quot;iifr-a
m
Misc. doctr.
Qu. „19 2
-ocr page 3-J.
■J
-Â/-6-nbsp;-/y
-ocr page 4--
-ocr page 5-44
*
s
«te, mJlAc^\'-^
otee
B R O N C H E C T A. SI E.
-ocr page 8-rijksuniversiteit utrecht
-ocr page 9-/
OYEB
quot;BROKOIÏECTASIE,
OP GEZAG VAS DEÏI KECTÜK MAGNIFICUS
GSWOON HOOGLEERAAR IN DE WIS- EN NATDDKEOX DIGB FACÜtTEIÏ,
MEÏ TOESTEiAiMING VAN DEN AKADEMISCHEN SENAAT
VOLGENS BESLL\'IT VAN DE GENEESKUNDIGE FACULTEIT,
TER VEEKSIJGING VAN DEN GEAAD VAN
AAK DB HOOGESCHOOL TB UTRECHT, .
UTRECHT — J. VAN BOEICHOVEN — 1863.
GEBOKBH TE E0TTEEDA5I ,
TB VBKUEDIGKK
op Woensdag den J October 1803, des namiddags te are.
-ocr page 10-3 1 ^^ A TPH F_IDOSΫ-
.-\'vi. ■
-ti\'V)
-ocr page 11-AAK
UIT DANKBAARHEID
O Tgt; G jE Xgt; K A G E N.
-ocr page 12- -ocr page 13-Bij lei eindigen mijner akademische loopbaan is het
mij een aangenam,en fligt, U allen, Iloogleeraren der
Geneeshmdige facnlteit mijn innigen danl te betmgen
voor het onderwijs, dat ik van U genoot, en voor ime
belangstelling en welwillendheid, die ik in zoo ruimde
mate mögt ondervinden.
Vooral gevoel ik mij aan TJ verpligt, Hooggeschatte
Promotor, Hooggeleerde KoSTBr! Uwe heldere voorlich-
tingen en de hereidwilligheid, waa,rmede Gij mij leiddet,
toen ik mijn proefschrift zamenstelde, zal ik steeds op
prijs stellen.
Aan mijne vrienden, in wier vertrowivelijken omgang
ih mij hel mogen verheugen, wenseh ik voorspoed op
hunnen loopUan toe. Mogen zij, niettegenstaande onze
scheiding, m,ijner blijven gedenken!
I N L E I D I N a.
Zoo als bekend is, werd door Laennec het eerst
een proces in de longen besdireven, dat den naam
quot;van broncliectasie draagt, en waarvan het gevolg is,
dat er zich grootere en kleinere holten, of bogtige
gangen in het longweefsel ontwikkelen, welke met de
Dronchi en daardoor met de bnitenlnclit in gemeen-
sehap staan.
Die holten, vooral wanneer zij een meer ronden
of eironden vorm hebben, dragen den naam yan
bronchectasische cavernen; is de nitzetting meer over
een tal yan bronchiaaltakken verbreid en zijn deze
over eene zekere lengte verwijd, dan spreekt men van
buisvormige of cylindervormige bronchectasie.
Die verwijding der bronchi kan zich bij een aantal
andere longaandoeningen voegen, waarmede zij in een
afhankelijk verband staat. Zoo vindt men in longen,
welke door pleuritische exsudaten zamengedrnkt zijn
i
-ocr page 16-geweest, of waarin eene chronisclie pneumonie bestaan
heeft, dikwijls yerwijding der broncM. Niet zelden
vindt men ook yerspreide grootere en kleinere broneli-
ectasiscbe cavernen bij de zoo menigvuldige cliro-
niscbe broncMtis en blennorrboea pulmonnm, met
empliysema verbonden, bij de zoogenoemde phtliisis
pitnitosa, bij atropbie der longen.
Het kan mijn doel niet zijn, over al de genoemde
processen in het longweefsel, in verband met de
bronchectasie te handelen, vooral daar liiertoe een
tal van onderzoekingen ter opheldering van nog zoo
vele duistere punten noodig zou zijn, welke mijne
krachten ver te boven gaan.
Maar door Laennec \') zelf werd reeds opgemerkt
en door latere schrijvers in verscliillenden zin beves-
tigd, dat er eene zekere betrekking tusschen bronch-
ectasie en tuberculosis pulmonum bestond. Tolgens
sommigen zouden zij elkander uitsluiten andere
waarnemers daarentegen vermelden bet gelijktijdig
voorkomen dier processen.
Dat er dus eenige verwarring\' in dit opzigt bestaat,
is niet te ontkennen. Het scbeen mij geen ongeschikt
onderwerp voor mijn akademisch proefschrift toe, na
te gaan, hoe de betrekking tusschen de genoemde
processen moet opgevat worden, en ten dien einde
de omstandigheden na te gaan, waaronder de bron-
\') Laenneo, Be 1\'auscultation •mediate, T. I, pag. 126.
2) Rokitaii skv, Lehrhuch der \'path. Anatom., 3te Aufl., Bd. III, S. 9.
eliectasie volgens de meeste waarnemers voorkomt,
benevens de wijze waarop zij zich ontwikkelt, voor
zoo verre men die kent. Hieraan slnit zich dan van
zelf de Traag naar den invloed, welken de bronchec-
tasie op bet verloop der verschillende longziekten,
waarbij zij voorkomt, kan uitoefenen.
Het voorkomen der broncheetasie.
Men kan twee hoofdvormen van. broncMaalvervvijding
onderscheiden, die niet alleen in uiterlijken vorm van
elkander yerscliillen, maar ook meestal yerscMllende
Yeranderingen yan structuur ondergaan hebben.
In den eersten vorm, den cylindrisclien of buisvor-
migen, is een gelieele broncMaaltak uitgezet en zijne
middellijn drie- of viermaal vergroot, zoodat zij die
Yan den broncMaaltak, waarvan zij afstamt, nog be-
langrijk overtreft. Zeldzaam is slecMs een enkele
broncbiaaltak verwijd, meestal bestaat zij in meerdere
broncbiaaltakken, soms in alle van eene geheele
longkwab. De gemeenschappelijke stam der broncliiën
is zelden uitgezet; voornamelijk 7,ijn bet de takken
van de derde en vierde orde. De Avanden der cylin-
driscb uitgezette broncbiën zijn steeds verdikt, bet
slijmvlies is met plooijen voorzien, die veel gelijken
op de Kerkringsche, is min of meer roodachtig-violet
gekleurd en los omgeven met een dikke, vaste,
geelachtig-witte fibreuse scbeede. Bij hun einde wor-
den de bronchiën allengs wijder en Tormen blinde
zakken, waarin zich geene openingen voor kleinere
takken meer bevinden.
In den anderen vorm van bronchectasie is een
bronchiaaltak, wat de grootte betreft van de derde
of vierde orde, op eene plaats tot eene meer of min-
der regelmatig ronde holte uitgezet, terwijl boven en
onder het verwijde gedeelte de middellijn en de nor-
male bouw dezelfde gebleven zijn. De grootte van
deze broncMaalzakken is verschillend, namelijk van
de grootte van eene haverkorrel tot die van een
kippenei. Een eigenaardige vorm van deze soort
van verwijding is het voorkomen van meerdere klei-
nere verwijdingen in het verloop van denzelfden
bronchiaaltak even als een parelsnoer achter elkan-
der. De bronchus herneemt voorbij de plaatselijke
Uitzettingen zijne normale wijdte en vertakt zich
dan op de gewone wijze, of eene rij van uitzettingen
eindigt met een\' blinden zak, die den voorafgaanden
in grootte gewoonlijk ver overtreft. De wanden der
bronchiën bij deze soort van verwijding zijn niet ver-
dÏKt en stijf, maar verdund en verslapt, het slijm-
vlies is dun, bleek van kleur en gelijkt veel op een
weivlies. De bronchiaalzakken zijn gevuld met een
glasige of grijsachtig ondoorschijnende slijm of met
etter.
Rokitansky \') is van meening, dat de zakvor-
mige verwijding uit de cylindrisclie ontstaan zon. Hij
zegt namelijk, dat er sikkelvormige en ringvormige
plooijen in den cylindriscli verwijden bronclius ontstaan ,
tusschen welke de broncMaalwand zicli rondom of
voornamelijk naar ééiie zijde nitzet en aldus aanleiding
zou geven tot de zakvormige verwijding.
In beide vormen van bronchectasie is liet long-
weefsel, dat de uitgezette luclitpijpstakken omgeeft,
verdikt, bloedledig, de longcellen zijn verdwenen en
h.et geheele longparencbym is in eene verharde bind-
weefselm.assa veranderd, die veelal door zwart pigment
gekleurd is. Deze verharde massa is met de fibrense
sclieede van den bronclius zoo innig verbonden, dat
beide een geheel schijnen te vormen.
De bronchectasische holten laten zich in het begin
van hun ontstaan vrij goed onderscheiden van die
holten, die door verweeking van tuberculeus long-
weefsel ontstaan zijn, later echter zeer moeijelijk en
volgens F ö r s t e r zou zelfs de zakvormige bronchec-
tasie de gewone vorm der zoogenaamde tuberculeuse
cavernen veroorzaken. Aanvankelijk zijn de bronchec-
tasische holten van tuberculeuse cavernen te onder-
scheiden door den overgang van een glad slijmvlies
met flimmerepithelium voorzien van uit den bron-
cMaaltak in de verwijding, zoodat deze inwendig met
\') Rokitansky, Lehrb. d. Pcith. Anat., Bd. III, S. 8.
8) Förster, Ilundh, d. Fath. Anat., Bd. I, S. 228.
een g-lad slijmvlies wordt bekleed, welk vlies bleek
of rood gekleurd of ook geplooid kan zijn. De holten
bevatten een grijsachtig doorzigtige slijm of ook etter.
Later, wanneer zoo als soms geschiedt door ulceratie
of tuberculeuse verweeking hunne wanden verwoest
2\\in en van die wanden uit het omringende longparen-
cbym insgelijks is veranderd, zijn zij zeer moeijelijk,
soms iix \'t geheel niet van vomicae te onderscheiden.
Daarenboven vindt men soms enkele bronchiaalholten
van in- en uittredende broncbiaaltakken afgesnoerd,
waarbij zij een verkalkende slijm, etter en kalkcon-
crementen bevatten en eindelijk om zulk een\' inhoud
inschrompelen en verdwijnen, zoodat zij ook in de-
zen uitgang niet van eene vomica te onderschei-
lt;ien zijn.
