-ocr page 1-

beschouwingen

OVER EBNE

BELASTING OP KOFFIJ.

-ocr page 2-
-ocr page 3-

BESCHOUWINGEN

OVER EENE

BELASTING OP KOFFIJ.

ACADEMISCH PROEFSCHROT

TEE VEEKEIJGING VAN DEN GBAAD

DOCTOR IH HET BOiEIHSCHE EH HEDEHDAAamp;SCHE REGT

AAN

DE UTRECHTSCHE HOOGESCHOOL,

OP GEZAG VAN DEN RECTOR IIAGNIITCÜS

D^. C. H. D. BUYS BALLOT,

HOOGLEEEAAE IK DE WIS- EN NAIUUEKLTiDK,

J

met toestemming van den academischen senaat

volgens besluit der rbgtsgeleerde ï\'acülïeit
te verdedigen,

den 13. October 1863, te 2 ure,

PlETEß ADOLF VAN OOSTEßWIJK BEÜYN,

Geboren te Amsterdam.

ütreeht. KEMINK EN ZOON. Ml

-ocr page 4-
-ocr page 5-

AAN

MUF WAAEDEN VADEE-

-ocr page 6-

^ lt;nbsp;-nbsp;r?nbsp;, . A h *1-

-ocr page 7-

INHOUD.

Blz.

Inleiding....................1.

HOOFDSTUK I.

§ 1. De koffij ..................7.

§ 2. De koffijhuizen................12.

§ 3. De koffijveilingen...............Ifi.

HOOFDSTUK H.

GESGHrEDENIS DER KOP-raBELASTrNG IN VEBEMDE LANDEN.

§ 1. Engeland..................23.

§ 2. Frankrijk..................35.

§ 3- Andere landen....................28.

HOOFDSTUK III.

GESCHIEDENIS DER KOI\'HJBKLASTING IN NEDERLAND.

§ 1. Het tijdperk der Republiek............30.

§ S, De koffijbelasting tot 1830 ........................38.

-ocr page 8-

viiinbsp;inhoud.

HOOFDSTUK IV.

HET REGERINGSVOORSTEL VAN 1862.*

Blz.

§ 1. De voorgestelde koffij belasting..........48.

§ 2. quot;Werkt eene verandering van belastingstelsel goed? . . .nbsp;51.

§ 3. Is koffij eene levensbehoefte ?..........54.

§ 4. Zou eene belasting op kofflj gelijkelijk drukken? ....nbsp;58.

§ 5. Is bij prijsverhooging der koffij, als natuurlijk gevolg der
belasting op koffij, eene vermenging met surrogaten te
vreezen?..................60.

§ 6. Is de koffijbelasting nadeelig voor den groothandel? . . .nbsp;61.

§ 7. Kan de koffijbelasting eene nadeelige werking uitoefenen op

den klein- of zoogenaamden tweede-hands-handel? ....nbsp;65.

§ 8. Kan de koffijbelasting aanleiding geven tot smokkelen? . .nbsp;66.

§ 9. Kan een regt op koffij nadeeligen invloed hebben op de

Nederlandsche nijverheid met betrekking tot onze koloniën?nbsp;68.

§ 10. Zou eene koffijbelasting voordeel aanbrengen aan \'s rijks

schatkist?.................69.

§ 11. Besluit...................70.

-ocr page 9-

INLEIDING.

Daar de staat in liet algemeen belang verpligt is
voor de veiligheid zijner burgers te zorgen, openbare
werken aan te leggen, ambtenaren te bezoldigen, en
eene menigte andere zaken te doen, zoo is hij na-
tuurlijk geregtigd, om de daartoe benoodigde gelden
van zijne burgers te vorderen. Die gelden Avorden
bijeengebragt door tusschenkomst der belastingen.

Vroeger werden deze belastingen op zeer onregel-
matige wijze en naar bijzondere omstandigheden geind.
Langzamerhand werden zij echter, wegens het onaan-
gename , dat in de betaling er van gelegen was, het
voorwerp van bijzondere zorg der regering en zoo
hebben wij althans een vrij goed geordend belasting-
stelsel gekregen.

Men is gewoon de belastingen te verdeelen in di-
recte
en indirecte, en verstaat dan in den regel onder

1

-ocr page 10-

de eersten diegene, welke regtstreeks den persoon
treffen, wiens vermogen men wil aanspreken; onder
de laatsten daarentegen diegene, welke, bij wijze van
voorschot, van een tusschenpersoon worden gevorderd,
wien men met grond vermoedt, dat zijn last weder
op een ander zal overdragen. Niet alle schrijvers
echter verstaan onder deze woorden hetzelfde

Zoo noemen bijv. sommigen directe belastingen allen,
die van het bezit,
indirecte, die van eene handeling
betaald worden, i)

Het is zeker, dat het moeijelijk is, aan de directe
en indirecte belastingen een vasten zin te hechten, en
te zeggen, welke men bepaaldelijk onder de eene of
andere categorie brengen kan. Alle belastingen toch
worden geheven op drie grondslagen,
óf op den grond-
slag der voortbrenging
óf op dien van het verworven
vermogen
of ten derde op dien der verteringen, en het
kan voorkomen, dat twee onderscheidene belastingen,
die denzelfden grondslag hebben, echter daarin ver-
schillen, dat de ééne
direct, de andere indirect betaald
wordt.

Sat zegt aangaande deze ^rdeeling :

1) J. G. HOPFMANN, die Lehre von den Steuern, Berlin 1840. p. 63.
Zie ook Mr.
e. van voobthuysen, de directe belastingen, 1848. p. 68.

3) vissEEiNG, Handhoek der Praktische Staathuishoudkzinde, 3e stuk,
le gedeelte, § 781.
3)
SAY, Cours complet d\'Economie politique, p. 403.

-ocr page 11-

„On distingue deux manières générales d\'assevoir
l\'impôt. Ou bien on demande directement au con-
tribuable une somme, que certaines indications font
supposer, qu\'il est en état de payer. C\'est ce qu\'on
nomme la contribution directe. Ou bien, on le taxe
en raison de la marchandise, qui est l\'objet de son
travail, ou qu\'il veut consommer, ou qu\'il fait trans-
porter d\'un lieu dans un autre, de l\'étranger dans
son pays ou de la campagne dans les villes, etc. C\'est
ce qu\'on nomme les contributions indirectes.quot;

Bij de directe belastingen betaalt ieder zijn deel,
bij betaalt niet voor een ander. Hij weet dus wat
hij betalen moet, in hoeverre iedere vermeerdering
hem ten laste, iedere verlaging hem regtstreeks tot
voordeel is. i)

De indirecte belastingen zijn grootendeels belastin-
gen op het verbruik van, meer of minder onder den
naam van levensbehoeften te scharen, artikelen, want
de ondervinding heeft geleerd, dat zij alleen veel op-
brengen, wanneer zij op voorwerpen van algemeen
verbruik gelegd worden. De staat vordert van hem,
die deze artikelen omzet, eene belasting. Hierdoor woor-
den zij natuurlijk in prijs verhoogd. Is die verhooging
zoo gering, dat zij zich in den prijs verbergt, vooral

1) Mr. O. van kees, Overzigt, p. 54. § 9. — Mr. J. l. de brüïn
KOPS; Beginselen der StaaihdsTioudkuvde, 8e druk, 2e deel, p. 277.

-ocr page 12-

bi] die artikelen, die, boewei van dagelijksch gebruik,
ecbter niet bepaald levensbehoeften zijn, maar meer
artikelen van weelde, dan zouden zeker verbruiksbe-
lastingen als de minst zwaar drukkende en als zoo-
danig tevens als de minst nadeelige kunnen beschouwd
worden, ware het niet, dat, met de heffing er van,
vele onkosten gepaard moeten gaan, en alzoo de
verbruikers meer verliezen, dan de schatkist win-
nen kan.

Niet alleen toch moet de omzetter, dat is, de betaler
der belasting, een grooter kapitaal hebben, maar te-
vens moet hij de rente van het voorschot in rekening
brengen aan de verbruikers, alsmede de risico voor de
betaalde belasting voor dat gedeelte der waren, dat te
niet gegaan of bedorven is. Dit noemt Mr.
de beuyn
kops
zeer eigenaardig het doode deel der belastingen.

Omdat juist dit doode deel, bij de heffing van de
indirecte belastingen, zoo oneindig veel grooter is, dan
bij die van de directe, zijn de eersten, hoewel schijn-
baar minder drukkend, af te keuren. Zijn zij daar-
enboven zwaar drukkend, dat is, óf gelegd op levens-
behoeften, óf, als hooge belasting, op andere artikelen,
zelfs van minder dagelijksch gebruik, zoo schaden zij
niet alleen het volk door de armoede te doen toene-

1)nbsp;Mr. TAN REES, § 10.

2)nbsp;Beginselen der Staaih. p. 279 Noot.

-ocr page 13-

men, maar beletten de consumptie en belemmeren den
handel. \')

Kan men dus het voortbestaan der verbruiksbelas-
tingen niet aanraden; — nieuwe verbruiksbelastingen
in te voeren, is nog minder verkieslijk, zelfs daar,
waar men bestaande afschaft.

Wij onderschrijven in dit opzigt geheel de woorden
van den Belgischen Minister
ekèhe ouban:

„En fait de système d\'impôt, le meilleur serait,
de ne pas en avoir. L\'impôt le moins mauvais , est
celui, qui existe, et auquel on est habitué. Aussi
est-ce, selon moi, indigne d\'u:n homme d\'Etat et d\'un
financier d\'abolir un impôt et de le remplacer par
un autre. C\'est donner d\'une main et reprendre de
l\'autre.quot;

Om de waarheid van dit gezegde te ei-kennen, be-
hoeven wij slechts op te merken, hoe weinig het volk
wordt gebaat en opgewekt door het afschaffen eener
bestaande belasting op een verbruiksartikel, en hoe-
zeer het daarentegen is ter nedergeslagen, wanneer
eene nieuwe zal ingevoerd worden.

Het is, nu wij bedreigd worden met eene koffij-
belasting, dat wij ons voorgenomen hebben in enkele
bladzijden de geschiedenis dier belasting, in andere

1)nbsp;LEONE LEVI On Taxation, London 1860. p. 62.

2)nbsp;Discours a l\'occasion du budget de 1862.

-ocr page 14-

landen en in ons vaderland, alwaar zij bij tusschen-
poozen zich trachtte in te dringen, na te gaan, na
alvorens iets over koffij enz. bijgebragt te hebben,
terwijl wij zullen eindigen met het nieuwe ontwerp
der regering te bespreken, en te zien onder welke
gunstige of ongunstige omstandigheden de koffijbelas-
ting bij ons zou worden ingevoerd.

-ocr page 15-

HOOFDSTUK L

§ 1. Be Kqffij.

Terwijl in vroegere tijden, zelfs onder het meest
bloeijende tijdvak van den Egyptischen en Indischen
wereldhandel, onder de vele handelsartikelen, die in
Arabië te huis behoorden, nimmer de koftij werd ver-
meld, hoorde men in de 15e en 16e eeuw, dat dat
gewest in het bezit was van eene vrucht, die niet
alleen de opmerkzaamheid der beschaafde Europeanen
tot zich trok, maar voornamelijk door overplanting
naar Oost- en West-Indiën bestemd scheen, een hoofd-
artikel van den Europeschen handel te worden.

Een beroemd aardrijkskundige noemt Jemen, het
gelukkig Arabië der ouden, als het vaderland van
den koffijheester, maar de Arabieren beweren, die plant
het eerst in Abyssinië te hebben aangetroffen, en

1)nbsp;bittek, Erdkunde, XIII.

2)nbsp;Zoo ook klemm, CuUurgesokichte, IV. p. 131.

-ocr page 16-

vrij algemeen worden tegenwoordig de bergstreken van
Midden-Afrika als bet vaderland van den koffijheester
aangemerkt.

James johnston \') beweert dat de omstreken van
Kaffa en Enarea in het Zuiden van Abyssinië als het
vaderland der koffij zijn te beschouwen. Zij groeit
daar in het wilde.

Reeds in 87Ö was volgens denzelfden schrijver in
Perzië de koffij in gebruik. In bet begin der lö« eeuw
werd zij uit Abyssinië naar Arabië overgebragt en
150 jaar later begon zij te Constantinopei volksdrank
te worden.

Of de naam koffij van Kaffa, van Kahoea of van
Coffea (een bijzonder geslacht der Cinchonaceën) komt,
laten wij in het midden. Naar het stelsel van
lin-
nabüs behoort zij tot de Pentandria Monygynia. De
koffijboon doet zich aanvankelijk voor als eene bes,
in een omhulsel gekleed. In Jemen maakt men twee
soorten van drank van deze vrucht; de
hoennya of
afkooksel der boon en de
Mschrya of afkooksel van
het omhulsel, welk laatste meer verfrisschend en min-

1) JAMES JOHNSTON, Chemische Bilder mis dem Alltagsleben. ISrste
Hälfte,
p. 130. Leipzig 1854, waaruit ook veel van het volgende ont-
leend is, even als uit de Bijdragen tot de kennis van de voornaamste
voortbrengselen van Nederl. Indiën, II.
de Koffij, uitgegeven door de
Maatschappij tot nut van het algemeen.

3) Zie hierover Chrestomatie Arabe de sagt, tome I. p. 140.

-ocr page 17-

der verhittend is dan het eerste. De Franschen noe-
men het laatste Café a la Sultane. Het omhulsel is
echter vpeinig voor uitvoer geschikt.

