-ocr page 1-

AFSCHEIDSWOORD

naar aanleiding van

2 00 H. I1II : 13.

gesproken tot de Ned. Hervormde Gemeente te Middelburg,

o |gt; don I rgt; /V. ii ii ^ t ii K

door.

fi. ff. |_, fxOOZE.MEIJER,

Uilgegeven Ion voordecle der Diaconie dezer fiemeenle

SI I 1) I) li T, li U i! G ,

F. P. D Tl U FJ

1 8 8 0.

-ocr page 2-

EERSTE VOORZANG: Ps. 84 : 3, 4. GELEZEN: l Pclr. !.

TWEEDE VOORZANG: Ps. 14G : 3, 4, 8. TUSSCHENZANG: Gez. 201 : 2, 4. NAZANG: Gez. 96.

SNELPEKSDHUK VAN 1gt;. G. WIJTMAN, TE MIDDELBUllG.

-ocr page 3-

a lt; OUIM IIi: Mil : l.t,

De genade van den Heere Jezus Christus, de liefde Gods en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met n allen, Amen.

Zoo is dan im de ure gekomen, mijne Geliefden! waartegen uw en mijn hart zoo lang met vreeze lieeft opgezien. Na een veertienjarig verblijf in uw midden, sta ik gereed om van u te scheiden. U allen die met zoo hartelijke liefde aan mij verbonden waart en zijt, is het tot groote droefheid, en wat het mij kost, eene plaats te verlaten waar ik zooveel verbeurden zegen genoot en zoo innige aanhankelijkheid mocht ondervinden, dat zal ik niet pogen onder woorden te brengen. O indien niet de vaste overtuiging van in Gods weg te zijn, mij sterkte, ik had deze laatste weken niet kunnen doorleven. Maar nu, hulpe van God verkregen hebbende, sta ik tot op dezen dag, en van den Heer is mijne verw.achting, ook voor de zware taak van deze avondure. Hij doet het immer ondervinden dat Hij sterkt wie slechts Hem wenschen te volgen. Hij zal ook nu het vertrouwen op Hem niet beschamen.

En immers, wij willen ook elkander het hart niet te meer week maken, waar wij iu \'s Heeren huis zijn samenge-

-ocr page 4-

4

komen. Christenen hebben het voorrecht dat over alle smarten des levens een troostend en bemoedigend licht schijnt. Ook in uren van scheiding. Want wie elkander in Christus liefhebben, blijven toch eigenlijk verbonden al ontvalt de lichamelijke nabijheid, en ieder afscheid wordt een; tot wederzien, hetzij op aarde of daar Boven. Vooral, wat ook ontzinke, het beste, het eenig onmisbare blijft: de levensgemeeenschap van Hem die het leven en de kracht en de blijdschap van al de zijnen is. Daarom, we mogen, ook in scheidenssniart, niet treuren als wie geen levenden God kennen, en onderlinge liefde mag Hem niet doen vergeten die al ons lieven en ons loven boven alles waardig is. AVij weten aan wien wij elkander mogen opdragen; wij weten dat onze wederzijdsche gehechtheid zich mag uiten in eene bede. Scheidend dragen wij elkander op aan Hem die nabij wil zijn bij wie gaat en blijft.

Het is het welbekende tekstwoord, dat aan het einde van elke godsdienstoefening uitdrukking geeft aan de bede waarmede de dienaar des woords de gemeente doet huiswaarts keereu, dat u in deze ure mijn afscheidsgroet brengt. We gaan met elkander na wat dit woord behelst, om voorts het nader toe te passen op wat ons thans te zamen voert. En Gij, Heer! die ons zoo menigmaal hebt gezegend, toon ons ook thans Uwe nabijheid! dat zij zoo!

I.

