i
Nevenvader der Vrijmetselarij.
DESZELFS HUIDIGE WETTEN EN GODSDIENSTIGE GEBRUIKEN.
(VERTAALD UIT DE CIVILTA CATTOLICA.)
gt; |
vP |
^ \'v, \\ | |
■y-; - R?quot; ^ | |
rrgt; f |
■ quot;ONJ\\ |
G. MOSMANS. \'a-Hertogenbosch. — Markt A. 14. 18S3.
I. Over de huidige zoogenaamde duitsche antisemitische of tegenjoodsclie beweging. Hoe de jood immer vreemd is aan het land waar hij woont. Hoe daarom het vreemd joodsch ras niet genaturaliseerd, maar geregeld moet worden door bijzondere uitzonderingswetten, tot zijne en onze beschutting. 1
II. Hoe het immer vreemd zijn van den jood in de landen waarin hij leeft niet voorkomt uit de oude wet van Mozes, welke hij verlaten heeft, maar uit de nieuwe rabbijnsche, welke hij heden onbewust volgt. Waarom de joden zieh thans zoo vast aan hunne valsohe wet houden, terwijl zij daarentegen zoo geneigd waren tot afgodendienst, toen zij in \'t bezit waren der ware Wet. Hoe van lieverleê onder de joden de nieuwe rabbijnsche en talmudische wet, welke zij onverstandig voor de Mozaische houden, ontstaan en ontwikkeld is. 15
III. Officiële on openlijke verklaring der joden van Frankrijk en van Italië in 1800 onder Napoleon I opzieh-teus hunne wettelijke verplichting van alle christenen en dc niet-joden der wereld te haten. Hoe en waarom\'dc jood-sche onbeschaamdheid zulke openbare en officiële verklaren heeft durven afleggen. Hoe de huidige talmudische godsdienst de joden verplicht de wereld der niet-joden te beschouwen als geen evennaaste............30
IV. Men bewijst met het gezag van oude en latere zoo christen als joodsehe met den talmud zeer vertrouwde schrijvers, dat nu nog de joden in geweten verplicht zijn de christenen te verachten en te haten, hen niet als hunne evennaasten te beschouwen, en zich jegens hen niet verplicht achten noch door beloften, noch door eeden.......42
V. Over den theoretiselien en praktisclien joodselien haat tegen liet niet-joodsoh. menscLdom. Hoe de joodsehe wet thans niet in den Bijbel maar alleen in den Talmud te vinden is. Hoe noodzakelijk het derhalve is dat iedereen wete wat de Talmud den joden voorschrijft tegen de niet-joden. 55
VI. Men bewijst met rabbijnsche teksten, door rabbijnen en ex-rabbijnen zelf aangehaald en uitgelegd, dat het huidige jodendom voor wet en regel van geweten heeft den haat jegens de christenen en jegens het gansch niet-joodsch menschdom...................67
VII. Getuigenis van den beroemden Sistus van Siena wegens den tegenmaatschappelijken geest van het jodendom. De dankbaarheid der joden jegens de Kerk en jegens hunne weldoeners, de Pausen. Jodendom en vrijmetselarij zijn hetzelfde. DTsraëli jood in geboorte, in leven en in dood. 80
VIII. Waarom thans in Rusland, gelijk reeds zoo dikwerf elders, de joden zoo mishandeld worden. Hoe men hiertegen zou kunnen voorzien. Hoe gruwzaam en gevaarlijk de joodsche geest is, en hoe hij daarom verdient gehaat en door uitzonderingswetten gebreideld te worden.......94
IX. Over de joodsche reactie: over de slechte daden den joden door hunne wet voorgeschreven tegen de niet-joden, le over hunne godsdienstige reactie, welke zich onderscheidt in leerstellige, liturgische en polemische, 2e over hunne politische reactie. Over den woeker, die den joden, naar hun, op straf van zonde, jegens niet-joden en bizonder jegens christenen geboden ia.................. . 108
X. Over de misdadige reactie of de boosaardige joodsche handelwijze aangaande de schelmstukken en misdrijven tegen de have en de levens der niet-joden en bizonder der christenen, en dat wel op voorschrift van den Talmud, en uit een geest van joodsche godsvrucht en vroomheid......123
XI. Men bewijst dat de brief van Paus Innocentius IV, tot verdediging der joden door rabbijn Levi van Vercelliaande Unila catiolica van Turijn, niet alleen niets bewijst, maar zelfs niet gewaagt van dat waarover wij spreken, te weten van de Talmudisch-joodsche wet en praktijk van christenkinderen
en nietkinderen te vermoorden op hunne Paaschfeesten . . 136
XII. Joodsehe verdedigingen tegen de bloedbeschuldiging.
Welke joden inzonderheid schuldig zijn aan het uit godsvrucht vermoorden van christenen. Nieuw twistschrift tusschen de fransche joden..................150
XIII. Hoe door en met een authentiek,onuitgegeven proces, dat men in de Vaticaansche Arehiven bewaart, ontwijfelbaar bewezen wordt, dat de joden hunnen Paschen niet heiliglijk kunnen vieren dan met christenbloed.........164
XIV. Eerste verhoor van don jood Israel, waaruit men leert dat de joden van Trente elk jaar, op hun Paaschfeest, hunne koeien of ongedeesemde brooden vermengden met christenbloed. Over do rondzwervende joden, reizigers {commis vot/ageurs) in de middeleeuwen, verkoopers van- en handelaars in christenbloed, aan onderscheidene synagogen van Duitscliland, van Tyrool en elders..........174
XV. De jood Vi talis bevestigt het onthulde van Israel nopens het godsdienstig bloedgebruik van den joodsche Pa?chen. Hij openbaart de blocd-Paschens, welke hij en zijn oom Salomon te Monza bij Milaan gevierd hebben. Hij be-
chrijft de gruwzame marteling van den gelukz. kleinen Simon van Trente, en verklaart er het doel en de beweegreden van .......... 187
XVI. Samuel de eigenaar der Sinagoog te Trente onthult de oudheid van den bioed-Paschen,die opklimt tot de eerste eeuwen der Kerk. De gebruiken het christenbloed als voor-deelig tot het geestelijk heil hunner zielen. Waarom zij zulks gelooven. Waarom dit godsdienstig gebruik niet beschreven wordt gevonden dan in de joodsche wetboeken van het Oosten. Hoe de praktijk alleen, door mondelijke overlevering, bewaard is gebleven in de Ghetto\'s van het Westen. . 198
XVII. De jood Samuel beschrijft den Pasehen der XVe eeuw gelijk aan dien der XVIIIe. Steenpoeder gebruikt in de italiaansche Ghetto\'s der vorige eeuwen. Teekenen dat dit niets anders was dan vergruisd bloed. Op welken tijd, volgens Samuel, de moord van een christenkind aan God het aangenaamst is. Hoe Samuel dit een en ander van jongs af in 1445 geleerd heeft inde school van Meester David Spring, rabbijn van Bamberg en Nurenberg..........212
XVIII. De onderhoudende joden gaan nog altoos voort met hunnen bloedpaaschen te vieren. Deze hunne onderhouding
is thans gemakkelijker en minder gevaarlijk dan in de middeleeuwen. Het talmudisme de vader der vrijmetselarij. De jood Samuel veropenbaart dat men op denjoodsclien Paschen niet alleen eet maar ook drinkt cliristenbloed, waarmede men de tafel zegent. Waarom de joden zich in geweten verplicht achten tot deze onderhouding............224
XIX. Elk jaar zoeken de joden een kind. Daarom uit vele plaatsen weggejaagd. Orsus van Saksen, koopman in christenbloed. Zijn paspoort legaliseert het bloed. Zal dat bloed goed zijn, dan moet het kind, waaruit het bloed getrokken is, onder de folteringen sterven........334
XX. De jood Engel beschrijft den moord door hem niet gezien. Hoe hieruit bewezen wordt het gebruik onder do joden van zulke moorden. Hoe het bloed moet zijn van een jongetje gedood onder de folteringen. Isaak van Keulen, Enselinus van Gastel Gavardi, Eizzardus van Broscia, handelaar in christenbloed in de XVe eeuw.........244
XXI. De joodsche geneesheer Tobias steelt het kind. Het jaar 1475 joodsch Jubeljaar. Op de Jubeljaren moeten de joden versch bloed hebben. Op de andere jaren is het bloed in poeder voldoende. Drom van joden te Venetien schache-rend met christenbloed..............257
XXII. Verhoor van Mozes-den-oude. Gedurende zijn tachtig levensjaren bediende hij zich immer in Duitschland en te Trente van christenbloed. Noodzakelijk van dat bloed in de godsdienstgebruiken der joden. Dat dit bloed moet zijn van een mannelijk kind en gedood onder de f jlteringen. Waarom....................2(39
XXIII. Joodsche sluwe geslepenheid om hun gruwzame geheimen bedekt te houden. Men toont aan, dat ook nu nog de joden hunnen Paschen vieren gelijk in de middeleeuwen. Onthulling van den exrabbijn Moldavo aangaande het gebruik, in 1803, van christenbloed in al de Ghetto\'s van het Oosten.....................282
XXIV. Onlangs ons uit het Oosten geschreven brieven aangaande het huidig gebruik, in de joodsche godsdienstritussen, van christenbloed. De oioilta cattolica aangehaald tegen de joden van Alexandriën in Egypte, in een geding door de Europesche consuls op touw gezet in 1881. Vele aankondigingen op de vierde bladzijde der moderne joodsche
294
dagbladen duiden het tegenwoordig joodsch gebruik aan van
christenbloed in hun paaschbrood en wijn
XXV. Op de Purimfeesten,die Pasolien voorafgaan,moeten de joden zich bedrinken en een ehri3ten dooden. Deze geheimen openbaart men, zonder gevaar voor de joden. De Gelukzalige Bernardinus van Feltre, in de XVe eeuw, door gansch Italien1 en gedurende heel zijn leven predikende tegen de joden. De Pauselijke wetten betrekkelijk de joden thans gedeeltelijk hernieuwd in Rusland..........311
XXVI. De moord van een christen op het Purimfeest beschreven door den Moldavisohen exrabbijn. De ridder advo-kaat Gateschi. Pater Thomas te Damaskus vermoord op het Purimfeest van 1840. De vier Processen van Trente en het eenige van Damaskus...............328
XXVII. Het Proces van Damaskus van 1840 bewijst, dat de joden zich nog altoos meermalen in het jaar van chris-tenbloed bedienen in hunne godsdienstgebruiken. IJdele joodsche kunstgrepen om te ontsnappen aan hetgeen men deswege tegen hen opwerpt. Verklaring van het joodsch geheim. Men toont aan dat de joden tegenwoordig voor wet hebben God niet te beminnen.............344
XXVIII. Joodsche listen in het proces van Trente. De pauselijke commissaris. Valsche edikten en bullen. Paulus van Novara. Pogingen tot vergiftiging. Weggesmeten goud. Pomponius Loetus. Pauselijk vonnis tegen den Commissaris ten gunste van den Bisschop van Trente. Zaligverklaring van den kleinen Simon. Ontelbare joodsche kindermoorden. Hoe wij ons jegens de joden moeten gedragen......367
is thans gemakkelijker en minder gevaarlijk dan in de middeleeuwen. Het talmudisme de vader der vrijmetselarij. De jood Samuel veropenbaart dat men op denjoodschen Paschen niet alleen eet maar ook drinkt christenbloed, waarmede men do tafel zegent. Waarom de joden zicli in geweten verplicht achten tot deze onderhouding............224
XIX. Elk jaar zoeken de joden een kind. Daarom uit vele plaatsen weggejaagd. Orsus van Saksen, koopman in christenbloed. Zijn paspoort legaliseert liet bloed. Zal dat bloed goed zijn, dan moet het kind, waaruit het bloed getrokken is, onder de folteringen sterven........334
XX. De jood Engel beschrijft den moord door hem niet gezien. Hoe hieruit bewezen wordt het gebruik onder de joden van zulke moorden. Hoe het bloed moet zijn van een jongetje gedood onder do folteringen. Isaak van Keulen, Ensclinus van Gastel Gavardi, Rizzardus van Broscia, handelaar in christenbloed in de XVe eeuw.........244
XXI. De joodsche geneesheer Tobias steelt het kind. Het jaar 1475 joodsch Jubeljaar. Op de Jubeljaren moeten de joden versch bloed hebben. Op de andere jaren is het bloed in poeder voldoende. Drom van joden te Venetien schache-rend met christenbloed..............257
XXII. Verhoor van Mozes-den-oude. Gedurende zijn tachtig levensjaren bediende hij zich immer in Duitschland en te Trente van christenbloed. Noodzakelijk van dat bloed in de godsdienstgebruiken der joden. Dat dit bloed moet zijn van een mannelijk kind en gedood onder de folteringen. Waarom....................2ü9
XXIII. Joodsche sluwe geslepenheid om hun gruwzame geheimen bedekt te houden. Men toont aan, dat ook nu nog de joden hunnen Paschen vieren gelijk in de middeleeuwen. Onthulling van den esrabbijn Moldavo aangaande het gebruik, in 1803, van christenbloed in al de Ghetto\'s van het Oosten.....................282
XXIV. Onlangs ons uit het Oosten geschreven brieven aangaande het huidig gebruik, in de joodsche godsdienstritussen, van christenbloed. De civilta cattolica aangehaald tegen de joden van Alexandriën in Egypte, in een geding door de Europesche consuls op touw gezet in 1881. Vele aankondigingen op de vierde bladzijde der moderne joodsche
294
dagbladen duiden het tegenwoordig joodsch gebruik aan vaii
christenbloed in hun paaschbrood en wijn
XXV. Op de Purimfeesten,die Paachen voorafgaan,moeten de joden zich bedrinken en een christen dooden. Deze geheimen openbaart men, zonder gevaar voor de joden. De Gelukzalige Bernardinus van Feltre, in de XVe eeuw, door gansch Italien\'en gedurende heel zijn loven predikende tegen do joden. De Pauselijke wetten betrekkelijk de joden thans gedeeltelijk hernieuwd in Kuslar.d..........311
XXVI. De moord van een christen op het Purimfeest beschreven door den Moldavischen exrabbijn. De ridder advo-kaat Gateschi. Pater Thomas te Damaskus vermoord op het Purimfeest van 1840. De vier Processen van Trente en het eenige van Damaskus...............328
XXVII. Het Proces van Damaskus van 1840 bewijst, dat de joden zich nog altoos meermalen in het jaar van chris-tenbloed bedienen in hunne godsdienstgebruiken. IJdele joodsche kunstgrepen om te ontsnappen aan hetgeen men deswege tegen hen opwerpt. Verklaring van het joodsch geheim. Men toont aan dat de joden tegenwoordig voor wet hebben God niet te beminnen.............344
XXVIII. Joodsche listen in het proces van Trente. De pauselijke commissaris. Valsche edikten en bullen. Paulus van Novara. Pogingen tot vergiftiging. Weggesmeten goud. Pomponius Loetus. Pauselijk vonnis tegen den Commissaris ten gunste van den Bisschop van Trente. Zaligverklaring van den kleinen Simon. Ontelbare joodsche kindermoorden. Hoe wij ons jegens de joden moeten gedragen......367
NÊVEN-VADER DER VRIJMETSELARIJ. BÏÏSZELFS HUIDIGS WETTEN
EN
GODSDIEKSTGEBRUIKEN.
#•—---1——
Over de huidige zoogenaamde duitscho anthemislieAe of togen-joodsche beweging. Hoo de jood immer vreemd is aan het land waar hij woont. Iloe daarom het vreemd joodsch ras niot genuiuralheerd maar geregeld moet worden door bijzonder* uitzonderingswetten, tot zijne en onzo beschutting.
----
Dat de zoo (duivelsch) goad ingerichte gu geregelde invloed der officieele en in de meeste landen het bestuur voerende vrijmetselarij wezenlijk en waarhaftig in verval is, daarvoor strekt ten bewijze de Duitsche, Kussische, enz. tegenjoodsche of, wil men, antisemitische beweging, welko zich in werkelijkheid oplost in eene beweging tegen de vrijmetselarij. Inderdaad, vrijmetselaars en joden zijn zoo nauw en zoo innig met malkaer verbonden door don band van haat tegen Jezus-Christus en zijne Kerk, en tegen alle verordeningen der christenburgerlijke maat-
2
schappij, dat men de eenen niet kan aanraken zonder de anderen te kwetsen. Ook kan men niet zeggen, of het zoogenaamd liberalisme en do zoo genaamde groote beginselen (die van 1789) — die uiterlijk zijn wat er in de schuilhoeken der Logen gebrouwd wordt — eerder iets joodsch dan wel iets macjouieksch zijn, vooral gelet op het veel beteekenendo feit der zoogenaamde liberale drukpers die, gelijk men weet, in vele landen geheel in handen is of van vrijmetselaars of van joden. Ook is het blijkbaar dat, wanneer of waar ook de zoogenaamde liberale dat is macjonieke beginselen den kop opsteken, weldra de naturalisatie^ de bescherming, de vrijheid en de daarop natuurlijk volgende overheersching der joden te voorschijn treedt. Gezwegen van den Engelschman J. Taland, een zeer bedorven en goddeloos mensch die, voor zoo veel ons bekend is, het eerst te Londen zijn boek drukte over de beweegredenen om de joden te naturaliseeren, en dat. wel in 1715, juist in den dageraad der ontluikende vrijmetselarij; ook niet gewaagd van den pruis Dohm die te Berlijn zijn boek drukte over de politieke hervormingen der joden, en dat wel in 1781, toen de reeds aangegroeide en machtige vrijmetselarij zich aangorde om de wereld het onderst boven te keeren, kort daarna nageaapt door Mirabeau en door den scheurmaker Grógoire. Van dit alles gezwegen, wie weet niet, hoe in Italiën, in 1848, eer nog de christenen, zooals hot heet, voor goed geëmancipeerd waren, men voort aan het emancipeeren der arme jóden dacht, overal waar het den liberalen, vrijmetselaars en carbonarcn gegund was, hun eerste hartkreten van smart te laten hooren? Geen wonder dan ook indien, op het eerst vernemen der duitsche beweging tegen zijn joodsche broeders, biv. Bacci (een vrijmetselaarsbaas te Rome) aanstonds zijne stem verhief in het laatst nummer van zijne Re vist a massonica (Nov. 1880), zich tegen de
3
Duitschoi\'s uitlatend als togen een onopgevoed en bar-baarsch volk. — zegt die liekl, wij beschouwen met
seen lach der grootste onverschilligheid (hofgeen beteekent jdat hem de zaak erg drukt) de zenuwachtige maar mach-»telooze pogingen (dat staar, nog te bezien) van liet Teu-itonismr, dat op dezen oogenblik do raiddoleeuwscho ver-svolgingea tegen de joden kunit op te rakelen. Gelijk alle »volken, die liet ware pad van beschaafden vooruitgang srerlaten hebben, zoo spuwen de besturende, dinastische, ïkeizerlijke, leenplichtige en militaire kringen van dat land »(voor I!;icc; het geleerd en wetenschappelijk Gcr naniên, toen •bhet de katholieken vercolyile:, maar barbaarsch, nn het zich *niet levend van het Ghetto teil laten schrammen) een »doodend venijn, en spreken vervloeking uit tegen dat »oud, vervolgd en werkzaam ras dat, als verpersoonlijkt gt;in don wandelenden jood der legende, de eeuwen hoeft «doorgeworsteld, in zijn nederige maar machtige wakkerheid den val overschouwende van zoo vele hoovaardigen »en de vernedering van zoo vele trotschen.quot;
Blijkbaar zou men niet geestdriftiger kunnen sproken over de Kerk van J. C. op welke alleen en in waarheid het meest van Bacci\'s volzin kan worden toegepast ; niet op het joodsch ras dat — aangezien hot wonderdadig bestaat on zal blijven bestaan tot deszelfs bekeering tot het Geloof van Christus op het einde der wereld — dat, zoggen wij, gedwongen beschouwt en zal moeten beschouwen niet zoo zeer hot vallen en vernederd worden van anderen, als wel van zich zelf. En die anderen beschouwen en zullen immer beschouwen do Kerk als degene welke, onder veel anders dat roemwaardig is, ook zeggen kan, dat or geen beschaving is tenzij daar, waar Zij haren invloed deed of nog doet gevoelen. En \'t is daarom dat Europa nog altoos het beschaafst gedeelte is der wereld.
^Wij, gaat Br.*. Bacci voort, wij zouden nu reeds liet
4
^aanstaande en noodlottig verval kunnen voorspellen van »liet nieuw geboren keizerrijk niet alleen, maar ook van gt;de oude en groote duitsche natie. De vervolgingen den »joden aangedaan zijn immer de voorloopsters geweest van »den val en ondergang der landen, die ze hebben toege-»laten.quot;
Zóó gevaarlijk is liet, den jood aan zijn schedel te raken! Gelukkig intussclien voorziet biv. Bacci, dat van deze niet te bestempelen reactie en domme onderwinding wel niets zal overblijven dan de verdiende schande voor en over hen, die er zich aan bezondigd hebben. En wat erger is: »deze ongehoorde daad gt;(/ioe ongehoord ? indien, zoo als ïbiv. Bacci zeide, wen ze reeds zoo dikwerf hoorde, en zij »200 vele landen deed vallen) zal niet zonder weerklank »blijven; daardoor toch (hier lette men op) zullen ontmas-gt;kerd en als met den vinger aan de verontwaardiging van »alle weldenkenden worden aangewezen die ongelukkigen, »welke getracht hebben van het vrije Duitschland een «werktuig te maken tegen de vrijheid en onafhankelijkheid Kier beschaafde wereld.quot;
Zoodat thans, voor biv. Bacci, de beschaafde en fatsoenlijke wereld is de joodsche wereld; alsof de joodsche en macjonicke wereld ware, gelijk ze tegenwoordig in der daad is, de wereld zelf. Deze warme ma^onieke uitboe-zemingen geven duidelijk aan, welkdanig bondgenootschap en eenzelvigheid er bestaat tusschen het jodendom en deszelfs dochter, de vrijmetselarij en de geestenleer der Kabbijnen. Wat wonder overigens aangezien, vooral in de hedendaagsche wereld, (pecuniae ohediunt omnia) alles den gelde gehoorzaamt; wat wonder, indien de liberale en macjo-nieke pers dienstbaar is aan het joodsche goud !
Desniettegenstaande was en is de natuurlijke afkeer van het hebreeuwsch ras bij alle soort van menschen zoo groot, dat zelfs de vrijmetselarij op verschillende plaatsen nog
5
altoos tot wet heeft, geen joden in hare loges toe te laten. Hiermede is echter niet gezegd dat de joden van den beginne af hunne loges en niet zeer veel invloed hebben gehad op de stichting zelve van dit anti-christelijk genootschap — zoo als blijkt uit de ritueelen en katechismussen vol van rabbijnsch, talmudisch en kabalistisch tuig —; maar, om de afkeerigheid ■\'velke de christelijke beschaving immer gevoelde en steeds gevoelt van liet hebreeuwsch ras, was het van den beginne af noodzakelijk dat ondanks de zoo luid verkondigde magonieke verdraagzaamheid, gelijk de negers en de vrouwen, zoo ook de joden, als een gevaarlijk, gebannen en aanstekelijk volkje, hunne afzonderlijke loges en Groot-Oosten hadden. En, ofschoon thans bijna overal, ook in Engeland en vooral in Italiën {maar, voor zoo voel ons bekend is, noch in Spanje, noch in Portugal) de joden en de vrijmetselaars hunne loges en Groot-Oostm broederlijk gemeen hebben; zoodat men kan zeggen dat in Italiën en in Frankrijk de joden in de vrijmetselarij, als ware het gebiedend, den boventoon voeren; zoo heeft men nochtans in Duitschland nog niet kunnen overwinnen wat in vrijmetselaars taal moet genoemd worden : ongerijmdheid, vooroordeel en dweeperij. Hiertegen trad het eerst in \'t openbaar op de vrijmetselaar Lessing, in 1780; alhoewel men er reeds vroeger meermalen in de loges over had beraadslaagd. Wel begon de een of andere loge, tijdens de overheersching van Napoleon I, in Duitschland ook j oden aan te nemen, maar dat duurde niet; zoodat op dezen oogenblik zoo wel in Ger-maniën als in Oostenrijk de Loges geen joden opnemen, veroordeeld als deze zijn, zelfs in de zoo verdraagzame-vrijmetselarij en in het zoo wetenschappelijk Duitschland, om zich uitgesloten te zien van het beschaafd genootschap der zelfs slechte en slechtste, hoe zich dan ook noemende, christenen.
G
Doch koeren wij terug tot do anti-semitisclxe beweging. Ofschoon doze uitloopt op oen anti-ma^onieke, zou men haar eigenlijk een waren KuliuurJcamf of strijd ten gunste der beschaving kunnen noemen, ware zij uitgegaan en werde zij geleid door dien waarlijk christengeest, welke Juist niet blaast in de bij uitstek Yerkeerd genoemde christen-landen, verkeerd omdat zo niet katholiek zijn. Doch, daar deze vervolging niet uitgaat van een geest van rechtvaardigheid, van godsdienst en van wel-begrepene maatschappelijke zelfverdediging, maar voornamelijk van de hartstocht van nijd en wraak; zoo kan men aannemen, dat ze slechts zal duren totdat zo door een andere hartstocht zal vervangen worden, welke de joden zeiven wel zullen weten in hot leven te roepon en te begunstigen. Terwijl daarentegen, toon de kalholicke geest in de burgerlijke maatschappij heerschte, en zich nog, al ware het slechts gedeeltelijk, ook bij de protestanten deed gevoelen, de joden eeuwen lang midden onder de christenen leefden niet vervolgd noch vervolgend, verdraagzaam en verdragen, beschermd zelfs in zoo ver zulks noodig was tot hun en ons rue,tig leven; zooals iedereen weten kan, bij voorbeeld, bizondor in den Kerkelijk en Staat. Hier loefden do joden rustig, en lieten ook anderen met rust, hun eigen zaken drijvende zonder zich in zaken van anderen te mengen, dank der wijze en christelijke wetten gceigend aan don geheel zondeiïingon aard van dat ras. \'t Is trouwens genoegzaam bekend dat de joden in Italiön altoos minder zijn gekweld geweest dan elders, juist omdat zij daar altoos meer ingetoomd zijn geworden, eerst dooide romeinsche en later door kanonieke en christen-bur-gerlijke wetten dor onderscheidene regeeringen. Zelfs in don handel, waarin de joden zoo wakker zijn, vonden zij immer onder de Italianen, vooral onder die der midue!-oeuwen geduchte concarrentoi. Dit belette hen al te rijk.
7
en bij gevolg al to gehaat to worden. De joden werden ja geduld, zelfs beschermd en verdedigd, maar tevens in toom gehouden door wetten en gebruiken, en nog meer door het onzekere hunner inwoning, zijnde deze hun tij-, delijk gegund als aan een vreemd, nimmer beschouwd als een recht van burgerlijk of genaturaliseerd volk. Immers, wanneer men aan dat joodsch, vreemd ras te veel eigen vrijheid laat, wordt het weldra vervolgend, plagend, dwin-gelandsch, roof- en verwoestachtig in en van de landen waar het zich vestigt; en \'t is daarom dat het op zijne beurt dikwijls vervolgd, geplaagd, gedwingeland, bestolen en verwoest werd door verbitterde volken. Yan daar dat, om te beletten dat dit ras vervolge of vervolgd worde, er doelmatige teugels en speciale wetten noodig zijn, zoo wol tot zijne als tot onze verdediging en welvaart. Trouwens zonder joden kunnen we niet, daar zij wonderdadig bestemd zijn om voort te bestaan zoo lang de wereld staan zal, op welker einde zij zich tot liet christen geloof zullen bekeeren volgens liet getuigen van echte voorzeggingen. Doch, kunnen we niet zonder joden, we kunnen ook niet met hen; zoo indringend, zoo overmachtig, zoo sluw, zoo vijandig zijn zij; hetzij uit hunnen aard, hetzij door het gekunstelde van hunnen huldigen niet Mosaischen maar ïalmudischen en Kabbijnschen godsdienst, die gericht is tegen de gansche meuschelijke maatschappij, tegen allen die niet behooren tot hun ras. Om die reden is er voor het algemeen welzijn een bizondere wetgeving noodig welke, ja, de joden niet vervolgt, maar hen ook belet de christenen te vervolgen. Juist, indien men het wel nadenkt, zoo als het gelegen is met kinderen in een huisgezin, voor welke er een speciaal wetboek bestaat van vaderlijk en moederlijk gezag, zonder hetwelk de huisselijke, ja zelfs de burgerlijke vrede onmogelijk is. Maar, indien een groot hervormer, wijsgeer en vrijmetselaar, op zijn Leopoldsch
8
(vroeger ia Toskanen) en op zen Josefsch (in Oostenrijk), hiervan uitgaande dat alle menschen menschen zijn, van kindsgebeente af aan de kinderen dezelfde rechten toekende als aan de volwassenen, waar zou dat heen ? Dat weten overigens maar al te wel en tot hun eigen schade die landen waar den joden — in \'t algemeen onbeschaamde jongens, verharden, onzindelijken, vrekkigen, onwetenden, vervelenden en plagen van naburen en verwijderden — een niet te groote, maar slechts een gelijke vrijheid verleend werd, welke de anderen genoten. Al aanstonds maakten zij er misbruik van ten nadeele der vrijheid van anderen, zich — men weet niet hoe — in het bezit stellend der openbare welvaart, alles bemachtigend, allen in hunne netten vangend en als \'t ware alleen gebiedend, niet alleen met het geld, dat zij gansch in hunne handen hebben, maar zelfs met het wettelijk gezag, dat zij met de rest hebben ■weten te veroveren in die landen waar het hun gelukt is, dat gezag uit te oefenen in ambten en bedieningen van eiken graad.
\'t Is dan ook niet vreemd dat, op den eersten kreet die er opgaat tegen dat wandalisch invallen van een aan het christendom en aan de algemeene maatschappij vijandig ras, die kreet weldra weerklank vindt, zoo als het in \'t voorledene altoos gebeurd is, en thans gebeurt in Duitsch-land, in Rusland en elders. Doch al dat geschreeuw zal met een sisser afloopon, zoo lang men niet tot de oude, wijze wetgeving — vrucht der ervaring — zal terug keeren. Deze toch was gegrond op de natuur der dingen, en beschouwde de joden als een niet inheemsch maar vreemd ras, aan hetwelk met ons een vreedzame samenleving gegund werd, voor beiden bestaanbaar en heilzaam.
O! hoe blind dwalen en bedriegen zij zich die meciien dat het jodendom niets anders is dan een godsdienst gelijk
9
het Katholicisme, het Heidendom, het Protestantisme, en niet juist het tegendeel; een ras, een volk, eene natie. Immers gelijk het zeker is dat iemand b. v. katholiek en tevens Italiaan, Fransch- of Engelschman, of wel heiden en tevens Chinees, Afrikaan, Amerikaan, of wel protestant en tevens van welk vaderland of natie ook kan zijn, zonder dat de godsdienstige band van al de katholieken, heidenen en protestanten, ook hunne maatschappelijke, burgerlijke, va-derlandsche en nationale vereeniging met zich voert; zoo is het een grove dwaling te gelooven, dat hetzelfde plaats heeft bij de joden. Behalve toch dat zij joden zijn uit kracht van hunnen eertijds Mozaischen, thans Talmu-dischen en Eabbijnschen godsdienst, zij zijn zulks nog, en wel voornamelijk als ras. Als dusdanig leeft dat ras voort, onderscheiden en gescheiden van alle andere rassen, in welk werelddeel het zich ook slechts voorloopig en tijdelijk als ware het in gehuurde inwoning — om niet te zeggen in ballingschap en als in gevangenis — nestele. Inderdaad, een volbloed jood beschouwt zich niet als burger, vaderlander en nationaal van een ander land dan van zijn Palestina, waarnaar hij altoos ademt als naar zijn eenig waar vaderland en nationaal verblijf; hetgeen trouwens ook blijkt uit de in huidige dagbladen vermelde plannen betrekkelijk do te vergeefs gehoopte herstelling van een te Jerusalem of in deszelfs omstreken joodsch rijk. De meening of beter dit feit, dat de joden zich beschouwen als en werkelijk te zijn een afgescheiden volk zonder vaderland waar ook, maar met een ideaal vaderland in het hoofd, wat hen niet alleen vreemd, maar vijandig doet zijn aan de vaderlanden, waarin zij zich gedwongen of vrijwillig bevinden, dit feit ontspruit niet zoo zeer uit hunne daadwerkelijke afstamming van joden, met andere woorden van hun ras, als wel uit hunnen tegen-woordigen niet Mozaischen — gelijk wij reeds zeiden
10
— maar Taltnudischen on Eabbijnschen godsdienst. Alle andere rassen van Italianen, Franschen, Spanjaards, Duitschers, enz. vermengen zich onderling, zoodat zij ten laatste, door samenleving niet meer te onderscheiden zijn. Is iemand b. v. geboren van oude Spanjaards, Zwitsers of Engelschen, dat belet niet dat hij, na langeren of kor-teren tijd, een ware medeburger en medenationaal zij van het land, waar zijne ouders hunne tent kwamen opslaan. Dit ziet men, gelijk overal, maar op een bizondere wijze te Rome, het algemeen vaderland der christenen, flier zou het niemand in de gedachte komen, zelfs maar te twijfelen aan het zuiver Eomeinsch zijn van zoo vele fa-miliën, die met hun geheugen niet hoog tot het verledene behoeven op te klimmen om hunne van elders gekomene afstamming op te speuren.
En daar zij Romeinen zijn, zijn zij bijgevolg Italianen, ofschoon zij niet lang te voren Zwitsers, Spanjaards, Duitschers of wat ook waren. Derhalve is het niet het ras of de afstamming die den joden belet zich maatschappelijk te mengen met de volken waartusschen zij leven; \'t is de godsdienst. Ook de besnijdenis — zooals iemand oppervlakkig zou kunnen mecnen — is geenzins een on-derscheidingteeken van ras; de Mahomedanen toch zijn allen besneden, en desniettegenstaande van verschillend ras en natie, burgers van onderscheidene vaderlanden en gehoorzamende aan verschillende vorsten. Zoo dan, wat de joden zoo vreemd maakt tegenover allo andere volken is alleen do godsdienst, niet de Mozaïsche welken zij verlieten, ja zelfs slechts bij naam nog kennen, maar de Talmudische en Rabbijnsche, die er nog meer aan bijdroeg dat zij altijd en noodzakelijk onderscheiden ja zelfs vijandig bleven jegens andere volken en natiën. Inderdaad, nauwlijks wordt een jood werkelijk en oprecht (niet geveinsd gelijk het helaas maar al te dikwijls gebeurd is en nog gebeurt)
11
katholiek, of weldra verkrijgt hij, alhoewel van ras en afstamming blijvend wat bij was, do ware en werkelijke burgerschap van het land dat hij bewoont, zonder dat iemand, ja hij zelf. merkt dat hij iets anders is dan Italiaan, Franschman, enz , met een woord hij wordt medeburger zijner medeburgers. Zoo b. v. was Italiaan en Venetiaan die Tullius E\'audolo, schrijver van vele bekende letter- eu geschiedkundige werken, nog niet lang geleden gestorven, en wiens zonen te Eome het leven heten voorde Mazziniaansche republiek. Diezelfde Dandolo was de zoon van ecu jood, die zich in do vorige eeuw te Vene-tiën bekeerde en den naam aannam van de familie Dandolo, omdat een Dandolo zijn Feler was in den H. Doop.
Is dan de jood, uit kracht van zijn godsdienst, noodzakelijk ook jood ten gevolge van ras en natie, zonder dat hij zich kan noch wil mengen mot andere volken waaronder hij leeft, dan volgt hier uit, hoe groot een dwaling, hoe onbekookt een beginsel hot is, waarop do moderne wetgevers zich gronden. Yalschclijk onderstellend dat de jood die in Italiën woont italiaan, on die in Frankrijk franschman is, gelijk b. v. een protestant, een heiden, een mahomedaan; verleenden zij den joden hot burgerschap en do gelijkheid van rechten, welke daarvan het natuurlijk gevolg is. En hiermede verleenden zij den joden meer dan zij aan andere zelfs cluisten-vreomdelingen toekennen; deze toch worden immer ea nog behandeld naar min of meer speciale wetten, zoo lang zij vreemdelingen blijven on burgers van hunne betrekkelijke vaderlanden.
Ook zal het wel bij niemand opkomen b. v, in Frankrijk do scholen, hot Parlement, de ministerion en de go-rechtshoven te vullen met Duitschers of in Duitschland met Franschen, of in Italiën met niet genaturaliseerde Turken; terwijl door een wettiglijk verdichtsel, niet uit noodzakelijkheid van godsdienst en van ras, aan de heden-
12
daagsche joden overal zelfs de meest Idesche en belangrijkste betrekkingen gegund worden; zoodat den vijanden van den Christennaam en maatscliappij de heerschap en de schier tiranieke alleenheersching wordt opgedragen over de rassen welke zij doodelijk haten. De joden — en dit is zeer natuurlijk — ontkennen zulks en zweren bij al wat heilig is dat zij b.v. in Italiën Italianen zijn even als burgers elders.
Hetzelfde beweren, met meer of mindere geleerdheid en goede trouw ook anderen wellicht meer joodsch dan de joden zelf; maar, is het gewoon gezond verstand van die oogen heeft om te zien en ooren om te hooren niet voldoende om zich te overtuigen, dat de jood altijd jood blijft, wanneer hij geen oprecht Christen wordt? Hij heeft in waarheid geen wezenlijk vaderland zoo min als de Zigeuner, maar hij meent het rechtens elders te hebben dan waar hij werkelijk woont. In afwachting dat hij naar het hem rechtens toebehoorend vaderland terngkeere, blijft hij ver-eenigd met al zijne waar ook verblijvende medenationalen, niet alleen door enkel godsdienst en liefdebanden (zoo als alle Katholieken der wereld vereenigd zijn), maar ook door burgerlijke gebruiken of ritussen, door de banden van wederzijdsche rechten, plichten en belangen, mitsgaders door de algemeene overtuiging van alle joden, dat zij wederrechtelijk bannelingen zijn op aarde: waaruit volgt dat de jood zich overal bevindt als een vreemdeling die haakt naar zijn vaderland. Zoo leeft hij niet, b.v. in Italiën of Frankrijk, met de liefde van een Italiaan of van een Franschman, maar om de winst welke er hem uit voortvloeit en om de noodzakelijkheid van zijnen toestand. Deze laat hem immer in een staat van verheelde vijandelijkheid, haat en weerwraak jegens het land dat hem huisvest en jegens de inwoners die hem omgeven, en zoo is, hij die jood is van godsdienst en tevens niet jood van ras en
13
vaderland, eene ongerijmdheid, een letterlijke tegenspraak, een niet-zin {nonsens), die in het oog springt ook zonder die meer verborgene en geleerde bewijzen, welke men trekt uit de thans bij de joden gebruikelijke boeken, en die theoretisch en praktisch hunnen godsdienst regelen Van deze zullen we later spreken onder het geleide dier vroegere en latere geleerden welke, ten spijt en schade der joden, derzelver boeken, gebruiken, grondregels en beginselen van moraal en tucht bestudeerden en uitgaven. Wel weten wij dat ook het Jodendom geen gebrek heeft aan vrijdenkers en onverschilligen, meer godverzakers dan joden, gelijk er ook joden zijn die men, in zekeren zin, meer Christen kan noemen clan vele christenen. Doch zonder hier te willen oordeelen of zulks niet eerder schijn en verdichtsel zij dan wezenlijkheid en of, in omstandigheden van eigen belang zelfs de jood-godloochenaar niet bereid is en moet zijn, zich jood te toonen gelijk hij is; vergeten wij daarom niet de eervolle uitzonderingen welke men altoos moet veronderstellen, waar er spraak is van dezen of genen particulier. Dit echter weten wij in \'t algemeen, dat het een grondstelling en een talmudisch beginsel is dat de jood — kan het niet anders, en komt, het in zijn geldkraam te pas — uiterlijk elkdanigen godsdienst kan, ja zelfs moet schijnen te belijden. Dit in \'t algemeen; maar in het bijzonder houdt men het er voor, dat, vele joden, met name in Duitschland, zich zelfs lieten doopen, alleen om op die wijze gronden, adeldom en bedieningen te verwerven, en zich daarvan te bedienen tot altijd meerdere verarmoeding der christenen en verrijking der Synagoog. Dit blijkt o. a. in een zeker iemand die, jood geboren, eerst protestant, daarna katholiek, priester ja zelfs kloosterling geworden, zeide: zijn vader jood leerde hem nog kind zijnde dezen grondregel: de mensch moet altoos leven volgens den godsdienst van het land waarin
14
hij icoont, en dat vooral om op z/jn gemak en vrij te syn, om minder opgemerkt of ivellicht niet vervolgd te ivorden in zijn zaken.
Een feit is het, dat do knaap dien grondregel goed had aangeleerd en in beoefening gebracht; immers na als jood onder de joden, als protestant onder de protestanten, als katholiek onder do katholieken, als priester onder do priesters, als kloosterling onder de kloosterlingen geleefd te hebben, eindigde hij met tot het protestantisme weder te kee-ren, als dusdanig getrouwd, onder de protestanten te leven, gelijk hij vroeger ook al als mahomodaan onder de nia-homedanen geleefd had; en, daar hij nog leeft, is het volstrekt niet onmogelijk dat hij ten laatste nog in zijn Ghetto als jood sterft.
Evenwel erkennen wij gaarne dat zoo iets wellicht tot de gewis niet eervolle uitzonderingen behoort.
In alle geval kan uit het tot hiertoe eer aangestipte dan verhandelde iedereen opmaken, hoe groot de wijsheid is der moderne wetgevers die, volgens de liberale en ma-(jonieke beginselen eiken toom van uitzonderingswetten wegnamen ten gunste van een aan elk land wat het bewoont. vreemd ras, en hoe ijdel een stroovuurtje elke antisemitische beweging is, die niet uitloopt op eene voor de joden speciale wetgeving, op eene wetgeving uit welker kracht de joden niet geplaagd noch vervolgd, maar verdedigd en gebreideld worden togen zich zeiven en tegen hunne plaag- en vervolgingzuchtige neigingen, immer noodlottig eerst aan de volken, die hen niet wisten in te toomen, en dan aan de joden zelf, tegen wie vroeg of laat de volkshaat en wraakneming gewoon is los te barsten.
15
Hoe het immer vreemd zijn van don jood in de landen waarin hij leeft niet voorkomt uit do oude wet van Mozes, welke hij verlaten heeft, maar uit de nieuwe rabbijnsche, welke hij lieden onbewust volgt. Waarom de joden zich thans zoo vast aan hunne valsche wet houden, terwijl zij daarentegen zoo geneigd waren tot afgodendienst, toen zij in \'t bezit waren der ware Wet. Hoe van lieverlee onder de joden de nieuwe rabbijnsche en talmudisehe wet, welke zij onverstandig voor de Mozaische houden, ontstaan en ontwikkeld is.
Waar overstroomingen plaats hebben, is der menscheu nijverheid gewoon, zooveel mogelijk, tegen die wateren dijken op te werpen, zeker niet om ze onbeschaafd en anti-liberaal met uitzonderingswetten te onderdrukken en te plagen, maar tot eigen bescherming dier wateren zeiven, hen belettende zich te bederven in vuile, koortsaanbreu-gende, den bewoners en visschen onherbergzame poelen en moerassen. Verbeeld u een Staat liberaal, zoogenaamd beschaafd, gevoed door en zat van groote beginselen, van onbepaalden vooruitgang, van verhevene \'aspiratiën, van humaan — algemeene of zelfs pantheïstische beschaving. Hij merkt wijselijk op dat, ondanks alle mogelijke dijken, de wateren immer buiten hunne bedding geraken, en hij oordeelt op zen liberaalsch dat zulks niet kan gebeuren dan juist door de schuld van die dijken zelf, welke de uit zichzelve goede natuur der wateren in hunne vaart stuiten, onderdrukken en bederven; zoodat die wateren nooit verbeterd, volmaakt, beschaafd kunnen worden dan door het algemeen middel van vrijheid, broederschap en gelijkheid.
16
Indien zoo een Staat of de moderne wetenschap, om aan de overstroomingen paal en perk te stellen, alle dijken opruimde, ten einde de wateren te ontvoogden en deel te doen nemen aan do algemeene vrijheid, gelijkheid en broederschap, wetenschappelijk betrouwende op de kracht van den vooruitgang, van de wetenschap, opvoeding en vrijheid; doch later ziende dat de geëmancipeerde wateren nog meer schade aanrichten dan vroeger; indien, zeg ik, zulke Staat, aanvankelijk verbaasd over zulk een wonder, zich daarna overgaf aan eene tegenwatersche beweging, eilieve! zou dat alles wellicht niet zeer gelijken op de huidige anti-semitische beweging en op derzelver oorzaken ? En gelijk er, om de overstrooming tegen te gaan — zoo als duidelijk is — geen ander middel zou te vinden zijn dan de verkeerd opgeruimde dijken wederom op te werpen, gelijk wij reeds gezegd hebben; zoo zal, om de semitische overstrooming in Duitschland zoowel als elders te bedwingen, geen middel baten dat niet gegrond zij op zulke uitzonderingswetten als welke eertijds in gansch Europa bestonden en wijsamp;elijk tevens niet minder de christeue volken tegen het joodsch indringen, als de joodsche, natie tegen de verbittering der christen-volken verdedigden en vrijwaarden. En zoo is het — gelijk wij reeds herhaalden — een grove dwaling, datgeen te onderstellen wat zij noodzakelijk hebben moeten onderstellen die het naturaliseeren en emancipeeren der Israëlieten bezorgden; zij moesten namelijk onderstellen dat de joden geen ras of natie zijn verschillend van de anderen onder wie zij leven; of, dat zij wel een verschillende natie zijn, maar toch door mideel van vrijheid en gelijkheid van rechten en plichten bekwaam om zich van lieverleê te vereenzelvigen met de natiën tusschen welke zij leven. Doch, en dit heeft de ondervinding geleerd, zulks be-waarheidt zich alleen bij die joden welke ernstig en
17
waarhaftig hunnen niet Mozaischen maar rabbijnschen en Talmudischen godsdienst verlaten en oprecht christen worden. Ook schijnt zulks plaats te hebben bij die anderen welke, zonder christen te worden, hunnen rabbijnschen godsdienst verlaten om zich onder de banier van protestanten, godverzakers en vrijdenkers te scharen. Zulkdani-gen zijn tegenwoordig talrijk in Italiën en in Korae, doch vooral in Frankrijk, Engeland en Duitschland. Edoch, al dezulken worden niet door Gods- maar door des duivels geest, om aardsche belangen en aangroeiende bedorvenheid des harten gedreven, om elke uit- en inwendige geloovig-heid aan welken godsdienst of aan welke veropenbaring ook te laten varen; en gesteld, zij zijn geen joden in godsdienst meer, daarom worden zij toch nog niet van itali-aansch, fransch of duitsch ras, of wel omdat zij, jood geboren, zoo niet in hunne nakomelingschap dan toch en noodzakelijk voor zich zelf jood blijven, of wel omdat die kwade geest, welke er hen door kwade beweegredenen toe brengt om uiterlijk het Ghetto en het gehoorzamen aan hunnen godsdienst van geboorte te verlaten, hen altijd meer en meer bevestigt in den haat jegens de christenmaatschappij en ras, haat dien zij met de melk der natuur en der opvoeding hebben ingezogen, \'t Is uit dien hoofde dat juist in Duitschland joden de voornaamste sektarissen zijn, welke niet alleen het behendigst de daad leiden, maar ook het wijsselijkst — indien dat wijsheid kan genoemd worden — de sektarische, ma9onieke, communistische, sociahstische, internationale en nihilistische gedachte uitvonden tot een totaal bederf der christen-burgerlijke maatschappij.
Zulk een was de jood macjonisch bijgenaamd tigretto (tijgertje) waarvan de geschiedrollen onder het Pausschap van Leo XII en Gregorius XVI gewagen. Die jood was een hoofdvoorbereider van de bom die onder Pius IX losbarste.
2
18
Van de hiev bedoelde joden spreekt de beroemde ridder Drach bekeerd rabbijn, op bi. 197, lc b. van zijn geleerd werk : over de overeenstemming tuischen de Kerk en de Synagoog (Parijs 1S44) waar hij zegt: »legenwoordig noe-»inen zij zich frarische Israëlieten. Men weet inderdaad id at de joden van goeden toon liefst Israëlieten genoemd gt;worden, ofschoon deze benaming geen zin heeft, sedert »den dag dat het rijk van Israël ophield, en alleen het »rijk van Juda nog bleef bestaan, van waar de naam Jood »— Judoeus —, terwijl de naam Hebree uwer komt of van *eler of van errante — dwalende — hetgeen nog niet is mitgemaakt. Deze fransche Israëlieten, wijl zij in den ischoot van bedorvenheid der groote steden leven,scheiden izicli al meer en meer af van den grooten hoop hunner mog altoos aan eigen gebruiken hechtende natie ... Zij gt;mengen zich bij voorkeur in het verkeer met christenen, gt;als niet willende weten van dat hunner stamgenooten. »Men treft er onder hen aan die er niets op tegen hebben »het christendom aan te nemen (wat niet hetzelfde is als ihet te omhelzen) met het vooruitzicht om christen huwelijken — wel te verstaan burgerlijke — aan te gaan. Zoo ïb. v. deed zich eene nicht van barou Rothschild protes-»tantsch inschrijven om een engelschen lord te trouwen. gt;T)e bedoelden houden (betrekkelijk het onderhouden der »wet en gebruiken) op, jood, maar zijn er ver af christen »te zijn. Indien een nieuwe Zorobabel zijne natie naar »het heilig Land voerde, zouden de joden er heen trekken. igt; Het geen u-U zeggen dat zij, naar het oordeel van Drach, idie JiAi ivel kende, toch altijd joden blijven — zij zouden gt;er heen trekken als een deel uitmakende van de Baby-»lomsche gevangenschap.quot;
En zoo zeide ons onlangs een geleerd engelschman dat men, naar het oordeel van velen zijner landgenooten, ook den beroemden d\'Israëli — later lord Baenconsfield — voor
19
een echten jood hield, ofschoon hij leefde als protestant of anglikaan. Ook zijn vader ging tot het Anglikanisme over, maar in zijn testament verklaarde hij zich jood,waar-uit volgt, dat hij zijnen later in Engeland zoo veel vermogenden zoon in het jodendom heeft moeten opvoeden. Intnsschen willen wij ons hier niet ophouden bij die, om zoo te spreken, verborgene joden, die in de burgerlijke zamenleving doorgaan voor katholieken of protestanten, ja zelfs voor godloochenaars en vrijdenkers. Ofschoon wellicht talrijk en des te meer jood naarmate zij het minder schijnen of willen schijnen, ten einde zich gemakkelijker te dringen in zaken, üi Regeeringen en in het vertrouwen der christenen, zijn dezulken echter slechts uitzonderingen van het openbaar bekend jodenras, dat zoo veel mogelijk leeft in zijn Gettho\'s en synagogen; wel in \'t midden der christenen en andere volken, maar desniettemin immer van hen gescheiden door wetten en gebruiken, door het onderhouden van zijn Talmudisme en Eabbinisme, wat voor hen zoo veel is als Mozaïsme. Alleen van dat openbaar bekefld hebreeuvvsch ras willen wij spreken, als wij zeggen dat het, zonder ong en zijn eigen nadeel, niet kan geëmancipeerd, genaturaliseerd, in rechten en plichten gelijk gesteld worden met welkdanig volk ook, in wiens midden het zich bevindt. Deze onmogelijkheid springt zoo zeer in het oog, en komt iederen onbevooroordeelde zoo duidelijk voor, dat sommigen gemeend hebben, zij is gegrond op de veropenbaarde wet van Mozes zelf. Doch dit is volstrekt valsch. Inderdaad iets anders is het dat de joden een volk zijn onderscheiden van de andere;quot;volken, gelijk de anderen zijn en altoos onder zich onderscheiden waren door eigen wetten, godsdiensten, talen en gebruiken, en dat wel voor\' het joodsche volk door veropenbaarde gebruiken en wetten, welke dit ras in geweten verplichtten ; en iets anders is het dat die veropenbaarde en
20
verplichtende wetten en gebruiken den joden een for-raeelen haat moesten inboezemen jegens andere natiën, zoodat zij deze zelfs niet meer als medebroeders en evennaasten moesten beschouwen, ja hun zelfs de diensten moesten weigeren, welke de natuur aan allen jegens allen oplegt. Welnu, zoodanig is juist de gemoedsgesteltenis, waarin zich thans het joodsche volk, uit kracht der Tal-mudische en Rabbijnsche wet, bevindt. Doch zoo was en moest en kon hot niet zijn ten tijde van den Mozaischen godsdienst; deze was door God veropenbaard, en kon bij gevolg niet in strijd zijn met de insgelijks door God den harten ingedrukte natuurwet.
Dit bewijst o. a. zeer duidelijk de geleerde en beroemde Chiarini, geboren te Valiano in Toskanen in 1789, en gestorven te Warschau in 1836, waar hij jaren lang hoogleeraar was der Oostersche talen en oudheden. Hij schreef zeer geleerde werken over den Talmud en het Jodendom, o. a. den Talmud van Dah\'jlonïén in \'t fransch vertaald (1 v. Leipzig 1831), welk werk hij echter, door den dood verrast, niet heeft kunnen eindigen; alsmede de Theorie van het Jodendom (2. v. Parijs 1830). Dit laatste werk, alhoewel nog jong, is evenwel zeldzaam. Het ontmaskert vele altaartjes van het bij hem zoo goed bekend Jodendom, reden waarom zijn werk zoo veel mogelijk onbekend is moeten blijven en schier verdwijnen door den invloed en hot drijven der joden. Van daar ook een zekere vooringenomenheid van eenige overigens geleerde en weldenkende mannen tegen Chiarini, als ware hij overdreven. Juist het tegendeel is waar; hij is zeer gematigd en tocnt, dat hij het arm joodsch volk christelijk bemint en deszelfs wonden zou willen genezen. Tot dat einde stelde lüj den Keizer dor Russen, Nikolaas I, een volledige uitgave voor van den Talmud in een levende taal; opdat alzoo de joden, goed gekend, er doelmatige middelen konden beraamd
21
worden tegen het kwaad. Wat hieromtrent zijne raeening was blijkt uit den brief welken hij, Hem zijne werken aanbiedend, aan Pins YII schreef. Deze brief kon nog tans niet aan zijn adres bezorgd worden, daar Pins middelerwijl overleed; maar men kan hem terug vinden bij het artikel Chianni van het zeer geleerd werk van Sebastiaan Ciampi, getiteld : Kritische Bihliographle der letterkundige briefwisselingen tusschen Italiën met Pruisen, Polen, enz. (Florenz 1834). Chiarini zegt o. a. »I)it werk — theorie, wan hel Jodendom — zag het licht onder de begunstiging »van den Keizer van Rusland, Koning van Polen, waar »twee millioenen joden zijn [vicies centena millia jndceorurn), »die zich uitsluitend bezig houden met den Talmud en met »de koopmanschap. Er was dus heel wat noodig om hun Kien weg te openen tot het krijgswezen en den akkerbouw. »Voor oogen houdend de heilige en wijze spreuk dat al-»leen de liefde opbouwt, koester ik met Gods hulp en on-»der den zegen uwer Heiligheid de hoop, dat mijn arbeid »eenig nut zal kunnen stichten. In dit werk trachte ik »de vorsten, wien het ter harte gaat eenig geneesmiddel »aan te wenden tegen do kwalen die de joden zichzelven »en den volken tusschen wie zij leven berokkenen, te »overtuigen, dat zij zich te vergeefs zullen vermoeien, in-idien zij vooraf het middel niet vinden om den huidigen »joodschen godsdienst te verbeteren, welke godsdienst toch gt;van hetgeen hunne voorvaderen er over dachten geheel «afgeweken en jegens het gansche meuschdom vijandig »is.quot;
Immers, het behoeft wel niet gezegd, dat de Mozaïsche wet zulks niet was, wat er ook sommigen, overigens te goeder trouw, van beweren, zoo als b. v. de Piemontees Pr. Gambini in zijn schoon werk over de joodsche burgerschap (1857 2e uitgave) zonder vermelding van plaats propter metum judceorutn, uit vrees voor de joden. Die
22
sommigen leggen de wetten en geboden van Mozes verkeerd uit en beweren »dat althans de algemeene broeder-gt;schap en naastenliefde onder de menschen, beschouwd »in wederzijdsche rechten en plichten, geen duidelijk leer-sstuk uitmaakt der Mozaïsche wet, alhoewel er overigens Hiiets klaar in gevonden wordt wat daartegen strijdig is-^Christus, zeggen zij, had zich voorbehouden uitdrukkelijk »te leeren dat alle menschen broeders zijn, en dat de titel »van evennaaste hen allen raakt, de vijanden niet uitgesloten.quot;
Indien dit waar was, zouden de joden van onzen tijd zeer verschoonbaar zijn, met alle volken, die geen joden zijn van de algemeene naastenliefde uit te sluiten, daarmede uitsluitende het gansch menschelijk geslacht, waaraan zij, zegt Chiarini, vijandig zijn, niet volgens de Mozaische maar volgens de latere Eabbijnsche en Talmudische wet. Chiarini bewijst o. a ook (bl. 154 2 d. Theorie) dat de liefde tot den naaste in \'t algemeen meermalen uitdrukkelijk door de Mozaische wet is voorgeschreven. Zoo b. v. moesten de joden zich zeer natuurlijk vijandig gestemd voelen tegen de Egyptenaren, die hen zoo lang geplaagd en getracht hadden uit te roeien; en toch was het bepaald en in \'t bijzonder jegens de Egyptenaren dat Mozes vergeving, liefde zelfs dankbaarheid aanbeval. En, alhoewel hij hun herhaaldelijk op het hart drukte, zich van andere volken verwijderd te houden, deed hij dit alleen om hen tegen de afgoderij en de ondeugden juist van die volken te vrijwaren, welke de joden tot naburen hadden. Zoodat men, besluit Chiarini, s(Bl. 160j« na met gt;de meeste zorg de Mozaische wet bestudeerd te hebben, gt;tot het besluit komt le. dat de naastenliefde altijd en jjegens allen bevolen wordt, 2e dat de afkeer, welke wordt ^uitgedrukt tegen de ritussen en gebruiken der andere gt;volken, niet slaat op de personen, maar alleen eene voor-
23
»zorg is van Mozes, ten einde zijn volk te weerhouden »van den dienst der afgoden, waartoe het zeer overhellend »was, 3e. dat eindelijk de tegen de Kananëers, Amaleciten, »enz. geboden haat een noodzakelijk gevolg was van het gt;aloude, sh-enge oorlogsrecht en van uitgelokte wederwraak, »een haat bij gevolg bij uitzondering tegen de door de wet aangewezene volken.quot;
Maar in het hedendaagsch jodendom, of talmudisme en rabbinisme dat de joden volgen, onverstandig meenende de wet van Mozes te volgen, verstaan de farisëers, rabbijnen en talmudisten door evennaasten niemand anders dan de joden, jood stellende voor mensch. Daarenboven strekken zij op de personen der afgodendienaars den haat uit, welke hun alleen geboden was tegen de afgodische ritussen en gebruiken dier personen. Eindelijk vereeuwigden zij hunnen haat tegen de Amaleciten, Kananëers en soortgelijken,in dezer plaats stellende alle niet-joodsche volken van alle tijden en landen, maar voornamelijk tegen de christenen, welke zij uitdrukkelijk en bepaald voor afgodendienaars houden, zoo als klaar en duidelijk blijkt uit ontelbare plaatsen van don talmud.
Hier kunnen we niet voorbij zonder eene schijnbaar-allervreemdste zonderlingheid van het joodsche volk waar te nemen. Toen het de ware wet van Mozes en den waren godsdienst bezat, deed het niet anders dan dezen godsdienst dikwerf in massa, gelijk men het zegt, te verlaten, als met woede tot de afgoderij loopend, en zich al die vreeselijke tuchtigingen van oorlog, van dood, van ver-strooing, van slavernij op den hals te halen, waarvan do gewijde geschiedenis vaak en uitvoerig gewaagt. De joden toch waren zeer geneigd tot afgoderij; het scheen als konden zij niet zonder, juist toen zij het uitverkoren volk waren, van God bestemd om in hunnen schoot de veropenbaarde waarheid te bewaren, ten einde deze op haren
34
tijd echt en onvervalscht aan de volken over te dragen. Doch, toen zij dien waren godsdienst verloren, het verworpen volk werden, zich zelfs aan de wet van Mozes niet meer stoorden en alleen luisterden naar de stem hunner rabbijnen, farizëers, talmudisten en kabalisten, zich de nieuwe wet brouwende, welke zij thans volgen, toen juist werden zij evenzeer vijanden van de afgoderij als zij derzelver vrienden en toegenegenen waren ten tijde van Mozes en de Profeten. Met dezelfde woedende drift waarmee die onschuldige Abrahamskinderen naar de hoogten liepen, om zich te mengen met de hun streng verbodene ritussen en volken, met even veel hartstocht haten zij nu de afgoderij en al de niet Mozaïsche ritussen en volken, zoo als zij voorgeven, maar in der daad en niets anders dan talmudische. Van waar die huidige joodsche verliefdheid op Mozes en zijne wet, waaraan hun vroeger zoo weinig gelegen was ? Klaarblijkelijk door dat zij, om zoo te spreken, zelfs van den duivel verlaten worden. Immers, toen zij nog in het bezit waren van de waarheid en van den waren godsdienst, bekoorde hij hen gedurig, niet alleen om dien godsdienst hoe dan ook te verlaten, maar om zich, ten spijt en schande van hunnen Heer, over te geven aan die schandige, tooverkunstige, bloeddorstige en allervuilste afgoderij, waarvan de gewijde bladeren op zoo vele plaatsen gewagen ; terwijl nu, nu zij noch waarheid, noch waren godsdienst, zelfs den Mozaïschen niet meer hebben, hij (de duivel) zich de moeite niet meer geeft, hen tot afgoderij of tot welkdanige verandering van godsdienst ook te verzoeken, wel wetende dat zij, gelijk ze nu zijn, volgens hem zijn gelijk hij het verlangt. Indien, zoo mogelijk, de huidige godsdienst der joden heilig en waar was, wie kan dan twijfelen af zij zouden, naar vroeger gewoonte hem meermalen in massa verlaten, hunne Ghetto\'s en Synagogen ledigen, om tot andere godsdiensten ja tot de
25
afgoderij zelve over te loopen ? En zoo is hunne halstar-righeid en trouweloosheid, in het behouden hunner huidige wet, een sprekend bewijs harer valscheid.
Waar Chiarini spreekt van die huidige stijfhoofdigheid der joden in hun valsch Geloof, zoo verschillend van hunne vroegere onstandvastigheid, toen zij de waarheid bezaten, schijnt hij zulks met Jahn en met andere latere geleerden toe te schrijven aan de zorgen der rabbijnen en talmudisten, die, juist om in de joodsche natie haren algemeenen afkeer tegen de andere volken levendig te houden, haar omcirkelt met nieuwe ritussen en wetten van hunne vinding. Doch, met verlof van die schrijvers, komt het ons duidelijk voor dat, sporteden de joden zoo menigwerf in voorleden tijd met de wet van Mozes en met hunnen godsdienst, zij zich nog veel minder iets moesten aantrekken van de wetten der rabbijnen en van hunnen talmudischen godsdienst, waren zij hierin niet bevestigd door zekere boven hunne natuurlijke neiging — die geen toom kent — verhevene oorzaak.
Intusschen willen heden velen alles op een natuurlijke wijze uitleggen en verklaren, zonder eenige tusschenkomst van hoogere oorzaken, die nogtans bestaan, en waarran het anti-wetenschappelijk zou zijn geen rekening te willen houden.
Om nu te vorklaren hoe do joden allöngs de wet van Mozes vervangen hebben door de latere rabbijusche en talmudische, schijnt het ons voldoende, de vervalsching en de bederfenis aan te merken, welke noodzakelijk hare uitwerking moeten hebben op dien eertijds heiligen en door Gods geest geleiden, maar later door den duivel ingegeven invloed, welke de Synagoog op het joodsche volk had, welke invloed of gezag in voorkomende gevallen de wet verklaarde naar de levende en dagelijksche overlevering, met
26
andere woorden, door mondeling onderricht. quot;Want, daar God zelf den joden zijne wet gaf, en de gewijde schrijvers door Zijne ingeving schreven, moet men niet gelooven dat — gelijk nu bij de protestanten — de Bijbel en de Wet waren overgelaten aan het vrije onderzoek van elkeen. Wel zijn er bij de joden zekere, zoo als zij hen noemen, caraiten, een soort protestanten of protsteerenden die niets aannemen dan den Bijbel, en van overlevering of gezag niets willen weten. Men zegt dat zij grootendeels Palestina bewonen, maar bij de andere joden voor scheurmakers doorgaan, juist omdat zij geen geloof hechten aan het gezag der rabbijnen. Wellicht waren er van dezulken oudtijds ook wol; doch hierover niet verder. Het zij ons genoeg te weten, wat trouwens overbekend en allerzekerst is dat, gelijk wij christenen, behalve het oud en nieuw Verbond, nog de iieilige overleveringen en den Opperherder der Kerk hebben, welke laatste ons ten gids strekt om de Wet en den Bijbel door onze bizondere verklaringen en zienswijzen niet te vervalschen; zoo ook de joden in de oude Wet, behalve den Bijbel, de overleveringen en den levenden regel van gezag hadden in het Sinedrion, in de synagoog en in de Profeten. Dit gezag en die overleveringen waren toen bij de joden gelijk nu bij ons katholieken ingegeven en bijgestaan door den H. Geest, opdat de waarheid en de Wet altoos ongeschonden zouden bewaard blijven. Zoo zien wij dat ten zijnen tijde C. J. den scharen predikende zeide dat op den leerstoel van Mo zes Schriftgeleerden en Farize\'én gezeten zijn welke men, ofschoon toen van het laagst godsdienstig en zedelijk gehalte, evenwel — alleen als gezeten op Mozes leerstoel en in hunne onderrichting door God bijgestaan — moest gelooven en gehoorzamen. Doch Christus liet er onmiddellijk op volgen: onderhoudt dus en doet al wat zij u zullen gezegd hebben, maar doet niet volgens hunne werken.
27
Inderdaad, zij leeraarden wat waar was, zelfs over do komst van den Messias en over al datgeen wat Christus betrof, wanneer zij — gelijk men het nu zegt — ex cathedra spraken. Dit ziet mon in Caiphas, dat jaar opperpriester, welke in die lioedauigheid, ofschoon een Caiphas, door lioogere ingeving profeteerde. Maar deze goddelijke bijstand en ingeving Melden voor de joden op en gingen over tot het christendom; waaruit moest volgen dat, gelijk vroeger de rabbijnen van dien tijd zich niet vergisten, noch de Wet en den zin der schrifturen vervalschten, ook als zij het zouden gewild hebben, zij later zich moesten vergissen en vervalschen, zelfs als zij hot niet wilden: dus nog veel moer toon zij zulks kwaadaardiglijk wilden, ten einde do joden immer meer te stijven in hunne verblindheid en trouwloosheid. Van daar dat de joden, met behoud van hun bloot uiterlijk, schaduwachtig godsdienstig bestaan, van rabbijn tot rabbijn, van schrijvers tot schrijvers, van de Profeten tot de talmudisten, van dwaling tot dwaling, van vervalsching tot yervalsching in korten tijd zijn afgedaald tot het vervalschen der gansche Mozaïsche wet. Juist zoo als het onder ons is gegaan met de protestanten. Ook zij wilden door zich zeiven hot Evangelie en de andere Schrifturen verklaren; maar eindigden, gelijk wij zien, met cenige vliegen in de hand, in plaats van het Evangelie ca het Christendom. ;t Is dan ock daarom dat er in dit opzicht geen\' groot verschil bestaat tusschen joden en protestanten. Doordien deze het vrije onderzoek door eigen geest invoerden, vervalschto ieder voor zich het Evangelie en het Christendom. Zoo ook de joden; maar deze niet door het invoeren van onderzoek door eigen geest, maar door blindelings den geest hunner rabbijnen, bedriegelijke en blinde gidsen, te volgen. Immers, gelijk wij christenen, behalve de heilige Schriften en derzelver eenig-wettige verklaarster en verklaarder
28
do H. Kerk en haar Opperhoofd, ook nog de overlevering, de Heilige Vaders, de Godgeleerden, en Canonisten, de geschiedkundige, raistieke, zedekundige schrijvers hebben, met het betrekkelijk gezag dat de Kerk hun toekent; zoo hebben de joden, behalve den Bijbel, onderscheidene in verschillende tijden gemaakte schriften die te zaam (wij spreken van die bij hen gezag hebben) daarstellen wat zij talmud en kabaal noemen. In deze talmud en kabaal (overlevering) vindt men al de verklaringen dor quot;Wet bijeen. Doch, aangezien vele dezer verklaringen klaarblijkelijk valsch, ja goddeloos en den Bijbel tegenstrijdig zijn, en er in het Ghetto geen onfeilbaar gezag aanwezig is gelijk bij ons katholieken, om het ware van het valsche, het zekere van het twijfelachtige, het twijfelachtige van het zeker valsche, het vrome van het goddelooze, het geschiedkundige van het droomerige, het gebod van den raad, het verplichtende van het niet verplichtende te onderscheiden; zoo is daar noodzakelijk uit gevolgd, dat de feitelijk ware wet, naar welke de joden zich regelen, niet meer de Bijbel noch de door Mozes geschrevene Wet is, maar de van allerlei dwaling en goddeloosheid wemelende talmud, waarbij komen zooveel andere vervalschingen en goddeloosheden, welke de levende en regelende rabbijnen er nog dagelijks aan toevoegen; van daar dan ook besluit men, zonder behoefte aan elk ander argumenl, dat de huidige wet der joden noodzakelijkerwijze niets anders kan zijn dan een rabbijusche en kabalistische nieuwigheid en za-menraapsel, welke niets gemeens heeft met den Bijbel of met de quot;Wet van Mozes, en dat bijgevolg die latere wetgevers erg dwaalden en dwalen welke, de joden en het jodendom van lateren tijd tot op heden beooideelende naar hetgeen de Mozaïsche Wet hun oplegt en naar dat wat de joden bedriegelijk voorgeven te onderhouden eu te gelooven, hen ontvoogden [emancipeerden) en hen in
29
rechten en plichten gelijk stelden met de andere burgers der verschillende landen en vaderlanden tusschen welke zij joden leven. En zoo verwarmden zij — gelijk men wel eens zegt — de adder in eigen boezem, daar zij voor broeders, vaderlanders en medeburgers een volk erkennen, dat uit kracht van zijne tegenwoordig godsdienstige en politieke, niet Mozaïsche maar rabbijnsche wet, vijandig is aan gansch het menschdom dat niet jood is gelijk zij joden zijn. En dit schijnt het zoo geleerd en diepdenkend duitsch ras, immer door de joden meer dan andere rassen, als meer handelbaar dan het Latijnsche ras, en als ware het hun eigendom, geexploiteerd, eindelijk begrepen te hebben. Doch zoodanig was en zal immer het lot wezen van al die rassen zoo wel als van die particulieren welke, door hoogmoed verblind, zich zelf verheffen, grooter, wetenschappelijker en beter achten dan andere rassen en particulieren; zij worden door de goddelijke gerechtigheid vernederd, dezen om, hoe groot dan ook, kleine Franschen en Italianen te dienen, genen om — hoe zeer duitsch geleerd dan ook — de onwetendheid der joden te verdragen. Daarentegen hebben de Spanjaards, Portugezen, Italianen en andere volken, die het met zich-zelf en met hun ras eu natie niet zoo hoog op hebben, omdat zij in den regel moer christen zijn en door katholieke wetgeving wijzer en voorzichtiger, nooit zoo veel van de joden te lijden gehad als het groot en wetenschappelijk duitsch ras; en \'t is om die reden dat zij hun toevlucht niet behoeven te nemen tot zulke anti-semitische bewegingen ten einde zich niet te laten overbluffen door een handvol joden, welke huu (den Duitschers) uit Polen zijn aangewaaid.
—^vww—\'
30
Officiele en openlijke verklaring der joden van Frankrijk en van Italicn in 1S0C onder Napoleon I opziolitens hunne veettc-lijke verplichting van alle christenen en de andere niet-joden der Tvereld te haten. Hoe en waarom de joodsche onbeschaamdheid zulke openbare en officiele verklaring heeft durven afleggen. Hoe de huidige talmudische godsdienst de joden verplicht de wereld der niet-joden te beschouwen als geen evennaaste.
Zoo groot was ten allen tijde, zoo algemeen, zoo diep ingeworteld de overtuiging dat het joodsche volk — niet minder door natuurlijken hartstocht van haat en wraak dan uit kracht der godsdienstige niet Mozaïsche maar talmudische Avet — een even noodzakelijk als gedwongen vijand is van alle volken tusschen welke het zich bevindt, doch vooral van de christenen, ook protestanten indien deze nog aan Christus en aan den gekomen Messias ge-looven, dat zelfs Napoleon I en zijne ministers, ofschoon alles behalve goede christenen, veeleer althans gedeeltelijk godverzakers, ongeloovigen, vijanden van het Christendom en bij gevolg natuurlijk gedreven tot sijmpatlde voor de joden, in alle geval zonen der omwenteling, welke de joden, ontvoogd en genaturaliseerd had, dat, zeggen wij, Napoleon en zijne ministers toch inzagen hoe joden altijd joden blijven, en er niets aanwezig was waaruit kon blijken dat zij praktisch veranderd waren in fransche burgers, \'tls dien ten gevolge dat zij besloten, eerst der joden leekenvertegenwoordigers en later ook de kerkelijke, de rabbijnen, in vergadering en Sinedrion te doen bijeenkomen, ten einde hen bepaald en officieel te ondervragen nopens de waarheid of valscheid van dien haat, oorlog en opstand
31
tegen al wat op aarde niet-jood is. Het decreet van Napoleon aangaande de zamenkomst der leekenvergadering »is van 30 Mei 1806, met het doel — zegt het decreet — gt;oni in degenen, die in de landen aan onze heerschappij »onderworpen den joodschen godsdienst belijden, de gevoelens »van beschaafde zedelijkheid op te wekken, welke bij een gt;groot getal van hen ongelukkig gesmoord en onderdrukt sblijven door den staat van verachtelijkheid, waarin zij »zoolang gekwijnd hebben.quot;
Dit was de taal van de toen heerschende scheeve en liberale opvatting — zooals het nog is — welke het bederf der joodsche moraal toeschrijft aan den staat van verachtelijkheid, waarin de joden immer en overal gehou-dea werden; in plaats van dien staat toe te schrijven aan gebrek van beschaafd moreel gevoel, welk gebrek hun altoos uitzonderingswetten en openbaren afkeer berokkende en zal berokkenen. En, zoo deed men der Logica geweld aan, wijl men de geschiedenis vervalschte, door de oorzaken met de uitwerkselen en deze met gene te verwisselen. Wat hiervan zij, aan deze keizerlijke uitnoodiging, of liever aan dat keizerlijk bevel beantwoordden zonder verwijl honderd-en-elf afgevaardigden van Italiën en van Frankrijk, en hielden hun eerste zitting te Parijs den 26 Julij van datzelfde jaar 1806. In de tweede zitting — 29 Julij — verschenen eenige Keizerlijke Commissarissen, waaronder de Referendaris Moló die der Vergadering eenige »vragen gt;meêdeelde van Z. M. den Keizer en Koning aan de Vergadering der joden, ten einde te beraadslagen over »de hun belangende zakenquot; — zoo als men leest op p. 156 der officieele vertaling der Raccolta degli atti dell\'Assemblea degli Israeliii di Francia e del regno d)Italia. Milano 1807.
Onder die vragen waren de volgende : Zijn de Franschen »in der joden meening hunne broeders, of vreemden ? »Welkdanig zijn de betrekkingen die men hun voorschrijft
32
gt;jegens de Franschen die hunnen (joodschen) godsdienst ïiiiet belijden? Beschouwen de in Frankrijk geborene en sdoor de wet als fransche ingezetenen behandelde joden ^Frankrijk als bun vaderland? Zijn zij verplicht hetzelve »te verdedigen? Zijn zij gehouden aan de wetten te gehoorzamen en de verordeningen van het burgerlijk wet-iboek na te leven?quot;
Hier zegt het officieel verslag, (p. 157) dat de Vergadering de gt;beweging niet kon weerhouden, welke de zoo even gestelde »vraag in haar opwekte, of namelijk de joden Frankrijk gt;als hun vaderland beschouwden en verplicht waren het-»zelve te verdedigen. gt;De vergadering heft een algemee-gt;nen kreet aan: tot in den dood.quot;
En van dergelijke hart- en tongbewegingen overvloeien tot walgens toe — usque ad nauseam — de overige 516 bladzijden der besluiten van de leekenvergadering, en later de 120 van die van het Sinedrion, en de 40 van het aanhangsel (supplémeul), een en ander in joodschen stijl in \'t bijzonder, en in den algemeenen stijl van die dagen: vleiend, buigend, eerbiedig, lekkend, vreesachtig, om niet te zeggen laf en als vernietigd voor den Heer, Keizer en Koning. Onnoodig hier bij te voegen dat de joodsche antwoorden op de gestelde vragen in den regel des te klaarder waren uitgedrukt ten gunste der ware, goede en heilige moraal, naarmate niet Mozes noch de Bijbel, maar de talmud en de rabbijnen den joden uitdrukkkelijk toelaten, uiterlijk niet-orthodoksche beginselen te belijden, ja zelfs huichelachtig van Gods- en eeredienst te veranderen — zoo als b. v. in Spanje zoo vele joden deden, en wie weet hoe velen schijnbaar gedoopt nog doen — waar het hun te pas komt. Welnu, \'t is bekend dat er onder Napoleon spraak was van iets allergewichtigst voor het jodendom, namelijk van het voorrecht, ja van het behoud des joodschen gemeenebest, in heel het Keizerrijk. Wat
33
wonder dan dat de joodsche afgevaardigden, zoowel rabbijnen als leeken, zijn overeengekomen, datgeen te verklaren wat zij wisten valsch te zijn, maar wat voor hen van belang was als waar te doen geloovon. Zij wisten wol dat hunne openbare protesten en beslissingen, zoo wel volgens hunne talmudische wet als volgens de algemeene schatting, volstrekt hun geweten niet verplichtten, noch het geweten der andere joden die hen hadden afgevaardigd.
Zij konden dus vrij lucht geven aan al de protesten en verklaringen, welke hun in de gegeven omstandigheden geboden waren, zonder eenig kwaad gevolg te vreezen noch voor hun geweten, noch voor hun gezag in het jodendom, noch voor hunne toekomstige praktijken. En deze praktijken waren immer, zoo wel na als vóór die protesten, verklaringen en officieele antwoorden, dezelfde joodsch-talmudische, welke thans in Germaniën en elders do wraak en de onrechtvaardige vervolgingen wekken tegen dat in waarheid exceptioneel ras. Zonder dat ras — wij zegden het reeds — kunnen we niet, wijl liet bestemd is om met ons te blijven en zicii later, op het einde der wereld tot het waar, christen Geloof te bekeeren volgens echte voorzeggingen bevestigd door de ervaring van zoo vele eeuwen, gedurende welke er geen zoo felle vervolging, geen zoo barbaarsche wet van verbanning, van verbeurtverklaring, geen zoo wreede en algemeene verdelging, dan hier dan daar, in staat is geweest, dat ras althans in toom te houden, voorzichtiger en minder indringend te maken. Doch anderzijds kunnen we ook niet met hen, hetgeen eveneens blijkt uit dezelfde ervaring en uit hetgeen wij op dezen oogenblik in Duitschland en elders zien gebeuren. Van daar, nog eens, de noodzakelijkheid van uitzonderingswetten in oenen zoo exeptioneelen toestand. Met zulke speciale wetgeving geeigend aan de gewoonten van dat vreemd ras en aan do vereischten der
3
34
beschaafde christen-maatschappij, kon men niet alleen — met name in den kerkelijken Staat — maar ook in schier alle christen landen, zonder verdrukking, noch verdragene of aangedane plagerij tusschen joden en christenen, die vreedzame zamenleving verkrijgen, welke door de christelijke wet zelve vereischt wordt, en den christenen niet minder dan den joden heilzaam is, als wordende deze laatsten daardoor én aan het gevaar én aan de tuchtiging hunner aangeborene onbeschaamdheid en aan het talmudisch bederf onttrokken.
Het was dan, gelijk wij zagen, den afgevaardigden der joodsche Vergadering en van het Sinedrion, ten tijde van Napoleon I, zeer gemakkelijk, voor het publiek hun tal-mudische wet en hun joodsch moraal te verbloemen, als waren zij de oude, waarlijk heilige en moreele wet van Mozes. Doch, ofschoon zij aan den keizer en aan de gansche wereld verklaarden dat zij niet van de andere menschen verschillen aangaande de verplichting van allen, ook christenen, als broeders en evennaasten, en zich zelf als ware burgers van de door hen bewoonde vaderlanden te beschouwen; zoo en desniettemin hadden die heeren afgevaardigden en rabbijnen, hetzij uit eigen onwetendheid en uit gemis aan doorzicht, hetzij uit vertrouwen op de onwetendheid van anderen en op de verwaarloozing van den openbaren franschen en keizerlijken eerdienst, de stout- en domheid van in den authentieken tekst hunner officiele antwoorden de duidelijkste verklaringen af te leggen van den formeelen haat hun door hun eigene wet godsdienstiglijk opgelegd tegen alle christenen, met name tegen de fransche van dien tijd, ja tegen den keizer zelf, dien zij met woorden laf als een afgod bevleiden. Zoo iets zou ongeloofbaar schijnen, ware het niet zeker en klaarblijkend voor al wie zich de moeite wil geven van met aandacht hunne Verslagen en Processenverbaal na te
35
lezen. En dit is zeer gemakkelijk ie bewijzen. Inderdaad, toon or den 7 Augustus 1806 iu do meergenoemde Tergadering beraadslaagd werd over het to geven antwoord op de vierde vraag die luiddeWorden do Fransclien »door de joden beschouwd als broeders, of als vreemdelingen ?quot; was het officieel antwoord — zoo als men hot leest p. 173 van het officieel verslag —letterlijk als volgt; »Zij die de Noachidcn onderhouden (zeven geboden, waar-»over Bartolucci in zijne Bibliotheca rahlinica 3e d. p. »584), zegt een talmudist, welkdanig overigens hunae opi-ï-nie zij — mits zij die zeven geboden na leven — zijn »wij verplicht als onze broeders te beminnen, hunne zie-»ken te bezoeken, en hunne noodlijdenden even als die »van Israël bij te staan. Er is ten slotte niet éóne daad »van humaniteit, waaraan een waar israëliet zich kan ont-»trekken jegens al wie de Noachiden onderhoudt.
Maar welke ziju nu wel die beruchte Noacldden of geboden? »Zich te verwijderen van de afgoderij —zich te ïonthouden van echtbreuk — zijnen evenmensch gt;niet te dooden noch te kwetsen — geen vleesch te »eten van dieren eer ze geslacht zijn — de rechtvaardigheid »te handhaven. — Eu in dier voege maken hot ons al »onze beginselen ten plicht, de Fransclien te beminnen »als onze broeders.quot;
Deze laatste volzin is juist het tegenovergestelde van hetgeen hij bad moeten wezen. Indien toch de joden, zoo als zij officieel belijden en verklaren, niet voor hunne broeders erkennen tenzij degenen welke de Xoachiden onderhouden, dat is de Zeven in den aangehaalden tekst officieel vermelde geboden, en indien — zoo als klaarblijkelijk is — de Franschen, zoo wel als elk aardbewoner, (misschien een enkele mahomedaau uitgenomen), om op dezen oogenblik van niets anders te gewagen, het gebod volstrekt niet onderhouden van geen vleesch te, eten van
36
dieren eer ze geslacht zyn, is dat niet onbeschaamd in liet officieel antwoord aan alle Franschen, aan keizer Napoleon, ja in \'t algemeen aan heel do wereld zeggen, dat de joden hen niet voor evenaasten houden?— Zoo dat de laatste volzin van het antwoord had moeten luiden: Indiër voege, maken het ons al onze beginselen ten plicht, de Franschen te haten als onze niet-hroeders en onze niet-evennaasten.quot;
Doch er is nog meer. Onder die zeven geboden is het voornaamste : »zich ver te houden van afgoderij.quot; Welnu daar, volgens de joden, alle christenen, ook protestansche die een mensch als God erkennen, namelijk Christus-Jezus, als God-mensch van de joden goddelooslijk verzaakt en gekruisigd, afgodendienaars zijn, volgt hieruit klaarblijkelijk, dat de bewuste heeren afgevaardigden de plechtige en waarlijk ongelooflijke onbeschaamdheid hadden, in hun officieel antwoord een duidelijke en authentieke verklaring af te leggen van hunnen godsdienstigen en formeelen haat tegen alle Franschen, tegen keizer Napoleon en \'egen alle christenen en protestanten in \'t algemeen, daar alle dezen gelooven of althans belijden te gelooven aan de godheid van J. C.— Immers, zoo wel voor de joden als voor ons christenen zijn afgodendienaars allen, die een eenvoudig mensch aanbidden alsof hij God ware. Hadden toch de oudere en latere afgodendienaars de zon, de maan, de beeltenissen, do dieren en zooveel andere dingen niet als God aanbeden, maar alleen Herkulos, Bacchus, Mer-curius of welkdanigen anderen mensch ook, zonden zij desniettemin zoo wel voor de joden als voor ons christenen echte heidenen en afgodendienaars zijn. Houden dus do joden Christus voor een bloot-mensch, dan volgt hieruit dat zij noodzakelijk voor afgodendienaars houden al degenen die Hem als God aanbidden. Wijders, indien de Talmudische godsdienst (want in den Bijbel is geen schijn van die zoogenaamde Noachiden te vinden) dit gebod
37
uitvond van niet voor broeders te moeten erkennen dan diegenen ivelke geen afgodendienaars zijn, dan verplicht de huidige joodsche godsdienst alle joden om niet als broeders te erkennen de christenen en geheel dat menschelijk geslacht wat de godheid van Christus erkent, en niet eens Aveet wat voor een ding de Noachiden zijn. Zelfs de joden Onkelos, Flavins Josephns en Philo reppen er niet van. Ook is or bij don H. Hieronymus, bij Origines en bij andere heilige Vaders der eerste eeuwen niets van te vinden, ofschoon deze zeer op de hoogte waren van alle joodsche en rabbijnsche aangelegenheden: waaruit men dan ook te recht besluit, dat die geboden talmndische uitvinding zijn van betrekkelijk-modernon tijd. quot;Wel weet hot menschdom dat er ecne natuurwet bestaat, waartoe ecnige dier Noachiden behooren, en als dusdanig wordt die Avet erkend; maar het Aveet niet, noch kan het Aveten — daar het een Talmndische fabel is — dat, toen Noë do ark verliet. God hem en zijnen nakomelingen (Noachiden) die zeven geboden heeft opgelegd, Avaarvan ir\'nstens één — geen vleesch te eten dat van oen levend dier is afgesneden — Avel zeker niet behoort bij de Avot der natuur, gesteld dat het behoort tot do wetvan Mozes. Zoo dan blijkt uit al wat voorgaat dat, naar do uitdrukkelijke verklaring der officiele Parijsche joden-vergadering, de joden, uit kracht hunner Avet on van hun geweten, bepaald verplicht zijn hier op aarde niemand AToor hunnen evennaaste te erkennen dan alleen den jood. Immers, behalve den jood en misschien een enkelen mahomedaan, is er wel niemand ter Avereld die zich verplicht acht geen vleesch te eten A\'an een ongeslacht dier; maar de jood erkent niet Aroor zijnen naaste die deze wet niet aanneemt en niet onderhoudt : derhalve erkent de jood niemand voor evennaaste dan zich zelf, en doet dien tengevolge belijdenis van haat, verachting en verdelging jegens alle niet-jodeu, Avat trou-
38
wens aan iedereen reeds bekend was.— Nooit echter zouden wij gedacht hebben dat zij zelf het ons, even dom als onbeschaamd, in het gezicht zouden gesmeten hebben. Omheschaamd ; zeer wel wetende wat deze hunne Noachiden zijn, en hoe niemand ter wereld, buiten hen, die geboden in hun geheel onderhoudt, ja zelfs niet eens weet wat het is, verstoutten zij zich, in een plechtige Yergadering en in een officieel antwoord, den spot te drijven met heel de beschaafde wereld, deze, tusschen een vloed van joodsche pluimstrijkerijen, verzekerende van al hunnen afkeer en hartelijken haat.
Tweedons dom : te veel betrouwend op de onwetend-lioid des Keizers, van zijne commissarissen en van do gansche fransche natie betrekkelijk deze talmudische uitvindingen, bevestigden zij in een authentiek stuk hun eigene schuldigheid, en bij gevolg hun eigene authentieke en of-ficiele veroordeeling. Ook achtten zich die heeren joden zoo zeer verplicht, plechtig voor de wereld getuigenis af te leggen van hun hartelijke verachting en van hunnen formeelen haat, hun godsdienstiglijk door de talmudische wet opgelegd, dat zij, niet te vreden met hem uitdrukkelijk in de leeken-vergadering van 7 Augustus van 180G met do reeds aangehaalde woorden verklaard te hebben, hem andermnal herhüalden iu de zitting van 23 Februarij des volgenden jaars 1807, gehouden door het Sinedrion der rabbijnen.
Gelijk wij reeds aanstipten, wilde Napoleon dat de offi-ciele antwoorden der leeken-vergadering door oene Vergadering hunner kerkelijke hoofden bevestigd en tot wet gemaakt werden, heilig en in geweten alle joden verplichtend. En zie, al die rabbijnen, ton getalle van meer dan zeventig, na niet hun gewone gemoedsvoorbehouding verklaard en gezworen te hebben dat de joden alle inenschon van alle landen beminnen en hen als evennaasten en broe-
39
ders aanzien, bleven echter niet in gebreke openlijk te verklaren (p. 54): gt;Tea einde deswege allen twijfel op te »lieffen, verklaart het groot Sinedrion dat, uit kracht van »Mozes\' den kinderen Israëls gegeven wet, deze verplicht »zijn al de individuen der natiën (hier opgelet) die God, ^Schepper van hemel en van aarde erkennen, als hunne «broeders te beminnen.quot; — Dus worden, juist met deze woorden, alle individuen en natiën uitgesloten die GW, Schepper van hemel en van aarde niet erkennen : dus de afgodendienaars, wat bij de joden thans beteekent al de christenen die een enkelen mensch aanbidden; zooals zij goddelooslijk zeggen van J. C.
quot;Wat meer is: ten huidigen dage zijn vele liberale Ke-geeringen, individuen, zelfs Koningen, ministers, afgevaardigden, Senatoren en Professoren volslagen God-loos [athés-zonder God), en zulks waren, althans uiterlijk, ten tijde van bet Sinedrion, zoo vele Keizerlijke Franschen, wellicht ook wel de een of ander der Commissarissen, welke die leeken-Vergadering en dat Sinedrion bijwoonden, leidden en hoorden; waaruit iedereen kan opmaken, hoeveel evennaasten en welk groot gedeelte der fransche en Keizerlijke wereld destijds werden en meer nog nu worden en zijn uitgesloten van de broederliefde der joden jegens den even-mensch; en om zulks aan iedereen nog begrijpelijker te maken, besloten de heeren rabbijnen, na veel anderen rimram, hunne verklaringen met (p. 55) te zeggen: »Na »deze verschillige bedenkingen beveelt het groot Sinedrion gt;aan eiken israëliet van het fransch keizerrijk, van hot ko-wiingrijk Italiën en van alle andere plaatsen, met de on-ïderdanen van eiken staat te leven als met hunne mede-»burgers en broeders; aangezien (let wel op dat aangezien) gt;zij erkennen God, Schepper van hemel en van aarde; »want dat vordert tekst en geest van onze heilige wet.quot;— Zoodat, ook volgens dien anderen tekst, het groot Sine-
40
drion officieel vorMaart, dat alle christenen, volken, en particulieren dezer aarde, die volgens hen afgodendienaars zijn en — gelijk meer bepaaldelijk de leeken-Vergadering verklaarde — de Noaciiiden niet naleven, van de joden niet moeten beschouwd worden noch als broeders noch als evennaasten: zoo toch rml het de tekst en de geest hunner goddelooze niet Mozaïsche maar talmudische ivet, welke zij tegenwoordig uitsluitend erkennen en onderhouden.
Het kan aan meer dan een vreemd, in waarheid allervreemdst voorkomen dat antwoorden, zoo duidelijk in strijd met hetgeen Napoleon vorderde, toen nogtans door zijne commissarissen en door hem zelf voor goed en geldig werden gehouden. De Keizer, om de waarheid te zeggen, geloofde nooit ernstig aan de bekeering der joden tot fransche en italiaansche burgers; maar, met hetrekking tot de wetgeving in \'t algemeen, behoudens een enkel iiitzonderingsdecreet tegen de woekerende joden van den Elzas, behandelde hij hen altoos als burgers en franschen; wellicht omdat hij vreesde — gelijk zoo veel anderen die meer krijgs- dan burgermoed hebben — voor clericaal of, gelijk men het hedendaags sierlijker zegt, voor jesuit door te gaan, ware hij, alleen in dit punt, de groote beginselen der groote omwenteling te na gekomen. Doch, wat de Keizer en zijne commissarissen niet begrepen of om beterswille veinsden niet te begrijpen, dat werd weldra door verstaudigen best begrepen. Inderdaad, behalve Gambini die er p. 122 van zijne joodse/ie burgerschap van gewaagt, bemerkt meer genoemde Chiarini p. 36 van den 2° band zijner théorie du Judaisn.e, betrekkelijk de Noaciiiden, dat de eerste gt;plicht der kinderen »van Mozes was, de afgoderij te vluchten, waaraan zoo wel »de christenen als de Ismaëlieten zich, naar de meoning »der talmudisten en joden, schuldig maken.quot; En p. 111, waar hij spreekt van de Yergadering en het Sinedrion
41
van Parijs, zegt hij: »Na hetgeen wij tot hiertoe over het jjodendom hebben opgeteekend, is het onuoodig onze lezers »te waarschuwen, dat al die antwoorden der Yergadeting »en van het Sinedrion regeldraads strijden tegen de leering »van den Talmud en tegen het gebruik der verspreide joden.quot; Hier doelt Chiarinl inzonderheid op de antwoorden be-trekkelijk den woeker door het Sinedrion verklaard als ongeoorloofd, terwijl hij door don Talmud geboden wordt. :gt;Hot dubbelzinnig gedrag — gaat Chiarini voort —- dier «geleerde Israëlieten werd menigmaal door hunne geërgerde igcloofsgenooten gegispt. Yooral Friedlander en Peter Beer melen hen deswege met bittere scherts aan. Gene zegt: ■»Zij waren mannen die onder de hamer van den talmud nireden, die (je.en bepaald systeem hadden noch volgden. »En Beer zegt: T)ie Sinode ging te icerk gelijk een heest ulat, om liet werktuig in beweging te houden, gedurig in diet ronde loopt, zonder ooit een stap te doen naar het middenpunt. — Doch, hadden die dappere rabbijnen anders «durven beslissen —■ met name over den woeker — zij ïzouden aan vele gunsten verzaakt en op hunne natie nieuwe »rampen getrokken hebben. Zij wisten trouwens zeer goed »dat al hunne beslissingen, strijdig tegen de leeringen »liunuor verplichtende boeken, volstrekt geen gezag bij do »jodcn en derhalve slechts een voorbijgaand gevolg kondon hebben.quot; — Anders gezegd: al die antwoorden waren niet auders dan zand in de oogeu der christenen, uitgenomen liet antwoord waarmede wij ons in hetgeen voorgaat, in \'t bijzonder hebben bezig gehouden. Dat antwoord is een allerduidelijkste verklaring van den bepaalden haat welken de joden, ook nog op dezen oogenblik, zicli in geweten verplicht achten liefderijk te koesteren en te voeden tegen allen die geen joden zijn. Waaruit al wederom de noodzakelijkheid volgt van uitzonderingswetten voor een zoo vreemd en diep bedorven ras, bedorven uit kracht van zijn
42
huidigen niet Mozaïschen maar talmudischen en rabbijnschen godsdienst, \'tls dan ook geen wonder dat, ondanks alle emancipatien, burgerschappen, gelijkheden en broederschappen welke de christenen den joden verleenden en welke deze tot hun voordeel en tot onze groote schade benuttigd hebben, dat, zeggen wij, allengs dan lüer dan daar een bom van tegenjoodsche volks verbittering losbarst, wat even gemakkelijk als nuttig kan voorgekomen worden door weinige op zen ouds gemaakte wetten, wetten van uitzondering en voorziening, waarmede én joden én christenen zouden gebaat zijn.
—vvVW——
Men bewijst met het gezag van oude en latere zoo christen als joodsche met den talmud zeer vertrouwde schrijvcsrs, dat nu nog dc joden in geweten verplicht zijn de christenen te verachten en te haten, hen niet als hunne evennaasten te beschouwen, en zich jegens hen niet verplicht achten noch door beloften, noch door eeden.
I—
Onder meerdere onomstootbare bewijsgronden tot hiertoe zoo van oudere als latere schrijvers, christenen of joden, over de rabijnsche en talmudische aangelegenheden bijgebracht, om te betoogen hoe goddeloos de wet is waardoor de jood verplicht wordt de niet-joden, maar vooral de christenen bepaald te haten, te plagen en te vervolgen zoo veel het hun gegeven is, is, ons erachtens, het laatst aangevoerd bewijs het duidelijkst en het meest overtuigend. Er is toch op de eerste plaats, gelijk wij zagen, sprake van een, ja van twee officiele bewijsstukken. In het eerst wordt die algemeene haat beleden door leekenafgevaardig-
43
den, en in liet tweede door, om zoo te spreken, gewijden, dat is door rabbijnen, afgevaardigden der joodsche natie ouder Napoleon I, dus door gezaghebbende geleerden, vertegenwoordigende de gedachte, den wil en de wet van het jodendom onzer dagen; zoodat de joden van dit bewijsstuk niet kunnen zeggen wat zij van andere zeggen welke men hun opwerpt, dat het namelijk niet officieel cn authentiek is, maar slechts een bijzondere meening van dezen of genen rabbijn of talmudist. Ook werd deze joodsche geloofsbelijdenis opuitdrukkelijkbevel van Napoleon bekrachtigd als een heilige, godsdienstige en het geweten aller joden verplichtende wet, en als zoodanig werd zij door het groot Sinedrion afgekondigd; zoodat de joden er zich niet van kunnen afmaken met hun gewoue uitvlucht, als ware deze hun opgeworpen Talmudische tekst geen waarhaftig gebod dat hun geweten bindt. quot;Wel bezitten wij dat joodsch bewijsstuk niet in luiime kabalistische taal, welke zij alleen voorgeven te verstaan ; maar wij hebben het in de gewone talen, waarin het oorspronkeijke en officiele door hen zeiven word geschreven, overgezet en afgekondigd; zoodat I zij ons deszelfs ware en klare beteekenis niet meer kunnen verhelen met al die zwetserijen welke zoo eigen zijn aan hunne huidige gauwdieventaal. Nog veel minder kunnen zij optreden met eenige andere verklaring, verschillend van de vorige, allerduidelijkste en lioogofliciele. Immers, meer dau ecu jaar lang dachten zij er op na in twee verschillende Vergaderingen en met de vereenigde krachten huu-ner wijsste leeraren. Moest, na al die inspanning, er eene verklaring te voorschijn komen, welke met een andere opvolgende moest verwisseld worden, wat geloof zou men dan nog kunnen slaan aan welkdanige verklaring ook van jjoodsche wet of geloofsbelijdenis ? Of wel was hunne \\ officiele belijdenis van haat jegens het niet-joodsch mensch-dom rechtzinnig; en in zulk geval erkennen zij de recht-
44
vaardigheid dor huidige zoo wel als van vroegere antisemitische bewegingen; of wel zij Avas valscli cn leugenachtig, en dan verwonderen zij zich niet over de tegenwoordige en immer meer waarschijnlijk toekomstige bewegingen tegen een ras, dat zoo sluw zijn geloof en zijne praktijkeu weet te verdommelen, zelfs in zake van zuivere natuurwet. Voorwaar, men zou de joden voortaan in niets meer kunnen gelooven, indien men geen geloof kon slaan aasi hunne bewuste geloofsbelijdenis afgelegd door het groot Sinedrioa onder Napoleon I. — quot;Welnu die geloofsbelijdenis sluit, gelijk wij zagen, van het getal dergenen, die de joden moeien beschouwen als hunne evennaasten en broeders, allen uit die de zeven geboden niet onderhouden door de talmudisten Xoachiden genaamd, aangezien deze, gelijk zij suffen, door God aan Xoö en aan dezes afstammelingen gegeven werden. Hadden de joden der twee Pa-rijsche Vergaderingen er zich bij bepaald die Nba-chiden in \'t algemeen te noemen zonder er den tekst van te geven in de officiele verklaring hunner wet, dan konden zij zich nog altoos verontschuldigen met te zeggen, dat zij door Koachiden niet alle zeven de geboden verstonden, maar alleen de zulke die slechts een gedeelte uitmaken van de natuurwet zelve. En, ofschoon ook deze verontschuldiging geen waarde zou hebben (daar ook zij die jegens ons de geboden der natuurwet niet onderhouden, toch onzo evennaasten zijn en eleclen in de christelijke ja natuurlijke broederschap), zou zij toch eenigermate dc onbeschaamde en dwaze trotscheid verkleinen, waarmede die wakkere joden en geleerde rabbijnen in hunne verklaring voluit al die zeven geboden dorsten op te noemen.
