OVEll
1 Tii^otljoils 1:12.
DOOR
j] . p. U K /VI A N ,
Prcdihnnt tr Elburg.
Uitgegevei] tot eei] liefdadig doel.
NIJMEGEN , j3. jJ. yvi I L B O F^N.
Nijmegen. — Snclpcrsdnikkerij der Wcesinrichting.
de gemeenten Nederlangbroek, Oosterwoldo, Balk, Nunspeet, Rinsumageest o, a., Bruohem o. a. en ElTourg.
Ofschoon naar hrl lichaam ran do. mceslcii men rene verwijderd, is i\'ch/cr de loefieuegenheid mijns harlcn lui u en lui nwe laliii-hcid. Onlrêff/I daarom dc:r leerrede, als ecu f/erintf blijk ran mijne voorldurende betrcMinn quot;V ngt; lerens lol een aandenken ran mijne livnniiclie-bedienin;/, in rriMU/ere of luiere jaren under « vervuld. Moge hare leiin/i n len leiien tijn en nui/ ))ie.nilt;fi\' (je-tM/èmle heriinierinn uil iinrif/e danen bij n u^wekken.
Vaurls, mijne (/ehefden! woest mei nwe lei/enwnui\'dii/e vooi qm-(jers Oude en den woorde Zijner (jenade bevolen, die ntfijft/ü/ is « Ujt Ie bon wen en u een erfdeel te neren under al de f/e-heiUijden !
En ik dainke Mem, die mij hekrachtigd heeft (namelijk) Christus Jezus onzen Heere, dat Hij mij getrouw geacht heeft, (mij) in de
Veertig jaren zijn met den dag van heden door mij vervuld in de bediening van het Evangelium der heerlijkheid Gods. Gij verwacht dus niet zonder reden een woord meer bijzonder op die gelegenheid toepasselijk. En daartoe scheen de voorgelezen tekst mij eene geschikte handleiding aan te bieden. Wel is waar, de ontboezeming, die ik u daar voorlas, geschiedde door den grooten apostel Paulus; en ik durf mij in de verste verte niet met Paulus vergelijken. Wat mij echter moed gaf, om deze zijne woorden heden na te stamelen, was: dat hij hier niets aan zichzelven, maar alles aan de genade van zijnen Heer en Zaligmaker toekent, even gelijk hij ook elders verklaart: Hetgeen ik ben, dat ben ik door de genade. Kn dusdanige erkentenis ten minste wensch ik heden niet terug te houden, maar den apostel, zij het dan ook van verre, na te galmen: Tk danke
6
Christus Jezus, onzen Heere, die mij bekrachtigd heeft deze veertig jaren lang, en die mij, onwaardige, heeft waardig geacht op den 11 September des jaars 1836 tot den dienst van zijn Evangelie aan te stellen.
Doch eer ik hiermede voortga, laat ons den Apostel zeiven hoeren en de zinrijke bedoeling van zijne gevoelvolle dankbetuiging in den tekst recht trachten te verstaan.
