V\'
15 IJ P. ]■; L S lt;\' TT E
\'v t, a .K rr i- r; s t r d i ë x
AMSTERDAM, rffln J. A. WOKMSER.
F. oct.
DE TWAALF PATRIARCHEN.
DOOR
J. A. WORMSEK
I.
Waarom bleet\'t gij zitten tussschiMi de stallingen? Richt. 5: 16.
: Toen Deborah haar lied zong, zong ze ook Ruben toe. : Ruben, de ontrouwe stam. Ruben, die zijn broederen alleen had laten strijden.
Ruben, die het had aangezien, dat de broeders samen den :: harden strijd doorworstelden, maar die aan de vrijmaking : van Gods volk zelf niet had meegedaan.
De Kerke Gods was ook in Deborahs dagen schrikkelijk : ten onder gebracht. Zij zuchtte toen onder Jabin, den koning, : en onder Sisera, den geweldigen vernieler.
En de Kerke Gods stond weerloos. Ze had geen lans en :: geen spies. En ook geen paard of geen ezel, om, als de :: kans keerde, te ontvluchten. Op de voeten moesten al de : krijgsknechten - des Heeren gaan. En dat, terwijl die ge-
2
weldige Jabin tegenover hen stond, en Sisera met duizend ijzeren wagens, en voor die wagens vreeselijke paarden, rennende als een vernielende kracht tegen hen in.
Maar God hielp, toen Israël alles verdorven had. En toen stond er een vrouw op. Deborah was haar naam. En uit die vrouw sprak opeens een wondere kracht. En die kracht van die vrouw greep Barak aan. En Barak redeneerde niet, maar blies op de bazuin. En op het hooren van dat bazuingeschal kwamen toen Gods kinderen uit hun vlekken en dorpen en holen en stille hoeken saam. En zoo stond men opeens met een hoop van Gods volk tegen de Jabins en de Sisera\'s over. En de slag kwam. En God gaf het Barak om de Jabins te slaan, en niet aan Deborah, maar aan Jaël, ook een vrouw, om Sisera den woesten kop te verpletteren.
Verlossing, vrijmaking, wonderbaar en heerlijk; en Jabin had niets meer te zeggen, en \'s Heeren volk leefde in heerlijken jubel op, en de Kerke vertoonde haar gelaat weer, en van Hebron tot aan Kades toe was er één toon des lofs voor wat de Heere Heeue gedaan had.
Maar. . . . Ruben had niet meegedaan.
Ruben was wel niet naast Sisera op de ijzeren wagens
lllll l:! I I l.i:illllllllllilllilii:i:ill!l I I I lil l.l l Miillilin lilililllllirill l:l i:lllii:i:i I I ■iltlllllillllliM I I mil I I I I I I I I I I I I I I I i i
O
O
gaan staan om do Deborahs en Baraks, zoo het kon, te vermorzelen.
o, Neen, daartoe sprak het hroederbloed te sterk. Een verrader was Ruben niet.
Maar weet ge wat liuben wel deed? Ruben bleef van verre staan; Ruben zou dit eens aanzien; zou eens afwachten hoe het liep; en zou wel meedoen en er wel bjikorafti, maar.... dan moest eerst de slag geslagen en het gevaar voorbij zijn. En dan, ja, dan zou Ruben gewissel ijle meedoen.
Och, liuben had het te druk met zijn zaken, om zich veel met de vrijmaking van Gods Kerk in te laten. Rnben had vele stallingen. Daar kon hij niet van weg. Dan zou het vee zijn goede verzorging hebben gemist, o, Ruben had geen tijd om te luisteren naar het veldlied van Gods trouwe kinderen. „Ruben moest naar de blatingen zijner kudden hooren.\'\'
En toen, lees het in Richteren 5 : 16 maar, toen liet daarom de zaak Ruben wel niet onverschillig. Alleen maar, Ruben was uit //de onderzoekingen zijns hartenquot; nog niet. z/Die van Rubenquot;, zoo staat er, //hadden vele onderzoekingen des harten.quot;
Vroom zelfs was Ruben dus. Ruben zal die onderzoekin-
4 DE PATRIARCH RUBEN\'.
gen zijns harten zelfs veel in liet gebed en op de knieën voor den Ileere hebben gebracht, o, Ruben onderzocht zooveel. Hij had zoo diepe worstelingen des harten.
Maar onderwijl liet Ruben zijn broederen alleen den strijd strijden, en onderwijl had Ruben in zijn stallingen vermaak.
Ontzettend zelfbedrog! Die vrome Ruben, die in zijn ziel de zaak om en omwoelt, en intusschen zijn vee liever dan Gods volk heeft.
En toch, zoo was het bij eiken strijd van Gods Kerk.
Altoos waren er lieden, die ja, o, zoo gewisselijk komen zouden, als eerst maar de handpalmen van Zeba en Tsal-muna in uw hand zijn; en het gevaar voorbij en de hitte des daags is gedragen; en die inmiddels zichzelven nog voor vromer dan de anderen houden, die doorgaan.
Zoo zijn er ook nu weêr duizenden in den lande en duizenden in deze groote stad, die dien strijd van \'s Heeren volk aanzien; die wel voelen dat zij de Jabins en Sisera\'s niet mogen bijvallen, die wel weten, dat het om de zake des Heeren gaat, maar helaas, zij hebben allerlei onderzoekingen des harten, en daarom blijven ze zitten tusschen de stallingen, en vinden de blatingen der kudde zoo schoon!
DE PATRIARCH RUBEN. 5
o, Ruben in onzij dagen. Ruben ook in Nederland. Ruben ook in onze Amsterdamsclie Kerk! Deborah vergat u niet, .Deborah verachtte u niet, maar ook Deborah liet uwe consciëntie niet met rust, en riep u toe: waarom, icaarom, o, Ruben, uwe stallingen boven de kudde des Heeren verkozen ?
En daarom roepen ook wij, en manen zoo ernstig en zoo dringend: o, Ruben, onze broeder, sta toch op!
II.
Want hij is heftig-!
Gen. 40 : 7.
Ruben is loom, is traag. Ruben ontwijkt graag de moei-lijkbeden. Hij houdt er zich liever buiteu. En zoo blijft bij zitten tusschen de stallingen, en hoort naar de blatingen der kudde, terwijl zijn broederen in doodsangst voor hun leven worstelen.
Maar zoo is Simeon niet.
Eer omgekeerd is Simeon de heftige, de verbolgene, de overspannene en verschrikte in den strijd.
Ruben weifelt, Ruben aarzelt, Ruben is zonder moed. Besluiteloos, willoos. Maar Simeon wordt door hartstocht gedreven. Hem kookt het bloed in de aderen. En wel verre van stil te zitten, vliegt hij op in drift, en wil, in woede opgestaan, al zijn broederen vooruit.
7
In liem woelt de hoogst gevaarlijke zonde van het Fanatisme.
Dat lag in zijn dracht reeds.
Lea was, toen ze Simeon droeg, geprikkeld door nyd in haar nieren. Jaloerschheid was in haar gevaren. En ze had Rachel niet kunnen zetten, en niet kunnen uitstaan, niet omdat ze Jacob voor zonde wilde vrijwaren, maar omdat ze zichzelve gekrenkt voelde, en omdat haar ik gekrenkt was; omdat zij het onderspit dolf. En dit wekte wraakzucht in haar hartstochtelijk hart.
Toen ontving en baarde ze Simeon, en haar uitroep is: z/Simeon zal mij troosten, want ik word gehaat, en is er hope voor mijn dorst naar voldoening. De Heere heeft gehoord!quot; (Gen. 29: 33).
Hartstocht dus in Lea, deels goede, deels zondige hartstocht; wonderbare vereeniging van geloof en geprikkelde hoovaardij. En dat alles gedekt door het roepen: De Heere heelt gehoord!
En die gedachte in haar dracht droeg ze dan ook op Simeon over.
Simeon ontving er zijn stempel door.
Want Simeon is de man onder het volk, die diep voelt
8 DE PATRIARCH SI.MEOX.
dat Gods volk gehaat is, en nu daartegen in wil; en nu geloof met heftigen toorn mengt; en zoo opvlamt in het onheilig vuur van een wild fanatisme.
Straks als Dina in Sichem is gaan drentelen, en het loon van haar zonde vond, dan trekt Simeon het zwaard, en zijn lust en zijn toeleg is uitmoorden.
En als Jacob, de oude patriarch, sterven gaat, dan heet het nog van zijn stervende lippen: „o, Simeon, laat af!quot; En dan vloekt Israël „Simeons toorn, want hij is heftig,
7
en zijn verbolgenheid, want ze is hard.quot; En dan noemt hij zijn eigen kind //een werktuig van geweld, en een man van boozen raadslag, van een raadslag, waarin zijn stervende ziel niet wil komenquot; (Gen. 49 : 4).
In Simeon is de fanatieke overmoed door vader Jacob verfoeid.
En dat komt nu niet uit den wortel van Gods volk, maar enkel uit de wereld, die nog onder dit volk omsluipt.
Altoos een vallen in uitersten.
Hier een Euben, die niet uit zijn kooien en stallen is te halen, en nooit met de onderzoekingen zijns harten aan een einde komt; en tegenover hem een Simeon die opstuift eer hij zijn ziele kan reinigen, en die waant dat de kracht in
DE PATRIARCH SIMEOX. 9
het heftige ligt, de macht in het groote, in het vurige, in het niets sparende woord.
En ook die Simeon stierf uiet, toen Simeon begraven wierd.
Want ook die Simeon is een type. Die is er altoos onder Gods volk geweest,
o, Die Simeons, ze zijn er met hun heftig fanatisme nog. Blind doorgaan, op niets letten, en om niets zich bekreunen. Gespeend aan alle teedere gewaarwordingen. Nauwlijks man van deernis der ziele of gebed.
Ze gelooven, o, ge wissel ijk. Er gloorde een vuur in hun ziele op.
Een vlam is gezien geworden. Maar helaas, die vlam vertoonde al spoedig den rossen walm van * den wilden hartstocht.
Gods volk is gehaat, en daarom zullen zij het op die haters wreken.
Zoo kennen ze den wederstand, en die prikkelt ze en laat ze geen rust.
En nu wordt het al toorn, al heftigheid, al verbolgenheid, en in hun verborgen raad één broeden op wilde gedachten.
o, Dat men toch omzie, ook in onze dagen.
Ge hoordet wel van de Beeldstormers.
DE PATRIAllCII SIMEON.
Ook die waren voor een groot deel uit de Simeons te hoop geloopen.
En die Simeons, ge ziet ze weer om u opleven.
En nu, Jozef hond Simeon. En dat was recht. De Simeons-natuur moet onder Gods volk ingebonden (Gen. 42 : 24).
Hun jaloerschheid zou te ver gaan. Hun wederhaat te onheilig branden. Hun heftigheid zou Gods Kerke verteren.
Alleen maar, vergeet nooit, dat tegenover Ruben. . . die Simeon gelijk heeft. Tegenover de Erasmussen zal elk liefhebber van Gods Kerke zelfs de Beeldstormers eereri.
En dat, dat kostelijk element moet in Simeon geëerd.
