m
DOOR
Stadsarchivaris te Maastricht.
mem ■
m -■ \'amp;
SP*$ T
■ ,: quot; \' ,V l^3
quot; fc-\'w
K
; V - ► | ■ v •
Ó^VA.-
/amp;S,
Vak 150
j ,
GEDRUKT BIJ J. J. ROMEN EN ZONEN.
■■ÉMÉBÉÉitfÉÉ
(■
DOOR
ƒ•{. j3. ji. jïVERSEN, Stadsarchivaris te Maastricht. |
GEDRUKT BU J. J. ROMEN EN ZONEN.
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT 2194 5955
De heeren Haakman en Allard hebben eindelijk eens voor goed den staf gebroken over Jiet beweren van sommige geschiedschrijvers, volgens welke de stad Maastricht, na de inneming door de Spanjaarden in 1579 , nagenoeg geheel werd uitgemoord en op nieuw bevolkt door een zwerm Luikerwalen (I). Eeuwen lang is dit sprookje ook te Maastrichtvoor goede munt aangenomen, en nog in den laatsten tijd werden een paar familiën bij name genoemd, als zijnde de eenige welke van vóór het beleg waren overgebleven.
Dit verhaal werd zelfs kortelings door een geschiedschrijver in vollen ernst overgenomen. De Heer D. Lenoih, zegt in zijne Histoire de la reformation dans randen pays de Liége (p. 172): »On repeupla la ville (de Maestricht) de gens ramassés de toutes parts, principalement du pays de Liége. 11 n\'y demeure actuellement (1861) que trois families provenant de l\'ancienne bourgeoisie, et une seule a conserve l\'héritage glorieux de sa foiquot;.
Het laatste gedeelte dier zinsnede zullen wij laten voor hetgeen het is; het valt toch evenzeer builen ons bestek als buiten onze bevoegdheid te onderzoeken of die ééne, door den Heer Lenoir bedoelde familie, het geloof barer
(1) Zio A. K Haakman en H. J. Allard: Hel helcy en de ioogencuimde ienvoesling van Maastricht in 1579. Roermond 1877.
vaderen heeft bewaard en wij, overige Maastrichtenaars, er van zijn afgeweken, dan wel of het omgekeerde het geval is. Ook ware het, na de afdoende wijze waarop de voormelde schrijvers de kwestie der uitmoording van Maastricht hebben behandeld, misschien wel onnoodig geweest, andermaal op die zaak terug te komen , zoo niet een enkele bijzonderheid aan de legende van het overblijven van slechts een paar familiën , een schijn van waarheid hadde bijgezet. Wij geven nadere verklaring.
Tot op het einde der vorige eeuw ontvingen enkele Maastrichtsche familiën jaarlijks op St. Annadag van stadswege een paar koeken (weggen , mikken), die daarom Si. Annakoekeu genoemd werden , en de volksoverlevering voegde er bij, dat die familiën juist daarom deze koeken ontvingen, omdat zij de eenige waren, die nog van vóór het beleg waren overgebleven.
Het kwam ons dus niet onbelangrijk voor, eens te onderzoeken, waaraan die uitdeeling haar ontstaan te danken had , en \'t zijn de vruchten van dit onderzoek , die wij hierbij mededeelen.
Wij moeten de zaak eenigzins van vroeg en van ver ophalen.
Het is bekend , en we hebben er reeds elders op gewezen , dat Maastricht voorheen een uitgebreiden handel dreef, en de kooplieden hunne waren tot in verre gewesten vervoerden. Reeds in 1259 wordt van het bezoeken van Hongarijen en andere oostersche landen door de Maastrichtsche handelaars, als van een oud gebruik gesproken (l). Dat ook noordelijk Europa en bepaaldelijk Scandinavië in die lijden door hen werd bezocht, komt ons meer dan waarschijnlijk voor, sedert wij van onzen geleerden vriend, den Eerw. Heer Habeis , voorzitter van het Geschied- en
(I) Zie ons opstel »Eeii of twee bruggen Ie Maastricht in de Publications de In Société Uistorique et archéologique 11, p. 417.
Oudheidkundig genootschap in Limburg, vernamen, dat de Heer Alfred Decquet, die onlangs eene reis in Noorwegen en Zweden deed, eenige karakteristieke kenteekenen, welke op de zoogenaamde Noodkist (Chasse) en andere relikwie-kasten van St. Servaaskerk voorkomen, en elders in Belgié zelden worden aangetroffen, eveneens vond op sommige voorwerpen van denzeüden tijd (twaalfde eeuw) in het museum te Stockholm. Niet ongerijmd komt ons de veronderstelling voor, dat die voorwerpen door den eenen ot\' anderen Maastrichter koopman, uit vromen godsdienstzin na een gelukkig volbragte reis, of uit handelsgeest naar het Noorden zijn overgebragt.
Kunnen wij echter \'t handelsverkeer van Maastricht met Scandinavië in de twaalfde of dertiende eeuw, nog niet uit diplomen bewijzen, zeker is het dat op het einde der volgende eeuw geregeld handel op Schoonen, eene landstreek in het zuiden van Zweden , werd -gedreven ; misschien wel er heen gelokt door de groote voorregten door Albrecht , zoon des Hertogs van Mecklenburg, aan de kooplieden van sommige steden , die dat land ter wille van hunnen handel bezochten, goedgunstig verleend.
Schoonen namelijk was in do tweede helft der veertiende eeuw in bezit genomen door Waldemar lil , koning van Denemarken, die er voorheen regt had op gehad. Magnus, koning van Zweden, had daartoe zelf aanleiding gegeven en was daarom en om nog andere oorzaken in ongunst bij de Zweedsche Grooten geraakt. Deze hadden toen Albrecht, zoon des Hertogs van Mecklenburg, in het land genoodigd en in 1363 tot koning uitgeroepen. Albrecht nu, om zich staande te houden , had niet alleen de hulp zijns vaders noodig, maar zocht ook onderstand hier te lande. In \'I36o, den 25 Julij , schonk hij groote voorregten aan al de Hollandsche sleden,
_ 4 -
bijzonder aan Amsterdam, welke hem in den oorlog hulp zouden verleenen. Albrecht slaagde er werkelijk in Schoo-ncn ten minste gedeeltelijk te veroveren (1). Of deze vorst nu ook te Maastricht hulp gezocht en gevonden heeft, en door de verleende voorregten den bloeijenden handel der oude Maasstad naar Schoonen heeft gelokt, dan wel of dat handelsverkeer, volgens onze bovengemelde veronderstelling, reeds vroeger bestond, is ons onbekend ; doch zooveel is zeker, dat hier nog vóór het einde der veertiende eeuw handel op die kusten werd gedreven. Dat die handel nog al belangrijk .is geweest, meenen we te kunnen afleiden uit de omstandigheid, dat hij aanleiding gaf tot het vormen van een handelsgezelschap, waaronder wij personen van de aanzienlijkste familiën der stad aantreffen, en \'tgeen bij het ophouden van zijn bestaan als han-delsvereeniging niet minder dan ongeveer honderd tachtig personen telde (2).
