-ocr page 1-
-ocr page 2-

%

R» oct*

2383

ijf

1 ï

-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
-ocr page 6-

RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT

1785 1571

-ocr page 7-

1? S*25S5

ZAKFL ORA

HUGO SURINGAR 1880

UANDLEIDING TOT HET BEPALEN VA If

DE IN NEDERLAND WILDGROEIENDE PLANTEN

IN AANSLUITING MET DE WERKEN DER NEDERLAND8CHE BOTANISCHE VEREENIGING

BEWERKT DOOR

Dk. W. F. E. SÜRINGAR

VIERDE, HERZIENE EN VERMEERDERDE DRUK

-ocr page 8-

Leeuwarden — Coöperatieve Handelsdrukkerij.

-ocr page 9-

Voorbericht voor den eersten druk.

Den Heer Dr. W. C. H. STARING,

Inspecteur van het Middelbaar Onderwijs.

Hiernevens héb ik het genoegen, U het eerste stuk aan te bieden eener eenvoudige handleiding tot het determineer en der inlandsche planten, die door U ten behoeve van het onderwijs in de kruidkunde aan de Hoogere Burgerscholen geicemeht werd. Zij is zoo ingericht, dat ook leerlingen van de laagste klassen, zoodra zij eenige elementaire kennis van de plant en hare organen bezitten, kunnen beginnen met het determineeren van zoodanige voorwerpen, waarvan het onderzoek op zich zélf geen al te groot bezwaar oplevert, terwijl tevens meergevorderden gelegenheid vinden, om , naarmate zij de hulptabellen niet meer behoeven, zich van deze los te maliën en een strenger wetenschappélijken weg in te slaan. Meer in bijzonderheden is de inrichting van het boek uiteengezet in de aanwijzing voor het gebruik, welke aan de handleiding voorafgaat. Het zal U blijken, dat de algemeene tabéllen voor het bepalen der f am Uien enz. die anders het laatst plegen bewerkt te worden, hier bij het eerste stuk zijn gegeven, zoodat men niet behoeft te wachten totdat het geheel voltooid is, om van het afgedrukte gedeelte alvast gébruik te maken. Met nog vier stukjes van ongeveer gelijken omvang zal de handleiding compleet zijn.

Ik hoop, dat dit werkje aan de bedoeling zal heantwoor-den, en behulpzaam zijn aan het schoone streven, om de Nederlandsche jeugd door eigen aanschouwing en onderzoek in de kennis der omringende natuur op te leiden.

Met uw goedvinden zal ik dit schrijven voor het werkje laten afdrukken, om daardoor op de eenvoudigste wijze van de aanleiding en bedoeling er van te doen blijken.

Met verschuldigde hoogachting,

Leiden, 1870.

W. F. R. SüRINGAR.

-ocr page 10-

Voorbericht voor den tweeden en derden druk.

Heeds terwijl de eerste uitgaaf nog niet geheel voltooid loas, werd een partieele herdruk noodig, die thans door een derden druk wordt opgevolgd, als een aangenaam bet vijs, dat het werh aan zijne \'bestemming beantwoordt. Het is bij deze gelegenheid herzien, en, waar zulks noodig bleek, verbeterd en aangevuld. Een aangename plicht blijft mij te vervullen over, nl. mijn dank te brengen aan mijn vriend en ambtgenoot Prof. Oudemans , die, toen mij andere bezigheden tijdelijk verhinderden, met de voltooiing der eerste uitgaaf zooveel spoed te maken als door de gebruikers werd verlangd, bereidwillig op zich nam om een gedeelte der familien, in denzelfden geest als de overige, en overeenkomstig het voor hel geheel door mij ontworpen plan, te beu-erken, en hieraan gevolg gaf. De toen door hem bewerkte familien, met een * get eekend, zijn bij deze gelegenheid ook door hem herzien.

W. F. R. S.

Voorbericht voor den vierden druk.

Bij dezen druk heb ik alleen te vermelden, dat ook nu weder eene herziening en aanvulling van het werk, even als bij den vorigen druk, heeft plaats gehad.

Leiden, 1880.