Uit de opgaven der verschillende schrijvers blijkt,
dat sommige het gelijktijdig bestaan van bronchectasie
en tuberculose ontkennen, terwijl anderen het gelijk-
tijdig voorkomen daarvan opgeven.
Volgens Laennec zou de verwijding der bronchiën
slechts bij chronische catarrh of bij die ziekten der
broncliiën voorkomen, die tot langdurige en hevige
boestbuijen aanleiding geven. Hij zegt: „La dilatation
lt;les bronches doit toujours son origine à un catarrhe
chronique, ou à toute autre maladie capable de produire
^es quintes de toux longues, violentes, et qui se
repètent pendant un temps un peu considérable \').quot;
Laennec, L\'auscultation médiate, T. I, p, 126.
-ocr page 22-Ook Rokitansky is van meening dat tuberculose
de broncheetasie zou uitsluiten, daar bij zegt: „Sie
verträgt sich, wie schon Laennec hervorhob nicht
mit Tuberculosis Onmiddellijk Merop laat bij
evenwel volgen, dat broncbectasiscbe verwijdingen toch
wel in den omtrek van tuberkels kunnen voorkomen,
want bij zegt: „Aebnliclie, gewöbnlicber mebr locale
Erweiterungen werden durcb die schwielige Verödung
der Lungentextur in der Umgebung von Tuberkeln,
durcb die meist gleichzeitige Pigmentinduration, durcb
die Verödungen noch langwieriger Compression der
Lunge, durch pleuritiscben Erguss, bisweilen auch
durch Verödung im Oefolge pneumonischer Processe
veranlasst.quot;
Dat evenwel broncbectasie met tuberculose te gelijk
voorkomt is bijna zeker, wanneer men de opgaven
der latere schrijvers nagaat. Lebert, Förster,
Hasse, Nie me ij er vermelden allen bet gelijktijdig
bestaan van broncbectasie en tuberculose. Zij spreken
hoofdzakelijk van broncbectasie in door verharding
ontaard longweefsel, en in den omtrek van genezende
of reeds geheel genezen tuberkels.
De chronische verharding van bet longweefsel beeft
een zeer langzaam verloop en heeft den dood meestal
eerst op gevorderden leeftijd ten gevolge. Hieruit
schijnt te volgen, dat broncbectasie zich voegt bij de
chronisch verloopende vorm van tuberculose, maar niet
*) Rokitansky, Path. Anatom., Bd. III, S. 9,
-ocr page 23-bij de plitliißis, die bij jeugdige per,soiien pleegt voor
te komen, wat welligt Rokitansky zal bedoelen,
wanneer hij zegt: „sie verträgt sich, wie schon
Laennec hervorhob nicht mit Tuberculosis
Het verloop van acute phthisis, en van tuberculose
gepaard gaande met induratie van het longweefsel is
zeer verschillend. In het eerste geval vormen zich
onder levendige hyperaemie en sereuse infiltratie, in
korten tijd talrijke miliairtuberkels, die van den top
der long uitgaan en meestal in groepen ter grootte
van eene hazelnoot geordend of over grootere gedeel-
ten gelijkmatig verdeeld zijn; meestal volgt dan snel
de vernietiging van het longweefsel en vorming van
cavernen. Soms is de uitbreiding der tuberkelmassa
zoo belangrijk, dat de longen over een groot gedeelte
voor lucht ontoegankelijk worden en de dood spoedig
volgt, zonder dat het tot uitgebreide vorming van
cavernen komt. Maar in andere gevallen vormen
zich snel eene menigte kleine cavernen, die door zich
onderling te vereenigen en peripherisch het longweef-
sel te verwoesten zich spoedig vergrooten.
De tuberculeuse verharding van het longweefsel is
zeldzamer, maar geeft ten slotte eveneens aanleiding
tot vernietiging veelal van beide longen. Deze ver-
harding van het longweefsel vergezelt ook de tuber-
culose met vorming van cavernen, zoodat een ge-
deelte van de long in vomicae verloren gaat, het
ßokitansky, Path, Anatom. Bd. III, S, 9.
-ocr page 24-andere door de Teranderingen van het longweefsel bij
de tuberculeuse verharding verwoest wordt.
Deze veranderingen ontstaan zoowel op plaatsen,
die met miliairtu-berkels voorzien zijn als op gelijk-
matig geïnfiltreerde. Wanneer zich in het uiterstitiele
weefsel eene groote menigte miliairtuberkels bevinden
of de longblaasjes met pas ontstane cellenmassa ge-
vuld zijn, vertoonen deze plaatsen zich gezwollen,
boven de oppervlakte der luchthoudende gedeelten
verheven en van den zamenhang van eene gehepati-
seerde long. Begint na de kaasachtige metamorphose,
dan schrompelen deze gedeelten allengs een weinig
in, worden vaster, drooger, zinken beneden de op-
pervlakte der pas geïnfiltreerde, maar zijn altijd nog
iets boven de oppervlakte der luchthoudende gedeel-
ten verheven. Dergelijke gele of grijze verharde
plaatsen vormen zich het eerst in den longtop. In
den omtrek van deze plaatsen wordt veel pigment
afgezet, terwijl verder naar onder de ontaarding van
het longweefsel voortgaat.
De moteculaire ontaarding der kaasachtig ontaarde
massa gaat verder voort en een gedeelte wordt gere-
sorbeerd, de gele kleur vermindert ten gevolge van
het allengs verdwijnen der kaasachtige massa, de
grijsachtig-zwarte kleur van de met pigment voor-
ziene gedeelten komt meer voor en de ontaarde ge-
deelten hebben dan een eigenaardig aanzien. Deze
zijn namelijk bij doorsnede grijsachtig-zwart en grof
korrelig De granulaties zijn niet zooals bij pneumo-
rw
ixie, de met cellen en exsiidaat gevulde longblaasjes,
niaar de kleinste longenkwabjes, die door eene bui-
tengewone zamenkrimping van het interstitiele bind-
weefsel scherper begrensd worden; ook de grootere
longkwabjes komen scherper omschreven voor. In
dezen toestand van ontaarding blijft nu het weefsel
in de bovenste gedeelten der longen, terwijl dezelfde
verandering allengs naar beneden voortgaat, zoodat
het meerendeel der geïnfiltreerde plaatsen allengs op
deze wijze ontaarden. De beschrevene wijze van ver-
andering der longen heeft een zeer langzaam verloop
en wordt het meest gevonden bij lijders aan tuber-
culose, die op gevorderden leeftijd sterven.
Niet alleen bij de tuberculeuse pneumonie voegt
zich de bronchectasie, maar ook bij eene zeer dikwijls
voorkomende combinatie van tuberculose, namelijk de
bronchitis met purulent karakter. De zakvormige
bronchectasie is het vooral, die hierbij voorkomt en
zich vertoont in den vorm van holten midden in het
tuberculeuse longweefsel. Volgens Förster zouden
deze bronchectasische holten meer nog dan de verwee-
king der tuberkelmassa, de gewone cavernen vormen.
In verband met de wijzigingen van tuberculose,
waarbij de bronchectasie zich voegt, staan ook de
■verschillende uitgangen der bronchiaalverwij dingen,
en van hare gevolgen op het longweefsel.
De wanden der bronchiaalzakken worden dikwijls
de zitplaats van een ulceratief proces, wat na ver-
woesting van die wanden in den vorm eener caverne
op liet omringende longparencliym overgaat, vooral
ten gevolge van de broncMtis, die de tuberculose der
longen vergezelt en ook van eene tuberculeuse ont-
aarding der wanden.
De veranderingen van de slijm, die in de bron-
cbiaalzakken bevat is, kan deze ook belangrijk doen
veranderen. De binnenvlakte van broncbectasiscbe
holten is aanvankelijk glad, want de slijmkryptae
zijn door de buitengewone uitzetting van bet slijon-
vlies vlakker geworden en verdwenen. Hierdoor heeft
bet slijmvlies zijn karakter allengs verloren en is in
uiterlijk aanzien en grovere anatomische constructie
aan een weivlies gelijk geworden. In het verder ver-
loop echter verliest bet vlies, dat de binnenwand be-
kleedt, hare gladheid en de inhoud van die holten
wordt veranderd. Door de induratie van het omge-
vende longparencbym; wat zelfs bij krachtig boesten
niet zamengedrukt wordt, kan de afscheiding der
bronchetasiscbe holten slechts zeer moeijelijk ontledigd
worden. Met de lucht in gemeenschap en aan eene
hooge teraperatuur blootgesteld gaat het in ontbinding
over, wordt in een vuil-gele, kwalijk riekende ichor
veranderd, die corroderend op de wanden inwerkt,
hunne gladde oppervlakte doet te loor gaan en eindelijk
de wanden zelve geheel doet verdwijnen. In andere
gevallen verandert de septische inhoud de wanden der
holten in gangraen, wat op het longweefsel overgaat
en bier diffuus gangraen der longen doet ontstaan.
In zeldzame gevallen vindt men enkele broncbiaal-
l
zakken van in- en uittredende broacMën afgesnoerd. Zij
bevatten alsdan eene taaije op synovia gelijkende vloei-
stof, die allengs in eene kaasachtige massa of in een kElk-
brei verandert, terwijl de wanden eindelijk om zulk eenen
inhoud zamenschrompelen en de holte te gronde gaat.
De cylindrische bronchectasie, die het gevolg van
eene uitgebreide verdigting van het longparenchym
is, wordt nooit gelijktijdig met eene acuut verloopende
tuberculeuse aandoening der longen aangetroffen. Hieruit
mag men niet afleiden, dat tuberculose en bronchec-
tasie elkander uitsluiten, maar dat door deze laatste
wijzigingen in het organisme gebragt worden, die de
levendige ontwikkeling van tuberculose tegengaan.
Het is waarschijnlijk, dat het ontbreken der voorwaar-
den tot ontwikkeling der tuberculose gelegen is in
eene veneuse crase, die, zoo als bekend is, hoogst
zelden gelijktijdig met tuberculose wordt aangetroffen.