üe drievoudige zegenwensch, waarmede de Apostel zijnen tweeden Brief aan de Corinthiërs besluit, wijst duidelijk heen op de drievoudige Godsopenbaring die in het geheele Nieuwe Verbond zich bekend maakt. Gelijk in\'t algemeen de H. Schrift geen leerstukken mededeelt, maar in hare beschrijving van de gaven Gods en van het leven der

-ocr page 5-

gemeente de gegevens bevat waaruit later nadenken liet leerstelsel opgebouwd heeft, zoo wordt ook de Drieëenheid Gods nergens uitdrukkelijk geleerd, maar op allerlei plaatsen verondersteld. In de instelling des Doops. bij de opneming in het verhond der genade, treedt zij bet helderst te voorschijn; maar overal waar de regeering over-, de afdaling tot- en de inwoning in den mensch als goddelijk werk beschreven wordt, doet die drievoudige mededeeling Gods terugbesluiten tot die volheid van leven in het goddelijk wezen, waaraan de leer der Driëenbeid op menschelijke, dat is: op stamelende wijze, uitdrukking poogt te geven. Zoo dan ook bier. De Apostel wenscht aan de geloovigen het blijvend en steeds toenemend bezit van wat hen tot eene gemeente van geloovigen, van gezegendeu Gods heeft gemaakt: de genade van den Heere Jezus Christus, de liefde Gods en de gemeenschap des Heiligen Geestes.

Bevreemdend zou het kunnen schijnen dat hij niet aanvangt met de liefde Gods, die toch de grond van al bet overige is, maar met de genade van den Heere Jezus Christus. De Apostel doet dit, omdat bet deze genade is, die het eerst den zondaar tegentreedt, en dat het eerst door haar is dat de liefde Gods en de gemeenschap des Heiligen Geestes gekend wordt. De genade —voorwaar! «een naam is gepaster om de volheid des levens uit te drukken die in den Verlosser is gegeven. Genade, opzoekende liefde tot zondaars, is het kenmerk van geheel de verschijning van den Zoon Gods onder de menschen. Genade spreekt uit de komst in het vleesch van het eeuwige Woord, dat hij God en God was ; genade uit heel dat leven in geringheid en zelfverzaking dat Hij alle de dagen zijns vleesches geleefd heeft. Genade betoont zich in die opzoekende liefde aan gevallenen en verlorenen bewezen: genade verheerlijkt zich op dien smartelijken en smadelijken weg van de kribbe tot het kruis, tot dat kruis waar de

-ocr page 6-

6

Heilige Zoou van God als Plaatsbekleeder der menschheid de zonde draagt en wegneemt. Dat is de inhoud van iedere Evangelieverkondiging: aanschouw, o mensch ! de genade des Heilands, die alles voor u volbracht en alles voor u verwierf.

Het is die verworvene, die door Christus medegedeelde genade, die de Apostel bedoelt als hij aan zijne lezers de genade van den Heere Jezus Christus toewenscht. Wie uit den dood in het leven is overgegaan, wie vergeving van zonden en het kindschap Gods bezit, die is de genade des Heilands deelachtig. Zoo is dan deze bede de toewensching van dat nieuwe leven, bij de wedergeboorte medegedeeld. 0 zeker! indien deze genade aan de lezers nog vreemd was, zij zouden geene christenen zijn. Maar ook waar zij ze ontvingen, is het toch nog slechts een aanvang dien /.ij bezitten. Dat leven moet dagelijks gevoed en versterkt worden door toevloeiingen der genade, door de sappen van den waren wijnstok, die de ranken doet groeien en vruchten dragen. Wat Paulus voor zijne lezers vraagt, is dat die volheid van gaven waardoor de christen vrede heeft en kracht ontvangt, die levenstoe-strooming waardoor hij eeniglijk christen is, telkens overvloediger hun deel moge worden, opdat des Heeren doel in hen worde bereikt.