De aandachtige bijbellezer zal zich lichtelijk de treffende afscheidsrede herinneren, die Paulus naar Hand. 20 hield tot de opzieners en ouderlingen van Efeze, en hoe hij onder anderen tot hen sprak: »Dit weet ik, dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen. En uit u zeiven zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich.quot; Nu, deze droevige voorspelling begon al ras na het vertrek des Apostels uit die oorden vervuld te worden. Daarom liet hij Tinio-theus, zijnen oprechten zoon in het geloof en geliefden medearbeider, te Efeze blijven, en vermaande hem, ernstig te waken tegen sommige gevaarlijke dwaalleeraars, die aanvankelijk uit het midden der gemeente opgestaan waren, en dezulken met nadruk te bevelen volgens vs. 3—^it, geene andere leer te leeren dan die met de gezonde leer, vroeger door den Apostel onder hen verkondigd, overeenkwam, volgens het Evangelie der heerlijkheid des zaligen Gods, of van God onzen Zaligmaker, dat mij, zegt Paulus, door Hem toebetrouwd is. lin, zoo gaat hij met klimmende verheffing des gemoeds voort, ik dank Hem, die mij bekrachtigd heeft, namelijk Christus Jezus onzen Heer, dat Hij mij getrouw geacht heeft, mij in de bediening gesteld hebbende, die ik te voren een godslasteraar ivas, t. w. een lasteraar van den
7
dierbaren naam des Heeren Jezus, en een vervolger en een verdrukker; maar mij is barmhartigheid ge se hied, dewijl ik hel onwetende gedaan heb, in mijne ongeloovigheid. Doch de genade onzes Heeren is zeer overvloedig over mij geweest, /net geloof en liefde, die er is in Christus Jezus. Deze woorden sprak Paulus, toen hij reeds op gevorderden leeftijd was, ja toen hij met rassche schreden het einde van zijnen veelbewogen doch rijkgezegenden apostolischen loopbaan begon te naderen. Voorts is het duidelijk, dat hij, aldus sprekende, zijn gezag en waardigheid als dienstknecht Gods en Apostel des Heeren met klem wil handhaven tegenover de valsche zich noemende leeraars der wet, doch die het einde der wet, haar ware doel en oogmerk volstrekt niet verstonden en allerlei fabelachtige verdichtselen, onnutte twistvragen en ijdele spitsvondigheden aan het volk voorstelden. Deze ijdelheidsprekers toch konden allerminst den Apostel Paulus, dien krachtigen prediker van de rechtvaardiging des zondaars uit genade, alleen door de verlossing die in Christus Jezus is, verdragen en zochten hem daarom op listige en huichelachtige wijs, in verachting en verdenking te brengen bij de gemeente, alsof hij geen waar, geen oprecht en getrouw Apostel kon wezen, omdat hij vroeger de gemeente Gods vervolgd en Christus gelasterd had. Ziet, dit een en ander hebben wij wel aan te merken, M. H! opdat wij de dankbetuiging des Apostels in haren rijken inhoud en in haar rechten zin mogen verstaan. Ik zeg, in haar rijken inhoud. Want Paulus overziet hier zijn ganschen veeljarigen arbeid, strijd en lijdensweg, alle gevaren, banden, slagen, martelingen, die hij om des Evangeliums wil had doorgestaan, maar ook den milden en overvloedigen zegen, dien hij in zoo vele steden en landen op zijnen Evangelie-arbeid had mogen
X