De veneuse toestand van het bloed bij bronchectasie
ontstaat door de interstitiele pneumonie, die een groot
gedeelte van het longparenchym voor lucht ontoegan-
kelijk maakt. Ten gevolge van den gestoorden bloeds-
omloop ontstaat er eene ophooping van veneus bloed,
die zich in vele gevallen reeds gedurende het leven
door meer of min sterke aanvallen van bloedspuwing
kenbaar maakt. De cylindrische bronchectasie met
belangrijke verdigting van het longweefsel komt hoofd-
zakelijk na pneumonie voor en hiervan geldt dus dat,
wanneer in een longkwab primair pneumonie en daar-
door bronclieetasie bestaat, zich nimmer tuberculose
ontv/ikkelt. De zakvormige verwijding der bronchiën,
zoo als die door chronische bronchitis veroorzaakt
wordt, is op zich zelve geen beletsel voor het ontstaan
van tuberculose, zoo als sommige waarnemers bewe-
zen hebben. Dit bevestigt ook de veronderstelling,
dat de veneuse bloedcrase door verdigting van het
longweefsel de oorzaak van het niet voorkomen van
tuberculose bij cylindrische bronchectasie zijn zou,
want bij de zakvormige door chronische bronchitis
ontstane verwijding, waar geene verdigting van het
longweefsel is, komt tuberculose wel voor.
Zoo als wij hierboven gezien hebben komt bron-
chectasie ook bij tuberculose voor en wordt juist daar
aangetroffen, waar ook gelijktijdig verdigting van het
longweefsel door tuberculeuse pneumonie gevonden
wordt; zoodat hier ook aanleiding bestaat tot het
ontstaan van eene veneuse crase. Daar nu bij ver-
schillende schrijvers er op gewezen wordt, dat de
bronchectasie voornamelijk bij in het genezingsproces
overgaande of reeds geheel genezen tuberculose der
longen voorkomt, zoo is het mogelijk, dat hierbij
dezelfde omstandigheden plaats vinden als bij de cy-
lindrische bronchectasie en dat het proces van tuber-
culose stil gaat staan als er zich bronchectasie bijvoegt.
Dit vermoeden wordt echter door geen der schrijvers
regtstreeks bevestigd en Hasse verklaart er zich
bepaaldelijk tegen, als hij zegt: „Diese Bemerkung
bezieht sich vorzüglich auf die ausgebreitete cylindri-
«clie BroncMectasis, während die in Folge geheilter
rubercnlose entstandene jedenfalls nnr eine begleitende
Erscheinung, eine, untergeordnete Folge des bereits
durch andere Ursachen herbeigeführten Heilungspro-
cesses selbst ist und, wie auch einige Fälle lehrten,
einem Wiederausbruch des tuberculösen Leidens kei-
neswegs entgegensteht
^ \') Hasse, Anatomiscke Beschreibung der Krankheiten der Circula-
tions- und Respirations-organe, S. 401.
Het ontstaan der TDronchectasie.
Nadat Laennec het eerst de aandacht der medici
op de broncheetasie gevestigd had, werd zij bet on-
derwerp van een tal van onderzoekingen, welke vooral
ten doel hadden, eene verklaring te geven van de
wijze waarop zij zich ontwikkelt. Alle schrijvers komen
niet overeen in de meening omtrent de wijze van
ontstaan der broncbectasie, maar steeds is zij toch
gebonden voor bet gevolg van oorzaken , die langen
tijd op de broncbiën of op het parenchym der longen
hebben ingewerkt.
Laennec meent, dat de chronische catarrh de
oorzaak der verwijding is en wel dat de ophooping
van een taaije slijm verbonden met de inspanning die
op te hoesten voldoende zijn zou om op de overeen-
komstige plaatsen de wanden der broncbiën uit te
zetten. Hij zegt: „La dilatation des bronches doit
toujours son origine à un catarrhe chronique, ou à
toute autre maladie capable de produire des quintes
de toux longues, violentes et qui se répètent pendant
nn temps un peu considérable. La coqueluche est
peut-être de toutes les maladies celle qui produit le
plus souvent l\'altération organique, dont il s\'agit.quot;
Het is evenwel niet te begrijpen, hoe op deze wijze
slechts eene enkele zakvormige verwijding ontstaan
en behalve dat de bronchectasie bij zulk een dik-
wijls voorkomende en eenvoudige oorzaak veel meer
^on moeten voorkomen, laten zich hierdoor de yer-
schillende vormen der bronchiaalverwijding in het
geheel niet verklaren.
E-illiet en Barthez \') komen in hunne meening
oratrent het ontstaan der bronchectasie met Laennec
overeen, daar zij dikwijls opmerkten, dat bij kinderen
vrij
spoedig na catarrhale aandoeningen der bronchiën
verwijding van deze ontstond.
^ndral noemt eveneens den catarrhus broncho-
i^iim als de oorzaak van bronchectasie, maar neemt
dat door de bronchitis eene hypertrophie der
l^i-onchiaalwanden ontstaat, terwijl deze dan door het
hevig hoesten zouden verwijd worden. Hij spreekt
quot;herder niet van de wijze hoe deze hypertrophie tot
Laennec, L\'auscultation médiate , T. 1. p. 126.
) I^illiet et Barthez, Traité cliniqwe et pratique des
enfanta, T. 1 p. 24.
)nbsp;aini(iue medicale, T, 1 p, 159,
-ocr page 32-verandering van liet omringende longparenchym aan-
leiding geeft en is zelf genoodzaakt voor vele geval-
len liet tegendeel, namelijk eene atropMe der bron-
cbiën als oorzaak aan te nemen.
Reynand zegt, dat de verwijding der bronchiën
en verandering van het omringende longweefsel op de
volgende wijze zou geschieden. Door de bronchitis wor-
den de fijnste bronchiaaltakjes gedeeltelijk door de slijm
verstopt, gedeeltelijk door het gezwollen slijmvlies ver-
naauwd en eindelijk geheel gesloten. De bronchus
kan aan de ongewone drukking van de lucht, die
door de gesloten bronchiën wordt tegengehouden, niet
langer weerstand bieden en wordt om deze reden ver-
wijd. Bij deze verandering der bronchiën kan het
omringende longparenchyrn zijne functie niet meer
doen en valt te zamen, zoodat dezelfde drukking van
de lucht, die voor de vernietiging van het longweef-
sel op een bepaald gedeelte van de long kwam, nu
eene zeer kleine oppervlakte drukt en de bronchiën
verwijdt.
Volgens Stokes zouden de hierboven opgegevene
veranderingen der bronchiën op zich zelve nog niet
voldoende zijn om hunne verwijding te veroorzaken,
maar vooraf moesten de wanden der bronchiën eigen-
aardige veranderingen ondergaan. Deze bestaan hierin,
dat de longitudinale vezelen hunne elasticiteit en de
*) Stokes, Bnistkrankheiten, deren richtige Würdigung und Be-
p, 80.
nngyezelen liuiine contractiliteit door liet ontsteldngs-
Pi-oces zouden verliezen en op deze wijze door de
ttieclianisdie werking der krachtige inademingen en
het hevige hoesten de wanden der bronchiën zonden
verwijden.
De schrijvers, die wij hierboven genoemd hebben,
hebben in hunne beschouwingen het longparenchym
zelve voorbijgezien en steeds de bronchiën als het
P^\'iii^air aangedane deel beschouwd. In lateren tijd
^®eft men daarentegen voor zeer vele gevallen het
ongweefsel zelve als het primair aangedane gedeelte
eschouwd, waardoor eerst secundair de verwijding
hronchiaaltakken veroorzaakt werd.
^ quot;^an deze opvatting uitgaande, heeft Corrigan
toestand van het longweefsel bij bronchectasie ver-
8\'eleken met de cirrhose van de lever, en neemt aan,
^^ door ontsteking een celachtig fibreus weefsel in
^e long, ontstaat en dat zich de overlangsche vezelen,
® reeds normaal in de bronchiaalwanden bestonden,
dit nieuwe weefsel verbinden. Door zamenkrim-
P^^gquot; van dit weefsel zouden de longcellen digt gedrukt
J^oiden en eindelijk geheel atrophieren, waarop dan
i\'onchiaaltakken door bovenmatige uitzettina: de
Ontstane • 1
vermindering aan ruimte zouden trachten
■^an te vtiUen.
hijnbsp;is ook Niemeyer toegedaan, daar
^amenkrimping van het door ontsteking
^jormde interstitiële weefsel sprekende, zegt: „Der
\'ix sinkt, so weit er nachgiebig ist über dem
eingesclimmpften Lungenabsclinitt ein. Da die Mög-
lichkeit des Einsinkens hei der Structnr des Thorax
beschränkt ist, so zerrt das schrumpfende Lungenge-
webe die Wände der es begrenzende Bronchien aus
einander und so entstehen Broncbectasien \')•quot;
Hasse ontkent den invloed van de ophooping van
mucus- op het ontstaan van broncbectasie geheel en
al, daar hij zegt: „Es ist nicht einzusehen, wie auf
diese Weise selbst nur eine einzelne höblenformige
Erweiterung entstehen könne, und, abgesehen davon,
dass die genannte Krankheit bei so häufigerquot; und
einfacher Ursache ungleich öfter vorkommen müsste,
lassen sich damit am allerwenigsten die verschiedenen
Formen der Broncbiectasis erklären Hij beschouwt
de verwijding der broncbiën, zoowel bij bronchitis als
bij tuberculose, als het gevolg van de ruimtevermin-
dering door de verandering van het longweefsel veroor-
zaakt. Van de wijze van ontstaan bij tuberculose
sprekende, waarmeê hij de in genezing overgaande of
reeds geheel genezen tuberculose bedoelt, zegt liij:
„In solchen Fällen findet stets eine bedeutende Ver-
schrumpfung der durch die Tuberculosis veränderten
Lungenpartien statt, und, ebenso wie alle übrigen
Theile, werden die Bronchien zur Ersetzung des ver-
wendeten Raumes in der Brusthöhle in Anspruch ge-
1)nbsp;Niemeyer, Lehrbuch der Path. und Therap., Bd. I, Abtk I,
S. 154.
2)nbsp;Hasse, Krankh. der Circ.- und Besp.-organe, S. 393.