Die vereeniging, de Schoensche Verderen (de vaarders op Schoonen) genoemd, had zich volgens het vroom gebruik dier dagen tot patroon gekozen St. Alof, Koning van Noorwegen, die in 1030 den marteldood gestorven is, -en wiens feestdag den 29 Julij gevierd wordt.
De heilige Alof, ook wel Olof, Odulf en Adolphus genoemd, werd vroeger hier te lande zeer vereerd. Te Amsterdam, waar hij beschermheilige der zeevaarders was, bestond cene kapel aan hem toegewijd, die door de noordsche handelaars\'en zeelieden druk bezocht werd (3).
Het doel der Schoensche Verderen, was, zooals we reeds zeiden , het drijven van handel op Scandinavië , en meer bepaald op Schoonen in Zweden. Men voerde laken,
(t) Zie J. Wagenaar; Beschrijving van Amsterdam I, I2i.
(-2) Zie bijlage I.
(3) J. Wagenaar I. e. II, p- 95.
Schoensche lakens, uit en bragt haring, Schoensche herinc op de terugreis mede.
In een raadsbesluit van den 13 Februarij 1391 vinden wij de eerste melding van de vaarders op Schoonen. Er werd toen bepaald , dat de Schoensche verderen , die van vreemde lieden haring kochten, dien haring afzonderlijk, moesten leggen en niet bij haring, dien zij van Schoonen gebragt of van poorters gekocht hadden (1).
Den 1 Februarij 1395 werd voorgeschreven, aan de tonnen, waaruit andere dan Schoenschen herinc verkocht werd, een groenen palmtak te steken, opdat eenieder den visch zou kunnen onderscheiden. Wie anderen haring tusschen den Schoenschen verkocht, of den palmtak niet goed zigt-baar uitstak, verviel in eene boete van een gouden Peter; de eene helft voor burgemeester en gezworenen, en de andere helft voor den opsleger van den haring, die met de handhaving dier bepaling was belast. Tevens werd nog op gelijke boete en verbeurte van den visch bepaald, dat men dien haring nergens anders mogt te koop stellen dan op de brug (de Visschermaas). Een paar jaren later, den 27 October 1399, werd zelfs verboden te Maastricht anderen dan rechten Schoenschen herinc in veiling te brengen, op boete van twee pond zwart.
(1) In den jorc vander geboirt onse heren duisent ccc ende xei des xiij daghes in fehruario so wart vytgedraghen ouermits die burgermeyster, gesworen ende gemeyncn raet der stat van Trieht gemeynlie, dat so we vanden Schoen-scheverderen tieghen vremde luide heringc gliilt, de sal denen heringe alleyne leggen, niet onder hering, den he van Schoenen bracht hedde of weder porter gegholden; ende wc hij lieghen dede sal verboren den heringc.
Ouch is ouerdraghen, dat ygelic last herings, dee gegholden is te lieueren, geslaghen ende gesat is op XXXV dobblen mottoenen te talen te poesschen neest comende; ende die ghenc, die herinc schuldich sijn te lieueren ende ueit verborght en hedde, die solen honre wederpartien wale veiborghen dat gheit te poesechen te talen als vorsc. of des die partle gesynt. Zie het Lang verdragboek.
— 6 —
Voor den haring, — wij zeiden het zooeven — dien de schoensche verderen terug bragten, voerden zij laken uit ; do raadsbesluiten dier dagen bevatten verschillende bepalingen betreffende \'t vervaardigen der schoensche lakens.
Zoo werd den 2 September 1399 aan de Gewantmakers (Lakenwevers) toegestaan, voortaan tot het vervaardigen der voornoemde lakens alle soorten van wol te gebruiken, uitgenomen scliotsche, twescherige en westveelsche ivolle. Verder werd bepaald, dat men die lakens met een afzonderlijk teeken zoude merken, en dat de Gewantmakers met de Verwers, de Volders en de Schoensche Verderen zamen zouden beraadslagen en ordonnantiën maken ten einde de stad haar goeden naam en faam mogt blijven behouden.
De voorschreven bepaling op het gebruik der wol werd den 24 November 1411 in zoo verre gewijzigd, dat toen het gebruik van Schotsche wol vergund werd, doch alleen voo\',\' laken, dat men naar Schoonen of andere plaatsen over zee uitVoerde. De Gewantmakers moesten bij eede beloven deze vergunning niet te zullen overschrijden, en van schotsche wol geen laken te zullen maken om dat elders te verkoopen. Deze bepaling werd den 22 October 1414 bevestigd.
Steeds er op bedacht om den roem van het Maastrichter fabriekaat te handhaven, bepaalde de Raad nog den 22 Junij 1416, dat de Vaarders op Schoonen bij Maastrichter Schoensche lakens of half lakens geene vreemde Schoensche lakens zouden mogen pakken (besloen), maar dat deze afzonderlijk gepakt en ook in Schoonen afzonderlijk te koop gesteld moesten worden, alweer op boete van een gulden peter voor ieder laken. Deze bepaling betrof eveneens de kooplieden, die Sehoensche lakens naar Brugge, Antwerpen of elders ter markt voerden.
Dat, toenmaals althans, de Maastrichtsche koopliedei: de markten in Schoonen nog persoonlijk bezochten, blijkt uit een Raadsbesluit van den 23 Julij 1414, waarbij met Bar-tholomeus van Solts overeengekomen wordt, dat deze na (Heser schoenscher reysgen niet meir t Schoenen varen en zal, maar te Maastricht zal blijven om daar het ambt van Stads chirurgijn uit te oefenen. Of echter in lateren lijd de Schoensche Verderen nog naar Schoonen trokken , hebben wij niet kunnen ontdekken. Waarschijnlijk is de onrustige toestand, waarin Scandinavië in de vijftiende eeuw verkeerde, niet zonder invloed gebleven op het handelsvertier. De Unie van Calmar toch, in 1395 gesloten, was slechts van korten duur, en werd gevolgd door langdurige en bloedige twisten, omstandigheden zeker aicl geschikt om vreedzame kooplieden tot het bezoeken dier gewesten uit te lokken. Voegt men daarbij, dat de in bloei en magt toenemende Hanzesteden de mededinging voortdurend moeijelijker maakten, dan laat het zich begrijpen dat de Schoensche Verderen hunne waren niet meer in Schoonen zelf, maar liever te Frankfort, Antwerpen of Brugge trachtten af te zetten. Dat echter in de tweede helft der vijftiende eeuw te Maastricht nog steeds Schoensche lakens gemaakt werden, blijkt uit een Raadsbesluit van den 8 December 1456, waarbij, in een twist tusschen de Volders en de Gewant-makers, de werkloonen van eerstgenoemd ambacht voor het vollen van voeder, witte en Schoensche lakens, van twaalf op veertien boddregers werden gebragt; en uit een ander besluit van 18 October 1462, waarin.bepaald werd, dat men van nederlensche wolte geen ander laken mogt maken dan voeder en Schoensche lakens.
Na dien tijd vinden we geen melding meer gemaakt van de Schoensche Verderen of Schoensche lakens. Wij vermoeden dat aan dien handel de genadeslag is toege-
bragt door de Luiksche en Geldersche oorlogen, ten gevolge waarvan, op het einde der vijftiende en in\'t begin der zestiende eeuw, de omstreken der stad zoo onveilig werden gemaakt, dat de burgers zich vaak niet buiten hunne vesten durfden begeven.