Simeon is óók een kind van Jacob.
Simeon moet óók zijn erfdeel in Kanaiin hebben.
Juda mag niet zeggen: Simeon moet achterblijven.
Lees het maar in den aanvang van Richteren (1 : 3). Juda was het, die juist tot Simeon zijnen broeder zeide: z/Trek met mij op en laat ons tegen de Kanaiinieten krijgen.quot;
Niet door Simeon af te stooten, maar door Simeon in zijn tintelende bezieling te waardeeren, wordt zijn onheilig fanatisme in heiliger gloed gelouterd.
10
III.
DE PATRIARCH L.EYI.
Jlet is te veel voor ii!
Num. IC : 7.
Jacobs derde zoon bij Lea droeg een kostelijken naam. Want Levi beduidt liefde. Levi is //aanhankelijkheid.quot; Is sympathie. Is verzoening. Is saambrenging van wat uiteenviel en saamvoeging van wat gescheiden lag.
Profetisch zag die naam op Levi\'s heerlijke roeping om het Verbond der Genade te bedienen. Want een //Verbondquot;, dat is het juist wat Levi\'s naam uitdrukt. Een //doen naderenquot; van Israël tot zijn God, omdat die God gansch Israël in zijn verbond had opgenomen.
Lea doorzag die profetie niet. Ze was als Kajafas, toen hij profeteerde //hoe goed het was dat één mensch voor het volk stierfquot;, zonder dat hij er zelf iets van merkte. En zoo ook profeteerde Lea van Levi, naar zijn goddelijken dienst der
12 de patriarch levi.
Verzoening, terwijl zij eigenlijk toch alleen aan haar gekibbel met liaren man dacht.
Jacob was door Eachel van haar afgetrokken. Maar nu zou Jacob om zoo schoon een kindekijn zich -weder bij Lea voegen, en daarom noemde ze zijn naam Levi: de iceder saamgevoegcle, ,/omdat/\' zei zij, //mijn man zich nu weder voegen zal bij mij.\'\'
Hierin nu lag symboliek.
Ook Israël had een Man, en die man van Israël was de Heeke, en ook hier was de liefdeband verbroken, nu niet doordien de Man, maar wel doordien de vrouwe was afgeweken. Israël had de liefde verzondigd, had den vrede verbroken met zijn God.
En nu moest ook hier die onvrede weg, de zoen weer gezocht, de verwijdering weggenomen worden.
En die dat doen moest was juist Levi\'s stam, de stam der priesterlijke bediening, opdat Israël weder tot zijn God zou naderen en de Heere zijn volk weer zou bezoeken, en door den man der ^Saamvoeging\'\' (want dat beduidt Levi) de Bruid des Heeren weer zou worden samengevoegd met haar hemelsciien Bruidegom.
Levi was de Vredestichter, de Liefdewekker, een engel,
DE PATRIARCH LEVI. 13
zooals het bij Maleaclii heet (2 ; 7), van den Heere der heirscliaren in Israël.
Maar zulk een goddelijke weelde is voor een zondig mensch meest te veel. Zooals een vorst, op wien bij Godes gratie souvereiniteit is gelegd, zoo vaak zijn macht voor zich misbruikt, in steê van zijn volk te dienen, zoo ook verging het Levi.
Het was zoo onbeschrijflijk rijk, drager der arke te zijn, de wacht des Heeren te betrekken, de strijden des Heeren te strijden, te hooren: „Het volk zal de wetenschap van uw lippen zoeken;quot; ,/Uit uw mond gaat de wet uit;quot; //Gij zijt een engel des Heeren.quot;
o, Tusschen God en het volk te staan, wat mensch in zonde geboren draagt die heilige weelde, dat hij er niet in zondigt?
En zoo nu kwam het diep verfoeilijke Clerical isme op! De zonde der aanmatiging op grond van verleende genade. Gaven die God de Heere schonk om ze aan zijn volk te bedienen, en die misbruikt wierden om eigen hoogheid te kittelen.
14 BE PATTITARCII LEVI.
Rnben is de loome, Simeon de heftige, maar Levi loopt het doodelijke gevaar van Gods heilige Verzoening te gebruiken tot streeling voor het eiscen ik.
O O
En daarom heet .het tot Ruben; ^Wat zit ge in de stallingen F\' en tot Simeon: „Wat zijt gij heftig!quot; maar tot Levi: ,/llet is te veel voor u, gij kinderen van Levi!quot;
Och, de sterke beenen om zulk eene weelde in den dienst des Heeren te dragen, had Levi niet. En daarom is het einde van het Oude Verbond, dat Maleachi met name tot Levi moet roepen: //Gij hebt velen doen struikelen, gij zijt afgeweken, gij hebt het verbond verdorven, daarom maak Ik u onwaard en voor al het volk verachtelijk/\'
Droeve historie van den stam, die na Juda het meest begenadigd was. Te veel ontvangen! Te rijk begiftigd! Te kostelijk begenadigd! En daardoor topzwaar geworden, gestruikeld en gevallen. En dat enkel door geestelijke aanmatiging. Door de aanmatiging van den Clericalistischen-zuurdeesem.
Want die zonde, die ziekte der rijkbegiftigden stierf niet uit toen Levi stierf. Neen, neen. Die zonde sloop in eiken
DE PATKIAllCII LEVI.
kring van Priesters en Dienaars en Leeraars en Getuigen des Heeren. Rome heugt er van. En in Luthers kerk is het schriklijk geworden. En, helaas, ook in onze Gereformeerde kerken wierd het weer de oude Levi\'s-zonde op en top.
Ambassadeurs des Heeren bij zijn vclk moesten de Dienaren des Woords zijn. Een engel van den Heere der heir-scharen, als zij tot het volk spreken. • En dies ook, als een engel, er alleen maar op bedacht om hun boodschap over te brengen, en de ondoorgrondelijke barmhartigheden van hun God te verkondigen. En zie, ook hier weer die aanmatiging, dat zelf opeten van den honig, dat nemen van de gave voor zich als instrument voor eigen hoogheid. Niet zij om het volk, maar het volk om hen. Geen bezieling om tot God te doen naderen, en daarom ook geen zielsdrang om zelf tot den Ileere te gaan Alles één Clericalistisch zich verderven, in het doen drentelen van het volk om het middelpunt van hun priesterlijke hoogheid.
o, Boos zijn die toestanden!
Dan heet het: ,/Engelen des Heeren/\' en al hun zorg is om kerkgoederen en gebouwen en woningen eu traktemen-
15
1G DE PATRIARCH LEVI.
ten. Dan heet liet: //En die doet naderen/\' en als het op strijd en worsteling komt, voegt zulk een Dienaar des Woords zich dan bij Edom en Moab, om te woelen tegen Gods volk in, en af te stoeten en uit te werpen wat men slechts kan.
En wonderlijk, dan zegt het volk: //Dat zijn nu onze Levieten,quot; en het volk voelt niet, dat het eigen schuld in die zonde heeft; want dat het vroeger zelf door wierook die zonen Levi\'s bedwelmd heeft, en niet voor hen heeft gebeden, en ze niet heeit gedragen voor den troon.
Erger nog.
Onder dat volk voelen de besten niet, hoe de schrikkelijke zuurdeesem van het Clericalisme ook onder de bevestigde Christenen zit, die immers ook gaven ontvingen. Gaven, die ze in de genieenschap der heiligen aan \'s Heeren volk moesten bedienen. Tot aan de lammerkens toe. En die toch, ook uit hun gave zichzelven, helaas, een kroontje vlochten. Zij die gezochten! Die op de lippen levenden! Die heilig ge-roeniden!
Helaas, Levi\'s zonde, waarmee hij den liefdedienst ver-zondigde, verderft zooveel!
IV.
Juda. gij zijt heti
Gen. 49 49.
Levi is de Priesterstam, maar de Koninklijke stam is Juda. Juda is onder de patriarchen van adel. Niet naar den adel, die menschen beschikking toekent of menschelijke heldendaad wint. Neen, de adel van Juda\'s stam is hem van God gegeven. Een adel vloeiend uit het Raadsbesluit, gevest in den door God aan Juda ingeplanten toeleg, en in de heilige Historie hem gegund.
Om den Immanuël gaat alle ding, en dies moest de stam, waar de Spruite uit op zou spruiten, de stam der eere in Israël zijn. Stervend zag Jacob dit reeds, toen de Geest hem aangreep en hij, bij Geesteslicht, den Messias in zijne kinderen zocht, en hij Ruben en Simeon en Levi voorby-
18 DE PATKIAKCH .TUDA.
ging, maar, aan Juda toegekomen, met heilige verrukking uitriep: „-Juda, gij zijt het!quot;
Juda, alle overige stam heeft ook wel beteekenis, maar toch alleen met u als middelpunt en punt van uitgang. Gij alleen kunt desnoods tieren zonder de anderen, maaide anderen zijn niets buiten u.
Uit de Silo, en daarom ruischt u in de aderen het bloed van den eeuwigen Koning.
Juda is een leeuwenwelp.
De Leeuw uit Juda\'s stam overwint.
Wat was deze aan Juda ingeprente aanleg, die hem door innerlijke zielenadel deze koninklijke eere dragen deed ? Dut zegt u Juda\'s naam, want Juda is Godlover. ^Ditmaal, zoo sprak Lea, na haar baren, //zal ik God loven, en daarom noemde ze zijn naam Judaquot; (Gen. 29 : 35.) Heel de Christus is in dit ééae, dat hij, de Immanuel, God looft, gelijk alle zonde in dit ééne is, dat de zondaar den mensck de eere geeft. En daarom die keurs tam te zijn, die den Christus in zich droeg, en als stam het merkteeken te dragen van Godlover, viel geheel saam en was één.
DE PATRIARCH JUDA. 19
Van moeder op kind ging deze zielsgedachte der zwangere en der barende Lea over. Zij loofde God om dezen zoon, en die zoon was het, van wiens stam de Psalmist zong: „ God is bekend in Ju daquot; (7G : 2), en ,/nit de wateren van Juda is voortgekomen\'1\' (Jesaia 48 : 1) al wie zweert bij den God van Israël.
Roeping en aanleg, dracht en vrucht vertoonen dies ook bij Juda een zelfde stempel, — hier het diepste stempel, dat kan worden ingedrukt, het stempel van naar niets te vragen en niets te bedoelen, dan te zijn voor den Heere onzen God.
En daarom nu nog rust Juda\'s adel op alle ziel en alle kerk, die dit ééne aandurft dat ze God looft, en den Christus uit zich vertoont, en met den moed van een leeuwenwelp voor God en voor Christus durft strijden.
Het Soli deo gloria is door ieder, die niet van Juda is, aan Juda\'s banier ontstolen, en ontzinken aan haar hoogen adel ziet ge elke kerk, die zich gereformeerd noemen durft, en het toch voor de eere Gods niet waagt.
God loven, onvoorwaardelijk, boven allen en over alles!
DE r.VTllIAKCH JLDA.