Zoo is dan deze genade des Heilands die den mensch tot christen, den zondaar tot kind Gods maakt, het eerste wat de Apostel zijnen lezers toebidt als blijvende levenskracht. Maar deze genade maakt hen nu voorts de liefde Gods deelachtig. Niet alsof deze liefde eerst ontstaan zou waar het verlossingswerk is volbracht; \'t is de liefde des Vaders die aan de zondige menschheid eenen Redder scheukt. Is de Evangelieverkondiging eene prediking van den Gekruisigden en Verrezen Christus, het is omdat in en door Hem des Vaders liefde zich mededeelt, niet omdat eerst door het werk des Verlossers die liefde verworven

-ocr page 7-

7

is. Slechts kenbaar, sleclits genietbaar is deze liefde voor wie God in Christus leerden kennen. Buiten deze opeu-baring is God het hoogverheven maar ongenaakbaar Opperwezen waarvan de natuur getuigt, de heilige Rechter van wien het geweten spreekt en voor wien het sidderen doet. Eerst wie Hem leerden kennen, die zeggen kon: wie mij ziet, ziet den Vader, leeren inderdaad in dien God eenen Vader aanbidden, wiens liefde grenzeloos is als Zijn wezen. Nu is er geene verdoemenis meer voor wie ten leven zijn overgebracht en deelen in liet welbehagen dat God heeft in Zijnen Eengeboren Zoon; uu is er in antwoord op de aanklacht des gewetens een dankbare juichtoon: wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? De klove is gedempt, de toegang geopend en de eeuwige liefde Gods wekt in het hart een voorsmaak der hemelsche vreugde.

Die liefde Gods, in Christus verschijning geloovig erkend, spreidt voorts hare stralen over het aardsche bestaan. Voorwaar! het zijn niet enkel bloemen die de aarde kweekt, hoevelerlei goeds ook Gods gunst bereidt; daar zijn distelen en doornen in overvloed, en wie uit de dagelijksche ervaring poogt op te maken wie Goil voor hem is, raakt verward door tegenstrijdige gewaarwordingen. Maar staat eenmaal voor het zielsoog de zon der liefde Gods in Christus hoog aan den hemel, dan geeft zij haar lichtglans aan al wat op aarde bestaat. Dan wordt de vreugde dubbel genoten, en tie smart verliest haar scherpsten prikkel, omdat de ziel ook daarin Gods vormende en heiligende liefde leert opmerken, die niet uit lust tot plagen maar tot eeuwigen zegen zijne kinderen kastijdt. Hot leven wordt een oefenschool voor liet eenig ware leven, een doorreis door het land der vreemdelingschap naar \'t ware vaderland. Heden en toekomst draagt de Christen vertrouwend op aan Hem dien hij in \'tverledene als zijn Vader leerde kennen. Voor het aardsche bestaan is dit zijne vastheid: dit weet ik, dat

-ocr page 8-

8

God met mij is, en voor de eeuwigheid die daar wacht en wenkt leerde hij hopen op eene verzadiging van vreugde in Gods ongestoorde gemeenschap.

Nog ééne bede heeft Paulus hij zijn afscheidsgroet te voegen: »de gemeenschap des H. Geestes zij met u allen.quot; Immers zonder deze zou ook de genade van den Heere Jezus Christus en de liefde Gods niet des Christens deel kunnen zijn. Door den H. Geest wordt het hart des zondaars vernieuwd en voortdurend geheiligd, aan den Verlosser verbonden en den Vader gewijd. De gemeenschap des H. Geestes, de gemeenschap aan zijne gaven, het deelgenootschap aan zijne inwoning is juist dat wat den christen tot christen maakt, wat hem opheft uit de wereld die in het booze ligt en het werk des Heilands toepast op zijne ziele. Persoonlijk eigendom moet de groote Godsgave worden, dat wat eenmaal op Golgotha volbracht is, moet wederom in het gemoed tot uitwerking komen door den H. Geest.