Merkwaardig is de tegenstand, dien de verbreiding
van de koffij, als drank, in haar vaderland ondervond. \')
Reeds in het jaar 1510 werd er te Mekka een streng
verbod tegen het gebruik van koffij uitgevaardigd, met
bedreiging van slagen en tentoonstelling tegen de over-
treders. Men schreef namelijk aan de koffij bedwel-
mende kracht toe, en daar de Koran het gebruik van
wijn en geestrijke dranken verbiedt, leidde men daar-
uit het verbod van gebruik van koffij af

Vele schrijvers wierpen zich echter op als de ver-
dedigers van de vrucht en steldeiï ze voor als een
middel tot opwekking van lust en krachten; vooral
was de Scheikh
abd-al-kadeb, ansahi (1589 n. C.)
een warm voorstander van dezen drank. Hoewel het
fanatisme nu en dan nog wel woedde tegen het ge-
bruik van het Mokkavocht, kwam het evenwel meer
en meer in zwang en werd de geliefkoosde drank in

1)nbsp;roscher, die Grundlagen der Nationalökonomie, § 237,\' noot 1.
„Der Kaffee bat sogar in seiner natürlichen Heimath viele Kämpfe be-
vStehen musseii. (riïter, ürdkmule. XIII. S. 574 ff.) In der Türkei
1633 bei Todesstrafe untersagt, v.
hammeb, Osmanische Staatsverwal-
tung,
I. 75. In Basel war der Kaffee noch 1769 verboten, und durfte
nur in den Apotheke als Arzenei verkauft werden.

2)nbsp;Bijdragen tot de kennis enz. p. 9.

-ocr page 18-

vele landen, waar het gemis aan andere dranken van
geestrijken aard alzoo minder gevoeld werd.

De Duitsche geneesheer lieonard rauwolf, die in
de tweede helft der IQquot; eeuw leefde, is de eerste Eu-
ropeaan, die van de koffij gewag maakt, terwijl men
uit een brief, dien
pieteo della valle uit Constan-
tinopel in
1615 naar Rome zond, kan zien, dat men
aldaar de eerste koffij in het christelijk Europa ge-
dronken heeft. De geurigheid en opwekkingsgave der
koffij deed haar weldra overal ingang vinden, doch de
moeijelijkbeid was nu, de vrucht op den bodem der
koloniën van andere landen over te brengen. Op zware
straffen toch hadden de Arabieren verboden den kof-
fijboom buitenslands te voeren. Desniettemin gelukte
het in
1696 aan adkiaan van ommen, Commandeur
van Malabar, eenige koffijplanten naar Java over te
brengen, die, onder den Gouverneur-G-eneraal
willem
van outhoobn
geplant, voorspoedig groeiden, doch
in
1699 door watervloed vernield werden. Zwaarde-
kroon,
wien dubois en cbaweord, de eer toekennen
de koffij op Java te hebben overgeplant, zond nog in
hetzelfde jaar
1699 nieuwe planten over, en deze le-
verden in
1706 reeds vrucht genoeg op, om der Com-
pagnie een proefje over te zenden, tegelijk met eene
plant, die de Amsterdamsche burgermeester
nicolaas
WIT8BN in den Hortus Botanicus liet planten en waar-
van vele loten, drie jaar later, naar Suriname werden

-ocr page 19-

gezonden. De koffijcnltuur kreeg in de West-Indiën
zulk eene verbazende uitbreiding, dat terwijl in 1726
de uitvoer uit Suriname reeds 100000 pond bedroeg,
dit getal in 1775 tot 20 millioen ponden steeg. Van
dit jaar af echter, had er eene aanzienlijke verminde-
ring van productie plaats, zoodat Suriname nu slechts
een half millioen pond \'sjaars oplevert.

De Fransche bezittingen in West-Indiën danken
het bezit van koffijplantaadjes aan den gezagvoerder
BÉCLiEüx. In Brasilië werd zij het eerst geplant in
1754 en werd daar een der voornaamste handelsarti-
kelen. Op Sint-Domingo leverde de koffijkultuur ins-
gelijks veel op, doch bij den moord van 1792 leed
zij groote verliezen en de meeste planters trokken
naar Cuba.

De Hollanders begonnen in 1719 de koffij te plan-
ten op Amboina en Ceylon, waar de Engelschen jaar-
lijks nog 50 ä 60 millioen ponden uitmuntende koffij
uitvoeren. Hebben nu echter vele koloniën de koffij-
plantaadjes in suikerkuituur zien overgaan, en daar-
door uitvoer en productie zien verminderen, Java kan
zich beroemen, op het veel grootere Brasilië na, de
meeste koffij voort te brengen-, de laatste handelsbe-
rigten toch geven ons de volgende opgave van pro-
ductie van koffij per jaar:

Brasilië........ 324 millioen halve Ned. ponden.

Java en N. O. I. , . 144 „ ,, ,, »

-ocr page 20-

Ceylon ..,..,., 60 millioen halve Ned. ponden.

St. Dommgo..........50 „ „

Venezuela..............30 „ „nbsp;^^

Manilla etc............25 „ ,,

Cuba en Porto-Rico.nbsp;15

Jamaica................12 „ ,,

Te zamen.......660

\'5nbsp;V

Zien wij nu, hoe men voornamelijk aan het gebruik
van koffij in Europa is gewoon geraakt.

§ 2. De koffijhuizen.

Toen het drinken van koffij algemeen begon te wor-
den, maar ieder de toebereiding nog niet voldoende
verstond, deed zich de behoefte gevoelen om huizen
op te rigten, waar die drank ten allen tijde zou kun-
nen genoten worden. Zoo opende een inwoner van
Damascus eene diergelijke inrigting het eerst in 1556
te Constantinopei, welke weldra de geliefkoosde ver-
zamelplaats werd der geleerden en hooge staatsambte-
naren. Ja de koffijhuizen werden in het Oosten zelfs
„Scholen der Geleerdenquot; genoemd, die soms aan de
vervolging van het fanatisme bloot stonden.

In Londen werd het eerste koffijhuis in 1652 op-
gerigt door een Griek en de koffijhuizen werden in

1) Bijdragen toi de Icennis enz. p. 10.

-ocr page 21-

Engeland onder karel ii volgens macaulay \') eene
politieke instelling. Daar werden de openbare verga-
deringen gebonden, de dagbladen gelezen, de groote
kwestiën van den dag behandeld,
milton\'s Verloren
Paradijs besproken en bewonderd, en omringden een
tal van nieuwsgierigen den grooten
deyden, om uit
zijn mond de kritiek over de literatuur op te vangen.
Ook de geneesheeren waren daar te raadplegen. Leer-
stellingen, geldzaken, zamenzweringen, alles werd in
de koffijhuizen besproken en behandeld. Zij v/erden
zelfs gevaarlijk voor de regering en men deed pogin-
gen, die echter allen mislukt zijn, om de koffijhuizen
te doen sluiten. Het gebruik van koffij nam verba-
zend toe en de koffijhuizen werden te Londen als
eene tweede woonplaats beschouwd en men vroeg niet
meer, waar iemand woonde, maar welk koffijhuis hij
bezocht. Vooral
will\'s koffijhuis tusschen Covent-
Garden en Bowstreet was het punt van zamenkomst,
voor alles, wat naam bad in de reeds groote City.

In Frankrijk namen de koffijhuizen in het eerst niet
op. Eerst in 1671 werd te Marseille en in 1672 te
Parijs een koffijhuis geopend, maar kort daarop weder
gesloten. In 1694 werd te Parijs het nog bestaande
Café Procope opgerigt. Langzamerhand nam de be-
langstelling toe en eerlang bereikten de koffijhuizen

1) MACAULAY, History of England, Tauclinitn edition. T. p. 361 f.

-ocr page 22-

aldaar een bloei, waarbij de Engelsche moesten achter-
staan. De Fransche geneesheeren schreven om strijd
brochures en schotschriften tegen het drinken van
koffij, maar zij was te geurig, dan dat men zich
stoorde aan de vertoornde faculteit. Ja zelfs men
gebruikte de koffij als geneesmiddel en de praktijk
der doctoren verminderde, naar mate het drinken van
koffij toenam, i)

Te Weenen, waar men door de belegering der Tur-
ken met de koffij bekend werd, vindt men het eerste
koffijbuis in 1683 vermeld. In ons land hebben de
koffijhuizen nooit dat gewigt en die beteekenis gehad,
als in Frankrijk en Engeland. De meerdere neiging
onzer vaderen tot huisselijkheid schijnt daarvan de
oorzaak geweest te zijn; maar dat de gewoonte van
het bezoeken van koffijhuizen zich ook hier begon te
openbaren, blijkt uit eene motie ter vergadering van
de Staten van Holland en West-Vriesland ingediend,
of het niet raadzaam zou zijn de koffijhuizen te verbie-
den, daar volgens sommige afgevaardigden „die huisen
hier te lande seer considerabel zijn toeneemende en
de ingezeetenen dezer Provincie door het continueel
frequenteeren van dezelve van haar daagelijks employ
en noodige occupatie merkelijk werden gedistraheert,
en tot een luy en leedig leeven overgebragt en dat

1) Bijdragen enz. p. 13.

-ocr page 23-

de conversatien in dezelve vallende, gemeenlijk niet
als ten quaaden zijn strekkende.quot;

Het schijnt echter dat de meerderheid van gevoelen
was, dat het beter ware dat de Staten zich daarmede
niet inlieten. Wij vinden ten minste niet dat er dien-
overeenkomstig een besluit is genomen.

Hoe het ook zijn moge, de koffijhuizen hebben zeer
veel bijgebragt tot de groote consumptie van een ar-
tikel, waarin Nederland zeker den grootsten handel
heeft ■2). Hoe die handel bij ons w^ordt gedreven zien
wij in de volgende afdeeling.

1)nbsp;Resolutieu der Statennbsp;van Holland en West-Vriesland, 1 Dec. 1699,

2)nbsp;Wat het verbruik van koffijnbsp;betreft vinden wij het volgende :

Tolverbond......134 millioennbsp;halve Nederl. Ponden.

Frankrijk............55 „ „nbsp;„nbsp;„

België. .......nbsp;41 „ „nbsp;„nbsp;„

Oostenrijk............39 „ ,,nbsp;„nbsp;„

Z. Europ. Landen .nbsp;.86 „ „nbsp;„nbsp;„

Qroot\'Brittannié . . 83 „ „nbsp;„nbsp;„

Nederland............29 „ „nbsp;»

Zwitserland..... 15 „ „nbsp;.■gt;

Denemarken..... 15 „ „nbsp;gt;,

Rusland..............14 „ „nbsp;„nbsp;=,

Zweden....... 12 „ „nbsp;„

Hanzeesteden .... 8 „ „nbsp;«
Vereenigde Staten .192 „ „ „

Br. Koloniën .... 9 „ „ „nbsp;„

Isiiet gedeclareerd. . 5 „ „ „nbsp;„

In Europa alzoo 429 millioen halve Ned. Pondennbsp;en totaal 635 mil-
lioen. — Handelsberigt Julij 1863.

-ocr page 24-

§ 3. De Koffijveilingen.

Ons gouvernement, eigenaar van de meeste koffij,
die op Java wordt voortgebragt, laat deze door de
Nederlandsche Handelmaatschappij, tweemaal \'sjaars
in het voor- en najaar, in partijen gesplitst te Am-
sterdam en te Rotterdam in pubheke veiling brengen.

Noch over het kultuurstelsel, noch over de Neder-
landsche Handelmaatschappij kan natuurlijk in dit boekje
sprake zijn, maar daar naar mijn inzien de wijze van
koffijveilen een allerbelangrijksten invloed kan hebben
op de gedreigde belasting op koffij, zullen wij er een
oogenblik bij stilstaan.

Er is veel geschreven over deze koffijveilingen en
uit al het geschrevene kan men opmaken, dat niemand
tevreden is met de bestaande wijze van veilen en dat
zij wordt aangemerkt, als nadeelig werkende voor aan-
voerder en koopers beiden, en dus voor den handel
in het algemeen.

Ook heeft de Nederlandsche Handelmaatschappij ver-

1) In 1862 was het totaal van den uitvoer van koffij van Java
979,176TO/ioo pikols. Hiervan werd door particulieren uitgevoerd naar
Nederland 133,5396»/ioo, naar andere landen 40,70ö87/ioo, naar den
Oosterschen Archipel l,01831/ioo. Door de factorij van de Nederiand-
sche Handelmaatschappij in consignatie voor rekening van het gouver-
nement : 803,9 1 283/100 pikols.
Handels e» effecUnhlad van 7 Sept. 1863.

-ocr page 25-

klaard, dat zij vóór Febr. 1864 geen andere Java of
Padang koffij zou aan de markt brengen, dan de tbans
in veiling aangeslagen hoeveelheid, zoodat uit deze,
van vroegere verklaring afwijkende, veihngsafkondigiifg
op te maken is, dat de regering eene verandering in
het veilingsysteem wil aanbrengen. \')

De verschillende bezwaren, die men tegen de be-
staande wijze van veilen heeft opgeworpen, zijn voor-
namelijk de volgende:

1°. Aangezien er slechts twee veilingen \'s jaars zijn,
is natuurlijk de massa te verkoopen koffij ont-
zettend groot, te groot, dan dat de concur-
rentie onder de koopers aanzienlijk zou kun-
nen zijn. 2)

2°. De nummers (per 100 balen minstens) zijn te
groot.

3°. De kunstmatige verkoop door het stelsel der
gecombineerde makelaars sluit de vrye mede-
dinging uit.

4°. De bevoegdheid die de Ned. Hand. Maatsch.
zich tegen art. 70 der statuten in, toekent,
om de aangeslagen massa geheel of gedeeltelijk
op te houden (een gevolg van het aanbieden

1)nbsp;N. Rott. Courant, 13 Ang. 186a.

2)nbsp;xiNSE, Openbare hief aan den Heer v. w. c. blom. Aiïisterdara
bij
nooedendorp, 1858.