God loven, Juda zijn; en dat te zjin in de Belijdenis van het Woord als het Woord van onzen God; in de eeuwige Bestiering als van Hem geheel uitgaande; in de Verzoening als door Hem geheel teweeggebracht; God loven, Juda zijn, in uw oordeel over elke bekeering, in uw waardeering van alle mensch, in uwe bediening van alle ambt en roe-ping; — dat en dat is gereformeerd te wezen en nooit iets anders is met dien naam van «gereformeerdquot; te zijn, door onze vaderen bedoeld.
Als ge weer Efraim wierdt, van Efraim weer Juda worden, dat is alle kerkreformatie en alle reformatie van uw huis en hart.
De lof van het Eeuwige Wezen. Hij de Silo, en Avij er alleen zynde, om voor Hem Juda, dat is de God lover te wezen, daarin ligt „Juda\'s glorie\'\' en van Juda\'s kracht het geheim.
Zoo staat Juda hoog, zeer hoog, omdat niemand dieper dan Juda zichzelf wegwerpt.
Maar, helaas, ook in Juda woelt zonde, ook Juda kan omslaan, en als Juda omslaat, wordt hij erger dan Ruben,
DE PATRIARCH JUDA. 21
die bij de stallen blijft neerzitten, en erger dan Simeon, die opvliegt, en erger dan Levi, die een hooge hand opheft. A.ls er bederf komt in het beste, ontaardt het heste in het slecldste, en zoo gaat het Jnda ook, want Juda, zoo hij omslaat, wordt Jood. Jood, niet in den zin, waarin er 60,000 Joden op onze erve met ons als medeburgers leven, neen, maar Jood in de Kerk van Christus, Jood in het Christelijk ambt.
Deze Jood wordt Juda door trouweloosheid. //Juda handelt trouwelooslijkquot;, roept Maleachi (2 : 11), en eveneens spreekt Jeremia van //de trouwelooze, hare zuster Judaquot; (3 : 7), en juist hierover loopt met Juda \'s Heeren twist (Hosea 12:3).
Want dan gaat het zoo toe, dat Juda nog wel altoos ;/Godloverquot; blijft, maar, (en dit is liet schriklijke), aan dat Godloven zijn eigen ziel bezondigt, doordien hij dat Godloven als een amhacht uitoefent, waarmee hij uit is op eigen gewin.
Op gewin van geld of van eer of van invloed, dat doet er niet toe, maar altoos een //schacherenquot; met het heiligste dat op aarde bestaat, een slim en sluw spelen met het //God lovenquot;, niet meer om God, maar om zichzelf te zoeken.
En komt het daaraan toe, dan gebeurt onherroepelijk van tweeën één.
22 1)E PATRTAKCH JUDA.
Dan blijkt óf dat zulkeen een Jood was, en zijn Juda-adel slechts voorwendde, en dan wordt de siHoop der wateren bij dezen zeer snel.
Of ook het blijkt, dat er cc/if Juda-hout uit den cchlen Juda-stam geschoten was, en de Jood er zich slechts als een woekerplant omslingerde. Een ontzettend gevaar, dat ge bijna bij elk kind van God bespeurt.
Maar geen nood : als het zoo staat, blijft er hope.
Want dan geldt het woord: ,/Er waren in Juda nog goede dingenquot; (2 Chron. 12 : 12) en hoewel hunlieder hand vol van schuld is, Juda zal niet in weduwschap gelaten wordenquot; (Jerem. 51 ; 5).
Want weduwschap voor de ziel, dat is het, als Juda de Godlover door den Jood die in hem opwoelde, wierd afgesneden van de gemeenschap met zijnen God.
V.
: Een slang aan den weg.
: Gen. 49 : 17.
Judfi een leeuwenwelp ; en vlak op hem volgt Dan, van
~ wien Jacob stervend profeteert, ,/dat hij een slavg aan den
: vjey zal zijn, om denvijs liet paard in de verzenen te bijten,
: dat zijn ruiter acliterovervalle.quot;
: Niet als een slang in liet gemeen, maar als een soort
: kleine stofslang, die zich geheel inwoelt en inkronkelt in
: het stof en in het zand dat op den weg ligt, en nu, als
i het paard over den weg komt rennen, met ongelooflijke
: snelheid den slanken nek opbnigt, dén kop opwipt, zijn
: tong in de pees van het paard invlijmt, en zijn gif in het
: dier overstort.
: Dan is niet uit Lea, maar, onder Kachels hoede, uit
: Rachels vertrouwde slavin, uit Bilha geboren. Hij en Xaftali.
24 DE PATRIARCH DAN.
Niet als Levi voor den dienst geheiligd, eu niet als Juda tot den troon geroepen. Van nederiger staat en dies ook van nederiger stand in Israël. En toch heeft én Dan én Naftali een eere van God ontvangen, want in Naftali was het volk dat in duisternis zat en een groot licht zou zien, (Jesaia 8 : 23 en 10 : 1), en van Dan sprak de patriarch het uit: Oolc. Ban zal richten (Gen. 49 : 1G).
En Dan heeft gericht. D. w. z. ook Dan heeft evenals Juda en zoo menige andere hoofdstam, de macht bezeten, om richtend onder de stammen Israëls op te treden.
^Richteren7\' is een Bijbelboek, dat van een /wegsnijdend richten ffewaagt. Van een richten naar Gods recht van
O O
\'s volks schuld en afdoliny, maar ook van een tweede richten, dat er eigenlijk meê één is, het richten naar Gods recht van Israels vijanden. Eigenlijk één, want als het volk weer voor Gods recht buigt, doet God Israëls vijanden buigen voor Israëls opgeheven banier. Gerechtigheid verhoogt een volk. Inwendig door de oprichting van het heilig recht des Heeren. Maar ook tijdelijk uitwendig, doordien God den vijand op het kinnebak slaat.
//Ook Dan richtte.quot;
Dat is dus, dat ook Dan Israël eens terugriep naar de
DE PATH I ARCH DAN. 25
Wet des Heeren, en door den Heere vermand wierd, om liet vertreden van Israël aan den vijand betaald te zetten.
En nu uit Dan was Simson, en die éene naam spreekt voor duizend. Want wie is er, die schrikkelijker dan hij de Filistijnen met en op het kinnebakken sloeg en Gods gericht aan Israëls vijand heeft voltrokken ?
Jjau\'s naam kwam niet van zijne moeder. Bilha had er niets in te zeggen. Bilha kwam slechts voor Kachel op. Van Rachel was zij, en voor Rachel haar kind.
Hier dus geen samenhang tusscheu wat omging in Kachels hart, die den naam gaf. en Dan, die geboren wierd. IN iet als bij Juda en Simeon een naam vol karakterzin, maar een naam van uitwendige roeping. Dan zal dit kindeke heeten, omdat God Rachels recht tegenover Lea gewroken heeft. Ban beduidt dat de Heere richtend optreedt. En nu, dat was het met Jefta, met Gideon, met Simson.
In hen en door hen richtte de Heere.
En toch hing de wijze waarop Dan richten zou, weer
2G DE PATRIARCH DAN.
wel terdege met Dan\'s inborst saam, en saam met het karakter of gemis aan karakter, dat hij niet van Rachel, maar van Bilha had.
De slavinnezoon heeft niet het hoosre karakter\' en niet de
o
fierheid van den leeuw \'). Zijns is meer de kruipende aard. Hoor maar: Naftali is schoon in woorden, zingt Deborah, en Dan, zijn broeder, is een slang aan den weg.
Op zichzelf is dit niet als een zondige trek bedoeld. Veeleer hebt ge u hierbij Jezus woord te herinneren van ,/Oprecht als de duive en als de slang voorzichtigquot;, wat van de tegenstelling tusschen den moedigen leeuw en de in het stof verscholen slang weinig verscheelt.
Slang zijn wil hier op zich zelf niets zeggen, dan laag, machteloos zijn, maar die kleinheid, nederheid en geringheid vergoed door slim beleid.
Zoo ongetwijfeld was Bilha, en door dien slimmen aard tot haar hoogen rang onder haar medeslavinnen opgeklommen. Zoo ook was Ban\'s inborst. En eveneens zou eens Simson wezen.
\') Wel wordt Van in Deut. 33: 22 een jonge leeuw genoemd, maar alleen met het oog op :;/// sprony.
DE PATRIARCH DAN. 27
Wel de sterke man, die zelfs van een leeuw den bek openscheurt, maar die, alleen tegen alle Filistijnen gerekend, als niets is, en nu met slim overleg en fijn uitgerekend beleid, de Filistjinen keer op keer in den strik lold en in dien strik vangt.
Maar ook hier ligt de zonde aan de deur. De voorzichtigheid der slangen is prijslijk, is u ter navolging gesteld, mits gevoegd bij de oprechtheid der duive. En -tfee u, zoo het bij u dé slang alleen wordt. Want dan gaat die slang schuifelen en adderen in uw hart uitbroeden, en hare boosheid, op het duivelsche af, stikt dan uw leven.
Het is of Jacob dat stervend gevoeld heeft. Of waartoe anders na die schetsing van Dan\'s karakter, plotseling die uitroep: ,/0p uw heil wacht ik, o, Heere!quot;, die bij alle andere stammen ontbreekt?
Was het niet alsof Jacob profetisch gevoelde: Hier vooral ligt gevaar! o God, als ook die booze kracht zich ontwikkelen gaat, wie zal dan Israël redden? En dat hij daarom bad: ,/Op uw heil wacht ik, o, Heere!\'\'
Want weet dit. Wordt Juda bij ontaarding Jood, en dies
DE PATIUARCir DAN.
trouweloos, aan Dan wacht erger. In Dan vaart de Duivel in, en Dan zal verraad plegen.
Xeen, we zeggen niet, dat Judas, die Jezus verried, uit Dan\'s lendenen sproot. Eer schijnt hij van Karioth en van een Judeër te zijn geboren.
Maar geestelijk was hij stellig uit den patriarch wiens signatuur heette: //Een slang aan den weg, die het paard in de verzenen bijt, tot de ruiter achterover valle \\quot;
In Dan kiemde het schrikkelijkst geestelijk kwaad.
Een kwaad dat nóg schuifelt en omsluipt ook in de Kerke des Heeren.
En daarom laat ons bidden, bidden voor hen, zooals de stervende patriarch bad: //Heere, we wachten ook tegen de Dan\'s in ons midden op mo heil \\quot;
28
Naftali geeft schoone woorden !
Gen. 49 : 21.
Bilha kreeg nóg een zoon. Diens naam was Naftali. En omdat beiden Bilha\'s kinderen waren, liooren Dan en Naftali saam.
Er ligt dan ook in beiden een machtige trek van gelijkheid. Want immers ook van Naftali geldt, wat we van Dan vonden. Ook Naftali onder de stammen klein; ook Naftali moedig om voor de zaken des Heeren testrijden; maar ook Naftali in dien strijd meer steunend op vlugheid en gladheid en gevatheid dan op heldenmoed en kracht.
Dat heeft Jacob op zijn sterfbed gevoeld, en daarom zong hij profetisch: „Dan zal strijden, maar zoo als een slang met het paard kampt, door het onverhoeds in de verzenen ie steken.quot; En zoo ook : 7/Naftali zal voor den Heere
DE PAT11IAKCÏI DAN.
trouweloos, aan Dan wacht erger. In Dan vaart de Duivel in, en Dan zal verraad plegen.