W. F. B. S.

-ocr page 11-

AANWIJZINGEN

BIJ HET GEBRUIK DER HANDLEIDING.

De Handleiding is ingericht naar de zoogenaamde di-cliotomisehe of analytische methode, die het eerst door De Lamarck op de Pransche Flora , en sedert, naar zijn voorbeeld, op een aantal andere Flora\'s is toegepast , als bet meest geschikte hulpmiddel, om het vinden van den naam der planten, door eigen onderzoek van hare kenmerken , ook voor eerstbegiunenden toegankelijk te maken. T)ie methode heeft door haren vorm het voordeel, dat, bij het onderzoek van elke plant, de aandacht achtereenvolgens en afzonderlijk bepaald wordt bij een reeks van eenvoudige tegenstellingen van kenmerken , terwijl voorts, èn door de inrichting zelve, èn door de keuze van do kenmerken , sommige moeilijkheden waarop dit onderzoek anders dikwerf afstuit, beter dan elders kannen worden weggenomen of ontgaan.

Wenscht men eene in ons vaderland wildgroeiende plant met behulp van de Handleiding te bepalen, dan beginne men met de eerste lijst (pag. 1) te raadplegen. Achter het volgnommer 1 dier lijst vindt men-twee kenmerken tegenover elkander gesteld. Men ziet na, welk van beide op de plant past. Achter het kenmerk, waarmede dit het geval is, vindt men een cijfer, dat verwijst naar een nieuw volgnommer der, lijst, waarachter wederom twee (soms ook drie) kenmerken tegenover elkander zijn gesteld. Men onderzoekt, welk van deze met de plant overeenkomt, en wordt daarna weder en zoo telkens op nieuw , naar een ander nom-mer (meest vooruit, soms ook achteruit) verwezen, tot-

-ocr page 12-

VI AANWIJZINGEN.

dat men eindelijk, achter een kenmerk waaraan de plant beantwoordt, een of meer namen vindt aangeteekend. Die naam kan zijn alleen de naam der familie, waartoe de plant behoort. Had men b.v. een gewone klaproos onderzocht dan zou men, doov de kenmerken onder 1J1), 6a, 7i, 95, 10a, lib, 12a, 13a, 20a, 21a, 225, 23a gekomen zijn tot den naam: fam, 4, Fapaveraceae. Men heeft dan, om in de tweede plaats het geslacht te vinden, deze familie in het werk op te slaan door middel van haar volgnommer (4), dat overal, met den naam der familiën, aan het hoofd der bladzijden is geplaatst. Fam. 4 , Fapaveraceae vindt men op die wijze op pag. 88, en daaronder een lijstje, op gelijke wijze als de eerste lijst ingericht, doormiddel waarvan men, daar het eerste kenmerk ouder het volgnommer 1 op de plant past, terstond de naam Papaver als die van het geslacht aangewezen vindt. Eindelijk moet dan nog de soort worden bepaald. Onder het volgnommer (1) en den naam van het geslacht is (na de opgaaf der kenmerken van \'t geslacht zelf, met kleine letter) wederom een tabel met volgnommers , die , in het door ons ondersteld geval, door de kenmerken onder la, 2a, 3a, leidt tot den completen naam der soort; Papaver lihoeas L. , waarmede het onderzoek is afgeloopen.

Men heeft dus achtereenvolgens gevonden de familie, het geslacht en de soort. Somwijlen vallen twee dezer deelen van het onderzoek samen, b. v. wanneer de familie slechts door een enkel geslacht in onze flora is vertegenwoordigd. Zoo zou men, door de kenmerken

1

Door de letter a of h achter het nommer wordt hier, en evenzoo bij enkele verwijzingen in de lijst zelve , bedoeld het eerste of tweede lid der tegenstelling die achter dat nommer gevonden wordt.

