-ocr page 1-

DE SCHUTTERIJEN

IN

NEDEELAND.

-ocr page 2-

------quot; •

■A

.Vnbsp;f

r I\' gt;.Vlt;:

I ^

ïa A

iv« . V Ui • -

- \\

- - Xi.

l ■

■ ••• ■ • :

\'^M\'K-ï.iistïr ^Srv---\'-\'.....

m\'

quot;V ■ gt;nbsp;gt; I {

■ ■m

ÄiL . »

-ocr page 3-

DE

SCHUTTERIJEN

IN

NEDEELAND.

AGADEMIESCH PROEFSCHRIFT

OP GEZAG VAN BEN KECTOB MAGNIFICUS

Dr. C. H. D. BUYS BALLOT,

ÖEWOOS HOOÖLKERAAK IS DF, WIS- EN NATÜDKKDNDIGE IfACnLTEIT ,

MEÏ TOESTEMMING VAN DEN ACADEMISOHEN SENAAT

volgens besluit van de faculteit dee, regtsgeleeudheid,
TEE VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

Doctor in iiel Roraeinsclie en Hedendaagsche Regt

aan de utrechtsche hoogeschool,

COR]v[ELIS JACOB SICKESZ,

OEEOKEN TE AMERSFOOflï ,
IN HET OPENBAAR TE VEKDEDIGEN
op Rfaaiidag den !amp;5sten JuiiuarUnbsp;dea nnxHUldngs fe 1 ur«.

UTRECHT,

T. DE BRÜYN.

1864.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

AAN MIJNE OUDERS.

-ocr page 6-

„De gewapende burgermagt is een bolwerk der volks-
„vrijbeid, zoo geducht als verheven.quot;

Dagverh. der Nat. Verg. I. 433.
Vf oorden van D. C. de Leeuw.

„De geheele natie in schutterijen vereenigd, zal, is het
„nood, bare vrijheid en onafhankelijkheid tegen iederen
„vijand weten te verdedigen.quot;

Eapport aan den Koning gedaan
\' door de Commissie tot herziening
der grondwet. 15 Julij 1815.
Aanmerking op art. 213.

-ocr page 7-

Toen ik, in overleg met mijn geacUen Promotor, beslo-
ten had de schutterijen tot het onderwerp mijner disserta-
tie te maken, ontveinsde ik m,ij geenszins de m,oeijelijkheden
daaraan verbonden. Be schnUerijen zijn zoo geheel met den
maatschappelijken toestand van ons vaderland zadmgeimven
en men stuit buitendien, vooral ivaar het hare aller-
eerste geschiedenis betreft, nog op zoo menige onzeker-
heid, die eerst bij eene toenemsnde verbetering vcm, ons ge-
meente-arehiefwezen zal kunnen worden opgehelderd, dat
\'Voor hem, die slechts eene eerste, wankele schrede tmagl
op historiesch gebied, het bewerken van een dergelijk onder-
derwerp misschien vermetel m.ogt schijnen. Doch inaanmer-
hing nemende, dat de behandeling er van mij tot groot nut
hon zijn oni onzen vroegeren staatkundigen toestand te leeren
kennen en buitendien door de belangrijkheid en nieimheid
quot;^^an het onderwerp aangetrokken, ging ik tot de he%oerking
^-r van over.

Meer nog dan tegen het eerste gedeelte van mijn proef-
schrift, zag ik op tegen de heha.ndeling der schutterijen
quot;met het oog op hare reorganisatie, te meer omdat ik hierbij

-ocr page 8-

VITT

een oordeel moest uitsprehen over het werh van uiterst hun-
dige mannen, die buitendien door langer of horter onder-
vinding geleerd, mei groote hennis van zahen over hel
onderwerp honden spreJcen, terwijl ih zelf, met niet de
minste praktische ondervinding op dat punt, slechts
theorie hon afkeuren wat mij minder aannemelijk voor-
kwam. Doch de woorden van den Generaal Knoop dedeti
mij over die hezv.)aren heen stappen, die, over de rege-
ling en inrigting van onze schutterij sprekende, zegt: dal
het eene zaak is, „die allen ter harte gaat, waaraan
ook
,,de minst beduidende zijne krachten kan wijden.quot;
woorden, welke de Generaal
Knoop zeker niet behoef
te gebruiken om, zijn, schrijven over de schutterij te ver-
schoonen, maak ik thans tot de m,ijne, waar ik de
toege-
vendheid van de lezers mijner proeve inroep.

Het ligt in den aard der zaak, dat ik, de nieuwe rege-
ling onzer schutterij besprekende, slechts algemeene
beginseUii
kon aangeven, volgens welke hel naar mijn oordeel
schelijk zou zijn, dat de schutterij wierd ingerigt.
mij, die van militaire zaken geene ondervinding heb, f-\'^\'quot;\'\'
het onmogelijk in bijzonderheden le treden, daar zij mij ^^
veel op krijgskundig gebied zouden gebragt hebben, \'l
ook geheel buiten den aard van dit geschrift lag.

Ik ging bij mijne beschouwing ooer de schutterijen
de meening tiit, dat de ■weerbaarheid van ons land md
de minste kosten op zoo goed mogelijken voet moet wor-
den gebragt, en dat alleen eene goede regeling der
schut-
terijen daartoe kan leiden. Rel is ongettoijfeld een de^
eerste pligten van ieder Nederlander, hiertoe rnet
zijne krachten mede te werken en den tijd van
vrede te
gebruiken lot voorbereiding tegen mogelijk gevaar. Be ^et

nooit

op de schutterijen moet die oefening regelen, maar

moet nit het oog verloren worden, dat men daarbij

-ocr page 9-

exercitiën niet zoo hoog tnag opvoeren, dat de lurger-
lyhe letrehhingen er onder lijden en de schoone ver-
pligting, die op allen rust, eene te zware last wordt.
Daarom vooral meende ik de wapenoefening van het jeugdige
geslacht te moeten aanprijzen, omdat wij daardoor meer
geleidelijk zonder veel moeite eene heter geoefende schutterij
zullen verkrijgen. Het is volgens mijne overtuiging het
eenige middel om eenigzins te geraken tot den toestand,
die men den Zwitsers zoo henijdt, doch dien, men al te
veel bewondert zonder dat men tracht dien zoo na-mogelijk
opzij te streven.

Moge dit geschrift, al is het ook uiterst weinig, toch
iets hebben bijgebragt om den wensch, op de laatste hlad-
zijde geuit, te doen verwezenlijken en moge zoodoende onze
schutterij v)orden wat zij wezen moet: „een bolwerk der
i,volksvrijheid, zoo geducht als verhevenquot;

Het is mij een aangename pligt om allen, die mij hij
het bewerken dezer proeve behulpzaam ivaren, mijnen dank
te betidgen voor de in mijn werk betoonde belangstelling.
Inzonderheid gevoel ik mij gedrongen hier den naam te
noemen van den Heer
P. Nijhoff, Provinciaal Archi-
varis van Gelderland, die met de meeste bereidwillig-
heid zijn tijd voor mij ten beste had en mij in het
zoeken naar de noodige bronnen op het door hem uitste-
kend geregelde Archief der stad Arnhem, op de vriende-
lijkste wijze bijstond. Vóór allen moet ik echter mijn
hartelijken dank betuigen aan mijn hooggeschatten Promotor
den Hoogleer aar Vreede , die met vriendelijke hulp mij
steeds ter zijde stond, dien ik, vooral nu ik bij het he-
\'ioerken van dit proefschrift nader met hem mogt hekend
worden, leerde achten en liefhebben. Mede zij bij het
verlaten dezer Hoogeschool een woord van dank toegebragt

-ocr page 10-

aan allen, die tot mijne vorming liebhen hijgedragen-, vn-
sonderheid betuig ik hierbij mijne erkentelijkheid aan de
Hoogleeraren
F ruin, Lintelo de Geer, en O. v.
Hees, van welke ik steeds de meeste vriendelijkheid heb
mogen ondervinden.

U, mijne Academiebroeders! deels nog hier tegenwoordig^
deels reeds door grooter of kleiner afstand
gescheiden,
% zij, bij herinnering aan onzen aangenamen ofn-
gang aan deze Hoogeschool, een hartelijk vaarwel toe-
geroepen. \'Maar een „vaarweV niet in den zin van een
afscheidsgroet: ik voeg er den wensch hij, dat, zoo wij ^^
vroeger of later tijd elkander als oud-studenten ztdlen
ontmoeten, ivij dan niet van elkander zullen zijn
vervreemd.
Maar u inzonderheid, welke ik meer bijzonder met den
naam, van vrienden mogt noemen, met wie ik lief en leed
van ons Academieleven deelde, u roep ik het toe: laat de
vriendschap, hier aangeknoopt, in ons verder leven niet
verflaauwen. Mogen wij ook al in het vervolg
maatschap-
pelijker worden naar den vorm, laat dit ons nooit veran-
deren, om elkander steeds m,et een echt studentenhart den-
broederhand te blijven reiken.

Utrecht, Januarij 1864.

-ocr page 11-

IKHOÜD.

AFDEELING I.

DB SCHUTÏEÏsTaiLDESr; TAN HBÏ MIDDEN DBR lit*« TOT
HST LAATST DBR lei^« EEUW.

Oorsprong. — Doel. — Verhouding van de
leden der schuttengilden tot de overige bur-
gers. — Verschillende soorten van schutten-
gilden. — Hunne namen . . . ......

Bestond er eene verpligting om lid te worden
van een schuttengilde ? — Aantal der leden. —
Verkiezing. — Voorwaarden aan het lidmaatschap
verbonden. — Bestuur. — Overlieden .
Kleeding der schutten. — Kovel. — Paluer

quot;Wapenen............

Doelen. — Papegaaischieten.......

Privilegiën der schuttengilden.....

Hun staatkundige invloed.......

§ 2.

19
31
36
39
44
48

§ 3.
§ 4.
§ 5.
§ 6.
§ 7.

AFDEELING II.

db schuttbrijbn ob buramp;brvbndblbn ondbb, de
staats-stadhoudbelijkb ebgbr.ing

§ 1- De schutterijen bij de Unie van Utrecht er-
kend. — Haar staatkundige invloed verminderd
door een besluit der Staten. — Verandering
in den toestand der burgerwapening in het laatst
der 16de eeuw. -— De schuttengilden na de Unie.

-ocr page 12-

Bladz.

§ 2. Eegeling der burgeryendelen. ..;... 80
§ 3. De gewapende burgermagt en de revolutie

(1780—1795)............ 95

APDEELING III.

DE BÜRGBRWAPBNING SEDERT DB OMWENTELING VAN 1795.

§ 1. Voorloopige regeling door de Nationale Verga-
deriug. — Eerste algemeene wet op de gewa-

. pende burgermagt..........130

§ 2. De burgerwapening onder de constitutie van

1798 .....\'..........178

§ 3. De burgerwapening onder de staatsregeling

van 1801.............192

§ 4. De wet van 5 Junij 1806 ....... 199

§ 5. Regeling der schutterijen onder Lodewijk
Napoleon. ~ Eransche heerschappij. — De

Nationale Garde...........203

§ 6. De schutterijen sedert het herstel onzer onaf-
hankelijkheid. Besluit van 20 December 1823.
Wet van 27 Eebruarij 1815. Conceptwet van
1819. Wet van 11 April 1827...... 210

AEDEELING IV.

;DB REORGANISATIE DER SCHUTTERIJEN......2l7

Bijlagen................266

Stellingen.....\'...........l71

-ocr page 13-

AEDEELIIG 1.

§ 1.

De toestand van het volk, zoowel van hen die het
land bewoonden als van de stedelingen, was hier
te lande in de eerste tijden niet zeer benijdenswaard.
Geheel aan de op hun grondgebied opperuiagtige heeren
onderworpen, waren zij verpligt tot het bewijzen der
zwaarste diensten, en verstoken van de dierbaarste regten.
De staat waarin zij verkeerden verschilde
Aveiuig van dien
der slavernij.

Het ontwakend gevoel van vrijheid deed in de 12quot;^® en
13quot;® eeuw hierin eene verandering ten goede ontstaan.
De kruistogten vooral waren het middel tot de groote
omwenteling welke in die tijden plaats greep, tot het
ontstaan der gemeenten, van den vrijen burgerstand.

De kostbare togten der edelen naar het heilige land
had hun vermogen uitgeput en hen genoodzaakt velen
hunner onderhoorigen voor een losprijs de vrijheid te

1

-ocr page 14-

scLenken, of die te beloven aan degenen, die hen naar
Palestina wilden volgen.

Het bekend worden met de reeds elders bestaande
vrijheid, de uitbveiding van den bandel, waardoor de
welvaart vermeerderd en het gevoel van zelfstandigheid
meer ontwikkeld werd, de verzwakking van de magt des
adels hier te lande door verplaatsing van aanzienlijke
krijgsmagt naar het oosten, alles werkte de pogingen om
het juk van den adel af te werpen in de hand.

De aldus vrijgewordene lijfeigenen vormden weldra in
de steden vereenigingen,
communiae, communitafes, tot
onderlinge bescherming. • De belofte werd bezworen dat
iedereen bij dreigend gevaar gewapend de regten der
gemeente zou helpen verdedigen

De landsvorsten, die in de zich aldus ontwikkelende
vrije steden een sterken steun zagen tegen de aanmatigin-
gen van den adel, begunstigden ze en gaven haar regten
en privilegiën. Hier tegenover stond de verpligting der
steden om, bij noodige landweer, met een bepaald aantal
gewapende manschappen den graaf bij te staan.

Deze verpligting was het gevolg der pas verkregene
vrijheid. Slechts welgeborene vrije mannen
Meerden ter
heirvaart geroepen, lijfeigenen mogten geene wapenen dra-
gen, zij deden slechts legerdiensten.

Het getal der manschappen dat de Graaf kon op-
roepen, was bij de oude handvesten bepaald. Haarlem
moest b. v. 64 man te velde brengen, Leiden 25 man,
Rotterdam mede eene kogge met 25 manschappen In
het handvest van Graaf Willem IV in 1342 aan Am-

Mr. J. J. van Hees van Berkel, Beschouwing over gescUede-
s en staatsregt.
p. 35.
2) Van Mieris,
Qr. Charterb. II, 639.

-ocr page 15-

sterdam gegeven, werd gevorderd dat deze stad den
Graaf dienen zou
tot zijner wille, naer hare magt. In
1405 werden gedurende den Arkelsclien oorlog 120 man
van Amsterdam gevraagd.

Uit het regt, dat de stedebewoners met hunne vrijwor-
ding verkregen hadden, om nu als vrije mannen de
wapenen te dragen, ontstonden derhalve reeds terstond
twee verpligtingen. De eene, uit onderlinge overeenkomst
geboren, om de stad tegen gevaar van buiten en inner-
lijke onrust te verdedigen, de tweede^ om als onderdanen
van hunnen landsvorst zich bij noodige, landweer onder diens
banier te scharen

Uit deze dubbele verpligting ontkenen de schutterijen
haren oorsprong.

De burgers toch, trotsch op hun nieuw verkregen regt,
dat hen in dezen op eene lijn stelde met den adel, na-
men met ijver de oefening in den wapenhandel ter hand.
Doch hierin stuitte men men op eigenaardige moeijelijk-
heden. Was de oefening in de wapenen de eenige bezig-
heid bijna van den adel geweest, in de steden, waar
handel eu nijverheid begonnen te bloeijen, werd menigeen
door de iritoefening van zijn bedrijf verhinderd zijn tijd
aan den wapenhandel te besteden. Buitendien, de aankoop
en het onderhoud van wapenen, die iedereen zelf moest
bekostigen, was duur. Als van zelf vereenigde zich dus
langzamerhand in de steden een gedeelte der burgerij, en
dat wel de aanzienlijksten, die reeds een zekeren trap van
Welvaart bereikt hadden, om op gezette tijden zich in het
hanteren der wapenen te bekwamen.

Zoo ontstonden er allengs in de steden vrijwillige

\') Handv. van Atnsterdam, p. 13.

Pestel, Be repuUica hatava, II, 216; IH , 681.

-ocr page 16-

vereenigingen, die, weldra door de stedelijke overheden en
de landsvorsten tot gilde verheven en met privilegiën
begiftigd, de schuttengilden geworden zijn, welke den ste-
den en landsvorsten van uitstekend nut zijn geweest.

Men verwarre vooral deze schuttengilden niet met de
schutterijen, zoo als wij die na de Unie van Utrecht ook
onder den naam van burger vendelen of burgerwachten in
de steden aantreffen

Men stelle zich de zaak aldus voor. Op het geheele
ligchaam der burgerij lag de verpligting tot bewaring der
inwendige rust en veiligheid en tot het trekken ter heir-
vaart. Het uitgelezen gedeelte der dienstpligtige burgers
echter, die, in een gilde vereenigd, beter gewapend waren
en zich meer uitsluitend met de oefening in den wapen-
handel bezig hieldea, vormde het eigenlijke schuttengilde
of de schutterij.

De schutterijen na de Unie omvatten de geheele dienst-
pligtige burgerij, die in wijken of vendelen verdeeld was,
M^elke ieder een bepaald aantal schutters moest bevatten

Deze wijze van ontstaan der schuttengilden maakt het
dan ook begrijpelijk dat wij die niet terstond bij het op-
komen der vrije steden aantreffen en dat zij niet overal
tegelijk zijn ingevoerd. Eerst langzamerhand door het
gemeenteleven ontwikkeld, heeft ieder schuttengilde zijn
oorsprong te danken aan de stad waar het werd opgerigt.
Den tijd van hun ontstaan moeten wij, ten minste in de
Noordelijke Nederlanden, in het midden der 14\'^® eeuw
stellen De oudste ons bekende schutten ordonnantie is

Hiervan spreken wij later in Afd. II.

Dit verschil tnsschen de schuttengilden en de latere burgerwachten
is o. a. over het hoofd gezien door den heer L. E. Bosch in zijn
QedenlloeTc der UtreoMsehe Schutterij,

») F. W. Pest el, Be repwblica batava, II, 631.

-ocr page 17-

die van Delft van liet jaar 1397 In de Zuidelijke
Nederlanden, waar het geineenteleven zich eerder ontwik-
kelde, treffen vi\'ij de schuttengilden dao ook vroeger aan.
Hunne ordonnantiën aldaar zijn van onder dagteekening,
terwijl ook eene plaats in de
Ghronijh van Holland van
Goudhoeven op dit verschil schijnt te wijzen. Wij
lezen daar: „In \'t oorlog dat de XXVIII Bisschop van
„Utrecht Godefridus van Pthene voerde om de hurggraef-
„schap van Groeninghen, quam Horis van Hollandt den
„Stictitschen met veel volck te hulp in ^t jaer 1164. Chron.
„Holland. Divis. XIII. cap. III. De oude latijnsche chro-
„nijck uijt d\'Ahdije van Egmont verschilt in \'t jaer ende
„segt dat dit oorlogh viel 5 jaren te voren. Noemt onder
„des Grave volc het
rouwe Zeeusche onbetemde volc ende
„de VlaemscAe schillenquot;

Er zijn evenwel schrijvers die de oprigting der schut-
terijen eerst in de 15*^® eeuw stellen. Eeigersherg b.v.
schrijft op het jaar 1440 : „Omtrent deesen tijden begost
„men in Hollandt ende Zeelandt te hantieren die edele
„handboge ende Crnysboge, ende die hertoghe Philips,
„Grave vau Zeelandt heeft in sommige steden van Zeelandt
„daer broederschappen afghemaekt, diewelcke hy begaefde
„en vryheid gaf, omdat ze met deese wapenen hem zou-
„den leeren verweeren teghen haar vianden.quot;

Zie J. Kok, Oorsprong der Nederlandsche schutterijen, p. S.
Idsinga,
Staatsregt, II, p. 369.
V. Mieris,
Gr. Charterb. III, 659.

Het woord schutter komt evenwel, ook hier te lande , veel vroeger
voor, in tijden dat er nog geen spoor van een schuttengilde te vinden
IS. Reeds in 1364 wordt er gesproken van schutten die naar het leger
van den Graaf werden geroepen om hem als lijfwacht te dienen.
Zie
v. Mieris, Qr. Charterb. I, 345.
Goudhoeven,
Chr. v. Holland, p. 286.

-ocr page 18-

Ook Th. Velius in zijn Chronyl van Hoorn is
van dit gevoelen. Doch ontegenzeggelijk hebben beide
schrijvers zich vergist.

Behalve dat de oudste scbuttenbrieven van veel eerder
dagteekening zijn, laat zich ook uit andere feiten het vroe-
ger bestaan der schuttengilden bewijzen.

In 1351 wordt er reeds gesproken van schutten die te
Leiden naar den papegaai schoten

Zoo nam in 1428 Jacoba van Beijeren reeds deel
aan het papegaaischieten. In 1407 begunstigde Willem IV
de Hagenaars met Accyse, Vleeschhal, Viscbmarkt, Kraan
en dergelijke voordeelen, „behoudelic dat onse van den
Hage den schutwijn bebben en houden sullen als wij bem
die laetste gegeven hebbenquot; s).

Het ontstaan der schuttengilden nu onthief de overige
burgers in geenen deele van de verpligting, om mede
ter heirvaart te trekken of om ter bewaking van de stad
de wapenen op te nemen.

Werd er een heirvaart uitgeschreven, dan was de stad
verpligt het bij de handvesten bepaalde aantal gewapende
manschappen te leveren. Het getal leden der schutten-
gilden echter was, in de oudste tijden vooral, nog gering,
kleiner meestal dan het benoodigde aantal krijgsvolk, dat
van de stad werd gevorderd. Zoo moest in 1398 de stad
Amsterdam 300 gewapenden leveren voor eenen togt in
Friesland, terwijl het schuttengilde toen uit niet meer
dan 75 man bestond. In 1420 werden in eene schermut-
seling tusschen de Utrechtscben en Amsterdammers 250

\') Pag. .59.

Van Mieris, Gr. Charterb. II, 797.

Sebastiaan Geuten, AanieeJceningen op de Chronijh van Hoorn.
Hooft Graafland, De origine etjuribus sagittariorum inpatria nostra-
Harderviei
1787. pag, 6.

-ocr page 19-

der laatsten gevangen genomen, een veel grooter aantal
dan de schutterij leden telde. Toen in 1402 de Ütrecht-
schen, ter nakoming van het verbond met Hertog Albert
gesloten, zich gereed maakten tot den optogt, lieten
Beernt Proeys ea Wouter Gawert, door den raad
tot hoofdmannen aangesteld, bij klokkenluiding bekend
maken, dat allen die geschikt waren te velde te trekken,
nog dietizelfden dag voor het raadhuis moesten komen
om de oversten en Homans te volgen. Later zonden
zij nog meer versterking. Althans 14 dagen daarna werd
weder afgekondigd: „de Eaet ghebiet enen ygeliken, die
„gheordineert is wt te reysen, dat hi hem daertoe ziet
„dat hi rede zi morghen ter negender uren, ghewapent te
„komen opter plaetsen als men de kloek slaet, dat is te
„weten, die Eaet biden Eade,
ende elc bi zine oudermans
„in zyn ghilde,
ende die seutte U horen hooftmans.quot; Verder
werd bepaald: „voert zo en zei nyemant trecken nochte
„varen voer der stat wimpel nochte nyemant en zei bliven
j,after der scutter wimpel.quot; De stads wimpel had dus de
voorhoede, de schutterswimpel de achterhoede \').

Wij vinden die verpligting van alle burgers om ter
heirvaart te trekken in eene oude Amsterdamsche keur van
het midden der löquot;^ eeuw, waarin wij lezen: ,,Item een
„ygelyck Poorter die geboden wert van der stede wege
„uyt te varen daer een Burgemeester ende andere van den
„gerechte met de banier of met de wimper voor vaart,
„dat hy op syn lyff en goet mede varen sal ende doen
„als hem by den gerechte bevolen worden sal.quot;

„Item, wie dat bevolen wordt van der stede wegen uyt
„te varen tot eeniger stede daer \'t gerecht begeert ende
„een Burgemeester mede vaert, die daer inne overhorigh

1; Burmau, IHrecMscJie Jaarb. op \'t jaar 1402.

-ocr page 20-

„waev, die verbeurde elck \'s daegs vyf pond Hollants,
„dat \'s te weten soo mennigen dagb als de reyse duerdequot;

Plet bewaken der stad geschiedde mede door de geheele
burgerij, niet alleen door het kleine aantal schutters. In
het diploma Guilhelmi Eomanorum regis,
complectens
varia privilegia et consuetudines Alcmariensium, wordt in
§ 52 bepaald: „Quicumque oppidanus non juvarefc uni-
„versitatem ad compellendum extraneos, ne aliqaid
faciant
„contra jus oppidi de Alcmaria solvet nobis unam librara
„et perdet oppidum per integrum annumquot;

Uit eene oude Amsterdamsche keur blijkt, dat de Poor-
ters, reeds vroegtijdig in wijken verdeeld, onder 12 Hoofd-
mannen stonden, waakmeesters genaamd, die tegelijk
brandmeesters waren en dat zij zoo de stad geregeld be-
waakten. Slechts moest men bij de overheid als daartoe
geschikt bekend zijn. „Item,quot; zoo heet het,
„nyemant
„en moet de stede waken hy en zy poorter jof poorters
„kint, ten wair dat \'t gerechte kende of dat die waec-
„meesters kenden elc in hoiren bedrieve dat hy
dair goet
„ghenoegh toe wairequot;

In Deventer was eveneens in het begin der eeuw
de burgerij in 8 benden (vendelen) verdeeld, die onder
een even groot getal hoplieden de stad bewaakten. D um bar
spreekt in zijn
Ker/celyk en wereldlijk Deventer van wille-
keuren aangaande de burgerwacht van 1361 en 1491.

üit een en ander blijkt ons ten duidelijkste dat het
bewaren der stad en het trekken ter heirvaart pligten
waren der geheele burgerij in het algemeen. Meer in het
bijzonder evenwel rustte die taak op de schuttengilden.

Handvesten van Amsterdam, p. 139.
Van Mieris, Gr. Charterh. I, p. 286.
Wagenaar, Beschryv. v. Amsterdam, III, p. 171.

-ocr page 21-

J. de Riem er beschrijft hunne verpligting aldus: „\'t Heir
^jOf leger bestond uit de Edelen en Steden. De Edelen
„trokken op als Vasallen of Leenmannen, de Steden en
„vrijheden, die zonden hunne poorters of burgers
H geen
„dan op de schutters meest aankwam,
die geordend werden
„hen bij \'t Heir van den Graaf te voegen

Werd de hulp der burgers dus gevorderd, hetzij ter be-
veihging der stad, hetzij in dienst van den graaf, dan
kozen de stedelijke overheden daartoe inzonderheid de meer
geoefende leden der schuttengilden. Deze bedongen en
verkregen daarvoor, of van de stedelijke overheden, of
van de landsvorsten, zekere voordeelen. Vandaar de tal-
rijke privilegiën waarmede wi.] de schuttengilden begiftigd
zien boven de overige poorters, die toch eveneens tot de
wapendienst verpligt waren.

Deze verhouding tusschen de leden der schuttengilden
en de overige burgers, werd bepaald bij de schuttenbrie-
ven of schutten ordonnantiën. Daarbij werden hun voor-
deelen geschonken, maar tevens de verpligting opgelegd om
de stad in tijd van nood bij te staan. Zoodoende werden
ze afhankelijk van de stedelijke regeringen, aan welke het
in de meeste gevallen stond, het aantal schutten te bepalen
dat, wanneer het noodig was, de stad ten dienste moest staan.

Te Amsterdam b. v. gaf vooraf, als er heirvaart geboden
werd, het geregt aan de Overmannen van de drie gilden
kennis van het getal der schutten, die men naar gelang
der andere poorteren zou noodig hebben. In een brief
van schout, schepenen en raad ten behoeve van het oude
schuttengilde komen de volgende woorden voor: „Voort
„wanneer men eenige schutteren sal behoeven in ons liefs
„Heeren ofte in der stede reyse, so sal \'t gerechte van

O J. de Riemer, Beschr. v. \'s

-ocr page 22-

„der stede den Overmans van den schutteren te weten doen
„hoeveel schutters dat men tot die reyse behoeven sal
„nadat beloope van anderen der stede poorterenquot; \').

Van die verpligting der Amsterdamsche schutteren, in
verband met een hun geschonken privilegie, vinden wij
eeu voorbeeld in een brief, waarbij aan de jonge schutterij
van den voetboog en aan de handboogschutters te Amster-
dam het vischregt in het Gouden water wordt geschonken:
„behoudelick dat de ghemeenen schutteren van beyden
„voorschreven schutterijen weder tot eeuwigen dagen schul-
„digh sullen wesen te houden Harnasch, Boghen, pijlen
„ende andere gereetschap daertoe dienende ende dat sy
„der stede dienen, hou en getrou wesen van der stede
j,wegen en tot der stede kosten uytvaren sullen tot aider
„tyt als sy des van den Burghemeesteren in der tyt we-
„sendc, vermaent sullen werdenquot;

In een anderen schuttenbrief der Amsterdamsche schut-
terij van 1413 zegt de overheid, dat zij den schutteren
„sulke puncten en vryheden geven als hierna
geschreven
„staet, opdat sij onsen lieven genadigen Heere van Hol-
„land ende ons te bet en te minnelicker dienen mogenquot;

In een schuttenbrief der Groningsche schutterij komen
de volgende woorden voor: ,^Wy Borgemeester en
Eaedt
„in Groeningen, betughen mit deseu openen brieve dat
„die gemene schutten in onse stadt niet schuldigh en
„sinnen buten der stadt to reysen, tensy sake dat die
„halve stadt reysen doet buten der stadtquot;

\') Handv. V. Amsterdam, p. 139.
Zie oolc
v. Mieris, Or. Charterl. Ill, 659.
Handv. v. Amsterdam, p. 141.
Handv. V. Amsterdam, p. 141,

I. A. N ij hoff, Bijdr. voor vadert, gesch. en oudhJc., V, p. 143-
(Mr. H. O. Peith,
over de oude Groningsche schutterij)

-ocr page 23-

Slechts bij uitzondering kwam het daar voor dat „dorch
„begeerte des
Eaedes die schutten allene, buten die halve
„Stadt, reysen ofte tochten deden/\'

In eenen anderen schuttenbrief der Groningsche schut-
terij van 1434 wordt bepaald: „ende ysset dat de hele
„Stadt uytreyst, so solen allen de schutten medereysen,
„ende reyst die halve stadt, so solen de schutten half
„reysen, ofte anders derghelyck, ten weer dat de pertlude
„wt de stadt reysen op een stortreyse, dat zie boven enen
„nacht nyet wt en solden wezen, so solden die schutten
„medereysen, sonder voirweygheringequot; \').

Uit deze bepalingen blijkt derhalve dat, waar het
bewaken der stad en het uittrekken ter heirvaart een pligt
was die op de burgerij in het algemeen rustte, de schut-
tengilden de kern uitmaakten der gewapende burgerij ;
dat zij, bestaande uit de aanzienlijkste, invloedrijkste bur-
gers, die meer dan anderen in den wapenhandel geoefend
waren, als het ware keurbenden vormden, op welke de
stedelijke overheden en de landsvorsten zich in tijden van
gevaar meer bijzonder verlieten.

Naauwkeurig moeten zij dan ook van de overige gilden
onderscheiden worden, daar zij juist waren zamengesteld
uit de aanzienlijkste leden der verschillende gilden, welke
laatsten slechts bestonden uit hen, die uitsluitend een en
hetzelfde bedrijf uitoefenden. Dit verschil zien wij b. v.
sterk uitkomen te Utrecht waar in 1460 bij het vernieti-
gen van het bestaande schuttengilde en het oprigten van
een nieuw „alle schutten zijn afgezet en ieder derzelve
„aangezeit in zijn gildt, in
\'t welk bij behoorde, te gaanquot;

\') I. A. Nijhoff, Bydr. voor gesch. en ondJieidh. V, p. 141.
(Mr. H. O. Feitb,
over de oude Groningsche schutterij)
V. Mieris, Gr. Charterb. III, 659.
Burman,
TJtr. Jaarh.

-ocr page 24-

Toen nu de aldus in verscMllende plaatsen opgerigte
schuttengilden
hij de legers der landsvorsten door hunne
meerdere geoefendheid uitstekende diensten bewezen had-
den en toen het gebleken was dat zij voor de
stedelijke
overheden een krachtige steun waren ter bewaiing der
inwendige rust, kwam het, ook in plaatsen waar tot
dusver zich nog geen schuttengilde gevormd had, aan de
regering wenschelijk voor een dergelijke vereeniging te
vestigen. Yandaar dat in sommige steden de
overheden
zelve schuttengilden oprigtten, die alsdan hun oorsprong
niet aan vrijwillige vereeniging van eenige burgers, maar aan
een regeringsbesluit te danken hadden. Van dit verschil in
ontstaan der schutterijen spreekt ook Wagen aar, waar hij
zegt: „de oprigting van zulke gilden was ten deesen tyde
„gemeen hier te lande, doch geschiedde altoos
door of met
„lewilliging en onder toezigt
van de wethouderschapquot;

Een voorbeeld van een dergelijke oprigting door de
regering treffen wij aan in de Deventersche schutterij D®
ordonnantie van dat gilde begint
aldus: „Wij Burgemeys-
„teren, Scepenen ende Eaet, ende voert gantze gezwoeren
„meenthe der stad Deventer doen kondt ende bekennen
j,voir ons ende onse nakomelingen in ende vermitz desen
„onsen apenen besegelden brieve, dat wy eendrechtelicken
„myt malckanderen overkomen synt an te nemen ende to
„holden tot onser stads eere ende walvaert een deel schut-
„tery, die de stad jaerlix deden sal myt drie ellen
„Leydeschen laeken.quot;

Er wordt verder in dien brief bevolen „dat elck van
„de schutters geheel oft een deel, soo vaecke als
\'t doen
„vallen sal, nae guetduncken der scutscepenen
mytten

, 111, p. 164.

1) Wagenaar, Beschr. v.
=) Opgerigt in 151.3.

-ocr page 25-

„olderluyden bereyt wesen sal toe trekken myt synen
, „harnschen en geweer ter steden dair men oirdelen sal
„des noiden \'t M^esen.quot; In de brieven en ordonnantiën der
oudste schuttengilden is evenwel geen zweem van een
dergelijke oprigting door de stedelijke regering te herkennen.

Even als in de wijze van oprigting, zoo kwam er ook
na verloop van tijd eenige verandering in de verpligtingen
der schuttengilden. Wij zagen het reeds, hun taak was
tweeërlei, het trekken ter heirvaart en het bewaren der
inwendige rust in de steden. In de eerste dier verplig-
tingen kwam allengs eenige wijziging, door het invoeren
der staande legers. Was vroeger het dienen in de gele-
deren van den landsvorst en het handhaven der stedelijke
rust in de schuttenbrieven op ée\'ne lijn gesteld, het ligt
in den aard der zaak dat het eerste eenigzins op den
achtergrond geraakte, toen het onderhouden van bezoldigde
krijgslieden de hulp der gewapende burgers minder nood-
zakelijk maakte. Het kan ons dus ook niet verwonderen
dat er ordonnantiën zijn van later dagteekening, waarin
die verpligting tot het dienen in de gelederen van den
landvorst geheel achterwege blijft, zooals wij daarvan een
Voorbeeld zien in de Haagsche schutterij, die werd opgerigt,
„om te verhoeden zekere merkelijke periculen van over-
„loopen en invasiën van Herdoopers en andere seditieuse
sjmenschen en geiieralyk tot defensie van de inwoonders der
„vryheid van den Hage en tot sterkenisse van de exercitie
j-van justitie.quot;

Niet geheel en al echter werd terstond na de invoering
der staande legers de verpligting der burgers opgeheven
om ter heirvaart te trekken. J. de Eiemer zegt hier-
van teregt in zijne beschrijving van\'s Gravenhage: „reeds
..onder de Graven moesten alle schutten meest opkomen
..als de Graaf ter heirvaart ging voordat men het gebruik

-ocr page 26-

„had op trommelslag uit het gemeene volk krijgslieden
„aan te nemen, welk gebruik men houdt door Hertog
„Karei vau Bourgondië \'teerst hier ingevoerd te zijn»
„blijvende daarom de schutterijen der steden niet vrij
„evenwel.quot;

Het oproepen ter heirvaart had b.v. nog plaats in 1517
in den Gelderschen oorlog „wanneer
de Heeren van
„den rade van Holland deden ontbieden de
Leenmannen
„en voorts den vierden man uyt alle de steden, mitsgaders
„alle de landlieden om binnen Haarlem te komen eu met
„den Heer van IJsselstein of zijne Gedeputeerden den
„Gelderschen tegen te trekken, die alomme de steden en
„dorpen in Noord-Holland innamen, pionderden en ver-
„woesttenquot;

Nog iu 1504 lieten de oude schutters te Amsterdam
een Galjoot vervaardigen, waarmede zij veel schrik, op hun
togt tegen de Gelderschen, onder hunne vijanden ver-
spreidden

Het verdient opmerking dat de schuttenordonnautiën
bijna geene bepalingen inhouden aangaande de
krijgstucht
en wat daarop betrekking heeft. Wij moeten dus aan-
nemen dat de regelen die in deze voor al de dienst-
pligtige burgers golden, ook op de leden der schuttengilden
toepasselijk waren. Hiertoe behoorde b.v. de bepaling
dat zij, die ter heirvaart getrokken waren, op straffe
des doods hunne banier niet verlaten mogten. „Wie
„mitter Baniere wttreckt, \' zoo lezen wij in de
oude keuren
der stad Leiden, „als een wapentuere en die der Banier
„ontgaet of daer aftreet, terwylen dat die wt is, tenzy
„by oerlove van den Banierdrager ende ten minste twee

1) Goudhoeven, Chr. v. Bolland, p. 576.
Wagenaar,
Beschr. v. Amsterdam, 1, 199.

-ocr page 27-

„van den gerechte, die daerhy syn, die verbuert syn Ivff
j.ende goet; voort als diegheene die mitter Baniere vuyt-
„gehoeden worden by namen of by der dock, sy syn poor-
„ter of geen, die binnen Leiden woenen ende der Banier
„niet en volchen sonder argelist, die verbuerden hoer lyff
„ende haer goet. Gekeurt den dag in September 1447quot;

Ook lieten de stedelijke keuren in sommige gevallen
plaatsvervanging toe. Het werd b
.v. toegestaan om, wan-
neer men in dienst der stad uit was en er een heirvaart
geboden werd, „eenen anderen kloeken manquot; op eigen kosten
in zijne plaats te zenden. Ook hij werd vrijgesteld, die
wegens ziekte of ligchaamsgebreken ongeschikt voor de
krijgsdienst was. In 1421 besloot b.v. de Amsterdamsche
overheid aangaande een zeker burger Tideman Simonsz,
die in stads dienst zijn arm verloren had, „dat hi sal
jjsitten heirvaart vry, scot vry ende waeck vry, syn leven
„lanckquot;

\'Nog een enkele, meer vreedzame verpligting dan de
heide reeds genoemde, rustte op de schuttengilden, om
namdijk, bij het plegtig inhalen der vorsten, door hunne
tegenwoordigheid praal aan den optogt bij te zetten. Met
hunne prachtige kleeding, waaraan jaarlijks door de
steden aanzienlijke sommen werden besteed, waren zij
allezins geschikt om den luister dier feestelijke intogten
te verhoogen

Wij hebben gezien hoe de oudste schuttengilden door

\') Van Mieris en Van Alplien, Beschr. v. leiden, p. 42S.
i Wagenaar, Beschr. v. Amsterdam, I, 170.

E. V. M e e t e r e n , Ned. Hist. 1. 26.
Balen,
Beschr. v. Bordreeht, 290.
^Va ge na ar,
Beschr.. v. Arasterdam, I, 790.
Van Hasselt,
Arnh. oudh. Ill, p. 19.
Van Mieris,
Gr. Charterh. III, 659.

-ocr page 28-

vrijwillige vereeniging der meest gegoede burgers ont-
staan zijn. Met privilegiën van allerlei aard begif-
tigd, stonden de schutterijen in de steden in hoog
aanzien. Niet te verwonderen is het dus, dat, bij den
aanwas en bloei der steden, het voorbeeld, door de
eerste
burgers gegeven, ook bij minder deftige poorters navol-
ging vond, te meer daar de stedelijke regeringen, over-
tuigd van het nut der schutterijen, die vereenigingen in
de hand werkten. Wij zien dan ook in de meeste steden,
naast die oudste schuttengilden, zich een tweede dusda-
nige corporatie vormen, die, evenzeer met privilegiën be-
giftigd, toch steeds in rang beneden, het
oudste schutten-
gilde stond. Uit minder aanzienlijke burgers
zamengesteld,
waren zij minder bevoorregt, en legde de stad aan bun
onderhoud niet zooveel te koste, als aan dat der
andere
schuttengilden

Hadden deze laatsten den ridderlijken voetboog aangenomen
als wapen, waarvan zij zich bij voorkeur bedienden, de meegt;quot;
algemeene handboog was het wapen der nieuwere
schutterijen-
De edele ridder van St. Joris was door verreweg de
meeste oudste schuttengilden als beschermheihge aangeno-
men ; St. Sebastiaan was de eenvoudiger patroon der
handboogschutters.

Naast deze beide opgenoemde schutterijen vormden zich,
toen de vuurwapenen hier te lande meer in gebruik kwa-
men, nog een derde soort, wier leden zich de oefening in
het gebruik der kolveren of coluvren ten doel stelden.
In de 16«® eeuw treffen wij dus in de meeste steden drie
schuttengilden aan, verschillend in ouderdom en rang.

Hun naam ontleenen zij meest aan hun beschermheihge
of aan hun wapen.

Dum bar, EerJcelijlc en wereldl. Deventer, p. 37.

-ocr page 29-

De oudste schutterijen komen meest voor onder de be-
naming van St. Joris of voetbooggilden, de daaropvolgende
dragen veelal den naam van handboog- ofSt. Sebastiaan-
sebutterijen, terwijl de kolveniersschutters zich verschil-
lende beschermheiligen kozen en dan ook voorkomen onder
de namen van St. Antonis-, St. Barbara-, St. Christoffel-,
St. Bartholomeus-gilde enz.

Op dien algemeenen regel dat de St, Joris-gilden de
oudste en aanzienlijkste zijn, komen enkele uitzonderingen
voor. In ^s Hertogenbosch b. v. was de oude voetboog-
schutterij toegewijd aan de Maghet Maria i). In Arnhem
stond bet St. O duif- of St. 01 of-gilde, als oudste, in rang
boven het St. Joostengilde, daarop volgde de St. Ca-
trij ne-schutterij. Doch in die stad treffen wij reeds inde
eeuw een aantal verschillende schutteuvereenigingen aan.
In het jaar 1426 schoten daar naar den papegaai „dat
Bingarts geselschap, die silveren schutten, die schipluden
ende die willigen schuttenquot; Yerder wordt er melding
gemaakt van
UompscJiutten, een naam, die naar het schijnt
moet worden afgeleid van het wapen waarin zij zich oefenden.
„in het jaar 1474,quot; zegt de kronijk van Arnhem, „gaf
„de stad aan de klompschutten
doe sy oer Tdomp worpen
„XXXV q. wyns.quot;

Ook naar hun rang en ouderdom worden de schutten-
gilden somtijds onderscheiden en als zoodanig dragen zij
den naam van
oude, jongere en j/ora^si^ö schutten. Eveneens
komen zij voor onder de benaming van Pinkstergilden,
naar den tijd waarop de meesten gewoon waren hun jaar-
lij ksch schietfeest te houden.

Yelen der schuttengilden hadden in de kerken ieder

\') Oudenhoven, Beschr. v. \' s Hertogenlosch , p. 41.
V. Hasselt,
Kromjk v. Arnhem op het jaar 1426.

-ocr page 30-

een afzonderlijk altaar, aan hun besckermheilige gewijd,
waar, volgens uitdrukkelijk voorschrift der
ordonnantiën,
voor ontslapene gildebroeders de mis gelezen en op bepaalde
tijden geofferd werd. Om deze altaren te bewaren en
in
orde te houden, ontvingen de schutters meermalen geld van
de stedelijke regeringen. In de stads rekeningen van
Leiden b.v. komen de volgende posten voor: „Betaald
„den Hoomans van de voetboogschutten omme St. Joris
„outaar mitten misgewade en den Doelen in wezen te
„houden en den dienst Godts te doen LX ffi.quot;

„Item gegeven en betaald den Hoomans van de Hand-
„boogschutten omme St. Sebastiaan outaar mitten mis-
„gewade en den Doelen in wezen te houden en den dienst
„Godts te doen de somma van XXX

Te groote uitbreiding, waardoor de schuttengilden nu
en dan, naar het schijnt, volgens het oordeel der stede-
lijke regeringen te veel invloed kregen, of ook wel het
tegendeel van
dien, verval, was oorzaak dat somtijds
een schuttengilde werd vernietigd en door een nieuw
vervangen.

Zoo werd in 1460 de schutterij te Utrecht afgezet, door
dat het aantal leden te zeer was toegenomen en eene geheel
nieuwe opgerigt Hetzelfde viel in het begin der 16^®
eeuw in Deventer voor

Te Amsterdam ging in 1516 het oudste der drie aldaar
aanwezige schuttengilden te met, omdat het zich bij
de stad in schulden gestoken had, met het uitrusten van

Van Mieris en Van Alp hen, Beschr. v. Leiden. Deze posten
knnnen tevens dienen tot bewijs van hetgeen wij hierboven zeiden van
het verschil in rang tusschen de voet- en handboogschutterijen.
Burman,
Vtr. Jaarh , p. 43 , 405; zie pag. 11.
Dumbar,
Kerkelijk en wereldlijk Deventer, p. 37.

-ocr page 31-

een schip in den Gelderschen oorlog Het gilde, dat,
tot aflossing der daartoe van de stad opgenomen gel-
den, de bronnen zijner inkomsten voor een deel moest
afstaan, beklaagde zich, dat de middelen, die de stad
tot onderhond der vereeniging schonk, te gering waren.
De regering besloot daarop die schutterij te ontbinden
en er eene nieuwe, de kolvenieïs schutterij, voor in de
plaats te stellen

§

Nu wij den oorsprong der schutterijen hebben nagegaan,
en te midden der gebeeie dienstpligte burgerij, die ver-
eenigingen hebben zien ontstaan, die zich meer bijzonder
oefening in den wapenhandel ten doel stelden, doet zich
als van zelf de vraag aan ons voor: bestond er, naast
de gehoudenheid van alle burgers, om ten dienste
van de stad en den landsvorst de wapenen te dragen,
nog eene bijzondere verphgting om lid van een schutten-
gilde te worden ? Wat de oudste schuttengilden betreft,
kunnen wij die vraag gerust ontkennend beantwoorden.

Men verplaatse zich in die eerste tijden, toen de vrij-
geworden stedelingen, trotsch op hun nieuw verkregen reg-
ten, het zich een eere rekenden de wapenen te dragen.
Met geestdrift werd de oefening in den wapenhandel door
hen ter hand genomen. Weldra vormden zich vereeni-

Zie pag. 14.

Wagenaar, Beschr. v. Amsterdam, III, p. 167.
Zie I, A. Nijhoff,
Bijdragen voor vadert, gesch. en oudheidk.
P. 154 (Mr. H. O. Feith over de oude Gron. schutterij).

-ocr page 32-

gingen van burgers, die door hunne maatschappelijke be-
trekking meer dan andere in staat waren aan die ridderlijke
oefeningen deel te nemen. Zal het niet eene gewenschte
zaak geweest zijn in die gilden te worden opgenomen,
die, buitendien, in het genot van talrijke en aanzienlijke
voordeden, bij de stedelijke overheden en landsvorsten in
hooge eere stonden.

Op iederen burger, hetzij hij schutter was of niet,
rustte toch reeds de verpligting, om in tijden van gevaar
zijne stad of zijnen vorst met de wapenen bij te staan.
Zal het nu niet veel wenschelijker zijn geweest, bij die
verpligting ook de voordeden te genieten, die den leden
der schuttengilden waren verzekerd ?

Is dit zoo, waartoe was dan eene verpligting noodig
om lid te worden eener vereeniging, waarin zeker een
ieder zich gaarne zag opgenomen?

Indien het buitendien waar is, dat de schuttengilden
oorspronkelijk door vrijwillige vereeniging zijn ontstaan,
dan vervalt reeds daardoor geheel en al het denkbeeld
van een gedwongen lidmaatschap. Waren zij corporatiën
geweest, die door bevel van den vorst of der stedelijke
regeringen ingesteld waren, en had op een gedeelte der
burgerij de verpligting gelegen er lid van te worden, dan
zouden wij daarvan ten minste iets moeten kunnen op-
maken uit de eerste schuttenordonnantiën. Déze nu spre-
ken van eene dergelijke verpligting geen enkel woord. Zij
nemen de schutterijen als reeds bestaande vereenigingen
aan, erkennen het groote nut, dat zij in dienst der stad
of van den vorst aanbrengen en geven haar voor bewezen
of nog te bewijzen diensten een aantal aanmerkelijke voor-
deden. Zij beperken slechts eenigermate de keuze van
nieuwe leden, zoodat de opname in de schuttengilden van
zekere voorwaarden werd afhankelijk gesteld.

-ocr page 33-

Het is evenwel niet te ontkennen, dat er in den toestand
der schutterijen met den tijd eenige wijziging gekomen
is, als een gevolg der veranderde tijdsomstandigheden.
De geestdrift voor den wapenhandel, die eertijds de vrij-
geworden poorters bezielde, is ongetwijfeld langzamerhand
verminderd. Bij de ontwikkeling van handel en nijverheid,
bij de verspreiding van meerdere weelde verloren die oude
wapenoefeningen veel van hare aantrekkelijkheid. Wat
vroeger vrijwillig was gedaan, ontaardde zoodoende lang-
zamerhand in eene verpligting.

Dit blijkt O. a. hieruit, dat men van de vergunning,
die men te ximsterdam den schutten gaf, om zich uit
de schutterij los te koopen, zoo dikwijls gebruik maakte,
dat de overheid aldaar den 33®\'™ Mei 1554 genoodzaakt
was de volgende keur te maken : „Also dagelyks diverse
„schutteren hun \\ervorderen uytkoop te doen teghens de
„Overluyden, omme uyt der schutterye te gaan, hoewel sy
„nochtans bequaam en jonk genoeg zyn om daarin te
„blyven, daar deur ^t getal der schutterye zeer verminderd
„werd, dewelke myne Heeren van den gerechte langer niet
„gedoogen of toelaten willen; soo ist dat dieselve myne
„Heeren ordoimeeren ende willekeuren, dat van nu voortaan
„geene schutteren eenige uytkoop sullen mogen doen tegens
„den Overluyden ofte yeinant anders, omme van de schut-
j,terye verdragen te werden ende daaruyt te mogen blyven
„op de poene van \'t geit, dat daaromme gegeven zal zyn ^
„quyt te wesen, en daarenboven noch in de schutterye
,,te moeten blyven.quot;

Zoo werd ook in het begin der 16^® eeuw de soldij
voor de schutters ingevoerd, waarvan men in de eerste
tijden geen sporen aantreft. Toen b.v. in 1523 de Gro-
ninger schutten met een vaandel burgers zouden uittrekken
tegen de keizerlijke troepen, weigerden zij dit, als zij

-ocr page 34-

geene soldij ontvingen. De stedelijke overheid gaf hun daarop
elk één en den twee hoplieden elk 25 Philips guldens op
de hand. Vandaar dat in 1528 door Burgemeesters en
Raad
ly openen brieve de soldij werd vastgesteld. „Soe
„loven wy,quot; aldus luiden de woorden van dezen brief,
„in cracht des brieves denselven voerbenoemden schutten
„tho bestellen botter, kese, broet ende byer, dewyle sie
„buthen tho velde liggen ofte dés dages elck IIII st.
„Ten weer oeck sake, dat die halve stadt toghe ende gelt
„verdiende van den borgeren, soe sullen die schutten des-
„selven gelyck hebben ende verdienenquot; \').

De schuttengilden kwamen daarbij hoe lang zoo meer
onder het gezag der stedelijke magistraten. Deze bepaalden
het aantal schutten, dat het gilde zou bevatten, en bevalen
vervolgens, bij vermindering van leden, de schutterij weder
voltallig te maken. Ofschoon er nog van geene poenaliteit
gesproken wordt, ingeval van weigering, zoo lezen wij toch
reeds in eene Amsterdamsche ordonnantie van 1394, dat,
zoo de schutterij eenige leden verloren had, „het geregt andere
„goede poorters weder in het gilde zou
gebieden te gaanquot;

De oorspronkelijke aard der schuttengilden veranderde
zoodoende geheel en al. Van vrijwillige vereenigingen
werden het corporatiën, door de stedelijke regeringen aan-
gesteld en geheel aan haar onderworpen. In 1556 b.v.
werd het oude schuttengilde te Deventer ontbonden. Men
stelde daarop een koning, 4 ouderluiden en eenige bevel-
hebbers aan, met last om uit de geheele burgerij, met
voor-
kennis der schutschepenen, 400 burgers te kiezen, die de
nieuwe schutterij zouden uitmaken.
„Negen goude guldensquot;

\') I. A. N ij hoff, Bißr. voor gesch. en oudheidk. V, p. 143
(Mr. H. O. Feith, de oude Gron. schutterij).
2)
Handv. v. JmsierdAzm, p. 140.

-ocr page 35-

was de boete, gesteld op de weigering om in deze schutterij
te treden

Zoo werd langzamerhand de groote verandering voor-
bereid, die de burgerwapening in het laatst der 16eeuw
onderging, waarbij het onderscheid tusschen dienstpligtige
burgerij en schuttengilden verviel, waarbij alle burgers
onder dezelfde verpligting tot wapenoefening en wapendienst
werden begrepen en waardoor dienstdoende burgerij en
schutterij woorden werden van ééne beteekenis

In den beginne, zeiden wij, was het getal der schutten
niet groot; het nam ecbter langzamerhand toe. Zoo bestond
in 1394 de oude schutterij te Amsterdam uit omstreeks
75 man. In 1413 werd dit getal op 90 gebragt en in
het begin der volgende eeuw bestonden de drie schutterijen
daar ieder uit 200 personen

De Haagsche schutterij, die eerst slechts 80 leden telde,
werd in 1561 door Philips tot 120 vermeerderd

Toen in 1397 de Utrechtsche schutterij haré eerste
ordonnantie kreeg, bestond ze uit 100 leden. Het in
1439 aldaar opgerigte jonge schuttengilde bestond, nog in
1533, uit 92 schutten, terwijl de busschutten in dat jaar
slechts 9 in getal waren. In 1408 bepaalde de raad te
Utrecht het getal der oude schutten op 400, hetgeen,
sedert vermeerderd in 1444 weder op 400 werd terug-
gebragt

Wanneer een schuttengilde een zijner leden verloor, dan

1)nbsp;Dumbar, Kerk. en toereldl. Deventer , p. 39.

2)nbsp;Zie Afd. II, § 1.

3)nbsp;Wagenaar, Beschr. v. Amsterdam, III, 165.
J. de Kiemer,
Beschr. v. \'s Qravenhage , 686.

«) In 1437 telde de oude schutterij 560, in 1429, 572 schutten.
6) Burman,
Tltrechtsche Jaarboeken. Berigten van\'t Hist.genootsch.

te TJtrecht, I D , II st., 108.

-ocr page 36-

werd er een nieuw lid aangesteld. Overal schijnt de ste-
delijke regering zich van eenigen invloed in die be-
noeming verzekerd te hebben: „Ende wanneer \'t geboirt
„die schutten te kiesen of te vernyen/\' zoo zegt
een oud Arnhemsch statuut, „dat sali altyt geschien by
„toedoen ende believinge der Burgemeesteren, opdat goede,
„eerbare mans en geselle dairtoe gesate ende gekoren
„werdenquot; \'),

In Amsterdam was bepaald: „Ende oock so sullen sy
„in den voornoemden gilde stadelicken hebben vyf en
\'t
„seventigh schutters ofte meer. Ende waer \'t dat de
„Broeders van den gilde voorsz. alsoo vele aflyvigh worden
„datter geen vyf en \'t seventigh en waren, soo sullen de
„Overmans van den voornoemde gilde dat te weten doen
„den voorsz. gerechte: ende so sal\'t gerechte andere goede
„poorters daervoor weder in \'t gilde gebieden te gaen by
„rade der Overmans voorsz.quot;

Hier en daar werd zelfs eene boete gesteld op het aan-
nemen van schutters, zonder toestemming van den raad.
In de oude schuttenordonnantie van Utrecht van 1444
lezen wij: „Item en zeilen geen Hoemans eenige scutte
„meer aennemen dan nae overdrachte des Eaets out ende
«nye, by eene koer van 10 « ter scutten behoef van zyns
„zelfs goede, so dicke alst ymant dedequot;

Vrije, onafhankelijke mannen, die van hun eigen goed,
beroep of handwerk bestaan konden, mogten alleen in de
schutterijen worden opgenomen. Daarbij moesten het bur-
gers zijn der stad, van wier schutterij zij lid werden.
Voor den adel alleen schijnt hiervan eene zekere uitzon-

Van Hasselt, Arnhertische Oudheden, p. 60.
Handvesten v. Amsterdam, p. 140.
Matthaeus,
de nobilitate, p. 1122.

-ocr page 37-

dering te hebben bestaan. Althans in de Utrechtsche
schuttenordonnantie was bepaald: „Item en sei nyemant
„sciitte wesen ofte scutscovel dragen, dan die dachlics byn-
„nen Utrecht woint, gesondert die galden spoeren spannen
„ofF hoir kynderquot; \'\'}.

Volgens eene ordonnantie van 1453 der schutterij, aan
de maagd Maria gewijd te \'s Hertogenbosch, moesten de
schutters zijn „geboren ofte gecofte poirteren der stadt,
„die jaer ende dach te vooren binnen dese veste der voors.
„stadt gewoent sullen hebbenquot;

Niemand dan die te goeder faam bekend stond , mogt
als schutter worden aangenomen. „Nyemand sal in deese
„schutterie genoemen werden, edt zy dan den gemeynen
„schutten ind eenen iegelick bysunder lieff, doch sale hy
„syn van gueder famen ind gerucht,quot; aldus was er be-
paald in de ordonnantie der Arnhemsche schutterij (door
Willem van Cleve, Hertog van Gelre, in 1538 op
nieuw bevestigd in hare regten Was iemand reeds tot
schutter verkozen en bleek het, dat men zich in hem had
vergist, dan werd hem zijn lidmaatschap weder ontnomen.
„Weert saecke,quot; aldus vervolgt de ordonnantie, „dat hy
„anders bevonden wurde, sali hy weder vith die schutterie
„gaen, ind daer nyet in koemen hy en zij dan gebetcrt,
„ind weert saicke dat yemant van den schutten besteckt
„wurde mit enyge quaede seyten off faemen dat sy nre eeren
„toe nae gynge, sali daer oick huyten blyven, soe vern

\') Bengten van \'t Historisch genootschap te Utrecht, III D,, II st., p. 133.

-) Handelingen, van het prov. genootschap van kunsten, en wetenschap-
pen in Noord-Bralant over het jaar
1856 , p. 43.

3) Van Hasselt, Arnh. Oudh. III, p. 73.

TJit deze woorden blijkt tevens dat de stedelijke regering niemand
als schutter kon benoemen, daa diea de overige schutters als zoodanig
wilden aaniiem.en.

-ocr page 38-

„hy des nyet verandwoirden konde off beteringe deede nae
„raedt des Conyncks ind synen Eaeden.quot;

De aanzienlijksten van den lande lieten zich soms in de
schutterij opnemen. Zoo was te Utrecht b. v. de bisschop
schutter

Somtijds schijnen de schutters, voor zij als zoodanig
aangenomen werden, bewijzen van hunne bekwaamheid te
hebben moeten geven. Volgens de ordonnantie van 1412
der oude St. Joris-schutterij te Brussel, kon niemand
gildebroeder worden „of hy en sal connen wel en gheneu-
„ghelyk spannen synen boghe mit synen banderie ende
„mit synen vollen hernaschequot;

\'t Is evenwel zeer wel mogelijk, dat men door deze
bepaling slechts heeft willen zorgen, dat niet anders dau
gezonde, sterke mannen lid van het schuttengilde werden.
Tot het spannen van den boog werd eene
aanmerkelijke
krachtsinspanning vereischt. Nam men nu in het gilde
alleen hen aan die daartoe in staat waren, zoo was men
gewaarborgd dat de gildebroeders steeds zouden bestaan
uit mannen, op wier gespierden arm men in tijden van
gevaar kon rekenen Geheel hiermede overeenkomstig
is ook de bepaling, die men in sommige ordonnantiën
aantrof, waarbij slechts mannen van een bepaalden leeftijd
als schutter werden aangenomen. Te \'s Hertogenbosch werd
daartoe zelfs de ouderdom van 25 jaren vereischt, terwijl
men tevens niet ouder dan 40 jaren mogt zijn. Was men

1) Matthaeus, de nohil, p. 1123.

Episcopas adscriptus sagittarüs etiam ludis intertuit et processioni
institutae eertamiuis particeps , instrnctus arcu et sagittis.

Berigten van het hist, genootsch. te Utrecht, 3® deel, 2® stuk, p. 48.

Te \'s Hertogenbosch moest men mede eene dergelijke proef afleggen
„om te besien off die den Heeren ende der stadt nutte ende oirbaerlyck
„is ofte niet.quot;

Handelingen van \'t prov, gen. van Noord-Brahant, 1856 , p. 43.

-ocr page 39-

echter eenmaal schutter, dan kon men tot zijn 50®*® jaar
in de schutterij blijven; op dien leeftijd was men ver-
pligt „de scutscappe te verlaten, den (tenzij) dekenen
„en den meester en docht, dat hij daer noch nutte ende
„oirbaerlyck toe M\'eere^quot; \'\').

Het verlaten der schutterij vóór den tijd, zonder toe-
stemming van de regering en de hoofdlieden van het gilde,
werd reeds vroeg hier en daar beboet. In den schutten-
brief b.
v. der oude x\\msterdamsche schutterij van 1418
stond daarop eene boete van 10 pond.

Wie tot lid van een schuttengilde was aangenomen,
moest eene zekere som geven „pro introitu.quot; Het bedrag
hiervan was onderscheiden in de verschillende steden. Te
Utrecht moest men een rijder betalen, benevens 2 pond
was (voor de kaarsen van het altaar) en den bode
2 st.

Eveneens verschilde op onderscheidene plaatsen de eed,
die eeu nieuw benoemd lid van een schuttengilde moest
afleggen. In
\'s Hertogenbosch b. v. moest men zweren,
dat men „nu voortane eeren soude onsen lieven Here Godt,
„zyn lieve heylige gebenedyde moeder die maghet Maria,

1) Eene belangrijlfe bijzonderheid treffen wij te Amsterdam aan. Eene
keur aldaar bex^aalde dat niemand
in dat oude sent mogt gekozen worden
dan wt dat jonge scut, en handboge scut.

Eene dergelijke bepaling troffen wij nergens elders aan, en wij meenen
ook te mogen veronderstellen dat Amsterdam in dit geval eene uitzon-
dering heeft gemaakt. We merkten het reeds op, dat in de meeste steden
het oudste schuttengilde het aanzienlijkste was en dat de leden er van
maatschappelijk hooger in rang en stand geplaatst waren, dan die der
later ontstane schutterijen , een onderscheid dat reeds dadelijk iu het
oog springt bij het inzien der naamlijsten van de onderscheiden schutten-
gilden. Met eene bepaling als die te Amsterdam zou dat verschil spoedig
geheel verdwenen zijn.

Matthaeus, de nobilitate , p. 1118, 1128.

-ocr page 40-

„onsen gened. Heer, den stad ende zyn medeguldebroede-
„ren goet ende getrouwe wesen sal, soe hem Godt help
„ende die heylige Bidder St, Jorisquot;

Te Amsterdam moesten de schutten, volgens eene or-
donnantie van 4 April 1413, de belofte bezweren: „dat
„zy der stede dienen, hou ende getrou wesen van der
„stede wege en tot der stede kosten uitvaren sullen tot
„alder tyt, als sy des van den Burghemeesteren, in der
„tyt wesende vermaent sullen werden

Iedere aldus zamengestelde schutterij was in een aantal
rotten verdeeld, aan wier hoofd Hopmannen geplaatst
waren, die met de, over de geheele schutterij bevelvoerende
overheden, het gilde bestuurden. Deze laatsten droegen
verschillende namen. Ten eerste had ieder schuttengilde zijn
koning, waartoe hij werd benoemd, die op het jaarlijksche
schuttenfeest den vogel had afgeschoten. Wie driemalen
achtereen koning was werd schutterskeizer Verder ston-
den aan het hoofd van het geheele gilde de Dekens, ook
wel Overmans of Gezwoorens genaamd. Gewoonlijk
waren het de burgemeesters die daartoe werden benoemd;
de stedelijke overheden stelden hen aan, meest voor een
jaar, waarna zij weer als gewone schutters terugtraden.
De mindere over de rotten gestelde overheden droegen
verschillende namen; zoo leest men van Hoofdmans,
Homans, Hopluiden, Overste Homans enz. Deze wer-
den meestal door de schutters zelve of door Koning,
Dekens en Hoplui aangesteld. Te Utrecht had die ver-
kiezing op eigenaardige wijze plaats. „Item,quot; zoo lezen

Handelingen v. h. prov. gen. v. N. B, 1856 , p.- 43.
Handvesten van Amsterdam., p. 141.
Zie hierover verder § 5.

Wagenaar, Beschr. van Amsterdam, III, p. 164.

-ocr page 41-

wij in hunne ordonnantie, „overdragen by den gemeenen
„scutten, dat men van deser tyt voirt, die homans kiesen
„seil in desen manieren. Dat men alle die scutternamen
„in een muts doen seil, end welke vijff eerste namen die
„voirtcomen, seilen elcx houen enen goeden man, end dan
„twe bonen uten vyven, en welcke twe van den vyven
„die meeste bonen hebben, die seilen dan ons overste
„homans weseuquot; \').

Niet iedereen mogt tot Hopman verkozen worden.
„Item zoo lezen wij, „zo en zei niemant Hoeman van
„den scutten wesen mogen, tenzy dat bi stedelyk mit
„zynre hoochster were binnen der stadt woent, in alre
„maniere als die B,aet out ende nyeve op tengenen,
„die in den Raide sitten zeilen, overdragen hebben.
„Iemand heeft zyn
hoocJiste weer daer zyn echte wyf
„woent, van denwelcken hy naer recht niet gescheyden

.isquot;

Al deze verschillende overheden te zamen hadden het
bestuur over het schuttengilde: in zooverre worden zij ook
wel voor een gedeelte
Raden genoemd. Zoo lezen wij b. v.
in de ordonnantie door Philips II aan de Haagsche
schutten gegeven: „Wy hebben ontvangen die ootmoedige
„supplicatie van Coninck, Deeken, Hooftmannen ende agt
„Raden van der Confreryen van de ridder St. Joris in
„onzer vlecke van den Hagequot; \').

De aldus zamengestelde besturen der schutterij waren
geplaatst onder de stedelijke overheden, van wie zij hun
last ontvingen. Te Deventer waren twee schepenen,
jaarlyks door den magistraat uit zijn midden gekozen,

gt;) Berigien van het Hist. gen. te Utrecht, I d., II st., p 135, 136.
Matthaeus, de nol., p. 1112.

J. de Riemer, Beschr. van \'s Oravenhage, I, p. 662.

-ocr page 42-

afzonderlijk met ket opzigt over de schutterij belast; zij
werden daar
schutschepenen genoemd \'\').

Het was de pligt der overheden, te zorgen voor de
goede handhaving der ordonnantiën. Vooral was het toe-
zigt op de wapening der schutterij aan hen opgedra-
gen. Zij moesten steeds zorgen, dat elk schutter een
goeden boog en een goed harnas bezat, opdat ieder in
tijd van gevaar terstond gereed zou zijn uit te trekken.
Eeeds in de Delftsche schuttenordonnantie van 1379 was
vastgesteld, dat de overlieden met den schuttenkoning elke
maand de daartoe opgeroepen schutten zouden schouwen.

