OVER
OPENBARINGEN 5:10\', Uitgesproken op den gedenkdag der Hervorming
1)0 OU
Predikant bij de Doopsgezititlen te Utrecht.
NIET IN DKN IIANDI.I,.
UTRECHT. — 1877, Stooni^wkdrukkcrij en Slecmlrukkcvij „de Tndustrie\' (J, VAN DRUTENl
-ïliTOi ®--\' .................HM
........■
• •-
• 1
Bi ld er dijk hoeft, meen ik, ergens gezegd, dat men een dichtstuk niet moet lezen, maar hooren. Dit geldt ook van eene predikatie. Maar aan den vriondelijken drang van sommige belangstellende hoorders, die het gesprokene ook wilden lezen, heb ik mij niet mogen onttrekken. En dit is do eenige roden, waarom dit eenvoudig woord gedrukt is.
II.
31 Oct. 1877.
V O 0 U Z A N G.
Mijn hart, mijn mond verbreid Uw\' eer,
O Opperheer! Voor aller ooren.
\'k Doe zelfs voor \'t oog der aardsche Goón Mijn blijden toon, mijn psalmen hoeren, \'k Zal naar \'t paleis dor heiliglieid, O Majesteit! Mij needrig koeren. Uw trouw, Uw waarheid maakt dat ik, Elk oogenblik, Uw naam zal eeren.
Gij staafd\' uw woord, opdat geen blaam
Uw grooten naam, ooit aan zou kleven: Wanneer ik riep, hebt g\', op mijn klagt. Mijn druk verzaeht, mij kracht gegeven. De Vorsten zullen met gezang,
Hun leven lang U eer bewijzen;
En als Uw woord tot hen genaakt,
Eu \'t hart hun raakt. Uw goedheid prijzen.
(I\'s. 138 , vs. 1 en 2).
..Jf-f\'..... pfquot;\'quot;
- ■ •
„Kn ^ij licht ons onzen God gemaakt tot koningen en priestersquot;.
(Openb. 5: 10»)
Nog hoor ik den dichter (\') zeggen, dien ik voor weinige dagen op nieuw mogt bewonderen: «depoözy schijnt gestorven!quot; in deze prozaische eeuw is de geest voor goed geweken, die bezielt, ontvlamt en gewijde accoorden aan het speeltuig ontlokt. Maar zij is niet dood; zij sluimert slechts. Reeds hooren wij de voetstappen van hem, die haar zal doen ontwaken, om op te treden met nieuwe kracht, met onverzwakten gloed, want:
\'s Hemels gaven sterven niet!
Wat uit den hemel op aarde komt is onvergankelijk, al is het in eene sluimering vervallen zóó diep, dat zij aan don dood gelijkt. En zoo sluimeren vaak groote gedachten, door Gods geest vóór eeuwen roeds in de zielen zijner uitverkorenen gewekt. Het schijnt soms, dat zij verstorven zijn, totdat zij op haar tijd, d. i. op Gods tijd weer ontwaken, misschien om nu eerst regt te worden verstaan en zich te openbaren in hare volle kracht.
Do gedachte, die in onzen tekst is uitgesproken, kan dat bewijzen. Hier komt tot volle ontwikkeling, wat Mozes reeds had gezien bij het licht, waarmee
(\') Ik bedoelde ten Kate
God hem had bestraald, üie het grootc werk gezien hadden, door dezen Godsman tot stand gehragt, en die den zegen er van genoten, getuigden: «Daar stond geen profeet m eer op in Israël, gelijk Mozes, dien de Hoor gekend had van aangezigt tot aangezigtquot;. En vraagt gij, waar hij bovenal zich als profeet openbaart, ik antwoord: ton eerste bij don Sinai, als hij aan het volk do onvergankelijke zedewet mag geven, die de eeuwen zou verduren: «Hebt God lief boven alles en don naaste als u zelvequot;. En dan, als hij in de derde maand na den uittogt uit Egypte de Oudsten van Israël rondom zich vergadert, opdat hij hun do woorden voor zou leggen, die de Heer hem geboden had. Toen was het, dat hij in den geest aanschouwde wat God voor had met zijn volk, waarvoor het vatbaar was, waartoe bestemd. Eu nooit is er in do Oudheid een woord gesproken aangaande do roeping en bestemming van don monsch, zóó verheven en diepzinnig als dit, dat vierduizend jaren geleden aan don voet van don Sinai Israël in do ooren klonk: «Indien gij mijn verbond zult houden, zoo zult gij mij oen priesterlijk volk zijnquot;.