-ocr page 26-

eener te groote massa) is belemmerend voor
den handel, i)
5°. Het splitsen van ééne veiling in twee partijen te
Amsterdam en te Rotterdam, heeft ten gevolge,
dat men zelden tot denzelfden prijs kan verkoo-
pen, als vasten standaard, hetgeen van zeer veel
belang is, daar de prijs op de laatste veiling
gemaakt, de standaard is voor de zes maanden,
die de volgende veiling voorafgaan.\')
6°. Het opeenstapelen van de koffij in de pakhuizen
brengt aanzienlijke pakhuishuur, gemis aan in-
terest en teruggang in prijs van de fijnkleurige
koffij met zich.
Deze bezwaren zijn aan ieder bekend en de nieuws-
bladen zoowel als tallooze brochures hebben ze aan-
gewezen, besproken en getracht uit den weg te rui-
men, door aangeving van een nieuw veilingssysteem.

Men moet echter zeggen, dat zeer weinigen over
deze zaak van dezelfde meening zijn, en hoewel ieder
bezwaren heeft, heeft ook bijna ieder een bijzonder
middel aan te wijzen, om het slechte veilingsstelsel te
verbeteren. Zoo leest men bij den een de vreemd-
soortigste redeneringen en conclusion, en ziet men bij

1)nbsp;Se Javakoffijveilingen der Ned. Hand. Maaisok. door een koop-
man.
Amsterdam, Gebr. kraay, 1857.

2)nbsp;blom, Beschouwingen over de verkoofmijze enz. Rotterdam, wijt
en zoon,
1858. — Economist, December 1862,

-ocr page 27-

den ander, dat eigenbelang aan de beschouwingen heeft
voorgezeten. De Heeren
joosteh en c°, die vinden,
dat te veel koopers het voorregt hebben, regtstreeks
koffij op te doen bij de veiling der N. H. M., zoodat
volgens hunne woordspeling, deze verkoop in het groot,
een groote verkoop in het klein wordt, \') raden aan,
dat de N. H. Maatschappij de koffij per lading en
voetstoots verkoope en willen alzoo den tweede-hands-
handel noodzaken, weder bij de weinige begunstigde
opkoopers ter markt te komen. Op deze wijze be-
weren zij, dat aan den handel meerdere levendigheid
\'zou vv\'orden bijgezet. De Heeren
joosten zijn grondig
en uitvoerig wederlegd door eene brochure van den
Heer v. w. c.
blom te Rotterdam, onder den titel van
„Speculatie en tweede hand.quot;

Hebben nu de Heeren joosten en c°. eene veiling
ladingsgewijze en dus aan weinigen voorgesteld, het
ontbreekt ook niet aan hen, die de N. H. M. aan-
raden, de koffij
zeilende te verkoopen, of die daaren-
tegen maandelijksche, wekelijksche, ja zelfs dagelijk-
sche veilingen voorstellen, zoodra er slechts koffij bij
de maatschappij voorhanden is. Het is te hopen, dat
men het over deze zaak meer eens worde, dat alle
eigenbelang worde op zijde geschoven, wegens het alge-

1) Bedenlcingen over de hoffipeilingen der N. TI. M. door j. a. joostkk
en
C°. Amsterdam bij scheltema, ISfiO.

-ocr page 28-

meene voordeel, dat een nieuw stelsel van koffijveilen,
meer doelmatig ingerigt, zou aanbrengen. Aan het
tegenwoordig systeem moet het worden toegeschreven,
dat een artikel, waarin jaarlijks voor ongeveer 40
millioen guldens wordt omgezet, zoo weinig winst af-
werpt, en een zoo weinig levendigen handel oplevert.

Wij kunnen natuurlijk met onze weinige ervaring
in dezen geen nieuw stelsel aanbieden, maar wel den
wensch uiten, dat de ophanden zijnde verandering van
dien aard zij, dat de koffijhandel bloeijender worde
en de veilingen meer opbrengen door toenemende con-
currentie, en de vele onkosten, met het bestaande sy-
steem gepaard gaande voor de N. H. Maatschappij,
dat is, voor de regering, mogen ophouden, opdat
door de grootere opbrengst der koffijveilingen, ik zeg
niet eene bestaande belasting worde afgeschaft, maar
eene nieuwe vóórgekomen; ik bedoel die op de koffij
zelve, waarmede wij thans wederom worden bedreigd.

De hoeveelheid Javakoffij in de laatste jaren door
de N. H. Maatschappij geveild, is als volgt:

1) Als bijzonderheid deelen wij nog mede, dat de eerste koffijveiling
te Amsterdam plaats had in 1713 tegen 28f stuiver het pond.

-ocr page 29-

Jaar.

Balen.

Prijs
voorjaarsveiling.

Prijs
najaarsveiling.

1848

997,500

191-

-20 Cents

174—18 Cents

1849

903,000

-^20

25 —254 „

1850

811,000

33i-

-334 ,,

26 -274 „

1851

793,800

27-1-

-28

254—26

1852

1,023,700

34

354

1853

944,100

m-

-30

30 —304 ,,

1854

815,400

38 -

-284 „

384—39

1855

968,800

30 -

-304 „

32

1856

1,050,300

31i

234—33

1857

1,018,500

36 -

-364 „

41

1858

1,198,900

27i

s?

33

1859

998,800

37

5gt;

374

I860

888,200

384-

3J

394

1861

852,100

374-

ii

42i

1862

920,186

4M

454—46 „ 1)

Maken wij nog ten slotte de woorden van het bijblad
van den Economist 1862, p. 273, tot de onze:

„Het is zoo, wij hebben een kolossalen handel in\'
koffij, maar noch voor aanvoerder, noch voor kooper,
noch voor tnsschenbandelaar werpt die handel zoo
groote voordeelen af, als hij ongetwijfeld doen zou,
wanneer ook daaruit het gekunsteld raderwerk der
veilingen werd verdreven.quot; 2)

1)nbsp;Bijblad van ie Economist, 1863. p. 370.

2)nbsp;Zie ook de Economist, Dec. 1862. p. 503.

-ocr page 30-

HOOFDSTUK II.

geschiedenis deb koeeijbelasting in
vkeemde landen.

§ 1. Engeland.

i

Nergens meer dan in de geschiedenis der koffijbe-
lasting in Engeland zien wij de stelling bewezen, dat
vermindering van belasting vermeerdei-ing van verbruik
veroorzaakt.nbsp;f

De koffijbelasting in Engeland heeft haren oorsprong
niet alleen te danken aan den eisch, om de inkomstennbsp;^

van den Staat te vermeerderen, maar ook aan de be-
geerte , om de eene koffij tegen de andere in bescher-
ming te nemen. \')

Zoo nam men in Engeland gedurende geruimen tijd de
West-Indische koffij tegen de Oost-Indische in bescher-nbsp;^

ming, door de laatste per pond meer dan een shillingnbsp;]

4

1) LEONE LEVI, On taxation, p. 74. London 1860,nbsp;|

-ocr page 31-

hooger te belasten, waarvan dan ook bet gevolg was,
dat in 1830, 21 en een balf millioen pond koffij uit
de West-Indiën werd ingevoerd en slecbts één millioen
uit de Oost-Indiën. Vreemde koffij was als toen be-
last met 3 sb. per pond.

■ Maar van toen af bleek bet, dat, ofschoon de be-
hoefte steeds vermeerderde, de voortbrengingskracht
van de West-Indiën uitgeput was. In twee jaren ver-
dubbelde het aantal ponden uit Oost-Indië aangevoerd,
en in 1835 leverden de West-Indiën nog slechts 14^
millioen.

De ■ boogere waarde hunner koffij stelde de Oost-
Indische planters in staat om, niettegenstaande het
hooger e regt, het verbruik hunner koffij tot op 5|
millioen pond te doen klimmen.

Even als de thee, was de koffij aanvankelijk onder-
worpen aan een accijns in den vorm van een inkomend
regt van 4 d. (47 ets) per tweestoopsmaat, maar dit
regt werd spoedig verhoogd tot 2 sh. per pond.

Van 1732 af, bedroeg de belasting 2 sh., maar voor
West-Indische werd zij op 6 d. verlaagd. Op dezen
prijs bleef zij langen tijd staan en leverde den staat
± 10000 £ op. 1)

De zwaarte dier belasting was echter oorzaak, dat
de smokkelhandel op een zoo groote schaal werd ge-

1) A treatise on the principles and practical influence of taxation,
bij J. R. MC CULLOCH. Loiidoii 1852. p. 351.

-ocr page 32-

dreven , dat de opbrengst in 1783 tot op 2869 J was
verminderd. Het eenige middel tot verbetering meende
men in eene verlaging van regten tot op 6 d. te vin-
den, waartoe in 1784 werd besloten, en de voordeelige
gevolgen van dezen maatregel lieten zich dan ook ïiiet
wachten, want de opbrengst bedroeg driemaal meer,
daar de consumptie onmiddelijk negenmaal grooter ge-
worden en tot acht miUioen pond gestegen was.

Van 1819 tot 1824 bedroeg de belasting de aan-
zienlijke som van 1 sh. per pond, hetgeen het verbruik
ook weder zeer deed verminderen. Bij verschillende
achtereenvolgende veranderingen, werd de belasting
steeds verminderd, totdat in 1842, onder
bobert
PEEL, de regten op koffij van al de Engelsche koloniën
werden gelijk gesteld en bepaald op
4 d. per Engelsch
pond. Vreemde koffij moest nog 8 d. betalen.

Evenwel was de opbrengst dier belasting in die da-
gen niet zoo ruim, als men had mogen verwachten, en
dat wel, door de toenemende vervalsching door middel
van chicorei. Kan toch eenig artikel, waarop eene be-
lasting is gelegd, gemakkelijk door een ander vervan-
gen worden, dan zal die belasting weinig opbrengen,
zoo men ook niet het vervangend artikel onder die
belasting begrijpt. De vervalsching van koffij door
chicorei heeft bijna in alle landen plaats en in Enge-
land werd dan ook spoedig eene belasting op chicorei
gelegd.

-ocr page 33-

In 1845 had er nog eene vernimdering der koffij-
belasting plaats, doch alleen wat vreemde koffij be-
trof, die met slechts 6 d. bezwaard werd,
en eindelijk
in 1851 werden gelijke regten geheven op alle koffij,
ten bedrage van 3 d. per pond. De consumptie groeide
nu aan tot 35 millioen ponden.

De oorlog met Rusland deed tijdelijk de belasting
op koffij tot 4 d. verhoogen, maar in 1857 werd zij
terstond weder op 3 d. gebragt.
Leone levi i) geeft
de volgende cijfers betrekkelijk de opbrengst der be-
lasting op de koffij in Engeland in deze eeuw, alsmede
het gebruik van koffij per hoofd:

In het begin dezer eeuw was het gebruik één ons
per hoofd en de opbrengst der belasting 100000 van
1817—1825, 6 ons per hoofd en de opbrengst 300000 J;
van 1825—1845, 1 pond per hoofd, en 600000 £ ont-
vangsten, en van 1845 tot nu toe ongeveer 1 pond 4
ons per hoofd, met eene opbrengst van 500000 £.

§ 2. Frankrijk.

In Frankrijk werd, nadat gedurende langen tijd
reeds koffijbelasting was geheven, in 1822 een tarief
vastgesteld, dat in vrijzinnigheid bijna bij alle Europe-
sche achterstond.

T) Op. cit. p. 75.

-ocr page 34-

De aanneming van een koloniaal stelsel, liet verlan-
gen om de nationale zeevaart te bevorderen en te be-
voordeelen, en de noodzakelijkheid, om de heffingen in
overeenstemming te brengen met de beloften, in som-
mige handelstraktaten aangegaan, bezwaren het tarief
voor alle artikelen, die uit het buitenland worden in-
gevoerd , tot groot nadeel van koophandel en gebruik.
Duidelijk blijkt zulks ook uit het inkomend regt op
de koffij ; niet alleen is de invoer daarvan aan bijzon-
dere bepalingen onderworpen, maar nog daarenboven
aan een verschillend tarief. Zoo mag de koffij niet
anders worden ingevoerd, dan in de entrepothavens,
daartoe bepaaldelijk aangewezen. De invoer over land
is verboden, met uitzondering van het geval, voorzien
in het traktaat met de Nederlanden van 25 Julij 1840.

De regten verschillen, naar de plaats van oorsprong ;
bijv. voor 100 kilo\'s van de Fransche bezittingen aan
gene zijde van de Kaap de Goede Hoop betaalde men
50 à GO fr. ; van Indiën of van Fransche volksplantin-
gen op de Afrikaansche kust 78 fr. ; van elders buiten
Europa 95 fr. ; uit de entrepots 100 fr. ; uit den vreemde,
door een vreemd schip, 105 fr. Het gevolg hiervan
was, dat, terwijl men trachtte de koopvaardij te bevor-
deren, men den handel met Brasilië en Havana bui-
tensloot.

Behalve de bedoeling toch, om de Fransche volk-
plantingen te bevoordeelen, ten koste van den handel

-ocr page 35-

met den vreemde, heeft men ook bij de zamenstelling
van het tarief getracht buitengewone aanmoediging te
verleenen aan de groote zeevaart (longue navigation)
ten einde bekwame matrozen te verkrijgen, die in tijd
van oorlog op de oorlogschepen dienst zouden kunnen
doen. Zoo betaalde de koftij van Martinique 60 fr.,
die van het eiland Séunion (Bourbon) slechts 50 fr.
Insgelijks de Brasiliaansche 95, die van Indiën en
Java 78 fr.

Ten einde den handel in de Chinesche zee te be-
vorderen, werd eene vermindering van regten voor een
vijfde toegestaan voor de ladingen, die ingenomen wer-
den aan de andere zijde van de straat van Sunda.
Het gevolg hiervan was, dat bijv. in 1850, 4,800,000
ponden koffij uit de Philippijnsche eilanden en uit En-
gelsch- en Nederlandsch-Indiën in Frankrijk werden
ingevoerd, tegen 1,800,000 ponden uitBrasilië, die dan
nog bijna geheel en al weder tot uitvoer dienden.

Deze premie, die verleend werd voor koffij, ko-
mende van de andere zijde van de straat van Sunda,
maakte ze verkrijgbaar voor denzelfden prijs, als de
koffij van Martinique.