Het waren mede de Hoofdluiden der schutterij, die voor
het geregeld innen der boeten zorgden. Het was hun
geoorloofd van de wanbetalers een pand te vorderen:
„Ende die Overmans van den schutteren sullen der schut-
„teren boeten voorsz. mogen winnen, als se verschijnen
„met rechte, ende daer dan om panden na den rechte
„van der stede voornoemtquot;

In Groningen hadden de hoplieden der schutterij nog
eene andere verpligting : zij moesten daar namelijk toezien
dat de maten en gewigten eene wettelijke gehalte hadden,
dat er geen voorkoop plaats greep, en dat alle te koop
aangeboden visch en vogels van goede hoedanigheid waren.
In den schuttenbrief van 1434 komt dit toezigt
voor, als
opgedragen aan al de schutten, naderhand werd het echter
alleen door de Hoplieden waargenomen

De verordeningen op dit punt zijn afzonderlijk verzameld
in een wetboek, genaamd het schuttenregt, dat reeds in
1482, op St. Valentijnsdag is gepubliceerd.

1)nbsp;Dumbar, KerM. en toereldl. Deventer, p. 38.

2)nbsp;Amsterdamsche Schuttenbrief vau 1413.

5) Bijdr. V. I. A. N ij hoff, V, p, 150 (Mr. H. O. Feith, de
oude Gron. schutterij).

-ocr page 43-

§ 3.

Hoe hoog de schuttengilden in aanzien stonden en
hoe trotsch de steden waren op deze bewijzen harer
magt en onafhankelijkheid, blijkt voornamelijk uit de klee-
ding der schutten. Aanzienlijke sommen werden jaarlijks
door de stedelijke regeringen hieraan besteed, ten einde
tegen andere plaatsen te kunnen wedijveren \').

Toen in 1474 hertog Karei van Bourgondië het
beleg voor Nuys had geslagen en „de steden van Holland
„aldaar bun volk van wapenen son den, Poorteren en
„soudenieren met verschillende kleedingen elk van zyne
„stad over het harnasquot; riepen de belegerden, hunne
aanvallers bespottend,
de winter homt, want de honte
kraaijen komen in H land ;
en zij moet ook wel een bont
gezigt opgeleverd hebben, zulk eene legerplaats, waar de
poorters van verscheidene steden vereenigd waren, allen
gedost in de kleuren hunner stad , maar waar bovenal
de schutten, met covel en paleur versierd, in pracht
van uitrusting voor de edelen niet behoefden te wijken

1)nbsp;„By de blyde inkomsten van Landslieereuzegt o, a. van
Met er en van de schutterijen sprekende, „kwamen ze in \'t geweer
„en vermeerderden de praal der plegtigheid door de pracht hunner uit-
„rustingen.quot; E. van Meeteren,
Nederl. Eist., I, p. 26.

2)nbsp;Oud Holl. Kronijlc, Div. XXX, c. 64.

Want ook de poorters , die behalve de schutten uittrokken, hadden
eene bepaalde kleederdragt, van die der schutten onderscheiden. De stedelijke
magistraat bepaalde dit in verschillende keuren. Zoo moesten b. v.
volgens eene Amsterdamsche keur van 1403 de niet tot de schuttengilden
behoorende poorters op Sacramentsdag optrekken „in een pallure ende
„wapenrok , halff root halff wit, root boven.quot;

De heer J. A. Ge r lach Jr. deelt in zijn Oorsprong, geschiedenis
en tegenwoordige toestand van het Collegie van oude schutters van den

-ocr page 44-

Hunne kleeding (livrye) werd vastgesteld door de stedelijke
overheden of door die der schutters. In eene keur van
Amsterdam van 1471 h. v. wordt hepaald, dat elk schut-
ter zijne kleeding maken moest „zoo als de Conync mit
„sinen hogen raet dit ordineren zouquot;

De schutters werden, zooals we reeds aanmerkten, of
geheel door de stad uitgerust, of hun werd jaarlijks eene
toelage geschonken, ter gemoetkoming in de daaraan ver-
bonden onkosten.

Zoo werden te Deventer de oude schutten jaarlijks op
stads kosten geheel gekleed met bruin en rood laken,
over de naden belegd met witte strepen. Aan de jonge
schutten gaf men niet anders dan kaproenen van dezelfde
kleuren

In Amsterdam kregen de schutten van de stad jaarlijks
elf goede gouden Hollantsehe schilden tot haren palloren
ter hulpe.

De twee voorname deelen hunner kleeding waren de
schut- of wapenrok en hun hoofddeksel, dat
gewoonlijk
schutcovel genoemd werd. De wapenrok draagt verschil-
lende namen. Wagenaar spreekt van
pallore, palloir,
pallure
In de door J. de Eiemer medegedeelde
ordonnantie van Philips aan de Haagsche schutterij
geschonken, wordt van
pelleuren gesproken Zij hadden
onderscheidene kleuren, waarschijnlijk wel meestal die

voetboog van St. Joris en der jonge Colveniers schutten te Heusden
(pag. 15) mede, dat er op de algemeene schutfeesten ook prijzen waren
uitgeloofd voor het gilde, dat zich onderscheidde door schoonheid van
kleeding.

1)nbsp;Wagenaar, Beschr. van Amsterdam, Hl, p. 165.

2)nbsp;Dumb ar. Kerk. en wereldl. I) eventer, p. 37.

3)nbsp;Wagenaar, Beschr. van Amsterdam, III, t. a. p.

J. de Hiemer, Beschr. van ^s Gravenhage , I, p, 663.

-ocr page 45-

van het stadswapen, ofschoon er ook plaatsen waren, waar
de kleuren der schuttenkleeding telken jare veranderden.
Zoo men den naamloozen schrijver van den „edelen ridder
en martelaar St. Sebastianusquot; gelooven mag , dan
verschilde de schuttenkleeding ook bij onderscheidene pleg-
tigheden. Volgens hem zouden ze bij hunne processiën
eu ommegangen purperen tabbaarden gedragen hebben,
die ze bij begrafenisplegtigheden met zwarte verwisselden,
terwijl ze bij de plegtige inkomsten van vorsten roode
droegen.

Het kleedingstuk, den schuttenbroeders bijzonder eigen ,
was ./eene soort van muts of kap, even als hunne wa-
penrokken van verschillende kleuren,
ScAutskovel ge-
naamd Het dragen vau een dergelijk hoofddeksel
werd voor zeer eervol gehouden. In Utrecht bood men zelfs
den bisschop zulk eene muts aan. Bij Mattbaeus lezen
wij het volgende besluit van de regering te Utrecht :
«Ex A.ctis eiusdem Anni (1440) des Dingsdaechs na Sint
„Agniete. Item en zei men genen Here, Jonckere of ymant
„anders, die eyns een scutcovel gegeven is tot geenre tyt
„meer covel geven dan alleen onsen genadigen Heere van
„Utrecht end men en zei niemant van enigen ofïicien
„onder de scutten enige covels geven of daer of rekenen,

\') Zie Mededeelingen mn \'t hist. gen. te Utrecht, I D., II st.
P- 121.

Kovel, ook ^Yel Koghel. Bij Matthaeus, de noUlitate 1121,
covel, scutscovel, caproen nam synonyma haec. Vergi. Corn. Kiliani
I^ictionarium, I, p. 820.

Het woord kovel komt ook soms voor in de beteekenis van een langen
mantel of rok
{Matthaei Analecta, I, p. 420). In 1453 ontvingen
de burgemeesters te Arnhem van de stad
covelen van drie ellen lang
(Van Hasselt,
Kronijk v. Arnhem). Hier zal toch wel geen sprake
zijn van hoofddeksels.

Matthaeus, de nohilitate, p. 1121 sqq.

-ocr page 46-

„dan alleen onsen genadigen Heere van Utrecht end die
„Homans in der tytquot;

In Arnhem was het de gewoonte, dat \'de schutten zelve
op het jaarlijksch schuttenfeest aan den Landsheer en
aan andere voorname personen een schutkovel toezon-
den, waardoor zij de verwachting aanduidden, dat zij
hen dien dag op het feest zouden zien. Kwam de
landsheer zelf niet, dan liet hij zich vertegenwoordigen
door iemand anders, wien hij daartoe den kovel toezond.
Dit blijkt uit een brief, welken Hertog
Karei van
Gelder aan Steffen van Ruytenborgh, den Dros-
saert van Anholt, zond en welke aldus luidt: „Karele,
„Lieve getrouwe! Wy schicken u der schutten
bonnet van
„onser stat xianholt, ji onse beveelt dat ghy van onss
„wegen onse eer in de schutterijen verwairt nae alder ge-
„wointen. Dairtoe verlaten wy ons. Gegeven op onsen
„gulden Spycker den lesten May anno CYXXVIIquot;
Ook den burgemeester zond men, wanneer er naar den
vogel geschoten werd, een schutscovel, bij welke gelegen-
heid de schutten van stadswege een geschenk ontvingen.
Van Hasselt zegt t. a. p. : „Mij is een post van de
„Arnhemsche schutten van St. Joosten bekend,
waaruit
„dit omtrent de stad blijkt: de rentmeester brengt een
„geschenk voor de schutten in, maar het wierdt doorge-
„slagen en dus beapostiileerd: In desen Jaer nyet ge-
„schoeten, noch den burgemeyster geen koevele gesant,
„hierom niet gescheukt,quot;

De kovel schijnt hét bijzonder distinctief teeken der
schutten geweest te zijn: slechts de broeders van een
schuttengilde waren tot het dragen er van geregtigd, Eene

1) \'t Scliijnt dus een jaar van bezuiniging geweest te zijn.
Van Hasselt,
Arnh. Oudheden, III, p. 64.

-ocr page 47-

strenge bepaling tegen bet weggeven van kovelen aan hen,
die het regt niet hadden ze te dragen, wordt gevonden
in het boek der oude Utrechtsche schutten: „En geen
„homan en seil scutscap en wechgeven by een koer van
„V ryers. Item, dien scutscap gegeven worde, die seil
„verboeren vyff Groenen end nimmer scut te wesen.quot;

Het schenken van deze covelen, gevoegd bij de andere
dikwijls vrij aanzienlijke uitgaven der schutterijen, was
voor de gilden soms zeer bezwarend. Zij werden ook hierin
wel door de stedelijke regeringen bijgestaan. Ia een be-
sluit van den raad van Utrecht van 1468 lezen wij :
„Mer want die homans van den scutten hoeren cost qualic
„doen moigen van hoeren renthen aen covelen te gheven,
„zoe zei hem die scutmeyster jaerlycx doen maken op ter
„stat cost X of XII covelen, die zy den goeden mannen
„van buten gheven moighen ende hiermede zei die pensy
„of wezen die men hem gegeven heeft die naiste drie
„jaeren, behoudelicken hem hoeren pensiën na der ouder
„gewoentenquot; \').

Ieder schutter moest van dezen schutcovel voorzien op
het schietfeest verschijnen. In een raadsbesluit van 9 Junij
1413 te Utrecht werd bepaald: „Ende dat een ygelic sinen
„schutten caproen dan op syn hooft hebben sal. Ende
„yemant die dit verbrake ende niet mede wt ende in en ghinghe
„oft sinen scuttencaproen niet op syn hooft en hadde,die
„scutter en sei onse stat op Sinte Mertenavont ende opter
„Kersavont ghenen wyn ghevenquot;

De schutcovel was dus een bepaald teeken van het lid-

Burman, TJtr. Jaarb., II, p. 528.
Zie
Beriyten van hei hist. genootschap , I D., II st., p. 154.
Uit het raads-dagelijksch boek van 1418.
(Berieten van \'t hist.
t. a. p. 129,

-ocr page 48-

maatschap der schutterij. Verwijdering uit het gilde ging
gewoonlijk gepaard met ontneming van den covel en van
het regt om dien te dragen. Te Utrecht evenwel was
bepaald dat een schutter, die door verandering zijner woon-
plaats naar elders, genoodzaakt was de schutterij te verla-
ten, toch den scutscovel mogt blijven dragen

§ 4.

Ofschoon het niet in den aard dezer schets ligt, over
de schutswapenen uit te wijden, zoo is het toch misschien
niet overtollig eenige bijzonderheden dienaangaande
mede
te deelen, die wij ontleenen aan een belangrijk stuk daar-
over door Jhr. Mr. A. M. C. van Asch
van. Wij ck
in de
Berigten van het historisch genootschap te TJtrecht
geplaatst

De boog, het oudste krijgswapen, was ook het eerste
wapen der schuttengilden. Wij zagen reeds dat zij er hun
naam aan ontleenden, al naarmate zij zich van den voet-
of handboog bedienden. De voetboog, ook bekend onder
den naam van
armborst, was eigenlijk niets anders dan een
gewone handboog van kleiner vorm, waaraan in het mid-
den eene houten kolf was vastgehecht, zoodat deze den

van quot;t hist. gen., I D., II st., p. 158 en volg.
2 III deel, II st., p. 6 en volgg.

Zie ook Vade-mecum du peintre ou recueil des costumes du
âge pour servir
à l\'histoire de la Belgique et des pays circonvoisins.
Gand 1835—1840.

Recherches historiques sur les costumes civils et militaires des
et des corporations de métiers. Gand
1847.

-ocr page 49-

boog zei ven kruiste, vandaar de naara Jcruishoog. Hij
was van staal of hout vervaardigd eu had eene lengte
van l\'/j, tot 3 voet. De kleinere voetbogen werden met
de hand gespannen door middel van eene soort van ijzeren
of houten koevoet,
spanliaah genaamd. Met zette den
boog op den grond, plaatste den voet in een, aan het
boveneinde aangebragten, ijzeren beugel en haalde aldus de
pees over. Tot het spannen der groote voetbogen gebruikte
men een meer zamengesteld werktuig, den
hraeckaert.
Men moest zich daartoe van beide voeten bedienen, vandaar
dat deze boog voorkomt onder den naam van
arhalète a
dem pieds.
Buitendien had men er nog meestal een hand-
langer bij noodig, vandaar
seutter met zyn Jcnaep. Yeel
eenvoudiger was natuurlijk de handboog, waarvan de vorm ,
een met eene pees bespannen veerkrachtige stok, algemeen
bekend is. Men beweert dat de voetboog meestal tot het
verdedigen van vestingen, de handboog steeds te velde
gebruikt werd. Hiervan zou de benaming
reisboog afkom-
stig zijn, waaronder men den handboog nu en dan aan-
treft. Ook
fleerts oi flitsboog vindt men somtijds vermeld.
Om bij het uitschieten van de pees den arm niet te be-
schadigen , hadden de schutters armbekleedsels, gewoonlijk
ampipen genaamd, en waarschijnlijk nog bovendien eene
soort van handschoenen. Zoo schreef b. v. de Leidsche
ordonnantie van 1415 voor, dat elk op boete van 3 «
twee armpipen hebben moest, en daarenboven nog 2 scheut-
lappen.

Groot verschil bestaat er bij onderscheidene schrijvers
over den tijd, waarop de voetboog in gebruik is gekomen\'
Yolgens sommigen zon Willem de Veroveraa. reeds
voetboogschutten in zijn leger hebben gehad; anderen
meenen dat de invoering eerst na Godfried van
Bouillon moet gesteld worden.

-ocr page 50-

Eerst in het begin der 16^® eeuw begon de boog
langzamerhand door de vuurwapenen verdrongen te worden.
Niet spoedig liet men een wapen, dat zoo hoog in
eere was geweest, varen voor de in den beginne nog zeer
onvolkomene, vaak hoogstgevaarlijke vuurwapenen. Nog in
1580 werd b. v, te Delft in de ordonnantie voor de schut-
terij bepaald, dat bij het „maentschutquot; elk rotgezel met zijn
eigen wapen zou schieten, „te weten, die van den voet-
„booghe met haere voetbogen , ten waere syluyden een roer
„hielden in welcke gevalle syluyden een boogh sullen mo-
„gen leenen,quot; eeu bewijs dat zelfs toen de haeks of coluvreu
nog lang niet algemeen waren. Eindelijk begon, bij meer-
dere volmaking der vuurwapenen, de boog op den achter-
grond te geraken, tot men dien ten laatste alleen nog
maar bij \'t jaarlijksch schietfeest gebruikte.

Ieder schutter moest, gelijk wij reeds elders zeiden,
zijne eigene wapenen hebben. Het was de pligt der over-
lieden hiervoor te zorgen, door op gezette tijden wapen-
schouwingen te houden \'). Verloor iemand zijne wape-
nen in dienst der stad, dan werden ze hem vergoed.
Zoo leest men b. v. in de meergemelde Groninger schat-
tenbrief: „Ende weert sake dat yemet schutte zyn armborst
„en twee schote in der stadt reyse, den solde men bynnen
„eenre maend so guet een wedergheven, ende dat olde
„salde hi brengen opt raethuys.quot;

Ieder schutter moest steeds zorgen , behalve den boog
een goed harnas te hebben. Te Leyden moest b. v.
volgens de ordonnantie van 1450 „elc tot synen live

Des Woensdaghes na sinte Marcusdagh evangelist (27 April); voert
gebiet
de raet dat een yegelic zijn harnasch rede hebben, want die raet
wapenscouwinge doen wil op eenen dagh die zi daertoe aennemen
zullen, ende beyde van der scutten ende ghilden. BimrspraaUoeh v.
VtrecU.
1385 {Berigten van H hist. gen., IIP d., II® st., p. 43),

-ocr page 51-

„hebben, bem selve toebeborende, een goet pansyser, een
„yser boet, een borst, twee scbnetlappen, ende twee
„armpypen elc by boete van drie pontquot; \'}.

Gelijk de andere gilden, hadden ook de schutterijen
hare vaandels. Deze waren, even als de schuttersklee-
ding, meestal van kostbare stof vervaardigd, het beeld
van den beschermheilige dragende. Gewoonlijk werden zij
door de steden aan de schuttengilden geschonken

§ 5.

Gestadige oefening in den wapenhandel was_, gelijk wij
zagen, het voorname doel der schuttengilden. De plaatsen,
tot die oefeningen bestemd, waren de schuttersdoelen,
ook schuttershoven of schuttersboomgaards genaamd, om-
dat de schietplaats gewoonlijk met boomen beplant was.
De naam
doelen zal wel afkomstig zijn van het gebruik
dat men van die gebouwen maakte, het schieten naar het
doel (schijf of vogel). Zij waren dikwijls zeer prachtig
ingerigt, voorzien van verschillende zalen voor de verga-
deringen van Hoofdlieden en schutters, en het houden
der schuttersmaaltijden.

Steeds waakten de stedelijke regeringen er voor, dat het
gebruik der doelens niet ontaardde. Zoo bepaalde b. v.
de overheid te Delft, dat de doelens alleen tot de
riddef-
lylte oefeninge der sehuUerye
gebruikt mogten worden en
niet
tot Tiet doen mn andere spelen of tot het houden van
drinkgelagen,
terwijl er tevens een vaste tijd bepaald werd, ge-

Vergl. ook de Amsterd. ord. van 1394 en 1413. Handv. p. 140.
Zie Van Hasselt,
Chr. v. Arnhem, op \'t jaar 1547.

-ocr page 52-

durende welken de doelens geopend zouden mogen blijven
De scbuttenbrieven of ordonnantiën, die door de stede-
lijke overheden, in overleg meestal met de hopluiden der
schutterij, werden opgemaakt, waren in den doelen opge-
hangen.

Op verschillende gezette tijden vereenigde zich het gilde
in den doelen, om er zich in het schieten en in den
verderen wapenhandel te bekwamen. Bij de wekelijksche
of maandelijksche oefeningen bediende men zich meestal
van eene schijf.

Eenmaal jaarlijks echter had het groote schuttenfeest
plaats , waarop het schieten naar een op eene stang geplaat-
sten vogel door een algemeenen maaltijd werd besloten,
Het vogel- of papegaaischieten was eene zeer oude gewoonte
in ons vaderland en in noordelijk Duitschland. Wil da,
in zijn
Gildewezen «), deelt mede, dat in vele steden de
plaats, waar het volk bijeenkwam, om over zijne ge-
meenschappelijke belangen te beraadslagen, nog in lateren
tijd de vogelboom werd genoemd. Bij alle schuttengilden
vindt men van de vroegste tijden af gewag gemaakt van
dit papegaaischieten

Bijna overal had het plaats op of in de week na
Pinksteren. Beeds vroegtijdig heeft men daaruit afge-
leid, dat het van Heidenschen oorsprong zou zijn. De
oude bewoners dezer landen zouden, om huime verach-

1)nbsp;Niemand mogt van 1 Maart tot 81 October na 10 uur en van
1 November tot
28 Februarij\' na 8 uur \'s avonds in den doelen blijven
zitten.

2)nbsp;Pag. 162. Zie het stuk van Mr. H. O. Feith over de oude
Groningsche schutterij in de
Bijdragen van 1. A. Nijhoff, V, 145.

Eene gewoonte die wij nog in onze dagen terugvinden in de jaar-
lijksohe feesten der scherpschuttersvereenigingen, waarvan enkele nog
werkelijk voortzettingen zijn van een oud schuttengilde.

-ocr page 53-

ting voor de godsdienst der Christenen aan te duiden,
jaarlijks op het Christelijk Pinksterfeest eene duif, het
zinnebeeld van den Heiligen Geest, op een staak geplaatst
en daarnaar geschoten hebben. Harkenroth ver-
haalt, dat men in Oost-Priesland het papegaaischieten als
een heidensch en zondig gebruik afschafte: „in dat
„protocol vinde ik ook aangeteekent,quot; zegt hij, „dat
„in \'t jaar 1589 den 14 May het eerwaarde Coetus in \'t
„Grietemer amt gehouden, vier Gedeputeerden uit haar zond
„naa de Heeren beambten te Grietzyl om het papegaay-
„schieten af te schaffen, \'t welk hier te lande zeer gemeen
„was, als uit het Heidendom oorspronkelijk, ter veragtinge
„des Heiligen Geestes. Weshalve bet Christelijk verzoek
„des Eerw. Coetus door de overigheid ook wierde goedge-
„keurt, zoodat dit zondig gebruik wierde geheel afgeschaft
„volgens dit protocolquot;

Hoe zondig evenwel het vogelschieten ook moge ge-
weest zijn, \'t was algemeen in gebruik en werd in groote
. eere gehouden. De aanzienlijkste personen namen er deel
aan, hetzij als gast, hetzij ook als lid van het gilde. Te
Utrecht ontbrak op het jaarlijksch schietfeest de bisschop
zelfs niet Immers onder de verschillende personen, die
men tot deze feestelijkheid uitnoodigde, behoorde somtijds de

1)nbsp;Harkenroth, Oosffr. Oorsp. , p. 436.

2)nbsp;Te Zwijndrecht heeft de gewoonte van \'t papegaaischieten op ver-
zoek van den eerw. pater Gillise in 1569 opgehouden.

Hoe men , wanneer werkelijk dit gebruik van heidenschen oorsprong
is , er toe gekomen is om de duif in een papegaai te veranderen, hebben
wij niet kunnen ontdekken. In het algemeen hebben wij er geene re-
den voor kunnen vinden, waarom juist de papegaai de geliefkoosde
vogel der schuttengilden geworden is.

3)nbsp;Ultrajecti etiam episcopus certaminis partieeps nee indignum hoe
qnicquam dignitate episcopali. Mattbaeus,
de nohilitate, p. 1123,

-ocr page 54-

landslieer zelf). In den Haag nam o. a. Graaf Willem II
daaraan deeP). In 1428 schoot Jacoha van Beijeren
mede naar den papegaai en had het geluk den vogel te
treffen. Over de eer, haar daarvoor door de steden en
omliggende dorpen aangedaan, toonde zij zich zoo voldaan,
dat zij ze voor altijd van het regt der grafelijke vlastien-
den onthief Goudhoeven verhaalt, dat ook
Maria, Koningin van Hongarije, gouvernante der Ne-
derlanden, in 1537 met den kardinaal van Luik te Brussel
naar den papegaai heeft geschoten. Beiden misten hun
schotj een schutter, Bieter van Kleigate, hervatte
het in naam van den Kardinaal en trof den vogel, waarop
de Kardinaal schutterskoning werd.

Soms lieten de landsvorsten, wanneer zij op het schut-
tersfeest genoodigd waren, zich door een ander vertegen-
woordigen , gelijk
o. a. hlijkt uit den volgenden brief van
Karei van Gelder. „Karele, Lieve getrouwe! So
„Ott Kyen in onse plaetse aidaer die vogel afgeschaeten
„heeft, bevelen wij u dat gy hem daerto van onsen
„wegen ter reedelicker mathe, des zich van alts ind totter
„eere behaert, utreikt ind ons sulx mits deesen ind
„syne quitantie rekent, den VI. dag July XXXIVquot;

Hij die den vogel afschoot was gedurende een jaar
tot aan het volgende feest schutterskoning. Had
iemand

h Vgl. pag. 34.

Gel ijk blijkt uit eene rekening van diens rentmeester, waarop deze
post voorkomt; „Brandekyn Tortysdrager gegeven om bouten (pijlen)
„voor minen lieven Heer mede te copen daer hi die papegay mede
scbie-
j,ten zoude.quot;

3) Heemskerk, Bat. Are., p. 667.

Goudhoeven, Kronyk , p. 606.
Zie ook Matthaeus, de nol., t. a. p., die iets dergelijks verhaalt
van Philips in 1496.

Van Hasselt, Arnh.\'Oudh., III, 64.

-ocr page 55-

het geluk drie j aren achtereen den vogel te treffen, zoo
werd hij schutterskeizer. De koning behoorde tot de be-
stuurders van het gilde, hij stond aan het hoofd van den
schuttersraad.

Aanmerkelijke voordeelen waren er op verschillende plaat-
sen aan dit koningschap verbonden, en meermalen werden
de diensten, door de schutters bewezen, beloond door aan
den koning geschonken privilegiën. Zoo gaf b. v. in 1354
Graaf Willem aan de schutters van Leiden wegens ge-
trouwe diensten jaarlijks 34 ponden te betalen aan die
koning onder hen zou zijn In 1543 werden de konin-
gen der Arnhemsche schutten van het betrekken der
wacht verschoond Vrijdom van zekere belastingen vin-
den wij hier en daar den koning gewaarborgd.

Na afloop van het papegaaischieten vereenigden zich de
gildebroeders tot een gemeenschappelijken maaltijd. Allen
moesten op dezen
teerdag tegenwoordig zijn of althans bun
aandeel in de algemeene onkosten dragen. Verschillende
bepalingen worden dienaangaande in de schuttenordonnan-
tiën aangetroffen.

Soms kwamen verschillende gilden, uit onderscheidene
plaatsen opgeroepen, bijeen
om een gezamenlijken wedstrijd
te houden. Zoo had er in 1427 in Brugge een dergelijk feest
plaats. De koning van het schuttengilde aldaar, met wien men
in groote pracht naar het feest optrok, was Philips de
Schoone, Graaf van Vlaanderen. In de jaarboeken van
het gilde is het volgende hiervan opgeteekend : „Ils avaient
„avec eux cinq chariots, quatorze clairons , leur drapeau, un
„char tiré par deux chiens, sur lequel était assis leur fou
„et plus de 216 chevaux. Ils étaient habillés à la façon

iL.

Handvesten van Leiden, 287.
î) Van Hasselt,
Àrnh. Oudh,, III, p. 65,

-ocr page 56-

„allemande, mi-parti de bleu et de tanné, chapeaux jaunes
„bordés de blanc et de rouge, quelques-uns avaient des
„chaperonsquot; \').

§ 6-

Talrijke voordeelen werden door steden en landshee-
ren voor bewezen of nog te bewijzen diensten aan de
schuttengilden geschonken. Een der eersteen voornaamste,
hetwelk men bijna overal aantrof, was dat van den
scliut-
of wyntap. Het bestond met eenige wijzigingen of in het
regt om eene zekere hoeveelheid wijn te verbruiken zon-
der er belasting van te betalen, of in het regt om van
iedere kan wijn, die gedurende een bepaalden tijd gedron-
ken werd, eene belasting te heffen. Te Amsterdam b. v.
kreeg in 1394 de schutterij de vrijheid om driemaal\'s jaars,
van St. Martijnsavond en van den Zondag voor vastenavond
telkens 10 dagen, en van Zondag voor Sacramentsdag negen
dagen lang, alleen wijn te mogen tappen op zoovele plaatsen,
als het hun goeddunkte, zonder accijns schuldig te zijn, mits
zij vooraf in de kerken liet afkondigen, wanneer zij haar
wijn dacht op te steken, waarna niemand, zoolang de
wijntap der schutterij duurde, eenigen wijn binnen de vrij-
heid der stad verkoopen mogt

In Rotterdam , even als in \'s Gravenhage, bezat de

J. k. Gerlach Jr., Oorsprong enz. van het gilde van St. Joris
te Heusden
, p. 16.

Wagenaar, Beschr. van Amsterdam, III, 166. Hand^v. ]gt;.14,0.
Van Mieris, Gr. Charterb., IV, p. 437,

-ocr page 57-

schutterij dit voorregt reeds in 1407. quot;Willem van
Beijeren, in dat jaar de Hagenaars met verschil-
lende voordeelen begiftigende, voegde er dit bij: „behou-
„delic dat onse schutten van den Ha^e den schutwji-n
„hebben en houden zullen, als wy hem die laetste gege-
„ven hebben.quot; J. de Eiemer zegt, dat in zijn tijd
waarschijnlijk krachtens dien giftbrief de schutters nog jaar-
lijks in Februarij dezen schuttap op hun doelen in het
openbaar verpachtten en met aangeplakte billelten verkon-
digden: „dat dese schuttap der voorsz. confrerie van ouden
„herkomen is competerende, bedragende een halve stuiver
„op eiken stoop wyn, die in drie termynen elks van agt
„dagen in \'t loopende jaer in alle herbergen van den Hage
„en Hage ambacht gehaelt en gedronken sou werdenquot; \').
Yan deze belasting was niemand vrij dan de Graaf en
zijn Hof

Dit verpachten van den wijntap was op meerdere plaatsen
gebruikelijk, en hieraan was soms op nieuw een voorregt
verbonden. Opdat namelijk de verpachting des te meer
zou opbrengen, was in sommige steden bepaald, dat de
pachter vrij van het uittrekken ter heirvaart zou zijn. Zoo
treft men o. a. in den schuttenbrief te Amsterdam van 1413
de volgende woorden aan: „Yoort so wie der schutteren
„wyntappe huert, die zal heirvaarts vry wezen, of diegene
„die hy die vryhede overgeeft binnen veertien dagen nadat
„hy die wyntappe gehuert zal hebbenquot;

Een tweede voorregt dat den meesten schuttengilden
geschonken was, bestond daarin, dat hij, die gedurende de

\'J J. de Riem er, Beschr. van \' s Gravenhage , 660.

Handvesten, p. 141.
Hetzelfde was bepaald aangaande het verhuren van de visscherij in de

-ocr page 58-

oefeningen bij ongeluk iemand kwetste of doodde, ongestraft
bleef. „En oft gebeurde,quot; lezen wij, „dat Godt behoeden
„wil, datter een ongeluk geschiedde, so datter binnen \'t
„vierkant van den Doelen yemant sonder argelist geschoten
„ofte gequetst worde, so wel metter handboge als metter
„busse en datter geroepen ware, ofte dat den busch van
„selfs afgink ofte horste, sal deselve daer sulx gebeurt
„vry en onbeschadigt zyn van alle boeten ofte lasten die
„den officier daarvan soude mogen pretendeeren hem van
„\'s Heeren wegen toe te komen.quot;

Het regt van visscherij in de stadsgrachten, was mede
een der voordeelen aan onderscheidene schuttengilden ge-
schonken De oude schutterij te Amsterdam, geld
schuldig zijnde aan de stedelijke regering, deed, ten
einde die som aldus af te lossen , afstand van dat regt.

De Groninger schuttenbrief van 1434 behelst een ander
privilegie van de schutterij aldaar, \'t welk men ook elders
aantrof, dat men namelijk de schutterswapenen niet uit-
panden of executeren mogt: „ok en sal men ghene schut-
„ten wtpanden moghen an oir harnasch oft an oir tuuch.quot;
\'t Was eene allezins noodige bepaling, ten einde te zorgen
dat de schutters ten allen tijde hunne wapenen bij de hand
zouden hebben.

Een ander voorregt werd in 1495 „door Hertog Philips
„aan de gemeyne gezellen van den
galde van St. Sebastiaanquot;
verleend, dat zij namelijk niet om stadsschulden gear-
resteerd mogten worden; \'t werd
bevestigd bij quot;een mandaat
van 7 Julij 1496, waarbij twee te Amsterdam wegens
schulden gegijzelde schutters van den handboog ontslagen
werden

Zie b. V. Handv. v. Amsterdam, p. 140.

Mededeelingen van \'tprov. genootsch. van Noord-Brabatit, 1856, p. 5l.

-ocr page 59-

Een bijzonder regt werd door Ernst van Oostenrijk
aan de scbntterij te \'s Hertogenbosch gegeven : om voortaan te
mogen „apprehenderen alle personen gesuspecteerd wegens
„verraderyequot;, om hen ingeval van nood „te stellen ter
„scherper examen ende te castyen naar gelegenheid van
„hunne delicten;quot; dit voorregt werd haar gegeven tot be-
looning voor de gevangeimeming van zekeren Roelof
Ossewert, wegens het door hem gepleegd verraad bij
het innemen der sterkte\' te Heeswijk \'\').

Tot de aan de schutterijen geschonken voorregten zou
men nog kunnen rekenen, dat hij, die in dienst der stad
gewond was, op stadskosten genezen werd. Zoo was b. v.
in de Groninger schuttenhrief van 1434 bepaald: „Ende
„werde ook yenich schutte ghewoudet in der stad rcyse,
„dat meyster loen solde de stad afdoen en betaelen.quot; Dit
regt bezaten evenwel de schutterijen niet uitsluitend-
Mattbaeus zegt er van : „Plerumque ei subvenitur
„qui propter rempublicam accepit quid detrimenti. Ex
„veteri charta, vulgo de Gildenbrief Anni 1455: Item
„of enigh Borger uytreysde daer hy te doen hadde ende
„belast worde van der stadt wegen, daer of selse die
„stadt \' vryen ende brieve van behulp geven op ter
„stadt cost.quot;

Dikwijls werd het een of ander schuttengilde voor be-
wezen diensten met eene zekere som gelds of met landerijen
beschonken. Zoo ontving in het midden der 14\'^® eeuw-
de schutterij te Heusden van Johanna van Brabant
den vollen eigendom van een aanzienlijken uiterwaard ten
geschenke. Het steeds bestaande scherpschuttersgilde vau

1) Mededeelingen. van \'t prov. genootsch. van Noord-Brabant, 1856,
p. 51.

M a 11 h a e u s , de nohilitate, p. 1124.

-ocr page 60-

St. Joris te Heusden is nog heden ten dage in liet be-
zit van dat land

De St. J.oris-schutterij te \'s Gravenhage schijnt in bet
bezit te zijn geweest van een privilegie, dat wij bij geen
ander scbattengilde aantroffen, het regt der munt,
droit de frapper petite monnaye. Zoo althans vonden wiJ
vermeld in eene beknopte geschiedenis van dit gilde,
onder de regering van Koning Lodewijk, door den heer
W. H. J. van Westreenen* opgemaakt en aan dien
vorst opgedragen -).

§ 7.

De strijd tusschen adel en burgerij was hier te lande
niet terstond bij de opkomst der vrije steden ontstaan
Het kon echter niet anders of de toenemende magt der
poorters ten koste van de oude voorregten der Edelen
moest door deze met leede oogen worden aangezien, üe
groote voorregten, door Eloris V aan
de steden geschon-
ken, deden eindelijk de lang verkropte spijt
uitbarsten en
de bloedige wraak der Hollandsehe en Zeeuwsche edelen
was een voorbode van den heilloozen burgerkrijg, die
weldra deze gewesten zou verdeelen.

In de Hoeksche en Kabeljaauwsche twisten vertoonde
zich de haat van de beide teg£nover elkander staande

1) J. A. Gerlacli Jr., 1. 1. p. 20.

Aanwezig op het rijksarchief.
3) Zie de oorzaken hiervan bij Mr. J. J. van Hees van
Berke ,
Beschoutcing over gesch. en staatsr., p. 39.

-ocr page 61-

beginselen in al zijnen omvang. Tegelijk met het uitbarsten
van dien met woede gevoerden strijd tusschen den vrijen
burgerstand en den op zijne voorregten naijverigen
adel, zien wij de schutterijen ontstaan. Uit de aanzien-
lijkste burgers zamengesteld, terwijl zij een krachtigen
steun gaven aan de steden, in haren kamp voor vrijheid
en onafhankelijkheid, voldeden zij aan eene werkelijk ge-
voelde behoefte.

Geoefendheid in den ^ippenhandel was tot nog toe slechts
het uitsluitend deel van den adel geweest, en de burge-
rijen, ofschoon kracht puttende uit het natuurlijk gevoel
van haar goed regt, konden echter daarmede alleen de
wel gewapende en geoefende magt der edelen geen weer-
stand bieden.

Wij wezen reeds op de beletselen, die de inwoners der
steden aanvankelijk verhinderden om daarin te voorzien.
De schutterijen waren het, die hen in. staat stelden ook
hierin hunne vijanden op zij te streven. In dit licht
beschouwd, treden de oude schuttenbroeders op als verte-
genwoordigers van het zich ontwikkelend democratiesch
beginsel, als de voorvechters van het volk tegen de
overheersching van den adel. Niet ten onregte heeft men
de schuttengilden
robora ac nervos reipublicae genoemd\').
De steden begrepen dit en eerden in de schutterijen de
waarborgen barer burgerlijke vrijheid. De talrijke en
aanzienlijke haar geschonken voordeelen zijn er de getuigen
van. \'t Was ook geen ijdele praalzucht, wat die stedelijke
overheden aanzette om jaarlijks aanzienlijke sommen te
besteden aan de uitmonstering der schutten. Het dragen
van covel en paluer was een regt, dat oorspronkelijk alleen
den adel toebehoorde, maar nu het op de leden der schut-

Hadr. Janius, Bat. Illustr. c. 16, p. 231.

-ocr page 62-

terijen was overgegaan, vond het volk hierin een ster-
ken prikkel om met den adel te dingen, die buitendien,
naijverig op dat regt, het den schutten mi?gu!)de. Zoo
poogden de Brabantsche edelen en sommige hooge ambte-
naren Hertog Karei van Bourgondië te overreden,
om den voet- en handbooggilden bet dragen hunner prach-
tige palueren en wapenen te ontnemen. De schutten, hier-
van onderrigt, zonden hunne afgevaardigden naar den her-
tog, ten einde zich daarover t§ beklagen. Goedgunstig
boorde deze niet alleen hunne klagt aan, maar bevestigde
bovendien de gilden in hunne regten bij charter vau
22 Augustus 1469

Ook de landsvorsten toch, die zich de gunst der burgerij
trachtten te verwerven, hielden de schutterijen in eere.
Van den beginne af hadden zij iu de kracht der gemeen-
ten bet middel gezien om zich tegen de aanmatigingen
der edelen te verzetten. Uit bet geld, door de steden op-
gebragt, vermeerderden zij hunne inkomsten en maakten
zich meer onafhankelijk van den adel, terwijl de verplig-
ting der burgers, bij de handvesten bepaald, om den vorst
met de wapenen bij te staan, hen van eene aanzienlijke
krijgsmagt verzekerde, waarvan de schuttengilden weldra
de keur begonnen uit te maken Door dezen voor-

Dit charter is in zifn geheel medegedeeld in de Oesch. van Ant-
werpen ,
III, 601 en 602. Vergl. Berigten van \'t hist. gen. te Vtrecht,
I deel, 2 st. , p. 119.

S) In het leger hadden de schutterijen dan ook de voornaamste plaats ;
(Hadr. Junius,
Bat. Illustr., c. 16, p. 281). In de ordonnantie
der St. -Joris-schutterij te Gent komen o. a. de volgende woorden
voor: „Dit zyn de ordonnantiën en ghehoden, die de steden en de casselrie
„houden in facten van oorloghen. Eerst dat nyemant so wie hy zy,
,,edele of onedele , en trecke noch puere (kampere) voor
St. Joris ha-
knieren,
de baniere van Vlaenderen en van der stede van Gent. Voort
„dat gheen caryn en trekke voor Sint Jovis caryn. Die de contrarie

-ocr page 63-

regten te schenken en hunne regten te handhaven,
poogden zij zich van hunne verknochtheid te verze-
keren.

Zoo bekrachtigde Graaf Willem van Beijeren, bij
brief van 24 Junij 1351, de keur der stad Leiden, waarbij
de „scutten, die de papegaeye schietenwerden uitgezon-
derd van het algemeen verbod om de rokken en kaproenen
van het hof en de edelen te dragen

Philips de Goede verleende in 1444 aan de hand-
boogschutten te Lier het voorregt, om wanneer zij naar
eene andere stad vertrokken
statelyh hunne bogen te dra-
gen
ende geschutte met hem te hehhen, alsmede hun
pansier, lange messen en zwaarden, welk voorregt alleen
de adel bezat

Dit politiek karakter der schutterijen hier te lande deed
haar langzamerhand een zekeren invloed in regerinsszaken

Onbsp;O

verkrijgen van tweeërlei aard, 1® in stedelijke aangelegen-
heden,
in algemeene landszaken.

Bij de eerste opkomst der steden werd, zoo er over hare
belangen moest geraadpleegd worden, het geheele ligchaaai
der burgenj opgeroepen. Ten gevolge der uitbreiding van de
gemeenten en de vermeerdering van welvaart en rijkdom, bleef
allengs bij die oproepingen een groot deel der burgerij weg,
en waren het de vroedsten en rijksten, die aan de beraad-
slagingen deelnamen Tegelijk verkregen zij, die eenig
ambt of bediening bekleedden, waaronder de Hoofden der
gilden, een zeker regt om aan de regering deel te ne-

„dede men soude se setten en spannen in duymysers voor \'s capteins
,,logys eene dagh ende eene nacht, sonder yemen te sparen.quot;
Van Mieris,
Gr. Charterl. II, p. 797.
Berigten van het hist. gen. te Utrecht, II, 2® st., p. 51.
Kluit,
Eist. der Nederl. Staatsreger., IV, p. 167.

-ocr page 64-

men i). Reeds in het midden der eeuw zijn de spo-
ren van deze verandering te herkennen in denzelfden
tijd dat wij de schutterijen als gilden zien optreden.
Dat dus ook de Dekens en Hoofdmannen der schuttengil-
den als zoodanig invloed in de regeringszaken verkregen,
ligt in den aard der zaak. De schutten zelve mogen in die
tijden, voor zoover zij tot de vroedsten en rijk sten behoor-
den, deel aan de stedelijke regering gehad hebben, dat
zij in hunne hoedanigheid van schutten, leden van het
stedelijk bestuur geweest zijn, daarvan vonden wij in de
14\'^® en löquot;^® eeuw nog geene blijken. Het is ook niet
waarschijnlijk dat zulks plaats beeft gehad. Er begon zich
toch reeds langzamerhand in de steden eene soort van aris.
tocratieschen regeringsvorm te vestigen. Het stemregt, dat
in de eerste tijden alle poorters hadden gehad, kwam nu
in handen van slechts weinigen, die zich ten koste der
andere burgers steeds meerder magt aanmatigden.

Het was vooral Philips van Bourgon di ë , die hier,
in overeenstemming met de magistraten der gemeenten,
eene volkomene Aristocratie vestigde, door het invoe-
ren van een collegie, uit 20 óf 30 personen bestaande,
door de magistraten uit hun midden aan te stellen, dat
in het vervolg het stedelijk bestuur zou verkiezen Een
dergelijke maatregel fnuikte natuurlijk geheel en al de

nog in
binnen

p. 261

1)nbsp;Mr, J. J. van Hees van Berkel,
staatsr. , p. 73.

2)nbsp;In eene stedelijke keur van 1348 lezen wij, niet zoo als
1331 voorkomt: „Wy scepenen , Raed
ende gemeene poorteren
„Rotterdamquot; - maar: „Wy seepen ende Raet, met goedduncl
^,vroedscap ende rgekheid.quot; Beschr. van Botterdam door
Lois,
en 266.

3)nbsp;Mr, J. J. van Hees van Berkel, 1. L p. 75 , 76.
Het Privilegie, waarbij deze regeringsverandering werd in

te vinden bij Van Leeuwen, Batav. Itl., I, p. 1412.

over gesch. en

-ocr page 65-

magt van het volk, en sloot dus ook de schutterijen bui-
ten alle aandeel in de stedelijke regering.

De kwade gevolgen dezer veranderingen bleven echter
niet achterwege.

De stedelijke magistraten verloren weldra den krachtigen
steun, dien zij vroeger, door het volk gekozen, in de
burgerij hadden gevonden. De burgers, van deelname
aan het bestuur verstoken, door partijzucht verdeeld, wa-
ren vaak met den bittersten haat tegen hunne overheden
bezield. Zij verloren alle belang in bunne stedelijke aan-
gelegenheden en zagen het onverschillig aan, dat zelfs die
van hunne overheden, welke voor der steden belangen
ijverden, door den in magt stijgenden landsheer hiervoor
werden gestraft

Het kon dan ook niet anders, of de magistraten moes-
ten leeren inzien, dat zij alleen door medewerking der-
burgerij krachtig en sterk waren. Yandaar dan ook dat
zij in de lö\'\'® eeuw in moeijelijke tijden, de burgerij we-
der begonnen te erkennen. Wij treffen dat b. v. te x\\rnhem
aan, waar in 1547, bij een verschil tusschen de regering
en de burgerij, aan een zeker aantal personen uit de
St. Nicolaas-broederschap en uit de drie
schutterijen aan-
deel in het stedelijk bestuur werd gegeven

Het waren evenwel voornamelijk de troebele tijden onder
het bestuur van Philips II, waarin de corpora der ge-

IC\'

Zoo verloor de burgemeester van Dordrecht van Beaumont
door beulshanden zijn leven,
zonder dat de burgerij zich daartegen
eenigzins verzette,
omdat hij tegen den wil van keizer M ax imiliaan ,
op grond van het groot Privilegie op het beschrijven van eene alge-
meene dagvaart der Hollandsche steden had aangedrongen. Mr. J. J.
van Hees van Berk el,
Besch. over gesch. en staatsr. , p. 80.

Zie den gedeeltelijken inhoud van den brief waarin dit wordt be-nbsp;Sï-

paald (aanwezig op het stads Archief te Arnhem) hierachter in bijlage A.nbsp;lil

pi

li-

-ocr page 66-

meenten, en daaronder de schutterijen, als vertegenwoorgt;
digers van het geheele volk, aandeel in de gewigtigste
regeringszaken bekwamen. Yerscheidene voorbeelden levert
de geschiedenis hiervan op.

Zoo werd in 1566 de schutterij te Amsterdam geraad-
pleegd over het houden van preeken buiten de stad. De
Burgemeesters lieten de schutterijen ieder op haar doelen
vergaderen; daar werd haar rot voor rot voorgesteld welke
zwarigheden men uit het buitenprediken te wachten had,
en werd haar gevraagd, of men dit al dan niet moest
beletten. De meerderheid antwoordde, dat het buitenpredi-
ken moest toegelaten worden en dat de schutterijen verder
bereid bleven om de stad en de wethouderschap tegen allen
overlast te verdedigen. Toen naderhand de Burgemees-
ters en Raden besloten, geene nieuwe predikanten bin-
nen de muren der stad te laten prediken, maar dat
men hen, zoo zij het waagden, door den schout zou laten
gevangen nemen, verklaarden de schutters, dat zij in dit
besluit niet bewilligen konden, maar dat zij zien zouden
wat hun te doen stond indien er preeken binnen de stad
gehouden werden

Een ander merkwaardig voorbeeld van deelname der
schutterijen aan de stedelijke regering, treffen wij te
Hoorn aan. De vroedschap wilde daar in 1572
Spaansch
volk innemen. De burgers, hierover verstoord, vergader-
den en bepaalden o. a. dat Burgemeesters en Raden
geene
nieuwe zaken ondernemen, noch brieven van buiten
ontvangen mogten „of soude se de Hooftlieden en Rot-
„meesters van de schutterijen laten lesen.\'quot; Men stelde
in sommige dier Rotmeesters geen vertrouwen en ver-
zocht dus de Burgemeesters, om naast deze nog acht

ij Wagen aar, Beschr. v. Amsterdam, II D,, VII b,, p. 281.

-ocr page 67-

kapiteineii aan te stellen, die het volk zelf daartoe kiezen
wilde. De Burgemeesters, wier gezag zeer verminderd was,
stonden dit toe. De nieuwgekozenen, hoewel de zaak van
den Prins toegedaan, waren meest jongelieden , onervaren iu
de regering, die zich daarom met die benoeming bezwaard
rekenden en bevreesd waren dat Philips het hun later
zou vergelden Zij verzochten daarom er van ontslagen
te worden. De regering was daartoe evenwel niet bereid,
en toen buitendien de burgers en de leden der schutterij
hen sterk aanzetten om zich niet terug te trekken, na-
men zij hunne benoeming aan. Het duurde eenigen tijd
eer de stad zich voor den Prins verklaarde. Terwijl
hierover onderhandeld werd, waren aan Burgemeesteren
en Vroedschap, de Hopluiden en de Officieren der
schutterijen toegevoegd. De aldus zamengestelde stedelijke
regering werd
hreede raad genoemd. Toen eindelijk de
stad was overgegaan en de schutters hun eed aan den Prins
hadden gedaan (sommigen weigerden en verlieten de stad),
werd den Hopluiden en Oificieren der schutterijen aange-
zegd, dat van nu af aan hunne zitting in den raad op-
hield

Dat de schutterijen, als gewapend corps en als verte-
genwoordigers van het volk zich sterk en krachtig gevoe-
lende, vooral in tijden van verdeeldheid en partijzucht,

i

J

1) Die vrees was waarlijk niet ongegrond. Al va had het getoond
hoe hij de schutters , die zich met den opstand hadden ingelaten, had
weten te straffen. Vergl. Jacob Marcus,
Sententiën en indagingen
van den Hertog van Alia. Amsterdam,
1735, p. 44, 65, 150, 279,
281 , 294 , 297.

Th. Velius, Chronijh van Hoorn op \'t jaar 1572.

Ook in minder gewigtige gebeurtenissen namen de schutterijen wel
eens besluiten. Zoo kwam in Amsterdam in 1579 een keur uit
op
het dienen der Waa1e,
gemaakt hy rade van de schutteren der drie
sclmtteryen.
Wagenaar, Beschr. v. ^mforii«/«, 11 D., Vil b., p. 281.

-ocr page 68-

zich nu en dan aan het hoofd van volksbewegingen
plaatsten, ook daarvan levert de geschiedenis voorbeel-
den op. Nadat b. v. in
1578 te Amsterdam de Bur-
gemeesters en Schepenen voor een groot deel uit de stad
waren verdreven, werd de wethouderschap door de drie
schutterijen
van haren eed ontslagen. Deze kozen daarop
86 schutters, uit ieder rot éën, welke op het stadhuis
vergaderden en aldaar eene nieuwe stedelijke regering aan-
stelden. Mogt men ook al in later tijd beweerd hebben,
dat deze daad volgens de oude Handvesten geschied zij,
dat het eene wederregtelij ice, door de omstandigheden al-
leen te regtvaardigen, handelwijze was, erkenden de
schut-
ters in 1578 zelve. In eene acte van die zaak opgemaakt
door den Secretaris Jacob de Haan, verklaren de schut-
ters, dat zij het gedaan hebben voor dese reyse allee^i ende
sonder H selve in consequentie te trehlcen

In Utrecht had omstreeks denzelfden tijd een dergelijk
geval plaats. Even als men zich later in Amsterdam op
dit feit beriep, alsof het een bewijs zou zijn, dat de
schutterij de magt had de regering te veranderen, zoo
meende men in 1611 te Utrecht, oo grond van dit
feit, het regt te hebben een nieuwen magistraat aan te
stellen

Zoo was het gesteld met de stedelijke aangelegenheden.
Een gelijken loop van zaken merken wij op, met betrek-
king tot den invloed der schutterijen in algemeene lands-
zaken.

Het is wel aan geen twijfel onderhevig, dat al zeer vroeg
de Graven hier te lande zich eene uitgebreide
souvereine

1) Zie dit stuk bij Wagenaar, Amsterdam, VI D., IIb.,p. 189.
Bijl. lett. B.

Gelijk blijkt uit de vroedscliaps-notulen aldaar.

-ocr page 69-

magt hebben aangematigd i), In enkele gevallen, voorna-
melijk in het toestaan van belastingennbsp;, werd even-
wel het volk gehoord, hetgeen vertegenwoordigd werd door
de staten , of liever de afgevaardigden van het volk verte-
genwoordigden de staten, d. i.
standen {stenden)

Oorspronkelijk bestonden de staten slechts uit de Rid-
derschap en Edelen. De graven echter, in de burge-
rijen hun steun zoekende tegen cle magt van den adel,
riepen weldra, waarschijnlijk in het laatst der ISquot;^® eeuw,
ook de steden ter dagvaart op De Edelen en Rid-
derschap hadden ééne, de 6 steden 6 stemmen. Deze
laatsten hadden dus een aanmerkelijk overwigt. Door
deze wijze van vertegenwoordiging zou het volk een
grooten invloed in de regering verkregen hebben, zoo
niet de aristocratische regeringsvorm der steden dit belet
had. Buitendien de magt der staten werd gaandeweg klei-
ner; vooral na Philips van Bourgondië werden zij
hoogstens tot het inwilligen van beden bijeengeroepen.

De 16\'\'° eeuw bragt ook hierin verandering. De op-
stand tegen Spanje was de oorzaak eener uitbreiding
van de magt der Staten. Wij zagen het reeds, dat ook
in dien tijd de invloed van het volk, van de corpora der
gemeenten grooter werd.

Een zonderlinge staat van zaken was er door dien opstand
in het leven geroepen. Sedert er na de komst van Al va

1)nbsp;Kluit, Eist. der Ned. Staatsr., 1, p. 21 en volg. P. Rendorp,
De origine et potestate ordinum Hollandiae s%b comitihus, 1782.
Mr. J. J. van Hees van Berkel,
Besch. over gesch. en staatsr.,
p. 110 en volg.

2)nbsp;Kluit, Eist, der Ned. Staatsr., I, p. 32.

Oorspronkelijk de vier steden Dordrecht, Leiden, Haarlem en
Delft. In 1397 kwam Gouda, in 1483 Amsterdam hierbij. Vergl.
Begin , Voortgang ende FAnd der vrye ende der gewaande erfgravelile
ye. Amsterdam,
1683 , p. 104 en volg.

-ocr page 70-

geregeld verzet tegen dezen en zijn krijgsvolk was ontstaan,
was langzamerhand de geheele regeling der zaken in handen
gekomen van den Prins van Oranje. Men dacht er evenwel
nog niet aan den Koning af te vallen, de oorlog werd slechts
gevoerd tegen Al va en het Spaansche krijgsvolk. Alles
geschiedde nog in naam des Konings, en de Prins voerde
maatregelen uit tegen den Koning onder dekmantel der
commissie, hem door dezen opgedragen Inderdaad be-
zat bij echter een onbeperkt gezag, daar de wetgevende
en uitvoerende magt geheel in zijne handen berustte.
Er wordt zelfs gesproken van de
dictature van zijne Excel-
lentie 2).

Dit verhinderde evenwel niet dat ook de magt van de
Staten vermeerderde. De Prins had beloofd , niets zonder
advys der Staten te zullen doen, en al te wel wetende
dat hij zonder hunne toestemming het in zijne omstan-
digheden zoo hoog noodige geld niet kon krijgen, was
hij voorzigtig staatsman genoeg , om zonder voorafgaande
raadpleging met hen niets te verrigten. Buitendien wer-
den nu ook de kleinere steden, die te voren geen bijzon-
der deel aan de beraadslagingen hadden gehad, opgeroepen,
hetzij op last, hetzij met stilzwijgende toestemming van
den Prins. Deze toonde daardoor te begrijpen, dat het
geheele volk, hetwelk in die ongelukkige dagen alles op-
offerde voor zijne vrijheid, regt had in het behande-
len zijner dierbaarste belangen te worden gekend Niet
het minst aan hem had men de meerdere toepassing van
dit beginsel te danken.

Zie hiervan o. a. een voorbeeld in het oprigten der Leidsche Hoo-
geschool, Bor, VIII, 591 , 593 en volg.

Kluit, Hist. der ned. staatsr., I. p. 86.
■■) Het leven van WiUem I, Leiden en Middelburg, 1733. Hj
p. 642.

-ocr page 71-

Overal werden dan ook nu de corpora der gemeen-
ten , voornamelijk de schutterijen , in belangrijke zaken
gehoord. Zoo geschiedde de Bredasche vredehandel in
1575 niet alleen met magtiging van de Edelen en ste-
den van Holland en Zeelaiid maar ook van wege
de schut-
terijen
en gilden. Het antwoord aan de commissarissen
des Konings werd gegeven „in naam van den Prins, de
„Edelen en Ridderschap van Holland, Burgemeesteren,
„Schepenen, Raden, Oudraden, Vroedschappen, Dekens,
„Schutterijen, Gildens en gemeene Neringen der steden
„Dordrecht, Delft,
Leiden, Gouda, Rotterdam, Gorinchem,
„Schiedam, Briel, Schoonhoven, Woerden, Oudewater en
„Geertruidenberg (met Bommel en Buren).quot; In Zeeland
teekenden wegens Middelburg, „de Burgemeesteren, Sche-
„penen en Raad, de
drie Schutterijen en Rhetorica, repre-
„senterende het gansche Corpus der Stede.quot; Even zoo
de steden Zierikzee, Vlissingen en Veere, doch deze met
weglating der Rhetorica. De woorden der resolutie van
Holland (19 April 1575 f. 240) zijn deze: „Men heeft
„alle corpora der Gemeentens geconvoceert, Vroedschappen,
„Dekens,
Schutterijen, Gildens ende gemeentens van
„twaelff steden.quot;

De instructie voor Gouverneurs en Raden van Zeeland
werd door Willem I met de Gouverneurs en Gedepu-
teerden van Zierikzee, Vlissingen en Veere vastgesteld,
op volkomen last van den Magistraat, Raad en
Schutterijen
dier steden.

In 1576 schreven de Staten van Holland aan schut-
ters
en verdere burgers der steden Utrecht en Amsterdam

1)nbsp;Van Wijn, lanm. op Wag., D. VII, p. 26. Zie ook Wage-
naar,
Vad. hist., VIÏ, p. 43. Kluit, Hist. der ned. staatsr.,
I, p. 131.

2)nbsp;Mr. Pi et er P au lus, Vertdaring der Unie, III, p. 209 en volg.

-ocr page 72-

om zich in het opvatten der wapenen tegen Spanje met
hen te vereenigen

Ook bij de opdragt der Hooge Overheid aan den Prins
doen zich de schutterijen en gilden als vertegenwoordigers
van het volk gelden. Willem van Oranje was het ook
hier weêr, die hunnen invloed wilde handhaven. Het schijnt
namelijk dat hij heeft voorgesteld om het,
door Commissarissen
(den löquot;^ ° Mei 1575 daartoe benoemd) opgemaakt concept
plan van de wijze van bestuur, aan de gemeenten voor
te stellen. In dat plan was o.a. bepaald, dat de Staten,
Magistraten,
Schutterijen en Gemeenten in steden en
vlekken Zijne Excellentie den Eed van
gehoorzaamheid
zouden doen. De Prins oordeelde deze zaak te gewigtige
dan dat de gemeenten er niet in zouden worden ge-
boord. De Staten evenwel, naijverig op hunne eigene
magt, maakten zwarigheid in dit hooren „van alle ge-
„meenten, ^t welk te voren nooit gebruikelyk was ge-
„weest, dan alleen de Hooftmans en Dekens der
schut-
„terijen en Gilden.quot; De Prins bepaalde daarop: „dat
„de vergadering der Gemeenten zou gedaan worden bij
„verzameling van de Hooftmans en Dekens van de
Schut-

„terijen eo Gildens binnen elke stede, zulks op voorgaande

„communicatien gedaan is geweest.quot;

Dennbsp;Junij 1576 werd dan ook berigt door Ge-

deputeerden der Staten van Holland en Zeeland, „dat
„na voorgaande communicatie by henlieden, elk in den
„hunnen, met de Vroedschappen, Hooftmans ende De-
„kens gehouden, uitgezonderd Gorinchem en Schoon-
„hoven, die de schutterijen daarop niet geraden gevon-

\') Qrondwettige herstelling van Nederlands staatswezen, I gt;

Mr. J. J. van Hees van BeïVal, Beschoiming over gesch. en staatsr,

p. 81. Vtrechts Placaatioek, I, 35. Bor, B. X, p. 202.

-ocr page 73-

„den hadden te hooren, deselve steden die Artikelen zeer
„goed vonden/\' \')

Even als de Prins hierbij de steden ontzag, riep
hij ook in 1574 de Staten te Rotterdam bijeen om in
den dringenden nood maatregelen te nemen. Hij verzocht
daarbij: „Gedepateerden te zenden met volkomen last,
„willende ook, dat neffens de Gedeputeerden mede zouden
„komen ten minste vier of meer personen van de princi-
„paalsten uit de
ScJmtterye en Burgery der steden, niet van
„de Wette wezende, die bij de
gemeene Schutters, Gildim?,
„of Burgers, als \'t zelve in de beste forme zoude mogen
„geschieden, daertoe zonderling zouden verkozen worden,
„om te representeeren denzelven
Schutters of de gemeene
„Burgers, en dat hetgeen ten hunnen overstaan en met
„hun advis besloten zoude worden, te beter geëffectueerd
„mocht worden dan te voren was gedaan.quot;

In hetzelfde jaar besloot men, ter aanwerving van
manschappen, en om de benoodigde opbrengst van
ƒ100,000 te bewerkstelligen, Commissarissen te zenden
in al de steden en te platten lande, om de Magistraten,
Kapiteinen der schutterden en Burgeryen te vermanen „tot
„alle goede officie en vrywillige giften.quot; Zij moesten ook
met de „Magistraten en die
van de schutteryen SidL^heim,
„in wat manieren men een iegelyk \'t maandgeld of obli-
„gatie afeischen zal, \'t zy van huis tot huis gaande, eenige
„van de Magistraten met eenige van de schutters of alle
„de Inwoners tot dien einde by kwartieren vergaderende
„ofte die hem in dezen difBcieel of onwillig toonen, dat
„men denzelven zal doen taxeren by de Magistraten,
Ca-
„piteinen van de Schutteryen
enz.

\') Kluit, Rist. der ned. staatsr,, I, p. 134.
Zie Bor. B. VII, 26 , 37.

-ocr page 74-

Voorts moesten de Commissarissen „in desen al doen
„dat zy naar omstandigheden van tyd,
plaats en personen,
,/tzy met advys van den Officier, Magistraten en den
„Roofden of Corpus van de ScIiuUery, te zamen of eenigen
„van dien geraadzaam zouden bevindenquot;

Wij zagen dus de schutterijen in de stedelijke en lands-
regering een zekeren invloed verkrijgen. De schutterijen tra-
den op als vertegenwoordigers van het volk, en als zoodanig
werden zij door de regering in belangrijke aangelegenheden
gehoord, hetzij dit het gevolg moge
geweest zijn van enkel
staatkundig beleid, hetzij van de overtuiging dat het volk
op zulk een aandeel in de regering regt heeft. Zoo zoch-
ten in de eerste tijden de Graven steun hij het volk tegen
de edelen, maar toen zij de kracht hunner tegenstanders
hadden gebroken, keerden zij zich met gelijk geweld tegen
den vrijheidszin van het volk, die eerst door hen was aan-
gemoedigd, maar die hun thans
even gevaarlijk voor hunne

magt toescheen als vroeger de voorregten van den adel.
Vandaar dat wij de schutterijen en gilden, vooral gedu-
rende de regering van
het Bourgondische en Oostenrijksche

stamhuis, buiten alle aandeel in de regeringszaken zien
gesloten.

Eindelijk, toen door de onlijdelijkste tirannij het volk

tot het uiterste was gedreven, ontwaakte de oude vrijheids-
zin en het was niet het minst Willem van
Oranje,
welke dien wist op te wekken en op prijs te stellen. Het
is zeker moeijelijk over de persoonlijke drijfveeren van
iemands handelingen te oordeelen, maar wij hebben toch,
meenen wij, geen regt, die in
den grondlegger onzer vrij-
heid te verdenken. „De Prins zal in zulk een tijd van
„beroerte en uiterste benaauwdheid,quot; aldus
redeneert de

1) Kluit, Hist. der ned. staatsr., p. 135 en volg.

-ocr page 75-

beschrijver van zijn leven, „gedacht hebben dat, daar ieder
„zijn goed eu bloed waagde, ook iedereen zijn bijzonder
„belang in de gemeene zaak had en daarin gekend behoorde
„te worden. Ook dat de Steden des te moediger en stand-
„vastiger zouden wezen, om alle gevaren te ondergaan en
„uit te staan en gCMdlliger om geld op te brengen, als
„zij zagen dat het met haar overleg en toestemming ge-
„schiedde, gelijk men heeft gezien dat de Prins in bui-
.jtengewone gevallen en groote nood gewild heeft, dat men
„zelfs de schutterijen in de steden zou erkennen en nevens
„de vroedschappen om hare toestemming vragenquot; \'}.

De Staten trachtten na de Unie, door een besluit hun-
ner vergadering, dien volksinvloed tegen te gaan, maar te
diep was de vrijheidszin van het volk geworteld, dan dat
die zich door eene resolutie zou hebben laten vernietigen.
Door materieelen voorspoed kon hij misschien tijdelijk
worden in slaap gssust, uitdooven kon men hem niet, de
vorige eeuw heeft het geleerd.

van Willem I. Leiden en Middelhirg,

1) De Beaufort, Het leven
1732, II, 642.

-ocr page 76-

AFDEELING IL

§ 1-

Bij de Unie van Utrecht werden de schutterijen erkend.
Art. 35 der Unie luidde aldus : „Insghelycx sullen de-
j,selve \') hy eede moeten helooven te onderhouden alle
„Schutteryen, Broederschappen ende Collegiën, die w
„eenighe Steden ofte Vlecken van dese Unie syn.quot; Over
de verandering in \'s Lands regering door de Unie ge-

1) De artikelen der Unie namelijk Art. toch luidde : „Ende
„tot meerder vasticlieyt sullen die Heeren Stadhouders der 70orsz.
„Provinciën , die nu zyn of namaels qomen sullen, mitsgaders alle Ma-
„gistraten en Hooft-officiers van yghelyek Provinciën, Stadt ofte
Leden
„van dien , dese Unie en Confederatie ende een yder artikel van dien
„in \'t byzonder by eede moeten belooven naer te sullen gaen eude
„onderhouden , doen nagaen ende onderhouden.quot;

Men heeft dit woordje deselve ook verklaard als betrekking hebbende
op „alle Magistraten enz.quot; van Art. 24 (zie F. W. Peatel, amp; rep
batava II, 683. H. Hooft Graafland, de origine etp
sagittariorum in patria nostra, Hardervici
1787 , p. 40). Doch een
enkele blik op de beide artikels in hun verband doet ons isien dat er
hier sprake is van het beëedigen der Unie , ook door de
Schutterijen.
Zie ook Mr. Pieter Paulus, Verklaring der Unie, III, 208.

-ocr page 77-

maakt, had men de Schutterijen niet afzonderlijk geraad-
pleegd. Er was hiervan wel sprake geweest, doch ook
zelfs de Prins oordeelde het onnoodig. Eeeds bij de Pa-
cificatie van Gent was de
hooge overheid aan Willem
van Oranje opgedragen. De nieuwe opdragt bij de
Unie gaf hem geene meerdere of grootere regten, dan hij
reeds in 1576 had ontvangen. Het was nu enkel eene
vernieuwing of een vernieuwd in werking brengen van
het vorige gebied, doch nu vollediger bekrachtigd en zon-
der den Koning. Men oordeelde het dus overbpd\'g om
met de stedelijke gilden of corporatiën hierover te han-
delen , „omdat hetselve te voren syne Excellentie was op-
„gedragen ende thans alleenlyck ter executie ende in train
„gebracht sal worden ende ten effecte gebrachtquot;

Eene groote verandering in de politieke werkzaamheid
der schutterijen, waarop wij iu het laatst der vorige pa-
ragraaf doelden, werd al aanstonds teweeggcbragt door een
besluit, op dennbsp;Maart 1581 in de volle vergadering

der Staten genomen. Hierbij werd bepaald, „dat voortaan
„geene Steden des gemeenen Landszaken in beraadslaging
„zullen leggen met eenige , hetzy Bestgestaatsten (rijksten,
„aanzienlijksten),
Schutterijen, gilden of anderen, als by
„eenige steden tot andere tjden is gedaan, maar alleenlyk
„met dengenen als van ouds behoorende, ten ware met
„voorgaande gemeene bewilliging van de Staten.quot;

Men heeft dit besluit op verschillende wijze beoordeeld.
Yooral in het laatst der vorige eeuw heeft men het voor-
gesteld als regelregt aandruischende tegen de Unie van
Utrecht. Eene zoo losse, zoo onbepaalde resolutie, zeide
men, kon een zoo onveranderlijk regt als dat van
het volk niet vernietigen. Eene burgerlijke wet kon

Kluit, Hist. der Nederl, Staatsr., I, p. 218 , 263.

