OP HET
SZE: v EïivrüEs
EIX ^Ê!
Is
I %
*L
IJ
EEUWFEEST
-#--
dT\'-f^llx i 7
7CL2quot;-
TT
VAN DEN
d-c\':l
\'plechtig gevierd te MUG EN,
1 -
4 October 1882.
1.
J 9 1
I Ij J Is lang gelecn, ja, zeven honderd jaren
T.^ Zijn heen gegaan, sinds Bernardone\'s Zoou \'• Op aard\' verscheen, die met gebloemte en blaaron Thans zijn geboorte aandoenlijk viert en schoon. .^ Zijn heen gegaan, sinds Bernardone\'s Zoou \'• Op aard\' verscheen, die met gebloemte en blaaron Thans zijn geboorte aandoenlijk viert en schoon. franciscus\' kleed, franciscus\' kloosterhallen,
Eerwaardig-grijs, van uit der eeuwen nacht. Zij duren voort, om nimmermeer te vallen, Eu gaan ten feest van \'t late nageslacht.
Wat zijn ze fier, die Kindren van een Vader,
Wiens heiligheid zoo vele harten roert. En ons met heu, gewijde en leek tegader Zoo ver terug naar Zijue kribbe voert! Een machtig woord, eerbiedig opgevangen
Uit LEOOS mond, als een orakeltaal.
Het is meer waard dan alle lofgezangen, Dan al het schoon van deze zegepraal.
3.
Eu toch, hoe zou het lied voor Hem thans zwijgen,
Die vaak zijn hart in hymnen overgoot. Het vogelijn op daken en op twijgen.
Ja, alwat leeft, tot zingen heeft genood?
„Welaan, welaan, gij, vrome harpenaren,
„Om mijn geluk tot jnublen toe verheugd, „Een greep gedaan op knnstelooze snaren,
„Met de Englen Gods, die deelen in uw vreugd.quot;
4.
„Het hemelsch koor in Cherubijnen-tonen,
„Het speelt voor mij het lied der eeuwigheid. „Och! waart gij hier, mijn welbeminde Zonen,
„En mocht gij zien, wat mij is toebereid! „\'t Is u bekend, wat \'k eenmaal heb gedragen,
„Een grove pij, met stof bedekt en zweet. „Och ! Avaart gij hier, en dat uw oogen zagen, „Waarmede God franciscus\' armoê kleedt!quot;
Zoo bidt en juicht één van die Hemelingen,
Die op deze aard\', zij \'t in een ver voorheeu, Van eene vrouw het levenslicht ontvingen
En lief en leed hier hebben doorgestreên. Die Seraphijn, die teêr en diep gewonde,
Een beeld van Hem, die stierf voor U en mij, Hij wijst ons heên naar Zijn geboorte-stonde,
Want ook Hij was een menschenkind als wij.
De loopbaan in, mijn Broeders, naar de krone, Aan zelfbeheer en needren toegezeid!
Is ook ons kleed geen kleed van Bernardone, De weg blijft eng, die naar den hemel leidt.
Maar aan het eind van \'t snel voortvluchtig heden Daar zien wij Hem, die ons zoo vriendlijk wenkt,
Met minder loon, den minsten, ja, tevreden.
Dien \'t zalig oord aan zijn bewoners schenkt.
7.
En gij, o gij, die onder de banieren
Van tuclit en rouw voor \'s werelds zonden boet, Maar \'s Vaders naam alom boort zegevieren,
Aan U mijn beil- aan U mijn huldegroet.
Zie \'k menig Vriend niet meer hier aangezeten,
Die uit de School in U was opgegaan,
Ik kan die School, die makkers niet vergeten. En \'t is mij wel bij Uwe glorievaan.
Ja, \'t is mij wel te midden dezer kringen,
Waar kunstloos schoon het eerste en laatste woord „franciscüs leve in Zijne Volgelingen!quot;
Uit aller mond en harten wordt gehoord.
franciscüs leve, en ook de lettren leven
In \'t arme kleed, dat hare Leeraars siert. Aan Kerk en Staat getrouwen heeft gegeven En immermeer zal worden hoog gevierd!
j^RIESTEF^ EN OUD—J^EERAAt^.
Snelpersdruk van a. f. a. van dieren te Grave.