Op dezelfde wijze ontvangt men de Manilla- en Java-
koffij, aan welke men het voorregt van de straat ver-
schaft , door ze eerst naar Makassar te zenden, alwaar
de schepen vervolgens hunne lading innemen en bij
den Consul een certificaat ligten.

-ocr page 36-

In het Journal des Economistes, deuxième série,
tome XX, lezen wij nog het volgende: „Les droits per-
çus en France sur le Café n\'ont pas varié depuis 1816,
si ce n\'est sur les provenances des Indes étrangères,
qui tarifiées d\'abord à 85 fr. ont été portées à 78 fr.
par la loi du 27 Mai 1826. Ces droits sont à peu
près les trois quarts de la valeur de l\'objet taxé et
leur exagération paralyse incontestablement le déve-
loppement, que prendrait la consommation. D\'après
les tableaux publiés par l\'administration des douanes
il a été perçu en 1855: 24,851,299 fr. de droit sur
une valeur actuelle de 34,297,261 fr. et en 1861
23,080,146 fr. sur une valeur de 32,491,468. Soit
dans l\'ensemble 72 pour 100. Le commerce a sou-
vent réclamé une diminution dans le tarif à cet égard,
mais les besoins du trésor ont jusqu\'à présent été in-
voqués, comme un motif suffisant pour faire repous-
ser ces réclamations.quot;

De opbrengst in Frankrijk is dus middelbaar gere-
kend 23,100,000 fr., terwijl ongeveer 55 millioen pon-
den worden ingevoerd en 25 verbruikt, dat is 0,646
kil. per persoon, i)

§ 3. Andere landen.

In Duitschland werd door de buitengewone zwaarte

1) Journal des Economistes, 2e Serie, Tome XX. p. 207.

-ocr page 37-

yan het invoerregt op koffij een groote sluikhandel
gedreven, en nam daarenboven de vermenging met

chicorei zeer toe.

Men zag toen in, dat, wilde men de opbrengst dier
belasting niet geheel en al verhezen, men de inko-
mende regten aanmerkelijk diende te verlagen. Op
alle grenzen van het Duitsche Tolverbond is sints
1840 de koffijinvoer gelijkelijk belast, namelijk met
6| thaler per centenaar. \')

Wij laten hiernevens volgen eene statistieke opgave
van het gebruik en de belasting van koffij in de ver-
schillende Europesche Staten. 2)

Middelbare
belasting
per pond.

Betrekking
der belasting
tot de waarde
per
100.

Consumtie
per
persoon.

i

Middelbare
belasting
per persoon.

Frankrijk

0.99

fr.

73

0.646 kilogr. i

0.64.5 fr.

Engeland

0.93

i

M

64

0.575 „ :

0.53.1 „

Tolverbond

0.37

1

35

1.764 „ 1

0.66 „

Oostenrijk

0.41

gt;3

33

0.478 „ 1

0,20 „

Nederland

nihi

1

nihil

0.730 „ 1

nihil

Eusland

0.64

3)

34

0.068 „ ;

0.04.4 „

Spanje

0.09

5gt;

10

0.164 „

0.01.4 „

Sardinië

0.30

»

30

0.603 „ ;

0.18.1 „

Zwitserland

0.06

4

3.035 „

: 0.18

België

0.08

Sgt;

8

8.998 „

0.37.3 „

1)nbsp;hofïmann, die Lehre von den Beuern, Berlia 1840. p. 366.

2)nbsp;Etude Comparative sur les Tarifs douaniers. Journal des Econo-
mistes,
2e Serie. Tome XX. 1858. p. 307.

-ocr page 38-

HOOFDSTUK IIL

geschiedenis deb koefij.belasting in nederland.

§ 1. Het tijdpe7-k der Reimhliek.

De verheffing van Prins willem m tot koning van
Engeland had ons in een oorlog met Frankrijk gewik-
keld.
Lodewljk xiv wilde den verdreven jacobus op
den troon herstellen, en gaf tevens onder dien dek-
mantel voedsel aan zijne veroveringszucht.

De zware oorlogskosten maakten de opbrengst van
meerdere belastingen bij ons noodzakelijk en van daar,
dat men in 1691 het oog vestigde op eene belasting
op de koffij.

Het voorstel hiertoe werd dennbsp;April 1691 in

de vergadering der Staten van Holland en Westvries-
land gedaan en op de volgende wijze gemotiveerd, i)

1) Tiesolutien van IMland en West-Vriesland, 169L p. .355.

-ocr page 39-

„De reeden, omine deezen Impost te introduceeren,
steunt op drie onbeweeglijke gronden; als

Eerstelijk, op de reedelijkheid van den invoer van
hetzelve middel en

Ten tweeden, op de gemakkelijkheid, omme het pro-
venu van dien in te vorderen, en

Ten derden, omme dat den Staat daardoor soo con-
siderable sommen van Penningen, als hier vooren
zijn
gemeld (sonder belastinge van de ordinaris middelen),
sonde kunnen magtig werden, of zonder dat dezelve
genecessiteert souden zijn, soodanige Middelen op te
heffen, die de goede Ingezeetenen al te sentibel in

deese zwaere tijden souden belasten.

De reedelijkheid van den invoer van dit middel be-
staat hierin dat, door het de overhand nemen van het
gebruik van koffij, het middel van de Impost der Bieren
soodanig is vermindert, dat bevonden werd, dat binnen
de stad van Rotterdam alleen het voorsz. middel van
de Bieren omtrent de veertig duizend guldens in de
verpagting jaarlijks minder heeft opgebragt, als het-
zelve plag te rendeeren, vijftien of twintig jaeren
geleeden.

Wat betreft de faciliteit, om dit Middel te doen
executeeren, bestaat hierin, dat de quotisatie werde
gereguleert na proportie van het Capitaal, en vermo-
gens der gequotiseerde Personen, gelijk hierna in het
Project van de Ordonnantie sal werden aangetoont,

-ocr page 40-

als meede dat hetzelve Middel niet en werde verpagt,
maar gecollecteert.quot;

Wij zien hieruit dat de koffijbelasting in een tijd
van geldgebrek ingevoerd, minder als nieuwe, bijko-
mende belasting kan worden beschouwd, dan wel als
compensatie voor de verminderde opbrengst van den
bieraccijns, daar het bier in de laatste jaren by na
algemeen door koffij was vervangen. Wel was er reeds
een jaar te voren eene belasting op de koffijhuizen
ingevoerd, doch zulks bleek niet voldoende te zijn,
daar het meeste nadeel aan den impost op de bieren
werd veroorzaakt door het vele gebruik van koffij in
de particuhere huizen en men veronderstelde dat eene
koffijbelasting zoo productief zou zijn, dat zij, alle on-
kosten afgetrokken, over het gansche land ten minste
eene som van 500,000 gulden zou opbrengen.

Den 14\'\'^» September 1691 werd de ordonnantie
vastgesteld, volgens welke, „ten behoeve van de alge-
meene saacke overal in den lande van Holland en
West-Friesland geheven ende geint zal werden den
Impost op de consumptie van de coffij, thee, limonade
en andere drancken met water gemenghtwaarbij tot
grondslag voor den impost werd vastgesteld, de maat-
staf naar welken de personen in de quohieren van
den 200quot;\'™ penning stonden gequotiseerd, i)

1) Jlesol. 1691. p. 355,

-ocr page 41-

In 1699 werd er eenige wijziging gebragt in de
Ordonnantie van 1691, die voornamelijk daarin bestond ^
dat ket den pachters en collecteurs, op eene boete
van ƒ600, verboden was te composeren. \')

De impost bedroeg alstoen 4, 6, 12 of 15 gulden,
naar gelang de personen in de quohieren van den
200®\'quot;^ penning stonden gequotiseerd.

Den l\'^*®quot; October 1715 werd deze Ordonnantie door
eene andere vervangen. Omtrent de redenen die
tot deze vervanging geleid hebben vinden wij het vol-
gende in de Resolution van Holland en West-Vriesland
aangeteekend. quot;i»)

„De heer Pensionaris van hoosnbeek heeft ter Ver-
gadering gerappoiquot;teert over de Ordonnantie van een
Impost van de thee en coffij, dat de heeren haar Edel
Grroot Mogende Gecommitteerden daarin hadden gere-
marqueert, dat de quohieren van den 200®\'®quot; penning
tot een rigtsnoer van de taxen van denzelven Impost
genomen werden, hetwelk opgemelde Heeren, overmits
het bekende verloop van deselve quohieren, gemeend
hadden nadeelig te zijn aan de invordering van het
voorsz. middel, en dat vervolgens van dienst zouden

1) Groot Plakaatboek, IV. p. 896. Jtesol. J691. p. 739.
3) Mr. p.
H. ENGELS, de Belastingen in Nederland, p. 108. ütreelit,
KEMINK EN ZOON. 1862.

3)nbsp;Groot Plakaatboek, deel V. p. 1106.

4)nbsp;nesol. 1715. p. 618.

-ocr page 42-

zijn, dat de expressien van de quoliieren van den 200®\'quot;^quot;
penning nit de voorschi-eeven Ordonnantie overal be-
hoorden geligt te worden, en dat aan de pachters de
faculteit moest gegeven worden, de ingezeetenen, na
proportie van haar middelen en ampten, te stellen op
de taxen in het 2% 3®, 4« en 5® Articul van de Or-
donnantie.quot;

Deze wijziging strekte dus hoofdzakelijk, om de taxatie
niet meer naar de kohieren van den 200®\'®quot; penning,
maar naar evenredigheid van de middelen en ambten
door de pachters te doen plaats hebben.

Nadat in het jaar 1733 weder eene resolutie op de
verbetering van „de middelen van het zout, zeep, beere-
en redemptiegeld, mitsgaders koffij en theequot; was tot
stand gekomen, werd in het jaar 1750 eene nieuwe
ordonnantie aangenomen, die navolgender wijze ver-
deeld was:

1°. „ Taxatie van ambtenaren, officianten en bedienden.

2°. Taxatie van zoodanige, die niet anders dan na
haar uiterlijken trein en praesumtieve consum-
tie getaxeerd kunnen worden (getal dienstboden).

3°. Taxatie van diegene, die koffij en thee of een
van beide ter consumptie verkoopen, gebi^and
of ongebrand, voor zoover koffij aangaat.

4°. Taxatie van de koffijschenkers.

1) Grooi Plahaatboek, VI. p. 918.

-ocr page 43-

5°. Taxatie van alle logementhouders, herbergiers
of tappers, die koffij of thee in hare huizen
voor geld laten drinken.quot;

Ambtenaren betaalden van 2—15 gulden, „ten ware
dezelve wegens hunne trein of getal van domestiques
in eene volgende klasse op hooger sommen moesten
worden getaxeerd;quot; die vijf dienstboden hielden, be-
taalden ƒ 20, vier ƒ 16, drie ƒ 12, twee ƒ8, en die
een dienstbode hielden ƒ4, behoudens de uitzonderingen.

Wijders moesten diegenen, die genoemde dranken
in hunne woningen dronken, als zij een jaarlijksch
inkomen van ƒ 800 en daarboven hadden, ƒ 6 \'sjaars,
en als
zij een inkomen van ƒ 300—800 hadden, naar
evenredigheid van ƒ 1, 10 st. tot ƒ 6 opbrengen. \')

Den 2\'\'™ September 1791 werd met intrekking en
afschaffing van alle vorige Ordonnantiën, Publicatiën
en Resolutiën eene nieuwe ordonnantie gearresteerd,
om in werking te treden met den l^ten Januarij 1792,
waarbij, onder de benaming van thee en koffijgeld,
„binnen Holland en West-Vriesland ten behoeve van
de gemeene zaak, volgens consent van \'s lands Staa-
ten, bij Collecte zal worden geheven op de consump-
tie van de koffij, thee, chocolade, limonade en andere
dranken,
welke niet speciaal \'belast zijn, een impost

1) Groot micaatboeh. VII. 1231. Resol. van Holl, en IVest-Vr. 1749.
13 November.

-ocr page 44-

welke moest betaald woi\'den door ieder, die een in-
komen had van ƒ 300 en daarboven, voor het vrije
gebruik of vertier van bovengenoemde dranken, en
welke werd ingevoerd naar quotisatie, volgens een
van de volgende zeven klassen van taxatie:

1°. De Ambten; van ƒ2.4.0 tot ƒ20.18 st.

2°. De huiselijke dienstboden, waarvan het volle
heerengeld betaald werd, van ƒ4.8.0 tot ƒ 22,
terwijl die meer dan 5 dienstboden hadden,
nog daarenboven voor ieder met ƒ 4.8.0 belast
werden.

3°. Van de dienstboden der logementhouders, tap-
pers , herbergiers en ordinaire tafelhouders, zon-
der onderscheid, of zij daarvan het volle Heeren-
geld of den verminderden impost betalen, van
ƒ 4.8.0 tot ƒ 26.8.0. Voor iedere dienstbode
boven de drie, ƒ 4.8.0.

4°. Taxatie der koffij schenkers en societeiten. Dit
was in de eene stad meer dan in de andere.

5^. Naar aanleiding van het getal der melkbeesten
of morgens bezaaide landen, waarvoor de huis-
lieden in het koehouders-zoutgeld of den impost
op de bezaaide landen zijn aangeslagen. Deze
bedroeg van ƒ1.13.0 tot ƒ 6.12.0.

6°. Naar aanleiding van het vertier der winkeliers
van ƒ2—ƒ 100.

7°. Naar aanleiding van het jaarlijksch inkomen, dat

-ocr page 45-

iemand nit zijn beroep of andere middelen van
bestaan ■ bad, met dien verstande nogtbands,
dat, wanneer iemand in meer dan eene van deze
klassen verviel, hij alleen belast werd naar die
klassen, waarin hij den hoogsten impost ver-
schuldigd was.quot; \')
In Zeeland-) was deze Impost i^geschaft. In eenige
andere gewesten bestond hij, als in Friesland, alwaar
men van het pond raauwe koffijboonen 3 st., en ge-
brande 5 st., en iu Groningen, waar men 3 st. betaalde.