-ocr page 35-nommen, weshalb hier fast immer die Spitze und
überhaupt die obere Hälfte der Lungen der Sitz der
Bronchiectasis zu sein pflegt
Volgens Rokitansky zoude bronchiaalverwij ding
het gevolg zijn van de verstopping der kleine bron-
cbiaaltakken door etter, mucus, zwelling van het
slijmvlies en de hierdoor veroorzaakte vernietiging
van het longweefsel. Op de verstopping der bron-
cbiaaltakken volgt allengs collapsus van het long-
weefsel, eene infiltratie daarvan door eene op synovia
gelijkende vloeistof, vetmetamorphose van het epithe-
linm der longcellen en bindweefsel-woekering, die het
iongparenchym in eene harde fibreuse massa verandert
en waarin die kleine broncbiaaltakken gesloten wor-
•ien. Naar gelang hierdoor ruimte gemaakt wordt,
worden de bronchiën boven hunne geslotene vertak-
kingen verwijd en daar de zamenkrimping van het
longweefsel de wanden der broncbiaaltakken van elkan-
der trekt, zoo draagt deze ook tot de verwijding bij.
De zoo dikwijls bij tuberculose voorkomende bron-
chitis zou volgens Förster de oorzaak der bronchiaal-
quot;^erwijding zijn. De verslapping en atrophie van de
Wanden, gevoegd bij de verwijding ten gevolge van
^e ongelijkmatige luchtverdeeling, door de vernietiging
quot;^an een gedeelte van het longparenchym veroorzaakt,
^on ten gevolge hebben, dat bij hevige inademingen
de nog lucht bevattende ruimten sterker verwijd wer-
) Hasse, Krankh. der Cire.- und Besp.-organe, S. 395.
-ocr page 36-den. Over de cirrliosis pulmonum als oorzaak van
broncliectasie, zegt bij: „Ob an solchen Stellen, in
welchen ringsum einen Bronchus das Lungengewebe
verödet und stärker mit Bindegewebe durchsetzt ist
als gewöhnlich, auch ein Zug von aussen auf die
Bronchiaalwandung ausgeübt und hierdurch eine Er-
weiterung bewirkt werden könne, muss für die meisten
Fälle bezweifelt werden; die Contractionen des Bin-
degewebes ringsum einem Bronchus müssen in der
Regel viel eher Verengerung desselben bewirken, als
Erweiterung, und nur dann können sie einen centri-
fugalen Zug auf die Wände der Bronchiën ausüben,
wenn das Bindegewebe ringsum fixirt ist; dieses findet
nun allerdings bei Verödungen der Lungenspitzen statt,
in denen mau auch meist die bronchectasischen Höhlen
findet
Uit het hierboven opgegevene blijkt, dat de gevoe-
lens der schrijvers omtrent het ontstaan der bronchec-
tasie belangrijk verschillen. Maar nergens vindt men
eene beschrijving van verwijde luchtpijpstakken zonder
zieke bronchiën, hetzij het slijmvlies alleen, of ook
de spiervezelen en elastieke vezels, want steeds vindt
men de verschijnselen van bronchitis. Deze reeds
zieke bronchiaalwanden kunnen op twee wijzen gedrukt
worden én door den afgescheiden mucus én door de
lucht, waarvan de toegang naar buiten belet is.
De gezonde luchtpijpstakken moeten aan dezelfde
\') Förster, Pafh. Anatom., Bd. I, S. 297.
-ocr page 37-physische wetten gehoorzamen als elastieke bnizen
Zy knnnen eene bepaalde drukking ondergaan zonder
hun Tolumen te yergrooten, maar wanneer de normale
hoeveelheid van drukking belangrijk toeneemt, dan
wordt op hetzelfde oogenblik tijdelijk hun volumen
jergroot, en wanneer dit dikwijls geschiedt, verliest
de wand allengs zijne elasticiteit en wijkt yoor de
drukking, De ophooping yan mucus, die tot zulk
een\' belangrijken graad gekomen is, dat zij de uit-
zetting der bronchiën bewerken kan, is slechts in
bepaalde omstandigheden mogelijk, want in den nor-
malen toestand wordt door het secretum, wat op de
hronchiën als een vreemd ligchaam werkt, reflexbe-
^^egingen in den vorm van hoesten opgewekt. Maar
pder bepaalde voorwaarden zou toch eene aanmerke-
#e quantiteit mucus kunnen worden opgehoopt. Zoo
^^oi\'dt opgegeven, dat de beweging yan het flimmer-
epithelium yan veel invloed is op het voortbewegen
van het secretum, en dat de vernietiging daarvan de
ophooping zou veroorzaken. Een ander gevoelen is,
^^at reeds in den beginne, voor dat de verwijding
estond zulke belangrijke veranderingen in de bron-
len plaats gegrepen hadden, dat hunne elasticiteit
hun vermogen om zich te contraheren noodzakelijk
^^oest jerloren gaan. Het is waarschijnlijk, dat een
^^\'gelijt proces in reeds lang bestaan hebbende bron-
J^^ectasiën bij oude lieden, waar de bronchiën reeds
^^ngen tyd ziek geweest zijn, het slijmvlies door lang-
^i\'ige irritatie zijne gevoeligheid allengs verloren
heeft en waar ook het longparenchym gelijktijdig in
ziekelijken toestand verkeert, plaats grijpt. Maar het
elastieke weefsel blijft in zijne anatomische en physiolo-
gische eigenschappen zoo langen tijd, zelfs in putride
zelfstandigheden ongeschonden, dat het zeer onwaar-
schijnlijk is, dat dezelfde eigenschappen hier gemak-
kelijk en spoedig zouden te gronde gaan. Het is ge-
makkelijker de ophooping van mucus bij ziekelijk
veranderd longweefsel te verklaren.
Wanneer het longparenchym gecollabeerd of met
een pneumonisch exsudaat of tuberculeuse massa geïn-
filtreerd is, wordt de ademhaling door de luchtpijps-
takken, die daarheen loopen, belet of geheel opgehe-
ven, en bierdoor wordt bet noodzakelijk, dat wanneer
er afscheiding is, deze zich ophoopt en de broncbiën
verwijd worden, te meer omdat het omringende weefsel
niet genoeg weerstand biedt of zelf reeds onregelmatig
van oppervlakte is. Hieruit zou dan volgen, dat in
overigens gezonde broncbiën, die in een gezond long-
parenchym verloopen, broncbectasie zou kunnen ort-
staan, wanneer de catarrh met overvloedige afscheiding
zeer langen tijd duurt, wat soms ook geschiedt, maar
dat men in alle gevallen de oorzaak der verwijding
niet aan stagnatie van het secretum mag toeschrijven,
dewijl het zeer dikwijls afwezig is.
Eene andere oorzaak van bronchiaalverwijding en
die nog meer aanhangers telt dan de vorige, is die
door de werking van de lucht op de broncbiaalwanden
uitgeoefend. De wijze, waarop de exspiratie bronchec-
S5
tasie zou te weeg brengen, wordt op de volgende
wijze verklaard. Door ontsteking van de broncMën
zelve zou vernaauwing of zelfs sluiting van deze ont-
staan. Bij krachtige inademing komt eene zekere boe-
veelheid lucht in de longcellen, die met deze zieke
bronchiën communiceren, deze lucht kan bij de exspi-^
ratie niet uitgedreven worden, waardoor de longcellen
bovenmatig uitgezet worden en emphysema ontstaat,
terwijl de bronchiën verwijd worden. Maar het is niet
waarschijnlijk, dat dezelfde bronchi op het eene oogen-
blik voor de lucht toegankelijk, op het andere oogen-
blik daarvoor gesloten zouden zijn, want bij de
inademing wordt de lucht in de longen verdund en
door de uitwendige lucht wordt slechts het evenwigt
hersteld, terwijl bij de uitademing daarentegen de in
bet longparenchym zamengeperste lucht wordt uitge-
dreven met eene kracht, die de drukking van ééne
atmospbeer moet te boven gaan. Deze drukking wordt
het boesten op eens voortgebragt en de geslotene
stemspleet telkens geopend; dezelfde drukking werkt
echter ook op de geparalyseerde bronchiaalwanden en
^^ vloeistof wordt hierdoor naar de peripheric heen-
gedrongen, waardoor de bronchus allengs verwijd wordt,
^iet altijd echter is het de bronchus, die hierdoor
^^itgezet wordt, want als deze nog door luchthoudend
Parenchym omgeven wordt, dan wordt de door het
boesten voortgebragte drukking ook op het omgevende
longparenchym voortgeplant en de lucht wordt hierin
evenzoo verdigt als in den bronchus, zoodat het in
dezen tot geene verwijding* komt of er vormt ziek ook
tevens empliysema. Teel menigvuldiger komen, zoo
als wij reeds boven zagen, verwijde bronchiën voor,
die door verdigt longweefsel omgeven zijn, zoodat hier
geen elastische luchtlaag met de in den bronchus van
binnen naar buiten werkende druk het evenwigt maakt,
zoodat hierdoor de wanden, die met verdigt long-
weefsel omgeven zijn, aan de geheele drukking zijn
blootgesteld. Als oorzaak van bronchectasie blijft nu
nog de belangrijke cirrhosis pulm.onum van Corrigan
ons ter beschouwing overig. Sommigen beschouwen
haar als de eenige oorzaak, anderen ontkennen haren
invloed geheel en al. De eenige oorzaak kan zij niet
zijn, omdat niet in alle gevallen de verschijnselen van
cirrhosis pulmonum gevonden worden. Br wordt na-
melijk wel gesproken van verdigt longweefsel, of an-
ders gezegd atelectase der longen, maar niet van de
eigenaardige verharding, die het gevolg is van inter-
stitiele pneumonie. Maar ofschoon zij niet de eenige
oorzaak in alle gevallen wezen kan, dan is zij toch
stellig de hoofdoorzaak van het ontstaan van bron-
chectasie bij tuberculose. Immers hebben wij hierboven
reeds opgemerkt, dat bij tuberculose de bronchectasie
bijna zonder uitzondering door dit eigenaardig veran-
derde longweefsel omgeven was. Sommigen zijn van
meening, dat de interstitiele pneumonie, die hierbij
gevonden wordt, niets anders wezen zou dan een
uitgang van bronchitis, en het valt niet te bewijfelen
of eene hevige bronchitis of peribronchitis kan tot
plaatBBlijke interstitiele ontsteking aanleiding geven.