Op een desbetreffend voorstel van den Raad nam dan ook de Broederschap der Schuensche Verderen het besluit, zich als handelsvereeniging te ontbinden. Den 6 Augustus- 1525 vergaderden de leden in het Kapittelhuis van het klooster der Predikheeren , en stelden in overeenkomst met den Raad de voorwaarden vast, waarop zij de aan het gilde toebehoorende goederen en renten aan de stad wilden overdragen. Die voorwaarden komen hierop neer (1):
De Rroederschap zoude blijven bestaan, zoo als zij tot toen bestaan had, met dien verstande , dat, zoo een der leden kwam te sterven, alleen de oudste zoon het lidmaatschap zoude erven, wat aldus van graad tot graad zou voortgeplant worden. De weduwen echter, zoo werd bepaald, zouden haar leven lang de voordeden, aan het lidmaatschap verbonden, blijven genieten. Het lidmaatschap zoude voortaan niet meer voor geld of geldswaarde te verkrijgen zijn; en aangezien, zooals wij daar even zeiden, alleen de oudste zoon het lidmaatschap kon erven, met uitsluiting der overige zoons en van de \'dochters, moest het getal der leden geleidelijk verminderen, en daarmede ook de lasten, die de stad op .zich nam. Voor de goederen en renten namelijk, die aan de stad door het gilde werden gegeven, nam deze de verpligting op zich, aan de Hochter- ■ (Bosch-) poort een bolwerk te doön bouwen, zooals er reeds een aan de ïweeberger-(Brusselsche-) poort opgerigt was: dit bolwerk zou ter
(1) Zie bijlagen I en 11.
herinnering aan de Broederschap der Scoenverderen bolwerck genoemd worden.
Verder zoude de stadtspaymeester jaarlijks St. Alofadag plegtig in de kapel van den H. Geest doen vieren; beginnende op den vooravond van het feest met de vespers en completen, en den volgenden dag, de metten, prime, tercie, sexte, noene, de H. Mis en tweede vespers, alles met. gezang; en den dag na het feest, een jaargetij met eene zingende mis en twee leesmissen voor de afgestorven leden van de Broederschap doen houden. De overgebleven leden en de regthebbende weduwen zouden verpligt zijn de Mis op St. Alofsdag en het jaargetij bij te wonen, of zich bij wettige verhindering te doen vervangen. De «stadspaymeesterquot; zoude hun dan telkens de helft der hun verschuldigde schoemche weggen uitdeelen, die hij tot dat einde moest doen bakken, zes van het vat tarwe.
De paymeesters zouden steeds bij het aanvaarden van hun ambt zweren, deze- verschillende bepalingen trouw te zullen vervullen.
Om aan een en ander de hand te houden moesten de leden van .de Broederschap jaarlijks op St. Alofsdag, na de H. Mis, in de Kapel van den H. Geest iemand uit hun midden tot meester der Broederschap verkiezen.
Deze verschillende bepalingen werden, den 7 Augustus 1525, door den Raad bekrachtigd, die den Burgemeester Bemigius Prent en Christiaan van Gangelt benoemde om de verkooppenningen der giklegoederen in ontvangst te nemen , en deze ten behoeve van het aan te leggen »Bol-werck der Schoensche verderenquot; te besteden. De leden van de Broederschap legden nu achtereenvolgens, in persoon of door hunne gemagtigden, ieder afzonderlijk de verklaring af, dat zij in de overeenkomst toestemden (1),
(1) Zie bijlage I.
— 10 —
en den 13 November werden door den Raad aan de Broederschap bezegelde brieven verleend, waarin al de door ons aangehaalde bepalingen waren opgenomen (1).
Do veiling der goederen van de Schoensche Verderen schijnt spoedig te hebben plaats gehad, want reeds den 25 September werden aan Burgemeester Bemigius Prent 10 roeden land van die broederschap verkocht, gelegen boven dye ingarden, boven die Oo (buiten de Boschpoort), en nog drie roeden int Kauwenberch velt utschietende op die grote see (2).
Ook met het bouwen van \'t bolwerk der «Schoensche verderenquot; werd onmiddelijk een aanvang gemaakt. De Raad liet een vreemden bouwmeester uit Maeseyck komen om met Burgemeesters, gezworen en ecne tot dat doel benoemde commissie de plaatselijke gesteldheid te onderzoeken, en er werd besloten het bolwerk aan te leggen boven Hochterpoei l ter pluetze ende soe hoe (je als der graeue ijevordt is (3).
Het bouwen van het bolwerk onderging eenige vertraging, doordien de stad in twist geraakte met het Kapittel van St. Servaas over het uithalen der Sichener mergel-steenen, waaruit het bolwerk zoude opgetrokken worden. Daar de stad zich niet met het kapittel over den door-togt door diens groeven kon verstaan, was zij verpligt zelf eene groeve te openen om onder de landen, den H. Geest toebehoorende, te komen. Onderhandelingen dooide stad met zekeren Jan Bevers en de Armentafel, den y- Grooten heiligen geest, gevoerd, tot verkrijging van de noodige landerijen, en over de voorwaarden van ontgin-
(1). Zie bijlage II.
(2) Zie Raadsverdrag van den 25 Septeiubcr I52b.
(3) ld. van den 18 December lo2a.
— li
ning der groeve, werden met den gewenschten uiislag. bekroond (1).
Hoewel het werk verder geen uitstel schijnt te hebben geleden en er geen redenen zijn om aan de voltooijing er van te twijfelen, vinden wij echter hel Bolwerk der Schoen-sche Verderen later nergens genoemd; misschien was het, tijdens de eerstvolgende ordonnantie op het bezetten der walmuren, in Februari] 1528 vastgesteld , nog niet klaar, en later vinden wij dergelijke ordonnantiën niet meer, en treft men de namen van torens en bolwerken in de raadsbesluiten veel zeldzamer aan.
Behalve het bouwen van een Bolwerk had de stad noquot;\'
CJ
de verpligting op zich genomen, jaarlijks in de kapel van den H. Geest het feest van St. Alof plegtig te vieren , en bij die celegenheid aan de geregtigden voor do vroeger door hen genoten renten een paar koeken uit to deelen.
Uit het Raadsbesluit waarbij quot;do overeenkomst met de Schoensche verderen werd vastgesteld, en waaraan deze, ieder afzonderlijk, hunne goedkeuring hechtten, blijkt, dat de broederschap toenmaals uit ongeveer 180 leden bestond (2). Dit getal zou door de voor Maastricht zoo guiiitige bepaling, dat alleen de oudste zoon het lidmaatschap zoude erven, gaande weg verminderen. Denkelijk was het getal der geregtigden op de St. Alofskoeken dus eene halve eeuw na het sluiten der overeenkomst al eenigzins afgenomen; de weduwen of relictae b. v. waren hoogstwaarschijnlijk geheel van de lijst verdwenen. Een enorme verandering werd echter
(1) 7.ie een uitgebreid relaas \\an den twist met hot Kapittel en der gevoerde onderhandelingen in het Register der Raadsverdragen van 1521—1327 folio 215.