Ziehier de laatste verordeningen, die wij gedurende
het bestuur der Republiek aantreffen omtrent de koffij-
belasting, die alstoen minder eene belasting was op
het verbruik van koffij, een eigenlijke
accyns, dan wel
eene directe belasting, geëvenredigd aan het vermoe-
delijk koffijverbruik per persoon; hoewel wij nog het
oog moeten houden op het inkomend regt op koffij-
boonen, voorkomende in het plakkaat van 1725, en
verminderd bij Res. der Staten-Generaal van 30 Sept.
1767, in verband met den vrijdom van regten der
Oost-Indische producten vermeld in art. 9 van gezegd
plakkaat van 1725.

Wij zien dus uit de geschiedenis der koffijbelasting
tot dus verre, dat het Nieuw Dagblad van \'s Graven-

1) Oroot Plahkaatboelc, IX. hl 939.

3) Mr. P. H. ENGELS, op. cit. p. 110 CU 336.

-ocr page 46-

hage van 12 en 13 Oct. 1862 en de Nederlandsche
Industriëel Nquot;quot;. 44 onregt hadden, toen zij in hun ijver
tegen de Ifoffijbelasting, door den Minister van Finan-
ciën voorgesteld, beweerden, dat deze belasting ge-
durende de republiek meermalen zou zijn afgeschaft.
Integendeel, ontstaan in een tijd van geldgebrek, heeft
zij zich zelfs nadat *ieze crisis voorbij was zeer goed
staande gehouden.

§ 2. Be koffijbelasting tot 1830.

In het belastingstelsel, door den Raadpensionaris
SCHIMMELPENNINCK ingevoerd, was eene koffijbelasting
niet opgenomen, en geen wonder, wanneer men weet,
dat dit stelsel grootendeels het werk was van den
Secretaris van Staat van Financiën
gogbl, die zich,
gelijk wij later zullen zien, in zijne afkeuring dier be-
lasting steeds is gelijk gebleven.

Bij publicatie van den Januarij 1806 werd het
plan van algemeene belastingen, goedgekeurd door
Hunne Hoogmogenden, ingevoerd, en de koffijbelasting,
welke dus van 1691 af in Holland en West-Friesland
bestaan had, afgeschaft.

De Heer gogbl, onder Koning lodewijk Minister

1) eutgek jan schimmelpenninck emige gebeurtemsseu van zijn
tijd, beschreven door zijn zoon.
g. graaf schimmelpenninck. Deel II.
p. 145 V.

-ocr page 47-

van Financiën, ijverde steeds zóó tegen deze belasting,
dat er van 1806 tot 1819 geene koffijbelasting hier
te lande bestond, doch bij de wet van 21 Mei 1819,
Staatsblad 32, werd zij weder ingevoerd; daarbij
werd de koffij, binnen dit rijk gebruikt, behalve aan
de gewone inkomende en uitgaande regten, aan eene
belasting op de consumptie onderworpen. Er zou voor
het vervolg ƒ 10 van iedere 100 Nederl. ponden koffij
betaald worden, behalve het verschuldigde volgens het
tarief De handelaar, koffij voor negotie naar buiten
\'s lands verzendende, bekwam afschrijving van den ge-
debiteerden impost. De provisie voor scheepsverbruik
aangebragt, was van de betaling der consumptieve
belasting vrij. De ingevoerde koffij, aan eenen hande-
laar toebehoorende, of aan dezen geconsigneerd, kon
worden ingeslagen, wanneer de hoeveelheid 500 Ned.
ponden of meer beliep:

1°. Tegen contante betaling.
2°. Op termijnen van crediet.
3°. In het publiek entrepot.
4°. In fictief entrepot onder eigen beheer.
Behalve andere bepalingen bevatte de wet eene af-
deeling „van den aanpeil.quot;

Deze wet was echter niet zonder veel tegenspraak
tot stand gekomen. De bezwaren, die men te berde
bragt, bestonden voornamelijk in de volgende, dat,
1°. Hoezeer de koffij op zich zelve vatbaar scheen

-ocr page 48-

voor eene belasting, dit artikel als een groot
voorwerp van bandel niet kon bezwaard worden,
vooral bij de eerste band, zonder den handel
zeiven te belemmeren en zonder de vreemdelin-
gen terng te houden van het doen van verzen-
dingen op dit rijk.
2°. Men veronderstelde, dat de prijs van de koffij
zich zoodanig met de belasting zou vereenigen,
dat het onmogelijk zou zijn, haar buiten \'s lands
te verkrijgen, zonder op de waarde van de koffij
een wezenlijk verhes te lijden, terwijl bovendien
de overschrijving van termijnen van crediet tot
agiotage zou aanleiding geven, naar mate dat
de termijnen korter of langer waren.
o°. De gevorderde formahteiten onbestaanbaar zou-
den zijn met vrijen handel.
4°. Men bij den aanpeil, aan dezen waarschijnlijk
groote hoeveelheden zou onttrekken, hetwelk
onmiddelijk tot nadeel van den eerlijken koop-
man zou uitloopen, die de mededinging niet
zou kunnen volhouden met hem, die het grootste
gedeelte van de koffij zou hebben verzwegen. \')
Niettegenstaande deze vele bezwaren, werd de wet
aangenomen, ook tegen het advies van onzen uitste-

1) Bijvoegsel tot het Sttmtsblad, deel 6, 2e stuk. 1819. p. 1077, 1127,
alwaar tevens liet antwoord der regering op de gemaakte bedenkingen
te vinden is.

-ocr page 49-

kenden Staatsman ghjsbert kakel van hogendobp,
die in de vergadering der Staten-Generaal bij de be-
raadslaging over de verschillende vletten, betreffende
de inkomende en uitgaande regten en accijnsen, zich
aldus over eene belasting op de koffij uitliet:

„Zij is een nieuwe geesel, die onzen toestand zeer
aanmerkelijk verergert, en dien wij nog kunnen weren.
Neemt gij die aan, zoo verhest gij door belemmerin-
gen en kwellende formaliteiten, den schoonsten han-
delstak dien gij nog bezit, den eenigen, zoo als ik
reeds heb aangetoond, waarin men nog met voordeel
tegen Engeland op kan. Het is wel, ja, eene belas-
ting op de consumptie: gij belast slechts het vijfde
gedeelte van de ingevoerde koffij, maar plaagt toch
den handel voor de gansche massa, en met zulke be-
lemmeringen, dit heb ik reeds bewezen, is er geen
koophandel. Door zulk een\' heilloozen slag aan \'s lands
welvaart toegehragt, berokkent zij ook aan \'s lands
kas meer schade, dan dat zij haar voordeel geeft. Het
verlies toch bestaat uit den invloed eener verminderde
welvaart op alle takken van inkomen. Van de tachtig
millioenen, door u op allerlei wijze geheven, wordt
niet de helft uit noodzakelijkheid betaald; het grootste
gedeelte drukt op de nijverheid, waarvan gij dus

1) G. K. VAN HOGENDOBP, Bijdragen toi de huishouding van Staat
in het Koningrijk der Nederlanden.
Deel IX. p. 188.

-ocr page 50-

doende de kostbaarste takken in stukken breekt, en
de millioenen, die gereed stonden in de sciiatkist te
stroomen, teruglioudt. Dit is de scliade. Het voordeel
bestaat in eenige tonnen gouds. De winst kan dus
tegen het nadeel niet opwegen. Terwijl gij dus de
natie, zonder nut voor uwe Financiën, arm maakt,
verbittert gij een groot gedeelte der bevolking tegen
de regering. Duizende huisgezinnen bestaan door den
handel alleen, en gij berooft die van hun bestaan.
Achtenswaardige mannen wijden zich aan den koop-
mansstand door eigene keuze en gewoonte. Gij ontzet
hen daarvan, tot groote schade voor het algemeen.
Allen verwijdert gij van u, verliest hunne genegenheid
en verbittert hunne gemoederen.quot;

Het duurde niet lang of het bleek, dat van hogen-
DOBP ook in dezen een praktischen blik gehad had,
want bij art. 4 der wet van 12 Julij 1821, StaatsbL
9, houdende de grondslagen van het stelsel van
\'s rijks belastingen, (in zekeren zin, de grondwet van
ons tegenwoordig belastingstelsel) werd bepaald, dat
bij de invoering van speciale verordeningen deswege

0.nbsp;a. de belasting op de koffij zou zijn vervallen. Bij
besluiten van 18 Oct. 1822 en 7 Dec. 1822 Staatsbl.
45 en 49 werd dan ook met 1°. Jan. 1823 de wet
van 21 Mei 1819 buiten werking gesteld. Deze op-
heffing geschiedde, onder anderen, ook op advies van

1.nbsp;J. A. gogel, wiens denkwijze omtrent de koffijbelas-

-ocr page 51-

ting wij reeds hebben leeren kennen. Omtrent het
oorspronkelijk ontwerp der wet van 12 Jnlij 1821,
Staatsbl. 9, waarin de belasting op de koffij ge-
handhaafd werd, geraadpleegd,^chreef hij o. a. het
volgende:

„Men kan niet nalaten zijne bedaardheid te ver-
liezen , wanneer men de taal der verdedigers van dezen
verderfelijken impost leest of hoort. Het was een
onzalig nnr voor het oude Nederland, toen het denk-
beeld dezer belasting geboren werd. Zij spreidt haar
verderf door den geheelen zamenhang van bedrijven
en vertier van scheepvaart en menscben-arbeid uit,
en wat zal het gevolg zijn? Slechts niets beduidende
opbrengsten en bestendig gemor.quot; In hetzelfde werk
lezen wij: 2) „Ik zal mij tot de voorzegging bepalen,
dat zij „malgré toutes les loisquot; de tien jaren niet zal
kunnen volgehouden worden.quot;.

Men moet echter wel in het oog houden, dat de
belasting op koffij in 1822 is afgeschaft, als het ge-
volg van de zucht, om den Hollandschen handel te
gerieven. Ook mag niet vergeten worden, dat een in-
komend regt bleef bestaan op koffij, met
vreemde sche-
pen uit Java aangevoerd, en op allenbsp;koffij , ook

1)nbsp;J. J. A. GOGEL, Memoriën en Correspondenüën betreJckel-ijk den staat
van \'s rijks geldmiddelen in den jare
1820. Uitgegeven door zijn zoon
J. M. GOGEL. Amsterdam 1844. p. 315.

2)nbsp;p. 467.

-ocr page 52-

met Nederlandsche scliepen aaiigebragt, benevens een
uitgaand regt op koffij. \')

Toen bij het khmmen der uitgaven, die een verwaar-
loosd finantieel bestuur noodzakelijk maakte, nieuwe
belastingen moesten geheven worden, kwam den S\'\'«quot;
Jan. 1830\') eene wet tot stand, waarbij weder een
accijns op de, voor binnenlandsch verbruik bestemde,
koffij werd geheven. Even als bij de wet van 21 Mei
1819 werd daarbij bepaald, dat deze accijns van ƒ 10
de 100 Ned. pond, zou zijn en daarenboven de opcen-
ten en het collectief zegel, volgens de bestaande wet-
ten. \')

Deze wet bevatte overigens bepalingen betreffende
de weging, de wijze van heffing, het entrepot, het
doorloopende crediet, het crediet op termijnen, den
aanpeil en de geleibilletten. Alstoen ontbrak het niet
aan bezwaren en bedenkingen tegen deze wet; zoo
kwamen er bij de regering o. a. adressen in van 78
zeehandelaren, kooplieden en makelaars te Rotterdam,
van negen koopheden in koffij te Nijmegen, van koop-
heden te Winterswijk. De bezwaren door de koop-
lieden te Rotterdam medegedeeld, komen grootendeels
voor in ons laatste hoofdstuk, waar wij de vóór- en
nadeelen eener koffijbelasting bespreken. De koop-
Heden van Nijmegen hadden een bezwaar, dat in het

1) Wet van 26 Aug. 1822. Stbl. 38. Art. 5. 9.

-ocr page 53-

bijzonder bunnen handel betrof. De landbouw, de
veeteelt en de fabrieken dragen, zoo zeiden zij , geene,
dan zeer matige en ligte belastingen, maar de handel
wordt met iederen dag door nieuwe wetsbepalingen,
uitleggingen en aanschrijvingen van hoofdambtenaren
verzwaard. Daarenboven verkochten zij zeer aanzien-
lijke hoeveelheden koffij, zoowel op de grensplaatsen
van dit rijk, als wel voornamelijk aan bewoners van
het aangrenzend Pruissisch grondgebied. Zij vrees-
den nu, dat deze niet meer bij hen, maar bij hunne
eigene makelaars de vervuUing van hunne behoefte
zouden zoeken, ten einde daardoor het Nederlandsche
consumptie-regt uit te sparen. De Pruissische win-
kehers zouden volgens hen de koffij uit de entre-
pots te Amsterdam en Rotterdam ontbieden, en naar
hun grondgebied doorgevoerd, van daar wederom
door den sluikhandel op het Nederlandsche terug-
brengen. Pruissen zou alsdan de koffij aan de Ne-
derlandsche grensplaatsen leveren, en het voordeel
genieten van een handel, die thans te Nijmegen is
gevestigd.

Het verzoekschrift der koopheden te Winterswijk
bragt dezelfde bezwaren voor, als die van Nijmegen.
Zij verklaarden nog, dat het daarstellen van entrepot
voor hen niet het allerminste nut had, vermits hun uit-
slag naar buiten \'s lands geschiedde, bij kleine en draag-
bare partijtjes, die de grensbewoners der Pruissische

-ocr page 54-

Staten, en voor hun eigen gebruik en om verder uit
te slaan, bij hen kwamen koopen. ^)

De regering meende in eene uitvoerige memorie van
toelichting de meeste bezwaren te hebben uit den weg
geruimd.

De wet is echter ten gevolge van den Belgischen
opstand nooit in werking getreden, en wij zijn verder
tot op dezen dag zonder belasting op koffij gebleven.