Indien het volk van Israël do priesters van Egypte heeft gekend — en hot hooft ze gekend — dan hebben zij iets verstaan van het aanzien, waartoe zij werden
O
alloon dat zij woder x.on onhvakon, maar dat zij zou horloven mot niouwo kracht, hocrlijkor dan zij ooit was geweest. God zond zijn Zoon! De wol is door Mozos gogevon, do genade on de waarheid is door Jezus Christus geworden. En toon hij onder ons had gewoond en hot Koningrijk Gods had gesticht, toen hij aan het kruis gestorven en door don Vader verheerlijkt was, toen was er eene gemeente, op wier lippen hot nieuwe lied was gelegd: »Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priestersquot; !
Dit nieuwe lied staat in de Openbaring van Johannes. In mijne jeugd heb ik geloerd, en velen uwer met mij , dat Johannes in zijne O p e n b a r i n g op eene verhevene wijze beschreven hooft, wat hom van de heerlijkheid en do volkoraene zegepraal van hot Koningrijk van Christus in verschillende gozigton ontdekt was. Ik geloof, dat die beschouwing in hot algemeen juist is. En tot die heerlijkheid behooren de zegeningen on voorregten, die de gemeente der verlosten door haren Zaligmaker verkreeg. Het visioen, dat in dit hoofdstuk ten deelo beschreven wordt, is or aan gewijd. Ik zag, dus vangt Johannes aan, in de regterhand desgenen, die op don troon zit, een boekrol, die beschreven was van binnen on van buiten, on gesloten met zeven zegelen. Het was het book der raadsboshnteu Gods. En eene niagtige Engel riep mot eene groote stom; Wie is waardig hot boek te openen? En daar was niemand, noch in den hemel, noch op do aarde, noch onder de aarde, die het openen kon. Toen werd Johannes zeer bedroefd; maar één van de vier en twintig ouderlingen, do vortogonwoordigers van de gemeente op aarde, zeide tot hem: »Woen
10
niet; zie, do loouw, die uit den stam van Juda is, do wortel Davids, heeft overwonnen om het boek te openen, en zijne zeven zegelen open te breken.quot; En hij had het niet gezegd of hij zag een lam, staande als geslagt, en het nam het bock nit de hand van hem, die op den troon zat, om te ontzegelen wat voor eiken anderen geest verborgen was. En terstond was de gansche hemel aanbidding, en het lied dor schepping, dat zoo even weerklonken had, werd vervangen door het lied der verlossing, het nieuwe lied, nog nooit gezongen: »G ij z ij t waardig het boek te nemen en zijne zegelen te openen, want gij zijt geslagt en hebt ons Gode gekocht met uw bloed, uit allen geslachte, en tale, en volk, en natie, en gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priestersquot;.
En wat volkomen wordt gezien en genoten in den staat der gelukzaligheid, is in beginsel reeds op aarde hot deel der geloovigen: zij zijn koningen en priesters, die God toebehooren en die Hem zijn gewijd. Laat deze gedachte ons leiden in deze ure, waarin ik u do zegeningen wenschte te herinneren, die wij als zonen der Hervorming de onze mogen noemen , mot de pligten, tot welke zij hare kinderen roept.