Maar dat dit altijd zoo geschieden zou is niet waar-
Bchynlyk, onrdat er b^ de overblyfeelen van intersti-
tiele pneumonie de verschijnselen van zulk eene hevige
bronchitis niet gevonden worden; zelfs wordt er om-
gegeven, dat het liimmerepithelium nog aanwezig was
Zoowel als er dus cirrbose iu lever en nieren kan
^oorkomen, is er ook niets tegen dit op gelijke wijze
by de longen aan te nemen. Dit wordt kortelijk aldus
beschreven: in bet begin van het proces komt er
tusschen de longkwabjes een ligt-rood weefsel, wat
^iit nieuw gevormd bindweefsel met talrijke nieuw
gevormde vaten bestaat. Later trekt dit bindweefsel
^^ch zamen; de hierin aanwezige vaten worden digt
gedrukt, ontoegankelijk voor bet bloed gemaakt en
^erdwijnen ten laatste geheel. Ook de longblaasjes
^ binnen in grooten getale zamengedrukt worden en
ater geheel en al te gronde gaan. Dit proces komt
geiykmatig door de geheele long verspreid voor of
«echts op enkele plaatsen. Door de inkrimping van
interstitiele bindweefsel kan de borstwand vorm-
veranderingen ondergaan, door op deze plaatsen zoo-
veel mogelijk in te vallen. De bronchiaalwanden zelve
\'borden in den vorm van cylinders of cavernen uit
eJ^ander getrokken en op deze wijze kan dit proces
ronchectasie ten gevolge hebben.
Invloed der bronciiectasie op het verloop van
longziekten.
TJit de beschrijving van het voorkomen en de wijze
van ontstaan der bronchectasie is reeds gebleken, dat
zij niet als een zelfstandig ziekteproces kan beschouwd
worden. Dit blijkt uit haar voorkomen bij de meest
verschillende processen: tuberculose, chronische bron-
chitis, emphysema pulmonum, interstitiele pneumonie,
na longabscessen, na pleuritische exsudaten, enz. Des-
niettegenstaande kan de uitzetting der bronchiën op
de overige plaatselijke veranderingen een belangrijken
invloed uitoefenen en daardoor tot nieuwe ziektever-
schijnselen leiden. Dikwijls zelfs kan de lange duur
der ziekte, ja de doodelijke uitgang bepaald van de
bronchectasie afhangen. De wijze, waarop dit plaats
heeft, willen wij nu beschouwen.
Wanneer bij chronische bronchitis de uitzetting der
-ocr page 43-S9
broncMën zich tot een of twee bronchiaaltakken be-
Paalt, geeft dit tot enkele niet zeer hevige hoestaan-
vallen en tot eene niet zeer oyeryloedige expectoratie
aanleiding, maar wanneer een groot getal bronchiën
m hunne vertakkingen zijn uitgezet heeft dit belang-
njke verschijnselen ten gevolge, die gedurende het
even der zieken blijven bestaan en die het zelfs kun-
nen bekorten door de uitputting, veroorzaakt door de
benaauwdheid, door de hevigheid en langen duur van
de hoestbuijen, en vooral door de overvloedige sputa,
^le grijsachtig-geel van kleur en geheel purulent zijn.
Andral \') beschrijft in zijne clinique médicale een
ergelijk geval op de volgende wijze: „Un homme,
age de 46 ans, était sujet depuis quelques années de
^enrhumer facilement. Depuis un an legére oppression
^abituelle, vers la fin du mois de Décembre 1821,
emoptysie pour la première fois. Quelques mois
après une expectoration très abondante s\'établit, les
ladfTnbsp;P^riformes et semblaient être au ma-
hu\'tnbsp;insupportable. Enfin pendant les
lilt jours qui précédèrent son entrée à la charité, il
res^sentit dans la partie gauche du thorax une vive
enr, dont il fut atteint pour la première fois après
avoir reçu une pluie abondante. Pendant ces huit
jmiers jours seulement il s\'était ahté. Lorsque ce
^aa e entra à la charité il était en orthopnée; sa
ace exprimait une vive anxiété. Il rendait sans effort.
Andral,
. T. I. p. 153.
-ocr page 44-et à la suite d\'une toux légère, des cracliats jaunes,
épais, numniulaires, surnageant à une sérosité abon-
dante. La vive douleur dans la partie latérale gauche
du thorax ne permettait pas de pratiquer la percussion.
Ausculté, le murmure inspiratoire était fort et net à
droite, beaucoup plus faible à gauche, tant en ayant
qu\'en arrière. La voix résonnait avec force dans tout
le coté gauche ; de ce même coté en avant au niveau
du sein, et en arrière un peu au dessus de l\'angle
inférieur de l\'omoplate, il y avait pectoriloquie évidente.
Le pouls était fréquent, la peau chaude et sèche.
D\'après l\'ensemble de ces symptômes, le diagnostic
ne semblait pas douteux. Le malade fut regardé comme
atteint d\'une phtisie pulmonaire, dont la marche avait
été lente. La pectoriloquie, la nature des crachats
semblaient indiquer que des cavernes étaient déjà
formées. Les symptômes aigus qui avaient apparu
depuis huit jours semblaient être le résultat d\'une
inflammation de la plèvre gauche. Quelques temps après
l\'expectoration changea de caractère. C\'était un liquide
grisâtre, s\'écoulant en nappe, très-fétide, tellement
abondant, qu\'il en remplissait 24 heures plus du triple
du crachoir ordinaire. Chaque soir le malade avait un
frisson et une chaleur brûlante toute la nuit, mais
il ne suait jamais : circonstance qui nous paraissait re-
marquable chez une individu que nous regardions comme
atteint des tubercules pulmonaires. Le matin et dans
la journée le pouls était à peine fréquent. Environ
un mois après le diarrhée survint et le malade suc-
eomba un mois après. L\'onverture du cadavre montra
meu.! \'nbsp;concrétions albumineuses,
--bramformes ça et la dans la plèvre gaucbe. Dans
^^^ be superieur du poumon gaucbe existait une cavité
groBseunbsp;^^
de Vp quot;quot;nbsp;analogue à la matière
à pein?\'\'quot;\'\'\'\'quot;quot;nbsp;bronchique, pouvant
qu\'il V .nbsp;nous convainquit bientôt
et celler?\'nbsp;P^^rois de la bronche
l\'une IInbsp;otqu\'un même tissu les formait
ce ^^nbsp;parut dès lors évident que
tuberTuir\'\'\'\'nbsp;excavation
«idérabquot;^ \'\'\'\'\'\'\'\'nbsp;dilatation con-
nronaVnbsp;bronchique, etc. Le tissu pul-
ParaiBsail \'\'\'\'\'\'\' \'\'\'nbsp;aggrandies,
comprimé et assez semblable au tissu
^poumon qu\'un épanchement pleurétique a plus
ou moins refoulé.quot;
^«bijusel^\'\'^ aangehaalde ziektegeval opgenoemde ver-
^an kibequot;?nbsp;overeenkomst met die
hier n-nbsp;^^^dt het colliquatief zweet
van é-\'\'^nbsp;uit de afwezigheid
belangrijk, verschijnsel van tubercu-
betw-f rnbsp;^^ diagnose van haar aanwezen niet
versl ;nbsp;geschiedt, dat enkele
Uiet tlTelnbsp;tuberculose gedurende haar verloop
den rv^quot;quot; ^o^den. Eenige eigenaardigheden omtrent
^^^bitus, de leeftijd van den patient, de verhou-
ding van het ligchaam tegenover de hevige verschijn-
selen, vooral in het begin der ziekte, en bet onderzoek
met de stethoskoop maken in sommige gevallen, zoo
als door eenige voorbeelden gebleken is, de onder-
scheiding van broncbectasie en tuberculose evenwel
mogelijk. Er wordt namelijk in ziektegeschiedenissen
van broncbectasie bepaaldelijk op gewezen, dat de
borstkas geen pbthisische structuur bezat, dat de regio
supra- en infraclavicularis niet ingevallen, óf de borst-
kas plat was, óf dat de schouderbladen bijzonder uit-
staken. Ook is bet opmerkelijk, dat de leeftijd van
lijders aan broncbectasie, zoo als uit de ziektegeschie-
denissen blijkt, niet overeenkomt met den leeftijd,
waarin dergelijke symptomen bet meest bij tuberculose
plegen voor te komen, daar bij deze laatste de jeug-
dige leeftijd de meeste gevallen telt, terwijl bij
broncbectasie de meerderheid boven de 40 jaren is.
In het begin der ziekte ontbreken bij broncbectasie
de koorts en de vermagering soms geheel en al, zoo-
dat er geene verhouding is tusschen de allerhevigste
verschijnselen en de betrekkelijke welvaart van het
ligchaam, wat bij dezelfde verschijnselen bij tubercu-
lose niet gevonden wordt. Ook is het van belang op
te merken, dat tuberculeuse cavernen bijna dagelijks
in grootte toenemen, maar dat de verwijding der
broncbiën veelal gedurende langen tijd in denzelfden
staat verblijft. Wanneer het derhalve twijfelachtig is
of holten in het longweefsel afhankelijk zijn van tu-
berculeuse verweeking of van verwijde broncbiën moet
men met de stetlioskoop trachten uit te maken of de
holten zich zeer spoedig vergrooten of niet.
Wanneer zich bij langzaam yerloopende tuberculose
eene uitgebreide interstitiele pneumonie ontwikkelt, dan
kan men hiertoe besluiten door de uitgebreide doffe
percussietoon met opyolgend inyallen van den thorax,
maar het geeft overigens geene bijzondere symptomen.
