men beoogde was bereikt. Nederland was vrij. Yrij naar buiten, vrij van binnen. Zeker, noch in het burgerlijke, noch in het staatkundige, noch ook in het godsdienstige werd het recht der vrijheid zoo volledig en conse-cpent toegepast als in onzen tijd. Maar de perken, die hier aan de persoonlijke vrijheid, aan de gedachte, aan het woord, aau het geweteu werden gesteld, waren niets in vergelijking van den dwang waaronder men elders ging gebukt, \'t Is dan ook meer dan eene zinledige phrase, als wij Nederland den wieg en bakermat der vrijheid noemen. De heerlijke vruchten dier vrijheid bleven niet uit. Zij openbaarden zich in een ongeëvenaarde ontwikkeling van kracht en macht, en in een stotl\'elijken bloei en welvaren, die eenig zijn, niet alleen in de geschiedenis des vaderlands, maar der wereld. Aan den boom der vrijheid prijkten, in den letterlijken zin des woords gouden vruchten. Maar, wat ik van oneindig grooter belang
1) Bij art. 1 van den vrede van Munster, 30 Januari 1C48, erkende de koning van Spanje de Vereenigde Nederlanden als vrije en onafhankelijke landen.
19
acht dan alle rijkdommen en schatten, dan alle uiterlijk machtsvertoon, het is dit, dat het inwendig leven der natie een schok had gekregen. Het gevoel, wat men zoo rechtmatig mocht koesteren dat men zich flink gekweten had van den burgerplicht,, stemde dat van het burgerrecht hooger. Alleen eigene kracht en eigene voortreffelijkheid gaven in het toenmalige Nederland recht op eene uitstekende plaats. Zoo ontstond er een wedstrijd, hier om de goederen des levens, daar om de rechten van de voorouders geërfd te handhaven, ginds om den lauwer van wetenschap en kunst. De Neder-landsche geest sloeg de wieken uit en nam een ongekende vlucht ■). Ja, wel een ongekende vlucht, want het zou inderdaad moeielijk zijn in de gansche wereldhistorie één volk aan te wijzen, dat op zoo veel groote en uitnemende mannen bogen kan op elk gebied.
Ja, waarlijk met rechtmatige fierheid mogen wij terug zien op dat gulden tijdvak onzer geschiedenis toen de wijsheid en de kunstzin van het oude Athene gepaard aan Home\'s heldenmoed en staatsmansbeleid herleefden op den Nederlandsehen grond. Met fierheid maar ook met dankbaarheid. Want hebben onze vaderen ook de wereld aan zich verplicht, doordat zij Nederland tot een toevluchtsoord voor alle verdrukten, tot eene school der vrijheid voor alle natiën maakten, wij hunne zonen zijn wel het meeste aan hen verschuldigd. Wij danken hun de schoone plantingen van orde en vrijheid onder wier schaduw men zich hier veilig nedervleit. Ja dat het Nederland van onze dagen is, wat het is, ondanks veel wat beter anders ware, werkelijk bevoorrecht boven andere volkeren, dat is de oogst van het zaad dat toenmaals is uitgestrooid. O vergeten wij dan toch nooit, als wij blijde de vruchten inzamelen, hen die met tranen hebben gezaaid. Eere dien kloeken mannen en vrouwen van het voorgeslacht.
^ Verg. Wijnne t. a. p. pag. 180.
!J0
Maar dank en eere bovenal gebracht aan God, die het werk van onzer vaderen handen heeft gezegend, en aan dit kleine volk het uitnemend voorrecht heeft geschonken, een baanbreker op den weg der ontwikkeling te zijn.
Het verledene, waarbij wij in dankbare feestelijke stemming verwijlden, zij ons een leerschool voor het heden.