De gcloovige, de door Christus verloste, is een Koning. Om dit juist te verstaan, zult gij u moeten varplaatsen in de denkbeelden dor Oudheid aangaande het koningschap. Volgens deze is de Koning niet do eerste der staatsdienaren, wiens regton en pligten
11
naauwkcurig omschreven zijn, maar hij is heer en meester van zijne daden, en geen mensch heeft zelfs het minste regt, om hem voor te schrijven, wat hij moet doen.
In dien zin is de Christen Koning, want op het gebied des geloofs is hij verheven boven allo mensch el ijk gezag. Hij is in den vollen zin van het woord een vrij man, en van deze vrijheid waren de geloovigen, alle tijden door, in moer of mindere mate zich bewust. Het geestelijk gezag in Israël vermogt Petrus en Johannes niet tot zwijgen te brengen, en als het dit beproefde, antwoordden Jezus\' discipelen: «Oordeelt gij, of hot regt is voor God, ulieden meer te hoor en dan Godquot;? Geen beperking van zijn geloof word geduld door een man als Paul us, en geen magt tor wereld was in staat hem te drijven of to dwingen, waar het zijne godsdienstige overtuiging en zijn godsdienstig leven raakte. En van dezen geest was ook Luther oen kind. Hoe diep hij zich eenmaal gebogen had voor Paus en priester, voor de kerk en hare belijdenissen en concilies, de tijd brak aan, waarin hij al die banden met verontwaardiging van zich wierp, omdat het niet anders waren dan kotenen, door het monschelijk gezag gesmeed voor zijne vrije ziel. Gij weet, dat niets in staat geweest is hem te buigen, en gij kont zijn koninklijk woord, dat hij to Worms hooft gesproken: »Ik kan en wil niet herroepen, omdat hot noch veilig, noch raadzaam is iets togen het geweten te doen. Hier sta ik; ik kan niet anders. God hel po mi]!quot;
Maar dit woord van Luther brengt er mij van zelf toe, om stil te staan bij de vraag, of die koninklijke
onafhankelijkheid van den geloovige onder de Protestanten goed wordt begrepen en toegepast. En ik betwijfel dit zeer. Het is bij sommige Protestanten aan de orde om het van do daken te prediken en tot in het oneindige te herha len , dat in do 16° eeuw de eisch van het geweten en daarmeè het regt dor vrije persoonlijkheid gesteld is tegenover ieder gezag, en dat deze vrijheid hot eerste en het laatste woord der Reformatie is. Maar niets is verder van de waarheid. Want Luther bestreed niet alle gezag, maar het gezag van menschen in zake des geloofs. Op dien zelfden Rijksdag, waarop hij uitriep; dat het noch veilig, noch raadzaam was, iets tegen het geweten te doen, heeft hij te gelijkertijd en nadrukkelijk verklaard, dat zijn geweten in do woorden Gods gevangen was.
Een koning, die geen menschelijk gezag boven zich erkent, blijft toch onderworpen aan het goddelijk gezag, en dus is het ook met den Christen. Hij is vrij van menschen; hij is een Koning, maar hij is het Go de. En dat goddelijk gezag is voor hem zamen-getrokkon In Jezus Christus, den lieer, dien God der gemeente gaf tot een Hoofd, niet opdat ieder nu zijn eigen hoofd en zijn eigen zin zou volgen, maar opdat deze Christus ons denken en doen zou leiden en beheerschen, waar sprake is van de dingen, die God aangaan. Die Christus is onze waarheid, onze wet, onze autoriteit. Heer! wat hebt Gij van deze dingen gezegd? Heer! wat wilt Gij dat ik doen zal? Heer! welke waren Uwe beginselen? Wal was Uwerigting en Uw leven? Het antwoord op die vragen is voor mij beslissend, en indien mijn godsdienstig geloof en mijn godsdienstig leven niet overeenkomen met den weg, waarop Jezus wandelde, met de rigting, waarin
hij is voorgegaan, dan gelooi\' ik, dat ik op een dwaalweg ben.