Maar wanneer door de cirrhose van de long bronchec-
tasie ontstaan is, dan wordt het ziektebeeld belangrijk
gewijzigd. Alsdan herhalen zich van tijd tot tijd he-
iige hoestbuijen, waarbij een yuil-gele, stinkende
vloeistof wordt opgehoest. Wanneer deze purulente
massa, waarvan de hoeveelheid zeer aanzienlijk zijn
kan, verwijderd is, heeft de zieke dikwijls voor 24 uren
rust, hij hoest wel, maar zonder die hevigheid en
de Sputa zijn dan niet kwalijkriekend en bestaan uit
de gewone afscheiding bij den chronischen bronchiaal-
catarrh. Wanneer men dit nagaat schijnt het, dat
die hevige hoestbuijen eerst dan ontstaan, wanneer
de bronchectasische holten overvuld zijn en hun in-
houd in die bronchiën komt, waarvan het slijmvlies
met zoo uitgerekt, anaemisch of de zitplaats van eene
septische ontsteking is, even als het slijmvlies der
bronchectasische holten zelve, zoodat die bronchiën
f oor^ de in ontbinding verheerende afscheiding worden
geprikkeld. De sputa, die uit de bronchectasische hol-
ten afkomstig zijn, hebben zeer weinig zamenhang en
wanneer men ze in een glas opvangt ziet men, dat
liet vloeibare gedeelte van de sputa niet uit zamen-
hangende shjm bestaat, maar dat de mikroskopische
elementen van deze sputa zich in een dun-vloeibaar
vocht bevinden. Er vormen zich namelijk in het glas
sp\'oedig meerdere lagen, waarvan de bovenste uit eene
laag schuim bestaat, door de lucht, die er in bevat
is; de middelste is min of meer helder gelijkende op
onrein water, terwijl de vaste mikroskopische bestand-
deelen in de dunne vloeistof zinken en een gele laag
vormen, zoo als dit in sputa, waarin slijm is, niet
geschiedt. Het is nog onzeker of de vloeibaarheid
van deze sputa daarop beru-st, dat geen ware slijm
in die holten afgezonderd wordt of dat bij de omzet-
ting van de sputa een vrij al.cali geboren wordt,
waardoor de vloeistof meer vloeibaar en aldus het be-
zinken van de vaste bestanddeelen mogelijk gemaakt
wordt. Bij mikroskopisch onderzoek blijkt, dat in dit
bezinksel veel etterligchaampjes aanwezig zijn, maar
bijna altijd verheeren zij in vetmetaniorphose, zoo als
dit ook op andere plaatsen gevonden wordt, waar
etter langen tijd stagneert; de etterligchaampjes zijn
met vetdroppels gevuld en in de plaats van ronde
cellen vindt men kleine, onregelmatige, hoekige lig-
chamen en eene fijnkorrelige detritus-massa. Wanneer
groote gedeelten van de long geïndureerd zijn, blijkt,
dat niet alleen de borstwand ingevallen is, maar dat
naburige organen in het cavum pleurae zijn ingedron-
gen, om de ruimte aan te vullen, die door de za-
menkrimping van de long is verloren gegaan. Behalve
deze verplaatsing hoort men, wanneer de verharde
gedeelten onder den borstwand liggen, bij percussie
een doffen toon en de percuterende vinger bemerkt
bowf\'\'\'^ ^^^ verhoogden weêrstand. Bij auscultatie
oor men bijna altijd zeer zwak adembalingsgeruiscb,
\'vanneer de broncbectasiscbe bolten niet kort te voren
Jioor boesten ontledigd zijn. Is dit bet geval dan
loort men op dezelfde plaats plotseling sterk broncbiaal-
sl ^^t^^^ ^^ caverneuse geruiscben, waar kort te voren
® een zwak en onbepaald adembaliagsgeruiscb
te hooren was. Wanneer tuberculose tot broncbec-
tasie in den top van de long aanleiding geeft is de
differentiele diagnose van tuberculeuse en broncbecta-
«iscbe cavernen onmogelijk; reeds bebben wij bierbo-
ven gezien, dat bet ook in bet lijk moeijelijk zijn kan
e eene soort van bolten van de andere te onder-
scheiden. Gemakkelijker is bet echter bij de broncbec-
tasiscbe holten, die zich ten gevolge van chronische
ronchiaalcatarrh of van pneumonie ontwikkelen. De
zitplaats van deze broncbectasiscbe bolten is namelijk
met zooals bij tuberculose hoofdzakelijk en bijna uit-
sluitend de top van de long. De afscheiding van
ronchectasiscbe bolten is. bijna altijd, ten minste van
tijd tot tijd, kwalijkriekend, dunvloeibaar, zoodat de
vaste bestanddeelen bezinken; de afscheiding van tu-
erculeuse cavernen kan wel is wa,ar ook deze eigen-
schappen bebben, maar dit geschiedt veel zeldzamer.
1 ei ziet men bij tuberculeuse cavernen zeer spoedig
koorts en vermagering, bij broncbectasiscbe daarente-
gen eerst zeer laat. Eindelijk plegen bij tuberculose
der longen heeschlieid en diarrhoe voor te komen,
terwijl bij bronchectasie de larynx en intestina gezond
blijven.
De belangrijke uitgebreidheid en de noodlottige uit-
gang, welke bij interstitiële pneumonie en bronchectasie
kunnen voorkomen, blijkt vooral uit eene lijkopening
welke in het laatst van het vorige jaar door Professor
Koster verrigt werd. Het lijk was afkomstig van
een man van middelbare jaren, die in het gemeente-
ziekenhuis te Utrecht geruimen tijd wegens phthisis
pulmonum (tuberculosa) was behandeld geworden. De
verschijnselen van longlijden bestonden reeds vele jaren,
maar terwijl in het begin de phthisis tamelijk snel
scheen te zullen verloopen, ontstond er later een be-
trekkelijke stilstand in de verschijnselen. De patient
herstelde echter niet, maar bleef voortdurend hoesten
en met moeite slijmig-etterige sputa ophoesten. De
vermagering bleef bestaan, de krachten kwamen niet
terug en na eenige jaren van nu eens heviger dan
eens dragelijker lijden, terwijl nu en dan nog haemoptoë
ontstond, werd de patient in het vorige jaar in het
ziekenhuis opgenomen, waar hij na eenige maanden
verpleging bezweek.
Bij het onderzoek van den lijder had men de ge-
wone verschijnselen van tuberculose en van grootere
en kleinere holten in het longweefsel opgemerkt. In
het oogvallend was het echter, dat zich de matte
percussietoon langs de geheele regter borsthelft zoo
buitengewoon ver uitbreidde, terwijl tot aan het on-
derste gedeelte der borstkas slechts slijmreutels en
tnbair adimhalingsgeluid maar geen spoor van het
normale vesiculaire ademen kon gehoord worden. De
regter borsthelft was daarbij zeer ingevallen en bewoog
zich slechts in zeer geringe mate bij de ademhaling.
Men had dns tot eene zeer uitgebreide tuberculeuse
verwoesting der regter long besloten.
ßij de lijkopening bleek het, dat het proces van
tuberculose echter zeer beperkt was. Slechts de linker
long vertoonde duidelijke tuberkelmassa\'s. In den
top dier long was eene kleine caverne met ruwe,
weeke wanden. Rondom deze waren spaarzame, ver-
strooide , zaamgehoopte tuberkels; in het midden van
een paar dier ophoopingen bevond zich een weeker
punt. In de onderkwab der linker long waren slechts
weinige kleinere en grootere geconglomereerde tu-
berkels, zonder verweeking. Deze kwab, zoowel als
de bovenste bevatte echter nog voor verreweg het
grootste gedeelte voor de ademhaling geschikt long-
weefsel.
De regter long bevatte geen spoor van luchthoudend
weefsel meer. Zij werd als ééne vaste compacte massa
uit de borstholte met moeite verwijderd, daar bijna
overal pleura parietalis en costalis stevig tot een
buitengewoon dikke laag van vezelig weefsel vergroeid
waren. Daarbij kwam er eene kleine opening in den
top eener caverne, welke zich in de bovenkwab be-
vond en welke slijm en eene groote hoeveelheid lucht
bevatte.
Nadat de long uit de borstkas genomen was bleek
zij Yeel kleiner te zijn dan een gewone regter long
van een volwassen mensch in zaamgevallen toestand.
Zij bad van den top tot aan den onderrand slechts
eene hoogte van ongeveer 20 centim. De grens van
den b ovenkwab kon nog tamelijk duidelijk gezien
worden, vooral na de insnijding. Uitwendig liep de
buitengewoon verdikte pleura gelijkmatig over de
gansche long heen. Van de middelste kwab waren
de grenzen zeer onduidelijk, slechts op ééne doorsnede
toonde een dikkere laag van vezelig weefsel de be-
grenzing van de andere kwab aan, waarmede zij ove-
rigens tot ééne massa zamengesmolten was.
De ruimte van de onderkwab werd bijna geheel
ingenomen door eene holte, welke de grootte had
van een\' kleinen citroen. Aan den top werd de wand
dier holte alleen door de verdikte pleura gevormd.
Naar beneden bevond er zich nog een laagje van
verdigt longweefsel om heen. Langs de binnenvlakte
van de wanden der holte zag men aan het bovenste
gedeelte enkele strengvormige deelen uitpuilen, welke
na doorsnijding zeer duidelijk de lumina van bloed-
vaten deden zien. De onderste afdeeling van de holte
had meer gladde binnenwanden, welke tevens geplooid
en rimpelig er uitzagen en grensde aan het verdigte
vezelige weefsel, dat de onder en middenkwab van
boven omgaf. Deze holte stond in directe gemeen-
schap met een tamelijk wijden bronchiaaltak, welke
in het onderste gedeelte der holte uitmondde.
Ben vreemd voorkomen leverde de onderkwab bij
doorsnede op. Zij was gebeel in eene vaste massa
veranderd, doortrokken door een stelsel van bogtige
kanalen. Hare afmetingen waren aan de achterzijde
± 15 centim., aan de voorzijde 10, 12 van boven naar
^ene en, bij eene breedte van ongeveer 12 centim.
e dikte der pleura viel bij deze doorsnede vooral
^ ^ oog. Zij bedroeg onder de longkwab meer dan
centimeter, om bare buitenvlakte ongeveer 8 millim.,
™-eer naar boven werd de pleura wat dunner, maar
nergens werd de afmeting tocb minder dan 3 Èi 4
millim. Van die verdikte pleura uit drongen dikke
vezelige strepen in bet weefsel van de onderkwab, en
scheidde het nog gekleurde, harde longweefsel in
verschillende afdeelingen, welke dan weder door de
bogtige kanalen (uitgezette bronchi) doorloopen werden.
^ de uitgezette bronchi kan overal een penne-
schacbt zeer gemakkelijk ingebragt worden, op vele
plaatben zijn de openingen, welke op de doorsnede
zigtbaar zijn, nog grooter. Hier en daar zijn sterkere
Uitzettingen der verwijde bronchi aanwezig ter grootte
van een knikker, welke echter, even als de kanalen
^elve, nog duidelijk door de membrana mucosa bekleed
jorden. In de meest uitgezette plaatsen is echter
e mucosa dunner dan in de naauwere kanalen, en
aldaar is van de structuur van de wanden uit kraak-
been weinig meer te bespeuren, terwijl in de naauwere
kanalen nog zeer duidelijk de kraakbeenige plaatjes
en onvolkomene ringen te zien zijn. Deze kanalen
/
en nitbogtingen waren bij de lijkopening met een
taaije, glasaclitige slijm, die een sterken stank ver-
spreidde , gevnld. Eigenlijke nlceratie van de wanden
der uitgezette broncM bestaat er niet; alleen in het
onderste gedeelte der longkwab, waar de nitbogtin-
gen het grootst en het onregelmatigst zijn, is de
ölijmvliesbekleeding minder duidelijk en worden de
.holten door meer week longweefsel omgeven, dat er
ruw op de oppervlakte uitziet.