Nederland is afgetreden van de hooge plaats die het innam onder de natiën van Europa. En is dit voor een deel zeker eigen schuld; moet het geweten worden aan den ellendigen geest, die binnen onze landpalen heerschte in de achtiende eeuw, voor een ander deel vindt dit feit zijne verklaring in de omstandigheid dat andere volkeren, in onze school geleerd, tot ontwikkeling en bloei zijn gekomen, en door de meerdere hulpbronnen waaruit zij konden putten, ons boven het hoofd zijn gewassen.
Doch hoe dit zij, de beseheidene plaats die wij thans innemen blijve altijd eene waardige plaats! Daarvoor te zorgen, dat zijn wij aan den adel onzer afstamming verplicht. Toonen wij het, dat wij zonen zijn van een heldengeslacht. Laat ons naijverig zijn op de vrijheid, laat ons prijsstellen op ware vroomheid, laat ons eensgezindheid en eendracht in ons midden zoo veel mogelijk bevorderen. Waarlijk daar is in den tegenwoordigen tijd reden te over om den Nederlanders te herinneren, dat dat de voorwaarden zijn voor een gezond en krachtig volksbestaan. De vrijheid; zijn er niet reeds stemmen gehoord, die bewezen dat Nederland wellicht het beste deed met zich te werpen in de armen van een machtigen nabuur? Zijn er niet, die iedere penning, die besteed wordt voor \'s lands weerbaarheid, weggeworpen achten, be-
21
werende dat ons Vaderland toch niet te verdedigen is ? \') Zijn er niet, in overvloed zelfs, die het een schande schijnen te achten, koning en vaderland te dienen, en die den strijd voor den grond, die de vaderen met hun goed en bloed hebben gekocht, willen overlaten aan de armen, die hun daarvoor nog goed genoeg schijnen te zijn of aan huurlingen, van wie men alles eerder dan geestdrift voor de vrijheid mag verwachten ?\') En naast die onverschilligen, di\'i anderen, die wel hoog opgeven van hunne liefde voor onze nationale onafhankelijkheid maar die zich een Nederland als ideaal voorstellen dal aan den leiband van den priester loopt, of, in een dwangbuis van confessie\'s en formulieren is bekneld.
O, wie weet, welk lot de Voorzienigheid over Nederland beschoren heeft! Wie zal het zeggen of de Nederlandsche maagd nog niet weer slavenketenen zal moeten dragen! Maar moet het ooit zoo ver komen. God behoede er ons voor, dat het zijn zou door eigen schuld. Dat zou een schandvlek zijn op den Nederlandschen naam, die onze voorvaderen met zooveel eere hebben gedragen. Voorwaar! de vrijheid is eene te kostbare bezitting, dan dat men haar niet den hoögsten prijs waardig zou achten. Zij is het leven. Zij wekt het leven op elk gebied. O, laat ons naijverig zijn op dien schat! Kweeken wij bij ons zei ven die burgerdeugden aan, die waardeering van voorrechten gepaard doet gaan met erkenning van plichten. Maken wij ons zeiven bekwaam voor de handhaving van een recht, waarvoor zoo nameloos veel geleden is. Ver-
\') „Het leger en de vloot kunnen ons niet behoeden ; zij zijn nutteloos,quot; selireef de Heer Winkler Prins, in 1878, en deze heer heeft geestverwanten totzelfs in de Tweede Kamer. Althans, naar aanleiding van het voorloopig verslag over de begrooting van oorlog voor 1881, zegt de Minister het volgende: „Telken jare gaan er, zelfs uit den boezem der Kamer, stemmen op, die luide te kennen geven, dat het onmogelijk is ons land te verdedigen.quot;
2) Een welsprekend pleidooi voor persoonlijke dienstplicht van de hand van Prof. C. B. Spruijt, komt voor in de Gids van Februari 1881.