Zoo wilde Petrus alleen gehoorzamen aan God , en acht zicli in zijn geweten gebonden door hetgeen hij erkent diens wil te zijn; zoo roomt Johannes, dat wij koningen zijn Go de; zoo rekent Pa ui us het noodzakelijk, alle gedachten gevangen te leiden tot de gehoorzaamheid aan Christus, en al wat zich daaraan wil onttrekken is in zijne schatting ingebeelde wijsheid; zoo geeft Luther zijn geweten gevangen in de woorden Gods, en ik kan niet anders dan wenschen, dat gij uwe vrijheid on onafhankelijkheid op hot gebied des geloofs ook aldus zult verstaan. Gevangen in de woorden Gods! Het is geen zwevend begrip, zoodat gij zoudt kunnen zeggen : Wat zijn de woorden Gods? En wat is waarheid? Want Christus is het Woord Gods, en hij is de Weg, de Waarheid en het Loven. Hij beheorscho dan uw woord en werk, hij alleen! Hij zij de maatstaf, waaraan gij op godsdienstig on zedelijk gebied alles in u en rondom u beoordeelt, hetzij om liet aan te nemen, hetzij om het te verwerpen. Dit is kritiek van de echte soort, cene oordeelkunde van het ware gehalte, daar zij het volmaakle tot toetssteen beeft. Hieraan zult gij de geesten beproeven, of zij uit God zijn, dan of zij uit zich zelve spreken, en hieraan zult gij weten , waar gij heen moet, en of gij welligt dwaallicht aanziet voor sterren on nevelbeelden voor werkelijkheid.
En voorts, de koninklijke wet der vrijheid, dat is dor onderworpenheid aan God, der gebondenheid aan zijn woord, die is hot, waarvoor wij strijden. Haar in de wereld tot heerschappij to brengen, dat is de
grooto taak, waartoe wij uitgaan, die door God lol koningen zijn verhoven. Ilior luidt hot aan hot einde van het tekstvers: »en wij zullen als Koningen heerschon op de aarde.quot; Voorwaar! de Christenen willen heerschen! Zij moeten heerschon in do wereld, en de bedeesdheid, waarmee sommigen zich verschuilen, is ergerlijk, en uit do wereld zich terug te trekken, omdat zij in het boozo ligt en men gevaar van haar vreest, dat is het werk van schuchtere nonnon, maar niet van oen fieren koning. Zij moeten zich laten gelden op het gebied van de wetenschap, in de letterkunde, in de raadsvergaderingen, in de pleitzaal, overal in hot maatschappelijk leven. Zij moeten toonen, dat zij er zijn, en dat zij een beginsel vertegenwoordigen; zij hebben noor te werpen allen tegenstand togen den Goddelijken wil, on om te komen tot hun dool, helroden zij niet anders dan den koninklijken weg. Zij bestrijden leugen en onregt, hoogmoed en ongeloof, onreinheid en bijgeloof, alles wat oen mensch vernedert on hem tol een slaaf maakt van zonde en ongorogtighoid. Koningen zijn zij; zij weten dat zij duur zijn gekocht en dat zij geen dienslknochton van menschon mogen worden. Hun leven is aan God gewijd, on voor deze koningen is er geen hoogor eer dan te worden en te wezen «dienslknochton van God en don Hoor Jezus Christusquot;.
T U S S CH E N Z A N G.
Halleluja! lofgozongon Jezus Christus onzen Heer!
Paart, verlosten! hart en tongen;
Juicht, zijn liofd\' en magl ter eer!
riem, die redt uit alle noodon,
Die w aarachtig en getrouw,
Vastheid geeft aan \'t Godsgebouw; Hem, de eerstllng uit de doodon , Hom, den Koning van \'t heelal,
Wien \' t heelal eens eeren zal.
Halleluja! \'tloüied rijze!
