-ocr page 1-

I I. P. SC HOLTE. — A. BRUMMELKAM P. - S. VAN VELZEN. - G. F. GEZELLE MEEI! IIURG EN Du,. A. O. VAN RAALTE.

-ocr page 2-

ft v;

BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT 2942 834 3

-ocr page 3-

^z rJo

it

COMPLEETE UITGAVE

41 :

-3

VAN UE

0FFICIÉELE STUKKEN

••:.i

BETKEFFBKDE DEN

?: i

UITGANG UIT HET NEDERL HERV- KERKGENOOTSCHAP

VAN DE LEERAREN

H. P. SCHOLTE. — A. BRÜMMELKAMP. - S. VAN VELZEN. — G. F. GEZELLE MEERBURG EN DR. A. C. VAN RAALTE,

it-.\' •lt;

illj. i

[»t

;.gt;a\' i f

i

TWEEDE DEUK.

g

i

_

m

BiBLIQTHSEEK flED, HERV. KE«K

HÓ5d

-ocr page 4-

BIBLIOTHEEK NED. H£RV. K£RK

-ocr page 5-

j/ OOR WOORD,

VOOR DEN EERSTEN DRUK IN 1863.

De afscheiding van het Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap, vóór meer dan 25 jaren plaats gegrepen, is, hoe verschillend ook beoordeeld, in aard en strekking van gewichtigen invloed geweest op het godsdienstig en zedelijk leven van het Nederlandse/ie volk. Haar bestaan is een feit, dat evenmin kan worden geloochend, als de invloed,

dien zij rechtstreeks of zijdelings op alle partijen heeft uitgeoefend. Zij

treedt niet als negatieve, maar als positieve kracht te voorschijn, die

zich zoowel naar huiten als in de gemeenten, door haar gevormd, over-

wegend doet gelden. Als zoodanig is ze een belangrijk histonesch verschijnsel, waarvan de oorsprong en het wezen doorvoor- en tegenstander nauwkeurig gekend behoort te worden.

Om eene historiesche daadzaak te beoordeelen, wordt meer vereischt, dan te weten, dat zij werkelijk bestaat. Men moet hare voorbereiding, de uitvoering en de beooging grondig kennen, vóór men m staat is over haar wezen en strekking een onpartijdig oordeel te vellen ; terwijl eindelijk gevorderd wordt, dat men tevens bekend zij met de oorzaken, die tot haar ontstaan aanleiding gaven, en de omstandigheden, waarvan hare wording vergezeld ging.

De aanleidende oorzaken, die de afscheiding nebben voorbereid, benevens de feiten die haar ontstaan hebben daargesteld, zijn, benevens de kerkelijke proceduren en vonnissen, door de eerste afgescheiden predikanten, tijdens hun uitgang uit het Nederduitsch Hervormd Kerkgenootschap, door den druk publiek gemaakt. Al die stukken bevatten een schat van belangrijke bescheiden, met het beslaan waarvan velen tegenwoordig onbekend zijn. De onderhandelingen destijds viet de kerkbesturen gehouden, die men hier getrouw vindt weergegeven, werpen een helder licht op den kerkdijken toestand van die daaen Be strijd gevoerd voor de handhaving der gereformeerde leer en kerkregeering aan de eene zijde, tegen ongeloof en ontrouw van den anderen kant, vergunt ons menigen blik te werpen in het gemoedsleven der verschillende partijen in de Nederduitsch Hervormde

Kerk, die tot de meest verrassende uitkomsten leidt.

-ocr page 6-

Wij achten het voor onzen tijd, waarin zich meer dan ooit onder de Christenen verschil van meening omtrent kerkelijk standpunt openbaart, van het grootste belang, dat deze stukken op nieuw worden hekend gemaakt. Velen, die de afscheiding uit de hoogte veroor-deden, of haar als ontijdig en onnoodig verwerpen, zullen, deze stukken lezende, van zienswijze veranderen, of zich genoopt gevoelen een min partijdig oordeel te vellen over de handelingen van mannen, die getrouw aan roeping en afgelegde belofte, met opoffering van eer en voordeel, zich uitsluitend de getrouive vervulling hunner plichten ten taak hadden gesteld. Evenzeer houden we ons overtuigd dal ieder afgescheidene, die in zijn kerkgenootschap wezenlijk belang stelt, deze uitgave zal toejuichen, daar zij hem in staat stelt zich nauwkeurig bekend te waken met den kerkdijken toestand vóór de aJscheiding, die hem de houding der kerkbesturen, de pogingen door de getrouwe leeraren ter handhaving der leer en tucht aangewend, en de bejegeningen die zij deswege hebben ondervonden, te aanschouwen geven.

De uitgever door deze beschouwingen geleid, heeft het zich ten plicht gesteld pogingen aan te wenden, om eene nieuwe uitgave dezer geschriften te kunnen bezorgen. Hij is hierin naar wensch geslaagd, daar de oorspronkelijke stukken thans vermeerderd of van belangrijke beschouwingen vergezeld, hier in één bundel vereenigd zijn. (1) Terwijl hij zijne erkentelijkheid aan de hooggeachte schrijvers betuigt, die hem tot deze uitgave in staat hebben gesteld, is het hem eene aangename en vereerende laak dezen bundel aan zijne landgenoöten te mogen aanbieden.

De eerste druk van dit werk is sedert véle jaren uitverkocht. De tegenwoordige uitgever acht het thans de geschikte tijd voor een nieuwe uitgave er van, te meer daar dit jaar het vijftigjarig bestaan der Christelijke Gereformeerde kerk zal herdacht worden.

Vinde het andermaal vele lezers, en bevordere het de juiste waardeering van ons kerkelijk standpunt.

(1) De geschiedenis der afscheiding van Ds H- de Cock is in ceue afzou-derlijke uitgave beschreven. Een tweede druk ziet het licht bij Jau liaan te Delfzijl.

-ocr page 7-

STUKKEN BETREKKELIJK DE AFSCHEIDING DER GEREFORMEERDE GEMEENTE VAN DOVEREN, GEN DEREN EN GANSOIJEN VAN HET NED. HERV. KERKBESTUUR.

--oo-oo-—

v o o i4i : u i:.

Geachte lezer ! gij ontvangt hier de stukken betrekkelijk de af\' scheiding der Gemeente, waarover de Heer der Kerke mij tot een Herder en Leeraar gesteld heeft; afscheiding, niet van de Kerk, want dat mogen wij, volgens Gods icoord en ome eigene belijdenis niet, maar van hen, die zich de heerschappij in en over die kerk hebben aangematigd, en die van de kerk niet zijn, en dit door hunne daden betoonen. Voor eenige jaren schreef Ds. Molenaar, predikant te \'s Gravenhage, in het bekende adres reeds over die scheiding; voor weinige iceken achreej Ds. Le Roy, predikant te Oude Tonge, eene beantwoording van de vraag : Wat zal eu moet er noodzakelijk gebeuren, wanneer de formulieren van eenigheid worden afgeschaft, of niet meer getrouw gehandhaafd ? en het resultaat was, dat in beide gevallen eene scheiding pligt ivas. Over de verdere gevoelens van deze beide predikanten zal ik nu hier niet, verder spreken; zij gaven door deze hunne schriften getuigenis aan een beginsel,

-ocr page 8-

IV

voor welks toepassing menigeen huiverig is, en voor luelke toepassing, lettende op de wegen en wenken des Heeren, Die zijne kerk ook in het diepste verval regeert en bestuurt, ik nog altoos gewacht heb, en waarvoor ik, als Herder en Leer aar, in mijne openbare en bijzondere bediening, ten allen tijde gewaarschuwd heb, zoolang mij de prediking niet verhinderd werd.

Ah Herder en Leeraar heb ik in mijne gemeente alles trachten te regelen naar Gods onfeilbaar getuigenis ; daarin ben ik, onder voorwendsel der kerkelijke zoetten, gedurig tegengegaan door de kerkelijke personen en besturen ; het beginsel waaruit die tegenstand voortvloeide {dit werd mij en anderen meer en meer duidelijk) was vijandschap tegen de waarheid die ik verkondigde, en die door velen, ook uit andere gemeenten, gezocht en beleden werd. Zoolang ik in de verkondiging der ■waarheid niet verhinderd werd, heb ik geene moeite ontzien, om met de onderscheidene kerkbesturen van mijn ressort te handelen, en ook die moeite zou ik nu wederom niet ontzien hebben, was ik met verhinderd in de prediking van het Woord. Toen het echter zoo verre kwam, ivas er voor mijn persoon geene andere keuze overig, dan mij af te scheiden van zulk een kerkbestuur, dat mij, alleen wegens de overtreding van één artikel in hunne wette?! en verordeningen, en ivel zulk een artikel waarvoor niet de minste grond in Gods ivoord wordt gevonden, die bediening onwaardig keurt, welke mij door den Heer der Gemeente, den Koning der Kerk is toevertrouwd; en ik was van de noodzakelijkheid mijner personele afscheiding zoodanig overtuigd, dat zoo mijne gemeente zich niet eenparig verklaard had, ik terstond uit mijne standplaats vertrokken zou zijn, om verder te zien wat de weg des Heeren met mij was. Toen echter de Gemeente als één man had gesproken, en zoo stellig gesproken , kon en mogt ik niet vertrekken, wilde ik het ongenoegen des Heeren niet moedwillig over mij brengen : wonderlijk heeft de Heere de harten van de leden en inwoner smijner gemeente vereenigd, en de omstandigheden waarin loij verkeer en, hebben reeds Godeverheerlijkende werkzaamheden in de harten te weeg gebragt; en ik tivijfel niet of de

-ocr page 9-

V

Heere zal zich verder niet onbetuigd laten, en Zijne Verhonds-heloften aan Zijn volk verzegelen. Wat ook de toekomst voor ons medebrengt, hierin sta ik vast, door Gods genade, dat er door mij en de mijnen geen enkele stap verder gedaan zal worden, dan de Heere van eeuwigheid verordineerd heeft; dat de vijanden niets zullen kunnen ten uitvoer brengen, dan hetgeen de hand en raad des Heeren te voren bepaald lieert dat geschieden. zal, en dat er dus ook geen haar van ons hoojd zal vallen zonder den wil van onzen Hemelschen Vader, en alles zal uitloopen tot verheerlijking van Zijnen Naam, en tot waarachtig welzijn van die Gemeente, welke Christus met Zijn bloed heeft gekocht, en die naar Gods woord, dat niet liegen kan, door vele verdrukkingen moet ingaan in het Koningrijk der Hemelen. Vrijmoedig mag ik den Heere aanroepen tot een getuige over mijne ziel, dat ik alleen bedoel de eer Zijns heiligen Naams en der armen menschen zaligheid; dit ivas door Gods genade mijne keuze bij den aanvang mijner studie, bij de aanneming van het ambt van Herder en Leer aar in de Gemeente; bij de uitoefening van dat ambt tot op den huidigen dag ; en daarom verheug ik mij, dat, wat ook menschen mogen oordeelen en besluiten, de Heere alleen mijn Rechter is voor de eeuwigheid. Van harte luensch ik, dat gij allen die dit leest, eenmaal \' met vrijmoedigheid des harten voor dien Rechter zidt kunnen verschijnen; dit moet ik als bedienaar van Zijn woord en waarheid u allen zeggen, dat die vrijmoedigheid alleen kan en zal bestaan voor hen, die als arme, alles verbeurd hebbende, dood en doemschuldige zondaren in zich zeiven, hunne geregtiqheid gezocht en gevonden hebben in den eenigen en algenoegzamen Borg en Middelaar Jezus Christus, loaarachtig God, eenswe-zend met den Vader en den Heiligen Geest, waarachtig en regtvaardig mensch, in de volheid des tijds uit de maagd Maria geboren. Alle vrijmoedigheid buiten deze, is \'niet gegrond op den Rotssteen der eeuwen, die niet wankelt, maar op een zandgrond, die eenmaal in den eeuwigen afgrond zal wegzinken, met alles wat er op gebouwd is.

-ocr page 10-

IV

Volk van God, helcommerden en bevestigden, gedenkt mij en mijne gemeente in uwe ge.meehschappelijke en afzonderlijkefjebeden; strijdt met ons, niet met vleeschelijke maar met geestelijke wapenen, voor het geloof eenmaal den Heiligen, eenmaal ook ome vaderen overgeleverd; en de God des vredes ver vuile uwe harten met Zijne blijdschap. Dat zij zoo, Amen !

H. P. SCHOLTE, Bedienaar des Goddelijken Woord* in de Gereformeerde Gemeente van Doveren, Genderen en Gansoijen.

-ocr page 11-

SCHORSING

VAN WECK HIT KLASSIKAAL BESTUUR VAN HEUSDEN.

TWO W)

1 • 20

Het Klassikaal Bestuur van Heusden. ontvangen hebbende eene aaoschrijving van Z. Exc. den Minister van Staat, belast met de Generale Directie van de Zaken der Hervormde Kerk enz., van den 25 Oct. 1834, n0. 4, met twee bijlagen, alsmede eene dergelijke Ministeriële aanschrijving, van den 27 Oct. 11., n0. 2, met ééne by lage, uit welke stukken het onder anderen aan het Klassikaal Bestuur gebleken is, dat UEerw. tot de ontstane ongeregeldheden op den 12 Oct. 11. te Ulrum, ouder de Klassis van Middelstum, Ring Leens, provincie Groningen, aanleiding hebt gegeven, door UEerw. dringend aanhouden, om in de gemeente ülrum het H. dienstwerk op gemelden dag te verrigten, ja, UEerw. niet ontzien heb, om reeds daags te voren, zonder toestemming van den Consulent, aldaar te prediken en te doopen, en zelfs op genoemden dag, na bekomen weigering van den Consulent, om UEerw. het houden eener namiddag-leerrede toe te staan, eene godsdienstige aanspraak tot de menigte in de open lucht te houden, en UEerw. u zeiven heeft schuldig gemaakt aan de dadelijke overtreding der kerkelgke wet, voorkomende in art. 11 van het Reglement op de vacaturen en beroepingen.

Gezien art. 22, 51 en 58 van het Reglement op de uitoefening van kerkelijk opzigt en tucht voor de Neder-landsche Hervormde kerk ;

Overwegende dat de misdaad, waarover de beschuldi-

o \'

ging gaat, van eenen ergerlijken aard, en tevens gerucht-

-ocr page 12-

8

makend is, en het Klassikaal Bestuur aanvankelijk gewig-tige redenen vindende voor de gegrondheid der aanklagt.

»SCHORST ÜEerw. provisioneel ia Uwe bediening als Predikant» der Hervormde Gemeente van Doveren, Genderen en Gausoijen, zouder verlies vaa tractement, anders dan het defrojjement der dienstdoende Predikanten.quot;

En zal van dit Besluit kennis gegeven worden

O D

Aan lo. UEerw.

2o.

3o.

4o.

Aldus besloten in de Vergadering van het Klassikaal Bestuur van Heusden, den 29 Oct. 1834.

Namens het Klassikaal Bestuur voorn.

T. VAN SPALL,

Praes.

C. W. PAPE, Scriba.

Aan den WelEerw. zeergel. Heer H. P. SC HOLTE,

Pred. te

Doveren, Genderen en Gansoijen.

Het artikel waartegen ik gezondigd heb, luidt aldus :

Art. 11. De Consulent vervult bg den Kerkeraad in allen opzigte de plaats van den Pastor loei; geene Kerkeraads-vergadering mag gehouden worden, dan in zgne tegenwoordigheid; en zal, zonder zijne toestemming, in eene vacante gemeente niemand iets mogen verrigten, dat tot het Herder- en Leeraarsambt behoort.

Om den lezer eenigzins over het gebeurde naar waarheid te doen oordeelen, zal ik een kort verslag geven van

-ocr page 13-

9

mgne reis naar Ulrum, en hetgeen in mijne tegenwoordigheid (want verder kan ik niet spreken) is voorgevallen. De reis zelve was zeer onverwacht; eenige dagen voor dat mijn vertrek bepaald werd, schreef ik nog aan Ds. de Cock ongeveer dit: »ik hoop dat de Heere den weg nog zal openen dat ik in dit jaar nog eens naar u toe kom.quot; De spoedig opgekomene ziekte van mgn zwager, en het daardoor veroorzaakte vertrek van mijn geheele huisgezin naar Amsterdam, deed dadelyk bij mij het voornemen geboren worden, om een reisje naar Groningen te doen ; ik verlangde met eigen oogen en ooren te zien en te hooren, hoe het aldaar met de kerk van Christus gesteld was, en daar belangstelling in de zaak des Heeren mij tot dat reisje drong, had ik ook niet het minste bezwaar, dat daaruit voor mijn persoon eenige moeijelijkhe-den zouden voortspruiten ; had ik dit vermoed, welligt had de vrees mij terug gehouden. Te Ulrum gekomen verzocht mg de Kerkeraad om des vrijdags avonds te prediken ; ik nam dit zonder eenig bezwaar dadelijk aan, dewijl ik uit Gods woord wist dat de opzieners der Gemeente gesteld waren om voor de Gemeente zorg te dragen ; dat 11de Artikel kende ik toen nog niet, dit las ik eerst za-turdags, naar aanleiding van een stuk van het Provinciaal Kerkbestuur. Op het verzoek om des zondags middags te preeken, verzocht ik den Kerkeraad om naar den Consulent te gaan, die zondags voormiddags moest prediken, en hem te vragen, dat hg die voormiddagbeurt aan mij mogt afstaan: de Kerkeraad kwam met de boodschap terug, dat de Consulent mij niet kende, en daarom zgn beurt niet wilde afstaan ; daarop ging ik vrgdag morgen zelf naar den Consulent, Ds. Smith van Leens, om bg bekeud te maken, en het verzoek van den Kerkeraad te vernieuwen ; dit baatte echter niet, (zoo het noodig is, kan ik in het vervolg hetgeen daar gesproken is, ook wel openbaar maken) de Consulent wilde mg ook zelfs met

-ocr page 14-

10

bedreiging vau de burgerlijke magt van het prediken op vrijdag avoud afbonden; ik zeide hem echter dat wanneer een geordende Kerkeraad my als een geordend Predikant eene predikbeurt aanbood, wanneer er geen ander Predikant dienst deed, ik dit aanbod niet kon en mogt afslaan, maar volgens Gods Woord aanhouden tijdig en ontijdig, enz.

Ik predikte dan ook des vrydags avonds en doopte de uit de Gemeente aanwezende kinderen; ook daarin zag ik geen het minste bezwaar, daar ik in Gods Woord, en zelfs in de kerkelijke wetten geen enkel artikel ken, waardoor het doopen verboden wordt daar waar Gods woord door een geordend Leeraar verkondigd wordt. Deze godsdienstoefening, waarbij ik predikte over Jesaia VIII: 11 —15, liep zeer stil en bedaard af, en elk ging naar zijne woning ; zaturdag middag kwam er bij den Kerkeraad een afschrift van een stuk van het Provinciaal Kerkbestuur van Groningen aan den Consulent, waarbij hem berigt werd, dat er een zekere Scholte, Predikant in Noord-Brabant, te ülrum was gekomen, dien men gehoord had dat zondag middag aldaar zou preeken. Den Consulent werd gelast om te zorgen dat er zonder zijne toestemming uiet gepreekt werd, en dat hij van dit besluit een afschrift moest zenden aan den Kerkeraad van Ulrum, en dat, zoo deze niet naar zijn bevel deed, hij dezelve moest aanklagen aan het Klassikaal Bestuur van Middelstum.

Uit dit stuk wist dus de Consulent met zekerheid dat ik Predikant was; ik wist er uit dat de Kerkeraad van Ulrum nog niet was afgezet, en wij zagen er allen uit, dat indien de Consulent zijne toestemming gaf, alles geregeld zou afloopen: daarop werd het besluit genomen, dat wy te zamen voor de predikatie den Consulent nogmaals zijne toestemming zouden vragen. Aan de kerk gekomen, zeide men ons dat de Consulent reeds binnen was; daarop gingen wij binnen; de Consulent was er nog

-ocr page 15-

11

niet, doch kwam terstond na ons. Ik vroeg hem nogmaals zeer bedaard, of ik in zijne plaats mogt prediken ; toen hij dit weigerde, ging ik in de bank zitten, en hoorde met de geheele vergadering bedaard zijn voorstel aan ; toen dit was afgeloopen, vroeg ik hem nogmaals vrgheid om des namiddags te mogen prediken, daar de dienst toch anders stil stond, en de menigte daardoor ligt verbitterd kon worden ; ook dit weigerde hij, echter met bijvoeging : gij zijt er nu toch en het volk is er ook ; daarop heb ik hem zelf door de menigte heen uit de kerk gebragt, met vermaning aan de vergadering om stil en rustig te zijn. Ik ging met den Consulent naar het huis waar hg vertoefde. waar ik door een politiebeambte, welke met ons de kerk was uitgekomen, nogmaals liet verzoeken om den Consulent te spreken, doch ook dit was te vergeefs ; daarop ging ik naar de pastorie, waar de Kerkeraad mij spoedig kwam verhalen dat de kerk door de politie, op last der Assessoren en kerkvoogden gesloten was; daarop heb ik des namiddags op een stuk land van Ds. de Cock eene toespraak tot de menigte gehouden, »over den vasten grond van toenadering tot den troon der genade,quot; naar aanleiding van Hebr. X : 19—22, vervolgens ben ik tegen den avond met mgne vrienden uit Groningen weder naar die stad, en des maandags naar mijne betrekkingen vertrokken. Hieruit kan de lezer nu oordeelen welke ongeregeldheden er op den 12 October ontstaan zgn; ik heb het ter nedergesteld zoo als ik het gezien en gehoord heb.

H. P. SCHOLTE,

Predikant.

ACTE VAN AFSCHEIDING.

Wij ondergeteekenden, lidmaten en inwoners der Gereformeerde Gemeente van Doveren, Genderen en Gansogen, vernomen hebbende, dat het Klassikaal Bestuur van

-ocr page 16-

12

Heusden onzen Herder en Leeraar geschorst heeft, omdat hij in de Gemeente van UIrum heeft gepredikt, gedoopt en eene godsdienstige aanspraak tot de menigte in de open lucht gehouden.

Daar dit alle op Gods woord gegronde, en door Gods woord aan de Herders en Leeraars bevolen werkzaamheden zijn, zoo kan de Gemeente in die daad van het Klassikaal Bestuur niets anders zien dan het stellen van menschelijke bepalingen boven Gods woord ; even als dit geschiedde in den tijd van de reformatie door de paapsche kerkelgke overheden; in de dagen van Jezus en de Apostelen door de Phariseën en de Schriftgeleerden, en in de dagen des Ouden Testaments door de tegenstanders van de waarachtige godsdienst. En derhalven verklaren wij bij dezen, dat wij niet langer onder zulk een bestuur willen leven, en met hen, die er zich aan onderwerpen, in kerkelgke gemeenschap verkeeren ; maar ons houdende aan Gods woord en de daarmede in alles overeenkomende formulieren van eenigheid, als gereformeerde gemeente van hen afscheiden, zullende ons in de openbare godsdienstoefeningen rigten naar de aloude kerkelijke liturgie, en onze van Gods wege beroepene Opzieners en Ouderlingen zullen zich in het openbaar kerkbestuur voor het tegenwoordige houden aan de kerkeordening van de Synode van Dordrecht, gehouden in de jaren 1618 en 1619.

Doveren, Genderen en Gansoijen, den 1 Nov. 1834.

(Hier volgen de onderteeheningen.)

Van de onderteekening hebben zich zes mannelijke en twee vrouwelijke lidmaten onthouden.

Aan het Klassikaal Bestuur van Heusden.

Hiermede zenden wij. Ouderlingen en Diakenen der Gereformeerde gemeente van Doveren, Genderen en Gansoijen, een afschrift van de acte van afscheiding der

-ocr page 17-

13

voornoemde gemeente van het tegenwoordig kerkbestuur. Zoo lang het ous onder dat kerkbestuur vergund werd, om ons in onze openbare en bijzondere godsdienstoefeningen naar Gods woord en de formulieren van eenigheid te rigten, konden wij alle die wetten en verordeningen dulden, omdat ze ons niet hinderljjk waren; nu men ons echter van de dienst des woords, door onzen van Gods wege geschonken Herder en Leeraar wil berooven, en h e t prediken, doopen en het houden eenergods-dienstige aanspraak in de open lucht, een misdaad noemt vau een ergerlykeu aard, omdat er in een der kerkelgke wetten een artikel gevonden wordt, dat de Consulent daartoe zijne toestemming moet geven ; van welke verordening in den Bijbel niets is te vinden, maar integendeel met dezelve strijdig is, daar (volgens Hand. XX) het opzigt over de gemeente niet aan een Consulent maar aan de Ouderlingen der gemeente is aanbevolen : zoo vinden wij ons gedrongen door dat woord Gods, hetwelk boven alle menschelyke bepalingen is verheven, (volgens Hand. XX: 28) ons als getrouwe opzieners te gedragen, en Gode meer gehoorzaam zijnde dan den men-schen, met onze voorvaderen, die goed en bloed voor de vrije uitoefening van de waarachtige, zuivere en naar Gods woord ingerigte Godsdienstoefening hebben opgeofiPerd, volgens Art. 7 onzer belijdenis : »alles van ganscher harte te verwerpen wat met den onfeilbaren regel van Gods woord niet overeenkomtquot; ; en in vereeniging met alle de ontslapene geloovigen, betuigen ook wij met Art. 32 : »dat wij geloo-ven, hoewel het nuttelijk en goed is, dat die regeerders der kerke zgn, ouder haar zekere ordonnantie instellen en bevestigen tot onderhouding des ligchaams der kerke, dat zij nogtans haar wel moeten wachten af te wijken van hetgene ons Christus onzen eenigen .Meester geordineerd heeft. En daarom verwerpen wij alle menschelijke vonden en alle wetten die men zou willen invoeren om God

-ocr page 18-

14

te dienen en door dezelve de conscientie te binden en dwingen, in wat maniere het zoude mogen zgn, enz.quot;

De gemeente door den Heiligen Geest aan onze zorg toevertrouwd, heeft als één man gesproken, en in den naam des Heeren Jezus Christus, den eenigen Koning en wetgever in en over zijne kerk, zeggen wij onze gemeenschap met het tegenwoordig Nederlandsch Hervormd Kerkbestuur op; wil men als Christenen, als ware Protestanten, als Gereformeerden met ons alle tegen Gods woord en de daarmede in alles overeenstemmende formulieren van eenigheid strijdende leeringen, wetten en verordeningen laten varen, wg zijn dadelijk bereid tot her-eeniging; zoo dit echter niet gebeurt, blijven wij met onzen tegenwoordigen Herder en Leeraar, op de oude grondslagen, Gods woord en daarmede in alles overeenkomende formulieren van eenigheid, naar de oude regelmaat, de kerkelijke liturgie der gereformeerde kerken in Nederland, als gereformeerde gemeente van het Nederlandsch Hervormd kerkbestuur afgescheiden; en de dienst der ringpredikanten is derhalve voor ons geene behoefte, dewijl de dienst als voorheen door onzen Herder en Leeraar onder ons zal verrigt worden.

Afschrift dezes zal worden gezonden :

lo. Aan alle Kerkbesturen.

2o. Aan zijne Majesteit den Koning.

Doveren, 1 November, 1834.

JOHs. BRANDERHORST.

CORNELIS VERDOORN.

GOVERT VAN ANDEL.

GERRIT VAN DER BEEK. JAN VAN MARSBERGEN.

JAN BOLL.

TEUNIS BOLL.

ARTE BAAIJENS.

-ocr page 19-

15

Aan het Klassikaal Bestuur van Heusden.

Met verwondering en verbazing heb ik de mij toegezonden schorsing ontvangen, niet omdat mij die schorsing bevreemdde ; uit alles wat vroeger tasschen ons was voorgevallen, kon ik de schorsincr en wat er verder op moet volgen, vooruitzien ; doch ik had niet verwacht, dat men op zulk eene wijs zoude te werk gaan, en het prediken, doopen en het houden van eene godsdienstige toespraak aan de gemeente in de open lucht, tegen den wil van den Consulent, een misdaad noemen van een ergerlijken aard; was ik tot dat alles niet bevoegd als geordend Leeraar in de Nederlandsche Hervormde Kerk ? was de weigering op bet herhaald aanzoek, uit naam van een geordenden Kerkeraad, niet eene schrikkelijke onbeleefdheid ? moest hei voor regtgeaarde leeraars niet tot blijdschap verstrekken, dat het woord Gods dikmaals verkondigd werd ? Paulus ten minste verblijdde zich dat Christus gepredikt werd, al deed de verkondiger dit ook uit onzuivere bedoelingen, al geschiedde het ook met een voornemen om Paulus afbreuk te doen. Overtuigd in mijne conscientie dat ik niets anders verlang en bedoel dan de eere Gods en de opbouwing Zijner gemeente; overtuigd in mijn gemoed dat ik van Gods wege geroepen ben tot de verkondiging van Zgne waarheid, kou en mogt ook niets mij afhouden om die waarheid te verkondigen, dewyl het woord van God mij leert om aan te houden tijdig en ontijdig, zoo lang als het heden genaamd wordt; te meer daar ik tot die verkondiging stellige navraag had vanwege een geordenden Kerkeraad, \\viens ambt in bet waken over de gemeente gegrond is niet in eene willekeurige menschelijke bepaling, maar in Gods onfeilbaar woord. Wil men dit alles nu eene misdaad noemen van een ergerlijken aard, ik voor mijn persoon, hoop mij, als

-ocr page 20-

16

een discipel van dien Heer, die niet weder schold als Hij gescholden werd, dien smaad te laten welgevallen; ik hoop en wensch in de kracht van Hem, die mij kocht met zijn bloed, mij nog meerder smaad en hoon, dien men mij zou willen aandoen, te laten welgevallen, verzekerd zgnde, in mijn gemoed, dat mijn getrouwe God en Zaligmaker eenmaal mijn hoofd boven allen smaad en hoon zal verheffen. Ik zeg het nogmaals, ik wensch allen smaad en hoon te dragen, maar om de prediking van het woord van mijnen eeuwigen Koning na te laten, omdat menschen mij die prediking verbieden, zonder mij uit Gods woord aau te toonen, dat ik mij de bediening, mij toebetrouwd, heb onwaardig gemaakt, dat kan, dat mag ik niet. Eenmaal heb ik voor het aanschijn des Almachti-gen in de Gemeente van «ganschen harten jaquot; gezegd op de vraag, »of ik niet gevoel in mijn hart dat ik wettelijk van Gods Gemeente en mitsdien van God zeiven, tot de heilige dienst geroepen ben,quot; en in dat gevoelen sta ik nog: ik kan dus ook alleen door Gods Woord gebonden worden, en moet derhalve uwe schorsing verwerpen, en, naar het voorbeeld van Paulus, Hand. XIX: 9, van ulie-den wgken; en daar de Gemeente, waarover de Heilige Geest mij gesteld heeft, tot een Herder en Leeraar, zich eenparig verklaard heeft door de onderteekening met hare hand, dat zij zich van het tegenwoordig Kerkbestuur afscheidt, blijf ik als Herder en Leeraar in dien post en op die plaats waar de Heere mij gebragt heeft; en betuig nogmaals in den naam des Heeren dat mijne gemeenschap met ulieden van nu voortaan ophoudt, tot dat gijlieden met mij alles verwerpt wat tegen den onfeilbaren regel van Gods woord strijdig is.

H. P. SCHOLTE, Bedienaar des Goddelij-ken Woords in de Gereformeerde Gemeente van Do veren, Genderen enGansoyen.

Doveren, den lsten November, 1834.

-ocr page 21-

17

Deze acte ia mede gezonden aan alle Kerkbesturen, aan Zijne Majesteit den Koning en aan den Minister van Eeredienst.

Aan Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, Prins van Oranje, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz. enz.

SIRE!

Hiernevens nemen de ondergeteekenden, Ouderlingen en Diakenen der Gereformeerde Gemeente van Doveren, Genderen en Gansoijen, de vrijheid aan Uwe Majesteit aan te bieden de stukken, betrekkelijk de afscheiding onzer Gemeente van het Nederlandsch Hervormd Kerkbestuur.

Zoude de tot hiertoe genoten rust, orde en eendragt niet gebroken worden, zoo was deze stap noodzakelgk. Wij wenschen een iegelijk, ten opzigte van do Godsdienst, vrijheid te laten om God naar de overtaiging zijner conscientie te dienen ; maar diezelfde vrijheid verlangen en verwachten wij ook als getrouwe en in burgerlijke betrekkingen in alles aan Uwe Majesteit gehoorzame onderdanen. Hebben, volgens de Grondwet, alle Godsdienstige gezindheden gelgke vrijheid tot uitoefening hunner Godsdienst in het openbaar, wij kunnen en mogen niet twijfelen, of diezelfde vrgheid en bescherming zal ook aan onze Gemeente bevestigd worden, daar wij niets nieuws begeeren, maar alleen verlangen, om op dezelfde grondslagen en naar dezelfde regelen God te dienen, als onze, tegen Spaansche dwingelandij en Pausselgke heerschzucht strijdende voorvaderen, welke, onder de aanvoering van Uwer Majesteits doorluchtige vooronders, goed en bloed hebben opgeofferd voor de vrijheid der conscientie. Het zij

2

-ocr page 22-

18

en blijve onze lens, evea als de hunne: »geteouw aan ue.v koning tot den bedelzak toe,quot; maar de kracht daartoe kunnen wij alleen vinden in het geloof aan die waarheid, welke onze vaderen zoo moedig en onverschrokken maakte. Wij wenschen, met onzen Herder en Leeraar, in alle godzaligheid en eerbaarheid, rustig en stil te leven ; maar in de uitoefening onzer Godsdienst, aan meu-schelijke bepalingen, strijdig met Gods Woord, ons te onderwerpen, dit kunnen, dit mogen wij niet; gedurig in twist en tweedragt te leven met het Kerkbestuur, ook dit verbiedt ons Gods Woord. Van dat bestuur afgescheiden, kan hetzelve zoo vele bepalingen maken als het verkiest, zonder dat onze Gemeente daardoor in onrust gebragt wordt, en dat bestuur behoeft zich dan ook niet langer te verontrusten, wanneer wij in onze gemeente als oude Gereformeerden, op dezelfde manier God dienen als onze voorvaderen ; en wij hopen ten allen tijde te toonen, dat zij, die zich aldus in belijdenis en wandel gedragen, getrouwe en hechte steunpilaren ziju Uwer Majesteits troon, te midden van alle beroeeiugen en stormen, die ons Vaderland zouden kunnen bedreigen. Oranje is dierbaar aan het harte der inwoners van \'t land van Hensden en Altena ; eu toen eene valsche vrijheidszucht ons Vaderland in beroering bragt, bleef onze gemeente getrouw, en de toenmalige predikant, die het huis van Orauje vijandig was, moest de vlugt nemen. De liefde tot dat Huis is door onzen tegenwoordigen Herder en Leeraar niet verdoofd maar wel verlevendigd ; maar met de liefde tot Oranje, verbindt zich ook de aloude gehechtheid aan de reformatie onzer vaderen ; deze gehechtheid kon door den stroom der tijden niet worden uitgeroeid, eu zij is gedurende de dienst van onzen tegenwoordigen Herder eu Leeraar meer en meer aan den dag gekomen. Wij vragen derhalve nogmaals dringend aan uwe Majesteit bescherming, als oud gereformeerde onderdanen,

-ocr page 23-

19

eu na toebiddiug van Gods dierbaarste zegeningen over Uwer Majesteits persoon eu Huis, blijven wij

Uwer Majesteits getrouwe en gehoorzame onderdanen, Ouderlingen en Diakenen der Gereformeerde Gemeente van Doveren, Gendereu en Gansoijeu,

JOHs. BIIANDERHORST. CORNEL1S VERDOORN.

G OVERT VAN AN DEL.

GERRIT VAN DER BEEK.

JAN VAN MARSBERGEN. JAN BOLL.

TEÜN1S BOLL.

ARIE BAAI JENS.

Na dat voornoemde stukken ia gereedheid gebragt waren, werd er een briefje gezonden aan den Consulent, dat, tengevolge der afscheiding, zjjue dienst op den volgenden dag overbodig was; ook aan het Klassikaal Bestuur werden nog des zaturdags namiddags de stukken ingeleverd, en de pakketten op de post gedaan. Te Genderen werd zaturdag middag en te Doceren zondag morgen bevel gegeven, door de burgerlijke overheid, om de kerken niet anders te openen dan voor de Ringpredikanten ; door Gods genade werden de harten zoodanig bestuurd, dat eenparig het besluit werd genomen, om ons onderworpen te gedragen, maar dadelijk per request aan Z. M. den Koning handhaving te verzoeken van de vrije uitoefening onzer Godsdienst, ingevolge art. 190, 191, 193 en 196 der Grondwet, eu Ds. Scholte zou in persoon dit request van den Kerkeraad overbrengen; door de afzegging der gewone audientie is dit echter niet gebeurd, doch het. request is, met een begeleidenden brief van Ds. Scholte.

2*

-ocr page 24-

20

nan het paleis van Zij tie Majesteit ouzen Koning afgegeven.

Wat er uu verder moge gebeuren, dit is onbekend, doch dit is zeker en vast: God zal al zijn welbehagen doen; eu de Kerk van Christus, hoe ook geschokt en bewogen, zal door de poorten der helle niet overweldigd worden : want » Go dl is in \'t midden van haer, sij en sal niet xaanckelen ; Godt sal se helpen in \'« aenbreken des morgen-stonts.quot; Psalm XLVI: 6.

m ■

BIBLIOTHEEK WD. HÊRV. KERK

-ocr page 25-

MERKWAARDIG VOORBEELD

VAN

HEDENDAAGSCHE VERDRAAGZAAMHEID

VAN HET

NEÜERLANDSCH HERVORMD KERKBESTUUR,

TEN OPZIGTE DER GEREFORMEERDE GEMEENTE VAN DOVEREN, GENDEREN EN GANSOIJEN EN DERZELVER HERDER EN LEERAAR

MET EENE INLEIDING EN NAREDE VAN H. i\'. S C H (► L T E,

Bedienaar des Goddelijken Woords in voornoemde Gemeente.

-ocr page 26-

Nulla Caritas sine Veritate esso debet; tmlla Caritas qnse Vontatie sit injuria , iinlla Caritas, quae in Veritatom nos peccare faciat, quae crroribus exitialibas, et cultui a Deo prohibito nos adhaererc, vel favuro, vel ullo modo couuivero cogat. Quippe bat\'o nou Caritas, sed erroris con federatie et conspiratio dieenda est. Volumes et nos paceiu, iuquiebat Hieronytnus, et nou solum volumes, sed et rogamus, sed paceui Christi, pacora veram, pa-cem in qua non sit bellum involutnm. Alioqnin optabilius esse bellem pace, quae a Deo nos sejungat, scite docet Naziazenas. — Apage, apagi! talem Caritateuo, qua Veritas opprobrio afficitur, qua cons-cientia sauciatnr, piis vero scandalum creatur, qua lux enm le-nebris, christus cum belial, Dei templum cum Idolis conjungi-tur, qua denique regnum Christi dirnitur potius, quam aedifica-rnr . . . j. a. turretin, in orations de Theologo veritatis et pacis studio so.

VERTALING.

Vooreerst dan moet er geene liefde zonder waarheid zijn ; gcene Helde, welke aan de waarheid af breuk doet; geene liefde, welke ons doet zondigen tegen de waarheid; geene liefde, welke ons noodzaakt verderfelijke dwalingen en eene van God verboden eerdienst te omhelzen, te begunstigen of eenigerwijze voor te staan, dewijl zulks geen liefde, maar eeu verbond en zamenzweriug met de dwaling genoemd moet worden. Ook wij wenpchen den wede, zeide Hieronymus, en niet alleen wenscben, maar ook vragen wij haar, doch den vrede van Christus, den waren vrede, den vrede, die geen oorlog in zich beslottn houdt; anderzins, gelijk Nazian-zenus te regt leert, is de oorlog wenschelijker dan een vrede, die ons van God afscheidt. Weg, weg met zoodanige liefde, waardoor de waarheid gelasterd, bet geweten gekwetst, de dwalende hoe langer zoo meer in zijne dwalingen versterkt, de vrome geürgerd, het licht met de duisternis, Christus met belial, de tempel Gods met do afgoden vereenigd, eindelijk het rijk van Christus meer afgebroken dan opgebouwd wordt.

De verdraagzaamheid onzes tijds maakt zich wel eens du berisping waardig, diu ik haar onlangs door een mijner vrienden hoorde geven in de snedige vraag : of zij ook alleen voor ketters gunstig is, en de overorthodoxen uitsluit ? Men gevoele, hoe zij, in dit geval, alle aanspraak op den titel en lof van Christelijke liefde verliezen zou. Broes, de Kerk en de Staat enz., Ie deel, pag. 141.

-ocr page 27-

INLEIDING.

Ueachte lezer! voor eenige dagen gaf ik de stukken in het licht, betrekkelijk de afscheiding mijner gemeente van het Nederlandsch Hervormd Kerkbestuur; sedert dien tijd ontving ik nog duidelijker bewijzen, hoe liefderijk en verdraagzaam de tegenwoordige kerkelijke gezagvoerders zich betoonen jegens hen, die niets anders verlangen dan de oude beproefde Gereformeerde Godsdienst ongeschonden te bewaren, en aan hunne kinderen over te leveren ; hieruit is het wederom duidelijk te zien wat men meende, toen men in het laatst van de vorige eeuw van liefde en verdraagzaamheid deu mond zoo vol had; godvruchtigen en op Gods woord lettenden doorzagen reeds dadelijk wat er achter die schoonklinkende namen schuilde, en, als getrouwe wachters op Sions muren bliezen zij de bazuin, zoo als b. v. de godzalige praktikalist Comrie en Prof. Holtzius in het overdierbare werk, getiteld: Examen van het ontwerp van tolerantie, (nu bij vernieuwing uitgegeven door twee beminnaars der waarheid, Andriessen en Wielinga, te Sneek bij F. Holtkamp) Prof. van der Kemp, in het werk, getiteld : De gronden der goede Hope voor Neêrlands Hervormde Kerke verdedigd, Leiden 1770, en anderen. Doch Nederland hoorde niet naar het geluid dier bazuinen, de ooren waren zwaar geworden (Zach. VII: 11) het ge-klank werd niet meer gekend, maar ook de zaligheid van den Verbonds God van Neerlands Israël werd niet meer gesmaakt; Neerlands volk zonk hoe langer hoe dieper in slaap, en begon in dien slaap hoe langer hoe meer te droomen van liefde en verdraagzaamheid, tot dat men eindelyk zoo liefderijk en verdraagzaam geworden was, dat men het Hollandsche geld wel over had om de met ko-

-ocr page 28-

24

ningsmoord bezoedelde en Godverloochenende Franschen te koopeu, om Oranje uit Nederland te verbannen, en onder de banier van vrijheid, gelijkheid en broederschap de Gereformeerde Kerk in Nederland tot den bodem toe te ontblooten ; uit loutere verdraagzaamheid werden getrouwe Gereformeerde Leeraars uit hunne standplaatsen verwijderd, en aan huune bedroefde gemeenten de zoodanige opgedrongen, die met het practiseren over en aanprijzen van het liberalismus, met het schelden op Oranje, en het exerceeren en dansen om den vrijheidsboom, de leer der vaderen vergeten hadden, en daardoor zoo verdraagzaam geworden waren tegen de dwalingen die de gereformeerde Kerk had veroordeeld en verworpen, dat zij, die eenigzins ooren hadden vooi de waarheid, en een hart voor Oranje, zich uit de kerkgebouwen verwijderden, tot dat men eindelijk, door den nood gedrongen, getrouwe predikanten terug moest roepen, opdat de diakonie-kassen niet geheel ledig zouden raken, en de armen uit gebrek, hunne liefde en verdraagzaamheid predikende voorgangeren en bestuurders, op grond van vrijheid, gelijkheid en broederschap, aan de beurs komen. Eindelijk bezocht de lang getergde Heer van hemel en aarde Europa mei Zijne geeselroede; Napoleon verscheen op het tooneel dezer wereld, boeide ver-draagzamen en onverdraagzamen in zijne kluisters, en toen Neêrlands goed en bloed aan zijne onverzadelijke heerschzucht ten offer moest gebragt worden, begon men te jammeren en te klagen; maar alleen over de gevolgen, niet over de oorzaak van het kwaad ; alleen over de uitwendige rampen, niet over de zonden waardoor wij zelf die rampen over ons gebragt hadden. Men zuchtte over het verlies van het vaderland, men begon weêr te hunkeren naar Oranje, maar de kerk werd vergeten ; de vorst der duisternis had de oogen zoo verblind door zijne dienaren op aarde, dat men eindelijk genoegzaam geheel had vergeten wat eigenlijk de leer der gereformeerde kerk

-ocr page 29-

25

behelsde; de geschriften van oude godzaligen werden zoo veel mogelijk uit den weg geruimd ; het onderwijs in de leer der kerk was reeds lang uit de scholen verbannen, en het verdraagzame Nut van \'t Algemeen en andere personen die invloed hadden op de publieke opinie, zorgden dat de kinderen al vroeg reeds leerden gelooven dat de boven velen uitstekende voorstanders dier leer, zoo als een Maurits, Willem II en Willem III bloeddorstige tirannen geweest waren, die de Gereformeerde Godsdienst maar gebruikten om hunne heerscbzucht te bedekken ; en daarentegen dat de vijanden en verdrukkers dier leer, zoo als de landverraders Oldenbarneveld en de de Witten martelaars geweest waren voor de vrijheid ; dat de oude gereformeerde godgeleerden sombere en zwaarmoedige stijf-hoofden geweest waren, die zich verdiepten in schoolsche spitsvondigheden, die vijandig aan den voortgang van verlichting en beschaving, geen enkelen stap buiten hun eenmaal aangenomen systema gaan wilden ; daarentegen werd een Huig de Groot, die ons zoo lietderijk weder naar Rome zocht terug te brengen (1), als het wonder van zijne eeuw geprezen, en opdat niet iemand, bij het doorsnuffelen der oude geschiedverhalen het bedrog zou merken, en uit de waarachtige geschiedenissen der vroegere dagen de wonderen des Allerhoogsten leeren gadeslaan, in het vestigen en bewaren der gereformeerde leer er kerk, moesten Trigland, Leydekker, va:i der Velde, Fruytier, enz. van kant. Uytenbogaard, Brandt en Wagenaar werden als de onbevooroordeelden, als de waarheidlievende mannen, als de verlichtate gidsen op de kronkelpaden der geschiedenis van kerk en vaderland uitgebazuind; en opdat niet iemand in zijne eenvoudigheid zou meenen dat die zoo gehaatte gereformeerde

(1) Dit is duidelijk openbaar geworden in het slakje Pro pace ecclesiae de Anti Christo, en is reeds vroegtijdig aangetoond

-ocr page 30-

2(gt;

leer, de leer was van Apostelen en Profeten, zoo moest ook Gods woord op de scholen voor de verdraagzaamheid jegens Roomschen en Heidenen wijken. In zedekandige leesboeken werd heidensche deugd tot voorbeeld aan de kinderen voorgesteld; aldus voorbereid en beschaafd zouden zij naderhand den Bijbel beter begrijpen, en mildere gedachten (zoo als men het noemde) omtrent den alge-meenen Vader der menschen koesteren : en dan zou vooral die onverdraagzame en onverdragelijke leer van Gods vrijmachtige en ee iwige voorverordineering, met al wat er aan vast is, wel in onbruik raken ; dan zou de vrije wil des menschen weder op den troon, en dus ook menschen-waarde weder in aanmerking komen, en alzoo zou men dan eindelijk, alle bijzondere godsdienstbegrippen op zijde schuivende, door toenemende verlichting en beschaving elkander, tot welke afdeeling der Christenheid (zoo als men dat noemde) men ook behoorde, als broeders van betzelfde huisgezin in liefde verdragen ; de oude knorrige stijfhoofden zouden wel uitsterven, en zoo er hier en daar nog ieainnd overbleef, dien zou men als verstoorder van de algemeene rust den mond wel snoeren ; het opkomend geslacht zou zich verlustigen ia ;il die heerlijkheid, en men zou hand aan hand gerust en vrolijk deze wereld doorwandelen, en opklimmende van volmaaktheid tot volmaaktheid, de groote taak leeren volbrengen om aan God gelijk te zijn, en eindelijk van het stof ontheven, op de sterreu wandelen en triomf zingen (Gen. III: 4,5). Maar hoe zou dat verheven doel nu bereikt worden in de gereformeerde kerk ? in die kerk waar de jeugd den Hei

door eeu van Bilderdijks voorouders, Lanrentins. predikant tc Amsterdam, iu het werkje, getiteld: Hugo Grotiuspapizjns, waar van een nienwo druk is uitgekomen in 1830 bij F. Kaal, te Amsterdam.

-ocr page 31-

27

delbergschen Catechismus of hek Kort Begrip, of eeu daarmede overeenstemmend boekje, van buiten leerde, om lidmaat van de kerk te worden; waar eiken rustdag in de aau Gods waarachtige dienst toegewijde heiligdommen, die Catechismus voor de Gemeente moest verklaard worden, in die kerk waar de Gemeente in de openbare bijeenkomsten, volgens de bepa\'ingen van alle algemeene kerkvergaderingen van de Psalmen Davids gebruik maakten ? Ook daartoe wist men raad ; er wareu ree \'s zoo vele rekkelijke predikanten in die kerk, welke of uit blindheid, of uit domheid, of uit vooroordeel, of uit heimelijke vgand-schap niet zoo sterk op die steile leerstukken der gereformeerde kerk aandrongen ; van de zoodanigen was partij te trekken, die moesten tot bijzonder, en zoo het ingang vond, tot meer algemeen gebruik vraagboekjes opstellen ; wie kon daar tegen hebben ? dit was vroeger ook geschied. Hellenbroek en anderen hadden dit ook gedaan : dit gelukte; de eene maakte het wat fijner, de andere wat grover, een iegelijk werd al naar zijn smaak bediend. Eu de Psalmen ? daar was ook wel raad voor ; men kon ze wel niet zoo dadelijk afschaffen : dat zou te veel in het oog loopen ; neen, er moest slechts wat bij, in den geeest en toon van het vervulde evangelie (zoo als het heette), en hoewel de geloovigeu in het Nieuwe Testament met die Psalmen Davids God verheerlijkten in hunne onderlinge zamenkomsten (Band. IV: 25, 20) hoewel Gods volk te allen tijde met die ziele spijs verkwikt was geworden ; hoewel de Apostelen ten opzigte van de praktijk der godzaligheid zoo dikwijls van die Psalmen gebruik maken, Rom. 11:6. 111:2, 4, 10, 13, 14, 18. IV: 7, 8. VIII: 36. IX: 33. X : 18. XI: 9, 26, 33. XII: 9. XV: 3, 9 11. 1 Oor. 111:20. IV: 9. X: 6, 8, 9, 10, 26. XV: 25, 27. 2 Oor. IX : 9. Ephes. 1: 22, IV : 8, 26. Philip. IV : 6. 1 Tim. VI: 7. Hebr. III: 7. IV : 3. 7, 13, VI: 14. X : 5. XI: 25, 34. Jacob. 1: 26. V : 11. 1 Petr.

-ocr page 32-

28

11:3. 111:10, 11. V; 7. 2 Petr. 111:5, 7, 8, 12. 1 Joh. 1:9. 11:17. 3 Joh. vs. 11. Judas vs. 5. In de igd*5 eeuw was het Christendom zoo veranderd, dat vol-gens den dichter Feith, die Psalmen luttel, althans geen genoegzaam i\'oedsel bevatten vooi\' harten en verstanden, door het hetere licht van het Evangelie beschenen; en derhalve er moesten gezangen zijn naar de behoefte des tijds; er werd een bundel in gereedheid gebragt, waarin alles voor allerlei zingers gevonden werd, behalve voor echte Gereformeerden. Kn hoewel alle algemeene Syuoden, op ééue na, uitdrukkelijk betuigd hadden, dat in de Gereformeerde Kerken in Nederland alleen gebruikt zouden worden de 150 Psalmen, met de Lofzangen die in de 150 Psalmen gevonden worden; hoewel\'de laatste Algemeene Synode, gehouden te Dordrecht in 1618 en 1019. uitdrukkelyk bepaald had: dat daar »ioaar bereids gezangen ivaren ingevoerd, die met alle. mogelijke zorg uit de kerk zouden, geweerd wordenquot; hoewel de gemeenten niet gevraagd hadden om gezangen te hebben, hoewel vele gemeenten er volstrekt tegen waren; dit alles belette niet om dien van alle kanten zaamgeraapten bundel in de kerk in te voeren, niet op last van eene algemeene Synode, dit rekende men overbodig; men maakte toen geen zwarigheid meer om algemeene bepalingen door bijzondere omverre te werpen; men rekende het niet uoodig om de gemeenten of de kerkeraden te vragen, of zij er mede bewilligden om zoodanig een gezangboek te ontvangen; gerugsteund door eene hooge Overheid, die alles behalve de Gereformeerde Kerk konde voorstaan en beschermen, konden zg, die de kerkelijke regering in handen hadden er gemakkelijk toe besluiten om dwangwetten te maken, om Kerke-raadsleden, die bet regt der gemeente poogden te handhaven, af te zetten. De Leeraars in de kerk, die het kwaad zagen, hadden geen lust en moed om zich ts doen gelden en alzoo begon men van lieverlede de menigte te dwingen. Altijd

-ocr page 33-

29

bleven er echter over, die zich tegen die liederen bleven verklaren, doch hunne stem werd verdoofd; en de drukkende tgden, welke iii alle opzigten de handen deden slap hangen, werkten mede om de tegenspraak te beteugelen. Zoo leefde men voort, tot dat eindelijk, door de zoo zeer verbeurde genade, Nederland met Europa voor den goheelen ondergang behoed Werd, door den val van den dwingeland; toen werd het openbaar dat Oranje in het harte des volks begraven was; als uit eenen mond werd dat Vorstenhuis terug begeerd en geroepen; maar de zoo diep verbasterde en vervallene kerk, zoo innig met Oranje en Nederland verbonden, rees niet weder op; de godsvrucht der Vaderen was door Fran-schen invloed genoegzaam geheel verdwenen; geen wonder derhalve dat de gemeenten, minder belang stellende in de waarachtige, van allerlei menschen leeringen en bepalingen gereformeerde Godsdienst, dan wel in den uitwendigen bloei des Vaderlands, met onverschillige oogen aanzagen wat er gebeurde. Een werk, ia Groningerland uitgekomen in 1814, getiteld: Christendom en Hervorming, toonde maar al te klaar, welke gevoelens er reeds binnen den omvang der eertijds zoo bloeijende Gereformeerde Kerk gekoesterd werden; de Herders en Opzieners der gemeenten, in plaats dat zij bij zulke verschijnselen dubbele waakzaamheid zouden betoond hebben, bleven achteloos stil zitten. Er was nog wel een Schotsman, Predikant te Leijden, die als een oud schildwacht (zoo als hij zich zeiven dikwijls noemde) getrouw op zgn post stond, en waarschuwde in (1) onderscheidene of vertaalde of zelfgestelde werkjes, maar hoe werd die behandeld ? A.lies spande te zamen om hem als een ouden stijven weetniet te schandvlekken ; hij is ingegaan ia de ruste van zijnen

(1) Eerzuil lor guduchtenis van de voor twee hoDderd jaren te Dordrecht gehoudeno Synode. — De God vluchtige Veldheer. — Leerrede over 2 Chron. 17 : 16. — benevens voor- en naredenen bij zijne mtgegeveno stukken van Bost, Asher, Parens enz.

-ocr page 34-

•30

Heer, eu ziju naam is nog in zegening bij de oude getrouwen in deu lande; hij bleef leven in zijne geschriften, en sprak nog nadat hij gestorven was; het zaad door hem gestrooid, is niet verstikt, hoewel hij zelve de vruchten op aarde niet gezien heeft. Het scheen voor het menschelijk oog als of de avond voor Neêrlands gereformeerde Kerk was gekomen; er werd een nieuwe vorm van kerkbestuür ingevoerd, geheel tegenstrijdig met het oude; d) bezwaren, ei-tegen iugebragt, werden onderdrukt, en, zonder de gemeente te raadplegeu, ontstond er allengskens een bundel wetten en verordeningen, die, hoe langer hoe meer toonemende en gerevideerd wordende, indien het zoo moest voortgaan, tot zulk eene menigte zouden gebragt worden, dat het voor een gewoon menschenverstand onmogelijk zal zijn om ze allen uit elkander te houden; en hoewel die wetten en verordeningen gezegd worden niets met de leer der kerk te doen te hebben, en alleen het uitwendig bestuur te betreffen, is het niet van velen waar, hetgeen de Heere Jezus zegt, Marc. VII : 1— 13? ja, is het beginsel, waarvan die wetten en verordeningen uitgaan, niet volstrekt strijdig met de volstrekte koninklijke heerschappij van Christus in en over Zijne kerk, door middel van de bedieningen door Hem verordineerd, geleerd en bestuurd door Zijnen II. Geest, en aan die kerk beloofd tot het einde der dagen? In onze aloude kerkelijke eenigheidsbanden: de geloofsbelydenis, de catechismus en de leerregels der Dordsche Synode wordt die koninklijke heerschappy van Christus erkend en beieden, en daarvan alle wetten en verordeningen afgeleid; waarom ook die stukken met het woord van den Waarachtige gestaafd worden, hetgeen bij de tegenwoordige geheel ontbreekt, hetgeen trouwens niet is te verwonderen, daar, volgens de hoogverlichte begrippen onzer dagen, de kerk slechts als eene menschelijke inrigting beschouwd wordt, vatbaar voor verandering en wijziging, naar dat den menschen dit goeddunkt; terwijl, volgens die aloude stukken, de kerk over-

-ocr page 35-

31

eenkomatig Gods Woord, beschouwd werd als eene Goddelijke instelliug, onafhankelijk van menschelijke willekeur, alléén bepaald eu gewijzigd door en naar het Woord van den onveranderlijken God. Bij nadere gelegenheid zouden wij ons, indien dit noodig was, wei willen verledigen om het tegenstrgdige en verkeerde dier nieuwe verordeningen uit Gods Woord aan te toonen: de gedurige veranderingen, die er telkens in gemaakt worden, moesten reeds elk onbevooroordeelde overtuigen dat het fundament, waarop zij gebouwd zijn, niet zeer hecht moet zijn. Nu zal men zeggen, wat gaan ons die dingen aan? Zij liggen in de portefeuille, bijna niemand in de gemeente of onder de kerkeraden kent ze; als wij Gods Woord in waarheid maar kunnen verkon-digsn. Zoo dacht ik er vroeger ook over, maar de ondervinding heeft mjj geleerd, dat nieuwmodische predikanten zeer gerust die wetten en verordeningen kunnen overtreden, zonder dat hun eenige de minste moeite wordt aangedaan ; en dat integendeel zij, die openbaar en vrijmoedig voor de oude beproefde leer der Gereformeerde Kerk uitkomen, en daar tegen strijdende dwalingen en ketterijen openbaar maken en wederleggen, op allerlei wijzen gekweld en vervolgd worden, op grond dier wetten en verordeningen, en dan nog meestal onder de betuiging van liefde en verdraagzaamheid. Van het een zoo wel als het ander kan ik werderom, indien het noodig is,-bewijzen bijbrengen; uit het een en ander blijkt het zonneklaar, dat men voor de eer en de leer der ware Gereformeerde Kerk onverschillig is, maar ijverig om menschelijke wetten en bepalingen door te drijven; ja zelfs het overtreden der laatste met oproer geljjk stelt, terwijl het verguizen en vertreden der zuivere gereformeerde leer, het lasteren van derzelver aanhangers, als beu-zelingen en kleinigheden voorbij gezien wordt. Indien het anders was, zou het dan mogelijk ziju dat een Magnet, Dues-sen, onderscheidene Brouwers, een Hofstede de Groot, van der Linden, Benthem Reddingius, Laurman, Posthumus, de

-ocr page 36-

32

schriivers van de zoogenaamde «Godgeleerde Bijdragenquot; en andere dwaallichten meer, zoo stil eu rustig in hunne standplaatsen blijven zitten, terwijl een gereformeerd leeraar, Ds. de Cocb, nauwelijks zijne stem doet hooren, om voor dwalingen en ketterden te waarschuwen, of men valt hem als razende wolven op het lijf, en het is even als of die oude Jeruzalemsche kerkvoogden vergaderd waren, toen zg riepen: »wat hebben wij nog getuigen van nooden? Gij »hebt de lasteringe gehoord, wat dunkt ulieden? En zij «oordeelden hem des doods schuldig te zijn.quot; Marc. XIV : 63 en 64. Is het wonder dat de gemeenten, die dit opmerken, afkeerig worden van hunne predikanten, die met den grooten hoop mede roepen; is het wonder dat zij wat nauwkeuriger beginnen toe te zien; is het wonder dat zij een bestuur beginnen te wantrouwen, ja zelfs te ontvlieden, waaronder zulke dingen gebeuren ; is het wonder, dat zij gereed zijn de bepalingen en verordeningen te verwerpen, door zulk een bestuur ontworpen, en zoo onbarmhartig en geweldig gehandhaafd ? Wanneer de driften een weinig bedaard zijn, dan zal het algemeen zelf de stem doen hooren tot afkeuring van alle die geweldenarijen, eu velen die nu nog uit onwetendheid in hunne natuurlijke blindheid, door blinde leidslieden geleid, mede roepen: »kruist hem! kruist hem !quot; zullen met verachting op hunne misleiders nederzien, en den God des hemels en der aarde de eer en heerlijkheid toebrengen, in het belijden van zgne nu zoo miskende, verguisde en vertredene waarheid. De morgenschemering van de zon der gerechtigheid begint reeds aan den kerkhemel te flikkeren ; duizenden gaan in ons vaderland de oogen open ; en wat ook de vganden van God en zijn volk mogen bedenken, beraadslagen en uitwerken, als de Koning der kerk het woord zijner almacht doet hooren, »tot hier toe en niet verder,quot; dan houdt al dat razen en woeden op, en de dagen van Elia en van Mordechaï zouden nog wel eens kunnen terngkeeren. Want dezelfde God, die toen voor

-ocr page 37-

38 -

en over ziju volk waakte, leeft uog; dezelfde bedreigingen liggen er nog voor zijne tegenstrevers, dezelfde beloften zijn er nog voor zijn volk. Dat volk ondervindt in de tegenwoordige dagen dikwijls, door de genadewerking des H. Geestes. de kracht eu deu troost dier beloften ; en zoo wg naauwkeurig acht geven op hetgeen er ginds en elders gebeurt, zouden wij dan de bewijzen nog niet hebben dat God een wreker is van zijn volk eu een handhaver van zijne waarheid ? Och, dat veler oogen nog geopend mogten worden, eer dat de dood hen als een schuldeischer overvalt, en hen voor den rechterstoel brengt van dien God, weikeu wij ook met de schoonste voorwendsels niet kunnen misleiden, Luc. XIII: 24—28.

Een vernieuwd bewijs van zonderlinge verdraagzaamheid zult gij nu wederom in de volgende stukken viuden. Ik voeg er de antwoorden bij, door mij en den kerkeraad myner gemeente gegeven.

Nu. 68/33

Het Klassikaal Bestuur van Heusdeu ontvangen hebbende eene nadere aanschrijving van Z. Exc. den Minister van Staat, belast met de generale directie voor de zaken der Hervormde Kerk, enz. van den 28 October, No. 3, met 3 bijlagen.

Gelezen hebbende eene missive van den gesuspendeer-den predikant H. P. Scholte, te Doveren en Gender en, van den 1 November 11. waaruit blijkt, dat hij, wel verre van tot eeuig nadenken over zijn ergerlijk en geruchtmakend wangedrag gekomen te zijn, veelmeer tot verguizing zijner heiligste beloften, zich op eene even onwettige als oproe-

3

-ocr page 38-

riqe wijze van zijne betrekking als Leeraar tot het Hervormd Kerkgeiiootsvliap verklaart af te scheiden.

Gehoord het rapport der Commissie ter dezer zake, in de vergadering van het Klassikaal Bestuur van Heusden, van den 29 October 11. benoemd.

Gezien het besluit des getnelden Klassikalen Bestuurs, den 29 October 11. No. r\'%o-

Gezien Art. 1 van het Reglement op de vacaturen, alsmede op de beroeping en het ontslag der Predikanten.

En in aanmerking nemende dat de gesuspendeerde Predikant H. P. Scholte, in geenen deele de bevoegdheid bezit, om zich van het Hervormd Kerkgenootschap willekeurig af te scheiden.

Gelet op Art. 58, No. 2gt;b en Art. 15 van het Reglement op de uitoefening van Kerkelijk opzigt en tucht voor de Nederlanclsche Hervormde Kerk.

Bepaalt, bij ampliatie van deszelfs besluit van den 29 October 11., No. 0,/26, dat de schorsing van den Predikant H. P. Scholte, provisioneel zal plaats grijpen, ook met het geheele verlies van zijn tractement, en met overgeving der verdere behandelingen dezer procedure aan het Provinciaal Kerkbestuur van Noord-Brabant.

Aldus besloten in de vergadering van het Klassikaal Bestuur van Hemden, den 7 November 1834.

Namens het Klassikaal Bestuur van Heusden voornoemd,

T. van SPALL

Pres.

C W. PAPE,

Scriba.

Aan den gesxispendeerden Predikant van Daveren en Gender en H. P. Scholte, te Daveren.

-ocr page 39-

35

Aan het Klassikaal Bestuur van Hemden MIJNE HEEREN !

Was er iets gebeurd, of zal er nog meer gebeuren, hetgeen mij ter bevestiging moest dienen van de gegrondheid van mijn gedanen stap, door mij af te scheiden van het Nederlandsch Elervormd Kerkbestuur, uwe missive van 7 Maart zal onder dat alles zeker eene voorname plaats bekleeden ; kan er iets meer bevestigen dat gijlieden een ondragelyken consciëntiedwang wilt invoeren, of dat gijlieden lust hebt om kwaad te doen V Neen, mijne Heereu ! de vrijheid mijner conscientie sta ik aan niemand af; gijlieden moogt er zoo boos om zijn als gij wilt; door Gods genade mag ik tot dat volk behooren, beschreven 1 Petr. II ; 9, en omdat de hoeksteen, waarop die Gemeente gebouwd is, my dierbaar is, geloof ik ook, dat ik, als ge-loovende, niet zal beschaamd worden. Wilt gijlieden n nu daaraan stooten en ongehoorzaam zijn, dit kan en zal mij de rust, vrede en zaligheid niet benemen ; als een lid van dat Koninklijk Priesterdom, erken ik geene andere magt over mgn geweten, dan de koninklijke magt van jezüs cheistüs, en dewijl zijne heerschappij mijne ziel stil en kalm maakt, kunnen mg alle uwe magtspreuken niet bevreesd of verlegen maken; ik herken in dezelve de aloude taal der Phariseën en Schriftgeleerden, die ook in de dagen vóór en in de Kerkhervorming, tegen de verkondigers der waarheid gehoord werd, en aan de remonstrantsche factie, vóór de Synode van Dordrecht, in 1618 en 1019, niet vreemd was. Ik wil wel gelooven dat door mijnen stap uwe plannen in duigen vallen; doch zoo gaat het met alios wat niet op dien eenigen hoeksteen gebouwd is; waart gij in gemoede verzekerd, dat gijlieden de waarheid aan uwe zijde hadt, gijlieden zoudt zoo boos niet zijn, maar berustende in den wil des Heeren, zeggen: »zij waren uit ons niet, daarom zijn zij uit ons uitge-

3*

-ocr page 40-

36

gaau.quot; Over myn gehoudeu gedrag wensch ik voor een audere regtbank rekenschap af te leggen dan voor de uwe, en daarvoor zult gi} allen moeten verschijnen, maar daar zal bet voor uliedeu, zoo gij niet bekeerd wordt, niet zoo gemakkelijk zyn als in eene vergadering van het Klassikaal Bestuur; bij al uwe bitterheid moet ik u nog beklagen. want wat gijlieden ook overdenkt, besluit of ten uitvoer brengt, gy kuut toch nists auders doen, dan hetgeen Gods hand en raad te voren bepaald had, dat geschieden zou, Hand. IVquot;: 28 ; en met het oog des geloofs op dieuzelfden Zone Gods, waarop aldaar de discipelen des Keeren zagen, mag ik door genade, uit bevinding des harten, met velen van Gods volk in deze dagen zeggen : welgelukzalig zijn allen die op Hem hetrouwen. Zoudt gijlieden wel waarlijk zoo ontroerd zijn. Mijne Heeren! wanneer heilige beloften verguisd werden ? Waarom werd dan die \'ontroering niet openbaar toen een Magnet de leer der verzoening bestreed; toen een Duessen en Brouwers de grondleer des Christendoms, de Heilige Drie êenheid, de waarachtige en eeuwige Godheid des Zoons en des Heiligen Geest es ontkenden ? Waarom wordt die ijver niet zigtbaar over alle die God onteerende dingen, welke ons gedurig in de zoogenaamde »Godgeleerde Bydragen \' worden opgedischt ? Waarom blykt die belangstelling niet in het handhaven van het regt der ware Kerk van Christus, bij de openbare vertrapping van alle eerlijkheid door een van der Linden ? by de openbare losmaking van alle banden door een Hofstede de Groot ? bij do onheilige behandeling van den persoon des gezegenden Verlossers door een Benthein Reddiugius ? Ik gruw er van, wanneer ik alle die ysselyke dingen bedenk, welke er onder het Nederlandsch Her-

o 7

vovmd Kerkbestuur gebeurd zijn en nog gebeuren ; en wanneer ik mij over iets heb te beklagen, liet zou zijn, dat ik niet meer openbaar en getrouw mijne stem had verheven. Tot nog toe heb ik mij binnen de grenzen mij-

-ocr page 41-

87

ner gemeente beperkt, uitgenomen mijn reisje naar Groningen ; tot nog toe heb ik alleen, uitgenomen een klein geschrift over de Psalmen, in het openbaar en in de huizen mijner Gemeenteleden en vrienden gesproken, en in alle opzigtou heb ik getracht om in de mogendheid des Heeren het welzijn der Kerk van Christus te bevorderen ; blijft men nu in de blindheid en verharding des harten liet een ergerlijk en geruchtmakend wangedrag noemen, dat ik te (Jlrum de verdrukte gemeente wees, om, te midden van alle vervolging alléén op den Heere te zien, om liever hunnen steenen tempel te verlaten, dan God te onteeren door hunne daden ; dat ik hen wees op Hem, die nog voor zijn volk ten Heiligdom wilde zijn en die wederkomen zal om alle de zijnen uit allen strijd en lijden te verlossen, en op te nemen in zijne eeuwige heerlijkheid; dat ik, na de sluiting van de kerk door de politie, op last van Assessoren en Kerkvoogden, voor de van alom zaamgevloeide menigte opklom onder Gods uitspansel, en hen wees op den eenigen en onwankelbarea grond der toenadering tot den troon der genade, en dat wel omdat een Consulent dit niet wilde hebben, (hoewel ik dit niet aan hem gevraagd had, maar hem alleeen had aangezocht om afstand van zijne beurt, en daarna om \'s middags in de kerk te mogen prediken) ik werd er door bevestigd in de waarheid, die ik door genade mag omhelzen, belijden en verkondigen ; en wilt gijlieden tegen mij en Gods volk blijven woeden, en ijdelheid bedenken, dan zal het ook nog waarheid bevonden worden ; Die in den Hemel woont zal lagchen; de Heere zal ze bespotten. Het dunkt ulieden welligt nu nog eene gemakkelijke zaak, om de ontstane beroering te stillen ; gijlieden hoopt welligt nu nog op de hulp der hoogere overheid onzes lands ; en misschien gelukt het u voor een tijd. door allerlei valsche voorstellingen en verhalen, het harte des Konings van zijne ware en in waarheid en op-

-ocr page 42-

38

recrtheid hem aanklevende onderdanen af te trekken ; een-iuaal ^iii uliednr boosheid en loosheid openbaar worden ; en het Huis van Oranje, van ouds beschermer en handhaver der waarachtige en van allerlei menschenleeringen en inzettingen gereformeerde Godsdienst, zal het ook tot ulieder verderf tooueu, dat de spreuk van ons Vorstenhuis : Je maintienclrai justice el piété (1), door Gods ontferming, hare toepassing en vervulling nog niet mist. Gijlieden moogt dan bedenken, beraadslagen en uitvoeren, wat gij wilt; na mijn afscheiding van ulieder bestuur erken ik geene enkele diiad van ulieden ten opzigte van mijn persoon. Ik heb, in vereeniging met den kerkeraad, onzen Koning met mijne en der gemeente zaken bekend gemaakt, en zoo er geene Achitofels zijn die onzen Koning den waren staat van zaken bedekken, dan zullen wij, ingevolge de grondwet, wel regt verkrijgen. Is er beschuldiging tegen mij als burger, de regtbanken zijn er, om over mij te oordeelen ; eu gerust in Gode, die onzer aller harten en nieren proett, blijf ik uw dienaar,

H. P. SCHOLTE, Bedienaar des Godde-lijken Woords in de Gereformeerde Ge-meeiite van Daveren, Genderen en Gansoijen.

Daveren, 11 November 1834.

(^) Ik zal gcregtigheid eu vrooojheid handhaven.

-ocr page 43-

No. 68/34.

Het Klassikaal Bestuur van Heusden, ontvangen hebbende eene aanschrijving van het Provineinal Collegie van toezigt op de Kerkelijke Administratiën der Hervormdisn in Noord-Brabant, ten gevolge eener missive van Zijne Exc. den Minister van Staat, belast met de Generale Directie voor de zaken der Hervormde Kerk van den 3 dezer, No. 10, houdende, »dat in den tegenwoordi-gen staat van zaken in de Hervormde Gemeente van Dover en en Genderen, waar een groot getal personen, waaronder alle de leden des Kerkeraads, geleid dooiden gesuspendeerden predikant Scholte, verklaard hebben zich af te scheiden van de Nederlandsche Hervormde Kerk, zal behooren gezorgd te worden voor de zekerheid en het rigtige beheer der kerkelijke goederen, welke zoowel als de kerk zelve, in allen gevalle het uitsluitend eigendom blijven van het erkend Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap.quot;

En in aaumerking nemende, dat gij door uwe afscheiding van voornoemd Kerkgenootschap, alle betrekking op hetzelve hebt vaarwel gezegd, en dus op geenerhande wijze meer de bevoegdheid hebt tot eenige kerkelijke Directie, of Administratie bij de Hervormden te Genderen, zoo noodigt, en gelast u des noods, het daartoe geautoriseerd Klassikaal Bestuur van [lensden, om ten spoedigste, tegen behoorlijken inventaris, en onder vereischte rekening en verantwoording van uw tot hiertoe gevoerd beheer, al de goederen, papieren, effecten en geld;n aan de Hervormde Kerk te Genderen toebehoorende over te geven aan Jan van Garameren, President Kerkvoogd der Her-

-ocr page 44-

40

vormde Gemeente te Gen der en, tegen kwitantie over te nemen.

Aldus gegeven in onze vergadering van het Klassikaal Bestuur van Hemden, den 7 November 1834.

Namens liet Klassikaal Bestuur van

Hemden voornoemd,

C. W. PAPE, ï. van SPALL, Scriba. Pres.

Aan J. Branderhorst, gewezen

Kerkvoogd der Hervormde

Kerk te Genderen.

Een diergelijk stuk werd den 15 November gezonden aan Dirk Bill, Kerkmeester te Doveren.

Hemden, den 7 November 1834.

No. 73/26.

Het Klassikaal Bestuur van Hemden, overwegende dat in den tegenwoordigen staat van zaken, ia de Hervormde Gemeente van Doveren, Genderen en Gansoijen, (waar een groot aantal personen, waaronder al de leden des Kerkeraads, geleid door den gesuspendeerden predikant Scholte, verklaard hebben zich af te scheiden van de Nederlandsche Hervormde Kerk) zal behooren gezorgd te worden voor de zekerheid en het rigtige beheer der diaconie-goederen, welke in allen gevalle het uitsluitend eigendom blijven van het erkend Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap.

Doende ingevolge de Wet, hetgeen des Kerkerards is.

-ocr page 45-

41

Schryft u bij deze aan, daar gijlieden door uwe afscheiding van voormeld Kerkgenootschap ook geene de minste bevoegdheid meer hebt, tot eenige administratie van diaconie-fondsen of goederen aan dit Kerkgenootschap toebehoorende, om

lo. U wel ernstig te wachten van eenige daad van administratie, hoe ook genaamd, van diaconie-fondsen of goederen der Hervormde Gemeente te Dover en.

2o. Om ten spoedigste, tegen behoorlijken inventaris, en onder vereischte rekening eu verantwoording, alle goederen, gelden, fondsen en papieren, en effecten van welken aard ook, de genoemde Diaconie aankomende, over te geven aan eene Commissie door bet Klassikaal Bestuur van Heusden benoemd, tot overname der diaconie-goederen en bezittingen, bestaande uit. de WelEerw. zeer Geleerde Heeren T. van Spall en B. van Veen, Praesis en lid des Bestuurs, en Predikanten te Dussen en Aalburg.

C. W. PAPE,

Scriba.

Het Klassikaal Bestuur voornoemd,

Namens hetzelve.

T. van SPALL,

Pres.

Aan ïeunis Boll en Arie Baaijens,

gewezen Diakenen der Hervormde Gemeente te Daveren.

Een gelijkluidend stuk was gezonden aau Uovert van Andel en Gerrit van der Beek, Diakenen te Genderen;

-ocr page 46-

42

daarop werd door den Kerkeraad het navolgende antwoord gegeven :

Aan het Klassikaal Bestuur van Heusden.

De kerkeraad van de Gereformeerde Gemeente van Doveren, Gender en en Gansoijen, ontvangen hebbende de stukken van het Klassikaal Bestuur van Heusden aan de Diakonen van Doveren en Genderen, en aan J. Brau-derhorst; aan de eersten om de diaconie-goederen uit te leveren aan eene Commissie van het Klassikaal Bestuur ; aan den laatste om de kerkgoederen uit te leveren aan J. van Gammeren, op grond dat wg ons van de Kerk hebben afgescheiden ; dat dit echter onwaarheid is blijkt uit alle ingeleverde stukken, daar wi] ons alleen hebben afgescheiden van het Nederlandsch Hervormd Kerkbestuur; wordt dat bestuur door alle gemeenten verworpen, dan houdt de scheiding op, en gijlieden zult toch wel niet willen veronderstellen dat het Bestuur, de Kerk uitmaakt. Wij hopen dat de Heere Zijne Kerk zal verlossen uit alle menschelijke banden, en dan zal ulie-der bestuur wel geheel in duigen vallen. De diaconiefondsen behooren aan onze gemeente, alsmede de kerkgoederen ; kunt gijlieden uw regt op de diaconie-fondsen en kerkgoederen bewijzen, of kunt gij ons een koninklijk bevel toonen, dan zijn wij bereid ter uitlevering, en wij vertrouwen dat Hij, wiens beide zilver en goud is, onze armen niet zal laten hongeren en dorsten, en ons. die niet anders verlangen als God naar zijn Woord in het openbaar te dienen, wel gelegenheid daartoe zal verschaffen ; wij hebben de stukken, betrekkelijk onze afscheiding van uw bestuur, aan Zijne Majesteit, onzen geëer-biedigden Koning opgezonden, ook hiervan zal afschrift worden opgezonden. Voor de bestaande goederen stellen

-ocr page 47-

48

wg ons verantwoordelijk, en verwachten voor de uitlevering bewijs van regt of Koninklijk bevel.

De Kerkeraad der Gereformeerde Gemeente van Doveren, Gender en en Gansoijen.

H. P. SCHOLTE, Predikant.

JOHs. BR AIS DERHORST.

CORNELIS VERDOORX.

JAN VAN MARSBERGEN.

JAN BOLL.

GO VERT VAN ANDEL.

GERRIT VAN DER BEEK.

TEÜNIS BOLL.

ARIE BAATJENS.

Doveren, 10 November 1834.

Dit stuk is aan Z. M. den Koning opgezonden met den volgenden brief:

Aan Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, Prins van Oranje, Groothertog van Luxemburg, enz., enz. enz.

SIRE !

Door de noodzakelijkheid gedrongen, nemen wij wederom de toevlugt tot Uwer Majesteits troon; de Kl^ssis van Heusden, waaronder wij vóór onze afscheiding behoorden, heeft ons aangeschreven om de diaconie- en kerkefondseu uit te leveren ; wij hebben het nevensgaand antwoord aan het Klassikaal Bestuur gezonden, en vertrouwen, dat Uwe Majesteit in dit opzigt onze gemeente regt doen zal. Hebben onze voorvaderen bij hunne afscheiding van het Paus-selgk Kerkbestuur hunne kerken medegenomen, heeft in de dagen der remonstrantsche overheersching een Uwer Majesteits doorluchtige voorouders aan de ware Gereformeerden in den Haag betuigd: vde herken zijn onze,\'1 wg kunnen niet twijfelen of Uwe Majesteit zal ons als

-ocr page 48-

44

oude Gereformeerdeu beschermen tegeu alle geweld. Men zal welligt Uwe Majesteit willen doen gelooven, dat de daad der afscheiding een gevolg is der oprutjing van Ds. Scholte; de geheele gemeente kan worden opgeroepen, en daa zal het blijken dat de herder en leeraar onzer gemeente, gedurende de teekening, slechts enkele men-schen uit de gemeente heeft gesproken, en dat derhalve die daad geheel vrijwillig is; alle de armen hebben zich mede afgescheiden, en moeten derhalve door ons verzorgd worden, en daar de armenfondsen van de Gereformeerden en voor de Gereformeerden gegeven zijn, kunnen wij niet anders zien, als die fondsen moeten door ons beheerd worden. In dit vertrouwen wenden wg ons eerbiedig tot üwer Majesteits troon, iu de hoop dat Uwe Majesteit ons als getrouwe, en aan Uwer Majesteits huis verkleefde onderdanen zult beschermen en beveiligen, tegen alles en allen die onze rust zouden kunnen verstoren, en aanleiding geven tot verwikkeling der burgerlijke betrekkingen ; en na toebidding van Gods dierbaarste zegeningen over Uwer Majesteits persoon en huis, blijven wg Uwer Majesteits getrouwe en gehoorzame onderdanen.

De kerkeraad der Gereformeerde Gemeente van Doveren, Genderen en Gansogen,

H. P. SCHOLTE, Predikant.

JOHs. BRANDERHORST.

CORNELIS VERDOORN.

JAN VAN MARSBERGEN.

JAN BOLL.

GOVERT VAN ANDEL.

GERRIT VAN DER BEEK.

TEUNIS BOLL.

ARIE BAAIJENS.

Doveren, 11 November, 1834.

-ocr page 49-

45

Daarop volgde den 15 November het navolgende :

Dassen, 11 Nov., 1834.

Aav Arie Baaijen.s en Teunis Boll.

Daar de kerkeraad van Doveren zich afgescheiden heeft vau de Hervormde Kerk te Doveren, zoo heeft het Klassikaal Bestuur van Hensden, hetwelk als kerkeraad is opgetreden, de leden van Veen, predikant te Aalburg en van öpall, predikant te Dicssen, gecommitteerd om de diakonie-stukken en gelden behoorlijk over te nemen, tegen bewijs en met verantwoording.

De ondergeteekenden vertrouwen, dat gij daartoe binnen veertien dagen zult kunnen gereed zijn, en bepalen den 24 November aanstaande, \'s morgens ten 11 ure, ten huize van den Consulent Ds. Suringar, predikant te Ethe, enz., verzoekende u alsdan aldaar te compareren.

De Gecommitteerden van het Klassikaal Bestuur,

T. VAN SPALL. VAN VEEN.

PS. Indien gij hierover nog nadere inlichting begeert, ben ik bereid n die te geven.

Een gelijkluidend briefje werd gezonden aan de Diakenen te Gendcren.

Dussen, 11 Nov., 1834.

Aan Dirk Boll.

Dient ter uwer kennis, dat het Klassikaal Bestuur van

-ocr page 50-

46

Heusden, ingevolge aauschrijviug van het Provinciaal Collegia van toeverzigt op de kerkelijke administratie, tot Notabelen der Hervormde Gemeente te Doveren benoemd beeft van Veen, predikant te Aalburg en van Spall, predikant te Dussen.

In die betrekking berigten wg u, dat gij, op uwe verantwoording, met uwe werkzaamheden als kerkvoogd van de Hervormde Gemeente te Doveren, heden hebt opgehouden ; zoodra het Collegie van toeverzigt, op onze voordragt eene andere benoeming zal gedaan hebben, zullen de stukken van u worden overgenomen.

De Notabelen der Hervormde Gemeente Doveren,

T. VA.N SPALL.

VAN VEEN.

Daarop is het volgende antwoord gegeven :

Aan het Klassikaal Bestuur van Heusden.

De Kerkeraad der Gereformeerde Gemeente van Doveren, Gender en en Gansoijen, ontvangen hebbende de brieven van de Commissie van het Klassikaal Bestuur aan de Diakenen van Doveren en Genderen, gedateerd 11 November, en aan de kerkmeesteren te Doveren, van denzelfden datnm, alsmede een stuk van het Klassikaal Bestuur, aan den kerkmeester van Doveren, gedateerd 7 November, (ontvangen 15 November) geven bij deze daarop ten antwoord, dat wij den 11 November aan het Klassikaal Bestuur antwoord gezonden hebben op de vroeger ontvangen stukken aan de Diakenen van Doveren en Genderen, en aan den kerkmeester van Genderen. Aan dit antwoord honden wij ons nog; kan men ons bewijzen dat het Klassikaal Bestuur regt heeft op de kerke-fondsen en diaco-nie-goe deren der Gereformeerde Gemeente van Doveren,

-ocr page 51-

47

Genderen en Gansoijen, dan zijn wij bereid ter uitlevering ; zoo dit echter niet gebeurt, zijn wij, volgens Gods Woord verpligt, als getrouwe opzieuers, om voor het welzijn onzer Gemeente te waken, en wij wenschen door Gods genade bekwaam gemaakt te worden, om het regt onzer gemeente te handhaven tegen allerlei inbreuk, van welken aard ook, in het vertrouwen dat de Almagtige Koning der Kerk, jezus Christus, zijne getrouwe dienaren niet beschaamd en verlegen zal laten in de ure der beproeving.

De Kerkeraad der Gereformeerde Gemeente van Dover en, Genderen en Gansoijen.

H. P. SCHOLTE, Predikant.

JOHs. BRANDERHORST.

CORNELIS VERDOORN.

JAN VAN MARSBERGEN.

JAN BOLL.

DIRK BOLL.

GOVERT VAN ANDEL.

GERRIT VAN DER BEEK.

TEÜNIS BOLL.

ARIE BA AI JENS.

Daveren, 17 November 1834.

-ocr page 52-

46

Heusden, ingevolge aauschrijviug van het Provinciaal Col-legie van toeverzigt op de kerkelijke administratie, tot Notabelen der Hervormde Gemeente te Doveren benoemd beeft van Veen, predikant te Aalburg en van Spall, predikant te Dussen.

In die betrekking berigten wij u, dat gij, op uwe verantwoording, met uwe werkzaamheden als kerkvoogd van de Hervormde Gemeente te Doveren, heden hebt opgehouden ; zoodra bet Collegie van toeverzigt, op onze voordragt eene andere benoeming zal gedaan bebben, zullen de stukken van u worden overgenomen.

De Notabelen der Hervormde Gemeente Doveren,

T. VA.N SPALL.

VAN VEEN.

Daarop is het volgende antwoord gegeven :

Aan het Klassikaal Bestuur van Heusden.

De Kerkeraad der Gereformeerde Gemeente van Doveren, Genderen en Gansoijen, ontvangen hebbende de brieven van de Commissie van het Klassikaal Bestuur aan de Diakenen van Doveren en Genderen, gedateerd 11 November, en aan de kerkmeesteren te Doveren, van denzelfden datum, alsmede een stuk van het Klassikaal Bestuur, aan den kerkmeester van Doveren, gedateerd 7 November, (ontvangen 15 November) geven bg deze daarop ten antwoord, dat wij den 11 November aan het Klassikaal Bestuur antwoord gezonden hebben op de vroeger ontvangen stukken aan de Diakenen van Doveren en Genderen, en aau den kerkmeester van Genderen. Aan dit antwoord honden wij ons nog; kan men ons bewijzen dat het Klassikaal Bestuur regt heeft op de kerke-fondsen en diaco-nie-goe deren der Gereformeerde Gemeente van Doveren,

-ocr page 53-

47

Genderen en Gansoijen, dan zijn wij bereid ter uitlevering ; zoo dit echter niet gebeurt, zijn wij, volgens Gods Woord verpligt, als getrouwe opzieners, om voor het welzijn onzer Gemeente te waken, en wij wenschen door Gods genade bekwaam gemaakt te worden, om het regt onzer gemeente te handhaven tegen allerlei inbreuk, van welken aard ook, in het vertrouwen dat de Almagtige Koning der Kerk, jezus christus, zijne getrouwe dienaren niet beschaamd en verlegen zal laten in de ure der beproeving.

De Kerkeraad der Gereformeerde Gemeente van Dover en, Genderen en Gansoijen,

H. P. SCHOLTE, Predikant.

JOHs. BRANDERHORST.

CORNELIS VERDOORN.

JAN VAN MARSBERGEN.

JAN BOLL.

DIRK BOLL.

GOVERT VAN ANDEL.

GERRIT VAN DER BEEK.

TEüNIS BOLL.

ARIE BA AI JENS.

Doveren, 17 November 1834.

-ocr page 54-

NAREDE.

Zie daar nu de stukken, geachte lezer ! waaruit gij bij vernieuwing kunt ontwaren, hoe verdraagzaam het tegenwoordig kerkbestuur is, hoe liefderijk bet zich uitdrukt, wanneer de zakeu anders uitloopen dan men gedacht had. Had mijne gemeente niet gesproken, en zich zoo eenparig aan het tegenwoordig bestuur onttrokken, dan zou het Klassikaal Bestuur mij zeker met blgdschap hebben zien vertrekken, hetgeen ik werkelijk zou gedaan hebben ; dan zou men zeker uit blijdschap wel een Te Deum hebben aangeheven ; nu het echter zoo is uitgevallen, als niemand had kunnen vermoeden, in plaats dat men daarin den vinger Gods zou erkennen, welke zoo als in één oogenblik eene geheele Gemeente opwekt om zich krachtig en eenstemmig te openbaren voor de geheele wereld, en even als in de dagen der reformatie met haren herder uit te gaan van een Gods woord en wet kleinachtend kerkbestuur, wordt men boos en spijtig. In de bitterheid des harten wordt het mij toegeduwd dat ik mij met verguizing mijner heiligste beloften, op eene even onwettige als oproerige wijze van mijne betrekking tot hen afscheid ; waaruit blijkt die verguizing der heiligste beloften, wat heb ik dan beloofd? men leze het in de afgelegde verklaring, toen ik tot de openbare predikdienst geadmitteerd ben.

»Ik verklare bij deze opregtelijk, dat ik de belangen, zoo van het Christendom in het algemeen, als van het Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap in het bijzonder, door leer en wandel, zorgvuldig zal behartigen; dat ik de leer, welke overeenkomstig Gods heilig woord in de

-ocr page 55-

49

»aangenomen formulieren van eenigheid der Nederlandsche Hervormde Kerk in vervat, ter goeder trouw aauneem, en hartelijk geloof, dat ik dezelve naarstig zal leeren en handhaven, cn dat ik op de bevordering van godsdienstige kennis, christelijke zeden, orde en eendragt, mij met allen ijcer zal toeleggen ; verbindende ik mij bij deze mijne handteekeniug, tot ai het voorschrevene, en om, zoo ik bevonden word tegen eemg gedeelte van deze verklaring en belofte gehandeld te hebben, deswege mij te zullen onderwerpen aan de uitspraken der bevoegde kerkelijke vergaderingen.quot;

Men wijze mij nu aan dat ik deze belofte verguisd heb. Het welzijn der kerk heb ik altijd gezocht in leer en wandel; nooit is het mij te veel geweest om het woord te prediken, en aan te honden tijdig en ontgdig. In den wandel heb ik mg altoos zorgvuldig gewacht voor gelijkvormigheid aan de wereld, nooit heb ik als een die zich

O 1

met eens anders doen bemoeit, mijnen kosteiijken tijd als boedelbeschikker besteed, om aardsch voordeel te bejagen ; ik heb niet, in plaats van menschen, beesten verzorgd, of land in plaats van harten bebouwd; ik heb mijne vrije uren niet besteed tot romanschrijven, schaak- of kaartspelen ; de leer der kerk had ik aangenomen, omdat ik die geloofde de waarachtige en volkomene leer der zaligheid te zijn ; en daarom heb ik die leer altoos naarstig geleerd en gehandhaafd legen allerlei dwalingen en ketterden ; ik heb mij met allen ijver toegelegd op de bevordering van godsdienstige kennis, daartoe heb ik volgehouden, hetgeen door de meeste predikanten in mijne omstreken \'schandelijk verzuimd werd, om den geheelen zomer door te catechizeren, met grooten en kleinen. Christelijke zeden heb ik altijd naarstig bevorderd, hiervan kan de gemeente getuigen, ja zelfs de militairen, die in 1833 in mijne gemeente ingekwartierd waren; en er is

-ocr page 56-

50

ten nitvoer- gebrast, wat, andere on oudere predikanten voor onmogelijk hielden, omdat zij den lust en den moed uiet hadden om de handen aan het werk te slaan, doch ik werd zelfs daarin van andere predikanten, ja van het kerkbestuur tegen gegaan ; ik werd uitgemonsterd als leerzuchtig, als al te nauw ziende, al te hard handelende. Orde en eendragt heb ik altoos ijverig voorgestaan, daartoe hield ik, in vereeniging met de overige opzieners der gemeente, de hand aan de zoo schandelijk verwaarloosde kerkelijke tucht; ik zocht alles, zoo veel mogelijk, naar Gods Woord te regelen, omdat daardoor alleen ware orde en eendragt zou bevorderd worden. Ik heb dit niet op-

o-esomd om mij zeiven aan te prijzen of te verheffen, dat Ó «\' ■ 1 • weet Hij, die harten en nieren proeft; God de Almagtige,

van wien ik gennde heb ontvangen om getrouw te zijn, moet er alleen de eer van hebben. Maar hoe beantwoorden nu mijne tegenstanders aan hunne verpligting ? Velen hunner hebben nog de oude belofte afgelegd, en die luidde aldus ;

»Wij ondergeschrevenen, Bedienaren des Goddelijken Woords, ressorterende onder de Klassis NN., verklaren opregtelijk r-n in goeder conscientie als voor den Heere, met deze onze onderteekening, dat wij van harte gevoelen en gelooven, dat al de artikelen en stukken dei-leer, in de Belijdenis en den Catechismus der Geref. Nederd. Kerken begrepen, mitsgaders de verklaring over eenige punten der voorzegde leer, in de Nationale Synode in het jaar 1G19 te Dordrecht gedaan, in alles met Gods Woord overeenkomen. Beloven derhalve, dat wij de voorzegde leer naarstiglijk zullen leeren, en getrouwelijk zullen voorstaan, zonder iets tegen deze leer, \'t zij openlijk, heimelijk, directelijk of indirectelijk te zullen leeren of schrijven. Gelijk ook, dat wij uiet alleen alle dwalingen, tegen deze leer strijdende, en met name ook die in voorzegde Synode

-ocr page 57-

51

zijn veroordeeld, verwerpen, maar dat wij ook genegen zijn, dezelve te wederleggen, tegen te spreken, en allen arbeid aan te wenden, om dezelve uit de Kerken te weren. Eu indien het mogt gebeuren, dat wij na dezen eenig bedenken of ander gevoelen tegen deze leer kregen, beloven wij, dat wij hetzelve noch openlijk, noch heimelijk zullen voorstellen, leeren of verdedigen met preken of schrijven ; dat wij hetzelve alvorens den Kerkeraad, de Klassis en Synode zullen opeubareu, om daar onderzocht te worden, bereid zijnde ten allen tijde ons het oordeel des Kerkeraads, der Klassis en Synode gewilliglijk te onderwerpen, op straffe dat wij, hier tegen doende, metterdaad {ipso facto) van onze diensten gesuspendeerd zullen zijn. En indien de Kerkeraad, Klassis of Synode te eenigen tijde om gewigtige redenen van nadenken, om te behouden de eenigheid en zuiverheid der leer, goedvond van ons te eischen nadere verklaring van ons gevoelen over eenig artikel dezer Belijdenis, van den Catechismus of der verklaring der Nationale Synode, zoo beloven wij ook mits deze, dat wij ten allen tijde daartoe zullen willig en bereid zijn op straffe als boven. Behoudens nogtans het regt van appèl, ingeval wy misschien door sententie des Kerkeraads, der Klassis of Synode meenden bezwaard te zijn, gedurende welken tijd van appèl wij ons met de uitspraak en het oordeel der Provinciale Synode zullen tevreden houden.quot;

Hoe staat het nu met de vervulling dezer belofte ? zullen velen voor God en menschen geen leugenaars bevonden worden ? moest dan niet schaamte hunne aangezigten bedekken, in plaats dat zij nu met opgeheven hoofden, ouder het voorwendsel van liefde en verdraagzaamheid, diegenen lasteren, plagen en vervolgen, die de oude beproefde Gereformeerde leer voorstaan en verdedigen, en dat, dewijl men meent de overhand te hebben ? Prof. van

-ocr page 58-

52

der Kemp zag in 1770 al dat de verdraagzaamheid zulk eeu rol zou spelen ; zie onder anderen ; Desiderius van der Kemp, S. S. Theol. Doctor, Professor in de kerkelijke geschiedenissen aan de Hooge School, en Predikant in de gemeente te Leiden, in het werk getiteld; »De gronden der aoede hope voor Neerlands Hervormde Kerk verdedigdquot;, Leiden 1770. pag. 409.

»Eilieve ! zal zi] (de tolerantie) door hare vriendelijke innemendheid en het aanlokkend woord van vrijheid (een woord hetwelk zulk een wonderlijk betoverende kracht op de Nederlandsche natie heeft) en andere middelen, manschap werven ? Hare partij sterken ? Nu en dan tusschen beiden, bij deze of gene gelegenheid, den een of ander harer voorvechteren een kausju laten wagen, om on-dertusschen eens te beproeven hoe verre men het reeds gebragt. hoeveel veld men gewonnen heeft? Zal zij dan, wanneer zy ziet dat zij het meester is, en de overhand heeft, haar vooruemen doorzetten ? En hare leerlingen ook die de formulieren oaderteekend hebben, aan alle kanten, den een wat Mennist, een ander wat Remonstrant sch, een derden een stukje van Watts of Doddridge, een vierden nog wat ergers laten prediken ? Zal zij eindelijk, ongeacht do aanklagten, welke er mogelijk nog nu en dan tegen zulke ondernemingen geschieden zullen, met hare zaken voortgaan? En wat ook de Kerk in hare Formulieren betuigen moge, dat zij deze, en geen andere leere voor de hare erkent, of in gemeenschap geleerd wil hebben, ondanks die publiek verklaarde betuigingen, eene andere leere, en niet die, of, op zijn best met die der Formulieren ook velerlei andere leere, openlijk prediken, voorslaan en verdedigen ? — \'t Is zoo, dus heeft do tolerantie elders gedaan. En op deze wijze kan zy ook de Nederlandsche Kerke met gevoelens, dewelke onze Kerk veroordeeld heeft, en in hare openbare geloofsleuzeu blieft veroordeelen, overstroo-

-ocr page 59-

tueii-. Maar, wat dat anders, dan eeue dwingelands-heerschappg ? Zoo lijuregt strijdig tegeu den Geest van Christus, als tegen bet denkbeeld van vrijheid, hetwelk elk Christelijk genootschap heeft, om zijne zaken, zoo als hetzelve meent meest met Christus wille overeenkomstig te zijn, te beschikken.quot;

Mu zal men mij echter als een verbreker van orde en eendragt willen uitmonsteren, om hetgeen er te Ulrum geschied is, maar wie was daar de oorzaak, df^t zelfs hetgeen zij orde en eendragt noemen, verbroken werd? Was ik het of de Consulent? Was de Consulent, zoo als behoorde, een hulp en niet een beheerscher des kerke-raads geweest, dan bad ik als gewoonlijk gepredikt, en niemand zou op den Consulent onvergenoegd zijn geworden ; was de herhaalde weigering, nadat ik hem zelf in persoon verzocht had, hetgeen mij reeds van twee kanten was aangeboden, niet eene verbreking der orde en eendragt ? maar als het van dien kant komt dan is het slechts eene beuzeling. Was zelfs mijne prediking in het open veld niet bovenmate dienstig tot bewaring der orde? Wat zou het geweest zijn als de zoo groote menigte, van alle kanten zamengevlooid, geheel was te leur gesteld, en dan nog uitgelagchen door de vijanden der waarheid ; kunnen bij terging en boosaardige teleurstelling de driften altoos onderdrukt worden ? Als Gods waarheid krachtio- wordt

O

aangedrongen, dan is daartoe mogelijkheid ; daarvan gaf de overgroote menigte in dien middag een krachtig bewijs. Hoe onbarmhartig ook uit de kerk verjaagd, hoe ook omringd door rondloopende spotters, zij stond in waarheid als eene kudde schapen rondom den herder, en aangedaan over Gods goedertierenheid, die zich in ons midden niet onbetuigd had gelaten, ging de vergadering uiteen, en elk naar zijne woning terug. Maar, zal men zeggen, wat deed gij te Ulrum ? Ik ging er zien en hooren hoe myne verdrukte broederen het maakten. Had ik eenigzins ver-

-ocr page 60-

54

moed dat er zulke gevolgen voor mijn persoon uit zouden voortgevloeid zip, dan had zeker vleesehelijke voorzigtig-heid, of vrees voor raenschen mij teruggehouden; doch van achteren moet ik dea Koning der Kerk, mijnen dierbaren Verlosser en Zaligmaker danken, dat Hij het zoo, en niet anders, bestuurd heeft, wat er dan ook de gevolgen van zijn ; ik ben in mijn gemoed verzekerd, dat belangstelling in de kerk van Christus mij naar Ulrum dreef, dat de eere Gods en der menschen zaligheid mijne bedoeling was, toen ik er mij bevond ; en de Heere heeft doorliet schenken van Zijnen vrede in mijne ziel, wat er ook om en tegen mij mogt woeden, het zegel zijner hooge goedkeuring gedrukt, op hetgeen ik in zijne vrees en door zijne kracht gedaan heb. Het Klassikaal Bestuur beschuldigt mij van onwettig en oproerig gehandeld te hebben ; datzelfde heb ik ook gelezen in een proces-verbaal dat te Ulrum tegen mij is opgemaakt. Van het eerste kan mijne geheele gemeente, en allen die in onze omstreken wonen, een eenparig getuigenis afleggen, en dan zal dit wel als grove leugeu en laster openbaar worden ; over het laatste zal de regtbank van Appingadam, waarvoor ik thans gedagvaard beu, zitting houden, en oordeeleu ; en als daar niet de driften of godsdiensthaat, maar geregtigheid en billijkheid onderzoek doen, en oordeelen, dan zal het ook daar op het duidelijkste blijken, dat ik als burger van Nederland, als belijder van de zuivere gereformeerde leer, en quot;als getrouw leeraar van de gereformeerde kerk gesproken en gehandeld heb, tot opbouwing van Gods Koningrijk en tot afbreking van het rijk des Satans, en dus tot wezenlijk heil en welvaren van kerk en vaderland; tot nut mijner medezondaren, en bovenal tot eer en verheerlijking van den drieëenigen Verbonds God van zijn volk, die toekomt den lof, de aanbidding, de dankzegging en het opbepaaldst vertrouwen onzer harten, van nu aan tot in eeuwigheid. Amen.

-ocr page 61-

55

Medearbeiders iu den wijngaard des Heereu ! die met mij het verval van Neêrlands Gereformeerde Kerk betreurt en bejammert, doch die tot hiertoe u zeiven verborgen hebt gehouden, en ia mindere of meerdere mate n geschikt en geplooid hebt naar den geest dezer eeuw; zult gij nog langer blijven stil zitten, en uit vleeschelijke voorzigtigheid, of uit vrees voor menschen, voor verlies van eer, aanzien, rust, gemak, geM en goed, de zoo krachtig werkende hand des Heeren niet opmerken ? zult gij stilzwijgend toezien dat de ware gereformeerde leer en kerk vertrapt en vertreden wordt ? die kerk heeft regtmatige aanspraak op uwe gebeden, op uwen tijd, op uw gemak, ja op uw geheele persoon; verheft dan uwe stem ter plaatse waar het behoort; toont het in uwe woorden en daden dat het in waarheid uit het hart voortkwam, wanneer gij in kleinere of groote kringen over het verval der kerke klaag-det; het beige u niet dat een jongere broeder zijne stem doet hooren ; ziet niet op den persoon, maar op den Zender, die naar ziju welbehagen wel eens door de geringste middelen wil werken, opdat Hij alleen de eer ontvange.

Medebroeders en zusters in den eenigen en algenoeg-zamen Borg en Middelaar Jezus Christus! gij die zoo menigmaal in het verborgen en openbaar over de verbreking van Neêrlands Sion geklaagd hebt ; ik bied u met mijne gemeente de broederhand van gemeenschap der heiligen, onder dezelfde verbindtenissen als onze voorvaderen in de dagen der reformatie; zult gij de uwe terug trekken, en zeggen : wat gaat het ons aan ? Ik weet het, nu valt het anders uit dan velen uwer gewenscht en gedacht hadden, maar hebt gij daarom nu gelijk ? Zgn Gods wegen niet hooger dan onze gedachten ? Staat gij dan twijfelende of wankelende, en dit doet gij gewis, zoo gij niet met verzekering des geloofs kunt zeggen : dit of dat is de weg. Dat het dan veel, ja gedurig uwe verzuch-

-ocr page 62-

56

tingen mogen wezen met David, Ps. CXIX:27, Geef mij den weg uwer bevelen te verstaan, opdat ik uwe wonderen betrachte; en. Hij, die mildelijk geeft en niet verwijt, Jac. 1:5, zal ook aan ulieden die wijsheid niet onthouden, welke gij in deze uoodig hebt; maar let op vers 6, en dan zult gij, mijne broeders en zusters, het ook voor eene groote vreugde kunnen achten, wanneer gij in verlerlei verzoekingen valt, (vs. 2) om de gevolgen die er, naar vs. 3 en 4, tot verheerlijking van God, uit voortvloeijen.

Medezondaren, die tot hiertoe zonder de ware zaligmakende kennis van den drieëenigen Verbonds God, in deze rampvolle wereld omdoolt, zonder eenig wezenlijk doel slaaft en werkt, of ook w 1 rust, en u verstrooit in de vermaken dezer wereld, tot welke uitwendige gemeenschap gij ook moogt behooren ! och dat de beroeringen in de wereld u eens opmerkzaam maakten, dat gij eens uit belangstelling leerdet vragen, wat is toch waarheid ? Om die te leeren kennen, wijzen wij u, niet naar onze kerkelijke schriften, waardoor onze gemeenteleden als door liefelijke banden worden bijeengehouden in eenigheid des geloofs, maar wij wijzen u op het woord van den waar-achtigen en onfeilbaren God, en op grond van dat woord verkondigen wij u, dat gij zijt ellendig, jammerlijk, en arm, en blind en naakt, Openb. 111:17; en naar het voorbeeld van Jezus (vs. 18) raden wij u, dat gy van Hem koopt goud, beproefd komende uit het vnnr opdat gij rijk moogt worden, en witte kleederen, opdat gij moogt bekleed worden, en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde; en zalft uwe oogen met oogenzalf, opdat gij zien naoogt ; en dan twijfelen wij uiet of gij zult ontdekken, dat onze belijdenis en formulieren van eenigheid geene raenschelijke, maar goddelijke waarheden bevatten, en dan zult gijlieden ook niet aarzelen om u tot onze ware gereformeerde kerk te voe-

-ocr page 63-

57

gen, omdat, daarin de menseh op het diepst vernederd, eu God op het hoogst verheerlijkt wordt. Dat geve God, naar den rijkdom zijner genade, in Christus Jezus, door den Heiligen Geest, tot verheerlijking van Zijnen Naam !

Vijanden van God en zijn arm en ellendig volk, van dat volk hetwelk God in alles de eer wenscht te geven, en alleen uit vrije genade zalig te worden ! hoe lang zult gij nog woeden, razen en ijdelheid bedenken ? Wij beklagen u wel, maar vloeken u niet, zoo als gij ons doet; wij ijveren voor Gods waarheid en eer, en dewijl er voor die gemeente, welke kleine kracht heeft, ook die belofte is weggelegd, dat haar eeuigen uit de Synagoge des Satans gegeven zullen worden, Openb. 111:8—13, zoo kunnen en mogen wij ook nog voor u bidden om bekeering, en u nog toeroepen met den Psalmist: Kust den Zoon, opdat hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer zijn toorn maar een weinig zou ontbranden, Ps. II: 12.

Uw kouiagrijk koora\' toch, o Heer Ai ! werp den troon des satans m.\'ér ;

Regeer ous door aw\' Greest en woord.

Uw lof v/ord\' eens alom gehoord ;

En d\' aarde met uw vreez\' vervuld.

Tot dat G\' uw rijk volmaken zult.

Doveren, 23 November 1834.

H. P. SCHOLTE,

Bedienaar des Goddelijken Woords in de Gereformeerde Gemeente van Doveren, Genderen en Gansoijen.

-ocr page 64-

56

tingen mogen wezen met David, Ps. CXIX;27, Geef mij den weg uwer bevelen te verstaan, opdat ik uwe wonderen betrachte ; en. Hij, die mildelijk geeft en niet verwijt, Jac. 1:5, zal ook aan ulieden die wijsheid niet onthouden, welke gij in deze uoodig hebt; maar let op vers 6, en dan zult gij, mijne broeders en zusters, het ook voor eene groote vreugde kunnen achten, wanneer gij in verlerlei verzoekingen valt, (vs. 2) om de gevolgen die er, naar vs. 3 en 4, tot verheerlijking vau God, uit voortvloeien.

Medezondaren, die tot hiertoe zonder de ware zalig-makende kennis van den drieëemgen Verhonds God, in deze rampvolle wereld omdoolt, zonder eenig wezenlgk doel slaaft en werkt, of ook w 1 rust, en u verstrooit in de vermaken dezer wereld, tot welke uitwendige gemeenschap gij ook moogt bebooren ! och dat de beroeringen in de wereld u eens opmerkzaam maakten, dat gij eens uit belangstelling leerdet vragen, wat is toch waarheid ? Om die te leeren kennen, wijzen wij u, niet naar oigt;ze kerkelijke schriften, waardoor onze gemeenteleden als door liefelijke banden worden bijeengehouden in eenigheid des geloofs, maar wij wyzen n op het woord van den waar-achtigen en onfeilbaren God, en op grond van dat woord verkondigen wij u, dat gij zijt ellendig, jammerlijk, en arm, en blind en naakt, Openb. 111:17; en naar het voorbeeld van Jezus (vs. 18) raden vvy u, dat gij van Hem koopt goud, beproefd komende uit het vuur opdat gij rijk moogt worden, en witte kleederen, opdat gg moogt bekleed worden, en de schande uwer naaktheid niet geopenbaard worde; en zalft uwe oogen met oogenzalf, opdat gg zien moogt; en dan twijfelen wij niet of gg zult ontdekken, dat onze belijdenis eu formulieren van eenigheid geene menschelijke, maar goddelijke waarheden bevatten, en dan zult gijlieden ook niet aarzelen om u tot onze ware gereformeerde kerk te voe-

-ocr page 65-

57

gen. omdat daariu de mensch op liet diepst vernederd, eu God op het hoogst verheerlijkt wordt. Dat geve God, naar den rijkdom zijner genade, in Christus Jezns, door den Heiligen Geest, tot verheerlijking van Zijnen Naam !

Vijanden van God en zijn arm en ellendig volk, van dat volk hetwelk God in alles de eer wenscht te geven, eu alleen uit vrije genade zalig te worden ! hoe lang zult gij nog woeden, razen eu ijdelheid bedenken ? Wij bekladen u wel, maar vloeken u niet, zoo als gij ons doet;

o \' ~

wij ijveren voor Gods waarheid en eer, en dewijl er voor die gemeente, welke kleine kracht heeft, ook die belofte is weggelegd, dat haar eenigeu uit de Synagoge des Satans gegeven zullen worden, Openb. 111:8—13, zoo kunnen en mogen wij ook nog voor u bidden om bekeering, en u nog toeroepen met den Psalmist : Kust den Zoon, opdat hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer zijn toorn maar een weinig zou ontbranden, Ps. II : 12.

Uw koningrijk koom\' toch, o Heer Ai ! werp den troon des satans m\'èr ;

Regeer ons door qw\' Geest en woord.

Uw lof v/ord\' eens alom gehoortl ;

En d\' aarde met uw vreez\' vervuld,

Tot dat G\' uw rijk volmaken zult.

Doveren, 23 November 1834.

H. P. SCHOLTE,

Bedienaar des Goddelijken Woords in de Gereformeerde Gemeente van Doveren, Genderen en Gansoijen.

-ocr page 66-

VERVOLG DER LIEFDELOOZE HANDELINGEN VAN HET ZOOGENAAMD HERVORMD KERKBESTUUR, TEN OPZIGTE DER GEREFORMEERDE GEMEENTE VAN DOVEREN, GENDËREN EN GANSOIJEN, BENEVENS DERZELVER HERDER EN LEERAAR MET

DE DAAROP GEGEVENE ANTWOORDEN EN VERDERE AANMERKINGEN, ENZ. ENZ. UITGEGEVEN

DOOR H, P. SCHOLTE, BEDIENAAR DES GOD-DELIJKEN WOORDS IN VOORNOEMDE GEMEENTE.

2 Timothcus III : 1—5.

Eu we«jt dit, dat in de laatste dagen oot-slaan zullen zware tijden.

Want de menschen zullen zijn liefhebbers van zichzelveD, geldgierig, laatdunkend, hovaardig, lasteraars, den ouderen ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig.

Zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijk, achterklappers, onmatig, wreed, zonder liefde tot de goeden.

Verraders, roekeloos, opgeblazen, meer liefhebbers der wellusten, dan liefhebbers Gods.

Hebbende eene gedaante van Goilzaligheid, maar die de kracht derzelve verloochend hebben. Hebt ook eeuen afkeer van dezen.

VOORREDE.

G?j ontvangt hier wederom, geachte Lezer! eenige klakken, waaruit het bij vernieuwing duidelijk openbaar wordt, hoe weinig vertrouwen men stellen kan in mensehen, die de woorden liefde en verdraagzaamheid gedurig in den mond hebben. Het ver-

-ocr page 67-

50

ivonderde mij echter niet ; sedert een gPruimen tijd persoonlijke ondervinding hebbende van die zoogenaamde liejde en verdraagzaamheid, verwachtte ik zoodanige handelingen ; zij bevestigen mij hoe langer hoe meer in de waarheid, die ik, door genade, geloof en belijd, in vereeniging met al de ontslapen geloovigen van den beginne der wereld; in da waarheid, die ik, door genade, gedurende den tijd, mijner bediening getrouw leerde en handhaafde ; zij bevestigen mij in den tveg, waarop ik mijn en voet gezet heb, ziende op deu leidsman en voleinder des ge-loofs Jezus Christus. Want door al deze handelingen toont het zoogenaamd hervormd Kerkbestuur maar al te duidelijk, dat het alle liefde en verdraagzaamheid geheel heeft uitcieschud, wanneer het te handelen heeft met belijden en verdedigers der zuivere gereformeerde leer, waarvoor onze vaderen goed en bloed hebben opgeofferd; terwijl men zeer rekkelijk zich betoont jegens hen, die of in leer, of in ivandel, of\' in ambtsbediening alles be-halven den naam verdienen van her dequot; en leeraar. Ik wist wel dat het in de zoogenaamde hervormde kerk in Nederland niet was zoo als het behoorde te zijn, vóórdat ik tot de openbare bediening des Woords, door de gemeente des heeiidn, werd beroepen ; ik wist ivel, dat de vijandschap van velen, vooral leeraren, groot ivas tegen hen, die de. zuivere geformeerde leer waren toegedaan ; ik wist icel, dat er verandering in het bestuur der kerk had plaats gehad; doch dat alles zóó in den grond bedorven was, heb ik eerst naderhand, gedurende mijne bediening als herder en leeraar der gemeente, bespeurd en ondervonden. Hetgeen er nu door onderscheidene kerkbesturen, ten uitvoer gebragt icordt, had ik meermalen voorzien, ja dikwijls aan mijne gemeente voorspeld; tengevolge daarvan, heb ik haar altoos getrouw, op qrond van Gods woord, naar het Apostolisch voorbeeld bekend gemaakt met de zuivere beginselen der ware en zuivere gereformeerde leer en kerk, latende aan den Fleer der gemeente, den Koning der kerk, de uitkomst over. Dit wist ik, dat de heere mij in de bediening geroepen en gesteld had ; en daarom behoefde ik ook niet te schroomen, wat de menschen

-ocr page 68-

60

ook beproefden, hetzij door vleijerij, hetzij door bedreiging. Toen het nu zoo ver /ciociin, dat het kerkbestuur, onder schijn van regt, zich van mij meende te ontdoen,^werd het openbaar, dat mijn arbeid in den hioeue, gedurende den tijd mijner bediening, niet ijdel was geweest : de gemeente toonde, dat zij niet alleen gereformeerd was in naam, maar in de daad; geheel boven mijne vervachtinq, openbaarde zij zich als een man, en imt men ook reeds registreeks of zijdelings beproefd heeft, zij blijft, een paar roorvallen uitgezonderd, volstandig, en wordt naar het Apostolisch voorschrift, Philipp. I : 28, tot nog toe in geen ding verschrikt van degenen die tegenstaan. Van buiten af ontving ik gedurig menigvuldige brieven van hartelijke deelneming en overeenstemming ; en daar ik, wegens de veelvuldige hevigheden, onmogelijk aan allen kan terug schrijven, zoo verzoek ik aan hen, die ik niet kon antwoorden, dit stukje als een algemeen antwoord aan te merken, hen verzekerende van mijn ha.rtelijken, broederlijken dank voor hunne belangstelling in mij en mijne gemeente; daarom zal ik ook in dit stukje mededeelen een uittreksel mijner aanteekeningen in de gevangenis, waarin de hekrb getoond heeft, dat Hij nog dezelfde is als in de dagen der Apostelen en Profeten. God de heere make het een en ander dienstbaar tot ontdekking, tot vertroosting en bemoediging; tot opwekking, om stil te staan op den weg, en, met verlating der dwaalwegen, te vragen naar de oude paden, en, met verwerping van den leugen, de waarheid te kiezen ; Hij make het dienstbaar tot verlossing en uitredding Zijner gemeente, tot beschaming Zijner vijanden, en bovenal, tot verheerlijking van Zijnen naam. die te prijzen is in der eeuwigheid. Amen.

H. P. S C II O L T E,

Bedienaar des Goddelijken VVoords, in de Gemeente van Jezns Christns, onder het kruis, to Do veren, Gcnderen euGansojjeu.

-ocr page 69-

Toen ik, don 23 November laatstleden, het stukje gereed maakte, getiteld : «Merkwaardig voorbeeld van hedendaugsche verdraagzaamheidquot;, stond ik gereed om, ten gevolge van een regterlijk bevel, naar Appingadam te vertrekken, otu te verschijnen voor den regter van instructie. De reden, waarom ik aldaar moest komen, was iu het bevel van verschijning niet vermeld ; doch ik had zaturdag, den 22 November, ten huize van Dr. Suringar te Eethe, een proces-verbaal gelezen, opgemaakt door*de Assessoren van Ulruru. bij indispositie van den Burgemeester dier plaats ; daaruit merkte ik wel, dat mijne indaging te Appingadam betrekking had op hetgeen ik te Ulruui gedaan en gepredikt had; daar ik echter volkomen van mijne onschuld overtuigd was, verliet ik, zeer gernst, mijn huisgezin en gemeente, hen aanbevelende in de bescherming des Aller-hoogsten. Te Groningen aangekomen, werd mij aldaar eea boekje getoond, opgevuld met lasteringen tegen mij en anderen, doch hetgeen mij opmerkelijk voorkwam, was dit, dat dit schandschrift, ten opzigle van mijn persoon, voor een groot gedeelte, bijna woordelijk overeenkwam niet het, te ü.\'rum, tegen mij opgemaakte proces-verbaal. Ik nam dit boekje mede naar Appingadam, waar ik, zaturdag den. 29 November, tot des avonds half acht ure, door den regter van instructie verhoord werd, en na dat verhoor werd ik, op een bevel van bewaring, door den regter van instructie, door een deurwaarder eu twee policie-dienaren naar de gevangenis gebragt; ik verzocht nog om licht te hebben, en te mogen rooken, hetgeen mij werd toegestaan, alsmede papier en inkt; ik werd gebragt in een hok, ongeveer negen voet lang en zeven voet breed, waarin, op den grond aan het einde, eene plaats was van ongeveer drie voet breed,

-ocr page 70-

(32

met een stroozak en een paar dekens; het hok was voorzien met dikke ijzeren traliën zonder venster. De cipier gaf mij eeu tafeltje en een stoel ; een broeder uit Appinga-dam bezorgde mij eeu bed en etou, en daar zat ik uu, opgesloten als eeu kwaaddoener; de HEERE sterkte mij om Zijne smaadheid gewillig te dragen ; mijn hart was vol, en toen ik alleen was, mogt ik het voor Hem uitstorten, die wist, dat ik om Zijns Naams wil gevangen zat; ik kon Hem mijne geheele zaak aanbevelen, en mijn geliefde vrouw en kind, met de geheele gemeente, aan Hem opgedragen, in de hoop en verwachting, dat Hij op i;ijn tijd, Zijnen arm zou openbaren, ter verlossing van Zijn erfdeel; daarop ging ik op mijn leger, en de HEERE was zoo goed om mij een verkwikkenden slaap te schenken, zoodat ik niet eens bemerkte, dat ik in de gevangenis was.

Uittreksels uit mijne aanteekeningen, in ue

gevangenis gehouden.

Zondag 30 November. Ik ontwaakte verkwikt eu gesterkt in mijue nieuwe woning. Niet wetende wat ik zou lezen, sloeg ik den Bijbel open, eu vond daar den 17 Psalm ; het behaagde den HEERE om door Zijnen Heiligen Geest de kracht der waarheid op mijn hart te drukken. Het was mij opmerkelijk, dat mij juist die Psalm voor oogeu moest komen, het versterkte mijne verwachting, dat de HEERE op weg was om Zijne kerk te verlossen, en ik zong bemoedigd in Gode, de drie eerste verzen van Ps. 68. Ik bragt dien dag gerust door, met de overdenking van de wegen des HEEREN tot hiertoe met mi) gehouden, vau den toestand van kerk en vaderland, en ik had tusschenbeide nog gelegenheid aan een gevangene, die naast mij in een hok zat, op vermoeden van diefstal, den eenigen en waarachtigen weg des heils te verkondigen, zoo dat ik op \'s Heeren dag, al was het dan ook in de

-ocr page 71-

68

gevangenis, het woord Gods mogt verkondigen ; raogt het den HEERE behagen om Zijn woord vrnchtbaar te maken door Zijnen H. Geest, dan zou mijne opsluiting nog tot blijdschap kunnen verstrekken van de engelen in den hemel. Des namiddags schreef ik een brief aan mijne geliefde vrouw, eu aan een paar broeders, welken ik met den cipier medegaf, om aan den regter van instructie te laten lezen, dewijl ze anders niet mogten verzonden worden, eu ik liet tevens vragen om den advocaat te mogen spreken. Des avonds las ik den eersten brief aan ïimotheus; eu hoewel ik mij zeiven, voor den HEERE, over vele inwendige- /.ouden en ongeregtigheden te verootmoedigen had, mogt ik mijnen getrouwen en ouveranderlijken Ver-bonds God toch danken, dat Hij mij genade gegeven had, om in de bediening des Evangeliums, waarin ik door liem gesteld was, getrouw te zijn; eu na hartelijke opdraging van mij eu de laijnen, met de geheele gemeente, in de almachtige bescherming des HEEREN, begaf ik my ter rust.

DECEMBER.

Maandag 1. Ik ontwaakte verkwikt en gesterkt, en iuoquot;t den HEERE het lofoffer der dankbaarheid toebren-

O

gen. Ik sloeg mijn Bijbel op, en vond I\'s. 34 en 35, waaruit ik, door Gods genade, bij vernieuwing krachtig versterkt werd; want ik kan het :;an geen toeval toeschrg-ven, dat het oog juist op zulke Psalmen valt. maar wel aan eene genadige beschikking des HEEREN, die juist weet wat voor mij behoefte is. God zelf zal Zijne zaak rigten, wat- ook mijne haters mogen aanwenden, eu alles doen strekken tot welzijn van Zijne kerk op aarde. Na het ontbijt werd ik door een deurwaarder gehaald naar het regthuis, waar ik den advocaat vond; ik sprak niet hem over mijn toestand, en gaf hem tevens in last,

-ocr page 72-

64

om voor mij provisionele vrijheid te verzoeken ouder het stellen vau borgtocht. Tegen één uur vertrok ik weer naar de gevangenis ; er waren twee brieven gekomen, welke ik in handen kreeg, nadat de regter van instructie dezelve gelezen had ... ik overdacht hoe grooi. tegenwoordig de vijandschap tegen de waarheid is; en toch zullen de vijanden nooit de overhand behouden, want de over Sion gezalfde Koning, zal eenmaal opstaan, om alle Zijne vijanden te verbreken als pottebakkers vaten. In het vaste vertrouwen op Gods onwankelbare verbondsliefde mogt ik van harte psalmzingen.

Ik dacht de geschiedenis nog eens te lezen, welke betrekking had op den text te Uirum gepredikt, den 10 October 11. Dit gedaan hebbende, las ik verder 2 Ohron. quot;29 enz., de geschiedenis van de herstelling der voorvaderlijke godsdienst, ouder Koniug jkhizkia ; ik dacht daarbij terug aan de dagen der vaderen, toen de HEERE de Vorsten van het huis van Oranje gebruikte, om als voedsters der kerk, het regt Gods te handhaven, tegen allen inbreuk der vijanden van binuen en van buiten ; en mijne ziel verlangde, dat de I1EERE zoo ook onder ons mogt opstaan, en ter beschaming van Zijne vijanden vorsten aangorden, om de tot hiertoe verdrukte eu gelasterde gemeenten te handhaven, en te beschermen tegen alle geweld van binnen en van buiten. Ik maakte de opmerking, dat de priesteren te weinig wareu, om het werk van de openbare Godsdienst te verrigten, ea daarom van de Leviten moesten geholpen worden, en wel om de reden dat de Leviten regter van harte waren, om zich te heiligen, dan de Priesteren, Cap. 29 en 34, en ik dacht daarbij aan de tegenwoordige predikanten, die ook niet zeer ijverig zijn om de onreinigheden uit de dienst Gods weg te doen, even als dit plaats had in de dagen der reformatie; eu ik wenschte, dat de HEERE maar veel Leviten behulpsels, door Zijn H. Geest toegerust, mogt

-ocr page 73-

65

verwekken en aangorden, zoo als Hij dit deed in de dagen der Vaderen, en waarvan de voorboden reeds weder bespeurd worden. Ook merkte ik op, dat men in de dagen des afvals van de waarachtige dienst des HEEREN, de Psalmen op zijde geschoven had, want de Koning gaf, vs. 30, een uitdrukkelijk bevel, dat ze den Heere zouden looven met de woorden Davids en Asaphs des zienders. Wat is Gods woord toch overvloedig in onderrigt; niet te vergeefs zegt de Apostel, 2 Tim. 3:16: Al de schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot leering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de regt-vaardigheid is ; opdat de mensch Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaaktelijk toegprust.

Ik las een gedeelte van het leven van ïoplady, hetgeen mij bevestigde in het geloof; daar ik bij hem dezelfde beginselen vond, die ik, door genade, in mijzelven mogt ontdekken ; ja, het is één geloof, hetwelk Gods volk op aarde oefent, al zijn zij ook door eene menigte jaren van elkander, naar het lichaam, gescheiden ; hij leeft nu reeds bij zijn Heer, wiens waarheid hij hier op aarde verkondigde, en tengevolge van de verkondiging dier zelfde waarheid zit ik nu in den kerker. Welk een geluk dat menschen, al zijn zij ook nog zoo boos, den geest zoo min kunnen binden als dooden, en dat zij den Heere Jezus niet buiten den kerker kunnen sluiten ; en ik ondervond dat het toch zaliger is met Jezus gevangen te zijn, dan vrij te leven in de zonde. Ik las ten slotte het tweede Hoofdstuk van de Handelingen der Apostelen, en na mij en de mijnen, met de geheele verdrukte gemeente, en mijne medegevangene broeders, vertrouwend aan den HEERE te hebben opgedragen, begaf ik mij ter ruste.

Dingsdag 2. Na het ontbijt las ik Ps, 3G en 37. Het behaagde den HEERE vooral Ps. 37 aan mijne ziel te heiligen, bijzonder vs. 6, 33, 39, 40; nadat ik daarover eonigen tijd had nagedacht, kwam mij de cipier

-ocr page 74-

(56

haleu in zijn huis, waar ik den advocaat vond......

Na het, tniddagtnaal las ik de inleiding van het werk van Mr. G. Groen van Prinsterer, heschouwmgen over staats- en volkenreyt. Bi] vernieuwing moest ik van harte instemmen over hetgeen de geachte schrijver zegt, ten opzigte van de algemeene beginselloosheid onxes tijds; mogt de HEERE maar velen opwekken, ook onder de grooten der aarde, om de waarheid en derzelver oorsprong, God te zoeken. Ik kreeg bezoek van eenige broeders, met wie ik door de traliën sprak over de goedertierenheden des HEEREN, die mij in de gevangenis nabij was ; zij waren hartelijk deelnemend in mijnen toestand. Ik mag vertrouwen, dat velen in ons vaderland, naar het apostolisch voorschrift, mijner gedenken, als of zij medegevangenen waren, dat is eene gemeenschap, die de wereld niet kent, ja, waarvan /.ij zelfs geen begrip \'heeft, en dit kan ook niet anders, want het is eene gemeenschap der heiligen, gewrocht door den H. Geest.

Ik las het derde Capittel der Klaagliederen van jkius-mia, en werd bijzonder bepaald bij het slot van vs. 57_(j6. Ik kon wel niet met verzekering zeggen : nu zal ik verlost worden; doch dit bevestigde toch mijne verwachting, dat de HEERE eenmaal mijne onschuld aan het licht zou brengen, en de leugenaars, die tegen mij opstaan, openbaar maken en verdelgen, en mijne ziel vond rust in God, die alles zal doen uitloopeu tot verheerlijking van Zijn Naam, en tot zaligheid van Zijn volk, en ik zong met verruiming des harten Ps. 119: 59, 60, 65, 66, 67. Vervolgens las ik nog eens het tegen mij en anderen, te Groningen naamloos uitgegeven lasterschrift, en zocht de bijbelplaatsen op, die waren aangehaald. Ik werd daardoor bevestigd in bet gevoelen, dat de schrijver een zeer goddeloos mensch was, die niet schroomde Gods heilig Woord tot een voertuig zijner lasteringen te misbruiken ; ik merkte daaruit, dat ik niet

-ocr page 75-

67

alleen werd uitgemonsterd als een verschrikkelijk dwee-per, maar zelfs als een straatschender en moordenaar. Anderen werden er in voorgesteld als dronkaards, eeht-breekers, dieven, enz. Volgens het gerucht zou nu de schrjjver van dit stuk een der getuigen zijn, die tegen mij eene heëedigde verklaring hadden afgelegd. Hoe diep is de mensch door de zonde gevallen, en welk eene schrikkelijke verwachting des oordeels zal het zijn, voor hen, die hun geweten als met een brandijzer hebben toege-schroeid; eenmaal zal toch de HEERE regt doen Zijnen uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen. Na een weinig in mijzelven de wonderbare leidingen Gods met Zijn volk te hebben overdacht, zong ik met blijdschap Ps. 118:3, 4, 7, en na het lezen van Hand. 3, dankte ik den HEERE voor Zijne goedertierenheden, op dezen dag weder zoo overvloedig geschonken, en begaf mij ter rust. quot; Woensdag 3. Na het ontwaken uit een verkwikkeuden slaap, mogt ik den HEERE van harte danken voor Zijne liefde en trouw, en met innig gevoel mijzelven en de geheele gemeente aan Gods onveranderlijke Vadertrouw in Christus opdragen. Ik las Ps. 38, 39, 40. Ik merkte op hoe dwaas de tegenwoordige leeraars handelen, wanneer zij het als dweeperij uitmonsteren, dat getrouwe leeraars in hunne toepassing van de waarheid, de bekommerden in het bijzonder aanspreken, daar wij hier, Ps. 38 : 19, toch letterlijk lezen: * Ik ben bekommerd van wege mijne zonden quot;, en ons in dien geheelen Psalm zoo duidelijk het gemoedsbestaan van zulk een bekommerde wordt beschreven. Als men dit nu zoo duidelijk in Gods woord leest, moet men dan niet zeggen: zij ziju moedwillig blind? Zal dan de uitvlugt baten: »dat was voor die dagen goed, doch nu is het niet meer noodig ?quot; wanneer wij gedurig menschen ontmoeten, die doorquot; de hartelijke overtuiging van hunne zonde en ellende in die zelfde gemoedsgestalte verkeeren, zon dan een leeraar zich

-ocr page 76-

(iS

niet zwaar te beschuldigen hebben, die zulke zielen verwaarloosde ? Of zal het genoeg zijn tot hen te zeggen : »doe uw best om uwe ondeugden te verbeteren, volg het voorbeeld van Jezus?quot; Meen dat is onmogelijk ; want de zondaar kan evenmin als een luipaard zijne vlekken veranderen ; het is God alleen, die door Zijn H. Geest balsem der vertroosting in de ziel kan storten, die door de toerekening van Christus geregtigheid het beschuldigend geweten kan stillen, en door Zijn alvermogende kracht den in Christus met God verzoenden zondaar op de paden des regts doen wandelen, tot verheerlijking van Zijn naam, zoodat de Drieëenige God geheel en alleen de eer ontvangt van de onfdekking, verlossing en heiliging des zondaars.

Terwijl ik bezig was met schrijven, kwamen drie broeders, met name mij onbekend, mij bezoeken en bragten mij de tijding dat Ds. üe cock zeer welgemoed was in zijne gevangenis. Wij spraken onderling over de trouwe Gods, die de zijnen nooit zal begeven of verlaten ; en na broederlijk afscheid vertrokken zij.

Des nademiddags was ik buitengewoon dof, gevoelloos en huiverig, door de vochtige, gure buitenlucht, welke dooide traliën in de gevangenis drong ; ik las nog op verzoek van een mijner medegevangenen, die in een ander hok zat, Jesaia 24 en 2 Petri 2, doch het woord was voor mij gesloten. Wij hebben zoo gedurig behoefte aan dien H. Geest, welken Christus aan Zijne gemeente beloofd heeft, zullen wij eenigzins door het Woord Gods verkwikt, getroost en geleerd worden. Toen ik het licht opgestoken had, las ik het tweede hoofdstuk van het schoone werk van Mr. g. groen van pu in steit ui met veel genoegen.

Ik sloeg vervolgens den bijbel op, en las Jes. 48, ik zag er in de beloften Gods voor Zijn volk, doch zonder merkbaar gevoel voor mij zeiven. Ik las voorts Cap. 49, en het behaagde den HEERE om Zijnen Geest bij het

-ocr page 77-

69

woord te schenken; ik herdacht de wondere wegen Gods, met ons dierbaar vaderland gehouden in de dagen van ouds, toen Hij onder de voedstering der vorsten en vorstinnen van Oranje, Zijne kerk onder ons vestigde, bewaarde en uitbreidde ; ja ons vaderland geliefde te gebruiken om ten goede Zijner kerk in andere landen ontzag in te boezemen voor \'s HEEREN mogendheid bij de volken en vorsten der wereld. Ik herdacht hoe ons volk was afgeweken van die oude paden des regts, en zich had verheven tegen den HEERE, die het gered en gespaard had, en hoe Hij ons tengevolge daarvan had overgegeven in de handen dergenen die ons haatten ; ik herdacht alle die roepstemmen, die de HEERE ons door Zijne getrouwe dienaren in vroegere dagen had doen toekomen ; ja, hoe Hij het in den grootsten afval niet had doen ontbreken aan stemmen, die getuigenis gaven aan Gods waarheid en tegen den leugen ; ik herdacht alle die gebeden en verzuchtingen, zoowel vroeger als tegenwoordig tot den troon der genade opgezonden, om uitredding en herstel, en merkte daarbij op, hoe de HEERE ons, tegen onzen zin en wil, als een van alle volkeren der wereld afgescheiden volk, staande hield. En hoewel ik nu persoonlijk de verdrukking ondervond, tengevolge van de verkondiging der waarheid, zoo kan ik echter niet instemmen met het gevoelen van hen, die zeggen ; de HEERE heeft ons verworpen, Hij zal eene voleindiging maken ; neen, ik mogt vertrouwen, dat de beloften des HEEREN ia Jes. 49 opgeteekend, ook nog ia ons vaderland vervuld zouden worden, tot beschaming van alle Gods vijanden. Ik zong met blijdschap Ps. 118:3, 7, 8, en na mij en de mgnen met kerk en vaderland aan Gods onveranderlijke vadertrouw in Christus te hebben opgedragen, begaf ik mg ter rust.

Donderdag 4. Toen de cipier kwam met het ontbijt, ontwaakte ik. Ik had goed gerust, doch gevoelde toch

-ocr page 78-

70

eenigzins de onaangename gesteldheid der gevangenis voor mijn ligchaam. Ik mogt den HEERE met gevoel des harten danken voor Zijne vernieuwde goedertierenheden over mg ; ik lus Ps. 41—43, en vond mijn toestand juist opgeteekend in Ps. 41 : 8, 9, maar ik vond ook, in vs. 12, die Godsbelofte, welke de HEERE nog in den afgeloopen zomer tweemaal zoo nadrukkelijk op mijne ziel bragt, en waarop ik in volgende tijden, bij het ondervinden van den haat, de versmading en vervolging om der waarheids wille, die ik verkondig, dikwijls het oog heb gevestigd gehad. En hoewel de gemoedsgestalte, welke Ps. 42 wordt voorgesteld, niet de mijne was, daar ik doorgaans gemoedigd onder de omstandigheden door Gods genade mag verkeeren, zoo kon ik echter van harte instemmen met het gebed, in Ps. 43 uitgestort, voor den troon des Almagtigen ; en ik mogt vertrouwen, dat ik door \'s HEEREN hand verlost, wederom in Zijn huis zou opgaan, om met de gerreente Gode het lofofier der dankbaarheid toe te brengen, en den HEERE met Psalmgezang te prijzen. Ik zong met blijdschap Ps. 33:5, 6, 10, 11.

Tegen den middag kwam de advocaat bij mij, om een stuk te doen teekenen, waarbij ik mijn domicilium verkoos ten zijnen kantore ; hij verhaalde mij dat hij spoedig mijne provisioneele vrijstelling hoopte te bewerken. De HEERE opene zelf den weg voor mijne voeten, en doe mg, door Zijne kracht, op het pad Zijner getuigenissen wandelen.

Na het middagmaal las ik het overige gedeelte van het dagboek van Toplady. Ik merkte daarin (bladz. 59) hoe hij, met merkbaar nut, eenige stukken van de Handelingen der Dordtsche Synode gelezen had, en wel, toen hij in eene gemoedsstemming verkeerde, aangedaan wegens de Goddelijke vertroosting, en begunstigd met de liefelijke stralen van het aangezigt zijns hemelschen Vaders. Hoe is het mogelijk, dat Leeraars, die dezelfde waarheden moeten

-ocr page 79-

71

onderwazen, waarin Top lady zooveel zaligheid vond, zelfs in het gezigt van den naderenden dood, op die Synoden zoo gebeten zjjn, en de aldaar bevestigde waarheden als dweeperij uitmaken en vervolgen, en desniettegenstaande gereformeerd willen genaamd worden, en het geld trekken, iu de dagen der vaderen, voor de verkondigers van die waarheden afgezonderd! Zoo kunnen de tijden en de meuschen veranderen ; doch de waarheid is onveranderlijk, die zal op Gods tijd weder helder en blinkend te voorschijn treden, en al hare tegenstanders veroordeeleu. Mogten er nog velen, die nu nog den leugen aanhangen, door almagtige genade bekeerd worden, en, geroepen uit de duisternis tot Gods wonderbaar licht, even als eenmaal Saulus, verkondigers en voorstanders worden, van hetgeen zij nu zoo hevig miskennen en vervolgen door de blindheid die in hen is.

Ik maakte verder nog eene voor mij beventigende opmerking ; ik had in den nazomer eens gepredikt over Joh. 16: 8. En die (namelijk de H. Geest) gekomen zijnde, zal de ivereld overtuigen van zonde, en van gereg-tigheid en van oordeel. Ik vond daarin, de plaats iu verband beschouwende met het vervolg, het geheele werk des H. Gees-tes, in het teregtbrengen des zondaars, ter overtuiging, ter vertroosting, en ter heiliging ; en dewijl die plaats dikwijls zoo oppervlakkig wordt aangehaald, en meestal ter aanduiding van de ontdekkende genade, had ik er opzettelijk over gehandeld. Ik werd nu iu dit gevoelen bevestigd door Toplady, die er genoegzaam 80 jaren vroeger even zoo over gedacht heeft, pag. 65, 66.

Het was voor mij weder een nieuw bewijs van de eenheid der leidingen des Geestes in het woord van den waarachtigen God, hoe verschillend ook de weg en de omstandigheden mogen wezen, waarin de dienaars des Woords verkeeren. Toplady leeft nu bij zgn Heer, dien hij hier op aarde beleed en verkondigde; eenmaal zal ik

-ocr page 80-

72

met hem, het Lam, dat geslacht is voor onze zonden, den lof en de aanbidding toebrengen, ook voor die genade, dat Hij ons op aarde uitzond, om als Zijne dienstknechten boete en bekeering te prediken, en door de liefde van Christus gedrongen, den volke toe te roepen : laat u met God verzoenen /quot; hen tevens wijzende op den eenigen en algenoegzamen Borg en Middelaar,\' die in de plaats, en ten goede van Zijn uitverkoren volk, den ganschen toorn Gods en den geheelen vloek der wet heeft gedragen, en zulk eene volmaakte geregtigheid heeft aangebragt, dat een iegelijk, die in Hem gelooft niet kan verloren gaan, maar gewis het eeuwige leven zal verkrijgen, tot verheerlg-king van Gods vrije en over allen tegenstand van zonde, wereld en duivel heerschappijvoerende genade. Die zaligheid, welke wij daar zullen smaken, kan wel duizenden en millioenen malen opwegen tegen al den smaad, de laster, verdrukking en vervolging, welke wij hier op aarde, als Zijne dienstknechten, moeten ondergaan. Ja Heere Jezus ! uw kruis is zacht, uw last is ligt, want Gij neemt er de smart en de zwaarte voor uwe kinderen uit weg. Maak mij meer en meer gewillig en bekwaam, om dat kruis op te nemen, en evenals Simon van Cyrenen achter LT te dragen. Eenmaal deel ik in uwe heerljjkheid, en smaak de volkomene zaligheid, na de geheele en volkomene ontbinding uit het ligchaam der zonde en des doods, en uw Naam zal eeuwig de eer ontvangen ! Ik zong daarop met zieleblijdscbap Ps. 34:1—5, 8—11. Hoe is het toch mogelijk, dat Christenen, die eenigzins hebben leeren verstaan wat geestelijke behoefte is, in die overvloedige bron der Goddelijke vertroosting, de Psalmen Davids, geen genoegzaam voedsel kunnen vinden, maar nog hunkeren naar, ja zelfs ijveren voor menschelijke liederen, ingevoerd met het doel om die dierbare Psalmen uit onze kerk te verdringen ! Zoover kan de ongeloovige, en oppervlakkig oordeelende geest des tijds de zinnen vervoeren. Doch het

-ocr page 81-

73

is wel zoo als de staatsman Moser zegt, in zijn getuigenis over de Psalmen: »Die niet in zwaren uit- en inwendigen nood geweest is, verstaat de Psalmen niet, weet niet wat hij er eigenlgk mede doen moet.quot; Heere! open Gij de oogen van Neerlandsch Israël, en leer hen, eer het te laat is, verstaan en begrijpen, dat Gij nog onder de Lofzangen Israels wonen wilt; opdat zg niet tot hunne beschaming, even als oud Israël, uit uwen mond moeten hooren : doet het getier uwer liederen van mij weg.