(2) Het getal leden, die de overeenkomst niet de stad aannemen is, 182 doch eenigc personen zijn dubbel ingeschreven. (Zie de lijst aan het slot van bijlage I. De volgnummers, die daarop voorkomen, zijn door ons gemakshalve bijgevoegd).
— 12 —
door de beroerten van 1567 en 1576 en het beleg van 1379 te weeg gebragt.
Vele Schoensche verderen hebben toen misschien het leven verloren ot\' de stad verlaten, of wel hebben bij gebrek aan bewijsstukken of om het gering bedrag der rente hun regt niet meer doen gelden. Zooveel is zeker dat op de stadsrekening van 1590 tot 1591 , de oudste die ons is overgebleven, en waarin de toen bekende ge-regtigden bij name genoemd zijn, slechts 32 personen voorkomen. Hot schijnt dat er echter toen nog meer bestonden : want in de door ons aangehaalde rekening had men bepaald, dat de namen dergenen die bun regt op de St. Alofskoeken konden bewijzen, daar bijgevoegd zouden worden. Dat dit werkelijk door een groot aantal is geschied, meenen wij hieruit te mogen afleiden, dat, terwijl op de rekening van 1590 tot 1591 slechts 39 gulden en 12 stuivers brabantsch worden uitgetrokken, het daarvoor bestemde bedrag op de eerstvolgende rekening, die ons rest, van bijna eene eeuw later (1684), nog een veel grootere som, namelijk 52 gulden en 4 stuivers beloopt. Daaronder zijn echter een gulden voor den stadsbode en twee flesschen wijn voor den peymeester, die de distributie verrigtten, mede begrepen. Het aantal gebruikte vaten graan of het aantal paren koeken staat noch in deze, noch in de volgende rekeningen vermeld. Het laatste door ons opgegeven cijfer, van 52 gulden en 4 stuivers, bleef, hoewel het getal leden voortdurend afnam en dus de werkelijke uitgaven voor de koeken steeds verminderden, door al de opvolgende paymeesters behouden, fot dat in 1760, de toestand der stadstinantiën bezuinigingen noodzakelijk gemaakt hebbende, de Commissarissen Deciseurs M. Graaf de Geloes en Quarles, F. A. Graat de Mean en P. J. van Brakel, bij reces van 9 September van voor-
— 13 —
meld jaar, bepaalde dat : «Mede bevonden hebbende in »de Stads Reeckeninge de distributie der Donderkoecke.n »off St. Annaweggen, waervan niemand deselve treckende «genot off voordeel bij nae is genietende, en nogtans al «eenig voordeel aen de stadsfinantie is toebrengende, «vvaeromme wij mede gestatueert hebben , dat voor het «toekomende de distributie derselve Donderkoecken en «St. Anna\'sweggen niet meer sal gebeuren, maer dat de «respective Paymeesters jaerlijcx tenselven daege gehou-«den sullen wesen aen de respective weeshuiscn in gelde «te betaelen de valeur der Donderkoecken en aen de «resterende drij a veer borger de St. Annaweggen in «natura of in geldequot;.
Dit besluit van de Heeren Commissarissen Deciseurs eischt eenige ophelderingen, Zooals men ziet wordt eerst gesproken van «Donderkoecken o//\' St. Annaweggenquot;; later van «Donderkoecken en St. Annaweggenquot;. Deze laatste lezing is de ware. De donderkoeken of donderkoekjes waren van de St. Anna- of eigenlijk St. Alofskoekén of weggen geheel verschillend. Het waren, althans in den laatsten tijd, kleine ronde koekjes waarvan het stuk 2 oort kostte, en die te Maastricht bij gelegenheid van den Wittendonderdag waaraan zij hun naam ontleenden, gebakken werden ; sedert ongeveer eene halve eeuw is dit in onbruik geraakt. De stad liet jaarlijks eene hoeveelheid dier koeken bakken om aan de stadswerklieden en weeshuizen ten geschenke te geven.
Reeds in de stadsrekening van 1590 tot 1591 wordt van die uildeeling als van eene oude gewoonte gesproken (1).
(1) Item betaelt aen Necsken beckers van den witbrood oltc koecken voor de arbeyders ende anderen op Wittemlonderdagii nae der alder gewoente iii g ■viüj st. br. Rekening over het jaar 1590—109), 13 pey begonnen dm 8 April
— 14 —
De uitdeeling der Donderkoeken aan anderen dan aan de weeshuizen werd door de Commissarissen afgeschaft, en eveneens dc uitdeeling der St. Annakoeken , zooals toen de «weggenquot;, die de stad aan de Schoensche Verderen moest uitdeelen, verkeerdelijk genoemd werden. In het verloop der eeuwen toch was de wijze van ontstaan der uitdeeling dier koeken geheel in het vergeetboek geraakt, en daardoor zoowel de naam van het gilde als die der koeken geheel verbasterd. Van Schoensche verderen was het in de paymeesters rekening van 1390 tot 1591 Schoemte verders geworden. In die van 1684 heet het Schoenvaeders en later Schoonvaders. In de rekening van \'t jaar 1084 wordt de uitdeeling vermeld te zijn geschied op St. Aloffsdach, doch die nu op den 18 Julij geplaatst is. Zoo blijft het lot in de rekening van 1729 tot 1730, wanneer Sint Adolfsday wordt aangegeven op den 10 Julij. In de rekening van 1736—1737 veranderen de koeken plotseling van naam en heeten nSiiit Anuewegyenquot;, een naam, welken zij voortaan zoowel in de stadsrekeningen als in den mond des volks behouden hebben.
In het door ons aangehaald besluit der Commissarissen Deciseurs van 9 September 1760 hebben wij gezien, dat in het vervolg de uitdeeling der weggen of koeken in natura of in geld aan de drie of vier toen nog bestaande geregtigden zou geschieden. Uit de rekening van 1760 tot 1761 blijkt, dat toen nog drie familiën bestonden , waaraan een bedrag van vier gulden en tien stuivers wordt uitgedeeld. — Zoo blijft het tot 1786 — 1787; de rekening 1787—1788 ontbreekt, en in die
tot den 21 April. Op dc rekening over het ja:»- 1090—IC91 wordt voor Donderkoeken uitgetrokken i-i gulden. Op die van 172i—I72ö voor Donderkoeken en Mee aan de Weeshuizen, 88 guiden. In latere jaren steeds ongeveer ijO gulden.
— 15 —
van 1788—1789 wordt aan twee nog overblijvende milieu drie gulden uitgedeeld.
Dit aantal geregtigden en gelijk bedrag blijft behouden in de stadsrekeningen tot aan die van 1792—1793. Uit de rekening van 1793 tot 1794 zou men moeten afleiden dat toen slechts ééne familie, van de Schoensche verderen afstammende, meer bestond; want hoewel gezegd wordt dat de uitkeering »aan de twee nog resteerende familien in plaats van St. Anna weggen, volgens Resol van Haar Ed. Mogende van den 9 September 17G0quot; plaats heeft, wordt toch slechts de helft van het vroeger bedrag, namelijk 1 gulden, 10 stuivers uitgetrokken.
Op de rekening van 1794 tot 1793, de laatste waarop van de St. Annakoeken melding is gemaakt, staat eveneens 1 gulden en 10 stuivers brabantsch voor memorie uitgetrokken, zijnde dat jaar geene renten betaald.
