-ocr page 1-

wmmm per mmw in de mi

volgens GOETHE.

Terwijl Goethe\'s denkbeelden over allerlei onderwerpen terecht gedurig weder ter sprake komen, zwijgt men meestal over zijne zoo merkwaardige inzichten omtrent onderwijs en opvoeding, die hij vooral in zijn Wilhelm Meister heeft bloot gelegd. Zelfs is mij onbekend, of er ooit hier te lande of in Duitschland op gelet is. Dit bewoog mij voor eenige jaren er de aandacht op te vestigen; doch zonder gevolg. Als eene bijlage bij mijn opstel, 9 Juni 1885 in de Provinciale Groninger Courant geplaatst, voeg ik Goethe\'s oordeel over de onmisbaarheid der geschiedenis in de school hierbij. Hij wijst op de bijbelsche geschiedenis; de toepassing van zijne inzichten op de vader-landsche en algemeene geschiedenis ligt voor de hand. Niemand zal hem verdenken van te groote ingenomenheid met Bijbel en Christendom.

Ik zal zijne gedachten zooveel mogelijk woordelijk mede-deelen, doch, om verstaanbaar te zijn, het ineengedrongene somtijds wat vrijer vertalen.

Goethe schildert eene, naar zijne inzichten volmaakte kostschool. Hij heeft dus vrije hand, om er bij te doen en er van weg te laten en licht en schaduw aan te brengen, naar verkiezing. Welnu , hij laat de voorstanders van deze inrichting voor onderwijs en opvoeding op de volgende wijze spreken met eenen man , die hun zijn zoon wil toevertrouwen, Wilhelm Meister (i).

«Welgeschapene, gezonde kinderen , brengen veel mede; de natuur heeft ieder alles gegeven, wat hij in der tijd en op den duur noodig zou kunnen hebben. Dit te ontwikkelen is

(1) Wilhelm Meisten Wanderjahre, Zweites Buch, de beide eerste hoofdstukken. Zie Goeihet Werke DeelXXII, blz, Hen volg.

-ocr page 2-

2

onze plicht; doch dikwijls ontwikkelt het zich beter van zelf. Maar één ding brengt niemand mede op de wereld, en dit eene is het toch , waarop alles aankomt, opdat de mensch naar alle zijden heen een mensch zij. Kunt gij het zelf vinden, zoo spreekt het uit.quot;

De toegesproken vader bedacht zich een korten tijd en schudde daarop met het hoofd.

De bestuurders der inrichting zeiden , na eenige terughouding: «Earbied.quot;

Da vader zag verbaasd op. «Eerbiedheette het wederom. «Allen ontbreekt die; wellicht u zeiven.quot;

»Wij wekken eea drievoudigen eerbied (in onze kweekelingen), die, wanneer hij samenvloeit en één geheel vormt, eerst zijne volle kracht en werking erlangt. Eerst wordt gewekt: eerbied voor \'tgeen boven ons is. Wij laten de onmondige kinderen de armen kruisgewijze over de borst leggen en een vroolijken blik naar den hemel slaan, en verlangen daarbij eene belijdenis van hen, dat er een God daar b3ven is, die zich in ouders, leermeesters en overheden afbeeldt en openbaart.

«Daarna wordt gewekt; eerbied voor \'tgeen beneden ons is. Zij moeten de handen op den rug inéén leggen en door een neerzienden , glimlachenden blik zeggen , dat men de aarde vroolijk heeft te beschouwen. De aarde geeft gelegenheid tot voeding en schenkt onuitsprekelijk veel genot Maar zij brengt ook onuitsprekelijk zwaar lijden. Wel bedenke de mensch dit, als hij zich lichamelijk beschadigt, met of zonder eigene schuld; als anderen hem wooden, opzettelijk of onopzettelijk ; als de willenlooze stof hem een leed toevoegt. Dat bedenke hij; want zulke gevaren verzeilen hem zijn leven lang.