Gelijk men zich herinnert, sluit het eerste dier geboden van de liefde der joden uit alle afgodendienaars, en het zevende allen die niet gelooven als van God veropenbaard en voorgeschreven het gebod van zich niet te voeden met
45
i vleesch van een levend dier. Wel nemen wij aan dat hveiaigen lust zullen hebben om zoo iets te gebruiken; ^ maar iedereen, gelooven wij, de joden uitgenomen, is over-| tuig\'d dat God dit gebod nooit aau Noë noch aan zijne 1 afstammelingen gegeven heeft; zoodat, zelfs alleen uit kracht van dat zevende gebod, de joden zouden verplicht zijn (volgens hunne talmudisclie wet door hen, althans i hierin, officieel erkend) niemand buiten hen onder even-i naaste te rekenen. Doch do zaak wordt nog veel klaar-1 blijkelijker uit het eerste gebod, volgens hetwelk van de liefde der joden worden uitgesloten allen die niet den waren God, Schepper van hemel en aarde aanbidden : dus de gudverzakers en de afgodendienaars. Wat volgt hieruit ? Aangezien de hedendaagsche liberale wereld, men zou haast zeggen, vol is van godloochenaars en vrijdenkers, en meest alle moderne Regeeringen eveneens met die pest besmet zijn, (en zoo was het ook ten tijde van dat groot Sinedrion) zoo ziet reeds hieruit alleen elk oplettend lezer, hoe de joden noodzakelijk hunne liefde moeten ontzeggen aan bijna de gansche beschaafde wereld, die hen nogthans emancipeert, ja zelfs liefdevol beschermt. Daarom worden onder dit opzicht, de liberalen en hunne godloochenende Regeeringen meer van de joden gehaat dan de christenen, de clericalen en de jezuiten, wijl deze ongetwijfeld dat Noachidiscli gebod onderhouden van geen godlooclienaars noch vrijdenkers te zijn. Ongelukkig echter, behalve godloochenaars, liberalen en vrijdenkers zijn de joden verplicht ook de afgodendienaars niet voor hunne naasten te erkennen. Hiermede worden vooral van hunne naastenliefde uitgesloten schier gansch Afrika en Aziën met een groot gedeelte van Amerika enOceanien. Wel gelooven wij niet dat vele joden handel drijven bij de Roodhuiden of onder de menscheneters, die er geen bezwaar uit zouden maken hot zevende gebod der Noachiden te overtreden, wellicht
46
ten schade van een redelijk dier. Wat hier van zij, hoe veel joden bevinden zich niet in Aziën eu in Afrika in \'t midden van andere afgodische en heidensche natiën! Ook deze zouden gewis, op zen Duitsch, eene groote antisemitische beweging op touw zetten, wisten zij dat hot voor de onder hen verblijvende joden eene wet van godsdienst is, de afgodendienaars te haten, met al wat daaruit volgen kan.
Doch, zooals wij zeiden, behalve degenen die bij iedereen als heidenen en afgodendienaars bekend zijn, moeten de joden ook alle christenen zelfs protestantsche, voor dusdanigen houden, omdat zij aanbidden, althans belijden als waren God te aanbidden die voor de joden een bloot mensch is; zoodat men bij Aziën, Afrika, Amerika en de Oceanische eilanden nog Europa moet voegen, en bij gevolg moet besluiten, dat de gansche wereld in geweten en uit kracht eener zooals zij zeggen hun door God zelve veropenbaarde wet, door de joden moet gehaat worden, en dat nog wel uit kracht eener even dwaze als onbeschaamde uitdrukkelijke, authentieke en ofticiele geloofsbelijdenis, alhoewel deze belijdenis niet begrepen of nist geteld werd door Napoleon I, door zijne commissarissen, door de Franschen van dien tijd (wollicht noch niet), noch door de gansche liberale wereld van heden. Deze wereld verdient het trouwens, door die allen hatende en verwoestende sprinkhanen geleid, veracht en uitgezogen te worden, mits het — wel te verstaan — volbloed joden zijn die hunne wet naleven; want, zijn zij dat niet, hetgeen men van vele hunner mag onderstellen of althans verhopen, dan is er niets tegen dat het waar zij, hetgeen men soms wel eens schertzend hoort zeggen, dat vele joden leter zijn dan vele christenen. Trouwens, al zouden ook alle joden deze hunne wet onderhouden, en bij gevolg allen en iedereen haten die geen jood is, daarom zou het ons
4?
nog niet geoorloofd zijn hen wederkeerig te haten, wilden wij ons geen jood maken uit haat tegen de joden. Doch iets anders is het, hen niet te haten, ja hun zelfs goed te willen, iets anders, hunne huidige wet te willen leeren kennen en hunne ware gemoedsgesteltenis jegens ons, en dat wel hetzij uit zucht om onze kennissen te vermeerderen, hetzij om ons tegenover hen op onze hoede te doen zijn, hetzij om ons de ware oorzaken te doen begrijpen van al die op zekere tijden zich vernieuwende tegenjoodsche bewegingen, hetzij eindelijk om onzerzijds althans eenigermate meê te werken aan den wel is waar moeielijken en onwaarschijnlijken maar toch mogelijken terugkeer tot die wijze en liefdevolle uitzonderingswetten, die alleen in de toekomst, zoo als zij het in het voorledene deden, de zamenleving zoowel voor joden als voor christenen onschadelijk kunnen maken. Stellen wij inderdaad eens dat b. v. wolven met schapen zouden moeten wonen. Zou het daarvoor noodig zijn de wolven te emancipeeren en hen gelijk medeburgers, ja zelfs somtijds gelijk bewaarders en, bij manier van spreken, als waakhonden te stellen over de schapen? En dat wel om die diepgrondige (sic) liberale reden, om welke de joden ontvoogd werden, namelijk, omdat men de bekeering der wolven zou verhopen met des te meergrond wijl, indien de wolven nu nog wolven zijn, zulks moet worden toegeschreven aan de vervolgingen welke zij van de schapen en van derzelver wachters hadden te verduren? Welnu datzelfde deden even dwaas als onbezonnen met de joden de liberale Kegeeringen; weshalve het niet vreemd is, wanneer zij (als het geoorloofd is zulks met Dante te zeggen) ook nu zich beginnen te krauwen waar het hun jeukt.
Dan, alhoewel het uit den aard der zaak duidelijk is dat de joden alle christenen, ook protestansche, als afgoden-
48
dienaars en bij gevolg noch als evennaasten noch als broeders moeten beschouwen uit kracht van hunne voor Napoleon en voor de gansche beschaafde wereld (die in dit geval een onwetende wereld was) afgelegde verklaring; en ofschoon het daarom niet noodig zon zijn tahnudische teksten aan te halen, die uitdrukkelijk zeggen wat bedek-telijk is op te maken uit den grondslag zelve der huidige joodscho wet; zullen wij nogtans, opdat de zaak zoo mogelijk nog helderder worde, en er geen plaats meer zij voor rabbijnschen twijfel en drogredenen, hier eenige dier nog klaardere en meest overtuigende bewijsgronden aanvoeren.
Doch vooraf en op de eerste plaats behoort men te weten wat meergenoemde Chiarini p. 222, v. 1 van zijnen Babylonischen in het Fransch vertaalden (Leipsig 1831) Talmud in \'t algemeen zegt over den geest van den Talmud, en hoe men hem moet verstaan: »Om, zegt hij, zooveel gt;wij kunnen getrouw te blijven aan den tekst van den »Talmud, zullen wij er cle raadsels van overzetten zoo als gt;ze daarin gevonden worden, terwijl wij in kanteekeningen gt;de wijze zullen aangegeven om ze te knnnen ontcijferen. »Doch, daar de meeste dier duistere plaatsen (raadsels) ïgegrond zijn op den bedekten haat der joden tegen de »niet-joden, zoo achten wij het noodig er hier den sleu-»tel van te geven, in weinige woorden zaamvattend wat »wij er uitvoeriger in ons werk de theorie des Jodendoms gt;van bewezen hebben.
»Zoo dan op de eerste plaats: Zoo dikwerf men in den /ralmud de woorden ontmoet van ui een hroeder, uwen wiaaste, uwen medegezel, moet men altijd verstaan dat »men daarmee van joden wil spreken; want niet joden »zijn nooit en in geen geval noch broeders, noch evennaasten noch medegezellen dor joden. En hot is een »joodsch grondbeginsel dat men met niet-joden juist het
49
»tegenovergeste]de moet beoefenen van hetgeen de wet »gobiedt jegens broeder, eveunaa.tfe on medegezel.
»Op de tweede plaats; de woorden afgodendienaar, aan-•widdamp;r der sterren en dergelijke, worden in den Talmud gt;zelden in liun eigene beteekenis genomen; zij beteekenen »meer gewoonlijk in beeldenden zin de met-joden van alle »tijden en plaatsen, zonder eenige uitzondering.
»Op de derde plaats: de woorden Kananëers, Amaleci-»Jen, enz. moeten verstaan worden van niet-joden in \'t al-ïgemeen, dikwijlder dan van Kananëer.quot;, Amaleciten, enz. »in \'t bizonder.
»Op de vierde plaats; de woorden Idumëers, Saducëers, yXazarëers, enz. beteekenen bijna altoos de volgelingen »van Christus.
»Op de vijfde plaats: de woorden verraders, apostaten, »enz. beteekenen christenen die oorspronkelijk joden waren, »of ook wel de nieuw bekeerden (Neophiten) dat is de »joden van elkdanigen tijd, die zich lieten doopen.quot;
Ter bevestiging dezer kritische en bijbelknndige regels, naar welke men den Talmud moet lezen en verstaan, haalt Chiarini (gezwegen van zijn eigen gezag dat zeer groot is, wijl hij bekend staat voor een in talmudische studiën hoogst ervaren en geacht man) nog het gezag aan van Bartolucci, schrijver der bekende groote rabbijnsche Bibliotheek, gedrukt te Eome in 1675 en 1693. Bartolucci verhandelt en bewijst breedvoerig dezelfde zaken als Chiarini, in het geheele par. XII van hot 3° deel getiteld censurae in pravam doetriiiam talmudis Babilonici (Beoordeelingen der slechte leer van den Babylonischen talmud), waar hij o. a. p. 359 zegt: »Ik zou durven zeggen dat in de Misclina (in den »tekst der o verleveringswet) het woord heiden nooit voor »christen genomen wordt, maar eigenlijk voor algodendie-Diiaar. Doch in de Ghemava (uitlegging der Misclina) twijfel »ik niet, of de naam van heiden beteekeut ook christen.
4
50
»Immers, daar alle christenen bekeerde heidenen zijn, zoo »past, al Avat de talmudisten vroeger van de heidenen
ïzeiden, thans op de christenen____ Insgelijks willen de
»tahnudisten dat allen die zij Ghoïm of heidenen noemen, gt;afstammen van Esau, die ook Etlom lieet. En, daar het sromeinsche rijk van de heidenen overging tot de christenen, daarom is liet dat, waar ook zij tegen Esau, Edom gt;of het ron.einsche rijk uitvaren, zij in hun hart hunne »vermaledijdingen slingeren tegen do christenen; zoodat, wanneer een tekst kwaad spreekt van de heidenen, men »dat moet verstaan van de christenen ; want, willen zij ïvan de Turken kwaad spreken, dan noemen zij hen Ismaëliten.quot;
Zoo wel Chiarini als Bartolucci bemerken wijders dat, in de laatste uitgaven van den Talmud en van de andere talmudisch-genaamde boeken, de joodsche uitgevers voorzichtig, wat het meest aan het Christendom vijandig was, hebben uitgelaten; wel te verstaan dat zij met stippen en andere teekens, tot waarschuwing dat daar iets ontbrak, hebben aangevuld wat de christenen niet mochten weten. Doch dit is geen geheim voor de joden, die zulke plaatsen van buiten leeren en ze met des te meer smaak wèl onthouden en opzeggen, wijl zij zeer goed weten dat daar vooral de bloem schuilt van hun talmudisch vergif.
»Zeer zeldzaam, zegt Chiarini, (P. III. d. 1 zijner theorie) izijn de rabbijnsche boeken die niet verminkt en vol leem-»ten zijn, waar het voor ons van meer belang zou wezen »liet huidige jodendom goed te leeren kennen. Na »een klein getal der oudste uitgaven geraadpleegd te heb-»ben, moest Eisenmenger (in zijn ontmaskerd Jodendom — »Koeuingsberg 1711) er ons de bepaalde plaatsen van aan-»halen, ten einde ons het middel te bezorgen om de dra-»den van dat uitgewipte, weer aan te knoopen.quot; En pag. 160 : gt;Wanneer men den Talmud, vooral zonder kritiek,
51
«letterlijk vertaalt, gebeurt liet dikwijls dat men feiten «overschrijft met opzet door de talmudisten veranderd, ïom er beter den joodschen geest van te verbloemen. Toen »de christenen begonnen den Talmud te bestudeeren, om »er de slechte leeringen van te ontmaskeren, wilde de wensiinr van vele Europeesche landen, dat men er de gt;meest-blijkbare goddeloosheden zou uitnemen. Marcus «Marino deed zulks in de uitgave van den Talmud te gt;Bazel, in 1581. Doch kort daarna gaven de joden in iPolen er een andere uitgave van te Krakau, waarin men »liet uitgelatene weer op zijne plaats herstelde. Maar ein-»delijk het gevaar inziende, waaraan hunne verplich-»tende boekeu waren blootgesteld, namen zij het besluit, uzelven die verminkingen te doen, en ze onder een ge-»heimzinnigen sluier te bedekken. Daarom hielden zij in »Polen een soort van sijnode, waarin zij het volgende be-»slisten: — Daar het ons hekend is — icat trouwens al de ^Israels kinderen welen — dat tegenwoordig vele christenen nle taal onzer boeken bestudeeren, bevelen wj u, op straf n-an den groot en ban, in de nieuwe uitgave der Mischna «en Ghemara niets te zeggen over de handelingen van Jezus ivan Nazareth.... uit vrees van eenig ongeval voor ons en •nvoor onzen godsdienst. Wij weten toch wat onza geloofs-tverzakers (bekeerde joden) ons reeds berokkend, en hoe i\'ltunne aanklachten tegen ons, geloof gevonden hebben. Zoudt »gij dus voortgaan met alles gelijk vroeger te drukken, ge «zoudt 07is nog grootere rampen op den hals halen dan die ncelke ons bereids troffen.... Weshalve wij u bevelen, de ^plaatsen open te lattn waar gesproken \'wordt over Jezus svan Nazareth, en er een cirkel over heen te trekken gelijk gt;deze O. En zoo zal elk rabbijn bedacht wezen deze plaat-*sen aan zijn leerlingen bij monde te verklaren. Dan zuiden de geleerden onder de christenen geen voorwendsel heh-gt;ben om ons verwijtingen te doen.quot;
52
quot;Waaruit dus gevolgd is, dat van toen af al de uitgaven van den Talmud verminkt zijn uit kracht van twee ver-schillige beoordeelingen of censuren, eerst door die der christenen en daarna door die der rabbijnen. Doch de oude uitgaven van Venetien en van Krakau zijn bewaard gebleven; zoodat men, gelijk o. a. Chiarini en Bar-tolucci deden, nog altoos in den echten tekst des Talmuds den waren geest kan terug vinden, die het joodsche ras nog bezielt gelijk vroeger.
Intusschen zou iemand kunnen opwerpen dat beiden, Bartolucci, een eistercienser monnik, en Chiarini, een priester, verdacht zijn van tegenjoodsche partijdigheid. Hooren wij dan den zeergeleerden en nog versch in het geheugen voortlevenden tot het christendom bekeerden rabbijn Drach die, zooals uit zijne werken blijkt, ondanks zijne bekeering, toch zijn vroegere geloofsgenooten immer zeer genegen, men zou haast zeggen, christelijk partijdig bleef. Hij blijft inderdaad niet in gebreke, op onderscheidene plaatsen de christen schrijvers zelfs streng te beoordeelen, die over Talmudlsche zaken gehandeld hebben. Zoo b. v. p. 201 d. I zijner Harmonie de VEglise et de la sinagogue: »Men kan de vertalingen welke de christen hebreeuwen van »sommige uittreksels van den Talmud geven, met geen vol overtrouwen aannemen. Men kan hem (den Talmud) niet overstaan zonder de hulp der mondelijke overlevering van »de hoogleeraren der synagoog; maar deze hebben voor »beginsel, hunne wetenschap niet mee te deelen aan de ■xGliohn*. dat is die vreemd zijn aan hunnen eerdienst. Bn
u c
»gebrek aan klinkletters en aan elk scheidteeken, en in »aanmerking genomen de barbaarsche, slechte taal die b:j »de joden der laatste tijden, toen de tempel verwoest was, iin gebruik kwam, maken zij van dat quot;Wetboek een soort gt;van cijjer dat oncijferbaar is voor den geleordsten Oriëntalist, indien hij daarin niet wordt bijgestaan door een
53
eervaren rabbijn. Om dat gedeelte van den Talmud wel »te verstaan, Avat men de Ghemara noemt, moet men het «ongeluk gehad hebben jood geboren en opgevoed te zijn, »en de beste jaren zijner jeugd verspild te hebben met gt;luidkeels de Ghemara op te zingen.quot;
Ofschoon nu iemand dat schier onmogelijke om den Talmud te verstaan voor eenigzins overdreven kan houden, nogtans, daar Drach betuigt do schoonste dagen zijner jeugd verloren te hebben in het luidkeels zingen der Ghemara, en hij dus de talmudische taal grondig moest kennen: en daar hij des niettegenstaande met de christenhebreeuwen overeenstemt in het verstaan dier plaatsen van den Talmud waaraan wij ontleenen wat tot staving dient van ons beweren, zoo volgt noodzakelijk en duidelijk uit den Talmud, dat de haat der joden zich uitstrekt over de christenen niet alleen, maar ook over het gansche menschdom dat niet jood is; die oude haat, welken niet de wet van Mozes, maar de latere Talmudische den joden verplichtend maakt tegenover alle heidenen en afgodendienaars.
Zoo zegt Drach (p. 16(5 zijnor llarmc.nie: »In de »Ghe-»mara zijn minstens honderd teksten die de gedachtenis gt;van onzen aanbiddelijken Verlosser, de zuiverheid zijner ^goddelijke Moeder en het moreel karakter der christenen saanvallen. Men ontmoet er plaatsen waar verklaard wordt, dat de geboden van rechtvaardigheid, van billijk-»heid, van liefde jegens den naaste niet alleen op de chris-stenen niet toepasselijk, maar een misdaad zijn voor die »ze onderhouden.quot;
In eene kantteekening geeft Drach een tekst van den Talmud (verhandeling Ahoda sar a p. 13 keerzijde p. 21 f. r — verhandeling Baba-Kammo fol. 29 v.) waar uit-uitdrukkelijk verboden wordt, een niet-jood van den dood te verlossen, hem het verlorene terug te geven, er mee-
54
lijden mede te hebben. Daarbij haalt hij aan het 25e hoofdstuk, 3 d. der grondslagen des Geloojs van den rabbijn Josef Albo, die zegt: »aaugezien liet leven van den »afgodendienaar is overgelaten aan de bescheidenheid der »joden; zoo, en nog veel meer dat zijner goederen.quot; gt;In »de Mischna — gaat de gemoedelijke Drach voort — zijn »naivwlijks vier of vijf zulke goddelooze, hatelijke gruw-»zaam onverdraagzame teksten,quot;
Hier behoort men zich te herinneren dat, een weinig van te voren, Bartolucci ons verzekerde dat er, naar zijne bevinding, in de Mischna geen enkele dezer teksten is, welke men daarentegen immer ontmoet in de Ghemara, dat is in de verklaring der Min-hna of mondelijke wet: waaruit men afleidt dat Drach het nog veel erger tegen den Talmud heeft dan Bartolucci. En — voegt Drach er bij: ïMen weet dat de rabbijnen de christenen houden voor ^afgodendienaars, omdat zij de opperste en goddelijke eer Latvia) aan J. C. en de aan deze ondergeschikte eer x{ Hij per Julia en Dulia) bewijzen, gene aan de H. Moedermaagd, deze aan de andere Heiligen.quot; Zoo nog p. 437 verhaalt hij ons iets schier ongelooflijks over deze huidigé joodsche moraal met betrekking tot de christenen. »Nog »op dezen oogenblik, zegt hij, matigt zich een vierschaar »van drie joden, soms de minst beschaafden en meest on-»wetendeu der plaats, maar die bij de joden volle gezag »heeft, het recht aan (wij moeten het zuchtend zeggen) van »hunne geloofsgenooten te ontslaan van hunne eeden, hun «heiligste beloften en verbintenissen, zoo wel voor het voor-»]edene als voor liet toekomende.quot;
En in eene kantteekening (p. 559) »Deze plechtigheid »of ritus heet: de veruietiging der geloften en beloften] zij gt;heeft minstens eenmaal \'sjaars plaats voor eiken jood, jgcwoonlijk op de boetedagen na den avond van nieuwjaarsdag tegen de maand September tot aan den voor-
55
savond van het Yerzoeningsfeest. De jood die zijn gewe-gt;ton al te beladen gevoelt met beloften en eeden, doet drie »zijner geloofsgenooten als rechters zitten in de vierschaar. »Voor hen verklaart hij zijn leed over al zijne eeden en «beloften, en herroept ze. Hierop spreekt hij deze quot;\\voor-»deu: Zij (de eeden en beloften) zijn zoo veelvuldig dat ik ■pze allen niet sou kannen opnoemen. Dat ze daarom voor nice oogen zijn, als hadde ik ze een voor een opgeteld. Eu »!iet driemanschap verklaart, zonder anderen vorm van sproces, al die eeden en beloften voor nietig, zonder ee.nig mitwerksel, en alsof ze nooit bestaan hadden.quot;
Wellicht zou iemand kunnen zeggen dat deze gerijfelijke joodsche plechtigheid, waarbij men met eeden en beloften te werk gaat als waren het doodzonden, waarover men zich moet berouwen en waarvan men moet ontslagen worden, noch de christenen noch de joden schaadt; maar Drach merkt op: »Volgens het gevoelen van knappe rabbijnen is de jood niet verplicht zich van eeden en be-»lofteii te doen ontslaan, wanneer zij gedaan zijn voor Miiet-joden, dat is jegens christenen.quot;
En hier zou de Franschman zeggen.quot; après cel a il fa ut tirer Véchelle, in eenvoudig Neêrlandsch: de zaak is uitgemaakt, men kan er op gaan slapen.
----Af\\f\\J\\s*----
Over don tiieoretisulien ou praktiscliotijoodschen haat te\'en liet niet-joodsch monschdom. Hoo do joodsclie wet thans niet in den Bijbel maar alleen in den Talmud te vinden is. Uoe noodzakelijk het derhalve is dat iedereen wete wat de Talmud den joden voorschrijft tegen de niet-joden.
5G
Geheel de kern van het moderne jodendom, der tegen-maatschappelijke, tegenmenschelijke en vooral tegenchris-christelijke talmndisch-rabbijnsclie wet, welke de joden thans naleven, als onderhielden zij de wet van Mozes, bestaat wezenlijk in hare grondgcloofsleer, volgens welke de jood nooit iemand voor zijnen naaste moot erkennen dan alleen den jood; terwijl alle anderen, christenen of niet christenen, van eiken goeden jood, die nog aan zijn wet hecht, moeten beschouwd worden als niet-ei-ennaasten, niet-broelt;l(\'rs, integendeel als baatwaardige, vervolgbare, zoo mogelijk met elkdanig middel uit te roeien vijanden, en dat wel door gebod van godsdienst, wat hun, gelijk zij meenen, van God door den Talmud en door hunne rabbijnen is opgelegd; zoodat een jood, wannéér hij gedwongen, of door zijn godsdienst nog niet ganscb bedorven, jegens een niet-jood eenig natuurgebod onderhoudt, hij moet gelooven daardoor te zondigen tegen zijnen godsdienst en tegen zijn geweten. Juist het omgekeerde van wat in niet-joden plaats heeft. Deze voelen hun geweten bezwaard Wanneer zij, ook jegens joden, de geboden dei-natuurwet schenden. En hierin bestaat de reden van hot werkelijk verschil van den afkeer, vijandelijkheid en tegenstrijdigheid tusschen het joodsche ras en alle andere rassen. Want, ofschoon het somtijds schijnt dat eenige joden beter zijn dan sommige christenen, zoo zijn zij nogtans in zich en in wezen juist omdat zij joden zijn, slechter. Wanneer de christen zijne wet schendt met kwaad te doei:, schendt de jood zijne wet meenende wel te doen. Wanneer de christen zijn geweten voelt knagen, omdat hij misdaan heeft, dan moet de jood zich berouwen omdat hij wel heeft gehandeld. Wanneer de christen zich berouwt over eene zonde, dan moet de jood zich berouwen over een goed werk. Wanneer de christen zich bekeer^ dan moet de vrome jood zich — indien men het in dien
57
zin kan zeggen —- verkeeren. En wat hier van don christen gezegd wordt, moet ook naar evenredigheid verstaan wor-den van niet-christenen, zelfs van wilden en barbaren. Immers niemand dezer wordt, door eeno van God veropenbaarde wet, verplicht bet menschdom te haten zóó dat het hem moet berouwen iemand, die niet van zijne natie is, te hebben welgedaan; zoodat men kan en moet zeggen: is een jood eerlijk jegens een niet-jood, clan onderhoudt hij of wel zijne wet niet, of hij drijft handel met de eerlijkheid. Doch men moet ook zecgen, dat de door de tahnndische wet niet gansch bedor-veno natuur in den jood niet zelden meer geldt dan het tahnudisch gevreten. Zulke eervolle uitzonderingen, welke wij gaarne menigvuldiger zouden willen gelooven dan wij zo durven verhopen, beletten echter niet dat men aan den algemeeneu regel de verklaring en rechtvaardiging ontleene van dien algemeeneu en natuurlijken afkeer, welke de joden altijd en overal ontmoeten. Yan daar die zoo menigmaal herhaalde en somtijds onrechtvaardige vervolgingen; gelijk thans weer het gevai is in Duitschland, Rusland, enz. slaven van het Ghetto. Het is ons christenen (en niemand tor wereld, uitgenomen don jood, dio hot niet alleen geoorloofd acht, maar zelfs door God geboden) niet geoorloofd kwaad met kwaad te vergelden en de menschen to vervolgen, noch uit een kwaden geest van voorbijgaande wraak, noch, en veel minder (op zijn joodscli) uit kwade gewoonte van godsdienstig geweten of belijdenis. Wel is do gematigde zelfverdediging geoorloofd niet alleen, maar somtijds plichtmatig. En. aangezien de. joden onvatbaar zijn en ongevoelig voor elk geneesmiddel, zelfs voor dat van emancipatie, vrijheid, broederschap en gelijkheid, zóó, dat zij daardoor immer sterker worden in hot berooven en onderdrukken van die niet van de hunnen zijn, zou het — zoo als wij reeds meermalen zeiden—wel noodig zijn eens ernstig
58
te gaan denken aan het weder invoeren dier wijze uitzonderingswetten van weleer. Deze toch zouden die roofvogels in alle geval kortwieken en hun de klauwen korten, wat hun instinkt wel niet zou veranderen, maar toch van den eenen kant zou breidelen, en van den anderen kant voor hen het gevaar verminderen van dan hier dan daar zoo wreedelijk vervolgd te worden.
Na al het tot hiertoe beweerde kan er nog wel iemand zijn aan wien het wel niet ongegrond, maar toch nog eenigzins twijfelachtig schijnt, of die wettelijke en godsdienstige haat jegens het gansche menschdom den jood werkelijk in geweten verplicht; en toch is die haat het grondbeginsel van het huidige jodendom. Derhalve is het allerbelangrijkst, hieromtrent tot volledige zekerheid te geraken; want hierdoor alleen verklaart zich hot geheelo jodendom en al het kwaad dat het joodsch ras brouwde en is brouwende, mitsgaders al datgeen wat het van den kant der andere rassen wedervoer sedert de gedwongene zamenleving van twee duizend jaren. Dien ten gevolge zullen wij trachten de zaak in zulk heldor licht te stellen, dat er deswege geen rodel ij Ke twijfel meer kan overblijven. De ondervinding toch leert dat, al gaat het ook zaken aan die zeer klaar en zeer natuurlijk geloofbaar zijn, een hoe dan ook opgeworpen twijfel dikwijls genoeg is om hem, die er belang bij heeft, in zijn valsch geloof gerust te stellen; dus hoeveel meer in dit joodsch geval, daar zoo velen, om zoo vele redenen, meewerken tot de opvattingen en praktijken welke men thans liberaal, verdraagzaam, humaan en menschlievend noemt, ofschoon zij eiken dag al meer onliberaal, onverdraagzaam, te^c?ihumaan en men-schenhatend uitvallen.
Voorop moet men onderstellen dat de joden thans niet de wet van Mozes en den Bijbel — gelijk vele christenen gelooven, de joden zeggen en vele van hen gelooven, maar
59
den Talmud en de rabbijnen volgen; of, heeft men dat liever, de wet van Mozes eu den Bijbel uitgelegd door den Talmud en de rabbijnen. Dit moeten zij doen uit kracht van Mozes\' wet zelve. Deze toch werd nimmer, op zen protestantsch, overgeleverd aan de verklaring of aan liet begrip van iedereen, maar werd, op zen katholisch, immer voorbehouden aan de uitlegging der Synagoog. Welnu, deze was, vóór Christus, de ware, leerende Kerk en onfeilbaar omdat zij, gelijk thans de katholieke Kerk, werd bijgestaan door God zelve. Doch, met de komst van Christus hield de Synagoog op; maar de joden, weinige uitgenomen, bleven ongeloovig, gelijk de protestanten het gebleven zijn, dat is met den Bijbel in de hand, doch met verblinde oogen. Indien de blinde zich door den blinde laat geleiden, vallen ze beiden in de gracht. En zoo gebeurde het eerst met de joden, later met de protestanten. Gelijk deze zich laten geleiden door hunne rabbijnen, anders gezegd Predikanten, of wolven en aardschketters, ja overtuigd, zich zeiven met hun natuurlijk eigen verstand te kunnen geleiden, zeggen en vele van hen gelooven het evangelie van J. C. te volgen; gelijk deze, zeggen wij, eindigden met elk ook verwijderd denkbeeld te verliezen van het evangelie en van J. C.; zoo, omgekeerd, hielden de joden zich ver van eigen uitleg, maar volgden immer hunne rabbijnen in do verschillende authentieke verklaringen hunner Wet; en op die wijze eindigden ook zij niet den Talmud in de hand, in plaats van den Bijbel. In waarheid: de Talmud is niets anders dan de authentieke verklaring der Wet, en als het kanoniek en burgerlijk Recht van het huidig joodsch ras, zooals wij te geschikter plaats zullen aantoonen. Derhalve kunnen de joden niet ontkennen dat de Talmud hun ware en praktische geloof-en zedewet is, meer nog dan de bijbel en de tekst van den Fentateuchus. Ontkennen zij dat, dan zouden zij de
Gö
wet van Mozes zelve ontkennen, daar deze hun bepaald gebiedt, wat ook den christenen geboden is, van namelijk de Kerk te volgen in het uitleggen der heilige Schriften. En, gelijk geen katholiek zich teg\'cn de Kerk op het Evangelie zou kunnen beroepen, zonder daardoor alleen kettersch en protestantsch te worden; zoo kan geen jood tegen den Talmud een beroep doen op de wet van Mozes, zonder op te houden een goed jood te zijn. \'t Is daarom dan ook dat eenige weinigen onder hen, Caraït n genaamd, voor scheurmakers en protestanten gehouden worden, juist omdat deze, gelijk de protestanten onder de Katholieken, niets aannemen dan den tekst der geschrevene wet of van den Bijbel. En zoo bewijst de zaak zelve en het wezen van Mozes\' wet, dat de joden als dusdanig en als volgelingen der Wet van Mozes, voor den Talmud, dat is HF voor de authentieke verklaringen van Mozes\' Wet, do i-zelfden, ja praktisch nog grooteren eerbied moeten hebben ;| dan voor den tekst zelve der Mozaïsche wet.
Dit gedoogt, Gode dank ! thans geen wederantwoord, nadat de joden zelf van gansch Europa, te Parijs in 180(1 j en 1807 regelmatig in Vergadering en in Sinedrion vertegenwoordigd, het goedvonden (dwazelijk naar do meu-schelijke voorzichtigheid, maar wijzelijk naar de voorzienigheid Gods) zoo menigmaal den Talmud te gelijk met den Bijbel aan te halen, ter verklaring hunner huidige theorien en praktijken. Bat deden zij plechtig en aulheu-tisch in de handelingen der bewuste Vergadering en Sinedrion, zoo als wij vroeger gezien hebben. Van deze handelingen en derzelver tegenwoordige zeldzaamheid spreekt Brach p 2GC zijner meergenoemde theorie.
»Deze beslissingen zijn aan do meeste joden onbekend. En p. 276 voegt hij er in eene kantteekening bij; »Be »exemp]aren dezer handelingen zijn uiterst zeldzaam geworden. Het valt volstrekt niet in den smaak der joden,
■
; \'i*
m
61
«dezelve openbaar te maken. Wij, wij gaven er eenige suittreksels van in onzen israëlitischen Almanak van 1822 —1823.quot;
En mijnheer Betting van Lancastel zegt in zijne he-schouwinqen over de joden p. 73: »quot;VVij hebben veel moeite jmoeten aanwenden om er ons een afschrift van te bezor-sffen; in vele steden, die vol joden zijn, hebben wij ze te «vergeefs gezocht.quot;
Maar wij, wij zijn in het bezit dier akten, dank der heuschheid van een onzer geleerde vrienden. Doch waarom baalden die afgevaarden en rabbijnen — die wijzen van den joodschen godsdienst — gelijk Ciampi hen noemt, in hunne authentieke antwoorden op de vragen van Napoleon, den Talmud aan? Zij konden zonder dat, zij konden zich te vreden honden met de quot;Wet van Mozes aan te halen; deze als hun eenige Wet aanhalende waren zij onkwetsbaar: immers wien zou men ooit hebben doen gelooven dat Mozes, de Profeet van God ingegeven, in zijn heilige Wet ooit iets zou bevolen hebben dat niet stemde met de wet der natuur? De joden konden zich dus met opgeheven hoofden tot Napoleon, tot de Fransche natie, tot gansch Europa, ja tot de geheele beschaafde wereld richten, hadden zij zich bepaald bij de verklaring dat zij volgelingen waren van Mozes en van dezes Wet, iedereen uitdagende, iets in den tekst dier wet te vinden, niet waardig om geëerbiedigd en geëerd te worden. Zelfs alle christenen zouden hen hierin gesteund hebben. Waarom clan zooveel draaierijen, zooveel redestrijd in die Vergadering, in dat Sinedrion? Omdat de joden (wonder der Voorzienigheid!) dien keer de bekende waarheid niet dorsten te ontkennen. Zij wisten en durfden het zich zeiven noch Europa te verhelen, dat niet zoo zeer de Bijbel van Mozes, maar de Talmud tegenwoordig hunne Wet is. Daarom brachten zij er, zeer ongepast, de Noachiden bij te pas, waar noch
62
Napoleon, noch zijne commissarissen, noch wie ook van bet beschaafd of onbeschaafd Fransch publiek zelfs het bestaan van wist. Doch eilicve! waar huizen die den joden zoo dier\'bre Noachiden? Zoo dierbaar, dat zij zich niet kunnen weerhouden meermalen te verklaren: zij konden volgens hunne Wet alleen diegenen beminnen welke de Noachiden naleven. Maar deze Noachiden vindt men in den Bijbel niet; men vindt ze alleen in den Talmud die ze heeft uitgevonden. Aan deze Talmudische uitvinding hechten de joden zulk geloof en gezag, dat zij ze zelfs aanhaalden in die openbare officieele en authentieke verklaring van hun Geloof en van hunne Moraal. En zouden de joden nu nog durven ontkennen dat zij niet slechts theoretisch, maar ook praktisch nog altoos niet alleen hetzelfde, maar grooter gezag toekennen aan den Talmud dan aan Mozes, die volstrekt geen melding maakt van Noachiden ? Alles ried hun, van die Noachiden te zwijgen, daar deze de joden verplichten tot haat van gansch het menschdom. Doch de talmudische eerdienst dreef boven of liever, de heilige Voorzienigheid, welke ook hier sprak door de monden van die heeren Caiphassen, wier meening valsch was, maar wier mond— huns ondanks— waarheid sprak, als zijnde zij, om zoo te spreken, Opperpriesters van 1806 en 1807.
Dan, die heeren joden vergenoegden zich niet toen, bij gelegenheid hunner Noachiden. den Talmud aan te halen, maar ook op alle plaatsen waar het hun te pas kwam, hem altoos bijbrengende als hun wettig en onherroepelijk gezag. Zoo p. 71 der handelingen van het Sinedrion, zich willende verdedigen tegen de beschuldiging van niet te zijn dan woekeraars en geldhandelaars, van de nuttige bedrijven, met name den landbouw, te haten, haalden zij het Mischna aan, (verhandeling van Abot. C I: * Bemin den arbeid en vlucht de ledigheidquot; alsof hiermee de land-
63
bouw bevolen ware. En kort daarop.quot; Deze leering, «eggen de rabbijnen, wordt bevestigd door den Talmud »die, de ledigheid beschouwende als de bron van ondeug-»den, stellig verklaart dat de vader, die zijn zoon geen be-»drijf leert, hem opvoedt langs den weg der dievenquot;; alsof ook door dezen tekst de landbouw ware aanbevolen, en niet veeleer de woeker en de handel. En p. 5, waar gesproken wordt over de gehmlen der rahhijnen, haalt men den Talmud aan, waar hij c. X p. 58 handelt over de zegeningen- Zoo ook p. 8 en p. 66 sprekende over de zedelijke betrekkingen dat is, over het onderhouden van de geboden der natuurwet door de joden jegens allen (dat wil zeggen: jegens niemand die geen jood is, aangezien niemand ter wereld behalve de joden zich aan de Xoachi-den stoort) haalt men als wettig gezag aan de verhandeling van Mot. C. VI, waar gezegd wordt: »Deze leering üwordt ingsgelijks door de leeraars der toet voorgehouden, »die niet in gebreke blijven, de liefde jegens den Schepper gt;en deszelfs schepselen te predikenquot;; maar men laat daarom niet na op de volgende bladzijde op nieuw te gewagen van de Noachiden, met te zeggen: »Elk Israëliet is verplicht allen die de Noachiden naleven »(dus geen anderen), van welkdanigen godsdienst zij »overigens zijn, te beminnen als zijne medebroeders.quot; En p. 76 leest men in de rede welke de heer Capo (zonder hoofd) hield: »Hebbcn de Talmudisten niet openlijk de «ondeugden gewroken welke wij thans beoordeelen ? Hebben »zij niet voor overtreders en lasteraars der Wet al diegenen «verklaard welke zich aan zulke buitenspurigheden {van woeker) overgeven?quot;
Duidelijk bewijs dat de Talmudisten gezag hebben in de Synagoog. Waartoe zou de heer Capo hen anders, ofschoon vervalscht, hebben aangehaald? Wilden wij alle andore dergelijke trekken uit den Talmud opsommen, welke.
C4
men in do bewuste Vergadering en Sinedrion aantreft, er ware schier geen einde aan. Trouwens, andere aanhalingen, vooral van do afgevaardigde rabbijnen, zijn overbodig, daar liet gezag van don Talmud, in de huidige joodsche Wet en geweten, zonneklaar blijkt uit de verklaringen van het Sinedrion en van de rabbijnen zei ven.
Na aldus zoo wel theoretisch (« priori) als praktisch (a posteriori) bewezen te hebben, welkdanig en hoe groot steeds voor de joden het gezag van den Tulmud is, blijft er nog over dat wij getuigende argumenten aanhalen van hen die bekend ja beroemd om hunne kennis van het huidige jodendom, allen hetzelfde bevestigen.
Onder deze, en zulks kan niemand, zelfs de joden niet ontkennen, is het gezag van Drach te recht van groot gewicht. Op bl, 122 vol, 1 zijner llannoiiie zegt hij, betrekkelijk den Talmud, van zich zelf: »Wij hebben plichts-»halve (als rabbijn) breedvoerig den Talmud geleeraard en »deszelfs leering uitgelegd, na hem jaren lang in een spe-»cialen cursux onder de beroemste Israëlietische hoogleeraren «bestudeerd te hebben. quot;Wij zullen er dus met kennis van gt;zaken en onpartijdig over spreken.»
quot;Welnu, wat is dan de Talmud volgens Drach :
»Hij is [p. 123] het volledig burgerlijk en godsdienstig »wetboek der synagoog. Deszolfs doel is, de Wet van »Mozes uit to leggen naar den geest der mondolijke over-»levering.«
En welk is het gezag dier mondelijhi of Talmudische overlevering ?
»De Pentateuchus (p. 121) is, volgens rabbijn Mozes van Ivotsi, in de voorrede van het groote hoek der Gi-boden^ Miiets anders dan een doode letter, een soort van lijst (index] id er godsdienstige geboden. Wij kunnen do geschrevene »Wet niet kennen dan door middel van mondelijke over-»levering. Deze is als de ziel die er liet leven aan geeft.«
66
En p. 169: »Dc Talmud werd door geheel Israël aange-»noinen. Dit geheel van kanoniek, godsdienstig en burgerlijk Recht regelt steeds gansch het gedrag der joden, »die hunne dwaalleer naleven. De ycheele inhoud van de •iBahijlouische Ghemara, zegt Maimonides, ia verplichtend yvoor geheel Israël. Allen zijn verplicht zich te voegen maar de door de leeraren der Ghemara vastgestelde ge-■stbruiken, derzclver beslissingen Ie volgen, en zich naar hunne nnstellingen te gedragen. De zvijzen die ze gaven, waren ■isoms de algeheelheid, soms de meerderheid der leeraren van ^Israël. Door overlevering hadden zij van geslacht tot ge-tslacht, tot aan Mozes (over wien vrede\\) de grondslagen ader gansche Wet.quot;
Men bemerke dat, juist van die Ghemara of Talmud van Eabijlonien, Drach eenige regels vroeger (163) zegt: »dat »de Ghemara gedeeltelijk bestaat uit hetgeen den Talmud »te recht heeft doen beschouwen als een werk vol van xdroomerijen, van ongerijmdheden, van zedeloosheden en »van godslasteringenquot;; alles nogtans verplichtend als van God veropenbaard, en bij de huidige joden van meer gezag dan de tekst zelf van den Pentateuchus.
Indien een Drach — exrabbijn - zich zoo duidelijk uitlaat over het gezag dat de joden aan den Talmud toekennen, de, voor zoo veel het hem geoorloofd was, zoo christelijk partijdige Drach, dan zal het niemand bevreemden, dat de geleerde christenen nog duidelijker zeggen, wat Drach hier en daar slechts aanstipte. Zoo. b. v. Chi-arini p. 57 v. 2 zijner theorie, waar hij onderzoekt: »\\Van-»neer de Talmud de leerstukken des Bijbels wijzigt, ver-»valscht ot zelfs geheel verandert, wat heeft dan meer ge-»zag, de Talmud of de Bijbel? \' Na onderscheidene talmu-dische teksten aangehaald te hebben, antwoordt hij (p. 67) met do volgende oplossing: »De Bijbel, zoo als de christenen hem thans bezitten, eerbiedigen en uitleggen, oefent
5
G6
»met zijnen zelfs hebreeuwschen tekst scliier geen den «minsten invloed uit op de rabbijnachtige joden, vooral in »Polen, waar zij zeer talrijk zijn. Wanneer zij den Bijbel »op zich zelf aanhalen, doen zij zulks alleen, om ons des »te gemakkelijker te verwarren, wel wetende dat wij niet ïknnnen onderstellen dat een ras, hetwelk zegt Mozes\' Wet »te volgen, niet gelijk wij christenen, getrouw don Bijbel »volgt en eerbiedigt. Maar de joden die het met de rab-ibijnen houden {alle joden uitgenomen de Caraiien die wei-mi gen ja wellicht niet meer zijn. Zijn er nog, dan worden »zij door de synagoog niet voor echte joden erkend), eerbie-»digen en volgen den Bijbel slechts in zoo ver hij gt;door den Talmud aangehaald en uitgelegd wordt; Kiezen toch houden zij voor eene uitlegging door God »zelve geschreven. Wanneer dus de joden ons een tekst »uit den den Bijbel bijbrengen moet men, om dien tekst .»te verifieeren, niet den hebreeuwschen tekst, maar den »Talmud raadplegen, en zich voor goed overtuigen, dat de ^uitlegging van dien tekst in den Talmud (gewoonlijk een ^verminking of vervalsching der woorden en der moraal »van den Bijbel) de eenige is die gezag heeft bij de joden.quot;
Wijders bemerkt Chiarini (p. 64) dat men in den Talmud dikwijls verschillende uitleggingen, zelfs tegen den Bijbel strijdende teksten aantreft, in welke gevallen de duidelijkste Bijbeltekst moet zwichten voor dien der Mischna (mondelijke wet), en de duidelijke tekst der Mischna moet op zijne beurt onder doen voor de Ghemara, verklaringen der rabbijnen, voor de joden van het hoogst gezag. Eindelijk zegt Chiarini (p. 19) uitdrukkelijk en in liet algemeen: »Die het jodendom, zoo als het thans is, goed wil »leeren kennen buiten den Talmud, misleidt zich zelf en »hen die hem volgen.quot;
Nog veel andere getuigschriften zouden wij kunnen aanvoeren om deze waarheid te staven, de waarheid dat
67
niet de Bijbel en de Wet van Mozes, maar de Talmud niet alleen theoretisch maar ook practisch steeds het waar en eenig wetboek is der joodsche Wet en godsdienst. Van daar voor ons christenen de noodzakelijkheid van wel te kennen, waartoe de Talmud de joden verplicht ten onzen opzichte. Doch voor af was het noodig, grondig te stellen en te bewijzen dat nog steeds alleen de Talmud, en niet de tekst des Bijbels, het eenig en uitsluitend burgerlijk en godsdienstig wetboek is voor de joden. Op ons doel van dezen oogenblik afgaande meenen wij dit duidelijk genoeg bewezen te hebben, zoo wel uit kracht der zaak zelve als door het twijfelloos getuigen van mannen die op de hoogte zijn der huidige joodsche aangelegenheden. Volgen de joden steeds, niet den Bijbel, maar den Talmud en de rabbijnen — wat bewezen is — dan moet men, om te bewijzen dat zij verplicht zijn het gansch niet-joodsch menschdom te haten, niet den Bijbel, gelijk de joden zouden willen, maar uitsluitend den Talmud raadplegen. Hieromtrent verkeerde en verkeert nog gedeeltelijk liet wetenschappelijk Germanien in groote dwaling.
------
VI.
Men bewijst met rabbijnscbe teksten, door rabbijnen en ex-rabbijnen zelf aangehaald en uitgelegd, dat het huidige jodendom voor wet en regel van geweten heeft den haat jegens- de christenen eo jegens het gansch niet-joodsch menschdom.
WVVv—
\'t Is uit den aard der zaak zelve duidelijk en klaar dat, volgden de joden, naar hun beweren, den Bijbel en de Wet van Mozes, men hen, behoudens de veropenbaring van J. C., niet zou kunnen beschuldigen dat zij, zoo als zij werkelijk doen, een goddelooze wet en moraal naleven.
68
al waren ook velen onder hen bedorven en goddeloos. Juist zoo als het bij de christenen voorkomt. Onder deze treft men er maar al te veel aan erger, als men wil, dan sommige joden; doch hier kan men alleen de slechte persoonlijke praktijk gispen, terwijl de waarheid en de heiligheid des Geloofs, der Wet en der christelijke moraal, welke zij moesten volgen, onwrikbaar blijft en pal staat. Maar bij de joden heeft het tegenovergestelde plaats; bij hen is het Geloof zelf, de wet en de moraal welke zij moeten en werkelijk volgen, veroordeelingswaardig. Volgen zij deze wet niet dan, ja dan alleen houden zij op (maar dan zijn zij geen godsdienstige joden meer), in strijd met de natuurwet, goddeloos en slecht te zijn. Zoo iets bewaarheidt zich niet, althans niet in zoo ruime mate, in eenigen anderen godsdienst, zelfs niet bij heidenen en mahomedanen. Hierin staat de moderne ïalmudisch-joodsche godsdienst alleen; want er bestaat geen godsdienst, hoe valsch ook, die bepaald en uitdrukkelijk, zoo als de Talmudische het doet, den algemeenen haat voorschrijft tegen het menschdom. Intusschen was den volken in \'t algemeen de slechte praktijk der joden meer en beter bekend, dan dezelver god-delooze Talmudische wet en theorie. quot;Waarom dat? Het was tot voor eenige eeuwen den geleerden christenen allermoeielijkst zoo niet onmogelijk kennis te maken met de Talmudische boeken of liever schriften; vele dezer en wel de verderflijkste zijn (voor zooveel men met grond kan gissen) nog heden een geheim voor iedereen, behalve voor joden en rabbijnen. Wij zijn het schier uitsluitend aan de onthullingen der bekeerde rabbijnen schuldig, dat wij althans eenige kennis hebben van die goddelooze wet welke, meer en erger mondeling dan schriftelijk geleerd, als melk en bloed in de Ghetto\'s en Synagogen den joden wordt ingestort; zoodat de meergenoemde Chiarini (p. 202 zijner theorie) te recht opmerkt: «Zoolang men er niet in
69
sslaagt, de godsdienstige opvoeding te verbeteren, welke »de joodsche kleinen in hunne familien en rabbijnsche ^scholen opdoen, zullen, voor hunne burgerlijke opvoeding, »de hooge scholen en universiteiten, waarin zij benevens de schristenen worden toegelaten, nut- en vruchteloos zijn.quot; Want zij blijven altoos onder den godsdienstigen invloed van den Talmud, die hun in den naam van God den haat predikt tegen het menschdom, dat hen van de overheersching heeft beroofd welke hun, als aan het uitverkoren volk, over de gan-sche wereld toekomt. Ondersteld, zij zouden zich (waartoe de natuur neigt) van lieverlee los maken van hunne lastige, vervelende en daarom gemakkelijker af te leggen gebruiken en ceremonien; nooit zal men er in slagen, hun uit het hoofd te zetten het groot Talmudisch grondbeginsel, dat de jood er geen gewetensbezwaar uit moet maken, aan die geen jood is kwaad te doen. Men zal er hen misschien toe kunnen brengen, hunne slechte praktijken eenigzins te verminderen; maar nooit zal men hen tot een waar berouw kunnen bewegen over daden die hun gelukt zijn, ook tegen de wet der natuur; en dat wel omdat de godsdienstwet der joden niets voor zonde houdt dat gepleegd is tegen christenen. Zoo er derhalve in het gemoed en in het geweten van den jood een greintje van het Talmudisch grondbeginsel overblijft, dat er voor hem geen ander evennaaste. is dan de jood, zoo lang zullen alle emancipation, gelijkstellingen, broederschappen en toelatingen tot openbare scholen, tot ambten en bedieningen nergens toe dienen dan om den jood alleen, ten schade der christenen, te bevoor-deelen, zooals de huidige ervaring, met name in Duitsch-land, het duidelijk leert.
Om nu te beginnen met een vreemde onthulling van dien Talmudischen geest, welke nog altoos het joodsche ras bezielt, verhaalt ons Drach p. 99 en 318 van zijnen tweeden brief van een hekeerden rabbijn, hoe in de rabbijnsche
70
scholen aan de joodjes geleerd wordt, dat de Messias de joden zal moeten verlossen uit de tegenwoordige gevangenschap, waarin zij zich onder de natiën bevinden. Deze zullen den joden onderworpen worden. Dan zullen deze vrij kunnen beschikken over alle raenschen en zaken, die hun toebehooren. Daarop volgt letterlijk: »üc Messias »zal den christenen eene scherts brouwen, waarvoor ik gt;meen hen hier uit christelijke liefde te moeten waarschuwen. gt;Om naar het H. Land te gaan, zal hij al de joden in »groep op zijnen ezel doen stijgen (voorwaar een lange »ezel!), en de christenen uitnoodigen zich op deszelfs staart gt;te plaatsen. Met dat vervoermiddel zullen én Messias, én »joden én christenen over een papieren brug rijden. Maar »niet ver van den oever zal de sluwe joodsche ezel den »staart schudden, de christenen zullen op de brug vallen, »de papieren brug zal breken en____klaar is Kees.quot;
En opdat niemand meene dat zulke bespottelijkheden werkelijk den kinderen in hunne scholen niet worden wijsgemaakt, en deze dat niet voor goede munt aannemen, voegt Drach er bij, dat hem zulks in de school geleerd werd, en dat allen er geloof aan sloegen. »Ik, zegt hij, her-»inner mij zeer goed dat in de joodsche school, welke ik »van jongs af te Straatsburg bijwoonde, wij jongens besloten »dat wij, zoodra de Messias zich zou vertoonen, storm zou-gt;:den loopen op al de winkels der pastei- en banketbakkers. sEr werd onder ons beraadslaagd, wie de bewaarder zou szijn van dien kostelijken buit, en eindeüjk besloot men sdat elk voor zich zou houden wat hem gelukt zou zijn »te bemachtigen. Wat mij betreft, ik had al sedert lang »het oog op een mooie winkel van confituren, op den »hoek der wapenplaats.quot;
Eu toch is Drach die, als gepromoveerd en bij de zijnen in de Talmudische en kabalistische studiën volleerd hoogleeraar, die deze en veel andere joodsche trekken moest
71
weten, is Dracli uiterst gematigd in al zijne werken, welke hij bestemde meer tot onderrichting voor joden dau voor christenen; want nog altoos, ofschoon oprecht bekeerd, hield hij, zoo veel hij mocht, een groote voorliefde jegens zijne vroegere geloofsgenooten. Desniettegenstaande zegt bij voor iedereen, hoe ongeloovig en bevooroordeeld hij ook zijn moge, van den Talmud meer dan genoeg tot bewijs van deszelfs goddeloosheid en ongelooflijke zedeloosheid.
^Hier zegt hij (p. 300 van zijnen tweeden brief} zou het »zijii plaats vinden, de onverdraagzame cn oumenschelijke «grondstellingen te doen kennen, waarvan de rabbijnen »belijdenis doen ten opzichte der christenen, der heidenen, »der bekeerde en van die joden welke de geheimen der »Synagoog verraden. Het zou inzonderheid hier de plaats »wezen met bepaalde teksten de valschheid te bewijzen »van dat vierde decreet der Vergadering van 1807, waarin »(p. 52) de rabbijnen aan Napoleon deden verstaan, dat zij woor alle rnenschen gevoelens koesteren van hroederschap en unaatachappelijk samenleving. Doch de christelijke liefde «verbiedt mij de vertaling te leveren van aanstootelijke »teksten. Ik zal mij bepalen, er een gedeelte van aan te «halen voor mijne broeders, dio genoegzaam hebreeuwsch «verstaan, om ze in het oorspronkelijke te kunnen lezen.quot;
En hier haalt Drach verscheidene plaatsen van den Talmud aan, waar zij, die den Talmud hebben .en hem verstaan, ze kunnen vinden; doch hij geeft geen enkelen tekst in zijn geheel, uit christelijke liefde, zegt hij, en omdat die teksten te aanstootelijk {revoltants) zijn. Men begrijpt dus wat een slach van teksten cn geboden dat moet zijn. Hij haalt o. a. Maimonides aan over den doodslag (c. 4. p. 10). Dien tekst vinden wij in zijn geheel bij Basnage {Mstoire des juifs v. 3. p. 1. pag. 365). Hij luidt als volgt: «Al de epicuristische ketters, en daardoor verstaat men al
72
gt;degenen die afgodsbeelden dienen, of de Profeten en de ïAVet verlaten, kunnen door eiken jood gedood worden, wnits hij zulks doe in \'t openbaar met het zwaard. Kan »het dooden niet in \'t openbaar geschieden, dan kan het gt;in \'t geheim gebeuren tot dat de dood er op vclge. Wan-gt;neer b. v. een ovcrloopcr in eenen put valt, moet men 3gt;hcm er in laten en zeggen dat men van elders hulp gaat »zoeken en weldra zal terug zijn. Ook overtreedt men sdoor zulken leugen de wet niet, omdat de naam van den »overlooper door zijnen afval vernietigd is. Eindelijk, is »er een volk waaraan de joden genade schenken uit erkentelijkheid voor genotene diensten, dan bestaat die genade, sin hen niet te dooden. Doch men moet hen laten in het »gevaar, in het verderf, in den afgrond of in de zee. Dit sgrondt zich op de wet die zegt: gij zult u niet richten Ueijen het bloed mes naasten, hetgeen beteekent dat men »niets moet nalaten om zijnen naaste, die in doodsgevaar »is, te redden; maar dat men niets dergelijks moet doen ivooi\' de heidenen, aangezien deze geen evennaasten zijn.quot;
Na dezen tekst bijgebracht te hebben zegt Basnage: 3gt;Men behoeft zich niet te verwonderen, indien zulke leer-»stellingen den joden veel treurige cdikten hebben op den »hals gehaald.quot;
Men verlieze dit niet uit het oog: Basnage was een volbloed protestant, die de edikten dor christenen tegen de joden als \'t ware treuriger vindt dan de moraal der joden tegen de christenen: trouwens men weet dat de boeken van Maimonides, zoo beroemd en gezagvol bij de rabbijnen, vol zijn van dergelijke teksten. Om er iets van aan te halen, wat wij voor ons hebben liggen, ziehier wat men leest p. 37. c. 6. p. 3. der canoues ethici li. Moses Maimonidis Hehreorum sapientissimi (zedekundige regels van den eerw. M. M. den wijsste der Hebreeuwen) inliet latijn overgebracht door Georgius Gentius (Amsterdam 1640):
73
gt;Het gebod van eiken Israëliet (quemlibet ex Israël) als mchzelf te beminnen, is voor allen verplichtend.quot;
Dus moeten wij allen de joden beminnen; maar de joden moeten alleen eiken israeliet beminnen.
En ibid p. 5: »A1 wie een jood haat, overtreedt een negatie! gebod.quot;
Altoos, gelijk men ziet, doende verstaan dat alleen de jood des joods evennaaste is. Maimonides is overigens zoo wreed jegens de niet-joden, dat Drach hem daarom meermaals noemt Maimonides den bloeddorstige. — En na (p. 558) gezegd te hebben, »Maimonides leert dat het voor »de joden een gebod is de christenen met woeker te kne-»velen, dat het zonde is medelijden met hen te hebben, svoegt hij er bij: »Nietelt;jenstaande zijne antimaatschappe-»Ujke moraal, geniet Maimonides een groot gezag bij de Syyiagoog.quot;
Wel weten wij dat niet de geheele Talmud de joden verplicht; een gedeelte er van is slechts een soort van studie en raad; maar ook weten wij dat er, behalve dat, een verplichtende Talmud bestaat, en in dezen vindt men de boeken van Maimonides. Dit leert ons Drach p. 3 van zijn werk over de echtscheiding der synagoog, waar hij zegt: »In \'t algemeen, met betrekking tot het naleven der ^goddelijke geboden in den geest der synagoog, is het ^onvermijdelijk de boeken der rabbijnen te raadplegen, die »zich in \'t bizonder daarmeè hebben bezig gehouden. Deze ^rabbijnen noemen zich gerechtigde beslissers. Zulkdanigen »zijn Maimonidesquot; en de anderen, welke Drach daar en elders altoos uitsluitend aanhaalt, wanneer hij spreekt van de huidige wet en praktijk der joden. Weshalve men de Yoorzienigheid heeft te bedanken, welke thans in \'t algemeen die jegens ons zoo liefderijkgezinde joden, zoo kleingeestig, zoo laf, zoo gemeen liet worden.
Ondanks Drach\'s gewone behoedzaamheid, ontglippen
74
hem hier en daar zeer belangrijke onthulling-en. Zoo b. v. p. 27 van zijnen tweeden brief. »De ijver dezer leeraren »gaat zoo ver, dat zij zelfs ter dood veroordeelen al wie -;gt;de leer der li. Drieeenlieid aanneemt: dus alle Christenen.quot; En, daar de koning van Perzien, Sapor, een zeer scherpe vervolger was der christenen, leert ons Drach (p. 320): »De joden hebben immer, zooveel zij konden. Sapor {den ywreeden koning van Perzien) plechtig gevierd; dezes ge-sdachtenis was bij hen immer in oer.quot; — Ofschoon heiden, aanbidder des vunrs en daarom der jodenhaat waardig, doch op hun aanstoken wreedaardige vervolger der katholieke kerk, werd hij juist daarom voor de joden beminnelijk en eerwaardig. Toenmaals kochten de joden in Perzien de christenslaven op om hen te vermoorden; en zoo verhaalt Theofanes, dat zulke geslachte christenen liet getal van negentigduizend bereikten. En op die wijze werd (zonderling!) der joden vrekheid overwonnen door hunnen haat.
Op bl. 79 zijner Harmonies gewaagt Drach van de vervolgingen, waarvan hij zelf het slachtoffer was van den kant der joden: »Wat, zegt hij, vermogen de wijsste »voorzieningen des gezags van welk land ook, tegen de «uitgebreide en voortdurende zamenzwering van het joodsche »volk? Dat volk is als een net over de gansche aarde «geworpen, dat overal werkt waar het zijn belang vindt.quot; En in eene kantteekening verzekert hij »dat de joodsche «moordenaars van Pater Thomas te Damaskus, hoezeer «overtuigd van hunne misdaad, nochtans aan de wraak der »wet ontsnapten door de vereenigde krachten der joden «van gansch Europa. Een deputatie van invloedrijke «mannen begaf zich uit Frankrijk naar het Oosten, om van «den Pacha van Egypte de invrijheidstelling te erlangen «dier schuldigen. Het geld was het voorname middel dat in die omstandigheid werd aangewend.quot;
75
Al deze onthullingen hebben voorwaar in den mond van Drach heel wat meer tracht dan in dien van elk ander van christen ras. Zo zijn hem als \'t ware ontrukt door de kracht der waarheid, in strijd met de natuurlijke richting en neiging welke iedereen hooft voor zijn eigen ras. Ook is hier geen spraak van oude zaken of tijden, maar van wat nog heden plaats heeft bij het geëmancipeerd en met de christenen in broederschap opgenomen jodendom.
Op bl. 166 zegt dezelfde Drach: gt;Tooii do christen «godsdienst overheerschend was geworden, ontvlamden de »farizeëcrs (rabbijnen) in haat tegen de christenen, en deze »haat dreef hen tot het verzinnen en uitvinden van valscho «overleveringen (geboekt in den Talmud), ten einde dien «haat to vereeuwigen. Volgens deze overleveringen in hel teen werk van verdienste voor God, de christenen te vcr-»oolgen tot moorden toe, icut men dan ook niet verzuimde, mis de gelegenheid zich daartoe aanbood. Tot dat einde gt;plaatsto men in het gewone officie der synagoog, de bevruchte vervloeking tegen de christenen.quot;
Deze vervloeking noemen de joden zegening {zegening der ongeloovigen), welke zij dagelijks driemaal opzeggen, biddende o. a.: »Er zij voor hen (de christenen) geen plaats voor vergiffenis, cn zij komen op een oogenblik om!quot;
Deze verwensching, zegt Drach (p. 166) vindt men niet iu de nieuwe uitgave van den Talmud, ofschoon alle joden zo kennen, omdat men ze hun van buiten dóet leeren. En zoo gebeurt hot mot alle andere afschuwelijkheden, welke men uit latere talmudische en rabbijnsche drukken gewipt heeft, ten einde ze aan de navorschingon der geleerde christenen te onttrekken.
Wijders verdient de volgende getuigenis van Drach geheel onze aandacht (p. 167): »De Talmud bevat teksteii
»die verklaren, dat de geboden van rechtvaardigheid, van
v ♦
76
^billijkheid, van liefde jegens den naaste niet alleen op de »christenen niet toepasselijk, maar zelfs eene misdaad zijn »voor die ze jegens hen onderhoudt.quot;
En in eene kantteekening voegt hij er bij: »Dc Talmud ^verbiedt uitdrukkelijk iemand die geen jood is van den »dood te redden, hem het verlorene terug te geren, medeslijden met hem te hebben. Dat leest men in de verhan-ïdeling Ahoda-Kamma fol. 29. — De rabbijnen zeggen gt;nog: aangezien het leven van den afgodendienaar ter be-»schikking der joden is, zijn het deszolfs goederen nog »meer. Zoo spreken de grondregels der wet van rabbijn »-Josef Abo (3e d. c. 25). Wij zouden zulke trekken schier gt;in het oneindige kunnen vermenigvuldigen.quot;
Tot hiertoe Drach; wel te verstaan dat deze aanhalingen voor het grootst gedeelte, en vooral de afschuwelijkste niet te vinden zijn dan in oude uitgaven nog niet gezuiverd door christenen of door rabbijnen. Deze met goede meening door christenen, met een allerslechtste meening door rabbijnen gemaakte zuivering, diende slechts om de christenen immermeer te bedotten nopens datgecn wat de joden steeds over hen denken en tegen hen beramen. Abrahams kinderen toch kennen, beter dan al de rest, deze gruwzame teksten van buiten, en schrijven ze met de pen op hunne boeken, ter plaatse waar zij verblijven. Drach getuigt, dat zelf te hebben waargenomen in vele boeken van rabbijnen en van geleerde joden. Gelijk deze zelf hunne gedrukte boeken zuiverden van wat er onze-delijkst in voorkwam, ten einde de christenen immermeer om den tuin te leiden en te schaden; zoo deden zij ook, waar het hun mogelijk was, uit hunne boeken verdwijnen al wat gunstig was voor het christendom. »De uiterste »zeldzaamheid, zegt Drach (p. 187), en wellicht het onherstelbaar verlies van vele oude boeken gaf aanleiding tot ^beschuldigingen tegen de joden van kwade trouw, \'t Is
77
»bij de joden overbekend, dat hunne leeraren zekere boeken ^opruimden, die in tegenspraak waren met hunne leeringen. »Het scheelde weinig of hetzelfde lot trof de voorzeggingen »van Ezechiel eu van den Prediker {ecclesiastes) van Salomon; dit blijkt uit den Talmud, handeling schabbaf, fol. 13 en elders.quot;
quot;Wij herhalen het: al deze teksten, uit de verschillende werken van Drach, hebben des te meer gewicht wijl ze, om zoo te spreken, ontglipt zijn aan hem die ze uit liefde voor vaderland en ras wilde verborgen honden. Doch de kracht der waarheid was sterker: weshalve het niet vreemd is, dat ook de werken van Drach zeer zeldzaam beginnen te worden, daar de joden ze naar hunne gewoonte, zoo veel mogelijk aan de oogen der christenen trachten te onttrekken. Intusschen, gelukt het hun de boeken en teksten, die tegen hen schreeuwen, te verduisteren, zij slagen er helaas volstrekt niet in, hun slechte daden te verhelen. Die daden zijn de vrucht hunner slechte leeringen en een blijvende oorzaak dier tegen hen zich telkens vernieuwende vervolgingen en bewegingen der natiën, ook der protestantsche.
Niet alleen zoeken de joden ons hunne god- en zede-looze leering te verdonkeren, welke leering heden en meer dan ooit bloeit en zegeviert (hunne speciale wetenschap toch is de hodendaagsche zoogenaamde politieke huishoudkunde, die de rijken immer rijker, de armen immer armer maakt); maar zij beproeven daarenboven alle middelen om ons te misleiden aangaande hunne rechtzinnigheid, rechtschapenheid en — om het moderne woord te gebruiken — fatsoenlijkheid. Deze laatste hoedanigheid willen wij voor waar aannemen in dezen of genen particulier, die is opgevoed buiten den invloed der synagoog en van het Ghetto; maar men kan ze slechts doen gelden als een verdichtsel in de algemeenheid van
78
het ras, dat van jongsaf -wordt ingewijd in de leugens en bedriegerijen van Talmud en rabbijnen. Hieromtrent lazen wij liet beroemd werkje van Leo Modena, joodsch Rabbijn van Yenetien (1G78) dat tot titel voert : geschiedenis der hehreenivsche ritussen. Hier vonden wij tot onze groote stichting, in de voorrede, dat de schrijver zich liet volgende bloempje geeft »Van nu af is de Rechtzinnigheid, die mij eigen is, bij niet weinigen genoegzaam bekend, zoodat wel niemand zal twijfelen, of ik heb oprecht gesproken.quot;
Doch daarna een dergelijk boek lezende over de ritussen en gebruiken der hebreeuwen door den bekeerden rabbijn Paulus Medici, een florentijn, vonden wij insgelijks in do voorrede (Venetien 1742) : »Des te liever heb ik deze gt;moeielijke taak op mij genomen, doordien Leo Modena, ïhebreeuwsch rabbijn te Venetien, eenige jaren geleden, »ecn boekje heeft uitgegeven dat heet Ritussen der Ue-gt;hreeuiven. In dat boekje (hier lette men op) verzwijgt hij »kwaadaardiglijk een goed gedeelte der ceremonien bij de »joden in gebruik; ten einde den smaad en de beschaming »te ontvluchten, welke daardoor op de joodsche natie kan ^neerkomen.quot;
Ziedaar waarop de rechtzinnigheid en de oprechtheid van Leo Modena uitloopen : in het kwaadaardig verzwijgen, en dat wel naar het oordeel van een anderen rabbijn, bekeerd ja, maar des te geloofsvaardiger althans voor ons christenen, die niet, gelijk de joden, den leugen en het bedrog tot wet hebben. Overigens is er de brave exrabbijn Medici, gelijkDrach, in zijn boekje geheel op uit, om zijne medenationalen zoo zacht mogelijk te overreden en te overtuigen. Desniettemin kan hij zicli niet onthouden (p. 312 der Venetiaansche uitgave, 1742 en p. 323 van don herdruk, Turijn 1874) het volgende te boeken : »Aan de gezegden der rabbijnen hechten de joden meer
79
»geloof dan aan de teksten der H. Schrift. Wanneer zij imet christenen redetwisten, ontkennen zij de uitspraken gt;liunner rabbijnen. Hieruit volgt dat het zeer moeielijk is »met hen te disputeeren en, omdat zij niet allen in het-szelfde gevoelen overeenkomen, en omdat zij voor hetgeen gt;waar is niet uitkomen; dan ontkennen zij zelfs hun ritus-»seii, wat de rabbijnen bevestigd hebben, ja al wat hun gt;te stade komt, om niet, gedwongen, de waarheid te be-»kennen. Dit laat hun de Talmud volkomen toe ; zelfs hun »gelool te verzaken, wanneer zij er laat hij vinden. De »liaat, welken de joden den christenen toedragen, kan door »woorden alleen niet genoegzaam uitgedrukt worden. Zien »zij een christen kind, dat noemen zij Scheche dat is beest »of vuilnis. Yolgens hunne leer past hun alleen de naam »van mensch, aan andere natiën die van leeif. Driemaal »daags bidden zij God, dat hij den christenen geen tijd van »boetpleging gunne, en dat hun alle hoop van zaligheid »\\vordc ontnomen.quot;
Men ziet hoe die brave Medici uit vaderlandsche liefde zwijgt van de gruwelijkste talmudische geboden, volgens welke de joden, waar zij kunnen, verplicht zijn de christenen en alle afgodendienaars te vermoorden, hen altoos te beliegen, te vervolgen, in geen geval bij te staan, met een woord hen niet te beschouwen als hunne evennaasten. Al hetgeen trouwens is opgesloten en verstaan wordt in den haat dien de joden krachtens regel, gewetenswet en tal-mudischen godsdienst jegens de christenen koesteren, en in het onomstootbaar grondbeginsel dat de jood geen anderen evennaaste heeft, jegens wien hij de natuurwet moet onderhouden, dan den jood.
In waarheid, moeielijk te gelooven zaken al zijn ze ook, gelijk men ziet, blijkbaar en bekend bij die ze het minst zouden willen bekennen. Zoodanig en zoo groot is de liefde welke Christus op aarde heeft komen verspreiden,
80
dat zelfs die joodsche haat onmogelijk schijnt; maar de rabbijnen zelf hebben hem ons bekend gemaakt; wat meelis, hij vertoont zich onveranderd door werken en daden, van af de eerste tijden der joden verspreiding tot op onze dagen, onder hun gezegend liberalisme, politieke huishoudkunde en dezer aankleve. Daar zullen wij later van spreken. Vooreerst blijft ons over, nog andere talmudische teksten en doorslaande bewijsgronden aan te voeren van den antichristelijken, antimaatschappelijken en antihumanen joodschen geest.
-i—
Getuigenis van don beroemden Sixtus van Siena wegens den tegenmaatscliappelijlcen geest van liet jodendom. Do daukbaarkeid der joden jegens de Kerk en jegens hunne weldoenors, do Tau-son. Jodendom en vrijmetselarij zijn hetzelfde. DMsraëli juod iu geboorte, in leven en in dood.
---a/ww-----
Een allerbelangrijkste getuigenis voor hetgeen wij tot hiertoe betoogden is de beroemde Sixtus, een jood geboren te Siena in 1520. Hij bekeerde zich tot het christendom, werd Franciskaan, verviel in zijn vroegere dwalingen en werd daarom als afvallig door den H. In-kwisitie ter dood veroordeeld; doch begenadigd door den kardinaal Ghislieri, hoofd der lukwisitie en latei de H. Paus Pi us V, werd hij Dominikaan en hooggeschat schrijver van het zeer geleerd werk Bibliolheca sancta Fr at ris Sixti Senensis. Sixtus was zeer ervaren in do hebreeuw-sche taal en had een grondige kennis van al bet rab-bijnsch en talmudisch; waarom de Pausen hem druk belastten met de wederlegging en bekeering der joden, alsmede met het opsporen en vernietigen van hunne veelvuldige
81
gocldoloozc boekeu, met name te Cremona; zooals men breedvoerig vermeld vindt bij Pater Echard, schrijver der Bibliotheek van de auteurs Predikhceren, in de voorrede en in liet leven van P. Sixtus van Siena, Napelsche uitgave dezer gewijde Bibliotheek, nagezien en vermeerderd door P. Plus Thomas Milante van dezelfde orde. Op onderscheidene plaatsen van zijn werk, maar inzonderheid op p. 202. v. 1. 4e boek der Napelsche uitgave zegt hij: »AanvankeliJk had ik gedacht, volstrekt geen melding te smaken van zulke (talmudische) boeken, en stilzwijgend, »zoo veel mogelijk, elke herinnering aan deze leer te xsmoren. Doch, daar de vroegere ondervinding mij geleerd »heeft, dat deze zoo dikwerf vernietigde boeken, als do kop-»pon der Hydra telkens weer oprijzen (dank der gierigheid »van Christen vorsten die, al is het ook maar voor een jprijsje, den joden hot verlof verkoopen van ze te drukken); «daarom heb ik liet der moeite waardig geacht, hier eeniger wnate — aliqua ex parte — eenige schandelijkheden, god-»deloosliedon en godslasteringen te openbaren, welke men »in de talmudische boeken aantreft, met aanwijzing dier »boeken zeiven; opdat, indien ooit die gruwzame schriften, »nog zeer menigvuldig in Aziëu, in Afrika, in Griekenland »en in Germanien, bij ons het licht zagen, de verdedigers nier christelijke godsvrucht als een wijsvinger hebben tot «ontdekking der plaatsen, waar gezegde godslasteringen te vinden zijn, of zich althans bevinden in de eerste uitgaven. »En, opdat men de aangehaalde plaatsen betér begrijpe, «achtte ik het noodig, liier don kataloog voorop te stellen «dien ik eertijds overschreef uit de rijke boekerij der joden «van Cremona, waarvan in 1559 wel twaalfduizend talmudische schriften, op bevel der H. Inkwisitie, verbrand werden.
Na dien kataloog opgenoemd te hebben gaat Sixtus, zoo als hij beloofd had, over tot het opsommen van eenige
6
82
der grofste in die boeken voorkomende dwalingen. Onder deze (p. 208) die, welke strijden tegen de liefde en tegen de menschheid (adversus charitatem et humanitatem.)
In de eerste verhandeling par. 4 leest men: »Wij stellen »vast dat elke jood driemaal daags hot gansche christen iras vervloeke en God bidde, hetzelve te beschamen en »te vernielen met al zijn koningen en vorsten. Dat vooral »de priesters der joden dit driemaal daags doen in de «Synagogen uit haat tegen Jezus den Nazareërquot;.
Ziedaar de zegening hier boven door Drach aangestipt als benediction des mécréauii (zegening der slecht geborenen of slechtgeloovenden.)
»Ook daar leest men dat God den joden beveelt, zich »op alle wijzen — met bedrog, met geweld, met woeker »en diefstal meester te maken van het goed der christenen. »Ook wordt daar (tract 8.) allen joden bevolen, de christo-»nen voor beesten te houden, en hen als zoodanig te be-gt;handelen. En (tract 1. dist. 4) leest men : Indien het beest »van een jood dat van een christen doodt, is de jood niet ^verplicht de schade te vergoeden; maar doodt het beest »van een christen dat van een jood, dan is deze verplicht »den christen tot vergoeding van schade te dwingen. Ord. 4. utract. 8 dist. 2. zegt men: Den heiden moet de jood «noch goed noch kwaad doen; maar den christen moet hij »op elke mogelijke wijze zelfs het leven trachten te bcne-»men. Ord. 4. tract. 4. en 9: Indien een jood, een «christen willende dooden, bij vergissing een jood doodt, »is hij kwijtschelding waardig. Ord. 4. tract. 8; Ziet een »jood een christen op den rand van een afgrond, dan is «hij verplicht, hem er dadelijk in te storten. Datzelfde «leest men in Eavalfez dis/. 2. p. 355, en bij Abba «Turim in het boek Joradea c. 158. Het christen Keizer-»rijk (Ord. 2. tract 1. dist. 5. fol. 11 en 15) is afsclm-»w el ij kor dan dat van andore volken, en het is minder
83
»kwaacl eon lieidenscli vorst to dienen dan con christen. »Do kerken dor christenen {Ord. 2. tract 1. dist 2.) »zijn plaatsen van verderf en van afgoderij, Avolke do jo-»don verplicht zija to verwoesten. De Evangelien dor »christenen moeten genoemd worden veropenbaarde boos-»heid on openbare zonde, ze moeten door do joden vor-sbrand worden, al komt de naam van God er ook in voor.quot;
Dit kan meer dan genoeg zijn om iedereen te overtuigen welke venijn van togenchristelijken haat do Talmud bevat, ook naar het oordeel van Sixtus van Siona; niet als een vloed van woede en wraak van verdrukten tegenover verdrukkers, maar als een gebod van moraal en godsdienst gericht tegen de christenen, die geen verdrukkers maar onverschilligen zijn, ja zelfs goedwillige beschermers zoo als, met andere vorsten vergeleken, bij uitstekendheid im-mor de Eoomsche Opperpriesters waren. Hiervan legden do joden plechtige getuigenis af in hunne Parijsche Vergadering van 5 Februari 1807, zoo als men leest p. 312 van do oMcieele boven vermelde verhandelingen. Deze plechtige getuigenis was het laatst wat in die Yerga dering met algemeeno stemmen werd aangenomen: »Ik heb de »eer, zeide de heer Avigdor, u de volgende verklaringen »voor te stellen: De van het Keizerrijk Frankrijk en van »!iet Koningrijk Italien naar het hebreeuwsch Seuedrion, «gedecreteerd den 30 Mei, Israëlitische afgevaardigden: «Doordrongen van dankbaarheid voor de malkaor opvolgende «weldaden, die de christen Geestelijkheid in vorige eeuwen »den Israëliten van verschillende Staten bewezen heeft, vol «erkentelijkheid voor de opneming, welke de Israeliten van «verschillende landen op verschillende tijdsgewrichten van »wege onderscheidene Pausen en van vele andere geeste-«lijken hebben mogen ondervinden, toen de barbaarscheid, «do vooroordeelen en do onwetendheid zich vereenigden «om de joden te vervolgen en uit den schoot der maat-
84
»schappij te bannen, bepalen en stellen vast, dat de nit-j,drukking dezer gevoelens zal worden opgenomen in het «procesverbaal van heden, opdat zij er immer in bewaard «blijven (in het procesverbaal, en niet anders) als een authentieke getuigenis van de erkentelijkheid {ivaarvan zij immer »zoo vele daadwerkelijke proeven geleverd hebben) dor Israeliten »van deze vergadering, voor de weldaden, dio hunne voor-»zaten ontvangen hebben van de geestelijken der verschii-»lende lauden van Europa. Zij bepalen bovendien, dat een «afschrift van dit procesverbaal zal worden overgebracht »aan Z. E. den minister van eeredieust {die hun sulks waar-aschijnlijk op last van Napoleon had opgelegd) De Vergade-»ring heeft de rede van mijnheer Avigdor toegejuicht, het »vclledig opmaken daarvan in het procesverbaal gelast, «mitsgaders het drukken en wat er uit volgt (deszelj\'t aan-Meding aan den minister). Mijnbeer de president heft de «zitting op.quot;
En hiermede werd ook de Vergadering gesloten, waarop later het Smedrion volgde. Doch al deze verklaringen en betuigingen waren wel niets anders dan praatjes en zand in de oogen, wijl de joden steeds volgden wat zij gedaan hadden en zullen blijven doen, totdat zij zich tot liet ware Geloof zullen bekeeren ; zij zullen vooral de christenen blijven haten en vervolgen uit kracht hunner Wet cn moraal, zoo als ons, gelijk wij gezien hebben, door rabbijnen en exrabbijnen getuigd is.
Hier verlevendige men nu zijne aandacht, hoe al die getuigenissen van vroegere en latere bekeerden, allen zeer ervaren in de talmudische leeringen, uit zich zelve zeer overtuigend zijn, daar zij op de eerste plaats zeer wel wisten wat zij zeiden, op de tweede plaats, uit genegenheid tot ras en familie, er eerder belang bij hadden te zwijgen dan gedeeltelijk hun eigene schande aan den dag te brengen en zij, op de derde plaats door de liefde, van Christus
85
liiiimen harten door den H. Doop ingestort, gedreven werden om hunne broeders en medeburgers veeleer te beminnen dan hun kwaad te willen, nog minder hen te belasteren. Daarom zijn zij dan ook in hunne beschuldigingen veel meer terughoudend dan de christenen die hetzelfde onderwerp behandelden ; ja sommigen van hen, zoo als wij b. v. bij Drach zagen, willen er zelfs uitdrukkelijk niet van gewagen ; zij brengen het slechts ter loops op het tapijt, zooveel mogelijk verontschuldigende. En desniettemin, gelijk wij juist van Drach zagen, worden zij door den drang der waarheid en door het duidelijke der zaak zelve genoopt, er datgeen toch van te zeggen wat uit zich zelf voldoende zou zijn tot onze volledige stichting. \'tls trouwens zeer natuurlijk dat de joden, niet wetende wat op zulke getuigenissen te antwoorden, in \'t algemeen al hunne bekeerden, welke zij afvalligen en verraders noemen, van laster beschuldigen. Doch wij, wij zoeken hier niet de joden te overtuigen, noch hen te brengen tot een openbare bekentenis van hetgeen zij in hun geheim beter weten dan wij. quot;Wie kan in der daad hopen dat de joden, behoudens de oprecht bekeerden, datgeen bekennen wat hun zoo noodzakelijk en belangrijk is immer te ontkennen. Daarom hielden zij altoos, zoo veel het kon, hunne geschrevene boekeu zeer geheim, en wat zij er van doden drukken, was schier onverstaanbaar voor wie geen jood was. Zagen zij ze vertaald of uitgelegd bekend, dan ver boterden — vervalschten zij ze, gelijk wij zagen. quot;Worden zij door hun eigene stamgenooten van hunnen tegenmaatschap-pelijken geest beschuldigd, dan noemden zij die afvalligen, verraders, lasteraars. Worden zij deswege door niet-joden beticht, dan kennen deze hunne taal en stijl niet. Kortom zij vinden nooit, gelijk men wel eens zegt, den boom waaraan zich op te knoopen; en, naar het franse]ie spreekwoord dat lout cas pendahle est niable, ontkennen zij altoos
80
ontkennen zij alles, oolc het klaarblijkelijkst, om niot veroordeeld te worden. quot;Wij schrijven dus niet om de joden te verlichten of te overtuigen, noch ook degenen die opzettelijk en mot open oogen met do joden meegaan in den haat tegen Christus en tegen deszelfs Kerk, gelijk o. a. gewis de vrijmetselaars doen; maar wij schrijven ten dienst van zoo veel anderen die, verblind als ze zijn door jood-sche en ma^onieke leugens, meenen hun eigen en den joden voordeel te kunnen doen, door geloof te slaan aan dezer mooie woorden en betuigingen van rechtschapenheid en erkentelijkheid en, wat dan erger is, door hen te emancipeeren, zich met hen te verbroederen, in gelijke burgerschap zoo niet te omhelzen, dan toch liefderijk op te nemen. quot;Wel is waar velen beginnen gelijk men ziet, vooral in Duitschland en in Eusland, de oogen te openen; maar zij zullen niets degelijks noch duurzaams tot bestaan brengen, zoo zij niet terugkeeren tot de christelijke wetgeving van voor deze, tot eene niet plagende of vervolgende, maar zoowel voor christenen als voor joden beschermende wetgeving, zoo als we reeds meermalen gezegd hebben.
Hieromtrent komt het ons niet nutteloos voor aan te merken dat, gelijk de zoogenaamde antisemitische beweging in Duitschland in zich niets anders is dan eene antimafonieie, strijdende tegen den satanisch-antichriste-lijken geest, die den vorm geeft zoo wel aan de synagogen als aan de Loges en Grootoosten, wij die beweging als in vlucht hebben aangegrepen, gewis niet als een brand dien men met er in te blazen aanwakkert, of als iets dat gerechtvaardigd kan worden in wijze, in vorm en geest, waarmede die geest zich heden openbaart (niet echter bij de Katholieken, maar bij de protestanten); maar als een gepaste gelegenheid om de vrijmetselarij wat nader te bekijken, die een wettige vrucht en natuurlijke geboorte is, niet gelijk velen droomden, van
87
do Templiers of van de Maniclieën, maar van de rabbijnsche cu talmudischo essentieel tegenchristelijke kabaal. Deze kabaal (geheime leering) -woekerde immer voort in ver-schillende eeuwen en landen, met zoo vele vervolgingen en ketterijen, aangestookt on gevoed door het joodsche ras; maar slaagde er nooit in, zoo duidelijk te voorschijn te treden, zich zoo to vestigen, zoo sluw on krachtig te organ isceron als in de macjonnieko broederschap welke in do vorige eeuw oppuikle, geheel doortrokken van antichris-tianisrne en judaisme, zoo als o. a. blijkt uit hare kate-chismussen, legenda en rituelen. — Tot deze navorsching en bewijsvoering, welke wij sedert lang wenschton te ondernemen, noodigde ons thans en bijna natuurlijk uit, de huidige tegonjoodscho beweging- die, gelijk hot schijnt, niet alleen blijft voortduren, maar immer moor veld wint juist daar — in hot Bismarkiaansch, protestantsch, tegenka-tholisch ja antichristen Duitschland — waar én vrijmetselarij 6n jodendom zoo overmachtig schijnen.
Echter — en wij stipten het reeds aan — zijn wij volstrekt niet overtuigd noch van den goeden geest die deze tegonjoodscho beweging aanblies, noch bij gevolg van den gunstigon toekomstigon uitslag. Wel zal men, \'1 is mogelijk, eonige moer of minder geweldige on durende uitspattingen van grim en wraak -waarnemen, min of moor zoo niet gerechtvaardigd, althans verontschuldigd door de uittartingen (waar het kan) van een zoo knellend en plagend ras; maar zoo lang de oorzaken zullen blijven bestaan, zoolang zullen ook de uitwerkingen duren: \'t is immers niet waarschijnlijk, dat het joodsche ras zijne natuur zal verzaken, of dat liet huidige liberalisme zicli zelf zal verloochenen, door dat valscli beginsel van algemeene broeder- en burgerschap te laten varen, waarmede de joden begiftigd worden, zij die noch medeburgers noch medebroeders kunnen zijn. Ook is het nauwlijks denkbaar,
dat uit den wraakzuchtige geest, die bijna uitsluitend deze protestanscla-antisemitischo beweging voortbracht, iets anders zal geboren worden, dan een wederzijdsche opzwelling van haat en wraak; en de jood zal, uit kracht en aard dor zaak voortgaan mot misbruik te maken van zijne positie in do christen maatschappij. — Hiertegen was voorzien mot de vroegere christelijke wetgeving, welke den joden juist die burgerlijke rechten toekende, welke hun voordee-lig en ons niet schadelijk waren; zij werden, zonder ons te schaden, met rust gelaten en waren niet prijs gegeven aan die verbittering en wraak, waaraan hen hunne na-tuurlijke en niet gebreidelde vermetelheid blootstelt. Al hetgeen reeds wijsselijk en zeer oordeelkundig door anderen werd uiteengezet. Zoo b. v. door twee staatsmannen leeken, en zoo weinig overdreven dat zij integendeel wel eenigzins van liberalisme waren aangestoken. Do eene, welken wij reeds genoemd hebben, was F. Gambini, die er over handelde in zijn werk over de joodsche burgerschap. Hier bewijst hij hoe het joodsche ras, dat bepaald tegenmaatschappelijk is, wil men voorzichtig zijn, in rechten niet gelijk gesteld kan worden met de andere rassen tusschen welke het leeft. — De andere was do graaf Gherardus van Arco, schrijver van onderscheidene rechtsgeleerde werken en van hetgeen hij in 1782 te Yenetien uitgaf (over den invloed van het Ghetto in den Staal) bij gelegenheid van eenige keizerlijke besluiten opzichtens de joden.
Hierin prijst hij juist die besluiten, omdat ze de vrijiieid der joden eenigszins beperkten die, wordt ze niet beteugeld, door hare natuurlijke richting noodzakelijk hare grenzen overschrijdt. Dit bewijst hij duidelijk in het eerst artikel van het 3e hoofdstuk, waar hij betoogt »dat het Ghetto, »ter oorzake van den aard en van de bizondere natuur »van den huidigen joodschen godsdienst, een ligchaam
39
»raoet uitmaken geheel gescheiden van den Staat waarin sliet zich bevindt.quot;
Doch kceren wij terug tot hetgeen wij boven aanstipten, dat namelijk de geest der synagoog eveneens do geest is der vrijmetselaarsch Loges en Grootoosten. Hieromtrent mogen wij niet onopgemerkt laten wat wij gelezen hebben in do laatste aflevering van het cverzichl der italiaansehe vrijmetselarij (1 April 1831), waar men p, 104 zegt: »Is »er cene instelling die moet protesteeren tegen de vervol-»giiig waarvan de joden het slachtoffer zijn, dan is het do »vrijmetselarij, die haren oorsprong genomen iieoft met de »k in deren Israels. Dat zij denzelfden oorsprong gehad »liecft als het Jodendom [««■], daarvoor heb ik nu slechts te »heiiniieren aan de geschiedenis van het bouwen van Sa-lomons tempel, aan onze gewijde woorden, aan den eer-»dienst van een eenige Godheid [Alt;s geen II. Drieeenheid\\, »welkc wij erkennen onder de formuul van Groeten Bouw-»meester van het heelal. Doch niet alleen hun oorsprong »is met den onze gemeen, maar ook de eeuwenoude vervolgingen zijn niet ongelijk; en de brandstapels en de quot;bloedbaden hebben niet zelden vrijmetselaars en joden te zaem uitgeroeid.quot;
Yan deze gemeenschappelijkheid in gedachten en doel tnssclien de vrijmetselarij en het jodendom gaf ons onlangs ooi: nog een breedo getuigenis liet uuumer [16 April [881] vanhet Univers israelüe, een Parijsch blad, dat, gelijk zijn titel zegt, de behoudende beginselen vertegenwoordigt van het jodendom; terwijl een ander eveneens joodsch Parijsch blad — Les archives israelifes ■— meer bepaald de tolk is van het vooruit strevend (progressieve) joden lom. — Men behoort te Aveten dat de vooruitstrevende joden verschillen van do behoudende (conservativen), en er zich, althans uiterlijk, van onderscheiden voornamelijk hierdoor, dat de conservativen nog altoos gelooven aan den
00
toekomenden Messias, die hun do stoffelijke heerschappij zal geven over do gansche wereld; zoodat zij naar hartelust het gebied zullen voeren van uit hunne hoofdstad, van nit hun rijk — hot beloofde Land — en van uit Jemsa-lora. Daarentegen gelooven de vooruitstrevende en liberale joden, dat de Messias niets anders is dan de gedurige vooruitgang van het joodscho ras naar de algemeens heerschappij. In dezen zin gelooven zij volstrekt niet aan den Messias die komen moet, maar aan dengeen die gedeeltelijk reeds gekomen en steeds op weg is om te komen tot zijne volmaaktheid. Welnu, deze meer talmudische, rab-bijnsche en conservative joden zeiden juist in hun Unioers van 16 April 1881: »Wij zijn thans eene macht geworden. »Wol zijn er in de wereld nog ongelukkigen on rassen »die het slachtoffer zijn van vooroordeelen en dweepzucht; »maar, tot welkdanig ras of eerdienst zij ook behooren, nvij zijn allen broeders, wij zijn de toegewijde apostelen der Dalgemeene emancipatie.
Woorden en gedachten, gelijk men ziet, volbloed — vrij-metselaarsch en joodsch tevens, in zoo ver zij het gemeenschappelijk doel beteekenen van het jodenras en van de vrijmetselaarschsekte, hot doel namelijk van de gansche wereld onder hunne macht te brengen.
Hetzelfde blad (p. 463): »ï3e wandelende Jood is de »vcr wezenlij king van den qeest van vrij onderzoek. Deze »dwalende jood zal leven en de wereld doorloopen tot dat solke stad eon Jerusalem, elk huis een tempel, elke tafel »een altaar zal zijn geworden, tot dat de eenheid van God «(versta de omverwerping van het geloofspunt der H. Drie-uenheid van het Christendom) en der humane broederschap »zal erkend zijn; in een woord tot dat de verhevene leer-»ingen van liet jodendom het gemeenschappelijk erfdeel »zullen zijn geworden van alle menschenkinderen.quot;
quot;Wat kan er duidelijker gezegd worden om te beduiden
91
hoc liot jodendom, laat staan colleya, veeleer de Vader is van do vrijmetselarij, ja zelfs eon on dezelfde zaak in liuidigon zin en rlcliiing? Dit is te opmerkenswaardiger, doordien zulke macjonieke gedacliten en woorden zich niet alleen uitgedrukt vinden in hot vooruitstrevend joodsch blad {Les archives israiïlitet), maar ook in hot Unie er s israelite, dat tot titel voert: Journal des principes conser-vateurs du Judaïsme, welk laatste blad daarom minstens tegenstrijdig moest schijnen te zijn aan don algemeen maoonieken en revolutionairen geest. Doch in hun wezen zijn zoo wel die conservatieve als vooruitstrevende joden allen met hetzelfde sap overgoten, \'t is een en hetzelfde ras, zij veivioMllon alleen iu do aan te wenden middelen; do cenen zoowol als do anderen kiezen hetgeen hunnen lozers meer begrijpelijk is, orn toch altijd tot hetzelfde dool to geraken: de algemeene heerschappij als eigendom van het jooclsclio ras en van deszelfs ILessias, zij deze dan een persoonlijke of een zinnebeeldige; daarover bekommeren de joden zich zeer weinig, mits zij hun doel maar bereiken, \'t Is trouwens iets wonderbaars on recht satanisch, dat do antichiistenhaat der christen-apostaten hot zich laat wol-gevallen, slaaf te worden der joden in do vrijmetselarij on in al de macjonieke schijnbaar politieke, maar in haar wc/;oii niet anders dan antichristen-sekten; om zou, op slot van rekening, zich dienstbaar to maken aan het Ghetto, liever dan aan don Eengeborene des Yaders, aan Christus, \'i is daarom dat wij zeiden, d-.\'t mon in do thans begonnen tegonjoodscho beweging in Duitsland evenzeer een tegen-vrijraetselaarsche beweging moet waarnemen, en deze uit haren aard bestemd om, hoe dan ook, het antichristendom te treffen, wolk antichristendom het eenig en gemeenschappelijk ideaal is van allo Ghetto\'s en groot-Oostens.
Onder de vele zich thans niet tot het katholicisme maar toch tot het christendom bekeerde joden die, als vooruit-
92
strevers, moer tot den zinnebeeldigen Messias overhellende, zich laten deepen, ten einde alzoo gemakkelijker en spoediger tot rijkdom en eer te geraken, rekenen wij ook, naar geloofwaardige getuigenissen, den kortelings overledenen d\'Israëli of lord Beanconsfield; waaromtrent het ons lust hier te vermelden wat de niet verdachte Fanfalla (een romeinsch radikaal blad) ons daarvan vertelt in haar nnmmer van 21 April: »Men hoeft gezegd dat Benjamin sd\'Israëli de zoon was van een bekeerden jood; dit is niet «juist. Zijn vader Isaac verbrak eiken band met de Synagoog ter wille van persoonlijke aangelegenheden; maar »liij werd geen christen. Het was de dichter Eogors, een «volbloed epicurist, die Benjamin d\'Iraeli [wie wee.t tot yncellcen ?) ten Doop leidde, in de {protestansche) kerk van »Sint Andreas te Helborn, den 31 Julij 1817. Mot deze sbekeering (lieiligscliending) wilde hij hem alle burgerlijke »en politieke voorrechten bezorgen, die hem den weg «zouden banen tot de hoogste betrekkingen. quot;Doch d\'Israëli »blecf in de ziel jood. jSTooit verheelde hij zijn onovcr-»winnelijken afkeer van de Europeanenquot; dat is van de niet-joden.
En toch werd hij minister van staat in het land waar do verschoonbare vaderlaudsche hoogmoed de rechtschapenheid op den kandelaar plaatst. Ook koos hij voor zijnen testamentbezorgcr niet een Europeaan maar een Semiet, te weten een Kotschild. Men weet niets van een Europeesch-anglikaansch pastoor, die hom in zijn geestelijk testament zou hebben bijgestaan.
Met betrekking tot hetzelfde onderwerp zegt een ander democratisch italiaansch blad [La Ragione) van Milaan: »Ofschoon de vader van d\'Israëli hem uit speculatie vol-»gcns de Anglikaansche kerk had doen opvoeden, vindt »men toch in hem al de groote hoedanigheden en het »ideaal van de joodsche natie.quot;
93
Zelfs de boven aangehaalde archives Israelites van 28 April 1881 getuigen p. 138: »Hot schijnt in waarheid adat d\'Israeli\'s liefde voor het jodendom met do jaren »steeds is aangegroeid; zoo groot was de genegenheid en ;gt;zoo warm het hart, welke hij deed doorstralen in de »loftuitingen over zijn ras.quot; Dezelfde archives nog duidelijker p. HG: »Lord Beaneonsfleld is niet christen, maar »jood geboren. Hij was dertien jaren oud toen hij gedoopt gt;\\verd (in de proteslantscJis kerk uit speculatie) W ij doen xdaaromtrent opmerken dat een zijner testamentbezorgers »was mijnheer Nathaniel Eotschild. In onderscheidene sy-»nagogen van Engeland heeft men bizonderc gebeden »gestort ter nagedachtenis van den doorlachtigen kanselier.quot;
Bidden de joden in hunne synagogen voor d\'Israëli, dan is dit een teeken dat zij hem voor een echten jood hielden, volgens de tahnudische moraal, die den joden toelaat een anderen godsdienst te veinzen, ja formeel hun geloof te verzaken, waar hun zulks te stade komt, zonder daarom op te honden echt jood te zijn. Dusdanigen zijn er heden in vele landen onder personagien van Regeering en Staat. Merkwaardig Gods oordeel! In dezelfde verhouding waarin de Eegeeringen zich verwijderen van Christus en van zijne Kerk, naderen zij tot en vereenzelvigen zij zich met het Ghetto. Heilzame leering voor die blinden, welke niet vreezen Danaos et, dona fer ent es de giften hunner vijanden, israëlitische geschenken, waaruit Engeland in de laatste jaren niet veel voordeel maar veel schade schijnt geoogst te hebben, wat nu trouwens reeds vele Engelschen openlijk bekennen.