Terwgl ik bezig was met schrijven, kwam de cipier, vergezeld van den. advocaat, die mij de tgding bragt dat ik provisioneel ontslagen was. Het was spoediger dan ik gedacht had : ik maakte mij spoedig gereed, en verliet met den advocaat het ellendige hok, waarin ik vijf dagen en nachten als een kwaaddoener opgesloten geweest was; waarin ik den tijd had gehad om bedaard mijn weg te overdenken, en waarin ik zooveel blijdschap in den HEERE had mogen smaken, dat mij de gevangenis tot zaligheid was. Ik mogt echter in mijne verlossing de goede hand mijns Gods over mij opmerken, die het zeker wederom anders bestuurd had, dan mijne vijanden dit wel gedacht en gewenscht hadden. Gode alleen zij de eer voor deze verlossing ! Na van de broeders te Appingadam en Groningen afscheid genomen te hebben, vertrok in Zaturdag-morgen over Amsterdam, den Haag en G or cum naar mijn geliefde vrouw, en kind en gemeente. Aandoenlijk was mg de terugkomst in het land van Heusden, bij de ontmoeting der broeders, aandoenlijk de hartelijke belangstelling mijner geliefde gemeente, bij de terugkomst in mijne woning; en de dankzegging tot God stroomde uit het volle hart, bij de erkentenis dat Hg, de getrouwe en onveranderlijke Verbonds God, verlossing beschikt had ; ja, toen ging het gemakkelijk om Hem onze zaken aan te bevelen. Ik hoorde van tijd tot tijd hoe Gods volk werk-

-ocr page 82-

74

zaam geweest was iu den gebede voor den troon der genade, ik hoorde hoe mijn geliefde vrouw gesterkt geweest was in de verdrukking ; het was nog geweest als in de dagen der Apostelen, Hand. 12 : 15 ; en menig genoegelijk uur is sedert dien tijd vervlogen bij het onderling verhaal, wat God de HEERE in die dagen der beproeving gedaan had, tot grootmaking van zijne genade.

Intusschen hadden onze tegenstanders niet stil gezeten. Ik had wel verwacht, dat men in den tusschentijd van mijn afzijn beproeven zou om den kerkeraad en de gemeente in de war te brengen ; men hield mij toch voor den aanstoker, opruijer en leidsman. Daar ik echter van het tegendeel ten volle bewust Was, kou ik, bij mijn vertrek naar Groningen, mijne gemeente, met alle hare noodeu en behoeften, door Gods genade, gemakkelijk opdragen aan den Heer der Gemeente, die, als de overste leidsman en voleinder des geloofs (Hebr. 12 vs. 2) haar niet zou verlaten in de ure der beproeving.

Vrijdag, den 28 November, werd bij mij aan huis, en aan ieder der Kerkeraadsleden het navolgende stuk bezorgd : KOPIJ.

»Wordt door deze ter kennis gebragt van den \\\\ el-Eerwaarden Heer HENDRIK PETER SCHOLTE, thans geschorst predikant bij de Hervormde Gemeente van Do-veren, Genderen en Gansoijen, alsmede van de Heeren:

JOHs. BRA.NDERHORST,

CORNELIS VERDOORN,

JAN VAN MARSBERGEN,

GO VERT VAN ANDEL,

JAN BOLL,

G. VAN DER BEEK,

TEÜNIS BOLL,

ARIE BA AU ENS,

-ocr page 83-

75

te zatueu uitmakeade den kerkeraad der Ger eformeerde Gemeente van Doveren, Genderen en Gansoijen, dat de ondergeteekenden, Abraham Luberti Augustini, predikant bij de Nederduitscli Hervormde Gemeente te \'s Hertogenbosch, Simon Gerard Prins, predikant bij de Hervormde Gemeente te Chaam, en Mr. Cornelus Johannes van Heusden, oud-ouderling bij de Nederduitsch Hervormde Gemeente te Breda, en president bij de regtbank van eersten aanleg te Breda, alle drie leden des Provincialen Kerkbestuurs van Noord-Braband, en in die hoedanigheid, bij besluit van hetzelve Provinciale Kerkbestuur, de dato 26 November ISS-l, gecommitteerd tot het onderzoek van de by gemeld Kerkbestuur lugebragte bezwaren, ten laste van den genoemden predikant en de leden des Kerkeraads der Hervormde Gemeente van Doveren, Genderen en Gansoijen, zich op Woensdag den 3 December 1834, des voormiddags ten tien ure zullen laten vinden in de kamer der kerk van de Hervormde Gemeente van Doveren, teneinde het hun opgedragen onderzoek te bewerkstelligen.

Wordende, dien ten gevolge, de genoemde predikant en de leden des Kerkeraads door deze uitgenoodigd, om zich, ten voormelden dage en ure, te laten vinden, en zich voor genoemde Commissie te sisteren, om, in voldoening aan art. 48 des gerevideerden Reglements voor de uitoefening van kerkelijk opzigt en tucht, te worden gehoord. Zullende, ingeval van niet-verschijnen, de bezwaarden zich zeiven te wijten hebben, dat, ook zonder verhoor van hen, door de Commissie verslag gedaan worde, ingevolge aangehaald art. 48.

En wordt Gerrit Jacob Ringelands, koster bij de Hervormde Gemeente van \'s Hertogenbosch, en bediende van het Provinciaal Kerkbestuur van Noord-Braband, gelast om deze boodschap, behoorlijk aan de welgemelde Heeren predikant en leden des Kerkeraads der Hervormde Gemeente van Doveren, Genderen en Gansoijen te doen, met

-ocr page 84-

76

overgifte aan elk dier Heeren van kopij dezes, en met relatie van wedervaren.

\'s Hertogenbosch, den 26 November 1834.

(get.) ABK. LUBERTI AUGUSTINI.

S. G. PRINS.

C. J. VAN HEUSDEN.quot;

«Afgegeven voor eensluidend afschrift aan Mejufvronw S. M. Baardt, Echtgenoote vau den Heer H. P. Scbolte, door mij ondergeteekende, Gerrit Jacob Riügelands, koster bij de Hervormde Gemeente te \'s Hertogenbosch, en bediende bij het Provinciaal Kerkbestuur van Noord-Braband, op heden te Do veren, den 28 November 1834.

G. J. RINGEL AN DS, koster:\'

Het moest verwondering baren, dat juist nu, daar het genoeg bekend was, dat ik onmogelijk te huis kon wezen, zulk eene uitnoodiging van wege het Provinciaal Kerkbestuur tot ons kwam. Blikbaar genoeg straalde daarin door, dat men wilde beproeven, om, gedurende mijn afwezen, verwarring te weeg te brengen, zoo als ik wel verwacht had, en gelijk dit ook nader bevestigd werd. De Kerkeraad toch, kon nu niet geleid worden door den Predikant, gelgk het Klassikaal Bestuur zulks had uitgedrukt. De Kerkeraad wist wel, dat men die commissie, als bestuur, niet kou afwachten, dewijl zich de Gemeente met den Kerkeraad daarvan had afgescheiden ; er waren er echter nog, die wel eens met die heeren als particulieren wilden spreken ; doch na rijp beraad, besloot men om het navolgende briefje in antwoord terug te zenden, en dan op mijne wederkomst te wachten, en te zien of ik ook nog genegenheid had om persoonlijk met die heeren te spreken.

-ocr page 85-

77

»Aan het Proviiicaal Kerkbestuur van Noord-Brahand.

Wij ondergeteekenden, Ouderlingen en Diakenen der Gereformeerde Gemeente van Doveren, Genderen en Gan-soijen, ontvangen hebbende de stukken, betrekkelijk eene citatie, orn te verschijoen voor eene Comiuissie uit het Provinciaal Kerkbestuur van Noord-Braband, op den 8 December aanstaande, geven bij deze aan het Provinciaal Kerkbestuur te kennen, dat wij niet zullen kunnen compareren, omdat onze Herder en Leeraar, President van den Kerkeraad, die mede g\'eciteerd is, niet aanwezig zal zijn ; en zullen als onze Predikant weer tot ons is overgekomen, nader berigt aan het Bestuur geven.

Doveren, den 29 November 1834.

Ih Kerkeraad der Geref. Gemeente van Doveren, Genderen en Gansoijen,

JOHs. BRANDERHORST.

CüRNELUS VERDOORN.

JAN VAN MARSBERGEN.

JAN BOLL.

GERRIT VAN ANDEL.

GERRIT VAN DER BEEK.

TEUNIS BOLL.

ARIE BAAIJENS.quot;

Nu verwachtte men, dat bet Provinciaal Bestuur zon wachten, totdat ik terug zou gekomen zijn, en te zien welk nader berigt de Kerkeraad alsdan gezonden zou hebben. Doch men had het er op gesteld om juist nu te komen ; daarom ontving de Kerkeraad, den 2 December, door den bode van het Klassikaal Bestuur van Heusden, de navolgende missive -

-ocr page 86-

78

»\'s Hertogenbosch, den 1 December 1804.

Wij hebben uweu naderen, gemeenschappelijken, beschei-deuen brief van 29 November 11., gisteren wel ontvangen.

Op datgene, wat door U als eene zwarigheid tegen uwe comparitie wordt ingebragt, willen wij gaarne antwoorden : dat de Commissie des respectiven Provincialen Kerkbestuurs van haren last niet mag afwijken, ook niet ten aanzien des tijds, tegen welken de komst der gecommitteerden door hunne committenten is bepaald geworden ; — dat door de Commissie aan Ouderlingen en Diakenen, zoowel als aan den Predikant, aan ieder hunner, op zijne beurt, gelegenheid tot ontmoeting behoort te worden gegeven ; - - kan er niet gesproken worden met den één, dat er dan toch mag worden gesproken met den ander ; — dat do Predikant, vóór Woensdag, zou kunnen terug zijn, wanneer het jammer zon wezen ome komst te hebben verschoven, en dat, in het tegenovergestelde geval, wij ons niet mogen veroorlooven, langer in het onzekere te wachten.

Wg zijn dus genoodzaakt, om te volharden bij ons plan; waarom wij dan, indien het den HEERE behaagt, morgen zullen vertrekken; waarna wij dan overmorgen. Woensdag den derden dezer, elkander ter ure en plaatse, als gezegd, zouden kunnen zien.

De Commissie voornoemd,

namens dezelve, de mede gecommitteerde, ABR. LüBERTI AÜGUSTINI.

Aan

J. BRANDERHORST, c. s.

zich noemende, Ouderlingen en Diakenen der Gereformeerde Gemeente van Do-veren, Genderen en Gansoijen.quot;

Die Commissie meende zeker, dat de Kerkeraad op dezen

-ocr page 87-

79

vleijeuden brief dadelijk zou toegesneld hebben, om met de heeren te onderhandelen ; doch de Kerkeraad wist, dat er in het woord Gods ook gesproken wordt van de zooda-nigen, die in schapenvachten komen, doch inwendig svij. pende wolven zijn ; en ouidut de HEERE gebood, dat men zich voor de zoodanigen moest wachten, gaf men ook nu aan die vleijenden uitnoodiging geen gehoor. Wat die Commissie in het hart had, straalde ook reeds genoegzaam in dien vleyendeu brief door ; daarin heeft het den schgn, alsof men de geeiteerden in opregtheid als wettige opzieners der gemeente wilde behandelen. Doch ongelukkig stelde men in het onderschrift: »aan J. Bran-denhorst, c. s., zich noemende Ouderlingen en Diakenen.quot; Erkende men hen als wettigen Kerkeraad, van waar dan zulk onderschrift; erkende men hen niet, waartoe dan eene onderhandeling aangeknoopt met onwettige, en zich zeiven opwerpende Kerkeraadsleden. Er was dus niets andeis uit op te maken, als dat meu óf den spot met beu dreef, 5t dat besluit reeds genomen was, vóór dat er een ernstig onderzoek had plaats gehad. In elk geval zou dus die bijeenkomst alléén kunnen dienen, om voor het publiek deu schiju te hebben, als of men waarlijk alle middelen in het werk gesteld had om de breuke te heelen. De brief heeft den schijn, als of dezelve regelregt van \'s Hertogeubosch kwam ; de bode van het Klassikaal Be-stuui van lleusden was echter de brenger, en men had ook zeker vergeten om aan dezen een goede instructie te geven, daar hij volstrekt een regu wilde hebben voor het Klassikaal Bestuur. De Ouderling Joh. Branderhorst gaf hem, alleen ter zijner ontlasting, een regu voor den zender Abr. Luberti Augustini. De redenen in dien brief aangevoerd, waarom de komst niet kon uitgesteld worden, waren zóó in het oog vallend gezocht, dat men zich moet verwonderen hoe verstandige menschen zoo onverstandig kunnen handelen. Men beschouwde, toch blijkens de stuk-

-ocr page 88-

80

ken van het Klassikaal Bestuur, den Predikant als den hoofdpersoon : was het dus ernstig gemeend, om in onderhandeling te treden, en naar waarheid onderzoek te doen en te oordeelen, dan zou het toch wel de moeite waard geweest zijn om de reis, ten minste nog ééne week, uit te stellen. Het was genoeg bekend, dat, de Predikant den 29 November te Appingadam geciteerd was; men wist zeer goed, dat Appingadam bijkans 60 uren van Daveren verwijderd was, en dat het dus onmogelijk was, dat de Predikant vóór Woensdag, den 3 December, zou kunnen terug zijn; doch dit zocht men niet, gelijk iu het vervolg genoegzaam openbaar is geworden. Doch genoeg, de Commissie kwam te Daveren, maar de Kerkeraad bleef te huis, dewijl deze, na de afscheiding, met die heeren als Kerkbestuur niets te maken had. Het gerucht mijner gevangenschap was spoedig bekend, daaruit verkregen dus die gecommitteerde heeren nog meerdere zekerheid, dat ik in allen gevalle onmogelgk kon verschijnen; en naar de billijkheid te rekenen, zou men gedacht hebben, dat die heeren zouden wachten op mijne terugkomst, eor zij tot een besluit kwamen; doch neen, reeds den 10 December was de Commissie gereed met haar rapport, en werd er eene vergadering belegd om de laatste hand te leggen aan het eens begonnen werk, en het oordeel uit te spreken over den persoon, dien men reeds zoo lang met weerzin had verdragen. Opmerkelijk is de groote haast dien men had om ten einde te komen. Ik voor mij kon dit gemakkelijk dragen; ik ivas sedert den 1 November van hen geweken, en had verklaard, dat mijne gemeenschap met hen van dien tijd af aan ophield. Vonden dus die heeren genoegen om in de lucht te schermen, het was niet naar het voorbeeld van Paulus, 1 Cor. 9 vs. 2t); doch zelts volgens hun eigene wetten is die haast niet goed te maken ; immers in Art. 20 van het gerevideerd reglement op de uitoefening van kerkelijk opzigt eu tucht, staat

-ocr page 89-

81

duidelijk te lezeu : »Iemaud wegens bezwaar tegen hem, voor eene kerkelijke vergadering geroepen wordende, zal zoodanig bezwaar schriftelijk ter zijner keunisse worden gebragt.

Indien hy, na tweemaal, met een tijdverloop van ten minsten veertien dagen, opgeroepen te zijn, niet verschijnt, of wettige redenen voor zijne afwezigheid inbrengt, zal over het inge-bragte bezwaar naar bevinding geoordeeld worden.quot;

Nu zal men welligt zeggen, het was maar eene commissie, en geene vergadering, gelijk ik eens vroeger hoorde zeggen ; doch was het dan niet noodig geweest om nog eens eene poging aan te wenden, en zich te gedragen volgens Art. 6 van voornoemd reglement, als vaderlijke opzieners ? een vader komt toch niet zoo spoedig tot het uiterste. Daar ik, volgens de meening van het Provinciaal Bestuur, nog tot hunne Hervormde secte behoorde, had men nog wel eenige middelen kunnen bewerkstelligen, om, ware het mogelijk, een, in hun oog dwalenden, teregt te brengen. De Gereformeerde Kerk was in de dagen der vaderen jegens de Kemonstranten zoo haastig niet, blijkens de acten der Dordrechtsche Synode ; eerst na herhaalde weigering om te verschijnen, kwam men tot het besluit om over hen te oordeelen uit hunne geschriften, doch men schijnt tegenwoordig liever het voorbeeld te volgen der veel verstandiger Phariseën en Schriftgeleerden, in de dagen des Heeren Jezus Christus. Dat is ook veel verkieslijker in onze liefde en verdraagzaamheid ademende dagen ; dan is men buiten de gelegenheid om door onderhandeling in het geweten ontrust te worden, en die aangename vleeschelgke rust blijft bewaard. Doch genoeg hiervan, op den 10 December vergaderde het Provinciaal Bestuur wederom ; die vergadering bestond uit de leden der Commissie met nog een lid, en aldaar werd het pleit beslecht, en een vonnis geslagen tegen personen, die buiten hunne gemeenschap verkeerden. Tegen den avond van dien dag kwam ik in mijn huisgezin en gemeente terug ; in de eerste dagen der broederlijke ontmoetingen was er meer te spreken over de

-ocr page 90-

82

daden des IIEEREN, dan over de bemoeijmgen des Provincialen Bestuurs ; docli eindelijk begonnen wij te raadplegen, welk berigt er nu aan liet Provinciaal Bestuur diende gezonden te worden, toen er onverwacht den 17 December een bode kwam met het navolgende stuk:

Aan den Heer H. P. SCHOLÏE,

te Dover en.

»Extract uit de notulen der builengeioone vergadering, gehouden door het Provinciaal Kerkbestuur van Noord-Brahand.

Gezien de stukken door het Ministerieel Departement voor de zaken der Hervormde Kerk aan het Provinciaal Kerkbestuur, den 25, 27 en 28 October 11. ingezonden, met de daarin vermelde bjjlagen.

Gezien de missive van den 10 November 11. No. 7\'V3G, waarbij het Klassikaal Bestuur van Heusden, het ontzet verzoekt van den Heer Hendrik Peter Scholte, thans geschorst Predikant bij de Hervormde Gemeente van Daveren, Gen-deren en Gansoijen: verzoekt ook het ontzet van de Heeren Johannes Branderhorst, Cornelis Verdoom, Jan van Marsbergen, Govert van Andel, Jan Boll, G. van der Beek, Tennis Boll, Arie Baaijens, uit hunne betrekking van Leden des Kerkeraads dierzelfde Gemeente.

Gezien alle de stukken ten laste der bezwaarden en meer bijzonder de, zoo aan het Klassikaal Bestuur van Heusden, als aan het Piovinciaal Kerkbestuur van Noord-Braband afzonderlijk ingezonden en door den Predikant en Kerkeraads-leden respective te Doveren den 1 November 11. ondergetee-kende schrifturen.

Gehoord het in geschrifte uitgebragt verslag der Commissie, volgens art. 76 ad 47 des gerevideerden reglements voor de uitoefening van kerkelijk opzigt en tucht, benoemd bij be-

-ocr page 91-

83

sluit van 2(5 November 11., om de bezwaarden te hooren.

Gezien de besluiten, waarbij door het Klassikaal Bestuur van Heusden, den 29 October 11., de geuoemde Predikant Scholte, wegens inbreuk op de kerkelijke verordeningen, en verzet tegen het kerkelijk Bestuur, provisioneel is geschorst, met behoud van traktement, anders dan het defroijment van de dienstdoende Predikanten ; en waarbij door hetzelfde Klassikaal Bestuur, den 4 December 11., dezelfde predikant wegens zijne, in voortdurend onwettig en oproerig gedrag, betoonde volharding, bij ampliatie van eerstgemeld besluit, wordt geschorst ook met verlies van traktement.

Aangezien dat, overeenkomstig art. 1 van bet algemeen reglement voor het Bestuur der Hervormde Kerk in het Koningrijk der Nederlanden, vastgesteld by zijner Majeateits besluit van den 7 Januarij 1816, No. 1 de bezwaarden be-hooren tot het Hervormde Kerkgenootschap, en volgens art. 2 tot dat kerkgenootschap blijven behooren, zoolang zij niet vrijwillig en duidelijk verklaard hebben zich daarvan af te scheiden, of om wettige redenen daarvan afgescheiden zijn.

Overwegende, dat eene verklaring van afscheiding van het kerkbestuur, als de bovenvermelde, niet geacht kan worden gelijk te staan met eene vrijwillige en duidelijke verklaring van afscheiding van het \\\\e,ï\\icjenootschap ; hoedanige afscheiding van Kerkgenootschap, ook door de bezwaarden met schijnt bedoeld te worden.

A. Overwegende dat zoo zeer het, overeenkomstig het echte protestantsche grondbeginsel, hetwelk even verre van gewetens- en geloofsdwang, als van losbandigheid verwy-derd is, den bezwaarden vrijstaat, door eene vrijwillige en duidelijke verklaring het Nederlandsche Hervormde Kerkgenootschap te verlaten ; het van den anderen kant ook zeker is, dat tot aan die verklaring toe, de bezwaarden als tot zoolang tot hetzelve Kerkgenootschap blijvende behooren, aan de wetten en reglementen voor het kerkgenoot-

6*

-ocr page 92-

84

schap bestaande, onderworpen blijven, zonder dat zij door sene eigendunkelijke verklaring, dat zij zich van het bestuur der. kerke scheiden, aan de toepassing dier wetten en reglementen zich kunnen onttrekken.

B. Overwegende voorts ten aanzien des Predikants Scholte, dat deze op den 10 eu 12 October 11., te Ulrum, klassis Middelstum, provincie Groningen, zich heeft schuldig gemaakt aan dadelijke overtreding van art. 11 des gerevideer-den reglements op de vacaturen enz., en zich daarbij verregaande onedel, en tegen alle orde en regel aan, heeft gedragen, waardoor zijn gedrag in eene vreemde provincie en in eene hem vreemde gemeente zooveel wanorde heeft veroorzaakt, en tot de schnkkelijkste gevolgen aanleiding had kunnen geven.

C. Overwegende dat de verklaring des Predikants Hendrik Peter Scholte in de bovenaangehaalde door hem onder-teekende schrifturen, waarbij hij de schorsing (den 29 October) door het Klassikaal Bestuur van Heusden tegen hein uitgesproken, verwerpt en van dit Bestuur wijkt, lijnregt strijdt met de door hem bij toelating tot het leeraarsambt gedane en eigenhandig onderteekende belofte; lijnregt strydt ook met de na beroeping en vóór de Kerkelijke eu Koninklijke goedkeuringen dier beroeping, tusschentgds immers ingediende schriftelijke herhaling van even diezelfde belofte, onder en aan het tegenwoordige Nederlandsche Hervormde Kerkbestuur, plegtig afgelegd : dat hij de belangen van dit Kerkgenootschap door leer en wandel zorgvuldig zou behartigen; — op christelijke zeden, orde en eendragt, zich met allen ijver zou toeleggen ; — zich verbindende, om, zoo hij bevonden werd tegen eenig gedeelte van deze verklaring en belofte gehandeld te hebben, deswege zich te zullen onderwerpen aan de uitspraken der bevoegde kerkelijke vergaderingen ; belofte, die zoo als gezegd, is herhaald, die ten tweedemale gedaan is, zoo anders de

-ocr page 93-

85

Heer Scholte voldaan heeft aan den inhoud van het slot des 45 art. uit het reglement op het examen enz., en hij hand-teekening betuigd : hij zijne vorige onderl.eekende verklaring en helofte opregtelijk te persisteren.

D. Overwegende dat die akte van afscheiding lijnregt strijdig is alverder met de heilige belofte, door den Predikant Scholte bij diens bevestiging te Doteren, onder het bestainde Nederlaudsche Hervormde Kerkbestuur afgelegd :

hij zich onderwerpt aan de kerkelijke vermaningen, volgens de gemeene ordening der Kerken, indien hij zich in leer of leven kwam te ontgaan.

Overwegende dat het tegen dit alles aan bedrevene en geschrevene is gevolgd door de uitgave eenergedrukte brochure, onder den titel: »Stukken betrekkelijk de afscheiding der Gereformeerde Gemeente van Doveren, Genderen en Gansogeu, van het Nederlaudsche Hervormde Kerkbestuur, \'s Graveuhage hij J. van Golverdinge 1834, prijs 25 cent, met eene voorrede van H. P. Scholte, Bedienaar des Goddelijken looords in de Gereformeerde Gemeente van Doveren, Genderen en Gansoijen,quot;

E. Overwegende dat de bezwaarde, hierdoor het een en ander herhaald, en daar beueven openbaar, algemeen bekend gemaakt en verspreid heeft, dat hij, krachtens den inhoud en strekking dier stukken, nu ook zooveel meerdere een vou-dige gemoederen verontrust; en onbesprokene ambtsbroeders en leeraren, door onbewezen aantijgingen van onregtzinnig-heid en aanmatiging, in meer algemeene verdenking brengt, als hield men zich met de verwarring en scheuring eener enkele Gemeente, en met eene afscheiding als die van de meesten barer leden, minder voldaan ; alles hoe regtstreeks strijdig met de \'eer, do vermaningen, de bevelen, den geest en het voorbeeld van Jezus Christus en van Zijne heilige Apostelen: terwijl hieruit niet anders kau, dan besloten worden tot eene hardnekkigheid en volharding, die ook in dit geval de schuld verzwaren.

-ocr page 94-

86

F. Overwegende dat, overzulks de handelwijze van den nog geen twee jaren dienst tellenden Predikant Scholte, ook niet anders kan beschouwd worden dan als eene handelwijze van de zoodanigen, die tweedragt, secte en muiterij in kerkelijke — regeringen begeeren aan te rechten, en die hem mitsdien doet kennen als een man, voor het léeraarsambt in de Hervormde Kerk ongeschikt, en onwaardig deszelven.

G. Overwegende ten aanzien der leden van den kerkeraad der Hervormde gemeente van Do veren, Gender en en Gansoijen, dat de verklaring bij hunne ingezondens hierboven vermelde schrifturen gedaan, waarbij zij hutme gemeenschap met het tegenwoordige Nederlandsche Hervormde Kerkbestuur opzeggen, hen zoolang zij daarbij volharden, tot Ouderlingen en Diakenen der respective gemelde Gemeenten ongeschikt maakt.

Overwegende dat het echter niet duidelijk is, of deze bezwaarden met volkomene vrijheid en zonder inblazingen van anderen, zouden gehandeld hebben, en mitsdien willende den noodigen tijd tot nadenken en bezinning geven, mitsgaders tot het wederkeeren onder wet en orde.

Gelet op art. 11 van het reglement op de vacaturen, en op art. 38 van het reglement op het examen, en de toelating tot het leeraarsambt in de Hervormde Kerk.

Krachtens art. 57 en 58 van bet gerevideerd reglement voor de uitoefening vau kerkelijk opzigt en tucht.

H. Ontzet den Heer Hendrik Peter Scholte, geheel van zijne bediening van Predikant bij de Nederlandsche Hervormde Kerk.

Schorst de Heeren Johannes Branderhorst, Cornells Verdoorn, Jan van Marsbergen, Govert van Andel, Jan Boll, G. van der Beek, Teunis Boll en Arie Baaijens, in hunne respective bedieningen van Ouderling en Diaken der Nederlandsche Hervormde Gemeente van Doneren, Gendercn en Gansoijen, voor den tijd van drie maanden, indien zy binnen

-ocr page 95-

87

dien tijd schriftelyk aau liet Klassikaal Bestuur van flensden zullen hebben doen blijken, dat zij tot de gehoorzaamheid aan het, door Zjjne Majesteit den Koning erkende Hervormde Kerkbestuur terngkeeren. en alzoo zullen hebben betoond de, bij missive van den 2 November 11. no. 1, door Z. E. den Heer Minister van Staat, belast met de generale directie voor de zaken der Hervormde Kerk, van \'s Konings wege ontvangen teregtwijzingen en vermaning voortaan te willen eerbiedigen: terwijl in het. tegenovergestelde geval, zij nu voor alsdan van de vereerende bedieningen der Ouderlingen en Diakenen zullen zijn en blijven ontzet.

En ten aanzien der kosten :

1. Overwegende dat de, in deze gevallene kosten, zoowel door elk der bezwaarden, als door allen gezamenlijk zijn veroorzaakt.

Gezien art. 21 van het vooraangehaalde gerevideerd reglement, voor de uitoefening van kerkelijk opzicht en tucht.

Verwijst de bezwaarden alle te zamen, en ieder hunner in het bijzonder, voor het geheel, in de kosten. Belast en magtigt den Heer Secretaris en questor A. Luberti Augus-tini, om dezelve, berekend, nagezien en goedgekeurd zijnde, ten zijne name en tegen zijne kwitantie te ontvangen, of te doen invorderen.

En zal van deze kennis worden gegeven aan, lo. elk der bezwaarden, 2o. het Klassikaal Bestuur van Heusden, 3o. aan de algemeeue Christelijke Synode der Nederlandscbe Hervormde Kerk, en 4o. aan den Heer Minister van Staat, belast met de generale directie onzer Eeredienst.

Aldus ter eerster instantie gewezen en uitgesproken in onze vergadering te \'s Hertogenbosch, den 10 December 1834, tegenwoordig de Leden Johannes van Heusden, Simon Gerard Prins, Mr. Cornells Johannes van Heusden en Abra-

-ocr page 96-

88

ham Luberti Auguslini, allen ter beoordeeling in deze bevoegd.

(was geteekend) J. VAN HEUSDEN, President.

voor Extra conform,

De Secretaris van het Provinciaal

Kerkbestuur voornoemd, Abe. LUBERTI AUGUSTIN1.quot;

Een gelijkluidend afschrift werd aan elk der kerkeraads-leden afgegeven.

Daarbenevens had de brenger het volgende briefje om te doen teekenen.

»Wij oudergeteekenden bekennen, dat wij op heden, den 17 December 1834, door G. J. Ringelands, bediende van het Provinciaal Kerkbestuur van Noord-Brahand, uit de notulen diens bestuurs hebben ontvangen een extract, behelzende besluit den 10 December genomen, in de zaak des Heeren H. P. Scholte enz., zich noemende Predikant, Ouderlingen en Diakenen der Gereformeerde Gemeente van öen-

deren en Gansoijen.quot;

Daar de onderteekening van dit stuk gelijk stond met eene erkenning van hun bestuur en opzigt over ons, en van onze onwettigheid, kon die onderteekening geen plaats hebben. Ten gerieve van den brenger, opdat deze zich bij zijne zenders kou verantwoorden, werd het navolgende briefje afgegeven.

»Wy ondergeteekende Predikant en Kerkeraadsleden der Gereformeerde Gemeente van Do ver en, Genderen en Garsoijen, verklaren bij dezen, dat wij uit handen van G. J. Ringelands, bediende van het Provinciaal Kerkbestuur van Noord-Braband, ontvangen hebben een stuk van voormeld bestuur, waarvan wij oudergeteekenden dit bewijs afgegeven hebben, doch alleen ter ontlasting van voornoemden bediende, en

-ocr page 97-

89

geenszins ter erkenning van die daad van het Provinciaal Kerkbestuur.

Daveren en Genderen 17 December 1834.

H. P. SQpOLTE, Predikant.

Joh. BRANDERHORST, enz. enz.quot;

Eerst waren wij van gedachten om ons verder niet meer over het Provinciaal Bestuur te bekommeren ; men behoeft toch slechts het ons toegezonden stuk in te zien, om van de verkeerdheid van het Provinciaal Bestuur overtuigd te worden ; doch naderhand werden wij van oordeel om ten minsten dat bestuur nog eens opmerkzaam te maken op het onredelijke harer handelingen, of het den Heer der Gemeente nog mogte behagen, door dit middel onze tegenstanders te stuiten in hunne verkeerde handelingen ; daarom werd het navolgende antwoord opgemaakt:

»Aan het Provinciaal Kerkbestuur oan Noord- Braband.

Mijne Heeren!

Uwe missive, getiteld Extract, dato 10 December, ontvangen den 17 Dec. 11., verwekte in den eersten opslag onze verontwaardiging, zoowel wegens den inhoud der aantijgingen, en de daarop gevolgde oordeelvellingen, alsook dooide moedwillige miskenning, onzer zoo duidelijk afgelegde verklaring; en wij waren eerst voornemens om het geheele stuk ter zijde te leggen, daar wij toch in het, aan den bediende van nw bestuur afgegeven briefje, reeds tegen uwe handeling hadden geprotesteerd, en dezelve verworpen. Daar ons evenwel Gods Woord gebiedt, »dat onze bescheidenheid

-ocr page 98-

90

allen mensclieia bekend zij.quot; en wij door Gods genade gewillig en bereid zijn, om ons naar Zijn woord te gedragen, zoo wenschen wij u nog eenige teregtwijzing te doen toekomen, of het den HEERE mogt behagen, u in uwe boosheid te stuiten, en even als Hand. 6 vs, 3 nog vele van u den geloove gehoorzaam te doen worden, en toe te brengen tot die gemeente, welke zalig wordt in der eeuwigheid. Wij zenden u dit echter geenszins, als erkenden wij uw bestuur en opzigt over ons ; daarvan zijn en blijven wij gescheiden, tot zoolang gij met ons tot de ware Gereformeerde Kerk terugkeert. Om alle de punten te wederleggen, dit is nu ons voornemen niet, wij wenschen u alleen opmerkzaam te maken op het verkeerde van den grond, waarop gij uw geheele handeling en oordeel bouwt: nameljjk dat wij nog tot uw genootschap souden behooren, hoewel wij ons van uw bestuur hebben afgescheiden, en dat dit onze bedoeling zoude wezen.

Indien gij, mijne Heeren ! niet gedeeltelijk maar geheel, onze acte van afscheiding gelezen eu aangehaald hadt, dan zoudt gij zeker, zulk een besluit niet hebben gemaakt. Staat er niet duidelijk genoeg in de acte van afscheiding te lezen, dat de Gemeente verklaart dat wy niet langer onder uw bestuur willen leven, en met hen die er zich aan ondertucrpen in kerkelijke gemeenschap ver keer en, maar ons houdende aan Gods Woord en de daarmede in alles overeenkomende formulieren van eenigheid, als Gereformeerde Gemeente Aêm afscheiden ? Worden er nu menschen gevonden, die na de openbaarmaking van het tegenstrydige van uw bestuur met Gods woord, zoowel in het beginsel, als in hetgeen er op gebouwd is, zich met u blijven vereenigen en aan uw bestuur onderwerpen, dau zijn wij van hen als genootschap afgescheiden, al wil dat genootschap zich dan ook Hervormd of Gereformeerd noemen ; want het komt hier niet aan op den naam, maar op de daad. En hoewel gij met de uwen, naar het ligchaam, afstamt van de ware Gereformeerde Kerk, zoo kunnen wij u evenmin voor ware Gereformeerden erken-

-ocr page 99-

91

nen, als de Heere Jezus den naam van kinderen Abrahams wilde geven aan de Pharizeën en huu aanhang, Joh. 8 : 39, 40. De HEERE moest, om Zijn getnigenis, den naam dragen van Samaritaan die den duivel had \\ het Kerkbestuur van Jeruzalem wilde dus den HEERE niet erkennen voor een leeraar van God gezonden, en wij kunnen dus ook allerlei lasteringen, die men tegen ons, als Zijne discipelen, zou willen voortbrengen, gemakkelijk dragen ; het is ons in Gods woord voorspeld; zoo vele getrouwe dienstknechten van den Heere Jezus Christus hebben het ondervonden, en op grond van datzelfde woord, menigmaal uit genade, door den Heiligen Geest in het harte verzegeld, mogen wij ook verblijd en verheugd zijn wanneer de meuschen ons smaden, vervolgen en liegende kwaad tegen ons spreken om Christus wil. (Matth. 5:11, 12) Gij spreekt van een protestantsch beginsel, waardoor het ons vergund is om het Hervormd Kerkgenootschap te verlaten; daardoor bekent gij zelfs, van het Gereformeerde grondbeginsel te zijn afgeweken, of dat het Hervormd Kerkgenootschap de ware Kerk niet is; want volgens het Gereformeerde grondbeginsel, »staat het niemand vrij zich van de ware kerk af te scheiden ; integendeel wordt ieder, van wat staat of kwaliteit hij zij, vermaand om zich daar bij te voegen en zich af te scheiden van degenen die van de Kerk niet zijn.quot; Geloofsbel. art. 28. Is dit uw grondbeginsel niet, dan hebben wij overeenkomstig onze belijdenis gehandeld, door uw bestuur en wetten en gemeenschap te verwerpen. Zie ook art. 32 en Mare. 7:8 —13. Kunt gij het Hervormd Kerkgenootschap volgens Gods woord en onze daarop gegronde, in alles overeenkomende Geloofsbelijdenis, niet voor de ware Kerk houden, waarvan wij ons niet mogen, en, zoo wij in waarheid gelooven, niet kunnen afscheiden ; dan staat ook uw pligt in art. 28, en dan wenschen wij u van harte toe, dat de Koning der Kerk, door Zjjn Heiligen Geest uwe harten zoodanig moge besturen, dat gij, de valsche Kerk verlatende, met ons tot het ware Gerefor-

-ocr page 100-

92

meerde beginsel zult terugkeoreu, en even als eertijds Sau-lus, voorstanders worden van hetgeen gij nu vervolgt; en wij zeggen het nogmaals, dat wij niet meer onder uw bestuur willen leven, en met hen, die er zich aan onderwerpen, in kerkelijke gemeenschap verkeeren.

Nu nog iets over onze, bedoeling. Deze was nooit en kon f nooit wezen, om ons van de Kerk te scheiden. Wij zijn Gereformeerd, en als zoodanige, yelooven en Mijden wij, dat de Kerk is eene Heilige vergadering der ware Christengeloovi-gen, alle hare zaligheid verwachtende in Jezus Christus, gewas-sclxen zijnde door zijn bloed, geheiligd en verzegeld door den Heiligen Geest, te zamen gevoegd en vereenigd zijnde met hart en wil, in eenen zeiven Geest, door de kracht des geloofs; (geloofsbel. art. 27) dat de Kerk is eene Gemeente uit het ge-heele menschelijk geslacht ten eeuwigen leven uitverkoren, welke de Zone Gods door Zijn Geest en Zijn woord in eenigheid des waren Geloofs, van den beginne der wereld tot aan het einde, vergadert, beschermt en onderhoudt. (Catechism, vr. 54) Bij die Kerk wenschen wij te blijven tot in eeuwigheid ; tot de gemeenschapsoefening met die Kerk, ook door openbare belijdenis, noodigen wij alle geloovigen ; de waarheid door die Kerk geloofd en beleden, verkondigen wij aan de wereld, en met en in die Kerk gelooven en belijden wij ook nog: dat deze Heilige Kerk van God bewaard of staande gehouden wordt, tegen het woeden der geheele ivereld, hoewel zij somtijds zeer klein en als tot niet schijnt gekomen te zijn, in de oogen der menschen. (art. 27) En ofschoon wij nu nog als kwaaddoeners gelasterd, en eiken dag des HEEREN door marechaussees bewaakt en bespied worden, de Almachtige zal onze zaak richten, en wij hopen dat, even als in de dagen van onds, Nederland onder de regering van Oranje, sterk door het geloof in den God onzer vaderen, ten spijt en tot verbazing van eene van God afgevallen, en tegen God in opstand levende wereld, den HEERE der Heischaren den lof, de eer en de aanbidding zal toebrengen, door eene van allerlei menschen-

-ocr page 101-

93

leeringen en bepalingen vrijgemaakte Geref. Godsdienst. Eu al mogteu onze oogeu dat heil des HEEREN op aarde niet aanschouwen, die onzer vaderen God was, zal ook de God zijn van ons zaad, en wij gelooven, met art. 37 onzer belijdenis, dat, wanneer de HEERE als Rechter weder komen zal, onze onnoozeiheid aan allen hekend zal icorden, en loij de schrikkelijke wrake zien zullen, die God tegen de Goddeloozen doen zal, die ons getyranniseerd, verdrukt en gekweld hebben in deze wereld! eti onze zaak die nu tegenwoordig van vele rechter en en overheden, als ketter sch en goddeloos verdoemd wordt, bekend zal worden, de zaak des /-ooits Gods te zijn, Eu omdat dit onze bedoeling was, verklaarde de gemeente dadelijk, dat, wij ons houden aan Gods IJ oord en de daarmede in alles overeenkomende formulieren van eenigheid, zullende ons in onze openbare godsdienstoefeningen riqten, naar de aloude kerkelijke liturgie, en onze van Godswege beroepene opzieners en ouderlingen, zich in het openbaar Kerkbestuur voor het tegenwoor-dige houden aan de Kerkeordening van de Synode van Dor-diecht, gehouden in de jaren lt)18 eiL 1619, Daarom weigerde de Kerkeraad niet alleen onderwerping, maar zeide ook de gemeenschap op, (zie acte van den Kerkeraad van 1 Nov.) daarom verwierp de Herder en Leeraar der Gemeente, niet alleen de schorsing, maar betuigde ook dat hij van u week, en dat zijne gemeenschap met u van toen af ophield, (zie acte van den Predikant van 1 Nov.) en daarom herhalen wij het nogmaals, dat wij, na onze afschei-geen enkele daad van u en de uwen ten onzen op-zigte erkennen, en wij stellen, als van Godswege door de Gemeente tot Leeraar en opzieners beroepen, u aansprakelijk voor alle de gevallen, welke er uit uwen voort-durenden tegenstand zouden kunnen voortspruiten j en verwachten u eenmaal voor den rechterstoel van den Heere Jezus Christus, die als de Koning van Zijne Kerk. nimmer beschaamd of verlegen zal doen uitkomen, die alleen op Hem vertrouwen voor lijd en eeuwigheid; en na

-ocr page 102-

94

toewenschiug van hartelijke bekeering, blijven wij mijne Heeren !

Doveren, den 24 December 1834.

De Kerkeraad der Geref. Gemeente van

Doveren, Genderen en Gansoijen,

H. P. SCUÖLTE, Predikant.

JOHs. BR A.NDERHORST.

CORNELIS VERDOORN.

JAN VAN MARSBERGEN.

JAN BOLL.

GERR1T VAN ANDEL.

GERRIT VAN DER BEEK.

TEUNIS BOLL.

ARIE BA AU ENS.

Er was aan ieder lid des Kerkeraads een afschrift van het zoogenoemde vonnis van het Provinciaal Bestuur gezonden ; daardoor was er in de gemeente ook nog al gelegenheid om hetzelve te lezen. Dit was niet vruchteloos. Een jongeling in de gemeente, over dat stuk nadenkende, en verontwaardigd over de handelingen van voornoemd bestuur, schreef aan deze heeren eeu brief, welken hij mij verzocht met het stuk des Kerkeraads te willen opzenden ; ik deed dit volgaarne, terwijl men daaruit nog beter overtuigd kon worden van de gezindheid der Gemeente. Die brief luidt aldus :

» Genderen den 24 December 1834.

Mijne Heeren !

Daar ik sedert eenige dagen sterke drangreden gevoelde (en wel na dat ik gelezen had een stuk, behelzende een von-

-ocr page 103-

95

nis van den WelEerwaarden zeer geleerden Heer H. P. Scholte, van zijue bediening als Predikant ea van de Wel-Eerwaarde Heeren Ouderliogen en Diakenen der Gereformeer-deGemeentevan Doveren,Gencleren en Gansoijen),omUEd.iets, otn redenen, hieronder vermeld, vaa mijn persoon en van de Gemeente, waar ik woou, te melden ; en wel naar aanleiding van twee punten, in voormeld vonnis vervat, welke het voorname doel mijner overweging werden.

»Aan het Provinciaal Kerkbestuur der zoogenaamde Hervormde in Noord-Braband.

Wat het eerste punt betreft, hei bestaat hierin, dat UE d. overwegende dat onze acte van afscheiding niet kon geacht worden gelijk te staan met eene vrijwillige en duidelijke verklaring van afscheiding van het Hervormd Kerkgenootschap. Wat het vrijwillige betreft, zal ik straks nader oplossen ; maar ik verwonder mij, mijne Heeren! dat gij meldt als of onze acte van afscheiding niet eene duidelijke verklaring behelsde, daar er toch allei\'duidelijkst in vervat is, dat wij ons niet alleen afscheiden van het Kerkbestuur, maar ook van diegenen, die er zich aan onderwerpen, en dus ook van dat Genootschap, hetwelk zich aan uwe wetten onderwerpt. Mogelijk Mijne Heeren ! leidt gij daar de onduidelijkheid uit af, dat wij ons niet verklaard hebben af te scheiden van de Gereformeerde Kerk : was dit waar, dan had Zijne Excellentie de Minister van S^aat, belast met de generale directie der zaken voor de Hervormden , eenigen grond voor de uitdrukking, in zijne, aan de Ouderlingen en Diakenen der Gereformeerde Gemeente van Doveren, Gender en en Gansoijen gezondene dispositie, daar hij er nu geen den minsten grond voor heeft; namelijk, dat wij met zooveel overijling tot de afscheiding besloten hebben.

Het zou toch dwaasheid zijn Mijne Heereu! dat wjj, dewijl wij de gegronde overtuiging hebben, dat wij juist het

-ocr page 104-

96

Gereformeerde gevoelen omhelzeD, en uit het Gereformeerde bcgiusel werkzaam zijn, en dus eigenlijk gezegd, de echte Gereformeerde Kerk uitmaken, ons zouden verklaren daarvan af te scheiden. Neen Mijne Heeren ! wij scheiden ons af van degenen die de Gereformeerde leer hebben verlaten, en uit een ander beginsel werkzaam zijn, gelijk UEd. zelf in voormeld vonnis erkent, uit het protestantsch beginsel werkzaam te zijn.

En hiermede meen ik genoeg gezegd te hebben, ten be-tooge dat UEd. het geheel verkeerdelijk doet voorkomen, alsof onze acte van afscheiding niet eens duidelijke verklaring behelsde.

Maar daar bij UEd. volgens de in het voormelde vonnis uitgedrukte verklaring, de ineeuing bestaat, dat wij nog onder het zoogenaamde Hervormde Kerkgenootschap behooren, en derhalve nog aan uwe wetten en verordeningen onderworpen zijn.

Zoo dient dit ter uwer informatie, dat ik voor mijn persoon, (en in dit gevoelen vertrouw ik dat de geheele Gemeente, die zich met mij heeft afgescheiden, staat) bij de, ook door mij onderteekende acte van afscheiding van 1 November 1834, blijf, en dus van het Kerkbestuur afgescheiden blijf, en ook (zooals in de acte van afscheiding duidelijk staat) van degenen die er zich aan onderwerpen ; en dus ook mij-zelven door die verklaring, van uw genootschap heb afgescheiden, al wordt bet ook door u met den naam van Hervormd bestempeld, en tot de Gereformeerde leer ben teruggekeerd.

En als dusdanig erken ik, en blijf ik erkennen den Wei-Eerwaarden zeer Geleerden Heer Hendrik Peter Scholte, als mijn wettigen en van God geschonken Herder en Leeraar, dewijl hij zich met mij heeft afgescheiden.

En erken ik en blijf erkennen de WelEerwaarde Heeren Johannes Branderhorst, Coruelis Verdoorn, Jan van Marsbergen, Jan Boll, Gerrit van Andel, Gerrit van der Beek,

-ocr page 105-

97

Teunis Boll eu Arie Baaijeus, als miju wettige en van God geschonken Ouderlingen eu Diakeuen, dewijl zij zich met mg hebbeu afgescheideu.

Wat het tweede punt mijner overweging betreft, het bestaat hierin : »dat UEd. overwegende, dat het echter niet duidelijk is of de bezwaarden met volkomen vrijheid, en zonder inblazingen van audereu \'/ouden gehandeld hebben.quot; Daar ik hier uiet ter verantwoordiug voor deu Kerkeraad wil optreden, (hoewel ik ten volle bewust beu, dat zij niet vau audereu daartoe zijn ingeblazen, maar het vrijwillig gedaan hebben) dacht ik evenwel, dat misschien bij UEd. ook wel het vermoeden zou bestaan, dat de Gemeente ook niet met volkomeu vrijheid eu zonder inblazing van anderen zou gehandeld hebben ; eu UEd. dit dan ook van mijn persoon zoudt vermoeden, dewijl ik ook ouder de Gemeente behoor, eu ook de acte vau afscheiding ouderteekeud heb.

Zoo dient ter UEd. informatie, dat ik het voor mijn persoon, zonder eeuige de minste inblazingen vau menscheu, maar geheel vrijwillig gedaan heb ; eu teu aanzien van de Gemeente, hiervan beu ik ten volle bewust, dat zij het ook vrijwillig en zonder inblazing van menscheu gedaan heeft. Eu zij is er ook (ja dit weet ik zeker) van onzen Herder eu Leeraar niet toe ingeblazen, dewijl hij, terwijl de acte vau afscheiding te Genderen geteekend is, slechts twee menscheu uit de Gemeente heeft gesproken. Eu ik beu ook teu volleu overtuigd, dat de Kerkeraad het ieder iu zijn vrye keuze heeft gelaten.

Deze iulichtiug geef ik UEd. uiet in de betrekking als Kerkbesturen over mij, want in die betrekking heb ik niets meer met UEd. te maken, dewijl ik ouder uw bestuur beu uitgegaan ; maar opdat gjj van het vermoeden zoudt ontdaan worden, dat het geschied zou zijn door inblazing vau menscheu, eu liever zoudt letten of het uiet eeue inblazing van den HEER.E was ; eu daardoor uwe laaghartige aan-tijgingea tegen dé Gemeente des HEEREN mogt doen op-

7

-ocr page 106-

08

houden ; of lieyer, op het voorbeeld van den Pharizeeuw-schen Gamaliel, het werk rustig aanzien ; want wanneer het een werk ait God is, zult gij het toch met geheel uwe macht niet kuunen keereu ; eu indien het een werk uit menschen is, zal het van zelf wel te niet loopen, opdat gij niet meer bevonden mogt worden in het openbaar tegen God te strijdeu.

H. VAN DER BEEK,

inwoner der Gereformeerde Gemeente van Genderen.

P. S. Ik zend UEd. deze letteren, niet als nog erkennende uw bestuur over mij, maar om, zoo als gij wel kunt bemerken, u dos te beter Tan het tegendeel te overtuigen.quot;

Om alle verkeerde vermoedens van oprnijing of aanstoking voor te komen, schreef ik ten geleide het navolgende briefje :

» Dover en, 27 December 1834.

Mijne Heeren !

Het stuk nevens dat des Kerkeraads ingesloten, is van een jongeling van 17 jaar, welke mij verzocht heeft hetzelve aan UEd. op te zenden ; mocht het den HEERE behagen, om door zulke bewijzen u de oogen te openen. quot;Wanneer het u lust, denk ik wei dat deze jongeling bereid zal zijn, om persoonlijk, hetgeen hij geheel buiten hulp van eenig mensch schreef, voor u te verantwoorden. Na toe-wensching van hartelijke bekeering blijf ik

Mijne Heeren, H. P. SCHOLTE, Predikanty

-ocr page 107-

99

Ik zou nu hiervan kunnen afstappen, doch daar ik deze stukken aan hel publiek mededeel, zal het zeker niet ondienstig zijn, nog eenige aanmerkingen te doen volgen op het aan Predikant en Kerkeraadsleden gezonden stuk van het Provinciaal Bestuur, of het den Koninsj der Kerk moert

O O

behagen, de oogen van velen te openen voor het schrikkelijk antichristendom van de secte der Hervormden in Nederland.

A. Tegen deze geheele redenering {pag. 34) kan het antwoord des Kerkeraads worden nagezien {pag. 42) alsmede de brief van H. van der Beek {pag. 48); doch ik moet daarbij nog de opmerking voegen, dat, volgens het hier door het Provinciaal Bestuur ter nedergestelde grondbeginsel, het Klassikaal Bestuur niet is vrij te pleiten van gewetens-en geloofsdwang; immers dit Bestuur heeft de uitspraak gedaan in deszelfs tweede vonnis van schorsing, van 7 November 1834; dat de gesuspendeerde Predikant H. P. Scholte in j geenen deele de bevoegdheid bezit om zich van het Hervormd i Kerkgenootschap willekeurig af te scheiden. Deze twee Be- • sturen schijnen dus niet één en hetzelfde grondbeginsel te hebben, hetgeen toch in de ware Kerk altoos het\'geval zijn moet, doch hetgeen onder de van de ware Kerk afwekende secten nimmer gevonden wordt. Hetgeen een lioomsch Catho-liek geestelijke in Noord-Braband dezer dagen eens uitdrukte ten opzigte der hedendaagsche leeraars: ^honderd predikanten, honderd religies,quot; wordt in vele gevallen bevestigd. Doch hoe zal men bij zulke tegenstrijdigheid in grondbeginselen met eenige mogelijkheid kunnen beweren tot de ware Kerk van Christus te behooren, tot die Kerk waarvan onze met het bloed der martelaren verzegelde geloofsbelij- lt; denis zegt, dat zij t\' zamen gevoegt en vereenigt is met hart ende ivüle in eenen selven Geest door de kracht des geloof s, art. i 27. De praktijk der hedendaagsche Hervormden is juist tegenovergesteld aan die belijdenis ; nu wordt men te zamen-gevoegd en vereenigd, hoezeer ook het hart en de wil van elkander verwijderd zijn ; aan eene zamenvoeging en ver-

7*

-ocr page 108-

luo

eeniging in deu Geest wordt niet meer gedacht ; daarmede wordt zelfs de spot gedreven, en men zoekt tegenwoordig de meeste zamenvoeging en vereeniging in geesteloosheid, en de onderlinge band is niet meer de kracht des Geloofs, maar de dwang van bet geloof verloochende wetten en verordeningen, en overal waar de kracht des geloofs openbaar wordt, is men gereed om losmaking en afsnijding te weeg te brengen, ouder de aloude betuiging des ongeloofs, dat de goede orde gestoord wordt.

B. Pag. 35. Hier overweegt het Provinciaal Bestuur de prediking te Ulrum op den 10 en 12 October, en zegt, dat ik tuij heb schuldig gemaakt aan dadelijke overtreding van art. 11 van het gerevideerd reglement op de vacaturen enz. De herzieuers van het vroegere reglement, waarin dit artikel niet gevonden wordt, leven misschien uog, en zoo deze in opregtheid de oorzaak wilden openbaren, waarom juist dit artikel er is ingevoegd, zouden wij wellicht andere redenen vinden, als om een wettig geordend predikant in eene vacante gemeente willekeurig bet prediken te verbieden; en zoo dit al de bedoeling mogt geweest zijn, is het dan niet het invoeren van willekeurige Consulenten-heerschappij ? Als men regtvaardig had willen zijn, dan had men deu Consulent vau een onedel gedrag moeten beschuldigen ; als ik zoo eens gehandeld had met een nieuwmodisch leeraar, men had mij zeker op grond van art. 7 van het gerevideerd reglement op de uitoefening van Kerkelijk opzigt en tucht enz. geschorst, als hebbende mij schuldig gemaakt aan misbruik van magt, hetgeen volgens dat artikel hijzonder strafbaar is. Het oude hollandsche spreekwoord zegt, »als men een hond wil slaan, men kan wel een stok vindenquot; ; zoo ging het ook hier, men had reeds lang naar iets gezocht, en nu meende men iets gevonden te hebben ; de beschuldiging van wanorde veroorzaakt te hebben is al te oud, om nog iets ter wederlegging te zeggen; Profeteu eu Apostelen)

-ocr page 109-

101

ja de Heere Jezus zelf, moesten deu schelduaatn van volks-beroerders dragen, en de discipel is niet meerder dan zijn Heer. Dat de prediking des Woords en de bediening des Heiligen doops, zonder toestemming van een Consulent, tot de schrikkelijkste gevolgen aanleiding had kunnen geven, dit moge het Provinciaal Bestuur verantwoorden voor dien HEER en Koning der Kerk, die Elia, Daniël, de drie jongelingen, Mordechaï en zoo vele andere getrouwe Godsgetuigen, door Zijne alvermogende genade bekwaam maakte, om Gode meer gehoorzaam te zijn dan de menschen, en in die genadekracht te getuigen tegen alle valsche en eigenwillige godsdienst, en door genade niet te schroomen voor vervolging, leeuwenkuil, vnrigen oven of galg, zij zijn verlost geworden, toen alle menschenhulp ydelheid bevonden werd; hun geloof in den getrouwen en onveranderlijkeu Verbonds God van Zijn uitverkoren volk werd niet beschaamd gemaakt; en dat zelfde geloof zal nog, hoe ook geschud, aangevochten en beproefd, door die zelfde almacht onderhouden, de overwinning behalen over wereld en duivel : en dan mogen verschrikking en beving Gods vijanden aangrijpen, als de HEERE opstaat ten strijde, om te toouen dat Hij de wreeker is van Zijn volk. De gemeente des levenden Gods zal ook clan nog huppelen van zielevreugd, omdat hun Goël verheerlijkt wordt. Ps. 33, 34, 134, 136, 94.

O. Pag. 35. Hier overweegt het Provinciaal Bestuur de strijdigheid mijner afscheiding met mijn gedane belofte bij de toelating tot de predikdienst. Men schijnt er echter nooit toe te kunnen komen, om hetgeen ik geschreven heb, geheel aan te halen. Ik had niet alleen verklaard, dat ik de schorsing verwierp en van lm week, maar ik had er bijgevoegd, dat ik dat doed op grond van Gods woord, naar het voorbeeld van Paulus, Hand. 19 vs. 9. Ten gevolge daarvan betuigde ik plegtig in den naam des HEEP,EN, dat mijne gemeenschap met hen, van toen af ophield, tot dat

-ocr page 110-

102

sij met mij alles verwierpen, iaat tegen den on feilbar en regel van Gods woord strijdig is. (zie acte vac 1 Nov. 1834, in de stukken betrekkelijk de afscheiding). Dit overweegt men niet, en dit is ook niet te verwonderen, want dan moet men met zichzelven beginnen, dan moest men de bron van het verderf ontdekken; en hierover wil men liefst niet onderhandelen, want dat zou de valsche rust storen. Was men in waarheid bezorgd voor bet «elzijn van de Kerk van Christus, was het dan uiet eene dure verpligting geweest, om te onderzoeken en te overwegen, hoe men van de ware dienst van God was afgeweken, hoe men Gods gebod had krachteloos gemaakt door menscbelijke instellingen ? Wij hadden immers niet verklaard ons af te scheiden van de waarheid, maar van de leugen ; en dit is de pligt van elk geloovige.

Niet alleen bad ik als Herder en Leeraar verklaard, »dat mijne gemeenschap met hen ophield, totdat zij met mij alles verwierpen, wat men den onfeilbaren regel van Godswoord strijdig is,quot; (zie- voornoemde acte van 1 Nov.) maar ook de overige opzieners der Gemeente hadden eenparig verklaard: »wil men als Christenen, als ware Protestanten, als Gereformeerden, met ons, alle tegen Gods woord, en de daarmede in alles overeenstemmende formulieren van eenig-heid, strgdende leeringen, wetten en verordeningen laten varen, wij zijn dadelijk bereid tot hereeniging.quot; (zie acte van den Kerkeraad van 1 Novemb. 1834.) Daaruit was toch duidelijk genoeg te zien waarin wij ware overeenstemming en gemeenschap vonden, en waarin onze tegenstanders die ook behoorden te zoeken. Alle vereeniging buiten God en Zijne waarheid is uit den duivel, die een overste is dezer booze wereld, en die zijne onderdanen gevangen houdt door de leugen, waardoor hij onze stamouders ten val bragt : hoogmoed en eigen gerechtigheid. Zoolang de leugen de waarheid in de Kerk bestrijdt en verdonkert, moet de Kerk er tegen waken, bidden en strijden ; en vele leugenen kunnen de Kerk overstroomen, aan den eenen kant als een regt-

-ocr page 111-

103

vaardig oordeel des HEEREN over het minachteu Zijner waarheid, en aau den atuderen kant tot beproeving, loutering en openbaannaking der opregteu ; zonder dat echter de geloovigen vrijheid hebben zich aan de uitwendige gemeenschap te onttrekken, omdat er dan nog mogelijkheid is op herstel, dewyl het fundament blijft liggen. Doch wanneer de leugen de waarheid verdrijft, en dus het fundament wegneemt, dan kan en mag de ware Kerk niet langer iu die vroegere uitwendige gemeenschap blijven leven, maar is verpligt om hare getrouwheid aan den HEERE en Zijne waarheiii, door openbare afscheiding openbaar te maken, dewijl er in dit geval geen beterschap te hopen en te verwachten, maar er eene vernieuwing noodig is. Zoo ging

\' O O O O

het ten tijde der Apostelen bij de verwerping der Joodsche Kerk, en ten tijde der reformatie bij de verwerping der Pauselijke Kerk. Dit komt ook overeen met onze geloofsbelijdenis, art. 28, 29. Vader Brakel dacht er ook zoo over, zie b. v. Redelijke Godsdienst, \\site deel, pag. 571. »A.1 zijn er somtijds wel vele dwalingen in de Kerke, ja al overstroomen de dwalingen de ware Kerke, gelijk ten tyde van den Antichrist, zoo is nochtans het woord, eu de ware leere daar te vinden, en daar zijn nog altijd zoodanige, die de waarheid verdedigen, en de dwalingen tegenstaan. Alle dwalingen raken het fondament niet, en zoo kan de waarheid, waardoor men zalig kan worden, daar in wezen blijven. Maar als in eene vergadering, overstroomende fbndamentele dwalingen komen, en aldaar maar eenige waarheden, die niet zaligmakende zijn, blijven, gelijk in alle kettersche vergaderingen nog wel eenige waarheid is, zoo houdt die particuliere Kerke op, eene Kerke te zijn: en alle ware geloovigen zijn dan gehouden en verpligt, zich van die vergadering af te scheiden, en God trekt de zijnen alsdan daar ook uit\'\'\' Over de afgelegde belofte zelf\' heb ik reeds gesproken in een vorig stukje. (Merkwaardig voorbeeld van hedendaag-sche verdraagzaamheid, pag. 36—38.) De uitlegging van

-ocr page 112-

104

die belofte zal toch wel mogen geschieden overeenkomstig met Gods woord ; men wijze mij nog, op grond van dat woord, aan, dat ik tegen deze belofte, of tegen eenig gedeelte derzelve, gehandeld heb. Ik wensch mij ten allen tijde aan dat woord, en aan alles wat met dat woord overeenkomt, te onderwerpen ; doch hoop ook, door Gods genade, te volharden iu de afscheiding van alles, wat met dat woord strijdig is, wat er ook het gevolg van moge zijn voor mijn persoon ; en ik betuig nog dat ik bij mijne vorige onderteekende verklaring en belojte opregtelijk persisteer.

D. Pag. 36. Hier overweegt men de belofte bij de bevestiging afgelegd, en haalt bet laatste gedeelte van de derde vrang aan uit bet formulier ter bevestiging der dienaren des Goddelijken woords. Wederom eene schoone kunstgreep om de eenvoudigen te biuddoeken, alsof men nog met de formulieren instemde. Ik ben evenwel in de dienst bevestigd zonder dat de Consulent een woord van dat formulier gesproken heeft; alleen werden aan het slot der predikatie de drie vragen gedaan, waarvan de eerste spreekt van de Goddelijke roeping; ik heb die vraag met ja beantwoord, en ten gevolge van de aldaar erkende waarheid, kon ik van die bediening alleen ontzet worden op Goddelijk gezag, dat is, naar Zijn woord, en niet naar menschelijke, en tegen dat woord strijdende bepalingen.

De tiveede spreekt van de leer: ik heb die vraag met ja beantwoord, en ten gevolge van de aldaar erkende waarheid, moest ik ook de leering van het Kerkbestuur verwerpen, hetwelk mij gebood om het woord Gods niet te prediken, hetwelk strijdig was met dat woord ; men had toch, zoo als men voorgeeft, op mijne leer niets aan te merken.

JJe derde spreekt vau de ambtsbediening : ook deze vraag heb ik met ja beantwoord, en ten gevolge van de aldaar erkende waarheid, was het mijne duurste verpligting, om als herder en opziener der gemeente, waarover de HEERE

-ocr page 113-

105

mij gesteld had, naar het voorbeeld van Paulus, Hand. 19 vs. 9, van de verharde en ongehoorzame kwaadsprekers van den weg des HEEREN af te wijken ; bij het ondervinden van de bereidvaardigheid der gemeente, in vereeniging met de overige opzieners, de discipelen af te scheiden, en bij de ontrooving onzer kerkgebouwen in particuliere huizen met de gemeente te handelen, en haar de zaken van het Koningrijk Gods aan te raden. Het Provinciaal Bestuur zal zekerlijk drukken op de woorden in het slot van de derde vraag, volgens de gemeene ordening der Kerken; hoe schoon weet men hier aan het formulier eene geheel tegenovergestelde meening op te dringen, even als of de gereformeerde Kerk daarmede onderwerping eischte aan elke kerkeordening, al was die ook geheel tegenstrijdig met de hare; ook heeft die Kerk door vermaning nooit verstaan willen hebben schorsing zonder voorafgaand onderzoek. Men leze dat geheele formulier ernstig na, om de bedoeling der gereformeerde Kerk regt te leeren verstaan.

E. Fag. 37. Hier overweegt men het uitgegeven stukje betrekkelijk de afscheiding; ook dit keurt het Provinciaal Bestuur sterk af, en dit is niet te verwonderen, doch waartoe die boosheid om die uitgave? In den Bijbel staat »a£ wat openbaar maakt, is licht.quot;

Is dus de inhoud van dat boekje zoo geheel verkeerd, wel nu, dau moest het Provinciaal Bestuur verblijd zijn dat die verkeerdheid openbaar werd, daardoor zou dan de ijver van het Kerkbestuur, om de verkeerden tegen te gaan, aan het licht komen, en de aanhankelijkheid aan die ijverige bestuurders des te grooter worden. De Koning der kerk heeft toch altoos de getrouwheid Zijner opregte discipelen met Zijn zegen bekroond ; doch daardoor worden zoo veel meerdere eenvoudige gemoederen verontrust: wie bedoelt het Bestuur hier door die eenvoudige gemoederen? Zijn het de onbedachtzamen, die blindelings hun leidslieden volgen ?

-ocr page 114-

106

dan is die verontrusting goed, want daardoor kunnen zij gebragt worden tot de bedachtzaamheid des rechtvaardigen. Meent men echter de zoodanigeu die, onbekend met de wijsheid en verlichting dezer wereld, in eenvoudigheid des harten bedachtzaam zijn tegen alles wat hun eeuwig zielenheil zou kunnen storen, dat volk waarvan de Pharizeën eens zeiden: »vervloekt is de schare die de wet niet weetT\' voor deze behoeft het Provinciaal Bestuur niet te vreezeu ; want zij zullen door elke verontrusting des gemoeds des te vaster wortelen in het geloof in Hem, die als de HEERE de eenvoudige bewaart\', (Ps. 116. vs. 6) bovendien was het gebeurde toch zoo publiek, dat men ook wel mogt weten hoe zich de zaak had toegedragen.

O O

Het bestuur spreekt van onhewesene aantijgingen van on-regtsinnigheid; {Pag. 37 ) daarvan is iu dat geheele stukje niets te vinden, en dus behoef ik daarover ook alhier niet verder te spreken. Dan volgt er nog zulk een verwarde volzin : als hield men zich met de verwarring en scheuring, enz. Men bedoelt wellicht, dat in dat boekje ook andere gemeenten worden opgewekt om ons voorbeeld te volgen ; doch van zulk eene opwekking, aansporing of aanrading is in dit stukje wederom niets te vinden ; het bevat alleen een historische opgave van al hetgeen verhandeld en ver-rigt was. Brengt dit kort historisch verhaal na te weeg, dat ook andere menschen overtuigd worden van de verkeerdheid van het Kerkbestuur, dan zal dit toch ook wel niet aan dit stukje, maar aan de kracht der waarheid moeten toegeschreven worden.

Al dit onbewezene nu, is regtstreeks strijdig met de leer, de vermaningen, de bevelen, den geest en het voorbeeld van Jezus Christus, en van Zijne Heilige Apostelen; en bij alle die magtspreuken geen enkel bewijs uit de Schrift; kan men mij deze beschuldiging bewijzen uit Gods onfeilbaar Woord, dan ben ik bereid, om alles wat ik gesproken, geschreven en gedaan heb, schriftelijk te herroepen, die her-

-ocr page 115-

107

roeping door den druk publiek te maken, en de afgescheidene geloovigen te vermanen om den ingeslagen weg te verlaten, en terug te keeren op de oude paden. Tot overdenking zullen de volgende plaatsen uit de Heilige Schrift nog wel dienstig kunnen zijn: b. v. Malth. 5:11, 12; 7:2—6; 15:22.23; 9:34—38; 10 : 16—42 ; 11 : 25 — 30 ; 12 : 30-34 ; 15:7- 9, 12 — 14 ; 16:6; 18 : 6, 7 ; 19 : 29,30; 20:25,26; 21:13,33-46; 23:13-39; 24: 48—51 ; 26 : 62 — 67 ; Mare. 4: 24, 25 ; 7 : 1 — 13 ; 8 : 34— 38; 10:29-31; Lucas 4:23 -30; 11:39—54; 12 geheel; 13:24 -35; 23:1—5; Johannes 3:19—21; 5: 44—47; 7:43-53; 8:39—59; 9 : 34-41 ; 10 : 1-13 ; 11:46-54; 12:42,43; 15 : 18-21 ; 16 : 33 ; Hand. 4 : 10—23 ; 5 : 27—42 ; 7 : 51—60 ; 13 : 10, 45—52 ; 14 : 21 — 23 ; 15 geheel; 16 : 37 ; 19 : 9, 10 ; 21 : 13 ; 1 Oor. 3:11 — 13; 4:1—5; 5:6; 2 Cor. 6 : 14-18 ; 10:1-6; 11:12— 15 ; Gal. 1 : 6-9 ; 2 : 3-5, 11-14 ; 5 : 9—12 ; Ephese 5 :

6-13; Philip. 3:2, 18—20; 2 Thessal. 2:11, 12; 1 Timoth. 1: 18—20 ; 4 :1, 2 ; 6 : 20, 21 ; 2 Timoth. 1: 13, 14 ;. 3 : 1-5 ; 4 : 1—5 ; Titus 1:15, 16 ; 2:7, 8 ; 3 : 10, 11 ; Jacob. 3 :13 — 18 ; 1 Petr. 4:12-19; 5 : 1—3 ; 2 Petr. 2:1-3, 12-22; 3:17, 18; 1 Joh. 2:22, 23 ; 4:1-3; 5:21; 2 Joh. 9 —11 ; Judas vs. 3, 4 ; Openb. 2:9; 3 :1—3;

7-21; 21:7, 8; 22:18—21.

Bij de Apostelen wordt nog het woordje heilige gevoegd ; naderhand worden de kerke raadsleden Heeren genoemd, hoewel een iegelijk weet, dat er in onze gemeente geen Heeren wonen ; maar bij het vermelden van den naam van Hem. wien alle magt gegeven is in Hemel en op aarde, wien alle engelen Gods moeten aanbidden, vinden wij maar alleen »Jezus Christus en zijne heilige Apostelenquot;; en Hij is toch ook daartoe uitermate verhoogd, opdat alle tong zoude be-lijclen dat Jezus Christus de HE ERE zij tot heerlijkheid Gods des Vaders. Philip. 2:11. ik wil wel gelooven dat het Provinciaal Bestuur niet opzettelijk dien naam van Heere

-ocr page 116-

108

heeft weggelaten ; maar het is ook bijbelsch dat de mond spreekt uit den overvloed des harten: en wanneer dan het hart vervuld is raet diepen eerbied voor en liefde tot dien eenigen en algenoegzamen Borg en Middelaar, die zichzelven vernietigd heeft, de gestalte eens dienstknechts aangenomen hebbende ; zou men dan van Hem kunnen spreken, en dat in zulk eene gewigtige zaak, zonder Hem uit de volheid van het hart met den mond HFERE te noemen, zie 2 Timoth. 4:1, 8, 14, 17, 18, 22.

F. Fag. 37. Hier overweegt men eindelijk na alle die magtsprenken buiten Gods woord, dat ik voor het leeraarsambt in de Hervormde Kerk ongeschikt en deszelven onwaardig ben. Toen ik dat voor de eerste keer las, was ik over zulk een uitspraak verontwaardigd, doch ik heb naderhand, door Prof. Rooyaards, den aard van het Hervormd Kerkgenootschap nog beter leeren kennen : als verschillend van dien der Christelijke Kerk zelve, die over de aarde verspreid is. Ik leerde verder, dat de eigenschappen der ware Kerk, uitgedrukt in onze Gereformeerde Geloofsbelijdenis, Heidelberg-sche Catechismus en liturgische schriften, op geen Kerkgenootschap, en dus ook niet op het Hervormde zijn toe te passen; (zie Rooijaards, hedendaagsch Kerkrecht bij de Hervormden in Nederland, 1ste deel, pag. 31—34) ja daar las ik dat het Hervormd Genootschap in den staat bestaat, gelijk zich letterkundige, maatschappelijke en handelsgenootschappen opdoen, (pag. 34) Ik leerde ook nog uit het handboek voor Hervormde Predikanten en Kerkeraadsleden, dat Hervormd de naam is van een sekte; derhalve kan ik die uitdrukking aan het Provinciaal Bestuur niet meer zoo kwalijk nemen ; want het is waar, dat ik als gereformeerd uit overtuiging des harten, niet geschikt ben om Leeraar te wezen onder eene sekte, welke gevormd is even als de handelmaatschappij ; waarop ik de eigenschappen der ware Kerk volgens mijne Gereformeerde, op Gods woord gegronde Geloofsbe-

-ocr page 117-

109

lijdeuis, uiet kau toepassen, eu die in haren aard, van die der Christelijke Kerk zelve verschilt. En dan is het ook uiet te verwonderen, dat men zoo geheel verkeerd een stuk van het avondmaalsformulier op mij toepast; mijne handel-wgze heeft met het daar opgenoemde niets gemeens; wat ik hegeer, dat zeg ik openbaar genoeg, doch daar wordt gehandeld tegen hypocriten of geveinsden, die hunne begeerten door eenen tegenovergestelden schyn bedekken, b. v. wanneer ik als Leeraar de oude verklaring der Predikanten in de Gereformeerde Kerk onderteekend had, zonder in mijn hart te gevoelen en te gelooven dat de leer dier Kerk in alles met Gods woord overeenkwam, en ten gevolge daarvan niet allen arbeid aanwendde, om de leer door die Kerk veroordeeld, uit de Kerken te weren, maar heimelijk arbeidde om de dwalingen in de hand te werken, en dat alles onder betuiging, dat ik het welzijn der Kerk zocht, dan was die toepassing juist, want dan zou ik mij aan de tafel des HEEREN als een geveinsde een oordeel eten en drinken ; daarom, een iegelijk he-proeve zichzelven I de HEERE is een kenner der harten; wij verwachten Hem als rechter op de wolken des Hemels, de HEERE is nabij!

Het aanhalen van mijn korten diensttyd, beteekent niets; was ik oud, dan zou het wezen reeds zooveel jaren dienst. En er zal door den HEERE ook uiet gezegd worden: komt gij oude en veeljarige diensttellende ; maar, komt gij goede en getrouwe dienstknecht. En het is ook eene Apostolische vermaning, niemand verachte uwe jonkheid, 1 Timoth. 4 : 12.

Maar waarom ben ik nu ook dat leeraarsambt onder die secte onwaardig? Ik heb toch geen schelmstuk gepleegd. Doch wat bekommer ik mij nog langer over alle die onbewezene overwegingen en oordeelvellingen van een bestuur, waarvan ik mij, door Gods woord en waarheid gedrongen, gewillig heb afgescheidea ? Tot op dit oogeublik heb ik geen berouw van dien stap, welke ik in de vreeze des HEEREN, zonder eenige beraadslaging met menschen, gedaan heb. Al moest ik alles

-ocr page 118-

110

in de \'wereld verliezen, ik wensch niet terug te gaan ; en al wilde men mij volkomen herstellen in eer en aanzien, zonder overtuiging uit Gods woord, dat ik gedwaald heb, ik hoop genade te ontvangen, om de smaadheid Christi grooter rijkdom te achten dan alle de schatten eu eer der wereld. Het zal mij en do mijnen in dit land onzer vreemdelingschap niet ontbreken aan voedsel en deksel; daarvoor is het Woord van onzen getrouwen en onveranderlijken Verbonds God ons ten onderpand ; en de Koning der Kerk zal rnij en mijne Gemeente en allen, die zich als Gereformeerden bij de ware Kerk voegen, wel plaats en bescherming beschikken, om Hem in het openbaar te kunnen dienen en verheerlijken, Die is, I)ie toas en Die komen zal, de Almachtige.

G. Pag. 38. Nu komt men aan het overwegen ten aanzien van den Kerkeraad ; maar men dient hier wederom het hoog-verlicht verstand van het Provinciaal Bestuur te hebben, om zulke redeneringen te kunnen volhouden; immers wij verklaren ronduit, niet te kunnen vatten, waarom een Kerkeraad, die zich van het zoogenaamd Hervormd Kerkbestuur heeft afgescheiden, voor die bediening niet geschikt zou zijn in eene gemeente welke zich insgelijks aan dat bestuur heeft onttrokken. Doch men overweegt verder, dat het echter niet duidelijk is of de Kerkeraad met volkomene vrijheid en zonder ïnhlazingen van anderen zoude gehandeld hebben ; het antwoord van den geheelen Kerkeraad eu van H. v. d. Beek, op dit stuk van het Provinciaal Bestuur, zal dit echter wel duidelijk gemaakt hebben. Wij kennen slechts drieërlei inblazingen: mensche-lijke, duivelsche, of Goddelijke. Aan menschelijke inblazing is hier niet te denken, want daartoe is tijd noodig om te spreken, en die is er bij ons niet geweest; duivelsche inblazingen worden genoeg kenbaar aan de werkzaamheden die er uit voortvloeijen ; dit zien wij in Gods woord overal bevestigd, b. v. bij Eva die, ten gevolge van die inblazing, Gods gebod overtrad ; bij David, die door die aansporing verleid,

-ocr page 119-

Ill

in hoogmoed zicli verhief om Israel te doeu tellen; door die inblazing kwam er een leugengeest in alle de propheten van Israël, en de aan God getrouwe Micha moest, om de openbaarmaking daarvan, kinnebakslagen en gevangenis verduren, 1 Koningen 20 : 19 — 28; door die uitblazing werd Judas de verrader des HEEREN, en de vruchten der inblazingen van dien geest, die nu nog werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid, Ephese 2 : 2, blijven niet verborgen ; men wijze ons nu zulke of zoodanige vruchten bij den kerkeraad aan. Tot roem van Gods vrije en over allen tegenstand heerschappy-voerende genade, mogen wij vrijmoedig zeggen, dat men ze niet zal vinden ; doch is men begeerig om te hooren, hoe of de Geest des HEEREN het hart bewerkte en bewoog in die beslissende oogenblikken des uitgangs, aan dat verlangen zon nog wel eens voldaan kunnen worden, zoo de HEERE vrijmoedigheid en licht geeft om te spreken ; doch dit heet zeker dvveeperij; neen, de behandeling des Kerkeraads vloeide niet voort uit inblazingen van meiiHchen ; het was geen gevolg van de aanporring des Satans ; maar het was eene beweging, bereidvaardigmakiug en leiding van dien Geest, die onoverwinnelijk werkt, wat ook vleesch en bloed, wat ook wereld en duivel er tegen inbrengen mogen. Het ontbreekt niet aan bestrijding inwendig en uitwendig, en wij gevoelen het meer eu meer dat er in ons geen kracht is tegen de groote menigte, die tegen ons is, maar onze oogen zijn op den HEERE ; en hoe ook bestreden, miskend, gelasterd en onderdrukt, dit weten wij, die met ons is, is meerder dan alles en allen die tegen ons zijn ; eu wij mogen nog wel eens met bevinding des harten zingen :

Als ik, omringd door tegenspoed,

Uezwijken moet,

Schenkt Gij mij leven :

Is V dat mijns vijands gramschap brandt, Uw rechterhand Zal redding geven.

-ocr page 120-

112

De Heer is zoo getrouw als sterk,

Hij zal zijn werk Voor mij volenden ;

Verlaat niet wat uw hand begon,

O Levensbron!

Wil hijstand zenden ! Psalm 138 : 4.

Verder begint het Provinciaal Bestuur te letten op eenige artikelen uit hunne wetten, welke op ons geene betrekking hebben, daar wij van hen zijn afgescheiden. Waarom let men niet liever op Gods Woord en de leidingen des Heiligen Geestes, zoo als de Kerkvergadering te Jerusalem, Hand. 15. Want het is nog waarheid : Tol de wet, ende tot het getuigenisse: so sy niet en spreken nae desen woorde, \'t sal zyn datse geenen dageraet en sullen hebben, Jesaia 8 vs. 20. Eu dat Woord zal zekerder binden dan het nu volgende vonnis van het Provinciaal Bestuur.

H. Pag. 38. Bier wordt eindelijk zeer koel de banvloek uitgesproken, en ik van mgne bediening ontzet. Door Gods genade baarde mij deze uitspraak geene ontzetting, en ik zou, indien dit noodig was, op het voorbeeld van Luther, zeer bedaard dit vonnis aan de vlammen kunnen opofferen; doch het Provinciaal Bestuur had niet noodig gehad zulk een langen omweg te maken, om tot zulk een eind te komen; men wist immers dat ik van hen was geweken, dat ik niet langer met hen in gemeenschap wilde leven, en dat zij derhalve in hun gemeenschap van mg geen last meer zouden hebben. Maar meent het Provinciaal Bestuur welligt dat het my buiten hunne gemeenschap van de prediking der waarheid zou kunnen weren ? Als er geen God in den Hemel was, als de Heere Jezus geen Koning Zgner kerk was, dan kou ik vreezen dat het bestuur der hervormde secte zijn zin zou krijgen ; doch nu is er geen nood ; nu blyft de mond nog gesloten, nu zwijgt de stem nog in het openbaar, nu wordt er nog omgezien naar vleesch en bloed, nu juichen de tegenstanders nog van vreugde dronken;

-ocr page 121-

113

uu himkeren de hontrerigen en dorstigen naar waarheid, naar de openbare prediking; maar als de HEERE door Zijn almagt den mond openbreekt, en de bedenkingen van vleescb en bloed tot zwijgen brengt, dan zal de stem der prediking bij vernieuwing in de ooren gehoord worden ; en die nu juichen, zullen weenen, terwijl de lof des HEEREN op onze lippen zal zijn. O God ! breek door, breek door met uwen H. Geest in de harten uwer kinderen, opdat wij ons zelven geheel mogen verliezen en in ü alles, alles voor tijd en eeuwigheid weder vinden. Aan Ü alléén voor tijd en eeuwigheid genoeg hebben, dan zal niets, of niemand ons binden, en Uw woord zal wederom een scherp tweesnijdend zwaard zijn in onzen mond, om de tegenstanders te verdoen, dan zullen wij met ü door eene bende dringen, met U over een muur springen, en Gij alléén zult de eer. ontvangen.

Het Provinciaal Bestuur denkt den Kerkeraad nog te verschrikken of te lokken door de dispositie van Z. E. den Minister van Staat, enz., en als dat niet baat dan is ook hun lot onherroepelijk beslist. Het Hoogepriesterlijk gebed van onzen Heer, Joh, 17 ; 11-17, zal voor hen ook wel van kracht bevonden worden.

T. Par/. 39. Ten slotte overweegt men dat de in deze gevallen kosten, zoowel door elk der bezwaarden, als door allen gezamenlijk zijn veroorzaakt. Wij nemen de vrijheid om ten slotte nogmaals te betuigen, dat wij, noch in het bijzonder, noch te zamen, de bemoeijing van het bestuur gezocht of erkend hebben, en dat men dus van ons op geene beloouing behoeft te rekenen. Wij wenschen als het de wil van God is, ons geld en goed niet liever te hebben als den Heere Jezus Christus en Zijne waarheid ; maar als burgers van Nederland, levende onder de bescherming der burgerlijke wet, wenschen wij ook onze burgerlijke regten te doen gelden, zoo lang er regt te krijgen is, eu daarin verheugen wij ons, dat er iu de regtbanken in Nederland geen

S

-ocr page 122-

114

Hervormde Kerkbestuurders overwegen, oordeelen en uitspraak doen.

Nadat het Provinciaal Bestuur in hooge wijsheid had overwogen, geoordeeld en basloten, begon het Klassikaal Bestour zich ook weder te bewegen. Op den 24 December 1834 ontving de predikant de twee volgende stukken.

Nü. 10V52.

»Tleusden, den 24 December 1834.

Het Klassikaal Bestuur van Heusden ontvangen hebbende eene missive van den WelEerw. zeer Geleerden Heer L. E. Suringar, Predikant te Ethen en Drongelen, en Consulent der vacerende Gemeente Daveren, Genderen en Gansoijen, van den 11 December 11., waaruit aan het Klassikaal Bestuur gebleken is, dat UEd. geweigerd heeft, de ouder ÜEd. berustende acten, registers, papieren en stukken, aan gemelde vacerende Gemeente toebehoorende aan Zijn Eerw. over te geven.

Overwegende, dat het bezit dezer acten, registers, papieren en stukken dringend gevorderd wordt, tot een rigtig en wettig beheer der Gemeente.

Overwegende voorts, dat UEd. als bij besluit van het Provinciaal Kerkbestuur van j\\oord-Braband, van den 10 dezer, afgezet van uw post als Predikant, geene de minste bevoegdheid bezit om iets, der Gemeente aankomende, langer onder u te houden.

Schrijft UEd. bij deze wel ten ernstigste aan, om uiter-lyk binnen acht dagen, na dato dezes, al de acten, registers, papieren en stukken, relatief de Gemeente van Doveren, Genderen en Gansoijen, tegen behoorlijken inventaris, aan voormelden Heer Suringar over te leveren. Zullende het

-ocr page 123-

115

Elassicaal Bestuur zich na dieu tijd verpligt achten, dezelve geregtelijk van u te doen afvorderen.

Het Klassikaal Bestuur voornoemd.

Namens hetzelve, T. VAN SPALL, Fvaeses. W. PAPE, Scriba.

Aan den WelEd. Heere H. P. SCHOLTE,

te Doveren.quot;

N0 10V52.

Heusden, 24 December 1834. Het Klassikaal Bestuur van Hemden, ontvangen hebbende eene aanschrijving van het Provinciaal Kerkbestuur van Noord-Braband, van den 17 December 11., n0. 147, waaraan annex extract-notulen dezer Vergadering van deu 10 bevorens, waaruit, op grond van aangevoei\'de motiveu, de afzetting van UEd. als predikant der Hervormde Gemeente van Doveren, Genderen en Gansoijen, aan het voornoemd Klassikaal Bestuur gebleken is :

Daar UEd. derhalve het radicaal van Predikant dezer Gemeente verloren hebbende, ook geene bevoegheid langer

7 o o o

bezit ter bewoning der Pastorij.

Zoo schrijft voornoerad Bestuur, ten deze ook optredende als Collegie van Notabelen van Doveren, en doende hetgeen des Kerkeraads is. UEd. bij deze aan :

Om voornoemde, thans nog door UEd. geoccupeerd wordende Pastorg te ontruimen, binnen of uiterlijk zes weken na dato dezes.

Het Klassikaal Bestuur mag vertrouwen, dat UEd. aan deze aanschrijving stellig gevolg zult geven, ter voorkoming van verdere onvermijdelyke moeiten en kosten.

Het Klassikaal Bestuur voornoemd.

Namens hetzelve, T. VAN SPALL, Praeses. C. W. PAPE, Scriba. Aan den WelEd. heer H. P. Scholte,

te Doveren.quot;

8*

-ocr page 124-

11(5

Hier op schreef de Kerkeraad het navolgende briefje,

»Doveren 29 December 1834.

Aan het Klassikaal Bestuur van lleusden.

De Kerkeraad der Gereformeerde Gemeente vau Do veren, Genderen en Gansoiien, gezien hebbende de stukken van het Klassikaal Bestuur, dd. 24 11. om uitlevering van de kerkelijke acten en papieren, en om de Pastorij te ontruimen binnen den tijd van zes weken. Reeds tweemaal heeft de Kerkeraad aan uw Bestuur gezegd, dat zoo gij bewijs gaaft van regt, de Kerkeraad bereid is ter uitlevering. Het is genoeg bekend dat de Gemeente zich van uw bestuur en van allen die er zich aan onderwerpen, heeft afgescheiden ; de Gemeente heeft dit genoeg getoond door haar wegblijven, wanneer gij uwe dienst komt opdringen. Wij hebben u geschreven dat wij na onze afscheiding geen enkele daad van uw bestuur erkennen, dit zelfde hebben wij aan het Provinciaal Bestuur geschreven ; alles wat gij dus verrigt, gaat buiten ons om, en daar wij, volgens Gods woord en onze formulieren van eenigheid, verpligt zijn, om ons als getrouwe Opzieners te gedragen, en het regl onzer Gemeente te handhaven, kunnen wij aan uw bevel geen gehoor geven. Alles wat er aanwezig is, behoort aan de Gereformeerde Gemeente van Do veren en Genderen ; die Gemeente bestaat nog, en daar die Gemeente door hare afscheiding van a, geenszins haar belijdenis verloochent, msav integendeel bevestigt en handhaaft, zoo kunnen wij als Opzieners der Gemeente, geen enkel eigendom der Gemeente afstaan. Kunt gij uw eigendom en recht op onze gemeente-Goederen bewijzen, dau zijn wij nog bereid ter uitlevering, anders zullen wij, voo de HEERE ons getrouw maakt, de Gemeente blijven voorstaan cn besturen, in het vertrouwen dat de Heer der Gemeente ons niet beschaamd en verlegen zal maken, en u als verdervers van zijne duurgekochte Kerk openbaar zal doen worden. Wanneer gij

-ocr page 125-

117

dus volhoudt ia uwe liefJelooze Iiaudeliagen, verwachteu wij eene gerejftelijke vervolging, ten bewijze van uw eigpn-domsregt op de goederen onzer Gemeente.

De Kerkeraad der Gereformeerde Gemeente van Dover en, Gender en en Gansoijen,

11. P. SCHOLTE, Predikant.

Johs. BRANDERHORST.

CORNELLS VERDOORN.

JAN VAN MARSBERGEN.

JAN BOLL.

DIRK BOLL.

GERRIT VAN ANDEL.

GERR1Ï VAN DER BEEK.

TE UN IS BOLL.

ARIE BAAIJENS.quot;

Het Provinciaal Bestuur maakt in deszelfs stuk gewag van eeno missive van Z. E. den Minister vau staat enz. Dat stuk is in de meeste Couranten publiek gemaakt, in de eene wat kórter, in de andere wat langer ; wie de bewerker geweest is van deze publiekmaldng, en waarom dit geschied is, willen wij hier niet onderzoeken; wij zullen het nu nog eens geheel laat volgen, opdat het van een ieder nog eens gelezen en overwogen moge worden.

»De Minister van Staat heiast met de generale directie voor de zaken der Hervormde Kerk, enz.

Bij missive van den Heer Secretaris van Staat, van den 23 November 11. no. 81, door Zijne Majesteit den Koning gelast zijnde, om op de wijze daarbij voorgeschreven, te beschikken op het verzoek van J. Branderhoist c. s. zich noemende Ouderlingen en Diakenen der Gereformeerde Gemeente van Doveren, Genderen en Gansoijen ; strekkende, om voor zich en de personen, die zich met hen hebben af-

-ocr page 126-

118

gescheideu van het Nederlandsch Hervormd K erkbestuur, vrijheid te erlangeü tot Godsdienstoefening, en om te worden gehandhaafd in het bezit der Kerken en kerkelijke goederen.

Geeft dien ten gevolge van wege Zyne Majesteit te kennen aan voornoemden J. Branderhorst c. s.

Dat hun Predikant H. P. Scholte, niet om zgne predik-wijze of leerstellige gevoelens, maar wegens inbreuk op de kerkelijke verordeningen en verzet tegen de kerkelijke besturen, is gesuspendeerd geworden ; en dat dus de supplianten het geheel verkeerdelijk doen voorkomen, als of de afscheiding, waartoe zjj met zooveel overijling besloten hebben, noodig was geweest tot bewaring van hunne gewetens-vryheid.

Dat zij in deze scheuring volhardende, niet langer als Hervormden of Gereformeerden kunnen worden aangemerkt, vermits er geen ander Hervormd Kerkgenootschap in dezen lande erkend wordt als datgene, welks organisatie is geregeld, door de reglementen en verordeningen, welke dooiden Koning zijn bekrachtigd, en bestuurd wordt volgens de voorschriften daarin vervat.

Dat door een toegeving aan hun aanmatiging, de Hervormde Kerk werkelijk zou ontbonden worden, vermits daaruit zou voortvloeijen, dat elke gemeente zich verordeningen en bestuur naar willekeur zoude mogen verkiezen.

Dat de Kerken en kerkelijke goederen te Daveren en Genderen behooren aan het Hervormd Kerkgenootschap, en dat zij, zich van dat genootschap afscheurende, alle regt van aanspraak daarop verliezen.

Dat voorts de grondwet aan hun geenszins het regt geeft tot Godsdienstoefening, vermits dezelve wel aan elk de volkomen vrijheid van godsdienstige begrippen waarborgt, maar alleen aan de, in het Koningrijk bestaande gezindheden bescherming verleent.

Dat zij derhalve geen aanspraak hebben op vrijheid tot

-ocr page 127-

Ut)

uitoefening van Godsdieiist, voor en aleer, de secte welke zij door honne scheuring willni vormen, door den Koning erkend en daaraan met de bestaande gezindheden, regt op gelijke bescberming verleend mogt zijn.

En dat op grond van al het aangevoerde, de verzoeken door de supplianten gedaan, door Zijne Majesteit worden gedeclineerd en gewezen van de hand, met vermaning om terug te keeren, tot de gehoorzaamheid aan het door Hoogst-denzelven erkend Hervormd Kerkbestuur.

Zullende afschrift dezes tot informatie en narigt gezonden worden aan J. Branderhorst c. s.

En gelijke afschriften tot informatie bij gewonen brief ten geleide aan den Heer Gouverneur van Noord-Brahand.

Voorts aan de Alyemeene. Synodale Commissie der Hervormde Kerk, aan alle de Provinciale Kerkbesturen, aan het Provinciaal Gollegie van toezigt op de kerkelijke administratie der Hervormden in Noord-Braband, en aan bet Klassikaal Bestuur van Heusden.

\'s Gravenhage, den 27 November 1834.

De Minister van Staat voorn. (Get.) VAN PALLANDT VAN KEPPEL.

Voor overeenkomstig afschrift,

De Secretaris en Adviseur bij het Departement,

JANSSEN.quot;

Wij zullen ons te dezer plaatse onthouden van eenige aanmerkingen op dit stuk te maken ; het was opmerkelijk dat ook dit besluit genomen, en aan don Kerkeraad gezonden werd toen ik afwezig was ; doch dit is in de hand des HEEREN zeer goed geweest; de Kerkeraad heeft terstond, en dus geheel buiten mijne leiding, een vernieuwd rekwest in gereedheid gebragt, en aan Z. M. den Koning opgezonden, waarop het antwoord nog gewacht wordt.

-ocr page 128-

120

Het volgende wenschen wij alleeu ter overweging en herinnering medetedeelen, van personen, die het publiek zeker wel bevoegd zal rekenen om in deze te oordeelen en wel

1°. Van Z. M. deu Koning der Nederlanden.

»Wij hebben, na eene nauwkeurige overweging gemeend, aan dit werk (namelijk de Grondwet) onze goedkeuring niet te mogen weigeren. Dan nog is ons hart niet voldaan. Het geldt de belangen van geheel Nederland : — het ge-heele Nederlaudscbe volk moet dus ia dit gewigtig werk

D O O

gekend worden. — Dat volk moet de meest mogelijke verzekering hebben, dat daarin deszelfs dierbaarste belangen zijn in het oog gehouden ; — dat de Godsdienst, als de bron van alles goeds, daarbij geërbiedigd en gehandhaafd,

de Godsdienstige vrijheid door geen tijdelijke belangen gestoord, maar in de ruimste mate gewaarborgd worde.u

Eu een weinig verder.

»Dat persoonlijke veiligheid geen loutere klank zij, noch af bange van de grilligheid eener ergdenkende en arglistige Politie.quot; Koninklijk Besluit van den 2 Maart 1814.

2° Van Grave Gijsbert Karei van Hogendorp, President van de Commissie ter vervaardiging van de Grondwet.

Nadat er gehandeld was over de verschillende beginselen, waarvan men vroeger in deu Staat was uitgegaan, ten op-zigte van de Godsdienst, wordt er aldus gezegd :

»Het besluit is geweest, om zich van alle vooringenomenheid aangaande den schijn te ontdoen, en zich te bepalen tot het nuttigste en heilzaamste beginsel. Dit is dau geweest de eenvoudige gelijkheid, de volmaakte vrijheid van geweten, de bescherming van alle godsdienstoefening welke de openbare rust niet stoort. Deze denkbeelden zijn uitgedrukt in art. liK), 191, 193.quot;

Hogendorp, Bijdragen tot de huishouding van Staat in het Koningrijk der Nederlanden, VIII Deel, p. 353.

-ocr page 129-

121

3°. Vau Dr. H. J. Rooijaards, Hoogleeraar in de godgeleerdheid, te Utrecht.

»De Grondwet toch draagt aan den Staat op: het wn toelating (jus reformandi) van nieuw opkomende Kerkgenootschappen, wat derzelver kerkelijk-staatkundigaanwezeu betreft (art. 191.) Deze staatkundige bescherming is aldaar voorde bestaande Kerkgenootschappen aan den Staat opgelegd; waaruit dus volgen zon, dat de Staat niet is die bescherming te vorleenen aan nieuw opkomende gezindheden.

Dat echter de wetgever geenszins bedoeld heeft dit regt onbepaald uit te strekken, en het dus aan mogelijke willekeur van den Staat over te laten, of de nieuw opkomende godsdienstige Genootschappen aanwezen mogen ontvangen, dan niet, blijkt genoegzaam uit het velband waarin dit artikel voorkomt met het voorgaande en volgende. — Gelijk toch dit regt niet eens regtstreeks in de Grondwet staat uitgedrukt, maar alleen bij gevolgtrekking uit het woord: ^bestaande Kerkgenootschappen quot; wordt afgeleid, zoo staat hetzelve te zeer in verband met de volkomen vrijheid van godsdienstige begrippen, die door het voorgaande artikel aan alle ingezetenen des Rijks is gewaarborgd, dan dat dezelve aau onbepaalde willekeur zou zijn overgelaten. — Immers indien al vrijheid van godsdienstige begrippen daar heerscht, waar niemand, om zijne godsdienstige meeningen mag worden vervolgd, en dus geene Inquisitie plaats heeft, waar elk in het godsdienstige mag denken, wat hij wil, zoo is die vrijheid toch niet volkomen, (gelyk de Grondwet eischt) waar men dezelve, naaiden eisch onzer begrippen, niet openlijk, ook door eeredienst en in een christelijk Kerkgenootschap, mag uitoefenen. — Zou daarenboven deze stelregel, indien zij ook door de Grondwet •werd gewaarborgd, van onverdraagzaamheid en illiberaliteit zijn vrij te pleiten ? Of zou dit gevolg, uit één barer artikelen getrokken, niet in strijd zijn met die uitdrukkelijke bepalingen, die de ruimste, schoon bedachtzame verdraagzaamheid prediken ?

-ocr page 130-

122

Maar zoo min dit regt beperkt is ter eener zijde, zoo min is het onbepaald ter andere zijde, bet is noch illiberaal, noch ultraliberaal. In boeverre toch dit regt aan den Staat verbleven is, big kt uit de volgende artikelen, die de grenzen plaatsen voor de toelating van nieuwe Kerkgenootschappen van Staatswege. Uitdrukkelijk zegt art. 193 dat »aeene openbare oefening van Godsdienst (culte) - en dus niet alleen der bestaande gezindheden, gelijk art. 191, maar in den ruimsten zin — kan worden beleuuuerd, dan ingevalle dezelve de open-biire orde of veiligheid zou kunnen storen.quot; — En immers, waar de Staat geene bescherming verleent aan openbare Godsdienstoefening, daar kan bij gezegd worden dezelve te belemmeren; want bet eerste kan zonder bet laatste niet bestaan.

Men zou daarom kunnen vaststellen, dat hg althans zedelijk verpligt ware, dezelve, zooverre zij onschadelijk zijn, even als de bestaande genootschappen, te beschermen, opdat daardoor de volkomen vrijheid van godsdienstige begrippen, en gelijkheid van allo burgers, ook in bet kerkelijk-godsdienstige, zou worden gehandhaafd. — Maar niet minder is de Staat zedelijk verpligt, de onderlinge eendragt der verschillende gezindheden door de middelen, die onder zijn bereik zijn, te bevorderen, en zooveel mogelgk scheuringen tegen te gaan.

In hoeverre nu door den Staat de schadelgkheid van nieuw opkomende gezindheden te berekenen zij, en in hoeverre hij dus het regt heeft, die te weren, is mede dooide grondwet aangewezen : »ingevalle dezelve de openbare orde of veiligheid zou kunnen storen.quot; — Dit te beoor-deelen moet aan den Staat verblijven. Dezelve kan echter geen Kerk wezen, zoolang zij niet in strijd is met het regt der vereenigden, met orde in den Staat en goede zeden : geenszins dus mag de Staat om leerstellingen en gevoelens die aan de Gezagvoerders mishagen, dezelve bescherming weigeren, tenzij die gevoelens schadelik geacht worden \\ooi de openbare orde en veiligheid, en dus voor de goede zeden.

-ocr page 131-

123

Dit is alsdan een maatregel van S/.aatspolicie, niet van Justicie.

H. J. liooijaards, Hedendaagscli Kerkregt bij de Hervormden in Nederland 1 deel, pag. 227—230.

4°. Van Mr. G. Groen van Prinsterer.

»Wii zeiden dat dit onderwerp (nl. over de waarde en het gezag der Formulieren) gewigtig is ook voor den Staat. Om biervan overtuigd te worden, behoeft men Nederland niet als protestantsch of christelijk laud, de overheid niet als christelijke overheid, maar eenvoudig als beschermster der regten van allen, ook dus van godsdienstige gezindheden te beschonwen. De Regeering heeft grooten invloed op het ouderwijs in de theologische faculteiten ; te regt of ten onregte, dit onderzoeken wij niet; wij beweeren slechts dat zij gehouden is zich van dien invloed, niet naar willekeur, maar overkomstig den aard dezer instellingen te bedienen. Zij mag geene Leeraars aanstellen, ja zelfs geen aangestelde Leeraars dulden, die iets anders gelooven, belijden, onderwijzen, dan datgene waarvan hun het onderwijs toevertrouwd wordt. Wat waarheid zij, is hier, in zeker opzigt, onverschillig, zoo de regeering de benoeming van mahomedaansche priesteren had, zou zij geene verachters van den Koran mogen kiezen. De Nederlandsche Gereformeerde Kerk heeft het regt om eerbiediging van haar eigen, althans van algemeeu christelijke leerstukken te verlangen.

Doch de regeering zou, in vervolg van tijd. ook nog op eene andere wijs in moeijlijkheden gewikkeld kunnen worden. Het ontbreekt niet aan lieden die, in plaats van uit een genootschap, waarmede zij niet kunnen instemmen, te scheiden, juist degenen die aan de grondslagen der vereeni-ging getrouw zijn gebleven, zouden willen er uit dringen en sluiten. Dat zulks meer dan een gdele onderstelling dei-zwaarmoedigheid is, blijkt, wanneer men, bijv. in eene wei-geschrevene brochure, die onlangs te Groningen uitgekomen

-ocr page 132-

124

is, het volgende leest; »Neemt de banden weg, i?ii wakkere »mannen! wier betrekking het medebrengt, formulieren »voor Predikauten ter onderteekening te onderwerpen. In »het tegenwoordig tijdsgewricht kunt gij door dezen manne-»lijken stap te doen, een hechten steen aan het Godsge-»bouw aanbrengen. Hier is geen middenweg, het uur is »geslagen quot; — En op eene andere plaats: »Mogelijk niet »een tegen tien die het Dordsche begeert, v. d Kemp enz. »behooren niet meer tot ons ; wij staan waar wij wezen »moeten, , zij moeten uittreden.quot; De reden geeft de schrijver zonder dubbelzinnigheid op. »Honderdenquot; zegt hij, ^plaatsen wij tegen tienen.quot; Hij meent dat de vraag omtrent het karakteristieke van onze Kerk niet slechts bij meerderheid, maar ook naar het welbehagen, naar de willekeur der meerderheid, moet worden beslist. Zoodat, indien deze goedvinden mogt R. Katholijk of afgodendienaars te worden, zij desniettemin in de Gereformeerde, in de Chris-teljjke Kerk op haar plaats blijven staan, en de protestee-rende minderheid er te regt uitdrijven zou. In zulke ongerijmdheden ziet men den invloed der valsche begrippen omtrent het wezen van den Staat, overgebragt ook op kerkelijk gebied. Doch als dergelijke gevoelens en bedoelingen openbaar worden gemaakt, is het niet te vroeg om dezerzijds de vraag in het midden te brengen: zoo immer door lieden, die dezelfde overtuiging en ook dezelfde voortvarendheid als evengemelde schrijver bezitten. Kerk en Staat, even als anno 1G18, konden in onrust worden gebragt, wat zou dan de pligt der overheid zijn ? Naar ons voorkomt, in de eerste plaats, te onderzoeken, niet wat in haar oog waaien christelijk is (dit ware de invoering eener onverduurbare caesaropapie); maar eenvoudig welke de basis is van de Gereformeerde Kerk ; voorts, op dien grond, ten voor-deele der waarlijk Gereformeerden te beslissen ; eindelijk die beslissing te handhaven met gematigdheid maar tevens met kracht. Over het gedrag van Manrits is te veel geschreven

-ocr page 133-

125

en getwist, dan dat wij ons gevoelen in weinige woorden zouden kunnen of willen uitdrukken ; doch hieriu althans handelde hij wel. dat hij, oubekonunerd om de gevolgen, de regten handhaafde eener Kerk, wier bescherming hem uitdrukkelijk opgedragen was. Maurits had, in dit opzigt, evenzoo te werk moeten gaan, al ware hij Remonstrantsch-gezind geweest. Pligten en regten worden in dergelijke gevallen, gelukkig, niet door het persoonlijk gevoelen van vorsten en overheden bepaald.quot;

Mr. G. Groon van Prinsterer, Be-

schouwingen over Staats- en volke-renregt, I deel, pag. 193—195.

Hier zullen wij het nu voor liet tegenwoordige bij laten berusten, latende aan den Heer en Koning der Kerk, de bewerking en leiding der harten van Overheden en onderdanen over. Hij de Almagtige verlosse uit genade zijne duur gekochte Gemeente uit alle banden die haar knellen ; van alle lasten die haar drukken ; Hij storte Zijnen H. Geest in ruime mate over Oranje en N e d e r 1 a n d uit; en doe ons tot verbazing van alle Zijne tegenstanders. Zijne waarheid bij vernieuwing erkennen en belijden, met wegwerping van alle menschelijke eigenwillige Godsdienst; daartoe klimmen door Zijne Genade onze gebeden en verzuchtingen in het afzonderlijke en gemeenschappelijk op tot den troon des Allerhoogsten ; de Heere zal zekerlijk regt doen Zijnen uitverkorenen die nacht en dag tot Hem roepen: en Hem alleen zg voor alles de eer, Amen !

28 January 1835.

H. P. Scholte, Bedienaar des Godde-l ij ken woords in de Gemeente van Jezus Christus, onder het kruis, te Doveren, Genderen en Gansoijen.

-ocr page 134-

STEMMEN UIT VROEGERE DAGEN.

lo. Luther.

»Uc Pharizeën kunnen Johannes stemme niet dulden, zij verachten zijne leer en doop en blijven onbewegelijk bij hare werken en leer. Om des volks wille echter veinzen ze hem zeer hoog te achten. Maar toen hij niet zoo wilde als zij, toen moest hij den duivel hebben eu eindelijk van Herodes onthoofd worden. Evenzoo gaat het nog, en altoos is het zoo gegaan. Geen valsche leeraars stemmen ooit toe, dat zij tegen het Evangelium prediken, maar integendeel, dat zij\'t hoogachten en gelooven. Maar nogtans trekken en draaijeu zij \'t naar haar zin, doch dat kan het Evangelium niet lijden ; want het staat vast en liegt niet, en daarom wordt het voor ketterij en dwalingen uitgemaakt, tot zoo ver, dat men ten laatsten met geweld doorgaat en het verbiedt, daarom werd Johannes onthoofd, dat men voortaan het Evangelium niet meer prediken noch aanhooreu zou. En zoo heeft het de Paus ook met Johannes Huss gemaakt. Kerkpostil \\ste deel, pag. 57.

Christus heeft hierin (Matth. 8:25—27) voorgebeeld het Christelijk leven, inzonderheid het predikambt. Het schip beteekent de Christenheid, de zee de wereld, de wind den duivel, zijne jongeren zijn de predikers en vrome Christenen; Christus is de waarheid, het Evangelium en het geloof. Nu, eer dan Christus in het schip treedt met zijne jongeren, is de zee en de wind stil; maar toen Christus met zijne jongeren daar in kwam, toen ging het onweder aan, gelijk Hijzelf zegt. Matt h. 10: 34: Ik ben niet gekomen om vredetezen-tl e n op aarde, maar h e t z w a a r d. Alzoo als Chris-

-ocr page 135-

127

tus de wereld met vrede liet eti hare werken niet bestrafte, dan zou het wel stille zijn. Maar nu hij predikt, dat de wijzen dwazen, en de heiligen zondaars, en de ryken verloren zijn, worden zij dol en dwaas: gelijkerwijs nu nog eenige wijsneuzen meenen, dat \'t wel zou gaan, wanneer men het Evangelium nu maar predikte, en liet de geestelijkheid ook in zijn staat blijven, zoo wilden zij \'t wel lijden ; maar dat zulks alles zou bestraft zijn en niets gelden, dat heeten zij onvrede en oproer prediken, en dat zulks niet zij de Christelijke leere.

Doch wat zegt dit Evangelium ? Daar werd eene groote onstuimigheid in de zee, toen Christus en zijne jongeren in het schip waren. Andere schepen liet de zee en de wind met vrede ; dit schip moet nood lijden, dewijl Christus daar in is. De wereld kan wel lijden alle prediking, behalve de prediking van Christus. De reden daarvan is omdat wanneer Hij komt, en waar [lij is, daar predikt Hij alzoo, dat Hij alleen wil regt hebben en bestraft al het andere, gelijk Hij zegt: M a 11 h. 12:30: Wie niet met mij is, die is tegen mij; en wederom Joh. 16:8: De Geest zal de wereld bestraffen, om de zonden, omdegeregtigheiden om \'t oordeel. Hij zegt niet: h ij zal slechts prediken, maar de gansche wereld bestraffen, en wat daarin zij. Dat bestraffen echter veroorzaakt zulk een onweer en gevaar voor dit schip. Wanneer hg alzoo zoude prediken, dat hij ongestraft hen in hun doen blijven liet dan mogt hij alzoo wel te voren stil gezwegen hebben en daarbuiten gebleven zijn. Want zoo de dingen der wereld goed en niet te bestraffen ziju, zoo is Hij er niet van nooden.

Dit is nu der Christenen troost, inzonderheid der Predikanten, dat zy gewis en verzekerd moeten zijn en zich herinneren, wanneer zij Christus omvoeren en prediken, dat zij vervolging moeten lijden, daar komt niet anders van. En

-ocr page 136-

128

het is eeu regt goed teeken, dat de prediking regt Christelijk is, wanneer ze vervolgd wordt, inzonderheid van de grootcn, theologen, geleerden en verstandige lieden ; wederom niet regtschapen is ze, wanneer ze geroemd en geëerd wordt, gelijk Hij zegt; L u c. 6 : 22 — 26 : W e e u, wanneer alle man wel van u spreekt. Desgelijken deden hunne vaders ook van de valsche propheten. Zalig zgt gij, als de menschen u haten en uwen naam verwerpen, om des menschen Zoon wille. Desgelijken deden hunne vaders ook den Propheten. Zie onze geestelijken aan, hoe hunne leer is geacht: des werelds goed, eere en geweld hebben zij geheel eu al onder zich, en willen Christelijke leeraars zijn ; en die hun doen roemt en predikt, die leeft in eere en rust,.

Daarom is hier ook eeu exempel waar zij hunnen troost eu hulp zoekeu moeten : niet bij de wereld. Menschen kunst en magt zal ze niet beschermen, maar Cliristus zelf en alleen : tot Hem en aan Hem moeten zij zich houden in alle noo-den, met alle getrouwheid en toeverzigt, gelijk hier de jongeren doen. Waut indien zij niet hadden geloofd dat Hij hen helpen zou, zoo hadden zij hem niet opgewekt en aangeroepen ; hoewel hun geloof zwak, eu nog met veel ongeloof vermengd was, zoo dat zij zich niet gansch vrijmoedig overgeven, eu met Hem het leven waagden, ook niet geloofden dat Hij hen midden in de zee redden, en uit den dood verlossen kou. Alzoo is het besluit, dat aan het woord Gods geen meester noch rechter, alzoo ook geen beschermheer kan gegeven worden, dan God zeiven : het is zijn woord, daarom, gelijk hij het zonder menschen verdiensten en raad laat uilgaan, alzoo wil Hij ook zelf zonder meu-schenhulp eu sterkte hetzelve handhaven eu vei\'dedigen.

En wie bij menschen hierover bescherming en troost zoekt, die zal valleu, eu geen van beiden vinden, maar van God eu menschen verlaten worden.

Dat hij echter slaapt, daarmede toont hij aan, hoe hun hart gesteld is, nainenlijk dat zij een zwak, slaperig geloof

-ocr page 137-

129

gehad hebben ; maai allermeest dat Christus teu tijde van vervolging zich inhoudt, en zich aanstelt als of hij slaapt, en geelt geen sterkte en kracht, noch vrede en rust, maar laat ons ia onze zwakheid bekommerd zijn en arbeiden, opdat wy begrijpen, hoe wij gansch niets zijn, en \'t alles aan zijne genade en magt ligt, gelijk Paulus bekent, 2Kor. 1:9: Dat hij zulke groote droefenis had moeten lijdeu, opdat men leere, dat w ij ons b e t r o u w c n n i e t o p o n s z e 1 v e n m o e-ten stellen, maar op God, die de dooden opwekt. Zulk een slapen Gods is ook David dikwijls gewaar geworden, en meldt ook daarvan op vele plaatsen, wanneer hij zegt, P s. 44 : 24 : Ontwaak H e e r é, waarom slaapt Gij en vergeet ons?

Kortom dit Evangelie levert ons twee troostelijke en verhovaardigende spreekwoorden uit: dat wanneer de vervolging o:u Gods woords wille zich verheft, wij mogen zeggen: ik dacht \'t wel, Christus is in\'t schip, daarom raast de zee en de wind, en rollen hier de baren, en willen ons verdrinken; maar laat razen, \'tis toch besloten, wind en zee zijn Hem gehoorzaam. De vervolging zal niet verder noch langer duren als Hij wil, en, of ze ons overvallen, ze zullen Hem evenwel moeten onderdanig zijn : Hij is een Heer over alles; daarom zal het ons niet schaden: Hij helpe ons maar, dat wij niet kleinmoedig worden met ongeloof, Amen.

Dat nu de menscben zich verwonderen en den Heere prijzen, dat Hem de wind en de zee onderdanig zijn, be-teekent dat het Evangelium en Gods woord door de vervolging slechts sterker wordt, en het geloof toeneemt: het welk ook een tegenstrijdige natuur is van alle wereldsche goederen, welke door ongeluk en wederwaardigheden afnemen en door geluk en vrede toenemen. Christus rijk neemt door droeffenisse en vervolging toe, en neemt af door vrede en goed gemak, gelijk Paulus zegt 2 C o r. 12:10:

9

-ocr page 138-

STEMMEN UIT VROEGERE DAGEN.

lo. Luther.

»Dc Pharizeën kunnen Johannes stemme niet dulden, zij verachten zijne leer en doop eu blijven onbewegelijk bij hare werken en leer. Om des volks wille echter veinzen ze hem zeer hoog te achten. Maar toen hij niet zoo wilde als zij, toen moest hij den duivel hebben eu eindelijk van Herodes onthoofd worden. Eveuzoo gaat het nog, en altoos is het zoo gegaan. Geen valsche leeraars stemmen ooit toe, dat zij tegen het Evangelium prediken, maar integendeel, dat zij\'t hoogachten en gelooven. Maar nogtans trekken en draaijen zij \'t naar haar zin, doch dat kan het Evangelium niet lijden ; want het staat vast en liegt niet, en daarom wordt het voor ketterij en dwalingen uitgemaakt, tot zoo ver, dat men ten laatsten met geweld doorgaat en het verbiedt, daarom werd Johannes onthoofd, dat men voortaan het Evangelium niet meer predikeu noch aanhooren zou. En zoo heeft het de Paus ook met Johannes Huss gemaakt. Kerkpostil \\ste deel, pag. 57.

Christus heeft hierin (Matth. 8:25—27) voorgebeeld het Christelijk leven, inzonderheid het predikambt. Het schip beteekent de Christenheid, de zee de w e-r e 1 d, de wind den duivel, zijne jongeren zijn de predikers en vrome Christenen ; Christus is de waarheid, het Evangelium en het geloof. Nu, eer dan Christus in het schip treedt met zijue jongeren, is de zee en de ■wind stil; maar toen Christus met zijne jongeren daar in kwam, toen ging het onweder aan, gelijk Hijzelf zegt, Matth. 10:34: Ik ben niet gekomen om vredetezen-d e n op aarde, maar het zwaar d. Alzoo als Chris-

-ocr page 139-

127

tus de wereld met vrede liet en hare werken niet bestrafte, dan zou het wel stille zijn. Maar nu hij predikt, dat de wijzeu dwazen, eu de heiligen zondaars, en de rijken verloren zijn, worden zij dol en dwaas : gelykerwijs nu nog eenige wijsneuzen meenen, dat \'t wel zou gaan, wanneer men het Evangelium nu maar predikte, en liet de geestelijkheid ook in zijn staat blijven, zoo wilden zij \'t wel lij den ; maar dat zulks alles zou bestraft zijn en niets gelden, dat heeten zij onvrede en oproer prediken, en dat zulks niet zy de Christelijke leere.

Doch wat zegt dit Evangelium ? Daar werd eene groote onstuimigheid in de zee, toen Christus en z ij n e jongeren in het schip waren. Andere schepen liet de zee en de wind met vrede; dit schip moet nood lijden, dewijl Christus daar in is. De wereld kan wel lijden alle prediking, behalve de prediking van Christus. De reden daarvan is omdat wanneer Hij komt, en waar [lij is, daar predikt Hij alzoo, dat Hij alleen wil regt hebben en bestraft al het andere, gelijk Hij zegt: M a 11 h. 12:30: Wie niet met ra ij is, die is tegen mij; en wederom Joh. 16:8: De Geest zal de wereld bestraffen, om de zonden, omdegeregtigheiden om \'t oordeel. Hij zegt niet: h ij zal slechts p r e-d i ken, maar de gansche wereld bestraffen, en wat daarin zij. Dat bestraffen echter veroorzaakt zulk een onweer en gevaar voor dit schip. Wanneer hij alzoo zoude prediken, dat hij ongestraft ben in hun doen blijven liet dan mogt hij alzoo wel te voren stil gezwegen hebben en daarbuiten gebleven zijn. Want zoo de dingen der wereld goed en niet te bestraffen zijn, zoo is Hij er niet van nooden.

Dit is nu der Christenen troost, inzonderheid der Predikanten, dat zij gewis en verzekerd moeten zijn en zich herinneren, wanneer zij Christus omvoeren en prediken, dat zij vervolging moeten lijden, daar komt niet anders van. En

Bibliotheek

KERK EK WERELD

,,De Horstquot;

P ! C D C fgt; r «.1

-ocr page 140-

128

het is eeu regt goed teekeu, dat de prediking regt Christelijk is, wauneer ze vervolgd wordt, inzonderheid van de grooten, theologen, geleerden en verstandige lieden ; wederom niet regtschapen is ze, waaneer ze geroemd en geëerd wordt, gelijk Hij zegt: L u c. 6 : 22—26 : W e e n, wanneer alle man wel van u spreekt. Desgelijken deden hunne vaders ook van ue valsche propheten. Zalig zjjt gij, als de menschen u haten en uwen naam verwerpen, om des menschen Zoon wille. Desgelijken deden hunne vaders ook den Propheten. Zie onze geestelijken aan, hoe hunne leer is geacht: des werelds goed, eere en geweld hebben zy geheel en al onder zich, en willen Christelijke leeraars zijn ; en die hun doen roemt en predikt, die leeft in eere en rust.

Daarom is hier ook een exempel waar zij hunnen troost en hulp zoeken moeten : niet bij de wereld. Menschen kunst en magt zal ze niet beschermen, maar Christus zelf en alleen : tot Hem en aan Hem moeten zij zich houden in alle noo-den, met alle getrouwheid en toeverzigt. gelijk hier de jon-o-eren doen. Want indien zij niet hadden geloofd dat Hy hen helpen zou, zoo hadden zij hem niet opgewekt en aangeroepen ; hoewel hun geloof zwak, en nog met veel ongeloof vermengd was, zoo dat zij zich niet gansch vrijmoedig overgeven, en met Hem het leven waagden, ook niet geloofden dat Hij hen midden in de zee redden, en uit den dood verlossen kon. Alzoo is het besluit, dat aan het woord Gods geen meester noch rechter, alzoo ook geen beschermheer kan gegeven worden, dan God zeiven : het is zijn woord, daarom, gelijk hij het zonder menschen verdiensten en raad laat uitgaan, alzoo wil Hij ook zelf zonder men-schenhulp en sterkte hetzelve handhaven en verdedigen.

En wie bij menschen hierover bescherming en troost zoekt, die zal vallen, en geen van beiden vinden, maar van God en menschen verlaten worden.

Dat hij echter slaapt, daarmede toont hij aan, hoe hun hart gesteld is, namenlijk dat zij een zwak, slaperig geloof

-ocr page 141-

129

gehad hebben ; maar allermeest dat Christus ten tijde van vervolging zich inhoudt, en zich aanstelt als of hij slaapt, en geett geen sterkte en kracht, noch vrede en rust, maar laat ons in onze zwakheid bekommerd zijn en arbeiden, opdat wij begrijpen, hoe wij gansch niets zyn, en \'t alles aan zijne genade en raagt ligt, gelijk Paulus bekent, 2 Kor. 1:9: Dat hij zulke groote droefenis had moeten lijden, opdat men leere, dat w ij ons b e t r o n w o n n i e t o p o n s z e 1 v e n ra o e-ten stellen, maar op God, die de dooden opwekt. Zulk eeu slapen Gods is ook David dikwijls gewaar geworden, en meldt ook daarvan op vele plaatsen, wanneer hij zegt, P s. 44 : 24 : Ontwaak H e e r e, waarom slaapt Gij en vergeet ons?

Kortom dit Evangelie levert ons twee troostelijke en verhovaardigende spreekwoorden uit: dat wanneer de vervolging om Gods woords wille zich verheft, wij mogen zeggen : ik dacht \'t wel, Christus is in \'t schip, daarom raast de zee en de wind, en rollen hier de baren, en willen ons verdrinken; maar laat razen, \'tis toch besloten, wind en zee zijn Hem gehoorzaam. De vervolging zal niet verder noch langer duren als Hij wil, en, of ze ons overvallen, ze zullen Hem evenwel moeten onderdanig zijn : Hij is een Heer over alles; daarom zal het ons niet schaden : Hij helpe ons maar, dat wij niet kleinmoedig worden met ongeloof, Amen.

Dat nu de meuscheu zich verwonderen en den Heere prijzen, dat Hem de wind en de zee onderdanig zijn, be-teekent dat het Evangelium en Gods woord door de vervolging slechts sterker wordt, en het geloof toeneemt: het welk ook een tegenstrijdige natuur is van alle wereldsche goederen, welke door ongeluk en wederwaardigheden afnemen en door geluk en vrede toenemen. Christus rijk neemt door droeffenisse eu vervolging toe, en neemt af door vrede eu goed geraak, gelijk Paulus zegt 2 C o r. 12:10:

9

-ocr page 142-

130

Mijue kracht is in zwakheid machtig. Daartoe helpe ons God. Amen.quot;

Kcrkpostil, 1 deel, pag. 244 em.

»Uit deze beide stukken velt ous nu Christus het oordeel, dat zg niet de Kerk zijn, dewijl zij Hem niet kennen, en daarenboven diegenen, die van Hem prediken in den ban doen en dooden; en besluit alzoo, dat zij zyn, beide logenaars met hunne valsche leer en ban, daarenboven ook moordenaars aan God en Christus, zooveel in hun is en alle Zijne heiligen.

Hier moogt gij nu zelf toezien, ouder welk eenen hoop gij u wilt laten vinden : waut gij moet uit deze beide partijen een kiezen, en \'tgeldt niet, dat gy nog lange wildet wachten op de ophelderingen of vereenigingen van de Conciliën of men-schen in deze zaak. Want \'t is reeds besloten, en zal ook daar bijblijven, dat die twee hoopen het nooit zullen eens worden. De grootste hoop, die hierin de magt om te vonnissen en te oordeelen hebben wil, zal toch altijd den anderen met ban en moord vervolgen, gelijk hi) van den beginne af gedaan heeft. Daarentegen zullen die, welke ge-looven, en regte Christenen ziju, zich aan dit oordeel van Christus houden, en by \'fc kleine hoopje, \'t welk het woord en de kennis van Christus heeft, en daarom vervolging lydt liever blijven, dan dat zij \'t om der wereld vriendschap, eer, en om dit leven zouden houden met degenen, die van Christus geoordeeld zijn, Gods en der kerk ergste vijanden, die niet kunnen Gods rijk zien noch zalig morden. Daarom moet er wel over dezen artikel eene afzondering en scheuring der regte kerk van den anderen hoop geschieden : want t is ook Gods en Christus bevel en gebod, dat men \'t met dezulken niet houden zal. Weshalven wij ons ook van de Pansselyke Kerk afzonderen en scheiden moeten, onaange-zien dat zij op hare Kerkelijke magt en ambt trotseeren, en ons als afgevallenen vau de Kerk verdoemen.

-ocr page 143-

131

Want indien \'t daarover gebeurt, dat zij ons om ons prediken en om de kennis van Christus in den ban doen en vervolgen ; zoo hebben wij reeds van Christus dit oordeel, dat zij de Kerk niet zijn en hun ambt en magt, en waar zij zich van beroemen, niets tegen ons gelden, maar daarentegen dat ons prediken, kerkenambt, ban en oordeel tegen hen voor God in den hemel gelden zal. Want daarvan zijn wij verzekerd uit dit onderscheid en de beschrijving, welke Christus geeft, dat daar de regte Kerk is, daar het hoopje is, dat Christus kent, dat is, in de leer, \'t geloof en de belijdenis van Christus eendragtig is ; waar nu de regte Kerk is en blijft, daar is en blijft ook het ambt der Kerk, de Sacramenten, sleutelen en alles, als van Christus aan haar gegeven, zoodat zij \'t noch van den Paus noch van de Kerkvergaderingen behoeven te verzoeken noch te ontvangen, eu daar is het ambt niet alleen in zijne natuur regt, maar ook ten aanzien van de personen (welke de regte Kerk zijn) die dit ambt hebben en van hetzelve een goed gebruik maken.

Hoewel wij \'t ook laten gelden dat men ook de kerkelijke ambteu en den doop van ketters bediend, moet laten regt zijn en gelden. Maar indien zjj dat ambt willen gebruiken, zoo verklaren wij \'t naar dit oordeel van Christus voor nietig en krachteloos, en houden ze voor de regte afgezonderden en afgevallenen van Christus Kerk.quot;

Kerkpostil, 1 deel, pay. 485.

2o. Kalviju :

»Wat nu dit belangt dat se ons van scheurmakerij en ketterij beschuldigen, omdat wij een andere leer prediken dan zijlieden, omdat wij hare wetten niet gehoorzamen, en op ons zeiven zonder hun vergaderingen houden tot do oefening der gebeden, tot de bediening des Doops en des Nacht-maals en tot andere heilige handelingen : \'t zelve is wel een zeer zware beschuldiging, maar nochtans zulk eene die geen wydloopige of moeijelijke wederlegging van doen heeft. Ketters eu scheurmakers worden genoemt diegenen dewelke twist

9*

-ocr page 144-

132

en tweedragt makende, de geraeenschap en eenigheid der Kerke verbreken. Nu, deze gemeenschap en eenigheid wordt door twee banden te zamen gehouden, te weten, door eenstemmigheid in de gezonde leer, en door broederlijke liefde. Daarom stelt Augustinus tusschen de ketters en scheurmakers dit onderscheid, dat de ketters door valsche leeringen de oprechtigheid des geloofs verderven, en dat de scheurmakers somwijlen ook de gelijkheid in \'t geloof behoudende, den band der gemeenschap en liefde verscheuren. Maar dit moet ook aangemerkt worden, dat deze gemeenschap in de liefde alzoo hangt en vast is aan d\' eenigheid in het geloof, dat dees\' eenigheid moet zijn het begin, het einde en eindelijk d\' eenigen regel van de gemeenschap en eenigheid in de liefde. Laat ons derhalve gedenken dat de Schriftuur zoo dikwijls als squot; ons d\' eenigheid der Kerke beveelt en aanprijst, daarop uit is, dat, terwijl onze verstanden eensins gevoelen in Christo, onze willen ook door onderlinge liefd\' en goedgunstigheid met malkanderen in Christo mogen vereenigt zyn. Daarom is \'t dat P a u 1 u s (Eph. 4:5 Philip. 2; 2, 5) als hij ons tot die eenigheid vermaant, voor een fondament neemt, dat er één God is, één geloof, en één Doop; ja alomme daar hij ons leert eensins te gevoelen en eensgezind te zyn, daar voegt hij terstond bij, in Christo, of C b r i s t u m ; te kennen gevende dat de vergadering die buiten des Heeren woord geschiedt, is een t\' samenrotting der godlooze, en niet een eendragtig gezelschap der geloovigen.

Cyprianus de voetstappen P a u 1 i volgende, brengt ook de fontein en oorsprong van de gansche eendrachtigheid der Kerk af, uit het eenige Bisschopsambt Christi. Daarna spreekt bij aldus: Daar en is maar één éénige Kerk, dewelke door den wasdom der vruchtbaarheid in een veelheid wijder uitgebreid wordt; gelijk als de sonne vele stralen, maar alleen een eeuig licht heeft, en gelijk e-im boom veel takken heeft, doch niet meer als eenen stam die op den

-ocr page 145-

133

taaijen eu vasthoudende 11 wortel is gegrond. En wanneer uit eens fontein veel beken en stroomen vloeijen, alhoewel die beken eu hare veelheid door den rijken overvloed des opwellenden waters, schijnen verdeeld eu van malkanderen verstrooid te zijn, zoo blijven zij nogtans eeu en vereenigt in haren oorsprong. Scheurt een straal der zon af vau het lichaam der sonue, de eenheid lijdt daarom geen afbreking. Breekt een tak af van den boom, als hij afgebroken is, zoo eu zal hij uiet meer konuen uitspruiten. Stopt een beek af van de fontein, zoo zal se afgestopt zijnde, verdrogen. Alzoo wordt ook de Kerk met het licht des Heeren overgoten zynde, door de gansche wereld uitgestrekt, en evenwel eu is het maar één licht, hetwelk zich alomme verspreidt. . Daar en koude niet treffelijker gezegd worden, om uit te drukken, die onverbrekelijke samenvoeging en gemeenschap die alle de lidmaten Christi hebbeu onder malkaude-ren. Wij zien dat hij ons gedurig terug roept tot het Hoofd zelf. Daarom verklaart hij dat de kettergeu en scheuring hieruit ontstaan, omdat men zich niet keert tot den oorsprong der waarheid, omdat men \'t Hoofd niet zoekt, omdat men de leere des Hemelschen Meesters niet bewaart. Laat se nu henen gaan en zeggen dat wij ketters zyu, omdat wij vau hare Kerk ziju afgeweken, dewijl dit is geweest d\' eenige oorzaak van onze vervreemding en afwijking, te weten, omdat zij de zuivere belijdenis der waarheid geenszins en konden luchten of verdragen. Ik verzwijge nog dat se ons door verbanningen en vervloekingen van haar hebbeu weggedreven en uitgestooten. Door hetwelk alleen wij nochtans meer dan genoeg worden geabsolveerd en verontschuldigd, ten zij dat se ook de Apostelen van scheuring willen beschuldigen met dewelke wij een en de zelfde zaak gemeen hebben. Christus, zeg ik, heeft zijnen Apostelen (Joan 16:2) voorzegt, dat z\' uit de Synagogen en Vergaderingen zouden geworpen worden om zijns Naams wille, \'t Is uu zulks dat die Vergaderingen en Synagogen

-ocr page 146-

134

van dewelke hij spreekt, te dier tijd gehouden werden voor wettige Kerken. Naar dien \'t dan klaar en blijkelijk is, dat wij van haar uitgestooten zijn, nadien wij ook bereid zijn te bewijzen dat ons zulks om den Naam Christi geschied is, zoo moet men voorwaar eerst van de gelegenheid der zaak kennis nemen, eer van ons iets, \'t zij ten goede \'t zij ten kwade, geoordeeld en besloten kan worden. Doch ik scheld hun, zoo zij \'t alzoo begeeren, dezen arbeid van zelfs kwijt. Want het is mij ten volle genoeg, dat wij van hen hebben moeten uitgaan, opdat wij tot Christus zouden toegaan.\'\'

Institutie van Calvijn naar de vertaling van W. Corsmannus, Amst. 1650 ; IV hoek, 2 Cap. § 5, 6, jol. 216.

»De naam van vrede is wel fraai, (zegt Hilarius) en de meening van eendragt is schoon. Maar wie zoude mogen twijfelen, dat dat alleen de eenige vrede der Kerke is, welke de vrede Christi is? Voorwaar een spreuke die waardig is, dat se ons te binnen kome, zoo dikwijls als er wordt gehandeld van vrede en eendragt te maken onder de Christenen : en voornamelijk als er overeenstemminge gezocht wordt in de leere. Want omdat godzalige en gematigde lieden een afkeer hebben van oneeuigheden, en de geschillen en tegenstrijdigheden vervloeken : zoo is het naauwlijks mogelgk of alle reden, die daar gedaan wordt van dezelve te beslechten, is aangenaam als men ze eerst hoort. Ende wanneer er met ernst en waarheid gewach gemaakt wordt van de Kerke te bevredigen, wie en zoude niet gaarn zijn ooren en gemoed daartoe verleenen, zoo hij de menschelijk-heid maar niet en heeft afgeleid ? Want daar en is niemand, die maar met een tamelijk gevoel van Godzaligheid begaafd is, welken de leelijke en afgrijselijke verscheuringen des ligchaams Christi, niet smart en bedroeft. Maar nademaal arglistige menschen dikwijls onder dezen dekmantel insluipen, als zij de zuivere leere Christi willen verbas-

-ocr page 147-

135

taarden: wie kaa er loocheueu, dat men zeer voorzichtig-lijk moet toezien, wat voor eene vrede daar wordt voortgebracht ? Want gelijk Christus ons overal voornamelyk de vrede aanprijst, zoo leert hij ook dat de waarheid zijns Evangeliums de eenige band derzelve is. Derhalve behoorden zij ons niet te bedriegen met deu naam van eendracht, die ons zoeken af te trekken van de zuivere belijdenis des Evangeliums. Wat moet men dan doen ? Men moet wel om den vrede wenschen, en daar naar stasn met zeer groote naarstigheid. Maar men behoort, zoo \'t noodig is, liever alles te wagen, als dezelve te koopen met de minste schade der Godzaligheid.

Ik disputeere hier niet met Turken en Joden, die wel wilden dat de name Christi t\' eenemaal ware te niet gedaan, of met de grofste Papisten, dewelke van ons eischen de openlijke verloochening van de ware leer : maar met de Averkmeesters van ik weet niet wat bedriegelyke vredema-kinge, dewelke ons alzoo Christum half laten behouden, dat ze ondertrsschen geen deel van zijne leer nalaten, \'t welk zij niet verduisteren of met eenige besraettinge van lengen bezoedelen. Ende deze konst vau Godzaligheid te d e-formeeren en mismaken, geven zij kwansuis uit, onder deu titel van Reformatie. Is het zoo ? Zoude zij ons bedriegen, terwijl zjj ons bedektelijk van den auteur des vredes afleiden, ons te vergeefs den vrede beloovende ? Hoewel zij al veinsende nooit zooveel zullen vorderen, of hunne raatslagen zullen openbaar zijn. Buiten twijfel hoopen zij, indien de Kerken, die de zuivere leere Christi hebben omhelst, eens komen af te wijken, en haar in eenig stuk laten omkoopeh, dat zij dan ligtelijk het goede dat zij nog over hebben, kort daarna zullen verliezen. Zij misse ook voorwaar niet in hare meeningen. Want dit is een zeer rechtvaardige en gewoonlijke wrake Gods ; dat diegene, die zijne Heilige waarheid al willens en wetens met leugenen laten besmet worden, geheel versteeken worden van de bezitting

-ocr page 148-

136

van zoo groote goed. Want het is een zoo gemeene zaak niet, dat wij voor de minste vermindering derzelver zouden mogen koopen, \'t gene ouder de menschen het kostelijkste geacht word. Ik weet voorwaar wel dat godlooze en onhei-liofe menschen niet besluiten naar het oordeel Gods wat er

O

geschieden zal: maar terwijl zij de oorzake niet weten, oor-deelen zij nochtans recht van de uitkomst.

Maar het is wonder dat er sommigen zoo ligtvaardig, op dat ik niet zegge zoo uitzinnig zijn, die de woorden van zoodanige menschen geloove geven. Mij is ook niet onbekend wat zij denken : indien se nu een weinig afstaan, dat ze daarnaar ter gelegener tijd dies te grooter winsten doen zullen. Maar van waar zal haar die gelegenheid, die zij haar zelve beloven, zoo schielijk voortkomen ? Ik zie haar nu van den weg afwijken. Derhalve zoo is er niet minder te hopen, als dat zij al dwalende tot haar oogmerk zullen geraken : ja het staat veel meer te vreezen, dat God die helft, die zij behouden, weg nemende, hem vertoonen zal als wreker van een zoo meineedige afvallige. Maar wat hope het zij die zij haar zelve mogen versieren, zoo nemen ze nochtans haar zelveu te veel aan, ja meer als te veel. als zij van de eeuwige en onveranderlijke waarheid Gods gewag maken, hoeverre die zal moeten gelden. Als maar slechts het voornaamste behouden blijft, zeggen zy, zoo is de schade van de reste wel te verdragen. Maar dat zeggen zij alzoo, als of Christus hem zelve haar hadde overgegeven om naar haar goedvinden verdeeld te worden. Ik bekenne dat, als de volkomene herstelling der Godzaligheid zoo terstond op den eersten dag niet kan worden verkregen, dat het dan al wat bijzonders is, ten minste de voornaanrte hoofdstukken te bekomen ; als men maar niet ophoud te vervolgen \'t geen daar nog ontbreekt. Maar daar ons de Zone Gods de volkomene leere zijns Evangeliume te genieten gegeven heeft wat is het een onbetaamlijke kerkrooverij, dezelve met verdrag te scheuren, om een deel daar van voor ons te behouden ?

-ocr page 149-

137

Maar voorzeker, dit is de z;ike ; als men zal met gevaar des levens strijden, zoo weten er weinige wat het is de zake Christi voor te staan. Ja dat meer is, hare onbeschaamdheid gaat zooverre, dat ze durven ontkennen dat zij voor hebben God ligtvaardig\'.ijk te verzoeken. Even aleens of die geenen haar stelden in een onnondig gevaar, die liever het alleruiterste willen wagen, als een vinger breed van de leere des leveus af te wijken. Waar zijn dan nu de groote woorden, die zij spraken, doe zij het zwaard op zijde hadden ? Hoe komt het dat de standvastigheid en de waarheid te beschermen, bij haar begint voor onbedachtheid gehouden te worden, zoo haast als zij zien dut men liever behoort te sterven als daarvan af te wijken. Maar laat ons, gedachtig zijnde de vermaningen van Paulus, voortgaan en Christus en zijn Evangelieleer de eere te geven, \'t zij door het leven, \'t zij door den dood. Ende hoe het ook toe ga, laat ons dat in ons gemoed vast besluiten, naar geen conditiën van vrede te willen luisteren, die versierselen der menschen zouden vermengen met de zuivere waarheid Gods. Laat, zegge ik, dat altijd vast en zeker blijven, dat alleen de stemme des Herders van allen gehoord moet worden ; maar de stemme der vreemde geschuwt en verworpen.quot;

Uit het tractaat de echte maniere van \'t Christeudom te bevredigen en de kerke te reformeren, naar de vertaling van Agricola, Amst. 1650, fol. 23, 24.

»De ware Kerk Christi heeft nooit andere wetten gegeven, als die diende om de orde te onderhouden, om de eendracht te voeden, om de tucht te verweeren. Zoodanige wetten zal geen nuchteren menschen ontkennen dat met recht moge gegeven worden, en van alle Godvruchtigen moeten onderhouden worden. Ende daarover twisten wij niet. Maar twee kwaden moeten wij tegengaan, zoo wij willen dat de Kerk behouden zij. Dat heden de Christenen zijn opgeleid geenzins lichter, en even vele en verscheidene

-ocr page 150-

138

lasten van wetten, als eertijds de Joden droegen, daar twij-feld niemand aan. Want die Gods wetten afgedaan heeft, op dat hij ons van dienstbaarheid zoude los laten, en heeft voorwaar niet gewild dat wij met nieuwe wetten van men-schen zouden gedrukt worden, \'t Is noclitans geschiedt. Ende niet alleen is die vrije regeering weggenomen, maar de zielen zijn gedwongen tot eene wreede pijuigiug. Heten kan immers niet of zij moeten geduriglijk gepiiuigt worden. Want sommige strijden openlijk met den regel van Uod voorgeschreven, en sommiger onderhoudinge is omuogelijk. Zij zijn zoo verre van daar dat ze deze tirannie zouden verlichten, die \'t gebied hebben, dat ze alleen denken om dezelve te bevestigen.

Ende onze Middelaars nu, de authoriteit der Kerke ons tegenwerpende, gehoorzamen de begeerte der godloozen. De verbetering van een anders kwaad is ook niet noodzakelijk. De wetten die de iirannen onder den naam der Kerke aanprijzen, noemen zij geestelijk, als dezelve geschikt zijn om de conscientien te regeren. Het aanhangsel van dit kwaad is die superstitie van welke ik gezeid hebbe : om dat zij verkiezen dat de onderhouding derzelve behoort tot den dienst Gods. Maar God schrijft Hem zelve alleen en zijn woord toe de geestelijke regeering: Opdat de concientien ongeraakt zijnde van menschenleere, alleen te zien op zijn gebodt. Jae. 4 us. 12. D a a r i s e e n e e n i g w e t g e-v e r. zeo-t Jacobus, die behouden kan en verder-

7 O 1

ven. Ende Paulus vermaant wel scherpelijk, 1 Cor. 7 : 23, dat zij geen dienstknechten worden, die door Christus weldaad zijn vrygelaten. Ende elders bestraft hg de Colossensen, dat zij met in-settinge belast worden. Col. 2 : vs. 20. Wat zeggen de Middelaars hier op V Geen gewag makende van remedien, verbinden zg ons slechts met de noodzaken van gehoorzaamheid, gelijk tot nog toe is geschied. Maar zoo veel wordt het gebied Gods verkort, als men de menschen toegeeft. Laat dan varen die overtredersche gehoorzaamheid.

-ocr page 151-

139

die deu toom Gods afbreekt om ons met menscheu handen te worgen.quot; Hetzeljde tractaat, fol. 29.