Hem, die onze banden slaakt,
Hem, die ons, zijn naam ten prijze , Koningen en priesters maakt;
Die ons opkweekt onder lijden,
En ons, door zijn geest bestuurd ,
Door zijn kruisdood aangevuurd,
Waken, bidden leert en strijden:
Hem zij heerlijkheid en magt.
Eeuwig, eeuwig toegebragt.
(Nieuwe Bundel, Gez, 30, vs. 1 en li.
En deze koningen zijn ook priesters. Toen Johannes met stillen dank het nieuwe lied dor verlosten hoorde in den geest, stond waarschijnlijk do tempel te Jeruzalem nog, en was de orde der Priesters en Levieten nog in haar geheel. Maar indien do zedewet, die Mozes aan zijn volk mogt geven, eono inzetting was voor de eeuwen, de wet der ceremoniën was bestemd om to vergaan. Dit waren niet dan eerste beginselen, en de groote profeet heeft dit gezien, en hij hoopte, dat zijn volk een koningrijk van priesters zou worden. Ook andere mannon Gods onder Israël hebben dit gevoeld, en zij zagen, dat de weg dor ontwikkeling leiden moest tot do waarheid , dat do offeranden Gods een verbroken hart en
Ifi
eon verslagen geest zijn. Maar wanneer kwam het ooit zoo ver? Had Jezus zelf geen eerbied geëisclit voor hen, die zalen op den stoel van Mozes? had hij zelf geen deelgenomen aan de feesten van zijn volk, in dien tempel, dien hij zelf het huis zijns Vaders noemde, waar de priester toch het offer ontstak , en met de wierookwalmen de gebeden der schare bragt tot den Heer? Voorzeker! Maar het koningrijk der hemelen was een zuurdeeg gelijk, dat langzaam maar zeker, verborgen maar krachtig, alles doordrong. Niet met geweld, maar door don geest zou het geschieden. Eu toen het groote woord gesproken was, dat do Vader ze zoekt, die hem aanbidden in geest en in waarheid; toen do Hoogeprioster gestorven was, die met éóne offerande in eeuwigheid volmaakt heeft, die geheiligd worden; toen de Goost was uitgestort op allo vleosch, en hot Abba Vader! was gelegd op de lippen en in do harten dorgenon , die God lief gehad heeft, toen zij nog zondaars waren, toon was hot pleit beslist. De tempel stond nog wel, maar was reeds verwoest, eer het vuur der Romeinen hem in vlammen deed opgaan, en het priesterlijk gewaad ruischte nog wel in de tempelzalen en voorhoven van het huis des Hoeren, maar de zonen van Aaron waren roods schimmen geworden, oer do priesterlijke geslachten over de aarde werden verstrooid.
Want de gemeente van Jezus was immers een priesterlijk volk? En er was immers eeno stemme des gojuichs: «Gij zijt goslagt, en gij hebt ons gemaakt tot koningen en priesters voor Godquot;? Helaas! de geschiedenis der gemeente is voor een goed deel de geschiedenis der loochening van dat beginsel. Hoe pijnlijk werd de ziel van Paul us gewond, toen
17
hij zag, dat hot Jodendom hot Evangelie naar do hartader begon to stckon! Met al do kracht van zijn grooton geest, mot al het vuur van ziju hart, dat zoo diep gevoelde wat hot zogt, een kind van God to zijn, verzot hij zich tegen een stroom, die gelijkelijk uit Israël en uit den heidenwereld tracht in te breken in do gemeente. Hij heeft het niet kunnen koeren. Maar waartoe het lang en treurig verhaal? AVij weten, dat het van kwaad tot erger ging. Er verrezen nieuwe altaren met nieuwe offers on nieuwe priesters.... maar, waar was het nieuwe lied der kinderen Gods? Hot verstomde; het werd hier en daar gefluisterd, maar het werd in blood gesmoord. Do ware gemeente lag