94
Waarom tlians in Bnsland, gelijk reeds zoo dikwerf elder.\', de joden zoo misliandekl wordsn. jfoa men liiortegen zou. kunnen voorzien. Hoe gruwzaam on gevaarlijk do joodscKe geest is, en lioo hij daaróm verdiént gehaat en dóór uitzonderingswetten gebreideld to worden.
Sedert eenigen tijd zijri do dagbladen opgevuld mot be-ricliten over de volksvorbitteiing van onderscheidene landen inzondcrlioid van Zuid-Eusland togen de joden. Doch malkaer, gelijk het gebruikelijk is, uit- en naschrijvend herhalen zij als papagaien dezefde opsomming van geplunderde dorpen, verbrande magazijnen, verwoeste huizen, gedoode of gekwetste menschen, hier en daar bijgesnelde soldaten om hot geploegde te straffen of hetgeen op til was to voorkomen; maar zij gewagen niet of zeer zelden van de oorzaken dier tegenjoodsche woede in landen, waar do antisemitische beweging, Gode dank! voor alsnog meer lilierarisch en orutorisch dan revolutionair, in Germanien en in Berlijn gewis geen invloed kon hebben. Voor die hot wel nagaat kunnen die oorzaken geen andere zijn dan die, welke in de zoogenaamde middel-eeuwen natuurlijk voortbrachten wat zij thans voortbrengen en immer zullen voortbrengen. Do aard en de natuur der joden, doordrongen van hunnen godsdienst en moraal, dat is van de tal-mudischo god — en zedeloosheid, neigt van zelf en gods-dionstiglijk tot praktischen haat en bij gevolg tot plagen, vervolgen en, ware het mogelijk, tot het vernietigen vooral der christen rassen, onder welke zij zich, naar hunne zienswijze, van het hunne beroofd vinden en als slaven hunner slaven. Hier tegenover staan de christenen met hunnen min of meer christelijken inborst, welke hun de joden doet verdragen, begunstigen ja beschermen, zoolang
95
deze zich niet des te onverdraaglijker maken naar mate zij vrijer en meer bevoordeeld worden. Doch, wanneer de bevolkingen, vooral die van hot platte land zich, men weet niet hoe, door de joden beroofd zien van hetgeen zij vast en roerend bezaten, en gedwongen worden om te werken niet voor hun eigen levensonderhoud, maar tot rijkmaking der heeren van het Ghetto, van woekeraars, bedriegers en schaamtelooze afzetters, dan slaan zij over tot uitersten, waartoe natuurlijk gedreven wordt die niets meer te verliezen heeft, integendeel iets te winnen of althans zelfs van de moest gewaagde ondernemingen iets to hopen. De wanhoop toch kent geene wet, en de wanhoop alleen kan die woede verklaren, waarvan de joden thans liet slachtoffer zijn in zoo vele vroeger rustige landen, toen het jnk van dat ras nog niet gansch ondragelijk was. Ware dit ras niet onverbeterlijk blind door haat en goud, het zou zelf zich zeiven in zijn overmoed breidelen en zich niet, gelijk zoo menigmaal vroeger, aan zulke vrees-selijke wraaknemingen blootstellen, wraaknemingen trouwens altoos dezellde in alle tijden, maar immer nutteloos voor het beoogde doel, zoolang de wijze wetten niet terug keeren die geschikt en bekwaam zijn om door exceptionele voorzienigen de toomlooze wrekheid de Joden te breidelen.
Opmerkenswaardig.is het, hoe dat joodscheras altijd en overal gehaat en veracht is geworden niet alleen van christenen en protestanten, maar zelfs van mahomedanen en afgodendienaars. Schijnt hun lot zich soms te veranderen weldra, wijl de natuur boven de kunst gaat, keeren de zaken tot haren, men zou zeggen, natuurlijken staat terug, gelijk wij nu weêr staan te zien, waar men er zich het minst op zou verwacht hebben. Waar mag wel de knoop zitten van dit treurspel dat veel gelijkt op een onbegrijpelijk misterie? Wat mag wel de hoofdoorzaak zijn, waarom de nation, van welk ras of godsdienst ook, steeds zijn
96
overeengekomen on nog, om die ongeneesbare overblijfsels van Israel te haten, te verachten, telkens te plagen en te vervolgen, en dat wel ondanks zoo veel vooruitgang van algemeen verspreide wijsgeerige en humane verlichting? \'t Is toch ongerijmd te onderfltelicn dat do onderscheidene volken zich het wachtwoord zouden gegeven hebben om zoo, zonder doel noch leden, een bizondcr ras te haten, te verachten, te vervolgen. Derhalve moet er in dat ras zelf eenc hem aanklevende en met de natuur aangeborene oorzaak bestaan, welke hare uitwerksels niet mist, en immer den onvermijdelijken en nooit vermeden haat, afkeer en vervolging wekt gedurende bijna twee duizend jaren, dat het met andere rassen te zamen woont. Deze oorzaak is geen andere dan deszelfs theoretische en daadwerkelijke haat jegens het niet joodsch menschdom. En waar vindt men do oorzaak van dien haat? Of wel, hoe vormt en ontwikkelt zich de joodsche aard en natuur tot dien theoretischeu en practischen algemeenen haat? Zeker niet door do eenvoudig Mozaische zedewet en godsdienstige opleiding, zoo als ze door God in liet oud Verbond veropenbaard is. quot;Wat blijft er dan nog over? Dat het joodsche ras, na de komst van Christus, zich eenc wet, een moraal, en een nieuwe niet Mozaische godsdienstige opvoeding a-evormd heeft- welke het in alle landen, waar het zich
o
vestigt, mee neemt, nooit, gedurende zoo vele eeuwen iseeft verlaten, integendeel meer en meer heeft volmaakt [in theorie en praktijk verslechterd], en op die wijze van alle volken en in allo tijden wederkeerig den haat, de verachting en de vervolgingen heeft opgedaan, welke het zelf heeft gezworen en beoefend tegen alle natiën ten allen tijde. Welnu, geheel dat mengsel van venijn, van haat, van zede- en goddeloosheid, eigen aan de zoo niet altoos praktische dan toch zeker theoretische moraal en godsdienst van het joodsche ras, dat is het wat men talmudisme of
rabbinisme noemt: hot gelieol van leering, van wet, van moraal vervat in do boeken genaamd Talmud | wat leering of studie beteekent], boeken door rabbijnen geschreven en door hen steeds praktisch uitgelegd, en dag voor dag, naar omstandigheden, verklaard en toegepast.
Zoo dan worden de herhaalde vervolgingen tegen hot joodsche ras veroorzaakt door deszelfs haat tegen het menschdom, en deze haat door zijne wet en talmndische opleiding. En, daar men er in twee duizend jaren niet in heeft kunnen slagen, dit ras te doen verdwijnen noch te veranderen (dit is een waar mirakel onverklaarbaar door menschelijke redenen van voorgewende wijsbegeerte dei-geschiedenis), en vermits men dagelijks ziet en als met handen tast, dat noch goed noch kwaad doen, noch bescherming, broeder- en burgerschap, noch vervolging en plagerijen iets vermogen, om er in \'t minst den kwaad-aard igen inborst en de bedorvene natuur van to veranderen; zoo blijft, tot zelf verdediging, vooral der christen volken, niets over dan tegenover de joden te doen wat men doet met de pest: kan men deze niet verdelgen, men kan ze beperken, verminderen wat men niet kan vernietigen, hare krachten ontzenuwen, haar het voedsel onttrekken. Dat heeft men goed- of kwaadschiks, gaarne of ongaarne immer in vorige eeuwen met de joden moeten doen door middel [encore un coup) van uitzonderingswetten. Hierin stemmen wij overeen met al diegenen welke zich, niet iiberaalsc/i, met dit onderwerp hebben bezig gehouden.
Intusschen, wanneer men den tegenwoordigen staat der wereld beschouwt, die immer meer verslechtert naarmate zij veroudert; wanneer men vooral nagaat den steeds aan-groeienden joodschen invloed zelfs op de leiding der christelijke en meer beschaafde natiën, dan vraagt men zich af of het mogelijk zij, slechts als waarschijnlijk te droomen een tijd waarop men zal terugkeeren tot de exceptioneele
7
98
wetgeving van weleer met betrekkking tot de joden. Dat men kan terugkeeren, ja bereids teruggekeerd is tot de oude, wreede en nuttelooze gewoonte der middeleeuwen toen, zonder zoo vele wetten, de volken en vorsten uit eigen beweging tegen de joden optraden, lieu met duizenden, dan hier dan daar, naar luim, behoefte, wraak en verbittering van den oogenblik, uitkleedende, doodende, verbannende; dat zien wij met eigen oogen ia onderscheidene streken van Europa; maar dat men terugkeere om verstandig te handelen, gelijk de Pausen en de door hen geleide vorsten deden, die met een wijze wetgeving hot onheil zoo wel der christenen als der joden voorkwamen; dit kan, dank der thans regeerende liberale wgt;j*heid, hoogstens een droom, eene inbeelding schijnen. Wat hier van zij, zou de zaak zich in dien geest ooit kunnen verwezenlijken, het zal gewis nooit zijn zonder een voorafgaande grondige kennis der wet en moraal van een ras, dat onder ons met geheel andere beginselen leeft dan de onze. Hoe onzedelijk en vijandig die joodsche beginselen zijn aan elke maatschappelijke zamenleving, dat hebben wij te over gezien uit zoo vele onwraakbare getuigenissen van rabbijnen en exrabbijnen zelve.
Nu blijft er ons nog over de duidelijkste getuigenissen aan te voeren van christen-schrijvers, die in hun oordeeleu niet terug gehouden werden door dien geest van genootschap en ras, welke de geboren joden altoos, natuurlijk genoeg, eenigzins weerhoudt, hoe zeer zij overigens verlangen de christenen in te lichte]) wegens de ware leeringen hunner stamgenooten.
Onder deze christen schrijvers komt zonder twijfel op de eerste plaats de abt L. CMarini, in zijn werk over de theorie van het jodendom, waarin men alles aantreft wat vóór hem door vele anderen over dit onderwerp geschreven is, er veel van het zijne bijvoegend, en dat alles zeer
99
gematigd en vrij van allen hartstocht. Hij toch heeft niets voor oogCD dan de waarheid en hot heil zoo wel van jodon als van christenen. Aan weinigen nogtans is het gegeven dit werk te lezen, daar hot genoegzaam uitgeput en schier niet meer te vinden is dan in enkele boekerijen, ongetwijfeld dank aan den oorlog waarmee de joden en hunne geestverwanten er op zijn losgerukt.
Moet men Drach gelooven, dan miste Chiarini toch hierin dat hij dacht: om het volk in te lichten nopens den geest van het jodendom, on de Regeeringen tot die uitzonderingswetten van zelfverdediging te bewegen, waardoor alleen de joden gebreideld en de christen beschermd kunnen worden, zou het nuttig ja noodzakelijk zijn den Talmud in de moedertaal over te brengen; omdat, zegt Drach, de Talmud onvertaalbaar is, als zijnde grootendeels onverstaanbaar, zonder zeer diepe doch nuttelooze studiën. Daarenboven, de Talmudische boeken zijn door de Kerk verboden, en waar het kon, vernietigd, verbrand; zoodat, hoe zuiver en vroom Chiarini\'s meening ook was, die liet kwaad wilde doen kennen om het te verfoeien, het editor altoos zeker blijft, dat men geen kwaad mag doen om beterswille: waaruit volgt dat men behoort te verborgen en zoo mogelijk te vernietigen wat de Kerk, wijs en voorzichtig, als een naaste gelegenheid, verborgen en vernietigd wil hebben. Allerzedeloost zijn o. a. onderscheidene verhandelingen van den Talmud, andere vol godslasteringen, andere wederom allerbijgeloovigst, ka-balistisch en tooverkunstig. En, alhoewel deze laatste, althans alle, geen eigelijk deel van den Talmud uitmaken, zijn ze nogtans begrepen onder de zoogenaamde Talmudische boeken, waarvan ze zelfs — hoezeer weerhouden en bedekt — het belangrijkst gedeelte der huidige rab-bijnsche onderrichting uitmaken, \'t Is hieruit, uit dezer kern, dat men den oorsprong moet zoeken der vrijmetse-
100
selarij, der geestenverschijning, der tooverkunst, der joodsche geestenleer (Kahala), der sterrenwigchelarij en van de overige goddelooslieden en dwaasheden niet alleen van de middeleeuwen, maar nog meer van onzen liuidigen liberalen — macjoniek-joodschen tijd. \'t Is vooral aan de joodsche geestenleer en aan het Talmudisme dat de heden-daagsche panteistische met name de Duitsche zoogenaamde wijsbegeerte haren oorsprong te danken heeft, welke wijsbegeerte wel niet anders is dan joodsch. Van., daar dat de Duitsehers hun antisemitische beweging zouden moeten aanvangen met eeno antigermanische, in betrekking tot hunne rationalistische en panteistische wijsbegeerte.
Dan, het gelukte Chiarini slechts, een zeer klein brokstuk van den Talmud te vertalen, namelijk de eerste verhandeling over de gebeden en zegeningen, in twee banden uitgegeven te Leipzig in 1831. Wellicht had hij dien reuzenarbeid voortgezet, ware hij niet door een vroegtijdigen en heiligen dood, in dienst van choleralijders, weggerukt. Zijn werk over de theorie des jodendoms is trouwens de vrucht zijner studiëu op den Talmud en op datgeen wat zijne voorgangers er over hadden geschreven. Dit is buiten twijfel het best en het meest overtuigend werk dat tot hiertoe ovelden tegenmaatschappelijken geest des jodendoms het licht zag. En juist daarom is dat werk het meest gehaat en vervloekt van de joden en van hunne vrienden, de vrijmetselaars en de liberalen.
Nu ter zake. Yolgens Chiarini (v. 1. p. 261—360) bestaat de huidige geest der joden in achterdocht, in bedrog, in schelmerij, in hoogmoed, in haat en in wat hij noemt godsdienstige en politieke reactie, dat is in het drijven tegen de Eegeering van het land dat zij bewonen, mitsgaders in het den joden gemakkelijk maken, allerlei kwaad te plegen, dat kwaad niet beschouwende als misdaad, maar
101
als een moreel en godsdienstig gebod; zoo als wij boven reeds meermalen aantoonden.
Omtrent den geest van achterdocht vindt men in den Talmud geschreven (en hier haalt Chiarini, gelijk in \'t vervolg, niet alleen de plaatsen maar zelfs de oorspronkelijke teksten aan) : sDood den rechtvaardigste onder de afgod-»endienaars die geen joden zijn.quot; Deze immers, geen jood zijnde, kan hij niet dan slecht zijn. De joden nemen geen getuigenis aan van niet-joden, daar men niet moet gelooven die verdacht is van misdaden, en dusdanig zijn allen niet-joden. \'t Is ook daarom dat, volgens den Talmud, geen jood zijn lastdier of -welk ander ook moet plaatsen in stallen van niet-joden, noch een hunner vrouwen met hen alleen laten; hij zelf mag met hen niet alleen blijven ten oorzake van achterdocht, duidelijk in den Talmud uitgedrukt, maar wat men best verzwijgt. Zoo dan is den joden het gansche menschdom verdacht, allen buiten hen houden zij voor deugnieten en eerloozen, en dat wel (hierop lette men) uit kracht van hunne wet en gebod van godsdienst.
Geest van bedrog. Met het oog op het joodsch-feitelijke is dit zoo overbekend, dat elk bewijs overbodig is. Nog-tans verlieze men niet uit het oog, dat de feiten steunen op de theorie en op de wet. Zoo vraagt de Talmud: »Is »het geoorloofd een fatsoenlijk mensch te bedriegen? Zon-»der twijfel, want er staat geschreven : ivees met den onschuldige onschuldig, en met den goddelooze goddeloos.quot;— En rabbijn Samuel leerde . »Den Goi of den niet-joodbe-»driegen is geoorloofd.quot;— Hij zegt, dit zelf gedaan te »hebben, met van een Goi een goudstuk te koopen in ver-»verwisseling met een geldstuk van ijzer; want die Goi nvist het goud niet te onderscheiden van zilver, noch zich quot;te behoeden legen bedrog ; het was een goede sukkelaar.quot;— Men bemerkte dat de joden dien rabbijn aanhalen als een tegenbeeld van rechtschapenheid.
102
Elders haalt de Talmud een schoon voorbeeld aan, gelijk wij christenen zouden zeggen, navolgenswaardig: »Zekcre gt;rabbija Joachim bad eene Goia (niet-joodsche vrouw) hem »het geheim van een geneesmiddel mee te deelen. De vrouw «wilde van den jood een eed, dat hij het geheim voor »zich zoude houden. Kabbi Joachim zwoer dadelijk, maar »in zijn binnenste zonderde hij zijne natie uit, aan wie hij »het geheim reeds den volgenden dag meedeeldequot;.
Ook leert de Talmud dat het geoorloofd is tegenover niet-joden valschelijk te zweren, mits de uiterlijke meineed in het hart vernietigd worde. Zelfs is de geveinsde geloofsverzaking toegelaten, al ware het slechts om de betaling der belastigen te ontduiken. Hieromtrent lazen wij in den Khodtho (verslag van Polen c. 5. p. 55 der uitgave van Livorno 1831) dat Sigismundus Augustus, koning van Polen, toen hij zag dat de joden zoo verbazend tot tweemaalhonderdduizend waren aangegroeid, een bevel uitvaardigde, dat elke jood een gulden belasting zou betalen. Maar wat gebeurde er ? Ka optelling der joden vond men er — do vrouwen er bijgerekend — niet meer dan zestienduizend; al de anderen, omdat cr een gulden moest betaald worden, waren geen joden meer, ze waren gevlogen.
Schelmerij. Deze is den joden als een wetenschappelijk bedrijf, ja bijna als eene beoefening van vroomheid. Daarom ook kan hun groote Maimonides, in de voorrede zijner uitlegging der Mischna (\'(•«/), niet genoeg de schelmerij bewonderen van zekeren geleerden jood, die andere geleerde joden overhaalde, hem mee te deelen Avat zij van natuurkundige wetenschappen kenden; hij zou hen dan in het bovennatuurkundige onderrichten. Maar, toen hij van hen geleerd had wat hij wilde, wilde hij hun niets verder meededen zeggende : mei et lac sub lingua mea (honig en melk gt;is onder mijne tong), en dat men de geheimen aan niemand mededeelt.
103
De rabbijn van Bartenora de plaats des Talmuds uitleggende, waar verboden wordt aan de vrouwen de wet te leeren. zegt; »Zouden de vrouwen de wet leeren, »ze zouden tevens de schelmerij leeren ; want er gt;staat geschreven: ik de wijsheid woon met deslwcheid,, of »meer letterlijk : ik de wijsheid hen een zelfde zaak als de sluw-»hetd, want men leest dat Jsaac aan Esau zeide : uw hroe-uler is gekomen met sluwheid, hem verhalende hoe Jacob »tot hem gekomen was, en hem zoo den zegen roofde.quot;
Bij Targzum in de Midracchin en voornamelijk bij Easchi zijn deze bijbelwoorden met sluwheid veranderd in met voorzichtigheid, voorwaar een verbazende gansch joodsche woorden verwisseling ! Zoodat elke jood aanstonds begrijpt dat de ware voorzichtigheid bestaat in sluwheid en schelmerij, en dit wel overeenkomstig den (vervalschten) tekst der wet zelve. Ook weet men (wat wij bereids elders gezegd hebben) dat de joden geen anderen echten tekst des Bijbels erkennen dan dien men niet in den Bijbel maar in den Talmud vindt en in hunne andere talmu-dische boeken, waar de Bijbelteksten veranderd en ver-valscht zijn telkens als het hun te pas kwam. quot;Wat meer is, de joden gelooven, dat zij zelfs tegenover God schelmachtig en sluw mogen zijn. Daar het hun verboden is, op don Sabbatdag een lijk te vervoeren, maar wel geoorloofd is brood weg te dragen, zoo leert hun de Talmud, in de verhandeling Schalbath, de sluwheid van op het doode lichaam een stuk brood te leggen en zoo, onder het voorwendsel van het brood te vervoeren — wat hun geoorloofd is — vervoeren zij het verbodene lijk, en op die wijze meenen zij sluw- en schelmachtig voor zich zelf, wijselijk en voorzichtig met God zelve te kunnen handelen.
Van vele andere dergelijke trekken loopt die verhandeling Schabbath over. Wij herinneren ons o. a. in de
104
Harmonies van Drach gelezen te hebben, dat met een soortgelijke voorzichtigheid de joden er geen bezwaar in vinden, varkensvleesch en wat hun verder lust te eten, zich grondende op de meening der rabbijnen; zoodat den joden alles verboden en tevens geoorloofd is, naar de meerdere of mindere mate van voorzichtigheid, sluw- en schelmachtigheid in het uitleggen of toepassen der onderscheidene teksten hunner talmudische wet.
Hoogmoed. Naar den Talmud (Parascha Bereschith fol. 10 c. 2) moeten do joden alleen eigenlijk menschen genoemd worden; want zij alleen stammen van den eersten mensch af. Do afgodendienaars (alle niet-joden), wier zielen afstammen van den onzuiveren geest, moeten beesten genoemd worden, en zijn eigenlijk ?nels anders dan varkens. Inderdaad de Talmud verhaalt, dat Abel de wettige zoon was van Adam en Eva, maar Cain een bastaard van Eva en van den duivel. Daarom leest men in den Yalcout-chadasch (fol. 3 c. 3 n. 12 en elders): »A1 kIg zielen stammen af van Cain en van Abel.quot; — Vandaar beweren de joden, dat zij alleen in rechte lijn voortkomen van Adam, Abel, Abraham, Mozes, enz., en dat alle andere volken, met name de christenen, afstammen van den duivel, van Cain, van Esau en van J. C. die alzoo hier, gelijk op veel andere plaatsen, gelasterd wordt van de trouwlooze joden. In hetzelfde hierboven aangehaald boek (p. 8 c. 3) leest men: »De huid en het vleesch zijn slechts »het kleed van den mensch; alleen de ziel in het ligchaam »verdient den naam van mensch. quot;Welnu, de afgoden-»dienaars (de niet-joden) kunnen zich dien naam van »mensch niet toeëigenen, omdat hunne zielen afstammen »van den duivel, terwijl de joden alleen hunne zielen »hebben van den H. Geest.quot; — En elders : »De joden, »vergeleken bij de niet-joden, zijn minstens even zoo vele »koningskinderen.quot; — En wederom: »Een niet-jood die
105
»Gen jood mishandelt, mishandelt God zelve en, daar hij »zoodoende zich plichtig maakt aan eene misdaad van «gekwetste majesteit, verdient hij den dood.quot;
En Kabbi Abure zegt in Bava kam ma (38. 1): »Er staat »in den Bijbel geschreven, dat God zich ophief en de aarde »mat: hij zag en liet de volken aan de bescheidenheid der »joden over.quot; — Doch deze al te gewaagde tekst, zegt Chiarini, verdween uit de laatste editie van Weenen. Yoor de joden is hij er toch zoo goed als in; want, gelijk wij reeds met Drach aanmerkten, zijn het juist de uitgewipte of in druk verbeterde teksten, welke beter van buiten geleerd en in de joodsche opvoedingscholen uitgelegd en geloofd worden. Van zulke talmudische teksten zouden wij de lijst aanmerkelijk kunnen verlengen, indien het de moeite loonde, eene reeds zoo duidelijke zaak nog nader toe te lichten. quot;Wij weten toch allen, dat de joden op zicii zelf toepassen wat van hen en van het toekomend rijk van Christus in den gewijden tekst staat opgeteekend, mot bijvoeging van al de hersenschimmen hunner rabbijnen. Zij zijn zóó overtuigd (of schijnen het althans te zijn) dat de wereld hun toebehoort, dat alle natiën hun erfdeel en eigen bezit ziju, en dat al wat deze in handen hebben hun gestolen goed is, dat het geen wonder baart indien zij, van die hoovaardige overtuiging aangestoken, zich alles geoorloofd wanen wat geschikt is om hen in \'t bezit van het hun ontroofde te herstellen, mits het kunne geschieden met voorzichtigheid en sluwheid, des te heiliger en zede-lijker, hoe meer deze zegevierend is.
Wat nu den haat betreft, welken de joden allerbitterst jegens de niet-joodsche wereld koesteren, hij is een noodzakelijk gevolg van hunne hoovaardige overtuiging, als waren zij er de wettige heeren van.
quot;Wat beteekent Har Sinai? vraagt de Talmud; en hij antwoordt: »Har beteekent een borg, en Sina (woord-
106
«speling in plaats van Sinai) beteekent haat tegen alle svolken der aarde.quot;
Inderdaad, Mozes nam de uiterste zorg, dat de joden zich niet zouden vermengen met de afgodendienaars. quot;Wat deden nu de talmudisten ? Alles verkeerd verstaande veranderden zij in wettigen haat tegen alle volken die Mozaïsche voorzorgen, dezelve overdrijvende en in alles op allen toepassende. Alleen zonderden zij hiervan uit die zich waardig maakten om met hen te leven door de besnijdenis en de offerande, (jood wordende), en degenen die de zeven Noachiden onderhouden, waarvan wij vroeger gewaagden. Doch van die de Noachiden nalevende volken was er nooit een enkel: er blijft dus over dat alleen de joden en die jood worden door de joden beschouwd worden als menschen, en als dusdanig hunne natuurlijke liefde waardig; al de rest verdient niets dan hunnen wettigen en godsdienstigen haat; met name toch haten de joden wet- en godsdienstiglijk de christenen. Zoo zegt zelfs de Talmud (verhandeling Ischebat 116. I en 2): »Vervolgt iemand een jood om hem te dooden, of bespringt »hem een adder om hem te bijten, dan moet de jood seerder in een tempel van afgodendienaars vluchten dan »in een tempel van Saducëers (christenen); want de Sa-»ducëers ontkennen den God dien zij kennen, terwijl de «afgodendienaars God ontkennen dien zij riet kennen.quot;
Vóór de verspreiding der joden hadden de Saducëers denzelfden tempel als de Farizëers; daarom noemt de Talmud hier de christenen onder de benaming van Saducëers, zinspelende op de joden die in Christus geloofden. Zulks is niet twijfelachtig; want in de oude uitgaven voegt hij er ia den aangehaalden tekst bij, dat de Saducëers het ICvangelie voor hun boek hebben. Deze woorden werden in latere uitgaven verzwegen uit vrees voor de christen lezers. De Talmud is vol van dergelijke tektsten, echter
107
altoos met dezelfde voorzorg, met de christenen dan Saducëers, dan afgodendienaars, dan Edomiten, dan Ismaelitm, dan Cnteavers of nog al anders te noemen. Chiarini merkt aan dat in de huidige gebedenboeken der joden die onder christenen leven, zij deze altijd Ismaëliten noemen, wanneer zij hun hunne verwenschingen toevloeken. Daarentegen, in de gebedenboeken der in het Oosten levende joden worden de christenen aangeduid door do benaming van Noiserim. Daar zijn de joden minder bevreesd en niet genoopt tot zoo vele verbeteringen hunner boeken en handschriften. Waar is het dat het licht maar al te zeer ook tot in het Oosten doordringt, en de arme joden beginnen het te merken; zoodat zij waarschijnlijk wel ook daar zullen beginnen met hunne boeken, zoo niet hunne moraal, te verbeteren. Overigens voegt Chiarini er bij (p. 33J): »\'t Is een door de synagoog aangenomen «grondregel, den draak te steken met alle andere natiën, gt;door middel van het geluid, waarmede zij een woord «uitspreken, hetgeen zij verstaan of heel anders uitleggen »dan een gewoon menschenkind.quot;
Uit dit venijnig mengsel van achterdocht, van bedrog, van schelmerij en van haat, ontstaat in den jood natuurlijkerwijze deszelfs daadwerkelijke reactie tegen den godsdienst, de politiek, den handel en tegen het algemeen welzijn der natiën in wier midden hij leeft. Zooals vroeger en overal wordt deze reactie ook thans van iedereen waargenomen; weshalve men ziet dat nu, gelijk het eertijds gebeurde, vele bevolkingen ge weldadig en daarom niet duurzaam, nutteloos ja onrechtvaardig opstaan tegen een ras dat niet te breidelen is dan door wijze en billijke wetten, zooals men deed, vóór dat do liberarij — de joodsche en rabbijnsche vrijmetselarij — alles het onderst boven keerde, en het Ghetto op den top der zoogenaamde constitutionele en landhuishoudkundige piramide plaatste
108
der hedendaagsche wereld. Daar trouwens die heden-daagsche officiele wereld schier uitsluitend liberaal — ma^oniek — joodsch is, moet zij noodwendig ook tegen-christelijk zijn, ondanks het werkelijk christendom der niet-officiele wereld; het jodendom toch is wel niets anders dan een voortdurend drijven tegen het christendom, zoo wel in theorie als in praktijk. En zoo bedroog Chiarini zich niet (p. 337. v. 1. zijner theorie van het Jodendom) beweerende dat, die de rabbijnsche boeken wel bestudeert, zich gemakkelijk overtuigt, dat al de vijanden des christen-doms, vroegere en latere, zoo wel heidenen als mahomo-danen, protestanten en vrijdenkers hunne venijnige zoo wel theoretische als practische wapenen uit geen ander arsenaal haalden dan uit dat der synagoog.
—--A/VWquot;--—
IX.
Over de joodsclio reactie: over de sleclifce daden, den joden door liunne wet voorgeschreven tegen de niet-joden, le over liunne godsdienstige reactie, welke ziek onderscheidt in leerstellige, liturgische en polemische, 2e over hunne politische reactie. Over den woeker, die den joden is toegelaten jegens joden, maar hun, op straf van zonde, jegens niet-joden en bizondsr jegens christenen geboden is.
De boosaardige joodsche reactie waarvan wij gewaagden, wordt door Chiarini, naar de voorschriften van Talmud en rabbijnen, in drie onderscheiden; in godidiemtige, politische en misdadige.
Godsdienstige reactie: wat den joden voorgeschreven en door den Talmud wordt ingeboezemd betrekkelijk den haat en de verachting, welke zij te koesteren hebben jegens allen die den Talmudischen godsdienst niet volgen, doch
109
vooral jegens de christenen. Deze godsdienstige reactie verdeelt Chiarini weer in leerstellige, liturgische en polemische. Nopens de leerstellige behoort men met Drach op te merken dat, na Jerusalems verwoesting en de verspreiding der joden, de rabbijnen immer met de meeste zorg de oude schriften en overleveringen, die het christendom gunstig waren, vervalschten, veranderden en verminkten, zoo zelfs dat zij den tekst des Bijbels niet ongeschonden lieten, waar zij er in hunne verhandelingen eenige plaats van aanhalen welke niet stemt met hunne meening. Daar nu de joden geen anderen Bijbeltekst lezen dan dien welke hun in hunne scholen en synagogen uit de Talmudsverklaringen en uit hunne ritualistische boeken wordt voorgesteld, zoo volgt hieruit dat de Bijbel zelf feitelijk voor hen niet bestaat dan alleen in zoo ver hij anti- christelijk door hunne rabbijnen en Talmud is vervormd, verknoeid. Van daar dat de christen geloofsverdediger tegenover den jood niets vermag, wanneer hij hem bestrijdt mei den Bijbeltekst, aangezien de jood zich uitsluitend houdt aan tekst en zin van zijnen Talmud, welke alleen voor hem kanoniek en authentiek is. \'t Is daarom dat Drach en anderen, die de joden wetenschappelijk wilden overtuigen, immer den Talmud en deszelfs verklaringen tot punt van uitgang namea. Ook vindt men in den Talmud zelve, dat is in do joodsche overlevering of Kabala, oude nog niet vervalschte en niet meer te vervalschen teksten en over-leveringsuitleggingen, als zijnde deze geboekt in oude drukwerken, overblijfsels der dus genaamde heilige kabala, gelijk deze bestond in de oude synagoog, en als bij mirakel tot ons gekomen in eenige rabbijnsche teksten zelve. quot;Wij zeggen, als bij mirakel, omdat deze teksten geeerbiedigd zijn geworden van die niets eerbiedigen. Zoo-dat Drach, met name in zijne Harmonies met de kaba-listische teksten zelve den joden de waarheid kon bewijzen
110
van den christen godsdienst. Hetzelfde had trouwens zoo als bekend is, drie eeuwen vroeger Pico della Mirandola reeds gedaan. Hing dus de bekeering van hart en ziel niet van de genade maar alleen van de wetenschap af, dan moest elke rabbijn, uit kracht zijner eigene Talmudische teksten christen worden, hetgeen met behulp der goddelijke genade ook werkelijk heeft plaats gehad bij vele rabbijnen en door Drach vermeld in zijn bovengenoemd werk p. XXXII. v. z. — Doch der joden reactie is vrijwillig] reden waarom de Kerk hen noemt trouwloozen, omdat zij [althans hunne kopstukken, vervaardigers van den Talmud en vervalschers der echte overlevering] te kwader trouw strijden tegen het Geloof dat bewezen is door de overblijfsels zelve hunner oude goede trouw, door de teksten welke zij zelf hans ondanks in hunne boeken bewaard hebben. Doch hiervan zullen wij later spreken, wanneer wij zullen handelen over de Kah al a of joodsche overlevering. Voor alsnu zij het genoeg vast te stellen, hoe de joodsche reactie, in zoo ver zij godsdienstig en leerstellig is, vooral bewezen wordt met die verandering, vervalsching ja verwoesting hunner eigene boeken, waar deze eenig spoor nalaten van de oude en ware overlevering der synagoog waarvan de katholieke kerk de voortduring is. Hierran levert Drack een niet alledaagsch voorbeeld (p. 433 v. 1). Hij verhaalt namelijk, hoe Mozes Maimonides (geboren te Cordova in 1155), als \'t ware de godspraak der Ghetto\'s, het christendom, inzonderheid het leerstuk der H. Drie-eenheid allervijandigst, in zijn verhandeling over de [jrondslagen des geloofs (c. 2. pr. 10), ongetwijfeld zonder ze te begrijpen, de oude Kahala of overlevering der oude synagoog uitschrijvende, een plechtige getuigenis aflegt voor het leerstuk der H.Drieeenheid.quot;— Drach haalt dien tekst aan vergezeld van een anderen nog duidelijkeren van denzelfden Maimonides in dezes boek de leeraar der twijfelachtigheden (c. 68
p. 1) waar hij zegt: »De ontvangenis, Hij die ontvangt, en »Hij die is ontvangen zijn in God drie wijzen van zijn, die ^hetzelfde wezen en volstrekt geen menigvuldigheid uit-»maken.quot; Er bijvoegende dat deze waarheid algemeen wordt aangenomen. Maar zie! Drach verhaalt dat, juist omdat de joden in die boeken van hunnen grooten hoogleeraar een zekere hulde aaa de katholieke waarheid gebracht zagen, zij van af de dertiende eeuw getracht hebben die boeken door het vuur te vernietigen. Doch zij waren zoo zeer en zoo algemeen bekend, dat men ze nog heeft. »En tegenwoordig, zegt Drach, leggen de rabbijnen uit,of »liever ontzenuwen zij, zoo als ze kunnen, wat zij in »Maiiuoinides christensch vinden, hunne toevlucht nemende »tot antilogische spitsvinnigheden, gelijk zij gewoon zijn »te doen met de Voorzeggingen van het Oud Verbond.quot;
Maar hoe zijn deze en veel andere tektsten, zoo overeenstemmend met de katholieke waarheid in de werken van Maimonides gebleven? Dat verklaart Drach, waar hij zegt: »Of wel begreep Maimonides in zijne verhlind-»heid zelf niet wat hij schreef, profeteerende (gelijk Caiphas), »zonder te begiijpen wat hij profeteerde; of wel, van dat »uittreksel des ïalmuds als een voetstuk willende maken »voor zijn ras, kon hij er niet buiten, of hij moest er in-»lassen al wat gedeeltelijk de onderrichting was der oude »Kabala en Synagoog.quot;
Alhoewel het zeker is, zoo als wij elders meer opzettelijk zullen zien, dat in den Talmud zelf en in de zoogenaamde joodsche Kahala vele door de joden vervalschte plaatsen worden aangetroffen behoorende tot de oude ware leer en overlevering der synagoog, eu daarom gelijkvormig aan de katholieke waarheid; zijn deze teksten echter, in dien vormloozen drom van goddeloosheden, van godslasteringen, van zedeloosheden en fabels, slechts als die weinige puinon van verwoeste steden, welke nauwlijks aan
weinige geleerden en aan nauwkeurige waarnemers getuigenis geven van hetgeen zij eertijds waren, nu zij niets meer zijn dan een woest verblijf voor adders en slangen.
Doch, keeren wij terug tot hetgeen Chiarini ons te lezen geeft over de godsdienstifj- leerstellige reactie van den joodschen geest.
De beroemde rabbijn Josef Albo brengt in zijn werk der grondslagen genaamd Sepher Ikkarim geheel het wezen van de wet der verstrooide joden tot drie punten. Als eerst hoofdartikel stelt hij het geloo/ aan Gods eenheid zóó dat hij doet verstaan, dat tegen dit leerstuk strijdig is het geloof der christenen aan de H. Drieeenheid en aan de Godheid van J. C. Dit is valsch en een terugwerkend bijvoegsel der rabbijnen bij hun eigene oude teksten. Onderstellen wij zelfs eens, dat in hunne teksten de H. Drieeenheid niet uitdrukkelijk geleerd wordt; zeker nogtans is het, dat zij er nooit uitdrukkelijk in wordt ontkend. Zoo ook wordt het tweede wezenlijk punt van het geloof aan de wet van Mozes, als uit den Hemel gedaald, door Albo voorgesteld als in strijd met het geloof dor christenen aan do hemelsche zending van Christus en van deszelfs wet. Ook dit is valsch en strijdt tegen do oude teksten der rabbijnsche overlevering. Het derde punt eindelijk van het geloof aan de toekomende vergelding of kastijding der menschelijke daden, wordt door Albo uitgelegd als in strijd met de verdiensten en het lijden van Christus. Al wederom valsch en door de rabbijnen er aan toegevoegd, om de christenen voor de oogen der joden af te schilderen als ontkennende wat zij, beter dan de joden, waarlijk gelooven. En zoo is het den joden een geloofsartikel, dat alle christenen afgodendienaars zijn, omdat zij, met aan de H. Drieeenheid te gelooven, Gods eenheid ontkennen, en met te gelooven aan de godheid van Christus, een mensch aan bidden als God. Ook is het den joden een geloofsartikel dat de
p
113
christenen het oude verbond ontkennen en de waarheid en heiligheid der Mozaïsche door God ver jpenbaarde Wet; omdat zij ook aan de quot;Wet van Christus gelooven, die de vervulling is der quot;Wet van Mozes; waaruit hun derde geloofsartikel volgt, naar hetwelk niet alleen de christenen, maar het gansche niet-joodsch menschdom veroordeeld is tot de eeuwige straffen.
Opmerkenswaardig is het overigens, hoe de joden geslaagd zijn in zich het volstrekt rabbijnsch en Talmudisch vierde geloofsartikel te maken, volgens hetwelk er geen jood, hoe slecht ook, is, of hij gaat zeker naar den hemel, mits hij maar jood zij.
»A1 de Israëhten, zegt de Talmud, zullen deel hebben »aan de gelukzaligheid der toekomende eeuw.quot; En dat wel om drie redenen: le uit kracht der besnijdenis, die haar uitwerksel heeft zelfs toegepast op een dood lichaam, \'t Is daarom dat de joden gewoon zijn, ook hunne kinderen te besnijden die gestorven zijn, eer zij op den achtsten dag na hunne geboorte moesten besneden worden, 2e uit kracht van elkdanige in hun leven onderhouden wettelijke verrichting. Zelfs verklaren hunne leeraren: \'t is den jood voldoende ook maar eenmaal amen gezegd te hebben, om zeker te zijn van zijn eeuwige zaligheid, wel te verstaan, mits hij een besneden jood zij; want er staat geschreven: doet de poorten open om den rechtvaardige binnen te laten die de waarheid onderhoudt. »Maar zegt de Talmud, lees »niet de waarheid, maar die zegt amen.quot; — Daarom ook is voor de joodsche vrouwen, hoe slecht ook, het woord Amen genoeg voor hare eeuwige zaligheid, 3e krachtens het verdrag dat God aan Abraham zwoer, naar hetwelk de joden niet alleen Gods volk, maar gevrijwaard zijn tegen het vuur der hel dat, volgens den Talmud, geen vat meer heeft, zelfs niet op de goddeloozen. De andere volken daarentegen zullen of wel altoos in het graf blijven,
8
114
als hebbende eene ziel die niet kan verrijzen (want in de verhandeling Yalkout Chadasch fol. 60. c. 1 n. 10, onder den titel Geschamin, vindt men een tekst die zegt, dat alleen de joden zullen verrijzen), of wel zullen ze allen naar de hel gaan; want de psalm (9. 18.) zegt: ygt;conver-ïta/itur peccaiores in infernum, genten quce ohliviscuntur Deum (dat de zondaars ter helle gekeerd worden, alle volken die God vergeten). En hierop vraagt de Talmud: »quot;Wie zijn de zondaars en de volken die God vergeten?quot; En hij antwoordt: De Cuteaniers, dat wil zeggen de niet-joden.
Deze rahbijnsche droomen alleen, voor de hunne wet onderhoudende joden even veel godsdienstige leerstukken, zijn, gelijk iedereen ziet, uit zich zelf reeds bekwaam om van elkdanigen jood een monster te maken van goddeloosheid en beestachtige onverdraagzaamheid jegens het gansche menschdom, en altoos in \'t bizonder tegen de christenen, en dat wel (men behoort het zich steeds te herinneren) uit beginsel van geweten, uit godsdienstplicht en uit geest van vroomheid. Dit is in waarheid het wezenlijk onderscheidingteeken van den huldigen joodschen godsdienst, buiten welken men wel geen anderen hoe goddeloos ook een godsdienst zal te vinden krijgen, die namelijk immer en bepaald het kwaad voorschrijft als een gebod van godsdienst en geweten, en wel zóó dat, die het goede beoefent, er zich over moet berouwen als over eene zonde, en die het kwaad doet, zeker moet wezen van zijn eeuwige zaligheid. Ook is de tegenwerping, welke iemand zou meenen te kunnen ontleenen aan de zoogenaamde leerstellige onverdraagzaamheid van den katholieken godsdienst hier niet ontvankelijk, in welken godsdienst het een geloofspunt is: huiten de Kerk geene Zaligheid, \'t Is immers zelfs aan de meest onwetenden bekend dat, terwijl de katholieke Kerk zulks
115
vastelijk moet gelooven, men echter daarbij ook altoos de mogelijkheid aanneemt van goede trouv en van Gods barmhartigheid, wanneer er spraak is van bisoudere personen, al zijn deze schijnbaar ook allerslechtst, ongeloovig, ja zelfs joodsch.
Daarenboven moet de christen, zoo veel in zijn vermogen ^ is, alle menschen beminnen en hun wol doen naaide voorschriften der geregelde liefde, zoodat hij wien ook, vermetelijk zelfs niet mag verdenken, de jood hiervan niet uitgesloten; integendeel, hij moet voor iedereen altijd de mogelijkheid aannemen van goede trouw of, zoo niet anders, van de bekeeriug in het uur van sterven, \'t Is daarom dat de Kerk er wel velen gelukzalig en heilig, maar nooit iemand verklaart voor veroordeeld. De joden daarentegen verklaren het gansche menschdom voor verdoemd, nemen in niemand, die geen jood is, goede trouw aan, noch een andere bekeering dan die tot het jodendom, en canonisee-ren zich zelve in massa reeds in dit leven, mits zij besneden zijn en slechts eens in hun leven an.en zeggen.
Waaruit volgt, dat zij alleen do ware ouverdraagzamen zijn door hunnen godsdienst, door hun Talmudisch geloofspunt en uit beginsel van hun godsdienstiglijk en dogmatisch bedorven geweten. — Of nu deze of gene jood in \'t bijzonder godsdienstiglijk en bij gevolg god-delooslijk naar zijne wet te werk gaat; dan, of hij zijne wet overtredend een eerlijk man zij, zelfs eerlijker dan menig christen, dat beoordeelen wij niet; wij spreken hier alleen over de joodsche wet en van die genen, weinigen of velen, welke die wet min of meer volmaak-telijk onderhouden, \'t Is trouwens zeer natuurlijk, dat de joden al deze hun eigene geloofspunten en godsdienstige geboden ontkennen; doch zij zouden zich moeten herinneren dat, ook toen zij dezelve plechtig van zich.afwierpen in hun Sinedrion van 1806 en 1807, onder Napoleon I,
116
zij zich toch niet konden onthouden, zich de authentieke getuigenis te laten ontglippen van hunnen algemeenen haat tegen alle niet-joden, met die providentiele verklaring nopens hunne zoogenaamde Noachiden, zooals wij boven ten duidelijkst hebben aangetoond. AVel zot zouden overigens de joden zijn, indien zij, ook in zulk geval, de bekende waarheid niet loochenden; doch zij zoudcu zich veel voorzichtiger en wijzer toonen indien zij, in plaats van met woorden te ontkennen wat hunne authentieke en canonieke boeken, voor die ze lezen, getuigen, indien zij met daden valsch maakten hetgeen zij daarentegen maar al te zeer door bekende feiten immer bevestigden en nog steeds bevestigen. Hoe toch zou men, zonder die aan hunne wet gelijkvormige daden, ooit kunnen verklaren die telkens zich hernieuwende, vijandige bewegingen van zoo vele volken tegen hen? Zulke bewegingen heeft men althans nooit tegen eenig ander ras gericht gezien, omdat nooit eenig ander ras daartoe een gelijke aanleiding heeft gegeven; zoodat het ook hier waar is, dat niets zonder een genoegzame reden geschiedt. {Nihil fit sine ratione gujjiciente). quot;Was en is dan het joodsche ras alleen tusschen al de rassen immer zoo gehaat, dan moet er in hetzelve een genoegzame reden bestaan, welke dien dnrenden en algemeenen haat van alle rassen tegen hem aankweekt en soms doet losbarsten. Welnu, deze genoegzame reden kan gewis niet in de van God aan Mozes gegevene wet gevonden worden: derhalve moet men, ook daardoor alleen, het er noodzakelijk voor houden, dat er een andere, niet Mozaïsche, wet bestaat, welke die reden moet aangeven. Deze wet is niet anders dan de Talmudische en Eabbijn-sche, aftreksel en geest van den haat en van de tegen-maatschappelijke, tegenchristelijke boosaardigheid der joden die, door goddelijke kastijding, bannelingen zijn uit hun vaderland en onder de volken verstrooid, tot den dag dat
117
ook zij den waren Messias zullen erkennen. Dan o ja, dan zullen wellicht ook wij heil hebben uit onze vijanden en uit de hand van allen die ons haten [salutem ex inimicit nostris et de, ma nu omnium qui oderunt nos).
De joodsch-godsdienstige reactie tegen het christendom in \'t bizonder en in \'t algemeen tegen het gansche mensch-dom, vertoont zich niet alleen dogmatisch met geloofspunten , welke zij uitvonden en hunnen tradition elen en kanonieken boeken toevoegden, maar bovendien, gelijk wij zeiden, liturgisch dat is, met hunne gebedenboeken die vol zijn van godslasteringen en verwenschingen vooral tegen de christenen. Uit deze boeken, welke gestadig in handen zijn der vromere en meer onderhoudende joden, blijkt (zegt Chiarini, die ze allen voor zich had) dat de joden, zooals wij elders aanmerkten, in latere uitgaven wel vele der slechtste plaatsen (door do synagoog mondeling aangevuld) veranderden uit vrees voor de christenen; maar dat zij er nog altoos dien kwaadwilligen geest van algeraeenen haat in lieten, die het wezen uitmaakt van den joodschen geest. Volgens Chiarini zijn de slechtste onder de gebeden der joden vooreerst de morgengebeden, en dat waarin zij God bedanken, hen geen Accoum of Goi (christenen) gemaakt te hebben, waarbij zij eene dankzegging voegen, dat zij geen dienaren zijn geschapen, gelijk zij meenen dat rechtmatig alle niet-joden zijn. Wijders merkt hij aan de tlagelijksche zegening of ver-wensching der joden tegen de christenen — waarvan wij reeds gewaagden — die (zegt Bustorfio) gemaakt is door rabbijn Samuel Hakkaton van Jaffa, kort na Christus\' tijden. Doch het is noodeloos uit te weiden over hetgeen wij reeds zagen en ten duidelijkst uit zich zelve blijkt; aangezien het niet mogelijk is, niet met woorden uit te drukken wat het hart gevoelt.
Polemisch veropenbaart zich de joodsch-godsdienstige
118
reactie met dat vormeloos geheel hunner boeken, allen gericht tegen die geen jood is. De beroemdste onder deze, als zijnde goddeloozer en meer godlasterend, zijn de Tol dos Jescou of de afkomst van Jezus, en de Maase talomj of geschiedenis van den opgehangene. De joden gaan er groot op, nog te bezitten drie Nizzachi of zegevierende hoehen tegen de christenen en tegen het Evangelie, het eene opgesteld door rabbijn Matatial, liet andere door rabbijn Lipman, en het derde door rabbijn Josef Kimachi. Yele dezer slechtere joodsche boeken vindt men vereenigd, overgezet en wederlcgd door Vangenselius in zijn werk tela ignea satanae, hoc est arcani et horrihiles judcBorum libri (de vurige pijlen van Satan, dat is de verborgene en gruwelijke boeken der joden), uitgegeven tc Altdorf in 1681. Deze boekeu zijn inderdaad gruwelijk, maar zij moeten gekend worden door die wil weten wat de joden werkelijk denken van de christenen. De joden hebben bovendien een aantal boekeu geschreven in zekere hun eigene spreekwijzen, meer onverstaanbaar aan niet-joden, waarin zij openlijk bijeenverzamelen al wat de men-schelijke boosaardigheid tegen het christendom kan uitvinden; zoodat men kan zeggen, dat de rabbijnsche letterkunde niets anders is dan een min of meer venijnig wapenarsenaal togen liet H. Evangelie, \'t Is uit dit tuighuis dat immer en nog de ongeloovigen, do vrijdenkers, al de ketters van af de Gnostieken en Manichëers tot Spitiosa (een geboren jood) toe, en dezes panteistische en rationalistische huidige opvolgers en geestverwanten gingen en gaan putten. Doch, ook hieromtrent behoeven wij niet uit te weiden, aangezien de zaak te over bekend en, om zoo te spreken, natuurlijk is. Immers, stel van den eenen kant den haat der joden jegens de christenen, en van den anderen kant hun zoo scherp, zoo diep en welslagend vernuft in alles waarop zij het toepassen; dan is het gemakkelijk te begrijpen, hoo
119
zij er zich, op hunne manier, in de eerste, in de middeleeuwen en nog, boosaardig hebben van -weten te bedienen tegen de christenen ook in den philosojisc/ien, theologischen en exegelischen godsdiensttwist. Want, ofschoon de gewone joden (evenmin als anderen) zich niet op de studiën toeleggen, is het toch iedereen bekend dat, legt iemand van hen zich daarop toe, hij er evenzeer zoo niet beter in slaagt dan vele anderen, gelijk de letterkundige geschiedenis van eiken tak der menschelijke wetenschap ons leert. Waar is het dat zij allerwege de zaden van hun hahalis-tisch, alchimistinch, bijgeloovig, tooverkunstachtig, spotachtig, ongeloovig en goddeloos venijn weeldrig uitstrooien; want raen is den joden vooral verschuldigd, wat in de middeleeuwen en later, in die der zoogenaamde Avedergeboorte van letteren, van kunsten en van hervorming, de zuiverste en gezondste bronnen bedierf der wetenschappen, met name die der wijsbegeerte. Doch hierover beter elders.
Na gehandeld te hebben over de godsdienstige reactie der joden tegen het menschdom, maar vooral tegen het christendom, zullen wij nu iets zeggen van hwxwQpolitieke reactie, in zoover deze praktisch gedreven wordt tegen de volken waaronder zij genoodzaakt zijn te leven. Hierin bedienen zij zich, als godsdienstigen regel, van wat Jakob pleegde tegenover Esau. Jakob toch vertegenwoordigt, volgens hen, het joodsche volk, en Esau ons, alle anderen niet-joden. Dat leeraart rabbijn Bechai in zijne verklaring der vijf hoeken van Mozes. Deze rabbijn zegt dat, gelijk Jakob zich van drie middelen bediende, om den grim van Esau te bevredigen, te weten: van oorlog, van gebeden en van geschenken, zoo ook de verspreide joden de niet-joodsche volken moeten bedwingen alleen met de twee laatste dier middelen, het eerste middel »voor alsnog «daarlatende, omdat het ons, zegt hij, ontzegd is, zoo lang »wij in dezen staat van zwakheid zijn tegenover de andere
120
»volleen,quot; — En zoo blijven den joden (altoos volgens Bechai) slechts de middelen over van zoete woorden en van geschenken, om daarmee den druk, waaronder zij in deu regel gebukt gaan, te overwinnen. Doch vooral moet men gebruik maken van geschenken; want Esau (de niet-joden) zijn zeer gulzig, zegt Bechai. Hij voegt er bij dat de Psalmist de niet-joodsche volken beschrijft met de woorden: congregatio populorum gloriaris se in fragmentis argenti. (De vereenigde volken beroemen zich op zilverstukken). Daar het nu den joden eene behoefte is, de andere volken te verblinden nopens de tegenmaatschap-pelijke beginselen van hunnen eeredienst, en hen te doen dienen tot hun eigene belangen, welk doelmatiger middel daartoe dan geschenken? Van deze toch staat geschreven, dat higt;,t geschenk de zienden verblindt en de ivoorden van den rechtvaardige bederft. Maar, zegt wederom Bechai, er staat ook geschreven, dat gij hun geen genade zult doen-, hetgeen wil zeggen, dat men nooit een geschenk moet doen gratis-, wél om meer te krijgen dan de waarde van het geschenk. Ook moet men die het geschenk aanvaardt als die het niet aanvaardt, ver-wenscheh. Hieromtrent zegt Samuel Frederik Brentz, dien Eisenmenger aanhaalt (Chiarini p. 340. v. 1): »Heeft »een jood iets te vragen aan een beambte wien hij niet »kent, onderzoekt hij eerst bij een anderen jood, of die «beambte is Baal Scheclcad dat is: laat hij zich vinden »door geschenken? Is dat zoo, hij brenge hem dan het ^geschenk, het doende vergezeld gaan met de woorden; »ftanvaard hiernevens al mijne vencenschingen. Aanvaardt »hij het geschenk niet, dan moet de jood zeggen: dat de Dhoor.e u halen, of wel: gij moget gedood worden.quot;
Wijders leert de Talmud (Schabbat 116. 2.) met een mooi voorbeeld, hoe de joden zich te gedragen hebben jegens de christenrechters, ten einde hen te bewegen, om
121
hun in \'t geheim de gerechtigheid te verkoopen. Dit alles is den joden een godsdienstig voorschrift, zoodat zij van jongs af door hunnen godsdienst gevormd worden om, gelijk Chiarini zich uitdrukt, te reayeeren, om zich stelselmatig en op allerlei wijzen te verzetten tegen de godsdiensten en wetten der landen waarin zij leven.
Doch een hoogere politieke reactie der joden en bij hen meer gebruikelijk is — en dat is overbekend — de woeker. Telen hebben wel eens de vraag geopperd, of de woeker den joden alleen toegelaten, of eerder door hunne wet geboden wordt. Daaromtrent leest men uitdrukkelijk in den Piske- Thesophot — bijgevoegde beslissing — der verhandeling Avoda Zora (77 le n. Ie); »Het is volstrekt «verboden den Goim te leenen zonder woeker, maar het »is toegelaten hun te leenen met woeker.quot; En in het uittreksel van den Talmud dat heet Gad Chazaka, het werk van den gezagvollen Mozes Maimonides, leest men; »Men leent met woeker aan een cuteanier of vreemdeling »die onder ons woont, omdat er geschreven staat; gij zult gt;-gt;geen woeker nemen van een broeder (jood). Dus is zulks gt;alleen verboden tegenover den broeder, maar niet met »anderen.quot; Doch er is meer. In den Sepher Mitzoot fol. 73. col. 4. onder den titel Mitzoot Ase) leert dezelfde Maimonides uidrukkelijk; »De woeker jegens de niet-joden »1.5 een gebod.quot; — En, om te bewijzen dat dit gebod oud, kanoniek en den Talmud is vooraf gegaan, haalt Maimonides daaromtrent de opheldering aan genoemd Sephir, opgenomen in den Talmud (Kidduschin 69. 2.) waar men leest; »in don Sefri staat geschreven dat de woorden mlieno foeneraberis (den vreemde zult ge op woeker leenen) »een bepaald gebod bevatten; en dat de andere woorden: ifratri tuo non foeneraberis (uwen broeder zult ge niet op woeker leenen) een ontkennend — negatief — gebod is.quot; Wat meer? In het uittreksel der geboden, welke de
122
joden met Pinksteren lezen, ter gedachtenis der door hen ontvangene quot;Wet, lezen zij ook dezen tekst:quot; »Het is »verplichtend den vreemdeling op woeker te leenen, «wanneer hij genoopt is geld op leen te nemen; wat geen «plaats heeft voor een jood.quot; Met andere woorden: de jood kan, indien hij wil, ook woeker nemen van een jood; neemt hij hem niet, hij zondigt niet; daarentegen doet hij zonde, indien hij zonder woeker leent aan een niet-jood. Voorwaar wij weten niet, of vele joden die zonde bedrijven, van geen woeker te eisclien van christenen; wij gelooven integendeel dat geen een jood ooit die zonde bedreven heeft; maar zeker is het dat, doen zij die liefdedaad, zij bepaald doodelijk tegen hunne wet zondigen. Doch herinneren we het ons: met een enkel amen zijn zij vrij van alle schuld en straf. Weshalve zij, wat althans het leenen van geld aan christenen zonder woeker betreft, niet zoo erg behoeven te vreezen, hunne wet te overtreden. Inderdaad een zeer vreemde wet, eenig in haar soort, volgens welke wet een jood geen liefdedaad mag uitoefenen jegens een niet-jood, zonder op den slag een doodzonde te bedrijven. De christenen hebben zulk soort van augst-valligheden niet: \'t is daarom dan ook dat de joden zich thans tot hen wenden om bijstand en aalmoezen voor Zuid-Rusland. Dat zal hun ook geworden, omdat de christen, naar zijne wet, kwaad moet vergelden met goed-De joden zullen er ons later voor bedanken volgens hunne wet, die hen in geweten verplicht, goed te vergelden met kwaad.
123
X.
Over de misdadige reactie of dc boosaardige joodsclie handehyijze aangaande de selielmafculckcii cn misdrijven tegen de have en de levens der niet-joden en bizondor dor cliristenen, en dat wel op voorschriit van den Talmud, en uit een geest van joodsclie
godsvrucht en vroomheid.
-----—
De reactie, zoo als Cliiarini ze noemt, of de boosaardige ■werking van het joodsche ras jegens alle volken, doch inzonderheid jegens de christenen, waaronder zij verspreid, gedwongen zijn te leven, is niet alleen, wat we reeds zagen, godsdienstig en polietisch, maar nog en wel bizonder misdadig, dat is zich openbarend door wezenlijke en eigene misdaden, welke de joden beschouwen of althans moeten beschouwen als godsdienstplichten, geboden der wet, uit-boezemingen van vroomheid en godsvrucht. Hiermede ontkent men niet, dat niet min of meer rechtstreeks tot misdaden behooren zoo veel andere slechte joodedaden, waarvan wij tot hiertoe spraken, als voortvloeiende uit hunne godsdienstige polietische reactie; zooals b. v. de vervalsching en verminking van boeken, het uitvinden van ongerijmde en zedelooze leerstellingen en voorschriften, en voor alles het bedrog, de zwendel en de wreedste woeker; altemaal schuldige daden en desniettegenstaande niet alleen geoorloofd, maar door de joodsche wet, godsdienst en geweten voorgeschreven jegens de niet-joden. Dan, wij willen hier hoofdzakelijk spreken van wat men in de wetboeken noemt misdrijven en misdaden tegen eigendom en tegen personen, waartoe de jood, hoe vroomer en nauwkeuriger ouderhouder zijner wet hij is, door die wet, door zijne godsvrucht en door zijne vroomheid gedreven wordt; hierbij aangenomen dat velen (gelijk wij gaarne gelooven), de meesten, ja zelfs, indien men wilt
124
allen zich daarvan onthouden, vooral in landen waar de politie wakkerder is. Is dit werkelijk zoo — en wij, wij hebben daar vrede mee, daar men hier niet den joden maar het jodendom een proces aandoet — dan wil het zeggen dat er, Gode dank! thans op aarde geen joden meer zijn die hunne wet onderhouden in hetgeen deze meer geheimzinnig, tot heiligheid leidend en volmaakst heeft. De jood van af zijne kindscheid op moeders schoot, aan de voeten zijner rabbijnen opgevoed in het uit gewetensplicht haten van het inzonderheid christen-menschdom als datgeen wat, onder andere ongenaden, van nu af veroordeeld is, of wel omdat het niet-jood is, of wel omdat het in \'t bezit is van hetgeen den joden als wereldmeesters en Gods uitverkoren volk toebehoort; indien, zeggen wij, van zulk ras, zoo boosaardig opgeleid, er niemand is, die van zulke opvoeding praktisch gebruik maakt tot vervulling van den algemeenen talmudischen menscheuhaat, dan wil dit, gelijk wij reeds aanmerkten, zeggen, dat de huidige joden, Gode dank! slechte joden en daarom in den regel goede menschen zijn, of althans niet verschillen van de andere rassen, ja zelfs beter zijn dan al de andere niet-joden, daar zij zoo heldhaftig weerstaan aan de voorschriften hunner wet, aan al de geloofspunten van hunnen godsdienst, aan al de onderrichtingen hunner leeraars, aan de gansche richting hunner opvoeding zoo wel huis-selijke, als maatschappelijke en godsdienstige. — Hierin (wat nooit genoegzaam zal herzegd worden) verschilt de hedendaagsche joodsche wet van alle andere wetten en godsdiensten, dat namelijk van de andere geene, gelijk de joodsche, gebiedt het menschdom te haten; zoodat, waar de andere menschen zondigen wanneer zij, althans in dit punt der naastenliefde, hunne wet overtreden, de joden daarentegen zondigen, wanneer zij hunne wet en hunnen godsdienst naleven.
125
Welke nn de huidige joodsche geloofspunten en voorschriften zijn betrekkelijk den eerbied van den jood voor den eigendom en de personen van niet-joden, blijkt op de eerste plaats uit het verlof dat de Talmud hem uitdrukkelijk geeft van met een ongestoord geweten als het zijne te houden wat hij, toevallig van een niet-jood verloren, vindt. Zoo vraagt de Talmud (Bava Kam ma 113. 2quot; uitgave van Veuetioii): »Van waar weten wij dat, hetgeen »ecn Goi verloren heeft, ons is toegelaten? Dat het ons ^geoorloofd is dat te houden? Omdat er — is het antwoord — gt;in Deulerorioiiniiin 22.3. geschreven staat: ds omni omis-ysione fralris tui, hetgeen beteekent, dat ge het verlorene gt;muüt teruggeven aan uwen broeder, maar niet aan den gt;Goi, die uw broeder niet is.quot;
Dit wettig verlof dat alle joden hebben van als het hunne te beschouwen wat niet-joden verliezen, strekt zich ook uit tot de joden die hun geloof verzaakt hebben, tot de bekeerden — in de verhandeling Aveda Sara (26. 2.) opgesteld door de schrijvers der Tosefot. En in Sanhedrin (76. 2.) wordt dit verlof een gebod\'. »Hij verwachte van »God geene vergeving, die aau een niet-jood teruggeeft »wat deze toevallig mag verloren hebben.quot; — Want, naar »de uitlegging van Raschi zou hij, het teruggevende, den »G-oi deelachtig maken aan de voorrechten der wet den «joden alleen eigen.quot; — Waaruit men ziet, hoe de rabbijnen met hunne uitleggingen den Talmud zelf weten te verslechteren; deze toch geeft slechts verlof, waar de rabbijn er een gebod van maakt, gelijk men nog zien kan in Yoma 88. 1. en in Pisclte tosephof.
De Bijbel schrijft (Dcui. 24. 14) voor: non op primes mercenariian affectum et egenum de fratrihus tuis (Gij zult den bedroefden en behoeftigen huurling onder uwe broeders niet verdrukken). Welnu, dit liefdevolle gebod is voor den Talmud — Da via Metzia III. 2 — genoeg om er
126
het verlof uit op te maken, van het tegenovergestelde te doen met anderen. Doch wie zijn die anderen? En Raschi antwoordt: »De anderen zijn de volken der aarde die »geen broeders der joden zijn.quot; — Dus mogen de joden den bedroefden en behoeftigen huurling, die geen jood is, verdrukken, omdat de Bijbel zeggende hem niet te verdruk/een, hem broeder noemt; deze toch is de eenige reden door Raschi en door den Talmud aangehaald; in der daad een Talmudische en rabbijnsche reden! Want volgens den Talmud en de rabbijnen is de jood geen broeder dan alleen van zijne joodsche medenationalen; alle anderen zijn zijne vijanden, ja eigenlijk gesproken zijn ze zelfs geen menschen.
Dan, tot hoe ver kan zich deze door de wet den joden geoorloofde verdrukking tegen de niet-broeders uitstrekken? Zij kan (Bara Metzia III. 2 en 6, in thosephat) gaan tot diefstal toe. Er staat immers in Levit. 19. 13 geschreven: non opprimes socium tuum neque rapies. (Gij zult uwen makker niet verdrukken, noch i-ooven): dus is het rooven van eenen niet-jood geoorloofd, wijl hij geen makker kan zijn van den jood. Dezen tekst, zegt Chiarini, zou men te vergeefs zoeken in latere uitgaven van den Talmud, waaruit men hem heeft weggelaten, zoo nogtans dat men de sporen dezer verminking kan waarnemen. Ook weet men, dat de uitgewipte en verbeterde teksten juist die zijn welke men het best van buiten kent en die in de Synagogen door de meesters aan hunne leerlingen mondeling worden overgeleverd.
Nog gelooven de joden vastelijk, dat hunne wet hun in geweten verbiedt een niet-jood te verlossen uit welk gevaar ook, al ware het doodelijk. quot;Wel zijn wij overtuigd dat vele joden, benevens elk ander, volkomen bereid zouden zijn, zich in het vuur en in het water te werpen, om een christen van den dood te redden, maar dit doende zouden
121
zij zondigen tegen hunne wet en geweten; want er staat in de Avoda Zara (26. 1.) en elders geschreven: »Het »is verboden een Accum, (niet-jood) van den dood te ver-blossen;quot; zoo als hetzelfde boek verklaart in den Thosephai, waar de reden er van wordt aangegeven.quot; »\\Yant een mfgodendienaar of een niet-jood van den dood redden, is gt;liet getal er van vermeerderen. Daarenboven verbiedt gt;de Schrift (Deut. 72) met deszelfs lot medelijden te heb-gt;ben hoe dan ook.quot; -— \'t Is duidelijk, naar de joodsche logica dat, indien liet zonde is, iemand afgodendienaar of niet-jood te maken, het eveneens zonde is hem uit het gevaar van vernietigd te worden te redden; en, is het niet geoorloorloofd met zijn lot medelijden te hebben, dan is het nog minder geoorloofd meê te werken tot het veranderen van zijn kwaad in een goed lot.
Mozes Maimonides en de auteur van de turim ontleenen aan geheel deze joodsche gewetens aangelegenheden de verschillende in deze te volgen regels. De eerste regel volgens hen is (Uad chasaka P. I. c. 10. n. 1. en elders) »Dat het den joden verboden is, opzettelijk een niet-gt;jood te dooden, of hem in een afgrond te storten, »omdat de joden thans niet in staat van oorlog zijn gt;met de niet-joden.quot; Maar van dezen regel zullen wij nader spreken.
De tweede regel {ibidem) luidt dat »\\vaar er spraak is jvan verraders van afvalligen en van Israëhtische epicu-»risten, de jood deze moet verdelgen, omdat zij de joden «bedroeven en hen verwijderen ran de wegen des Heeren.quot; De Talmud {Berachot 18) bevestigt wijders dezen regel met het voorbeeld van rabbijn Schila, die een jood doodde, omdat deze hem bedreigde, hem te zullen overdragen, als hebbende hij van de joden kwaad gespieken. \'t Is derhalve vrij natuurlijk dat zeer weinige joden de waarheid durven zeggen over hunne geloofsgenooten en over hunne huidige
128
wet, die overigens verborgen en schier ongenaakbaar is in limine rabbijnsche boeken.
De derde regel (Characka P. 4. c. 8. n. 10) is dat, wanneer de joden de macht in handen zullen hebben, zoo als zij ze eertijds in Palestina hadden, zij, als de Messias zal gekomen zijn, »alle uiet-joden zelfs met geweld moeten »dwingen om althans de geboden, Noachiden genaamd, na »te leven (dus ook om zich te laten besnijden), en de »weêrbarstigen te dooden.quot; Deze wet, zegt Maimonides, werd door God aan Mozes gegeven. Waaruit iedereen kan besluiten, hoe gelukkig het lot zou zijn van een christen volk, dat onder de heerschappij der joden zou vallen.
Ziedaar de drie regels tot welke de hedendaagsche rabbijnen de joodsche moraal brengen betrekkelijk het vermeende recht der joden om de niet-joden het levenslicht uit te blazen. Doch, zegt Cbiarini (p. 350 v. 1. zijner theorie), hij zou wel een sukkelaar moeten zijn de christen die in ernst geloof sloeg aan den eersten regel, welke den joden verbiedt ook nu, en vóór de komst van den Messias, die niet-joden te dooden. »De menschenhaat »der verspreide joden, zegt hij, gaat veel verder, en wij ^zouden met hen durven instemmen die gelooven, dat de »joodsche wet hare volgelingen verplicht, de niet-joden van »kant te helpen, ook vóór de komst van den Messias.quot; — En hij haalt voor deze meening de volgende redenen aan. Vooreerst leest men in den Bijbel (Levit 19. 16): No/i slabis super sanc/uinem socii tui (Gij zult niet staan op het bloed van uwen makker). Nu is het bekend dat, naar den Talmud, de niet-joden niet begrepen zijn onder de makkers der joden: waarom wij bereids zagen dat de Talmud den joden uitdrukkelijk toelaat, juist omgekeerd met de niet-joden te werk te gaan als met huiine makkers-, zoodat uit dezen algemeennn Talmudischen regel noodzakelijk volgt,
129
dat do jood er geen gewetensbezwaar uit moet maken, het bloed te vergieten van al die zijne makkers of genoo-tcn niet zijn. Daarbij zegt de Bijbel ( Deui. 20. 1G.: Nullum omnino per mil les vivere — Gij znlt volstrekt niemand in het leven laten. — Hier spreekt de Schrift, wel is waar, van de zeven volken vau Canaan; maar om dezelfde redenen, waarom toenmaals al die volken vogelvrij verklaard waren, wordt dit bevel door de huidige joden nog als verplichtend beschouwd opzichtens de heden-daagsche niet-joden; want deze zijn voor de joden afgodendienaars, gelijk de Cananeërs het waren. Ook zegt Maimonides {Sepher Mitevot fol. 85. c. 2. 3. ouder den titel Mür.vot lotaaseh): gt;A1 wie er eenen niet doodt waar hij het kan, overtreedt een neyatief gebod.quot; Aldus in formeele tegenspraak met den zoo even aangehaalden eersten regel, die wellicht meer voor de christenen dan voor de joden geschreven werd. In deze meening stemmen Eisenmenger in zijn ontsluierd jodendom, Eaimuudus Martinus iu zijn zwaard des r/doo/\'«, Bartolucci en allen die eenig-zins dóórdrongen in de studiën van den Talmud. Weshalve Chiarini besluit: ofschoon de verplichting van de niet-joden te dooden, mij niet zoo algemeen in de verplichtende boeken der joden voorkomt als de andere verplichting van hen volstrekt niet bij te staan in levensgevaar; zoo lijdt liet desniettemin geen twijfel, of men moet uit vele plaatsen afleiden, dat de joden zulks gelooven, of gemachtigd kunnen worden om te gelooven, dat het hun geoorloofd is, de niet-joden van kant te maken; zoodat de zaak ten slotte hierop neerkomt: de joden zijn misschien door den Talmud niet verplicht voor alsnog de chistenen te dooden, ofschoon zij er misschien wèl toe verplicht zijn. Doch, wat aangaat het verlof van de niet-joden zonder gewetensbezwaar te dooden, is het gewis en zeker dat zij dit verlof te orer hebben, volgens de aangehaalde teksten en schrij-
9
130
vers. Maar, alswanneer eenmaal de Messias zal gekomen zijn, of wel (wat op hetzelfde neerkomt) wanneer of hoe ook de joden over de christenen zullen te gebieden hebben, dan 6 ja, dan zal het hun niet alleen geoorloofd maar streng verplichtend zijn allen om het leven te brengen, die zich niet zullen willen laten besnijden en jood worden. Een en ander, wel te verstaan, volgens de huidige joodsche wet en theorie, die soms hemelsbreed verschilt van de werkelijkheid. Immers, gelijk er schelmen en moordenaars zijn onder de christenen, die stelende en moordende god-delooslijk hunne wet overtreden, zoo is er niets tegen, dat er onder de joden eerlijke menschen en niet- moordenaars zijn die, de christenen niet bestelende noch doo-dende, of wel heiliglijk hunne wet schenden, of zich althans onthouden van een goddelooze daad, door hunne wet beschouwd als onschuldig.
Zou het daadwerkelijk waar zijn dat men nooit gevonden heeft, noch hedendaags van die vrome joden viadt die, naar hun best vermogen, hunne in deze tot heiligheid voerende wet en de geheimzinnige punten van rahbijntch talmudisme onderhielden of onderhouden, zulk is een geschiedkundige vraag en van crimineele processen, zoo als er (dit is bekend) vele op onderscheidene plaatsen en in verschillende eeuwen worden aangetroffen. En hier is (men versta het wel) geen spraak van gewone moorden, zoo als er dagelijks plaats hebben al meer en wreeder, naar mate het duistere licht der verkeerde beschaving aangroeit; maar hier is sprake van strenggenomen tal-mudische moorden, moorden gepleegd uit godsdienstzin en als hulde aan de joodsche wet en geest. Van zulke processen is ons een der laatste overbekend, dat namelijk van 1840 wegens den moord gepleegd op Pater Thomas van Calangiano (eiland Sardiniën), apostolisch missionaris Cappucijn, en op deszelfs christen knecht Ebrahim Amarah.
131
Deze twee moorden werden opzettelijk voltrokken uit rabbijnsche godsvrucht en vroomheid, door de godsdienstige volbloedjoden van Damaskus, die zelfs sedert jaren speciale vrienden waren van gezegden Pater. Van dit geding bestaan de authentieke akten met de verhooren, antwoorden en bekentenissen, allen duidelijk en klaar, mitsgaders de officieele stukken van dit proces, zoo als ze verhaald zijn geworden, in zijn historisch verslag van P. G. B. van Mandori, apostolisch missionaris Cappucijn, meermalen en nog te Marseille in derden druk uitgegeven in 1852. Edoch en opmerkenswaardig: van dit verslag is geen eene uitgave meer te vinden, en nauwelijks wordt er in de nog versche kerkelijke geschiedenissen van Rhorbacher en van anderen in \'t kort iets van opgeteekend. Ook is het, ons althans niet meer mogelijk, de fransche dagbladen van 1840—41 te vinden, welke zich over die treurige gebeurtenis wijd en breed hebben uitgelaten. Weshalve wij er later datgeen van zullen mededeelen wat zich nauwer aan ons doel bindt, namelijk aan te toonen, hoe moorden op christenen, zeker niet van alle joden, maar van die aan hun huidige wet streng willen gehoorzamen, worden beschouwd als een werk van godsvrucht. Immers, gelijk de beul te recht gelooft, zijnen plicht van staat te vervullen, en zich voor God en voor de maatschappij verdienstelijk te maken met de schuldigen, die hem worden overgeleverd, te rechten; zoo gelooven de vromere, gods-dienstigere en fijnonderhoudende joden, een phcht van hunnen staat te vervullen en zich voor God en hunne rabbijnsche maatschappij verdienstelijk te maken, wanneer zij zoo veel christenen als mogelijk is, niet alleen in hunne have, maar ook in hun leven moorden.
Dan, hooren wij voor alsnog wat Chiarini deswege zegt die, alhoewel uiterst gematigd en bezadigd in zijne oordeelvellingen, nochtans, langen tijd onder de Poolsche joden
132
geleefd hebbend, zich niet tan weerhouden van te zeggen: gt;Tegenwoordig bestaat wellicht slechts bij een klein getal »van de lagere joodsche volksklasse nog het bloeddorstig ïvooroordeel van aan kleine christen-kinderen strikken te ^leggen, ten einde hen met Paschen te slachten. Dat »doen zij, of wel ter herinnering aan den door hunne »voorouders gepleegden Godsmoord, of wel om het bloed »dier kinderen te misbruiken, meer waarschijnlijk om beide ^redenen.quot;
Derhalve onderstelt Chiarini als zeker en bekend, althans onder de joden van Polen, dat bloeddorstig vooroordeel, dat hij voor het tegenwoordige alleen onderhouden meent bij de heffe van die Abrahams zonen; deze heffe toch is in den regel nog altoos en overal het getrouwst in het naleven der wet en van de leeringen der rabbijnen. Het gebruik van aan kleine christen kinderen strikken te leggen, meent Chiarini dat zich grondt op eenen in waarheid gruwelijken tekst van den Avadazara (26.2, en elders) die luidt; jDe heidenen, roovers en herders van kleine kudden »moet men niet uit eene put redden, noch hen er in stooten. j,De Minim (christenen), de verraders en de afvalligen moet »men in den put storten, en men moet hen er niet uitstrekken. Rabbijn Scheseket zegt: Is er een ladder in de ^gracht, dat dan de jood die ze er uittrekt (opdat de daarin «gevallene langs haar niet uitklimme) mooie woorden vinde gt;en zegge; ik neem ze iceg (de ladder), opdat een kwaad iheest langs haar niet op hem aanvalle.
De rabbijnen Rabba en Josef zeggen: »Is er een steen top den. mond der put, hij (de jood) hedekke hem (zóó Jat »men hem niet meer kan wegnemen) en zegge: ik doe dit, iopdat mijne heesten er over heengaan. — En rabbijn ïNackman: Is de ladder in den put, hij neme haar u-eg ■^en zegge: Ik heb ze noodig om mijn zoon van het dak te ■itdoen komen.quot;
133
Bij dezen tekst merken Eaimundus Martini en Bustorfio aan, dat Minim hier beteekent de christenen in \'t bizonder. Wijders heeft Kaschi gezegd: »De Minim zijn de afgodische «priesters, hetzij ze niet-joden of bekeerde joden zijn.quot;
Zoodat, naar de meening van Easchi, deze joodsche liefelijkheid alleen op de christenpriesters zou moeten worden toegepast. Dit ware reeds wél; maar \'t is zeker dat die tekst moet verstaan worden van de christenen in \'t algemeen. Zoo als blijkt uit het gebed of de vermale-dijging tegen de Minim, waarin gezegd wordt: «Elke over-»brenger zij beroofd van hoop; dat alle ketters op den ïoogenblik vergaan, dat allen terstond verdelgd worden! «En de hoovaardigen: roei hen uit; 6 God, verpletter hen, «vernietig hen oogenblikkelijk, verneder hen terstond in «onze dagen. God zij gezegend, die de vijanden en de «hoovaardigen vernedert.quot;
Hier beteekenen overbrengers en ketters de afgevallenen en de israëlitische epicuristen, terwijl hoovaardigen en vijanden in \'t algemeen de niet-joden zijn. Zulks was in de vroegere teksten van dit gebed duidelijker uitgedrukt dan in de latere, gewijzigd uit vrees voor de christenen.
Er bestaan nog andere merkenswaardige teksten waaruit men, zegt Chiarini, deze wet of althans dit verlof of die joodsche godsvrucht betrekkelijk de christen-kinderen kan afleiden. Deze teksten zijn dezulke, waarin de Talmud gebiedt, zooveel mogelijk de christenen te plagen en te vervelen, vooral op hunne feestdagen. Zoo vraagt men in de Talmudische verhandeling Taanith of over de Vastfn (27.2,): «Waarom vasten de vrome joden nooit op den «eersten dag der week?quot; — De voorname reden wordt verzwegen, of liever werd er uitgeligt; maar de schrijver van den Aruc doet haar vermoeden met, deze plaats aanhalend, te antwoorden, omdat het hun feestdag is (de Zondag). Doch de oudste uitgave van Krakau raadplegen-
134
de leest men daarin duidelijk: op den eersten dag der week vast rnen niet, om de christenen. En in de uitgave des Talmuds van Yenetien, en in de oudste uitgaven van den Ain Uacop of A in Israel zegt de volle tekst: »Men 2vast niet op den eersten dag der week ter oorzake der »Goim.quot; Op een andere plaats van den Talmud wordt voorgeschreven, zich op de feestdagen der christenen zóó te gedragen, dat men hen stoore. — Kabbijn Judas vraagt: »Is het vóór de feesten geoorloofd, van de niet-joden eene ischuld in te vorderen, omdat zulks hen kan bedroeven? »Neen, antwoorden de geleerden, dit verdriet is niet vol-idoende; want, na betaald te hebben, kan de niet-jood er gt;zich terstond weêr over verheugen.quot;
Men moet dus den niet-joden op hunne feesten een bepaalde en blijvende kwelling veroorzaken, ten einde hen, zooals rabbijn Bartenora zegt, van hunnen afgodendienst te verwijderen.
Iedereen, zegt Chiarini, ziet tot hoe ver dit voorschrift kan worden uitgestrekt door de dweepzucht en de onwetendheid der joodsche heffe. Intusschen, welkdanige ook de juiste teksten zijn, waarop de vrome joden deze wet, althans deze hun geoorloofde bloeddorstige godsvrucht gronden, is het zeker, voegt Chiarini er bij, dat elke niet-jood, die een jood hoe dan ook beleedigt, op slag — volgens de joden — eene misdaad pleegt van gekwetste majesteit, en den dood verdient, en dat wel in gevolge den uitdruk-kelijken tekst van Sanhdrein (58.2.): »Een niet-jood die gt;een jood mishandelt, mishandelt God zelf en, daar hij »zoo doende eene misdaad pleegt van gekwetste majesteit, «verdient hij den dood.quot; — En zoo, zegt Chiarini, is er, zelfs om deze beweegreden, niets vreemds in, te vooronderstellen, dat de vroomste en ijverigste joden, welke men in den regel onder de armsten der Ghetto\'s aantreft, vooral waar de politie minder waakzaam is, zich door den
135
Talmudischen geest godsdienstiglijk bewogen gevoelen om, waar zij kunnen, op christen kinderen en op anderen die ■wreede en bloeddorstige wraak uit te oefenen, waarvan de kronyken en gedenkschriften van zoovele steden gewagen.
Hieromtrent zegt Chiarini (p. 3.55): «Willen ontkennen »dat de joden van vele Europeesche steden zich zulke »buitensporigheden dikwerf veroorloofd hebben, zou gelijk »staan met minstens een dertig- of veertigtal historische ïfciten te willen verheelen, die ten volle en in al hunne »bizonderheden gestaafd zijn. Het zou zijn, alle gedenkstukken willen vernietigen, welke in meerdere steden zijn ^bewaard gebleven met de overleveringen betrekkelijk deze gt;gruwelen. Het zou eindelijk zijn, de getuigenissen wraken »van personen die nog leven, en bij zulke zoo niet vol-»trokkene dan toch beproefde daden tegenwoordig waren. »Nbg in dit jaar 1827 {wat zou Chiarini wel gezegd hebben, thadde hij in 1841 na het feit van Damaskus geschreven?) »heeft men te Warschau de joden zich zien vermaken met »een christen kind in een koffertje te sluiten; en, daar zij idit deden een paar dagen vóór hunnen Paschen, en dat »wel met al de voorzorgen welke de Talmud in zulke «gevallen aanbeveelt, zal het moeielijk zijn dit feit voor »bloote scherts te houden. Men zal mij wellicht zeggen, »dat ik de beschuldiging wil oprakelen, bereids in de «middeleeuwen tegen de joden ingebracht, als vergiftigden «zij fonteinen en stroomen. Hierop antwoord ik, dat zulke «vergiftiging physisch onmogelijk is; toch kan zij beproefd «zijn geworden door een volk dat een godsdienstige leer «en moraal belijdt zóó bedorven als die van den Talmud »en van zijn andere verplichtende boeken. Ook gelooven «wij niet, dat men daarom de joden moet veroordeelen, «ofschoon al deze misdaden hun werkelijk zijn toegelaten, «ja door hunne wetten voorgeschreven; maar wij gelooven «wel, dat men moet trachten dien geest van onverdraag-
136
xzaamheid te vernietigen, eer men overga tot het hun »verleenen van burgerlijke rechten. Een dor doeltreffende »middelen tot vernietiging dezer joodsche onverdraagzaamsheid is, onzes erachtens, den Avaren geest van het joden-»dom te ontsluieren. Ook houden wij voor de grootste »vijanden der joden die schrijvers ■welke, verkeerd ingelicht, »alles verwarren, en zelfs de mogelijkheid ontnemen van »dat ras te verbeteren, en het tevens minder ongelukkig »en den Staat nuttiger te maken.quot;
Dezen tekst van Chiarini hebben wij alleen aangehaald, om de meening te doen kennen van een zoo bevoegden schrijver, bekend als hij was niet alleen met de theorie, maar ook met de bloeddorstige en misdadige niet alleen voorledene maar ook huidige praktijk der meer godsdienstige, meer vrome en hunne wet onderhoudende joden. Echter erkennen wij gaarne dat, vooral in de zoogenaamde beschaafde landen, waar de politie waakzamer is, en bij de meer beschaafde en daarom min volbloed joden, die weinig of niets van het overige beoefenen, des te minder deze bizondere Talmudische praktijk beoefend wordt. Doch hierover nog nader.
XI.
Men bewijst dat de brief van Paus Innocentius IV, tot verdediging der joden door rabbijn Levi van Vercelli aan do Unit a cattolica van Turijn, niet alleen niets bewijst, maar zelfs niet gewaagt van waarover wij spreken, te weten van de Tal-mndisoli-joodsclie wet en praktijk van christenkinderen en niet-kinderen te vermoorden op hunne Paaschfeesten.
■ —-A/VVv---
Sommige niet alleen joden — wat natuurlijk is — maar ook overigens geleerde christenen meenen, dat men tegen-
137
over de wettelijke en historische bewijzen der joodsch-talmudischê praktijk van, uit geest van joodsche godsvrucht en vroomheid christenen te vermoorden vooral op of tegen de Paasclifeesten, een gewichtig ja onomstaatbaar argument kan trekken nit den brief, welken Paus Inno-centius IV schreef aan de Aartsbisschoppen en Bisschoppen van Duitschland en Frankrijk, ten einde, volgens gebruik van zoovele zijner voorgangers en opvolgers de joden dier landen te verdedigen tegen de lasteringen en vervolgingen , waaronder zij gebukt gingen. Deze brief getrokken uit het lijvige en zeer belangrijke register der rcgceringsdadeu van dien Paus, welke schier in zijn geheel onuitgegeven (maar weldra niet meer onuitgegeven zal zal zijn) in de Archiven van het Yatikaan bewaard wordt, deze brief werd voor den eersten koer, reeds in de zestiende eeuw, uitgegeven door kardinaal Baronius. Met alleen Baronius, maar ook het Bullarium is vol van dergelijke bewijsstukken rakende de pauselijke billijklieid en liefde jegens de joden; van welke liefde, van af J. C. en den H. Petrus tot Pius IX en Leo XIII, men nog altoos kan zeggen, dat zij overvloedig ja boven mate overvloedig geweest is. Er ontbraken zelfs geen Pausen, die joden voor geneesheeren en huisbedienden hadden, zoo als men lezen kan in het geleerd werk Archialri Pontificii van den beroemden Mgr. Cajetanus Marini, door Pagliarini in 1784 te Eome uitgegeven. — Zoo werd den 1 Juli 1392 Engel van Manuel, jood van de stadswijk Transtevere, opgenomen onder de geneesheeren en huisgenooten van Paus Bonifacius IX en van den H. Stoel, door den volgenden pauselijken brief. (Aanhangsel der oirkonden vol. 2. der Lijfartsen p. 49): »Bonifacius, enz. aan don beminden zoon Engel van Manuel, jood, onzen geneesheer »en huisgenoot, heil! — Bij deze aanvaarden wij u, onder »de bescherming der gelukzalige apostelen Petrus en
138
gt;Paulus, van de onze en van den H. Stoel, voor onzen «geneesheer en huisgenoot.quot;
Ook Paulus III had tot geneesheer Joachim Martini, een spaanschen jood. Deze is waarschijnlijk die jood Joachim welke in 1539 de medicijnen leeraarde in de Sapienza te Rome.
Julius ni had tot geneesheer Johannes Rodriguez van Castelbianco, een jood bekend onder den naam van Amato Lusitano. Hij wilde christen worden, maar keerde tot liet vorige terug. Het schijnt dat hij stierf in het Ghetto van Salonica. Dezelfde Paus had tot geneesheeren de joden Yitalis Alatino van Spoleto, oom van rabbijn der Pomi\'s, en Theodorus der Sacerdoti, aan wien de Paus schreef den 7 Juni 1550, hem noemende onzen fieneeshcer en hem het salaris toekennende van gewonen lijfarts.
Meester Elias was de geneesheer van Martinus Y en van Eugenius IV.
Julius H had tot geneesheer den spaanschen rabbijn Samuel Sarfadi, van wien Burcardo in zijn dagboek verhaalt dat hij, bij het in bezit nemen des Pausen van St. Jan van Lateranen, den 5 December 1503, meer sprak dan alle anderen: Judcei fecerunt longum serrnonem in angulo Turris rotundce Arcis angeli juxa murum longum a porta venientem. Rabbi Samuele Hispano, medico Papoe, pree omnibus loquente.
Aan dezen veelsprekenden joodschen geneesheer en aan deszelfs zoon Josef vergunde de Paus, dat zij mochten doctoreeren. quot;Waaromtrent de jood David der Pomi\'s in zijn werk van den joodschen geneesheer p. 20 zegt: »Ook »de volgende Pausen hadden meestal joodsche geneesheeren. »Leo X en Clemens VII, vooral Paulus III, die schier gt;altoos Jacob Martini bij zich had.quot;
In het dagboek van Infessura (bij Martini onder de schrijvers der Italiaansche aangelegenheden) leest men dat,
139
toen Innocentius VIII stervende was, een onbeschaamd en bijgeloovig joodsch geneesheer de niet aangenomene genezing Toorspiegelde met een bad van menschenbloed.
Met alleen de opgenoemde en andere Pausen, van welke men lezen kan in het gezegde werk van Martini, bedienden zich van joodsche geneesheeren, maar op dringend aanzoek van den koning der Romeinen Sigismundus, bevestigde voor alle anderen Martinus Y en strekte hij op alle joden de voorrechten uit, welke vroeger aan die van Gormanien en Savoien verleend waren. Later gaf hij aan de joodsche geneesheeren van Spanjen en aan hunne opvolgers verlof van vrij den christenen geneeskundige hulp te mogen verleenen, terwijl hij tevens de straffen ophief, welke de anti-paus Benedictus XIII tegen hen had uitgeschreven.
En in het dagboek van den beruchten reiziger rabbijn Benjamin (Marini p. 109) leest men dat hij, onder het Pontifikaat van Alexander III (1159—1181) te Eome onge-»veer tweehonderd deftige joodsche mannen vond, aan gt;niemand schatting opbrengende, onder welke Paus Alexan-
»der zijne dienaren had. Daar vindt men mannen......
»en rabbi Debiel, \'s Pausen minister, die in \'t paleis van Kien Paus verkeert als bcheerscher van al deszelfs lijk-dommen.quot;
Hetgeen wil zeggen, dat rabbijn Debiel opperhofmeester was van Alexander III.
Die jood, zegt Marini, moet wel een zeer deftig man zijn geweest, indien hij, buiten de christenen om, door den Paus tot zulk een post verheven werd. Inmiddels zal het zaak zijn in het oog te houden, dat al die tot hiertoe aangehaalde voorbeelden en menige andere die men zou kunnen aanvoeren, niets bewijzen tegen de wijze en heilige algemeene wetten der Kerk, aan welke door eigen gezag niemand mag te kort doen. Inderdaad, niet alleen ver-
140
boden vele oude wetten en dekreten van kerkvergaderingen en Pausen den christenen, joodsche geneesheeren te nemen, maar die verordeningen werden zelfs hernieuwd en bevestigd door Paulus IV, door den H. Pius V en door Gregorius XIII, zoo als aan iedereen kan blijken uit het Bullarium. Deze verordeningen werden later door Sixtus V (concessio privilegiorum hehrosis in Statu Ecclesiastico commorantibus) beperkt tot den Kerkelijken Staat: »Elk »joodsch geneesheer, die daartoe van ons en van den »A.postolischen Stoel gemachtigd zal zijn, kan vrij, zonder «gewetensbezwaar, geneeskundige hulp bieden aan de «christenen, overeenkomstig de machtiging en toestemming der Pausen.quot;
Die zich niet geneigd zou gevoelen aan deze pauselijke verordeningen te gehoorzamen zou, meenen wij, althans moeten gehoorzamen uit liefde voor de huid. Immors, vooropgesteld elke eervolle uitzondering in bizondere gevallen , maar eveneens in \'t algemeen gesteld de zeer zekere Talmudisch-joodsche wet van den joodschen haat tegen eiken niet-jood, kunnen wij niet gissen, welk christen zijn leven voorzichtig kan toevertrouwen aan die door zijne wet, geweten en godsdienst, dat leven moet beschadigen zoo veel, ofschoon ook zoo onverdacht mogelijk. Hetzelfde zou ook van toepassing moeten zijn op geneesheeren-vrijdenkers en — materialisten. Deze toch hechten te veel geloof aan den onbegrensden vooruitgang van het menschdom in \'t algemeen, waaraan zij, naar hunne theorie, zoo niet volgens hunne praktijk, den particulier wetenschappelijk moeten opofferen. Van daar: ofschoon men vertrouwen moet stellen in alle geneesheeren die de Voorzienigheid aanbiedt, behoort men echter, als er een geneesheer moet gekozen worden, hem te zoeken onder goede christenen Beter een goed christen die u, op zen ergst, kan dooden uit onwetendheid, dan een jood of een vrij-
141
denker, die wellicht bij zijne onwetendheid den goeden wil voegt van u te dooden, al ware het slechts om een wetenschappelijke proef te nemen ten gunste van den algemeenen vooruitgang.
Dan, alhoewel de Pausen immer op zoo velerlei wijzen hebben doen blijken niet alleen van rechtvaardigheid, maar zelfs van liefde voor de joden, met name voor die van den kerkelijken Staat, is er echter uit den boven bedoelden brief van Innocentius IV geen enkel argument te trekken tegen de niet alleen gegronde maar allerzekerste talmudische wet, niet zelden (wat blijkt uit vele authen-thieke processen en getuigenissen) door het joodsche ras in praktijk gebracht, van namelijk, gelijk wij zeiden, de christenkinderen en niet-kinderen te vermoorden uit een geest van godsvrucht, van vroomheid en wettelijke onderhouding, voornamelijk op hunne Paaschfeesten.
Ofschoon de bewuste pauselijke brief, oppervlakkig beschouwd, schijnt te ontkennen, bevestigt hij toch, wat altoos, voor en na dien brief, geloofd werd betrekkelijk het talmudisch gebruik, waarover wij handelen. Ja, hij bevestigt dat; want hij ontkent vooreerst heel iets anders dan dat hetwelk den Talmud en deszelfs volgelingen steeds werd en nog wordt verweten. Dan zwijgt hij volstrekt van dit laatste, alhoewel de joden hiervan zoo menigwerf tot dan toe beschuldigd en overtuigd werden, zoo als zij het nog zijn; zoodat die brief ten slotte ingewikkeld bevestigt, wat wij voor bepaald zeker houden. Trouwens niemand (onder de ietwat-kritische en ernstige schrijvers) heeft ooit de joden beschuldigd, veel minder overtuigd, dat zij op hun Paaschfeest het hart gebruikten van een gedood kind, meenende dat de wet zelve zulks voorschrijft, (quod in solenrnitate. Paschali se corde pueri communicant inter fecit, credendo id ipsam legem prcecipere) een laster, waarvan Innocentius IV hen vrijspreekt; maar wel werden
142
zij immer beschuldigd en meermalen overtuigd van heel iets anders, van namelijk — zooals wij uit authentieke, ook nog versche gedingen zullen zien — het bloed van christenkinderen en, kon het niet anders, ook dat van andere christenen te gebruiken, om het in hun ongedeesemd brood te kneden; en hiervan rept Innocentius IV geen woord.
Doch, opdat de zaak voor elkeen volkomen duidelijk en klaar zij, gaan wij den tekst zelve van Innocentius\' brief weergeven in de vertaling der Unita Cattolica in haar No. 112 van 1872, voorop stellende de woorden van Baronius en die der Unita betrekkelijk dit onderwerp.
jgt;Daags (zegt de Unita) voor den geboortedag van onzen »H. Vader Pius IX willen wij een artikel van ons No. 116 »over de joden verbeteren, toen wij gewaagden van de ïopschuddingen van Smirna en van het vermoed offer van seen kind. Wij zijn verplicht te verklaren, dat reeds van »oudsher deze laster den joden werd aangevreven (geen ilaster, maar waarheid in vele processen bewezen)] doch zij »werden er (zij roerden er niet) door de Pausen zelf van svrijgesproken; ouder welke Pausen vooral Gregorius IX iin aanmerking komt (die er geen woord van rept). Wij gt;hebben de oirkonden zeiven willen nazien en, de jaarschriften van Baronius vervolgd door Eaijnaldo, vol. II p. »395 raadplegend, hebben wij er het volgende in gelezen, »wat wij gaan vertalen.quot;
gt;Paus Innocentius IV werd getroffen door de treurige ïklachten der joden, die in Germanien en in Frankrijk »onderdrukt, zuchtten onder zware verongelijkingen en »rampen. Immers er had een gerucht geloopen dat zij »op hunne Paaschfeesten, als een heilig avondmaal ^(communie) het hart van een gedood kind aten. De laster — ware laster die niets te maken heeft met de waarheid, ^waarvan authentieke processen spreken — werd hun zoo-
143
idanig aangevreven, dat zij om de minste reden van hunne »goederen beroofd, in den kerker geworpen, zonder vorm 2gt;van eenige veroordeeling, met den onrechtvaardigsten en »wreedsten dood getroffen werden.
»Ten einde de onschuld te verdedigen en hen van dien »wreeden ijver van vorsten en volken te vrijwaren, schreef gt;de Paus aan de Aartsbisschoppen en Bisschoppen van »Gerinanien: zij zouden weerstand bieden aan des volks iwoede, dat zij toch de onschuldigen op zoo gruwzame gt;wijze niet zouden verscheuren, daar men met de grootste gt;omzichtigheid moest nadenken, dat ons van hun gewijd ïArchief, als ware het, de getuigenissen kwamen van het christen Geloof.quot;
Zie hier nu den brief van Innocentius IY aan de Aartsbisschoppen en Bisschoppen van Germanien.
AVij hebben treurige klachten ontvangen van de joden gt;van Duitschland, dat namelijk niet weinige zoo kerkelijke gt;als wereldlijke vorsten en andere vermogende edellieden gt;uwer steden en bisdommen, om derzelver bezittingen te ^bemachtigen, tegen hen verschillende goddelooze plannen jverzinnen, niet wijsselijk bedenkende dat van hunnen »eersten oorsprong als \'t ware de getuigenissen komen van gt;het christen Geloof, en dat de goddelijke Schrift o. a. »geboden zegt: gij zult niet doodslaan, en den joden elk-»danigen doodslag verbiedt op hun Paaschfeest. Intusschen gt;beschuldigt men hen, dat zij zich op hunne plechtigheid voeden met het hart van een gedood kind, meenende alzoo »aan de wet zelve te gehoorzamen, terwijl zulks aan deze gt;wet bepaald strijdig is. Ook wijten zij hun boosaardig-ilijk iemands dood, wanneer het hun gelukt ergens een gt;dood lichaam te ontdekken. Om deze en veel andere gt;verdichtsels mishandelt men hen die noch beschuldigd, gt;noch hunne schuld belijdend, noch overtuigd zijn, in strijd »met de voorrechten, die hun goedwillig door den Apos-
144
sMischen Stoel verleend zijn, berooft men hen, tegen God gt;011 tegen de rechtvaardigheid, van hunne goederen, men ^onderdrukt hen met honger, met gevangenis en andere gt;straffen en folteringen, hen zelfs dikwerf veroordeelende gt;tot den schandelijksten dood; zoodat die joden, onder het »bestuur der voorzegde vorsten, edelen en vermogenden, gt;zich in slechteren staat bevinden dan hunne voorvaderen »onder Farao van Egijpten, en verplicht ellendig als ban-»nelingen die plaatsen te verlaten, waar hunne voorouders »van onheuglijke lijden af gewoond hebben, het noodig »liebben geacht, zich tot de kloekheid van den Apostoli-»schen Stoel te wenden.