-ocr page 78-

niets anders zijn, dan de verlichte wil van ieder inwoner.
Zou men nu meenen, dat onze voorvaderen tot eene reso-
lutie zouden hebben meegewerkt, waardoor hun
invloed
door middel der gilden en schutterijen ten eenenmale
zou vernietigd zijn \') ?

Van den anderen kant heeft men beweerd, dat in een
dergel ij ken maatregel niets inconstitutioneels gelegen was.
Het was staatkundig geweest om in de gevaarvolle tijdeu
voor de afzwering van Philips in verschillende gevallen
de gilden en schutterijen te kennen, maar daaruit
volgde
nog volstrekt niet, dat zoo iets een verkregen regt was.
Buitendien, iu het huishoudelijke der steden was bun in-
vloed onveranderd, en wanneer het eene verkorting van
bun regt was geweest, dan zouden zij zich wel
tegeneen
dergelijkeu maatregel hebben verzet

Wij voor ons noemen het besluit, op het zachtst ge-
nomen, ten hoogste ondankbaar. Het is waar, de invloed
van de gilden en schutterijen, als vertegenwoordigers van bet
volk, was nooit zoo groot geweest als tijdens den
opstand
tegen Spanje. Doch dit is eerder een bewijs voor de aan-
matigingen der Graven, vooral uit het
Bourgondische en
Oostenrijksche
huis, dan tegen het regt van het volk oui
aandeel te hebben in bet behandelen zijner
gewigtigste
belangen. Het was zeker staatkundig, dat men de gilden
en schutterijen tijdens den opstand in moeijelijke zaken
hoorde, maar het was meer dan dat, het was pligtinatig-
Wanneer een volk goed en bloed opoffert voor zijne viij
heid, dan heeft het ook regt op aandeel in de gemeene
zaak. En nu, nadat men alles op het spel had gezet m
den strijd voor nationaliteit en
onafhankelijkheid, nu de

Grondwettige herstelling van Nederlands Staatswezen, I, p. en volg-
2) Kluit,
Hist. der Nederl. Staatsr., I, p. 264 en volg.

-ocr page 79-

Heeren Staten het aan den vrijheidszin der natie te danken
hadden , dat zij niet langer onderworpen waren aan een
wreeden en gehaten dwingeland, nu ontnamen zij aan het
volk een der schoonste gevolgen zijner pas verkregene vrij-
heid, om door middel van gilden en schutterijen deel te
hebben aan regeringszaken.

Een maatregel als deze legde ongetwijfeld reeds de kiem
tot de twisten, die gedurig onze republiek hebben geteis-
terd, en die zich eindelijk hebben opgelost in de omwen-
teling van het laatst der vorige eeuw.

Het is zeker waar, dat er geene sporen van dadelijk verzet
tegen het besluit der Staten zijn te vinden, maar wel zijn de
bewijzen voorhanden , dat men er zich niet sterk om be-
kommerd heeft. Eeeds in hetzelfde jaar, in Junij 1581,
gaf de stad Amsterdam, gedrongen zich omtrent de op-
dragt der regering aan Prins Willem bij de meerder-
heid te voegen; aan de Siaten te kennen, dat zij hierover
eerst met de hoofden der gilden en schutterijen wilde
raadplegen, maar vooraf, wat dit betrof, het oordeel van
den Prins wenschte te vernemen Deze, daarvan door
eenige leden der Staten onderrigt, werd door die han-
delwijze van Amsterdam niet weinig in verlegenheid ge-
hragt. Hij, die steeds voor het bewaren der volksvrij-
heid bad geijverd, wenschte nu toch, dat door zijn toedoen
niet tegen het besluit der Staten werd gehandeld. Terwijl
hij dus den Staten liet aanzeggen, dat hij het hooren
der gilden en schutterijen niet raadzaam vond, te meer
omdat de hooge Overheid reeds vroeger aan hem was op-
gedragen, werden tegelijk Mr. Paulus Buys, Landsad-
vocaat, en Nicola as Bruyninks, Baad en Secretaris
van den Prins, naar Amsterdam gezonden, om de over-

\') Zie Kesüi, vau Ilullaiid 27 Junij 1581.

-ocr page 80-

heid dier stad van haar voornemen af te brengen. Ofschoon
men ditmaal toegaf, zoo nam desniettegenstaande dezelfde
stad in 1584 weder een besluit in strijd met den wil der
Staten. Handelende over de verheffing van den Prins tot
Graaf, besloot zij, dat men een afschrift van de ontworpen
voorwaarden zou verzoeken , „om te zien of er ook iets
„strijdigs met der stede voorregten in gesteld warequot; enz.,
waarna men den Eaad weder zou vergaderen. Men wilde
evenwel dan nog niets teekenen, voor men er de
scJiutte-
rijen
en de voornaamste Burgers op gehoord had i). Iu
de stad Middelburg ging het eveneens zoo. Hoe men
den invloed der schutterijen vreesde, blijkt o. a. hieruit,
dat men in 1583 reeds voorgenomen had de gemeenten,
sckvMerijen en gilden in Holland op een maaltijd te ont-
halen, om hun bij die gelegenheid de opdragt der Grafe-
lijkheid „smakelijk te makenquot;
Nog zelfs lang naderhand
zien wij hier en daar den invloed der schutterijen in
stand blijven: Mr. Pieter Paulus deelt als laatste
hem bekende voorbeeld van het raadplegen der schutte-
rijen mede, dat in het jaar 1673 te Goes met haar
overwogen werd, of men zich met den vredehandel met
Frankrijk zou inlaten en wat men dienaangaande in de
vergadering der Heeren Staten van Zeeland door de Gede-
puteerden der stad zou voordragen.

In het huishoudelijke der steden behielden de schutte-
rijen nog eenigen tijd een vrij grooten invloed, vooral
gedurende de twisten tusschen de remonstranten en
contraremonstranten, die in de eerste helft der 17\'^® eeuw
de republiek verdeelden. In Amsterdam b. v. begon de

1)nbsp;Wagenaar, Vad. Hist. ^ VII, 526. Mr. Pieter Paulus,
\'erUaring d.er Luie, III, p, 213.

2)nbsp;Mr. Pieter Paulus, III, p. 213. Fublic gehedt, lUl?.

-ocr page 81-

overheid in 1628, op het voorbeeld van Rotterdam, de
placaten, die tegen de remonstranten waren uitgevaar-
digd , met minder hevigheid te handhaven. Het volk
verzette zich hiertegen en verzocht dringend , dat de ma-
gistraat de bijeenkomsten van die gezindte zou tegen-
gaan. Het niet voldoen hieraan wekte veler ongenoegen
en er verscheen een geschrift, waarin beweerd werd
dat, even als zulks in 1578 gebeurd was\'quot;), de schutterij
de magt bezat om de overheid af te zetten en eene nieuwe
te benoemen. De komst van den Prins in de stad deed
de twisten bedaren. Minder goed liep het iets vroeger
te Utrecht af. Dennbsp;Januarij 1610 verschenen aldaar

de Hoplieden der schutterij en 2 gecommitteerden uit de
burgerij in de vergadering der vroedschap en verlangden
eene verandering in den magistraat. Zij wilden dat bui-
ten de regering zouden gehouden worden: „alle Ridder-
„schap, die mede in de Staten beschreven worden, ende
„oock alle die Ontfangers eu die Officiën van de Staten
„hebben en die daarvan dependeeren.quot;

De raad verklaarde daarop terstond -te zullen overgaan
tot het benoemen van nieuwe leden der regering met wegla-
ting van de opgenoemde personen. Doch de Hoplieden
der schutterijen lieten de vroedschap door haren Secretaris
aanzeggen, dat zij verlangden dat voor deze maal de be-

1) Zie pag. 56.

Dit geschrift draagt den titel van : Be Croon der schuttery van de
leroemde Coopstadt Amsielredam , haer daeromnie gededieeert en toege-
schreven om de valjante Godtszeghen-ryeke eouragie in het jaer
1578
hy hen voor-oziders volhraeht, verlossende deselve stadt van de schricke-
lyke, Pauselycke, sup\'erstitieme Afgoderge end^ derselver Taepsche
magistraten met hare Inquisitie ende bloedige Placcaten, enz.
Het
werd bestreden door een ander geschrift, dat kort daarop uitkwam on-
der den titel van :
Waarschotmingh voor llamans loon aan den autheur
van de croon des muytighen Echo. Amsterdam
1638.

-ocr page 82-

noeming door de Hoplieden der scliutterij en de gecom-
mitteerden uit de burgerij zou plaats hebben. Zij berie-
pen zich op eene dergelijke verandering der regering in
1578 door de schutterij tot stand gebragt gt;) , maar ver-
klaarden , dat zij deze handelwijze voor
\'t vervolg niet in
consequentie wilden trekken. De vroedschap bewilligde
eindelijk in dit voorstel, met uitdrukkelijk verzoek om
vooral
helcwame personen van de gereformeerde religie te
kiezen

Doch wij komen thans terug op de verandering die de
schutterijen in het laatst der 16\'^® eeuw ondergingen,
ten gevolge der verdeeling der burgerij in vendelen,
waarvan wij reeds met een enkel woord spraken.

Eeeds vroeger hebben wij er op gewezen®), dat behalve
de leden van de schuttengilden ook de overige burgers
tot de krijgsdienst verpligt waren, tegelijk met de
schut-
ten uittrokken en dat in de steden ordonnantiën op het
waken gevonden werden ook voor hen,
die geene leden wa-
ren der schutterijen.

Geheel in overeenstemming met deze algemeene ver-
pligting bepaalde art. 8 der TJnie: „Ende ten ejnde men
ft allen tyden sal moghen gheassisteert wesen van cie
„Tnwoonders van den Landen, sullen d\'Ingezetenen van

„elcke van dese gheunieerde provinciën, steden ende platte

„Landen binnen der tydt van een maent naa date van
„dese ten lancxsten, ghemonstert ende
opgheschreven wor-
„den, te weten, dieghene die zyn tusschen 18 en 60 ja-
„ren, om die hoofden, ende H ghetal van die
gheweten
„zynde, daarna ter eerster \'t saraencomste van dese Bont-

1) Zie pag. 56.

Vroedschapsnotulen te Utrecht, 1610,
Zie pag. 4.

-ocr page 83-

„gheuoten vorder gheordonneert te worden, als tot die
„meeste bescherminge ende ?ersekertheyt van dese gbeu-
„nieerde-Landen bevonden sal worden te dienenquot; \').

Ook de Unie bleef dus bet beginsel eener algemeene
geboudenbeid tot de krijgsdienst huldigen. In overeeu-
stemming hiermede werd nu de verpligting tol oefening
in den wapenhandel in de steden meer algemeen gemaakt.
Daardoor hielden de schuttengilden op, het meer bijzonder
geoefend en gewapend gedeelte der poorters uit te maken
en versmolten zoodoende in de geheel gewapende bur-
gerij , waarop de naam van schutterij is overgegaan. Het
was voornamelijk de Prins van Oranje, die na de Unie
deze nieuwe regeling invoerde. Reeds eenige jaren te vo-
ren echter had men daarmede een begin gemaakt. In
Pebruarij 1567 vaardigde het geregt te Amsterdam eene
ordonnantie uit op het bewaken der stad voor de
BurgenoacM
en voor de SoJmtters gezamenlijk. De burgerwacht zou alleen
■quot;s nachts waken van 10 uur des avonds tot aan het luiden
van de poortklok des morgens. Zij deed de wacht op
16 verschillende plaatsen,
hoefslagen genaamd, terwijl
drie rotten schutters, uit elke schutterij één, het zegel-
huis bewaakten. De schutters deden ook overdag
dienst, dan werden de poorten door hen bewaakt in
vereeniging met soldaten. Slechts korten tijd bleef deze
inrigting in stand. De schutterijen verliepen uit vrees
voor op handen zijnde vervolging en reeds in Mei werd
bij het innemen vau Spaansche bezetting de geheele burgerij
ontwapend. Uit verschillende voorloopige maatregelen bleek
echter weldra het plan om de gewapende burgermagt weêr

\') Vergl. C. H. Trotz, Coynmentarius legum fundamentalmm foederaü

Belgii, p. 395.

2) Op het Kaadhuis.

-ocr page 84-

in leven te roepen. In October werd dan ook werkelijk een
zeker aantal poorters onder negen kapiteinen gewapend. Zij
verkregen den naam \' van
geëligeerde hurgers. Eindelijk
zag de wethouderschap, die het hierbij had willen laten,
zich ook gedrongen de scluitteriien weêr te herstellen. Toen
er later op werd aangedrongen, dat de 3 schutterijen op
6 zouden worden gebragt, gaf dit aanleiding tot de veran-
dering in de regering in \'t jaar 1578, waarvan wij bier-
voren spraken quot;). In October van \'t jaar 1579 werden
er nieuwe burgervendelen opgerigt. De ordonnantie, waarbij
df.ze werden georganiseerd, vangt aldus aan :

„Alsoo tot goede verseeckeringe, rust, vrede en een-
„drachtigheyt der Borgheren ende Inwoonders van dien,
„item van den coopbandef ende ghemeyne
neeringhe in
„desen periculeuse tyden by syne E. G. den Prince van
„Orangien, nodigh is bevonden geweest,
henevens de
sclmttergen, derselver stede, den resterende ghetrouwe
Burgheren ende Inwoonders in seeekere wyclten onder
vendels ende op seeehere wachten onder goede ordonnantie
„te verdeelen.
Ende myne Heeren de Burghermeesteren
„ende Eegierders derselve stede volghende deselve syn F. G.
„speciale last ende bevel
met advys van den Capiteynen
„van den Schutteryen deser stede ende hare Lieutenanten
„nu deselve wycken verdeelt ende seeekere colonel Generaal
„ende particulieren ook Capiteynen ende bevelhebberen
„gbestelt hebben,
so ist enz.quot;

De Prins regelde bij zijne komst in Amsterdam nader
deze burgerwacht en stelde ze onder het bevel van
sgi^
Opper-Kolonel, die tevens Kolonel der schutterijen was.
Aanvankelijk bleven te gelijk met de burgervendelen de

Blz. 56.

-ocr page 85-

oude schutterijen nog bestaan, met welke zij evenwel één
ligchaam uitmaakten. In de zoo even vermelde ordon-
nantie van Amsterdam worden de schutterijen en de ven-
delen
een ghemeen verseeeheringle ende corpus genoemd,
waarover het van noode was
eerst ende alvooren goeden
Ordonnantiën ende PoUtiën te stellen.

Wij hebben, wat wij hier van de Amsterdamsche
schutterij vermelden, slechts als voorbeeld aangehaald van
hetgeen ook in de andere steden plaats greep \'). Van Delft
vonden wij o. a. eene ordonnantie, in 15 8 O door W i 11 e m I
gegeven, nadat er geschillen gerezen waren tusschen
Schout
Burgemeesteren, Regeerders en Vroedschap der stad Belft
ter eenre ende die Hoomans van de sehutteryen aldaer
ter andere syde op H redressemendt van de ordonnantiën zoo-
wel van de schuttery en als van de machte derselver stede.
De Prins regelde ook daar de zaak zoo als dat te
Amsterdam geschied was, schutterijen en burger vendelen
werden er tot
één ligchaam vereenigd.

\') Niet overal heeft mea zoo spoedig deze nieuwe inrigting ingevoerd :
hier en daar heeft men , zoo het schijnt, alles hij het oude gelaten ,
zonder aan eene nieuwe regeling der schutterij te denken. Dit althans
blijkt uit den volgenden aanhef der ordonnantie op de schutterij te
Alkmaar van \'t jaar 1666 : „Aenghemerkt tot noch toe veele ende di-
„versche ongheregeltheden gebruyckt zyn geweest onder de schuttebroe-
„ders van den Kruysboge, Handbosse ofte oude schutterye binnen der
„stede van Alekmaer, waerdoor veel twist ende geschillen spruytende
„waren, overmits datter geen autentycke ordonnantie en
was,waernaer
„elck sohutbroeder gehouden was hem te reguleeren , ende omme in alles
„te ordonneeren dat tot verseeckertheydt van den wachte, ruste ende
„welvaert der stede met goede en behoorlycke ordre soude mogen be-
„quamelyck gheschieden , hebben de
Burgemeesteren met de ghemeene
„Vroedtschappen geordonneert en gestatueert, ordonneeren en statueeren
„mits deseu de poincten ende articulen hierna volgende omme deselve
„onderhouden ende achtervolght te werden.quot;
Handvesten van Enclrhui-
sen,
p. 70. Met deze ordonnantie werden de burgervendelen aldaar
ingevoerd, zoo als dat in andere steden reeds eene eeuw te voren plaats had.

-ocr page 86-

In 1579 was de burgerij te Arnhem reeds in ven-
delen verdeeld. Dennbsp;Mei van dat jaar werden de
zes bargervendelen aldaar bijeen geroepen en verklaarden,
op eenige weinige na, te willen blij ven
hj cle nadere TJnie
van JJtrecM en de daarh\'tj geconcipieerde middelen.
Zij
schijnen daar in 1578 te zijn opgerigt, althans van dat
jaar is de eerste ordonnantie
op H sluit van de loaclile, die
den 14^°° April 1580 herzien en den 17^«quot; op nieuw van
het stadhuis afgekondigd werd \').

Niet lang bleven evenwel de oude schutterijen vau de
overige burgers onderscheiden, In de eerste ordonnantiën
slechts der aldus tot één ligchaam vereenigde vendelen en
schutterijen treft men dit verschil aan. Zoo
maakte b.v. de
Amsterdamsche ordonnantie van 1580 in art. 3 onderscheid
in het betalen van boete, welke voor de leden der schutterijen
het dubbel bedroeg vau die der overige gewapende burgers

Art. 10 van dezelfde ordonnantie bepaalde dat de vendels

der schutten uit die der wijken aangevuld zouden worden :
„ommequot;, zoo zegt het artikel, „hetselve (het oavoltallig
„zijn der schutten vendels) soo vele moghelijk is te voor-
„comen, sullen drie maenden naer de generale Monste-
„ringhe, alle de vendels, die zwack zijn, werden gesuppleert,
„de vendels van den schutteren uyt de vendels van den
„wijeken van burghers, die bij den Capiteyns met belie-
„ven van het Collegie van Colonnellen eude Capiteynen
„gestelt sullen worden, yder Corporaelschap tot dertigh
„personen sonder meer.quot; De vendels der wijken werden
voltallig gemaakt „uit het corpus van den anderen getrouwe
„burgeren ende inwooners van haren wycken.quot;

Spoedig evenwel verdween dit verschil geheel en al. Iquot;

1) Van Hasselt, Chronyh van Arnhem, op het jaar 1579.

Handv, v, Amsterdam, p. 143,

-ocr page 87-

de volgende ordonnantiën wordt er hoegenaamd geene
melding meer van gemaakt. De oude schuttengilden losten
zich op in de burgerwachten, alle burgers van 18 tot
60 jaren waren dienstpligtig en het gewapend gedeelte
hiervan maakte de schutterij uit. De naam schutterij
ging nu over op het geheele ligchaam der gewapende bur-
gers. Schutterij en burger vendelen werden woorden van
dezelfde beteekenis. Hier en daar verkreeg zelfs een of ander
burgervendel den naam van een voormalig schuttengilde:
de namen van „het vendel van den voetboog en handboogquot;
komen nog in het laatst der vorige eeuw voor.

In de zuidelijke Nederlanden, waar eveneens de burger-
vendelen werden ingevoerd, schijnen de schuttengilden af-
zonderlijk naast de burgercompagniën te hebben bestaan
en dat niet als private vereenigingen, maar wel dege-
lijk als erkende corporatiën , nog steeds in dienst der stad.
In een
Statuyt ende ordonnantie gemaecJct op het stuk van
de wachten, soo van de gulden als loyeken te Brussel in
1737 , leest men de volgende artikelen:

Art. XVI. „Item dat alle persoonen, over \'t Eeden van
■ „denwelcken tusschen die overdekens ende Capiteynen alsnoch
„dispuet is, sullen blijven ge-eedt \'t en waere die exce-
„deerde \'t competent getal van de gulden, dewelcke in
„dien gevalle sullen mosten wederkeeren naer hunne re-
„spective wijeken, ende suilen alle Proceduren, daerover
„begonst, gehouden worden voor doodt ende geassopieert.

Art. XVII. „Item om te verhoeden ende wegh te nemen
„die gedurige Processen tusschen de gulden ende wijeken
„is gbeordonneert ende gestatueert, dat soo wanneer tus-
„ sehen hun dispueten sullen voorvallen raeckende \'t Cruy-

„cen ende Eeden van eenige gulde-broeders, de deugbtsaem-

„heyt van hunne listen etc., \'t selve voortaen in de eerste
„instantie sal worden beslist by mjne voorschrevene Heeren

-ocr page 88-

„oft Commissarissen uyt li an collegie daertoe te deputeeren,
„sommierlijck ende sonder forme van procedure ende oock
„sonder kost van Partyen op pene van cassatie van alle het
„gene bij die van der Krijgsraedt ter contrarie soude mogen
„bevonden worden gedaen/\'

In eene andere ordonnantie van 1708 worden die van
de tvycJcen en die van de gulden
eveneens onderscheiden:
beiden mogten elkander „callengeerenzij badden afzon-
derlijke lijsten, afzonderlijke aanvoerders enz.

Wij vonden ook in eene ordonnantie „rakende de vijf gal-
den der stadt Brussel/\' gepubliceerd den 20 December 1655 ,
herdrukt te Brussel in 1754, dat de „voorsz. vyf gulden,
„die niet en souden hebben het ghetal van hondert dertigh
„wakende mannen, hetselve ghetal souden mogen volmaecken
„uyt de thien vendelen van de Capiteynen deser stadt.quot;
Volgens art. XXV mogten zij kiezen, met welke personen
üit de wijken zij hunne gilden wilden voltallig maken , van
de door hen gekozene personen moesten zij opgaaf doen aan
den magistraat. Zij mogten evenwel geene keus doen uit de
Lieutenants, Sergeanten en Korporaals van de wijken.
Art.
X dezer ordonnantie behelst de bepaling „dat ten laste
„van de voorsz. gulden gheen Processen zullen moghen
„aanveerdt worden, sonder speciale voorziende
Authori-
„satie van, den magistraat.quot;

Niettegenstaande de schuttengilden door hunne oplos-
sing in de burgerwachten eigenlijk geheel vernietigd wa-
ren , zoo hielden de leden van die corporatiën nog
stand. Toch verloren zij alle ofBciëel karakter en ont-
aardden eindelijk geheel en al in particuliere vereeni-
gingen. In de eerste tijden behielden zij nog vele hun-
ner oude privilegiën. Daar zij in letterlijken zin niet wer-
den afgeschaft, maar door de invoering der
burgervende-
len langzamerhand verdwenen, zoo werden hun ook nooit

-ocr page 89-

liuiine eenmaal verkregene regten bepaald ontnomen, doch
gaandeweg verloren zij ook deze overblijfsels van hun vroe-
ger bestaan.

In Amsterdam zag men nog tot in de 17quot;^® eeuw een zweem
der oude schuttengilden in de Overmanschappen der drie doe-
len. Over eiken doelen werden door het Gerecht vier Overman-
nen aangesteld, uit de kapiteinen der burgervendelen, die ook
optrokken, naar het wit schoten en van tijd tot tijd met hunne
onderhoorige vendels, blijkens de beroemde schilderij van van
der Helst, in den doelen leerden. Doch tusschen de jaren
1640 en 1650 nam de stad de voet- en handboogdoelen en
waarschijnlijk ook de visscherij in het Gouden water, die van
zeer geringe waarde bevonden was, van den Burger-krijgsraad
tegen redelijke vergoeding over. De kloveniersdoelen was
waarschijnlijk reeds in 1580 bij het vereenigen der schut-
terijen met de burgervendelen door de stad overgenomen
en onderhouden. De Overmanschappen der doelen bleven
in stand tot in het jaar 1673, toen zij bij een besluit
der vroedschap vernietigd werden

Te Arnhem zijn de oude schuttengilden nog vrij lang
gehandhaafd. Mogten zij daar in het laatst der 16\'^\'® eeuw
in verval geraakt zijn, de raad der stad nam in 1617
een besluit waarbij zij de St. Cath ar in a-schutterij
weder in hare regten herstelde.

Het schijnt zelfs dat men op grond van art. 25 der
Unie meende dat de oude, voor de Unie bestaan heb-
bende, schuttengilden moesten gehandhaafd worden. Hier-
voor pleit namelijk een vonnis van het Hof van Gelderland,
waarbij eene schutterij te Putten vernietigd werd, welke
opgetrokken was, zonder voorkennis van den landdrost als

1) Wagenaar, Besah-, v. Amsterdam, lll\'i® St., 169.
Zie de woorden van dit besluit in Bijlage B.

-ocr page 90-

officier, op grond o. a. dat het geen gequalificeerd, van
ouds bestaan hebbend schuttengilde was

Nieuwe gewapende vereenigingen werden dan ook niet
geduld. Tijdens de zoogenaamde plooijerij waren er in
Gelderland verschillende gewapende burgercorpsen opgerigt,
die vaak grove ongeregeldheden pleegden en in Wagenin-
gen zelfs de regering hadden gevangen genomen. Ten
strengste werden nu de vrijwillige corpsen verboden.
Iedereen had zich ten spoedigste te begeven onder zijne
burgercompagnie of schutterij, deze alleen zouden, als
van ouds bestaan hebbende, gehandhaafd worden Wij
zien hierbij nog werkelijk de oude schutterijen in wezen.
Van veel beteekenis kunnen zij echter niet meer geweest
zijn, reeds in het laatst der 17\'^® eeuw werd aan degenen,
die nog bestonden, door de stedelijke raad
meermalen het
vroeger zoo bevoorregte vogelschieten ontzegd, terwijl de
statelijke omgangen bij die gelegenheid meestal achterwege
moesten blijven Tegen het midden der vorige eeuw
verloren zij echter geheel haar ofScieel karakter. Zelfs in
Arnhem, waar zij zich zoo lang als gilden staande hiel-
den »), bleef er niets anders van over dan eenige zuiver

wij deelen de consideratiën van het Hof mede onder Bijlage C .

Zie over deze twisten eene verhandeling van I. A. Nijhoff, ge-
plaatst in de
Bijdragen voor vaderl. gesch. en letterk. , VÏI, p. 83.

Zie dit placaat onder Bijlage D,

Gelijk Wijkt nit de raadsbesluiten der stad Arnhem (17 Junij 169S,
19 en 22 Mei 1699 enz ).

Op de eene plaats hebben de schuttengilden vrij wat langer hun
bestaan voortgezet dan op de andere. Op het stedelijk archief te Utrecht
b. V. vonden wij geen enkel bewijs van een eenigzins officieel voort-
bestaan der schuttengilden na de lö!!« eeuw. Bij het onder Lodegt;vijk
Napoleon ingestelde onderzoek naar de nog
bestaande schuttengiWen,

luidde het rapport van den Landdrost van Utrecht dat er in
provincie geene schuttengilden meer bestonden.

-ocr page 91-

private gezelscliappen, en dat nog wel in zeer vervallen
toestand. In 1748 bestond het eenmaal zoo bloeijende
schuttengilde van St. Joris aldaar uit slechts 7 leden,
van welke er in 1784 nog maar twee overig waren. Wel
gaven sommige dier vereenigingen in het laatst der vorige
eeuw weder eenig teeken van leven doch haar tijd
was voorbij , verreweg de meesten verliepen geheel en
al Onder de regering van Lodewijk Napoleon
trachtten zij weder hun vroeger bestaan te herkrijgen.
De Haagsche schuttenbroeders van St. Joris voegden
bij het daartoe gedaan verzoek de zooveel mogelijk volledige
geschiedenis van het gilde, waarvan wij hierboven
melding maakten. Er waren er evenwel velen, die van
hunne vroegere geschiedenis niets meer wisten, dan het-
geen door mondelinge overlevering hun was bekend ge-
worden. De minister van binnenlandsehe zaken schreef
den verschillenden landdrosten aan, om onderzoek te
doen naar den oorsprong der schuttengilden, die om
herstelling hadden verzocht. De uitslag van het nader
onderzoek hierop door de kwartierdrosten ingesteld, getuigt
van de uiterst geringe kennis die vele leden dier schutterijen
van de geschiedenis van hun gilde hadden. Hunne archie-
ven waren voor het grootste deel verloren gegaan. Slechts

t) De leden , die in die dagen de schuttengilden weder eenigzins
zochten te herstellen , behoorden meest tot de partij van den Stadhouder.

Toch waren er nog , althans in Gelderland , eenige overgebleven,
die nog steeds volgens oude gewoonte optrokken om naar den voge}
te schieten. Zij werden den IG^en Mei 1795 vernietigd, „daar geene
„andere gewapende corpsen geduld konden worden dan de nationale
„burgerijen , die voor vrijheid en gelijkheid hunne wapenen hadden
»opgenomen , te meer dewijl aau die schuttengilden geene andere dan
»contrarevolutionaire oogmerken konden worden toegeschreven.quot;
Land-
dag sreces van
16 Mei 1795.

Pag. 48.

-ocr page 92-

enkelen konden met autentieke stukken de wettiglieid
van hun bestaan be-wijzen. In dat geval werd op het
verzoek om herstelling gunstig beslist , voor zoover het
platte land betreft. In Junij 1810 werd besloten: „Les
„schutteryen des campagnes recevront de nouveaux diplomer
„en remplacement de ceux quails tiennent de Charlesquint
„et d\'autres Princes ou Gouvernements. Notre ministre
„de Finterieur cherchera à concilier sa proposition à cet égard
„avec l\'organisation des schutteryen (de gewapende bur-
„germagtquot;

Den 17 Dec. 1811 werd dit echter weêr veranderd.
Op grond van bet decreet van 11—18 Junij 1790
werd aan prefecten en sousprefecten aangeschreven om zorg

te dragen dat voortaan, behalve de erkende nationale garde
of burgermagt, geene gewapende corpsen of schutterijen,
onder welken titel ook, tot het doen van eenige exercitiën
zouden worden toegelaten

§ 3.

De groote verandering, die de schutterijen na de Unie on-
dergingen , bragt natuurlijk een geheelen omkeer in de
schut-
terordonnautiën te weeg. Terwijl de oude schuttenbrieven
voor het grootste gedeelte alleen de voorregten der leden
regelden en overigens, slechts eenige bepalingen aan-
gaande het Papegaai schieten en de maandelijksche oefe-
ningen inhielden, doch aangaande de dienstregeling, het
bewaken der stad enz. bijna niets zeiden, zoo werd nu

1) Landdrost v. Gelderland 25 Junij 1810 , Nquot;. 4. iFrov. ArcUef)
■2) Landdrost 16 Dec. 1811 , N». 5.

-ocr page 93-

juist dit de voorname inhoud der nieuwe ordonnantiën.
De geheele dienstpligtige burgerij werd, gelijk we reeds
opmerkten, in een aantal wijken verdeeld, die ieder een
vendel of kwartier vormden van een bepaald aantal schut-
ters. Iedere wijk werd volgens eene, van de dienstpligtige
burgers gehouden, lijst aangevuld.

Elk vendel droeg een afzonderlijken naam, naar
de stadswijken, de plaatsen waar de wacht gehouden
werd, naar de kleuren van het vaandel, enz. Zoo had
men in Amsterdam het Oranje, Geel, Blaauw, Wit
en Groen regement. Te Utrecht droegen de 8 ven-
delen de namen van Turkye, Papenvaandel, Portuin,
Bloedkuil, Zwarte knechten. Oranjestam, Pekstokken en
Handvoetboog. De verdeeling in wijken was zeker ter
regeling der schutterij zeer ongelukkig gekozen. De schut-
terpligtige burgerij was op deze wijze hoogst ongelijk ver-
deeld, terwijl er bovendien telkens verandering in het
personeel plaats had. Nu eens was een vendel voltallig,
dan weer hoogst onvoltallig. De regering ié Amsterdam,
dit inziende , poogde wel in 1681 door vermindering van
het aantal wijken in deze bezwaren te gemoet te komen,
doch overigens bleef de geheele ondoelmatige indeeling
bestaan tot in het laatst der vorige eeuw.

Even als vroeger over de schuttengilden de koning met
zijne raden het bestuur had gehad, zoo stond nn aan het hoofd
van de burgercompagniën de burgerkrijgsraad. In de al-
lereerste ordonnantiën komt de naam
krijgsraad nog niet
voor, men vindt er slechts melding in gemaakt van het
Collegie van Hoplieden, Colonellen en Capiteynen. In
de Amsterdamsche ordonnantie van 1594 wordt het eerst
gesproken van het
Collegie van den hryghsraedt. Men
onderscheidde den grooten en kleinen krijgsraad. De eerste
bestond uit alle officieren, de kleine alleen uit kolonellen

6

-ocr page 94-

en kapiteinen. Men vergaderde met voorkennis van Bur-
gemeesteren op aansclirijving van den kolonel. De krijgs-
raad nam den schutterseed af en paste op overtredingen
de bij de ordonnantiën bedreigde straffen toe. Art. 27
van de Amsterdamsche ordonnantie van 1618
omschrijft
zijne magt aldus:

„Welcke collegie van den kryghsraedt voorsz. van alle

„civile saecken, differenten, duysterbeden ende swarigheden

„op dese ordonnantie vallende, met alle \'t ghene daeraan
„dependeert ofte nyt soude mogben rysen, de kennisse,
„interpretatie ende judicature bebben sullen, mitsgaders
„d\'executie tot personele apprebensie ende irrogatie, van
„pene te Bier en te Broodt voor seeckeren tydt,
blyvende
„alle voordere criminele straffe tot dispositie ende executie
„van myne voorschreven Heeren van den gherechte.quot; Dit
artikel beperkte dus eenigzins de magt van den
krijgsraad
in het toepassen van straffen, welke anders nog al vrij
uitgebreid zou geweest zijn, daar bijna iedere overtreding,
behalve de vastgestelde boete, nog bedreigd werd met
eene arbitrale correctie tot discretie van \'t collegie van den
kryghsraedt.

Het kiezen van offi^cieren en hoofdofficieren geschiedde niet
overal op denzelfden voet. Nu eens heeft de krijgsraad alleen
het regt van benoeming, dan weder kiezen de burgemees-
ters, bijgestaan door de kapiteinen. Yeelal waren de bur-
gemeesters koionellen der schutterij. Wat vroeger bij de
schuttengilden gebruikelijk was geweest, bleef althans ge-
durende den eersten tijd nog zoo, dat namelijk de Hop-
lieden voor een zekeren tijd werden gekozen eu daarna
weêr als schutters terugtraden. Yolgens ait. 2 der ordon-
nantie van Delft van 1580 b. v. werden de
Hoomans der
rotten gekozen voor 2 jaar: als die tijd om
was, maakten
de schutters uit ieder rot eene voordragt van 3 per-

-ocr page 95-

sonen op, waaruit de Burgemeesters een nieuwen Hooman
kozen. De keuze van ofBcieren gaf nu en dan wel eens
aanleiding tot botsing. In 1628 werd te Amsteidam aan
de schutterij tegen haren wil door den krijgsraad en den
magistraat als kapitein opgedrongen zekere Jan Klaassen
Vlooswyck. Politieke redenen waren het voornamelijk,
die hem bij het meerendeel der schutters gehaat maakten:
de grootste grief, die men tegen hem had, was deze,
„dat hy Barneveldt opt hooghste ghelaudeert hadde,
„segghende dat men hem noch een statue ende beeldt ter
„eeren soude oprechten.quot; Hoe hevig de tegenstand was,
de magistraat gaf niet toe en zij, die zich tegen de be-
noeming verzetten, werden ontschutteid

Wie eenmaal tot officier was benoemd, mogt zonder
wettigen grond niet weigeren die benoeming aan te ne-
men. Meestal was uitdrukkelijk bepaald, dat die rede-
nen, zoo zij door den krijgsraad niet wettig waren gekeurd,
door de vroedschap nader onderzocht moesten worden.
Werden zij daar eveneens gewraakt, dan was verlies van
burgerregt en boete de gewone straf. Xa een bepaalden
tijd evenwel (te Utrecht 8 jaren) was het vergund zijn
ontslag als officier te nemen.

Van de schutterpligtige burgers werden steeds behoor-
lijke lijsten gehouden. Op sommige plaatsen was dit het
werk van opzettelijk daartoe door den krijgsraad aangestelde
provoosten. Omstreeks den jaarlijkschen verhuistijd, Mei,
moesten de kapiteinen, bijgestaan door hunne mindere
officieren, zorgen dat de nieuwe in hunne wijk gekomen
schutters op de lijst werden geplaatst. Was er eene
plaats in de schutterij opengevallen, dan werd die aange-

\'J Eeu in 1629 te Haarlem uitgegeven stukje, getiteld SchiiUers-
, bevat het geheele verhaal dezer zaak.

-ocr page 96-

vuld door de regering op voordragt van Hooftman en
kapiteinen onder welke de plaats opengevallen was. En-
kele personen waren van de schutterdienst vrijgesteld. Op
onderscheidene plaatsen waren ook dienaangaande de be-
palingen verschillend. Vooreerst waren zij uitgezonderd, wien
wegens ziekten of ligchaamsgebreken de dienst onmogelijk
was. Voorts waren er sommige betrekkingen waaraan
gewoonlijk vrijdom verbonden was. Vrijgesteld waren b. v.
alle regenten van godshuizen, zoo zij er bepaald om ver-
zochten, mits zij geen kapitein of lieutenant waren. Ver-
der de Professoren en studenten \'), de predikanten van ver-
schillende gemeenten, de chirurgijns der gasthuizen, de
stads Toedragende boden en in het algemeen alle onder-
boorigen aan het stadhuis, de in hunne molens wonende
korenmolenaars, de suppoosten van de bank van leemng,
enz. Men ziet dus, dat die vrijdom nog al
uitgestrekt
verleend werd. In tijden van gevaar werd hij dan ook
wel eens gedeeltelijk ingetrokken. Zoo bepaalde de krijgs-
raad te Amsterdam in 1673 dat de advocaten , procureurs ,
alsmede de personen die bij de brandwacht geplaatst wa-
ren, welke tot nog toe vrij waren
geweest, schutterpligtig
zouden worden

1) Te Amsterdam bij bijzondere vergunning van het jaar 1668.

S) Handv. V. Amsterdam, p. 161.

In de Zuidelijke Nederlanden waren de bepalingen aangaande het
optrekken ter wacht nog vrij wat strenger dan in de noorddijke. Vol-
gens de hierboven (pag. 76) aangehaalde Brusselsehe ordonnantie op
\'t stuk der wacht van 1708, was niemand vrij van de wacht dan de
„Edelen., wesende van de yeslacMen der stadt, levende in Edelmans
\'Iqualiteyt oft andere hooghe jurisdictie quot; maar zelfs dezen werd dit
slechts toegestaan;
.,midts stellende in hunlieder plaetse eenen anderen
„eerhjclcen goqttaüficeerden manspersoon , des nachts te voren noch voor
Ihem, noch voor iemand anders gewaecU heUende ,
wel gewaepend naer
„de qualiteijt
van dengenen die hem ie werche sal stellen.quot;

-ocr page 97-

Men kon niet ontsckutterd worden dan door de
stedelijke regering\' en natuurlijk slechts om geldige
redenen. Art. 6 der Delftsche ordonnantie bepaalde daar-
van: „Item dat gheenen schutter wt die schutterye gestelt
„ofte verlaten sal moghen worden, ten waere hij ontpoor-
„tert worde, verarmde ofte hem onredelick schikte ; dat oock
„niemant wt die selve tot synen versoecke sal moghen
„gedeporteert ofte ontlast worden , dan die impotent is, ofte
„OLidt boven LX jaren, ofte die twee sonen in de schutterye
„der voorsz. stede heeft, ofte dat
yemandt van de schutten
„vroetschap der stad worde. In alle welcken ghevalle
„alsulcke destitutie ofte ontlastinghe ghedaen sal worden
„by de Burgemeesteren by advyze van den Hooftman van
„de schutterye daer hy inne is.quot; Eene dergelijke bepa-
ling gold in de meeste steden.

De vrijgestelden, benevens de M\'eduwen en ongetrouwde
vrouwen, die eene eigene huishouding hadden, betaalden,
zoo zij niet tot de on vermogenden behoorden, eene maan-
delijksche contributie, wachtgeld genaamd, met welke gel-
den de onkosten van den krijgsraad werden bestreden.
In ilmsterdam werd deze bepaling in 1580 door Prins

De huurling moest zich eerst aanmelden bij den krijgsraad, hij
moest
Borger oft vasten Ingesetene zijn en medebrengen een attestatie
van syn Pastoor dat hy is Gatholyc en van goed teven, op siraff van
gevangenis.
Zonder verlof van den kapitein mogt men geen plaatsver-
vanger stellen. Men treft zelfs in art. XXVII de
volgende bepaling aan :
„Item dat alle melgestaegde mans-persoonen over de \'t sestigh jaeren
„oudt zynde , niet begeerende te waecken in persoone ende alle welgestaegde
quot;„weduwen sullen oock rnoetea uytsetten in hunne plaetse eenen eerlycken
„gequalificeerden mans-persoon, welgewaepent, al tot contentement van
„den Gafdeyn als boven, om de wacht voor hunlieden te houden als
,\'t hunne keer wesen sal, op de pene als hoven\'

De welgestaegde weduwen waren in de Noordelijke Nederlanden ten
minste vrij met het betalen eener contributie.

-ocr page 98-

Willem ingevoerd naar aanleiding eener dergelijke in
Antwerpen \').

Geen schutterpligtige werd in een vendel opgenomen
zonder den schutterseed te hebben afgelegd. De krijgs-
raad hield gewoonlijk eens ia het jaar zitting tot het afne-
men van dien eed, welke niet altijd en overal dezelfde
was. De eed volgens de Amsterdamsche ordonnantie van
1681 luidde als volgt:

„Gy zweert al de Poincten en Articulen in de ordon-
„nantie van de schuttery vervat te onderhouden en naar
„te komen op de poene in dezelve ordonnantie begreepen,
„en voorts de booge Overheid en Eegering des Lands van
„Holland, deese goede stede , de Magistraten en Regeerders
„derzelve onder uwe kapiteinen gehouw en getrouw te zyn.
„Dat gy, waar deselve of eenigen uit den Eaade u voor-
„trekken , volgen zult, conform de oude Privilegiën deezer
„stad, deeze goede stede en de magistraaten derzelve in
„haare Privilegiën en geregtigheden na uw uiterste ver-
omogen helpen voorstaan, voor alle verraad en kwaad dat
„gy verneemt, terstond getrouw waarschuwen ende Burgers
„en inwooners van dien voor alle geweld en overlast, mits-
„gaders tegen alle vyanden des gemeenen Lands rnetlyf,
„goed en bloed beschermen zult. Zoo waarlijk helpe u
„God Almagtig!quot;

Het bewaken der stad. bij dag en bij nacht, was een
van de voornaamste pligten der schutters. De stedelijke
regering had het regt oin ingeval van nood de schutterij,
hetzij binnen, hetzij buiten de stad ter verdediging op te
roepen. De overheid bepaalde het aantal schutters dat
moest uittrekken, het lot besliste wie daartoe zou gecom-
mandeerd worden. Bij loting werden eveneens de
wacht-

Handvesten van Amsterdam, p. 146.

-ocr page 99-

posten verdeeld. De wachten waren voor de burgerij zeer
bezwarcfid, toch was vooral de nachtwacht hij de slechte
policie en de geringe bezetting die in de steden lag,
dikwijls noodzakelijk. In de onderscheidene steden ver-
schilden natuurlijk de bepalingen dienaangaande. Wij
deelen hier mede, wat in 1651 de xirasterdamsche ordon-
nantie voorschreef.

De wachtdoende schatters moesten een uur voor het
luiden der poortklok voor het huis van hun vendrig
gewapend verschijnen op boete van 13 stuivers. Yandaar
trok men naar het wachthuis. Wie bij het daar gehouden
appèl niet aanwezig was, betaalde nog 8 stuivers. Te
half negen werden nogmaals de namen opgelezen. Drie
gulden was de boete voor wie zich ook daar niet bevond.
Bij het verschijnen voor het huis van den vendrig werden
de wachten verdeeld; tegen die verdeeling mogt niemand
iets inbrengen, op verbeurte van 6 gulden. Voor half
tien moesten alle wachten bezet zijn. Op de hoofd-
wacht moest steeds een kapitein, lieutenant of vendrig
tegenwoordig zijn. De ofiEicieren , wier volk de dagwachfc
had gehad, moesten \'s nachts de ronde doen. Niemand
mogt doorgelaten worden dan die het woord of de leuze
had; alleen in tijd van nood en bij brand waren hiervan
uitgezonderd de
Burgemeesteren, Maden, die van den Ge-
regte
en de secretarissen, doch alleen bij de wacht op het
stadhuis, nergens elders. Die de dagwacht
hadden, open-
den bij het betrekken van de wacht de poorten der stad.
Reeds in de ordonnantie van 1594 luidde art. 18 aldus:
„Alle ende een ygelyck die de Dagh-wacht sullen hebben,
„sullen hen des morgens voor \'t luyden van de Poortklock
„voor des Burghemeesters deure, die
de sleutelen bewaert,
„vinden laten ende gaen elck daer syn- lot gevallen is
„mitte sleutelen ende openen de Poorte ende des avondts

-ocr page 100-

„iiae der Poortklock ende sluyten van de Poorten ofte
„Boomen, de sleutelen wederom me tot des Burgermeesters
„liüys brengen op pene van \'t elcken reyse thien stuivers
„te verbeuren.quot;

Dit bewaren en openen der Poorten werd voor een bij-
zonder voorregt der schutterij gehouden: zelfs in 1787 ,
toen men hier en daar de nachtwaken begon af te schaf-
fen, werd het nog als zulk een voorregt beschouwd dat
men de schutterij niet mogt ontnemen.

Streng moesten de voorschriften aangaande de wacht
worden gehandhaafd en aanzienlijk waren de boeten op
overtredingen gesteld: „Geen Corporaals, Provoosten of
„anderen, wie die zyn, en sullen met eenige schutters
„mogen accordeeren, composeeren of conniveeren in \'t wa-
„ken off optrekken off by tyde van noot, op pene van 35
„guldens voor de eerste en 50 guldens voor de tweede
„maal, met suspensie in \'t regard van de provoosten.quot;

De dag wacht vooral was voor een groot gedeelte der
burgerij een zware last. Yan oneindig minder nut dan
de nachtwacht werd ze dan ook weldra op de meeste plaat-
sen afgeschaft \').nbsp;^

De boeten op de wacht waren vrij hoog. Wij ontleenennbsp;^

hier eveneens eenige voorbeelden aan de schutterij te Amster-nbsp;j

■germeesiersnbsp;^

dam. Wie slapende op de wacht gevonden werd betaalde 3
gulden, behalve dat
hij voor een gulden zijn geweer moest
lossen. Bij herhaling volgde arbitraire correctie. Wie
gedurende de wacht vocht, betaalde bij dag 10, bij
nacht
20 gulden. Op het afschieten van het geweer na het op-
trekken der wacht stond eene boete van 6 gulden. quot;Wie
in tijden van alarm niet ter bestemde plaatse
verscheennbsp;\'

\') In Amsterdam in 1681.

-ocr page 101-

betaalde 24 gulden. Brand was hiervan uitgezonderd,
daarop waren afzonderlijke bepalingen. Eene boete van 3
gulden benevens arbitraire correctie stond op het mede-
deelen van bet wachtwoord aan iemand anders dan die het
bij de wacht of de ronde noodig had.

Bij het houden der wacht moest steeds de groot-
stc ord
.6 liccibclicii. l^cii rno^t b. V. op de wacht niet
drinken dan alleen „tot noodtdrinken ende voor den dorst.quot;
Bij nacht mogt er niet gespeeld worden. Overdag alleen
met kaarten, verkeer of schaakbord, en dan niet langer
dan de wacbtdoende officier het toestond. Niemand mogt
op de wacht „vloecken, bannen ofte zweeren ende sulcks
„des Heeren naem lasteren, \'t welck ghene Christenen toe-
„staet noch oock eenighe oneerbare schandelycke woorden
„spreecken.quot;

Een gedeelte van het jaar werden er door de schutte-
rijen exercitiën gehouden; in verschillende steden was daar-
toe door den stedelijken raad een drilmeester aangesteld.
Deze bepaling is evenwel van latere dagteekening. Te Am-
sterdam wordt van een geregeld exerceren eerst in de or-
donnantie van 1669 gesproken. Daarin was bepaald dat
de compagniën, die \'s avonds de wacht hadden , \'s middags
op de „schermschoolquot; moesten exerceren.

De schutters moesten zelve hunne wapens bekostigen.
De Hoofdman was gehouden ten minste eens om de 3
maanden met 2 rotgezellen bij de schutters rond te gaan,
om te zien of alle hunne wapenen gereed hadden. Het
grootste gedeelte der schutterij moest van vuurroeren
voorzien zijn. Te Delft moesten de Hoofdmannen zorgen, dat
ten minste twee derde der schutters op roeren gesteld was,
zoo het mogelijk was, drie vierde. De overigen kon-
den naar goedvinden van den Hoofdman ligter gewapend
zijn. Te Amsterdam bestond van iedere compagnie twee

-ocr page 102-

derde uit musketiers, een derde uit piekeniers. Die een-
maal op zeker wapen gesteld was, mogt dat niet veran-
deren dan met toestemming van zijn Hoofdman. Gewoonlijk
werd door de stedelijke regering den schutters een kleitie
vergoeding voor het in orde houden hunner wapens toe-
gelegd. De stad Delft h. v. betaalde aan ieder der 480
schutters jaarlijks 20 stuivers en bovendien kregen „die
„van de Ilaecks en Cloeveniers, alsmede die van den Voet-
„boogh, die een lanck roer droegenquot; elk een pond kruid.
Wanneer de stad evenwel niet bij magte mogt zijn om
die betalingen te doen, dan kon zij, volgens de ordon-
nantie, hiermede ophouden, mits eerst aan de Hopluiden
kennis gevende.

De maandelijksche oefening in het schieten naar de
schijf had even als bij de vroegere schuttengilden plaats.
De doelen, waar de schutterijen zich oefenden en welke
den ouden schuttengilden in eigendom hadden toebe-
hoord, werden nu echter geheel stedelijke inrigtingen
Stadsdoeleii werd dan ook de naam voor het gebouw
waar de burgerwacht bijeenkwam. Ait. XXX der Delft-
sche ordonnantie zegt: „Item die doelhuvzen der voorsz,
„stede sullen staeu tot laste van der stadt,quot; Op stads-
kosten onderhouden, stonden zij dan ook open voor ge-
wone burgers, die, zonder schutter te zijn, zich wilden
oefenen in het schieten. Art. 32 der genoemde ordon-
nantie zegt: „dat de doelknechten den schutters ende
„oock den Burghers die ten doelen comen schieten, sal
„connen gheryven.quot;

De regering stelde in den doelen een knecht aan, die
de schutters in alles ten dienste moest staan, hij was het,

1) Vergl. p. 77.

-ocr page 103-

die op last der Hoofdmannen de schutters bij elkatir riep.

In de eerste ordonnantiën der schutterijen na de Unie
wordt nog gesproken vau het schieten naar den vogel, op
deu voet waarop zulks bij de schuttengilden gebruikelijk
was geweest.
„Item,quot; zoo zegt de Delftsche ordonnantie van
1580 , „also overmidts in langen tydt by den schutters voorsz.
„niet opwaerts geschoten en is, sodat se gheenen schut-
„terconinck eu hebben, dat daeromme de eerste ghelegender
„tyt by consente van de Heeren van de wet die voorsz.
„schutteryen opwaerts sullen schieten.quot; By dezelfde or-
donnantie bleef de _ koning het oude voorregt genieten, van
in zijn huis voor hem en zijn gezin vrijdom van wijnbe-
lasting te hebben. Ook op de bij de ordonnantie vastge-
stelde teerdagen, waaraan ieder moest deelnemen \'), had-
den de schutters het voorregt van vrijdom van wijnbelasting:
„Item dat op elcke maenschut, die schutters ghenieten
„sullen vry excys van XXV stoop wyns ende een tonne
„biers, sooveel d\'excysen der voorsz. stad aangaat.quot;

Allengs verloren echter de schutterijen veel van hetgeen
uit de oude schuttengilden op haar was overgegaan. In
de latere ordonnantiën vindt men dan ook van dat vogel-
schieten enz. weinig gewag gemaakt. Alleen in plaat-
sen waar eerst zeer laat de nieuwe inrigting der schut-
terijen was ingevoerd, waar dus de oude schuttengilden
längeren tijd waren blijven bestaan, treft men een en
ander nog aan. De schuttenordonnantie van Alkmaar van
1666 spreekt b. v. nog uitvoerig van het papegaaischieten.

1) Die op het maeatschut te laat kwam , zijne wapenen niet had of
niet medeschoot, betaalde 6 stuiver boete , behalve dat de laatste nog
zijn
hetdgeld betalen moest, alsof hij medegeschoten maar al zijne Aêafeja
verloren (geen punt gehaald) had. C o rn. Kiliani, Dictionarium:
heul, lot, kavelinghe:
sors, sortitio. Ieder schoot op zijne beurt, welke
door het lot werd bepaald.

-ocr page 104-

De vrijdom van wijnbelasting op de teerdagen wordt er
ook niet in vergeten en het pleit niet voor de bijzondere
matigheid der Alkmaarsche schutters, dat de stedelijke re-
gering het noodig vond de volgende bepaling in de or-
donnantie te plaatsen: „Item soo wie hem vuyl maeckt
„van overvloedelyck eeten of drincken soodat hy overgeeft
„op \'t Stadhuys ofte Doelen ofte op de trappen van dien,
„die sal verbeuren tegens den Provoost 12 stuyvers.quot;

Dergelijke bepalingen komen echter gelukkig niet veel
voor. Ook de teerdagen worden in de ordonnantiën der
vorige eeuw, zoover wij weten, niet meer voorgeschreven,
\'tis echter overbekend, dat de schuttersmaaltijden vrijwel
in den smaak onzer voorvaderen vielen.

Streng waren de bepalingen op het houden van schut-
tersvergaderingen. Men ziet er uit, hoezeer men bevreesd
was om, door hunne bijeenkomsten in de hand te werken,
hun invloed te vermeerderen. Kapiteinen der schutterijen
mogten geene schuttervergadering bijeenroepen, dan met
toestemming van de burgemeesters, wien zij bovendien
kennis moesten geven: „van de saecke waerop zy de schut-
„ters souden willen convoceeren.quot; De Burgemeesters moes-
ten dit verzoek „in alle redelyckheidquot; toestaan. Werd er
evenwel op die vergaderingen „yet anders gheproponeert
„ofte ghetracteert dan
\'t gunt daertoe consent verworven
„worde, ■\'t welck onruste ofte dissensie soude moghen cou-
„seren,quot; dan was behalve „arbitraire correctie nae exigentie
„van de saeckequot; eene zware geldboete de straf voor de
Hoofdmannen. Er bestonden hierop een paar uitzonderin-
gen. De vergaderingen namelijk om te bepalen welken
dag er zou geschoten worden en die waarop geschillen
werden beslecht, die onder de schutters gerezen waren,
mogten zonder voorafgaande vergunning gehouden worden.
Ook hierbij kwam echter de uitdrukkelijke bepaling dat

-ocr page 105-

„in de voorsz. vergaderinghe niet ghehandelt oft getrac-
„teert sal mogen werden, waerdeur die ghemeene rüste,
„vrede ende tranquilliteyt soude moglien werden glietnrbeert
„ofte vermindert.quot; Alle geschillen, die onder de schutters
als zoodanig gerezen waren, werden door de Hoplui der
schutterij beslecht. Art. 16 der Delftsche ordonnantie b. v.
zegt daarvan: „Item dat alle quesliën, die onder de schut-
„teren sullen vallen, in aller verghaderingen so binnen
„der Doelen als anders in maenschutten, ommeghangen,
„prysschietinghen, mitsgaders wachten ende dierghelycke
„exercitie, \'t waere by iniuriën, vechtingen ofte andere
„geschillen, sullen nedergheleydt worden by denConinck,
„Capiteyn, mette Hooftmans van de schutteryen, daer die
„persoone litigieus ofte contentieux onder sorteren, ofte
„indien \'t eenige van de Hooftmans selver waere, by den
„ghemeen Coninghen, Capiteyn en Hooftmans van de drye
„schutteryen.quot;

Binnen veertien dagen moest de zaak behandeld wor-
den, anders verviel zij aan den gewonen burgerlijken regter.

De boeten, den schutters aldus opgelegd, vervielen ten
behoeve der rotgezellen van de delinquenten, zonder dat
de „ofamp;cier (de burgerlijke regter) daervan eenighe boeten
„sou moghen eysschen.quot; In enkele gevallen echter moest
de zaak toch door dezen behandeld worden : „Behou-
„delyck,quot; zegt de ordonnantie, „dat het delict niet
„mede en brocbte crimen laesae Majestatis ofte doot-
„slagh ofte anders sulcx ghequalificeert en waere, dat
„daeraen \'t lyf soude moghen verheurdt syn. In allen
„welcken ghevalle den officier jeghens den delinquant syn
„officie bewaren sal.quot;

De boeten, waartoe de schutters veroordeeld wa-
ren , werden gewoonlijk door den „doelknechtquot; geïnd.
Op sommige plaatsen, b. v. te
Amsterdam, was daar-

r

-ocr page 106-

toe een bijzonder persoon, „de provoostquot;, aangesteld,
die van iedere boete naauwkeurig aanteekening houden
en zich daartoe steeds bij de wacht bevinden moest.
Hij genoot een vierde der vervaliene boeten, het overige
was voor het vendel. Binnen 24 uren na gedane
insinuatie moesten de boeten betaald worden. Bij gebreke
had de provoost of doelknecbt het regt een pand te ne-
men, hetwelk, zoo het niet binnen den bepaalden tijd
gelost werd, in het openbaar door een stadsbode verkocht
werd. De boeten moesten steeds in haar geheel betaald
worden, „de Capiteynen, Corporaels ofte andere mogten
„in het innen van den breuck niet conniveren, dissimuleren
„ofte minder ontfangben op pene van sulckx dubbel selfs
„te betalen.quot;

Alle schutters moesten, des verzocht, den doelknecht
of provoost in het executeren dezer boeten bijstaan
Volgens een besluit, in 1668 door de schepenen te Am-
sterdam genomen, moesten de boeten van onwilligen, die
bij hunne ouders inwoonden, met behulp van schout en
dienders worden ingevorderd. Bij nietbetaling werden twee
dienders in het huis der schuldigen ingekwartierd. Wie

\') Deze parate executie werd , althans in Hoorn , genaamd : Tiei bur-
ger krygsregt met den houten twaarde.
In die plaats had in 1771 sedert lang
geen dergelijk geval plaats gehad. In dat jaar echter oordeelde men het
noodig, ten einde een voorbeeld te stellen, om van een wanbetaler op
deze wijze zijn achterstallige boeten te innen. Een van de kapiteinen
der schutterij, onderzoek gedaan hebbende naar de formaliteiten , die bij
die executie plaats moesten hebben, kon daarvan niets vinden., dan het
houten zwaard, waarmede de voorwerpen , die men tot pand nam,
aangeraakt moesten worden. Hij vertrok met eenige schutters en den
doelenknecht, die het houten zwaard droeg, naar de woning van den
schuldige. Deze betaalde echter toen hij de toebereidselen zag om hem tot
betaling te dwingen. Zie het van deze zaak opgemaakte rapport in de
Nederl. Jaarh. AP. 1771, p. 1231 en volg.

-ocr page 107-

den bode bij bet innen van de boeten, „resistentie
„dede of qualicken toespraecke, die verbeurde jegens zijn
„Eot 3 ponden.quot; Zoo men ook deze boete niet betalen
wilde, dan werd zij verdubbeld. Ter executie er van
moesten eveneens „Hoofdmannen en gbemeen rotgbesellen
„gaan tot synen buyze ende aldaar nemen panden tot ba-
„ren gbebreecke toe, die welcke teynden de veertbien
„dagbeu vercogbt suilen mogben worden.quot;

Zoodanig waren over het algemeen de schutterijen in-
gerigt gedurende het tijdvak der stadhouderlijke regering.
Katuurlijk waren de bepalingen der ordonnantiën in de
verschillende steden niet juist dezelfde. Ook bragt het
verloop van tijd wijzigingen in de regeling der schut-
terijen, groot was het verschil evenwel niet.

Meer onderscheid treffen wij aan, wanneer wij het oog
slaan op den bloei der gewapende burgermagten.

Waren zij in de 17\'^® eeuw krachtig en sterk, de ver-
slapping, die op dien veerkrachtigen tijd volgde, deelde
zich ook aan de schutterijen mede. In het midden der
vorige eeuw geraakten zy geheel en al in verval. In
de volgende paragraaf zullen wij gelegenheid hebben,
met een enkel woord te wijzen op dien treurigen toestand
waartoe zij vervielen, om dan tevens de oorzaken na te
gaan die tegen het laatst der vorige eenw de plotselinge
geestdrift voor de burgerwapening teweegbragten, waar-
door die tijd zich kenmerkte.

§ 4.nbsp;■

Ofschoon het niet in den aard dezer proeve ligt, om
ons al te zeer met den loop der gebeurtenissen bezig te
houden, daar wij ons voorstelden slechts eene schets

-ocr page 108-

van den toestand en de inrigting der schutterijen te le-
veren, zoo mogen wij ons toch niet buiten eenige histo-
rische bijzonderheden houden, waar wij met onze beschou-
wing tot het einde der vorige eeuw genaderd zijn.

Wij kunnen onmogelijk de geschiedenis der schutte-
rijen te dier tijde in al hare bijzonderheden volgen, zij
hangt zoozeer zamen met hetgeen de revolutie zelve betreft,
dat eene volledige voorstelling van het werkelijk aandeel,
door de schutterijen aan de gebeurtenissen van het laatst
der vorige eeuw genomen, eene volledige geschiedenis
van dien tijd zelve zou zijn, waarvoor het hier echter de
plaals niet is. Enkele feiten mogen wij evenwel niet met
stilzwijgen voorbijgaan, daar zij ten slotte eene geheele
verandering in de regeling der schutterijen te weeg bragten.

Eoederalisme, versnippering , onderlinge naijver tus-
schen verschillende gewesten, ziedaar de kanker, die twee
eeuwen lang aan het welzijn der vereenigde Eepubliek had
geknaagd. Een hoogst gebrekkige regeringsvorm, ge-
grond op de Unie van Utrecht, die zeker nooit bestemd,
allerminst geschikt was om tot grondwet voor den Staat
te dienen, werkte verwarring en tweedragt in de hand.
Men had die gebreken, die in oneindige verscheidenheid
het bestuur aankleefden, wel gevoeld en in het begin
der vorige eeuw had zich in Gelderland reeds eenigzins de

1) Gelderland was b. v. verdeeld in 4, later in 3 kwartieren (sedert
1713), die ieder hnnne eigene staatsvergaderingen hielden,
hunne
eigene regten en gewoonten hadden. Eerst in 1798 werd deze ^eï/jesfe^yfe
en hwartierlyke souvereiniteit afgeschaft. Verg. Mr. G. A. de Mees-
ter,
de Staten van Gelderland onder het licht der geschiedenis, ge-
plaatst in de
\'Nederl. Jaarh. voor regtsgeleerdheid en wetgeving van
Mr. C. A. den Tex en Mr. J. van Hall, VIII, 231 en volg.
408 en volg, 571 en volg., IX, 233 en volg., XI, 450 en volg.,
•XII, 20 en volg.

-ocr page 109-

zucht tot burgerlijke vrijheid en onafhankelijkheid geopen-
baard in de Geldersche plooijerij; maar iedere verandering
had weêr nieuwe gebreken aangebragt: eigenbelang, het-
zij van dit of dat gewest, hetzij van deze of die partij
was steeds de groote drijfveer vau alle handelingen geweest.
De uitwendige toestand der republiek was langzamerhand
aanmerkelijk in bloei gedaald, voor een groot deel juist
ten gevolge van dat onzalig provincialisme, dat niet be-
greep bijzondere belangen aan de algemeene zaak ten
offer te moeten brengen. Holland trachtte steeds de
vloot te vergrooten, ten eiude den natuurlijken tegen-
stander Engeland het hoofd te kunnen bieden en neigde
daardoor steeds meer over tot een bondgenootschap met
Frankrijk. Met de landprovinciën was het juist het om-
gekeerde. Gedurig een inval van Frankrijk vreezende
trachtten zij de landmagt en de vestingen te versterken.
Landbouw en fabriekwezen waren de bronnen van haar
rijkdom, die zochten zij te beschermen. In plaats van
in vereeniging van deze beide beginselen den hoogsten
bloei te vinden, ijverde ieder voor zijne eigene belangen
en twist en verdeeldheid waren er het natuurlijk gevolg van,
te meer nog daar die zoo veel mogelijk door Frankrijk
en Engeland werden aangestookt. Beide mogendheden
zochten steeds voordeel te trekken uit de heillooze twee-
spalt der Ftepubliek. De inwendige, huishoudelijke toestand
van den Staat
vas vol van de grofste gebreken. Er had
zich allengs in de steden eene familieregering gevestigd,
die zich op de onbescbaamdste wijze in hare privilegiën
wist staande te houden \'). Omkooping bij de hoogste

\') Mr. C. L. Vitringa, G edenis chrift, Ie stuk, p. 157—160
Kluit,
Gesch. der Holl. Staatsregering, 111, p. 556.

-ocr page 110-

ambtenaren was geen vreemd verschijnsel \'). In één
woord , tallooze gebreken, die dringend herstel vereischten,
waren als opgestapeld en alle pogingen om meer orde,
meer eenheid in het bestuur, verbetering in de Unie
aan te brengen, leidden tot niets quot;). Zoo werd langza-
merhand de storm voorbereid, die den bestaanden regerings-
vorm zou on verwerpen, zoo werd de grond bereid, waarop
de nieuwe denkbeelden vau vrijheid en gelijkheid welig
zouden groeijen.

Na den Utrechtschen vrede had de republiek, die de
nadeelen van een oorlog al te zeer had gevoeld,
steeds hare neutraliteit bewaard. Ook in den Oosten-
rijkschen successie-oorlog trachtte men, schoon door
de Pragmatieke sanctie van Karei YI gebonden, on-
dersteuning in geld aan Maria Th er es ia aan te
bieden en zich van een werkdadig aandeel aan de
vijandelijkheden te onthouden. Prankrijk drong er ten
sterkste op aan, dat de Bepubliek den vredezon bewaren.
Engeland, waar na de aftreding van den minister quot;Wal-
pole de partij van den oorlog de bovenhand had gekre-
gen, spoorde dreigend tot den krijg aan.

A^ermeerdering der innerlijke verdeeldheid was er al
weder het gevolg van: Engelsch- of Franschgezinden
poogden den oorlog door te drijven of tegen te gaan.
Eindelijk werd tot het zenden van 30,000 man hulptroe-
pen besloten, een inval der Pranschen volgde eerlang.
In de herstelling van het Stadhouderschap, begreep men,
lag thans hst eenige redmiddel. Weldra was in alle pro-

Wie zich een denkbeeld wil vormen van de plaats gehad hebbende
misbruiken, leze o, a, Mr. L. Ph. C, van den Bera;h,
Oigt;er Aquot;
Baljuwen
in het Ned. Bijhsarchief.

In 1716 kwam daartoe nog eene vergadering in den Haag bijeen
onder presidiaat van den Graaf van Eechteren.