Neen, we zeggen niet, dat Judas, die Jezus verried, uit Dan\'s lendenen sproot. Eer schijnt hij van Karioth en van een Judeër te zijn geboren.
Maar geestelijk was hij stellig uit den patriarch wiens signatuur heette : ,/Een slang aan den weg, die het paard in de verzenen bijt, tot de ruiter achterover valle V\'
In Dan kiemde het schrikkelijkst geestelijk kwaad.
Een kwaad dat nóg schuifelt en omsluipt ook in de Kerke des Heeren.
En daarom laat ons bidden, bidden voor hen, zooals de stervende patriarch bad: //Heere, we wachten ook tegen de Dan\'s in ons midden op uw heil!/\'
28
VI.
Naftali geeft sclioouo woorden !
Gen. 49: 21.
Bilha kreeg nóg een zoon. Diens naam was Naftali. En omdat beiden Bilha\'s kinderen waren, hooren Dan en Naftali saam.
Er ligt dan ook in beiden een machtige trek van gelijkheid. Want immers ook van Naftali geldt, wat we van Dan vonden. Ook Naftali onder de stammen klein; ook Naftali moedig om voor de zaken des Heeren testrijden; maar ook Naftali in dien strijd meer steunend op vlugheid en gladheid en gevatheid dan op heldenmoed en kracht.
Dat heeft Jacob op zijn sterfbed gevoeld, en daarom zong hij profetisch: „Dan zal strijden, maar zoo als een slang met het paard kampt, door het onverhoeds in de verzenen ie steken.quot; En zoo ook : „Naftali zal voor den Heere
30 DE PATRIARCH N AFT AL I.
strijden, maar door vlug als een losgelaten hinde te zijn en glad te zijn met de tong/\'
A\' an Naftali tocli sprak hij: „Naftali geeft schoone woorden!quot;
Om Naftali had Bilha geworsteld.
Blijkbaar had Lea, nadat Bilha met Dan haar eersteling had gebaard, nogmaals al haar kunst er op gezet, om Jacob uit Rachels tente naar de hare te lokken.
Bang, vreeslijk moet die worsteling tusschen de twee op elkaar naijverige vrouwen geweest z^n. Of eigenlijk van de drie. Van Rachel met Bilha saam tegen Lea, de moeder der vier oudste zonen.
En in die bange worsteling was het op de behendigheid der hinde, en op de lokkende macht van hei boeiende lieve woord aangekomen. En Bilha, en door haar Rachel, had in dien bitteren boozen vrouwenstrijd overwonnen. Jacob was in Rachels tente gebleven en Bilha ontving. En toen nu uit Bilha Jacobs zesde zoon geboren wierd, toen riep Rachel: ,/Deze zal Naftali, d. i. de afgeworstelde, heeten, want schrikkelijk heeft mijn ziel om hem met Lea geworsteld!quot;
En onder die worsteling ging er uit dien strijd, die met behendigheid en met de schoone taal der liefde was gevoerd, een karakterindruk op Naftali over. En dat zag Jacob, en
31
dies zong hij : ,/Naftali, n:ijn zoon, is als de hinde behendig en schoon ter tale als die vleit.quot;
Wonderbaar is Naftali van den Heere gezegend geweest, want in Xaftali\'s stam lag de westkust van Genesareths meer, en in Naftali lag Kapernaiim en wat vlekken en wat stedekens er meer aan dien oever door Immanuels voetstap zijn vereeuwigd.
Naftali, zingt Jacob stervend, ijeefl schoone woordsn ! En hoor, op Naftali\'s erve verhief zich de bergglooiing, van wier helling de hemeltaal der Bergrede voor het eerst wierd beluisterd.
Er lag in Naftali\'s stam dat ongezocht harmonische, dat de schoone beweging der hinde en het schoone woord der
O O
lippen teelt, zonder dat de kunst er in herkenbaar is.
Het ongekunsteld schoone, dat vanzelf verrukt en boeit door zijn bekoorlijkheid.
Naftali\'s verweerkracht was daarom klein, liet lag ver van Jeruzalem, het lag als overgeleverd aan de heidenen. Met Zebulon zat vooral Naftali\'s volk, zegt Jesaia (8 : 23), in duisternis.
32 DE PATRIARCH X AFT ALT.
Maar ook, juist daarom is over Naftali het heerlijkst licht opgegaan. Want in Naftali zijn verre de meeste van Jezus\' wonderen geschied, en op Naftali\'s bodem heeft die zilveren stem weerklonken, die van Jezus\' lippen woorden gaf zoo schoon en zoo zielverrukkend, als nooit menschenoor ze had beluisterd.
Die zin en die gave voor het schoone lag in Naftali\'s aard, en dies mocht Naftali meê aan \'s Heeren tempel bouwen. Want toen Salomo toekwam aan de stukken die kunstschoon vergden, aan de koperen pilaren en koperen zee en de runderen, toen riep hij Hiram uit Tyrus, en Hiram, zoo verhaalt de Schrift ons, was uit Naftali\'s stam (I Kon. 7: 14).
De macht van het boeiend woord vooral wierd in Naftali beseft. En toen Barak, die Jabin en Sisera sloeg, tegen den geweldenaar op moest trekken, was het ook deze richter, die met de macht van het woord rekende. Want Barak was uit Naftali, en Barak zei: Ik zal niet trekken, tenzij Deborah, de vrouw die schoone woorden geven kan, met mij ga.
Zoo boeit Naftali.
DE PAT I! [ARCH XAFTALI. 33
Naftali ontving een schoone en een sierlijke gave, waarom Mozes van Naftali zong: no, Naftali, trees verzadigd van de gunsten en vol van de goedertierenheden des Heer enquot; (Deut. 23 : 23).
En er bloeide dan ook iu Xat\'tali edeler zin op. Want Deborah kon het van Nafta li zingen: „N af tali is een volk dat zijne ziele versmaad beeft tot den dood!quot; (Richt. 5 : IS).
Toen het tegen Jabin en Sisera ging, ging tegen de vijanden des Heeren, toen had het zachte, schoone Naftali de vreeze overwonnen, en had om \'s Heeren wille zijn ziel uitgestort in den dood.
En toch ook Naftali bedreigde een gevaar.
O o
Zin en kunstgave voor het schoone verleiden de ziel zoo licht, en zoo staat er dan ook van Naftali geschreven: //En Naftali verdreef de inwoners van Beth-Semes nietquot; (Richt. 1 : 33), zoo woonde ^Naftali in het midden der Kanaanietenen //Beth-Sémes werd hun cijnsbaarquot; (vers 34).
o, Bedenk het toch, de wereld is ook zoo schoon. En
3
34 DE PATIU A lien NAFTA LI.
wie op het schoone te zeer acht, windt zich ongemerkt zoo licht den strik van het schoone der wereld om de enkelen.
Hiram, die de koperen pilaren voor Gods tempel goot en boetseerde, was uit Naftali, maar zijne moeder had zich gehuwd aan een heulen uit het schoone, heidensche Tvras.
O \'
Zoo maakt zin voor het schoone, o zoo licht wereldgelijk-vormig. En dan geeft men ook als Christen, aan Naftali gelijk, wel schoone woorden, maar woorden die een verzaking zijn van het heilige Gods.
VII.
DE PATRIARCH GAD.
Er is hoop.
Gen. 30 ; II.
iSTa Bilha\'s zonen komen de zonen van Zilpa, een vertrouwde slavin van Lea, die Lea uitverkoor en aan Jacob gaf, opdat ze voor Rachel niet zon wijken.
Zilpa\'s zonen zijn Gad en Aser. Een tweetal namen van schier gelijken zin. Beide duiden ze: goed geluk, aan. Toch Aser meer den welstand dien men geniet, Gad meer den zonneschijn waarin men omwandelt en die onze toekomst bestraalt. Riep Zilpa van Aser: //Hij brengt geluk!\'\', van Gad jubelde ze: MeJ. hem komt hope!
Gad is heel anders dan Naftali; vormt met Naftali een tegenstelling; mist wat Naftali bezat; en blinkt uit door wat Naftali miste.
Want Naftali was schoon door lieflijkheid, maar feeder;
36 HE PATRIABCH GAD.
en Gad daarentegen is de geweldige; de gespierde, die een ieder aan kan; de reuzenfiguur, en daarom prat en tuk op zijn sterken arm.
De Gadieten zijn van Israels //strijdbaarste mannenquot; (1 Chron. 5 : 20). Koning David- koos zich uit dezen stam ;/kloeke helden, krijgslieden ten oorlogquot; (1 Chron. 12 : 8). Toen Israël uit de woestijn naar Kanaan optoog, ging de heldenstam van Gad voorop. Toen Sihou en Og geslagen waren, vroeg de stam der Gadieten, om deze ontembare Amorieten verder ten onder te mogen brengen, en verkoos zijn erfdeel in Gilead, eer Israël over de Jordaan trok. En toen bij Makkeda de koningen van liet Zuiden onder Adoni-Zédek en bij Merom de koningen van het Noorden onder Jabin moesten verslagen, waren de Gadieten weer voorop getogen.
Ze waren als een keurbende in Israël zoolang liet op strijden aankwam.
Dapper, sterk en kloek.
Eu daarom zong Jacob op zijn sterfbed van Gad: vDe vijand zal op Gad aanvallen, maar Gad zal het zijn aanvaller betaald zettenquot; (Gen. 49 : 10) l); en riep Mozes,
\') „Een bende zal hem aanvallen, maar hij zal aanvallen tot den einde.quot;
DE PATRIARCH GAD. 37
die reeds bij Hesbon der Gadieten dapper vechten gezien had, in verrukking uit: ^Gezegend is de Heere, die aan Gad ruimte heeft gemaakt. Xu woont Gad als een oude leeuw, en verscheurt arm eu schedel. Gad kreeg het eerst zijn erfdeel, omdat Gad vaan liet hoofd der stammen optrokquot; (Deut. 33 : 20 en 21).
Gevoel van welstand, besef van kracht, bewustzijn van sterkte maakt opgewekt, maakt moedig, maakt dat u hope tegenlacht uit het verschiet. En daarom bij Gad geen zweem van slimheid als bij Dan, noch iets van het vleiende in Naftali. Gad gaat recht op zijn doel af. Hij vertrouwt niet op zijn lippen, maar op zijn sterken arm. Hij duikt niet diep en vliegt niet hoog, maar zet dóór uit haast ie overmoedig zelfvertrouwen.
Gad is de belichaming van het optimisme. Van zwartgallige bedenking houdt hij niet. Wetende dat het goed zal gaan, leeft Gad uit een leven der zorgelooze hope.
En ook hierin spreekt een trek uit het menschelijk hart, die niet verwaarloosd mag; want het leven der Hope is een kracht.
DU I\'A\'l\'lilAKCH GAI).
Terwijl de andere stammen achter de Jordaan veilig lagen en gedekt waren door de zee, stond Gad voortdurend bloot aan de invallen der vijanden van liet Oosten en Zuiden. Zijn erve lag bloot, op zijn grenzen naar drie zijden. En toch. Gad vreesde niet, en Gad is niet uitgeroeid, maar in stand gebleven door zijn heldenmoed en de bezieling der Hope.