Aan die gemeenschap des H. Geestes hebben alle ge-loovigen deel, welke ook hunne persoonlijke eigenaardigheden mogen zijn. Sterk of zwak in het geloof. Christenen uit Israël of uit de Heidenen, machtigen of geringeu, geleerden ot onkundigen, éénzelfde heilgoed bezitten zij allen. Maar zoo zijn zij dan door deze gemeenschap des H. Geestes ook onderling verbonden door den nauwsten en teedersten band. Zij hebben hierin wat hen onderscheidt van de wereld, wat hen kinderen maakt van één huisgezin, geroepenen tot dezelfde zaligheid. Waar dan de Apostel deze gemeenschap des Heiligen Geestes zijne lezers toebidt, daar vraagt hij tegelijk voor hen om versterking van dat gemeenschapsgevoel, dat juist te Corinthe door het opwerpen van allerlei menschelijke namen met zooveel schade bedreigd werd. Wordt het besef der gemeenschap des H. Geestes verlevendigd, dan zullen ze te meer elkander in liefde dragen en steunen en overvloediger worden

-ocr page 9-

(gt;

in vrucliten der gerechtiglieid, uitwerkselen dos H. Geestes, waarmede zij deu naam des Heeren groot maken in het redden der wereld.

M. G.! De Apostel besluit zijne bede met het woord Amen. Dit is niet maar eene aanduiding dat hij nu aan het einde zijns briefs is. Dit Amen beteekent: het zal zoo zijn! Uitdrukking des vertrouwens is het op de verhooring der uitgesprokene bede. Maar wat geeft tot dit vertrouwen grond? Wat waarborgt den Apostel dat deze hoogheerlijke gaven geschonken zullen worden? Het eigen wezen Gods, M. H.! de betoonde ontferming, de volbrachte verlossingsdaden leggen den Apostel deze zekerheid in het gemoed. Of zijn dan zijne lezers, voor wie hij die bede uitsprak, niet voorwerpen van die veelvuldige barmhartigheid Gods die zich in redden, zegenen en heiligen openbaart? Zijn zij niet door God gemaakt tot wat ze nu zijn, en hebben ze niet in Doop en Avondmaal de onderpanden van Gods bijblijvende trouw? Daartoe juist heeft God de hand der genade aan hen gelegd, opdat Hij hen ganschelijk maken zou wat ze wezen moeten voor Hem, en niets hoogers heeft de Apostel voor hen af te bidden dan wat des Heeren gunst bereid is te schenken. Geestelijke gaven zijn het die hij voor hen begeert, en van geestelijke gaven blijft niet te vragen over of ze wel goed zouden zijn om te ontvangen: wij hebben te doen niet een God die ze gaarne en mildelijk geeft.

Tl.

Dit woord des Apostels maak ik in deze ure, M. G.! tot mijne afscheidsbede voor u.

Dit woord vat in de eerste plaats den inhoud samen van het Evangelie dat ik u verkondigd heb. Op te leiden.

-ocr page 10-

10

voor zoover menscheu arbeid dat vermag, tot de genade van den Heere Jezus Christus, tot de liefde Gods en de gemeenschap des H. Geestes is het doel geweest van mijn werk onder u. O! indien ik in deze ure op dat werk terugzie, het is met de ootmoedige bede tot den Heer dat Zijne genade allereerst mij zeiven ten goede kome tot bedekking en vergeving van het vele gebrekkige en zondige dat mijne bediening onder u heeft aangekleefd. Niet dit berouwt mij, dat ik u immer een ruim en rijk Evangelie predikte, en tegenover de lijdelijkheid, aan onzen landaard eigen, de verantwoordelijkheid des menschen meer dan den raad Gods in de behoudenis des zondaars op den voorgrond gesteld heb. Evenmin geeft dit mij zelfverwijt, dat ik zoo veel ik kon den kerkdijken strijd heb zoeken te keeren, omdat ik overtuigd was en nog ben, dat die aan den geestelijken strijd tegen zonde en dwaling niet anders dan schade doet. Maar wat mijne ziel ter neder-buigt is, dat ik nog zoo ver van het ideaal eens Herders en Leeraars ben verwijderd gebleven; dat daar aan ijver en trouw en zelfverloochening nog zooveel ontbrak. M. H.! het zou niet goed zijn veel hiervan te spreken ; niet de kansel maar de binnenkamer is de plaats voor verootmoediging; hier volsta de bede dat gij de heerlijkheid des Evangelies niet afmeet naar het gebrekkige van zijn bedienaar.