»Maar opdat ik wederkere tot het blanketsel vau de val-sche reformatie: nadien het klaar is, dat aldaar de geheele opreehtigheid der gesoude leere verdorven wordt, hoe zal een ieder die zijne oogeu daarmede zal laten bestrijken, bewijzen dat hij een Christen is ? Ik zie voorwaar wel, wat perijke-len alle de genen zijn voorgesteld die Christum oprechtelijk zullen willen belijden : met hoe groote nijdigheid zij bij de onverstandigen worden gedrukt; hoe groote oueere zij in \'t toekomende te verwachten hebben. Maar ik hebbe uu te voren al vermaant, dat geen ding zooveel waard is, dat wij zouden afwijken van die leere, in dewelke de eere Gods en de zaligheid des geheelen werelds begrepen is. Want zoo wat voorwendselen zij haar zeiven van hier en van daar bijeen zoeken, die om hare bloodigheid te verschonen, heden ten dage meer vernuftig zijn als behoort, zoo is het nogtans al te onbetamelijk, dat zij meer acht nemen op onzen naam en faam, als op de eere Gods ; dat wij meer hangen aan de dwaze en onbedachte opiuien der menschen, als dat wij op Christus zien, den eenigen Richter van hemel en aarde, ende op alle de Engelen ende Heiligen, die zijn vonnis onderschrijven : dat de zalige onsterflijkheid, die ons beloofd en in den hemel weg geleid is, van ons minder geacht wordt, als de wereld en dit vergankelijk leven. Nu vereischt het de tijd, dat wij ons geloove, dat wij ta voren met tonge en inkt beleden hebben, ook met ons bloed verzegelen. Wij behoorden al over lange, indien wij in de schole Christi na behooren hadden toegenomen, in deze overdenkinge geoef-fent te zijn. Want dit is als de eerste lesse die Christus de zyne leert; dat zij haarzelven verzakende, ende baar kruis op haar nemende, met eene onvermoeide hoop ter dood gaan. ■ Nu zijn wij even zoo nieuw om perijkelen voor het getuigenis des Evangeliums te verdragen, als of de Zone Gods van deze zake, die hij gestadiglyk indrukt, nooit een

-ocr page 152-

140

woord gemaakt hadde. Als eertijds Gajus Calgula ziju staande beeld te Jeruzalem iu den tempel hadde laten zetten, zoo hebben de Joden van alle i-ijden, als zwermen van bijen, t\'zamen na den Stadhouder geloopen, niet om zulk eene kerkschending met der hand en geweld te beletten, maar om hare halzen aan het zwaard te bieden, om de mf.jesteit des tempels te besehermen. Eude dat was geen schielijke drift der gemoedereu, die terstond ging zitten; maar zoo dikwijls als van de Tempel gehandeld wierd, zoo was het dat zich bijkans een ontallijken hoop zoo van vrou wen als mans, zichzelven vergetende, wakkerlijk tot de dood overgaf; opdat men niet dan door de nederlage harer ligchamen tot dat beeld koude gaan. Ende zullen wij, niet hebbende eenen steenen tempel, waarin God aangeroepen word, maar de Zone Gods, in denwelken de geheele Majesteit des Vaders woont, stilzwijgende denzelve zoo schandelijk laten geschend worden ? Want daar word een afgod op-gerigt, niet die de uiterlijke gestalte des Heiligdoms misma-ken, maar die de gansche heiligheid der Kerke bezoedelen en omkeeren ; die den ganschen dienst Gods verzwakken, en in onze religie niets onbesmet laten. Indien wij tot nadere tijden afdalen; hoe veel duizend martelaren hebben met onverwinnelijke kloekmoedigheid standvastig gebleven tegen de voor oogeu schrikken des doods ? Wat spreke ik van de schrikken ? En hebben zij niet met haren dood zelfs onverzaagdelijk betuigd, dat zij een ander leven zochten en zekerlijk hoopten ? En zelfs doen, zoo haast als maar een klein vonkjen des lichts de menschen was doorscheenen, ontvlamde het gansche harte met zulk een groot verlangen van het hemels leven, datse lichtelijk dit leven en den dood verachteden. En nu, daar de volle glans van kennisse beschijnt, en blijkt bijna geen harte.

En verwachten wij de zaligheid uit den Evangelie, om de waarheid \'t welke te bevestigen, niemand zich in het perykel wil stellen ? Derhalve deze meer als trouwlooze traag-

-ocr page 153-

141

heid, dewelke de ervarenheid vau een jaar heeft aau den dag gebracht, is al te klaar bewijs van onze ondankbaarheid,zoo dat wy nu niet meer behoeven reden te zoeken, waarom in zoo veel steden en provinciën de zuiverheid des Christen-doms ter neder valt. Want waarom zouden de genen die onwaardeerlijke weldaad Gods langer genieten die dezelve voor niet geacht hebben ? Dit zegge ik daarom, opdat alle degene die met eenig gevoelen der Godzaligheid geraakt worden, gedenken dat ze als met Gods uitgereikte hand ter dood geroepen worden. En opdat hare harte niet bezwgke, laat haar niet twijfelen dat het haar veel -zaliger is, datzehaarzelve van zelfs voegen bij het gezelschap van de arbeidende verslagene Kerke, als dat ze haar zeiven te zeer wachtende, envoorhare eigene gerustheid in \'tbiezonder zorgende, een lot begeren dat van de kinderen Gods is afgescheiden. Die man zeide, als hem de dood voor de oogen was, dat hij niettemin vrij was op \'t vertrouwen van zijnen ouderdom ; ook daar die vrijheid niet van noode en was. Zal bij ons om de verdediginge van de eere Christi minder gelden, de eeuwigheid des toekomende levens, als by hem de kortheid des tegenwoordigen levens gegolden heeft ? Laat ons ons zeiven schamen, zoo dikwijls als wij hooren dat zeggen van die vrouwe, die van den Heidensche Poëet wordt ingevoerd : Is dan het sterven zoo ellendig? Indien wij twijfelmoedig staan dubben, om ons geloove te betuigen, wanneer daar zich eenig perijkel openbaard. Maar ik, gelijk ik mij zeiven genoeg bewust ben van mijne zwakheid, alzoo vertrouwe ik, steunende op den bijstand Gods, dat ik met er daad, als het de nood zal vereischen, betoonen zal hoe ernstelijk ik geloofd heb, en geloof dat zij zalig zijn die in den heere sterven.quot;

Hetzelfde tractaat, fol. 43.

-ocr page 154-

142

3o. De Gereformeerden in Nederland in 1588.

»Sij sullen zeggen, dat men de vrijheit van conscientie sal toelaten, sonder openbare oeffening, en mits dat men geen schandaal geven. Maer dat is met de luiden gespot. De conscientie kan, indien se vrij sal sijn, de openbaere oeffening niet derven. De kinderen Godts hebben geleerdt, Rom. 10, vs. 10: dat men met derhertenge-looft ter rechtvaerdigheidt en met den monde b e 1 ij d t ter s a e 1 i g h e i t. Sg souden Godt met hunne helft niet alleen kunnen dienen. Wij zien op de meening deser toelaeting, en toe men die heeft gebruikt : te weeten, men sal geen ding mogen doen dat onze Religie aangaet, en geen ding nalaeten dat de hunne aaugaet , want anders sou men schandaal geven, en nochtans sal de conscientie, seit men, vrij sijn. Men behoeft slechts eens in vollen straet voorbij een beelt te gaan, of voor iemand iets in een Testament te lezen, of een Psalm te zingen, of een sieken met Gods woord te troosten, en diergelijke dingen te doen, om terstond geacht te worden schandael te geven, en met eenen gedwongen, mits de waarheyt belydende, sich ten viere te bereiden. Eene scboone vrijheit, die den mensche \'t gebruik van alle uitwendige sinuen en leden, tot dingen die van Godt geboden zgn, benemende, en deselve, tot de dingen die van Godt verboden zijn, dwingende, niet sal vrijlaeten, dan alleen de gedachten, bij gebrek dat sy daer niet aen kan komen. Vrijheit dan die de slavernij selve is, en, om eigentlijk te spreken, d\'allergrootste pijniging der conscientie, die men ouder de menschen soa kon-nen vinden.quot;

Schriftelijk vertoog ao.n de Koninginne van Engeland, Brandt, Historie der reformatie enz., I deel, pag. 752.

-ocr page 155-

143

4°. Jacobus Fruitier, in leven bedieuaar des Goddelijkeu woords te Rotterdam, omstreeks 1700.

»Altijd willen dwaalgeesten verdragen zijn, en zjj kunnen niet dragen de teerheid van het gemoedt van haar broeder, die betuigt, dat hij, uit overtuiginge van zijn gemoed, geen gemeenschap kan hebben met dwaalgeesten. Z y staan wonder op verd ragen, als zijdoorver-dragenalleen kounenstaan, maar gevestigd zgnde, verandert verdraagzaam heid haast in wreed-h e i d t. Dit is ook iets wonderlgx, zoo dra als de men-schen haar ernst laten varen voor de w a a r h e i d t, noemen zij alle dwaalgeesten verdraagzame, en op alle getrouwe werpen zij aanstonts de blaam van s t ij f-hoofdigheid. De ervarentheidt hneft dit van alle tijden bevestigt, en \'t is nog al de eigene wijze van handel die gehouden wordt.

Heidanus in de voorreden van zijn boek de causa Dei, heeft eene krachtige uitdrukkinge, eu beschrijft d i e verdraagzaam heidt zeer levendig: hij noemt die een Wolfs Praesentatie daar toe dienende om de regte Belijders ter waarheid tot stomme honden te maken. Zij, zegt hij, maakten het water troebel, en vreezende voor censurr, namen zij haar toevlucht tot den wereldlijken arm, en zogten, door belofte van stilzwijgen, andere ook het stilzwijgen op te dringen. Als of de rechte moeder zoo wel kon gedogen dat haar kindt midden door gehouwen wierd als de valsche moeder, \'t Was of meu iemant een gedeelte van zijn erfenis ontnomen hebbende, en ziende dat men tot wedergeven zou geperst worden, hem zogt te dwingen tot accoort, met conditie, dat elk zou houden dat hij heeft, en dat hij van geen wedergeven meer zou mogen spreken.quot;

Zions worstelingen, derde druk, pag. 331, enz.

» Wat kan men, in dezen tijdt, beter verdragen, het

-ocr page 156-

144

tegenspreken van de oude rechtzinnige waarheidt of het voorspreken van de nieuwe philozophie? Zoo iemand de beproefde le ere der Kerk wil verdedigen, zoo als die tot hiertoe, van godvruchtige eu geleerde manneu is geleert, die wordt bespot; dien kan men niet dragen, otneeu vvoordtzou menhem wel schuldig maken. Maar, pleit iemandt voor de nieuwe philozophie, verschoont hij deszeifs schadelijke gronden, die vindt bij veele liefde, die niet zien willen de schadelgke gevolgen die uit die philozophie volgen.quot;

Zions worsteling en, pag. 777.

5°. Ebenezer Erskine, Bedienaar des Evangeliams te Stirling in Schotland, omstreeks 1730.

»Dat Christus tot een Hooft des Hoeks geworden is, sluit in, dat Hij heteenigste middelpunt van alle eenheitindeKerkeis: want de hooftsteen des hoeks bindt het gansche gebouw te samen ; en wanneer die wordt weggenomen, dan vallen de muren uit malkander, en het gansche gebouw wordt bedorven. Indien wij niet den Hooftsteen des hoeks bewaren, op welken het geheeie gebouw te samengevoegt, endete samen vastgemaakt i s. Eph. 2 : fs. 21, zoo kan het gebouw eener Kerke niet lang staande blijven, hoe staatkundiglijk hetzelve ook gevormt machzijn. En de reden, waarom het huis in deze dagen aan \'t waggelen is, is, omdat men te zeer afwijkt van den Hoeksteen, \'t Is waar, in tijden vau verval zullen de predikstoelen van zulke bouwlieden wier tanden het diepste daar in zitten, doorgaans het meest klinken van vrede; doch zoo er maar een mondt opengedaan wordt tegen de verkeerde eu bedorvene maatregelen, daar zij mede to werk gaan, zoo is aanstonts het geroep, deze, die de weereltin

-ocr page 157-

145

roere hebbeu gestel t, zijn ook hier gekomen. Hand. 17:6, daar het ondertusschen dezulke zijn, die van den Hoeksteen afwijken, die het gebouw ondermijnen en bederven ; maar niet de genen die aau het huis en de familie waarschouwinge geven, dat zij in gevaar zijn van te vallen. Zij die waarschouwinge geven, mogen haar wel voorstellen, van hare mede-bouwlieden, die van den Hoeksteen afwijken, geslagen te zullen worden; maar zulks moet haar niet ontzetten, want de getuigen C h r i s t i hebben in alle eeuwen de genen g e p ij n i g t, die op aarde wonen, Openb. 11:10. Hier over hebben zij niet moedeloos te worden, want schoon zij ge-doodt en begraven mogen worden, zoo zal der nogtbans eene opstandinge zijn zoo wel van namen als van personen.quot;

Leerreden over Ps. CXVIII: 22, in het 5de deel, pag. 259, uitgesproken bij gelegentheit van het openen der Synode te Perth en Stirling, anno 1732.

»Is het zoo, dat de steen verworpen wordt van de bouwlieden ? Ziet hier dan ook uit, wat een doodelijke en verderfelyke zaak een bedorve, dwalende en onkundige dienst is voor de ware Kerke Christi; het bederft en verwoest het geheeie gebouw, en bet loopt rechtdraats in tegen het groote oogmerk Godts, terwijl daar door de Steen, dien God geordent heeft om de uiterste Hoeksteen te zijn, verworpen wordt. De nieuwe mode van prediken, daar sommigen toe vervallen zijn, met hunne vertogen en gezwets van moraliteit of zede-lijkheit, daar Christus naauwlijks genaamt wordt; die zie

ik aan als een nitvindinge van de helle, om

den Hoeksteen uit het gebouw te werpen, en om ons te doen wederkeeren tot de heidensche of anti-christische duisternisse. Christus is het licht der wee-re 1 d t ; en wanneer men Hem verwerpt, waar zijn wij dan anders dan in de duistere plaatsen desLandts,

10

-ocr page 158-

14(3

welke vol woouingen des ge welts zijn? Ps. 74 vs. 20. Zoo dat eea bedorven dieast, zegge ik, wat ook iemauts schooue gaven zijn moge, de pest is voor de Kerke Christi.quot;

Dezelfde leerrede, pag. 267.

»Is het zoo dat deheerscliappg op Christus schouder gelegtis? Ziet hier dan ook uit, de nietigheid van alle besluiten, wetten en

O \'

instellingen, die hetkenmerkvanChristus niet dragen, en die oubestanelijk zijn met die order en wetten die Hij tot regeringe Zijner Kerk nagelaten heeft: zij moeten alle gewisselyk op niet uitkomen, omdat Zions Koning dezelve met zijn Scepter nooit aanger.iakt heeft en omdat ze geen grondt hebben in het woord Godts ; en tenzij de besluiten en wetten daarop gegrondt zijn, zoo hebben zij gantsch geen fondament, omdat er geen Kerkelijke authoriteit is, dan die dewelke van hem wordt af-geleit.quot;

Leerrede over Jes. IX; 5. 5de deel, pag. 312.

»Indien deheerschappij op Christi schouder, i s, zoo besluit ik, dat alle ongelijk vereffent zal worden, en dat Christus verdrukkinge vergelden zal aan allen, die zijn arme volk verdrukt, gekwelt en afgemat hebben in hare geestelijke vrijheden en voorrechten. Om de vervvoestinge der elendigen, om het kermen der nootdruf-tigen zal de Heere opstaan, en dan zal de wrake zijnes Tempels zwaar vallen op den kop van allen, die denzelven berooft en verwoest hebben.quot;

Dezeljde leerrede, pag. 316.

»Houdt de oogen des geloofs geslagen op Hem die aan het roer zit, en de bestieringe in handen heeft, geloovende met een verzekert gcloove, dat de Heere in eeuwigheid regeert; uw God, o Zionlis van geslachte tot geslachte. Hij die de regeringe in

-ocr page 159-

147

handen heeft, is de Immanuel, Godinetons:en niet God tegen ons, maar met ons, of aan onze zijde, Ps. 46:8. De Heere der Heirscharen is met ous: de God Jacobs is ons een hoog vertrek, Sela! daarom zullen wij niet vreezen, al wierden de bergen verzet in het herte der zeeën.quot;

Dezelfde leerrede, pag. 321. Oo. J. Temmink, in leven bedienaar des Goddelijken

woords te Amsterdam, gestorven 1768. Na gesproken te hebben vau het genootschap der vrijmetselaars, gaat hij aldus voort :

»Nog wordt er thans gewerkt tot eene vereeniginge, welke, schoon als nog zoo gruwelijk niet, ik vreeze dat met er tijd zal dienen om die genoemde in de band te werken ; en die ondertnsschen alle schutsmuren om verre werpt om de verwoesters van Christus Koningrijk den vrijen ingang te doen hebben. Onder den schoonen naam van verdraagzaamheid, van vrijheid, om zig door geen menschelijk ge-zach te laten verslaven, wil men alle zedelijke verbindte-nisse door de formulieren van eenigheid, los maken, en menschen in onze gemeenschap toelaten en houden, die met de ketterij van Pelagius, ja met den grouwel van Socijn vergiftigd zijn. Ik verwonder mij, dat men thans zoo beducht kan wezen, dat de regels van Dordrecht veranderen zullen in de slaafscbe boeijen van ïrente. Als iemand zelve rechtzinnig was, en maar met een half oog den staat der wereld, ten aanzien Vün het Godsdienstige, en vooral den staat der Protestantsche Kerke beschouwde, zoude hij moeten overtuigd zijn, dat er nooit minder gevaar ware om te naauw in de leere gebonden te worden ; en nooit grooter, om alle ongebondenheid in gevoelens te zien heerschen. Is het dan thans tijd, om zoo te schreeuwen tegen kerkelijke bepalingen en gevoelens, die niemand dwingen bij ons te komen of te blijven? en niet leeren, dat men anders gevoelende vervolgen moet, maar wel, dat

10*

-ocr page 160-

148

men ze van onze kerkgemeenschap hebbe uit te sluiten. Eu dat is volgens de bevelen der H. Schrift, met zoo veel ernst aaugebonden : als Kom. XVI; 17. Ik b i d d e u broeders, neemt acht o p d c g e u e d i e t \\v e e-dracht en ergernissen aanrichten tegen de 1 e e r o, die g ij (v a n ons) geleert hebt: en \\v i} k t af v a ii dezelve. En 2 Joh. vs. 10 Indien iemand tot ulieden komt, en deze leereniet en brengt, ontvangt hem n i e t i n huis, en zegt tot hemniet, z ij t gegroet. Wanneer men ook op vele Protestautsclie gemeentens, die ik niet noeme, om niet hatelijk te \'/ijn, acht geeft, zoo zal meu zien tot waü zielverdervend verval in de leere, de verdraagzaamheid omtrent de inbreuken van hare zuivere belijdenisse, haar gebracht hebbe ; zoo veel vond ik uoodig thans van de schadelijke eenheid in gevoelens te zeggen.quot;

Hogepriesterlijk Gebed. Amst. 1769, pag. 211 enz.

Hiermede meenden wij nu dit stukje te eindigen, doch er is nog iets gebeurd, waarvan wij het algemeen niet onkundig kunnen laten, om allerlei verspreide geruchten tegen te gaan.

Er werd alom verhaald, dat er door het Klassikaal Bestuur van Heusden een predikant gekozen was voor D o v e-r e n en G e n d e r e n ; dit klonk vreemd in de ooren, daar er volgens de bestaande wetten voor de Hervormden in Noord-Braband v ij f t i g zielen vereisebt worden om één uit \'s 1 a n d s kas bezoldigden Predikant te kunnen hebben ; wij wisten wel, dat er zulk een getal niet aanwezig was in Do ver en en Gen der en, wij wisten ook wel dat zij, die zich van ons hadden afgescheurd, uit hun eigen zak geen Predikant zouden bezoldigen ; dan toch zou het Klassikaal Bestuur geen nominatie gomaakt hebbi-n, maar de leden zouden dan zelf wel een keus hebben gedaan. Er ging een gerucht, dat men onze onmondige kinderen bij onze tegenstandera gesteld had; hoe dit een en ander

-ocr page 161-

149

zg, wij besloten om bij vernieuwing eene acte van afscheiding te teekenen, en aan Z. M. onzen geëerbiedigd en Koning op te zenden, opdat het ten minste van onze zijde niet mocht ontbreken aan inlichting ; daartoe werd de volgende acte onderteekend, met bijvoeging van het getal zielen in de huisgezinnen.

»Wii ondergeteekenden huisvaders, huismoeders, ledematen en inwoners der Gereformeerde Gemeente te D o v e-ren, Genderen en Gansoijen, verklaren bij dezen, dat wij bij onze vroegere acte van afscheiding van 1 November 1834 blij ven volharden, en volstrekt geane kerke-lijke gemeenschap begeeren met de Hervormde aecte in Nederland ; blijvendt! met onze kinderen, die God ons geschonken heeft, en die wij in den Heiligen Doop aan den Drieëenigen Verbonds God hebben opgedragen, op grond van Gods woord en de daarmede in alles overeenstemmende formulieren van eeuigheid: de belydenis desge-loofs van de Gereformeerde Kerk, den Hei-delbergschenCatechismuBendeleerregels der Dordrechtsche Synode, gehouden in 1618 en 1G19, vereenigd, onder het bestuur en opzigt des door God over ons gestelden Herders en Opzieners; zullende deze zich in de uitoefening dier bedieningen regelen naar de aloude kerkelijke liturgie, en in het bestuur zich voor het tegenwoordige rigten naar de K e r-keordeningvanvoornoemdeDordrechtsche

Synode.quot;

{Hier volgen de onderteekeningen.)

Kopie van deze acte werd opgezonden door den Kerke-raad, met den navolgenden begeleidenden brief:

igt;Aan Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, Prins van Oranje, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz.

Sire !

Wij ondergeteekenden, Kerkeraadsleden der, van het

-ocr page 162-

150

Nederlandsch Hervormd Kerkbestuur afgescheiden Gereformeerde Gemeente, nemen nogmaals de vrijheid om nevensgaande kopie van eene vernieuwde acte van afscheiding aan Uwe Majesteit over te zenden. Deze vernieuwde onder-teekening is geschied dewijl wij vernamen, dat er te D o-verenen Genderen een Predikant zon gezonden worden ; wij hebben er niet tegen, dat zij, die zich niet met de ware Gereformeerde kerk vereenijien willen, een Predi-kant hebben, doch daar er volgens de bestaande wetten, in de Provincie Noord-Brabant 50 zielen vereischt worden om een uit \'s lands schatkist bezoldigden Leeraar te ontvangen, en wij buiten onze gemeenschap geene 50 zielen konden tellen, maakten wij daaruit op, dat men Uwe Majesteit verkeerdelijk omtrent het getal had ingelicht; wij besloten daarom bij vernieuwing eene lijst te teekenen, waaruit het dan zou blijken hoeveel zielen er dan nog overschoten.

Nu is het gebleken dat er te Genderen slechts 9 zielen zijn overgebleven, wanneer het huisgezin van den meester medegerekend wordt; te Do veren zgn er 17 zielen overgebleven, indien de meester met het grootste deel zijner kinderen medegeteld wordt; dan zijn er nog 14 zielen op het gehucht Gansoijen, waarvan het huishouden van Cornelis Versteeg verklaard heeft bij de eerste teekening te blijven volharden ; en het huishouden van Thomas Mans bij een ernstig onderzoek wel zou blijken door niet zeer edele pogingen van de gemeente te zijn afgetiokken, en de huisvrouw van Govert Versteeg nooit kerkelijk onder de gemeente behoord heeft, daar zij altijd geweigerd heeft hare attestatie te Drongelen te ligten ; doch indien ook al die 14 zielen, geheel vrijwillig van ons waren afgescheiden, dan zou in de drie plaatsen te zamen het getal van 50 niet gevonden worden ; en daarom nemen wij de vrijheid, om niet alleen als ware Gereformeerden, maar ook als burgers van Nederland tegen de zending van een uit

-ocr page 163-

151

\'s lands kasbezoldigden Leeraarte protesteeren, niet twijfelende of Uwe Majesteit zal bij een nauwkeurig onderzoek der zaak niet toegeven aan het verlangen onzer tegenstanders, dewijl uit zulk eene zending geen onderlinge vereeniging maar wel verwijdering zou voortspruiten, daar integendeel bij de gunstige dispositie op ons laatst rekwest, hetwelk wij met verlangen te gemoet zien, de raeesten der nu van ons verwijderde inwoners wederom met ons zouden vereenigd zijn.

Wij wenschen Sire ! in alle burgerlijke betrekkingen volgens Gods woord, en onze geloofsbelijdenis, den Koning te e e r e n, maar daar die eerbied en liefde alleen in waarheid en oprechtheid kan bestaan, waar de vreeze des Heeren het beginsel der w ij s h e i d is; zoo wenschen wy ook de vreeze Gods altoos op den voorgrond te plaatsen, en door die vreeze gedrongen, in de dienst des allerhoogsten Gode meer gehoorzaam te zijn dan de menschen.

Wij zijn uit overtuiging des harten Gereformeerd even als onze voorvaderen, de vrijheid der godsdienstoefeningen van die Gereformeerden is door de grondwet gewaarborgd, en de met eedzweering bevestigde vrijheid kan door geen volgend Kerkbestuur worden vernietigd. Wij wijten de vertraging der bescherming onzer godsdienstoefeningen niet aan Uwe Majesteit, maar wel aan de verkeerde inlichtingen vau onze tegenstanders; doch hopen ook dat Uwe Majesteit bij getrouwe inlichting aan een gedeelte Uwer Majesteits onderdanen, die niet begeeren met de verlichting dezer eeuw mede te loopen, bescherming zal verleenen om God te mogen dienen in het openbaar even als onze voorvaderen, en dezelfde voorregten te genieten die andere Protes tantsclie Gemeenten van Veonhuizen, de Ommerschans en Cura9ao genieten; dewijl wij even als alle overige inwoners des lands, deel nemen in de opbrenging der belastingen, welke

-ocr page 164-

152

tot instandhouding des Vaderlands geheven worden ; en er ons in het burgerlijke geen enkele daad van ongehoorzaamheid kan te laste gelegd worden.

Tevens zou het ons hoogst aangenaam zjjn, wanneer Uwe Majesteit het Klassikaal Bestuur van Heusden gebood, om de Kerk te Gender en vooreerst te ontruimen, dewijl aldaar de meeste zielen zijn, opdat wij ten minste by voorraad aldaar op \'s Heeren dag kouden bgeenkomen, en dit zeker tot instandhouding zou verstrekken der goede orde, en ter aankweeking dier beginselen, waaruit ware gehechtheid aan Koning en Vaderland voortvloeijen; in afwachting van gunstig antwoord, blijven wij, na toebidding van Gods dierbaarste zegeningen over Uwer Majesteits persoon en huis.

Dovere n, 6 February 1835.

Uwer Majesteits getrouwe en gehoorzame onderdanen. De Kerkeraad der Gereformerde Gemeente te Dovere nquot; enz.

De Haarlemmer Courant van 3 Februarij in handen krijgende, vond ik daarin de volgende advertentie:

\'s Hertogenbosch 31 Januarij. Ten gevolge van het Koninklijk Besluit, bij \'t welk Ds. fl. P. Scholte, als Predikant van Do veren, enz. is ontslagen, heeft Z. M. bij besluit van den 23sten, uit een drietal, opgemaakt bij het Klassikaal Bestuur van Heusden, als Predikant aldaar benoemd den Heer C. F. van Setten, kandidaat bij het Provinciaal Kerkbestuur van Utrecht, met bepaling, dat dezelve naar kerken-orde derwaarts zal worden beroepen.quot;

Deze advertentie verwekte bij mij groote verwondering om onderscheidene redenen; vooreerst kwam het twijfelachtig voor, dat er reeds, bij Koninklijk besluit van 23

-ocr page 165-

153

Januari] een Predikant zou benoemd ziin, daar volgens hei bij ons loopende gerucht, het Klassikaal Bestuur eerst den 21 tot het vormen van een drietal was bij elkander geweest, en dan ook het eertijds vrije beroep eensklaps zou veranderd zijn in eene Koninklijke electie; en daarbij toch ook wel het oude approbatieregt der Arabachtsheeren mogt in aanmerking komen ; of zou het Kerkbestuur ook

O o 7

al de bevoegdheid hebbeu om alles zoo in een oogenblik te vervormen; dit kwam mij nog vreemder voor, daar het Klassikaal Bestuur toch wel de overtuiging kon hebben dat de afgescheiden Gemeente standvastig bleef in hare eenmaal tot stand gebrachte afscheiding. Zoo dat die Ring Predikanten, welke uit hunne eigene plaatsen niet veel volk kunnen medekrijgen, genoegzaam des Zondags voor stoele.i en banken staan te praten (eens is het reeds zoo ver gekomen dat er in beide collectezakjes IS1cen^ verzameld was) ja zelfs niet eens alle die zich niet bij ons gevoegd hebben, ter kerke komen ; en dit is nu reeds van October af zoo gegaan: wat zal dus in die omstandigheden een Predikant te Dove ren en Genderen doen ? Het Klassikaal Bestuur weet toch ook wel dat er in Noor d-Braband 50 zielen moeten wezen om een uit \'s lands kas bezoldigden leeraar te mogen hebben ; doch dit daargelaten.

Het eerste gedeelte der advertentie betreft mijn persoon, doch ik meen tot betere inlichting van het publiek alhier te mogen verklaren, dat ik tot op heden den 12 Pebruarij aan zulk een Koninklijk Besluit geen kennis heb. Kunnen er nu koninklijke besluiten bestaan en in \'s Hertogenbosch bekend zijn, zonder dat zij ter kennisse gebracht zijn van hen, ten behoeve van wie zij genomen zijn, dan is het mij wel; doch anders verklaar ik den inzender van die advertentie voor een leugenaar en openbaren misleider van het publiek : maar mag dan nu iemand zoo maar ongestraft een Koninklijk besluit verdichten, en

-ocr page 166-

154

alzoo aanleiding geven dat er iu het geheele land een verkeerd gerucht verspreid werd ; en indien deze berigtgever nu eens Predikant was, zou men dit dan ook niet wel eene geruchtmakende misdaad mogen noemen, en zou men dan wel veel vertrouwen kunnen stellen iu de zuivere waarheidsliefde van zulk een Prediker, wanneer hij spreekt van den Onzichtbaren en Diens besluiten ; die niet schroomt oin aan een aardschen Koning besluiten toe te schrijven die niet zijn genomen of bekend gemaakt ? De tijd zal welligt wel veel openbaren ; en eenmaal komt er een dag waarop niet alleen de woorden maar ook de bedoelingen der leusrenaars bevonden zullen worden valschheid en be-drog te zijn.

De Heere opene nog veler oogen en harten voor de waarheid, zoo als die is in C h r i s t u s J e z u s onzen Heer ; die als de Koning Zijner Kerk, eenmaal al Zyne en Zijns volks vijanden verpletteren zal met eenen yzeren scepter als pottebakkers vaten, en Zijn arm en ellendig volk, dat in den nood tot Hem heeft geroepen, op Hem heeft vertrouwd, Zijn kruis heeft gedragen, en Zynen Naam heeft beleden voor de menschen, verheffen zal boven allen strijd en lijden, en hen inleiden in dat Koningrijk, dat hun verordineerd was van voor de grondlegging der wereld. Amen.

-ocr page 167-

LAATSTE GETUIGENIS TEGEN DE LIEFDELOOZE HANDELINGEN VAN HET ZOOGENAAMD HERVORMD

KERKBESTÜUR, BENEVENS EENE OPWEKKING AAN DE GELOOVIGEN, TOT AFZONDERING

VAN EENEN DANK-, VAST- EN BEDEDAG, DOOR H. P. SCHOLTE, BEDIENAAR DES GODDE-LIJKEN WOORDS.

VOO lï, li 13 D K.

Gij ontvangt, geachte lezer ! wederom een paar stukken, roier mededeeling ik oordeelde niet te mogen vertragen ; de boosheid der zoogenaamd hervormd kerkdijken schijnt nog niet uitgewoed te zijn ; bij alles wat gebeurt, herinner ik mij dikwijls de dagen vóór de altoos gedenkwaardige en voor geheel de gereformeerde kerk op de toereld - oo gewigtige Dordrechtsche Synode in 1618 en 1G19; gij zult uit deze bladen zien, wat er bij vernieuwing is voorgevallen, en wat er al wordt bewerkstelligd om de gemeente te bewegen tot wederkeering onder het verlaten genootschap ; en die met den bijbel eenigzins bekend is, zal ligtelijk kunnen oordeelen, of dit alles overeenkomstig is met dat Evangelie des vredes, waarvan men tegenwoordig den mond zoo vol heeft, en of eene kerkelijke vereeniging met zulke leeraars, die zoodanige handelingen uitlokken, voor ware geloovigen mogelijk en geoorloofd is. Mijn eenig verzoek, bij het doorlezen van dit stukje, is, dat gij mijn persoon uit

-ocr page 168-

156

het oog rnoogt verliezen, en alleen over de zaak oordeelen; mijn persoon kan vallen, maar de zaak der waarheid en der kerke Gods, waarvoor ik sta, en ivaarvoor ik door Gods genade mag uitkomen, is onwankelbaar; wie zich dezelve moge aantrekken of niet, God de Heere zal eenmaal gewisselijk regt doen Zijnen uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen : m al wilde ook de geheele wereld ons verlaten in de ure der beproeving, de Koning der kerk, Jezus Christus, zal toonen dat Hij God is, en dat niets of niemand op aarde, een enkelen voetstap verder zal gaan, of een enkele daad meer doen zal, dan de Almagtige naar zijn eeuwig welbehagen over zijne Gemeente beschikt heeft, tot welzijn zijner kinderen, tot beschaming en ter onderbrenging zijner tegenstanders en in beide tot verheerlijking van zijnen Naam, die te prijzen is in der eeuwigheid. Amen.

H. P. SCHOLTE,

Bedienaar des Goddelijken Woords, in Genderen, de Gemeente van Jezus Christus

4 April 1835. onder het kruis, te Doveren, Gen-

dereD en Gansoijen.

-ocr page 169-

G E S C H 1 E D E N 1 S.

Mijn laatste stukje eindigde ik deu 12 February 11., daarop volgde den 20 Februari] mijne teregtstelling voor de regt-bank te Appingadam; mijne beschuldiging aldaar bestond daarin, dat ik in eene leerrede over J esaia 8 vs. 11—15, te U 1 r u m gehouden den 10 October 1834, den k e r k e 1 ij k geschorsten predikant Ds. H. d e Cock genoemd had een verdrukte leer aar, en zijne afzetting strijdig met Godswoord; alsmede dat de kerkelijke reglementen en verordeningen, voorkomende in eenegroote portefeuille, mede strijdig waren metGods woord, en dat ik de toehoorders gewaarschuwd had tegen der zeiver opvolging. Eu dit zou, volgens artikel 202 van het wetboek van strafregt, waardig zijn om gestraft te worden met eene gevangenis van 2 tot 5 jaren : de inhoud van dat artikel is in het Code Napoleon te vinden ; ik zal mij nu niet inlaten met een uitvoerig verslag te geven van het gevoerde proces ; voor ditmaal zij het genoegzaam voor het publiek, dat de regtbank te A p p i n g a d a m, na acht dagen beraad, mij op den 27 Februarij heeft v r g g e s p r o k e n, en daardoor een merkwaardig voorbeeld gegeven heeft van regterlijke onpartijdigheid; hetgeen zoo kennelijk afsteekt bij de hoogst partijdige en onregtvaardige handelingen ea oordeelen der kerkelijke personen. De tijding van deze vrijspraak ver--wekte vreugde in mijne gemeente, te meer daar er alom, zoo men zeide, zekerheid was, dat ik, volgens den een korter, volgen den ander langer tijd, in een spinhuis zou moeten

-ocr page 170-

158

zitten ; doch alle geruchten die ik hoorde, toonden mij duidelijk hoe weinig begrip men had van burgerlijk regt. en dat men, ten eeuemale onbekend met de duidelijke uitspraken der wet, alleen oordeelde naardat partijzucht eu godsdienshaat den een in meerdere, den ander in mindere mate bezielde ; genoeg, de vrijspraak werd ter mijner kennis gebragt, tot innige spijt van mijne kerkelijke vijanden, die liever zouden gezien hebben dat men het regt gebogen had ; ik mogt den Heere danken vjor Zijne genadige besturing, en het Psalmgezang der verlossing klom uit de woningen op tot Israels God. Nu meende ieder dat met die vrijspraak ook mijne eerste schorsing verviel, en dat dus het zoogenaamd hervormd kerkbestuur dat vonnis zou vernie-

O

tigen ; het voorwendsel was toch altijd geweest, dat ik niet om de leer die ik predikte, maar om mgn ergerlijk en geruchtmakend wangedrag te ü 1 r u m geschorst was geworden : ook deze oordeelvellingen, die trouwens niet van grond ontbloot waren, hechtten bij mij weinig. Sedert ge-ruimen tgd bekend met de boosheid der zoogenaamde hervormde kerkeiijken, verwachtte ik zulks niet, en behoefde het ook niet; ik was met mijne gemeente sedert 1 November 1834 van hun genootschap gescheiden, en kerkelijke gemeenschap kon er niet meer plaats hebben, dan door terugkeering mijner tegenstanders tot de waarheid in de leer en in de regering der kerk, terwgl de fundamentele strijdigheid der kerkelijke wetten sedert 1816 met Gods woord mij meer en meer klaar en duidelijk werd ; en hoe zouden ook zij goed doen die geleerd hadden kwaad te doen, het vervolg bevestigde mij ook in de ongunstige gedachte, die ik van het kerkbestuur had opgevat.

Op den 11 Maart 11. werden de kerkvoogden Joh. Brau-derhorst en Dirk Boll gedagvaard voor twee regters commissarissen te \'s Hertogenbosch, tegen den 24, om gehoord te worden op het verzoek van het klassikaal bestuur van Heusden, om, ten behoeve van de hervormde

-ocr page 171-

159

kerkgemeenten van Dove ren en Gender en tegen voornoemden Joh. Branderhorst en Dirk Boll te mogen procederen, ter bekoming van de kerkgoederen. Hiernaar hadden wij reeds lang gewacht, want wij wenschten regt; en omdat de gereformeerde gemeente gereformeerd was gebleven en daarom zich van een aati-gereformeerd genootschap had afgescheiden, vreesden wij ook geen regtsgeding, dewijl in de regtbank niet de driften uitspraak doen, maar naar de wet en het regt geoordeeld moet worden. Volgens afspraak met den advocaat, die de zaak der gereformeerde gemeente zal bepleiten, zou ik medegaan. en de kerkvoogden zouden verzoeken, dat ik, als met alle de zaken van onze gemeente bekend, in hunne plaats het woord mogt doen ter bestrijding van het verzoek des klassikalen bestaurs ; het was mij duidelijk dat dit verzoek op wettige gronden kon tegengesproken worden ; daar er in geen geval noch te D o v e-r e n noch te Genderen voor voornoemd bestuur eene kerkgemeente bestond, en dat bestuur met onze van hun genootschap afgescheidene gemeente niets te maken had ; te meer daar het hier moest gaan over het bewijs van eigendomsregt. Verloor het klassikaal bestuur het proces, dan verviel ook hun gratis procederen, want dan was het met een bewezen dat hunne aanvrage ongegrond was ; anders zou het klassikaal bestuur het wel eens in het hoofd kunnen krijgen om tegen de roomsche kerkmeesters van D r u n e n te gaan procederen om afstand van de kerk, die voor eenige jaren nog aan de gereformeerden behoorde; won dit bestuur integendeel dan had het toch geene kosten. Ik ging dan mede naar \'sHertogenbosh, en voor de regters commissarissen verschenen zynde, vonden wij daar het klassikaal bestuur vertegenwoordigd door een advokaat en een prokureur; de eerste kwam dadelijk, vóór dat. er nog iets verhandeld was, in oppositie tegen mijne verschijning aldaar ; daarop werden de beide kerkvoogden voor da tafel geroepen eu gevraagd hoedanig ik daar tegenwoordig

-ocr page 172-

100

was, waarop zij antwoordden : als president van onzen kerke-raad ; verzoekende tevens dat ik voor ben het woord mogt doen, doch dit werd afgeslagen, waarop de advokaat van het klassikaal bestuur zijn verzoek voorstelde en door de regters commissarissen aan de kerkvoogden gevraagd werd, wat zij daartegen hadden in te brengen ? waarop deze in somma antwoordden, dat de gemeente te Do veren en de gemeente te Gender en zich van het kei kbestuur hadden algescheiden, dat er vóór dat bestuur geene gemeente bestond, dewijl ook het door den advokaat opgegeven getal niet juist, was ; dat wij dit konden bewijzen, en dat zij niet gezind waren om de kerkegoederen af te geven aan het klassikaal bestuur vóór dat zij bewijs van eigendomsregt medebragten. Toen konden wij weder vertrekken in afwachting van dat bewijs, hetgeen wij altijd gemeend hebben, en nog meenen dat regterlijk zijn moet; er waren wel geruchten in omloop, en het had ook wel in de Haarlemmer courant gestaan, dat ik door de burgerlijke overheid uit de pastorij zou gezet worden, doch dit vond bij niemand onzer, vooral na, daar men verzocht had om te procederen, ingang; te minder verwachtten wij dit nu, daar het genoeg bekend was dat mijne vrouw sedert 14 dagen aan de anderdaagsche koorts lag: doch ik heb al weder moeten leeren, dal men van de zoogenaamd hervormde kerkbestuurders niet veel goeds te wachten heeft.

Donderdag morgen kwam een gedeelte van het plaatse-Igk bestuur om mi) in naam van de Provinciale Staten aan te zeggen, dat ik binnen drie dagen de pastorij moest ruimen, en dat dit anders door gewapende magt ten uitvoer gebragt zou worden. Ik gaf mijne bereidvaardigheid te kennen om aan de bevelen der publieke autoriteit te voldoen, en mij niet met geweld te verzetten ; doch toonde de onmogelijkheid aan van het transporteren van mijne vrouw, die ziek te bed lag, en dat ik mij voorbehield langs den wettigen weg tegen dezegeheele handeling te protesteren,

-ocr page 173-

161

verzocht tevens dat de burgemeester een proces-verbaal mogfc opmaken, en, daar ik iu het wetboek meende gelezen te hebben dat dit op de plaats moet geschieden, wilde ik papier, pen en inkt geven, doch het werd mij geweigerd; tegen den avond echter kwam de veldwachter met het nevensgaande proces-verbaal, hetwelk ik toekende en terugzond ; ik werd tevens door een begeleidenden brief gevraagd om binnen twee dagen een zieken-attest van mijne vrouw te produceeren, hetwelk ik Zatardng morgen zelf aan den assessor te D o v e r e n overhandigd heb.

KOPIE.

» Het jaar een duizend achthonderd en vijf en dertig, den zes en twintigsten der maand Maart.

Wij Willem Janse Millenaar, Burgemeester, Gijsbert Millenaar, Assessor, en Arie Boll, Assessor, allen der Gemeente Drongelen. Doveren, Gansoijen en Hagvort, met en weadsisteerd door den Secretaris dezer Gemeente Valerius

O

Geertruidis Andringa Boll, ons, op heden morgen, ongeveer half negen ure, begeven hebbende naar de Pastorie van de Hervormde Gemeente van Doveren, en aldaar gesproken tot en met den Heere H. P. Scholte, bewoonder dezer pastorie, en zijn Eerw. bekend gemaakt dat door ons, op gisteren, is ontvangen een besluit van Hun Edel Groot Achtbare Heeren Gedeputeerde Staten der Provincie Noord-Brabant, »waarbij ons is gelast »om te zorgen dat de Hervormde «Pastorie te Doveren, binnen drie dagen, na ontvangst »van dit besluit, door den afgezetteu Predikant H. P. Scholte »ontruimd zij, zullende in geval van oppositie van de zijde »van gemelden Heer Scholte, die ontruiming door de ge-»wapende magt worden bewerkstelligd.quot;

Vervolgens zijn Eerw. verzoekende hieromtrent eenig antwoord te ontvangen, of zgn Eerw. zich genegen gevoelde, binnen den bepaalden tijd aan de bevolene ontruiming te voldoen.

Jl

-ocr page 174-

162

Waarop wij vau zijn Eenv. tot autwoord liebben beko-mea beieid te zijn ora zich aan dit bevel te onderwerpen, en van stonden aan met de ontruiming een aanvang te makeu, doch dat hij zich voorbehield om deze zaak in regten te vervolgen, en verklaarde wijders dat, aangezien zijne echtgenoote zich ongesteld te bed bevond, en wel zoodanig, dat dezelve niet kon worden vervoerd, (bereid zijnde om hiervan ecu attest van een dokter te produceren) en alzoo dezelve iu den bepaalden tijd de Pastorie niet koude verlaten, alsmede dat zijn Eerw. wel alle pogingen zoude aanwenden om in den bepaalden tijd alle zijne goederen te ruimen, doch dat hy vreesde door de menigte derzeive en de slechtheid der wegen, de bepaalde tijd daartoe welligt te kort was.

Waarop wij verklaarden, dat wij iu den door ons ontvangen last geene verandering kouden maken, noch uitstel durfden verleenen, maar van een en ander zouden kennis geven.

Waarop door den Heer Scholte verzocht werd, van het verhandelde proces-verbaal op te maken, zich bereid ver klarende hetzelve te ouderteekeneu.

Waaraan voldoende, zoo hebben wij dit proces-verbaal opgemaakt en met en benevens den Heer Scholte betee-kend, op dag, maand en jaar als boven.

H. P. SCHOLTE, Herder en Leeraar der, van het Hervormd Kerkbestuur afge- Burgemeester e n A s-scheidene gereformeerde Ge- sessoren voornoemd.quot; meente te Do veren, Gen-deren en Ga nsoye n.quot;

No. 246.

»D i\' o n g e 1 e n, den 26 Maart 1835. Wij hebben de eer UwelEerw. hiernevens het verlangde

-ocr page 175-

16B

proces-verbanl ter teekeaiiig aan te bieden, hetzelve met brenger dezes terugverzoekende, alsmede hebben wij het van onzen pligt geacht, üwelEerw. het ons aangebodene attest van eenen Dokter, van de onvervoerbaarheid uwer echtge-noote, te verzoeken, hetzelve aan ons binnen twee dagen te doen geworden.

Burgemeester en Assessoren van D r o n g e 1 e n, c. a.

Ter ordonnantie van dezelve (was get.) V. G. A. BOLL, Secretaris.

P. S. Gelief de goedheid te hebben uwe handteekening te stellen voor aan, naast de plaats daar Burgemeester en Assessoren moeten teekenen.quot;

Ik ging terstond aan het inpakken en het gerucht was spoedig in de gemeente verspreid ; dadelijk werden er te Genderen twee kamers voor mij geruimd en schoongemaakt, en vrijdag morgen was alles, jong en oud, in de weer, om den inboedel van Doferen naar Genderen te transporteren, hetgeen des avonds bewerkstelligd was, behalve het noodige gerief voor het huishouden ; des Zondags handelde ik nog met de gemeente in de schuur van de pastorij, over Psalm 125, met veel zegen voor mij zeiven en anderen, tot opbouwing van ons onderling geloof. Onze onderlinge bijeenkomsten echter, bevolen in Gods woord, gewaarborgd door de Grondwet voor het Koningrgk dei-Nederlanden, van art. 190 —196, hadden den haat en de vijandschap der kerkelijke heeren opgewekt, en men sprak van rondsom dat men ons dat wel zou verleeren. Er werd verhaald dat Ds. van Spall, van Dassen, reeds den vori-gen Zondag bij den Burgemeester was geweest, dewijl hij boos was omdat er in de schuur van de pastorij zoo veel volk was, terwijl er in de kerk te Do ver en, waar hg predikte, zoo als ik gehoord had, slechts zes en twintig inenschen, groot en klein, aanwezig waren, waarvan hij

II*

-ocr page 176-

164

zelf nog eeu groot gedeelte had raedegebragt; er werd verhaald dal er militaire inlegering zou komen, doch dewijl er in onze burgerlijke gemeente nooit eenige de minste ongeregeldheid had plaats gehad sedert onze afscheiding, wilde ik daaraan volstrekt geen geloof geven ; te meer daar toch de ondervinding van alle tijden geleerd heeft, dat zoodanige dwangmiddelen nooit dat doel bereikt hebben, hetwelk de gebruikers er zich van hadden voorgesteld ; doch ook hier was het dies cUem docet. Ik mogt ouder alle die geruchten van rondom mijne bekommernissen op den Heere werpen, mij en de mijnen met geheel de gemeente aan Hem opdragen, die wist dat Zijne eer en verheerlijking mijn

hoogste bedoeling was.

Maandag was mijne vrouw vrij van de koorts, en daar het weêr zoo byzonder warm was, en welligt in dit jaargetijde spoedig kon veranderen, besloten wij om mijn vrouw »-oed te bezorgen en naar Genderen te transporteren, hetgeen door Gods goedertierenheid gelukkig volvoerd werd, hoewel het vermoeijend was. Dien zelfden dag werd nog het overige, dat ik nog in de pastorij had, naar Genderen vervoerd, en tegen den avond verliet ik eene woning, waarin ik ruim twee jaren met zegen mijn verblijf had gehad, in dit land mijner vreemdelingschap, en waarin ik de veelvuldige moeijelijkheden van het herders- en leeraarsambt bij ondervinding had leeren kennen, maar waarin ik ook de zaligste gevoelens gesmaakt had, verbonden met de verkondiging van het Evangelie der zaligheid aan arme zondaren.

De eerste nacht te Genderen ging als naar gewoonte stil voorbij; doch \'s morgeu vroeg, den 31 Maart, werd er met de kerkklok geklept, en daarop afgelezen dat er nog dien dag k u r a s s i e r s zouden komen ; kort daarna kwamen er reeds kwartiermakers, en in deu loop van den morgen kwam cr een detach, e ment aanrennen , in mijne gemeente, waar de inwoners, wegens de weinige gemeen-

-ocr page 177-

165

scbap met andere plaatsen, zeer eenvoudig en vreesachtig zijn, was de schrik algemeen: mijne verzuchtingen klommen op tot den Heere, ik had mijne vrouw weder iu de koorts te bed liggen, alles was overhoop ; doch tot roem van Gods vrije genade moet ik het zeggen, ik mogt mij met vrouw en kind en goed en gemeente in Zijn eeuwigen Vaderschoot leggen ; in plaats dat mijne natuurlijke boosheid tegen de tegenstanders ontwaakte, kon ik gevoelen dat ik medelijden had met hun rampzaligen toestand, denkende aan de schrikkelijke eeuwigheid voor hen, zoo zij niet bekeerd werden, en aan de onuitsprekelijke zaligheid, die er voor al Gods volk in de eeuwige rust bewaard wordt, en waarvan het ons hier op aarde onder krnis en lijden nog wel eens gegund wordt den voorsmaak te genieten.

Tegeu den middag kwam er een deurwaarder, om mij tegen den 29sten April te dagvaarden naar Groningen, voor de regtbank van eersten aanleg, dewijl er van het vonnis, te Appingadam uitgebragt, en waarbij ik ben vrijgesproken, door het publiek Ministerie is geappelleerd. Ik ben overtuigd dat de zaken te A p-p i n g a d a m naauwkeorig onderzocht zijn, dat ik personeel niets vóór. maar alles tegen mij had, en dat ik dus aldaar naar het strengste regt beoordeeld ben geworden ; dezelfde wetten gelden te Groningen, en hetgeen te A p p i n g a-d a in regt was, zal ook te Groningen wel regt zijn ; ik kan de gegrondheid van dit appel wel niet doorzien, doch dit wil ik ook gaarne aan deskundigen overlaten ; ook in deze zal de Heere mij leiden naar Zjjn raad, tot verheerlijking van Zijn Naam.

Een weinig naderhand kwam de luitenant van de ku-rassiers, die mij den sleutel van de pastorij afvroeg; ik vroeg of hij dit op zich nam, hetgeen met ja beantwoord werd; waarop ik zeide dien sleutel te zullen zenden, daar ik hem op dat oogenblik niet kon vinden. Ik had dien sleutel medegenomen, dewijl het gemeentebestuur mij wel

-ocr page 178-

1Ö6

had aangezegd dat ik de pastorij moest ruimeu, doch niet waar ik den sleutel moest laten ; ik had ook gemeend dat die behoorde bij dn kerkegoederen, waarover geprocedeerd moest worden ; ik merkte tevens uit deze handelwijs dat dit militaire det.-cheraont gekomen was om zich met kerkelijke zaken te bemoeijen; eu dit kwam mij te vreemder voor, daar er nog nooit iets in onze gemeente was voorgevallen dat eenigen zweem had van ongehoorzaamheid aan de burgerlijke overheid: nu hooren wij dat wij betiteld worden met den naam van Nieuwlichters. Ook dit slinkt zoo vreemd in onze ooren. daar wij zoo gaarne het nieuwe licht zagen uitgedompt, opdat de Zou der gerechtigheid de harten mogt verlichten en verwarmen, dewijl het nieuwe eigengemaakte licht het hart zoo koud en gevoelloos laat: en zelfs de minister van eeredienst den 27 November 1834 nog betuigd heeft, dat ik niet gesuspendeerd beu geworden ohi m ij n e predik w ij z e o f 1 e e r s t e 1-lige gevoelens. Mijne leer is dus buiten opspraak, eu mijne gemeente erkent geen andere leer voor de echte, dewijl wij alle te zamen zuiver gereformeerd zijn, en daarom het nieuwe licht verwerpen; en dus voegt de naam van Nieuwlichters niet ons maar onzen tegenstanders.

Denzelfden morgen was bij mij aan huis door een bediende van het klassikaal bestuur eene rekening gebragt van f 68,25, met den volgenden brief:

No. 26/ls. Heusden, 31 Maart 1835.

De scriba van het klassikaal bestuur van [lensden voldoet bij dezen aan den hem opgedragen last, om U eene opgave te zenden der kosten wegens kerkelijke procedures, bij bet klassikaal bestuur voorn, tegen U gevallen, en tot betaling van welke Gij verwezen zijt, bij besluit van het provinciaal kerkbestuur van Noord-Braband den 10 December 1834.

Het zal deu scriba aangenaam zijn. deze kosten, ten be-

-ocr page 179-

167

drage vau acht en zestig guldens eu vijf en twintig cents, veertien dagen na dato dezes te ontvangen, zijnde hij ge-magtigd, om U deswege kwitantie af te geven.

De scriba voornoemd,

C. W. PAPE.

Aau den WelEd. Heer H. P. SCHOLTE,

te Genderen.

üe ouderling Joh. Branderhorst ontviüg denzelfden morgen eene rekening van f 306,15 met een begeleidenden brief, van den volgenden inhoud.

No. 32.

\'sHertogenbosch, den 28 Maart 1835.

Den 17 December 11. is aan ieder uwer ter hand gesteld een afschrift des besluits, den 10 bevorens door het provinciaal kerkbestuur van Noord-Braband in uwe zaken genomen. Het verwijst de bezwaarden alle te zamen, en ieder hunner in het bijzonder, voor het geheel, in de kosten dei tegen hen gevoerde procedure. En uit het slot hebt Gij kunnen zien: dat het even genoemde bestuur den ondei-geteekende, secretaris en quaestor, belast en magtigt, om die kosten, berekend, nagezien en goedgekeurd zijnde, ten zijnen name, of tegen zijne quitantie, te ontvangen of te doen invorderen.

Hiernaar mij gedragende, moet ik U doen geworden, zoo als onder geleide dezes geschiedt, de rekening van het provinciaal kerkbestuur en van deszclfs bediende.

Omtrent deze rekeningen is in acht genomen, wat wordt voorgeschreven in de synodale aanschrijving van 20 Julij 1820, en in het gerevideerd reglement op de uitoefening van kerkelijk opzigt en tucht voor de Nederlaudsche hervormde kerk : beide welke stukken te vinden zyn ook in het Handboek voor hervormde predikanten en kerkeraads-leden, 2de stuk bl. 22 en verv., en 3de stuk, bl. 204 en verv.

De rekening van het proviuciaal kerkbestuur bedraagt

-ocr page 180-

168

twee honderd Degen eu tachtig guldensvijf en u e g e n t i o- cents, eu die des bedienden G. J. Rin-

O O \'

gelands zestien guldeus en twintig cents; beide te zamen dis drie honderd zes guldens en vijftien cents. De specificatiën gaan in de toegevoegde bijlagen of nota\'s hiernevens.

Van gezegde somma kan men zich kwijten door die aan den oudergeteekeude over te maken, of anders, langs korten en gemakkelijken weg, door die te betalen aan\' den klassikalen scriba van Heusden, den Heer C. W. Pape : zullende daartegen door dengene die ontvangt quitantie worden uitgereikt.

Wij moeten weuschen, dat aan onze vordering, veertien dagen na dagteekening dezer, voldaan zal zijn, daar wij uiet verlangen, de schuld ten uwen laste, tot noodelooze verzwaring van schade, te doen en te zien oploopen ; zoo als onvermijdelijk zal wezen, in geval wij mogten genoodzaakt worden, het competerende te innen door tusschen-komst der autoriteit, aan welke ons vergund is ons te wenden.

De Secretaris en quaestor voorn. Abk. LUBERTI AUGÜSTINI.

Aan de Heeren H. P. Scholte, gewezen predikant; Johannes Branderhorst, Cornells Verdoorn, Jan van Marsbergen, Govert van Andel, Jan Boll, G. van der Beek,

Teunis Boll en Arie Baaijens, gesuspendeerde leden des kerkeraads der hervormde gemeenten van Dovere n, Gender en en Gansogen.

Deze rekeningen bevatten alle onkosten die de verschillende kerkbesturen gemaakt hebben, nadat wij ons van hen hadden afgescheiden bij openbaar gemaakte akten van 1 November 1834 : ik heb den geheelen kerkeraad nog niet gesproken, doch ik voor mijn persoon beu niet voornemens

-ocr page 181-

169

iets op last van het kerkbestuur te betalen, van hetgeen na mijne afscheiding is gebeurd, en de autoriteit, tot welke het aan het provinciaal kerkbestuur vergund is zich te wenden, zal ook voor ons wel toegankelijk zijn\', want ik heb noch in de grondwet, noch in de Code Napoleon ooit gelezen, dat het Hervormd Kerkbestuur een monopolie heeft, om ten laste van menschen die niet tot hunne gemeenschap behooren, reisjes te doen, vergaderingen te beleggen en de onkosten op rekening te brengen van diegenen op wie zij gram zijn ; op zulk eene manier zou het niet alleen een hersenscliim zijn hetgeen in de Grondwet van Nederland, ten opzigte van de vrijheid van alle godsdiensten, duidelyk en met ronde woorden staat uitgedrukt, maar zoo doende zou het Z. N. Hervormd kerkbestuur de tyranni-seerende sekte kunnen worden, en een ieder die zijne knie niet voor dien Baal zou willen buigen, zou gereed moeten staan om de ongevergde vergaderingen en reisjes dier kerkelijke Heeren, met zijn geld te betalen ; als dit goed ging zouden er op het platte land, binnen kort, zeker door de Heeren Burgemeesters wel onderscheidene akten van onvermogen uitgereikt moeten worden, wanneer het er op aankwam om \'s lands belastingen te betalen; doch genoeg van het rampzalig Hervormd Kerkbestuur.

Ik geloof dat die heeren vreemd zullen toezien, wanneer door de besturing van den Alraachtigen God, hun zal toegemeten worden met dezelfde maat, waarmede zij gemeten hebben, en die dag komt toch eenmaal, het zij vroeg of laat. Wij wenschen door Gods genade getrouw gemaakt te worden om liever alles op aarde te verliezen, dan Christus en Zijne waarheid te verloochenen eu Zijne kerk op aarde te verraden, en onzen eeuwigen Koning, den Heer der Heirscbaren, zal wel zorgen dat wij voedsel en deksel hebben, eu dat ous zaad niet van gebrek behoeft om te komen, zonder slinksche wegen in te slaan ; want onregt-vaardig goed gedijt niet.

-ocr page 182-

170

Opdat de Gemeente, waarover God de Heere ons gesteld heeft, naderhaml niet zou kannen zeggen dat wij niet alle pogingen hadden aangewend, om het regt der Gemeente te handhaven, besloten wij de voorledene week om nog eens tot waarschuwing van het Klassikaal Bestuur en tot een getuigenis tegen hei) voor het navolgende geslacht, een protest tegen het indringen van den nieuw beroepen proponent C. F. van Setten op te maken, van den navolgenden inhoud :

KOPIE.

Doveren en Gender en, 28 Maart 1835.

Aan het Klassikaal Bestuur der Z. N.

Hervormden te H e u s d e n.

Mijne Heeren !

Gehoord hebbende dat gij zijt overgegaan tot het beroepen van een Predikant te Doveren en Genderen, onder het voorwendsel dat dit voor de Hervormde Kerkgemeente aldaar geschiedt, hoewel er volgens uwe eigene wetten voor u zulk eene gemeente niet bestaat ; gehoord hebbende, dat hoewel die nieuw beroepeue zondag 15 Maart in de Kerk te Genderen voor het eerst was afgeroepen, de tweede afkondiging echter op Zondag den 22 Maart uiet heeft plaats gehad, dachten wy in het eerst dat gi) tol inkeer zoudt gekomen zijn, en eerst den afloop van het weldra te beginnen proces over de kerkegoederan zoudt afwachten, te meer daar de president van uw Bestuur predikte, toen de tweede afroep als naar gewoonte had moeten geschieden, indien gij wildet voortgaan ; in deze week werden wij echter volkomen bevestigd in de overtuiging, dat het uw bestuur te doen is om de ware Gereformeerden tegen te staan, daar gij niet geschroomd hebt de wereldlijke magt in te roepen, onder voorwendsel van uwe Godsdienst te beschermen, die wij nooit gestoord hebben.

-ocr page 183-

171

Wij hebben reeds woorden geaoeg met; elkander gewis-seld, voor en na onze afscbeiding van uw bestuur en van allen die er zich aan onderwerpen, omdat wij gereformeerd zijn en door Gods genade wenschen te bliiveu ; en daarom zullen wii over uwe handelingen nu niet veel meer sprsken, dewyl wij k e r k e 1 ij k uu niets meer met u te maken hebben, doch wij rekenden het echter als getrouwe, wettiglijk van Gods Gemeente en mitsdien van God zeiven tot onze heilige diensten (elkin hetzijne) beroepen z ij nde Herder en Leeraar en verdere Opzieners der Gereformeerde Gemeente van Doveren, Gender en en Gansoijen van onzen pligt, om openlijk te protesteren tegen alle uwe handelingen, en maken u bij dezen bekend, in naam onzer van uw bestuur en wetten en gemeenschap afgescheidene Gemeente, dat wij den beroepen 0. F. van Betten kerke-1 ij k niet erkennen en nooit zullen erkennen (zoo God de Heere ons getrouw maakt) voor onzeu wettigen en Aran God gezonden Leeraar, dewijl hij niet door de Gemeente wordt begeerd, maar verworpen; en wij stellen u als de doordrijvers van al deze handelingen aansprakelijk voor alles, wat hieruit zal voortvloeijen ; wij wenschen door Gods genade bespotting, den laster en de verdrukking, om der waarheid wil, geduldig en met Christelijke onderwerping te dragen, in het vertrouwen dat God de Almachtige onze zaak rigten zal in regtmatigheid.

Wanneer gij niet bekeerd wordt, zal uw oordeel eenmaal geducht zijn, als de Heere zal opstaan om te toonen dat Hij nog de getrouwe en onveranderlijke VerbondsGod vau Zijn volk is, en dat het Nederlaudsche \\olk nog rigten zal tusschen u en ons ; reeds beginnen de oogen allerwege meer en meer open te gaan, en de tijd zal het voor u wel openbaar maken, welk lot God de Heere voor u bereid heeft; in de onderworpene verwachting daarvan, lettende op de onfeilbare uitspraak : Mijne is de wrake, ik

-ocr page 184-

172

zal het vergeldeu, zegt de Heer e, bljjmi wij, Mijne Heeren !

Predikaut eu Kerkeraad der Gereformeerde Gemeente vau D o v e r e n, Gender en eu G a n s o ij e n,

H. P. SCHOLTE, Predikant.

JOHS. BRANDERHORST.

OORNELIS VERDOORN.

GOVERT \\rAN AN DEL.

G. VAN DER BEEK.

JAN VAN MARSBERGEN.

ÏEÜNIS BOLL.

ARIE BAA.IJENS.

Bij de stille en bedaarde overweging der zaken die gebeurd waren, werd ik bepaald by de noodzakelijkheid om afzonderlijk als Herder en Leeraar der Gemeente eene laatste poging te doen om het Z. N. Hervormd Kerkbestuur uitte-noodigeu tot eene openbai\'e bijeenkomst om over de ver-schilstukken te handelen; dan kan de wereld onpartijdig oordeelen, en kiezen tusschen God eu Baal, zoo als in de dagen van Elias ; de heeren van het kerkbestuur zullen misschien dit getuigenis tegen hen, voor zich zeiven te lastig rekenen om er op te antwoorden, doch het staat eenmaal geschreven en zal tot in het laatste nageslacht tegen hen getuigen ; zij rekenen het nu gemakkelijker voor zich, om eveu als hunne voorgangers de Arminianen en Arianen, door allerlei valsche geruchten eu berigten de ware geloovigen bij de regering des lands verdacht te maken van oproerigheid, en alzoo militaire bezetting uit te lokken tot verschrikking der eenvoudigen ; bet wordt evenwel meer en meer openbaar, dat het publiek, hetwelk geen personeel of geldelijk belang bij de worsteling heeft, door al zoodanige handelingen nader ingelicht omtrent het doel der kerkelijke heeren, nu reeds uit geheel andere oogen begint te

-ocr page 185-

173

tt r* «n

zien, en een geheel andere taal doet hooren als voor eenige weken, en dat de geloovigen, die vroeger uit onbekendheid met de zakeu die gebeurd waren, minder gunstig over de scheiding dachten, nu den vinger des Heeren beginnen op te merken, en deu band der geestelijke gemeenschap te gevoelen, waarmede zi] aan hunne verdrukte en lijdende broeders en zusters verbonden zijn ; terwijl zij, die onder het kruis gebogen gaan, wel deu last gevoelen, doch hoe langer hoe meer door Gods genade gesterkt worden, om dien last met lijdzaamheid niet alleen, maar ook met blijdschap te dragen, in het zekere vooruitziet dat de Koning der kerk, Jezus Christus, eenmaal een heerlijk einde zal maken aan dien worstelstrijd zijner gemeente. In die ge-loofsverwachting schreef en zond ik de volgende missive.

Genderen, den 1 April 1835. Aan het Klassikaal Bestuur der Z. N.

Hervormden te H e n s d e n.

Mijne Heeren !

Nog eenmaal ben ik gedrongen om ü als herder en leeraar mijner door u miskende gemeente een woord toe te voegen.

Had ik niet billijk mogen verwachten dat uwe woede een weinig ingetoomd zou geworden zijn, toen gij vernomen hebt dat ik door den burgerlijken regter ben vrijge-gesproken ? de regtbank te A p p i n g a d a m heeft getoond : dat zij verbeven kon zijn boven deu invloed van leugen en laster, verheven boven de goed- of afkeuring van hoogere en lagere standen in de maatschappij ; zij heeft getoond dat zij verheven kan zijn boven de nijdigheid van eene vervormde geestelijkheid, die niet schroomt om onder deu schijn en betuiging van liefde en verdraagzaamheid de waarheid die men moest prediken te onderdrukken ; zij heeft getoond dat zij vatbaar kan zijn voor overtuiging van onschuld. Gij. die den eernaam wilt dragen vau verkondigers en dienaars van \'tEvangelie des vredes, hebt

-ocr page 186-

174

echter getoond dat gü even diep gezonken zijt als de togen onzen gezagenden Heiland woedende en razende Farizeën en Schriftgeleerden, die nadat de wereldrijke regter ver-klaai-d had »ik vind geen schuld in dezen men-sche,quot; nog bleven aanhouden in het aanhitsen der menigte en in hut getier: »deze beroert het volk; wij hebben eene wet en naar die wet moet hy sterven!quot; en er nog wel durfden bijvoegen tot den wereldlijken regter :»indien gij dezen loslaat zoo zijt gij des keizers vriend nie t.quot; Ik heb moeten deeien iu de lastering tegen onzen Heere Jezus Christus voortgehragt, en als volksberoerder aangeklaagd, in de gevangenis geworpen en voor de regtbank gestaan; in de gevangenis heeft de getrouwe en onveranderlijke Verbonds God getoond, dat Hij nog overvloedige vertroosting heeft en kan geven asm Zijne kinderen ; en van de regtbank heb ik dezelfde vrijspraak mogen ontvangen die de Heere van Pilatus ontving, en dit is niet gebeurd in drift of overijling, maar nadat de regters de zaak ernstig en naauwkeurig hadden gewikt en gewogen. Waar blijft gij nu met uwe beschuldigingen in uw eerste vonnis van schorsing uitgedrukt ? moest gij u na niet schamen voor geheel de wereld over uwe hoogst vijandige en voorbarige handelwijze en u gehaast hebben om een onschuldige regt te doen, uw allereerste vonnis te herroepen, en alzoo te toonen dat geen vijandschap tegen de waarheid die ik verkondig, uwe handelingen bestuurd had : gij hebt altijd tot voorwendsel, in de oogen van het publiek, u gedragen alsof gij mij niet hadt geschorst, om de leer die ik predik, maar wegens mijn ergerlijk en geruchtmakend wangedrag te ü\'.rura ; durft gij dit na nog volhouden ? de burgerlijke regter heeft gesproken, regtvaardig gesproken, maar wat zien, hooren en ondervinden wij van u ?

Gij kunt nu toch wel duidelijk zien, al zijt gij nog zoo blind in de dingen van Gods koningrijk, dat het wel dege-

-ocr page 187-

175

lijk uoodig geweest was, om den bij uw bestuur beklaagden Herder en Leeraar eerst te hooreu, gelijk de strengste burgerlijke regter altijd doet voor dat hij een beklaagde van zijne vrijheid berooft, zoo hij niet op lieeter daad betrapt wordt; doch gij laagt dadelijk uwe vijandschap aan den dag door onmiddellijke schorsing en berooving van de vrijheid om in uwe gemeenschap de leer des kruises te verkondigen ; daarom was mijne afscheiding en uitgang van nw bestuur en wetten en gemeenschap onvermijdelijk, hoewel gij mij ook die vrijheid wildet betwisten, en u daardoor voor geheel de wereld betoondet als echte conscientie-dwingers; mijne gemeente, van ouds gehecht aan de zuivere leer der gereformeerde kerk, gelijk zij zeer goed weet, wilde mij niet laten vertrekken ; zij had mij beroepen omdat ik die leer en geen andere verkondigde; en omdat en de gemeente en derzelver Herder en Leeraar daarin niet waren veranderd, maar integendeel bevestigd en opgebouwd, was er voor mij aan geen scheiding van de gemeente te denken en tot nog toe weigert de gemeente om een vreemde te hooren, dewijl zij in Gods woord geleerd heeft iemand die deze leer niet medebrengt niet te ontvangen.

Ik weet het. Mijne Heeren, gij hebt u dikwijls trachten te verontschuldigen, ik heb het zeil van een uwer gehoord, door het voorwendsel dat gij er toe gedrongen waart door hoogere magt: en ik lees ook in uw vonnis van ministeriële aanschrijving; maar is dan de Minister de onfeilbare oppergebieder in uw genootschap ? nw kerkelijk handboek leert mij anders ; daarin staat in naam des Konings geschreven, dat het ministeriële departement alleen zorgt (1) n e respublica damnum capiat. En is het uwe meening, tegen de uitdrukkelijke verklaring in \'s Konings naam, waarom dan zoo gekant tegen de de Roomschen ; waarom dan zoo uitgevaren tegen de hierarchie

(1) Dat aan den staat geen nadeel worde toegebragt.

-ocr page 188-

176

ouder dat genootschap ; waarom dan door een losbandige verdraagzaamheid van alle zoogenaamde protestantse he sekten in een hoop trachten te vergaderen, om daardoor zoo als men dit noemt, een bolwerk tegen de roomschen te hebben ? waarom dan niet liever ook met die verbroederd en het oppergebied van den Paus erkend ?

Doch ouder die regering zouden alle predikers nog de grondleer des Christendoms, de leer der Heilige Drieëeu-heid moeten verkondigen, terwijl onder uw bestuur iemand die leer ronduit ioocheuen kan, met behoud van den eernaam en het traktement van een Evangelieprediker. Zal T y r u s en \'S i d o n opstaan in het gerigt, tegen het volk waaronder de Heere Jezus predikte, en hetzelve veroor-deelen : Rome zal in het gerigt opstaan tegen het nu zoo zeer misvormde geslacht eu ook u veroordeelen wegens uwen boozen, ongoddelijken handel.

Wanneer er eens een ministeriële aanschrijving bij uw bestuur kwam, dat alle predikanten zuiver gereformeerd moesten preêken, schrijven en handelen, of anders dadelijk hun traktement en bediening verliezen, zoudt gij dan wel zoo vaardig zijn om onverwijld aan die aanschrijving te voldoen? zoudt gij dan wel zelf op uwe plaatsen kunnen blijven? ik ben overtuigd dat er in dat geval een kreet zon opgaan van consciëntiedwang, even als in de dagen der remonstranten, hoewel het toch zeer billijk zou zjjn, dat zg die het geld trekken en het brood eten van en voor gereformeerden afgezonderd en bestemd, ook gereformeerd spreken eu handelen, en niet remonstrantsch, soei niaansch, pelagiaansch of nog wat ergers. De Heere is een langmoedig God, maar eenmaal zal die langmoedigheid tegen u getuigen, wanneer gij voortgaat in de verharding uwer harten, welligt te laat zien zult tegeu wien gij hebt gewoed en geraasd, want wat gij een der minste discipelen van den Heere Jezus aandoet dat doet gij Hem aan, en die Heer voert nog dien scepter, waarvan in den tweeden Psalm

-ocr page 189-

177

wordt gesproken, en wat de Heere daarmede doen zal, kunt gij daar lezen, en al wilt gij met uwe broeders in het eerste vers woeden en ijdelheid bedenken, dezen psalm als een oud Joodsch lied op zijde schuiven, en de zorg van het harte spoelen door het opdreunen van het gezang : de regter is geen regter me er; daardoor zult gij het oordeel niet ontloopen. Zijt gij het lot vergeten van K o r a h, Dathan en A.biram? die God die daar regt deed, leeft nog : herinnert gij u niet de dagen van E 1 i a ? de God van E li a kan nog antwoorden ; weet gij niet meer hoe het ging met de vijanden van D a n i ë 1, die den Koning Darius hadden opgehitst eu daardoor de vrije en openbare dienst des H e e r e n verhinderd ? de God van Daniël heeft nog de harten der koningen in zijne band, en Hij leidt ze als waterbeken; hebt gij wel eens gedacht aan Ham an den vijand der Joden? de God Israëis waakt nog over zijn volk en gebiedt nog verlossing en uitredding wanneer alle hoop vervlogen schijnt; hebt gij niet wel eens gesidderd bij de gedachte aan Judas ö i m o n Iscar io th, die onder schijn van liefde zijn Heer en Meester verried? dezelfde geregtigheid, die in hem verheerlijkt werd aan deze zijde des grafs, kan nog harten verharden en aan de wroe-gende pijniging des Satans overgeven op deze wereld ; hebt „ij bij het doorbladeren der geschiedenis van Gods kerk onder het nieuwe verbond en van ons Vaderland wel eens stil gestaan bij de oordeelen des Heeren over de vijanden

van Zijn volk ?

Maar neen, gij hebt dit alles zeker nooit met opmerkzaamheid gelezen, of hebt het vergeten ; maar ik mag, ik moet het u herinneren, of het den Heer nog behagen mogt ten minste eenigen van u tot staan te brengen, en ernstig te doen overwegen wat gij dan toch wel uitvoert. Wat heeft u volmagt gegeven, om te handelen, zoo als wij van u ondervinden ; kunt gij uwen hemelschen lastbrief aan-toonen in het Woord van God ? Wij dagen u daartoe uit

-ocr page 190-

178

voor de gehuele wereld, eu zoo gij uwe handelingen kunt bevestigen met »daar staat geschreve nquot;, wij zullen ons onderwerpen. Zijt gy even bereidwillig om openlijk die belofte te doen en te volbrengen ? Ik ben bereid om met u te zamen of in het bijzonder voor eene publieke vergadering over de zaken te spreken, alléén met het Woord van God, want de formulieren van eenigheid onzer gereformeerde kerk, de geloofsbelijdenis, catechismus eu leerregels der Synode van Dordrecht, zijn toch reeds sedert 1816 voor u geene banden van eenigheid meer, en ofschoon ze nog achter in de kerkboeken staan, gij hecht er toch evenveel aan, als aan de geloofsbelijdenis van A t h a-n a s i u s, welke ook nog in die boekeu gevonden wordt; eu om uwe verwerping vau die formulieren van eenigheid door leer en handel, ben ik met mijne gemeente van u sedert 1 November 1834 gescheiden; daar ik overtuigd ben dat die gereformeerde formulieren geheel met Gods Woord overeenstemmen, durf ik het door Gods genade ook wal met dat Woord alleen tegen u ondernemen. Wij behoeven ter beslissing van dit pleit nu niet meer op C a r m e 1 te klimmen om vuur uit den Hemel te roepen; gij behoeft u niet met messen en priemen te snijden en te steken, gelijk de Baalpricster, want ik geloof niet dat gij nog zoo veel voor uwe nieuwmodische verlichtiug zoudt over hebben ; met het zwaard des Geestes, hetwelk in Gods Woord, wensch ik in de mogendheid des Heeren, wiens dienstknecht ik ben, met u te stryden : ik geloof en vertrouw dat God de Almagtige dan wel zal toonen aan wiens zijde Hij staat.

Zijt gij dan in waarheid eu opregtheid overtuigd, dat uwe zaak uit God is, werkt dan niet langer in het donker ; maar verzoekt met mij aau onzen geëerbiedigden Koning plaats en gelegenheid om in het openbaar de zaken der kerke Gods te behandelen ; dan kau de kerk gerust gesteld, de boozen uitgeworpen, de vrede hersteld, de waarheid erkend eu de Heer verheerlijkt worden.

-ocr page 191-

179

Gil hebt nu het politieke gezag te hulp geroepen tegen menschen die u nooit stoorden, die niets van u bezitten ; is dit een handelwijze van tuenscheu, die hel in alles moesten toouen, dat huu koningrijk niet van deze wereld is ; hoe zal nu de wereld van u gelooven dat gij gezanten zijt van den Vredevorst, en dat het uw doel is om zielen voor den Hemel te winnen, door de verkondiging van het Evangelie der zaligheid ?

Gij wilt tegen den uitdrukkelijken zin en wil der Gereformeerde gemeente te Dovere n, Genderen en Gansoijen een Predikant indringen, ja zelfs tegen uwe eigene wetten en verordeningen ; maar hoe zult gij bij de bevestiging van dien ingedrongene de vraag kunnen laten doen, of »h ij gevoelt in z ij n harte dat h ij w e t-tiglijk van Gods gemeente, en mitsdien van God z elven tot deze heiligedienstberoepen i s ?quot; hoe zal die ingedrongene daarop kunnen antwoorden ; Ja ik van ganscher harte?

Hoe zult gij het voor God kunnen verantwoorden, dat gy een bevel van de politieke magt uitloktet om binnen drie dagen de pastorij te verlaten, met bedreiging van de gewapende magt, daar het nog niet eens regterlijk bewezen is dat gij de kerkegoederen zult ontvangen, en dat wel op een tijd, toen ten minste uw Secretaris Ds. Pape wist dat mijne vrouw ziek te bed lag, en hij in de gelegenheid is geweest om dit besluit ten minste te vertragen ; welken naam zullen wij bij zulk eene behandeling voor u uit den Bijbel zoeken ? Gelukkig voor mijn kranke echtgenoote dat de publieke autoriteit niet zoo onbarmhartig geweest is als uwe k e r k e 1 ij k e : een woeste krijgsman heeft nog meer menschelijkheid onder zijn kleed verborgen,

dan gij onder het uwe.

Eenmaal, eenmaal mijne Heeren, zal God opstaan om Zijne tot Hem zuchtende en roepende Gemeente heerlijk te verlossen, al verheugt gij u in de verharding uwer har-

12*

-ocr page 192-

180

ten dat wij, bewaikt door gewapende kurrassiers, veilig duor u bespot kunnen worden ; al moeten wij nu wel eens de schampere taal hoeren: waar is nu hun God, waarop zij vertrouwden? Wij wenschen door Gods genade in den grootsten nood ons nog aan Hem vast te klemmen, en met den geloofsheld Abraham vastte-houden, als ziende denonzienlijke, wetende, dat geen haar van ons hoofd kan vallenzon-der den wil van onzen Hemelschen Vader.

O, mgne Heeren, als gij maar eenigzins kondt bemerken, welke zalige oogenblikken van Gods nabgheid gij door uwe handelingen aan het erfdeel des Heeren verschaft, gij zoudt jaloersch worden op ons onwaardeerbaar geluk ; de druk en het lijden, de verachting en bespotting kan wel eens zuchten wringen uit het hart, dat de bewustheid met zich omdraagt uit een zuiver en opregt beginsel werkzaam te zijn ; de miskenning en verguizing van landgenooten, wier eeuwig welzijn men bedoelt, kan wel eens tranen persen uit het oog van Gods volk, daar die zuchten en tranen bij den Ueere zijnopgeteekendeninzijne flesschen vergaderd worden; maar de getrouwe en onveranderlijke Verbondsgod laat daarom Zijne kinderen niet zonder merkbare en krachtige ondersteuning en vertroosting, en het vooruitzigt van een eeuwige inwoning in het huis huns Vaders, doet het lijden dezes tijds ge-makkelgk dragen; ja dat lijden is ons heilzaam, want wy worden er door gelouterd, en al de woedende golven kunnen toch niets anders en niets meer doen, dan het schuim van het zielverdervend eigen wegspoelen, en dan weten wij er nog at bij, dat de grimmigheid des menschen den H e e r e 1 o f f e 1 ij k zal maken, en dat Hij e e n -maal het overblijfsel der grimmigheid zal opbinden.

En wat is nu uw grond, uw hoop, uw troost, uw verwachting in den tijd en voor de met rasse schreden nade-

-ocr page 193-

181

rende eeuwigheid ? Het mene, mene, tekel, uphae, sin moge wei niet met eene onzigtbare hand aan de wanden uwer kameren geschreven worden ; de God die daar Zijn almagt toonde, is nog de bestuurder en beheerscher van \'t heelal ; en als Hij het eecmaal door die zelfde almagt in uwe conscientie schrijft, dan «uit gij niet minder sidderen en beven dan de trotsche en op zijne overwinningen op Gods volk zich verhovaardigende Belsazar; hoe zoudt gij dan niet, even als hij, verlangen naar een Daniël, al was hij dan van het door u nu verachte volk, om eeni-gen troost en verademing in uwe benaauwde zielen te storten ; maar als dat schrift eenmaal in de conscientie geschreven is, dan kan een Daniël geen troost, maar wel oordeel spreken, dan is het voor eeuwig te laat, en dan...!

Mijne Heereu, nog is het tijd om terug te gaan ; ik heb u rondborstig mijne verklaring gegeven, en de belofte afgelegd om met u openbaar in het strgdperk te treden ; ik heb dit niet gedaan in het vertrouwen op eigen wgs-heid en kracht, dit weet God de Heere die harten ea nieren proeft, maar in de ootmoedige verwachting van de hulp en ondersteuning van den H. Geest, dien de éénige en algenoegzame Borg en Middelaar Jezus Christus door zgn verzoenend lijden en sterven voor zyne gemeente heeft verworven, en aan zijne gemeente heeft beloofd, met het vertrouwen dat het uitloopen zal tot heerlgkheid Gods des Vaders, onder de biddende verzuchting dat de Drieëenige Verbodsgod van al Zgn volk ook mij moge leiden in al de waarheid, met de beproeving of er een schadelijke weg bij mij is, en mij dan te leiden op den eeuwigen weg. Staat gg ook daar ? dan behoeft gij niet te vreezen, doch anders staat uw vonnis in het Woord van dien God, die niet liegen kan, en in wiens handen te vallen ook voor u vreeselijk zgn zal.

H. P. SCHOLTE, Herder en Leeraar van het Herv. Kerkbestuur der afgescheidene Gereformeerde Gemeente van Doveren, Genderen enGansoijen.

-ocr page 194-

OPWEKKIN G.

AAN DE GELOOVIGEN TOÏ AFZONDERING VAN EEN DANK-, VAST- EN BEDEDAG, OP DEN 19 MEI (1833.)

Broeders en Zusters in den Heere Jezus Christus! Gij hebt nu weder iu het voorgaand geschrift veruomen wat er in ons vaderland omgaat, hoe de vijanden van Gods Kerk woeden, razen en ydelheid bedenken; wat er al wordt uitgedacht om hen die een openbaar getuigenis hebben afgelegd tegen den leugengeest ouzes tijds, tot afval te bewegen ; gij hebt daaruit bij vernieuwing kunueu vernemen hoe de Heer zijn erfdeel niet begeeft eu verlaat, maar kracht geeft naar kruis: hoe gij ook ten opzigte der afscheiding van het zoo geheel verdorven zoogenaamd hervormd genootschap denkt, dit zal toch wel zeker zijn, dat gij met een belangstellend oog de gebeurtenissen van den tegenwoordigen tyd gadeslaat, om te zien wat de weg des Heeren in dezen wezen zal. Onbekendheid met hetgeen er al van tijd tot tijd is voorgevallen heeft velen uwer doen terugdeinzen, bij het op eenmaal openbaar worden eener geheele afscheiding van het Nederlandsch Hervormd kerkbestuur ; de bijna algemeene slaperigheid, die er gedurende eene lange reeks van jaren over onze vaderlandsche kerk verspreid was, had ons gewoon gemaakt aan een soort van rust, die, zoo de Heere het niet verhoed had, eene eeuwige rusteloosheid ten gevolge zou gehad hebben. Er waren ja geloovigen van het vorige geslacht overgebleven, er was bier eu daar nieuwe opwekking, maar boe stond het met de onderlinge zamenbinding der verschillende leden van hetzelfde ligchaam ? Zoo wij getrouw zullen oordeelen en spreken, dan moeten wij waarlijk zeggen : het was slecht gesteld ; er was verwijdering in plaats van tezamenbinding;

-ocr page 195-

183

oude geloovigen, die nog de avondschemering gezien haddeu van de heerlijke dagen der gereformeerde kerk in Nederland, weenden, zuchtten en klaagden, bij het zien en ondervinden van het diep verval; en omdat zij by de nieuwe opwekking in ons Vaderland niet die aloude gegronde kennis van, en die naauwgezette aanhaukelijkheid aan de leer der vaderen bemerkten, die toch zoo noodig is, zal de ware gereformeerde kerk groeijen en bloeijeu, verwierpen zy alles wat hun van de vernieuwde opwekking verhaald werd, en wanneer men hen opmerkzaam maakte op sommige onmiskenbare bewijzen van de groote daden Gods, dan beschouwden zij dit als laatste roepstemmen tot Nederland, die het oordeel zouden verzwaren en verhaasten, tot dat de Heere in zijne regtvaardigheid het licht geheel van den kandelaar zou wegnemen, om Nederland aan de verharding over te geven. Jongere geloovigen van het bestaande en aankomende geslacht, die niets van dien ouden luister en heerlijkheid der gereformeerde kerk gekend hadden dan bg geruchten ; die opgevoed in het ongeloof of in het nieuwerwetsche wangeloof, en dus ook minder bekend of doortrokken waren met

O »

den stevigen kost en de vaste spijs waaraan onze vaderen gewoon waren, verblijdden zich in elke nieuwe opwekking; waren niet te vreden wanneer oudere geloovigen er niet zoo mede wegliepen en schuwden dezen als al te stijf op hun stuk staande, als al te veel vergende; en het was met beiden niet ongelijk aan die dagen, toen de fondamenten van den tweeden tempel te Jeruzalem gelegd werden : de ouden weenden omdat het niet zoo heerlijk was als eertijds, de jongen zongen van blijdschap, omdat zij wederom den Heere, den Verbondsgod hunner vaderen zouden dienen. In plaats dat allen te zamen door den band der geeste-lijke gemeenschap verbonden zouden zijn, was er verwijdering in het dagelijksch verkeer en in de onderlinge bijeenkomsten ; want bij den grooten hoop der leeraren in de kerken vond niemand zich goed op zijne plaats. De ouderen

-ocr page 196-

184

verwierpen dien \'grooten hoop, omdat de leer der vaderen zoo moedwillig vertrapt en vertreden werd, en zochten zich door onderlinge vereeniging bg vernieuwing optescherpen in het eenig dierbare geloof, en bleven uit de kerken ; de jongeren, minder met den geheeleo omvang der zuivere gereformeerde leer bekend, konden het evenwel ook niet bij den grooten hoop leeraars vinden, omdat zij er dat geestelijk voedsel niet vonden, waaraan zij zoo zeer behoefte hadden, en zochten daarom, al verlieten zij niet geheel de kerken, geestelijk voedsel in de onderlinge bgeen-komsten, tot opscherping der liefde en der goede werken. De ouderen, niets anders verwachtende dan den geheelen ondergang der kerk in ons vaderland, dachten aan geene vernieuwde oprigting, en waren dus meestal in de eenzaamheid en ouderling bezig om de overblijfselen zorgvuldig bijeen te houden en te getuigen tegen den afval ; de jongeren verblijd over het nieuwe leven des geloofs, vervuld met de verwachting van de toekomst des Heeren, ter oprigting van zgn geestelijk koningryk, meenden dat de grenzen van een kerkgenootschap te eng waren voor hunne grootsche verwachting, stonden niet zoo stijf op de herovering der voorvaderlijke instellingen ; ja sommigen onder hen zagen dit aan voor kleingeestigheid, sektezucht en wat dies meer zg.

Ondertusschen, de Heere waakte over zijne gemeente, werkte met Zijn Heiligen Geest in het verborgen, en daar het, sedert 1816 zich opgeworpen hebbende, kerkbestuur, alle pogingen had aangewend, om door telkens herzien wordende wetten en reglementen, besluiten en verordeningen, de ware gereformeerde kerk onder het puin te begraven, en door allerlei middelen een vernieuwde herstelling onmogelijk te maken, zoo er nog eens iemand mogt komen, die er lust en opgewektheid toe zou hebben, scheen het ook voor het menschelijk oog als of alle poging daartoe vruchteloos was. Een oud schildwacht. Ds. Schotsman, waarschuwde voor de kunstgrepen van het ongeloof, en

-ocr page 197-

185

herinnerde Nederland aan de dagen van ouda; een tot den Heere bekeerde Israëliet, Mr. I. da C o s t a, gaf zijne bezwaren tegen den geest der eeuw, en zong van Israels en Neêrlands God ; de grijze zanger Bilderdyk verhief met Christen heldentnoed zijn stem ter verdediging der vertrapte waarheid; de edele en nu zalige Baron van Zuylen van Nyevelt waarschuwde voor het liberalisme, toonde het fondamenteel verschil aan der zuivere leer onzer vaderen met de nieuwmodische verlichting, en wees op de eenige redding ; de godvruchtige Y n i a toonde het onkruid aan onder de tarwe; Ds. Molenaar waarschuwde zijne in waarheid Hervormde landgenooten voor de listige bedoelingen van de Synode van 1816; DD. Moorrees, Callenbach, Le Roy, enz. deden ieder het hunne om den meer en meer klimmenden stroom van ongeregtigheid tegen te gaan ; andere meer of minder bekende geloovigen bragten het hunne by. Doch het zich noemende Nederlandsch Hervormd Kerkbestuur ging daarom [geen stap terug tot de oade leer eu instellingen ; integendeel werd men hoe langer hoe stoutmoediger in het doordrijven van nieuwigheden, zoodat hg, die het goed meende met Nederland en de Hervormde Kerk, dikwijls in moedeloosheid ternederzonk ; toen eensklaps, zonder dat iemand zulks vermoedde, een jonger leeraar, Ds. H. d e Cock, zich krachtig deed hooren, tegen een paar tegenstanders van de waarheid en van Gods volk. Niemand dacht in het eerst dat dit meer gevolgen zou hebben dan zoo vele voorgaande krachtige getuigenissen; doch des Heeren gedachten waren niet gelijk onze gedachten. Zijne wegen waren hooger dan de onze. Het Kerkbestuur openbaarde zich van het Klassikaal Bestuur af tot op de Synode van 1834 toe, als genegen om met geweld de opwekking te onderdrukken; geene rekwesten van een menigte geloovigen uit onderscheidene plaatsen konden iets baten, om het kerkbestuur te doen afzien van het voornemen om met zijn

-ocr page 198-

186

zaken voort te gaan; blijkens den brief van de Synode aau alle leeraren eu gemeenten gezonden, had men het besluit genomen om de voorstanders der oude beproefde leer onzer vaderen onder den naam van geheime o p r u ij e r s en klagers zonder genoeg z amen grond, uit hun midden te bannen , en dus de Synode heeft openlijk den oorlog verklaard. Nu moest er naauwkeurig worden toegezien op allen, die het durfden wagen om in hunne gemeenschap de leer en regten der gereformeerde kerk te verdedigen ; nu moest er met verdubbelden ijver gewaakt worden over zulke leeraren, die bekend stonden als ijverige voorstanders van Gods waarheid en kerk, en zoo die het durfden wagen om zich te doen hooren, dan: »weg niet dezen, het is niet behoorlijk dat zij leve n.quot; Men maakte een begin om dat voornemen ten uitvoer te brengen; doch wat niemaud vermoed had, gebeurde: als in één oogenblik was jnist die woedende aanval van het kerkbestuur in de hand des Heeren het middel tot afscheiding eu uitgang, geloovigen en ongeloovigen stonden rond te zien, men poogde het uitgeborsten vuur te blusschen, doch te vergeefs; wat door duizenden lang gehoopt ot gevreesd was, waarover velen gesproken of geschreven had-deu, werd geboren; doch niet zoo als velen zich wel hadden voorgesteld : het was niet te verwonderen dat de vijanden vasthielden en dat niet dadelijk alle geloovigen volgden ; Gods volk in Nederland moest de verzekering bekomen dat de roepstem ter afscheiding uit God was, de vijanden moesten het leeren, dat de Heere zelf de uitredder was Zgner gemeente.

Broeders en zusters in Christus Jezus onzen Heere! Wat er sedert die afscheiding gebeurd is hebt gij van tijd tot tijd vernomen, gij zgt in de gelegenheid geweest om het gebeurde aan het Woord van God ter toetse te brengen ; onder dit alles is er een bazuin geblazen ter vergadering van Gods uitverkorenen ; hoe gij nu ook onder dat alles

-ocr page 199-

187

mogt staan; het welzijn vau Gods kerk op aarde en in Nederland is toch zeker uw hartewensch ; de verlossing van de Gemeente des levenden Gods, uit de handen van de vijanden der waarheid is toch de begeerte uwer zielen, en wie zal en kan dat geven? Is Hij het niet die als de Koning der Kerk leeft en regeert tot in alle eeuwigheid, is Hij het niet die in het midden der Gemeente wandelt; is Hij het niet die ons in Zijn woord en door Zijne regering over de wereld en hare lotwisselingen, gedurig doet toeroepen: »Ziet ik kome haastelijk en nijjn

loonismetmij?quot;

Broeders en Zusters in Christus Jezus onzen lieer ! Hij alleen kan licht, wijsheid, lust, moed, kracht, geduld, lijdzaamheid, vertroosting, zaligheid aan Zijne Gemeente verschaffen ; buigen wij ons dan eendragtig neder voor den troon der genade; en opdat wij het ook gemeenschappelijk niogen doen, zonderen wy daartoe af den derden dingsdag in Mei, den 19 dier maand, tot een dank-, vast- en bededag, dankende den Heere dat Hij ons zjjn roepstem nog doet hooren, door vasten ons vleesch en vleeschelijke lusten bedwingende ; biddende den drieëenigen Verbondsgod van al zijn volk, dat Hij als de getrouwe en onverander-Ipe zijne almagt in ons en over ons, en rondom ons moge openbaren ; dat Hij ons als met zijne band den weg moge aanwijzen dien wg gaan moeten, dat wij ons zelveu met onze eigene wijsheid en kracht, wil en verlangen aan Hem mogen onderwerpen ; dat Hy zich zeiven in zijne genade en waarheid in ons, over ons en voor ons moge verheerlijken ; dat Hi) den geest van ootmoed en schulderkentenis, den geest der gebeden en smeekingen, den geest van vrijmoedigheid in \'t geloof, den geest der kracht, der liefde en der gematigdheid over ons moge uitstorten. Smeeken wij dat Christus zich als Koning moge openbaren in onze harten, in onze woningen, onder onze huis-, dorp- en stadge-nooten, in de Kerk en over Nederland, ja over geheel de wereld.

-ocr page 200-

188

Broeders en Zusters in Christus Jezus onzen Heer ! De tijden gaan zwanger van gewigtige gebeurtenissen ; hoe meer wij nadereu aan den dag der ontwikkeling, hoe krachtiger de hel met al hare magt op het erfdeel des Heeren zal aanstormen ; maar als de vijand aankomt als een waterstroom, zal de Geest des Heeren er de banier tegen oprigten.

Broeders en Zusters in Christus Jezus onzen Heer! Vereenigen wij ons dan eendragtig en gemeenschappelyk : dankende, vastende en biddende ; op ons noodgeschrei kan de Drieëenige Verbondsgod van Israël, van onze vaderen, van al zijn volk, nog wonderen doen, tot verheerlijking van Zijn Naam. Hem zij de eer in strijd en lijden, Hem zy de eer in overwinning en blijdschap. Hem zg de eer onder de grootste verdrukking, Hem zi) de eer op aarde en in den hemel. Hem zij de eer tot in eeuwigheid. Amen.

NASCHRIFT.

Nadat ik het nevensgaande stukje naar de drukpers had gezonden, is er nog iets gebeurd waarvan ik het publiek niet onkundig mag laten. Zondag morgen 5 April waren er onderscheidene belangstellende vrienden gekomen, om mg in de drukkende omstandigheden een bezoek te geven, en een woord van troost toe te spreken; daaronder waren er van zeer verre ; ik zat bij hen in het hoekje vaa den haard een pijp te rooken, toen er eensklaps een vreesselyk geweld gemaakt werd op een binnendeur, die de kamer en keuken, waar ik woon, afscheidt van het overig gedeelte des huizes, en die aan onze zijde met een grendel gesloten is. In het eerst wist ik niet wat dit beduidde, doch spoedig kwam de vrouw van het huis ons ontsteld verhalen,

-ocr page 201-

189

dat de luitenant van de kurassiers met eenige manschappen bezig was op de deur geweld te doen ; ik liep toen de deur, welke ik zelf gebruik, uit, buiten om naar het voorhuis, om den luitenant te verzoeken, de deur binnen te komen, die ook hij wel kende, want hij was er de vorige week in-en uitgegaan ; en ik had er nog ten overvloede eene schel aan laten maken. Toen ik echter in het voorhuis kwam was de binnendeur reeds met geweld opengebrokeu, en de luitenant stond onder de menigte ; ik verzocht hem dat hij zulk een geweld niet wilde maken omdat ik mijne vrouw in de andere kamer ziek had liggen ; dat ook de deur die hij had opengebroken niet de deur was welke ik gewoonlijk gebruikte, gelijk hem dit ook nog herinnerd was geworden door den baas van het huis. Hij antwoordde mij zeer barsch, dat wg met niet meer dan twintig personen bg elkander mogten wezen, en dat zoo hij ons weder zoo talrijk bijeen vond, hij mg als hoofd van het oproer zou beschouwen en dadelijk gevangen nemen; ik antwoordde hem, dat ik bigde was te weten wat het doel was van zijne komst, dat ik er mij nu naar zou kunnen gedragen ; waarop hg zeide, dat ik de wetten zeer goed kende en dus ook dit wel wist. Ik antwoordde hem, dat ik wel wist dat in het Code Napoleon gesproken werd van associaties boven de 20 personen; doch dat ik nergens had gelezen dat mijne vrienden mij niet mogten komen bezoeken, hoe veel dan ook in getal; dat wij hier geen associatie vormden, want dat het allen buitendorpschen waren, ja dat wij zelfs niet eens godsdienstoefening hadden gehouden, maar dat wg slechts onderling een weinig hadden gesproken. Daarop schreef de luitenant vijf a zes namen op uit den hoop en gebood toen uit elkander te gaan tot op 20, waaraan bedaard voldaan werd. Ik had altijd gedacht dat volgens de grondwet niemand onttrokken mag worden aan zijne regten, die de wet hem toekent, en daar had ik nooit in gelezen dat er gesproken werd van kurassiers, die bg

-ocr page 202-

190

een burger met geweld mogen biimeudriagea, maar wel dat de burgerlijke overheid verpligt is, om, des verkiezende, met behulp der policie huiszoeking te doen wanneer ei-vermoeden is van onraad, en dan meende ik al verder dat bij zulk vermoeden, de beschuldigde getrokken kon worden voor den burgerlijken regter, maar nooit dat hij overgegeven mogt worden aan de willekeur der militairen ; als dat zoo moet voortgaan, dan weet ik niet meer waar het met Nederland heen moet, en wat wij aan onze grondwet hebben. Men zou nu wel denken dat de militairen die gekomen waren onder den schyn van rustbewaarders, hoewel de rust bij ons nooit gestoord geweest is, zei ven toch wel heel ordentlijk zouden wezen, doch verre van daar: op den anders zoo stillen en rustigen dag des Heeren geleek het op sommige plaatsen in Gen deren eer naar de hel dan naar de aarde van wege de schrikkelijke dronkenschap en het gevloek der kurassiers, zoo dat zelfs sommige inwoners uit hunne woningen de vlugt moesten nemen ; en dat heet nu ter bescherming van .... Godsdienst!.. . hoe zullen wy na die Godsdienst noemen die zulk eene bescherming noodig heeft en verlangt ? Onze oude beproefde gereformeerde Godsdienst behoeft geen kracht van wapenen ; de God dien wij dienen kan zyne tegenstanders wel zonder gewapende magt treilen, gelijk wij gisteren avond daarvan nog een krachtig en voor ons veelbeduidend teeken zagen in den plotselingen dood van den burgemeester van D r o n-gelen, Dovere n, enz., die in de voorledene week nog sprak van hangen en branden ; onze God is een verteerend vuur, en het zal vreeselijk zijn voor alle vervolgers van Gods volk, zoo zij niet worden bekeerd, in de handen te vallen van dien regtvaardigen Regter. Smartelijk en ziel-bedroevend valt het voor Gods volk den titel te moeten dragen van oproermakers, om de hartelijke aankleving van die godsdienst, door welke het land onzer inwoning groot en bloeijend is geworden; het geloof wordt beproefd, maar

-ocr page 203-

191

die beproeving zal goed ziin voor de gemeente des Heeren, en dienen tot loutering der kerk op aarde ; alle vertrouwen op uitwendige steunsels valt meer en meer weg ; reeds is eeue regterlijke bedreiging gezonden aan onzen kerkmeester van verkoop van zijne goederen of gyzeling, zoo hij de kerkegoederen niet uitlevert, en dit gepaard met de militaire inlegering en bet gedrink en gevloek der kurassiers, zal den kerkeraad wel noodzaken, zoo er geen spoedige omwending komt, om ook deze hunne voorvaderlijke eigendommen overtegeven ; dan zal zeker het zich noemend Hervormd Kerkbestuur wel jubelen van vreugde ; doch eeu-maal zal ook hun dag komen, en in dien dag zullen zy niemand meer kunnen verblinden, en hoe harder zij gewoed hebben, hoe vreesselijker hun val en hun oordeel zal wezen. God de Heere schenke zijn volk maar getrouwheid in de ure der beproeving, en drukke het door Zijnen H. Geest gedurig diep in ons harte: die volstandig zal zijn tot den eindetoe, zalbehouden worden. Hij wekke alle zijne kinderen in ons vaderland krachtiglijk op om onzer te gedenken in de gebeden voor den troon der genade, dat de Heere, op weikeu weg en door welke middelen dan ook, mag toonen dat Hij God is en dat Hij zich niet straffeloos doet bespotten door nietige aardwormen. Zijn Naam moet eeuwig de eer ontvangen, Amen.

-ocr page 204-

AAN DE GELOOVIGEN IN NEDERLAND.

NAREDE TOT DE STUKKEN BETREKKELIJK DE GESCHIEDENIS ZIJNER AFSCHEIDING VAN HET

NED. HERV. KERKGENOOTSCHAP, DOOR H. P. SCHOLTE, BEDIENAAR DES GODDELIJKEN WOORDS TE PELLA, JOWA (NOORD-AMERIKA.)

-00-00-

voorwookd.

Het eenig verzoek aan mijne vroegere land- en geloofsge-nooten, bij het overgeven van het volgende, is, dat niemand een oordeel veile voor hij het geheel heeft doorlezen en aan het onfeilbaar woord van God heeft getoetst. Het gewigt van den tijd waarin wij leven, moet een iegelijk Christen dringen, om voor zich zeiven bereid te zijn voor alle mogelijke gebeurtenissen. Wij weten dat de mogelijkheid bestaat om op het eenige jundament der behoudenis hout, hooi en stoppelen te bouwen, hetgeen den vuurproef niet kan doorslaan. Het kan voor geen opregt Christen begeerlijk zijn in het uur der beproeving te moeten ondervinden, dat al zijn arbeid en moeite te vergeefs geweest is. Beter in tijds aan die dicaasheid ontdekt en ten gevolge daarvan in de mogelijkheid te komen om duurzamer bouwmaterialen te gebruiken.

Indien deze weinige opmerkingen bijval vinden, ben ik niet ongenegen later nog iets meer te leveren, indien de Heere mij nog op het tegenwoordige wereldtooneel wil gebruiken. Nederland is zoo nabij het middenpunt der tegenwoordige wereldheerschappij, dat het zeker in de haast volgende politieke veranderingen niet onaangeroerd zal blijven.

Alles roept den Christen toe : waak kn bid ! Daartoe elkander behulpzaam te zijn is mijn opregte wensch en bede.

H. P. SCHOLTE.

-ocr page 205-

AAN DE GELOOVIGEN IN NEDERLAND.

Door deu uitgever van Jen vernieuwden druk van eeui-ge mijner gesclirifteu betrekkelijk de afscheiding aangezocht, om eenige regelen tot mijne vroegere landgenooten te rigten, voldoe ik gaarne aan dat verlangen.

Na verloop van meer dan eeu vierde eener eeuw, kan ik op de gebeurtenisssen, waarin ik zulk een aanmerkelijk aandeel had, terugzien met dankbaarheid tot God, die mij genade schonk, om getuigenis te geven aan Zijne Waarheid, tegenover deu steeds meer en meer deszelfs laatste ontwikkeling naderenden afval.

Voor iederen opmerkzamen beschouwer der gebeurtenissen, die de Afscheiding van het Hervormd Kerkgenootschap zijn gevolgd, is het duidelijk, dat er verschillende rigtin-gen onder de Afgescheidenen bestonden.

Een gedeelte, voor zoo ver de leeraars betreft, vertegenwoordigd door deu WelEerw. heer de Cock, had de aandacht hoofdzakelijk gevestigd op de regtzinnige leer der Gereformeerde Kerk eu het kerkelijk regeringsstelsel, zoo als dit op de Dordsche Synode in 1618 en 1619 was vastgesteld. Dat gedeelte vormde onmiskenbaar de meerderheid der Afgescheidenen.

Hoewel van harte de leer der Gereformeerde kerk ge-loovende en belijdende, was toch niet zoo zeer de Kerkleer voor mijne aandacht, veel minder de vorm van kerkbestuur. Onafhankelijk van eenig kerkgenootschap tot kennis der waarheid gekomen door het gebruik der Heilige Schriften, was mijne aandacht hoofdzakelijk op den persoon van Christus. In H e m gevonden hebbende den weg, de waarheid en het leven, en, gedurende mijne studiejaren iu broe-

13

-ocr page 206-

194

derlijke betrekking gekomen met levendige geloovigen uit verschillende kerkgenootschappen en landen, was, en is voortdurend voor mijne aandacht de gemeenschap waarvan Christus het Hoofd is. Daardoor waren de Heilige Schriften mijn model, en nooit heb ik het van mij kunnen verkrijgen, om eenige kerkvereeniging, in eenig tijdvak der geschiedenis, als het voorbeeld van volmaaktheid te beschouwen, noch in leer, noch ia vorm. Daarom heb ik ook nooit veel bekommernis gehad over: q u i a (omdat) en quatenus (voor zoo verre) in het onderteekeningsformulier der Hervormde predikanten.

Dit wist ik met zekerheid, dut de regtzinnige Gereformeerde Kerk, vertegenwoordigd door de Dordsche Synode in 1618 en 1619, de belijdenis had gehandhaafd, dat Gods woord boven alles was, en dat geene menschelijke schriften, hoe goed ook, vergeleken konden worden met de Heilige Schriften, art. VII.

Gedurende mijne dienst in het Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap, kan geen predikant of kerkbestuur mij ten laste leggen, dat ik ooit gestreden heb met formulieren of kerk-ordeuingen ; het woord van God was mijn eenig wapen. Dit was de reden, dat mijne personele afscheiding terstond plaats had, zoodra het kerkbestuur mij het prediken verbood, zonder de minste beschuldiging, dat ik tegen het woord van God misdreven had. Prediken en doopen zonder toestemming van een consulent waren mijne misdaden. Tot beide handelingen was ik, als leeraar in het Hervormd Kerkgenootschap geregtigd, en bovendien was ik er door een wettelijken kerkeraad toe uitgenoodigd.

Die afscheiding, waarin ik gevolgd werd door mijne gemeente met den kerkeraad, uitgezonderd een zeer klein aantal personen, bragt mij in dadelijke gemeenschap met andere afgescheidenen. Ter goeder trouw in mijne handelingen, kon het gewisselijk niet van mij verwacht worden dat ik na die afscheiding het woord van God onderwerpen

-ocr page 207-

195

zou a,an eenig kerkelijk Leerstelsel, of de op nieuw in vvij-heifl geraakte gemeente zou willen binden aan de letter van eene Kerkorde meer dan twee honderd jaren oud. Ik was ten volle overtuigd, dat dit zelfs nooit de bedoeling der Dordsche vaderen geweest was, en ik wist met zekerheid, dat in de kerkregering die vaderen zeiven niet onafhankelijk waien van de wereldlijke regering. Op de eerste Synodale vergadering werd het verschil van denkwijze en rigtiug duidelijk openbaar, hoewel daar het woord Gods de bovenhand behield. (1) Onder de afgescheidene gemeenten echter kwam er dadelijk beklag over afwijking van de oude paden, eu van dien tijd namen de geschillen onder de Afgescheidenen toe, die hier niet behoeven herhaald te worden.

De meesten mijner vroegere christelijke vrienden bleven afkeerig van de Afscheiding, niet omdat zij minder dan ik tegen de goddeiooze ketterijen in het hervormd kerkgenootschap gekant waren, maar meestal, omdat zij dien stap voorbarig rekenden, en nog altijd de historische Gereformeerde Kerk in het hervormde kerkgenootschap meenden te vinden, niettegenstaande sommigen met den edelen Groen van Prinsterer erkenden: »dat wij van het kerkgenootschap gescheiden waren, om in de Kerk te blijven.

Over de vervolgingen van de wereldlijke regering zal ik hier niet spreken : het beginsel in de Maatschappij, waarvoor ik streed en leed, is later gehuldigd. Toch kan ik met nalaten te herinneren, dat ook in die vervolgingen de Synode van het Hervormd Kerkgenootschap de bron, oorzaak en aanstoker was, blijkens de Synodale acten van 1835.

Lc Afgescheidenen hebben eindelijk berust in een ander door mij voorgestaan beginsel in het kerkelijk wezen, na-

(1) Zin bijlage A.

13*

-ocr page 208-

196

meliik : volstrekte onafhankelijkheid van het wereldlijk ge-zajj;, door het niet bezoldigd worden der Leeraars van wege het gouverueiuent.

Het is nu bijna 15 jaren geleden, dat ik Nederland heb verlaten en in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika ben gevestigd. De Afgescheidenen iu Nederland zijn toegenomen in getal, doch die klasse van christenen die zich toen niet bi] de Afscheiding voegden, staan nog terug, altijd protesterende in het Hervormd Kerkgenootschap.

In dat kerkgenootschap zijn meerdere jonge predikanten opgetreden, die de waarheid zijn toegedaan, doch het kerkgenootschap is geen stap nader tot de waarheid gekomen ; integendeel, Atheïstische en Antichristische ketterijen, nog verre overtreffende de Pantheïstische dwalingen der Groninger school, worden openlijk in geschriften, op predikstoelen en aan de hoogeschool geleerd en verspreid. Alles kan in dat kerkgenootschap geduld worden, behalve overtreding der kerkelijke reglementen. In dit opzigt hebben de liberale Hervormden niets te verwijten aan hen, die de Dordrechtsche Kerkenorde als het n e plus u 1 t r a van kerkregering aanzien. Voor mij maakt het weinig onderscheid, wat de wetten en reglementen zijn, wanneer men, zonder vergrijp tegen Gods woord aan te toouen, spreekt of handelt uit het oude beginsel: »wij hebben eene wet en naar die wet moet hij sterven!quot;

Dat de toestand der kerk in Nederland donker is, zal geen geloovige durven ontkennen. Dat er geen overeenstemming en vereenigde werkzaamheid der geloovigen bestaat is eene historische daadzaak, en, dat het Hervormd kerkgenootschap een verzamelplaats is van veelvuldige, afschuwelijke ketterijen, behoeft voor geloovigen geen betoog. Hoe het mogelijk is, dat wezenlijke christenen zich nog als leden van zulk een ongoddelijke, antichristische kerkgemeenschap kunnen laten aanmerken, is Yoor mij moeijelijk te verstaan.

-ocr page 209-

197

In een tijd, toen de Paapsche dwiugelandg den Bijbel voor het oog der christenen had weggemoffeld, eu het lezeu en schrgven voor velen een onbekende kunst was, is het gemakkelijk te verstaan, dat zelfs godvruchtige zielen gevangen konden blijven in velerlei dwalingen. Nu echter, daar een ieder toegang heeft tot het woord van God en tot alle hulpbi\'onnen van geschiedenis en taal, is de aanhankelijkheid aan zulk broeinest van Antichristische leeringen, als het Hervormd Kerkgenootschap zich betoont, bijna onverklaarbaar met betrekking tot wezenlijke christenen.

Gedurende mijn verblijf in het verre westen van Amerika, heb ik dikwijls over dien toestand gedacht. De openbaring der Christenheid beantwoordt zeker niet aan de bijbelsche beschrijving : »En allen, die geloofden, waren bijeen.quot; Hand. 2:44. »En der menigte van degenen die geloofden, was één hart en ziel.quot; Hoofdst. 4 : 32. Dat niet allen, die gelooven, bijeen zijn, is een onbetwiste daadzaak, en ik vertrouw, dat niemand iets tcet grond kan inbrengen tegen mijne gevolgtrekking, dat het niet bijeenzijn voortvloeit uit de daadzaak, dat de menigte der geloovigen niet is één hart en ziel. Nederland staat in dat opzigt niet alleen en maakt geen uitzondering. Het kan zeker niet Gods werk gerekend worden, dat hetgene naar Zijn woord is, 2gt;één lichaam en één geest, geroepen tot eene hoop hunner roeping,quot; zulk gescheurd, van elkander verwyderd, dikwijls elkander verwijtend en veroordeelend vertoon maakt! De verschijnselen van zulk een toestand openbaarden zich reeds in den Apostolischen tijd in Corinthe, maar de gezant van Jezus Christus onder de Heidenen roept hun toe : »1 s C h r i s-tus gedeeld? Is Paulus voor u gekruisigd, of, zijtgij in den naam vanPaulusgedoopt?quot; Hij toonde daardoor, dat schei ringen ouder de geloovigen daadzakelijk predikten, dat Christus gedeeld was, hetwelk de afschuwelijkste leugeuleer is, ten aanzien van den per-

-ocr page 210-

198

soon en het werk van Christus. Zulk een toestand geeft voedsel en veroiitschuldiging aan alle andere ketterijen. Hebben toch de zich regtzinnig achtende Christenen vrijheid om zulk een blaam op den persoon des Verlossers te werpen, waarom kunnen dan ook niet andere gevoelens geduld en vergoelijkt worden ?

De tegenwoordige donkere, met den Bijbel in strijd zijnde, toestand der geloovigen, kan door geene maatregelen van menschelijke wijsheid worden veranderd, en ik acht de ver-eeniging van alle geloovigen in eene kerkgemeenschap in hunne tegenwoordige geestgesteldheid onmogelijk, dewijl daaraan zoo vele zelfverloocheningen en opoffering van geliefkoosde denkbeelden verbonden zouden zijn, behalve het verlies van tijdelijke rust, aardsch vermogen, gepaard met den algemeenen haat en de vervolging van een naam-dragend Christendom. De geloovigen van den tegenwoordige!) tijd zijn niet toebereid om werkelijk geacht te worden als: aller afschrapsel.

Na deze voorbereidende aanmerkingen zal ik eenige opmerkingen mededeelen, die aanbevelende aan het ernstig overleg vau mijne vroegere land- en geloofsgenooten, zonder onderscheid van hunnen kerkgenootschappelijken naam of verbintenis.

Als wij de Bijbelsche geschiedenis na de uitstorting des Heiligen Geestes opmerkzaam nagaan, dan bemerken wij, dat de nieuwe bedeeling door de geloovigen duidelijk werd erkend, in onderscheiding van de vorige. Alle regtzinnige christenen zullen erkennen, dat de tegenwoordige Gods-bedeeling op aarde, de bedeeling des Heiligen Geestes is. Komt men echter tot het onderzoek, wat men door de bedeeling des Geestes verstaat, dan wordt men niets anders gewaar, dan de vermelding van die werkingen des Heiligen Geestes, waaraan de geloovigen der vorige bedeeling zo5 wel deel hadden als wij, en die doorcraans in het reo-t-

C. O

zinnige leerstelsel den naam dragen van zaligmakende

-ocr page 211-

199

werkingen, namelijk: geloof, bekeering, heiligmaking. De Apostel Petrus op de kerkvergadering te Jeruzalem gesproken hebbende van het juk, hetwelk noch hunne vaders, noch zij konden dragen, verklaart: Maar wij g e 1 o o-veu door de genade des Heer en Jesu Christi zalig te worden, op zulke wijze als ook zij. Hand. XV: 11. In de zaligmakende werkingen van den Heiligen Geest was geen verschil, en daarom kunnen geloovigen van dezen tijd, onder den invloed van die werkingen, zoo dikwijls de taal der geloovigen van den ouden tijd, zoo als die in de Heilige Schriften is opgeteekend, de hunne maken. Het bestaan en de werking van den Heiligen Geest was aan de geloovigen van de vorige bedeeling bekend en werd door hen erkend. Na de persoonlijke openbaring in het vleesch van den Zoon van God, het Woord, dat in het begin was eu bij God was en God was, hooren wij de uitdrukkelijke verkondiging van onzen tleer, wanneer Hij zijn aanstaand, persoonlijk heengaan aankondigt, niet alleen, dat Hij heengaat om hen plaats te bereiden, maar ook dat Hij den Trooster, den Heiligen Geest zou zenden. Hij zeide met nadruk: Indien ik niet wegga, zoozal de Trooster tot u niet komen; maar, indien Ik heenga, zoo zal Ik Hem tot u zenden. Joh. 16 : 7. Die Trooster zou bij de discipelen blijven in der eeuwigheid. Joh. 14:16. Bij een vroegere gelegenheid had Jezus insgelijks eene profetische belofte van den Heiligen Geest aangehaald. Joh. 7:38, en dan voegt de apostel er de verklaring achter : En dit zeide Hij van den Geest, denwelken ontvangen zouden, die in Hem g e 1 o o y e n. Want ue heilige geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was.

Dit zal gewisselijk door geen regtzinnig geloovige worden verstaan, dat de Heilige Geest eerst bestaan zou ontvangen na de verheerlijking van Jezus, want, dat zou een dadelijke verloochening van de Godheid des Heiligen Geestes zijn.

-ocr page 212-

200

De uitstorting des Heiligen Geestes is eene historische daadzaak, door alle regtzinnige geloovigen leerstellig erkend, doch meestal beperkt tot den tijd der Apostelen, en, begrepen te bestaan, in wat men pleegt te noemen: de buitengewone werkingen van den Heiligen Geest of wonderen.

De Heere Jezus had echter ander onderwijs gegeven betrekkelijk de dienst en het werk van den Heiligen Geest, die komen zou. Die Trooster, die komen zou, dien Hij hen zenden zou van den vader, de Geest der waarheid, die van den Vader uitbaat, die zou van Hem getuigen. Joh. 15:26. Die Geest, gekomen zijnde, zou de wereld overtuigen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel. Joh. 1(3:8. Die Geest zou hen in alle waarheid leiden en hun de toekomende dingen ver-kondigen, vs. 13. In tijden van vervolging behoefden zij niet bezorgd te zijn, wat zij zouden spreken, zij behoefden het niet te bedenken : zij hadden slechts te spreken, het-gene hun in dat oogenblik gegeven zou worden. En de Heere voegt er bij: »w a n t gyzijt het niet, die spreekt, maar de Heilige Gees t.quot; Mare. 13 : 11. Bij een ander evangelist vinden wij opgeteekend : want de Heilige Geest zal u in de/, elve ure leuren , hetgene gij spreken moet. Luk. 12: 12.

In overeenstemming met deze door Jezus gegevene onderwijzingen betrekkelijk de komst, dienst en werkzaamheid van den Heiligen Geest, vinden wg in de bijbelsche Kerkgeschiedenis de erkentenis der geloovigen. ten aanzien van de wezenlijkheid dier beloften. Terstond bij de vervulling der door Jezus herhaaldelijk gegevene beloften : galde Geest hen te spreken in verschillende talen. In de toepassing der eerste predikatie tot het verwonderde en in het hart verslagene volk, hooren wij reeds de erkentenis der nieuwe bedeeling des Geestes: »Bekeert n, en een i e g e 1 ij k van u w o r d e gedoopt in den naam Jesu Christi, tot vergeving der zonden;

-ocr page 213-

201

en gij zult de gaaf des hkiligen gkestes ontvangen;

Haud. 2 vs. 3, 4 en 38. De geveinsde handeling van Ananias en Saphira wordt genoemd den Heiligen Geest liegen, hoofdst. 5:3, en eene overeenstemming om te verzoeken den Geest des Heeren, vs.9. In de Apostolische verantwoording voor den joodschen raad hooren wij: xenwij zijn Zijuegetuigenvan deze woorden: en ook uk hkiuige gehst, welken God gegeven heeft dengenen, die Hem gehoorzaam z ij n, vs. 32. De Heilige Geest wordt hier als getuige van Christus persoonlijk onderscheiden van de Apostelen, en de gift des Geesles erkend aan allen, die God gehoorzaam zijn.

Toen Stephanas, een der eerste diakenen, door verschillende wijsgeeren werd aangevallen, konden zij niet weder-staan de wijsheid ex den geest dooh welken hij sprak, 6 : 10. In zijne toespraak aan den Joodschen raad beschrijft hij hun wederspannigen handel: »gij wederstaat altijd den Heiligen Geest,quot; 7:51. Toen de Samaritanen geloofden en het woord Gods aangenomen hadden, zonden de Apostelen die te Jeruzalem waren Petrus en Johannes, dewelke, afgekomen zgnde, baden voor hen, dat zij den Heiligen Geest ontvangen mogten,

8 : 15.

Philippus, door een Engel des Heeren aangewezen, welken weg hij gaan moest, ontmoet een wagen met een lezenden Moorman, en de geest z e i d e tot Philippus: ga toe en voeg u bij dezen wagon, vs. 29; en nadat hij zijne dienst aan den kamerling vervuld had, nam de Geest d i; s Heeren Philippus weg, vs. 39. De gemeenten door geheel Judea en Gallilea en Saraarië hadden vrede en werden gesticht, en, wandelende in de vreeze des Heeren en de vertroosting des Heiligen Geestes, werden vermenigvuldigd, 9:31. Als Petrus dacht aan het gezigt, zeide de Geest tot hem: Zie, drie mannen

-ocr page 214-

zoeken u, 10: 19. En als Petrus zijne eerste predikatie voor de Heidenen deed, viel de Heilige Geest op allen, die het woord h o o r d e n, vs 44. Als Petrus zich verantwoordde in de gemeente te Jeruzalem, zegt hij wederom : de Geest zeidetotraij, dat ik met hen zou gaan, uiet twijfelende, 11 : 12. In de gemeente te Antiochië gaf A ga bus te kennen door den Geest, dat er een g r o o t e honger snood zou de wezen, vs. 28. In de gemeente te Antiochië waren verscheidene profeten en leeraars. Als deze deu Heere dienden en vastten, zeide de Heilige Geest, zondert mij af Barnabas en Saulus, tot liet werk, daartoe i k zegeroepen heb, 12 : 2. Zij werden uitgezonden door den Heiligen Geest, vs. 4. De gemeente te Jeruzalem een zendbrief aan de gemeenten uit de heidenen schrijvende, zegt daarin : h e t heeft den Heiligen G e e s t eu ons goed gedacht, 15 : 28. Wanneer Paulus en Timotheus Klein-Azië doorreisden, werden z y van den Heiligen Geest verhinderd bet woord in Azië te spreken, eu wanneer zij naar Bithynië poogden te reizen, liet de Geest het hun niet toe, 16:6, 7. Als Paulus te Ephese eenige discipelen vindt, vraagt hij hun: hebt gij den Heiligen Geest ontvangen, alsgij geloofd hebt? En zij antwoordden : wij hebben zelfs niet gehoord, of er een Heilige Geest is, 19 : 2. Deze discipelen kenden den waterdoop en het geloof in Christus Jezus; zij waren echter nog onbekend met de nieuwe Godsbedeeling : de komst des Heiligen Geestes in plaats vun den Heere Jezus Christus. Die weldaad wordt echter ook aan hen geschonken, vs, 6.

Het zal niet noodig zijn de aanhalingen te vervolgen ; de Apostolische zendbrieven geven voortdurend hetzelfde getuigenis, en in den vollen Apostolischen zegenvvensch wordt uitdrukkelijk, nevens de genade des Heeren Jesu Christi en de liefde Gods, de gemeenschap des Heiligen Geestes vermeld, 2 Cor. 13:13; terwijl aan het einde

-ocr page 215-

203

der Goddelijke opeubaring deze merkwaardige uitdrukking gehoord wordt; de Geest en de Braid zeggen: kom! Openb. 22:17. Nu is het eene daadzaak, dat iu de tegenwoordige Christenheid zulk eene tegenwoordigheid en werking van den Heiligen Geest niet wordt opgemerkt. Iu ooze dagen schijnt er wel besef\' te komen van dat gemis, en er zyn zelfs pogingen aangewend, om zulk een toestand weder te voorschijn te brengen, bijv. iu de zoogenoemde Apostolische kerk in Engeland eu Amerika, wier aanwezen aan sommige christenen in Nederland bekend is geworden. Wanneer de openbaringen dier gemeenten echter weder aan het woord van God getoetst worden, dan moet men erkennen, dat die verschijnselen slechts menschelijk namaaksel zijn van een \' Goddelijk werk. Daar, waar de Heilige Geest gaven mededeelt, behoefden zij, die ze ontvingen, niet aan te leeren om ze te gebruiken. De alge-meeue uitvlugt der christenen is, dat die gaven des Eleiligen Geestes hebben opgehouden, omdat die alleen noodig waren, om het christendom te vestigen. Zij vergeten echter, dat die teekenen of gaven niet door den Heere beloofd zijn, om het geloof vooruit te gaan of te werken, maar om de geloovigen te volgen. Zie Mare. 16: 15 tot 18.

Daarom kon de Apostel Paulus ook zulk eene vraag aan die discipelen te Ephnse rigten. Hand. 19: 2. Dat die bewijzen van de tegenwoordigheid en gemeenschap des Heiligen Geestes hebben opgehouden, is onbetwistbaar, doch het is tevens een bewijs van het diep verval des Christendoms, dat de geloovigen niet erkennen, dat dit hunne en hunner vaderen schuld is. De Heere heeft de SXemeent.e doen waarschuwen : Z i e t t o e, datu niemand

C3

als een roof vervoere door de wijsbegeerte e n ijdele verleiding, naar de\'overlevering der menscheu, naar de eerste beginselen der wereld en niet naar Christus, Col. 2 : 8.

Sedert de wijsbegeerte de kerk is ingedrongen, en de

-ocr page 216-

204

christenen zich begonnen te verbeelden, dat de tot het christendom bekeerde wijsgeeren sterkte zouden aanbrengen tegen het heidendom, heeft de Heilige Geest Zijne werkingen en gaven aan de gemeente onttrokken. Verwarring heeft sinds dien tijd de plauts der Goddelijke orde ingenomen. Tegen de ernstige vermaning (Eph. 4: 30) is en wordt de Heilige Geest bedroefd, door omtrent Hem te verkeeren, als was Hij , even als de Heere Jezus, weder ten Hemel gevaren. Van daar komt het, dat er geene overeenstemming onder de geloovigen is en komen kan, en dat alle pogingen tot herstel der kerk gedurig verijdeld worden. God laat zich niet bespotten ; de Heilige Geest laat Zich Zijne eer niet ontrooveu, noch zich door de ontrouw der christenen bewegen om Zijn werk ter inzameling van Gods uitverkorenen op te geven. De protestantsche christenen zijn altoos zeer gereed geweest, om de Apocalyptische namen g r o o t e hoer, hetgroote B a b y 1 o n, op de Pauselijke kerk toe te passen, zonder te beseffen, dat Rome slechts eene der grootste wijken van dat Babyion is, en dat er door den invloed van een anderen Geest dan die des Heeren, verscheidene Protestantsche wijkeu zijn aangebouwd.

Gods onveranderlijke verbondstrouw zal echter op Zijn tijd de roepstem doen hooren : Gaat uit van haar, m ij n volk! Openb. 18 : 4. üe miskenning van den persoon en het werk des Heiligen Geestes, als Jezus plaats-bekleeder bij Zijne discipelen op aarde, is de hoofdreden, waarom de christenen zoo magteloos zijn tegen de Anti-christische menigten ; waarom zij zoo in het duister omtasten tot herstel der Kerk; waarom zij zoo zeer uiteen-loopen in het oordeel, wat te doen, ten gevolge waarvan ongeloof en bijgeloof,\' losbandigheid en dweepery hand over hand toeneemt. Het spreekt wel van zelf\', dat niemand van mij, na deze opmerkingen, verwachten zal, dat ik raad zal geven, wat te doen? Van harte geloovende,

-ocr page 217-

205

dat de Heilige Geest iti alle de waarheid leidt, te binnen breugt, overtuigt, gaven geeft, kracht schenkt, heb ik in dit opzigt geen andereu raad dan schuldbesef en schuld-erkeutenis. dat wij eu onze vaderen den Heiligen Geest bedroefd hebben, door ons van Hem af te wenden en de wereld gelijkvormig te worden, en ons te keeren tot de arrae eerste beginselen der wereld.

Een uitvloeisel van het bovengenoemde is de bijna al-gemeene inplaatsstelling van de leer voor Christus. L)e Heere zelf heeft aan zijne discipelen hunne roeping in deze wereld aangewezen, toen Hij hen als Zijne getuigen aanstelde. Na de komst des Heiligen Geestes hooren wij dan ook de duidelijkste verkondiging van den persoon onzes Heeren. Hetgene Paulus betuigde aan de Korinthiërs, dat bij niet voorgenomen had iets te weten onder hen, dan Jezus Christus eu dien gekruisigd, 1 Cor. 2:2, was gewone regel in de Apostolische prediking. De persoon des Heeren Jesu Christu, de gekruisigde, maar weder uit den doode opgewekte Koning van Israël eu van de geheele aarde, was voor de aandacht der geloovigen. Sedert de indringing der wijsbegeerte heeft de leer de plaats van den persoon ingenomen, en dit is eene vruchtbare brou geweest van veelvuldige dwalingen eu ketterijen omtrent deu persoon des Heeren, zoo wel als omtrent den persoon en het werk des Heiligen Geestes. Eenmaal de L e i d e r in alle de waarheid verlaten en bedroefd zijnde, moest het noodzakelijk gevolg zijn dat de leerbegrippen moesten verschillen, naar mate van de verschillende wijsgeerige denkbeelden.

Het gevolg van dezen toestand was, dat de hoofdver-wachting der Apostolische Christenen genoegzaam geheel verdween als voorwerp des geloofs, hetgeen weder een ver-derfelijkeu invloed oefende op de praktijk. Ik bedoel hiermede de verwachting van de wederkomst des Heeren ter openbaring van Zijn Koningrijk op aarde.

-ocr page 218-

106

Het kan uiet ontkend worden, dat de verwachting der christenen zich tegenwoordig uiet verder uitstrekt dan om naar den Hemel te gaau, en, de grootste bekommernis is, om van dat geluk zeker te ziju, terwijl de kerk geacht wordt Zijn Koningrijk te zijn.

Zien wij nu weder de Heilige Schriften des Nieuwen Testaments in, dan treft ons dadelijk een merkwaardig verschil. Vóór de verheerlijking des Heereu bestonden Zijne discipelen uitsluitend uit joden, aan wie als volk de woorden Gods waren toebetrouwd, en die daardoor de verwachting koesterden van de openbaring van den beloofden Messias als Koning op aarde. Voor de geboorte uit de Maagd Maria was Israël onder de magt der wereldregering, en daarom had de schattiugswet van Keizer Augustus ook kracht in het land van Israël. Er waren echter geloovigen, die het Koningrijk Gods verwachtten, zoo als de oude Simeon en de profetesse Anna, Luk. 2. De boodschap door den Engel aan de maagd Maria gebragt, dat zy een zoon zou baren, bevatte deze merkwaardige woorden : G o d de lleere zal hem den troon zijns Vaders Davids geven,enhgzaloverhethuisJacobs koning zijnin der eeusvigheid, en zijns Koning rijks zal geen einde zijn. Luk. 1:32, 33. Wnzen uit het oosten vragen te Jeruzalem naar den geboren Koning der Joden, wiens ster zij hadden gezien, en de schriftgeleerden des volks, die op Mozes stoel zaten, wezeu, in overeenstemming met de profetische schriften, naar Bethlehem in Judea, als de geboorteplaats van den Christus, Matth. 2. Johannes de Dooper predikte dan ook : bekeert u, want het K o n i n g r ij k d e r Hemelen is nabij gekomen, Matth. 3 ; terwijl de prediking van den Heere Jezus zeiven, met dezelfde bewoordingen geboekt is, Matth. 4:17. Geen wonder, dat de discipelen, hunnen Heer gedurig van het Koningrijk der Hemelen hoerende prediken, en, zelven onderwezen

-ocr page 219-

207

zijnde om dagelijks te bidden: Uw Koningrijk k o m e! aan de komst van dat Koningrijk dachten in betrekking tot hunne personen, vooral nadat de Heere kort voor zyn laatste lijden aan de Avondmaalstafel tot hen gezegd had : E n i k verordineer u h e t K o n i n g r ij k, gelykervvijs in ij n Vaderniijdatverordineerd heeft; opdat gij eet en drinkt aanmij net a fel in mijn Koning rijk, enzitoptroonen, oor-deelende de twaalf geslachten Israels, Luk. 22 : 29, 30. Na des Heeren opstanding spreekt Hij met hen van dedingen, die het Koningrijk Gods aangaan, en als de discipelen Hem vraagden : Heere, zult G ij in dezen t ij d aan Israël het K o u i u g r ij k w e d e r o p-r i g t e n ? is het antwoord des Heeren niet, dat hunne verwachting vleeschelijk was, iraar, dat het hun niet toekwam : • t e weten de tgden en gelegenheden, die de Vader in Zijne eigene magt gesteld heeft, Haud. 1:3, 6, 7. Eu als zij den ten Hemel varenden Heer nastaren, ontvangen zij de boodschap van hemelgezanten : deze Jezus, die van u opgenomen is in den Hemel, Kal a 1 z o o komen, gelgkerwijs g ij Hem naar denHemelhebtzien h e n e n v a r e n, vs. 11. Van dien oogenblik af verwachtten zij Zijue wederkomst ter opiigting van Zijn Koningrijk aan Israël, en na de uitstorting des Heiligen Geestes was het de kroon hunner prediking. Zien wij nu de door de prediking der Apostelen bijeen vergaderde gemeenten, dan merken wij, dat die verwachting van Jezus wederkomst in hen leefde. Aan de gemeente te Rome zegt de apostel, nadat hij van de hoop gesproken had, dat de zuchtende schepping zal vrij gemaakt worden van de dienstbaarheid der verderfenis tot de vrijheid der heerlijkheid der kinderen Gods; en dit niet alleen, maar ook wijzelvea de eersteling des Geestes ontvangen h e b b e n d e, w ij o o k z e 1 v e ii zuchten in o n s z e 1 v e n, de aanneming

-ocr page 220-

208

als kinderen (1) verwachtende, namelijk de verlossing van ons lichaam, Rom. 8:23. De wederinenting van het door ongeloof afgesneden Israël, verbonden met den Verlosser uit Sion, en het afwenden der goddeloosheden van Jakob, wordt duidelgk vermeld Rom. 11:23 tot 26. lu de vermelding van de opstanding der regtvaardigen in de toekomst van Christus, is de verwachting duidelijk, dat, voor het eiude, wanneer Hij het Koningrijk God den Vader zal overgegeven hebben, Christus als Koning moet heerschen tot het onderwerpen van alle zijne vijanden, 1 Cor. 15 : 23 tot 28 : en het Anathema: Maranatha, aan het slot van dieu brief, was gewis voor die gemeente geene onverstaanbare taal, maar herinnerde hun de komst des Heeren jesü chrisïi, Rom. 16:22.

Aan de gemeente te Ephese spreekt de Apostel van de bedeeling van de volheid der tijden, wanneer alles, beide dat in den Hemel is en dat op aarde is, onder een hoofd tot een vergaderd zal worden in Christus, Eph. 1 : 10 ; terwgl die Christus is opgewekt uit den doode en gezet aan Gods regterliand in den hemel, verre boven alle overheid en magt en kracht en heerschappij en alle naam, die genaamd wordt, niet alleen in deze Eeuw of tyd, maar ook in de toekomende, vs. 20, 21. Aan de gemeente van Philippi, sprekende van de verhooging van Christus Jezus, en van het stellen zyns naams boven alle namen, wijst hij op de nog onvervulde toekomst, opdat in den naam van Jezus zich zouden buigen alle knieën dergenen, die in den Hemel en die op de aarde

(1) Gr. óioS-eo-ixv do plaatsing als zonen. Vólgens de Apostolische prediking zijn alle wedergeborenen nu aangenomen als kinderen, rky.vx ; in do opstanding der regtvaardigen zullen zij, als zonen, in de Goddelijke huishouding geplaatst worden.

-ocr page 221-

209

en die onder de aarde zijn (de bewoners vau hemel, aarde en het doodenrljk), en alle tong zou belijden, dat Jezus Christus de Heer is, tot heerlijkheid Gods des Vaders, Philipp. 2 : 10, 11. Eu als Hij vau de verwachting der geloovigeu spreekt, wier burgerschap of staatsregel in de Hemelen is, dan is het uiet: waarheen wij verwachten te gaau, als wij sterven, maar waaruit wij ook den Zaligmaker, deu Heere Jezus verwachten, om ons ligchame-lijk aan Hem gelijkvormig te maken, Philipp. 3:20, 21. De geloovigen hadden een ligcharaelijk verheerlijkten Heer en Zaligmaker voor de aandacht des geloofs, en zij verwachtten Zijne ligchameiijke wederkomst uit den hemel, om ook hen ligchamelijk te verheerlijken.

Aan de Colosseu schrijvende over het leven der geloovigen, hetwelk onzigtbaar is, zijnde met Christus verborgen in God, volgt er dadelijk: »wanneer Christus zal geopenbaard ziju, die ons leven is, dan zult gij ook met Hem geopenbaard v. orden in heerlijkheidquot;. Coll. 3:1 tot 4. En die verwachting was eene drangreden tot heiligmaking en een godvruchtigen wandel.

■ Aan de voorbeeldige gemeente te Thessalonica schry-vende, vermeldt hij, dat hun geloof op God in alle plaatsen bekend was geworden ; overal was het bekend, dat zij tot God bekeerd waren vau de afgoden, om den levenden en waarachtigen God te dienen, en Zijn Zoon uit den Hemel te verwachten, 1 Thess. 1 : 7 tot 10. En wanneer in die gemeente onredelijke droefheid zich openbaarde, wanneer geloovigen ontsliepen, in de gedachte, dat die niet zoo spoedig zouden deelen in het genot van des Heeren wederkomst, als de op dat oogenblik op aarde aanwezigen, wijst de Apostel hen te regt door het woord des Heeren, tevens bevestigende, dat de Heere zal nederdalen van den Hemel, dat de in Christus gestorvenen eerst zullen opstaan ; daarna zullen de op aarde levend overgeblevene geloovigen te zamen, met de uit den doode ver-

13

-ocr page 222-

210

rezenoii, opgenomen worden i n de wolken, denHeerete gemoet i n d e 1 u c h t, eu alzoo zullen allen, die in dezen tijd of godsbedeeling tot de geiueènschap met Christus ge-bragt zijn, altijd met den Heere zijn, 1 Thess. 4: 13 tot 17. De Apostel laat er op volgen: vertroost malkander met deze woorden.

Laat nu elk christen, die ooit begrafenissen heeft bijgewoond, of bezoeken heeft afgelegd bi] overgeblevene betrekkingen van afgestorvene geloovigen, zichzelven afvragen, hoe dikwijls bij bij zulke gelegenheden gesproken heeft of heeft hooren spreken de boven aangehaalde Apostolische woorden. Deze aanhalingen zullen wel genoegzaam zijn. Ik kan echter niet nalaten de aandacht op nog eene Apostolische vermaning te vestigen, van het hoogste belang in betrekking tot den persoon onzes Heeren. Houdt in gedachtenis Jezus Christus, den opgewekte uit den doode, uit het zaad van David naar mijn Evangelie, 2 Tim. 2 :8. Volgens de gewone Hollandsche vertaling zou Panlus alleen vermaand hebben, dat Thimotheus niet moest vergeten, dat Jezus Christus uit den doode was opgewekt. Volgens de Apostolische woorden wordt Thimotheus vermaand, om den persoon van den uit den doode opgewekten zoon van David, Jezus Christus te gedenken. De Hollandsche vertaling wijst op de regtziunige leer; bet woord van God wijst o p den persoon des Heeren. Uit dat woord en niet door eenig leerstelsel den Heere als mijn Zaligmaker hebbende leeren kennen, kan het geene verwondering baren, dat ik naar dat Woord en niet naar eenig leerstelsel in Hem geloof, en, dat ik wensch te gelooven alles, wat van Hem geschreven is in Mozes, de Profeten, de Psalmen, de Evangeliën, de Apostolische brieven en schriften, niet uitzonderende de openbaring Jesu Christi aan Johannes en door hem aan de gemeente gegeven. De liefde des naasten dringt mij om, hetgene ik voor mij zeiven zaligheid reken.

-ocr page 223-

211

aau andereu mede te deelen. Hoe die mededeeling ontvan-geu wordt, ligt niet ter mijner verantwoording. Wetende, dat het Woord Gods duidelijk voorspeld lieeft, dat de laatste dagen van deze tydsbedeeling niet gemakkelijk vuor de opregt geloovigen zijn zullen, maar integendeel benaauwend en zwaar, en dat, in plaats van algemeene erkentenis der christelijke waarheid, algemeene afval zich zal openbaren, heb ik voor mijzelveu en alle geloovigen behoefte, dat de geheele wapenrusting Gods wordt aangedaan, en dat wij, dus uitgerust, geoefend zullen worden in het gebruik van het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods woord, Eph. 6 : 10 tot 19. Onze roeping is getuigen te zijn van Christus in woord en daad, met één gemoed gezamenlijk te strijden voor het geloof eenmaal den Heiligen overgeleverd, niet voor eenig leerstelsel van welke kerkvergaderiug ook.