Het weefsel tusschen de bronchectasische plekken
bestaat, behalve uit de genoemde bindweefselstrengen,
welke met de verdikte pleura zamenhangen, uit het
vaste, gladde longweefsel, dat echter slechts in ge-
ringe hoeveelheid meer bestaat. Het ziet er donker-
graauw uit, bevat hier en daar enkele speldenknopgroote
meer geelachtige puntjes, welke nog harder zijn dan
het overige weefsel. Doorgesneden bloedvaten ziet
men in het weefsel nergens, het kan ook gedurende
het leven, blijkbaar slechts zeer weinig bloed bevat
hebben.
Ongetwijfeld hebben wij hier in de onderkwab der
long te doen met een uitgebreid en zeer hevig proces
van interstitiële pneumonie en chronische pleuritis.
De toestand van het longweefsel wordt onder den
naam van „schwielige Verödungquot; van „Cirrhosisquot; enz.
beschreven. Het is duideHjk dat de buisvormige
bronchectasie, welke hier in zoo groote uitgestrektheid
bestaat, van het langzamerhand atropMëren van het
longweefsel afhangt, en dit geval levert wel een bewijs
van de juistheid der beschouwing, dat bij het atro-
phiëren van het interstitieel ontstoken longweefsel de
bronchi door de drukking der ingeademde lucht uit-
gezet worden. De borstkas kan toch de zich ver-
kleinende long slechts tot eene zekere hoogte volgen,
daarna moet zij door de dampkringsdrukking een geheel
abnormalen vorm aannemen, zij wordt ingedruU. Maar
dezelfde kracht, welke de wanden der borstkas zamen-
Perst, werkt ook in hare holte; met andere woorden,
de dampkringsdrukking tracht zoowel door het uitzetten
der broncbiaaltakken, waarin de lucht nog kan dringen
als door het ineenpersen der borstkas van buiten het
evenwigt te herstellen, dat door het ineenkrimpen
der long verbroken wordt.
De caverne, welke in den top der regterlong bestond,
meenen wij voor een gedeelte van tuberculeuse ver-
woestmg van het longweefsel, gedeeltelijk van bronchec-
tasie te mogen afleiden en zij levert daarom wel het
heste bewijs voor de waarheid der woorden van N i e-
m e y e r : „Die Unterscheidung bronchectasischer und
tuberculoser Cavernen ist, wenn die Tuberculose zu
Bronchectasiën in der Lungenspitze führt, unmöglich;
haben wir doch gesehen, dass selbst in der Leiche
es schwer sein kann die eine Form der Höhlen von
der anderen zu unterscheiden.quot;
Hat de caverne in ons geval gedeeltelijk als eene
tuberculeuse moet opgevat worden, blijkt uit de aan-
wezigheid van tuberkels in de andere long. Wanneer
er zoo duidelijk tuberculose bestaat, ligt het voor de
hand, dat ook in den regter longtop de verweeking
der tuberculose op de gewone wijze tot eene begin-
nende caverne voerde. Maar de uitbreiding dier caverne
tot de grootte, die zij bezat, heeft niet van tubercu-
lose afgehangen, daar blijkbaar dit proces op zekere
hoogte is blijven stilstaan, dewijl men rondom de
caverne, en in \'t geheel in de regter long, geen tu-
berkels meer vond. De interstitiele pneumonie, welke
zich zoo dikwijls in meerdere of mindere mate bij
tuberkels voegt, schijnt hier eene buitengewone uit-
breiding verkregen, en later tot atrophie van het
longweefsel en tot het ontwikkelen van bronchectasie
gevoerd te hebben. Dat daarbij in de bovenkwab der
long, deels door de in geringe mate voortgaande
ulceratie, deels door het ineenvloeijen der reeds be-
staande caverne met bronchectasische, de groote holte
ontstond, welke wij vonden, is ligt te begrijpen.
Eveneens is het duidelijk, dat in de onderkwab, waarin
nog geene verweeking van tuberkels bestond, het
proces der interstitiële pneumonie niet tot zakvormige
cavernen, maar tot eene longatrophie en bronchectasie
•oerde, gelijk men ze niet dikwijls zoo uitgebreid te
zien krijgt. Wat het ziekteverloop aangaat is het
duidelijk dat in dit geval niet zoozeer de tuberculose,
als wel de bronchectasie der regter long tot het voort-
duren der verschijnselen en den dood hebben gevoerd.
V
Onverschillig of de bronchectasie het gevolg is van
een eenvoudigen catarrh of van eene voorafgegane
cirrhose van liet long-weefsel is de ophooping van
muciis in de verwijde broncliiën en de moeijelijkbeid
of onmogelijkbeid om dezen mucns lüt de luchtwegen
te verwijderen op de gevolgen van het ziekteproces
van grooten invloed. Dit is vooral het geval, wan-
neer bet omgevende longweefsel verbard is. In der-
gelijke gevallen worden de verwijde broncbiën met
eene groote hoeveelheid dikke, gele, etterachtige slijm
opgevuld. De eerste verandering komt zeer dikwijls
quot;^oor, namelijk eene concentratie daarvan door verlies
aan water. De afscheiding behoudt hierbij bare vuil-gele
kleur en heeft den zamenbang van eehe dikke stroop.
Eene tweede verandering bestaat in het ontstaan van
eene kalkmassa door het vrij worden van de in het
secretum aanwezige kalkzouten, waarbij dan in den
beginne meer of minder vet gemengd is. Deze massa
IS aanvankelijk droog en brokkelig, wordt later vast
en steenachtig en hangt in vele gevallen onafscheide-
ijk met den binnenwand van den verwijden bronchus te
zamen. Deze metamorphose vermeit ook Rokitansky
en zou volgens hem vooral in die gevallen voorko-
men, waar de broncbiaalzak zich van den bronchus,
waaraan hjj zit, beeft afgesnoerd en aldus eene geheel
gesotene holte vormt. Maar deze metamorphose komt
voor in die gevallen, waar de sluiting nog niet
0 stand gekomen was. Eene derde verandering be-
staat in eene soort van omzetting, in eene putrefactie
van de muco-pus, die in de verwijde broncbiën bevat
Deze metamorphose is eene van de belangrijkste
en is reeds gedurende liet leven door de expectoratie
van zeer kwalijkriekende sputa kenbaar. Deze en ook
de in de verwijde broncMën bevatte sputa hebben nog
de vuil-gele kleur of zijn geelachtig-groen en verspreiden
eenen doordringenden stank. Bij nog hoogere graden
verliezen zij deze kleur, zij worden alsdan vuil-grijs en
hebben nog de consistensie van fluimen of vervloeijen
tot eene dik-vloeibare, vuil-grijze massa. De putriede
omzetting hiervan ziet en ruikt men oogenblikkelijk.
ïïiet zeer dikwijls wordt eene dergelijke massa als sputa
opgegeven, omdat bij zulk eenen hoogen graad van
omzetting gewoonlijk spoedig algemeene verschijnselen
van bloedvergiftiging gezien worden of dat ten gevolge
van belette zenuwwerking eene onvolkomene expecto-
ratie plaats grijpt. De naaste oorzaak van deze putriede
omzetting van het secretum is onbekend. Het lang
verblijven daarvan in de bronchectasische cavernen kan
de eenige oorzaak niet zijn, want dan zou deze veran-
dering veel meer plaats grijpen. Ook geeft het toe-
treden van lucht tot de slijm of ook het geheel en
al afgesloten zijn van de lucht geen voldoenden grond
ter verklaring. De verschillende toestand van den
binnenwand der holten of hij namelijk meer het uiter-
lijk aanzien van een weivlies dan van een slijmvlies
heeft, of er een grooter of geringer getal bloedvaten
in de wanden der holten aanwezig is, schijnt eveneens
als oorzaak twijfelachtig te moeten beschouwd worden.
De invloed van de verzwakking van het organisme
door den chronischen catarrh en de blennorrhoe der Ion-
gen, de kachexie en den collapsns schijnen ook als
oorzaken niet te knnnen optreden, daar de bedoelde
metamorphose van het secretnm ook bij personen
voorkomt, waarbij geen der opgenoemde verschijnselen
gezien worden. De invloed van het in omzetting ver-
keerende secretnm op den binnenwand van de verwij-
ding bestaat in een ontstekings- of vernietigings-proces.
Niet altijd echter staat de graad van putrefactie van
net secretnm in gelijke verhouding tot de secundaire
aandoening van den binnenwand der bronchectasische
holten. Want het is voorgekomen, dat bij een zeer
kwahjkriekende, wankleurige afscheiding de binnen-
wand van den verwijden bronchus glad en oogenschijn-
lijk geheel onveranderd was. Bij geringe graden of
in het begin van de omzetting van het secretnm als
bet nog de gele kleur heeft, maar toch reeds eenen zeer
onaangenamen reuk verspreidt, vindt men hyperaemie
Kiet exsudatie op de vrije binnenvlakte van den ver-
wijden bronchus. Het kan gebeuren, dat deze exsu-
daten reeds van den beginne af eene vuil-gele etter
vormen en dat ten gevolge van de aanraking van den
binnenwand met het secretnm onmiddelijk deze ver-
nietigd wordt., zonder dat het tot ontsteking komt.
Hierdoor ontstaan noodzakelijk diepe ulceraties in den
binnenwand van den verwijden bronchus en hierdoor
wordt niet alleen het binnenste vlies, maar de geheele
bronchiaalwand vernietigd. Wanneer dit vernietigend
proces ook op de omgevi sg van de verwijde bronchiën
inwerkt, dan zal het van de toestand yan dit weefsel
afhangen of het zich zal uitbreiden of niet en hoeyer
het zich zal uitbreiden. Als het omringende weefsel
luchthoudend is dan vindt men bijna altijd lobulaire
hepatisaties met meer of minder duidelijke vorming
van granulaties om den aangedanen bronchus. Be-
staat het exsudaat uit ichor en zijn de wanden van
den verwijden bronchus niet zeer vast en dik, dan
gaan hierin de bronchiën geheel te gronde en ver-
dwijnen zoo geheel, dat men uit den toestand van
het longweefsel wel tot gangraena pulmonum, maar
niet tot eene voormalige bronchectasie besluiten kan.