genieten. En met het oog op dat alles roept hij in dankbare aanbidding uit: Ik dank Hem, die mij bekrachtigd heeft, namelijk Christus Jezus ourjen //eere, bekrachtigd beide naar lichaam en geest, ondersteund, gesterkt, bemoedigd, voor bezwijken behoed, mond en wijsheid gegeven, kortom met alle mij noodige bekwaamheid en gaven toegerust. Ja dit alles, zóó stort hij zijn vol gemoed voor zijnen vriend Timotheüs uit, dit alles heb ik alleen aan Christus Jezus onzen Heere te danken. Want van ons zeiven, gij weet het, Timotheüs, zijn wij niet bekwaam iets te denken als uit ons zeiven. O, hoeveel ben ik dan niet aan dien dierbaren Heer verschuldigd! Hoe zoet is het mij, zijnen gezegenden naam te mogen uitspreken, den naam, dien ik vroeger in mijn onwetendheid zóó gelasterd heb en zelfs anderen dwong te lasteren. Ja, nu erken ik Hem van ganscher harte als den Christus, geen valschen maar den waren aan de vaderen beloofden Messias, als Jezus, die mij, den voornaamste der zondaren behouden heeft van het verderf dat ik tegensnelde, en als onzen lieer, die-ons met zijn eigen kostelijk bloed tot zijn eigendom gekocht heeft. Neen! nooit kan ik naar waarde vermelden, wat ik dien lieven Heiland te danken heb. Doch vooral dit vervult mijn hart met verwonderende aanbidding, dat Hij mij getrouw geacht heeft, mij in de bediening gesteld hebbende. Ofschoon dan anderen van mij zeggen mogen, dat ik geen getrouw en bekwaam Apostel kan zijn, uit hoofde van mijn vorig vijandig bestaan en gedrag, het kan mij niet schaden. Hij heeft mij getrouw en tot zijnen dienst bekwaam geacht, toen Hij mij in de bediening stelde, toen Hij mij riep en greep op den weg naar Damascus, te midden van mijn woeden tegen Hem, en mij stelde tot zijn uitverkoren
9
vat, om zijnen naam te dragen voor de heidenen en de koningen en de kinderen Israels. Niet echter alsof Hij in mij eenige getrouwheid, geschiktheid ofbekvvaam-heid tot dat groote werk vond, of iets dat daarnaar zweemde. Neen, dat zij verre! Maar wie Hij verkiest en roept naar zijn vrij welbehagen, die maakt Hij ook getrouw en bekwaam in hetgeen waartoe Hij hen stelt. En daarom kan ik niet anders, dan tot roem van zijne oppermachtige genade getuigen : Ik heb barmhartigheid van den Heere gekregen, getrouw te zijn, en wederom: Wij hebben deze bediening, naar de barmhartigheid, die ons geschied is, gelijk de Apostel zich elders uitdrukt (i Cor. 7 : 25, 2 Cor. 4 ; 1). Ziet, in dezen zin hebben wij dit getrouw achten te verstaan: niet van iets voortreffelijks dat de Heere in Paulus vond vóór zijne bekeering, maar van hetgeen Hij zelf naar zijnen eeuwigen raad voornemens was in hem te werken en tot stand te brengen, tot prijs der heerlijkheid zijner genade. Ja wel tot roem zijner genade, hoe zal die gedachte de geheele ziel van Paulus hebben ingenomen, toen hij schreef: Hij heeft mij getrouw geacht, mij in de bediening gesteld hebbende, hetzij hij terugblikte op hetgeen hij te voren was, een godslasteraar, een vervolger en verdrukker, een voorwerp dus, dat gansch verwerpelijk en allerminst geschikt scheen en ook werkelijk was tot de bediening des Evangelies, hetzij hij acht gaf op de voortreffelijkheid der bediening zelve, als zijnde de bediening der verzoening, de bediening van het Evangelie der heerlijkheid Gods in het zaligen van arme, verlorene zondaren, van welke hij zich zeiven als den voornaamste beschouwen moest. Maar daarom ook was de Apostel, nadat hem naar het eeuwig voornemen der genade barmhartigheid geschied was, juist boven anderen de
lO
geschikte en bekwame persoon, om met de vurigste liefde en trouw dat getrouwe en alle aanneming waardige woord te verkondigen, dat Jezus Christus is in de wereld gekomen, om de zondaren zalig te maken. En dit zij genoeg, geliefden! om u de krachtvolle beteekenis van ons tekstwoord in den mond van Paulus nader te doen verstaan.