Aan die roeping beantwoordt de tegenwoordige christenheid niet, ook niet dat gedeelte, hetwelk regtzinnig genoemd wordt. Niettegenstaande ik hartelijk vereenigd beu met allen, die protesteren tegen alle ongoddelijke leeringen en praktijken in kerk en staat, kan ik echter niet nalaten te erkeuuen, dat velen dier leeringen en praktijken voedsel i kragen uit de onvoldoende en verkeerde geloofsbegrippen der opregte christenen. Ik weet, dat broeders, die ik liefheb en hoogacht, mijne voorstellingen afkeuren, ja verfoeijen ; dat sommigen my voor een letterknecht houdeu ; anderen mij ouder de ketters rangschikken; anderen mijne wijze van prediken, schrijven en handelen in betrekking tot Kerk eu Staat als onrust- en beroeringwekkend beschouwen, eu mij daarom schuwen. Ik weet, dat valsclie broeders dikwijls daarvan gebruik gemaakt hebben en maken, om mij tot zwijgen te brengen; doch, dat alles heeft mij nog nooit bewogen, om niet te schrijven en te spreken zoo als ik geloof.

Na de voorgaande opmerkingen zou ik op meerdere misvattingen der waarheid in betrekking tot den persoon

13*

-ocr page 224-

212

des Heiligen Geestes eu des Heeren Jezus kunuen wijzen ; dau echter zou ik een boekdeel moeten schrijven, en ik ben verzekerd, dat daar, waar in deze hoofdzaken overtuiging geboren wordt, de ontdekking van andere misvattingen niet zal uitblijven. Ik ten minste leer gedurig, dat er nog veel is in de Heilige Schriften, dat ik niet volledig versta, en, hoewel ik nooit versmaad heb de uitlegkundige geschriften van andere christenen te gebruiken, maar die gedurig inzie bij mijne schrift-ondeizoekingen, zoo heb ik mij, door Gods genade, gewend, om geene verklaring aan te nemen op gezag van eenig naensch. Gods waarheid wordt mij hoe langer boe duidelijker; de volmaakte harmonie der Goddelijke openbaring wordt mij hoe langer hoe treffender, en, ik ben nog nooit genoodzaakt geworden, om eea enkel der dusgenoemde grondleerstukken der regtzinnige kerken op te geven eu te laten varen, terwijl ik mij nooit verlegen gevoeld heb tegen eenige zich vertooneude ketterij. Ik gevoel echter, dat ik als een lid van het ligchaam van Christus, deel heb aan den lijdenden toestand van het geheel, en, ik erken teu volle de waarheid van de Apostolische uitspraak :als eenlidlijdt, dan 1 ij d e n alle de leden mede.

Hoewel in een afgelegen gedeelte der wereld mij bevindende, verwijderd van de meer bevolkte plaatsen op het tooneel der wereld, en noodwendig mij moetende bezig houden met dingen, die het tegenwoordige aardsche leven aangaan, is toch myne aandacht voortdurend gevestigd op do gebeurtenissen in de geheele wereld, als op zoo vele teekenen der tijden, alle aanwijzende, dat wij meer naderen aan die laatste ontwikkeling der tegenwoordige wereldgeschiedenis, waarin de ongeregtige, de meusch der zonde, de zoon des verderfs, de Antichrist zal geopenbaard worden, doch die dan ook spoedig verdaan zal worden door den Heere, door den Geest zijns monds, eu tenietgemaakt zal worden door de verschijning zijner toekomst, 2 Thess. 2 : 8.

-ocr page 225-

213

In dieu gewigtigen zendbrief is een schat van opmerking en waarschuwing, en toch wordt die zoo weinig gebruikt in de onderlinge zamensprekingen der christenen, en in de predikatiën der regtzinnige leeraren. Zelfs diegenen onder de christenen, wier aandacht in de laatste jaren op die gewigtige waarheden gevestigd is geworden, en die belijden dezelve te gelooven, toonen maar al te dikwijls, dat het bij ben meer leerbegrip dan geloof is. De waarheid, niet het leerbegrip, heeft eene goddelijke, vrijmakende kracht, en hij, die deze vrijmakende kracht ondervonden heeft, is waarlijk onafhankelijk van alle menscheu en alleen afhankelijk van God ; hij staat in de vrijheid, waarmede Christus ons beeft vrijgemaakt, en behoort tevens toe te zien, om niet weder met het juk der dienstbaarheid te worden bevangen.

In het licht van Gods woord terug ziende, op hetgene in Nederland de Afscheiding genoemd wordt, en waarvan de aanvangs-geschiedenis nu bij vernieuwing wordt gedrukt en verspreid, zeg ik, uit de volheid mijns harten overtuigd te zyn, dat, wat mij betreft, die stap onvermijdelijk noodzakelijk was, wilde ik niet ontrouw worden aan den Heere, die mij gesteld had in de bediening des Woords.

Over het oefenen van gemeenschap met andere afgescheidenen, gevoel ik ook geene beschuldiging of verwijt, dewijl die in mijn hart gegrond was op de waarheid van de gemeenschap der heiligen, en ik nooit eenige afkeerigheid gekoesterd of betoond heb tegen niet afgescheidene geloovigen.

Over mijn standpunt tegenover de wereldlijke regering heb ik geene beschuldiging, want ik heb altoos aan Cezar gegeven wat Cezars was, en de wereldlijke regering geëerbiedigd, alleen weigerende daaraan te geven, hetgene Godes was. Over kerkelijke handelingen, op die afscheiding gevolgd, gevoel ik echter leedwezen. Na het terugzien op het verledene geloof ik, dat ik beter zou gehandeld hebben met, overeenkomstig het licht, door God mg toen reeds

-ocr page 226-

214

in Zijn woord geschonken, mij niet te begeven in zulk eene kerkelijke tezamen voeging, als er gevormd is geworden. Ik had moeten beseffen, dat, hetgene ik ten aanzien van ben, die ik Dordrechtscbgezindnn noemen zal, ontdekt bad, ten minste noodig maakte eene beproeving van den aard en natuur dier gezindheid. (I) Ik wist met zekerheid, dat het nooit mijn voornemen geweest was of was, om te Dordrecht stil te staan. Ik wist met zekerheid, dat het in mijn hart gegraveerd was, om tot de volmaaktheid voort te varen, en, ik was ten volle overtuigd, dat die volmaaktheid te Dordrecht niet verkregen (2) was. Ik geloof, dat ik, wat mij betreft, beter zou gedaan hebben, met eenvoudig voort te gaan met prediken en doopen en gemeenschap houden met de g^loovigen in de breking des broods en de gebeden, zonder mij in te laten met kerkelijke organisatie. Ik zou mijzelven en anderen velerlei onaangenaamheid gespaard hebben. Tot mijne verontschuldiging kan ik alleen inbrengen, dat ik in mijne mede-afgescheidenen dezelfde voornemens in het hart veronderstelde, om in alles het oppergezag van het woord Gods te erkennen, en de gemeenschap der christenen daarnaar te regelen. Dikwijls heb iic de opmerking gehoord, dat wij hier beneden geen volmaakten Kerkstaat kunnen verwachten ; ik heb dit nooit tegengesproken, doch tevens altoos verklaard, dat onze christelijke roeping is, om naar de volmaaktheid te jagen, en dit kan redelijkerwijze door niemand ontkend worden, die belijdt te gelooven, dat de Apostelen geschreven hebben door den Heiligen Geest.

Volgens de Goddelijke openbaring der Heilige Schriften is de kerk van Christus niet het Koningrijk, maar de Bruid; het wijf des Lams, aan wie, iu gemeenschap met den Heere, het koningrijk verordineerd is, waarom reeds hier beneden de gemeenschap der geloovigen een koninklijk Priesterdom genoemd wordt, 1 Petr. 2: 9.

(1) Zie bijlage B. (2) Zie bijlage C.

-ocr page 227-

215

Het is de uitdrakkelijke belofte des Heeren aan de ge-loovigea op aarde : die overwint en mijne werken tot het einde toe bewaart, Ik zal hem magt geven over de heide ü en, en hij zal ze hoeden met een ijzeren staf; zij zullen alspotte-bakkersvaten vermorzeld worden, gelijk ook Ik van mijnen Vader ontvangen heb, Openb. 2:26, 27. Die ove rwint. Ik zal hem geven met mij te zitten in mijnen troon, ge-lijk alslk overwonnen hebenben metmijuen Vader gezeten in Zijnen troon, Openb. 3:21. De kerk of gemeente heeft dus met Christus deel aan de heerschappij in het Koningrijk Gods, en is derhalve, hoewel in zijn Koningrijk, van het Koningrijk onderscheiden. De geheele uitgestrektheid van Gods schepping is het Koning -rijk Gods, waarvan de onderdanen, gedeeltelijk onder de engelen, en algemeen de menschen in opstand zijn tegen den Koning. A.an de menschen zendt de Koning zijn woord en gezanten, hen roepende, noodigende, biddende, om zich met Hem te laten verzoenen, met belofte van vol-komene schuldvergiffenis. In de tegenwoordige bedeeling is alle volksonderscheid opgeheven: Hij roept alle menschen aan alle plaatsen, tot aan de uiterste einden der aarde, om zich tot Hem te wenden, met de onvoorwaardelijke belofte dat Hij hen voor eeuwig gelukkig wil maken. Het menschelijke geslacht, onder den iuvloed van den Booze, verhardt zich tegen die goddelijke roeping. De Heere draagt die wereld in lankmoedigheid en verzamelt zich. naar zijn eeuwig voornemen, uit vrije genade, door zijne almagtige kracht, eene gemeenschap in Christus, als het Hoofd. De overste Leidsman hunner zaligheid door lijden geheiligd zjjude, wordt zijne gemeente, die zgn ligchaam is, op dezelfde wijze door lijden geheiligd, en alzoo toebereid voor de heerlijkheid, waaraan zij in den opgewekten, ten Hemel gevaren en aan Gods regterhand verheerlijkten

-ocr page 228-

216

Christus, reeds aandeel heeft. Zoo lang de wereld zich niet aan Christus onderworpen heeft, maar integendeel zijne koninklijke waardigheid miskent en naar eigen goeddunken handelt, staat die wereld ook in haat en vijandschap tegenover de gemeenschap der geloovigen in Christus. Vereeni-ging is onmogelijk ; het is licht en duisternis, Christus en Belial, en, tusschen die beiden is geene gemeenschap denkbaar. De geloovigen zijn uit God in den Waarachtige, en de gansche wereld ligt in den Booze. 1 Joh. 5 : 19, 20. De gemeente des Heeren is daarom gelijk aan de vrouw in de wildernis, tegengestaan en vervolgd door den Draak Openb. 12. Johannes en zijne medegetuigen en medege-loovigen hadden daarvan de persoonlijke ondervinding op aarde. Hij zelf kreeg echter van de toekomst een gezigt, tengevolge waarvan hij zich met eene groote verwondering verwonderde. Het was niet meer de in de woestijn voor den draak vlugtende vrouw. Het was eene woestijn en daarin eene vrouw, maar het was niet meer eene reine bruid of vrouw, maar eene groote hoer, zittende op een scharlakenrood beest. Die aldus verhevene hoer was bekleed en versierd met allerlei kostbaarheden, Openb. 17. De beschrijving van dat gezigt is zoo duidelijk, dat de uitleggers, die niet geheel den spot drijven met de goddelijke openbaring, daarin erkennen de kerkelijke magt in vereeniging met wereldlijke magt. De meesten evenwel beperken dan de toepassing tot de pauselijke kerkgemeenschap. De Protestantsche kerkgenootschappen achten dat ontzettende verschijnsel niet op zich van toepassing. Rome is volgens hun oordeel Babyion, en de protestantsche kerken zijn zoo vele Sions. Het komt hun niet voor de aandacht, dat, onmiddelijk voor het eind-oordeel van Babyion, eene stem uit den Hemel gehoord wordt: gaat uit van haar mijn volk, opdat gij aan hare zonden geene gemeenschap hebt, en opdat gij van hare plagen niet ontvangt. Als nu Gods volk

-ocr page 229-

217

voor dat eind-oordeel zulk eene Hemelsche roepstem zal vernemen, moet dat volk daa1-gewisselijk i n zijn, en wanneer dus door Babylon, de groote hoer, uitsluitend de Roomsche of Pauselijke kerkgemeenschap verstaan moet worden, dan moet men tevens besluiten, dat het volk van God zich hoofdzakelijk in de Roomsche Kerkgemeenschap bevindt, en wat blijft er dan over voor de Protestantsche Kerken?

Dat het zitten op het beest eene magtsoefening betee-kent, is onwederlegbaar door de uitlegging vs. IS: de vrouw, die gij gezien hebt, is de groote stad, die het koningrijk heeft over de koningen d e r a a r d e. In vs. 2 wordt het reeds aangewezen, dat de bewoners der aarde bedwelmd zijn geworden van hetgene die vrouw hun toediende, terwijl in vs. 15 die aardbewoners weder beschreven worden: de wateren, die gy gezien hebt, daar de hoer zit, zijn volkenen natiën en tonden. Overat, waar dus die verbintenis

O \'

tusschen kerkelijke en wereldlijke magt aanwezig is, daar is Babyion, daar is liet bewijs, dat de kerkelijke magt door verbindtenis met de regeringen van deze wereld heeft trachten te verkrygen, wat aan de braid van Christus, aan de gemeente des Heeren beloofd en verzekerd is in gemeenschap met haren bruidegom en haar hoofd, namelijk de heerschappij over de wereld. Men kan met volle regt Rome het middelpunt en oudste gedeelte van Babyion noemen, doch moet tevens erkennen, dat er in den loop der eeuwen onderscheidene Protestantsche wijken zijn aangebouwd, en dat die aanbouw nog niet heeft opgehouden. De Ver-eenigde Staten van Noord-Amerika zijn hier niet van uitgesloten. Hoewel schijnbaar aldaar het Europesche stelsel van vereeniging van Kerk en Staat wordt afgekeurd en verworpen, zoo moet elk onpartijdig beoordeelaar erkennen, dat de Geest van Babyion ook daar heerscht en blijkbaar is in de vermenging van godsdienstige genootschappen met politieke partgen, ten einde, door onderling hulpbetoon,

-ocr page 230-

218

den boventoon te verkrijgen over elkander. Dat dit Babyion deszelfs verwoesting nadert, door middel van de wereldlijke magten, die in vijandschap staan tegeu Christus en Zijn Koningrijk, is duidelijk op te maken uit de Goddelijke voorspelling aan Johannes en door hem aan de gemeenten gegeven. De tegenwoordige tijdsomstandigheden zijn zoo ge-wittig, dat ik het van het hoogste belang voor de goloovigeu reken, om te hooren en te lezen wat God heeft geopenbaard, ten einde door het schijnen van dat Licht in de tegenwoordige duisternis de kinderen Gods mogen opgewekt worden tot waken en bidden, en aldus toebereid worden, om te strijden als getrouwe aanhangers van Jezus Christus. In het reeds vermelde hoofdstuk der openbaring hebben wij in vs. 10 —14 voor den eenvoudigen en ver-standigen lezer eene duidelijke oplossing van hetgeheele raadsel.

De zeven hoofden van het beest zijn zeven koningen; de vijf zijn gevallen, en de een is en de ander is nog niet gekomen, en wanneer hg zal gekomen zijn, nïoeth ij een weinig tijds b lij v e n. Hieruit blijkt, dat de bedoeling niet is, om te gelijk bestaande koningen of rijken aan te toonen, maar op elkander volgenden. Het tijdvak, waarin dit profetische gezigt deszelfs vervulling ontvangt, wat het zitten van de vrouw op het beest betreft, het is even duidelijk aangewezen, dat dit plaats heeft onder den zesden vorm der wereldheerschappij. De vraag is nu ; welke opvolging van wereldregeringen wijst ons de geschiedenis der wereld in overeenstemming met de Heilige Schriften aan ? Volgens die schriften heeft God zijne openbaring, betreffende de aaneenschakeling der wereldregeringen beginnen te geven,

o o o CJ o \'

toen zijn volk wegens hunne zonden en af hoereringen van God onder de heerschappij der wereldregering gebragt is. Tengevolge daarvan staat de Babylonische wereldregering in de Goddelijke openbaring, als het gouden hoofd van het geheele beeld, hetwelk de geheele opvolging der wereld-

-ocr page 231-

219

regeringen bevat tot op de openbaring van het koningrijk van den Zoon des mensclien. De afwijkingen van God en Zijne dienst door vermenging met de godsdiensten der wereldvolkeren, werden door Israëls profeten te voren reeds met den naam van af hoerering bestempeld, en de Apocalyptische benaming kan daaiom voor iemand, bekend met de oude profetische schriften, niet onverstaanbaar zijn. Wanneer wij nu. volgens de C4oddeiyke aanwijzing, den loop der wereldgeschiedenis nagaan, dan valt het niet moeijelijk, om het aan Johannes aangewezen tijdvak te vinden. In de eerste plaats vinden wij ontegensprekelijk vier elkander opvolgende wereldregeringen: lo. het Babylonische, 2o. het Medisch-Perzische, 3o. liet Grieksch-Macedonische en 4o. het Romeinsche rijk. Ouder geene van deze vier elkander opvolgende wereldregeringen wordt het gezigt van de Babylonische hoer verwezenlijkt. In het laatste deel van Nebu-kadnezar\'s beeld gaat het vierde of Romeinsche wereldrijk door tot aan de openbaring van het rijk van den Zoon des menschen, hoewel in dat beeld reeds eene merkbare inwendige verandering wordt aangewezen tegen het einde, namelijk: de voeten en teenen. Later wordt aan Daniël tegen het einde van de Babylonische wereldheerschappij een profetisch gezigt van die veranderingen in de toekomst getoond, in het gezigt der vier dieren. Gaan wij nu weder tot de wereldgeschiedenis, dan vinden wij, dat aan de Hei» densch Romeinsche wereldheerschappij een einde gemaakt is door Constanten den Groote, toen hij, door zijne aanneming van de Christelijke Godsdienst, deze tot staatsgodsdienst verhief, eu te gelijkertijd aan de christelijke kerk gelegenheid verschafte, om zich te versieren met de aan het heidendom ontroofde tempels, beeldeu en kostbaarheden ■ Dit C h r i s t e 1 ij k Romeinsche R ij k is dus de vijfde vorm der wereldregering. Onder die regering hoereerde de kerk wel met de wereldregering, maar was nog niet daar boven verheven. Wanneer echter die vijfde vorm der wereld-

-ocr page 232-

220

regering had plauts gemaakt voor een anderen, onder Karei den Groote, stichter van het Duitse h-R o o m s c h e rjjk, vinden wij het beeld, aan Johannes vertoond, ten volle, bevestigd in het stellen vuu de kerkelijke magt boven de burgerlijke. De geschiedenis is, in dit opzigt, zoo duidelijk, dat ik het onnoodig reken veel hierover te zeggen ; een eenvoudige verwijzing naar de geschiedenis van het Duitsch-Roomsche rijk is genoegzaam.

Op dien zesden vorm der wereldregering moest nu een zevende volgen, en, de geschiedenis wijst ons alweder op Napoleon I, die, met de oprigting van het Rijnverbond, voor altoos een einde gemaakt heeft aan het Duitsch-Roorasche rijk, en een geheel nieuwen vorm van wereldregering heeft ingevoerd, voor welker geest en invloed alle oudere vormen van regering moeten onderdoen. Het scheen wel, dat bet de Mogendheden der wereld in 1815 gelukt was om, onder den titel van »Heilig verbondquot;, de vroegere orde van zaken te herstellen, doch de geschiedenis der laatste jaren toont allerduidelijkst, dat geen verbond van vorsten de raadsbesluiten van God kan vernietigen. Napoleon Hf zit op den Franschen Troon : Italië is, op een klein gedeelte na, bevrijd van de haar bij vernieuwing opgedrongen verouderde vorstengeslachten. Oostenrijk houdt nog krampachtig vast aan een reeds veroordeeld regeringsstelsel, en Engeland, de onverwonnen erfvijand en later de gevangenbewaarder van Napoleon I, erkent in diens wils-uitvoerder Napoleon III, door de verbonden Mogendheden in 1815 voor eeuwig, met geheel zijn geslacht, uit Frankrijk verbannen, niet alleen den Keizer der Franschen, maar zoekt zijne sterkte in een verbond met hem. Volgens de aanwijzing aan Johannes gegeven, zal de duur van dien zevenden vorm van wereldregering, in vergelijking der voorgaande, kort zijn, en alles duidt aan, dat wij, ten gevolge van de algemeene beroering der volkeren, eeue ge-wigtige gebeurtenis in de wereldregering te gemoet gaan.

-ocr page 233-

221

waarvan het hoe en Je uitkomst voor den meest doortrapten staatsman der wereld tot nog toe een raadsel is, doch waarvan de geloovige christen eenig berigt ontvangt iu hetgene aan Johannes verklaard werd, vs. 11 tot 13: En het beest, dat was en niet is, dieis ook de achtste Koning, en is uit de zeven en gaat ten verder ve; eu de tien hoornen, die gij gezien hebt, zijn tien koningen, die het koning r ij k nog niet hebben ontvangen, maar als koningen raagt ontvangen op eene ure in et het beest. Deze hebben eenerlei meening, en zullen hunne kracht en magt het beest overgeven. Uit de politieke verwarringen en volksberoeringen, gedurende de tegenwoordige Napoleontische wereldregering, zal derhalve een nieuw tijdvak ontspruiten, waarin de magt des afgrords zich nog duidelijker zal openbaren, terwijl de verschillende regeringen der wereld zich ceheel aan die Satanspolitiek zallen overgeven, en, ten gevolge daarvan, de hoer haten en verwoesten, vs. 16. De kerkelijke magt van de naamdragende christelijke, protes-tantsche, zoowel als roomsche kerken, zal verbroken worden, het Mahomedanismus zelfs niet uitgesloten. Er is eene quot;eheime reden voor dezen haat in de laatste wereld-

O

regeerders Dat die wereldmagt Antichristisch zijn zal, is ontegenzeggelijk, want zij zullen tegen het Lam krijg voeren, vs. 14. Gewoonlijk verstaat men door Antichristisch ontkenning van het bestaan van God en Christus Dit is nogtans volgens de Heilige Schriften geheel anders. Als de verborgenheid der ongeregtigheid geopenbaard zal zijn, namelijk de mensch der zonde, de zoon des verderfs, dan zal hij niet beweren : er is geen Christus, maar hij zal zeggen : ik beu de Christus. Hij zal niet beweren : er is geen God, maar hij -/al zeggen : ik ben Go d, en dat met teekenen en wonderen trachten te bewijzen, zelfs door vuur van den Hemel te laten af-

-ocr page 234-

222

dalen. Johannes, in zi-in zendbrief, geeft duidelijk het merk-teeken van den Antichrist op, als hij schrijft: wie is de leugenaar, dan die loochent, dat jezus is de chuistus? 1 Joh. 2:22. Daarom is ook het geloof; dat jezus is de Christus, een onwedersprekelijk bewijs der geboorte uit God, 1 Joh. 5:1; terwijl hij 1 Joh. 4 ; 2 zegt : Hieraan kent gij den geest Gods: alle geest, die belijdt den in het vleeschge komen Jezus Christus, die is uit G o d, en die da,t niet belijdt, behoort lot den Antichrist. De Antichrist zal dus ontkennen, dat Jezus van Nazareth de Messias is. en zich-zelven als zoodanig voordoen ; zoo lang nu de tegenwoordig bestaande christelijke kerken door de wereldregeringen erkend, beschermd en geduld worden, is het niet mogelijk dat die Antichristische wereldregering bestaan kan, want in alle kerkelyke belijdenisschriften, Rome niet uitgezonderd, wordt de ruim 1800 jaren geleden in het vleesch gekomen Jezus, als de Christus beleden. Die kerkelijke invloed moet dus noodzakelijk worden verwoest.

Het Mahomedanismus kan zelfs niet worden geduld, want de Antichristische wereldbedwinger kan geen profeet boven Christus erkennen, en, de Antichristische aanmatiging van hetgene aan den Christus Gods is beloofd, de koninklijke heerschappij over de geheele wereld, moet van zelve dien laatsten wereld bed winger en de aan hem onderworpene wereldregeringen dringen, om alle andere valsche godsdiensten te verwoesten. Alleen de joden kunnen onder die heerschappij worden geduld, dewijl zij daarin aan den Antichrist gelijk zijn. dat zij loochenen, dat Jezus is de Christus De Heere heeft dan ook aan de Joden voorspeld ; Ik ben gekomen in den naam mijns Vaders engij hebt m ij niet aangenomen; indien iemand komt in zijn eigennaam, dien zult gg aan-u e men.

Was nu de door den draak vervolgde vrouw niet ver-

-ocr page 235-

223

drongen door de Babylonische hoer, en vras kerkelijke leer en belijdenis waarachtig levendig geloof, dau kou er een veelvuldige getuigenis voor Jezus verwacht worden. Daar dit evenwel met het geval is, zoo is er te verwachten, wat trouwens ook is voorspeld, fiat er tijdens de openbaring van den meusch der zonde, van den zoon des verderfs: d e afval zal komen, 2 Thess. 2:3. Voor dien afval wordt het naamdragend christendom meer en meer rijp en vatbaar. Tegen dien afval behoort de opregt geloovige zich te wapenen. Geene gemeenschap van geloovigen kan zich waarborgen tegen het dreigende gevaar, door de bevolkte wijken van Babyion te verlaten en eene nieuwe wijk aan te bouwen. Dit is reeds zoo dikwijls sedert do Reformatie beproefd, doch de geschiedenis heeft geleerd, dat, al scheen het ook dat in den aanvang de bruidsgestalte te voorschijn kwam, spoedig werd het Babylonisch wezen weder merkbaar en de verwarring meer verspreid. Na deze opmerkingen zal wel niemand zich verwonderen, dat ik onderscheid gemaakt heb tusschen de Afscheiding en de daarop gevolgde kerkelijke organisatie. Wanneer nu iemand vraagt: moeten dan de geloovigen, die zich van de valsche kerken afscheiden, dau maar ordeloos voortleven? Behooren er dan geene herders en leeraars, geene opzieners en diakenen te zijn ? Moeten dan niet alle dingen eerlijk en met orde geschieden ? en wat van dien aard meer gevraagd kan worden. Mijn antwoord is eenvoudig: als geloovigen zich, onder aanroeping van \'s Heeren naam, vereenigen tot het lezen en hooren van Gods woord, tot het stichten van elkander met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen ; dan dit is reeds, volgens de Goddelijke orde, in de Apostolische schriften aangewezen. De in het woord vermelde bedieningen zijn gewis noodig tot opbouwing van het lichaam, maar het is tegen de goddelijke orde in de Heilige Schriften, wanneer wij, hetgene als gaven Gods aan de gemeente geschonken moet worden, zeiven trachten daar te stellen.

-ocr page 236-

224

Het is dadelijk nadeel, wanneer wij, ten eeueutnale voorbijziende de, in het woord van God op den voorgrond geplaatste eerlijkheid of welvoegelijkheid, aandringen op hetgene wij goedvinden orde te noemen. Kan het bijv. eerlijk of welvoegeljjk gerekend worden, om, als er behoefte is aan dienaars, die noodig zijn tot den opbouw des ligchaams, de ledige plaatsen, bijv. van leeraars aan te vullen met personen, die, hoe vroom ze ook mogen zijn, niet eens de gaaf bezitten, om hunne moedertaal zuiver te verstaan en uit te spreken, en wanneer het woord van God eigenschappen opgeeft, die opzieners en diakeuen moeten bezitten, bg gebrek daaraan oordeelt, dut men .het, om den nood der Kerke wil, wel met wat minder doen dan ? Zulk een praktijk is niet goddelgk, maar Babylonisch. De grond nu van alle ellenden ligt in hetgene ik in den aanvang gezegd heb : de praktikale miskenning van den persoon en het werk des Heiligen Geestes en van den persoon en het werk van Jezus Christus, onzen Heer, dat door geene regtzinnigheid in de leer vergoed of verplaatst kan worden.

Er is eene zeer gewigtige roeping voor de geloovigen in deze tegenwoordige wereld, waaraan al te weinig gedacht wordt. In den zendbrief aan de Hebreen, ais eerst het verbranden der offerdieren buiten de legerplaats herinnerd is, Hoofdst. 13 : 2, dan volgt er: daarom heeft ook Jezus, opdat Hij door Zijn eigen bloed het volk zou heiligen, buiten de poort geleden, vs. 12, en daarop hooren wij deze ernstige opwekking: zoo laat ons dan tot Hem uitgaan buiten de legerplaats, Zijnesmaadheid dragende, vs. 13. Dit deed de Apostel, toen de Joden in de Synagogen den naam des Heeren begonnen te lasteren, en Paulus daarop uitging en de discipelen afscheidde, dagelijks handelende in dn school van zekeren Tyrannus, Hand. 19 : 9, zonder zich verder met de Synagoge te bemoeijen, of te trachten eene nieuwe Synagoge op te rigten.

-ocr page 237-

225

Het is eene gewoonte, om de gemeeuteu des Heeren in deze wereld deu naam te geven van strijdende Kerk. Kan men echter, na de heriuneriugen van de geloofsopenbaringen der discipelen in den Apostolischen tijd, in opregtheid en vrijmoedigheid voor God betuigen, dat er gestreden wordt voor bet geloof, eenmaal den heiligen overgeleverd ? Wordt niet het geloof der eerste christenen, hetwelk overal verkondigd werd, bijna algemeen of tegengesproken en voor dweeperij en ketterij verklaard, of met stilzwijgen en onverschilligheid voorbjjgegaan? Als het geloof, hetwelk de christenen nu hebben, beleden wordt, verneemt de wereld dan zulke getuigenis, dat er nog kan gezegd worden : die menscben zijn tot God bekeerd, om den levenden en waarachtige!! God te dienen en Zijnen Zoon uit de Hemelen te verwachten ?

Ik verwacht niet, dat mijne opmerkingen dadelijk veel bijval znllen vinden; integendeel zie ik tegemoet velerlei uitvlugten, verontschuldigingen en beschuldigingen. De slapende en sluimerende maagden zijn niet dadelijk wakker. Nogtans kan ik mij daardoor niet laten afschrikken, om getuigenis te geven aan de waarheid. De Apostel zeide reeds tot de geloovigen van zijn tijd, dat zij moesten weten: dat de iijd voorts kort is. Wij zijn nu reeds 1800 jaren nader tot het einde gekomen ; de tijd kan dus gewis niet zoo lang meer zijn. Kunnen wn de bovenaangehaalde Apocalyptische aanwijzingen, in verband met alle de voorspellingen, nagaan, dan zijn de laatste tooneelen dezer wereld aanstaande. Al ware het dan ook, dat mijne getuigenis in het geheel geen gehoor vond, ik zal er mij niet door laten ontmoedigen, vast verzekerd zijnde, dat, als het oogenblik van Babels verwoesting slaat, Gods roepstem in het hart der oprcgt geloovigen gehoord zal worden : g a a t uit van haar mijn volk! Dat die tijd nabij is, is mijn vaste overtuiging, en, dat Gods volk alsdan de smaad-heid van Jezus zal dragen lijdt bg mij geen twijfel. Ik

15

-ocr page 238-

224

Het is dadelijk nadeel, wanneer wij, ten eeuentnale voorbijziende de, in het woord van God op den voorgrond geplaatste eerlijkheid of welvoegelijkheid, aandringen op hetgene wij goedvinden orde te noeiueu. Kan hot bijv. eerlijk of welvoegeljjk gerekend worden, om, als er behoefte is aan dienaars, die noodig zijn tot den opbouw des ligchaams, de ledige plaatsen, bijv. van leeraars aau te vullen met personen, die, hoe vroom ze ook mogen ziju, niet eens de gaaf bezitten, om hunne moedertaal zuiver te verstaan en uit te spreken, en wanneer het woord vau God eigenschappen opgeeft, die opzieners en diakenen moeten bezitten, bij gebrek daaraan oordeelt, dat men .het, om den nood der Kerke wil, wel met wat minder doen dan ? Zulk een praktijk is niet goddelijk, maar Babylonisch. De grond nu van alle ellenden ligt in hetgene ik in den aanvang gezegd heb : de praktikale miskenning van den persoon en het werk des Heiligen Geestes en van den persoon en het werk van Jezus Christus, onzen Heer, dat door geene regtzinnigheid in de leer vergoed of verplaatst kan worden.

Er is eene zeer gewigtige roeping voor de geloovigen in deze tegenwoordige wereld, waaraan al te weinig gedacht wordt. In den zendbrief aan de Hebreëu, als eerst het verbranden der offerdieren buiten de legerplaats herinnerd is, Hoofdst. 13:2, dan volgt er: daarom heeft ook Jezus, opdat Hij door Zijn eigen bloed het volk zou heiligen, buiten de poort geleden, vs. 12, en daarop hooren wij deze ernstige opwekking: zoo laat ons dan tot Hem uitgaan buiten de legerplaats. Zijnes maadheiddra-g e n d e, vs. 13. Dit deed de Apostel, toen de Joden in de Synagogen den naam des Heeren begonnen te lasteren, en Paulus daarop uitging en de discipelen afscheidde, dagelijks handelende in de school van zekeren Tyrannus, Hand. 19:9, zonder zich verder met de Synagoge te bemoeijen, of te trachten eene nieuwe Synagoge op te rigten.

-ocr page 239-

225

Het is eene gewoonte, om de genieeuteu des Heeren in deze wereld den naam te geven van strydende Kerk. Kan men echter, na de herinneringen van de geloofsopenbaringen der discipelen in den Apostolischen tijd, in opregtheid en vrgmoedigheid voor God betuigen, dat er gestreden wordt voor bet geloof, eenmaal den heiligen overgeleverd ? Wordt niet het geloof der eerste christenen, hetwelk overal verkondigd werd, bijna algemeen of tegengesproken en voor dweeperij en ketterij verklaard, of met stilzwijgen en onverschilligheid voorbijgegaan ? Als het geloof, hetwelk de christenen nu hebben, beleden wordt, verneemt de wereld dan zulke getuigenis, dat er nog kan gezegd worden : die menschen zijn tot God bekeerd, om den levenden en waar-achtigen God te dienen en Zijnen Zoon uit de Hemelen te verwachten ?

Ik verwacht niet, dat mijne opmerkingen dadelijk veel bijval zullen vinden; integendeel zie ik tegemoet velerlei uitvlugten, verontschuldigingen en beschuldigingen. De slapende en sluimerende maagden zijn niet dadelijk wakker. Noftans kan ik mij daardoor niet laten afschrikken, om getuigenis te geven aan de waarheid. De Apostel zeide reeds tot de geloovigen van zijn tyd, dat zij moesten weten: dat de tijd voorts kort is. Wg zijn nu reeds 1800 jaren nader tot hst einde gekomen ; de tijd kan dus gewis niet zoo lang meer zgn. Kannen wij de bovenaangehaalde Apocalyptische aanwijzingen, in verband met alle de voorspellingen, nagaan, dan zyn de laatste tooneelen dezer wereld aanstaande. Al ware het dan ook, dat mijne getuigenis in het geheel geen gehoor vond, ik zal er mij niet door laten ontmoedigen, vast verzekerd zijnde, dat, als het oogenblik van Babels verwoesting slaat, Gods roepstem in het hart der oprcgt geloovigen gehoord zal worden : g a a t uit van haar mijn volk! Dat die tijd nabij is, is mijn vaste overtuiging, en, dat Gods volk alsdan de smaad-heid van Jezus zal dragen lijdt bij mij geen twijfel. Ik

15

-ocr page 240-

226

hecht daarom weiuig gewigt meer aan vormen in kerk en staat, en kan niet auders, dan mijne medegeloovigen daartegen waarschuwen. Vroeger heb ik wel eens van broeders moeten hooren, dat zulk eene verwachting van den naderenden tijd, ongeschikt maakt tot dadelijke en ijverige werkzaamheid, ten aanzien van het koningrijk Gods in dezen tegenwoordigen tijd. Het is waar, ten opzigte van hetgene, even als hout, hooi en stoppelen, den vuurproef niet kan doorstaan, maar het is niet waar, ten aanzien van hetgene in de omkeeringen der wereld niet kan vergaan. Noach was niet te minder ijverig in het prediken van Gods geregtigheid aan eene ten verderve snellende wereld ; en in het bouwen van de Arke, omdat hij geloofde, dat de tijd nabij was, dut alles zou vergaan. Paulus was niet minder ijverig in het verkondigen van Christus den gekruisigden en weder levend gewordenen, en in het werken met zijne handen, omdat hij geloofde, dat de tijd nabij en voorts kort was. De wezenlijke geloofsverwachting van hetgene God voorspeld heeft, ten aanzien van deze wereld, maakt onafhankelijk van het vergankelijke en verderfelgke, doch geenszins onverschillig ten aanzien van hetgene hier op aarde voorvalt. Het is onmogelgk, dat een geloovige, die acht geeft op de teekenen der tijden, een onverschillig aanschouwer kan zijn der gebeurtenissen. Hij is echter door het geloof verheven boven de partrjzuchtige en secta-rische denkbeelden, waardoor zulke tegenstrijdige oordeeler. geveld worden, over hetgeen gebeurt, ten gevolge waarvan zooveel verwarring in kerk- en staatsleer aanwezig is. Of ik ooit het land mijner geboorte zal wederzien, weet ik niet; nooit kan ik echter onverschillig worden omtrent het land en volk, waar en waaronder mij God niet alleen het aardsche levenslicht deed aanschouwen, maar bovendien mij het onwaardeerbaar genadegeschenk gegeven heeft, om het waarachtige en eeuwige licht te leeren kennen. Vele dierbare broeders en zusters in Christus heb ik daar leeren

-ocr page 241-

227

kennen, en, hoewel verscheidenen mijn stand, betrekkelijk kerk en staat, afkeurdtm en welligt nog afkeuren, zoo heeft dit bij mij nooit inbreuk gemaakt op de broederlijke betrekking Waarom zonden wij elkander niet dragen, zoo lang de Heere ons draagt ? Die broederlijke liefde moet ons echter voortdurend dringen, om, zonder terughouding, onze geloofsovertuiging aan elkander mede te deelen, en de gronden daarvoor aan te wijzen. In dien weg kunnen de kinderen Gods elkander behulpzaam zijn. Laat ons nooit vreezen voor de gevolgen van eene opregte getuige-: nis. Die vreest, heeft pijn en die vreest is niet volmaakt} in de liefde, terwijl de liefde de vrees buitendrijf. Laat ons echter steeds op onze hoede zijn, om nooit de leer boven den persoon te stellen, of met elkander te verwarren. Regtzinnigheid in de leer is geen geloof der waarheid, ja, de Satan kan op zyn tijd regtzinnig zijn. Liefde tot God en den naaste is de vrucht van het genadeleven, en die liefde ontzegt alle gemeenschap met de vijanden van God en Christus. Hoewel nu elk opregt geloovige al de hoofden grondleerstukken der Christelijke, Apostolische, Protes-tantsche, Gereformeerde Kerken erkent en aanneemt, zal hij toch bezwaarlijk de volmaaktheid der waarheid in eenig kerkelijk leerstuk kunnen erkennen, eene eigenschap, welke alleen en uitsluitend kan erkend worden ten aanzien der Heilige Schriften. Tot de volmaaktheid voort te varen is de roeping der geloovigen. Vinden derhalve geloovigen in dit korte geschrift eenige dingen, die met hunne opvatting of bevatting in strijd zyn, ik bid hun, niet terstond het oordeel der verwerping uit te spreken, maar integendeel biddende het Woord van God te onderzoeken. Ik heb getracht te schrijven, tot handhaving van den persoon en het werk des Heiligen Geestes en van onzen gezegenden Verlosser en God, en tevens ter opwekking van broeders en zusters in Christus, en gewapend te zyn tegen de naderende beproevingen van het volk van God. De Satan heeft

-ocr page 242-

228

een beir van politieke en kerkelijke dienaren aan het werk. om de kinderen Gods te verstrikken en in slaap te houden, en hij heeft in zgne dienst zoowel Pharizeesche regtzinnig-heid. als 8adduceesche Neologie. De vorst der duisternis kan ook verdraagzaamheid laten prediken, zoo lang er slechts nieuwe wijken in Babyion worden aangebouwd. Gaan de discipelen des Heeren tot hem uit buiten de legerplaats, dan is de verdraagzaamheid der wereld ten einde; dan moet de smaadheid van Jezus gedragen worden en de Pharizeesch-gezinden zijn altoos de hevigste en verstandigste vervolgers aeweest van den lleere eu zijne dienstknechten. Indien rugne korte opmerkingen aanleiding geven tot onderzoek eu ontdekking, ik zal er mij over verblijden en den Heere voor zijne genade danken. Indien sommigen er door geraakt en ontevreden worden, ik zal het met geduld dragen en het den Heere aanbevelen. Ik heb geen belang voor den tijd of voor de eeuwigheid, dan in do waarheid. Wordt die betracht in liefde, dan is het mij een zalig genot, maar om te twisten, heb ik lust noch tijd. Broederlijke aan-merkingeu zijn mij altijd welkom, en ik heb nog altijd ge-leo-enheid kunnen vinden, om daarop te antwoorden. Spits-vondi^e of wijsgeerige tegenredenen ga ik echter ongemerkt voorbij. Ik heb geen ander wapen dan het woord Gods, eu uit dat Woord heb ik geleerd, dat de wijsbegeerte behoort tol de roofmiddelen, waardoor de geloovigen vervoerd kunnen worden. De verwarring in de Christenheid heeft voor een groot deel derzelver oorsprong in de wijsbegeerte, un wij weten uit de Paradijsgeschiedenis, dat de Satan de eerste leermeester der wijsbegeerte geweest is. De Heere dankte Zijnen Vader, dat Hij de dingen van het Koningrijk der Hemelen verborgen had voor de wijzen eu verstandigea, en dqzelve aan de kinderkens had geopenbaard. Die kinderzin worde ons, uit genade, meer en meer geschonken ; dan zullen wij in het genot der Goddelijke Openbaring, wetende dat wij een onbewegelijk Koningrijk ontvangen hebben, de

-ocr page 243-

229

wentelingen en omkeeringen van alle aardsche rijker; niet alleen zonder verschrikking kunnen aanzien, maar, voorgelicht door die Openbaring, het naderende einde van alle wereldheerschappij der tegenwoordige eeuw kunnen verwachten, door de toekomst onzes Heereu Jesu Christi en de openbaring van Zjjn Koningrijk over de geheele uitgestrektheid van Gods schepping. Dan zal de bede, door Hem ons geleerd, »U w Koningrijk k o m e !quot; vervangen worden door het hetnelsch loflied: De koningrij-ken der wereld zijn geworden onzesHeeren en Zijnes Christi, en Hij zal als koningheer-schen in alle eeuwigheid! gevolgd door de dank-zegging: Wij danken U HeereGodAlmagtig, Die is en Die was en Die komen zal, dat Gi] uwe groote kracht hebt aangenomen en als Koning hebt geheerscht! enz.

Broeders en zusters in Jezus Christus onzen Heer! de weinige opmerkingen, hier ter neder gesteld, zijn, wat mijo persoon betreft, niet nieuw. Aan die waarheden heb ik getuigenis gegeven gedurende mijn verblijf in Nederland. Een iegelijk, die het tijdschrift de Reformatie of de Verzameling van Leerstellige Stukken naziet, kan daarvan overtuigd worden. Gedurende mijn verblijf in Noord-Amerika ben ik nog in het geloof der waarheden versterkt, en is mij het verband van Gods bedeelingen op aarde meer duidelijk geworden. Voortdurend ondervind ik, dat hoe eenvoudiger en kinderlyker men de Heilige Schriften leest, hoe beter men die leert verstaan, de profetiën niet uitgezonderd. Doorgaans is er een denkbeeld, dat men, vooral wat de profetiën betreft, eene grootere mate van geleerdheid moet bezitten, om ze te verstaan, en, wanneer men aan de profetiën des Nieuwen Testaments denkt, dan heeft men voornamelijk de openbaring van Johannes voor de aandacht. Mijne ondervinding is, dat in de Evangeliën en Apostolische brieven dezelfde waarheden

-ocr page 244-

230

worden vermeld, die in de Openbaring worden behandeld, alleen in het laatste boek meer uitsluitend en tezamen gevoegd.

Een andere hinderpaal zijn de veelvuldige, uiteenloopen-de verklaringen, in verschillende tijden aan de profetiën gegeven door geleerde en godvreezende mannen. Vrijmoedig kan ik verklaren : dat ik, tot nog toe, geene uitlegging gevonden heb, die mij voldoet. Bij de onderscheidene godvruchtige uitleggers vind ik veel, dat op zichzelf, in het afgetrokkene, waar is, doch niet de inhoud is van het profetische woord. Voor mij ben ik overtuigd, dat er iets bestaat, hetwelk daarvan de oorzaak is. De meeste uitleggers houden het er voor, dat de Openbaring aan Johan-nis gegeven, eene geregelde, opvolgende, profetische kerkgeschiedenis bevat, Tengevolge daarvan wordt een groot gedeelte der voorspellingen als vervuld beschouwd in de verloopene geschiedenis. Daaruit vloeit ook voort een stelsel van tijdrekening, waartoe de Apocalyptische getallen wat anders gerekend worden te beteekeneu, als het Woord van God aanduidt. Het gevolg daarvan is, dat door zulke uitleggingen de nieuwsgierigheid meer dan het geloof wordt opgewekt. Het vleesch krijgt daardoor voedsel in plaats van den geest en, de uitkomst is ijdelheid.

De geschriften betrekkelijk de bijbelsche voorspellingen zijn, in de laatste jaren, zeer vermenigvuldigd, doch de meesten hebben de bovengenoemde gebreken. Dit is ook de reden, waarom er zoo weinig zaligheid gesmaakt wordt in de onderzoeking van het profetisch woord, en er meer gewigt gehecbt wordt aan geestelgke ondervindingen. En toch is het nog waar, wat Petrus schreef, nadat hij zijne personele ondervindingen vermeld had : en wg hebben het profetische woord, dat vastku is, en g g doet wel, dat gij daarop acht geeft, als op een licht, schijnende in eene duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uwe harten. 2 Petr. 1 : 16 tot 21. Nog

-ocr page 245-

231

staat de getuigenis onzes Heerea: Zalig is !i ij, die verstaande leest (l)enzynzy, die hoor en de woorden dezer profetie, en die bewaren hetgene in dezelve geschreven is. want de tijd is nabij, Openb. 1:8. En wij weten tevens, dat de woorden der profetie van dat boek niet verzegeld zijn, om dezelfde reden, dat de tijd na by is, Openb. 22:10. Ook hierin is het onderscheid der tegenwoordige en der vorige bedeeling. Toen Daniël aan het slot van alles, wat hem getoond was, de eindelijke uitkomst niet verstond en daarom naar de verklaring vroeg, kreeg hij ten antwoord : Ga henen, Daniël! want deze woorden zijn toegesloten en verzegeld tot dentyddes eindes, enz. Dan. 12:8 tot 13. Daar de Heere dus aan het einde der openbaring de toesluiting of verzegeling verbiedt, is het duidelijk, dat wij in den tijd des eindes leven. Hoe nader wij nu aan dat einde komen, hoe dringender de behoefte wordt, om van dat, in de duisternis der wereld ontstoken licht des profetischen woords gebruik te maken, niet met ons vleeschelijk verstand of natuurlijk vernuft, maar met biddingen en smeekingen om de leering, leiding, herinnering van den Heiligen Geest, door wiens aandrijving do heilige mannen Gods hebben geschreven. Hieraan is eene behoefte, die weinige christenen opmerken, en die is: het verstaan van de taal, die men spreekt en leest. Elk mensch schier verneemt, dat hij zijne moedertaal verstaat, en juist hierin is zooveel gebrek, voort-vloeijende uit de manier van onderwijs, waarbij de kinderen

(1) Het Grieksche woord, in de Hollaudscha vertaling door lezen overgezet, beteekent in de eerste plaats naaawkeu-rig verstaan, erk o nu en; van daar met betrekking tot geschriften of boeken met verstand lezen. Met deze opmerking van den Heere krijgen wij voor onze aandacht een met verstand lezenden voorganger, met eene aandachtig hoorende gemeente.

-ocr page 246-

232

meer als werktuigen, dan wel als menschen worden behandeld. Niet te vergeefs uoerat de Heere aicli niet alleen het begin en het einde, maar ook de Alpha en de Omega, de eerste en de laatste letters van het Grieksche alphabet. De taal is een Goddelijk vermogen, om hetgene in het hart, de ziel of den geest omgaat, verstaanbaar uit te drukken, zoo dat andoren het kunnen hoeren. Het gedachtelooze napraten van klanken, die men gehoord heeft, met toepassing op voorwerpen of onderwerpen, is geen verstand van de taal. Hoeveel misverstand en verwarring is daaruit niet reeds voortgevloeid! Ook dit heeft zyn oorsprong in Babel eu is een oordeel van God. Die zich echter ook in dezen van het onderwijs des Heiligen Geestes bedient, dat is met geloovig bidden om zijn invloed en zijne leiding, zal niet bedrogen uitkomen. Hij zal evenwel voor zich en zijne kinderen weinig baat vinden in het hedendaagsch school-onderwijs.

Een ander vereischte in onze dagen voor de geloovigen in de onderzoeking van het profetisch woord en het lezen der uitlegkundige schriften, is kennis van de geschiedenis der wereldgebeurtenissen. Ook daarbij is de leiding des Heiligen Geestes noodig, ten einde het ware van het valsche te kunnen onderscheiden. De meeste wereldlijke en dikwijls ook de godsdienstige historieschrijvers zijn bevooroordeeld, en geven daardoor valsche kleuren aan de gebeurtenissen. Dit kan evenwel zonder veel moeite ontdekt worden door hen, die de waarheid verstaan en daardoor zijn vrijgemaakt. De geschiedenis der wereld, hoewel menschelijke woorden en daden beschrijvende, is echter niets anders dan eene openbaring van het bestuur van God in overeenstemming met Zijn geopenbaarde woord. Die zoo de geschiedenis van hetgene gebeurd is en nog gebeurt, onderzoekt, zal gedurig bevestiging vinden van zgn geloof in de geopenbaarde waarheid, en van zijne hoop op eeu heerlijk einde in de wederkomst van onzen Heer,

-ocr page 247-

233

ter openbaring van Zijn koningriik, ter verheerlijking van Zyue geloovige ledematen, en, ter vernedering vau alle vgandelijke magten, die zich ooit tegen Hem en Zijne gemeente hebben verheven.

Het is mijn innige wensch en bede, dat dit weinige, in liefde ter uedergesteld, door Gods genade, tot nut moge bevonden worden voor velen mijner vorige land- en geloofs-genooten, en Gode alleen zg de eer !

Ten slotte deel ik hier nog mede eene nitboezeming, na het herrijzen uit een zware ziekte (1) gedurende welke mijne gedachten dikwgls bezig waren met het bepeinzen van den toestand der christenheid en de zekerheid van Jezus wederkomst, ter openbaring van zijn heerlyk koningrijk.

ZIET HIJ KOMT!

Hosanna ! Ziet Hij komt met kracht,

Door allo de eeuwen hoen verwacht.

Van heu, die op Zijn woord betronweu :

Hij komt met schel baïuingeschal,

Dat heel deze aard verbazen zal,

Wijl aller oog Hem zal aanschouwen.

Hij komt als Regter, Vorst en Heer,

Val, aarde, voor uw Koning neêr.

De Bruidegom zoo lang verwacht,

Vertoefde tot dees middernacht.

En allen zijn in slaap gezonken :

Der heil\'gen juichtoon klinkt niet meer.

De magt der hel verheit zich weêr,

De wereld is van vreugde dronken.

\'t Schijnt met de aloude hoop gedaan :

Doch \'t uur der wraak begint te slaan.

(1) Geschreven in 1849,

-ocr page 248-

234

Ja trouwe God ! langmoedig Heer !

Uw Kerk ligt in een doodslaap neer ;

Doch \'t leven is nog niet geweken.

Der broed\'ren liefde is verkond,

De hoop der kind\'ren is veroud,

\'t Geloof der vad\'ren is bezweken.

Zend, zend, o Geest uw roepstem voort: Ontwaakt o maagden, op Gods woord.

Ontwaakt uit slaap en sluimering,

Hoor en geloof Gods prediking.

Ziet! ziet! Hij komt op \'s Hemels wolken! Hij komt! \'t voor ons geslagte Lam, Hij komt! de Leeuw uit Jnda\'s stam. Hij komt! do Regter aller volkan.

Hij komt! de Koning van \'t Heelal,

Die is. Die was. Die wezen zal.

O Geest van God, zoo diep miskend.

De Kerk is lang Uw tucht ontwend, En daarom treedt ze in \'s werelds sporen ; Zij zoekt gezigt, gevoel, genot.

En niet geloof en hoop op God,

En daardoor is haar glans verloren.

Breek dan o Geest ! breek \'t vleesch\'lgk werk. Herstel \'tgelooven, red de Kerk.

\'t Onfeilbaar Godsgetuigenis Blijft in de dikste duisternis De heugelijkste maar\' vertolken,

Verbrijz\'ling van de magt der hel,

Vergad\'ring van oud Israel Ea vrede op aard voor alle volken; De doodsband van Gods Kerk geslaakt. En \'t zuchtend schepsel vrijgemaakt.

Drieëenig God ! met schaamt\' vervuld.

Belijden we openlijk de schuld.

Die rust op ons en onze vad\'ren.

Gg schonkt ons gaven en genü.

-ocr page 249-

235

(Verdiend door \'t bloed van Golgotha) Opdat wij tot ü zouden nad\'ren ;

Do magt der hel beefde op het woord, \'t Geen uit Uw dienaars werd gehoord.

Ook \'t Antichristisch zaad groeide op, De wereldwijsheid klom ten top ;

En de eerste liefdu ging verloren.

De Heer had \'s duivels gift versmaad. Zijn dienaars pleegden zamen raad, En hebben \'s duivels gift verkoren;

De kerk verkreeg des werelds goed,

Doch heeft dien rijkdom duur geboet.

Beroofd vun \'tgeen Uwe Almagt schonk, Waardoor Uw Kerk zoo heerlijk blonk, Werd \'t al gehuld iu troostloos duister, \'t Benaanwde zuchten werd gehoord ; Die zucht werd ras iu bloed gesmoord, Of weer verdoofd door \'s werelds luister; En Kerk en Staat boog zich niet neêr. Voor d\'een\'geu Vorst en Opperheer.

De Heer zoo vuriglijk verwacht.

En toch zoo lang, zoo snood veracht. Zal op Zijn tijd haast wedetkeeren.

Dan zal Hij rigten met heel de aard, Langmoedig tot dit uur gespaard, En eiken vijand gansch verneêren.

O ! maak ons waakzaam tot dien stond. Zoo duid\'li)k in Uw woord verkond.

Kom dan ! o Heere Jezus kom !

Verschijn als onze Bruidegom,

Verschijn als onze God en-Koning.

Verbreek voor ons der zonden magt. Volmaak ons door Uw eeuw\'ge kracht. En plaats ons zoo in \'s Vaders woning. Spreid uwe heerlijkheid ten toon Als David\'s Heer en David\'s Zoon.

-ocr page 250-

236

Vergader Isrel door Uw hand In \'t door üvv Woord geheiligd land,

En leer heel de aard Uw Naam belijden,

Vergruis üws vijands heerschappij.

Opdat zich \'t hart nws Volks verblij\',

En vrede heerschc in plaats van strijden : Der Schepping Sabbaihdag breke aan,

Tot \'t uur van \'t eiudlooze eind zal slaan.

Ja dierb\'re Heiland ! door Uw bloed Hebt Gij voor onze schuld geboet.

Gij laadde op ü alle onze smarten.

Wij vallen voor Uw aanzigt neör.

Met lof, aanbidding, dank en eer.

En \'t vol vertrouwen onzer harten.

Uw liefde is onze zaligheid.

Uw roem is onze heerlijkheid.

Leer, op Uw voorbeeld, ons met lust Van Uw nabijheid steeds bewust,

Het geest\'lijk zwaard des Woords omgorden. Uwe eer. Uw Koninklijke magt,

Wekke ons ten strijd, en laat nw kracht In onze zwakheid magtig worden.

Herleve alzoo \'t getuigenis.

Dat Jezus waarlijk koning is. (1)

H. P. SGHOLTE, V. D. M.

(1) Het bovenstaande kan gezongen worden op de wijs van Psalm 84.

-ocr page 251-

B IJ A. Gr E T\\ .

BIJLAGE A.

Ten bewijze van de hartelijkheid en broederlijke erkentenis op de eerste Synodale vergadering, der Afgescheidenen aanwezig, niettegenstaande het verschil van inzigten, diene het volgende, waarbij ik tevens de gelegenheid neem om de nagedachtenis te huldigen van een broeder, van wien ik altoos den indruk gehad heb, dat hij alles wat hij was en had onvoorwaardelijk over had voor den Heere en zijne dienst, en dien ik, hoezeer ook uiteenloopende in onze bevatting ten aanzien van kerk en staat, altoos als broeder erkend en bemind heb. Na den afloop dier eerste vergadering schreef Ds. de Cock in mijn album het volgende : ONDERLINGE BETUIGING EN VERBOND.

1 Sam. 18:3. Jonathan nu ende David maeckten een verbondt, dewijle hij hem liefhadde als sijne siele.

» » 20 : 42. Doe syde Jonathan tot David : Gaet in vrede; het gene dat wij byde in den name des Heeren gesworen hebben, seg-gende : de Heere zij tusschen mij, ende tnsschen u, ende tusschen mijn zaedt, ende tusschen uw zaedt, zij tot in der eenwigheydt.

H. DE COCK, Geref. Leeraar onder \'t Kruis.

H. P. SCHOLTE, Bedienaar des Goddelijken Woords.

Na afloop van de eerste algemeene Synode van de Christe-lyke Gereformeerde Kerk onder het kruis in Nederland.

Amsterdam, den 14 Maart 1836.

H. DE COCK.

-ocr page 252-

236

Vergader Isrel door üw hand In \'tdoor üvv Woord geheiligd land,

En leer heel de aard Uw Naam belijden,

Vergruis Uws vijands heerschappij.

Opdat zich \'t hart aws Volks vorblij\',

En vrede heerschn in plaats van strgden ; Der Schepping Sabbathdag breke aan,

Tot \'t uur van \'t eiudlooze eind zal slaan.

Ja dierb\'re Heiland ! door Uw bloed Hebt Gij voor onze schuld geboet.

Gij laadde op ü alle onze snaarten.

Wij vallen voor Uw aanzigt neör,

Met lof, aanbidding, dank en eer.

En \'t vol vertrouwen onzer harten.

Uw liefde is onze zaligheid.

Uw roem is onze heerlijkheid.

Leer, op Uw voorbeeld, ons met lust Van Uw nabijheid steeds bewnst,

Het geest\'lijk zwaard des Woords omgorden. Uwe eer, Uw Koninklijke magt,

Wekke ons ten strijd, en laat uw kracht In onze zwakheid magtig worden.

Herleve alzoo \'t getuigenis,

Dat Jezus waarlijk koning is. (1)

H. P. SCHOLTE, V. D. M.

(1) Het bovenstaande kan gezongen worden op de wijs van Psalm 84.

-ocr page 253-

B IJ CjJ i : Igt;.

BIJLAGE A.

Ten bewijze van de hartelijkheid en broederlijke erkentenis op de eerste Synodale vergadering, der Afgescheidenen aanwezig, niettegenstaande het verschil van inzigten, diene het volgende, waarbij ik tevens de gelegenheid neem om de nagedachtenis te huldigen van een broeder, van wien ik altoos den indruk gehad heb, dat hij alles wat hij was en had onvoorwaardelijk over had voor den Heere eu zijne dienst, en dien ik, hoezeer ook uiteenloopende in onze bevatting ten aanzien van kerk en staat, altoos als broeder erkend en bemind heb. Na den afloop dier eerste vergadering schreef Ds. de Cock in mijn album het volgende :

ONDERLINGE BETUIGING EN VERBOND.

1 Sam. 18:3. Jonathan nu ende David maeckten een verbondt, clewijle hij hem liefhadde als sijne siele.

» » 20 : 42. Doe syde Jonathan tot David : Gaet in vrede; het gene dat wij byde in den name des Heeren gesworen hebben, seg-gende de Heere zy tusschen mij, ende tnsschen u, ende tusschen mijn zaedt, ende tusschen uw zaedt, zij tot in der eeuwigheydt.

H. DE COCK, Geref. Leeraar onder \'t Kruis.

H. P. SCHOLTE, Bedienaar des Goddelijken Woords.

Na afloop van de eerste algemeene Synode van de Christe-lijke Gereformeerde Kerk onder het kruis in Nederland.

Amsterdam, den 14 Maart 183ö.

H. DE COCK.

-ocr page 254-

238

Dienzelfden dag (l) schreef ik het volgende :

Aan nigu harlelgk geliefden Vriend en Broeder in Christus onzen Heere H. DE COCK, voor het adres namens de Synode aan Z. M. den Koning overgegeven.

Zoo is dan dierbre vrieud, na zoo veel vvorstelingeu, De kruisbanier geplant op Neerlamls dierbren grond ;

De Satan dacht de kerk haar dierbaarst recht te ontwringen,

En leerde aan \'t wolvenras de schaapskooi in te dringen,

Doch raasde afgrijselijk toen hij nog wachters vond.

Rechtvaardig was \'t geweest, had God zijn kerk verlaten, Want alles was verbeurd door d\' opstand tegen God.

Geen halfversmoorde stem kon in dien doodslaap baten gt;Geen menschelijke stut keert \'their der onverlaten,

Dat in zijn envelmoed met \'s Heeren knechten spot.

Doch Sions Koning leefde, en hoe ook diep geïonken,

Zijn Kerkbruid zacht tot Hem te midden van de ellend.

Hij zelf riep door zjjn Geest ; die roepstem heeft geklonken ;

\'t Geklank werd weêr gekend ; genade, in \'t hart gezonken. Hi eft \'t leven opgewekt, den doodslaap afgewend.

Zijn stem klouk krachtig in het diepst van onze zielen.

Hij zelf maakte ons getrouw op \'t uur door Hem bepaald.

Schoon \'t. ongeloof der eeuw voor eigen goón wil knielen.

En \'s afgods piiestrenschaar ons dreigd« te vernielen, Het woord van Sions Vorst, heeft nimmermeer gefaald.

Bij \'t roepen tot zijn dienst kon niets ons aanbevelen,

Geen ouderdom, geen kracht, geen wijsheid, geen gezag.

En wie aan Israöls Heer ook do eerkroon wil ontstelen.

Wij wenschen door gena voor niemand te verholen Dat Jezus onze Hoer zijn waarheid in ons lag.

Die waarheid drong ons sterk om in Zijn naam te strijden. Hij schonk ons moed en kiacht bij d\' aanvang van dien Rtrijd.

Hij leerde ons door zya Geest getroost te zijn in \'t Ijjden ;

En toen door \'t leugenrot, bij \'t wentelen der tgden,

(1) 14 Maart 1836.

-ocr page 255-

230

Ons leven werd bedreigd, heeft Hij ons hart verblijd. Vereend in krnis en weg, geloof en liefde en hopen,

Worde eens \'t gemaakt verbond (1) (steeds vaster onder \'tkrnis). Schoon ook de macht der hol ons ligcbaam dreigt te sloopen, Zoo maar de Heer ons steeds met vaat en Gi:est wil doopen. Tot roem van Slons God voleind in \'s Vaders huis.

H. P. SCHOLTE, V. D. M.

BIJLAGE B.

Het was spoedig openbaar, dat er een merkbaar verschil bestond in de gevoelens betrekkelijk de Kerk. Ik heb nooit een anderen indruk uit dn Heilige Schriften ontvangen, dan dat de Kerk bestond uit geloovigen, docli dat op aarde mogelijkheid bestond dat sommige raenscheu geloof konden belijden zonder het te bezitten, en dat dus de waarschijnlijkheid bestaat dat er hypocriten onder de geloovigen vermengd zullen zijigt;, dewyl God alleen de kenner der harten is. Ik was en ben nog overtuigd, dat dit het geloof der Gereformeerde kerken is volgens hare belijdenisschriften. Velen waren er echter die onderscheid maakten tusschen leden en ledematen, door de eerstgenoemden verstaande bekeerde en wedergeborene menschen, en door de laatsge-noemden onbekeerde, doch de kerkleer toestemmende personen. De eerstgenoemden warén in de kerk, de laatstgenoemden in den schoot der kerk. Hieruit vloeiden velerlei andere verschillen voort betrekkelijk de bediening der sacramenten en de behandeling der kerkelijk tucht.

In het onlangs uitgegeven leven van ds. H. de Cock, bij de vermelding van de afscheiding te Ulrum, wordt het

(1) Zinspeling op hot bovengenoemd albumbkadje.

-ocr page 256-

240

getal opgegeven van leden, ledematen, en hoofden van huisgezinnen die geen ledematen zijn, dat is nog eene klasse meer. Wanneer ik in den aanvang op dit verschil gedrukt had, was er waarschijnlijk niet uit voortgevloeid zulk eene kerkelijke vereeniging als er tot stand is gebragt, ten minste wat mijn persoon betreft. Ik bedil het Godsbestuur ook in dezen niet, maar ik leg de schuld niet op God. Ik had onwankelbaar moeten staan op den grond van Gods woord in de vorming van Gemeenten.

BIJLAGE C.

Die de handelingen der Dordsche Synode leest, moet overtuigd zijn, dat de wereldliike regering het oppergezag over de kerk uitoefende. Niet alleen kwam die Synode op last der Hoog Mogende Heeren St.aten-Generaal bijeen en werd zij door den staat bekostigd, maar de commissarissen van Hunne Hoogmogenden waren tegenwoordig, en de Synode moest zich onderwerpen aan het bevel der staatsmagt, om die artikelen der geloofsbelijdenis niet te behandelen, die de regering der kerk raakten. De hoofdoorzaak dezer beperking moet gewis gezocht worden in de verschillende denkbeelden, die in verschillende landen betrekkelijk de kerkelijke inrigting bestonden, en de vrees door het staatsbestuur gekoesterd, dat men daarin niet zou kunnen tot eenigheid komen. Dit echter was een der sprekendste bewijzen, dat de toestand der protestantsche kerken op verre na niet vergeleken kon wprden met de kerk van den apos-tolischen tijd.

Het zuurdeesem der koppeling van kerk en staat wettelijk ingevoerd sedert Coustantyn den Groote, was niet uitgezuiverd ; de kerk stond niet in de vrgheid waarmede Christus de zijnen heeft vrijgemaakt.

-ocr page 257-

241

De pogingen later door de Afgescheidenen aangewend, om even als andere kerkgenootschappen bezoldiging te krijgen van deu Staat, hebben al te duidelijk getoond, dat zij het voorregt nog niet beseften en waardeerden om volkomen onafhankelijk te blijven van de wereldlijke regering, en zich liever opoffering van tijdelijk goed te getroosten, als hunne Godsdienstleeraars gevoed te hebben uit dezelfde kas met de dienaars des Satans.

De geschiedenis heeft overvloedig geleerd, dat miskenning en vervolging door de wereld voor de Kerk van Christus altoos gezegend geweest is ter openbaring van wezenlijk geestelijk leven. De geloovigen behoorden altoos te bedenken dat, zoolang als de regeringen dezer wereld niet onvoorwaardelijk den Heere Jezus als hun Koning, Wetgever en Regter erkennen, elke vereeniging van zulke regeringen met de kerk een strik is voor de geloovigen. Was dit algemeen erkend, er zou veel verschil niet bestaan in het beantwoorden van de vraag: wat moeten de geloovigen in dezen tijd van afval in leer en leven doen? De tijd van Babyion loopt echter ten einde, en wanneer het uur der vergelding geslagen is, zal het onmogelijk zijn voor de ware geloovigen om in eenige wijk van de groote stad woonplaats te houden. Ik twgfel niet, of velen zullen dan verbaasd staan over hunne vroegere ongevoeligheid voor de eer hunnes Heeren en berouw hebben, dat zij niet eerder gehoor hebben gegeven aan den Apostolischen raad:»Laat ons dan tot Hem uitgaan buiten de legerplaats, Zijne smaadheid dragende.quot;

5

16

-ocr page 258-

238

Dienzelfden dag (l) schreef ik het volgende :

Aan raijn hartelijk geliefden Vriend en Broeder in Christus onzen Heere H. DE COCK, voor het adres namens de Synode aan Z. M. den Koning overgegeven.

Zoo is dan dierbre vrieud, na zoo veel vvorstelingeu,

De kruisbanier geplant op Neerlands dierbren grond ; De Satan dacht de kerk haar dierbaarst recht te ontwringen, En leerde aan \'t wolvenras de schaapskooi in te dringen,

Doch raasde afgrijselijk toen hij nog wachters vond. Rechtvaardig was \'t geweest, had God zijn kerk verlaten,

Want alles was verbeurd door d\' opstand tegen God.

Geen halfverstnoorde stem kon in dien doodslaap baten vGeen menschelyke stut keert \'t heir der onverlaten,

Dat in zijn envelinoed met \'s Heeren knechten spot.

Doch Sions Koning leefde, en hoe ook diep geïonken.

Zijn Kerkbruid zacht tot Hem te midden van de ellend. Hij zelf riep door zijn Geest ; die roepstem heeft geklonken ; \'t Geklank werd weêr gekend ; genade, in \'l hart gezonken,

Hieft \'t leven opgewekt, den doodslaap afgewend.

Zijn stem klonk krachtig in het diepst van onze zielen.

Hij zelf maakte ous getrouw op \'t uur door Hem bepaald. Schoon \'t ongeloof der eeuw voor eigen goön wil knielen. En \'s afgods priestrenscbaar ons dreigdo te vernielen,

Het woord van Sions Vorst heeft nimmermeer gefaald. Bij \'t roepen tot zijn dienst kon niets ons aanbevelen.

Geen ouderdom, geen kracht, geen wijsheid, geen gezag. En wie aan Israüls Heer ook de eerkroon wil ontstelen. Wij wenschen door gena voor nieaumd te verhelen

Dat Jezus onze Hoer zijn waarheid in ons lag. Die waarheid drong ons sterk om iu Zijn naam te strijden. Hij schonk ons moed en kiacht bij d\' aanvang van dien strijd. Hij leerde ons door zijn Geest getroost te zijn in \'t lijden ; En toon door \'t leugenrot, bij \'t wentelen der tijden,

(1) 14 Maart 1836.

-ocr page 259-

230

Ons leven werd bedreigd, heeft Hij ons hart verblijd. Vereend in krais en weg, geloof en liefde en hopen,

Worde eens \'t gemaakt vei bond (1) (steeds vaster onder \'tkrois), Schoon ook de macht der hel ons ligchaam dreigt te sloopen, Zoo maar de Heer ona steeds met vaar en Geest wil doopen, Tot roem van Slons God voleind in \'s Vaders huis.

H. P. SCHOLTE, V. D. M.

B IJ L A G E B.

Het was spoedig openbaar, dat er een merkbaar verschil bestond in de gevoelens betrekkelijk de Kerk. Ik heb nooit een anderen indruk uit de Heilige Schriften ontvangen, dan dat de Kerk bestoud uit geloovigen, doch dat op aarde mogelijkheid bestond dat sommige menscben geloof konden belijden zonder het te bezitten, en dat dus de waarschijnlijkheid bestaat dat er hypocriteu onder de geloovigen vermengd zullen zijigt;, dewijl God alleen de kenner der harten is. Ik was en ben nog overtuigd, dat dit het geloof der Gereformeerde kerken is volgens hare belijdenisschriften. Velen waren er echter die onderscheid maakten tusschen leden eu ledematen, door de eerstgenoemden verstaande bekeerde en wedergeborene tnenschen, en door de laatsge-noemden onbekeerde, doch de kerkleer toestemmende personen. De eerstgenoemden warén in de kerk, de laatstgenoemden in den schoot der kerk. Hieruit vloeiden velerlei andere verschillen voort betrekkelijk de bediening der sacramenten en de behandeling der kerkelijk tucht.

In het onlangs uitgegeven leven van ds. H. de Cock, bij de vermelding van de afscheiding te ülrum, wordt het

(1) Zinspeling op hot bovengenoemd albumblaadje.

-ocr page 260-

240

getal opgegeven van leden, ledematen, en hoofden van huisgezinnen die geen ledematen zijn, dat is nog eene klasse meer. Wanneer ik iu den aanvang op dit verschil gedrukt had, was er waarschijnlijk niet uit voortgevloeid zulk eene kerkelijke vereeniging als er tot stand is gebragt, ten minste wat mijn persoon betreft. Ik bedil het Godsbestuur ook in dezen niet, maar ik leg de schuld niet op God. Ik had onwankelbaar moeten staan op den grond van Gods woord in de vorming van Gemeenten.

BIJLAGE C.

Die de handelingen der Dordsche Synode leest, moet overtuigd zijn, dat de wereldlijke regering het oppergezag over de kerk uitoefende. Niet alleen kwam die Synode op last der Hoog Mogende Heeren St.ateu-Generaal bijeen en werd zij door den staat bekostigd, maar de commissarissen van Hunne Hoogmogenden waren tegenwoordig, en de Synode moest zich onderwerpen aan het bevel der staatsmagt, om die artikelen der geloofsbelijdenis niet te behandelen, die de regering der kerk raakten. De hoofdoorzaak dezer beperking moet gewis gezocht worden iu de verschillende denkbeelden, die in verschillende landen betrekkelijk de kerkelijke inrigting bestonden, en de vrees door het staatsbestuur gekoesterd, dat men daarin niet zou kunnen tot eenigheid komen. Dit echter was een der sprekendste be-wgzen, dat de toestand der protestantsche kerken op verre na niet vergeleken kon wprden met de kerk van den apos-tolischen tijd.

Het zuurdeesem der koppeling van kerk én staat wettelijk ingevoerd sedert Constantijn den Groote, was niet uitgezuiverd ; de kerk stond niet in de vrijheid waarmede

O 7

Christus de zijnen beeft vrijgemaakt.

-ocr page 261-

241

De pogingen later door de Afgescheidenen aangewend, om even als andere kerkgenootschappen bezoldiging te krijgen van deu Staat, hebben al te duidelijk getoond, dat zij het voorregt nog niet beseften en waardeerden om volkomen onafhankelijk te blijven van de wereldlijke regering, en zich liever opoffering van tijdelijk goed te getroosten, als hunne Godsdienstleeraars gevoed te hebben uit dezelfde kas met de dienaars des Satans.

De geschiedenis heeft overvloedig geleerd, dat miskenning en vervolging door de wereld voor de Kerk van Christus altoos gezegend geweest is ter openbaring van wezenlijk geestelijk leven. De geloovigen behoorden altoos te bedenken dat, zoolang als de regeringen dezer wereld niet onvoorwaardelijk den Heere Jezus als hun Koning, Wetgever en Regter erkennen, elke vereeniging van zulke regeringen met de kerk een strik is voor de geloovigen. Was dit algemeen erkend, er zou veel verschil niet bestaan in het beantwoorden van de vraag: wat moeten de geloovigen in dezen tijd van afval in leer en leven doen? De tijd van Babyion loopt echter ten einde, en wanneer het uur der vergelding geslagen is, zal het onmogelijk zijn voor de ware geloovigen om in eenige wijk van de groote stad woonplaats te houden. Ik twijfel niet, of velen zullen dan verbaasd staan over hunne vroegere ongevoeligheid voor de eer hunnes Heeren en berouw hebben, dat zij niet eerder gehoor hebben gegeven aan den Apostolischen raad :»Laat ons dan tot Hem uitgaan buiten de legerplaats, Zijne smaadheid dragende.quot;

i

16

-ocr page 262-

UITGANG UIT DE GEMEENSCHAP MET HET NEDERLANDSCH HERVORMD KERKBESTUUR, NOODZAKELIJK GEMAAKT DOOR ONTZETTING VAN DE PREDIKDIENST, DOOR A. BRUMMELKAMP, BEDIENAAR DES GODDELIJKEN WOORDS.

Mijne verantwoording aan degene, dieondtr-eoek oyer mij doen is deze: — »Wij hebben verworpen de bedekselen der schande, niet wandelende io argelistigheid, noch het Woord fiods vervalschende.quot;

1 Cor 9 : 3.

2 Cor. 4 : 2a!

TOELEIDEND WOORD.

Meer dan het vierde eener eeuw is er verloopeu sedert ik den titel, aan het hoofd dezes vermeld, schreef roer eene kleine Brochure, die de drang der gebeurtenissen mij noodzaakte uit te geven, \'t Was het jaar onzes Heeren 1835. \'t Waren dagen van spanning. Veel was er reeds gebeurd; en, zoo immer iu Neêrlands kerk met gespannen verwachting gevraagd werd: »Wachter, wat is er van den nacht ?quot; \'t was toen. Zoo immer een vurig gebed werd opgezonden, dat zich aansloot aan de aloude verzuchting: »Och dat Israels verlossing uit Sion kwame !quot; \'t was in die dagen. En zoo immer uit het binnenste des harten de betuiging zich lucht gegeven had, »Wanneer de Heere de gevangenen zijns volks zal hebben wedergebracht, dan zal zich Jacob

-ocr page 263-

243

verheugen, Israël zal verblijd zjjn !quot; \'t was ia dien oogenblik.

Iminers waren het de dagen, waarin de Belgische opstand nog levendig voor den geest stond en geheel Noord-Nederland met afgrijzen vervuld was over het gruwelijk verraad, in de Zuidelijke gewesten gepleegd. Wel had de tiendaag-sche veldtocht Neêrlands alouden roem gehandhaafd, en Antwerpens Citadel bewezen, welk een overmacht er noodig was, om daar, waar wij den Heere niet tegen hadden, ook maar een enkele sterkte ons te ontweldigen, maar denaam van den »Ulruraschen de Potterquot;, een»de Potter op kerkelijk gebied— en bij anderen weer de naam van seen vervolgden broeder vau »een martelaar voor den naam des Heerenquot; ; de naam van een broeder, als »handhaver der waarheid met overgave van lijf en goedquot; was reeds uitgesproken. En, gelijk men ter eener zijde meende, eene oproerige beweging op kerkelijk gebied gemakkelijk te zullen vernietigen, zoo bereidde men zich aan den anderen kant in de stille binnenkamer voor, om voor Jezus naam het alleruiterste te ondergaan. In den geest zag men brandstapel en moordschavot weer opgericht; slechtsopgetrouwheid tot der dood durfde men de kroon des levens verwachten, maar juist daarom sterkte men zich, als eenmaal D a v i d bü de puinhoopen van Ziklag, in den Heere zijnen God. In die dagen nu, eigenlijk nog maar de dagen mijner jeugd, werd ik, die er zeker nog nimmer aan gedacht had ooit ofte ooit eenig schrift door de pers openbaar te maken, genoodzaakt eenige bladzijden onder bovengenoemden titel uit te geven. Genoodzaakt zeg ik ; want, mij er wel van bewust met een oprecht en eerlijk gemoed voor God en den mensch myn loopbaan te hebben begonnen, werd echter mijn naam reeds mede genoemd ouder de kerkelijke oproermakers, van wie vroegere vrienden en vijanden, nabestaanden en bloedverwanten luide spraken als van dezulken, die men moest ophangen aan den schandpaal der vervloekino-.

En nu, na het vierde eener eeuw te hebben zien voor-

16*

-ocr page 264-

244

bjjgaan ; mijne jeugdige jaren te hebben zien vervliegen en tot mannelyken ouderdom — mocht het ook zijn tot mannelijke wijsheid! — te zijn gerijpt, en »hulp verkregen te hebben van God, zoodat ik sta tot op dezen dag, niets zeggende, buiten hetgeen de Schrift des heils heeft verkondigd,quot; (1) komt het verzoek tot mij, om bewilliging en pen te wijden aan eene vernieuwde uitgave der stukkeu, die de gebeurtenissen dier dagen staven en der nakomelingschap herinneren. Zonderling klonk mij dit wel, want iets dergelijks kwam nimmer bij mij op ; hoewel ik, bij \'t overdenken der gebeurtenissen van dien tijd, dikwerf gevoeld had dat het publiek, dat niet alleen de wereld, maar dat zelfs ons eigen kroost er te weinig mede bekend was; te weinig er mede bekend, hoe het toch moge,;ijk ware, dat wij, »die Gereformeerden bij uitstek zijn,quot; (2) juist buiten de Kerkgemeenschap staan, die op den naam van Gereformeerd of Hervormd zoo bijzonder prijs stelt. Immers men drukt door woorden niet altijd meer uit, wat men meent. Men gebruikt een vlag om de lading (konlra-bande) te dekken, en meent, dat de God der waarheid dat niet zoeken zal. Wanneer ik dan, naar aanleiding van eene of andere gebeurtenis, mijne Brochure weer onder de oogen kreeg, zag ik aan de eene zijde wel, dat de beginselen, waarvoor ik toen met anderen verwaardigd was te staan, die zijn, welke door alle eeuwen heen door Martelaren en Propheten zijn verkondigd; maar te gelijker tijd gevoelde ik, te weinig er bij te hebben gesproken, om ook anderen daarvan te overtuigen. Trouwens, ik herinner mij nog zeer goed, opzettelijk zoo weinig mogelijk er bij te hebben geredeneerd, en zooveel mogelijk alles zelfs te hebben ver-

(1) Hand. 26 : 23.

(2) Getuigenis van den Heer Groen van Prinsterer.

-ocr page 265-

245

zwegen, wat personen op den voorgrond stellen kon, en ook maar schijnen, dat ik zaken of omstandigheden voor beginselen wilde geven. Doordrongen als ik was van de waarheid en kracht dier beginselen, dacht ik eenvoudig de gebeurtenissen te moeten vermelden, opdat een ieder zelf de sluitrede mocht opmaken uit zaken, die mij zoo klaar waren als de dag. Het verlangeu, om dit nog eens een weinig te verhelpen, was dus werkelijk aanwezig; het verlangeu om,—gelijk vroeger in het tijdschrift de Reformatie en thans in het weekblad de Bazuin, — ook in een meer blijvend schrift, dan dat van een voorbijgaand Maand- of Weekblad een en ander wat nader uiteen te zetten ; de enkele gebeurtenissen van den toenmaligen tijd, in verband met hetgeen jaar en dag die voorbereid had en voorafgegaan was, te laten zien ; en, wat daar volgen moest en volgde, in het licht te stellen. Hoe welkom mij dus de gelegenheid, daartoe aangeboden, wezen moest, laat zich gemakkeljjk begrijpen. En zjj is mij zulks te meer, naarmate de overtuiging van het gewicht onzer handelingen en onzer hooge verantwoordelijkheid voor God en menschen dieper wortelt en ik nng steeds lerendig gevoel, dat het * Hier sta ik. God helpe mij, ik kan niet anders !quot;—in die dagen in \'t verborgen voor God uitgestort, en uitgestort onder den hevigsten strijd ; uitgestort in de meest bange verwachting der zwaarste vervolgingen, als op het eenig geoorloofde standpunt der Paulussen en Luthers, der Knoxen en Erskines en van vele anderen, met bevende lippen na-gestameld werd. Inderdaad wij hebben hier ook een alternatief, dat geen derde toelaat. De eerste Leeraren in de \' kerk, die, afgescheiden van het Hervormd kerkgenootschap, daar staat, hadden gelijk of ongelijk. Hadden zij ongelijk, dan waren zij werkelijk scheurmakers, monsters op kerke-gebied; maar hadden zij gelyk, dan waren zij ook de mannen, die God er toe gebruikte, om zijn volk in Nederland te verlossen van een dienstbaarheid van menschen

-ocr page 266-

246

waaronder het geestelgke leven werd verstikt en de kandelaar geweerd, van hare plaats. (1)

Gaarne geef ik dan thans, onder opzien tot den Heere, zoowel \'t geen ik toen ter perse gaf als de O f f i c i ë e 1 e bescheiden, die het begeleidde,. bij vernieuwing in het licht. (2) Ik zal my niet veroorloven daarin veranderingen te maken, daar ik beschouw, dat voor het toekomstig oogen-blik het toen geschrevene, ter beoordeeling der scheiding, onderde Officiëele stukken gerekend wordt. Geeft mijn ambtgenoot Ds. H. de Cock het leven van wijlen zijnen vader H. de Cock; gaan de stukken betrekkelijk Ds. H. P. S c h o 11 e het mijne voor en volgen die van de Leeraren van Velzen en Meerburg, en van den toenmaligeu kandidaat Dr. van R a a 11 e, de lezer wordt alzoo in staat gesteld er uit te zien, wat ons wedervoer, en hoe wij ons hebben verantwoord. Was ik toen niet in de gelegenheid om zelf mijn kopie te korrigeren of de proeven na te zien, zoo zal ik de vrijheid nemen om \'t geen de vroegere uitgave in dit opzicht gebrekkigs heeft, zooveel in mij is te verbeteren.

\'t Zal zekefr niet noodig zijn met vele woorden te herinneren aan de eeuw des ongeloofs, de eeuw van achteruitgang en verslapping, waarin een Voltaire en zijne geestverwanten eene uitnemende gelegenheid vonden om met al wat Godsdienst was den spot te drijven. Genoeg zg het, met een enkel woord te herinneren, welk eene kracht hunne

(1) Openb, 2 : 12

(2) Ik heb den vroegeren titel : „Uitgang uit de gemeenschap met he Ned Herv- Kerkbestuur noodzakelijk gemaakt door afzettingquot; een weinig meer geprseciseerd-

-ocr page 267-

247

spotternijen uitoefenden, en hoe de gevolgen daarvan zich over de geheele wereld verspreidden. A.llerwege begon men zich te schamen voor de godsdienst, de geopenbaarde godsdienst. Mocht er nog al iets aan het redelicht worden toegekend ; een zekere natuurlijke godsdienstleer en godsdienst door velen als houdbaar geproclameerd worden : — verder te gaan, dat ware dweeperg en men stelde zich er onmid-delijk door bloot aan de algemeene bespotting !

Had de Heere gezegd, »zoo wat de mensch zaait, dat • zal hij ook maaijenquot; : Zijne oordeelen lieten zich niet te vergeefs wachten. Had men »wind gezaaid, men zou storm maaijen.quot; (1) In Frankrijk kwam het weldra zoo ver, dat men, terwijl duizenden en duizenden onder de moordbyi vielen, de godsdienst ^n den zevendaagschen Sabbath, den Christelijken rustdag afschafte en openbaar steen verkocht voor brood. Ook ons vaderland ondervond de jammerlijke gevolgen er van. Had Frausche overheersching ons in slaverny geklonken, zoodat ons vaderland aan de zegekar van den overweldiger gehecht, een slib mocht worden van zijn machtig keizerrgk : — de beginselen des ongeloofs hadden allerwege zich reeds geopenbaard. Niet alleen de kerk, maar de uitwendige openbaring er van, de dienaren der kerk, waarvan er velen zelfs gebrek leden aan tijdelijk onderhoud, waren de sprekende bewijzen, dat er van een vragen naar God en zijne dienst; van een staan voor zjjne eer eu waarheid in betooniug van Geest en kracht, geen sprake meer kon zijn. Zich zeiven nog maar eenigermate staande te honden, en, als de vogelen in het woud by \'t opkomen van den vreeslijken donder, zich zoo ver moge-Ijjk te verschuilen, om toch door geen bliksemstraal te worden getroffen, zóó was men slechts op zelfbehoud bedacht. De leden der kerk, de schapen van Christus,

(1) Gai. 6:7.

-ocr page 268-

248

wanneer zjj hier en daar een wolf in een schapenvacht vernamen, zuchtten nog wel eens tot God met de vraag; »waar moet dat heen!quot; maar zochten woldra vergoeding in den schralen troost, dat bij den overvloed van goede Leeraren het nog maar enkelen waren, die — zoo drukten zij zich dan dikwerf uit! — »die zij niet hooren konden.quot; En wanneer van lieverlede het getal der goeden verminderde, eindigde men ten slotte, gelijk men begonnen was: — men zuchtte en schreidde. Kou het ook wel anders worden verwacht, waar men als beginsel heeft aangenomen aan den strijd zelfs niet meer te denken ? Men luisterde malkander dan ook slechts in de stilte in, dat het nog een voorrecht was, dat men er althans nog enkelen had overgehouden, die het volk het brood des levens braken en woorden van waarheid en godzaligheid lieten hooren. Had men b. v. in eene gemeente als te Amsterdam acht en twintig leeraren in de Gereformeerde Kerk, en daaronder slechts een getal van tien of twaalf, ja ten slotte van één of twee overgehouden, die de waarheid, of de waarheid zoo ongeveer, predikten, gelijk die door de vaderen was beleden: dan meende men waarlijk niets anders te doen te hebben, dan den afval der overigen te bejammeren, en God te danken voor het onuitsprekelyk groot voorrecht, dat de Heere deze enkelen nog had gelaten !

01 aan die indringers in het Vaderlijk huis, die dieven der kostelijke kleinodiën des heils, die moordenaren der zielen het recht moest betwist worden in dat huis zich te laten hooren ; — hierover scheen men niet eenmaal te denken, blijde als men was, nog zooveel plaats te hebben behouden, dat-men er, onder voorwaarde van stilzwijgen, in kon blijven staan ! Kon het ook wel anders worden verwacht ? De herders der schapen, de wachters op Sions muur gingen zoo voor ; ja dia Leeraren zelve, van welke er althans in Nederland nog velen over waren, die den Heere Christus in onverderfelijkheid lief hadden en die over

-ocr page 269-

249

de verwoesting van het huis Gods treurden, ook deze, gingen er de gemeente in voor. Leest de schriften ook der meest getrouwen : — zelfs deze doen niet vermoeden , dat zij geloooven roeping te hebben om metterda ad (facto) den boozen te weerstaan. »Zoo wij noch maar mogen preeken,quot; was het algemeen wachtwoord ; zoolang men ons nog maar niet belemmert, moeten wij dubbel tevreden en dankbaar wezen ! \'t Kon nog erger zijn, dan \'t is — ziedaar het veldgeschrei! ! — Dat zij de vrouw Jesabel moesten verhinderen Gods dienstknechten te verleiden ; dat zij als dienaren des Heeren met de wapenen Gods ter rechter en ter linkerzijde hadden moeten strijden (1); dat zij zulks hadden moeten doen : wie had er erg in ? Dat zij het voetspoor moesten betreden van mannen als P a a 1 u s en P e t r n s ; van Luther en Knox; dat zij de Diotrephessen bij name noemen, de Uymeneüssen en Alexanders den Saten overgeven moesten, opdat zij mochten leeren niet meer te lasteren: — waar zijn de bewijzen, dat men er ook maar in de verte aau dacht?

Voorwaar, voorwaar, zoo immer het bewgs geleverd werd, dat men op kerkelijk gebied de spreuk in betrachting bragt »Gods water loope over Gods land,quot; het was toen. Zoo ergens de vertooning gemaakt werd, dat meu meende, dat het koningrgk van God, met verloochening van krachtsbetoon in woorden bestond en zuchten, het was in Nederland ; en, zoo door iemand verraad gepleegd werd aan den Koning, wien men trouw gezworen had, het was door hen die door woord en voorbeeld de kudde alzoo leidden : die in kerkeraad en op kansel den wolven, die als zoodanig openbaar waren, in hunne bedieningen inhuldigden ; die hen als Herders aan de kudde voorstelden en als hunne medearbeiders in het werk des Heeren erkenden. En dit

(1) Openb 2 ; 20 2 Cor- 6 7.

-ocr page 270-

250

ging zoover, dat ook de meest openbare vijanden en tegenstanders der waarheid door hen in hunne bediening werden ingewijd ; terwijl het eerste voorbeeld, het e e n i g e voorbeeld, dat een dienaar van Je sus Christus dergelijke dienst weigerde in de geschiedenis dier dagen, helaas ! te vergeefs wordt gezocht. En te grooter was de schuld, te vreesselijker het kwaad, naarmate men op n i e t-o fficiëel gebied toonde, wel degelijk zijn gevoel te hebben en elk bewijs van broederlijke gemeenschap beslist weigerde. Op kerkelijk, op officieel gebied, waar het alleen gelden kon ^tot het aanvaarden vau een wettigen strijd, vermeed men dit echter zeer zorgvuldig. Deden wg te veel, toen wij met het oog op de gemeente vroegen : kon het wel anders van de kudde worden verwacht, waar de herders zoo voorgingen ?

Naar het inwendige alzoo ten eenemale ontzenuwd en naar het uitwendige gedrukt, naderde het oogenblik, waarin God den overweldiger wilde vernederen, en Europa, en met Europa, Nederland laten herademen. Waterloo\'s veldslag werd weldra beslissend. Nederland werd weer in de rei der volkeren opgenomen, en — welk een heildag was er aangebroken ! — Nederland en Oranje, en Oranje en Nederland werden malkander voor goed hergeven !

Was Oranje blijde met Nederland, Nederland was hei niet minder met Oranje. En, gelijk men den vorstelijken Prins de kouinklgke waardigheid opdroeg, meende de Vorst, even als elk ander, zoo ook het kerkelijke gebied te moeten beschouwen als een tak van zijn bestuur. Werd het hem weldra duidelijk, dat ook hier de vreesselijkste verwoesting was aangericht, hij meende den Lande al mede geen betere dienst te kunnen bewijzen, dan de kerk te herstellen.

-ocr page 271-

251

Zijne Majesteit sloe» daartoe dan ook spoedig handen aan het werk. En, ziedaar, ons gekomen aan de oorzaak van talloos veel jammeren, of zeggen wij liever, tot de konink-li)ke bekrachtiging gebracht van een toestand, die zelfs geen kerkelijke toestand is; maar slechts door het hooge aanzien, en het groot vermogen van hem, die ze daarstelt, er voor gehouden wordt ; als kerkelijk wordt aangenomen, en ten slotte als het nonplus ultra (1) van uitnemendheid begroet.

Meent niet dat wij te veel zeggen. Alle dokumenten hiertoe betrekkelijk aan te halen, dit behoeven wij zeker niet; daar wij Willem Broes, door niemand tot de onzen gerekend, kunnen laten spreken en Prof Heringa een der meest gevierde mannen van de toenmalige Neologie.

De eerste zegt : (2)

De Koning, een klein getal kerkleeraars zamengeroepen hebbende, droeg aan deze op, om onder het geleide eens Staatsdienaars een plan van Reglement (voor de kerk) te ontwerpen, of wel het aangegevene te beoordeelen en naar hun beste loeten te vervormen. Uit dit plan eerst door den Minister en vervolgens in den Staatsraad, en niet het minst door den Koning zelf gezift zijnde, wies de Koninklijke wet.

De laatste laat zich aldus hooren : (3)

Het geheeïe bestuur in al de vormen, welke hetzelve sedert 1816 heeft aangenomen, bestaat op Koninklijk gezag. Het Al-gerneene Reglement, de grondslag van alle bijzondere reglementen en verordeninqen is door Zijne Majesteit den Koning met inroeping slechts van den raad eeniger achtingwaardige predikanten daargesteld.

Dat de zaak zich juist zoo toegedragen heeft, blijkt duide-lijk uit de navolgende daadzaken :

(1) Het toppunt-

(2,) W. Broes, Kerk eu Staat. 2 dl bl 234.

(3J Heringa- Kerkelijke raadvrager en raadgever, dl. 4 bl. 75.

-ocr page 272-

252

De Sekretaris van Staat van Binnenlandsche zaken had

onderhands ontworpen en in orde gebracht een algemeen Reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk in het koningrijk der Nederlanden.

Dit ontwerp werd den 17 Juug 1815 door dien Secretaris van Staat toegezonden aan ieder der leden van eene in het geheim door het Gouvernement benoemde commissie, die den 25 Oktober 1815 hare eerste zitting hield en op den 4 Nov. daaraanvolgende werd het ontwerp, haar door het Gouvernement voorgelegd, eenparig onderteekend.

Vervolgens iverd over dit ontwerp door het Ministerie en eene kommissie uit den staatsraad beraadslaagd.

Bij Koninklijk Besluit van den 7 Jan. 181G werd het als Reglement bekrachtigd, nog datzelfde jaar in toer king gebracht en door den Koinrnissaris-Generaal aan de kerkbesturen, die ontbonden werden verklaard, toegezonden.

Een nieuw Koninklijk Besluit d. d. 6 Febr. 1816 b e-noemde even Koninklijk den Sekretaris der Synode en den Quaestor, en soortgelijk Besluit, van den 28 Mei 1816, de overige dertien stemmende en de drie praeadviseerende leden voor de eerste Synodale Vergadering.

Deze hooge Kerkelijke vergadering, gelijk men haar niet ironisch, maar in allen ernst noemde, werd den 3 Juny 1816 te \'s Gravenhage geopend met eene aanspraak van genoemden Kommissaris-üeneraal. (1)

Eene gezonkene en vervallene kerk te herstellen, dit geschiedt echter niet door een Koninklijk Besluit. Een lijk weer te maken tot een levend mensch, welk Monarch beeft

(Ij Een en ander, dat wij hier beknopt opgeven, kan nagezien worden bij Ypeyen Dermout, Geschied, der Herv. Kerk in Nederland, 4 dl.

Roo ij aards, Hedendaagsch kerkregt der Hervormden in Nederland, le dl.

W. Broes, Kerk en Staat, 2 dl-

Zij die niet in staat zijn genoemde werken in te zien, vinden het alles beknopt te zamengevat in het werk van de Leeraren Pieters, vander Werp en K r e u 1 e n getiteld ; Apologie- Is de Afscheiding van het Hervormde Kerkgenootschap in Nederland uit God of uit de meuschen- Franeker 1856-

-ocr page 273-

253

het iuimer vermocht \'? Men kau echter eeu geraamte, men kan eeu gestalte formeren ; men kan dat geraamte omhangen met goud en kleeren, gelijk Rome de beelden van Maria doet: en, ziedaar, wat Willem I heeft gedaan met de van ouds iu Nederland bestaan hebbende Gereformeerde of Hervormde kerk. Hij heeft een geraamte van een kerk, en dat uitnemend geordend, daargesteld ; een vertooning, eeu illusie, maar \'t w as g e e n k e r k. Het arme volk jubelde intusschen van vreugde, daar de Koning tegelijker tijd zich over de arme, de van hare bezittingen beroofde, ontfermde. Hij nam in aanmerking, dat Napoleon vele bezittingen der kerk bad opgeslokt. Hij begreep daarenboven, dat Leeraren ambtenaren waren van den Staat; dat de godsdienst noodig is voor het volk; dat de godsdienst moet kwijnen waar de Leeraren gebrek lijden, en ten gevolge daarvan opende hij \'s Lauds schatkist, opdat zij, even als aau de dienaren der takken van burgerlyk bestuur, zoo ook aan de bedienaren der godsdienst voedzaam brood mocht verschaffen. Hoezeer het krediet voor de inrichting, die hij daarstelde, hierdoor moest rijzen ; hoe diep het er door kon wortelen iu de harten van hen, die de wetten des Heeren niet kenden, en niet wisten wat het beteekende, dat de kerk oudtgds reeds zong: »de Hoere is onze Wetgever, de Heere is onze rechter, de Heere is onze koning, de Heere zal ons behouden,quot; (1) — laat zich gemakkelijk begrijpen. Maar ook zij, die wel wisten, dat in den raad des vredes een eenige, als des menschen Zoon, tot Koning gezalfd was over Zion, werden er door verblind. Hadden niet — zoo redeneerde men ! — onze vroegere Vorsten zich Voedsterheeren betoond van de kerk van Christus, en was niet van de dagen van Konstantijn af de kerk gelegerd geweest onder de schaduw der kroon ? Moeten wij dau nu den Heere der Heirscharen er niet voor danken, dat Hij Oranje \'s hart bij vernieuwing onswaarts buigt, en dat wij onder eene Christe-(lj Jes. 33 : 22.

-ocr page 274-

254

lijke Overheid een stil en een gerust leven zullen kunnen leiden in alle eerbaarheid en Godzaligheid ? (1) — en dit laatste, wie zou het kunnen wraken, zoo het in Gods weg kon worden genoten ! Over \'t algemeen was men echter te ver vau den weg der waarheid vervreemd geworden, dan dat men er op zon hebben gehecht, of ook er aan gedacht, dat het bij de Organisatie der kerk, al stelde een beminde Vorst haar daar, er op aankwam, of dat alles wel was naar de reinheid des Heiligdoms. »Ziet toe dat gij het alles maakt naar het voorbeeld, dat u op den berg getoond isquot; zoo luidde eertijds het woord des Heeren, al gold het toen nog maar »bet wereldlijk Heiligdom, slechts tot op den tijd der verbetering gegeven.quot; (2) Dat iets dergelijks ook nu nog kon gelden, dat werkelijk »de geheeie dienst die God van ons eischt in \'t breede in Zijn Woord is beschreven,quot; (3) zoodat geen üzzia ongestraft, hoe welraee-nend ook uitgestrekt, zyne hand mag leenen waar God hem niet roept; (4) dat men ook nu nog zou kunnen vervallen in dingen, waarvan het heet »ingevoerd naar de geboden en leeringen der menschen, die verderven door het gebruik en niet zijn van eenige waarde, maar tot verzadiging van het vleesch (5) — wie dacht er nog aan! »Het was schoon, het viel in den smaak; het was in den geest der eeuw,quot; en dit was genoeg. Het was ontdaan van de oude en verouderde vormen van voor drie eeuwen. »De leer bleef immers onaangerand ; \'t geen men veranderde was maar »verandering van vorm;quot; aan »verandering in de leer werd niet gedacht,quot; zoo sprak men.

Gelijk steeds, liet God ook thans nog stemmen hooren, die wezen op de kwaal en spraken van gevaar voordetoe-

(1) 1 Tim- 2 ; 2.

(2) Hebr 8 ; 5 en verv.

(3) Zie Metkrl Geloofsbelijdeuis, Art- 7.

(4) 2 Chrou 26

(5) Coll 2-

-ocr page 275-

255

komst. Waren het slechts de Klassikale Vergaderingen van Woerden en Amsterdam, zij waren het dan toch metterdaad. En het Adres vau de laatste is zoo uitnemend en wijst zoo zeer de kwaal in haar hartader aan, dat men zou denken dat zulk een gegrond, zulk eeu krachtig eu van zooveel liefde voor kerk en vaderland getuigend stuk, uit eeue vergadering als de Kiassis van Amsterdam ingang zou gevonden hebben ; dat die stem zou zijn gewaardeerd, niet waar? — Niets van dat alles vond echter plaats.

De Direkteur-Generaal des Konings, een burgerlijk ambtenaar, schreef in naam des Konings eenvoudig terug en riep die Eerwaardige vergadering uit de hoogte toe, »dat zij zich facto (met ter daad) ontbinden moest en zich ontbonden beschouwen.quot; De nieuwe orde van zaken was reeds (bg) koninklijk (Besluit) gedekreteerd (ingevoerd). Door een Koning, die meende daartoe de macht te hebben, kon dan ook niets natuurlijker gerekend worden, dan dat zijne onderdanen zich aan zijne Besluiten zouden onderwerpen^

En de Kiassis?

Een kiud, ook maar eenigermate onderwezen in de dingen van het koninkrijk van God, kan wel begrgpen, dat de Kiassis zich niet had mogen laten verschrikken. Neen, door geen koninklijk woord had zij zich mogen laten verschrikken, en evenmin door het voorbeeld van anderen laten verleiden! Immers als Kiassis, als kerkelijk lichaam, als wettig gekonstituëerd en door de kerk niet ontbonden lichaam, bestond zij en moest zij verder hebben gehandeld ; of, zoo zij al gemeend had, dat zij zich onbinden moest, dan had zij dat in den kerkeljjken weg moeten zoeken, — maar ja wel! Zoo groot was de volgzaamheid aan de bevelen eener macht, die op kerkelijk gebied niet het minste te zeggen had, dat de Kiassis zich onverwyld ontbond of ontbonden beschouwde, en dat er van dit lichaam niets ter wereld meer werd vernomen. Verdwenen als een damp eu vergaan als eeu rook, mag men op haar naam schrijven!

-ocr page 276-

256

En alsof de schrijvers eu inzenders van dat uitnemende stuk zoo plotselings vergeten hadden wat de wetten van koning J e s u s, wat de rechten der kerk vorderden ; ja, wat zy zoo even hunnen aardschen koning eerst hadden herinnerd : — de Klassis ontbond zich en met haar verdween het laatste spoor der van ouds in Nederland bestaan hebbende Gereformeerde of Hervormde kerk. Allerwege had men zich nu onderworpen. Men was nu een kerkgenootschap. Een lichaam, door den Koning benoemd, gesteund door bajonet en geld; en, met den naam van Synode bestempeld, had \'s Konings instelling de teugels der regering in handen. Ieder jaar kwam dat Bestuur in het vorstelijk \'s Graveahage te zamen en deszelfs besluiten vroegen niet te vergeefs de koninklijke sanktie. De vele Octavo deelen, waarin die door den druk zijn openbaar gemaakt, leveren er het bewijs van ; en, als of het er om gedaan werd, om haar daardoor in aanzien te doen winnen ; tusschen die Synodale besluiten, leest men gedurig anderen, die zuiver Koninklijke besluiten zijn, terwijl Synodale en Koninklijke malkander wederkeerig aanvullen en dienen. De Synode dient den Koning en de Koning staat der Synode welwillend ter zijde. Natuurlijk, de Direkteur-Generaal, naderhand veranderd in een »Minister voor de Zaken der Hervormde en andere eerediensten,quot; is even als ieder ander Minister, de uitvoerder van den wil des Konings, en regelt en heeft het toezicht over dien tak van bestuur, even als ieder ander Minister zulks heeft in zyn Departement.

Er is nog iets. Iedere gemeente heeft hare eigene plaatselijke, uitwendige belangen. Zij heeft gebouwen, zij heeft kerken, pastoryen, dikwerf vele landeryen. De zorg des Konings strekt zich over dit alles zelfs uit; en met een bewonderenswaardigen takt is er een Kollegie van Kerkvoogden en Notabelen in iedere gemeente daargesteld, welks gekoncentreerd bestuur is opgedragen aan de Provinciale Staten van ieder gewest, waarin de Gouverneur, thans

-ocr page 277-

343

en Utrecht hadden zich in de zaak van Kohlbrügg e reeds vroeger niet minder sluw en goddeloos geopenbaard.

Zeven van de tien Provintiale Kerkvergaderingen hebben dus in onderscheidene gevallen denzelfden geest van afval geopenbaard, denzelfden tegenstand tegen de handhaving der waarheid en dezelfde vervolging van hen, die door God verwaardigd werden, den strijd er voor aan te binden.

In de zaak van Dr. K o h 1 b r ü g g e is de Synode er mede gemoeid, als het ligchaam dat alle Provintiën en alle gemeenten vertegenwoordigt.

Hetzelfde is het geval geweest in de zaak van Ds. d e Cock, die als de eerste, tot in het hoogste ressort recht gezocht heeft tegenover \'t onrecht van mindere Besturen. Geen mindere boosheid heeft dat hooggeplaatste ligchaam geopenbaard, eu alzoo een naam dier geheele Kerkgemeenschap het zegel van goedkeuring gehecht op al die vervolgingen. En, alsof dit nog niet genoeg ware. heeft die Synode ten jare 1835, toen zij zag, dat de scheiding doorbrak, en dat niet al hare leden zich als hare gevangenen beschouwden, — o schande der schanden ! — de wereldlijke regering verzocht om de godsdienstige bijeenkomsten der Afgescheidenen gerechtelijk te vervolgen ! Zij heeft dat gedaan in de eerste helft der 19e eeuw; zij heett het gedaan in een tijd, waarin zij eu hare geestverwanten jaar en dag er op hadden gesnoefd, dat verlichting en verdraagzaamheid alomtne heerschen ; ja, dat zij en hare vrienden tegenover dompers en duisterlingen, die nog aan de Belijdenisschriften vasthielden, er de dragers van waren. In een werk als het tegenwoordige mag zeker dat dokument niet ontbreken. Wij deelen daartoe mede eenige regelen uit de Nederland-sche Stemmen, Deel IV blz. 214, 215, waarin de woorden der Synodale Kommissie zelve voorkomen. De Stemmen spreken aldus :

»Zy vooral die de eerste aanleiding tot deze ramp heeft gegeven, de Synode welke zich noemt de algemeene

-ocr page 278-

344

Christelyke der Hervormde Kerk in het Koningrijk der Nederlanden, moge het hare bijbrengen om op den verkeerdelijk ingeslagen, verderfelijken weg terug te gaan! Aan haar schijnt het voornamelijk toe te schrijven, dat godsdienstige bijeenkomsten correctioneel worden gestraft, zooals uit het navolgend uittreksel uit het rapport der Synodale Commissie wegens hare werkzaamheden, dat wij uit de Synod, act. p,. 38, 39 (van het jaar 1835) woordelijk mededeelen, blijken kan. »De Commissie alzoo kennis nemende enz. heeft geoordeeld, eerstelijk, wat betreft het houden van onwettige godsdienstige bijeenkomsten, waardoor ook in nabijgelegene provintiên aanleiding tot wanorde en tot scheuring werd gegeven, zijne Excellentie den Minister belast met de generale directie voor de zaken der Hervormde Kerk dringend te moeten verzoeken ter aanwending van Zijne tusschenkorast en veel vermogende pogingen bij Zijne Excellentie den Minister van Justitie, ten einde van wege laatsgemelde eene krachtige aanschrgvingmogewordenuitgevaar-digd aan de officieren en ambtenaren onder deszelfs ministrieel departement met name in de provintiên Groningen en Drenthe behoorende ten einde ook zonder aangifte van eenige Con-traventie tegen de bestaande wetten, met allen ijver werkzaam te zijn ter handhaving der Art t. 291 tot 294 van h e t s t r a f w e c-boek voor hetKoniugrgk, van welk verzoek door zgne Excellentie afschrift begeleidende missive aan Zijne Excellentie dan Minister van Justitie is toegezonden.quot;

(Get.) H. H. Donker Cürtius, President.

J. J. Dehmout, Secretaris.

-ocr page 279-

345

Misschien zegt gij, by \'t lezen van dit stuk, dat het u onmogelgk is te begrijpen hoe iets dergelijks plaats kon vinden, en \'t verwondert ons niet.

Wanneer allen, die er toe medewerkten, om het in \'t leven to roepen, in de gelegenheid waren zich er thans over te openbaren, zij zouden wellicht hetzelfde zeggen, en bloozen. Wij merken er dan ook alleen bij aan, dat zulks ten bewijze strekt dat men in \'t algemeen zich beter rekent dan men is, dat men niet weet dat men door de zonde in die diepte ter neergestort is, waarvan de Schrift getuigenis geeft, en dat zulke daadzaken bevestigen. De Schrift toch noemt onze namen op, en noemt alle menschen naar hunne eigene natuur «oorblazers, achterklappers, fenijngevers, laatdunkin-gen, vinders van kwade dingen, den ouderen ongehoorzaam;\'\' en zegt tevens »dat zij, hoewel zij het regt Gods weten, dat degenen die zulke dingen doen, niet alleen dezelve doen, maar ook mede een welgevallen hebben in de genen die dezelve doen, des doods waardig zijn.quot;

Maar wij vragen : Kan \'t nu bij een dergelijk stuk, dat van de Synode uitging, iemand verwonderen, dat Bilderdijk, die bij geesles licht een diepen blik geslagen had in het menschelijk hart, wanneer hij den geest der eeuw hare voor-treffelijkheid hoorde roemen, zijn boezem lucht gaf in de volgende strophe:

» Verlichting, vrijheid, rnenschemuaarde,

7,Hoe heerlijk Hinkt het in \'t geluid!

»Maar \'t is slechts jammer voor onze aarde tgt; Dat al die poespas niets beduidt.

Hoe het Gouvernement, door zulk een bevriende mogendheid als de Synode er toe aangezocht aan hare uitnoodiging beantwoordde, heeft de geschiedenis dier dagen geleerd. Herinnerde men zich daarbij de Dragounades van L o d e w ij k XIV, en de bloedplakkaten van A 1 b a, het staat in hare gedenkrollen met onuitwischbaar schrift opgeteekend, maar behoeft hier niet vermeld.

-ocr page 280-

346

Eeu andere vraag, eu die hier moet worden beantwoord, is het: hoe ging het met het volk, met leeraren en gemeenteleden, iu wier naam, zoowel als iu dien van hunne vrienden de getrouwe Leeraren door het Kerkbestuur werden afgezet ?

Helaas, Helaas! Hel middel der vervolging door den vorst der duisternis als in de dagen van ouds aangewend, deed weer uitnemend effekt. G i] z ij t oproermakers, g ij sticht rebellie, gij zijt uwe overheden on-ge\\oorza am, gij staat tegen haar op, gij maakt scheuren in de kerk — aktie genoeg, weg met hem had immers voor 200 jaren Brakel reeds gezegd (zie boven blz. 339, v. v.) en zoo spraken de meeste inwoners van Nederland. En onze geestverwanten en vrienden, onze broeders in

O \'

Christus, met wie wij te zamen iu zoetigheid gewandeld en geraadpleegd hadden, zoo groot was de gedweeheid en slaafsche onderwerping onder de Synodale heerschappij, dat velen hare macht werkelijk gelijkstelden met die der burgerlijke regering. Schrik en vrees vervulden het land en de meesten onzer bekenden en vrienden stonden van verre. Maar hoe dit verantwoord, vraagt gij wellicht!

Wel, de Nederlandsche Stemmen, een uitnemend blad, dat geredigeerd werd door da Costa, Koenen, de Clercq en v. Hall, sprak een onbestemd maar afkeurend votum in de volgende bewoordingen uit:

»Eene gebeurtenis, (1) die veruitziende gevolgen kan hebben, heeft dezer dagen binnen onze Nederlandsche Her-vorde Gemeenten plaats gehad. ïwee leeraren, die zich door krachtigen ijver voor de belijdenis en leere onzer or.d-vaderlandsche kerk sedert geruimen tijd onderscheiden, hebben te zamen met hunne kerkeraden en gemeenten het besluit genomen, en aanvankelijk ten uitvoer gebracht, om als op zich zelve staande Gereformeerde Gemeenten, zich

van het bestaande Kerkbestuur te scheiden.....quot;

(1) Zie d« Nederl. Stemmen van 15 November 1835.

-ocr page 281-

257

Koramissaris des Kouings geheeten, voorzitter is. Dat Kollegie uu bestaat juist uiet uit maunen, die de Hervormde belijdenis toegedaan zijn ; ook de Kommissaris des Konings behoeft dat niet te wezen, en geheel bet Kollegie zou kunnen bestaan uit Dissenters, Roomschen en Israëlieten, maar het toezicht op de uitwendige belangen van het Hervormde Kerkgenootschap is er aan opgedragen. Eu de macht van dit Kollegie is zoo groot, dat b. v. wanneer een kerke-raad de verplaatsing van de tafel des Avondtuaals verlangt, al verlangt zij het om dezelfde reden, waarom de Synode zulks aanbeveelt, of iets dergelijks, zulks door het Kollegie van kerkvoogden kan worden geweigerd. Toen ik predikant te Hattem was, ondervonden wij dit. En wederom, wanneer een Kollegie van Kerkvoogden en Notabelen in overeenstemming met geheel de gemeente een pastorij of kerk bouwen of verbouwen wil, en zulks uit eigene middelen ruim en breed vermag, dan kan het Kollegievan toezicht uit de Provinciale Staten zulks verhinderen en wordt alzoo het meest onomstootelijk bewijs geleverd dat men zich in een w e r e 1 d 1 ij k heiligdom bevindt.

En nu, \'t geen waar het dan toch bovenal op aankwam : de leer dor Kerk ?

Aan de Amsterdamsche klassis werd door den Kommissaris-Generaal des Konings de meest geruststellende verzekering gegeven, dat er in de leer geen de minste verandering zou ■worden gemaakt, en dat ook der Synode daartoe geene macht was opgedragen. Dus mocht de eenvoudige en geen kwaad vermoedende broeder zich dan geruststellen met de gedachte, dat hem door zulk eene verklaring de leer en hare handhaving was gewaarborgd, niet waar ? Immers, wanneer gij mij betrekkelijk eenige zaak geruststellend toespreekt en daarenboven verklaart, dat er geene verandering in gemaakt is of gemaakt zal worden, terwjjl gij het bestuur, waardoor

17

-ocr page 282-

258

ik mij iu \'t bezit van dal goed zou hebben kunnen handhaven, mij outneerat, maar \'t behoud er van waarborgt, dan ligt daarin tevens de belofte, dat gij mij daarbij zult handhaven tegen overweldigers eu roovers, die zich zouden kun-neu opdoen ?

Niets van dat alles, hoe natuurlijk \'t ook schipe, vond echter plaats, en, die \'t zich anders had voorgesteld, zag zich aan \'t einde jammerlijk bedrogen ! Merk op wat er gebeurde.

Het aloude ouderteekeuingsformulier was, wat vorm eu inhoud aangaat oud, bijua drie eeuwen oud 1 Zeer gemakkelijk kou men dit wat bekorten en moderniseeren. Had het oude. zooals van zelf sprak, de Leeraars bepaald gebonden aau de leer der kerk, eu hadden zij zich daardoor als met duren eede verbonden, de leer, welke in de Belijdenis-chriften der kerk vervat is eu geene andere te prediken ; thaus werd er een kort eu zakelijk opstel voor in de plaats gesteld, waarin meu zich verbond, de leer, die overeenkomstig Gods Woord iu de aangenomen Formulieren v a u eeuigheid vervat was, te prediken.

Breugt ons de vermelding vau dit Formulier op den strijd over het quia en quateuus (omdat eu voor zoo ver), wij moeten hierbij een oogenblik stil staan, en kunnen uiet nalaten met betrekking tot hen, die het invoerden en handhaafden, uit te roepen ; »Exunodisciteomne s.quot; (1)

Toen in 1827 Ds. Molenaar iu zijn »A d r e s aan al mijne Hervormde Laudgeuootenquot; er op gewezen had,-dat dit woord »de leer, welke overeenkomstig Gods woord in de aangenomene Formulieren vervat isquot; op eene sluwe eu listige wijze zoo gesteld was, opdat de eenvoudige en geen kwaad vermoedende er geen erg in hebben zou; dat het even goed kou worden gelezen, als of het wilde zeggen, »de leer voor zoo verre ik oordeel, dat

(1) Leert uit een allen kennen.

-ocr page 283-

259

zij in de Formuliereu vervat isquot;, als sde leer, welke ik metterdaad belijd, er in vervat te zijn,quot; ging er van de zijde der Neologie bij monde eu in de geschrifte een kreet tegen dien Leeraar op, alsof hij het meest onmogelijke had ondersteld, eu als een goddelooze lasteraar. Eerwaarde medearbeiders en voorgangers op de schandelijkste wijze had geblameerd. Maar wat gebeurde er zes a, acht jaren later ? Toen de beschuldiging hevig werd tegen die Leeraren, welke afweken van de leer in de Formulieren vervat, — verklaarde Donker C u r t i u s de toenmalige president der Synode, in de Godgeleerde Bijdragen, een Tijdschrift dat men een half-officiëel karakter toeschreef, zeer nuchter, dat men dat formulier opzettelijk zoo gesteld had, opdat men van de Formulieren van Eenigheid zich vrij gevoelen zon, en niet in zijn geweten geprangd worden door de gedachte, dat men zijn eed brak. wanneer men van die leer afweek !

Het zag er dus met de leer niet beter uit, dan met het Bestuur. Het lichaam, dat de\'Koning had. daargesteld, de President van de vergadering, die den naam droeg van Synode, had op vrij officieuse wijze Ds. Molenaar gerechtvaardigd eu de beschuldiging facto (1) aangenomen, dat zij, die vóór de invoering van het nieuwe ouderteekenings-formulier in dienst getreden waren, bij afwijking van de leer der kerk, misschien hun eed braken ; maar dat althans den later aangekomen Leeraren, die het nieuwe Formulier had-deu onderteekead, zulks niet kon worden ten laste gelegd. Opdat er gelijkheid zou zgn, beweerden echter velen, dat het nieuwe Formulier ook de vroegere Leeraren had losgemaakt en dat het, als van zelve, eene terugwerkende kracht mocht worden toegekend ! Waarom niet Officieel gezegd werd, dat ook de Leerareu, die de vroegere verbintenis hadden onderteekend, daarvan waren ontslagen, laat zich uit bet bovenstaande gemakkelijk bevroeden. De gemeente moest

1,1) Metterdaad.

17*

-ocr page 284-

260

zooveel mogelijk iu slaap worden gehouden ; men moest den waren toestaud zooveel mogelijk bedekken ; \'t was genoeg, indien enkelen dien kenden, en dan zoude alles zich er wel

zonder schokken naar voegen.

Doch keeren wij tot ons onderwerp terug. De Gereformeerde kerken had men, gelijk wij zeiden, zooveel doenlijk opgelost en versmolten in het Hervormde Kerkgenoot s c h a p, quot;even als men zulks eenige jaren daarna met de oude rijksdaalders deed — ; en bet nieuwe Instituut, het koninklijke kerkgenootschap stond daar in liefelijk gewaad. Uitwendig bemerkte men weinig verschil. Droeg de oude munt het »luctor et e m e r g oquot; (1) of ook het »bac n i t i m u r, h a n c t u e m u rquot; (2) op haar volle gelaat en toonde de nieuwe in plaats daarvan de beeldtenis van een mensch, men kon in den rand het »God zij met onsquot; toch duidelijk lezen ; mei het Instituut scheen het even zoo. Vond men er al geen ReglemeLten, waaruit duidelijk bleek, dat men zich aan God en Zijn Woord vastklemde : — de kerkgebouwen, waarin men van ouds het aangezicht des Heeren gezocht had, waren immers dezelfde; de leeraars waren dezelfde en kleedden zich op den kansel in hetzelfde gewaad als vroeger; de Liturgische Formulieren, in de Kerk gebruikelijk werden wel, door den een meer, door den ander minder verkort, maar zij werden dan toch gebruikt. Er waren zeker hier en daar ook nog wel »stijf hoofdenquot; over, gelyk men ze noemde, maar \'t getal der leeraren, die aan de nieuwe zijde waren, nam hand over band en onmerkbaar toe. Men had dan ook, zoo men meende, allen grond van hope, dat die ouden weldra zouden zijn uitgestorven en n:.ets ons meer zou belemmeren voort te wandelen op de uitnemende baan, door Ongeloof en Revolutie op kerkelijk, zoowel als maatschappelijk gebied eenmaal aangewezen.

Gansch anders stond echter geschreven in het gedenkboek

(ij Ik worstel (in de baren) en kom er boven op.

(2) Hierop Cop den Bijbel) steunen wij, deze (de vrijheid) beschermtn wij.

-ocr page 285-

2(31

van Hem, die gezegd heeft: »Mijn raad zal bestaan en ik zal al mijn welbehagen doen.quot; Moest van Neêrlands Iraël worden betuigd, dat de dochter Sions slechts was overgebleven als eeu hutjquot; in den wijngaard, als een nachthutjen in den komkommerhof, als eene belegerde stad ; en moest zij wee-nend uitroepen : »zoo niet de Heere der Heirscharen ons nog een weinig overblijfsels hadde gelaten, als S o d o m zouden wy geworden zijn,quot; (1) wij zouden Gomorrha gelijk zijn gewordeu, de Heer was des ontfermens gedachtig, Hij deed zyn volk niet naar zijn zonden en vergold het niet naar zijne ongerechtigheden. En, der zuchtende zielen, die daar met ter daad nog waren overgebleven, toonde Hij, dat hun geroep tot zijn ooreu was opgeklommen.

\'t Jaar 1817 was aangebroken.

Het zeventiende jaar der Eeuw, zegt da Costa in zijn onnavolgbaar lied van \'tjaar 1840, waarvan wij ons niet kunnen bedwingen de volgende regels hier te laten hooren :

»Het zeventiende jaar der Eeuw! — Wat jnbeltoonen »Doordavren Oud-Germanje en wakkren in haar zonen »Herinneringen op, waar Roinn tegen wrokt,

»Het Ongeloof voor staat en Lannwheid zelfs van schokt ? »Wat zingt men ? Welke daan ? Wat mannen — zijn het Vorsten, »Die tegen \'t Vatikaan hun zwaard ontblooten dorsten ? «Is \'t Keizerlijke trots en Vorstirjk wangedrag.

ȕeu tegenwicht beproefd aan \'t Pauselijk gezag?

sNeen ! vierde hendrik boog! de hohenstaufen violen ïEn zelfs dat Koningswoord : »\'k zal Babyion vernielen,quot; «Verwoei, geljjk de stem van Kerkvergadering »En menig Kerkvoogd in onvruchtbre klacht verging, »Met raad- op raadslag, nauw gescherpt of weer bezworen »Door d\' eenwenooden staf. — Wat d\' Almacht had verkoren, »Was zwakker werktuig! \'t Was een boetling, arm en klein, »Een monnik zonder glans van vaadren, als onrein

^1) Jcs, 1 : 8. 9,

-ocr page 286-

262

»Verworpen bij zich zelf, — maar hijgend naar vergeving,

«Naar waarheid, naar de kracht van Boven, naar herleving, «Naar zielsbevrijding uit der zoude nacht en hel! »\'t Is lutheil !quot; —

En hoewel het verder heeten moest:

»En thauds ! drie eeuwen, sints, ziju in du zee der tijden, »Verdwenen, — eu gij deelt dien jubel, dat verblijden,

»0 Zonen eener eeuw, zoo rijk, zoo hoog verlicht?

jgt;Neen, luthers vrijheidszin was d\'Uwe niet. Gij sticht »Een ander werk en op een andren grond. De kennis «Ontworteld aan \'t geloof, werd trots, werd heiligschennis. »Een andre geest stuwt thans de stoute raadreu voort ! »\'t Is geen doorvorschen meer, maar richten van hot Woord »Des Heeren, — God gedaagd ter vierschaar van de Rede, — »Zijn waarheid, veil gesteld voor ingebeelden vrede

vOf wijsheid uit het stof! \'t Is Heldendeugd en kracht «Gepredikt aan de ziel die naar vergeving smacht!

»\'t Is uit het Christendom den chbistus weggenomen.quot;

Welnu, herinneringen waren opgewekt, de snaar, hoe ontstemd dan ook, had getrild eu ook in ona vaderland was haar rnischen vernonien.

Ds. Schotsman gaf De kunstgrepen vauhet hedendaagsch ongeloof uit. Dit werkje, uit het Hoogduitsch vertaald, stelt met veel talent en juistheid die kunstgrepen in het licht en wgst het pad, dat het ongeloof afholt, in krachtige trekken aan. Ook onderwond zich die trouwe dienaar Gods om uit te geven een Eerezuil voor de Dordsche Synode. Let wel, eene Eerezuil voor eene Synode der Ned. Hervormde kerken ; eene Synode, die door de duivelen in de hel niet zwarter kon worden getee-kend, dan zulks in dien tijd geschiedde van de zijde der toongevende mannen, en die de meest gevierden waren op de kansels der vroegere, en in de schatting van vele godvruchtige zielen ook nu nog Gereformeerde of Hervormde kerk in Nederland.

-ocr page 287-

26:1

Ook B i I d e r d ij k eenmaal »als een gevaarlijk sujetquot; uit het livud verbaanea. het zijne forsche stem hooren en hoe meer hy gesmaad en verguisd werd, des te krachtiger werd üijn taal, des te stouter zijn lied. Nog andere stemmen voegden zich daarbij eh de bekeering der beide Israëlieten da Costa en Cap ados e, hun krachtig optreden voor de waarheid, hun openbare strijd tegen den Geest der eeuw en de krachtige, de gespierde verzen des eersten, — dat alles bracht eene beroering eu eene schudding te weeg, waarvan men zich geen denkbeeld maken kan. In \'t jaar 1825 sloeg de Heere ons met een verschrikkelijken watervloed. Een Engelsch zendeling, T h e 1 1 w a 1 te Amsterdam onder Israël werkzaam, gat een brochure uit die ten titel had : Keert u tot Hem, die slaat. Die brochure zag herdruk op herdruk.

En haar inhoud ¥ Godvreezende Leeraren zelfs hoorde ik, als jongeling er mede den staf over breken. »Hij tast ook ons aan,quot; zeiden zij »en dat is te erg. Intusschen vonden zijne woorden kennelijken ingang en aan alles, wat er tot dus ver geschreven was in den strijd voor waarheid en godzaligheid, ontbrak slechts nog een enkele aanwijzing. Die mannen toch, de mannen van de nieuwe opwekkking, zij stonden, als \'t ware, buiten de kerk. Was men van ouds gewoon, \'t geen zich tot den Heere wendde, zich ook te zien wenden tot de kerk; \'t was alsof die mannen, wier kracht en leven men voelde, zich door de kerk niet aangetrokken voelden, en die ook veeleer tegen, dan voor zich hadden. Zij lazen, zij baden, zij zongen, zij schreven, maar in de kerken zag men hen schier niet. De predikanten beschouwden hen gewoonlijk als hun tegenpartij, eu zij zelve, niet behebt met vooringenomenheid, die anderen bedwelmde ; niet door vormen en afkomst in de kerk opgevoed, waren daardoor zeker onbevangen in hun oordeel en ontwaarden in de verte reeds, dat die naamdragende Kerk geen lichaam, geen levend lichaam, maar een verstor-

-ocr page 288-

264

ven iets, dat zi} een lijk was, welks verpestende lucht alles wat er\'mede in aanraking, kwam, dreigde te verwoesten. En geen wonder, want »!even en dood.quot; zegt zelfs de meest eeuvoudige hovenier, » komen slecht bij elkander.quot; Het vulgaire Rationalisme, dat de meeste kansels ingenomen had en het levendig geloof, door Gods Geest in \'t hart dier mannen uitgestort, die beide vonden geen het miuate aanrakingspunt met elkander. Daarbij kwam, dat B i 1 d e r d g k, aan wieus voeten zij hadden mogen zitten en wien zij met eenige weinige anderen in hun studietijd reeds hadden leeren hoogschatten, zulke diepe blikken geworpen had in den jammerlijken toestand der kerk, dat hij ten jare 1810 in een opstel getiteld: »Aan al mijne Hervormde landgenooterC (1) reeds in gemoede de vraag had ter nedergeschreven : K u n t g ij, o gemoedelijke Christenen, de bond zegelen met de zulke gebruiken, die hen (het zij zonder bitterheid gezegd) naar uw inzien en naar uwe beginselen ontheiligen? en in datzelfde opstel van de Hervormde kerk letterlijk verklaarde, dat z ij geen Kerk meer is, maar een zamenvloeijing van Godonteerende dwaling e n.quot; Bilderdijk zelf had dan ook nimmer belydenis afgelegd, iets dat door zijne tegenstanders aangevoerd werd als een bewijs van gebrek aan Christendom ; maar dat, gelijk ieder, die God vreest, gevoelen zal, geen anderen grond heeft kunnen hebben, dan de overtuiging in bovengenoemde woorden uitgedrukt. Het»gaat uit van haar mijn volk, opdat Gij aan hare zonden geen gemeenschap hebt en van hare plagen niet ontvangt. Hebt geene gemeenschap aan anderer zonden, maar bewaart uzelven rein. Haat ook den rok die van het vleesch besmet is. Neemt acht op de gene die tweedracht en ergernissen aanrichten tegen de leere, die gij van ons geleerd hebt en wijkt af van dezulken, want dezulken dienen

(1; Üpatclleu van Godgeleerden eu Zedekundigen inhoud 2e dl.

-ocr page 289-

265

niet den Heere Christus, maar hunnen buik en verleiden door schoonspreken en prijzen de harten der eenvoudi-gen,quot; (1) dat alles had hij verstaan ! En daar hij dit verstaan had, hoe zou hij dan met mogelijkheid en i n o p-regtheid voor God belijdenis hebben kunnen afleggen in eene kerkgemeenschap, die hij kende, van welke hg de overtuiging had dat zij geene Kerk meer was, maar eene zamen-vloeging van Godöuteerende dwalingen, en, waarin geen Christen naar zijne meest innige overtuiging het Avondmaal langer vieren mocht ?

Terwyl er nn in dien toestand hoe langer hoe meer leven en werkzaamheid openbaar werd buiten de Kerk, en de kerken hoe langer hoe meer ledig gepredikt werden door het laffe en flaauwe Rationalisme, dat onze van God en zgne waarheid vervreemde predikers den Duitschers plachten na te praten, verscheen daar even plotselings als ter goeder ure het »Adres aan al mijne hervormde gelootsgenooten ten jare 1827quot;, boven reeds met een enkel woord genoemd. Was het maar eene kleine Brochure »een wolk als eens mans hand,quot; (2) zij gaf eene aanwijzing die ten sleutel strekte van \'t geen men zag en hoorde. Was zij al naamloos uitgegeven, zij legde zoo bepaald den vinger op de wonde, dat de toongevers er volstrekt behoefte aan gevoelden om te weten,

O quot;

wie toch »dat stuk had uitgevoerd (3) wie toch het kalf, waarom men danste van zijn tooisel had ontdaan en deszelfs naaktheid ontdekt. Niet weinig vermeerderde de beroering, nadat men had bemerkt dat een predikant, dat de Haagsche predikant Ds. Molenaar de man was die dat had bestaan. Een predikant in den Haag, in het vorstelgk\'s Gravenhage, zegt gij wellicht; alsof de man onbekend ware met het aloude Ministerieele rescript: Gij ziender gaat weg, vlied in het land van Juda eneetaldaar brood en profeteer aldaar. Maar te Beth-El

(1) 2 Cor. 6 : 16, 17. Jud. vs. 23. Rom. 16 : 17, 18.

12) 1 Kon. 18 : 44. (3) Richt. 6 = 29.

-ocr page 290-

266

zult gü voortaan nietmeerprofeteren, want dat is des kouiugs heiligdom en dat is het huis des koninkrijk s.quot; (1)

Mea vernam dan ook spoedig dat Z. M. de Koning zich er reeds aan gelegen liet liggen, dat de Koning er onvergenoegd over was ; en dat M o 1 e n a a r het ergste van Zijne Majesteit te vreezen had.

Van Zijne Majesteit, alszoodauig! vraagt gij wellicht verbaasd, en wanneer wij ons herinneren het Adres, door dien Leeraar te dier zake aan Z. M. geschreven, en het konink-lijk rescript daarop, dan zal men bemerken, hoe »Kerk en Staatquot; in dien tijd werden verward, en hoe men aan de eene zoo min als aan de andere zijde zijn standpunt begreep. Men zal tevens in staat gesteld worden er zelf een oordeel over te vellen, in hoever zij gelijk hadden, die beweerden, dat Molenaar toen reeds afscheiding — men noemde het doorgaans met den schuldigen naam van scheuring, sektegeest, separatisme ! — gepredikt had; of M o I e n a a r, die beweerde, nimmer iets dergelijks te hebben bedoeld.

Intusschen doet het er weinig toe wat vriend of vijand Molenaar toedichtte en even weinig wat hij met zyn adres liad bedoeld, niet waar ? Het was eenmaal geschreven, het was openbaar gemaakt en de verborgene raadslagen waren ontmaskerd. Een Napoleon, orn de verspreide exemplaren op te zoeken, was er niet en ieder kon lezen, wat er geschreven stond. En, gelijk in \'t gemeen »het koningrijk der Hemelen vergeleken wordt bij een zuurdeeg, dat in drie maten meels geworpen, eerst wel moeielijk te bespeuren is, maar langzaam en in de stilte het deeg doorti\'ekt, totdat het geheel gezuurd is,quot; (2) zoo ging het ook hier. Veler oogen gingen open. Men begon te bespeuren, dat de grond, waarop men zich bevond, ondermijnd was. Het gemoed, dat naar God vroeg, kreeg door middel van dat alles

(1) Arnos 7 ; 12, 13.

(2) Matth. 13 ; 33.

-ocr page 291-

267

meer en meer antwoord op de vraag : wat dat dan toch voor raenschen waren? die Bilderdykianen, die da-Costianen, die — als aller uitvaagsel en afsehrapsel gerekend, — tegenover de Kerk ! — toch meer van kerk en Christendom, van leven en waarheid, van strijd en kracht openbaarden dan geheel de kerk ! »Is niet,quot; had God gezegd, »myn woord als een vuur, en als een hamer, die de steenrotsen te morsel slaat?quot; Had Hij ook niet gezegd: »het zal doen al wat mij behaagt en voorspoedig zijn in \'t geen waartoe ik het zende ?quot; (1) En waarlijk, zoo zag men het alomtne. Hoe meer die mannen door het ongeloof werden ten toongesteld en gebrandmerkt alsof zij monsters, alsof zij duivels waren in menschenge-daante ; al had zelfs Molenaar in den aanhef van zijn Adres gezegd : »ik ken die menschen niet,quot; en dat op een toon die ook nu nog niet nalaten kan ons een pijnlijken indruk te geven; een indruk, alsof ook hij hen uit de hoogte weg veroordeelt, of althans voor de wereld zich vrijpleit van bedoelingen als de hunne en van gemeenschap met hen : van niet eene enkele onedele zijde, waarom een Christen zich zou behoeven te schamen, met hen in betrekking te staan, hadden zij zich geopenbaard, maar juist van eene gansch tegengestelde. Intusschen kregen zij hoe langer hoe meer invloed. De vromen van den ouderen stempel, die de kerk bezochten en bij den vervallen tempel weenden, zij gevoelden zich boe langer hoe meer tot die mannen aangetrokken en hun naam werd zelfs een Banier-Was men gewoon een Staatskerk te wezen, eu weinig of geen Dissenters rondom zich te zien, men was evenmin gewoon leven of waarheid onder de weinigen, die er nog waren, te vernemen. Immers, ook die kerken, zij waren medegesleept met den stroom des ongeloofs, en zoo al enkele leeraren ten jare 1787 te Amsterdam, zich met een gedeelte hunner gemeente van de diepzinkende Rationalistische Lutherschen afgescheiden en zich onder den naam van (1) Jer- 23 ; 29. Jes. 58:11.

-ocr page 292-

Hersteld Luthersche Kerk gevestigd hadden ; na hun dood wns dat lichaam spoedig gelijk aan een dooden vorra, en in \'t wezen der zaak stond het op geen anderen grondslag dau dien van menschelijke wijsheid en ongeloof des harten. lutusschen ook dit werd anders. Eeo krachtig getuigenis openbaarde zich daar. Een Proponent, H. F. Kohlbrugge, was daar begonnen zija stem te verheffen als een bazuin. Als een andere Lather predikte hij de gerechtigheid, die uit God is, door het geloof. De stijve Lutherschen, maar die het leven uit God misten, zeiden, dat hij Gereformeerd was. De Gereformeerden, en vooral zij, die men da-Costianen noemde, stroomden, wanneer hij predikte, naar de Luthersche kerk, werden er opgebouwd in de waarheid en gespijsd met de woorden des levens.

Bjj de Mennonieten was het evenzoo. Een eenvoudige, aansprakelooze, maar geniale en dichterlijke man, J. t e r Borg, stond daar en predikte zóó, dat zgne gemeente er geen behagen meer in vond om hem te hooren. De Mennonieten toch waren in \'t algemeen ook diep gezonken en van de waarheid, gelijk die in Christus is, vervreemd. Intusschen werd zjjue kerk insgelijks met heilbegeerigen vervuld, die daar gedrenkt werden met de wateren des levens, terwijl hij zelf krachtig door God aangegrepen des Zondags predikte, wat Gods Geest hem die week in \'t verborgene geleerd had. Het werd werkelijk een tijd, niet van Kerk, maar van leven, en men vroeg niet welken naam draagt die prediker, maar, predikt hij Christus; predikt hij de groote waarheden, waar een menscb, die zaligmakend door God bewerkt wordt, behoefte aan voelt; de waarheden, die ook voor drie eeuwen Rome hadden doen beven. Er kwam leven in de dorre doodsbeenderen, en allerwege, behalve juist daar, waar men de »Ofïiciëele godsdienstige verrichtingenquot; waarnam, begonnen de kinderen Gods van de oudere en de nieuwere school malkander te omhelzen. Amsterdam was in dien tijd — wij bedoelen de jaren 1825 —

-ocr page 293-

269

183B ongeveer, — het middenpunt der beweging. Intusschen werd ook elders reeds een en andere stem vernomen ; menige ziel werd in de stilte bekeerd tot God ; en bet werk Gods werd ook daar voorbereid, waar men iu \'t openbaar nog niets bad vernomen. Menigeen toch, krachtdadig door God aangegrepen, volstrekt niet met Baptistische meenin»en vervuld, maar met innig gevoelde behoefte aan de toediening van het zegel des verbonds aan zijn zaad, voelde zich uit gehoorzaamheid aan God buiten, de mogelijkheiil om zijn zaad den Heere op te dragen in den H. Doop of ook zelf het Avondmaal langer te gebruikeii. Vreerad verschijnsel voorwaar! Doch loopen wij ons overzicht niet vooruit.

In welke betrekking stond schrijver dezes tot hetgeen daar zoo even werd genoemd, en met het oog, waarop hij zich, gelijk hjj zeide, nog onder de kinderen rekenen moest, toen T h e 1 I w a 1 ten jare 1825 zijn » Keert u tot Hem die slaatquot; liet hooren ? Het antwoord op deze vraag mag bij eene vernieuwde uitgaaf der Officiëele stukken, betrekkelijk de Afscheiding, niet te vergeefs gevraagd worden. Ook behoort het mede tot de aanwijzing, dat de middelen, waarvan God zich heeft willen bedienen, zoowel als de wegen, waarin de Vrijmachtigs zijn volk heeft willen leiden, even zoo vele bewijzen zijn tegen de bewering van vele tegenstanders, en die, zelfs uit den boezem van het Provintiaal kerkbestuur, van Raalte zich hoorde voorwerpen, dat aan de eerste Leeraren der thans Afgescheidene kerk een eigenwillig en eigenmachtig plan om \'t, een of ander daar te stellen en de gemeente daaraan te wagen, zou mogen worden toegedicht, \'t Was de Heere zelf, die hen had toebereid, reeds voor dat zij malkander kenden.

Ten jare 1811 den 14 October geboren te Amsterdam uit Godvreezende en tegelijk verstandige ouders, — waarvoor hij den Heere nimmer genoeg kan danken en wier

-ocr page 294-

270

Cbristelijke leiding hij nimmer genoeg kan waardeeren ! — maar die met zoo vele anderen onder het loodzware gewicht van den Napoleontischen schepter zuchtten en eene schuilplaats vonden op de Srnilde, werd hij als tweejarig kind mede derwaarts gevoerd en bracht er zijne eerste levensjaren door. Het heugt hem niet, wanneer hij de eerste indrukken kreeg van de hoogheid en alomtegenwoordigheid Gods, van het schandelijke en snoode der zonde, of vau 1 onze behoefte, om terug geleid te worden tot God; maar wel, dat dit alles aanw zig was in den tijd, waar zijn eerste bewustzijn, waar zijn geheugen kennis van draagt. Zijn vrome moeder leerde hem ook reeds zeer vroeg een en ander vers uit de Psalmen. Het zoo veel beteekende:

»Sla de zonden nimmer ga,

Die mijn jonkheid heeft bedrevenquot; uit haar godvruchtig gemoed, als in het zijne overgeplant, vond in den tijd, waarin hij leerde lezen, reeds weerklank in zijn hart. Omdat het van ongehoorzaamheid en on-zeggelijkheid getuigde, ja, maar veel meer nog, omdat het zonde was tegen den Heere, was hij bang voor het kwaad, terwijl de vraag »l:Joe kom ik in den Hemel? och dat er voor mij ook raad ware!quot; en de gedachte »voor mij is er welligt geen kans op behoud !quot; toen reeds zijn hart vervulde. In dien tgd toch kreeg hij. zonder dat hij juist kan zeggen waardoor, den indruk, dat er maar weinige men-schen waren, die in waarheid godvruchtig heeten konden, die naar den Hemel gingen. Rekende hij die zaak bijna onmogelijk, toch strekte de begeerte, de vurige begeerte zijns harten er zich naar uit. \'t Was hem toen reeds het eene noodige! Een enkel eenvoudig man, met wien zijn Vader omgang had, maakte in zijne schatting eene uitzondering op den regel, maar anders kwam t hem voor . »godvruchtige mannen vindt men niet. Voor vrouwen kwam hem de weg gemakkelijker voor en wanneer hij zijn vrome moeder met eene vriendin te zamen zag en hoorde

-ocr page 295-

271

spreken over God en Zijne dienst, dan was \'them, als bevond hij zich in het voorportaal des Hemels, en fluisterde daar zoo iets in zijn hart van »die stad, waar geen inwoner zegt ik ben ziek, omdat het volk dat er in woont vergeving van ongerechtigheid heeft.quot; (1) Intusschen was ook aan de Smilde een Leeraar, en, gelijk ik in \'t vervolg van tijd mijne ouderlijke woning nimmer anders heb gekend, zoo was die ook thans een Predikanten-huis, een huis waar deze gedurig werd gezien. Dat een Predikant, dat een Leeraar in zijne kinderlijke schatting godvruchtig was ; en zijn aanblik alleen reeds genoeg om hem met ontzag en eerbied te vervullen, dit staat zeker met zijne keus om ook eenmaal Leeraar te worden in \'t allernaauvvst verband. »Hoe kom ik tot de zaligheid. Wie kan zalig worden ? Maar de leeraren worden \'t immers ? Al is het voor mannen de moeijelijke, de bijna onmogelijke zaak, de Leeraren worden \'t immers, och dat ik dan ook leeraar worden konquot;, deze en dergelijke gedachten en verzuchtingen, hoe ongegrond ook, vervulden zijn hart. De bijna eenige weg, hem geopend, om zalig te worden, was in zijne schatting die van \'t leeraarsambt ; en, volstandig als z^n keuze was om den Heere te dienen, al bleek hem toen reeds het zondige van zijn bestaan terwijl \'t hem elk oogen-blik meer onmogelijk toescheen om heilig te worden, zoo volstandig werd ook de keus om den weg er toe te betreden, de keus om dan ook Leeraar te worden. Ook dit scheen hem echter weldra schier onmogelijk en was hg hierover in zijn kindsche dagen reeds dikwerk ten einde raad en in verzuchting tot God. Wanneer het hom bleek, dat ook zijne ouders wenschten, dat hij Leeraar worden mocht, is hem onbekend ; zoo ook, of zij het verlangden zonder zijne keus te weten. Dit slechts herinnert hij zich zeer goed, dat hij alles wat tot die zaken betrekking had, zeer omzichtig voor zich zeiven hield en door een gedurige (1) Jes- 33:24.