Welk was nu dit laatste lid der Schoensche verderen? Volgens de overlevering was het de geachte familie Hupkens, en het volgende kan misschien tot bevestiging daarvan strekken.
Onder de personen, die in lo23 de overeenkomst met de stad inwilligden, vinden wij een Jan en een Lambrecht Hoepkens, en in de rekening van 1590—1591 Johan Hubkens alias Jan Heuten vermeld. Nog vonden wij , onder de reeds in het begin dezer eeuw en ook nu nog door de stad verschuldigne renten, er ééne van slechts f 0.85, staande eerst ter name van den heer Griffier en later van diens zoon, den heer D. E. Hupkens, Notaris. Van deze rente, die, bij koninklijk besluit van den 2 September 1817, betaalbaar werd gesteld met / 0.64 is de herkomst niet bekend. Zoude die ook van de St. Anna-of liever St. Alof\'skoeken kunnen voortkomen?
Wat hier ook van zij, wij meenen genoegzaam bewezen te hebben dat de uitdeeling dier koeken een geheel an-
— 16 —
deren oorsprong heeft dan de overlevering daaraan toeschreef; dat die uitdeeling niet aan sommige lamiliën geschiedde, omdat het de eenige zouden zijn die nog van vóór het beleg des jaars 1579 waren overgebleven, maar omdat ze de eenig overgebleven afstammelingen waren van den oudsten zoon der toenmaals nog bestaan de nSchoensche verderen.quot; Dus ook dit argument, als men het een argument zou kunnen noemen, voor de uitmoording van Maastricht door do Spanjaarden, moet geheel vervallen.
H. P. II. EVERSEN.
Op maenJach, VII augusti anno XVC XXV, waert verdraegen inden gemeynen Raet, soe die meisteren ende bruederen der bruederseappe van den scoenverderen opten seesden daechs dyss seinen moents jn dat doester te prekeren, jnden capittel huyssche, versament synt gewest ende aldaer belieft hebben, geaccordeert ende jngegangen sijn, datmen allen alsullicker erfftaele, als die bruderscbappe voerse heet, soe woe ende ter wat plaetzen die gelegen is, daervan nyet vytgescheiden, ten hoechsten prijse ende met proclamation vercoupen sail,, om met den pennyngen daer van comende eyn bolwerck van siechgeneren aen Hochter poorte aen te leggen ende te volmaken, jn alsullicke gestalt ende gruetden als dat bolwerck aen twemberger porte js, ter ewiger meraorien der bruderschap voerscr.; ende tselve bolwerck sail ge-noempt werden »der scoenverderen bolwerckquot;, behaluen allet et met condicien et fuerwarden hijr naevolgende gespecificiert in desen ouch gehalden te werden ; dat men daeromme in naeme der stat dat bellenen ende accort der bruederschaep voerscreven met ouch die fuerwarden ende condicien, als hijr nae verclert werden, aennemen, achtervolgen, doen ende alsoe onverbroekelick onderhalden sal.
Teweten inden yersten dat die bruederschaep voerscreven sien ende staende bliuen sal geilek die nu ter tyt is, datz te weten, wanner ymant vanden bruederen voerscreuen stierfft ende mans geboirte achterliet, dat die selue mans geboirte, teweten der altste soen, alsdan brueder der voers bruederschaep sal sin, ende alsoe altyt van graet te graet opten alsten soen aen te steruen, ende anders op die vrouwel, geboirte neit; behaluen altyt der weduwersse des afiliuigen haere toechte. Ouch en salmen van nu vortaen neit meir ymantde om ghelt of geltzwerde in die bruederschaep voerg aennemen, die deylechtich sin sal off portie hebben aendie renten der bruederschaep
— 18 —
voerg, dan men sal die scoensche weggen laeten verstemen tot profyt van der stat \\vy voorscr steit.
Item dat der paymeister vander stat, nu siende ende naeraoels wesende, joerlixs die feste van sintealouff patroen der bruederscliaep voerscreuen sal doen halden jnder capellen des heyligengengeist niet der yerster vespere, complete ende daer nae opten daech des patroens die myetten, preyme, tercie, sext, noene, misse ende die twede vespere, allet in ende met sange, ende daer nae des anderen daechs nae den fest daech dés patroens eyn joergetyt met eynre seingender missen ende twe lese.missen voer die zielen der affliuigen hruederen ende weduwerssen der voerscreuen bruederschappen aldaer ouch, ende op die tyden voerg, te weten te mysse tyde van sinte alouff ende joer-getyde wy voerscr steit, die hruederen ende weduwersse voerg comen ende honne geheth ende offerhande doen. sullen. Ten weir dan saeke dat si wettige onscholt hedden ende neit en kunten gecomen, ende alsdan sullen sy ymant van honnen wegen aldaer schicke ende senden opte verbueren alsdan hoen porcie vanden weggen, diemen alsdan geven sal.
Ende sal ouch der paymeister voerg voer die werde vanden renten der hruederschaep voerscreven, ende soe voel ende hoeghe als die nu ter tyt gedreicht ende in behoef der stat ende des bollwercks wye voers steit gelaeten, sculdich ende gehalden sin alle joer die weggen doen te backen ende den hruederen ende weduwerssen wye voers steit te geven ende te deylen, die eyn heltsiet daer van op sinte alouffen daech ende die andere heltsiet des anderen daechs daernae opten daech des joergetijtz allet wanneer die myssen vuyt sullen sin ende inder capellen voerg.
Inde om dit wye voerscreven steit te bath te onderhalden soe sullen die paymesteren van nu vortaen op sinte remeis daech ten heyligen sweren die officien te doen balden ende die weggen te deylen ende te distribueren wye voerscreven steit. Ende daer by soe sullen die hruederen voerg. alle joer op sinte alouffs daech inder capellen voerg nae die misse eynen van honnen hruederen tot eynen meyster dersel-uer hruederschaep kiesen, om byden seluen meister ouch te bath te
— 19 —
helpen verfuegen , dat tgensvuer verhaelt steit gehalden ende onderhalden sal werden.
Inde van allen tgens voerscreuen steit soe sal die stat der brueder-schaep voers brieff ende siegel geuen.
Inde desen achtervolgende soe sint gekoeren inden gemeynen raet ende geordinert raesteren remeys prent ende kerst van gangelt burgermesteren van die penningen voerg te ontfangen ende tot den bolwerck voerscreven te bekeren.
Insgelicken soe sint. die selue burgermesteren gekoren ende geordinert om die penningen van den gedepnterden der lotterien ouch in behoeff der stat te ontfangen ende in bewarenisse te halden. (1)
Inde hyr nae volgen die scoenverderen met namen ende toenamen, die particnlaeriter coram prent, magistro, Nyss, Herckenroede et Conynck, juratis, primo augustj a0 XVC XXV, geconsentiert et beliefft hebben, datmen dat erue, den scoenverderen tuebehoerende, sal moegen hekeren ende beleggen tot orhaer ende in behoef der stat mueren ende torne, byalsoe datmen die fest van sinte alouff ende eyn joergetyt joerlixs halden ende onderhalden sal, ende datmen van nu vortaen egeyn scoenverderen aen nemen en sal, dan die weggen sullen versteruen vanden eynen opten anderen als gewoenlick is; ende der paymester in name der stat sal allen tgens voers steit vuytreyen ende geuen soe varre die renten der bruederschaep voers strecken ende vermoegen sullen, ende daer van goede rekenschaep doen etc.