Wanneer de bronchectasie uit interstitiële pneumonie
ontstaan is en de verwijde bronchiën door een vast
fibreus weefsel omgeven zijn, dan wordt bij de putriede
verandering van het secretum de binnenwand der
bronchiën wel verwoest, maar de verwoesting wordt
echter meestal door het vaste fibreuse weefsel begrensd
en hierdoor gaat het ontstekingsproces niet verder op
het luchthoudende parenchym van de long over. Eene
dergelijke goede uitgang kan ook plaats vinden bij
eene gelijkvormige bronchiaalverwij ding, waarvan de
wanden verdikt en hard zijn, zoodat eerst, wanneer
deze dikke wanden verwoest zijn, het omringende
luchthoudende parenchym door een ontstekingsproces
kan worden aangedaan. In de meeste gevallen wordt
door eene uitbreiding per contiguitatem van het ver-
woestingsproces in het longweefsel de doodelijke
uitgang in den vorm van diffuus gangraen der longen
veroorzaakt. In andere gevallen volgt de dood door
Pneiiinonie en wel meest in den lobnlairen vorm, die
2ich van het uitgangspunt allengs in het overige ge-
•ieelte van de long verspreidt. Het exsudaat is meestal
niet zeer plastisch en wordt meestal spoedig purulent
«f verandert zich hier en daar reeds in ichor. In an-
•iere gevallen wordt de doodelijke uitgang veroorzaakt
^oor opvolgende pleuritis als door gangraen van de
meer peripherisch gelegene bronchiën de pleura ver-
nietigd wordt. Deze pleuritis is dan meestal met
Pu-rulent exsudaat en dikwijls van pneumothorax ver-
gezeld. Niet alleen kan de gangraena pulmonum van
het aangedane gedeelte longparenchym zich verder
over de long verspreiden en hierdoor den dood ten
gevolge hebben, maar vooral opmerkelijk is het, dat
•^P verwijderde plaatsen van dezelfde long of ook in
^e andere long, waar geen spoor van bronchiaalver-
^ijdmg te vinden is, omschrevene of ook niet duide-
ijk begrensde ontstokene of gangraeneuse plekken te
voorschijn komen. Het is mogelijk dat deze secundaire
outstekings- of gangraeneuse plekken op de volgende
^^\'yze ontstaan, dat er namelijk bestanddeelen van den
J^hor Qit ^e oorspronkelijk aangedane holte in het
oed worden opgenomen, zoodat dit dus bij een
Pjaemisch (septichaemisch) proces zou moeten verge-
e en worden. Ook wordt er opgegeven, dat bij de
®^pectoratie eene geringe hoeveelheid van de ichor uit
e oorspronkelijke holte in de andere bronchiën van
ezelfde of van de andere long zou afvloeijen of met
instroomende lucht tot in de uiteinden der bronchiën
zou medegevoerd worden, zoodat door de inwerking
van de iclxor Mer ter plaatse eene secundaire gan-
graeneuse verwoesting zou plaats grijpen. Yolgens
een ander gevoelen zou het niet eens noodzakelijk zijn,
dat van het contentum der gangraeneuse hroncMaal-
zakken iets in de andere bronchiën afvloeit, maar dat
de uit het secretum ontwikkelde gazen, met de geïn-
spireerde lucht medegevoerd, in staat zijn elders een
dergelijk proces op te wekken. Een belangrijk ziek-
tebeeld van eene combinatie van broncbectasie met
gangraena pulmonum, wat zich door een\' snellen doo-
delijken uitgang kenmerkt, geeft Dittrich \'): „Es
sind Individuen meist in den mittlem Lebensjahren,
noch mehr oder weniger kräftig gebaut, oder schon
bereits abgemagert, mit trockener schuppiger Haut,
welche Individuen durcb längere Zeit an Bronchial-
catarrh mit reichlicher Secretion eines puriformen
Schleims leiden, und meist emphysematöse Ausdehnung
gewisser Lungenpartien erkeimen lassen. Dieses chro-
nische Lungenleiden führt nun allmählig einestheils
zu einer gleicbmässigen Erweiterung der Bronchien
besonders der untern Lappen, anderen Theils zu einem
vorzeitigen Marasmus der Lunge in Form des senilen
Emphysems. Dieser Marasmus ist entweder blos auf
die Lungen beschränkt, oder mit Marasmus der Knochen,
Muskeln etc. in Yerbindung. Plötzlich werden, ohne
dass man die bedingenden Einflüsse nachweisen kann,
Dittrich, Lungenhranä in folge von Bronchialermitemng, S, 15,
-ocr page 63-reicUichen puriformen Sputa übelriecliend, schmutzig-
grau, zusammenfiiessend, der Atbem gleiclifalls stinkend
^iid die Luft weitMn verpestend; grosse Dyspnoe,
leber mit sogenanntem typbösen Anstrich, schneller
ollapsus, scbmutziggelbe erdfable Gesichtsfarbe, endlich
^nfhören der Bxpectoration, Coma und Tod. Die
^«ktion ergibt nebst der vorzeitigen senilen Atrophie
er Lunge eine gleichförmige Erweiterung der Bronchien
^esonders der untern, abhängigen Partien, theils mit
picken starren, theils dünnen, zarten Wänden, in
^inzelnen Bronchien ein dickes, gelbes, eiterartiges,
b/onbsp;ausfüllendes Sekret, in andern
^ ronchien ist dieses Contentum schon etwas missfärbig,
- mntzig-g,au mit einem leichten foetiden Geruch, in
ge.T\'nbsp;^^ ^l^i^^rn Bronchien mehr
in d?nbsp;die untern Lappen zu (also
mitnbsp;entfernten) ist das Lumen obturirt
Masser^^^\'^\'^\'quot;\'\'nbsp;stinkenden, missfärbigen
nnverstbnbsp;^^^^ manchen Fällen
Umrr \'\'\'nbsp;und mit sammt der
das Serrnbsp;Wo^ ein seröses Infiltrat,
«« habmissfärbig und stinkend; oder
^erschi!^nbsp;Hepatisationen oder an
BronchI;rnbsp;B-ndheerde entwikkelt. Die
^nd .^nnbsp;wallnussgrosB, welk, weich,
sehr f. quot;quot;sclimutziggrauen oder missfärbigen,
^ feuchten Infiltrat durchsetzt.quot;
^ «le schrijvers bijv. Briquet meenen, dat al
4
-ocr page 64-heeft zich gangraena pulmonum bij bronchectasie ge-
voegd genezing toch nog mogehjk is en misschien is
dit ook wel het geval, wanneer het gangraen niet
zeer diffnns is en begrensd wordt door een harde,
fibreuse omtrek en als de inhoud der bronchiaalzakken
met de in gangraen overgegane weefseldeelen door
expectoratie naar buiten kunnen geraken. Ook is voor
de genezing noodzakelijk, dat de secundaire aandoe-
ning van het omgevende longparenchym of in het
overige gedeelte daarvan niet zulk eene groote uit-
breiding gekregen heeft, dat dit alleen voldoende is
om den dood te veroorzaken en dat door absorptie
van ichor de bloedcrase niet veranderd is. Meestal
echter wordt door de ervaring bewezen, dat hoewel
het langen tijd duren kan voordat bij bronchiaalver-
wijding gangraena pulmonum komt, maar dat, wanneer
het ontstaan is, de doodelijke uitgang in de meeste
gevallen hierdoor wordt te weeg gebragt. Het is
niet gemakkelijk reeds gedurende het leven eene
naauwkeurige diagnose yan deze combinatie der bron-
chectasie te maken en wel in het bijzonder is de
onderscheiding hiervan met tuberculeuse processen
moeijelijk. Deze moeijehjkheid wordt nog vergroot,
wanneer de bronchiaalverwijding in het bovenste ge-
deelte yan de long aanwezig is, want hier komen
ook de meeste tuberculeuse cavernen voor. De ver-
schijnselen zooals: voorafgegane hoemoptoe, langdurig
hoesten, overvloedige expectoratie, vermagering, even
als de verschijnselen bij physisch onderzoek geven
nagenoeg dezelfde resultaten als bij tuberculose. De
diagnose wordt gemakkelijker, wanneer de bronchiaal-
verwijding in het onderste gedeelte der long aanwezig
is, wanneer de thorax op die plaats ingevallen is,
wanneer ondanks het jaren lang durende hoesten de
verschijnselen bij percussie en auscultatie dezelfde ge-
bleven zijn en wanneer de sputa voor bronchectasische
cavernen kenmerkend zijn.
Sfff
^o^pi -•si\' quot;o^sr
\'fV
-1
m
m
fa-
quot;ré-quot;\'
ï\'rif
L
Bronchectasische en tnbercnleuse cavernen zijn in
gevallen niet van elkander te onderscheiden.
ii.
komfh\'\'\'\'? \'\'nbsp;^ij ^-bercnlose
J^omt bronchectasie voor.
iii.
rumquot;nbsp;speculum primarum via-
IS onwaar.
Angina diphterina moet slechts als een der symp-
tonaen
Worden.
van een algemeen ziekteproces beschouwd
-ocr page 68-V.
Bij sypMlis kan geen geneeBmiddel in alle gevallen
den terugkeer der verschijnselen voorkomen.
VI.
Slechts in het eerste tijdperk van interstitiële le-
verontsteking kan de therapie radikaal zijn.
YIL
Vóór de cataract-operatie is het wenschelijk de
pupil door een mydriaticum te verwijden.
Bij hydrops ascites is de punctie de laatste toevlugt.
IX.
Phlehitis en ontstekingen met zeer plastisch exsu-
daat contraindiceren de aanwending van koude.
X.
Bij uitgebreide phlegmoneuse ontsteking der extre-
miteiten, waar de belangrijke quantiteit pus door
ontstane of door het mes gemaakte openingen kan
afvloeijen, geldt als yoornaamste beliandeling liet
verblijf in. een warm waterbad zooveel mogelijk van
gelijke temperatuur.
XI.
Bij bet behandelen van zweren lette men op de
^bloedsmenging.
XII.
Ten onregte spreekt F r e r i c b s steeds van morbus
Brigbtii bij eklampsie.
XIII.
De roode bloedligcbaampjes bezitten een celvliesje.
XIV.
De longproef kan niet beslissen of een kind levend
ter wereld gekomen is of niet.
Vi\'/
#