Want goede Hope is levenstinctuur voor het hart.
Ze versnelt den loop van uw bloed; ze spalkt uw oog wijd open; ze verdrijft de angstvalligheid en de ingebeelde bezwaarnissen. En zoo loopt ge met de Hope in het hart een weg van veertig dagen tot aan Horeb; en met den gloed der Hope in het hart verzilveren zich voor u de randen der donkerste wolken. En ge krijgt geluk, en het lukt u, en de Hope is als een toovermacht in uw hand.
Daarom is een overwinnend leger zoo onweerstaanbaar. Want bij zulk een leger is de vrees weg, en weg de angst, en weg de benepenheid der ziel. En nu is de kracht verdubbeld. En alles gaat en stormt voort in één onweerstaanbare aandrift. En een aldus voortstormend leger overtreft zichzelf in kracht.
38
i)E PATKIAKCH GAD. 39
Vandaar dat bij Johannes, den apostel der Liefde, een Paulus als apostel des Geloofs en een Petrus als apostel der Hope behoort, en zoo ook onder Israels patriarchen naast Benjamin en Naftali de heldenstam van den altoos hopenden Gadiet.
o, Beschijne die Hope ook uw levenspad!
Vooral wanneer die Hope hij u, niet als bij den Gadiet uit eigen krachtsbesef en in uw sterken arm opwelt, maar wortel schoot in den sterken arm van dien Held God*, die in uw plaats optoog en voor u den strijd des Heeren heeft gestreden, en het alzoo Hope niet uit uzelf maar Hope om den Immanuël is. Hope in uw ziel uit het volbrachte werk Christi!
o, Dat de Kerk toch haar eigenzinnige beperking af wilde leggen. „Liefde moer uw Kerk bouwenquot;, roept de één. „Neen, het Geloof moet het cement der Kerk zijn\'\', roept een ander. En beiden vergeten te spreken van het derde onmisbare: van de Hoop.
En toch, de Heilige Geest duldt die verandering en duldt die weglating niet. „Geloof, Hoop en Liefdequot; moet het zijn
40 DE PATRI ARCH O AU.
en blijven. Deze drie. En niet door de Hooj) weg te laten deze iivee.
Toen David voor Absalom vluclitte heeft hij in Malianaïm, op de erve Gads en in het midden der Gadieten, de hope van zijn kroon en troon weergevonden. Het was op de erve van Gad, dat de Heere aan Jacob bij Bethel verscheen, en Ce hemelen zich openden en de ladder nederdaalde, waarlangs de engelen Gods neerwaarts en opwaarts klommen, om de hope in zijn hart te hergeven. Ja, meer nog, op de erve van Gad heeft Jacob bij Puiël geworsteld, en hervond hij levensmoed in de Hope op zijn God.
Zoo is wat bij den Gadiet in ongeheiligd zelfvertrouwen rustte, bij het kind van God een in Immanuël geheiligde Hope der ziel geworden.
En daarom, terwijl deze winderige hoop bij Gad overslaat in overmoed (Joz. 22 : 11) en ten leste vertreden wordt onder Nebucadnezars strijdwagens, rijst de star der Hope over het kind van God altoos hooger aan den hemel.
Tot eens ook die Hope ondergaat, maar om dan over te gaan in Aanschouwen!
VIII.
Zijn brood zal vet zijn
Gen. 49; 20.
Aser is óók van Zilpa. Haar tweede zoon, dien zij Lea baarde en die voor Lea gerekend wierd. En evenals Gad, zijn broeder, draagt ook Aser een wereldsclien karaktertrek.
Wereldsch is de karaktertrek eigenlijk bij al de zonen dei-twee dienstmaagden. Bij Bilha\'s tweetal geslepenheid in Dan en het vleiend woord in Naftali. En evenzoo bij Zilpa\'s zonen in Gad de rustige spierkracht en in Aser de welstand, liet welvaren, liet ruime levensdeel; of gelijk Lea liet bij haar baren kernachtig uitriep ; //Aser is geluk!quot;
Aser is hetzelfde woord als waarmeê de eerste psalm en psalm twee en dertig begint; want „welgelukzaligquot; heet in het oorspronkelijk óók Aser. En toen het „Zalig zijn ze die hongeren en dorsten \\ quot; langs de heuveltoppen van Naftali
42 UK PATRIARCH ASER.
weerklonk, ging ook van Jezus\' lippen telkenmale die zelfde klank uit Tan Aser!
Maar bij Aser den patriarch had dit ,/Aser\'\'\' nog niet den geheiligden, nog niet den diepen, nog niet den geestelijken zin. Bij hem is het nog enkel uitwendige voorspoed, burgerlijke welgesteldheid. Asers snoeren waren in lieflijke plaatsen gevallen. Een schoone erfenisse was hem toebedeeld. Want Asers stam lag aan de afhelling van den Libanon, gekoesterd door de zon, en toch door de koelte der zee gedurig verfrischt. En dit nu maakte Asers erfland tot een klein paradijs in Palestina.
Nog op zijn sterfbed riep daarom Jacob van Aser uit; //Asers brood zal vet zijn, en hij zal koninklijke lekkernijen leveren.En dit éene zeggen van ukonuiklijke lekkernijenquot; teekent heel het karakter van dezen stam. Zooals wij, Nederlanders, een Westland hebben, dat als Hollands moestuin, de eelste druiven en het kostelykst ooft en de fijnste peulvrucht en de sappigste moeskruiden levert, en met al dit schoone gewas de tafel der grooten en der rijken, der vorsten en der prinsen voorziet, zoo ook had oudtijds Israël zijn Aser.
Ja, niet enkel de omliggende stammen, maar ook het
DE PATRIARGH ASEK. 43
maclitige Tyrus en Sidon ruilden Asers lekkernijen voor goud in. En door dat goud kwam welgesteldheid, kwam overvloed, vloeide weelde in Asers leven in. En welvoldaan had Aser in zijn prachtig erfland geen zorgen voor den komenden dag en geens dings gebrek.
Of gelijk Jacob het beeldspreukig uitsprak: Aser at zijn brood niet droog. Neen, Asers L/vod zou vet zijn; en zoo komt ook bij Mozes weer die zelfde karaktertrek van welvaart en weelde uit, want zegt Mozes: „Aser doopt zijn voet \'in olie.\'1 En waar het brood vet is, huwt men lichtelijk en wordt het kroost talrijk, zoodat Mozes in Deut. 33: 24 zong : „Aser zal gezegend zijn, met zonen; hy zij zijnen broederen aangenaam.quot;
Zoo was dan Asers deel niet het meest benijdenswaardige. Voor het vleesch o, zoo begeerlijk, maar voor het geestelijk welzijn bitter gevaarlijk. Voor Aser was de verzoeking om af te vallen het grootst.
//Eer gaat een kemel/\' zegt de Heere, //door het oog van een naald, dan dat een rijke inga in het Koninkrijk der hemelenquot;; en Aser was rijk en zag al de verzoeking van den rijkdom op, en om, en voor zich gelegd.
44
Aser lag het verst onder alle stammen van Jeruzalem en zijnen heiligen tempel af. Wat verleiding niet voor de weel-derigen en gemakzuchtigen, om in tijden, toen nog alle reis in het zaal of te voet ging, van Sion te vervreemden.
Aser lag vlak bij en was omzoomd door het bloeiende Phenicië, dat met zijn machtige koopsteden Tyrus en Sidon heel de Middellandsche zee en de wateren tot aan Spanje beheerschte. Als het zijn bergen afdaalde stond het midden in der Heidenen land, met al zijn wereldsche aantrekkelijkheid en bekooring voor der zinnen lust.
Aser dreef zelf handel, en voer in schepen de zee over, en wel mede uit Dan, maar toch ook uit Aser waren de rijke Joden, die ge later in alle havensteden in het Westen vindt.
Zoo trok alle band de Aserieten naar de wereld die niet uit God is, en de band naar Jehova trok zoo zwak.
En daarom trok Aser zich dan ook de nooden van Gods volk niet aan, en toen Barak voor Israëls behoud worstelde en Deborah haar heldenlied zong, klaagde ze over Aser met name, dat //Aser in zijn zeehavens was gaan schuilen en zich verscholen had in zijn bergspleten.quot; (Richt. 5 : 17).
En dat kon niet anders. Want weelde verwijft en een te
DE I\'ATIUAIICH ASEll.
ruim deel vermagert de ziel. Men heeft dan zoo veel te verliezen, dat men altoos in vreeze zit. En ook men laat voor geld alles door anderen voor zich doen, en ontwent daardoor aan het zelf doen, aan het uitsteken van hand en arm, en zoo ontspant zich de veerkracht, en de wilskracht, de kracht zelfs om te kunnen willen, verslapt.
En zoo komt het dan ook dat dit „Aserquot;, dit u-alvjquot; in Jezus\' zaligspreking, vlak tegen Aser overstaat. Aser doopt zijn voet in olie, maar de Heere spreekt „de armenquot; zalig. Aser levert koninklijke lekkernijen, maar de Heere spreekt ze zalig ndie treurenquot;. Aser eet brood dat vet is, maar de H 9ere spreekt zalig, die hongeren en dorst, lijden.
En toch, Aser was daarom in Israël niet misplaatst en niet bij vergissing onder de stammen van Israël gerekend.
Want bedenk wel, dat, ja, zalig de armen heeten en zalig die treuren en zalig die hongeren, maar dat noch die armoè, nocli die droefenisse, noch die honger bestemd is om eeuwig te blijven, en ook het heilig ideaal spreekt van een ,/vette tafel vol mergs en zoeten wijnquot; die eens bereid zal worden.
Armoede en honger en de diep ontwelde traan zijn voor-
45
46 DE PATRIARCH ASEIl.
bijgaande, duren kort, maar wat het werkelijke en het eeuwige zal ziin, dat is storelooze vreugde en overstelpende weelde, een zich baden in onuitputtelijk genot.
En daarom heet het bij Israël altoos, dat het een land krijgt //vol melk en honigquot;, een //hof des Heerenquot;, een weelderige gaarde van den Heere hunnen God. Altoos ooi-de nüwevdige glorie gehecht aan het worstelen der ziel.
Heiligheid en verloochening en kruisdragen, maar ook eens de liee.rUjlcheid en die heerlijkheid voor altoos.
En dit nu, dat aan de heerlijkheid slechts voor een korte poos het lijden en de berooving kleeft, maar dat er eeuwiglijk het heerlijke meê is verbonden, dat moest Aser onder Israels stammen vertooneu. Aser is de profetie: dat-de rjlone komt!
De Rothschilds en wat millioenenvorsten er onder de Joden van naam meer zijn, drukken datzelfde uit; want het belieft den Heere nu eenmaal nog altoos aan Joden den machtigsten schat van goud en goed op aarde te geven.
En toch staat het Kruis van Golgotha daar tegenover, ons manende, dat we die uitwendige gelukzaligheid niet te vroeg yrijpen; eer ze nu varen laten, en er afstand van doen om Jezus\' wil; en dat wie alzoo de weelde der wereld
DE PATRIARCH ASER. 47
verloochent eens de weelde des hemels volop smaken zal.