»Niet willende dat do voorzegde joden, wier bekeering »de barmhartige God afwacht, ten onrechte geplaagd wor-»den, aangezien men gelooft dat, naar getuigen der Pro-afeten, hunne overblijfsels gered zullen worden; bevelen »wij dat gij u jegens hen goedgunstig en weldadig toonet, »al wat gij van bovengenoemde door Prelaten, edelen en »vermogenden zult bevinden vermetel ondernomen te zijn; «wettelijk herroepet en niet duldet, dat zij in \'t vervolg »ten onrechte nopens voorzegde of andere dergelijke zaken «worden lastig gevallen.
»Gegeven te Lion III non. Jul. anno V.quot;
»Deze brief werd eveneens verzonden naar de Prelaten »van Frankrijk.quot;
Al wie dezen brief oplettend leest ziet, gelijk wij reeds aanmerkten, dat er geen komma in te vinden is aangaande de praktisch-Talmudische wet waarover wij spreken. Wel raakt hij geheel en uitsluitend den waren laster, waarmede destijds in zekere landen de joden bezwaard werden, laster waarvan noch de Unita Cattolica, noch wij, noch wie ook ooit in den Talmud den grond vond, noch zal vinden, zooals dezelfde Unita zeer wel zegt, na den brief van Innocentius IV te hebben meegedeeld. Zij toch verhaalt:
145
»De geachte hoogleeraar Josef Levi, directeur van den wducatore Israelii a van Yercelli, wees ons op de boven-»geiuelde oorkonde en, na ze in de jaarschriften van Ba-»ronius, vervolgd door Raijnaldo, geraadpleegd te hebben, ihebben wij ons gehaast dezelve te vertalen en openbaar »te maken. Wij voegen er nog bij, in den Talmud niet »éénen tekst gevonden te hebben die den joden gebiedt »of hun aanraadt christen-kinderen te dooden om hunnen ïPaschen te vieren (op voorzeide wijze-, want wat de an-tdere wijze betreft, waarvan de processen gewagen, zagen twij bereids en zullen wij verder nog zien, dat er zulke iteksten wèl in zijn.)
»F. D. Guerrazzi drukte in zijn Asino (1857) de-»ze lastering. Wij protesteerden, schrijft de hoogleeraar »Levi en, na een lange briefwisseling, herriep Guerrazzi, »door onze redenen overtuigd, in de tweede uitgave hetgeen ïhij vroeger gezegd had, en schreef ons uit Genua, 20 »Julij 1857; Er blijft mij niets over, dan mij met u te »verheugen dat gij voldaan zijt over de gedane herroeping, gt;en mij de gelegenheid gegeven te hebben eene dwaling »te herstellen welke u, zeker tegen mijnen wil, bezwaard »heeft.quot;
Doch het gezag van Guerrazzi en van zijn Asino weegt in deze nog ligter dan dat van den hoogleeraar Levi, rabbijn te Vercelli.
En Guerrazzi en de Unila Cattolica deden wèl, met het gezag van Paus Innocentius lY en van Baronius, het joodsche ras vrij te spreken van gezegden laster, waartoe wellicht eenig afzonderlijk geval in die streken, aan wier Bisschoppen de Paus schreef, gelegenheid kan gegeven hebben. Niets toch belet, dat eenig dergelijk geval zelfs meermalen plaats heeft kunnen hebben, aangezien men er nog ergere kent. Doch, gelijk wij reeds zeiden, er is hier geen sprake van al de misdaden op te sommen, waaraan
10
146
de joden zich jegens de christenen plichtig maakten of konden maken; alleen is hier de vraag, wat de Talmud den joden toelaat of zelfs gebiedt tegen de christenen, en wat de joden werkelijk pleegden en plegen, of te recht verdacht zijn tegen de christenen te plcgci!, wanneer zij het ongestraft kunnen doen, altoos in de meening daarmede te doen wat hun geoorloofd, ja zelfs heilig en gelijkvormig is aan hunne wet. Dat onder deze joodsch-talmudische praktijk ook deze is, van zich met Paschen te voeden met het hart van een vermoord christenkind, dat gelooven ook wij niet, daar vindt men, voor zoo veel wij weten, in den Talmud geen spoor van. Ook weten wij niet dat er nopens dit gruwel een enkel regelmatig en authentiek proces bestaat; maar wat aangaat de wet en de talmudische praktijk van christen-kinderen en niet-kinderen te dooden, om zich van dezer bloed te bedienen in het met Paschen bakken van hun ongedeesemd brood, dit is eene op den Talmud gegronde wet, en menigmaal door de joden in praktijk gebracht, zoo als blijkt uit vele zelfs latere processen. Zulks is reeds door velen en zal ook door ons, met processen gewapend, uitvoerig, duidelijk en onbetwistbaar worden aangetoond.
Wat hiervan voor alsnog zij, in de mededeeling van rabbijn Levi, schrijver van onderscheidene boekwerken ten gebruike van het Ghetto, vindt men vele onnauwkeurig- en tegenstrijdigheden, o. a. ook van een breed uittreksel des Talmuds, uitgegeven door Le Monnier, te Florenz in 1861, onder den titel van Parahels, Lerjenden en Gedachten, bijeenverzameld uil de Talmudische hoehen der vijf eerste eeuwen van de gewone tijdrekening, en vertaald door Josef Levi van Vercelli. O. a. haalt hij met Innocentius I\\r ook Gregorius IX aan, alsof deze Paus even als gene eenig document hadde openbaar gemaakt, dat hoe dan ook betrekking heeft met de beschuldiging tegen de joden, van
147
de christenen te vermoorden. Maar wellicht las rabbijn Levi niets dan den Index vol 2, van Baronius, waar, bij de benaming Judwi, staat: Judcei a Gregorio IXdbiniqua opprefsione vendicali (de joden door Gregorius IX van do onrechtvaardige onderdrukking gewroken). En hier bleef Levi staan. Doch hadde hij in denzelfden Index twee regels lager gelezen; veel meer, ware hij van den Index overgegaan naar den tekst, dan zou hij gezien hebben dat Gregorius naar het gebruik van alle Pausen, wel de joden verdedigde tegen de onrechtvaardige verdrukkingen der christenen, maar geen enkel woord zegt dat, gelijk de woorden van Innocentius I V, althans aan de weinig doordenkenden, gelegenheid kan geven van te gelooven, dat hij hen wilde zuiveren van de aantijging van de christenen te vermoorden, wel omgekeerd; want in denzelfden door Levi aangehaalden Index verwijst Baronius, onmid-delijk na de gezegde woorden, den lezer naar no. 12 van het jaar 1244, waar hij verhaalt: hun (der joden) wreed bedrijf op een christen-kind (crudele ipsorum in puerum christianum facinus).
Hieruit volgt, om weinig te zeggen, een andere onnauwkeurig- en tegenstrijdigheid van rabbijn Levi, die in Baronius zoo te huis is. Immers, niet alleen op diezelfde door hem aangehaalde plaats, maar op vele plaatsen zijner boekdeelen, door den ganschen loop zijner geschiedenis, verhaalt Baronius uitvoerig de moorden, welke de joden op verschillige plaatsen en tijden tegen de christenen pleegden uit talmudischen geest. Zoo vermeldt hij no. 49 van het jaar 425 »dat de joden een christenkind krui-»sigden (Judcei crucifigunt puerum christianum).quot;
No. 14 van het jaar 614 » Dat de joden christen, ge-svangenen koopen en hen dooden. (Judtei emunt christiauos captivos et occidunt eos.)
No. 8 van het jaar 1146: »Op verschillende tijden krui-
148
»sigeii de joden vele christenkinderen. {Judcei diver eis itemporibus plure* puerot christianos crucijigunt.)
No. 79 van \'t jaar 1255: »üe joden martelen den jon-»gen Hugo. (Judcei Hugonem pucrum martyvio ajjiciunt.)
No. 18 van \'t jaar 1273: »Vreesselijke buitensporigheden gt;der joden. [Judceorum excessus graves).*
No. 14 van \'t jaar 1283: »Eenige gruwzame dadeu der »joden jegens de christenen. (Xonnulla judceorum in chris-itianos atrocia f acinara.quot;)
No. 25 van \'t jaar \'1286 nogmaals: »Eenige gruwzame «daden der joden jegens de christenen.^
No. 18 van \'t jaar 1287: » »Joden in Duitschland martelen uit religiehaat christen-kinderen. (Judcei in G er mania rreligionis odio puerot christianos martyrio ajficiuntA)
No. 64 van\'t jaar 1303: »joden moorden uit haat tegen »Christus den jongen Coenraad. [Judoei Conradum pueruin necant Christi odio.*)
No. 15 van \'t jaar 1325: »Joden martelen, met al de «folteringen, welke Christus werden aangedaan, een christen »te Praag. [Judcei chrUtianum omnibus supplicii» quibus Christus ajjrectus est Pragce excarnijicant.*)
No. 37 van \'t jaar 1475 verhaalt hij het vermaard feit van Trente: »Uit haat van Christus vermoorden zij te Trente een christen-kind. [Odio Christi puerum christia-num Tridenti excarnijicant.t)
No. 20 van \'t jaar 1476: ȟe jood Salomon doodt het gt;christen-kind Coenraad. [Salomon judaeus Conradum puerum ichrittianum trucidat.*
No. 41 van \'t jaar 1510; »Joden bekennen op de pijn-ïbank dat zij zeven kleine christen-kinderen met naalden «verscheurd hebben. (Judcei septem infantulos christianos xuubus laniasse fatentur in equleo.*)
En zoo gaat Baronius voort op veel andere plaatsen zijner geschiedenis; zoodat het inderdaad onverklaarbaar
149
is, hoe de zoo schrandere rabbijn Levi zich heeft kunnen inbeelden dat die brief van Inuocentius IV, door hem zoo zegevierend aan Guerrazzi en aan de Unita Cattolica voorgelegd iets bewijst te zijner gunste en van zijne geloofs-genooten, in de aangelegenheid welke wij bespreken. Hoe toch zou Baronius in dezelfde geschiedenis en schier op dezelfde bladzijde en in hetzelfde boekdeel zulke klare en plechtige logenstraffingen hebben aangehaald van hetgeen Paus Innocentius leeraarde, indien hij het werkelijk had geleeraard ? Doch de zaak is, dat die pauselijke brief niets ter zake doet, zoo als wij het hebben bewezen. Daarom hopen wij, dat rabbijn Levi voortaan niemand met zijnen brief van Inuocentius IV meer lastig zal vallen, welke brief, bij ons weten in deze laatste jaren, wel driemaal is te berde gebracht als eene logenstraffing van de gansche kerkelijke en ongewijde geschiedenis en van onomstootbare processen. Nog onlangs, twee maanden geleden, werd die brief op nieuw meegedeeld door de anders zoo verdienstelijke Unit a Cattolica. Daarom voornamelijk meenden wij er ons bezig mee te moeten houden, opdat een zoo waardig en wettig verkregen gezag niet krachtdadig zou schijnen tegen te spreken wat wij tot hiertoe, nopens dit onderwerp, hebben open gelegd en nog zullen openbaren, altoos in gevolg en nagenoeg op de sporen van geleerde en gezaghebbende schrijvers.
Trouwens, tot heden toe is de vroegere en latere geschiedenis door joden, protestanten en vrijdenkers al genoeg vervalscht; weshalve het wel zaak is, altoos de oogen open te houden bij hunne, hoezeer ook in schijn ja zelfs — wij willen het gaarne gelooven — volgens hun onwetend gewisse, rechtzinnige beweeringen en getuigenissen. Op honderd kan men negen en negentig keeren zien, dat elk hunner beweeringen en getuigenissen aangaande onze aan-
150
gelegenheden, of een leugen is, of eene valschheid, onwetendheid of boosaardigheid.
---«$••■£=---—
XII.
Joodscho verdedigingen tegen do bloedhesr.huldiging. Welke joden inzonderheid schuldig zijn aan het uit godsvrucht vermoorden • van christenen. Nieuw twistschrift tusschen de franscho joden.
Het is dan bewezen, hoe van den eenen kant in de gansche kerkelijke geschiedenis, schier in elke eeuw, gezagvolle oirkonden oprijzen nopens het rabijnsch-tahnu-disch gebruik van christen-kinderen en anderen te vermoorden uit een geest van joodsche godsvrucht en vroomheid; gelijk het anderzijds is gebleken, dat de brief van Innocentius IVquot; niets afdoet tot verdediging of verontschuldiging, ofschoon die brief door den jood tn rabbijn Levi van Vercelli reeds driemaal is opgeworpen. Ook is het een trek der Voorzienigheid, wijl er sprake is van eene uit haren aard zoo geheime en door de joden met zooveel omzichtigheid geleide, zoo gemakkelijk althans in hare beweegreden te ontkennen zaak, is het, zeggen wij, een trok dor Voorzienigheid, dat, in weerwil van dat alles, schier in elke eeuw de joden zich op lieëfer daad hebben laten betrappon; zoodat overal, waar do joden een betrekkelijk groot getal onder de christenen uitmaken, de vaste en blijvende overlevering bij het volk voortleeft nopens dezen goddeloozen joodschen ritus, vooral hij liet naderen der Paaschfeesten. — Ondanks alle ontkenningen en verdedigingen zoo wel van joden als van christenen, zoowel van kwade als van goede trouw, duurt
151
die noodlottige overlevering immer voort. Onder deze laatstori is gewis te tellen die van den eervv. P. Bonaventara du Maine, van het orde der minderbroeders-conventuelen, die in hot Megchelsch congres van 1865 verzekerde dat kIc gruwzame moord op Pater Thomas (te Damaskus in »1840) alleen aan zijne moordenaars kan geweten worden, »daar ye/m een ernstig mensch tegenwoordig meer gelooft »dat, waar ook, de joden zich door hunnen godsdienst meenen »gemachtigd te zijn om christenen te slachtofferen.quot;
Hier hebben we weer de gewone dubbelzinnigheid, van voor hunnen (der joden) godsdienst te nemen den Mo-zaischen in stede van den ïalmudischen, welke laatste toch de eenige godsdienst is der huidige onderhoudende joden; en dezen raakt het; niet die zeer velen, vooral in Frankrijk en in Italiën, welke godloochenaars of vrijdenkers zijn even zeer en meer dan welkdanige niet-jood ook; ofschoon zij van het jodendom met ras en vaderland ook den aangeboren haat behouden tegen het christendom.
In Polen, in Eusland, in Turkijen en in geheel het Oosten blijven de joden veel meer getrouw aan hunne rabbijnsche en ïalmudische onderhoudingen, gelijk ook vroeger in Frankrijk, in Germaniön, in Italiën en in alle landen waar zij, niet geëmancipeerd, onder malkaêr moesten leven, dus meer op zijn joodsch dan tegenwoordig; zoodat het zeer waar is, dat geen enkel ernstig mensch noch meer gelooft, noch ooit kon gelooven, dat de Mozaische godsdienst den joden welkdanige misdaad ook toelaat. Maar \'tis even waar, dat en ernstige èn niet ernstige menschen weten, althans bchooren te weten, dat de huidige joodsche godsdienst do Talmudische is, welke niet alleen toelaat, maar zelfs gebiedt den haat jegens al wat niet-jood is, met name tegen de christenen.
Onder de verdedigingen wijders, welke wij niet geheel te
152
goeder trouwe kunnen onderstellen, is de laatste ons bekende die van mijnheer L. quot;VVagne, groot fransch rabbijn en hoogleeraar aan het joodsch Seminarie van Parijs, die in het nummer 1 Mei van dit jaar 1881 van het Univers Israelite — waarvan hij hoofdredacteur is — een hoofdartikel schrijft getiteld; de lanter van het bloed. — Van dit artikel hadden wij bereids gewaagd, indien wij het gehad hadden; maar juist dit nummer — door welk joodsch of christen toeval is ons onbekend — ontvingen wij uit Parijs niet. Nu hebben wij het en lezen er in, dat juist dit jaar 1881 de joden te Alexandrien in Egypte veel te lijden hadden om den vermeenden maar niet bewezen moord van een christen-kind.
»Alle jaren (zoo leest men p. 505 van het gezegd »nummer) zetten de Grieken van Alexandrien, in den iPaaschtijd, vreesselijke bewegingen op touw tegen de joden. »Dit jaar (1881) namen zij tot voorwendsel het verdwijnen svan een Grieksch kind (dat verdronken was) en verdub-»belden zij hunne fanatieke uitspattingenquot; met wat er volgt, in der daad zeer gruwzaam; want er is sprake van veel vergoten bloed. Al hetwelk wij hier slechts aanstippen, om te doen zien, hoe overal, maar voornamelijk in het Oosten de overlevering of liever do volle overtuiging voortleeft van die bloeddorstige en goddeloozc ïalmudische godsdienstgebruiken. Ue opperrabijn Wagne spreekt van die schier algomeone overlevering en overtuiging, maar noemt ze, op zen joodsch, den laster van het bloed. «Ziet, »zegt hij, ö Israëliten, mijne broeders, ziet de wezenlijkheid bij uitnemendheid, de eeuwige, periodieke wezenlijk-»lieid, immer nieuw en immer dezelfde, de bloedbeschul-«diging eens door een boosaardigen domkop uitgevonden »tegen onze ongelukkige vaderen, en die zoo zeer haren »weg maakte, dat men ze regelmatig ziet terugkeeren, »gelijk de veertigdaagsche Vaste in Maart, dan hier, dan
153
»daar, en bijna altoos tegen de feesten van Paschen.quot;
En hier volgt een lange cedel van verwenschingen tegen de christenen, volgens hem uitvinders van dien laster, op zen joodsch alles ontkennende, zonder zich te bekommeren noch om de feiten, noch om de authentieke en wettige gedingen, alleen redekavelende over de wet van Mozes, alsof men met dit wapen der wet (ook valschelijk ondersteld dat de Mozaische en niet de Talmudische heden de joodsche wet is) niet even goed zou kunnen bewijzen, dat geen één jood een dief is, wijl Mozes het stelen verbiedt, en alsof eone zoo algemeene overtuiging en overlevering moreel mogelijk ware, zonder eenigen wezenlijken grond. Doch dit zij hier ter loops gezegd. Later zullen wij minstens twee authentieke processen moeten aanhalen, waaruit onbetwistbaar blijkt dat de joden daadwerkelijk, niet uit wraak, maar bepaald om een Talmudisch-godsdienstig gebruik uit te oefenen, christenen, kinderen en anderen vermoord hebben op hunne Paaschfeesten.
Een dezer twee processen werd opgemaakt met al de hedendaags vereischle formaliteiten in 1840 te Damaskus, in tegenwoordigheid der Europeesche consuls, en gevolgd door de veroordeeling der schuldigen. Dit proces raakt den Talmudisch-joodschon moord op den P. Cappucijn Thomas van Calangiano in Sardiniën.
Het andere proces had plaats op last van Paus Sixtus IV, met al de nauwkeurigheid en gestrengheid welke gebruikelijk zijn bij heiligverklaringen, en raakt een derge-lijken moord gepleegd op het gelukzalig kind Simon van ïrente, in 1475.
Alhoewel wij van deze beide processen de streng-noodzakelijke oirkonden en boeken In handen hebben, om daarmede ons thema te bewijzen, hebben wij echter, wijl ons het een of ander nog ontbreekt om de zaak in haar volle daglicht te stellen, gemeend daarmee nog wat te
154
wachten. Men vindt trouwens, alhoewel onbekend, en daarom niet vermeld door de Bollandisten, het oorspronkelijk proces van Sixtus IV in het Vatikaansch Archief, waaruit wij zullen trekken wat noodig is voor ons doel.
Van het geding van Damaskus weten wij, dat er in ecnige diplomatische gegevens, die zeer moeilijk te vinden zijn, van gesproken wordt; toch hopen wij dezelve te zullen ontdekken en onzen lezers mee te deelen; opdat het eindelijk eens licht worde, althans wat moer licht aangaande deze joodsche geheimen, zoo gruwzaam, dat zij nauwlijks te gelooven schijnen, ja zelfs nu nog voor on-geloofbaar gehouden worden door ernstige en geleerde, maar in deze aangelegenheden niet wel onderrichte mannen.
Opdat men overigens nu reeds zie, hoe belangrijk deze twee gedingen van Trente en van Damaskus zijn, is het voldoende aan te merken, dat daaruit blijkt, hoe de Tal-mudische godsdienstgebruiken, zoowel die van 1475 als die van 1840, met een tusschennümte van vier eeuwen en in zoover van elkaêr gelegen landen als Tyrol en Egypte, volkomen overeenstemmen, en dat wel volgens de rechterlijke bekentenis van de joden zelf. Waaruit volgt, dat die gebruiken de wettelijke en do gewone zijn voor al de Synagogen dier joodsche geheimen en Kabalistische sekte, welke nog immer voortleeft, vooral in het Oosten en in oostelijk Europa. Want het behoort herzegd te worden, dat men op goede gronden kan aannemen, dat die bluidgebruiken in die Synagogen en in die Ghetto\'s in onbruik zijn geraakt, welke zich in het meer beschaafd Europa ophouden, vooral in die landen waar de ontvoogde joden zich allengs ontjoJen.
Inderdaad eenige dier Abrahamstelgen ontjoden zich, worden minder slecht, soms christenen; andere ontjoden zich ja, maar worden slechter, vrijdenkers en godloochenaars met behoud van al hunnen haat tegen het christen-
155
dom. Deze laatste vormen de hoofdkern der huidige geheime, regeerende genootschappen, welke de gansche politieke en godsdienstige maatschappij met ondergang bedreigen, lucht gevende aa i den Satanischen haat, waarmede de jood zich voedt tegen degenen, die hem onrechtvaardig, gelijk hij zegt, beroofd hebben van de volstrekte heerschappij, hem door God zeiven toegekend over het gansche Heelal.
In de verwachting van deze verlorene heerschappij terag te krijgen bestaat geheel de joodsche verwachting van den Messias. Deze toekomende Messias moet, zoo als wij reeds zeiden, naar de meening der volbloedjoden jicr-ioouljk zijn, maar, naar de meening der filosofeerende 011 vrijdenkoade joden, is hot slechts een moreele Messias, bestaande in den onbeperkten vooruitgang der macht van liet jodendom over hot ras dor christenen. Doch ongelukkig voor de joden, do christenrassen strekken telkens een arm of een voet uit, eu verliezen soms hun geduld; zoodat liet gisteren overmachtig semitisch ras, van daag tot niet zinkt, om zich morgen van lieverlee weer op te richten; gelijk men het van af de middeleeuwen tot heden toe altijd heeft zien gebeuren. Daarom gelooven wij, dat de joden tot nu toe geen lust gevoeld hebben om het beleefd aanbod van gastvrijheid aan te nemen, dat hun door liberale vrijmetselaars in Spanje gedaan werd. Zij hebben geen ongelijk te meer, daar de zoo wel algemeeno als particuliere finantien van Spanje voor tamelijk ziek worden gehouden. Mochten do joden zich daar met hunne millioenen hebben neergeslagen, wie weet of zij, bij eenige antisemitische beweging, Spanje wellicht niet zouden moeten ruimen met achterlating van al hun lief geldje. Hieromtrent lezen wij in de Archives Israelites van 4 Augustus 1881, pag. 263: «zal de joodsche verhuizing naar Spanje »eene werkelijkheid worden? In alle geval zie hier een
156
»israëliet van Kamenz Fodolsky, die het ongastvrije Rusland «verlaat, om zijne tent te Toledo in Spanje op te slaan, vwaar hij handel zal drijven. De naam van dien soldaat »der voorpost is Hirz Rosenzwelg.quot;
Met anderewoorden is dit een voorzichtige waarschuwing van de Archives israelites aan hunne stamgenooten, om niet te veel te betrouwen op de herbergzaamheid der spanjaards.
Trouwens, wij zegden het reeds, daar de Mozaische wet praktisch nergens en voor geen jood meer bestaat (want voor zoo ver zij dogmatisch en moreel is, is zij opgegaan in het christendom, waarvan zij slechts een voorbereiding en afbeelding was, terwijl de ceremoniele overal volstrekt onbruikbaar is behalve in Palestina, of waar de joden een eigen Rijk uitmaken) en, dewijl er tegenwoordig geen andere joodsche wet bestaat dan die van den Talmud en der rabbijnen, zoo verdeelt zich deze niet alleen in onderscheidene min of meer boosaardige nevenwetten, maar gaat zelf op vele plaatsen haren ondergang te gemoet, veranderd als zij wordt in volslagen praktische onverschilligheid, ofschoon nog altoos op zen joodsch ingekleed.
Als echte en eigenlijk talmudische sekten zijn het meest bekend die der Samaritanen, der Caraïten, der Rabbaniten of Rabbijnsche, die het talrijkst zijn, en der Karidimmers of Kabalisten, de slechtste van allen en die het meest doet in tooverkunstige en kabalistische ritussen. Deze laatste sekte schijnt in der daad dezelfde te zijn als die, welke reeds in de middeleeuwen, in Europa het talrijkst, zich toelegde op en verspreidde de tooverkunst, de gewaande goudmakerskunst, vele andere kabalistische kunsten, en die den goddeloozen ritus onderhielden van het dooden van christenen op de Paaschfeesten. Maar heden is die sekte zeer zeldzaam in het meer beschaafd Europa, meer te vinden in Oostelijk Europa, helaas nog zeer gemeen in het eigenlijk gezegd Oosten.
157
Derhalve, wat men ook moge zeggen van zoovele gruweldaden welke men den joden toeschrijft in de middeleeuwen, en die althans gedeeltelijk waar moeten zijn, aangezien zij tegen hen zoo veel grim verwekten van volken en vorsten; is het evenwel zeker dat zulke wreedheden in onze dagen, in hot meer beschaafd Europa, onbekend zijn en voor niet plaats hebbende moeten gehouden worden. Zeker niet, omdat zij, theoretisch volgens den Talmud en dezes ritussen niet meer, waar het kan, plaats mogen hebben; maar omdat men zulks praktisch niet vrij en frank doen kan, of, dat wol kunnende, groo-tendeels bij onze joden dat geloof of liever die dweepzucht heeft opgehouden, zonder welke niemand, veel minder een jood, vermogen en leven op spel zet. Maarzoo niet in het Oosten, waar grootere onwetendheid en dweepzucht heerschen tegenover een zwakkere policie en alle gemakkelijkheden om onversaagd te werk te gaan, inzonderheid door middel van geld, waarvoor daar tribunalen en getuigen te koopen zijn.
Terwijl de kerkelijke en ongewijde geschiedenis tot aan vijftienhonderd zoo vele joodsche wreedheden verhaalt in ons Europa, in Duitschland, in Frankrijk, in Engeland en ook in Italien — onder welke die van Trente, waarvan het proces aanwezig en het meest beroemd is — wordt er buiten het Oosten niet meer van gewaagd. Bovendien is het waar dat in het quot;Westen de joden thans aan heel wat anders te denken hebben dan aan het mengen van christenbloed ouder hun ongedeesemd paaschbrood, onledig als zij zijn met over ons schier als souvereinen te regeeren: in finantien, in dagbladschrijverij, ja tot in toon- en letterkunde, maar vooral in liberalisme en in vrijmetselarij. Deze is, naar veler meening,wel niets anders dan eene vervorming van verschillende personagien der vorige eeuw, die aan de jodon hunnen haat ontleenden tegen het christendom.
158
Is zij daarentegen een nieuwe sekte, ook dan doortrok zij zich van het gezwadder des jodendoms. Doch deze kwestie werd tot heden door niemand genoegzaam opgehelderd. Geen wonder; het raakt een geheime zaak, als een onderaardsch water; om dat te ontdekken had men wel een tooverstokje noodig; \'t is als een in zijn hol verscholen wild dier dat niet is op te speuren dan door een hond van fijnen reuk. Doch in werkelijkheid komen beide vooronderstellingen op hetzelfde neer. In der daad, de talmudische en ma^onieke ritussen, die der talmudische en macjonieke kahala van den talmudischen en ma^onieken tegenchristelij ken en tegenmaatschappelijken haat, zijn zoo éón en hetzelfde tuig, dat men noodzakelijk tot het beslnit komt: óf de vrijmetselarij is joodsch geworden, óf de jood maakte de vrijmetselarij. Of de jood met de vrijmetselarij, óf de vrijmetselarij niets,, den jood is aan het roor der Staten gekomen, om de wereld, vooral het meer beschaafd en christen Europa te regeeren en in de war te sturen; en van daar verklaart zich de voortdurende oppositie tusscheu regeeringen en onderdanen, óf tusschen hetgeen men noemt wettelijk en icerhelijk volk. De eersten (legaten) zijn in den regel joden en vrijmetselaars, de anderen (reëelen) zijn christenen: dus twee vijanden die malkaer scheef aanzien en van den morgen tot den avond belagen, niet gelijk eertijds met den dolk, maar met dinamiet. Heden begint men met antisemitische beweging; volgt daarop eene beweging tegen de vrijmetselaars en tegen de liberalen dan, 6 ja, maar ook dan alleen zal men mogen hopen, dat het ware volk door het ware volk zal geregeerd worden.
In de huidige politieke overheersching der tegenchris-telijke, talmudisch-macjonieke maatschappij over de maatschappij der christenen, verloren de joden, zoo als bekend is, veel van hun joodsch zijn. Gemengd in- en vermengd
159
met de christenwereld: in scholen, in collegien, in ambten en bedieningen, in familien, ja soms tot in kerken toe, zijn zij nauwlijks te herkennen; zood.it het niet te verwonderen is, indien velen van hen slechts nog joden zijn door geboorte en besnijdenis, ofschoon ook deze laatste bij vele joodsche familien in onbruik begint te geraken. Hieromtrent haalden wij reeds vroeger het gezag aan van den beroemden exrabbijn Drach, die o. a. zeide, dat zulke joodsche individuen, geen joden meer, vooral talrijk onder de franschen, zich liever israëliten noemen, dan joden of hebreeuwen. Doch, belangrijker is in dit punt de getuigenis van deu vromen en geleerden Ooschler. ook gelijk Drach, van joodsch ras, en dus wel wetend wat hij zegt. Op bl. 453 v. 12 zijner encyclopedie van katholieke godgeleerdheid luidt het: »De onuitroeibare kern der joodsche »natie, welke tot het einde toe (tot hare bekeering) in hare «stijfhoofdigheid en in hare trouw in het bewaren der »heilige Schriften zal voortbestaan, is zaemgesteld uit de «talmudisten van het oude ras, uit de joden van het platte aland en uit hunne in steden wonende laagste klasse. »i)eze erkennen het godsdienstig gezag der rabbijnen, «onderhouden met de uiterste nauwgezetheid niet de «Mozaïsche maar de rabbijnsche wet; zij mengen zich «niet met do christenen dan alleen om hunne tijdelijke «belangen, en blijven immer de traditionele vijanden der «Kerk.quot; Maar behalve deze kern heeft men »de hervorm-«den, verlichten, rijken, fijnopgevoeden, die het juk der rabbijnen, de oude vormen der synagoog en de nationale «gebruiken hunner voorvaderen hebben afgeschud. Be-«roofd van het christen geloof, en met hunnen historischen «naam ook de hoofdpunten willende bewaren, voelden zij «nogtans de noodzakelijkheid van een eeredienst; doch het «ijdele der rabbijnsche ritussen inziende, maakten zij zich «een heroormden eeredienst, wiens taal nog immer de he-
160
»breeawsche is, en wiens plechtigheden traditioneel zijn. ^Daarbij maakten zij een en ander wat betamelijker, wat ^ordelijker met een geregelden zang en orgelspel, preek, dicht, enz. — Op Sabbat en op hoogere feestdagen zijn sde ijveraars daarbij tegenwoordig; de meesten nogtans ver-ïschijnen er slechts eens in \'t jaar. Gedurende het gansche »jaar houden zij meestal vakantie, en doen liever met de ^christenen mee dan met hunne stamgenooten.quot;
quot;Wie kent niet iemand van dezulken, die niet profes^r, dagbladschrijver, beamte, hoogleeraar, bankier ja zelfs kunstenaar {artiste) is ?
Behalve de volbloed- en hervormde joden, heeft men nog de onverschilligen. gt;Deze, zegt Goschler, tellen onder de «vrijdenkers. Nauwlijks bekommeren zij zich om de besnijdenis, en zij behouden den naam van jood nog alleen »uit menschelijk opzicht, zij huizen gaarne met christenen en doen hunne kinderen doopen.quot;
Goschler meent dat vele dier onverschillige joden katholiek worden: gt;De Kerk, zegt hij, heeft zeker in de «laatste vijftig jaren in Frankrijk, meer joden opgenomen gt;dan in al de vorige eeuwen.quot;
Dat schrijft hij toe aan de wetten van gelijkheid en emancipatie, en van daar aan de vermenging der joden met de christenen in zaken van maatschappelijke zamen-leving. Doch het is klaar en duidelijk: indien daaruit eenige bekeeringen volgden, er anderzijds een overwicht van den jood boven den christen uit geboren wordt in alle aangelegenheden, vooral in politieke, zoo als iedereen ziet en als met handen tast in gansch het beschaafd Europa.
In gelijken zin spreekt de eerwaarde — ook vroeger jood — Eatisbonne in zijne aanteekening over de Zusters van O. L. V. van Sion, en in zijne joodsche vraag-, nochtans, naar onze meening, eenigzins overdrijvende den val
161
der Synagoog in Frankrijk, -welke hij niet fijn kende; men weet immers dat hij, vóór zijne bekeering juist tot die onverschillige joden behoorde die nooit, noch veel noch weinig den Talmud bestudeerden. Hetzelfde meenen wij te mogen zeggen van de vrome en geleerde gebroeders Lemann, waarvan wij voor ons hebben liggen het schoone werk over de waarde der vergadering welke J. C. veroordeelde. Juist uit dat boek schijnt men te mogen opma-H6n, dat bij hen zelfs de meest bekende Talmudische boeken, vóór hunne bekeering, niet bekend waren. Deze rabbijnsche studiën toch worden tegenwoordig, vooral in Frankrijk, geheel over het hoofd gezien door dat talrijk gedeelte der joodsche natie hetwelk behoort tot de hervormden en onverschilligen. Minder door Talmudisme aangestoken, misschien geheel vrij van die tegenchristen-pest, is het niet vreemd dat, gelijk Goschler zegt, er niet weinigen onder hen minder wars zijn van het -ware Licht. Intusschen staat het vast, wat wij tot hiertoe beweerden dat, van wat wij schrijven en nog zullen schrijven over de gruwzame Talmudische gebruiken, althans zoo niet alleen dan toch voornamelijk die joden schuldig waren en nog zijn, welke hunne huidige Talmudische wet stipt onderhouden, en niet of minder de hervormde of onvtrschiüigett, die slechts half jood meer zijn. Wij willen gelooven en hopen dat alle joden, die met ons in kennis zijn, tot dat niet zoo boosaardig jodendom behooren. In den regel toch blijft een jood altijd jood, gelijk de vrijmetselaar en de liberaal altoos vrijmetselaars en liberalen zijn, tegenchris-tenen of, gelijk men thans zegt, anti-clericaal] bezeten als zij zijn met den onzuiveren, weêrspannigen en hoovaardi-gen geest van denzelfden duivel, door zijne schuld en tot straf van zijnen opstand tegen Christus beroofd van zijn tijdelijke en geestelijke heerschappij. De duivel en de jood hadden beiden de verhevene bestemming en dezelfde ver-
162
nedering om dezelfde schuld, van het namelijk tegen Christus opgevat te hebben. Daarom is de joodsehe haat dan ook Satanisch, en joodsch is Satans haat tegen Christus en tegen dezelfs Kerk.
Dezer dagen had er een vreemde joodsehe polemiek plaats tusschen de hervormden en talmudisten van Frankrijk, welke ons juist te stade komt. Den 14 Julij laatstleden vierden al de kwakzalvers van Frankrijk feest over het berucht innemen (gelijk de zwetsers dat noemen) of — gelijk de geschiedenis zegt — van het trouweloos moorden en het verraderlijk bemachtigen der Bastille, den 14 Julij 1789. De gansche zwetserstroep van Frankrijk had zich bereids sedert lang op die volkfeesten voorbereid, toen de Fransche joden opmerkten dat juist die dag viel op een hunner vaste- en boetedagen. quot;Wat hiermeê gedaan? Tasten en boete plegen over hunne zonden, of feest houden ter eere der Fransche omwenteling die hen geëmancipeerd had? Het joodsehe dagblad der Talmudisten Uunivers israe-lite, journal des principes conservateurs du judaitme, onder directie van den opperrabbijn L. quot;Wogüe, bestudeerde de kwestie in zijn N. van 1 Juljj: «Binnen weinige dagen »zal Frankrijk zijn nationaal feest vieren. De 14 Julij valt »dit jaar in met 17 Tammoaz van het joodsch kalender, een »der vier door de Synagoog ingestelde vastedagen, gt;ter herinnering aan de rampen waardoor onze voorvaderen «getroffen werden, en die den ondergang der joodsehe natie sten gevolge hadden.quot;
Inderdaad, den 17 Tammouz werdeertijds Jerusalem verwoest door de Caldëen en later voor altijd door de de Romeinen.
»Welke (vroeg de opperrabbijn L. Wogue) welke dezer »twee gebeurtenissen moet het voorrecht hebben, het in-»nemen der Bastille, of het innemen van Jeruzalem ?quot;
Voorzeker een vreemd geval, en geheel de wetenschap
163
van den opperrabbijn kwam er bij te pas, om die moeie-lijkheid op te lossen. En hij stelde bij wijze van verdrag voor: »Men zou des daags vasten, en des avonds feest ïhouden. Zoo zal de vreugd de tranen vervangen, en mijne »geloofsgenooten kunnen alzoo meteen hun godsdienstig »en hun politiek geweten bevredigen, in overeenstemming »met den talmud (immer de Talmud om de joden ergens »vau te overtuigen), die zegt: de helft voor God, en de »andere helft voor ons zelven.«
Maar de hervormde joden hadden geen vrede met slechts de helft; hun orgaan is Les archives Israelites. In hun N. 2 Julij 1881 maakten zij zich niet weinig lustig over den opperrabbijn L. Wogue, aangaande zijnen verzoenenden talmudischen geest.
»Deze zamenloop — schreven zij — der twee plech-»tigheden van 14 Julij — zal gewis de fransche israëlitische wrtlo lozie in de war brengen. Doch haar orgaan Uu-Dnivers Israelite is nooit verward. Die heeren hebben steeds «het distinguo bij de hand, en daarmee ontkomen zij aan alle verwarring. »\'Wquot;at verder heet het.
»Bezitten zij dan niet alle geschiktheden, met name »(o joodsche trek,) de winstgevende? Weten zij niet alle tegenstrijdigheden te vereffenen? Weten zij niet van alle »fiskale voorrechten te genieten, welke de wet op de drukkers verleent aan de letterkundige dagbladen, en tevens »over politiek te praten? Hetgeen ons niet is toegestaan »dan tegen betaling van bizondere belastingen. Wij, wij »kunnen niet op de gespannen koord dansen, en daarom «uilen wij ons bepalen met te zeggen, dat wij de onaf-»hankelijkheid aannemen van een ieders geweten betrek-»kelijk die overleveringen, welke slechts geschiedkundig en «plaatselijk zijn.«
Met andere woorden: na eene macht van ongerijmdheden en bijtende scherts naar het hoofd van hunne me-
164
debroeders geslingerd te hebben, verklaren de israelititche archiven, dat zij niet wilden, dat zij niet zouden vasten. Het zelfde gelooven wij dat praktisch ook des daags zoo wel als bij nacht al de andere orthodoxe joden van het Uni-vers israelite zullen gedaan hebben.
Intusschen bleef l\'Univert israelite niet in gebreke, op zen orthodoxsch en rabbijns, zijnen boosaardigen, kwaad-aardigen broeder, in zijn volgend No. van 15 Julij welsprekend te antwoorden: »Wij laten dien armen man (dien gt;sukkelaar — Isidoor Cohen, redacteur der archives isra-Tgt;élUes) zijne gal uitspuwen. Het zou ons geen moeite skosten, dien ouden voorvechter der hervorming te bescha-gt;men; doch in werkelijkheid is hij slechts geinteresseerde »(waarmee hij zinspeelt op de tegengeworpene taksen of be-.lastingen). Wij zijn hem geen tegenstander, alleen een «mededinger, een concurrent-, en de jacht op geabboneerden «verklaart veel De adder ga vrij voort met de vijl te »bijten. Uwe beleedigingen zullen nooit de hoogte mijner »verachting bereiken.
Hoe door en met een authentiek, onuitgegeven proces, dat men in de Vaticaanache Archiven bewaart, ontwijfelbaar bewezen wordt, dat de joden hunnen Pasehen niet heiliglijk kunnen
vieren dan met ehristenbloed.
--—lt;^«lt;gt;—-
Nu gaan wij over tot het vervullen onzer den lezer gedane belofte, dat wij namelijk twee regelmatige en authentieke gedingen zouden aanvoeren, om het authentiek bewijs te leveren van het bestaan eener godsdienstige, Talmudisch-rabbijnsche wet, welke de joden verplicht hun Paschen te vieren met christen-bloed.
165
quot;Wel wist men reeds, en er viel, al Trilde men het, niet aan te twijfelen (om voor eerst alleen te spreken Van het oudere der twee processen), dat in den loop der eeuwen, dan hier dan daar, door joden moorden op christen kinderen hadden plaats gehad op hunnen of onzen Paaschtijd. Zelfs op den oogenblik dat wij dit schrijven, wordt ons uit Alexandriën in Egypte bericht gegeven van een aldaar aangevangen proces rakende een vermoord christen--kind, vandaar verdwenen met Paschen van het loopend jaar 1881. Doch het meest beroemd en rechterlijk bewezen is het proces van Trente (Maart 24, 1475) dat jaar witten Donderdag, rakende den moord van een kind van nejen-en-twintig maanden, Simon genaamd, welk kind geeerd wordt als de gelukzalige kleine Simon van Trente. Van deszelfs minste bizonderheden gewagen, naar hunne gewoonte uitvoeriger dan alle andere schrijvers, de Bollandisten (vol. IX van de daden der Heiligen torn. 3. Maart 24). Daar vindt men alles wat elders vermeld en bewezen is aangaande deze groote maar treurige gebeurtenis. Doch, noch daar, noch waar ook, wordt eenige melding gemaakt van het in eenig Archief bestaan van het oorspronkelijk proces; en dat wel, ofschoon de Bollandisten, die de akten van den gelukzaligen kleinen Simon opmaakten, te Trente waren, waar zij zeker in de Archiven dat proces zouden gelezen hebben, ware het daar bewaard gebleven. Maar Gode dank! dat proces is aanwezig in een authentiek exemplaar, in het geheim Archief van den H. Stoel op het Vatikaan, met andere geheime archieven daar overgebracht uit den Engelenburg, waar ze zich bevonden onder het Pontificaat van Benedictus XIV.
Deze Paus was de eerste en, voor zoo ver wij weten, de eenige die van dat proces gewaagde, in het 3\' boek c. 15. n. 6 van zijn werk over de heiligverklaring waar hij sprekende van den gelukzaligen kleinen Simon zegt:
166 ^
»Yati wiens overlijden het authentiek proces bestaat in het »Archief van den Engelenburg, hetwelk de Bollandisten en »alle anderen die daarover schreven niet gekend hebben.
Desniettegenstaande bleef het tot heden zoo als het was, eer Benedictus XIV er gewag van maakte, geheel onbekend; vooral wat betreft het volle licht dat zich daaruit verspreidt over die gruwzame geheimen van het rabbijnsch Talmudisme. Intnsschen is het voor die het leest zonneklaar, dat dit proces door meer dan eenen niet alleen gelezen, maar bestudeerd en met aanteekeningen opgehelderd is geworden, vooral op die plaatsen, waaruit de geheime goddeloosheden blijken der huidige joodsche wet. \'t Is daarom des te vreemder dat men er zelfs niet van gerept vindt bij iemand van zoo vele schrijvers, die opzettelijk den sluier wilden verscheuren waarmee die gruwelen bedekt bleven; zoodat deze thans, na vierhonderd en zes jaren, als historische waarheden optreden, terwijl ze tot nu toe nog altoos als eenigzins twijfelachtig of hoogstens als niet onwaarschijnlijk gegist werden. Ook zouden zij nog altoos, wie weet hoe lang nog, verborgen zijn gebleven, hadden niet eenige even geleerde als dienstvaardige mannen, het gewicht dezer zaak inziende, er ods op gewezen niet alleen, maar ook goedgunstig de middelen verschaft, om ze ten algemeenen nutte openbaar te maken. Er zal zich, meenen wij, wel iemand laten vinden die dit proces in zijn geheel in den oorspronkelijk-latijnschen tekst zal uitgeven, met de noodige aanteekeningen, zulk een belangrijk historisch feit overwaardig. Zoo iets zou des te nuttiger en doelmatiger zijn, opdat zoo een merkwaardig document, in de wijfelende politieke omstandigheden waarin wij leven, niet gelijk zoo veel anders verdwijoe, maar door den duur verzekerd blijve. Wat ons betreft, wij zullen ons hier, overeenkomstig ons plan, te vreden houden met alleen die bizonderheden vau het proces te vertalen welke hoofdza-
167
kelijk, meer rechtstreeks, ja schier uitsluitend betrekking hebben op hetgeen wij ons hebben voorgenomen aan te toonen en te bewijzen. Trouwens, ons doel is geenszins het overbekende voor iets nieuws te verkoopen, met dit proces b. v. aantoonend, dat de gelukzalige kleine Simon door de joden gedood werd; dit toch weten en gelooven de joden ook. Ook willen wij juist niet het joodsch gebruik, van op hun Paaschfeest Christenkinderen te vermoorden, nog nader bevestigen; waartoe zou dat? Wijl het nog heden in sommige streken, vooral in het Oosten, gelijk in vroegere eeuwen, bij de christenen vast staat en de arme joden het soms wellicht onschuldig moeten gewaar worden. Het is overigens niet noodig puntig aan te toonen dat, gelijk die moord van Trente, eveneens zoo veel andere moorden door de joden gepleegd werden uit haat, verachting en openlijken hoon van het Lijden en de Kruisiging van 0. H. J. C., alsmede uit haat tegen de christenen en tegen het christendom in \'t algemeen. Wie toch weet niet dat J. C. en de christenen van de joden gehaat en veracht worden? Of moet men, wat zoo duidelijk ja natuurlijk is, met onuitgegevene processen staven? Of is er wel één christen, zelfs één jood die daaraan in \'t minst twijfelt? Dit alles wordt van elkeen des te beter geweten en des te meer geloofd naar mate het halstarriger ontkend wordt van de joden en van hunne geestverwanten, welke laatsten soms meer joodsch zijn dan de joden zelf. Er is hier dus geen sprake, naar het reeds bekende te zoeken, of namelijk de joden meer of min dikwerf christenen vermoord hebben; ook niet of dit geschied zij uit haat tegen de christenen, uit hoon tegen Christus, of uit wraak, of uit twist, of uit roofzucht, of uit welke andere beweegreden ook, waaruit in den regel het moorden voortspruit niet alleen van joden op christenen, maar ook van christenen op joden, of onder malkaêr. Hier is alleen de vraag, of deze moorden op
168
christenen gepleegd worden om te gehoorzamen aan hunne (der joden) wet en aan hunnen rabbijnsch-talmudischen ritus, bij gevolg uit een geest van godsvrucht, van vroomheid en van gruwzamen godsdienstzin, welke den jood in geweten verplicht, zich van christenbloed te bedienen tot viering van zijnen Paschen. Dit werd tot heden door velen op goede gronden verzekerd, terwijl anderen met tcaarschijnende argumenten het eenigzins betwijfelden. Doch, daar het ons voorkomt, dat de zaak nu voor goed uit het bewast proces bewezen is, is het der moeite wel waardig, dat wij er ons ernstig meê bezig honden, om zoo doende en eindelijk voor altoos een punt beslist te zien niet minder belangrijk voor het goed verstaan van het verledene als voor het huidige. Inderdaad, indien men met gezegd proces aantoont en bewijst, dat de joodsche wet voor niet waarlijk heiligen, rituelen en wettigen Paschen houdt dan die gevierd wordt met door christenbloed doorknede ongedeesemde brooden of koeken, en indien — waaraan wij niet twijfelen — men hetzelfde, na vierhonderd jaren, zal bewezen zien door het in 1840 gevoerd proces tegen de joodsche moordenaars van den Pater Cappucijn Thomas van Calangiaro; dan ziet iedereen, welke gevolgtrekkingen men er noodzakelijk uit zal moeten opmaken, hetzij wegens het zekerlijk grooter getal dan dat waardoor men zulke geheime woorden is te weet gekomen, hetzij wegens de plaats waar, althans geiieel, de verdenkingen niet kunnen en het onderzoek der autoriteiten niet mogen ontbreken, in het niet zeldzaam geval van het verdwfmen van christen kinderen, hetzij wegens het al of niet gegronde dier verdenkingen bij de christenen vooral der middeleeuwen, en nog heden bij die van het Oosten, waar de minder waakzame policie, de minder beschaafde joden, en vooral de gereedheid en de gewoonte, van vorsten en rechters door geld om te koopen, zelfs de gruwelijkste
169
misdaden vergemakkelijken en ongestraft als in de hand werken. Daarom is het niet zonder reden, dat zoovele kerkelijke -wetten den chrisienen immer verboden te gemeenzaam met joden te verkeeren, al waren het ook geneesheeren. Zoo was geneesheer de jood Tobias, wien het gelukte den gelukzaligen kleinen Simon te verrassen en hem aan zijne moordenaars over te leveren.
Wij erkennen trouwens gereedelijk, zooals wij het bereids herhaaldelijk zegden dat in Italiën en in Frankrijk zulke moorden altoos zeldzamer voorkwamen dan b. v. in Duitschland en in het Oosten, terwijl zij gelukkig heden overal hebben opgehouden, behalve wellicht in het Oosten, waar men er nog herhaaldelijk van hoort. Doch, al hadden deze moorden ook geheel en overal opgehouden, dat zou het feitelijk bestaan dier rabbijnsche wet niet wegnemen; hoogstens zou men er uit moeten opmaken, dat de joden thans hun Paschen niet meer vieren gelijk zij zulks zouden moeten doen volgens hunne huidige wet. Hoe velen ook zijn er helaas niet onder de christenen, die aan hunnen Paasch-plicht te kort blijven! Dit belet echter niet dat zij er streng toe verplicht zijn en dat zij, het niet doende, hunne wet overtreden. Insgelijks belet niets dat feitelijk weinige of zelfs geene joden hun Paschen vieren, zoo als het hun is voorgeschreven, te weten met christenbloed; daar het toch immer vast staat, gelijk men zal zien, dat zij zoo doende aan hunne wet te kort blijven.
Ook wilden wij uit het reeds gezegde en uit hetgeen wij daaromtrent nog zullen zeggen, niets anders besluiten dan een van deze twee: óf de joden vieren hun Paschen niet meer, óf zij moeten hem vieren met christenbloed. Wij voor ons zijn wel te moede met te gelooven, dat niet één jood ooit waardiglijk en naar zijne wet zijn Paschen vierde, behalve degenen van wie het der menschelijke gerechtigheid tot hiertoe mogelijk was de vroomheid, de
170
godsvrucht en de trouw aan hunne wet met crimineele
processen te bewijzen.
Doch komen wij tot het feit dat plaats had op Donderdag der Goede week van 1475, dat jaar den 24 Maart, namelijk het vermist worden van een jongetje van negen en twintig maanden, Simon geheeteh, wiens ouders, na vergeefs zoeken, zich tot den Bisschop wendden, die toenmaals tevens Prins was en tijdelijk Heer van Trente.
Na vlijtig onderzoek, ook bij de joden, waren zij, die het lijkje in huis hadden, niet wetende hoe er van af te komen — wijl zij in \'t oog gehouden werden — er op bedacht, het in een watergracht te werpen, die ondergronds langs hunnen kelder liep. Veinzende, het lijkje daar toevallig gevonden te hebben — als door den waterstroom daar aangespoeld — maakten zij zelf de vondst met fijn overleg — zoo als ze later beleden — aan het onderzoekend Gerecht bekend. Zij onderstelden, het Gerecht zou geredeneerd hebben: »komen de joden zelf ons »het lijk van het kind brengen, dat bewijst dat zij het »niet vermoord hebben; anders toch zouden zij het begraven sof hoe dan ook zoek gemaakt hebben.quot; Doch men redeneerde zóó niet. Het lijkje nauwkeurig geschouwd, bevond men dat het niet door verdrinking maar aan toegebrachte kwetsuren gestorven was, welke kwetsuren de joden te vergeefs trachtten te verklaren door het knagen van wormen, of anderzins. Immer meer het pad bijster en met hunne woorden in de war, werden zij allen gekerkerd. Op de pijnbank gelegd beleden zij allen hetzelfde tot in de minste bizonderheden; en zoo verdwijnt alle achterdocht, alsof de pijnbank aan zeven of acht menschen fabels en verzinsels zou hebben afgeperst. Hoe toch kunnen zeven of acht menschen overeenkomen om allen een en hetzelfde fabeltje te verzinnen? — Zij werden dan ook allen tot een wreeden maar verdienden dood veroordeeld.
171
Het volk begon al aanstonds dat jongetje als gelukkig-zalig en als martelaar te vereeren; terwijl er menigvuldige mirakelen op deszelfs graf plaats hadden. Doch Paus Sixtus IV wilde, en te recht, dat hierin niets zou gedaan worden zonder volledige kennis van zaken, en daarom verbood hij, bij schrijven van 1475 [wat te lezen staat C. 14 van het le boek over de heilig verklarinq van Be-nedictus XIV] elke openbare vereering, tot dat hij door eenen daartoe afgezonden Commissaris volkomen zou zijn ingelicht. (1) En \'t is door dien Commissaris, dat het afschrift van dat authentiek proces, hetwelk, Gode dank! in het Archief van den H. Stoel steeds bewaard wordt, naar Rome moet zijn overgebracht. Ten gevolge van dit cn andere processen nopens de mirakelen, werd de vereering van den kleinen Simon later goedgekeurd. Grego-rius XIII deed deszelfs naam plaats vinden in het romeinsch Martelaarsboek onder den 24e Maart, en Sixtus V verleende er feestviering van met eigen officie en Mis voor het gansche Bisdom van Trente.
Na dit beknopt overzicht van het zeer bekende feit, dat men wijders kan vinden in onderscheidene gedrukte levens en geschiedenissen, gaan wij over tot het eigenlijke Proces, dat ons vele andere allerzekerste en allerbelangrijkste bizonderheden zal doen kennen, welke tot heden toe verborgen waren gebleven.
Vooreerst deed de gouverneur van Trente, Johannes de Salis van Brescia, doctor in de rechtsgeleerdheid en door den Prins-Bisschop tot het onderzoek der zaak afgevaardigd, aanstonds de verdachte joden kerkeren, wier namen voor en na in de afzonderlijke verhooren te voorschijn zullen treden. Doch, alvorens hen te ondervragen »wilde
1) Cum intendamus, habita ex commissario nostro, quem propterea ad partes illas destinaraus, rei veritate, in praeraissis opportune et plenarie, ut justum fuerit, providere.
166 ,
»Vati wiens overlijden het authentiek .proces bestaat in het «Archief van den Engelenburg, hetwelk de Bollandisten en jalle anderen die daarover schreven niet gekend hebben.
Desniettegenstaande bleef het tot heden zoo als het was, eer Benedictus XIVquot; er gewag van maakte, geheel onbekend; vooral wat betreft het volle licht dat zich daaruit verspreidt over die gruwzame geheimen van het rabbijnsch Talmudisme. Intusschen is het voor die het leest zonneklaar, dat dit proces door meer dan eenen niet alleen gelezen, maar bestudeerd en met aanteekeningen opgehelderd is geworden, vooral op die plaatsen, waaruit de geheime goddeloosheden blijken der huidige joodsche wet. \'t Is daarom des te vreemder dat men er zelfs niet van gerept vindt bij iemand van zoo vele schrijvers, die opzettelijk den sluier wilden verscheuren waarmee die gruwelen bedekt bleven; zoodat deze thans, na vierhonderd en zes jaren, als historische waarheden optreden, terwijl ze tot nu toe nog altoos als eenigzius twijfelachtig of hoogstens als niet onwaarschijnlijk gegist werden. Ook zouden zij nog altoos, wie weet hoe lang nog, verborgen zijn gebleven, hadden niet eenige even geleerde als dienstvaardige mannen, het gewicht dezer zaak inziende, er ons op gesvezen niet alleen, maar ook goedgunstig de middelen verschaft, om ze ten algenieenen nutte openbaar te maken. Er zal zich, meenen wij, wel iemand laten vinden die dit proces in zijn geheel in den oorsproukelijk-latijnschen tekst zal uitgeven, met de noodige aanteekeningen, zulk een belangrijk historisch feit overwaardig. Zoo iets zou des te nuttiger en doelmatiger zijn, opdat zoo een merkwaardig document, in de wijfelende politieke omstandigheden waarin wij leven, niet gelijk zoo veel anders verdwijne, maar door den duur verzekerd blijve. Wat ons betreft, wij zullen ons hier, overeenkomstig ons plan, te vreden houden met alleen die bizonderheden vau het proces te vertalen welke hoofdza-
167
kelijk, meer rechtstreeks, ja schier uitsluitend betrekking hebben op hetgeen wij ons hebben voorgenomen aan te toonen en te bewijzen. Trouwens, ons doel is geenszins het overbekende voor iets nieuws te verkoopen, met dit proces b. v. aantoonend, dat de gelukzalige kleine Simon door de joden gedood werd; dit toch weten en gelooven de joden ook. Ook willen wij juist niet het joodsch gebruik, van op hun Paaschfeest Christenkinderen te vermoorden, nog nader bevestigen; waartoe zou dat? Wijl het nog heden in sommige streken, vooral in het Oosten, gelijk in vroegere eeuwen, bij de christenen vast staat en de arme joden het soms wellicht onschuldig moeten gewaar worden. Het is overigens niet noodig puntig aan te toonen dat, gelijk die moord van Trente, eveneens zoo veel andere moorden door de joden gepleegd werden uit haat, verachting en openlijken hoon van het Lijden en de Kruisiging van O. H. J. C., alsmede uit haat tegen de christenen en tegen het christendom in \'t algemeen. Wie toch weet niet dat J. C. en de christenen van de joden gehaat en veracht worden? Of moet men, wat zoo duidelijk ja natuurlijk is, met onuitgegevene processen staven? Of is er wel één christen, zelfs één jood die daaraan in \'t minst twijfelt? Dit alles wordt van elkeen des te beter geweten en des te meer geloofd naar mate het halstarriger ontkend wordt van de joden en van hunne geestverwanten, welke laatsten soms meer joodsch zijn dan de joden zelf. Er is hier dus geen sprake, naar het reeds bekende te zoeken, of namelijk de joden meer of min dikwerf christenen vermoord hebben; ook niet of dit geschied zij uit haat tegen de christenen, uit hoon tegen Christus, of uit wraak, of uit twist, of uit roofzucht, of uit welke andere beweegreden ook, waaruit in den regel het moorden voortspruit niet alleen van joden op christenen, maar ook van christenen op joden, of onder malkaêr. Hier is alleen de vraag, of deze moorden op
168
christenen gepleegd worden om te gehoorzamen aan hunne (der joden) wet en aan hunnen rahhijnsch-talmudischen ritus, bij gevolg uit een geest van godsvrucht, van vroomheid en van gruwzamen godsdienstzin, welke den jood in geweten verplicht, zich van christenbloed te bedienen tot viering van. zijnen Paschen. Dit werd tot heden dooi velen op goede gronden verzekerd, terwijl anderen met waarschijnende argumenten het eenigzins betwijfelden. Doch, daar het ons voorkomt, dat de zaak nu voor goed uit het bewust proces bewezen is, is het der moeite wel waardig, dat wij er ons ernstig mee bezig houden, om zoo doende en eindelijk voor altoos een punt beslist te zien niet minder belangrijk voor het goed verstaan van het verledene als voor het huidige. Inderdaad, indien men met gezegd proces aantoont en bewijst, dat de joodsche wet voor niet waarlijk heiligen, rituelen en wettigen Paschen houdt dan die gevierd wordt met door christenbloed doorknede ongedeesemde broodeu of koeken, en indien waaraan wij niet twijfelen — men hetzelfde, na vierhonderd jaren, zal bewezen zien door het in 1840 gevoerd proces tegen de joodsche moordenaars van den Pater Cappucijn Thomas van Calangiaro; dan ziet iedereen, welke gevolgtrekkingen men er noodzakelijk uit zal moeten opmaken, hetzij wegens het zekerlijk grooter getal dan dat waardoor men zulke geheime woorden is te weet gekomen, hetzij wegens de plaats waar, althans geheel, de verdenkingen niet kunnen en het onderzoek der autoriteiten niet mogen ontbreken, in het niet zeldzaam geval van het verdwfmen van christen kinderen, hetzij wegens het al of niet gegronde dier verdenkingen bij de christenen vooral der middeleeuwen, en nog heden bij die van het Oosten, waar de minder waakzame policie, de minder beschaafde joden, en vooral de gereedheid en de gewoonte, van vorsten en rechters door geld om te koopen, zelfs de gruwelijkste
169
misdaden vergemakkelijken en ongestraft als in de hand werken. Daarom is het niet zonder reden, dat zoovele kerkelijke wetten den chrisienen immer verboden te gemeenzaam met joden te verkeeren, al waren het ook geneesheeren. Zoo was geneesheer de jood Tobias, wien het gelukte den gelukzaligen kleinen Simon te verrassen en hem aan zijne moordenaars over te leveren.
quot;Wij erkennen trouwens gereedelijk, zooals wij het bereids herhaaldelijk zegden dat in Italiën en in Frankrijk zulke moorden altoos zeldzamer voorkwamen dan b. v. in Duitschland en in het Oosten, terwijl zij gelukkig heden overal hebben opgehouden, behalve wellicht in het Oosten, waar men er nog herhaaldelijk van hoort. Doch, al hadden deze moorden ook geheel en overal opgehouden, dat zou het feitelijk bestaan dier rabbijnsche wet niet wegnemen; hoogstens zou men er uit moeten opmaken, dat de joden thans hun Paschen niet meer vieren gelijk zij zulks zouden moeten doen volgens hunne huidige wet. Hoe velen ook zijn er helaas niet onder de christenen, die aan hunnen Paasch-plicht te kort blijven! Dit belet echter niet dat zij er streng toe verplicht zijn en dat zij, het niet doende, hunne wet overtreden. Insgelijks belet niets dat feitelijk weinige of zelfs geene joden hun Paschen vieren, zoo als het hun is voorgeschreven, te weten met christenbloed; daar het toch immer vast staat, gelijk men zal zien, dat zij zoo doende aan hunne wet te kort blijven.
Ook wilden wij uit het reeds gezegde en uit hetgeen wij daaroirtrent nog zullen zeggen, niets anders besluiten dan een van deze twee: óf de joden vieren hun Paschen niet meer, óf zij moeten hem vieren met christenbloed. Wij voor ons zijn wel te moede met te gelooven, dat niet één jood ooit waardiglijk en naar zijne wet ziju Paschen vierde, behalve degenen van wie het der menschelijke gerechtigheid tot hiertoe mogelijk was de vroomheid, de
170
godsvrucht en de trouw aan hunne wet met crimineele
processen te bewijzen.
Doch komen wij tot het feit dat plaats had op Donderdag der Goede week van 1475, dat jaar den 24 Maart, namelijk het vermist worden van een jongetje van negen en twintig maanden, Simon geheeten, wiens ouders, na vergeefs zoeken, zich tot den Bisschop wendden, die toenmaals tevens Prins was en tijdelijk Heer van Trente.
Na vlijtig onderzoek, ook bij de joden, waren zij, die het lijkje in huis hadden, niet wetende hoe er van af te komen — wijl zij in \'t oog gehouden werden — er op bedacht, het in een watergracht te werpen, die ondergronds langs hunnen kelder liep. Yeinzende, het lijkje daar toevallig gevonden te hebben — als door den waterstroom daar aangespoeld — maakten zij zelf do vondst met fijn overleg — zoo als ze later beleden — aan het onderzoekend Gerecht bekend. Zij onderstelden, het Gerecht zou geredeneerd hebben: »komen de joden zelf ons »het lijk van het kind brengen, dat bewijst dat zij het »niet vermoord hebben; anders toch zouden zij het begraven »of hoe dan ook zoek gemaakt hebben.quot; Doch men redeneerde zóó niet. Het lijkje nauwkeurig geschouwd, bevond men dat het niet door verdrinking maar aan toegebrachte kwetsuren gestorven was, welke kwetsuren de joden te vergeefs trachtten te verklaren door het knagen van wormen, of anderzins. Immer meer het pad bijster en met hunne woorden in de war, werden zij allen gekerkerd. Op de pijnbank gelegd beleden zij allen hetzelfde tot in de minste bizonderheden; en zoo verdwijnt alle achterdocht, alsof de pijnbank aan zeven of acht menschen fabels en verzinsels zou hebben afgeperst. Hoe toch kunnen zeven of acht menschen overeenkomen om allen een en hetzelfde fabeltje te verzinnen? — Zij werden dan ook allen tot een wreeden maar verdienden dood veroordeeld.
171
Het volk begon al aanstonds dat jongetje als gelukkig-zalig en als martelaar te vereeren; terwijl er menigvuldige mirakelen op deszelfs graf plaats hadden. Doch Paus Sixtus IY wilde, en te recht, dat hierin niets zou gedaan worden zonder volledige kennis van zaken, en daarom verbood hij, bij schrijven van 1475 [wat te lezen staat C. 14 van het le boek over de heilig verklarinq van Be-nedictus XIV] elke openbare vereering, tot dat hij door eenen daartoe afgezonden Commissaris volkomen zou zijn ingelicht. (1) En \'t is door dien Commissaris, dat het afschrift van dat authentiek proces, hetwelk. Code dank! in het Ajchief van den H. Stoel steeds bewaard wordt, naar Rome moet zijn overgebracht. Ten gevolge van dit cn andere processen nopens de mirakelen, werd de vereering van den kleinen Simon later goedgekeurd. Grego-rius XIII deed deszelfs naam plaats vinden in hel romeinsch Martelaarsboek onder den 24e Maart, en Sixtus V verleende er feestviering van met eigen officie en Mis voor het gansche Bisdom van ïrente.
Xa dit beknopt overzicht van het zeer bekende feit, dat men wijders kan vinden in onderscheidene gedrukte levens en geschiedenissen, gaan wij over tot het eigenlijke Proces, dat ons vele andere allerzekerste en allerbelangrijkste bizon dorheden zal doen kennen, welke tot heden toe verborgen waren gebleven.
Vooreerst deed de gouverneur van Trente, Johannes de Salis van Brescia, doctor in de rechtsgeleerdheid en door den Prins-Bisschop tot het onderzoek der zaak afgevaardigd, aanstonds de verdachte joden kerkeren, wier namen voor en na in de afzonderlijke verhoeren te voorschijn zullen treden. Doch, alvorens hen te ondervragen »wilde
1) Cum intendamus, habita ex commissario nostro, quem propterea ad partes illas destinamus, rei veritate, in praernissis opportune et plenarie, ut justum fuerit, providere.
172
♦voornoemde heer (zegt het proces fol. VI, wat wij letterlijk vertalen) zich vergewissen, of het waar was, dat de »joden gewoon zijn christen-kinderen te dooden, zoo als »meti zeide, hun bloed op te vangen, en hoe en waarom »zij zulks doen. Daarom deed hij voor zich komen een zekeren Jan, een christen van Feltro, die zich in de «gevangenis bevond, vroeger jood was geweest en, gelijk gt;men zeide, vóór ongeveer zeven jaren christen was ge-»worden. Deze Jan verscheen voor gezegden heer Gou-sverneur, legde met de hand op de H. Schrift den eed af »van de waarheid te zullen zeggen en, gelijk boven onder-»vraagd antwoorde hij: Het was waar dat — het kon hiu ongeveer vijftien jaren geleden zijn — dat Sachetus »van Duitschland (Sachetus de Alemania), vader van den xgetuige zeide, dat het toen ongeveer veertig jaar kon sgeleden zijn, dat voornoemde Sachetus te Lanzhut, eene )gt;stad in beneden-Duitschland, woonde {existens in civitate *Lanzhut de Alemania basso).quot; Maar men moet weten dat dit Lanzhut in andere akten Tunghut en door de Bollandisten door Tovgros beduid wordt, daar het vrij-natuurlijk is dat de duitsche door de joden slecht uitgesprokene woorden, nog slechter door de procesvoerders begrepen werden.
»En terwijl hij daar met zijne familie woonde, doodden gt;eenige joden dier stad, omstreeks hunnen Paschen, een szeker jongetje, om er het bloed van te hebben en er »zich van te bedienen. Dat de zaak aan den Heer dier istad werd bekend gemaakt; maar hij herinnert zich den. »naam van dien Heer niet. Die Heer deed al de daar »wonende joden kerkeren, behalve eenige die ontsnapten, «waaronder de vader van den getuige, die vluchtte en het :gt;met moeite ontkwam. En om den dood van dat zoo ^gedood kind, zeide de vader van hem getuige, dat vijf-en-gt;veertig joden verbrand werden; maar dat hij hem niet
173
sverder verklaard had, op welke wijze gezegd kind was sgedood, noch ook door wie.
«Ondervraagd of hij getuige, nog jood zijnde, zich ooit »van gezegd bloed bediend of gezien had dat zijn vader ser zich van bediende en waarom, antwoordde hij dat hij — gt;naar zijne meening — (quod credere suo) zich niet versplicht acht te antwoorden, of hij zich van dat bloed ïbediend heeft of niet; dat zijn vader gedurende zijn leven gt;op den Paaschdag der joden, vóór het avondmaal en ook »den volgenden dag van dat bloed nam en daarvan in »zijnen beker deed, waar wijn in was, en daarmede de »tafel besproeide, verwenschende het Geloof der christe-»nen. 1) Hij zegt ook dat hij van dat bloed in het beslag sdeed, van welk beslag hij koeken maakte, en dat wel »vóór het feest van hunnen Paschen, welke koeken de »joden dan aten op gezegden Paaschdag. 2) Anders weet 2hij niet waarom of hoe deze dingen plaats grepen. Ook »zegt hij dat de andere joden van gelijke doen, zooals hij »het zag en hoorde gebeuren. 3) Zeggende dat het voor-szeide onder hen zeer geheim gedaan wordt. 4) Dit zegde »hij te weten, zooals hij boven zeidequot;.
Deze beknopte verklaring is, gelijk men ziet, niet verstoken zelfs van historische waarde, daar zij, zoo het schijnt, de eenige oirkonde is welke ons overblijft van
1) Et quod pater ipsius tempore ejus vite fsicj in die pasce judeorum ante cenam et etiara in die sequenti post pascha ante cenam et etiam in die sequenti accipiebat de dicto sanguine et de illo ponebat in ciato suo In quo erat vinum et deinde aspergebat mensam maledicendo fidem christianorum.
2) Dicit etiam quod de dicto sanguine ponebat in pasta de qua pasta faciebat fugatias; et hoc ante festum pasce eorum; qnas fugatias ipsi judei postea comedebant in dicto die paace.
3) Et dicit quod alii judoei similiter ita facïunt prout ipse vidit fieri et audivit.
4) Dicena quad prcedicta fiunt secretissime inter ipsos.
174
dat verbranden van vijf-en-veertig joden, vijf-en-vijftig jaar voor 1475, dus in 1420, in de genoemde stad van neder-Duitschland. Intusschen is zij van het hoogste belang, omdat die Jan, zoon van genoemden Sachetus de zaak vertelt zonder de minste verwondering als iets zeer gewoons bij de joden. Men zal verder zien, dat dit alles door de joden van Trente bevestigd werd, zoowel aangaande het algemeen gebruik als nopens de bizonderheid van het bloed in den wijn te doen, daarmee de tafel te zegenen, en het te vermengen met het beslag der koeken of onge-deesemde joodsche paaschbrooden. Deze goddelooze praktijken; wijze, ritus, woorden en waarom, zullen ons tot in de minste bizon derheden blijken uit de verhooren en antwoorden der joden van Trente, welke wij voor en na gaan mededeelen.
---;gt;.lt;?---
Eerste verhoor van den jood Israel, waaruit men leert dat de joden van Trente elk jaar, op hun Paaschfeest, hunne koeken of ongedeesemde brooden vermengden met christenbloed. Over de rondzwervende joden, reizigers {commis voyageurs) in de middeleeuwen, verkoopers van- en handelaars in christenbloed, aan onderscheidene synagogen van Duitschland, van Tyrool en elders.
De verhooien voor alsnog voorbijgaande, welke in het onuitgegeven proces van den ïalmudisch-rabbijnschen moord van den kleinen Simon van Trente, alleen daartoe gericht zijn om dien moord en deszelfs barbaarsche wijze van uitvoering vast te stellen — al hetwelk trouwens door onderscheidene authentieke geschiedverhalen bekend is — gaan wij hier al aanstonds de andere verhooren
175
meêdeelen, welke ons rechtstreeks doen kennen de verborgene en aan de meesten onbekende, zoo niet wellicht de eenige en ware reden zoowel van dezen als van zoo vele andere moorden, die de joden op de christenen pleegden tijdens hunnen en bij gevolg meestal onzen Paschen.
De joden vieren hunnen Paschen op den tweeden dag der maand Nisan of den lóe der maan van Maart, die gewoonlijk valt in April. Vandaar schijnt het misverstand van vele christenen ontstaan te zijn die, ziende dat deze joodsche moorden meestal voorvielen in onze Goede Week, daaruit besloten, dat de joden deze moorden bedreven niet alleen om zoo spreken, als eene toemaat, maar uit voorname zoo niet eenige beweegreden van smaad jegens Jezus\' lijden en van haat tegen het christendom; terwijl men zal zien dat juist het omgekeerde plaats heeft. Het voorname zoo niet het eenige doel dier moorden, gelijk ons uit het proces zal blijken, is immer geweest de noodzakelijkheid, waarin de joden zich volgens de rabbijnsche wet bevinden, van christenbloed te hebben om heiliglijk hun Paschen te vieren, eerder dan om wreedelijken onzen Paschen te beschimpen; zoodat, indien onze Paschen b. v. op Kerstmis of op Pinksteren viel, niet op deze feestdagen, maar altijd in hun April of op ongeveer dien tijd, zij dan hun bloeddorstige ritussen zouden gevierd hebben. Doch, daar de joden feitelijk zagen, dat hun Paschen in onze Goede quot;Week viel, stemde het met hunnen aard dat zij, om zoo te spreken, van deze gelegenheid gebruik maakten, om bij hun Paaschgebruik nog andere formulen en daden te voegen van goddeloozen en barbaarschen hoon tegen Christus en tegen deszelfs volgelingen.
Dan, keeren wij terug tot ons proces, dat alles zal ophelderen.
Na het beknopt onderzoek van den gouverneur van
176
Trente nopens het joodsch gebruik van hun Paschen te vieren met christenbloed, en na alzoo een andere ernstige aanwijzing verkregen te hebben welke, behalve zoo veel andere bijkomende omstandigheden, het algemeen vermoeden rechtvaardigde betrekkelijk het den joden ten laste gelegde feit, kon, ja moest men, naar de toen bestaande wetten van procedeeren, overgaan tot het strengwettig onderzoek, door middel der pijnbank, voor de aangeklaagden die alle schuld ontkenden.
Gezegde Gouverneur begon met zijne beambten den jood Bonaventura in verhoor te nemen. Deze was de kok van Samuels huis, waar ook de Synagoog was, waar de moord beraden en uitgevoerd, waar de joodsche Paschen gevierd was. Deze kok had in schijn het eerste aandeel gehad in de schelmsche veinzerij dat hij, naar den kelder gaande, het lijk van het kind in het daarlangs stroomende water had gevonden. Datzelfde liedje zongen in hunne verhoeren al de andere medeplichtigen; doch op de pijnbank gelegd eindigde Bonaventura met alles te bekennen op dezelfde wijze en met dezelfde bizonderheden van tijd, plaats en personen als later zijn andere collega\'s deden. Dit alleen bewijst reeds, dat geen andere pijniging dan de kracht der waarheid uit zoo vele verschillende monden dezelfde bekentenis kon trekken.
Na deze volledige bekentenis der gruweldaad werd hij heen gezonden, zonder dat men hem verder ondervroeg wegens de beweegreden van het feit. Insgelijks deed men met een anderen jood ook Bonaventura geheeten, die de neef was van Israël, zoon van Mohar, een jood van Sbirtemherg, zoo als men in het proces leest.
Daarna kwam de beurt aan Israël, den zoon van Samuel, welke laatste de meester was van het huis waar alles was voorgevallen. Israël bleef in onderscheidene verhoeren alles stijf en vlakweg ontkennen, tot dat hij eindelijk den
177
9C April (fol. XXVII) zeide: »Laat mij van de koord gt;af, en ik zal de -waarheid zeggen.quot; Geheel vrijgelaten en ondervraagd, hij zou de waarheid zeggen, antwoordde hij: gt;In de week van zijnen Paschen, welke week wij de gt;Goede Week noemen, twee of drie dagen voor quot;Witten gt;Donderdag, terwijl Mozes, Samuel, Angelus, Tobias, Mohar gt;en hij Israël \'s morgens in het huis van Samuel in de gt;zalen (in Salit) waren — welke zalen op een andere plaats gt;van het proces ook in Sc/wiis (in de scholen) genoemd gt;worden, dat is in de kamers van Samuels huis bestemd gt;tot Sijnagoog — na het eindigen der godsdienstoefeningen, gt;zeide men onder malkaêr; er was geen mogelijkheid om gt;de koeken te bakken welke men gewoon is op den jplechtigen dag te gebruiken, dat is op Paaschdag, die »inviel op den volgenden donderdag; en dat wel omdat «iemand van het bloed had van een christenkind.quot; 1)
Dus moesten de joden van Trente — niet omdat zij van Trente, maar omdat zij joden waren — de koeken maken, dat is de ongedeesemde brooden, welke de joden gewoon zijn te gebruiken op hun Paaschfeest; maar zij konden niet. quot;Waarom konden zij dat niet? Omdat zij geen bloed hadden van een christenkind; dus moesten de joden noodzakelijk bloed van een christenkind hebben, om het in hun Paaschbrood te kneden; en zulk bloed was noodzakelijk, juist niet noch voornamelijk om schande en schimp te werpen op den Paschen der christenen, maar om heiliglijk hun eigen Paschen te kunnen vieren. Derhalve, bij gebrek aan christenbloed, en de joden dat jaar te Trente zonder dat bloed volgens hunne wet geen
1) Inter eos fuit dictum quod non erat modus faciendi fuga-tias, quoe comedi solent in eorum die solempni, videlicet in die paace qui erat dies Jovii sequens. Et too quia nemo habebat de sanguine pueri christiani.
12
178
Paschen kunnende vieren, gaat Israël voort met te vertellen: j-Samuel, Israëls vader zeide; men had te zorgen »dat men een christenkind kreeg 1). En men besloot onder gt;de daar aanwezigen, honderd dukaten te geven aan wie »een christenkind zou bezorgen, waaruit men liet bloed »zou trekken, gelijk boven. 2) Na dit verordend te hebben verlieten zij de scholenquot; 3) dat is de Synagoog.
Hier zal wellicht een goed christenmcnsch zeggen: die joden moesten dan toch wel een groote godsvrucht en ijver hebben, om hunnen Paschen te vieren en de wet te onderhouden! Immers, gezwegen van den moed die er vereischt werd om het gevaar te trotseeren, waaraan zij zich door dien moord blootstelden — moed trouwens verklaarbaar door de hoop, en deze door herhaalde ervaringen gewettigd, dat zij er ook deze reis heelhuids van af zouden komen — werd er, voor joden, nog veel meer moeds vereischt, om honderd dukaten te geven voor eeue in hunne oogen zoo nietige koopwaar. Honderd dukaten! — men lette er op — zoo in eens bij het eerste loven, gewis onder joden niet te verminderen, maar veeleer, onder het beraadslagen dier gewichtige zaak, te vermeerderen. Hoe dan zulk een groote joodsche godsvrucht, zulk een ruime joodsche edelmoedigheid verklaren, het een zoowel als het andere in dat slach van volk niet te vooronderstellen? Het ware in der daad onverklaarbaar, wisten wij niet uit het proces, dat die honderd dukaten door Samuel en zijne medeplichtigen zoo vrijgevig beloofd aan wie een christenkind zou bezorgen, later wel honderd ja duizend pCt. voordeel zouden hebben afgeworpen. De toenmalige joden
1) Erat providendum quod haberetur aliquis puer christiaims.
2) Et fuit ordinatum inter ipsos ibi adstantes de dando centum ducatus cuicumque, qui daret unum puerum christianum, de quo extraheretur sanguis, ut supra.
8) Eecesserunt de scholis.
179
toch (en waarom ook niet later?) waren gewoon onder hen te hebben wat men nu reizigers (commis voijageurs) noemt, of rondzwervende schacheraars, die onderscheidene Ghetto\'s afliepen om hen vóór Paschen, tegen grof geld, van eenige gestolde of vloeibare droppeltjes van dat christenbloed te voorzien. En tot waarborg, dat dit wezenlijk christenbloed was (doch wie weet hoeveel er niet onder geknoeid werd?), waren die rondventers voorzien van getuigschriften, van paspoorten en van min of meer authentieke documenten, onderteekend door rabbijnen en notabelen der plaatsen, waar men dat bloed uit christenkinderen getrokken had. Tan daar dat Samuel en zijne ïrentische medeplichtingen, met zoo mildelijk honderd dukaten aan te bieden eene, gelijk men thans zegt, goede zaak maakten, niet alleen van rabbijnsche godsvrucht, maar ook van joodschen handel; zoo toch voorzagen zij zich van eene koopwaar die toen ter tijd zeer gezocht was; en daarin bestaat de hoogste volmaaktheid en de kern der joodsche godsvrucht. Nog heden, waar de moderne maijoniek-joodsche mensch-lievendheid (philantropie) heerscht, beteekenen handel en zaken niets anders dan loinst, en wel een grove. Daarom steekt de moderne, filantropisch-macjonieke jood nooit het hoofd zoo naar de hoogte en de borst vooruit, dan wanneer hij vroom kan zeggen, een goede daad verricht en tevens een goede zaak gemaakt te hebben; want een goede daad op haar zelve, die niet meteen een goede zaak zij, wordt tegenwoordig, in de moderne wetenschap der huishoudkunde, slechts beschouwd als een clerikale onzondigheid (crétinisme). quot;Waartoe, schijnen met Judas, joodsch te zeggen de joden en de joodsch-handelenden van onzen tijd, waartoe deze verkwisting? Kon dit niet tot geld gemaakt en den armen gegeven worden? quot;Welteverstaan na aftrek van eenige procenten.
Doch, keeren wij terug tot Israël. Na verhaald te hebben
180
hoe men den kleinen Simon kreeg en de rituele marteling waaraan hij werd onderworpen, om er het bloed uit te trekken dat noodig was voor de joodsche Paaschkoeken, werd hij naar de gevangenis teruggevoerd, en opnieuw in verhoor genomen den 13® April (fol. XXIX).
»Waar om bedienen de joden zich van dat bloed?quot; Hij antwoordde gt;omdat men bij hen zegt dat, mengden zij zulk gt;bloed niet in de koeken op het plechtige Paaschfeest, dia »koeken voor allen een kwade lucht van zich zouden gt;»fgeven.quot; 1) Dit moet, naar de meening der wetgevende rabbijnen, op de eerste plaats verstaan worden van moreele kwade lucht, omdat de wet niet wordt onderhouden. Doch, de aan het joodsche ras zoo natuurlijke onwetendheid en bijgeloovigheid brachten deze vrees voor kwade lucht van het n.oreele tot het phijsieke, wijl al de joden zich des te meer overtuigd houden van de noodzakelijkheid om te gehoorzamen aan dat bloeddorstig Synagogengebruik.
gt;Ondervraagd, wat dat eten van christenbloed verbeeldt esio sanguinis christian\'), en waarom zij het zoo in »de koeken eten, antwoordde hij: omdat het eene gedachtenis »is van het bloed waarmee de Heer aan Mozes beval de deur-»stijlen der joodsche huizen te besproeien, tijdens de slavernij der joden onder Farao.quot; 2)
Hij antwoordde niet dat dit christenbloed eten een hoon verbeeldde tegen den Paschen der christenen, neen; hij antwoordde dat het een godsdienstig gebruik of eene streng joodsche geschiedenis verbeeldde, naar joodsche meening
1) Eespondit quia dicitur apud ipsos, quod si de dicto sanguine non ponerent in fugatiis in fe«to Paaco, feterent apud omnes.
2) Eespondit: quia est commemoratio sanguinisquem Doninus dixit ad Moijsen ut deberet spargere super liminaria ostiorum domorum judoeorum, quando ipsi judoei erant in servitute Pharaonis,
181
geheel onafhankelijk van den christen-Paschen, van het
Lijden onzes Heeren en ran de Goede Week.
quot;Wijders meer bepaald ondervraagd, hij zou de beteekenis vau gezegd bloed nader verklaren, of zij het nog tot iets anders gebruikten 3); want de rechters wilden vooral weten, of er iets in voorkwam tot smaad van het Lyden O. H. antwoorde hij: »Het niet te weten.quot; Ondervraagd, hij zou zeggen van welke woorden zij zich bedienden, terwgl zij het bewuste kind priemden en er het bloed uittrokken 4), gelijk boven (gelyk hij boven verteld had) antwoordde hij, dat zij de volgende woorden spreken: zoo deed men met den God der christenen die geen ware God was: en dat er met den Messias edellieden zullen komen te paard en op hameien (?) om ons te verlossen.
Opmerkenswaardig is het dat, twee eeuwen later, Paulus Medici (waarvan boven), een bekeerde jood der XVII eeuw (p. 154 van zijne ritussen en gebruiken der joden, Turijn 6e uitgave van 1874) ons bericht, dat de joden toen nog, in hunne Paaschviering, nagenoeg dezelfde woorden gebruikten — dat zullen ze nog wel doen —- namelijk: Die honger heeft home en houde hier Paschen. Hel volgende jaar in het land van Israel. Hetgeen wèl overeenkomt met: er zullen eddellieden komen te paard, dat is: het volgende jaar zal de Messias komen. Waarbij Medici voegt: »De sukkelaars beloven zich elk jaar de vrijheid; smaar die dag breekt nooit aan.quot; Integendeel het antisemitisme. Hieruit besluite men: maakten de joden in hunne Paaschviering, en doen zij dit zeker nog, smadelijke melding van het Lijden O. H. en van het christendom, dit slechts plaats had en heeft als bij wijze van toemaat en bij gelegenheid ontleend aan hun bepaald godsdienstig gebruik,
3) Interrogatus quod melius dicat figurationem dioti sanguinis; et an ob aliam cauaam accipiunt.
4) Dum extirparent sanguinem.
182
ter nagedachtenis van het in Egypte op hunne deuretijlen besproeide bloed ; van daar immers hun Paschen of hunne vrijheid, welke zij nog altoos zijn wachtende van het goddeloos gebruik van christenbloed. Trouwens het verstaat zich dat hier alleen spraak is van die joden, welke nog heden hun Paschen vieren naar den rabbijnschen ritus. Doch waar vindt men tegenwoordig de onderhoudende joden? Wij danken God dat er, althans in onze landen zeer weinigen worden aangetroffen; zoodat onze kinderen gerust kunnen slapen.
Tot hiertoe heeft het proces ons onderricht van vele ongehoorde zaken; maar er blijft ons nog veel te leeren over. In den volgenden loop van het onderzoek werd Israel ondervraagd (fol. XXIX) »over de hoeveelheid van gt;het uit dat kind getrokken bloedquot;; en hij antwoordde : gt;Het was ongeveer anderhalve kom 1). En al het bloed skreeg Tobias.quot; 2) Wellicht omdat die guit, geneesheer van onnoozele christenen, onder al de joden van Treuto als de bekwaamste was uitgekozen, om zonder achterdochr, in de huizen der christenen te komen en er een kind te verrassen. Van daar dat hij, zich aan dat gevaar blootgesteld en zijn slag geslagen hebbende, in plaats van de honderd toegezegde dukaten — zoo dacht Israel — natuurlijk de kom met bloed moest verkiezen. Dat bloed vervolgens droppelsgewijze aan onderscheidene naburige familiën en Synagogen verkoopende, zou hij zich zelve ruim betaald hebben voor hetgeen men hem als prijs van zijn joodsch misdrijf verschuldigd was. Inderdaad j-onder-»vraagd ging Israel voort met te zeggen, dat zij onder »malkaêr beraadslaagden, om van dat bloed aan hunne »naastbestaanden te zenden, zonder er bij te voegen aan
1) ünam scutellam eum dimidio.
2) Et quod illum sanguinem totum habuit Tobias.
183
wie. 1)quot; Waaruit te verstaan is, dat hunne naastbestaan-den joden waren van andere landen, aan wie Tobias of iemand anders (want uit het proces zal blijken dat Tobias van dat bloed wel wilde, maar het niet kreeg) het zou verkocht hebben, er voor zich en voor de zijnen van ïrente van overhoudende wat zij behoefden voor hunnen Paschen.
Maar nu komt het mooie: slsrael ondervraagd zijnde gt;hoe zij vroeger deden om van zulk bloed te hebben voor »hunne ongedeesemde brooden, volgens hetgeen hij boven gt;zeide 2) antwoordde hij: Het kon nu vier jaar of onge-»veer geleden zijn dat hij Israel in zijn vaders handen gt;eeu beker zag, waarin zooveel bloed, dat het den bodem »des bekers bedekte; en het was gestold en hard bloed 3). »En hij zegt {hier opgelet)-, Zijn vader voornoemd zeide »aan hem Israel, dat hij dat bloed gekocht had van een szekeren jood, die het, uit Duitschland had meegebracht; «maar verder zeide hij hem niet wie die jood was 4).quot;
Zoo ver gekomen begon Israel te merken dat hij te ver was gegaan in het ontdekken van geheimen, welke nooit een christen zou vermoed hebben, (vooral dat laatste niet van rondreizende joden, handelaars in christenbloed). Daarom
1) Et dioit intcrrogatus, quod inter se deliberaverunt de mittendo de dioto^sanguine affinibus suis: et non gpeceiaverunt quibus.
2) Interrogatua quomodo feeerunt temporibus preteritis ad liabendum de dicto sanguine pro faciendo eorum azimoa, ut supra dixit.
3) Ecspondit quoniam possunt esse 4or anni, vel circa, ipse Israel vidit unum ciatum in manibus patris sui, in quo erat tantum sanguinis, quod cooperiebat fundum ciati; et erat sanguis coagulatus et durus.
4) Et dicit quod dictus pater dixit sibi Israeli quod emerat ilium sanguinem a quodam judeo qui ilium portaverat de Alemania; non aliter sibi dieendo quis fuisset ille.
184
herriep hij zich zeggende dat hij tot hiertoe gelogen had 1). Doch, na andere verhoeren en andere folteringen bevestigde hij den 19 April en helderde hij zelfs op — altoos in overeenstemming met de vorige en latere getuigenissen — al de bereids verklaarde omstandigheden van den moord, tot in de minste, onverschillige bizonderheden. Inzonderheid ondervraagd »of het bloed van een christen kind voor hen sjoden, gelijk hij boven zeide, noodzakelijk was, en hoe zij wroeger deden 2), antwoordde hij: het kon nu vier of vijf gt;jaar zijn dat zijn vader Samuel een halven beker van »gezegd bloed kocht, zoo als zijn vader genoemd hem gt;zeide; maar hij wist niet voor hoeveel, noch van wien gt;hij het gekocht had 3).
^Ondervraagd, hij zou bepaald zeggen (quod dimt precise) »van wien zijn vader het gezegd bloed gekocht had, ant-»woordde hij, het niet te weten (respovdit se nescire:\') Maar dat zullen wij later weten met andere belangrijke zaken, van andere getuigen die beter onderricht waren wegens naam en bijnaam van dien joodschen zwerver, koopman
in christenbloed.
Yoor de laatste reis, den 10 Junij ondervraagd, of wel nopens eenige omstandigheden van den gepleegden moor(i _ waarmede wij ons vooreerst niet willen bezig houden — of wel en in \'t bizonder en op nieuw wegens dezelfs ware oorzaak en bepaald, waar men het bloed van
1) Et post proedicta, eum koec dixisse^, ipse Israel dixit quod supra dicta omnia non erant vera.
2) Interrogatus si sanguis pueri christiani est necessariue ipsis judoeis: ut supra dixit; et quomodo fecerunt temponbua proeteritis.
3) Eespondit quod modo possunt esse quatuor vel quinque anni Samuel pater ejus emit circa medium datum sanguinis proedicti: prout dictus ejus pater dixit sibi: nec scit pro quanto pretio, nec a quo ilium emit.
185
gezegd kind gelaten had, en hoeveel het was 1), antwoordde Israel: »Hij wist niet waar dat bloed was; alleen wist hij gt;wat hij zijn vader had hooren zeggen, die hem zeide dat gt;hij dit bloed in zijne kamer in een zeker kofier geborgen »had, en dat het bewust verkregen bloed in \'t geheel gt;-weinig meer kan zijn dan een halve kom vol. 2) Ook izegt hij dat hij zelf, Israel, het bedoelde kind hielp dooden iteu smaad van den God der christenen, en om het bloed gt;te hebben 3).quot; Als wilde hij zeggen; ja, deze moord geschiedde ook ten smaad van den God der christenen; maar het hoofddoel was {ut sanguinem haberel) het bloed te hebben.
Alhoewel er den rechters veel aan gelegen was het bewijs te hebben van den hoon geslingerd tegen het Lijden van Christus, nogtans — zoo als men uit het ge-heele proces ziet — bleven de joden, in weerwil der folteringen en allerlei aandrang, immer eenstemmig getuigen: het hoofd — zoo niet het eenige doel van hun misdrijf was geweest de noodzakelijkheid waarin zij zich bevonden van christenbloed te hebben, ten einde hunnen Paschen te vieren.
^Ondervraagd ging Isaael voort (continuando): »Van het »bloed van dat bewust kind mengden zij niets in hunne songedeesemde brooden, omdat het des Donderdags, waarop
1) Ubi fuit positus sanguis dicti pueri et quantum erat sanguis pueri quem collgerunt.
2) Eespcndit se nescire ubi sit dictus sanguis; nisi prout did audivit a dicto Samuele ejus patrej qui sibi dixit quod ilium sanguinem reposuerat in ejus camera, in quadam ejus capsa; et quod dictus sanguis quem collegerant in totum potuit esse parum plus quam media soutella.
3) Et dicit quod ipse Israel adjuvit ad interficiendum dictum puerum in obprobrium (sie) Dei cbristianoruiu et ut sanguinem haberet.
186
»zij het kind dooden, Paaschdag was, en dan was het hun xniet geoorloofd koeken te bakken. Maar, of zijn vader »Samuel het bloed in zijnen beker gedaan heeft, toen zij idien avond het maal gebruikten, gelijk men gewoon is »te doen op Paaschdag, dat zegt hij niet te weten. Toorts »zegt hij, dat de joodsche huisvaders op het feest van »Paschcn, vóór het avondmaal, een weinig bloed van een «christenkind nemen, daarvan in hunnen beker vol wijn »doen, en daarmee do taftl besproeien. Dat zijn vadei de »tafel zegende eu met gezegden wijn de tafel besproeide »des avonds op den Donderdag van hunnen Paschen. »Maar hij zegt niet te weten, of hij van het bloed in den »beker gdaan heeft. 1)quot;
Dit gebruik van het christenbloed te mengen niet alleen in de koeken, maar ook in den wijn, zullen wij bevestigd zien door de volgende getuigen. Ook zullen deze ons onderrichten van vele dingen die Israel zeide niet te weten, terwijl hij met zijne bekentenissen nooit in tegenspraak kwam, maar dezelve aanvulde en ophelderde. Dit zal voor en na uit liet proces blijken.
Eindelijk werd van Israel geeischt: »hij zou (fol. XXXIl) ■igt;de namen zeggen van die bij het dooden des kinds tegen-»woordig waren, en van die den moord begunstigden. Hij »antwoordde: zij waren de volgende: de oude Mozes (Moises
1) Et (licit intoiTOgatus quod de eo sanguine dieti pueri non posuerunt in azimis, quia dicta die Jovis, qua interfecerunt pnerum, erat dies pasce, qua non licet facere fugatias. Sed si Samuel ejus pater posuerit in ciato suo quando cenaverunt ea sera, ut solet fieri in die pasce, dicit nescire. Dicit quodjudoei patres familioe in festo Pasce, ante cenam, accipiunt modi um do sanguine pueri christian], et de illo ponunt in suo ciato pleno vino et cum eo aspergimt mensam. Dicens quod ejus pater bene-dixit et aspersit mensam cum dicto vino, de sero, die Jovis pasce eorum. Sed si posuerit de sanguine in co, dicit se nescire.
187
vantiqiins), Samuel, Mohar zoon van Mozes, Bonaventura zijn zoon, Yitalis, Bonaventura de kok, Tobias en hij Israel.quot;
Deze werd, na zijne getuigenis, naar de gevangenis teruggevoerd en niet verder meer ondervraagd. Doch hij had bekend wat tot hiertoe reeds genoeg is, om. iedereen te overtuigen van het bestaan voor alle joden van een goddelooze wet, die hen na de verspreiding immer verplichtte (en nog), hun Pasclien te vieren met christen bloed. Daar zullen wij nieuwe en altoos klare en beslissende bewijzen van hebben uit den verderen loop van het onuitgegeven Vatikaansch Proces.
- ----
XY.
Dc jood Vitalis bevestigt het onthulde van Israel nopens het godsdienstig bloedgebruik van den joodsche Paschen. Hij openbaart de bloed-Pasehens, -welke hij en zijn oom Salomon te Monza bij Milaan gevierd bebben. Hij beschrijft de gruwzame marteling van den gelukz. kleinen Simon van Trente, en verklaart er het doel en de bcquot;.veegredon van.
Na afloop der verhoeren van Israel aangaande den moord van den kleinen Simon, en deszelfs beweegreden, ging men over tot het in verhoor nemen van die er nog meer van wist en aan den dag bracht, te weten Vitalis die — gelijk het proces zegt — factor (agent) was van Brunetta de moeder van Israel. Deze naam van Vitalis of Vitale is slechts de zuivere naamletterkeer van Levita, gelijk de naam van Ar bib (hoofdredacteur van een liberaal-maijoniek dagblad te Rome) de zuivere naamletterkeer is van Rabbi-, want de joden zijn gewoon, waar het hun te stade komt, somtijds hunnen naam te verbloemen.
188
Bij zijn eerste verhoeren toonde deze Vitalis, bij een buitengewone stijfhoofdigheid, een zeldzame sluwheid met zijn herhaald: ik weet het niet. Doch den 13 April werd hem door den gouverneur een strik gelegd, waarin h\\j zich liet vangen. »Men zettede hem in eene kast onder den strap 1). Die kast werd daarop gesloten 2). Hierna werd »Israel Samuels zoon bijgebracht, staande bij gezegde ge-sslotene kast, en ondervraagd: hij zou opnoemen die ^tegenwoordig waren, toen het kind gedood werd. 3) Israel «antwoordde: waren tegenwoordig de volgende: Samuel, Tobias, Vitalis en hij Israel tegelijk met de anderen. 4)
»Hierna liet men Israel niet meer praten, maar voerde »men hem terug naar de gevangenis 5) En men haalde sYitalis uit de kas. Ondervraagd, hij zou de waarheid «zeggen, antwoordde hij: mijnheer de gouverneur moest te «vreden zijn met hetgeen gezegde Israel bekend had (5). En «ondervraagd, wat Israel bekend had, antwoordde hij; mijn «heer de gouverneur had zelf zeer goed verstaan wat hij «gezegd had 7). En voor den oogenblik kon men er niets «anders uit krijgen behalve dit: ondervraagd, waar het «kind gedood was, antwoordde hij, dat het gedood was in «de keuken 8). Ondervraagd, hoe hij wist dat het in de
1) In armario quod est sub scala.
2) Quod armarium postea fuit clausum.
3) Qui Israel stans apud dictum armarium, in quo erat Vitalis, ut supra, fuit interrogatus: quod nominet qui fuerunt proEsentes quando fuit interfectus puer.