-ocr page 13-

1 AANWIJZINGEN. VII

onder 15, 6a, 1b, 95, 10a, 115, 12a, 13a, 20a, 215, 31(Z, 495, 50a, komen tot 51a: fam. 2,

Berberideae, waar dus vóór den naam en het nommer der familie ook reeds de naam van het geslacht is J vermeld. Andere malen is zulk eene vermelding het gevolg daarvan, dat de aard der methode medebracht, een geslacht der familie in de dichotomische tabel van de overige af te zonderen. Zoo komt men, een Ridderspoor onderzoekende, door de kenmerken onder 15, 6a, 75, 95, 10a, 115, 12a, 13a, 205, 79a, tot 80a, waarachter men vindt : Delphinium fam. 1 Ranunculaceae. Deze plant levert tevens een voorbeeld op van tegemoetkoming aan bezwaren, die de aanvanger bij het determineeren van planten ondervinden kan. Daar de kelk gekleurd is, en de bloemkroon grootendeels vertegenwoordigd wordt door de twee gesteelde honigbakjes die binnen de spoor verborgen liggen, is het zeer verklaarbaar dat degeen, die nog weinig ervaring bezit, de beteekenis der doelen zoo opvat, dat hij meent te doen te hebben met een enkelvoudig bloemdek of een bloemkroon zonder kelk. Hy zal dus, tot nommer 10 gekomen, het kenmerk\'105 toepasselijk achten, en dus naar nommer 168 worden verwezen. Vandaar het onderzoek vervolgende, komt hij door de kenmerken onder 1685, 1775, 1795 , 189a, 1905 toch tot fam. 1, Ranunculaceae, en in die familie (p. 72) het geslacht opzoekende, door de kenmerken onder 15, 2a of 2c, 35 of 4a, en 5a tot 6a: Delphinium, bij welke gelegenheid hij tevens op de juiste opvatting der deelen wordt opmerkzaam gemaakt. Enkele malen vindt men reeds in de eerste lijst, behalve het geslacht ook nog de soort; b.v. een aardappelplant on-

-ocr page 14-

VIII AANWIJZINGEN.

derzoekende (die als algemeen gekweekte plant is opgenomen) komt men langs 15, 6a, Vj , 9b, 10a, 11a gt; 103a, 104a, 1055, 10ÜÖ, 118amp;, 119a, 122a, 1235, 1245 en 1255 tot den volledigen nernm Sola7ium tuberosum L. fam. 70 Solaneae. Ook in die gevallen zijn altijd de naam en liet nommer der familie mede opgegeven, ter verwijzing naar de plaats in het werk, waar het geslacht en de soort meer volledig en in verband met de natuurlijk daaraan verwante zijn behandeld.

Komt men , bij het onderzoek door middel van de eerste lijst, ten slotte tot twee namen tusschen haakjes vóór den familienaam geplaatst, b. v. pag. 12 onder nommer 86a: (Iberis, Teesdalia) fum. 6, Crucijerae , dan beteekent dit, dat de plant behoort tot de familie der Cruciferae, en in die familie óf tot het geslacht Iberis, of lot het geslacht Teesdalia. De eerstbeginnende handele in zoodanig geval, alsof die namen tusschen haakjes niet vermeld waren, en zoeke op de gewone wijze in de tabel onder de aangewezen familie het geslacht op; in \'t genoemde geval zou hij dan komen (p. 92) langs de nommers 1, 31, 32, 33 en 35 tot het nommer 36, waar hij dan tusschen die twee zelfde geslachten te beslissen heeft. De meer gevorderde kan daarentegen in zoodanig geval het onderzoek bekorten, door onmiddellijk (op pag. 116) de (strenger wetenschappelijke en doorgaans moeilijker) kenmerken te vergelijken, die met kleine letters boven elk van die beide geslachten opgegeven zijn,

In \'t algemeen kunnen zij , die pas met het deter-mineeren van planten beginnen, bij dien arbeid alles wat met kleine letters gedrukt is overslaan, eu eerst nadat zij de plant met de hulptabellen hebben gede-