Ga heen, verkoop al wat ge hebt, en kom dan en volg mij. Ook die rijke jongeling was Aser.
En vraagt ge, of Aser dan niet verkommen en in zijn weelde ondergegaan is, o, laat het Woord u dan getuigen hoe de Heere met koninklijke genade toch ook uit de rijken in Aser de zijnen koos en toebracht.
Want immers bij de verzegelden in het boek des Lams zegt de eng-el ons, dat er 10.000 ook van Aser waren.
o o \'
En als het Kindeke Jezus in den tempel wierd gedragen en Simeon het Kindeke in zijn armen droeg, was er in dien tempel ook een Anna, de profetesse, die stokoud als ze was, bij den aanblik van dat Kindeke in heilige verrukking lof-zong en van den Heere der heerlijkheid profeteerde.
En nu, ook Anna die profetesse was uit Aser.
IX.
()ui loon.
Gen. 30 ; 16.
Na de vier zonen der twee dienstmaagden komen nog vier zonen van Jacobs eigen vrouwen. Van .Rachel Jozef en Benjamin. Van Lea Issaschar en Zebulon. En liet eerst ligt van deze vier JwascJiar aan de beurt.
Lea was kindergek; ze was bovendien in hooge mate naijverig; en onder dit alles door speelde een trekken des ge-loofs, om onder de moeders van Messias geteld te worden. En door dien drievoudigen drang gedreven en geprikkeld kende ze geen rust; ontzag ze geen offer; was geen inspanning haar te groot. Ze wilde slaven en sloven, als Jacob ze maar weer tot zich nam, en als ze van Jacob maar weer een eigen kind mocht ontvangen, o, Dan wierd alle teleur-
DE PATllIAHCH ISSASCHAK-
stelling en alle last willig gedragen, want clan ware dat kind dat ze ontvangen zou haar loon.
En omdat Lea nu al die jaren om dat kiiuledmn gezwoegd had, daarom riep ze, toen eindelijk dat kindeke kwam: ,/Noem hem Issachar, d. i. om loon onlvangen, want dit jongs-ke loovt mij mijn smart.\'\'
Kennelijk was Lea de dagen van haar dracht dan ook aldoor met dat denkbeeld //als mijn loon maar komt\'\' bezig geweest. Uit \'s moeders hart en zin was die trek naar loon ook op het kind dat ze droeg overgegaan. En zóó kwam het dan uit, dat Issaschar niet alleen //doortrekkerquot; heet, maar ook als //de werker om loon1\' onder Israels stammen geteekend staat.
Wien het loon lokt, ziet tegen het dienen in arbeid en moeite niet op. Als het loon maar komt! Dat loon verzoet hem alles. En zoo wordt men een slover, of wat men ge-
J O
meenzaam noemt een vwerkezel7\'. Waarom Jacob op zijn sterfbed dan van Issaschar zong: //Issaschar is een sterk ge-heende ezel, neerliggende tusschen twee pakkenquot; (Gen. 49 :14).
Zulk een op loon uitzijnd zielsbestaan brengt het gevaar
49
50 DE PATRIAHCH ISSASCHAK.
met zich, om desnoods voor geld ook den beteren levensschat uit te ruilen, en in dien strik viel ook Issaschar.
Want toen het er op aankwam, om zijn erve kloekmoedig tegen den invaller te verdedigen, rekende Issaschar uit, dat tribuut betalen nog goedkooper uitkwam dan zijn stam gestadig in oorlog te wikkelen, en om profijt, uit utiliteit, bracht hij het offer van zijn vrijheid.
De verlokking er toe was groot. Door zijn erve liep de o-roote handelsweg die uit het hart van Azië over Da-
O O
mascus door de vlakte \'van Israël naar de Middellundsche Zee trekt. En zoo kwam het, dat de invallers het vooral op Issaschar voorzien hadden, maar ook dat het hun iets waard was, om, door vergelijk, met Issaschar op goeden voet te blijven.
En zoo paste Issaschars aard bij zijn belang, om een stelsel van zijn lafheid en winzucht te maken.
Jacob had het hem profetisch reeds aangezegd: „Toen Issaschar de rust zag die hij bedingen kon, dat ze goed was, en het land dat het lustig was en er wel bij voer, zoo boog hij zijn schouder om te dragen en ging dienen onder tri-buutquot; (Gen. 49 : 15).
AYie om loon dient rekent, en wordt door dat rekenen
BE PATRIARCH ISSASCHAR.
licht een nitrekenaar. Dat geeft dan soms een wonder scherpen blik; fijne voelhorens; een schrander instinct. En daar stond Issaschar dan ook onder heel Israël voor bekend. Lees het maar wat de Chroniekschrijver van Issaschar zegt: z/Ze waren mannen, die zonen van Issaschar, ervaren ia hei versland der tijden, om te weten wat Israël doen moestquot;.
Ze waagden nooit iets. Zoodra het schip lek wierd, gingen ze er als oude ratten, naar men zegt, af, en op ijs waar geen balken onder lagen, zag men hen niet. En zoo lieten ze anderen altoos de spitse afbijten. En zij kwamen erbij, als het onder den wind doorging.
O O
Zoo dienden ze den geweldenaar, zoolang tegen hem op te staan gevaar meebracht, en stonden ze op, als de opgaande zon over den anderen kant ging. Eerst dienden ze systematisch onder tribuut. Toen stonden ze met Barak op en wierpen Jabin uit, en toen Isboseth gevallen was, waren zij onder de eersten uit de Noordelijke stammen, om naar David over te loopen. Ze roken toen, om zoo te zeggen, dat wie tegen David ging, er aan moest, en dat er met David te verdienen viel.
o. Ze waren zoo uitgerekend, die Issascharieten.
De Schrift zegt er over: Al It tinne broeders pusten op hun woord.quot;
51
52 DE I\'.VTUIAUCII ISSASCHAll.
Baësa, de zoon van Pua, de zoon van Dodo, was ook uit Issaschar, en toen hij zag dat Jerobeams troon, toen Nadab dien beklom, niet houdbaar was, trok hij op en sloeg Nadab, en zette de kroon op zijn eigen hoofd en toog in het paleis te Thirsa.
Natuurlijk, er zaten in zulk een stam wel administratieve krachten.
Thola, de richter uit Issaschar, heeft drie en twintig jaren achtereen te Samir over heel Israël geheerscht.
Eeu schreiend contrast biedt u op Issaschars erve een tweetal bergtoppen. Thabor de één, en de berghoogte waar Jizreël op lag de ander.
In dat Jizreël huisde Achab de zondaar en hield Izebel huis, en in die bosschen op de bergglooiing vierden de zondaren en zondaressen hun gruwelijken en afschuwelijken, godsdienstig ingekleeden, Vleeschesdienst. Daar lag de akker van Naboth. Izebels bloed is daar door de honden gelekt. Al het laagste, waartoe de meusch zich verlagen kan, is op dat Jizreël, op die verrukkelijk schoone berghoogte, geschied.
En daartegenover lag Thabor. Lang niet zoo schoon.
DE PATRIARCH ISSASCHAR.
Stiller en meer verlaten. Maar daar op dien stillen bergtop zijn een Mozes en Elia met den Zoon des menschen gezien en hebben toen gesproken van den uitgang, dien Hij volbrengen moest te Jeruzalem.
Dat ging ook „om loon.quot; Want de Vader had gezegd (zie Ps. 2): //Eisch van Mij en Ik zal de einden der aarde geven tot uw bezittingquot;.
Izebel op den .Tizreël is het om Naboths akker te doen, en als het om geld niet gaat, moordt ze hem en vergiet zijn bloed.
Den Verheerlijkte van den Thabor is het om de einden der aarde te doen, en Hij vergiet zijn eigen bloed als een rantsoen voor de zijnen.
Maar dan komt ook het loon. Want zoo zegt de Heilige Apostel: uDaarom heeft God Hem uitermate zeer verhoogd !quot;
,/Loonquot; op zichzelf\' is dus niet zondig. Om loon gaat het in het Werkverbond.
Ook onder het Genadeverbond gaat het al om het loon van Hem, die het al voor ons gedragen heeft. En zelfs aan zijn gekochte kinderen deelt de Ontfermer nog een loon. uit.
53
54 DE PATRTARCH ISSASCHAR.
een schat, dien ze in de hemelen opleggen, alleen niet naar verdiemte, maar uit genade.
Te wanen dat ge met en om loon, nu ge zondaar wierdt, er komt, dat is de zonde; daaruit spruit het gevaar voor den loontrekker; dat is het waardoor ook Issaschar verging. Maar ook in die zondige gestalte bleef\' desniettemin Issa-
O O
schar onder Israels stammen de verpersoonlijking en de belichaming dezer heerlijke gedachte, dat God uit den hemel ziet al de moeite en den arbeid en dat er een loon groot in de hemelen zal zijn, voor wie de kunst verstond om in hel onzicldhare te werken; en dat eens in den dag der glorie het roepen uit den hooge zal zijn: //Ziet, Ik kom, en mijn loon is met mij, om een iegelijk te vergelden naar zijn werk lquot; (Openb. 22 : 12).
X.
Den overvloed der zeeën zuigen.quot;\'
Üeut. 33: 19.
Zebulon staat vlak tegen Issaschar over. Want beduidt Issaschar dat liet om loon ging, Zebulon zegt u, dat het al gaat uil genade.
Toen Lea Issaschar nog krijgen moest, had ze Ruben de bekende Dudaïm laten zoeken, en gaf\' die aan Rachel, en kreeg nu naar ze meende haren man \'om loon, als prijs, om wat ze verworven en gene afgestaan had.
Maar nu het aan Zebulon toekomt, heeft ze afgezien van alle kunstmiddelen, van elk loon en prijs, van elk pogen om te verwerven. En nu, nu Zebulon haar geboren wierd, beseft en bekent ze zelve ook, dat het ditmaal uit vrije ongehouden genade was. Want aldus riep ze uit: ,,Nu
56 DE PATKIAKCH ZEBULON.
heeft God mij, ja mij, begenadigd met een goede genade, begiftigd met eene schoone gift!//
De tegenstelling is dus onloochenbaar.
.Bij Issaschar roept ze: //God heeft mij mijn loon gegeven.quot; Bij Zebulon : ,/AVat ik ontving is vrije gifte mijns Gods.quot;
En nu eerst, nu ze door deze tegenstelling heenging, grijpt ze onbewust het heerlijke der genade.
Want zoolang Jacob haar zocht om loon, volgde er ook weer scheiding als de prijs uitbleef; maar nu, nu het naar louter goedheid ging, nu leeft ze ook in de hope, dat het bij haar wonen voor altoos zal wezen. En na den uitroep: ,/Uit genade gedachf\', volgt dies de andere: ,/Isu zal de hij woning duurzaam wezen.quot;
En immers hierin juist ligt al het heerlijke voor wie komen mocht tot vrije genade.
Zoolang ge om loon en naar verdienste rekendet, had uw heil bij God uit, zoodra uw verwerven en verdienen ophield. Altoos vrees.
Maar nu ge tot vrije genade kwaamt, nu is er wetenschap eener eeuwige gemeenschap met den Eenige.