Gaan wij nu kortelijk de geschiedenis der koffijbelas-
ting na, dan vinden wij haar onder verschillende vormen
in Holland en West-Friesland bestaan van het jaar 1691
tot 1806, toen zij afgeschaft werd. In 1819 op nieuw
bij ons ingevoerd, werd zij in het nieuwe stelsel van
belastingen in 1821 niet opgenomen, en afgeschaft in
1822 om in 1830, nog eens in naam, maar niet in
der daad te bestaan, totdat de regering, in de zitting
der Staten-Generaal van 20 September 1862, de we-
derinvoering voorstelde, over welk voorstel wij in het
volgende hoofdstuk zullen spreken, na alvorens opge-
merkt te hebben, dat wij de geschiedenis der koffij-
belasting in de andere provinciën, wegens de uitvoerig-
heid , waartoe ons dit zou leiden, niet hebben besproken.
Holland en West-Friesland toch was de belangrijkste
provincie onder de republiek, en wilden wij de geschie-

1) Rapport van w. p. tan genechten, te vinden in het uittrelcsel der
stuJcamp;en betreffende de vergaderingen der Staten-Generaal. Verslag der
verzoekschriften
1382, 1383, 1396.

-ocr page 55-

clenis der koffijbelastingquot; overal in ons land in bare bij-
zonderbeden nagaan, wij zouden ons niet tot de pi
quot;0-
vinciën kunnen bepalen, maar zelfs de belastingen in
alle steden en omstreken dienen te behandelen, daar
deze bijna allen bijzondere beffingen der middelen
hadden. Dat nu het middel op de koffij in de Repu-
bliek vrij algemeen geheven werd, blijkt uit de ver-
schillende publicatiën van het Staatsbewind der Ba-
taafsche republiek, waarbij eene tiende verhooging der
gemeene middelen werd toegestaan. Wij vinden dit in
eene publicatie van 20 Mei 1803 voor het departement
Groningen, voor het kwartier Zutpben, voor het de-
partement Utrecht, i)

1) Volledige Terzameling van Publicatiën, Ile deel. N°. 361 v. Zie
ook Mr. p.
H. ENGELS, de Belastingen en de Qeldmiddelen. Utrecht
1863.
p. 331, 347, 350.

---

-ocr page 56-

HOOFDSTUK IV,

het beg-eringsvooestel van 1862.

§ 1. De voorgestelde koffijbelasting.

Bij het lezen van de plannen tot herziening van het
belastingstelsel, onlangs door de regering voorgesteld,
denken wij onwillekeurig aan de woorden van nossi :
„Qu\'il nous suffise de rappeler, que désormais il n\'y
a pas un impôt, qui n\'ait peut-être été essayé. L\'ima-
gination fiscale la plus féconde et la plus hardie serait
en vain mise au défi, d\'inventer ilen en cette matière.quot;

Nadat er sedert 1830 geene officieele poging gedaan
was om eene koffijbelasting bij ons in te voeren, zeide
de Minister van Financiën het volgende in zijne rede,
uitgesproken bij de aanbieding der wetten, houdende de

1)nbsp;liedevoering van den minister van financién, uitgesproken 20 Sept. 1862.

2)nbsp;Eossi, Cours d\'économie politique. Tome IV. p. 259.

-ocr page 57-

staatsbegrooting voor 1863: „Zoo dikwijls ik over ons
belastingwezen heb nagedacht, is het mij vooi-geko-
men, dat een matig regt op koffij ongetwijfeld eene
der minst drukkende belastingen IS. Eene eerste le-
vensbehoefte is het al wederom niet, en het is dus
eene belasting, wier druk men kan matigen of waar-
aan men zich geheel en al onttrekken kan. Dat is
dus eene groote aanbevehng voor zoodanige belasting,
en zij past uit dien hoofde volkomen in het stelsel,
dat door de Regering is omhelsd. Ik weet wel, Mijne
Heeren, dat men aan een regt op koffij bezwaren ver-
bonden acht. Maar het komt mij voor, dat die be-
zwaren veelal te breed worden uitgemeten, zonder te
bedenken, dat elke belasting hare eigenaardige be-
zwaren heeft, en dat, wilde men alleen belastingen
heffen, waartegen niets ware in te brengen, de schat-
kist spoedig van al hare inkomsten zoude verstoken
zijn. De eenige vraag kan dus slechts zijn: Welke belas-
tingen leveren de
minste bezwaren op? En uit dit
oogpunt schijnt mij een inkomend regt op koffij aan-
bevelenswaardig toe. De bezwaren, die tegen een regt
op koffij als consumptie-artikel kunnen worden aange-
voerd, put men dan ook hoofdzakelijk daaruit, dat
koffij is een onzer eerste handelsartikelen. Men vreest
nadeel voor den handel, uithoofde van de belemme-
ringen , die een regt op koffij zou veroorzaken. Indien
ik deelde in die vrees, ik zoude de laatste zijn om

4

-ocr page 58-

een zoodanig voorstel te doen, daar het mijn ernstig
streven is, op alle mogelijke wijzen de ontwikkeling
te bevorderen van de hoofdbronnen van onze welvaart.

Ik heb echter niet alleen geen vrees, dat een regt
op koffij daaraan eenigermate zal schaden, maar ik
hond mij overtuigd, dat er maatregelen te nemen zijn,
waardoor aan bezwaren kan worden te gemoet geko-
men. Men verlieze toch niet uit het oog, dat hier
niet bedoeld wordt een accijns op koffij, maar enkel
een inkomend regt, en dat dus aan koffij kan verleend
worden de vrijheid van fictief entrepot, evenzeer als
dat aan den handel in granen is toegestaan.

Zijn nu tegen een regt op granen, met zoodanige
faciliteiten, geene overwegende bezwaren in te bren-
gen, dan komt het mij voor, dat dit, met eene ge-
lijke tegemoetkoming, nog veel minder het geval kan
zijn ten opzigte van een regt op koffij, omdat al de
koffij
ingevoerd wordt, hetgeen met al de granen niet
het geval is.

Ik zal u echter niet met al deze bijzonderheden
vermoeijen. De tijd, om die te bespreken, zal geko-
men zijn, nadat het voorstel u zal zijn voorgelegd.

Het bedrag der regten wenschte ik bepaald te zien
op ƒ 7 de 100 kilo\'s. Voor dat cijfer bestaan twee
redenen : vooreerst, omdat alsdan de koffij, na gebrand
te zijn, eene prijsverhooging ondergaat van circa 10
cent per kilo, waardoor men niet in verzoeking zal

-ocr page 59-

geraken, om den prijs meer te verhoogen dan drin-
gend noodzakelijk is; en in de tweede plaats, omdat
een regt van ƒ 7 overeenkomt met de Belgische reg-
ten , en gelijkheid van regten tusschen naburige Staten
alle aanleiding tot smokkelen wegneemt.quot;

Dit voorgesteld plan brengt ons tot stellen der vol-
gende vragen, die wij zullen trachten in dit hoofdstuk
te beantwoorden.

1°. Werkt eene verandering van belastingstelsel
goed ?

2°. Is koffij eene levensbehoefte?

3°. Zou de koffijbelasting gelijkelijk drukken?

4°. Is, bij prijsverhooging der koffij, vermenging met
surrogaten te vreezen?

5°. Is de koffijbelasting nadeelig voor den grooten
handel ?

6°. Is zij zulks voor den tweede-hands-handel?

7°. Zoude de koffijbelasting aanleiding kunnen ge-
ven tot smokkelen?

8°. Kan zij een nadeeligen invloed hebben op de
Nederlandsche nijverheid met betrekking tot de
koloniën ?

9°. Zal de koffijbelasting voordeel aanbrengen aan
\'s lands schatkist ?

§ 2. WerJet eene verandering van belastingstelsel goed?

Toen in het jaar 1849 de hoogleeraar a. aokees-

4*

-ocr page 60-

duck/) gelijk de titel zijner brochure dit aanwijst,
ons finantiewezen critiseerde, werden door zijn hoog-
geleerde vele bestaande accijnsen veroordeeld en eenige
nieuwe, waaronder een regt op koffij, aangeprezen.
Men moet echter wel in aanmerking nemen, dat de
heer
ackeesmjck onder geheel tijdelijken indruk sprak.
De plannen toch, in de aangehaalde brochure bloot-
gelegd, moesten dienen, om het te kort van 15 milhoen
te dekken, geenszins om in blijvende behoeften te voor-
zien. Wat evenwel de heer
aokebsdijck in buitengewone
omstandigheden wilde, dit wil de regering als eene
nieuwe en vaste belasting ingesteld zien, in omstan-
digheden, die oogenschijnlijk nieuwe belastingen, zelfs
daar, waar men eenige hatelijke accijnsen afschaft,
niet noodzakelijk vereischen. Over het hoofddenkbeeld
van den Minister, dat ook door den hoogleeraar
vis-
sering 2)
en vele andere staathuishoudkundigen ge-
deeld wordt, wij bedoelen onze finantieëele vrijmaking
van Indiën, mag hier natuurlijk geen sprake zijn;
ofschoon wij in het voorbijgaan moeten opmerken, dat
het middel, om ons van Indien vrij te maken, door
juist de producten die van daar komen te belasten,
ons eenigzins vreemd toeschijnt.

en Besmmoina door j. ackeksduck. Utrecht,

1)nbsp;Over
j. g, BBOEsr:. 1849.

2)nbsp;Handhoek der praktische Staathuishoudkunde, 1862. deelIII. 1« stuk,

? 768—770.

-ocr page 61-

Is het misschien niet hier de geschikte plaats,
om het gezegde van
Montesquieu in herinnering te
brengen: „11 ne faut point prendre au peuple sur
ses besoins réels, pour des besoins de l\'Etat imagi-
naires.quot; \')

Volgens de woorden, door den minister setz den
20^\'quot;-\'quot; Sept. 1862 gesproken, mag het totaal onzer be-
lastingen niet verminderen. Hiertegen kan niemand
iets hebben, zoodra de welvaart van een volk niet
zigtbaar afneemt-, maar mag men ook de belastingen
wel vermeerderen, zonder
dringende noodzakelijkheid?

De zeep, brandstoffen en azijn zullen vrij van ac-
cijns gemaakt worden, maar daarentegen andere regten
ingevoerd tegen het, naar ons inzien, ware beginsel
in, dat, indien men eene belasting afschaft, men deze
moet afschaffen, zonder ze door een andere te ver-
vangen, zelfs al ware het, dat deze belasting minder
drukt dan de eerste. Het is beter te wachten, tot
dat men eene belasting geheel kan afschaffen, zonder
haar eene opvolgster te geven. De bestaande belas-
ting toch wordt zonder morren gedragen, zelfs al is zij
drukkend, de opvolgster, al is zij minder zwaar, wordt
daarentegen nooit gunstig ontvangen en de verande-
ring alzoo niet als verbetering gewaardeerd. Dit was
ook de meening der rapporteurs in de Eerste Kamer

1) \'Esprit des lois. livre XIII. Ch. I.

-ocr page 62-

der Staten-Generaal, \') wanneer zij adviseerden, dat
het altijd verkeerd is den eenen accijns af te schaffen
en den anderen daarvoor in de plaats te stellen. De
verbruiker die ontheven wordt, bemerkt zulks weinig,
terwijl diegeen, die belast wordt, ontevreden is en
klaagt.

§ O. Ts koffij eene levensbehoefte t

De regering acht het een eisch van een goed belasting-
stelsel, dat levensbenoodigdheden niet belast worden.

Wat heeft men echter onder levensbehoefte te ver-
staan ? Alleen eene behoefte die noodig is om te kun-
nen leven, of ook wel eene behoefte, die door het
gebruik,
in het leven noodig en onmisbaar geworden
is ? Indien men beweert, dat onder levensbehoefte al-
leen kan gebragt worden, datgene wat noodig is om
te kunnen leven, zoo kennen wij er slechts drie, lucht,
water en wat de natuur zonder bebouwing aanbiedt,
voorzeker moeijelyke zaken om te belasten!

Brengt men echter onder levensbehoefte ook die
voorwerpen, die eeuwen lang burgerregt onder een volk
verkregen hebben, zich zóó onder het volk hebben in-

1)nbsp;Eandelingen der Sfafeit-Oeneraal. Eerste Kamer. Algemeene Be-
schouwingen.
18 Dec. 1862.

2)nbsp;Zie ook de woorden van den Heer fkère orban, aangehaald in
de inleiding.

-ocr page 63-

gedrongen, dat zij onmisbaar en moeijelijk te vervangen
zijn, tenzij door vervalsching, zoo knimen wij gerust
verklaren, dat de koffij eene der eerste levensbehoeften
is en zeker niet als zoodanig behoeft achter te staan
bij zeep, azijn enz., wel als eerste levensbehoeften
door de regering aangemerkt. Het mag verwondering
baren hoe vele Staathuishoudkundigen een scherpe grens
trekken tusschen de verschillende verbruiksartikelen,
door
deze levensbehoeften te noemen en andere weder
niet, en dit geheel naar willekeur. Alles toch, wat
door een volk dagelijks wordt gebruikt, zij het ook
niet direkt onontbeerlijk, mits geen artikel van weelde,
en hetgeen niet kan vervangen worden door een ar-
tikel even onschadelijk en minder in prijs, dit alles
zeg ik, is levensbehoefte en met juistheid merkt
say
aan :

„Je le sais, ou pourrait très bien se passer de Café,
puisque l\'on s\'en est passé pendant des siècles, mais
pourquoi se priver de ce qui fait plaisir, s\'il n\'en
résulte aucun inconvénient, ni pour la santé, ni pour
la prospérité publique.quot;

Dat ook buitenlandsche schrijvers de koffij bij ons
als levensbehoefte beschouwen, blijkt uit de volgende
woorden®) van
maueice block:

1)nbsp;Cours complet d\'Economie politique p-atique. p. 243,

2)nbsp;Journal des Economistes. Deuxième Série. Tome XX. 1838, p. 208.