«Uit deze houding en overdenking bevrijden wij onzen kweeke-ling evenwel, zoo spoedig mogelijk, zoodra wij overtuigd zijn, dat deze tweede eerbied hem genoegzaam heeft doordrongen. [Dan boezemen wij hem in eerbied: voor \'tgeen nevens ons is]. Dan zeggen wij hem, dat hij zich moet vermannen en zich naar zijne makkers wenden. Na staat hij sterk en koen. Hij is niet alleen en afgezenderd. In verbindtenis met zijns gelijken stelt hij zich moedig tegenover de wereld. — Verder zouden wij niet weten er iets bij te kunnen voegen.quot;

De vader antwoordt: «Het is mij duidelijk! Daarom zeker ligt de groote menigte wel in het booze, dewijl zij zich alleen in ontevredenheid en klachten vermeit. Wie zich hieraan overgeeft , wordt spoedig onverschillig voor God, vol verachting voor de wereld, hatelijk tegen zijns gelijken. En het ware, echte, onontbeerlijke gevoel van eigenwaarde verliest zich in opgeblazenheid en aanmatiging.

«Vergunt mij evenwel, voer hij voort, één enkel bezwaar te opperen. Heeft men niet van oudsher de vrees van wilde volkeren voor machtige natuurverschijnselen en andere onverklaarbare , beteekenis volle voorvallen voor de kiem gehouden, waaruit zich een hooger gevoel, eene reinere gezindheid trapswijze zou ontwikkeld hebben?quot;

-ocr page 3-

3

Daarop hernemen die opvoeders: «Met de natuur strookt wel vrees, geen eerbied (2). Men vreest een bekend of onbekend machtig wezen. De sterke zoekt het te bekampen, de zwakke te ontwijken, beiden wenschen het kwijt te worden, en gevoelen zich gelukkig, wanneer zij het, al is het dan maar voor korten tijd, ter zijde hebben gesteld, wanneer dus hunne natuur zich eenigszins weder tot vrijheid en onafhankelijkheid heeft hersteld. De natuurmensch herhaalt deze werkzaamheid millioenenmaal in zijn leven; in plaats van de vrees tracht hij de vrijheid te veiknjgen, uit de vrijheid wordt hij in de vrees gedreven . en komt niet verder. Vrees te koesteren is ligt, maar drukt neer; eerbied te koesteren is zwaar, maar verheft. Oogaarne besluit de mensch tot het koesteren van eeibied, of liever, hij besluit er nooit toe. Daartoe moet een hooger zin aan zijne natuur gegeven worden. Alleen in bijzonder begunstigden ontwikkelt zich die uit hen zelf; waarom men hen altijd voor heiligen , voor goden heeft gehouden. Hierin ligt de waardij, hierin het werk aller ware godsdiensten. Er zijn maar drie, naar de voorwerpen, jegens welke zij hare vereering wenden.quot;

De sprekers hielden op. Wilhelm (do vader) zweeg eene wijl nadenkend. Daar hij zich echter niet duifje aanmatigen, den zin dezer woorden te verklaren, verzocht hij die waardige mannen, in hunne ontvouwing voort te varen , \'t geen zij gaarne deden. sGeen godsdienst, zeiden zij, die zien op vrees grondt, wordt bij ons geacht. Bij den eerbied, dien de mensch in zich koestert, kan hij, terwijl hij eere geeft, zijne eer behouden; hij komt niet met zich zeiven in tweespalt, gelijk bij de vrees.