-ocr page 296-

272

vrees werd gekweld, dat ook maar iemand iets daarvan zou bespeuren, \'t Was lieui daarbij alsof een stem hem influisterde, dat dau alles gedaau was en er in geen opzicht op eenige uitkomst te hopen zou zijn. Van listige omleidingen des duivels wist hij toen ook nog niets. Wellicht bad bij ook nimmer iets van dien aard booren noemen. Dat hij dit bier bepaald opteekent, geschiedt met het oogmerk om zijne broeders in den Heere toe te roepen: »verzwijgt dit nimmer opzettelijk, maar laat ook het kinderlijk gemoed vroeg booren, dat wij voor iets dergelijks bloot staan, daar dit in den middelijken weg zal kunnen dienen om jeugdige Christenen lichtstralen te schenken ten dage der bestrijding en der duisternis.quot;

Heugt het hem nog slechts even, dat vreemde verschijnselen. die men kozakken noemde, op hunne snelle paarden langs de eenzame en eeutoonige Smilder-vaart vlogen, merkelijk duidelijker is \'them, dat zijne ouders ten jare 1819 zich gereed maakten ter verhuizing naar Elburg, waar en in welks nabjjheid, op den Gansenberg, bij zeker de gewichtigste jaren zyner jeugd heelt doorgebracht. Daar woonde de moeder zijner moeder op zeven en tachtig jarigen ouderdom en had er dringende behoefte aan, dat haar kinderen bij haar kwamen wonen.

Het Instituut van van Kinsbergen gaf hem daar de gelegenheid, bjj \'t verlaten van de gewone lagere school, verdere opleiding te ontvangen en \'t op de Akademische vorming tot het ieeraarsambt aan te houden. Was ook daar de ouder-lijke woning die, waar als bij voorkeur de Leeraren vertoefden, en was dat oord gezegend met meer dan een Leeraar, die de waarheid kende, God lief had en ook door zijn volk bemiud werd, dat alles was wel uitnemend geschikt om zijn hart gedurig hemelwaarts te wijzen. Het was geschikt, als middel in \'s Ueeren hand te dienen ter verdere opleiding van zijn jeugdig gemoed en tot ontwikkeling van het zaad des Woords dat Gods Geest, — gelijk hij van achteren zeg-

-ocr page 297-

273

gen durft! — reeds vroeg iu zijn hart gelegd had. Ook daar voud zijne moeder eeue godvruchtige viendin sn nooit kon zijn geheugen den indruk verliezen, dien die beide zielen in hare godvruchtige gesprekken op hem maakten. \'tWas in den tijd vau den zoogenaamden bevrijdingsoorlog van Griekenland. Eu wanneer hij die vrome gestalten dan, als andere M a r i a\'s en M o n i k a\'s, als aan de voeten des Heeren zag zitten en met zooveel deelneming hoorde spreken over de vreesselijke vervolging, die de naamdragende Christenen daar leden van de Turken, dan kwam gedurig de hemelhooge vraag bij hem op: »Als gij dat eens lijden moest voor den Heere, zoudt gij dat kunnen doorstaan ; zoudt gij Hem dan niet verloochenen ?quot; En hoe beefde zijn hart, hoe bang werd het in zijn binnenste, als bij zich zelven reeds levend begraven of liever levendig in den grond geplaatst zag, alleen met het hoofd nog daarboven, den mond opengespalkt, bet hoofd geschoren en mond en hoofd met honing besproeid ten lokaas voor mieren en ander ongedierte, om alzoo door de meest langzame en pijnlijke martelingen tot verloochening van Jezus naam te worden verleid ; tot verloochening van Zijn naam. tot trouweloosheid in zijne dienst, waarvoor hij wel boven alles beefde, maar waartegen hjj geen krachten voelde bij zulk een lijden, en dat hij bij die gelegenheden hoorde vermelden ; dat hij bijna niet durfde hooren en toch niet kon nalaten op te vangen ! O, welk een strijd, welk een strijd werd d^ar dan gestreden in het zich onmachtig en schuldig voelend hart, maar dat hijgde naar vergeving en reiniging door C h r i s-t u s bloed !

Hoe het hem overigens te Ëlburg ging, eerst op de lagere daarna op de Gymnasiale school, behoeft hier zeker niet vermeld. De lagere school had te dier tijde nog op vele plaatsen, had ook in het kleine Elburg dit uitnemends, dat

18

-ocr page 298-

274

de kinderen van geheel de bevolking haar met elkander deelden. De hoogere standen en de lagere waren er vertegenwoordigd en er was slechts ééne onderscheiding, die van de mindere of meerdere bekwaamheid van den eenen leerling boven den ander. Uitnemende inrichting voorzeker. Wij hoorden dit voor eenige jaren in zekere mededeelingen over Schotland roemeo, als in het oog der Schotten een der meest hechte steunpilaren van dat eenvoudige, ware en krachtige, dat de Schotsche Natie ook nu nog kenmerkt. Ook in ons vaderland wenschten wij het allerwege te zien heerschen. Want met den Dichter (1) zeggen wij :

»Toenaadring eischt Gods ordu en dezer tijden nood, Toenaadring, (waar ze ontbreek\') van vorst ou volk, van groot

»Bu klein, van arm en rijk, van standen en belangen.quot;

En gelgk deze daardoor grootelijks bevorderd wordt, wordt zy door eene tegenovergestelde inrichting grootelijks tegengewerkt. En wat het onderricht aangaat: — de godsdienstige strekking beheerschte het. De school schikte zich

O O

naar de kerk en de katechisatie. Gebed eu godsdienstig gezang opende en sloot iedere les. Geheel de woensdagvoormiddag werd door de hoogere klasse gewijd aan het lezen der Heilige Schrift. En voorzeker was dat een buitengewone, een stille, een plechtige morgen, \'t Was dan alsof een heilige adem de school vervulde. De aloude Kate-cbismus werd \'s zaturdags opgezegd ; de groote waarheden der Hervorming wortelden met het opgroeijen diep in het jeugdig gemoed ; eu \'t was slechts jammer, dat er niets werd gedaan om het jeugdig hart deze te doen verstaan en te beminnen, \'t Geheel was echter nog ingericht om de godsvrucht te leeren eerbiedigen en de dienst des Heeren te leeren hoogachten.

Gansch anders was dit op het Instituut. Daar was geen

H) Da Costa, in «1648 en 1846,quot;

-ocr page 299-

275

sprake van godsdienst, uitgezonderd liet ééne vrijdag avond uur van 7 — 8, waarin de godsdienst bij wijze van les ouder alle andere 1 e s s e n genoemd werd. De godsdienst een les, en die beperkt tot een les ! Hoe ongerijmd, hoe stuitend dit zijn jeugdig hart was, kan hij met geene mogelijkheid beschrijven. Nogmaals zij het gezegd, de godsdienst eene les, en e e n e les slechts, en dat op een verschoven, voor bijna alle degelijk werk ongeschikt geacht uur! Intusschen het was zoo: \'s vrijdags avonds ten 7 ure dan had men godsdienst bij den Heer K. Die Heer K. was zeker op zich zeiven een uitnemende man. maar die toch in de schatting van zijne kweekelingen de geheele week door, even als die kweekelingen zelve, zich met vrg wat noodiger en degelijker onderwijs bezig houden moest!

Op de eigenlijk gezegde Latijnsche school, waar hij van zijn 12de juar af grootelijks zijne bestemming vond, daar zag het er echter veel jammerlijker uit. Welk eene godsdiensteloosheid. Den rektor in de schatting der kweekelingen zeker verre weg de meest ontwikkelde vau geheel de inrigting, de man, die ontzag inboezemde zonder daarom bar te wezen, zag men slechts zelden elders, dan op de school. Bij het schaatsenrijden, waartoe wij alle middarren, wanneer het ijs zulks toeliet, vakantie kregen, zag men hem slechts zelden. Was hij er, dan was \'t als \'t ware, een dubbel feest, maar evenzoo was \'t in de kerk. Slechts zelden werd hij er gezien, maar was hij er, dan was er naar onze jeugdige schatting de man, de man die zelfs boven de Leeraren stond. En, steeg de jeugdige verbazing ten top, toeu zij dien hooggeëerden Leeraar zelfs tot ouderling verkoren zag, diens persoon werd haar daardoor zeker van hoe langer hoe meer beteekenis, maar de dienst des Heeren zelve moest er in dezelfde evenredigheid door dalen.

Welk eene godsdiensteloosheid op die school, zeiden wij zoo even, maar wij voegen er bij: — en, ware het nog maar

18*

-ocr page 300-

276

godsdiensteloosheid, ware het nog maar uegatief-godsdien-steloosheid gewees. ! Alsof men er op uit ware om de laatste overblijfselen van eerbied voor God en zijn dienst, zedelijkheid en gevoel van schaamte te verdooven ; alsof men meende er toe geroepen te zijp malkander te verderven, — zoo gedroeg men zich daar. Niet dat ik de Onderwijzers wil beschuldigen, maar bij \'t volstrekt gemis vau godsdienstig element, of openbaar blijk van eerbied voor God en zyne dienst, openbaarde zich het natuurlijk hart in de kwartieren en halve uren, die men voor en onder de schooltijden daar wist te vinden eu moest vinden, om allerlei dingen met elkander te behandelen, van zijne eigene d. i. van zijne jammerlijk verdorven zijde. O, jaren zijner jeugd. Wat moest hij daar zien, wat daar hooren ! En zoo eene zaak hem met eene verbazing vervult, die zich onder geen woorden laat brengen, het is deze, dat vele ouders, die lang reeds ijverden voor behoud van het Christelijk beginsel op de lagere school en beven op de gedachte om haar prijs te geven aan de godsdiensteloosheid, — hunne kinderen zonder slag of stoot naar de Gyinnasien zonden, die zij toch zeker van niet veel gunstiger zijde hadden leeren kennen, als hij. Met al ons vermogen verheffen vvg hiertegen dan ook onze stem. Immers, zoo ergens de godsdiensteloosheid hare kracht ten verderve moet uitoefenen, \'tis zeker daar; zoo immer eeu tijdperk des levens het meest nauwkeurige toezicht vereischt, \'t is zeker dat, waarin men vau kind jongeling wordt, waarin men zoowel op intellektueel als op spiritueel, op physisch zoowel als op moreel gebied in een overgangs- of ontwikkelingstijdperk zich bevindt, een tijdperk zeker van de hoogst mogelijke vatbaarheid en ontvangbaarheid ! Ouders en opvoeders, opvoeders eu ouders, laat ze toch niet onbewaakt, die jongelingen, die God aan uwe zorg toevertrouwde ; laat in dat tijdperk huns levens heu niet onbewaakt, opdat niet weldra hun vloek n treffe ! Heeft Luther de Hoogescholen groote poorten der hel ge-

-ocr page 301-

277

noemd, Hofakker bestempelt de Gymnasieu met een soortgelijken naam. Een uur godsdienstles in de week, anderhalf uur in de kerk en verder — van God of Zijne dienst, — geheel de week door ! — geen sprake. Geen sprake ? Och, of \'t zoo ware! Verder geen sprake er van, moeten wij zeggen, dan om er mede te spotten, maar dikwerf juist tot dat einde. Verder ook geen sprake van zedelijkheid of tucht des Heeren, dan alsof men zich in rasphuizen bevjnd,waar de oude boeven er op uit zijn om de jonge te onderrichten in al wat vuil is en schandelijk tevens.

Intusschen vlogen die jeugdige jaren ras voorbij. Of \'t hem immer gezegd is, herinner ik mij niet; maar wat zijn gevoel aangaat stond hij, gelijk zijn Ouders onder de »fijnenquot; gerekend werden, evenzoo aangeschreven onder zijne makkers, \'t Was daar reeds waar, dat iemand die niet vloekte en van vuile taal zich onthield, als zoodanig veroordeeld werd. Hij gevoelde zich dan ook het meest op zijn geraak, wanneer hij buiten de stad den halfunrschen tocht naar de ouderlijke woning weer moest aanvangen of daar, gelijk de vogelen des hemels, zich in landelijke afzondering, of spelen met zijne zusters kon vermaken.

Zoo hij zich niet grooteljjks vergist was hij bij zijne leermeesters beraiud. Zeer opmerkelijk was zulks ook \'t geval met de Kuratoren der school, waaronder bijzonder Donker Curtius, dikwerf president der Synode gedurende een lange reeks van jareu, en wiens naam in de Ojficiëele bescheiden voorkomt van het kerkbestuur, waarmede hij na slecht weinige jaren in zoo bittere aanraking moest komen.

Weldra brak de tijd aan, waarop hij de ouderlijke woning en bet Gymnasium moest verlaten. Onuitsprekelijk veel had hij daarmede op. Dit nu bracht hem op bijna zeventienjarigen leeftijd te midden van een uitgebreiden familiekring te Amsterdam om aan het Athenaeum aldaar zijne Litterarische studiën voort te zetten. Had hij in de ouderlijke omgeving, in den hnisselijken en gemeentelijken

-ocr page 302-

278

kring steeds verkeerd, te midden dargenen, die in stilte den Heere dienden eu weinig wisten van \'fc geen door God werd voorbereid, of van den stryd die reeds was aangebonden, ook in dien kring vond hij niets anders, tenzg dat het alleen dit ware, dat er een meer scherpe lijn getrokken werd in de keus der Leeraren, die men al of niet hooren kon. Wat hem zelf aangaat, bij een meer Schriftmatige dan Dogmatische richting, die zijne opvoeding had gehad, voelde hij wel wat al of niet tot zijn hart en geweten sprak, en wist hij wel, dat het de voldoening was aan deu eisch der gerechtigheid Gods, waaraan hij behoefte had ; dat het vrede was met God door het bloed der verzoening, waarnaar zijn ziel dorstte ; dat niet om iets in den mensch Gods reddende hand zich naar Hera kou uitstrekken, of hem trekken uit de macht der duisternis en erkende ziju hart het vrijmachtige der genade Gods in Christus Jezus over Zijne uitverkorenen ; maar van den strijd, die daar reeds gestreden werd, was hem zoo wat niets bekend, \'t Een en ander, boven reeds aangevoerd, was weer vergeten en daar de kring, waarin hij zijne opleiding genoten had, er geen werk van maakte om de Brochures, diu het licht zagen te lezen, stond ook geheel die kring daar. Ds. Bisschop, de trouwe herder, de vriendelijke leidsman zijner jeugd, door wiens dienst God hem meer en meer inleidde in de behoeften van zijn hart, in het uitnemende en onvoorwaardelijke van het Evangelie zoowel als in het herderlijke werk eens leeraars, en aan wiens hand hij van zijne dertiende jaar af, als aan die van eeuen tweeden vader had gewandeld, was van dat alles wel met ten eenemale vreemd gebleven, maar toch te zeer in eigen kring beperkt, dan dat hij zijn aandacht aan den algemeenen strijd zeer had kunnen wijden. Maar wat veranderde zijn toestand met betrekking tot die zaak in dezelfde ure, waarin hij Student werd. Een gansch vreemde wereld, maar een wereld, die de voortzetting, die in \'t groot de voorzetting was

-ocr page 303-

279

vau dat ijdele en goddelooze, dat hij op de Latyusche school had gadegeslageu ; dat hy daar gezien had en van welks besmettingen hij uiet vrij gebleven was ; dat hij voor God had leeren belijden en door Zijn genade leeren ontvluchten, dat vond hij hier. Als »groen\' »vvas hij met anderen in de gelegenheid om het Godvergetend bestaan van vele andere Studenten gade te slaan en moest hij in verbazing wel uitroepen : De vreeze Gods is aan deze plaatse niet. (1) Intusschen werd ook hier het spreekwoord al weer bewaarheid »soort zoekt soortquot; en wat de mensch zoekt, dat vindt hij gemakkelijk. Te midden eeuer ijdele en vloekende meerderheid vond hij spoedig twee mannen, die een uitzondering maakten op den regel. Misschien waren er meer, wier hart in de stilte God zocht, maar men wist het niet openbaar. Door die twee vond hij zich echter al zeer spoe-dig geplaatst, als in het midden van den strijd van het oogenblik. En, zoo dit bij den aanvang een weg van strgd voor hem werd, nimmer zal hij voor die ontmoeting den Leidsman zijner jeugd kunnen danken, gelijk \'t betaamt. Die beide mannen waren Scholte en Thorbecke. Ook deze hadden hem als »g r o e nquot; ontboden, maar gansch andere atmosfeer dan die der roekeloosheid en der zonde was het, waarin hij zich bij hen geplaatst vond. Daar was het als in de ouderlijke woning. Daar liepen de gesprekken over God en zijn dienst, over de waarheid, gelijk die in Christus is, en daar vernam hij welk een strijd, welk een openbare strijd daar reeds bestond tusschen hen, die God vreesden en die Hem niet vreesden. Welk een voedsel vond hier het werk, dat Gods Geest in zyn binnenste reeds had gewrocht! Hoe goed was hem dat verkeer ! En bij de herinneringen, die hij van huis had medegebracht, bij de waarschuwingen hem gedaan tegen de verleiding der zoude; bij de opwekking om toch het verkeer van jonge-

(1) Gen, 20 : 11.

-ocr page 304-

•280

linger» te zoeken, wier wandel godvruchtig en wier leven stadie was, welk een schat zag hij ia die beide mannen, die zoo vriendelijk als Christelijk hannen omgang en vriendschap hem aauboden, indien hij, gelijk zg zeiden, lust had om met hen te verkeeren, gelijk hy hen nu een paar maal had gehoord en gezien. »Dat had de Heere gedaan,quot; zeide een stem in zijn binnenste, »dat was een gift, eene zonder-dinge gift van Grods goedheid en trouw,quot; dacht hij bij zich zeiven. En, »wat zouden zijae ouders en vrienden zich verheugen, wanneer hij schrijven kon, hoe gunstig de Heere hem in dezen had geleid!quot; zoo dacht hij. Zou men het kuunen gelooven ? Zoo groot was echter reeds de afstand, zoozeer gevoelde men zich tegen over elkander, dat Studenten, bij wie vloeken en zedelooze gesprekken een spel waren, het noodig rekenden hem bij zich te onbieden, om hem »welmeenendquot; gelijk zij zeiden, tegen »zulke kerels te waarschuwen.quot; Ook een Leeraar en een Hoogleeraar rekenden het hunne roeping ernstig en welmeenend hem te waarschuwen tegen zulke menschen. »Dat waren da-Costianenquot; werd hem gezegd, en die »Scholte vooral, was een allergevaarlijkst mensch.quot; Die menschen, zoo zeide mij een Leeraar, wien ik tot dien tijd toe als een heilige had aangezien, »die menschen hadden zulke gevaarlijke stellingen, zij brachten de lieden tot wanhoop, en daarbij waren zij zulke proselyten-makers, dat men er niet genoeg tegen op zijn hoede kon ziju.quot; Had hij dien Leeraar al spoedig en openhartig gezegd, dat hij zich zeer sterk door die mannen aangetrokken voelde, hij kreeg ten antwoord, dat »juist dit zoo gewoon was bg lieden van dat soort.quot; En nu, wat was meer natuurlijk, dan dat hij wat in de knel raakte, zeer naauw acht gaf op \'t geen die mannen zeiden, en hen trachtte gade te slaan in al hunne gangen. Maar hoe meer hij met hen verkeerde, en zoowel de wereld als ben gade sloeg, des te dieper wortelde zijne overtuiging, dat zij eigenlijk niets wilden, dan \'t geen hem van der jeugd af

-ocr page 305-

281

aan was ingescherpt. Hunne godsdienst was geene andere, dan die zijner Ouders of Leei\'aren. Zij waren wat meer positief in hun strijd tegenover de wereld, maar Zijne overtuiging zeide hem, dat zulks ook wel noodig was. Was het elders meer de stille vijandschap, die Gods volk en de wereld tegenover malkander deed staan, een vroom gezelschap ter eene, eene Societeit ten andere zijde: men had dezelfde kerk en denzelfden Leeraar, — men ging ook ter kerk. Maar hier was de strijd meer openbaar. Men ging ook niet meer ter kerk, enkele Leeraren uitgezonderd. Men leefde in de zaak van K o 1 h h r u g g e, als in zijn eigene. Ter Borg was de man, wien men bij uitnemendheid hoogachtte; men gevoelde zich uitgestooten uit de wereld en was er zich evenzeer van bewust, dat men met die wereld had gebroken. Men zocht geen vereenigiag langer. Een jeugdig gemoed als het zijne voelde ook al zeer spoedig dat hier niet te halveeren was. »Houdt gij de mannen met wie uw hart zich vereenigd gevoelt, vast, dan verlaat gij de moderne godsdienstige wereld,quot; deze stem verhief zich luide in ziju binnenste. Maar hoe ? gevoelde hij niet duidelijk, dat alles, wat ten hunne nadeele gezegd werd, eigenlek een getuigenis was in hun voordeel ? Hij had genoeg kennis aan zonde en schuld ; en behoefte aan bekeering en reiniging om te weten, dat wanhoop het deel wordt van hem, die wel zijue schuld ziet, maar er niet mede leert vluchten tot Jezus. Hij wist te goed, dat proselyteu-inakerij in een ongeoorloofden, in een onzedelijken zin kan worden genoemd, maar dat overigens de Paulussen en Petrussen de sterkste proselyten-makers waren geweest, die men zich kan voorstellen. Had hy de welwillendheid dier mannen ondervonden, zij hadden toch niets in het minste geopenbaard of gedaan, om hem voor zich in te nemen, wat hij niet van ieder Christen zou verwachten. Dat de stellingen dier menschen, gelijk hij uit hunne gesprekken hoorde en in hunne Brochures las, geen andere waren, dan

-ocr page 306-

282

die hem van der jeugd af waren ingeprent, en die hi] in zijn Eatechismus en Kort Begrip had geleerd, dit was hem van den eersten oogenbiik, waarin hij hen had ontmoet zoo klaar als de dag. Immers, de leer, »die God op\'t hoogst verheerlijkt en den mensch op het diepst vernedertquot; en waarin zijne ziel leefde, die leer was de leer der Schrift,quot; had zijn Vader altijd gezegd, en die vond hij ook bij deze manuen. De leer, die den mensch verheft en krachten ten goede aan het schepsel, dat de Schrift dood in de zonden en misdaden noemt, toekent; eene leer die hy door Gods genade had leeren veroordeelen, en die hij kende als de leer van wereldlingen en spotters, vond hij bij hunne tegenstanders. Eu alsof dit nog niet genoeg ware, hunne tegenstanders scholden op hen als op Dompers, Dweepers, Orthodoxen en, wat nog het ergste van alles was ! als op Dordschen. \'t Waren menschen, die een woord durfden spreken ter eere van de Nationale Synode van Dordrecht; en die, o, gruwel der gruwelen ! nog durfden beweren, dat de Remonstranten ongelyk hadden gehad en dal hunne leer een gevaarlijke leer was. Ik heb zeket genoeg gezegd, om te doen verstaan, dat hij, hoe meer hij hen leerde kennen, des te meer overtuigd werd, dat zijn gevoel een goeden grondslag had gehad, toen het bij de eerste kennismaking reeds had gezegd : dat volk is mijn volk, deszelfs leer mijne leer, de leer mijns vaders, de leer der Heilige Schvift en deszelfs God ook mijn Godquot;; en dat hij hoe gevaarlijk het ook scheen, de besliste keus deed, openlijk er voor uit te komen en liever met Gods volk verdrukking te lijden, dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben. Had hij ook reeds Kohlbrugge leeren kennen en hoogachten alsmede den innigen, kinderlijken en zoo vaderlijken Ter Borg, zijn hart brandde van begeerte, om ook da Cost a en Gapadose zelve eens te zien. Bij \'t geen hij van zgn wedervaren aan zijn ouders geschreven had, hadden deze spoedig bemerkt, dat de baan.

-ocr page 307-

283

waarop de Heere hem gebracht had, zoodanig eene was, dat zij er met hem wel grootelijks voor inochteu danken. Maar, is \'t voorzichtig »dat uw zoon zoo openlijk met hen »verkeert en de partij kiest dier mannen? Zij zijn wel » vrome mannen, maar men moet ook door de wereld ; voor-»zichtigheid is altijd raadzaam!quot; zoo, schreven zij, had men tot hen gesproken. Zijne ouders nu bevalen hem den Heere aan en gaven hem slechts den raad den Heere te smeeken om zijne leiding Dat de gedachte, dat men zich niet roekeloos in gevaar begeven mag en zijne vijanden niet tergen, hem nog steeds had weerhouden, da Oosta of Capadose op te zoeken, bevreemdt zeker niemand. Eindelijk verstoutte hij zich da Costa te gaan zien, en was het hem waarlijk, alsof hij een door keizerlijk mandaat vogelvrij verklaarden man opzocht en ami het grootste gevaar zich blootstelde, dat zich laat denken. Toen hij echter dien lieven, voorkomenden man de hand had gedrukt eu nu eenmaal de menschenvrees en redeneringen had overwonnen, was het hem een groot gewin in een kring van uitnemende Christenen den zondagavond doorgaans door te brengen ; en, gedurende het overige van zijn tweejarigen studietijd, te Amsterdam aan den stroom zich te laven, welke die vurige bidder en gezalfde Schriftverklaarder alsdan placht uit te storten. In da Costa toch was in nadruk het woord des Heeren vervuld; »die in my gelooft, stroomen des levenden waters zullen uit zijnen buik vloegen.quot; (1).

In dezen kring, in deze omgeving nu behaagde het den Heere hem te bewaren, ook toen hij na zijne Litter arische studiën te Amsterdam te hebben volbracht, in den nazomer van 1830 naar Leiden vertrok, met vele anderen als vrijwillig jager zijn eerste Theologisch studiejaar, met het geweer in den arm, in Noord-Brabant doorbracht en vervol-

(1) Johan, 7 : 38.

-ocr page 308-

284

gens naar Leiden teruggekeerd, ten behoorlijken tijde zijn Akadeiuisch Examen in de Theologie mocht atieggen. Was vroeger in de ouderlijke wouicg het Woord Gods zijn godsdienst-boek geweest, ook in dezen tijd was het zulks voor zjjne Theologie ; - door genade was het zijn Theologisch repertorium en toetsteen bij alles wat hem ontmoette, \'t Geen de Akademie hem leverde, maakte natuurlijk weinig indruk op hem, daar hij \'t niet gebruikte. Nam hij zijne kollegies waar, \'t was zeker niet om daarna zijne diktaten te bestudeeren. Het Rationalisme en Supm-naturalisme van dien tijd was, zoowel naar zijne oorspronkelijke, Bij-belsche vorming als naar de opvatting van den krachtiger! geest van da C o s t a, die hem had gelaafd, ook voor hem veel te flaauw en te ver veroordeeld, dan dat hij er eenige andere notitie van nemen kon, dan om er van te walgen of het te bestrijden. De Akademie was hom een soort van doorgangs-huis, dat hij moest passeeren om in den geordenden weg Leeraar te kunnen worden in de kerk zijner Vaderen, in de Gereformeerde, in de Christelijke kerk. Christelijk en Gereformeerd, waren hem, wat de groote zaak aangaat Synoniemen ; (1) zoo ook Luthersch en Doops-gezind, indien men maar stond in het levendig geloof der Luther\'s en Menno\'s. Hij kende geen wezenlijk verschil tussclien Luther en Kalvijn, al had de diepere opvatting van den laatsten zjjne volle overtuiging. Maar de kerk, de kerkbestuurders, de toongevers waren in zijne schatting met de gansch en al van het Rationalisme doortrokken Akademie, één geheel, vijandig tegen al wat leven was in God. In dien zin stond ook hij tegenover de kerk, en begreep zeer goed, dat er wel een zware strijd zou te strijden zijn, wanneer hem eenmaal het voorrecht mocht te beurt vallen als geordend Leeraar op te treden. Gelijk menigeen, ook nog in dezen tijd, zoo ging het hem toen. Hij door-

(1) Woordcii van dezelfde beteekenis.

-ocr page 309-

285

leefde mede het willekeurig beletten van het lidmaatschap bij de Hervormden van Dr. Kohlbrugge. Hij doorleefde het met al het vuur zijner jeugd, met al de veront-waardigiug zijner ziel, maur niet eenmaal kwam het hem iu \'t hart op, dat voor hem, gelijk voor ieder lidmaat, de groote roeping zich toen reeds openbaarde om den stryd tegen zulk een kerkbestuur aan te binden en er zich des noods aan te onttrekken. Of zeggen wij te veel? Maar dat bestuur handelde toch in naam der geheele gemeenschap en belette willekeurig iemand, belijdenis af te leggen in de kerk van Christus ! Had ooit eenig kerkbestuur zulk eene macht ? eene macht om willekeurig te handelen ; otn nit te sluiten of binnen te lateu naar eigen wil of goeddunken ! Maar de leden, die de gemeenschap uitmaakten, hadden dan ook moeten verstaan, dat zij solidair (1) verantwoordelijk werden voor \'t geen in naam der gemeenschap werd verricht. Of ik zelf iets verricht of het door een ander laat doen ; of ik zelf iemand vermoord of door myne bedienden hem laat (2) ombrengen, dat maakt immers geen wezenlijk verschil ? Gaarne erkent Schrijver dezes, dat hij dit toen niet zag, maar toen had moeten zien en dat hij die schuld, die gruwel mede in zijnen naam heeft laten bedrijven.

Maar wat wist men in \'t algemeen in dien tijd ook van een kerkbestuur, buiten de kerk om benoemd en eigenlijk by een geheim Koninklijk Besluit in \'t leven geroepen ! Wat wist hij in \'t bijzonder er van, dan alleen dat er zoo iets was, dat Gods volk zoo veel mogelijk den voet dwars zette en ook hem en zijne vrienden als een dreigend spook voor den geest stond ! Men kou immers niet tot de bediening des Woords komen, zonder in deszelfs handen te val-

O 1

len. Aau de Akademie nu waren zij bekend als een klein,

1

Alle te zamen en ieder afzonderlijk.

-ocr page 310-

286

zeer kleiu, maar werkelijk afgescheiden kringetje, als jonge lui van de Orthodoxe, van de oude, verworpene richting, maar waarvan men niet meer zonder bekommering zeide, dat zij \'t hoofd stout verhief en bedenkelijk werd. Intusschen meenden zij dat alles in de hand des Heeren te moeten stellen en af te wachten, hoe \'t zou gaan. »Willig in \'t gebod, blind in de uitkomst;quot; ziedaar het woord dat hij ook nu, na meer dan 25 jaren, op geheel zijn kerkelijk leven van dien tijd onvoorwaardelijk kan ter neder schrijven. Eene brandende begeerte vervulde zijn hart om Leeraar te worden, maar moest dit worden verkregen ten gevolge van transaktie, of verloochening, of verzwijging van waarheden, dan stond de onmogelijkheid er van bij hem vast. Maar wat dan, wat in zulk een geval te doen ¥ De Heere weet, dat het zelfs niet in het hart opkwam, om de mogelijkheid te onderstellen, dat er nog een andere weg kon worden betreden, of dat zelfs aan het Buitenland door hem gedacht werd. Hoe is \'t mogelijk vraagt hij zich van achteren en toch ia het zoo ; en in ieder geval was \'t een tijd van gebed, een tijd van biddende voorbereiding.

Hoe \'t er in dien tijd te Leiden uitzag, moge de lezer eenigzins opmaken, uit het volgende :

Een der studenten had een rechtzinnig voorstel gedaan. De Professor onder wiens praesidium zulks plaats vond, ontlastte op de kritiek zijn hart op volgende wijze :

»Mijnheer, NN. dat ook gij in zulke gevoelens staat, had ik van u niet verwacht!quot; Daarop volgde een uitweiding over het schadelijke er van en ving de eigenlijk gezegde kritiek aan.

Schrijver dezes had, als naar gewoonte, eenigen tijd voor dat hij zijn voorstel deed, deszelfs schets bij een ander Professor gebracht en wachtte op de aanmerkingen, die er zouden gemaakt worden, of op de vergunning om ten bestemden tijde op te treden. Daarop ving het volgende gesprek aan :

-ocr page 311-

287

Mijnheer B. Er is een zekere partij in ous vaderland en die partij beroemt zich ook hare kweekeliagen aan de Akademie te hebben. Nu, te Groningen zijn zulke Studenten 111 el, ook te Utrecht niet, maar hier te Leiden en gij zijt genoemd als ouder hun getal te behooren. fuet dat ik daar tegen ben, want ik vind het goed, dat er ook zulke predikers zijn, dau kan ieder zijn zin krijgen, maar zy moeten ook onderwijs krijgen, elders dan aan de Akademie.

— Zoo Professor, van auiler onderwijs weet ik niet, als van \'t geen ik te huis en op de Katechisatie genoten heb.

— Neen, \'t moet hier gegeven worden.

— Ik weet het niet.

— Nu ik wilde u dit maar eens zeggen.

Er bestond intusschen ook niets van dien aard.

Wellicht echter begreep men daarouder dat zij, zijne vrienden en hij, wekelijks vrij gezet een of meer oefeningen bijwoonden die de oude, godvruchtige Le Feburè hield.

Onder een ander Professor had bij gepredikt over de woorden, Mare. 10 : 25 en 26 opgeteekend :

» W i e kan dan z a 1 i g w o r d e n ? B ij d e m e n-s c h e n is het onmogelijk maar niet b ij God.

Op de kritiek en ook op de wandeling naar huis weidde de Professor uit over het nut om over dergelijke waarheden te prediken en over de jammerlijke venvaarloozing er van in onzen tijd. Na hierover behoorlijk gesproken te hebben werden er waarschuwende woorden gehoord tegen derzelver overdrijving.

Doch keeren wij tot ons verhaal terug. Drie onzer vrienden, C. D. Louis B a h 1 e r, G. P. G e z e 1 1 e M e e r-burg en H. P. Schol te waren intusschen gelukkig door hun examen gekomen en reeds in de bediening des VVoords. Drie waren er nog over S. van V elzen, A. C. v a n Raai te en schrijver dezes, toen zich plotseling uit het Noorden van ons vaderland een stem liet hooren, die er

-ocr page 312-

288

als op berekend scheen niets te spareu, de kwaal in de hartader aau te tasten en den bom te doen springen. De besluiten der Dordsche Synode tegen de Remonstranten werden, met een voorrede vermeerderd, over het land verspreid. Een boekje, dat ten titel voerde: D e Schaapskooi van Christus aangetast door twee wolven, en beschermd en verdedigd door een leeraar, bracht letterlijk het land in beroering. Wie onzer vrienden mocht het zjjn, die zulk een stem liet hooren, die zoo op den man aan de vyandelijke slagorde durfde hoonen ? Geen onzer vrienden was het. Het was ook niet de taal of de stem van iemand hunner ; het was de stem van eenen Leeraar uit Groningerland, FL de Cock, predikant te ülruin. En wat was dat voor een man ; wie der vrienden kende hem ook maar in naam V Niemand onzer, volstrekt niemand; maar de weerkl nk, dien die schriften in menig hart vonden, ook in \'t hart van den schrijver dezer bladen, was onbeschrijfeliik. «Noem man en paardquot; zegt een oud spreekwoord »maar beklad niemand in \'t geheim Ds. de Cock deed ridderlijK het eerste en had daarin Paulus en Johannes, had daarin al Gods trouwe dienaren van vroegeren tijd tot voorbeeld.

Ds. Engels, een man, die zich insgelijks tegen den eeuwgeest der Synode wendde, schreef wel aangaande het werkje van de Cock, »zijn de mannen, die hij noemt, wolven, hij valt er als een razende hond op aan — hiermede was echter niet wederlegd, hetgeen hij had gezegd, \'t Werd ook niet wederlegd. Wederlegging werd zelfs niet beproefd, maar spoedig vernam men, dat het kerkbestuur dien dienaar Gods had gesuspendeerd, en dat openbaarde een andere kracht, dan die der wederlegging! Voorts raasde en schold men op hem en op zijn schriften. In onzen kring haalde de een den schouder op, de andere gaf de Cock gelijk. Schrijver dezes behoorde van den eersten oogenblik af onder

-ocr page 313-

289

de laatsten, al zag bij geen kans om alles te verdedigen of op alle bedeukiugen te antwoorden, die vrees of voorzichtigheid maakten. Hoewel hij dieu leerasr iu dien tijd nimmer zag, nimmer zelfs eeu brief schreef, van dien zelfden oogenblik af aan was deszelfs lijden in den geest het zijne en had hij gemeenschap met hem als met eeu waardigen voorganger en broeder, die om der waarheid wil werd vervolgd. Toen hij het genoegen smaakte dien ijverigen en onverschrokken strijder voor Gods eer en waarheid het eerst te ontmoeten, was hij zelfs reeds Leeraar en de zaken reeds zoo ver gevorderd dat d e 0 o c k was ontzet van zijne bediening, ook S c h o 11 e reeds afgezet, bij het Kerkbestuur zgne eigene afzetting reeds in de maak, en waren er, zoo zijn geheugen hem riet ten eenemale misleidt, juist soldaten in het stadje zijner woning ingelegerd om eene vertooning te maken, alsof ook daar reeds oproermakers moesten worden beteugeld. (1) Maar welk eene verbazing greep hem aan, toen hg de Cock ontmoette. Hij had verwacht

(1) SolJaten waren elders, waar de afscheiding leeds was doorgebroken, maar boe kwamen zij te Hattem, toen deze daar nog niet bestond, vraagt gij wellicht. Ten antwoord dient het volgende: wanneer de schrijver predikte was zijn kerk gewoonlijk zeer vol, uitgezonderd eenige banken van aanzienlijken, die opzettelijk weg bleven. Die banken stonden dan ledig. Gelijk zulks overal gezien wordt, waar men zich tot het gehoor des woords verdringt, werden ook de toegangen tot banken en stoelen bezet door menschen, die dikwerf vijl en zes uren ver kwamen. Op zekeren zaturdag avond ten half tiin kreeg hij eene schriftelijke bekendmaking van het kollegie van kerkvoogden, om die den volgenden ochtend van den predikstoel voor te lezen. Haar inhoud kwam hoofdzakelijk hierop neder, dat men werd gewaarschuwd, die toegangen niet langer te bezetten, omdat dit last veroorzaakte voor de eigenaars dier banken, leeraars en diakenen. De bedreiging werd er onmiddelgk bij gevoegd, dat zij, die hier tegen zouden handelen, met geweld zouden worden ge-weeid.

Gij gevoelt zeker terstond met hem, welken geest zulk een

19

-ocr page 314-

288

als op berekend scheen niets te sparen, de kwaal in de hartader aan te tasten en den bom te doen springen. De besluiten der Dordsche Synode tegen de Remonstranten werden, met een voorrede vermeerderd, over het land verspreid. Een boekje, dat teu titel voerde: D e Schaapskooi van Christus aangetast door twee wolven, en beschermd en verdedigd door een leeraar, bracht letterlijk het land in beroering. Wie onzer vrienden mocht het zijn, die zulk een stem liet hooren, die zoo op den man aan de vijandelijke slagorde durfde hoonen ? Geen onzer vrienden was bet. Het was ook niet de taal of de stem van iemand hunner ; het was de stem van eenen Leeraar uit Groningerland, H. de Cock, predikant te Ulrum. En wat was dat voor een man ; wie der vrienden kende hem ook maar in naam V Niemand onzer, volstrekt niemand; maar de weerkl nk, dien die schriften in menig hart vonden, ook in \'t hart van den schrijver dezer bladen, was onbeschrijfelijk. »Noem man en paardquot; zegt een oud spreekwoord »maar beklad niemand in \'t geheim;quot; Ds. de Cock deed ridderlijü het eerste eo had daarin Paulus en Johannes, had daarin al Gods trouwe dienaren van vroegeren tijd tot voorbeeld.

Ds. Engels, een man, die zich insgelijks tegen den eeuwgeest der Synode wendde, schreef wel aangaande het werkje van de Cock, »zijn de mannen, die hij noemt, wolvsn, hij valt er als een razende houd op aan ;quot; — hiermede was echter niet wederlegd, hetgeen hij had gezegd, \'t Werd ook niet wederlegd. Wederlegging werd zelfs niet beproefd, maar spoedig vernam men, dat het kerkbestuur dien dienaar Gods had gesuspendeerd, en dat openbaarde een andere kracht, dan die der wederlegging! Voorts raasde en schold men op hem en op zijn schriften. In onzen kring haalde de een den schouder op, de andere gaf de Cock gelijk. Schrijver dezes behoorde van den eersten oogenblik af onder

-ocr page 315-

289

de laatsten, al zag liij geen kans om alles te verdedigen of op alle bedenkingen te antwoorden, die vrees of voorzichtigheid maakten. Hoewel hij dien leerasr in dien tijd nimmer zag, nimmer zelfs eeu brief schreef, van dien zelfden oogenblik af aan was deszelfs lijden in den geest het zijne en had hij gemeenschap met hem als met eeu waardigen voorganger en broeder, die ora der waarheid wil werd vervolgd. Toen hij het genoegen smaakte dien ijverigeu en onverschrokken strijder voor Gods eer en waarheid het eerst te ontmoeten, was hij zelfs reeds Leeraar en de zaken reeds zoo ver gevorderd dat de Cock was ontzet van zijne bediening, ook S c h o 11 e reeds afgezet, bij het Kerkbestuur zijne eigene afzetting reeds in de maak, en waren er, zoo zijn geheugen hem niet ten eenemale misleidt, juist soldaten in het stadje zijner woning ingelegerd om eene vertooning te maken, alsof ook daar reeds oproermakers moesten worden beteugeld. (1) Maar welk eene verbazing greep hem aau, toen hij de Cock ontmoette. Hij had verwacht

(1) SoUliiteu waren elders, waar de afscheiding leeds was doorgebroken, maar hoe kwamen zij te Haltem, toen deze daar nog niet bestond, vraagt gij wellicht. Ten antwoord dient het volgende: wanneer de schrijver predikte was zijn kerk gewoonlijk zeer vol, uitgezonderd eenige banken van aanzknlijken, die opzettelijk weg bleven. Die banken stonden dan ledig. Gelijk zalks overal gezieu wordt, waar men zich tot het gehoor des woords verdringt, werden ook de toegangen tot banken en stoelen bezet door menschen, die dikwerf vijt en zes uren ver kwamen. Op zekeren zaturdag avond ten half tiou kreeg hij eene schrifte-Ijjke bekendmaking van het koljegie van kerkvoogden, om die den volgenden ochtend van den predikstoel voor te lezen. Haar inhoud kwam hoofdzakelijk hierop neder, dat men werd gewaarschuwd, die toegangen niet langer te bezetten, omdat dit last veroorzaakte voor de eigenaai-s dier banken, leeraars en diake-nen. De bedreiging werd er onmiddeljjk bij gevoegd, dat zij, die hier tegen zonden handelen, met geweld zonden worden geweerd.

Gij gevoelt zeker terstond met hem, welken geest zulk een

19

-ocr page 316-

290

reeds op den eersten aanblik iemand te zien, die, ten allen tijde slagvaardige ietwat ruwheid of kracht vertoonen zou, zoodat meer schrikwekkends dan vriendelijks zijn wezen zou kenmerken : maar juist het tegendeel was waar. En zoo hij ooit den indruk gekregen heeft, dat de harde woorden, die iemand gesproken had, hebben moeten voortkomen uit liefde tot den Heer en het behoud van zielen ; den indruk, dat de Heer nog groote dingen doet, door de eenvoudi-gen : — het was bij zijne ontmoeting met dezen man. Zoo men ons te gemoet voert, dat de titel van zijn boekje toch alles behalve malsch was, zoo bedenke men, dat de zaak, die het gold, ook alles behalve gering was. Gold het niet de eere Gods, het behoud der waarheid, het verlies van zielen, voor eene eeuwigheid geschapen ?quot; Had men niet

stuk ademde. Welnu, wal te uoen : zou hij nalaten bet voor to lezen of het weigereo ? maar dan zou men hern beschuldigen van weerspannigheid. Zou hij \'t voorlezen ? maar dan, zeide hem zijn geweten, dun schraagt gij de handen der goddeloozen, die in dit stuk slechts hunne vijandschap tegen Gods volk openbaren.

Na biddende overweging besloot hij \'t voor te lezen, een paar aanmerkingen er bij te voegen en de gemeente op te wekken het te toetsen aan Gods Woord en bepaaldelijk aan Jac. 2 : 2—6.

Van dien oogenblik af aan stond er bij iedere godsdienst-oefening aan do beide ingangen tot. het schip der kerk uen gerechtsdienaar in zijn volle nniform. Welk eeue verbittering dit moest geven laat zich gemakkelijk bevroeden. Het dnnrde dan ook niet lang of de jammorlijkste gevolgen werden er van gezien. De schrijver was zelf afwezig. Ds. S. van O. nam een beurt voor hem waar; \'twas een namiddag beurt. Een paar mam en stonden voor een ledige bank en wilden zich niet laten verdrijven. Al zeer spoedig was een der kerkvoogden met den Vrederechter op de plaats aanwezig. ^Houwt er maar op in,quot; riep een stem, en de on\'bloote sabels zwaaiden door do kerk. De Leeraar verliet den kansel; geheel de kerk was in verwarring, drie mannen werden in verzekerde bewaring gezet en soldaten ingelegerd in de oproerige stad !

-ocr page 317-

291

ia zijne eigene Liturgie in het gebed tooi- allen nood der christenheid, de bede gelezen »wil nitroeijen alle valsche leeraars, grijpende wolven en huurlingen die hun eigene eer en nuttigheid zoeken en niet de eer uws heiligen naams alleen, noch der arme inenschen welvaart en zaligheidquot; en rekende iemand, die God vreesde het den grooten K a 1 v ij n wel ooit tot oneer, dat hij zeide: »eeu hond blaft wel wanneer men Zijn Meester aanrandt, zou ik dan zwijgen, wanneer men mijaen Heer aantast ?quot;

Intusschen was het, gelijk wij zeiden, juist de stem van

de Cock die middellijkerwijze het land in beroering bracht,

en het volk, dat naar God vroeg, letterlijk splitste. Aan de eene zijde werd er een volk openbaar dat slechts vroeg : »Wcit wil de Heere; en dat oordeelde, onvoorwaardelijk dien wil te moeten doen ; aan de andere zijde trad de vraag op den voorgrond : »welk nut kunnen wij er mede doenquot; wanneer wij ook al ons zelven wagen en dikwerf onbruikbaar laten maken door het kerkbestuur.quot; Ook thans werden wederom de gedachten uit vele harten openbaar.

Hij ontmoette ongeveer dienzelfden tijd een Leeraar, die met zeer veel ingenomenheid over God en Zijne dienst sprak. De/.e verhaalde hem, dat hij alles over had voor den Heeie, i en dat hij de Cock had gesproken. Bij die gelegenheid had hij de Cock gevraagd, wat hij er wel voor had, op grond waarvan hij zulke dingen gedaan had. De Cock had hem geantwoord: niets, dan \'tgeen ook gij er voor hebt, het bevel om den Heere te gehoorzamen, gelijk dat in Gods Woord tot ons komt. Duidelijk sprak die Leeraar zijn afkeuring teu gevolge daarvan over de Cock uit. »Dat had hij niet verwacht, dat was hem tegen gevallen,quot; zeide hij, en meende dan nu ook dat d e C o c k zonder roeping gehandeld had ! Bij den Schrijver dezer Brochure was \'t juist het tegenovergestelde. Had d e Cock gemeend, dat hij handelde of moest handelen, gelijk hij deed, op

19*

-ocr page 318-

292

grond vau iets bniteugewoous, eenige buitengewone openbaring, gelijk die Leeraar noodig oordeelde, gelijk het schijnt, of van wege de voorLaamheid van zijn persoon, dan juist zou hij hebben moeten beven op de gedachte, om zich met zulk een man. in verbindteuis te stellen, daar hij wist dat wij om deu Heer te dienen, niet op iets buitengewoons, maar gelijk er geschreven staat »op de wet en het getuigenisquot; moeten afgaan. Innig verhlydde het hem dan ook niets bij d e 0 o c k te ontmoeten, waarop hij zich beriep, dan op \'t geen de Heere vau ons eischt in Ziju Woord. Ook hij had nimmer van iets anders als richtsnoer van ons doen en laten vernomen, en wist te goed, dat alles, wat daar buiten staat, tot het gebied der geestdrijvers behoort, waar de Hervormers, waar de Hervormde of Gereformeerde Kerk ook in ons Vaderland ten allen tijde zich bepaald tegen gekant had.

Ééne zaak was hem bij de ontmoeting van de Cock opmerkelijk, en die is deze : In allen eenvoud las hij Art. 29, ook 27 eu 28 onzer Geloofsbelijdenis deu menschen voor; niet omdat hij wilde, dat zij die Belijdenis tot regelmaat van bun geloof zouden stellen, maar om aan te too-nen, dat, hetgeen hij deed, niets meer of minder was, dan het ten uitvoer leggen van \'t geen wij. Hervormden, daar belijden onzer aller roeping te z ij n volgens Gods Woord. Gaarne erkent hy, tot op dien tijd, hoeveel er ook reeds gebeurd was, niet zoo bijzonder, juist niet uit dat oogpunt te hebben gelet op \'t geen daar in onze Geloofsbelijdenis stond. Zoodra hij de C o c k dit Art. met nadruk hoorde lezen, vond hij er echter bepaaldelijk de bevestiging in van \'t geen volgens Gods Woord zijne ziel vervulde. Volgens de H. Schrift moest hij er »ja en Amenquot; op zeggen : »Zij waren volstandig in de leer der Apostelen, in de gemeeiiFchop, in de brekingdes broods en in de gebeden. »En der menigte dergene, die geloofden was één hart en ééne ziel.quot; »En zij werden in \'s Heeren

-ocr page 319-

293

naam gebedenquot; zich te onttrekken van een iegelijk broeder, die ongeregeld wandelt eu niet naar de inzettingen die hij van de Apostelen geleerd had.quot; Zij werden vermaand, om acht te geven op degene, die tweedracht en ergernis aanrichtten tegen de leer, die zij ontvangen hadden en van dezulken af te wjjkeu, als die niet den Heere Christus dienden, maar hunnen buik en door schoon spreken en prijzen de harten der eenvoudigen verleidden.quot; »Zgt getrouw tot ter dood eu ik zal u geven de kroon des levens,quot; had de Heere gezegd ; en niet een mensch, maar Jezus had de gemeente, die de valsche Leeraars in haar midden duldde, gezegd, »dit heb ik tegen u, dat gg de vrouwe Jesabel, die zich zelve zegt eene Prophetesse te zijn, laat leeren (% Tischendorf ed. 7a leest : tyeïc) en mijne dienstknechten verleiden.quot; (1) Diep, o zoo diep, had de Heere dergelijke wonden zijue ziel ingedrukt, zoodat hij van wege de hoogheid Gods niet vermocht, en van wege de liefde Christi niet anders wenschte dan dien overeenkomstig te wandelen, \'t mocht dan gaan hoe het ging, en bg d e Cock vond hij geene andere begeerte.

En wat zag hij nu in zijne Geloofsbelijdenis ? Art. 28 zegt bepaald, »dat wi) ons moeten afscheiden van degene, die niet van de kerk zijn, en ons voegen bij die vergadering (de vergadering der geloovigeu), hetzij in wat plaats dat ze God heeft gesteld, al ware het schoon zoo, dat de Magistraten en de Plakkaten der Prinsen daar tegen waren eu dat de dood of eenige lichamelijke straf daar aanhing,quot; en die taal is geene andere dan die der Heilige Schrift in de zoo even aangehaalde tektsen. Zegt nu die Belijdenis, dat de merKteekenen der ware kerk deze zijn :

»dat zij oefent de reine predikatie van Gods woord ;

dat zij de Sakramenteu bedient naar de instellingen van Christus;

(1) Hand. 2:42. 4:32. 2 Thess. 3: 6. Rom. 16:17, 18- Opb. 2:10, 2 ; 20

-ocr page 320-

294

dat zi} de tucht handhaaft en iu \'t kort zich onderwerpt aan haren Heer Jezns Christus; en

dat de valsche kerk zich en hare ordinantiën niet onderwerpt aan Christus;

dat zij zich zelve en hare ordinantiën meer gezag toekent dan Gods woord ; en

dat die twee kerken gemakkelijk van malkander kunnen worden onderkend,quot; dat alles — \'t was hem zoo klaar als de dag ! — gelijk het ook slechts de herhaling is van \'t geen de Heere duidelijk in zijn woord had uitgesproken en laten uitspreken. Van dage tot dage werd het hem duidelijker, dat het Hervormd kerkgenootschap, gelijk het bestond, niet eene eenige der merkteekenen van de Kerk van Christus meer bezat, en dat het al de merkteekenen der valsche Kerk schaamteloos aan zijn voorhoofd droeg.

Ook was \'t hem in \'t algemeen niet moeijelijk te antwoorden op de vraag, wat hij moest doen. Had dat genootschap zich voorgedaan, alsof \'t de Kerk van Christus, alsof \'t de van ouds bestaande Gereformeerde Kerk ware, hij was er als zoodanig iu opgevoed en Leeraar in geworden. De Belijdenisschriften dier Kerk, had hij er onderteekend, als de Belijdenis zijns harten. Hij had dat gedaan niet q u a t e n n s maar quia; met andere woorden : niet voor zoover hij die overeenkomstig de leer van Gods heilig woord zag of zon zien, maar omdat hij die geloofde daarmede in overeenstemming te zijn. Als Gereformeerd Leeraar ter plaats, waar God hem gebracht had te strijden tegen al wat ongereformeerd was ; zulks te doen in zijne eigene Gemeente niet alleen, maar evenzeer met het oog op het geheele lichaam der Kerk, ziedaar zijne roeping, duidelijk door hem vernomen. Dat hij zich de uitkomst, de mogelijke uitkomst hiervan niet ten regelmaat van gedrag mocht stellen, stond evenzeer bij hem vast; dat de Heer hem hierbij zou leiden, en hij dus slechts kinderlijk had te gehoorzamen aan het bevel van zijnen Meester,

-ocr page 321-

295

dit waren zaken, waarover hij niet behoefde te redeneren.

Kwamen anderen voor den dag met de vraag, zullen wij ons afscheiden of niet; hij had ook die vraag niet noodig. Spraken zij vau de Reglementen en verordeningen door do Synode gemaakt; over derzelver verbindende kracht en over de tnoeijelijkheid, waarin zij de Leeraars brachten, dat alles loste zich bij hem op in de eenvoudige vraag : wat zegt de Heure. Mochten die reglementen strijden tegen Gods woord ? Immers neen. Mochten zij strijden tegen de Belgdenis tot wier handhaving het Kerkbestuur zelve hem bij ondertee-keninc had verbonden ? Dit was immers niet te onderstellen.

O

Deden zij \'t desniettemin, gelijk toen van dage tot dage meer en meer openbaar werd, dan was er slechts te kiezen tns-schen getrouwheid aan Gods woord, en het Reglement, — dat altijd slechts een reglement was; een Reglement van menschen gemaakt, en dat dus een zeer ondergeschikte plaats bekleedde. Dat reglement was tot dien tijd toe bijna onbekend, bijna niemand kende het. Wie had, buiten de Kerkbesturen, er ooit naar gevraagd, en bovenal, wie kon ook maar in de verte vermoeden, dat men het in openbare tegenspraak zou kunnen vinden met Gods Woord, of met de Belijdenis. En dat Woord sprak duidelgk : »amp;taat dan in de vrijheid waarmede Christus u heeft vrggemaakt en wordt niet wederom met het juk, wordt niet wederom met eenig juk van dienstbaarheid bevangen. (1) Eenig juk ! als daar is, »raak niet, smaak niet, roer niet aan, welke dingen alle verderven, ingevoerd naar de geboden en leeringen der menschen, dewelke wel hebben een schijnrede van wijsheid in eigenwillige dienst, doch zijn niet in eenige waarde, maar tot verzading van het vleesch.quot; (2) En de Geloofsbelijdenis? »Hoewel het goed en nuttig is, dat die regeerders der Kerk zijn onder zich zekere ordinantiën in-

(lj Gal. 5:1. (2) Coll- 2:20—23.

-ocr page 322-

296

stellen en bevestigen, zoo moeten zij zich nogthans wel wachten, af te wijken van \'t geen ons Christus onze eenige Meester heeft geleerd en tlaarotn verwerpen wij alle meu-schelijke vonden en wetten, die men zou willen invoeren om daarmede de konscientien te binden of te dwingen en God daarmede te dienen, in wat maniere het zoude mogen zijn.quot; Zoo sprak de Belijdenis Art. \'62.

Hebben de toongevers in het Hervormd Kerkgenootschap zoo diep kunnen zinken, dat zij ter goedertrouvv beweerden, dat wij door de verklaring, dat wij de kerkelijke orde aannamen, daarmede ons verbonden moesten rekenen tot handhaving van en onderwerping aan Reglementen, die bepaald èn Belijdenis èn Bijbel ontzenuwden en tegenspraken V Onmogelijk, zegt gij wellicht. En hoe moeijelijk het zich denken laat, toch schijnt het, dat zjj dit waarlijk meenden. Ook is het waar, dat de Schrift ons verzekert, dat er men-schen zjjn »wie God een kracht der dwaling zendt, zoodat zij de leugen gelooven, omdat zij de kennis der waarheid niet aangenomen hebben om zalig te worden, opdat zij ten allen tijde hunne zonden zouden vervullen. (1) Is dit werkelijk met hen het geval geweest, en is het dat nog ? Welnu, dan is in hen vervuld, gelijk Petrus ons toeroept, hetgeen met een waar spreekwoord gezegd wordt: »de hond is wedergekeerd tot zijn eigen uitbraaksel en de gewasschen zeug tot de wenteling in het slijk.quot; (2) Geen andere strijd was het immers, die ons van liome losmaakte. Laten zjj, die dat beweren, niet langer op twee gedachten hinken, maar onmiddelijk terug keeren tot Rome.

Intusschen, wat hiervan waarheid was of niet, men be» weerde het en zonder naar waarheid of onwaarheid, recht of onrecht te vragen, men vroeg eenvoudig of hier of daar ook een Reglement of vergeten regiementje overtreden ware, en haalde het op uit het stof om op grond daarvan, overigens gansch onberispelijke mannen, te ontzetten van hunne

(1) 2 Thess 2 12, 13- Verg- met 1 Thess. 2:16- (2^ Petr- 2:22.

-ocr page 323-

297

bediening. Ja zoover ging de dwaasheid, dat het kerkbestuur Ds. Meerburg b. v. aanviel, omdat hij de vragen voor het Avondmaal naliet te doen; vragen, welke in de klassis, waaronder ik ressorteerde, misschien slechts door 3 of 4 Leeraren gedaan werden, terwijl niemand er aldaar over gemoeid werd. En alsof dit nog niet genoeg ware, schrijver dezes heeft nimmer eenig Reglement overtreden en is toch, zelfs zonder eerst geschorst te zijn, van zijne bediening ontzet. Inderdaad, indien men een jeugdigen arbeider, die met lichaauis- en zielskrachtens zich door genade Gode gewijd had in de dienst des Woords, een on-sterfelijken lauwer om de slapen had willen vlechten, men had het niet anders behoeven aan te leggen in een kerk, waarin men tot dien tijd toe de onvoorwaardelijke heerschappij van Gods Woord als zijne banier omhoog gestoken had.

En zoo die Kerk het oogmerk had gehad om zich voor God en menschen als een Mistifikatie ten toon te stellen, als eene vijandin van God en zyne dienst zich te openbaren, of als eene zamenvloeijing van God ontëerende dwalingen, die ten slotte zelve niet wist of zij hare, Despotische Reglementen al of niet de heerschappij in handen had gegeven, zij had uiet anders moeten handelen.

Opdat de lezer zelve een en ander kunne nagaan, volge hier de uitgaaf der Brochure, gelijk zij in den oogenblik des strijds werd openbaar gemaakt, terwijl wij vertrouwen, dat het niemand zal verwonderen, dat wij bij hare openbaarmaking eigenlijk geene andere behoefte hadden, dan de woorden des Apostels op de keerzijde van het titelblad geplaatst waarin hij nadrukkelijk zegt:

» Mijne verantwoording over degene die onderzoek naar mij »doen is deze : Wij hebben verworpen de bedekselen der schan-»de, niet wandelende in arglistigheid noch het woord Gods ver-svalschende, maar door openbaring der waarheid ons zeiven »aangenaam makende aan alle konscientien der menschen.quot; (1)

^1) 1 Cor 1:8. 2 Cor. 4: 2a

-ocr page 324-

VOORWOORD.

•gt;•gt; Zijt getrouw tot den dood, en ik zal u geven de kroone des levens /quot;

Deze ivoorden van den Heere jkzus Christus aan de Smyr-nasche gemeente, welke tot lijden voor Zijnen Naam en zaak geroepen iverd, roept de Heere aan al de Zijnen toe, die lot datzelfde lijden om Zijnentwil, geroepen worden.

Bij de groote verscheidenheid van denkwijs onder de kinderen Gods, in dezen tijd, daar de een zijne stem verheft, om zijne broeders op te wekken, om zich met hem af te scheiden van de kerkelijke gemeenschap met het Nederlandsch Hervormd Kerkbestuur, de ander hen tegen zoodanig eene scheiding waarschuwt, als ivare die niet uit God, en derhalve uit den duivel; komen zij allen toch daarin overeen, dal zij hunne broeders opwekken om getrouw te zijn op den post, door den Heere hun toebetrouwd. Onder deze opwekkingen tot getrouwheid welke ook ik, meermalen, niet alhen hoor en, maar ook andere en mij zeiven doen mocht, wetende dat loij, getrouw zijnde aan onze roeping, den Heere welbehagelijk zouden ver keer en, bad ik Hem om getrouiv-makende genade.

Wat het gevolg van getrouwheid aan de roeping Gods, tegenover de leugen en den afval onzer dagen, voor een en predikant in de Nederlandsche Hervormde Kerk is, zal de lezer uit de stukken welke ik hier bloot leg kunnen zien.

He Heere geve naar den rijkdom Zijner genade, dat alle Zijne kinderen getrouw mogen ivorden bevonden, opdat het spoedig, ook den vijanden der waarheid, blijke, dal de kinderen Gods, hoewel verdeeld schijnende, inderdaad vereenigd zijn ; dat hunne zaak een is, die der waarheid; en dat zij liever alles willen verlaten dan de waarheid Gods verloochenen.

Hat tem. November 1835,

-ocr page 325-

Toen ik, nu ruim een jaar geleden, in de gemeente des Heeren, als Herder en Leeraar gesteld werd, verblijdde ik mij, dat de Heere mij gegeven had, wat reeds van mijne vroege jeugd af iniju vurig verlangen was geweest ; om namelijk in Zijnen naam en op Zijn bevel, Christus den ge-kruisten, als den eenigen weg ten leven, mijnen medezondaren te verkondigen. Dat ik tot deze gewichtvolle bediening niet door menschen, maar door den Heere gebracht en geroepen was, was mij uit de wegen, langs welke de Heere mij geleid had, duidelijk : en, daar ik, door Gods genade, op Zijnen wil had leeren letten, en de vreeze Zijns Heiligen Naams mijne ziel vervulde, was hei mij ook duidelijk, dat ik nu, zoude ik als Zijn dienstknecht werkzaam zijn, niet menschen, maar alleen Hem moest zoeken te behagen. Daar ik gedurig lette op de uitgangen van mijn hart, en daardoor, van dag lot dag, meer leerde zien, dat alleen de Almachtige genade Gods mij, onwillige en onbekwame van nature, in staat zoude kunnen stellen tot deze bediening, werd ik ook, door de beschouwing van mij zei-ven, gedrongen, om het gedurig in den gebede tot den Heere te wenden, om Hem om al bet noodige te smeeken. En hiertoe werd ik vooral gedreven doordien het »iceemij, indien ik het Evtmgelie niet verkondige, mij zwaar op het harte woog, gedachtig als ik was aan het woord des Heeren: »Als ick tot den godtloosen zegge, gij suit den doot ster-»ven, ende gij en waarschouwt hem niet, ende en spreeckt »niet om den godtloosen van sijnen godtloosen wege te »waarschouwen opdat gij hem in het leven behoudet ; die »godtloose zal in syne ongerechtigheid sterven, maar sijn »bloei zal ik van uwe hand eysschen !quot; Ezech, 3 ; 18.

Met deze en soortgelijke gedachten vervuld, wist ik zeer wel, dat het Godouteerende »spreekt tot ons zachte dingenquot;

-ocr page 326-

300

in onze dagen de harten van velen vervulde en aanvaardde mijne Evangeliebediening in de gemeente, met het bevel des Almachtigen tot den profeet, Ezech. II: 7, gij suit mijne woorden tot hen spreken, hetzij datse hoeren sullen, ofte hetzij datse hel laten sullen en hoewel ik dikwijls moest uitroepen : ach Heere ! ik ben jong, mocht ik den Heere, die van Zijne dienstknechten getrouwheid eischt, ora Genade bidden om gerrouw te zijn. Niet zonder beven en vreeze, maar ook niet zonder vele zoete vertroostingen en krachtige bemoedigingen bewandelde ik intusschen mijnen weg.

Hoewel ik zeer wel wist, dat er in de van ouds, zoo gezegende, Gereformeerde kerk veel kwaads was ; hoewel ik zeer wel wist, dat, over het algemeen, zij die op den stoel van Mo zes gezeten waren, meer gelijkheid hadden aan de Phariseën en Sadduceën, uit de dagen vau \'s Heeren omwandeling op aarde, dan aan oprechte navolgers der Apostelen, had ik volkomen vrijheid om het leeraarsambt in die kerk te aanvaarden, waar de zuivere belijdenis, de bediening der Sacramenten, volgens de instelling van O h r i s-t u s, uitoefening der kerkelijke tucht en andere hiermede ten nauwsten verbondene kenmerken der ware keik, gevonden werden. Maar daar ik tevens wist, dat deze zaken op onderscheidene plaatsen en door verschillende personen, die zich in die kerk bevonden, maar niet tot dezelve behooren, openlijk vertrapt en verguisd werden, wist ik tevens dat ik dadelijk het bevel des Heeren, Hos. 2 : 1, »twist tegen ulieder moeder (de kerk), omdat zij mijn wijf niet is en ik haar man niet ben en laat zij haar hoererijen van haar aangezicht en haar overspeelderijen van tusschen hare borsten weg doen,quot; voor de aandacht moest hebben.

Nog maar weinig tijds als Herder en Leeraar werkzaam, bemerkte ik, dat, gelijk elders, zoo ook in mync gemeente de bediening van den Heiligen Doop niet geschiedde naar de instelling van Christus en de voorschriften ons door de Apostelen gegeven. Alle ouders brachten wel hunne

-ocr page 327-

301

kinderen ten doop, maar veien alleen uit gewoonte, of omdat zij meenden dat dit was, om hunnen kinderen eenen naam te doen geven ; en de leeraars doopten eenvoudig, — zonder zich daar verder mede te bemoeijen, of vooraf met de ouders te spreken, — alle kinderen, die in de kerk gebracht werden.

Reeds in de derde kerkeraadsvergadering, welke ik bijwoonde, deed ik dienaangaande een voorstel. Ik verlangde dat zij, die geene leden der gemeente zijnde, echter hunne kinderen wenschten gedoopt te hebben, zich vooraf bij den predikant moesten vervoegen, en zorgen dat er een lidmaat der gemeente, als getuige, bij den doop hunner kinderen, tegenwoordig was. De kerkeraad wilde echter dat dit nog wat zoude worden uitgesteld (1) ; ik mocht de zaak in droefheid des harten, voor deu Heere brengen, en er kwam niets van, behalven dat ik, van den predikstoel, een verzoek aan de gemeente deed.

Betrekkelijk de kerkelijke tucht, bemerkte ik ook al spoedig een algeheele verwaarloozing. Dat hieruit van zelven voorvloeit het ontheiligen van het Sacrament des H. Avond-maals, laat zich gemakkelijk opmaken. Ik vond mij verplicht ook dienaangaande voorstellen in de kerkeraadsvergadering te doen ; welke echter, hoewel dn vergadering verklaarde overtuigd te zijn, dat ik geen ongelijk had, werden afgeslagen, daar men, zooals gezegd werd, vreesde, er geen nut mede te zullen doen. Dit thema, altijd iiisuw en altijd oud, had zeker eene zeer verlammende kracht.

Onder dit alles, werd ik door den Heere in staat gesteld

(1) Het uitstellen en nog wat wachten, hetwelk mij toen en vervolgens dikwijls door iien kerkeraad werd voorgesteld, onder don schijn van het goede voor de gemeente te zoeken, is najj, eerst van achteren duidulijk gebleken, niet anders te zijn, dan eene poging, om ook mg, in diun zelfden staat van laauwheid en traagheid te brengen, waarin de groote meerderheid der vergadering verkeerde.

-ocr page 328-

302

om Ziiii woord, in het openbaar en bijzonder, hoewel in veel zwakheid, te verkondigen ; gedurig mocht ik met de zaken der kerk, en haar diep verval voor den Heere komen, en Hem bidden dat Hij toch den Geest der genade en der bekeering, over Neerlauds volk wilde uitstorten.

Het waren echter niet alleen de belangen van mijne gemeente in het bijzonder, welke mij gedurig tot den Heere deden naderen. Ik was zeer goed bekend met de zaken, die er reeds gebeurd waren, met Ds. H. de Cock en Üs. H. P. S c h o I t e, en erkende deze beiden steeds, als mijne broeders in den Heere en in Zijne dienst. Ik wist zeer goed, dat, wat het wezen der zaak aanbelangt, niet het overtreden van deze of gene der kerkelijke verordeningen (hoewel dit werd voorgewend), maar het getrouw verkondigen en handhaven van de waarheid Gods, de oorzaak was, dat de in hoogheid gezetene mannen, hen het openbare predikambt onwaardig keurden, en hen grootelijks haatten ; en zoo kon het wel niet anders, of, hetgeen er met hen gebeurde, moest mij gedurig in ootmoed des harten, doen vragen: »Heere, wat wilt gij, dat ik doen zal! opdat ik mij niet onthoude van den strgd, waartoe Gij uwe kinderen in deze dagen roept.quot; En daar het eene zekere waarheid is, dat zij, die onder het Hervormd Kerk-bestuur staan (hetzij dan predikanten of lidmaten) door dat Bestuur ook in deszelfs handelingen, worden vertegenwoordigd, zoo hebben zij allen, die stilzwijgend deszelfs handelingen aanzien, zonder ertegen te getuigen, deelgenootschap aan deszelfs booze werken, deelgenootschap dus aan het vervolgen van den oogappel des Heeren, waaraan dat Bestuur zich in deze dagen openbaar schuldig maakt!

Diepen indruk maakte de overtuiging hiervan op mijn hart: — ik toch stond aan de zijde der vervolgers ! Zij werden vervolgd ook in mijnen naam !

Veel over deze zaken denkende en biddende, vond ik echter niet, hetgeen ik zocht. Intusschen hoe meer zij mij

-ocr page 329-

303

drukten, des te meer mocht ik ook daarmede voor deu Heere komen, eu dikwijls gelooven, dat Hij mij ten Zijnen tijde zoude roepen eu bekwaam maken tot Zijn werk.

Eindelijk, nadat ik er veel over gedacht had, om mjj tot deze of gene kerkvergadering te wenden, of openlijk mijne gedachten aangaande het Kerkbestuur en deszelfs handelingen bekend te maken, gevoelde ik mij gedrongen tot het schrijven van een adres aan de Synode. Nadat ik dit had verricht, legde ik het bij mij neder met den wensch om verder te letten op de wenken des Heeren.

In den uvoud van dien dag, moest ik kerkeraadsverga-dering bijwonen. Ik maakte der vergadering bekend, dat ik niet langer, gelijk tot dusver geschied was, zoude kunnen voortgaan, met het doopen van kinderen der zoodani-gen, die geene leden der gemeente zijn, ten zij er een onbesproken lidmaat als getuige tegenwoordig ware. En toen ik den volgenden zondag des voormiddags predikte over de ontheiliging van de teekenen en zegelen des vevbonds naar aanleiding van Ps. LI: 16, maakte ik dit met duidelijke woorden aan de gemeente bekend.

Dit gebeurde den 14 Juny jl. In den loop dier week hoorde ik, dat er veel gesproken werd van blijdschap bij de ongeloovigen, daar zij mij\' in dezen wilden dwingen ; van vrees voor de gevolgen, bij hen, die de waarheid en mij, omdat ik de waarheid verkondigde, liefhadden. Het gerucht, dat de ouders van twee Jong geborene kinderen, reeds door geld gekocht waren, om, den volgenden zondagmiddag, als wanneer ik moest prediken, met hunne kinderen in de kerk te komen, hoorde ik als niet hoorende; toen er ecbter werkelijk twee kinderen, wier ouders geene lidmaten, eu waarbij ook geeue doopgetuigen tegenwoordig waren, in het doop)hek gebracht waren, verzocht ik, na het eindigen der predikatie, bij name, dien vader en dien moeder, welke ik als lidmaten kende, op te staan, om het formulier te iiooren en de vragen te beantwoorden ; nadat dit

-ocr page 330-

304

was atgeloopen doopte ik hnn kind, liet de auderen zitten ea alles liep in de grootste stilte af. In de grootste stilte, zeg ik, totdat de godsdienstoefening geëindigd was, want onmiddellijk daarna drongen een of twee heeren tot in het doophek met zeer hevige deklamatien en verklaringen, dat zij het zouden opnemen voor de ongelukkigen, wie ik daar zoo slecht had behandeld. Terwijl al het volk in gespannen verwachting bleef staan, was mijn antwoord, dat mijn buis voor beu openstond en ik hen gaarne zou ontvangen om er met hen over te spieken, maar dat zulks thans niet voegde. Zg klaagden mij, gelijk ik van achteren vernam, bij het klassikaal Bestuur aan.

Het was echter niet alleen dit, wat mij op dien dag te doen stond. De zondag na den lö Junij was mij, van regeringswege, herinnerd als de gedenkdag aan Waterloo\'s overwinning ; dit gat mij in de week veel werkzaamheid voor den Heere, daar ik mij de dagen van ouds, de dank-, vast- en bededagen onzer voorvaderen herinnerde. De keuze van mijnen tekst voor de avonddienst werd bepaald op Jerem. ö : lö. »Zoo zegt de Heere; Staat op de wegen en ziet toe, en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin, zoo zult gij rust vinden voor uwe zielen.quot; Krachtig was, in den loop dier week, de opwekking des Heeren daar ter plaatse, als ook tot mij gericht ; en wel alzoo dat ik, daar ik de gemeente zoude opwekken, om weder te keeren tot de oude paden, zelve ook in a 1 mijnen handel en wandel moest voorgaan. Het gezangboek, sedert het jaar 1807 in de kerk ingevoerd, was mij reeds eenen geruimen tijd bekend, als in geest en strekking niet alléén, maar ook in doel van invoering, met de Gereformeerde leer in strijd. Veel was ik hiermede, sedert eenigen tijd, werkzaam geweest; thans was het mi] niet mogelijk ditboek langer bij de openbare godsdienstoefeningen te gebruiken. (1)

(1) De lezer ontvangt hier geeue bestrijding der gezangen, welke ik nimmer als eene hoofdzaak heb aangemerkt. Het kerk-

-ocr page 331-

305

Vau daar dau ook, dat ik, op dien zondag avond aan de gemeente bekend maakte, dat ik mij er voortaan uiet langer van zoude bedienen. Hoewel ik wist dat er in deze Pro-vintie geene bijzondere wet bestaat, welke deszelfs gebruik gebiedend vordert; hoewel ik uit de voorrede voor het gezangboek geplaatst, wist, dat het bij de invoering wel ten gebruike aangeboden, maar niet opgedrongen werd, begreep ik echter zeer goed, dat hierdoor de haat der kerke-lijken tegen mij meer en meer openbaar zoude worden; ik meende echter Gode meer te moeten gehoorzamen dan den

beslnur heelt uiiumer onderzoek gedaan naar du bezwnren, welke ik daar tegen had: de vraag is toch niet (en dit zal u uit hetgeen gij hier verder zult vinden, bUjken) of de gezangen goed of kwaad zijn, maar of het bestuur derzei ver gebruik mag vorderen.

(Voor hen wieu het vreemd voorkomt, dat wij juist, zooveel met de Psalmen ophebben, moge hier een treffende aanhaling tot onderwerp dienen uit het voortreffelijk werk: Drie preeken ouder Lodewijk XIV door Bungener. 1 dl.

Hij voert Rabaut aldus sprekende in:

»0 ! hoe spreken op zulke oogenblikken die ruwe zangen on-igt;zev voorvaderen tot het hart ! üe Psalmen zijn ons volkshelden-sdicht, het iunigst gevoelde heldendicht, dat ooit door eenig volk «geschreven of gezongen is ; een gedicht zonder .einde, waarvan «ieder onzer gedurig schepper wordt, een heilige schat, waar, »uevens de landsherinneringeu, de hlt; rinneringen, de wenschen, »de vreugden en smarten van ieder onzer worden zamengegaard. »Geen zaugvers, geen regel, die uiet eene geheele geschiedenis, seen geheel gedicht is. Dit zong eene moeder aan de wieg van »haren eerstgeborene ; dat zong een onzer martelaren toen hij ter »gerichtsplaats werd gevoerd; dit is de psalm der Waldenzen, toen »zrj gewapend in hun vaderland terugkeerden, dit die der Camisards, s wanneer zij ten strijde togen, dit vers werd door de kogels af-»gebroken, dat andere prevelde een vader stervende tot op de »helft, om het daarboven bij de engelen voort, te zetten. O onze »Psalmen ! onze Psalmen ! Wie zal ooit in menschelijke taal uit-sspreken, wat gij tot ons spreekt, tot ons, in onze woestijnen, »op dien grond, rood gevorwd van ons bloed, en onder dat hemel-»geweU waaruit zij ons gadeslaan, die vóór ons gebeden, geweend, «gezongen hebben ? . . .quot;)

20

-ocr page 332-

306

raenschen. oti. iuet het oog op den Heere werkzaam, zocht ik alleeu Hem te behagwu eu mocht ik rust voor mijn gemoed en dien vrede met Hem ondervinden, welke mij steeds begeerlijk is, en bij welks genot wy zeer goed de goedkeuring en vriendschap der wereld kunnen missen.

Nadat ik het door mij geschrevene adres aan de Synode op de Klassikale vergadering van Harderwijk had voorgelezen, opdat de getrouwe predikanten hetzelve met mij mochten onderteekenen, verzond ik dit in de vreeze des Heeren.

Nog slechts enkele weken was ik ongehinderd in de evau-geliebediening werkzaam; ontfing in de maand Augustus een bevel om de gezangen weder te gebruiken, waarop ik vroeg naar de verplichting, welke daartoe voor mij bestond ; kreeg daarop een verzoek om mij te Arnhem voor eene Kommissie uit het Provintiaal Kerkbestuur te stellen, daar er bezwaren tegen mij waren ingebracht, gelijk het heette ; verscheen voor haar, sprak en antwoordde op de mij voorgestelde vragen, volgens mijne overtuiging; eu, niet vele dagen daarna, ontfing ik van dat bestuur eeu dokument, waarin mij berigt werd, dat ik als predikant bij het Hervormd Kerkgenootschap ontzet was !

Opdat een ieder over bet voorgevallene des te naauwkeu-riger moge kunnen oordeelen, zal ik de voornaamste stukken, welke ik van het Kerkbestuur ontfangen en aan hetzelve gezonden heb, hier laten volgen.

-ocr page 333-

Aan de Alyemeerie Synode der Hercormde Kerk in het Koninkrijk der Nederlanden.

De ondergeteekende, predikant bij de Gereformeerde Ge-meeute te Hfittem, neemt bij deze de vrijlieid zich tot de Hoog Eerwaarde Synode te wenden, uit hoofde van de hachelijke omstandigheden, waarin zich, onze, thans zoo zeer geschokte, kerk bevindt; met het dringend verzoek om kategorisch antwoord op deze zijne missive te mogen ontvangen, en verzoekt ;

lo. Dat de Synode ronduit verklare, of zij de drie formulieren onzer Kerk, Geloojshelijdenis, Catechismus en leerregels der Dordrechtsche Synode al of niet, in alles verbindend beschouwt, gelijk dezelve in vroegere dagen waren.

2o. dat de Synode openlijk verklare, dat de predikanten in de Gereformeerds Kerk, niet alleen irogen, maar ook moeten handelen, overeenkomstig de, in onze kerk, aangenomene Formulieren van eenigheid ; zonder dat er iets in acht behoeve genomen te worden, op grond van de tegenwoordig bestaande wetten en verordeningen, hetwelk tegen de genoemde Formulieren strijdt.

3o. dat de Synode, al die predikanten, die, stellig of ontkennend, anti-gereformeerd handelen en prediken, in hunnen loop stuite; door hen tot wederkeering tot het Gereformeerde te noodzaken, zoo zij in de Gereformeerde kerk wenschen te blijven.

4o. dat de Synode zorge, dat datgene, hetwelk in de zaken van Ds. de Cock, predikant te Ulrum, en van Ds. S c h o 11 e, predikant te Doveren, c. a. tegen die formulieren strijdende, verricht is, worde herroepen.

Dit te vragei: acht ik niijue dure verpligting te zijn;

20*

-ocr page 334-

:HU8

zoowel, opdat ik voor mij zeiven, die in geeue andere, maar alleen in de Gereformeerde kerk. Herder en Leeruur weusch te zijn, duidelijk moge kunnen weten, waaraan ik mij te honden heb ; als ook, opdat de Gemeente alom in ons Vaderland moge weten, of de Gereformeerde kerk, zoo als die in 1618 en 1(319 te Dordrecht is vastgesteld door de Synode als vervallen of als nog bestaande beschouwd wordt; en haar hare wettige eigendommen nog gelaten of ontnomen zijn.

»HoogEerwaarde Heereu ! het belang der zaak moet U. H. E., zoo Gij met mij getrouw wenscht te zijn, dringen, om in dezen te bandelen volgens eed en plicht, al ware dit ook strijdig met U. H. E. persoonlijke belangen.

Daartoe weusch ik LT. H. E. een biddend hart om de verlichting van Gods Geest, zonder welke wij alle te zamen duisternis zijn, van harte toe.

Der HoogEerwaarde Synode dw. dienaar en iiiedeopziender in de Gemeente des Heeren,

V. BRUMMELKAMP.

Hattem, den 23 Junij 1835.

Op dit adres werd mij het navolgende antwoord gezonden ;

\'s Graven/iage, den 14 Julij 1835. Aan deu WelEerwaarden Heer

A. B r u m m e 1 k a m p, predikant te Hattem.

De Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde kerk. overwogen hebbende den inhoud van een adres, van den Heer A. B r u m m e 1 k a m p, predikant te Hattem, gedag-teekend 23 Junij 11. houdende, onder anderen, verzoek, dat het verbindend gezag der formulieren van eenigheid, in het formulier van onderteekening voor aankomende predikanten, nader worde verklaard, heeft besloten den Adressant te kennen te geven, geljjk geschiedt bjj deze:

-ocr page 335-

309

»Dat de Synode, na riipe deliberatie, geoordeeld heeft, aau het in bewuste Adres vervatte verzoek, om nadere verklaring van het onderteekenings-formulier, niet te moeten voldoen, en wel omdat der Synode geene genoegzame redenen tot het geven der verzochte nadere verklaring zijn voorgekomen ; dat zij ook geene verklaring, die aan het verlangen van onderscheidene adressanten, die zich tot haar hebben gewend, eenparig voldoet, of aan de uitgedrukte bedoelingen genoegzaam beantwoordt, weet te ontwerpen: terwijl zij zich zelve onbevoegd acht, om eenige alteratie, explicatie of wijziging van het vastgestelde Formulier te bepalen en vau • dergelijke bepaling, daarenboven, zoo voor de waarheid, als voor de rust en den vrede der Nederlaud-sche Hervormde kerk hoogst ongunstige gevolgen zoude voorzien.quot;

De Synode dit antwoord aau deu Heer A. B r u m m e 1-k a m p toezeniiende, voegt daarbij de öetuigiug, dat zij zijne vraag daaromtrent, ais in inhoud en toon geheel onvoegzaam, zonder andere aanleiding daartoe, niet zoude hebben beantwoord, en vermaant hem ernstig, om zich stiptelijk te gedragen naar de bestaande en voor hem, als Leeraar in de Nederlandsche Hervormde kerk, verbindende verordeningen.

De Algemeene Synode voorn. {get.) H. N. Donker Cuiitius, President.

1. J. Üermoüï, Secretaris.

Toen ik mij in de maand Augustus sommige dagen ter mijner ontspanning bij mijnen zwager van V e 1 z e n, predikant te Drogeham, bevond, ontving ik de volgende missive:

Hattem, 11 Aug. 1835.

Collega!

Uit naam van deu Kerkeraad der Hervormde Gemeeute alhier, meld ik UEerw. bij deze, dat op gisteren by dezelve het volgend stuk is ingekomen.

-ocr page 336-

310

C0P1A\' Harderwijk, 8 Augustus 1835.

Ingevolge bekomeue aanschrijving vau het Provinciaal keikbestuur van Gelderland, d. d. 6 dezer, noodigt het Klassikaal Bestuur van Harderwijk, bij deze den Eerw. Kerke-raad der Hervormde Gemeente van Hattém uit. om o n-

v e i w ij 1 d aan het Klassikaal Bestuur voornoemd te be-rigten :

lo. Of het waarheid is dat de predikant A. B r u m-m e 1 k a m p van den predikstoel aan de gemeente van Hattem heeft bekend gemaakt, dat door hem \\ oortaan geene gezangen meer zouden worden opgegeven om te zingen ?

2.0. Welke redenen hij gezegd heeft hiervoor te hebben ?

óo. En of hij, na die bekendmaking, dan ook geene gezangen meer opgegeven heeft ?

Het Klassikaal Bestuur van Harderwyk,

{was get eekend) j. c. schoiier, Praeses.

g. lajiers, Scriba.

De kerkeraad voornd. verzoekt bij deze, zoo spoedig mo-gelijk, met uwe eigene woorden, uwe gedachten omtrent het tweede punt te mogen vernemen, ten einde nauwkeurig en naar waarheid aan het Klassikaal Bestuur be-rigt te kunnen inzenden.

Uit naam des Kerkeraads voorn.

j. z. nauwiian van der roest, Praeses.

et h. t. Scriba.

Waarop ik het navolgende antwoord zond :

K o 11 e g a !

Betrekkelijk de vraag van het Klassikaal Bestuur, welke redenen ik gezegd heb te hebben, voor het niet laten zingen der gezangen, dient ten antwoord, dat ik mijne pree-ken niet schrijf; dus ook niet woordelijk weet te melden, wat ik dienaangaande gezegd heb ; de redenen echter, waar-

-ocr page 337-

311

om ik de gezausjen niet meer laat zingen, zijn hoofdzakelijk deze : dat ik geloof dat de geest en de strekking en het doel der invoering van het gezangboek tegen de Gereformeerde leer strijdt ; waarom er dan ook steeds vele Gereformeerden waren en ook in onzen tijd zijn, die zich met de gezangen niet kunnen vereenigen : — hieruit vloeit voort, dat zij velen hunner tot ei-g«rnis in plaats van tot stichting zijn ; daarenboven weet ik, dat er in de kerke-ordening der Gereformeerde kerk iu ous vaderland eene bepaling is, welke het invoeren van gezangen verbiedt. En hoewel naderhand dit gezangboek ten gebrnike is ingevoerd, zie ik echter in de voorrede, welke er voor geplaatst is, dat het ten gebrnike wordt aangeboden (l). Overigens bestaat er, voor zoo ver mij bekend is, geene wet, welke mij tot het gebruiken er van verplicht; en zoo deze al be-tond, zou die strijden tegeti de vroeger, door eene algemeene Synode, gemaakte bepaling. Toen ik nu voor mij zelve geen vrijheid vond om het gezangboek langer in de kerk te gebruiken, heb ik zulks, gelijk ik meende verplicht te zijn, ook aan de gemeente bekend gemaakt.

Na toewensching van Gods besten zegen aan UE. en de overige leden der vergadering, noem ik mij.

Der vergadering sn der gemeente\'s dw. dienaar om Christus wil,

a. hrümmklkamp.

Vervolgens ontving ik het volgende stuk ;

No. 28. Harderwijk, 27 Aug. 1835.

Op aanschrijving van het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland geeft het Klassikaal Bestuur van Harderwyk, bij deze, aan Ds. a. brummblkamp, predikant bij de Hervormde Gemeente van Hattein, te kennen :

(.1 Doch daardoor nog niet o p g e d r o u g e o.

-ocr page 338-

312

lo. dat hij de bekendmaking, voor eenigeii tijd, door hem van den predikstoel aan de Gemeente gedaan, dat door hem, voortaan geene Evangelische gezangen meer zouden worden opgegeven, om gezongen te worden door de d a a d z e 1 v e, zal hebben te herroepen, en alzoo bij elke Godsdienstoefening, van die gezangen, behoorlijk zal hebben gebruik te maken.

2o. dat van hem gevorderd wordt, om, binnen den tijd van acht dagen, na dagteekening dezer, aan het Klassikaal Bestuur van Harderwijk in te zenden eene schriftelijke verklaring, houdende, dat hij zich verbindt, om zich voortaan, naar deze aanschrijving, stiptelijk te gedragen.

Het Klassikaal Bestuur voornoemd,

j. u. scHoiiEE, Praeses.

G. lameus, Scriba. Den WelEerw. Heere A. Brummelkamp,

Predikant te Hattein.

Toen ik dit stuk ontvangen had, werd het mij zeer duidelijk dat het kerkbestuur, hoewel er in deze Pro-vintie geene bijzondere bepaling dienaangaande bestaat, echter dwaas genoeg was, om de gezangen mede als eene reden tot mijne afzetting te gebruiken.

Ik antwoordde daarop het volgende :

Drogeham, den 1 September 1835.

A.an het Klassikaal Bestuur van Harderwijk.

De ondergeteekende, de aanschrijving ontvangen hebbende van het Klassikaal Bestuur, gedagteekend 27 Augustus 1835, inhoudende het bevel, dat hij zijue verklaring, dat voortaan door hem geene Evangelische gezangen meer zullen worden opgegeven, om gezongen te worden, door de daad zelve

-ocr page 339-

o 13

zal hebben te herroepen, verzoekt het bestuur vriendelijk, dat het hem de redenen opgeve, waarom het die herroeping van hem vordert; als ook dat het hem aantoone, welke verplichting er voor hem bestaat, om bij elke godsdienstoefening de gezangen , te gebruiken.

Het bestuur zal toch wel willen gelooven, dat ik in deze niet ligtvaardig gehandeld heb; vim mijne zijde mag ik uiet denken dat het bestuur blinde onderwerping van mij vordert.

Des Bestuurs dvv. dienaar in Christus,

A. BKUMMELKAMP.

Hierop ontving ik geen antwoord, dan alleen een briefje van den Scriba van het Klassikaal Bestuur, dat ik nu voortaan, geen antwoord van dat bestuur, maar van het Pro-vintiaal Kerkbestuur verwachten moest.

Duidelijk was het nu dat men zich met mijne zaak, daar dezelve d a d e 1 ij k in het hoogste ressort behandeld werd, als die van eenen onverbeterlijken misdadiger, wilde haasten.

Ik ouvino- dan ook weldra het volgende stuk :

O O

Arnhem, den 7 September 1885.

WelEerwaardig Heer!

Daar bij het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland bezwaren tegen u zijn ingekomen, heeft hetzelve, ingevolge art. 47, coll. art. llgt; van het lieglement van kerkelijk opzicht en tucht, eene commissie benoemd van drie leden, zyude de drie ondergeteekenden, ten einde deswege onderzoek te doen.

De ondergeteekenden, ten einde van den aan hen opgedragen last zich te kwijten, doen U WelEerwaarde bij deze toekomen de punten van bezwaar, ten uwen laste, en noo-digen U WelEerw. uit, om, ten einde U WelEenv. op dezelve, volgens art. 43 van genoemd Reglement, te hooren.

-ocr page 340-

314

n te vervoegen te Arnhem, op de kerkekamer der groote kerk, op Dingsdag den 22 dezer, des voormiddags ten 10 ure.

(get.) H. H. UONKER CÜRTIUS.

W. OVERDUIN.

V. LEEUWEN.

Den WelEerw. Heere A. Brutnmelkamp,

predikant te Hattem.

PUNTEN van bezwaar, bij het Provinciaal Kerkbestuur ingebraat, ten laste van den Wel Eer waardig en Heere A . B r u m m e I k a m p, predikant te Hattem.

lo. Zoude de predikant A. Brummclkamp, openlijk van deu predikstoel hebben bekend gemaakt, dat door hem voortaan geene gezangen meer zouden worden opgegeven om te zingen: en zulks met bijvoeging, dat zijne overtuiging hein zulks gebood niet alleen, maar ook dat het volk van God dezel-ven niet zong. ten minste op een heel enkel mensch na, en dat men zich hierover niet moest verwonderen, zoo men in aanmerking neemt, den tijd in welken en de mannen door welken die gezangen zijn vervaardigd.

2o. Zoude hij op den 9en Augustus 11. in de kerkeraads-vergadering te Hattem hebben verklaard, het g e-heel en ai eens te zijn met de navolgende verklaring ; alstoen bij den kerkeraad ingediend door drie leden van de gemeente aldaar.

Wij ondergeteekenden leden der Gereformeerde Kerk wonende te Hattem, c. a. verbinden ons bij deze, om ons eenig en alleen te houden aan de aloude leerregels, kerkelijke wetten en verordeningen vastgesteld in het Gereformeerde Nationaal Synode, gehouden te

-ocr page 341-

315

Dordrecht, in den jare, 1618 en 1619, en weigeren mitsdien ouze kerkelijke onderwerping en gehoorzaamheid aan het Hervormd Synodaal Kerkbestuur, opgerigt te \'s Gravenhage, in de jaren 1816 en 1817, terwijl wij ook alle kerkelijke gemeenschap afsnijden met hen, die met ons in naam Gereformeerd zijn, en zich voortdurend aan bovengenoemd bestuur blijven onderwerpen, welke verbiudte.\'iis wij met ouze hand-teekeuing bekrachtigen.

3o. Zoude hij in deszelfs kerkeraadsvergadering hebben verklaard, in het bijzonder geenerlei wetten, reglementen ot verordeningen van de Haagsche Synode te willen erkennen of er zich aan te onderwerpen.

Ik verblijdde mij, toen ik dat stuk ontving, in de hoop, dat ik nu weldra in staat zoude zijn, niet alleen om het Kerkbestuur te verklaren, wat door mij al of niet gezegd was ; maar vooral ook, omdat ik hoopte, in de gelegenheid te zullen worden gesteld, om de redenen aan te voeren, welke mij tot het een en ander gedrongen hadden. Gedurig mocht ik dan ook den Heere bidden om vrijmoedigheid, oprechtheid, wijsheid en voorzichtigheid van Hem te ontvangen, opdat ik daar alzoo spreken mocht, als het meest ter bevordering van Gods eer en het daarmede steeds gepaard gaande heil van de gemeente des Heeren konde dienen.

Nadat ik op den bestemden tijd en plaats verschenen, en de President begonnen was te spreken, verzocht ik vooraf eenige vragen te mogen doen. ïoen mij dit was toegestaan vroeg ik wie mijne beschuldigers waren, die deze bezwaren hadden ingebracht, waarop mij geantwoord werd, dat het bestuur onderzoek deed, gedeeltelijk op het gerucht, gedeeltelijk op door den kerkeraad van Hattem aan het Klassikaal Bestuur van Harderwijk ingezondene berigten.

Vervolgens vroeg ik. waarom mytie zaak dadelijk voor

-ocr page 342-

316

het Provinciaal en niet eerst voor het Klassikaal bestuur behandeld werd, waarop men mij verwees naar art. 7b van het reglement van kerkelijk opzicht en tucht, hetwelk zegt, dat zulks gebeuren kan in zaken welke, ten einde eeue afzetting in te roepen, deze onmiddellijk ten gevolge zouden kucnen hebben.

Nadat ik nog gevraagd liad of men deze beschuldigingen betrekkelijk mijne leer oi wandel rekende te zijn, en mij hoofdzakelijk geantwoord was, niet op uwe leer, maar op den w a n del; verzocht ik of de kommissie mij de redenen wilde opgeven, welke er waren, waarom men mij bevolen had de gezangen weder te gebruiken, en welke verplichting er voor mij bestond tot derzelver gebruik. Gelijk ik echter, op mijn schriftelijk verzoek, dienaangaande geen antwoord ontvangen had, werd mij gezegd, dat de kommissie daarin niet treden konde, daar zij alleen gesteld was tot onderzoeken en daarmede thans zoude aanvanscen.

De volgende 11 vragen werden mij daarop voorgehouden, waarop ik naar mijne overtuiging de daarbij gevoegde antwoorden gaf:

1. Hebt gij openlijk bekend gemaakt, dat voortaan door u gec-ne gezangen meer zouden worden opgegeven?

Ja.

2. Met deze of dergelijke bijvoeging, dat uwe overtuiging u zulks gebood niet alleen, maar ook dat het volk van God dezelve niet zong, ten minste op een heel enkele mensch na, en dat men zich hierover niet moest verwonderen zoo men in aanmerking neemt den tijd in welken en de mannen door welken de gezangen zijn vervaardigd ?

Nadat ik de kommissie opmerkzaam gemaakt had op de wijze waarop deze en ook de andere vragen waren ingerigt, als volkomen overeenkomende met de door een groot deel des kerkeraads ingediende protes-

-ocr page 343-

317

ten tegen mijne handelwijze, waaruit wel blijkt dat die meuscben vele w oorden welke ik gesproken had onthouden, maar niet derzelver verband en zamen-hang gevat baddeu, en juist daardoor de zaken een creheel ander voorkomen gaveu, aotwooidde ik op soortgelijke wijze als in het aan Ds. van dei-Roest geschrevene antwoord.

2. Met welk doel hebt gij die bekendmaking o p e n lij k gedaan ?

Omdat ik geloof, in zaken van gewicht niets te mogen doen, zonder de gemeente ook van de redenen mijner handelwijs kennis te geven.

3. Was u niet de wet bekend van den 1 Januari 1807, waardoor dezelve zijn ingevoerd, zoodat het dus bij de orde behoort on; dezelve te gebruiken ?

Hier begon ik aan te toonen, dat het gebruiken dei-gezangen op vein plaatsen wanorde veroorzaakt. Nadat men mij echter verklaard had, dat het woord orde hier gewoonte beteekende, antwoordde ik: ja, maar volgens onze belijdenis (geloofsb. art. 7) mag ook de gewoonte ons niet doen handelen tegen Gods woord.

5. Deze vraag, grootelijks met de vorige overeenkomende, vatte ik aldus op, als of men mij vroeg naar bekendheid met een bijzonder Provinciaal besluit, aangaande de gezangen, waarop ik antwoordde : dat hetzelve mil onbekend was (1).

6. Blijft «ij bij uwe gedane verklaring volharden ?

Ja ; omdat ik geloof niet te mogen terng treden op grond van de, overeenkomstig Gods woord, gemaakte bepaling.

het stuk waarin men mij mijne afzetting bekend maakt, (zie hier-oudei) schijnt het dat ik die vraag niet volkomen begrepen of verstaan heb, eu dat zij ook op de invoering va» het gezangboek doelt.

-ocr page 344-

318

7. Hebt gy verklaard het geheel en al eens te zijn met de uavolgeiule verklaring fzie dezelve pag. 25 en 2(i) als toen bij den kerkeraad ingediend ?

Neen; ik heb gezegd eens te zijn in het weigeren van onderwerping en gehoorzaamheid, als zijnde het bestuur anti-gereformeerd, d. i. iu zoover als het bestuur anti-gereformeerd handelt.

8. Hebt gij bij inschrijving ia de notulen van de ker-keraadsvergaderiug die verklaring daarbij gevoegd ?

Ja hoofdzakelijk.

9. Hebt gij iu diezelfde kerkeraadsvergadering in het bijzonder verklaard, geenerlei wetten, reglementen of verordeningen van de Haagsche Synode te willen erkennen of er u aan te onderwerpen ?

Mijne tegenwoordigheid alhier zoude het tegendeel bewijzen ; ik vind mij echter verplicht ook hier meer nauwkeurig te antwoorden. Het woord willen heb ik niet gebruikt, daar het niet in mijne wijze van denken en spreken ligt wat ik wil (gelijk zulks bij de meerderheid der kerkeraadsledeu plaats heeft), maar wat ik mag en m o e t. Ik heb verklaard niet te mogen gehoorzamen, en tevens getracht de overige kerkeraadsledeu te overtuigen, dat ook zij, zoo zij waarlijk Gereformeerd zijn, zulks niet mogen doen.

10. Erkent gij zelve niet hierdoor uwe verbindtenis met het Hervormd Kerkgenootschap te hebben verbroken?

Nadat men mij verklaard had, door Hervormd Kerkgenootschap, de sedert en reeds vóór 1618 bestaande Gereformeerde Kerk te verstaan, antwoordde ik: neen, maar juist het tegendeel, daar ik niet protesteer tegen het Gereformeerde, maar alleen tegen datgene wat Anti-gereformeerd is.

11. Blijft gij iu deze volharden ¥

Ja, omdat ik geloof niet te mogen terugtreden.

-ocr page 345-

319

Nadat men mii art. 49 vau het reglemeut van kerkelijk opzicht en tucht had voorgelezen, vertrok ik, zeer wel begrijpende, dat het auti-gereforrueerde bestuur thans reden genoeg zoude vinden om een gereformeerden predikant van zijne dienst te ontzetten.

Daar men mijne afzetting uitstelde tot de gewone vergadering in de maand October, mocht ik nog eenige dagen ongestoord in mijne bediening werkzaam ziju. Naauwelijks echter had die vergadering plaats gehad, of ik ontving het volgende stuk ;

Het provinciaal kerkbestuur van Gelderland, gezien hebbende :

lo. Eene missive van het Provinciaal Kollegie vau toezicht op de kerkelijke administratie der Hervormden in Gelderland, van den 5 Augustus 1835, ten geleide van eene missivi, door Heeren kerkvoogden te Hattem, den 3 Augustus 11., aau genoemd kollege geschreven, inhoudende, onder anderen, dat de predikant A n-t o n i e (lees A a t h o n ij) B r u ra m e I k a m p, had kunnen goedvinden, om, van den predikstoel, de gemeente bekeud te maken, dat door hem voortaan geene gezangen meer zouden worden opgegeven om te zingen, om reden, die door Godsvolk niet kunnen gezongen worden, datook ras blijkt, als men maar nagaat, door welke mannen dezelve zijn zamenge-s t e 1 d.

Welke missive door het Provinciaal Kollegie van toezicht, ter kennisse van dit bestuur is gebragt, met verzoek, om in dezen zoodanig te vervaren, als het kerkbestuur zal vermeenen te behooren.

2o. Eene missive van den kerkeraad der Hervormden Gemeente te Hattem, aan het Klassikaal Bestuur van

-ocr page 346-

320

Harderwijk, geschreven deu 18 Augustus 11. waarbij, (met overlegging van een eigenhandigen brief van den predikant A. Brutnmelka m p, waardoor dit nader wordt bevestigd) wordt te kennen gegeven, dat hij werkelijk zoodanige bekendmaking heeft gedaan.

3o. Twee missiven van den genoemden kerkeraad van den 18 en 20 Augustus 11. aan het Klassikaal Bestaur van Harderwijk, volgens welke genoemde predikant A. B r u m m e 1 k a m p, in de kerkeraadsvergadering van den 6 Augustus 11. hoofdzakelijk heeft verklaard, zich volkomen te vereenigen met de navolgende verklaring, alstoen door drie leden van de gemeente van Uattem bij den kerkeraad ingediend : »Wij ondergeteekenden, leden der Gereformeerde kerk in Nederland, wonende te llattem, c. a. verbinden ons bij deze, om ons eenig en alleen te houden aan de aloude leerregels, kerkelijke wetten en verordeningen, vastgesteld in het Gereformeerd Nationaal Synode, gehouden tot Dordrecht, in de jaren 1618 en 1619, en weigeren mitsdien, onze kerkelyke onderwerping eu gehoorzaamheid aan het Synodaal kerkbe-stuur, opgerigt te \'s Gravenhage in de jaren 1816 en 1817 ; terwijl wij ook alle kerkelijke gemeenschap afsngden met hen, die met ons in naam gereformeerd zyn en zich voortdurend aan bovengenoemd Synodaal Bestuur blijven onderwerpen; welke verbindtenis v/g met onze handteekening bekrachtigen.

[)e instemming met welke verklaring, volgens de missive des kerkeraads, van den 18 Augustus, door hem mede bij onderteekeuing is uitgedrukt.

Gehoord het schriftelijk rapport van een Commissie van drie leden, tot onderzoek in dezen, door dit kerkbe-

-ocr page 347-

321

stuur benoemd, in overeenstemming met. art. 47 van het reglement van k e r k e 1 y 1c opzicht en tucht, en door welke Ds. A. B r u m m e 1 k a m p, volgens art. 48 van ditzelfde reglement, in persoon is gehoord. En van welk verhoor de Codimissie behoorlyk geteekend verbaal heeft overgelegd.

In aanmerking nemende, dat uit de missive van den ker-keraad van Hattem, van den 18 Augustus 11. als ook uit de eigene erkeutenis van den predikant A. B r u m in e 1 k a m p zeiven, blijkt, dat hij werkelijk, van den predikstoel, der gemeente heeft bekend gemaakt dat hg voortaan geene gezangen meer zoude opgeven, om te zingen.

In aanmerking nemende dat hij, volgens zijne eigene erkentenis, daarbij heeft gezegd, dat zijne overtuiging hem zulks gebood, omdat hij gelooft dat het gezangboek in geest en strekking en ook in doel van invoering is strijdig tegen de Gereformeerde leer.

In aanmerking nemende dat hij heeft erkend, in den ker-keraad gezegd te hebben, het eens te zijn met de indie-naren van de boven uitgedrukte verklaring, in het weigeren van onderwerping en gehoorzaa m-heid aan hel Synodaal Hervormd Kerkbe-stuur als zgnde hetzelve anti-gereformeerd.

In aanmerking nemende, dat hij onder de genoemde verklaring in het acteboek van den kerkeraad heeft geschreven en geteekend, dat hij het in dat weigeren van onderwerping en gehoorzaamheid aan het Synodaal bestuur eens is, als zynde hetzelve in geest en strekking anti-gere-f o r m e e r d.

In aanmerking nemende, dat hij heeft verklaard, bij het-gene hij alzoo mondelijk en schriftelijk heeft uitgedrukt te blijven volharden.

Gelet op artikel 9 en 4G van bet algemeen regle-

21

-ocr page 348-

322

ment van het bestuurder Hervormde Kerk in het koning r ij k der Nederlanden; op art. 38 van het reglement op het Examen in de toe-latinsr tot het leeraarambt in de Hervorm-de kerk; art. 75, 76, 47—59 en eindelijk op art. 7 en 74 van het reglement van kerke! ij kopzigt en tucht.

Overwegende, dat de Evangelische gezangen, bij besluiten van alle de voormalige Provinciale Synoden in Nederland, bij eenparige overeenstemming, op den 1 Januarij 1807 zijn ingevoerd, om nevens het boek der Psalmen bij den openbaren Godsdienst te worden gebruikt.

Overwegende, dat hierdoor nan alle de Nederduitsche Hervormde predikanten in Nederland de verpligting is opgelegd, om van die gezangen bij de openbare Godsdienst, even als van de Psalmen gebruik te maken ; gelijk dan ook steeds deze verpligting facto, door dezelven is erkend en alzoo het gebruik van deze gezangen is geworden een stuk van orde bij de openbare godsdienstoefeningen.

Overwegende, dat een predikant, die het gebruik van dat gezangboek weigert, zich verzet tegen eene verordening, door alle de Provinciale Synoden van Nederland, als wettige vertenfenwoordisers van alle de Nederlandsche Hervormde

O ~

Gemeenten, vastgesteld; dat hij de bestaande orde verbreekt en deswegen strafbaar is.

Overwegende, dat een predikant, wegens zoodanige aan-kantina teaen eene bestaande verordening te meer strafbaar

O O

wordt, wanneer hij zich niet ontziet, om dezen zijnen tegenstand o p e n 1 ij k van den predikstoel aan de gemeente bekend te maken en alzoo deze uit te lokken, om met hem in dezen tegenstand deel te nemen.

Overwegende, dat zoodanig weerspannig en rust-verstoorend bedrijf nogmaals wordt verergerd, wanneer zoodanige bekendmaking is vervat in bewoordingen, allezins

-ocr page 349-

323

beleedigend voor de personen, die de gezangen hebben verzameld; voor de Synoden die dezelve hebben i n-gevoerd; voor iiile predikanten, die vau dezelve gebruik maken; en vo ir de kerkbesturen naar de betui-ceincf. voWus welke de beswaarde niet anders zoude hebben

O O\' O

mogen handelen (1), vermits dit kerkbestuur\'niet heeft te oordeelen over gemoedelijke overtuiging maar alleen over daadzaken; en ook nooit het beroep op overtuiging des genioeds straffeloosheid kan daarstellen voor eene overtreding, welk op zich zelve strafbaar is.

Overwegende, dat een predikant, die zich openlijk verzet tegen wettig vastgestelde verordeningen en verklaart gehoorzaamheid te weigeren aan het bestaande kerkbestuur niet langer als predikant in het Hervormd Iverkgenootschap mag worden erkend.

Ontzet den meergenoemden A n t h o n ij B r u m-m e 1 k a m p, als predikant bij het Nederlandsch Hervormd Kerkgenootschap, met verwijzing van denzelven in de kosten, welke door dit kerkbestuur zullen worden vastgesteld, en met verdere bepaling, dat deze uitspraak d a d e-lijk effect zal hebben, ook in het geval dat de bezwaarde van dit vonnis mogt appelleerea aan de Synode ; in welk geval hij als afgezet predikant zich zal hebben te onthouden van alle da deelen van zijne dienst tot op het tijdstip van de definitieve uitspraak der Synode.

Afschrift dezes zal worden gezonden aan den Heer A n-t h o u ij B r u m m e 1 k a m p.

Aan den kerkeraad van de Hervormde Gemeente te Hat-tem, met last aan denzelven om te zorgen, dat de afgezette predikant dadelijk alle de deelen van zijne dienst stake.

Aan. het Klassikaal bestuur van Harderwijk, met uitnoo-diging, om o n v e r w ij 1 d de vereischte aanschrijving te

1) M;iar zoude het bestuur mij dan toch niet hebben moeten aantoonen dat ik anders handelen moest ?

21*

-ocr page 350-

324

doen, ten einde de dienst van den afgezetten predikant door de ringpredikanten worde vervuld.

Eu eindelijk, met geleidende missive aan Zijne Excellentie den Heere Minister van Staat, belast met de zaken der Hervormde Kerk.

Aldus gewezen door het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland, op heden den 7den October 1835 : tegenwoordig alle de leden van hetzelve kerkbestuur.

{get.) P. van der Willigen, President.

H. H. Donker Cuiraus, Secretaris.

Toen ik dit stuk ontfangen en gelezen had, rekende ik het van mijnen plicht, om (hoewel ik zeer goed de, met het bestuur instemmende, gesteldheid van het grootere deel des kerkeraads kende) te vernemen of de kerkeraad dit stuk wilde aannemen of met mij verwerpen.

Ik verzocht dus den President, om, nog dien dag, vergadering te doen beleggen, daar ik dezelve over eene gewichtvolle zaak wenschte te spreken. Dit geschiedde.

Nadat, ik het stuk der vergadering had voorgelezen, verklaarde ik haar, dat ik deze afzetting als eene anti-gereformeerde handelwgs moest verwerpen, en verzocht den President van ieder der leden in het bijzonder zijne denkwijs dienaangaande te vragen, om te vernemen of hij zulks al cf niet met mij wilde doen.

Uitgezonderd de diaken G. G e e r 1 i n g s, verklaarden alle de leden der vergadering, ieder op z ij n e w ij z e, dat zij van meening waren het stuk te moeten aannemen, mijne afzetting te erkennen en het door het bestuur haar toege-zondeue gelijkluidende te handhaven. De diaken G. G e e r-lings verklaarde met mij, dat hij de afzetting verwierp, en mij als wettigen Herder en leeraar bleef erkennen. Na nog over het een en ander gesproken te hebben, verklaarde ik »aan de overige leden der vergadering dat ik hen, als

-ocr page 351-

325

met het anti-gereformeerd bestuur iustemmende eu zich daaraan onderwerpende, niet langer iu hunne betrekkingen konde erkennen ; dat derhalve mijne kerkelijke gemeenschap met hen, even als met het geheele bestuur, ophield,quot; en vertrok.

De scheiding, welke reeds eenen geruimen tijd, wat het wezen der zaak aangaat, in mijne gemeente, even als op de meeste plaatsen van ons vaderland, bestond, werd dan ook, van nu af aan, wat den vorm betreft, daar-gesteld, en nu, eenmaal daargesteld zijnde, ontwikkelt zij zich ook hier van dag tot dag meer eu meer. Daar al wat

o o

groot eu aanzienlijk is naar de wereld wegvalt, e n h e t slechts een arm en veracht hoopje volks is, hetwelk zich tot dus verre in deze uitwendige scheiding met mij durft vereeuigen, draagt het juist daardoor de meeste bewijzen van een werk dat uit God is, hetwelk de Heere op Zijnen tijd zal voltooien.

Opdat het kerkbestuur niet in den waan verkeeren mocht, dat ik voortaan als een gewoon lidmaat der gemeente ouder deszelfs bestuur zoude blijven, schreef ik het volgende stuk:

Aan het Provinciaal Kerkbestuur van Gelderland.

Uit het door UE. mij toegezondeue stuk, gedagteekend deu 7den October j. 1. waarbij gij mij als predikant bij bet Nederlandsch Hervormd kerkgeuootschap ontzet, is het mg weder duidelijk gebleken, dat het bestuur der Nederlandsche Hervormde kerk, als zoodanig, uiet tot de kerk van Christus, maar integendeel tot diegenen behoort, welke de ware kerk vervolgen, en van welken te wijken aan alle kinderen Gods geboden wordt.

De redenen toch, waarom Gij mij de Evangelie-bediening onwaardig keurt, zijn deze twee : dat ik de gezangen, en dat wel openlijk, verworpen en aan het kerkbestuur, als zijnde dit anti-gereformeerd, gehoorzaamheid en onderwerping heb geweigerd.

-ocr page 352-

326

Dat ik hierin tegen Gods woord gehandeld heb, wordt mij niet aangetoond. Het stuk van den Isten Januari] 1807, waarheen Gij mij verwijst, behelst wel een bevel om (hoewel bij bijzondere gelegenheden meerdere vry-heid latende) eenmaal bij iedere Godsdienstoefening de Psalmen te gebruiken, spreekt echter van geene verplichting om het gezangboek te gebruiken, daar in hetzelve alzoo over de gezangen gesproken wordt, alsof dat boek eene weldaad ware voor de kerk eu bij de predikanten ten hoogste welkom ; dat dit stuk alzoo gesteld is, blijkt toch duidelijk uit de bijzondere Provintiale besluiten, dienaangaande e 1 d e r s genomen, om sommige predikanten tot het gebruiken er van te dwingen.

Wat uwe overweging betreft, dat die verplichting door alle predikanten facto is erkend, en waaruit Gij de gevolgtrekking maakt, d\'it het gebruik van hetzelve een stuk vau orde is geworden, dienaangaande getuigen de verwarringen, die er omtrent de gezangen van het begin van der-zelver invoering af plaats gehad hebben, hoedanig deze erkentenis geweest zij. Dat uwe gevolgtrekking niet alleen zeer onjuist, maar geheel valsch is, kunt Gij zien, zoo gij de moeite wilt nemen om bij zoodanige predikanten, die bij het volk als rechtzinnig bekend staan, in de Godsdienstoefeningen te gaan ; dan zult gij zien dat daar, over het algemeen, onder de openbare godsdienstoefeningen de stipste orde plaats vindt, behalve alleen dan wanneer de gezangen gezongen worden, als wanneer, op sommige plaatsen, velen zelfs het kerkgebouw verlaten, hetgeen ik vertrouw dat UEd. ook wel bekend zal zijn. Daar nu de kerk, wanneer ik predikte, gewoonlijk opgevuld was met menschen, die de gezangen niet gebruiken konden, behoorde het voor mij wel degelijk tot bevordering der o r d e, dat ik die naliet, te meer daar ik met die menschen in het verwerpen van het gezangboek instemde.

Ten slotte zij U dienaangaande gezegd, dat ik mij ge-

-ocr page 353-

327

houden heb, aan de door eene Algemeene Synode gemaakte bepaling van 1G18 eu 1619 welke door geene Provinciale Synoden vernietigd kan worden.

Dat het in ow oordeel tot verzwaring mijner misdaad strekt, dat ik deze verwerping openlijk gedaan heb, geloot ik gaarne ; het is echter een bewijs, dat ik niet op eene bedekte wijze zoek te handelen ; het is een bewijs dat ik niet schroom datgeen, hetwelk ik voor mij zeiven als onrein, als met vleesch besmet, als door een weinig zuurdeessem geheel verzuurd, verwer-pelyk beschouwe, tevens als zoodanig aan de gemeente bekend te maken.

Dat Gij mijn bedrijf weerspannig durft noemen, bevreemdt mij, daar ÜEd. noch op mijn schriftelijk, noch op mijn mondeling verzoek, om aanwijzing der verplichting, die er tot het gebruiken van het gezangboek bestaat, hebt willen antwoorden. 1)

Dat het tweede punt, het weigeren nl. van onderwerping en gehoorzaamheid aan het Kerkbestuur, als zijnde hetzelve Anti-gereformeerd, mij in uw oogen boven alles strafwaardig maakt, bevreemdt mij niet; ik heb echter die verklaring afgelegd, ten allen tijde bereid, om de in die woorden uitgedrukte bedoeling te verklaren en als waarheid te verdedigen. Hoe gaarne ik gewenscht had, dit voor UI. te mogen doen, hiertoe hebt Gg mij niet geroepen. Ik verblijdde mij toen mij de weg gemakkelijk gemaakt werd om dezelve te kunnen doen, en alzoo aiijne gedachten te openbaren ; daar ik, zoo lang ik zweeg, moest gerekend w o r-

1) Deze wcerspanuigheid kan alleen dan en slechts voor zoo ver, gezien worden, dat ik op het bevel des bestnurs otu de gezangen weder te gebrnikeu, zulks niet terstond gedaan heb. Deze weerspannigheid is echter niet grooter of ook met andere omstandigheden vergezeld, dan het door de Rooinschen zoo dikwijls gevorderde maar door luthee geweigerde herroepen van zijne gezegden eu daden, welke handelwijs van luther echter goedgekeurd wordt, zeker ook door bet Provinciale kerkbestuur van Gelderland, dat toch den naam van Protestantsch draagt.

-ocr page 354-

328

den in te stemmen niet de handelingen des bestuur s, hetwelk in naam der gutische kerkgemeenschap handelt, niettegenstaande deszelfs anti-gereformeerde handelingen in de zakeu van de predikanten de Cock en Sc holte en van den kandidaut van Raalte mg genoeg bekend waren.

De gevolgtrekking, welke Gij eindelijk uit het een en ander maakt, dat. ik nu niet langer als predikant in het Hervormd Kerkgenootschap mag worden erkend, is weder geheel en al verkeerd ; immers zoo Uwe Kommissie, voor welke ik geweest beu, mij, op mijne vraag, wat zij door het Hervormd kerkgenootschap verstond, in overeenstemming met U geantwoord heeft, dut dit de sedert 1618 en reeds vroeger bestaande Gereformeerde kerk is ; want volgens de instellingen dier kerkgemeenschap moest ik nn eerst, als volkomen overeenkomstig deszelfs meeuing handelende, als een

O O \'

in alle deele getrouw Leeraar erkend worden.

Dat gjj mij echter, niettegenstaande dit ailes, als predikant ontzet, verwondert mij niet en verstrekt mij eerder tot blijdschap dan tot droefheid, daar mij dit uitwerpen, hetwelk ik van ü, om mijne getrouwheid, moet ondervinden, ten bewijs verstrekt, dat het tijdstip daar is, waarop de Heere mjj het uitgaan uit uw midden gebiedt.

Ik heb het dan ook van mijnen plicht geacht UEd. door dezen te berichten, dat mijne kerkelijke gemeenschap van nu af aau met ü ophoudt; daar ik mij, in de vreeze des Heeren, van ü afscheidende, mij, van ganscher haite, ook uitwendig vereenig met alle diegenen, die zich in de mogendheid des Heeren van het Synodaal Hervormd kerkbestuur hebben afgescheiden ; terwijl ik het mij door den Heere gegeven predikambt, mij niet tuag laten ontnemen, als alleen dan, wanneer men mij, op grond van de op Gods woord gegronde Gereformeerde instellingen, aantoont, dat ik door leer of wandel mij die bediening onwaardig maak.

Dat er velen, in mgne gemeente en derzelver omstreken,

-ocr page 355-

329

zijn, (lie met mij deze uwe Anti-gereformeerde handelwijs verwerpen, en mij als hunnen Herder eu Leeraar blijven erkennen, zal U eerlang wel bekend worden.

Hartelijk wensch ik dat de Heere ü nog aan deze zijde des grafs zal doen zien, dat gij den Heere wederom in Zijne leden zoekt te kruisigen, eu dat gij hierover, in ootmoed des harten, vergevintc zult leereii zoeken in het bloed van

\' o a ^

Christus, npdat gg niet eeumaal, wanneer het te laat zal zijn, zult moeten ondervinden, hetgeen P a u 1 u s bekend maakt, 1 Cor. XVI: 22.

Hattem, den 22 October 1835.

A. BiiUMMELKAiip, Predikant.

Bovenstaande stukken zijn het, welke ik gemeeud heb, door deu druk te moeten bekend maken, opdat de in de waarheid belangstellende lezer moge weten, wat er in onze dagen gebeurt; opdat eeu ieder moge weten, hoe weinig bezwaar het Provintiaal kerkbestuur van Gelderland maakt in het afzetten van eeu predikant, op wiens leer en zedelijk gedrag, volgens deszelf\'s eigene verklaring, geene aanmerking te maken is, daar het bestuur het alleenlijk noodig oordeelt te weten, wat hjj gezegd heeft aangaande wetten, welke openlijk verklaard worden te zijn anti-gereformeerd: wat hij gezegd heeft betrekkelijk dat gezai-gboek, hetwelk in de Gereformeerde kerk een twistappel is. Het bestuur doet geene de minste moeite, om zgne bezwaren er tegen weg te nemen ; het rekent zich niet verplicht, om, hoewel het gebruiken van het gezangboek in de openbare Godsdienstoefeningen vorderende, a a n-wijzing te doen v a n d e verplichting, die er tot dat gebruik bestaat. In hoever deze menschen den naam van Opzieners in de Gemeente des Heer en, van Vaders in Christus verdienen, kan men uit deze handelwyze zien !

-ocr page 356-

3B0

Ik blijf uog vragen, welke is mijne misdaad in het verwerpen van het gezangboek, zoolang men mij geene w e t, die het gebruik vordert, aantoont; en, wat betreft mijne verklaring, dat ik gehoorzaamheid en onderwerping weiger aan het bestuur, als zijnde hetzelve Anti- Gereformeerd, vraag ik : wat is mijne verklaring meer, dat die van de Wel-Eerw. Heeren le Koy en Engels? De eerste verklaart openlijk, dat hij van nu af aan, alle bedwingende wetten in de kerk van Christus afgeschaft en zich aan geene van dezelve verbonden, maar van alle aangegane verbindtenis

7 O O

met het bestuur ontslagen rekentquot; (1) ; de laatste verklaart sgeen kerkbestuur als Gereformeerd, als wettig te erkennen, \'t welk niet onbewimpeld, eu zonder omwegen of voorbehouding van zin, vasthoudt aan die Geloofsformulieren, welke in onze kerk zijn aangenomen (2)dat deze predikanten ook van hunne dienst ontzet zijn, heb ik niet vernomen : — van waar, vraag ik weder, die tweeërlei soort van maatstaf, welke den Heere een gruwel is ?

Het is waarheid, ik heb bet gezangboek verworpen, en dit zal dan zeker mijne misdaad, boven die van de WelEervv. Heeren 1 e Roy en Engels, wezen ; doch, ik moet weder vragen, is dan in onzen tijd ook daar overtreding, waar geene wet is?

Men zegt dat ik daardoor de rust verstoor, de bestaande orde verbreek, en hoewel deze woorden veel schijn hebben en den eenvoudigen zouden kunnen misleiden, het is slechts drogrede. Zij die mij of andere predikanten, die de waarheid verkondigen, hebben hooren prediken, mogen het getuigen, boe, onder het aanheffen van het Godverheerlijkend Psalmgezang de grootste eenstemmigheid en orde geven-

o o O O ~

den werd, terwijl velen, ouder het zingen uei\' gezaugen,

(Ij Men zie zijn Eerw. adres aan de Synode, vooral p.ig. 12 en 13 in verband met het voorbericht.

(2) Men zie zijn Eerws. verklaring in het werkje geliteld : O e l o o f s-r o e in. pag 104-

-ocr page 357-

331

uit gemoedeïjik bezwaar morsten zwijgen, waardoor dns die eeiisterucaigheid en orde verbroken werd ; of zoude dat gezangboek, waaromtrent zooveel twist en verschil van gevoelen bestaat, i u \'t algemeen eene zoozeer gewenschte orde en rust kunnen daarstellen, welke overigens ia allen d e e 1 e gemist wordt ?

Even min als ik voornemens ben de bandelwijs des be-stuurs in alle bijzonderheden te wederleg^eu, begeer ik mij zeiven te rechtvaardigen. Ik leg de stukken betrekkelijk mijne zaak bloot, opdat een ieder zie en oordeele.

Meu zal kunnen zien dat ik met vrijmoedigheid heb mogen spreken en handelen. Dat ik ook niet geschroomd heb, in mijn Adres aan de Syode, te laten blyken, welke verwachting ik vau baar had. Meent iemand, dat ik in dezen eenige omwegen had moeten inslaan ; den schijn aannemen als of ik waarlijk iets goeds van de Synode verwacht had : — ik betuig, dat de Christelijke oprechtheid mij zulks verbood ; daar mij uit de kerkelijke verordeningen, in verband beschouwd met de handelwijs der Syoode, zoo als ik meende, d^rzelver Auti-gereformeerde gezindheid duidelijk genoeg bekend was.

Dat ik mij in deze meening niet vergist heb, blijkt uit het door haar gegeven antwoord op mijn Adres niet alleen, maar ook op dat van anderen. Zij verklaart daarin niets stellig, aangaande het verbindend gezag der Formulieren, en de zaak der waarheid laat zij zoo als dezelve is ; de door vele predikanten genomene vrijheid, om de kenmerkende leerstukken der Gereformeerde kerk, niet alleen te verzwggen, maar ook stellig tegen te spreken, keurt zij stilzwijgend goed. De Synode geeft tevens duidelijk te kennen dat zij niet Christus, maar menschen zoekt te behagen ; dat zij niet vraagt, wat gebiedt de Heere in Zijn Woord, maar wat schijnt ons nuttig. Zij bedenkt zeker niet dat hare leden, volgens de verklaring van den Apostel P a u 1 u s, dan ook geenedionstkn echte nzijn van Chris-

-ocr page 358-

332

tus; en bedenkt of gelooft niet, dat ook zij, hoewel dan leden der Synode ! — van nature verduisterd zgn in h e t v e r s t a ii d, zij spreekt daarenboven als de zoo-danigen, wier stelregel is »het doel heiligt de middelen.quot;

Deze zaken nu zijn den, in de waarheid belangstellenden lezer, zeker reeds bekend uit de, met het daarop gegeven antwoord, in het licht verschenene Adressen van de Wei-Eerwaarde Heeren ie li o y en Engels. Het antwoord door de Synode aan mij gegeven, behelst echter meer, daar zij mij er in vermaant, om mij s t i p t e 1 ij k te gedragen overeenkomstig de voor mjj bestaande verordeningen. Zij geeft daarmede duidelijk te kennen, dat zij zich het handhaven der verordeningen ten plicht rekent.

Vergelijkt men nu deze zaken met elkander, dan vinden wij, volkomene vrijheid gegeven, om te lee-r e n en te prediken, wat een ieder zal verkiezen, maar geene de minste vrijheid, om iets te doen tegen die verordeningen in strijd. (1)

Dat de geest en strekking dier verordeningen is, omverwerping en verloochening van het bestaande onderscheid tusschen Gereformeerden, Remonstranten en anderen, was voor mij, die ze, sedert mijne Evangeliebediening, veel onderzocht heb, reeds lang duidelijk ; ook twijfel ik niet of alle Godvreezenden, die ze kennen, stemmen hier volkomen met mij in. (2)

Dit antwoord der Synode was mij dan ook eene krachtige roepstem om tegen die verordeningen te getuigen. Toen ik nu biddend nadacht over de wijze, waarop ik dit zoude

Uj Dat dit alzoo is, bleek mij nog onlangs duidelijk uit de verklaring van een lid van het Klassikaal Bestuur van Dokkum : htt bestuur bemoeit zich niet met hetgeen er geleerd en gepredikt wordt, maar zal het onderhouden Harer verordeningen strengelijk handhaven.

(2) Zij die geene gelegenheid hebben om die verordeningen te lezen, zullen derzelver Anti-gereformeerde strekking duidelijk genoeg aangetoond vinden in het stukje van den Heer Capadose, ernstig en biddend woord, en in dat van den Heer Smitt: Is de verwerping van het Nederlandsch Hervormd Kerkbestuur al dan niet noodzakelijk geworden.

-ocr page 359-

333

moeten doeu, werd er iu eene kerkeraadsvergadering voor-gesteld, om drie leden der gemeente, welke, zoo als het heette, zich hadden afgescheiden, in de vergadering te ontbieden, en ingeval zij bekenden, dat zij zulks werkelijk hadden gedaan, hun het gebruik des H. Avondmaals te ontzeggen; en ziedaar de aanleidende oorzaak tot niijae, toen mondelijke, en naderhand ook in schrift gestelde verklaring, aangaande het weigereu van onderwerping en gehoorzaamheid aan het kerkbestuur.

Dat. hierop mijne ontzetting van de predikdienst, van wege het bestuur, spoedig zoude volgen, koude ik zeer goed begrijpen. Begeerte om zoodanige gevolgen voor te komen, heb ik nimmer gehad ; vrijheid om dit te zoeken nimmer gevonden ; aanwijzing om het te doen iu Gods Woord niet gezien ; integendeel getrouwheid aan het bevel Gods om tegen de leugen en afval te getuigen werd steeds beloond met uitwerping uit de Synagoge, gelijk de Heere Jezus Zijnen getrouwen dienstkueehteu ook stellig voorspelt. Dat dit ook mij eenmaal te beurt zoude vallen, stond steeds bij mij vast, en bet was deze overtuiging welke mij terughield van zoodanig eene handelwijs als die, waarvan de WelEenv. Heer le Roy (1), spreekt, hoewel ik bekennen moet dat dit, zonder vooraf eene afzetting af te wachten, mij dikwijls begeerlijk toescheen. Ds. 1 e Roy heeft zich echter niet afgescheiden.

Zijne daden hebben niet beantwoord aan zijne woorden. Hij heeft zich steeds blijven onderwerpen aan het Kerkbestuur.

Dat ik dus in mijne omstandigheid niet begeer te appel-leoren aan de Synode, zal de lezer ligtelijk begrijpen. Deze toch heeft zich duidelijk genoeg verklaard, en uit hare verklaring is het duidelijk, dat het Provintiaal Kerkbestuur, dat mg van de predikdienst durfde te ontzetten, volkomen

(1) In ziju Eerw. adres en voorrede openbaar gemaakt.

-ocr page 360-

334

iu haar geest gehandeld heeft. Hare hiindelvvijs in de zaak vau Ds. de Cock bewijst dit reeds evenzeer.

Door Gods genade tuag ik zeggen, dat de met mij ge-houdene handelwijs des bestuurs mij niet tot last is, daar ik in dezelve niet anders zien kan, dan aanwijzing van het tijdstip, waarop de Heere mij gebiedt om volgens de Apostolische vermaning Rom. XVI: 17, 18, »van het b e-s t u u r a f te w ij k e n,quot; en tevens volgens het door den Apostel gegevene voorbeeld Hand. XIX: 9, »de discipelen af te scheide n.quot;

Hartelijk wensch ik, dat gij, die deze stukken leest, en wenscht te behooren tot de Hervormde of Gereformeerde kerkgeroeenschap, zoo als die van onds bestond, zult onderzoeken wat u in dezen te doen staat; dat gij moogt bedenken, dat het Kerkbestuur handelt in naam der kerkgemeenschap dus ook in uwen naam, het zij gij predikant of lidmaat zijt; en dat gij op deze en andere handelingen des bestuurs zwijgende, stilzwijgend zijne daden goedkeurt; alzoo goedkeurt, dat de waarheid wordt verguisd, in plaats van gehandhaafd. Dat integendeel, men-schelijke verordeningen, die tot niets anders leiden dan ge-heele verloochening der fundamenteele stukken van de gereformeerde godsdienst, niet alleen worden gehandhaafd, maar dat ook, om de minste overtreding d e r z e 1 v e, of bezwaar daartegen getrouwe predikanten in koelen bloede vande predikdienstontzet worden; en alsof dit nog niet genoeg ware, dat ook voor alle Godvreezende jongelingen, de weg om tot het leeraarambt te geraken geheel

O O

wordt afgesloten, tenzij zij een e overeenste m-m i n g rnet den geest en de strekking dier verordeningen willen huiche len! (1) en dat eindelijk om aan dat alles

(1) Dat dit waarheid is blijkt uit de door hot kerkbestuur van Zuid-Hollaud gehoudene handelwijze met den kandidaat A. C. van Kaalte, die. toen hij deze overeenstemming niet konnende huichelen, op zijne vraag waarom dit van hem

-ocr page 361-

335

ten fuudament t.e strekken in het geval van Dr. K o h 1-brugge en zijn echtgeuoote, op de meest willekeurige wijze, opzettelijkquot; eene wet is gemaakt, en de weg hem afgesloten om bij behoefte aan vereeniging met Gods volk, op belijdenis des geloofs er te kunnen worden aangenomen als lidmaat. (1) En dit geschiedt in den naam van u, die in deze dagen zwijgt, al is het dan ook waarheid, dat uw hart bij het vernemen van zoodanige gruwelen bloedt!

Ja kinderen Gods! het geschiedt ook in naam van u, die met ons hartelijk vereenigd zijt, en dit ook niet ontveinzen, maar wel openlyk bekennen wilt; die echter begeert, dat er, gelijk men dat noemt, eene hervorming plaats grijpe in de afvallige kerk. Waarom begeert gij dat, mag ik wel vragen ? Ik stem toe, het is eene zeer wenschelijke zaak, en hartelijk zoude ik mij verheugen, zoo de Heere dezelve daarstelde ; maar ik vraag : welken grond hebt gij om dit eerder te verwachten dan eene uitleiding uit de gemeenschap met de vijanden Gods ? Gij die bekent, dat er eene hervorming noodig is, dringender nog dan ten t ij d e van Luther; gij (2) die de uitleiding uit de gemeenschap met de goddeloozen, in zijnen tijd geschied, goedkeurt en er den Heere voor dankt; waarom begeert gij den Heere thans voor te schrijven, dat Hij het nu moet geven in de afvallige kerk, daar al dat uitwerpen der vijanden, en het uitgaan van vele Godvreezenden meer ea meer doet zien dat de weg zoo en niet anders ligt ? Waarom wilt gij het ? of is misschien de heerlijkheid dezes laatstsn Huizes minder dan die des eersten ? Maar moogt gij daarom terug blijven ? Vreest gij misschien voor verwen! gevorderd, daar dit nimmer te voren gedaan was, onder aLderen ttn antwoord kreeg, dat dit zelfde steeds stilzwijgend was gevorderd ! !

(1) Zie H. F. Kohlbrugge. Het lidmaatschap bij de Hervormde gemeente hier te lande mij willekeurig belet.

(2) Men zie de verklaring van den Heer Bahler, in de voorrede van het stukje: Guido de lires, die aldaar, gelijk ik zeker weet, als uit den moud vau velen spreekt en dit woordelijk zegt.

-ocr page 362-

330

volging? Maar moogt gij die willen ontvluchten, daar ze reeds aan uwe broederschap vervuld wordt ? Ik weet het, zoo de Heere nu reeds aan ons vervulde, hetgeen Hij Zijn oude volk bii het bouwen des tweeden tempels beloofde, niet langer zoudt gij u bedenken om openlijk tegen leugen en afval te getuigen, en u met ons te vereenigen; maar ik vraag als voor den Heere: moogt gij u nu van het bouwen des tempels afhouden; Of roept Hij niet? Of roept Hij het niet ten allen dage Zijn getrouwe volk door den mond van Paulus toe, als hij zegt »ik bidde u, broeders, »neemt acht op degene, die tweedracht ende ergernissen »aenrichten tegen de leere, die gij van ons geleert hebt »ende wijkt af van dezelve, want dezulke dienen onzen »Heere Jesu Christo niet, maer haren buik ende verbeiden door schoonspreken ende prijzen de harten der een-»voudigeu.quot; Of zijn deze woorden ook niet voor onzen tijd? Of is hetgeen er van die verleiders gezegd wordt, niet in alle bijzonderheden toepasselijk op de groote meerderheid van zoogenaamde predikanten ? Godvreezenden 1 gij stemt dit toe, en uw hart bloedt; uw hart bloedt wanneer gij de crroote meerderheid van aankomende predikanten in hun-

O

nen wandel en leer beschouwt; wanneer gij de tot de predikdienst opgeleid wordende jongelingen aan de Hoogescholen gadeslaat; gij hebt er u, aan de andere zijde, in mogen verbeugen, dat er ook in den laatsten tyd tot de predikdienst waren toegelaten, die de waarheid verkondigden, gelijk u die door den Heere geleerd is.

Maar nu, reeds drie der zoodanigen, die gij als getrouwe verkondigers der waarheid (hoewel dun ook in alle hunne bijzondere behandelingen niet instemmende) liefbadt, zijn van hunne dienst ontzet; nog drie anderen staan op het punt van afgezet te zullen worden (1), en zoo de kerke-

(1; Onder het ai\'drukken van dit stukje, vindt dit reeds ten deele plaats, daar de WelEerw. Heeren J. van Rhee en Meerburg, predikanten van Veen

-ocr page 363-

337

raad hun niet de vrijmakende genade scheukt, zal het bestuur, ook deze, niet langer in deszelfs gemeenschap kunnen dulden. Er is meer, terwijl gij over het diep verval der kerkgemeenschap, waartoe gij behoort, blijft klagen, ziet gij als tegen over u, als ook van u afgescheiden, eene kerkgemeenschap, die, hoewel verdrukt en vervolgd, gehaat en gelasterd, echter volgens uwe eigene belijdenis (ook gij wilt immers de Nederlandsche Konfessie, vervat in de 37 artikelen, als de uwe beschouwen ?) de ware kerk van Christus is, waarbij een iegelijk schuldig is zich te voegen, en die daar tegenover u staat, doordien de vijanden haar uit de uwe hebben uitgeworpen om nietswaardige redenen.

Zijt gij misschien bevreesd dat gij door het een of ander te doen den Heere zult vooruitloopen, ik weet het, zoodanig eene vrees is billijk, en och of al het volk des Heeren daardoor gedreven werd, om den tleere te smeeken om de leiding Zijns Heiligen Geestes; maar zijt gij, aan den anderen kant, ook niet bevreesd, dat gij u zeiven zult ont-. trekken, aan datgene waartoe de Heere u roept ? Zoo gij waarlijk oprecht en met een aan \'s Heeren wil onderworpen gemoed verkeert, kan het niet anders of ook deze vraag brengt u voor den Heere.

In dezen nu wek ik u allen op, om den Heer te bidden om getrouwmakende genade. Zoo wij getrouw zijn in het-gene de Heere ons te doen geeft, een ieder op zijnen post, de uitkomst aan den Heere overlatende, zullen wg waarlijk als broeders mogen zamenwonen ; en alzoo door eenen Geest geleid, in één geloove vereenigd, door ééne hope verbonden, pleitende op de belofte van onzen getrouwen Verbonds God, aan Hem vasthouden, en, als zagen wij den Onzien-lijken, in den geloove mogen juichen :

eu Almkerk, ook door het Nederlnndsch Hervormd Kerkbestuur Tan de predikdienst ontzet zijn.

22

-ocr page 364-

338

Als voor \'t oog der nageburen,

Gods ontferming Sions muren Weer zal hebben opgebouwd,

En \'tzijn heerlijkheid aanschouwt; Als zijn goedheid op de klachten

Des verdrukten en verachten Letten zal, en \'t onheil weereu,

Dan zal elk Hem juichend eeren.

Dan, dan wordt Gods trouw verheven. En Zijn dierbre gunst beschreven Voor het dankbaar nageslacht.

Dat met lust Zijn wet betracht.

\'t Volk in later eeuw geboren.

Zal Zijn magt en goedheid hooien ;

Zich in Zijnen roem verblijden ;

Hem Zijn lofgezangen wijden.

Ps. C1I : 9, 10.

Daar er in onzen tijd vele bekeerde menschen zjjn, en ook velen die, hoewel de bekeering ten leven niet deelachtig, de waarheid toestemmen, en bekennen moeten, dat die door het Nederlandsch Hervormd Kerkbestuur op allerlei wijze wordt vertrapt en verguisd ; maar ook meenen zich niet te mogen vereenigen met hen, die zich van dat bestuur afscheiden, voor dat ook die oude predikanten, welke zij als verkondigers der waarheid kennen, door dat bestuur van hunne dienst zullen zijn ontzet, en dus daardoor toelaten dat de gemeente des Heeren ook nog in hunnen naam wordt vervolgd, heb ik gemeend, dat hun misschien nuttig zonde kunnen zijn, de aanmerking te lezen, welke ik onlangs hoorde, »dat de Heere zich van deze menschen, om door middel van hen Zijne gemeente uit het geestelijke

-ocr page 365-

339

Babel te verlossen, niet koude bedienen, daar zij tegen het, hun door deu Heere gegeven licht, het Israël naar den Geest hadden doen afhoereereu van den Heere door niet tegen den leugen en afval, welken zij zagen, te getuigen gelijk zulks had behoord, on dat de Heere nu daarom jonge predikanten verwekte, die zich aan deze gruwelen niet hadden schuldig gemaakt, om door raiddel van hunne dienst Zijn volk uit te leiden.quot;

Men zal kunnen zeggen, dat zoodanig oen gezegde niets bewijst, om dat wij het niet in Gods woord geschreven vinden, dit althans dacht ik bij mij zeiven, hoewel ik de kracht er van gevoelde en niet konde tegenspreken. Toen ik echter, \'thuis gekomen, daarover nadacht en den Heere vroeg of het op Zijn woord gegrond was, vond ik, den Bijbel opslaande, het navolgende :

»Maer de Leviten, die verre van mij geweken zijn, als »Israël gingh dooien, die van mij zijn gedwaelt, hare dreck-»goden achter na; sullen wel hare ongerechtigheyt dragen : »nochtans sullen sy in mijn Heyligdom bedienaers zijn, in »de ampten aen de poorten des Huyses ; ende sy sullen het »Hnys bedienen: sy sullen het brand-ofifer ende het slacht-»offei voor den volcke slagten, ende sullen voor haer aenge-ïsichfce staen om haer te dienen. Om dat sy haer-lieden gedient hebben voor \'t aengesichte harer dreck-goden, ende »den huyse Israëls tot eenen aenstoofc der ongerechtigheyt «geweest zijn ; daarom heb ik mijne hand tegen hen opge-»heven, spreeckt de Heere Heere, dat sy hare ongerech-»tigheyt sullen dragen. Ende sy en sullen tot my niet »n aederen, om mij het P r i e s t e r-a m p t te »bedienen, ende om te na ede ren tot alle

»mijneheyligedingen,totdeallerheyligste

»diugen : maar sullen hare schande dragen, ende hare »grouweien, die sy gedaen hebben. Daerom sa] ick se stel-»lea [totj wachters van de wacht des Huyses: aen allen »synen dienst, eude aen alles wat daer in sal gedaen worden.