4) Qui Israel respondit quod 1\'uerunt proesentes infra scripti: Samuel, Tliobias, Vitalis et ipse Israel una cum ceteris aliis.
5) Quibus sie dictis, dictus Israel non passus est ultra loqui:
quot;sed reductus fuit ad carcerem.
6) Respondit quod Dominus Potestas debet remanere con-tentus, de eo quod confessus est dictus Israel.
7) Eespondit quod bene audivit ipse Dominus Potestas quid
dixit.
8) Eespondit quod fuit interfectus in coquina.
189
«keuken gedood was, antwoordde hij hierop niets 1).quot; Hij «beloofde echter dat hij de waarheid zou zeggen, indien 2gt;men hem van de pijnbank liet. Daarop werd hij er af ïgelaten en naar de gevangenis teruggevoerd 2).quot; Hij had inderdaad begrepen dat het niets bate halstarrig te zwijgen, nu Israel, zoo als hij zelf in de kas gehoord had, reeds alles had moeten bekennen, en hij zelf onbedacht Israels bekentenis bekrachtigd had. quot;Weshalve hij den 14 April [fol. XI] en den 17 daaropvolgende [fol. XII) er ook toe kwam, alles getrouw te vertellen gelijk de vorige en volgende getuigen, aangaande den gepleegden moord en al deszelfs minste bizonderheden. Doch betrekkelijk deszelfs gelegenheid of beweegreden — waarmede wij ons op dezen oogenblik vooral bezig houden — voegde hij er, behalve het reeds door Israel meêgedeelde, andere tot dan toe niet gekende en ongehoorde bizonderheden bij, waarvan wij gaan spreken.
Den 18 April ondervraagd: »Tot welk doel hij van het sbloed van gezegd kind verlangde 3) antwoorde hij: om van »dat bloed te hebben en het in het deeg te doen, waarvan «ij hunne ongedeesemde brooden maken, welke zij vervolgens »eten op hunnen paaschdag 4).quot;
Men bemerke hier oplettend dat én Vitalis én Israel reeds geantwoord hadden, niet dat het kind gedood was om smaad te weipen op den Paschen der christenen, | maar om hun eigen Paschen naar behooren te kunnen i vieren. En de zaak wordt nog duidelijker door hetgeen volgt. Immers:
1) Interrogatus quid seit quod fuerit interfectus in coquina P ■ et tune nihil respondit.
2) Üeponalis me: ego dicam veritatem: et tune fuit depositus.
3) Ad quem finem cupiebat de sanguine dicti pueri ?
4) Itespondit: ut de illo sanguine haberet, et poneret in pasta de qua faciunt suos azimos : quoa azimos postea comedunt in die pasce eorum.
190
»Ondervraagd; waarom zij het kind zoo geprikt en deszelfs jvleesch zoo verscheurd hadden? 1] — quot;Wat een duidelijk aandringen was om te weet te komen of er een andere reden onder schuilde — »en om welke reden zij het bloed »van een christen kind eten? 2) antwoordde hij, het bereids «gezegd te hebben 3]« Als wilde hij zeggen: er bestaat bij mijn weten geen andere reden dan de noodzakelijkheid voor ons joden om christenbloed te hebben tot viering van
onzen Paschen.
En om de zaak nog duidelijker te maken voegde hij er voort bij; «Behalve dat het den joden noodzakelijk is, elk »jaar bloed te hebben van een christen kind, en daarvan »in de ongedeesemde koeken te doen 4];« in t koit herhalende wat hij reeds gezegd had, en zelfs de andere reden niet aanstippende betrekkelijk den smaad en hoon tegen Christus en tegen de christenen; ofschoon deze tweede reden ook begrepen is in dat gruwzaam rabbijnsch gebruik. Maar het is een nevenreden, terwijl de hoodfreden is, een noodzakelijk en wettelijk gebruik te onderhouden in het vieren van den joodschen Paschen. \'t Is immers den joden noodzakelijk, enz. [zie boven]; hetgeen wij trouwens reeds wisten uit Johannes van Feltro, zoon van jood Sachetus, en uit Israel, Samuels zoon en nu, nagenoeg met dezelfde woorden, ook weten uit Vitalis, den agent van mevrouw Brunetta.
Doch wij wisten tot hiertoe van niemand hetgeen Vitalis in zijn volgende verklaring afgeeft: «Dat hij al hetboven-
1) Ad quem finem ita pupugit et ita dilaceraverur-t oarnes ejus P
2) Et ad quem finem oomedunt sanguinem pueri caristiani?
3) Respondit se dixisse.
4) !-\'alvo quod est necesse ipsis judceis habere de sanguine pueri ckristiani, singulo anno, et de illo ponere in fugatiis azimorum.
191
svermclde had liooren zeggen van zijne ouderen: van Samuel en van Mozes den oude, inwoners van Trente, en »van Salomon, oom van liem Vitalis, die woont te Monza, »op het Milaneesch grondgebied 1). Bij welken oom hij »Yitalis ongeveer drie jaren verbleef, wanneer hij op zijnen »Paaschdag van liet ongedeesemde met bloed at, gelijk gt;boven: zoo als hem zijn voornoemde oom gezegd had 2).
Het zal den geleerden van Monza niet moeielijk wezen zich te vergewissen, of er in hunne geschiedboeken of archiven eenig gedenkstuk bewaard wordt van do joodsche Paaschvieringen in do XVe eeuw (en zoo waarschijnlijk ook wel vroeger en later). quot;VVat hiervan zij, het feit is daar, men kan er niet aan twijfelen. Immers, welke foltering, tenzij de kracht der waarheid, zou ooit aan Vitalis het verhaal van een dergelijk feit hebben kunnen afpersen? Niemand toch zou ooit hebben kunnen verzinnen laat staan Vitalis ingeven, dat hij drie jaren te Monza bij zijn oom was geweest, en daar elk jaar met zijn oom op het Paaschfeest ongedeesemd had gegeten vermengd met Monzaasch-christenbloed. Waaruit volgt, voor hoe gezagvol en eerbiedwaardig men zoo vele overleveringen moet houden, welke op zoo vele plaatsen bewaard zijn gebleven aangaande soortgelijke joodsche moorden, vooral in de middeleeuwen. Wij weten immers nu reeds en zonder twijfel, dat in drie, vooral destijds zeer ver van elkaar gelegen steden: Tongeren in Duitschland, Trente in Tyrool en Monza in Italiën, de j,oden sedert
1) Prout dici audivit a majoribus suis; videlicet a Samuole et a Moiso antiquo liabitantibus Tridenti: efc a Salomone patmo ejus Vitalis. qui kabitat Mouzie territorii Mediolanensis.
2) A pud quern patruum ipse Vitalis stetit circa tres annos quo tempore in die pasce sui, oomedit de azimis cum sanguinej ut supra: prout sibi dixit dictus ejus patruus.
192
vele jaren gewoon waren hunnen Paschen te vieren met christenbloed. En waarom ook niet elders, en vroeger en later, overal waar zij konden? Er was toch spraak van eene wet, en wel van een gewone en algemeene, zoo als nog duidelijker gaat blijken uit het Proces dat wij onder handen hebben.
In het met Yitalis voortgezet verhoor werd hem gevraagd (fol. XLI): -Of hij dit Jaar ongedeesemde gegeten gt;had, waarin bloed van een christenkind? 1)quot; En hij antwoordde: »Op goeden vrijdag maakten zij brood of koeken. »En Samuel en Mozes zeiden hem, dat zij in dat brood of sgt;in die koeken bloed gedaan hadden van het op donderdag sgedood kind. Overigens zegt hij niet te weten, wie dat sbloed in het ongedeesemd brood of koeken gedaan had, »tenzij het ware Bonaventura, Samuels kok, die het brood opmaakt. 2)quot;
Het verhoor van dien dag aldus afgeloopen nopens de oorzaak en de beweegreden van den moord, begon den 9 Junij (fol. XLI1) Yitalis met juistheid in zijn geheel te vertellen het feit en den ritus (hij toch was er van het begin tot het einde toe bij tegenwoordig geweest); wat wel der moeite waardig is hier in zijn geheel te worden meegedeeld.
Zoo dan ondervraagd, bij zou beter de waarheid zeggen, antwoordde hij; »0p hunne Paaschdag, die viel op don-sderdag, welken de christenen den heiligen dag (quot;Witten
1) An hoc anno ipse Yitalis comederit de azimis, in cuibus esset de sanguine pueri christiani.
2) üespondit; in die Veneris Sancti feoerunt de azimis sive fugatiis. Samuel et Moises dixerunt sibi quod in eis azimis, sive fugatiis posueiunt de sanguine pueri christiani qnem In die Jovis interfecerunt, et dicit se aliter nescire quis posuerit dictum sanguinem in azimis, sive fugatiis: nisi fuerit Bonaventura cocus, qui facit panem.
193
^Donderdag noemen, tegen het invallen van den nacht — »liet juiste uur wist hij niet te zeggen — terwijl hij Vitalis »zich in het huis van Samuel bevond, ging hij in de kamer »vóór do Synagoog. Daar waren de volgenden: Mozes-»de-oude, Samuel, Israel dezes zoon, Mohar zoon van »Mozes-den-oude, Bonaventura zoon van Mohar, Bonaven-»tura do kok en Tobias. Daar knoopte genoemde Samuel »een zwachtel om den hals van een zeker kind dat zich »daar bevond. quot;Welk kind Mozes-de-oude, op een zekere »bank gezeten, op de knieën hield. Voornoemde Mozes »en Samuel haalden dezen zwachtel om den hals van het »kind toe, opdat men het niet zou hooren schreien. Mozes »nam vervolgens met eene soort nijptang, welke hij in izijne handen had, een stukje vleesch uit de rechterwang »vaii het kind. Van gelijke deden Samuel en Tobias. Deze «Tobias ving in eene kom het bloed op dat uit de wang «van het kind zijpelde: Soms hield ook Mohar de kom »vast. En al de bovengenoemden en hij Vitalis hadden »naalden in de baud, waarmede zij het kind prikten, zekere »hebreeuwsche woorden sprekende, welke hij niet weet. »Daarna nepen zij met dezelfde tang vleesch van het kind »uit het buitenwaartsch gedeelte van het rechterbeen, silaar hij weet niet wie de eerste noch wie de tweede «geweest is, die bet vleesch uit het rechterbeen rukte. »Ook zegt hij, dat het bloed, wat uit het rechterbeen vloeide, »in eene kom werd opgevangen; maar hij weet niet wie »dic kom vasthield. Daarna namen Samuel en Mozes, op »eene daar geplaatste bank gezeten, het genoemd kind, en «zittende zetteden zij het tusschen hun tweeën op de beenen, »eii hielden het zoo met hunne handen recht op staande; want Mozes, die rechts van het kind zat, hield het kind srecht op de beenen en den rechterarm uitgestrekt. Van «gelijke deed Samuel; die links van het kind zat. Tobias »hield de voeten van het kind vast; zoodat het kind in
194
»die rechte houding met de uitgestrekte armen als ge-»kruisigd scheen. En terwijl het kind zoo stond, prikten al j-de bovengenoemde daar rondstaande iodeu het kind met gt;naalden die zij in de hand hadden. Ook hij Vitalis prikte, »zoo als hij boven zeide. En terwijl deze dingen plaats «grepen stierf het kind 1).quot;
Wie onzer lezers zou meenen, dat deze de gruwzaamste bizonderheden van dien kindermoord geweest zijn, zou erg dwalen, zoo als men in \'t vervolg zien zal. Doch vergenoegen we ons voor alsnog met de onthulligen van Yitalis. Uit deze weten wij nu dat de joden van Trente niet met een mesje — wat gemakkelijker was en meer voor de hand lag — maar met eene nijptang én vleesch én bloed trokken uit den kleinen Simon. Doch, waarom met eene nijptang in plaats van met een mes? Omdat, gelijk het proces ons verder zal zeggen, de joden zich reeds vroeger van een mes bediend hadden, om uit een ~ï) Interrogatus quod melius dicat veritatem: Eespondit quod in die pasce ipsorurt; judceorum, quod fuit in die Jovis, quem christiani dicunt sanctum diem, circa prineipium noctis, et aliter precise nescit dicere horam, ipse Vitalis existens in domo Sa-muelis, ivit in cameram, quae est ante Sinagogam; ubi etiam erant infrascripti: Moises antiquus,Samuel,Israel ejus filius, Mohar films Moisi antiqui, Bonaventurafilius Moliar, Bonaventura coquus, ïkobias. Et ubi dictus Samuel ligavit unum faziolum circa collum cujusdam pueriibi existentis; quem puerum Moises antiquus, se-denssuperquodambanclio scampno, liabebat super genibus:et quem faziolum dicti Moises et Samuel stringebant circa collum puen, ne audiretur dum clamaret. Et Moises, cum tenalea quadam, quam habebat in manibus, extirpavit modicum de carne pueri ex maxille dextre. Et similiter fecerunt Samuel et Tobias. Qui Tobias, cum scutella quadam, aliquando colligebant (sic) sanguinem defluentem a maxilla pueri; et aliquando etiam Mohar tenebat scutellam. Et omnes suprascripti, et ipse Viialis, liabebant acus in manibus, cum quibus pingebant dictum puerum; dicendo certa verba in hebraico, qua; ipse nescit, et deinde cum eadem tenalea extirpaverunt de carne pueri in tibia dextra, ad latus exterius.
195
christenkind bloed te trekken. Welnu, men had in hun huis het lijk gevonden van een kind dat gesneden, niet genepen was, en daarom waren zij overtuigd geworden dat zij een ader hadden doorgesneden, om er het bloed uit te trekken; weshalve zij nu, om zich aan alle achterdocht te onttrekken, een nijptang gebruikten, ten einde met het vleesch ook het bloed te hebben der kinderen, welke het hun gelukte te stelen tot hunne Paschviering. Dit zullen wij te geschikter plaatse uitdrukkelijk hooren verhalen door Mozes-den-oude en door Samuel, sedert bijna eene eeuw ervarene en praktische joden in de heilige gebruiken der Eabbinerij.
Later ondervroeg men Vitalis (fol. XLIII) »met welk »soort van naalden zij prikten? 1). Zij waren antwoordde »liij, van koper 2). En hem eenige verschillende naalden ^getoond hebbend .... nam hij er eene uit met een kop 3) «zeggende: dat deze kopnaald geleek op de naalden, gt;waarvan zij zich bediend hadden, gelijk boven 4).
Et nescit quis fuerit primus, nee secundus qui extirpaverunt carnes de tibia dextra. Et dieit quod sanguis, qui defiuebat ex dicto vulnere tibie colligebatur in scutella. Et nescit quis teneret diciam seutellam. Et postmodum Samuel et Moises, se-dentes super quodam banclio ibi posito, reeeperunt dictum pue-rum, et ilium, inter se sedentes erexerunt in pede. Et illumte-nebant erectum in pedibus, manibus hoc modo: quia iMoises, sedens ad latus dextrum pueri, tenebat reotum puerum in pede, ct tenebat bracliium dextrum extensum. Similiter faciebat Samuel qui erat ad latus sinistrum pueri, et TJiobias (ut credit de Thobia) tenebat pedes pueri ita quod puer, sic stans erectus et ex-tensus ctim brachiis, videretur crucificus. Et puero sic stante, omnes suprascripti judei circumstantes cum acubus, quas in manibus liabebant, pungebant dictum puerum, et ipse etiam (Vitalis) pupugit, ut supra dixit: et dum iiajc fieienfc, puer mortuus esquot;.
1) Quae acus erant ille cam quibns pungebant.
2) Quod erant certe acus de rame.
3) Elegit quandam acum a pomedel\'o.
4) Uicens quod ilia acus a pomedella est similis acubus, qui-bus usi fuerant ut supra.
196
sOndervraagd, waarom zij dat kind zoo kwetsten en zoo gt;prikten 1)? antwoordde hij, dat zij het zoo kwetsten, om »er het bloed van te hehben, zoo als hij boven zeide, en »dat zij het daarom prikten en deszelfs handen uitstrekten
gt;ter gedachtenis van Jezus. 2)quot;
Uit dit antwoord blijkt dus alweer dat, voor zooveel Vitalis er van wist, het hoofdinzicht van dit misdrijf was, het bloed te hebben (ut haherent sanguinem), doch meteen van de gelegenheid gebruik makend, om op zijn joodsch de gedachtenis te hernieuwen van Jezus\' Lijden.
«Ondervraagd: te goeder of te kwader gedachtenis ? 3) .antwoordde hij, dat zij het deden uit min- en verachting gt;van Jezus, den God der christenen, zeggende dat zij elk gt;jaar gedachtenis houden van genoemd lijden 4).
. .Ondervraagd, op welke wijze zij deze gedachtenis .houden 5), antwoordde hij: zij houden elk jaar gedachtenis ;gt;van genoemd Lijden van Jezus, doordien zij van het bloed .van een christen kind in hun ongedeesemd brood of
»koeken mengen 6).quot;
quot;Wel antwoordde Yitalis in zijn laatste verhoor niet, dat de joden elk jaar kwade gedachtenis houden van Jezus\' Lijden, door het kind uit te strekken bij wijze van gekruisigde, of door eenige andere barbaarschheid waarin
1) Quare ita vulaoraverunt dictum puovum et quare illum ita pupugerunt?
2) Eespondit quod ideo vulneraverunt ut haberent saugmuem, ut supra dixit: et quod ideo pupugerunt et extenderunt mamis,
in memoriam. Jesu.
3) Interrogatus: in memoriam benam, vel in memoriam malam
4) Eespondit quod feoerunt in contemptum et vilip\'Jndium Jesu Dei chriBtianorum: dicens quod omni anno faciunt memoriam
dicte passionis.
5) Quomodo l\'aciunt illam memoriam?
6) Eespondit quod ipsi judei faciunt memoriam dictie Passion\'» omni anno, quia ponunt de sanguine pueti christ.aiu in
eorum azimis sive fugatiis.
197
zij meesters waren, met het kind te martelen; maar wel zeide hij dat zij dat Lijden herdachten juist en bepaald door christenbloed te mengen in hunne ongedeesemde hrooden of koeken. Hierdoor reeds, ook zonder bijkomende omstandigheden, hielden de joden kwade gedachtenis, met hoon en minachting van Christus en van deszelfs Lijden, zonder er wellicht uitdrukkelijk aan te denken. Opzettelijk immers en hoofdzakelijk doodden zij christen kinderen en trokken er het bloed uit, om het onder het ongedeesemde te mengen, en zoo Paschen te vieren. Zij kwamen niet tot het tweede antwoord nopens de kwade gedachtenis van het Lijden tenzij daartoe uitgelokt en als met de hand er toe geleid door het aandringen der ondervragende rechters. Alleen dan, wanneer men het hun bepaaldelijk afvroeg, schenen zij zich te herinneren, dat zij hunne goddelooze Paaschgebruiken onderhielden, niet alleen om in het ongedeesemde brood christenbloed te hebben, maar ook ten spot en smaad van Christus en van deszelfs volgelingen. Dat heeft men trouwens uit de tot hiertoe meegedeelde verhooren bereids gezien, en zal verder nog klaarder blijken. Ook konden de joden geen bizondere moeielijkheid vinden in de nevenreden van hun misdrijf te bekennen, ware zij integendeel de hoofdreden geweest, daar hun haat en hunne verachting van Christus en van christenen te over bekend zijn; maar allergeheimst daarentegen en verborgen was hun ander godsdienstig gebruik van hunnen Paschen te vieren met christenbloed. Dus hadden zij vóór alles de bekende reden moeten belijden, de bedekte achterhoudende, totdat deze hun door naderen aandrang en door folteringen werde afgeperst; indien zij, om zich de bekende reden te herinneren, geen verderen aandrang en folteringen hadden noodig gehad; een klaar teeken en bewijs, dat de hoofd zoo niet de eenige reden van hun misdrijf, en welke zich het eerst aan hun gemoed en aan hunne tong moest
198
opdoen, niet de bekende maar de geheime reden was. Doch den christenprocesvoerders was er zeer \\ee aan £ eleven, ook de bekende ofschoon nevenreden door beken-Lis te weet te komen, en dat wel, of om er een bevnjs-ffrond uit te trekken van de oorzaak van Simons maiteling, gedood uit haat tegen de nagedachtenis van Christus of omdat de misdaad van Christus en christenen in christenlanden te hoonen, uitdrukkelijk door kerkelijke en burge-lüke wetten met straffen bedreigd werd, volgens welke wetten de rechters verplicht waren te onderzoeken, te proccdeeren en te straffen.
-o—
XVI.
Samuel de eigenaar der Sinagoog te Trente onthult de oudheid van den blosd-Pasohen. die opklimpt tot de eerste eeuwen der Kerk De joden gebruiken het christenbloed als voordeehg het geesteli k heil hunner zielen. Waarom zij zulks gelooven. Waarom dn godsd.enstig gebruik niet ^ch^ven word tg -vonden dan in de joodsche wetboeken van het ^ *°e 6 de praktijk alleen, door mogelijke overlevenng, van bewaard .s gebleven in de Ghetto\'s van het Wésten.
Niet weinig in getal noch luttel van geschiedkundige en godsdienstige waarde moeten den gemoedelijken lezer de bescheiden zijn voorgekomen, welke het Yati-kaansch proces ons tot hiertoe heeft verstrekt nopens den aard en het het doel van bijna alle tot nu toe onbekende gebruiken van den hmdigen joodschen Paschen. Want, ofschoon allen wel weten dat, sedert de verspreiding der joodsche natie, in alle eeuwen en nog onlangs in de onze en schier in alle Oostersche en Wes-
tersche landen, de joden reeds meermalen rechtens overtuigd
199
waren geworden van moord op christenkinderen bij gelegenheid van hun Paaschfeest; en alhoewel iedereen het voor bewezen hield, dat deze moorden door de joden gepleegd worden uit haat en hoon tegen Christus en tegen dezes volgelingen; waren er echter maar weinigen die zelfs vermoedden dat deze moorden, in plaats van een, om zoo te spreken, persoonlijk, integendeel een eigenlijk nationaal en wettelijk misdrijf waren, immer en van allen, zoo veel mogelijk, bedreven niet alleen uit voorzegde haat en smaad, maar hoofdzakelijk, zoo niet uitsluitend, als een strenge plicht van geweten, door Talmud en rabbijnen hun opgelegd. Volgens deze wet moesten zij christen kindereu vermoorden, niet zoo zeer om deze te dooden, als wel om zichzelven te heiligen, het bloed er uittrekkend, om het dan vermengd met hunnen wijn te drinken en gebakken in hun ongedeesemd brood te eten, en dat wel elk jaar met Paschen. Al dit ongelooflijke maar ware, veropenbaarde ons reeds oprecht en duidelijk de ex-jood Johannes van Feltro, daar hij ons verhaalt hoe tot 1420 de joden in Duitschland dit insgelijks zeer heimelijk onder hen deden. (Alii judei similiter ita faciunt inter ipsos.) Dat wil zeggen: zij deden gelijk Sachetus, vader van den genoemden Johannes, deed. Deze nam op Paaschdag en ook den volgenden dag christenbloed, waarvan hij in zijnen met icijn geimlden beker deed, en vervolgens besproeide hij de tafel, en van dat bloed deed hij in het deeg waarvan hij koeken maakte, welke dan op Paaschdag door de joden gegeten werden.
Om aan dat voor hunnen Paaschritus noodzakelijk bloed te komen, hadden de joden van Tongeren, vaderland der Sacheten, juist tegen 1420 een christenkind gedood. Van dezen moord in rechten overtuigd, werden daar vijf en veertig joden levend verbrand.
Kort geleden zagen wij (p. 172, no 10-11 van het loo-
200
pend jaar der Bibliofilo) aangekondigd den cataloog der schriften vcm Scninicl T^ucicl Tjiizzcito^ eGii beroemd onlangs overleden jood. Die cataloog is opgemaakt door zijn zoon, hoogleeraar Isaias, en wij bemerkten dat hij gedrukt is te Padua en uitgegeven in slechts 500 exemplaren, door F. Sachetto, die waarschijnlijk geen kennis draagt van dat gedenkschrift van zijnen voorzaat Sachelo eu van diens zoon Johannes van Feltro, wien het gelukt was den brandstapel te Tongeren te ontvluchten. Zoo ook vernamen wij van Israel, Salomons zoon, van Trente, dat men daar, een halve eeuw later, in 1475, dat jaar geen Paschon kon vieren, omdat niemand bloed had van een christenkind. (Quia nemo habehat de sanguine pueri chrisiiatii). Weshalve onder hen werd verordend, dat men een christenkind moest hebben, om er bloed uit te trekken. En, om zulk kind te hebben, boden zij honderd dukaten aan. Hadden, in de vorige jaren, de joden van Trente deze onkosten niet te maken, het was, omdat zij gezorgd hadden zulk bloed te koopen van zekeren jood, die het uit Duitschland had meegebracht. Ook dit zagen wij door Vitalis bevestigd, die er bijvoegde: hij had altijd van zijne ouderen hooren zeggen, dat er noodzakelijk christenbloed moest zijn, om op waardige wijze Paschen te vieren, en dat hij zelf drie jaren achtereen van zulk bloed had gedronken en gegeten te Monza niet ver van Milaan, bij zijn oom Salomon, zich elk jaar voedende met het ongedeesemde, waarin zulk bloed was.
Uit een en ander ziet men niet onduidelijk, hoe deze bloedpaschen zeker algemeen door de Ghetto\'s gevierd werd ook vóór de XV eeuw. In deze eeuw — voor zoo veel wij bereids uit het proces weten en weldra nog heel wat anders zullen weten — zien wij dat joodsch godsdienstig gebruik in den regel onderhouden in Duitschland, in Tijrool en in Italien. Dat wisten wij trou-
201
wens reeds uit zoo menige gedenkschriften, geschiedenissen en overleveringen van zoo vele plaatsen waar, juist om deze gruwzame gebruiken, de joden zoo menigwerf en gerechtigd veroordeeld werden. Gingen zij desniettemin in de XV eeuw nog steeds voort met dit even barbaarsch en gruwzaam als gevaarlijk gebruik, dat zelfs hun leven op spel zette; dan moet men wel zeggen, dat de beweegreden daarvoor wei hoogst ernstig en onweerstaanbaar moest zijn om, in weerwil van zulke moeielijkheden en gevaren, daaraan getrouw te blijven. Een andere reden dan die, welke het Vatikaansch proces aangeeft, is niet denkbaar, de wet namelijk der rabbijnen, welke de joden voor goddelijk en in geweten verplichtend houden, nopens de noodzakelijkheid van met christenbloed wettig en waardig hunnen Paschen te vieren.
En nu besluite iedereen, welk oordeel men behoort te vormen over de wet, over het geweten en over het moreel karakter van een ras dat zulke godsdienstgebruiken houdt voor heilig en heiligmakend, en ze gedurende zoo veel eeuwen op zoo menige plaatsen naleeft zelfs ten koste van zijn leven.
Doch, wij zeiden het reeds, nog heel wat anders blijft ons te leeren over uit dit proces welks inhoud, om de waarheid te zeggen, ons minder verwondert, dan dat het tot nu toe onbekend is gebleven. Misschien wilden de joden ran Trente en later de Pausen van Rome hetzelve aanvankelijk verborgen houden, werd het wellicht — en zoo schijnt het — vergeten, tot dat hot nu tijd werd, do lichtschuwende duisternissen, ook van de Ghetto\'s, op te helderen.
Keeren wij inmiddels tot ons Proces terug.
Den 30 Maart werd Samuel in verhoor genomen, de vader van den reeds ondervraagden Israel en meester des huizes, waarin de Synagoog, waar alles had plaats gehad.
202
.Ondervraagd (fol. XLVII); hij zou de waarheid zeggen .met de reden aan te geven waarom hij in hechtenis »was 1), antwoordde hij gelijk alle vorige getuigen, begin-»nende met het fabeltje, hoe het lijk gevonden was in de watergracht langs den kelder, zwerende en herzwerende: .dit was de waarheid, tot bewijs waarvan hij aanvoerde »dat, toen de gerechtsdienaren in zijn huis het lijk kwamen .opzoeken, hij Samuel zich verontwaardigde 2), en dat wel .omdat hij meende, wilden zij dan toch een onderzoek .instellen, zij zich dan hadden moeten bepalen bij de
.gracht en niet verder 3)
Zoo kiesch was Samuel op de ouschendbaarheid van zijn privaat verblijf, zoo zeker veinsde hij zich onschuldig! In derdaad, hij kon zelfs niet vermoeden dat de Justitie het recht hJd te onderstellen, dat hij het lijk van het vermoord kind in zijn huis kon hebben! - De gouverneur van Trente liet intusschen den vrijen loop aan de vrome verontwaardiging van den onnoozelen Samuel, en zond hem terug naar de gevangenis. Daags daarna teruggeroepen 4) en opnieuw ondervraagd, antwoordde hij dat .noch hij Sa-gt;muel, noch de andere joden moordenaars waren, dat geen .jood hieraan plichtig, dat hij zelfs niet geloofde dat het .bewuste kind gedood, maar wel verdronken was 5).«
Dat het verdronken was! Ziedaar het gewooq, en volstandig antwoord dat de joden immer en overal gereed hebben, wanneer zij beschuldigd worden een christenkind te hebben vermoord: zij zeiden en zeggen altoos; quod
1) Quod dioat veritatem narrando causam quare est detentas.
2) Indignatus est quod familia perquisisset in totaa domum.
3) Credens quod si pure [««] volebant perquirere, debebant perquire in fossatum et non ultra.
4) Die Veneris, ultima mensis Martii
5) Kespondit quod Samuel nee alii judei sunt assassin!: quod nemo exjudeis est eulpabilis de hoc; nee etiam credit quod fue-rit interlectus dictus puer; sed quod fuerit submersus.
203
fuit submersus, dat het verdronken is. Nog op den oogen-blik dat wij zijn schrijvende, houden de joden staande dat het christenkind, hetwelk de christenen van Alexandriën in Egypte zeggen, met Paschen 1881 door de joden vermoord te zijn, verdronken is. Doch, wat het kind van Trente betreft, dit was zeker niet verdronken, maar vermoord, gelijk ook Samuel later bekende.
Immers den 3 April (fol. XLVIII) opnieuw ondervraagd zeide hij: »Mijnheer de gouverneur, waar hebt gij geleerd, »dat het bloed der christenen waarde heeft of ergens goed ivoor is? 1) Waarop mijnheer de gouverneur antwoordde, »dat hij zulks geleerd had van joden gelijk hij Samuel 2).« Dan, den 7 Junij eindelijk ondervraagd (fol. XDIX) »hij »züu de waarheid zeggen, antwoordde hij haar te willen «zeggen; maar hij wilde dat bij zijne bekentenis alleen de «doorluchtige heer Kapitein en de doorluchtige heer Gouverneur zouden tegenwoordig zijn; dan zou hij alles »ordelijk verhalen 3). En dezelfde Samuel zeide, dat hij in »alles de waarheid wilde zeggen, onder beding dat mijnbeer de Kapitein en mijnheer de Gouverneur aan hem sSamnel zouden beloven, hem Samuel te doen verbranden, »eu hem geen anderen dood te geven 4).quot;
Immers toenmaals waren voor de gruwzaamste misdaden, ook de vreesselijkste folteringen van nijptangen en rad-
1) Domine Potestas! ubi didieistis vos quod sanguis cliri.st;a-nonun valeret et quod prodesset?
2) Qui Doininus Potestas respondit quod didicerat illud a judeis similibus sicut est ipse Samuel.
3) Interrogatus quod diceret veritatem: respondit se veile dicere: et quod vult quod solum confassioni suse adsit magnificus Dominus Capitanus et magniCicus Dominus Poteslas, et quod omnia narrabit ex ordine.
4) Idem Samuel dixit quod volebat dicere veritatem de om-uibus: cum hoc quod Dominus capitanus et Dominus Potestas promitterent sibi Samuel de faciendo comburere ipsum Samuelem, et de non dando ipsi Samueli aliam mortem.
204
braken in gebruik, eer men de schuldigen door het vuur of anderzins doodde. Deze voorwaarde aangenomen, begon Samuel uitvoerig te vertellen, eerst hoe men onder de joden had beraadslaagd om een christenkind te krijgen; vervolgens, hoe dat gevonden kind gemarteld, gedood verborgen, en eindelijk aan het Gerecht werd aangegeven als bij toeval ontdekt in de watergracht; alles tot in de minste bizonderheden en steeds overeenstemmend met de vorige en volgende getuigen en aan den moord medeplichtigen. Deze omstandigheden besparen wij voor later, terwijl we nu zullen voortgaan alleen datgeen te vermelden wat van meer nabij ons oogenblikkelijk doel raakt, om namelijk immer beter den aard en het wit te kennen dier rabbijnsche wet, welke de joden verplicht, hunnen Paschen
te vieren met ons bloed.
»Samuel dan ondervraagd [fol. LUI] waarom de joden »het bewuste kind doodden en tot welk einde 1], antwoordde hij: \'t Is jaren en jaren geleden, hoe vele weet ,hij niet, maar naar zijne meening was het, toen het chns-»ten geloof nog zoo machtig niet was 2], raadpleegden de »wijsste joden in de streken van Babylonien of naburige «plaatsen onder malkaêr. In die vergadering kwam men »overeen, dat het bloed van een zóó gedood kind tot het heil »van hunne [joodsche] zielen zeer voordeelig was, en dat zulk »bloed niet kun baten tenzij getrokken uit een christenkind. »Zulk christenkind moest gedood worden, terwijl men er het »bloed uittrok op de wijze waarop Jezus gedood werd, »dien de christenen aanbidden als God. Dat zulk christen-gt;:k!nd zeven jaren oud moest zijn of minder, maar eeidoi
1) Interrogatus quare ipsi juclei interfecerunt dictum puerum
et ad quern tinem?
2) Antequara fides cliristiana esset in tanta potentia.
3) Et ibi deliberatum fuit, quod sanguis pueri christian! ita interfeoti multum prodesset saluti animarum ipsorum judeorum.
205
gt;jonger. Dat, ware het een cliristenmeisje, het voor de softerande niet goed zou wezen, te weten om er bloed uit ste trekkeü, en dat zulk bloed van een meisje, al ware »het beneden de zeven jaren, niet goed zou zijn. En de sreden hiervan is omdat, daar Jezus, dien wij christenen »als God aanbidden, gekruisigd is, en deze offerande ge-sschiedt uit hoon en minachting jegens Hem, diezelfde »joden meenden, het betaamde dat, uit wien men het bloed gt;trok, een jongen, geen meisje zij. Verder zeide hij, dat «ij Italianen (ipsijudei italici) zulks niet in hunne schrifturen «hebben; maar wel zegt men dat hiervan een schrift be-»staat bij de overzeesche joden 1), en dat ook de oudere »eii edelere joden dit als een geheim hebben, en de eene »zegt het voor en na aan den andere. Anders vindt men »onder hen hiervan niets beschreven 2).quot;
Geheel deze verklaring van Samuel loopt, gelijk men ziet, als van een rolletje af en behoeft geen verdere commentai en. Edoch bemerke men dat zij op de eerste plaats wordt afgelegd door die wel wist wat hij zeide, hij bejaard en huisvader en daarom — gelijk we zullen zien — huispriester belast met de aangelegenheden van den
1) Scd bene dicitur quod do hoc est scriptura inter judeos qui sunt ultra mare.
2) Kespondit quod jam multis aunis, et aliter nescit dicere qnot anni sint, nisi quod credere suo fuit antequam fLIes cliris-tiana esset in tanta potentia, quod judei sapientiores in partibua Babilonias seu locis vicinis, ut dicitur, feeerunt consilium inter se. Et ibi deliberatum fuit quod sanguis pueri cbristiani ita interfecti multum prodesset saluti animarum ipsorum judeorum, et quod talis sanguis non poterat prodesse nisi extraheretur de puero cliristiano; et qui puer ohristianus, duin sic estralieretur sanguis, interficeretur in forma qua fuit interfeotus Jesus quem cliristiani colunt pro Deo; et qui puer cliristianus debeat esse ffitatis annorum septem vel infra; et quod non sit majoris a:tatis VII annis, sed potius sit minoris Eetatis. Dicens quod si esset
206
eeredienst, waarvan hij te zijnent én synagoog had én wat daartoe behoorde, met al de overleveringen en geheimen. Wanneer wij deze gansche verklaring van Samuel znilen bevestigd zien door den tachtigjarigen Mozes, wien de vrijmetselaars in dagbladen en Parlementen eerwaardiij, wien Loges en Groot-Oosten eerbiedwaardig zouden noemen, dan zal onze overtuiging nog vaster zijn nopens hetgeen wij nu reeds weten van een zoo goed ingelichten getuige.
Deze verklaring voorts in haar zelve beschouwd leert ons voor alles, tot welke oudheid de joden de instelling dezer bloedwet deden opklimmen, te weten tot de eerste eeuwen hunner verspreiding en der stichting van Jezus\' Kerk. En aangaande de plaats dezer instelling zegt ons Samuel, het was bij Babyloniën: dus in de 4e of 5e eeuw der Kerk, als wanneer men weet dat de voornaamste joodsche leeraars, zoo als zij zeggen, den Talmud van Babyloniën sloten, hem voor voleindigd en afgewerkt verklaarden, gelijk hij te naastenbij nog heden in de Ghetto\'s bewaard wordt, behoudens — dat verstaat zich het verminkte en verbeterde van wat er van gedrukt is, een en ander, óf wel uit kracht van kerkelijke en burgerlijke ceusuren, óf wel uit vrees voor de christenen. En hierdoor verklaart het zich, waarom deze ritus in schrift bestaat bij
femina clinstiana, ncn esset bona ad sncvificium; nuni (siej videlicet ad extraliendum sanguinoiB: et talis sanguis mulieria licet minoris aïtatis VII annis nou easet bonus. Et ratio, quia cum Jesus quern nos cliristiani colimus pro Deo fuerit crucifixus et in ejus contemptum et vilipendium hoc faciant, conveniens putant ipsi judei, quod ille a quo extiahunt samguinem debet esse masculiis et non femina. Et dicit quod ipsi judei italici non ha-bent istud in scripturis suis. Sed bene dicitur quod do hoc est sciptura inter judeos qui sunt ultra mare: et quod ipsi judei italici inter se seni )res et nobiliores habent istud pro secreto; et unus narrat alten ex successione. Et alitor non reperitur scriptura inter ipsos judeos.
207
de overzeesche joden, terwijl de joden van Italien dat niet onder hunne schrifturen hebben. Zoodat er in het Oosten meer volledige en onveranderde exemplaren van den Talmud moeten gevonden worden, waar de joden immer machtiger, boosaardiger en minder gestoord waren dan in het quot;Westen. Hier toch ging het met hunne godsdienst-aangelegenheden meest altijd omgekeerd. Desniettemin bericht ons Samuel, dat ook in het Westen de wijzeren en edeleren ouder hen (dus gewis en inzonderheid de joodsclie geneesheeren van Pausen, Keizers, Koningen en dezer raadsheeren, sterrekundigen en bankiers) dat geheim bezitten, hetwelk de eene aan den andere overlevert. Ook schijnt het, dat zij het elkander toen gereedelijk meedeelden; want de joden van Duitschland, van Tyrool en van Italien, gelijk wij zagen, kenden en brachtten het in praktijk; terwijl het niet te betwijfelen is, of in Frankrijk, Spanje, Engeland cn het gansch Westen door werd het, zoo veel mogelijk, onderhouden. Onderhielden de joden der XVe eeuw algemeen dat bloedgebruik, uit kracht hunner geheime overlevering vastelijk geloovende dat deszelfs oorsprong moest teruggebracht worden tot de bijeenverzamelaars van den Baby-lonischen Talmud; dan ziet men reeds daaruit dat, al wilde men de nauwkeurige waarheid dier overlevering niet aannemen, toch altoos daaruit blijkt dat, althans sedert vele eeuwen, dit gebruik in de Ghetto\'s bestond; zulke ritus toch, zulke overleveringen en zulke algemeene gebruiken ontstaan zoo niet in eens, vooral wanneer ze zoo gruwzaam, zoo zwart en zoo gevaarlijk zijn. — Doch de verklaring van Samuel is vooral merkwaardig om de duidelijkheid waarmee hij ons onderricht wegens het waarom, de beweegreden van zulk bloeddorstig gebruik. Reeds had Samuel, toen hij nog stijf bleef ontkennen, den Grouverneur gevraagd: waar hebt gij geleerd, dat het bloed der christenen waarde heeft en voordeelig is? Maar hij
208
wist niet dat juist uit zijne vraag (door den regel die zegt: eenc niet qeoraagde veronUch uldigiiu/ is een openlijke le-Kchuldiging) elk middelmatig rechter van instructie moest afleiden dat derhalve, naar het bijgeloof der joden, het christenbloed hun gewis tot iets goeds moest verstrekken. Doch, dat het heilzaam was voor de joodsche zielen, gelijk Samuel verklaarde, dat zou zeker bij een christen niet zijn opgekomen. Niets ongelooflijker toch kan men zich op het eerst gezicht verbeelden, dan dit joodsch bijgeloof naar hetwelk, door gebruik van bewust bloed, liet heil eener joodsche ziel meer — zoo als we zullen zien — bevorderd wordt dan door de besnijdenis. Hoe! Is er voor den jood wel iets afschuwelijker clan het christendom ? Is dit, volgens hunnen godsdienst, nog niet erger dan de dienst der afgoden en het viahomedismel Hebben ot schijnen de joden niet altoos een grooten afkeer te hebben van bloed in hunne spijzen? Hoe kan dan bloed, en nog wel christenbloed, heilzaam zijn tot heiligmaking hunner zielen? En wel z3ó heilzaam, om al de Ghetto\'s van Oost en quot;West er toe te brengen, him vermogen ja hun leven op spel te zetten door het drinken en eten ^ an christenbloed, ook, gelijk zal blijken, in hunne besnijdenis, tot geestelijk heil hunner zielen ■
Om op al deze vragen een althans niet onwaarschijnlijk antwoord te geven, behoort men zich voor alles te herinneren aan de joodsche verwensching: z\'jn hloecl home over ons en ocer onze kinderen. Deze verwensching be-waarheidt zich en zal tot het einde toe [usque ad consum-rnationem et finem) bewaarheid worden opzichtens dat trouweloos en afgedwaald volk, in den aan iedereen bekenden zin der goddelijke vermaledijding. Doch er is niets tegen, dat de Talmudisten ze ook waar maken in hunnen Ivabalistischen zin [super tw), over ons volwassenen, met Paschen, en over onze kinderen [super filios
209
nostros) in dezer besnijdenis. Immers de onderhoudende joden gebruiken het christenbloed ook in hunne besnijdenis, zelfs als een natuurlijk geneesmiddel der wond, zoo als zij voorgeven, maar in waarheid uitsluitend of zeker hoofdzakelijk als een geestelijk geneesmiddel. Waarom zouden zij anders ook het niet-christenbloed niet als een natuurlijk geneeesmiddel gebruiken? Zou soms iemand denken, dat de joden mogelijk ernstig twijfelen, of de Messias wellicht reeds gekomen ware, en dat in zulken twijfel de Babijlonische talmudisten, de overleveringen der ware en heilige Sijnagoog indachtig, ten einde hoe dan ook door het bloed van den Verlosser de zaligheid der joodsche zielen te verzekeren, dit bloedgebruik van Pa-schen en besnijdenis hebben uitgevonden, niet eenvoudig en christelijk maar, naar hunne gewoonte, kabalistisch; die zoo zou denken, zou naar onze meening niet ver van de waarheid verwijderd blijven, Na vier of vijf eeuwen toch zagen de joodsche leeraars, verzamelaars van den Talmud-Babijlonische wet, dat dit sanguis ejus (zijn bloed) werkelijk, ook in het tijdelijke, hunne verwoesting had aangebracht; terwijl daarentegen het christendom zoo wel tijdelijk- als geesterlijkerwijze zegevierde: weshalve zij met kabalistische bijgeloovigheid en verblindheid (door Mozes Deut. c. XXVIII, 28 voorspeld; percutiet te Dominus amentia et ccecitate ac furore mentis. De Heer zal u slaan met waanzin en blindheid en razernij) moesten denken, dat dit bloed inderdaad, in zekeren zin, wonderdadig en heilzaam was. \'t Is daarom dat zij er zich op hunne manier kabalistisch en bijgeloovig van begonnen te bedienen over zich en over hunne kinderen, in dier voege naar de letter hunne verwensching tot waarheid makende, eu deze gedachtenis, talmudische wet en ritus nalatende tot onderrichting en als gedenkschrift voor de nakomelingen. Tot nu toe of althans zeker tot de XV eeuw leerden
210
deze er uit wat \'wij van Samuel gehoord hebben: dat het bloed van een christenkind zeer heilzaam is voor de zaligmaking der joodsche zielen. Doch, zou dat bloed werkelijk heilzaam zijn, dan moest het wezen van een niet meer dan zevenjarig, dat is een onschuldig kind; daarbij bloed van eenen mannelijken onschuldige, omdat, naar joodsche overlevering, de Verlosser een mannelijk-onschuldige was.
Zal men nu later uit het proces van Damaskus zien, dat de joden zich daar, voor hunnen bloedpaaschritus, van het bloed eens volwassenen bedienden, het was ter wille van den bekenden heiligen levenswandel en gevolglijk om de vooronderstelde onschuld van dien waarden Pater Cappucijn.
Het blijkt overigens uit de huidige joodschkabahstische overleveringen (zoo als men vindt bij Imbonati p. 50 van het aanhangsel zijner Bibliotheca Latino-11 ehraica), dat men in het werk van rabbijn Meir Aldabi Sephardi, getiteld via dflla F ede: via decima c. 1. p. 123 leest: »Als wanneer 2gt;de Messias zal komen, dan zal ook de Messias, zoon van yJosef (J.C.) opstaan, en de twee Messiassen zullen zamen »gaan en onder hen vrede maken;quot; Als twee koningen arm aan arm, gelijk thans sommige joodsche dagbladschrijvers zeggen. Waaruit men ziet, dat er in het jodendom van onze dagen een zekere Kabalistische overlevering moet bestaan nopens een zekere, ware, verlossende zending van J. C.
Genoeg dat dit een en ander door ons voor alsnog
slechts is aangestipt.
Tot slot dezer paragraaf kan het dienstig wezen hier aan te merken, hoe uit het verhaal van Samuel alleen volgt, dat het hoofddoel van het bloedgebruik der joden niet is: verachting en smaad van en jegens Christus, nocli van zijn Lijden, noch van het Christendom; maar de zaligmaking hunner zielen door middel van christenbloed
211
met Paschen en bij de Besnijdenis. Dit geestelijk heil komt, naar joodsch-kabalistiscli-talmudisch geloof, ook voort uit de wijze en ritus waarop het bloed getrokken wordt, en, daar het onder de Avijzeren van Babijlonien werd vastgesteld dat zulk bloedtrekken moest geschieden op een kind geplaatst in de houding waarin Jezus gedood werd (m forma qua fuit interfedus Jems), volgt er uit, dat niet de ritus in zich, maar de vorm gericht was ten smaad en verachting van Jezus [in confemptum et vilipendinm Jesu); tot welke versmading en verachting trouwens de joden van zelf gedreven worden in al hun doen — men zou er haast bij kunnen voegen — en denken. Doch in het bewust bloedgebruik kan dit de hoofdgedachte niet zijn; ware zij dit, dan zou deze noodzakelijkheid van bloed uit een kind, in plaats van uit een volwassene, en het gebruik daarvan met Paschen of bij de Besnijdenis, in plaats van op een anderen tijd of omstandigheid, tot niets dienen. Immers alle tijden en alle omstandigheden zouden tot dat bloedgebruik geschikt zijn, indien deszelfs hoofddoel in de meening der joden ware, de smaad en verachting van Christus en van het christendom, eerder dan het geestelijk heil der joodsche zielen. Eindelijk, waren de smaad en verachting van Jesus\' Lijden de beweegreden van dat gebruik, waartoe dan dat met zorg bewaren en onder hen duur verkoopen van dat bloed? Waarom dat bloed niet weggeworpen ten smaad en verachting? Zoodat het ten slotte helderklaar bewezen is, zelfs uit het getuigen alleen van Samuel, dat het bloedgebruik van den juodschen Paschen en (wat we later zullen zien) bij de besnijdenis, is een algemeene wet, welke alle joden in geweten ver-plicht, zich van het bloed van een christenkind te bedienen, hoofdzakelijk tot zaligmaking hunner zielen alsmede, doch op de tweede plaats uit smaad en verachting tegen Christus en tegen het christendom.
---4-5=---
212
XVII.
De jood Samuel beaokrijft den Paschen der XVe eeuw gelijk aan dien der X VIIIe. Steenpoeder gebruikt in de italiaanscke Ghetto\'s der vorige eeuwen. Teekenen dat dit niets anders was dan vergruisd bloed. Op welken tijd, volgens Samuel, de moord van een christenkind aan God h. t aangenaamst is. Hoe Samuel dit een en ander van jongs af in 1445 geleerd heeft in de school van Meester David Spring, rabbijn van Bamberg en Kurenberg.
Nauwlijks had Samuel zijn verhaal geeindigd over den alouden oorsprong, het zeer algemeen gebruik en het vrome doel van het gruwzaam joodsch bloedgebruik, waarin men gelooft dat het zeer voordeelig is aan het heil der joodscbe zielen; of, voortgaande, begon hij andere zeer zonderlinge ceremoniën van dat gebruik te verhalen die, voor zoo veel wij weten, tot nu toe onbekend zijn gebleven.
Ondervraagd (fol. XJII) gt;tot welk einde de joden zich svan dat bloed bedienen, antwoordde hij: zij bedienden »er zich van in het ongedeesemde op deze wijze. Daags »voor Paschen, terwijl men het deeg kneedt waarvan men »de ongedeesemde brooden maakt, neemt de huisvader van »het bloed van het bewust christenkind, en hij doet er van »in het deeg, terwijl men kneedt. En, al zou hij er slechts izoo veel van in doen als een greintje linze, dat ware ^voldoende. Soms doet de huisvader het gezegd bloed in »het deeg in bijzijn van die het brood kneden, soms niet. »Zijn zij die het brood kneden vertrouwde persoren, dan sdoet de huisvader het bloed er in, in hunne tegenwoor-gt;digheid; maar zijn ze niet vertrouwd, dan doet hij heter ^heimelijk in 1).quot;
1) Kespondit quod utuntur in azimis hoc modo: quia in vigilia pasce sui dum pinsatur pasta, de qua postea faoiunt zimos, pater familias accipit de sanguine dicti pueri christian!.
213
De zaak komt dus hier op neer, dat alles geheim moet blijven, gelijk ons bij den aanvang Johannes de Feltro, zoon van Sachetus, reeds verhaald had, dat namelijk onder hen alles in \'t geheim gedaan werd. Daarom hebben de Westersche joden zulks niet in Schrift, maar alleen door mondelijke overlevering, en deze nog niet aan allen meê-gedeeld, alleen aan vertrouwden; zoodat, zijn de joden die hel brood bereiden vertrouwde personen, de huisvader het bloed er in mengt in dezer tegenwoordigheid; zijn zij niet vertrouwd, ofschoon joden, dan doet hij dat in \'t geheim; doch volgens Matth. X. 26: Nihil est opertum quod non revelabitur, nee occultum quod non scietur (Niets is bedekt dat niet veropenbaard, noch verborgen wat niet zal geweten worden). En zoo komt eindeüjk het gedurende meer dan 400 jaren onbekend Yatikaansch proces in het licht en op de daken in lumine et super tecta.
Intusschen gaat Samuel voort in het bloedgebruik te beschrijven. »Ondervraagd (fol. LUI) wie in de laatste »jaren te zijnent het deeg had gekneed, waarvan men de »ongedeesemde brooden maakte, antwoorde hij: zijne «knechten maakten het ongedeesemde en kneedden het »deeg, waarvan zij de brooden maakten. Doch, voegde hij »er bij, het kwam er niet op aan, of het mannen of vrou-»wen zijn die dat doen. Vroeger vertrouwde hij Samuel »niet op zijne knechten, waarom hij toen het bloed heime-»lijk in het deeg van het ongedeesemde mengde; maar dit
Et de illo sanguine ponit pater familias in pasta duin pinsatur. Et sic ponitur et plus et minus, prout pater familias babeat multum de sanguine prcedioto. Et quod sic pater familias ponit dictum sauguinem in pasta, aliquando videntibua illis qui pinsant panem, et aliquando non. Et quod si illi qui pinsant panem sunt persone fide, pater familias ponit sanguinem videntibus illis qui pinsant, et si non sunt fide, ponit secreto.
214
»jaar deed hij zulks in \'t bijzijn van zijnen kok Bona-»ventura 1).quot;
Waarmede bevestigd wordt de verklaring der vorige getuigen aangaande bet gebruik, ook in vorige jaren, van dat bloed in de Synagoog van Trente. Doch hieromtrent zal dezelfde Samuel ons weldra in kennis stellen.
Op nieuw ondervraagd ging hij aldus voort:»Zij joden bedien-»den zich van dat bloed op Paaschdag des avonds; waarom, »vóór het avondmaal, de huisvader zich aan het hoofd der tafel »zet. Dan neemt hij een beker, waar wijn in is, en zet hem »voor zich. In dien beker mengt hij bloed van een christenkind. »Ook de andere omstanders der familie hebben elk een -,beker vol wijn. En op het midden der tafel plaatst hij »eene kom (schotel) waarin die ongedeesemde koeken, en »in deze bloed van een christenkind. In dezelfde kom »leggen zij ook een weinig van hetgeen zij op dat avond-»maal gaan eten. En de huisvader steekt zijn vinger in »zijnen beker en doopt hem in den wijn waar het bloed »in is van het christenkind. Daarna besproeit hij met zijn »vinger al wat op tafel staat en spreekt in \'t hebreeivwsch »de volgende woorden: Dam Izzardia chjnins hero ff denver Isijn porech harbe hossen maschus pohoros. Deze zwoorden beteekenen de tien vermaledijdingen, welke Go.d »afzond over het volk van Egypte, omdat het zijn volk »niet wilde laten heengaan. Na deze woorden uitgesproken »te hebben zegt de huisvader: zoo hidden wij God dat hij
1) Interrogatus quis pinserit pastam temporibus prceteritis in domo ipaius Samuelis, cum quo fcuerunt azimos predictos, respondit quod famuli ipsius Samuelis feccrunt azimos et pin-cerunt pastam, cum qua fecerunt azimos. Dicens tarnen quod niliil refert an masouli vol femime faciant dictos a^irnos. Kt dicens quod temporibus preteritis, ipse Samuel non confisus est de famulis suis. Et propter hoc ipse Samuel, quando ponebat sanguinem in pasta azimoruin, illum sic ponebat secrete. Dicit tarnen quod hoe anno illum posuit vidente Bonaventura coco.
215
^dezelfde vermaledijdingen afzendt over degenen die het yjoodsck geloof vijandig zijn, hiermede bedoelende en wen-ischende, dat gezegde vervloekingen neerkomen op de christenen. Daarop neemt de huisvader de gezegde koeken »en verdeelt ze, aan elk zijn deel er van gevend. Dan idrinkt de huisvader den wijn die in zijn beker is, en de ^anderen doen van gelijke; daarna gebruiken allen het ^avondmaal. Zoo ook doen zij \'s avonds op den volgen-»den dag. Of zij zich van dat bloed tot eenig ander doel »bedienden, zegt hij niet te weten 1]quot;
De lezer die vertrouwd is met de hebreeuwsche taal
1) Item dicit quod ipsi judei utantur dicto sanguine in die eorum pasce, de sero; quia ante cenam pater familias se ponit in capite mense, et accipit unem ciatum in quo est de vino; et quem ciatum ponit ante se, in qua ciato ponit de sanguine pueri cliristiani. Et alii de familia circumstantes ha bent singulum ciatum plenum vino. Et in medio mense ponit unum bacile, in quo bacili sunt tres fugatia: azimate et in quibus est de sanguine pueri christiani. Quos tres azimos ponunt in dicto bacili. Et in eodem bacili etiam ponunt aliquid modicum de eo quod sunt comesturi in cena. Et pater familias ponit digitum in ciatum suum et ilium balneat in vino in quo est positus sanguis pueri christiani. Et deinde aspergit cum digito omnia quse sunt in mensa, dicendo baec verba in hebraico, videlicet: D\'im Izzarda chijnim hero ff dever Isijn porech harbe hossen maschus pohoros: quse verba significant decem maledietiones quas Deus dedit populo egiptiano, eo quod nolebat dimittere populum suum. Et qu® verba, postquam dicta sunt per patrem familias, dicit hcec alia verba. Tta nos deprecamur Deum quod immülat omnes prediclas maledietiones contra eos qui sunt contra Jidem judaicam. Intelligendo et imprecando quod dicte maledietiones immittantur contra cliristia-nos. Et bis dictis, pater familias accipit dictas fagatias: et unam quamque dividit de unaquaque fugatia partem suam unicuique. Et deinde ipse pater familias bi bit vinum quod est in ciato suo; et similiter alii adstantes bibunt vinum suum; et postmodum omnes cenant. Et similiter faciunt die sequenti de sero. Et dicit quod nescit ad quid ultra utuntur de dicto sanguine.
216
zal reeds hebben opgemerkt, dat de hebreeuwsche woorden door Samuel aangehaald, ofschoon wellicht slecht uitgesproken, nog slechter verslaan, en later in het proces geschreven en herschreven, echter den klank en den zin hebben der echt-hebreeuwsche woorden, beteekenende de tien plagen van Egypte. Inderdaad Dam beteekent Woeti. Zepardea en met het artikel flazepardea beteekent kikuorsck, C/nnim heeft den zin van mug. Azof of Arot beteekent vlieg. Oever of Deler beteekent pest of dood. Sechechin heette kwaal of melaatschheid. Bar ad of Borod — hagel. Arhe — sprinkhaan. Chossech — duisternissen. Maschut bechorat [volgens anderen Maschus bechoros] is zoo veel als dood der eerstgeborenen Zoo als men leest iu het boek der uitgangen C. 7. 12.
Die de huidige plechtigheden van den joodschen Pa-schen kennen — gelijk ze zijn beschreven door Bustorfio, door Bartolucci, door Leo Modena, door Paulus Medici en door zoo veel anderen — zullen uit deze beschrijving van Samuel in 1475 ook reeds van zelf gezien hebben, hoe deze quot;gelijkvormig zijn aan wat elk jood ook nu zou kunnen doen in 1882 behoudens — dat verstaat zich — [maar toch wie weet er iets van?] het gebruik van chris-tenbloed in het brood en in den wijn. Zoo beschrijft Medici p. 152 der bereids aangehaalde Turijnsche uitgave zijner ritussen en gebruiken der joden, hunnen ongedesem-den Paschen en zegt »dat zij \'s svonds — de sero zegt »Samuel — de tafel bereiden. »Zij zetten op het midden »der tafel een gedekten korf (de kom of schotel van Samuel), jwaarin zij drie ongedeesemde broodeu leggen (sunt tres /m-igatice azimate). Op voorschrift hunner rabbijnen moeten »al de joden op rdien avond vier bekers wijn drinken. »Vóór alles zegenen zij de tafel, en iedereen drinkt zijnen »beker wijn. Het hoofd des gezins neemt de drie onge-»deesemde koeken, breekt den middenste, daarna den ge-
217
»beelen koek, een stuk van den andere, en geeft er van saan de rondomstaanden. Hierbij roepen zij luid op; dit *ig het brood der kwelling dat onze vaderen aten in Egypte. gt;Dan gaan zij voort met in het hebreeuwsch de geschie-gt;dems te verhalen der slavernij en der tien plagen welke gt;God den Egyptenaren over zond. En onder dat verhaal »schenken zij wat wijn, en zoo doen zij bij elk dier tien »woorden (juist gelijk Samuel vertelt). Het hoofd der fa-gt;milie heft het zesde vers aan van psalm 78: Stort uwe ygramschap uit over de volken die u niet kennen. En een »der huisgenooten loopt naar het venster, hij neemt de »kom waarin de wyu der vermaledijdingen en giet hem »op straat uit, met inzicht van daarmee duizend verwen-ïschingen uit te storten, vooral tegen de christenen.quot;
Gewis, er bestaat geen wezenlijk verschil tusschen de joodsche Paaschplechtigheid, zoo als ze door Samuel in de XVe eeuw verhaald werd, en tusschen die van P. Medici in de XVIII eeuw. Deze getuigenis haalden wij in haar geheel aan, omdat ze door iedereen kan hervonden worden in het onlangs te Turijn herdrukt boek. Doch die Bustorfio wil raadplegen C. XVIII zijner joodsche synagoog, en Bartolucci p. 736, van het 2e deel zijner rabbijnsche Bibliotheek, en Basnage t. 6. c. IY zijner Bistoire des juifs, zal er nauwkeurig hetzelfde, maar geleerder en uitvoeriger, in vermeld vinden. Daaruit zal de juistheid van Samuels getuigenis blijken die in alles overeenstemt met die der andere schrijvers, welke zich met de moderne joodsche Paaschplechtigheden hebben bezig gehouden.
Maar, zal iemand zeggen, waarom maakt niemand van hen, zelfs de genoemde Medici, in deze hunne Paaschbe-schrijving, volstrekt geen melding van het bewust chris-tenbloed? Wisten zij dat niet ? of verzwegen zij het?
Om hierop te antwoorden moet men vooreerst, wat Basnage betreft, weten, dat hij niet alleen een verdediger
218
maar zelfs een lofspreker is der joden, geheel zijne geschiedenis door; zoodat hij zelfs ontkent wat met te ontkennen is, den feitelijken moord te Trente van den gelukzaligen Simon. Weshalve het niet te verwonderen is, dat hij geen melding maakt van een gebruik dat hij bepaald ook zou ontkend hebben. Tegen hem en tegen Wangenselius schreef P. Benedictus Bonelli van Cavalese, hervormd Minderbroeder, zijne Dissertazione apologetica del B. Simone da Tvetito (Trente 1747).
Wat aangaat Bustorfio en Bartolucci, dezer hoofddoel was, in hunne geleerde werken slechts den lijst en het begrip te geven van de gedrukte en geschrevene hebreeuw-sche teksten, onder welke zij er geen vonden betrekkelijk dat bloedgebruik. Dit gebruikt vindt men in waarheid niet in de gedrukte of handschriftelijke hebreeuwsche teksten welke tot ons gekomen zijn, omdat het onder de joden immer allergeheimst en alleen bij mondelijke overlevering is bewaard gebleven.
Intusschen haalt Medici en hij alleen onder alle ons bekende schrijvers, nog een ander tot hiertoe opzettelijk door ons verzwegen joodsch gebruik van zijnen tijd aan, waarvan zelfs Samuel van Trente niet rept. En het zou in der daad van belang zijn te weten, of deze laatste ritus, die ten tijde van Samuel in 1475 niet, en in de XVIIIe eeuw toen Medici hem beschreef, wel in gebruik was, thans al of niet in de Ghetto\'s nog onderhouden wordt. Zoo dan verhaalt Medici p. 153 van bovengenoemde uitgaaf: »De »joden zetten op het midden der tafel een gedekten korf — »de kom van Samuel — waarin zij leggen.... drie onge-»deesemde brooden.... er bijvoegende [hier opgelet) een theetje van een wel fijn gestauipten gebakken steer, -er ge ndachtenis van de slavernij, welke hunne voorouders torsch-
igt;ten in Egypte.quot;
Ook Leo Modena verhaalt p. 68 van zijne geschiedenis
219
der joodsche ritussen dat zij »m eene kom of mandje een »lam bereiden.... en nog loat anders ter gedachtenis van den gt;kalk of het krijt waarmede zij in houwen werkzaam wa-uren in Egypte.*
quot;Wat moet nu wel dat andere geweest zijn, wat Leo Modena niet noemt en wat zijn kwasie-tijdgenoot Medici zegt een wel fijn gestampte gebakken steen geweest te zijn; terwijl zij toch beiden overeenstemmen in de betee-kenis van dat andere, namelijk van dat steenpoeder, gebruikt ter gedachtenis der Egyptische slavernij, zoo als Medici zegt, waar de joden, volgens Leo Modena, bepaaldelijk gebruikt werden om kalk en krijt te vervoeren? — Doch hier valt wel op te letten, hoe de geleerde Bnstofo-rio en Bartolucci, gelijk in den regel e.1 de schrijvers over joodsche godsdienstplechtigheden (de teksten der rab-bijnsche rituelen volgende of liever uitschrijvende) de beteekenis der Egyptische slavernij en de gedachtenis van kalk en krijt leggen, niet in het poeder van den fijnge-stampten steen — waarvan zij zelfs niet reppen, maar in den vorm van de Paaschschotel, bij wijze van een gebakken steen. En zoo zegt Bustoforio in het aangehaalde C. XVIII: igt;Apponilar scutella (men zet er een schotel bij) waarin zij alles leggen wat P. Medici en Leo Modena opnoemen: vet ea ration e pree pararit ut Lateris speciem pree si [erat (en zij schikken het zoo, dat het aan een baksteen gelijkt) dat is: »Meii zet oen schotel of kom op de tafel \'(de kom van Samuel, de korf van Medici en het mandje »van Leo Modena, waarin zij leggen wat zij bereids weten): »en deze schotel wordt zoo ingericht dat zij op een baksteen gelijkt.«
Zoo ook Bartolucci p. 763 n. XLIII: »Apponuiit Cha-*roset in memoriam luti egyptiaci [zij voegen er Charoset »bij ter gedachtenis van het egyptische slijk.quot; — Maar, vraagt hij, »wat Charoset is, en hoe men dat maakt, dan
220
«antwoord ik: het is een soort cement, zoodat het gelijkt »op slijk, of cement met stroo, ter gedachtenis van het xslijk en stroo dat de joden in Egypte moesten rapen om gt;er steenen van te bakken.quot;
Derhalve is het een joodsche ritus, hunne Egyptische slavernij te herdenken met den kalk en de paaschschotel {Charoset\\ en niet met het poeder van baksteen, als eene daarover gestrooide saus. Voorzeker, noch Samuel van Trente, noch Bustorfio, noch Bartolucci, noch anderen die, of gereedelijk of genoopt, over de moderne joodsche Paaschplechtigheden spraken, gewaagden ooit — voor zoo veel wij weten — van dat steenpoeder als van een zinnebeeldige beteekenis van wat reeds op een andere wijze beteekend was door den vorm der schotel of Charoset; zoodat er nog overblijft uit te leggen, hoe en waarom P. Medici, hij alleen onder allen, gesproken heeft van dat steenpoeder, ook, meenen wij, bedektelijk aangestipt door Leo Modena met zijn wat anders, hetgeen hij niet verder verklaart.
Maar, wat kan dan wel dat steenpoeder van P. Medici en dat wat anders van Leo Modena geweest zijn?
Zou wellicht (wat men al niet denken kan?) dat steenpoeder ook het gestolde en hard christenbloed hebben kunnen zijn, dat zeer gelijkt op steenpoeder, en dat van de joden ook ten tijde van Samuel gebruikt werd? Of is werkelijk steenpoeder gebruikt als gedachtenis, als gelijkenis en schijn van het christenbloed, in betere tijden benuttigd, maar toen, ter oorzake van min gunstige omstandigheden, onmogelijk? Of zou Medici, toen hij nog jood was, nooit vertrouwd zijn geweest en bij gevolg niet ingewijd in het groot geheim? Of zou men Medici, als niet vertrouwd hebben wijs gemaakt dat, hetgeen werkelijk bloedpoeder was, niets anders was dan steenpoeder. Of dat Medici, wellicht geraden hebbend wat dat steenpoeder
221
was, nogtans, als niet geheel zeker, en zijnen stamgenooten zulke gevaarlijke ontdekking willende sparen, zich vergenoegd heeft dezelve te vertellen, zoo als het uiterlijk scheen en men hem had te verstaan gegeven? Of, dat het eindelijk werkelijk steenpoeder geweest is, eenvoudig en zonder neveninzichteu gebruikt alleen tot het door Medici aangehaald doel. Doch in zulk geval zou altijd onverklaarbaar blijven het nieuwe van dien ritus, niet gebruikelijk ten tijde van den Trentischen moord, onbekend aan Bustorfio, aan Bartolucci en aan allen die over de joodsche ritussen geschreven hebben, ja zelfs verzwegen door Leo Modena, die er slechts eenigzins op doelt met zijn wat anders.
Edoch! was dat steenpoeder slechts een onschuldige en zinnebeeldige plechtigheid, waarom werd zij dan, in dien zij haar gebruikt hadden, door de joden van Trente verzwegen? En, gebruikten zij ze niet, hoe werd zij dan, drie eeuwen later, algemeen en overal ingevoerd? In waarheid, dat steenpoeder heeft veel van stof, zand of poeder in de oogen. Toch en wellicht kan het slechts steenpoeder geweest zijn, maar gebruikt als gelijkenis, als vertegenwoordiging en als schijn van het bloedpoeder gebruikelijk bij de joden in vorige eeuwen, toen deszelfs gebruik gemakkelijker was dan in de XVIIIe eeuw. Intusschen wie weet het? Wat men wèl weet is, dat de ritus ja de wet van christenbloed te gebruiken met Paschen tot heil der joodsche zielen, bestaat en nog altoos van kracht is. quot;Wordt die plechtigheid door de joden onderhouden? Wordt zij niet onderhouden? Dat weten zij alleen: Secretissime inter ipsos seniores et sapientiores [allergeheimst onder hunne onderen, edeleren en wijzeren]. Wij christenen kunnen niets zekers weten, dan dat de joden die wet hebben: in het brood ons bloed te eten in den wijn ons bloed te drinken, en in de besnijdenis.
222
uit vroomheidszin, ons bloed toe te passen. De wet hebben ze; onderhouden zij ze niet, des te beter voor hen en voor ons.
Trouwens, ora ons te vergewissen van de nauwkeurigheid waarmede de jood Samuel aan de rechters van f rente de gansche Paaschplechtigheid open legde, behoeft men slechts te letten op zijn volgende antwoorden.
Ondervraagd [fol. LV] »Of zij joden gelooven dat het »bloed van een christenkind op die wijze gedood (in de «houding van een gekruisigde) uit deszelts lichaam moet »getrokken worden op een bepaalden dag? Of het op die wijze op dezen of genen dag moest gedood worden?quot; [Met welke vraag de rechters schijnen te hebben willen weten of, althans buiten de Goede Week, de christenen onbekommerd konden wezen over het leven hunner kinderen] antwoordde hij; »Men kan ten allen tijde het kind »dooden, om er bloed uit te trekken; maar het bloed is »beterende offerande Gode aangenamer, wanneer men het »doet op de dagen die hunnen Paschen het meest nabij zijn.quot;
Daarom zien wij nu nog nog in het Oosten, waar die tahnudische overleveringen geboren en immer het best onderhouden worden, dat de geruchten der christenen tegen de joden, wegens het moorden van christenkinderen, altijd gehoord worden in de Goede Week wijl, volgens de joden, dat bloed dan beter is en de offerande Gode aangenamer. En zoo weten wij, dat in dit loopend jaar 1881, behalve het nog niet afgeloopen proces dat wij reeds aanstipten nopens den moord van een christenkind, zoo als men beweert door de joden van Alexandrien in Egypte op den laatsten Paschen gedood »de hoogere overheden van »het distrikt Calarari in Wallachijen zich thans zeer ern-»stig onledig houden met de instructie van een groot proces tegen eenige joden beschuldigd, van het bloed van »een christendochtertje genomen te hebben, hetwelk zij »noodig hadden voor hunne feesten.«
223
Aldus L\' Univers israélite p. 122 I jSTov. 1881. Het Pa-rijsch blad der onderhoudende joden scherts met dit proces en met die beschuldiging zeggende: Les Roumains en sent encore la (De Rumenen gelouven nog aan die dwaasheden!) Maar de Rumenen zijn wellicht zoo dwaas niet als de sluwe redacteurs van het Uniners israélite gelooven, of mogelijk willen schijnen te gelooven.
Zoo dan, kunnen de joden het christenkind niet dooden en ader laten op de Paaschdagen, wanneer zulks volgens hen heter en Goeie aangenamer zou wezen, dan doen zij het op welken tijd ook van het jaar; immers omni tempore potest occidi puer. »A1 hetwelk Samuel zegt te weten en »geleerd hebben; niet dat hij het in zijne schriften gelezen, »maar heeft hooren zeggen, en het leerde van een zekeren »joodschen meester, David Spring genaamd, die de scholen «bestuurde te Bamberg en te Na ren berg. Onder dien »meester studeerde Samuel, voor dertig jaren (in 1445) »Die meester, zeide hij ondervraagd, ging later naar Polen: »of hij nog leeft of dood is, weet hij niet.« 1.)
Dit laatst door Samuel verklaarde, zoo wel als dat van Vitalis nopens dezes bloedpaaschfeesten te Monza, kon noch onbemerkt ingegeven, noch ingeblazen, noch aan Samuel door een andere foltering ontrukt zijn dan door de kracht der waarheid. Wie toch hadde ooit kunnen droomen, laat staan aan Samuel ingeven dat hij, dertig jaren geleden, op school was geweest bij David Spring ? Deze bekentenis dus voor volstrekt waar aangenomen, zien
1) Et dicit ipse Samuel se scire predieta et ea didicisse, non quod legerit in Scripturis suis, sed quia audivit a quodam suo preceptore judeo, qui voeabatur Magister David Spring, qui regebat scolas in Eamberg et in ISurrenberg. Sub quo preceptore ipso Samuel didicit jam XXX annis preteritis. Et dicit quod dictus Magister David ivit postea in Poloniam; et nescit an vivit vel sit mortuus.
224
wij daaruit, hoe oud en algemeen ook in Duitschland dit bloedpaaschgebruik bij de joden in zwang was; want het was gewis meester David Spring niet die het had uitgevonden; hij moet het zelf onderhouden hebben, wijl hij het leeraarde in zijne scholen van Bamberg, van Nu-renberg, later in Polen. En zoo verklaart zich van zelf die algemeene overlevering aangaande die joodsche Paasch-vieringen onder de christenen van Duitschland en van Polen. Yan daar ook vinden hare verontschuldiging die zoo dikwerf herhaalde en algemeene vervolgingen tegen een ras dat bekwaam is tot zulke gruwzame misdrijveUj door hetzelve beschouwd als godsdienstige werken en zeer aangenaam aan den Heer. Laat nu de joden vrij zeggen dat al die beschuldigingen der christenen niets anders zijn dan lasteringen, uitgevonden door de onwetendheid der middeleeuwen. Onwetendheid o ja was er zeker in die tijden onder de christenen opzichtens de joden; maar onwetendheid van dat veel meerdere en ergere, wat de joden in \'t geheim onder hen (secretissime inter ipsos) bedreven, en dat wel als uitboezeming hunner talmudische en antichristelijke godsvrucht; zoo als wij verder nog duidelijker zullen zien.
—o—
De onderhoudende joden gaan nog altoos voort met hunnen bloedpaaschen te vieren. Deze hunne onderhouding is thans gemakkelijker en minder gevaarlijk dan in de middeleeuwen. Het talmudisme de vader der vrijmetselarij. De jood Samuel veropenbaart, dat men op den joodsohen Paschen niet alleen eet maar ook drinkt cliristenbloed, waarmede men de tafel zegent. Waarom de joden zich in geweten verplicht achten tot deze onderhouding.
Hoe meer ons onderhavig proces vooruitgaat, hoe meer de wet en de ritus van den joodschen bloedpaschen bewezen en bevestigd worden.
225
In het midden der steeds aangroeiende woede, om onuitgegevene gedenkschriften te openbaren, die niets voor den dag brengen dan bekende nietigheden, waardig om begraven te blijven; schijnt ons wat wij verhandelen merkwaardig, omdat het ons een zoo geheim rabbijnsch gebruik verklaart, dat zich gedurende zoo vele eeuwen in zoo vele lauden heeft voortgezet en ongetwijfeld nog duurt, waar do volbloedjoden het kunnen onderhouden, al gaat het ook met eenige moeielijkheid gepaard.
Indien al de joden, en overal, thans zoo weinig onderhoudend waren als velen van hen oiider ons; of indien, al waren ook alle joden streng onderhoudend, dit bloed-paaschgebruik voor hen slechts een nevenzaak ware en onverschillig voor het heil hunner zielen en voor dat hunner kinderen, dan zouden wij geneigd kunnen zijn om te gelooven, dat dit gebruik eindelijk bij hen in onbruik is geraakt. Maar dat kunnen wij niet gelooven, aangezien iedereen de onderhouding ja de bijgeloovigheid van niet weinige stijve joden kent, die hunne godsdienstige gebruiken nog steeds naleven. Ook is nog heden de belangrijkheid bewezen, welke zij hechten aan den bloedpaschen en aan de besnijdenis: weshalve het niet anders kan, of zij onderhouden dat gebruik nog waar zij zulks, ook met eenige moeielijkheid, kunnen. Ongelooflijk toch en aan niemand onbekend is de halstarrige stijfhoofdigheid van dat geslepen, sluw en onbedwingbaar ras, eenerzijds allergeduldigst, en anderzijds aileron verduldigst tegenover eiken breidel; elke moeielijkheid te boven komend, immer, gelijk Sisifus, op nieuw de reis aanvangend bij eiken val, die voor anderen wellicht onherstelbaar zou zijn, schijnt zulke val, gelijk aan Anteus, hun nieuwen moed in te boezemen. Daarom is het niet te gelooven, dat zulk een ras ooit, om welke moeielijkheid ook, verzaakt heeft of ooit zal verzaken aan een gebruik dat hot voor heilig en hei-ligmakend en tevens voor zoo gemakkelijk houdt. Wij moeten
226
ons immers herinneren aan hetgeen Samuel ons geopenbaard heeft, dat namelijk dat bloed beter en het geofferd kind Godo aangenamer is, wanneer het geschiedt op de dagen het naast bij Pascheu, alhoewel het kind te allen tijde gedood en het bloed er uitgetrokken kan worden; en, gelijk te allen tijde, zoo ook op alle plaatsen; daar niets belet, dat het bloed van een kind b. v. voor eenige jaren in Aziën of in Afrika gedood, eenige jaren later gestold en hard, ja als men wil onder den schijn van steenpoeder of gruis in Europa en in Amerika, of omgekeerd, kunne gebruikt worden. Kon zulks in vorige eeuwen plaats hebben door middel van rondzwervende joden, zóó dat die Tan Trente jarenlang hun Paschen konden vieren met bloed van in Duitschland gedoode kinderen; en dreef men, in zulke moeielijke en voor de joden zoo gevaarlijke tijden dien handel; veel gemakkelijker kan men zulks tegenwoordig doen, nu het reizen en vervoeren zoo gemakkelijk zijn, en de joden zoo almachtig, dat men er niet alleen een enkele tot de magistratuur (zulken telt men met honderden), maar tot minister van Justitie heeft zien verheffen in christelijke ja zelfs in zoogenaamde aller-christelijkste landen.
Met dat al is het ook zeer waar dat, hoezeer heden de praktijk van den bloedpaschen gemakkelijker is dan in de middeleeuwen, het evenzeer moeielijker is, vele joden aan te treffen die, althans onder ons, er aan denken om dat bloedgebruik te onderhouden.
Hiervan hebben we een zoo goed als officieel bericht van mijnheer L. Wogue, opperrabbijn en hoofdredacteur van het Univers Israelite, het Parijsch orgaan der joden, die beweren behondsmannen te zijn der ware beginselen van het jodendom. Op bl. 3 van zijn September nummer 1881, sprekende over den heilloozen staat {geestelijken, dat verstaat zich), waarin de joden van Frankrijk zich bevin-
227
den, zegt hij: »De Sijnagoog treft op vele plaatsen redenen »aan van droefheid en vrees, van tranen en schrik, hetzij »ze haarzelve beschouwt, of haren blik werpt rondom haar. ♦Binnen haar, vooral in Frankrijk en in Duitschland, ontwaart zij een immer toenemende verslapping in de ge-■iloofspunten, welke gepaard gaat met achteloosheid ook der vroomste godsdienstgehruikzn: onze tempels zijn ledig, het »onderhouden van den Sabbat is eene uitzondering op den ::regel geworden, zelfs de besnijdenis loopt gevaar. Hot jgodsdienstig huisselijk onderricht is nul, de roepingen tot »de bediening van rabbijn verminderen met den dag zóó, »dat wij weldra geen rabbijnen meer zullen hebben.quot;
Daarna gewagende van het antisemitisme (dat hij zwartblauwe pest noemt, die men in haar kiem had moeten smoren, maar welke daarentegen nog immer voortwoedt) besluit hij p. G. »Dat de toestand der Sijnagoog onder »veel opzichten, zoo wel binnen als buiten haar, aller-«treurigst is.quot;
Eveneens betreuren de Archives Israelites, vertegenwoordigers van het vooruitstrevend jodendom, dezejoodsche verslapping (p. 315 n. 22 Sept.): »Broeders van Frankrijk! »Ik wensch u grooteren ijver voor onzen eeredienst. Indien •gij niet meer blijk geeft van uw Geloof, is het te vreezen, •dat het geheel zal verdwijnen in het midden der twijfelarij »welke gij inademt.quot;
Wij gelooven niet dat de huidige joden van Italiën in den regel ijveriger zijn dan die van Frankrijk; zoodat we nu, onder dat opzicht, tot het jodendom kunnen zeggen: Tibi graüdor, et mihi yandeo (Ik wensch u geluk, en verheug mij in mijzelve). Men weet immers dat, hoe minder de joden hunne godsdienstige wetten en gebruiken onderhouden, des te meerder zij fatsoenlijke menschen zijn, en voor ons christenen minder gevaarlijk. Niet weinigen toch en uiet weinig invloedrijk zijn thans de joden in de regee-
228
ring ook van Italiën, ofschoon veel minder dan in Frankrijk of in Duitschland. Van de zes en een half (hoogstens zeven) millioen joden, die naar de laatste opgaven op aarde leven, heeft Italiën er slechts veertigduizend. Frankrijk vijftigduizend (veel meer toen het den Elzas nog had), Oostenrijk, dank vooral aan deszelfs Poolsch gedeelte, anderhalf millioen, Duitschland meer clan een half millioen, Rusland bij de drie millioen, Rumenie bijna een half millioen; het overige millioen verdeelt zich onder de andere streken van Europa en van de quot;wereld. Doch van geen ander ras moet men, gelijk van het joodsche zeggen, dat men het niet moet tellen, maar wegen; daar allen weten en ondervinden, dat geen ras zoo veel als het joodsche zulke uitgelezene natuur- en kunstgaven bezit, om overal te heerschen waar het zich vertoont en men het laat be ■ gaan. Inderdaad, door God voor zijn uitverkoren volk gekozen, om den waren godsdienst te bewaren en daarna, ware het getrouw gebleven, dezen over de wereld te verspreiden, moest het volgens de gewone Voorzienigheid de natuurlijke gaven krijgen, die geschikt waren voor deszelfs bovennatuurlijke zending. Deze zending mislukt, behield dit ras toch (gelijk eertijds Lucifer) de gaven der natuur, welke het zoo zeer zouden geholpen hebben in het ware Geloof te verspreiden en het nu integendeel dienen, om hun slecht, geloof te bewaren en ons goed Geloof te schaden. Daarom is het niet te verwonderen dat de joden, -vooral wanneer men heu beschermt en begunstigt, ofschoon weinig in getal, nogtans schier altoos slagen in het overheerschen en overvleugelen der velen, en dat wel juist, waar de moderne tegenchristelijke beschaving regee-rend zetelt. Zoo zagen of zien wij te Londen, te Weenen, te Berlijn, te Parijs, hoofdsteden dier beschaving, het joodsche over het christenras heerschen in de hoogste en kieschste betrekkingen van minister van Binnen-en Buiten-
229
landsche zaken, van Justitie, van Finantiën: de schapen toebetrouwd aan de wolven, de kippen aan de vossen.
De vruchten dezer moderne wijsheid zien wij ook hierin dat, door de weiten zelf der politieke huishoudkunde, door het jodendom ingegeven, de armen overal steeds armer en de rijken rijker worden; en zoo doet men met fijn overlegde kunstgrepen de moreele noodzakelijkheid geboren worden van dien burgelijken strijd tusschen hebbenden en niet hebbenden, die alles en allen verwoest, die onder de benaming van nihilisme de geheime wensch is van den joodschen en sektarischen haat tegen de huidige maatschappij, nagenoeg nog geheel gegrond op christelijk geloof en moraal, in weerwil der geweldigste pogingen van het antichristianisme.
Tegen dit christelijk Geloof — dat weet men eindelijk en wordt van allen dagelijks herhaald — strijdt vooral de vrijmetselarij die, gelijk we reeds meermalen aanstipten, in haren oorsprong rabbijnsch is.
Hier willen wij niet heenglippen over een kostelijke bekentenis van de joden zelf. Zoo lezen we p 463 n. 16 April 1881 van het Unieer» Israélile het beknopt verslag van eene te Cincinnati gehouden conferentie, later afzonderlijk gedrukt door den rabbijn-hoogleeraar quot;Wise, over den wandelenden Jood. In dit verslag zegt Isaac Levi, opperrabbijn van Vesoul, dat «volgens rabbijn Wise de wandelende Jood de persoonlijkheid is van den geest van mavorsching en van vrij onderzoek. En die wandelende »Jood zal zijn en de wereld doorloopen, tot dat elke stad »een Jeruzalem, elk huis een tempel, elke tafel een altaar »zal zijn geworden; totdat de eenheid van God (in zoover »deze staat tegenover het christengeloofspunt der allerhei-»ligste Drieëenheid) en de humane broederschap — pan-»teitisch beschouwd — gelijkelijk erkend en aangenomen »zullen zijn: in een woord, tot dat de verhevene leeringen
230
hi\'T
»van het jodendom het erfdeel zullen zijn geworden van »alle stervelingen.quot;
Vrijmetselarij en Jodendom zijn dus een en dezelfde zaak volgens drie levende rabbijnen; Wise rabbijn van Cincinnati, Levi rabbijn van Vesoul en Wogue rabbijn van Parijs en hoofdredacteur van meergenoemd blad.
De wandelende Jood is werkelijk niets anders dan de zinnebeeldige vertegenwoordiger van die tegencliristelijke woede welke, in het Ghetto geboren, zich overstortte in het vrijmetselaarsch genootschap, geheel gegrond op den anti-christelijken haat, en deze omsluierd met de huichelonde formuul van Gods eenheid = den grooten Bouwmeester van het heelal en der humane broederschap = panteistische eenheid van het menschdom, dat noodlottig immer, met onbeperkten vooruitgang naar zijne volmaking, wordt voortgestuwd gelijk de wandelende Jood.
Doch keeren wij terug tot Samuel, die zal voortgaan met ons nieuwe en ongehoorde zaken te vertellen. »On-dervraagd, waarom de joden [niet met een mes maar) met sgt;eene nijptang het vleescii trokken uit des kinds rechter »arm, en waarom uit het rechterbeen, waarom niet zoo 5.uit andere doelen, en waarom zij dat kind zoo met naal-»den prikten? 1)quot; antwoordde hij: »zij deden het zoo, opdat »de christenen, mochten zij soms het lichaam van het kind -gevonden hebben, geen reden zouden gehad hebben van te »denken, dat de Joden er in hadden gesneden, om er het bloed Hiit te trekken; zeggende dat men uit elkdanig deel van het »lichaam bloed kan trekken; maar zij namen het bloeduit »de wang en uit het been om bovengezegde reden; en zij
ml iji
i|i|i Wl!
ii P||!l
II 11 II
Interrogatua quare ipsi judei cum tenalia absciderunt i-arnes maxille dextre pueri? Et quare in tibia dextraP Et quare in summitate virge perforaverunt ? quare non ita in aliis locis feecruntP Et quare cum acubus ita perforaverunt?
231
«doorstaken het kind met naalden tot verachting van hem »dien de christenen zeggen God te zijn, zoo als hij reeds »boven zeide.quot; 1).
^Ondervraagd (ooov de tweede, reis), waarom zij het ïvleescli uitnepeu met een tang in plaats van het er met seen mes uit te snijden, antwoordde hij; omdat, werd soms »het lichaam van het kind bij toeval gevonden, de christenen zouden hebben kunnen denken, dat zij joden het »geweest waren die het hadden gesneden, om er het bloed »van te hebben. En daarom nepen ze het. En dit wel »des te meer wijl, twee jaren geleden, of om die streek, »een kind (Eisemhusch geheten) eenige dagen vermist maar slater teruggevonden, en zulks aan den ZEw. Heer Bis-»schop van Trente overgebracht, ZHEw. gezegd had: de «christenen moesten wel opletten, of het bewust kind in »eenig deel van het lichaam gesneden was, daar hij meende »dat. ware het kind gesneden bevonden, het de joden »moesten geweest zijn die het zoo hadden gesneden, om »er het bloed van te hebben. En daarom.vooral wilden »zij joden niet met een mes in het vleesch snijden, maar »het liever niet eene nijptang er uitrukken.quot; 2).
Dit bewijst het zeer gemeen gebruik van den bloed-paschen onder de joden van dien tijd. Het was inderdaad zoo algemeen en gewoon dat in den regel allen geloofden,
1) Hespondit quod ideo fecerunt ne, sL postea clmstiani reperirent dictum pueruiu (st\'c) corpus pueri, liaberent causam cogitandi quod, ipsi judei illud fecissent causa accipiendi san-guinem. Dicens quod de omnt parte corporis potest extralii sanguis. Sed ipsi acceporunt sanguiuem de maxilla et de tibia ratione qua supra; et quod perforaverunt cum acubiis in con-temptum illius quern cliristiani dixunt esse Deum, ut supra dixit.
2) Respondit: quia, si forte corpus pueri fuisset repertum potuisaent cliristiani cogitare quod ipsi judei fuissent illi qui incidissent ad finem liabondi sanguincm. Et propter boe abaci-derunt cura tenalia. Et ideo koe niagia fecerunt quia, jam
232
een kind dat toevallig vermist werd, moest door de joden gestolen zijn. En, vond men het in hot vleesch gesneden, voort leide men er uit af, dat do joden er het bloed uitgetrokken hadden voor hunnen Paschen. Van daar dat de joden, door lange ervaring geleerd, de kinderen niet meer sneden maar nijpten, om er liet bloed van te hebben, zooals Samuel ons vertelde; een nieuw bewijs der oudheid van dat godsdienstig bloedgebruik in de Wlietto\'s der middeleeuwen. Ook blijkt hieruit, dat de barbaarsche marteling der nijptang, op den gelukz. kleinen Simon van Trente toegepast, eigenlijk niet moet worden toegeschreven aan een grootere wreedheid der joden, maar aan een grootere voorzichtigheid; ook niet als hoofddoel ten smaad en hoon van Christus en van dezclfs Lijden, maar veeleer tot het wettelijl; en ritualisch-talmudisch-rabbijusch doel, om op de veiligste en minst gewaagde wijze christenbloed te hebben tot viering van hunnen Paschen, en dat wel zoo aaiKjenctatn aan Gvd mogelijk en heilzaam voor hunne zielen. Het was, in \'t kort gezegd, niets anders dan vroomheid, godsvrucht. Kalialistisch-ascefisme en misticisme van joden, die nauwgezet en voorzichtig hunne goddelooze Avet onderhielden; zoodat men dan ook wel begrijpt, waarom do Bisschop en Heer van Trente, eindelijk wars van zulk bandeloos joodsch woelen in zijn Bisdom en omstreken, de gelegenheid van dien gruwzamen moord benuttigde, om op zulke misdadige geheimen een weinig meer licht te doen stralen; waarom hij dan ook van elders
duobus annis vei circa dum quidam puer fuerat deperditus et postea ropcrtus, ipse l?mus Dominus dixit quod bene deberent advorfcere cliristiani au diotus puer uabcret- oarnes incisas in aliqua parte sui corporis: credens quod si repertus fuisset inoisus, quocl judei fuissent illi qui sic incidissent causa liabeudi sanguinom. Et propter hoc maxime ipsi judei uoluerunt incideve carnes ci ui gladio sod potius dilacerare cum tenalea.
233
de knapste rechtsgeleerden deed komen van dien tijd; en deze lieten niets onbeproefd, om den draad te vindon van dit ingewikkeld weefsel. Wat hen betreft, het werd licht, zoo als we zagen en verder immer beter zullen zien.
»Samuel ondervraagd of hij of iemand zijner luiisgenooten »of iemand anders zich van het bloed van het bewast kind «bediend had dat zij donderdags \'savonds doodden? 1) ^antwoordde, dat hij Samuel op dien avond vóór het avond-smaal van dat bloed deed in zijnen beker, waarin hij ver-ivolgens wijn schonk. Daarna zegende hij de tafel op en »in voornoemde wijze en vorm. Hetzelfde deed hij op den savoncl van den volgenden dag. En, zeide hij, zij maakten inoch dien Donderdag, noch op de volgende dagen koeken; »ook weet hij niet dat andere joden zich van dat bloed «bediend hebben. 2)
Hier valt op te letten hoe, gelijk uit andere getuigenissen, inzonderheid uit deze van Samuel (en insgelijks uit andere volgende) duidelijk blijkt, hoe liet christenbloed, op den Joodschen Paschen, godsdienstiglijk, naar rabbijnsche wet, niet alleen, gelijk men tot dan toe geloofde, gemengd werd in de ongedeesemde paaschbrooden of koeken, maar ook in den wijn; terwijl men zelfs met dien wijn de tafel zegent. Juist, zoo als ons vroeger Johannes van Feltro, Sachetus\' zoon, vertelde. Die Sachetus nam gt;op Paaschdag sen ook den volgenden dag (zoo als ook Samuel den vol-quot;(jen^cn dag deed) van bewust bloed, en deed daarvan in
1) Interrogatus an ipse Samuel vel aliquis de ejus familia vel alii usi fuerint de sanguine dieti pueri, quem in die Jovis de sero interfeeerunt?
2) Respondit quod, dicto soro, ante cenamipse Samuelposuit de dicto sanguine in ciato suo in quo postea posuit de vino, et\' deinde bencdixit mensam modo et forma qui bus supra dixit. Similiter fecit die sequenti do sero. Et dicit quod nullas fugatias fecerunt in die Joris nee in diebus sequentibus. Keo scit quod alii judei fuerint usi de dicto sanguine.
234
»zijnen beker waar wijn in was; waarna hij de tafel besproeide 1).quot; Ook Paulus Medici (wat wij reeds elders zagen) stipte nagenoeg hetzelfde aan.
Meenen de joden, naar het overoud godsdienstig gebruik, door hunne leeraren in den Babylonischen Talmud gebracht, christenbloed te moeten eten en drinken in brood en icijn, dan is het vermoeden redelijk, of zij soms, bijgeloo-vig zoo als ze gewoon zijn, kabalistisch ook gelooven aan de geestelijke kracht over hen van Christus\' bloed. Reeds toch zagen wij, hoe hunne leeraars zelf in gedrukte rituelen aannemen, dat Christus althans een der twee Mes-siassen is, die gearmd zullen gaan in het van hen (joden) verwacht rijk. Weshalve het niet vreemd is — de woede van dat volkje in aanmerking genomen — dat, om zich in alle geval het geestelijk heil te verzekeren, de meest onderhoudende =: de goddeloosten onder hen, hoe clan ook trachten deelachtig te worden aan Christus\' bloed in brood en wijn, zoo niet in de besnijdenis, welke voor hen. nu valschelijk, wat voor ons het H. Doopsel is.
----o—
Elk jaar zookeu de jodea. ecu kind. Haaroin uit vele plaatsen Tveggcjaagd. Orsus van Saksen, koopman iu e.hristenbloed. Zijn paspoort legaliseert liet bloed. Zal dat bloed goed zijn, dan moet liet kind, waaruit liet b\'oed getrokken is, onder de folteringen sterven.
-----■
Ons doel, gelijk men weet, is, met het Trentisch proces op te helderen, niet het reeds bekende feit van moorden
1) Similiter fecit die sequenti d ) s3ro: aucipiebat de dicto sanguine et do iilo ponebat in dato suo in quo erat vinum; et deinde aspergebat mensara.
235
gepleegd op christenen, maar het waarom en den ritus dier moorden. Met betrekking tot dat hoofdpunt onzer verhandeling blijft ons weinig meer, maar toch even belangrijk als wat is voorgegaan, over, uit het laatst verhoor van den jood Samuel.
^Ondervraagd zeido hij; Nadat Engel (jood), vijf of zes »jaren geleden, te Trente kwam wonen, onderhandelde hij .yamuel elk jaar met gezegden Engel en soms ook met »Tobias over het dooden van een christenkind, om er het »bloed van te hebben; ofschoon zij het nooit konden lieb-»ben dan dezen keer. Onder hen joden, met name onder »de meest ervarenen zegt men, dat het bloed van een ^christenkind veel bijdraagt tot iiet heil hunner zielen, zoo -als hij reeds zeidc. En dat, kunnen zij het hebben, zij »met alle zorg hun best doen om het te hebben. En «kunnen zij het niet hebben, dan hebben zij geduld 1).«
Zoo dan hebben de joden geduld eu onderwerpen zij zich met leed, na elk jaar met alle zonj eon kind ter aderlating voor hun heil gezocht te hebben; en hebben zij het niet gevonden, dan zijn zij genoodzaakt het tot ons heil zonder te doen. Als zeiden zij: qnod potuirr.us facere fecinnis: servi inuliles ju mus (wat wij hebben kunnen doen hebben wij gedaan; wij zijn nuttelooze knechten.
Dit alleen bewijst, hoe voorzienend en wijs die kerkelijke wetten zijn, welke don christenen den al te gemeen-
1) Dicit quocl posteaquam Angelus venit ad kabitandum ad (stc)civif;ateui ïridoiiti,uiodo possunt esse qninque vel ses auni, ipse Samuel omni anno tractayit cum dicto Angelo, et etiam aliquaudo cum Tliobii de modo interficiendi et habendi sanguiuem pueri christiani, licet numquam potucrunt liabere nisi nunc et dicit quod inter ipsos judeos et maxime a pud perilos dicitur, quod sanguis pueri cliristiani multum confert ad snlutem animarum ut supra dixit. Et si liaberi potest omni studio curant habere, Sed si non possunt habere kabent patientiam.
236
zamen omgang en de zamenwoning verbieden met joden, die zich elk jaar onledig houden, met alle zorg te zoeken welk onzer kinderen zij zullen verslinden {qne.m devorent). Weshalve het geen verwondering baart, dat in zoo menige Rijken en landen het den joden verboden is geweest een vast verblijf te vestigen, en dat zij uit vele andere zoo dikwerf en zoo geweldadig zijn verjaagd geworden. Na dit proces wedervoer hun zulks ook te Trente. Dit blijkt uit het volgende gedenkschrift, dat ons onlangs beleefdelijk van daar gewerd, en dat men hier letterlijk (met al zijne onnauwkeurigheden van stijl, enz.) terug geeft, ook als een geschiedkundige zeldzaamheid.
sOp last en bevel van het doorluchtigst en eerwaardigst »Kapittel van Trente (de Bisschoppelijke zetel en tijdelijke ^Heerschap daaraan verbonden vacant). Dit doorluchtigst »en eerwaardigst Kapittel overwegende do voorzieningen »in liet voorledene genomen tegen do joodseho natie, s-overal en bizonder in deze stad en Prinsdom van Trente ^schadelijk, om de gedenkwaardige ea vreemde barbaarssheid gepleegd tegen den roemvollen martelaar ea on-ïschuldigeii kleinen Simon, waarom zij (die joodsche natie) »voor altijd uit de stad en uit het Prinsdom van Trente «verbannen is, haar alleen zijnde toegelaten het zuiver en »eenvoudig doortrekken, met do verplichting van een zeker gt;haar voorgeschreven teeken te dragen, dan op het hoofd »dan op do borst zichtbaar, opdat de doortrekkende joden »altoos van allen ontdekt en gekend kunnen worden; maar ^sedert eenigen tijd eenig misbruik en ongeregeldheid ^ingeslopen, was hunne boosaardigheid zoo ver gekomen »dat zij op verschillende wijzen het bovengenoemd voor-»geschreven teeken verborgen en zoo, ongestraft, verbolgen »en onbekend doortrokken. Daarom voornoemd doorluch-»tigst en eerwaardigst Kapittel gezegde misbruiken en «ongeregeldheden willende tegengaan, volgende het elders
237
«gestelde voorbeeld, tot meerdere eer en glorie van den sonschuldigen kleinen Simon, en vasthoudende aan andere »bevelen en voorzieningen in deze gepubliceerd, door het »huidige bevelschrift en afkondiging vernietigende en her-»iquot;oepeude alle veroorloovingen en paspoorten aan wie ook »van de joodsche natie vroeger verleend, verbant voor »immer die natie uit alle verblijf niet alleen van deze stad »en distrikt, maar ook uit de stad Kiva, kasteelen, vlekken, sdoi\'pen en onderhoorigheden van hut tijdelijk Gebied van »dit Bis- en Prinsdom van Trente, ernstig verordenende sen bevelende dat in \'t vervolg geen een jood, van wel-»ken stand of conditie, onder welk voorwenusel of kleur »ook, mag verblijven in deze stad of te Eiva, zelfs niet in gt;de kasteelen, vlekken, dorpen en distrikt van dit tijdelijk »Bisschopsgebied van Trente, Iran alleen toelatende het ^eenvoudig doortrekken, wanneer zij toch, om van die van »andere natiën onderscheiden te kunnen worden, vanaf hun »in- tot hun uittreden der genoemde grenzen van dit tijdelijk Gebied, dat is te Matarello, Val Sorda, Romagnano, «Bus di Vella, Pergine en Ponte di Lavis, in plaats van »het anders op de rechterborst gedragen teeken, in \'t ver-»volg, gelijk vroeger gebruikelijk was, den rand van den »hoed van gele kleur moeten hebben, of gansch gedekt »raet een doek of laken van dezelfde kleur, dat altoos »nioetende dragen op het hoofd zichtbaar voor iedereen, »zoo wel buiten als in de voornoemde steden en plaatsen, »zoo te water als te lai d, te voet en te paard of in ka-»]essen, welke zij immer open zullen moeten houden en wiet gesloten. In al het overige gedeelte van het tijde-»lijk-Bisschoppolijk Gebied van Trente, gelegen buiten de «bovengenoemde grenzen, zal het voldoende zijn dat zij »het gewone teeken dragen, rechts op hunne kleeren van »gele of oranjekleur buitenwaarts en zichtbaar ter groote »van een Daler, en gelijk het vroeger was voorgeschreven.