1. reyner conynxs. 6. peter tilloye.
2. liebreeht kerstgens. , 7. cloes, inden witten wint.
3. mester cloes scruers. 8. anthonyss van muysbach.
4. peter nyss, senior. 9. joris van thoeren.
5. augustiu stueter. 10. andries van palant.
(1) Zie H. P. H. E. De eerste Stadslolerij te Maastricht in lö26 in het
laarboekje voor Limburg. Maastricht 1873.
— 20 —
11. mester stass van elderen. 12. her peter braetz, scepenen. 13. gereth haemeker. 14. jan prent. 15. jacob scaefries, senior. 16. kerst van eelen. 17. mathys mynckeler, senior. 18. jan hex, boede. 19. jan bastin. 20. her mathys van heze. 21. daem van eelen. 22. peter heytenrixs. 23. raerten van ytteren, senior. 24. gereth hameker, commissa ris (1). 25. peter proenen. 26. jan koenen, inde rennenberch. 27. ghiel van mersen, senior. 28. houb wynantz. Relatu johan- nis fratris suj. 29. jan van greramye. 30. philips van linde. 31. aert thees, senior. 32. jan reynartz. 33. ruth filis. 34. jan filis. 35. jan haegens, in den ketel. 36. cloes wynantz, bruwer. 37. willem doelman 38. jacob vlemynck. 39. herb, inden gulden harde. 40. henrick van anstenroede. 41. pouwels dryess. Relatu craechs. 42. jan raymeker, in die roystroet. Relatu craechs. (l) Zie no 13. |
43. peter tants. 44. frans kempener. 45. jannes mouls. 46. lambrecht sanders. 47. jan hoepkens. 48. lenart van malle. Relatu craechs. 49. jueken lieben, voire. Relatu craechs. 50. jan hanemans. Relatu vxoris partis. 51. catrin spex, vidua. 52. sanna loeresse, vidua. Relatu nyss jurati. 53. relicta henrici simons. Relatu nyss jurati. 54. jan doilman, inder wingartz- ranck. Relatu Capuyn. 55. leo muntmeester. 56. her jan van eynatten, scepe nen; by alsoe datmen met den gelde daer-van comende aenleggen ende volmaken sal eyn scoen, sterck hol-werck aen hoechter porte. Daer inne die gemeyne bruederen naederhant ouch consenterde nae luyde den verdraege voer gespeci-ficpert. 57. jacob van buel, senior. 58. daem van der haegen. 59. peter pierkens. 60. lambrecht sillers. 61. goert strickarts, commissaris. |
— 24 —
62. jan vastrartz. 63. lenart frabben. 64. wouter raemeker. 65. andryess daems. 66. dierick huben. 67. vaes stroekens. 68. thonyss moers, senior. 69. loywich lamboye. 70. wülera, inden bongart. 71. daera tantz. 72. vaes teuraens. 73. goert lenssen, senior. 74. aert vincken. 75. peter proenen. (1) 76. thees van heze. 77. jan baertz. 78. jannes becker, cremer. 79. heynrick sceliinxs. 80. lambrecht houpkens. 81. gereth raengeler. 82. aert van scarne. 83. pouweis bruwers. 84. her cloes daems, scepenen. Relatu craichs nuncij. 85. reyner van meer. Relatu craichs nuncij. 86. lambrecht van malle. Relatu craichs nuncij. 87. jan dierixs. Relatu craichs nuncij. 88. vaes wangen. Relatu craichs nuncij. |
89. cloes saelen. Relatu craichs nuncij. 90. pouweis dryess. (2) Relatu craichs nuncij. 91. jan bartz. (3) Relatu craichs nuncij. 92. jan raemeker. 93. nael massis, vidua. Relatu herckenroede. Coram prent, magistro, et lamboye, jnrato, soe hebben dese naevolgende ouch geconsentiert, wy voers steet, 3a augusti eodem anno. 94. lambrecht liebrichs, op die maeze. 95. sebastianus koenen. 96. daem, int horn. 97. thoenis van den dicke. R. patris sui sartoris. 98. dryess craichs. 99. merten marsiels. 100. jan van sint peter. 101. lenart van mersen. 102. jan daemen. Coram magistro prefato et conynxs, jurato, 6 augusti consensierunt vt supra isti sequentes. 103. dierick van beke. 104. merten van den veis. |
(1) Reeds genoemd onder n0 25.
(2) Reeds onder n0 41 genoemd.
(3) Waarschijnlijk dezelfde als Jan
Baertz, (zie nquot; 77).
105. kerstgen engelen. Coram prent, magistro, xix augustj, consencierunt. 106. jan mees, inder borch, com missaris 107. steuen, inden poes. 108. lenart van oetheren. 109. goert van raye, te monte- naken. Coram prent, magistro, xxiiij augusti a0 xvc xxv, simili modo consencierunt. 110. houb van wezet. 111. ruth raemeker. 112. ghyss van beek, als scoen- verderen ouch consen-tyrtt 113. jan van gangelt. 114. peter, inden gulden baerde. 115. franss van wezet. Simili modo relatu capuyn consencierunt. 116. jacob kemerlinck. 117. jan, in den aer. 118. jan, in die leirsse. 119. willem van linde, huedemeker. 120. her peter van oersbeeck. 121. servaes van herckenroye. Simili modo heft geconsen- teert. 122. henrickx huysf6 van vall ende heft gesproeken voer haeren soen. |
123. everart borman consentijt. synt peters. Simili modo consentijt. 124. lieben van lanaeken, laeken scherre. Coram print etiam. 125. johannes de bodingen con sentijt. Simili modo hebben deze nae volgende personen, scoenverderen, geconsen-tert, nae begrepe der ordinantiën, den xxv daech augusti a0 xvc xxv, relatu hexs famuli opidi. 126. willem meijers te weset. 127. jan rossee. 128. jan renparts. 129. jan hexs hoede. (1) 130. jacob liebens. 131. reyner baetzen. 132. kerst engellen. (2) 133. jan van lanaken. 134. vaes menten. 135. jan tueteliers, soen. 136. jacob quynckarU, junior. 137. joeris engellen. 138. peter engellen, bruweer. 139. meyss meyss. 140. merten maens, soen. 141. grussker theumens. 142. aert hoegeers, soen. 143. ernout luechtemeker. |
(1) Reeds genoemd onder n» 18.
(2) Waarschijnlijk dezelfde als kerstgen engelen, onder n0 105 genoemd.