in sluimering, totdat de held door Gods kracht word verwekt, die haar roepen zou. Het Evangelisch geloof werd wakker, on het bleek, dat hot niet vergeten had, waartoe het was bestemd. Hot stond op om den strijd te aanvaarden tegen hen, die zich hadden meester gemaakt van de sleutelen van het hemelrijk, en zich hadden ingedrongen tusschen den Vader en zijn kind. Go on priesters! sprak de Evangelische mensch, die ton dage der Hervorming uit de dooden opstond. Hij zag op naar zijn Christus en hij vroeg: moet ik van eens priesters lippen de vergeving dor zonden ontvangen , als ik ze eerst voor hem heb beleden ? Is er dan geen Vader voor mij in den hemel, tenzij die mensch verzoening voor mij heeft gedaan? Moet hij dan den hemel voor mij openen, als ik sta aan de poort der eeuwigheid, en moet hij voor mij bidden en mij zalven met olie, opdat ik inga tot het Vaderhuis en de bereide plaats? Eon storm van verontwaardiging brak los, want het geloof was in zijne
heiligste rogten miskend. Gij weet, hoe scherp onze vaderen zich hebben uitgelaten over de Paapse he Mis, toon hot ïrontsche Conciiio het priesterlijk go-zag op nieuw had gewettigd en het hoogor dan ooit verhief. Zij spraken van eene vervloekte afgoderij. In onzen tijd, waarin men gewoon is, de scherpe kanten zoo veel mogelijk af te slijpen, en waarin men van eene onjuistheid spreekt, als men een leugen bedoelt, klinkt die taal bovenmate forscli. Maar al zouden wij ons misschien met eene zachtere uitdrukking vergenoegen, de zaak zelve stuit ons niet minder togen de borst, en is niet minder verwerpelijk in ons oog. Het geloof spreekt aldus: Wij willen leven zonder priester; wij willen bidden zonder priester, wij willen sterven zonder priester, want hetzij wij leven, hetzij wij sterven, wij zijn van Jezus Christus, den eerstgeborene uit de dooden, die ons heeft liefgehad, die ons met zijn bloed heeft gekocht, die ons tot koningen en priesters maakt!
Maar voor God, als gewijden aan zijne dienst en eer. Och! al dat roepen tegen priesterheerschappij en clericaal gezag heeft niets ter wereld te beteekenen, indien dit niet op don voorgrond staat, dat ieder die een priester wil zijn, God toebehoort. Protestanten, die misschien nog wel bijzondere aanspraak op dien naam maken, alleen * omdat zij protesteren, omdat zij in de oppositie zijn en do vaan hoog houden van verandering en hervormingquot;, maar die geen priesters zijn aan God gewijd, missen wat het noodigst is in een Evangelisch mensch. Hij is geroepen, als lid van een heilig priesterdom, om geestelijke offerhanden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus. Eu hier vloeit hot priesterlijk dienen ineen
I\'J
met hot koninklijk heorschen; hot is ai tor core Gods. Priesters zijn wij, als wij onzo harten reinigen , en brekende met do wereld het Christelijk beginsel tot grondslag leggen van ons donken en doen. Priesters zijn wij, als onze woorden en daden getuigen van den H. Geest, waarmee wij zijn gezalfd; als wij voor de waarheid loven en aller dienaar zijn om Jezus\' wil. Priesters zijn wij, als wij strijden voor tien heiligen Naam des Hoeren, lot zijne kennis brengen, tot zijne dienst bewogen, als ons gold en ons goed, onze tijd en onze kracht, onze gaven on talenten zijn gewijd aan de eer van God , die al ons leven is.... Och of al hot volk des Iloeren koningen en priesters waren!