Vergunt mij, dat ik nu vervolgens, bij gelegenheid van mijne heden vervulde veertig-jarige Evangeliedienst het woord des Apostels een weinig nastamele. Ja, toehoorders! ik dank Hem, die ook mij deze veertig ras vervlogene jaren tot op dezen dag, naar lichaam en ziel, bekrachtigd heeft, namelijk Christus Jezus onsen Heer. Hem toch. Hem alleen komt de eer en de dank toe van al wat ik ben en wat ik genoot, van het plechtig oogenblik af, toen ik op jeugdigen leeftijd te Nederlang-broek voor de eerste maal in den dienst des H. Evangeliums werd ingezegend, tot den tegenwoordigen stond mijns ouderdoms toe, waarin ik mij door een tal van kinderen, behuwd-en kleinkinderen omringd zie, en daaronder wat meer is, die met mij hetzelfde Evangelie van Jezus Christus, en dien gekruisigd, als den eenigen grondslag der zaligheid verkondigen. O! wanneer ik hierop en op zooveel meer de aandacht vestig, dan mag ik wel uitroepen: Wat zal ik den Heer vergelden voor al zijne weldaden aan mij bewezen ? En wel in \'t bijzonder Christus Jezus onzen Heere. Want aan wiens tusschenkomst hebben wij iedere, ook de minste weldaad dank te weten? Immers aan de zijne, aan de verdiensten van zijne Hoogepriesterlijke kruisofferande, van zijne vlekkelooze gehoorzaamheid tot in den dood, aan zijne eeuwiggel-dende voorbidding, aan zijne allesbesturende Midde-
11
laarsheerschappij. Want Hij, die stervende aan het vloekhout uitriep : »Het is volbracht,quot; Hij is het, die alleen naar waarheid zeggen kon: »Mij is gegeven alle macht in den hemel en op de aarde.quot; En, geprezen zij zijn heilige naam! die verhoogde Middelaar heeft ook aan mij zijn heerlijk woord willen vervullen, dat Hij tot vertroosting van al zijn gaarn getrouwe dienstknechten heeft nagelaten ; «Ziet, Ik ben met u, al de dagen, tot de voleinding der wereld.quot; Dit betoonde Hij in al de zeven gemeenten, waarover Hij mij achtereenvolgens tot opziener stelde, daar Hij mij steeds bekrachtigd heeft, beide naar het lichaam en naar den geest. Hij was het die mij nog jong en onervaren, in mijne eerste gemeente heeft opgevoed, geleerd en onderwezen en onder veel strijd en tegenstand uit- en inwendig, mij heeft bewaard, dat ik van Hem en zijne waarheid niet trouweloos ben afgeweken. En evenmin heeft Hij mij in mijne tweede gemeente Oosterwolde (1) begeven of verlaten, maar zelfs toen ik door zware krankheid den dood nabij scheen, gelijk sommigen uwer zich nog herinneren, heeft Hij zich mijner ontfermd en mij van nieuws boven veler verwach-ting gesterkt en bekrachtigd. Of waar andere beproevingen des levens mij troffen, zoo als in de daarna gevolgde gemeenten Balk, Nunspeet en Rinsurnageest, het smartelijk verlies van geliefde kinderen en bovenal van een zeer beminde, godviuchtige wederhelft, daar heeft de getrouwe Zaligmaker mij niet alleen voor bezwijken behoed, maar ook liefelijk vertroost door de hope des wederziens van gade en kroost. Eén zelfs mocht met kinderlijken mond den lof des Heeren vrij en blij verkondigen en
Te Oosterwolde werd ik bevestigd, 14 Maart 1841; te Balk 6 October 1844; le Nunspeet 4 October 1846; te Rinsurnageest c. a. 23 Augustus 1857; tc Bruchetn c. a. 11 Mei 1862, en te KI burg 20 September 1874.
12
juichende de hemelstad te gemoet gaan, waar geen nacht meer zijn zal. En hoe vaderlijk heeft de Heere na het gemis mijner trouwe levensgezellin mij geleid en op aangename wijze mij verblijd in mijne overblijvende kinderen, dochters zoowel als zonen, met hunne echtge-nooten en panden. O! als ik al die goedertierenheden en zegeningen, lichamelijke en geestelijke indenk, vind ik mij geneigd met den Psalmist te verklaren: ik kan de reeks dier schatten niet tellen noch bevatten. Niet, dat het mij en den mijnen, behalve het reeds gemelde, aan smartvolle ervaringen hebbe ontbroken. Ik herinner uit vele slechts aan het trefiende verlies door mijn oudste dochter geleden in haren onvergetelijken, door ons en ook door velen uwer beminden en hooggeschat-ten echtgenoot. (*) Nochtans, welke wonden ons ook geslagen werden, wij werden niet alleen door \'s Heeren machtige hand staande gehouden, opdat wij niet bezweken, maar mogen zelfs tot roem zijner genade getuigen: Tot hiertoe heeft ons de Heere geholpen. Daarbij wat mijn tegenwoordig voorrecht van gezondheid aangaat, vergeleken met den staat van groote lichaamszwakheid, waarin ik de laatste jaren van mijn verblijf te Bruclwin doorbracht, hoeveel reden heb ik dan niet om dankzeggende te erkennen: De Heer is goed; Hij heeft mij bekrachtigd en bekrachtigt mij nog in het werk mijner bediening tot op den huidigen dag. En dit deed en doet Hij niet slechts in lichamelijk, maar ook in geestelijk opzicht. Hoe dikwijls mocht ik in dat veertigjarig tijdvak, Hem zij de eere! onder velerlei omstandigheden, zijne ondersteunende en bemoedigende nabijheid genieten; hoe menigmaal, als vrees en twijfeling aangrepen, op
(••\'■) Ds. J. A. ten Hokkel Huinink, overleden ie IVasfiik 31 December 1866.