-ocr page 111-

vinciën de Prins van Oranje, Willem IV, in het bezit
van die waardigheid. Thans scheen op eens eene algemeene
geestdrift te ontwaken, de weerbare manschap werd gewa-
pend, de in verval geraakte schutterijen werden hersteld
en alle pogingen aangewend om het land in goeden staat
van tegenweer te brengen. Die maatregelen werden dan ook
met een gunstigen uitslag bekroond: in 1748 werd de ge-
wenschte vrede te Aken gesloten. Nu mogt het gemee-
nebest een tijdlang rust genieten en de in vele opzigten
krachtige regering van Willem IV en de gouvernante
xinna, met mannen als een Steyn, Pa gel en O. Z. van
Haren aan het hoofd, deden handel en nijverheid bloeijen.
Doch die bloei was slechts schijn, de kwalen der Republiek
zelve bleven voortdnren : reeds toen bleek uit menig ge-
schrift de ontevredene stemming vau het volk. Op de hef-
tigste wijze werden de regeringsleden aangevallen en als
volksonderdrukkers gebrandmerkt. De gewapende burgers
vooral klaagden luide over hunne Hoofdlieden, die ^ zelve
leden der vroedschap of zoons van magistraatspersonen,
van allerlei aanmatiging beschuldigd werden. In een
vlugschrift, in 1740 te Amsterdam uitgekomen tegen
eene door den krijgsraad uitgevaardigde ordonnantie op de
schutterij, wordt onder meer andere grieven ook geklaagd
over de onregtvaardige wijze waarop de boeten werden
geïnd. „Als de jaarlyksche boeten afgedaan worden,quot;
aldus wordt er gezegd, „dan staat de condeninatie om
„voor versuim te betalen aan de OfBcieren, maar wy
„wenschten wel te weten als de Capitein, Lieutenant,
„Vaandrig en andere Officieren verbeuren als zy versuim eu,
„dat zoo veel gebeurt als er wagten in \'t jaar zyn, wy
„hebben nooit gehoort wat die geven; dat is immers niet
„regt, dat den Regter de schaldenaar zal vonnissen over
«een misdaat, daar zy en de Provoost door versuim zig

-ocr page 112-

„zelfs aan schuldig maken.quot; Deze laatste wordt iu het
stuk genoemd: „een Duyvel, die niet doet als kwaad
„stooken en met zyn styven
Sinter Klaas lyf als heerst over
„de Burgers met norse bejegeningen.quot;

Te Middelburg kwam in hetzelfde jaar een stukje uit,
waarin de noodzakelijkheid betoogd werd om de burger
kolonellen en kapiteinen uit het volk en niet meer uit
de leden der vroedschap te verkiezen. Er waren hiertoe 3
artikelen door eenige burgers opgemaakt, welke echter de
hoofdmannen der schutterij niet hadden willen ondertee-
kenen, „omdat,quot; zegt de schrijver van genoemd stukje,
„veele dier Heeren wel bemerkten, dat, zode 3 Artykelen
„in gebruyk gebragt wierden, zy niet alleen van haar Man-
„haftige Caiütyns-Chargies zouden moeten afstant doen,
„maar dat hierdoor de Burgers ook niet meer als slaaveu
„zouden kunnen gehandelt worden, maar alsdan andere
„heilz^e middelen geïntroduceerd zynde,
vry en gelukkig
„zouden leven. De teegenwoordige Magistraat en Eaad,quot;
zoo heet het verder, „erkennen geen voorregten meer in
„veele opzichten, maar zo het hun Ed. goetdunkt, zo
„moet het geschieden, en wie er tegeu spreekt
wordt van
„hen met de naam van perturbateur genaamt, voorwaar
„een schandelyk en vervoeyelyk stuk!quot;

Behalve deze steeds aaugroeijende innerlijke verdeeld-
heid , werkte de uitwendige rust verlammend, om de weer-
baarheid van het land bekommerde men zich in het vol genot
van den vrede niet, land- en zeemagt werden meer dan
ooit verwaarloosd, de schutterijen kwijnden en geraakten
geheel in verval.

Gedurende den zevenjarigen oorlog wist de republiek
weder hare neutraliteit te bewaren, in de gegeven om-
standigheden een noodzakelijk vereischte voor den bloei
van handel en scheepvaart.

-ocr page 113-

In 1759 stierf Anna van Engeland, na bij uitersten
wil den Hertog van Brunswijk tot voogd van den minder-
jarigen Willem vau Oranje te hebben benoemd.
Deze beschikking was zeker één der groote oorzaken van
de latere vooringenomenheid tegen den Stadhouder^). De
hertog van Brunswijk, ons beschreven als een heersch-en
zelfzuchtig man, wist den Prins gedurende zijne minder-
jarigheid zoo aan zich te onderwerpen, dat, toen in J_766 Wil-
lem Y zelf het bestuur in handen kreeg, hij dezen gemakkelijk
wist over te halen tot het teekenen der ongelukkige acte van
consulentschap. De afkeer, dien men den vreemdeling toe-
droeg, werd ai te onregtvaardig tegen den welmeenenden doch
te zwakken Prins van Oranje gekeerd. Waarlijk, hoe schoon
men ook den toestand van de B,epubliek geschilderd heeft
toen Willem Y het bestuur aanvaardde, een vorst kon
wel haast moeijelijk onder meer ongunstige omstandigheden
optreden dan hij. Een inwendig verdeelde staaf, met
eene geknakte zee- en landmagt, ten prooi aan de trou-
welooze staatkunde van Frankrijk en de aanmatigingen
van Engeland, ziedaar het land, aan welks hoofd de on-
gelukkige Willem Y was geplaatst. Al spoedig onder-
vond de Stadhouder de rnoeijelijkheden, v/aarmede hij te
kampen zou hebben. De weerbaarheid van het land was
in een erbarmelijken toestand en alle pogingen van den
vorst om hierin verbetering te brengen leden schipbreuk.
Eeeds toen begon men er aan te denken, om in het be-
staande gebrek door verbetering der burgerwapening te
voorzien. In Maart 1772 werd door het kwartier van

\') Vergl. Spreuhen, opgaven, bepalingen, gronden, door W. E. de
Perponcher.
Vtrecht, 1810, III, p. 64, 65.

Mr. J. Bendorp, Memoriën I, p, 44 en 45. Vergl. Mr. C. L.
Vitringa,
Gedenlschrift, Ie stuk, p. 96.

-ocr page 114-

Oostergo in Friesland ter vergadering der Staten van dat
gewest ingediend een plan tot oprigting eener Burger
Landmilitie. Een treurig tafereel werd hierbij van den
toestand van ons land opgehangen. „De menigvuldige
„rampen en onheilen,quot; zoo ving men aan, „de Republiek
„in het algemeen overkomen, de zwakke toestand, waarin
„zij zich bevindt, de akelige vooruitzigten voor het toe-,
„komende, het verval van onzen weleer zoo bloeijenden
„koophandel en vrachtvaart, de daaruit vloeijende doodelijke
„verarming onzer vrije ingezetenen moeten ons allen doen
„uitzien naar eene min kostbare uitkomst.quot;

Die uitkomst meende men gevonden te hebben in de
burgerwapening. Dagelijks drongen de Stadhouder en de
Baad van State op eene vermeerdering van het leger aan
ja zij verklaarden zich onschuldig aan de rampen, die het
vaderland bij eene voortdurende weigering zouden treffen.
Die kfijgsmagt was uiterst kostbaar, welnu, om die te
vervangen behoefde men slechts art. 8 der Unie ten uit-
voer te leggen, hetgeen tot nog toe nog nooit was ge-
schied Wat men aldus aan de militie zou
uitsparen, zou
te gebruiken zijn ter verbetering der oorlogsmagt ter zee

Het plan zelf weid in advys gehouden, doch men
kan er uit zien, hoe de geestdrift voor de burgerwape-
ning zich reeds begon te ontwikkelen. Nog meer werd
die aangemoedigd door eene staatkundige verhandeling van
den Engelschen geleerde Andrew Fletcher
over cle
dzahelijklieid eener welingerigte Burger landmilitie
*). Hij

noo

\') Vergl Mr. J. Uendorp, Memoriën, I, p. 56 en volg.

2)nbsp;De opschrijving der weerbare manschap vau 18 tot 60 jaren vol-
gens art. 8 der Unie , was werkelijk nooit ten uitvoer gelegd. Alleen
de Staten van Utrecht hebben het laten doen den lé^len Februarij na
het sluiten der Unie.
Bor. XVIII B., p. 21.

3)nbsp;Zie de Ned. Jaarb., 1783 , p. 382,

Vergl. Mr. G. W. Vreede, de Begering .en de Natie, p. 90,

-ocr page 115-

toonde daarin de noodzakelijkheid aan, om in alle landen,
waar men vrijheid en privilegiën te bewaren had, de bur-
gerij zelve in een steeds gewapenden staat te houden.
Dit werkje, door den zoozeer met de nieuwe denkbeelden
ingenomen Capellen tot de Poll vertaald, werd alge-
meen verspreid en maakte veel opgang \'). Men begon
buitendien hier langzamerhand eene groote ingenomen-
heid te koesteren voor de opkomende republiek in
Noord-Amerika. De burgerlijke vrijheid , die zich daar
ontwikkelde, vond ook hier vele bewonderaars en tal van
geschriften verspreidden de nieuwe denkbeelden van vrij-
heid en onafhankelijkheid onder het volk. De werken van
Bousseau en zijne geestverwanten werden met geest-
drift gelezen, niettegenstaande, misschien ook wel juist
tengevolge van het verbod dier geschriften. Zoo werden
boe lang zoo meer de grenzen der twee tegenover elkan-
der staande partijen scherp afgebakend.nbsp;*

Tn geestdrift voor en heftigen afkeer van den Stad-
houder, vonden zij hare krachtigste uiting. Deze laat-
ste partij, die der patriotten, bestond aanvankelijk en uit
de voorstanders der nieuwe denkbeelden van gelijkheid en
volksvrijheid eiï uit de voorstanders der oude staatsrege-
ring, die in eene vermindering van de magt des Stadhou-
ders eene vermeerdering zagen van hun eigen gezag.
Eene andere eigenschap , waardoor de beide partijen zich on-
derscheidden , bestond in vooringenomenheid met Enge-
land of Frankrijk. Engeland, de alKantie der beide zee-
mogendheden te zeer waardeereude om die te willen verbeu-
ren, toonde genoeg den Stadhouder en zijn aanhang ge-

\') Vergl. ook Mr. H. Calkoen, Over het voorkomenen.
nisdaden,
bl. 68 volg.; aangehaald door Mr. G. W. Vreede, Zl^
Ti-egerinrj en de Natie, bl. 90.

-ocr page 116-

negen te zijn. Met quot;Frankrijk, waar de nieuwe denkbeel-
den welig wortelschoten, waren de patriotten hoog inge-
nomen. Het was dan ook wel voornamelijk aau hun
aandrang toe te schrijven, dat na het uitbarsten van eeu
oorlog tusschen Engeland en Frankrijk de republiek zich
ditmaal niet onzijdig kon houden, maar ten laatste in
den krijg gewikkeld werd. Deze, trots den slag bij
Doggersbank, met groot nadeel gevoerde strijd, die
met een allerschandelijksten vrede eindigde, vermeer-
derde nog meer het misnoegen eu al het onheil er
door verwekt begon men toe te schrijven aan den Stad-
houder , terwijl men er te v/einig om dacht, dat men door
eigen dwaas toegeven aau de eischen van Frankrijk, zich
den oorlog had op den hals gehaald. Men had nu echter
een vernieuwd bewijs gezien , dat ons land zijne regten
niet kon doen gelden , zoolang land- en zeemagt in zoo
gebrekfcigen toestand bleven verkeeren: hoe men van
den berooiden staat dezer gewesten gebruik trachtte te
maken, dat bewezen de vernederende eischen door Jozef
II kort na den vrede met Engeland gedaan. Door de
omstandigheden gedrongen besloot men nu werkelijk
tot het aanwerven van 10824 man voet- en 1014 man
paardenvolk, doch het vooroordeel tegen een dusdanigen
maatregel was te diep geworteld, dan dat die algemeen
zou goedgekeurd ziju, Een leger was, meende men,
in de hand van deu Stadhouder slechts een
gevaarlijk
middel tot tyrannij. De Burgerwapening was het, die
algemeen werd aangeprezen als het eenig middel om bin-
nen- en buitenlandsch geweld te keeren.

Reeds vroeger, wij zagen het, was men begonnen de bur-
gerwapeniug als zoodanig een redmiddel aan te bevelen,
doch in het eerst zonder veel gevolg. Nu evenwel
werden
met ongekende geestdrift de wapenen ter hand genomen.

-ocr page 117-

Jieeds in 1783, een jaar voordat de vrede met Etigeland
te Parijs gesloten werd, maakte men hiermede een aan-
vang. Het land werd met geschriften als overstroomd,
waarin de wapenhandel der burgerij werd aangeprezen.
Een der meer gematigde voorstanders dezer burgerwape-
ning zegt in eene in 1784 anoniem uitgegevene redevoe-
ring „in voorname steden van verscheidene provin-
„ciën, op de scholen der leergierige jeugd, ten platte
„lande zelfs, ja bijna in alle gezelschappen wordt aan
„niets anders gedacht, van niets anders gesproken dan
„van het aanleeren der nieuwe Staatsexercitiën : er ko-
„men bijna geen nieuwe staatkundige werkjes uit of
„zij bedoelen dit ééne, de wapenoefening zoo alge-
„meen te maken als maar immer mogelijk is. Op
„sommige plaatsen zoekt men den moedigen neêrland-
„ sehen landman aan te sporen om het voorbeeld der
„stedelingen te volgen en men kan geen sterker aan-
„drang doen, dan onze vaderiandsche landlieden op het
„spoor der Zwitsers de wapenoetFening aan te pryzen.
„Zoo denkt men
\'t best het verlies der Barrière-steden te
„vergoeden, welke de doorzettende en voor zijne onderda-
„nen onvergelijkelijke Jozef ons ontnomen heeft.quot;

Op het land echter had men weinig ingenomenheid met
dien wapenhandel en het bleek weldra, dat de „moedige
Neêrlandsche landmanquot; in den aanvang nog weinig op-
gewektheid gevoelde, zijne spade tegen een vuurroer te
verwisselen. Althans toen de Staten van Holland het be-
sluit namen, om alle weerbare manschap ten platten lande

\') De schrijver van dit stukje was W. A. van Vloten, over wien
een levensberigt te vinden is in de
BiUiotheel mn Theologische Let-
terlmnde van \'t jaar
1809 . Deel 3 , 3 ^ p_ 4,3]__49g_
») Mr. H. Calkoen, t. a. p.

-ocr page 118-

van 18 tot 60 jaren op te schrijven, ten einde daaruit
bij loting de derde man gewapend en geoefend zou wor-
den , verwekte dit veel tegenstand en menig „ vaderlandsch
landmanquot; beweerde, dat de Staten bem voor de belasting,
die hij opbragt, ook dienden te verdedigen. Men trachtte
zelfs de opscbrijving met geweld tegen te gaan: erge
ongeregeldheden hadden hierbij plaats, zoo als te Oegstgeest
en Leiderdorp, Hoornaar, Gorinchem enz.

De algemeene wapening, door de stedelingen als het
eenige redmiddel opgegeven, werd door vele bewoners van
het platte land afgeschilderd „als eene handelwijze, die
„onvermijdelijk de ruïne van \'s Lands ingezetenen en Pi-
„nantiën, bijgevolg van \'s Lands bestaan zelf zou meêsle-
„pen.quot; Gaarne wilde men meerdere lasten opbrengen,
zoo maar die algemeene wapening niet werd doorgevoerd.
Geen wonder ook, de landlieden, die „hunne landerijen
„niet konden verlaten en onbebouwd laten liggen,quot; zagen
in die algemeene verpligting tot wapening een verval van
hun bestaan ^j.

In de steden echter had juist het tegenovergestelde
plaats, met geestdrift werden daar de wapenen opgenomen.
De vervaliene schutterijen werden op nieuw gewapend
en geoefend en zij, die niet daartoe behoorden, wapenden
zich zelve. Tal van requesten tot herstel der schutterijen
getuigen van haar deerlijk vervallen toestand.

Te Dordrecht b. v. werd den 10quot;^®quot; Januarij 1783 een
plan van wapenoefening den burgers ter teekening aangebo-
den. Yoorloopig zou men zich vrijwillig vrapenen en aan
de regering verzoeken, dat zij middelen mogt aanwenden
om de schutterij uit haar verval op te beuren. In April

\') Zie de Nederl. Jaarb., 1784, p. 1947, 1958, 1965, 1970,
1977; 1785 ,
p. 105 , 111,

-ocr page 119-

daaraanvolgende vergaderden de Lieutenants en Yendrigs
der 11 burgervendelen ter beraadslaging over eene aan-
vrage om de schutterij op stadskosten te wapenen ■quot;)

Te Schiedam deden in Maart eenige burgers het verzoek
om toestemming van de regering tot, en ondersteuninghi
bet oprigten van een burgercorps. Eenigen tijd daarna,
dennbsp;December, dienden verscheidene schutters bij

den krijgsraad een request in, waarbij zij verzochten , dat
deze zou zorgen voor eene herstelling der schutterij :
„de schutters werden tot nog toe geoefend, ja, maar zoo
„dat het niets beteekendequot;

Dennbsp;April 1783 werd te Rotterdam door de

magistraat verlof gegeven tot het oprigten van een corps vrij-
willige schutters. Ongeregeldheden, die er hadden plaats ge-
had op den Maart bij gelegenheid van den verjaardag des
Stadhouders, hadden hiertoe aanleiding gegeven. Men draalde
niet met van deze vergunning gebruik te maken : reeds den
Augustus werd naar aanleiding van art. 129 van het
nieuwe reglement de eerste wapenschouwing gehouden

Eenige wachthebbende sergeanten en korporaals te
Leeuwarden dienden den 23^\'™ Januarij een request
in met een verzoek tot verbetering der schutterij. De
schutterswapenen o. a., waarmede aldaar de wacht be-
trokken werd, waren in den elleudigsten staat en
dagteekenden nog van het schuttersreglement van 1748.
In een bij het request gevoegd stuk verklaarde
de geweermaker, die ze onderzocht had , dat zij

1)nbsp;m-derl. Jaarh., 1783 , p. 153 , 545.

2)nbsp;Nederl. Jaarh., 1783 , p. 457 , 2102.

Vergl. A. r. E. Jaeobi, Tollständige Geschichte der siebenjäh-
rigen Verwirrungen in den
vereinigten Niederlanden. Halle, 1789 ,
I, 367 en volg.

Nederl. Jaari. , 1783 , p. 585 en volg., 1421,

-ocr page 120-

door ouderdom totaal onbruikbaar waren geworden j).

Te Arnhem had dennbsp;Julij de eerste wapenschouwing

plaats van de burgerij, die er zich sedert eenigen tijd in den
wapenhandel had geoefend. Met vliegende vaandels en slaande
trom trok men op, \'t gaf aanleiding tot een groot feest.

De leden van den krijgsraad te Gouda waren, naar het
schijnt, met de nieuwe exercitiezucht niet sterk ingenomen.
Lang draalden zij met in de oefening de gewenschte verbete-
ring te brengen. Eindelijk werd hun door de regering gelast
een reglement daarvoor op te maken. Voorloopig werd daar-
aan voldaan en in September bepaalde de magistraat, de
gedeeltelijke oefening der burgers met genoegen gezien
hebbende, dat voortaan over de geheele schutterij de nieu-
we execitie zou worden ingevoerd. Er zou een kist op
het raadhuis en op den doelen staan, om er gelden in te
storten tot wapening der schutterij

Te Woerden voorkwam de regering requesten door de
Burgercompagnie weder in stand te brengen. Van stadswege
werden er wapenen gekocht en aan de schutters uitge-
deeld \'O-

Te Leiden was eveneens de schutterij hersteld, doch
het buitendien oprigten van eene vrijcompagnie aldaar gaf
aanleiding tot groote botsingen. Vele leden der schutterij
waren Oranjesgezind. Deze zagen in het oprigten van het
vrijcorps, aan welks hoofd o. a. Pi eter Vreede stond,
eene verkorting hunner regten. In een heftig gesteld stuk
trachtte de schrijver J. le Erancq van Berkhey aan
te toonen, dat slechts oproerige beweegredenen tot het op-
rigten van dat corps hadden geleid.

J) Mderl. Jaarb., 1788, p. 298 ea volg.
Nederl. Jaarb., 1783 , p. 1060.

3)nbsp;Nederl. Jaarh., p. 1581 eu 1938.

4)nbsp;Nederl. Jaarb., p. 1439.

-ocr page 121-

Doeli waartoe de talrijke plaatsen op te noemen, waar
de wapenen ter hand genomen en de schutterijen hersteld
werden. Wij willen liever in wat meer bijzonderheden de
gebeurtenissen nagaan, welke tot die burgerwapening betrek-
king bebben in de plaats, die weldra als het M\'are het brand-
punt der staatkundige beroeringen werd, in Utrecht,

In 1788 deed aldaar de krijgsraad een voorstel aan de rege-
ring om de schutterij beter te wapenen en stelde voor de daar-
toe benoodigde gelden bij inschrijving in te zamelen. De rege-
ring plaatste op dit verzoek een kist op het stadhuis,
waarin ieder zijne giften tot dat doel kon storten , het ontbre-
kende zou genegotieerd worden \'). Van de op die wijze ver-
kregene gelden werd dan ook de schutterij gelijkelijk ge-
wapend. Die uniforme kleeding, waaraan men niet gewoon
was, voldeed zeer wel, zegt de berigtgever-). De schutters
van hel vendel
de zwarte hnecMen begonnen het eerst
zich meer te oefenen, een voorbeeld dat weldra door
anderen werd gevolgd. Dennbsp;Januarij 1783 was

de schutterij voor het eerst weêr opgetrokken onder
geleide van den wacht hebbende officier. Eeeds het vol-
gend jaar gaf de vroedschap hare goedkeuring te kennen,
„over den hoogen trap van goede orde, kundigheid en
„vaardigheid in den wapenhandel, waartoe de schutterij
„tot bewondering van een ieder in zoo korten tijd uit het
„laag verval, waarin dezelve gekomen was, was gebragt
„door den onvermoeiden iever, vlijt en wakkerheid der
„burger officier en, gesproten uit derzelver patriottische sen-
„timenten tot maintien, bescherming en verdediging van
„stads dierbare vrijheden en voorregten Behalve de

1) Nederl. Jaarh., 1783, p. 1167, 1743.

-ocr page 122-

bestaande 8 vendelen trachtte de regering nog eene buiten-
schutterij op te rigten. Er waren, zeide men, blijken dat
die vroeger had bestaan. De burgers buiten de Waard-
en Tolsteegpoorten hadden zich buitendien voor een groot
deel bereid verklaard hiertoe mede te werken. Alras echter
begonnen de .gemoederen van de bewoners dier buitenwijken
weder te bekoelen. Toen de vroedschap de ordonnantiën
voor de op te rigten schutterij wilde laten drukken en
ronddeelen en eene inschrijving openen , ten einde de voor
de wapenen benoodigde gelden te verkrijgen, trokken
zich velen terug, zoodat men de zaak moest laten rusten.
Twee jaar later, in October 1786, verklaarde de burgerij
buiten de Tolsteegpoort andermaal bereid te zijn , zich te
wapenen, doch ook toen schijnt het niet van harte gemeend
te zijn geweest. Wieder had de zaak geen gevolg, daar
men het over de wijze van organisatie niet eens kon
worden.

Intusscben deed zich ook in Utrecht een verschijnsel
voor, dat zich overal begon te openbaren en het deed
het in Utrecht, waar meer dan elders de hervormings-
geest was doorgedrongen, niet het minst. In den aanvang
stelden zich de revolutionairen voornamelijk ten doel, het
beperken van de magt des Stadhouders. Verscheidene ste-
delijke en gewestelijke regeringen, wij gewaagden er
reeds ter loops van, die hierin een geschikt middel
zagen tot vermeerdering van haar gezag, reikten in den
beginne de revolutie de hand en begunstigden dus ook de
burgerwapening. Zoo was het ook in Utrecht gegaan. Toen
echter daarop de schutterijen en gewapende corpsen de
voorvechters werden der volkssonvereiniteit, toen de revo-
lutie zich niet meer zoo uitsluitend tegen den Stadhouder
begon te rigten, maar tegen de in de regeringen ver-
tegenwoordigde aristocratie, wier magt ze in handen van

-ocr page 123-

liet volk zocht over te brengen, toen begon menig rege-
ringslid van gevoelen te veranderen. Heftige botsing was
er het gevolg van tusschen de stedelijke overheden en de
schutterijen , die zij eerst in bare revolutionaire beginselen
hadden aangemoedigd. Ook in Utrecht nemen wij nu
weldra dit verschijnsel waar. Wij toonden reeds aan,
hoezeer de vroedschap aldaar bij de schutterij de wapen-
oefening had bevorderd. Den April 1783 had zij
zelfs hare toestemming gegeven tot oprigting van een ge-
wapend genootschap, dat onder de zinspreuk
p-o patria
et liiertate,
oefening in den wapenhandel zich ten doel
stelde Het werd den leden zeiven overgelaten een
reglement te maken, in vertrouwen dat het niet in strijd
zou zijn met de ordoiinaïitie op de schutterij Hier-
mede nog niet tevreden, drong de regering er steeds ster-
ker op aan, dat de burgerwapening meer geoefend zou
worden. De krijgsraad verzette zich hiertegen, bewerende

\') Het vendel der schutterij : de zvjarte hnecMen , heeft den grond-
slag gelegd voor de oprigting van dit genootschap. De inrigting er van
te vinden in de
Ned. Jaarh., 1783, bl. 1168 en volg, Vergl
Vaderlandsche gezangen mn Zelandiis (Bellamj\'), p. 87.

Ten einde de burgerwapening ook ten platten lande aan te moedigen,
loofde dit genootschap in 1783 prijzen uit voor hen die in de dorpen
der i)rovincie of in de voorsteden van Utrecht een corps van 100 of
meer manschappen zouden oprigten en oefenen, met toestemming der plaat-
selijke overheden. Tevens zouden de beste schutters medailles bekomen.
I^it besluit verwekte nog al opzien en afkeuring. Eene tweede procla-
matie , in minder vriendschappelijken toon gesteld, volgde hierop, waarin
die maatregel nader ontvouwd en verdedigd werd. Zie
Ned. Jaarh.,
P. 1744 en volg.

De e,iercitiegenootschappen, die bijna overal in die dagen naast, somtijds
ook tegenover de schutterij (zie jjag, 108) waren opgerigt, zijn naar men
zegt in het leven geroepen door den Amsterdamschen Pensionaris
Visscher, Vergl. A. P. E, Jacobi,
OescliicMe der Verwirrungen in
den verein. Niederlände,
I, B65,

-ocr page 124-

dat een nog sterker doorgedreven oefening den schutters
al te hinderlijk zou zijn in hun bedrijf De krijgsraad
keurde evenzeer het door de vroedschap voorgestelde ge-
bruik van kanonnen af, als ongeschikt voor de schutterij.

Weldra evenwel zou de verhouding tusschen regering
en schutterij veranderen. De eerste aanleiding daartoe was
een request, in Augustus 1784 dooi\' de sergeanten der
schuttercompagnie
de zwarte hnecMen bij de vroedschap
ingeleverd. Dit request bevatte een conceptreglement op
de regeringsbestelling, waarin o. a. werd voorgesteld een
nieuw collegie van 16 burgers in te voeren, onder den
naam van gecommitteerden uit de burgerwacht Hevig
M\'as de tegenkanting der vroedschap. De uitwerking bleef
niet lang achterwege. Dennbsp;Januarij 1785 vond de

raad bezwaar in het verzoek der studenten om in het groot
auditorium zich in den wapenhandel te mogen oefenen.
De vroedschap, die de wapenoefening steeds had aan-
gemoedigd, verklaarde nu, dat zij wenschte dat de studen-
ten zich van alle wapening onthielden Straks rezen er on-
aangenaamheden met het geno otschap
pro patria et lïber-
tate.
De leden er van hadden zich 4 metalen veldstuk-
jes aangeschaft, waarmede zij zouden exerceeren. De vroed-
schap stond dit schoorvoetend toe, doch M^ees tevens eene
afgeslotene plaats aan, waar die stukjes onder bewaring
van een der burgemeesters zouden staan. Het exercitie-
genootschap meende daardoor in zijne regten verkort te zijn

t)

Volgens dit reglement zou de benoeming van een nieuw lid der
vroedschap geschieden door 40 kiezers uit de burgercompagniën. Elk
der 8 compagniën had 5 kiezers,
2) Vroedscliapsnotulen.

Te Leiden hadden de Studenten een genootschap van wapenhandel
opgerigt en oefenden zich vlijtig in de wapenen.

-ocr page 125-

en protesteerde luide tegen dezen maatregel. Dagelijks
werden nu de botsingen heviger. Het regende requesten
waarin men zich tegen de besluiten van de regering ver-
zette. Schutterij en exercitie-genootschap sloegen de ban-
den ineen en diegene der ofBcieren, die er zich tegen aan-
kantten, werden niet meer gehoorzaamd. De Leden van
pro patria boden aan om de exercitie vari de afdeeling
schutterij het Papen vaan del bij te wonen. De ofBcieren
sloegen dit aanbod beleefdelijk van de hand. De schut-
ters van het Papenvaandel verschenen daarop niet bij
de volgende exercitie.

De regering had zich intusschen genoodzaakt gezien
de 16 gecommitteerden uit de burgerwacht als zoodanig
te erkennen en met hen als afgevaardigden van het volk
te onderhandelen.

Deze drongen er nu op aan, in vereeniging met een
aanzienlijk aantal andere burgers, dat de regering eene
tegen de burgerij uitgevaardigde waarschuwing zou intrek-
ken en dat een der leden van de vroedschap, die zich op
onbetamelijke wijze over het volk zou geuit hebben, zou
worden afgezet. De op dezen eisch gevolgde weigering-
maakte de verhouding tusschen volk en regering niet
beter en nog grooter werd de spanning, toen het de
burgerij ter oore kwam, dat men krijgsvolk in de stad
wilde leggen. Op eene vergadering van Gedeputeerden
was dit, naar men zeide, bepaald. De gecommitteerden
uit de burgerwacht gaven van dit gerucht kennis aan de
vroedschap. Zij verzochten daarbij dat de poorten dag
en nacht door burgers zouden worden bezet. Iedere aan-
nadering of poging tot inlegering van krijgsvolk gedu-
rende den tijd, dat de geschilpunten tusschen regering
en burgerij nog niet waren beslist, zou als een aanslag
op de volksvrijheid beschouwd worden. Met hun bloed

-ocr page 126-

zouden zij die des noods verdedigen. De vroedsciiap
verklaarde , dat in geen geval krijgsvolk binnen de stad
zou worden toegelaten, maar vond bet onnoodig de poor-
ten te bezetten. Toen evenwel inmiddels te Amersfoort
garnizoen was ingenomen en de oproerige bewegingen aldaar
waren onderdrukt, gaven de burgers te Utrecht niet on-
bedekt te kennen dat zij de vroedschap niet vertrouwden
en bevreesd waren voor een dergelijkeu maatregel als te
Amersfoort had plaats gehad. De gecommitteerden uit de
burgerwacht drongen dus nogmaals op het bezetten der
poorten aan. Op dit herhaald verzoek gaf de vroedschap
den IS*^®quot; Augustus toe en magtigde den kolonel en de
verdere leden van den burgerkrijgsraad om tot geruststel-
ling der gemeente dienaangaande schikkingen te beramen.

Telkens werd er nu met meer aandrang door de gecom-
mitteerden uit de burgerwacht en door een groot aantal
burgers op aangedrongen dat het nieuw ontworpen re-
geringsreglement zou worden aangenomen. Voortdurend
bleef de vroedschap weigeren. Het aanhouden werd al
dringender, totdat eindelijk den 20®\'™ December 1785 ,
reeds vroeg in den morgen, zich eene ontzettende volks-
menigte voor het stadhuis vereenigde, toen de vroedschap
vergaderd was de uitgangen van het stadhuis bezette en
door middel van gecommitteerden uit de burgerwacht den
leden der vroedschap het bepaald verlangen liet aanzeg-
gen, dat het reglement wierd vastgesteld. Alle wei-
gering\' van de rege.ring was vruchteloos, men belette
haar uiteen te gaan, totdat eindelijk laat in den avond
de vroedschap moest toegeven en het reglement arresteerde.
Dennbsp;Maart van het volgende jaar werd het op de

Tsieude beëedigd, nadat reeds een groot gedeelte der rege-
ringsleden de stad verlaten had, daar zij er zich niet
meer veilig rekenden.

-ocr page 127-

Zoo had dan eindelijk in Utrecht de revolutie aanvan-
kelijk gezegevierd. Welk een werkzaam aandeel de schutte-
rijen hadden genomen in het bewerken dier veranderingen,
hebben wij gezien. Met zijn leven zou men nu de nieuw
verkregene vrijheid verdedigen, zoo zwoer men en dat men
ten minste in den beginne gezind was dien eed te houden,
dat bewees het burgerbloed dat weldra stroomde. De naar
Amersfoort uitgewekene Gedeputeerden hadden daar eene
aanzienlijke krijgsmagt op de been gebragt, ten einde
Utrecht van Holland af te snijden. Den Mei 1787
ontving bet geregt te Vreeswijk, eene stadsheerlijkheid,
eene aanschrijving van de te Amersfoort residerende Staten
om 4 compagniën krijgsvolk in te kwartieren. De dros-
saert dier heerlijkheid gaf onmiddellijk van den inhoud
dier missive kennis aan den presiderenden burgemeester.
De raad, daarop terstond vergaderd, besloot zich niet aan
de orders van de Amersfoortsche staatslieden te storen
en dus geen krijgsvolk in te nemen. Eene hevige be-
weging veroorzaakte het gerucht van dit aannaderen van
troepen te Utrecht, Terstond werd een detachement vrij-
willigers bestaande uit 200 man van de 2 oudste schut-
tercompagniën en de hulpcorpsen, benevens eenige kanon-
niers en 30 scherpschutters naar Vreeswijk gezonden.

De raad der vroedschap d\\i verbo uit en de Eapitein-
Lieutenant C. Visscher stelden zich aan het hoofd der
manschap. Het Raadslid R. M. van Goens comman-
deerde de Artillerie. Te 10 ure \'s avonds werden zij op de
hoogte van Jutphaas door de militairen opgewacht; eene
plotsehnge losbranding van de zijde der laatsten maakte
een begin aan \'t gevecht. Hierbij sneuvelde Visscher.
De Utrechtscben, die zich spoedig herstelden, gaven on-
middellijk vuur, met dat gevolg, dat zij hun vijand wel-
dra in verwarring bragten, die met verlies aftrok. Al-

-ocr page 128-

gemeen was de opgewondenheid, toen de troepen Utrecht
weder binnenrukten. Men had nu gezien, „lioe de ge-
„wapende burgermagt een bolwerk was voor de volksvrij-
„heid,quot; en men vond het noodig die thans nog naderen
beter te organiseren. De in September 1786 opgerigte
commissie tot defensie stelde voor, eene algemeene opschrij-
ving te bewerkstelligen van de weerbare manschap van
18 tot 60 jaren, de schutterij te verdeelen in 28 com-
pagniën en de uitkoopgelden te verhoogen tot 8 duca-
ten. Voorloopig werd dit goedgekeurd. In Junij deed
het genootschap
pro patria et Ubertate het voorstel om
onder behoorlijke soldij zich als een vast corps in en bui-
ten de stad te laten gebruiken. Dit aaubod, in handen
gesteld van de officieren der schutterij, werd den 10\'\'®°
Junij aangenomen. De raad erkende het genootschap als
een bataillon vrijwilligers, mits de leden tot alle schut-
terlijke diensten gehouden bleven Men scheen dus im
wel op geduchte tegenweer voorbereid, als men het an-
dermaal waagde de vrijheid aan te randen.

Doch Utrecht niet alleen, ook andere plaatsen waren het
tooneel van treurige botsingen tusschen de twee partijen.
In Gelderland waren het inzonderheid de steden Hattem
en Elburg, waar heftige geschillen rezen. In
laatstge-
noemde stad beschikte de magistraat in Januarij 1785
toestemmend op een verzoek om de burgerij te wape-
nen, tot waarborg voor de algemeene veiligheid, tot
behoud der goede orde, tot ondersteuning der
stadsrege-
ring, en ook, ingeval van nood, tot wering en afkeering
van vijandelijken in- of uitheemschen aanval. De wijze,
waarop dit verzoek werd toegestemd, voldeed evenwel niet
aan de burgerij. Aan de uitnoodiging, om zich op de

-ocr page 129-

gestelde voorwaarden te wapenen, werd geen gevolg ge-
geven. Er werd op grond van art. 8 der Unie aangedron-
gen op eene opschrijving der mannelijke ingezetenen
van 18 tot 60 jaar, waarop door de regering geant-
woord werd met eene verwijzing naar hare vorige beschik-
king. De zaak werd echter in der minne geschikt :
den S1\'™ Maart beëedigde de magistraat de zich aangege-
ven hebbende schutters, benoemde twee kolonels over de
2 opgerigte compagniën en 2 kapiteins uit een door de
schutterij ingediend tweetal. Den Junij werd aan de
schutterij eene alarmplaats en aan den krijgsraad eene ka-
mer ter bijeenkomst aangewezen Weldra echter ont-
stond er verschil tusschen de regering en de gemeensman-
nen, welke laatsten aanspraak maakten op het aandeel in de
regeringszaken, hun bij het reglement van 1707 verzekerd ,
maar in onbruik geraakt. Deze botsingen gaven aanleiding tot
eene scheuring in het ligchaam van den magistraat zei ven
In 1786 weigerde de stad alsmede het naburige Hattem,
eene publicatie van de Staten van Gelderland af te kon-
digen, waarbij de bevoegdheid om requesten in te dienen
werd beperkt. Het patriottiesch gedeelte der regering, dat,
sedert nu ook de gemeensmannen aandeel aan het bestuur
gekregen hadden, de meerderheid uitmaakte, de gevol-
gen dier weigering voorziende, besloot de schutterij met
eene derde compagnie te versterken en droeg aan den bur-
gerkrijgsraad de behandeling van eenige stukjes geschut

1nbsp;\') Mr. C. I. Vitringa, Gedenlschrift, le stuk, p. 163 en 164.
Zie den loop dezer geschillen naanwkeurig opgegeven bij Mr.
C. L. Vitringa,
Gedenlschrift, le stuk, p. 166 en volg. Vergl.
ook A. P. E. .T a c O b i,
Vollständige Geschichte der sielenßährigen
Vermrrungen
enz,, II, p. 173—188 en Mr. Herrn. To 11 ins, iS/aÄ«;-
kundige Geschriften (1814) , l^te Deel.

-ocr page 130-

op. Aatimoedigiiig vau buiten deed de regering nog meer
in de genomen maatregelen volharden. Meer dan 40 ge-
wapende corpsen uit Hollaud zonden den Julij een
brief aan raad en gezworen gemeente te Elburg, waarin
zij hen aanspoorden op den ingeslagen weg voort te gaan.
De burgerkrijgsraad van Elburg riep bij circulaire van
den 18^®» Augustus ingeval van nood de hulp in van alle
vaderlandsche schutterijen. De Staten van Gelderland na-
melijk hadden aan den Stadhouder verzocht naar de beide
oproerige steden krijgsvolk te zenden. Hoe onstaatkundig
een dergelijke maatregel bij den bestaanden staat van zaken
ook was, de Prins gaf dennbsp;September werkelijk bevel

daartoe, Op ernstige aanmaning van eenige patriottische
leden der Staten van Gelderland, van der Cap ellen
tot de Marsch, J, H. van Zuylen van Nyevelt
en van Nieuw kerken van Nyvenheim, om voor
de overmagt te bukken, verlieten de leden van den raad,
die de partij der patriotten ondersteand hadden, de ge-
meenslieden, de burgerkrijgsraad met de gewapende bur-
gers de stad en begaven zich naar Kampen. De militaire
bezetting trok nu ongehinderd de stad binnen. Ook
Hattem werd door het krijgsvolk bezet.

Eeitelijk verzet had er nu wel niet plaats gehad, maar meer
dan ooit werden de gemoederen verbitterd op het vernemen
der genomen maatregelen. De directeuren van het
genootschap
van wapenhandel „tot nut der schutterijquot; te ximsterdam had-
den reeds te voren een verzoek ingediend bij de
verschillende
schutterijen, vrijcorpsen en Burgersocieteiten, om door het
inzenden van adressen alle geweldige maatregelen tegen
Hattem en Elburg te keeren. Den September 1786
zonden de Staten van Holland eene missive aan den Stad-
houder, waarin zij hunne verwondering
en hun ongenoegen
over het gebeurde te kennen gaven en „eene preciese en

-ocr page 131-

„openhartige openingquot; van des Stadhouders persoonlijke
denkwijze over het gebeurde vorderden. De gecom-
mitteerden der schutterijen binnen Holland gaven daarop
„raet de levendigste gevoelens van hartelijke erken-
„tenis en zuivere hoogachtingquot; hunne ingenomenheid
te kennen met de besluiten door de Staten van Holland
genomen. De schutterijen voelden zich gedrongen H.E.Gr.M.
van haar vertrouwen te verzekeren, terwijl zij tevens aan-
boden „om daarvan zulke blijken te geven, als H. E. Gr. M.
„ten nutte van vaderland en vrijheid zouden komen te
„eischen.quot; Zij beschouwden zich als „contractanten van
„dat groote verbond dat de zeven Provinciën niet bloote-
„lijk vereenigt, maar ook der Burgeren vrijheden en Pri-
„vilegiën verzekert, volgens deze heilige verbindtenis M\'a-
„ren zij gereed om alle inbreuken op dezelve met alle
„magt te weren , om het stiptelijk te onderhouden en de
„schenders van hetzelve ter welverdiende straffe te vor-
„deren.quot; Verscheidene andere schutterijen volgden dit
voorbeel-d en zonden soortgelijke adressen bij de Staten
van Holland en West-Friesland in. H. Ed. Gr. M. „op
„het sterkst getroffen door den vaderlandschen iever in de
„gedane adressen doorstralende en overtuigd dat in de
„liefde van een vrij volk en in de wapenen, die hetzelve
„tot bescherming der vrijheid en van zijnen wettigen sou-
„verein gereed is aan te gorden, billijk het grootste vertrou-
„wen tot conservatie der algemeene veiligheid en afwering
„van alle geweld kan worden gesteld, besloten hun hoog-
„ste genoegen aan den dag te leggen over de gedane aan-
„biedingen en verzekeringen en ze te accepteren als blijken van
„verknochtheid aan de dierbaarste belangen van het volkquot; \').

1) Verzameling van duhlcen betreffende 1787 van de Chalmot,
XVIII, n». 1413.

-ocr page 132-

Te \'s Graveiiliage had eeu gedeelte der schutters aan
de regering verzocht ontslagen te worden van den eed
aan den Stadhouder. De magistraat verzocht daarop aan
den Prins zijne meening hieromtrent. Deze verklaarde ,
dat hij zich bewust was van de liefde van het
meerendeel der Haagsche schutterij, zoodat hij den eed
niet noodig keurde. Er werd toen besloten het Ar-
tikel in het formulier van den schutterseed met betrek-
king tot zijne Hoogheid als Erfstadhouder voortaan weg te
laten en te verklaren dat alle, welke dien eed reeds
hadden gedaan, daarvan ontslagen zouden worden gehouden.

Den Maart 1787 vergaderden de leden der schut-
terijen, gilden, gewapende burgercorpsen, vaderlandscbe
societeiten enz. van Holland te Delft en
gaven o. a. hunne
genegenheid te kennen aan Daniël Hooft, Burge-
meester te Amsterdam, een heftig voorstander der nieu-
we begrippen. Zoo plaatsten zich de schutterijen hoe lang
zoo meer op den voorgrond. Men wilde de gewapende
burgermagt beschouwd zien als het
eigenlijke volk, als dat
gedeelte der inwoners aan hetwelk meer bijzonder invloed
in regeiingszaken moest gegeven worden. Men wenschte
in één woord de gewapende burgers bij uitsluiting tot
stemgeregtigden te zien verheven. Dien overeenkomstig
was reeds in 1785, uit naam van een patriottiesch gezeh
schap te Alkmaar, door de nieuwspapieren een pro-
gramma bekend gemaakt, waarbij , in de vooronderstelling:
„dat de schutterijen van Nederland, gelijk het oorspronke-
„lijk behoort, reeds bestonden of eerlang bestaan zouden
„uit gezetene zich zelf onderhoudende Burgers, dat de
„souvereine magt in den boezem van het volk berust,
„dat uien onder het woord
voll alle gezetene en belang-
„hebbende burgers te verstaan had, dat de vrijheid en
veiligheid van Eegent en Burger in Nederland volstrekt

-ocr page 133-

„vereischten dat het volk zijne vertegenwoordigers benoemde
„en aanstelde aan alle weldenkende vaderlanders de volgen-
de vragen ter beantwoording werden voogesteld:

„Of de gewapende burgerijen, bij welke de beschermende
„en de verdedigende magt berust, hier de naast geregtig-
„den waren om — zonder in achtneming van gilden of
„eenige andere vroegere of latere bevoorregten — uit alle
„belanghebbende burgers de bevoegdste en waardigste te
„verkiezen tot de aanstellers hunner regenten? dan of
„deze verkiezing ook door andere of door eenige moge-
„lijke inrigting beter, veiliger, duurzamer en allezins ge-
„lukkiger voor regent, burger en het geheele volk plaats
„zou kunnen hebben? — zoo ja door wie, of hoedanig?quot;\')
Als bewijs van den hoogen toon, dien de schut-
terijen aansloegen, kau dienen een declaratoir door de
gewapende burgercorpsen tot verdediging van Holland
en Utrecht den 30®\'™ Julij 1787 in de nieuwspapieren
geplaatst. Zij verklaren daarin, dat zij alle „insultes, op-
„roeren, plunderingen en gewelddadigheden aan hunne
„nagelatene vrouwen, kinderen, nabestaanden of goederen
„gedurende hunne afwezigheid aangedaan, zoudèn aan-
„merken als aan hunne personen zelve te zyn geschied.quot;
Hetzelfde zouden zij doen „ten opzigte der personen, fa-
„miliën en goederen van zoodanige,brave medeburgers,
„die, ofschoon niet
mede uitgetrokken, echter bekend waren
„voor ware vaderlanders, die hunne goede zaak in hunne
„onderscheidene betrekkingen met woorden eu daden ge-
„trouwelyk hadden voorgestaan en aangekleefd. Hen, die

Naar aanleiding dezer vragen verscheen in 1787 een werkje,
getiteld:
BedenUngen, over het aanstellen van regenten in een vrij
gemeeneiest
enz., waarin het wederregtelijke werd aangetoond, om aan
een afzonderlijk gedeelte van het volk het voorregt te geven de volks-
bestnurders te verkiezen.

-ocr page 134-

„de Iveimelyke ioervinken en aanstokers waren, zouden zij
laanzien voor vyanden van het vaderland en nadat zij de
„ooenbare aanranders hunner vryheid onder Gods zegen
,zouden hebben in hunnen euvelmoed beteugeld,quot; zouden
zij niet uit elkander gaan, voor zij zich hadden gewroken
op de voornoemde personen, „en hen
ten sterkste verhaald
„voor alle beledigingen en schaden op huime personen

„of goederen.quot;

Gelukkig evenwel dat in die dagen de woorden op verre

na niet altijd de uitdrukking van de werkelijke gezind-
heid der menschen geweest zijn. Wanneer alle bedreigin-
gen vau bloedige wraak
met de daad volvoerd waren gewor-

Ln, ons land zou het tooneel van het verschrikkelijkste
bloedbad zijn

ning in dien tijd gelukkig weinig bloed doen stroomen,
toch heeft zij een krachtigen invloed op den voortgang
der revolutie gehad. Het liet zich dan ook aanzien dat
binnen kort een geheele omkeer van zaken zou plaats
hebben. In September 1787 zou er binnen Amsterdam
eene vergadering gehouden worden
van krijgsraden, gecon-
stitueerden der burgermagten, gewapende genootschappen
enz waarin over verschillende punten zou gedelibereerd
worden. De gecommitteerden der gewapende burgercorp-
sen die deze vergadering hadden uitgeschreven , stelden
een\'conceptplan op, hetwelk tot grondslag zou dienen voor
de deliberatiën. In dit stuk werd o. a. voorgedragen deu
Stadhouder en zijn geheele huis voor altijd vervallen te
verklaren van alle posten en waardigheden binnen de
Provincie Holland, zoodra eenige vreemde
magt tot onder-
steuning van zijne belangen of die van zijn huis op het

1787 van de Chalmot,

1) Verzameling van stuiken

XXII aquot;. 1785.

-ocr page 135-

groiiclgebied van de Republiek gewapenderhand den voet zou
hebben gezi^fc. Vervolgens zou de vraag in behandeling
worden gebragt, „of na het bekomen der genoegzame
„eensgezindheid in de Hollandsche Staatsvergadering niet
„dadelijk een request door de Natie behoorde te worden
„ingeleverd, bevattende alle verbeteringen door het volk
„tot redres van zaken begeerd, met bepaling van een rede-
„lijken, doch peremptoiren tijd van afdoeningquot;

Zoo scheen dan werkelijk binnen kort het tijdstip daar te
zullen zijn, waarop de gewenschte veranderingen in den
bestaanden staat van zaken zouden
worden ingevoerd , toen
dennbsp;Junij de bekende aanhouding der gemalin van

den Stadhouder en de in September gevolgde Pruissische
interventie voor een tijdlang de stadhouderlijke partij deed
zegevieren.

Bij den intogt der Pruissen verving eene plotselinge
moedeloosheid de algemeene opgewondenheid. Men had
gedacht dat de Koning van Pruissen zijne bedreigin-
gen niet zou volvoeren, of die althans, met uitzigt op
Pransche hulp, niet geteld Toen deze nu niet kwam
opdagen, werkte de schrik verlammend op de gemoederen
der patriotten. Eene algemeene ontwapening was er het
gevolg vau. Te lltiecht ontdeden zich bijna \'alle schut-

1) Men wenschte o. a. voor te stellen „eene verzekering der nationale
„opvoeding betrekkelijk
de begunstiging van den wapenhandel door het
„oprigten
van eene burger-militaire kweekschool of anders.quot; Men wilde
verder „eene propositie doen tot verbetering der studiën , inzonderheid
„in de regtsgeleerdheid , tot bekoming van bekwamer subjecten tot
„regeringsposten , alsmede eene propositie tot ontheffing der landerijen
„van de schatting der tienden , zonder werkelijke praejuditie der eige-
naars van \'t gemeene land.quot;
Ferzamelinff van siuhhen betreffende
1787 van de Chalmot, XXIII, n». 1869.

•2) Vergl. A. F. quot;E. Jacobi, Vollständige Gesch. der siebenjährigen

Verwirrungen enz., II . P- 515.

-ocr page 136-

ters van hunne wapenen. Sommige bragten die op het
stadhuis, vele wierpen, door schrik bevangen, hunne
geweren en sabels in de stadsgrachten.

Den 17\'\'®quot; September werd eene publicatie afgekondigd,
waarbij alle burgerschutters, benevens zij, die tot het
exercitiegenootschap behoord hadden, vermaand en gelast
werden om de wapens, die zij nog onder zich gehouden
hadden, op het stadhuis te brengen. Terstond werd hieraan
voldaan. Zoo als te Utrecht ging het bijna overal. Zon-
der slag of stoot werden de meeste steden door de Pruissen
bezet. Aan tegenweer scheen naauwelijks te worden ge-
dacht en birmen kort werd de Prins te Utrecht en in den
Haag plegtig ingehaald. Alleen Amsterdam bleef zich ver-
zetten en onderwierp zich niet dan na sterke tegenweer.
In alle gewesten werden nu bij resolutiën der Staten de
gewapende genootschappen ontbonden. Ook werden in No-
vember de schutterijen, voor zoover zij nog niet geheel waren
ontwapend, gezuiverd van diegenen, die lid waren geweest
van een of ander gewapend genootschap. De Staten van
Holland en West-Priesland besloten dat alle distinctieve
teekenen der schutterij zouden worden afgeschaft en dat
niemand gewapend op straat mogt verschijnen dan die de
wacht hadden.

Nadat de schutterijen aldus deels geheel ontwapend,
deels zooveel mogelijk daaruit alle patriottische be-
standdeelen geweerd waren, was eene nieuwe regebng
noodig geworden. Bij besluit der Staten werd aan de
respectieve Burgemeesters en magistraten opgedragen zoo-
danige reglementen te maken, als zij voor de
schut-
terij heilzaam zouden oordeel en. Op sommige plaatsen
was men hiermede spoedig gereed, elders ging men niet
dan zeer langzaam te werk.

Te Hoorn b. v. was door Burgemeester en kapiteinen

-ocr page 137-

der schutterij spoedig een conceptreglement opgemaakt,
waarin men, door de omstandigheden geleerd, in art. 1
de bepaling maakte: „Nimmer zal er eenig ander burger-
„ korps, onder wat benaming ook, binnen deze stad mogen
„worden opgerigt buiten de alleen wettige stadsschutterij.quot;
Dit reglement, door den Stadhouder bekrachtigd, trad
weldra in -werking

In Utrecht was men niet zoo vlug. Den 19den ]Vo-
vember werden op voorstel van den nieuw aangestelden
krijgsraad alle Hoofdheden der schutterij, die na den g-Jen
Augustus 1786 waren benoemd, ontslagen en van alle
regten als zoodanig ontzet.

De nieuwbenoemde Hoofdlieden werden bij publicatie
bekend gemaakt; tevens werd aan ieder, die nog papieren
of gelden betreffende de schutterij in handen had, bevolen
die bij den raad in te leveren. De Hoofdlieden had-
den echter weinig te beduiden, daar de geheele schut-
terij was ontwapend. Den 22®ten jy^y ijgg
ook aan de vroedschap een concept-reglement voor eene
nieuwe organisatie der schutterij voorgesteld. Men scheen
evenwel geen plan te hebben de burgerwacht zoo spoe-
dig te herstellen. In plaats van het reglement te arreste-
ren, werd den 80«^» November daaraanvolgende door Hee-
ren burgemeesters voorgesteld, om de nog aanwezige wa-
penen der schutterij te verkoopen, daar het niet te voor-
zien was dat binnen korten tijd eene nieuwe schutterij zou
worden opgerigt.

De Hoofdlieden verzetten zich hiertegen. Het kon toch,
zeiden zij, het plan niet zijn om nimmer weder eene schut-
terij op te rigten. Wanneer men nu de voorhanden zijnde
wapenen verkocht, welk een geld zou dan in het vervolg

O Ferg. van de Chalmot, Deel XIV, n^. 1189.

-ocr page 138-

eeae nieuwe wapening niet kosten! Hoewel hierop aan-
vankelijk de verkoop werd uitgesteld, zoo geschiedde die
toch den ISiie» December, niettegenstaande het uitdruk-
kelijk protest van 4 leden der vroedschap. In 1792 was
men nog niet tot het herstellen der schutterij overgegaan,
zelfs nam de vroedschap het voorstel aan om de aange-
stelde trommelslagers te laten uitsterven en geene nieuwe
te benoemen. Men had toch weinig aan een tamboer zonder
schutters

Zoo bleef het tot 1796. Maar het leger der Pruis-
sen had ,wel de revolutie uitgesteld, niet den partijgeest
ten onder gebragt. De hevigste patriotten, die in 1787
uitgeweken waren, hielden nog steeds betrekkingen aan
met hunne geestverwanten hier te lande, die ook hier
in stilte voortarbeidden tot bereiking van hun doel.
Toen dan ook in Pehruarij 1793 de Fransche Eepubliek,
na België veroverd te hebben, gelijktijdig den Engelschen
Koning en den Stadhouder den oorlog aandeed, kon men
onder de Fransche gelederen menig Nederlandsch patriot
aantreffen.

Aanvankelijk werd die oorlog door Willem V met
gelukkig gevolg gevoerd. Toen evenwel Engeland en
Pruissen zich allengs terugtrokken kon ook de Stad-
houder zich niet meer staande houden. In het begin
van 1795 maakte hij toebereidselen om het land te ver-
laten. Den IS^sQ Januarij stak hij over naar Engeland,
na zich overtuigd te hebben dat zijne verwijdering eene
der voorwaarden van den vrede met Frankrijk was. Naau-
welijks was de Stadhouder vertrokken of de revolutie werd
deels vrijwiUig, deels met hulp der Fransche wapenen
voltooid. Een der eerst genomen maatregelen was de

-ocr page 139-

vernietiging van alle besluiten, die de onmiddellijke uitvloei-
selen gevFeest waren van de
Prnissiscbe tusscbenkomst. In
de eerste plaats behoorde biertoe de ontbinding en zui-
vering der schutterijen. Niet overal echter of op dezelfde
wijze. Den aOst®!1 Januarij reeds werd door Schout,
Schepenen en Burgemeesteren te Botterdam besloten aau
bet verzoek van een groot aantal burgers te voldoen,
om de schutterij, die in 1787 was ontslagen, op nieuw
de wapenen in banden te geven, „ten einde de rust
„in de stad te maintineren.quot; De aanwezige burgerwacht
werd derhalve ontbonden, de officieren en wacbtdoende
burgers voor hunne gedane diensten bedankt en
uit den
eed, op de ordonnantie afgelegd, ontslagen

In Februarij daarentegen publiceerde de provisioneele raad
van \'s Hage dat de regten en praeëminentien der Haagsche
schutterij vernietigd waren bij resolutie van de vergadering
der provisioneele representanten van het volk van Holland.

Te Middelburg boden zich verscheideire burgers aan,
om zich in den wapenhandel te oefenen, de wachten en
posten te bezetten en de dienst van de gewone burger-
wacht te doen. De voorloopige regering der stad besloot
den 7^1®® Februarij die burgers terstond te magtigen, om de
wachten en posten te bezetten met opschorting van den voor-
maligen krijgsraad. Tevens werd er eene commissie benoemd
om een reglement voor de burgerwacht zamen te stellen «).

Den Maart werd de nieuwe schutterij te Leiden in
den eed genomen, en daarbij een aanspraak gehouden door
van Hamelsveld, president van den provisioneelen raad.
De eed luidde aldus: „Wy belooven en zweeren op de
„erkende gronden van vrijheid en gelijkheid,
gevestigd op

1nbsp; Jaarb. der Bat. Rep. , le D., VIll.
2)
Jaarb. der Bat. Rep., 2e D, , CVII.

-ocr page 140-

ns

„de onvervreemdbare regten van den menscb en barger,
„de goede Inwoners dezer gemeente in alles gebouw en
„getrouw te zijn, derzelver rechten te handhaven en te
^^beschermen, de rust en veiligheid te helpen bewaren,
„alle geweld en oproer trachten tegen te gaan en te be-
quot;teugelen en des noods goed en bloed voor onze en aller
„vrijheid op te offeren, ons onderwerpende aan de wet
\'„en aan de bevelen, welke ons door onze vertegenwoordi-
„gers en bevelhebbers zullen gegeven worden.quot;
\' Te Utrecht, waar, sedert 1787 de schutterij nog niet
was hersteld, werd dennbsp;Januarij eene commissie uit

de municipaliteit gekozen tot wapening der burgers. Den
SO^tequot; Januarij werd een concept-reglement voor de schut-
terij ingeleverd, terwijl den S^ea Februarij een request
door de burgerij werd ingezonden, waarbij op de wederin-
voering der burgerwacht werd aangedrongen. De cassatie
der burgerofficieren in 1787 werd opgeheven. Den
Maart werd het nieuwe schutterreglement gepubliceerd
en dennbsp;daaraanvolgende de schutterij in den eed

genomen. Zoo kwam in iedere stad weder eene
revolutionairgezinde schutterij tot stand, terwijl aanvanke-
lijk de burgers vrijwillig de wapenen opnamen, om vóór
het arresteren der nieuwe reglementen, eene voorloopige

burgerwacht daar te stellen.

Weer begon men in verschillende geschriften en bij
onderscheidene gelegenheden de burgerwapening als het
voornaamste bolwerk der burgerlijke vrijheid, als een der
eerste burgerpligten voor te stellen. Men wees er op hoe

1) Jmrl. der Bat. Rep., 2e D., XI.

3) Zie Kogge, Oesch. der omwenteling, p. 291, 304 , 307, 310,
312, 814, 317, 330 ea volg., 383, 385.

-ocr page 141-

de oudste, onbeschaafde volken met gelijken moed en
ijver bezield, gezamenlijk onoverwinnelijk waren: „Zoo
streden weleer de Joodsche volken, Arabieren, Per-
zen en Meden, Grieken en Eomeinen, met één woord
al de bewoners der wereld voor hunne dierbaarste
panden, de vrouwen vochten in tijden van gevaar met
de grootste woede mede, jonge maagden bekransten de
hoofden der dappere jongelingen met laurieren, won-
den en lidteekens waren de bewijzen en onderpanden van
moed en huwelijkstrouw. Zoo moest het ook met de
vrije Bataven worden. En niet alleen de wapens opnemen,
maar zich dagelijks en gedurig oefenen was de duurste
pligt. Was men in 1787 beter geoefend geweest, men
zou toen niet gevallen zijn in handen der tyranuyquot;

Men liet het echter niet bij woorden , maar greep ook
de middelen aan om de burgerwapening beter in te rigten
dan zij tot nog toe geweest was. Onder de eerste pligten
der Nationale Vergadering behoorde het regelen der schut-
terijen op deuzelfden voet door de geheele Eepubliek.
Daarmede trad de burgerwapening een nieaw tijdperk in.

1) Ve

van het v,

des volks, n». 23, Vergl. Dagverhaal der
Ugend ligchaam ,
IV, p. 589.

-ocr page 142-

AFDEELING IIL

»-nfp

§ 1-

Den l«\'®quot;» Maart 1796 was de Nationale Vergadering
onder liet praesidium van den burger Pieter Paulus
geopend. De tweede zitting ging voor een groot deel
voorbij met het ontvangen van verschillende commissiën.
Onder deze behoorde ook eene uit de algemeene vergade-
ring van de gevolmagtigde Gecommitteerden der gewapende
burgermagten uit de onderscheidene gedeelten der Repu-
bliek. „Met de blijmoedigste gewaarwordingen van het

\') Kort na de omwenteling hadden de Frovisioneele Representanten
vau het volk van Holland aan het comité militair en eenige gedepu-
teerden uit de krijgsraden opgedragen om de Burgerwapening in hunne
Provincie op een gelijken voet te brengen. Een door deze opgemaakt
ontwerp voor een reglement tot organisatie werd daarop aan de verschil-
lende krijgsraden in Holland rondgezonden en aan de Burgerijen mede-
gedeeld. Nadat op dit ontwerp eenige consideratiën waren ingekomen,
riep het comité militair andermaal de gecommitteerden uit de krijgs-
raden bijeen en belegde den 22sten September 1795 eene vergadering
in de nieuwe schuttersdoelen te \'s Gravenhage. Daar werd het ontwerp,
geredigeerd en vastgesteld , en later door de provisioneele representanten

-ocr page 143-

„edelst gevoel en een waardig ontzag,quot; aldus verzekerden
zij bij monde van bunnen voorzitter, „naderen wij deze
„plaats. Niet om UI. in den moeijelijksten en gewigtig-
quot;sten post, waarmede gijl. belast zijt, te gemoet te treden
„en te komen opbonden met uitbundige en vleijende pligt-
quot;plegingeu, die tocb den ronden en regtgeaarden Bataaf
loneigen zijn, maar met eene fiere manmoedigbeid, welke
„een vrij en gewapend volk altoos moet kenmerken, UI.
Ide plegtigste gelofte der zuiverste hulde en ware Burger-
quot;trouw aan te bieden en te verzekeren. Daar de Burger-
„wapeniirg, tot biertoe
bij het eigendunkelijk gezag gehaat
quot;en tegengewerkt wordende, eene uwer eerste werkzaamhe-
\',^den zal moeten uitmaken, als gewisselijk het hegtste bol-
\'\'werk tot behoud van het gemeenebest, kunt gij, UI. ge-

trouwe voorstanders van dezelve naar eed en pligt be-
Itoonende, staat maken, dat onze Committenten met hun-
„ne gevelde bajonnetten UI. ten onverwinbaren ringmuur
\'„gelijk Bataven past, steeds zullen verstrekken en op den
quot;eersten wenk met onverschrokken en pal staanden moed
quot;ui. beveihgen en gerust stellen tegen alle heimelijke en

openbare aanslagen, welke de onverzadelijke heerschzucht

I

bekrachtigd. Dit reglement werd daarop door geheel Holland m

■werking gesteld.nbsp;d- rler

Overtuigd echter van het noodzakelijke eener algemeene regeimg

Burger,nagt, benoemde die vergadering eene commissienbsp;J®\'quot;

soon door de geheele Republiek dit reglement ter kennis le -
,nbsp;.nbsp;.lor, ?,7sten December ge-

gen van de gewapende burgers en tegen dennbsp;^^

magtigde gecommitteerden van de ^^-\'S-^^^^^^^^j^\'^ruit GroL:
Deze verschenen dan ook uit allenbsp;^\'nbsp;werd

gen. In de vereenigde vergadering dezernbsp;■ ^^^

Lt conceptplan op.emaakt, dat men der ^^^^^^^^
sanctie aanbood.
Zi beschouwden zich als wetti, ge
\'t geen later tot verzet tegen de Nationale Vergadermg aanleiding gaf.

Zie pag. 154. Bagverh. nat, verg., II, P- o •

-ocr page 144-

„en liet snood geweld van binnen- en baitenlandscbe vij-
„anden tot verijdeling uwer welmeenende pogingen en
„van \'s volks geluk mogten zoeken te berokkenen.quot;

Binnen weinige dagen zouden zij een ontwerp van alge-
meene Burger wapening op de één- en ondeelbaarheid ge-
grond, als de vrucht hunner voorbereidende werkzaamhe-
den, naar den algemeenen wensch van het beste en wel-
willendste gedeelte des volks ingerigt, ter bekrachtiging aan
de vergadering voorleggen.

Zij verzekerden de vergadering dat zij hare wettige be-
sluiten iegen eiken onverlaat des noods gewapender hand
zouden doen gelden , handhaven en eerbiedigen ter vestiging
van een wel ingerigt gemeenebestgeziiid bestuur. „Dat
„dan,quot; aldus eindigde de spreker, „dat dan Volksliefde,
„eendragt, wijs beleid, kloeke moed en mannelijke stand-
„vastigheid de onveranderlijke eigenschappen zijn en blij-
„ven welke uwe vergadering bestendig mogen onderschei-
„den, en verlaat u ten heiligste dat onbegrensde burger-
„trouw, ordeminnende eenstemmigheid en onwankelbare
„mannenmoed van de gewapende burgermagt wederkee-
„riglyk de onafscheidbare gezellinnen zullen zijn, welke
„Uk, omstuwd door haar ontzaggelyk heir, zullen toebren-
„gen de loffelykste toejuiching, van het Vaderland gered
„en welverdiend te liebben en by den laatsten Bataaf in
„het levendigst aandenken en onophoudelyke zegening doen
„zijnquot;

Het reglement, waarop de Nationale Vergadering was
bijeengeroepen, legde haar dan ook de verpligting tot rege-
ling der burgerwacht op. Art. 79 luidde aldus: „Zij zal
„in stand brengen eene geregelde,
egale wijze van Burger-
„wapening over het geheele gemeenebest, zoo echter dat

Ji

») Dagverhaal der N.at. Verg., 1, p. 13.

-ocr page 145-

„de ingevolge hiervan -georganiseerde Burger-militie zal
quot;blijven onder het bevel van de respective provinciale
quot;reo-eringen, en dat de Nationale Vergadering daarvan
quot;geen gebruik zal kunnen maken, dan voor zoo verre de
„alzoo gewapende Burgers zich daartoe vrijwilhg zullen

„leenenquot;

In de zitting van dennbsp;Maart deelde de voorzitter

mede dat de gecommitteerden uit de gewapende burger-
magt verzochten, den volgenden dag het ontworpen plan
over te leggen en daarbij eene mondelinge voordragt te

doen.

De buro-er Wit bols nam deze gelegenheid waar om
te verzoeken dat er alle mogelijke spoed gemaakt zou
worden om dit plan in werking te brengen, aangezien
zeer vele kwaadwilligen zich van de tegenwoordige oogen-
blikken bedienden om de ingezetenen tegen de wape-
ning voorin te nemen en dit heilzaam werk te belem-
meren Dennbsp;Maart dus boden de gecommit-
teerden uit de burgerwachten de Nationale Vergadering
hun plan aan en deden bij monde van den burger
van der Spek eene voordragt, waarin zij hun doel
en de middelen ter bereiking daarvan breedvoerig ont-

vouwden.

Als strenge voorstanders der eenheid doen zij zich ken-
nen.
„Wij beloofden U,quot; zoo spreken zij, „onverwijld
bet ontwerp tot algemeene Burgerwapening mede aan

quot;uwe voorziening aanbevolen, te zullen overbrengen. ^/Vij

Ikomen thans met de daad zulks gestand doen, zoodamg
als het op den mtdrukkelijken last en naar den genoeg-

1) Gelijk in liet geheele reglement, zien wy
tikel het

!■ t

ook vooral in dit ar-

. en het «»itó^^stee^n doorééngemengd.