22*-

-ocr page 366-

340

gt;Maer de Levitische Priesters, de kindereu Z a d o k s, »die de wacht mjjns heyligdoms hebben waergenomeu, als »de kinderen Israels van my afdwaelden, die sullen »tot ray naederen ommyte dienen: endesul-»len voor mijn aeugesichte staen,ommyhet »vette, ende liet bloet te offeren, spreekt »de Heere Heere. Die sullen in mijnHeylig-»dom iugaen, ende diesullentotmijnetafel »naederen om my te dienen: ende sy sullen » ra y n e wucht waerneraen.quot; Ezech. XL1V : 10—16.

Gelooft gij dat alle dingen, welke te voren geschreven zijn, ter onzer leering zyn geschreven ; dan zult gij ook toestemmen dut dit met het boven aangehaalde het seval

O O

is ; en dat de bovengenoemde aanmerking wel zeker op Gods woord gegrond is: — dat niemand u dan vervoere als een roof!

Hetgeen de godzalige Brakel zegt in zijne R e d e 1 ij k e Godsdienst, dl. II, Kap. XX § XII, Xlfl, verdient ock wel onzer aller opmerking. Het luidt als volgt:

»Als de Heere vervolgingen brengt over de Kerk door de wereld, als dwalingen stijf doorgezet worden in de Kerke, en als men verdrukt en vervolgt zulke predikanten, en andere die de waarheid en Godzaligheid voorstaan, kantet u dan tegen die, en bljjft eene gezelle dergenen die den Heere vreezen, en Zijne waarheid belijden: wordt gij door die uitgeworpen, wordt gij gedwongen u met haar te vereenigen, wordt gij door het weigeren beroofd van uwe goederen, in gevangenissen geworpen, als misdadigers gehandeld, ja met zwaard, galg en rad gedreigd, of ook ter dood gebracht, staat dan en denkt dat de Heere u tot het marteldom roept : of de vervolging door die van binnen geschiedt, dan of ze gedaan wordt van buiten door den Antichrist, dan is hetzelfde, en uwe belijdenis is dezelfde, en uwe getrouwheid is dezelfde, en uw loon is hetzelfde.

Ontzet u daar niet over als men u ouder een kwaden

-ocr page 367-

341

naam lijden aandoet; want dat is al oud, de Heere Jezus wierde ook onder een kwaden naam vervolgd en gedood ; zij zeiden, wij steenigen u niet over eenig goed werk, maar daar en daarom. De oude voorwendselen waren, gij zijt uwe overheid ongehoorzaam, gij staat tegen haar op, gij stichtet rebellie, gij maakt scheuringe in de Kerk, grj hebt ziel verdervende dwalingen eu ketterijen en tracht die voort te planten ; actie genoeg, weg met hem. Ik zegge ontzet u dan over haar niet; maar blijft volstandig de waarheid aan te kleven ; en getuigenisse daarvoor te geven met woorden, wandel en lijden.quot;

Voorders mijne Broeders wordet krachtig in den Heere en in de sterkte Zijner macht ; doet aan de geheele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels en alles verrigt hebbeude, staande blijven.

De genade des Heereu Jesu Christizij met u, Amen!

-ocr page 368-

N A S C H R I F T.

Had ik in inijn toeleidend woord niet reeds te yeel bladzijden gevuld, in verband met den omgang welken de geachte uitgever dezer bladen bij derzelver eerste aankondiging zich voorstelde aan dit werk te geven, na nogmaals de Brochure te hebben gelezen, zou ik nog vrij wat bladen kunnen vullen ter nadere toelichting van gebeurtenissen en aanwijzing van feiten, waardoor het meer dan bewezen wordt, dat men, bij getrouwheid aan den Heere, er niet met goed gevolg aan denken kan, ook maar kortec. tijd als leeraar in \'t Hervormd kerkgenootschap te worden geduld ; en omgekeerd, dat hij, die daar wil geduld worden, zulks slechts kan koopen voor getrouwheid aan den Heere.

In dit werk en in het leven van onzen nu reeds lans ontslapen broeder H. de Cock, dat men niet verzuime nevens dit te lezen, worden feiten medegedeeld door offi-ciëele dokuraenten gesteund, die dit in het helderst daglicht plaatsen. Voor wien, hetgeen deze beide werken mede-deelen, niet genoeg is, hem zal wel niets ter wereld kunnen voldoen. Men kan er in zien, hoe het den Heere in den weg zijner aanbiddelijke voorzienigheid heeft behaagd in de Provintiën Groningen, Noord-Brabant, Gelderland en Friesland zulks te doen uitkomen in de wijze, waarop de onderscheidene Provintiale Kerkbesturen handelden, in de zaken van leeraren, die, ieder op hun standpunt en naar het licht hun van God gegeven, voor de waarheid, voor de eer en voor de koninklijke heerschappij van Christus streden. Dat het Kerkbestuur van Zuid-Holland in geen anderen geest stond of handelde, zal blijken uit hetgeen in de volgende bladzijden betrekkelijk zijne handelwijze met den toenmaligen kandidaat van Raalte voorkomt. Noord-Holland

-ocr page 369-

347

Het oordeel der Stemmen over dezen stap werd in de volgende bewoordingen gegeven :

«Ofschoon ook het ligchaam onzer Nederlandsche Gereformeerde kerk in openbare leer, bestuur en tucht van hare oorspronkelyke belijdenis en bestemming ongetwijfeld is afgeweken, zoo stelt deze afwijking, op zich zelve beschouwd, nog geenzins het kenmerk daar dier valsche Kerk, waarvan men volgens art. 28 onzer Nederlandsche Geloofsbelijdenis moet uitgaan, noch geeft zij naar Gods Woord den waren geloovigen, zonder nader bijkomende wenk en leiding van Boven, vrijheid om zich van de gemeenschap dier kerk af te scheiden en, en eene nieuwe te vestigen.

»Diep is het verval en hartgrievend deze verbastering. Maar zoolang binnen den omvang der Kerk nog gevonden worden zoowel voorgangers als leden die door de waarheid, zooals die in Christus is, aan de ware en levendige belijdenis der rechtzinnige leer in hart en leven verbonden zijn, behoort noch behoeft men die gemeenschap des geloofs te zoeken of op nieuw te vormen buiten de bestaande kerk. Dat leert ons het voorbeeld zelve in het meergemelde artikel onzer Nederlandsche Belijdenis bijgebracht, daar het ons wijst op die zevenduizend, welke zich de Heere gedurende den gevaarlijken tijd onder Achab behouden had, die hunne knieën niet gebogen hadden voor Baal. Immers hadden deze geloovigen zich wel van de gemeenschap met Baal, maar niet van die met het volk Israël afgezonderd; en insgelijks op andere tydsgewrichten in Juda en Israël zien wij gedurende de donkerste dagen (zelfs bij het sluiten van deu tempel te Jeruzalem) de geloovigen niet tot uitgang en scheiding, maar tot verbeidend en biddend hopen op een genadig van den Heere dan ook meer dan eens geschonken herstel.quot; ........

»Geene scheiding of uitgang dus uit de bestaande kerk,

-ocr page 370-

348

dan eene zoodanige, als ons door Gods Woord en in Zgnen weg wordt aangewezen ! Als de blindgeborene voor eene (jode vijandig gewordene Kerk Jezus belijdt, gaat hij niet uit, maar wordt hij uitgezet. Aan de Apostelen wordt van den Heere voorzegd, niet dat zij uit de Synagogen scheidende zullen uitgaan, maar dat zjj uit de zelve zullen worden uitgeworpen ....

»Een iegelijk dan blijve aan zijne plaatse, en verbeide den weg, het werk, den wenk van God!quot;

Is \'t wonder dat de vijand dit gebruikte ora menigeen, wien de vrees bekropen had voor beboeting, militaire inlegering, gevangenschap, krenking in nenng of iets dergelijks, dit als een dekmantel gebruikte, om zulks te verbergen en in plaats van »op te komen met de helden tot de hulpe des Heerenquot; 1) of openbaar zijne vrees te belijden, daar achter kroop en ziehzelven wijs maakte het met hen eens te wezen, geen licht iu de zaak te hebben en er door God te moeten worden uitgeleid ; bevreesd te wezen om voorbarig te wezen en den raad Gods vooruit te loopen ? — en zoo zag men het allerwege.

Bevreemdt u dit, dan kan zulks wel een bewijs zijn, dat SÜ uog geen diepen blik geslagen hebt in de arglistigheid van ons hart, en onbekend zijt met de geschiedenis dier dagen, maar de zaak vond alzoo plaats; en werkelijk waren de Afgescheidenen en vooral hunne Leeraren in eigen gevoel, zoowel als in het oog van velen hunner vrienden en vijanden, vogelvrij. Denkt gij, dat er ergens een leeraar was, die zijn kansel hun durfde aanbieden. Gij vergist u.

Denkt gg, dat iemand in een gehuurd huis of op een gehuurd erve in zijn huis durfde laten prediken zonder de vrees, dat het bem er om zou worden opgezegd ? Gij vergist u.

Denkt gij, dat iemand, hetzij dan lidmaat of leeraar, of ook maar eene eenige gemeente, in den eenig geldenden, in

1) Richt. 5 : 33.

-ocr page 371-

349

den kerkelijken weg opkwam tegen liet onrecht den Afgescheidenen aangedaan ?

tGij vergist u, zeggen wij nog eenmaal, en toont slechts, dat gij er u geen denkbeeld van vormen kunt, hoe laf en trouweloos — een hard woord gebruiken wij hier, maar wij mogen het niet verzwakken ! — hoe laf en trouweloos men boog onder eene Synodale macht, die men openbaar beleed uit den duivel te wezen en dat om in de kerkelijke gemeenschap te blijven staan met haar en met de bitterste vijanden van zijnen Heer !

Op niet kerkelijk, op staatkundig of burgerlijk gebied zag het er echter iets beter uit. De N ederlandsche Stemmen getuigden oogenblikkelijk (zie bl. 308) tegen de vervolging.

De edele, helaas, zoo vroeg ons ontrukte advokaat A. M. C. van Hall! — was dadeli}k gereed, om, waar \'t noo-dig was, ook zonder beloouing, onze zaak allerwege voor de rechtbanken te bepleiten. Ook de advokaat Gefken zgn wij in dezen onzen iunigen dank schuldig ; en vooral mag niet worden vergeten, dat de edele Groen van Prinster e r zijne Maatregelen tegen de Afgescheidenen aan het staatsregt getoetst uitgaf. Deze brochure werkte dan ook krachtia; tot veroordeelin» van de

O o

vervolgingen. Zij verscheen in \'t jaar 1887, doch hoe krachtig zij ook werkte om de denkbeelden te wijzigen, de gerechtelijke vervolgingen en willekeurige militaire inlegeringen bleven nog in vollen trein.

Waar iemand zich bij de Gemeente voegde, was het nog steeds onder den indruk dat hij huis en goed, vrienden en nabestaanden er bij op het spel zette.

Is \'t wonder dat halve Christenen het te gevaarlijk achtten zich daaraan te wagen ; is \'t wonder dat zij, die er toe kwamen, in \'t algemeen er een strijd bij streden en een pad er bij betraden waarvan zij spraken als van een tweede bekeering ?

-ocr page 372-

350

Intusschen giug het werk voort en al werd een Afgescheidene, waar er zich het eerst een vertoonde, met den vinger na gewezen, als ware hij eene verschijning uit eene audere wereld, door straatjongens nageschreeuwd of met stee-nen en slijk geworpeu, — het werk brak door eu weldra waren er allerwege in de steden en dorpen aan te wijzen, die er toebehoorden Hunne Leeraren predikten van stad tot stad, van dorp tot dorp als in de dagen der Hervormers en Apostelen, nu eens als »in de school van zekeren T y-rannus,quot; dan weder als »in eene zaal waar vele lichten waren,quot; in de open lucht of op schepen, doch verre weg het meest in schuren en stallen, die dan ook, om dit in het voorbijgaan op te merken, zeer gemakkelijk in betrekkelijk uitnemende kerken werden herschapen ; in een woord, zij predikten en predikten alom, waar de Heer hun de deure er toe opende. Leven en bekering openbaarde zich allerwege, en onder de grootste vervolging hief men Zijne stemme op ter verheerlijking van Hem, die de sleutels heeft der hel en des doods, en die zijn volk weer had verlost van zijn banden. 1)

En hoe ging het met de Kerkgemeenschap, die zij hadden verlaten, vraagt gij wellicht? Het antwoord hierop laat zich wel raden. Gelijk Israël, — nadat de Heere op Golgotha gestorven was. Hij die het alles volbracht had, en ten bewyze waarvan de God Abrahams, Izaiiks en J a k o b s het voorhangsel had verscheurd, — wel zorgde, dat dit weer geheeld werd ; gelijk in de dagen van Luther en Kalvyn, Rome het Concilie van Trente hield, en de Jesuiten-orde werd ingesteld om de hoere te schragen, die daar zat op vele wateren, zoo ging het ook thans. De ledig geworden plaatsen der Leeraren werden spoedig vervuld door anderen en alles ging weder zijnen ouden gang. Daar

1) Verg. Hand. 19 : 8. 20 : 7, 8 2 Tim. 4 : 2 eu Mare. 16 : 20.

-ocr page 373-

351

gebeurde wel \'t een en ander, waarvan somraigeu vroegen, of dat ook de hand Gods ware. Zoo werd de Burgemeester van Hattem te dien tijde met krankzinnigheid geslagen en stierf. De eerste leeraar die het waagde de pastorij van den te Hattem afgezetten Lueraar te betrekken stierf er spoedig en vrij plotseling, terwijl de echtgenoote van den opvolger van dezen er zichzelve in van het leven beroofde ; en werden deze en vele dergelijke dingen door sommigen in verband gebracht met gerichten en oordeelen Gods, hoe-danige de Bijbel vermeldt, in \'t algemeen lette men daarop niet. En niet alleen de voorstanders van den leugen, maar ook velen, die vroeger éénen toon hadden aangeslagen met de Afgescheidenen, waren er nu, zoo het scheen, slechts op uit om de onvolmaaktheden der Afgescheidenen breed uit te meten, en NB. hunne gebreken op te geven, als de redenen, waarom zij maar stilletjes bleven zitten in het gestoelte der spotteren en onder de banier der vijanden !

Terwyl men de broederlijke gemeenschap in Christus met die vijanden in \'t partikulier ontkende, scheen men daarin een vrijbrief te vinden ter verontschuldiging der kerkelijke in \'t openbaar. Met verachting sprak men van den tegenstander der waarheid als van een vijand van den Heere, wien men den volgenden dag — zoo maar het ambt het medebracht! — als een kollega en medearbeider in \'s Hee-ren wijngaard inleidde in zijne dienst! Daarentegen, terwijl men met hartelijkheid een Afgescheidene de broederhand reikte, en gaarne van hart tot hart met hem sprak: — waar het ambt het ook maar eenigermate scheen mede te brengen, behandelde men hem als zijne tegenpartg en stelde zich tegenover hein als een vijand. Meer dan vijf-en-twintig jaren duurt nu reeds die toestand voort. Gedurig hoort men wel de verklaring uit den mond dier broeders, dat hij op den duur onhoudbaar is, en werden er ook van tijd tot tijd stemmen vernomen, die protesteerden tegen het kwaad, maar de wijze waarop zij zich lieten smooren, be-

-ocr page 374-

352

vestigde elk oogenblik met rueer nadruk het woord des Apostels »-yan wien iemand overwonnen is, dien is hii tot een dienstknecht geworden.quot; 1) Eenmaal onder de macht dier indringster, onder de macht van dat bestuur, des te gereeder slaaf betoonde men zich er van. Met een paar treffende voorbeelden worde dit ten bewgze hiervan, en mocht het nog dienen om dezen of genen broeder op te wekken tot het oprichten van trage handen en slappe knieën, hier gestaafd.

Ds. M e ij b o o m en Ds. Zaalberg warén erkende en stoute dwaalleeraars en bestrgders der waarheid. Zg werden beroepen, de eerste naar Amsterdam de tweede naar den Haag. Krachtige en waardige vertoogen werden er ingediend tegen hunne komst aldaar en \'t is werkelyk kurieus om te zien met welke spitsvondige verklaringen, ontwijkingen of ook bekentenissen de kerkbesturen ex tripode 2) die behandelen, en het kan dus niet abnornaal genoemd worden, indien in dit werk, als in een Archief voor de geschiedenis der Kerk onzer dagen, een paar dokumenten van dat stuk woordelijk worden opgenomen. Zoo verklaarde de Synodale Kommissie, tot wie men zich als hof van kassatie had gewend in de zaak van Dr. M e ij b o o m :

, Dat de bewering van geene ongerijmde of onwaardige beschuldigingen tegen Dr. L. S. P. Meijboom te hebben ingebracht, in geenerlei verband met de schennis der Reglementen staat, en alzoo niet beschouwd kan worden als een grond van aanvrage tot vernietiging; dat, aangezien door de, bij Art. 90 voorgeschrevene verzending der bezwaren naar het Klassikaal Bestuur, waaronder de beroe-pene behoort, niet anders kan bedoeld zijn, dan het onderzoek naar de gegrondheid der gewigtig geoordeelde bezwa-_ het Provintiaal Kerkbestuur in Noord-Holland heeft

d) 2 Petr. 2:19 vergel. met Kom, 6; 16.

(2) Van den hoogen rechterstoel, waarop zij zich gesteld hadden.

-ocr page 375-

353

mogen oordeeleD, dat de verzending onnoodig was, en alzoo dat artikel niet heeft geschonden ;

dat de verdere bezwaren zich alleen bepalen tot art. 11 van het Algemeen Reglement, waarmede de andere aangehaalde artikelen iu verband zijn gebragt, en dit dus het fundamenteel artikel ter beslissing is ;

dat het artikel, sprekende van de leer der Kerk ; geene nadere bepaling van die leer bevat, en dus niet kan geacht worden te zijn geschonden, zoolang niet is aangetoond, dat de daaraan door het Provintiaal Bestuur gegevene verklaring, in strijd is met eeuig ander voorschrift der Reglementen, hetgeen door Adressanten niet is geschied ;

dat bovendien deze opvatting overeenkomt met de uitvoerige en stellige verklaring, door de Synode van 1841 gegeven, door die van 1842 bekrachtigd, en bij welke ook de hooge Kerkvergadering van dit jaar, in hare zitting van 28 July, met afkeuring van alle ongebreidelde vrgzinnig-heid, betuigd heeft te blijven volharden.quot;

In de zaak van Ds. Zaalberg redeneerde diezelfde Kommissie aldus:

«Overwegende, dat alles wat door de Adressanten, als grond voor hunne aanvrage tot vernietiging is bijgebracht, neder-komt op de bewering, dat Dr. J. C. Zaalberg een verloochenaar en bestrijder is van de leer der Hervormde Kerk, en dat derhalve het Provintiaal Kerkbestuur van Zuid-Holland, door te verklaren, dat er geeae termen bestaan, om aan de beroeping op Dr. J. C. Zaalberg uitgebracht, de Kerkelijke approbatie te onthouden, Art. 11 van het Algemeen Reglement en Art. 38 van bet Reglement op het Examen en de toelating tot het Leeraarsambt, heeft geschonden, als gevende deze Artikelen geene vrijheid tot het verloochenen en bestrijden van de leer der Hervormde Kerk ;

Overwegende, dat, ingeval de bewering van Adressanten omtrent het verloochenen en bestrijden van de Hervormde leer door Dr. J. C. Zaalberg, werkelijk gegrond ware

23

-ocr page 376-

354

het genoemde Kerkbestuur, als volgens Art. 11 van het Algemeen Reglement, tot handhaving dier leer geroepen, zich zeker aan wetscheunis zonde hebben schuldig gemaakt, en er in dit geval termeii tot vernietiging zijner uitspraak zijn zouden, — doch dat het Provintiaal Kerkbestuur voornoemd, geoordeeld heeft, dat de Adressanten, met de aanhaling van eenige Biibelplaatsen, de, bij Art. 37 van het Reglement van Opzicht en Tucht, in zake van beschuldiging tegen de leer van eenen Predikant, gevorderde d u i-delijke bewyzen, niet hebben geleverd ;

Overwegende, dat alzoo het Provintiaal Kerkbestuur zich verpligt achtende, het aanzoek der Adressanten al te wijzen, niet kan gerekend worden, door zijne verklaring, dat er geene termen zijn om aan de beroeping op Dr. J. C. Zaalberg uitgebracht, de Kerkelijke approbatie te onthouden, gehandeld te hebben in strijd met Art, 11 van het Algemeen Reglement en Art. 38 van het Reglement op het Examen.quot;

Het meest kuriëuse ouder die alle is echter wellicht dat vau de vaderlijke Synode zelve aan het Klassikaal Bestuur van Harder w ij k.

Dat klassikaal bestuur had nl. ten jare 1854 het zoo ver gebracht dat het insgelijks een Adres aan de Synode had ingediend, een adres waarvan De wachter op Sions muur waaraan wij een en ander ontleenen, (1) met recht spreekt als »uitnemend: met waardigheid en onwederlegbare waarheid gesteld, en (dat) uus bij duizende welgeziüden in den lande weerklank vond, en door tal van adhaesiën (2) werd ondersteund.quot; De Synode antwoordde dan daarop zeer nadiukkelijk als volgt :

»Aan het Klassikaal Bestuur van Harderwijk.

De Algemeene Synode der Nederlaudsche-Hervormde Kerk geeft aan het Klassikaal Bestuur van Harderwijk zijn leed-

(1) Uenle jaargang, 1ste Aflvering. Gorinchem 1854. C. de Wolft.

(2) Adhaisiëu : verklaring dat men het er mede eeu is.

-ocr page 377-

355

wezen te kennen, dat het door den inhoud en de strekking van zijn Adres van den 20sten Jnnij dezes Jaars aan de Synode, op meer dan eeue wijze de wet en de goede orde in de Kerk zelf overtreden heeft, en vele anderen, zoowel Collegiën van Kerkelijk bestuur, als Kerkelijke personen en (jok lidmaten der Kerk, in dezelfde overtreding heeft medegevoerd. Openlijk legt het op een Kerkbestuur van gelijken, en zelfs op een van hoogeren rang, de verdenking van gepleegd onregt, van willekeurige handelwijze en van ontrouw aan de heiligste verplichting; het bemoeit zich daardoor met zaken, die buiten de grenzen van zijnen werkkring liggen, bij Artt. 23 -41 van het Algemeen Reglement beschreven ; het betoont daardoor niet te eerbiedigen de uitspraken van de wettige Kerkbesturen, tegen Art. 11, 14 en 15 van genoemd Reglement; het treedt bg de Synode tusschenbeide met verzoeken en eischen, die, zoo ze werden toegestaan, die wettige regtspraak in hareu loop zouden belemmeren; het wil, in zijnen ijver, de Synode nopen tot daden, die niet van de competentie dezer Vergadering zijn, waardoor zrj buiten de wet zou treden, de wettige magt der Kerkbesturen zou verlammen en de wanorde en onrust groo-telijks in de hand zou werken, vergetende, wat een bestuur niet vergeten moest, dat, volgens Art. 15 van het Algemeen Reglement, het regt van cassatie in het onderhavig geval, eenig en alleen bg de Synodale Commissie berust. \'

Eindelijk brengt het de Synode onder eene zws.re verdenking, alsof deze tot nu toe haren duren pligt, in het handhaven van de leer der Hervormde Kerk, zou verzaakt hebben. A.1 dit eerstgenoemde is tegen wet en orde, terwijl het laatsgenoemde met de waarheid niet overeenkomt, en tot niets leidt, dan ora wantrouwen omtrent de hooge Kerkvergadering aan te kweeken ; het een en ander is te meer te misprijzen, naardat door dit voorbeeld een grooter aantal tot dezelfde handelwijze is opgewekt geworden, en het Klassikaal Bestuur juist daardoor het tegendeel

23*

-ocr page 378-

356

heeft gedaan van hetgeen door Art. 11 van het Algemeen Reglement aan het Collegie, als met kerkelijk bestuur belast, ten pligt is gesteld: het bewaren van orde en eendragt. (1)

Ernstig wordt het Klassicaal Bestuur van Harderwijk door de Synode vermaand, om zich voortaan van openlyke of bedekte beschuldiging ea aanklagt van andere Kerkelijke Collegiën te onthouden, en niet te vergeten dat de goede orde, de rust en het welzijn, zoowel vau Kerk als Staat, en daarom beider wetten vorderen, dat alle regterlijke uitspraken worden geëerbiedigd ; dat niemand, dan alleen de hoogere regter, die geroepen is haar aan zijnen toets te onderwerpen, daarover een oordeel mag uitspreken, en dat die hoogere regter over zijue oordeelvelling door niemand en door niets op eenigerlei wijze mag worden bemoeije-lijkt.quot;

De wachter op Sions muren vraagt bij de mededeeling er van terecht: »wat moet men nu van zulk een autwoord zeggen Ouze lezers, onze nakomelingen zullen ech

ter ook vragen : maar wat deden dan daarna zulke Adressanten ; en vooral, wat deed toen het klassikaal bestuur van Harderwijk V Wanneer wij hierop laten volgen, wat de Adressanten tegen de komst van Ds. Zaalberg in den Haag aan die Kommissie teruggeschreven en vervolgens vermelden de handeling van de Klassikale vergadering van Harderwijk in de zaak van Ds. Witteveen, dan stijg; zeker de verbazing onzer lezers ten top. Het autwoord uit den Haag luidt als volgt:

(l) «Mijnheer wij hebben rust noodig,quot; zeide de President van het Pro-vinliaal Kerkbestuur van Noord-Holland tegen Kohlbrugge, toen die hem op zijo geweten af vroeg naar Hhet waaromquot; der onwettige handelwijze in zijn zaak. «Ja, ja, rust, rust, liefelijk en zoet*\' hebben allen noodig, die niet gaarne vroeger dan in de eeuwige verdoemenis ontwaken I

-ocr page 379-

357

Aan de Synodale Commissie der Nederl. Flerv. Kerk.

\'s Graveuhage, October 1854.

Hooge Eerwaarde Heeren !

De oudergeteekenden, Leden der Nederl. Herv. Gemeente van \'s Gravenhage, gevoelig getroffen over de uitspraak Uwer Vergadering, ter zake vau Dr. J. C. Zaalberg, voelen zich gedrongen hunne grieven dien aangaande tot U Hoog Eerw. te brengen.

De ondergeteekenden bepalen zich in de eerste plaats bij den regtsgrond, waarop het hier aankomt: zij weten zeer wel, Hoog Eerw. Heeren ! dat de Synodale Commissie, volgens Art. 15 van het Algera. Regiem., alleen eene beslissing vernietigt, wanneer een of ander Artikel van bet Reglement geschonden of niet behoorlijk toegepast is.

Volgens de uitspraak der Synodale Commissie beeft bet Provintiaal Kerkbestuur van Zuid-Holland, in zijne beslissing van den 13deu Junij 11. geene wetscbennis gepleegd. op grond dat de ondergeteekenden, volgens Art. 57 van het Regiem, van Opzicht en Tucht, hunne beschuldigingen togen de leer van den Predikant Zaalberg, met duidelijke bewijzen hadden behooren te staven ; dat zij dit volgens het Provintiaal Kerkbestuur niet deden, dat mitsdien het Reglement niet geschonden is. Met andere woorden: bet Provintiaal Kerkbestuur acht de door ons aangevoerde bewijzen, dat Dr. Zaalberg de leer der Herv. Kerk bestrijdt en verloochent, onvoldoende; deze bevinding is een grond tot afwijzing, derhalve is die uitspraak voor geene vernietiging vatbaar.

Hoog Eerw. Heeren ! de ondergeteekenden willen aannemen, dat er in zooverre geene wetschennis, of liever, geen schennis van het Reglement heeft plaats gehad ; maar in Art. 15 van het Algera. Regiem, wordt ook gesproken van verkeerde toepass ing. Ziet dit alleen op eene verkeerde aanhaling van een Artikel, dan is hier

-ocr page 380-

358

geene verkeerde toepassing, maar ziet het ook op een verkeerd verstand van een teregt aangehaald artikel, dan hebben de ondergeteekenden eene opmerking : het Reglement verlangt duidelijke bewijzen en teregt.

De ondergeteekenden zoudeu ligtvaardige beschuldigingen ongaarne zien aangenomen ; maar wordt aan ieder Provin-tiaal Kerbestuur overgelaten te beslissen, wat al of niet duidelijke bewijzen vorderen, die het Reglement niet bedoelt noch verlangt ? Is het genoeg, dat het Proviutiaal Kerkbestuur verklare : dat de bewijzen niet duidelijk z ij n ; of moet het, ter verzekering der rigtige toepassing van Art. 57, niet eenigennate althans het onvoldoende der bewijzen staven ?

De ondergeteekenden raeenen, dat de vraag in bevestigenden zin moet worden beantwoord. Het is naar hun inzien niet genoeg, dat de woorden in die uitspraak voorkomen, maar dat die behooren gestaafd te worden.

Het Reglement moge niet geschonden zijn ; omdat men in de uitspraak schift; »de bewijzen zijn niet duidelijk het kan kwalijk zijn toegepast, door bewijzen te vorderen, die het Reglement niet bedoelt.

Naar aanleiding van deze regtskundige gronden, wenden de ondergeteekenden zich tot U Hoog Eerw.; ter handhaving van het Reglement, van het recht der Gemeente.

Zij gaan ten tweede over tot het betoog, dat zij wel degelijk duidelijke bewijzen hebben geleverd en zij doen dit met te meer vrijmoedigheid, daar de Synodale Commissie beweert, dat: «ingeval de bewering van adressanten, omtrent het verloochenen en bestrijden van de H e r v. 1 e e r d o o r D r. J. C. Z a a I-berg, werkelijk gegrond ware, het Proviutiaal Kerkbestuur van Zui d-H olland, als volgens Art. 11 van het Algem. Regiem., ter handhaving dier leer geroepen, zich zeker aan wetschennis zou hebben schuldig ge-

-ocr page 381-

359

maakt, en er in dit geval terraentotvernie-t i g i u g z ij u e r uitspraak z ij 11 zouden.quot;

De ondergeteekenden Ijalen daartoe slechts uit het bekende geschrift: »de strijd tusscheu MackayenChris-t o p h i 1 u s,quot; het navolgende aan; op bl. 84 zegt Dr. Zaalberg met ronde woorden : »i k 1 o o c he n h e t en wat loochent hij ? dat de leer der Herv. Kerk de leer des Bijbels is ! En op bl. 72 zegt hij met even ronde woorden, het met de Groningers en anderen eens te zijn in het afwijken en best r ij den van de oude Herv. Kerkleer. Op bl. 83 en 95, ontkent hij even sterk de leer der Kerk als die der Heilige Drieëenheid ; de Eeuwige, Persoonlijke Godheid van den Heere Jezus C h r i s t u s, ja spot met de leer der voldoening aan Gods geregtigheid.

En nu vragen de ondergeteekenden met vrijmoedigheid van U Hoog. Eerw., die het bestaan e e n e r Hervormde leer en de verp lig ting, tot hand-ha v i n 2 dier leer, door Provintiale Kerk-

O \'

besturen, aanneemt, of de leer der Hervormde Kerk hier quot;rehaudhaafd of verloochend en bestreden wordt ; of

o

het Reglement behoorlijk is toegepast, ol de handhaving der uitspraak wettig is, en of er duidelijker bewijzen voor de waarheid der beschuldiging, en duidelgker bewijzen voor de onregtzinnigheid der uitspraken te vinden zijn.

Zrj nemen de vrijheid antwoord op deze vragen te verzoeken !

De uitdrukking wetsc hennis strijdt met het Reglement, dat ze niet kent. De uitdrukking daarenboven doet denken aan eene w e t, die op burgerlijk, niet op Kerkelijk gebied past, vooral niet in onze dagen, waarin de w e t de uitdrukking is eener meerderheid, die geheel naar eigen vrijen zin en wil handelt, en die door het aanslaan van eenen boventoon, wij mogen wel zeggen van eenen hoogen toon, alles regelen wil.

-ocr page 382-

360

De ondergeteekenden bestrijden dit in de Kerk; want zoo ergens, dan vooral hier komt het er op aan, om eerbied te hebben voor hooger beginsels.

Wel zjjn wij overtuigd, dat de Hervormde leer te zeer rust op Gods Woord, dan dat eene meerderheid haar zou kunnen vernietigen, — waut waarheid blijft waarheid, — maar zij achten zich evenwel verpligt, op te komen tegen het begrip, dat de Kerk van den vrijen wil eener meerderheid, en niet van haren aard, van haar wezen, van hare leer en van hare geschiedenis zouden afhangen, en dat de bevordering eener afwijking der leer aan het personeel gevoelen der Leden van een Kerkbestuur, zou zijn prijs gegeven, en dat dit Bestuur vrijelijk, naar eigen inzigt zou kunnen uitmaken, in hoever — niet de Leeraar van de Hervormde leer afweek — maar de leer al of niet met Gods Woord overeenkomt. Zij zien hierin een beginsel van willekeur, dat zij met kracht en met ernst bestrijden.

Er is naar Uwe meening geene wetsc hennis gepleegd ; maar Hoog Eerw. Heeren ! er is nog een hoogere wet; en die wet gebiedt handhaving der waarheid en der eere des Heeren. En dan is de vraag niet, of de Adressanten duidelijke bewijzen hebben geleverd, maar of het ook voor een ieder niet duidelijk is, en vooral voor Predikanten, dat Dr. J. C. Z a a 1 b e r g, de hoofdwaarheden der Hervormde Kerk, dat is des Bijbels, loochent en bestrijdt ?

Eu wanneer al niet duidelijk moge bewezen zijn, wat geen bewijs behoeft en voor allen duidelijk is, blijkt daaruit niet, dat er eene reden is gezocht, om door afwijzing der Adressanten, de vrijheid ter bestrijding der leer te huldigen, en dat men de hoofdzaak, waarop het aankwam, de handhaving der leer — opzettelijk heeft voorbijgezien, en daartoe meer het oog heeft gevestigd op den vorm, het aanvoeren der bewijzen, dan op het wezen der zaak, en dat hardhaving van een Reglement meer ter harte ging dan de handhaving van de leer ?

-ocr page 383-

361

Naar de meening der ondergeteekeaden, zal die overtreding van de wet der waarheid en het regt der waarheid, niet ongewroken blijven. Adressanten kunnen worden verworpen, maar de Heei\'e laat zich niet verwerpen, en al staat de meerderheid toe, düt de Heere in Zijne Godheid worde miskend en Zijne waarheid vertrapt: Hij blijft God, geopenbaard in het vleesch, en zal de eer en de heerlijkheid Zijner Majesteit handhaven. Ziedaar, Hoog Eerw. Heeren ! wat de ondergeteekenden, krachtens het Reglement, krachtens Gods Woord, krachtens hun geweten, U Hoog Eerw. meeuen te moeten voorleggen.

Verre zij het van hen, doemvonnissen over andersdenkenden uit te spreken ; o neen ! maar zij wenschen nogtans, in de mogendheden des Heeren Heeren, pal te staan voor Zijne eer en de waarheid hunner belijdenis ! Zij wenschen te blijven ageren en protestéren tegen onregt, — en gedachtig aan Gods getuigenis: »die Mij verloochent voor de men-schen, zal Ik verloochenen voor Mijnen Vader die in de hemelen is;quot; — »die den Zoon loochent, heeft ook den Vader niet,quot; en wetende, dat er geen weg van behoudenis is, dan door het verzoeningsbloed van Gods Zoon, en geenen anderen naam onder den hemel gegeven is om zalig te worden, dan Jezus Christus en Dien gekruist, — wenschen zij hunne smeekingen op dien grond, tot heil der Gereformeerde Kerk, tot hiel hunner medezondaren en ook tot heil Uwer Vergadering, in den schoot van Gods ontferming neder te werpen, opdat Nederland bewaard moge blijven van de geheele toepassing der woorden Gods:

»Gedenkt dan, vanwaar gij uitgevallen zijt en bekeert U, en doet de eerste werken, en zoo niet, Ik zal ü haastelijk bykomen en zal uwen kandelaar van zijne plaats weeren, indien gij U niet bekeert.quot; (Openb. II: 5.)

Heilbiddend noemen zij zich enz.

-ocr page 384-

362

En nu de handeling van het Klassikaal Bestuur van Harderwijk. Toen schrijver dezes lid was van die Klassis, hadden mannen van de dusgenaamde liberale richting er het bestuur in handen. Toen er de zaak van Ds, Witte-v e e n behandeld werd, mannen van de rechtzinnige. In de zaak van Brummelkamp had niemand der rechtzinnige mannen, hadden ook zijne innigste vrienden niet geprotesteerd tegen het bestuur of iets gedaan dat daarnaar zweemde. Twintig jaren daarna zitten zij — sommigen zelfs in eigen persoon ! — die toen met B r u m m e 1-k a m p over het verval der Kerk zuchtten in het Klassikaal en ook in het Provintiaal bestuur ; schrijven als zoodanig het bovenstaande protest aan de Synode, en zijn weinig tijds daarna zelve de mannen die hun broeder Ds. W it-teveen van de bediening des Woords ontzetten om de overtreding, gelijk het heet, van een of ander reglement dier zelfde Synode ! By de vermelding van sommige God-onteerende stellingen van Ds. M e ij b o o m aangehaald uit zijn werk «Hoofdzaken der christelijke Godsdienstquot; bl. 155 haalt de wachter op Sionsmuur onder anderen de volgende woorden van M e ij b o o m aan :

»En verder blz. 155, (over de Leer der Drieëenheid) God de Vader, die alles in allen is; — Jezus Christus de Zoon, zonder Wien niemand tot den Vader komt, maar dnor Wien ook Zijne geloovigen, met den Vader ten naauwste worden verbonden ;ende Gemeente, door den invloed van den Zoon, van \'s Vaders Geest vervuld en daarin levende. Deze drie zgn één ; daar is tus-schen hen allen gelijkvormigheid. Één levensbeginsel bezielt allen, daar is tusschen hen de grootste overeenstemming. Zij kennen, beminnen, verheerlijken elkander ; zij werken met elkander; zij vormen zamen dat groote Godsgezin, waarvan de Vader het Hoofd is, Christus de oudste broeder, de anderen de jongere en mindere kinderen. Dat is de Drieëenheid des N. Verbonds. Is het wonder, zeggen

-ocr page 385-

3(53

wij, dat een ieder die de waarheid lief heeft, bij die lezing moet vragen: Zal de Hervormde Kerk zijne kansels beschikbaar stellen, om zulke, met Gods Woord strijdige lee-rin»en te bevorderen, en zoo de Gemeente in de omhelzing van ziel-verdervende dwalingen en Godonteerende leugenen te laten onderwijzen ? Of zijn de aangevoerde stellingen van Dr. M e ij boom, overeenkomstig met het Woord des Heeren ? Of zijn zij een leeren en handhaven van de leer der Nederlancische Hervormde Kerk te noemen ? Of kan het gedoogen van dergelijke dwalingen, niet op grond der waarheid eene vernietiging van de Belijdenis der Kerk genoemd worden ? Helaas ! hoe wordt op zulke wijze de Kerk overgeleverd aan hare bitterste vijanden.quot;

Had de wachter (bl. 4) zoo juist gezegd. »Geen Reglementen, met hoeveel zorg ook geredigeerd, tot welke onbeduidendheden ook afdalende, stellen eene kerk daar. Zij gaan allen omtrent het uitwendige bestuur .... De kerk als kerk bestaat ook buiten en zonder de reglementen.

Hij had daarbij gevoegd :

»Gave God! dat er in de laatste veertig jaren wat minder werks van reglementaire bepalingen, wat meer werks van de eerlijke handhaving van de Belijdenis der Gereformeerde Kerk door hoogere en lagere Kerkbesturen, gemaakt ware. Dan zou niet, zooals helaas ! heden ten dage geschiedt, de leer der Gereformeerde Kerk, in den boezem dier Kerk zelve, ouder de schijn-schoone leus van vrije Evangelie-pre-diking, zgn aangerand en bestreden op de onverantvvoorde-lijkste, meest schaamtelooze wijze. Dan zou niet een overmachtige vijand het erfdeel der Vaderen overheeren, en poging op poging aanwenden, om de Kerkleer te dringen uit de Kerk, en deze laatste, door zoogenaamde leervrijheid, zoeken te maken tot eene stapelplaats van verwarring en allen boozen handel.

Een alles afdoend bewijs voor een en ander, levert de handelwijs van meer dan één Kerkbestuur, omtrent een

-ocr page 386-

364

ariaansch-gezind Predikant, die onverholen voor zijne Goden Christus onteerende dwalingen in prediking, onderwijs en geschriften uitkomt, en in plaats van, zooals beta-mend was, bestraft en des noodig uit de Gereformeerde Kerk verwijderd te worden, in zijne schadelijke handelwijze gestijfd, ja zelfs ook gehandhaafd wordt.quot;

»Eene overmachtige vijand omtrent het erfdeel der vaderen,quot; zegt de wachter terecht. Wij hebben geheel dat bestuur meermalen vergeleken bij een dieven-bestuur, dat in uwe woning indringt. De dieven dringen daar binnen, overmachtig door getal en wapenen. Vader, moeder en soaimige kinderen, die zich verdedigen willen, werpen zij gebonden en bebloed in den hoek van het vertrek of ook de ramen uit, zoodat zij jammerlijk mishandeld op de straat te lande komen. Intusschen organiseren die dieven ouder zich een zeker bestuur. Hoe schandelijk ook in oorsprong en wezen, neemt het eenige goede bepalingen in zijn reglement op. Sommige kinderen en huisgenoten, die het onschadelijk rekent, daar zij zich onder het bestuur buigen, neemt het na verloop van tijd mede aan onder het getal zijner Handlangers en Agenten, en deze zijn niet alleen laag-geestig genoeg, zich in het bestuur te laten opnemen, maar daar waar een hunner broeders een dier reglementen overtreedt of schijnt te overtreden, daar treden zij in naam des bestuurs mede op, binden hem handen en voeten, en werpen ook hem verwond en bebloed ten venster uit, en hoewei zij dit alleen doen uit gedienstig en ootmoedig bukken onder de heerschappy van den overmachtigen vijand, nemen zij ten slotte er de verdediging van op zich !

» De kerk, als kerk,quot; heeft de wachter gezegd, » bestaat ook buiten en zonder reglemente n.quot;

En wederom :

xKan bet gedoogen van dwalingen, alsdie van Me ij boom en Zaalberg, niet opgrond der waarheid eene vernietiging van de Be-

-ocr page 387-

365

lijdenis der Kerk genoemd worden? Heiaas, hoe wordt op zulke wijze de Kerk overgeleverd aan hare bitterste vijanden!\'\'

En terecht. Maar nu vragen wij in ernst, wie anders moet dan gezegd worden de kerk aan hare bitterste vijanden over te leveren, dan zij, die op zulke hooghartige te-rechtzettingen van het Bestuur zich het zwijgen laten opleggen ; wie anders bovenal, daa zij die zich tot mede-Bestuurders laten opnemen, de dwalingen laten bestaan en de vrienden helpen vervolgen ; met andere woorden : de Belijdenis hoe langer hoe meer laten vertreden en het Despotisme der Reglementen helpen handhaven ? En zie, dit doen die Broeders, dit doet het Klassikaal Bestuur van Harderwijk !

Wij willen geene personen hard vallen, en waar wij \'t immer deden bij de verdediging der waarheid, vragen wij bij dezen nederig om vergiffenis. Wij meenden niet, ook niet wanneer wij hard waren tegen trouweloozen, dat w g op iets hebben te roemen, en steeg onze verontwaardiging soms ten top, zoodat wij der woorden vol werden, het »Simon, Simon, ziet de Satan heeft u zeer begeerd te ziften als de tarwe\'\' hebben wij niet vergeten. Ook wij weten, helaas! wat het is met vrees geslagen te zijn, te vlieden al is er geen vervolger; maar dat onze stem er toe mocht medewerken om beminde broeders, die in het opperste van den mast slapen, wakker te schudden en er hen op te doen letten, dat de Gamaliels in de Synagoge kunnen blijven en de Erasmussen in Kome, hoeveel goeds, hoeveel uitnemends zy bij oogenblikken ook hadden geopenbaard; en daarom roepen wij van dat Babel bij vernieuwing hun toe: gaat uit van haar mijn volk, opdat gjj aan hare zonden geen gemeenschap hebt en van hare plagen niet ontvangt.quot; — 1)

1) Vergl. Op. 18:45 2 Cor. 6: 14—18.

-ocr page 388-

364

ariaansch-gezind Predikant, die ouverholen voor zijne Goden Christus onteerende dwalingeu in prediking, onderwijs en geschriften uitkomt, en in plaats van, zooals beta-mend was, bestraft en des noodig uit de Gereformeerde Kerk verwijderd te worden, in zijne schadelijke handelwijze ge-stijfd, ja zelfs ook gehandhaafd wordt.quot;

»Eene overmachtige vijand omtrent het erfdeel der vaderen,quot; zegt de wachter terecht. Wij hebben geheel dat bestuur meermalen vergeleken bij een dieven-bestuur, dat in uwe woning indringt. De dieven dringen daar binnen, overmachtig door getal en wapenen. Vader, moeder en soumiige kinderen, die zich verdedigen willen, werpen zij gebonden en bebloed in den hoek van het vertrek of ook de ramen uit, zoodat zij jammerlijk mishandeld op de straat te lande komen. Intusschen organiseren die dieven onder zich een zeker bestuur. Hoe schandelijk ook in oorsprong en wezen, neemt het eenige goede bepalingen in zijn reglement op. Sommige kinderen en huisgenoten, die het onschadelijk rekent, daar zij zich onder het bestuur buigen, neemt het na verloop van tijd tuede aan onder het getal zijner Handlangers en Agenten, en deze zgn niet alleen laag-geestig genoeg, zich in het bestuur te laten opnemen, maar daar waar een hunner broeders een dier reglementen overtreedt of schijnt te overtreden, daar treden zij in naam des bestuurs mede op, binden hem handen en voeten, en werpen ook hem verwond en bebloed ten venster uit, en hoewel zij dit alleen doen uit gedienstig en ootmoedig bukken onder de heerschappij van den overmachtigen vijand, nemen zij ten slotte er de verdediging van op zich !

»De kerk, als kerk,quot; heeft de wachter gezegd, » b e s t a a t ook buiten en zonder reglemente n.quot;

En wederom ;

»K an het gedoogen van dwalingen, alsdie van Me ij boom en Zaalberg, niet opgrond der waarheid eene vernietiging van de Be-

-ocr page 389-

365

lijdenis der Kerk genoemd worden? Helaas, hoe wordt op zulke w ij z e de Kerk overgeleverd aan hare bitterste vijanden!\'1

En terecht. Maar nu vragen wij in ernst, wie anders moet dan gezegd worden de kerk aan hare bitterste vijanden over te leveren, dan zij, die op zulke hooghartige te-rechtzettingen van het Bestuur zich het zwijgen laten opleggen ; wie anders bovenal, dan zij die zich tot mede-Bestuurders laten opnemen, de dwalingen laten bestaan en de vrienden helpen vervolgen ; met andere woorden : de Belijdenis hoe langer hoe meer laten vertreden en het Despotisme der Reglementen helpen handhaven ? En zie, dit doen die Broeders, dit doet het Klassikaal Bestuur van Harderwijk !

Wij willen geene personen hard vallen, en waar wg \'t immer deden bij de verdediging der waarheid, vragen wij bij dezen nederig om vergiffenis. Wij meenden niet, ook niet wanneer wij hard waren tegen trouweloozen, dat w g op iets hebben te roemen, en steeg onze verontwaardiging soms ten top, zoodut wij der woorden vol werden, het »Simon, Simon, ziet de Satan heeft u zeer begeerd te ziften als de tarwe\'1 hebben wij niet vergeten. Ook wij weten, helaas! wat het is met vrees geslagen te zijn, te vlieden al is er geen vervolger; maar dat onze stem er toe mocht medewerken om beminde broeders, die in het opperste van den mast slapen, wakker te schudden en er hen op te doen letten, dat de Gamaliëls in de Synagoge kunnen blgven en de Erasmussen in Kome, hoeveel goeds, hoeveel uitnemends zij bij oogenblikken ook hadden geopenbaard; en daarom roepen wij van dat Babel bij vernieuwing hun toe: gaat uit van haar mijn volk, opdat gij aan hare zonden geen gemeenschap bebt en van hare plageu niet ontvangt.quot; — 1)

1

Vergl. Op. 18 : 45 3 Cor. 6 : 14—18.

-ocr page 390-

366

Mocht iemand ons willen vragen, of wij. bij het hechten op waarheid en leer, op Reglement en gebod, ten eenetnale vergeten, dat het ev toch eigenlijk maar op aankomt om ons geloof uit onzen wandel te toonen, en dat het vele goede in het Hervormd Kerkgenootschap toch niet om deszelfs gebreken raag worden miskend ; wij moeten dit bewys juist omkeeren, en zeggen ; de uitnemendneid van personen in leer of wandel maakt den grond, waarop men staat niet beter. Voor zoover iets dergelijks er is, is het er niet ten gevolge van, maar niettegens taande den val-schen grond waarop men z;ch bevindt. Gode de eer! Ook de Fénélons en de Ganganelli\'s worden in Rome gezien, maar meen toch niet, dat Rome daarvan de lof toekent, of dat zulks eenig gewicht in de schaal legt, tegen hetgeen men op grond der waarheid tegen haar aanvoert, en zoo ook hier. Gods ontferming is groot en Zijne barmhartigheden zijn vele, maar geven ons geen grond tot vergoelijking van eenig kwaad of tot volharding io gemeenschap met de boozen, en daarvan is hier slechts sprake. De stemmen uit den Wachter op Sions muren, de Groen van Prinsterer\'s, de da Costa\'s zij behooren evenmin in die Gode vijandige gemeenschap te huis als wij; en, zijn zij er nog in, — niemand neme daaruit aanleiding om haar, om die gemeenschap, of \'t volharden in de gemeenschap met het booze te verdedigen. En wij mogen, bij dankbare erkentenis van het goede, toch niet nalaten bij deze gelegenheid te vragen, of gij, die aldus spreekt, dan niet erkent, dat met daarlating van die uitzonderingen daar, waar slecht geloofd wordt, ook slecht wordt geleerden waar slecht wordtgeleerd ook slecht wordt geleefd?

En nu volge hier ten bewijze er van, hoe jammerlijk het er daar uitziet, waar de nieuwe leer vrij algemeen heerschappij voert, en zonder door de kracht der waarheid als beteugeld en direkt of indirekt bestraald te worden, eene

-ocr page 391-

367

opgave betrekkelijk den zedeljjken en godsdienstigen wandel, nu tien jaren geleden gegeven niet door hunne tegenstanders, maar in een verslag van de Predikantenvereeniging in Groningen zelve omtrent den inwendigen tot-stand hunner gemeenten. Het luidt letterlijk aldus : 1).

»Het Avondmaal geregeld gevierd, doch in een groot deel der Provintie weinig belijders; de huwelijks-inzegening slechts door weinigen begeerd ; het godsdienstig leven in de huisgezinnen van weinig beteekenis ; de wandel zeer aards-gezin ; dronkenschap en ontucht onder de arbeiders en dienstboden afschuwelijk erg ; in het algemeen weinig achting voor het kerkelijk leven, de kerk en hare dienaren.quot;

Bene Kommissie uit het Genootschap ter bevordering van Nijverheid te Onderdendam, (insgelijks in de Provintie Groningen) heeft over den zedelijken toestand der dienstbaren ten platte lande zich in dezer voege uitgelaten : »Op 12 of 14jarigen leeftijd treden de jongens en meisjes bij den landbouwer in dienst, woudezels gelijk. Eén ding hebben zij dan gewoonlijk geleerd, namelijk, om geen boer te achten, dan naar het loon en het eten, dat hij geeft. Velen hebben ook bedelen of stelen geleerd, want het eerste heeft in de schatting van velen uit de lagere klasse opgehouden schande te zijn, het wegrooven van ooft en tuinvruchten heet geen diefstal meer.quot;

Van ouderen van jaren wordt gezegd ; »Is de Zaturdag-avond daar of de Zondag, waarop men uitgaan kan, dan worden de kroegjes der dorpen bezocht, waarvan elk, hoe klein ook, er één, en anderen verscheidene bezitten ; daar vereenigt men zich, en onder spel en drank worden dan de meeste nachten doorgebracht. De mannelijke en vrouwe-lijke dienstbaren zoeken dan elkander op, en, nadat men veel gedronken en zedelooze liederen gezongen heeft, volgen er bij het gezamentlijk naar huis gaan en in des landbou-

1) Men zie dit verslag ook besproken in het uitnemend Maandschrift voor Christelijke opvoeding, Januarij, 18C2,

-ocr page 392-

368

wers schuur- of stalplaats (waar beider slaapsteden soms aan elkaar greuzeu) niet zelden tooneelen van dierlijke ontucht, die onze pen weigert te beschrgven ; tooneelen wel met den sluijer des nachts bedekt, maar slechts al te bekend bij ieder, die in het leven des landvolks geen vreemdeling is.quot;

Dat wij er dit ééne nog bijvoegen : In een artikel in de Kerkelijke Courant, het officiëele blad van het Hervormd Kerkbestuur, las men dezer dagen, »dat in de kollecte voor noodlijdende kerken en personen, die slechts éénmaal in het jaar gehouden wordtin dezelfde Provintie Groningen, wier welvaart ten spreekwoord is geworden, waar boeren soms gouden lepels en vorken, of ook koffijkannen in den laatsten tijd zich aanschaften, door 80 gemeenten, die te zamen 21,177 zielen uitmaken, de som van f 104,60 was bijgedragen.quot; Welk eene vertooning deze verhouding maken zal, wanneer men vraagt, hoeveel dit door elkander gerekend voor ieder lid bedragen zal, bere-kene de lezer zelf.

Aan de vruchten wordt de boom gekend. Neen, men leest geen druiven van doornen of vijgen van bramen. Maakt den boom goed en gij raoogt goede vrucht verwachten. Maakt den boom kwaad, gelijk het Rationalisme doet, betzij het zich noemt naar het Groningsche Subjektivisme, naar het Leidsche Materialisme of naar het ütrechxsche Empirisme de vruchten van den kwaden boom zijn naar Jezus leer en naar de ondervinding ook van onzs dagen, — kwaad.

Doch wellicht is \'t meer dan tijd, dat wij letten op de vraag, »of het ons dan nu goed is, of w g ons nu bevinden ter plaatse waar niet meer behoeft gezucht of geklaagd, of wij afgescheiden van dat genootschap, ons dan zooveel beter bevinden dan vroeger,quot; en gaarne wijden wij, althans eenige oogenblikken, aan derzelver beantwoording. Vóór

-ocr page 393-

369

alle dingen sta het vast, dat »zoo wien de Zoou zal hebben vrijgemaakt, die, en die slechts is waarlijk vrij.quot; (1) En waar de stem niet te vergeefs is vernomen om te staan in de vrijheid, waarmede Christus ons heeft vrij gemaakt, en niet wederom bevangen te worden met eenig juk der dienstbaarheid: —hoe zou het anders kunnen, of daar gevoelt men zich wel? Intusschen versta men ons goed. »De natuurquot; zeggen wij met W i 1 c o c k, »is met al haar krachten niet in staat zooveel als een eemge droppel genade te weeg te brengen, waarmede zij de zonde zoude kunnen dooden, of Christus ten jongsten dage onder de oogen treden.quot;

»Het inwendige uws Christendoms zal op het naauw-keuriffste worden onderzocht.quot; Ln wederom : »^ at zou dat niet een ellende wezen een langen tijd een grooten handel te drijven en dan eindelijk overhoop raken,quot; gelijk het werkelijk zou zijn, wanneer onze ziel niet besprengd ware met het bloed van Christus, üe flaauwe redene-neering »\'t is beter af te scheiden van de zonde, dan van de kerk,quot; (2) die men zelfs in gedrukte geschriften heeft laten hooren, is al te min, dan dat er op behoeft geantwoord. Ter voorkoming, dat geen eenvoudige er door worde verschalkt, sta hier slechts opgeteekeud, dat wij niet hebben beoogd »Christus tot een dienaar der zonde te maken.quot; Volgens de H. Schrift staat het acht geven op bet woord : »gaat uit van haar mijn volk, opdat gij aan hare zonden geen gemeenschap hebt en van hare plagen niet ontfangt ; staat de vermaning »strijdt voor het geloove eenmaal den Heiligen overgeleverdquot; niet over tegen het »strijdt den goeden strijd des geloofs, grijpt naar het eeuwige levenquot;

1) Verg. Joh. 8 en Gal. 5.

2) Wie onzer btiveerdc ooit, ikt men zich moest iifscheiden van Je Kerk? Groen van Prinsterer heeft ten jare 1837 daarop dan ook reeds voor ons geantwoord door te betuigen : „Zij hebben zich afgescheiden van het genootschap om te kunnen blijven bij de Kerkquot; en zoo is \'t.

24

-ocr page 394-

370

maar integendeel. Waar men door genade het laatste goed leerde, gevoelde men zich tevens geroepen tot het eerste ; en met luider stemme zeggen wij \'t den Apostel na »in Christus Jezus heeft noch besnijdenis eenige kracht noch voorhuid, maar het geloof door de liefde werkende.quot; (1)

Van de daken laten wij het woord van Jezus hooren : «Voorwaar, voorwaar! zeg ik u, tenzij iemand wederom geboren worde hij kan in het Koningrijk Gods geenzics iugaar.quot; (2) Maar op de vraag, of het ons dan nu goed is ter plaatse, waar wij ons thans bevinden, antwoorden wij nog steeds als voor vijf en twintig jaren: goed, ja, uitnemend goed. Wij weten, dat het terrein, waarop wi) ons nu bevinden, zoodanig een is, als waarmede wij voor God kunnen bestaat, en daarover was slechts sprake. (3) Wij ondervinden ook. dat de Heere helpt; wij zien, dat vele oprechten van harte, hetzij dan vroeger of later bekeerden, er toestemming aan geven in het hart en met hun wandel.

Het gedrongene en gewrongene, het halve en eigen willige dat men onder den naam van »Evangelische of Protestaat-sche maatschappij\': of «Christelijk huisbezoekquot; daarvoor tracht in plaats te stellen, is meer dan onze woorden \'t zonden kunnen uitdrukken, een sprekend bewijs van de geldigheid van onze bewering ; van het alleen houdbare van ons terrein, en van het onbijbelsche van dat alles. Denk eens na, men zendt Evangelisten om te prediken ten einde de leugen-leeraars te verdringen en meu laat den laatsten de bediening der Sakramenten ! Men leert jonge menschen de waarheid en

1) Gal. 0:5.

2) Joan. 3 ; o,

3) lu mijn adres aan de Synode zie bladz. 78. verklaarde ik, dat ik in geene andere, dan in de Gereformeerde Kerk lueraar wenschte te wezen. Ik deed dat uiet, omdat ik meende daar boven allen strijd te zullen zijn, of om eenige kerk van eene andere benaming te miskennen, maar omdat ik mij daar op Sehriftmatigen bodem beschonivde.

-ocr page 395-

371

laat heu belydeuis doen in eeu gemeenschap, waar die (de

waarheid) met voeten vertreden wordt, en bij leeraren, die,

gelyk Meg boom, zeggen, dat de drieëenbeid bestaat in

de leer van Vader, Zoon en de in Christus

«•eheilitrde in e n s c h h e i d. (1) Men doet het voor-Ö ~ x /

komen, dat men een tak is van het Evangelisch Verbond, dat op de kerkelijke gemeenschap geen inbreuk maakt, en men beoogt bepaald de transformatie van het Hervormd Kerkgenootschap in de Hervormde Kerk en het afbreken der Afgescheidene. Men zegt, dat men Christus dient, en verbiedt zijne zendelingen zulks te doen naar Gods Woord, wanneer dat nl. in konflikt zou komen met e e n i g reglement van het Hervormd Kerkgenootschap. Met de lippen zegt men ; wij staan op een vrij gebied en maakt er de vertooning van, maar zorgt op \'t uaauwkeurigst, dat ook dat vrije wordt geklemd in de banden van het ijzeren Despotisme der Reglementen van dat zelfde genootschap.

Verder beweert men zelf, dat die toestand op den duur onhoudbaar is, en geeft zich daarin eenen vrgbrief om tijdelijk in het onhoudbare te staan, en het onverdedigbare te verrichten.

Maar waar van daan haalde men toch dergelijk eenen vrijbrief, — den vrijbrief om kwaad te doen, opdat het goede er uit voortkwame ? (2) Wij zien ook niet, waarom die toestand op den duur minder houdbaar zou zijn, dan die van Rome, zoolang geld, eere, ouderdom en successie de drangredenen, zijn die onder de Reglementen doen buigen. Vijf en twintig jaar en langer hield men het er reeds bij uit. En de meest krachtige stemmen, die jaren geleden gehoord werden en uitriepen; »wanneer wij niets meer doen dan praten, wanneer wij in den kerkelijken weg niet den strijd aanbinden dan zgn wij eene koter ie, dan toonen wy

1; Zie M e ij b o o m s vraagboekje voor de KatecMsatie. Nijmegen gedrukt.

2) Som. 6 : 1.

24*

-ocr page 396-

372

dat de Afgescheidenen gelijk hebben,quot; zij zijn immers alle vervlogen ; helaas, — wellicht vergeten door hen, die ze lieten hooren ! Vervlogen zeggen wij, even als de woorden van vroegere voorgangers, die met adressen door duizendtallen onderteekend tot de Synode zich wendden met de verklaring :indien wij nu niet de handen aan \'twerk slaan, dan is de kerk van Christus verloren. Welnu, msn liet na de handen aan het werk te slaan, men werd werkelijk eene koterie en die toestand werd dragelijk! Dragelijk? meer nog; zij wordt verdedigd en men gevoelt zich onaangenaam aangedaau tegen dengeen, die ons daarop opmerkzaam maakt, of daarin niet durft mededoen. — ïen jare 1847 las men nog in het »Adres aan de Algemeene Synode der Ned. Herv. Kerk over de Formulieren, de Academische Opleiding der predikanten, bet onderwijs en het Kerkbestuur,quot; blz. 25, 26 het volgende :

»Genoeg, meer dan genoeg ter kenschetsing eener leer welke, daar zij het kruis van Christus verijdelt en de heiligheid des Bijbels wegneemt, ook geen artikel der belijdenis, geen gebed der liturgie, geen vertroostende of waarschuwende uitspraak der openbaring onaaagerand laat, en met loochenen van den zoendood onzes Heeren, de Sakra-menten of waarteekenen van de afwassching der zanden door zijn bloed, tot ijdele vertooningen maakt.quot; En verder : »Wat dunkt u. Hoog. Eerw. Heeren? Is het hier te doen om de letterlijke opvatting van een Formulier? Om bijge-loovig vasthouden aan spreekwijzen, die veranderd, aan teksten die verkeerdelijk, of uitgelegd, of toegepast zijn ? of geldt het hier den geest der Formulieren, den grondslag der Hervorming, en het. aanwezen der Christelijke Kerk ?

Deze leer nu, welke de ondergeteekenden niet i) it hatelijkheid, »niet met overdrijving,quot; maar, in den geest van elke Christelijke Kerk, stellig en met nadruk Antichristelijk mogen noemen, wordt aan twee der drie Vaderlandsche

-ocr page 397-

373

hoogescholen geleerd. Onder den invloed van haar vooi-standers, aan wie de oudergeteekenden noch bekwaamheden noch gemoedelijken ernst zullen ontzeggen, wordt, jaar op jaar, het meerendeel onzer aanstaande predikanten gebragt, om door hun les, omgang, en voorbeeld voor hunne bestemming in de Hervormde Kerk te worden gevormd. Even goed en wellicht beter ware het hen te zenden naar de school der Rabbijnen, waar men ten minste eerbied voor het Oude Testament, of naar de Seminariën der Roomschen, waar men althans een Zaligmaker, die voor ons gestorven is, behoudt. De Leeraars op te voeden in de stelselmatige verloochening der leer, wier verkondiging hun opgelegd is, verdient geen zachter naam dan, verraad aan de dierbaarste belangen onzer Kerk.quot;

En thans ?

Wanneer wy in oprechtheid voor God en in ijver voor Zijne waarheid alzoo spreken, vraagt men ons ter afwending van zulke pijlen dikwerf, of wij dan meenen, dat er bij de Afgescheidenen geene gebreken zijn. Aan de eene zijde roept men ons toe, dat wij een heilige kerkstaat willen, en aan de andere, dat het er bij de Afgescheidenen ook nog zoo schoon niet uitziet. Aan de eene zijde vraagt men ons, of wij dan nu waarlijk meenen, dat al de Afgescheidenen naar den hemel gaan, aan de andere, dat men in \'t maatschappelijke van Afgescheidenen wel eens behandelingen heeft ondergaan, die hun lang niet passen. Ter eene zijde zegt men ons, dat wij de kerkelijke tucht veel te streng toepassen, en ter andere, dat wij haar verwaarlozen, en dergelijke dingen meer. Maar wat zullen wij daarop antwoorden ? Mij dunkt, juist die beschuldigingen, die polarisch tegenover elkander staan, zi]n bewijs genoeg, dat zij letterlyk niets beteekenen. Het gaat ons daarmee, gelijk Newton zegt; »daar de een zegt dat ik een Ar-miniaan en de andere dat ik een veel te strenge Kalvinist ben, zoo kan ik daaruit bijna het besluit opmaken, dat

-ocr page 398-

374

mijne prediking vrij wel met den Bijbel zal overeenkomen.quot; En zoo is \'t. Al zulke malkander tegensprekende beschuldigingen bewijzen gewoonlijk het meest ten onzen gunste en koncentreeren zich in dat alles afdoend bewijs: »wij weten wel geen kwaad van u, maar, wat die sekte aangaat, ons is bekend, dat zij overal tegengesproken wordtquot; (1). En wat ons betreft, neen, neen, wij beweeren niet, dat het bij ons alles goud is wat er blinkt. Maar hoe kon dat ook worden verwacht ? »De harten der zondaren zijn thans als voorheen,quot; niets beter; en de redenen, waarom Newton zijne gemeente bjj een groot gasthuis vergeleek, bestaan ook bij ons. Wij weerspreken niet, dat wij denzulken, »die hunne oogen zouden hebben uitgegraven en ons gegeven,quot; niet wel eens hebben moeten vragen: »zijn wij dan uwe vijanden geworden, u de waarheid zeggende ?quot; Wij beweeren niet, dat wij niet meermalen zuchtend moesten denken aan de woorden van Paul us: »Mijne kinder-kens, die ik wederom arbeide te baren, totdat Christus een gestalte in u krijge (2).quot; Wij weerspreken niet, dat wij dikwerf met zuchten en tranen ons werk hebben verricht, maar dit raakt den grond, dit raakt den wortel der zaak niet. Wij spreken nimmer tegen, dat er zich vele gebreken bij ons hebben geopenbaard, dat de kerkelijke tucht niet, hier te streng, daar te slap, soms ook verkeerd kan zijn uitgeoefend, maar ook dit raakt den wortel der zake niet. Wilt gij ons zelfs tegenwerpen, dat onze gemeente door eigen dwaasheid, o zoo veel schade heeft geleden, en daardoor meer gevaar liep, dan door de jammerlijke vervolging die haar trof ; — ook dat weerspreken wij niet. Wij erkennen openlijk door schade en schande te hebben moeten leeren, en geve God, dat gij u aan ons spiegelt en de klippen ontgaat, waarop wg zjjn gestrand! Wij wülen niets zeggen tot vergoêlijking van onze schuld

1) Hand. 28:22.

2) Gal. 3,

-ocr page 399-

375

of tot bedekking van onze ellende ; maar betreurenssvaardig als die ziju, zij behooren onder de gebreken die eeue kerk kunnen aankleven ; gebreken, waartegen men moet strijden, maar waarom ra en niet raag nalaten zich bij haar te voegen. Ia een woord wij erkennen het: met menschen, zoowel als met ons zeiven, zijn wij bedrogen uitgekomen ; ook met hen, van wie wij iets auders hadden verwacht, maar niet met den Heere. En hoe uitnemend, hoe groot was het ons, toen wij de woorden van onzen Kalvijn, uit dat Genève verdreven, dat hij tot God zocht terug te brengen, tot de onzen moesten maken : »wat is het goed, dat wij niet den menschen hebben gediend, maar God !quot; Wat menschen ons deden, en dit zeggen wij tot roem van Gods genade! veranderde dan ook onze keus niet. Hun goed-of afkeurend vonnis mocht ons aangenaam of onaangenaam zijn, het werd ons geen regelmaat van gedrag. Ook het gebrek en de jammer der tijden, de scheuring en de verbrokkeling van het lichaam van Christus, hoe pijnlijk en snijdend ook, het mocht ons niet doen vertragen. Ook de hoop op een betere toekomst mocht ons niets doen verzuimen, van \'tgeen wij thans te doen hadden. Eene heerlijke kerkstaat, zegt men, wacht ons hier beneden en op het Kanaan daarboven mag ons oog gevestigd zijn. \'t Is alles waar, en ook wij zien reikhalzend daarnaar uit. Ook in ons hart trillen de snaren, wanneer wij van deu dag lezen waarin

»De wolf zal met het lam verkeeren

»Eq d\'Eoglen Gods weêr met den mensch (1)

wanneer wij lezen van »het nieuwe Jeruzalem waar de »straten zijn van zuiver goud; waar geene vervloeking »meer tegen iemand zal zijn ; waar geen gekrijt meer zal »zijn en geen rouw en waar God alle tranen van de oogen »zal afwisschen ; waar geen nacht meer zal zijn; waar ze

1) Da Costu. Een lied in 1840.

-ocr page 400-

376

»\'t licht der kaars uoch der zon niet meer zullen behoeven, »naardien de Heere God zelf ze verlicht en zij met Hem »heerschen znllea in de eeuwigheid (1).quot;

Maar lieve Broeders ! lt;jij die dat alles opgeeft, als de reden, waarom gij u zondt onttrekken aan \'t geen waartoe God iu dit heden u roept, en waaraan strijd verhouden is : hebt gij dan vergeten de vermaning, die tot ons, als tot zonen spreekt »miin zoon acht niet klein de kastijding des »Heeren en bezwijkt niet als gij van Hem bestraft wordt.quot; Hebt gij vergeten, dat voor dat Israël,\'— dat God naar Kanaau leidt, dat, terwijl de zee van voren, de bergen ter zijde en de Egypteuaren achter zijn, zucht en bidt, — tot M o z e s gezegd wordt, tot M o z e s die zich insgelijks verleiden liet om te bidden in plaats van voort te trekken : »wat roept gy tot mij, zeg den kinderen Israels dat ze »voorttrekken (2) ?quot; Hebt gij vergeten dat er geschreyen staat: Slechts, die overwint zal alles beërven en ik zal hem tot een God zijn en hij zal mij tot een zoon zijn, zegt de Heere? (3) De heerlijke toekomst is zeker, maar werp het zwaard niet weg, terwijl gij nog zijt op de baan, die daar heenleidt over den vijandelrkeu bodem. Nieaiand wordt gekroond, zoo hij niet wettig heeft gestreden (4). VV e t-t i g, dat wil zeggen: »in den weg door den Heere ver-»ordend, tegen eiken vijand, die tegen Hem zich kant ; »met de wapenen Gods ter rechter en ter linker zijde ; moet »het zijn, door eere en onëere ; door goed geruchte en door »kwaad geruchte, als verleiders en nogtans waarachtige ; »als stervende en ziet wij leven. Vervolgd doch niet daarin »verlaten; nedergeworpen, doch niet verdorven; altijd de »de dooding des Heeren J e z u s in den lichame omdragende, »opdat ook het leven van Jezus in onzen lichame zoude »geopenbaard worden (5) quot;

1) Opeub. 20—22.

2) Ex. 7 : 8.

3) Openb. 22 : 9.

4) 1 Tim. 4 : G.

5; 2 Kor. 7 ; 8.

-ocr page 401-

377

Willen wij met Gods volk door de woestijn, met de wolkkolom tegen de hitte des daags en de vuurkolom tegen de duisternis des nachts, dan moeten wij ons op \'s Heeren bevel wagen, en de diepte in. Willen wy eenmaal maaijen, dan moeten wij niet verslappen in den arbeid ; en, dewijl wij die gelooven, de groote en heerlijke belofte hebben, dat »God ous tot een Vader en wij Hem tot zonen en dochteren zullen zijn,quot; -zoo laat »ons onszei ven reinigen van »alle besmetting des vleesches en des geestes, voleindigende »ouze heiligmaking in de vreeze Gods (l)-quot;

Waar iemand rekenschap van ons afeischt van de hoop, die in ons is, slaat ons daar altijd bereid zijn die af te »leggen met zachtmoedigheid en vreeze (2).quot;

Voerwachten wij naar \'s Heeren belofte nieuwe hemelen en eene nieuwe aarde, waarin gerechtigheid woont, »laat »ons dan ous benaarstigen om van Hem onbestraffelijk en »onbevlekt bevonden te worden in vrede. \' En treden ze tegen ons op »met beschuldigingen, die zij niet kunnen bewijzen (3),quot; omdat wij getuigen tegen elke Synagoge des satans, die zich voor de gemeente van Christus wil laten houden (4) zoo vereenige zich onze vrijmoedige betuiging in de openhartige erkentenis des Apostels, waar hij in soortgelijke omstandigheden zegt : »dit bekenne ik, dat »ik naar dieu weg, welken zij sekte noemen, den God der »vadereu alzoo diene, geloovende alles wat in de wet en in »de Propheten is geschreven ; hebbende hope op God, welke »deze ook zelve verwachten, dat er een opstanding der »dooden wezen zal, beide der rechtvaardigen en onrecht-»vaardigeu. En hierin oefen ik mij zeiven om altyd eene on-ergerlijke konscientie te hebben bij God enbijdemenschen (5).

1) 2 Kor. 6 : 7.

2) 1 Petr. 3:15.

3) Hand. 26.

4) Openb- 2:16

5) Hand. 26 : 18

-ocr page 402-

378

WeWra is de strijd volstreden, weldra zien wij de straten der stad van zuiver goud en zal hij, die overwint alles be-erven.

»Door uw arm en alvermogen d Hebt Gij I s r e 1 aitgetogeu ; sJakobs kinderen, J ozef s zaad » Vrij gemaakt van Far o\'s haat. 3gt;\'t Water zag, o God, U komen ; »\'t Water zag ü, en de stroomen gt;\'Steigerden vol schrik omhoog; »D\'afgrond werd beroerd, en droog.quot;

»D\'Aarde sloeg van schrik aan \'t beven, »Toen z\'ü langs nw pad zag streven, «Zee en groote waters door,

sin het nooit ontdukte spoor;

»Toeu G\'uw volk den weg bereiddet, »Daar Gij \'t als een kudde leiddet; »Mozes en Aar ons hand )gt; Bracht hen dus naar \'t heilig land.quot;

A. Brummklkamp.

Zutphen 12 Augustus

1862.

Tu de vakantie-dagen der Theologische School te Karapeo.

BIBLIOTHEEK | H6D. HESY. KER.lt; ;

-ocr page 403-

STEM EENS WACHTERS OP ZIONS MUREN, DOOR S. VAN VELZEN, HERZIEN EN VERMEERDERD.

Bidt om deu vrede van Jeruzalem; wel moeten ze varen die u bemirnen.

Vrede zij in uwe vesting, welvaren in uwe paleizen !

Om mijner broederen en mijner vrienden wil, zal ik nu spreken, vrede zij in u! Psalm 122 : 6—8.

Hetqeen den lezer in de volgende bladen medegedeeld wordt, is van algemeen belang.

Als leeraar in de Kerk, als dienaar des Woords ben ik door hen, die, het bestuur in handen hebben, van de bediening ontzet.

leder heeft het regt om te weten, ivaaraan deze maatregel moet toegeschreven worden. Ik vind mij daarom verpligt, opent-lijk van mijn gedrag en wedervaren rekenschap af te leggen ; waardoor nu allen, die er belang in stellen, deze gebeurtenis kunnen beoordeelen. Tevens maak ik van deze gelegenheid gebruik, om de lezers opmerkzaam te maken op de gewichtvolle taak, waartoe wij tegemooordig geroepen ivorden.

Velen zullen welligt deze ivoorden verwerpen ; velen zullen welligt aan de taal, die hier voorkomt, zich ergeren, maar ik spreek niet in mijn belang. Als dienaar des Heeren uit innerlijke overtuiging, met de gedachte: »God zal ieder tverk in het gerigt brengenquot; heb ik deze bladen geschreven, en heb niets anders aan de lezers te verzoeken, dan dat zij het geschrevene aan Gods Woord zullen toetsen. Dit Woord moet onze regel zijn. » Tot de loet en tot hel getuigenis ; zoo zij niet spreken naar dit Woord, het zal zijn dat ze geen dageraad zullen hebben.quot;

-ocr page 404-

380

Worden deze bladen dienstbaar gemaakt tot uitbreiding van des Heer en rijk, opdat zondaren bekeerd worden eau den weg des ver der fs en Gods kinderen als broeders samenwonen, dan wordt mijn loensch vervuld. T)e Drie\'éenige God schenke hiertoe wijsheid, vrede en barmhartigheid ! Amen.

Drogeham, January 1836.

STEM EENS WACHTERS OP ZIONS MUREN.

»Gelijk de dagen van N o a c li waren, alzoo zal oofc zgn de toekomst van den Zoon des menschen. Want gelijk zij waren in de dagen voor den zondvloed, etende en drinkende, trouwende en ten huwelijk uitgevende, tot den dag toe, in welken No ach in de ark ging, en bekenden het niet, tot dat de zondvloed kwam, en hen alleu wegnam, alzoo zal ook zijn de toekomst van den Zoon des menschen. Alsdan zullen er twee op den akker zijn ; de een zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden; daar zullen twee vrouwen malen in den molen, de eene zal aangenomen, en de andere zal verlaten worden. Waakt dan, want gij weet niet in welke ure uw Heere komen zal!quot; (1)—Deze profetische vermaning des Heeren verdient, inzonderheid in den tijd, dien wij beleven, de meeste behartiging. Terwijl de stem des Almagtigen in zoo vele teekenen op aarde gehoord wordt, leeft de groote menigte zorgeloos voort. Roekeloos veracht zij de ernstigste waarschuwingen, spot met de vreeselijkste oordeelen, en gaat onverschillig dood, eeuwigheid en oordeel te gemoet !

Nu en dan schynt het wel, bg eenige nieuwe gebeurtenis, dat zij ontwaken zal uit dien rampzaligen toestand;

1) Matth. 24 ; 37, enz

-ocr page 405-

381

doch, het is slechts een kortstondige schrik. Zij is gelijk aan een slaapdronkene, die hevig wordt aaugestooten, de oogen opent, eenige gesmoorde woorden uitbrengt, eu weder door den slaap overmeesterd wordt. Intusschen nadert de toekomst van den Zoon des menschen. De vijanden van God en Christus beginnen heviger te woeden. Zij, die men waande dat reeds den doodsteek hadden ontvangen, hebben versche krachten vergaderd, en herrijzen uit hunne afmatting, om met nieuwe woede den strijd te voeren tegen het rijk van Christus. Klein doch almagtig ontwikkelt zich dit rgk. Niet vele edelen, niet vele rijken heeft God uitverkoren, maar het dwaze, zwakke, onedele en verachte der wereld, opdat geen vleesch zoude roemen voor Hem. Langen tijd waren de wyze maagden in slaap. Langen tijd had er eene onzalige gelijkvormigheid plaats tusschen de kinderen des lichts eu de kiuderen der duisternis. Maar de Heere heeft zijnen Geest uitgestort; leven en kracht is van Hem uitgegaan ; daarom verheffen de wachters op Zions muren hunne stemmen, en het geroep wordt gehoord: Ziet de Bruidegom komt, gaat uit Hem te gemoet !

Dit woord is niet te vergeefs ; uitgegaan uit den mond des Heeren, kan het niet ledig wederkeeren. Vele geloovigen ontwaken uit den slaap, waarin zij jaren lang hebben verkeerd. Zij leefden in gemeenschap met de kinderen der duisternis, en stonden in gevaar als een roof vervoerd te worden. Maar de Heere zag in ontferming neder op zijn bezwijkend erfdeel. Daarom zyn velen dorstende naar de gerechtigheid, die op Golgotha met bloed is verworven. Deze willen niets anders weten dan Christus eu dien gekruisigd. Zij erkennen geene andere heerschappij dan alleen die van Koning Jezus, en staan gereed in de kracht des Heeren, aangedaan met de wapenrustinge Gods, om te strijden voor het geloof, eenmaal den heiligen overgeleverd.

-ocr page 406-

382

Doch ook andereu hebben het geroep van de komst des Bruidegoms gehoord. Het zijn de magtigen, aanzienlijken en wijzen der aarde, en deze worden met toorn vervuld ; want zij haten God en zijn volk. Aangevoerd door den vorst der duisternis, spannen zij al hunne krachten in ter bestrijding van den Gezalfde des Heeren. Niets is hun heilig. Gods Woord wordt bespot, de geschiedenis vervalscht. de eer der vaderen met vuige laster bezwalkt; lerwijl zij zich alle dingen geoorloofd acht, en alle wapenen van list en geweld gebruiken, om hun doel, de uitroeijing van het volk des Heeren, te bereiken. Daartoe vereenigen zij zich thans, die te voren oneens en tegen malkanderen verdeeld waren. Vijanden van vroegeren en lateren tijd komen te zamen, zij verbroederen zich en trekken met vereenigde krachten op, tegen het erfdeel des Heeren. » De Koningen der aarde stellen zich op, en de Vorsten beraadslagen te zamen tegen den Heere en tegen zijnen Gezalfde, zeggende : Laat ons hunne banden verscheuren en hunne touwen van ons werpen !\'\'

Ons vaderland, waar tachtig jaren gestreden is, om God in waarheid te mogen dienen, het land waar vroeger aan vele plaatsen het licnt des Evangelies helder en zuiver scheen, waaide dwalingen verworpen, de leugenprofeten verbannen werden, en eene rij van Vorsten beschermers der Godsdienst waren, dit land, weleer de wijkplaats voor hen, die om Christus wille vervolgd en verdrukt werden, deelt mede in de algemeene overstrooming. Terwijl de arbeiders sliepen, is de vijand gekomen, hij heeft onkruid gezaaid, en ziet het is ons boven het hoofd gewassen, en dreigt het goede zaad te verstikken. Wee den volke van zware ongerechtigheden 1 Het heeft echter niet aan roepstemmen ontbroken. Ook hier geldt dat verwijt des Heeren : »Jeruzalem, Jeruzalem ! hoe menigmaal heb ik uwe kinderen willen bijeenvergaderen, ge-lijkerwijs eene hen hare kiekens onder de vleugelen vergadert, en gij lieden bebt niet gewild; och of gij ook bekendet, ook nog in dezen uwen dag, hetgeen tot uwen vrede dient!quot;

-ocr page 407-

383

Getrouwe dienstknechten van Christus hebben reeds te voren het droevig verval onzer dagen verkondigd. Zij hebben vermaand, gebeden en gesmeekt om toch te waken. De naderende oordeelen werden voorspeld, de eenige redding werd aangetoond, en de wapenkreet aangeheven. In onze dagen zijn de stemmen en getuigenissen vermenigvuldigd en luider. Het zijn niet slechts meer vermaningen tot waakzaamheid, maar ook is de bazuin reeds gehoord tot vergadering der uitverkorenen. (1) Mannen Gods hebben geijverd voor de eer des Heeren en het heil der Kerk. Zg hebben de vijanden aangevallen, hunne schande geopenbaard, hunne naaktheid ontdekt en hunne boeijen verbroken.

Maar deze vijanden kennen geene schaamte noch berouw. Integendeel, langs zoo meer worden zij verstokt. Zij hebben eene vaste keuze gedaan. Zij hebben besloten het lijk van Christus te verdelgen, en willen in den naam des duivels volhouden. Dit bestaan zal niemand verwondering baren, die eeuigzins bekend is met het menschelijk hart, of nog niet geleerd heeft Gods woorden te verwerpen ; evenmin als dat velen, niettegenstaande dezen strijd tusschen licht en duisternis, in hunnen doodslaap blijven. Dit alles strekt slechts tót bewijs der vijandschap, die God in het Paradijs. tusschen het zaad der vrouw en het zaad der slang, gezet heeft; en waar nu de Geest des Heeren wordt uitgestort, zal zich weldra deze vijandschap openbaren. Er zijn echter anderen, kinderen Gods, die hunne eerste liefde verlaten hebben, wier eenige troost het is geworden, met ligchaam en ziel, in leven en in sterven, het eigendom des Heeren te zijn ; die het zich vroeger tot genade rekenden, niet alleen in Hem te gelooven, maar ook voor Hem te lijden, die Hem en Hem alleen hartelijk gaarne in iederen weg wilden volgen, maar thans van verre staan, en geen acht

Titel van ecu onlangs uitgekomen geschrift van P. J. baron van Zuijleu van N ij e velt; waarvan ilc zevende druk is versohenen.

-ocr page 408-

384

geven op het Woord des Heerea, noch op teekenen der tijden, en zelfs den opbouw van Zion tegenwerken. Tot deze echter en tot allen, ia wier hart eenig beginsel van de vreeze des Heeren woont, word ik gezonden, om hen opmerkzaam te maken op den toestand van de Kerk des Heeren in ons vaderland. Zegt niet, dat gij u daarmede niet wilt bemoeyen, en liever in gerustheid wilt leven, zonder u over dezen toestand te bekommeren. Wie niet vergadert die verstrooit! en buiten de Kerk is er geene zaligheid. Heden dan, zoo gij Gods stem hoort, verhart uw harten niet!

Opdat een ieder te beter zal kunnen oordeelen, wensch ik eerst het verhaal te leveren vau hetgeen mij wedervaren is in de bediening van het Evangelie onder het Hervormd Kerkbestuur ; vervolgens op den toestand van het Hervormd Kerkgenootschap te wijzen; en eindelijk eeu ieder op de roeping der geloovigen, met betrekking tot de Kerk, opmerkzaam te maken.

Ruim een jaar is het geleden sinds ik de bediening vau het Evangelie aanvaard heb, met de woorden: Wee mij indien ik het Evangelie niet verkondig!quot; Vroeger reeds was ik van ganscher harte, en in allen deele, vereenigd met de Belijdenisschriften der Gereformeerde Kerk. Tijdens mijn verblijf aan de akademie te Leijden, en onder de wapenen, die ik, voldoende aan de roepstem des Konings, tot verdediging des vaderlands tegen den opstand der zuidelijke gewesten, aangegord had, was ik met mijne eeuwige belangen werkzaam geworden. Terwijl ik met mij zeiven bekend gemaakt werd, en naar verlossing uitzag, onderzocht ik Gods Woord, gelijk ik nooit te voren hud gedaan. Eu toen mij de weg van behoud werd geopend, toen mii daarna de Zaligmaker, die mij vroeger verborgen was, met klaarheid in het hart geopenbaard werd, en ik in Hem mijne geregtigheid en sterkte vond, gevoelde ik mij ook met de belijdenisschrifteu der kerk ten volle vereenigd; ik vond

-ocr page 409-

385

er mijn geloof in uitgedrukt. Dit geloof beleed ik met vrijmoedigheid, toen liet mij vergund werd, ouder het praesi-dinrn van den hoogleeraar J. C 1 a r i s s e, openlijk eene proeve af te leggen, waaruit beoordeeld zou worden, in hoe verre ik tot de prediking bekwaam was. Het gunstig oordeel van den man, die door zijne colossale kennis ieders hoogachting afdwong, door zijne krachtvolle taal de gemoederen beheerschte, door zijne innemendheid alle harten won, en soms met hoogen ernst voor regtzinnigheid en voor godzaligen van vroegeren tijd ijverde, was mij niet alleen tot groote bemoediging, maar tevens tot beschaming, bij het gevoel van wat mij nog ontbrak. Later gaf ik, overeeokomstig de instelling aan de akademie, uog eene openlijke proeve van prediking, toen onder het praesidium van den hoogleeraar N. C. Kis t, voor wien ik, inzonderheid wegens zyn bevattelijk onderwijs, hooge achting koesterde, en sprak daarbij andermaal mijne geloofsovertuiging uit. \'Joe meer ik evenwel op hen acht sloeg, met wie ik in aanraking kwam, des te meer bleek het mij, dat ik met den algemeen heerschenden geest niet meer overeenstemde, sinds ik met mijn eeuwig behoud was werkzaam geworden. Nogtans ondervond ik bij niemand eenige moeite wegens dit onderscheid met anderen. En toen ik, behalve van de genoemde Hoogleeraren, ook van de overige, wier onderwijs ik genoten had, van den nauw-keurigen L. S u r i n g a r, en den scherpzinnigen W. A. v a n Heu gel, namen die ik steeds met hoogachting genoemd heb, het vereisclite getuigschrift had ontvangen, meldde ik mij, als kandidaat in de letteren en godgeleerdheid te Leijden, bij het kerkbestuur aan, om tot de predikdienst toegelaten te worden. In het examen, dat ik hierop bij het Provinciaal Kerkbestuur van Zuid-Holland moest doorstaan, ontveinsde ik, bij de vele vragen, die over de kenmerkende leerstukken der Gereformeerde Kerk gedaan werden, mijne overtuiging niet. Onverschrokken mogt ik, ofschoon het bleek, dat sommige leeraren, in deze vergadering, andere gevoelens

25

-ocr page 410-

386

hadden, mij verklaren. Eu hoewel er inzonderheid tegen de leer der verkiezing, die ik, in overeenstemming met de belijdenis der Gereformeerde Kerk, verdedigd had, hevige tegenspraak was gevoerd, ik werd tot de predikdienst bevorderd. Bij deze gelegenheid werd mij nog door sommige leden hunne verwonderirg betuigd over mijne geopenbaarde gevoelens, die ik, zeide men, toch niet door het ouderwijs, dat aan de aka-demie te Leijdeu gegeven werd, zou verkregen hebben. Toen ik antwoordde, dat deze gevoelens, althans met de leer der Kerk overeenstemden, gat meu de hoop te kennen, dat. het mij zou gaau, als ik slechts eenigeu tijd in de bediening was geweest, gelijk het menigmaal gezien was, wanneer zij, die aanvankelijk steile begrippen hadden, later een milderen geest betoouden.

Zeer spoedig, na dit examen, werd ik uitgenoodigd, om in de vacante gemeente te Drogeham in Friesland eeue predikbeurt te vervullen. Ik voldeed aan dit verzoek, en ontving weldra het beroep, dat ik mij voor den Ueere verpligt vond aanstonds aan te nemen. Zwaar evenwel drukte mij het gewigt der bediening op het hart, en, was ik niet overtuigd geweest, dat ik deze roeping als eene roepstem des Heeren moest gehoorzamen, gaarne zou ik mij onttrokken hebben. Wel beschouwde ik de bediening als een treffelijk, maar tevens als een moeijelijk werk. Niet alleen gevoelde ik, dat een leven vol opofferingen, en van gedurigen strijd, aan de bediening verbonden zou zijn ; maar wist, dat met de aanvaarding eene ontzaggelijke verantwoording op mij zou rusten. En terwijl het mijne ernstige begeerte was om, wat mij ook bejegenen mogt, mij nimmer aan verloochening der waarheid, of ongetrouwheid in de bediening, schuldig te maken, was ik tevens levendig bewust van mijne ongeschiktheid tot dit werk. en was overtuigd, dat alleen de genade des Heeren mij bekwaam maken kon.

Met zulke gezindheid heb ik de beroeping aangenomen. Vier maanden verliepen echter nog, alvorens ik bevestigd kon

-ocr page 411-

387

worden; daar de vereischte approbatiën zóó laug terugbleven. Was dit oponthoud opzettelijk\':1 Zoo liep het gerucht; maar ik kan het niet met zekerheid zeggec. Alleen dit weet ik, dat mijn gedrag, bij gelegenheid ik tijdens de vacature te Drogeham predikte, reeds aan sommigen aanstoot gegeven had. Toen ik daar des middags de beurt had vervuld, trad des avonds eeu proponent op, die de broeder was van een naburigen predikant. De leerrede, die door hem werd voorgelezen, was kennelijk in strijd met de belijdenis: »Dat wij ganschelijk onbekwaam ziju tot eenig goed, en geneigd tot alle kwaad;quot; en behoorde zeker niet in eene Gereformeerde Gemeente gehoord te worden. Onder die voorlezing verliet een groot gedeelte der aanwezigen het kerkgebouw; waarop de prediker zich haastte om aan het einde van zijn opstel te komen. Deels gevoelde ik medelijden met hem, deels was ik verlegen hoe mij te gedragen. Met de anderen kou ik, gezeten in het vol bezette gestoelte des kerkei\'aads, mijne plaats niet verlaten; en na het eindigen der godsdienstoefening, voorzag ik, zou de prediker mij de hand van gemeenschap toereiken. Die gemeenschap mogt ik niet erkennen. Deed ik het, dau zon aan de aanwezigen de indruk gegeven worden, dat, hoe verschillend ook de prediking op den kansel was, zulks evenwel van geen wezenlijk belang geacht moest worden, en men daarom toch als geloofsbroeders kon ver-eenigd zijn; zoodat alle onderscheid tusschen waarheid en dwaling in de godsdienst, slechts als een verschil in woorden was aan te merken. Bij deze gedachten kon ik de hand der gemeenschap niet aannemen, maar wenscbte evenwel alle opspraak te vermijden. Toen derhalve de prediker, na het eindigen der godsdienstoefening, zich bij de bank des ker-keraads vervoegde, en mij het eerst de hand wilde geven, zeide ik hem aanstonds op gedempten toon, dat wij aan de gemeente eene geheel verschillende leer verkondigd hadden. Hij scheen dit niet te hebben bemerkt. Hierop noemde ik

eenige bijzonderheden, en bood hem aan elders er over te

25*

-ocr page 412-

—quot;i—

-

.

388

sprekeii. Hij verwijderde zich, zonder met de kerkeraads-leden zich op te houden, en verliet aanstonds de plaats, terwijl ik hem niet meer ontmoet heb. Eenige dagen later, bij een bezoek aan den achtingwaardigen leeraar L. Ege 1 ing te Leijden, voegde deze inij na de eerste begroeting toe: »Wat heb ik gehoord; gij hebt geweigerd eenen proponent, die gepredikt had, de hand te geven!quot; Ik verhaalde liet gebeurde. Evenwel scheen de zachtzinnige grijsaard niet bevredigd. »Het gebeurt inij soms,quot; hernam hij, »dat ik iets hoor op den predikstoel voorstellen, waarmede ik niet ver-eenigd ben, nogtans reik ik den prediker de hand. Dit vordert de bescheidenheid. Uwe bescheidenheid zij aan alle menschen bekend.quot; Ik was niet overtuigd. »Het was mij niet mogelijk,quot; gaf ik ten antwoord, »ua die prediking de hand van gemeenschap te reiken; en, om slechts burgerlyke beleefdheid te bewijzen, was het daar toch de plaats niet.quot;

Niemand heeft mij verder over deze zaak aangesproken. En toen eindelijk de approbatie van het beroep was ingekomen, werd ik door den achtingwaardigen consulent der gemeente, L. D. W e s t e r 1 o o, die mij steeds blijken van welwillendheid gegeven heeft, in de bediening bevestigd.

Met onmiskenbaren zegen, maar ook menigmaal, wanneer ik mij voorbereidde, of eer ik den predikstoel beklom, met onuitsprekelijke bezwaren, met buitengewone blijdschaj), maar ook met steeds dieper gevoelde behoefte aan genade, licht eu kracht des Heiligen Geestes, onder een zeldzamen toeloop, en met alle vrijmoedigheid was ik hier werkzaam. Hoe meer ik evenwel aan mijne roeping zocht te beantwoorden, hoe meer ik den goddeloozen aanzeide, dat het hun kwalijk zal gaan, en den regtvaardigen, dat het hun wel gaan zal, des te meer bleek het mij, dat velen de waarheid niet kunnen verdragen. Gelijk Paul us zegt, dat het evungelie den Joden eene ergenis, en den Grieken eene dwaasheid was, maar hun. die geroepen zijn, eene kracht Gods tot zaligheid; zoo verkreeg ik de ondervinding, dat eigengeregtigen met bitter-

-ocr page 413-

380

beid, eu zorgeloozen met verachting, van het woord des levens zich afwenden. Vroeger had ik aanstonds een goeden dunk van allen, die zich godsdienstig voordeden. Bij de straks vermelde ontmoeting met den zachtziunigen E g e 1 i n g, vroeg mij de Eerwaardige leeraar: hoe mij de gemeente te Droge-ham was voorgekomen ? Onervaren als ik was, gaf ik ten antwoord: gt;Het zijn alle vrome tuensclien.quot; Zoo dacht ik, omdat, hetgeen ik elders zoo weinig gevonden had, hier algemeen de afwijkingen vau de leer der kerk veroordeeld werden; maar in de bediening bleek liet mij spoedig, dat men oppervlakkig de waarheid kan toestemmen, terwijl evenwel ivfkee-righeid wordt betoond, wanneer de waarheid getrouw en ontwikkeld voorgedragen wordt. Bij de begeerte, die ik had, om Gods vollen raad te verkondigen, kon ik daarom niet anders verwachten, als dat ik den tegenstand van velen zon ondervinden. En, hoewel ik. indien het, mogelijk is, gaarne met alle menschen vrede wil houden, nogtans kies ik liever de vijandschap van sommigen, dan hunne zielen te verleiden, hun bloed op mij te laden, en des Heeren gunst te moeten derven. Het was mij tevens niet genoeg van den predikstoel de waarheid te verkondigen; omdat hiermede niet voldaan werd aan het bevel: »predik het Woord; houd aan tijdig, ontijdig; wederleg, bestraf, vermaan in alle langnioedigheid eu leering;quot; 2 Tim 4 : 2. Overeenkomstig hetgeen den dienaren des Woords, in hetzelfde hoofdstuk, vs. 5 gezegd wordt, was het mijne begeerte, »wakker te zijn in alles, en te maken dat men van mijne dienst ten volle verzekerd ware.quot; Deze begeerte kon niet lang verborgen blijven. Ik bevond mij in een kerkgenootschap, waar vele verleiders waren ingeslopen, en de meest afwijkende gevoelens opentlijk verkondigd werden. ïwee getrouwe dienstknechten des Heeren, de predikanten H. de Cock en H. P. Scholte, waren reeds uitgeworpen. Een ander, de kandidaat A. C. van Kaalte was, wegens zijne getrouwheid, van de predikdienst geweerd. Wilde ik geen deel hebben aan deze ongeregtigheden, dan

-ocr page 414-

390

moest ik mijn afkeer van zulke handelingen toonen ; ik moest getuigen tegen hen, die ook in mijnen naam zulke gruwelen pleegden. Weldra kreeg ik hiertoe de gelegenheid.

De tijd naderde waarop de Synode der Hervormde Kerk, als naar gewoonte, zitting zou nemen. Mijn geliefde zwager A. Brummelkamp, predikant te Hattem, schreef my voornemens te ziju, een adres aan de Synode te zenden, met betrekking tot den toestand der Kerk in ons vaderland, en deed mij daarbij een afschrift van zijn ontwerp toekomen. Met dit voornemen stemde ik geheel in, en besloot dien overeenkomstig te handelen in den kring, waarin ik geplaatst was. In zulke gezindheid ontviug ik bezoek van een mijner ringbroeders, die bekend stond, wegens zijne getrouwe en ijverige prediking der waarheid, en met wien ik een broederlijken omgang hield. Toen ik hem medegedeeld had, wat mij vervulde, vernam ik, dat hij, evenzeer bezwaard over den treurigen toestaud der Kerk, gekomen was, om te spreken over hetgeen ons als leeraars betaamde. Tevens stelde hij voor, dat wij alle predikanten in Friesland, die bekend sta iden als voorstanders van de leer der Kerk, zouden uitnoodigen tot eene vergadering, om daarna gezamenlijk pogingen in het belang der Kerk aan te wenden. Op zulke wijze, meende ik, moest niet begonnen worden. Wij waren, onder het bestuur des Heeren, leden eener klasse, die het regt en de verplichting had, om, wanneer het gevorderd werd, vertoogen bij de hoogste kerkvergadering in te leveren, en moesten de klasse niet voorbijgaan, maar beproeven wat met haar verrigt kon worden. Zoo zouden wij ons als leden der kerk in den ordelijken weg houden, wr.arin wij van den Heere gesteld waren. Hierom oordeelde ik, dat wij ons moesten begeven naar de klassikale vergadering, die aanstaande was, om daar in het belang der kerk te spreken. Toen dit gevoelen door mijn ringbroeder toegestemd werd, kwamen wy overeen, dat wij ons ten bestemden tijd gezamenlijk naar Dokkum, de vergaderplaats der

-ocr page 415-

391

klasse, begeven zouden. Eenige dagen later k^vam ik tot hem, maar vond hem niet gereed om mede te gaan. Groote bezwaren, wegens het bijwonen van die vergadering, hielden hem terug. Ook wilde hij mij bewegen om daar niet te verschijnen. Maar terwijl ik mij voor den Heere verplicht achtte, in bet belang der Kerk te doen, hetgeen in den weg van roeping kon gedaan worden, liet ik mij niet terughouden, en reisde daarom alleen naar de genoemde vergaderplaats. In eene kamer by het kerkgebouw vond ik een groot aantal predikanten te zamen. Sommigen van hen hadden een eerwaardig aanzien door het sieraad des ouderdoms, van anderen prijkte de borst met het koninklijk teeken van verdienste, de meesten waren mij onbekend. Reeds was, hetgeen ik later vernam, de eigenlijke vergadering der klasse gesloten, maar men was thans bij elkander in onderlinge gesprekken, en zou zich straks aan den maaltijd begeven. Ik zag naar iemand uit onder de aanwezigen, wien ik zou kunnen opdragen, het concept-adres, dat op de handhaving der geloofs-fonnulieren aandrong, voor te lezen. Uit vrees voor den schijn, alsof ik, de jonaste der aanwezigen, mij op den voorgrond ging stellen, wenschte ik mij van de voorlezing te ontslaan. Achtereenvolgens verzocht ik daarom twee der predikanten, die mij van onze ringvergadering bekend waren, om zich er mede te belasten. Beiden sloegen mijn aan/.oek af. Nu bleef mij niets anders overig dan zelf het woord te vragen. Toeu ik het gedaan had, en algemeene stilte de gesprekken bad vervangen, las ik het concept-adres voor; waarna ik verzocht, dat de aanwezigen zich wilden opbaren, indien zij eeuige aanmerking hadden. Er heerschte de grootste stilte. Nu vroeg ik, dat zij zich openbaarden, die met het voorgelezene instemden. Wederom de diepste stilte. »Wie zwijgt,quot; zeide ik toen, »stemt toe ; ik verzoek U daarom tot de onderteeke-ning over te gaan.quot; Maar nu werd eene stem vernomen : »ik niet!quot; Velen gaven hierop even zeer hunne afkeuring

-ocr page 416-

392

te kennen ; terwijl een der aanwezigen voorstelde, de zaak verder bij den maaltijd te behandelen, hetgeen algemeen ondersteund werd.

Het kwam mij vreemd voor. dat predikanten zulke boog ernstige zaken br den maaltijd wilden bespreken ; evenwel moest ik in dit voornemen berusten. Weldra begaven wij ons naar de plaats, die voor ons gereed gemaakt was. Op den weg derwaarts kwam mij een leeraar op zijde, die mij geheel onbekend was, maar zich mij genegen betoonde. »Wat hebt gij gedaan,quot; sprak hij op zachten toon, »men is hevig tegen u verbitterd.quot; »Zijt gij,quot; vroeg ik hem, »raet het adres vereenigd ?quot; »Ik wel,quot; gaf hij ten antwoord. »maar de overigen niet.quot; »Welnu teeken dan,quot; zeide ik. »Wegeiis mijne omstandigheden,quot; hernam hij, »kaii ik niet, maar ik zal u beschermen; want gij loopt gevaar, dat men u van de trappen zal afwerpen.quot; Zoo sprekende kwamen wij in eene ruime bovenkamer. De tafel besloeg de gebeele lengte van het vertrek, en was aan beide einden van een dwarstafel voorzien. Men bewees mij aanvankelijk alle voorkomenheid, en wilde mij eene plaats inruimen, ofschoon anderen nog niet voorzien waren. Eindelijk kon ik, als de jongste, mij nederzetten, maar was zóó aan eene van de dwarstafels geplaatst, dat ik het grootste gedeelte der aanwezigen niet overzien kon. Onder den maaltijd werd men weldra zeer luidruchtig. Er werden op de koninklijke familie toasten ingesteld, en andere, die door vele predikanten met groot gejuich werden beantwoord. Die luidruchtige, onmatige vrolijkheid van predikanten, zelfs terwijl men zich in eene plaats bevond, die op de straat uitzag, gaf mij een hoogst onaangenamen indruk. Evenwel liet ik niets blijken. Maar ten laatste werd ook met groot vreugdegeschreeuw gedronken op de eendragt en liefde in de kerk. Bij deze spotternij met de heiligste zaken ontroerde ik ; en hoewel ik nog geen woord uitte, kon waarschijnlijk iemand, die tegenover mij zat, op mijn

-ocr page 417-

393

gelaat lezen wat in mij omging. Althans hij deed mij nu de vraag, ofschoon ik ook vroeger geen wijn had gebruikt, »of ik niet dronk bij den ingestelden toast?quot; ^lk vind het verschrikkelijk,quot; gaf ik ten antwoord, dat predikanten op zulke wijze zich over de heiligste zaken uitlaten.quot; Naau-welijks had ik gesproken, of ik bemerkte, dat onder al de luidruchtigheid, men algemeen de aandacht op mij gevestigd hield, want eensklaps heerschte er de grootste stilte. »Wat zegt hij ?quot; riep eene stem. Op die vraag antwoordde ik niet. »Waarom drinkt hij niet?quot; werd nu geroepen. Geen antwoord. Hierop werd dezelfde vraag, maar aan mij persoonlijk gedaan. En nu zeide ik tot allen, hetgeen ik reeds aan den predikant, die tegenover mij zat, had verklaard, dat ik geheel verontwaardigd was over hunne uit-gelatene vrolijkheid, bij het vermelden van de eendragt en liefde in de kerk. Zoodra ik gesproken had, ontstond er de grootste verwarring. Met onstuimig geweld kwamen velen op mij toe, die allerlei smaadredenen lieten hooren. Ik was genoodzaakt op te staan, en zag de aangezigten tegen mij ontstoken. Velen getuigden toen, dat zij de banden der kerk, zoo noemden zij de formulieren van eenheid, verwierpen. Een der predikanten plaatste zich regt voor mij, stroopte zich den halsdoek neder, en riep, dat hij zich liever den hals wilde laten afsnijden, dan de Dordsche leerregels onderteekenen. Voorts werd het geschreeuw zoo verward en zoo groot, dat ik de meeste gezegden niet kon verstaan, en my zeiven niet kon doen hooreu.

Intusschen bespeurde ik, terwijl men al meer op mij aandrong, dat de leeraar, die mij op den weg had gewaarschuwd, zich tot mijne bescherming achter mij had geplaatst. De goede man hield getrouw zijne belofte; waardoor ik in staat werd gesteld, onverdeeld mijne aandacht te geven aan hetgeen voor mij gebeurde. Eindelijk gelukte het den president stilte te krijgen, en bragt hij de aanwezigen er toe, om zich weder op hunne plaatsen te zetten. Maar nu ver-

-ocr page 418-

S\'.té

langde een der predikanten het woord, en, toen het hem toegestaan was, deed hij het voorstel : of iemand, die in eene vergadering de rust kwam verstoren, niet moest nit-gedreveti worden ? Ik dacht aan de waarschuwing van mijn onbekenden vriend. »Wij zijn,quot; begon de president op aan-doenlijken toon, «onder de vaderlandsche klassen beroemd, wegens de liefde, de eensgezindheid en het broederljjk verkeer, die altijd in onze klasse geheerscht hebben, en nu komt hij met farizeesch gelaat dat alles verstoren !quot; De voorsteller, die van uitdrijven had gesproken, scheen verder te willen gaan. Ik vatte echter het woord op. «President,quot; zeide ik, »hetgeen gij daar zegt, acht ik ten hoogste schandelik. Van het eerste oogenblik af, dat ik in uw midden ben gekomen, heb ik mij getoond gelijk ik ben, zonder de minste geveinsdheid. Ik heb geopenbaard welke bezwaren mij op het havt liggen, en ben, uit innige belangstelling in den welstand der kerk, tot deze vergadering gekomen. Wanneer gij mij nu voor een farizeër uitmaakt, word ik grovelijk mishandeld. Ik vergeef u echter, en wensch, dat gÜ bij God vergeving zoeken en vinden zult. Maar nu kan ik hier niets meer verrigten, en verlaat deze vergadering.quot; .Niemand zocht mij terug te houden; niemand sprak een woord tot afkeuring van het gedrag, dat men jegens mij gehouden had. De scriba der klasse verlangde echter, eer ik heenging, dat ik het stuk zoude voorlezen, dat voor den maaltijd door mij was medegedeeld. Ik zeide hem, dat ik de vergadering, gelijk zij thans zich openbaarde, niet geschikt achtte om daarover te handelen. Toen hij bleef aandringen, zeggende, dat hij niet bij de voorlezing tegenwoordig geweest was, omdat hij toen nog in een ander vertrek was bezig gehouden, bood ik aan, elders hem het stuk mede te deelen, hetgeen hij evenwel afsloeg ; waarop ik mij verwijderde.

Op de terugreis zou ik weder, volgens onze afspraak, mijn bevrienden ringbroeder bezoeken, in wiens woning

-ocr page 419-

395

mijne vrouw den dag had doorgebragt. Op den weg kwam hy reeds met nnjne vrouw mij te geraoet. Beiden waren vol angst, dat mij onder die predikanten eenig onheil zonde bejegend zijn. In de pastorii neergezeten, gaf ik het verhaal van myn wedervaren. »Heb ik het niet gezegd,quot; riep mijn vriend uis, »het is goerl, dat ik daar niet geweest beu. In mijne drift, zou ik mij aan hen vergrepen hebben !quot; »Ja,quot; hernam ik, »dan is het zonder twijfel beter, dat gij te huis zijt gebleven.quot; »Maar nu,quot; ging hij voort, »zal ik alle leeraars in Friesland, die met onze Gereformeerde leer vereenigd zijn, tot eene zamenkomst uitnoodigen. Er zijn nog vele getrouwen, ook in onze klasse ; maar zg komen niet op die klassikale vergaderingen. Het baat ook niet daar te komen. Het voornaamste dat men er doet, is eten en drinken. Nu zal ik er echter aanstonds werk van maken, om eene zamenkomst van de regtzinnige leeraars in ouze provincie te verkrijgen.quot; Hij hield getrouw zijn woord. Maar toen ik te Leeuwarden kwam, waar deze zamenkomst bescheiden was, vond ik daar, behalve mijn ringbroeder, slechts één leeraar. Met het oog op des Heeren belofte: »waar twee of drie in mijnen naam vergaderd zijn, ben ik in het midden,quot; sloeg ik voor, dat wij onze vereenigde pogingen in het belang der kerk zouden aanwenden. Maarzij maakten zwarigheid wegens ons klein getal, en onverrigter zake gingen wij uit elkander.

Thans zag ik mij in Friesland alleen overgebleven ; maar hoewel alleen, ik mogt er toch niet van afzien, om in het belang der kerk werkzaam te zijn. Integendeel, de nood der kerk woog mij te zwaarder op het hart. Waarom ik, gedachtig aan het bevel: »stelt u tegen het ongoddelgk ijdel te roepen ; want zij zullen in meerdere goddeloosheid toenemen, en hun woord zal voorteten gelijk de kanker,quot; het volgende adres aan de Synode zond :

Drogeham, 6 Julij 1835.

Hoog Eerwaarde Heeren !

Bekommerd wegens den treurigen toestand onzer kerk,

-ocr page 420-

396

wend ik mij tot ü Hoog Eerw. met dringend verzoek, dat iu dezen toestand voorzien warde, liet is bekend, dat de waarachtige leer, vervat in onze formulieren van eenigheid, de geloofsbelijdenis, cathechisinus en leerregels der Dordsche Synode, opentlijk verworpen wordt, zelfs van leeraars in onze kerk. Gedurende den korten tijd van mijne ambtsbediening, heb ik reeds duidelijke blijken gezien, dat deze formulieren verworpen en gehaat worden, terwijl zulke leeraars getuigen : niet verbonden te zijn, om de leer, in onze formulieren vervat, te verkondigen. Het is daarom Hoog Eerw. Heeren, dat ik TJ Hoog Eerw. verzoek te verklaren : lo. Dat onze drie formulieren van eenigheid eeue verbindende kracht hebben voor allen, die in onze Gereformeerde kerk, het ambt van leeraar bekleeden, en dieusvolijens alle

\' o

predikanten verpligt worden deze leer te verkondigen ;

2. Dat alle predikanten, die de formulieren verwerpen, en alzoo de waarheid verachten, maar de leugen lief hebben, verhinderd worden in onze kerk hunne dwalingen in te voeren, en de gemeente des Heeren te verleiden ;

3o. Dat de getrouwe dienstknechten des Heeren, die openbaar hunne verkleefdheid aan de ware leer betoonen, niet door eenig bestuur in de kerk gesmaad of geweerd, maar beschermd worden.

Hoog Eerw. Heeren ! bet is de liefde Gods, het heil der Gemeente, mijn pligt en mijn eed, die mij dringen U dit te vragen. V\\ aar de waarheid verworpen wordt, daar wordt de Heere verloochend, daar zullen zijne oordeelen niet achter blijven. Op vele plaatsen zijn de geloovigen reeds uit ons midden uitgegaan, terwijl duizenden nog wachten op de openbaring van den wil des Heeren.

Ik bid U dan in deze hoogstgewigtige zaak te voorzien, en wensch van ganscber harte, dat de Heilige Geest ü. H. E. verlichte!

Der Hoog Eerw. Synode Dienstw. dienaar S. van Velzen, predikant te Drogeham-

-ocr page 421-

397

Met alle re^t mogten thans, dacht ik, van de Synode het hoogste kerkbestuur, gewigtige maatregelea verwacht wor-

O \'O O O * J

den ; te meer daar mijn bescheiden doch dringend verzoek, en mijue belangrijke aanklagten ook in andere adressen vervat waren, die uit verschilleude oorden des lands aan de Synode waren toegezonden. In plaats echter van eenigen maatregel tot heil der kerk, ontving ik het volgende antwoord:

»Aaii den WelEerwaarden Ueer S. van Velzen, Predikant te Dvogeham, kl. Dokkum.

\'s Gravenhage, den 14 Juli] 1835.

De Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, overwogen hebbende den inhoud van een adres van den Heer

o

S. van V e 1 z e ii, Pred. te Drogeham, gedagteekend 6 Julij 11., houdende, onder anderen, verzoek dat het verbindend gezag der Formulieren van Eenigheid iu het Formulier van onderteekening voor aankomende Leeraren nader worde verklaard, heeft besloten, den Adressant te kennen te geven, gelijk geschiedt bij deze :

»Dat de Synode, na rijpe deliberatie, geoordeeld heeft, aan het in bewust Adres vervatte verzoek om nadere verklaring van het ouderteekenings-formulier niet te moeten voldoen,\'1 en wel «omdat der Synode geene genoegzame redenen tot het geven der verzochte nadere verklaring zijn voorgekomen ; dat zij ook geene verklaring, die aan het verlangen van onderscheiden adressanten, die zich tot haar hebben gewend, eenparig voldoet, of aan de uitgedrukte bedoelingen genoegzaam beantwoordt, weet te ontwerpen; terwijl zij zich zelve onbevoegd acht, om eenige alteratie, explicatie of wijziging van het vastgestelde Formulier te bepalen, en van dergelijke bepaling, daarenboven, zoo voor de waarheid, als voor de rust en den vrede der Nederlandsche Hervormde Kerk hoogst ongunstige gevolgen zoude voorzien.quot;

~ O O o O

De Synode, dit antwoord aan den Heer S. van Velzen toezendende, voegt daarbij de betuiging, dat zij zijne vraag

-ocr page 422-

398

daaromtrent, als in inhoud eu vorm geheel onvoegzaam, zonder andere aanleiding daartoe niet zoude hebben beantwoord, en vermaant hem ernstig, oui zich stiptelyk te gedragen naaide bestaande en voor hem, als Leeraar in de Nederlandsche Hervormde Kerk, verbindende verordeningen.

De Algemeene Synode voornoemd, H. H. Donker Cuktiüs,

President;

J. J. Dermout,

Secretaris.quot;

Men ziet uit dit antwoord, dat de Synode mijn verzoek niet juist geformuleerd, maar eenigzins anders voorgesteld of begrepen heeft dan het luidde. Ik had geene »naderequot; verklaring van het verbindend gezag der Formulieren van Eenig-heid, in het Formulier van onderteekening voor aankomende Leeraren, gevraagd; maar in de vaste overtuiging, dat alle leeraren, in de Hervormde Kerk, verbonden waren zich aan de Formulieren van Eenigheid te houden, verzocht ik, dat de Synode deze verbindende kracht opentlijk zou erkennen en voorstaan. Het was mij eigenlijk niet te doen, om verandering of wijziging in het Formulier van onderteekening voor aankomende leeraren, maar ik verlangde eerlijke, trouwe nakoming van de verpligting, waartoe zich alle leeraren verbonden hadden. Ik verzocht geene nieuwe bepalingen, maar handhaving van het bestaande. En terwijl ik wees op hetgeen ik in de bediening ondervondeu had, toonde ik daarmede aan, dat er voor dit verzoek de grootste redeneu waren.

Het antwoord der Synode gaf echter het bewijs, dat van die zijde niets tot heil der kerk te wachten was; daar zij, ofschoon er van bewust, dat vele predikanten het geloof der kerk bestreden, geen maatregel oordeelde te moeten nemen om het te verhinderen. De klagteu over de afwijkingen van de leer der kerk, die door velen tot haar gebragt waren, vondeD geen gehoor. En zelfs beweerde zij, dat de gevolgen

-ocr page 423-

399

hoogst ongunstig zouden zijn voor de rust en den vrede der Nederlandsche Hervormde Kerk, wanneer zij de aankomende leeraars stellig wilde verpligten om zich getrouw aan de Formulieren der kerk te houden. Ofschoon het derhalve bleek, dat de aangewende poging vruchteloos was, het berouwde mij niet ze beproefd te hebben. Integendeel, dringender dan te vorea werd mijn gebed, dat de Heere uit genade mij tegen zondige zorgeloosheid behoeden, en te midden der duisternis in zijne kracht wilde doen waken.

Te dezer tijd veroorzaakte mi] het zingen der Evangelische Gezangen, in de openbare godsdienst, groote bedenkingen. Wat mij zelveu betrof, had ik geen overwegend bezwaar om gezangen te zingen uit den bundel, die bij de Hervormde Kerk in gebruik is. Ik deelde niet in het gevoelen van hen, die beweren, dat volstrekt geen gebruik van dezen bundel bij de opeubare*godsdienst-oefeningen mogt o-emaakt worden. Wel had ik, reeds voor ik in de bediening

O

kwam, bespeurd, dat sommigen dit gebruik veroordeelden, maar hunne redenen waren mij niet van genoegzaam gewikt. Ook had ik toen een leeraar ontmoet, die veel naam onder de regtzinuigen had, en een tegenstander der Gezangen zich toonde. Sprekende over ziju toestand, klaagde hij over de moeijelijkheid voor den leeraar in de Hervormde Kerk, daar hij verpligt is de Gezangen te laten zingen. »Waarom,quot; voegde ik hem toe, »werpt gij ze niet weg?quot; »Dat zou mij mijn ambt kosten,quot; gaf hij ten antwoord. »Ik beuquot; zeide ik daarop, »Jiog geen leeraar in de kerk, maar ik wensch het niet te worden met bezwaar van mijn geweten ; en altoos hoop ik, dat ik liever van de bediening zal afzieu, dan iets te verrigteu dat met mijn geweten in strijd staat.quot; Te Drogeham liet ik daarom niet slechts de Gezangen zingen, maar zong zelf ze mede. Weldra bleek my echter, dat velen zwegen, wanneer een vers uit de Gezangen werd aangeheven. Op mijne navraag vernam ik, dat ze nooit vroeger te Drogeham door ouderlingen eu diake-

-ocr page 424-

400

nen gezongen waren ; dat men ze eertijds ir. Friesland door een dwangbevel had ingevoerd ; en dat algemeen in de Gemeente de vrees werd gekoesterd, dat de Gezangen dienden, om tot invoering van vreemde gevoelens den weg te banen. Ik bragt de zaak in den kerkeraad, en stelde voor om de Gezangen af te schaffen, wanneer men niet kon besluiten ze te zingen. De kerkeraad vreesde, dat de afschaffing moeyelijkheid met het hoogere kerkbestuur zou veroorzaken, en verlangde daarom, dat ik zou voortgaan met het opgeven der Gezangen. In de gedachte, dat ik mij naar de uitspraak des kerkeraads moest gedragen, gaf ik aan dit verlangen gehoor. Bij de telkens wederkeerende hinderlijke vertooning, daar bij iedere godsdienst-oefening het grootste gedeelte der aanwezigen zweeg, wanneer een Gezang was aangeheven, kon mij de gedachte, dat ik volgens een besluit des kerkeraads handelde, niet lang bevredigen. De kerkeraad, gevoelde ik, mogt geen maatregel verordenen, die tot ontstichting der gemeente strekte, en niet in des Heeren Woord wordt voorgeschreven. Hierom riep ik al de leden der gemeente te zaïnen. In deze vergadering lag ik mijn gevoelen bloot; »het was, volgens Gods Woord, niet ongeoorloofd nevens de Psalmen ook Gezangen te gebruiken ; er waren sommige liederen in den bundel, die ik niet goedkeuren kon, maar ook in de berijmde Psalmen komen uitdrukkingen voor, die tot bezwaar aanleiding geven ; de heerschende geest in de Gezangen is zeer veel van Ce Psalmen onderscheiden ; maar terwijl er toch in den bundel menig vers werd gevonden, waarmede ik van ganscher harte instemde, kon ik zonder bezwaar een Gezangvers opgeven.quot; Om deze redenen noodigde ik de gemeente uit, voortaan algemeen met het zingen der Gezangen in te stemmen: opdat niet langer dit gedeelte van onze openbare gemeenschappelijke godsdienst-oefening eene onstichtelijke vertooning zou geven. De gemeente was niet te bewegen om van hare gewoonte af te gaan. Nu bood ik aan om voor-

-ocr page 425-

401

taan alleen de Psalmen te laten zingen. »Wat zal,quot; vroeg men mij, »daarvan het gevolg kunnen zijn?quot; »Waarschgn-lijk,quot; gaf ik ten antwoord, ;.gt;koni ik in moeielijkheden met de kerkbesturen, welligt zal men mij van de bediening ontzetten. Maar hiervoor wensch ik niet terug te deinzen. Ook moogt ge, uit vrees voor zulke gevolgen, niet gedoogen, dat bij de openbare godsdienst ontstichting plaats vindt. Nu evenwel wilde men niets hooren van het afschaffen der Gezangen Alle aanwezigen verzochten mg, om toch, als naar gewoonte, in deze zaak te blijven voortgaan ; daar zij vreesden, dat eenige moeijelijkheid mij zou bejegenen, en ze alles wenschten te vermijden, waardoor zij van mij, als hun leeraar, beroofd konden worden. Nu, dacht ik, moest ik berusten, daar ik over de gemeente geene heerschappij mogt voeren; maar integendeel, wanneer het niet bleek teffen des Heereri Woord in te druischen, haar moest te wille zijn. Waarom ik, zelfs wanneer ik dezen of genen van buiten af ontmoette, die tegen de Gezangen ijverde, mij daar tegen stelde, en voorts de bediening gelijk vroeger vervulde; terwijl het aantal toehoorders bij de prediking, ook van verre plaatsen, nog gestadig toenam.

Intusschen bevreemde het mij wel dat ik, niettegenstaande zoo groote geopenbaarde verdeeldheid der predikanten, nog ongemoeid bleef. Doch weldra hield deze bevreemding op. Gelijk iemand die, na bekomene schrik, zich gedwee betoont, maar weldra, wanneer de vrees wijkt, in heviger woede losbreekt, zoo ook begon het kerkbestuur, eene maand na het gegevene antwoord der Synode, mij te vervolgen. Op last van het klassikaal bestuur kwam eene commissie mij nopens mijn adres ondervragen. Na mij vruchteloos te hebben aangezocht oin eenige uitdrukkingen in dat adres te veranderen, te verzachten of\' in te trekken, werd ik onder anderen gevraagd: »welke bewijzen ik had dat sommige predikanten de waarheid haten ? Hierop maakte ik deze commissie indachtig aan hetgeen ter klassikale vergadering

26

-ocr page 426-

402

was voorgevallen, en waarbij zij zelve tegenwoordig was geweest. Ook wees ik, lot staving mijuer beschuldiging, op zoo vele werken die door predikanten der hervormde kerk zijn geschreven, waaronder de Christelijke betrachtingen van Prof. Hofstede de Groot, Ds. van Herwerden en Ds. A ru s h o f. In dit boek, beweerde ik, worden de meest verderfelijke dwalingen geleerd. Hierop werd mij gevraagd: »waarom ik met de gemeente had geraadpleegd over het gebruik der Gezangen ?quot; Ik zeide het gedaan te hebben, omdat ik bemerkt had, dat de Gezangen door weinigen gezongen werden, en aan velen tot ergernis verstrekten ; terwijl ik meende, in zaken welke de godsdienst-oefening betreffen, wel degelijk de gemeente te moeten erkennen; gelijk ook de Apostelen in gewigtige zaken met de gemeente geraadpleegd hebben. (1) Nog maakte de commissie aanmerking, »dat ik den predikant Brum meikamp en den kandidaat van Kaalte had laten prediken, zonder dat zij de Gezangen gebruiktenquot; ; waarop ik inbragt, dat hun de prediking toen niet verboden was.

Eeuigen tijd na deze ondervraging moest ik verschijnen voor het klassikaal bestuur, en meende toen gelegenheid te zullen hebben de beschuldigingen, die ik tegen bovengenoemde leeraars had ingebragt, te bewijzen. Ik had mij daarom van de noodige stukken voorzien. Maar in plaats van bewijs, vorderde men van mij eene verklaring van onderwerping aan de besturen en verordeningen in de Ned. Herv. Kerk. Hierop gaf ik te kennen, dat ik bereid was tot onderwerping aan alle besturen en verordeningen, die overeenkomstig waren met Gods Woord, en onze drie formulieren van eenigheid. Het klassikaal bestuur wilde van deze bepaling volstrekt niets weten, en bleef op de gezegde onbepaalde onderwerping aandringen. Dit was vergeefsche moeite. En hoewel ik nog aanbood de ingebragte beschul-

(1 ) Hand. 15 vs. 22.

-ocr page 427-

403

digingen te bewijzen, meu wilde hiervan niets hooreu, en weigerde voorts ivlle zamenspraak.

In deze vergadering had ik wederom gelegenheid de bitterheid van het bestuur op te merken ; weshalve ik mij niets anders voorstelde, als dat ik spoedig de vijandige gezindheid van het klassikaal bestuur zou ondervinden. Weldra werd deze verwachting vervuld. Genoemd bestuur zond mij ziju besluit, waarbij ik voor den tijd van zes weken, in de bediening geschorst werd. Deze uitspraak laat ik hier woordelijk volgen :

No. 59.

Het Klassikaal Bestuur van D o k k u m.

Gezien een adres door den Heer S. van V elzen, Predikant te Drogeham in d. 6 Julij jl. ar^n de Algemeene Synode der Hervormde Kerk aangeboden en op last der Synode door het Provinciaal Kerkbestuur van Vriesland bij missive de dato 27 Julij jl. No. 26 gesteld in handen van het Klassikaal Bestuur van Dokkum ter informatie, en met last om daaromtrent ingevolge deszelfs verpligting naar de bestaande verordeningen te handelen ;

Gezien de bezwaren tegen gemelden Ds. S. van Velzen, ingevolge Art. 8 van het Reglement op kerkelijk op-zi^t en tucht in de Ned Hervormde Kerk, ter dezer ver-

O \'

gadering ingebragt den 19 August, jl. en Gezien tevens de bescheiden omtrent die bezwaren ingewonnen door de daartoe benoemde Commissie bij ouderlingen en diakenen der Hervormde Gemeente te Drogeham den 27 August, jl.;

Gezien hetgeen Ds. van V elzen voor de Commissie, bemoemd volgens Art. 47 van genoemd Reglement, heeft ingebragt, zoo omtrent het adres door hem aan de algemeene Synode aangeboden, als omtrent de wijders tegen hem ingebragte bezwaren bij zijn verhoor voor genoemde Commissie te Drogeham den 7 August, jl. ;

Gehoord het rapport der meergenoemde Commissie;

20*

-ocr page 428-

404

Gehoord den Heer van V elzen zeiven op deu 30 September, jl. voor de vergadering vau het Klassikaal Bestuur ontboden ;

lu aanmerking nemende dat het adres door den Heer van Velzen der algemeene Synode aangeboden, bevat onderscheidene honende uitdrukkingen omtrent vele Leeraren en Kerkelijke Besturen, en dat al wat hg tot verontschuldiging en verdediging heeft bijgebragt, alleen bestaat in eenige onbestemde aantijgingen, die niet vatbaar zijn voor de beoordeeling dezer vergadering ;

In aanmerking nemende dat de Heer v a n V e i-z e n bij eene openbare godsdienst-oefening de leden zijner Gemeente tot eene bijeenkomst in de kerk heeft opgeroepen, en alstoen met hen heeft geraadpleegd, of men voortaan de Evangelische Gezangen bjj de openbare godsdienst zou blijven gebruiken ;

In aanmerking nemende dat de Heer van Velzen onderscheidene malen voor zich heeft laten prediken dezulken van welke hij, volgens zijne eigene erkentenis, vooraf wist, dat zij de Gezangen niet zouden laten zingen ;

In aanmerking nemende dat de Heer van V elzen wel verre van de in zijn adres aan de algemeene Synode vervatte beschuldigingen tegen Leeraars en Besturen der Hervormde Kerk ook maar eenigzins terug te nemen, of zijn leedwezen daarover en over geheel zijn gehouden gedrag te betuigen, veel eer dat alles op hoogen toon blijft verdedigen ;

In aanmerking nemende eindelijk en vooral dat genoemde Ds. van V e 1 z en, hoezeer daartoe gedrongen en erstig vermaand, geweigerd heeft zich te verktaren omtrent zijn gevoel van verpligting tot onderwerping aan kerkelijke besturen en verordeningen, en om daaromtrent des noods schriftelijke belofte af te leggen :

Gezien het besluit dezer vergadering d. d. 30 September jl. Ko. f)8, waarbij op grond van al het genoemde, de

-ocr page 429-

405

zaak vau Ds. S. van V e 1 z e n, predikant te Drogeham, werd verwezen naar het Provinciaal-Kerkbestuur van Vriesland, naar Art. 75 van het Reglement op Kerkelijk opzigt en tucht, en zulks met terugzending van het adres door genoeraden Ds. van V e 1 z e n, der Synode aangeboden, en met toezending van verdere te deze dienende stokken ;

Gezien eene Missive van het Provinciaal-Kerkbestuur voornoemd, d. d. October jl. No. 38, te kennen gevende dat hetzelve heeft geoordeeld: »dat deze zaak voor alsnog niet behoort tot de zoodanige, welke onmiddellijk door het Provinciaal-Kerkbestuur behoorde behandeld te worden, maar dat het Klassikaal-Bestuur van Dokkum in deze zaak, zooals dezelve thans is liggende, ter eerster instantie uit-sprake kan en behoort te doen wordende dien ten gevolge het meergenoemde Adres aan de Synode wederom sïesteld in handen van dit Bestuur ;

Dien ten gevolge nader gedelibereerd en gelet hebbende op al hetgeen in deze te letten stond ; en

Overwegende dat, zoo de Heer van Vel zen mogt meenen, zich over de gevoelens en gedragingen van eenige Leeraars en Besturen te kunnen beklagen, hij zich met stellige kiagte kan vervoegen daar waar hij zou meenen zulks te behooren; maar dat het hem daarom geenszins vrijstaat zich in het. algemeen en onbestemd op zulke wgze over Leeraars en Besturen uit te laten, als hij in zijn adres aan de Synode gedaan heeft; en dat dus zulke onbestemde, onbewezene beschuldigingen en aantijgingen voor liefdelooze verdenking en hatelijken laster moeten gehouden worden; hoedanige niemand betamen, maar vooral in den Dienaar des Euangeliums hoogelijk zyn af te keuren ;

Overwegende dat hoezeer de raadplegingen omtrent het gebruik der Euangelische gezangen in de Gemeente Drogeham, geen verder gevolg gehad hebben, echter reeds zulke raadplegingen moeten geacht worden strgdig met alle orde en behoorlijken eerbied voor kerkelijke wetten en ver-

-ocr page 430-

406

ordeningen ; terwijl een gedrag als dat van den Heer van V e 1 z e n in deze gehouden, maar al te zeer strekkeu moet, om eenen geest van wantrouwen en tegenstand omtrent kerkelijke besturen en verordeningen, en van v e r-d e ü 1 d h e i d en v e r w a r ring in de Gemeente te bevorderen, die de heillooste gevolgen hebben kan ;

Overwegende dat zoo al de Heer van Velzen zelf de Evangelische gezangen is blijven gebruiken, echter de herhaalde overtreding der kerkelijke wetten en verordeningen, in deze met zijne voorkennis heeft plaats gehad, en dat een Predikant allezins verantwoordelijk ir.oet geacht worden voor het gedrag dergenen, welke hij in zijne Gemeente de H. dienst laat waarnemen, als hij vooraf kan berekenen, dat dit gedrag tegen wet en orde strijden zal ;

Overwegende dat door dit alles het gedrag van den Heer van /elzen, van dien aard is, dat hetzelve airede, in alle gevalle dadelijk eene ernstige bestraffing en te regt wijzing vordert;

Overwegende echter dat de vrage door dit bestuur den Heer van Velzen herhaaldelijk gedaan, om zich te verklaren omtrent zijn gevoel van verpligting tot gehoorzaamheid en onderwerping aan kerkelijke besturen en verordeningen, en om des noods schriftelijk te beloven, zich dien overeenkomstig voortaan in zijne arabtsverrigtingen stiptelijk te zullen gedragen — door het tot dusverre gehouden gedrag van den Heer van Velzen, maar al te zeer gebillijkt, en ter waarborging van behoorlijke orde in de Gemeente dringend gevorderd wordt;

Overwegende dat zoo de Heer van Velzen gereed is, zich overeenkomstig zijne verpligting, bij zijne toelating als leeraar in de Hervormde Kerk vrijwillig op zich genomen, te gedragen — hij eene zulke verklaring niet kan of vermag te weigeren — en dat, bij voortdurende weigering, hij dus geacht moet worden zich aan die verpligting te willen onttrekken ;

-ocr page 431-

407

Willende bij de handhaving van wet- en orde in de Gemeente, den Heer van V e 1 z en gelegenheid tot nadenken en terugkeering van zijne verkeerdheid geven ;

Gezien art. 2, 4, 7, 58 en 75 van het reglement op de uitoefeninjj van Kerkelijk opzigt en tucht voor de Ne-derlaudsche Hervormde Kerk, goedgekeurd bij Besluit van Z. M. den Koning, d. d. 28 September 1825, No. 109.

Schorst den Heer van Velzen in zijne bediening als Predikant te Drogeham voor den tijd van zesweken, en zulks zonder verlies van Tractament, anders dan het de-froijement der dienstdoende Predikanten, berekend op den voet als voor de Consulenten is bepaald ; zullende deze schorsing beginnen op den tweeden zondag, nadat de tijd van beroep op het Provinciaal-Kerkbestuur, bepaald hij art. 69 van bet Reglement op Kerkelijk opzigt en tucht, zal zijn voorbijgegaan, zonder dat de Heer van Velzen daarvan heeft gebruik gemaakt; of ingeval van zulk beroep, nadat deze door hooger Bestuur zal zijn bevestigd ;

Gelast den Heer van Velzen, uiterlijk veertien dagen voor den afloop van den tijd zijner Schorsing, bij den Praeses van dit Bestuur in duplo in te leveren eene schriftelijke, door hem onderteekeude verklaring: »dat hij overeenkomstig de verpligting door hem bij zijne toelating tot de Predikdienst op zich genomen, zich onderwerpt aan de Besturen, wetten en verordeningen der Nederlandsche Hervormde Kerk, en belooft zich overeenkomstig dien in zijne ambtsverrigtingen voortaan stiptelijk te zullen gedragen, zullende deze zijne verklaring alsdan aan het Provinciaal-Kerkbestuur worden ingezonden ; en op den laatsten zondag der schorsing door den Predikant, die alsdan de predikdienst te Drogeham zal waarnemen, van den predikstoel aan de Gemeente worden medegedeeld;

Bepaalt dat, indien zulke verklaring op den behoorlijken tijd door den ^Heer van Velzen niet mogt zijn ingeleverd, de schorsing provisioneel zal blijven voortduren.

-ocr page 432-

408

en de zaak de novo zal gebragt worden bij het Provinciaal-Kerkbestuur van Vriesland.

Eu zal deze door den Bode van bet Klassikaal-Bestuur aau den Heer van Velzen behoorlijk worden beteekeud. met uitdrukkelijke herinnering aan Art. 3, 69 en 70 van het Reglement op Kerkelijk opzigt en tucht;

Zullende afschriften dezes gezonden worden aan het Provinciaal Kerkbestuur van Vriesland, volgens Art. 16 van meergenoemd Reglement, en gelijke afschriften, na afloop van den tijd bij Art. 69 bepaald, aan den Kerkeraad en Consulent der Gemeente Drogeham, en aan den ring van Kolluni, ten fine van executie, en opdat door genoemden ring in de predikdienst te Drogeham, gedurende den tijd der schorsing, op de bepaalde wijze voorzien worde, met aanschrijving tevens, dat deze op den eersten zondag der Schorsing door den Consulent aan de Gemeente worde voorgelezen ;

Verwijzende eindeljjk den Heer van Velzen tot de betaling der kosten in deze airede gevallen en nog te maken.

Aldus gedaan bij het Klassikaal-Bestuur voornoemd, buitengewoon vergaderd ter Kerkekaraer te Dokkum, den 15den October 1835.

Present alle de leden, except de Heer L. D. W e s t e r l o o.

(w. get.) RIEDEL, praeses ;

F. BEKIl JS, assessor ;

P. A. C. HÜGENHOLTZ, scriba ; H. F. T. FOKKENS ; P. SYTSEMA ;

S. VAN KLEFFENS ;

W. R. v. d. WEIDE.

Voor gelijkluidend Afschrift,

P. A. C. HÜGENHOLTZ, scriba.quot; (a).

-ocr page 433-

409

(a) Aangchaaldo artikelen in dezt: uitspraak.

EeglnmGnt op de uitoefening van Kerkelijk üpzigt, enz.

Art. 2. Deze onderscheidene vergaderingen stellen zich teu hoofddoel du handhaving van den Godsdienst, bijzonder der Hervormde leer en der zuiverheid vau zeden, welke haar is aanbevolen, en nemen kennis van daden en handelingen, welke strijden tegen de kerkelijke wetten en reglementen.

Art. 3. Iemand zich wegens de uitspraak eener kerkelijke vergadering bezwaard achtende, kan zich op de in rang volgende hoogere vergadering beroepen ; geen verder beroep zal er kannen plaats hebben.

Art. 4. Kerkelijke vergaderingen, zich zorgvuldig ontboadende van alles, wat tot burgerlijk bestuur of regtspleging behoort, hebben vooral te letten op de amblsverrigtingen, en den wandel dergenen, wier leer en gedrag, als van kerkelijke ambtenaren, op de gemeente eenen meer regtstreekschen invloed oefenen.

Art. 7. Do Kerkelijke besturen houden in het oog, dat der-zelver toezigt gaat, niet slechts over zoodanige wanbedrijven, welke de burgerlijke overheid straft, maar ook van allerlei ander ergerlijk wangedrag — dat alles wat de goede orde in de kerk kan verstoren, en vergrijpingen van opzieners der gemeente, in hunne ambtsbediening, nalatigheid in hun gewigtig dienstwerk, misbruik van magt en knevelarij, bijzonder straf baar zijn ; gelijk ook, dat vooral onderscheid moei gemaakt worden tusschen enkele misstappen en doorgaande onzedelijkheid of hebbelijke verkeerdheden ; en eindeljjk dat, in allen gevalle, bijzonder moet gelet worden op verzwarende en verzachtende omstandigheden, alsmede op de hardnekkigheid in het ontkennen of tegenstreven, of ook de ootmoedigheid in het belijden en onderwerpen dergenen, die bestraft moeten worden.

Art. 8. Ieder lid der gemeente heeft het regt tot het doen van aanklagte wegens ergerlijke gedragingen van kerkelijke ambtenaren, — en de leden van kerkelijke vergaderingen zijn ambtswege verpligt, ter kennis hunner vergaderingen te brengen zoodanige, ten dezen by hen bekende, zich verspreidende geruchten, welke gegrond bevonden zijnde, voor hunne vergaderingen in do eerste plaats zouden moeten beoordeeld worden ; zonder

-ocr page 434-

410

dat zij daardoor het regt verliezen om als leden der vergadering daarover te oordeelen.

Bij zoodanige aangiften zal het kerkelijk bestuur oordeelen, of er redenen zijn, om zoodanig bezwaar nader te onderzoeken ; hetzij ter bestraffing van deu schuldige, hetzij ter handhaving van de eer des onseholdige.

Art. 16. De uitspraken van kerkelijke vergaderingen moeten kortelijk bevatten de gronden, waarop dezelve rusten, en de artikelen der kerkelijke verordeningen, op welke dezelve steunen. Zoo dezelve op kerkelijke tucht, bg de Provinciale of Klassikale Besturen betrekking hebben, zullen dezelve onmiddelijk gebragt worden ter kennis vati de in rang volgende hoogere vergadering.

Art. 47. Wanneer bij een Klassikaal-Bestuur bezwaren worden ingebragt tegen de leer, de ambtsbediening of den wandel van Predikanten, Kandidaten of andere kerkelijke ambtenaren, zal hetzelve eene Commissie benoemen van drie leden, om deswege onderzoek te doen.

Art. 58. De bestraffings-middelen, van welke de Kerkelijke Besturen kannen gebruik maken, zijn :

Omtrent Predikanten :

a. Schorsing voor een bepaalden tijd, zonder verlies van traktement ; anders dan het defroijement der dienstdoende Predikanten. b. Dergelijke schorsing met geheel of gedeeltelijk verlies van traktement, c. Schorsing voor eenen onbepaalden tijd, met of zonder verlies van traktement, d. Geheele afzetting.

Art. 69. Indien zich iemand beroept van een Klassikaal-Bestuur op het Provinciaal-Kerkbestuur, zal hij daarvan binnen veertien dagen kennis moeten geven aan den Praeses van het Klassikaal-Bestuur, en aan dengenen, die bij het Klassikaal-Bestuur, tegen hem mogt gehandeld hebben, en daarbij een afschrift der uitspraak, zoo hij die niet mogt ontvangen heb\'jen, kannen vorderen.