-ocr page 64-

„Le gouvernement des Pays-Bas ne voulut pas im-
poser une denrée d\'une consommation si générale que
le café, et qui était devenu pour le peuple de cette
contrée un objet de première nécessité.quot;

Waarom zouden wij, indien men in vreemde landen
over de koffij, als verbruiksartikel in ons land, zóó
schrijft, willen ontkennen dat het onze volksdrank is,
en onze eenige volksdrank zijn moet? Ons bier is dun
en slecht, voornamelijk zoo geworden door de kunst-
matige belasting, die ieder brouwsel, van welke hoe-
danigheid ook, per vat inhoudsruimte der roerkuipen
gelijkelijk treft, en jaren zouden er,
zelfs na verande-
ring van dezen accijns, noodig zijn om het bier weder bij
ons volk in crediet te brengen en dan nog, kan een
huisgezin morgen en avond bier drinken? Is dit even
onschadelijk als koffij? De thee, altijd duurder dan
koffij, is, wat de mindere soorten betreft, die toch al-
leen voor het volk verkrijgbaar zijn, zonder kracht en
opwekking. Kortom het koffijgebruik dient eerder aan-
gemoedigd, dan door verhooging van prijs, hoe gering
ook, zelfs in het allerminste tegengegaan te worden,
inzonderheid in ons vochtig land, waar een opwek-
kende drank noodig schijnt te zijn en wij gebukt gaan
onder den invloed van den jenever, waarvan de na-
deelen niet alleen blijken bij hen, die daarvan misbruik
maken, maar reeds zigtbaar zijn bij matig dagelijksch
gebruik. Het is by het sterk opwekkende vermogen.

-ocr page 65-

tevens de betrekkelijk geringe prijs van de kleinste
hoeveelheid, die men verkrijgen kan, welke eene hoofd-
reden uitm.aakt van het steeds toenemen van het ge-
bruik van jenever. Het is hier niet de vraag of het
een volksdrank is; daar, waar de regering ziet, dat het
een schadelijken invloed uitoefent, moet zij (indirect na-
tuurlijk) zeggen: het mag geen volksdrank zijn, en zij
belaste dit artikel als verbruiksartikel binnenslands
zóó zwaar, dat het verbruik moet verminderen, wat de
stookers of de nijverheid van eenigen daar ook tegen
hebben. Blijft hun de handel naar het buitenland niet
over? Waar het belang van eene geheele natie in de
weegschaal staat, mag men de winst van weinigen wel
over het hoofd zien, indien hiervan nog sprake kan
zijn. Men hebbe echter bij eene verhooging van eene
belasting op het gedistilleerd geene vermeerdering van
opbrengst op het oog maar eene langzame verminde-
ring van gebruik. De gedachte aan, of de hoop op
het eerste toch zou onzedelijk zijn. Het groote ver-
band, dat er bestaat tusschen alle verbruiksartikelen,
en de invloed, dien de consumptie er van wederkeerig
bij prijs verhooging op elkander uitoefent, gaven ons
aanleiding tot deze uitwijding. Van een zedelijk stand-
punt gezien, bezware men dus de koffij niet, om de-
zelfde reden als eene verhoogde belasting op jenever
wenschelijk zou zijn.

-ocr page 66-

§ 4. Zou eene belasting of de koffij gelijkelijk drukken ?

Een goed belastingstelsel moet tot grondslag heb-
ben,-evenredig gelijke last voor ieder burger van den
Staat, want allen trekken ook gelijkelijk voordeel, of
zijn althans bij magte gelijkelijk voordeel te trekken
van de opbrengst dezer belastingen, die worden aan-
gewend, om ons te beschermen tegen binnen- en
buitenlandsche vijanden enz., kortom, om ons zoo vrij
en gerust mogelijk te laten leven. Wij gaan dus eigen-
lijk een ruil aan met den staat. Wij zullen zien of
bij de voorgestelde koffijbelasting die ruil gelijk zou
zijn voor allen.

Verbruiksbelastingen, wij merkten zulks vroeger reeds
aan, hebben veel verleidelijks, omdat zij gemakkelijk
betaald worden en niemand er zich aan kan onttrek-
ken en zij daarenboven schijnbaar gelijk drukken. Dit
laatste is echter minder waar en naar ons inzien zijn
juist de verbruiksbelastingen af te keuren om deze
twee redenen dat zij 1°. met te veel kosten geind wor-
den, tegen den regel van
bossi: „L\'impôt doit être
perçu avec le moins de frais possible,quot; en 2°. steeds
ongelijk drukken wegens de ongelijkheid der prij-

]) Wij bedoelen natuurlijk het water.

3) Tijdschrift van Staathuishoudkunde en Statistiek, deel VIII. p. 69.
3)
ROSSI, Cours d\'Economie politique. IV. p. 339.

-ocr page 67-

zen en de ongelijkheid dei\' verbruikers. (Zie de in-
leiding).

Het zal wel niet mogelijk zijn, en wij zijn de eer-
sten om dit te bekennen, om alle onregelmatigheden
die zich bij het innen van belastingen voordoen, uit
den weg te ruimen anders, dan met de belastingen
zeiven, zooals de niet gelijke waarde van het geld,
namelgk dat een gulden op het land meer is dan een
gulden in de hoofdstad; dat eene belasting van 10
gulden voor iemand, die er 100 per jaar inkomen
heeft, grooter is dan eene van 1000 gulden, voor
hem die ƒ10,000 kan verteren; \'■) maar zoude eene
onbillijkheid als de volgende niet kunnen en moeten
vermeden worden, indien de belasting eens mogt in-
gevoerd worden?

De verbruikers van koffij zouden tien cents per pond
meer moeten betalen; maar wie zijn die verbruikers?
Dat zijn zij, die slechte of goedkoope koffij drinken en
zij die de duurste koffij gebruiken. De arbeidende stand,
die goedkoope koffij drinkt, gebruikt er veel meer van
dan de meer gegoede en betaalt dus, daar de belas-
ting naar het gewigt en niet naar de hoedanigheid
wordt geheven, naar evenredigheid veel meer belas-
ting. Dit verschil bij de koffij reeds vrij groot, springt

1) Zie het meermalen aangehaalde werk van sjc cijlloch, on Taxation
ana

-ocr page 68-

by tbee nog meer in bet oog, daar deze van 80 cents
tot ƒ4 in prijs verschilt, en reeds 25 gulden per
100 moet opbrengen en misschien eerlang ƒ 50;
in welk geval thee van 80 cent tot ƒ 1.30 stijgt en
die van ƒ4 slechts tot ƒ4.50.

Reeds in 1849 wees de Hoogleeraar ackeksduck \')
op het ongelijk drukkende van zoodanige belastingen;
nogtans is het niet weggenomen wegens de moeijelijk-
beden, die zich aan eene verandering schijnen te ver-
binden en wij doen daarom de vraag, of het niet beter
zoude zijn alle deze belastingen af te schaffen, dan
ontrouw worden aan den erkenden hoofdregel „ge-
lijke drukking.quot;

§ 5. Is hij prijsverhooging der kqffij, als natuurlijk
gevolg der belasting op koffij, eene vermenging
met surrogaten fe vreezen
f

De vermenging van koffij met chicorei is reeds ge-
durende geruimen tijd, zoowel in ons land, als in
andere landen, meer en meer in zwang gekomen. Ja,
op het land vervangt dit artikel zelfs geheel en al
de koffij en de handel in chicorei neemt zeer toe.
In Engeland, gelijk wij bij de geschiedenis der koffij-
belasting in dat land gezien hebben, was men er

1) Over belasting en bezuiniging, p. 37.

3) Mn Wort über die Frage, welche Steuern sind die besten? Arch,
der Fol. Oehon.
door rau und hanssen, Tom. IX. p. 12,

-ocr page 69-

spoedig op bedacht, ook eene belasting op chicorei
te leggen, waarmede echter moeijelijkheden gepaard
gingen, toen men aldaar zelf de chicorei begon te ver-
bouwen, terwijl men er tevens, om den accijns op dit
artikel uit te winnen, de chicorei ging vervalschen. i)
Hoe zou men echter bij ons, waar wel is waar de
chicoreicultuur nog niet van gewigt is, onder eene
eventuele belasting op de koffij te werk gaan? De
belasting ook op chicorei over te brengen, zou strij-
den tegen het beginsel dat men alle kleine belas-
tingen moet vermijden; terwijl men aan den anderen
kant, door de chicorei niet te belasten, eene aanzien-
lijke vermindering in het gebruik van koffij zou te weeg
brengen.

§ 6. Is de koffijbelasting nadeelig voor den groothandel?

Tot dus verre hebben wij, bij het onderzoeken of
koffij eene levensbehoefte is, of de koffijbelasting op
allen gelijkelijk zou drukken en of de hoedanigheid
der koffij niet door bijvoeging van surrogaten zou
verhezen en het koffijverbruik doen verminderen, meer
de verbruikers op het oog gehad; houden wy ons
thans met de handelaars bezig en wel in de eerste
plaats met de groothandelaars.

1) MC CULLOCH, on Taxation.

-ocr page 70-

Geene vraag, ten opzigte der koffijbelasting, is
zeker meer besproken dan deze. Zal de groothandel
daardoor belemmerd worden? De kooplieden beant-
woorden ze in volstrekt bevestigenden zin, de tegen-
woordige regering, en met haar vele eerste Staathuis-
houdkundigen, volstrekt ontkennend. Wy verwijzen op
de tallooze bezwaren vroeger bij het voorstellen der
belasting in 1830 bijgebragt, en waarvan het grootste
deel, als nog bestaande, wordt aangemerkt.

Wij behoeven niet te zeggen, dat eigenbelang niet
geheel en al vreemd is aan het opsommen en uit-
pluizen dezer bezwaren, hetgeen vooral daaruit blijkt,
dat zoovelen ais over koffijbelasting hebben geadvi-
seerd , bijna allen andere bezwaren hebben opgenoemd.
Zoo geeft de een als bezwaar op, dat alle speculatie
er door dreigt verloren te gaan, terwijl een ander de
speculatie veroordeelt, als onzedelijk en nadeelig voor
den degelijken koopman, vergetende, dat iedere handel
speculatie is, mits men het woord gebruike in zijne
wai-e beteekenis, als eene poging om van onzekere
kansen partij te trekken.

Een hoofdbezwaar echter tegen de koffijbelasting
meent de groothandel te vinden in het voor hem zoo
hatelijk stelsel van entrepot. De minister van finan-
tiën toch zegt in zijne rede: „Men verheze niet uit
het oog, dat ik bedoel, niet een accijns op koffij,
maar enkel een inkomend regt, en nu kan aan koffij

-ocr page 71-

verleend worden de vrijheid van fictief entrepot, even
als dit aan den handel in granen is toegestaan.quot; Dit
systeem van entrepot wordt aangeprezen door onze
eerste staathuishoudkundigen, zoo als door den Heer
ackeb8dijck\') die zegt: „De buitenlandsche handel in
koffij kan ongestoord blijven door het stelsel van en-
trepot Dat dit stelsel van entrepot voor den buiten-
landschen handel in alle opzigten de grootste voor-
deelen oplevert, en werkelijk onmisbaar is, behoeft
geen betoog. Wilden onze handelaars zich daaraan
niet gewennen, zoo zouden zij van den wereldhandel
moeten afzien.quot;

Ook de Hoogleeraar van rees schrijft: „Inko-
mende regten, zoo laag gesteld, dat de prijzen der
waren er niet merkbaar door verhoogd, noch haar
verbruik verminderd wordt, dat de voordeelen der
smokkelarij niet tegen hare gevaren opwegen en de
bescherming der inlandsche nijverheid onbeteekenend
is, behooren tot de beste belastingen, inzonderheid
wanneer entrepôts hare voldoening gemakkelijk maken en
verhinderen, dat de handel er door Memmerd wordtquot;
De groothandelaars denken echter aldus over deze
entrepots :

Bij al de genoemde voordeelen der entrepots kun-

1)nbsp;Over Belastingen en Bezuiniging.

2)nbsp;Overzigt, p. 36. § 20.

-ocr page 72-

nen wij ons goed daarin nimmer zoo goedkoop leggen,
als in onze eigene magazijnen, en het is geen voor-
oordeel, maar een wezenlijk bezwaar, dat men voor
zijn eigendom borg moet stellen, of dezen aan een admi-
nistratie moet overlaten, commiesen betalen enz., en
voor het minst achter \'s Rijks slot moet laten liggen,
en wij vreezen dat alle deze kwellingen, buiten af
vernomen wordende, zuUen bijdragen, om vooral con-
signation voor buitenlandsche rekening, naar elders,
waar die kwellingen niet bestaan, te verdrijven.

Ook voert de groothandel aan, dat het stelsel van
entrepot, voortspruitende uit een koffijbelasting, een
belangrijken tak van nijverheid zou vernietigen, waarop
door den Heer
ackebsdijck i) geen acht is geslagen,
wanneer hij schrijft, dat koffij, zonder eenige bewer-
king te ondergaan, in denzelfden vorm weder wordt
uitgevoerd, waarin zij is aangekomen. — Het mag
toch niet onbekend zijn, dat jaarlijks minstens 300,000
balen aankomen in beschadigden toestand en dat het
verwerken van dezen aan vele lieden brood geeft.

Zullen ten laatste, zoo vragen de kooplieden, de
prijzen niet gedrukt worden door de belasting, en zij
haasten zich ja te antwoorden, ofschoon de Heer
aokebsdijok hiertegen aanvoert, en naar ons inzien
teregt: „dat het niet de evenredig kleine massa is,

1) Belast, en. Best. p. 36.

-ocr page 73-

die in ons land gebruikt wordt, maar de behoefte
der geheele aarde, die de prijzen op de groote
markten regelt.quot; Veel is er dus voor en tegen deze
bezwaren, door de groothandelaars aangevoerd, te
zeggen.