238
»ten einde zij in dien vorm gezien en gekend worden; op «straf voor elke overtreding van 100 Dalers aan don Fis-»kus, waarvan een derde zal strekken voor de kapel van Kien H. kleinen Simon, een derde voor genoemden Fis-»kus, en het andere derde voor den aanklager, en bij »gebrek van geldstorting, op lichamelijke straffen, naar »goedviuden van het doorlnchtigst en eerwaardigst Kapiteel; verklarende dat, onder voorgewonde onwetendheid, »niemand verontschuldigd worde; en, wanneer ook niet op »heeterdaad betrapt, zal men van rechtswege op aanklacht »en overdraging overgaan tot onderzoek, terwijl men zelfs »aan éénen getuige geloof zal slaan die geloofwaardig en »boven alle verdenking verheven is; en daarom zal het «afschrift dezer uitvaardiging, en betrekkelijk dezelfde aan-»gelegenheden gepubliceerd, in haar volle kracht blijven; »en zoo verordent en beveelt men hiermede op do best »mogelijke wijze.
«Gegeven te Trente uit de Burg van den Goeden Raad, gt;den 10 September 1725.
«Johannes Baptist, Antonius de Alberti, cancel.
«Bernaemnus Mangi Skcretarius.
«Te Trente, Petrus Jan Baptist Parone, drukker van «het Kapittel.
«Ik verklaar dat dit afschrift van voorgaande nitvaar-«diging tegen de joden nauwkeuring overeenstemt met «haar orgineel, dat bewaard wordt in \'t Archief van het «Kapittel, in de doos 50, onder nummer 101, tusscheu de «Akten van het eerwaardigst Kapittel van Trente, open-«staande Zetel, tot bevestiging waarvan, enz.
«Trente 25 December 1881.
P. Josef Stefenali.quot;
Alhoewel door het liberalisme uit de wetboeken geschrapt, beetaan zulke onde wetten opzichtens de joden zoo niet
239
rechtens dan toch, wat haar wezen betreft, feitelijk nog in vele anti-liberale landen. Dat neemt men waar in de gebruiken b. v. van ïyrool, van Spanje en Portugal, mitsgaders in het koningrijk Napels en Sicilien, waar men schier geen andere joden vindt dan die op zen joodsch leven.
Doch nu zullen we eindelijk den geeerden naam leeren kennen van eenen dier zwervende joden {colporteurs}, die in vroegere tijden (en waarom ook niet nog heden?) de Ghetto\'s afliepen, om christenbloed te verkoopen ten ge-bruike van Paschen en Besnijdenis. Immers Samuel ondervraagd vertelde: »Het kon nu zoo wat vier jaar gesleden zijn dat hij in de stad Trente zoo veel bloed kocht «van een christenkind als er ging in een glazen flesje, »waarin men gewoon is water te doen voor de oogen. gt;Dit flesje was een vinger breed. Dat bloed kocht hij »voor vier dukaten van een zekeren jood zoo hij meent »Orso [Beer) geheeten; maar hij weet niet waar hij vandaan gt;was, tenzij dat hij op zen Saksisch sprak 1).quot;
Dit is merkwaardig; want immer, gelijk we zagen, kwamen in rabbijnsche gebruiken meer ervarene joden uit Duitschland (Alemania bassa, Saxonia. Tungros, Bamberg, Nurenberg) afgezakt naar Italiën; waarom het natuurlijk is dat juist in die streken de vermoedens en bewegingen tegen de joden meer levendig zijn gebleven dan elders, \'t Is trouwens bekend, dat Duitschland altijd de alma parens
1) Respondit quod modo possuut esse quatuor anni vel eirca ipso Samuel in civitate Triden tl emit tantum de sanguine pueri cliristiani quantum poterat stare in una ampoleta vitris in qua solent poni aquo ab ooulis. Que ampoleta erat larga ad men-suram unius digiti. Quoin sanguinem sic emit per quatuor ducatis a quodam judeo qui, ut credit, vocabatur Ursus judeus. Et nescit de quo loco essot: nisi quod liabebat sermonem de Saxonia.
240
de vrome moeder was der Kabalisten, der Eooskruizen en der Verlichten (welke zich thans ivijsgeeren noemen), der dwaasste, dei- tooveraclitigste ouden en modernen, allen min of meer ingewijd in de zoogenaamde verborgene wetenschap van het Talmudisch rabbinisme, zooals we nader opzettelijk zullen zien.
Samuel gaat intusscheu voort en zegt; »De bewuste »Orso = Beer (mooie naam voor een schacheraar in chris-gt;tenbloed!) had geloofsbrieven, waaruit bleek dat hij een «wettelijk man was — zijne bediening wettiglijk uitoefende — »en dat, wat hij aanbracht, niet valsch was. Na onder-»vraging voegde hij er bij, dat de brieven welke Beer had so. a. deze woorden in \'t hebreeuwsch inhielden: liet zij vaan allen bekend dat, loat Beer aanbrengt, zuiver is (niet »vervalscht). En de onderteekeniug van de wettelijkheid »dier brieven droeg o. a. deze woorden: Mozes van Hol nn Saksen, hoofdmeester der joden 1).quot;
Dit alles bewijst, hoe gemeen toen in de Ghetto\'s het gebruik was van christenbloed. Men had zelfs legale mannen belast met de bediening van, waar het noodig was, christenbloed te bezorgen, ten einde heiliglijk Paschen te kunnen vieren. En die mannen waren voorzien van authentieke en als dusdanig erkende geloofsbrieven, onderteekend door de eerste meesters der joden, die getuigenis gaven der wettelijkheid zoo wel van den koopman als van zijne waar. Daaruit blijkt niet alleen het gewone en al-
1) Et dicit quod dictus ürsus habebat literas legalitati.-, per quas ostendebatur quod dictus ürsus erat liomo legalis, et quod illud quod portabat non erat falsum. Dicsns interrogatus quod litere quas ürsus habebat seu portebat oont:nobant inter alia ista verba; No turn sit omnibus quod Ulud quod portnt ürsus est justum\' Et deinde in subscriptione legalitatis dictarum literarum inter alia verba, erant ista ; Moites de Hol de Saxonia, judeorum principalis Magister.
241
gemeene, maar ook het aloude van dat gebruik. Immers al die geloofsbrieven en onderteekeningen doen gelooven aan vroegere vervalschingen en bedriegerijen, om welke te vermijden men zijn toevlucht moest nemen tot legale brieven.
Voortgaande zegt Samuel: »TIet bloed dat gezegde Beef »te koop bracht was in een pot; en hij herinnert zich niet »of hij al of niet van hout, wel dat hij van binnen »vertind was. In dien pot was het vergruisd bloed. En »in dien pot was zooveel bloed als het vierde gedeelte »van een flesje of van een halve fles. En hij zegt, dat »gezegde pot gedekt was met een zeker wit was, op welk »was in \'t hebreeuwsch deze woorden geschreven waren: vMozes der joden hoofd mees ter. Op welk wit was ook hij «Samuel met eigen hand in hebreeuwsche letters onder-»teekende, schrijvende deze woorden: Samuel van Tveute. »Welke onderteekening van hem Samuel beduidde, dat ook »hij goedkeurde zoo te zijn, dat dit namelijk bloed was »van een christenkind 1).quot;
Zoodat er niets ontbrak aan de nauwkeurigste zorg om de joden, die op de volgens hen Gode aangenaamste en hunne zielen en die hunner huisgenooten heiligmakende wijze hun Paschen wilden vieren, te verzekeren van de
1) Et dieit quod sanguis quem dictus Ursus portabat ad vendeudum crat in uno vase, et nou recordatur an ligneum essot vel ne: nisi quod vas erat instagnatum a part\'o interiori: in quo vase eret sanguis pulverisatus: et erat tantum do sanguine in dicto vase quantum esset Quarta pars unius amplüale vel masse. Et dieit quod dictum vas erat coopertum de quodam oeramine albo; super quo ceramine erant scripta in liebraico lioeo verba: Moises judeonm principalis Magister. Super quo ceramine albo ipse Samuel etiam se subscripsit manu sua in litera Iiebraica, sori-bendo hoso verba: Samuel de Tridento. Quco subscriptie ipsius Samuelis significabat quod etiam ipse Samuel approbat ita esse; videlicet esse sanguinem pueri cliristiani.
16
242
echtheid des bloeds, dat zij in poeder kochten. Hot was inderdaad bloed in poeder, dus zeer gemakkelijk rond te venten, zonder vermoeden van den kant der christenen, aan wie men gemakkelijk kou wijs maken dat het steengruis of iets anders was. Mocht de rondventende jood soms een of anderen rechter, of onderzoekenden, vermoedenden christen ontmoeten, die hebreeuwsch en hunne bizondere, rabbi]nsche brabbeltaal verstond, dan was niets gemakkelijker dan elk spoor van woorden van het wit was te doen verdwijnen.
Na dit verhoor onderging Samuel ei slechts nog één meer, den 11 Junij, die dat jaar viel op Zondag. Betrekkelijk ons onderwerp openbaarde hij toen nog twee niet te verzwijgen bizonderheden. De eerste is: -gt;Zal het be-»wust bloed strekken tot het doel waartoe ds joden het «gebruiken, dan is het noodzakelijk dat het kind sterve »onder de folteringen; anders is het bloed niet goed 1).quot;
In liet laatste antwoord van zijn laatst verhoor openbaarde hij ons de tweede bizonderheid: »Het is wel waar »dat de meeste huisvaders het bloed in den wijn doen, «welken zij op gezegden avond drinken; maar \'t is noqlans »beter en Gode aangenamer, indien al de huisgenooten er «van drinken. En daarom wilde hij Samuel, dat al de »huisgenooten dronken van den wijn gemengd met gezegd «bloed 2)quot;
Derhalve, zal het bloed goed zijn voor het geestelijk
1) Dioens quod ad hoe ut dict\'is sanguis sit bonus ad illud
ad quod ipsi judoi utunlur erit necosse quod.....ille puer
moriatur iu tonnentis: aliter ille sanguis nou est bonus
2) Kespondit venim esse quod pro rnjijore parte, jatros familias ponunt sanguinem in vino quod ipsi bibunt in dicto sero: sed tarnen melius etl et Deo phis gralum si omnes do familia bibunt. Et propter Loo ipse Samuel voluit quod omnes de familia biberent de vino mixto cum sanguine predicto.
243
heil der joden, dan is het niet genoeg dat het bloed zij van een christen gedood jongetje, maar \'t is noodzakelijk dat het jongetje geen zachten dood gestorven zij, maar ouder {est necesse) de folteringen (moriatur in tor men! is). Dit had dan ook werkelijk plaats in den gelukz. kleinen Simon van Trente. Ook is het noodig dat dit bloed van een onder de folteringen gestorven christenkind niet alleen in het ongedeesemde gegeten worde, maar het moet ook in en met den wijn gedronken worden, niet alleen van den huisvader, maar van al de huisgenooten, wijl dit heter en Gode aangenamer is.
Volgens Samuel is hel wel waar, dat de meeste huisvaders meenen: voor de wettelijkheid van den ritus is het voldoende dat het hoofd des huizes van dit christen-bloed drinke; maar volgens Samuel is deze meening te ruim, daar de rabbijnsche strengheid eischt, dat alle huisgenooten er van drinken. Hieruit maakt men op, dat de meeningen daaromtrent toenmaals verschilden, zooals ook nu de meeningen der joodsche casuisten moeten verschillen, niet nopens de wezenlijkheid, maar nopens de toevallige omstandigheden van den bloedpaschen. Ook zullen we zien, hoe sommigen gelooven, dat zelfs het bloed van een jongetje niet noodzakelijk is, maar dat het ook van een volwassen christen mag zijn. Zoo als men in 1840 te Damaskus deed met den P. Cappucijn Thomas van Calagiano. \'tls trouwens zeer natuurlijk, dat de joden verschillen ook in zedelijke en ritualistische meeningen, wijl er hier vooral sprake is van eenen door de Talmudische rabbijnen opge-legden ritus die, heimelijk verspreid, met de uiterste voorzorg gevierd wordt, mondeling overgeleverd, en dus blootgesteld aan vele toevallige veranderingen. Doch dit alles zal nader meer verduidelijkt worden.
244
XX.
De jood Engel beschrijft den moord door hem niet gezien, ïïoe hieruit bewezen wordt het gebruik onder de joden van zulke moorden. Hoe het bloed moet zijn van een jongetje t-edood onder de folteringen. Isaak van Keulen, Enaelinus van Castel Gavardi, llizzardus van Brescia, handelaar in christenbloed in de XVC eeuw.
h—
Nu volgt het verhoor van den jood Engel met immermeer bescheiden over het menschenetend joodsch gebruik van ons bloed. Hadden Engel en de andere medeplichtigen aan den barbaarschen moord op den kleinen Simon allen hetzelfde met dezelfde woorden ver- en herhaald, dan nog zou dat hier herhalen allernuttigst zijn, omdat do nauwkeurigheid daarvan bevestigd en alle vooroordeel zou worden weggenomen nopens de folteringen die aangewend werden, om er de waarheid van te achterhalen. Er bestaat toch geene foltering bekwaam om uit bijna twintig verschillende monden hetzelfde antwoord af te persen, wanneer het niet gelijkvormig is aan de waarheid, vooral in feiten en omstandigheden, welke niet alleen door de ondervragenden niet uitgelokt, maar zelfs niet kunnen verbeeld worden. Doch, daar al die verschillige antwoorden niet alleen overeenkomen, maar zich onderling aanvullen en ophelderen, komt het ons doelmatig voor dezelve uit te schrijven, ten einde niets verloren ga van het ware Licht, dat zich uit dit proces zoo overvloedig verspreidt over eeu tot heden toe onzeker en duister onderwerp.
Alhoewel niet deelachtig aan- noch tegenwoordig bij het martelen van den kleinen Simon, maar toch medeplichtig aan het beramen en overleggen om een jongetje tot bewust doel te bemachtigen, vertelde Engel, den 8 April, puntig alles, als hadde hij het met eigen oogen gezien, zelfs
245
verzekerende (later zullen we de reden van dien leugen zien), dat hij er bij tegenwoordig was geweest en er deel aan had genomen. Hij zeide: »Allen stonden rondom »dat levend kind, hetwelk op eene plank stond. Het kind »was naakt en lag op den rug, en Tobias hield de handjes »vast. Eu, zeide hij, het kind stond met de uitgestrekte »arraen. Naar zijne meening was Tobias de eerste die et een zeker ijzer (welk ijzer weet hij niet) — hel ivas Deen nijptang, gelijk icij reeds weten; maar Engel, die er »niet bj tegenwoordig was geiveest, u\'isi niet wat voor een wijzer — het bewust kind trof in de rechter wang. En »hij weet niet of iemand anders het kind in de rechter »wang getroffen heeft.quot;
Engel raadde er maar naar, en had het mis met te zeggen dat Tobias de eerste was die het kind trof; want wij zullen van Mozes-den oude hooren, dat hij Mozes de eerste was. Doch uiet zonder reden beschuldigde hij Tobias, die als geneesheer — zoo dacht Engel — de eerste had moeten gekozen worden om het ijzer te gebruiken. Maar hij miste niet iu den ritus te beschrijven van de uitgestrekte armen en van de eerste wond in de rechterwang.
»Eu een der aanwezigen, wiens naam hij zich niet juist «herinnert, nam een aarden kom, hield ze onder de wang, »en ving het bloed op dat uit de snee vloeide.quot;
Hij zegt sneè, omdat hij niets wist van de nijptang; maar hij wist van de kom en van het opvangen des bloeds, wat de gewone ritus vereischte.
»En Samuel trof met een zeker ander ijzer — en hij »weot niet wat voor een ijzer — hot bewuste kind in het «rechterbeen buitenwaarts. En iemand der aanwezigen «hield er eene kom onder, om bet bloed op te vangen. »En hij weet niet of die kom van aarde was of van tin.quot;
Een en ander nauwkeurig verteld voor zooveel het den gewonen ritus betrof; voor het overige zeggende dat hij
246
het niet wist (nescit). »Zoo ook weet hij niet wie het kind ^getroffen heeft in Summit ate virge; wel weet hij dat uit gt;die wond bloed vloeide, hetwelk in een andere kom werd «opgevangen.quot;
Zoo als de ritus het voorschreef. Doch het vreemdst van al is dat Engel, die er niet bij tegenwoordig was geweest, nogtans ook heeft weten te vertellen dat: «terwijl »dit plaats had, al de bovengenoemden elk eene kopnaald »hadden, waarmede zij het bewuste kind prikten; zij »prikten het dan in het hoofd, dan in de armen, dan in »de beenen, dan in de borst 1).quot;
Alles puntig zoo als het gebeurd was; een duidelijk bewijs dat zulks de gewone ritus was aan Engel bekend.
»En, terwijl zij het zoo prikten, spraken zij de volgende i^hebreeuwsche (sic) woorden: Chen Icheremi Chof hoijmena, »welke woorden beteekenen: dat zoo onze vijanden ver-idelgd worden!quot;
Ook hier blijkt het, dat de zoo even aangehaalde he-breeuwsche woorden, ofschoon zeer slecht door Engel uitgesproken, van de rechters slecht opgevangen, door den Kanselier en volgende Kopisten slecht uitgeschreven, toch den klank en den zin hebben der echte hebreeuwsdie woorden die beteekenen: sic excidantur oipc-rdantur omnes inimici nostri = Dat zoo worden uitgeroeid of verdelgd als onze vijanden =: (Chern lequezu of lequezeru, Col Oijevenu of Oi.jebenu.
«Voortgaande zegt Engel, dat hij niet juist weet te «zeggen, waar en op welke plaats het bewust kind geprikt »is geweest, noch hoe dikwijls, ten ware dat hij Engel x-eenen keer (seniel) — aldus liegende, maar zoo min
1) Et dum predicta fiorent, omnes supratcripti habebant singulam acum a pomedello, cum quibus pungebant dictum puc-rum, ilium sic pungendo aliquando in capite, aliipiaiulo in brachii?, aliquando in pectore,
247
«mogelijk — het kind in het hoofd prikte; en, zegt hij, »hot kind was nog in volle leven, toen zij het zoo prikten. jgt;En nu herinnert hij zich, dat Tobias zekere koekijzers »had, waarmede hij eenen keer het bewust kind stak 1).quot;
De rechters wisten reeds te over, hoe de zaak zich had toegedragen, en dat het ijzer een nijptang was geweest; maar Engel het feit, waarbij hij niet tegenwoordig was geweest, in zijn wezen zoo nauwkeurig hoorende vertellen, moesten zij hem meermalen ondervragen, welken vorm het ijzer had waarmee het kind gewond was geworden. En dit wel waarschijnlijk om te weten, of de gewone en verplichtende ritus van de christen kinderen te martelen, ook het gebruik der nijptang meebracht; maar Engel die eenerzijds bij do marteling van den kleinen Simon niet tegenwoordig was geweeest en bij gevolg niet wist met wat ijzer juist het bloed was getrokken, en anderzijds zeer wei wist dat de ritus niets voorschreef nopens den vorm en de hoedanigheid van het bloedinstrument. Engel redde zich met in \'t algemeen te antwoorden: het was een ijzer geweest, eeu zeker ijzer, een koekijzer, en dergelijke onbepaaldheden. Doch in het Avezen der zaak en in datgeen wat den gewonen ritus betrof, antwoordde hij bepaald, niet omdat hij het toen, maar omdat hij het of reeds vroeger gezien had, of in alle geval wist dat het zeker zóó had moeten gebeuren. Dit moest hij zelf bekennen, toen men hem ondervroeg: «quot;Waarom hij Engel aan-»vankelijk zeide, bij het dooden van het kind tegenwoordig,
1) Et dicit quod ipse Angelus npscit prooise dicere ubi et in quo loco dietus puer fuerit punctus nee quoties, nisi quod ipse Angelus semcl pupugit pueruiu in eapite. Et dicit quod puer erat bene vivus quando sic pungebant. Et nunc recordatur quod ipse ïiiobias kabebat cerfcos ferros a fugabiis cum quibus etiam semel pupugit dictum puerum.
248
»en dat het kind gestoken en deszelfs vleesch verscheurd »was geweest?quot;
Op de eerste van welke vragen hij antwoordde: »Hij »zeide zulks uit vrees voor de folteringen.quot;
En op de tweede vraag hoe hij, er niet tegenwoordig bij geweest zijnde, toch wist dat het kind gestoken was geweest, enz. antwoordde hij: «omdat hij zoo had hooren «eggen, dat men gewoon is aldus te doen, wannneer men »het bloed moet hebben.quot;
Hij antwoordde niet, dat hij ook dit gezegd had uit vrees voor de folteringen, maar omdat hij aldus had hooren zoggen, dat men gewoon was zoo te doen. En toch had Engel ook deze waarheid beleden, om geen andere reden dan uit vrees voor de folteringen. Inderdaad, de vrees voor folteringen kan uit haar zelve zoowel den leugen als de waarheid afpersen. En daarom, of de bekentenis door folteringen afgeperst waar of valsch zij, meet men ze van elders zien te achterhalen. Dit is nog heden waar, nu zoo vele on verstan digen meenen, dat in de huidige procesvoeringen de pijnbank is afgeschaft. Als of het geen ware en vreesselijke folteringen waren, alleen maar dat in een donkere en lastige cel maanden, soms jaren opgesloten te zijn, als men niet wil bekennen. En toch maakt deze voorloopige straf den opgeslotene niet zelden krankzinnig, ofschoon zij als een niet kan beschouwd worden, vergeleken bij zoo veel andere middelen van stoftelijlcen en zede-lijken dwang, welke niet zelden worden aangewend, om met geweld af te persen, waar goedheid niet baat, vooral bij de verhardste en sluwste misdadigers, die zich aan meer verborgene en wreedere misdrijven hebben schuldig gemaakt. Wel is waar, nu zoowel als toen is de bekentenis alleen van den schuldige niet genoeg, wordt zij door andere bewijzen niet bekrachtigd; maar ook deze bewijzen zouden wellicht nooit gevonden zijn geworden zonder de
249
voorafgaande bekentenis. En zoo gebeurde het in bet proces van Trente, dat men, uit kracbt der andere bewijzen, de valscbe bekentenissen der schuldigen zeer goed wist te onderscheiden van de ware, ook wanneer, gelijk in het onderhavige geval niet Engel, de valscbe bekentenissen meer bezwaarden dan de ware.
Waarom nu Engel, uit vrees voor de folteringen, zoo zijne schuld verzwaard heeft, kan misschien verklaard worden met te overwegen, dat hij in zijn vorig verhoor van 8 April — zooals wij weldra zullen zien — den rechters reeds geopenbaard had den ganscben ritus van den bloedpaschen, en zijne medewerking tot het vinden van een dat jaar te dooden jongetje; zoodat hij, zich wel bewust van reeds meer beleden te hebben dan voor zijne veroordeeling noodig was, en desniettegenstaande nog altoos met nieuwe folteringen bedreigd, indien hij niet voortging met meer te veropenbaren, zoodat hij meende het te kunnen ontkomen, met in zijn volgend verhoor van 10 April ook te belijden wat valsch was. Doch in een ander verhoor van 17 April, ziende dat hij immermeer in de war geraakte, kwam hij er toe, nu en in zijn laatst verhoor van 20 April de geheele cn zuivere waarheid te zeggen.
Gaan wij intusschen voort mot te verhalen wat Engel in zijn verschillende verhooren openbaarde over de hem bekende bloedgebruiken der joden, niet over het feit van Trente, maar over verscheidene andere én over derzelver Talmudische en Kabalistische beteekenis.
Ondervraagd »waartoe en van welke beteekenis die wond »het kind toegebracht in zijn rechterwang? antwoordde bij: Wiet beteekende dat Mozes met eigen mond meermalen »aaii Farao zeide, dat hij zijn Israëlitisch volk moest laten »heeugaan. 1)quot;
1) Hoc significat quod Moises per os suum pluries dixit Pliaraoui quod doboret dimittere populum suum israeliticum.
250
Dat is: gelijk Mozes met zijn mond en wang tot Fai-ao sprak, zoo moest het kind in de rechterwang getroffen worden.
Ondervraagd, waarom de wond in het rechterbeen? antwoordde hij: »Oni te beduidon, dat Farao en het »Egyptische volk de joden vervolgden, die op hunne reizen »ongelukkig waren. 1)quot;
Dat is: gelijk Farao en de Egyptenaren met hunne beenen het hebreeuwsch volk vervolgden, dat met zijne beenen ontsnapte, zoo wreeken de hebreeuwen zich thans over een en ander op het rechterbeen van een christen kind.
Ondervraagd: waarom de wond op de virga? antwoordde hij: gt;dit beteekent hunne besnijdenis.quot;
Dat is: gelijk men de joodsche jongetjes met pijn besnijdt, »zoo moet ook met een christen jongetje gedaan worden.
Ondervraagd, waarom het gansche lichaam? antwoordde hij : »De steken die in het gansche lichaam gedaan w orden »beteekenen, dat het Egyptisch volk in zijn geheel lichaam «getroffen werd.quot;
Dat is: gelijk het volk van Egypte in alle lichaams-deelen getroffen werd, zoo moet ook het christenkind in geheel zijn lichaam getroffen worden.
Ondervraagd gt;;waarom zij dat bloed in hun ongedeesemd sbrood doen, antwoordde hij: omdat zij die koeken eten. »En het eten dier koeken met bloed beteekent, dat het »lichaam en de kracht van J. C., den God der christenen, »verslonden werden door den jood, gelijk dit bloed, dat »in de koeken is, verslonden wordt door het eten.quot;
Al deze Kabalistisch-Talmudische boteekenissen en zinnebeelden had Engel ongetwijfeld geleerd van zijne meesters-rabbijnen in de School en in de Synagoog; wa.it het
1) Quod Pliai\'ao et populus Egyptiacus persoquebantur ipsos judeos qui in eorum itineribus fuerunt infelices.
251
komt toch ongelooflijk voor, dat hij ze in zijn verhoor heeft kunnen of weten te verzinnen.
Den 8 April ondervraagd: »hij zou de waarheid zeggen »met alles te verklaren, antwoordde hij: Hij wist alleen, »dat in de jongst verledene Goede quot;Week, des Woensdags, »ten huize van Samuel, in de scholen waarin zich be-svonden Samuel, zijn zoon Israël, Mozes-de-oude, Mohar gt;de zoon van voornoemden Mozes, Tobias en hij Engel; gt;Samuel of ïobias — hij weet niet juist wie van tweeën — »zeide: het ware cfocJ een kind. te hehhen. En hierop werd »er onder hen beraadslaagd, hoe znlk kind te krijgen, om »er het bloed uit te trekken. En na lang overleggen werd »er besloten, dat ïobias het zou zijn (die als geneesheer Dvan Treni.e meer met en hij de christenen vertrouwd was) »die het kind moest vinden. 1)\'!
Doch in liet volgend verhoor van Maandag 17 April beleed hij, dat niet alleen op voorzeiden Woensdag, maar ook Dinsdags te voren, tusschen bovengenoemden, dezelfde zaak behandeld werd.
»Engel zegt dat er op Dinsdag der Goede Week in de »scholen gehandeld werd over het krijgen van een christenskind en deszelfs te verkrijgen bloed. Insgelijks sprak men den volgenden Woensdag in de scholen wegens het uitvoeren der gezegde beraadslaging; en het werd aan Tobias opgedragen, het kind te bezorgen. 2)quot;
Ondervraagd »wat zij joden met dat bloed doen, waartoe
1) Et tunc inter cos fuit disputatum de modo liabendi dictum piierum ad finem liabendi sanguinem dioti pueri. Et multis liabitis colloquüs inter suprasoripto.s, tandem i\'uit ordinatiim et conclusum quod Thobias esaet ille qui reperiret puerum.
2) Dicit (Angelus) quod in die Martis sancti fuit tractatum in scolis de liabendo unum puerum ckristianum et de liabendo sanguinem dioti pueri .... Similiter die Mercurii sequentis fuit tractatum in scolis de exequendo dietam deliberationem et fuit commissum ïobias quod deberet esse ille qui conduceret puerum
252
»zij er zich van bedienen en waarom ? antwoordde hij, dat »zij zulks doen ter gedachtenis van eene der tien ver-«maledijdingen, welke God den Egyptenaren overzond, toon »zij het joodsche volk in slavernij hielden: en dat, onder »andere vermaledijdingen. God al het water van Egypte »in bloed veranderde 1).quot;
Dat is: omdat God het water van Egypte in bloed veranderde, daarom trekken de joden uit een christen knaapje (voor de joden Egyptisch) het bloed, dat zij vervolgens eten en drinken op hun huidig goddeloos Paascbfeest.
»En hij zegt, dat zij van dat bloed een weinig nemen »en het in het beslag doen, waarvan zij de ongedeesemde »koeken maken, van welke zij vervolgens onder hen eten jgt;op den plechtigen, op den Paaschdag. 2)quot;
»Ook zegt hij, dat zij het bewust bloed der bewuste ^christenkinderen nemen en het tot poeder maken, welk »poeder zij joden bewaren; en dan, wanneer z:j hunne »kinderen besneden hebben, leggen zij van het bloed des ^christenkinds op de voorhuid der besnedenen. 3)quot;
Zooals wij te geschikter plaatse zullen zien, dat bepaald nog altoos gebruikelijk is bij de Oostersche joden. En waarom ook niet elders? Bleef toch dit gebruik in de
1) Kospondit quod Iioo faciunt in memoriam unius ex X male-diotionibus, quas dedit Dou-i Egiptüs, quando retinebant popnlum hebraium in servituten et quod inter ceteras maledictiones Deus convertit omnem aquam terre Egipti in Sanguinem.
2) Et dioit quod de dicto sanguine aecipiunt aliquara. parti-culam et ponunt in pasta de qua postea faciunt fugatios azimos: et de quibus fugatiis azimis poslea comedunt inter se in die solemni, videlicet in die pasce.
3) Dicit etiam quod aecipiunt dictum sanguinem dictorum pueroram et ilium redigunt in pulverem; quem pulverem, ipsi udei servant: et postea quando circumciserunt eorum filios ponnnt de sanguine pueri clmstiani super preputiis ciroumcisorum
Ghetto\'s gedurende vierhondei-d jaren bestaan, zoo als blijkt uit het Trentisch proces en uit het openbaar gemaakte van het proces van üamaskus 1840; dan mag men gewis vermoeden, dat het nog bestaat op den huidigen dag.
«Ondervraagd, hij zou zeggen of het bloed van een «christenkind, niet gedood (maar slechts b. v. ader f/elaten) »goed was voor de joodsche plechtigheden? antwoordde hij, »dat het niet deugt; en om good to zijn is het noodig, »dat dit bloed zij van een gefolterd en gemarteld kind, »en dat het bloed opgevangen worde, terwijl men het fol-»tert en martelt: en dat men het doode, terwijl dit gedaan »wordt; anders zou het bloed niet goed zijn. 1)quot;
Met andere woorden, dat bloed zou het Kabalistisch heilzaam uitwerksel niet hebben op de geestelijke zaligmaking van de zielen der joden.
De rechters die nieuwsgierig waren om te weten hoe Engel dat alles wist, ondervroegen hem op de eerste plaats: «Hoe hij Engel vroeger gedaan had om bloed te hebben »van een christenkind, dat gelegd moest worden op de »voorhuiden zijner kinderen? antwoordde hij, dat hij «daaromtrent onbezorgd was; wijl meester Josef, die te »Eiva woont en zijne kinderen besneed, van dat bloed »heeft, waarvan hij zich bedient als hij besnijdt 2).quot;
En zoo geraken wij in keunis met een anderen dier joodsche meesters, die toenmaals in het bezit waren van christenbloed en het gebruikten.
1) Quod dicat r.n sanguia pueri clmstiani non interfeeti valoat ad ceremonias judeoruta? Eespondit quod non: quia ad hoe ut talis sanguis valoat est nocesso quod ille puor cruoietur et tor-mentctur: efc quod in eruciatu et tovmentatu aocipiatur sanguis; et dum licee fiunfc occidatur. Alias non valeret sanguis.
2) Eespondit quod de hoc ipse non euravit: quia magister Joscpli qui habitat Bipe, et qui circuincidit filios ipsius Angeli, tenet de sanguine predicto, quo postea, utitur quando circumoidit.
254
»Èchter, zegt hij, kunnen zij bij de besnijdenis geen »bloed van een christenkind hebben, dan leggen zij er van »een armenïschen pil en van drakenbloed op. En hij zegt, »dat genoemd poeder wonderbaar de wonden heelt en het »bloed stopt 1).quot;
Wat duivels die armenische pil of bol en dat drakenbloed mag wezen, dat zullen de geleerde chimisten en apothekers wel weten. Voor ons is het genoeg te weten, dat, kunnen zij liet hebben, de joden de voorkeur geven aan christen boven drakenbloed. Wellicht gebruiken zij het beide, het eene als heelmiddel, het andere uit Kaba-listische en goddelooze hijgeloovigheid. Om de waarheid te zeggen, Engel wilde doen gelooven, dat het christen-bloed in poeder alleen goed was als heelmiddel. Immers in een ander verhoor (fol. LXXI) zeide hij: »Van bewust »bloed strooien zij op de voorhuiden of op de wonden der »besnedenen welks kracht is, het bloed te stoppen en de »wond te heelen, gelijk hij boven zeide 2).quot;
Doch, daar men niet aan het menschenbloed als dusdanig, noch aan den armenischen pil en aan drakenbloed, maar aan christenbloed en dat wel uitsluitend van een christenkind die heilzame uitwerking toeschreef, ziet men wel, dat die joodsche meening niet geneeskundig of chimisch, maar bijgeloovig en rabbijnsch was.
Daarna ondervraagd, »Hij zou zeggen, hoe hij vroeger »deed om bloed te hebben van een christenkind? antwcordde gt;hij: Het kon nu vier jaar zijn, toen hij zooveel bloed
1) Dicit tarnen quod bi non possunt habere de sanguine pueri cliristiani quaudo circumcidunt, ponunt do bolo armeno et sanguine draconia. Et dicit quod diotus pulvis inirabiliter conso-lidat vulnera et restringit sanguinem.
2) Item dicit quod de dicto sanguine ponunt super preputia seu vulnera circumcisorum; cujus sanguinis virliis est restringere et consolidare ut supra dixit.
»van een christenkind kocht als het grein van eene boorij »voor vier lieren goed geld, van een zekeren Isaak, wiens »uaam en bijnaam hij niet weet; maar hij zeide uit Xeder-»Duitschland te komen, uit liet Bisdom van Keulen, van »een zekere plaats Ma us geheten. Eu hij was ongeveer »clertig jaren oud, van middelmatige gestalte, gebaard, vrij »mager, met een zwarte muts op hot hoofd. En hij (de «ondervraagde Engel) zegt, dat hij (Isaak) bloed te koop »bracht in een rooden taffen doek; en het was gestold en «vergruisd bloed. En zoo hij meent ging die Isaak naar »den kant van Venetiën. En, zegt hij, hij kwam (te Trente) »op een Donderdagavond, en bleef tot Zondag als gast »bij hem Engel, waar hij at, dronk en sliep: en het was «winter vóór de Geboorte van den Heer der christenen! 1)quot;
Immer, gelijk men ziet, kwamen die Meesters in Israel uit het geleerd Duitschland.
«Ondervraagd, waar hij Engel woonde, eer hij naar «Trente kwam? antwoordde hij: hij woonde te Gastel
1) Eespoudit quod modo possunt case quatuor anni ipse Angelus emit taiitum sanguinis pueri oliristiani quantum est unum granum i\'abe, quein sanguinem emit per IIII libras bone monote, et qaeia sanguinem emit a quodam voeato Ysaac eujus nomen nee cognomen nescit. Nisi quod sibi dixit quod veniebat de Alemania bassa de opisoopatu Coloniensi, de qiiadara villa quee voeatur Naus. Et crat homo oetatis annorum XXX vel circa, raodiocris statunc, barbatus, trahens magis ad matritiem [macriliem?) indutus vesto beretini, liabens pileum nigrum in oapite. Et dieit quod ille Ysaac portebat illum sanguinem ad vendendum; et illum tenebat in sindone seu — zendalo rubro; et erat ille sanguis coagulatus et pulverizatus. Et dicit quod, eredere suo, ille Ysaac pastea ivit Venetias versus. Et dicit quod venit qiiodam die Jovis, de sero : et stetit usque ad diem dominicum; et hospitatus est in domo ijjsius Angeli et continue oomedit, bibit et dormivit in domo sua: et quod erat tempore hiemali, videlicet ante Nativitatem Domini cbristianorum.
256
»Gavardi, onder het gebied van Brescia, waar hij zeven «jaren verbleef bij zijn oom Enselinus Lazzari.quot;
Waarop wij aan welkdanigeu drogredenaar ook vragen, welke andere foltering dan de kracht der waarheid bekwaam zij, aan den jood Engel te doen zeggen, dat hij zeven jaren te Gastel Gavardi onder hot gebied van Brescia gewoond heeft bij zijn oom Enselinus Lazzari?
Ondervraagd »Hoe Enselinus deed om van ciat bloed te »hebben ? antwoordde hij, niets anders te weten dan dat, »het eerste jaar dat hij bij Enselinus woonde, een zekere »jood Eizardo. die te Brescia woont, aan Enselinus door gt;eenea brief beduidde, dat hij bloed zou koopen, en er »hem van zou bezorgen .... en dat Enselinus hem zeide, »dat hij er van voorzien was 1). En dat, gedurende de »zeven jaren, dat Engel bij Enselinus verbleef, zij alle ^aren, daags voor hunnen Paschen, ongedeesemd brood »maakten, en in het deeg een beetje van dat bloed deden; »en dat Enselinus als hoofd des gezins het er in deed; »wijl dit het gebruik is, dat de huisvaders in het onge-»deesemde het poeder doen van het christen bloed 2).quot;
En hiermede liep het verhoor van Engel af; waaruit wij o. a. ook geleerd hebben, dat niet alleen te Trente en in Duitschland maar ook te Brescia, te Riva, te Gastel Gavardi, te Monza en elders gelijk we zullen zien, in de
1) llespcmdit se alitor nescire nisi quod primo anno quo ipse Angelus liabitavit cum Enselino, liizardus liebreus qui Iiabitafc Brixie scripsit unas litteras Enselino in quibus significabat quod ipse Eizardus emerat de sanguine et quod inserviret sibi de eo ... et quod diotus Enselinus dixit sibi Angelo quod de re illa erat fulcitus.
2) Et quod predictus YII annis, vel circa, quibus stetit cum Enselino, omni anno in vigilia pasoe sui faciei an t de azimis et in pasta ponebant modicum de sanguine; efcquod illum sanguinem ponebat Enselinus tamquam caput familie; quia ita est de more ut pater familias ponat pulverem sanguinis cliristiani.
257
verlichte eeuw van dien tijd (want elke eeuw meent altoos de verlichte eeuw te zijn), toen men Amerika ontdekte, de letteren en de wetenschappen herleefden, dat, zeggen wij, half Europa vol was van Enselinussen, Eizzardi\'s, Engelen, .Mozessen, Samuels, Sachetussen en dergelijke Meesters in Israel, die het christenbloed verkochten, kochten en gebruikten uit godsvrucht en vroomheid.
Maar thans is de verlichting zoo ver gekomen, dat men van al die dingen zelfs liet weinige niet meer weet, wat onze oudereu er van wisten.
-•-lt;gt;.lt;gt;-.-
XXI.
De joodsclie geueesiieer Tobias stoelt liet kind. Het jaar 1-175 joodsck Jubeljaar. Oj) de Jubeljaren moeten de joden verseli bloed bobben. Op de andere jaren is liet bloed in poeder voldoende. Drom van joden te Venetion seliaelierend met christenbloed.
--—-
Yan de drie huizen der joden die zij te ïrente in 1475 vast bewoonden, toen de marteldood van den kleinen Simon plaats greep, waren eigenaars of huisvaders Samuel, Engel en ïubias. De twee eersten, waarvan wij bereids de bekentenissen hoorden, waren, op zen echt-joodsch, geldschieters tegen woeker. De derde van wiens bekentenissen wij nu gaan spreken, was geneesheer of liever heelmeester; want hij wordt artis rhirurr/iceperitus genoemd in het historisch handschrift, in het bisschoppelijk archief van Trento door den Prins-Bisschop aldaar, Johannes IV Hinderbach, nagelaten, dezelfde onder wiens bestuur de marteling van den kleinen Simon, het geding en de straf zijner moordenaars plaats hadden. Het is ons onbekend, of er van dat handschrift en de daarbij gevoegde oor-
17
258
spronkelijke en authentieke oirkonden nog iets te Trente voorhanden is, of wel dat een en ander is overgebracht naar de palatijnsche boekerij van Weenen. Doch die gedenkschriften vindt men schier alle in \'t kort of in hun geheel aangehaald in twee zeldzame en hoogst belangrijke werken van den geleerden P. Bernardus Bonnelli van Cavalese, hervormde Minderbroeder, gedeeltelijk in zijne Dissertazione apologetica (tegen Yagenselius en Basnage) over den marteldood van den gelukzaligen Simon. Trente 1747, gedeeltelijk in zijne monumenta ecclesiae Tridentince. 2e Deel van den 3e band; waar men van bl. 421—463 vindt de collectanea, in Judcos B. Shnonis intevfectoves (Het bijeenverzamelde wegens de joodsche moordenaars van den Gelukzaligen Simon).
Zoo dan verhaalt Bonnelli p. 156 zijner Dissertazione, dat de Bisschop Hinderbach in zijne handschriftelijke geschiedenis van dit gansche feit vermeldt: »Saniuel en Engel ^hielden, naar joodsch gebruik, Leenbanken, (hanchos fnene-uratifios) en schenen onder de christenen vrij wel te leven *(satis cequis legibus). Tobias die heelkundig was, stond »met de christenen op zeer gemeenzamen voet (inter christianos familianssimus haljehatur)\'1
Die gemeenzaamheid der Trenteniers met die joden, vooral met den heelmeester Tobias, was van dien aard dat, zoo als de Franciskaner geschiedenissen, door Bonelli aangehaald, melden, dat de gelukzalige Bernaidinus van Feltro in 1474 de inwoners openlijk van af den kansel daarover hekelde, hen bedreigde, ja hun voorspelde: het jaar zou niet voorbij zijn, of God zou de slechte praktijken der joden in Trente kenbaar maken. Eu ziet, naawlijks was omstreeks Paschen van 1475 het jongetje zoek, of aanstonds viel het algemeen vermoeden op de joden. Aanvankelijk werden deze verdedigd door den Prins-Bisschop, overigens een zeer rechtschapen en onomkoopbaar man,
259
gelijk men verder ziet, maar op dien oogenblik de joden aan dat misdrijf niet schuldig achtend; zoozeer dat hij zelfs den gelukz. Bernardinus gispte, die hem verzekerd had, dat de moordenaars van het kind ongetwijfeld de joden waren. Maar deze antwoordde hem bescheiden dat, indien het brood dat men den hond in zijnen mond geeft, hem niet zal doen zwijgen, men weldra den icare schuldige zou ontdekt hebben. — En men ontdekte hem, ondanks het grof geld — gelijk men later zal zien — dat de joden den Bisschop aanboden. Ook aan anderen bood men geld aan, en deze lieten zich omkoopen, maar niet de Bisschop Binderbach, aan wiens eerlijkheid, rechtvaardigheid en vastberadenheid men den zege der waarheid in dit proces te danken heeft.
Vertrouwende op de gemeenzaamheid met en — zou men haast zeggen — op de bescherming der christenen jegens Tobias, werd het dezen opgedragen, den slag te slaan. En hij, hij kweet zich van die taak met de fijnste sluwheid, zoo als hij het zelf in al zijn kleuren vertelde in den loop van het proces. Doch ons is het voor alsnog alleen te doen, om uit zijne bekentenissen, gelijk uit de vorige getuigenissen datgeen te trekken dat dient, om twee tot hiertoe in dat joodsch kinderslachten duistere punten aan te toonen en op te helderen, te weten, op de eerste plaats, de noodzakelijkheid van christenbloed in vele godsdienstgebruiken der moderne Synagoog, en tweedens de ware beweegredenen, waarom de joden aan deze noodzakelijkheid gelooven. Want opzichtens het feit zelve dier kindermoorden, met name nopens dien van den kleinen Simon, kindermoorden immer, ook nog in jongst verledene tijden door de joden gepleegd, hieraan kan alleen twijfelen, die zich met dat onderwerp nooit heeft bezig gehouden, of stekeblind is.
Aangaande het zoo even gezegd eerste punt vertelde
2G0
Tobias (fol. LXXXI1): «Dinsdags inde Goede Week, zijnde »hij met Engel in het huis van Samuel, zeide deze dat »zij joden veel vleesch en keurige visch hadden (muitos marnes et pisces optimo*) voorbereid tegen de aanstaande «feesten. En Engel voegde er bij dat dit waar was; maai »dat er om goed feest te houden, eene zaak ontbrak, »lilerdoor verstaande bloed van een christenkind. En «Samuel vroeg, wat het was hetgeen ontbrak. En Engel «rondziende (se circumspiciendó) zeide dat het nu de tijd «niet was om het te zeggen. Eu dit zeide hij omdat er «andere kennissen en vreemde kooplui (Ioremes) bij waren, «die hij vreesde dat het zouden begrijpeiT, er bijroegende; gt;morgen zullen we hijeen komen.quot;
Doch, eer zij zich dien morgen vergaderden, trachtten zij
dien Dinsdag zelve hun slag te slaan dooreen jood, die zich slechts tijdelijk te Trente ophield, zooals Tobias kort daarna
vertelde zeggende:
»De waarheid is dat op Dinsdag Engel, Mozes, Samuel en
«hij Tobias in hunne Synagoog riepen een zekeren Lazzaro, «een joodschen koopman, die toen bij Samuel inwoonde. «Samuel bood hem honderd dukaten aan, indien hij een kind «wilde vinden. Maar Lazzaro antwoordde dat hij zich aan «zoo een groot gevaar niet wilde blootstellen, wijl hij zeker «wist dat, lekte de zaak uit, de christenen hem zouden «dooden. En onmiddelijk (ex post) op dezelfden dag verliet «Lazzaro Trente (s« absentavit) en men weet niet waarheen.
En zoo zeer had de schrik hem bevangen, dat hij optrok zonder iemand te groeten. In dier voege de Dinsdagsche poging mislukt, en geen ander gevolg gehad hebbend dan Lazzaro als een pijl te doen wegvlieden «kwamen Woensdag daarop volgend tegen twee-en-twintig uren umi ,voor zonne ondergang) Samuel, zijn zoon Israël, Mozes, «Mohar, Bonaventura dezes zoon. Engel en hij Tobias «bijeen; en Samuel zeide; morgen is het de dag van onzen
2G1
»Paschen: het zou een schoone zaak zijn [optimum e-iset) indien wij bloed hadden van een christen jongetje.quot;
En hierop besloot men dat Tobias zulk bloed zou bezorgen, zonder hetwelk de joden geen goed feest konden vieren.
Wellicht zou iemand het vreemd kunnen vinden, dat de joden van Trente, die met de ingezetenen ja zelfs met den Prins-Bisschop op zulken goeden voet stonden, zoo alles op het spel hebben willen zetten door con moord die streng genomen niet noodig was; zij moesten immers nog wel van dat poederbloed hebben, hetgeen zij jaren te voren van dien Saksischen jood gekocht hadden; of, hadden zij daar niet meer van, dan konden zij er zich toch tijdig van voorzien bij dien jood van Trentisch Riva, waarvan boven. En zoo konden zij goed feest houden en hunne zielen zaligen met het vergruisd bloed, zonder eenige noodzakelijkheid van zich aan zulke groote gevaren, ja aan den dood prijs te geven. Doch deze bevreemding zal verdwijnen, wanneer zij van Tobias zullen vernemen — hetgeen tot hiertoe niemand ons heeft doen weten — dat de joden namelijk op hun Jubeljaar versch bloed moeten hebben, en dat juist 1475 hun Jubeljaar was.
»Tobias zegt (fol. LXXX1) dat do joden bloed van een «christenkind namen, gelijk hij boven zeide, altoos op eiken »Jovet, dat een Hebreewsch woord is en Jubeljaar be-»teekeut. En wijl dit jaar een Jubeljaar was, besloten zij »een kind te hebben hoe dan ook. Op dat Jubeljaar is -gt;het — wat het ook mone ko ten — noodzakelijk versch ■xhioed ie hebben. (In fjiio anno Jubelei omnino oporte »ip30s habere de saui/uuie recenti pueri christiani, si fieri «potest,quot;)
Dit versch bloed is noodzakelijk alleen voor het Jubeljaar, maar dient in poeder voor de volgende jaren tot het nieuw Jubeljaar. Op dit jaar versch bloed, des te beter.
262
indien het kan; zoo niet, dan hebben ze geduld [habent patientiam), gelijk Samuel bereids zeide; en dan bedienden ze zich van bloed in poeder. Zoo vertelde Tobias uitdrukkelijk op de aangehaalde plaats.
»En, zegt Tobias, dat (vercch) bloed nemen zij van een «christen jongetje, doen het stremmen, droogen het en »maken er een poeder van, dat zij vervolgens alle jaren »{tot aan het nieuw Jubeljaar) in het deeg der ongedeesemde sbrooden doen, welke zij bakken daags voor hunnen »Paschen. En deze ongedeesemde broeden eten zij «dan op den plechtigen Paaschdag. »(Bi dicit quod iaccipiunt sanrjuinem pueri christiani et illutn faciunt Dcoagulare et deinde illum siccant et de eo faciunt gt;puloerem, etc.).quot;
\'t Is dan maar zaak, meer dan gewoonlijk op de jongetjes te passen, als de joden hun Jubeljaar vieren; dan immers, zoo als Tobias getuigde, voorzien zij zich, zoo mogelijk, van versch bloed. Op de andere jaren vergenoegen zij zich met bloed in poeder, dat bereid en bespaard wordt op en tot het Jubeljaar.
Alzoo is door het getuigen van Tobias immer meer de noodzakelijkheid bevestigd en toeglicht van het jaarlijks door de joden gebruikt christenbloed, versch op het Jubeljaar, of in poeder op de andere jaren, bij hunne onderscheidene, vrome godsdienstgebruiken van Passchen en Besnijdenis. Hooren wij nu zijn andere onthullingen betrekkelijk wijze en ritus, waarop zij zich van dat bloed bedienen, mitsgaders wegens het waarom van zulken ritus en gebruik.
In het nauwkeurig verhaal dat Tobias deed van de marteling des kleinen Simons, waaraan hij deel nam, zeide hij; iMozes-de-oude was het die aanraadde dat het lichanm gt;van het jongske moest gepriemd worden {quod corpus ypueri deberet pungï)^ niet zeggende waarom, maar alleen
263
idat het allerbest en betamelijk was, het kind te priemen »(quo(I optimum et concemenserat puvgere puerurn).\'\'
Zoo als wij trouwens reeds hoorden uit voorgaande getuigenissen, nopens de noodzakelijkheid (zal het bloed goed zijn) dat het kind onder de folteringen sterve (ut sanguis sit bonus ... moriatur in tormentis).— Mozes-de-oude toch kende, in zijne hoedanigheid van ouderling, beter dan al de anderen de ware oude overleveringen der moderne Talmudische Synagoog, zooals wij uit zijn verhaal zullen zien, en daarom wist hij, dat de echte, wettelijke ritus eischte, dat het christenbloed getrokken werd uit eeu gefolterd en gemarteld kind, stervende onder de marteling en foltering; zoo als hij zelf ons later zal verhalen.
Tobias voorts ondervraagd ^of de joden zich van chris-stenbloed nog tot iets anders bedienden dan voor hunne ïongedeesemde brooden? Antwoordde, dat zij er zich ook »nog op een andere wijze van bedienden. Op Paaschavond »namelijk vóór het avondmaal en ook den volgenden avond »zet zich de huisvader aan tafel, en al de anderen rondom »de tafel; en hij plaatst voor zich een beker (ciphum) vol jwijn. Vervolgens zetten zij op het midden der tafel eene »kom of schotel [bacAle seu vas), waar zij drie ongedeesemde ibrooden of koeken in leggen, waarin het bloed van een ichristen jongetje gemengd is, leggende die koeken den een »op den andere. En in deze kom leggen ze ook eieren, ivleesch en al wat zij op dit avondmaal willen eten. En »de zaken zoo geregeld, neemt de huisvader van het wel »fijn gemaakt bloed van een christen kind, en doet het »in gezegden beker: daarna steekt hij den wijsvinger der rechterhand in den beker en doopt er dien vinger in, en »met dien zoo in den wijn gedoopten vinger besproeit hij gt;al wat op tafel staat, sprekende in \'t Hebreeuwsch deze woorden: Dam Izzard-ea Chymin heroff dorer tlijn, Parech. *Arhe Ilojferh, masc/ias pohoros Welke woorden betee-
2G4
»keneii: Bloed, Kikuorschen, Muggen, Honger, Vernieling •bvan Personen, Melaatscliheid, Tempeest, Vele duisternissen, »Groote pest.— Deze woorden spreekt de huisvader ter ge-»dachteiiis der tien vermaledijdingen, welke God aan Farao »en het gansche volk van Egypte overzond. Daarna voegt »hij er deze andere woorden bij; Zoo bidden wij God, dat »Hij ingsgelijks deze tien vermaledijdingen zende over do »den joodscheu Geloove vijandige volken, in \'t bizonder «daardoor de christenen verstaande. Daarop neemt hij den »eersten koek die in de kom is, en geeft er een stukje van »aan elk der omstaanders; en zoo doet hij met den tweede »en den derde. Dan neemt hij den beker vol wijn, waarin »het bloed van hot christenkind, en drinkt hem, en daarop »nemen al de anderen hunnen beker en drinken. Daarna »eten zij. Het avondmaal afgeloopen, spreekt de huisvader »deze woorden; [sic) Sfoch, Chaba, moschohol, hagoijn. — »Dat zoo vernietigd worden al do goimmi of heidenen of ^christenen. Eveneens doet men den volgenden avond.quot;
Dit een en ander leest men in hot Proces met hot gewoon ongekunstelde van Latijn en stijl, waarvan wij tot hiertoe de juiste teksten terug gaven. Weshalve het niet noodig is, dat wij daaromtrent nutteloos uitweiden. Hetzelfde zeggen wij van de nauwkeurigheid en van den zin der door Tobias aangehaalde en in het proces overgeschre-vene hebreeuwsche woorden. Het zij genoeg, op te merken dat alles stemt met do vorige getuigenissen, en dat hierdoor het gebruik van christenbloed, ook in den wijn, bewezen is, echter alleen ten gebruike van den huisvader, terwijl de anderen zich vergenoegen met op bovengemelde wijze van den door den huisvader gezegenden wijn te drinken.
Dit alles is ook, gelijk wij zagen, beschreven door Lo gt; Modena en door Paulus Medici, de eerste rabbijn, de tweede ex-rabbijn in de zeventiende eeuw. Zij nogtans spreken
265
niet uitdrukkelijk van christenbloed, tenzij met het door hen aangestipt steengruis, welk gruis of poeder onverklaarbaar is, indien men het gebruik van christenbloed niet aanneemt.
Ondervraagd (fol. LXXXV.) «Sedert hoe veel jaren hij »te Trente als huisvader woonde? antwoorde Tobias; Sedert «ongeveer dertien jaren. En dat hij zich nooit van zulk »bloed bediend en er nooit van had hooren spreken dan »in deze laatste dagen.quot;
Op dezen plechtigen leugen bedreigde de Gouverneur hem met de pijnbank, en voort, zonder dat het noodig was daartoe over te gaan, riep hij uit, dat hij de waarheid zou zeggen. Waarop hij vertelde: »\'t Is vier of vijf jaren ge-:;!eclen dat hij Tobias zooveel bloed van een christenjongske »kocht als een kleine noot, voor een Rhijngulden {quantum vest una micella pro uno rainenie). Hij kocht het van een «koopman die, zoo hij meent, Abraham do jood genoend »werd. Dat bloed kocht hij op aanraden van Samuel. »AVant twijfelende of het wel bloed van een christenkind »was, ging hij bij Samuel te rade. En het bloed gezien «hebbende zeide Samuel, dat het werkelijk bloed was van «een christenkind.quot;
Samuel moest dit kunnen zeggen uit kracht der geloofs-brieuen, waarvan wij reeds gewaagden, welke hij alleen of beter dan Tobias wist te lezen en te ontcijferen; anders toch is het duidelijk dat noch Tobias noch eenig ander geneesheer of heelmsester christenbloed van niet-christen-bloed kan onderscheiden.
Verder zeide Tobias: «genoemde Abraham had dat bloed «in een rood leer, en hot was gestremd, het geheele ter «gïoote van een ei. llabehat dictum sanguinem in quo dam ncoramine rubroet erat coagulatus,et erattoium ad quantitatem »unius ovV
Hij voegde er bij: «hij had dat bloed aan Samuel ter
266
*hand gesteld, wijl hij niet gelijk Samuel een oven (clibanum) »in huis had om de koeken en het brood te bakken. In ivorige jaren, eer die koopman Abraham zich in Trente 5gt;vertoonde, bediende Tobias zich van het ongedeesemde »door Samuel gebakkene, die liet hem gevende zeide: deze ^koeken zijn opgemaakt zooals het behoort (1ste. fugatie isunt aptate sicut del/ent). Maar hij begreep wel, wat die gt;woorden wilden zeggen te weten, dat er christenbloed in »vvas. Hij wist overigens niet, waar die Abraham is heen-»getrokken ; hij meent toch naar Feltro of naar Bassano.quot;
Van die rondzwervende joden, schacheraars in christen-bloed moeten er dus toen ter tijd onderscheidene geweest zijn, gelijk wij reeds zagen en nu nog beter zullen gaan zien.
Immers »Tobias ondervraagd, hij zou duidelijk zeggen T,(q}iod bene dicat) waar en hoe in verledene tijden christen-»kiaderen gedood werden om er het bloed van te hebben, «antwoordde hij dat, toen de doorluchtigste Keizer zich te »Venetiën bevond — nu zoo wat zes of zeven jaren geleden— »ook hij Tobias te Venetiën was. En onder de joden zeide »men, er was alsdan te Venetiën een koopman van het »eiland Candia, die een groote hoeveelheid christen kinder-»bloed te koop had. Ook had hij veel suiker aangebracht. »Hi) (Tobias) had ook van zekeren Jozef Forles, die naden »doorluchtigsten Keizer te Venetiën was gekomen, hoorsn gt;zeggen, dat hij van dien koopman bloed wilde koopen. »Ingsgelijks had hij van arderen gehoord, dat ook zij er »van wilden koopen; doch hij had er niet van gekocht. »Maar hij zegt te gelooven, dat al de andere joden er van »kochten. Er bevonden zich op dien oogenblik veel joden »te Venetiën, die den Keizer derwaarts gevolgd waren, om waren te koopen en er geen rechten van te betalen; want »die waren werden later verzonden met de wagens van den «Keizer, zeggende dat het goederen waren van voorzegden »Heer Keizer.quot;
267
Hieruit ziet men, dat die groote menigte van joden, welke toen na den Keizer te Venetiën was gekomen, in der daad van zijn Hof en gevolg waren; anders toch ware het niet te verklaren, hoe zij hunne waren met zijne wagens hadden kunnen vervoeren, en ze voor keizerlijk, dat geen rechten betaalde, konden doen doorgaan.
Groot was in die dagen bij alle Hoven (in strijd met het te groot geschreeuw, ook van christenen, tegen de plagerijen van de joden der middeleeuwen) en nog, bij de zoogenaamde allerchristelijkste en katholieke Hoven, de jooksche invloed, door middel van geld.
3gt;Tobias zegt verder; hij had nooit met dien koopman »van Candia gesproken, hij weet zelfs zijn j ui sten naam en «woonplaats niet, alleen weet hij, dat men hem de suikersjood noemde. Zoo hij hem zag, zou hij hem wel herken-men. Het was een man van zoo wat vijf en veertig of gt;vijftig jaren, met zwarte haren en dito baard, op zen grieksch gt;gekleed, zwart en lang tot op de voeten, met een zwarte »kap op het hoofd. Met hem handelde zekere Hossar, een jjood van Venetiën, die de baardjood genoemd werd, een ^Keulenaar, en van iedereen gekend.quot;
Hieruit ziet de lezer hoe gemeen onder de joden in de XVe eeuw (en daarom ook wel vroeger en later) het gebruik was van christenbloed. Immers, geheel die drom van joden, welke mot den Keizer Sigismundus (ook hij aanvankelijk in het Trontisch geding den joden eenigszins gunstig, maar later terecht gebracht) naar Venetiën was gestroomd, voorzag zich, volgens Tobias, van christen bloed-poeder bij dien grooten koopman van Candia.
Dat ook in het Venetiaansche de joden er sedert lang met hunne bloedpaschens lustig en veilig op losgingen ontwaart men onmiddelijk na den moord op den kleinen Simon: immers nadat men den uitslag van dat proces aan dat Gemeenebest had meêgedeeld, en er navorschingen hadden
268
plaats gehad, kwamen er andere kindermoorden te voorschijn in onderscheidene streken van het Yenetiaansche door joden gepleegd; wat ten gevolge had, dat de joden voor altijd uit de Republiek verbannen werden, zooals wij later zullen doen zien.
Dat de joden in die dagen, en vroeger en later menigmaal kindermoorden pleegden is te over bekend en zeker; dat kan niet betwijfeld worden dan alleen door de huidige onwetendheid der ware Geschiedenis. Met dien spijker van joodsche kindermoorden herhaaldelijk, gelijk wij doen, op zijn kop te slaan, is er toch geen gevaar van iets nieuws te openbaren ten nadeele van dat ras. Thans meer dan ooit schaden de joden meer dan zij hen vreezen do christenen, die door de anti-christenregeeringen don joden worden overgelaten. Zij (de joden) laten ons althans, gelijk aan Job wedervoer, de lippen om de tanden [Labia circa denies). Yoor de joden is er geen vrees; deze weten zich niet alleen te verdedigen, maar door henzelve anderen wel te onderdrukken, ook zonder hulp van een goed christen.
Overigens doen wij hier niets anders dan de tot nu toe onbekende oorzaak en beweegreden op te sporen dier maar al te wel bekende kindermoorden; zoodat de lezer zich niet heeft te verwonderen indien wij, handelende over eene zoo niet volstrekt onnaspoorlijke dan toch aan zeer velen onbekende en ongelooflijke zaak, nu wij er de onomstootbare gedenkschriften van in handen hebben, tot in de ziel dier aangelegenheid doordringen, ten einde haar in dat ware Licht te brengen hetwelk zich, om allervreemdste omstandigheden — die wij later zullen verklaren — niet heeft kunnen verspreiden over een onderwerp dat hoogst belangrijk is zoo wel voor de kerkelijke als voor de burgerlijke }Iistorie.
269
XXII.
Verhoor van ilozes-den-oude. Gedurende zijn tacMig levensjaren bediende liij ziek immer in Duitscliland en te Trente van christenbloed JS\'oodzakelijklieid van dat bloed in de godsdienstgebruiken der joden Dat dit bloed moet zijn van een mannelijk kind en gedood onder de folteringen. TVaarom.
Van de juden van Trente, allen medeplichtig aan den moord van Simon, wier bekentenissen vermeld staan in dat gedeelte van liet proces hetwelk men in het Vatikaansch Archief bewaart, blijft ons alleen Mozes den-oude nog te hoeren. Want, ofschoon het Vatikaansch proces, na het verhoor van Mozes ook nog bevat dat van dezes zoon Mohar, waarmede het eindigt, ineenen wij niet ook dit laatst verhoor te moeten opnemen, daar het niets afdoet tot ons doel. Het zij genoeg aan te stippen dat, hetgeen Mohar zegt, volkomen overeenstemt met de vorige getuigenissen.
Doch hier behoort men zich te herinneren, wat bereids vroeger ter loops gezegd is, dat er twee en alle twee tot nu toe aan de meesten onbekende, authentieke en oorspronkelijke afschriften zijn over den wreeden marteldood van den gelukz. Simon. Het volledigste dier exemplaren werd in het bisschoppolijk Archief van Trente bewaard, zoo wij meenen tot aan de oorlogen van Napoleon I, toen liet naar de palatijnsche boekerij van Weenen moet zijn overgebracht. Doch, daar op bevel vain Paus Sixtus IV dat proces te Rome moest worden nagezien, werd er slechts het voornaamste gedeelte uit afgeschreven, bevattende alleen de verhooren, welke wij tot hiertoe aanhaalden en thans zullen eindigen te vermelden. Dat authentiek afschrift werd te Rome bezorgd door den beroemden en zeer geleerden Frater Baptist der familie Guidici, die lid was
270
van de H. Congregatie der Predikheeren, uit Finale in Liguriën, eerst bisschop van Yentiraiglia, later van Amalfi, en eindelijk van Patrasse i. p. i. — En dit is het Vati-kaansch proces, waarvan wij ons tot hiertoe bedienden, ons voorbehoudende ook het andere, meer vollediger te benuttigen, wanneer en hoe het ons zal te pas komen, en volgende het breedvoerig on getrouw uittreksel, dat de verdienstelijke P. Benedictus van Cavalese er ons van bewaarde in zijne reeds genoemde Dissertazione apologetica en iu zijne gedenkstukken der kerk van Trente, welke werken door hem werden uitgegeven, toen hij nog in Treute was en geheel het bisschoppelijk Archief te zijner beschikking had.
En, aangezien wij tot hiertoe genoegzame proeven gaven van den latijnschen tekst der verhoeren en het ons, om niet al te lang te worden, nutteloos voorkomt voort te gaan in het teruggeven der teksten in de twee talen, en bovendien de geleerderen, zoo zij willen, of in het oorspronkelijke van Ween en of in het authentiek Vatikaans afschrift, of in de aangehaalde werken van P. Bonelli zelf de nauwkeurigheid en getrouwheid onzer vertaling kunnen vergelijken, zullen wij ons in \'t vervolg bij deze overzetting bepalen (behoudens in zekere punten van meerdere aangelegenheid), ook om ons verhaal beter te doen vloeien en den lezer minder te vermoeien.
Zoo dan komende aan het verhoor van Mozes, behoort men hier vooreerst te weten dat hij de oude {Morses anti-quus) genoemd werd, ofwel omdat hij tachtiger en versleten was, of wel om hem een zekereu eertitel te geven, te naastenbij zooals men hedendaags sommige mannen achtbaren, eerhiedwaardigen, venerabilen, enz. noemt. Hij toch was door een lange ervaring zeer op de hoogte van al de overleveringen der rabijnsche ritussen.
quot;Wij wisten reeds door Tobias dat Mozes het was die aanraadde dat het lichaam van het jongetje moest gepriemd
271
worden, niet zeggende -waarom, maar alleen dat het zoo best en behoorlijk was (quod optimum et conveniens erat puugere pueruw). En weldra zullen we weten, dat hem de eer werd gegeven, het eerst het kind in de rechterwang te nijpen, terwijl hem tevens het voorzitterschap werd opgedragen van het geheeie misdrijf. Nog maar sedert tien jaren woonde hij te Trente waar hij, gelijk bijna al de Trentsche joden, van uit Duitschland was aangeland. Hij was daar geboren te Sbircemberg (sic) van een zekeren Samuel. Hij woonde ia bij zijn neef Samuel, in wiens huis de school of Synagoog was, bestuurd zoo het schijnt door Mozes en het tooneel van den barbaarschen moord. En, alhoewel hij, niet op zich zelve wonende, daarom niet doorging voor hoofd eens gezins of voor huisvader, had hij toch een zoon, Mohar geheten, met wiens verhoor, zoo als we reeds zeiden, dat gedeelte van het Trentsch proces eindigt, hetgeen in het Vatikaansch Archief aanwezig is.
Wonderbaar en opvallend was aanvankelijk de schijnbare eenvoud waarmee de oude Mozes zich onwetend hield van alles wat juist hij als hoofd in deze zaak verricht had. Immers ondervraagd »hij zou zeggen hoe het kind gevonden «was geworden, en wie er bij tegenwoordig was, zwoer hij: »God mocht hem nooit te hulp komen, indien hij en al de »andere joden niet onschuldig waren aan den dood van »dat kind: men moest niet gelooven dat hij noch eenig ander »jood dit gedaan hadden; want in de tien geboden van gt;Mozes was den joden door God geboden, niemand te dooden »en geen bloed te eten. Daarom snijden de joden den »dieren, welke zij willen eten, de keel af, opdat het bloed »er beter uitloope, en het vleesch er van zouten zij, opdat »het bloed drooger worde.
«Het kan nu, zegt hij, vijf en dertig jaar geleden zijn »dat hij Mozes hoorde zeggen, dat te Marano een christen, nlie den joden vijandig was, een jongetje nam, het in het
272
»huis van een hunner bracht en dezen daarna beschuldigde; »maar later moest hij bekennen dat hij zelf het in een jjoodsch huis gebracht had.quot;
Even van te voren had hij gezegd: »hij wist van niets »en lette niet op gaanden en komenden.quot;
Doch op Zaterdag 10 Juni beleed hij eindelijk na vele bedreigingen, zonder behulp der pijnbank, alles gelijk volgt:
»Op Woensdag, daags voor hunnen Paschen bevonden »zich hij (Mozes), Samuel, Engel en Tobias in de Synagoog «onder malkaar beraadslagende om, hoe dan ook, een christen «jongetje te krijgen, dat te dooden en er het bloed uit te «trekken. En ten slotte verordenden zij en belastten Tobias, «dat hij het kind zou bezorgen, hem daarvoor veel goeds «beloovende (promittenclo siln Tobiai de faciendo de bono.)
Deze belofte, van Tobias daarvoor te beloonen, indien hij op zich nam een kind te vinden, werd ook letterlijk herhaald door Samuel in zijn reeds vermeld verhoor, waar hij vertelde dat »des quot;Woensdags aan Tobias werd opgedragen, «met zekeren Lazzaro uit Duitschland te spreken, die tijde-«lijk daar was en bij Tobias inwoonde, alsmede met zekeren «David eveneens uit Duitschland, beiden joden en koop-Vlieden, welke David bij Samuel inwoonde, en te beproeven «of zij zich met de zaak wilden belasten. Doch zij ant-«woordden, dat zij zich niet met die zaak wilden inlaten «(se intromittere in ill a re), wijl zij naar het strand van «het Bresciaansch wilden gaan om voor Duitschland citroenen «te koopen. Daarop bood Tobias zich aan, omdat hij op «zeer gemeenzamen voet stond met do burgers van Trente «als zijnde de geneesheer van velen. En daarom zag hr «er niet tegen op, op Witten Donderdag, wanneer de kiok-«ken hadden opgehouden te luiden, door de straten der «stad te gaan, wanneer het den joden verboden is hunne «huizen te verlaten en in de stad rond te loopen. Daar-«omtrent overeengekomen zeide Tobias: gijlieden ziet dat,
273
■nhetgeen ik u beloof te doen, een groote en gevaarlijke zaak ns: en ik zOu niet willen dat ge mij, nu die volbrachte itaak zoudt betalen met mij Ie zeggen: ivel bedanktl (Nollem jquod, post perfectum negotium, vos solveretis mi hi die end o ui rates tibi). Wien Samuel eu de anderen antwoordden; »Tobias zou de commissie maar gaan volbrengen, en zij ^beloofden hem van nu af aan, hem goed te zullen doen »(amp;£ nunc promiitebant de faciendo sibi de bono.)
Mozes ging voort met te vertellen: sliet kind in »Samuels huis gebracht, begaf hij zich naar de kamer voor »de Synagoog; deze is in liet huis van Samuel. Samuel »deed hem (Mozes) op een zekere bank neerzitten, en dan »nam Samuel het kind dat daar was en legde het op den ïschoot van hem Mozes {posuit ill am in gremio ipsius iMoisi). Daarna nam deze een ijzeren nijptang en trok »daarmeê rechts wat vleesch uit de wang van het kind. »Eveneens deed Samuel en, meent hij, ook ïobias. En, zoo »als er uit de wang bloed vloeide, hield een der omstaanders »er een zekere tinnen kom onder, waarin hij het opving. »Daarna rukte hij met dezelfde nijptang wat vleesch uit »het rechterbeen buitenwaarts van het kind. Vervolgens »stak hij met een zeker mes het kind in summit ate virge »met een mes dat een zwarten heft had, en met het »vleeschmes, ea niet met het melkmes (mm cultello qui ihahet manubrium nigrum et cum cultello a carnibus et non vcuin cultello a lade). En zegt hij, hij is gewoon twee Mnessen in óéne schede te dragen, het eene voor melkspijzen en het andere voor vleesch.
-Op gezegde bank zittende namen Mozes en Samuel »het bewust kind en zetteden het in hun midden recht op »de beenen. En hij Mozes aan de rechterzijde van het jgt;kind gezeten hield deszelfs rechterarm uitgstrekt: en zoo »deed ook Samuel, die aan de linkerzijde zat. En terwijl »het zoo stond als iemand die gekruisigd wordt, prikten
274
»het al de aanwezige joden met de naalden die zij in »{]e hand hadden, en eenigen spraken deze hebreeuwsche gt;(sic) woorden: Trallo, niniassarto scnidecarto cho, is se iattoloij le f noscho folis timo chiesso: welke woorden be-«teekenen [sic) gij roordt gemarteld gelijk de opgehangen t.Tezns God der christenen : en zoo moge ivedervaren aan ml ome vijanden, hierdoor de christenen verstaande. En »de anderen antwoordden: Amen. En middelerwijl dat »plaats had, stierf het jongske. Er bijvoegende dat zij »het ongeveer een half uur of iets langer martelden. En »hij herinnert zich dat, toen hij met de nijptang het vleesch »uit de wang wilde trekken en hij het niet kon als zwak »en versleten zijnde, Tobias hem hielp. En dat Samuel «zekeren zwachtel (fazolum) om den hals van het kind »deed, waarmede hij Mozes en Samuel den hals vastbonden. gt;En dat de aanwezigen, die bij voorzegde zaken hulp »boden, waren: Samuel, dezes zoon Israel, Mohar de zoon »van hem Mozes, Bonavcntura de zoon van Mohar, Vitalis, »Bonaventura de kok, Tobias en hij Mozes. Eu dat Engel »bij het dooden niet tegenwoordig was, maar wel bevond jgt;hij zich onder hen die beraadslaagden hoe een kind te »krijgen.quot;
Dit uit Samuel reeds gehoord verhaal wilden wij hier (ofschoon hier en daar verkort) door Mozes-den-oude doen herhalen, of wel opdat men zie hoe het volkomen, ook in de minste bizonderheden overeenstemt met het vorige van Samuel en van anderen, zoo als uit het gansche proces blijkt, of wei opdat men hieruit een immer duidelijker denkbeeld hebbe van de wreede barbaarschheid waarmede de joden, wie weet hoe dikwijls tot heden toe, dien goddeloozen Talmudischen ritus onderhielden ten smaad van Christus, uit haat tegen de christenen, en voornamelijk, zoo als zij kabalistisch gelooven, tot geestelijk heil hunner zielen.
275
^Ondervraagd, waarom zij dat kind op zulke wijze »doodden? antwoordde hij: zij doodden het op zulke wijze ter ^gedachtenis van den God der christenen, Jezus, die zoo »behandeld werd, en te zijner verachting en smaad, en dut »z!j het ook doen om er het bloed van te hebben.quot;
De hoofdreden van den kindermoord is de noodzakelijkheid van deszelfs bloed te hebben, om er zich van te bedienen gelijk men nu weet, daarbij aangenomen dat zij, het doodende, de gelegenheid benuttigen om hunnen haat, hunne wreedheid, verachting en smaad te koelen tegen Christus en dezes volgelingen.
^Ondervraagd, waartoe zij zich van dat bloed bedienden? »antwoordde hij: zij bedienden er zich van tot dit einde: »Op den dag van hunnen Paschen, vóór het avondmaal, «neemt elk huisvader een beetje christenbloed en doet het »in eenen beker vol wijn, welken beker hij op tafel zet. gt;En rondom de tafel staan al de huisgenooten. De vader »steekt zijn vinger in zijnen beker, en met den gedoopten winger besproeit hij de tafel, zekere hebreeuwsche woorden mitsprekende.quot;
Mozes ging voort met tc vertellen wat wij rseds van anderen weten, en dus noodeloos is hier te herhalen. Doch allerbelangrijkst is het te vermelden wat volgt, te weten dat het bloed van het christen jongetje, «hoogstnoodzakelijk »is (summe necessarium) voor de huisvaders. En, zou er «een arme jood zijn die het niet kan hebben, deze ware «verontschuldigd (exeumrctur). Eu, die jood wordt onder «hen meer geprezen en om zijn joodsch geloof meer geacht, «die zich meer bedient van het bloed eens christenkinds gt;{et ideo judeus mag is laudatur a pud ipsos et in fide judaica wnelior habeiur qui plus utitur de sanguine pueri ehristiani.quot;
Waarom wij reeds vroeger zegden dat men, in die aangelegenheid van Talmudische ritussen en van gebruik van christenbloed, zich vooral behoort te wachten van de
276
joden die doorgaan voor vroomen en meer onderhoudend, en daarom in de Ghetto\'s meer, als ware en godsdienstige joden geacht worden; want die jood wordt meer geprezen, die meer gehvuik maakt van het bloed eens christenkinds.
Wat aangaat de niet onderhoudenden, do vrijdenkers, de onverschilligen en hen die voor christenen doorgaan of althans israëliten willen genoemd worden, zich als schamende joden te heeton, van zulk en die onder ons het groot getal uitmaken, van allen die is het te hopen dat zij zich onthouden van hunnen aangeboren haat tegen het christendom bot te vieren, met het drinken en eten van ons bloed.
Mozes ondervraagd, hoe dit waar kan zijn — dat het christenbloed den joden noodzakelijk is — aangezien er vóór Christus\' lijden geen christenen waren, en bij gevolgde joden zich van geen christenbloed konden bedienen, antwoordde; »Dat was waar; maar toen was het den joden »door Mozes\' wet geboden, dat elk huisvader op Paaschdag ïbloed moest nemen van een mannelijk, vlekkeloos lam, sen met dat bloed de deurstijlen hunner huizen moest ^bestrijken. quot;VVelk gebruik nu was opgeheven, en in plaats »daarvan bedienden de joden zich thans van het bloed van seen christen manneke, hetwelk zij drinken — gelijk boven.quot;
Men leest in der daad in het boek der Uitgangen (XII, 7); En zij zullen van de*zelfs bloed nemen en het aan de heide, posten hunner huizen strijken; en v. 14: Gij zuil het met eeuwigen godsdienst vieren. — Doch thans slachten de joden geen lam meer, noch bestrijken met deszelfs bloed— afbeelding van het bloed des Verlossers — hunne deuren; want zij zeggen dat zij al die plechtigheden niet kunnen vieren buiten Palestina. Wel vieren zij de nieuwe plechtigheid van het christenbloed naar het eigenzinnig uitvinden der rabbijnen. Vonden deze, van af de vijfde eeuw der christen tijdrekening, dat gebruik uit van christenbloed^ en wel van het bloed (men bemerkte dit wel) van een onschuldig
277
kind, ia plaats van hot bloed eens paaschlams, dit is gewis niet zonder geheimzinnigheid, gelijk wij bereids aanstipten; en dat geeft aanleiding om te gelooven dat, zooals we nader zullen ophelderen, de geleerdere en in de overlevering der oude Synagoog meer ervarene rabbijnen, altoos een zeker vermoeden hebben gehad nopens de komst van den verlossenden Messias in den persoon van J. C., met wiens bloed (dat is met het bloed van een onschuldig christenkind) zij thans, op hunne manier, kabalistisch hun verspreid ras trachten te heiligen.
«Ondervraagd, of een ander menschenbloed (van geen ^christen) goed zij ten gebruike der joden, of dat het bloed ivan een man of van eene vrouw, of van een jonge of van een »oude vereischt wordt? Antwoordde hij: \'t Is noodzakelijk dat »zulk bloed zij van een mannelijk en niet van een vrouwelijk jchristenkind, en dat het niet ouder zij dan zeven jaren.quot;
«Ondervraagd, of dat bloed van een mannelijk christenskind van zeven jaren door aderlating getrokken of door seenig andere insnijding in het vleesch voldoet voor hunne «plechtigheden? Antwoordde hij van neen; omdat het «noodzakelijk is dat, wanneer men het bloed uit het kind «trekt, dit gemarteld en gefolterd worde, en dat het onder «die marteling en foltering sterve: anders is dat bloed niet «goed (aliter non valet talis sanguis): en dat doen zij, en «dat zeggen zij noodzakelijk, om een allerslechtste herinnering gt;te hebben van J. C. God der christenen, die gehangen «werd, en die man was en geen vrouw, en die schandig «stierf aan het kruis en onder de folteringen.quot;
Ofschoon dit voldoende is om het dooden van christenen te verklaren, is het zulks toch niet genoeg om uit te leggen, waarom de onder de foltering gedoode christen een kind, geen volwassene moet zijn, of onverschillig de een of de andere; nog veel minder, waarom de joden, na door zulken barbaarschen moord hunnen haat tegen Christus gekoeld
278
te hebben, dat bloed bewaren, het drinken en eten, daarmee de tafel zegenen en daarvan op de wonde hnnner besnedene kinderen leggen, en er zich ook anderszins, gelijk men zal zien, van bedienen, in de meening dat dit op zoo veelerlei wijzen door hen benuttigd bloed voordeelig is aan het geestelijk heil hunner zielen en aan de zielen hunner kinderen.
De smaad tegen Christus is dus noch de eenige noch de voorname beweegreden dier kindermoorden en joodsche bloedgebruiken. Er moet een andere meer verborgene reden voor bestaan; geen andere dan de reeds aangegevene, welke een waarschijnlijke en duidelijke verklaring geeft van al die joodsche ritussen en gebruiken.
Mozes werd voorts ondervraagd: »waar zij joden al die »dingen in schrift hebben, en wie hun al die godsdienst-»gebruiken instelde:
Deze vraag — onze lezers zullen het zich herinneren — werd reeds aan Samuel gedaan, die wezenlijk en juist hetzelfde zeide wat nu Mozes, te weten: »Bij hen joden »vmdt zich dat niet geschreven, maar het wordt zoo gezegd »onder de geleerden en in de wet ervarenen; men heeft »het door achtereenvolgende geheugeris en het wordt onder »hen geheim gehouden.quot; Dus bij mondelijke overlevering, \'t Is alzoo verloren moeite, wegens deze bloedgebruiken in den gedrukten of geschrevenen Talmud en in de andere Tal-mudische en rabbijnsche boeken te snuffelen; in deze vindt men slechts de grondbeginselen, waaruit en waarnaar men komt tot den woesten haat tegen de christenen, welke haat thans schier den ganschen godsdienst, het geweten en de praktijk uitmaakt der joden, overtuigd als ze zijn, dat zij de ware heeren zijn der wereld, welke hun door de beloften der wet als erfdeel is nagelaten. En daarom maken zij er niet alleen niets uit, maar achten zij zich in geweten verplicht met alle mogelijk middelen het hunne terug te nemen
279
en, zoo veel het kan, hunne vijanden goim of heidenen, nu christenen, te benadeelen, als zijnde dezen de vijanden van God en de onrechtvaardige bezitters van al wat zij joden niet hebben kunnen bemachtigen.
Intusschen is het uit dien haat alleen niet te verklaren, hoe en waarom de joden gelooven — zoo als ook blijkt uit latere gedingen en bekentenissen — dat het bloed van een onschuldig christen, juist omdat hij christen en onschuldig is, volstrekt noodzakelijk zij voor het geestelijk heil hunner zielen zóó, dat die jood onder hen voor heiliger gehouden wordt, die zich meer bedient van christenbloed. Voorzeker zoo iets vindt men in geen een Talmudisch boek, en juist daarom, en omdat zulks waarschijnlijk nog altoos in gebruik is, is het van belang dat de zaak meer worde toegelicht dan tot nu toe het geval was.
»Mozes ondervraagd, of volgens hunne joodsche wet het ^voorgeschreven zij, dat allen tegenwoordig kunnen zijn bij »de marteling van en het bloed trekken uit de christen-gt;kinderen? antwoordde van neen; maar dat men, in gevolge »den raad van geleerde joden zegt, dat de vrouwen en die ♦beneden de dertien jaren zijn, niet tegenwoordig moeten »wezen bij het dooden, en dat zij er zelfs niets van moeten »weten, omdat de vrouwen en de minderjarigen gedienstig »en lichtvaardig zijn, en het geheim niet weten te bewaren.quot;
Derhalve is dit heimelijk gebruik van christenbloed niet alleen niet in den Talmud of in eenig Talmudisch boek geschreven, maar is het zelfs aan de joodsche vrouwen en aan de jongeren niet geoorloofd er bij tegenwoordig te zijn, daar de zaak geheim moet gehouden worden onder de voorzichtigen en wijzen, die het geheim weten te bewaren. In der daad wonderbaar dat die zaak feitelijk immer verheeld is gebleven ook in de huidige tijden van ware (sic) verlichting, en dat men er thans nauwelijks van kan spreken of schrijven, als ware het iets niet te noemen, zelfs niet
280
tot onderrichting der christenen, Nopens znlke kunstgrepen, aangewend om, hoe dan ook, het bekend worden van dat groot joodsch geheim te beletten, zullen wij later vreemde bizonderheden hebber, mee te deelen.
Hozes verder ondervraagd, »hoe hij vroeger gedaan had »omi bloed te krijgen? antwoordde: Reeds sedert tien jaren »dacht hij er niet meer aan om er van te hebben, wijl hij »toen altijd bij zijn neef Samuel woonde, on hij zelf geen »huisvader was: immers alleen de huisvaders moeten er »van hebben {soli patres familias sunt illi qui dehent habere) »en bedienen er zich van. Vóór deze jaren, ongeveer sdertig jaar geleden, te Spiers wonende, waar hij een gezin »had, had hij een weinig bloed eens christenkinds van »zekeren jood, Isaak Kotpoch genaamd, uit den Elzas. En »nu kan het ongeveer veertig jaar zijn dat hij te Sbürterberg «woonde (dat zijn vaderland ivas, voor zoo ceel een jood een ^vaderland kan hellen), toen had hij van bewust bloed van »zekere daar wonende joden, wier naam hij zich niet her-»innert. En ongeveer vijftig jaar geleden te Mainz »wonende had hij van zulk bloed van zekeren jood met »name Svcschint uit Keulen, van welk bloed hij at en zich »bediende, zooals hij boven zeide.quot;
Znlke berichten kan — dat is klaarblijkend — alleen de kracht der waarheid aan den dag brengen, daar niemand bekwaam is, zulke juiste en in het oog springende feiten te vermelden, die een halve eeuw vroeger hadden plaats gegrepen. En zoo ziet mon immer duidelijker hoe gemeen in alle Ghetto\'s met name in Duitschland, dat barbaarsch en goddeloos gebruik was van christenbloed, en hoe gegrond derhalve de meening, dat dezelfde ritus in andere landen voor- en na- de vijftiende eeuw in gebruik was.
Doch na dit ïrentisch proces, dat in die eeuw groot gerucht maakte — echter minder dan het kon verwekken, en dat wel ter oorzake van nader te verklaren omstan-
281
digheden — schijnt het dat do joden, vooral die van Italiën, boter bewaakt en natuurlijk vreesachtiger geworden, zich schier niet meer bedienen dan van bloedpoeder bij wijze van arwenische pil of van sfrenqniis, beiden in kleur zeer gelijkend op bloed in poeder. Maar in het Oosten, als in landen meer geschikt voor zulke gruwelen, bij gebrek aan strenge politie en onomkoopbaarheid, kunnen de joden altoos gemakkelijker vorsch bloed krijgen, gelijk ook latere gedingen uitwijzen.
«Eindelijk ondervraagd, hoe hij, in die verschillende »steden, wist dat zulk bloed wel bloed was van een chris-»tenkind? antwoordde Mozes, dat voornoemden van wie gt;liij het kocht, getuigenisbrieven hadden van hunne over-»heden, waarbij verzekerd werd, dat de dragers dier brieven ïvertrouwde personen waren en dat, wat zij aanbrachten iwaarlijk bloed was van een christen knaapje.quot;
Juist zoo als Samuel gezegd had en wij boven zagen.
En hiermede eindigde het verhoor van Mozes-den-oude, en daarmee eindigt ook, in wat wij op \'t oog hadden, het Vatikaansch proces. Want het verhoor dat daarin nog volgt van Fol. CIII—CVI, het verhoor namelijk van Mohar Mozes\' zoon voegt, gelijk wij reeds zegden, niets nieuws bij hetgeen wij reeds uit de vorige verhoeren weten, en bevestigt er slechts, met deszelfs overeenstemmende getuigenis, de nauwkeurigste waarheid van; zoodat men dan ook ten laatste tut het besluit komt, dat elke onderhoudende jood, dien naam waardig, ook nu nog in geweten verplicht is, zich in zijn eten en drinken, in de besnijdenis en in onderscheidene gebruiken van zijn godsdienstig en burgerlijk leven te bedienen of van versch of van poederbloed van een christen jongetje, op straf van aan zijne wet te kort te blijven, en onder zijne geloofsgenooten door te gaan voor een slechten jood. Hoe waar zulks is, en hoe trouw men dit ook nog in deze eeuw onderhoud,
282
zullen wij weldra, indien het Gode behaagt klaar en duidelijk zien.
--
Joodsclie sluwe geslepenheid om\'lmn gruwzame gebeimen bedekt te houden. Men toont aan, dat ook nu nog de joden hunnen Pasehen vieren gelijk in do middeleeuwen. Onthulling van deu esrabbijn Moldavo aangaande het gebruik, in 1803, van chriatan-bloed in al de Ghetto\'s van het Oosten.
Hoe waar het is dat de onderhoudende joden zich nog nog altoos in hun valsch geweten verplicht achten chris-tenbloed te gebruiken in de ritussen en op de wijzen welke ons tot hiertoe door de joden van Trente zijn bekend gemaakt, zal men nu duidelijk beginnen te zien uit hetgeen wij gaan neerschrijven, wellicht niet zonder verwondering zelfs van vele geleerden, wien allicht nieuw en ongehoord zal voorkomen wat -- zoo als men zal bespeuren — reeds uit zich zelve te over bekend zou moeten wezen ook aan ongeleerden. Doch de joodsche sluwheid en invloed, maar al te veel ook door christenen geholpen (zoo als men in het Trentisch proces ook zal gebeurd zien), in verborgen te houden, te verbloemen, te vervalschen, zoo niet meer, in de vergetelheid en in het stilzwijgen te begraven al wat over die gruwzame geheimnissen eenig licht kan verspreiden; die sluwheid en invloed, zeggen wij, was immer van dien aard, dat het eer te verwonderen is dat al de oirkonden daarvan nog niet geheel verdwenen zijn. In onze dagen toch ziet men immermeer de nieuwe mode van geschiedkundige liefde heerschen, geboren met de zoogenaamde Hervorming en weeldrig opgeschoten met het maconieke liberalisme, welke
283
liefde alles openbaart en voor den dag brengt, zelfs de slechts mor/flijlce fouten van Pausen en Koningen, terwijl zij verheelt of veronschuldigt do blijkbare euvelen van ketters, van liberalen, ja van joden.
Doch, God zij gedankt! er zijn nog ontwijfelbare en beslissende gedenkschriften voor handen van die joodscho misdrijven. Inderdaad, gelijk wij in hot geding van ïrentc over den joodschen bloedpaschen van 1475 de nauwkeurige beschrijving hebben, mitsgaders over dien van 1840 — welken wij te bekwamer plaatse zullen beschrijven — zoo hebben wij ook nog het proces van een anderen bloedpaschen, te weten dat van TDamaskus (beiden in hun wezen wonderbaar eenluidend) alsmeden van den joodschen bloedpaschen der vorige en van het begin dezer eeuw aan het licht gebracht door zekeren Teofitus een griekschen monnik en e.xrabbijn van Moldaviën. Deze Teofitus moet geboren zijn omstreeks het jaar 1765. Immers in de kerk der grieksche afgescheidenen christen geworden, toen, hij dertig jaar oud was, gaf iiij in 1803 in hot Moldavisch een werkje uit, dat in ISoi in het arabiscli on in het grieksch werd overgezet onder den titel van: Ondergang van Jen joodschen yodsdinnsf, derde uitgave door Johannes van Giorgio, vertaler van het moldacischc. Napolidi Romania 1834; waarin ook hij al de geheimen openbaart van den bloedpaschen zijner stamgenooten. Doch in weerwil der dtie uitgaven zouden deze onthullingen, dank den joden, die er schier alle exemplaren van vernietigden, niet tot ons gekomen zijn, haddo Achilles Laurent er den inhoud niet van opgenomen in den tweeden band van zijn werk; Relation hiatorique de» affaires de Sijrie, depuis 1840—1842. Statistique generale du Mont-Liban, procédure complete divigée en 1840 contre les j\'tifs de D amas a la suite de la disparition du Père Thomas, puhliée s d\'aprés les documents recueillis en Turquie, en Egypte el en Syrië, par
284
Achille Laurent, memhre da la société orientole. Paris\'1 Gaume frères 1846.
Doch ongelukkig is ook dit werk van Laurent, cm dezelfde reden van joodsche sluwheid, bijna niet meer te vinden, en zou als onuitgegeven zijn geweest, hadde Des Mousseaux er de bloem niet van opgenomen in zijn werk; Le Juif\\ le Judaïsme et la jadaisation des pcuples chrétiens. Paris, Pion 1869,
Dit werk, ofsclioon ook zeldzaam en niet meer in den handel, vindt men toch veel gemakkelijker dan het allerzeldzaamst van Laurent en het niet meer te vinden van den moldavischen exrabbijn. \'t Is niet onwaarschijnlijk dat tegen het werk van Laurent dezelfde middelen zijn aangewend, waarvan deze p. 378 des tweeden bands gewaagt, als gebezigd zijnde tegen dat van den exrabbijn. Zoo zegt hij: «Ondanks de drie uitgaven is dit werk »uiterst zeldzaam: men gelooft dat de joden het doen ver-sdwijnen.quot;
In der daad, alhoewel wij er, na lang zoeken, een exemplaar van gevonden hebben (en het is juist dat wat de schrijver aan zijn broer schonk, zoo als blijkt uit zijn eigene handteekening), kwamen wij echter te weten dat zelfs het bestaan van dat werk van Laurent onbekend is aan de wakkerste opzieners ven boekerijen, die overigens ruim voorzien zijn van allerlei geleerde, nieuwe historische werken, waaronder dan toch dat van Laurent, lid van hel Oostersch Genootschap, zeker wel eene plaats verdiende. Zoo iets kan met zulk een nieuw, geleerd en belangrijk werk geen plaats gehad hebben zonder het geheim toedoen van die natuurlijk vijandig zijn aan de zoo gewichtige joodsche bizonderheden, welke daarin voorkomen, vooral met betrekking tot een joodschen moord, die reeds in 1840 zooveel gerucht maakte in Oost en West, waarmede de gansche diplomatie van Syrien en Constantinopel gemoeid was, en
285
thans desniettemin schier geheel vergeten is. Doch geen wonder. Dit feit trok zich bizonder aan de Alliance Israelite (joodsche Bond), een veel vermogend genootschap van onderling joodsche eigenhulp, in \'t leven geroepen en bestuurd door den onlangs overledenen jood Crémieux. Deze was gelijktijdig grootmeester der Fransche vrijmetselarij en minister van Justitie der allerchristelijkste fransche natie! Door dat bondgenootschap gesteund en met een welgevulde beurs begaf hij zich met een anderen jood, Mozes Montefiore, in naam van al de israeliten, naar het Oosten, waar het hem gelukte, van die omkoopbare magistratuur niet alleen de gratie te verkrijgen der, om den moord van P. Thomas ter dood veroordeelden, maar zelfs de terugroeping van den franschen consul, die in dat geding (ofschoon in die dagen onder de regeering van Louis Fhillippe) benevens de andere consuls zijnen plicht had gedaan, zoo als wij ons voorbehouden later opzettelijk te verhalen.
Bij het tot hiertoe uit het verhoor der joden van Trente opgedane en tot meerdere bevestiging van het nog altoos gebruikelijke der joodsche bloedpaschens, zullen wij ons vooreerst te vreden houden met uit het bewuste werk van Laurent de allerbelangrijkste en onomstootbare getuigenissen aan te halen van den Moldavischen exrabbijn aangaande de joodsche bloedpaschens zijner landstreken in deze loo-pende eeuw.
Zoo zegt hij in het eerste hoofdstuk van zijn werkje. gt;Vele autheurs schreven over de joden en over hunne «dwalingen; maar nergens heb ik het onmenscbelijk geheim «vermeld gezien, dat de joden onder hen onderhouden. »Repte er iemand van, \'t was alleen om te zeggen dat de «joden de christenen dooden en er het bloed van nemen nvat zelfs vele joden bekend hebben. Doch nergens heb »ik vermeld gevonden, wat de joden met dat bloed doen.
286
»Wat quot;mij aangaat, die door Gods genade het H. Doopsel »ontvangen heb, om den christenen nuttig te zijn, ik die »rabbijn en meester was onder de joden, die hunne ge-sheimen kende, die ze tot op den dag van mijn doopsel »zoo bedekt heb gehouden, ik maak zo thans met degelijke ^bewijzen en getuigenissen openbaar.
»Vóur alles moet men Aveten dat dit bloedgeheim niet «bekend is aan alle joden, maar alleen aan de rabbijnen »en Chahhmani (hoogleeraars), aan de geletterden en aan »de Farizeërs die zij /lasseidim noemen. En deze bewaren »het geheim allerzorgvuldigst.
»Die joodsche christenmoorden geschieden om drie beweegredenen: lo. om den feilen haat dien zij tegen de »christenen koesteren, 3o. om de bijgeloovigheden en too-jverkunsten, welke zij met dat bloed plegen, 3o. (en dit ns vooral opmerkenswaardig) om het vermoeden der rabbijnen dat Jesus, de zoon van Maria, wellicht de ware »Messias is. Dit doet hun gelooven dat zij, zich met dat »bloed besproeiende, zalig worden.quot;
Juist gelijk al de joden van Trente getuigden, welke tot hiertoe in het proces verhoord werden, dat het bloed der christen veel toebrengt tot zaligmaking der joodsche zielen [sanguis christianorum mnltum covfert saluti animarurn judaiorum). Hetwelk geen zin zou hebben, indien men niet vooronderstelt dat de Trentische joden van 1475 zoo wel als de Moldavische van 1803 (en hetzelfde zullen we zieu van de joden van Damaskus van 1840), zooals eveneens de wijzeren (sapientiores) onder de hedendaagsche joden moeten aannemen, vermoedden, of do Messias, wellicht reeds gekomen ware, en dat die Messias Christus-Jezus is. Dit vermoedende en tevens bewust dat huu eeuwig heil en het heil hunner geloofsgenooten moet bewerkt worden door het bloed van den Messias, boezemden zij — om zich dat heil in alle geval te verzekeren — van
287
af de tijden des Talmuds van Babyloniën, aan geheel het joodsche volk de noodzakelijkheid uf althans het kabalis-tisch nut in van het christenbloed bij hunne voornaamste plechtigheden van Besnijdenis en Pasclien.