, I, p. 163.

-i

-ocr page 146-

„zaam eenparigeTi wil onzer Committenten is zamengesteld,
„op de één- en ondeelUaf heid van het Gemeenebest gegrond,
Iwelke derzelver bepaalde begeerte is en zonder welke eene
quot;algemeene Burger wapening ook geen nuttig noch kracht-
„dadig hestaan kan hebben , althans niet om op den eer-
„sten wenk door denzelven in staat te zijn in- en mtwen-
quot;dige vijanden te helpen tegengaan en beteugelen, en deze

sterkte moet toch, op het voetspoor der Vaderen, een voor-

\' naam zoo met het voornaamste doel onzer Bargerwapemng
quot;,zijn, zal dezelve niet enkel in soldaatje spelen bestaan of

quot;tot een Burgerwacht van willekeur en eigendunkelijk gezag

\'Ivan een of velen verstrekken, gelyk de droevige onder-
quot;vinding zonder derzelver geordende vereeniging zoo vaak
quot;geleerd heeft. Het is zoodanig regtschapen voorvader-
quot;lijk gevoelen, dat zonder tegenspraak in de handehngen
len besluiten onzer vergadering op
de eenstemmigste wijze
[heeft mogen gelden, zoodat zooveel als ooit in dezelve
quot;\'s Lands aloude spreuk:
Fendragt mxiaU magt, met de

„daad is hulde bewezen.quot;

Stad en Lande alleen bad ter vergadering geene Com-
mittenten gezonden,
niettegenstaande het herhaaldelijk daar-
toe was uitgenoodigd; gecommitteerden vleiden zich echter
met eene latere toetreding hunner Groninger spitsbroeders.
In ieder geval vertrouwden zij, dat hun terugblijven, zoo
min als eenige bijzondere begrippen, waarin deze of gene
Committenten nog mogten verkeeren op de vergadering
eenigen invloed zouden teweeg brengen, om dit gewig-
tig werk langer onafgedaan te houden en
niet onverwijld in
zijne volle kracht daar te stellen, daar de nog steeds zor-
gelijke toestand des Vaderlands dit zoo zeer vereischte.
„Ook hierin hopen wij,quot; dus
gaan zij voort, „zal wederom
„bewaarheid worden de Vaderlandslievende taal van den
\'eersten voorzitter uwer vergadering, den waardigen Pau-

I \'\' ^
i:

-ocr page 147-

„lus: dat namelijk bij Bondgenoten, die het met ket
\'Vaderland in het algemeen wel meenen, gelijk wij met
\' grond van allen vertrouwen, hoezeer dezelve al eens lu deze
quot;of gene middelen van deszelfs redding verschillen, ein-
Idelijk alle bijzondere inzigten voor het algemeen belang

„des volks wijken moeten.quot;

Had men zich in de vergadering der representanten die

schoone, verdraagzame woorden van den te vroeg over-
leden Bieter Paulus wat meer herinnerd, had
n,en er wat minder jagt op
gemaakt om eigene meening
al te sterk door te drijven, de
vergaderzaal zoa zeker
minder onstuimige tooueeleu hebben opgeleverd dan wer-
kelijk het geval is geweest en het nieuwe staatsgebouw
zou zeker vrij wat spoediger en hechter zijn opgetrokken

dan nu plaats had.

Wij zullen later gelegenheid hebben om de bijzondere

aanmerkingen der gecommitteerden op het ingeleverde
plan te doen kennen. Wij deelen hier slechts mede,
dat de gecommitteerden uit de burgerwachten eene
commissie van
correspondentie hadden benoemd, be-
staande uit de Burgers: van der Spek, Oostrom,
de Geer, Winkler en Kester, welke commissie
belast was om hangende de deliberatiën aangaande het
ontwerp in de Nationale Vergadering, „al zoodanige
elucidatiën en informatiën te geven als mogt goedge-
„vonden worden te requireren en voorts om te dien op-
Izigte alles verder eu meerder te doen, wat zal vereischt

„en nodig zijnquot; \')•nbsp;v.ro-.dering beloofde dat

De Voorzitter der Nationale l/ergadering u

^en ten spoedigste het plan in ernstige overwegn^

:: nemen en sllde voor eene personeele commissie te

208.

1) Dagverhaal, 1, p.

-ocr page 148-

benoemen om het te onderzoeken en daarvan rapport te doen.
Hiertoe werden, op voordragt van den President, benoemd
de burgers Gambier, CrommeUn, Nnhont van der
Veen, Vreede, ten Berge, Hnbert en Haer-
solte.

Intusscben werd de Republiek, naar men dacht^ met
een inval van Pruissen bedreigd en het
was te voorzien,
dat ook weldra Engeland pogingen in het werk zou
stellen om den Stadhouder in zijne magt te herstellen.
Ten einde doeltreffende maatregelen ter verdediging te
nemen, was het volgens sommigen noodig, dat de Na-
tionale Vergadering vrij over volk en geld konde
be-
schikken. In de vergadering van den Mei werd door
de Burgers Blok, Vreede, Bosch en
Valckenaer
hierop gewezen: Neêrlands burgermagt moest in zoo-
danigen toestand worden gebragt dat zij met het leger
en de Pransche troepen de grenzen kon verdedigen. Art.
79 van het reglement der Nationale Vergadering echter
bond den leden de handen. Bij dat artikel was be-
paald, dat de vergaderiHg geen gebruik van de schut-
terijen zou mogen maken, dan alleen zoover de bur-
gers zich daartoe vrijwillig wilden leenen. Het bevel
over de burgermagt bleef bij de verschillende Provinciale
besturen. Valckenaer stelde dus voor om
aan het
volk de verandering van dat artikel te vragen en het
aldus te bepalen:
„Zij, (de Nat. Verg.) zal instaat
„Irengen eene geregelde en egale toijze van Burgerwapening,
quot;„over het geheele gemeenebest; zij zal over de geheele ge-
wapende burgermagt de volledige bestiering en beschilling
„hebben ten nutte van het Vaderland en tot verijdeling en
quot;„tot aflceering van alle binnen- of buitenlandsche on-
quot;„dernemingen tegen onze Nationale vrijheid en onafhanke-
„lißhheid.quot;

-ocr page 149-

In de Concept-Proclamatie, voorgcsteM door Valcke-
„aer werd met aandrang op de „ood^akelijtod van de.e

van pHgt,.tccrMed voor

a\'é oppermagt de, Bataabchen volks en uit gevoel van
hnnne pleg^e beloften o,n alles te doen
wat eerhjke en
g bonJe Lpresentanten des volks schuldignbsp;en ver-

quot;It OU. te aoenquot;. niet om zoodoe.de slechts vermee.
d i g van magt te krijgen, .ou dit voorstel aan het volk

g daaLorden. De schromelijkenbsp;d™

bering .ouden kunnen of moeten voortvloeien zouden doo
quot;d v rgadering niet voor hare verantwoord,ng genom^
worden Men wenschte eene verandering .n gehjkengee.

ILaande het vinden der gelden lot algemeen bestnur. Het

Ts equot; pnrrt zeker van hoogst teederen aard en devoor-
I leTlradden zich de bezwaren niet ontvernsd. dre men
ef gen in zon brengen. Het greep de groote ques^e van
d e agen, waardoor ook de leden der Natronale Yerga-
d^ring zo^ zeer verdeeld
waren. in het hart aan. Het

tikel van het E^glement. geheel «-fi^TrCt
federalisten, der voorstanders van het behoud de, prov n
ciale magten, zon nu veranderd worden naa dn zn
der tinit^rissen, der striidere voor de
ondeelbaarheid. Buitendien mogt het eenmaal tot gron ^

slag voor de vergaderingnbsp;quot;

den ? en zon nret menig representant, mdren de V r

geschiedde, zich van zijne verbindtenrs quot;quot;»^\'^Se»\'A™ quot;\'

denbsp;voonbsp;waarde, waarop hij zijnebetrekkrngaanvaard W

..s gewijzigd, «e bezwaren werden^^^^^^^^

Oan, Sclrimmelpennurek en ten Benbsp;. H ^^^

opgewondenheid werd het voo. enbsp;-^^

heftigen van Hooffnbsp;\' f\'nbsp;eene obli-

hij, „dat, zoo het reglement, het welk

-ocr page 150-

138

„gatoire instructie beschouw, in bet vervolg bet beletsel
„kon worden om bet Land te redden, ik het zelfs van mijn

quot;pligt zou achten het te verbreken; maar dewijl het schijnt

quot;,dat onze banden voor het heil des Vaderlands te naauw
„gebonden zijn, waarom zouden wij ons niet aan het volk
„kunnen adresseeren? waarom zouden wij niet kunnen zeg-
„gen t
jongens, wij zijn te helro\'mpen in onze werlczaamJieden,
quot;„gij moet onze armen wat ontbinden, willen wij aan uwe
quot;„verwachting voldoen.
Ik kan niet begrijpen dat de out-
„werpers van dat reglement, die zich toch ook Patriotten
„noemden, Art 79 daarin hebben
kunnen vlechten, dewijl
„dat Artikel strijdt tegen de eerste wet der natuur en dat
„de pligt van alle volken vordert, dat zoo het vader-
„land door buitenlandsche magt wordt aangevallen,
quot;iedereen soldaat moet zijn om het te defendeeren; maar
quot;wij kunnen allen niet te velde trekken, daarom stelt
„de gelijkheid eene requisitie, gegrond op ouderdom,
„daar. zoo de nood die uitschrijft om het vaderland
„te redden. Laat dan het huis van Oranje, laat dan
landere vijanden aanrukken, zij zullen maar éénen weg
„vinden om tot onze vrouwen en kinderen te geraken
„en deze zal zijn over de doode ligchamen van vnje
„menschen.quot;

Niet allen dachten er evenwel zoo gemakkelijk over.
Cau zelfs verklaarde zich tegen de
behandeling van
het voorstel. Op een nader advijs
van Val eken aer
werd, op voorstel
van Schimmelpenninck, eene per-
soneele commissie benoemd om het voorstel te onderzoeken,
bestaande uit de burgers
Schimmelpenninck, Cau,
Valckenaer, Gevers, Blok, ten Berge, van

Hooff en van Lennep.

Den Mei bragt deze commissie rapport uit. Zij was

van oordeel, dat de verandering van art. 79 zou kunnen

m

iVi

-ocr page 151-

worden voorgesteld aan het vdk met bijvoeging van de

woorden gedurende den oorlog

Dennbsp;Jtmij werd het voorstel in behandehng ge-

bracht Langduiige discussiën hadden er over plaats.
Yoo°
al werd gewezen op het gevaarlijke van den maatregel, dre
twist en
verdeeldherd zaaijen zou en de vergadenug m
groote moeijelijkheden brengen.
Maar buiteud- was h,
:ok geheel onnoodig: art. 79 gaf aau de Natronale Ye -
gader^g het regt om zich van de
gewaperrde burgers e
Ldienen, zoo die er zich vrijwillig toe leenden eu w e
kon twijfelen dat
de gewapende Burgermagt, wanneer de
nood het vorderde, zich niet vrijwillig zou aarrb^den.
Wat zoude men nu meer kunnen begeeren. Uit on-
willigen zou toch geen voordeel te trekken zijn. Re-
quisitiën streden tegen den aard
des Bataviers die
wel vrijwillig zou willen uittrekken, maar met gedwon-
gen wilde zijn.
In ieder geval was het ook de
tüd nog niet een dergelijk voorstel
te doen. Na lang-
durige discussiën werd dus eindelijk besloten, de
zaak
te laten rusten eu het voorstel in advijs te

houden.nbsp;, ,

Intusschen had de commissie tot onderzoek van het

conceptplan der Burgerwapening niet stil gezeten Die

taak was echter verre van gemakkelijk. Tot nog toe had

er hoegenaamd geene eenheid bestaan in denbsp;J

burgerwapening. En nu te midden der steeds heerschend

verdeeldheden een onpartijdig oordeel uit te spreken ov

de ingezonden concept-wet, \'t was een werk waaraan vele

I. P. 447. Eogge.nbsp;Xle deel,

p. 77 -79. Mr. O. L. Vitringa, G.denhschnfl, 2e stuK,

p. 561 en volg.nbsp;90—94. Mr.

-DagverMal, II, p.nbsp;^ ^ -

C. L. Vitringa, Gedenkschrift, 2e st., le , i-

-ocr page 152-

moeijelijklieden verbonden waren. Toch vereischte de toe-
stand van het land eene spoedige afdoening der zaak.
Het liet zich aanzien dat binnen kort de krachtdadige
medewerking der gewapende burgermagt zou noodig zijn.
Het was daarom dat in de zitting van den Mei
de burger Crommelin namens de Commissie aan de
vergadering mededeelde dat men, hoewel reeds druk werk-
zaam met het onderzoek, verschillende eigenaardige hin-
derpalen had ontmoet, die niet dan na rijp beraad uit
den weg waren te ruimen. Daar echter het vaderland
waarschijnlijk spoedig de hulp zijner gewapende burgers
zou moeten inroepen, had men het noodig geacht eenige
voorloopige beschikkingen aan de vergadering ter be-
krachtiging aan te bieden De Commissie stelde dus
voor om aan al de Hoogst geconstitueerde magten in
elk gewest eene Proclamatie te zenden, te gelijk met
eenige Hoofdartikelen, welke, gegrond op de alge-
meene beginselen bij het reglement vastgesteld, tot een
grondslag moesten dienen, waarop de burgers voorloopig
vrijwillig dienst zouden kunnen nemen. Tegelijk leverde
de Commissie eene concept missive aan de Hoogst
geconstitueerde magten in ter begeleiding der procla-
matie

1)nbsp;Zie Dagverlaal, 1, p. 420. Mr. C. L. Vitringa, 2e st.,
le d., p. 302.

2)nbsp;\'t Ts misschien niet onbelangrijk deze concept-proclamatie , zoo als
ze door den weisprekenden Vreede werd voorgedragen, in haar
geheel
mede te deelen. Zij luidde aldus: „Bataven i Onder de eerste
punten, waarvan gij de regeling
aan de nationale vergadering hebt
opgedragen, is de Burgerwapening, Buiten twijfel waart gij overreed,
dat deze de steun is der vrijheid en dat pligt en belang een vrij volk

tot den wapenhandel roepen.

Dat despoten voor het zweet hunner onderdanen bezoldigde Benden
aanwerven , vrije Burgers dragen de wapenen tot behoud hunner reg-

m

i

-ocr page 153-

De Yoorgestelde artikelen zselve waren hoogst eenvoudig:
aUe burgers van 18 tot 55 jaren, die genegen mog-

ten en tot bescherming van het vaderland wanneer het wordt aan-
gevallen.

Of zoude een vrij volk onverschillig zijn op de bewaring van hetgeen
hem is aangeboren? of zou een vrij volk zijn vaderland niet tederlijk
beminnen? zou het in den nood aan anderen dan zijne eigene handen
de bescherming van dat dierbaar pand toevertrouwen?

Gij waart het, Bataven ! die van de vroegste tijden reeds uwen hel-
denmoed deedt schitteren. Het aude Rome schaarde u bij zijne strijd-
bare legioenen. Spanje is ten grootsten deele door u afgestreden , toen
gij n na een tachtigjarig bloedvergieten van zijne heerschappij losruk-
tet. Ja slaat uwe latere geschiedrollen open en ziet het overmerkelijk
deel, dat in het dringend gevaar uwe schutterijen gehad hebben om
den inval van 1672
te stuiten, toen een heerschzuchtige L o d e w ij k XIV

de aangeboren dapperheid der Franschen misbruikte, om ons te ver-
derven , der Franschen! die ons , nu zij hunne tyrannen verjaagd heb-
ben en beide natiën zijn vrij geworden , als broeders omhelzen, \'t Is
waar, naar gelang de magt der Stadhouders is opgeklommen, is de
Burgerwapening allengs in Nederland verwaarloosd, in verachting ge-
raakt eu eindelijk bijna geheel vernietigd. Geen wonder .1 zij was het,
die de heerschzuchtige bedoelingen der Stadhouders in den weg stond.
Gewapende burgers zijn niet onder het juk te krommen. Zij zijn te
fier op hnnne waarde, te gevoelig voor het genot der vrijheid en te
magtig om den roof derzelve niet aan eiken aanrander te betwisten. ^

Door geene andere beginselen gedreven dan die om u uwe vrijheid
te verzekeren, was ook eene onzer eerste zorgen, de
wapening van Ne-
derlands Burgermagt in orde te -brengen. Dan , dit onderwerp is zeer
omslagtig, en wij vonden geene vrijheid het uitgerekt verlangen van
duizenden zoo lang op te houden , tot wij deze moeijelijke taak geheel
zouden hebben afgewerkt. Neen zeker , de tijdsomstandigheden konden
veelligt hun thans eene gunstige gelegenheid verschaffen om hunnen
roem te vestigen, en de oude glorie der Bataven weder te doen herle-
ven, dat in tijden van vrede onmogelijk is.

Neen zeker, onder het geschal der trompetten worden de helden ge-
kend en de krijgslaurieren geplukt.

Wij hebben dus besloten, terwijl wij onafgebroken werkzaam blijven
om het plan tot algemeene Burgerwapening te voltooijen, intusschen

1) De Nat. Verg. verklaarde later, dat ook ouderen dan 55jaarzich
konden aanmelden.

-ocr page 154-

ten zijn in nood vaderland en vrijheid te verdedigen,
zouden daarvan verklaring moeten doen aan de Hoogst

bij wijze van vrijwillige deelneming te onderzoeken , wie genegen zoude
zijn zicb tot den wapenhandel te verbinden , om des nodig geworden
het vaderland te verdedigen; deze loffelijke, deze heilrijke poging zal
op zich zelve van alle zijden den lust tot denzelven opwakkeren en
uitbreiden. Maar zij zal tevens het vaderland zoo ras noodig helden
schenken, die, voor haardsteden en altaren strijdende, door geen slaven
kunnen overwonnen worden. Achter dezen voormuur zal Nederland
gerust de noodwendigheden inzamelen, die de overvloed zullen brengen
van de grenzen, waar Neerlands helden eeuwige roem behalen.

De wapenen , die gij begeert te ontvangen, zullen u van \'s Lands
wege gegeven, en de vergoeding, die u voor uw verzuimden tijd
toekomt, bepaald en nit zijnen kas betaald worden.

Gij zult aan de daartoe gemagtigden uwe namen opgeven en die
namen , de namen van hen , die tot het beoefenen der wapenen zijn
voorgegaan en zich tevens verbonden hebben, om, opgeroepen ter
bescherming des vaderlands , naar de grenzen te vliegen , zullen «net
de edelste onderscheiding bij tijdgenoten en nakomelingen gekend en
herdacht worden. Die Burgers zullen meer zijn dan goede Burgers,
zij zullen als Beschermers van hun bedreigd \\raderland, als schilden
der vrijheid geëerbiedigd worden, en zoo ooit iemand aau het vader-
land heeft wel verdiend dat zullen deze zijn.

Burgers van Nederland! Bataven! wij gevoelen wat het is tot een
volk te behoren , dat op den eersten wenk naar zijne grenzen henen-
snelt om ze te beschermen — maar wie zal uitdrukken dat genoegen
dat wij smaken om zulk een edel volk te vertegenwoordigen.

Indien er prikkels zijn, die ons kunnen aansporen (ons, die gezwo-
ren hebben het vaderland te redden of op onze posten te sterven)
\'t zullen die zijn , dat wij den besten uitslag van deze vrijwillige uit-
nodiging zien mogen, dat wij duizenden van onze Medeburgers mogen
gereed vinden om onze lotgenoten te worden , die met ons de vrijheid
of de dood kiezen.

Ja zoo het lieve vaderland kan bewaard worden om de bittere ram-
pen des oorlogs op zijn grond te zien, wiens wrange vruchten wij nog
zoo kort geleden gesmaakt hebben, — zoo de kans der overwinning,
indien echter dat noodlottig geval mogt plaats hebben, ophoudt twij-
felachtig te zijn, maar ons van den besten uitslag verzekert, \'t is dan
wanneer gij gehoor geeft aan onze uitnoodiging en het zwaard aan uwe
zijde gort, dat wij u aanbieden.quot;

-ocr page 155-

geconstitueerde magten. Lijsten hunner namen zouden
hinnen 14 dagen aan de Nationale Yergadering worden
opgezonden. Het Lidmaatschap van eenige plaatselijke
burgerwacht was geene verhindering om deel te nemen aan
de vrijwillige wapening. De gewapenden zouden onder
zekere bepalingen zelve hunne officieren kiezen; zoo van eenige
reeds bestaande burgerwacht een aantal vrijwilligers tegelijk
zich aanmeldden, dan zouden deze hunne officieren des ver-
kiezende kunnen behouden. Tweemaal \'s weeks zouden zij,
die zich opgegeven hadden, exerceeren en wanneer zij
zulks verlangden voor hun verloren tijd worden schadeloos
gesteld; van het oogenblik af dat zij ter verdediging zou-
den worden gebruikt, zouden zij eene zekere soldij genieten

Ieder die zich door deze dienst vrijwillig aan het Yader-
derland zou hebben toegewijd zou daardoor schoon den daartoe
bepaalden ouderdom
nog niet bereikt hebbende, dadelijk tot
stemgeregtigd burger worden aangenomen. Ieder zou van de
Nationale Vergadering een certificaat als vertrouwd en ver-
dienstelijk Burger ontvangen. Alles gelijkstaande zouden zij
uit hoofde hunner verdiensten eene bijzondere aanspraak
hebben op ambten en beneficiën. De namen der vrijwil-
lige verdienstige Burgers zouden in de Jaarboeken der
Republiek worden opgeteekend om als mannen, die de vrij-
heid hebben helpen vestigen, aan de vergetelheid onttrok-
ken te worden. Uitstekende verdiensten zouden afzonder-
lijk beloond, rampen uit de dienst voortkomende zouden
verzacht worden. Nadat de lijsten waren ingezonden zou
een nader reglement van organisatie en discipline worden
vastgesteld.

In de zitting van den 6 Mei werden deze artikelen in

1) De officieren en sergeanten als bij het staande leger, de korporaals
zouden genieten
ƒ3 en de overige manschap ƒ 3—10 per week.

-ocr page 156-

behanaeling gebragt i). Onder de redevoeringen bij die
gelegenheid gehouden was
vooral die van den burger Nien-
hof f merkwaardig, die , om de commissie tot onderzoek alle

mogelijke spoed aan te bevelen o. a. op de groote gebreken
der bestaande wijze van burgerwapening wees. „\'t Kan
„u niet onbekend zijn,quot; zegt hij, „hoe reeds uit het gebrek
„aan eene geschikte inrigting der burgermagt veel onge-
„noegen gerezen is en dagelijks rijst. De ijverige Bur-
„gerwapening schoon uit een zucht zoo edel als fier geboren,
„loopt gevaar door een overdreven ijver en gezag in plaats
\'„vau algemeen bemind, bevestigd en bevorderd, veel eer
„gehaat, ontzenuwd, ja geknakt te worden. Het gezag der
„burger-krijgsraden houdt zich geenszins overal binnen de
„behoorlijke grenzen, te dikwerf verheft zich de billijke klagt
\',^over den al te drukkenden
last, ^t zij in den wapendienst,
/t zij in toeleg of uitkoopsgelden. Men maakt op vele
„plaatsen het schutterwerk noodeloos moeijelijk, kostbaar
\',\',en omslachtig, de dienstdoende burger verliest te veel
„van den tijd zijner kostwinning, de niet dienstdoende
\'\'moet ongehoord opbrengen, hij of zij, wier sober dag-
„loon of overwinst zulks niet vermag staan bloot voor ge-
„weldige afpersing en om deze te ontgaan krijgen de Di-
„aconiën huisgezin aan huisgezin.quot;

Eene spoedige verandering hierin was dus zeer gewenscht.
Het volk wachtte met ongeduld de nationale wapeniug tot
nationaal geluk. „Eene wel
gewapende Burgermagt toch, ze
„was een bolwerk der volksvrijheid zoo geducht als verheven,quot;

Tot belangrijke discussiën gaf aanleiding het voorstel van
den burger Hahn. Deze wenschte aan het hoofd van het
reglement eenige algemeene beginselen te plaatsen, welke
hij aldus formuleerde:

1) Dagverhaal, I. P- 433,

-ocr page 157-

Art. 1. Be wyheid mn een Land han zonder gewapende

burgermagt niet hestaan.

Art. 3. Memand der Burgers in het vreye Nederland,
welke geschikt is de wapenen te voeren, mag zich in geval
van nood aan het Vaderland onttrekken.

Als derde Artikel zoa volgen, dat de Nationale Ver-
gadering thans evenwel meende te kunnen volstaan met
den voorloopigen maatregel eener oproeping tot vrijwillige
wapening.

Vrij hevig werd dit voorstel o. a. door Schimmel-
penninck bestreden.
Ofschoon men het eens was met
het door Hahn voorgestelde beginsel, het zelfs een axi-nbsp;ji

oma noemde, achtte men het minder geschikt die artikelen
aan het hoofd van dit voorloopige reglement te plaatsen.
Men was buitendien niet geheel vrij van de vrees dat
het de aankondiging van eene aanstaande requisitie zou
zijn. Het ontbrak evenwel in geenen deele aan verdedi-
gers. Brands wilde zelfs het beginsel
dat allen in nood
het Vaderland ten dienste moeten staan
aldus expliceeren,
dat men daaronder ook begrijpen kon de aanhangers van
het vorig bestuur, wien men wel niet de wapens in handen
kon geven, maar die men toch ook nog op eene andere
wijze gebruiken kon b. v. door hen te doen werken aan
batterijen. Moeijelijk was dit echter te rijmen met het
aangenomen beginsel van
vrijheid zooals door de Leeuw

werd aangemerkt.

Bij de stemming bleek, dat de meerderheid voor het
plaatsen der voorgestelde artikelen was. Zij werden aan-
genomen met 49 tegen 33 stemmen.

Het voorgestelde Concept-reglement werd
weinige veranderingen aangenomen. Het stemregt wer
aan de minderjarige vrijwilligers niet geschonken, men
oordeelde dat men op jeugdigen leeftijd kracht en^moed

-}

-ocr page 158-

«snoeg kon hebben on, de wapenen voor het Vaderland

-^--el met dre der..-

verandering goedgekeurd. Het dnretere en nret wel te
beeriioen slot er van werd weggelaten.

®Zeens werd aangenomen de eoneept --gt;
da in werking stelling der gearresteerde art,kelen aan de
tg vl de Hoogst geeonstitneerde magten werd opge-

quot;rJa:nbsp;dannbsp;denbsp;eerstenbsp;sebredenbsp;gedaannbsp;omnbsp;innbsp;denbsp;geheele

Jpl* eene gelijke bnrgerwapening in \'e -- ®

^\'Tr^^nnbsp;op O—ne Pl.^^^^^^^

daaraan gehoor geheven. Te Uorn

r;?:nrötllehate deelde in de ^
Vergadering mede. dat in zijne geboorteplaats Almelo,
«rmt zie\'b dadelijk bereid verklaard had on, de wapenen

\'geeonstitneerde magt in Pr,esland verzoebt
alras aan\' het Co.it. te lande om ten rens e
gewapende Burgermagt
6000 geweeren - ^^
gesehut nit-s Lands Magazijnen te mogen hebben.

q. 433—-443.

1) BagverUaal der r^at. verg., x ^Znbsp;JaarhoeUn der

s) Zie de proclamatie dier oproepms te Amsterdam 1

Bataafsche BepnhHek , 8e Deel, LXII
3) Dagverhaal der nat. verg., I,

-ocr page 159-

dit verzoek iir de Nationale Vergadering ter sprake kwam,
verklaarde Vreede, dat de toestand der burgerwapening
zicb in de provincie Friesland allergunstigst liet aanzien,
bij bad daarvan berigt ontvangen van een bewoner dier
provincie. Hij drong das op bet toestaan van bet ver-
zoek aan. Dit had dan ook plaats, doch daar in de
magazijnen het vereischte aantal geweeren niet voorhanden
was, werd besloten die aan het provinciaal bestuur van

Holland ten leen te vragen \').

Een merkwaardig gevolg van dit voorloopig reglement
voor eene
burgerwapening was het voorstel van den
burger Ploos vanAmstel, welke in deze poging tot
vrijwillige wapening aanleiding vond om een stap te
doen tot volledige scheiding van kerk en staat: zouden
de burgers de wapening vrijwillig opnemen tot verdedi-
ging der vrijheid, dan moest die vrijheid ook inderdaad
Lstaan, dan moesten alle gelijk zijn en dan behoorde
men ook niet meer van een bevoorregt kerkgenootschap

te spreken

iL

n Dagverhaal der nat. verg., I, 498.

De vrijheid, gelijkheid en hroedersehap had de menschen toch met

eerlijker gemaakt. Het Comité Provinciaal van Holland vond het in

Jnh 1796 noodig een nieuw reglement voor de munimpahteiten en
krij^raden omtrent de heffing en invordering der contnbutien yoor de
ge \'pende Burgermagt vast te stellen, daarnbsp;^^^^ ^^ ;

eenLn tijd was kennelijk geworden, dat in de heffing der nodige
quot;Lh-ihutiën en de parate executi.n ter inning van dezelve tegen on-
quot;willigen tegen de duidelijkste en gemanifesteerde intentie aan, grove
quot;Ib^en en Misvattingen waren begaan en ook
de onkosten der executie
quot;meerendeels door eene willekeurige en onereuse praktijk en onbe ame-
quot;Z winzucht, ten laste der ingezetenen te hoog werden berekend,
\' z danig dat daarin door een algemeen rigtsnoer en bepaling der on-
quot;Zs en
er wegneming van alle verschillen en ter voorkoming van ver-
\'t; Schadelijk ongenoegen, promptelijk en etEcac^^uselijk diende te
^,worden voorzien.quot;
Jaarioelcen der Bat. Eep., 9e Deel , i.
quot; 2) Zie
Dagverhaal, I, p. 553 ; II, p. 265.

-ocr page 160-

In September was eindelijk de commissie tot regeling
der gewapende burgermagt met kaar werk gereed. In de
vergadering van den
nbsp;dier maand werd het rapport, door

haar bij monde van de burger Nuhout van der Yeen
uitgebragt, in overweging genomen De Commissie
had bij het opmaken van haar conceptreglement ter alge-
meene organisatie der Burgerwacht van het conceptplan,
ingeleverd door de gecommitteerden der gewapende barger-
magten, al dat nut getrokken, \'t geen zij overeenkom-
stig hare denkwijze oordeelde dat daarin wezenlijk te
vinden was, zonder dat de goedkeuring en toestemming
door gecommiteerden van een gedeelte der gewapende bur-
germagt van de Republiek, hoe aanzienlijk hun getal ook
wezen mogt, voor haar van verbindende kracht kon geoor-
deeld worden om het in alle deelen te volgen. Deze
inleiding kon al aanstonds doen vermoeden, dat men hier
en daar nog al aanmerkelijk van het conceptplan van ge-
committeerden was afgeweken. Wel stemde de commissie
toe dat het vele goede wenken en nuttige schikkingen
behelsde en over het algemeen zeer veel eer deed aan
de kunde en vaderlandschen
ijver der verdienstelijke zamen-
stellers, maar de commissie verklaarde dat zij er van afge-
weken was, waar zij oordeelde dat het gewigt der zaak
veranderingen en bijvoegsels vorderde. Die veranderin-
gen bleken naderhand nog al groot te zijn. De com-
missie zelve schreef de oorzaak hiervan toe aan het
reglement der Nationale Vergadering, dat natuur-
lijk tot grondwet had moeten strekken; zoo had zij,
als strijdig met dat reglement, de door de gecommit-
teerden voorgestelde requisitie of algemeene verpligting

1) -Dagverhaal, III, p. 83 en volg. Mr. C. L. Vitringa, Gedenk-
schrift,
2e St., I, p. 303 en volg.

-ocr page 161-

om in geval van nood het vaderland te verdedigen, moe-
ten laten vallen. Men stemde das toe dat, wanneer nader-
hand bij de aanstaande vaststelling der constitutie, op de
één- en ondeelbaarheid der Republiek
gegrond, nieuwe om-
standigheden zouden zijn geboren, inen dan nadere voor-
zieningen in het reglement zou moeten maken.

De taak der commissie was dus verre van gemakkelijk
geweest Het was bijna ondoenlijk om in de gegeven
omstandigheden een plan tot organisatie te vervaardigen,
waarvan men met eenigen grond verwachten kon dat
het algemeen zou voldoen. Men leefde in een tijd
van overgang, in voortdurende afwachting eener consti-
tutie, waarvan men naauwelijks vooruit kon zien in welken
geest zij zou gesteld zijn. In de Nationale Vergadering
had de gematigd foederale partij de overhand, en het
was dus te voorzien, dat haar geest in de constitu-
tie zou doorstralen; maar bij het volk stond de revolu-
tionaire partij, die der Unitarissen in het meeste aanzien:
eene afstemming der voorgestelde grondwet zou er het gevolg
van zijn. In die onzekerheid moest de commissie een plan
ontwerpen tot algemeene organisatie eener burgerwacht,
die thans nog door tal van onderscheidene plaatselijke
reglementen en ordonnantiën werd geregeld,
zij moest dit
doen onder een regeringsreglement, waarvan het artikel
dat die organisatie tot onderwerp had,
reeds hevige tegen-
kanting had ondervonden en tot twist
en verdeeldheid had
aanleiding gegeven. De commissie was dan ook ten volle
overtuigd van de moeite aan haar werk verbonden en van de
teleurstelling die haar waarschijnlijk wachtte, zij spreekt
dat in haar rapport uit: „Hoezeer ook overtuigd van de
„noodzakelijkheid om den burger wapenhandel over het ge-
„heele
gemeenebest op een gelijken en eenparigen voet te
„brengen, kunnen wij ons de
zwarigheden, die m deze

-ocr page 162-

„lieilzame onderneming gelegen zijn, zoowel als de moeije-
„lijklieid en onzekeren uitslag van onzen arbeid niet
„ontveinzen. Nogtans de wil der vergadering, het belang
„des Vaderlands en de vurige wensch van zoo vele ijverige
quot;en welmeenende Bataafsche Burgers, die met een reik-
„halzend verlangen een reglement voor de algemeene
„Burgerwapening te gemoet zien , als onze hoogste wet be-
„sehouwende, hebben wij ons aangespoord gevonden om,
„met ter zijdestelling van alle bedenkingen, onze krachten
„te beproeven, ten einde der vergadering een ontwerp
„aan te bieden, \'t geen onder het aanhoudend toezigt der
„vergadering en
met medewerUng der geconstitueerde magten
„geschikt zal zijn om de Burgerwapening eenmaal tot
„dien trap van volkomenheid te brengen, dat zij als de
„moedige en standvastige verdedigster der vrijheid en on-
„afhankelijkheid van dit gemeenebest en
de steun der
„wettige en door den algemeenen vollsiml daargestelde
quot;„geconstitueerde Magten,
zoo wel als de schrik der vij-
„anden van rust eh orde zal kunnen beschouwd worden.

Hoe heftigen tegenstand de plaatselijke autoriteit, ook
op het punt der burgerwapening, in de Nationale Verga-
dering ondervond, blijkt uit een voorstel gedaan door
Aanink, bij gelegenheid dat de commissie voor de gewa-
pende burgermagt rapport uitbragt over eene haar ter
hand gestelde Missive van het Comité te lande, waarbij
het 1600 vrijwillige burgerartilleristen, 500 vrijwilligers,
benevens 300 jagers vorderde i).
Het zou bezwaarlijk zijn,
aldus rapporteerde de commissie, om een zoo aanzienlijk
aantal van 1600 kanonniers uit de burgerartilleriecom-
pagniën te vinden. In den staat van kindschheid, zooals
zij bet noemde, waarin de burgerwapening quot;ich nog be-

1) Zitting van 14 Juaij 1796. Lagverhaal, II, p. 146, 311.

-ocr page 163-

voud, bestonden er op zeer weinige plaatsen, bebalve in
de groote steden dergelijke corpsen, waaruit het zeer moeijelijk
zou zijn 1600 vrijwilligers te vinden. De overige 800
gevraagde manschap zou ligt te verkrijgen zijn. Het wasnbsp;^ ^

echter, de plaatselijke gesteldheid van ons land in aan-
merking genomen, zeer noodzakelijk om de burger artil-
lerie te vermeerderen en aan te moedigen. De com-
missie trad evenwel niet iu bijzonderheden over de wijze
waarop dit zoa kunnen geschieden. Naar aanleiding van
dit rapport deed nu Aauink een voorstel, waarbij hij
terugkwam op hetgeen kort te voren te Amsterdam ge-
beurd was. Daar hadden eenige kanonniers uit de com-
pao-nie burgerartilleristen herhaalde malen heftig bij den
raid aangedrongen op de verwijdering van eenige raads-
leden De raad oordeelde het noodzakelijk hierom het
corps\' voorloopig te ontbinden, doch op den dag dat de
ontwapening zou plaats hebben \') verscheuen 200 kanon-
niers gewapend voor het raadhuis. Doortastende maat-
regelen zouden hier misschien eene uitbarsting hebben kun-
nen tegengaan. Doch het dralen van den raad deed den
overmoed der kanonniers stijgen, die eindelijk de verga-
derzaal binnendrongen eu nu met de wapens m de hand
de inwilliging hunner vorderingen verkregen. Met behulp
van Fransche wapenen werd de gestoorde rust hersteld;
het corps artilleristen werd ontbondennbsp;Aanink

stelde nu voor om den raad van Amsterdam aan te schrij-
ven die ontbinding te herroepen. „Indien dat corps,

zoo\'beweerde hij,nbsp;„reeds georganiseerd was geweest

„uit kracht van het zoozeer verlangde plan eener alge-

1) 10 Mei.

i) Rogge, Gesch. der staatsr., p. 81 en volg.
3) Dagverhaal, II, p. 182.

J
{1

-ocr page 164-

meene burgerwapening, dan had provinciaal noch stede-
\'lijk bestuur het kunnen vernietigen, dan had die ver-
nietiging moeten geschieden eeniglijk en alleen door de
Rationale Yergadering. Het kon toch zoo min de be-
doeling der commissie als der vergadering zijn , dat het
quot;eenvormig georganiseerd ligchaam der gewapende burgers,
quot;aan eeuwige disorganisatiën, onderscheidene willekeuren
quot;en verschillende inrigtingen zou worden onderworpen.
quot;Maar het was niet de vraag wat dan zal zijn maar wat
quot;nu was, nu al de gewapende burgercorpsen nog naar

quot;plaatselijke schikkingen en reglementen voortduurden.nbsp;M

^elfs nu, meende hij, had de regering te Amsterdam
geen regt gehad tot ontbinding van het corps. Alle plaat-
lelijke organisatie had zijns inziens in haar geheel moeten
blijven, zoo als die bij de daarstelling der Nationale Yer-
gadering was geweest, Het
gebrekkig reglement had hierin
niet uitdrukkelijk voorzien, maar het was volgens hem
eene regtmatige gevolgtrekking uit het reglement. Men
had zich niet mogen veroorloven geheele corpsen te dis-
organiseeren zonder kennisgeving aan of goedkeuring van
eene vergadering, aan
welke het werk der organisatie eenig-
lijk en alleen en met zooveel ernst was aanbevolen. „Was dat
eene billijke voorbereiding voor het ieder oogenblik ver-
quot;wacht wordende plan? Hield men dan voor mets de
quot;onzalige inconvenienten en hindernissen, die door plaat-
quot;seliike en voorloopige disorganisatiën aan het algemeene
quot;plan werden in den weg gelegd?
Die leer die zonder paal
of perk de nationale organisatie aan plaatselijke willekeur
[onderwierp, zou alle orde, alle ^eenheid en energie inde

quot;organisatie den bodem inslaan.quot;nbsp;_

Lt voorstel vond evenwel weinig onderstennmg. De
president antwoordde dat hij niet kon
inzien dat de ver-
gadering uit kracht van het reglement, die stedelijke

-ocr page 165-

kanonniers kon reorganiseeren, nocli ook zulks van het
provinciaal bestuur van Holland vorderen. Zijn voorstel
om, uit aanmerking der consideratiën van Aanink, diens
voorstel in handen van de Commissie ter organisatie
van de burgerwacht te stellen, werd aangenomen.

Het gedane voorstel was een blijk te meer voor het
groote verschil van gevoelen dat er bestond over de eerste
gronden waarop de burgerwapening moest worden ingerigt.
Bij dat verschil was buitendien de liefde tot de wapen-
oefening verre van algemeen.
Be Vriend des Volks zegt
in zijn populair gestelden brief aan Go zen den Turfsta-
peler „ik hoor u spreken van de exercitie en dat vele
„burgers, die anders nog al voor weldenkend zoudeu
„willen doorgaan, zich daaraan schandelijk onttrekken,
„zoo gij onder de gewapende burgerij behoort, zoo hoop
„ik niet, dat gij mede vau die on vergenoegden zijt,maar
„dat gi], zoo veel uw werk en omstandigheden het per-
„mitteren u vlijtig in den wapenhandel oefent.quot; De alge-
meene geestdrift was dus reeds eenigzins voorbij en het
liet zich aanzien dat men, wel verre van met algemeene
opgewondenheid de nieuwe organisatie te ontvangen, even-
als men nog kort te .voren de nu reeds
bij velen in
verdenking staande Nationale Vergadering had begroet,
integendeel die met koel en bedaard overleg zou onder-
zoeken en
bij een minder gunstigen uitslag van dat on-
derzoek zich niet ligt zou onderwerpen.

Onder zulke ongelukkige omstandigheden diende de
commissie haar
concept-reglement iu en het zou weldra
blijken dat zij zich niet vergist had, toen zij
zich weinig
goeden uitslag en veel teleurstelling had
voorgesteld.
Dennbsp;J^niijnbsp;^^^^^ rapport uitgebragt en

1) Friend des volks, nquot;. 21, p. 183,

-ocr page 166-

reeds kort daarop, in het begin van Jnlij verscheen er
eene raissive van de commissie van correspondentie, ge-
constitueerd door de vergadering van de gecommrteerden
nit de burgerwachten, bi] het scheiden dier vergadering

op dennbsp;Maart.

Zeer uitvoerig werd hierin de meening verdedigd, dat het
conceptplan, door gecommitteerden uit de burgerwachten bij
de Nationale Vergadering ingezonden, slechts gesanctioneerd
had moeten worden, zonder
dat men het regt had een ander
te laten opmaken. De
Nationale Vergadering had dan ook

zoo beweerde men, dat ontwerp aan eene commissie ter
hand gesteld „om het te examineeren en daarop ten spoe-
digste der vergadering te dienen van consideratiën en advijs.
Ën nu leverde de commissie een volstrekt nieuw ontwerp
mede, „dat om met ronde woorden, gelijk Nederlanders
„past, te zeggen, daar het op staat, van het naar den wensch
der gewapende Burgermagt vastgesteld en uitgebragt ont-
werp niets dan de schaduw heeft, terwijl het geh.ele wezen
quot;verkeerd is en een gansch nieuw bestaan heeft, dat in menig-
Ivuldige opzigten geheel afwijkt en strijdig is met het overge-
geven ontwerp.quot; Verder trachtte men in het stuk, dat zeker
niet als een voorbeeld van een
bondigen redeneertrant kon
dienen, te bewijzen, dat de vergadering van gecommit-
teerden een wettig geconstitueerd ligchaam was geweest.
Wij gaven hier boven reeds de wijze op, waarop die ge-
committeerden bijeen waren geroepen i). Hoe men nu,
op grond van die bijeenroeping en met bet oog op art.
79 van het reglement der Nat. Verg. beweeren kon: „dat
bet dus allczins blijkbaar eu buiten alle reproche was,
quot;dat dit ontwerp geen gewrocht was van eenige zich op-
\' ..eworpen hebbende of eigendunkelijke vergadering van

I\': 1

1) Zie pag. 130.

-ocr page 167-

„zoogenaamde gecommitteerden maar wel degelijk op de
voorafgaande gedeclareerde begeerte en wenscb van ket
„volk was geconstitueerd,quot; dit verklaren we niet te be-
grijpen Het waren voornamelijk „de formatie, de uitzon-
deringen, de teneur van den eed, de administratie en
\'„de noodzakelijk geconcentreerde werkzaambeden der gewa-
\',\'pende burgermagt,quot; waartegen zij de gewigtigste bedenkin-
gen kadclen, „gezwegen van de wanorde, die er te duchten
„was, als de burgerijen, die meest ovend reeds op den
\',\',voet van het ontwerp, als Holland, Utrecht, Bataafsch
\',\'Brabant en Zeeland, ingerigt waren, zoo in eens aaneen
\',\',geheel nieuw ontwerp zich zouden gesubjecteerd zien,
quot;en hare vorige welberaamde plannen omverwerpen, dat
quot;,toch zonder de hoogste noodzaken nog al bedenkelijk

Iwas.quot;

Zij wenschten dus dat de Nationale Yergadermg een
termijn zou vaststellen, binnen welken zij al hunne bezwa-
ren behoorlijk of aan de vergadering of aan de commissie
tot de burgerwapening konden mededeelen

Het voorstel werd in handen gesteld der commissie tot

de burgerwapening ten einde er rapport over uit te brengen.

Als bewijs dat de meening der commissie vau cor-
respondentie toch niet door al de committenten ge-
deeld werd, diende eene missive, den 1?/- Julij
aan den raad der gemeente van Amsterdam, met
een voordragt van den Commandant en den staf der ge-
wapende burgermagt dier stad, inhoudende, „dat zij met
„verwondering de missive van de commissie van corres-
Ipondentie gezien hadden, dat zij niet verstaan wilden
quot;worden daarmede te hebben ingestemd, en dus die
\',\',missive overlieten ter verantwoording van zulke ligcha-

1) DagmrUal, II, 302-304,

-ocr page 168-

„men, als die de afgezondenen daartoe hadden geqnalificeerd
quot; De\' commissie voor de burgerwapening toonde in baar
rapport de dwaling aan van hen , die meenden dat het
ingezonden conceptplan geen voorwerp van onderzoek had
mogen zijn; zij wees daartoe voornamelijk op art. 79 van
het reglement en adviseerde dus, dat men op de missive
van de commissie van correspondentie geen acht zou
slaannbsp;Dienovereenkomstig werd door de vergadering

besloten. Men zou dus nu tot de behandeling van het
rapport der commissie overgaan. Ter bekorting van de
discussiën werd het voorstel van den president aangeno-
men, om het rapport te stellen in handen van de com-
missie, zoodanig namelijk, dat de leden der vergadering
zouden worden verzocht, hunne consideratiën bij die
commissie in te zenden, welke gehouden zou
zijn daarvan
verslag te doen, ten einde zoodoende vervolgens het plan
te arresteeren.

Wij oordeelden het onnoodig het plan met de daarop
gemaakte aanmerkingen en daaruit gevolgde discussiën,
benevens het ten laatste vastgestelde reglement in zijn
geheel mede te deelen. Belangstellenden verwijzen wij
naar het dagverhaal der Nationale Vergadering

Wij laten hier slechts de beginselen volgen waarop
deze \'eerste algemeene organisatie der schutterijen rustte,

1) Dagverhaal, 11, p. 339,

Hetgeen bij deze gelegenheid o, a, door den bnrger Midderigh
werd a-ezegd, toont dat de gewapende burgermagt toch waarlijk
nog ni\'et .oo naar een algemeen aangenomen plan was ingerigt als de
commissie van correspondentie dat wel wilde doen gelooven. „In vele
steden,quot; zeide Midderigh, „wordt naar de nieuwe organisatie ge-
wacht, omdat verscheidene schutterijen in de war zijn, zoo als b, v.
in Rotterdam, alwaar de schutterij zoodanig gedisorganiseerd rs , dat
quot;de wacht verscheiden reizen met tien a twaalf man betrokken wordt.
quot; 3) Deel III, p. 83-103, 398-536.

-ocr page 169-

waarbij wij, waar bet noodig is,- de door de leden der
Nationale Vergadering en door de commissie gemaakte
opmerkingen, zullen opgeven.

De vrijheid van een land kan zonder gewapende burger-
magt niet bestaan, deze regelen, reeds aan het hoofd
van het voorloopige reglement der vrijwillige wapening
geplaatst, werden thans ook in art. 1 als gronslag aange-
nomen, waarop de geheel organisatie rustte. Ieder burger
was dus tot het dragen der wapenen verpligt behalve zij
die bij de wet waren uitgezonderd.

Alle manspersonen van 18 tot 45 jaar waren dienst-
pligtig. Het oorspronkelijke voorstel der commissie was,
die^dienstpligtigheid uit te strekken tot 5Öjarigen leeftijd.
De Burger Jordens had echter op den zwaren last
gewezen voor een man van jaren om de wapenen op
te nemen, vooral indien men dit, zooals nu met vele
het geval zou zijn, vroeger nooit had gedaan. Het art.
werd dus veranderd, terwijl de commissie als maatregel
van overgang voorstelde: om onder de algemeene ver-
pligting tot de burgerwapendienst, niet te begrijpen
zoodanige personen, die nimmer te voren wapenen ge-
dragen hadden en reeds meer dan 25 jaren oud wa-
ren. Deze zouden zich tegen betaling van eene aan
hunne omstandigheden geëvenredigde contributie van
de algemeene verpligting kunnen ontslaan. Voor het
volgend aankomend geslacht bleef het artikel evenwel
in volle kracht. Wie boven de 16 jaren oud en
kloek genoeg was de wapenen te dragen, of reeds den
ouderdom van 45 jaren bereikt hebbende, zich vrijwillig
aan de dienst wilde wijden, zou worden toegelaten.

Alle vorige redenen van vrijstelling ingetrokken zijnde, be-
paalde de wet in art. 5—10 uitzonderingen op de alge-
meene verpligting. Die vrijstellingen werden toegestaan

-ocr page 170-

wegens ligchaamsgebreken, en om maatscbappelijke be-
trekking of godsdienstige overtuiging. Daarenboven wer-
den commissiën uit de boogst geconstitueerde magten van
ieder gewest benoemd, die de bevoegdheid hadden som-
mige personen niet toe te laten
tot den wapenhandel, wierr
zij meenden om bijzondere reden ter bewarrng van
rust
en veiligheid de wapenen niet te kunnen toevertrouwen.
Deze en nog eenige andere der vrijgestelden
moesten echter
contributie betalen. Die bepaling was eenigzins zachter dan
het door de commissie voorgestelde, waarbij de wapenen
onthouden werden aan personen,
nit hoofde van hunne
politique denk- en handelwijze.
De burger de Mist
had op bet ongepaste gewezen om in een altijddurend
reglement zulke woorden te bezigen, „die slechts konden

dienen om de ongelukkige volkstwisten te perpetueeren.
ieder burger moest zich op eene boete van 13
gulden ter
bestemder tijd opgeven. Alle die tot den dienst verpUg
waren, moesten in handen der commissiën de volgende

verklaring afleggen:nbsp;^t j i ^

„Ik verklaar te erkennen de Oppermagt des Nederland-

schen Volks, ik beloof deszelfs vrijheid en onafhankelijk-
heid te zullen beschermen, de wetten te zullen eerbie-
\'digen en handhaven, de geconstitueerde magten te zul-
len gehoorzamen, de bevelen van allen die in den wa-
Ipendienst boven my gesteld zijn, te zullen nakomen en
na de reglementen op de Burgerwapemng te geven
quot;of nog te geven, stiptelyk te zullen gedragen.quot;
quot; Hij die weigerde de verklaring af te leggen werd met
tot den
wapendienst toegelaten, maar op eene jaarlijksche
contributie gesteld, die het drie dubbel bedroeg
vanhet-
lt;^een hij anders zou hebben moeten betalen.

De aanmerking van de Mist was niet geheel on-
gegrond, dat, nu de Patriot die om eene of andere reden

-ocr page 171-

die belofte niet mogt willen doen van slechter conditie
was dan de Prinsgezinde , die volgens art. 11 van \'t regle-
ment met eene gewone contributie vrijkwam.

Eene belangrijke bepaling was die van art. 3 van het eerste
Hoofdstuk, dat de aldus zamengestelde burgermagt
geen
onderscheiden Ligchaam in den burgerstaat xxiim^^kiQ.
„Het
„is dat gedeelte van de Burgerenquot; zoo zegt het art:
\',;t geen, in staat om de wapenen te voeren, volgens den
quot;,aart en de pligten van een Eepublikeinsche regerings-
quot;,vorm geroepen is, tot het doen eerbiedigen der wetten,
„het beveiligen van personen en eigendommen, het tegen-
Igaan van oproer en geweld, en het beschermen van de
„vrijheid en onafhankelijkheid van het vaderland.quot;

Hiermede werd met het geheele verleden der schutterijen
gebroken. De schuttengilden waren oudtijds de voornaam-
ste corporatiën in de steden geweest, de schutterijen na
de Unie, ofschoon op verre na niet meer zulke afgesloten
vereenigingen als de schuttengilden, waren toch steeds aan-
gemerkt als een afzonderlijk ligchaam in den staat, ook
bevoegd zich met burgerlijke aangelegenheden te bemoeijen
en de pas verloopen jaren hadden haar grooten invloed in
den staat doen kennen. De bepaling van art. 2 sneed
op eens dien invloed af en als gevolg daarvan bepaalde
art. 3 „alle wederstreving tegen de vertegenwoordigers
„des volks, beledigt de Oppermagt des volks, geeft aan-
„leiding tot wanorde eu verwarring en is dus strafbaar
„volgens de wet.quot; Nader omschreven werd dit in de vol-
gende artikelen 4 en 5.

„Burgers zich, strijdig aau deze gronden en zonder
„door de geconstitueerde Magten geauthoriseerd en erkend
„te zijn, tot een gewapend ligchaam zich
vereenigende

„handelen tegen de wet.quot;

„Gewapende burgers, kunnen zich als zoodanig met

-ocr page 172-

„inmengen in een onderzoek van staatkundige onderwer-
\'\'pen, of eenig verzoek doen met de wapenen in de hand;
quot;,een diergelijk gedrag is strijdig met de beginselen van eenen
„goeden regeringsvorm, schadelijk voor bewaring van rust
quot;,en orde en een openbare inbreuk op de vrijheid en opper-

„magt des ganschen volks.quot;

Algemeen goedgekeurd werden deze bepalingen evenwel
niet De burger Quesnel vreesde dat zij gevaarlijk
konden worden. Volgens hem kon eene
goede regerings-
vorm door slechte bestuurders wel eens in een
hwade
veranderd worden. Dan zonde men zich wel eens niet
kunnen bekreunen om de vertoogen door de gewapende
burgers, niet als zoodanig, maar als vrije mannen gedaan,
hetgeen hen zou noodzaken, naar die middelen om te
zien, die hun dan alleen overbleven.

De commmissie tot de burgerwapening antwoordde op
deze aanmerking, dat het ten eerste
onwaarschijnlijk was,
dat
waar eenmaal een goede Regeringsvotm. gevesUgd ,
en daar de hestmrders uk en door het volh zelfgekozen

worden, die goede regeringsvorm in een kwaden zou kunnen

veranderd worden. Mogt dit echter gebeuren, dan zou nie-
mand betwisten dat
nbsp;was.
Men had hier evenwel niet te doen met het volk maar
met gewapende burgers en deze
het volk niet uitmakende

moesten zich als zoodanig aan de wetten en geconstitueerde

magten onderwerpen \').

Het ligt voor de hand dat er veel inconsequents in deze

redenering lag. Men kon de gewapende burgermagt wel

niet het volk noemen, maar men kon evenmin ontkennen

dat de gewapende burgers de kern van het volk uitmaak-

\' ten Kwam het volk in verzet, de burgerwacht zou met

1) Dagverhaal, III, p. 399.

-ocr page 173-

r»\' m

zeer gehoorzaam meer zijn aan de geconstitueerde magten,
want volk en gewapende burgermagt waren vrij wel woor-
den van ééne beteekenis: de pas verloopen jaren had-
den het geleerd. Men was eenigzins in eene valsche
stelling gebragt. De revolutie was door verzet van het
volk, voornamelijk van de gewapende burgermagten te
weeg gebragt en men begroette die omwenteling als een
zegen voor den staat. Maar toch, men begreep hoe gevaar-
lijk het was dat verzet formeel te wettigen. „De leer,
„die dit predikte,quot; zeide men, „zou dagelijks partiëele
„opstanden doen geboren worden en den grond leggen
„tot anarchie en verwarring.quot;

Om zich uit die moeijelijkheid te redden, maakte men
onderscheid tusschen volk en gewapende burgermagt, een
verschil dat eigenlijk niet bestond.

Hoofdstuk III handelde over de inrigting der gewapende
burgermagt Zij zou bestaan uit Infanterie, verdeeld
in Grenadiers en Fuseliers, Jagers en Artilleristen, als-
mede uit Cavallerie, waar het plaatselijk bestuur deze zou
noodig oordeelen en oprigten.

De formatie zou zoo na mogelijk gelijk zijn aan die
van het staande leger der Eepubliek.

Er werd bepaald, dat in plaatsen of districten, waar
minder manschappen dan eene compagnie gewapend waren,
deze met eene naburige plaats of district vereenigd zouden
worden, ten einde gezamenlijk ten minste ééne compagnie
onder één en hetzelfde huishoudelijk bestuur uit te maken.

De ingezetenen ten platten lande en van zoodanige
plaatsen waar minder manschappen dan twee compagniën
konden gewapend worden, moesten zich tot de dienst der
Artillerie en Jagers bepalen, daar in de verdediging van

\') Dagverhaal, III, p. 431 , 432.

-ocr page 174-

«dertod van die wapens het grootste nut kon ge-
trokken worden en daar hnnne oetenrng geene brjeen^
trekking een groot aantal manschappen vorderde. Ten
platten lande zon dit dns van dabbel nnt wezen.
^ Bij de benoeming der offleieren en onderoacieren nam
tot beginsel aan, dat de verkiezing zon ge.ch^-
L
ioor en «t de leden der gewapende burgermagt.
oIh!on wij bet eerste, de verkiezing
der offleieren ^ de

gapende burgers zel,e niet onbepaald zouden goedk»™

00 betreuren wij het toeb, dat men bet t,.ede, de v rUe^ng
van offleieren «« de leden der gewapende b..\'g«magt m
tijd, metnan,ein onze tegenwoordrge wet »P «e jutten
b el heeft miskend. Be commissienbsp;^

uit, dat niemand tot hoogere rangen mogt worden benoemd

VOO dat hij de mindere doorloopen had. Deze maatr^g .
aie de verkiezing eenigzins beperkte, week af v.n he
orstel der gecommitteerden. Deze
hadden tn hun ontwerp
Tkenze geheel vrijgelaten.
Volgens hun concept^reglemen

kon b V een lienteoant of kapitein gekozen worden ook mt

de een;ondgt;ge .ehntters, de commissienbsp;^urgerw^

stelde voor, die niet dan uit ^^

kiezen en ze bragt grondige redenen rn het m.dden, d.e

haat tot dat voorstel hadden gebragt.

De ondervinding toch bad geleerd, aldus redeneerde ztj,
dat niet altijd de keuze op de beste en geschiktste perso-
nen viel. Het was daarom zeer nuttig die keuze te be-
palen tot de zoodanigen, die men meer van „ab, had
Lrnnen beoordeelen en die door den rang, welken zrj reeds
bekleedden, gelegenheid hadden gehad, zich meer ,n de
dienst te bekwamen en eeu beter begnp te knjgen van
militaire exereitien en evolutiën. Zoo dns nrernaud ot
hoogere posten bevorderd kon
worden, zonder vooraf de mgt;n-

dere rangen doorloopen te hebben, zon men betereofice-

-ocr page 175-

ren verkrijgen. Buitendien voorkwam men door dezen
maatregel, dat bij de onderofficieren de moed werd uit-
gedoofd, „die, bun pligt betrachtende, dikwijls daarom
„alleen zich een eenvoudig gewapend Burger boven het
„hoofd zouden gesteld zienquot;

Eene onbepaalde keuze, meende men, zou ook zeer ge-
schikt zijn, kuiperijen te vermeerderen van jonge burgers,
wien het dikwijls aan geene gelegenheid ontbrak om zich
vrienden te verschaffen, waardoor zij zich boven meer be-
kwame onderofficieren zouden weten te verheffen. Einde-
lijk merkte de commissie aan, dat de gewapende burgers
hoegenaamd niet konden meenen in hunne regten verkort
te zijn door deze beperking in hunne keuze tot personen, aan
welke zij reeds eenmaal een blijk van achting gegeven had-
den, door hen tot de post van onderofficieren te benoemen,
van welken rang er toch steeds in genoegzaam aantal aan-
wezig waren om stof tot eene goede keuze op te leveren.
Evenzoo werden door de commissie de bezwaren weerlegd
die de burger
B r a n d s had ingebragt tegen de ƒema-
nence van de posten van officieren. Eene aanstelling
voor geheel hun leven, meende deze, zou het nood-
lottig gevolg hebben, „dat eene trotsche onverschillig-
heid de plaats van eene republikeinscbe energie zou beklee-
denquot;, daar eene aanstelling voor één of ten hoogste twee
jaar, op het voorbeeld der Eranschen, eeu officier zou
opwekken om zoo zijn pligt te betrachten, dat men ge-
drongen zou zijn hem op nieuw te benoemen.

De commissie merkte teregt aan dat dit bezwaar vol-
strekt niet bestond, daar de hoop op bevordering tot
een hoogeren rang voldoende zou zijn om de eer-

é

1) Men scheen alzoo geen grooten dunk te hebben vau de eerlijkheid
en goede trouw der gewapende burgers.

-ocr page 176-

n.. te wakkeren en de schadelijke gevolgen der
S ld cLt sUt, door menigvuldige oefening en Ungd»nge

p-elederen moest terugtreden )•

»elke Denonbsp;^„„„dissement, waartoe toj

:7tquot; iHun mX daa.oe aan te wii^en.

tuurove, de gewapende lgt;u„t werd

VOO Z e het instand houden en het in werbngbrex^-
^rr lgenreene sehi.Hngen op denbsp;^

Lt reglement gemaakt oE nog te makennbsp;»ï«

«orden ^e,^-

der gewapende burgermagt in Nederland.

1) Dagverhaal, III, P-
ï)
Dagverhaal, III . P- , 448.

-ocr page 177-

In ieder afzonderlijke provincie zon de algemeene Direc-
tie worden opgedragen aan eene commissie van 7 leden ,
te benoemen door de Hoogst geconstitueerdejmagt van
het gewest, voor een gedeelte uit haar midden, voorts
uit andere deskundige personen onder de gewapende bur-
germagt of buiten haar. Deze commissie moest inzonder-
heid zorg dragen dat het reglement overal in volle kracht

werd gehandhaafd.

Bovendien zouden de huishoudelijke belangen van iedere
plaatselijke burgermagt worden opgedragen aan eene bijzon-
dere Directie. Hiertoe behoorde:

1\'. De Administratie der eigendommen en finantiën,
het opzigt over de wapenen en amunitie, het invorderen

van boeten enz.

2®. Het bewaren der subordinatie en discipline en
het opleggen van zalke straffen aan de overtreders, als
door de wet bepaald was.

Alles wat tot militaire schikkingen en de dienst onder
de wapenen behoorde, werd overgelaten aan de comman-

deerende officieren.

In plaatsen waar een half Bataillon of meer gewapende
burgers waren, werden al deze zaken opgedragen aan
Raden van administratie en discipline. Waar minder
dan een half Bataillon gewapend was, werd het eerste
gedeelte bestierd door commissiën van huishoudelijke
directie, en het judiciëele door Raden van discipline,
over den omvang van eenige plaatsen of districten tot
een bekwaam getal van ten minste 5 compagniën door
de commissie van algemeene directie in ieder gewest te
vereenigen.

In deze Raden van administratie en discipline moesten
alle rangen van den Lieutenant-Colonel tot den eenvoudigen
gewapenden burger vertegenwoordigd worden. Jaarlijks

-ocr page 178-

werden zij, op eene door de wet geregelde wijze, voor een

gedeelte vernieuwd.

De zorg voor het handhaven der wet was aan den

Auditeur opgedragen, die naauwkeurig te letten had, dat alle

artikelen van het reglement naar behooren in acht genomen

en dat alle boeten ingevorderd werden. Tegen de nala-
tigen of kwaadwilligen moest hij zijne klagten bij den
Raad indienen, waarop hij na bekomen magtigrng ten
voordeele van de kas waarover de Eaad het bestuur had,
moest handelen. Hij kon geen
gewapende dienst doen,
doch volgde in rang naast den Majoor

De Eaad van discipline, hetzij met de administratie
vereenigd of daarvan afgezonderd, had te oordeelen
over alle pligtverzuim, fouten en misdrijven van de leden
der gewapende burgermagt als zoodanig en over geschmen
tusschen twee of meer gewapende burgers, die de olhcie-
ren der compagnie of de commandant van het corps met
hadden kunnen bijleggen. Een en ander moest natuurlijk
de wapendienst betreffen. Geene zaken mogten dus door
deze bepaling aan de cognitie en judicature van den
gewonen regter worden onttrokken.

Ten einde alle mogelijke verschil weg te nemen, dat
plaats kon hebben tusschen den burgerlijken regter
L den Eaad van discipline bij het zamentreffen van
mlitaifs met commune delicten was bepaald dat, zoo een
der gewapende burgers, door zijne superieuren in mtor
arrest gesteld, door de Justitie mogt opgeëischt worden
nithoofde v^i een misdaad, die
niet tot het militair depar-
tement behoorde, een dusdanig gewapend burger terstond
door zijn chef in zijne dienst geschorst en den burger-
lijken regter overgeleverd moest worden. In zulk ge-

-ocr page 179-

val stond zijne zaak niet meer ter beoordeeling van den

Eaad van discipline.

De eer en bet aanzien van de gewapende burgermagt
moest zooveel mogelijk worden gehandhaafd; zoodra dus
eenig
lid der gewapende bargermagt, op wien het vermoe-
den rustte van zich aan eenige misdaad te hebben schul-
dig gemaakt, deswege door den bevoegden regter in per-
soon gedagvaard
of in criminele detentie gesteld was, werd
hij
terstond geacht in zijne dienst geschorst te zijn. Werd

een lt;^ewapend burger tot eene infamerende straf veroordeeld,

zoo werd hij terstond van de dienst ontslagen en het
werd er voor gehouden als of dat ontslag had plaats ge-
had op het oogenblik waarop hij geschorst werd.

De straffen waartoe de Eaad van discipline kon veroor-
deelen strekten zich uit tot cassatie uit de burgerlijke

wapendien st zelfs met Infamie.

De wijze van onderzoek en vonnissen zoowel bij den
Eaad van discipline als bij de regters,
te benoemen in ge-
val van hooger beroep, was zeer kort, zonder vorm van
proces, praktizijns werden niet toegelaten.

De vonnissen moesten ter instantie van den Auditeur
ten uitvoer gelegd worden, ingeval van straf door den
Eaad van discipline, in geval van boete door den tam-
boer-majoor of één der tamboers bij wijze
van pandhahng.
Kon zulks niet bij parate pandhaling geschieden, dan

moest de Auditeur den Eaad daarvan verwittigen, die daarop

middelen tot executie van het vonnis moest in het werk
stellen en daartoe, voor zoover noodig was, zich bij deu
gewonen regter verjoegen, die de behulpzame hand zou

bieden.

Bij veroordeeling tot eene boete de som van 15 gulden te
boven gaande en bij zwaardere straffen, de
schorsing voor
een tijd uitgesloten, stond het den gecondemneerde vrij

-ocr page 180-

te appelleeren. De appellant moest binnen 3 dagen copie
van bet vonnis verzoeken en daarop binnen de tien vol-
gende dagen van zijn appel kennis geven aan den ckef
der Brigade of Commandant van \'t corps waartoe hij be-
hoorde. De boete, waartoe hij veroordeeld was, moest hij
binnen dien tijd in sequestratie stellen. Bijaldien hooger
beroep was aangeteekend, zorgde de chef der Brigade of
de commandant van het corps, dat door iedere compagnie
drie personen werden gekozen, te wezen een ofBcier, een
onderofficier en een gewapend schutter. De lijst der ge-
kozenen werd aan den Raad van discipline overgezonden ,
die ten overstaan van partijen bij loting het aantal der
gekozenen tot 13 terug bragt, zonder onderscheid van
rangen.

Deze dertien maakten het collegie uit, dat in hooger
beroep oordeelde. De executie van het vonnis bleef bij
den Raad van discipline, die het eerste vonnis had uitge-
wezen. De Raad van discipline of het collegie der der-
tien kon naar omstandigheden partijen al of niet in de
kosten veroordeelen. Zoo het hooger beroep aangeteekend
was door den Auditeur, werd deze bij bevestiging van het
eerste vonnis altijd in de kosten veroordeeld.