22
bannen wij uit ons midden dien kramersgeest, die iedere uitgave eene dwaasheid acht, waarvan de rente niet in klinkende munt is te berekenen. En bovenal, laat ons pal staan op onzen post, tegenover het onzalig drijven van hen, die ons door inwendige slavernij inet zekerheid geschikt maken voor uiterlijke dienstbaarheid. De erfenis, die wij van de vaderen, hebben ontvangen, moet ongeschonden overgeleverd worden aan het nageslacht. Zoo betalen wij het best de schuld onzer dankbaarheid. Onze vaderen wilden vrij zijn; zij zijn vrij geworden. Laat ook ons willen, ernstig willen, met alle middelen willen. Een volk dat vrij wil zijn, vervalt niet licht tot slavernij; dat zagen wij, nog in dit jaar, weer bevestigd aan onze stamverwanten in Transvaal.
TVeest naijverig op uwe vrijheid, zoo roept het verledene ons toe, maar tegelijker tijd predikt het ons met nadrukke-lijken ernst, de onmisbaarheid van ware vroomheid, van waarachtig geloof. Gerechtigheid verhoogt uw volk; geene natie waaraan de waarheid van deze oud-testamentische uitspraak zoo zeer bewezen is dan de onze.
Wordt die waarheid door ons niet al te vaak vergeten?
Wat men van de tweede helft der negentiende eeuw ook kunne zeggen, haar geloovig noemen kan men niet. Neen helaas, daar is zoo weinig vertrouwen op de wereld der onzienlijke dingen, op de macht van den onzichtbaren God. Daar zijn zoo weinig idealen, schoon en verheven genoeg om er geestdrift en bezieling voor te wekken, zoo luttel besef, dat liet niets baat al wint men de schatten der wereld en men lijdt schade aan zijne ziel; zulk een zwak geloof, dat waarheid en recht nog iets anders zijn, dan conventioneele begrippen, dat het de eeuwige beginselen zijn, waarop God de menschelijke zamenleving heeft gegrond.
Daar is zoo weinig heimwee, naar het hoogere, het onvergankelijke, het eeuwige. Zoo maar de zinnen worden gestreeld.
23
de wenschen des harten worden vervuld, en men een rijkelijk deel krijgt van de goederen des levens; wat wilt gij meer? Werken om te verdienen, en verdienen om te genieten; met die woorden beschrijft men het leven van zeer velen in onze hedendnagsche maatschappij, \'t Is een hollen achter den gouden bal der fortuin, om als men eindelijk zijn deel gegrepen heeft van de buit, waarbij men niet zelden door het slijk der zedeloosheid heeft te waden, dat onuitwischbare vlekken achterlaat, den beker van het zingenot te vullen en te drinken totdat — men walgt. — Wee! over dien materi-alistischen geest! Hij is een vampyr, die de eêlste levenssappen uit de volkeren zuigt, ze bloedeloos en krachteloos maakt, onvatbaar voor eene grootsche inspanning; die ze ten prooi laat aan allerlei lusten en tochten, die zoo wel den stoffelijken als den geestelijken bloei onherstelbaar verwoesten.
O, dat wij hem aanblazen, dien vonk van den goddelijken geest, die, Gode zij dank, in onze natie nog niet geheel is uitgedoofd, die somwijlen, ik herinner nogmaals aan Transvaal, weder opvlamt en iets van de oude geestdrift in onze natie wekt, helaas te zeldzaam en van te korten duur. Iedere poging daartoe is eene weldaad der natie bewezen. En welk middel kan daarvoor eerder en met beter gevolg worden aangegrepen, dan dat men het heiligdom der historie binnengaat en het daar ziet en hoort, het voelt en tast, dat al wat in deze wereld groot en goed en van blijvende waarde is, niet door koele berekening, niet door angstig vreezen, niet door moedeloos twijfelen, maar door geestdrift, door bezieling, door geloof, wordt tot stand gebracht; niet door een geslacht dat bang is voor een duw en stoot, in den strijd des levens, dat verweekelijkt en verwijfd zich angstvallig aan alle inspanning onttrekt, dat gewetenloos geven en nemen gemakkelijker acht, dan het pal staan voor beginselen, maar door mannen en vrouwen van karakter, die in een ernstig