13
beschamende wijs zijne hulp en uitredding ondervinden; ja, hoe veelvuldig en onderscheiden was de ervaring mijns levens op en van den predikstoel »Hij, die u roept, is getrouw; mijne genade is u genoeg, want mijne kracht wordt in zwakheid volbracht.quot; En inzonderheid, hoe zou ik op een dag, als den tegenwoordigen, mogen of durven miskennen den geestelijken zegen, dien de Heere mij op den arbeid des Evangelies in alle gemeenten en vooral te Nunspeet geschonken heeft? Hoe zou ik kunnen vergeten de zielen, die Hij mij gegeven heeft voor Hem te winnen, en die ik hoop dat eenmaal mijne blijdschap verhoogen zullen in den dag zijner toekomst?
Echter hetgeen boven alles op dezen gedenkdag de stof van mijne diep verootmoedigende dankzegging uitmaakt, is in navolging van den Apostel dit; dat Hij mij, trouwlooze, onwaardige en onbekwame van mij zeiven, getrouw geacht heejt mij in de bediening gesteld hebbende. Dat hij mij, arm, blind en dwalend zondaar van nature, opgezocht en de oogen geopend, dat Hij mij, in onderscheiding van anderen tot de heerlijkste aller bedieningen geroepen heeft, dat ik te midden van de verleidende leeringen dezer eeuw Hem en zijne waarheid niet trouweloos heb verlaten, terwijl velen van Hem weggingen, ja, dat ik, niettegenstaande mijne menigvuldige zwakheden, gebreken en overtredingen, al den tijd lankmoediglijk door Hem gedragen ben, en tot op den dag van heden met vrijmoedigheid en verheuging des harten den naam van Jezus mag vermelden als den eenigen naam, onder den hemel gegeven, waardoor zondaren kunnen zalig worden, dit alles heb ik alleen aan zijne vrije ontferming dank te weten. Nog eens, wij mogen het den Apostel nazeggen : -Wij hebben deze bediening, naar de barmhartigheid, die ons geschied is. Want welk
quot;4
een Evangelie is het, dat aan mij en mijne medebroeders is toebetrouwd ? Het Evangelie der heerlijkheid des zaligen Gods. Een Evangelie waardoor de heerlijkheid Gods oneindig meer dan door eenig werk zijner schepping wordt ten toon gespreid, waarin Gods barmhartigheid, waarheid en trouw, zijne gerechtigheid en heiligheid, doch inzonderheid Gods onuitsprekelijke liefde en overvloedige genade op \'t luisterrijkst uitblinken. Een Evangelie, \'t welk ons die verwonderlijke boodschap brengt; Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen eenigge-boren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Een Evangelie, dat ook den diepst gezonkene de liefelijke troosttaal hooren doet: Dit is een getrouw woord, en alle aanneming waardig, dat Jezus Christus is in de wereld gekomen, om de zondaren zalig te maken. O, welk eene eer! welk een voorrecht, tot de bediening van zulk een heerlijk en zalig Evangelie geroepen te zijn! Wat dunkt u, geliefde toehoorders! wat dunkt u, mijne medebroeders in de H. bediening! heb ik geene reden op dezen gedenkdag den Apostel na te stamelen: Ik danke Christus Jezus onzen Heer, dat Hij mij getrouw geacht heeft, mij in de bediening gesteld hebbende ? Doch laat mij tevens ernstig indenken, hoedanige dank mij betaamt. Zal deze toch Gode aangenaam en welbc-hagelijk zijn, dan behoort hij gepaard te gaan met diepe verootmoediging voor het aangezicht des I leeren, te nopen tot vermeerderde toewijding aan zijnen dienst, stemmen tot vertrouwen op zijne verdere hulp. Doch eer ik bij dit een en ander nader stilsta, verzoek ik u vooraf met mij te zingen uit Ps. 71,2 Pauze, of vs. 10— 13 :
Mijn liart \'/.id steeds up ü vertrouwen;
Mijn mond vindt tot uw lof,
15
Gedurig ruimer stof,
Eu zal uw recht eu heil ontvouwen;
Schoon ik de reeks dier schatten Kan tellen noch bevatten.