^\'ant waar genade ons toetreedt, laat genade niet los.
DE PATKIAKCH ZEBULON. 57
Zebulon, zoo zong Mozes, zou den overvloed der zeeën zuigen, en ook hier ligt die vrije genade symbolisch en beeldspreukig in.
De zeeën zijn voor den visscher, wat de akker voor den landman is, maar met dit verschil, dat de landman ploegt en zaait en egt en wiedt, en al zijn arbeid en al zijn moeite ten koste legt, terwijl de visscher niefs doet.
Zijn akker wordt door God gezaaid en God de Heere ploegt en egt dien met zijn machtigen storm.
En al wat de visscher te doen heelt is dus, in de zeeën zijn gebreide netten neer te laten; en zoo God de Heere de visch dan in die netten zendt, haalt hij het goud uit de wateren om niet op.
De zee wordt niet gepacht. Er wordt niet voor betaald. Hier geen prijs en geen loon, maar vrij wegnemen.
Of wilt ge, om met Mozes te zingen; De visscher is als een kind aan \'s moeders borst, en de zeeën liggen voor hem gereed dat hij er uitneme. En daarom Zebulon, dat aan zee lag, Zebulon zal den overvloed der zeeën zuigen.
Straks zijn het dan ook visschers uit wie Jezus zijn Apostelen kiest, om vrije genade voor de goddeloozen te gaan uitroepen.
58 DE VATBIARCH ZEBULON\'.
Als ze het net links leggen en niet vangen, en dan liet rechts uitslaan en het niet ophalen kunnen van de volte, ligt daar een wonderbaar bewijs van geheel vrijmachtige genade in.
En de uitkomst toont nog, dat een visschersbevolking het best verstaat wat vrije genade is.
Eerst zuigen uit den overvloed der zeeën.
En dan zuigen uit den overvloed van den oceaan van Gods barmhartigheid.
Eindelijk vrije genade ontsteekt geestdrift, blaast moed in, en zoo staat er ook van Zebulon, dat Zebnlon de kunst verstond, om „een slagordening te houden met een omoankel-haar hart;quot; en Deborah zong van datzelfde Zebulon, „dat het zijn ziel versmaad heeft tot in den dood.11
En ook dit gaat altoos door.
Wie niet leunt en steunt op de uitkomst van eigen doen, maar op \'s Heeren bestel en bestier, die kent geen gevaar en deinst nimmer.
Ook ons zeevolk was vanouds bekend om zijn onverschrokken moed en dapperheid.
Dat leert God de Heere aan de visschers en wie ter zee vaart, in zijn ontzettende stormen.
DE PATRIARCH ZEBULON. 59
Dat maakt den mensch klein en God zoo groot, en dan waagt men het op den Eenige.
En nu, die dappere stam van Zebulon, is toch één der eersten voor de troepen van Nebucadnezar bezweken, omdat ze een der eersten aangevallen wierd.
Toen wierd het donker in Zebulons dalen, en zat het volk er in de duisternis.
Maar geen nood, zoo ge uit vrije genade leeft, kan ook nit die donkerheid het licht weer dagen.
Hoor maar, daar weerklinkt de profetie: //Het volk van Zebulon dat in de duisternis zit, zal een groot licht zien// (Jes. 8 ; 23 en 9 : 1).
En dat licht is in Zebulon gezien.
Want in Zebulon lag Nazareth, waar onze Heiland de langste jaren zijns levens doorbracht.
En in Zebulon lag Kana, waar Hij het water in wijn veranderde.
En toen die heerlijke kracht in en van Nazareth openbaar werd, toen, zoo merkt de Evangelist ons op, is de profetie van het licht om te kunnen zien aan Zebulon vervuld. (Matth. 4: 13 en 15).
XI.
Een vruchtbare tuk aan een fontein.
Gen. if): 22.
Thans resten nog Rachels eigen zonen. Eerst Jozef en dan Benjamin. En hierbij trekt het terstond de aandacht, dat toch Rachel eigenlijk de vrouw van Jacobs keuze was; Lea niet; dat Lea hem veeleer tegen zijn zin wierd opgedrongen door den ijverzuchtigen Lab an; en dat desniettemin Lea, en niet Rachel, in haar kinderen, de van God gezegende is.
Toen Laban aan Jacob merken liet, dat hij genegen was, hem ééne van zijne twee dochters te geven, zag Jacob dat Lea leepoogig was, maar Rachel een schoone jongedochter, of zooals er in Gen. 29: 17 letterlijk staat: „Lea had tee-dere oogen, maar Rachel was schoon van gedaante en schoon van aangezicht.\'\' Dit nu boeide Jacob. Op flat uitwendig
UE PATRIARCH JOZEF. G1
schoon ging hij af; te meer daar de ontmoeting aan den herdersput den eersten en daardoor machtigsten indruk op hem had gemaakt. En zoo kiest hij niet Lea, maar Rachel. Van een heiliger overweging geen spoor; van een meer geestelijke onderzoeking geen zweem. Op xoai voor ooyen is gaat Jacob af, en zeven jaar wil hij Laban dienen, om het bezit van dat schoone kind.
Laban evenwel had andere gedachten. Dat voorbijgaan van zijn oudste kind stuitte hem. Bovendien, als hij nu Lea gaf, zou Jacob nog wel zeven andere jaren om Rachel dienen; en anders trok hij voort. En zoo bedroog Laban Jacob en gaf Lea voor Rachel in plaats. En het is door dat bedrog van Laban heen, dat God de Heere bezig is in Jacob zijn raad over den Zoon zijner liefde te voleinden.
Lea, niet Rachel, zou in de heilige linie moeder des Heeren worden.
En hoe Jacob ook door vrouwenschoon verlokt wordt, en Lea verwerpt, om Rachel de zijne te kunnen noemen, toch zet de Heere zijn raad door, en niet Rachel, maar Lea wordt de moeder van Messias.
62 DE PATKIATtCH JOZEF.
Jacob koos Rachel, niet in geloof, maar om haar nchoon; en dit merk wijkt niet van haar kinderen. God moet kiezen. en Jacob wilde zelf kiezen; en zie, nu gaat dit eigenmachtig kiezen van Jacob ook op de liefde voor zijn kinderen over.
Daar staat Jnda, en in hem is het zaad van Messias, maar Jacob mist het geestelijk orgaan, om het te bevroeden. En niet Jnda, maar Jozef wordt zijn lieveling.
o, We weten wel, te Pniël is Jacob in de vrijmacht van een verkiezend God omgezet, en op zijn sterfbed heeft hij het van Juda beleden: //Jnda, gij zijt het, u zullen uwe broederen loven!quot; (als beleed hij: ,/Ik heb mij vergist; ik koos Jozef; maar niet Jozef, gij, Juda, zijt het ï\'\') — maar tijdens zijn kracht bleef hij de eigenwillige kiezer, die Rachel in stee van Lea, en Jozef in plaats van Juda koos.
Jozef, en niet Benjamin, gelijk het volkszeggen van het //Benjaminnetjequot; wil, als hing Jacobs hart \'t meest aan den jongste. Neen, aan Jozef hing het, aan Jozef meer dan aan iemand. En dat hangen van zijn hart aan Jozef ging ook hier, als bij Lea, in het uitwendige uit, want hij sierde Jozef met sieraad en prikkelde daardoor zijn andere kinderen tot zonde. Hij sierde Jozef met den veelvervigen rok.
DE PATRIA1UII .JOZEF. 63
En zooals Jacob zijn kind zette, zoo kwam het leven in Jozef ook uit. Hij bracht hun kwaad gerucht aan hun vader. Hij begon zich te gevoelen als de boven hen ver-korene. Hij wierd hun een doorn in het vleesch, in steê van een broeder die hen minde.
Zoo liejj Jacobs eigenmachtig en uitwendig kiezen ten leste onder zijn kinderen op moord en doodslag uit.
Jacob had God voorbijgezien, en dat voorbijzien van God bracht een vloek in zijn hart en in zijn huis tot in lengte van dagen.
Een vloek, slechts daar gestuit, waar genade een oogen-blik vrijmachtig tusschenbeide trad.
En zoo is het in de woestijn bij Dothan, zoo in Egypte onder den eersten Farao.
De verworpen Juda, dien God verkoren had, redt daar den verkorene .lacobs. Juda voorkwam Jozefs dood. En nu gaat een star vol glans over Jozef op, en Jozef heerscht wonderlijk. Wonderlijk door genadegave der droomuitlegging. Wonderlijk door genadegave der kuischheid. Wonderlijk door genadegaven der regeerkunst. Wonderlijk door
64 de patriarch jozef.
liefde voor zijn vader en zijn broederen, en door zijn ver-langen om in Kanaan besraven te worden.
o o
Dat is ander sieraad dan Jacobs veelvervige rok. Maar nu is het de Heere ook die wonderen doet, en niet een schuldige mensch.
En toch, ook zoo wordt het met Jozef geen doorgaand werk. Hij -symbool, Juda type, ziedaar al het verschil!
Type van den Middelaar is de man, uit wien naar liet vïeesch die Middelaar tevens voortkomt, symbool die andere man, die slechts een gelijkheid van trekken met hem gemeen heeft.
En zoo is Jozef symbool van den Messias. Als Messias door zijn broederen verkocht. Evenals deze door zijn broederen ter dood gewijd. Als Hij na lijden verheerlijkt met koninklijke eere. Als Messias de nitdeeler van gaven aan de broederen die om zijn bloed riepen, o, Gansch heerlijke symboliek!
Maar meer dan symboliek ook niet; want Juda, niet Jozef is de verkorene; en straks tuimelt Jozefs stam weer. Jozef verworpen.
ÜE PATHIAKCH JOZEF. Gü
Aandrift, dorst naar een talriik zaad lag in Jacob. God had dat in zijn grootvader Abraham ingebracht door de belofte; //Aanzie de starren des hemels, alzoo zal uw zaad zijn!quot; En die geloofsbelofte werkte door en beheerschte ongemerkt Jacob en Lea en Rachel, en straks heel Israël. Nu nog. Veel kinderen is onder Israël de afgebeden zegen.
En dat nu komt ook bij Juda en bij Jozef uit, maar bij beiden op eigen manier.
Juda krijgt straks een ontzaglijk zaad; want uit den Christus kiemt het nieuwe Israël, en al de duizenden uit Israels vleeschelijk zaad, wat doen ze anders dan verbleeken bij de honderden millioenen die aan Juda uit den Christus zijn toegebracht?
Maar in dezen was Abram Abra/MW, d. i. vader der groote menigte, naar (h; verkiezing Gods-, geestelijk; uit den Zoon der liefde.
Daarentegen naar het vleeseh was Abram AhrnJ/am ook reeds door Jozef geworden. Zooals Rachel reeds bij het noemen van Jozefs naam op die veelheid wees. In Jozefs naam ligt de gedachte der altoos nieuwe toevoeging. En op zijn sterfbed sprak Jacob nog: „Jozef is een vruchtbare tak aan ecu fontein11. Altoos die veelheid.
En zoo komt het dan ook uit.
Uit dien eenen Jozef splitsen zich twee en zelfs drie
66
stammen: Efraïm, en lialf Manasse aan deze, en lialf Ma-nasse aan gene zijde der Jordaan.