Art. 70. Hij zal binnen veertien dagen daarna, of na het ontvangen der uitspraak, een geschrift moeten inleveren, bij den President van het Provinciaal-Kerkbestuur, inhoudende den loop der zaak, de redenen van zijn bezwaar, en verzoek, dat zijn beroep moge worden aangenomen, zonder meer, doch met bijvoeging van een afschrift dor uitspraak.

-ocr page 435-

411

Art. 75. Bij het Provinciiial-Kerkbestnnr zullen onmiddellijk behandeld worden bezwarer, welke, ton einde eene afzetting in t e r o e p o n, tegen Predikanten, Kandidaten, Ouderlingen ot Diakenen, of door aangifte van een der leden, of door bijzondere aanklagte bij hetzelve zijn gebragt ; voorts zulke welke door een Klassikaal-Bestuur van dien aard geoordeeld worden, dat dezelve eene afzetting zonden bohooren ten gevolge te hebben ; onverminderd, in dit laatste geval, het regt van het Klas-sikaal-Bestuut tot eeue provisionele schorsing in den dienst.

Wanneer volgens deze bepaling, eene zaak voor het Provinciaal-Kerkbestuur is gebragt en hetzelve oordeelt, dat dezelve onmiddellijk door hetzelve behoort behandeld te worden, behoudt hetzelve toch het regt, om daarbij ook eene der andere bestraf-fings-middelen, behalve de afzetting, te gebruiken; behoudens het regt der beliinghebbenden, om zich op de Synode te beroepen.

Er is weinig doorzigt van uoode, om den geest te kennen, waarin deze uitspraak gegeven is. Steeds had ik bedoeld aan mijne roeping te beantwoorden, om voor de waarheid, voor het geloof, voor de belijdenis, en de belangen der Gereformeerde Kerk te waken en te spreken. Niets had ik verrigt, dat met deze roeping in strijd was, en had slechts getracht te doen, hetgeen zij van mij vorderde- In de zamen-komst der klassis, waar de leden van het bestuur tegenwoordig waren, had ik vrijmoedig gesproken, maar was niet slechts algemeen met smaad, zelfs had men mg beneden alle gevoel van wellevendheid bejegend ; terwijl de vijanden van bet geloof der Gereformeerde Kerk zich daar opentlijk hadden uitgelaten. Nu toonde het Klassikaal-Bestuur niet alleen met die vganden vereenigd te zijn, maar dat het zijne magt gebruikte, om mij in de uitoefening der bediening te verhinderen, en, was het mogelijk, mij te beletten, om verder in het belang der Gereformeerde Kerk te spreken. In verontwaardiging over deze behandeling, schreef ik het volgende :

Aan het Klassikaal-Bestuur van Dokkum■

Het besluit van het Klassikaal-Bestuur van Dokkum, dd.

-ocr page 436-

412

15 October, No. 59, waarvan mij een afschrift, iu handen gesteld is, bevat zoo vele onregtvaardigheden, dat ik mij gedrongen zie daartegen te getuigen. Het Bestuur schorst mij in mijne bediening al? predikant te Drogeham, en geeft ter regtvaardigiug van dit gedrag eenige redenen op, welker nietigheid eu goddeloosheid ik wensch aan te toonen.

De eerste reden, welke iu het besluit van het Klassikaal-Bestuur wordt opgegeven, is deze : dat ik onbestemde, onbe-wezene uitdrukkingen vau sommige leeraars zoude gebruikt hebben iu bet adres, hetwelk ik aan de Synode heb aangeboden. Dit is onwaarheid ! Ik heb de leeraars, die ik beschuldigd heb, bij de commissie van het Klassikaal-Bestuur aangeduid, en gezegd : »dat vele leeraars op de vergadering der klassis te Dokkutn, gehouden in de maaud Junij dezes jaars, getuigd hebben, de formulieren van eenigheid der Gereformeerde Kerk te verwerpen ; terwijl zelfs een predikant verklaard heeft, liever zich den hals te laten afsnijden, dan die formulieren te onderteekenen.quot; Ook heb ik bij name genoemd prof. Hofstede de G r o o t, ds. van Herwerden en ds. A m s h o f f, die in hun boek, genaamd Christelijke Betrachtingen, eeu verfoeijelijke leer prediken. Ik heb het Klassikaal-Bestuur verzocht, dit aan hetzelve te mogen aantoonen. Maar mij is geantwoord : »wij willen niet met u disputeren.quot; Ik heb aan de commissie van het Bestuur eenige leerstukken opgenoemd, welke door de drie bovengenoemde leeraars worden verdraaid en vervalsc\'at. Maar niettegenstaande dit alles, zegt het bestuur: »dat ik onbestemde, onbewezene beschuldigingen eu aantijgingen heb ingebragt, die het Bestuur houdt voor liefdelooze verdenkingen en hatelijkan laster.quot;

Als tweede reden noemt het Bestuur : »mijne raadpleging met de gemeente omtrent het gebruik der gezangen.quot; Dit oordeelt het Bestuur »strijdig te wezen met alle orde en behoorlijken eerbied voor kerkelgke wetten, eu moet strekken om eenen geest van tegenstand en wantrouwen omtrent ker-

-ocr page 437-

413

kelijke besturen, en van verdeeldheid en verwarring in de gemeente te bevorderen.quot; Hierop moetik: vooraf aanmerken, hetgeen ik reeds vroeger aan het Bestuur heb gezegd, dat ik deze raadpleging met de gemeente alleen daarom heb gehouden, wijl ik zag, dat velen in de gemeente, ja, verre weg de meesten, die gezangen niet zongen. Ook had ik vernomen, dat velen zich aan die gezangen ergerden, en wist dat zij door een dwangbevel (1) in deze gemeentewaren ingevoerd. Om deze redenen heb ik tot stichtin» en bevordering van orde en eendragt, maar niet van verwarring, gelijk het Bestuur zegt. daar over geraadpleegd. De bevordering van orde en eendragt heb ik beloofd, toen ik tot de predikdienst werd toegelaten. De Heere beveelt, I Cor. 14:40; »Laat alle dingen eerlijk en met orde geschieden en de zucht tot orde en eendragt, maar in den Heere, heb ik door deze raadpleging geopenbaard. Daarom heb ik de gemeente opgewekt en aangespoord, om in de vreeze des Heeren te onderzoeken, of wg die gezangen moesten behouden of verwerpen. In geheel deze zaak beu ik te werk gegaan naar het voorbeeld, dat ons gegeven is in de Handelingen der Apostelen, cap. 15, zie bovenal vs. 22 ; waaruit blijkt, dat ook de apostelen over gewigtige zaken met de gemeente raadpleegden. Is evenwel hel Bestuur bevreesd, dat door zoodanige handelwijze, een geest van tegenstand

(1) In den jare 1808 is door du Synode van Friesland, vergaderd te Harlingen, een besluit oitgevaardigd, waarin de predikanten aansprakelijk en censarabel gesteld worden, wanneer zij de gezangen niet opgeven, of door eenig teeken hun afkeer van dezelve te kennen geven, of zulfs wanneer zij ontwaar worden, dat iemand onder het zuigen der gezangen, een ander gezang of ps dm, op dezelfde wijze gaande, zingt, en de predikant den zoodanige niet als mcedwilligen pertmbatenr bij het geregt aangeeft. Terwijl ook, volgens dat beslnif, niemand tot lid des Kerkeraads mug worden benoemd, die als een tegenwerker van de gezangen bekend staat.

-ocr page 438-

414

en wantrouwen omtrent kerkelijke besturen zal ontstaan of bevorderd worden, dit zij dan tot verantwoording van zulke besturen !

De derde rede is, dat ik ds. Brummelkamp en den kandidaat van Kaalte heb laten prediken, hoewel ik wist dat beiden geene gezangen zouden laten Z\'ngen. Wat mij bewoog tot deze handelwijze, heb ik reeds aan de commissie gezegd. Vele geloovigen begeerden hen te hooreu prediken. Het nas bekend, ten minste van den eerstgenoemde, dat Zijn Eerw. geene gezangen liet zingen, zouder dat Zijn Eerw. toen nog was afgezet. Ook gebeurt het dat predikanten, somwijlen gedurende de geheele Godsdienst-oefening, geene psalmen opgeven, zonder dat hun daaromtrent iets wordt te laste gelegd. Hoewel echter het Bestuur dit alles bestraffing en berisping waardig acht, de voorname reden van mijne schorsing bestaat daarin : »datquot;, gelijk het bestuur zegt, »ik mij niet wil verklaren, omtrent mijn gevoel van verpligting tot onderwerping en gehoorzaamheid aan kerkelijke besturen en verordeningen.quot; Dit is onwaarheid ! — Aan de commissie heb ik gevraagd, welke magt het bestuur had, deze verklaring van mij.te vorderen, en gezegd mij niet te willen verklaren, tenzij men mij die magt aantoonde. Maar aan het Klassikaal-Bestuur heb ik zelfs duidelijk te kennen gegeven : »dat ik dadelijk bereid was tot onderwerping aan alle besturen, wetten en verordeningen, die overeenkomstig zijn met Gods Woord en onze formulieren van eenigheid, namelijk den catechismus, geloofsbelijdenis en dordsche leerregels. Wanneer die besturen echter niet verklaarden, of niet wilden verklaren, overeenkomstig Gods Woord en onze drie formulieren te handelen, dan weigerde ik ook de gevraagde onderwerping, wijl ik niet Roomsch maar Gereformeerd ben.quot; God verbiedt mij eene onderwerping in zaken van Godsdienst aan besturen of wetten, wanneer die niet overeenkomen met zijn Woord. Ziet slechts Deuteron. 12 vs. 32 : »A1 dit woord hetwelk ik ulieden gebied, zult gij

-ocr page 439-

415

waarnemen om te doen ; gy zult daar niet toedoen en daar van niet afdoen.quot; Voorts Hand. 5 : 29b : »Meu moet Gode meer gehoorzaam wezen dan den meuschen en Openb. 22 vs. 18 en 19 : »Indieu iemand tot deze dingen toedoet. God zal over liem toedoen de plagen die in dit boek geschreven zijn ; en, indien iemand atdoet van de woorden des boeks dezer profetie, God zal zijn deel afdoen uit het boek des levens, en uit de heilige stad, en uit hetgene in dit boek gesclireveu is.quot; Waarom ook onze Oatech. ze^t

o O

Zond. 33 vr. 91: ȟat alleen goede werken zijn, die uit waar geloof, naar de wet Gods, Hem ter eere geschieden, en niet die op ons goeddunken of meuschen inzettingen gegrond zijn.quot;

jSlog beu ik derhalve bereid onderwerping te beloven aan besturen en verordeningen, overeenkomstig Gods Woord en de drie formulieren. Blijft gy echter eene onbepaalde onderwerping eischen (d. i. eene onderwerping die niet bepaald wordt door Gods Woord en de drie formulieren) dan blijf ik, en God beware mij hierbij uit genade, die weigeren ; en wilt Gij mij dan verhinderen in de verkondiging van het waarachtige Evangelie ; Gij kunt niet verder gaan dan de Heere wil en toelaat. Maar eenmaal zal Hy een iegelijks werk in het gerigt brengen ! Gij schorst mij in mijne dienst als predikant, zonder voor deze handelwijze een enkele reden uit Gods woord bij te brengen ; en zelfs in de reglementen van het Ned. Herv. Kerkbestuur is geen enkele wet te vinden, welke ik overtreden heb. (1) Maar toch schorst Gy mij ; toch verhindert Gij mij, naar het bevel van mijnen Heere, zijn Evangelie te verkondigen ; toch ontneemt gij daardoor aan honderden, die hougerig zyn naar het levende Woord, dat brood. Maar o ! hunne gebeden en verzuchtingen klimmen op tot den troon van hunnen God en Koning. Hij

(1) Het Besluit van do Synode van Friesland omtrent de go-zangen, wordt niet govcuden in het Handboek der reglementen en wetten voor de Ned. Herv. Kerk.

-ocr page 440-

416

let op hun geroep, Hij hoort huuue smeekingen, Hij telt hunne tranen, en Hij, die dit hoort en ziet, is de Koning der Kerk! Zijn naam is wonderlijk en sterke God ! Nog eenmaal dan, smeek ik, voert geen heerschappij over het erfdeel des Heeren, maar weest als voorbeelden der kudde ; en als de overste Herder zal verschenen zijn, zult gij de onver-welkelijke kroon der heerlijkheid behalen !

Wegens al het aangevoerde kan en mag ik niet berusten in de uitspraak van het Klassikaal-Bestuur, maar beroep mij op het Provinciaal-Kerkbestuur. Ook mag ik geene kosten betalen, die op zoodanige wijze gemaakt worden. Het Klassikaal-Bestuur heeft bovengenoemde ongegronde redenen om mij te schorsen zelf opgezocht, en moet dus ook zelf betalen.

Drogeham,

27 October 1835. S. VAN VELZEN, Pred.

Na de verzending van het bovenstaande, beklaagde ik mij over het Klassikaal-Bestuur van Dokkum bij het Provinciaal-Kerkbestuur van Friesland, en gaf daarbij een omstandig verhaal van de bejegeningen, die mij door genoemd Klassikaal-Bestuur waren aangedaan ; waarbij ik het verzoek voegde, dat het Provinciaal-Kerkbestuur uitspraak zou doen in deze zaak, en mij zijn oordeel zou doen toekomen.

Intusschen kon ik nog ongehinderd voortgaan in de vervulling der bediening, daar het Klassikaal-Bestuur bepaald had, dat de schorsing beginnen zou op den tweeden zondag, nadat de tijd van beroep op het Provinciaal-Kerkbestuur zou voorbygegaan zijn, zonder dat ik daarvan had gebruik gemaakt; of in geval vau zulk beroep, nadat het hoogere Bestuur de uitspraak vau het Klassikaal-Bestuur zou bevestigd hebben. Toen ik derhalve mij hooger beroepen had, inogt vooreerst geen gevolg aan de schorsing gegeven worden, en kon ik den verderen loop der zaak afwachten. Doch thans greep een nieuwe gebeurtenis plaats.

-ocr page 441-

417

Steeds had ik van de Gezangen bij de openbare godsdienstoefeningen gebruik gemaakt, en meende ze te moeten behouden, ook toen het Bestuur ray reeds met schorsing in de predikdienst bedreigd had. Terwijl ik niets anders verwachtte, dan dat men op dezelfde wijze met mij zon handelen, als met de predikanten de Cock, S c h o 11 e en B r u m m e 1-k a m p, meende ik evenwel geene vrijheid te hebben om die Gezangen te verwerpen. Hoofdzakelijk achtte ik mij verbonden, omdat mijne gemeente voor het gebruik gestemd had. Gedurig evenwel gevoelde ik mij zeer bezwaard, daar het mij bij de openbare godsdienst hoe langer zoo meer moegelijk viel, wanneer het Gezang werd aangeheven ; terwijl ik wist, dat velen bij dit gedeelte der godsdienst groote ergernis hadden. Meermalen vroeg ik in de beklemdheid mijns harten, den lleere om raad en om licht. Toch vond ik geen vrijheid, om hetgeen mij zoo zwaar viel te verwerpen. Eens gebeurde het, dat een aantal meuschen uit Sneek, op een zaturdagavond, te Drogeham kwamen, om den volgenden Rustdag de godsdienst bij te wonen. Zij bragten mij een bezoek tot kennismaking. In het gesprek zeiden ze: »wij zijn gekomen om morgen hier met de gemeente de bijeenkomsten te houden, en hebben daarbij eeu verzoek. Gaarne zouden wij zien, dat geen Gezangvers gebruikt werd.quot; Ik vroeg naar de redenen van hunne ingenomenheid tegen de Gezangen. Het was gelijk doorgaans in deze zaak ; geene voor mij klemmende bewijzen werden voortgebragt, om het ongeoorloofde uit Gods Woord aan te toonen. 2. Vrienden,quot; voegde ik hun hierop toe »iudieu gg leden waart van de gemeente alhier, zou uw verzoek mij van een groot bezwaar ontheffen. Straks nog, een weinig voor gij hier kwaamt, lag ik met het aangezigt ter aarde, en smeekte den lieere om raad en licht, opdat ik ontheven mogt worden van mijn bezwaar over het zingen der Gezangen. De redenen, die gij aanvoert, kan ik niet als genoegzaam erkennen : en daar mijne gemeente eenparig begeerd heeft, dat ik in het ge-

27

-ocr page 442-

418

brnik der Gezangen zal voortgaan, mag ik niet om uwentwil verandering maken.quot;

Weldra evenwel kwam er verandering. Door de bemoei-ijngen van het kerkbestuur, en de verwachting der dingen die komen zouden, werden ook in mijne gemeente de gedachten meer openbaar. Het bleek mij, dat zij die nog ingenomenheid met de Gezangen betoonden, doorgaans geen prijs stelden op de bewaring van de leer der Kerk ; en dat integendeel zij van de Gezangeu af keerig waren, die de kenmerken van ware godvrucht droegen. Hiermede wil ik niet zeggen, dat alleen die de gezangen verworpen, als kinderen Gods erkend, of dat zij, die ze gebruiken, als onbekeerden moeten gehouden worden. Dat zij verre ! Onder de bestrijders der Gezangen ijvert menigeen zouder verstand, en onder hen, die ze gebruiken, heb ik dezulken gevonden, voor wie Christus het leven is geworden; ofschoon iemand, die dit leven verkregen heeft, nog niet van alle dwalingen bevrijd is. Maar ter plaatse waar ik mij als leeraar gesteld zag, waren allen, die geacht mogten worden den Heere te vreezen, van het gebruik der Gezangen af keerig, en was dit gebruik tot ontstichting. Hoewel dan ook de gemeente begeerd had, dat ik mij van de Gezangen, bij de openbare godsdienstoefening, zou bedienen, het werd mij thans duidelijk, dat deze begeerte als eene zondige veroordeeld moest worden. Zij was in stryd met de ware stichting der gemeente ; zij kwam slechts voort uit vrees voor een kerkbestuur, dat zich tegen de waarheid, die naar de godzaligheid is, vijandig betoonde; en, door er aan te voldoen, werd inderdaad niet tot lof des Heeren dat gezang aangeheven, maar bij iedere godsdienstoefening werd het. offer der gehoorzaamheid gebragt aan menschen, die de getrouwen in den lande vervolgden. Als herder en leeraar mogt ik eene gemeente, die mij liefhad, niet in zulke zaken te wille zijn. Bovenal, gevoelde ik, zou ik tegen den Heere zondigen, wanneer ik nu langer de Gezangen gebruikte. Zonder zelfs

-ocr page 443-

419

met eenig mensch raad te plegen, liet ik daarom bij de eerstvolgende godsdienstoefening het zingen der Gezangen nu ; en deelde aan de gemeente mede, dat ik ze voortaan niet meer dacht te laten zingen, omdat ik inzag, dat dit gezang niet strekte tot eer van God, en niet was tot stichting der Gemeente. Twee dagen biter verzond ik de volgende missive :

S. v an V e l z en, predikant bij de Gerejor-meerde Gemeente te Drogeham aan het Provinciaal-Kerlchestuur van Friesland.

Nogmaals wend ik mij tot het Provinciaal-Kerkbestuur van Friesland, thans met het doel om kennis en verantwoording te geven van mijn gehouden gedrag, omtrent het gebruik der Gezangen, die bij BesluitderSynodevanl8Ü6enlS07, te Bolsward en Franeker gehouden, ook alhier zijn ingevoerd.

L 1. zondag, den 15den Nov., heb ik aan de Gemeente bekend gemaakt, de Gezangen niet langer bij de godsdienstoefeningen te kunnen gebruiken. Tot deze daad werd ik gedrongen door het verlangen, om tot Gods eer de bediening te vervullen, (1) het heil der gemeente te bevorderen, en den vrede mijner ziele te bewaren. Het was mij toch duidelijk gebleken, dat het zingen der Gezangen in deze gemeente geenszins tot stichting, maar veeleer tot ergernis der geloovigen geschiedde. Wanneer een gezang was opgegeven, werd het slechts van eenige weinige menschen gezongen ; verreweg de meeste zwegen, en daaronder zij, die door belijdenis en wandel zich betoenen opregt geloovigen te zijn, en als ware kinderen Gods geacht worden. Deze werden geërgerd aan het zingen der Gezangen, omdat zij in de vaste overtuiging verkeeren, dat dezelve niet in de vergadering der gemeente behooren gezongen te worden. En dit moet niet worden toegeschreven aan verdwaasde of

(1) De uildinkking in het oorppronkelijke, »om de eereGods te handhaven,quot; is hier veranderd, daar zij\'bij vergissing nit de pen is gevloeid.

27*

-ocr page 444-

420

ouvrome vooriugenomenheid en drift; (1) integendeel, die overtuiging en die ergernis komen voort uit de vrees des Heeren, en het besef van het belang hunner onsterfelijke zielen. Zij toch bespeuren duidelijk, dat de Gezangen den weg banen, om eene leer in te voeren, die van onze vaderen is verworpen, en van God vervloekt wordt. Terwijl het hun daarenboven bekend is, dat zij, tegen den wensch der gemeente, met dwang alhier ingevoerd zijn. En deze overtuiging vermogt ik niet weg te nemen ; daar ik zelt in het gevoelen verkeer, dat de Gezangen aan de verspreiding van heillooze dwalingen bevorderlijk zijn. Welligt zal hier de bedenking rijzen, waarom ik niet reeds vroeger die Gezangen naliet, en waarom ik het predikambt bij eene gemeente aanvaard heb, waar zij ingevoerd waren ? In oprtgtheid zal ik hierop antwoorden. Ik meende vroeger, daar ik steeds de kens had wat ik liet zingen, dat ik wel het een of ander onschadelijk en goed vers koude opgeven, en dan was het toch beter zulks te doen, dan de verkondiging van het Evangelie na te laten. In deze meeuing heb ik verkeerd, tot in het begin der vorige week ; maar toen, in die week, ben ik van gevoelen veranderd ; en hetgeen mij vroeger geoorloofd, ja zelfs pligt toescheen, dat is mi) nu tot zonde ! Het kan mij niet verwonderen, wanneer deze spoedige verandering bevreemding verwekt. Doch wie zich hieraan stoot, wijs ik op de geschiedenis van P a u 1 u s, die in geen ding minder is geweest dan de uitnemendste der Apostelen, en die wel in den tijd van drie dagen, van een vervolger des Heeren en zijne gemeente, door Gods genade, in een verkondiger van 0 h r i s t u s en dien gekruist werd veranderd._

Geen mensch echter kan over mijn gemoedsbestaau in deze zaak oordeelen. Redenen, bewijzen uit Gods Woord kuunen alleen voor anderen gelden, en die kan ik aanvoeren. — De Heere beveelt ons in zijn Woord, dat wij alles doen moeten

(1) Gelijk gezegd wordt in boveugeuoemd Syuodaal besluit van Friesland.

-ocr page 445-

421

ter eere Gods; 1 Cor. 10:31. Zelfs om eten en drinken moet daartoe iugerigt worden, hoeveel te meer dan ouze Godsdienstige bijeenkomsten. Maar wanneer nu in die bijeenkomsten iets gedaan wordt, waarmede Gods kinderen niet kunnen instemmen, waarvan zij een afkeer hebben, dan geschiedt zulks immers niet tot Gods eer. Daarenboven P a u-lus zegt uitdrukkelijk, 1 Oor. 14:26 : »Broeders, wanneer gij te zamen komt, een iegelijk van u heeft hij een psalm, heeft hij een leer, laat alle dingen geschieden tot stichting.quot; Maar het zingen der gezangen in mijne gemeente was niet tot stichting, het was den geloovigen tot ergernis en smart.

Toen ik bij deze zaken bepaald werd, waren mij de Gezangen een moegelijke, drukkende last. Te voren verkeerde ik daaromtrent gerust, maar nu ik door Gods genade licht ontving, werd het mij onmogelijk ze verder te gebruiken. Ik dacht wel na over de gevolgen ; ik besefte wel, dat hierdoor welligt vele moeijelijkheden voor mijne gemeente, mijn huisgezin en mij zeiven ontstaan zouden ; ik wist wel dat de synode van Friesland een besluit had gemaakt in den jare 1808, waarbij strengelijk geboden wordt de Gezangen te zingen, en alle predikanten voor de overtreding aansprakelijk en censurabel gesteld zijn. Maar ik bedacht ook, Gode meer gehoorzaam te moeten zijn dan den menschen. Ik bedacht ook hoe vreeselijk de Heere zoude toornen, indien ik moedwillig aan zijne gemeente aanleiding tot ei-ger-nis gaf, gelijk Hij gesproken heeft : »Zoo wie een van deze kleinen, die in mij gelooven, ergert, het ware hem nutter dat een molensteen aan zijnen hals gehangen werd, en dat hij verzonken ware ia de diepte der zee.quot; Wilde ik nu niet tegen Gods eer strijden, maar met een vrij en goed geweten Hem blijven dienen, dan moest ik ook, gelijk ik, God zij geloofd ! gedaan heb, de Gezangen verwerpen. Mijne gemeente heeft mij, het is waar, vroeger verklaard liever een versje te willen laten zingen, dan dat zij mij zouden

\\

-ocr page 446-

422

moeten missen. Maar mogt ik nu dit roerend blgk van toegenegenueid, dit aaudoenlijk bewijs van liefde en verkleefdheid, met ontrouw en ondankbaarheid vergelden? Neen dit kon ik niet! Word ik echter om deze daad onwaardig geacht langer het ambt van predikant waar te nemen. God is miju getuigu en zijn Woord myn bewijs, dat zulks dan geschiedt, omdat ik den Heere getrouw wensch te zijn. Maar Hij heeft gezegd: »Die mij eeren zal ik eeren, doch die mij versmaden zullen ligt geacht worden.quot; In dit vertrouwen heb ik thaus mijn gedrag voor U Eerw. opengelegd, en eindig met de hartelijke bede, dat de Geest die in alle waarheid leidt, rijkelijk worde uitgestort over het Provinciaal-Kerkbestuur van Friesland.

Drogeham, 17 November 1835.

Het duurde niet lang, na de verzending van dit stuk, of ik ontving weder van het Klassikaal-Bestuur de volgende aanschrijving :

No 72.

Dokkum, den 21 November 1835.

»Het Klassikaal-Bestuur van Dokkum ontvangen hebbende eene Aanschrijving van het Provinciaal-Kerkbestuur van Vriesland, dd. 20 dezer No. 49, waarbij in harden van het Klassikaal-Bestuur gesteld wordt zeker Geschrift aan het hoofd voerende den naam van S. van Velzen, predikant der Gereformeerde gemeente van Drogeham, met dagteeke-ning van den 17 November 1835, ten einde betrekkelijk de echtheid van genoemd stuk onderzoek te doen, en om voorts naar bevinding in deze zoodanig te handelen, als hetzelve tot handhaving van wet en orde noodig zal oordeelen :

Gelast den heer S. van Velzen, predikant te Droge-

-ocr page 447-

423

ham, om op woensdag, den 25 November a. s. des middags teu 12 uren, te verschijnen ter gewone vergaderplaats van het Klassikaal-Bestuur zijnde de kerkekamer te Dokkum, ten eiude aldaar door eoue Commissie uit het Klassikaal-Bestaur omtrent bovengenoemd Geschrift gehoord te worden.

Het Klass. Bestuur voorn.

Namens hetzelve, J. P. B. RIEDEL, Praeses. P. A. C. HÜGENHOLTZ, Scnba.

Aan

den heer S. van Velzen,

predikant te Drogeham.

Op den bepaalden tgd bevond ik mij, overeenkomstig deze aanschrijving, voor de Commissie te Dokkum.

Eerst werd mij gevraagd : of ik het boven afgeschreven stuk, aan het Provinciaal-Kerkbestuur van Friesland, als het myne erkende.? en vervolgens: ot ik volhardde bij de verklaring die daarin was afgelegd ? Op beide vragen waren mijne antwoorden toestemmend.

Nu vroeg men mij : »Gevoelt gij niet tegen de wet en uwe verbindtenis gehandeld te hebben ?quot;

»Wat de wet betreft,\'\' gaf ik ten antwoord, *indien het Besluit der Synode van 1806 en van 1807, te Bolsward en te Praneker gehouden, van kracht is, ja ; maar dat Besluit wordt niet gevonden onder de kerkelijke reglementen.quot;

Men antwoordde hierop : »dat in de kerkelijke reglementen alleen gevonden wordt hetgeen van vroegere wetten gewijzigd of veranderd was.quot;

»Dan,quot; hernam ik, »geldt mij dat Besluit in het geheel niet, want de bepaling der Synode van Dordrecht van 1618 en 1619, van geene Gezangen te zingen, is niet in de reglementen veranderd of gewijzigd.quot;

-ocr page 448-

424

Men zweeg over deze zaak.

»Wat nuine verbindteois betreft,quot; zeide ik nu verder, in antwoord op het tweede lid der vraag die my gedaan was, sgt;ik gevoel niet tegen mijne verbindtenis gehandeld te hebben. Want ik heb rnij verbonden om de belangen mijner gemeente te bevorderen, en heb door de afschafBug dei-Gezangen getracht aan deze verbindtenis te voldoen.quot;

Ook hierover sprak men niet verder.

Nog werd mij echter gevraagd : »of ik nog iets had aan te merken ?quot; »Ja,quot; gaf ik ten antwoord, »het is te verwonderen, dat ik aangevallen word over de leer, want hierbij behooren de Gezangen, terwijl men anderen laat vrij gaan, die een leugenleer invoeren.quot;

»üit voorzigtiglieid,quot; zeide men, »wilde men daarover niet spreken.quot;

Nn begon ik aanmerking te maken op het gedrag door het Klassikaal-Bestuur vroeger tegen mij gehouden, en beriep mij op Gods Woord. Maar men viel mij in de rede, met weder te zeggen: gt;uit voorzichtigheid wilde men daarover niet spreken.quot; Zoodat ik mij genoodzaakt zag, zonder verder iets te vernemen, van daar te vertrekken.

Eenige dagen later ontving ik de volgende uitspraak.

No. 75.

Dok/cum, den 9 Dec. 1835.

»Het Klassikaal-bestuur van Dokkum heeft in deszells vergadering gehouden op heden, Ds. S. van Vel zen, predikant te Drogehara, provisioneel geschorst in zijne bediening als Predikant bij de Hervormde Gemeente, en zulks op grond van Art. 51 vau het Reglement op Kerkelijk Opzigt en Tucht voor de Ned. Herv. Kerk, verwijzende wijders diens zaak naar het Provinciaal-Kerkbestuur van Vriesland overeenkomstig art. 75 van genoemd Reglement.

En wordt hiervan bij deze aan genoemden üs. S. v a n V e 1 z e n kennis gegeven, met last om zich provisioneel te

-ocr page 449-

425

onthouden van de waarneming van eenig gedeelte van het Herders- en Leeraars-ambt in de Ned. Herv. Kerk (1)

Aan

Ds. van V e l z e n

Het Kliiss. Bestuur voorn. J. P. B. RIEDEL, praeses.

Op last van hetzelve, P. A. C. HUGENHOLTZ, scriba.


te Drogeham.

Na de ontvangst van deze uitspraak, riep ik, den volgenden dag, de gemeente in mijne woning te zamen. Aan hen, die zich lieten vinden, deelde ik mede, dat ik over de gewigtige zaak wenschte te spreken, die de gemoederen bezig hield ; waarop wij den Heere in het gebed en psalmgezang om licht en leiding smeekten. Nu gaf ik een verhaal van hetgeen mij bejegend was, en maakte de aanwezigen bekend, dat het kerkbestuur mij gelast had, om mij provisioneel van de bediening te onthouden. »Ik magquot;, ging ik voort, »het kerkbestuur hierin niet gehoorzamen. Uit mijn wedervaren, uit hetgeen met eenige anderen heeft plaats gehad, en uit vele algemeen bekende omstandigheden, is het gebleken, dat het kerkbestuur met vijandschap tegen de waarheid, of het geloof der Gereformeerde Kerk vervuld is. Blijft dit Bestuur

(1) Aangehaalde artikelen in deze uitspraak. — Reglement o. d. u. v. K. O. enz.

Art. 51. Wanneer nogtans iie raisdaail, waarover de beschnl-diging gaat, van eenen ergerlijken aard en tevens gernebtmakend mogt zijn, zoo zal het, Klassikaal-Bestunr, indien hetzelve voor de gegrondheid der aanklagt aanvankelijk gewigtige redenen vindt, den aangeklaagde provisioneel in zijne dienst schorsen, daarvan kennis gevende aan het Provinciaal- Kerkbestuur.

Art. 75. j. a. c.

-ocr page 450-

426

voortgaan gelijk het bestaat, dan is er geene verandering ten goede te verwachten, en ik mag mij niet onderwerpen in hetgeen met des Heerea bevel in strijd staat. Van den Heere ben ik tot de bediening geroepen. In zijn Naam is mij de verpligting opgelegd met naarstigheid hierin bezig te zijn ; hetgeen mij ook bij de bevestiging, overeenkomstig Gods Woord, opentlijk is betuigd. (1) Thans beveelt een Gode vijandig bestuur, op grond van een artikel in zijne reglementen, dat ik mij van de bediening onthouden zal. Dit artikel wordt daarenboven blijkbaar ten onregte, als een wapen der vijandschap, en in strijd met mijne verpligting, tegen mij gebruikt. Ik zie mij daarom genoodzaakt, dat kerkbestuur te verwerpen. Het is mij onbekend, waar de Heere mij verder wil gebruiken, of wat voortaan mijn werk zijn zal. Wanneer Gij aan dat kerkbestuur onderworpen blijft, denk ik eerlang van hier te vertrekken ; maar wordt het ook door U verworpen, dan wensch ik uw herder en leeraar te blijven.quot;

Van de aanwezigen waren eenige, die reeds lang over de ongeregtigheden in het kerkgenootschap gezucht hadden, aanstonds bereid om zich mede af te scheiden ; waarop deze verklaring werd geschreven :

Drogeham, den llden December 1835.

De ondergeteekenden zijn vereeuigd in de vreeze en de mogendheid des Heeren met de ware Gereformeerde Kerk, en hebben het Bestuur in de Nederlandsch Hervormde Kerk als antichristelijk verworpen, overeenkomstig art. 28 van onze Geloofsbelijdenis.

Achtentwintig personen hebben zich dien avond met deze verklaring vereenigd ; maar er bevond zich onder hen geen

(1) Formulier om te bevestigen de Dienaren des Goddelijken Woords.

-ocr page 451-

427

ouderlincf of diaken. Hoewel het getal niet aanzienlijk was,

O 0

dit maakte bij mij geen het minste bezwaar, om te betuigen dat ik, als herder en leeraar, hen wenschte getrouw te blgven. Waarna wij ons te zamen in den gebede aan den Heere vei\'bonden, om Hem als onzen Koning te gehoorzamen, en liever met zijn volk kwalijk te worden gehandeld, dan de genietingen der zonde en de gunst der menschen te bezitten.

Dienzelfden avond schreef ik het volgende :

Aan het Klassikaal-Bestuur van Dokhum.

Met verontwaardiging heb ik gezien, dat gijlieden eene daad welke geschied is tot Gods eer, en tot stichting der gemeente, eene misdaad noemt van ergerlyken aard. Uit Gods Woord heb ik bewezen, dat het gebruik der Gezangen, in de bijeenkomsten der gemeente, door mij moest worden afgeschaft. Zonder iets tegen deze bewijzen te kunnen of te willen aanvoeren, hebt Gij mij in de waarneming van mijn Herders- en Leeraarsambt in de Ned. Herv. Kerk geschorst. In deze handelwijze is klaarblijkelijk het kenmerk geopenbaard van den mensch der zonde, den zoon des verderfs, van wien Paul us zegt: 2 Thess. 2 ; 4, dat hij zich tegenstelt, en verheft boven al dat God genaamd, of als God geëerd wordt. Duidelijk hebt Gij getoond van dienzelfden geest te zgn bezield, waarmede de Joodsche raad vervuld was, die den Heere Christus heeft gekruist, en aan de Apostelen heeft gezegd, dat zij ganschelijk niet zouden spreken noch leeren in den naam van Jezus. Maar gelijk als Petrus en Johannes, antwoord ik ook aan U: »Oordeelt gij of bet reset is voor God, ulieden meer te hooren dan God.quot; —

O 7

Daarom is het, dat ik, overeenkomstig het bevel des Heereo 2 Cor. 6 vs. 14—18, en voldoende aan het ambt der geloovi-gen, beschreven in art. 28 der Ned. Geloofsbelijilenis, mij afscheid van het Ned. Herv. Kerkbestuur, en van allen die zich daaraan onderwerpen; zoo dat ik van nu af aan, uiet

-ocr page 452-

428

meer behoor tot het Herv. Kerkgenootschap, (zie art. 2 van het algemeen reglement), en in geene vereeniging hoe ook genaamd meer ben, of wil wezen, met liet bestuur der Ned. Hervormde Kerk, tenzij d^n dat het bekeerd worde van zijne booze handelingen. Ik blijf niettemin een dienstknecht Christi, en leeraar in zijne Gemeente; welk ambt de Heere mij heeft opgedragen, en geen mensch mij kan ontnemen.

In Zijn naam dan kondig ik het Herv. Kerkbestuur, dat den Heere Christus in zijne leden vervolgt, de wraak aan des Almagtigen. Die wraak zal treffen in dit en in het toekomende leven; want Hij heeft gezegd: »Tast mijne gezalfden niet aan, en doet mijne Profeten geen kwaad!quot;

Sommigen alhier hebben mijn voorbeeld gevolgd, en ziju ook afgescheiden, zoodat ik blijf,

S. van Velzen, predikant bij de Gereformeerde Gemeente te Drogeham.

Later heb ik van mijne afscheiding nog aan het Provinciaal-Kerkbestuur van Friesland kennis gegeven. Van deze missive behield ik geen kopij, maar herinner mij, dat zij slechts het berigfc mijner afscheiding behelsde. Ik ontving daarop het volgende:

N0- 1. Extract uit de Notulen van het Provin

ciaal-Kerkbestuur van Vriesland buitengewoon vergaderd in de kosterij van de Groote kerk te Leeuioarden, den 13 Januarij 1836.

Woensdag den 13 Januarij 1836.

Tegenwoordig: Nieuwold, VVinsemius, Riedel, Schlikker, Tuijmelaar en van der Tuuk.

-ocr page 453-

429

Art. III.

Uitspraak in de zaak van S. v. V e 1 z e n.

Het Provinciaal-Kerkbestuur van Vriesland

Gelezen en overwogen hebbende de uitspraak van het Klassi-kaal-Bestuur van Dokkutu, van den 15 October 1835, ingezonden bij missive van dien datum N0. 61, bij welke op daarbij aangevoerde gronden Simon van Velzeu, predikant bij de Hervormde gemeente van Drogeham, voor den tyd van zes weken in zijne dienst is geschorst, zonder verlies van traktement, doch met verwijziging in de daarover gevallene kosten;

Gelezen en overwogen hebbende eene missive van genoemden S. v. Velzeu aan het Provinciaal-Kerkbestuur, van den 28 October 1835, houdende verzoek: »dat het Provinciaal-Kerkbestuur uitspraak moge doen wegens de handelingen van het Klassikaal-Bestuur van Dokkum bij deszelfs uitspraak van den 15 October 1835;

Gelezen en overwogen hebbende een berigt van het Klassikaal-Bestuur van Dokkum op de aanstonds genoemde memorie van appel van S. v a a Velzeu, door het Klassikaal-Bestuur ingezonden, bij missive van den 9 November 1835 N0. 67;

Gelezen, eu overwogen hebbende den inhoud eener missive van genoemden S. v. Velzeu aan het Provinciaal-Kerkbe-stnur, gedateerd den 17 November 1835, te kennen gevende, dat hij aan zijne gemeente heeft verklaard, voortaan geen gebruik te zullen maken van de Gezangen, terwijl hij aan het Provinciaal-Kerkbestuur betuigt, dat hij in dit voornemen blijft volharden;

Gelezen en overwogen hebbende eene resolutie van het Klassikaal-Bestuur van Dokkum, met bijgevoegde stukken, ingezonden bij missive van den 9 December 1835 N0. 79, houdende berigt, dat S. v. Velzen voornoemd de aanstonds gemelde missive aan het Provinciaal-Kerkbestuur van den 17 November 1835 voor de zjjne erkend, en alsnu eigenhandig verteekeud heeft, en dat het Klassikaal-Bestuur op dien grond

-ocr page 454-

430

de zaak van S. v. V e 1 z e n voornoemd, volgens art. 75 van het Reglement op de uitoefening van kerkelijk opzigt enz. heeft verwezen naar het Provinciaal-Kerkbestuur met provisionele schorsing van gemelden predikant in zijne dienst;

Gelezen en overwogen hebbende den inhoud eener missive van meergenoemden van Veizen, van den 11 December 1835, aan het Klassikaal-Bestuur van Dokkum, en door dat Bestuur ingezonden bij geleidende missive van den 14 Dec. 1835, N0. 81, waarbij genoemde van Veizen verklaart: »dat hij zich afscheidt van het Hervormd Kerkbestuur, en van allen, die zich daaraan onderwerpen. Zoo dat hij van nu aan niet meer behoort tot het Hervormd Kerkgenootschap (naar art. 2 van het algemeen Reglement voor het Bestuur der Hervormde kerk in het koningrgk der Nederlanden) en in geene vereeniging hoegenaamd meer is, of wezen wil, met het Bestuur van de Nederlandsche Hervormde kerk, tenzij dan dat hetzelve bekeerd wordt van zijne booze handelingen;\'

Gelezen en overwogen hebbende eindelijk den inhoud eener missive van meergenoemden S. v. Veizen aan het Provinciaal-Kerkbestuur van den 28 December 1835, houdende in substantie dezelfde aanstonds vermelde verklaring, bij missive van den 11 December 1835 aan het Klassikaal-Bestuur van Dokkum gedaan ;

In aanmerking nemende, dat genoemde Simon van Veizen door al deze handelingen, en bijzonder door laatstgenoemde verklaringen, uitdrukkelijk en opzettelijk heeft gehandeld tegen zijne verpligtingen alspredikant bij de Nederlandsche Hervormde kerk, en tegen zijne gedane en verteekende beloften bij zgne ad-missi tot de predikdienst, en herhaald bij zijne beroeping als predikant te Drogeham, ingevolge art. 38 en 45 van het Reglement op het Examen, enz., en dat hij hierin blijft volharden ;

In aanmerking nemende, dat genoemde van Veizen, door /.gne ingezondene verklaringen, volgens art. 2 van het Algemeene Reglement op het Bestuur der Hervormde Kerk in dit Koningrijk, heeft opgehouden tot het Hervormd Kerkgenootschap te behooren;

-ocr page 455-

431

Gelet hebbende, behalve op de aanstonds vermelde Reglementaire artikelen, op artt. 9 eu 41 van het Algemeen Reglement op het Bestuur der Hervormde Kerk, — op artt. 2, 4, 7 en 58 van het Reglement op de Uitoefening van kerkelijk opzigt enz. — mitsgaders op den inhoud der Circulaire van de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk van den 16 July 1884.

En voorts overwogen hebbende alles wat ten deze in aanmerking behoorde te komen,

Besluit dat Simon van Ve Izen, dusverre predikant bij de Hervormde, of Gereformeerde gemeente van Drogeham, wordt afgezet van zijne bediening, eu ontzet van alzijneregten,alspre-dikant bij de Nederlandsche Hervormde of Gereformeerde Kerk ;

Dat hij voorts, volgens art. 21 van het Reglement op de Uitoefening van kerkelijk opzigt enz. wordt verwezen in de betaling van de kosten, welke over de behandeling dezer ge-heele zaak zijn gevallen, zoo bij het Klassikaal-Bestuur van Dokkum, als bij hel Provinciaal-Kerkbestuur van Vriesland; zullende de berekening dier kosten door het Provinciaal-Kerkbestuur worden beoordeeld.

En zal afschrift dezes gezonden worden;

Aan de Algemeene Sj-node der Nederlandsche Hervormde Kerk, in voldoening aan art. 16 van het Reglement op de Uitoefening van kerkelijk opzigt enz.

Aan het Klassikaal-Bestuur van Dokkum, met last, om voor de uitvoering z,org te dragen, en voorts te voldoen aan het bepaalde bij art. 77 van het Reglement op de vacaturen enz.

En aan Simon van Velzen voornoemd, om zich hiernaar te gedragen.

Leeuwarden den 13 January 1836.

Het Provinciaal Kerkbestuur van Vriesland, B. Nieuwold, President.

Op last van hetzelve,

gkini. van dek tluk, Secretaris. (1)

(1) Aangehaalde artikelen.

-ocr page 456-

432

Op deze uitspraak van het Provinciaal-Kerkbestuur van

Reglement o. d. u. v. K. O. enz.

Art. 2, 4, 7, 16, 58, 75 j. a. c.

Art. 21. De onvermijdelijke kosten, welke de behandeling eener zaak voor eene kerkelijke vergadering mogt veroorzaakt hebben, zullen, — nadat derzei ver berekening door de vergadering is nagezien en goedgekeurd, — komen ten laste van dengenen, die bij de uitspraak schuldig is gekeurd of in het ongelijk is gesteld ; tenzij er gewigtige redenen mogten bestaan om de twistenden wederzijds hunne kosten te doen dragen.

Door de toepassing van dit 21ste artikel hebben da kerkbesturen het onderwerpelijk bewijs geleverd, dat zij tegenover mij eene twistende partij waren. En die partij heeft uitspraak gedaan in haar eigen zaak, en mij tot de kosten van baren twist veroordeeld.

Reglement op het Examen, enz.

Art. 38. De geëxamineerde zal daarenboven verpligt zijn, de volgende verklaring belofte af te leggen, en met zijne onderieekening te bekrachtigen :

» Wij ondergeschreven door het Provinciaal-Kerkbestuur van .. . (of door de Commissie tot de zaken der Waalsche kerken) tot de openbare predikdienst in de Nederlandsehe Hervormde Kerk geadmitteerd, verklaren bij deze opregteljjk, dat wij de belangen, zoo van het Christendom in het algemeen, als van het Neder-landsch Hervormd-Kerkgenootschap in het bijzonder, door leer en wandel, zorgvuldig zullen behartigen ; dat wjj de leer, welke, overeenkomstig Gods heilig woord, in de aangenomen formulieren van eenigheid der Nederlandsehe Hervormde kerk is vervat, W goeder trouw aannemen en hartelijk gelooven, — dat wij dezelve naarstig zullen loeren en handhaven, — en dat wij op de bevordering van godsdienstige kennis, christelijke zeden, orde en een-dragt ons met allen ijver zullen toeleggen ; verbindende wij ons, bij deze onze handleekening, tot al het voorschrevene, en om, zoo wij bevonden worden tegen eenig gedeelte van deze verkla-

-ocr page 457-

433

Friesland heb ik niet meer teruggeschreven, daar ik mg,

ring en belofte geliandelil te hebben, deswegens ons te zullen onderwerpen aan de uitspraken der bevofgde Kerkelijke vergaderingen.

Art. 45. De Kandidaat beroepen zijnde — zal bij handteeke-ning verklaren, bij zijne vorige onderteokende verklaring en belofte (zie art. 38), opregtelijk te persisteeren.

Ter beoordeeling van de uitspraak van het Prov. Kerkbestuur van Friesland, vergelijke men niet alleen mijn gedrag bij het bovenstaande art. 38, maar bedenke tevens, dat dit artikel ingevoerd is in plaats van bel oude verbinding-formulier, waarbij onderteekend werd, gelijk zelfs door velen gedaan is, die mijne veroordeeling hebben uitgesproken: »wij verklaren opregtelijk en in goede consolentie voor den Heere, met deze onze onderteekening, dat wij van harte gevoelen en gelooven, dat alle de artikelen en stukken der leer, in de Belijdenis en Catechismus der Gereformeerde Nederlandsche Kerken begrepen, mitsgaders de Verklaring over eenige ponten der vooizeide leer in de Nationale Synode, anno 1619, tot Dordrecht gedaan, in alles met Gods Woord overeenkomen. Beloven derhalve dat wij de voorzeide leer naarstig zullen beren, en getrouw voorstaan, zonder iets tegen dezelve leer, hetzij opentlijk of heimelijk, direct ol indirect te leeren, of te schrijven. Gelijk ook, dat wij niet alleen alle dwalingen tegen deze leer strijdende, en met name ook die in de voorzeide Synode zijn veroordeeld, verwerpen, maar dat wij ook genegen zijn dezelve te wederleggen, tegen te spreken, en allen arbeid aan te wenden om dezelve uit de Kerk te weren.quot; En verder; »op straffe dat wij hiertegen doende, metterdaad (ipso facto) van onze diensten gesuspendeerd zullen zijn!\'\' Zij derhalve die deze verbindtunis ooit of ooit onderteekend, maar niet allen arbeid aangewend hebben, om iedere dwaling, die met de formulieren van eenigheid strijdig is, uit de kerk te weren, moesten krachtens hun eigen onderteekening geschorst zijn, en zijn dus niet anders dan met meineed hunne standplaatsen in de kerk blijven bezetten; daarentegen heeft men mij geschorst, die met hart cn ziel met deze verbindtenis vereenigd was, en tevens over-

28

-ocr page 458-

434

sinds mijne afscheiding, niet langer in betrekking tot liet

eeukomstig de latere verbintenis, u.ls zij slechts opiegt eu zoudor zinsbehond verstium wordt, mij geheel heb gedragen.

Algemeen Reglement voor het Bestuur enz.

Art. 2. Deze allen blijven tot het Hervormd-Kerkgenootschap behooren, zoolang zij niet vrijwillig en duidelijk verklaard hebben, zich daarvan af tu scheiden, of om wettige redenen daarvan af-gescheiden zijn.

Art. 9. De zorg voor du belangen, zoo van het Christendom in het algemeen, als van de Hervormde Kerk in het bijzonder, — de handhaving barer leer, de vermeerdering van godsdienstige kennis, de bevordering van Christelijke zeden, do bewaring van orde en eendragi, en de aankweekiug van liefde voor Koning en Vaderland, moeten steeds het hoofddoel zijn van allen, die in onderscheidene betrekkingen met het kerkelijk bestuur belast zijn.

Art. 41. De provinciale kerkbesturen ziju belast met de zorg voor de belangen van den Godsdienst, de bewaring der goede orde, eu de handhaving der kerkelijke wetten in hun ressort; zij corresponderen deswegens zoo mot de bevoegde magten, als met de Klassikale moderatoren, en, in zaken de ringen betreffende, met derzelver praetor.

Reglement op de Vacaturen, enz.

Art. 77. Ingeval van afzetting eens Predikants, zal het Klas-sikaal-Bestuur, op ontvangen berigt van het Provinciaal-Bestuur, de noodige aanschiijving doen aan den Praetor van don ring, aan den Kerkeraad en aan den Consulent der gemeente.

Circulaire der algem. Synode omtrent de woelingen in onderscheidene Gemeenten.

\'s-Gravenhage, den 16 Julij 1834.

De Algemeene Synode der Hervormde Kerk in het Koningrijk der Nederlanden, aanleiding nemende uit den tegenwoordigeo staat van onderscheidene gemeenten, en voldoende aan den duren pligt. Haar bij art. 21, van bet algemeen reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk in dit Koningrijk opgelegd, om voor de algemeene belangen der Hei vormde Kerken te zorgen, rigt bij deze het woord tot al de leeraren eu gemeenten iu de Vader-laudscbe Kerk.

-ocr page 459-

435

Hervormd kerkgenootschap beschouwde. (1) Evenwel onder-

Zij gevoelt zich gedrongen, om alle Predikauten, en inzoudui beid de jongeren onder hen, liefderijk op te wekken en broederlijk te vermanen, om toch in hnn openbaar en bijzonder onderwijs, zich met bedachtzaamheid te onthouden van alles, wat de zaiverheid hunner belijdenis ea Evangelieprediking eenigzins in verdenking zoude kunnen brengen, of zelfs aanleiding geven, dat dezelve, en otn hunnentwil ook het gehecle ligchaam der Hervormde leeraren, door onverstandigen miskend en veracht, en door kwaadwilligen belasterd worden.

Te gelijkertijd vermaant zij allo gemeentelijke, klassikale en provinciale kerkbesturen, en noodigt dezelve uit, om met verdubbelde aandacht toe te zien, zoo wel ter eener zijde op het gedrag der leeraren, als ter andere zijde, op alle woelingen van onruststokers en geheime opruijers, of van openbare klagers zonder genoegzamen grond: ten einde het misverstand der laatsten door bedaard onderwijs en ernstige en liefderijke vermaning, onder God» zegen, worde weggenomen, en do moedwil en schenrziekte der eerstgenoemden, door tijdige en gepaste aanwending der kerkelijke tucht, na voorafgaande broederlijke vermaningen, beteugeld, en, zoo mogelijk uit ons midden geweerd worde.

De Heere der Kerke bevestige allo leeraars en gemeenten iu ons allerheiligst geloof, en beware bij het Nederlandsche Hervormde Kerkgenootschap den Geest der liefde en des vredes! Hij zelf heilige ons in de waarheid. Zijn woord is de waarheid.

Gezien,

De Minister van Staat, belast met de Generale Directie voor de Zaken der Herv. Kerk, enz. van Pallandt van Keppel.

Aan al de leeraren en kerkoraden, benevens alle verdere besturen der Nederlandsche Hervormde Kerk.

Mij bekend,

De Algenieene Synode, voornoemd, H. H. Donker Cuetius, President. J. J. Dermout, Secretaris.

De Secretaris en Adviseur bij liet Departement voor de Zaken der Hervormde Kerk, enz.

Jansen.


(1) Uit »de Handelingen van de Algemecne Christelijke Synode

28*

-ocr page 460-

vond ik cog geldelijk nadeel. Men bekreunde zich niet aau

der Hervormde Kerk in het Koningrijk der Nederlanden, in den jare 1836,quot; pag. 113, heb ik later gezien dat^ deze vergadering !gt; met leedwezen vernomen heeft, dat in den loop van dat kerkelijk jaar van de H. dienst ontzet zijn: J. van R h e e, te Veen; G. F. G e z e 11 e Meerburg, te Ahnkerk en Emmikhoven ; S. van V e 1 z e n, te Drogeham, en A. B r u m m e 1 k a m p, te Hattem; en zulks allen wegens wederstreving der kerkelijke wetten en verordeningen.quot;

Het is dus aan de Synode bekend gemaakt, dat ik van de bediening ontzei ben ten gevolge van het afschaffen der Gezangen, die, gelijk ik verklaard had, tot ontstichting in mgne gemeente strikten. Dezelfde Synode had echter, zes dagen te voren, op een adres van Os. J. v a n S c h a i c k, waarbij hare aandacht bepaald was »bij het nalaten van het gebruik der Formulieren van den H. Doop en het H. Avondmaal door sommige Leeraren in het Hervormd Kerkgenootschap,quot; het volgende besloten te antwoorden: sdat do Synode vertrouwt, dat do leeraren der Neder-landsche Hervormde Kerk zich van de vrijheid, hun, op het stuk der Liturgie-Formulieren, door langdurig en gewettigd gebruik gegeven, op goene andere wijze bedienen, en wenscht dat zij zich daarvan op geene andere wijze bedienen zullen, dan welke strekken kan ter bevordering van de waie stichting der gemeenten.quot; pag. 88.

Mij heelt men derhalve, blijkens de gewisselde stukken met de kerkbesturen, geschorst, omdat ik de Gezangen had nagehiten, terwijl men geen andere reden voor de uitspraak der schorsing vinden kon. Aan andere predikanten liet men toe het gebruik der Formulieren van den H. Doop en het H. Avondmaal na te laten, en voegde zelfs daarbij de verklaring van goed vertrouwen. Die anderen lieten de bedoelde Formulieren na, zonder daarbij eenig kerkbestuur te erkennen; ik had aanstonds bij de afschaffing der Gezangen in mijne gemeente, aan het kerkbestnur er berigt van gezonden, met bijvoeging der redenen die mij bewogen. De bedoelde Formulieren zijn reeds van de vroegste tijden af in de Gereformeerde Kerk in Nederland ingevoerd, en het gebruik is in du Nationale Synode van Dordrecht van 1618 en 1619 als verbindend voorgeschreven, terwijl zij nooit bij wettig besluit af-

-ocr page 461-

437

hetgeen ik reeds aan het Klassikaal-Bestuur over de gemaakte kosten geschreven had, maar blijkens bovenstaande uitspraak van het Provinciaal-Kerkbestuur, na mijne afscheiding gedaan, veroordeelde men mij tot de betaling. Ook wist men middel om die gelden te verkrijgen. Het traktement dat mij wegens de vervulling der bediening toebehoorde, werd mij niet zoo als vroeger bezorgd. De scriba en quaestor van het Klassikaal-Bestuur van Dokkutn maakte er zich meester van, trok er de kosten af, die door dit Bestuur, en door het Provinciaal-Kerkbestuur van Friesland gemaakt waren om mij te veroordeelen, zond mij de rekeningen, en daarbij het berigt, dat ik het overschot bij hem kon ontvangen. Toen ik, om dit overschot te verkrggen, eene quitantie liet bezorgen, die ik als »gerelorraeerd predikantquot; had onderteekend, weigerde men de bedoelde overgeschoten gelden af te geven, wanneer ik deze titulature bij mijn naam schreef. En daar ik tegenover het Klassikaal-Bestuur niet bewilligde die bijvoeging weg te laten, werd eindelijk dat overschot gedeponeerd bij den heer Staatsraad Gouverneur van Friesland, en is mij afgegeven, na de teekening van eene quitantie, volgens het mij toegezonden model. (1)

geschaft zijn. Het gebroik der Gezaugeu echter is slechts door Provinciale Synoden voorgeschreven, en zelfs niet in den bundel der kerkelijke reglementen geboden. Maar die Gezangen worden hoog geroemd door de bestrijders van het geloof der ware Gere-tormeerde Kerk; terwijl deze Povmulieren daarentegen volkomen met dat geloof overeenstemmen. Kou de Synode ooit duidelijker zijne gezindüeid, en de schreeuwende onregtvaardigheid der kerkbesturen ten mijnen opzigte bewijzen ?

(1) Tot inlichting, met betrekking tot de gelden die mij door de kerkbesturen onthouden zjjn, volgen hier do rekeningen. De inzage kan voor sommigen dienstig zijn.

Declaratie van den ring van Kolluin wegens predikbeurten waargenomen in de Hervormde Gemeente te Drogeham, gedurende

-ocr page 462-

438

Ziedaar een getrouw verhaal van hetgeen mij, onder het

de Provisionole schorsing van den hoer S. van Velzen, gewezen predikant to Drogeham:

Do Ring heeft waargenomen acht beurten, namelijk den 13, 20, 25, 26, 27 December 1835, en 1, 3 en 10 January 1836.

Stelle drie galden voor defroijement in loco bij de waarneming van elke beurt, zijnde voor do acht beurten vier en twintig gulden, zegge f 24.00.

De Ring van Kollutn voornoemd,

J. P. B. Riedel, Praetor.

Declaratie van kosten gevallen bij het Klassikaal-Bestuur van Dokkam iu de proceduren contra S. v a n V e 1 z e n, gewezen predikant te Drogeham.

1835. 19 Aug. Buitengewone vergadering van het KJass. Bestuur, de onkosten van welke gevonden uit de delroijeraentsgelden eener gewone vergadering, dus hier, pro memoria. 27. Commissie nit het Klass. Bestuur vergaderd te Drogeham. F. B e k i u s, verblijfkosten . . ƒ 2,—

» reiskosten voor 4

nron.....» 8.—

/ 24,-

ƒ 10,-

P. A. C. Hugenholtz oven zoo . . . » 10, — L. D. W e s t e r 1 o o, verblijfkos-

..........ƒ 2,-

L. D. Westerloo, reiskosten

1 uur.........»2,—

/ 4\'-

23 Sopt. Dezelfde Commissie vergaderd tu Dokkum

F. B o k i u s, Vfiblijf kosten . . / 2, -» reiskosten 1 uur . s 2,—

1 4,—

P. A. C. Hugenholtz, voor de vergadering ............ 2,—

L. D. Westerloo, absent.....» 0,—

/ 6,-Transportero ƒ 30,—

-ocr page 463-

439

Hervormd Kerkbestuur, is wedervaren. Verschillende aan-

Trausport f 30,—

15 Oct. Bniteugevvono vergadering van bet Klass. Bestuur, de onkosten van welke gevonden uit de defroijementsgelden eeuer gewone vergadering, dus bier pro memoria.

25 Nov. Commissie uit bet Klass. Bestuur vergaderd te üokknm P. Sytsema, verblij! kosten . J 2,—

» reiskosten 1 uur » 2,—

ƒ

P. H. C. H u g e u b o 1 t z, voor de vergadering ...........» 2,—

W. R. van dor Weide, idem ...» 2,—

» 8,—

8 Dec. Commissie uit hut Klass. Bestuur

te Dokkum als voren..............» 8,—

9 Dec. Buitengewone vergadering van bel Klass. Bestuur

J. P. B. Riedel, verblijikosten f 2,—

» reiskosten 21/3 uur..........»5,—

/ 7,-

F. B e k i u s, verblijfkosten . .ƒ2,—

» reiskosten 1 uur . » 2,—

» 4,-

H. P. T. F o c k e n s, verblijfkosten .........f 2,—

H. F. T. F o c k e n s, reiskosten

3 uur.........»6,—

» 8-

S. van Kleffens, verblijfkosten .........»2,—

S. van Kleffens, reiskosten 2 uur.........» 4,—

» 6,—

» 25,—

Transportere ƒ 71,—

-ocr page 464-

440

merkingen zullen daarop gemaakt worden. Sommigen zullen

Transport f 71,—

P. Sytsema, verblijfkosten . J 2,—

» reiskosteu ] nur » 2,—

\' f 4,-P. A. C. Hugenholtz, voor de vergadering

onkosten............. 2, —

W. R. van der Weide, idem . . . » 2,—

Den bode van bet Klass. Bestnar. » 8,_

19 Oct. Gecasinueerd gewijsde van het Klass. Bestunr;

Bezorging........ƒ 0,60

Reiskosten 1 uren.....» 3,60

/ 4,20

23 Nov. Citatie van S. van V e I z e n ;

Bezorging als voren......... 4,20

25 Nov. Bnitengewone bijeenkomst 1/2 dag » 1,—

9 Dec. Idem........... 1,_

10 » Gecasinueerd gewijsde als voren . » 4,20

» 14.60

Den koster te Drogeham.

27 Aug. (ieadsisteerd bij de vergadering

der commissie........... 1,_

1836. 18 Jan. Gecas. gewijsde vau het

Pruv. kerkbestnur........» 0,60

~~ v 1,60

Copiën en expeditiöu van onderscheidene stukken,

voor 43 bladzijden a 10............» 4,30

Briefporten......................» 2,75

Zamen J 102,25 Aldus ter somma van een honderd en twee galden en vijf-eu-twintig cents opgemaakt overeenkomstig de Synodalü aanschrijving dd. 20 Julij 1820 door het Klassikaal-Beslnur voornoemd ter vergadering dd. 30 Maart 1836.

P. A. C. Hügeniiolz, scriba.

-ocr page 465-

441

welligt mijue gedragingen goedkeuren, terwijl anderen ze

Deze rekening is onderzocht, getauxeerd en goedgekeurd ter somma van honderd en twee gulden en vijf en twintig cents, ter vergaderig van het Provinciaal-Kerkbestuur van Vriesland den 3 Mei 1836.

B. Nieuwold, president.

GrERit. van der Tuuk, secretaris.

DUPLICAAT. Specificatie van kosten gevallen

bij het Provinciaal-Kerkbestuur van Friesland bij de behandeling der zake van Simon vanVelzen, gedeporteerd predikant van Drogeham, in welke betating genoemde van V e 1 z e n is verwezen bij uitspraak van genoemd kerkbestuur van den 13 Januarij 1836.

Wegens de buitengewone vergadering van het kerkbestuur, op

den 13 Januari 1836.

Reiskosten der buitenleden:

Winsemius ö\'/s uur..........ƒ 16,50

Riedel 5 uur...............15,—

Schlikker 7 uur...........» 21,—

ï u ij m 0 1 a a r 53/4 uur..........» 17,25

Van der ï u u k 23/4 uur........» 8,25

Verblijfkosten voor 5 buitenleden voor een dag en

twee nachten...............40,—

Voor ééu lid dito of vergoeding van kosten ...» 4,—

Bediening ter vergadering.........» 2,—

Oopiüren van stukken 28 bladz........s 2,80

Briefporten en expressen..........» 4,50

Totaal ƒ 131,30

Bovenstaand rekening is onderzocht, getauxeerd en goedgekeurd ter somma van honderd eer. en dertig gulden en d e r t i g cents, ter vergadering van het Provinciaal-Kerkbestuur van Vriesland, te Leeuwarden den Mei 1836.

B. Nieuwold, president.

Gerh. van der Tuuk, secretaris.

-ocr page 466-

442

laken. Doch ik heb dit alles den Heere voorgedragen, en vrees dan ook het oordeel van menschen niet. Ik weet het, zoo lang wij slechts met ons natuurlijk verstand te rade gaan, en aan onze begeerlijkheden gehoor geven, zijn wij vruchtbaar in het maken van bedenkingen, en spoedig gereed met af te keuren hetgeen o.is niet behaagt; maar ook weet ik dat het Woord Gods alle hoogte ter neder werpt. »Zoo zij niet spreken naar dit Woord,quot; zegt de Heere, »het zal zijn dat zij geen dageraad zullen hebben;quot; (1) en op dit Woord beroep ik mij. Niemand zegge dan, dat ik zonder

Bij deze bewijzen der behandeling, zoo veel de geldelijke ztikeu betreft, van de Besturen in het Hervormd keikgenootschap onder-vondeu, kau ik echter als tegenhanger eeue geheel andere bejegening oiededeelen.

Er was te Diogeham een wever, mijn naaste buurman die, ofschoon behoeftig eene huizing bezat met eeuigen grond, waaruit hij zijn gezin ondeihield. Toen hij vernomen had, dat ik weldra de pastorij zon moeten verlaten, en dat ik niet wist waar ik eene woning zou verkrijgen, drukte hij mij een papier in de hand van dezen inhoud:

sDominé! Ik heb een verzoek aan u en de uwen. Als het den Urieëeuigen God behagen mogt u als herder en leeraar aan deze plaats te houden; al ware het ook dat gij uw huis zoudt laten bouwen in mijn tuin, ik heb het er voor over, om nws werks wil.

S. D. Schivink.quot;

Zeven en twintig jaren zijn verloopen, sinds mij dit aanbod gedaan werd. De man, die het deed, was niet bij de Afgescheidene Gemeente aangesloten. Hij achtte zich niet waardig als een levend lid der Kerk erkend te worden. Reeds is hij, nu ik openlijk van hem spreek, sedert eenige jaren ontslapen; maar bij den schier algemeenen tegenstand van de magtigen, de rijken en do aanzienlijken, dion ik steeds in mijn kerkelijke loopbaan ondervonden heb, acht ik zijne regels meer waard dan goud of robijnen, dan ridderteeken of ordelint.

(Ij Jes. 8 : 20.

-ocr page 467-

443

noodzaak mij in gevaar begeven heb, en in plaats van ook buiten mijne Gemeente tegen de leugen en afval te getuigen, slechts de kudde had moeten bewaken, die mij te weiden was toebetrouwd. Hiertegen staat geschreven; »Een iegelijk die mjj belijden zal voor de menschen, dien zal ik ook belijden voor mijnen Vader die in de Hemelen is, maar zoo wie mij verloochend zal hebben voor de menschen, dien zal ik ook verloochenen voor mijnen Vader die in de hemelen is;quot;(l) en ook: »Stel u tegen het ongoddelijk ijdel roepen; want zg zullen in meerder goddeloosheid toenemen, en hun woord zal voorteten gelijk de kanker.quot; (2) Niemand verwijte mij, dat ik onvoorzigtig heb gehaudeld, tegen hetgeen geschreven staat: »Zijt voorzigtig gelijk de slangeu(3) want daar staat wederom geschreven: »Vreest gij niet voor degenen die het ligchaam dooden, en de ziel niet kunnen dooden; maar vreest veel meer Hem, die beide ziel en ligchaam kan verderven in de helle.quot; (4) Of zoude het waarlijk voorzigtig zijn, stilzwijgend toe te zien, wanneer de naam des Heeren gelasterd, en de gemeente verleid wordt; toe te zien, wanneer wij niets anders kunnen verwachten, dan dat het werk, dat wij verrigt hebben, na eenigen tijd door anderen wordt verbroken? Dit toch was te vreezen, zoo ik van mijne gemeente naar eene andere plaats geroepen werd. Zoude het voorzigtig zijn in broederlijke gemeenschap te leven met hen, die zich den toorn Gods als eenen schat vergaderen?

Niemand zegge ook, dat ik te voorbarig ben geweest met mij af te scheiden, en liever had moeten wachten, of ook mgne schorsing weder zoude worden opgeheven. Ik moest eene keuze doen tusschen God en de menschen. Ik moest het bevel des Heeren opvolgen: »Predik het woord, houd aan tijdig en ontijdig;quot; (5) of wel het bevel van menschen nakomen, om ganschelijk niet te spreken, noch te leeren in den naam van Jezus. En dan staat er geschreven: »Men

(1) Matth. 10 : 32 en 33. (2) 2 Tim. 2 : 16 en 17. (3) Matth. 10 : 16. (4) Matth. 10 : 28. (5) 2 Tim. 4 : 4.

-ocr page 468-

444

moet Gode meer gehoorzaam zijn dan den menschen.quot; (1) Ik twijfel daarom niet, of allen die den Heere vreezen, in zijn Woord hunne vermaking hebben, en mgne handelingen naar dat Woord beoordeelen, zullen ook niet tegen dezelve hebben in te brengen. Doch het is dit niet wat ik bedoel. Het geldt hier niet mijn persoonlijk belang. Ik zou vreezen de pen daarvoor op te vatten. Er is een die mij regt-vaardigt, en daarom heb ik niet van noode voor mij zeiven te spreken. Maar als dienstknecht des Heeren, als leeraar in de kerk, ben ik in de bediening des Woords verhinderd. Het geldt derhalve de zaak der kerk, het geldt allen die den Heere vreezen, en zijne gemeente liefhebben. Was het wegens raija levensgedrag, of was het, dat ik eene dwaalleer had trachten in te voeren, dan mogten allen zich verheugen, die waarlijk belangstellen in het heil hunner zielen en iu de gemeente des Heeren. Doch neen ! omdat ik door Gods genade predikte en handelde, zoo als het van een leeraar der ware kerk vereischt wordt, en dat het Hervormde genootschap niet de Kerk des Heeren, maar, gelijk onze geloofsbelijdenis het uitdrukt, de valsche kerk is, werd ik niet geduld maar uitgeworpen ! Aan velen zal waarschijnlijk dit oordeel over hunne kerk te streng, te hard voorkomen. Dat niet alles is, gelijk het behoort te wezen, ja zelfs dat er veel bederf heerscht, zal menigeen toestemmen ; maar valsch ! neen, dit gaat, denkt men, te ver. Welaan, dat wij het onderzoeken. Het geschiede echter met een biddend hart. Gods Woord zij onze proefsteen, en zijn Geest schenke ons licht!

Het zal geen betoog behoeven, dat de ware kerk de zuivere prediking van het evangelie moet oefenen : want zg is gebouwd op het fondament der Apostelen en Profeten, waarvan Jezus Christus is de uiterste hoeksteen.quot; (2)

Geschiedt zulks door het Hervormd Kerkgenootschap ?

(1) Handel, der Apost. 4 : 17, 18; 5 : 29.

(2) Ephes. 2 : 20.

-ocr page 469-

445

Belijdt het Gods eeuwige vrijmagtige verkiezing, als de bron van zyne genade en geestelijke weldaden ? Wordt daar het welbehagen des Vaders verkondigd, die zich, gelijk Hij wil, ontfermt over den eenen, en den anderen verhardt ; (1) die het evangelie voor de wijzen en verstandigen verborgen heeft, en het dea kinderkens openbaart ? (2) Dit toch is de leer, waardoor alle lof en prijs alleen aan God wordt toegekend, waardoor alle mogelijkheid, om de genade en zaligheid door onze verdiensten deelachtig te worden, volstrekt wordt weggenomen. iSaar Gods verkiezende liefde wordt een moordenaar begenadigd, en het paradijs voor hem geopend ; terwyl andereu die, gelijk P a u 1 u s zegt, de regt-vaardigheid zochten uit de werken der wet, die hun gansche leven getracht hebben om deugdzaam te zijn, worden afgewezen. Dit is de dierbare waarheid, waardoor Gods kinderen getroost worden, wanneer zij bang en bedroefd zijn wegens hunne schuld en onmagt, wanneer de vijand hunue zielen met aanvechtingen bestormt, of wanneer zij zich in verdrukking en smarten des doods bevinden. Daarom is deze leer luide verkondigd van Jezus en de Apostelen. Maar is zij ook de leer der Hervormde kerk ? Integendeel, uit den mond van hare leeraars heb ik het gehoord, en hunue geschriften geven het bewijs, dat zij deze leer verwerpen. Indien zij niet opentlijk op den predikstoel hunnen afkeer daarvan betoonen, nogtans verzwijgen zij haar. Zij berooven God van zijne eer en heerschappg, en zijne kinderen van hunne vastigheid ! — Geen wonder dan, dat ook de andere hoofdwaarheden, die van de Heere geopenbaard zijn, door hen geloochend worden. Hoe handelen zij met het leerstuk der ellende, dat het eerst moet gekend worden, om waarlijk getroost te kunnen leven en sterven ? Hoort gij van hen, dat de mensch door de toerekening van A, d a m s zonde, het beeld Gods heeft verloren ? Dat hij volstrekt

(1) Rom. 9 : 18.

(2) Miitth. 11 : 25, 26.

-ocr page 470-

446

dood is door de zouden en misdaden ; en zelfs, met alle middelen van beschaving en onderwijs, met aanwending van alle zijne krachten, nogtans een vijand blijft van God en zijn naaste? Of wel zijn wij niet, volgens hun gevoelen, ten hoogste alleen des doods schuldig ; en kunnen ook, indien wij slechts ijverig volharden te gebru\'ken hetgeen ons na den val is overgebleven, onze zaligheid uitwerken ? Daarom ook hebben zij allerlei vonden om de wedergeboorte te ontzenuwen. Deze bestaat, volgens hen, niet daarin, dat de geestelijk doode mensch levend wordt gemaakt door de onmiddellijke kracht en invloeijing van don Heiligen Geest; maar daarin, gelijk zij voorgeven, dat de geestelijke aanleg van den meusch ontwikkeld wordt, en alzoo het geestelijke, of de zedelijkheid, in den mensch de overhand verkrijge over de zinnelijkheid. Zij is bij hen eene voorwaarde, die wij hebben te vervullen, om Christenen te worden ! — Doch wat is dit anders, dan de menschen te verleiden, en den Heere te bespotten, die zoo nadrukkelijk gezegd heeft: »Voorwaar! voorwaar zegge ik u, tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het koningrijk Gods niet zien (1) en op eene andere plaats : »Ik zal u een nieuw harte geven, en zal eenen nieuwen geest geven in het binnenste van u ; en ik zal het steenen harte uit uw vleesch wegnemen, en zal u een vleeschen harte geven. En ik zal mijnen Geest geven in het binnenste van u ; en ik zal maken dat gij in mijne inzettingen znlt wandelen, en mijne regten znlt bewaren en doen.quot; (2) Volgens Gods Woord is dus de wedergeboorte eene bovennatuurlijke, krachtige en tevens verborgene werking van den Heiligen Geest, die in het hart der uitverkorenen indringt; daardoor wordt het harte hetwelk gesloten en versteend is, geopend en verbroken ; daardoor wordt de mensch, die vroeger een

(1) Joh. 3 vs. 3.

(2) Ezech. 36 : 26 en 27,

-ocr page 471-

447

kind des duivels en slaaf der zonde was, een kind Gods en een erfgenaam der eeuwige zaligheid !

Niet beter dan met de wedergeboorte, wordt door vele leeraars in de Hervormde kerk gehandeld met het geloof. Dit is bij hen slechts eene daad des menschen, bestaande in de overtuiging des verstands, zonder dat er van vernieuwing spraak is, en ia de toestemming des harten, dat nooit wegens de zonden verbrijzeld werd. tiet geloof daarentegen dat eene gave Gods, eene nieuwe hoedanigheid of hebbelijkheid, een werk des Heiligen Geestes is, en door de eigene of onmiddelijke werking des Geestes, niet dus door de kennis des menschen aan het Woord, ofschoon niet zonder de prediking des VVoords, aan de uitverkorenen medegedeeld, ingegeven en ingestort wordt, (l) vindt daar tegenspraak, of wordt daar verzwegen. En toch is dit laatste alleen het opregte zaligmakende geloof, waardoor Gods kinderen in de gemeenschap met Christus gesteld worden. Het is de alvermogende inwendige werkzaamheid der ziel, de kracht Gods die alle raenschelijke krachten verre overtreft; waarin wij, wanhopende om ons zeiven te behouden, op genade aan Jezus ons leeren overgeven; waarin de zondaar, die slechts dood en verderf voor oogen had, leert zich te verblijden, ja zelfs te juichen over de onkreukbare regtvaardigheid zijns Gods; waarin hij psalmen zingt iu banden en gevangenis, vrolijk is te muiden van de hitte der vervolging, gerust onder het woeden der vijanden, en zalig ook by het naderen des doods. Het geloof echter, dat niet van God wordt medegedeeld en ingestort, blijft met dit alles onbekend, eu hoewel dan de mensch zich eenigen tijd daarmede verheugt, en de stem van zijn ontwaakt geweten versmoort, bij het einde nogtans zal hij zich vreeselijk bedrogen vinden. »Alle plant, die de hemelsche Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden.quot;

Ook de leer der rechtvaardiging, eene waarheid waarmede de kerk, zoo wel als onze troost en zaligheid, staat of valt, is

(1) Titns 1:1; Ephes. 2:8; Phil. 1 : 29; Hand. 16 : 14.

-ocr page 472-

448

deerlijk verbasterd in het Hervormde genootschap. Gods Woord leert, dat God uit loutere genade, alleen om de toegerekende geregtigheid van Christus, aan de zijnen vergeving van zonde en het regt ten leven schenkt; en dat zij door een geschonken geloof die geregtigheid aannemen. (1) Is dit nu de leer dier kerk? Men behoeft zeker weinig onderzoek gedaan te hebben, um van het tegendeel overtuigd te wezen. De genade toch, die alleen aan ellendigen, goddeloozen, aan arme zondaars, en niet om eenige verdiensten, niet om het geloof, of eeuig ander werk, maar alleen naar Gods welbehagen, wordt geschonken, wordt daar geloochend. Opeutlijk wordt daar geleerd, dat Jezus voor alle nienschen, niemand uitgezonderd, de zaligheid verworven heeft, Opentlijk wordt daar ontkend, dat Jezus aan de strafvorderende geregtigheid Gods voldaan heeft; terwijl zij stout beweren, dat nergens in den Bijbel van deze voldoening wordt gesproken; maar dat het werk des geloofs, gepaard raet standvastige gehoorzaamheid, de grond is van onze regtvaardigmaking. En deze Godtergende leer wordt algemeen verkondigd! Duizenden hoo-ren nooit anders, en geven zich blindelings aan zulke leidslieden over. Mogt het gebeuren, dat deze bladen in handen komen van iemand, die tot nog toe zoo jammerlijk bedrogen is van zijne leeraars, dan bid ik u bij het heil uwer ziel, laat u niet langer misleiden. Indien Christus u niet verkondigd wordt als de borg, het lam Gods en de hoogepriester, die in plaats van zondaren de zonde, den vloek der wet en den toorn Gods, in zijn ligchaatu op het kruishout heeft gedragen, en die door zijne gehoorzaamheid, zpn lijden en sterven, eene eeuwige verzoening heeft aangebragt; ik bid u, geloof dan niet wat men u ook zegt, want al kwame er een engel uit den hemel, die een ander evangelie verkondigde, hij zij vervloekt! Daar is geen ander, en dit alleen is een kracht Gods tot zaligheid. Indien iemand u iets anders verkondigt, dan dat JezusChristus, de Zoon des menschen

(1) Kom. 8 : 33; 4 ; 5 eu 6; 5 ; 6; Jtr. 23 : 6; 1 Cor. 1:30.

-ocr page 473-

449

en Gods eeniggeboreu Zoon, de waarachtige God en het eeuwige leven is, dien de Vader voor de zijnen tot. zonde heelt gemaakt, hoewel Hij geen zoude gekend noch gedaan heeft, opdat zij zouden worden regtvaardigheid Gods in Hera, die zij vervloekt! Want daar is geen ander evangelie. Maar gij, hoed uwe ziel, want dit evangelie, hoewel eene dwaasheid en ergernis voor hen die verloren gaan, is eene reuk des levens ten leven voor hen die behouden worden.

Behoef ik nog andere leerstukken te noemen, die opent-lijk in het Hervormde kerkgenootschap geloochend worden ? Zal ik nog spreken van de Ürieëenheid, welk woord zelfs verworpen wordt; ot van de Godheid van Christus wien de leeraars dier kerk, opentlijk zijne Godheid ontkennende, niettegenstaande de bedreiging, »die mij versmaden, zullen ligt geacht worden,quot; in den rang der schepselen plaatsen ; of, van de werkingen des Heiligen Geestes, die daar voor dweeperij en waanzinnigheid worden uitgemaakt ? Maar welke hoofdwaarheid wordt daar niet gelasterd V Ware het dat ik onwaarheid sprak! Maar neen ! de bewijzen zijn openbaar ; leerredenen en geschriften getuigen luide van dezen afval. Indien slechts de een of ander leeraar dit deed, reeds dan zoude het groot kwaad zyn ; doch niet eenigen slechts, maar het zgn de aanzienleken, de heerschappyvoerders, het is de groote menigte, die openbaar daarin voorgaat. En wanneer dit alles waarheid is ; hetgeen een iegelijk zal toestemmen die den Heere vreest, en tot zulken spreek ik, wanneer het Hervormde kerkgenootschap niet meer de zaligmakende waarheid belijdt, dan is zij de ware Kerk niet. Mogelijk zal iemand zeggen: »Wij hebben nog de formulieren.quot; Zeker, achter den Bijbel is de catechismus en de geloofsbelijdenis te vinden. Zijt gij echter daarmede tevreden ? Is u dit een bewijs, dat gij n in de ware kerk bevindt? Dan moogt gij wel erkennen, dat ook de roomschen en de remonstranten zich in de ware kerk bevinden. Zij immers hebben wel den Bijbel, waarop de formulieren ge-

29

-ocr page 474-

450

grond zijn. Maar wat baat het u, dat de formulieren achter deu Br,bel staau, wanneer zij niet erkend worden, wanneer de waarheden die zij voorstellen, niet verkondigd, ja zelfs bestreden en gelasterd worden. Zulk eene ijdele roem wordt in de formulieren zelven verworpen; want daar staat niet, dat de ware kerk achter den Bijbel de zuivere leer heeft uitgedrukt, maar dut zij de reine predikatie des evangelies oefent. 1) £11 hoewel deze formulieren vroeger eene nauwkeurige uit-drukking waren van de kenmerkende gevoelens der Gerefor-meei\'ue Kerk, van het thans bestaande Hervormde kerkge-nootschap zijn zy het zeker niet. Een ieder weet toch, dat dit genootschap zijnen leeraars vrijheid geeft te prediken wat hun goeddunkt. 2) Opentlijk verklaren die leeraars, de formulieren te hebben verworpen. »Deze geschriften,quot; zeg-giiii zij, azijn ten liuidigen dage voor de Ned. Hervormde Kerk niet, hetgeen zij heeten, geene formulieren van eenig-heid des geloofs.quot; 3) Eu hoewel zulke verklaringen onbeschroomd worden gedaan, hoewel daarover bij de Synode geklaagd is ; deze, in plaats van gehoor aan de klagten te leenen, laat die verwerping ongehinderd toe, moedigt ze aan ja zelfs, gaan hare leden hierin voor.

Het kan daarom niet anders, of ook de andere kenmerken der ware Kerk worden aldaar niet gevonden. Zal iemand, ik spreek tot godvreezenden, tot ware gereformeerden, nog beweren, dat aldaar de zuivere bediening der sacramenten gevonden wordt? Ik zal er thans niet bij stil staan, dat de doop wordt bediend aan kinderen van openbare afvalligen van het geloof. Dit is zoo algemeen door den iangdurigen

1) Nederlandsche geloofsbelijdenis art. 29.

2) Zie de verklaring vau het fonauüer van verbludteois voor de proponenten bij de admissie tot de openbare predikdienst. Theol. Bijdragen, deel 9, stuk 1 des jaars 1835; van welk tijdschrift de President der laatstgehoudene Synode redacteur is.

3 \\ Zie onder anderen pag. 24 van „de vlngtige gedachten van G. R. W i e-r i n g a, evangeliedienaar bij de Hervormden te Hohverd die tevens Secundus is bij het Klassikaal Bestuur van Dokkum.

-ocr page 475-

451

slaap, dat velen niet weten wat zij hooren, wanneer men beweert, dat alleen de kinderen der geloovigen moeten gedoopt worden. Maar dit schreit ten hemel, dat het brood den honden wordt voorgeworpen, terwijl de kinderen moeten hongeren ! Veie tjodvreezende ouders kunnen toch aldaar voor

O o

hunne kinderen deu doop niet verkrijgen. Of zal iemand hen aanraden, hunne kinderen door leeraars te laten doopen, die zelfs den naam des Drieëenigen Gods verwerpen ? Zal iemand aan zulke ouders den raad geven, om met krenking van hun gemoed, en hoewel de leeraars bij monde en bij geschriften getuigen : »wij verwerpen de formulieren ; deze zyn niet meer de belijdenis der hervormde kerk,quot; nogtans voor den Alwetenden te belijden, dat aldaar de waarachtige leer geleerd wordt ? — Ik bid u, geliefde broeders, spreekt geen valsch getuigenis voor het aangezigte Gods, want onze God is een verteerend vuur !

Zal ik wijzen op de ontheiliging des avondmaals, waartoe zg zelfs worden toegelaten, die tot het genootschap dei-Remonstranten behooren ; 1) en waardoor de toorn der Heeren onophoudelijk over de gansche gemeente wordt uitgedaagd. 2) Zal ik nog spreken van de kerkelijke tucht, die zelfs niet tegen openbare verloochenaars van Gods Zoon gebruikt wordt! — Voor hem, die de duisternis liever heeft dan het licht, zal het niet baten, al werden er nog honderd bewijzen aangevoerd. Doch wanneer er iemand ia die naar waarheid vraagt, die den Heere zoekt te gehoorzamen, dan zal het gezegde genoegzaam wezen tot bewijs, dat het Hervormde kerkgenootschap de ware kerk niet is. Maar dan ook zijt gg overtuigd, dat dit genootschap als de valsche kerk moet beschouwd worden. Of zoude er nog eeue andere zijn dan de ware en de valsche ? Neen ! zoo zeker als wij ons bevinden of op den weg des levens, of op den weg des doods.

1) blijkens Je wetten eu reglementen van dc Ncd. Hervormde Kerk-2) 1 Cor. 11 : 30 : en Catechismus, vraag 82.

29*

-ocr page 476-

452

zoo zeker als wil behooren of tot het rijk des Heeren, of tot bet rijk des Sataus, zoo zeker zijti wij ook in de ware of in de valscbe kerk ! Welligt meeut iemand, er zijn daar nog getrouwe, regtzinnige, bekeerde predikanten. — Regtzinnige en bekeerde, ja, dit geloof ik gaarne; maar getrouwe ! . . . . Zijn zij getrouw, die den meuscben meer gehoorzaam zijn dan Gode ; die liever de gunst van een vijandig kerkbestuur willen behouden, dan de stichting der gemeente bevorderen? Zijn zij getrouw, die de gruwelen, welke in de kerk gepleegd worden, stilzwijgend aanzien, en zelfs niet getuigen tegen het bestrijden der waarheid, het verleiden der gemeente, en het vermoorden der zieleu ? Die dit alles door het bestuur ook in hunnen naam laten uitvoeren, en alzoo helpen uitvoeren? — Neen! deze zijn niet getrouw, en kunuen het ook niet zijn, zoo lang zij zich aan het bestuur in dat genootschap onderwerpen. Dan immers zjjn zij verpiigt de Gezangeu te gebruiken, al is het dat zulks tot ergernis strekt van Gods kinderen; al is bet, dat zij weten, dat zulks tot oneer van God geschiedt! Dan mogen zij niet aan de kinderen des Koningrijks de bondzegels bedienen, al is het, dat zij zien, dat zulke kinderen in de vrees des Heeren tot hen komen. 1) Dan ook kunnen zij de tucht niet uitoefenen ; want indien het bestuur, het hoofd melaatsch is, hoe zou dan het ligchaam gezond wezen ? En wanneer de regeerders zich ongestraft aan overtredingen schuldig maken, hoe zou men dan de leden tegengaan ?

Het is derhalve eene ijdele uitvlugt, welke sommigen ma-

1) Zoo vele regtzinuige predikanten, als mij bekend zijn in de Ned. Herv. kerk, wagen htt niet de bondzegels aan iemand 1o bedienen, die niet in bnune gemeente woont. Het blijkt ook nit de geschiedenis van ds. do Cock, dat de predikant die zoodanig handelt, dadelijk van bet Bestuur wordt aangevallen. Ik weet wel, dat men zich verontschuldigt met te zeggen, het strijdt tegen de orde ; doch weg dau met eene kerk waar de orde vordert, dat Gods kinderen van de bondzegels worden verstoken.

-ocr page 477-

453

ken ten voordeele van dat genootschap, wanneer zij tegenwerpen, dat enkele leeraars nog de waarheid verkondigen. Zoo lang toch deze niet in al de deelen huns arabts den Heere gehoorzamen, mogen wij hen niet als getrouwe dienstknechten Gods, of goede herders der gemeente erkennen. En behalve dit, wat beteekent toch deze uitvlugt; maken dau die enkele leeraars de kerk uit V Zij zijn slechts leden der kerk. Wanneer eenige roomsche priesters de waarheid verkondigden, zouden wij dan de roomsche kerk als de ware kerk erkennen ? Immers neen. De kerk wordt voorgesteld door haar bestuur. Dit bestuur handelt in naam der geheele gemeente en van ieder lid; zoodat ook de geheele kerk ongoddelijk en valsch is, wanneer dit van haar bestuur blykt. En hoe betoont zich dan het bestuur in de Hervormde kerk ? Kent het niet zich zelve en zijne verordeningen grootere magt toe, dan den Woorde Gods ? Dit blijkt duidelijk uit hetgeen mij is wedervaren. Vervolgt zij niet hen die den Heere dienen ? Zes leeraren zijn reeds uitgeworpen, alleen omdat zij den Heere meer gehoorzaamden dan het bestuur. Öf zal nog iemand tegenwerpen, dat wij de verordeningen en wetten van die kerk hebben overtreden, omdat wij de Gezangen hebben verworpen ? Die verordeningen zijn een bewijs te meer tegen haar. Het werd ons niet in onze vrijheid gelaten, of wij de Gezangen wilden gebruiken of niet. Wij moesten, volgens de verordeningen van het bestuur, de gemeente met die Gezangen kwellen : wij moesten den Heere ongehoorzaam wezen. En zoo is het openbaar geworden, dat het Hervormd genootschap al de kenmerken der valsche kerk draagt. (1)

IJdel is daarom de verwachting, dat de Heere in dat genootschap de kerk zal herstellen. Ik weet dat zijn arm niet verkort is; maar in een genootschap, dat door den Heere veroordeeld wordt, mogen wij niet op herstelling wachten, het moet door ons verlaten worden. Zoo lang het

(1) Zie art. 29 der Neder!, geloofsbelijdenis.

-ocr page 478-

454

de valsche kerk niet was, konden wij op herstelling hopen, doch nu niet meer. — Niemand vleije zich derhalve dat die kerk beter, maar wel is te denken, dat zij erger zal worden ; gelijk van den Heere gezegd is : »Die onregt doet, dat hy nog onregt doe ; en die vuil is, dat hij nog vuil worde ; en die regtvaardig is, dat hij nog gerechtvaardigd worde ; en die heilig is, dat hij nog geheiligd worde. En zie, ik kom haastelijk ; en mijn loon is met mij, om een iegelijk te vergelden gelijk zyn werk zal zijn.quot; (1)

Och, dat er velen door den schrik des Heeren bewogen werden tot, het geloof ! Weldra zal een iegelyk rekenschap afleggen, en ontvangen naar dat hg gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad. Wie dan niet naar Gods geboden gewandeld heeft, hij zal geen dageraad hebben. Daarom hoort des Heeren woord, gij allen die Hem vreest: »Watzamen-stemming heeft O hist us met Belial, of wat deel heeft de geloovige met den ongeloovige, of wat zameuvoeging heeft de tempel Gods met de afgoden ? — Daarom gaat uit het midden van hen, enscheidtuaf, zegt de Heere, en raakt niet aan, hetgeenonrein is\'; en ik zal ulieden aannemen: en ik zal u tot een vader zijn, en gij zult mij tot zonen en dochter en zijn, zegt de Heere, de Almag-tige.quot; (2)

Reeds is dit woord in veler harten gevallen. De Heere heeft hen uit den slaap opgewekt: daarom hebben zij in de kracht Gods aan dit bevel gehoorzaamd. Zjj zijn uitgegaan uit de valsche kerk, zijn vereenigd in de vreeze Gods, en verbonden door een geloof. En zoo heeft de Heere op nieuw zijn kerk in ons vaderland geopenbaard.

Eene groote menigte blijft echter dit werk tegenstaan. Velen, ook derzulken helaas ! die als kinderen Gods geacht worden, blijven van deze afscheiding afkeerig. Zij willen

1) Openb. 22 vs. 11 en 12.

2) 2 Cor. 6 vs. 16 enz.

-ocr page 479-

455

liever de gunst der menschen behouden, dan met Gods volk kwalijk te worden gehandeld, en bedenken daarom allerlei uitvlagten, om zich niet aan te sluiten bij de Kerk des Heeren, die van alle kanten gesmaad en vervolgd wordt. Evenwel moet gij eene keuze doen tusschen de ware en de valsche kerk. Indien de Heere God is, volgt hem na ; doch indien Baal God is, volgt hem na. Gij kunt niet volstaan met te zeggen, dat gij inwendig van de valsche kerk zijt afgescheiden. Zoo lang toch als gij nog eenigermate daarmede vereenigd zijt, al is het dat ge slechts uw naam daar laat opgeschreven blijven, gedraagt ge u niet geheel als het eigendom des Heeren, en hindert u zeiven in het genot vau den waren troost, die aan het onderhouden van Gods geboden is verbonden. Of zondt ge tevreden zijn, wanneer uw naam niet geschreven was in het boek des levens ? Maar dan ook moet uw naam, niet in de synagoge des Satans, maar in de gemeente des Heeren staan opgeteekend. Het kan ook niet baten, dat iemand slechts de gedaante der Godzaligheid heelt, en hare kracht verloochent. Wie het hoofd laat hangen als eene bies, maar den Heere niet wil gehoorzamen, wie zegt : Heere ! Heere ! maar zijn wil niet doet, zal in het koningrijk Gods niet ingaan. Ook is het geene genoegzame verontschuldiging, als men zegt, geen licht te hebben in deze zaak. Velen zeggen dit uit hoogmoed, of zoeken daarmede hunne begeerte te verbergen, om in zorgelooze rast voort te gaan ; maar hoewel somtijds menschen door dit alles bedrogen wordeu, de Heere, die harten en nieren proeft. Iaat zich niet bespotten. Hij heeft gesproken : »scheidt u af!quot; en wie niet zich zeiven verloochent, het kruis opneemt en Hem volgt, kan zijn discipel niet zijn Het is daarom eene treurige dwaling, wanneer iemand meent, dat hij niet noodig heeft zich at te scheiden, omdat hij genade heeft ontvangen, en op de toekomende zaligheid hoopt. Wie zoo spreekt, geeft den vijanden aanleiding tot lastering. Zullen wij in de zonde blijven, opdat de genade te meerder worde?

-ocr page 480-

456

Dat zij verre! Wie moedwillig in de zonde kan blgven, ofschoon hij beweert genade ontvaugeu te hebben, gaat met die genade verloren! zegt de Schrift te vergeefs : »Indien gij naar het vleesch leeft, zoo zult gij sterven; maar indien gij door den Geest de werkingen des ligchaams doodt, zoo zult gi] leven;quot; (1) en andermaal: »Die de zonde doet is uit den duivel ; want de duivel zondigt van den beginne. Hiertoe is de Zone Gods geopenbaard, opdat Hij de werken des duivels zoude verbreken (2) en : » Hieraan kennen wij dut wij Hem gekend hebben, zoo wij zijne geboden bewaren. Die zegt dat hij in Hem blijft, die moet ook zelf alzoo wandelen, gelijk Hij gewandeld heeft.quot; (3) Hiermede wil ik niet zeggen, dat de zaligheid aan de afscheiding verbonden is ; of dat wij anders dan uit genade zalig kunnen worden ; neen, uit genade en vrije genade alleen, om de verdiensten van Christus, wordt de zondaar geregivaardigd. Maar dit beweer ik, waar deze genade verkregen wordt, daar is zij niet ijdei. Krachtig, almagtig voert zg heerschappij in het hart des zondaars. Wie daarom in waarheid genade ontvangen heeft, zal zich van harte voor den Heere buigen ; zai Hem in alles, ook in deze zaak, wenschen te gehoorzamen ; en al ware het in de laatste oogenblikken zijns levens, gelijk de moordenaar op het kruis, hij zal voor den Heere verootmoedigd worden. Zoo min toch als iemand de schapen des Heeren uit zijne hand kan rukken, zoo min als het mogelijk is, dat een begenadigde des Heeren ooit verloren gaat, daar God de werken zijner handen niet laat varen, en de uitverkorenen in zgne kracht, door het geloof, bewaard worden tot de zaligheid, (4) zoo ook is het onmogelijk, dat zoo wie Christus door een opregt geloof\' ingeplant is, niet zoude voortbrengen vruchten der dankbaarheid. Wat

1) Rom. 8 : 13.

2) 1 Joh. 3 : 8.

3) 1 Joh. 2 : 3 enz.

4) Joh 10:28. 1 Petr. 1:2 ea 5.

-ocr page 481-

457

beteekent een geloof, waarmede gij moedwillig kunt blijven verkeerea in het gezelschap van hen, die den Heere lasteren, de waarheid bestrijden, en de onuoozeleu verleiden ? Zulk een geloof bezitten de duivelen ; het is dood. Maur J e z a s is eene oorzaak van eeuwige zaligheid geworden, allen die Hem gehoorzaam zijn ! (1)

Deze rede is hard, denkt welligt menigeen ; maar ik moet bard spreken. Voor ingekankerde wouden zijn scherpe geneesmiddelen van noode. Ook is de gunst des Heeren mij meer waard, dan de goedkeuring der menschen. En wat bedoel ik, anders dan uwe zaligheid ! Spoedig word ik gedaagd voor den regteistoel vau Christus, om daar rekenschap af te leggen. Mijne dagen zijn geteld ; als rook gaan zij voorbij. Meent gij dat ik, naar het welgevallen van anderen, liever zachte dingen wil spreken, en het ongenoegen des Almagtigen over mg halen ? Neen ! zoo veel is mij de toejuiching der wereld niet waard. Ik weet het, spoedig kan hare vriendschap verkregen worden. Eene bekentenis van jeugdige onberadenheid en drift; eenig wierook toegezwaaid aan voorname mannen, en weldra is de achting der wereld gewonnen. Dit is niet moeijelijk; weinig verstand wordt daartoe vereischt. Doch wat zog ik, niet moeijelijk ! Voor my is het niet mogelijk. Uit genade heeft mij d- Heere geleerd, liever zijne gunst te zoeken, dan de vriendschap der wereld. Hem smeek ik, dat Hij uit genade mg daarbij beware ! Sommigen denken, dat wij slechts uit hoogmoed, of in waanwijsheid ons hebben afgescheiden. Maar als in de tegenwoordigheid Gods kan ik verklaren, dat ik alleen door de vreeze des Heeren mij hiertoe gedrongen gevoel. Meent gij, dat ik een rusteloos en geplaagd leven zou verkiezen, indien ik daarvan bevrijd konde blijven ? Die keus, wat anderen ook denkeu, zoude ik voor een groot bewijs van onzinnigheid houden. Doorzoekt echter de Schriften, en het zal u weldra blijken, »dat een iegelijk

1) Hebr. 3 : 9 eu Cateeh. Yraag 64.

-ocr page 482-

458

die godzalig wil leven, vervolgd zal worden want »de Heere Jezus is niet gekomen om vrede te brengen op aarde, maar het zwaard !quot; (1)

De vleeschelijke rnenscli hoort gaarne zachte dingen, en zal nooit besluiten, om de dienst der wereld, met hare begeerlijkheden, geheel te vevliiten. Hij begeert soms eenige middelen in het werk te stellen, ter bevrediging van zijn geweten ; doch wil tevens de achting en het aanzien der menschen, althans van eenige behouden. Geen wonder wanneer men, in zulke gezindheid, niets van de afscheiding weten wil, daar zij ons slechts smaad van de wereld bezorgt. Van dit hinkende ^geslacht heeft echter de Heere een afkeer, gelijk geschreven staat: »Zoo dan omdat gij laauw zijt, en noch koud, noch heet, ik zal u uit mynen mond spuwen.quot; (2) Welaan dan, gij allen die deze woorden leest, kiest u heden wien gij dienen zult! Houdt de satan u nog geboeid met zijne vergulden ketenen ? Zijt gij bevreesd voor het verlies van geld, goederen of aanzien bij de menschen? Dat alles moet verlaten worden, indien gij in het koningrijk der hemelen zult ingaan; want de Heere zegt: »Indien iemand tot m^ komt, en niet haat zijnen vader, zijne moeder, zijne vrouw en kinderen, broeders en zusters, ja ook zelfs zijn eigen leven, die kan mijn discipel niet zijn ; en wie zijn kruis niet draagt, en mij navolgt, die kan mijn discipel niet zijn;quot; maar ook: »Daar is niemand die verlaten heeft huis, of broeders, of zusters, of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen, of akkers om mijnentwil en des Evangelies wil, of hij ontvangt, honderdvoud, nu in dezen tijd, huizen en broeders, en zusters, en moeders, en kinderen, en akkers, met de vervolgingen, en in de toekomende eeuw het eeuwige leven.quot; (3) Niettegenstaande deze belofte, is de mensch afkeeng om aan alles verloochend te worden,

1) 2 Tim. 3:12. Matth. 10 : 34.

2) Üpeub. 3 : 16.

3) Lucas 14 26 en 27, eu Marcus 10 ; 29 en 30.

-ocr page 483-

459

en tracht daarenboven deze afkeer onder eene schoone gedaante te verbergen. Van daar dat sommigen de afscheiding van het Hervormd Kerkgenootschap afkeuren, onder het voorwendsel, dat zg eene luisterrijke oprigting der kerk verwachten. Deze willen bepalen, welke wegen de Heere moeh houden, en bedenken niet, dat juist daarin des Heeren luister geopenbaard wordt, wanneer Hij zijne kracht in het zwakke der menschen volbrengt. Anderen zeggen, dat zij zich hebben afgescheiden, doch willen zich niet opentlijk aan de gemeente des Heeren aansluiten. Deze geven geen acht op hed voorbeeld der apostelen en geloovigen te Jeruzalem, die brjeeu waren. (1) Zij geven geen acht op het Woord des Heeren: »Wie niet met mij is, die is tegen mg, wie niet vergadert die verstrooit!\' — Indien de mensch niet geheel aan eigen wil en begeerlijkheid verkleefd was, maar in de erkentenis van eigene blindheid, zich aan de leiding des Heeren overgaf, dan zouden velen, die nu achterblijven en tegenstaan, verheugd op de stem des Heeren acht geven, en Hem gehoorzamen. Wij allen toch, wat hadden wg verdiend, anders dan dat de Heere ons geheel en al had verlaten ? Indien God het volk van Nederland aan de verharding had overgegeven, en zijne oordeelen over ons had uitgezonden ; indien de Almagtige met ons in het gerigt had willen treden, wat hadden wij dan kunnen antwoorden ? En indien Hg zijne hand tegen ons uitstrekte, wie zou Hem afkeeren ? En indien Hij, in de hitte zijner gramschap, ons van zgn aangezigt had verworpen, zou niet zijne regtvaardigheid zijn verheerlijkt ? Maar nog heeft de Heere het niet gewild. Lof en prijs zij zgne barmhartigheid; want God heeft zijn volk bezocht. De Almagtige heeft verlossing te weeg gebragt! Lange jaren hebben vele goil-vreezenden getreurd over het diepe verval der godsdienst in ons vaderland, en waren reeds beducht, dat zg hier geheel

1) Hand. 2 : 44.

-ocr page 484-

460

en al zou verdwijnen, of verloren gaan. Maar de Heere heeft uitkomst gegeven. Hetgeen niemand verwachtte is geschied. Vele geloovigen zjjn reeds afgescheiden, en de Heere heeft wederom in ons vaderland zijne Kerk geopenbaard. Welaan dan, gij allen die den Heere vreest; wederstaat nu ook uiet langer zjjn magtigen arm ! Er zijn nog onder u, die middelen bedenken om uit te voeren, hetgeen de Heere reeds op eene wonderlijke wijze gewrocht heeft. 1) Er zijn nog onder n, die bij de puinhoopen der vroegere kerk bljjven staan en weenen, daar hun hart bij de scheiding bedroefd is. Weent niet, geliefden ! wanneer de Heere Zions gevangenen wederbrengfc, dan past gejuich in plaats van tranen. Zoo lang wij niet geheel aan den Heere zijn overgegeven, zoo lang wij niet door Hem geleerd worden van onszelven, en van alles wat buiten Hem is, af te zien, is alles donker en vol bezwaren. Dan houden wy niet op met vreezen en

1) Zie de Naklank der Bazuin door P. J. baron van Z u y-!eu van Nyevelt, waar het een ea ander voorkomt, dat niet mag toegestemd worden. Hut Hervormd korkgenootschap, gelijk bet sedert 1816 bestaat, mag niet als des Heeren kerk erkend worden; welke hoofdzaak de edele schrijver der Bazain niet schijnt te hebben opgemerkt. Voorts ; de middelen tot ber-stulling, iu de naklank opgegeven, zijn tevens tot bevordering var. wanorde, ontstichting eu seheuring in de kerk; bijv. de raad omtrent de handelwijze bij de bediening van den doop, pag. 91; en omtrent het aanstellen van ouderlingen, pag. 99. Terwijl ook zoodanige bediening van het avondmaal als pag. 99 wordt opgegeven, in de Hervormde kerk niet te verwachten is. Eindelijk ; de Heere heelt de afscheiding bewerkt, en daarom betaamt het ons niet naar andere middelen om te zien, maar slechts te volgen. Het is dan ook geene genoegzame reden voor het blijven in het Hervormd kerkgenootschap, dat aldaar twee leeraars, binnen den laatsten tijd bekeerd zijn, zoo als op pag. 120 gezegd wordt. Dan mogten toch, ten tijde der apostelen, de geloovigen wel in de synagoge, of ten tijde van Luther, in het pausdom gebleven zijn ; omdat in die tjjden nog velen bekeerd zijn, terwijl zij buiten do ware kerk zicb bevonden.

-ocr page 485-

461

zorgen, en weten niet lioe de Kerk van alios foorziec zal worden. Maar dau ook geldt ons die berisping : »Martha, Martha! gij bekommert u over vele dingen; maar een ding is noodig.quot; 1) Dat eene noodige echter, om alleen in de gemeenschap des Heeren te leven, aan zijne voeten neder te zitten, van Hem geleerd te worden, op Hem al onze bekommernissen te werpen, van Hem alleen ons heil te verwachten, helaas ! dit wordt veel verwaarloosd. Maar wat kunnen wij ons zelven toebrengen? Dalen niet alle goede giften van Hem af? Is Hij niet de hemeische Vader, die weet wat zijne kinderen behoeven ? Weest dan niet ongeloovig maar geloovig. Of hebt gij iets, dat gij niet ontvangen hebt ? Is niet alles, alles van Hem alleen ? Al onze wijsheid, wat is zij anders dan dwaasheid voor God ? Alle onze geregtig-heden, wat zijn zij anders dau een wegwerpelijk kleed ? Dat wij dan alleen naar Hem hooren, in wien al de schatten der wijsheid en kennis verborgen zijn, en die zijn volk van God is geworden wijsheid en regtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing. Dan toch zullen wij niets anders willen weten dan Jezus Christus en dien gekruist, niets meerder gehoorzamen dan zijne bevelen, en niets anders roemen dan zijne genade.

Mogt dit woord, genade, van de paleizen der aanzienleken tot de hutten der armen, in veler harten weerklank vinden ! Dan eerst, wanneer wij, als ellendige, doemschul-dige zondaars tot God om genade zuchten, is er hoop op behoudenis. De groote menigte veracht haar, en vervolgt ook nu den Heere Christus in zijne leden; terwijl zg, die in de vreeze Gods zich van de bestrijders der waarheid hebben afgescheiden, veracht, versmaad en voor de regtban-ken getrokken worden. Gg allen echter, bekeerden ofon-bekeerden, predikanten of ledematen, allen, wie gg ook zgn moogt, die u niet mede afscheidt, gy deelt in die schuld.

lï Lukas 10; 41 en 42.

-ocr page 486-

462

Ook in uwen naam wordt deze vervolging bewerkt, en wie niet vergadert die verstrooit. Nog eenmaal dan, scheidt u af! en dit niet slechts uitwendig. Och, dat er eene groote afscheiding kwame van het rijk des satans ! Dat er velsn in geest en in waarheid, de dienst van Jezus kozen, opdat zijn rijk worde uitgebreid, en velen behouden worden. Nog is de banier opgestoken, nog wordt de bazuin geblazen ; het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden, en zijne genade is u genoeg Kust dan den Zoon ; opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer zijn toorn maar een weinig zoude ontbranden ! Weldra echter is alles beslist; weldra komt de Zoon des menschen op de wolken des hemels, om te oordeelen levenden en dooden. Dan zal Hij spreken tot alle werkers der ongeregtigheid : Gaat weg van mij, gij vervloekten ! in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijne engelen bereid is.quot; 1) Daarom kiest, kiest u heden, wien gy dienen zult 1

Allen die in waarheid afgescheiden zijn, niet slechts uitwendig van het Hervormd kerkgenootschap, maar tevens met het hart van de zonde, om door genade den Heere te dienen, hebben de goede keuze gedaan. Gij die liever, gelijk M o z e s, met het volk Gods kwalijk wilt gehandeld worden, dan voor een tijd de genietingen der zonde te hebben, die den Heere Jehova tot uwen God, en zijn volk tot uw volk hebt gekozen, welgelukzalig zijt gij, die naar Gods klanken hoort. In deze wereld, hebben wij veel moeite te wachten, gelijk geschreven staat;»dat wij door vele verdrukkingen zullen ingaan in het koningrijk Gods.quot; »Maaruu. alzoo zegt de Heere uw Schepper, o Jakob! en uw formeerder, o Israël! vrees niet, want Ik heb u verlost. Ik heb u bij uwen naam geroepen, gij zijt de mijne. Wanneer gy zult gaan door het water, ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstroomen ; wanneer gij door het vuur zult gaan, znlt gij niet verbranden, en de vlam 1) Matth- 25:41.

-ocr page 487-

463

zal u niet aansteken. I) Met deze belofte kuunen wij onbevreesd, het woeden der vijanden des Heeren aanschouwen. Zij kunnen ons geen nadeel toebrengen. Zij kunnen niets anders doen, dan hetgeen Gods raad te voren bepaald heeft, dat geschieden moeh Eu indien wij nu ondervinden, dat wij van allen, om zijns naams wil gehaat, worden, dat zij ons lasteren, en liegende alle kwaad van ons spreken ; zij hebben den Heere gekruist, zouden zij ons dan liefhebben ? Hunkert dan niet naar hunne vriendschap ; eu laut ons niet verüaauwen in den strijd, dien wi) hebben tegen de overheden, tegen de magten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternissen dezer eeuwe, tegen de geestelijke boosheden in de lucht. 2) Doch niet met vleeschehjke wapenen, maar aangedaan hebbende de ge-heele wapenrustinge Gods. De waarheid zij dan onze gordel, de geregtigheid ons borstwapen, de vrijmoedige belijdenis des evangelies ons schoeisel, het geloof ons schild, de hoop der zaligheid onze helm, en Gods Woord ons zwaard. Dat wij slechts niet op eigen krachten vertrouwen, of onze hulp van menschen verwachten, maar gedurig in bidden en smee-ken bij den Heere aanhouden. Wij toch vermogen niets tegen de groote menigte onzer vijanden; »maar de Heere is onze wetgever, de Heere is onze rigter, de Heere is onze koning; Hij zal ons behouden.quot; Gij wordt met droefheid vervuld, wanneer gij ziet, dat uog zoo velen den opbouw van Zion tegenstaan, en daaronder dezulken, die ook als begenadigden des Heeren erkend moeten worden. Maar hoe zijt gij tot de ware kerk gekomen? Is het niet omdat de Heere er u gebragt heeft ? Welnu, Hij zal zijn raad volvoeren, en wanneer het Hem behaagt, op zijn tijd, andereu tot de geopenbaarde gemeente toevoegen. Wat voorts geschiedt, Hy heeft gezegd : »Ik heb uog andere schapen, die vau dezen stal niet zijn ; die moet ik ook toebrengen ; en zij zullen mijne stem hooren ; en het

1) Hand. 14 : 22 cn Jes. 23:1 eu 2.

2) Ephes. 6 vs. 12.

-ocr page 488-

464

zal worden eene kudde en één herder.quot; (1) Deze belofte van den Waarachtigen gesproken, zal eéns hare vervulling krijgen, hoe velen ook tegenwerken. Nog zgn des Heeren schapen verspreid, en dwalen langs verschillende wegen. Maar het betaamt den Heere ze toe te brengen. Al is het dan dat de satan al zijne magt in het werk stelt, om dit te weren, en al is het dat ook de schapen zich verzetten, ik moet, zegt de Heere. En daar het toebrengen Hem betaamt, zal het worden ééne kudde, en één herder. Welk een heerlijk vooraitzigt! Nog luisteren zij, die den Heere toebehooren, zoo menigmaal naar anderen ; nog geven zij dikwerf, helaas ! der zonde gehoor, worden door twijfelingen bestormd, en door verschillende vijanden gekweld. Daarom is hed hier een gedurige strijd. Maar weldra is de strijd volstreden ; dan zal de Heere alle tranen van hunne oogen afwisschen. Hij alleen zal dan hen leiden ; in zijn licht zullen zij wandelen, en met zijn beeld verzadigd worden ; want het zal worden ééne kudde en één herder!

De Heer zal opstaan tot den strijd;

Hij zal zijn haters, wijd en zijd

Verjaagd, verstrooid doen zuchten :

Hoe trotsch zijn vijand wezen moog\',

Hij zal voor zijn ontzaglijk oog

Al sidderende vlngten.

Gij zult hen, daar G\' in glans verschijnt,

Als rook en damp, die nis verdwijnt,

Ve drijven en doen dolen.

\'t Godlooze volk wordt haast tot asch;

\'t Zal voor uw oog vergaan, als was.

Dat smelt voor gloênde kolen.

Maar \'t vrome volk, in U verhoogd,

Zal huppelen van zielevrengd,

Daar zij hun\' wenscb verkrijgen ;

Hun blijdschap zal dan onbepaald,

1) Joh. 10 vs. 16.

-ocr page 489-

465

Door \'t licht dat van zijn aanzigt straalt,

Ten hoogsten toppunt stijgen Heft Gode blijde psalmen aan :

Verhoogt, verhoogt voor Hem de baan ;

Laat al wat leeft Hem eeren !

Bereidt den weg, iu Hem verblijd,

Dio door de vlakke velden rijdt ;

Zijn naam is Heer der Heeren.

Psalm 68 : 1, 2.

NASCHRIFT.

In deze hernieuwde uitgave der »Stera eeus wachters op Zions murenquot; is het een en ander bijgevoegd, dat niet in de vorige uitgaven gevonden werd. De officieële stukken, met de kerkbesturen gewisseld, die vroeger slechts gedeeltelijk, of bij wijze van uittreksel, openbaar zijn gemaakt, kunnen thans geheel en woordelijk gelezen worden. Ook zijn in het verhaal der gebeurtenissen nu eenige omstandigheden medegedeeld, die vroeger niet vermeld waren, en den lezer in staat stellen, zich meer in de bijzonderheden met den toenmaligen toestand van zaken bekend te maken.

Het was, toen de vroegere uitgaven verschenen, slechts mijn oogmerk, om van mijn gedrag en wedervaren, als leeraar in de kerk, opentlijk rekenschap af te leggen, en een ieder te bewegen, om den weg in te slaan, die ons, naar mijne volle overtuiging, van den Heere werd aangewezen. Zoo veel ik vermogt, drong ik daarom aan op de scheiding van het Hervormd kerkgenootschap, en op de vereeniging van allen, die met de belijdenis der Gereformeerde Kerk iu opregtheid instemden. In dit gedeelte van het geschrift is niets bijgevoegd; maar de uitdrukkingen, die vroeger gebezigd zijn om tot de scheiding te bewegen, hebben thans eene herziening ondergaan. In de hitte des strijds, in den gloed der

30

-ocr page 490-

466

verontwaardiging, in den ijver des jeugdigen leeftijds, zgn aan de pen woorden ontsnapt, die al te zeer het bewijs van overhaasting en opgewondenheid dragen, dan dat zij nogmaals verbreid mogten worden.

Wat evenwel de gevoelens betreft, die voor zeven en twintig jaren door mij beleden zijn, of wat mijne toenmalige beschouwing van het Hervormd kerkgenootschap aangaat, daarin beeft geene verandering hoegenaamd bij mij plaats gevonden. Integendeel, steeds meer beu ik in mijne vroegere belijdenis, en in die beschouwing bevestigd. Bij hetgeen dagelijks vernomen wordt, heeft iedereen overvloedige gelegenheid, om zich met den toestand van dat genootschap bekend te maken, waarom het niet noodig zal zijn, over den afval die daar openbaar wordt, hier verder uit te weiden. Ligt rijst echter bij velen de vraag : heeft de scheiding aan het oogmerk, de uitkomst aan uwe verwachting voldaan ? Zou deze vraag volledig beantwoord worden, wij zouden daarbij de geschiedenis moeten raadplegen, om de vervlogene jaren te laten spreken ; den blik vestigen op de uitbreiding en den tegenwoordigen toestand der gemeenten ; de gevoigen opsommen, die uit de scheiding zijn voortgevloeid; en naar het voordeel onderzoekei\', dat, zooveel berekend kan worden, door het blijven in het Hervormde kerkgenootschap verkregen zon zijn. Nog meer komt hierbij in aanmerking. Velen zijn in dat genootschap gebleven, zoo leeraais als leden, die kennelijk van de vijanden der waarheid zijn onderscheiden. Gelijk in aantal, zoo wordt onder hen in ijver en werkzaamheid een toenemen gezien. Er zijn onder hen die uitmimten door gaven en talenten, door ijver en bekwaamheid, door keunis en godzaligheid, en menigmaal worden hunne namen, ook onder ons, zoowel op godsdienstig als ander gebied, met de meeste toejuiching vernomen ; terwgl zelfs velen reeds ontslapen zijn, die gedurende hun leven de scheiding hebben afgekeurd, en vnn wie men vertrouwen nuig, dat zij in de zegepralende kerk zijn binnen gehaald. Nog zou, bij eene

-ocr page 491-

467

beoordeeling der scheiding, niet mogen gezwegen worden van de verbrokkeling in oudersclieidene partijen ; daar velen die zich aan het Hervormde kerkbestuur hebben onttrokken, ofschoon zij de éénheid der Kerk belijdeo, weder van elkander gescheiden zijn ; waardoor het aantal van genootschappen of vergaderingen, die op zichzelven staan, aanmerkelgk is toegenomen.

Het bestek van dit werk laat mg niet toe over deze verschijnselen thans uit te weiden, terwijl eene oppervlakkige behandeling geen voordeel zou doen. Maar vraagt men mij : wat ik, na de verloopene jaren, oordeel over het vroeger gebeurde, over mijne scheiding die hier op nieuw is verhaald ? dan betuig ik, met de gedachte zelfs aan hetgeen ik straks noemde, met de herinnering aan al hetgeen mij van vele zijden is bejegend, met de overtuiging van veelvuldig gebrek, met de bede: vei geef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren 1 terwijl ik mij beroep op Gods Woord, en verwijs naar onze Belijdenis, en met de hand op het hart: ik mogt, ik kon niet anders!

30*

-ocr page 492-

VERSLAG VAN DE AFZETTING EN HANDELINGEN DER CLASSICALE EN PROVINCIALE KERKBESTUREN, VAN NOORD-BRABANT MET Ds. G. F. GEZELLE MEERBURG.

Voor den tjidgenoot is niets moeyelijker dan een onbevangen oordeel uit te spreken over bewegingen op het gebied des geestes. Persoonlijke ingenomenheid of gebrek aan sympathie benevelen maar al te vaak den bük des bengtgevers, die met onpartijdigheid toestanden tracht te schetsen, waartoe hij zelf meer of min in betrekking staat.

Het is even zoo gegaan met de Afscheiding. De bewijzen te harer gunste en de ware of gemeende grieven tegeu haar zijn te vaak besproken, dan dat het noodig of wenschelijk zou zijn er hierop terug te komen. Maar nu behooren de eerste feiten der Afscheiding tot de geschiedenis; hare vruchten zijn vruchten van meer dan vijf en twintig jaren; zij zelve is eene vrucht, gekiemd, ontwikkeld, tot rijpheid gebragt in den boezem des volks, en hare verschijning was slechts de uitdrukking der diepste en innigste behoefte van het hart. Het waren de leeraars niet, die. zooals algemeen, ook door sommige welgezinden, verondersteld wordt, de harts-togten des volks in beweging hebben gebragt om er te hunner bate partij van te trekken ; zg zijn, aanvankelijk veelligt huns ondanks, door den stroom medegesleept.

Men moge de Afscheiding dan meer of minder goedkeuren of haar hooghartig verwerpen en misprijzen, het is onloochenbaar zeker, dat er van omstreeks dien tijd in alle standen der Maatschappij een nieuw leven bespeurd wordt. Ook bij den voortgang der stoutste loocheningen van het karakter vhii zonde en verzoening, van Christus-miskenning en menschvergoding, is het evenzeer duidelijk merkbaar,

-ocr page 493-

469

dat de Heer voortgaat met arbeiden, en Zijne dienaars aangordt met kracht uit de hoogte om te getuigen tegen de dwaling en zielen te winnen voor zijn rijk.

Wat wij straks zeiden van geestes-bewegingen in het algemeen, is evenzeer van toepassing op de personen, die als handelende daarin voorkomen. Zien wij thans niet dankbaar het begin eener betere waardering van beide-

Ds. George Frans Gezelle Meerburg behoorde mede tot dat kleine getal leeraars, die, niet alleen met woorden, maar ook niet daden protesteerden tegen den in de Hervormde Kerk heerschenden conscientie-dwang; omdat hij getrouw wenschte te zyn aan God, en zijn geweten niet wilde verkrach en, moest hij ontrouw worden aan de reglementen, die der Gemeente wederregtelijk waren opgelegd. Het Woord Gods was zijn rigtsnoer ; daarom achtte hy zich niet gebonden, neen achtte hij het ongeoorloofd menschelijke bepalingen op te volgen, waar die zich kantten tegen Gods Openbaring.

Hij wenschte als een getrouw herder de verpligtingen, die hij op zich genomen had, zoo na te komen, dat hij, met zjjne Gemeente eenmaal voor den regterstoel van Christus verschijnende, eene goede rekenschap kon afleggen.

Meerburg werd afgezet, en het hier volgende verslag isdoor hem zeiven een jaar na die gebeurtenis geschreven ; wijlatenhet in zijn geheel volgen, zooals het in der tijd werd medegedeeld. Men herinnert zich, dat het geschreven is, midden in den strijd.

Het zal menigeen verwondering gebaard hebben, nimmer van de oorzaken mijner afscheiding van het Hervormd Kerkgenootschap en de geschiedenis derzelve eenig berigten gelezen te hebben, daar er zelfs leden van dat genootschap geweest zijn, die daarover iets openbaar gemaakt hebben. 1)

(l) In het voorleden jaar is te Utrecht, bij L. E. Bosch, uitgegeven een kort Verslag van het zoo gerachtraakend gedrag des afgezetten Predikants H. P. Scholte, in de Hervormde gemeente

-ocr page 494-

470

Het is waar, ik was dit der Kerk verschuldigd ; menigmaal

Doveren, Genderen eu Gansoijuu, tweede vermeerderde drak ; gevolgd van een kort berigt van het gedrag en de afzetting van Gezüllo Meerburg en J. van Rbee, gewezen Predikanten te Alm-kerk en Veeu, door een vriend der waarheid en des vredes. De Schrijver schijnt een Predikant te zijn, bijzonder bekend met eenige leden der Hervormde gemeente te Almkerk, en met eene, in het nabij Almkerk gelegen Dassen, plaats gehad hebbende omstandigheid. De ongenoemde spreekt als een lid des classicalen bestnnrs, die van den beginne af aan berigten omtrent mij ontving of inwon, die met genoegen het eene vernam, als een regter naar het andere onderzocht: hij spreekt alsof hij in de classicale vergadering, toen ik voor eene commissie nit haar geroepen was, gezeten had, omdat hij letterlijk eenige woorden aanhaalt, door mij aldaar gesproken. Zijnen naam noemt hij niet; » vraagt men naar denzelven,quot; schrijft hij blz. 6, »velen zullen, geroepen, met ons optreden, om te verklaren dat het alzoo geschied is doch waarom niet bij do nitgave zijnen naam genoemd ? een vriend van waarheid en vrede behoeft dien toch niet verborgen te houden. Maar zouden er niet meer dan een zijn, aan wie dit kort Verslag over de afgezette Predikanten zijne openbaarmaking door den drak te danken heeft ? Vooronderstelt, dit waie eens zoo, bijv. eene Classis of Commissie nit dezelve, of ook wel een President, die tot dat werk benoemd was geworden, of zich zeiven daartoe had aangeboden, dan konde het uit hun naam of op hun last zijn uitgegeven : trouwens, wie die ongenoemde vriend der waarheid en des vredes ook zijn moge, hij is ten minste geen vriend van die waarheid, dat Jezus Christus de Ko-ning Zijner Kerk is, en Zijn Woord de toetsteen, waaraan alle dingen beproefd moeten worden ; anders zoude hij zoo over ons niet schrijven, gelijk hij blz. 21 over »den woelzieken en heersch-znchtigen aard dezer sectequot; zijno gedachten nit; dat zij, »zoo in het geheim als in het openbaar geene middelen ontzien, om met overtreding der burgelijke wet en het gebod des Konings, hare zoogenaamde Gereformeerde Kerk te vestigen en uit te breiden, zoodat de burgerlijke besturen de gewapende magt hebben moeten gebruiken, en bijna al de regtbanken bemoeid zijn, om de wettigheid van haren handel te onderzoeken en over denzelven eene regtvaardige uitspraak te doen ex ungue leonem.

Eu wanneer die vrede, welken hij voorgeeft te beminnen, be-

-ocr page 495-

471

gevoelde ik mij daartoe gedrongen ; dan in de eerste weken waren het de menigvuldige bezigheden in de onderscheidene gemeenten, welke mij daarin verhinderden ; van weken werden het maanden, van maanden is het tot meer dan een jaar geworden, dat ik door het provinciaal kerkbestuur van Noord-Bra,band ben afgezet geworden : thans wensch ik over deze afzetting en hetgeen dezelve voorafgegaan is iets openbaar te maken, vooral daar het mij in publieke schriften eenigzins tot lof wordt nagegeven, niet opentlijk de handelingen des chissicalea en provincialen kerkbestuurs met mij bekend gemaakt te hebben of tegen hetzelve in geschritt te zijn opgetreden. Waarlijk een bewgs van on-regtvaardige en tegen Uods Woord strijdende handelingen; want hij, die dat Woord toe eene regelmaat zijner daden heeft, zal, vooral in eene zaak, waarover zoo verschillend gedacht en gesproken wordt, rekenschap geven van hetgeen hij verpligt was geworden te moeten verrigten; geen mijner afgescheidene ambtsbroeders is daarvoor beschroomd geweest, ook ik ben het niet, omdat wij overtuigd zijn, naar het Woord Gods niet slechts gesproken, maar ook gehandeld te hebben.

staat in een toegeven eu onderwerpen aan wetten, welke tegen Gods Woord strijden, wanneer tegenover dien vrede staat het belijden van eene godsdienst, welke door de hoogste Overheid niet erkend is en beschermd wordt, en de belijders daarom oproermakers en rustverstoorders genoemd moeten worden, dan waren, zoo als te regt No. 3, Dl. 2, van den Olijftak, blz. 255. wordt aangehaald, onze voorvaders met Willem laan hun hoofd, dau waren Zwinglius, Lather, Calvijn, al de Hervormers, dan waren de Apostelen rebellen, dan was het de Heere Christus zelf.

Ik zal geene opmerkingen maken over hetgeen in dit kort Verslag van mijnen vriend en ambtgenoot Ds. Scholte verhaald wordt, noch over hetgeen de ongenoemde van den Heer J. van Rhee schrijft; alleen zal ik betrekkelijk mij zeiven het een en ander uit dat geschrift opmerken, en eenige onwaarheden van dien vriend der waarheid en des vredes opgeven en aantoonen.

-ocr page 496-

472

Ik weet het, menigeen, die de afscheiding voor waanwijsheid, jeugdigen hoogmoed, onbezonnen drift en zucht om eenen naam te maken, houdt, spreekt met medelijden van mij, als van iemand, die door den heethoofdigea S c h o 11 e is verleid geworden, om datgeen in de Hervormde Kerk te doen, hetgene hij buiten dezelve zocht te bewerken ; l) doch geen mensch mag die eere woeden toegebragt, welke Gode alleen toekomt. Ds. S c h o 11 e heeft mij nimmer aangezet om af te scheiden ; Zijn Eerw. was te wel overtuigd, dat menschelijke aanrading en overreding niet bestand waren voor eene zaak, waarbij verloochening van alles moest plaats hebben, en welke bespotting, verachting, gevaar, vervolging en lijden tot hare gezellinnen en onvermijdelijke gevolgen had. Neen, de Almagtige, die middelen en einden doet zamen-loopen, heeft mij, van natuur een vreesachtig mensch, verwaardigd niet slechts met woorden, maar ook met daden te getuigen tegen een genootschap, hetwelk, zoo als de onvergelijkelijke Bilde rd ijk reeds in het jaar 1810 schreef, geene Kerk meer is, maar eene ongeordende zamenvloeijing van Godonteerende dwalingen.

Van dat genootschap ben ik sedert 2 December 1835 afgescheiden, en wat er ook gemompeld is geworden, nimmer heb ik eenig berouw gehad over deze daad, of mg over den gedanen stap beklaagd; en ik betuig, dat ik onder den smaad en laster, vervolging en druk blijde ben, te mogen behooren onder het getal dergeneu, die de versmading om Christus wil meerderen rijkdom achten dan wereldsche rust, eere der menschen en verbroedering met hen, die eenpariglijk opstaan tegen den fieere en Zijnen Gezalfde, en het zij dadelijk, het zij door stilzwijgend toezien, onzen eeuwigen Koning in Zijne onderdanen verdrukken.

Doch hoezeer ik mij ook verblyde, uit dien engen band,

1) Den ongenoemden vriend der waarheid en des vredes schijnt het toe, dat Ds. S c b o 11 o niet dan na vele aangewende pogingen mij daartoe overhaalde.

-ocr page 497-

473

waarin ruenscheliike verordeningen mij gekneld hielden verlost te ziin, en ik mij verheuge, dat de lleere, mij met de Kerk heeft doen uitgaan uit een genootschap, waaronder zij zoo lang verborgen is geweest, neemt dit echter de schuld niet weg der verhodene Heeren, die mij hebben afgezet; en is ons wel eens tegengeworpen, dat wij het uiterste hadden moeten beproeven en op het voorbeeld van Luther hadden moeten wachten tot men ons uitwierp, dit was ook mijn oordeel, en daarom heb ik alle middelen beproefd, alle wegen ingeslagen, om, indien mogelijk, te kunnen blijven waar ik was. Ik deed dit dikwijls onder lijden en met een ternedergedrukt gemoed ; doch vruchteloos ; men wierp mij uit, en waarom ? alleen daarom, dat ik naar het bevel Gods alle dingen met orde en stichting wilde laten geschieden : de lezer hoore en oordeele.

Reeds vroeg overtuigd zijnde van de vergankelijkheid en ijdelheid der wereld met hare begeerlijkheden, van onze eigene volslagen onmagt ten goede, uit hoofde onzer overtreding in ons verbondshoofd, van de noodzakelijkheid era der* Heere Jezus Christus te kennen als Profeet, Hoogepriester en Koning, en Zgne lijdelijke en dadelijke gehoorzaamheid door de toepassing des Heiligen Geestes te hebben als de onze om zonder verschrikking te kunnen verschijnen voor den regter-stoel van Christus, mag ik tot roem der vrije genade van den drieëenigen Verbonds-God zeggen, gevonden te zijn van Hem naar wien ik niet vraagde, opgezocht te zijn als een verlorene, die niet anders dan den eeuwigen dood verdiende en verwachtte : en in hoe vele tijdeti van afwijking en daarmede gepaard gaande duisternis en geesteloosheid ik ook verkeerde, hoe ik ook dagelijks mijne schuld grooter maakte, de grondkeuze van mijn hart was, den Heere welbehagelijk te mogen dienen, en met die keuze vereenigde zich eene andere, namelijk, om zielen te mogen gewinnen voor den Heere en als een middel in Zijne hand gebruikt te mogen worden tot uitbreiding van Zijn Koningrijk, niets wenschende

-ocr page 498-

474

te prediken dan Jezus Christus, den Gekruiste. Met die keuze kwam ik op de academie in mijne vaderstad, waartoe de Heere zelf den weg baande: met die keuze kon ik in gemoede en opregtheid des harten, op het raadhuis te Lej-den, voor de Regering dier stad en de twee oudste Professoren zweren; ^de Gereformeerde religie, soo die nu open-baerlick gepredikt ende geleerd werdt (Ao. 1631) in confor-raite van de Canones van het Nationael Synode tot Dordrecht gehouden aen te hangen ende in tijdt en wijlen (daartoe geroepen zijnde) te prediken ende te leeren, ende mij vorders te zullen dragen in alle vromicheyt, geschickheyt ende God-sahcheyt, als een jong student den Theologiae toestaet ende betaemt.quot; 1) Die leer der waarheid was dan ook de inhoud mjjuer predikatiën als candidaat in de Theologie en tot de Heilige Dienst; was de inhoud van hetgeen ik leerde op den predikstoel en in de gemeente Almkerk en Emmichoven, welke mij tot haren Herder en Leeraar had beroepen.

Die gemeente was over het algemeen gehecht aan de ver-Kondiging van de zuivere leer der waarheid; in die gemeente was ook een groot aantal, hetwelk de Evangelische gezangen

(1) Mr. Jacob van Bronckhoven, in zijn leven Burgemeester der stad Leyden, is do stlchtur van twee beurzen, welke thans mot een derde vermeerderd zijn. Blijkens kopy nit het testament en gedrukte acte van stichting, door voormelden Burgemeester opgesteld, en hetwelk aan een iegelijk der begunstigden wordt overhandigd, staat dn vergeving aan de Regering der stad Leyden en de twee oudste Professoren der Hoogeschool, en zijn de begunstigden vooreerst de vrienden en bloedverwanten van voornoemden Burgemeester, daarna ingeborenen der stad Leyden, enz. Do eed, wolken een iegelijk veipligt is af te leggen en ook ik gezworen heb, is hier boven genoemd : indien men slechts niet loszinnig ovei den eed dacht en Gode denzelven wonschto te honden, er zonden nog Gereformeerde Proponenten en Predikanten zjjn, die nn het tegendeel leeren van hetgeen zij eenmaal plegtig gezworen hebben. Wat moet men nn van dezulken denken, die eenmaal om een weinig geld eenen eed aflegden, waarvan zij het gewigt voor hun gansche leveu niet gevoelden ? wat moet men

-ocr page 499-

475

nooit zong of gezongen had; ja zelfs is mg verhaald geworden, dat in de dagen der Fransche overheersching eeu mijner voorgangers, wilde hij zijne bezoldiging bit de gemeente trekken, genoodzaakt was het opgeven der gezangen na te laten. Dit kan toch niet aan den invloed van Ds. Scholte worden toegeschreven ; neen, maar reeds vóór dat Z.Eerw. in Noord-Brabiind bekend was, namelijk in het jaar 1830, werd reeds iemand, die onder het zingen der gezangen zijn hoofd niet wilde ontblooten, door den veldwachter te Almkerk uitgeleid, blijkens onder mij berustend extract uit de handelingen des kerkeraads, onder voorzitting van den Heer S j o e n i s, destijds Predikant te Almkerk, en sedert dat voorval verwijderde zich die persoon met zgnen vader uit het

van dezulken verwachten, die daarna om de gunst der menscben, om geld, om eene standplaats, het tegendeel doen en leeren van hetgeen zij eenmaal gezworen hebben ? hoe verschrikkelijk en benaanwend zal hun, indien zij zich niet bekeeren, dat geld, die eed in den dag Jesu Christi en voor eeuwig niet zijn ! Misschien zal de tijd wel eens komen, dat de rente van het kapitaal door Bronckhoven eerst bestemd tot ondersteuning van studenten in de Theologie, niet meer tot dat einde zal kunnen of mogen gebrnikt worden, volgens den uitgedrnkten wil van voornoemden Burgemeester; want aan het einde der acte van stichting wordt dit navolgend aanmerkelijk besluit gevonden : »Ende of het gebeurde (\'t welok Grodt Almachtig geuadiglick verhoede) dat do voorsz. Gereformeerde Religie door overval onzer vyanden oite door invoeringe van valsche ende daer legens strijdende leeringhen qname te vervallen ofte uytten lande verdreven te werden ; soo is mijne ernstige wille ende begeeren (den Bargemeosteren van Leyden in der tijd, bij desen, voor soo veel \'t selve daertoe sal mo^\'hen helpen, op hare coucientie conjurerende) dat de voorsz. penningen aen het Weeshays ende stads Gasthuysen van Leyden sollen werden geemployeert.

Tot kenuisse ende bondicheyt van alle \'tgene voorsz. is, bebbe ick dit met mijne eygen handt geschreven ende geteyckent opten xijen Aprilis Anno xvje een ende dertich, ende was onderge-teyckent

JACOB BROUCKHOVEN.quot;

-ocr page 500-

476

gebouw, wanneer de Evangelische gezangen afgelezen ec gezongen werden; ook hij was de eeuige, die mij, nadat ik eenigen tijd te\' Alinkerk geweest was, verzocht om geene gezangen meer te laten zingen, waarop ik toen antwoordde, dat, wanneer ik dat om zijnentwil liet, ik het dan laten zoude om menschen te behagen, en dat ik dat niet konde, niet mogt doen.

Niet echter, dat ik eeu voorstander of beminnaar der Evangelische gezangen was ; dit ben ik nooit geweest; nimmer heb ik meer dan één versje opgegeven, het zij ik vóór mijne komst te Almkerk in gemeenten predikte, waar Leeraar en gemeente bekende voorstanders der liederen waren, het zij in gemeenten, in welke juist het tegendeel plaats vond, 7.00 als te Huizen, in Noord-Holland, waar de Predikant Nibbelink jaren lang weinig of geheel geene gezangen had laten zingen. Eerst naderhand beschouwde ik ieder gezangvers in opzigt tot den ganschen bundel, van welken de van wege de Provinciale Synoden gekozen Predikanten en Ouderlingen getuigen, en met hunne handteekening bekrachtigen : »dat zij met alle nauwkeurigheid hebben toegezien, dat daarin niets mogte voorkomen eenigzim strgdig met de aangenomen leer der Nederlandsche Hervormde Kerk, zoo als die naar Gods Woord, in den Heidelbergschen Catechismus, de Belijdenis des Geloofs, en de Canones van het Synode Nationaal te Dordrecht in de jaren 1618 en 1619 gehouden, vervat is : gelijk wij ook in gemoede verklaren, dat in dezelve niets gevonden wordt, in het allerminste afwijkende van de bovengemelde formulieren van eenigheid.quot; Eerst naderhand

O o

werd ik meer opmerkzaam op den, over de conscientie der menschen beerschappy voerenden dwang, waarmede die bundel, in strgd met art. 7 en 32 onzer Gereformeerde Geloofsbelijdenis en art. 69 (1) der kerkordening in de Nationale Synode vastgesteld, tegen den wil der Kerk aan de

(1) Dit artikel luidt aldus: »In de Kerken zullen alleeu de 150 Psalmen Davids, de Tien Geboden, het Vader ünze, de

-ocr page 501-

477

gemeente is opgedrongen; toen nog beschouwde ik ieder versje op zich zei ven, zocht er met moeite een, dat ik opgaf en voorlas ten genoegen dergenen, die hel wilden zingen.

De eerste aanval, welke het classicnal bestuur van lieus-den op mij deed. was over het niet voorstellen der vier vragen bg de Belijdenis- of Avondmaalspredikatie. Daar die vracren niet voorhanden waren ; duai\' ik wist hoe vele pre-

O

dikauten dezelve in het geheel niet of ten minste zeer schaars voorlazen, hetgeen zelfs in deze provincie meermalen geschiedde; daar er zeer weinigen te Almkerk en Emtnichoven op die vragen gezet ware n, maakte ik geen bezwaar om dezelve na te laten, te meer daar ik gemoedelijk bezwaar had om ze der gemeente voor te stelten, dewijl ik die afvraging •beschouwde als eene tegen Gods Woord strijdende zaak. Doch spoedig werd ik door het classicaal bestuur van Ueusden gelast, de vier vragen bij elke voorbereiding aan de gemeente voor te stellen, met de waarschuwing, dat»de kerkeraad mijner gemeente zoude worden uitgenoodigd om van de nauwkeurige nakoming hiervan aan het classicaal bestuur berigt in te zenden.quot; Ik heb mij onderworpen en ten genoege van twee of drie leden der Hervormde gemeente die vragen gedaan ; telken reize moest de kerkeraad berigt inzenden over de stipte nakoming van den classicalen last, tot dat ik, eenige reizen dit geschied zijnde, den president des kerkeraads verzocht, aan voornoemd bestuur te willen schrijven dat ik beloofde de bedoelde vragen te zullen blijven voorstellen, totdat ik, bij verandering van besluit, aan het classicaal bestuur daarvan berigt zoude geven ; en ik

12 Artikelen des geloofs, de Lofzangen Maria, Z a c h a r i e, Simeons, gezongen worden; het gezang ; o God, die ouze Vader bist, wordt in de vrijheid der Keiken gesteld, om \'t zelve te gebruiken of na te laten. Alle andere Gezangen zal men nit de Kerken weren, en daar er eenige alreeds ingevoerd zijn, zal men dezelve met de gevoegelijkste middelen afstellen.quot;

-ocr page 502-

478

beu dezelve blijven afvragen, ook zelfs toen ik geene gezangen meer koude of inogt laten zingen.