Ik zal blijmoedig honen treden,
In \'s He eren mogendheid.
Mijn hart is uitgebreid,
O lieer! om uw gerechtigheden.
Ju die alleen, to prijzen Op aangename wijzen.
Gij hebt mij, van mijn kindsche dagen.
Geleid en onderricht;
Nog blijf ik, naar mijn plicht.
Van uwe wondren blij gewagen.
O God! wil mij bewaren,
üij \'t klimmen mijnor jareu.
lilijf mij in mijne grijsheid sterken;
Verkwik mijn ouderdom;
Bewaak mij van rondom;
Zoo meld ik dit geslacht uw werken;
Zoo zal \'k uw grootheid zingen Voor hun nakomelingen.
God wederstaat de hovaardigen, maar den tiederigen geeft Hij genade. Dit ondervonden de Farizeer en de Tollenaar, volgens de gelijkenis. De eerste kwam ook met een: »Ik dank U,quot; op de lippen voor God, doch met een hart van hoogmoed zwellende en met verachting des naasten vervuld. Daarom kon hij Gode niet behagen. Want dat hoog is onder de menschen, is een gruwel voor God. Maar de Tollenaar, van verre staande, wilde ook zelfs de oogen niet opheffen naar den hemel, maar sloeg op zijne borst, zeggende: »o God! wees mij
16
zondaar genadig!quot; Voorwaar, beminlijk en Godeaangenaam bestaan I Dat is bet, wat een iegelijk onzer betaamt, M. II! maar wat ook mij ten hoogste past nu en te allen tijde. Zie ik toch terug op de afgelegde baan, en ga ik mijne schreden na, zoo als ik dat behoor te doen, ach! bergen van allerlei schuld rijzen voor mijnen geest op, die mij dringen tot de ootmoedige smeeking: »Treed niet, o Heere! in het gericht met uwen knecht!quot; Gewis, enkel en alleen door het geloof in God, die den goddeloozen rechtvaardigt, waardoor de tollenaar gerechtvaardigd werd, kan ook mijne ziel behouden worden. Daarom zij en worde het meer en meer de innige taal mijns harten: »Niet ons, o Heere ! niet ons, maar uwen naam geef eere!quot;
Zie ik evenwel op de menigvuldige gunstbewijzen, zegeningen en goedertierenheden, gedurende mijne veer-tigjarige Evangeliebediening in allerlei opzicht ondervonden, dan moet ik mij ten duurste verbonden achten, om mijn nog overig leven bij toeneming Hem te wijden, die mij zoo zeer beweldadigd heeft, en zoolang het Hem behagen zal mij in den dienst van zijn Evangelie te gebruiken, dien te verrichten met blijnioedigen ijver, hartelijke liefde en nauwgezette trouw. Moge daartoe het heerlijk voorbeeld van onzen Apostel i\'aulus, hoe beschamend anders door de ontdekking mijner groote ongelijkvormigheid, mij gedurig voor oogen staan, en mij aanvuren om, zij het dan van verre, in de kracht Gods, zijne voetstappen te drukken. Moge de liefde van Christus ook mij meer en meer dringen, om niet mij zeiven, maar geheel voor Hem te leven, en de krachten, die Hij mij verleent, in zijnen dierst, tot verheerlijking van zijnen naam en tot stichting des naasten te besteden. En mogen alzoo nog de dagen mijns
17
ouderdoms door de genade onzes Heercn Jezus Christus als een levend dankoffer Hem gewijd zijn, die onze hoogste liefde, onzen vurigsten dienst en onze onbepaalde gehoorzaamheid zoo zeer waardig is.