Ingeval iemand door den Raad van discipliue of door
de regtbank der dertien, met
infamie was gecasseerd
moest zoodanig vonnis, voor zooverre de clausiüe van
infamie betrof aan den burgerlijken regter worden toe-
gezonden ten fine van approbatie. Zonder diens goedkeu-
ring had het vonnis ten opzigte der infamie geen effect.
De bepalingen over subordinatie en discipline waren veel
te algemeen. Vooral het ontwerp der commissie ging aan

dit euvel mank.

Het behelsde niet veel meer dan de stelling dat in-
subordinatie strafbaar was. Bepaalde straffen op bepaalde

-ocr page 181-

overtredingen of misdrijven werden bijna niet gevonden.
Bij nader onderzoek zag de commissie zelve dit gebrek
in , doch de voorgestelde verandering was nog geene groote
verbetering. Op haar voorstel werd de volgende bepaling
in het hoofdstuk ingelascht.

„ A-lle insubordinatie en ongehoorzaamheid in den dienst
„zal door den Raad van administratie en discipline ten
„strengste gecorrigeerd worden met geldboeten, suspensie,
„degradatie of cassatie, en zal de commandeerende offi-
„cier zich van den schuldige kunnen verzekeren, door
„hem in arrest te nemen, bijaldien de omstandigheden
„het vereischen of het misdrijf van dien aard is dat het
„ter kennis van den Burgerlijken regter moet gebragt
„worden.quot;

Behalve eenige bijzondere gevallen wordt er in dit ge-
heele hoofdstuk bijna geene enkele duidelijke opgave der mis-
drijven met juiste bepaling der straffen gevonden. De commis-
sie erkende, zoo als wij zeiden, gereedelijk dit gebrek, doch
zij verontschuldigde zich dat het werk van zooveel belang
en van zooveel omvang was, dat zij had geoordeeld het
vooreerst aan de prudentie der geconstitueerde magten
te moeten overlaten. De gevoelens over den aard der
straf, die bij de gewapende burgermagt behoorde inge-
voerd te worden, waren nog zoo uiteenloopend en de on-
dervinding was zoo gering, dat zij het niet waagden
daaromtrent te beshssen. Zij wenschte het aan een nader
onderzoek en overweging over te laten, in het vertrouwen,
dat voor het oogenblik de voorgestelde maatregelen vol-
doende zouden zijn

Tot bestrijding der onkosten, die op de exercitie, ad-
ministratie en het onderhoud der gewapende Burgermagt

-ocr page 182-

.ouaen vallcB, moest eene zelcere contributie worden
beLld door allen, die, bunnbsp;jaar bereikt bebbende

van de personele dienst wenscbten bevnjd te zyn door
ben die vrijgesteld of uitgesloten waren en door weduwen

en .rijster^, die eene eigenebuisbouding bielden en geen

IrdveLnt, die schutter was, in buis badden. De con-
tributiën werden na begrooting der onkosten opgemaakt
door de commissiën uit de geconstitueerde magten

Belangrijk was de bepaling van art. 8, Hoofdstuk YII,
dat ten einde zooveel mogelijk te gemoet te komen en
ondersteuning toe te brengen aan die
plaatsen, waar de
burgerwapening
zoo algemeen was, dat de contrrbutren
niet toereikend waren om de onkosten te dragen,

aan de commissiën, met bet opzrgt ove^ t
bestier der gewapende Burgermagt in reder g-est bela^.
jaarlijks voor ieder gewapend burger, tot goedmaking der

inkoL, eene som van drie guldennbsp;^

Dit geld zou met de contributiën, opgebragt in plaat en
waar geene gewapende burgermagt bestond, in eene kas
worden gestort, waaruit de noodige Bubsidiën zou en ^^
den verstrekt aan die plaatsen, waar men zelf de kosten
niet bestrijden kon, uit hoofde van het gering aantal con-

\'quot;omt!enVde wachten hield het reglement geene bepaling

in Daar het betrekken der wacht, naar men zeide, at-
l^ing van plaatselijke gewoonten en omstandigheden, zoo
werd dit punt overgelaten aan de municipaliteiten oi
gemeentebesturen. Alle plaatselijke wachtreglementen ble-
ven in hun geheel, voor zooverre zij niet strijdig waren
met het reglement op de burgerwapening.

-ocr page 183-

Hoofdstuk XI regelde de exercitiën, waarbij o. a. het
beginsel werd vastgesteld, dat de commandant tijd en plaats
daartoe bepaalde.. Deze moest voornamelijk zorgen dat de
nieaw aangekomen burgers en de min bedrevenen voort-
durend werden geoefend.

Er moesten jaarlijks eenige oefeningen in het schieten
Xjlaats hebben. Ten einde meer ouderlingen naijver hierbij
op te wekken, zou bij iedere compagnie eene premie
worden uitgereikt aan hem, die zich het meest onder-
\' scheidde

Het was de pligt van ieder gewapend burger, volgens
de door hem afgelegde gelofte, ingeval van oproer of
seditieuse bewegingen oogenblikkelijk op de hun aangewe-
zene vergaderplaatsen op te komen. De bepalingen hier-
omtrent waren vervat in Hoofdstuk XII

De wet gebood eene uniforme wapening en kleeding.

De wapening zou geschieden op \'s lands kosten. Ieder
burger werd eenmaal van ^s lands wege geheel gewa-
pend. Op eigene kosten evenwel moesten de wapenen

onderhouden worden, uitgezonderd wanneer bij exercitiën of
eenige andere gelegenheid eenig gebrek daaraan ontstond,
hetgeen dan op kosten der kas hersteld moest worden. Na ver-
loop van 10 jaar, nadat allen van ^s lands wege gewapend zou-
den zijn, zou aan ieder corps
voor elk gewapend burger door
den Staat één gulden betaald worden. Yan deze pennin-
gen zou dan eene kas worden opgerigt, waarmede men
de kosten bestrijden zou der geheele of gedeeltelijke ver-

1)nbsp;Het eerst bij de beraadslagingen ingelaschte Xlt;le Hoofdstak regelde
de betrekking tnsschen de Pransche commandanten en de gewapende
burgermagt.
Dagverhaal, III, p. 503.

2)nbsp;Dagverhaal, III, P- BH-

3)nbsp;Dagverhaal, UI, p. 535.

-ocr page 184-

ineuwiug van onbruikbaar geworden wapenrnstingem Wie
als gewapend burger ontslagen of gecasseerd werd, was
gebonden zijne wapenen binnen 3 dagen in bekoorlijken staat
over te geven aan den
kapitein d\'armes zijner eompagmej.

Wat de uniforme kleediug betrof, stond het ieder
eorps vrij om bij volstrekte meerderheid vau stemmen
zoodanige kleeding te kiezen als men zou goedvmden
Yan deze keus moest aan de Hoogst geeonstrtueerde magt
in het Gewest ter goedkeuring kennis gegeven worden.

De kleeding moest men zicb zelf aanschaffen, De wet
stelde dit niet uitdrukkelijk vast, doch het laat zich
opmaken b. v. uit de bepaling, dat de eenmaal vastge-
stelde kleeding niet anders mogt veranderd worden dan
met goedvinden der commissie uit de Hoogst geconstitueerde
magten,
„ten einde daardoor de gedurige verandermg toi^

hemaar der minvermogenden zooveel mogelijk te voorhomen.
\' Men was door dit toelaten van eene vrije keuze van klee-
ding geheel afgeweken van het ontwerp der gecommitteer-
den uit de burgerwachten, waarin een
model vau klcedmg
voor alle burgerwachten was voorgesteld.nbsp;_

De representant Quesnel wees op het ondoelmatige dier

afwijking. Zijne vrees wa. niet ongegrond, dat die vrj
keus eene bron van talrijke oneenigheden zou zijn die
buitendien de weelde zeer in de hand zou werken, daar,
om zijne woorden te bezigen, „de corpsen der bijzondere
„plaatsen eikanderen hierin de oogen zouden trachten uit

te \'^tfikcn ^^

quot; De meerderheid der Nationale Vergadering echter keurde

het voorstel van hare commissie goed

Belangrijk was nog de verklaring in het XVP® Hoofd-

1)nbsp;-Dagverhaal, UI, p. 527 . 528.

2)nbsp;Dagverhaal, UI, p. 533 , 531.

-ocr page 185-

stuk aldus luidende: „Deïfationale Vergadering, overtuigd
„van de wezenlyke nattigheid, die in het aanmoedigen van
quot;den wapenhandel onder de aankomende jongelingschap,
„vooral ook in de Godshuizen en publieke gestichten, kan
quot;gelegen zyn, doch te gelyk de moeyelykheid beseffende
\'„om daaromtrent algemeene schikkingen, die voor iedere
plaats even gepast zouden zijn, te bepalen, laat het aan
\'„de geconstitueerde magten over, ieder in den hare zoo-
„danige middelen te beramen, als zij meest dienstig zuh
„len oordeelen, om de zucht tot de zoo nuttige oefening
„zoo veel mogelyk voort te planten, beloovende van haren
\',^kant alles te zullen toebrengen, ^t geen tot bevordering
Ivan dit zoo heilzaam oogmerk zou kunnen strekken.quot;

Het zijn woorden die ook nog in onze dagen zeer zeker

overweging verdienen.

Het aldus gearresteerde reglement werd dennbsp;No-

vember 1798 gepubliceerd. Wat men voorzien had
gebeurde. Niettegenstaande de opgewonden taal waar-
in de nieuwe regeling werd aangeprezen, vond zij
overal hevigen tegenstand, zoowel bij de voorstanders der
vorige regering als bij de revolutionaire partij. De eersten
onderwierpen zich ongaarne aan bepalingen strijdig met
hunne denkwijze en zagen buitendien in eene goed gere-
gelde burgermagt een hechten steun voor het nieuwe
bestuur, terwijl de foederalistische rigting der nieuwe
wet velen der laatsten er afkeerig van maakte. Vooral
in Friesland was de tegenkanting het sterkst en gaf
de invoering van het reglement aanleiding tot het
zoogenaamde Collumer oproer De bewoners van het
district Collumerland, meest allen tot de stadhouder-
lijke partij behoorende, opgeroepen bij het onderzoek

») Zie Nieuwe Nederl. Jaarboeien, XXXII, 102—13T.

-ocr page 186-

naar den onderdom en de geschiktheid tot de hnrger- .
wapening, weigerden alle medewerking. Bij die gelegenheid
werd in het dorp Burnm zekere Abel Beitzes gevangen
genomen wegens het roepen
van Oranje boven. Er vormde
Lh daarop eene gewapende bende, die den gevangene
bevrijdde. Spoedig verbreidde zich het oproer in de om-
liggende dorpen en niet dan met moeite werd het voor-
namelijk door de gewapende bnrgers van Dokkum en
Leenwarden onderdrnkt. Niet overal kwam het tot znlke
dadelijkheden, maar toch zijn de notulen der gewestelijke
commissiën tot invoering van het
reglement vol van
klachten over onwilligen die weigerden aan de wapemng
deel te nemen. De groote grief der revolutionaire partij
was, gelijk wij reeds aanmerkten,
de foederalistische geest
die in de wet doorstraalde. Beeds bij de behandehng
ii, de Nationale Yergadering had Midderigh het
reglement een intermediair plan genoemd. HiJ wees
op het herhaald aandringen op gehoorzaamheid aan de
Hoogst geconstitueerde magten, provinciale en stedelijke
souvereiniteiten „welke gedrogten,quot; gelijk hij zich uit-
drukte, „God mogt geven dat door de constitutie voor
„eeuwig zouden vernietigd worden.quot; Wel moest de
gewapende
burgermagt aan de door het volk aangestelde
plaatselijke en gewestelijke besturen ondergeschikt zijn
maar het wetgevend ligchaam van het geheele volk moest
alle bestuur regelen en daarop mogt door geene andere
magten eenige invloed worden uitgeoefend. Die begmselen
van éénheid zouden zeker den grondslag nitmaken van
de aanstaande Constitutie, zoodat alsdan het reglement
voor de burgerwapening als in strijd
daarmede zou moeten
worden veranderd \'\').

-ocr page 187-

Ter\'^tond na de publicatie werd van alle zijden betzelfde
bezwaar tegen bet reglement ingebragt.
De leden van de
gewapende
burgermagt te Leeuwarden stelden in vereeni-
ging met de omliggende plaatsen voor, om tusscben art.
1 en 2 van bet P\'« Hoofdstuk in te lasscben: „De gewa-
pende Burgermagt zal door de gebeeie Republiek op de
\' gronden van de één- en ondeelbaarheid één ligchaam uit-

Lken.quot; De leden van de Amsterdamsche burgermagt zon-

\'Ln aan de personeele commissie tot introductie van het
reglement in Noord-Holland een schrijven, waarin zy op
twee veranderingen aandrongen. ïen eerste wenschten zij
de regeling der burgermagt op de één- en ondeelbaarheid
der Republiek gegrond te zien, terwijl zij tevens eene ver-
andering in den eed of de
belofte vorderden onder ande-
ren verlangde men daarin de woorden: „nog te gevenquot;
geschrapt te zien: nog te geven reglementen toch konden
niet bezworen worden. Yerder had men er
veel op tegen,

dat zij, die het dragen van wapenen voor ongeoorloofd hiel-
den, daarvan vrijgesteld waren: zulks was, beweerde men,
niet overeenkomstig met de gedecreteerde afscheidmg van
kerk en staat en in strijd met de regten van den menscb.

Dat bij eene dergelijke algemeene tegenkanting de in-
voering van het
reglement hoogst bezwaarlijk was, is ligt te

begrijpen. Yerschillende andere bezwaren maakten het buiten

n Door de vriendelijke hulp van den Rijks Archivaris Dr. Bak-
huizen van den Brink verkregen wij inzage van de op het
Rijksarchief aanwezige notulen dezer commissie.

2) Zie pag. 158.

Velen betreurden het, dat men zich niet had gehouden aan de be-
lofte zoo als die was voorgesteld in het
concept-reglement der gecom-
mitteerden uit de burgerwachten, welke aldus luidde: „Het volk is m
„de maatschappij oppermagtig, alle erfelijk gezag is
„wetten alleen gebieden, ik onderwerp mij aan dezelve, deze zs myne
„belijdenis en gelofte: God hoore mij,quot;

-ocr page 188-

dien den leden der gewestelijke commissiën zeer moege-
lijk. De geldmiddelen van onderscheidene schutterijen
waren o. a. in ellendigen toestand. Te Leiden b. v.
had de schutterij uit eenige negotiatiën een te kort
van 26000 gulden, welk kapitaal genegotieerd was bij
de wachtboeteu en contributiën, die volgens het nieuwe
reglement tot eene dergelijke aflossing niet langer mogten
gebruikt worden. Men had bij het aannemen van het
reglement te weinig aan het vaststellen van overgangs-
maatregelen gedacht, zoodat nu het regelen van dergelijke
zaken bezwaarlijk was. Zeer langzaam ging dan ook
het werk vooruit^), op allerhande
„frivole pretextenquot;,
dus klaagde men, trachtte menigeen de burger-wa-
pening te ontduiken. Het provinciaal bestuur van Hol-
land vond noodig in October 1797 te bepalen dat alle
provinciale ambtenaren, die zich op eenige wijze aan de
burgerwapening onttrokken ofschoon zij
door de commissie
ter algemeene directie van de Bataafsche gewapende bur-
germagt geschikt bevonden waren, terstond vervallen zou-
den zijn van hun ambt of bediening. Verder dat alle
burgers, die zonder eenige gegronde reden weigerden aan
de wapening deel te nemen, ongeschikt zouden verklaard
worden tot bekleeding van eenige post, ambt of beneficie
Doch al mogt men door een dergelijken maatregel dezen
of genen dwingen zich tegen zijn
wil te onderwerpen, men
nam er de algemeene vooringenomenheid niet mede weg, die
voor een groot deel in den inwendigen toestand vau het
land moest gezocht worden. De idealen van geluk en vol-
maaktheid, die men zich in het begin van 1795 had ge-

1)nbsp;Eerst iH Januarij 1798 werd in Amsterdam het reglement inge-
voerd.
Nieuwe Nederl. Jaarb, XXXIII, 69.

2)nbsp;Nieuwe Nederl. Jaarh., XXXII, 1183.

-ocr page 189-

in

vormd waren verre van verwezenlijkt. Men had gedroomd
dat men nu voortaan „overal liefde, broederschap en ge-
„luk zou aantreffen, dat de verhalen van vorige euvelda-
„den voortaan verhalen eener Fabel-eeuw zouden zyn.quot;
Maar al hadden vele misbruiken opgehouden, al kon men
op menige verandering wijzen, die tevens verbetering was, en
schoon eene Nationale Vergadering het Staats-Stadhouderlijk
bestuur vervangen had, de menschen waren daardoor niet
plotseling engelen geworden. Mogen wij al met eerbied
staren op menigeen die in die dagen, met warme gene-
genheid yoor het vaderland en door innige waarheidsliefde
bezield, rust en gemak opofferde om zich in den woeligen
stroom der staatkunde te begeven, eigenbelang en zelf-
zucht waren toch ook niet vreemd aan dien tijd.

De verschillende magten in den Staat, nog niet zuiver
afgebakend, stonden naijverig tegen elkander over. Pogin-
gen tot centralisatie aan den eenen, tot behoud van gewes-
telijk souverein gezag aan den anderen kant, verdeelden
de gemoederen en werkten storend op iederen maatregel
tot vooruitgang. Ook de burgerwapening ondervond het.
Hare algemeene invoering werd, het zijn de woorden van
Appelius, allerwege tegengehouden „door de geringe
„medewerking van Provinciale Besturen, welke zich een
„werk niet wilden aantrekken in hetwelk zij geene behee-
„ring hadden gehad, door de tegenstreving van Munici-
„paliteiten, welke den dood van haar gewaand Souverein
„gezag in de meerdere onderwerping aan het algemeen be-
„ stuur meenden te ontdekken, door de vrees van de Hoof-
„den der gewapende burgermagt zelve, die het einde hun-

») Vriend des Volks, p. 271.

2) Dagverhaal der handelingen van het Vert. Ligchaam, des Bat. volks ,
IV, 443.

-ocr page 190-

groottód met eene angstvallige kleinmoedigheid te

quot;\'zrer\'tégenwe,k,ng wede„oer een «gle.™t dat
te
eL .n oLgroote deeentxalisatie be,chdd,gd was,
alles daa^telde, wat de o.s^
den toelieten, maar hetwelk tevens aan tedev plaatse ,L
:Lps. hoe gering ook, .i.ne eigene behe-ng en h na
zvne ei-ene wv.e van administratie overliet ten d«
^ „I tTestand-was „atunrlijk onhondhaar, al e.,ns noo^
Lelijk was het, dat het reglement zoo spoed,g mogehik

veranderd werd.

§ 2.

De constitntie van 1798 gaf tot die verandering
aanleiding. Art. 43 daarvan bepaalde: „het Bataafsche
Wk wfl eene gewapende burgermagt tot veMed.grng
zijner vrijheid en onaflrankelijkheid, zoo
naar brnnen al
„ ar buit n. De regeling dezer Magt zal ge.eh,eden doo
de wetquot; Art. 108 droeg aan het Uitvoerend Bew.nd
de orgamsatie dier gewapende burgermagt »P^ »»vereen-
komlig de reglementen, door hetzelve aan het Ver en
woordigend Ligehaam binnen zes maanden na de-
eerste zitting ter beslissing voor te dragen. Om eehter
I terstond na het aannemen der grondwet, wa«b,
nu de één- en ondeelbaarheid der BepubUek met zoo-
vele woorden was vastgesteld, eenige voorloop.ge be-
p^i„.en te maken, pnblieeerde het Ur voerend B -
Id den 3quot;» Mei 1798 dat het bestaande reglement,
r „iet te veel verwarring en vertragrng te bewerken.

van het vert. ligchaam , IV, 444.

-ocr page 191-

aanvankelijk zou blijven bestaan tot ultimo December
1798, in zooverre het niet streed met de nieuwe con-
stitutie, indien niet voor dien tijd door het Wetgevend
Ligchaam een nieuw reglement mogt worden gearresteerd.
Verder werden alle gewestelijke commissiën tot organisatie
der burgermagt ontbonden en in hare plaats nieuwe aan-
gesteld, slechts uit 3 leden bestaande. Den Agent van
oorlog werd opgedragen om te zorgen dat alle gewapende
en nog te wapenen burgers deze verklaring aflegden:

„Ik verklare te erkennen de oppermagt des Bataafscbeu
„volks, ik belove deszelfs vrijheid en onafhankelijkheid te
„zullen beschermen, de wetten te zullen eerbiedigen en
„handhaven, eenen on veranderlijken afkeer te hebben van
„het Stadhouderlijk bestuur, de Aristocratie, het foede-
„ralismus en de regeringloosheid, de administratieve be-
„sturen te zullen gehoorzamen, de bevelen van allen, die
„in de wapendienst boven mij gesteld zijn te zullen na-
„komen en mij naar de reglementen op de burgerwapening
„gegeven stiptelijk te zullen gedragen. Dit belove ik op
„mijn burgertrouw.quot;

Doch ook nu bleek het weêr hoe onmogelijk het was,
in die dagen van politieke verdeeldheid op algemeene
medewerking te rekenen en besluiten te nemen die geene
tegenkanting ondervonden. De overtuiging liet zich niet
dwingen door bedreigingen. Al mogt men zelfs eene
driedubbele boete gesteld hebben op het niet afleggen der
zoo eveu genoemde belofte, toch klaagde de commissie tot
organisatie in eenen brief aan den Agent van oorlog van den
4aen Sept. 1798 over de groote disorganisatie van verschei-
dene corpsen , veroorzaakt door het weigeren der verklaring
door het Uitvoerend Bewind den Mei vastgesteld.

Intusschen had dit na den l^de^i Junij 1798 door een
ander personeel vervangen Bewind ingevolge art. 108

-ocr page 192-

der constitutie een reglement op de burgerwacht orvt-
worpen en dennbsp;December bij de eerste
Kamer van

bet Vertegenwoordigend Ligchaam ingediend. De comm^is-
sie benoemd om dit plan te onderzoeken, bragt den
April van 1799 rapport uit bij monde van de bur-
gers Appelius en Pompe van Meerdervoort ).
Zij wees op de fouten die bet nog bestaande regle-
ment aankleefden
en drukte de overtuiging uit dat zij,
door de ondervinding geleerd, thans de klippen had ver-
meden waarop men vroeger was verzeild.

De grondregels welke de constitutie in art. 44 en 45
voor de inrigting der gewapende
burgermagt aangaf waren
deze: „leder burger is verpligt de wapenen te dragen en
zich op de rol der wapenvoerende burgers te doen in-

Ischrijven. De gewapende Magt is ten allen tijde een onder-

gescikt ligchaam, zij kan als zoodanig nrmmer ra^-
plegen,quot; terwijl volgens art. 108 de
gewapende burger-
magt m;t de bezoldigde krijgsmagt te lande als het w«e
één Hgchaam moest mtmaken. Als
zoodamg bleef dan o k
het doel der gewapende
burgermagt, gelijk drt nr het regle-
ment rrader werd uitgedrukt, tweeërlei: het bewaren van
mwendige rust en orde, en de verdedigmg van het land

tegen buiteiüandscb geweld.

Niemand, wie hij ook zij en welke staatkundrge of
godsdienstige gevoelens toegedaan , mag zrch, zoo hy

t) Bayvernaol de. UndeUngen .an Ui Veri. U,ckaan , IV, p. 442

bezwaren hiertegen hadden voornamelijk ^ hn^e^^an

aP Kasteele Vitringa en Schimnielpenninck , die het ge
de Ka Steele, Vi ë .nbsp;^n tot het dragen der wapenen,

weteasdwang noemden, cle doopsgezmaenbsp;,„„e woorden door

krlagen,quot; beweerde hij,nbsp;dan alti.d nog goed om te wei

„ken, en ik ben er das tegen om die vnj te laten.

-ocr page 193-

de voordeelen der inwoning en de middelen van zijn bestaah
in de Maatschappij wil blijven genieten, aan de algemeenfe
wapening onttrekken. Aldus bepaalde, overeenkomstig art.
44 der grondwet, art, 3 van het reglement. Op voordragt
van het Ui!voerend Bewind zou jaarlijks in een daartoe te
nemen besluit, de ouderdom worden bepaald waarop men
schutterpligtig zou zijn \'); eene algemeene opschrijving van
alle burgers, binnen de bepaalde jaren vallende, moest
daarop volgen.

De aldus verkregen lijsten, op te maken door de ge-
meentebesturen bijgestaan door de gecommitteerden uit
de gewapende Burgermagt, daarmede door het Uitvoerend
Bewind belast, moesten terstond aan den Kolonel worden
opgezonden. Aan dezen was het nu Opgedragen ofa met
hulp van zoodanige officieren als hij het geschiktst zou
oordeelen, dadelijk het plan te maken tot afdeeling der
geregistreérden in corpsen, welk plan vervolgens tér
goedkeuring aan het Uitvoerend Bewind moest worden
gezonden. Hierbij werd aan de Kolonellen eene tamelijk
willekeurige magt verzekerd. De plaatselijke gewapende
burgermagt toch zou, op den voet der nationale armée
georganiseerd, werkelijk uit nooit minder dan uit 8
halve brigades Infanterie, Jagers en Artillerie mogen
bestaan, naar evenredigheid der plaatselijke omstandig-
heden -). Nu bepaalde art. 15 dat de Kolonel al

In art, 9 der algemeene bepalingen tot invoering van het regle-
ment werd bepaald, dat de dienstpligtigheid zou aanvangen op ISjarigen
leeftijd en zou duren, «oor de ongehuwden tót hét SS^te, voor de ge-
hnwdea tot het SSstè jaar.

s) Op kleine plaatsen , waar geen voegzaam corps kon worden gewa-
pend , zou de organisatie tot de plaatselijke dienst, zonder uitsluitend
daaïtoe te nemen besluit van het ürtvoérènd Bev^itid niét word\'én in-
gevoerd.

-ocr page 194-

de zoodanigen, welke hem ongeschikt tot den wapen-
dienst voorkwamen, van de lijst zou mogen schrappen,
doch de redenen die hem hiertoe noopten moest aangeven
op de lijst, die ter goedkeuring aau het Uitvoerend Be-
wind zou worden gezonden. Wei werd op voorstel van
van Hoogstraten en Appelius aan dit artikel toe-
gevoegd de bepaling dat ieder Burger, wanneer hij het
mogt noodig vinden zich bij bet Uitvoerend Bewind over
de ongegrondheid der aangevoerde redenen zou kunnen
beklagen, zeker is het dat dit artikel de deur opende
voor allerlei willekeur. Het was toch bijna ondoenlijk voor
het Uitvoerend Bewind om altijd naar waarheid de redenen,
welke tot eene dergelijke uitsluiting gevoerd hadden, te
beoordeelen. Behalve dat de zaak zelve in beginsel aan
het volk moest aanstoot geven, dacht men er, naar
het schijnt, niet aan dat de keuze van Kolonellen niet
altijd even gelukkig zou kunnen uitvallen. De uitkomst
heeft het goede denkbeeld, dat men hiervau misschien gehad
heeft, gelogenstraft, hetgeen het later tegen het reglement
gerezen ongenoegen niet weiuig vergrootte, „omdat men
„maar al te bereidvaardig was om het gedrag dier Kolo-
„nellen aan bijoogmerken toe te schrijven i). Eene tweede
bepaling, die aanleiding gaf tot uitgebreide discussiën was
die aangaande de onwilligen. Hij, die aan de oproeping
om zich op de rol der wapenvoerende burgers te doen
inschrijven niet gehoorzaamt, „zal,quot; aldus gebood art. 18,
„op eene lijst van requisitie worden gesteld, om, wanneer
„\'s lands belangen eene versterking van het nationale leger
„vorderen, daar onder te worden getrokken.quot;

Sommigen vonden die straf onvoldoende, zij zou alleen

Ui\',

\') Be staatsomwenteling van 1795 in haren aard , loop en gevolgen
beschouwd
(Appelius). Leiden, 1801, p. 189.

-ocr page 195-

treffen in tijd van oorlog, in vredestijd zon men ongestoord
weigerachtig blijven. Anderen, voornamelijk Steijn Parvé
en Vitringa, verklaarden zich tegen een dergelijken
maatregel weinig strookende met den geest onzer natie.
De eerste meende, dat men eerst dan als onwillige kon
beschoowd worden, wanneer men weigerde deel te nemen
aan de algemeene wapening, als de nood van het vader-
land volgens art. B Hoofdstuk I van het reglement, door
het Vertegenwoordigend Ligchaam erkend was en de al-
gemeene verpligting tot verdediging van vrijheid en onaf-
hankelijkheid in werking trad. Buitendien meende men
dat eene dergelijke requisitie streed met de eerste beginse-
len der staatsregeling.

De commissie tot onderzoek van het concept-reglement
stelde zich van den voorgestelden maatregel veel goeds voor.
Ontneming van stemregt zou, zeide men, alleen heji tref-
fen, die het wel meenden met het vaderland en van deze
kon men niet verwachten dat zij zich zouden onttrekken.
Het opleggen van eene boogere contributie strafte den rijke
niet en de arme kon die toch niet betalen. Wanneer
men buitendien in het opbrengen eener hoogere contri-
butie het middel zag om zich aan de persoonlijke dienst
te onttrekken, zon de burgerwapening nooit algemeen wor-
den, Geen beter middel dus dan de voorgestelde requi-
sitie. Doch hier heeft weer de uitkomst niet beantwoord
aan hetgeen men er zich van heeft voorgesteld.

Ook het verkiezen van officieren verwekte bij sommigen
nog al tegenstand. In het vorige reglement had het be-
ginsel gegolden, dat de keuze van officieren door de leden
der gewapende burgermagt zélve werd gedaan. Thans
werd aangenomen, niet alleen de Hoofdofficieren, maar
zelfs geen der militairen van minderen rang door de ge-
wapende burgers zelve te laten verkiezen, met uitzondering

-ocr page 196-

alleen van de Kapiteinen, die door de compagniën zouden
worden gekozen, maar dan toch nog altijd uit eene nomi-
natie van drie personen, op te maken door den Lieutenant-
Kolonel, den Majoor en de Kapiteinen, De Kolonels,
Lieutenant-Kolonels en Majoors werden door het Uitvoerend
Bewind verkozen, de overige officieren en het kader zou
worden verkozen ieder door officieren van hoogeren rang.
De aanstelling van alle officieren zou geschieden door het
Uitvoerend Bewind, op voorstel van den Agent van oorlog,
Ofschoou wij de keuze van officieren door de gewapende
burgers, gelijk wij reeds opmerkten, afkeuren, zoo gelooven
wij toch dat het beginsel, hetwelk in dit reglement werd aan-
genomen , in die dagen zeer nadeelig gewerkt heeft. Het vrije
stemregt, pas door het volk verkregen, was in geschriften
en met woorden op alle wijzen aangeprezen en geroemd als
een onvervreemdbaar regt van het volk. Zou het nu niet
oneindig beter geweest zijn, wanneer men ook hier voor
het oogenblik dat regt had gehuldigd en niet, zoo als men
thans deed, aan sommige officieren eene willekeurige magt
in het benoemen had toegestaan \'). Ééne bepaling in dit
Hoofdstuk moeten wij evenwel ten hoogste goedkeuren, het
was namelijk deze, dat
niemand tot hoogeren rang benoemd
kon worden, zonder eerst de lageren te hebben doorloopen.

1) De Kolonel b. v. had het regt om den Adjudant-Majoor, onder
approbatie van den Agent van oorlog, af en aan te stellen , evenzoo
werden alleen door den Lieutenant-Kolonel de Lieutenant-Kwartiermees-
ter en de Adjudant gekozen , de eerste nog wel met een jaarlijksch in-
komen van ƒ 800. De vierde vacature van Kolonel, Lieutenant-Kolonel
of Majoor zou voorbehouden blijven aau het Uitvoerend Bewind, zonder
dat het ter vervulling eenige opklimming zou behoeven in aanmerking te
ïiemen. Evenzoo zou de zesde vacature van een Kapitein en de tiende
van eersten of tweeden Lieutenant uitsluitend door den Kolonel, op
voordragt van den Lieutenant-Kolonel vervuld worden, terwijl hij daarbij
alleen het oog op verdienste behoefde te slaan.

-ocr page 197-

Het verminderde zeker eenigzins het gevaar van al te
groote willekeur, terwijl het tevens den waarborg gaf, dat
men zelden officieren zou verkrijgen, die door onbekend-
heid met de dienst geheel en al ongeschikt zouden zijn.

Het oppertoezigt over de instandhouding en het bestuur
der gewapende burgermagt was opgedragen aan een depar-
tementalen commissaris van het Uitvoerend Bewind, die
te zorgen had dat het reglement in allen deele werd na-
gekomen. Voor het beheer der geldmiddelen en het on-
derhoud der noodige tucht waren de Baden van admi-
nistratie en discipline, wier inrigting geëvenredigd zou
zijn aan de sterkte der corpsen. Bij deze Raden werd een
Auditeur-militair aangesteld, die voor begane misdrijven
regt moest vorderen. De straffen, waartoe de Eaden kon-
den veroordeelen, waren: buisarrest, provoost, degradatie
en cassatie.

De exercitie en manoeuvres zouden geschieden op de-
zelfde wijze als bij de nationale troepen. Op plaat-
sen, waar onder de officieren of onderofficieren geene per-
sonen gevonden werden, die de dienst en de exercitiën
grondig genoeg verstonden om andere daarin te onder-
wijzen, zouden tijdelijk uit het leger exereitiemeesters
worden gezonden, die zich voornamelijk moesten ten doel
stellen zoo spoedig mogelijk de officieren en onderofficieren
tot het geven van instructie te bekwamen. Het reglement
bepaalde, dat men de burgercorpsen niet met noodelooze
dag- of nachtwachten zou vermoeijen; alleen wanneer de
noodzakelijkheid het gebood zouden de gemeentebesturen
aan het Uitvoerend Bewind magtiging vragen, om tot het
doen houden van dergelijke wachten de noodige bevelen te
geven. De gewapende burgermagt zou van landswege op
dezelfde wijze worden gewapend, als de nationale troepen
iu dienst der Eepubliek. Zij zou op Staatskosten met

-ocr page 198-

inUnd. gefebriceerde goederen op uniforme wijze «.den
„Aleed De offleieren van alle rangen zonden, naar-«en-

S heid hnnner werkzaambeden,nbsp;tot adm.mstra ,eals

tr de onkosten ™ monteeringen en distinetreve teek.
„en alsmede voor den aankoop van boeken, om zreh rn

de ienst te bekwamen, bij wijze van jaarlijksch traetement

worden schadeloos gesteld.

Un het Uitvoerend Bewind werd opgedragen om door
middel van den Agent van Opvoeding, met overleg der
Ipartementale en gemeentebesturen, alsmede d~
Jrs en oozigters van openbare gestichten, m.ddelen te
feram», om den lust tot den wapenhandel zooveel moge-
lijk algemeen te maken en aan te kweekeu^

B n 26- April werd het reglement in de eerste kam r
aangenomen om vervolgen, ter bekraebting
naar de tweede

kamer te worden verzonden.nbsp;\'

Ook daar ondervond het om de reeds opgenoernde ge-
breken heftigen tegenstand, toch werd het ten slot e d»

4.» Mei, boewei sleebts men eene meerdcrherd van 2 slem

men, aangenomen. \') Bevreemdend schijnt het dat een

reglement, waartegen zulke groote bezwaren

midden gebragt, hetwelk men voor wrllekeurtg en om de

daarin bepaaldenbsp;^

stond in be,de kamers, werd aangenomen. Maar bebalve

at men zieh voorstelde dat de gevreesde nadeelen door een

verstandige leiding zonden kunnen voorkomen worden , ts het
r aan de tijdsomstandigheden te wijten dat men,geen
„ver de geopperde bedenkingen heen stapte en z„ne stem vom
het reglement uitbragt. Uit de wijze waarop de zaak be
h ndeld werd blijkt ten duidelijkste dat
men meer lelie op

-ocr page 199-

eene spoedige afdoening der zaak dan dat men de geuite
bezwaren grondig onderzocht.

Meer dan ooit was het dan ook tijd om, zoo men den
bestaanden regeringsvorm wilde handhaven, de burgerwacht
zoo snel mogelijk op een geregelden voet te brengen.

Het was in de maand Julij van het jaar 1799 dat een
begin gemaakt werd met de groote onderneming waarmede
Engeland trachtte zich weder een voortdurenden invloed op
het vaste land te verzekeren, de poging tot herstel der Stad-
houderlijke regering hier te lande. Eerst in het geheim
werkzaam, achtte Pitt het weldra dienstig het doel en de
uitgebreidheid zijner plannen algemeen bekend te maken, in
de hoop hierdoor onder de revolutionaire partij schrik en
verslagenheid te weeg te brengen en bij de voorstanders
van het Stadhouderschap de hoop op herstel van den voor-
maligen regeringsvorm te verlevendigen.

Door een dergelijken aanval bedreigd, terwijl de Republiek
zich ook van de zijde van Pruissen niet veilig rekende,
was het zeker wenschelijk, dat de gewapende burgermagt
zoo spoedig doenlijk op zulk een voet gebragt werd, dat men
er zooveel mogelijk partij van kon trekken ten ni:^te van
den Staat Geen wonder dus, dat men in omstandigheden
als deze zich niet den tijd gunde ora de zaak koel en bedaard
te overleggen en het reglement aannam, in de hoop dat
men bij de invoering de kwade gevolgen, die men niet
geheel kon voorkomen, zooveel mogelijk zou weten te ver-
minderen.

De toestand der Bataafsche Republiek was voorzeker
allerhagchelijkst. De inwendige oneenigheid was verre van
verminderd, integendeel de revolutionaire partij zelve was

\') Vergl. Be siaatsomwenteling van 1795 in haren aard, loof en ge-
(Appolius), p. 157.

-ocr page 200-

meer dan ooit verdeeld. Met de weerbaarheid van het
land was het ongelukkig gesteld: de vloot had urterst
weinig te beteekeneu, de nationale troepen telden naauwe-
lijks 19,000 man en van de 25,000 Pransche troepen xn
dienst en soldij der Ilepubliek, was meer dan de helft op
last van het Fransche gouvernement naar den Eijn en
naar Zwitserland getrokken \'). Veel moest er dus aanko-
men OP dc gewapende burgermagt. Ongelukkig gebeurde,
wat sommigen hadden gevreesd, de nieuwe regeling onder-
vond meer tegenkanting dan aanmoediging. Behalve dat
velen het met de beginselen, die daaraan ten grondslag

Wi, niet eens waren, werkten de omstandigheden buiten-
dien het in werking brengen van bet reglement weinig m
de hand. De keuze van Kolonellen vooral viel met zeer
gelukkig uit, hetgeen vooral bleek uit de oproeping tot
de werkelijke dienst, waarbij zij niet altijd zooveel op
de bijzondere belangen der ingezetenen letten als mo-
gelijk en wenschelijk zou zijn geweest. Zij, die met de
Leling belast waren, ondervonden overal onwil; velen

zeL verlieten het land of t rachtten op allerlei ver gezochte

voorwendsels zicb te onttrekkennbsp;• j

Het Vertegenwoordigend Ligchaam begreep, dat in de
.egeven omstandigheden doortastende maatregelen dienden
genomen te worden teu einde men ten minste met zoo
Lk mogelijke magt den vijand het hoofd zou kunnen
bieden. Het bepaalde daarom deu 21-- Augustus dat de
gewapende burgermagt over de gebeeie uitgestrektheid der
Bataafsche Bepubliek gesteld zou worden ter beschikking

1)nbsp;L. C. Vonk, Gesehiedems der Unding van het Engehch-Hussiesch

leger in Somd-Holland, I. !gt;. 18 en 14.nbsp;, ■ n „ 1^8

2)nbsp;Veygl. Igt;e stmUamwentinf van 1795 «nx. ^Ap^elms), p. 15»

ea 159.

-ocr page 201-

¥an het Uitvoerend Bewind, rnet magtiging om zich daar-
van te bedienen, zooals het Bewind naar omstandigheden
zoa vermeen en te behooren en om, als het noodig mogt zijn,
gebruik te maken van de op de lijsten gebragte burgers, die
nog niet tot de personeele dienst waren opgeroepen , als-
mede van hen, die, ofschoon niet verpligt, zich toch on-
der de gewapende burgermagt wilden laten opnemen
Spoedig daarop werd op last van het Uitvoerend Bewind
door den Agent van oorlog eene aanschrijving gerigt aan
de verschillende kolonels, om uit ieder corps een zeker
aantal manschappen uit te kiezen, die te Haarlem veree-
nigd werden onder den naam van het
mobiele Batmfsch-
Imrgercorps.
Vóór het Uitvoerend Bewind van den door
het Vertegenwoordigend Ligchaam den besloten maat-
regel gebruik maakte, riep het hij publicatie van den
25sten Augustus het volk op, om zich vrijwillig tot be-
scherming van het vaderland aan te bieden. Het bleek
dat dit besluit meer in den smaak van het volk viel: iu,
de geschiedenis van de landing der Engelschen en Rassen
is ons menig blijk van betoonden moed door de vrijwilli-
gers uit de gewapende burgermagt bewaard en aan hunne
krachtige medewerking had men voorzeker den, niet te voor-
zien günstigen afloop van den oorlog niet weinig te danken
Doch niet alleen aan vooringenomenheid tegen het nieuwe

\') Volledige verzameling der publieatiën voor de ingezetenen der \'Bat.
Rep.,
Ve deel. L. C, Vonk, Geschiedenis der latiding van het En-
gelsch-Russiesch leger
, II, p. 6 en volg. der Bijlagen,

Onder de vrijwilligers die «icli het meest onderscheidden, wordt
voornamelijk het Rotterdamsche corps onder bevel van den Kapitein
Thijssen genoemd, hetwelk door den Generaal Brune bij gelegenheid
eener inspectie bijzonder geprezen werd. Ook de Arnhemsche burger-
wacht weerde zich dapper bij gelegenheid dat Westervoort door Bataaf-
sche emigranten was bezet. Vergl. L. C. Vonk,
Inval van het Engelsch-
Rvssiesch leger,
I, p. 169, 113 en volg,, 195 en 301,

-ocr page 202-

reglement is het wijten dat in die dagen velen zieh aan
de bnrgerwapening onttrokken. Het was natunrlxjk^ dat de
.oorstanders van het huis van Oranje, die gretrg naar
het oogenblik uitzagen waarop de bestaande regenngsvorm
zou vernietigd worden, de wapenen niet opvatten tegen
hen die zij als hunne redders aanzagen.

Het schijnt dat men zulks ook na den oorlog heeft rn-
cezien en dat meer verdraagzaamheid de plaats der vorige
Lftigheid begon in te nemen. Zij toch die aan hunne
verpligting om deel te nemen aan de bargerwapening met
hadden voldaan, werden niet terstond met al de gestreng-
heid der wet vervolgd.
Den S^ten Januarij 1800 verklaarden
het Uitvoerend Bewind, „dat dezulken, welke
zich m tijd
van gevaar aan de dienst, welke het vaderland van hen
quot;vordert, op eene willekeurige wijze onttrekken, hovende

quot;verachting van alle weidenkenden, de gestrenge beteugeling

quot;der wet verdienen. Dat overijling en de misstap vaneen
quot;oogenblik echter van opzettelijk pligtverzuim behoorde te
quot;worden onderscheiden en aan de eersten, vooral in aan-

quot;merking van de omstandigheden, in welke zich sommigen
quot;kunnen hebben bevonden, de gelegenheid behoort te wor-

quot;den gelaten om niet nutteloos voor hun vaderland gemaakt

quot;te worden en om voor zoover zij nog niet mogten zijn
quot;achterhaald en gecorrigeerd of gestraft, hunne schande
„na eene voorafgaande matige correctie^ door een volgend

loffelijk gedrag geheel uit te wisschen.quot;
quot; Derhalve werden alle leden van de gewapende burger-

mao-t die, tot de militaire dienst buiten hunne woonplaats

opgeroepen, zich daaraan echter op eenige wijze had-
den onttrokken, ten sterkste aangemaand om zich binnen
den tijd van acht dagen aan te geven aan den Baad van
discipline van het corps waartoe zij behoorden. Zij, die zich
vrijwillig aangaven of die reeds gevat waren, .ouden van

-ocr page 203-

de militaire straf kwijtschekliiig verkrijgen, koewei de
£aad van discipline hun huis- of provoostarrest zou kun-
nen opleggen voor den tijd van 14 dagen. Wie daaren-
tegen zonder zich te hebben aangegeven mogten worden
gevonden zouden op last van den quot;Raad van discipline
van het corps waartoe zij behoord hadden gevangen ge-
nomen worden. Zij, die zich uiet aangegeven hadden
en niet gevonden werden, zouden als Emigranten be-
schouwd en buiten de Bataafsche Eepubliek gebannen
worden. Voorts zou ieder die, onder de gewapende bur-
germagt dienende, zijne woonplaats had verlegd naar eene
plaats waar geen gewapend burgercorps was georganiseerd,
ten aanzien van alle active militaire dienst blijven be-
hooren onder het corps van zijn vorig verblijf en verpligt
ziju op de eerste waarschuwing zich te voegen bij dat
corps. Wie zich hieraan onttrok zou als deserteur worden
gevonnist en gestraft.

Bovendien had men den 30®\'®° December eenige artike-
len van het reglement van discipline veranderd, daar de
jongste gebeurtenissen het noodzakelijke eener meerdere ge-
strengheid in sommige gevallen hadden doen inzien. Er werd
0. a, bepaald dat ieder lid van de gewapende burgermagt
met provoost-arrest zou worden gestraft, die, hoewel bui-
ten werkelijke dienst zijnde, een zijner superieuren over
iets sprak hetwelk dezen in zijne qualiteit als zoodanig
betrof en hem daarbij in meerderen of minderen graad be-
leedigde.

Doch die veranderingen bragten geene verbetering in
den geest van het reglement. Al die verschillende afzon-
derlijke besluiten waartoe men zich genoodzaakt zag bewezen
reeds genoeg de onbruikbaarheid van het reglement zelf
Men begon den tegenwoordigen verachterden staat der
burgerwapeuing te vergelijken met de geestdrift die voor

-ocr page 204-

1787 had geheerscht en weet al de schuld van het
onderscheid aan de slechte bepalingen van het regle-
ment Met verlangen werd hierin eene verandering te

..emoet te zien. Eerst ouder de volgende constitutie zou
ö

daaraan worden voldaan.

§ 3.

Intusschen was de regeling der burger wapening het
eenige niet, wat door menigeen werd afgekeurd. De
constitutie
van 1798 zelve met hare overdrevene centrah-
satie en bijna al de daarop gegronde besluiten verwekten
gaandeweg het grootste ongenoegen.

Het Uitvoerend Bewind was overtuigd, naar het schijnt,
van de noodzakelijkheid om in den bestaanden toestand
verandering te brengen. De pogingen daartoe werden
echter aanvankelijk verijdeld. Het door toedoen van het
Uitvoerend Bewind vervaardigd ontwerp van staatsregehng

werd in de Eerste Kamer met groote meerderheid afgestemd.

Eindelijk werd, na voorloopige schorsing van het Verte-
genwoordigend Ligchaam, de door
het Uitvoerend Bewind
aan het volk voorgelegde nieuwe constitutie aangenomen.
Den 17^«quot; October 1801 trad het Staatsbewind der Ba-
taafsche Republiek op en werd het Vertegenwoordigend

Ligchaam ontbonden.

Het liet zich aanzien, dat nu binnen kort ook veran-
dering in de organisatie der burger wapening zou komen.
Art 17 der constitutie schreef eene nadere regeling
bij quot;de wet voor. „Het Bataafsche volk wil,quot; zoo

gt;) Be

1795 enz. (Appelius), p. 160.

-ocr page 205-

luidde het artikel, „dat de Burgerwapening tot verdediging
„der vrijheid en handhaving der nationale onafhankelijk-
„heid zooveel mogelijk en door alle gepaste middelen en
„Meegen worde aangemoedigd.quot;

„Geen gewapend burger wordt immer genoodzaakt tot
„de dienst buiten het grondgebied van het Gemeenebest.
„Hij wordt niet verpligt tot de dienst buiten zijn Depar-
„tement, zonder een Decreet van het Wetgevend Ligchaam,
„en niet dan bij eenen vijandelijken aanval. De active
„dienst der gewapende Burgermagt binnen ieder Departe-
„ment wordt bij een nader Reglement door de wet be-
„paald.quot;

Niet spoedig evenwel werd aan dit artikel der grondwet
voldaan. Eerst dennbsp;December 1803 werd het nieuwe

reglement, op voordragt van het Staatsbewind door het
Wetgevend Ligchaam vastgesteld, gepubliceerd.

Had men bij de vorige wet het centralisatiesysteem tot
het uiterste gedreven, het had er thans wel iets van alsof
men tot den toestand van voor 1795 wilde terugkeeren en
de schutterijen tot zuiver plaatselijke inrigtingen trachtte
terug te brengen.

De burgerwapening zou zich voorloopig bepalen tot de
besloten steden. Hoewel zij dus ten platten lande ver-
viel, zoo werd uitdrukkelijk bepaald, dat de land-
bewoners daaruit niet de gevolgtrekking moesten maken,
alsof zij ingeval van nood niet evenzeer als de stedelingen
ter verdediging des vaderlands zouden kunnen opgeroepen
worden.

Alle manspersonen van 18 tot 45 jaar indien zij on-
gehuwd, tot 40 jaar indien zij gehuwd waren, zouden
tot de burgerwapendienst verpligt zijn.

Behalve het aanzienlijk getal vrijgestelden, zou het
ieder, die van het betrekken der wachten begeerde ont-

13

-ocr page 206-

slagen te zijn, geoorloofd wezen zicli daarvan door betaling
eener zekere contributie vrij te koopen. Deze vergunning
zou evenwel worden opgeheven, wanneer de gewapende
burgermagt tot verdediging des vaderlands werd opgeroe-
pen, tenzij de persoon, welke zich uitkocht, daarenboven
op eigen kosten iemand in zijne plaats stelde, met goed-
keuring van den commandeerenden officier van het corps

waartoe hij behoorde.

Ofschoon het Staatsbewind het oppertoezigt over de ge-
wapende burgermagt zou houden, was de regeling er
van bijna geheel en al aan plaatselijke en departementale
besturen opgedragen. Door deze werd in iedere stad het
aantal burgers bepaald, hetwelk uit de tot de wapening
ingeschrevenen tot de active plaatselijke dienst zou wor-
den opgeroepen. Bij classificatie moest dit worden opge-
maakt, waarvan in het reglement een voorbeeld werd op-
gegeven. Men kon b. v. de ter wapening opgeschrevenen
verdeelen in 4 klassen. De eerste klasse zou dan bestaan uit
burgers van 18 tot 25 jaar oud, de tweede uit die van
25 tot 30, de derde uit die van 30 tot 35 en de vierde
uit die van 35 tot 40 voor de gehuwden en tot 45 voor
de ongehuwden. Men kon dan bepalen dat in de eerste
plaats de burgers der eerste klasse dienstpligtig zouden
zijn; waren die niet voldoende, dan die der tweedeklasse
en zoo vervolgens. Op deze of soortgelijke wijze moest
die classificatie worden ingerigt. Men was bij het over-
laten dezer regeling aan de plaatselijke besturen van het
beginsel uitgegaan, dat
de omstandigheden der ingezetenen
me\'t betrekking tot hun beroep en kostwinning niet overal
dezelfde zijn. Daaruit vloeide voort, dat in de eene stad
met\' meer gemak en minder ongerief voor de ingezetenen
een grooter aantal kon gewapend worden dan in de andere.
Ook hadden sommige steden meer dan andere behoefte aan

-ocr page 207-

eene uitgebreider burgermagt. Alleen de plaatselijke be-
sturen konden van al die omstandigheden goed onderrigt
zijn en waren dus het best bevoegd om de burgermagt op
dien voet te regelen. Art. 3 van het Ilpe Hoofdstuk schreef
dan ook voor, dat zij bij het bepalen van het getal active
burgers zoodanige evenredigheid in acht zouden nemen, als
met de bevolking hunner stad en het getal der ingezetenen
het meest overeenkwam en waardoor tegelijk de onvoltal-
ligheid van het op te rigten corps zou worden voorko-
men. Art. 5 bepaalde, dat „in deze oproeping het plaat-
!! selijk bestuur een betamelijk regard zou slaan op de om-
„standigheden hunner medeburgers, daarin onpartijdig te
„werk gaan en, zooveel in hun vermogen was, zorgen, dat
„de bezwaren, aan de burgerwapendienst verknocht, voor
„de ingezetenen zoo min doenlijk drukkend zouden zijn.quot;
De burgers, die op deze wijze niet in active dienst ge-
steld werden, konden echter in buitengewone gevallen tot
plaatselijke, departementale en nationale dienst opgeroe-
pen worden. Alle dus tot de dienst opgeroepenen
zouden geformeerd worden tot Infanterie, Het stond
evenwel aan de plaatselijke besturen vrij om, waar gele-
genheid, noodzakelijkheid of lust gevonden werd, onder
goedkeuring van het departementaal bestuur een corps
Jagers, Artillerie of Cavalerie op te rigten. De formatie
der gewapende burgermagt zou gelijk zijn aan die van het
leger, zij zou dus tot bataillons en compagniën vereenigd
worden. In plaatsen waar geen genoegzaam aantal burgers
tot vorming eener geheele compagnie aanwezig was be-
hoefde geene gewapende burgermagt geformeerd te wor-
den. De keuze van officieren geschiedde op verschil-
lende wijze. De Hoofdofficieren werden gekozen door het
Staatsbewind uit een tweetal door het departementaal
bestuur opgemaakt uit drie daartoe door het plaatselijk

-ocr page 208-

bestuur opgegeven personen, nit diegenen welke -t de
gewapende burgers aan hetzelve bet meest
gescbrkt voor-
Larnen. De Kapiteinen werden gekozen lt;io«r bet de-
partementaal bestuur, urt eene voordragt van de stedelyke
Lerinc. De eerste en tweede Lieutenants werden door
het plaatselijk bestuur gekozen, na ingenomen advies
van
de Hoofdofficieren en Kapiteinen of, waar minder dan
één Bataillon gewapend was, van al de gezamenlijke oft-
eieren De Onderofficieren werden, onder goedkeuring van
den Commandant, door de Kapiteinen benoemd. Ieder der
in active dienst geplaatste burgers, die tot eenigen post
van officier benoemd werd, was gehouden die benoeming
aan te nemen, tenzij hij gewigtige redenen tot weigering
had Het plaatselijk bestuur besliste over de geldigheid
dier redenen. De straf op de weigering zou bij het re-
glement van discipline worden bepaald. Het Staatsbewind
verleende aan de benoemde officieren de acte hunner aan-

stelling.nbsp;.. , , ,

De burgermagt zou eveneens gewapend zijn als het

leger Elk gewapend burger zou eens van \'s lands
wege eene volledige wapenrusting ontvangen, welke even-
wel op eigen kosten
in orde moest gehouden worden. Wan-
neer bij exercitiën eenig gebrek aan de
wapenen ontstond,
dan moest zulks uit de plaatselijke contributiekas in orde
worden gebragt. Yoor zooverre plaatselijke en particuhere
omstandigheden zulks mede bragten zou de burgermagt
eene uniforme kleeding dragen, volgens model door den
secretaris van staat, departement van oorlog, op te geven.
In plaatsen waar de contributiekassen toereikende waren
zou daaruit aan onvermogenden bun uniform worden
nitgereikt. Niemand was verpligt zich eeu uniform aan
te schaffen; die dus onvermogend was en er geen ont-
ving kon in zijne gewone kleeding dienst doen. Alleen

-ocr page 209-

de officieren en sergeanten moesten steeds, wanneer zij
dienst deden in uniform gekleed zijn.

Ofschoon de wachten niet bepaald werden afgeschaft,
zoo werden toch den plaatselijke besturen bijzonder op het
hart gedrukt om de gewapende burgers daarmede zoo min
mogelijk te vermoeijen; zij moesten, onder goedkeuring
van het departementaal bestuur, zoodanig stedelijk wacht-
reglement maken als voor hunne stad of plaats het best
geschikt was. Het moest zoodanig worden ingerigt dat
het tot de dienst der politie en de handhaving van orde
genoegzaam was en dat de ingezetenen niet door noode-
looze togten en wachten bezwaard wierden. Ook de
excercitiën mogten „nimmer noodeloos worden vermeer-
„dérd, als waardoor de ingezetenen bezwaard en tot mer-
„kelijke schade en ongerief van hun beroep en kostwin-
„ning worden afgetrokkenquot; Daar het, in aanmerking
genomen de oneindige verscheidenheid van belangen en
middelen van bestaan der ingezetenen van de verschil-
lende steden der Eepubliek , ondoenlijk was om te dezen
opzigte algemeene voorschriften te geven, was ook het
regelen der exercitiën aan de plaatselijke besturen in
overleg met de officieren der gewapende burgermagt over-
gelaten.

Tot bestrijding der kosten zou in alle plaatsen waar
eene gewapende burgermagt was opgerigt eene contributie-
kas worden gevormd. Alle ingezetenén van zoodanige
plaatsen moésten daaraan betalen, uitgezonderd de in-
geschrevenen tot de active dienst en de bij de wet
vrijgestelden. Omtrent alle „minvér\'mogende burgers,
„weduwen, vrijsters en dergelijke personen op zich zelve
„bestaande, zou eene billijke consideratie bij het regelen
„der contributie worden in acht genomen.quot; De regeling
hiervan was al weder aan de plaatselijke besturen opge-

-ocr page 210-

dragen. De contributiën zouden worden geind door deu
krijgsraad met bekulp van den dagelijkscben regter bij
parate executie. Er moest in het oog worden gehou-
den dat de contributie zoo na mogelijk lu evenredig-
heid stond tot het respectieve vermogen van de con-
tribuanten en dat de massa der gevorderde som van contri-
butie niet hooger dan volstrekt noodig was, maar ook van
den anderen kant tot onderhoud der gewapende burger-
magt genoegzaam zou zijn. De Saden van administratie
en discipline verkregen weder den naam van burgerkrijgs-
raad. Hunne zamenstelling werd geregeld door de stede-
lijke besturen. De straffen welke tegen een gewapend
burger mogten
worden uitgesproken , waren: geldboete,
huis- of
provoostarrest, schorsing, degradatie en cassatie
evenwel zonder infamie. Alle vergrijpen van een gewapend
burger, die eene eerloos verklaring ten gevolge behoorden
te hebben, stonden ter cognitie van den burgerlijken reg-
ter. Ook het opmaken van reglementen van discipline
„waarin men zich in vele opzichten
naar locale omstandig-
quot;heden zou moeten schikkenquot; werd aan de plaatselijke be-
sturen overgelaten.

Het was waarlijk wel noodig dat in het YI Hoofd-
stuk de bepaling werd gemaakt dat de gewapende bur-
germagt een aau het politiek gezag onderworpen ligchaam
zou ziju en dat haar daarbij gehoorzaamheid aan het
Staatsbewind werd opgelegd, anders bepaalde deze wet,
behalve eenige algemeene regels niet veel meer dan dit:
Er zal eene gewapende burgermagt in de verschillende steden
zijn; zij zal door de plaatselijke bestaren geregeld worden.

quot;^Eene wet als deze was waarlijk niet geschikt om de
gewapende burgermagt uit haar verval op te heffen.
Het is duidelijk, dat de wetgever getracht heeft om,
door de burgerwapeniug zoo min bezwarend mogelijk te

-ocr page 211-

maken, de vooringenomenheid die er langzamerhand tegen
ontstaan was, weg te nemen. Zonder twijfel is dit een
der eerste regels, die men hij het organiseeren der schutterijen
zal moeten in acht nemen; maar zeker mag men daaraan
de eenheid van organisatie der gewapende burgermagt en
de gelijkheid van alle burgers niet opofferen door in iedere stad
de regeling geheel van plaatselijke verordeningen te doen af-
hangen. Het blijkt dan ook dat men zich evenzeer van
dit reglement weinig goeds beloofd heeft. Reeds in het
volgend jaar gevoelde men zich , bij het vergelijken van den
toestand onzer Republiek met dien van andere landen, ge-
drongen , om, klagende over den slechten staat onzer bur-
germagt, den wensch uit te drukken, dat „eindelijk
„eens eene burgerwapening volgens een goed plan mogt
„worden tot stand gebragtquot; \').

§ 4.

Ook dit reglement van 1803 was niet bestemd om
lang in werking te blijven. Het schijnt dat ieder
der verschillende Staatsbesturen, die na de revolutie in
korten tijd elkander zijn opgevolgd, zijne krachten eens
heeft willen beproeven aan de organisatie der burger-
wapening. Behalve dat geen er in slaagde om een
aan de behoefte voldoend reglement te leveren, werkte
buitendien die telkens herhaalde verandering storend en
verlammend op de zaak zelve. De notulen der gewestelijke

♦) Mr. R. Metelerkamp, Be toestand van Nederland in vergelij-
king gehragt met die van eenige andere landen van Europa. Botterdam,
1804, II, p. 322.

-ocr page 212-

commissiën tot invoering der reglementen zijn er het meest
overtuigend bewijs van. Naauwelijks was men eenigzins op
order gekomen met het ééne reglement, of het werd door
het andere verdrongen; al het gedane werk was ver-
geefsch, andere commissiën werden benoemd, die eene nieuwe
orde van zaken zouden invoeren, doch die op hare beurt
noodeloos werk verrigtten en weldra weer door volgende
werden vervangen. Ook nu bleven al de stedelijke regle-
menten, die binnen drie maanden na de promulgatie der
wet van 20 December 1803 aan de departementale bestu-
ren ter goedkeuring moesten worden toegezonden, niet lang
in stand.

Eerlang werd onze staatsregeling weder veranderd.
Door den wil van den eersten Napoleon zou een een-
hoofdig bestuur het Staatsbewind vervangen: den Raad-
pensionaris Scbimmelpenninck werd het bestuur der
zaken opgedragen. Artikel 50 der staatsregeling van 1805
stelde bem aan het hoofd der gewapende magt van de
Republiek. „De Raadpensionaris,\'\' zoo luidde het artikel,
„beschikt over de vloten en legers vau het Bataafsch ge-
„meenebest. De militaire rangen worden door hem bepaald
„en toegewezen.quot; Als zoodanig deed ook hij eene poging
om verandering in den toestand der burgerwapening te
brengen. Dennbsp;April 1806 besloten H. H. M. ver-

tegenwoordigende het Bataafsch gemeenebest op voordragt
van den Raadpensionaris het reglement voor de bur-
gerwapening van 1803 voorloopig op te heffen, terwijl
dennbsp;Junij 1806 een nieuw werd gepubliceerd.

Zagen wij in de wet van 1803 reeds eene strekking om
de gewapende burgermagt in zuiver plaatselijke corpsen te
hervormen, sterker nog zien
wij dit in sommige opzigten in
deze nieuwe organisatie. Bewaring van rust, orde en politie
was volgens de wet het eenige doel waarmede zij werd op-

r

-ocr page 213-

gerigt, plaatselijlce gewapende burgermagt was haar naam.
De wet bepaalde dat alleen in gemeenten boven de 2500 in-
woners eene burgerwacht zou worden georganiseerd ten ware
het frontieren of vestingen waren of dat zich ergens ma-
gazijnen, werven of andere landsgebouwen bevonden; in dat
geval zou de sterkte der aldaar op te rigten burgermagt
op voordragt van het departementaal bestuur door het
Gouvernement M\'orden bepaald. De Seceretaris van Staat
voor de binnenlandsche zaken, van oordeel zijnde dat in
de eene of andere kleine stad . of plaats tot bewaring der
rust en orde eene gewapende burgermagt moest worden
opgerigt, zou daarvan, na bekomen goedkeuring van het gou-
vernement aan het departementaal of landschapsbestuur
waaronder zoodanige stad of plaats behoorde, de noodige
aanschrijving doen. Kleinere steden of plaatsen ten platten
lande van minder dan 4000 ingezetenen konden na gedaan
verzoek aan het departementaal bestuur van de wapening
verschoond blijven. De sterkte der gewapende burgermagt
in iedere stad zou op voordragt van het departementaal
bestuur door het Gouvernement worden vastgesteld. De
ingezetenen van 18 tot 50 jaar konden tot de wapening
worden opgeroepen. Het was toegestaan om zich voor
eene zekere contributie vrij te koopen. Het bepalen van de
personen die tot de gewapende dienst zouden worden gerequi-
reerd was overgelaten aan de plaatselijke besturen; in de
eerste plaats moesten zij opgeroepen worden, die door
hunne jaren het meest geschikt waren. Ook de officieren
werden door de gemeentebesturen gekozen. Yan deze
ontvingen zij hunne aanstelling; tevens regelden zij de
wijze van verkiezing der sergeanten en korporaals. Nie-
mand mogt evenwel tot officier benoemd worden dan die
in active dienst was, zoo er geene bezwaren tegen waren
dan moest de aanstelling volgens ancieniteit geschieden.

-ocr page 214-

Niemand mogt voor die benoeming bedanken dan om
geldige redenen ter beoordeeling van
bet gemeentebestnur.
Die
quot;desniettegenstaande weigerde, betaalde eene zekere
geldboete. De kleeding der oifieieren moest
door hen zelve
worden vastgesteld met goedkeuring van het gemeente-
bestuur Dit maakte ook de reglementen op de wachten
zoo weinig mogelijk bezwarend voor de gewapende bur-
gers De oefeningen moesten plaats hebben van de maand
April tot September, eens in de 14 dagen. De tijd daar-
toe werd bepaald door het gemeentebestuur,
in overleg
met den commandeerenden officier. De handhaving der
reglementen, van de behoorlijke subordinatie en disciphne
en de administratie der geldmiddelen was opgedragen aan
den burgerkrijgsraad, zamengesteld uit
één of meer leden
van het gemeentebestuur en een genoegzaam aantal leden
der gewapende burgermagt, door het plaatselijk bestuur te
benoemen. Hun getal, hnn tractement, benevens de boe-
ten en straffen, werden door
plaatselijke reglementen vast-
gesteld De wijze van procedeeren, zonder toelatmg van
praktizijns, moest kort zijn en eveneens door plaatselijke
verordeningen geregeld worden. Daar de burgermagt alleen
tot handhaving der openbare orde,
rust en politie ingesteld
was, moesten alle kosten,
op het onderhoud vallende, door
plaatselijke besturen gedragen worden. Het oppertoezigt
en de middelijke directie was door het nationaal Gouver-
• nement opgedragen aan den Secretaris van
Staat voor de
binnenlandsche zaken. Ook in dit reglement werd de be-
paling herhaald, dat gewapende burgers mmmer als zoo-
dam- over eenig onderwerp van regering mogten beraad-
slagen en dat geen gewapend corps, hetwelk met op pu-
bliek gezag
aangesteld en door het gouvernement erkend
was, immer zou gedoogd worden. Door ieder gewapend
burger moest de volgende belofte worden afgelegd: „Ik

-ocr page 215-

„belove en zwere gebouw en getrouw te zdlen zijn aan
„de Hooge Overheid dezes lands, de rust, orde en politie
„te zullen helpen beschermen en handhaven, de wetten te
„zullen eerbiedigen, de geconstitueerde magten te zullen
„gehoorzamen, de bevelen van diegenen, welke in de wa-
„pendienst boven mij gesteld zijn, te zullen nakomen, de
„reglementen, voor de plaatselijke gewapende burgermagt
„gemaakt, stipt te zullen observeeren eu mij in alle op-
„zigten getrouw en als een man van eer te zullen ge-
„ dragen.quot;

Ook deze wet heeft niet veel nut gedaan gedurende den
korten tijd dat zij van kracht is geweest. Men was iu
dit reglement en iu dat van 1803, gelijk wij reeds op-
merkten, tot een ander uiterste vervallen. Men had gezien
hoe al te sterke centralisatie en te ver doorgedreven mi-
litaire inrigting de gewapende burgermagteu in verval hadden
gebragt, thans deed meu haar bijna terugkeeren tot wat
zij vroeger geweest waren, bloot stedelijke inrigtingen.
Bij eene dergelijke regeling kon men haast niet meer
spreken van het
ligchaam der gewapende burgermagt.
Het gevolg was dan ook dat men in sommige plaatsen,
ja, tot de organisatie overging, doch met zoo weinig ijver
en kracht, dat men drie jaren later bij eene herhaalde
vernieuwing van het reglement er over klaagde, dat er
op dat oogenblik weinig meer dan in naam eenige schut-
terijen bestonden.\'

§ 5.