— 23 —
144. thees van heze. (1) 145. lieben van lanaken, schere. (2) 146. jan beelt. 147. siraon grenen. 148. peter raoulartz. 149. houb sips. 150. jan van peer. 151. jan nouween, veruer. 152. willem van boeier. 153. jan van sinte peter. (3) 154. lambrecht noutmans. Simili modo hebben deze naevolgende scoenverde-ren geconsenciert in dese ordinantie, xxviij augusti a0 xvc xxv, R. hexs nuncij. 155. jan van den bossche, in die port van leuth. 156. tiel rauen. 157. goert hoens. 158. jan van neil. 159. herye van gordingen. |
160. peter poes, soen. 161. wolff der voire. 162. heyn koixs. 163. aert paes. 164. loijss van mechelen. 165. merten gielen. 166. merten thees te wyck. 167. mathyss gruysen. 168. willem, aen den puth. 169. dryess olislegers. 170. nyss schillincs. 171. heyneman loekens. 172. gereth keuben. 173. reyner, in die croene. 174. peter van spauween. 175. jan koenen, veruer. (4) 176. jan van scarne. 177. peter raassis. 178. peter ghielen. 179. gereth meyss. 180. siraon ketelbueter. 181. jan baetzen. 182. heyn van den plasse. |
Opten seluen voerg daech (op moendaech den XIIJC daech inden moent nouembris anno XVC XXV) soe waert ouch verdraegen inden gemeynen raet, datmen die ordinancie vanden scoenverderen sal halden, onderhalden, naegaen ende den gienen, die vanden guederen der scoenverderen giehte ende guedonge gedocn hebben, scaedeloess brieff vander stat wegen ende onder der stat siegel geuen gelick ende
(1) Reeds onder n0 76 genoemd.
(2) Reeds onder n0 124 genoemd.
(3) Reeds genoemd onder n0 100.
(4) Misschien dezelfde als 1. K. onder n° 2G genoemd.
alsoe die tenucr des seluen brieffs ende daer inne die ondinancie be-screuen staet alhyr op dit verdraech buyck geregistrert bescreuen steit volgende ende luyet aldus.
Wyr Burgermeisteren, geswoeren ende raet der stat van triecht met name meert raontz ende liebrecht van schaluyn, burgermeesteren, willcra raetz, daem tantz, peter heytenrixs, anthonyss van broemelen, jan vastrartz, Jacob voichs, jacob van spauween ende franck vrintz, geswoeren, der seluer stat doen kont ende bekennen ouermytz desen onssen oepenen brieff ende dat met wille wetenen ende verdraege des gemeynen raets ende der ambachtcn gerneynlich, die daerorame ouch versament sint geweest, datmen die landen, renten, censen ende peebten, die die bruederscbaep vanden scoenverderen der stat van triecht joerlixs ende erfflich gelden hebben, met proclamacien ende kyreken geboeden vercoupen sal op tijt ende genoemptden daegen, diemen daertue geordinert heeft, om voer die pennyngen, comende van die erfflicbgeit voerg, eyn groet, scoen bolwerck van segeneren stey-nen aen hoechterporte aen te leggen ende te volmaeken, ende dat allet met wille, content ende belieuen der bruederscbaep vanden scoenverderen voergenoempt, ouch met sekeren fuerwarden ende con-dicien daer van begrepen ende ingegangen, gelick die van punt te punt hyr nae bescreuen staen, ende gelick men die ouch opter stat verdraech buyck beuinden sal geregistrert te sin, in voegen ouch hyr naevolgende.
Te weten inden ersten, dat die bruederschap voerscreuen sin ende staende bliuen sal gelick die nu ter tyt is, datz te weten: wanner ymantde vanden bruederen voerscreuen stierfflt ende mans gebuerte van hoem achterliet, dat die selue manss gebuerte, te weten der altste soen, nae doet des aflliuige, alsdan brueder der voerscreuen bruederscbaep sin sal ende alsoe altyt van graet te graet opten alsten soen aen te steruen ende anders op die vrouween gebuerte neit; behaluen altyd der weduwersse des aflliuigen haere toechte. Ouch en salmen van nu vortaen nyet meir ymantde om gelt off geltz wert in die bruederscbaep voerg. aennemen, die deylechtich sin sal off porcie hebben aen die renten der bruederscbaep voergenoempt, dan men sal die scoencheweggen laeten verstemen tot profyt van der stat, wye
— 25 —
voerscreuen steit. Item dat der payraester vander stat, nu sinde ende naemoels wesende, joerlixs die feste van sinte aloi.ff, patroen der voerscreuen bruederschaep , sal doen halden inder capellen des heyii-gengeistes met der erster vesperen ende daer nae opten daech des patroens, te weten den noegenendetwinticbsten daech inden inoent Julio genoempt hraemoent, diemyeten, prieme, tercie, sext, noene, mysse ende die twede vespere allet in ende met sange. Ende daer nae des anderen daechs des patroons eyn joergetyt met eynre sengender missen voor die zielen der affliuiger bruederen ende vvedmverssen der voerscreuen bruederschaep; aldaer ouch ende op die tiden voerge-noempt, te weten te mysse tyde van sinte olouff ende joergetide, wye voerscreven steit die bruederen ende weduwersse voerg. comen sullen hoen gebeeth ende offerhande doen, ten weir dan sake dat si wettighe onscholt hedten ende neit en kunten gecomen, ende alsdan soe sullen sy ymantde van bonnen wegen aldaer schicken ende senden om tgebeet ende offerhande te doen wye voers steit.
Item sal ouch der paymester voergenoempt in name der stat, voer die renten der bruederschaep voerscreuen ende in behoeff der stat ende des bolwercks wye voerscreuen gelaeten, sculdich ende gehalden sin alle joere die weggen te doen backen, te weten vuyt ellicke vaet seesse paer weggen, ende den bruederen ende weduwerssen hoen gewoenliche ende geburliche porcie der seluer weggen te geuen ende te deylen, die eyn heltsiet daer van op sinte olouffs daech ende die andere heltsiet des anderen daechs daer nae, teweten opten daech des joergetijtz, allet wanner die missen vuyt sullen sin ende inder capellen voerg die selue weggen te geuen, ende daer van ouch dor paymeister alle joere inden gemeynen raet rekenschaep doen sal met namen ende tuenamen der bruederen ende weduwerssen, die die\' weggen sullen ontfangen hebben. Ende dat versterffenisse der weggen sal sin ende geselen tot oerber ende profyt vander stat, want nymant vande bruederen ende weduwerssen mee hebben en sal dan die gewoenliche ende geburliche porcie, wye voersc steit, ende alsullicke versterffenisse ende afliuigen der bruederen voergenoempt met namen ende tuenamen sal der paymester in name der stat ouch gehalden sin binnen sinre rekenschappe te specificeren. Ende om dit wye voerscreuen steit te bath te onderhalden soe sullen die bruederen voergenoempt alle joere
op sinte olouffs daech inder capellen voerg-nae die miesse eyn van honnen bruedercn tot eynen meester der seluer bruederschaep kiesen, om byden seinen meester ouch te bath te helpen verfuegen dat tgens voerscreue steit gehalden ende onderhalden sal werden. Ende des te meir sekerhelt soe sullen burgermesteren, nu sinde ende naemoels wesende, in name der stat den pajmeister, nu ouch sinde ende naemoels wesende, op sinen eydt beuelen jorlixs die weggen te doen backen, die te geuen, dat officie te doen halden ende rekenschaep te doen, wye voerscreuen steit. Ende wantmen in desen die gewoenliche sitte daegen geseeten heet verwachtende der geboeden, die eyn ygelick heet willen doen ende bieden, ende om den seinen, den die guederen met den meiste gehoede verbleuen sin genoech te doen dae met dat sy ende honne eruen nu ende ten naecomenden tyden versoercht ende verwart sia ende bliuen moegen, soe est, datmen den seinen personen, den gienen, den die voerscreuen guederen alsoe met den meisten geboth verbleuen sin, gichtonge ende guetdonge doen sal voer allen bencken ende hoeuen daer die selue guederen op ende affgoen ende te recht beboeren. Dae van dat burgermesteren, geswoeren ende raet der stat vau triecht, die nu sin ende naemoels coraen sullen, in naeme der \'seluer stat den personen, die die selue gichtonge en guedongen vanden guederen der scoenverderen voerscreuen gedoen hebben off noch doen sullen, als met name willem van daelhem paymeister deser slat ende jan prynt als mester ter tyt der seluer bruederschaep voer hoen, honnen eruen ende naecomelingen oner all kosteloess ende scaedeloess vander stat wegen halden sullen jngevalle off den seluen twe personen off eynigen van hoen off honnen eruen ende naecomelingen nu off ten naecomende tyden eynich beleet, hindernisse off scaede daer omme gedoen wuerde sonder all argelyst. Inde in orkonde der woerheit van allen tgens voerscr steit soe hebben wir burgermesteren, geswoeren ende raet der stat van triecht der seluer stat siegel ten saeken onder aen desen brieff gehangen; de gegeuen ende verleent is inden joere der saliger geboirte ons liefs heeren Jesu cristi doemen screff duysent vyffhondert ende vyffendetwintich den dertiende daech inden moent nouembris.