Hoe veel intusschen aan mijn arbeid hebbe ontbroken, van den inhoud van het n gepredikte woord heb ik ook in deze plechtige ure niets terug te nemen. Voor veertien jaren trad ik onder u op met bet woord van Paulus: Ik heb niet voorgenomen iets te weten onder u, dan Jezus Christus en Dien gekruisigd. Gel.! het is mijn streven geweest, dat woord gestand te doen, en u noch de wijsheid dezer eeuw in de plaats van het Evangelie des Gekruisigden en Verrezenen te brengen, noch u door men-schelijke stelsels en leuzen den eenigen Naam te doen

-ocr page 11-

it

voorbijzien die ouder den hemel gegeven is, door welken wij moeten behouden worden. De onmisbaarheid, maar ook de algenoegzaaraheid des Middelaars en de aard en de vruchten van liet levend geloof in Hem is de hoofdinhoud mijner prediking geweest, — en nu van u scheidende beveel ik u aan Zijne genade, en heb ik geen ander woord dan wat ik telkens u toeriep: Komt tot Hem en blijft in Hem. Voor verlooruen in zich zeiven is de Christus de bereidwillige Redder; voor wie daar naderen tot Hem ontsluit Hij de volheid der liefde Gods; voor wie zich aan Hem overgeven bereidt Hij de gemeenschap des H. Geestes. Zoo vat ik dan den inhoud mijner verkondiging saam in die bede die ik voor u opzend : de genade van den Heere Jezus Christus, de liefde Gods, en ile gemeenschap des H. Geestes zij met u allen.

Die bede is tevens de hoogste welke de liefde in het hart kan leggen. En wel hebt gij op zulk eene dankbare liefde van mijne zijde aanspraak, gemeente die mij zoo groote aanhankelijkheid betoond hebt. Als vreemdeling kwam ik in uw midden, met niemand persoonlijk bekend, en uwe liefde heeft mij en de mijnen deze stad als tot eene vaderstad gemaakt, zoodat ik mij met u als vereenzelvigd voelde. Verschillend zijn de banden, maar innig en hecht zijn ze allen, die zoo talloos velen in deze gemeente aan mij verbinden. Van aanzienlijken en geringen naar de wereld, van ouden en jongen, van wie voor deu Heer zijn gewonnen en van wie nog van verre staan, ontving ik in al deze jaren zooveel hartelijke genegenheid dat mijn hart ze wel nooit zal vergeten. God vergelde u al de liefde mij bewezen ! Maar wat beters zou ik daartoe voor u kunnen vragen dan tlie volheid van zegen die in zijne genade en liefde en gemeenschap besloten ligt V Tijdelijke zegeningen zijn voorbijgaande weldaden, maar wat het hart als parel van groote waarde op prijs stelt, de geestelijke gave des Heeren, dat is ook het beste wat

-ocr page 12-

12

de Christelijke gehechtheid doet vragen voor wie dierbaar /.ijn geworden aan het liart.

Voor alle behoeften is die zegen voldoende. M. H. daar zijn er onder u — de Heer alleen weet hoevelen! - die nog vreemd zijn aan het leven Gods. Zij niet alleen staan nog buiten, die eeniglijk vragen naar de begeerlijkheden der wereld en het goeddunken des harten, maar ook zij die wel een niterlijken breidel kennen, doch aan den liefdedienst des Heeren vreemd zijn. En zij niet alleen missen het geloof, die de uitspraken van het natuurlijk verstand stellen boven de Godsopenbaring, maar ook zij, die wel de leer der kerk beamen, misschien zelfs er voor ijveren, doch die met den levenden Heiland nog niet in verbinding des gemoeds zijn getreden. Och laat mij nog in deze scheidensure n toeroepen : bedenkt wat tot uwen vrede dient eer bet te laat is. Gij kunt de genade van den Heere Jezus Christus niet missen, in tijd noch eeuwigheid. Dat worde — o mocht het spoedig zijn! —- uw keuze die ii nooit zal berouwen: Hem die mij heeft liefgehad wil ik niet langer versmaden. Hij /ij de mijne en ik de zijne!