-ocr page 15-

AANWIJZINGEN. IX

termineerd, de familie eu geslachtskenmerken vergelijken. Voor hen daarentegen, die reeds een aantal planten hebben onderzocht, en in vele gevallen terstond de familie herkennen waartoe eene plant behoort, zou het in die getallen omslachtig en ook niet doelmatig wezen, om in de eerste lijst een grootendeels reeds bekenden weg telkens op nieuw te moeten door-loopen. Door middel van den alphabetischen aanwijzer op p. 70 kunnen zij terstond de familie bij haar volgnummer opslaan, na vooraf, zoover noodig, in de tweede lijst (p. 53 — 69) hare kenmerken en die dei-naastverwante familiün te hebben vergeleken. Behoeven zij ook niet meer voor de geslachten gebruik te maken van de hulptabellen, dan kunnen zij onmiddellijk de strenger wetenschappelijke kenmerken raadplegen , die met kleine letter boven elk geslacht gegeven zijn. Bestaat de familie uit een groot aantal geslachten , dan is vooraf (ook met kleine letters) de indeeling in groepen opgegeven b. v. voor de Ranunculaceae op pag. 7.4, voor de Cr uciferae op pag. 100, met vermelding , achter elke groep, van de nommers der geslachten die daartoe behooren. Het werkje is dus met dubbelen sleutel, en er op ingericht, dat men in dezelfde mate als men de gemakkelijker hulpmethode niet meer behoeft, zich daarvan kan losmaken, eu den strenger wetenschappelijken weg inslaan.

Bij het dotermiueeren van planten is natuurlijk een vereischte, dat men bekend zij met de deelen of organen der plant en met de woorden, waarmede deze en hunne verschillende eigenschappen worden uitgedrukt. Vindt men eene uitdrukking die men niet volkomen begrijpt, dan zoeke men hare verklaring op in \'teen

-ocr page 16-

X AANWIJZINGEN.

of ander elementair handboek of in de alphabetische lijst achter aan dit werk geplaatst, waarin de meeste hier gebruikte termen , met korte verklaring , zijn opgenomen. Voorts gewenne men zich, om bij dat deter-mineeren altyd de beide leden der tegenstelling te lezen, al meent men ook, dat het eerste reeds met de plant overeenstemt. Dikwijls wordt de juiste beteeke-nis van elk in het bijzonder door de tegenstelling zelve duidelijk. Het kan gebeuren, dat men, ook bij nauwgezet onderzoek en juiste opvatting van de opgegeven kenmerken, in twijfel geraakt, voor welk lid der tegenstelling men beslissen moet. Het komt b.v. voor, dat de vraag is, of de bloemen hebben 4 of 5 meeldraden , en dat de plant die men onderzoekt in sommige bloemen 4, in andere 5 meeldraden vertoont. Alsdan ga men na , welk getal het meest voorkomt en dus als het regelmatige moet worden beschouwd, en indien geen van beide een duidelijk overwicht heeft, beproeve men, het onderzoek achtereenvolgens langs de beide openstaande wegen te vervolgen, die alsdan, als men overigens niet gedwaald heeft, tot hetzelfde doel kunnen voeren. Voorts kan gebeuren, dat men op eene tegenstelling van kenmerken stuit, die geen van beide op de plant passen. Uit is dan het bewijs , óf dat de plant niet in het werk voorkomt, óf dat men ergens eene dwaling heeft begaan, zoodat men het onderzoek moet herhalen. Om den afgelegden weg, tot het opsporen der fout, gemakkelijk te kunnen terugvinden, doet men wèl, vooral in den beginne, om de nommers die^men achtereenvolgens doorloopt aan te teekenen. Enkele malen zal men in de lijst zelf het nommer vanwaar men het laatst gekomen is , tusschen haakjes achter het gewone volgnommer ver-

-ocr page 17-

AANWIJZINGEN. XI

fneld zien: b.v. op p. 21 achter 143 het nommer (104).