En terwijl wij dus mogen sproken over hel karakter, dat degeloovige draagt, on het standpunt, waarop hot Evangelie don monsch zet, zij dankbaarheid overvloedig in ons hart. Het nieuwe lied is op dien toon gestemd; immers klinkt hot in den hemel: «G ij hebt ons gemaaktquot;! Het Lam, dat waardig is hot boek der raadsbesluiten Gods te openen, is ge-slagt en hooft Gods raad volbragt, uit en door en tot wien allo dingen zijn. Hem zij do heerlijkheid! Zoo betaamt hot telkens als wij moeten erkennen, dat het Christendom geen vrucht is van der mouse hen nadenken en ontwikkeling, maar dat hot Evangelie eeno kracht is van God. En tol dien heiligen pligt roept ons niet minder do onschatbare zegen, door de Hervorming ons aangebragt. Indien het licht in den loop der tijden als wegschool onder do dwalingen der menschen, ten dage der Hervorming werd
-20
liet werk gezien van God, liet werk van zijn gezalfden koning, wien hij allo magt in hemel en op aarde gaf. Het was liet onvergankelijk zaad des Evangelies, dat weer ontkiemde, toen hij zijn vroegen en spaden regen gaf. Het was het levend en eeuwig blijvend woord van God, dat weer helder werd voor de oogen, die hij had verlicht, en dat weêr gepredikt werd door mannen, die hij had verwekt. Het was het Scheppingswoord, dat ten derden male uitging over eene woeste aarde en over duistere afgronden: Daar zij licht! Eu het was licht! Hot kondigt zich aan in de schemering en hot morgenrood, dat den hemel kleurt. Het heeft te worstelen met de magten der duisternis, maar het rijst. En als het eindelijk dringt door nevelbanken en wolkensluijers, knielen duizenden in aanbidding op eene aarde, die gezegend werd door de kracht van God!
O! hoe diep werd dat gevoeld door de vaderen, en hoe werden zij gedrongen om de deugden te verkondigen van hem, die hen geroepen had uit do duisternis tot zijn wonderbaar licht! Met welk een ootmoedigen dank werd Gods kracht erkend door het reuzengeslacht der Hervormers, dat ons voorging in de dankbare waardering van do gaven, werkingen en leidingen Gods, in de dankbare waardering van het werk der verlossing, dat Christus volbragt, en dagelijks volbrengt in degenen, wien hij magt geeft kinderen Gods te zijn. En hoe moedig hebben zij gestreden voor hun rogt, en hoe weerstonden zij, in de wapenrusting Gods , een iegelijk, die hot waagde oen vinger uit te steken naar de kroon, die God hun had opgezet. Daar was betooning van geest en van kracht. En och of hot zoo gebleven ware! En och
:21
of wij van onzen tijd iets beters konden zoggen, dan hetgeen de teekenen der tijden ons te aanschouwen geven! Wie durft zeggen, dat do Protestantscho kerk verstaat, dat Christus don geloovigc tot oen koning en een priester maakt? Verstaan zij het, die u niet veroorloven eene letter af te doen van hetgeen de vaderen hebben opgesteld en vastgesteld in catechismus en confessie? Of zij, die het oirbaar rekenen om hot christelijk geloof te laten behoerschen door oen wijsgeerig stelsel, dat in zijne wereld- en levensbeschouwing lijnregt staat tegenover hot Evangelie? of zij, die Protestanten booten en mot de priesters heulen, als hun staatkundig belang dat eisebt? of zij, wier leven alle priesterlijke wijding mist, en verloopt in vormen zonder ziel, in de oude sleur, altijd met dezelfde hebbelijkheden en zonden, altijd met dat zelfde verdeelde hart, zonder dat liet ooit gekomen is tot eene besliste keuzo?