»De godsdienst, welke berust op eerbied voor\'tgeen boven ons is, noemen wij ethni^che; zij is de godsdienst der volkeren en de eerste gelukkige bsvrijditg van eene lage vrees. Alle zoogenoemde heidensche godsdiensten zijn van dezen aard, zij mogen voorts namen heboen, welke zij willen. De tweede godsdienst, welke zich grondt op den eerbied, welken wij hebben voor hen, die nevens ons zijn, noemen wij de wijs-geerige. Want de wijsgeer, die zich in het midden plaatst, moet al het hcogere tot zich neer-, al het lagere tot zich optrekken, en alleen in dezen middentoestand verdient hij den naam van een wijze. Terwijl hij nu zijne verhouding tüt zijns gelijken en dus tot da geheele menschheid en zijna verhouding tot alle andtre aardsche omgevingen, noodwendige en toevallige, doorziet, letft hij , in den wereldschen zin des woords, alleen in de waarheid. Maar nu moeten wij nog van den derden godsdienst spreken, die gegrond is op den eerbied voor \'tgeen beneden ons is. Wij noemen dezen den Chris-telijken, wijl zich zulk eene gezindheid het meest in hem openbaart. Het is het laatste, waartoe de menschheid kon en moest komen. Doch wat behoorde daartoe: niet alleen de

(2) »l)er Natur ist Furcht wohl gemüss, Ehrfurcht aber nicht.quot;

-ocr page 4-

4

aarde onder zich te laten liggen en zich op eene hoogere geboorteplaats te beroepen, maar ook nederigen stand en armoede, spot en verachting, smaad en ellende, lijden en dood, als iets goddelijks te erkennen , ja zelfs in zonde en misdaden ten slotte geene hinderpalen, maar bevorderingen van het heilige te vareeren en te beminnen (3). Wel is waar vindt men hiervan sporen door alle tijden heen ; maar spoor is niet voleinding, en nu deze eenmaal bereikt is, kan d« menschheid niet weder achteruit. Men mag zeggen, dat de Christelijke godsdienst, nadat hij eenmaal verschenen is, nooit weder kan verdwijnen; nadat hij zich eens op goddelijke wijze belichaamd heeft, nooit weder kan opgelost worden.quot; ...

Hierna werd Wilhelm Meister geleid in eene galerij, die, aan de eene zijde open , een ruimen, bloemrijken tuin omgaf. De wand der galerij trok echter, nog meer dan het natuurschoon , de ooeen tot zich ; want die was geheel met schilderijen bedekt, en Wilhelm kon daar niet langs gaan, zonder te bemerken , dat de heilige boeken der Israëlieten de stcf voor deze tafereelen hadden geleverd.

«Hier, zeide de oudste der bestuurders, maken wij dien godsdienst bekend, welken ik u kortheidshalve den ethnischen (of dien der volkeren) genoemd heb. De inhoud er van is de inhoud der wereldgeschiedenis; want de voorvallen er van vormen de kern der wereldgeschiedenis. Immers dezelfde lotgevallen , als die van Israël, keeren telkens bij de volkeren terug. En uit deze wordt Israëls lot, uit Israels lot dat van alle volkeren begrepen.quot;

))Gij hebt, zeide Wilhelm , zoo als ik zio , aan het Israëlietische volk de eere bewezen van zijne geschiedenis tot den grond, of liever tot het voorwerp van de voorstelling te maken.quot;

»Zoo is het, antwoordde deze geleider; want gij zult opmerken , dat rondom deze tafereelen als toegift gelijksoortige handelingen en voorvallen van elders zijn voorgesteld, immers onder alie volken komen iets gelijksbeduidende of naar dezelfde zaak heenwijzende berichten voor. . .

Wilhelm vond meest bekende onderwerpen, maar levendiger en zinrijker voorgesteld dan hij ze anders gewoon was te zien. Over enkele dingen verzocht hij opheldering, waarbij hij niet nalaten kon nogmaals te vragen, waarom men de Israëlietische geschiedenis boven alle andere had uitgekozen. Hierop antwoordde de bestuurder: »Onder alle oude godsdiensten heeft deze groote voortreffelijkheden, waarvan ik maar eenige vermelden wil. Voor den rechterstoel van den God der volken •wordt niet gevraagd , of het de beste , de voortreffelijkste natie zij, maar of ze duurzaam is, of ze zich staande heeft gehouden. Het volk Israël heeft nooit veel gedeugd, gelijk zijne aanvoerders , richters, overheden en profeten het hem duizendmaal hebben verweten. Het bezit weinig deugden en de meeste fouten

(3) Te vereeren en te beminnen zijn mij hier te sterke uitdruk-kuigen. Op te merken en te verdragen zoude ik liever zeggen.