Ook het zoo even behandelde reglement heeft zijne geboorte
niet lang overleefd. Een jaar naauwelijks had de Raadpensio-
naris het bestuur in handen gehad, toen de Fransche alleen-

-ocr page 216-

heerscher andermaal onze staatsregeling veranderde en het
tweede bedrijf liet aanvangen van het voorspel onzer inlijving
bij het Keizerrijk. Den
nbsp;Mei 1806 had het gedwongen

verzoek om een koning plaats en bij tractaat van 36 Mei,
waarbij Z. M. de Keizer der Eranschen aan het volk van
Holland zijne onafhankelijkheid waarborgde/ ontvingen wij
uit zijne hand Prins Louis Napoleon tot erfelijk en

constitutioneel koning.

Wat men ook van diens bestuur moge zeggen, zeker is
het, dat hij getoond heeft met de beste gezindheid ver-
vuld te zijn geweest jegens het volk, aan welks hoofd hij
door zijn keizerlijken broeder was geplaatst.

Ook de burger wapening trachtte hij uit haar verval op
te heffen. De constitutie plaatste hem aan het hoofd van
het leger en vertrouwde hem de zorg voor de rust eu vei-
ligheid in den Staat, als zoodanig was dus ook de regeling
der gewapende burgermagt aan hem opgedragen. Aanvan-
kelijk bleef het reglement van 1806 in wezen, eene
verandering werd evenwel aangebragt, toen bij Koninklijk
decreet van 18 Mei 1807 Inspecteurs werden benoemd
voor de schutterijen, die van hunne bevinding rapport
moesten doen aan den Landdrost. Zeker is het, dat op
die wijze menige verbetering werd ingevoerd. De Gene-
raal-Majoor van Reis veld, die in de Provincie Utrecht
die betrekking vervulde, getuigt bij zijne tweede inspectie
in October 1807 , dat er reeds eene merkelijke vooruitgang
bij sommige schutterijen was te bespeuren

Wij zagen reeds hoe men onder zijne regering trachtte de
schuttengilden weder in het leven te roepen en hoe zijn be-
sluit, waarbij die ten platte lande, voor zoover ze nog beston-

1) Verhaal van het verhandelde hij den Landdrost van Vtrecht,
6j October 1807, p. 835 (^Provinciaal Arohief).

-ocr page 217-

den, werden hersteld, door Napoleon werd vernie-
tigd. Het is waarschijnlijk aan het oprakelen dier oude
schuttervereenigingen toe te schrijven, dat de gewapende
burgermagt onder zijne regering voor goed den naam van
sehuttery verkreeg, eene benaming die sedert 1795 hoogst
zelden meer was gebezigd. Den Mei 1809 verscheen
eene nieuwe wet op de schutterijen. Een treurig tafreel
werd, wij zagen het reeds, bij het voordragen dier wet
van den bestaanden toestand opgehangen. Het oogmerk
des Konings zeide de Staatsraad van Gennep die de
wet voordroeg, was „de oude schutteryen met nieuwen luis-
„ter te voorschijn te doen treden, om de goede orde en
„bet houden van burgerlyke nachtwachten door dezelve te
„waarborgen en hen in buitengewone en onverwachte ge-
„vallen tot verdediging van de plaats hunner woning te
„doen strekken.quot;

Nadrukkelijk werd er bij de wet op gewezen , dat het
eene eer was, in de schutterijen te zijn opgenomen, ter-
wijl om den luister er van te verhoogen, de Koning en
de Prinsen van het Koninklijk huis aan het hoofd der
schutterijen zouden staan.

Alle personen van 18 tot 50 jaar waren schutterpligtig
en werden als zoodanig opgeschreven. Daaruit werden de
dienstdoende burgers gekozen wier getal door den Koning
bepaald werd, hetwelk nooit het vijfde deel der ingeschre-
venen mogt te boven gaan. Ieder jaar werden natuurlijk
zij, die dienstpligtig werden, opgeschreven. Uit deze kon-
den terstond eenige tot de active dienst opgeroepen en
een evenredig gedeelte der dienstdoende schutters ontsla-
gen worden, ter keuze van het gemeentebestuur. Het

1) Zie pag. 80.

■2) Zie KoninMijle Courant van 1809, nO. 107.

-ocr page 218-

„vsrbliiverie i zou een reservecorps nitmaken, \'Welk

in Jal van nood door deo TConing kon geforn, erd en
lebrnikt worden. Mita daarvoor betaald
wordende kon ook
dit gedeelte verpligt worden tot bewaring der orde.

de eerste oprigting werden de drenstdoend s bn
ters Lveel mogelijk gekozen nrt vr,wrlhgers. ^e b 1 d
onroepin. weigerde dienst te doen werd als sebntter ge
van zijn ambt of bediening ontzet, terw,l een
fodanige nooit meer eenige betrekking zon knnnen vervdle.

Be wapenen zonden van landswege worden verscha t de
kleeding moest men evenwel zelf bekostigen. N^and kon
ÏÏf r tot het dragen eener nniforme kleed.ng worden
„dwongen Met goedvinden rrogtans van den Komng
Sn de dienstdoende sehntterij kunnen verdeeld worden rn
7o meer afdeelingen. waaronder «n ot meer gesch.k
zou zijn zich op eigene kosten

cpline worden opgerigt. De regeling der d.enst^eu der
l\'den zou door de gemeentebesturen moeten worfen o^
gemaakt \'). Daar, waar wegens het gerrng aar, al «
Ls geene Baden waren, bepaalde de
Konrng zelf de v.,ze
wTarop ae overtredingen tegen de goede orde zouden wor-

den gestraft.

Nog m de laatstenbsp;HnnenlandBche .aken om de

-ocr page 219-

m

Te kort is deze wet in werking geweest, dan dat men
over haren invloed op de burgerwapening zou kunnen oor-
deelen. Misschien zou de zorg die de Koning besteedde
om de schutterijen uit haar verval op te heffen, na
eenigen tijd met een gunstigen uitslag zijn bekroond.
Zeker was eene bepaling als die van art 3, dat zij ,
die in de schutterijen ingeschreven waren, uitslui-
tend bevoegd verklaard waren tot het verkrijgen van
ambten en andere voordeelen in de maatschappij en tot
het regt om M\'apenen te dragen, wel geschikt om het
deelnemen aan de burgerwapening te bevorderen; ter-
wijl \'s Konings poging om de schutterij weder in
eere te brengen genoegzaam hieruit blijkt, dat hij
zich zeiven als Generaal en Commandant en chef aan
haar hoofd plaatste. Men heeft het getoond, dat men
deze pogingen op prijs stelde. De hernieuwde aanval der
Engelschen in Augustus 1809, thans op Zeeland gerigt,
maakte eene mobilisering van sommige burgermagten nood-
zakelijk, maar deed vooral het wenschelijke inzien, ora de
schutterijen zoo spoedig mogelijk te regelen. Na de telkens
herhaalde en mislukte pogingen daartoe, mogt zulks wel eene
bedenkelijke zaak schijnen. De Koning echter ondervond
de meest mogelijke medewerking en het bevel lot het in
werking brengen van het reglement werd gereedelijk op-
gevolgd Doch wat baatte het dat het Nederlandsche
volk de Pransche afkomst van den opgedrongen Koning
vergat en den Vorst begon lief te krijgen, die ten minste
toonde dat het welzijn zijner onderdanen hem ter harte
ging? wat hielp het of men zijne pogingen tot verbete-
ring ondersteunde, nu binnen kort andermaal het keizerlijknbsp;^^

!il»!

\') Vergl. S. van Hoek, GeschiedJcundig verhaal van de
den inval der Hngelschen in Zeeland in het jaar
1809.

-ocr page 220-

magtwoord zicb zou doen hooren en met een „nous avons
„décrété et décrétons ce qui suitquot; ons nationaal bestaan
Lu doen ophouden. In Julij
1810 had onze inlijving in
het keizerrijk plaats. Aanvankelijk kwam er in de rege-
ling der gewapende burgermagt geene verandering. Bij
decreet van
22 October 1811, art. 1 en 2, werd be-
paald \'): „Totdat er in de organisatie der Hollandsehe
„nationale garde voorzien zal zijn, zal zij blijven op den
„voet waarop zij thans is.quot; Bij hetzelfde decreet werd
vastgesteld, dat er met den
l^^en Januarij 1812 eene be-
zoldigde garde zou worden opgerigt om de dienst in de
stad Amsterdam te doen. Van dat tijdstip af zou de be-
staande nachtwacht worden afgeschaft. De nationale garde
zon niet tot de dienst worden opgeroepen dan ingeval van
ongenoegzaamheid van de bezoldigde garde. De soldij,
het onderhoud, de kleeding, de kazernering, de branden
de kosten der wachthuizen van dit corps moesten gevonden
Moorden uit een fonds van 200,000 fr., dat jaarlijks op de
begrooting der stad moest
gebragt worden en voor het
meerder bedrag uit de contributie, die de inwoners moes-
ten betalen voor de dienst der nationale gaide, De ver-
deeling dezer contributie zou bepaald worden door den
municipalen raad, onder goedkeuring van den prefect van
het departement. De garde zou staan onder toezigt van
den maire en onder het gezag van den plaatselijken be-
velhebber. De Keizer benoemde de ofBcieren, die niet
mogten worden verkozen dan uit
oud-militairen, geboren
te Amsterdam of in het Departement van de Zuiderzee.
Dennbsp;April
1813 verscheen het keizerlijk decreet,

houdende reglement op de organisatie der Nationale

1) Mr. J. M. Kemper, Jaarloeken van het Fransche regt, I,
p. 135 en volg.

-ocr page 221-

Garde i)\'. Daarbij werden alle Pransche onderdanen van
20 tot 60 jaren vatbaar verklaard voor de dienst der Na-
tionale Garde, behalve eenige in de vorige decreten ge-
maakte uitzonderingen. In elke gemeente moest eene lijst
worden opgemaakt van alle inwoners van den gemelden
leeftijd, volgens welke de regeling zou geschieden door
een raad van organisatie, zamengesteld uit den Prefect
als voorzitter, uit een lid van den algemeenen raad van
het departement door den Prefect te benoemen, uit den on-
derprefect van het arrondissement, den kapitein der Gen-
darmerie en uit een Hoofdofïïcier der Nationale Garde , ter
keuze vau den senateur die met de organisatie belast was.
De gewapende burgers zouden in legioenen en deze weder
in cohorten verdeeld worden. De meest gegoede en in
hunne familiën het minst benoodigde burgers van 20
tot 40 jaar zoudeu bij voorkeur onder de grenadiers
en jagers worden opgenomen. Elke compagnie grena-
diers en jagers moest leveren hetgeen vereischt werd
tot formeeriiig van de magt, die voor een zekeren tijd
in ieder arrondissement in activiteit moest zijn. De
marsch-orde van het activiteits-contingent van elke cohorte
grenadiers en jagers zou door de orde van inschrijving op
de rollen der compagniën worden bepaald. Indien er zich
eenig geval van uitzondering mogt voordoen, zou hierover
door den raad van organisatie worden beslist. Plaatsvervan-
ging was toegelaten op voorwaarde dat de plaatsvervanger
door den raad van organisatie werd goedgekeurd en dat men
voor hem instond zoo lang de diensttijd, waartoe de ge-

1) Bulletin des lois, nquot;. 493.

Dit decreet was gegrond op de Senatns-consulten van 2 Vendémiaire
an XIV en 13 Maart 1812, alsmede op de decreten van 8 Vendémiaire
an XIV en 12 November 1806.

-ocr page 222-

remplaceerde gehouden was, duurde, mits deze laatste
120 fr stortte in de kas van den ontvanger-generaal van
zijn departement. In elke
onder-prefecture zou slechts
één raad van discipline zijn, zamengesteld mt den che
van het legioen en hij gebreke van dien, mt den chef

eener cohorte als voorzitter, nit een kapitein , een beutenant,

een tweede lieutenant, een sergeant, een korporaal en een
nationale garde. Deze leden werden door den Senateur-

kommandant verkozen.

Behalve deze algemeene Nationale Garde werden nog
in bijzondere plaatsen, die door hunne ligging aan zee

aan een vijandelijken aanval bloot stonden afzonderlijke

cohorten grenadiers en jagers opgerigt, ieder van lOOÜ
man Ten einde deze cohorten voltallig te maken
waar de bevolking der voornaamste gemeenten zulks
niet gedoogde, zou er eene omschrijving worden ge-
maakt van de naastbij gelegen gemeenten, die verpligt
waren om tot de formeering der cohorten bij te dragen.
Deze plaatselijke cohorten zouden slechts tot de gewone
policiedienst verpligt wezen, doch in geval de gemeenten
waar zij waren opgerigt door een vijandigen aanval wer-
den bedreigd, waren zij verpligt op requisitie van het
militair gezag zich bij het leger aan te sluiten. \')

§ 6.

De aldus geregelde nieuwe inrigting der gewapende
burgermagt moge met spoed zijn ingevoerd, met lang g_e-
lukkig zou het keizerlijk decreet van kracht zijn. De

In ons land werd te YUssingen eene dergelijke afzonderlijk cohorte

opgerigt.

-ocr page 223-

dagen van het keizerrijk waren geteld: in November
1813 brak ook voor ons de dag der vrijheid aan.

Het is hier de plaats niet om de talrijke voorbeelden
aan te halen van den door de gewapende burgercorpsen be-
toonden moed. Het is buitendien genoeg bekend en herin-
nerd, boe de ontwaakte vrijheidszin der natie in dap-
pere bedrijven uitblonk. Het was dan ook deze krach-
tige houding, die den Souvereinen Vorst er toe aanzette
om zoo spoedig mogelijk de volkswapening op een eenpa-
rigen voet te brengen. Den 20quot;\'®quot; December 1813 reeds
werd daartoe het besluit genomen. De gewapende burgermagt
werd daarbij verdeeld in
landstorm en landmilitie. De
landstorm zou bestaan uit alle weerbare mannen van 17
tot 50 jaar. Ieder man, bezitter van een geweer ofjagt-
roer, zou daarmede gewapend op de algemeene exercitiën
verschijnen, daarenboven stond het vrij zich van sabels\'en
pistolen te voorzien. Wie geen dergelijk wapen bezat zou
worden voorzien van een piek, volgens model door het
departement van oorlog te bepalen. De exercitiën zouden
worden bestuurd door oudgedienden, in iedere plaats
woonachtig, die daartoe zouden worden uitgenoodigd of
geriquireerd. Bij gemis van een genoegzaam aantal
zoodanige militairen was het gemeentebestuur bevoegd om
dit gemis aan te vullen door oudere, ervarene en moedige
mannen, die deze taak ter liefde van het vaderland op
zich zouden nemen. De exercitiën moesten plaats hebben des
Zondags tusscben de ochtend- en middagkerk. In steden waar
tot nog toe eene gewapende burgermagt had bestaan, zou-
den schutterijen worden georganiseerd, welke zoo talrijk

i.\'i\'

i

Staatsblad nquot;. 14. Vergl. Bijdragen tot de geschiedenis van het
Staatsbestuur in ons vaderland,
door D. 3. ten Zeldam Ganswijk,
I. p. 130 en S09,

-ocr page 224-

moeste, .ijn als het aantalnbsp;^^

ri,« toelaten. Be leden der schntlmjen zonden met alleen

verpligt riin tot eene geregelde oefening en innbsp;«

het verdedigen der stad en jorirf,ctgt;e, maar ook tot he be
trekken der wachten en andere gewone stedehjke diensten.
Wien door zijne bediening of huiselijke betrekking de
dienst onmogelijk was, kon zieh op zijne eigene kosten
doen vervangen, behoudens zijne verpkgüng om b,j op-
komende gevaren zieh onder den landstorm te scharen.
De subaltLe offlcieren werden door de schutters zelve
gekozen, de kapiteinen door het
gemeente-bestuur op voor-
dragt der suhalterne oflcieren. He staf-oifloreren en de
CoLandanten werden door deu Souvereinen Vorst op
voordragt der plaatselijke regeringen benoemd. De oom
missarissen-generaal in de departementennbsp;J^

den meesten spoed aan den Souverein de verdere bep n
gen voordragen, die omtrent de oprigting der stedelijke
Lhutterijen noodig voorkwamen. Daarbij, even als b
de re-eliug van den landstorm, moest in het oog wo
„ gehouden, dat de maatregelen, die werkelijk ree
Z en daar in dit opzigt ten algemeenen best. waren

genomen, niet verijdeld werden.

De landmilitie, geformeerd uit den landstorm, zou vo
namelijk bestemd zijn tot verdrijving
van den vijand en tot
verdere bescherming van den vaderlandsch» pond.

Deze bepalingen bleven in stand tot dat de ffcni

wet van 18 H eene nadere regeling bijnbsp;;

irt. 126 en 126 luidden als volgt: „In alle steden worden

verneur vau dat gew.st ^astquot;-^quot;\'\'\'

-ocr page 225-

„van ouds, schutterijen opgerigt tot behoud der inwendige

„rust. Deze schutterijen dienen in tijden van oorlog en gevaarnbsp;fl

„tegen de aanvallen van den vijand. In dit geval worden er

„ook schutterijen ten platten lande ingesteld, welke gezamen-

„lijk met die der steden dienen als een landstorm tot

„verdediging des vaderlands. De bepalingen welke door

„den Souvereinen Vorst, opzigtelijk hetgeen den landstormnbsp;h

„betreft, noodig geoordeeld worden, zullen het voorwerpnbsp;|

„eener door denzelven voor te dragen wet uitmaken.quot;

Om te voldoen aan deze artikelen der grondwet, ver-
scheen dennbsp;Februarij 1815 eene wet omtrent de
oprigting der schutterijennbsp;:

Hierbij werd de verdeeling der schutterijen in dienst-
doende
en rustende ingevoerd. In alle steden en plaat-
sen waarvan de bevolking binnen den besloten kring
der gebouwen 2500 zielen of meer bedroeg werden
dienst-
doende
schutterijen opgerigt, op de overige plaatsen wa-
ren zij
rustende.

In tijd van vrede strekten de eerste tot behoud der in-
wendige rust, in tijden van oorlog en gevaar werden
zij met de rustende vereenigd om als een landstorm tenbsp;t|

dienen ter verdediging des vaderlands. De sterkte van denbsp;;\'

dienstdoende schutterijen zoo wel als van de rustende
zou in evenredigheid zijn met de bevolking, zoodanig datnbsp;::

van- iedere 20,000 zielen of daaromtrent een bataillon vannbsp;iii

600 man zou worden georganiseerd. Tot de schutter-nbsp;!;: |

lijke dienst zouden, uitgezonderd de vrijgestelden en nietnbsp;M

toegelatenen worden opgeroepen:

a. De meest geschikte ongehuwde ingezetenen van 18nbsp;|:l

tot 40 jaren.

h. De meest geschikte gehuwden van 18 tot 40 jaren,nbsp;|i

\') StaatsUad van 1815, n», 20.

-ocr page 226-

c.nbsp;De meest geschikte gehawden vau 40 tot 45 jaren.

d.nbsp;De meest geschikte ongehuwden van 40 tot 45 jaren.

e.nbsp;Alle geschikte manspersonen van 40 tot 45 jaren.
In tijden van dringend gevaar, wanneer de sterkte der

schutterijen moest vermeerderd worden , zou elk tot
het dragen der wapenen verpligt zijn zonder dat eenige
uitzondering of vrijstelling iemand zou te stade komen,
hehalve natuurlijk diegene welke door ziekte of gehrek tot
de dienst onbekwaam waren.

Zij die niet tot de persoonlijke dienst waren opgeroepen,
vrouwen aan het hoofd van een huisgezin staande daar-
onder begrepen, henevens zij die volgens de wet waren
vrijgesteld, zouden tot het betalen eener contributie ver-
pligt zijn, waaruit de onkosten op de schutterijen vallende

moesten gevonden worden.

Tijd en plaats der wapenoefeningen werden door den
bevel voerenden officier in overeenstemming met het
gemeentebestuur geregeld, waarbij in aanmerking moest ge-
nomen worden,
dat een en ander zoo min bezwarend mogelijk

voor de ingezetenen wierden ingerigt. De rustende schut-
terijen waren van alle schutterlijke dienst vrijgesteld,
echter moest een vierde gedeelte der manschappen van elke
plaats op den eersten van iedere maand, door den Com-
mandant der compagnie, volgens een door hem te for-
meeren rooster, worden opgegeven aan het plaatselijk be-
stuur, om in tijd van brand,
watersnood, ongeregeldheden
of andere dringende omstandigheden ten algemeenen nut-
te
oogenblikkelijk te kunnen worden opgeroepen en ge-
bruikt. De officieren zouden worden verkozen door den
Souvereinen Vorst uit een dubbeltal, voor zoo veel de dienst-
doende schutterijen betrof opgemaakt door het plaatselijk
bestuur, wat de rustende aanging door den militie-com-
missaris. De schutterijen zouden gewapend worden met

-ocr page 227-

geweeren; waar die niet plaatselijk voorhanden waren
zouden zij eenmaal van lands wege worden verstrekt. De
vastgestelde uniforme kleeding moest ieder op zijne eigene
kosten aanschaffen. Die daartoe buiten staat waren, het-
geen ter beoordeeling stond van den krijgsraad, zouden uit
de contributie-kas hun uniform ontvangen.

De leden van den krijgsraad werden gekozen door het
stedelijk bestuur, voor de eerste maal op voordragt van
den Commandant en chef, vervolgens op voordragt van
den krijgsraad zeiven. Hunne werkzaamheden werden
gedeeltelijk bij de wet geregeld, het overige moest
worden bepaald in een door den raad op te maken reg-
lement van orde en administratie, hetwelk door het ge-
meentebestuur moest worden goedgekeurd.

Zoodanig waren de algemeene regelen der wet, volgens
welke gedurende 13 jaren de schutterijen zijn ingerigt ge-
weest. De grondwet van 1815 bad evenwel eene nadere
regeling voorgeschreven, buitendien de wet zelve was in
de zuidelijke provinciën nooit ingevoerd.

Men verwachtte dus dat de regering weldra verandering
in den bestaanden toestand zou brengen. In bet laatst
van 1819 diende zij dan ook eindelijk een nieuw wets-
voorstel in, doch dit vond weinig bijval. De wet
van 1815 werd in de noordelijke provinciën voor al te
bezwarend gehouden. De onrustige tijden van 1813 en
1815 waren voorbij, men vond het nu onnoodig dat de
wet op de schutterijen voortdurend zulk een militairen
geest zou ademen. De zuidelijke provinciën waren nog
afkeeriger van die al te drukkende bepalingen. En nu
verscheen er bij eene zoodanige gesteldheid der gemoede-
ren eene concept-wet, waarbij de diensttijd van 7 tot 10
jaren werd verlengd, de straffen werden verhoogd, waarbij
lotingen en plaatsvervangers werden ingevoerd, die aan de

-ocr page 228-

nog versch in het geheugen liggende gehate conscriptie
deden denken. In de kamer ondervond het ontwerp dan
ook eene algemeene afkeuring. Het moet erkend worden
dat het in dien tijd, toen men na lange inspanning naar
rust verlangde, toen de algemeene vrede verzekerd scheen,
eene hoogst moeijelijke zaak was, de schutterijen op eene
voldoende wijze te regelen. Men was, naar het schijnt,
afgemat na de onrustige tijden die men had beleefd, en
weinig genegen om zich nu, in het vol genot van den
lang gewenschten vrede, voortdurend
met den wapenhandel
te vermoeijen. Daaraan schrijven wij het dan ook toe, dat
een man als G. K. van Hogendorp er in die dagen
op kon aandringen, dat men de exercitie der schutte-
rijen nagenoeg zou afschaffen.

Iu 1820 werd de wet, nader gewijzigd, in behandeling
gebragt, doch ook nu beviel zij niet aan de meerderheid
der Kamer en werd dus afgestemd.

Zes jaren lang heeft men daarop de zaak laten rusten,
tot eindelijk de regering in 1826 eene nieuwe voordragt
deed tot regeling der schutterijen. Toen was zij ten minste
gelukkiger: haar voorstel werd, gedeeltelijk gewijzigd,
aangenomen, en is geworden de wet, waaronder wij thans
nog leven, van 11 April 1827
, houdende oprigting van
schutterijen over de geheele uitgestrektheid des Eijks.

») Zie pag. 246 Vergl. G. X. v. Hogendorp, By dragen, tot de
........^ van Staat,
VI p. 140 en volg.

Zie Nederlandsche Staatscourant van 28 October 1826, n». 255.
3)
Staatsblad n». 17.

■ H

-ocr page 229-

AFDEELING lY.

Het schijnt dat, sedert men in 1795 begonnen is denbsp;li
schutterijen volgens eene algemeene wet te regelen, een ; j:\'
zeker noodlot de goede organisatie er van telken male

heeft tegen gehouden. Wij hebben gezien hoe de treu-nbsp;!|

rige politieke verdeeldheid hier te lande sedert de re-nbsp;| ;

volutie en de telkens herhaalde verandering van regerings-nbsp;l\'i^j
vorm iedere poging, om de burgerwapening op een een-

parigen voet te regelen, heeft in den weg gestaan. Toennbsp;||i
evenwel na een tijd van ellende en verdrukking de partij-
schappen waren verzoend, toen onder een constitutioneelen

Koning onze vrijheid en onafhankelijkheid waren gewaar-nbsp;! p

borgd, toen had men eenigen grond te verwachten, datnbsp;i\' \'

het oogenblik zou zijn aangebroken, waarop de lang ge-nbsp;i;!-

uite . wensch zou worden vervuld, en de schutterijen opnbsp;\':i||

eene voldoende wijze zouden worden geregeld. Doch ooknbsp;|; |

nu werd die verwachting teleurgesteld. Het behoeftnbsp;; jj

naauwelijks herhaald te worden, dat de wet van 1837 opnbsp;\'Iji

slechts hoogst gebrekkige wijze in de bestaande behoeftenbsp;i;.

heeft voorzien. Wij zullen hier niet vragen, waaraan wijnbsp;i \'

-ocr page 230-

die onvoldoende organisatie hebben toe te schrijven en niet
onderzoeken in hoeverre onze toenmalige vereeniging met
België eene geschikte regeling verhinderde \'); wij druk-
ken alleen den wensch uit, dat wij, nu men door eene
langdurige ondervinding geleerd heeft, en nu alle vroegere
beletselen zijn weggenomen, binnen kort eene opheffing
der bestaande gebreken zullen beleven. Die wensch is
reeds herhaalde malen geuit en men heeft verschillende
wegen aangewezen langs welke men dien zou kunnen

verwezenlijken.

Wij zullen gelegenheid hebben met enkele dier voor-
stellen bekend te worden, waar wij in de laatste plaats
eene poging wagen om de gebreken der tegenwoordige
wet aan de noodzakelijke vereischten eener goede burger-
wapening te toetsen.

Het eerste punt dat zich hierbij ter behandeling
voordoet is dat der dienstpligtigheid. Wie moeten
schutterpligtig zijn? Van welk en tot welk jaar moet

1) Wij zouden eerder geneigd zijn dit aan te nemen , dan met den
heer de Roo van Alderwerelt het kwaad te
zoeken in de democrati-
sche materialistische rigting onzer eeuw. „Nimmer heeft volgens
dien schrijver, „het geld zoo onbepaald geheerscht, nimmer hebben de
menschen zich de bevordering van hun
materieel welzijn zoo uitsluitend
quot;ten doelwit gesteld, nimmer heeft men meer laagheden zien begaan
quot;om het zich wèl te maken naar den vleesche en
nimmer zijn talent en
Ikarakter minder op prijs gesteld, dan in onze geroemde 19e eeuw
il geven wij het gaarne toe, dat ook de tegenwoordige tijd lang met
volmaakt is, zoo hebben wij er toch een beter denkbeeld van
dan de
heer de Boo en zouden die opgenoemde grieven eerder toe willen
schrijven aan den hooggescbatten goeden ouden tijd. Wijzende op
de geschiedenis, zouden wij vragen of de aristocratische geest van
vroe-er dagen het materieele dan zoo gering schatte. Vergl. Afd. U
§ 3? lï^UeMieuwe Spectator, hrljgs- en geschiedhnndig tijdschrift
voor Nlt;^riands land- en zeemagt,
17e Jaargang nquot;. 5 p. 336—338 ,
en
de Gids, Julij 1863 p, 5—10.

-ocr page 231-

die verpligting duren ? Men heeft aangetoond dat door de
wijze, waarop de tegenwoordige wet die punten regelt,
niet aan de bestaande behoefte voldaan wordt. \') Yolgens
het comité van defensie zijn voor de verdediging van ons land
noodig 95,000 man waarvan 60,000 door het leger ende
overige 35,000 door de schutterij moeten geleverd worden.
Nu telt het leger evenwel inderdaad slechts 45,000 man;
de ontbrekende 15,0 O O moeten dus mede uit de schutters
gevonden worden, zoodat de schutterij 50,000 man dient
sterk te zijn. Yan deze moeten, ingevolge de door de
regering opgegeven verdeehng der troepen, 16,000 schutters
zoodanig zijn geoefend, dat zij terstond bij eene mobieliseering
te velde kmmen gebragt worden. Onder de tegenwoor-
dige wet kan men evenwel niet meer dan 11,000 schutters
terstond te velde brengen, zoodat er ongeveer 5000 te
weinig zijn.

Ook door hen, die aan deze getallen weinig of geene
waarde hechten , wordt de tegenwoordige regeling als
niet doeltreffend afgekeurd.

Yerschillende voorstellen zijn er gedaan om in dien ge-
brekkigen toestand verandering te brengen.

Een der voornaamste is dat van den Generaal-Majoor
W. J. Knoop. De schutterij moet volgens dien
krijgsman verdeeld blijven in rustende en mobiele.
De rustende, die naar het oordeel van den schrij-

Zie J. K. H. de Eoo van Alderwerelt, Onze Schutterij. Eene
bijdrage tot de kennis van, ons Èrijgswezen en ons krijgsbestuiir,
p.12—14.

Een woord over onze Schutterij door Generaal Majoor W. J.
Knoop, in de
Oids van Julij 1863 pag. 10 en volg.

Dit plan van organisatie werd door den schi-ijver voorgesteld in
zijne
Krijgs- en geschiedkundige geschriften , Deel I, bl. 203. In den
Gids van Julij 1863 wordt dit voorstel op nieuw herhaald en verde-
digd.

-ocr page 232-

scliijver hoofdzakelijk slechts dienen moet tot handhaving
van orde en rast, zal zamengesteld worden uit kiezers en
zonen van kiezers van 20 tot 40 jaren, ingedeeld in com-
pagniën van 100 ä 150 man. De officieren en on-
derofficieren zallen door de schutters zelve worden ge-
kozen.

De mobiele schutterij moet volgens den Generaal gevormd
worden uit de ontslagene militiens, die vau hun 25 tot
SO^te jaal- als schutters zullen dienen. Ten einde van
hun dadelijken overgang van de militie bij de schutterij
zooveel mogelijk partij te trekken, zal de indeeliug bij de
militie zoo ingerigt worden, dat ieder corps vast en on-
veranderlijk zijne lotelingen uit dezelfde landstreek teile;
„dan kunnen de schutterijen, welke volgeus de grondwet
„in de gemeenten van die landstreek moeten worden op-
Igerigt, bestaan uit manschappen, die bij het leger tot
,quot;hetzelfde bataillon en tot dezelfde compagnie hebben
quot;behoord en die dus bij de schutterij gemakkelijk kunnen
quot;,zamengetrokken worden tot zelfstandige bataillons en
quot;compagniën.quot; Wanneer men op deze wijze te weinig
schutters mogt krijgen, moet het ontbrekende wor-
den aangevuld door toevoeging van burgers van 20 tot
30 jaren,
ongehuwden of gehuwden zonder kinderen. De
officieren, door den Minister van oorlog te benoemen,
moeten gekozen worden uit personen , die door hunne vroe-
gere opleiding voor die betrekking het meest geschikt
zijn. Elk bataillon krijgt ook in vredestijd een Majoor
en een lieutenant-adjudant van het leger, die „het batail-
„lon eens in de
maand vereenigeu moeten om het eenige
„uren in den wapenhandel te oefenen, en voorts op alle
„mogelijke wijzen voor de uitbreiding der militaire ken-
„nis van het kader van het bataillon zorg hebben te dra-
„gen.quot; De rustende schutterij moet niet gekleed,
slechts

-ocr page 233-

met een geweer gewapend en in de behandeling daarvan
geoefend worden.

Het zij met bescheidenheid gezegd, wanneer wij bewe-
ren, dat tegen een dergelijken maatregel zich ernstige
bezwaren opdoen. Vooreerst meenen wij dat het voorstel
aandrnischt tegen het beginsel dat onze grondwet aan-
gaande de burgerwapening uitspreekt. Art. 177 legt
als eerste pligt aan
alle ingezetenen het dragen der
wapenen op, een beginsel, dat wij voornamelijk in een
constitutioneelen Staat ten hoogste toejuichen. Waar in
een land de burger vrijheid geniet en regten heeft, daar
moet hij niet aarzelen die, is het noodig, ook met de
wapenen te verdedigen. Wat zal er nn van dat beginsel
worden bij het plan van den Generaal Knoop. Alleen
op hen, die door het lot tot de dienst bij de militie zijn
aangewezen, zal bij voortduring de verpligting blijven
rusten, om de wapenen tot verdediging te dragen. Wie
zijn die militiens ? Maken zij de kern uit van de natie?
Zijn zij het, die de meeste regten genieten, die op prijs
stellen en ten volle overtuigd zijn van de noodzakelijkheid
der verdediging? Is het dat gedeelte van het volk, bij
hetwelk het verlies van tijd zich het minst laat gevoelen ?
Niets van dat alles : de militiens bestaan uit het minst
gegoede deel der natie : wie, in de loting gevallen, al is
het ook met moeite, het noodige geld kan bij elkaar za-
melen, koopt een plaatsvervanger of
nummerver wisselaar,
alleen hen, die daartoe niet in staat zijn, treft men aan
in de gelederen der militiens j de bewoners van het platte
land vooral zijn daarin niet het minst vertegenwoordigd.
Volgens het voorgestelde plan zou dus dat gedeelte der
natie, dat in tijden van gevaar het meest te verliezen heeft,
steeds vrij zijn van dienst, behalve misschien de enkelen,
die uit de ongehuwden van 20 tot 30 jaar de gelederen

jiifÜ

i^\'li
lil

-ocr page 234-

der militiens moeten voltallig maken. Zou een dergelijke
maatregel wel aanbevelenswaard zijn ?

Dat men, wanneer de nood dringt, niet behoeft te
wanhopen aan de vaderlandsliefde van de bloem van
ons volk, het jaar 1830 heeft het nog bewezen en wij
vertrouwen dat dezelfde geest in een dergelijk geval ook
nog tegenwoordig de Nederlandsche jongelingschap zou
bezielen. Maar is het dan niet beter te zorgen, dat
de rijken en gegoeden van ons land, die ook nu niet
zouden achterblijven als de kreet „te wapenquot; werd gehoord,
zoo goed mogelijk geoefend terstond te velde kunnen
trekken, dan dat er, daar zij nooit verpligt zijn geweest
de wapenen te dragen, eerst een tijd moet verloopen,
waarin zij gekleed, gewapend en geoefend worden, wil
men hunne aangeboden diensten kunnen gebruiken?

Buitendien de schutters, die tot een bataillon ver-
eenigd worden, zullen over eene vrij aanzienlijke uitge-
strektheid gronds verspreid zijn. Zal het niet hoogst be-
zwarend zijn het geheele bataillon eens per maand voltal-
lig bij elkander te krijgen? Zullen er niet telkens velen
afwezig zijn? Wat wil men doen om dat wegblijven
tegen te gaan? Hooge boeten stellen zal men niet kunnen:
de schutters behooren meest tot het min gegoede gedeelte
der natie en men zou, door ben aan zware geldboeten te
onderwerpen, hunne dienst toch wat al te drukkend maken.
Zou het buitendien wel zeer geschikt zijn voor den goeden
wil van het volk, wanneer zij, die na eerst korter of
langer tijd uit hun familiekring gerukt te zijn, nu na
volbragte diensttijd zich weder uitsluitend zagen aange-
wezen om eens per maand als schuttter hunnen werkkring
te verlaten, om zich te vereenigen op eene plaats, misschien
vrij ver van hunne woning gelegen? Zou niet wel
eens de klacht van onbillijkheid bij hen oprijzen wanneer

-ocr page 235-

zij dezulken, die zich eerst\'vermaakten met het zien naar
hunne oefeningen als militiens, nu weder als Jledige
toeschouwers voor hunne gelederen zagen staan, wanneer
zij daaronder velen opmerkten die met vrij wat minder
opoffering zich in den wapenhandel konden oefenen ? Wij
zouden in beginsel bet geldelijk vergoeden van den door de
schutters aan hunne oefeningen besteden tijd afkeuren,
maar wij zouden toch denken dat er bij dien maatregel
van den Generaal Knoop wel aan eenige vergoeding
mogt worden gedacht.

Onbillijk zegt de voorsteller kan men het niet noemen wan-
neer de dienst bij de schutterij met de mihtiedienst verbonden
is: „want het lot wijst aan, wie tot de mihtiedienst be-
„stemd wordt en hierbij staan voor allen de kansen gelijk.quot;
Aangenomen dat loting ook bij de schutterpligtigheid
mag worden toegelaten, zoo gelooven wij toch niet, dat
volgens het voorgestelde plan de verpligting billijk en ge-
lijk over het geheele volk zou zijn verdeeld. Stel het
dienstpligtig gedeelte der natie voor, b. v. door het ge-
tal 20, neem aan dat hiervan b. v. 10 bij de militie en
10 bij de schutterij moeten dienen, bij loting te bepalen.
Zal nu die verpligting niet vrij wat billijker over de 20
verdeeld worden, wanneer men hen allen eerst laat quot;loten
voor de militie en daarna allen weder gezamenlijk voor
de schutterij , dan dat men bij eene enkele loting de
5 laagste nummers terstond èn tot de militie èn tot de
schutterij verwijst, gezwegen van de ongelijkheid, die toch
in ieder geval werkelijk bij de loting blijft bestaan, dat
namelijk de rijke een plaatsvervanger nemen kan, de min
gegoede niet. „De goede stelregel, dat bet algemeen

Vergl. hierbij Mr. S. Vissering, Handboek der praktische staat-
3e stuk Ie ged. p. 40.

-ocr page 236-

„belang moet zwichten voor het persoonlijk belang, kan
„ook te ver gedreven wordenquot; \'} zegt de Heer de Eoo
van Alderwerelt, en wij zouden vrezen dat zulks bij
het plan van den Generaal Knoop zou gebeuren.

Wij zijn niet bevoegd er over te oordeelen of de korte
diensttijd , dien de militien bij het leger doorbrengt, ge-
noegzaam is om hem in oorlogstijd terstond als bruik-
baar soldaat te velde te brengen. Men heeft het toege-
stemd maar ook tegenspreken.

De Generaal heeft echter om deze stelling te bewijzen
op Zwitserland gewezen en wij moeten hier met beschei-
denheid aanmerken dat onzes inziens dat voorbeeld
niet geheel juist is ^gekozen. „In Zwitserland,quot; zegt
de Generaal, „waar men bij het regelen van het krijgs-
„ wezen alleen op het degelijke let en bijzaken voorbij-
„ziet, zijn weiuig weken voldoende om den burger tot
„soldaat te vormen.quot;

Men heeft daarbij over het hoofd gezien dat de Zwitser
eigenlijk niet zoo op eens tot militair gevormd wordt.
Eeeds als kind wordt hij in deu wapenhandel geoefend :
wij zagen iu Zwitserland jongens vau 12 en 13 jaren
met uniforme kieltjes gekleed, van geweer en patroontas
voorzien, in het openbaar in gelederen geschaard, de hand-
grepen reeds even regelmatig uitvoeren als hier onze ge-
oefende militiens. Volgens het
Allgemeines Reglement
ilher cUe Auswahl der Rekruten und die Abhaltung der eid-
genössische Militär Schulen für die Specialwaffen mm
25 Wintermonat 1857, is bepaald- „Vor ihrem Eintritt
„in eine eidgenössische Schule müssen die Eekruten in

Onxe Schuttery, p; 32. Ook deze schrijver heeft in zijne kritiek
van het bedoelde plan mede met een enkel woord (t. a. p.) op de
onbillijkheid er vau gewezen.

-ocr page 237-

„den Kantonen einen Vorunterrielit empfangen haben.
„Derselbe soll umfassen, für alle Waffengattungen: die
„Stellung des Soldaten ohne Gewehr, die Wendungen, Eieh-
„tungen, das Marschiren in der Front, in der Flanke und
„mit doublirten Gliedern, das Direction ändern. Packen
„des Tornisters und Eollen des Kaputs, oder für den
„Train und die Eeiterei, Packen des Mantelsacks und Eol-
„len des Mantels, die Lehre über die Pflichten des Wehr-
„mannes im Allgemeinen, besonders in Beziehung auf
„Mannszucht, Eang, Beobachtung des Anstandes und
„Ehrenbezeugungen.quot; Yan de genietroepen, de kaval-
lerie en de scherpschutters wordt nog meer voorbereidend
onderrigt verlangd.

Doch wij hebben nog een bezwaar tegen het voor-
gestelde plan. Het is namelijk dit, dat men te wei-
nig heeft gelet op het voorschrift van art. 188 der
grondwet: „de schutterijen dienen in tijd van gevaar en
„oorlog tot verdediging des vaderlands,
en ten allen tijde
„tot lelioud der inwendige rustquot;
Deze laatste verpligting
is onzes inziens in het plan een weinig op den achtergrond
geplaatst. Zij zal worden opgedragen aan de rustende
schutterij, zamengesteld uit kiezers en zoons van kiezers
van 20 tot 40 jaar. Doch zal een corps, dat uit den aard
der zaak onzamenhangend en weinig geoefend is (het zal
alleen het geweer moeten behandelen als stoot- en vuur-
wapen) genoegzaam in staat zijn om de stedelijke rust te
bewaren? Is het buitendien wel grondwettig om die twee
verpligtingen tot verdediging van den vaderlandschen
grond en tot handhaving der inwendige rust, welke art. 188
aan de schutterijen in het algemeen oplegt, zoo ongelijk
over het dienstpligtig gedeelte van het volk te verdeelen?
Men achte vooral de schutterij als middel om de inwen-
dige rust te bewaren niet te gering, zoo als o. a. de

15

-ocr page 238-

heer de Eoo van Alderwerelt, die „in dit op-
„zigt weinig verwachting van haar heeft,quot; die van
de bepaling te dezen opzigte in de grondwet zegt : „dat
„het, nu ja, geen kwaad kan dat zulk eene bepaling
quot;,daar staat en dat men die ook in eene nieuwe wet op
quot;de schutterij behoudt,.... maar dat de schutterij aan

quot;dit gedeelte harer bestemming slechts zelden naar behooren

quot;,zal kunnen voldoen.quot; i) Wij meenen het tegendeel te
moeten beweren. Gaarne willen wij toegeven dat het
leger, natuurlijk beter geoefend dan de schutterij, meer
in staat is de wapenen te voeren , maar bij oproerige bewe-
gingen gelooven wij, dat eene wèi ingerigte schutterij door
haar zedelijk overwigt misschien beter uitwerking zal te
weeg brengen dan een gedeelte van het leger.

Men zal bij het ontstaan van oproer steeds moeten
trachten zooveel mogelijk een dadelijk treffen te voorkomen.
Dit doel zal men onzes inziens het best kunnen berei-
ken door een gedeelte der burgerij zelve, goed gewapend
en geordend en welgezind tegenover de ontevredenen
te plaatsen. Deze zullen, wanneer zij de goede orde
zien beschermen door burgers evenals zij zelve zijn,
door aan hen gelijk staande en hun bekende per-

1) De heer de Roo van Alderwerelt staat hierin trouwens niet
alleen. De tijdelijke Minister van Oorlog Nepveu liet, in zijne in
1848 den koning aangebodene aanmerkingen op de grondwetsherziening
in het Hoofdstuk over de Defensie zoo als het door hem verlangd werd,
deze bepaling aangaande het bewaren der inwendige rust door de schut-
terijen geheel weg. Volgens hem moest het artikel over de schutterijen
aldns gesteld worden : „In de plaatselijke gemeenten worden schutterijen
„opgerigt , zij dienen , in tijd van gevaar en oorlog, tot verdediging
„des vaderlands.quot; Zie:
Brief van den tijdelijken Minister van oorlog
quot;aan den Koning ter openlegging zijner gevoelens aangaande het ontwerp
van gewijzigde grondwet voor het koningrijk der Nedwlanden. \'s Gra-
venhage
1848.

-ocr page 239-

sonen, eer tot staan wordei) gebragt, dan wanneer zij
slechts gewapende magt tegen zich zien overgesteld, \'t geen
hen misschien nog tot meer verzet prikkelt. En wanneer
het eenmaal zoover gekomen is dat de hulp van het
leger noodzakelijk wordt vereischt, dan zal dit ongetwijfeld
met meer kracht kunnen handelen als het rekenen kan
op de ondersteuning van een aanmerkelijk deel der
burgerij. Wanneer wij hier feiten moesten aanhtden, wij
zouden wijzen op het jaar 1K48 toen men in Amsterdam
het stuiten van het oproer te danken had aan de waar-
dige en krachtige houding der schutterij, die, zoo goed
als voltallig opgekomen, bij de burgerij ontzag inboezemde
en de militaire magt krachtdadig ondersteunde. Of een
dergelijke invloed te verwachten zij van de rustende
schutterij van den Generaal Knoop, wij zouden het be-
twijfelen.

Veel van hetgeen wij meenden dat tegen het plan
van den Generaal Knoop kon worden aangevoerd,
is mede toepasselijk op het voorstel van den
Lieutenant van den staf der Infanterie J. C. C. den
Beer Poortngael i), hetwelk mede reeds door den
Heer de Eoo van Alderwerelt is beoordeeld.

Volgens dit plan zou de schutterpligtigheid voor hen
die niet bij het leger of de marine dienen, aanvangen op
het 21ste jaar. Zij dus, die bij de mihtie een nummer
hebben getrokken, dat hen niet tot de dienst verpligt, worden
het volgend jaar in de schutterij opgenomen. De verplig-
ting tot de schutterlijke dienst duurt 5 jaren. Zij die
bij de marine of het leger hebben gediend, komen na
hun ontslag uit de militaire dienst terstond 5 jaren bij

\') Hoe moeten de schutterijen in Nederland worden zamengesteld en
ingerigt ? \'s Gravenhage
1862.

-ocr page 240-

de schutterij, van het doen van active dienst zijn zij vrij-
gesteld, doch hij het uitbveken van een oorlog zijn zij
het, die in de eerste plaats terstond te velde worden ge-
bragt.

Wij zullen het plan niet verder nagaan, het is dit
punt waartegen onze voornaamste bedenking valt, dezelfde
die wij tegen het voorstel van den Generaal Knoop had-
den: de ongelijkheid namelijk, die er in gelegen is. Zeker
is het dat wij in dit plan op verre na uiet zulk eene
groote onbillijkheid vinden als in het zooeven behandelde.
Maar toch, de vraag rijst bij ons op: is ook dit voor-
stel wel grondwettig? Wij zijn door het betoog van den
Lieutenant den Beer hiervan, uiet overtuigd.

Zijne redenering komt zoo wij den schrijver wel be-
grijpen hierop neêr : „Art. 189 der grondwet zegt : „de
„sterkte en de inrigting der schutterijen worden geregeld
„door de wet.quot; De grondwet verbiedt dus niet dat er
regelen gesteld worden voor de sterkte der schutterij,
mijn voorstel nu regelt die sterkte, derhalve is het grond-
wettig.quot; Maar dan is ieder voorstel, hoe vreemd het ook
moge zijn, grondwettig, want ieder plan tot organisatie
der schutterij
regelt die natuurlijk en die regeling wordt
door de grondwet niet alleen toegelaten, maar zelfs voor-
geschreven. Het fnoet juist bcM-ezen worden , dat de wijze
waarop die regeling geschiedt, grondwettig is. Wij zijn
het echter met den schrijver eens, dat art. 177 der grondwet
door het aannemen van een getal voor de sterkte der
schutterij, wordt krachteloos gemaakt.

Onze grondwetgever, zegt de heer den Beer verder,
heeft, met den diensttijd in art. 182 slechts op 5 jaar te
stellen, gewild, dat in
vredestijd de militiepligt voor de
ingezetenen zoo weinig drukkend mogelijk zou zijn; maar
dat in
oorlogstijd alle bijzondere belangen en overwegingen

-ocr page 241-

ondergeschikt zijn aan het helang van het vaderland en
de handhaving der onafhankelijkheid van den Staat; dat
beginsel wordt gehuldigd in art. 183, waar het in
alinea 2 luidt: „Is de Staat in oorlog of in andere huiten-
„gewone omstandigheden, zoo kan eene wet, jaarlijks te
„vernieuwen, hen tot langere dienst verpligten.quot; Yolko-
men waar, maar dit hewijst nog volstrekt niet dat de wet
op de schutterijen feitelijk reeds in vredestijd den dienst-
tijd der pas ontslagen militiens zou mogen verlengen, door
hen uitsluitend tot de schutterlijke dienst aan te wijzen ,
wat volgens de grondwet slechts in oorlogstijd mag ge-
schieden , en dat nog w^el niet dan door eene jaarlijks te
vernieuwen wet. Buitendien het plan van den heer den
Beer wordt juist door art. 182 der grondwet eenigzins
illusoir gemaakt. Stel, dat ons land in oorlog geraakte
en er eene wet werd aangenomen , waarbij cle militiens
niet ontslagen warden, maar tot längeren dienst werden
verpligt: de berekening gebouwd op de schutterij wet zou
vervallen, daar juist deze de nu niet ontslagen militiens
in de eerste plaats aanwees ora als schutters nit te trekken.
Wij meenen dus dat op de grondwettigheid van het voor-
gestelde plan wel een en ander is af te dingen, en dat,
al wordt er misschien door bereikt, wat de grondwet den
wetgever, die de schutterij moet regelen, als doel heeft
voor oogen gesteld, (volks- en burgerwapening als de na-
tionale oorlogsmagt) het bereiken van dat doel het middel
nog niet wettigt

De heer den Beer betreurt het. dat 25000 man (de
gedurende 5 jaren ontslagen militiens) die men in vredes-
tijd ten koste van veel inspanning en millioenen scbats
heeft geoefend, onaangewend blijven in oogenblikken waar-

1) Vergl. J. J. C. den Beer Portngael p. 39.

-ocr page 242-

in hunne hulp met geen goud te betalen is. Maar die
manschappen blijven immers, zelfs met onze tegenwoordige
gebrekkige schutterijwet, niet ongebruikt. Vooreerst tocb
is art. 182 der grondwet daar, volgens hetwelk de 5 ja-
rige diensttijd kan verlengd worden en ten tweede zullen
zelfs nu, bij eene mobielmaking der schutterijen, in den
eersten ban verscheidene schutters worden aangetroffen,
die behooren tot de 25000 man waarvan de beer den
Beer spreekt.

, Wat wij verder tegen de billijkheid van een dergelijk
plan zeiden, toen wij de voorstellen van den Gene-
raal Knoop behandelden, is ook hier in zekeren zin
van toepassing. Uit een militair oogpunt zijn beide plan-
nen reeds beschouwd door den heer de Roo van Al-
der we re lt.

Het derde plan in diens borchure besproken is
dat, hetwelk door „de oud soldaatquot; geplaatst is in zijn
werk:
„Boe Nederland te verdedigen is.quot; »} Zijn voor-
stel is, de schutterij , die 3 pCt. der bevolking zou
bevatten, te verdeelen in eennbsp;en ban, waar-

van. de eerste bestaan zou uit de ongehuwde mannen van
25 tot 34 jaren. Hij wil, zoo wij zijn voorstel wel be-
grijpen, de geheele schutterij verdeelen in 48 bataillons,
en evenzeer ons land in 48 kantons, zoodanig dat de be-
volking van ieder dier kantons één der 48 schutter-batail-
lons, van 6 compagniën elk, vorme. De schutterij zal
verder verdeeld blijven in active en rustende. De schut-
ters , die in de hoofdplaatsen der kantons of niet verder
dan 1000 ellen daarbuiten wonen, zullen tot de active schut-
terij behooren , de overige tot de rustende. De active schut-
ters nu zullen , voor zoo ver zij niet gediend hebben , ge-

-ocr page 243-

oefend worden in de groote steden bij de depóts, op de
kleinere plaatsen door een detachement van 1 officier, 2
onder-officieren , 3 korporaals en eenige soldaten, na afloop
van de oefeningen in de groote steden. Die exercitiën
zullen geschieden jaarlijks gedurende 6 weken 2 maal
daags !

Om zijn plan duidelijker te maken geeft de „oud sol-
daatquot; een voorbeeld. Hij neemt daartoe het kanton Mid-
delburg, hetgeen hij veronderstelt te hestaan uit het ei-
land Walcheren met 40.000, en het district (dat van
Sluis) met 25.000 inwoners. Elk der 6 compagniën zou
dus in dat kanton uit 10 ä ll.OOO inwoners moeten aan-
gevuld worden. In Middelburg zouden geplaatst worden
de staf van het bataillon en 3 compagniën, elk aange-
vuld uit een gedeelte der stad en verder uit de aanliggende
dorpen. Te Vlissingen kon eene compagnie zijn , te Oostburg
eene en eene te Sluis. „De manschappen nu,quot; zegt de oud
soldaat, „die jaarlijks bij loting of anderzins in de schut-
„terij vallen, worden, voor zooverre zij in Middelburg
„wonen, gedurende 6 weken tweemaal daags bij het depót
„geoefend. In Vlissingen, Oostburg en Sluis heeft hetzelfde
„plaats, wordende tot dat einde naar die plaatsen deta-
„chementen van één Officier, 2 Onderofficieren, 3 korporaals
„en eenige soldaten gezonden, om na afloop der oefe-
„ningen in Middelburg, ook op die
plaatsen de oefeningen
„te leiden. Bij tegenoverstelling van wat bij de militie
„geschiedt, waar de soldaten naar de instructeurs worden
„opgezonden, reizen bij de schutterij de instructeurs de
„te oefenen manschappen na, wat minder kostbaar eu
„daar zonder bezwaar is.quot;

Daarenboven wil de „oud soldaatquot; de dienstdoende ge-
deelten der schutterij nog elk jaar 14 achtereenvolgende
dagen door hunne eigene Officieren laten oefenen. Bij het

-ocr page 244-

zamentrekken van troepen des legers in kampen, zou de
schutterij, mits dau soldij trekkende, tot eenige dien-
sten bij het bewaken vau magazijnen enz. te bezigen
zijn. Over de sterkte der schutterij spreken wij la-
ter. De voorgestelde verdeel ing is meenen wij aldus
gemaakt voornamelijk met het oog op de oefening der
schutters, en juist deze is , vrezen wij, in het plan van
den „oud soldaatquot; te hoog opgevoerd. De tegenwoordige
oefening wordt door hem vergeleken bij iemand, die , om
schaatsen te leeren rijden, daarvoor eiken winter één uur
nam. Of die vergelijking uiet wat al te sterk is, laten wij daar.
Niemand zal echter ontkennen dat de tegenwoordige wet
de oefeningen hoogst gebrekkig regelt, maar om nu in
eens tot een ander uiterste te vervallen en de schutter-
exercitiën bijna gelijk te maken aau die der militiens, is
een toch wat al te radicaal middel. Zeker zou men er
eene goed geoefende schutterij door verkrijgen : het is even-
wel de vraag of het te rijmen is met het belang der
burgerij. Mag meu de burgers verpligten 6 weken lang
iederen dag 2 maal in de wapenen te komen ? Zou er de
schutterlijke dienst niet veel te bezwarend door worden ?
Zouden de burgerlijke werkzaamheden er niet onver-
mijdelijk onder lijden? Zou niet bij velen onwil eu ver-
zet tegen eene zoo zware verpligting ontstaan en zouden
die nadeelen niet grooter zijn , dan de voordeelen die het
plan van den anderen kant zou opleveren ?

Plet voorstel van den heer de R o o van A l d e r w e r e 11
in zijne reeds genoemde brochure gedaan, is reeds in het
aangehaalde nummer van
de Gids door den Generaal-
Majoor Knoop besproken.

Hij wil de schutterpligtigheid doen aanvangen op het
3-[ste oQj ^ignbsp;eindigen op het jaar. Elk

schutterpligtige is dienstpligtig gedurende de eerste vijf

-ocr page 245-

jaren zijner dienst. \'Dienskloende sclmtterijen zollen worden
opgerigt in gemeenten van 5000 zielen en daarboven.
Alleen deze zullen in vredestijd geoefend worden. De
plattelands schutterij is niet verpligt tot persoonlijke
dienst, maar zal gemeentesgewijze jaarlijks eene zekere gel-
delijke bijdrage moeten storten; schutterijen evenwel
welke zich verbinden op eigene kosten een schietbaan op
te rigten zullen van contributie bevrijd zijn.

De grootste verandering die de .«chrijver voorstelt, be-
treft
de oefeningen en daarmede hangt naauw zamen Jiet
kader.
Uitvoerig geeft hij op, hoe dit het best zal inge-
rigt zijn: hij wil aan het kader eene geldelijke tegemoetko-
ming verzekeren, ongeveer de helft bedragende van hetgeen
gelijke rangen bij het leger genieten. Het daarvoor be-
noodigde aanzienlijke bedrag van ƒ 1.200.000 wil hij vin-
den uit de contributiën der plattelands schutterijen. Er
is reeds door den Generaal Knoop op gewezen dat eene
dergelijke kostbare inrigting niet is aan te bevelen, en
dat tevens de bewering dat de benoodigde gelden uit de
opbrengst der contributiën te vinden zouden zijn, op wat al
te lossen grond staat. Buitendien zouden wij meenen dat,
hoeveel . er ook voor eene dergelijke heffing te zeggen is ,
er zich toch tegelijk bezwaren tegen opdoen, die eene in-
voering er van eenigzins bedenkelijk maken \'\'),

Een andere vraag is, waarom de schutterpligtig-
heid te floen aanvangen reeds met hetnbsp;jaar, daar

schutterij en militiedienst dan in elkander loopen. Men
klaagt er over, dat van de oefening der ontslagen

Wij zien een groot bezwaar in de moeijelijkheid om de grootte
der op t(! brengen contributie te bepalen , zoo men haar niet in eene
zeer ongelijk drukkende belasting wil doen ontaarden.

-ocr page 246-

militiens zoo weinig partij wordt getrokken Waar-
om laat mea dan de schutterdienst niet onmiddelijk
volgen op de dienst bij de militie? Men betreurt het
eveneens dat er te weinig goed geoefende schutters aanwe-
zig zijn, en men wil nu de schutterdienst laten aanvan-
gen op een tijd dat een groot aantal jonge lieden tot de
militie zijn verwezen. Welke gegronde reden men kan
hebben om den aanvang der schutterpligtigheid op den-
zelfden leeftijd te stellen, waarop tevens de dienst bij de
militie aanvangt, kunnen we niet begrijpen.

Een vijfde voorstel tot reorganisatie werd gedaan door
den heer A. C. Kouwens, destijds lieutenant-kwartier-
meester bij de dienstdoende schutterij te \'s Gravenhage
Wij moeten het ronduit zeggen, dat wij gelooven dat in
dit ontwerp lang niet alle gebreken, die de tegenwoordige
wet ontsieren, zijn weggenomen. Volgens bet voorstel van den
heer Kouwens zal de sterkte der schutterij blijven wat
zij thans is, 2 pCt der bevolking, doch de schutterij is
dienstdoende in plaatsen van 7000 zielen en daarboven,
flet aantal geoefende schutters, dat bij eene mobieliseering
terstond te velde zal kunnen gebragt worden, zal dus nog
kleiner zijn dan onder de tegenwoordige wet. De oefenin-
gen worden door den Heer Kouwens wel vermeerderd,
docb het groote gebrek blijft bestaan, dat namelijk in de

\') De heer de Roo van Alderwrerelt meent echter dat de
militaire waarde dier ontslagen militiens niet zeer groot is. Zie in
zijne brochure p. 25.

Froeve van een ontwerp van wet op de schutterijen, met bijhe-
hoorende reglementen en memorie van toelichting door
A. C. Kouvirens
Luitenant-hvjartiermeester bij de dienstdoende schutterij te \'s Graven-
hage,
\'s Gravenhage 1855. Nader werd dit ontwerp door den voorstel-
ler toegelicht in eene brochure getiteld:
de reorganisatie der schut-
terijen, \'s Gravenhage
1863.

-ocr page 247-

wet tijd en unr der oefeningen voorgeschreven wordt, eene
bepaling die onzes inziens, om later te melden redenen,
volstrekt uit de wet moet worden geschrapt. Zijne con-
ceptwet geeft een veel te geringen waarborg dat de bij de
schutterijen te benoemen officieren voor hunne dienst
geschikt zullen zijn. Drie groote bezwaren dus, die
tegen de wet van 1827 met grond zijn in het midden
gebragt, worden hoegenaamd niet uit den weg geruimd.

Doch het is gemakkelijker te wijzen op datgene
wat men in het voorstel vau een ander minder aan-
bevelenswaard vindt, dan zelf de middelen aan te
geven, waarop dat minder geschikte zou kunnen ver-
holpen worden. Wij hebben het daarom pligt ge-
acht om, waar wij het waagden een enkel woord van
kritiek uit te spreken over plannen, die zeer zeker ern-
stige overweging verdienen, over voorstellen van mannen
wier verdiensten verre boven onzen lof verheven zijn, ook
ons eigen bescheiden oordeel mede te deelen aangaande
sommige betwiste punten.

Men zal bij het maken eener wet op de schutterijen
zeker twee zaken in het oog moeten houden: ten eerste de
bepalingen der grondwet en vervolgens het belang der
ingezetenen. De wetgever zal hebben te zorgen dat er zoo-
veel mogelijk goed geoefende schutters steeds aanwezig
zijn om in geval van oorlog terstond te velde te kun-
nen worden gebragt, of om de inwendige rust kracht-
dadig te handhaven, terwijl er tevens op dient ge-
let te worden, dat de bepalingen der wet niet al te
drukkend worden voor de burgerij, dat door eene te ver
doorgevoerde militaire inrigting der schutterijen niet on-
wil en tegenkanting geboren worden. De geschiedenis
heeft ons de treurige gevolgen daarvan geleerd.

Art. 177 der Grondwet zegt:

-ocr page 248-

„Het dragen der wapenen tot handhaving der onaf-
„hankelijkheid van den staat en tot beveiliging van zijn
„grondgebied blijft een der eerste pligten van
alle inge-
„zetenen.quot;

Dit beginsel, dat door niemand wordt ontkend en dat
hier te lande van de eerste tijden af heeft gegolden,
brenge men dan ook nu in praktijk. Men schaffe de
loting bij de schutterijen af en bepale dat ieder daartoe
geschikt op een . zeker vastgestelden leeftijd schutter
wordt. Wij herhalen wat wij reeds eenmaal aanmerk-
ten : waar men in eeu constitutioneelen staat levende,
eene zoo uitnemende vrijheid geniet, daar drage ook
een ieder de wapenen, om wanneer het noodig is die vrij-
heid te verdedigen. De geschiedenis heeft het geleerd
hoedanig de geest onzer natie is , wanneer gevaar dreigt:
geen regtgeaard Nederlander blijft achter als het noodig
is voor het behoud van den vaderlandschen grond, de
wapenen op te nemen. Men regele dan ook in dien geest
onze burgerwapeniug, en make in eene wet geene bepaling,
waardoor als een last wordt voorgesteld dien meu door
een gunstig lot gelegenheid heeft te ontgaan, wat in-
tegendeel eene eervolle taak moet genoemd worden.

De verpligting tot de schutterlijke dienst zal, naar wij mee-
nen moeten aanvangen op 25jarigeu leeftijd. De voor-
naamste reden die hiervoor pleit, hebben wij reeds opge-
noemd : om namelijk den tijd der verpligting tot de militie
niet zamen te doen vallen met de schutterpligtigheid.
Op 25jarigen leeftijd hebben zij die bij het leger gediend
hebben hun diensttijd volbragt, allen staan dus gelijk,
terwijl men door de verpligting op het 21®\'® jaar te laten

Met een dergelijke bepaling vervalt natuurlijk de nummervervrisse-
ling en kan er geen sprake zijn van plaatsvervangers.

-ocr page 249-

aanvangen, diegenen in de schutteiij mist, die als militiens
dienen. Om nog andere reden zouden wij er voor zijn. ïen
eerste is de opvoeding van de meeste jonge lieden uit
den meer gegoeden stand meestal op het jaar voltooid,
velen hehhen dan hunne bestemming bereikt en zijn als
burgers gevestigd, het geen met zeer velen op 21jarigen
leeftijd niet het geval is. Wij zouden , om een voorbeeld te ge-
ven , op de studenten kunnen wijzen, die op hun 2P\'® jaar
nog meest allen hun tijdelijk verblijf houden in de Aca-
demiesteden. Hieruit zou, onder meer andere, ook dit be-
zwaar ontstaan, dat zij, in de schutterij dier plaatsen opge-
nomen, evenwel. slechts zelden de oefeningen zouden kunnen
bijwonen, daar zij de zomermaanden veelal afwezig zouden zijn.
Daar de schutterij buitendien ook voor inwendige rust heeft te
zorgen en dus een ligchaam is dat als zoodanig voorname-
lijk door zedelijk overwigt invloed zal moeten uitoefenen,
is het wenschelijk dat men er niet op al te jeugdigen
leeftijd in worde opgenomen.

Den duur der schutterpligtigheid wenschen wij echter
te verlengen. Wij zien geene reden waarom een man
op zijn 35®\'® jaar, in de kracht van zijn leven,
van de verpligting om de wapenen te dragen zou moe-
ten worden ontslagen. Daarbij komt dat velen , die nu
uit liefhebberij als schutterofficier blijven dienen, ofschoon
zij hun 35®\'® jaar voorbij zijn, bij eene mobilieseering zul-
len te huis blijven, daar geen enkele verpligting hen
bindt. Zoo verliest de schutterij hare kundigste officieren
juist wanneer zij die het meeste noodig heeft. Daarom
zouden wij den duur der verpligting voor het minst tot
het 40®\'® jaar wenschen verlengd te zien. In België houdt
de schutterpligtigheid eerst op het 50®\'® jaar op.

In sommige gevallen zal natuurlijk vrijstelling van
de schutterlijke dienst moeten gegeven worden. De

-ocr page 250-

voorschriften dienaaugaaiide zullen echter veranderd behooren
te worden. Bij de vrijstelling wegens ziekten en gebreken
zouden eenige nadere bepalingen misschien niet overbodig
zijn. Over het algemeen gelooven wij, dat men hier te
lande met die afkeuring om ligchaamsgebreken wat al
te gemakkelijk omgaat. Om een voorbeeld te noemen,
wijzen wij op de afkeuring wegens een zwak gezigt. Zou
het Pruissische leger b.v. daarom zooveel slechter zijn,
omdat men er nu en dan een officier bij aantreft die een
bril draagt ? In ieder geval echter zal men bij de keuring
voor de schutterij niet zoo naauw behoeven toe te zien als
bij de militie, de militiens toch zijn aan veel vermoeijen-
der oefeningen blootgesteld dan de leden der schutterij.
Om welke gegionde reden men in de tegenwoordige wet de
lijfbedienden heeft vrijgesteld van de schutterlijke dienst,
begrijpen we niet. Moet, omdat de huurders belasting
voor die personen betalen, een groot aantal krachtige
menschen uit de burgerwapening worden geweerd ? Onze
wet zegt thans, dat van de dienst als schutter zijn vrijge-
steld „de lijf- en huisbedienden, voor welke als dienst-
„boden de personeele belasting wordt betaald, waaronder
„echter niet zullen worden verstaan werkboden of zoodanige
„bedienden, die ter uitoefening van iemands bedrijf of
„beroep benoodigd zijn.quot; Als er dan toch moeten vrij-
gesteld worden, zouden wij de zaak liever omkeeren. Die
laatste klasse van menschen kunnen door hunne heeren
of bazen vrij wat minder gemist worden dan de zooge-
naamde li verij bedien den, wier M\'erkkring toch niet zoo
gewigtig is of zij kunnen zich wel een enkel uur daaraan

\') Zie het reglement op het geneeskundig onderzoek omtrent de ge-
schiktheid voor de krijgsdienst te land en te water.
Besluit van 25
Maart 1862 Stbl. n». 34.