Het is waar, veel ligt hierin opgesloten, zoodat zelfs een Paulus bij den blik op den wijden omvang zijner roeping als evangeliedienaar, moest uitroepen; »Wie is tot deze dingen bekwaam ? Nochtans, terwijl ik Hem mag danken, die mij deze veertig jaren heeft bekrachtigd, en tot roem der genade getuigen: »Eben-Haëzer, tot hiertoe heeft de 1 leer geholpen,quot; strekt mij zulks tot eene billijke reden van bemoediging om verder op Hem te vertrouwen, dat Hij mij niet begeven noch verlaten zal, maar zijn dierbaar woord aan mij, zijnen geringen en onwaardigen dienstknecht, zal voortgaan te bevestigen: »Ziet, Ik ben met u, al de dagen tot de voleinding der wereld.quot; Op dat getrouwe woord, op die gewisse belofte zij dan voortaan mijne hope. Van Hem, wien alle macht gegeven is in hemel en op aarde, zij mijne verwachting. Niet van mij zeiven, niet van het schepsel, maar van Hem alléén; zoo zal ik niet beschaamd worden. Immers «Welzalig hij, die al zijn kracht en hulp alleen van Hem verwacht.quot; ja, dat is de eenige grond van vertrouwen en hope voor elk in zich zelf hulp- en machteloos Adamskind; maar ook op dien vasten grond steunende en bouwende mag hij \'tden Apostel nazeggen : »Als ik zwak ben, ben ik machtig; ik vermag alle dingen door Christus, die mij kracht geeft.quot;
En nu, Gemeente van Elburg! over welke de Heere mij, ongeveer twee jaren geleden, tot opziener gesteld heeft, ik wensch, terwijl God mij de gezondheid en krachten schenkt, mijne bediening onder u niet neder te
18
leggen, maar geef mij bij vernieuwing op dezen veer-tigjarigen gedenkdag aan u over, om u te dienen in vereeniging met den geliefden medebroeder, die mij als ambtgenoot gegeven is. Ja, mijne vurige begeerte is, dat wij te zamen het bivangelie der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus hoe langer zoo meer in zijne dierbare volheid mogen verkondigen, opdat Gods koninkrijk onder ons kome en het rijk der zonde en des satans verstoord worde. Dien Christus aan onze medestervelingen te prediken als den eenigen en alge-noegzamen Behouder der zielen, den almachtigen en liefdevollen Heiland, dit zij door Gods genade onze innigste lust en keuze.
Och of gij allen Hem kendet, M. M! Want kendet gij Hem, gij zoudt niet kunnen nalaten op Hem te vertrouwen. Hem lief te hebben, Hem uw gansche hart te geven. Kendet gij Hem, gij zoudt alle andere dingen, de wereld en hare begeerlijkheden zoowel als uwe eigene vermeende gerechtigheden, louter schade en drek achten om de uitnemendheid van zijne kennis. Want Christus is alles. Hij is de parel van groote, van onnoembare waarde. Hij is de weg, de waarheid en het leven, zonder wien niemand tot den Vader komt. En die Christus is ook u, ja u, wie gij zijt, van God geschonken tot wijsheid, rechtvaardigmaking, heiligmaking en tot volko-mene verlossing. Gij moogt Hem dus als uwen Zaligmaker aannemen, en in geloove van Hem gebruik maken tot al die einden, waartoe Hij u van God geschonken is. Ja, gij moet Hem aannemen of verwerpen. En het eerste, hoe heerlijk! want zoo velen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven, kinderen Gods te worden. Maar het laatste, hoe verschrikkelijk? want die den Zoon ongehoorzaam is, hij zal het leven niet
19
zien, maar de toorn Gods blijft op hem. Ziet dan toe, geliefden! dat niet te eeniger tijd in iemand van u 7,ij een boos, ongeloovig hart om af te wijken van den levenden God. En stijft elkander niet in den weg des ongeloofs, maar vermaant elkander alle dagen, zoolang als het heden genaamd wordt, opdat niet iemand uit u verhard worde door de verleiding der zonde. En in plaats dat gij tot uzelven en anderen zoudt zeggen: »Ik kan niet gelooven noch mij bekeeren,quot; valt liever met uwe zware schuld van ongeloof en onbekeerlijkheid voor God neder, en bidt Hem dat Hij door zijn genadekracht de banden des ongeloofs en der zonde in u verbreken moge.