Anderen zijn er die zoeken en vragen, maar nog immer niet vonden. Afkeerig zijn ze niet. - maar in het koninkrijk Gods ingegaan evenmin. De prediking des woords waar-deeren zij, maar de zorgen en verstrooiingen des levens laten het zaad des woords niet toe tot rijpheid te komen en aarzelend blijven zij van verre staan tegenover al de vriendelijke roepstemmen des Heeren. M. H. u ontbreekt het volle, vaste vertrouwen op de liefde Gods, die alles om niet wil scheuken en een gansch volkomen werk ook in uw hart tot stand brengen wil. Wat anders zal ik scheidende u toebidden, dan dat die liefde Gods u te machtig worde, zoodat gij al uwe aarzelingen en bedenkingen varen laat, om u te wagen op dien oceaan van ontferming, die gij vruchteloos zoudt pogen te peilen V O laat liet vallen, laat het zinken, al wat u afhouden

-ocr page 13-

13

wil, en al wat gij zoudt beproeven aan te brengen; slechts door aanbiddend gelooven, door kinderlijk vertrouwen wordt gij behouden. Dat schenke u de liefde Gods, dat gij niet bijna, maar geheel, niet gedeeltelijk, maar ten volle ingaat in het Rijk des lichts en des vredes om nu in Christus geheiligd als een kind des Vaders te wandelen.

En gij, BB. en ZZ ! die dezen God uwen God moogt noemen, gij ook ontvangt al wat gij behoeft indien de bede van het tekstwoord voor u vervuld wordt. Uw geestelijk leven heeft gestadig voedsel noodig, zal het bestand blijven onder dat alles wat op aarde dit leven tracht te dooden. Maar immers ook dit weet de HeerV Scheidende dragen wij elkander op aan Zijne bijblijvende trouw. Mochten wij wederzijds jaren lang elkander tot steun zijn op den levensweg, u blijft, Gode zij dank ! de prediking Zijns woords en de bediening van de teekenen Zijner genade bewaard. En immers, wat aan de menschelijke werktuigen leven en zegen mededeelt, dat is niet ia menschen gelegen, maar in die gemeenscha}) des H. Geestes, die aan Gods kinderen voor eeuwig is gewaarborgdV Wij hebben uit ons zeiven elkander niets aangebracht: de Geest Gods is het die levend maakt en het leven onderhoudt. Moge dan verder uw geestelijk leven door die gemeenschap bloeien en toenemen opdat gij rijke vruchten draagt ter verheerlijking Gods. Gel.! het korte aardsche leven is ons gegeven om zegen te stichten, om zielen te winnen, om lasten te helpen dragen en steenen des aanstoots uit den weg te ruimen. Dat Gods genade daartoe u en mij tot leesbare brieven van Christus make. Meer en meer schijnt in de wereld de invloed des woords te verminderen om zielen voor den Heer te veroveren: laat dan des te meer de stille en godzalige wandel eene aanbeveling zijn van dat eeuwig Evangelie, dat voor alle tijden, ook voor den onzen, liet eenig geneesmiddel is voor de doodelijk

-ocr page 14-

14

kranke menschheid. Daartoe worde u de gemeenschap des H. Geestes overvloediglijk geschonken, opdat gij als een koninklijk Priesterdom den Vader verheerlijkt. Dan hebt gjj troost in alle droefenis en rouw die het aardsche bestaan u ook verder zal brengen; dan hebt gij kracht tot elke taak die de Heer ook later op uwe schouders leggen zal. En daarom, geliefden, wie gij ook zijl» niets zal u ontbreken indien deze bede voor u wordt vervuld: de genade van onzen Heere Jezus Christus en de liefde Gods en de gemeenschap des H. Geestes zij en blijve met u allen!