24
besef van roeping en pliclit en in een diep geworteld vertrouwen op God en liet goddelijke de kracht, den moed, de volharding vinden waardoor het onmogelijke, mogelijk wordt gemaakt. Gij, wier kracht door innerlijke tweespalt en twijfel wordt verlamd, die schouderophalend vraagt, wat is waarheid, wat is recht, wat zijn beginselen; — gij die in uw slappe en matte trekken, in de luttele veerkracht van uw gansche wezen, in uwe lusteloosheid, in uwe ontevredenheid, in uwe oververzadiging en levensmoeheid toont, dat gij offert aan goden, die hunne dienaren met dood en verderf beloo-nen; — o! plaatst u voor het aangezicht van uwe vaderen, waarvan gij de onwaardige zonen zijt — blikt ze in het oog, die helden en heldinnen, die wisten te lijden en te sterven, voor datgene wat gij betwijfelt, belacht, of verkracht, en gij zult schaamrood de oogen moeten nederslaan, maar tevens zal het goddelijke dat er, ondanks u zei ven , in u overbleef, ontwaken — er zullen snaren in uw gemoed beginnen te trillen van zeldzaam ernstige en toch zachten klank, aandoeningen van eerbied en bewondering zullen u overmeesteren en de begeerte wordt in u gewekt om .u de eer der afstamming van zulk een voorgeslacht waardig te maken \').
Met God voor de vrijheid, zoo klonk eene der leuzen onzer vaderen. Daarin ligt eene diepe waarheid. Geene vrijheid zonder God; niet mogelijk haar te verwerven, niet mogelijk harer waardig te blijven, van het één zoo wel als het ander strekt de geschiedenis onzes vaderlands ten bewijze, zoo niet
\') Om deze en dergelijke redenen verdient, ook op onze lagere scholen, liet onderwijs in de vaderlandsclie geschiedenis, met name in de geschiedenis van Nederlands worsteling tegen Spanje eene eerste plaats. Zou zij die wel bckleeden? Zou niet eene bekrompene en kleingeestige opvatting der neutraliteit, die de lagere school moet kenmerken, er sommige onderwijzers toe brengen om vluchtig heen te loopen over een tijdvak, waarmee de kennismaking voor het kind als middel tot opvoeding zulk eene uitnemende waarde bezit?
25
de geest op de vleugelen des geloofs opvaart tot de aanschouwing der eeuwige waarheden van de zedelijke wereldorde Gods, zoo niet de wil, door het geloof aangevuurd, zich boven het tijdelijke, het oogenblikkelijke verheft om zich op het eeuwige te richten, zoo niet in hel geloof de zelfzucht overwonnen wordt en het leven der helanglooze, offervaardige liefde wordt geboren. Daarom, indien wij prijs stellen onze plaats te blijven bekleeden in de rij der onafhankelijke natiën, laat ons blijven, laat ons worden een vroom, een geloovig volk. Ook in dit opzicht is de vreeze des Heeren het beginsel der wijsheid.
Burgerlijke en maatschappelijke, staatkundige en godsdienstige vrijheid zijn in zedelijke vrijheid gegrond en deze is slechts een andere naam voor waarachtig, diep geworteld en innig geloof. Maar dan ook die andere groote les, die onze historie zoo welsprekend predikt, niet vergeten. Niet vergeten, dat eendracht machtig maakt. Zie, dit is het mede wat menig oprecht vaderlander met bekommering een blik in de toekomst doet slaan, dat er in ons Nederland zoo veel partijschap is die hoe langer zoo meer de hatelijke kleur en het gevaarlijke karakter aanneemt van godsdienstige onverdraagzaamheid. Eoomsch en Protestant staan al scherper en scherper tegenover elkaar, en als ware dit niet genoeg het Protestantsche volk is in eigen boezem verscheurd en verdeeld en geeft daardoor aan den ültramontaanschen vijand een maar al te schoone kans.