-ocr page 251-

onttrekken, om zich in den wapenhandel te oefenen. Flet
is waar, zij zijn slechts voorwaardelijk in tijd van vrede
ontslagen, maar het is de vraag of men in oorlogstijd veel
aan hen hebben zal als men hen in vredestijd thuis laat\').

De verdeeling in dienstdoende en rustende schutterij
zal men natuurlijk wel moeten behouden. Dienstdoende
zouden wij dan de schutterijen in de steden wenschen te
zien, terwijl de plattelands schutterij de rustende zou
uitmaken. Natuurlijk zeggen wij, want ook te platten lande
de schutterij te oefenen gelooven wij dat eene onmogelijk-
heid is, de bewoners dier plattelands gemeenten zijn te
ver uit elkander wonende dan dat men van hen zou kunnen
vergen dat zij op geregelde tijden tot oefening bijeen-
kwamen, zoo ook al niet andere genoeg erkende oorzaken
dat beletten. liet zou misschien kunnen zijn, dat er bui-
ten-gemeenten bestonden, waar die beletselen niet aanwezig
waren, waar het gemeentebestuur de oprigting van een

\') Bij eene verlenging van den dnur der sehutterpligtigheid zou eene
meerdere uitbreiding aan de voorschriften aangaande de vrijstellingen
dienen gegeven te worden , omdat men daarbij toch van het beginsel
zal moeten uitgaan, dat zij die in oorlogstijd onmogelijk uit hunne
betrekking kunnen worden gemist, van alle schutterlijke dienst zijn
vrijgesteld

2) De negen voorstellers der grondwetsherziening wenschten in 1844 dat

onderscheid tusschen dienstdoende en rustende schutterij te laten wegval-
len. „Wat zal eene schutterij,quot; vragen zij, „in tijd van vrede niet
„geformeerd , ongeoefend , aan geene dienst gewend , tot eene volstrekte
„rust veroordeeld , in tijd van oorlog vermogen Wij antwoorden :
in den aanvang zeker niets , maar wanneer de lijsttn der rustende
schutterij naauwkeurig zijn bijgehouden, zoodat eene spoedige mobilie-
seering kan bewerkt worden, dan zal er tijd genoeg zijn om haar te
oefenen , mits men maar zorge dat de dienstdoende schutterij zoo zij
ingerigt, dat zij terstond als genoegzame versterking voor het leger
kan te velde gebragt worden.
Handelingen omtrent het voorstel tot
herzien, der grondwet Jpag,
318.

-ocr page 252-

corps dienstdoende schutterij mogelijk en wenschelijk
achtte, men zoa daarom in de wet kunnen plaatsen
dat de Koning tot eene dergelijke oprigting toestem-
ming zou kunnen verleenen. Overigens moeten wij op-
merken dat eene oefening der rustende schutterij ook
in geenen deele noodzakelijk is. Wanneer de mobiele
schutterij maar zoo is ingerigt, dat zij in tijd van oorlog
terstond het vereischt aantal schutters tot versterking van
het leger kan leveren, zal er, meenen wij, tijd genoeg
zijn , om de opgeroepen rustende sckutterij, in de vestin-
gen te oefenen. De plattelands sckutterij blijft dus
slechts op het. papier bestaan, juist daarom zouden wij
wenschen dat de rangen er bij werden afgeschaft. Wat
beteekent het, of men nu al bij de rustende schutterij
officieren en kapiteinen benoemt, die men bij eene moge-
lijke oproeping toch niet zal kunnen gebruiken, om de
eenvoudige reden dat zij even weinig kennis van de
dienst hebben als de ouder heu staande schutters. Be-
halve dat zou de benoeming van officieren aanleiding
kunnen geven tot misbruik, zij verschaft de gelegen-
heid om bij eene mogelijke mobiliseer ing zich aan de
dienst te onttrekken. Iemand b. v. benoemd tot kapi-
tein bij eene plattelands schutterij, verplaatst bij het mobiel
maken daarvan eenvoudig zijn domicilie naar eene stad bij
wier schutterij hij niet in dien rang geplaatst kan worden,
en hij is vrij van de dienst als schutter. Wij zeggen
niet dat zoo iets gebeuren zou. De mogelijkheid echter
bestaat en dient te worden afgesneden, daar buitendien
niets voor het behoud dier rangen pleit.

De dienstdoende schutterij zal, wil men in oorlogstijd
haar kunnen gebruiken, in tijd van vrede geoefend
moeten worden. Hier komen wij op een uiterst moeije-
lijk terrein waar de meest uiteenloopende opiniën ziju

-ocr page 253-

verkondigd. Sommigen én dat wel de militairen die
over het onderwerp schreven, hehhen voorstellen gedaan
waarbij de schutteroefeningen bijna gelijk gemaakt werden
aan die der militiens. Zij gingen daarbij van de zeer
logische redeneering nit: geen soldaat is bruikbaar of hij
moet wel geoefend zijn, in oorlogstijd is de schutter
soldaat, hij moet dus in vredestijd wel geoefend
worden. Wij stemmen het volkomen toe, maar men
vergunne ons tevens de opmerking dat men bij die
voorslagen tot oefening zich geheel en al op militair
standpunt plaatste. De stukken door officieren over de
schutterij geschreven geven den indruk alsof men den schut-
ter beschouwt voor het minst als half soldaat, over
wiens tijd men voor een gedeelte naar welgevallen be-
schikken kan. Of wat moet men anders denken van het
voorstel van een
oud soldaat, die de manschappen, welke
jaarlijks in de active schutterij worderi opgenomen, voor zoo
ver zij nog niet gediend hebben, gedurende 6 weken lang
tweemaal daags door militairen wil geoefend hebben, om hen
dan nog eens 14 dagen met hunne eigene officieren te laten
exerceeren. Het getal wapenoefeningen moet vermeerderd
worden, roepen ons de heeren den Beer Poortugael
en de Boo van Al der wer el t toe, het is het eenigste
middel om de schutterij te doen worden wat zij moet zijn!
Wij stemmen het toe, zonder oefening wordt men niet
geoefend, maar men bedenke dat het niet eenige doel
van de regering moet zijn om van de burgers goede
schutters te maken. Wat baat het al of het land vol is
van menschen die het geweer uitstekend kunnen ge-
bruiken als schiet- en als stootwapen, maar wier dage-
lijksch bedrijf verloopt en wier gezin tot armoede vervalt.
En zal dit niet het onvermijdelijk
gevolg zijn, wanneer men
de schutterij 2 maal per week laat uitrukken om schiet-

16

-ocr page 254-

oefeningen te houden ? De plaatsen daartoe zijn gewoon-
lijk een aanmerkelijken afstand buiten de stad verwijderd,
de oefeningen zelve duren uit den aard der zaak vrij
lang. Yan de 6 werkdagen in de week zullen er dus 2
gebroken zijn, terwijl nog meestal eene dergelijke oefening
tot buitengewone uitgaven zal aanleiding geven. Men wijze
ons niet op de geschiedenis der schutterijen, op de oefe-
ningen van vroeger dagen, toen de gewapende burger-
magten nog zuiver stedelij
kc inrigtingen waren. De toe-
stand der maatschappij is zoo geheel veranderd en de poli-
tieke beteekenis der schutterijen zoo zeer gewijzigd, dat men
die oude toestanden niet als voorbeelden voor onzen tijd
kan aanhalen. Dat ook in de vorigQ eeuw te hoog opge-
voerde burgerwapening armoede in de hand werkte,
hebben wij reeds boven aangetoond.

Yan den anderen kant heeft somtijds juist het tegen-
overgestelde plaats. Of men spot met de schutterij en
beweert met een minachtend schouderophalen, dat daar-
van toch nooit iets goeds kan komen, of men is van oor-
deel dat die oefening niet noodig is, dat de schutterij ook
zonder dat zij geoefend is wel van dienst zal kunnen zijn.

„In den tegenwoordigen tijd,quot; zegt een oud officier der
schutterij, de beer S.,„is er vrees, dat de schoonste bepalin-
„gen onvermogend zullen zijn , om van de schutterij iets an-
„ders te maken dan een dood Hgcbaam.quot; Hij betitelt de schut-
terij daarbij met den naam van: „een troep met weerzin gewa-
„pende kleermakers en tappers, onder bevel van advocaten
„en procureurs.quot; Eene aardig klinkende phrase; maar die
althans in den tegenwoordigen tijd toch niet veel waar-

1)nbsp;Zie pag. 144,

2)nbsp;Iets over de schutterij in de Militaire Spectator van. 1845. p. 211.
(O. W. H. S.)

-ocr page 255-

us

lieid bevat. De schutterij toch is niet anders dan de
gewapende burgerij en de burgers zijn toch wel niet
enkel schoenmakers en tappers. Het is zeker waar, iu
vele plaatsen is tegenwoordig de schutterij van bitter
weinig beteekenis en er kunnen te veel voorbeelden wor-
den bijgebragt van onwil bij de schutters en van onwetend-
heid bij de officieren, maar wij vragen het met een ander
officier der dienstdoende schutterij: of het wel goed zal
zijn tot verbetering en strekken zal tot aanmoediging, dat
men altijd een zoo bepaald afkeurend oordeel uitspreekt,
zoo iedere keer herhaalt dat de schutterij slecht gevormd,
slecht geoefend en bijna onbruikbaar is? Het gaat
onzes inziens te ver, om uit den bestaanden slechten
toestand, het gevolg eener slechte wet, de conclusie te
maken, dat er nooit iets goed van de schutterij te maken
is. De Heer S. komt in zijn stuk tot de bedroevende
slotsom, dat de schutters, wat betreft het behoud der in-
wendige rust, bij brand niet opkomen, wegloopen of in
een herberg gaan zitten en bij oproer, voor zij ver-
zameld zijn, door het volk zullen ontwapend worden. Tot
het bestrijden van den vijand zijn volgens zijn oordeel de
schutterijen totaal onbruikbaar, dat heeft 1830 bewezen.
„Toen was het gedeelte dat uittrok slecht geoefend, slecht
„gewapend, slecht gekleed, slecht gecommandeerd, en de
„rest bleef geheel gedesorganiseerd achter.quot;\' Wij ant-
woorden hierop, dat de schutterij in 1830 georganiseerd
was volgens de wet van 1827, die ieder toestemt dat

1)nbsp;Wij moeten hierbij in aanmerking nemen , dat de heer S. schreef
kort na de Belgische onlusten , iu die dagen had mogelijk die bewering
voor sommige plaatsen eenigen grond. Verg.
Nog één woord van vrede
alvorens er gestreden worde, \'s Gravenhage
1831. p. 13.

2)nbsp;Verg. Nog iets over de dienstdoende schutterijen. Militaire- Spec-
tator Jaargang
1863 , n®. 9.

-ocr page 256-

slecht is, het is juist de vraag of met een betere wet niet
een beter toestand zou kunnen geboren worden. Buiten-
dien dachten wij dat zelfs in 1830 die slechte schutterij
nog wel goede diensten bewezen heeft. En wat betreft
de eerste bewering van den schrijver over de schutterij
roet opzigt tot het behoud der inwendige rust, wij zouden
hem wijzen op steden waar de schutterij bij brand werkelijk
goede diensten doet, op plaatsen waar in geval van
oproer de schutterij voltallig bijeen kwam. De Heer S.
zegt: „voor eene dergelijke schutterij eerbiedig zijn hoed
„af te nemen wij gelooven , dat het beter zou zijn te
trachten de slechte schutterijen naar het voorbeeld dier
goede in te rigten, deze laatste toch bewijzen door haar
feitelijk bestaan het mogelijke eener goede uitkomst.

Het redmiddel door deu Heer S. aan de hand gedaan is het
volgende: Voor de bewaring der inwendige rust, gebruike
men „corpsen bezoldigde stadssoldaten, municipale gardes,
„rustbewaarders, te zamengesteld uit gegageerde militairen
„onder het bevel van gepensioneerde officieren van het
„leger.quot; Die maatregel is in geen geval in te voeren , aan-
gezien hij ongrondwettig is, ook toen de Heer S. schreef
was hij dat.

Tot het bestrijden van den vijand is zegt de schrijver
verder ieder Nederlander uitmuntend geschikt. Maar hij
is wars van nuttelooze tijd en geldverspilling en van
onnoodige krachtsinspanning. Daarentegen als het er op
aankomt, behoeft hij voor geen ander volk in dapperheid
en volharding onder te doen, alleen brenge men hem uit
zijn gewonen kring en voere hem goed aan. De heer S. wenscht
dus „dat men er zich hoofdzakelijk aan liet gelegen lig-
„gen, de schutterij, als juist de bevolking in haren vol-
„wassen mannelijken leeftijd bevattende, voortaan immer
„gereed te houden tot spoedige versterking in tijd van

15\';

-ocr page 257-

„oorlog, haar daarentegen in tijd van vrede latende rusten.quot;
Hoe men .nu de schutterij in oorlog zal kunnen gebruiken
tot spoedige versterking, wanneer men haar in vrede laat
rusten, wij begrijpen het niet.

Maar de heer S. ziet eveneen? in, dat zoó iets niet gaan
zou en legt dus nader uit wat hij met dat
„laten rusten
in tijd van vredequot;
verstaat. Hij wenscht dat ieder tot
zijn 50®\'® jaar dienstpligtig zij. De schutterpligtigheid
vangt volgens hem aan op 25 jarigen leeftijd. De weer-
bare manschappen van 25 tot 35 jaar maken dan den
eersten, die van 35 tot 50 den tweeden ban der schutterij
uit. Hij wil verder iedere provincie in districten verdee-
len, en in ieder district een depot vestigen als
point de
ralUement
voor al de bataillons schutterij, die dat district
moet opleveren. Iu die depóts nu zullen officieren van
het leger geplaatst worden, op nonactiviteits tractement,
aangevuld met eene toelage uit de gemeentekassen. Zij
zullen belast zijn , ten eerste met de zorg voor de aldaar
op te rigten magazijnen van wapening en uitrusting voor
de schutterijen en ten tweede met de instructie der jaar-
lijksche ligtingen. Ieder jaar toch zullen de manschappen
die schutterpligtig worden, opgeroepen worden tot het
aanleeren der soldatenschool: „Zij, die
als militiens in
„werkelijke dienst gestaan hadden, zouden terstond bewij-
„zen kunnen afleggen van hunne verkregene vaardigheid,
„zij die voor eigen rekening wilden leeren, zouden ver-
„gunning daartoe kunnen erlangen, op voorwaarde van na
„verloop van eenigen tijd ook proeven te kunnen geven
„dat zij de school kenden, de overigen zouden gehouden
„zijn een tijd lang dagelijks op te komen.quot; Zonder ver-
schooning wil de heer S. hierin te werk gaan zoowel met
de stedelijke als met de plattelands schutterij, maar vindt
het nief onbillijk om hun, die nog geoefend moeten wor-

-ocr page 258-

den, „voor iederen dag tegenwoordigheid soldij te betalen,
„ter vergoeding van het verlies wegens verzuimden arbeid
„door bet meerendeel te lijden.quot; Wat beteekent nu die
rust in vredestijd ? Ten eerste dat zij, die de exercitie
reeds kennen, niet meer behoeven te leeren, vervolgens
dat zij, die zicb op eigen gelegenheid kunnen oefenen, dat
mogen en eindelijk dat zij , die nog ongeoefend zijn, ge-
durende eenigen tijd uit hunnen burgerlijken werkkring wor-
den getrokken om even als de militiens dagelijks geoefend
te worden, waarvoor zij wel eenige soldij krijgen maar
welke tijd hun toch nooit geheel vergoed zal kunnen
worden. Wij zouden vreezen dat bier bet middel nog
erger zou zijn dan de te genezen kwaal. De schutters
zouden buitendien, naar ons voorkomt, nog maar zeer ten
deele geoefend zijn, zij zouden slechts het geweer kun-
nen behandelen, zonder ooit eene enkele militaire manoeuvre
te hebben uitgevoerd.

Van eene beweering dat werkelijk de oefening der
schutterij in vredestijd niet noodzakelijk is, hebben wij
een voorbeeld in G. K. v. Hogendorp, insgelijks
een oud officier, die, bij gelegenheid dat in 1819
een wetsvoorstel voor de schutterij bij de kamer in
behandeling was, ten einde den geest zijner Afdeeling nader
te doen kennen, eene korte memorie opstelde, die met
algemeene stemmen werd aangenomen Er wordt daarin
de wensch uitgedrukt dat eene wet op de schutterijen twee
afdeelingen bevatte, waarvan ééne bepalingen voor vredes-
tijd, de andere voorschriften in geval van oorlog inhield.
Die twee toestanden toch moesten afgescheiden worden:
„ Voor den vrede o. a. heeft men weinig exercitiën en geene

( Staat,

b Gr. K. V. Hogendorp, Bijdragen, tot
y p. 94 en volg. VI p. 13? en volg.

-ocr page 259-

„krijgsdienst noodig; voor den oorlog zijn die onmisbaar.
„In vredestijd,quot; zegt de schrijver, „is het enkel om bui-
„tenlandsche orde en algemeene rust te doen. De schut-
„terij moet dan zoomin talrijk zijn als mogelijk, om de
„inwoners niet verdrietig te maken. Men moet haar vrij-
„willig trachten te bekomen, enz. In oorlogstijd daaren-
„tegen bekomt alles eene andere gedaante. De geestdrift
„moet
alsdan de eerste drijfveer zijn en de wet moet die-
„nen om baar te regelen en om haar de behoorlijke rigting
„te geven.quot; Yerder heet het: „Het is genoeg eene na-
„tionale wapening voor den oorlog
in gereedheid te brengen
„en men moet denzelven afwachten, om die te doen wer-
„len.
Het gevaar zal dan de geestdrift doen herleven
„zonder welke men geene opofferingen kan verwachten.
„De wet kan die geestdrift wel regelen, maar voortbren-
„gen kan zij haar niet.quot;

Wij zouden vreezen dat die woorden daar neêr geschreven
waren al te zeer onder den indruk der pas verloopen onrustige
jaren. Men heeft toch, naar wij meenen , er teregt op gewezen,
dat men met geestdrift alleen geene legers verslaat en dat zoo
misschien eene algemeene opgewondenheid in sommige ge-
vallen wonderen verrigten kan, het evenwel hoogst gevaarlijk
is het behoud van bet vaderland aan ongeordende beuden toe
te vertrouwen. Ongeoefendheid veroorzaakt gebrek aan zelf-
vertrouwen, hetwelk juist op den duur de kracht van een leger
moet uitmaken en verhoeden moet dat niet de plotselinge
geestdrift door een panischen schrik worde vervangen. \')

1) Verg. J. C. C. den Beer Poortugael p. 2 en 3. Men ver-
wijze ons niet naar 1830. Zeer teregt werd reeds aangemerkt dat
wij toen geen eigenlijken oorlog hadden , maar in een zoogenaamden
oorlogstoestand verkeerden. Men heeft ons toen den tijd gelaten om
de nog ongeoefende schutterijen eerst gedurende eenige maanden te
oefenen voor men haar gebruikte. Zie
Handelingen omtrent het voorstel
van negen leden der tweede kamer tot herziening der grondwet
p. 313,

-ocr page 260-

Wij hebben hier dus twee uitersten. Aan den éénen
kant worden de oefeningen te hoog opgevoerd en wordt de
burger geheel in een soldaat hervormd , aan de andere zijde
wordt bijna iedere oefening afgeraden, om alles aan de
geestdrift van het oogenblik over te laten. Zou het niet
mogelijk zijn hier deu juisten middenweg te vinden, zou er
geen middel zijn aan te wijzen, waarmede men eene goed
geoefende schutterij verkreeg zonder al te grooten last den
burgers op te leggen ? Wij gelooven het wel, en wij
bouwen onze beweering op het feit dat er werkelijk goed
geoefende schutterijen in sommige steden bestaan, waar
een uitmantende geest onder de gewapende burgers heerscht,
waar niemand klaagt over een te zwaren last, waar men
er integendeel eene eer in stelt deel der schutterij
uit te maken Laat ons dus, de ervaring raadplegende,
zien welke gebreken onzer wet eene goede oefening iu
den weg staan. A.rt. 42 der bestaande wet schrijft
voor, dat de oefeningen in tijd van vrede hoogstens twee
uren zullen mogen duren en altijd een half uur voor zons
ondergang moeten zijn afgeloopen; zij zullen op zijn hoogst
iedere 14 dagen mogen plaats hebben , bij voorkeur des
zondags na het afloopen der godsdienstoefeningen, doch
zij zullen in geen geval voor des middags te vijf ure aan-
vangen. De tijd, gedurende welken de oefeningen zullen
plaats hebben, loopt van 1 April tot 1 October. Eene
dergelijke bepaling zal allereerst uit de wet dienen te
worden geschrapt. Wij zwijgen van het belagchelijke van het
voorschrift. Men steile zich eene oefening voor in April,
wanneer de zon om 6 uur 30 minuten of nog fraaijer in
September wanneer zij om 5 uur 42 minuten ondergaat.
Men mag daarbij niet voor \'s middags 5 uur beginnen
en een half uur voor zonsondergang moet men eindigen.
Men vergete daarbij toch vooral niet, dat de oefeningen

-ocr page 261-

niet langer dan 2 uur duren mogen. Doch dat daargelaten,
meenen wij dat iedere tijdsbepaling voor het houden der
oefeningen moet worden geweerd. De wet kan voor zoo
iets nooit goede algemeene regels geven om de eenvou-
dige reden dat de geschiktheid van den tijd geheel af-
hangt van plaatselijke omstandigheden. Het uur dat in
Erabant voor de burgers misschien hoogst geriefelijk is , is
welligt voor de Groninger ingezetenen bijzonder ongeschikt.
In het voorjaar zal men misschien beter doen een ander
uur te kiezen dan midden in den zomer en zoo meer.
Het gevolg onzer wetsbepaling is, dat waar men nu het
dwaze daarvan inziende, ér zich niet aan stoort, iedere der-
gelijke oefening onwettig is en men dus niemand dwingen
kan die te komen bijwonen, terwijl op andere plaatsen
waar men naauwgezetter de wet naleeft, de oefening er
ontegenzeggelijk door lijdt. Eeeds geruimen tijd geleden
heeft men op dit gebrek gewezen en het aangetoond hoe
de moeijelijkheden en wrijvingen, die destijds aangaande
het vervullen der schutterlijke verpligtingen ontstonden,
haren oorsprong in de slechte bestaande regeling hadden.\'\')
Men moet zich nu aan de wet houden ten koste der
oefeningen, of onwettig handelen en dan verliest men
zijne magt over de schutters. Wij wenschten daarom de
bepaling van den tijd der oefeningen overgelaten te zien
aan den Commandant der schutterij, of vreest men zoo
voor willekeur: dan aan dezen in overleg met het gemeen-
tebestuur. Wij gelooven verder dat men de 14 daagsche
oefeningen vi^el kon veranderen in weekelijksche. De schut-
terij eenmaal in de week onder de wapenen te laten komen
is zeker niet te bezwarend, het zal
natuurlijk aan de

1) Be Tijdgenoot, verzameling van stuklen hetrehkelijlc den
woordigen toestand des vaderlands,
III deel (1843) p. 288—285.

-ocr page 262-

Commandanten staan, hierbij plaatselijlce toestanden in
aanmerking te nemen, In de tweede plaats zou eene
nieuwe wet bepalingen dienen in te houden aangaande de
winteravond-oefeningen van het kader en de ofBcieren. Op
sommige plaatsen geschieden die oefeningen reeds vrijwillig
en leveren de beste vruchten op. Niet overal echter heeft
men zooveel liefhebberij uit zich zeiven. Daarom dienen
dergelijke oefeningen bij de wet voorgeschreven te zijn.
Wanneer zoo de eerste stoot gegeven is, zullen zij onge-
twijfeld gaarne worden bijgewoond: de plaatsen waar
zulks reeds uit eigen beweging geschiedt zijn er het
bewijs voor.

Nadat men aldus de bepalingen aangaande de oefenin-
gen zelve gewijzigd beeft, zal een tweede noodzakelijk
vereischte zijn, wil men eene geoefende schutterij verkrij-
gen, dat de wet waarborgen geve voor de geschiktheid
der schutterofhcieren. Hoe gaat het tegenwoordig daar-
mede? Ben jong menscb zet zich in de eene of andere
plaats neder, vindt het niet onaardig nu en dan ofSciers
uniform te dragen, en weldra ziet men bem als lieutenant
voor eene afdeeling schutterij staan, zonder dat de man
eenig begrip heeft van hetgeen er gedaan moet worden. Zoo
lang de gewone schutters dergelijke personen aan bun
hoofd zien geplaatst, zoo lang het nog noodig zal zijn dat
sergeanten of korporaals den boven hen geplaatste officieren
de wijze van uitvoering der comando\'s influisteren, zoo
lang is er van de schutterij niets goeds te verwachten,
zoo lang zal men nog bij het spreken over de gewapende
burgermagt glimlagchend de schouders ophalen. Maar
daarom is het nog niet onmogelijk dat ook hierin veran-
dering kome. Welke is de eerste regel die de wet zal
moeten stellen om dit te verhelpen? natuurlijk eenvoudig
deze: niemand wordt tot zekeren rang benoemd zonder dat

-ocr page 263-

hij daartoe geschikt is. De eenigste middelen die er onzes
inziens bestaan, om dien waarborg te verkrijgen,
zijn deze: dat niemand tot hoogeren rang worde benoemd
zonder de voorafgaande te hebben doorloopen, en dat ieder
ander, die zonder dat tot zekeren rang wordt aangesteld,
vooraf een voldoend examen aflegge van zijne bekwaamhe-
den voor eene daartoe door den schuttersraad uit de of-
ficieren en het kader te kiezen commissie. Hiervan zou
men natuurlijk moeten uitzonderen,
hen die vroeger in
zekeren rang bij het leger gediend hebben. Men heeft
uitvoerige voorstellen gedaan om aan de schutterij een vol-
doend aantal officieren eii een zeker kader uit het leger
te verschafpen. Die voorstellen zijn te militair ingerigt dan
dat wij ze zouden kunnen beoordeelen, wij kunnen er al-
leen dit van zeggen, dat zij schrikkelijk veel geld kosten.
Wij zijn het volmaakt eens met de woorden van Jhr. Mr. J.
de BOscb Kemper, als hij zegt: „de onafhankelijkheid
„van den Staat te beschermen is eene der eerste verpligtingen
„welke op de Eegering rusten, maar aan den anderen
„kant.. . mogen „de lasten der Natie niet te hoog
„worden opgevoerd door eene te groote begrooting voor
„oorlog.quot; Yooral de schutterij moet men niet te kost-
baar maken. Persoonlijke diensten zullen zonder onwil
worden gedaan , maar wanneer men daarenboven nog door
het invoeren eener uiterst kostbare inrigting eene verhoogde
belasting noodzakelijk maakt, gelooven wij, dat daar-
onder noodwendig de goede gezindheid der natie zal
lijden en dat de schutterlijke dienst, waaraan men zich
vooral bij eene goede, degelijke
inrigting der schutterijen,
met liefde zal onderwerpen, menigeen hatelijk zal wor-
den. Daarenboven, zou die kostbare
inrigting, zouden

\'j Beginselen van Nederlands oh staatshestuur p. 121

-ocr page 264-

al die bezoldigde officieren, sergeanten en korporaals
van het leger bij de schutterij wel noodig, ja zelfs wel
zeer wenschelijk zijn? Wij stellen er ons die uitste-
kende uitkomsten niet van voor. De schutterofficier
zal, wi! hij voortdurend een goeden geest bij zijne man-
schappen bewaren , meer door zedelijk overwigt dan door
dwang moeten regeren. De officier bij het leger daaren-
tegen heerscht door het vorderen van blinde gehoorzaam-
heid. De soldaat heeft niet te vragen naar het hoe ? of
waarom ? Hij heeft slechts uit te voeren en zoo hij het niet
doet, wacht hem straf. Zoo iets is bij het leger noodzakelijk,
bij de gewapende burgermagt evenwel nooit te verkrijgen ,
en het zou ook verre van wenschelijk zijn dat het zoo
ware. Dat dooden van eigen wil, dat voortdurend streng
doorgevoerde stelsel van inferioriteit, zonder welke geene
discipline, geene subordinatie denkbaar is zoo als die bij
het leger moet gelden, geeft aan den soldaat meestal eeu
zekeren plooi, dien wij in hem waarlijk niet afkeuren, maar
dien wij toch niet gaarne op de burgerij zagen overgebragt.
En zou nU\' de verhouding van die officieren en onder-
officieren uit het leger , aan die strenge tacht gewoon ,
tegenover de gewapende burgers, bij wie zij een
gansch anderen geest zouden vinden, niet onnatuurlijk
zijn? Zou de vrijheid, die zich de burger veroorloven zou
den militair niet, om een zacht woord te gebruiken, on-
geduldig doen worden, en zou de al te strenge wijze van
oefenen van dezen niet onwil bij de schiJtters verwekken?
Vraag het aau de oud militairen die
men tot Commandant
eener schutterij heeft benoemd, hoe
hunne gemoedsgesteld-
heid nn en dait is bij de te houden exercitiën. Buitendien
waartoe zoa het noodig zijn , indien men slechts zorgt dat de
rangen bij de schutterij zoo veel mogelijk door
zaakkundigen
worden vervuld. Wij hebben de wijze opgegeven waarop men

-ocr page 265-

dien waarborg kan bekomen. Een paar woorden over de
middelen waardoor men misschien die geschikte personen ver-
krijgen kan Men zal natuurlijk wel doen, te zorgen dat
onder het kader steeds oudgedienden worden aangetrof--
fen. Wij verwachten van hen meer dan van werke-
lijk uit het leger bij de schutterij overgeplaatste kor-
poraals en sergeanten. Zij zijn niet meer zoo geheel mili-
tair; in de maatschappij teruggekeerd, zullen zij het
beter met de onder hen staande burgers kunnen vinden.
Wat betreft het verkrijgen van goede officieren, is het
noodig dat wij eerst over de hij eene nieuwe wet vast te
stellen overgangsbepalingen spreken. Is eenmaal de schut-
terij wel geordend, zijn eenmaal alle rangen door ge-
schikte personen vervuld, dan kan men, door het rader-
werk slechts goed te laten loopen, voortdurend dien toestand
bewaren. In den aanvang zal men echter eenige bui-
tengewone maatregelen moeten nemen om tot dien ge-
wenschten staat van zaken te geraken. Hiertoe zou men
de tegenwoordige ofiicieren en het thans bestaande kader
aanvankelijk kunnen laten oefenen door militairen. In ste-
den waar garnizoen ligt zou dit misschien kunnen geschie-
den door de ofiicieren en het kader van het leger op
die plaatsen tegenwoordig , terwijl men de schutterofficieren
afzonderlijk eenige maanden een cursus kon laten doorloopen,
te geven door den lieutenant-adjudant of een ander daartoe
te benoemen bekwaam officier, wien men daarvoor eene
tijdelijke verhooging van tractement zou kunnen toeleggen.
Naar plaatsen waar geen garnizoen ligt zou men geduren-
de eenigen tijd een officier met een paar sergeanten kun-
nen detacheeren, om zoo spoedig mogelijk de officieren en
het kader der schutterij aldaar te oefenen. \') Wanneer

Wij zijn geheel onbekend met militaire oefeningen en kunnen

-ocr page 266-

aldus na eenigen tijd met een weinig goeden wil,
die, wanneer men zag dat het werkelijk ernst was
om de schutterij op beteren voet te brengen, zeker
niet zou ontbreken, de officieren en het kader genoeg-
zaam op de hoogte gebragt waren, dat zij en hunne onder-
hoorigen konden onderrigten en zich zelve verder ontwik-
kelen, dan gelooven wij dat men, mits men slechts zorge
geen korporaal te kiezen dan uit de best geoefende schutters,
geen sergeant dan uit de beste korporaals, geen luitenant
dan uit de bekwaamste onderofficieren\') en zoo vervolgens,
en mits men die rangen met mannen vervulle, die deug-
delijke bewijzen hunner bekwaamheid gegeven hebben, dan
zou men dunkt ons een vrij goed geoefende schutterij
vormen en behouden. Wij willen gaarne toegeven dat men
nooit eene schutterij zal verkrijgen even geoefend en even
geordend als het leger, maar dat is immers eene on-
mogelijkheid. Men kan niet verlangen dat zij , die als
bijzaak iets behandelen, daarin even ver zullen vorderen
als anderen, die er hun levensdoel van maken, en bijzaak
zal de wapenhandel toch altijd voor de burgerij moeten
blijven, wij leven in eene maatschappij , waarin voor den
burger zijne betrekkingen als zoodanig voorop staan.

Doch daar wij hier spreken over de personen, die men
tot officieren en mindere rangen zal moeten verkiezen, is
het noodig dat wij die verkiezing zelve tevens behan-
delen. Wanneer wij de geschiedenis der schutterijen
nagaan, zien wij dat soms de officieren der gewapende
burgermagt voor een gedeelte door de gewapende burgers

dus hierover onmogelijk in bijzonderheden treden. Wij geven dus alleen
maar het denkbeeld aan.

») Vergl. Beidsche FierteljahrsscJirift, 1852 Erstes Heft. p. lH-
(Bildung einer deutschen Landwehr.)

-ocr page 267-

zelve werden verkozen en men heeft ook in lateren tijd
beweerd, dat dit beginsel ook voor ons nog moest blijven
gelden, G. K. v. Hogendorp is in zijne meer
gemelde memorie van meening, dat de officieren tot den
rang van kapitein toe zouden moeten gekozen worden door
de schutters. Wij hebben in de vorige bladzijden ons
bescheiden oordeel over die zaak reeds uitgesproken. W^e
gelooven niet dat het als beginsel in eene nieuwe wet zou
mogen gehuldigd worden, en wel om twee redenen. Ten
eerste houden wij het voor onbestaanbaar met eene
goede discipline, als doodend voor het zedelijk overwigt
dat de superieur noodwendig op zijn inferieur moet hebben,
wanneer een officier voor zijn troep staat, die zijne plaats
daar aan dien troep, aan de onder hem staande manschappen
te danken heeft. Hij staat daar niet meer onafhankelijk.
Men heeft hem eene gunst bewezen boven anderen, \'t welk
onzes inziens zijne positie daar onvermijdelijk moet schaden.
Ten tweede gelooven wij dat de waarborg verloren zou
gaan dat men altijd goede officieren verkreeg. Wij zou-
den veel minder tegen den geheelen maatregel hebben,
wanneer de gewapende burgers allen onafhankelijk waren.
Dat dit niet het geval is, zal iedereen moeten toestemmen
en dit juist zou tot allerhande kuiperijen aanleiding geven
die de goede zaak ontwijfelbaar moeten schaden. Bui-
tendien waartoe zou het dienstig zijn ? Als er gezorgd
wordt dat er steeds goede officieren verkozen worden
zullen daardoor meenen wij de schutters genoeg vertrou-
wen in hunne superieuren hebben , terwijl men anders de
schutterijen buitendien nog eenigzins tot politieke ligchamen
in den staat verheft en de deur open zet voor al de gevol-
gen die partijzucht bij dergelijke verkiezingen na zich sleept.

Bijdragen tot de liuisliouding van Staat. T. a. p.

-ocr page 268-

Wij zouden wenschen dat de benoeming der ofamp;cieren,
kapiteinen en kolonels geschiedde door den Koning uit
een voordragt van 3 personen, op te maken door den schut-
tersraad in overeenstemming met het gemeentebestuur,
wanneer er eene keuze moest gedaan worden uit mindere
rangen ; na afgelegd voldoend examen, regtstreeks. Ser-
geanten en korporaals wenschten wij aangesteld te zien

door den schuttersraad.

Twee zaken hebben wij dus opgenoemd, die naar wij meenen
eene meerdere geoefendheid der schutterij in de hand zullen
werken : het verbeteren der wet, wat betreft de voorschriften
aangaande de oefeningen, en het dragen van de uiterste
zorg dat de schutterij steeds goede ofamp;cieren hebbe. Er is
nog een derde middel welk wij zouden willen aanprijzen,
namelijk dit: om reeds de jeugd op scholen als anderzins met
den wapenhandel bekend te maken. Hier verwijzen wij naar

het zoo straks aangehaalde omtrent Zwitserland. Daar wordt

reeds vroegtijdig het jeugdige geslacht in de wapenen geoe-
fend : op de meeste scholen wordt er naast de gymastiek ook
tevens het behandelen vau het geweer eu diergelijke onder-
wezen, waarvan het gevolg is, dat, zoo de Zwitser naderhand
als rekruut wordt opgeroepen, hij iu korten tijd tot een
bruikbaar soldaat wordt gevormd. Eeue dergelijke inrig-
ting zouden wij ook hier te lande verlangen. Kiet in
eens is zoo iets natuurlijk in te
voeren; doch door het aan-
moedigen van het onderwijs in de gymastiek ziju reeds
in verschillende steden scholen daartoe opgerigt, hoe ge-

1) Men klaagt er tegenwoordig in sommige plaatsen over, dat te
weinig lieden lust gevoelen om officier te worden
bij de schuttenj.
Zou de reden daarvooï niet te zoeken zijn in haar
tegenwoordigen slech-
ten toestand? Wanneer eenmaal de schutterij goed geoefend eu geregeld
is , gelooven wij dat de lust daartoe van zélve zal aanwakkeren.

-ocr page 269-

makkelijk zou het niet zijn, daarmede tevens de oefening-
in het exerceeren te verbinden. Yooi den gezondheids-
toestand en de krachtige physieke ontwikkeling van het\'volk
is de gymnastiek zeker uiterst geschikt, maar van oneindig
meer belang is de geoefendheid van het volk in de wape-
nen. M Daarheen moet het aanvankelijk gebragt worden, wil
men ons land op de beste en minst kostbare wijze kun-
nen verdedigen, dat men in het leger eene krachtige kern
bezit, om welke eene goed geoefende schutterij zich
schaart.nbsp;Eeeds in het begin dezer eeuw riep een

vurig duitsch vaderlander uit, toen hij er op aandrong om
de jeugd in den wapenhandel te onderwijzen, en wij zijn
het in beginsel volmaakt met hem eens : „Erst wenn alle
„wehrbare Mannschaft durch Leibesübungen waffenfähig
„geworden, streitbar durch Watfenübungeu, schlagfertig
„durch erneuerte Kriegsspiele und Immergerüstetsein,
„kriegskühn durch Vaterlandsliebe — kann ein solches
„Volk ein wehrhaftes heissen. „Wehrlos , ehrlos!quot; So sagten
„unsere Ahnen, und den Sinnspruch sollten wir in alle
„Landwehrs Banner setzen.quot;

Een ander punt, hetwelk wij moeten bespreken en dat

1)nbsp;Buitendien bereikt men met die oefeningen hetzelfde doel, dat men
zich met de gymnastiek voorstelt.

2)nbsp;De heer Telting sjirak dit o. a. reeds in 1845 uit, toen hij,
ofschoon zich tegen eene volstrekte grondwetsherziening verklarende,
het wenschelijke aannam van „bepalingen, welke zouden kunnen leiden
„om de nationale militie en schutterijen in onderling verband en met
„terugzigt op de beperkte finantiëele krachten vau den staat, doch met
„behoud altoos van eene staande armee, zoodanig in te rigten, dat
„steeds met betrekkelijk geringe kosten in \'s lands verdediging kon
„worden voorzien.quot;
Eandelingen ontrent het voorstel van negen leden
tot herziening der grondwet,
p. 277.

3)nbsp;Deutsches Volksthum von Friedrich Ludwig Jahn, Lübeck 1810.
pag. 315.

-ocr page 270-

wij veranderd wenschen te zien, is de bepaling aan-
gaande het dragen der kosten, die op de schutterijen val-
len. Volgens de thans vigeerende wet worden die kos-
ten bestreden uit de boeten, bijdragen en contribu-
tiën bij de wet bepaald, en door eene toelage uit de
gemeentekas. Voor het grootste gedeelte staan dus de
schutterijen ten laste der gemeenten; of dit wel zeer bil-
lijk zij, meenen wij te mogen belwijfelen. Welke diensten
worden door de schutterijen bewezen? Wij onderscheiden
ter beantwoording van die vraag drie toestanden. Het
land kan zijn in vrede, in gevaar en in oorlog. In tijd
van vrede dienen de schutterijen de steden voornamelijk
bij brand. Het nut, dat zij deze in een dergelijk geval
aanbrengen, is evenwel op verre na het grootste niet. Het
aantal branden is bij ons gelukkig uiterst gering, en het
is de vraag of de steden de hulp van de schutterijen
daarbij niet even goed zouden kunnen doen vervangen
door versterking der policie; een maatregel, die haar
in ieder geval vrij wat minder kosten zou dan bet onder-
houd der schutterijen. Het moet ecbter toegegeven worden
dat bij brand en in enkele andere gevallen, namelijk bij ligte
opschuddingen , bij zamenrotting van het gemeen of iets
dergelijks de steden
alleen werkelijk nut trekken uit de schut-
terijen. Van oneindig meer dienst is de gewapende burgermagt
in tijd van gevaar, wanneer b.v. een bepaald oproer de in-
wendige rust van den Staat dreigt te verstoren. Ontegen-
zeggelijk zijn in dergelijke gevallen de schutterijen ook voor
de steden van groot voordeel, maar heeft daarbij de Staat
niet evenveel nut van hare dienst ?
Wij wijzen ook nu weer
op het straks aangehaalde voorbeeld van Amsterdam.
Wanneer in 1848 het oproer daar niet was gestremd, de
schromelijkste gevolgen voor de rust van ons geheele land
zouden er van te duchten zijn geweest. He Staat trekt

-ocr page 271-

dus in zulk een geval voor het minst evenveel
nut van de schutterijen als de steden. In tijd van oor-
log kan men natuurlijk het afzonderlijk voordeel der ste-
den geheel weg redeneeren: dan trekken de schutterijen uit
tot behoud van den vaderlandschen grond. De slotsom is
dus dat de staat in zijn geheel oneindig meer nut van
de schutterijen trekt dan de steden afzonderlijk. De
vraag is nu of het billijk is dat zij , die het minste
voordeel hebben , de meeste lasten dragen ? Wanneer de
kosten, zooals nu geschiedt, slechts aan éénen kant
zullen gedragen worden, moet dit ontegenzeggelijk aan
de zijde van den Staat gebeuren. Wil men echter strikt
eerlijk zijn, dan verdeele men de kosten pro rata parte
over den Staat en de steden , zoo namelijk, dat de eerste
b.
V. drie vierde daarvan drage, terwijl door de laatste
een vierde worde opgebragt.

De boeten , die jaarlijks door de schutters worden be-
taald , zouden wij aaugevs\'end willen zien tot het huren en
verwarmen van een geschikt locaal, waar gedurende de
winteravonden theoretische oefeningen zouden kunnen ge-
houden worden.

Een laatste punt, dat ons nog ter behandeling over-
blijft , is de regtspleging bij de schuttersraden eu wat
daarop betrekking heeft. Ieder zal reeds bij eene
enkele inzage van de tegenwoordige bepalingen dien-
aangaande moeten toestemmen, dat onze wet die zaken
op gebrekkige wijze regelt. Yooral de voorschriften aan-

Zou het ia overeenkomst daarmede niet wenschelijk zijn , dat door
den Staat magazijnen werden opgerigt waaruit de schutters hunne
kieeding konden bekomen , even als dit nu bij het leger plaats heeft ?
Vooreerst zou men zich die kleeding op zoodanige wijze goedkooper
kunnen aanschaffen, terwijl eene dergelijke inrigting eene mobiliesee-
ring der rustende schutterij zon vergemakkelijken.

-ocr page 272-

gaande de manier van procedeeren zijn hoogst onvolledig.

Om ook hierin tot een beteren toestand te geraken ,
zal men, naar wij meenen, in de eerste plaats eene juiste
opgave behoeven der overtredingen met de daarop ge-
stelde straffen. Die overtredingen zouden wij in twee
afdeelingen willen splitsen : in kleinere en groote. De
kleinere zonden wij willen gestraft zien door den Com-
mandant der schutterij, met hooger beroep bij den schut-
tersraad , over de zwaardere overtredingen zal dan ter
eerste instantie de raad regt spreken en van dezen zal
hooger beroep zijn bij Gedeputeerden. Het zal evenwel
noodzakelijk zijn, dat men aan deze laatsten de bevoegd-
heid geve om hun vonnis in eene publieke zitting uit te
spreken. De tegenwoordige toestand toch is onhoudbaar.
Heeft iemand, zoo als de zaak nu geregeld is, hooger
beroep aangeteekend van een vonnis van den schutters-
raad en hebben Gedeputeerde Staten daarin uitspraak gedaan,
misschien lijnregt in strijd met het vroeger door den raad
uitgesproken oordeel, dan zenden zij hun vonnis terug
naar den schuttersraad, daar zij zelve, als administratief
collegie geene openbare zittingen houdende, dat niet
kunnen uitspreken. Dit moet nu door den schuttersraad
geschieden, die daardoor genoodzaakt kan worden vrij te
spreken denzelfden persoon, dien hij misschien kort te vo-
ren veroordeelde. Om daaraan eeu einde te maken zou
men, gelijk wij reeds aanmerkten, eenvoudig kunnen
bepalen, dat Gedeputeerden zelve eene dergelijke zaak
in het openbaar zouden beslechten, even als tegen-
woordig de Eaad van State bij geschillen van bestuur
openbare zittingen houdt. \') De Belgische wet van 9

») Tenzij men de voorkeur mogt geven aan de beperkte openbaarheid
van belanghebbenden, naar analogie van Art. 29 der wet van 28 Aug.
1851. (Stbl. nquot;. 126.)

am

-ocr page 273-

Mei 1848 op de gewapende burgermagt, laat in sommige
gevallen cassatie toe, in geen geval evenwel booger be-
roep. Het artikel waarbij dit bepaald is (art. 101) luidt
aldus: „Aucun recours autre cpie le pourvoi en cassation,
„soit pour incompétence, soit pour omission ou violation
„de formes substantielles, soit pour contravention expresse
„à la loi, n\'est admis contre les jugemens des conseils de
„discipline.quot; In geval van cassatie blijft de zaak in be-
handeling bij den schuttersraad, doch daartoe zamengesteld
uit andere personen. Of eene dergelijke bepaling bij ons
zon moeten overgenomen worden, zouden wij betwijfelen;
de zaken bij de schuttersraden aanhangig zijn dunkt ons
meestal van zoo weinig omvang, dat het toelaten van cas-
satie niet noodig zal zijn. Wij wagen het hier evenwel
niet te beslissen, praktische ondervinding alleen zal
het beste antwoord kunnen geven \'). In geen geval ech-
ter zal op het voorbeeld van België het hooger beroep
mogen worden afgesneden. Het is hier niet de plaats om
uit te weiden over het al of niet wenschelijke van het hoo-
ger beroep in strafzaken, maar daar gelaten dat in militaire
zoowel als in policie- en correctionele zaken hooger beroep
hier te lande wordt toegelaten, zoo aarzelen wij niet de
meening uit te spreken, dat in strafzaken het soms uiterst
noodzakelijk is de juiste toedragt der feiten aan een
herhaald onderzoek te onderwerpen, om een vasten
en zekeren waarborg te verkrijgen dat er geen on-

\') Het voorstel van den heer Kouwens is misschien niet ongeschikt,
wanneer hij in art. 44 van zijn concept-reglement op het straffen en
behandelen van strafzaken bij de schutterijen zegt: „Het niet nakomen
„van voorschriften omtrent de zamenstelling der schuttersraden en het
„hooren van getuigen, zal alleen dan de vernietiging van een vonnis
„daarstellen, wanneer de beklaagde zulks op de teregtzitting zal doen
„blijken.quot;

-ocr page 274-

schuldige zal veroordeeld worden. Natuurlijk wen-
schen wij niet dat men de bevoegdheid hebbe om van
alle vonnissen herziening te vragen. Men zou met den
heer Kouwens kunnen aannemen dat zulks zou toege-
staan worden van ieder vonnis door den Eaad uitgespro-
ken , hetwelk provoost-arrest van vijf dagen en een geld-
boete van tien gulden te boven gaat. De Commandant
zou moeten kunnen straffen met eene vermaning en met
kleine boeten, men kon dan aannemen dat van de boeten
hooger beroep bij den schuttersraad zou vallen. Wij mee-
nen dit te moeten aanbevelen, omdat de klagt misschien
niet ongegrond is , dat tegenwoordig de schuttersraden om
allerhande uiterst kleine vergrijpen vergaderen moeten, die
even goed en met veel meer gemak door den Commandant
kunnen worden beregt.

De wijze van procedeeren zal natuurlijk geheel en al ver-
anderd dienen te worden. De schuttersraden moeten in
het openbaar vergaderen en het zal den beklaagde
moeten vrijstaan zich door een praktizijn te doen bijstaan.
De schuttersraden zelve zijn bij onze wet, gelooven wij,
voor gewone gevallen goed zamengesteld; het is evenwel
de vraag, of zij niet eene andere formatie zullen moeten
bekomen in het geval dat de teregt staande een Hoofd-
officier is. Yoor een dergelijk geval, dat zeker wel
niet veel zal voorkomen, meenen wij dat het beter zal
zijn den raad eni^el uit officieren en in rang daarboven ge-
plaatste personen te doen bestaan.i) Wij keuren eene alte
militaire inrigting der schutterij
af, geheel en al mag even-
wel het militair beginsel niet worden verzaakt en daar-
mede strijdt onzes inziens eenigzins , dat een gewoon schut-

Tot voorbeeld zou de Kaad van onderzoek der wet van 28 Aug.
1.851 (Stbl, nquot;. 136j kunuen dienen.

-ocr page 275-

ter, een korporaal en sergeant als regters tegenover een
Commandant zitten, die buitendien tocb reeds voor een
regtbank verschijnt, waarvan alle leden minder in rang zijn
dan hij zelf. Wij zullen hier niet verder in bijzonderhe-
den treden over den aard der straffen , de overtredingen
zelve., de formaliteiten bij de regtspleging, enz. Over
vele dier punten kan onzes inziens alleen praktische er-
varing grondig oordeelen, terwijl buitendien de heer
Kouwens die nadere bepalingen reeds voorgesteld heeft
in zijne hierboven aangehaalde conceptwet voor de schut-
terijen.

Het is ons buitendien slechts te doen geweest eenige
algemeene beginselen aan te geven, volgens welke wij
meenden, dat de schutterijen bij eene herziening der
tegenwoordige wet zouden moeten worden ingerigt. Die
herziening, zoolang gewenscht, zullen wij naar het schijnt
eindelijk beleven. Bij het ter neder schrijven dezer rege-
len is de Segering met het zamenstellen eener nieuwe
wet op de schutterijen bezig, die naar wij bopen , binnen
kort aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. Eene
goede regeling onzer schutterijen toch is dringend nood-
zakelijk. Wanneer wij terugzien op de roemvolle dagen
van voorheen, toen Nederland optrad onder de eerste
Europesche mogendheden en wij vergelijken dien tijd met
onze tegenwoordige verhouding tot de overige rijken van
ons werelddeel, dan worden wij, ofschoon wij de talrijke
zegeningen, die onze vaderlandscbe grond ons in deze da-
gen verzekert, dankbaar erkennen, toch soms treurig aan-
gedaan en zien wij wel eens nit naar middelen, om iets
van den vorigen luister te herkrijgen.

Welnu , zoo er mogelijkheid daartoe bestaan zal, dan is
eene goede inrigting onzer burgerwapening zeker een der
beste wegen om dat doel te bereiken, Wanneer bet volk zich

-ocr page 276-

eenmaal bewust wordt, dat eene goed geoefende , eensgezinde
schutterij, krachtig gesteund door het leger, een onoverwin-
nelijk bolwerk onzer volksvrijheid is, dan zal zelfvertrou-
wen zich meer en meer bij de natie ontwikkelen en een
waardiger houding tegenover het buitenland zal er het ge-
volg van zijn. En waarom zouden wij daartoe niet
kunnen geraken ? De burgerwapeuing is geene uitheemsche
plant, die in onzen bodem geen wortel zou schieten : wij
hebben gepoogd het in de vorige bladzijden aan te wijzen,
dat vau de eevste tijden af de schutterij eene echt natio-
nale instelling is geweest, geheel uit en door ons volks-
leven ontwikkeld.

Twee jaren geleden werd de Nederlandsche jongeling-
schap op Engeland gewezen en werden de scherpschutters-
vereeuigingeu , daar met geestdrift opgerigt om de weer-
baarheid van het land te verbeteren , haar ten voorbeeld
gesteldnbsp;Wij bewonderen evenzeer den vaderland-

lievendeu geest onzer overzeesche naburen en ook wij zijn
ten volle overtuigd van de noodzakelijkheid om de weer-
baarheid van ons land te vermeerderen, doch waartoe uit
den vreemde iets over te nemen, wat, bij zulk ver-
schil van maatschappelijken toestand, naar wij meenen,
hier niet zoo milde vruchten zou opleveren, als misschien
in Engeland het geval is Waarom niet liever aan-

\') Engelands weerbaarheid ten opzigte zijner scherpschutters-vereem-
gingen der Nederlandsche jongelingschap ten voorbeeld aangewezen door
E. R. Sijpkens. Amsterdam 1861.

2) Men verwijte ons niet dat wij tot hen behooren, die meenen slechts
te moeten bewonderen zonder aa te volgen. Wij gelooven in vollen
ernst, dat men beter zal doen met eerst de schutterijen goed te ordenen
en te regelen, voor men in opgewondenheid scherpschutters-vereenigingen
oprigt, die veel tijd en veel geld kosten en dus lang niet algemeen
kunnen worden , zoo lang niet even als in Engeland groote kapitalisten
aanzienlijke somrnen beschikbaar stellen om minder gegoeden te wapenen en

-ocr page 277-

gekweekt wat op eigen bodem reeds groeit, waarom
niet gepoogd de burgerwapening in haren vroegeren glans
te herstellen? Niet langer dan gewezen op den slechten
toestand onzer schutterijen om daarbij met minachtend
schouderophalen te wanhopen aan hare verbetering. Met
ernst eene zaak betracht, die voor het Nederlandsche
volk van zoo groote waarde is. Geen glimlach
spele meer
om de lippen, wanneer men den naam
noemt eener zoo
echt nationale instelling. Moge het integendeel worden,
wat het in vroeger jaren was en wat het zoo langen tijd
hier te lande geweest is: een eere, lid te zijn der
schutterij!

schadeloos te stellen voor te groot verlies van tijd. Het zal in dea aanvang
reeds genoe. zijn, dat men al zijne krachten wijde om eene wel ge-
regelde en goed gezinde schutterij te verkrijgen. Is men eenmaal zoo
ver heeft men vooral de oefening in den
wapenhandel van het jeugdige
gesl\'acht aangemoedigd, en willen dan zij, die tijd en geld genoeg
hehhen, zichquot; nog bovendien in het schieten
oefenen , wij zullen de eerste
zijn het toe te juichen.

-ocr page 278-

Bijlage A.

„Erstlich datt ,twelff persoenena vther Sinter Ciaes bruederschap
„unde
vther elcher schutterie i) twelff persoenenn genoetnpt unde ge-
estalt sullenn werdeuu, maeckende saemenn acht ende vertich per-
„soenenn vth, welokenn Bürgern eistere, Schepenn unde raidt vier
j,eiide twintich sullea kiesenn muegenn , unde vth deun vier eu twin-
„tich sesz persoenena, die liem iiutste vnde bequemste bedunckenn,
„tot giltmeisierenu verordenenn vnde derselver in igelicher gilde
„einenn stellenn diewelcke tendens van elckena Jaer biedenn Bur-
„gemeisternn, Schepen vnde Eaith, Inn geheel off Inn deel gecon-
„tinueert off affgesath vnde ander Inn hoer plaats gestelt sullenn
„werdenn, welcke sesz mytten Burgemeisternn, Schepenn vnde
„Raith myt sampt die ander achtthienu op alle swaere zaeckenn der
„gemeintenn vnde stat beruerende sullenn muegenn disponerenn vnde
gt;,dair vp sluetenn alst tot waelfart der stat vnde dat gemenebest
„dienenn sal, sunder eiiich forder verhael vann hoerenn Gildenn tho
„muegenn voerne off dieselve dair vmme tho muegenn versamlenn
„vnde dit vursz. oick myt fiirwaerdenn dat dieselve sesz persoenena
„vth krafft vann enigenn Gyltbrievenn by sich selffs sunder tho dein
„Burgemeisternn, Schepenn vnde Eaith myt sampt der ander ach-
„thienn niet sullen muegen statuerenu noch ordinierenn: Vnde so
„enige gebrekenn vnder den ambachtenn aengaende hoer ordinantiën
„vnde politiënn weren off gevielenn dat dieselvige by Burgemeisternn
„Schepenn vnde E,aith myt denn vier en twintigh. sullenn muegenn

\') Waarschijnlijk de St. Joris, St. Odolf en St. Catharina schutterij.

-ocr page 279-

„tot waelfart der Stat vnde der gemeineun Burgerenn, corrigiert
„vnde ter bester politiën gebragt werdenn : vnde so enig oiiverstandt
„Ina eüigenn vurnemen der Stat belangende tasschenn Burgemeister,
„Schepeiin vnde Raith vnde deu vier en twintig gewiele dair myt
„dan enicheit erhaidenn vnde alle onwyll ende wederwerdicheit ver-
„huet mach werdeim, sal alsulcke onverstandt altyt staiii tot de-
„claratioenn Stathelders, Cantzlers vnde Kaide. Dyt allet by pro-
„visioemi gebaldenn tho werdean soe lange alst by K. Mat. siener
„Matn. Statbelder Cantzler vnde Rait anders hier Inne versehenii
„vnd ordiniert sal werdenn; Oick beheitlick Inn als H. K. Mat
„hoicheit vnde gerechticheit vnde der stat Inn hoeren privilegienn
„onverkort und Inn oennifolkoeinen macht tbo blienenn. Des Inn
„oorkonde syn desen placaitenn myt hoichgedacMer E. K. Mat. als
„Hertongenn vann Gelre onde Graenenn van Zutphenn op gedruek-
„tenn Secret zegels als Siene Mat. Inn desen Eürstendomb gebrni-
„ckenn laetenn, bestedieht vnde Jder parthienn ein thogestalt.
„Actum tho Arnhem den vyff en twintigstenn dach Septembris anno
„vyffthien hundert vnde soenen en vertigh.quot;

(Was gei.) J.. Schekok.

Bijlage B.

\'Raadsignaten der stad ArnJierti. Deel X Uadz. 16.

Besluit van den raad der stad Arnhem van 9 Junij 1517 „ge-
„nomen, op supplicatie van de burgeren representerende de schut-
,,tery van St. Catherine,quot; welke verlangden „consent tot reparatie
„van deselve schutterie en confirmatie van hare privilegiën ende
„openinge ende restitutie van St. Catharinendoelen bij SI. Jans-
„poorte.quot;

„Een eerbaer Raedt etc. gesien hebbende de copie van de privi-
„legien ende ordonnantie van de schutteryen binnen Arnhem ge-
„geven bij den durchluchtigen ende hochgeboren fursten ind Heren

-ocr page 280-

IKP

„Wilhelm sone tot Cleve, Gulich ind Bergh hartogh tot Gelre,
quot;greve tot Zutphen ende here tot Savensteyn etc., in date den 9»
quot;Loh Julij anno 1538 i) ingevoleh der apostille van den eersten
quot;juuij naestleden heeft den sapplianlea geaccordiert ende accordiert
„mits desen, opeainge van St. Catharinen doelen ende reparatie der
„vervallene schutterye van St. Catharinen mit conditie, dat alle
quot;,deghene die in de voorscr. schutterye tegenwoordich zijn eude
\'\'namaels ingenomen sullen worden, sich holden bij die voorscr. pri-
,\',vilegien en ordonnantiën ende in val enige derselver mit ghenen
specialen eedt die stadt verplicht waren, dat deselve in handen
quot;,van de magistraet ede van getrouwicliheyt doen, ende den co-
„ninek van Spaignen vyant sweren.quot; — enz.

Bijlage C.

Vit de register m,emorie en Besohdieboehen \'s Hoves
van Gelderland.

De consideratien van het hof behelsden in substantie:
„Dat art. 25 van de unie van Utrecht ao 1597, hier ontoepas-
„selijk is, terwijl die geen woord spreekt van \'t oeffenen in de
wapens en \'t optrekken en \'t schieten na de vogel. Dat \'t een
iigequaliöceerde schutterye zoude zyn blykt by geen privilegie of
concessie van den Piirst, want het overgegeven boekje bevat al-
leen een reglement op de schuttery gemaakt by diverse personen
quot;die op den 21stsn April 1612 hebben besloten wederom \'s jaars-
quot;lijks met roers en bogen eenen vogel te schieten, zo als in oude
!itijden te Putten zoude plaats gehad hebben tot oeffening der
quot;wapenen, \'t geen in vergetentheyt was geraakt. Behalve dat aan
quot;particuliere personen in eene welgestelde regering niet
gepermit-

-ocr page 281-

„teert kan zijn om soüder approbatie van dm Souvereiii eeu eigen-
„willige societeit, corps of collegie op te regten volgens les 3 § 1,
„de coll. et eorp. zijnde nog daarenboven bij verscheiden Lands-
„placaten verboden, verklarende \'t geen te voren geschied was als
„Inkruypsels en ongeoorloofde facta, die occatie gegeven hebben tot
„\'t plegen van insolenties en desordres. Dat ook
zoo al in oude
„tyden het voordeel van de Ingezetenen te gewennen tot \'t oeffenea
„van de wapenen, den wetgever niet heeft kunnen weerhouden om
\'\'zulke zamenkornsten tot \'t schieten na de vogel te verbieden, al-
„thans tegenwoordig, daar men een geregelde militie heeft,
geen de
\'„minste nuUigheÜ
voor \'t gemeen van zulke schutterijen te wachten
„is. Advisierende derhalve dat er geen redenen zijn voorgekomen,
^waarom het zoogenaamde Gilde of Schuttery tot Putten niet mede
quot;,zou begrepen zijn onder het verbod by placaten tegen het optrek-
\',\'ken en schieten na de vogel, dd. 1 febr. 1598; 26 Juny 1619 ;
„12 April 1633 ; 3 febr. 1631 en 2 febr. 1636 niet te min aan de officie-
,\',ren overlatende om wanneer aan haar door eenige Ingezetenen word
\'\'verzogt om tot betooninge van eenige vreugde in particuliere ge-
„vallen in de wapenen te mogen komen, met slaande trommen op
„te trekken en salvoos te schieten, nu en dan spaar/.aam onder
„zekere precautiën tegen onordentlijkheden te mogen accorderen en
„toelaten.quot;

Bijlage D.

Uit de Landdagsfecessen te Arnhem 1706—1708 p. 377
en volg.

Sabhathi den 5 November 1707.

„Haer Edele mogende gebleken zynde hoe dat daegelyks door de
compagniën van soogenoemde vrywilligers verscheiden onordentelyk-
„heden gepleegd wierden , waardoor de goede borgerye en Ingesetenen

-ocr page 282-

„ontrust en aan verscheyde bewegingen en insultes worden geëxpo-
„neert, alles strekkende tot wegneminge van derselver dier-gekochte
„vryheidt. Ende dewyl haar Edele mogende niet anders voorhebben
„ais de rust, vrijheidt eu privilegiën van de Borgerye en Ingesete-
„nen te bewaeren tegen alle geweld van binnen en van buyten,
„hebben Haar Edele mogende goedgevonden daaiinne te voorzien
„en vervolgens verstaen gelyok verstaan en gelasten by deesen, dat
„alle de compagniën van de sogenaemde vrywilligers in de steden
„deeser Provincie sullen worden afgeschaft, en dat een ygelyk sigh
„zal hebben te begeven onder zijn,
BorgerlyJce compagnie of schut-
„ierye
welke Borgerlyhe compagniën en schutterye zoo als van oudts
„geweest zyn zullen blyven subsiteren, tot conservatie en main-
„tiea derselver voorregten en
Privilegien en omdat het salutair
„oogmerck van haar Edele mogende in deesen magh agtervolgt en
quot;,niet gecontraienieert worden, hebben haar Edele mogende goedge-
„vonden ende verstaan dat soolange de voorsz. affsehaffinge der
„vrywilligers niet in effecte geschied is, geen Lants of Quartiers
quot;vergaederingen sullen uitgeschreven worden en dat diegene welke
„haar onder de voorsz. vrywiUigers sullen blyven onthouden offte
„op nieuw haar daar onder begeven off commandeeren, verclaart
„sullen worden gelijk verclaart worden by deesen niet alleen inhabil om
„eenige charges of employen in deese Provincie oyt te connen bekleeden,
^\'ne maar ook geapprehendeert zynde als perturbateurs van de gemeene
quot;ruste aau den lyve sullen worden gestraft, waar deselve gevonden
„worden. Dat deese haar Edele mogende resolutie sal worden ge-
meen verteert in een Placaet en alomme gepubiiceert tot een yders
„naerigtinge, enz.quot;

-ocr page 283-

STELLINGEK

I.

Jure Romano actio in jure apud Praetorem edebatur.

II.

Conjectura CI. Puchtae, (Pand. § 378d) in 1. 5 § 10 D.

de Instit. Act. (14.3) legendum esse: „ut discipnlis.....

imperarem/\' probanda videtur.

III.

Art. 1685 al. % B. W. is in strijd met art. 1273 B. W.

-ocr page 284-

IV.

Al. 2 van art. 1961 B. W. is geene uitzondering op
al. 1 van hetzelfde art. Het geheele art. moet als nadere
explicatie van Art. 1903 B. W. beschouwd worden.

V.

Art. 3 der wet houdende algemeene bepalingen is niet
van toepassing op het publiek regt.

VI.

De erfgenaam heeft niet terstond na de boedelscheiding
der eigendom der hem toebedeelde zaken, hij moet de
levering afwachten.

VII.

Er mag geen lijfsdwang worden uitgesproken ter zake
van handelsschulden tegen personen, die opgehouden heb-
ben koopman te zijn.

VIII.

Door overeenkomst van vennootschap wordt geen regts-
persoon gevormd.

-ocr page 285-

IX.

Het accoord, door regterlijk vonnis gehomologeerd, heft
der staat van failliessement niet op.

X.

Wisselbrieven zijn na het failliessement van den betrok-
kene vatbaar voor endossement.

XI.

Hooger beroep in criminele zaken is wenschelijk.

XII.

Wanneer het feit dat art. 223 Wetb. v. Strafv. op
straffe van
nietigheid in iedere dagvaarding vordert, niet
is een strafbaar feit, dan moet de beklaagde worden ont-
slagen van regtsvervolging.

XIIT.

Het duel moet als zelfstandig misdrijf in onze straf-
wetgeving worden behandeld.nbsp;^^

-ocr page 286-

XIV.

Het in brand steken van heide is strafbaar volgens
den C. P.

XV.

Afstemming eener begrooting om redenen buiten de
begrooting is af te keuren.

XVI.

De ophefamp;ng der departementen van eeredienst en de
toevoeging van deze bij eenig ander departement van
openbaar bestuur is af te keuren.

XVII.

Teregt heeft de maarschalk Eadetzky gezegd: ,,Das
„System der stehenden Heere passt für gewisse Zeiten und
„gewisse Verhältnisse, jedoch nicht für alle und überall.
„Man mag damit auslangen, so lange es in allen Staaten
„Sitte bleibt, nur mit stehenden Heeren
Krieg zu führen,
„so lange nicht blos das Verhältniss der Volksmassen, son-
„dern auch jenes der Staatseinkünfte nicht berücksichtigt
„wird. Es
wkä und muss von selbst fallen, sobald diese
„Bedingungen aufhören.quot;
BenJcschriften miUtänsch-poU-

-ocr page 287-

mm

tischen Inhalts ans dem Nachlasz des K.K. österrekUsehen
FelénarscJialls Grafen
üadetzky. Stuttgart 1858. p. 445.

XVIII.

Het is af te keuren dat in eene bankwet de bepaling
voorkome, dat de bank geene andere wissels mag discon-
teeren, dan die
met drie kandteekeningen zijn voorzien.

XIX.

Het is af te keuren dat aan de schutters het verlies
van tijd door eene zekere soldij wordt vergoed.

I

i

XX.

Ten onregte heeft de minister van financiën zich op de
geschiedenis der Engelsche
Gomitry-hanhs beroepen als bewijs
tegen de vrijheid van het bankwezen.

-ocr page 288- -ocr page 289-

S

ûÉâûi

-ocr page 290-

• I

m

I . ^ \\

... . „

#1

Ai-CT^-.

-ocr page 291-

■ i ;

■V

X-^-r..; v.. li. \'

r-i

-ocr page 292-

,gt;» I