Mij is nog overig, naar den eisch dezer ure, een afzonderlijk woord van afscheid tot sommigen in het bijzonder te richten.

Ontvangt dan Gij in de eerste plaats mijn afscheidsgroet, geachte Ambtgenooten in de H. Bediening te dezer plaatse. De strijd der geesten, die onzen tijd beroert, weerspiegelde zich ook in onzen kring en bepaalde als van zelf de verschillende verhouding der leden onderling. Van u allen intusschen heb ik persoonlijk steeds zooveel welwillendheid en hulpvaardigheid ondervonden dat het mij behoefte is u daarvoor mijnen dank uit te spreken. God zegene u allen in uw personen en gezinnen; God geve aan u, mijne Broeders! met wie een zelfde geloof mij verbindt, op de verkondiging van het Apostolisch Evangelie, een rijken geestelijken zegen voor de gemeente, tot hare opbouwing in alles wat den Heer welbehagelijk is.

Eerwaarde Broeders, Ouderlingen en Diakenen, dienstdoende en afgetredene! Hebt dank, allen te samen, voor de hartelijke liefde mij bewezen in al deze jaren, en weest

-ocr page 15-

15

zeker dat Gij in mijn aandenken blijft voortleven gelijk ik mij daarin aanbeveel bij u. Wat soms aanleiding gaf tot verschil van beschouwing tusschen velen uwer en mij, dat gold eene ondergeschikte /.aak, namelijk de opvatting van liet wezen der kerk. Wat ons daartegen verbindt is de groote hoofdzaak in leven en sterven: het gemeenschappelijk geloof in denzelfden Heer en Heiland. In Hem blijven wij één, ook waar afstand van plaats ons gaat scheiden. Zegene Hij uwen arbeid in de gewichtige bediening die u toevertrouwd is.

Geachte Heeren Kerkvoogden dezer gemeente! Ontvangt mijnen dank voor de welwillendheid die ik steeds van uw college mocht ervaren. Moge uw arbeid voor tien uit-wendigen welstand dezer Gemeente met Gods zegen worden bekroond.

Waarde Broeders, Leeraren in naburige gemeenten, of in andere kerkgenootschappen binnen deze stad ! Neemt mijnen dank aan voor vriendschap en welwillendheid die ik van u ondervond in de verschillende aanrakingen waarin wij tot elkander kwamen, en ontvangt mijne beste wen-schen voor uwe personen en voor uwen arbeid ten dienste van het Rijk onzes Gods.

Ook u nog een afzonderlijk woord, mijne geliefde leerlingen, hetzij gij reeds tot leden der gemeente zijt aangenomen of\' nog tot den laatsten tijd mijn onderwijs ont-vingt. Weest zeker dat mijn hart u niet vergeet, en wilt ook gij mij blijven gedenken. Maar vooral, waar uw hart verbonden is aan den leeraar, laat het u eene aansporing te meer zijn om vast te houden aan Hem tot wien ik u trachtte te brengen. Blijft in hetgeen gij geleerd hebt; blijft bovenal in de levensgemeenschap met dien alge-noegzamen Zaligmaker, in Wien alleen de behoudenis ligt.

En voorts, geliefde gemeente! met al uwe behoeften en belangen beveel ik u Gode en den woorde Zijner genade. Hij die machtig is u op te bouwen en voor struikelen te

-ocr page 16-

16

bewaren, vermenigvuldige u al die geestelijke gaven die de liefde mijns harten u toebidt: de genade van onzen Heer Jezus Christus, de liefde Gods en de gemeenschap des H. Geestes zij mot u alleu,

AMEN!