De rapporteurs der Eerste Kamer der Staten-Gene-
raal hebben ze overwegend genoeg gevonden, om te
zeggen: dat de koffijbelasting niet alleen bezwarend
is voor de volksklasse, maar ook lastig voor den han-
del. Heeft dit rapport slechts betrekking op den
groothandel, of ook op den zoogenaamden kleinhan-
del? Wij gelooven het laatste, althans de kleinhandel
heeft ook bezwaren, die wij nu gaan overwegen.

§ 7. Kan de TcofJijhelasUng eene nadeelig e werking \'
uitoefenen op den klein- of zoogenaamden
tweede-hands-handel f

Deze zegt volmondig ja, wegens de volgende be-
zwaren :

1°. Alle in verbruik gebragt wordende koffij wordt
in waarde met het bedrag der belasting ver-
hoogd, waarvan het gevolg is, dat men om
denzelfden handel te kunnen drijven een grooter
kapitaal noodig heeft.

2°. De risico in het geven van crediet neemt toe.

3°. Men zal eene groote concuirentie op te houden
hebben met vervalschers.

-ocr page 74-

Tegen het eerste bezwaar kan men natuurlijk niets
aanvoeren, om het krachteloos te maken, terwijl men
bij het tweede niet onopgemerkt mag laten dat, daar
met de risico ook de speculatie toeneemt en de klein-
handel de risico vreest, hier een groot verschil is te
bespeuren tusschen den groot- en kleinhandel, welke
eerste vreest dat de speculatie zal te gronde gaan
door eene belasting op de koffij.

Quot capita, tot sensus, geldt dus ook hier. Wat
het derde bezwaar aangaat, dit mag in het geheel
niet van kracht zijn in een land, waar strafbepalin-
gen tegen vervalschers bestaan. Die vervalschen wil
en de straf niet vreest, vervalscht zelfs daar, waar
geen belasting bestaat. Wij weten dat in Engeland
zelfs de koffijboonen worden vervalscht, maar zou
dit niet even goed plaats vinden, indien de koffij
vrij ware van belasting? Zoodanige bezwaren, welke
de wet in hare magt heeft uit den weg te ruimen,
zijn naar ons inzien geene bezwaren. Juist voor het
uitvoeren dezer wet betalen wij toch ook onze be-
lastingen.

§ 8. K an de TcqffijheïasUng aanleiding qeven
tot sfnokkelen?

Het is ongetwijfeld waar, dat bij iedere instelling

1) Ecomwdst. Dec. 1862.

-ocr page 75-

in een Staat, en het belastingstelsel behoort daartoe,
de zedelijkheid op den voorgrond moet staan. Niets
nu is meer demoraliserend voor een volk, dan de smok-
kelarij. Bij het avontuurlijke levert zij groote winst
op, bijv. op den suiker, en op de Hannoversche gren-
zen ziet men gansche benden, zonder woning, rond-
zwerven en overstappen van het eene land in het an-
dere, terwijl hunne eenigste bezigheid, hun eenigst
streven is, listiger te zijn dan de uitvoerders der v*?et.

Bestond er dus zelfs de minste vrees, dat deze be-
lasting tot smokkelarij aanleiding zou geven, de rege-
ring diende haar ook om deze reden niet weder in te
voeren. Is het toch mogelijk de vervalschers in ons
land te vinden en te straffen, de ligging van ons land
met zijne opene grenzen, maakt eene volledige bewa-
king onmogelijk-, doch wij moeten bekennen dat de
vrees voor koffij smokkelarij bij ons ongegrond zijn zou,
en dus geen bezwaar mag heeten. Alleen, en dit zou
niet moeijelyk vallen, diende men toe te zien, dat de
koffij, voor uitvoer bestemd, wezenlijk uitgevoerd werd
en niet weder zonder een vreemd land te hebben aan-
gedaan , in eene andere haven werd binnengesmokkeld
en als verbruikskoffij binnenslands omgezet. Andere
landen toch en ook onze naburen hebben dit artikel
derwijze belast, dat bedrog van de landzyde niet kan
plaats hebben.

-ocr page 76-

§ 9. Kan een regt op koffi/j nadeeligen invloed hehhen
op de Nederlandsche nijverheid met letrekhing
tot onze koloniën\'?

Het is alweder eene erkende waarheid in de Staat-
huishoudkunde, dat hoe meer een product belast is,
ofschoon de prijs van dit product stijgt, de innerlijke,
de wezenlijke waarde, qua talis afneemt, en als zoo-
danig is naar ons inzien eene belasting op Javakofhj
als gouvernementsproduct zeer nadeehg. Dit was ook
het gevoelen der rapporteurs in de Eerste Kamer der
Staten-Generaal toen zij oordeelden, dat het belasten
van het verbruik van eigen producten minder doelma-
tig schijnt te zijn. Hoe meer toch onze koloniale voort-
brengselen in waarde stand houden of daarin toene-
men, des te grooter débouché van hare artikelen zal
onze nijverheid in diezelfde koloniën vinden. Maar nog
een andere reden doet zich voor, waarom het beter
schijnt de Javakoffij als gouvernements-product niet
te belasten. De Javakoffij is zeker veel beter dan
de Brasihaanscbe, \') hetgeen niet verhindert, dat de
laatste wegens den minderen prijs zich veel bij ons
indringt en het is te vreezen, dat, hoewel natuurlijk
de laatste ook zou belast zijn, echter de vraag naar

1) Economist. Dec. 1862. p. 489.

-ocr page 77-

Javakoffij nog zou verminderen bij verhooging van
prijs. Dit leidt tot behandeling der laatste vraag:

§ 10. Zou eene koffijbelasting voordeel aanbrengen
aan \'s rijks schatkist?

De geheele belasting wordt op ongeveer een mil-
lioen gulden geschat. Dit zou veel zijn voor de schat-
kist, indien dit milhoen kon opgebragt worden, zonder
aan den anderen kant welhgt meer nadeel te verwek-
ken, maar (en hier moeten wij verwijzen naar de koffij-
veilingen in § 3 onzer inleiding behandeld) de koffij,
die wij tot nog toe gebruiken, is meest Javakoffij, die
bijna uitsluitend door het gouvernement aan de markt
wordt gebragt. Hoe meer het gouvernement voor deze
koffij maakt, des te meer wordt in de schatkist ge-
stort, het moge direct of indirect geschieden. De
minste prijsverlaging op deze veihngen nu is meerder
nadeel voor de schatkist dan de geheele belasting kan
opbrengen, en daar het meer dan waarschijnlijk is,
dat door eene belasting op koffij de veilingsprijs
dalen zou, zou men, wat men aan den eenen kant
wint, aan den anderen verliezen.\'

Hadde het gouvernement het monopohe van koffij-
handel, — en tegen dat monopolie strijdt het gezond
verstand der Staathuishoudkunde, die een vrijen ban-

-ocr page 78-

del aanbeveelt, — en geene concurrentie met Brasi-
liaansche koffij staande te houden, het zou kunnen
zeggen: „dure koffij of geene/\' en wij zouden, daar
het bij ons eene levensbehoefte geworden is, waar-
schijnlijk tot het eerste besluiten. Nu wij echter beter-
koope Brasiliaansche koffij kunnen drinken, zou de
navraag naar Javakoffij geringer zijn en de veilingen
minder opbrengen.

§ 11. Besluit.

Herlezen wij het geschrevene, zoo vinden wij daarin
weinig argumenten vóór eene koffijbelasting; maar,
zoo vragen wij, zou er wel ooit veel aan te voeren
zijn om
eenige belasting te verdedigen ?

De Heer sloet tot oldhuis zegt in zijne opti-
mistische beschouwingen overbelastingen, dat zij geen
noodzakelijk kwaad zijn, maar het is toch moeijelijk
ze met een anderen naam te noemen, wanneer men
van den stelregel uitgaat, dat de minst slechte de
beste zijn (dit zijn zijne eigene woorden),
dat is: toch
slecht blijven. Zoo noemt dan ook de Minister van
Financiën een in te voeren regt op koffij eene der
minst slechte belastingen, zoodat men dan ook niet

1)nbsp;van kees, ij. 57. § 24.

2)nbsp;Bconomist. Dec. 1862.

3)nbsp;Tijdsckr. voor Siaath. en Stat. deel 8. p, 68 v.

-ocr page 79-

spreken kan van voordeelen of van hetgeen vóór eene
koffijbelasting gezegd kan worden, maar alleen van
wat
met als bezwaar kan worden aangemerkt.

Vóór den Minister zeide reeds de Hoogleeraar ac-
kersdijce
: in 1849, en misschien niet geheel ten
onregte, dat vele bezwaren, die men vroeger tegen
een regt op koffij gemaakt had, reeds lang niet meer
bestonden, ofschoon men ze nog steeds wilde laten
gelden en dat zorg voor de schatkist in dezen plaats
moest maken, bij vele tegenstanders tenminste, voor
bekrompen eigenbelang, ja dat zelfs philantropie en
ijveren tegen eene in te voeren belasting ten be-
hoeve van het volk, zoo als het heette, als dekmantel
werd gebruikt voor het egoïsme, i)

Het is noch aan ons, noch daarenboven hier de
plaats in dergelijke beschouwingen te treden, maar het
zij ons vergund, (en wij zullen daarbij wel niet als
partijdig worden beschouwd) te verklaren, dat ons van
de bovengenoemde bezwaren tegen een regt op koffij
als de meest overwegende toeschijnen:

1°. De koffij, als levensbehoefte, als volksdrank,

mag niet bezwaard worden.
2°. De koffijbelasting, even als die op de thee, kan

niet gelijkelijk drukken.
3°. De koffij zou tot nadeel der gezondheid door
schadelijke surrogaten worden vervangen.

1) Bel. en Bez. p. 35.

-ocr page 80-

4°. Als product onzer koloniën mag de koffij niet
belast worden, en

5°. De voorgestelde belasting dreigt eerder tot na-
deel dan tot voordeel der schatkist te zullen
uitloopen.

Komt dus een koffijbelasting ons minder wensche-
lijk voor, wij zijn overtuigd dat eene verandering in
het veilingssysteem allergunstigst werken kan, zoowel
op de opbrengst der veilingen, die waarschijnlijk meer
zou stijgen, dan het gansche bedrag der belasting be-
loopen zou, als op den handel in koffij, die levendiger
zou worden en meer winst van zich afwerpen.

-ocr page 81-

STELLINGEN.

I.

Non facio cum Stintzingio (Das Wesen von bona
fides und titulus in der Römischen Usucapionslehre)
ex legibus XII Tabularum m. f. possesorem, excepto
fure, usucapere potuisse.

II.

Locatori aedium invecta et illata subconductoris
tenentur.

III.

In L. 3. C. de except, nec lectio „nam replicatio
doh opposita, bonae fidei judicium facit et commen-

6

-ocr page 82-

turn fraudis repellitquot; nec conjectura Giphanii (Explan,
diffic. leg. Cod. II p. 405): „opposita bonae fidei
jndicio facit ut commentum fraudis repellaturquot; est
probanda.

IV.

Personen, wier huwelijk is ontbonden door regterlijk
vonnis na scheiding van tafel en bed uitgesproken,
kunnen niet weder op nieuw met elkander in den echt
treden.

V.

Het is niet noodig dat de huwelijksakte nietig ver-
klaard of buiten effect gesteld wordt, wanneer het
huwelijk door een lasthebber is voltrokken, maar de
lastgever vóór deze voltrekking met eene andere wettig
is gehuwd, en het tweede huwelijk alzoo op grond van
art. 134 Burg. Wetb. als niet geschied moet beschouwd
worden.

VI.

Art. 1457 Burg. Wetb. is ook toepasselijk op de
schuldvernieuwing in art. 1449 § 8 vermeld.

-ocr page 83-

75
VIL

De siippletoire eed kan worden opgelegd, ook dan
wanneer het feit niet anders dan door de verklaring
van één getuige is gestaafd.

VUL

In het geval van art. 1781 § 3 Burg. Wetb. is hij
die ter leen ontvangt ook dan voor het verliea der
zaak verantwoordelijk, wanneer zij evenzeer bij den
eigenaar verloren ware gegaan.

IX.

De uitgever van kassierspapier zonder dagteekening
is slechts uit art. 223 Kh. gehouden.

X.

De acceptant is gehouden tot betalen al is de naam-
teekening des trekkers valsch.

XI.

De regtsvordering in art. 148 K. vermeld, is geene
wisselactie.

-ocr page 84-

XII.

De commissionair, die volgens art. 83 Kooph. ver-
gunning tot verkoop heeft gekregen, is den commissie-
gever, wanneer die hem niets schuldig was, tot
schadevergoeding gehouden.

XIII.

0»k de eischer heeft de bevoegdheid iemand in
vrijwaring op te roepen.

XIV.

Wie bij eene valsche aangifte van overlijden voor
den ambtenaar van den burgerlijken stand des bewust
getuige was, valt niet onder art. 363 C. P.

XV.

Wie iemand met zijne toestemming doodt, kan
volgens den C. P. niet gestraft worden.

XVI.

De kooper is geen medepligtige in het geval bij
art. 422 C. P. strafbaar gesteld.

-ocr page 85-

\'i i

Wanneer de beleedigde partij hare Iflagte intrelft
kan de strafactie niet voortgezet verorden.

xvm.

Waar de Gemeente-Raad zich onbevoegd verklaard
heeft makelaars in onroerend goed te benoemen, moet
hij het besluit van vroegere benoemingen intrekken.

XIX.

Het is ondoenlijk de diplomaten door consuls te
vervangen.

XX,

Het bestaande stelsel van koffijveilen door de Ned.
Handelmaatschappij is af te keuren. Het aantal vei-
lingen te vermeerderen zou én aan den Staat én aan
den handel meer voordeel opleveren.

XXL

Het invoeren van nieuwe verbruiksbelastingen ter
vervanging van bestaande is af te keuren.

-ocr page 86-

Het is in strijd met de regelen der staathuishoud-
kunde , landverhuizing te willen tegengaan door repres-
sieve wetten.

-iCi-