Indien nog heden, na zoo vele eeuwen, de joden met hunne gewone hardnekkigheid voortgaan met zich van het bloed van christenkinderen te bedienen, bewijst ^ulks, hoezeer dat vermoeden nopens do waarheid van den gekomen Messias bij hen is ingeworteld, terwijl zij tevens voortgaan in die komst trouwloos te ontkennen; zoodat zij, als ware het, met twee kaarten spelen en zeggen: Is de Messias bereids gekomen, dan zullen wij zalig worden door christenbloed te gebruiken; is hij nog niet gekomen, dan zuilen wij zalig worden door het gelijktijdig gebruik van het niet-christenbloed en door het vroom vermoorden van christenen.
Lautere dwaasheid, ja razernij eertijds door Mozes in het XXVIIP hoofdstuk Deuteronomium voorspeld met zoo veel andere onheilen, welke de joden later moesten treffen; »De Heer zal u verstrooien onder alle volken ... »ook onder die volken zult gij geen rust hebben .... want »de Heer zal u daar een vreesachtig hart geven en eene
»ziel die van droefgeestigheid versmacht, ____ en er zullen
»van u slechts weinigen overblijven ____ en gij zult ver-
doreu zijn ten spreek- en spotwoorde voor alle volken; »en gij zult op het midden van den dag rondtasten
«gelijk oen blinde iu de duisternis ____ gij zult immer
»smaad lijden en door geweld onderdrukt worden ____
»slaau zal u de Heer met waanwijsheid en blindheid eu razernij.
Inderdaad, welk een verbazende blindheid, dwaasheid en woedende razernij, niet te gelooven aan Christus-Jezus, eu toch en tevens te gelooven dat men Kabalistisch (naar de overlevering der rabbijnen) kan zalig worden door het
288
bloed te eten en te drinken van een onder folteringen vermoord en stervend christen!
Van dat vermoeden ook bij de huidige joden, of de Messias wellicht roods gekomen en de ware Messias J. C. zij, de zoon van Maria, brengt de Moldavische exrabbijn een krachtig bewijs bij, wanneer hij p. 387 zegt; »De »rabbijnen weten dat er geschreven staat: hemelen staat iverhaasd en heeft van schrik, zegt de Heer; want mijn »i\'olk heejt twee zonden bedreuen; mij de fontein van levend awater heeft het verlaten, om zich regenputten te graven. »Dc rabbijnen kennen deze voorzeggingen zeer goed en »zeggen dat Caiphas Jezus erkende voor den waren Mes-»sias, afschoon hij Hem uit nijd heeft doen kruisigen. »Maar de rabbijnen willen J. C. niet voor den Messias verkennen, en slaan een middenweg in. Alswanneer men »een kind besnijdt, neemt de KhaJcmam (hoogleeraar) een »beker met wijn, mengt er een druppel christenbloed in, »en een anderen druppel bloed van het besneden kind. »Ka deze menging doopt de hoogleeraar er zijn pink in, »welken hij tweemaal in den mond van het kind steekt en »zegt: ik heh het n gezegd\', uw leven is uw bloed. De reden »waarom het bloed van het besneden kind gemengd wordt »met het bloed van het vermoord christenkind is, omdat »de joden niet weten waarom de Profeet tweemaal gezegd «heeft: ik heb het u gezegd, dat in uw bloed uw leven is. ^Zinspeelde de Profeet met die woorden op het bloed van »Christus, dat de niet gedoopte kindoren uit het voorge-»borgte trekt, dan kan het niet gedoopt kind zalig worden »door het bloed van een vermoord christen die het doopsel ontving, en wiens bloed door de joden vergoten werd, »gelijk dat van Christus, midden in de folteringen. Zinspeelde de Profeet daarentegen op hot bloed van den ^besnedene, dan zal het kind zalig worden uit kracht van zijn eigen bloed.quot;
289
Én zoo, gelijk wij alreeds zeiden, spelen joden met twee kaarten, met een van welke zij het spel van hun eeuwig heil hopen te winnen, niet uit kracht van het ware Geloof en der goede werken, maar uit kracht der valsche bijgeloovigheid en der slechte Kabaal, zoo als zij gewoon zijn.
»Met Pasehen (gaat de Moldavische exrabbijn voort) »wanneer zij hunne ongedeesemde brooden gereed maken, »bakkeii de joden een bizonder brood; en, na dapper ge-xvloekt en tot beschonkenheid toe gedronken te hebben, »is elk jood, ook de jongste verplicht een weinig te eten »van dat ongedeesemd brood, dat bereid is met het bloed »van een gemarteld christen. »Dit stukje brood moet de sdikte hebben van eene olijf en heet: ephikoimen.
igt;Bij het overlijden van een jood neemt de hoogleeraar »het wit van een ei, mengt er wat bloed in van een ge-»marteld christen, besproeit met dat mengsel de plaats »waar het hart ligt van den overledene en spreekt »de woorden uit van Ezechiel: ik zal bloed over u uit-sgieten [Ezechiel zegt hier scuoox water en niet bloed; ernaar voor de onderhoudende joden zijn zulke veroalschingen miets anders dan vrome loerken), en gij zult gezuiverd «worden, en ik zal u reinigen van al uwe smetten.quot;
»Ook op het feest van 14 Adar (Pebruarij), dat men »viert ter herinnering aan Mardocheus en Esther, die de »joden verlosten uit de handen van Aman, plegen zij een »moord ter gedachtenis van Aman. Gelukt het hun dan »eeii christen te dooden, maakt de rabbijn brood met honig, »driehoekig, en doet er wat christenbloed in, en, heeft hij «vrienden ouder de christenen, bezorgt hij er hun wat »vaii ten geschenke. Op dat feest van Purim zijn »de joden allen als woedende gekken. Zij trachten zich »dan van een christen knaapje meester te maken, en houden »het opgesloten tot Pasehen, die kort op het Purimfeest »volgt, ten einde dan versch christenbloed te hebben. Voor
290
»de ongedeeserade brooden die op het Purimfeest dienen, is »het christenbloed niet noodzakelijk; alleen is het noodig »dat de joden in die omstandigheid een christen zoeken »te dooden ter gedachtenis van Aman; maar op het feest »van Paschen moeten zij een christen martelen, gelijk ^eertijds Christus gemarteld werd; tot dat doel zoeken zij «jongetjes, op Christus gelijkende, die onschuldig was.
»Om mij te schikken naar Salomons bevel die zegt: ^verbergt de geheimen niet, zal ik nog gewagen van den »driehoekigen vorm, welken de joden geven aan de onge-»deesemde brooden van het Purimfeest. Deze driehoekige »van honig met christenbloed gemaakte brooden, worden »zoo bereid ter bespotting der christenen die aan de sH. Drieeenheid gelooven, en men geeft ze, gelijk wij «reeds zeiden, ten geschenke aan de christenvrienden.quot;
Onder dit ons schrijven over het joodsche Purimfeest, ontvangen wij het nummer 1 van Maart unie er s Israelite van Parijs, waarin wij p. 366 lezen: «Wij (joden) zullen »in deze dagen, vóór het Purimfeest, het boek Esther lezen. »Wij zien (na de straf van Aman) het joodsche volk een »goed getal zijner vijanden neervellen.quot;
En p. 369: »De Talmud wil dat men het Purim zoo mere, dat geen een jood (door beschonkenheid) onderscheid »kunne maken tusschen Benedict us Mardocheus en Bene-ulictus Aman- En hoe dat? Zouden onze wijze leeraars »ons soms de dronkenschap prediken? Foei! Zij noodigen ?ons slechts uit tot vrolijkheid met een roesje aan (e.ntre uleax vins).quot;
quot;Wat er van is? In gansch het Oosten (en wij gelooven ook in het Westen) zijn de joden — gelijk de Mcldavische exrabbijn van 1803 ons zoo even zeide — op dien Purimsdag, die in Maart valt, kort voor den joodschen Paschen, allen als razende gekken.
En de exrabbijn gaat voort: gt;Ik openbaar geheimen
291
»die in geen een der joodsclio boeken geschreven worden «gevonden. Vooral dat gebruik van christenen te dooden »en zich van hun bloed te bedienen, staat nergens geschre-»ven. De huisvaders en de rabbijnen deelen er den ritus «mondeling en bij overlevering van mede aan hunne zonen, «welke zij met bedreiging der grootste vermalodijdingen «bezweren, het geheim er van te bewaren zelfs voor «hunne vrouwen, en met gevaar der vreesselijkste kastij-«dingen en der grootste rampen. De Heer is mij getuige «dat ik de waarheid zeg.
«Toen ik den leeftijd van 13 jaren bereikt had, alswan-«neer de joden gewoon zijn op het hoofd van den jonge «een hoorn te zetten, welken zij Tiphilon noemen, als «zinnebeeld der sterkte, zeide mij mijn vader: ik zou den «hoorn op het hoofd zetten. En daarop ontdekte hij mij «het geheim des bloeds, mij door alle elementen bezwerende, «dit geheim nooit te openbaren, zelfs niet aan mijne broe-«ders, en hij herhaalde mij meermalen: Wanneer ge gehuwd ïzult zijn, welk ook het getal uwer kinderen moge wezen, dzuÜ gij dat geheim niet aan allen ontdekken. Gij zult het ^slechts aan eenen meêdeelen, namelijk aan die zich het noijsste zal toonen, het best van zich laat verwachten, en »de vasste is in zake van godsdienst. Aan dezen alleen zult »gij het toevertrouwen. Ook verbood hij mij, er ooit met «een viouw over te spreken. Gij mcget, zeide hij mij, mooit eeno schuilplaats op deze aarde vinden, ó mijn zoon, rindien ge ooit dat geheim zoudt openbaren, zelfs in het »geval dat ge u tot het christendom zoudt bekeeren. Wee indien ge het openbaartlquot;
Men verlieze niet uit het oog, dat al die feiten en gebruiken, welke de Moldavische exrabbijn ons hier bloot legt, geen tuig zijn alleen van de middeleeuwen, maar slaan op de joodsche ritussen der vorige en der huidige eeuw, in alles — wat den bloedpaschen aangaat — over-
292
eenkomend met de ritussen der XVe eeuw, zooals ons gebleken is uit het proces van Trente, en met die, welke het proces van Damaskns van 1840 ons zal te zien geven. Waarom het zeer natuurlijk is, dat de joden van zulke verpletterende getuigenissen immer elk spoor hebben getracht te doen verdwijnen, door de boeken, waarin ze zijn opgeteekend, te vernietigen niet alleen, maar ook allersluwst te beletten dat er deswege nieuwe werden uitgegeven. Tot dat einde bedienen zij zich van de brave christenen zeiven, welke zij gebruiken als marionetten, onder het gewone voorwendsel van kwaadbegrepene naastenliefde.
Wel wil deze dat men de joden op geenerlei wijze verongelijke, zij wil zelfs dat men hun goed doe; maar zij verzet zich niet tegen de burgerlijke en geschiedkundige gerechtigheid, die hunne mogelijke misdaden breidelt en de gepleegde openbaart tot aller onderrichting. Dit alleen deden wij tot hiertoe, met authentieke gedenkschriften gewapend. Uit deze alleen trokken wij wat immermeer de waarheid bevestigt van hetgeen ons het Trentisch geding reeds deed kennen, en ook immermeer de waarschijnlijkheid doet uitkomen der meening aangaande het vermoeden der joden nopens den bereids gekomen Messias, de waarheid van het christendom en de kracht van Christus\' bloed. Zonder dat toch zou men onmogelijk hunne hardnekkigheid kunnen verklaren waarmede zij, in weerwil van zoo vele gevaren en tuchtigingen, immer voortgaan christenen te moorden, en zich op zoo vele wijzen van dezer bloed te bedienen, ten einde Gode te behagen en hunne zielen te zaligen. Doch juist omdat dit gebruik zoo barbaarsch, zoo goddeloos voorkomt, juist daarom is het niet te verwonderen, dat het den joden gelukt is en nog gelukt, hetzelve altoos zoo gemakkelijk te onderhouden. Ook is dit gebruik voor de joden zeiven, die in het geheim niet zijn ingewijd, gemakkelijk te bemantelen met het steen-
293
poeder en met andere drogerijen die gelijken op bloed-poeder, zoo gereedelijk te vervoeren en onopgemerkt uit de deelen aan de vromere en godsdienstigere rabbijnen en huisvaders der onderscheidene Ghetto\'s.
Men zou haast niet kunnen gelooven wat men ons den 2e der loopende maand Maart (1882) uit Damiata schrijft, als in gebruik bij de joden van die streken, ten einde de jacht die zij op christenkinderen maken nog beter te bedekken.
»De joden — zoo schrijft ons een allerachtenswaardig »iemand — stelen ook Turksche kinderen; zij doopen ze, »en nauwlijks gedoopt vermoorden zij ze, verzamelen er gt;het bloed van, en doen alsof er niets gebeurd ware.quot;
En de schrijver voegt er bij, dat er op dezen oogenblik een proces aanhangig is wegens een dergelijk geval dat men zegt te Port-Said plaatsgegrepen te hebben tusschen den 10 en 15 der afgeloopene maand February.
En zoo (weten de joden goed te doopen) gaan althans die Turkjes naar den hemel, en worden er, om zoo te spreken, door den duivel binnengevoerd.
Is dan deze praktijk, welke hun zoo noodzakelijk en verplichtend is, den joden op velerlei wijzen zoo gemakkelijk, en bewijzen er zulke echte zoo wel van verwijderde als van naaste eeuwen oirkonden de onderhouding van tot op onze dagen; dan weten wij niet of de minste twijfel daaromtrent voor een eenigzins nadenkend mensch nog wel mogelijk is.
-^lt;5^
294
XXI7.
Onlangs ons uit het Oosten geschrevene brieven aangaande liet huidig gebruik, in de joodsche godsdienstritussen, van chris-tenbloed. De rioilta cattolica aangehaald tegen de joden van Alexandriën in Egypte, in een geding door de Europesche consuls op touw gezet in 1881. Vele aankondigingen op de vierde bladzijde der moderne joodsche dagbladen duiden het tegenwoordig joodsch gebruik aan van christenbloed in hun paasch-brood en wijn.
— -
Nu zouden we moeten overgaan tot het toenmaals veel besprokene maar nu zoo goed als vergeten Proces van Damascus, in 1840 door do consuls zeiven van Europa opgeworpen tegen onderscheidene joden schuldig bevonden en daarom ter dood veroordeeld (maar door joodsch goud begenadigd) om den Talmudisch-rabbijnschen moord van een Pater-Cappncijn en dezelfs christen knecht.
Van dit Geding, meermaals in ;t Fransch en in \'t Ita-liaanscb uitgegeven maar thans met geen moeite ter wereld in den boekhandel te vinden, bezitten wij twee exemplaren, het eene in \'t Fransch, opgenomen in het tweede deel van het allerzeldzaamst reeds door ons genoemd werk van Arhille Laurent: en het andere in \'tItaliaansch getiteld: relazione istorica del P. G. B. van Mondavi M. A. C. (apostolisch missionaris cappucijn) bevattende in \'l kort het leven van Pater Thomas van Calanfjiano in Sardiniën, apostolisch missionavii Cappucijn. flct procesverbaal tegen de joden van Damaskus in \'l jaar 1840, betrekkelijk gezegden Pater en deszelfs knecht Kbraim Atnarah. De verklarende kantlcekeningen, de juridische stukken en de officiele en partikuliere briefwisseling aangaande dit Proces, met andere geschiedkundige oirkonden en verschillende feiten eveneens de joden betreffende. (Één boekdeel, derde uitgave, Marseilles 1852). Al welke, door Laurent en door
295
P. G. B. van Mondovi — wiens naam voluit wij niet weten te achterhalen — aangehaalde officiele oirkonden in hun oorspronkelijk bewaard worden in de Archieven van het ministerie van buitenlandsche Zaken te Parijs, zooals Laurent getuigt, die ze daaruit trok en uitgaf; zoodat men ze ook daar kan raadplegen, tenzij een joodsche of joodsch-gezinde hand ze van daar heeft of nog zal doen verdwijnen.
Het raag intusschen providentieel heeten, dat de echte en oorspronkelijke Gedingen van twee joodsche moorden, zoover van malkaêr verwijderd in tijd (vierhonderd jaren tusschen dat van Trente en dat van Damaskus) en plaats dezelfde bekentenissen en onthullingen aangeven van Duitsche, Italiaansche en Oostenrijksche joden, nopens de noodzakelijkheid waarin zij joden zich volgens hunne wet bevinden, vau christenbloed te moeten hebben voor onderscheidene hunner ritussen, zooals Paschen, Purim, Besnijdenis, enz.; providentieel inderdaad, dat twee zulke belangrijke Gedingen malkaêr bevestigen, verduidelijken en, onder en na zoo vele gebeurtenissen, dezelfde waarheid doen uitkomen en veilig bewaard bleven te Rome, te Trente, te quot;Weenen, en waarschijnlijk ook te Parijs. Doch van het proces van Damaskus zullen wij zeggen wat Manzoni zeide van de pest van Bergamo. Uitvoerig de pest van Milaan beschreven en in die beschrijving toevallig Bergamo genoemd, zegt hij tot den lezer: «Verschrik »niet; want ik wil u over de geschiedenis van deze laatste »pest niets vertellen.quot; Zoo ook zullen wij de zaak slechts aanstippen en er alleen datgeen van zeggen wat voldoende is om te bewijzen, dat de joden van Trente juist dat openbaarden, wat de Moldavische exrabbijn er ongedwongen van bekend maakte in 1803, en wat de joden van Damaskus er in rechten van moesten belijden in 1840: dus vierhonderd jaren later, zonder dat die eene (dat blijkt) van de anderen er iets van konden weten, of malkaêr
296
daaromtrent konden verstaan. Gelet op de joodsche getuigenissen in het proces van Trente en in dat van Da-maskus, met gewold geuit en nauwkeurig overeenstemmend met de ongedwongene getuigenis van den Moldavischen exrabbijn, springt het in het oog, dat zulke juiste overeenstemming alleen kon geboren worden uit de kracht der zuivere en ongekunstelde waarheid der zaak. Hoe toch konden anders getuigenissen van zoo vele en zulke onderscheidene personen, van zulke van elkaêr verwijderde tijden en plaatsen met malkaer hetzelfde accoord aanslaan? Schaadt soms het eenparige van al die getuigen, die immer hetzelfde herhalen, aan den weetlust van die, alree overtuigd nopens de waarheid van het feit, altoos verlangt iets nieuws te lezen; het herhalen dier eenstemmige getuigenissen is echter noodzakelijk voor hen die bet volle licht willen zien opdagen over eene tot nu toe onbekende, zeer onzekere, immer door de joden en nu nog meer dan ooit ontkende zaak.
Welnu, in een historische aangelegenheid van zooveel gewicht, als rakende de wet en de gebruiken eener gansche over de geheele wereld verspreide natie gedurende bijna vijftienhonderd jaren, kan hot onwraakbaar klaarblijkelijke niet verkregen worden dan door het getuigen van velen die op verschilleiide plaatsen, in verschillende tijden en omstandigheden immer hetzelfde herhalen. Immers, zouden zij in hunne getuigenissen verschillen, dan zouden deze volstrekt niets bewijzen. \'Weshalve wij ook de overeenstemmende getuigenissen der in liet proces van Da-maskus verhoorde joden zullen moeten aanvoeren. Doch hiervan behouden wij ons voor nader te gewagen, ons voor alsnog willende bepalen bij het onzen lezers mede-deelen van hetgeen ons — juist ons doel treffend — uit liet Oosten wordt geschreven door een persoon in gezag, betrekkelijk hetgeen wij bereids mededeelden en, zoo het
297
schijnt, in die streken meer algemeen bekend is dan in onze omgeving.
Op de eerste plaats, in December van 1881: »Ik neem sde vrijheid (schreef ons uit eene stad in Egypte de be-»wuste persoon) u eenige mijner in het Oosten opgedane »gedachten mee te dee.en aangaande de joodsche Gedingen. »De romeinsche correspondentie der Civilta Cattolica van »29 Augustus lezende zag ik, dat de rabbijn van Parijs »L. Wogue (hoofdredacteur van het Univers Israelite) sterk »uitkomt tegen den bloedlaster, door de christenen, gelijk »hij zegt, uitgevonden, en geweldig uitvaart tegen de »Grieken van Egyptisch Alexandriën, en dat wel omdat »juist dit jaar 1881 de joden aldaar het zeer benauwd hadden.quot;
Wij hadden inderdaad melding gemaakt van een grieksch kind vermoord, zoo als het gerucht liep, door de joden voor hunnen gewone paaschritus; doch wij bevestigden de waarheid niet van een feit waarover toen een proces aanhangig was; alleen leiden wij er uit at het in het Oosten gewone vermoeden, dat bij die gelegenheid in hevigheid toenam onder de Grieken van Alexandriën, nopens het nog immer in zwang zijnde joodsch gebruik van christenen te stelen en hen op hunne Paaschfeesten te dooden. Over dit feest schrijft ons onze geeerde correspondent en gaat voort: »Waarom, zeide ik bij mijzelve, waarom maakt »mijnheeer L. Wogue dit jaar zooveel gerucht ? Was mijn-»heer Wogue wellicht het voorleden jaar (1880) niet van »deze wereld? Of zijn die bewegingen tegen de joden in ^Egyptisch Alexandriën alleen dit jaar voorgevallen? Neen. »Maar ziehier de reden, waarom men voorleden jaar niet »zooveel geraas maakte als dit jaar. Alhoewel voorleden »jaar een dergelijk geval te Alexandriën heeft plaats gehad, »hadden de joden er toen slechts een uur of wat om te »lijden, en dat wel omdat — het geval (van een kindermoord) nauwlijks bekend — het lijkje van uit den joden-
298
«hoek naar het hospitaal werd overgebracht. Daarbij kwam gt;dat, de vader van het vermoord kind, als kapitein van »een Cyprisch schip, afwezig, het joodsche goud de gewone »mirakeleii deed, van namelijk te fabelen van een verpletterd hoofd en luchtsprongen (in plaats van aderlating)] »zooals u zal kunnen opmaken uit den hier ingesloten strook van een dagblad.quot;
En werkelijk zond ons onze wakkere correspondent het nummer Yrijdag 2 April 1880 van de Trombetla (welk blad te Alexandrien wordt uitgegeven op de St. Catharina-plaats tegenover liet vroegere hotel van Trieste), waar men in de plaatselijke kroniek leest; gt;Alhoewel de gansche »pers {de maconiek-joodamp;che) eenparig — dat kon wel niet «anders — bewijst dat de dood van den knaap in het »marinekwartier geheel toevallig is; alhoewel de feitelijke gt;proeven, zoo als de lijkschouwing (van grof hei aaide ge-»neesheerlt;in), de navorschingen en al de verklaringen des-»wege hebben doen blijken, dat er in dat treurig geval »geen schijn van misdaad aanwezig is; heeft men desniettegenstaande nog gisteren botsingen, krakeelen en standjes »te betreuren gehad in eenige buurten der stad.... \'t Is een 5gt;schande, dat nu reeds zes dagen die gisting en onge-ïgronde schrik heerscht onder eene klas van (joodsche) »burgors die niemand kwaad deed. Z. E. de Prefekt, de »ageuteii van politie en de garden zeiven hebben bewijzen »gegeven van voorziening. Dus hopen wij, dat door tus-»schenkomst ook van gezaghebbende personen de rede zal »zegevieren over de dweepzucht, de bijgeloovigheid en de «onwetendheid.quot;
Deze, dat is bekend, huizen altoos bij de christenen, nooit bij de joden, noch bij de liberalen, noch bij de vrijmetselarij.
»De zaak (gaat onze correspondent vdort) duurde slechts «weinige dagen, dank den drieduizend soldaten die van
299
»Cairo kwamen aanrukken. Doch, werd de zaak gesmoord »en het vuur uitgedoofd; die het vermoord jongetje in het »jodenk\\vartier zagen waren niet te overtuigen, zij »zagen namelijk het koud lijk van een kind met de hand %en voetpolsen doorsneden en een ader (doorsneden) nn den hals, zonder een droppel hloeds noch op den grond, moch op het lijk: de hersepan gezond en onheschadigd. ^Hiervan zijn vele ooggetuigen, waaronder ook schrijver «dezes. De geneesheeren en de joden hebben echter het ^tegenovergestelde gezien. Wonderbaar! — Voeg hierbij »dat de vader van het ontbloed kind, het ongeluk verno-»men hebbende, van Cyperen naar Alexandrien kwam; »maar hij mocht niet aan wal stappen en moest zich ver-»genoegen met van uit de haven Alexandrien te zien en «aanstonds weer te vertrekken. En ziedaar verklaard, hoe «voorleden jaar het rumoer en de stokslagen {op de gt;joden toegepast) slechts van korten duur waren {ongeveer gt;,zes dagen). — Hiernevens gewordt u {teani onze correS-quot;pondent, die zich in 1880 te Alexandrien bevond, was in gt;1881 in een andere stad van het Oosten) wat men mij uit «Alexandrien schreef. Uit die brieven zal u zien, wat «daar is voorgevallen met Paschen van het loopend jaar.quot;
Ziehier den eersten brief:
»Alexandrien 1881. quot;Wij zijn andermaal in hevigen «strijd met de joden. Zij hebben een ander Grieksch kind «bloedloos gemaakt dat gesmoord is gevonden in zee aan «den kant van het tolhuis. De gansche stad zette zich in «beweging en het regende stok- en doodslagen op de joden. «Men riep naar Cairo om hulp, van waar drieduizend sol-«daten kwamen. De stad was eenige dagen in een waren «staat van beleg, die nog ofschoon minder voortduurt. En «wat deden ze? Niets. De ouders {onderdanen van den gt;Koning van Griekenland) weigerden aan de {Egyptische} «overheid de overgave van het ontbloed lijk, en zij werden
300
»hierin door het grieksch volk ondersteund; zoodat men «voorzichtig moest te werk gaan. Het ontbloed kind bleef »met de sporen zijner wonden verscheidene dagen te zien gt;in het huis zijner ouders. Vele grieksche, latijnsche en »van alle ritussen burgers gingen het zien, en allen g\'mgen «verontwaardigd heen. Daarop ontstond het rumoer, en sde stokslagen vielen zoo dik en dicht, dat de joden genoodzaakt waren zich op te sluiten. Den volgenden dag »riepen wel vijfduizend menschen op de consulplaats om ^justitie. En wat deden de troepen? Zij schenen niet op »hun gemak. Een kwaad teeken.... Eindelijk werd het «ontbloed knaapje met geweld naar het griekscli hospitaal «gebracht, waar verscheidene Turksche en Europeesche ge-«neesheeren het tegenovergestelde verklaarden van hetgeen «men voor waar hield... Al de couranten deelden hun verslag mede. Zekere Jozef Levi plaatste in de Trom-gt;hetta de (allervalschté) getuigenis van Paus Innocentius «III en van andere Pausen: dat het laster is, den joden ««zekere wreede daden aan te tijgen. {Dezelfde valsche ge-ituigenis ivelke een jaar yeleden, de rahhijn Levi van Ver-»celli voor den honderdsten keer herdrukte in de Unita «Cattolica van Turijn). Het rumoer heeft nog niet opge-«houdon. Eenige grieksche notabelen wendden zich tot «hunnen consul en tot hunnen Patriarch. Gisteren werd «de Gouverneur afgezet. Van uit Cairo kwam eene depu-«tatie voor een formeel proces. De vooronderstelde schul-«digen bevinden zich in de gevangenis, en men zal het «gevolg afwachten. Wat zeker is, de wreede daad der «joden vond dit jaar geloof bij twee derden der ingezetenen. «Op dezen oogenblik heerscht er een schijnbare kalmte.quot;
Een andere brief luidt als volgt:
«Alexandriën 9 April 1881. Ook dit jaar hebben, «meer dan eene maand geleden, de joden een afgescheiden-«grieksch jongetje ontbloed. Zonder verwijl kwamen er
301
«drieduizend soldaten van Caïro die de stad in staat vau »beleg zetteden. Zonder dat hadden de grieken al de ïjoden van kant gemaakt. Een twintigtal dezer zijn doo-xdelijk gekwetst. De geneesheeron hebben, zooals ge-»woonlijk, gezegd dat het kind verdronken, en niet ontbloed »was; maar al de Grieken die het jongetje in zijn huis »gezieu hebben, houden het er voor dat het vermoord is.quot;
Tot hiertoe schreef ons onze correspondent in zijnen brief van December jl. over den laatsten opstand tegen de joden van Alexandriën, ons de geloofwaardige getuigenissen mededeelend van ooggetuigen, welke hij uit Alexandriën zelve ontvangen had.
Eer wij nn voortgaan met het verslag dat hij er bij voegt, zullen wij onze lezers bekend maken met wat er volgde na den dood van gezegd jongetje, Evanqelio For nar aki.
In Junij 1881 kwam er te Alexandriën een internationale commissie bijeen der consuls van Frankrijk, Duitsch-land. Oostenrijk, Italiën en Griekenland, welke zich den 14 dier maand in haar verslag verdeelde in meerder- en minderheid. Gene nam de mogelijkheid aan van het misdrijf zeggende in n0 2a van gezegd verslag. »De meerderheid »is van meening dat het niet bewezen is [étahli). dat er »eeiie misdaad aanwezig is; maar dat, zelfs aangenomen »het slechts mogelijke van het geval {de toevallige dood. van yJiet kind), het toch mogelijk blijft dat er eene misdaad «heeft plaats gehad (le crime reste possible)quot; Enn0 2b voegt zij er bij: »De mogelijkheid der misdaad voorondersteld, »kan de Commissie niet als bewezen beschouwen, dat die ^misdaad kan toegeschreven worden aan een of meer behaalde personen. quot;Wat de familie Baruch betreft (joodsche familie beschuldigd van den moord op Fornakari), aangekomen dat sommige leden dier familie nopens onderscheidden e punten gelogen hebben, en dat zekere hen rakende «feiten als waarschijnlijk en mogelijk erkend zijn, kan de
302
^Commissie die leugens en de bloote mogelijkheid der »feiten welke uit zich zelve alleen, (ook al werden ze als zeker »bevonden, voor het grootste gedeelte geen genoegzame steekenen van schuldigheid zouden zijn) niet beschouwen »als bewijzende dat die familie heeft deel genomen in het »doen verdwijnen van den jongen Evangelie Fornakari. »Kan dus de Commissie, altoos de mogelijkheid eener misdaad «ondersteld, geen bepaalde uitvoerders aanwijzen; meent gt;zij toch dat de uitvoerders van dat misdrijf zouden moeten «beschouwd worden als onbepaalden.quot;
Hiermede nam de meerderheid der consuls wel de mogelijkheid der misdaad aan, maar geloofde niet dat men er iemand in \'t partikulier van moest beschuldigen.
De minderheid daartegen besloot haar verslag met te zeggen: »Zij heeft het besluit der meerderheid niet kun-»neu aannemen, en hare overtuiging is, dat men niet moest »beslissen of er eene misdaad aanwezig is, en wie er aan «schuldig zijn; maar, moest men desniettegenstaande be-»slissen, het juistere antwoord zou geweest zijn te zeggen »dat, na de geblekene feiten van het onderzoek {van het igt;proces\\ de mogelijkheid van het toeval is buitengesloten, »dat de misdaad als zeker moet beschoud worden, en dat »eindelijk groote vermoedens rusten op de familie Baruch.quot;
Het zal onzen lezers niet mishagen te weten, dat in de aangeziens, considerans of beweegredenen dier laatste meening werden aangehaald, les articles tres-curieux dans V ouvrage périodique la civilta cattolica publiée a Florence, lesquels tendent a démontrer, le Talmud a la main, que les Israelites sant obliges en conscience de detest er et d* avoir en haine les chrétiens (De zeer opvallende artikelen in het tijdschrift de civilta cattolica uitgegeven te ïïorenz, welke, met den Talmud in de hand beweren, dat de israeliten in geweten verplicht zijn de christenen te verachten en te haten.
303
Inderdaad, tot daartoe hadden wij nog maar gehandeld over den joodsch Talmudischen haat jegens de christenen. Deze haat is de kern van den ganschen godsdienst en van het gansch geweten der moderne joden, welke van dien haat leven, in zoover zij naar godsdienst en geweten onderhoudende joden zijn. Geheel de joodsche godsdienst en geweten bestaan toch volgens den Talmud (zooals wij het toen bewezen) in den haat tegen het christendom, inwendig gebroed en uitwendig in praktijk gebracht naaide theoretische en praktische mogelijkheid van eiken jood.
En zoo komen wij tot het begrip van waaruit geboren is en zich voedt de vrijmetselarij, die de duidelijkste geweldigste, sluwste, rabbijnachtigste {in numero, pondere et mensura) uiting is van dien joodschen haat tegen het christendom, het meest berekend en overlegd naar de voegzame kabaal der zoogenaamde gematigden. Want, gelijk men den huldigen oorlog tegen de ware Kerk niet kan begrijpen, zonder een geheimen geest te vooronderstellen, welke dien oorlog regelt en bestuurt, namelijk de vrijmetselarij; zoo ook begrijpt men de ma9onieke sekte niet zonder een voortdurende inblazing van verfijnden haat (opprimanus eum sapienter), welke haar aanwakkert; en die haat ontspruit juist uit het verspreid jodendom, zoo als wij (si Dien le veut) allengs meer en beter zullen ophelderen.
Om voor alsnog terug te keeren tot het vermeld feit van Alexandriën; al wie de omstandigheden van personen, van plaatsen en van joodschen invloed oplettend gadeslaat, ziet wel, hoezeer de aangehaalde conclusien zoowel van de meerderheid als van de minderheid der bewuste Commissie in eiken onbevangen lezer de sterkste vermoedens doen oprijzen nopens de waarheid van het misdrijf. quot;Water van zij, daar de internationale Commissie op buitenrechterlijken weg niet overeenkwam, eischte het grieksch consulaat een ge-
304
rechtelijk onderzoek tegen de van den moord beschuldigde familie Barach; vati welk gerechtelijk onderzoek de stukken werden opgezoudeu naar Athenen. Na inzage dier stukken wilde en verkreeg de Grieksche Regeering, dat haar de familie Ba-ruch werd overgeleverd, om onderzochten geoordeeld te worden. Onlangs deelden eenige dagbladen de vrijspraak en ontker-kering mede.
Wij nogthans, indachtig de zoovele in meerdere dagbladen gelezene leugens wegens de conclusien der internatiouale commissie, welke men ons doet voorkomen als vrijsprekend, terwijl nu de familie Barach eigenlijk de beschuldigende partij is; wij zouden, alvorens aan deze volledige vrijspraak te geloo-ven, eerst den tekst van het vonnis willen zien, zooals wij dien der conclusien van de internationale Commissie gezien hebben.
In dezen twijfel bevestigt ons wat wij lazen in de Archives israélites (19 Pebr. 1882 p. 18), waar men ons vertelt: »De familie Baruch van Alexandriën, zoo on-»rechtvaardig (?) gewikkeld in de zaak van den jongen »Fornakari, was overgebracht naar Corfu, om geoordeeld »te worden nopens de hatelijke en ongerijmde (?) beschul-»diging van het gelogenstraft (?) Paaschbloed, gelogenstraft ïiiiet alleen door het gezond verstand en door de overlevering van het jodendom, maar in dit geval door de «eenparige verslagen der met het onderzoek belaste ge-meesheeren. Ten slotte is men er toe overgegaan die »ongelukkigen voorloopig in vrijheid te stellen, na acht of »tien maanden van willekeurige gevangenis.quot;
Worden de leden der familie Baruch slechts voorloopig in vrijheid gesteld, dat zou moeten beteekenen, dat men de inhechtenisneming door de Grieksche Eegeering niet voor willekeurig gehouden hseft, en dat de zaak wellicht nog niet als afgedaan te beschouwen is, zooals sommige dagbladen meenen te weten.
Een en ander haalden wij aan tot klaarder begrip van
305
wat ons onze Oostersche oorrespondent tot hiertoe meedeelde, maar ook om zelfs aan de ongeloovigsten met de hand te doen tasten, met hoeveel grond men nog altoos vooral in het Oosten voortgaat de joden te verdenken, telkens als men een christenkiiid verliest of dood vindt.
Su gaan wij voort met mee te dealen wat onze geachte correspondent ons verder schreef. Die brief eindigt met ons gewichtige zaken mee te deelen aangaande het werkje, van den Moldavischen exrabbijn, later grieksch monnik Teojltus, van welk werkje wij in de vorige paragraaf eenige trekken teruggaven aangehaald door Laurent.
»Dit werkje, zegt hij, is klein van omvang, maar groot »om het belangrijke der joodsche geheimnissen welke het «verklaart, alsmede om deszelfs uiterste zeldzaamheid. »Want, ofschoon tweemaal uit het oorspronkelijk molda-»visch in \'t grieksch vertaald (zoo als hij zelf zegt) en «ofschoon er twee Italiaansche editiën van zijn in 1833 »te Napoli in Rumeniën door Johannes Giorgio uitgegeven, »en laatstelijk eene uit het Italiaansch in het Arabisch gt;in 1867; zijn er echter de exemplaren zeer zeldzaam van »te vinden, omdat dc joden ze met goud betalen en dan «verbranden; zoodat hetgeen men er van vindt kostbaar »kan genoemd worden. Hij bezit een schat, die er ook »maar een handschrift van heeft. De schrijver van dat »werkje is een zekere ïeofitus of Naphitus, een geboren »jood, die onder de zijnen Kakam of hoogleeraar, priester »eu rabbijn werd.quot;
Wij verzochten onzen correspondent, ons van dat werkje een exemplaar te doen geworden; maar hij antwoordde ons den 6 Febr.: »Hierin kan ik u niet van dienst zijn; »ik zoch het zelf meermalen in het Grieksch, maar kon »het niet vinden. Ook van de Arabische vertaling kon »ik slechts één exemplaar bemachtigen, behalve nog een, «handschrift. Doch ik zal de Italiaanscbe overzetting
20
30G
ïwelke ik er uit het Arabisch van gemaakt heb, afschrijven »en ze u weldra doen geworden.quot;
En zoo ontvingen wij er den 3 Maart jl. het eerst gedeelte van. Hieruit zagen wij reeds, hoe meer uitgebreid en hoe belangrijker het oorspronkelijke is dan wel het weinige wat Laurent er van gegeven had, en waarvan wij een gedeelte aanhaalden in onze vorige paragraaf. Doch, ofschoon de inhoud van het werkje kort is, is het toch betrekkelijk te lang om hier opgenomen te worden; waarom wij meenen het te moeten overlaten aan iemand die er opzettelijk een volledige uitgave van kan bezorgen. Zoo iets zou, ons erachtens, zijne lezers vinden, vooral in aanmerking genomen, dat de joden er voort op aan zouden vallen. En zoo zullen wij ons bepalen met er hier eenige gewichtige brokstukken van mee te doelen; hetgeen wij echter nog uitstellen, tot dat wij er het ons nog ontbrekend gedeelte van zullen ontvangen hebben, ten einde het gevaar te vermijden van uit het eerste gedeelte, wat wij wellicht doelmatiger zouden oordeelen — als duidelijker uitgedrukt — uit het tweede gedeelte, te nemen. Intusschen is er niets tegen dat wij er nu reeds een of anderen volzin van aanhalen, waarin de exrabbijn, sprekende over de gewone verdedigingen der joden tegen de beschuldigingen van het gebruik van christenbloed, nauwkeurig beschrijft wat zij nog altoos voortgaan te doen.
»Alswanneer, zegt de exrabbijn, den christenen een boek gt;ia handen valt, dat spreekt van dat geheimzinnig bloed, »dan antwoorden de joden nooit rechtstreeks, maar bepalen »zich met te zeggen : De joden moorden geen christenen, »en het is hun verboden bloed te eten.quot;
Welnu, het is duidelijk dat de eerste bevestiging geen waarde heeft noch tegen het feit, noch tegen het recht; het feit namelijk van zoo menige moorden nog onlangs door joden gepleegd op christenen: het recht, dat is de
307
rabbijnsche wet, welke hun in zoo vele ritussen en op zolt;i vele wijzen het gebruik van christenbloed oplegt. Maar op zulke feiten en op zulk recht, beiden bewezen, antwoorden de joden nooit dan met tegenovergestelde niets beduidende en de christelijke onwetendheid en kwadetrouw beschimpende bevestigingen.
En zoo antwoordden de Archives israelües den 15 December 1881, aan een Engelschman, die in het dagblad Manchester guardian (ter zake der bewuste familie Barnch) getuigde, dat hij een dergelijk feit had bijgewoond,quot; dat men de feiten en de dagteekeningen (datums) moet aanhalen.quot; Aldus vooronderstellende, dat zoo iets nooit heeft plaats gehad. En zoo zijn wij immer even ver. In zulke aangelegenheden vluchten de joden allen woordentwist van dagteekeningen en feiten, zich bepalende bij stoutweg te ontkennen en grof te beleedigen, terwijl zij in \'t geheim werken, om zoo goed mogelijk ón datums én feiten te doen verdwijnen.
De tweede reden, waarom het den joden verboden is zich met bloed te voeden, rust op twee valsche vooronderstellingen, waarvan de eerste is, dat de joden niet kunnen zondigen tegen de wet; en de tweede — de voornaamste — dat de huidige, verspreide joden de wet van Mozes volgen, met welke zij echter even veel te maken hebben als met de christenwet. Immers, alhoewel de tegenwoordige joodsche natie feitelijk door geboorte afstamt van de oude, is zij daarom toch niet van denzelfden godsdienst, welken zij van Mozaischen geheel veranderde in Talmudischen en rabbijnschen. Weshalve zij ons de schouders doen ophalen van medelijden, wanneer wij hen bijna dagelijks in hunne officiele dagbladen zich zien beroemen, dat zij ons de geboden, de geloofspunten en de mannen gegeven hebben waarop wij groot gaan, zonder te bedenken dat zij die geboden, die geloofspunten en die
308
mannen trouwloos verlieten, om eene door hunne rabbijnen uitgevondene nieuwe wet te volgen, en deze heeft — gelijk wij zoo even zegden — met de Mozaische zooveel te maken als met de christelijke, welke laatste van de Mozaische de vervulling is, de beteekenis en de voortzetting; zoodat in waarheid christenen, en niet joden, op zen hedendaags, waren: Abraham, Mozes en de andere Oudvaders en Heiligen der oude Wet; wijl daarentegen de huidige zoogenaamde verspreide joden, niet joden op zen ouds (dat is christenen), maar talmudisten eu rabbinisten zijn: joden uit kracht van ras en geboorte, niet uit kracht van godsdienst. Juist gelijk thans zoovele on vermogenden, armen, nietswaardigen, schandelijken, schelmen en godde-loozen, afstammelingen zijn van vermogende, van rijke, van adelijke, van deftige, van fatsoenlijke en van goede christenen, waarvan zij den naam dragen, waarvan het bloed in hunne aderen vloeit; maar niet de wet en de zeden.
Tot slot dezer paragraaf zouden wij wenschen dat onze moderne wijzere (sapientiores) joden. Rabbijnen, Arbiben Levis, Leviten, Vitalissen, Cohens, Priesters en even zoovele Meesters in Israël ons, indien zij konden, eens uitlegden wat, naar hunne oude wet, beteekent die wijn Coscer, dat brood Coscer, die specerij Coscer en al het overige Coscer of kerkordeboek (Riiuale) wat wij dagelijks aangekondigd zieu op de vierde bladzijde van hunne huidige joodsche dagbladen en in hunne Israëlitische winkels, vooral in Duitschland. Ziehier b. v. een versche aankondiging welke wij op de bladzijde deradver-tentiën vinden van n0 16 Maart des loopenden jaars 1882 der Archive* Israelites: Specerij ten gebruike der israeüten voor de Paaschfeesten. Madame Haas belast zich met de ongedeesemde broaden. En dadelijk daarop: Fabriek van levensproducten: prodnhten voor den Paschen.
309
En in het nummer van 2 Maart: Cos eer wijnen (rituele) voor den Paschen. En in het nummer van 8 Dec. Aanbevolen huis: Kascherwijnen. En, wat nog sterker is, in het nummer 19 Jan. 1882 en elders op vele plaatsen: Coschencijnen met certificaat van den Opperrabbijn.
Geen bladzijde van advertontiön is er in die joodsche bladen, dat niet op de een of andere wijze, of in \'t He-breeuwscb, of in de moedertaal do winkels en do fabrikanten aangeeft, waar de joden zich het rituele of welbereid brood en wijn voor hunnen Paschen kunnen aanschaffen. En, om de lezers, die weinig vertrouwd zijn met de joodsche godsdienstgebruiken, te verschalken, wordt het tweeletter-greepige Coscer op verschillende wijze geschreven: dan eens heet het Cascer, dan Coscer, dan Kascer, dan Koxccr of nog al anders.
Maar, om Gods wille, wat, 6 lieve joden, beteekent uw rituele wij?i, uw ritueel broodquot;} En, wat erger is, met het certificaat van den Opperrabbijn? Dat Ritueel, dat Certificaat, na al wat ons door de joden zelf der X7e en der huidige XIXe eeuw onthuld is, heeft voor ons al den schijn van wijn geartsenijd met steen of poederbloed, wat niet de oude maar de moderne wet voorschrijft aan de joden die de moderne bloedritussen onderhouden van den Talmudischen Paschen. Wat zou toch anders die rituele icijn (Cascer) moeten beduiden ? Wil dat soms zeggen: (joeden of zuiveren wijn? Doch waarom zou die wijn dan moeten voorzien zijn van een getuigschrift van den Opperrabbijn, waarom niet liever van een goeden kéuner en wijnproever? Of drinken de joden geen goeden en zuiveren wijn dan alleen opkunnen Paschen ? En wanneerheeftmengoedenenzuiveren wijn ooit coscer of rifueehoijn genoemd? Des te meer daar, hetzellde bijvoeglijk naamwoord cascer of ritualistisch, vooral in Duitschland, in de advertentiën der joodsche dagbladen en winkels als aanbeveeling te lezen staat ook voor het
310
Paaschbrood. Een klaar teeken, dat de wijn en het brood voor Paschen ook nu nog voor de joden op een bizondere wijze worden toebereid. Immers wat het ongedeesemd brood aangaat, hiervoor is volstrekt geen bizondere specerij of een cortitikaat noodig, wijl het genoeg is er geen gist in te doen, wat onder het bereik valt van iedereen. Het ware overigens curieus dat, zelfs onder onze oogen, de huidige joden, vertrouwende op hetgeen zij onze onwetendheid noemen, in het openbaar, zelfs in de voornaamste steden van Europa, hun Paaschbloed- brood en wijn zouden durven verkoopen gemerkt met de getuigschriften (LHteras legalitatis) hunner rabbijnen, zoo als in de middeleeuwen en gelijk wij gezien hebben in het proces van Trente. Dat zou overigens zoo heel vreemd niet zijn, als iemand zich op \'t eerst gezicht zou verbeelden. Want, dan alleen zouden de joden die bloedritussen niet meer onderhouden, wanneer ze niet meer verplichtend, of nog verplichtend, volgens hun geloof, niet noodzakelijk zouden ziji voor hun geestelijk heil. Doch, aangezien deze godsdienstgebrui-bruiken, gelijk bewezen is, niet alleen verplichtend maar, naar hun goddeloos geloof, ook noodzakelijk zijn voor hun geestelijk heil, volgt daar noodzakelijk uit, dat elk onderhoudend jood dezelve ook nu nog noodzakelijk moet, naleven, zich tot dat einde bedienende van Cascer of ritualistisch brood en wijn, toebereid met poeder van christenbloed voor al de ritussen, maar vooral van Paschen in welke de talmudische wet er het gebruik uitdrukkelijk van voorschrijft.
311
XXV.
Op de Purimfeosten, die Paschen voorafgaan, moeten de joden zicli bedrinken en een clirisfcen dooden. Deze geheimen openbaart men, zonder gevaar voor de joden. De Gelukzalige Uernardinus van Eeltro, in de XVe eeuw, door gansok Italien en gedurende lieel zijn loven, predikende tegen do joden. De Pauselijke wetten
betrekkelijk de joden tlians godeelfcelijk hernieuwd iuRuslaud. ------
Om het Proces van Bamaskus wél te begrijpen en zich een juist denkbeeld te vormen van de ware ritualistische en talmudische beweegreden, welke die joden in 1840 er toe bracht om een moord te plegen, niet op twee christenkinderen, wier bloed zij bij zoo vele godsdienstgebruiken noodig hebben, maar op twee volwassenen, te weten op Pater Thomas en op zijnen knecht Ebrahim Amarah, wier bloed hun in geen een hunner ritussen kon dienen, maar alleen tot beestachtige koeling van hunnen tegeuchristelijken haat; om dat alles wel te begrijpen, behoort men voorop wél te kennen de moderne ritussen van het joodsche feest Purim. Dit feest viert men altijd jaarlijks in de Ghetto\'s kort voor Paschen, juist in de maand Adar of .February, toen gezegde moord gepleegd werd.
Iedereen weet uit het boek Esther dat, toen Aman was opgeknoopt en do brave Mardocheus hem in machtsbewind was opgevolgd, de joden onverwijld in Susa en in hot gansche rijk van Assuerus een vreesselijk bloedbad aanrichtten van meer dan vijfenzeventigduizend hunner vijanden \'■ reddenfes eis quod sihi pavaverant face re IX, 5)
Dit viel voor in die maand van Adar of Februarij, als wanneer het lot in de Bas [in \'t hebreeuwsch P/mr] geworpen werd in tegenwoordigheid van Amau; o m te weten op welken dag en in welke maand de joodsche natie zou moeten gedood worden. En de twaalfde maand, Adar ge-
312
heeten, kwam uit de Bus. Daarom werd vastgesteld dat van toen af, die dagen immer duor de joden feestelijk zouden gevierd worden; waarom ook die dagen [IX, 26.] Phurim dat is Lotendagen genoemd werden, wijl toen liet Lot gekeerd was. Op die dagen toch wedervoer den vijanden der hebreeuwen het lot van vernieling, dat die vijanden den joden bereid hadden.
Deze Purimfeesten worden nog altoos jaarlijks in de Ghetto\'s gevierd met een plechtige algemeene beschonkenheid door den talmud en door Rabbijnen voorgeschreven. Dit leerde ons reods het vroeger aangehaalde uit nummer 1 Maart 1882 van hot ünwers Israelite.
Zou iemand een fraaie, authentieke beschrijving willen lezen van dio plechtige beschonkenheid, welke de vromere joden elk jaar vieren, die kan men vinden in het Bakhuk of Sephsr Abalcbuk dat is in het Baucalium of Boek van Baucalius, een zeer liederlijk rabbijnsch boek, dat den joden de echte wijze leert, hoe dat feest van Purim plechtig te vieren. Van dit boek bevindt zich een afschrift in het Vatikaan; dit althans zegt ons Bartolocci p. 69H v. 1. zijner Bihliotheca rahhinica, waar hij er den verkorten inhoud van mededeelt.
Doch hier komt te stade wat do rabbijn Paulus Medici er van schrijft C- 20 zijner riii e costumi degli ebrei.
»Do rabbijnen, zegt hij, schrijven voor, dat op dien »avond (van het Purimfeest) iedereen verplicht is zooveel »te drinken dat zijn verstand bedwelmd zij, en hij het »gebruik zijne rede niet meer hebbe. Daartoe verplichten »zij in den talmud (handelingen Neghilah c. 1, p. 7) let-»terlijk met deze woorden: Met Purim is de man verplicht Dzich zoo te bedrinken, dat hj c/een onderscheid wete ie smaken tuscchen den vervloekten Anam en den gezegertde.n Mardocheus.
»De rabbijnen zeggen niet: \'t is lo/felijk, maar \'l is
313
sverplichtend; zoodat zij allen noodzaken, zich te bedrinken.quot;
Opmerkenswaardig is wat volgt; »Op do aangehaalde italmudsplaats voegen do rabbijnen or onmiddellijk aan »toe, dat twee hunner, Eabba en Rabbi Zira, dat gebod zoo ^nauwkeurig onderhielden, dat een van hen (Rabba) door »den wijn beneveld, den andere die ook beschonken was, »doodde. Doch daags daarna verwekte Rabba den doode «wederom tot hot loven. Het jaar daarop zeide Rabba tot Rabi Zira: Komaan, laat ons het Purim vieren en ons vhedritiken Waarop Rabbi Zira antwoordde: men doet niet mltijd mirakelen.
»Uit deze fabel leert men — zoo niets anders—althans »dit, dat liet een wezenlijke rabbijnsche leer is, dat op dat »fcest alle hebreeuwen verplicht zijn zich te bez....»
Da lezers zullen gelet hebben op dat: zoo niets anders, wat te kennen geeft dat de ex-rabbijn Medici van gedachte was: uit die fabel is nog iels anders te trekken dan de verplichting van zich te bedrinken, \'t Is niet onmogelijk dat hij met dat zijn iels anders, verzwegen en tevens aangestipt bij gelegenheid van een moord niet opgevolgd door liet mirakel van opwekking, op eene door joden alleen begrepene wijze heeft willen zinspelen op datgeen wat ons later de Moldavische ex-rabbijn duidelijk moest veropenbaren. Deze toch, zooals wij bereids gezien hebben, vertelt ons in zijn werkje onbewimpeld: »\'t Is »noodzakelijk dat de liebreeuwen bij gelegenheid van het «Purimfeest, een christen zoeken te dooden ter gedachtenis »van Aman.»
Welnu, daar juist in de maand Adar of Februarij, wanneer de joden het Purim vieren, te Damaskus de moord plaats had van twee volwassene christenen, wier bloed —-omdat het volwassene waren — hun tot niets anders kon dienen dan tot gedachtenis van Aman, en aangezien
314
wij over de huidige ritussen van liet Purim geen betere, meer geloofbare en moderne beschrijvingen hebben dan die van den Moldavischen ex-rabbijn van 1803, zoo meenen wij voar alsnog het proces van Damaskus te moeten laten rusten, totdat wij van onzen Oosterschen correspondent den juistea en volledigen tekst zullen ontvangen hebben van zijne vertaling uit het arabisch van gezegd werkje.
Intusschen verbeelde men zich niet dat, uit hetgeen wij uit authentieke gedenkschriften bereids aanvoerden of nog zullen bijbrengen, andere gevolgen zullen vloeien dan die waarop wij uitsluitend en hoofdzakelijk het oog hebben: eenerzijds geschiedkundige en anderzijds historisch en prac-tisch verdedigings-schri/telijke (apologetische).
Op de eerste plaats geschiedkundige: in zoo ver duistere of niet gekende zaken zich gedeeltelijk verklaren,gedeeltelijk openbaren.
Op de tweede plaats historisch- apologetische: in zoo ver men voldoende reden geeft van vele wetten, vooral van Pausen, die immer voor de joden even wijze als zachtmoedige wetgevers waren.
Eindelijk practisch-apologctische, omdat deze de strekking hebben, de niet volstrekt en vrijwillig blinden eenigzins te behoeden tegen die gemeenzaamheid met de hebreeuwen, welke de Kerk immer verbood en veroordeelde door zoovele wetten, nu, wellicht uit onwetendheid, overtreden in den stroom der huidige onbeschaafde beschaving, der onwetende wetenschap, der bij uitnemendheid cnverdraag-zame verdraagzaamheid. Deze allerslechtste vrachten zien wij met den dag slechter rijpen zoowel ten schade dei-christenen als ten schade der joden juist daar, waar de Kerk niet of minder gebiedt, of niet wordt gehoorzaamd. Immers niet in katholieke, maar in slechtgeloovende, in protestantsche, in schismatieke landen ziet men de zoogenaamde anti-semitische bewegingen woeden; en dat niet
315
en gevolge van dagbladartikelen, maar fer oorzake of van joodsche moorden — gelijk in het Oosten — of van woeker, afzetterijen, rooverijen en andere joodsche overmachtigheden, gelijk in het quot;Westen,
Hij is niet op de hoogte der betrekkingen tusschen Joden en Grieken, en Eussen en Duitschers, die meent dat die bewegingen op zoo vele plaatsen en in het midden van arme en ongeletterde bevolkingen, eer het gevolg zijn van gekunstelde schrijverijen, predikatien en academische redevoeringen, dan veroorzaakt door de natuurlijke kracht der dingen. Die bewegingen is men hoofdzakelijk verschuldigd aan de jegens die volken tiranieke onderdrukking der joden in al datgeen wat men thans den strijd noemt om het bestaan en om het leven.
Die een tintje van historische kennis heeft, elders aangeleerd dan in romans, in toneelstukken en in joodsche dagbladen, weet wel dat het dergelijke, te weten politische, burgerlijke en den handel betreflende eer dan godsdienstige oorzaken waren, die in vorige eeuwen, even gelijk nu in Rusland, de joden verdreven uit Dnitschland, uit Frankrijk, uit Engeland, uit Spanje, uit Portugal, enz.
Indien de joden, uit kracht van hun grooter vernuft (vooral vergeleken bij dat van zekere volken in wier midden zij er meer misbruik van maken), daartoe nog gedreven en aangemoedigd door hunnen rabbijuscheu godsdienst, die hen aanzet tot haat van al wie niet jood is; indien de joden maar al te goed slaagden, gelijk menigmaal in de middeleeuwen, zoo ook thans in Rusland en in Duitschland, in zich bijna het gansch vermogen toe te eigenen van eenvoudige boeren en geringere lieden, zoodat b. v. in Rusland de boer niet meer kan zaaien, zonder vooraf den jood zijn volgenden oogst te verkoopen, en er in Duitschland schier geen christen schoenmaker meer is, die een paar laarzen kan maken, dan als knecht van den jood,
316
wijl deze den alleenhandel drijft van leer en huiden; wat wonder dan, indien eenerzijds zulke eenvoudige men-schen en anderzijds zoo onderdrukt van een immer en overal weinig bemind en geacht ras, uit natuurdrift opstaan tot zelfverdediging met een moed van wanhoop, die meestal te ver gaat; zoodat, op slot van rekening, de vervolgers (de joden) in het gelijk en de vervolgden in het ongelijk gesteld worden.
In Italien bestaat er op den oogenblik voor zulke tegenjoodsche bewegingen geen gevaar. Ook iu voorlcdene tijden vertoonden zij zich hier, althans niet met die hevigheid 9n woede als b. v. in Engeland, in Frankrijk en elders; en dat wel, omdat hier de Kerk en hare wijze Avetgeving meer invloed had, of omdat onder ons, gelijk men zegt, twee joden weten wat een bril kost. Hier gaat het zoo gemakkelijk niet dat de jood ons in handel, in dagbladschrijverij, in letterkunde, enz. den voet op den nek zet, zoo als elders plaats heeft, zelfs in het verlicht en wetenschappelijk Duitschland.
Zoo, gelijk wij elders reeds aanmerkten, zelfs in de middeleeuwen, toen de joden bij andere volken zoo overmachtig werden, dat zij zich, om zelfverdediging als één man zagen wegjagen; konden zij toch in Italien, zelfs in handelszaken nauwelijks met de Yenetianen, met de Pisanen met de Morentijneu, met de Genovesen en met de Lombarden wedijveren. Ons moetende laten leven, lieten ook wij hen leven; en zoo is het nog. Alhoewel onder ons machtiger dan het betaamt, gedragen zij zich toch vrij bescheiden in hunne verhevenheden van Afgevaardigden, van Senatoren, van Professoren, ja van Adjudanten des Quirinaalschen rooverkoning. Zouden zij zich onder ons doen gelden gelijk in Duitschland cn Rusland, dan ook zouden zij zich onder ons die antisemitische bewegingen moeten getroosten, welke niet aan boeken, aan redevoe-
317
ringen en aan dagbladartikelen, maar aan hune overmacht en onbeschaamdheid moeten worden toegeschreven. Waar deze -wegblijven of zich althans binnen zekere te verdragen palen beperken, zien wij onder ons gelijk b. v-in Engeland (dat toch in vorige eeuwen de joden met eene wreedheid behandelde, waarvan in Italien nooit een voorbeeld was, en die zelfs nu in Rusland niet wordt geevenaard) eerder eene, om zoo te spreken, semitische beweging van brave menschenvrienden en van brave christenen, die er vroeger wellicht nooit aan gedacht hadden, om de Russen en andere christenen te steunen tegen de joden. Doch het was hunne schuld niet; daar de dagbladen, grootendeels joodsche, over de knevelarijen der joden jegens de christenen zwegen, waren de ware menschenvrienden niet verplicht te weten wat wij thans allen weten van de joodsche ellenden in Rusland, nu en te recht betreurd door de gansche dagbladpers, die wonderbaar eenstemmig is, wanneer het niet de christenen, maar de joden geldt. En daarom kunnen wij, zonder het minst gevaar voor de joden, en met eenig nut voor de christenen, akademisch en historiscli voortgaan in ons verhaal der joodsche moorden op christenen.
Het schijnt dat de Grelukz. Bernardinus van Feltre er niet anders over dacht, hij die in de XVe eeuw schier zijn gansch leven doorbracht met in Italien tegen de joden te prediken, die uit Spanje verdreven hier troepsgewijze aankwamen om geborgen te worden. Maar Bernardinus verzette er zich mot al zijne krachten tegen, zoo als men leest no. 375—76 in zijne levensakten bij de Bollandisten onder 28 Sept. vol. VII.—
Den 4 Aug. 1492 naar Genua gegaan om te prediken, vond hij daar vele uit Spanje verdreven joden. »Aan ^Bernardinus (zeggen de Bollandisten), die de trouwloosheid »van dat ras kende en zich immer tegen hun woekeren
318
xhad laten hooren, kon deze jodenkomst volstrekt niet «bevallen, en daarom kwam zijn verschijnen te Genua »juist te stade; want Tan dingus verhaalt, dat zijn prediken »ten gevolge had, dat vele daizende door Ferdinand den ^katholieke uit Spanje verdrevene joden te Genua niet werden ^toegelaten. Doch de Genovezen, van de gemeenzaamheid gt;en van den handel met eenige joden niet willende afzien, ^voorspelde Bernardinus hun den geesel van pest en ^oorlog, welke inderdaad het daaropvolgend jaar die stad «jammerlijk teisterde »
»In 1480 predikte hij [no. 87 der akten] te Bergamo »zoo geweldig tegen de listen der joden jegens de chris-»tenen, dat de Hertog van Milaan hem deed waarschuwen: »hij zou de hardnekkigen maar aan hunne verblindheid ^overlaten, om geen oproer te verwekken onder het volk. »Maar Bernardinus hield niet op te prediken, de rampen •iziende welke geboren vierden uit de te groote gemeenzaam-theid der chistenen met dat verpest volk.*
In 1486 [no. 164] te Modena predikende »voer hij hevig »tegen de joden uit, en gispte de christenen die hun ge-megen waren en lien begunstigden; zoodat eene jodin,onder »den geveinsden naam eener christene dame, hem uit »w\'raak zekere vergiftigde vruchten en lekkernijen zond idie een hond doodden welken men ze had voorgeworpen.»
In 1487 [no. 216—247] predikte hij naar gewoonte te Florence tegen de joden en stelde hij, gelijk overal elders, den ingezetenen voor, tegen het joodsch woekeren, Banken van Leening op te richten; maar een rijke jood die met een anderen jood van Pisa — den rijksten der meest vermogende der toskaansche woekeraars en derzelve hoofd en bestuurder ^fceneratoiun Aucice primarius et director] vier woekerbanken had [telonia quatuor], schonk hij aan de heeren burgemeesters van Florence meer dan twintig duizend goudguldens, kocht ze daarmede om,en verkreeg
319
op die wijze dat de Bank van Leening, de ondergang der joodsclie woekeraars, niet tot stand kwam. Dit te weet gekomen wendde Bernardmus zich tot de burgemeesters, ja tot Laurens Medici zelve. Doch de joden kwamen het met kunstgrepen en geschenken te boven (hehrcei suis artibus et muneribus pneoalaerunt.) Hierop geraakte het volk in oproer, bestormde de huizen der voornaamste joden en het scheelde weinig of dezen allen werd het licht uitgeblazen. Wat ten gevolge had dat Bernardinus door den groot-kanselier genoopt werd zijne predikatiën te staken en naar zijn klooster terug te keeren. Doch daar het volk hiermee niet tevreden en men voor nieuwe bewegingen bevreesd was, werd Bernardinus verbannen uit Florence en uit geheel deszelfs gebied.
In 1488 te Aquila [no. 251—53] insgelijks eene Bank van Leening in \'t leven willende roepen, ruiden de joden het eerst met hun geld gesmeerd Hoofd der provincie tegen hem op, wat zij ook deden met den koning van Calabrien zoon van Ferdinand II, koning van Napels, die aan Bernardinus schreef, dat de koning vergramd was, wijl hij de ingezetenen van Aquila tegen de joden had omgezet; waarop de gelukzalige antwoordde: »hij verdedigde »de zaak der armen en van God, die het goddeloos woe-»koren der joden veroordeelde; en hij Bernardinus was »zeer verwonderd, dat katholieke vorsten een allerslechtst, »den christenen vijandig, bij God en menschen gehaat volk »iii bescherming namen {gentem scelestissimam, christianis nnfenssimam, Deo et hominibui exosam).
En onmiddellijk daarop hield hij eene predikatie tot lof van den Gelukz. Johannes van Capistrano, zijnen medekloosterling en oneerzoenbaren vijand der joden, geboren bij Aquila, en gelijk Bernardinus in half Europa bekend voor een wakkeren predikant tegen de joden der vorige eeuw.
320
In 1489 verbood te Sieaa de bisschoppelijke Vikaris [dank den joodschen kunstgrepen] een jonge jodin te doo-pen, die er vurig naar verlangde; maar Bernardinus doopte haar (frendentïbns hebraiis). En predikende haalde hij zekere weeke christenen scherp door {de wereld hlijjt toch altijd de wereld), omdat zij te gemeenzaam met de joden omgingen, alsmede dezer vermogende heschermheeren, die onlangs voor rekening van de gemeente, een joodschen geneesheer hadden aangenomen om de christenen te verzorgen. Bernardinus raadde allen aan, geen medicijnen van hem te nemen.»
Men denke niet dat dit verbod, reeds meermalen vroeger en later herhaald, alleen ten doel had in \'t algemeen den handel tusschen christenen en joden te beletten; want in dat geval zouden de Pausen niet alleen de medicijnen en drankjes, maar ook den handel van andere koopwaren tusschen christenen en joden hebben moeten verbieden: waarom men kan aannemen dat de Pausen toen reeds (ofschoon zij zulks om goede redenen aan het publiek niet wilden doen weten) wisten, wat wij nu uit het proces van Trente weten en uit zooveel andere gedenkschriften, nopens het joodsch gebruik van, om onderscheidene beweegredenen, christenen te dooden, dan eens voor hunnen Paaschritus, dan eens voor hun Purimfeest, dan uit haat, dan uit talmudische godsvrucht. En hiertoe bood het gebruik van medicijnen en van levensmiddelen een gereedo en straflooze gelegenheid aan.
Trouwens, al hadden de joden geen ander gebruik dan hetgeen de Moldavische ex-rabbijn ons heeft onthuld, va:i namelijk den christenen hun met christenbloed doorkneed driekantig ongedeesemd brood ten geschenke aan te bieden, om hen onder den schijn van vriend- en goede buurschap te bespotten, dit alleen dunkt ons, ware meer dan genoeg, om het strengst verbod en de meeste voorzorg te
rechtvaardigen tegen joodsche geneesheeren en vrienden.
Dat de Pausen door stil onderzoek of anderszins bereids ten volle onderricht waren van die joodsche gruwelen, kan men met waarschijnlijkheid gissen uit het bevelschrift van den Kardinaal van Carpegna, Vikaris van Clemens XI, gepubliceerd te Rome 2 April 1708: »Vasthoudende aan »het onder Clemens VUL Oct. 6. 160-4 gepubliceerd be-»velschrift, is het den joden verboden te verkoopen of ten «geschenke te geven hun ongedeesemd brood bekend onder »den naam van Paaschbrood aan welke christenen ook; »deze mogen dat niet aannemen op straf van vijftig kroonen; »en de joden mogen het niet geven op straf van vijftig kroonen »en drie striemen met de koord:quot; Dit Edikt kan men in zen geheel lezen bij Ferraris no. 19 van het artikel Hehrceaa.
Bekend en berucht is de jood Johannes Pfeffercorn van Keulen, die in 1500 tot het christendom bekeerd, tegen de joden indien men wil niet in alle opzichten geloofwaardige zaken schreef, daar hij, gelijk vele van hen gewoon zijn, tot het jodendom terugkeerde; doch zeer geloofwaardig is wat hij, om zijne misdaden ter dood veroordeeld, andermaal christen geworden, aan den priester Echio beleed, die hem in den laatsten oogenblik bijstond, dat hij namelijk (wat hij vroeger zelfs op de pijnbank nooit had beleden, maar nu op het punt .van sterven — te Hall in Saksen in 1514 — vrijwillig bekende) onder de benaming van medicijn — die kunst uitoefenende — door vergif acht christenen gedood had.
Dit bericht ons genoemde Echio c. 13 in zijn werk: tegen de joden, aangehaald in eene kantteekening no. XIV c. 2 zijner Dissertazione door Bonelli tegen Vagenselius sid martirio del B. Simone de Trento.
Eestenden dergelijke bekentenissen en onthullingen van vermoorde christenen door joodsche geneesheeren niet in rechterliijke en authentieke voor ons verborgene maar
322
gewis den Pauseu welbekende processen, dan zou men zekerlijk zoo vele en zoo dikwerf hernieuwde wetten niet aantreffen, door welke den christenen het zamenwonen en het gemeenzaam verkeeren met joden in \'t algemeen en in \'t bizonder het zich bedienen van joodsche genees-heeren verboden werd; ofschoon er, dank den goade, der zwetzerij en, wil men, dor wetenschap van een of anderen joodschen geneesheer, somtijds wel Pausen geweest zijn, die zich (zoo als wij vroeger zagen) van joodsche geneeskundigen bediend hebben. Hebben die Pausen zulks in bizondere gevallen gewis wijsselijk gedaan, dan is het toch ook niet te betwijfelen, of zij hebben, te onzer gunste, met even veel wijsheid voor algemeenen regel gesteld, dat wij ons van geene joodsche geneesheeren of medicijnmengers mogen bedienen, \'tls trouwens aan eiken partikulier gelijk aan een vorst gegeven, tegenover een joodschen geneesheer die voorzorgen te nemen, welke maar al te zeer vereischt worden in onze huidige kennissen omtrent de wetenschap, de geslepenheid en de ïal-mudisch-rabbijnsche liefde jegens de christenen.
Dagelijks ziet men b. v. een huisvader zijn kinderen verbieden liet scheermes en het jachtgeweer aan te raken, waarvan hij zelf zich zonder gevaar weet te bedienen.
Men geloove daarom niet dat wij twijfelen aan de geneeskundige en menschlievende rechtschapenheid der huidige joodsche geneesheeren, meer dan aan die van zooveel andere godloochenende, materialistische, macjonieke en vrijdenkende geneesheeren. Hoe bekwaam deze zijn om de partikuliere krankheden te genezen, ziet men uit hunne geschiktheid tot genezing onzer nationale ziekelijkheden, alle verergerd, sedert wij ook op politiek gebied vielen in manus medici; en deze geneesheer is thans bij uitstek wetenschappelijk en hooggeleerd, zoozeer dat, wanneer iemand gestorven is, men niet zegt dat de
323
onwetendheid ver)nogend, maar dat de wetenschap onvermogend was.
Welnu, alhoewel een jood of een godverzaker evenveel wetenschap kan bezitten als een christen; willen toch de kerkelijke wetten in overeenstemming met de gezonde rede, dat wij meer betrouwen stellen op de wetenschap met geweten, dan op de wetenschap zonder geweten; wel te verstaan het christelijk geweten, want van de andere gewetens niets wetende, kunnen wij er niet over redeneeren.
En zoo oordeelde ook de Gelukz. Bernardinus over het geweten der joden, geheel Italiën door predikende dat, veiligheidshalve en om aan de kerkelijke wetten te gehoorzamen, geen christen een joodschen geneesheer moest hebben.
Zoo (no. 266) in 1489 te Siena predikende verhaalde hij op den Kansel: »Een Saneesch had hem verteld dat »een joodsch geneesheer, die te Avignon stierf, hem had »gezegd: hij stierf te vreden omdat hij, valsche medicijnen voorschrijvende, vele duizende christenen gedood had (proes-M\'iiplis dolosis pharmacis occidit multa rnillia christianorum). »Velen waren er die liever stierven dan van hem medi-»cijnen te gebruiken; en door Gods gena herstelden zij. »Een edele dame van de familie Borghese weerstond aan »haren man die voor zijn ziek kind een joodsch geneesheer »wilde; en het kind genas. Eene Salimbeni, een joodsch «geneesheer aan haar bed ziende, joeg hem weg en ... genas.
»Daar vele Sanesen toch voortgingen den joodschen «geneesheer te gebruiken, voorspelde Bernardinus van af »den Kansel, dat de heilige Bernardinus van Siena er weldra »orde op zou stellen. Inderdaad, kort daarop stierf die »joodsche geneesheer aan eene beroerte.quot;
Niet lang daarna (no. 268) ging hij naar Lucca, waar hij degenen met Gods oordeel bedreigde die, om geld en geschenken, de joden verdedigden. »Als men hem eene
324
»Bul van Nikolaas V ten gunste der joden tegenwierp, »bewees hij met het getuigen van ministers des pauselijken »Hofes, dat die Bul valsch was en buiten weten des Pauses gepubliceerd.quot;
Van zulke Pauselijke Bullen en Dekreten, ook Konink-en Keizerlijke, valsche en door de joden verzonnene,of zonder weten der vooronderstelde afgevers door geld verkregene, worden er vele door de geleerden, o. a. doorBonelli aangehaald in zijne oieergeuoeindo D isserlazione apologetica. De joden toch zijn immer beroemd geweest in het vervalschen zelfs derH. Schriften, laat staan van boeken en wetten; zooals o. a. bewijst Biet in ziju Ess ai sur V Ecole juive (V Alexandrie (Paris-Belin 1854). Weshalve men aan geen eene Bul of Decreet ten gunste der joden geloof kan slaan, waarvan men geen anderen oorsprong kent dan hunne getuigenis.
»In 1490 (no. 297) stichtte Bernardinus, in weerwil der met woede tegenspartelende joden van Padua en Veneden Tgt;{toenmaals aldaar zeer, talrijk en machtig) eene Bank van »Leening.
gt;Te Bologna (no. 300) was een Bentivoglio bescherm-»heer en vriend der joden. Bernardinus kwam — gelijk »hij overal deed — tegen hen op; doch te vergeefs, omdat »de invloed van zeker iemand, welken de joden door »hunnen Mammon hadden omgekocht, hem overvleugelde.»
»Te Chioggia (no- 317), waar de joden hemel en aarde «bewogen, hem belasterden en van den Venetiaanschen ^Senaat een gunstig schrijven hadden bekomen, als zette »hij de stad in rep en roer, stichtte hij desniettegenstaande, »door den Aartsbisschop, door den Gouverneur en door gt;de Burgemeesters geholpen, eene Bank van Leening.»
»Zoo ook (no. 318—321) verkreeg hij te Eavenna dat »de joden verdreven werden, of dat althans het woekeren niet meer werde toegelaten, terwijl de Doge beval hunne synagoge te doen verdwijnen.»
325
»Te Faenza (no- 323) deed hij een zekeren goddeloozen «geneesheer Lazarus ruimen, die door gezag, rijkdom en »naam van geleerdheid den baas speelde. Later ontdekte »men dat die mijnheer meer geld (bloed der armen) in huis »had, dan al de kooplieden van Faan.^a te zaêm »
Hier behoort vermeld de nieuwste grove vervalsching van den jood L. Bedaridde in de derde uitgave van z,ijn werk Les juifs en France, en Italië et en Jispagne (Paris 186,7).
Dit hoofd [Batonnier) der advokaten van Montpellier, p. 307 van genoemd werk — een waar leugenarsenaal) een overzicht willende geven der doorlucbtigste joden van Italien in de XVe eeuw, noemt o. a, juist dien Lazarus van Faenza, van wiens bestaan hij geen andere oirkonde had dan de akten der Bollandisten op aangehaalde plaats. Wat zeggen nu de Bollandisten? Het door ons bijgebrachte : Impium medicum hehrmum Lazaram toti ar bi [Faoenlice) auctoritate, pecunia et doclriua domiuantem ut (eives) expel-lerent (B- Bernardinus) effecit.
Maar Bedarride, het geacht hoofd der advokaten van Montpellier, verzwijgt, als goedjoodsch historieschrijver, de plaats zijner aanhaling, opdat niemand het impium, het wegjagen uit Faenza, en het sanguiuem paiiperum, in het huis van dien Lazarus bijeenverzameld, zou vinden. En na gezegd te hebben; on rif ait a Faenza un Juif 7ioiniiié Lazare exercant la plus grande influence dans la rille par tsa consideration personelle, sa fortui e et sa science, plaatst hij in eene kantteekeoing hot verminkte: tota urhe audori-tate, pecunia et doe.trina dominanten}, zonder te reppen van boek noch plaats.
Zoo waar is het dat men telkens, als die heeren joden spreken of schrijven, op zijn hoede moet zijn, in achterdocht en met open oogen.
De Gelukz.-Bernardinus was zoo gewoon immer tegen
326
de joden te prediken, dat hij in 1492 (no, 371 naar Verona gegaan zijnde »door den Vikaris gewaarschuwd werd niet »te prediken, aangezien het Yenetiaansch dekreet, van de »joden niet te schaden. — En Bernardinus vertrok; maar »de Yeronesen maakten znlk eene opschudding, dat men, »om die te bedaren, den Gelukz. moest terugroepen.quot;
In 1494 (no. 46!) van Padua op weg naar Brescia zijn einde voelende naderen, kwam hij te Monselice, waar de Burgemeester hem verzocht te willen prediken, »en op »den dag zelve zijner aankomst aldaar predikte hij in de »open lucht: men zou het woekeren der joden doen op-»houden, hunnen omgang en hunne geschenken vluchten, »en een Bank van Leening oprichten; wat onverwijld ge-»schiede zelfs met goedvinden van .den Yenetiaanschen »Senaat.quot;
Zoodat het scheen, Bernardinus kon geeue predikatie houden zonder de joden aan te randen.
Nauwelijks van Monselice vertrokken en te Este aan-gêkomen »en voort in de open lucht predikende, kwamen »er brieven uit Yenetien belastende dat Bernardinus niet »moest prediken, ten einde de bewegingen tegen de joden »voor te komen.quot; De Gelukz. vertrok onmiddelijk; doch met geweld door het volk teruggeroepen en gedwongen te prediken (no. 463) «eide hij niets tegen de joden, maar ^bepaalde zich, op de kanonieke wetten de wijzen, die gt;het woekeren verbieden en den gemeenzamen omgang »met de vijanden van Christus; en onverwijld en in weer-»wil der zich verbijtende joden werd er eene Bank van Leening opgericht.quot;
Juist hetzelfde (no. 464) wedervoer hem te Yerona en (no. 465) te Brescia waar, gelijk te Monselice, de Senaat van Yenetien gelast had, dat Bern. niet tegen de joden zou prediken.
Over dit verbod, dat hem kort daarop ook te Crema
li \'\' |9i|
i| l i\'
:
■H l\' T
llyL
1 ■
- ; r, .
li
1 i;
■i
327
beduid werd, beklaagde hij zich (no. 476) en zeide tot den Burgemeester: »Het deed hem zeer leed dat de doorluch-^tigste R3publiek de joden zóó begunstigde, dat hem belet »,verd vrij Gods woord te verkondigen; dat zij \' veeleer de schristenen moest trachten te beschermen, wier haven »door de joden verslonden werden.quot;
Hierop verliet hij het Venetiaansche en toog naar het Milanesche.
Ongeveer een jaar voor 1-487 was hij ook, uit Florence verjaagd, te Crema wezen prediken. Om zich eenigerwijze te verdedigen en reden te geven van zijn aanhoudend prediken tegen de joden, waarom hij juist toen uit Florence was gebannen, zeide hij (no. 218); »Indien ik de joden smoet aanraken, zal ik hier zeggen wat ik in alle steden »zeg, dat niemand, wien zijne ziel dierbaar is, de joden »mag schaden noch in hun persoon, noch in hunne have »noch hoe ook; want ook ten opzichte derjoden moet men »de rechtvaardigheid en de christelijke liefde onderhouden, »wiji zij met ons van dezelfde menschelijke natuur zijn. »Men moet hen helpen alleen uit menschelijke liefde *(Oporfet eos pro sola hu ma nit a\'e fooere), zooals het ka-spittel de Ittdeis: de. testibus zegt. Dit heb ik in alle steden «gepredikt en predik het nu te Crema, en ik verlang verhoord »te worden; want zoo betaamt het, en zoo willen het de «Opperpriesters en de christelijke liefde. Doch tevens is ,gt;het waar, dat de kanonieke wetten uitdrukkelijk de ge-«meenzaaraheid en het huisselijk verkeer metjoden verbiesden, mitsgaders het gebruik van joodsche geneesheeren »cn het deel nemen aan hunne maaltijden. Maar ziet, ♦ ^desniettegenstaande hield de jood Leo, bij gelegenheid der «bruiloft van zijnen zoon, hier te Crema gedurende acht «acht dagen open tafel, en velen gingen er heên, en namen deel aan tafel, aan bal en aan andere joodsche versmakelijkheden. Ook loopt men tegenwoordig voor alle
328
^zieken naar de joodsche geneesheeren. Hoe kan ik over »zulke zaken zwijgen? Hoe kan ik de waarheid verkondi-»gen, en die overtredingen tegen God en tegen de kano-»nieke wetten onaangeroerd laten? Het woekeren der joden »is niet alleen niet gematigd, maar zóó ongematigd, dat »li8t de armen keelt en uitmergelt. En ik, die doer do warmen gevoed word, zou zwijgeu, terwijl ik hunne have »zie stelen! De honden blaffen voor hunne heeren, en ik, »ik zou niet blaffen voor Christus?! —-
In dien zin en geest predikte dagelijks door geheel Italien, gedurende velen jaren, over de joden, de Gelukz. Bernardinus in de XVe eeuw, naar luid der Ada Sanctorum, welke wij hier. om niet langwijligte worden, slechts voor een klein gedeelte hebben afgeschreven.
Daar wij echter, in dit tusschenstuk, eenigzins hebben uitgeweid, gaan wij deze paragraaf sluiten met het in alle dagbladen onlangs meegedeeld nieuws, dat men in Rusland op de joden van Kieff en van Petersburg eenige oude Pausselijke wetten komt toe te passen. De joden toch van Petersburg werden verplicht apotheken te sluiten, en die van Kieff, voortaan geen christendienstpersoneel meer te houden.
Geen een katholiek (gelooven wij) zal, althans in dit geval, betreuren, dat do Pauselijke wetten, al is het ook maar gedeeltelijk, dan toch in Rusland onderhouden worden.
------
XXVI.
De moord van een christen op liet Purimfeest beselireven door den Jloldavisclien exrabbijn. De ridder advoka ^t Gatesclii. Pater Thomas te Damaskus vermoord op liet Purimfeest van 1840. De vier l\'rocessen van Trcnte en liet eenige van Damaskus.
^ ~ \'—A/VVV-—■—?
Daar wij nu van onzen dienstvaardigen correspondent
339
het laatst gedeelte ontvangen hebben zijner vertaling uit het arabisch van liet niet meer te vinden boekje des Moldavischen exrabbijns. later afgescheiden grieksch monnik Theofitus of Neophiius, waarvan wij vroeger gewaagden; haasten wij ons, bij wijze van voorwoord tot het beknopt verhaal van het proces van Damaskus, er dat gedeelte van aan te halen wat de huidige joodsche ritussen der Furim-of Lotoifeesten beschrijft, welke feesten jaarlijks in de maand Adar of Februarij door de joden gevierd worden ter gedachtenis van den opgeknoopten Amau en van het door hen, in het rijk van Assuerus, aangericht bloedbad hunner vijanden.
Zoo dan zegt de exrabbijn, eenigzins uitvoeriger dan liet overigens zeer getrouw uittreksel van Laurent in zijne Affaires de Sijvie, dat »op het feest wat de de joden Purim «noemen, al de joden er op uit zijn om de christenen te »stelen die zij kunnen, doch bij voorkeur kleine kinderen. »Echter op dien avond [van Purim) dooden zij er slechts »een (kind of volwassene), als doodden zij Aman. En terwijl »het lichaam van den gekeelden christen hangend is, wordt »het door hen allen bespot, als bespotteden zij Aman. »Van het opgevangen bloed maakt de rabbijn eenigo «broodjes doorkneed met honig in driekantigen vorm; niet »0111 ze zelf te gebruiken, maar om ze.aan hunne chris-»tenvrienden te schenken.quot;
En onze correspondent zegt hier in eene kantteekeniug: Ik zelf toen ik te ... . verbleef, ging vriendschap aan met een joodsch rabbijn R. V. ,. van Walachijen, die mij alle jaren van dat driekantig brood ten geschenke gaf.
»IIier — gaat de exrabbijn voort — valt echter op te «merken, dat deze plechtigheid {van een christen te dooden) »die voltrokken wordt door allen die zich in de Synagoog «bevinden, (ook vrouwen, kinderen en anderen welke niet gt;zijn ingewijd in hetgeheim van denbloedpaschen)niet nood-
330
«zakelijk met folteringen behoeft gepaard te gaan, omdat »het bloed wat zij er uit opvangen, alleen dient om het ygt;zoet brood te maken. Dit brood wordt aan de voor-»naamste joodsche familiën uitgedeeld, die verplicht zijn »er den christenen van mee te deelen, wel tc verstaan »als een zeer kostbaar geschenk; en dit brood noemen zij gt;het Purimbrood.quot;
Met andere woorden: dit het bloed zijnde van een volwassene en niet van een hind: of wel, al ware het van een kind, daar zulk kind niet ritualistisch, onder wreede folteringen gedood is, is deszelfs bloed niet goed {non valr.ty, want het heeft de Kabalistische kracht niet om in hunne godsdienstige ritussen de zaligmaking der joodsche zielen te bevorderen. Daarom wordt dat driekantige zort brood niet van de joden maar van de christenen gegeten, of eten zij er van, dan is het uit graagte, niet uit godsvrucht en dus zonder eenig Kabalistisch geestelijk voordeel.
De exrabbijn: »Van het bloed dat de joden op dien »dag en op andere dagen vergieten [op de Paasrhdagen) ziét »nien duidelijk vervuld de voorzegging van Jeremias (II, 34); *1)1 al is tuis inventus est sanguis paaperum et innocentium — »Aan de boorden uwer kleederen vindt men het bloed der i-armen en onschuldigen = En nog duidelijker bij Ezechiel »(XXX11I, 25) qui in sanguine comeditis — Gij die met »bloed eet = Dit is zoo waar, dat op dien avond van jgt;Purim er geen jood ter wereld is, die niet beschonken, »ja gek en woedend is; zoodat ook hier wederom de ver-gt;maledijding des Profeets (Deut. XXYIII, 28) in vervulling »treedt: Percutiat te Dominus amentia et ccecitate et furore ■igt; mentis: et pal pes in meridie sicut palpare salet ccecus in iienebris, et non dirigas vlas tuas.
»Door deze woede aangegrepen stelen de joden op dien »Parimdag zooveel christen kinderen als mogelijk is, en ^bewaren ze opgesloten tot Paschen, die kort daarop
331
^(ongeveer eerie maand) volgt. En met Paschen dooclen zij »hen op de barbaarsclisste en wreedste wijze [zooah den Gelukz. -iSitnon van Trente en zoo velen anderen), er al het bloed »uit opvangend, of wel voor het ongedeesemde brood, of »voor andere plechtigheden gedurende het jaar. quot;Want »niet dat bloed doorweeken zij vlasch of katoen dat zij »verbranden en er de asch {het berucht steengruis, poeder »0/ asch, dat Leo Modera te kwadertrouw en Paulus Medici »voorzichtig of onwetend zeggen dal den gedwongen arbeid uier joden in Egypte moet ver-heelden) van bewaren in »goedverzegelde flessehen, toevertrouwd aan de schatbe-swaarder der Synagoog, of, om die asch naar verwijderde »streken aan hunne geloofsgenooten te zenden, of ze den ^rabbijnen te bezorgen, wanneer deze haar voor hunne »ritussen noodig hebben {van Besnijdenis als anderzins).1\'
Zoo zullen wij weldra in het Proces van Damaskus zien, dat juist op die wijze het bloed van Pater Thomas in eene flesch werd gedaan, welke men den Kakam of rabbijn te bewaren gaf.
»Op dat Purimfeest, zooals reeds gezegd, behoeven zij »dat bloed slechts voor hun zoet Brood, en hiertoe is het «voldoende dat er één zij [een gedood kind of een volwassene) die Aman verbeeldt. Doch, dient op het feest van »Purim het christenbloed alleen, om er zoet brood mee te »maken, en is het daarom niet noodig dat het onder de «marteling worde opgevangen, iets anders is het, wanneer »het andere gebruiken geldt, en in \'t bizonder het onge-»deesemd brood. Hiervoor is noodzakelijk dat het bloed «verkregen worde door wreede marteling, gelijk hunne «voorvaderen deden met J. C. in zijn H. Lijden; en daarom »dooden zij die kinderen op hun feest der ongedeesemde «brooden. Ik sluit dit Purimfeest met uit te leggen, «waarom dat zoet brood driekantig is.
«Dit doen de joden (hoe hard het mij ook valle al de
332
goddeloosheden van mijn volk te veropenbaren; maar de »Wijze Man zegt: cjij zult de geheimen niet verborgen houden) Klit doen zij tot verachting van de geheimenis der H. sDrieeenheid. En als zij dat brood uitdeelen, lasteren zij »vreesselijk tegen dat geheim en bidden God, dat Hij de ^christenen die er aan gelooven vernedere.quot;
Tot hiertoe de exrabbijn over de Purimritussen dooide joden gebruikt in deze eeuw, in welker begin hij zijn boekje schreef.
En zoo hebben wij uit dit ontsluierde, dat de joden in de maand Februarij een christen — kind of volwassene — moeten dooden ter gedachtenis van Aman, hem of het hoe dan ook doodende, ook zonder verdere martelingen; wijl dit bloed niet voor hun ongedeesemd maar alleen moet dienen voor hun zoet brood. Dooden zij, gelijk Christus gedood werd, gepaard met martelingen, dan alleen is het bloed coscer en ritualistisch, dat is — zooals de joden Kabalistisch gelooven — geschikt tot zaligmaking hunner zielen.
Nu blijft ons vooreerst nog over het beknopt verhaal te geven van den moord van Damaskus in 1840.Met het authentiek en formeel Proces in de hand zullen wij doen zien dat, juist zevenendertig jaren na die onthullingen van den Moldavischen exrabbijn, de joden van Damakus in Februarij 1840 nauwkeurig al de bloedplechtigheden van het Purim onderhielden op P. Thomas van Calangiano, Sardisch Cappucijn, en op zijnen arabischen christen knecht Ebrahim Amarah.
Het feit zelf — de moord — is te over bekend, ook door Kohrbacher in het 91e boek zijner Kerkelijke Geschiedenis verhaald, en wordt van niemand zelfs niet van de joden in twijfel getrokken: weshalve het voldoende zal zijn, het slechts aan te stippen. Doch anders is het gelegen met hetgeen wij uit dat authentiek proces opdoen
333
betrekkelijk de beweegreden en de ritussen van dien moord.
In den loop dezer eeuw had, bij den moord van P. Thomas hetzelfde plaats als in de XVe eeuw bij den moord van den Gelukz. Simon.
Deze beide moorden blijken en worden bevestigd uit en door authentieke processen in hun geheel bewaard gebleven (wat, voor zooveel wij weten, niet het geval is met zooveel andere op christenen gepleegde moorden, om welke joden ter dood veroordeeld werden), waarin de ware beweegreden en de nauwkeurige tahnudische ritus dier moorden duidelijk verklaard worden. Desniettegenstaande — men weet niet waarom — hielden allen die over zulke moorden schreven, behalve Achille Laurent, dezelve voor uitsluitend gepleegd uit smaad, verachting en als een koddige nabootstng van het Lijden onzes Heeren. Zoo iets was, onzes erachtens, een onschuldig misverstand der gansche zaak, wellicht om de aldus gedoode christenen en kinderen meer als martelaars voor Christus te doen uitkomen. Maar de werkelijkheid is deze: die beweegreden van joodschen haat tegen de christenen en tegen hun Hoofd, moet gewis niet worden uitgesloten, vooral niet in het moorden van volwassenen op de Purimfeesten (dan tocli bedienen zij zich niet van dat bloed in godsdienstgebruiken, maar alleen ten smaad van Christus en van de christenen); doch die haat is slechts een nevenbeweegreden, vooral in het moorden van kinderen op hunnen Paschen; dan immers is hun dit bloed noodzakelijk tot onderhouding der wet. De hoofdbeweegreden dier paasch-moorden van christenkinderen is dus niet de haat tegen de christenen en tegen den Christus, gelijk men kan onderstellen in de Purimmoorden, maar de liefde welke zij hunnen wettelijken ouderhoudingen en zich zeiven toedragen, aangezien de Rabbijnen zeggen: het gebruik van
334
het bloed eens christenskinds onder de folteringen gestorven is noodzakelijk voor hun geestelijk heil.
Derhalve zullen wij met het Proces van Damaskus te te werk gaan, gelijk wij het met dat van ïrente deden.
Het historische van het feit, dat men in vele andere werken vindt, zullen wij slechts aanstippen; wat anderen over het hoofd hebben gezien zullen wij oplettend betrachten, met name de bekentenissen der schuldigen, die ons immermeer inlichten nopens de ware en tot heden geheimen beweegreden dier tot nu toe in vele eeuwen en landen door joodsche bijgelooviglieid gepleegde moorden, welke moorden gewis niet zullen ophouden, zoolang de joodsche goddeloos- en bijgeloovigheid zullen voortduren. Men kan het inderdaad nooit genoeg herhalen: gold het alleen de uitting van joodschen haat tegen Christus en tegen de christenen, dien konden zij zeer wel zonder te moorden lucht geven; was er slechts sprake van een raad tot godsvrucht en godsdienstige toemaat, de joden zouden er zich, uit vrees voor de gevolgen, zeer wel van kunnen onthouden; maar het raakt eene verplichting van geweten die, naar het Kabalistisch geloof, noodzakelijk is voor hun geestelijk heil en daarbij zoo gemakkelijk uit te oefenen door den handel van steengruis. Wordt immers b. v. in Fersiën of in China een christenkind gedood, hoe gemakkelijk is het niet, deszelfs bloed in poeder binnen weinige dagen in eiken Ghetto van Europa te doen komen. Waaruit iedereen kan opmaken, of het te gelooven zij dat eea zoo hardnekkig en bijgeloovig volk die godsdienstgebruiken zal laten varen, tenzij in geval van onmogelijkheid. Wel te verstaan, wij spreken van onderhoudendende, niet van vrijdenkende, liberale, magonieke joden, wier getal thans in het Westen zeer groot is.
Zoo lazen we onlangs in het no. Maart 30 der Archives liraelites een hoogst belangrijk artikel over den Paschen
335
van 1882, waarin een zekere jood Ben-Moschè zich zeer beklaagt over het huidig verval van den joodschen ijver in het naleven der Paaschritussen, met woorden die, onzes erachtens, klaar duiden op den hloedritus.
»Vijftig jaar geleden was de Pessach (Paschen) onder »ous algemeen in zwang. Hij wordt nog altoos onder-»houden, maar niet meer met dezelfde nauwgezetheid van »deszelfs zóó fijne en ingewikkelde voorbereidingen. Toen-»maals had Purim nauwlijks opgehouden zijn vrolijk gezang »te doen hooreu (van beschonkei.en), of, nog versch en frisch »gestemd, zetteden de joodsche familien zich ijverig te werk »voor den daaropvolgenden Paschen. Gedurende de dertig »dagen tasschen deze twee feesten, was het een buitenge-»wone drukte in huis ... En dat wel ter wille der gods-ïdienstige en uiterst strenge voorschriften der Paaschviering. »Men wachtte zich wel, een enkel daarvan te overtreden. /Terwijl de vrouwen het hare deden, om het huis blinkend »net te hebben, zorgden (hier opgelet^ de mannen voor de vMazoth of ongedeesemde brooden, die eene zoo nauwkeurige zorg vereischen. Hiervan lieten zij de zorg aan «niemand anders over (aan geen vrouwen, loijl deze het Moed geheim niet mogen weten), zij wilden zelf, zoo niet »het brood opmaken, althans de hand aan het deeg slaan.quot;
Immers, de processen van Trente -—wij zullen het nog nader zien — zeggen, dat het de huisvaders zijn die heimelijk en buiten weten der vrouwen, dienstboden, kinderen en andere niet ingewijde joden, of het bloed of deszelfs poeder in het beslag der ongedeesemde brooden moeten mengen. Waarom wij zeiden, dat mijnheer Ben-Moschè in zijn artikel heeft willen zinspelen op het nog altoos gebruikelijke van christenbloed bij de onderhoudende joden.
Doch het zal vóór alles onzen lezers zekerlijk niet onwelkom zijn, dat weinige van Pater Thomas\' leven en deugden te
33(!
weten, wat de schrijver of liever de vertaler (P. G. B. van Mondovi M. A. C.) van het historisch verslag van het Proces er van zegt, in het beknopt verhaal zijns levens, dat zich aan het hoofd bevindt van zijn zeer zeldzaam werkje, waarvan wij boven de derde uitgave (Marseille 1852) aanhaalden. Dat boek hebben wij, dank der heuschheid van den geachten Kidder Advocaat Dominicus Gatteschi, een zeer ontwikkeld man en, wat nog meer waard is, een uitmuntend christen, die den 12 Junuarij des loopenden jaars het tijdelijke gezegend heeft in den nog krachtigen leeftijd van 55 jaren. De lezer sta het ons toe er aan te herinneren, dat hij een uitgelezen rechtsgeleerde was, licht en eer der Alexandrische Balie, en vooral (zooals uit zijne werken blijkt) zeer ervaren in het Musulmaansch recht. Ook werd hij van geheel Alexandriën oprecht betreurd. Meer dan vierduizend menschen begeleidden hem ten grave achter de gansche Balie, de Consuls, de Professoren, de kweekelingen en alle notabelen van Alexandriën. Zelfs de Trombetta, het goddeloost ma^oniek dagblad aldaar, sprak zijn lof, en met de Trombetta de Egyptische Bode en de Gazette des Tribunaux. Allen verhieven zijne deugdzaamheid, zijne liefde, zijn oprecht geloof, zijne geleerdheid, zijne heuschheid. Aangezien ook wij van al dat goede hebben mogen genieten, was het wel billijk er deze korte melding van te maken, tevens de waarde ziel, ofschoon wij hopen nodeloos, den gebeden onzer lezers aanbevelende.
Zoo dan weten wij uit het boven vermelde kort verhaal (wat wij nog eenigzins zullen verkorten) dat P. Thomas omstreeks 1780 te Calangiano, provincie van Gallura in Sardiniën werd geboren, en in de wereld Franciskus Antonius heeten. Doch het juiste jaar zijner geboorte en zijn familienaam vindt men in dat verhaal niet.
Op achtienjarigen leeftijd in het orde der Cappucijnen
387
getreden vertrok hij den 15 Jauuarij 1807 uit Rome naaf de missiën van Damaskus, waar hij tot 1840, toen hij vermoord werd, gedurende vijf en dertig jaren onvermoeid werkzaam was voor het geestelijk maar ook voor het lichamelijk heil zijner natuurgenooton. Want van af zijn zijn twaalfde jaar hadden hem zijne ouders voor de arts-senijkunde opgeleid, op welke kunst hij zich steeds had blijven toeleggen; zoodat hij in heel Damaskus, zoo wel bij christenen als bij joden en turken, voor niet minder knap als liefderijk geneesheer bekend stond. Niet alleen zijn vermoeiende zorgen maar ook de medicijnen verstrekte hij om niets aan de armen die zijne hulp inriepen. Hij had als eene voorliefde jegens de joden, met wie hij allerbeminnelijkst omging, op hoop, zooals hij zeide, van hen voor God te winnen.
Hij was inderdaad en voor alles een heilige missionaris, en werd van het volk als een heilige geeerd. Iemand op zekeren dag een ongeoorloofd huwelijk willende aangaan en dat van P. Thomas, wien de zaak aanging, niet kunnende verkrijgen, dreigde die man, welke Thomas alleen vond, met uitgetrokken zwaard, hem te zullen dooden, indien hij niet toegaf. Pater Thomas zette zich op de knieen, bood zijn hals aan zeggende: hij was bereid om te sterven; niet om zijnen plicht te verraden.
Bij gelegenheid eener pest, die van Damaskus eene woe-stein maakte, sloot hij zich op met de aangetasten.
Menigwerf besteedde hij veel arbeid en ook veel geld voor het geestelijk heil van velen: geen wonder dan ook, dat hij van allen geacht en bemind werd, zelfs de Turk Scerif Pacha, die later het proces-verbaal moest opmaken tegen deszelfs joodsche moordenaars, was gewoon aan zijne bedienden te zeggen: wanneer ook P. Thomas zich aan-melde, moesten zij hem voort de deuren openen en hem binnen laten waar hij verkoos, zelfs in de vertrekken die
22
338
voor de vrouwen bestemd zijn, welker toegang in het Oosten, uit jaloersheid, zelfs aan de naaste verwanten ontzegd is.