Een gansch groote menigte. Want Efraïm was onder alle stammen liet grootst en de twee helften van Manasse waren elk gelijk aan een anderen stam.
Hier is dus het groote aantal, het viacUige cyfer: groot in wat voor oog en, /*.
Altoos die keuze van het schoone meisje, die zoo veruit-wendigend en ongeestelijk nawerkt.
En dit gaat door.
Eerst in Jozef zelf, die een heidensche vrouw huwt. Straks in Efraïm, dat Jeruzalem verwerpt, en te Dan en Bethel de zonde van Jerobeam, den zoon van Nebat, opricht.
Jozef, die in Efraïms noodlottige keuze Davids huis ver. werpt, en zoo van het geestelijke afglijdt naar vat voor oog en is.
Eerst een gouden kalf.
Straks de dienst van Baal en Astharóth.
De Achahs in elpenbeenen paleizen op den berg tegenover den Thabor.
Tot het eindelijk genoeg is, en de Heere Jozef verwerpt, en Efraïm aan den vijand levert, en Hij zijn raad voortzet met Juda.
XII.
Üo beminde des lleeren.
Deut. 23 : 12.
n Ben-oni11, kind der smarte, was de naam dien Rachel stervende aan haar nog nauwlijks geboren kind gaf. Maar Jacob weerde dit sombere merkteeken van den jongsten dei-patriarchen af, en riep: ,/Neen, niet Een-oW, maar Ben-/.»;//» zal mijn kind heeten. Niet kind der smarte, maar kind van zeldzaam geluk!quot;
En dit roepen van Jacob was profetisch. Want Mozes reeds kon het nader uitspinnen en getuigen: //Benjamin is de beminde des Heeren. Hij zal zeker bij hem wonen. De Heere zal den gansclien dag hem overdekken, en Hij zal wonen tusschen zijne schouderen.quot;
Uit Jnda de Christus, en daarom toen Juda voortrad; //Juda, gij zijt het. ü zullen uwe broeders loven.quot; Maar
(58 l)K PiVTUIAIU\'H BENJAMIN.
aan Benjamin wierd de glorie van de Godsstad gegeven, en daarom Benjamin de Beminde des Heeren.
Immers niet in Juda, maar in Benjamin lag Morialis berg, en bij Moriah het Sion Gods, en daaronder liet heerlijke Jeruzalem, als omstuwd met Gods bergen.
Hieraan lag het dan ook, dat Benjamin naar Juda trok, en Juda aan Benjamin kleefde. En toen tien van de twaalf\' stammen van het huis Davids afvielen, bleef Benjamin, en Benjamin alleen, aan het prinselijk Messiashuis getrouw.
En toch al ging Jacobs profetie op die wijze in vervulling, en al wierd Benjamin //gelukskind\'\' boven zijn broederen, toch school ook in Rachels stervende klachte van Ben-oH?\' dieper zin dan Jacob giste.
Rachel is in Israël //de klagende moeder.quot; De moeder die eerst, als Hanna, haar klachte uitstort, omdat haar ziel om kinderen roept en die kinderen haar onthouden worden. Dan is ze weer //de klagende moederquot;, die in haar barensweeën stervende, tot God schreeuwt, omdat haar kind haar raoeder-zorge derven moet. Eu eindelijk wordt ze voor Israels besef en voor de profetie nogmaals ,/de klagende moederquot;.
DE PAÏKIAKCH BEXJAMIX. 09
die vergaat van weedom des harten, als Benjamin wordt uitgemoord, als de Babyloniër Israël voortsleept, en als de Edomiet de kinderen Israels vertreedt; die omwaren en met verterende zielsmart weeneu blijft over al Israels berooving van zonen; tot eindelijk Israels groote Zoon, de Christus, geboren wordt, en ook naar hem de moordende hand wordt uitgestoken, en in den kindermoord van Bethlehem nog eens deze Rachelssmarte wordt opgewekt.
Juda is uit Lea, Benjamin uit Rachel, en in dat tweetal zonen zijn Jacobs anders zoo naijverige vrouwen verzoend met elkaar. Eerst misgunt de een het kind aan de ander, maar eindelijk is het liacheh smarte die door het lijden van Lea\'s kroost wordt gaande gemaakt.
O O
Doch ook in zichzelf heeft Benjamin op ontzettende wijze den diepen zin van Kachels Ben-w«\', //kind der smarte,quot; ervaren.
Ge vergist u, zoo ge u Benjamin voorstelt, als een lief, aanminnig kind, waar alle argheid van geweerd bleef.
Hoor maar, Jacob zal het u stervend anders zeggen, als
OO \'
hij uitroept: „Benjamin is als een verscheurende wolf, die \'s morgens roof eet, en \'s avonds nog buit deelt.quot;
(58 UK PATRIARCH BENJAMIN.
aan Benjamin wierd de glorie van de Godsstad gegeven, en daarom Benjamin de Beminde des Heeren.
Immers niel in Juda, maar in Benjamin lag Moriahs berg, en bij Moriah het Sion Gods, en daaronder liet heerlijke Jeruzalem, als omstuwd niet Gods bergen.
Hieraan lag het dan ook, dat Benjamin naar Juda trok, en Juda aan Benjamin kleefde. En toen tien van de twaalf stammen van het huis Davids afvielen, bleef Benjamin, en Benjamin alleen, aan het prinselijk Messiashuis getrouw.
Eu toch al ging Jacobs profetie op die wijze in vervulling, en al wierd Benjamin ,/gelukskindquot; boven zijn broederen, toch school ook in Rachels stervende klachte vau Ben-w// dieper zin dan Jacob giste.
Rachel is in Israël //de klagende moeder.quot; De moeder die eerst, als Hanna, haar klachte uitstort, omdat haar ziel om kinderen roept en die kinderen haar onthouden worden. Dan is ze weer //de klagende moederquot;, die in haar barensweeën stervende, tot God schreeuwt, omdat haar kind haar moeder-zorge derven moet. Eu eindelijk wordt ze voor Israels besef en voor de profetie nogmaals „de klagende moederquot;.
DE PATUIAKCII BEXJAJIIX.
die vergaat van weedom des harten, als Benjamin wordt uitgemoord, als de Babyloniër Israël voortsleept, en als de Edomiet de kinderen Israels vertreedt; die omwaren en met verterende zielsmart weenen blijft over al Israels berooving van zonen; tot eindelijk Israels groote Zoon, de Christus, geboren wordt, en ook naar hem de moordende hand wordt uitgestoken, en in den kindermoord van Bethlehem nog eens deze Rachelssmarte wordt opgewekt.
Juda is uit Lea, Benjamin uit Kachel, en in dat tweetal zonen zijn Jacobs anders zoo naijverige vrouwen verzoend met elkaar. Eerst misgunt de een het kind aan de ander, maar eindelijk is het Rachel-s smarte die door het lijden van Leas kroost wordt gaande gemaakt.
Doch ook in zichzelf heeft Benjamin op ontzettende wijze den diepen zin van Rachels Ben-óW, //kind der smarte/\' ervaren.
Ge vergist u, zoo ge u Benjamin voorstelt, als een lief, aanminnig kind, waar alle argheid van geweerd bleef.
Hoor maar, Jacob zal het u stervend anders zeggen, als hij uitroept: „Benjamin is als een verscheurende wolf, die \'s morgens roof eet, en \'s avonds nog buit deelt.quot;
69
70
Er zat in Benjamin felle hartstocht; iets van het wilde dier, in menschelijke vormen.
En dit onheilig drijven, niet gekeerd, eer lang gekoesterd, sloeg eindelijk in dien schrikkelijken gruwel van verdierlij-king uit, waarvan het Boek der Richteren ons liet afgrijselijke verhaal biedt.
En toen wierd Benjamin dan ook, als een wild dier, of gelijk Jacob hem noemde, als een verscheurende wolf, door de jagers gejaagd. Uit alle gouwen van Palestina kwamen de stammen op, om tegen het verdierlijkte Benjamin jacht te maken.
En toen Benjamin zich in zijn woestheid handhaven wilde, toen is het vertreden en door de broederen uitgemoord, en niet dan een scheut aan een dorren wortel was van Ben-jamin, neen van Ben-óW, overgebleven.
Het was I-cahocl geworden. Benjamins eere was weg!
En zie, toen juist, toen het dieper dan een der andere stammen uit den beker der zonde gedronken had, en harder dan eenig ander stuk van Israels erfdeel door de roede des Heeren in den dood was geworpen, toen heeft God de Heere er lust aan
DE PAÏRIA11CII BENJAMIN. 71
gehad, om juist in Benjamin zich te verlustigen, op Benjamins erve zich zijn woonstede te kiezen, en Benjamin te zegenen met een glorie, zooals, na Juda, nooit eenige andere stam ontving.
De nederwerping in den Dood heeft in Benjamin een onberomvelijke keuze naar Jehovah gewerkt. En toen straks •lozefs huis in Dan en Bethel altaren voor „de zonde van Jerobeam, den zoon van Nebat,quot; oprichtte, en met al Lea\'s overige kinderen zicli tegen het huis Davids verhardde, kleefde Benjamins ziel in Juda den Middelaar Gods en der menschen achterna.
In Benjamin blonk het geloof uit.
liet ging met Benjamin eerst in den dood, en toen dooiden dood tot het leven. En toen wierd het met het zaligste gebenedijd, t. w. niet de heilige Tegenwoordigheid des Heeren.
z/God zelf\' had dezen berg begeerd, ter woning, om, aldaar geëerd, zijn heerlijkheid te toonen!7\'
Blinkende verscheen daar Jehovah in zijn schoonheid op Sion.
En toen is op Benjamins erve het offer gebracht; en heeft de wierook er gegeurd; en dreunde het geluid der trommelen en cvmbalen er bij den lofpsalm.
72 DE PATE1AKCII BENJAMIN.
Tot eindelijk Hij Jeruzalems poorte intoog, die uit louter barmhartigheid zich tot Ben-ob\' vernederd, d. i. als Man van smarte zich gegeven heelt.
En Hij leed en Hij stierf. Maar ook uit een der bergspelonken \\ an Benjamin is Hij als de verrezen Heiland uitgegaan.
En toen is ook in Hem de Ben-óW tot een Vgt;en.-jamin geworden. Tot den Zoon der eere. Gezeten als Hij is aan de rechterhand ^ der kracht Gods, en daarin al zijn glorie vindend.
\') Ben-j a m i n beteekent letterlijk : Zoon die aan de rechter-li a n d is.
■
I. De patriarch ruben.................................. biz. 1
II. De patriarch simeox......................................................................„ ü
III. De patriarch levi..........................................................................„ M
IV. De patriarch juda.......................•..........................„ 17
V. De patriarch dan............................................................................(l 23
VI. De patriarch naftali.......................................................„ 29
AIL De patriarch gad..........................................................................„ 35
VIII. De patriarch aser........................................................................„ 41
IX. De patriarch issaschar..............................................................„ 48
X. De patriarch zebulon..................................................................„ 55
XI. De patriarch jozef......................................................................„ CO
XII. De patriarch renjamix................................................................„ 67