Of meent gij soms, dat uwe zonden te groot zijn, dan dat de driemaal heilige God, uw onkreukbaar rechtvaardige Rechter u zou kunnen genade bewijzen ; denkt aan het woord van Paulus; «Daarom is mij barmhartigheid geschied, opdat Jezus Christus in mij, die de voornaamste der zondaren ben, al zijne lankmoedigheid zou betoonen, tot een voorbeeld dergenen die in Hem gelooven zullen ten eeuwigen leven.quot; En wederom merkt op, wat de Apostel Johannes verklaart: »Het bloed van Jezus Christus Gods Zoon, reinigt ons van alle zonde. Indien wij onze zonden belijden. God is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheid.quot; Daarom laat geen zondaar of zondares wanhopen, maar dat allen, wien het om hun eeuwig behoud te doen is, vertrouwend pleiten en aanhouden, op \'s Heeren eigen woord : »Die tot Mij komt, zal ik geenszins uitwerpen.quot;
En hebt gij Hem reeds op zijn woord leeren vatten en alzoo in en bij Hem vrede gevonden voor uw gefolterd hart, looft Hem, prijst zijnen Naam, in navolging van den Apostel, zeggende; Den koning nu der eeuwen.
20
den onverderfelijker!, den onzienlijken, den alleen wijzen God zij de eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. Voorts, wast op in de genade en kennis van onzen Heer en Zaligmaker Jezus Christus. En hebt elkander hartelijk Hef met broederlijke liefde, met eere den een den anderen voorgaande. Zijt niet traag in het benaarstigen, zijt vurig van geest; dient den Heere. Verblijdt u in de hoop. Zijt geduldig in de verdrukking. Volhardt in het gebed. In \'t gebed niet slechts voor eigene behoeften, maar voor elkander, voor de uwen, voor de gemeente, voor de kerk alom, en voor hare voorgangers. Geliefden! gedenkt dan ook mij en mijnen ambtgenoot voortdurend in uwe gebeden, opdat ons het woord gegeven worde in de opening onzes monds met vrijmoedigheid, om de verborgenheid van het Evangelie bekend te maken. En smeekt daarbij om eenen milden regen des H. Geestes over bekeerden en onbekeerden, »een regen die hen overdekt, verkwikt en hen tot zegen strekt,quot; een regen welks stroomen, naar wij vernemen, reeds in onze nabuurschap beginnen neder te vallen, en waarvan ook enkele droppelen onder ons bespeurd worden. Daarom, kinderen Gods! volhardt in het gebed, opdat de Pinksterbelofte ook hier ter plaatse meer en meer in vervulling trede. »Ik zal in die dagen van mijnen Geest uitstorten over alle vleesch, over zonen en dochteren, dienstknechten en dienstmaagden, ouden en jongen, en zij zullen profe-tecren.quot; Hem nu, die machtig is meer dan overvloediglijk te doen, boven al wat wij bidden of denken, naar de kracht, die in ons werkt, Hem zij de heerlijkheid in de gemeente door Christus Jezus, in alle geslachten, tot alle eeuwigheid, Amen.