Dat er partijen zijn in staat en kerk, is al even onvermijdelijk als dat er verschillende inzichten zijn, omtrent de waarheid en hare toepassing, omtrent de wijze waarop het algemeen belang het best wordt gediend. Dat partijen strijden, mits met eerlijke wapenen en loyale middelen, de waarheid wordt er slechts bij gebaat, het is een onmisbare voorwaarde van krachtig cn gezond leven in kerk en staat. Maar als
26
partijen partijschappen worden, als er gestreden wordt niet om het algemeen, maar om het partijbelang, als beginselen en zaken uit het oog verloren worden voor personen, als persoonlijk belang, persoonlijke invloed, persoonlijke naijver zwaarder gaan wegen dan billijkheid en recht, en als om de maat der ellende vol te meten, staatkunde en godsdienst daarenboven nog met elkaar worden verward tot groote schade zoowel voor de één als voor de ander, dan is de toestand diep treurig; dan staat een volk aan den vooravond van schokken en beroeringen waardoor het op den rand van den ondergang wordt gebracht, dan zijn soms smartelijke ervaring en groote rampen noodig om de oogen te openen voor den verderfelijken weg, dien men bewandelt. God beware daarvoor ons Vaderland. Maar daarom juist willen wij ons ernstig laten vermanen door ons voorgeslacht. Eéndracht heeft hen machtig gemaakt.
Eendracht zij er dan ook onder ons. Is het helaas niet te verwachten dat in onze dagen, zooals in de eerste jaren van den worstelstrijd tegen Spanje, de Katholieken den Hervormden de hand reiken ter verkrijging en handhaving van rechten en vrijheden bij wier bezit beiden gelijkelijk belang hebben en die toen althans beiden elkander gunden, laat ons Protestanten althans onze rangen sluiten, opdat verdeeldheid niet langer onze kracht verzwakke. Laat allen dan die den Neder-landschen naam lief is , zich vereenigen om hem bij die eere te bewaren, waarin ons voorsgeslacht hem heeft doen prijken. Kan ons vaderland ook al niet meer eene overwegende stem doen gelden, in den raad waarin over het lot der volkeren wordt beslist, kunnen de slapen der Nederlandsche maagd niet meer als voorheen telkens met frische lauweren in den krijg behaald worden gesierd, Nederland kan zijn en blijven wat het in den strijd met Spanje geworden is, het land der vrijheid, waar woord en gedachten, geweten en geloof, niet
27
aan knellende banden liggen, liet toevluelitsoord voor allen die zich niet willen krommen onder een slavenjuk, Nederland kan bloeien door de kunsten des vredes, en dingen naar de eereplaats in den wedstrijd van wetenschap en kunst, waarin het reeds zoo veel schitterende overwinningen heeft behaald. Nederland kan nog wezen wat het eenmaal was het bolwerk van het Protestantisme, waar in de gezonde atmosfeer der vrijheid de godsdienst welig groeit, waar de godsdienst vrij en de vrijheid godsdienstig is. Maar dat dan allen die van goeden wille zijn, de handen in één slaan. Geen strijd om beuzelingen. Geen kleingeestigen naijver tusschen personen. Neen, bij alle verschil van zienswijze en geestesrichting, dezelfde liefde voor den dierbaren vaderlandschen grond, dezelfde begeerten om het wapenschild van Nederland onbesmet te bewaren, dezelfde bereidvaardigheid om de beste krachten in te spannen, desnoods de zwaarste offers te brengen om de erfenis die wij van onze vaderen ontvingen ongeschonden aan onze kinderen natelaten.
O, dat dit zoo ware, dit zoo worde steeds meer en meer. Dan was de onafhankelijkheid, die voor drie eeuwen krachtens hun recht en met vertrouwen op God, door onze voorvaders werd geproclameerd, ook voor de toekomst voldoende gewaarborgd. Dan konden wij met opgerichten hoofde het heiligdom onzer geschiedenis binnengaan, daar ons geweten ons het getuigenis zou schenken:
Gij zonen van een edel voorgeslacht, gij zijt, zij het ook, onder gewijzigde omstandigheden uwen vaderen waard.
Blokker, 29 Juli 1881.
BRUINS.