-ocr page 5-

5

van andere volken. Maar aan zelfstandigheid, vastheid, dapperheid , en, waaneer dit alles niet meer geldt, aan taaiheid zoekt bet zijns gelijken. Het is het standvastigste volk der aarde. Het is, het was, het zal zijn, om Jehova\'s naam door alle tijden heen te verheerlijken. Wij hebben het dus als voorbeeld gesteld, of als hoofdbeeld , waarvoor de andere volken alleen tot lijsten dienen.quot;

«Het past mij niet, tegen u op te komen, antwoordde Wilhelm, daar gij in staat zijt, mij te onderrichten. Wijs mij dus nog de overige voordeelen van dit volk, of liever van zijne geschiedenis en van zijnen godsdienst.quot;

«Een hoofdvoordeel, hernam de geleider, is de voortreffelijke verzameling zijner heilige boeken. Die staan zoo gelukkig te zamen, dat uit de vreemdste bestanddeelen een betooverend geheel voortkomt. Ze zijn volledig genoeg, om te bevredigen, en fragmentarisch genoeg, om te prikkelen; ze zijn bat baarsch genoeg, om ons te wonden, liefelijk genoeg, om ons te verteederen. En hoe vele andere tegen elkander overstaande eigenschappen zijn in deze boeken, in dit Boek te roemen!quot;

Wilhelm Meister verheugde zich, dat zijn zoon Felix door eene zoo waardige zinnelijke voorstelling zich die groote, betee-kenisvolle, voorbeeldende gebeurtenissen voor zijn geheele leven zou toeëigenen als werkelijke, als nevens hem voorgevallen zaken.

Zoo kwamen zij tot de treurige, verwarde tijden, tot den ondergang der stad en des tempels, tot den moord, de verbanning en de slavernij van geheele menigten uit deze standvastige natie.

Doch nu was de galerij op eens afgesloten, en was Wilhelm verwonderd zich reeds aan het eiade te zien. »Ik vind,quot; zeide hij, »in den gang dezer geschiedenis eene gaping. Gij hebt Jeruzalem\'s tempel verstoord en het volk verstrooid, zonder den goddelijken Measch ten tooneele te voeren, die kort te voren daar nog leerde, maar dien zij geen gehoor wilden leenen . . .quot;

Eene poort werd geopend en nu traden zij in eene tweede galerij, waar Wilhelm dadelijk de tafereelen der tweede Heilige Schrift herkende. Zij schenen van eene andere hand te zijn dan de eersten ; alles was zachter: personen, bewegingen, omgeving, licht en kleur.

»Gij ziet hier,quot; zeide de gids, «wonderen en gelijkenissen. Door deze wordt eene nieuwe wereld geopend. Wonderen maken bet gemeene buitengewoon, gelijkenissen het buitengewone gemeen.

«Wees zoo goed,quot; verzocht Wilhelm, «mij deze woerden uitvoeriger uit te leggen.quot;

«Zij hebben een natuurlijken zin,quot; hernam de spreker, «hoewel een diepen. Voorbeelden zullen dit het best aanwijzen. Er is niets gemeener en gewoner dan eten en drinken; buitengewoon daarentegen is bet, een drank te veredelen , eene spijze te vermenigvuldigen , zoodat zij voor eene ontelbare menigte voldoende