Maar hoeveel komt oen ieder onzer te kort! Over onze feest- en gedenkdagen ligt een nevel; over den gedenkdag der Hervorming ovenzoo. Do Protestantscho kerk lijdt aan eene verlamming, en het is haar aan te zien, dat haar bloed niet deugt. Als wij rondom ons in de ganscho Christelijke wereld het priesterlijk gezag zien toenemen on heerschon, om waar hot kan het werk der Hervorming te vernietigen, is do oorzaak niet ver te zoeken. Het komt, omdat er zooveel van don ouden geest geweken en uitgebluscht is. Ik zog niet, van den geest der onverdraagzaamheid, met welken de Protestantsche kerk vroeger op hare beurt do Roornsche bedwong; wij danken God, dat dit tot hot verleden behoort. liet koore niet terug! Maar de laauwhoid en geesteloosheid, de karakterloosheid
v) Q
dor Protestanten, dat is do zegepraal van don priester. Op het pauselijk; Non possumus! Wij kunnen niot! moot do Protostantscho kerk antwoorden mot oen: Wij kunnen wol! Wij kunnen u toonon, dat wij Koningen zijn, vrij van alle monscholijk gezag, maar gebonden met Petrus, mot Johannes, met Paulus, mot Luther in do woorden Gods. Wij kunnen toonon, dat wij priesters zijn, wier loven oen offer is aan God en zijn Zoon; daar wij standvastig, onbowogolijk, altijd overvloedig zijn in hot werk des Hoeren. Zonder dat wordt Rome nooit gokoord en nooit overwonnen! Hot is oen treffelijk work (\'), mvo geloofsgonooten te ondorstounon , die in Roomscho landen onder den druk der vervolging dreigen te bezwijken. Eono vcrooniging als die, welke naar don Zwoodschon koning Gustaaf Adolf is genoemd, verdient uwe krachtige ondersteuning. Maar boe zal bot werk gezegend zijn en van kracht, tenzij de gomoonto overvloediger worde in dien geest, die ook in Gustaaf Adolf was. Hij zeido, en liet was do taal van zijn hart, dat bij don strijd niet ondernomen bad tot zijne oer, maar tol G o d s oer, tot hulp on troost van de Evangelische kerk. „Bidden leert overwinnenquot;, dat was zijne spreuk. „God zij mot ons, en wij mot Godquot;, dat is zijn krijgszang geweest. En van hom mogt do dichter zingen (2):
Wat vrijboidskreet oen latere eeuw mogt slaken, Eén vrijheid slechts is waarheid, die der ziel! Gij stroodt voor baar, verbovensto dor holdon, En God moge U naar uw geloof vergelden!
(\') Rij deze godsdienstoefening werd eene collecte gehouden ten behoeve van de Gustaaf Adolf Vereeniging.
(■\') Tegner.
Ja! ééno vrijhoicl is do ware, do vrijheid dor ziol dergonon, die door Christus zijn gemaakt tot koningen en priesters. Hier binnen vrij te worden van eigenwaan on eigenwijsheid, van eigen zin en van do heerschappij der zonde, dat is do voorwaarde van alle kracht, dat is de groote strijd, waartoe een ieder onzer wordt geroepen in den naam dos tleeron. God geve, dat wij het mogen verstaan, als hij ons in ons geweten grijpt, als hij ons beschaamd doet staan voor ons zelve, als hij zijne gerigten op aarde zendt, als hij het Evangelie van de vrijheid der heerlijkheid van Gods kinderen onder onze oogon brengt en aan ons hart. Koningen zijn vrij; priesters zijn rein. En die ons leiden wil tot do vrijheid en do reinheid der kinderen Gods, dat is de eerstgeborene uit de dooden, die ons heeft liefgehad, dat is de Ovorsto van do koningen der aarde, die ons Gode heeft gekocht met zijn bloed, do lloogepriester in eeuwigheid!
Amen.
N A Z A N G.
Komt, strijdgenooten! ook een lied ilier in deoz\' aardsche woning;
Al zien wij Jezus luister niet,
Hij is ook onze Koning!
idTet Lam, voor ons op aard geslagt, »ls eeuwig waard te ontvangen
»Do wijsheid, rijkdom, eer en krachl, »En dankbre lofgezangen!quot;
(Nieuwe Bundel, Gez, 32 vs. S cn 9.)