De aanleidende oorzaak, dat ik geene gezangen meet konde of mogt laten zingen, was, dat eerst één lid der gemeente en daarna eenige anderen hunne hoofden gedekt hielden, terwijl het gezangvers gezongen werd indien die eerste een was van diegenen, die men wel eeus met den naam van toongevers bestempelt of van dezulken onder de geloovigeu, die onbedacht of onbeproefd datgeen, wat zij met bijzondere opmerking in Gods Woord lezen, en waarmede eenige hartstogtelijke aandoeningen gepaard gaan, dadelijk voor eenen wenk des Heeren en een gewrocht des Heiligen Gees-tes houden, zoude mij de zaak minder opmerkelijk zijn voorgekomen ; doch juist kan het tegendeel van hem gezegd worden, en daarom trof mij de zaak meerder , met echter, dat ik deze daad goedkeurde: uit mijn en anderer verzoek en vermaning tot nalating bleek het tegendeel. Doch tevens vermanen wy dezulken, die onbedacht alle dergelijke daden afkeuren, en als menschelijke driften beschouwen, te bedenken, dat de Heere voor de Kerk onder het O. T., en na de grondlegging der Christelijke Kerk, somtijds door ons dwaze en verkeerd schijnende middelen, groote en ge-wigtvolle zaken heeft daargesteld : en wanneer zij tegenwerpen, dat men toch wel één versje gezangen konde medezingen, en indien dat al niet, het dan toch wel konde aan-hooren, en ten minste zijn hoofd konde ontdekken wanneer het gezongen werd ; dan zouden zij, voor welke dit zonde geworden was, kunnen antwoorden : dat toen eenmaal op de hoeken der straten van Parijs kruishouten geplaatst wa-reu, om de voorbijgaande Hugenoten te kunnen onderkennen, men toch ligt zynen duim over voorhoofd en borst had kunnen bewegen, om daardoor den marteldood te ont-faan. Zij zouden u kunnen wijzen op de Joodsche moeder, die met hare zeven zonen liever de wreedste martelingen wilde ondergaan onder de overheersching van den heiden-

-ocr page 503-

470

schen dwingelang Antiochus Epiphanes, dau een stukje zwijuenvleesch te eteu ; terwijl den ouden E 11 a z a-r u s werd toeg(;staan, om vleescb dat hy eteu niogt, zelf toe te bereiden en alleen maar te veinzen, als of hij at hetgeen van den Koning was verordineerd. Dit, zoude men zeggen, had hij toch ligtelijk kunnen doen, maar hij wilde zelfs niet veinzen, en zgne laatste woorden waren: »Den Heere, die eene heilige wetenschap heeft, is openbaar, dat ik, kunnende van den dood bevrijd worden, zware pijnen in mijn ligchaam verdrage, gegeeseld zijnde, en dat ik naar de ziele dit gewilliglijk lijde om Zijner vreeze willequot; (2 Maccab. VI en VII.)

Het gebeurde in het kerkgebouw scheen spoedig ter ken-uisse te zijn gekomen van zijn Exc. den Heer Gouverneur van Noord-Braband ; door tusschenkomst van den Burgemeester kreeg ik last van Zijne Excellentie, de ougeregelden te vermanen, hetwelk ik op mij nam, en van den predikstoel gedaan heb ; tevens beloofde ik den Burgemeester, de overtreders der wetten van het Hervormd Kerkgenootschap voor den Kerkeraad te zullen roepen, hetgeen al mede volbragt werd.

Spoedig werd ook die daad ter kennis gebragt van den Praeses van het classicaal bestuur van Heusden, die ons de volgende missive zond :

*Aan den Eerw. Kerkeraad der Hervormde Kerk te Almkerk.

Eerwaarde Broeders!

Er zijn aan het classicaal bestuur van Heusden, door den Heer D u y s e r. Burgemeester, en Kerkvoogd uwer gemeente, overgegeven eenige stukkeu betrekkelijk eene ongeregeldheid, welke er onder het zingen der Evang. gezangen bij de openbare godsdienst in uwe gemeente plaats grijpt, met verzoek, dat daartegen voorziening geschiede, alzoo UEerw. volgens eene daarbij gevoegde, door u ingezonden missive,

-ocr page 504-

480

het niet raadzaam oordeelt, verder maatregelen te nemen, ten einde de wanorde te doen ophouden.

Deze stukkeu zijn in handen gesteld van den Scriba ten einde de verdere leden van ons bestuur daarop te hooren, en UEerw. hebbe eerstdaags de noodige aanschrijving te wachten. Daar het mij echter voorkomt, dat UEerw. omtrent uwe verpligting niet genoegzaam zijt ingelicht, zoo maak i k van mgne betrekking voorloopig gebruik, om n te berigten:

Dat de wanorde, bij het nemen van wettige maatregelen nimmer kan beschouwd worden te komen van de zijde des kerkeraads, maar wel van den kant diergenen, die deze wanorde aanrigten, en tegen het voorschrift van het Evangelie van onzen Heer ergernis geven aan hunne medebelijders, en onze liturgiën toonen te verachten. Bij verdere toelating van zoodanige verkeerdheid kan de wanorde en verbittering ligtelijk toenemen, en wat? indien anderen, even oneerbiedig en willekeurig te werk gaande, onder het zingen der Psalmen of het doen der gebeden het hoofd gedekt hielden, zoude dan UEerw. bij gelijke toelating niet alle bestuur over de openbare godsdienst verliezen ?

Maar UEerw. zijl gehouden, de orde te handhaven volgens het huishoudelijk reglement op de werkzaamheden der kerkeraden voor onze provincie ; Art. 28, moeten Ouderlingen zoo veel mogelijkmedewerkenomde orde bijdeopenbaregodsdiensttebewaren,

en volgens Art. 7 van het reglement op de kerkelijke tucht, moeten k erkelijke besturen waken tegen allerlei ergernisenalles, watdegoedeorde in de Kerk kan verstoren. Hiernaar hebbe UEerw. te handelen en gebruik te maken van de middelen., die hetzelfde regie ment aan UEerw. verleend heeft. Mogten deze maatregelen nog vruchteloos bevonden worden, hetwelk ik niet kan vermoeden; dan staat UEerw. de weg open om n te wenden aan het classicaal bestuur.

Ik vertrouw, dat deze inlichtingen, welke ik mij verpligt

-ocr page 505-

481

vind u in mijne betrekking tot het classicaal bestnnr mede te deeleu, UEerw. zullen aanzetten om te doen hetgeen des kerkeraads is, ten einde verdere onaangename gevolgen voor te komen, en plaats grijpende ongeregeldheden zoo spoedig doenlijk tegen te gaan.

Uereid, om ÜEerw. verdere inlichting te geven, verwacht ik nader aangaande uwe werkzaamheden in deze kennis te ontvangen, en noem mij met achting en heilbede,

ÜEerw Dienaar en Medebroeder, Dussen, 5 Maart 1835. (get.) T. van SPALL,

Praeses van het classicaal bestuur van Hensden.quot;

Zoo vriendelyk als deze brief was, even vriendelijk verzocht ik aaa den Heer van Spall, te mogen weten welke die middelen waren, die het reglement op de kerkelijke tucht aan de kerkeraden verleende, dewijl ik onbekend was met die wetten en geene derzelve bij mijne komst te Alm-kerk had gevonden, terwijl de kerkvoogden meermalen verzocht waren geworden, ze voor de gemeente aan te schaffen.

Eenige dagen daarna kreeg ik van dienzelfden Heer eene andere missive, te gelijk met de volgende classicale aan-schrijving.

»Flensden, 9 Maart 1835.

No. 2710.

Het classicaal bestuur van Heusden, met leedwezen de oneerbiedigheid vernomen hebbende, aan welke sommigen, (het zij dan leden uwer gemeente, het zy dan vreemdelingen) zich bij het zingen der Evangelische gezangen schuldig maken, door of dit gedeelte der openbare godsdienst-oefeningen, in onze Hervormde Kerk in gebruik, niet met de vereischte aandacht bij te wonen, of zelfs wel daarbij den hoed op bet hoofd te houden ; heeft gemeend op grond van Art. 60 van het Koninklijk Besluit van den 7den Januarij 1816, No, 1, UEw. vergadering deswege te moeten aanschrijven, om alzoo, kan het zijn op zachte wijze, eene onordelijkheid tegen te gaan, welke iu het belang der gods-

til

-ocr page 506-

482

dieust iu het gemeen, en van uwe gemeente in het bijzonder, moet en ook z a l gestuit worden.

Diiar de verpligtiug der kerkeraden tot handhaving der orde en tot stuiting van alle wanorde ten duidelijkste wordt aangewezen in hét reglement op de kerkelijke tucht. Art. 7, en in het huishoudelijk reglement van de kerkeraden in deze provincie, Art. 28, zoo meent het bestuur voornoemd, UEw. deze artikelen om meer dan eene reden te moeten herinneren, opdat ÜEw. dien ten gevolge die maatregelen kunt beramen, welke, goed aangewend, gewisselijk doel zullen treffen.

De maatregelen zullen ziju : lo. nogmaals (indien het niet reeds geschied zij) de rustverstoorders op eene ernstige wijze door den Leeraar het onbehoorlijke van hun gedrag, opent-lijk van den predikstoel op den eerstkomenden zondag onder het oog te doen brengen, en hen te vermanen om van hetzelve afstand te doen ; 2o. zoo dit ongelukkiglijk niet mogt baten, den schuldigen, of de schuldigen, voor den kerkeraad te ontbieden, en hen te onderhouden over hunne verkeerde handelwijze, met voortgezette vermaning en bijgevoegde waarschuwing tegen de gevolgen ; en oo. indien ook deze poging vruchteloos ware, dan kennis van hun wangedrag te geven aan de plaatselijke politie, welke ook tot handhaving der godsdienstige orde aanwezig is.

Het classicaal bestuur insteert met allen bescheiden ernst op het aanwenden dezer maatregelen, want het geldt hier niet het al of niet zingen der Evangelische gezangen, hetwelk ieder vrijstaat, maar het geldt hier de rust, de orde en den eerbied bij onze openbare Godsvereering, welke te storen niemand geoorloofd is en waarin door het wetboek op eene voldoende wyze voorzien is.

Het classicaal bestuur noodigt ÜEw. wel ten nadrukke-lijkste uit, om van hetgene ten deze door UEw. na Zondag 15 Maart gedaan is, in den loop dier week, desnoods bij expresse, aan den Scriba van het bestuur of aan den 1 laeses

-ocr page 507-

483

te berigteü, opdat het bestuur iu LJEw. ha udelwijze beruste of handele naar rade.

Het classicaal bestuur voornoemd, uaiuens hetzelve,

(get.) T. VAN SPALL, Praeses. C. W. PAPE, Scriba.quot;

De hierbijgaande brief van den Heer van Spall was van den volgenden inhoud :

»Dussen, 10 Maart 1835.

Weleerwaarde Heer en Medebroeder !

Ik had niet anders verwacht, dan dat mijne voorloopige inlichting UEw. zou bewogen hebben, ter voorkoming van grootere inoeijelykheden, om dadelijk alles aan te wenden, ten einde de schandelijke en liefdelooze ergernis bij de openbare godsdienst in uwe gemeente te doen ophouden. De opentlijke blijken uwer verontwaardiging zoo op den kansel als iu uwe verkeering, alsmede de broederlijke vermaning, bestraffiing en waarschuwing, zoo van u als van uwe mede-ouderlingen of opzieners stonden in uwe magt, eu ook zonder het bezit van het bewuste reglement had ÜEw. er kunnen en moeten gebruik van maken ; maar naar ik verneem, is het door UEw. stilzwijgend aangezien, ofschoon het getal der rustverstoorders nog grooter was. Thans zend ik aan UEw. en den overigen kerkeraad de ontvangene classicale aanschrijving, waarin UEw. de maatregelen worden aangewezen. Ik heb er niets anders bij te voegen, dan dit: indien er onder de rustverstoorders vreemden zijn, zoo heeft de kerkeraad slechts de plaatselijke magt te verzoeken, hen, bij volharding, te verwijderen; deze lieden behooren niet tot aw op-zigt of onder uw bestuur, eu kunnen alleeu door de bevoegde magt tot de orde gebragt worden.

De kerkeraad moge dezen maatregel geen oogenblik uitstellen, zal de verantwoording niet op deuzelveu komen.

31*

-ocr page 508-

484

De kerkvoogden uwer gemeente heb ik verzocht iu de verkri]giug der reglementen te voorzien.

Met achting en de beste wenschen,

UEd. Dw. Dienaar en Medebroeder, (get.) T. van SPALL.quot;

Dit classicaal bevel, vooral in opzigt tot den derden maatregel, was mij oumogeljik om op te volgen. De policie in te roepen, welke maar al te gewillig aan deze inroeping gehoor zoude geven; zelf oorzaak te zijn, dat zii, waaronder ik van mijne geliefde broeders in Christus tellen mogt, misschien door gewapende magt uit het kerkgebouw verwijderd werden, eu waaruit de ergste gevolgen te verwachten waren, dit mogt, dit konde ik niet doen ; had de policie buiten mi] eenige maatregelen genomen, dan zoude ik tegen dezelve, wanneer ik die maatregelen strijdig met Gods Woord beschouwde, kunnen protesteren, maar in haar ambt te treden, dat wilde ik niet. Ik besloot dus aan de beide eerste classicale voorschriften gehoor te geven; eu indien deze maatregelen vruchteloos waren, dau het gezangvers, dat ik ( tot op dien tijd na het voorgebed zingen liet, op het aage-bed te laten volgen, waarvan ik in de volgende missive berigtte aan het classicaal bestuur van Heusden :

»De kerkeraad der Hervormde gemeente van Ahnkerk en Emmichoven, ontvangen hebbende eene aanschrijving van het classicaal bestuur van Heusden, nopens eene oneerbiedigheid, welke door een gedeelte dier gemeente, onder het zingen der Evangelische gezangen, wordt aan den dag gelegd: brengt bij dezen ter kennis van voornoemd bestuur, dat de Predikant, toen het getal diergenen nog zeer klein was, van den predikstoel onder meer andere woorden gezegd heeft: »voor zoo ver ik slechts eenigen invloed op u heb, verzoek ik ernstig en vriendelijk, datgeen wat gij tot nu toe gedaan hebt, na te laten, en ongedekt onder het zingen der Evangelische gezangen te blijven zitten.quot; Doch hun getal

-ocr page 509-

485

is integendeel toegenomen, en ook niet verminderd, nadat de predikant j. 1. zondag (15 Maart) vóór het zingen der gezangen nogmaals ernstig eu vriendelijk verzocht heeft hunne hoofden ongedekt te houden, hen bepaald heeft bi] de ergei-nis, welke door hun doen gegeven eu uit hetzelve genomen werd, zoowel als bij de gevolgen, welke daaruit zouden kunnen voortkomen ; doch vruchteloos, ten minste, wi] konden niet opmerken, dat hun getal minder was dan op den

voorgaanden zondag. De predikant heeft daarop, in de namiddagsgodsdienst, het gezangvers op het nagebed laten volgen, waarop het grootste gedeelte de kerk verliet; drie echter zijn bedaard en stil blyven zitten met gedekte hoofden, zonder verder eenigen aanstoot te geven, gelijk ook de anderen, die tot nu toe gedekt bleven zitten, allezins godsdienstig zijn en van geene zucht, zoo wij in gemoede tnee-nen, tot oproerigheid kunnen beschuldigd worden, hetwelk de leden van het classicaal bestuur, hen zeiven ondervragende, met ons zouden instemmen.

Wij hebben echter de drie bovengemelde personen tot ons geroepen, hun alle gevolgen, welke uit hun gedrag voor hen zeiven zoowel als voor de gemeente zouden kunnen voortvloeijen, van de ergste zijde voorgesteld, en tevens nogmaals vriendelijk verzocht, wanneer er weder gezangen zouden gezongen worden, hunne hoofden te ontblooten.

En aldus breugen wij ter kennis van het classicaal bestuur wat in dezen verrigt is door ons.

De kerkeraad van Almkerk en Emmichoven.quot;

{Hier volgen de onderteekeningen.)

Spoedig daarop ontving de kerkeraad weder eene nieuwe aanschrijving, welke aldus luidt:

No. 37/i8- »Heusden, den Lsten April 1835.

Het classicaal bestuur van Hensden heeft uit uwe laatste missieve met leedwezen gezien, dat enkele personen, die het

-ocr page 510-

48(5

hoofd onder het godsdienstig gezang gedekt houden, op de vermaningen van UEerw. geetie acht slaan, en alzoo voortgaan met het verachten der godsdienstige gebruiken bij de openbare godsdienst en het geven van liefdelooze ergernis. Hetzelve meent UEerw. reeds genoegzaam te hebben ingelicht, aangaande het onbetamende van zulk een gedrag, en de noodzakelijkheid, dat de godsdienstige gebruiken bij Je openbare godsdienst door elk, daarbij tegenwoordig, geëerbigd worden. Het is op dien grond, dat het classicaal bestuur voornoemd UEerw. verzoekt en gelast, om voort te gaan met de ouwilligen ernstig te vermanen, en, bg volharding, met opgave hunner namen, de hulp der plaatselijke policie in te roepen. Indien UEerw. hierin eenige zwarigheden mogen maken, zal het classicaal bestuur ver-pligt zijn te doen hetgeen des kerkeraads is, en zich vervoegen ter plaatse, waar zulks behoort. Het classikaal bestuur verwacht hierop, binnen acht dagen na het ontvangen dezer aanschrijving, het antwoord van UEerw. in.

Het classicaal Bestuur voornoemd, (Get.) T. VAN SPALL, Fraeses.

C. W. PAPE, Scriba.quot;\'

Hierop hebben wij geantwoord ;

»De kerkeraad van Almkerk en Emmichoven, ontvangen hebbende eene aanschrijving van het klassicaal bestuur vau Heusden, om voort te gaan met de onwilligen, die hunrie hoofden onder het godsdienstig gezang gedekt houden, te vermanen, en, bij volharding, de hulp der plaatselijke policie in te roepen, berigt aan voornoemd bestuur, dat nog maar één man in ouze gemeente, onder het zingen der Evangelische gezangen tegenwoordig zijnde, zijn hoofd gedekt heeft gehouden, die echter aan den predikant reeds den 30sten Maart jl. beloofd had, zulks niet meer te zullen doen, en ook 11. zondag met de anderen de kerk heeft verlaten,

-ocr page 511-

487

hoewel hij mede vóór de classicsle aanschrijving eene dagvaarding naar \'s Hertogenbosch had ontvangen en aldaar over die zelfde zaak aangeklaagd en gehoord is geworden.

De kerkeraad van Almkerk en Emmichoven, namens denzelven,

(Get.) G. F. GEZELLE MEERBURG. Pmtquot;

Er was dan nu geen mensch meer in het kerkgebouw te Almkerk, die onder het zingen van het gezangvers zijn hoofd gedekt hield ; de classicale bevelen waren uitgevoerd ; ik liet gezangen zingen ; en ik zou welligt op deze wijze hebben kunnen blijven hetgeen ik was, predikant in het Hervormde Kerkgenootschap. Maar had ik nu vrede voor mijn gemoed ? honderden verlieten op het nagebed het kerkgebebouw ; met eenige weinigen bleef ik iu hetzelve, en om hun geen aanstoot te geven, wachtte ik met het opgeven van het gezangvers, tot dat de laatste der vertrekkenden het gebouw had verlaten. Neen, ik had geen vrede ; ik kon met geen volkomen gemoed den zegen leggen op de achterblijvenden ; en de woorden van den Apostel P a u 1 u s, om alle dingen met orde en stichting te laten geschieden, en dat een iegelijk verpligt is zijnen naasten ten goede te behagen tot stichting, waren als zoo vele getuigen tegen mij. Ik konde, ik mogt geene gezangen meer laten zingen ; ik mogt niet langer tegen Gods Woord handelen, en de harten van des Heeren kinderen bedroeven ; en, niet te rade gaan met vleescb en bloed. (1) hetwelk van nabg en van verre mij toeriep ;

(l) God is oiijc getuige. Jat ik van mijne hoorders niet het hanne, maar hen zocht, hoewel de ongenoemde Schrijver van het meermalen genoemd kort Verslag mij doet voorkomen als iemand, die zich door menschen liet leiden, en verpligt was zijne begunstigers naav de oogen te zien: hetgeen hij daaruit afleidt, dat er tot vermeerdering van mijn tractement een derde zakje rond ging. Het tractement voor Almkerk en Emmichoven is f 780 ; de gemeente was ongeveer twee duizend zielen groot ;

-ocr page 512-

488

doe het niet! en mij alle gevolgen van de ergste zijde voorstelde, vennogt ik echter niets tegen, maar wel voor de waarheid, eu liet geene gezangen meer zingen. Van dat oogen-blik af, was er een gewensclite orde eu stichting, hetgeen een ieder, die gedurende dieu tijd onze godsdienet bijwoonde, zal moeten toestemmen, al behoorde hij ook onder de ijverigste voorstanders der Evangelische gezangen.

Db tijd der bijeenkomst van de Synode te \'s Hage was aanstaande ; die weg, om ons daarheen te wenden, ook ter voorkoming vati beschuldiging en verwijt, stond ons nog

vroeger had men reeds, doch vruchteloos, pogingen aangewend, tot verkrijging van het alternm tantnm ; de gemeente wilde dus op eene andere wijze in de vermeerdering van het tractement voorzien, hoewel de wijze, waarop dit geschiedde, ook mij niet welgevallig was. Maar de Schrijver van het kort Verslag had moeten bedenken, dat bij mijne komst te Almkerk dit deide zakje reeds in omgang, en vóór mijne komst reeds ingesteld was, ook tot vermeerdering van het tractement van mijnen voorgangei, Ds. Sj oenis, die ook toch ongehawd en in het genot vaneen goed tractement was. De vriend der waarheid en dea vredes geeft wijders in zijn kort Verslag de volgende misdaden wan mij op. let wel, lezer ! hij schrijft, dat hunne hoop op mg geheel en al vervloog, toen zij vernamen, dal ik zekere oefeningen vlijtig bijwoonde, de verkeering met eenige aanzienlijke leden der gemeente, die niet voor regtzinnig of bekeerd bekend stonden, vermeed, en opentlijk in mijne gebeden dacht aan den onregtvaardig vervolgden S c h o 11 e en de Cock, tiet eerste is echter volslagen longen. Ik vermaande tot het houden van onderlinge bijeenkomsten, doch vóói- mijne afzetting heb ik er slechts eene bezocht. Het tweede is ook onwaarheid, hoewel ik kenze in mijne vrienden bad, en bij hen ireel meer dan bij anderen kwam ; maar zoude van den Schrijver en zoo velen anderen niet het tegendeel waar zijn, dat zij de vei keering vermijden met de arme leden der gemeente, maar die God vreezen, en over niets anders wenschen te spreken dan over de dingen van Zijn Koningrijk? — Het derde is volkomen waar, ik dacht in mijne openbaie en huiselijke gebeden aan den onregtvaardig vervolgden S c h o 1 t e en de Cock.

-ocr page 513-

489

open, en met den daarna van de schandelijkste zijde opec-baar geworden van R h e e, vervoegden wij ons tot haar met het volgend adres. (1)

» Hoog Eerwaarde Heer en !

Wij ondergeteekenden, Bedienaren des Goddelgken Woords bij de Gereformeerde gemeenten te Veen en te Almkerk en Emmichoven, prov. No^rd-Braband, Classis Heusden, nemen bij dezen de vrijheid ons tot Uwe Hoog Eerwaarde vergadering te wenden, met eerbiedig verzoek, om een stellig, duidelijk en openhartig antwoord te ontvangen op de vragen, welke wij in gemoede ons verpligt achten, U Hoog Eerw. te moeten voorstellen. Wy doen zulks met bescheidene vrijmoedigheid en hoogen ernst, omdat de gewigtige gebeurtenissen, welke sedert de laatste maanden in onderscheidene gedeelten van ons vaderland, bijzonder ook in deze streken, hebben plaats gehad, ons daartoe dringen en opwekken ; omdat de Kerke Gods er zoo zeer door is geschokt en verdeeld geworden ; omdat de kommervolle toestand derzelve ons met smart en droefheid vervult; ja ook, omdat ons stilzwijgen bij vele godzaligen in den lande het vermoeden zou kunnen doen oprijzen en stand grijpen, alsof ook wij schroomden te erkennen onze hartelijke aankleving aan de leer der vaderen. Opentlijk betuigen wij voor U Hoog Ew., dat wij niet instem men met hen, die de afgezette Predikanten, de WelEenv. Heeren H. de Cock en H. P. Schol te houden voor dweepers en bedervers der gemeente. Ook wij wen-schen in de mogendheid des Heeren Heeren, met allen ohris-telijken ijver en gemoedelijke trouw, de waarheid te leeren en te handhaven, en voor dezelve op eene wettige, moedige en rondborstige wijze te ijveren, om alzoo dienstbaar te zgn

(1) D« vriend der waarheid en des vredes liegt in zijn geschrift, ia hetwelk hij zegt, dat wij ia ons adres verzochten om de andersdenkende Predikanten te vervolgen.

-ocr page 514-

490

aan de ware geestelijke belangen der Hervormde Kerk in ons dierbaar vaderland !

En immers het leeren, handhaven en verdedigen dier van ouds beproefde waarheid, overeenkomstig de bekende en sedert meer dan twee eeuwen in onze vaderlandsche gemeenten dangenomene leer, vervat en onbewimpeld uitgedrukt ia de Formulieren der Nederlandsche Hervormde Kerk, do Belijdenis des Geloofs, den Heidelbergschen Catechismus en de Canoues van het Synode Nationaal, gehouden te Dordrecht in de jaren 1618 en 1619, is een voornaam deel van de heilige verbindtenis, die wij vrijwillig op ons genomen hebben bij de aanvaarding der Evangeliebediening, in die gemeenten. waarover ons de Heere Christus als Herdeis en Opzieners gesteld heeft?

Tot \'geruststelling der geloovigen, ter overtuiging van de twijfelmoedigen, en, mogt het zijn, tot herstelling van dien vrede, die, gegrond op de zuivere belijdenis der aloude waarheid, alleen strekken kan tot eer en heerlijkheid van onzen Heere Jezus Christus, die de eenige, eeuwige en waarachtige God, met den Vader en den Heiligen Geest is en blijlt tot in eeuwigheid ; zoo vragen wij ü Hoog Eerw., gedrongen door belangstelling in die behoeften der duur gekochte en uitverkorene gemeente, welke de verheerlijkte Koning der Kerke, ook door onze dienst, naar het eeuwig welbehagen Gods, door Woord en Geest vergadert ten

eeuwigen leven :

lo. Dat de Hoog Eerw. Synode opentlijk aan de Neder-landsche Hervormde Kerk gelieve te verklaren, of zy de drie Formulieren van eenigheid onzer Kerk, de Geloofsbelijdenis vervat in de 37 Artikelen, inhoudende de hoofdsomme der leere van God en der eeuwige zaligheid der zielen, den Heidelbergschen Catechismus en de leerregels van de Dordrecht-sche Synode, al o f n i e t i n a 11 e s met Gods heilig Woord overeenkomende en verbindende beschouwt ? zoo ja, dat de Synode dan ook

-ocr page 515-

491

2o. Opentlijk verklare, dat alle Predikanteij in de Gere-tormeerde Kerk van ons vaderland, zoo in hunne predikatiën als in de byzondere onderwijzingen van hen, die zich tot de gemeente begeven willeu, mitsgaders iu de oefening der kerkelijke tucht, niet alleen mogen, maar ook verbonden zyn, om te leeren en te handelen overeenkomstig de in onze Kerk aangenomene Pormuliereu van eenigheid.

3o. Dat de Synode ons vrijheid verleene tot het niet meer afgeven van de zoogenaamde Evangelische gezangen, en ons ontsla van de verpligting tot het voorstellen der vier vragen, bij de voorbereiding of bij de bediening des H. Avond-maals ; want zoo wel het eene als het. andere bevordert, in

onze gemeenten, niet alleen geene orde, eendragt en stichting

in de godsdienst, maar in tegendeel èn het afgeven der gezangen, èn het voorlezen der vragen, ontsticht vele god-vreezenden, strekt tot verwarring en ergernis, en zal, zoo hierin niet voorzien wordt, hoe langs zoo meer eene treurige verdeeldheid der gemoederen te weeg brengen.

De verlichtende eu getrouwmakende genade des H.Geestes leide en besture ü Hoog Ew. in al Uwe beraadslagingen, om tot heil en duurzamea zegen der Nederlaudsche Hervormde Kerk te kunneu werkzaam zijn. De Geest der genade eu der gebeden worde daartoe rijkelijk over U uitgestort.

De drieëenige en onveranderlijk getrouwe Verbouds-God make U Hoog Ew. en ook ons bekwaam, om ieder in Zijne heilige roeping te zien op de bediening, die wij hebben aangenomen, dat wij die vervullen. De genade zij met U ! Amen.

(Get.) J. VAN RHEE,

Predikant te Veen.

G. F. GEZELLE MEERBURG, Predikant te Aluikerk en Emmichoven.quot;

Had ik niets anders dan eeu afslaand antwoord verwacht, zulk eene onchristelijke, liefdelooze en stoïsche handelwyze had ik zelfs niet eens kunnen vermoeden. De antwoorden

-ocr page 516-

492

der Synode aan verschillende Predikanten zijn bijna gelijkluidend, en daarom van meer dan eene zijde bekend. Desniettemin wil ik hun antwoord tegenover ons adres stellen ; het zij een getuige tegen hen

»Aan de Welëerw. Heeren J. VAN RHEE en G. F. GEZELLE MEERBURG.

\'s Graverthage, 14 July 1835.

De Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, overwogen hebbende den inhoud van een adres van de Heeren J. van R h e e en G. F. G e z e 1 1 e Meerburg, d0. 1 Juli 1835, houdende onder anderen verzoek, dat het verbindend gezag der Formulieren van eenigheid, in het Formulier van onderteekening voor aankomende Leeraren nader worde verklaard, heeft besloten de adressanten te kennen te geven, gelijk geschiedt bij deze :

Dat de Synode, na rijpe deliberatie geoordeeld heeft aan het in het bewuste adres vervatte verzoek, om uadete verklaring van het ouderteekeningsformulier, niet te moeten voldoen : en wel, omdat Synode geeue genoegzame redenen tot het geven der verzochte nadere verklaring zijn voorgekomen ; dat zij ook geone verklaring, die aan het verlangen van verscheidene adressanten, die zich tot haar hebben gewend, eenparig voldoet, of aan de uitgedrukte bedoeling genoegzaam beantwoordt, weet te ontwerpen ; terwijl zij zich zelve onbevoegd acht, om eenige alteratie, explicatie of wijziging van het vastgestelde Formulier te bepalen, en van dergelijke bepaling daarenboven, zoo voor de waarheid, als voor de rust en den vrede der Nederlandsche Hervormde Kerk hoogst ongunstige gevolgen zoude voorzien.

De Synode, dit antwoord aan de Heeren J. vanRhee en G. F. Gezelle Meerburg toezendende, voegt daarbij de betuiging, dat zij hunne vraag daaromtrent, als inhoud en vorm hoogst onvoegzaam, zonder andere aanleiding daartoe niet zoude hebben beantwoord, en vermaant hen

-ocr page 517-

493

ernstig, om zich stiptelijk te gedrageu aaar de bestaande, en voor hen als Leeraren in de Nederlandsche Hervormde Kerk verbindende verordening.

(Get.) DONKER CÜRTIUS, President.

DERMOUT, Secretaris.\'quot;

De Synode heett met hare vrees van hoogst ongunstige gevolgen, zoo voor de waarheid, als voor de rust en vrede der Nederlandsche Hervormde Kerk, door daden genoeg getoond, wat zij hiermede bedoelde ; immers stelde zij ons adres in banden des classicalen bestuurs vau Heusden, en vau het provinciaal kerkbestuur van Noord-Braband, ter informatie en met last, om daaromtrent ingevolge deszelfs verpligtingen naar de bestaande verordeningen te handelen.

Hoewel er van het oogenblik af, dat de gezangen van den predikstoel niet meer werden afgegeven, orde, eerbied en stichting in de vergaderplaats der gemeente heerschte, waren er echter, die, onverschillig hoe het dan ook gaan mogt, de gezangen weder gezongen wilden hebben. Van de twee duizend zielen waren er twintig leden, en daaronder meer dan de helft familie, en onder de overigen, van dezulken, die zeer weinig ter kerk kwamen, wulke aan het classicaal bestuur van Heusden een verzoekschrift indienden, teil einde mij te verpligten tot het laten zingen der Evangelische gezangen, welk verzoekschrift uit stijl en woordvoeging deszelfs opsteller genoegzaam openbaarde. Ten gevolge daarvan, zoowel als van het vermelde adres aan de Synode te \'s Hage, werd ik voor een» commissie uit het classicaal bestuur van Hensden geciteerd, en dat bestuur scheen alles te hebben zamengeraupt, om elke mogelyke beschuldiging tegen mij op te werpen, want ook onder eene mijner misdaden werd deze gerekend, dat ik Ds. S c h o 11 e in eene schuur had hooren prediken.

De vragen, door de commissie my ter beantwoording voor-o-esteld, waren: lo. of ik het gebruik der Evangelische ge-

O 7

-ocr page 518-

494

zangen bij de openbare godsdienst had nagelaten ? 2o. of ik dat gebruik niet had gestaakt, toen ik de Synode verzocht om van liet gebruik derzelve ontslagen te worden, zonder dat mij dit ontslag verleend was ? 3o. Of ik ook alreeds de voorstelling der vier vragen voor de bediening had nagelaten, of dezelve zoo voorgelezen, oat die voorlezing eer strekken kou tot ergernis en verachting der vragen dan tot stichting ? 5o. Of ik niet bijgewoond had eene bijeenkomst door den Heer S c h o 11 e in de opene lucht gehouden, welke by kerkelijke reglementen volstrekt verboden is, en aanleiding geeft tot wanorde, tweedragt en scheuring in de gemeente ? 4o. Of het mij kennelijk was in dat alles gehandeld te hebben tegen mijne eigene afgelegde belofte bij mijne toelating tot het predikambt, (Regl. op het ex.) tegen de kerkelijke reglementen, (synode aanschrijving van 12 Aug. 1818, en besluit vau 15 Julij 1824) tegen de goede orde eu het verlangen van een deel mijuer gemeente ? 6o. Of ik betuigde in dezen leedwezen over mijn gedrag te gevoelen, en opregtelijk verklaren wilde, des noods in geschrifte, mg voortaan stiptelijk te zullen gedragen naar de reglementen eu de bestaande orde in onze Hervormde Kerk ?

De antwoorden op deze vragen waren, dat ik ter bevordering van orde en stichting nu sedert eenige weken het gebruik der gezangen had nagelaten, en dit reeds eene of twee weken vóór het indienen van voornoemd adres gedaan had; dat ik de vier vragen ook niet meer doen konde om dezelfde reden, waarom ik de gezangen had nagelaten dat ik de wet kende waarvan in de vierde vraag gesproken wordt, waaruit men de gevolgtrekking nam, dat ik derhalve strijdig met mijne verpligtiug had gehaudeld, hoewel ik dwaalde in myne betuiging van die wetten te kennen ; alleen kende ik het huishoudelijk reglement, waarin wel het houden van oefeningen buiten toestemming des kerkeraads aan de leden van het Hervormd genootschap verboden wordt, maar niet liet bijwonen van dezelve. Op de vijfde vraag antwoordde

-ocr page 519-

495

ik, dat ik opzigteiijk de gezangen de reglementeu niet opgevolgd had en dezelve had nagelaten, omdat ik niet een

o O ~

van de kleinen zelfs, die in Jezus Christus geloofden, ergeren wilde, naardien het voor dezulken, volgens Gods Woord, nutter was dal hun een molensteen om den hals gedaan en zij in het midden der zee geworpen werden. En ten laatste, dat het mijn voornemen was, de gezangen niet meer te laten zingen en de vragen niet meer te doen.

Daar mij, na de overhandiging dier vragen, acht dagen ter overweging en bezinning waren toegestaan, wendde ik mij tot het classicaal bestuur, met de volgende missive :

»Weleerwaarde zeer geleerde Hearen !

Daar de tijd, mij vergund, om over de door my gedane verklaring en het geantwoorde voor eene commissie uit UwEerw. vergadering, na te denken, verstreken is, moet ik betuigen nog geen leedwezen te gevoelen over het door mij verklaarde. Ik beken, dat ik, wat het niet opgeven der Evangelische gezangen betreft, de kerkelijke wet daaromtrent overtreden heb, en een overtreder dier wetten worden zal, indien ik bij de eerste voorbereiding tot het H. Avondmaal de vier vragen nalaat aan de gemeente voor te stellen. Ik beken, dat ik met mijnen schoonbroeder, ds. Gallen-b a c h, predikant te Nijkerk op de Velnwe, een leerrede, door den WelEerw. Heer H. P. S c h o 11 e, op een dag in de week, in eene open staande schuur te Sprang gehouden, heb aangehoord ; ik heb echter gedwaald in de verklaring voor uwe commissie, van die wet, waarbij mij zulks verboden wordt, te kennen : ik bezit nog geene wetten dan het huishoudelijk reglement op de zamenstelling der werkzaamheden van den kerkeraad. en toen ik antwoordde die wet te kennen, dewijl ik niet gaarne ontkennend zoude geantwoord hebben, daar mijn antwoord toestemmend had moeten zijn, kwam mij een artikel uit dat reglement voor den geest; doch bij nadere inzage bemerkte ik, dat het No. 1 en 2

-ocr page 520-

496

van art. 16 was, en dus op rai] vau geeue toepassing. In hoe ver ik echter met het hooren prediken vau ds. S c li o 11 e te Sprang een ander artikel der wet overtreden heb, kan ik

niet beoordeelen.

Ik heb ook met betrekking tot het niet meer opgeven dei-gezangen en het daardoor overtreden eener kerkelijke wet, geene verschooning, of het moest zijn mijne zucht tot orde en stichting in de gemeente, waarover mij de Heere tot herder en opziener gesteld heeft, en waarin mij de H. Geest door den apostel P a u 1 u s beveelt, alle dingen met orde en stichting te laten geschieden, en mij toeroept: »Soodanlaet ons najagen het gene tot den vrede, ende het gene tot de stichtinge onder malkanderen (dient),quot; Rom. XIV : 19 ; dat dan een yegelijk van ons (sijnen) naesten behage ten goede tot stichtinge.

Ik heb geene verschooning, of het moest zijn dat Gods woord mij beveelt om geen aanstoot of ergernis te geven, eu de Formulieren mij voorschrijven te verwerpen alle wetten, die men zoude willen invoeren om God te dienen, en door dezelve de conscientiën te binden en te dwingen, in wat maniere het zoude mogen zijn, en alleen datgeen aan te nemen, hetgeen dienstiglijk is om eendragtigheid en eenig-heid te voeden en te bewaren, en alles te onderhouden in de gehoorzaamheid Gods. Geloofsbel. art. 32.

liet zal UWelEerw. misschien niet onbekend zijn, dat ik mij, voor ruim veertien dagen, predikende over Ezecbiël XXXIII: 30 enz., van den predikstoel over de gezangen heb uitgelaten, en hen, die om handhaving der kerkelijke wettenquot; opzigtelijk de gezangen een verzoekschrift aan uwe vergadering wilden indienen of zulks werkelijk reeds gedaan hadden, heb toegesproken. Ik heb het beiden gedaan in

de volgende bewoordingen :

»Tk behoef het voor u niet te verbergen, daar het reeds algemeen bekend is, zonder dat ik het verhaalde, dat ik tegen den 26 dezer maand (Augustus) voor eene commissie

-ocr page 521-

497

uit het classicaal bestuur van Heusden geroepen ben. Ik ben mij zeiven geenes dings bewust, dan dat ik nu sedert eenige weken liet opgeven van een gezangvers heb nagelaten. Ik heb dit niet gedaan uit eeu vooraf beredeneerd plan tot afscheiding — God weet het! Ik deed het niet uit zucht tot navolging van anderen — God weet het! Ik deed het niet met het voornemen om mij tegen kerkelgke bepalingen te verzetten, maar ik heb het gedaan om de eere Gods. Ik betuige voor God en de gemeente, dat ik het opgeven der gezangen heb nagelaten, om de eere Gods en de stichting dezer gemeente te bevorderen ; immers indien ik ook een voorstander der gezangen was, dan nog zoude ik om de wanorde en onstichting, welke alhier plaats bad, de gezangen niet mogen laten zingen. Ik weet het, er zijn er die gaarne wenschen zouden dat de gezangen weder gezongen werden ; of het dan onstichting en wanorde veroorzaakte, wordt niet in aanmerking genomen. Ik weet het, er zijn er, die een middel hebben aangevat, waardoor men verzoekt om handhaving der kerkelijke verordeningen, een middel, waardoor ik genoodzaakt moet worden, om de gezangen weder op te geven. Ik haal dit niet op, omdat ik eenige vijandschap jegens hen in mgn harte gevoel, of hen met hatelijke woorden zal toespreken, maar ik vraag hun of zy, op hun sterfbed — of zg voor den troon van God, waar alle dingen, ook de verborgen raadslagen des harten, geopenbaard zullen worden, zullen kunnen zeggen dat de eere Gods, de stichting en welvaart der gemeente en van hunne behoeftige dorpsgenooten hen alleen op het harte gewogen heeft ? Hoe er ook over mij gedacht en geoordeeld worde, de laatste ure zal voor u en mg vroeger of later slaan, en eenmaal zullen wij allen voor den rechterstoel van Christus Jezus geopenbaard worden, en een iegelijk wegdragen hetgeen door het lichaam geschied zij, het zij goed, het zij kwaad ; en wat er ook gebeure, nimmer zal er van mij, omdat ik de gezangen heb nagelaten, kunnen gezegd worden, dat ik de be-

32

-ocr page 522-

498

roerder Israëls ben, maar wel van hen, die mij tegenstaan en medewerken tot verstoring der rust en stichting, welke thans iu onze gemeente heerscht.quot; quot;

Zie daar, mijne Heereu ! hoe ik gesproken heb. Het is waar, zij, die uwe tusschenkomst hebben iugeroepen, eischeu slechts datgeen, wat zij als leden van het Hervormd Kerkgenootschap regt hebben om te vorderen, doch of zg allen even vrywillig en ongedwongen, zonder eenige omstandigheden, bijoogmerken of overreding van hunne betrekking, hunne hand daartoe geleend hebben, en of zij allen, indien zy het nog niet gedaan hadden, er nu nog toe zouden overgaan ? zijn vragen, welke zij alleen, indien zg der waarheid hulde willen doen en de opregtheid des harten bij hen is, beslissend zouden kunnen beantwoorden. Indien hun gevraagd werd, of het bij allen wel alleen het niet opgeven der Evangelische gezangen geweest is, dat hun in mij tegenstond, dan ook de leer welke ik predikte, en of er niet zijn, die niet slechts over het eerste, maar ook over het laatste zich reeds veel vroeger ongunstig hebben uitgelaten, weet Hij, die daar zegt: »Ik de Heere doorgronde het herte en proeve de nieren,quot; en dat »om een iegelijken te geven naar zijne wegen, naar de vrucht zijner handelingen.quot; Jer. XVII : 10. Zijn er ook niet onder hen, die slechts drie of vier malen mij hebben hooren prediken, en wien het dus waarlijk niet zoo zeer om het zingen der gezangen kan te doen zijn ? Doch hoe dit ook zij, waardoor ook misschien sommigen mogen gedreven zgn geworden, hunne vraag is gegrond op eene kerkelijke wet; het nevensgaand verzoek van drie leden des kerkeraads, mg verzocht ÜWelEerw. te doen toekomen, is zulks niet. Mogt echter de keuze en handeling in dezen van UwEerw. zoodanig zijn, als gij ten genen dage voor den regterstoel van JezusChris-t u s wenschen zondt gekozen en gehandeld te hebben.

Weleerwaarde Heeren !

UWelEerw. Dv. dienaar,

(Get.) G. P. Gezelle Meeiibueg.quot;

-ocr page 523-

499

De kerkeraad, uitgezouderd een diaken, verzocht mij de volgende verklaring, te gelijk met mgn brief, aan het classicaal bestuur te willen zenden.

»Wg ondergeschrevenen, leden des kerkeraads van de gemeente Almkerk en Eoimichoven, vernomen hebbende, dat onze Leeraar, de Weleerwaarde Heer G. F. Gezelle Meerburg, aan het classicaal bestuur van Heusden verklaard heeft, de Evangelische gezangen niet meer te kunnen laten zingen, zoo min als de vragen bij de voorbereiding of bediening des H. Avondmaals der gemeente te kunnen voorstellen, uit hooide der wanorde en ontstichting, welke onder het eeu en ander in onze gemeente plaats heeft ; betuigen niet slechts in die verklaring geuocgea te nemen, maar zelfs, indien ook Z, Eerw. er toe mogt overgaan, om de bovengenoemde redeuen niet te begeeren, dat de gezangen van den predikstoel weder afgegeven, of de vier vragen aan de gemeente voorgesteld worden ; terwijl wij vurig wenscheu, dat Z. Eerw. ontslagen van die verpligting, zijnn heilige bediening volgens Gods Woord en de met dat Woord volkomen overeenkomende Formulieren van «enigheid der Gereformeerde Kerk, onder den zegen van den drieëenigen Verbonds-God, tot heil onzer gemeente, zoo wel als van ons en onze kinderen, moge blijven waarnemen.quot;

(Hier volgen de onderteekeningen)

Eenige dagen, na de inzending dezer verklaring, werd den kerkeraad aangeschreven, dat hij eene commissie had te verwachten uit het classicaal bestuur van Heusden ; doch ook op het tijdstip, door dat bestuur bepaald, toen men gereed stond om naar het kerkgebouw te gaan, werd den kerkeraad deze schriftelijke ond^rzoekiag toegezonden.

»Aan de leden des kerkeraads der Hervormde gemeente te Almkerk, A. d e J o n g en H. H o 1-1 e m a n, Ouderlingen en 0. Kamp, Diaken.\'\'\'

De commissie, benoemd door het classicaal bestuur van

32*

-ocr page 524-

500

Heusden, ten einde op den 15den September 1835 de personen, aan het hoofd dezes vermeld, nader te hooren op eene verklaring door hen ingezonden aan het classicaal bestuur, geteekend 31 Augustus 11., heeft geoordeeld, daar zij verhinderd is geworden in persoon bij u te verschijnen, u de volgende vragen voor te stellen, met verzoek om die in ge-moede duideli)k te beantwoorden.

lo. Hebt gij de ingezondene verklaring, om het gebruik der Evangelische gezangen en der vier vragen bg de bediening na te laten, uit eigene beweging gedaan, dan op verzoek van uw predikant ?

2o. Is het u bekend, dat de Evangelische gezangen en de vier vragen, bij de synodale besluiten algemeen zgn ingevoerd, en door de wet van 15 Julij 1824 nader bekrachtigd?

3o. Weet gij, dat noch het classicaal bestuur, noch eenig predikant of kerkeraad, op eigen gezag zich ontslaan kan van het gebruik der Evangelische gezangen en der vier vragen bij de openbare godsdienst?

4o. Is het u bekend, dat eenige leden uwer gemeente het classicaal bestuur verzocht hebben, dat de Evangelische gezangen opgegeven, en de vier vragen geschieden, volgens de kerkelijke verordeningen?

5o. Blijft gij na de overweging van dit alles gezind, om te willen en goed te keuren, dat uw predikant de Evangelische gezangen niet opgeven, en de vier vragen niet doen zal ?

Wij verzoeken gen. Broeders benevens deze vragen, hun antwoord op dezelven duidelijk en bepaald in te zenden, met hunne onderteekening, uiterlijk vóór den 20sten September aanstaande, aan een lid der commissie.

Heusden, den 14den September 1835.

De commissie voornoemd, (Get.) L. P. Sdkingae, J. Leids.

Namens dezelve, T. van Spau..quot;

-ocr page 525-

501

Hierop antwoordde de kerkeraad :

»Aan de commissie van het classicaal bestuur van Heusden.

Weleerwaarde Heeren, leden van de commissie !

Hoewel wg eenvoudige landlieden zijn, hadden wy evenwel van U eene eenigzins andere handelwijze verwacht, daar wij de vragen, ons toegezonden, eerst den 15den over drie uren na den middag ontvangen hebben, toen wij gereed stonden om de commissie af te wachten, en het stuk is toch reeds getee-kend: Heusden, den 14den September 1835. Wij hadden wel willen zien, dat de leden der commissie in gemoede duidelijk geschreven hadden, wat de eigenlyke reden der verhindering was om zeiven te komen. Wij wenschen in gemoede duidelijk te zeggen wat wg in het hart hebben.

lo. Wat de eerste vraag betreft, wij hebben uit eigen beweging de bewuste verklaring gedaan en ingezonden, en had onze Herder en Leeraar onzen zin gedaan, dan had Zijn Eerw. de zoogenaamde Evangelische gezangen, die in onze gemeente altijd tot ergernis geweest zijn, van den vroegsten tgd af, reeds lang nagelaten.

2o. Wij hebben wel gehoord, dat er wetten om de gezangen te moeten laten zingen, zijn ingevoerd, maar wij weten ook, dat er in den Bijbel staat dat de opzieners geene heerschappij mogen voeren over het erfdeel des Heeren, 1 Petr. V : 3, en dat er, in de kerkeordeningen der algemeene Gereformeerde gemeente van vroegere jaren, het gebruik van menschelgke gezangen, die niet in den Bijbel staan, verboden is. Verder weten wij niet van eene bekrachtiging der wet van 15 Julg 1824 over de gezangen en de vier vragen, want wij zgn met die nieuwe wetten nog niet bekend, omdat wij ze niet hebben; ook hebben de Heeren Kerkvoogden nog niet gezorgd dat de wetten aanwezig zgn, hoewel zg daartoe bg de laatste kerkvisitatie nog zgn vermaand geworden.

3o. Wg weten, dat noch kerkeraad, noch predikant, op

-ocr page 526-

502

eigen gezag iets in de Kerk van Christus doen of laten kan en mag, maar gelooven en belijden integendeel met de Gereformeerde Kerk, art 32, dat de opzieners der gemeente zich wel moeten wachten om af te wijken van hetgeen ons Christus, onze eenige Meester, geordineerd heeft; ea daarom verwerpen wij alle menschelijke vonden en alle wetten, die men zou willen invoeren, om God te dienen en door dezelven de con-scientiën te binden en te dwingen, in wat maniere het zoude mogen zijn; en toen wij bevestigd zijn in onze bedieningen, is ons niets anders voorgelezen dan het oude Gereformeerde formulier, en daar stond onder anderen ook in dat de kerkeraden bovendien daarom zijn, ten einde daardoor te meer geweerd worde uit de gemeente Gods alle tirannij en heerschappij, en dat hun ambt is, inzonderheid mede toezigt te nemen op de leering en den wandel der dienaren des Woords, ten einde alles tot stichting der kerk gerigt moge worden; en dat geene vreemde leer worde voorgesteld, volgens hetgeen wij lezen. Hand. XX, daar de Apostel vermaant naarstige wacht ie houden tegen de wolven, die in de schaapskooi Christi mogten komen.

4o. Wij hebben gehoord, dat eenige inwoners van Almkerk en Emmichoven aan het classikaal bestuur verzocht hebben, dat de gezangen mogten opgegeven worden, maar wij hebben ook gehoord, dat er onder hen reeds zijn, die er berouw van hebben. Zou het niet noodig zijn, om al die verzoekers te vragen, om in gemoede duidelijk te verklaren, wat nen tot dit verzoek heeft bewogen? Maar wy hebben niet gehoord, dat zij gevraagd hebben, dat de vier vragen gedaan mogten worden, en zoo zij dit gedaan hebben, is dit zeer ontydig geschied, want onze Herder en Leeraar heeft ze nog altijd gebruikt, en dan hebben die verzoekers wel eene heusche vermaning noodig, om in het vervolg niet te schreeuwen, voor dat zr geslagen worden, en acht te geven op de les van den wijzen Salomo. Spreuk. XV : 28 en XVIII : 13.

5o. Na de overweging van dit een en ander zullen de leden

-ocr page 527-

503

der commissie wel iu gemoedfi duidelijk overtuigd zijn, dat wij gezind zijn om te willen en goed te keuren, dat onze door God den Almagtige ons geschonken Leeraar de gezangen niet opgeven en de vragen niet doen zal, en wij raeenen, dat wij duidelijk en bepaald genoeg geschreven hebben. Wij zouden de leden uwer commissie wel willen verzoeken om eene korte, duidelijke en bepaalde verklaring en oplossing te geven van de volgende Bijbelplaatsen, Jez. VIII : 20. Amos V : 23. Matth. XV : 9 en XVIII : 6.

En hiermede onderteekenen wy ons, ten behoeve van de Heeren der commissie.

(Get.) A. de Jong, Ouderling.

H. Holleman, Ouderling.

C. Kamp, Diaken.quot;

Nu ook werd ik voor eene commissie uit het provinciaal kerkbestuur van Noord-Braband, bestaande uit de Heeren S. G. Prins, Predikant te Chaam, A b r. Luberti A ugustin i, Predikant te \'s Hertogenbosch en H. E. Verschoor Burgemeester te Sleeuwijk, en/.., tegen den 20sten October geciteerd.

Dringend waren de pogingen van die commissie, om mij over te halen tot terugkeering, of, ingeval van gemoedelijk bezwaar, vrijwillig miju ambt neder te leggen ; ongegrond de vooronderstelling alsof ik oorzaak was, dat de gemeente van

Almkerk en Emmichoven tegen de gezangen was; vruchteloos was mijn beroep op Gods Woord, vruchteloos my ne aantooning, dat ik, door het niet meer opgeven van de gezangen, niet gehandeld had tegen het doel eener kerKelyke bepaling (1): ik werd ontzet van mijne bediening door het provinciaal kerk-

(1) Opmerkelijk is hetgeen wjj lezen aan het slot der voorrede van de kerkeördeningen van Emden, enz. »Het is ook kennelijk, dat de Gereformeeerde kerke altijd haar zelvea tegen het Pausdom gesteld heeft, \'t welk den mensche wijs maakt, dat hare conscien-tiëu zoowel aan de geboden der Kerk, als aan Gods geboden zijn verbonden, en dat de kerkelijke ordonnantiën zoowel ter zaligheid van nooden zijn als Gods geboden ; en dat do godsdienst zoowel

-ocr page 528-

504

bestuur, hetwelk mij daarvan door het volgende extract uit

deszelfs gehoudene vergadering kennis gaf.

»Aan den Heer G. F. Gezelle Meerburg, te Almkerk.

EXTRACT uit het Register der Notulen van het provinciaal kerkbestuur van Noord-Braband.

Buitengewone vergadering van den 24sten November 1835.

Het provinciaal kerkbestuur voornoemd, den 21sten July 11, ontvangen eene, den I5den bevorens gedagteekende missive van de algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, ten geleide van een adres, onder dagteekening van den Isten Julij, ook door den Heer G. F. Gezelle Meerburg, predikant te Almkerk en Emmichoven, ingediend aan de Hoog-Eerw. Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, waarbg om redenen, waarbij met bedoelingen en verklaringen, als worden opgegeven en geuit, ten aanzien der Formulieren, het gedrag

in \'t onderhouden van de kerkelijke ordotinantUin als van Gods wetten bestaat; en beeft uit Grods Woord bewezen en staande gebonden, dat geen kerkelijke ordonnantiën de conseientiën der menschen verbinden, maar alleen Gods wetten, eu dat geen kerkelijke ordonnantiën ter zaligheid noodig zijn ; dat ook geene heilig-heit ofte godsdienstigheid in \'t onderhouden derzelven is te zoeken ofte te vinden. Doch dat dezelve noodig geacht worden, tot welstand van den uiterlijken godsdienst, die in de Kerke wordt ge-pleegt, en van de zichtbare regeeringe der Kerke, en opdat alle ergernissen en confusiën geweert worden, en alle dingen eerlijk en met orden geschieden zonden ; zulks, wanneer iemant een kerkelijke ordonnantie heeft overgetreden, zonder dat hij iemant heeft verergert, ofte confusie gezogt aan te rechten en evenwel den innerlgken godsdienst in de eerste tafel vereischt, onderhonden heeft, oordeelt de Gereformeerde Kerk, dat zoodanige met die overtredinge zijn conscientie niet besmet heeft. Want hij heeft niet misdaan tegen het oogmerk van de kerkelijke ordonantiën, \'t welk is geen ergenisse ofte confusie te begaan, en den uiterlijken godsdienst stichtelijk te oefenenquot;.

-ocr page 529-

505

door predikanten daaromtrent te houden, ten aanzien der Evangelische gezangen en der vier vragen, na voorbereidings-predikatiën te doen, worden voorgelegd de drie vragen, aldaar te lezen.

Om te beantwoorden aan de bedoeling der Synode, dit stuk onder geleidende van den 28sten Julg gesteld in handen des classicalen bestuurs van Heusden ter informatie en met last, om daaromtrent, ingevolge deszelfs verpligtingen, naar de bestaande verordeningen te handelen.

Den 13den September ontvangen eene den llden bevorens gedagteekende missive, waarbij het classicale bestuur van Heusden onder terugzending van vooromschreven adres, en onder bgvoeging aller, ter zake dienende en ter beoordeeling noodige stukken, kennis geeft van den wederstand ook des lieeren G. F. Gezelle Meerburg tegen de kerkelijke verordeningen, en, uit hoofde der afzetting, welke die wederstand zoude kunnen ten gevolge hebben, de behandeling daarvan, volgens art. 75 des gerevideerden reglements voor de uitoefening van kerkelijk opzigt en tucht in de Nederlandsche Hervormde Kerk, overdraagt aan het provinciale kerkbestuur respectief.

Gezien het verslag der commissie, door meergemeld classicaal bestuur benoemd in de zaak ook van den Heer G. F. G e-zelle Meerburg: daarin gelezen, omtrent het nalaten van het gebruik der Evangelische gezangen, bij de openbare godsdienst en den tgd daarvan, omtrent het nalaten van het doen der vier vragen vóór de bediening, omtrent het strijdige van een en ander met verpligtingen, en omtrent Z Ed. verder voornemen ten dezen; hieromtrent dan gelezen de vragen, door het classicale bestuur gedaan, en de antwoorden, door den Heer Gezelle Meerburg daarop gegeven; antwoorden, waaruit, even als uit het vruchtelooze dier pogingen, door classicale gecommitteerden in het werk gesteld om te doen gevoelen het verkeerde, pligtvergetene, strgdige, van des meer-genoemden gedrag, is gebleken hoe zeer het des Heeren Meer-burgs ernstig voornemen zij, ware het mogelgk, de Evangeli-

-ocr page 530-

506

sche gezangen in de gemeente des Heeren te verdringen en dezelve, even als de vier vragen vóór het Avondmaal, in onbruik te brengen.

Gelezen de missive van 1 September 11., waarbij Z.W.E., naar art. 49 des gerevideerden reglements voor kerkelijk opzigt en tucht, binnen acht dagen na verhoor voor de classicale commissie, schriftelijk inbrengt, wat hij nader noodig achtte en bij gedane verklaringen hoofdzakelijk volhardt.

Gelezen almede eene bijhehoorde missive van den Sisten Augustus bevorens, waarbij drie leden zijns kerkeraads, hunnen predikant als rugsteunende, derzelver afkeer van de bewuste vragen en van het gebruik der Evangelische gezangen te kennen geven, en verlangen, dat het voorstellen der eersten en het zingen der laatsten moge ophouden.

Gezien het rapport der drie leden, naar art. 47 des voormelden reglements, uit het provinciale kerkbestuur benoemd, en daaruit verstaan, hoe derzelver pogingen almede zonderbedoeld gevolg zijn gebleven.

Bij resumtie gelet op den inhoud van het adres, door Z.W.E., in vereeniging met den Heer J. van R h e e, bij de Synode ingediend, welk adres al wederom de strekking heeft, om vele vaderlandsche predikanten in onverdiende verdenking te brengen, als waren deze brave, werkzame, nuttige medebroederen minder of niet regtzinnig, daarom dat zij stille zijn; de strekking, om veler invloed te belemmeren, om gemeenten te verontrusten, en de Kerk al verder en verder in haren vrede te storen.

Wat betreft een voornaam deel des inhouds van dit adres, de Evangelische gezangen, de vier vragen, de wijze waarop men zich daaromtrent uit, en het verzoek, dat daaromtrent geschiedt.

Overwogen, hoe door de Christelijke Synode van Zuid-Holland, gehouden binnen Breda, anno 1808, bij besluitgedag-teekend den 12den Augustus, de predikanten der gemeenten onder haar ressort, waartoe ook Veen en Almkerk behoorden,

-ocr page 531-

507

ten gevolge hunner volstrekte verpligting, ten stelligste zijn aangeschreven, om, bij elke openbare godsdienstoefening, van de Evangelische gezangen zich te bedienen op denzelfden voet en wijze als van de berijmde Psalmen en Lofzangen, en alzoo die gezangen telken reizete gebruiken: en dat zoodanige predikanten, die zich {»an overtreding schuldig maken, ten allerernstigste zullen worden gereprimandeerd, en, volhardende als moedwillige overtrederen der kerkelyke wetten zullen worden gestraft, zelfs met suspensie en afzetting van hunne dienst.

Overwegende, dat voorscbrevene synodale bepalingen geenszins stryden met het algemeen reglement voor het bestuur der Hervormde Kerk in het Koningrijk der Nederlanden, ncch met de algemeene en bijzondere verordeningen, waarvan in art. 10 diens reglements wordt gewag gemaak, maar integendeel, daarmede in volkomene overeenstemming zijn.

Overwegende, hoe dan ook de Heer Gezelle Meerburg, als predikant in het ressort, zich daaraan had te houden, en hoe hij, uit dien hoofde, in zijne eerwaardige betrekking, alle mogelyke pogingen had behooren aan te wenden en van zijnen invloed had behooren gebruik te maken, ten einde dienovereenkomstig zijne gemeente zich ook te do en gedragen, en al-zoo, bij gehoorzaamheid ook de eenparigheid te bevorderen zonder welke geene orde en mitsdien ook geene stichting mogelijk is.

Overwegende, hoe intusschen van de algemeene Hervormde Synode, door den Heer GezelleMeerburg, almede werd verzocht iets, wat niet kon worden ingewilligd, zonder de vrienden der Evangelische gezangen te doen gevaar loopen, van zich by de openbare godsdienst van een geestelijk en wezent-lijk genoegen te zien verstoken ; niet kon worden ingewilligd, zonder de deuren te openen voor willekeur en verwarring ; niet kon worden ingewilligd, zonder degenen, die orde en eenparigheid behooren te bevorderen en te handhaven, tot het tegenovergestelde te doen medewerken, en zelfs zulks te doen wettigen.

-ocr page 532-

508

Overwegende, dat het inmiddels niet tot ergernis van alle godvreezeuden strekke, dat de gezangen worden gezongen ; dat integendeel, bij missive van 3 Augustus 11., blgkens kopg, een getal van twintig leden der Hervormde gemeente van Almkerk en Emmichoven, nopens hunnen predikant te kennen geven, hoe deze, ofschoon zgner verpligting bewust, reeds sedert eeni-gen tijd heu versteekt van het gebruik der Evangelische gezangen by de openbare godsdienst; en hoe deze iwintig leden, om verstandige en gemoedelijke redenen, zich gezet betoonen op het gebruik dier gezangen, waaraan al hunne voorgaande Leeraren geschreven worden, zich bestendig gehouden te hebben ; terwijl dezelfde leden liet respective classicale bestuur verzoeken, hunnen predikant aan te schrijven, dat hij in deze zich houde aan de verordeningen onzer Bervormde Kerk. Overwegende, dat de heer Meerburg deze personen had behooren te stellen tegenover de drie kerkeraadsleden, wier missive van 31 Augustas hierboven vermeld is, te stelleu tegenover hen, die op eene toenemende en hoogst oneerbiedige wgze, bunnen afkeer van de Evangelische gezangen te kennen geven; doch dat Z.W.E. op het verlangen dezer zich geadresseerd hebbende leden, die hij geroepen werd, even zoo wel als anderen te stichten en te doen stichten, noch acht sla, noch acht geslagen hebbe, en zich dus als de Lenraar eener partij hebbe gedragen.

Overwegende, dat Zijn Weleerw. derwijze ook vooruit ge-loopen zg het antwoord, hetwelk op het bewuste adres alvorens hadde behooren te worden ingewacht; dat hij dus eigendunkelijk en willekeurig hebbe gehandeld, zoo tegen het aangehaalde, den 12den Augustus 1808 gedagteekende besluit der te Breda gehoudene Zuid-Hollandsche Synode, en tegen den inhoud der missive van 14 Julij 11., waarbij de hooge kerkvergadering ook Zijn Eerw. ten ernstigste vermaant, om zich stiptelijk te gedragen naar de bestaande en voor hem, als Leeraar in de Hervormde Kerk, verbindende verordeningen.

-ocr page 533-

509

Overwegende, hoe het bestaan, het gedrag, het adres ook des Heeren Meerburg, hoe de aard, de geest, de strekking, de eischen eu bedoelingen van dit adres, regtstreeks strijden met de, door den Heer Meerburg, bij toelating tot het Lecraarsambt gedane en eigenhandig onderteekende belofte, regtstreeks strijden ook met de, na beroeping en vóór de kerkelijke en koninklijke goedkeuringen dier beroeping, tns-schentijds immers ingediende schriftelgke herhaling van even die zelfde belofte, onder en aan het tegenwoordige Nederland-sche Hervormde Kerkbestuur plegtig afgelegd; de belofte, dat hij de belangen van dit Kerkgenootschap door leer en wandel zorgvuldig zou behartigen ; op orde en eendragt zich met allen ijver zoude toeleggen: belofte, die, zoo ais gezegd werd herhaald, die ten tweeden male geschied is, zoo anders de Heer Meerburg voldaan heeft aan den inhoud van het slot des 45sten artikels uit het reglement op het examen en de toelating tot het Leeraarsambt, en niet zonder handteekening betuigt, bij zijne vorige onderteekende verklaring en belofte op-regtelijk te persisteren.

Overwegende, hoe de commissie van onderzoek uit het

O \'

provinciale kerkbestuur, even als bevorens die uit het clas-sicale, niets heeft gespaard, niets heeft onbeproefd gelaten, om den Heer Meerburg, naar vereisch ook van jongeren leeftfld en minder ervaring, het verkeerde, gevaarlijke en schadelijke van zulk eene handelwijze te doen beseffen, of anders, om, in geval van gemoedelijk bezwaar tegen de bestaande kerkelijke verordeningen, denzelven te bewegen, om liever vrijwillig zijn ontslag te nemen, dan het committerende bestuur, ondanks zich zeiven, tot het uiterste te doen komen.

Overwogen, hoe dit alles vruchteloos zij geweest, en hoe de bezwaarde ook heeft nagelaten, binnen den daartoe gestelden tijd, op het in zijne handen gestelde schriftelijk iets in te brengen te zijner verschooning of verantwoording.

Overwegende, hoe alzoo de middelen, die de kerkbestu-

-ocr page 534-

510

ren, in het belang der broederschap en eere, ter beschikking hebben, al te gader zijn uitgeput, zonder andere werking dan deze, dat de Heer Meerburg zich houdt aan zgne, op de gedane en herhaalde vragen in antwoord gege-vene. korte, duidelijke, stellige verklaringen, volgens welke hij in zijoen wederstand volharden zal.

Moet over zulks de handelwijze des Heeren G. F. G e-zelle Meerburg gelijk stellen met de handelwijze der-genen, die tweedragt, secten en muiterij in kerkeuregeringen begeeren aan te rigten, en moet dezelve beschouwen als de handelwijze reus mans, die in onze Nederlandsche Hervormde Kerk ongeschikt is voor het Leeraarambt.

Gelet op art. 38 des gerevideerden reglements op het examen en de toelating tot het Leeraarambt ia de Hervormde Kerk.

Gelet op art, 2, 7, 21, 22 eu krachtens art. 75, 76 en 58 des gerevideerden reglements voor de uitoefening van kerkelijk opzigt eu tucht:

Ontzet den Heer G. F. Gezelle Meerburg van zijne bediening, en verklaart denzelven, als predikant bg de Nederlandsche Hervormde Kerk, ganschelijk vervallen.

Verwijst voorts den genoemden, van zijne bediening ontzetten predikant, in de betaling der kosten, te dezer zake gevallen, welke volgens de bestaande verordeningen zullen worden berekend, goedgekeurd en ingevorderd (1).

Afschrift dezes zal worden gezonden van den bezwaarde, aau den kerkeraad van Almkerk en Emmichoven, aan bet classicale bestuur van Heusden, aan de algeraeeoe Christe-Igke Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk, en aan Zijne Exellentie den Heer Minister van Staat, belast met de generale directie onzer Eeredienst.

Aldus ter eerster instantie gedaan en gewezen in onze

-ocr page 535-

511

vergadering te \'s Hertogenbosch, den 24sten November 1835; tegenwoordig de leden J. van Heusden,S. G. Prins, H. H. Heymans, H. E. Verschoor, Abr. Laberti Augustini, allen ter beoordeeling in dezen bevoegd.

(Get.) J. VAN HEUSDEN, Pres.

Voor extract conform, de Secretaris bij het provinciaal kerkbestuur voornoemd, (Gat.) ABR. LÜBERTI AUGUSTINI.quot;

Zoo was dan nu het verwachte tgdstip gekomen ; ik was van de menschen uitgestooten ; uitgeworpen uit het Hervormd kerkgenootschap. Die afzetting, echter moest ik als strijdig met Gods Woord verwerpen : hetzelfde deden met mij de beide Ouderlingen en een groot deel der gemeente, die hunnen vaii de menschen uitgeworpen Leeraar, als hunnen van God gezonden Herder en Bedienaar des Goddelijken Woords bleven erkennen. Met hen scheidden wij ons af van het Hervormd genootschap, en voegden ons bij de Gemeente, welke de Heere aauvankeljjk uitgeleid had. Van dat oogen-blik at werden wij een schouwspel der menschen, waren wij de opentlijke voorwerpen van spot, versmading eu vervolging, en tot nu toe zijn wij allerlei vervolging onderworpen ; wij lijden, maar wg lijden om onzer zonden wil, en moeten met J e r e m i a uitroepen : wy Igden vervolginge op onse hulsen: zijn wy moede, men laet ons geen ruste ; de kroone onses hoofts is afgevallen.quot; Met denzeltdeu profeet moeten wij er bijvoegen: »o wee nu onser, dat wy soo gesondight hebbeu.quot; Klaagl. V : 5, 16.

Maar ook uit alles, wat er tot op dit oogenblik met ons heeft plaats gehad, nit alles, wut ons is aangedaan geworden, uit het oordeel, dat ovev ons geveld wordt, zijn wij te meer overtuigd geworden, dat wij in den weg Gods zijn. Dit baart verwondering bg hen, die met Argus-oogen ons bespieden, eu met eene zekere zelfvoldoening, tot voeding hunner val-sche rust, meerder of minder gewigtige opmerkingen over

-ocr page 536-

512

de afscheiding, haren voortgang en hare geschiedenis maken, daar zij, ten tijde der Hervorming geleefd hebbende, dezelfde opmerkingen misschien zouden gemaakt hebben op verdeeldheden en oneenigheid, welke ook toen plaats grepen. En in de van God gevestigde gemeente te Corinthe en Galatië hadden zulke dingen plaats, welke zij, onder ons dezelve opmerkende, als een bewijs tegen de goddelijkheid der afscheiding invoeren; doch hierover houden wg ons niet vreemd, zoo min als over de hitte der verdrukking, eu den smaad eener goddelooze wereld, die lastert hetgeen zij niet weet. Maar gg zijt ons eene oorzaak van droefheid, kinderen Gods, Broeders en Zusters in C h r i s t o ! die nog niet opgekomen zijt tot de hulpe des Heeren, maar in uwe gewelfde huizen als geruste eu stille aanschouwers blijft zitten ; gij zijt het, met wien de wereld ons pijnigt en slaat; gij zijt het, die u eenmaal zonder eenig uitbeding of voorwaarde aan den Heere Christus hebt overgegeven, en u nu misschien om eenige eer, goed, bestaan, zijner en uwer verdukt wordende broeders en zusters schaamt! Gij zgt het, die»de gemeenschap der heiligen belijdt,quot; maar waaruit blijkt uwe beoefening? Daar is een klein hoopje volks, maar onder hetzelve velen, met wien gij eenmaal de kroonen zult neder-werpen voor den troon en het Lam ; tegenover hetzelve staat eeu gansche menigte van verdrukkers, vervolgers, smaders en bespotters, staat een godlasterende wereld, die, indien het mogelijk ware, door allerlei middelen hen zoude willen uitroeijen, en hen dadelijk verhindert in God te dienen. Ook gg zgt onder haar getal, als onverschillige, en indien dat niet, toch als stilzwggende, als dat alles duldende aanschouwers ! Zij worden voor oproermakers uitgekreten, als booswichten behandeld; hunne stemmen worden niet gehoord, hun mond wordt gesloten, en gij ? gij zwggt! Zij worden van goederen beroofd, door het graauw mishandeld en verjaagd, door militairen uit elkander gedreven, door militairen verhinderd om zelfs met twee of drie God te dienen ;

-ocr page 537-

513

in één woord, zy zijn de voorwerpen van de wreedste mishandelingen, en gij ? gy zegt: in ken die menschen niet I Zij worden voor regtbanken getrokken, als geboeide misdadigers naar den kerker gebragt, en gij? gij zegt: ben ik mijns broeders hoeder ? gij vergeet, dat de Heere u beveelt, om der gevangenen te gedenken als of gij mede gevangen waart, en die kwalijk gehandeld worden, alsof gij ook zeiven kwalyk gehandeld wordt; gij zwijgt tot alle dingen. De Heere vraagt n in Zijn Woord: gaan u deze dingen niet aan ? uwe daden getuigen tegen u !

En daarom, niet zoo zeer om onzentwil dan wel om uws zelfs wil, om de rust uwer conscientie en den vrede uwer ziel, vermanen wij u, om datgeen te doen, wat u de van God geleerde Brak el voorschrijft: »Als de Heere vervolgingen brengt over de Kerk door de wereld, als dwalingen stgf doorgezet worden in de Kerk, en als men verdrukt en vervolgt zulke predikanten, en anderen die de waarheid en godzaligheid voorstaan, kantet u dan tegen die, en blyft een gezelle dergenen die den Heere vreezen, en Zijne waarheid belgden : wordt gij door die uitgeworpen, wordt gij gedwongen u met haar te vereenigen, wordt gij, door het weigeren, beroofd van uwe goederen, in gevangenissen geworpen, als misdadigers gehandeld, ja, met zwaard, galg en rad gedreigd, of ook ter dood gebragt, staat dan, en denkt dat de Heere u tot het marteldom roept: of de vervolging door die van binnen geschiedt, dan of ze gedaan wordt van buiten door den Antichrist, dat is hetzelfde, en uwe belijdenis is dezelfde, en uwe getrouwigheid is dezelfde, en uw loon is hetzelfde.

Ontzet u daar niet over, als men u onder eenen kwaden naam lijden aandoet; want dat is al oud: de Heere Jezus werd ook onder eenen kwaden naam vervolgd en gedood. Zij zeiden : wg steenigen n niet om eenig goed werk, maar daar en daarom. De oude voorwendselen waren: ^ij zijt uwer

overheid ongehoorzaam, gij staat tegen haar op, gij sticht

33

-ocr page 538-

514

rebellie, gij maakt schemiugen in de kerke, gg hebt ziel-verdervende dwnlingen en kettergen, en tracht die voort te planten, actie genoeg, weg met hem ! Ik zegge, ontzet u dan over haar niet, maar blijft volstandig de waarheid aan te kleven, en getuigenis daarvoor te geven met woorden, wandel en lijden.quot; Redelijke Godsd., deel 2, cap. 20, art. 12, 13.

En nu nog een woord tot u, Dienaren Christi, die den Heere lief hebt in onverderfelijkheid, maar tot nog toe leeraar in de Hervormde Kerk blijft. Wij dwalen met onze afscheiding, of gylieden dwaalt met uw achterblijven. Meent gij dat wij dwalen, dan vermanen wij n, dan verzoeken, ja, eischen wg van u. om der kerke en gemeenten wille, ons van onze dwaling te overtuigen. Omdat wg overtuigd zijn, dat wij in den weg Gods zijn, gevoelen wij ons verpligt om van den Heere te vragen, dat Hij u doe uitgaan op c\'e voetstappen der schapen ; maar gij zijt ook van uwe zijde verpligt om den Heere te bidden, dat Hij ons stuite in onzen voortgang, en de dvvalenden en misleiden tot u doe weder-keeren; al moet gij dan daarom ook de vriendschap van eenigen uwer gemeenteleden missen.

Sommigen uwer gaan echter zoo ver niet om de afscheiding geheel af te keuren, neen, maar zien veel goeds in dezelve, hebben de afgescheidene geloovigen lief, verfoeijen de vervolgingen, gedenken de verdrukte broeders in hunne gebeden, en werpen mij tegen : indien ik in uwe omstandigheden verkeerd, in uwe gemeente gestaan had, ik zoude ook misschien zijn afgescheiden. Is dat genoeg, broeders? is het genoeg onder bedekte termen voor ons te bidden, en indien dan dat bidden nog maar niet geschiedt om eeniger vrienden wil, of om de ons niet vijandige geloovigen in uwe gemeente onder uw gehoor te houden ? Is het genoeg, broeders! alleen de vervolging te verfoeijen, of te zeggen: indien ik in uwe plaats geweest ware, ik zoude ook zijn afgescheiden ? De vervolgingen zijn grootendeels nil den boezem

-ocr page 539-

515

van uw geuootschap voortgekomeu; uwe Synode heeft ze aangewakkerd; uwe ambtsbroeders hebben ons afgezet, uitgeworpen, en gij hebt stil gezwegen. De Heer L e Roy, hoewel in geenen deele met ons eenstemmig en censgevoe-lend, heeft nogtaus naar zijne overtuiging opregtelijk gehandeld ; maar wat hebt gi] gedaan ? en daarom roepen wij u uit Gods Woord toe: Twistet tegen ulieder moeder, twistet omdat sy mijn wijf niet en is, ende ick haer man niet en ben ! Hoz. II: 1.

Doch er zijn ook misschien onder u bezwaarden, terne-dergedrukten, die tegen hunne eigene overtuiging handelen, en den H. Geest bedroeven ; die wel eens eenige oogenblik-ken stille zijn en sluimeren, doch straks weder als verschrikt ontwaken, gevoelende dat er iets gedaan moet worden, hetwelk nog niet geschied iswelker geweten hen beschuldigt, wier zielen niet gerust zijn: tot ulieden zeggen wg met den godzaligen R h e t o r f o r t, die twee jaren lang om C h r i s t i wil in den kerker gebannen was, wiens leven het was voor groote scharen Jezus Christus te prediken, en daarom in de gevangenis wel eens klagen moest over zijne stomme sabbathen, maar ook tevens beleed, dat de Heere hem en zgne broeders eenigen tijd de snoeimessen uit de hand genomen had, om huu een eerwaardiger dienst op te leggen, namelijk te lijden om den naam van Christus; tot een iegelijk van u zeggen wg met dien getrouwen Schot:

»Maar, zeer lieve en waarde Heer! laat mij u zeer oot-moediglijk bidden door de ontferraingen Gods, door de vertroostingen van Zijnen Geest, door het dierbaar bloed en de wonden van uwen beminnelijken Verlosser, door de zaligheid van uwe ziele, en door uwe verschyning voor het ontzaggelijk gerigt van een de zonde wrekend en vreeselijk regter, dat gg uwen zielsvrede, Christi liefde, en zijne Koninklijke eer, die nu in dispuut getrokken wordt, niet in comparatie stelt met uw plaats, eer, huis of rust, dewelke

binnen een handbreed tijds zuilen aan een kant gesteld

3o*

-ocr page 540-

516

worden. Ik geloof waarlijk, dat Christus, nu eene getuigenis van u verzoekt, en zegt: wilt gij Mij ook verlaten? Misschien zal de wind al uw leven lang zoo schoon niet voor u waagen, om voor anderen uit te komen en te verschijnen, om Christus den schoonsten onder de menschen-kinderen te helpen, den Oversten der koningen der aarde te begunstigen,quot; Jez. LI: 7, 8. »En vreest niet de smaet-heyt van den mensche, ende voor hare smaet-redenen en ontset u niet: waut de motte salse opeten als een kleet, ende het schietwormken salse op-eten als wolle.quot; Wanneer de Heere zal beginnen, zal Hij een eind maken, en Hij zal Zijne tegenpartijders nedermaaijen, en zij zullen voor Hem liggen als verdroogd hooi, en hare bloem zal van haar afgeschud zijn. Let, hoe vele duizenden gij in dit koningrijk zult doen vallen en struikelen, indien gy met haar gaat, en dat gij buiten de gebeden van velen zult zgn, die nu voor den Heere staan ten goede van n en van uw huis. En verder, als de tijd van uwe rekening komt en uw eene voet binnen de palen van de eeuwigheid zal zgn, en de oogenbanden zullen breken, en het aangezigt zal bleek worden, en de arme ziel uit de vensters van het lee-men huis zal zien, verlangende daaruit te zijn ; en gij u zeiven zult viuden gedaagd voor den Regter van levenden en dooden, om te antwoorden over dien, dat gij uwe baud met de rest van de zamen verbondenen tegen Christus gesteld hebt, tot omstooting van Zijne Kerk en tot losmaking van de pinnen van Christi tabernakel, en gij zekerlijk u zeiver verontreinigd zult zien in een koers van afval, dan zullen de gunst van eenen Koning en uwe w o r m s t e e-nige eer ellendige troosters voor u zijn. De Heere heeft u verlicht met de keunisse van Zijnen wil, en zoo waarachtig als de Heere leeft, zij leiden u en anderen tot eene gemeenschap met het groote Babel, de moeder der hoererijen ; en God zeide weleer, en Hij zegt hetzelve alsnog tot u; »gaet uyt van haer, mijn volck, opdat gy van hare plagen niet en

-ocr page 541-

517

outfangt!quot; Zult gij dan met haar gaan? en zetten uwe lip aan den gouden beker van de hoer en drinken met haar van den wiju van den toorn van God Almagtig ? o armelijke hongerige eer! o vervloekte pleizieren 1 en o verdoemelijke rust, gekocht met het verlies van God ! Hoe velen zullen er voor u bidden ! wat eene zoete tegenwoordigheid C h r i s t i zult gij bevinden onder uw lijden, indien gg nwe eer en plaats zult nederleggen aan C h r i s t i voeten ! wat eene schoone vergelding des loons ! — Let op degenen, die voor u gegaan zjjn naar de eeuwigheid, en zouden wel eene wereld gegeven hebben voor eene nieuwe gelegenheid om die waarheid voor te staan. Het is waar, zij noemen het iets, dat niet substantieel is, en wg zijn een spot bij degenen die gerust zijn, wegens dat wij deze dingen daarvoor lijden; maar het is geen tijd, om te oordeelen van ons verlies door den morgen ; wacht tot t\' avond en wij zullen met de besten van haar rekenen. Mijn waarde Heer ! waagt het dat ge om C h r i s t i wil den wind in het aangezigt neemt. — Ik durf er mede naar de eeuwigheid gaan, dat de eer van onzen Koninklijken Wetgever en Koning, in de regering van Zijn eigen Vrg Koningrijk (die aan geen stervend Koning behoorde tol te betalen) te dezen dage de ware staat van de questie is.quot; En daarom, geliefde Broeders !

Wilt toch niet stug, gelijk een paard, vveèrstreven ; Of als een muil, door domheid voortgedreven ;

Gebit en toom, door \'s menschen hand bestierd, Beteug\'len \'t woest en redeloos gediert\' :

Laat zalk een\' dwang voor n niet aoodig wezen, Wie God verlaat, heeft smart op smart te vreezen ;

Maar wie op Hem vertrouwt, op Hem alleen.

Ziet zich omringd met Zijn weldadigheên.

Ps. XXXII; 5.

-ocr page 542-

518

Dit is de geschiedenis der afzetting en de mannelijke verantwoording van dien getrouwen getuige, die het genot, de eer der wereld, ja zelfs aanvankelijk de liefde en goedkeuring zijner ouderen veil had voor de eer van Christus en het heil Zijner Kerk. Neen, geen jeugdige onbezonnenheid, geen onbetembare zucht tot naaminakerjj was het beginsel dat M e e r b u r g\'s handelingen regelde, maar innige, waarachtige overtuiging van volkomen in \'s Heeren weg te zijn. Die overtuiging mogt door den loop der tijden en de wisseling van omstandigheden soms voor oogenblikken worden geschokt, weggenomen werd zjj nimmer. Ouder gebed en worsteling was het hem duidelijk geworden wat hij doen moest, en hierin tot zekerheid gekomen zijnde, waren geene hinderpalen in staat, hem terug te doen treden, en hij bleef aan het in de kracht en mogendheid des Heeren uitgesproken «Voorwaartsquot; immer getrouw. Uit die bewustheid putte hij kracht om in tegenspoed hoofd en hart vrijmoedig op te heffen tot Hem, die in alles hem vaderlgk had geleid, en Wien hij tot aan zijne stervensure toe getrouw wenschte te volgen.

Het is waar, dat de Afscheiding niet de wending genomen heeft, die Meerburg wenschte en verwacht had, dat zij nemen zou. Immers, vele kinderen Gods, die hij als broeders liefhad, en van wien hij hoopte dat zij, de dringende noodzakelijkheid eener vernieuwde Hervorming inziende, niet langer zouden aarzelen om zich te voegen bij de, wel naar de wereld verachte, maar voor een groot deel toch door den Heer beminde scharen, bleven immer achter. Gaarne zon hij gezien hebben, dat allen, die den Heer in onverderfelijkheid liefhebben, de handen hadden in een geslagen om het werk der kerkzuivering te volbrengen ; hij werd echter in die verwachting teleurgesteld ; de noodzakelijkheid er van werd door alle welgezinden gaarne erkend en diep gevoeld, maar de zienswijze, omtrent den weg, die tot het beoogde doel moest voeren, waren verschillend. K ven wel mogt door dit verschil van inzigt de band der broederlijke liefde niet

-ocr page 543-

519

verbroken worden; hij gaf hierin zelf het, voorbeeld, getuige zijne persoonlijke vriendschap en zijn hartelijke omgang met veler hunner tot aan zijn overigden toe. Het smartte hem zeer de opmerking te moeten maken, dat er bij vele Alge-scheideuen maar al te zeer een geest van uitsluiting heer-schende was, en dat die bijbelsche gedachte van de hoogere eenheid der Kerk, die hare leden in genootschappen van allerlei benamingen telt, nog weinig plaats had genomen in de harten. Wij zien echter in dezen dankbaar de eersto morgenschemering van een beteren dag aan de kimmen verrijzen !

Met warme belangstelling sloeg Meerburg de levens-teekens in andere Kerkgenootschappen gade, en iedere stem, die zich mannelijk verhief tegen de dwaling, in weikeu vorm zij zich ook openbaarde, kon op zijne volle sympathie rekenen. Persoonlijk was hij, tot aan ziju dood toe, een besliste voorstander der Afscheiding, niet zoozeer wegens of liever in weerwil van de vruchten, die zy opleverde, als wel wat haar beginsel aangaat; scheiding der Kerk van den Staat, noodzakelijk vereischte voor haar om onbelemmerd, op apos-tolischen grondslag arbeidzaam te kunnen wezen, dat was bg hem een der hoofdvoorwaarden voorden waarachtigen bloei der Kerk van Ohristusen van persooulijkegeloofs-ontwikkeling.

Diep werd door Meerburg de verdeeldheid betreurd, die zich reeds kort na de scheiding en later openbaarde. Alle pogingen werden door hem in het werk gesteld, om de verschillende rigtingen tot een te brengen ; daarom ontzag hg geen arbeid of moeite, geene opoffering was hem ter bereiking van dat doel te groot. Onder anderen werd eene dringende, verscheidene malen herhaalde beroeping naar Harlingen, om daar werkzaam te zijn aan eene op te rigten theologisch school, van de hand gewezen, omdat hij zag dat hierdoor de mogelijkheid eener hereeniging bijna in duigen zou vallen. Veel kostte het hem te bedanken, maar het welzij der Kerk woog hem zwaarder dan eigen genot.

Zijue onvermoeide pogingen zag hij eindelijk, door de

-ocr page 544-

520

geuade des Heereu, met den gewenschten uitslag bekroond. De vereeuiging kwam tot stand, en als vrucht daarvan de oprigting der Theologische School te Kampen. Hij was blijde, zoolang te hebben geleefd, dat zijne uogen mogten aanschouwen hetgeen zoo zeer was verlangd geworden.

Zwaar en moeijelijk was de taak, hem door zijnen Heer opgelegd. Wie, die hein in dien eersten tijd en ook later heeft kunnen gadeslaan, kan zich zijn vurigen arbeid en zijne rustelooze werkzaamheid niet herinneren, toen zoo vele gemeenten als ontwaakten en dorstten naar de zuivere verkondiging des Evangelies ? Hij arbeidde, aanvankelijk meestal met opoffering van de zoo noodige rust voor zijn zwak ligchaam.

Zijne bezielde prediking, de uitdrukking van zijn opregten wandel voor God en menschen, werd immer met de grootste belangstelling aangehoord en de dag der dagen zal eenmaal openbaren voor hoe velen hij het middel in Gods hand was om hen uit het rijk der duisternis te brengen tot dat des lichts. De oneindige liefde Gods, geopenbaard in Jezus Christus, was immer de kern zijner prediking.

Met jeugdigen moed bleef hij tot het einde zijns levens bezield om werkzaam te zijn in den wijngaard des Heeren, en wanneer hij, nog weinige maanden voor zijn dood, door smart gefolterd, naar den kansel werd heengeleid, was het duidelijk, dat de Geest des Heeren zijn ligchaam en ziel krachtig ondersteunde, en geen onbekende, die de kerk binnentrad, zou in den schijnbaar krachtvollen spreker, zoo groot een lijder hebben vermoed.

De gave was hem bij uitnemendheid geschonken om, door woord en wandel, den onbekeerde op te wekken tot bekeering en leven ; hij was onnavolgbaar liefelijk in zijne leiding om den bekommerde, den verslagene van hart, maar die aanvankelijk het oog had heen gewend naar het kruis, zonder te kunnen gelooven, dat al de zegeningen, die er van afvloeiden, voor hem bereikbaar waren, om zulke naar geregtigheid dorstenden te brengen naar de volle stroomen des levenden waters.

-ocr page 545-

521

Meerburg was met hart en ziel de leer der Gereformeerde Kerk toegedaan, doch protesteerde ten nadrukkelijk-ste tegen hen, die, om niets anders te noemen, de Dordsche Kerkordening als een onfeilbareu regel wilden aangemerkt hebben ; van daar dat Noord-Brabant eene gewyzigde Dordsche Kerkordening heeft ingevoerd. Aan den Catechismus was hg zeer gehecht, en noemde dien menigmaal dat gulden b o e k s k e, maar merkte toch aan, dat, indien hij in onze dagen opgesteld ware, er veel in uitgebreid zou zyn geworden, wat slechts ter loops behandeld werd, terwijl andere leerstukken aanmerkelijk bekort zouden zijn. Hg achtte evenwel onze tijd van gisting en wording niet geschikt om tot zulk eene herziening over te gaan.

De getrouwe godsgezant, die zoo sprak en handelde, is niet meer op aarde. Op den 12den December 1855 is Meerburg kalm en zacht in den Heer ontslapen, na een smartelijk lijden, dat hij met voorbeeldeloos christelijke onderwerping droeg. Zijne huisgenooten kunnen zich niet herinneren immer een woord van ongeduld uit zgn mond vernomen te hebben. Dat vermag alleen de ondersteunende genade des Heeren! Slechts een wensch vervulde zijne ziel, en hij kon niet nalaten er nu en dan over te spreken en wij weten, dat hij om deszelfs vervulling innig bad ; dezen namelijk, dat de Heer hem weder mogt oprigten en in staat stellen nog langen tijd den eeuwig gezegenden naam des Verlossers, den volke voor te stellen in zijne zielhervormende, geestvernieuwende, hartherscheppende openbaring ; dien liefe-Igken naam, die de eenig heelende balsem is voor het gewonde zondaarshart. Die wensch kon niet worden vervuld, omdat zgn Heer het beter keurde, hem uit dit moegelijk leven, dat ook voor hem zoo vele en veelvuldige smarten had opgeleverd, tot zich te nemen in zijne heerlijkheid. Er was strijd, bange strijd in zijne ziel, toen die begeerte aanwakkerde, naarmate de kracht zijns ligchaams afnam; ook die strijd werd in \'s Heeren kracht afgestreden en een

-ocr page 546-

522

dag of tien voor zijn verscheideu, was het hem duidelgk geworden, dat zijne taak hier op aarde was afgewerkt. Van toen af was ziju leven eene stille maar plegtige en heilige voorbereiding om Hem te ontmoeten, Hem van aangezigt tot aangezigt te aanschouwen, die bier op aarde het leven van zijn leven, de kracht zijner kracht was geweest, — Jezus Christus. Mag onze geest hem volgen binnen dat heiligdom, waar het onbeschrijfelijk teeder en vriendelijk oog zijns Meesters voor het eerst op hem gevestigd was V Zijn wij in staat iets te gevoelen van hetgeen er in dat harte moet zijn omgegaan, toen hij in dien blik de ziel aanschouwde van Hem, vvien hij hier op aarde aanschouwd had in het geloof ? „

En nu . . . Hij rust op zijne slaapstede ; hij heeft den goeden strijd gestreden; hij heeft het geloof behouden ! Zalig zijn de dooden, die in den Heer sterven van nu aan.

Zijn ligchaam moge slapen in den schoot der aarde, het ligt daar veilig, want de Heer heeft ook het graf geheiligd. In den blijden morgen der opstanding zal ook dat in verderfelijkheid gezaaid ligchaam, in onverderfelijkheid worden opgewekt. Ik denk aan zoovelen, die ook hunne dierbare in den Heer ontslapenen hebben ; wat een troost, dat zij niet voor immer zijn weggegaan, maar slechts eenigen tijd, wie weet hoe kort, voor ons, den pelgrimstaf op zijde hebben gezet en den pelgrimsmantel van de schouderen hebben geschud. Zijn zg ginder niet zaliger, en worden zij daar met beter bewaard dan bij ons ? De zalige verwachting des eeuwigen wederziens lenige onze smart!

De leeraars nu zullen blinken als de glans des uitspansels, en die er velen regtvaardigen, gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk.

Zutpheii, G. F. GEZELLE MEERBURG, de Zoon.

February 1863.

Do beperktheid der beschikbare ruimte, veroorloofde mij niet om andets, dan in eenige groota omtrekken het leven mijns teeder beminden Vaders te schetsen.

-ocr page 547-

HANDELINGEN VAN HET PROVINCIAAL KERKBESTUUR BIJ HET EXAMEN VAN DEN CA.NDIDAAT A.C. VANRAALTE. OORSPRONKELIJK MEDEGEDEELD

IN HET TIJDSCHRIFT »DE REFORMATIE.quot; GESPREK NA DEN AFLOOP VAN HET EXAMEN.

De Praeses (Ds. van Kooten van Dordrecht) verklaarde in naam der Vergadering, dat wij op het examen bekwaam gekeurd en alzoo toegelaten waren, doch tevens dat Zijn Ew., in naam der Vergadering, mij moest vragen, of ik wel wist waartoe ik mij nu verbinden zoude; waarop ik hem toestemmend antwoordde, en voorts zeide dat ik ook niet wist, dat ik iets anders moest onderteekenen dan de formulieren van eenigheid, en eenen eed afleggen tegen de Simonie. De Praeses verklaarde my, dat ik mij ook moest verbinden aan de wetten van het Kerkbestuur, en vroeg of ik dit op-regt en in gemoede konde doen ? Mijn antwoord hierop was, dat ik zoo min als eenig ander student al die wetten kende ; maar dat ik mij evenwel aan denzelven wilde verbinden, overmits deze wetten toch niets konden bevatten tegen de geloofsformulieren, en het uitwendige mij minder van belang toescheen ; echter tevens de vrijheid behoudende om, wanneer ik naderhand iets in de reeds bestaande wetten, of die nog gemaakt zouden worden, vond, dat tegen mijne overtuiging streed, te kunnen protesteeren, en bijaldien mijne bezwaren niet uit den weg geruimd werden, mijn ambt te kunnen nederleggen, hetwelk toch een natuurlijk regt was ieder mensch.

Ds. Pluigers (van Leyden) vatte het woord op, met mij toe te voegen, dat hier dusdanige voorwaardelijke en ingewikkelde beloften niet werden aangenomen ; maar dat

-ocr page 548-

524

men rond moest handelen, en zoo spreken als men het we-zenlijk meende 5 en dat het hier de groote vraag was, of ik met den geest en de strekking van de nu bestaande Synode overeenstemde; en dat men daarbij niet zoo zeer dat stelselmatige moest in aanmerking nemen (naderhand koude ik dan wel eens zien waarin de formulieren overeenkwamen met de Bijbelieer), dan wel den waren geest van het Protestantisme. Ik vroeg of dan de besluiten der Synode tegen den onder-lingen baud van vereeniging streden, waarop de Praeses mij antwoordende, vroeg of ik mogt eu koude veronderstellen, dat door eenige kerkelijke Vergadering iets tegen deze formulieren besloten was? Hierop gaf ik ten antwoord, dat, indien dit niet zoo ware, ik mij gereedelijk durfde te verbinden, steeds het bovengemelde natuurlijk regt van ieder mensch behoudende. Ds. Pluigers vroeg mij nog bij deze gelegenheid of ik ook, au maar zoo stil teekenende, my zocht in de Kerk te dringen, zoo als Ds. S c h o 11 e had gedaan, om dan, zoodra ik er in was, gelijk hij, de Kerk in rep en roer te brengen? Waarop ik verklaarde voor God te kunnen betuigen, dat het mijne innige begeerte en doel was menschen tot het geloof in Jezus Christus te bewegen, daar ik doordrougen was van de overtuiging, dat dit geloof den mensch alleen weder tot God kan brengen, en

O \'

het eenige middel ter zaligheid is. Nadat men nu nog eenige oogenblikken er op aangedrongen had, dat ik in dat geval eerst kennis der wetten moest hebben, eer men my tot de belofte kon toelaten, en ik daartegen ingebragt had, dat men wel wist dat geen student, zijn examen afleggende, immer kennis dier wetten bezat, liet men ons buiten staan. Na mijne terugroeping verklaarde de Praeses, in naam der Vergadering, dat meu zwarigheid vond om mij toe te laten tot het afleggen der belofte, wegens zelfs beledene onkunde in de wetten ; maar dat ik op de volgende Vergadering of later, zoo ik wilde, konde terugkomen om de belofte af te leggen, zoo ik na gedaan onderzoek met die wetten instemde.

-ocr page 549-

525

Hierop was dit mijue verklaring, dat, indien het waarheid was, zoo als een der leden verklaard had, dat bij de bestaande Kerkbesturen de formulieren van eenigheid aangenomen werden met het voor zoo ver zij met Gods Woord overeenkomen, maar niet omdat zij dit doen, dan konde en wilde ik de belofte niet afleggen, en begeerde alsdan ook geen Predikant in bun Genootschap te zijn. Terstond zeiden hierop eenige Heeren, dat hier over deze zaak aldus niet gesproken was, tegen welke ik mij beriep op de gezegden van Ds. Pluigers, boven reeds vermeld, die wel dezelfde woorden niet gebezigd had, maar niettemin hetzelfde had gezegd, waartegen meu inbragt, dat dit slechts eene persoonlijke redeneering was, en dus niet aan te merken als iets, mij door de Vergadering aangezegd, en dat er derhalve als zoodanig geene gevolgen uit af te leiden waren. Daarop ging ik voort met te zeggen, dat indien het waarheid was, wat de Praeses gezegd had, dat door geene Kerkeljjke Vergadering iets besloten was tegen de formulieren, ik dan terstond gereed was om de belofte af te leggen. Hierop voegde de Praeses mg toe, dat ik op een zeggen van ZEw. niet ter onderteekening kon overgaan ; en op het antwoord van mg dat ik toch hem als Praeses diende te gelooven, zeide ZEw., dat dit slechts eene persoonlijke redenering of gezegde was, en het mij niet in naam der Vergadering was aangezegd ; doch deze verklaring was in derzelver naam: »dat ik niet werd weggestuurd wegens onkunde, gevoelens, of iets persoonlijks, maar dat ik, vóór ik toegelaten konde worden tot het afleggen der belofte, de wetten moest onderzocht hebben.quot; Toen ik hier tegen iubragt, dat van niemand dit gevorderd werd, zeide men mij, niemand bad nog onkunde daaromtrent beleden, en niemand had zich zoo voorwaardelijk en dubbelzinnig uitgelaten. Hierop gaf ik te kennen dat niemand er zoodanig naar gevraagd werd. Voorts aan de Vergadering vragende naar de reden van deze bijzondere handelwijze ten aanzien van mij, is mij geantwoord, dat men

-ocr page 550-

526

volgens den aard der liefde niets dan alles goeds van mii konde denken. »Dan spijt het mij,quot; was mijn antwoord, 2gt;dat ik hier zoo partijdig behandeld word.quot; Algemeene toorn en ontkenning vonden daarop plaats ; en terwijl de Vergadering volhardde bij den gedanen eisch, vertrok ik, haar te kennen gevende, dat ik over de zaak zoude nadenken.

Kort daarna ging ik, op aanraden van Prof. Clarisse naar \'s Gravenhage, om den aldaar aanwezig zijnden President der Synode, DonkerCurtius, het gebeurde te verhalen, en tevens nogmaals aan te dringen op de toelating tot onderteekening van het onderteekenings-formulier op de gewone wijze Het gebeurde verhaald hebbende, gaf ZEw. mij te kennen, dat men met mij niet anders konde handelen, daar ik bekend was als behoorende tot die klub, welke zich op de Academie had gevormd, die terstond nadat zij in de Kerk was, alles in rep en roer stelde. Van dit gesprek is mij steeds deze uitdrukking, door ZEw. gedaan, als zijnen geest kenschetsende, bijzonder bijgebleven, te weten: »Predikt wat gij wilt, maar laat ons ook prediken wat wij willen, maar gehoorzaamt de wetten.quot; ZEsv. evenwel vond het goed, om alle beroering verder voor te komen, dat men mij op de gewone wijze toeliet, en zond mij naar den Secretaris S1 n i-ter, (nu overleden) met vermelding van dit zijn gezegde. Deze konde evenwel daar verder niets aan doen, zooals hij zeide, maar bleef aandringen op het onderzoek der wetten ; en voor het overige had ik een gesprek met ZEw. over het leerstuk der voorverordinering, en over de voldoening van Christus Jezus aan de wraakvorderende geregtiglieid Gods, waartegen ZEw. zich heftig aankantte.

Eenigen tijd besluiteloos verkeerd hebbende, werd ik door het lezen van het Ernstig en biddendWoord, enz. van Mr. A. Capadose, ten volle overtuigd dat het heden-daagsch Kerkbestuur in beginsel, strekking en werking Anti-Gereformeerd is, strijdende tegen de eer van den Ko-

-ocr page 551-

527

ning der Kerk, en schendende de regten der gemeente. Dit drong mij tot onderzoek der wetten. In Augustus meldde ik mij weder bij de Vergadering aan, zonder bepaald voornemen, alleenlijk wel wetende dat ik mij niet aan de bestaande orde van zaken mogt onderwerpen. Al biddende tot den Heere om Zyne leiding, ging ik derwaarts. Binnengeroepen zijnde, lokte men mij door een »Nu Mijnbeer?quot; tot spreken uit, en gaf ik te kennen, dat ik de wetten had onderzocht, en dezelve niet onvoorwaardelijk konde onderteekenen, om reden ik er gevonden had, aan welke ik niet zoude gehoorzamen, hetgeen ik mij gedrongen gevoelde haar te kennen te geven. Men gaf hierop zijne tevredenheid te kennen, dat ik zulks deed, maar het sprak nu ook van zeiven dat men mij niet konde toelaten, en het was dus nu niet noodig om daar verder meer over te spreken Evenwel sprak ik door, willende haar mijne gedachten daaromtrent verder blootleggen. Daar is b. v., zeide ik, eene wet. dat men iemand niet tot het Catechiseer-meestersambt mag toelaten, wanneer hij boven de 30 jaren oud is. Ik zoude deze wet overtreden, zoodra er iemand, boven de 30 jaren, met dit doel bij mij kwam. Christen zijnde en kennis genoeg bezittende, daar ik nimmer de vrijmoedigheid zoude hebben om zoo iemand te weigeren. »Het is wel,quot; was het antwoord, »dat gij dit vooraf onbewimpeld zegt, maar het spreekt dus nu van zeiven, dat gij niet toegelaten kunt worden en terwijl verscheidenen al mompelende te kennen gaven, dat men zich niet verder in het gesprek moest laten, drong mg de President door buigingen te vertrekken. Ik voer voort met te zeggen: » Er wordt verlof aan Remonstranten gegeven om bij ons aan het Avondmaal te komen, hetwelk ik. Predikant zijnde, zoude weigeren ; daardoor verwierp men het beginsel geheel en al, van waar onze voorvaderen waren uitgegaan ; hieruit bleek het, dat het hedendaagsche Kerkbestuur de scheidsmuren, die onze voorvaderen hadden daargesteld, slechtede, hetwelk lijnregt tegen mijne beginsels streed.quot;

-ocr page 552-

528

Waarop de President (van Kooten van Dordrecht) mij toevoegde, dat ik derhalve niet konde worden toegelaten, en wenschte mij toe, dat ik eenmaal in bezadigder leeftijd de scheidsmaren, die nu nog mogten bestaan, of liever die ik mij verbeeldde dat nog bestonden, naar het voorbeeld van Christus zoude trachten te slechten, in stede van op te bouwen; waarna Hij mij als voren verzocht te vertrekken. Nogmaals bragt ik der vergadering onder het oog, dat zoodanige vorderingen omtrent de wetten nog nimmer plaats gevonden hadden, dat er zelfs niet van gesproken was. Men voegde mij toe, dat dit er steeds onder begrepen was geweest, waarop ik de kamer verliet, gedrongen door de herhaalde aanmaning daartoe.

Een paar maanden daarna werd ik, door velerlei omstandigheden gedrongen, de navolgende letteren te schrijven aan datzelfde Bestuur:

Eerwaarde en zeer geleerde Heer en !

De ondergeteekende neemt de vrijheid, zich nogmaals tot de Eerw. Vergadering te wenden, om dezelve in overweging te geven derzelver handelwijze jegens hem, betrekkelijk de wering tot de predikdienst, niettegenstaande hij daar billijke aanspraak op maakt, vermits hij van ganschen harte de leer onzer Kerke, als op Gods Woord gegrond, toegedaan is, en daarom ter goeder trouw de gewone Verbindings-Pormule kan en wil onderteekenen, en zich hierdoor ook aan een Gereformeerd Bestuur en derzelver Gereformeerde verordeningen onderwerpen: weshalve er dan ook geene redenen bestaan, hem nog langer de admissie tot de predikdienst te onthouden. Indien aan dit zijn billijk regt geen gehoor gegeven mogt worden, zoo verzoekt hij der Eerw. Vergadering, hem een getuigschrift te willen geven, dat de oorzaak zijner wering geen onkunde, gevoelens of zedelijk wangedrag is.

In afwachting van het antwoord der Eerw. Vergadering, enz.

Drogeham, 3 Oct. 1835.

-ocr page 553-

529

\'Waarop ik het hiernavolgende extract uit hare handelingen ontving :

EXTRACT nit de Handelingen van het Prov. Kerkbestuur vanZ.-Holland, in deszelfs Vergadering, gehouden den 7 Oct. 1835.

Art 2.

Werd gelezen eene missive van den Heer A. C. van Raai te, No. 66. betrefferde het ouderteekenen van het gewone Ver-binding-Formulier, waarop na deliberatie is goedgevonden en verstaan, den Heere van Kaalte kennelijk te maken, dat in deszelfs schrijven d.d. 3 Oct. 1835, in vergelijking gebragt met deszelfs mondelijke verklaringen en betuigingen voor de Vergadering van Augustus 11., door dit Kerkbestuur geene termen zijn gevonden, om van handelwijze ten zijnen aanzien te veranderen. Voorts dat dit Kerkbestuur, schoon geenzins gehouden tot het afgeven van een zoodanig Getuigschrift, als door den Heer van Raalte in dat zelfde schrijven wordt verlangd, evenwel aan hem niet wil weigeren te verklaren, dat men in de Vergadering van Mei 11., tot zijne afwijzing geenen genoegzamen grond heeft gehad in zijne onbekwaamheid, noch reden in zgne by het examen gemanifesteerde godgeleerde gevoelens, zoodat hij alstoen, indien er geene redenen hadden bestaan, om hem de gewone verklaring en belofte der onderteekening niet voor te leggen, met meerderheid van stemmen, tot de predikdienst zou zgn toegelaten geworden. Van dit goedvinden des Kerkbestuurs zal door den Secretaris aan den Heer van Raalte kennisgeving geschieden bij Extract uit de Notulen.

\'s Gravenhage, Voor overeenkomstig afschrift:

15 Oct. 1835. De Secretaris van het Provinciaal

Kerkbestuur van Zuid-Holland, (Get.) J. SLUITER.

Aan den Weled. Heer A. C. VAN RAALTE.

Eendeels was ik hierover verontwaardigd, maar anderdeels

34

-ocr page 554-

530

was ik verblijd, dat de Heere het verhoed had, dat ik door mgn eigen toedoen tegen mijn geweten weder in ongeoorloofde gemeenschap met hen zoude geraken. De verdere ontwikkeling der omstandigheden, en de in het oogloopende verharding der vijanden van Sion, dringen mij eindelijk om den gewigtvollen stap te doen, waarvan ik reeds eenen ge-ruimen tijd overtuigd was geweest. Ik schreef het navolgende, in December 1835, aan het bovengenoemde Kerkbestuur;

»De stem mijns gewetens en de onfeilbare uitspraken der Heilige Schrift, hebben mg voor eenigen tijd gedrongen, alle kerkelijke gemeenschap met U op te zeggen, en mij te voegen bij hen, die met woord en daad toonen te begeeren naar de ordinantiën Gods te leven, waarvan in het Hervormd Genootschap het tegendeel plaats vindt: dewijl men

lo. Conscientiebindende wetten, welke niet op het Woord van God steunen, ja waarvan sommige tegen het Woord Gods indruischen, invoert, waarvan mijn wedervaren bij u een sprekend bewijs oplevert, en men dien ten gevolge heer-schappij voerende over het erfdeel des Heeren, Christus in zijne waardigheden aanrandt; en

2o. De Kerkbesturen trouweloos handelen in de voornaamste hunner pligten, te weten, de handhaving der waarachtige leer van zaligheid, zoodat door het straffeloos, ja zelfs als verlicht geprezen invoeren van allerlei dwalingen, de eer van den Drieéénigen God geschonden, de wijngaard des Heeren verwoest, en het volk verleid wordt; Rom. XVI: 17, 18; en men eindelijk

3o. Christus in Zijne leden vervolgt, daar bet Kerkbestuur, Godvreezende en getrouwe wachters op Sions muren, om hunne getrouwheid, als beroerders des lands, smaadt en uit \'s Heeren wijngaard zoekt te bannen, vergetende dat zij zelve de beroerders des lands zijn, door het verlaten van God en Zijne waarheden.

Des bovengenoemden Kerkbestuurs Dienstv. Dienaar, (Get.) A. C. VAN KAALTE.quot;

-ocr page 555-

531

NASCHRIFT.

Den Heere S. VAN VELZEN Jr.

Holland, Ottowa Mich. April 1862.


Waarde Neef.

Uw vriendelijk aanbod om eenige bladzijden, met hetgeen ik bij gelegenheid van een herdruk der afscheidingastukken zou wenschen te zeggen, te vullen, wil ik niet van de hand wyzen ; ofschoon mijn vertrek reeds voor meer dan 15 jaren, mg eenigermate vreemdeling op het vaderlandsch kerkterrein maakt, en ik ook wel vatten kan dat mijne indrukken en beschouwingen weinig gewigt aan de uitgave zullen bijzetten.

Alleen hoofdbeginselen en enkele bijzonderheden van den eersten strijd zijn mij nog diep in het geheugen geprent. Wat er al van die gebeurtenissen in druk is, weet ik niet meer, \'t geen ik er van had, gaf ik vroeger aan iemand, wien ik het mign pligt rekende in te lichten.

Van achteren een blik op \'t gebeurde werpende, zoo ver-bigde ik mij de stem van \'t geweten gevolgd te hebben, ofschoon mij zulks veel kostte ; aan de andere zijde smart het mij nog altijd, daarom, in mijn eigen vaderland door Neer-lands regering en burgers, opgestookt door de Hervormde Synode en plaatselijke regeringen, beboet, met strafinkwar-tiering gekweld, in gevangenissen geworpen, gedurende jaren gescholden, met slgk en steenen geworpen, en als uitvaagsel in persoon en huis gejaagd en geplaagd te zijn; dermate dat eenmaal met Ds. Brummelkamp zijnde, wy met een bedrukt en benauwd hart in goeden ernst elkander afvroegen : Wat dunkt u, zou God ons nog eens een dag doen beleven, dat wij eens vrij, ongemoeid en zonder schrik ons op de openbare straten zullen kunnen vertoonen ? Na ondere andere natiën ingelijfd te zijn, heb ik vaak als Nederlander gewenscht, dat die vlek van de Nederlandsche natie

34

-ocr page 556-

532

door herstelling van het ongelijk, zoo veel mogelijk mogt afgewischt worden.

Dat de toongevende leiders der Nederlandsche Hervormde Synode, onzo vervolging door toepassing van Napoleons strafartikelen tegen politieke vergaderingen, op onze godsdienstige bijeenkomsten vroegen ; waardoor men sluw eene tyrannieke publieke opinie tegen ons vormde, en een moorddadig geweld van volksbewegingen verwekte, om ons door zulke lage verachtelijke middelen den mond te stoppen, toont ons aan, welk een Geest de Hervormde Kerk beheerschte, welke vruchten die zoogenaamde moderne Theologie draagt, en wat zwakte dat soort van kerkheeren verraden tegenover zuiken, die ze kwade jongens noemden, wier eenige kracht lag in hunne getuigenis voor de waarheid. Doch we willen niet verder in dien vuilen modderpoel roeren, wij kunnen daar waar de vader der leugenen, die moordenaar van aielen regeert, al bezit uien ook veel vau het sierlijkste \'t welk men bij menschen, niet ingeënt in den wijnstok, vinden kan, niet anders wachten, vooral wanneer men in betrekking tot zielen redding hunne natuurlijke wijsheid dwaasheid, hunne gerechtigheid vloekwaardig, hunne heiligmaking eene was-sching van de buitenzijde en hunne verlossing zelf bedrog heet.

Grievender en verwoestender leed was het dat èa belijders der waarheid èn regtzinnige predikanten bedekt of openbaar, door hun invloed of door hun stilzwijgen de vervolging bevorderden, Van laatstgenoemden vooral kregen wij de handen op het hoofd. Nu was er maar één vijand meer waar de mond van vol was, een vijand die men door verachting moest vernietigen. En die vijanden waren die jonge onbezounene, hoogmoedige, naamzoekende predikanten. Dat zij een geweten hadden, dat er een regt verkrachtende kerklyrannie tegen hen te werk was, dat zij de in hooge plaatsen miskende waarheid voorstonden en van daar vijandschap ontmoetten, werden op den achtergrond verdrongene onbeduidendheden. Hoezeer werden dan ook hunne diensten gewaardeerd en beloond door de

-ocr page 557-

533

TTQ:

kerk en gouvernement bezielende aristocratie, welke zich op dezelfde wijze van de regtbanken bediende, voor welke de Heer Bruce te Deventer mij als een onbewust instrument van Engeland voorstelde. — Men slaagde dan ook ter deege wel om ons gedurende jaren als monsters ten prooi van de woede des volks te stellen, om ons als zedelijk melaatschen des lands te brandmerken; zoodat de predikstoelen, ook voor de klove eener volkomene breking daar was, gesloten werden; zoodat zelfs elke verzoeking tot gemeenschap of gastvrijheid met koudheid en de pijnlijkste verlegenheid werd afgekeerd. — De blijken van gastvrijheid in die bange tijden van Ds. Gallen-bach en Ds. Knap genoten, waren voor mij nooit te ver-getene verkwikkingen, en moge God ook loonen dien edelen Groen van Prinstorer, bij wien ik broederlijke deelneming en openhartige mededeeliug zijner beschouwingen vond.

Toen wij door onzes ondanks geborene omstandigheden in geweten gebonden waren in strijd met de magten te spreken en te handelen, en wij onze schade en ons onvermogen van wege onze jeugdige jaren, op eene alle moed en kracht benemende wijze gevoelden, en ons zouden hebben willen verbergen, vond ik het o zoo laag, om ons juist, in en van wege deze hulpeloosheid onzer jonkheid, zoo te vermalen: dit is het werk niet van edele harten! Men zal echter hoop ik, bij dezen tijd in Neerland wel geleerd hebben dat het getuigen voor waarheid niet van jaren afhankelijk is. — Ook vertrouw ik dat men den laster, dat wij de scheiding zochten, nu wel moede zal zijn : men kan nu immers wel koeltjes het begin der scheiding in de geschiedenis van Ds. de Cock lezen, om te weten waar de oorspröng te huis behoort. Ik voor mij hate het, niet langer de predikstoelen van mijn Vader te kunnen betreden, een smaad te worden voor mijne nog levende moeder en voor mijn geslachte; het was my de pijnlijkste opoffering, de zoo vurig verlangde prediking op \'s lands predikstoelen op te geven, waarvan mij de Nederlandsche kerktyrannie wederregtelijk beroofde. De aanteiging dat wij door scheiding een naam wil-

34*

SI

-ocr page 558-

534

den maken, gaarne daarvoor een afschraapsel wilden worden, zelfs de vervolging uitlokteo, deed mij vaak glimlachen, en vragen : Is dat nwe hoogte van waar gij de zaken slechts bezien kunt?! Edoch wat er ook gebeurd zij, en welken levenden indruk het ook bij mg nagelaten hebbe, ik heb niets meer te vergeven: het geledene is mijne kroon.

Bij een terugblik op mij zeiven moet ik belgden, dat mijn jeugdig leven zeer doelloos was, en hoofdzakelijk eenige rigting ontving van de achting welke ik mijn vader toedroeg, en van de begeerte om Hem tot vreugde te zijn. — Doel en ernst werd eerst kort voor en na dien eersten Cholera-tijd geboren. Geen wereldsche ambitie maar de bediening des Evangeliums, welke mg vroeger voor mijn persoon altgd het minst passende toescheen, werd van toen af mijn biddend streven: want ik had den schat der verzoening gevonden! De prediking van het regtvaardigend geloof, door de liefde werkende, bedoelde ik ; zielen waren mij dierbaar geworden. Ik begeerde niets meer dan mijn leven in de prediking te slijten. — Kerkvorm en kerkregering waren bij mij vrij doode denkbeelden. Ik had dien grooten stapel van kerkwetten in mijn \'s Vaders boekerg wel eens ingezien, doch het waren voor mij boeken zonder ziel en leven, ik leefde niet in die spheer. Al het kerkelijke dat zich naderhand aan mij opdrong, heb ik in de eerste plaats te danken, aandien echt protestantschen eisch van de provinciale Synode van Zuid-Holland, mij bij belofte te verbinden onbepaald de tegenwoordige en toekomstige wetten der Synode te gehoorzamen. — Ik was van kindsbeen door mijn Vader zeer streng ingescherpt om de magten over mij gesteld te gehoorzamen, mgne geheele ziel ademde dan ook niets anders dan gehoorzamen, ook aan het kerkelijk bestuur ; want met de ge-zaugversjes was ik, ofschoon ik voor anderen wel gemeentelijke vrgheid verkoos, in mijn ouderlgk huis opgegroeid, en velen waren ntij dierbaar geworden, doch zooveel had mijn Vader mij wel geleerd, dat de gehoorzaamheid, zou ze mij niet verlagen, om Gods wil moest bewezen worden, en dat ze

-ocr page 559-

585

das ophield, waar ze tegen zijn gebod inliep. Daarom, ik beloofde voor het Provinciaal Kerkbestuur van Zuid-Holland gul en opregt alle golioorzaamheid, en voegde bij mijn jawoord, voor zoover het met Gods Woord overeenkwam. — Hoe raar stond ik te kyken, toen dit die liberale Heeren, die niet het quia maar het quatenus zeiven slechts omtrent onze geloofsbelgdenis konden gedoogen, niet naar den zin was, en zij mij daarop weigerden het gewone verbindings-formulier te laten onderteekenen. Of ik al betoogde, dat ik bereid was met al de anderen mij op gelijke wijze te verbinden ; dat men van niemand reglementen-kennis vorderde, en dat men toch elke verbinding aan wetten moest onderschikken aan Gods Woord, niets baatte; onbepaalde gehoorzaamheid en kennis van reglementen vorderde men. — En tot rede van dit willekeurig gedrag gaf men op, dat ik een van die oproermakers in de kerk was. Men zeide echter niet wat oproerige dingen ik gedaan had. — Ik stond als verplet; aan de eene zijde begreep ik niet, dat men zooveel gewigt aan my hechtte, aan de andere zijde, ik was my onbewust iets kwaads gedaan te hebben. Zoo vaak ik \'t gebeurde weer overdacht, moest ik staag weer zeggen : \'t is toch Paapsch \'t geen ze van mij vragen ! en ik zeide: Nu dit is te grof, gewis Neerlands Kerk zal zich tegen zulk een willekeur, tegen zulk een Paapsche tyrannie verzetten, dat muisje zal een staartje hebben ! Doch hoe onnoozel keek ik, toen er, ofschoon ik zeker meende te zgn, dat er een groot beginsel op het spel stond, \'t welk de vrijheid en het Protes-tantsch karakter der kerk raakte, weken en maanden verliepen, zonder dat er eene stem gehoord werd; doch ik kende toen nog niet die tweede natuur der tamgewordene Hollandsche natie, om die verlichte aristocratie-Iandkerk-school te laten regeren, noch de publieke opinie, om die inquisitie geessel in haar hand te laten vormen, waardoor brood, vermaak en eer de plaats van de erve der Vaderen, die vrije Protestantsche Gereformeerde Kerk, in het hart ver-

-ocr page 560-

53ö

vangen heeft. — Echter om billijk te zijn, Professor Clarisse trok zich de zaak aan. Z.H.E.W. was diep verontwaardigd, en zond mij met een briefje naar Donker Car tins in den Haag, met verzoek om mi) het gewone formulier te laten teekenen. Ik zag zeer op tegen dien grooten man. Naauwelijks had ik hem, na de lezing van het briefje, op zyne vraag :ofik van Raalte was, die een zwager van Brum meikamp was, toestemmend geantwoord, of de man viel mij op het lijf met eene heftigheid, zooals ik nimmer beleefd had. Mijn jongensachtige vrees en opzien verdween ; ik was tevens verbaasd, dat zulk een man tegen mij jeugdig mensch zich zoo boos maakte, en zoo zijne waardigheid en deftigheid vergat. Het regende een stortvloed van harde woorden en verwijtingen, dat wij alle rust verstoorden, dat wij kwade jongens de geheele kerk zochten om te keeren, dat wij arbeidden, om hetgeen oude wijze mannen met zorg hadden opgebouwd, te verderven etc. — Ik keek wonder op, dat die groote Heer ons zulke groote stukken toedichtte, want ik was mij bewust en kon wel getuigen voor de predikanten Brum meikamp en van V elzen, met welke ik van zeer nabij bekend was, dat we allen, o zoo gaarne in stilte in de Hervormde Kerk hadden blijven (verken. Doch om kort te gaan, de storm ging over, en hij stuurde mij met de mondelinge boodschap naar Ds. Sluiter, Secretaris van het Haagsche Kerkbestuur, dat hij mjj zou laten tee-kenen. — Naauwelijks had ik daar mijn boodschap te kennen gegeven, of de veranderde gelaatstrekken duidden aan de hevigste woelingen van binnen. In plaats van antwoord begon Ds. Sluiter tegim de leerbegrippen, welke hij van mij op het examen gehoord had, uit te varen, als b. v. tegen de verzoening, de wedergeboorte etc. Ik was wel een vreesachtige ligt ontroerde jongeling, doch zulke aanvallen hielpen mij daarover, en gaven mij kalmte, zoodat ik, die mij zoo dierbare waarheden vrijmoedig verdedigde ; doch zulks verveelde dien Heer zeer spoedig, en met bitterheid en toorn, zeide

-ocr page 561-

537

hij, al dringende naar de deur, »je zult niet teekenen, we zullen wel zorg dragfin dat gij de kerk niet beroert ; de eiscli van de Synode blijft onveranderlijkquot; etc. En zoo raakte ik op straat. — Dit was de geest van Neerlands Kerkbestuur, in welke de Hervormde Kerk haar karakter zoo ram en vreesachtig heeft laten oplossen ; deze geest gaf rigting en baarde de omstandigheden en reactie.

Vroeger, bij gelegenheid toen de Theologische professoren van Legden mij van het kandidaats examen wilden weren, waarin Professor C 1 a r i s s e ze stuitte, door mg naar Professor van Hengel en Kist te sturen, met de boodschap, dat ik dadelijk tot het tentamen toegelaten moest worden, kwam Prof. Kist, die de schuld van oponthoud en weigering niet wilde dragen, er ten laatsten mede voor den dag, zeggende »men heeft bezwaren tegen u ingebragt van wege uwe gevoelens; doch wat mij aangaat, ik zeg : laat er ook zulke predikanten komen, dat kan elk naar zijn smaak kiezen. — Maar zeg mij toch eens van Raalte; Hoe komt gij toch aan zulke wonderlijke stellingen ? Gij leert ze van ons niet: krijgt gij lea van L e F e v r equot; ? Ik deelde hem mede dat ik van niemand onderwezen was, doch dat mjjn zonden-gevoel mij gedreven had tot een biddend onderzoek der schrift, waaruit ik door Gods Geest de waarheid der regt-vaardiging voor God door \'t geloof in Jezus had leeren verstaan. Waarop hij met medelijdeuden glimlach het gesprek afbrak.

Het ontwaren evenwel van de verminking en bespotting der waarheid in personeele ontmoetingen deed mg echter niet meer dan de door Professor Kist gewilde vrijheid van prediking zoeken. — Die vijandschap tegen de waarheid in de hoogste besturen; die willekeurige, planmatige verdringing der waarheid van de predikstoelen; die Paapsche tyrannie met hunne geboden van welke ze hun kouden troos-teloozen stapel, dien ze al gemaakt hadden en nog zouden maken, mij zoo op den nek bonden dat Gods Woord er eene

-ocr page 562-

538

ondergeschikte plaats bij kreeg; dat alles maakte rnjj eerst zoo wat een kerkelijk mensch ; ik meeu de ernst en betee-kenis van kerkregering begon eerst toen regt bij mg te wegen. Hierbij kwam Capadoce\'s »ernstig en biddend woordquot; (\'t welk ik wel in handen wenschte van elk in de Gereformeerde Kerk belangstellend Nederlander, opdat men met het oordeel der Amsterdamsche classis en dat der Leyd-sche predikanten omtrent het kerkelgk werk van 1816 eens bekend mogt raken) waardoor ik meer te weten kwam dan ik wel wenschte; ik haatte den strgd.

Dit alles drong mij uit dien chaos van Hervormde kerk-regtsgeleerdheid, meer dan ooit te voren naar mijn roeping, omtrent kerk en kerkregering in den Bijbel te zoeken. Hoofddenkbeelden, welke ik van daar ontving en welke mij rigting bijzetten, waren: dat geloofsvereeniging noodzakelijk was voor het aanwezen van eene kerk, dat het doel van het aanwezen eener kerk was, dit geloof te beljjden en te verbreiden, dat regel en orde aan geloofswaarheid ondergeschikt en dienstbaar moet blijven.

Toen ik eenmaal in P a u 1 u s brief aan de Romeinen die gave der schuldopruiming, dat groote heil in den middelaar Gods en der menschen, in dat tweede verbondshoofd vond, en ik in Jezus God met den mensch vereen igd, in den gekrnisten, den vrggesproken en deu verheerlijkten middelaar de vervulling van alle mijne behoeften zag, en ik in vrede, blijdschap en liefde verzwolgen was, ontving ik doel deslevens; toen ontbrandde er een vuur in mijn binnenste, waaruit die eerste en ernstige bede tot God opklom : O God spaar mijn leven ! opdat ik mijn arme medemensch het kunne verkondigen, dat gij zijt; dat gij u met ons bemoeit, en ons gevallenen in Jezus tot de geregtigheid en het eeuwige leven noodigt. In alle mijne onderzoekingen vond dit vuur voedsel, en het zou bezwaarlijk geweest zgn om mg het prediken door-kerkelijke of burgerlijke wetten \'te verbieden. Ik stond verbaasd dat die regtzinnige predikanten, die mannen van naam

-ocr page 563-

530

zoo stil eu vreedzaam niet zoogenaamde ambts-broeders konden leven, die den armen mensch met de vruchten der bedorven© rede in stede van met het brood des levens spgsden ;

die de werking van Gods Geest, en het geestelijk leven geboren uit de levende geloofsvereeniging met ons tweede Ver-bonds-Hoofd, zoo konden lasteren, en aan den armen mensch hun Jezus, hun bloedborg ontroofden. Ik kon er niet bij, dat zg die schare niet zochten te ontrukken aan die zoo talrgke zielenmisleiders, zg hadden geduchte dingen kunnen doen, was hun eigen persoon maar in de zaak van Jezus en in die van het zielenbehoud verzwolgen geweest. Wanneer die door geleerdheid, grgsheid en positie achtenswaardige mannen getrouw waren geweest, hoe gaarne waren wij aan hunne voeten gaan zitten ; van hoevele verdeelingen en verwgderin-gen zouden zij de Nederlandsche waarheid liefhebbenden, en van hoevele langdurige en smadelijke vervolgingen zouden ze ons hebben kunnen bevrijden.

Deze werkeloosheid verschoont men met te zeggen: Wij mogen niet scheuren of scheiden ! Ik geloof het ook dat men niet van de kerk scheiden mag, die Catholiek A.pos-toliesch is, en waar buiten geen zaligheid is, het ware karakter van kerk echter te doen afhangen van eene achter de rugliggende geschiedenis, maakt het te veel een natuurlek erfgoed ; in loop toch van jaren zou het geloof en de apostolische geest, door dien Geest welke eene Synagoge des Satans kenmerkt, kunnen vervangen zijn. Verbondsbeloften, hoe trouw en krachtig ook, kunnen ons nooit uit het oog doen verliezen, dat in de Evangelische bedeeling de takken door ongeloof worden afgebroken en dat de kerk daar is waar het geloof der waarheid gevonden wordt, waar de geest der waarheid woont. — Rome, Ritualisme en Sectengeest,

is dit te ruim; vandaar dat men tegenover dit protestantsch beginsel, \'twelk waarheid en Christus geest zoekt, zich op afkomst, voorregten der kerk, kerkvorm en vormdienst blind staart, ja in de plaats van Christus dringt. — Waar

I KERK El* WtRtiO

3,De Hcisïquot; O\'fUcföËRGEN

-ocr page 564-

540

echter vereeniging in belijrlenis en gehoorzaamheid der waarheid is, daar is de kerk zigtbaar, en alleen afscheuring van kerk denkbaar. — Tegenover Rationalisme en Ritualisme stelt het Christendom met de Bijbelschrijvers vasÈ, dat elk mensch onder den vloek en de heerschappij der zonde ligt; dat de opruiming van de schuld der zonde alleen in Christus zoendood, en de vrrbreking der zondeheerschappij alleen in de inwoning van Jezus Geest te vinden is; en dat dit geestelijk leven, door eene levende, wezenlijke, hooge, door Gods Geest en Woord daargestelde vereeniging met Jezus, geloofsvereeniging geheeten, medegedeeld wordt; waaruit alleen het Godbehagelijke leven geboren wordt. Zij die in de Hervormde Kerk deze eerste grondbeginselen van liet Christendom den armen mensch ontvreemden, en zij die zulke zielenmisleiders in die kerk dragen, zelfs de regering toebe-trouwen en eerbiedigen, die, en niet wij hebben de Neder-landsche Hervormde Kerk gescheurd, ja gesloopt. God zal rigten tusschen ons en onze beschuldigers! De vereeniging met zulken onder het dekkleed van kerk reken ik niets minder dan snood kerkverraad. — Het is eene heilige roe-ping, en geen kerk-scheuring, dezulken, om Jezus wille, en om zich zeiven van bet bloed van onsterfelijke zielen vrij te maken, te weerstaan en van dezulken af te wijken. — En wanneer ze door tal en invloed de magt in de poorten hebben, zoodat zij aan het vertegenwoordigende, het besturende ligchaam hun geest, dat is eene Christus karakter miskennende en eene ziel verdervende strekking geven, dan mag de kerk zich nooit van haar regte roeping, karakter en levenskracht, die volharding in de leer, gebed en breking des Bioods en al wat tot het kerkelijk leven die verdediging van Gods waarheid en instellingen behoort, laten berooven, al moest men dan ook, om het eigendommelyke karakter kerkvereeni0in0 in de wereld op te houden, naast de groote kerkgebouwen in schuren vergaderen. En zij die onverschilling, vreesachtig of nit andere beginselen, hun ka-

-ocr page 565-

541

rakter vau getuigen der waarheid, niet bloot als individuen maar in het karakter van eeu vereenigd ligehaam, van Kerk, door de vermenging met en het buigen ouder de vijanden der waarheid verliezen, mogen wel toezien, van zulke predikers in schuren oproer- en seheur-makers te noemen.

Wanneer ik dien strijd nog eets op nieuw had over te leven, met hoeveel meerdere vastheid en met welk eene vrijmoedigere en luidere stem zoude ik, dunkt mij, dat onvervreemdbaar Christen regt, die heilige Christen roeping waarmede het voortdurend bestaan der kerke Gods in zulk een naauw verband staat, dat Christelijk gemeenteleven, zoo verheven boven alle aardsch gezag, dat regt als lid der Gereformeerde gemeente, verdedigen. Ik aoude mij zelfs nu niet meer kunnen buigen onder dat verdrag om mij eene nieuwe kerkelijke organisatie, om des lieven vredes wille, te laten welgevallen.

De onweerstaanbare hand eener van oordeelen Gods zwun-gere geduchte voorzienigheid, moge door natie verharding en omwentelingen de duisternis doen heerschen en getuigen doen zwichten, doch zoo min als ik aan Christendom verkrachters het gemeenteleven onderwerp, evenmin zoude ik ze nu, om des vredes-wille, den eerwaarden titel van gereformeerde kerk. Kerk der Reformatie laten behouden ; mijn naam en plaats zouden ze met myue toestemming niet bezitten ; zij vallen niet onder eenigen term om er in zulk een karakter eenig verdrag mede aan te gaan; het staat in een te naauw verband tot zielenmisleidirg. Ik zou het daarom verkiezen in vervolging, leunende op J e z u s en de kracht der waarheid, voort te worstelen, dan door afge-dwongene toestemming die zieleumisleiders dit gestolene deksel te laten behouden, om er de menigte makkelyker door te misleiden en te verderven. Laat ze ten minste als burgerlijk eerlijke mannen in hun waar karakter, als mannen van een nieuwen dageraad voor den dag komen.

En dit alles nu is geen sectische ontkerkings geest, het

-ocr page 566-

542

is een wettige strijd voor waarheid, voor de ophouding van het karakter en de roeping der gemeente des levenden Gods. — De afvallige Kerken staan daar voor ons ter waarschuwing ; die verdorde afgebrokene takken zijn daar zouteloos voor de wereld, en leereu ons dat Hij, die tusschen die gouden kandelaren wandelt, een jaloersch en ijverig God is.

Men zegt: zoo lang er nog de waarheid in gevonden kan worden, en er God nog mensehen in bekeert, dan is het nog de Kerkgemeenschap. Doch waar vinde ik geen waarheid tusschen de puinhoopen der wereld verspreid ? — Wij zouden weldra een Sodom zijn zoo de wereld chaos er ontbloot van was. — En wie wil Gods Geest in Zijne werking, ter vergadering van dat ligchaam C h r i s t i uit alle hoeken der wereld naar Gods vrijmacht verkoren, beperken, binnen de plaatsen en vereenigingen waar men dat onwaardeerbare voorregt van karakter, de genietingen en roepingen der zigt-bare kerk bezit ? Leert niet de geschiedenis der eeuwen op eene in het oog springende wijze dat de wind des geestes blaast waar henen hij wil ?

De roepstem tot Gods volk »Ga uit van haarquot; zal wel gelijk met Babels aanwezen noodig blijven. Gods geest en waarheid ook buiten dien chaos te willen sluiten, zou de roepstem tegenwoordig doelloos maken. Even ongerijmd zou het zijn, om die aanwezige werking van Gods geest en waarheid in de verscheidene hoeken, ons in de armen van dat ligchaam terug te voeren, en ons publiek karakter, onze bijzondere belijdenis en kerkelijk leven in haar te laten oplossen. En op welke gronden zal dan nu een gereformeerd lid zijn openbaar kerk karakter, werk en invloed in een li^-

O

chaam laten oplossen, \'t welk deszelfs positieve belijdenis heeft ontbonden; de moderne Theologie, ten koste van den plaatsbekleedenden bloedborg, de middelaar van het verbond der genade en dien ^eest des geloofs, der wedergeboorte en des geestelijken levens voorstaat en doordrijft; een ligchaam hier en daar waarheid prediking verdragende, om zelve de

-ocr page 567-

543

banden vrij te honden, alleen onder conditie van deszelfs, over het erfdeel des Heeren heerschappij voerende, gecentralizeerde magt te eerbiedigen. — Een ligchaam welke Christus vervreemding in Japans blindheid en in de vervolging van de getuigen der waarheid te lezen is.

Eene vereeniging van menschen welke men kerk heet, moet toch, hoe onvolmaakt ook andersints, kenbaar zijn in de belijdenis van Jezus, als haar door zgn dood God verzoenenden middelaar, die haar door zijn Geest in de vereeniging met Hem vrij maakt van schuld, verlost van de heerschappg der zonde, en ze eene nieuwe hemelrichting geeft. Doch zoo die vereeniging van menschen in hare geconcentreerde werking juist eene deze waarheid ignorerende of bestrijdende rigting ontvangt, zoo is daardoor de christelijke kerkgemeenschap verbroken, welke de chistenen in dat ligchaam verspreid, schuldig zijn openbaar te hervatten.

De werkeloosheid tegenover, en het verlammend gemeen-schaps-leven der geloovigen met de tegenstanders der waarheid, heeft dan ook niet alleen het kenmerkende van hun christelijk kerkgemeenschaps-leven ontzichtbaar gemaakt, maar het heeft zelfs het karakter der waarheid belgdenden zoozeer verwoest, dat men zich aan directe of indirecte vervolging, aan wegstooting en smadelgke ignorering van de zoogenaamde afgescheidenenen heeft schuldig gemaakt. Men is anders zoo gereed de verschillende kerkelijke organisatiën te erkennen en derzelver gemeenschap te zoeken ; waartegen niet valt te zeggen, daar verscheidenheid van taal en oorsprong vaak zulks veroorzaakte; en men ook zelfs, daar waar gebrek aan kennis en heiligmaking tot die verscheidene kerkelijke organisatiën aanleiding gaf, zulke ligchamen zoo ze de hoofdgrondbeginselen van het christendom in die gemeenschap ophouden, niet buiten de christeu gemeenschap sluiten mag, daar zulke verscheidenheden, in de tegenwoordige bedeeling, van wege gebrek aan kennis en Godzaligheid, hoezeer ook te betreuren, nogtans ter voorkoming van

-ocr page 568-

544

conscientie bezoedeling en ziel verdervende twistingen onver- omst

mijdelijk schynen. — Doch hoe onbillijk is het dat de ge- eene

loovigen in Neerland de nog onlangs gevormde ligchamen vriei

in Schotland etc. erkennen en derzelver gemeenschap zoe- M

ken ; terwgl men aan eigen deur zich omtrent de waarheid wan

belijdende afgescheidenen versmadend vreemd houdt, en dat heit

omtrent belijders, die, ofschoon van de geringen des lands, geo

als rustige godsdienstige burgers, zoo veel te meer achting diei

verdienden, daar zij in hunne armoede door hunne opoffe- lev

ringen, om in een vrij geweten den onwaardeerbaren schat de god

Gereformeerde Kerk ten nutte van hun geslacht voor te vai

zetten, het beschamendste voorbeeld voor Neerlands natie vei

opleveren ; menschen die, ofschoon zij eene onvervreemdbare wa

aanspraak hebben op de stoffeljjke rijkdommen der gerefor- bi(

meerde kerk, zich, boven allerlei vertrediugen, nog de ver- scl

dringiug uit alle voorvaderlyke kerkregten om des lieven vredes de

wille hebben laten welgevallen. — O schande voor Nederland! ra

zulke christen gemeenten schaamt men zich, en zoekt men bi

vaak door smadelijke ignorering (denk b. v. aan de Boekzaal) G

te vernietigen. Neerlands Hervormde Kerk is dan ook s(

over de wereld bekend als te behooren ouder de afvallige g

kerken, welke zich in vijandschap tegen de waarheid endeszelfs h

getuigen en tegen het werk des geestes vgandig openbaart. c

De verwijdering tusschen de geloovigen in Nederland was c

mij staag een bange, een tranen barende, een hart kren- i

kende smart, deze heeft het mij banger gemaakt dan alle vervolging. Diepe indrukken had ik van het Godzaligheid verwoestende van het ongeloof en vleesch versterkende dezer vervreemdingen en wanstrijd ; zij verteerde mi) vaak alle lust des levens en maakte mij het leven bang. Ik vrees, zoo de geloovigen op aarde niet dien waarheid en vreeze Gods bena-deelenden invloed van die onchristelijke onverdraagzaamheid en strijd jegens elkander, daar ze geroepen zjjn den gemeen-schappeljjken vijand te bestrijden, leeren betreuren en door liefde leerea af breken ; dat God op aarde alles omkeerende

-ocr page 569-

545

iver- omstandigheden zal doen geboren worden, in welke ze op Se~ eene beroerende wijze zullen leeren en erkennen wie hunne nen vrienden en wie hunne vijanden zijn.

soe- Moet men het teregt als eene list der helle weerstaan

leid wanneer men de liefde tot den naasten, vreemd van de waar-heid, en gebouwd op onverschilligheid omtrent de door God ids, geopenbaarde schakels der waarheid, als de ware Gods-

\'nS dienst bij uitnemendheid verheft ? men moet niet minder in levende erkentenis leven, dat waarheid zonder liefde geen godsdienst is. — Ik bedoel zonder die innerlijke bewegingen van barmhartigheid, mededogen, langmoedigheid en verge-vens zin jegens onze medezondaren, ik bedoel zonder die ire warme belangstelling in des zondaars redding, ach waarom

irquot; bidden wij niet meer om de liefde ? De voortdurende leer-

!r_ school in de ondervindelijke kennis van onzen diepen val en

es deszelfs jammerlijke vruchten ; het vinden vaak op zoo ver-

rassende wijze van genade ook voor genade bij onzen dier-ln bare middelaar, die balsem voor onze smarten, het lezen van

1) Gods liefde-hart door het kenuen van den Zoon, Gods eigen ge-

k schonken liefde lam, en het indrinken van de liefde des eeuwi-

6 geu, zal ons dit niet met die ootmoedige en zachtmoedige wys-

s heid versieren, welke de waarheid doet minnen en belijden

\'• om de wille van Gods glorie en zielenredding ? Zal ons

s dit niet met liefde en langmoedigheid jegens elkander, en

met medelijderi jegens die schapen zonder herder, die zwervers zonder huis of vader, die niet weten wat ze doen, vervullen ? O dat de glorie van Jezus Christus in zijn verloste erve blinke, opdat ze aan de onderlinge liefde kenbaar zijn! — Meer begeer ik niet te zeggen. — Of dit geschrevene in overeenstemming is met hot plan uwer uitgave, kunt gij zeiven best beoordeelen, en het zal mg niet beleedigen, zoo gij het ongebruikt op zijde zult leggen. — Uw Broeder in Christus,

A. C. VAN RAALTE.

/

-ocr page 570-

rössoo:

BIBLIOTHEEK NED. HERV. KERK

I T* H O U Igt;.

BLADZ.

I. Stukken betrekkelijk de afscheiding der Geref. gemeente van Doveren, Genderen en Gansoiien,

door H. P. Scholte ... 3

II. Merkwaardig voorbeeld van hedendaagache verdraagzaamheid van het Nederl. Herv. Kerkbestuur, door H. P. Scholte .... 21 HL Vervolg der liefdelooze handelingen van het zoogenaamd Herv. Kerkbestuur, door H. P,

Scholte . co T„ .......

IV. Laatste getuigenis tegen de liefdelooze handelingen van het zoogenaamd Herv. Kerkbestuur,

door H. P. Scholte ... ^5

V. Aan de geloovigen in Nederland, door H. P. Scholte • . . . 192 Uitgang uit de gemeenschap met het Nederl.

Herv. Kerkbestuur, door A. Brummelkamp . 242

VH. Stem eens wachters op Zions muren, door

S. van Velzen .... 379

VUL Verslag van de afzetting en handelingen der classicale en provinciale kerkbesturen van Noord-Brabant met ds. G. F. Gezelle Meerburg . 468 Handelingen van het Provinciaal Kerkbestuur bg het examen van den kandidaat A. G. van Kaalte • . . , . 523

VI,

IX.