Welnu die zoo heilige, zoo liefdevolle, zoo geeerdeman, die vooral jegens de joden van zoo vele genegenheid deed blijken, werd op den avond van 5 Pebruarij verzocht een kind te gaan inenten in het jodenkwartier. Op staanden voet ging hij er heen; maar het kind te ziek bevindende om het zonder gevaar in te enten, wilde hij naar zijn kloooster terug keeren. Doch daarnaast was het huis van Dauid (David) Harari, den voornaamste van alle Damascener joden, wien de christenen zeiven voor eenen, gelijk men zegt, goeden christelijke?! jood hielden, en die daarom zeer gemeenzaam was met P. Thomas. Dezen verzocht men even binnen te willen komen bij zijnen goeden joodschen vriend. P. Thomas ontmoette hier twee broers van David met een oom van hen en twee anderen van de voornaamste joden der stad. Al die mannen werpen zich onverhoeds op den Pater, sluiten hem den mond met een doek, binden hem handen en voeten, brengen hem naar eene van de straat verwijderde kamer en houden hem daar vast, wachtende op het aanbreken van den nacht, en tot de noodige voorbereidsels afgeloopen waren.
Ondertusschen komt een rabbijn of Kakam.Men onbiedt een joodschen barbier Soliman geheeten, wien men gelast den Pater de keel af te snijden.
Maar Soliman heeft er het hart niet toe; wel de vroomste en godsdienstige der joden van Damaskus, de vriend van P. Thomas, de van de christenen meest geachte jood, hij zelf David Herari snijdt hem met een groot mes de keel af. Doch zijne hand beeft, hij kan het niet gedaan krijgen; maar zijn broer Aron helpt hem, terwijl de barbier Soliman den Pater bij den baard vat. Het in eene vaas opgevangen bloed wordt in een flesch gegoten (zooals de Moldavische
ex-rabbijn ons vertelde dat men gewoon is) en naar den rabbijn gebracht. Daarna ontldeedt men het lijk, verbrandt de kleeren, slaat de lidmaten met cenon bijl aan kleine stukjes, stampt de gebeenderen in eeue mortier fijn en werpt een en ander in eene vuilnispufc, hopende aldus alles te begraven.
De christenknecht van den Pater, Ebraim Amarah, in-tusschen ziende dat het nacht was geworden en de Pater niet te huis kwam, en weteade dat hij naar hot joden-kwartier was gegaan, liep hem zoeken; maar hem trof hetzelfde lot als zijnen meester, hij werd door zeven joden vermoord, waaronder drie rabbijnen of Kakam, die, als op den reuk van christenbloed, kwamen aanloopen, om er elk zijn aandeel van te hebben, en het aan do joodsche notabelen uit de deelen tot het opmaken van Zoethrood, dat vervolgens aan de goede christenvrienden moest worden uitgedeeld.
De joodsche moordenaars en slachters van P. Thomas heetten: Dauid (David) Arari, Ar on Arari, Isaak Arari, Josef Arari, Josef Legnado, Miscione Mussa Abu Elafèh, rabbijn: Miscione Mussa Boka Juda bijgenaamd rabbijn Salonichi, Soliman de barbier.
De moordenaars van P. Thomas\' knecht waren: Mehir Farkhi, Murad Farkhi, Aron Stambul, Isaak Piciotto, Asian Farkhi, Jakob Abu Elafich, Josef Menahem Farkhi, Murad Elfatahal. In \'t geheel zestien joden. Yan deze stierven er twee gedurende het proces, te weten Josef Arari en Josef Legnado. Vier werden begenadigd, omdat zij geklapt hadden, te weten: Mussa Abu Clefich die. Turk geworden, Mohamed Effendi werd, Asian Farkhi, de barbier Soliman en Murad Elfalah. Tien werden door Scerif Pacha ter, dood veroordeeld, te weten: David, Aron, Isaak Arari, Mekir eu Murad Farkhi, Aron Stambul, Isaak Picciotto Jacob Abu Elafich, Josef Monaham Farkhi en de Kakam
340
of rabbijn Missione Mussa Bolkor Juda bijgenaamd Salonichi.
Zoo dan P. Thomas en zijn knecht Ebraim des nachts verdwenen, begon dos anderen daags, 6 Februarij, het volk, dat gewoon was vroeg de H. Mis van P. Thomas bij te wonen, niets ziende verschijnen, zich te verontrusten; en zoo begon men van het een op het andere de joden te verdenken, wijl iemand den vorigen avond den Pater in de richting van het jodenkwartier gezien had. Met — een begon men te spreken en te herspreken over andere dergelijke gevallen van liet bij vroegere gelegenheden verdwijnen van christenen in hetzelfde kwartier. Op deze eerste vermoedens, en omdat men deze reis de zaak voor goed wilde doorgronden, opdat de gerechtigheid, vroeger door joodsch goud bezworen, nu toch eens haar vollen loopen zoude hebben, vooral daar het eenen in de heele stad zoo bekenden en geeerden man raakte (zoodat een der moordenaars in het proces beleed: hij had zijne medeplichtigen aangeraden liever iemand minder bekend te dooden), op deze vermoedens besloot men onverwijld tot het proces over te gaan. Trouwens, dikwijls wordt er geen recht gedaan, omdat men er in slaagt de zaak in haar begin te smooren. En zoo was het den joden te Damaskus ook in vorige jaren gelukt. Maar dit jaar 1840, omdat God, de wreker van zijnen dienaar Thomas, het zoo wilde, werd de hand van die deze wellicht ook nu gaarne van het joodsche goud geopend hadde, door de antisemitische beweging van Damaskus gedwongen recht te doen. Het proces had dan ook werkelijk zijn loop en gevolg. Hierin was de consul van Frankrijk de eerste en de ijverigste. De barbier Soliman werd het eerst ondervraagd. Men weet hoe zulke zaken gaan: uit de antwoorden van den eene vergeleken bij die van anderen door den eerste genoemd, kwam men weldra tot ontdekking van den vuilnisput, waarin de overblijfsels van P.
341
Thomas. Yerhoord en overtuigd zoo door de Europeesehe Consuls als door door de Turksche Magistratuur, beleden de moordenaars van P. Thomas en van deszelfs knecht, de een voor, de andere na, het tot hier toe bijgebrachte; zoodat er, gelijk wij reeds zeiden, door Scerif Pacha, Gouverneur generaal van Syrien, tien joden ter dood veroordeeld werden.
Al hetwelk men beschreven vindt in het formeel proces, gedrukt en in zijn oorspronkelijk bewaard in de Archiven van Buitenlandsche Zaken te Parijs, door Achille Laurent uitgegeven in zijne meergenoemde Affaires de Syrië.
Dit vonnis ware onmiddelijk uitgevoerd, hadde de Fransche consul, de Katti-Menton, niet gemeend te moeten eischen, dat het gansche proces werde overgemaakt aan Ibrahim Pacha, toen opperbevelhebber der Turksche troepen in Syrien, ten einde dezes goedkeuring te hebben. Deze vertraging redde den veroordeelden het leven; want inmiddels konden twee Europeesehe Joden, Crémieux (Groot meester der Fransche vrijmetselarij en Minister van Justitie in Frankrijk) en Mozes Montefiore (wieu men thans Pair van Engeland zou willen maken), daartoe door de Alliance israelite universelle afgevaardigd, het Oosten bereiken. Deze heeren joden boden Mehemet AU een verzoekschrift aan tot herziening van het proces.
Datzelfde hadden vier eemveu vroeger de joden van Trente gevraagd, en zij verkregen het. De commissaris van Paus Sixtus IV, Frater Baptist der familie Giudici, van het Orde der Predikheeren van Finale in Ligurieu, Bisschop van Vontimiglia — daarom in de gedenkschriften van dien tijd Ventimicjlia genoemd — begaf zich op last des Pausen naar Trente, ten einde het proces door den Bisschop tegen de joden gevoerd, gelijk men zegt, te controleeren, en kwam naar Rome terng met het tegen-
342
proces. In dit tweede proces werden niet de joden, maaide christenen van den op Simon gepleegden moord beschuldigd. De knapste rechtsgeleerden van Padua, zoo als men weet, door de joden van Italion rijk betaald om aan dat onweer te ontkomen, leenden hunne toegewijde zorgen aan dat tegenproces. Doch alle bizonderheden in een formeel proces (het derde) te Eome door eene daartoe benoemde commissie van kardinalen nauwkeurig onderzocht, werd hst proces van den Bisschop jvan Trente voor wettig verklaard.
Later had er te Trente een vierde proces plaats door een anderen pauselijken commissaris aangaande de mirakelen van den Gelukz. Simon; daar de drie vorige alleen den gepleegden moord raakten. En zoo werden er nopens deze Treutische zaak werkelijk vier processen gevoerd, waarvan de authentieke gedenkschriften in hun geheel of althans in hunne voornaamste deelen bewaard zijn gebleven, gelijk wij ons voorbehouden te geschikter plaats te zullen verhalen. Tot heden toe weet men in \'t algemeen maar weinig van die gebeurtenis, waarin de joodsche wreedheid even te bewonderen is als de christelijke voorzichtigheid en gematigdheid, vooral van den kant dei-Pausen.
Maar Mehemet-Ali wilde van zoo vele processen niets weten; gewonnen (wat men zonder vermetel oordeel kan aannemen en gelooven) door het joodsche goud, begenadigde hij de veroordeelden, zonder meer. Doch, wie zou liet kunnen gelooven? Mozes Montefiore en Crémieux wilden van geen genade hooren; zij zegden — wat zeer waar is— dat genade vooronderstelt schuld. Daarop deed Mehemet-Ali het woord genade uit zijn Firman verdwijnen; deze immers is van den volgenden inhoud: »IJit het verslag en verzoek dor heeren Mozes-Montefiore en Crémieux, die tot ons zijn gekomen als afgevaardigden van alle Europeen, welke
343
den godsdienst van Mozes belijden [hij had de beter gezegd: van al de joodsche inwoners van Europa), hebben wij vernomen dat zij de vrijheid en de veiligheid verlangen [hij zegt volstrekt niet de onschuld) van de joden die in hechtenis en die voortvluchtig zijn om de zaak van Pater Thomas, in de maand Zilbidiè 1255 [Turhsche tijdrekening) met zijnen knecht uit Damaskus verdwenen. Aangezien het, ter oorzake van een zoo talrijke bevolking, niet geraden zou zijn dit verzoek niet in te willigen [hij zegt niet ter oorzake van de onschuld der veroordeelden), bevelen wij, dat de gevangenen in vrijheid gesteld worden en den voortvluchtigen de terugkeerd verzekerd. Zoo is onze wil.quot;
Zoodat de ter dood veroordeelde joden door Scerif Pacha den 5 September van hetzelfde jaar 1840, waarin zij den moord pleegden, geoordeeld, veroordeeld en in vrijheid werden gesteld. Alleen, gelijk men zegt, op zen Turksch, kort en bondig; maar niet rechtvaardig.
Intusschen is de sluwe voorzichtigheid van Mehemet-Ali niet over het hoofd te zien; hij toch wist tevens zich zelve te vergenoegen met het joodsche goud, en de joden met hunne vrijheid, daarbij eenigerwijze de gerechtigheid het hare gevend, met de schuldigen niet onschuldig te verklaren; maar alleen vrij van straf. Spreekt hij in zijn Firman van P. Thomas als uit Damascus verdwenen^ terwijl deze er zoo klaar verscheen, dat men met zijne uit den vuilnisput verschenene overblijfsels den 2 Maart 1840 in de kerk der Paters observanten, als ruimer dan die der Cappucijnen, een plechtige uitvaart hield met een Arabisch en Italiaansch gedenkschrift: Hier rusten de gebeenten van P. Thomas van Sardinien Apostolisch Missionaris Capucijn door de joden vekmookd den öFebruari 1840. Zweeg Mehemet-Ali daarvan, dat beteekent niets anders dan dat de twee joden Cremieux en Montefiore het overeengekomene meenden
344
niet te moeten betalen, indien men in den Firman niet
schreef verdwenen in plaats van wederom verschenen. --—---
XXVIL
Het Proces van Damasluis van 18-10 bewijst, dat de joden zich nog altoos meermalen in liet jaar van cliristenbloed bedienen in hunne godsdienstgebruiken. IJdele joodsebe kunstgrepen om te ontsnappen aan hétgeen men deswege tegen ben opwerpt. Verklaring van bet joodsch gebeim. Men toont aan dat de joden tegenwoordig ■.■oor wet bebben God uiel te beminnen.
Na in de vorige paragraaf verhaald te hebben wat uit authentieke akten van het Proces blijkt nopens den door de joden van Damaskus op P. Thomas en op zijnen knecht gepleegden moord, nopens de ter dood veroordeeling der moordenaars en hunne begenadiging uit kracht van het joodsch gond en van de Turksche omkoopbaarheid; gaan wij nu bijbrengen wat uit dezelfde akten blijkt aangaande de uitsluitend godsdienstige beweegredenen van dien jood-schen moord en van zulke andere vroegere en latere moorden, niet uit opwelling van gramschap, van wraak, van haat of hebzucht tegen de slachtoffers, maar eenig en alleen uit een geest van vrome godsvrucht, ten einde alzoo de voorschriften der wet te vervullen, te voldoen aan gewetensverplichtingen, en zoo hunne zielen te heiligen.
Op Vrijdag, 4e der maan van Zithidieh 1255 (Turksche tijdrekening), dat is 7e Febr. 1S40, twee dagen na, den gepleegden moord, werd het proces aanhangig gemaakt door den Franschen consul Eatti-Menton, door tusschen-komst van dezes Kanselier Beaudin. Deze bracht aan den Turkschen Staatsraad [Divan) rapport uit over het verdwijnen van twee christenen; waarop men onmiddelijk
345
overging tot het onderzoek en verhooren der verdachten en der getuigen.
Vrijdag 25 werd Murad Elphatal door don Franschen consul in verhoor genomen (Achille Laurent Des affaires Je Syrië torn. II, p. 31) en gevraagd: gt;Wat doet men »met dat bloed?quot; Amw. het dient voor den Fathir of het »feest der ongedeesemde brooden.quot;
V. »Hoe weet gij dat?quot; A. Ik heb van hen hooren «zeggen dat het bloed dient voor het ongedeesemde.quot; Hierop vroeg do Kolonel Hassey Bey: »Daar gij het bloed »»niet gezien hebt (Deze Elphatal had wel deel genomen man den moord op den christenhiecht, maar niet aan dien top P. Thomas), hoe weet gij dan dat liet moest dienen »voor het ongedeesemd? A. »Zij zeiden hot mij.quot;
Daarna kwam de beurt aan Isaak Aran: »De Pacha «ondervroeg hein, waarom zij Pater Thomas gedood had-»had?quot; A. »Wij hebben hem gedood, om zijn bloed te »hebben. Na het in eene flesch te hebben opgenomen »{mist zoo als veertig jaren vroeger Theophitus zeide dat »men gewoon was Ie doen), betrouwden wij ze aan den «rabbijn (Mii(,\'a) Abul Afieli; de zaak had een godsdien-»stig doel, wijl liet bloed noodzakelijk is tot vervulling »onzer godsdienstverplichtingen.quot; Vr. (p. 39). «Waartoe «dient in uwen godsdienst het bloed.quot;. Ant, «Hot dient »in de ongedeesemde brooden.quot; Vr. «Deelt men het bloed «aan do geloovigen uit?quot; Ant. «Zichtbaar]ijk niet; men «geeft het aan de voornaamste rabbijnen.quot; En p. 43 Aron Arari ondervraagd: «Waarom hebt gij het bloed zelf niet «gehouden, in plaats van het aan den rabbijn te geven?quot; Ant. Omdat het gebruik wil dat het bloed bij den rabbijn, «bewaard worde. En p. 44 David Arari ondervraagd; «Waarom hebt gij den Pater gedood?quot; Ant. om het bloed; «want wij hebben dat noodig tot viering van onzen eere-«dienst. Ook Isaak Arari gaf hetzelfde antwoord. Vr.
34G
»Waar om bleef dat bloed niet in huis?quot; Ant. »Onidat het »bloed bij de rabbijnen moet blijven.quot;
Daarna (p. 44) ondervroeg men rabbijn Miscione: »Wie jliem het bloed had ter hand gesteld?quot; Ant. »De rabbijn »Jacoub (Jakob) el Antabi was met de familie Arari en »met de anderen overeengekomen, om een flesch bloed te »hebben; wat mij rabbijn Jakob zeide. De Araries beloofden hem dat, al moest het hun ook honderd beursen »kosten {de Turksche beurs doet vijf honderd piasters; de piaster »is iets meer dan 22 cejitirmen), zij hem het bloed zouden »bezorgen.quot; Ondervraagd: »Waarom is het bloed nood-»zakelijk? Ant. Het gebruik wil dat het bloed, hetwelk »men in het ongedeesemd brood mengt, niet diene voor »het volk, maar voor eenige ijveraars ( Want dat ovyed.ee-tgt;semd Purim^roorf is geen Paaschbrood dat voor allen mwet dienen, maar wat Theophitus het zoet Brood noemt). »Wat verder de wijze betreft waarop men er zich van be-»dient, zal ik zeggen, dat de rabbijn Jakob el Antabi ^gewoon is bij den oven te staan daags vóór het feest »der ongedeesemde brooden : daar bezorgen hem de ijveraars ygt;(de joodsche notabelen die met Purim de driekantige ou-»gedeesemden maken, of het Zoet Brood dat aan de chris -Penvrienden moet worden uitgedeeld) het meel, waarmeê hij »het brood opmaakt. Hij zelf kneedt het, zonder dat iemand gt;weet dat hij er van het bloed ondermengt: en daarna »bezorgt bij het brood aan die hem het meel hebben laten geworden.quot;
Vr. »Weet gij of de rabbijn van dat bloed naar elders »zendt, of dat het alleen dient voor de jodea van Damas-»kiis? Ant. Kabbijn Jakob zeide mij dat hij er van moest »zenden naar Bagdad.quot;
Vr. »Kwamen er van Bagdad brieven om er van te vragen? Ant. De Rabbijn zeide mij van ja.quot;
Vr. »Is het waar dat de barbier Soliman den pater
347
»vasthielcl terwijl zij hem vermoordden? Ant. Ik heb hen »allen rondom den Pater gezien te zaêm met Soliman. igt;Hem de keel afsnijdende waren zij allen opgetogen, omdat »het een godsdienstige daad raakte.quot; Vr. »quot;Wrilde men een »priester dooden of elk anderen christen? Ant. Men wilde »een christen dooden om het even welken: maar Pater »Thomas liep er in. Eer zij hem de keel afsneden zeide sdk hun: laat dezen yaan, tv ant hij zal gezocht icorden. »Doch zij wilden niet naar mij luisteren en doodden hem.quot;
David Arari ondervraagd (p. 48) antwoordt: »Rabbijn »Jakob zeide aan ons zevenen, dat er voor het feest der songedcesemde brooden meuschenbloed noodig was, en dat »men den Pater Tiiomas moest doen komen.quot;
Op bl. 49 vol^t de verklaring van Abul Afieh, die, uit vrees van door de joden vermoord te zullen worden, Turksch was geworden, en daarom Mohammed Effendi genoemd werd. Do Pacha weigerde aanvankelijk, (p. 210 en 214) hom onder zijne geloofsgenooteu op te nemen, en deed hem zelfs stokslagen toedienen, omdat hij zeide, niets to kunnen veropenbaren, vooraleer hij Turksch zou zijn geworden. Doch eindelijk, altoos volhoudend, hij mocht niet vrij uitkomen zoolang hij jood was, zette de Pacha hem een witten tulband op het hoofd, verklaarde hem Muzelman en onder do bescherming van den Sultan. Toon getuigde iiij schriftelijk o. a. »Nu, dank der bescherming svan God en van Mahomed, zeker van mijn leven, nu ben »ik verplicht de waarheid te zeggen. Eabbijn Jakob had »mij gezegd, dat hij bloed moest hebben, om de voor-»schriften van den godsdienst te kunnen vervullen.... quot;Wat »het bloed betreft, waartoe kan het den joden anders »dienen dan om het feest der ongedeesemde brooden te »vieren? Hoe menigmaal hebben de Regeeringen de joden «niet betrapt op dergelijke feiten! Dat leest men in een ^hunner boeken Sadat A dar kout genoemd, dat vele feiten
348
»van dien aard aanhaalt, \'t Is waar de schrijver zegt dat »het lasteringen zijn.quot;
Woensdag 1-4 Maart vroeg men, in tegenwoordigheid van den Kanselier des Franschen Consulaats, mijnheer Beaudin, vanScerif Pascia en Rabbijn Jakob, aan Mohamed Effendi, wat de Talmud en de joodsche godsdienst leerden betrekkelijk de niet-joodsche volken? Ant. »Zij zeggen dat »alle niet-joden beesten en redelooze dieren zijn. Want, »Abraham met twee knechten op weg, om Isaak te slachtofferen, zeide hij hun: Blijft hier met den ezel, terwijl mijn .zoon en ik vooruit sullen gaan. Waaruit de Talmud besluit, dat de niet-joden ezels zijn.quot;
Rabbijn Jakob nopens deze Talmudische aanhaling ondervraagd, antwoordde: dit is volkomen waar. Hierop bracht men uit de boekerij yan den exjood, nu Mohamed Effendi, onderscheidene in \'t hobreeuwsch geschrevene boeken te voorschijn .... en ondervraagd (p. 55) wat de leemten beteekenden, die men er in aantrof? antwoordde hij, »het waren plaatsen welke aangevuld moesten worden smet den naam van Jezus en met al wat Hem raakt.quot;
gt;De rabbijn Jakob ondervraagd, of het geoorloofd zij te »dooden die don Sabbatdag niet heiligt? Antwoordde hij »van ja, indien het een jood is. Maar Mohamed Effendi »voegde er bij, dat ook het doodon van niet-joden is toe-»gelaten omdat zij, beesten zijnde, men hun geen rust »moet gunnen. En zoo zegt de Talmud, hoofdstuk Schan-gt;dèrim p. 58, dat elk niet-jood, die den Zondag heiligt, \'gt;moet gedood wordenP
Dezelfde Mohamed werd (p. 57) volgenderwijze ondervraagd. »Gij zegt dat het bloed werd opgevangen voor ..het feest der ongedeesemde brooden; doch quot;t is zeker dat »hot bloed door de joden voor iets onzuivers gehouden wordt: dus is hier tegenspraak. Geef ons een voldoenend antwoord.quot;
349
En hij antwoordde: «Volgens den Talmud zijn twee soorten van bloed Gade aangenaam: het bloed van Paachen »en dal der Besnijdenis.quot;
»Eri rabbijn Jakob bevestigt zulks.quot;
Mohamed andermaal ondervraagd: »TJw antwoord doet »ons niet genoeg begrijpen, hoe het gebruik van men-»sclienbloed kan worden toegelaten. Ant. »Dit is het geheim igt;der Opperrabbijnen.quot;
Dit geheim der Opperrabbijnen is juist dat wat beter dan alle andere openbaarde en uitlegde de ex-rabbijn Theophitus in zijn meer genoemd boekje, zooals men weldra nog beter zien zal. Voor alsnog zij het genoeg op te merken hoe de hier ondervraagde Mahomed en de andere schuldigen zich in dit proces over het bloedproces uitlatende, of uit onwetendheid of met opzet het ware geheim van den Purim verzwegen. Zij spraken immers altoos over de ongedeesemde brooden, alsof het bloed van volwassenen, gelijk dat van P. Thomas en van zijnen knecht, even als dat van kinderen kon dienen voor het Paaschgebruik. Doch hunne afgelegde verklaringen zijn voor alsnog voldoende tot ons doel, om namelijk te bewijzen, dat ook deze op twee volwassenen gepleegde moord, gelijk zoovele andere, plaats had tot een door de huidige wet der rabbinistische en talmudische joden voorgeschreven godsdienstig einde; hoedanig overigens in \'t bizonder dit bizonder godsdienstig gebruik ware, wellicht niet geweten of verzwegen door de joden van Damaskus, maar ons duidelijk uitgelegd door den ex-rabbijn Theophitus.
En hiermede genoeg over den moord op P. Thomas. Eakende den moord op P. Thomas\' knecht; ook van dezes bloed vulden de joden eene den Rabbijn toe te vertrouwen flesch. i)it getuigde (p. 125) een zijner moordenaars Muradel Kathal zeggende: »De waarheid is dat Arou »Stambul het bloed (des knechts) in eene flesch goot
350
»\\velke hij in de hand hield {uit de vaas waarin hij i\'het eerst had opgevangen^ En (p. 115) Asian Farcld beleed hetzelfde zeggende: »Men wierp den knecht »üp eenen ruststoel: ik hield hem bij den eene, en Isaak »Picciotto met den anderen voet: Murad Farcki sneed hem »de keel af: do anderen hielden hem van weerskanten »vast. Het opgevangen bloed—waar herinner ik mij niet — »werd overgestort in eene witten iloseh, welke ik in han-»den zag van Jakob Abu el Afieh.quot;
Mehir Farcki door Muradel Fathal in liet aangezicht beschuldigd over den moord van den knecht, en deze overgaande tot het beschrijven van het in eene flesch overgegoten bloed, onderbrak Mahir Farcki plotseling zijnen beschuldiger met: »Zijt gij een der ingewij-»den in den godsdienst? Kent gij de geheimen, alsof ik »u al die zaken had doen weten, zonder u iets verborgen »te houden!quot; — Daarop ondervroeg de Pacha zelf Mehir Farcki: »Aan wie deelt men die geheimen mede?quot; Doch Mehir Farcki antwoordde ontwijkend: »Deze is er de man »niet naar om hem geheimen toe te vertrouwen, en daarom »kan hij van de twee moorden niets weten.quot; Aldus de gevolgtrekking ontwijkende zijner onvoorzichtige ondervraging die onderstelde dat de moord dier twee christenen een godsdienstig geheim was. — Waaruit, ofschoon weinig betrekkelijk het meerdere wat verdere en nauwkeurigere ondervragingen uit den mond van al die Toskaansche, Oostenrijksche en Oostersche rabbijnen, moordenaars der twee christenen, zouden hebben uitgelokt\', waaruit, zeggen wij, men de eenige beweegreden trekt dier twee moordon, te weten dat de joden christenbloed behoefden voor hunne godsdienstige bedoelingen.
Zeer opvallend was de ijver van Scerif Pacha, in zich voor dat proces door den ex-jood al de teksten der Tal-mudische boeken te doen vertalen welke spreken over den
351
haat der joden jegens de christenen; al welke vertalingen door den rabbijn Jakob voor getrouw verklaard werden, in het proces hare plaats vonden en alleen een tamelijk boekdeel zouden uitmaken. Wij zullen er slechts eeuige brokstukken uit overnemen, welke meer bepaald ons doel raken.
Op de eerste plaats (p. 38) vroeg de Pacha aan Maho-»med Effendi: »quot;Wat verdient een jood die iets zegt dat »zijiien volke schadelijk is? — Zulk een, antwoordde Ma-»liomed, verdient den dood... Spreekt een jood ten nadeele »zijner geloofsgenooten, dan moet hij zonder vergiffenis »gedood worden, de Talmud laat voor hem geen genade toe: »de godsdienst is op dit punt gegrond. En daarom heb ik »de icaarheid niet kunnen zoggen dan nadat ik muzelman was geioorden.quot;
Rabbijn Jakob nopens de waarheid dezer verklaring ondervraagd, bevestigde ze met te zeggen: »Wij zouden »dezen jood of door middel van het gezag der Regeering »of door onze hand van kant maken, indien wij konden.quot;
»Dit is wel, zeide Mohamed; maar indien het burger-dijk gezag in dezen dood niet toestemde? — Wij, antwoordde Jakob, zouden naar omstandigheden al het mogelijke doen om hem het licht uit te blazen, wijl ons geloof »dat meebrengt.quot;\'
En (p. 79). »Men leest in hoofdstuk 158 van Thoriorode seen boek van rabbijn Jakob, een der bij de joden meest »geachten om de wijsheid zijner zienswijzen in zaken van «godsdienst, dat het eiken joodschen geneesheer verboden »is deu vreemden zieken hunne zorg te wijden, uitgenomen vhet geval dal hij den zieke kunne schaden: in dit geval moet »hij zich doen betalen, tenzij hij zich, bij mangel aan on-»dervinding, in zijne kunst wille oefeneu (experimentum in anima viii).quot;
En (p. 85): Het boek Khalehah—Narat, Haeken—
352
MecMath, een der gezachtsvolste in godsdienstzaken bij »alle joden zonder onderscheid, zegt hoofdstuk 388, dat »de joodsche aanklager, die oorzaak is van schade aan »iemaud zijner stamgenooten ten gunste van een vreemde, »of die hem beschuldigt voor het plaatselijk gezag zoo, »dat er voor deze oeno geldboete, eene straf, of de dood »uit volgt, dat zulke aanklager den dood verdient, al ware »de beschuldigde ook de grootste deugniet der wereld, en »al hadde hij den aanklager alle mogelijk kwaad aange-»daan; dat hij den dood verdient, al hadde hij zelfs de sgedachte niet gehad van hem aan te klagen: en dat allen «verplicht zijn hem te vermoorden, eer hij zijn plan hebbe »kunnen uitvoeren. Allen, wien het gelukt is hem te doodden, bekomen vollen aflaat (nollen of juhilé-ajlaat voor al \'•hunne vorige misdaden). Zou het iemand gelukt zijn, een »jood driemaal aan te klagen, zonder dat men hem zou »hebben kunnen vermoorden, dan moet men eene raads-«vergadering beleggen, ten einde, het middel te vinden »om hem van de wereld te doen verdwijnen. En al de »joden der plaats moeten het hunne bijdragen om de on-»kosten te dekken.
Al die aanhaligen en vertalingen der talmudische boeken in den loop van het proces verveelden de joden vreesselijk; weshalve zij onder nialkaêr beraadslaagden, hoe daar een einde aan te maken. Dit vindt men vermeld (p. 88) in een officieel schrijven van den Franschen consul, Graaf de Ratti-Menton, te vinden in het proces, uit Damaskus den 22 April 1840, gericht aan Scerif Pacha. De brief luidt als volgt:
»Bij hetgeen ik u in mijnen vorigen brief schreef nopens «de kuiperijen en listen der joden, moet ik voegen dat een »jood door tusschenkomst van een beschermeling van eenen »der hier aanwezige Consuls (het was mijnheer Merlato, »vice-cotisul van Oostenrijk te Damaskus, waarschijnlijk ook
353
een jood, gelijk zekerlijk schier al zijne beambten joden waren), »dat een jood verzocht, men zou den heer Chubli (een lid des gerechtshofs van den Pacha) spreken en dan met »hun drieon confereeren over oen zaak van groot geswicht. Ik stemde daarin toe, om to weten wat men op »het oog had. Die jood deed vier voorstellen; lo Men zou »elke vertaling van hebreen wsche boeken staken; want »dit was, zeide hij, een vernedering voor de natie. »2o Men zou die vertalingen en verklaringen der hebreeuw-»sche boeken, door Moscione Abu el Afieh, niet in de sprocesscn-verbaal opnemen, maar ze integendeel gansch «vernietigen. 3o Men zou mijne tusschenkomst inroepen, »ten einde van uwe Excellentie de vrijheid te bekomen »van Rapluxel Farcki. 4o Men zou maatregelen nemen ten sgunste der veroordeelden, en de doodstraf met een elk-adanige andere straf verwisselen.
«Verkreeg men dit, dan bood men 500,000 piasters aan: »150,000 op den oogenblik der bekrachtiging, de andere »350,000 bij den afloop der zaak, Mijnheer Chubli kon de »soni verdoelen naar eigen goeddunken.
»I)ie voorstellen werden van de hand gewezen. Een «overigens wel bekend christen kwam den heer Beaudin «[kanselier van het fransch consulaat] 150,000 piasters «aanbieden, indien hij zooveel mogelijk wilde zorgen, de «verdenkingen, die op de joodsche natie rustten, te ver-«vvijderen. Men zou die som nog vermeerderen, indien ze «niet groot genoeg scheen... Ik heb de eer, enz. — onder-«teekend Graaf de Ratti—Mentonquot;
Op deze berichten van den consul voerde de pacha een regelmatig proces, dat in de acten werd opgenomen en wij voor ons hebben liggen. Hieruit blijken de schier oneindige listen en kuiperijen der joden, die tot alles bereid waren om de schuldigen te redden. Die listen en kuiperijen konden des te gemakkelijker gelukken [zij gelukten
23
354
inderdaad met do overtuigde schuld bekennende moordenaars van alle straf te bevrijden), omdat — ofschoon de twee slachtoffers ouder de bescherming stonden van den franschen consul die christen was gelijk al zijne beambten — omdat al de joodsche moordenaars, voor \'t grootst gedeelte Livornezen, beschermd werden door den provi-sioneelen Oostenrijksche consul Merlato, zeer waarschijnlijk zelf jood, en die zijn consulaat vol joden had. Onder deze laatsten was ook Picciotto, een der moordenaars, do on-beschaamste in zijne rechterlijke antwoorden, daar hij betrouwde op den steun der Oostenrijksche Kegeering of, om beter te zeggen, der joodsche beambten der Kegeering van Oostenrijk. Merlato was trouwens ten volle overtuigd van de schuldigheid der joden; zooals blijkt uit een zijner brieven, den 28 Febr. uit Damaskus (p. 298) geschreven aan den heer Laurella, Oostenrijks consul in Beirut, welke brief in het proces is opgenomen en zegt; »Zou men het »gelooven? Bij David Arari werd een gruwzame moord «gepleegd op P. Thomas. Die eerlooze drie gebroeders, »een oom, Mozes Salonicbi, een barbier en een knecht ^hebben den ongelukkigen grijsaard (sic) gekeeld en er het »bloed van opgevangen, enz. Tot nu toe vindt men geen «■spoor van den vermoorden knecht; maar men onderstelt »dat hem hetzelfde lot wedervoer bij iemand van die »struikroovers. Drie van heu beleden dat de misdaad be-»dreven werd om godsdienstige beweegredenen^ enz.quot;
En daarom had gezegde Merlato dooreen officieel schrijven — ook in de akten van het proces opgenomen — (p. 285) aan Scerif Pacha de noodige volmacht gegeven om de schuldigen, die onder bescherming stonden van het Oostenrijksche consulaat, te kerkeren en in verhoor te nemen. Bovendien (p. 222) had hij den 2 Maart aan den consul van Frankrijk zijn achterdocht beteekend, dat Isaak Picciotto aan den moord medeplichtig was, daar zijne han-
355
delszaken slecht stonden, en hij wellicht behoefte had aan schacheren, mei het hloed te verhoopen en naar andere landen over te maken.
Welnu, diezelfde menheer Merlato, vice consul te Da-maskus, die in Febr. en in Maart dacht wat men komt te lezen, datzelfde individu dacht in April juist het tegenovergestelde, zoo als blijkt uit een brief (ook deze in het proces opgenomen p. 291), welken hem ongeveer den 20 April schreef de Oostenrijksche consul-generaal Laurin uit Alexandrieu: »Ik heb uwen brief ontvansren en kennis »genomen van de willekeurige handelingen tegen Isaak Picciotto {een der ioodsche moordenaars van den christen-»kneclit en wiens naaste verwanten, allen Picciotties, of ^consuls of hemdbten waren in Oostenrijksche consulaten »van het Oosten). Ik begaf mij onmiddelijk naar den on-»derkoning en heb kunnen opmerken dat hij die zaak naar »Alexaudrien wil doen overbrengen. Ik schreef aan den «Ambassadeur (van Oostenrijk) te Parijs, dat hij uaar den »Koning [Louis Philippe) zou gaan, om hem de willekeu-»rige handelwijze van den consul van Frankrijk te doen »kennen, met name die tegen den heer Picciotto en Airret. »Sta vast, en ik zal u des noods ondeestebnen met al de sOosteneijksche macht. Gij hebt wél gedaan met niet te »gelooveu {waaruit blijkt dat Merlato aan Laurin geschreden had dat hij niet geloofd had; ter-wijl hij daarentegen •t/zeer wel geloofd had en wel toist dat de joden schuldig noaren) aan hetgeen men den joden ten laste legt. Hunne »rijkdommen zijn het die de jaloersheid tegen hen verwekken.quot;
]Sa dezen brief vau zijne overheid ontvangen te hebben deed de arme Merlato, die kort te voren (p. 222) een ongunstig verslag over de joden had uitgebracht, eenen courier vertrekken die, zoo mogelijk, nog op weg dat verslag zou terugnemen; maar de brief had zijne bestem-
356
ming reeds bereilit, zonder dat daarom Laurin van meening veranderde, noch zijn steun deed ontbroken aan de joodsche moordenaars.
Gelijk van den Oostenrijkschen consul-Generaal van Alexandrieu, Laurin, zoo had ook Merlato den joden gunstige instnictien ontvangen van den eveneens Oostenrijkschen consul-generaal van Aleppo, den heer Elian Pic-ciotto, al wederom een nabestaande van Picciotto den moordenaar; zoodat hij de advokaat moest worden van hen die hij wist dat moordenaars waren. En zoo leest men in het proces (p- 207) dat Merlato zelf bekende: hij had van zijne overheid orde ontvangen in die aangelegenheid twee meeningen te moeten hebben, eene innerlijke en een uiterlijke. Ook verklaarde hij den joden (p. 128) dal de hooge invloed van den heer Laurin den onderkoning van Egypte bewogen had de gansche zaak aan hem [den onderkoning] te onderwerpen.
Dit herzien van het proces zou met overleg van den Oostenrijkschen consul-generaal plaats moeten gehad hebben, waaruit volgde dat Merlato, uit kracht zijner uiterlijke meening, in \'t openbaar de verdediger werd der joodsche moordenaars en de beschuldiger van den consul van Frankrijk, en dat wel in druk en dagbladartikelen waarin hij, onder meer dommerijen, zeide dat de gebeenderen in den joodschen vuilnisput gevonden en door hem zelf herkend [uit kracht zijner uiterlijke meoning] gebeenderen waren van een hond. Zoo leest men op p. 367 van het proces. — Handtastelijke mirakelen der joodsche beursen en piasters, welke de moordenaars aan de verdiende straf deden ontkomen, ofschoon zij door Merlato zelf voor schuldig werden gehouden. En diezelfde Merlato sloot zich aan bij de plechtige begrafenis der overblijfselen van Pater Thomas gevonden in den vuilnisput van het joodsch huis waar hij vermoord was. En toch ging diezelfde Merlato,
357
met andere Oostenrijksche consuls, meest joden en omgeven van joden, immer voort den consul van Frankrijk lastig te vallen, en den Toskaanschen en Livernoschen joden, zijnen beschermelingen, zijn steun te leeneu. Niet zoo de consuls van andere Mogendheden, waaronder [p. 303 en 316] de consul van Engeland.
Een bizondere melding en lof verdient de Oostenrijksche consul van Beirut, de heer Petrus Laurella, die den 7 Maart aan den heer Bellier, Oostenrijksch consul te Latta-kiebh (p. 289) over dien moord schreef:
»Wat een gruwel! De rijke kooplui Arari moorden gaan spiegen: het hart te hebben van een armen ouden Cap-xpucijn de keel af te snijden! Hier moet wel eenig gevoel van dweeperij onder sehuilen. De goede God zal al die gruwe-»len wel verwarren; tuant het zijn de eerste niet door hen •^bedreven. Met veel moeite is het mij gelukt, eenige onlangs »hier aangekomene Oostenrijksche joden te redden. Ik »moest hen drie uren ver van de stad door mijne Janits-saren doen begeleiden; want allen zoowel christenen als sTurken vielen er op aan. Ook moest ik den gouverneur sverzoeken te doen publiceeren dat, al wie een jood zou »beleedigen, \'gestraft zou worden; want de joden konden zich niet meer buiten hunne huizen wagen.quot;
Een andere curieuse kuiperij leest men in hot proces p. 258. Deze werd, om de joden van Damaskus te redden, beproefd door een duidelijk door do joden omgekochten Turkschen beambte. Wetende dat de vermoorde knecht van P. Thomas nog een broer in \'t leven had, deed hij dezen genade, vergiffenis en algeheele veiligheid aanbieden, indien hij wilde bekennen dat hij de moordenaar was geweest van den Pater en van zijn broer. Doch deze poging mislukt, wijl de broeder van den vermoorden knecht zelfs niet in do gelegenheid was om van dat voorstel kennis te dragen, trachtte men (p. 260) twee of drie vertrouwde mannen to
358
vinden die een lijk zouden ontgraven en er een lidmaat van zouden brengen in hot een of ander huis, om dan te kunnen zeggen dat het lijk van P. Thomas elders was gevonden dan in het huis waar hij vermoord was. Overigens werd er, om de zaak hoe dan ook te smooren, door de joden verkwistend veel geld aangeboden aan christenen en aan Turken, aan particulieren en aan openbare beambten zóó, dat hot dagblad van Smyrna den 2 Junij 1840 kon zeggen:quot; »De joden van Damaskus hielden niet op »geld aan te bieden zóó, dat de overheden, wilden zij, »schatten konden verzamelen. Nog op dezen oogenblik »gaau zij daarmede voort, ten einde de onuitwischbare »smet af te wasschen. waarmee zij zich door dezen moord »bezoedeld hebben.quot;
Nu blijft ons over eenige dergelijke feiten aan te stippen die [hun kopje hebben laten zien bij gelegenheid van het proces van Damaskus: moorden op christenen gepleegd door joden. Onder deze is gewis zeer opvallend de ontdekking van christenbloed door de douanen van Damaskus, welk bloed was reizende onder de benaming van handeldrogerij. Deze liefelijkheid wordt volgenderwijze verhaald door den Graaf van Susazannet: »Een jaar geleden »kwam hier bij de douanen eene kist aan, welke een jood »kwaui opeischen. Men zeide hem, hij zou de kist openen. Hij weigert zulks, en biedt honderd, twee- driehonderd, »duizend en eindelijk 10,000 piasters [2500 frcs-] aan. sDe ambtenaar geeft niet toe en opent zelf de kist, en hij »vindt er... eene üesch met bloed in. De ondervraagde »jood antwoordt: zij joden zijn gewoon het bloed hunner opper-vrabbjnen en andere groote per-ionagien te bewaren. Met »dit antwoord vergenoegde men zich; en de jood mocht »zijne reis voortzetten naar Jeruzalem.quot;
Mijnheer John Barker, ex-consul-goneraai van Engeland te Aleppo, schreef in April 1841 aan een Europeaan te
359
Damaskus (want toenmaals hield iedereen zich in het Oosten bezig met dien moord). In dat schrijven (p 302) zegt hij: »Hij was wel te moede de gelegenheid te hebben »van zelfs in \'t openbaar zijne meening te zeggen over »de joden en over hunne hem wel bekende moorden op chris-»tenen.quot; — En hierover uitweidende vertelt hij (p. 304) dat, dertig jaar geleden (in 1810), toen hij Engelsch consul was, uit Aleppo eene vrouw verdween, waarover zich niemand bekommerde, omdat zij niet onder de bescherming stond van een consul; maar dat hare verdwijning werd toegeschreven aan haar vermoord zijn door een jood Rufful Ancona geheeten, om van het bloed dier vrouw te hebben voor Paschen. Hij sluit met: »Ik geloof vastelijk »aan het menschenojfer, dat de consul van Frankrijk heeft »mogen ontdekken. Deze reis zijn de joden verblind geweest gt;:in hun slachtoffer te kiezen tusschen de onderdanen van ^Frankrijk.quot;
De Baron van Kalte, Pruissisch officier (p. 307) verhaalt in een schrijven uit Aleppo aan den consul van Frankrijk een dergelijk te Turijn voorgevallen feit, dat hem van een Piemonteesch M. werd meegedeeld, zoo als volgt: »Mijnheer »de Baron, dc handelaar, wiens vrouw (door de joden van »Turijn) geroofd werd, is geboren te Chatellon de Aosta, »waar hij (in 1840) nu woont. Zijne vrouw Julietta, ge-»boren Bonnier is, zoo als ik u mondelings zeide, dood. »Zijne dochter is gehuwd mot mijnheer. Monta, handelaar ste Turijn. Deelt gij dit den heere... (consul van Frankrijk) »mede, dan bid ik u, mij niet te noemen; want ik moet »in dit land te A:eppo leven, en u begrijpt wel, dat zulks »mij vijanden zou kunnen verwekken, wat ik immer »getracht heb te vermijden.quot;
Dat hier aangestipt Turijnsch feit had volgenderwijze plaats, zooals wij het verkort zullen overnemen uit liet lange verhaal dat de Piemonteesch er van gaf aan den
360
Pruissischen baron, en deze (p. 309) aan den consul van Frankrijk.
De heer Antonius Gervalone, handelaar te Turijn, \'s avonds eens met zijne vrouw wandelende in de nabijheid van het Ghetto, verwijderde hij zich even van haar om zich met anderen te onderhouden. De vrouw ging eenige stappen vooruit en... zag zich oogenblikkelijk omgeven van joden, die haar in eene voorzaal drongen, van waar zij in eenen kelder werd neergelaten. Hier tot haar midden ontkleed, zeiden haar twee rabbijnen met boeken in de hand: ge zijt dood. Middelerwijl was de man te vergeefs zijne vrouw zoekende; doch met soldaten in het Ghetto gekomen, vond men den kelder en de vrouw die nog leefde.
Het schijnt dat het joodsche goud ook dit zaakje heeft weten te begraven, hetwelk toch grond van waarheid moet hebben, wijl de namen genoemd worden van den toen nog levenden man en van zijne dochter.
Echter, onder alle in dit proces (e voorschijn tredende feiten verdienen een bizondero melding die, welke verhaald werden door zekere jodin Ben Noud die, christin geworden Caterina genoemd werd. \\ran deze Caterina schreef gezegde baron (p. 312) aan den consul van Frankrijk: » Te Latta-»kieh heb ik niet verzuimd de beroemde jodin Ben Noud *te gaan bezoeken, die bij mevrouw Laurisse woont en *nu Caterina heet. Zij he3ft mij hetzelfde verteld wat zij uien heere Graaf van Cirnac verteld had »(dat zullen ook wij weldra verhalen), er bij voegende dat de joodsche «ekte, welke het ongedeesemd brood (met bloed) eet, dat »brood Hoci noemt:quot; — of, zoo als wij meenen, Koscer wat ritualiitisch beteekent, gelijk de joden van Frankrijk en Duitschland hot nog heden noemen in hunne handelsdagblad-ad vertentien en op de etiketten hunner winkels, wat wij reeds vroeger aanstipten.
361
iüc heer Barker — gaat de pruissische baron voort— ^vroeger Consul-generaal van Engeland, wien ik te Suedieh »zag, vertelde mij vele dergelijke feiten. Niemand is moer »als hij overtuigd, dat de joden van Azien elk jaar zulke smoorden plegen.quot;
Doch, om nu tot het beknopte te kómen van wat de bekende jodin uitvoerig vertelde (p. 320 en volg:) worde opgemerkt, dat de graaf Durfort Civrac, een uitstekend reiziger, zich juist in 1840 in Syrien bevond. Hij wilde zelf de joodsche vraag bestudeeren en in persoon alle mogelijke getuigenissen verzamelen. Wat later gaf hij do vrucht zijner uavorschingen in een langen brief aan den consul van Frankrijk en schreef hem over die bekeerde jodin wat wij hier in \'t kort laten volgen.
Ben Koud of Caterina werd in 1820 te Lattakieh geboren van een jood van Aleppo, Murad geheeten. Arijf of zes jaren oud was zij bij een tante te Antiochien, en zag daar twee knaapjes met do voeten aan den zolder hangen. Schreiende liep zij dat aan tante zeggen, die haar zeide dat was niets; maar tante zond haar onmiddelijk naar buiten wandelen, opdat zij niets anders zoude zien. Hij hare terugkomst waren de knaapjes verdwenen; doch zij zag zeer wel de potten vol bloed. — Dit had plaats in 1820. Acht jaren later, in 1834, veertien jaar oud, bevond zij zich te Tripoli, en zag daar op een plat dak, waar zij van niemand gezien werd, een bejaarden christen in een huisje gaan naast de synagoog, cenige joden zich op hem werpen, hem handen en voeten binden, hem den mond stoppen, en hem met de teenen aan een oranjenboom hangen. Zoo liet men dien man van negen uren \'s morgens tot den middag. En dat wel, zeide Caterina, omdat het bloed aldus moet gezuiverd worden. Op het punt van den geest te geven — welken oogenblik de joden altijd nauwkeurig bespieden — sneden zij hem de keel af met
362
het mes, waarvan de rabbijnen zicli bedienen om de slachtoffers te keelen. En het lichaam bleef hangen tot dat al het bloed in eene vaas Avas opgevangen. Later had Cate-rina hooren zeggen dat hot lijk in eene kist gesloten en in zee geworpen Avas. Dit viel voor in 1834.
Drie jaren later kwam Caterina te Lattakchieh, waar zij een gedwongen huwelijk moest aangaan met zekeren Clia-lun, een zoon van haren oom Asian. Met dien man leefde zij voortdurend ongelukkig. Zij kreeg bijna nooit vleesch te eten, omdat de joden geen vleesch mogen gebruiken dan dat van door rabbijnen geslachte beesten, en men zag te Lattakchieh schier nooit een rabbijn: waaruit wij meenen te mogen besluiten dat, zijn de onderhoudende joden, om hunne rabbijnsche wetten niet te overtreden, bekwaam zich jaren lang van vleesch te onthouden, dan zijn zij nog meer ja allerbekwaamst om hun andere bloedwet te onderhouden, welke hun niet alleen geen ongemak veroorzaakt, maar hun zelfs geldelijke winsten afwerpt, door het christenbloed, dat zij te veel hebben, te verkoopen. In al die jaren kreeg men regelmatig uit Aleppo het on-gedeesemde Paaschbrood. Er zijn, zegde Caterina twee soorten van dat brood: het eene noemt men Massa, hot andere Massa guesira. Guesira beteekent in het Syriaksch keelen. Het brood Massa guesira, in alles gelijk aan het Massa, bevat menschenbloed, en van dit brood eten de joden gedurende de zeven Paaschdagen, zij gebruiken alleen het brood Massa, wanneer zij geen Massa guesira meer hebben, \'s Nachts voor Paschen zijn er maar weinig joodsche gezinnen, waarin men geenen haan kruisigt, welken men met de vleugels aan den muur spijkert. Men foltert en allen prikken hem met een spijker, om zoo schertsend het Lijden van Christus na te bootsen, en dat alles onder een schaterend gelach. In 1889 was er toevallig in den Paaschtijd een rabbijn te Lattakchieh, en Caterina zag die
363
barbaarsche plechtigheid ten huize van mijnheer Belier, die liefderijk de familie Chainn herbei-gde, waaruit Cateriua haren man had. Konden zij, zeidc Caterina, in plaats van een haan een christen la-uisigen, dat ware hun veel liever. Do joden hebben twee feesten, waarop zij tegen de christenen moeten lasteren. Die schijnbaar de vreesachtigste zijn, toonen zich in al die omstandigheden dc wreedste en de woedendste.
Uit al deze onthullingen ontwaart men dc bizoiidere gewoonten der Oostersche joden, hier en daar — wat natuurlijk is — verschillend in nevenomstandigheden, maar in haar wezen alle dezelfde.
Een en ander bewijst authentisch het oudere en latere gebruik der onderhoudende joden van alle Oostersche en Wcstersche landen, van hunne feesten te vieren met christenbloed. Dc lezers toch zullen hebben opgemerkt dat, terwijl met het proces van Damaskus in 1840 bevestigd werd wat het Treutische proces van 1475 bewezen en de ex-rabbijn Theophitus in 1803 veropenbaard had, diezelfde joden van Damaskus in 1840 van geboorte Ooster-schcn en Westersche waren; want de meesten van hen waren of Oostenrijkers of \'Italianen of Franschen die in het Oosten woonden, om handel te drijven. Dit was ook het geval te Trente waar, gelijk wij zagen, Duitsche, Belgische, Poolsche, Bergamaskers, Yenötianen, Oostersche en joden van allerlei landstreek in liet spel waren. Al wederom een duidelijk bewijs van dat aloude gebruik, reeds in zwang vóór de geheele verspreiding der joodsche natie, een gebruik dat door godsdienstig talmudisch-rab-bijnsche wet immer voortduurt, waar er nog een jood is die zijne wet onderhoudt. Aangezien zulks ongetwijfeld door een godsdienstige wet is voorgeschreven, en dus moet en zal onderhouden worden, waar volbloedjoden dat kunnen of zullen kunnen; dan ziet men niet, waarom do
364
christenen, wier huid en bloed het geldt, dat niet zouden mogen weten. Ware het nog alleen geld en goed, have en vermogen; maar dat de joden ons leven en ons bloed moeten hebben, zonder dat wij zelfs den troost mogen genieten van den dienst te weten welken wij hun verstrekken, dit toch komt ons wel wat kras voor. \'t Is daarom dan ook, dat wij dit tot nu toe door velen meer dan het betaamde verwaarloosd zoowel kerkelijk als burgerlijk historisch onderwerp hebben willen toelichten en ophelderen.
Nu blijft ons alleen nog over, de duidelijke uiteenzetting onzen lezers moe te deelen, welke Theophitus in zijn werkje aangeeft, der juiste tijden, der nauwkeurige ritussen, der ware beweegredenen, in, met en om welke de joden zich van christenbloed bedienen: een en ander, hier en daar bereids aangestipt naar de onderscheidene getuigenissen van min of meer ingewijden; doch door niemand zoo echt en duidelijk verklaard als in bewust werkje, dat de joden daarom ook, naar hun best vermogen, aan de weetgierigheid van het publiek hebben weten te onttrekken.
Zoo dan zegt Theophitus (wat iedereen, zoo als wij hopen, weldra in het oorspronkelijke zal kunnen lezen), dat de joden, zullen zij aan hunne wet voldoen, om drie verschillende redenen christenbloed vergieten: uit haat, uit bijgeloovigheid en uit godsvrucht, lo. uit haat, want deze wordt hun door hunne wet geboden. En zoo slachten zij christenen knaapjes en volwassenen, mannelijke of vrouwelijke, ook Turken of van andere rassen mits niet joodsch, doch bij voorkeur christenen, en dat wel op het feest van den Purim, of op elk anderen tijd, uit den algemeenen liaat, welken do Talmud hun oplegt tegen alle niet-joden, maar toch vooral tegen de christenen. 2o. uit bijgeloovigheid: De rabbijnen doen den joden gelooven dat menschen-adbloed, met name t van christenen, dient tot geneesmid-
3G5
del van vele ziekten, tot het heelen van wonden, tot tooverijen en duivelskunstenarijen. !3o. uit godsvrucht; en deze is de voorname en hoofdbeweegreden.
Uit de oude overlevering der Synagoog hebben zij een duister en wijfelend denkbeeld der waarheid van den christengodsdienst en der kracht van het bloed van den Messias J. C. Om, hoe dan ook, hunne zielen te redden (maar dit is het geheim der kakams, der Rabbijnen en Hoogleeraars) gebruiken zij het onschuldig bloed van gedoopte knaapjes in vijf plechtige godsdienstomstandigheden: lo. In de Besnijdenis, spottend het Doopsel nabootsende, door wat versch of poederchrislenbloed te leggen in den mond van den besnedene. 2o. Bij het huwelijk, door een beetje van dat bloed als zout in het ei te doen wat de Rabbijn aan de twee echtgenooten te eten geeft, 3o. Op den Boetdag, den negenden Julij, wanneer zij de verwoesting van Jeruzalem beweenen. Dan leggen zij van dat poederbloed op hunne slapen, en bereiden er het ei mee dat zij dien dag, zooals op den trouwdag, eten. 4o. Bij het sterven, bij wijze van laatst oliesel. 5. Elk jaar met Paschen in de ongedeesemde brooden. En zoo geloo-vende (om beter te zeggen de rabbijnen, die alleen dit groot geheim kennen) dat zij zich zullen zaligen door het bloed van J. C., bedienen zij zich van christenbloed,gelijk wij zouden zeggen, in vijf sakramenten: Doopsel, Huwelijk Boetvaardigheid, heilig Oliesel en Paschen. En dit is het geheim der huidige Synagoog en de beweegreden waarom (zoolang er nog onderhoudende joden op aarde zullen zijn) zij altoos hetzij volwassene, hetzij, en liefst christenjongetjes zullen blijven slachten, om er het bloed van te hebben dat noodzakelijk is voor hunne godsdienstige ritussen.
\'t Is trouwens niet te verwonderen dat de joden zoo, met haat en moord, hunne godsvrucht jegens de christenen uitoefenen, indien (ongelooflijk!) de rabbijnen er in geslaagd
3CC
zijn het eerste gebod (Dent. VI, 5) Gij zult den FTeer uwen God beminnen, hetwelk de joden met ons christenen gemeen hebben, in hunnen nieuwen talmudischen godsdienst te vervalschen, ja weg te cijferen, daarvoor liet gebod in de plaats stellende, dat men God niet moet he-rninnen, maar alken vreezen. Hiervan hebben wij twee versche bewijzen. Op de eerste plaats schrijft ons onze Oostersche correspondent: »Toen ik mij in 1860 en 61 te »Tiberias bevond en mij onderhield met Kakam Iv. W... «vroeg ik hem: maar bemint gij God? antwoordde hij mij: »lk vrees God, maar ik bemin Hem niet en kan Hem »niet beminnen. Waarom, vroeg ik hem, kunt gij God niet »beminnen? Eu hij antwoordde mij: Ik ben jood, mijn vader gt;nvas jood, mijn grootvader en mijns vaders grootvader nvaren joden, en ik zal jood sterven. Dus hernam ik, is het »voldoende jood te zijn, om God niet te kunnen beminnen. »Hierop antwoordde hij met te schertsen en een glas biau-sdewijn te drinken, het eenige wat hij bij mij wilde ge-»bruiken; wan t de brandewijn is volkomen koscer (kouster?) »dat is ritualisch en rein, terwijl andere dranken dat niet »zijn, vooral de wijn niet; want deze is tares—onrein als »hij van christenen komt.quot;
Het tweede bewijs ontleenen wij aan het nummer 1 Mei 1882 van het unioers Israelite, dat p. 198 een godsdienstige poezij geeft van den jood Eugenius Manuel, getiteld het Credo, waarin de eerste versafdeeling sluit met: O Dien, je crois a ta justice encore plus qu\' a ta bonté (O God, ik geloof aan uwe rechtvaardigheid nog meer dan aan uwe goedheid.)
Zeer natuurlijk dat men Hem niet bemint, aan wiens goedheid men niet gelooft. Hebben de rabbijnen den joden zulk een goddelooze en openlijke lastering kunnen doen slikken zóó, dat zij ze ons dichterlijk kunnen bezingen in hunne officieele dagbladen, niet van Cairo of van Damas-
3G7
kus, niet in hun rabbijnsche brabbeltaal, maar in helder Fransch (waaruit men ziet dat zij niet eens merken dat zij lasteren, en zoowel de geboden van God als die van Mozes schijnen vergeten te hebben); hoe zal men dan nog kunnen twijfelen, of de rabbijnen zijn er nog veel gemakkelijker in geslaagd, hunne geloofsgenooten, in hunne nieuwe wet, van de verplichting te ontslaan, hunnen naaste lief te hebben? En dat wel ondanks hunne joodsche verzekeringen van algemeene menscbenliefde aan Napoleon I en aan de goedige Fraasche wereld, in hun Sinedrion van 1806. Nog heden worden die verzekeringen door vele goedhalzen voor klinkende munt aangenomen, afschoon men ze zoo menigmaal en zoo duidelijk als leugenachtig heeft gebrandmerkt en aangetoond, dat zij juist het tegenovergestelde beduiden van wat zij schijnen te beteekenen. Doch, gelijk er altijd joden zullen zijn, zoo zullen er ook altoos onnoozele zielen gevonden worden-
Joodsolie listen in liet proces van Trente. De pauselijke eom-missaris. Valsche edikten en bullen. Paulus van Novara. Pogingen tot vergiftiging. Weggesmeten goud. Pomponius Loetus. Pauselijk vonnis tegen den Commissaris ten gunste van den Bisschop van Trente. Zaligverklaring van den kleinen Simon. Ontelbare joodsche
kindermoorden. Hoe wij ons jegens do joden moeten gedragen. ----
Daar wij tot hiertoe het joodsch gebruik van christenbloed genoegzaam hebben bewezen en toegelicht, en na in de vorige paragraaf gesproken te hebben van de listen en kuiperijen der joden gedurende het proces van Damaskus, om de verdenkingen van zich af te weren, de rechters om te koopen en de verdiende straf te ontwijken, zullen
368
wij nu — om te doen zien dat de joden immer en overal dezelfde zijn, en om onzen lezers een beknopt denkbeeld te geven der vreemde hoezeer schier onbekende geschiedenis van het ïrentische proces — nu iets zeggen van de soortgelijke listen door de joden van bijna gansch Italien, ja van Europa met de verfijnste sluwheid en de grootste onkosten aangewend.
Deze geschiedenis heeft zich, naar ons weten, nog niemand de moeite gegeven te voorschijn te brengen uit de. vele en allerbelangrijkste authentieke gedenkschriften van dien tijd, welke tot op het einde der vorige eeuw te Trente zijn bewaard gebleven en daarna overgebracht naar de palatijnsclie boekerij te Weenen. Die gedenkschriften werden nogtans in hun voornaam gedeelte allen uitgegeven door den bekenden pater Benedictus Bonelli van Cavalese, gedeeltelijk in zijne Dissertasioue apologetica, gedeeltelijk in zijne Collectanea in Judoeos 13. Simonis interemptores, welke te vinden zijn in het pars altera voluminit tertii der Monumenta ecclesiae TriJentince: beiden zeldzame werken, gelijk in den regel alle werken, waarin de joodsche kuiperijen worden onthuld, en die wij reeds meermalen hebben aangehaald. Nu hierop moetende terugkomen, zullen wij met letter D de Dissertazione en met C. de collectanea aanduiden, bij D het cijfer voegende der bladzijde en bij C het nummer der gedenkschriften
Zoo dan werd op Dinsdag der Goede week 21 Haart 1475 voor het eerst onder de joden van Trente beraadslaagd over den gruwzamen te plegen moord, welke op den avond van den 23 voltrokken werd. Den daarop volgenden Goeden Vrijdag 24 werd oumiddelijk door den rechtsgeleerde Johannes van Salis of Sala, inwoner van Brescia en gouverneur van Trente, bijgestaan door andere uitstekende hoogleeraren, het onderzoek ingesteld eu het proces aangevangen op last van Johannes IV Hinderbach,
3G9
Bisschop en Heer van Irente, een man van vast karakter en onomkoopbaarheid, maar tot dan toe beschermer dei-joden van Trente (D. 93), meer dan het den gelukz. Ber-nardinus van Feltre beviel, die juist dat jaar te Trente den Yaste had gepredikt. Naar gewoonte opkomende tegen de te groote gemeenzaamheid der christenen met de joden vooral tegen de joodsche geneesheeren, had hij voorzegd dat de ïrentenaars te hunner schade de vruchten zouden plukken van die verkeerdheid. En inderdaad, bij het verdwijnen van den kleinen Simon, die men weldra wist dat allersluwst juist door den geneesheer Tobias gestolen was, viel natuurlijk voort de achterdocht op de joden; maar de Prins Bisschop hield hen aanvankelijk voor niet schuldig zoo, dat de gelukz. Bernardinus hem een bezoek brengende zeide: hadde het goud de geesten niet beneveld, men zou weldra gevonden hebben dat de joden de schuldigen waren. Deze, die betrouwden op des Bisschops bescherming, belegerden hem met allerlei kunstgrepen en offervaardigheden; maar zij werden zelfs tot hem niet toegelaten, omdat hij alles op gerechtelijken weg wilde behandeld hebben. Desniettegenstaande deed hij eenige door de joden belasterde christenen in hechtenis nemen. Onder deze was zekere Johannes Sveizer die, alhoewel zijn alibi bewezen was, in de boeien bleef tot dat hij, behalve dat zijne onschuld duidelijk bleek, door een mirakel van den door hem aangeroepen kleinen Simon verlost werd. In tegenwoordigheid van getuigen ontvielen hem eensklaps en braken de boeien waarmede hij gekluisterd was.
Die de oorspronkelijke gedenkschriften leest, wordt ten volle overtuigd dat, zonder de onomkoopbaarheid des Bisschops Hinderbach en van den Apostolischen Stoel eenerzijds, en anderzijds zonder de talrijke en groote mirakelen welke God weldra uitwerkte (in weinige dagen
24
370
meer. dan twee honderd alle in formeel proces door uit Eome afgevaardigde commissarissen goedgekeurd; welke mirakelen de oogen van velen openden en hun den mond snoerden) zonder dat, zeggen wij, zouden er de joden niet alleen heelhuids zijn afgekomen, maar zouden daarentegen eenige onschuldige ciiristenen het gelag hebben moeten betalen.
Het proces bogon den 24 Maart 1475, en reeds den 23 Julij van dat jaar was de schuldigheid gebleken van onderscheidene joodsche moordenaars, die dan ook veroordeeld werden. Onder deze waren Tobias, Israël, Mohar en Mozes. Middelerwijl ontving zoo wel de Bisschop als de Burgemeester van Trente van onderscheidene streken brieven (C. 22 en elders) die hun berichtten, dat de joden hemel en aarde bewogen, zelfs bij princen, bij Paus en Keizer, fabelachtige sommen aanbiedend om huune onschuld te bewijzen. En ziet, juist den 23 Julij (C. 26) gewerd den Bisschop een eerste brief |van Sixtus IV, waarin hem beduid werd, hij zou allen verderen gang van rechtspleging staken, tot de aankomst van zijnen (des Pausen) Commissaris. Den 3 Aug, [C 37) een tweede brief van den Paus, waarin deze hem uitdrukkelijk zeide xiat velen, zelfs princen, de zaak afkeurden, ofschoon »Hij (de Paus) haar voor rechtvaardig hield; dat hij in »alle geval als zijnen commissaris had afgevaardigd den ^Bisschop van Ventimiglia, een geleerd man, die het gedane »zou onderzoeken.quot;
Doch de Bisschop van Trente die, als Prins en tijdelijk Heer, in naam des Keizers, in zijn eigenen Staat het proces voerde, met geheele volmacht van Keizer Fre-derik en van den hertog Sigismundus, gouverneur van Tyrool, zette zijne processen voort; en deze werden later te Home goedgekeurd.
Intusschen was de pauselijke Commisaris aangekomen, die
371
in zijn kort verblijf te Trente reeds door de joden gewonnen was. Doch weldra begaf hij zich naar Eoveredo, op Yenetiaansch grondgebied, waar bij meeude meer vrijheid van handelen te zullen hebben. Hier deed hij zekere christenen van Trente tot zich komen, voerde tegen hen proces, als aan den moord schuldig (waarvan zeer lange en formeele processen aanwezig zijn), zond menig verslag naar Kome op ten gunste der joden en tegen den Bisschop, maakte zelfs een proces aanbangig tegen de Salis en tegen de andere rechters van Trente, bedreigde met banvonnissen en wat hij verder oorbaar achtte (want er is niets tegen dat hij, door booze listen van anderen misleid, te-, goedertrouw handelde) en begaf zich voor een poos naar Verona, met zich in boeien voerende zekeren Anzelino of Angelino, een christen (later te Kome verklaard als ten eenemaal onschuldig) dien hij beschuldigde als eenen der ware moordenaars van den Gelukz. Simon. Doch te Verona, waar men den kleinen Simon was toegewijd, bevond zich de Commissaris volstrekt niet op zijn gemak; want om de mirakelen welke op het graf van Simon plaats grepen, riep het volk dezen reeds uit als gelukzalig.
Dank der heuschheid van den geachten Bibliothecaris Hector Novelli, mochten wij een handschrift [11—6 -9) der Boekerij Angelica van Eorna hebben, waarin men eenige spot en hekelversen tegen dien Commissaris vindt, welke toenmaals in Italien zeer besproken werden. Het volgende schijnt volkomen op Anzelino te slaan: trium-phate Hebre\'v. da poi che la moneta — Fa die le colpe e li peccati vostri — son volti in capo del name christiano (Blaast victorie, o Joden: nu het geld — zorgt dat uwe schulden en zonden neerkomen op het hoofd van den christen naam).
Ook het christenvolk viel uit tegen den Commissaris zelve, zoo als de gedenkschriften zeggen en Sommariva
372
dichterlijk zong: Non dico dei fanciulli la dieta (ossia la folia) — surta con pietre in Voronesi chiostri — contro il legato.... (Ik zwijg van den oploop der kinderen, die met steen en op de kloosters aanliepen tegen den legaat). — Daar [te Yerona] liet deze den braven christen Anzelino, wien hij aan den joodschen moord schnldig gemeend had, los. Doch deze werd andermaal door den gouverneur in hechtenis genomen, die van wege de Venetiaansche Ee-publiek last had, den pauselijken commissaris de hand boven het hoofd te houden. Kort daarna bevond deze zich, met zijn proces en zijnen schuldige in boeien, te Rome.
Hinderbach zette intusschen te Trente zijn proces voort tegen vele joden en jodinnen, wier namen in het proces dat in het Vatikaansch Archief bewaard wordt, niet ge-genoemd worden.
Zoo beleden den 3 Nov. 1475 den kindermoord Sara, de vrouw van den bereids gerechten Tobias, en Bella, de echtgenoote van Mohar insgelijks reeds gerecht. Deze twee vrouwen bekeerden zich tot het christendom en werden op vrije voeten gelaten. Den 10 Maart 1475 kwam de beurt aan Bona, dochter van den Yeroneeschen Salomon en zuster van Engel, die eveneens alles beleed; met haar Anna, de dochter van Abraham en echtgenoote van den gerechten Israel, Samuels zoon; ook deze vrouw bekeerde zich en herkreeg- de vrijheid. Deze Bella, Anna en Sara (na, behalve deu moord op Simon, nog vele andere in vorige jaren gepleegde kindermoorden en gruwelen beleden te hebben) kregen in den doop de namen van Elisabeth, Susanna en Clara. Den 27 Jan. 1477 in de kerk van den H. Petrus, voor de graftombe van de Gelukz. kleinen Simon gedoopt, beleden zij in tegenwoordigheid van een ontzaggelijke menigte volks hare misdaad.
Opmerkenswaardig is het dat den 6 Febr. van dat jaar die vrouwen de volmacht herriepen, welke zij aan hare
373
pleitbezorgers gegeven hadden in zake het proces dat men op het punt was te Rome te voeren; zij verklaarden zich schuldig en, wat ook de commissaris inbracht, al de gerechte joden rechtvaardig gestraft. Een en ander is te lezen in de gedenkschriften der genoemde collectanea.
Onder al de jodinnen echter van Trente (die bekenden medeplichtig te zijn aan den moord van Simon en aan vele andere den christenen schadelijke booze werken, in vorige jaren zoowel te Trente als elders gepleegd) verdient vooral vermeld ja gevierd te worden Brunetta, de vrouw van den gerechten Samuel (D 156 en volg.). Zij alleen onder al de jodinnen ja zelfs joden was het die, in weerwil der felste folteringen, nooit iets beleed. Later met rust gelaten en niets meer hebbende te vreezen, veropenbaarde zij, ware heldin, alles. Zij verzocht gedoopt te worden, en kreeg van den Bisschop, om hare heldhaftige vastheid en belijdenis, den naam van Caterina.
Terwijl de Bisschop zoo op zijnen weg vooruitging in het bijeenverzamelen van immer nieuwe bewijzen nopens de schuldigheid der joden, beraamde deze tegen hem zulke booze plannen, dat zij nauwlijks geloof zouden verdienen, ware ze niet allen in rechten bewezen door authentieke processen en gedenkschriften die. God zij gedankt, bewaard zijn gebleven. Het minst en, daar er van joden sprake is, als niet te tellen, was het te hunner gunste aanhalen van een bevelschrift van Frederik III van 1470, en van twee Bullen, van Paus Gregorius IX in 1236, en van Innocentius IV in 1247. Dat Keizerlijk bevelschrift schijnt of valsch of nietig, daar diezelfde Frederik vier jaren later goedkeurde wat de Bisschop tegen dat gewaand bevelschrift gedaan had, waarin de keizer verbood de joodscbe rechtszaken elders te behande-delen dan voor zijn Gerecht. Wat de pauselijke Bullen betreft, behalve dat zij niets anders zeggen dan dat men
374
de jodeu niet moet vervolgen noch belasteren, worden zij nog door velen voor valsch gehouden en als door de joden gesmeed, alhoewel zij door Rainaldus, den voortzetter van Baronius, zijn opgeteekend. quot;Wat zeker is: de beroemde Pan vino. Verhoorder der rechtszaken van het H. Paleis, en door Paus Sixtus IV over dat Trentisch proces aangesteld, zegt in zijne raadpleging uitdrukkelijk (D 35): »Non ohstant privilegia Gregorii et Innocentii: turn quia !gt;etiam ad litteram iutellecta non sunt servanda de jure: titum etiam quia Concilium Viennense talia rescripta aperte nmprohat: turn etiam quia sane intellect a excludunt solum tgt;frandulentam calumniam .... Patet non fuisse intentionem ■aconcedentium talia privilegia nisi excludere calumniosas wexationes.quot; (De voorrechten van Gregorius en van Innocentius staan hier niet in den weg: want naar de letter begrepen zijn zij in rechten niet ontvangbaar: de Kerkvergadering van Vienue keurt zulke rescripten openlijk af: wel verstaan sluiten zij alleen den bedriegelijken laster uit .... Blijkbaar is het dat de intentie der gevers dier voorrechten alleen geweest is, de lasterlijke plagerijen te weren).
quot;Weshalve het wel raag herhaald worden, dat katholieke schrijvers nooit genoeg op hunne hoede kunnen zijn, waar er spraak is van gedenkschriften door sektarissen of joden te hunner gunste en te onzer nadeele bijgebracht. Negen-en-negentig keeren op de honderd zal men bevinden, dat die joodsche en sektarische munten of gesnoeid, of vermengd, of volstrekt valsch zijn.
Behalve deze hun gewone en zeer gemeene kunsten (C. 88: en elders: en D. 59—130 en elders) misleidden onderscheidene rijke joden van Novara, van Modena, van Brescia, van Venetien, van Bassano, van Eovereto en van elders (onder welke vooral een zekere Crassius of Grassino heel zijn vermogen van meer dan 12,000 dukaten voor
375
die zaak ter beschikking stelde) een zekeren Paulus, priester van Novara. om den volgenden even sluwen als trouwloozen list te beproeven. Die Paulus moest naar Trente gaan, in den Bisschops gunst zien te geraken en hem openbaren, dat de joden hem hun geheim hadden meegedeeld van hem (den Bisschop) te zullen vergeven. Intusschen zou Paulus zelf hem vergeven tegelijk met den gouverneur De Salis; hij zou de ijzeren tralie trachten weg te nemen waarmee de kuil gesloten was, waarin men het knaapje gesmeten had, opdat men zou kunnen onderstellen dat hij er door het stroomend water was ingevoerd geworden; en dan naar Kome, waar hij tegen den Bisschop het proces van den Commissaris zou handhaven en staande houden, dat men den joden blijkbaar onrecht had aangedaan, en dat de ware schuldige de reeds genoemde Sveizer was met Anzelino. dien de commissaris geboeid met zich naar Rome had gevoerd. Paulus kwam met deze onthulling gemakkelijk in de gunst des Bisschops, die hem gedurende twee maanden deed werken aan het overschrijven der authentieke processen, welke den Paus en den Keizer werden overgemaakt (D. 150. fol. 2 van het Proces); zoodat het afschrift, dat men in het Vatikaansch Archief bewaart, van de hand is van dien Novareeschen Paulus.
Terwijl deze intusschen zijn trouwloos plan zocht uit te voeren, den opperhuismeester en andere zocht te winnen, werd de Bisschop, eer Paulus nog iets kwaads had kunnen uitrichten, gewaarschuwd dat men dien priester Paulus meermalen in burgerkleeren in en buiten Trente had zien rondloopen. Hierop werd Paulus als verdacht in hechtenis en in verhoor genomen. Vreezende dat men wellicht lont had geroken, zeide hij in een zijner verhoeren, hij zou do de geheele waarheid in schrift geven, mits men hem alleen liete. Allen uitgegaan zijnde sneed hij met een penuemes
376
de punt zijner tong af, welke men later met het pennemes in den vuilnisput vond. Doch hij werd daarom nog niet stom; integendeel, hij moest, zoo goed en zoo kwaad als \'t kon, nog meer praten dan vroeger en alles belijden, met name dat voornoemde jood Grassino hem gezegd had: (D. 59) De gouverneur van Trente zou hem en den onzen (den joden), indien hij wilde, goed doen (el Podesta de Trento V aver ia possu far bene a hi e a li no s tri sel havesse voluto). Maar de Salis had, even onomkoopbaar als de Bisschop, immer het joodsche goud geweigerd. Ongelooflijk zijn trouwens de sommen welke bij die aangelegenheid uitgegeven en van velen aangenomen werden.
Paulus wilde naar Rome (D. 130), om volgens afspraak met de joden te hunner gunste getuigenis af te leggen en het proces van den commissaris te steunen. Hierin zou hij geholpen worden door een jood. Man van Pavia, en dooreen Ognibene (omnibonus) van Venetien; deze zouden hem in schrift geven al wat hij in de verhooren moest antwoorden.
De weinige dagen dat de Commissaris te Trente vertoefde was hij immer in briefwisseling met de joden. Deze brieven werden ter sluiks op een zeker venster gelegd van de St. Mkolaas kerk, of van de kerk van het H. Kruis.
In \'t geheim waren er drie joden te Trente aangekomen, een valschbekeerde Giampietro, een Salomon en Crassino, afgevaardigden der joden van Italien, met last van niets te sparen om de joden vrij te krijgen die nog in hechtenis waren. Ook had men beproefd het lichaam van den Gelukz. Simon te stelen, waarvoor de jood Grassino vierhonderd dukaten had aangeboden.
^Paulus ondervraagd (D. 14 verhoor van 16 Sept. 1476 »fol. 54) waarom hij, mislezend priester en des Bisschops svriend en vertrouweling, hem zoo wilde verraden en ver-
377
sgevcn? Antwoordde, dat hij zulks wilde doen om de vier-»honderd dukaten te verdienen.quot;
quot;Welke het einde van den Novareeschen Panlus geweest is blijkt niet uit onze gedenkschriften; waarschijnlijk stierf hij in de gevangeni.3 te Trente.
Even trouwloos en rechterlijk zeker zijn de kuiperijen van zekeren jood Israël, een schilder van beroep, die toevallig te Trente en sedert eenige dagen gast van den geneesheer Tobias, bij liet plegen van den moord, met al de joden van Trente in hechtenis was genomen. Doch op dien oogenblik (D. 139) voor onschuldig gehouden en zelfs christen willende worden, werd hij in April 1475 gedoopt met den naam von Volfangus, en vrij gelaten. Men gebruikte hem zelfs als tolk, om de rekeningen der joden met de christenen te vertalen. Maar Israel Volfangus maakte van die vrijheid niet alleen gebruik om heimelijk ten gunste der joden met de joden van Italien en van Duitschland te onderhandelen, maar om, in overleg met genoemden Paulus, en den Bisschop en den gouverneur de Salis of Sala en den hoofdman Sporo het leven te benemen. De zaak was reeds zoo ver gevorderd dat (D. 146) Volfangus vergif had weten te krijgen dat hij bij Salomon bracht, die het zou onderzoeken. Deze Salomon was reeds vroeger te Weenen bij Keizer Frederik en te Inspruch bij den Aartshertog Sigismundus geweest, of hij soms door geld de zaak kon nitdooven; maar niets hebbende kunnen uitlichten was hij te Trente gekomen, ten einde met vergif zijn doel te bereiken. Doch na onderzoek zeide Salomon, dat vergif was niet goed, hij zou wel wat beters bezorgen. Ook onderhandelde hij met den Commissaris Ventimiglio, en in het proces, dat deze te Rovereto voerde, legde hij een valsche getuigenis af. Een en ander beleed hij zelf in onderscheidene verhoeren, toen hij op achterdocht den 26 Oct. op nieuw gekerkerd was.
378
Melding verdient zijn verhoor (D. 147) van 12 Nov. 1475: »quot;Waarom hij christen was geworden, en of hij aan »het christen Geloof geloofde? Hij antwoordde, hij was «christen geworden om den dood te ontvluchten, en hij »geloofde niets van het Christen Geloof: hij hield het »voor zeker dat het joodsch geloof het rechte en heilig »was.quot; En nopens het gebruik van christenbloed antwoordde hij: »Hij hield het voor gewis, dat het is wèl gedaan, ïchristen jongetjes te dooden en hun bloed te eten en te «drinken. Hij voegde er ongevraagd bij dat, kon hij «Volfangus, met Paschen bloed van een christenknaapje »hebben, hij dat gaarne zou drinken en eten, indien hij »het heimelijk kon gedaan krijgen. Dat hij, alhoewel gedoopt, »m zijn binnenste als jood wilde leven en sterven.quot;
Deze verhoeren vindt men niet in het Vatikaansch Proces, maar in dat hetwelk te Weenen bewaard wordt. Zij zijn trouwens grootendeels afgeschreven in de aangehaalde werken van P. Bonelli. Overigens zeggen onze gedenkschriften niet, hoe ook deze valsch bekeerde Israel aan zijn eind is gekomen.
Daar wij hebben aangeraakt wat in de processen van Weenen voorkomt en niet in die van Rome, zullen wij hier bijvoegen wat de jood Lazarus vertelde in zijn verhoor van 20 Nov. 1475, namelijk dat, toen de kleine Simon gedood was »Samuel vreemde gebaren begon te maken M^facere jicas) en schaterde van lachen: en Engel bespoog »het lijkje in het aangezicht en kaakslaagde het. Tobias «nam het met de linkerhand bij de haren, sloeg het met »het hoofd op de bank en bespoog het. Israel stak met «een breeden mond de tong uit en maakte allerlei gri-»macen. Joaf ontdekte en onteerde het. Ook Isaak bespotte «en gaf kaakslagen, ilozes en Israel de schilder (Volfangus) «en al de anderen verlustigden zich spottend. Maar hij «kon alles niet waarnemen.quot;
379
»Later vertelde Joaf in zijn verhoor [ibid.\\, dat Samuel »zijn tanden zette in een oor van het jongske, en hij Joaf »deed insgelijks.quot;
Voorts wordt er in de gedenkschriften gedurig melding gemaakt van de te hunner verdediging uitermate groote met verkwistende hand door de joden soms nuttiglijk soms nutteloos uitgegevene sommen. Zoo [D. 119—120—123] schreef op Aschwoensdag van 1477 een zijner gevolmachtigden te Eome, G uilmus Eottaler [van het bisdom van Regensburg, keizerlijk notaris,geheimschrijver des Bisschops van Trente en pastoor van Medio-Coronense] aan den Bisschop vau Trente: gt;Ku beginnen de zaken op nieuw; »maar ik kan do advokaten niet naar behooren betalen\'■ «terwijl de joden geen geld sparen [prof usissime tribwm t vsuis procuratoribus.quot;] — En den 22 Febr. berichtte hij den Bisschop dat »do joden door tusschenkomst der Mi-»laneesche kooplieden te Rome drieduizend dukaten be-»schikbaar stelden om te verblinden, enz. Maar hij hoopt »dat zij niets zullen uitrichten, daar de zaak een goeden »loop neemt.quot;
Hierop moet de brief doelen, welken de Bisschop van Trente den 7 Oct. 14-76 [C. 100] schreef aan Broeder Michael van Milaan, der Minderbroeders, waarin hij zegt; »Hij hoopte te overwinnen, niettegenstaande de joden twee »met gold bcladcne muilezels in Rome hadden binnen »gevoerd.quot;
Den 6 Maart schreef Rottaler dat, in den regel, te Rome iedereen gestemd was voor den Bisschop, en dat een kardinaal hem zeide: »De Bisschop moet maar volhouden, »al zou hij er ook zijnen mijter onder moeten verpanden. »Dat de joden aan den Graaf Hieronimus, dat jaar tot ^kardinaal verheven, \'s Pausen neef, vijfduizend dukaten «hadden aangeboden; maar hij weigerde ze en joeg de »joden weg.quot;
380
Aan den Hertog Sigismundus [D. 232] boden zij dui-zende florijnen aan. Met welk gevolg? Kort daarna verbande hij voor altoos al de joden uit Tyrool, ofschoon hij aanvankelijk der partij van den Commissaris was toegedaan geweest.
Zij boden den Bisschop Hinderbach aan, hem een nieuw kasteel te bouwen. Aan den gouverneur de Salis, die naar Brescia was vertrokken, kwam een jood Donatus van Soncino zeggen: »hij zou zijn schoot vullen met het goud »dat hij hem bracht, indien hij de joden van Trente maar »wilde verlossen.quot;
Zij kozen voor hunne ruimschoots betaalde advokaten de knapste hoogleeraren vanPadua. — Hieromtrent schreef de reeds genoemde Sommariva aan den Paduaanschen Compagnola, op de advokaten van Padua doelende, in dicht: Ebrei risurgon e molti li difende— Perche l\'argento fa guerra tale — c/ie li dotter che sopra gli altri vale son quei che primi a sua difesa intend e. Wat in Neerlandsch zoo veel is als: De joden steken het hoofd op en velen verdedigen hen, omdat het zilver zulken oorlog \'voert, dat de hoogleeraren, die meer vermogen dan de anderen, diegenen zijn welke vooral hun eigen belang op het oog hebben.
Maar van pas schreef een der gevolmachtigden uit Rome aan den Bisschop: »De joden strooien goud en zilver, »maar wij niets dan geschreven papier: Nos vera solum ^cartas scriptas erogamus.quot;
En, zooals men gaat zien, had bij den H. Stoel, toen, gelijk altoos, het christenpapier meer waarde dan het joodsche goud.
Immers, eenerzijds de Commissaris, anderzijds de gevolmachtigden des Bisschops van ïrente [de genoemde Rottaler en Approvino, een toenmaals uitstekend Trentisch rechtsgeleerde] ieder met zijn proces te Kome gekomen.
381
koos Sixtus IV eene congregatie van zes kardinalen, welke die zaak zouden beoordeeien. Deze kardinalen vereen! gden zich in tegenwoordigheid van den Auditeur der rechtszaken van het dusgenaamd H. Paleis, den zeer beroemden rechtsgeleerde Franciskus Panvino van Padua. Eerst den 20 Junij 1478 werd het vonnis uitgesproken. Wel vier jaren lang had het geschil geduurd, dat zeer bemoeilijkt werd door de joodsche kuiperyen, door den invloed van veelvermogende personnagion on door den aard der zaak zelve. Het gold toen nog in geenen deele den marteldood en de gelukzaligverklaring van het kind, maar alleen een crimineel proces door een wettigen prins in zijn gebied in zake van moord gevoerd. In dien zin werd het voor het Bisschoppelijk proces gunstig vonnis uitgesproken.
De llisschop kon, in zijne hoedanigheid van wereldlijk Heer van Trente, in zijn gebied de processen en de verhoeren der anderen nog niet gevonniste joden voortzetten, ook nadat Sixtus IV de zaak voor zich had geroepen [en ook hierin kreeg de Bisschop gelijk]. Ook kon hij streng genomen, het naar elders dan voor den Keizer aan wien hij zijn wereldlijk gezag ontleende, overbrengen dier aangelegenheid weigeren; maar er bestonden twee redenen waarom die zaak voegzaam te Rome behandeld werd: eerstens, omdat reeds onmiddclijk na den moord de Bisschop en ai de Trentenaars niet twijfelden of, de moord bewezen, was tevens en zonder meer do marteldood bewezen, en gevolglijk het jongetje gelukzalig. Doch dit laatste kon alleen te Eome verklaard worden. Tweedens, hoedanig ook de aard dier zaak ware, daar er sprake was van de handelwijze te beoordeeien van een Prins die tevens Bisschop was, en ze te beoordeeien tegen zulke machtige tegenstanders en tegen den pauselijken Commissaris zelve, zoo kon men geen onomkoophaarder en meer gerechtigd Tribunaal vinden dan in den H. Stoel, en zulks bewees de uitkomst.
382
Gansch Europa nam deel aan en, gelijk men thanszegt, stelde belang in die zaak; het raakte toch den joden die toen gelijk nu veel geraas maakten, veel meer dan in belangrijkere aangelegenheden de brave christenen weten te doen. Deze kan men verjagen, verbannen, vonnissen, plagen, bestelen, vermoorden, zonder dat zich noch een dagblad, noch een parlement, noch een vinger over hen bekommeren, \'t Is al veel, indien zulke christenen somwijlen, zelfs van zekere^ goedgezinden niet beschuldigd worden van onvoorzichtigheid, van vermetelheid, van uittarting, zelfs wanneer zij niets doen dan zich eerlijk en gematigd verdedigen. Doch, geldt het den joden, \'t is als raakte men aan den oogappel van Europa. [O domme goe gemeeente, ö leugenvolle, wreed-onrechtvaardige vrijzinnigheid!]
Trouwens, gelijk men zeer slecht doet, wanneer men de joden onrechtvaardiglijk mishandelt, of hun zelfs maar een haarlok ontneemt, en daarentegen wèl doet, als men hen in onrechtvaardige vervolgingen helpt en verdedigt; zoo zou men niet kwaad doen, indien men — wat nauwlijks te hopen is — de christenen althans behandelde gelijk de joden. Deden minstens de christenen voor christenen wat joden voor joden, ja wat christenen voor joden doen! Doch hiervan genoeg.
In dit opzicht en niet te verzwijgen is een brief welke te Weenen bewaard moet zijn en aangehaald in de collectanea van Bonelli, n0 182, welken brief de beroemde Pomponio Leto den 14 Julij 1478 uit Eome schreef aan den Bisschop Hinderbach. »Hij wenschte dezen geluk »met zijne overwinning op de joden. Hij verwondert zich »dat de joden, met hun zoo ruim uitgegeven geld, toch gt;het onderspit hebben moeten delven. Hij schrijft die »overwinning vooral toe aan den wakkeren Approvino, »Qndersteund door den ijver, door de vastberadenheid en »volstandigheid van den Bisschop zelve. Hij sluit met
383
»zich aan te bieden als dichterlijken zanger tot lof van den ^gelukzaligen Simon.quot;
quot;Want van toen af, ja zelfs eer men het proces aanving over de mirakelen van Simon, werd deze reeds als gelukzalig en als martelaar door allen vereerd. Ook de beroemde Platina hield zich nopens dat proces zeer onledig en was immer een vurige vereerder van den gelukz. kleinen Simom van Trente, Daaromtrent hebben we een brief in dato 16 April 1478 van Approvino aan Hinterbach, waarin hij »(C. 152) Platina prijst, die zich voor die zaak sveel moeite gaf eu ten dienste stelde van den Trentischen ^Bisschop.quot;
Zoo wel te Rome als vroeger te Verona had de commissaris in den loop der zaak veel onaangenaams te verduren. Zoo leest men in een brief van Eottaler aan Hinterbach, 28 Maart 1477 [D. 232]: «Terwijl de joden »hem te zijnent gingen raadplegen, werden zij er door het »volk met steenen uitgejaagd; zoodat zij genoodzaakt waren «achter het huis van den commissaris een tuin te koopen, »om hem vrij te kunnen naderen. Dien tuin noemt Platina »Aceldama-, en hij [Platina] houdt zich bezig met een »groote historie te schrijven, enz.quot;
Zoodan, nadat de zaak nauwkeurig onderzocht en van weerszijde door partijen bepleit was, werd eindelijk, na vier jaren, den 20 Junij 1478 door Paus Sixtus IV het vonnis geveld ten gunste van den Bisschop van Trente door eene tot hem gerichte Breve, te lang om hier aangehaald te worden [men vindt ze in de Disseriazione\\, waarin de Paus verklaart, dat het proces van Trente wettig en rechtvaardig was [rite et recte factum]. Hierbij voegde Sixtus twee aanbevelingen: vooreerst dat— wijl er tot dan toe van de mirakelen en de zaligverklaring van het kind, zelfs nog geen spraak was geweest — hij [de Bisschop] zich deswege aan de kerkelijke wetten zoude
384
houden; voorts — wat de Pausen immer bevolen, zullen bevelen en de goede christenen zullen naleven—dat geen particulier zich verstoute, de joden in hunueii persoon of in hunne have te na te komen.
En zoo eindigde het proces der moordenaars van den Gelukz. kleinen Simon, hetwelk werkelijk bestaat uit drie processen: dat van den Bisschop van Treute, dat van den pauselijken Commissaris, en dat van Paus Sixtas IV, welk laatst alles oploste tot zege der waarheid; en deze schitterde des te heerlijker, naarmate zij door de joden en door hunne begunstigers feller was bestreden geworden.
Na deze zijne veroordeeling weet men van den Commissaris weinig anders meer dan dat hij [wat blijkt bij Ughelli uit den naamlijst der Bisschoppen van Ventimiglia (Albintimilenses, li alia sacra, torn. IV, p. 310, no. 22) overging naar het Bisdom van Amalfi, van daar naar dat van Patrasso [Pafracentem] en huisgenoot, van den kardinaal Giuliano van Sint-Petrus-banden, in den ouderdom van 55 jaren te Kome overleed. Deze kardinaal stichtte hem eene graftombe met opschrift in de kerk der Minerva.
Middelerwijl geschiedden er vele mirakelen bij en op het graf van den kleinen Simon, en nam de godsvrucht tot het gelukzalig kind immermeer toe; waarom Sixtus IV, door Bulle van 1480 [D. 204] drie kardinalen en twee Bisschoppen naar Trente afvaardigde ten einde die mirakelen te onderzoeken. Ea deze werden door den Paus goedgekeurd tegeliik met de vereering van den gelukz. kleinen Simon. Later werd dezes naam door Gre-gorius XIII geplaatst in het romeinsch martelaarsboek.
Hiervan dit weinige genoeg. Die er meer van verlangt te weten kan de Dissertazione van Bonelli raadplegen en het werk van Benedictus XIV de canomzatione Sanctorum.
Zoodat - - wat wij bereids elders zegden — er vier verschillende processen gevoerd werden iu zake dier
385
gebeurtenis, welke in de XV eeuw de geesten, het vernuft en de pennen bezig hield der uitstekendste toen levende rechtsgeleerden,geschiedschrijvers.dichters en letterkundigen.
Overeenkomstig ons doel zij hier nog aangemerkt (wat dikwijls gebeurt: die een enkele zaak naarstig navorscht, ontdekt tevens vele andere zaken) dat, ter gelegenheid van dat eene Ïrenïisch moordproces; er volkomen zekere en best bewezene berichten opdaagden van tallooze andere dergelijke kindermoorden in diezelfde eeuw gepleegd, zoo wel in Duitschland als in Italië. Dat kon wel niet anders daar — gelijk tot hiertoe bewezen is — deze moorden een noodzakelijk deel uitmaken van den joodschen eere-dienst. Worden zulke moorden niet altijd ontdekt, \'t is niet omdat ze niet gepleegd, maar omdat ze niet ontdekt worden. Het zou trouwens al te lang en vervelend zijn dezelve slechts aan te stippen. Het zij genoeg met kennis van zaken te zeggen, dat men ze met dozijnen telt, zoodat, die zich de moeite zou willen geven van ze in processen en kronieken op te visschen, er gewis met honderden zou vinden, behalve nog dezulke, welke in de gemeentearchieven begraven liggen. Doch de tijd is niet daar om deswege verder uit te weiden. Alleen Israel—Vblfangus openbaarde er onderscheidene te Hendins, te Frankfort te Regensburg en elders in Duitschland gepleegd ook, bij zijn leven, te Padua, te Mestre, te Serravalle en te Bormio in Italien. Yan al die moorden vertelde hij de omstandigheden en de redenen, in alles gelijkend op de redenen en omstandigheden van den moord van Trente. Niet weinige steden en dorpen zijn er, zoowel in als buiten Italië, waar het volk zijne godsvrucht onderhoudt jegens door joden geslachte kinderen, waar op hunne graven mirakelen gebeuren en waar men de door den H. Stoel goedgekeurde Mis en officie heeft ter eere van die onnoozele wichten. Hieromtrent kan men de Bollandisten nazien onder 17
386
April: de Ti. Rodulpho puero a Judaiis occiso Bernce in Elvetia. Daar vindt men een lange lijst van dergelijke joodsche kindermoorden.
Betrekkelijk deze raag het volgende niet verzwegen: De Eepubliek van Venetiën had zich in de zaak van Siraon wat al te voorzichtig, wat al te behoedzaam, wellicht zelfs eenigzins vijandig getoond (want uit de gedenkschriften blijkt dat de joden daar toenmaals veel vermochten); zoodat zij scheen aan zulke joodsche gruwelen geen geloof te slaan. Maar den 4 Julij 1480 zag zij zelve zich genoodzaakt op het SintMarkus plein te doen verbranden een Servadis, een Jakob van Keulen en een Mozes, als schuldig aan moord, juist gelijk te Trente, op een jongetje genaamd Sebastiaans, van Porto Buffole. Van andere medeplichtigen knoopte een Jacob zich in de gevangenis op, een Lazarus en andere stierven in den kerker, een Elias ontvluchtte Hierover kan men lezen het schoone uitvoerig verhaal van Flaminius Cornelius, Venetiaansch Senator, in zijn werk: de cultu 13. Simonie pueri apud Venetos, Tridenti 1765, en het Martyrium Sebastiani novelli, trucidati a perfdis judceis: een gedichtje van den reeds genoemden Giorgius Sommariva van Verona, echter raeer historisch dan poëtisch. Men vindt het ook in het boven vermeld handschrift der boekerij Angelica van Kome; het verdient volkomen geloof; want het is van een tijdgenoot.
Op dezen oogenblik (Junij 1882) zijn de dagbladen van Oostenrijk en Hongarije opgevuld met bizonderheden van een kindermoord daags voor Paschen van het loopend jaar gepleegd te Tisza-Eslar. Het schijnt dat het gerecht zich — voor zooveel de joden het zullen toelaten — die zaak zal aantrekken.
Zoo ook weten wij dat op dezen zelfden Paschen te Constantinopel als bij mirakel een jongske uit de klauwen der joden werd gered, dat zij reeds bemachtigd hadden.
387
Doch van deze en ontelbaar andere joodsche moorden beproefd of voltrokken (waarvan o. a. de beroemde H. Agobardus, Bisschop van Lijon, van af het begin der 8e eeuw in zijn werk: de insolentia Judceorum et de judaicis supers!itionibus) zou men gemakkelijk de bewijzen en straftoepassingen vinden indien zich, aan de overmacht van het joodsche goud — vooral in onze dagen — soms niet koppelde de goedigheid, van hen die de joden onbekwaam achten voor datgeen waarvoor zij zeiven onbekwaam zijn.
De jood Crémieux, vice-president van het consistorie der Fransche joden, grootmeester der fransche vrijmetselarij, minister van eerediensten en van Finantien, riep in het No. 8 April 1840 van het Journal des Debats, bij gelegenheid van het proces van Damaskus, uit: »Is het gt;waar, dat de joodsche godsdienst zoo den moord en het vergieten (hij had er bij moeten voegen: het eten en drin-»ken) van menschenbloed voorschrijft; staan wij dan op, »wij joden te zaêm met de wijsgeeren, met de christenen «en ïnrken, en schaffen wij met hen die dat plegen, dat sbarbaarsch en heiligschendend gebruik af, hetwelk den ^moord plaatst onder Gods heilige geboden.quot;
Al te lief, heeren joden! quot;Wij christenen wij vergen zoo veel niet. Wij weten dat niet alle joden onderhoudende joden zijn, en wij moeten van eiken partikulieren jood gelooven dat hij, althans hierin, niet onderhoudend is, tot dat ons het tegendeel blijkt. Ook in dit geval heeft de joodsch-macjonieke beschaving, welke zich overal uitbreidt, feitelijk de door de wet toegepaste doodstraf afgeschaft quot;Want, wat aangaat hare niet wettelijke toepassing, deze neemt immer meer toe met moorden en zelfmoorden, naarmate de wettelijke toepassing vermindert. Immers welke kracht is meer onweerstaanbaar dan de kracht des gewetens? quot;Welnu deze, welke de joden verplicht ons te haten en te slachten, zij verplicht ons, hen niet te kwet-
388
sen, integendeel hen te beminnen.
Intusschen verbiedt ons niets, zoo als het Italiaansch spreekwoord zegt, onze kiekens te kennen (welk vleesch wij in de kuip hebben), daar het ons, wat Cremienx er ook van zegde, niet gegeven is, dien gruwel op te ruimen.
Niets anders beoogden wij tot hiertoe, dan eenig licht te verspreiden over de donkere geheimen van zoovele min of meer beschaafde en — Si Superis placet — christenachtig schijnende Ghetto\'s.
Kv