Men late zich niet afschrikken, indien het vinden van den naam der eerste planten tijd en moeite kost. Veel gemakkelijker zou men tot dien naam kunnen komen door hem te vragen aan iemand die hem weet, maar men zou daardoor van de plant zelve niets hebben geleerd. Men leert haar kennen door het geregeld en nauwgezet onderzoek der eigenschappen, waarop men, bij het determineeren, achtereenvolgens gewezen wordt. In zeker opzicht is hier dus het doel aan het middel ondergeschikt. Intusscheu is de kennis der namen van belang als middel van gemeenschap, en als sleutel om te komen tot de kennis van hetgeen door anderen omtrent de plant is waargenomen. Men ge-wenne zich daarom van den beginne, om de latijnsche namen te gebruiken, die alleen in de wetenschap algemeen geldig zijn. Aanvankelijk moge dit wat vreemd schijnen, maar inderdaad is \'t alleen een zaak van gewoonte. Niemand denkt er meer aan, indien hij de namen Anemone, Aucicba, Berberis, Convolvulus , Geranium , Fuchsia, Papaver, Petunia enz. gebruikt, dat dit geen hollandsche namen zijn, en zoo gaat het- ook weldra met Cardamine, Caltha, Fumaria , Nuphar enz. Hier en daar zijn in dit werkje zeer algemeen bekende inlandsche namen, tot herinnering bijgevoegd. Maar \'t algemeen invoeren van een hollandschen naam voor elke plant naast den latijnschen, zou, daar men de laatste toch niet ontberen kan, enkel leiden tot de noodzakelijkheid om beide te kennen, en dus de moeilijkheid, in zoover die bestaat, niet verminderen maar verdubbelen. Daarbij komt dat de volksnamen, voor zoover die bestaan, niet dan op gewrongen wijze met de in

-ocr page 18-

XII AANWIJZINGKN.

de wetenschap gevolgde benaming door middel van twee woorden, waarvan het eerste het geslacht en het tweede de soort aanwijst, kunnen worden in verband gebracht. Men zou dus ten slotte drieërlei namen verkrijgen; volksnamen, wetenschappelijke hollandsche en wetenschappelijke latijnsche namen. De eerste en de laatste hebben hun recht van bestaan onafhankelijk van elkander, maar de tweede soort kan zeer goed worden gemist.

In de rangschikking, benaming en opvatting der soorten sluit dit werkje op den door de Nederlandsche botanische Vereeniging uitgegeven Prodromus Florae Ba-tavae vol. I, met toevoeging van do sedert de uitgave van dat werk in ons vaderland ontdekte soorten. Naar dat werk zij verwezen voor nadere opgaven aangaande synonymie , varieteiten, groeiplaatsen enz., die in dit zakboekje niet of slechts zeer kort vermeld zijn. Met een f zijn hier zoodanige soorten aangewezen die alleen gekweekt of verwilderd voorkomen , of slechts als tijdelijke aankomelingen kunnen worden beschouwd, aan wie dus het burgerrecht in onze flora niet wordt toegekend. Met kleine letter zijn de zoodanige vermeld, die wel als inlandseh opgegeven zijn , maar waarvan die opgaaf nog nadere bevestiging behoeft. Daaronder komen zelfs voor, waarvan die latere bevestiging niet waarschijnlijk is; de vermelding is dan om andere redenen geschied, soms alleen om , door de tegenstelling , de kenmerken eener naverwante inlandsche soort, waarmede zij wellicht vroeger verwisseld werd, scherper te doen uitkomen. Voorts zal men hier en daar nog andere aanteekeningen met kleine letter vinden, waarvan het doel en de beteekenis van zelf in het oog vallen en dus hier niet nader behoeven vermeld te worden.

-ocr page 19-

EERSTE LIJST.

a. Overzicht.

1 Losdrijvende waterplanten........2

Geen waterplanten, of waterplanten die met den wortel in den grond bevestigd zijn.....G

2 Kleine plantjes, schijnbaar gevormd uit een enkel groen blaadje of uit meerdere zijdelings uit elkander voortspruitende blaadjes; deze lensvormig of plat, rond of langwerpig, gestoeld of ongesteeld .... 3

Planten met ware bladen, die niet zijdelings uit elkander voortspruiten , maar gezamenlijk aan een stengel bevestigd zijn............6

3 Onder uit elk blaadje ontspringen een of meer wortelvezels ..............4

Geen wortels............5

4 Wortelvezels aan haar uiteinde met een huikje .180 Wortelvezels zonder huikje.......6

5 Bol-lensvormig, van boven afgeplat, nauwelijks 1 mm. groot..............180

Van anderen vorm en grootte, of in elk geval zonder opperhuid, nimmer meeldraden of stampers . . C5

G Planten, die bloemen met stampers en meeldraden of één van beide voortbrengen. Zaad planten . 7