-ocr page 6-

6

is. Er is niets gewoner, dan ziekte en lichaamsgebreken; maar deze door geestelijke middelen, of door op geestelijke middelen gelijkende, op te heften of te verzachten, is huitenge-woon, en juist daardoor ontstaat het wonderbare des wonders , dat het gewone en buitengewone, het mogelijke en onmogelijke één worden. — Bij de gelijkenis heeft het omgekeerde plaats. De zin , het inzicht, de gedachte is hier het hooge, het buitengewone , het onbereikbare. Wanneer nu deze gedachte zich in een gewoon , gemeen, bevattelijk beeld verzinnelijkt, zoodat zij ons als iets levends, werkelijks, tegenwoordigs tegemoet treedt, en wij haar vatten, vasthouden en ons toeëigenen kunnen, en wij met haar als met ons gelijke kunnen omgaan, dan is dit eene tweede soort van wonder, \'twelk naar recht bij die eereten wordt gevoegd, ja misschien hun nog wordt voorgetrokken. Hier is de levende leer uitgesproken: de leer, die geen strijd doet ontbranden; \'tis geen meening over\'tgeen recht of onrecht is; het is het recht of onrecht onweersprekelijk zelf ....

Vast staat deze Man op zijn standpunt. Hij gaat zijn weg onverstoord, en terwijl Hij bet lage tot zich optrekt, terwijl Hij de onwetenden zijne wijsheid, de armen zijn rijkdom , de zieken zijne kracht deelachtig maakt, en zich daarom hun gelijk schijnt te stellen, verloochent Hij van de andere zijde zijn goddelijken oorsprong niet.... Op deze wijze brengt Hij van jongs af zijne omgeving in verbazing, wint een deel er van voor zich, doet een ander deel tegen zich opstaan, en toont allen, wien het om zekerheid en verhevenheid in leer en leven te doen is, wat zij van de wereld te wachten hebben. En zoo is zijn wandel voor het edel deel der menschheid nog leerzamer dan zijn dood; want tot die beproevingen zijn allen, tot dezen dood maar weinigen geroepen.quot;

Zóóverre deel ik uit Goethe iets mede. Niet alles, wat ik uit hem aanhaal, stem ik onvoorwaardelijk toe; maar geheel eens ben ik het met hem in deze hoofdzaak, dat de opleiding en het onderwijs in de volksschool geheel en al doortrokken moet zijn van eerbied voor God, gelijk wij God uit de bijbelsche geschiedverhalen leeren kennen. Dit is bet zout, \'twelk die opleiding en al het onderwijs smakelijk en gezond moet maken. De school mag geen voedsel bieden, \'t welk uit gebrek aan zout smakeloos en ongezond is, maar moet spijze schenken, waaraan kracht en smaak is gegeven door het zout; \'t welk alles doortrekt Brood en vleesch neemt men niet alléén, om later ook eecig zout alléén te gebruiken. Men doet het zout dadelijk bij de spijze, om haar tot een gezond en aangenaam voedingsmiddel te maken.

Wat nu het zout is voor de spijs, dat is de godsdienst voor \'t onderwijs. Het onderwijs heeft, met name voor jonge kinderen , geene opwekkende, voedende en opvoedende kracht, wanneer het zout van den godsdienst het niet doortrekt. De volksscholen kunnen daarom, zelfs als inrichtingen van onderwijs

-ocr page 7-

7

beschouwd, haar doel niet bereiken, dan vanneer zij godsdienstig zijn, en de godsdienst kan geen kleur, vorm, aanschouwelijkheid en kracht verkrijgen, dan in de bijbelsche geschiedenissen. De zoogenaamde natuurlijke godsdienst, die door middel der rede uit de natuur zeu worden afgeleid, is een klank, heeft nooit en nergens bestaan, en kan niet bestaan. Elke godsdienst is en was altijd in een stelligen, bepaalden, historischen vorm besloten.

Dit levensbeginsel voor alle volksbeschaving en volksonderwijs: zedelijke, verstandelijke, godsdienstige vorming door middel der geschiedenis, wensch ook ik door Goethe\'s aanprijzing en zijne heldere beschouwingen te handhaven, om aldus mede te werken, dat het beste bestanddeel van het volksonderwijs in Nederland niet uit dit onderwijs worde verbannen.

Groningen, Juni 1885.

F. HOFSTEDE DE GROOT.

{Overgedrukt uil de Prov. Gron. Cour. van 11 Juni 1885.)

-ocr page 8-
-ocr page 9-
-ocr page 10-
-ocr page 11-

_