— 27 —
III.
Extract uit de Rekening van Marcielis Vrients Peymeester der • stadt Maastricht loopende van St Reraeysdag (St. Remigius, 1 October) 1590 tot St. Remeysdag 1591.
f° 87.
Item die Broederschappe van den Schoenste veerders heeft jaerlix vallende op Sint Alloffs dach den xxviij July de paeren weggen hieronder genoempt coeraende van den landen der voors Broederschappe toegestaen, ende by der stadt ten voerdaegen vercocht. Succederende die selue weggen naer afïliuicheyt des verstomen op den aldsten seen, ende den seluen defaelgerende oft sonder generatie steruende, veruallen der stadt; sulcx dat broeder, suster ofte dochter daeraen nyet en heeft oft en erft dan alleyn der aldste soen, blyuende altoes de weduwe haer tocht besittende gelyck van auldts gewoonlyck. Ende der aldste soen succedeerende is schuldich dese weggen te verheffen, daeraff der Clercq van den peymeester t Register houdt, ende is schuldich van den Rechten voer t verheffen ofte relyff voor Vder paer eenen Rosa geslaegen byden Cardinael vander Marck zeliger, daeraff de twee niaecken eenen gelderssen snaphaen nu loopens gelts viy (71/2) st. brb. (1) Endezesse paer der voors weggen rnaecken off be-hooren vuyt te brengen een vaet terwen. »Ende is men der broederschappe noch schuldich de Jaeren 1576 totten jaer 1587 beyde incluys.quot; Ende de jaeren 88, 89 ende 90 syn byde peyraeesteren Geraerdt Dries, Jenthis ende Meys betaelt, soo dat de resterende voorder jaeren metter stadt moeghen geliquideert worden.
Ende heeft dese peymeester om dese leveringhe te doen gegolden xxiiij vaet terwen. Ende by Henrick van Jonckholdt becker te backen gesteldt yder vaet tott xxiij str. brb. Den seluen Henrick tot behulp vanden backen betaelt ii gulden. Item voer t Recht vanden distri-
(1) Deze rekening is opgemaakt: in brabantschcn gelde tot twintig shivers brubantz den gulden, van wekken den stuver tegenwoordelick maeckt vier stuver Triechtz, o/t vier ort brahantz, ende eyn ort brabantz twelf mijten o/te sestien fliguten.
— 28 —
buteurs opden xxviij011-Julij 1591 dese weggen vuytgedeylt hebbende voer vacatiën ende costen betaelt\' naeder alder gewoenten — Thlen gulden brb. Is tzamen xxxix gulden xij st. brb.
Ende zoo dese Broederscliappe seer is verstoruen duerende dese troublen is het Register vanden ghenen die sich hebben gepresen-teert vernyewt, daeraff de naemen hiernae zijn volgende. Ende zoo wanneer eenighen voorder van dese broederscliappe in loecomraende tyden solden by brengen eenighen wettigen schijn daeronder te ge-hooren, volgende den alden manualen, sullen alsdan geaddeert worden om gelycke betaelinge hen competerende te ontfangen.
Grooten Gracht.
1. Peter Massis der soen van Aelbert Massis......ij
2. Mechtild weduwe Jan Paes...........ij
3. Lenardt Minckelaers.............ij
Begaertstraet.
4. Nys Doelmans...............ij
^ \' Holtmerckt.
5. Anna Wynandts weduwe in den Bruell.......ij
Grachtstraat.
6. Guert Wolfs..............
7. Geet weduwe Seruaes Liebrechs.........ü
Lancx de Mase.
8. Mary weduwe Stoffelt inden Luchter........ij
9. Barbara weduwe rar. Pouwels Wynants.......ij
Hoenre Straet.
11 Claes van Can...............ij
Merck t.
11. Anna weduwe Johan van Eynatten........ij
12. Der Borgemeester Laurens. Meys.........vj
Mnnte.
13. Willem Raeraekers.............ij
14. Dierick van Kestelt.............ij
— 29 —
Kerstmarckt.
15. Merten Maens...............Ü
Wolffstraet.
16. Dierick Heytenryx.......\'......U
Pleyn.
17. Lysbeth weduwe Aerdt van Lanaken........ij
Visscher Maze, Holtmaze.
18. Lenardt Bor: Merssens soen..........ij
19. Johan Hubkens alias Jan Henten.........ij
Haeffstraet.
20. Willem Boelre..............ij
Steynen brugge.
21. Lemraen Coecken..............ij
Silsrouwe.
22. Peter Nyssen Steynmetser...........ij
Loerestraet.
23. Jannes van Ophera.............ij
24. Goert Engelen...............ij
25. Anna weduwe Peter Vastrarts..........ij
Wyck.
26. Johan van Buell op den Veels..........ij
27. Jan Olieslegers..............ij
In St. Jooris straet in de Stadt.
28. Aerdt Peerkens..............ii
29. Broeder Jan van Gangelt te Predickheeren ...... iiij
30. Frans Renarts off syn soen. ..........ii
Spaerenstraett.
31. Braetsken der soen van rellcta frans frerix......y
32. Goert Brouwers St. Peters...........ij
33. Lysbeth weduwe Peter Oersbeeck te Heer (1) . . . . . ij De reste voor d\'officiers, Magistraet ende stadt werckluyden als
—
(1) Dat men niet alle namen dezer lyst onder die van 1S23 terugvindt zal wel daar aan toe te schrijven zijn. dat op de laatste verscheidene personen voorkomen waarbij geen familienaam is opgegeven, zooals: Cloes in den witten wint. Jan in den Ster, Jan in die Leirsse , Peter in den Guldcnbaerde, Reyner in die croene enz.