Planten, die geen bloemen met stampers of meeldraden voortbrengen. Spoorplanten. . . . 305

1

-ocr page 20-

2

7 Meerderé bloemen op een gemeenscbappelijken bloom-bodem binnen ceu gemeenscbappolij keu kelk . 8

Geen gemeenschappelijke bloembodem en kelk . 9

8 Dg lielinknoppen in de afzonderlijke bloempjes tot eeu buis met elkander vergroeid. Fam. 54 Gompositae.

Helmkuoppen alleen met haar ondereinde sameuhau-geude............ • 162c

Geen met elkander vergroeide helmkuoppen . 9

9 Bloemen é én slach tig, mannelijke en vrouwelijke op dezelfde plant of op verschillende planten 250

Bloemen, althans de meeste, tegelijk met meeldraden en stampers voorzien, dus tweeslachtig . 10

10 De bloemen hebben kelk en bloemkroon beide . 11

De bloemen hebben alleen eeu kelk of kroon, of wel eeu enkelvoudig bloemdek. Onvolkomen bloemen ..............1G8

11 De bloemkroon bestaat uit céu stuk, gaaf of tot op verschillende diepte ingesneden. Planton met één-bladige, liever: vergroeidbladige bloemkroon .............103

De bloemkroon bestaat uit geheel vrije of enkel aan den top samenhangende bloembladen. Planten met veelbladige of losbladige bloemkroon . 12

-ocr page 21-

h. Los Ij la cl ige bloemkroon.

12 Het vruchtbegiusel of do vruchtbeginsels vrij , b o-venstandig...........13

Het vruchtbeginsel is met den kelk vergroeid of o n-derstandig...........87

13 Eén vruchtbeginsel met een of meer stijleu of stempels...............20

Twee of meer vruchtbeginsels, elk mot zijn stijl of zittenden stempel..........14

14 Meeldraden juist evenveel als bloembladen, of wel in dubbel of driedubbel aantal.....16

Meeldraden meer dan 12 , iu onbepaald getal 15

15 Kelkbladen aan den voet met elkander veroenigd; meeldraden op den kelk ingeplant. Para. 30 Rosaceae.

Kelkbladen geheel vrij; meeldraden op den bloembodem ingeplant, niet met de kelkbladen vergroeid.

Fam. 1 lianunculaceae.

16 3 of 4 bloembladen......... \'17

5 of meer bloembladen........18

17 9 meeldraden, 6 stampers, aan hun voet eenigermate vergroeid; 6-bladig bloemdek , waarvan do drie buitenste bladen soms groenachtig . ... . . 232

6 meeldraden, vele stampers, 3 bloem- en kelkbladen.

Alisma, fam. 98 Alismaceae.

3—4 meeldraden, stampers, kelkdeelen en bloembladen ......Tillaea, fam. 43 Crassulaceae.

18 5 of meer stampers; bladen dik en sappig.

Fam. 43 Crassulaceae,

-ocr page 22-

4

Minder dan 5 stampers, of indien er meer zijn, de

bladen niet dik en vleezig.......19

19 Stampers gelieel bovenstandig, onderling vrij . 15

2 stampers elk met meerdere eitjes, een eindweegs met elkander en tevens doorgaans min of meer met j den kelk vergroeid, waardoor liet vruchtbeginsel half onderstandig . . Saxifraga, fam. -15 Saxifrageae.

20 Bloemkroon regelmatig, ongespoord .... 21

» onregelmatig of gespoord . . . 79 ,

21 Meer dan 12 meeldraden.......22

12 of minder » .......31

22 Helmdraden tot één zuilvormigen koker vergroeid , boveneinden vrij, lielmknoppeu éénbokkig.

Fam. 17 Malvaceae.

Helmdraden vrij, of alleen aan den voet of hooger tot meerdere bundels vereenigd.....23

23 2 spoedig afvallende kelkbladen, 4 bloembladen; planten met wit of geel melksap . Fam. 4 Papaveraceae.

Kelk meer dan twee-bladig of spletig ... 24

24 Kelk en bloemkroon 4-bladig; geen melksap; bosvrucht.

Actaea, fam. 1 Ranunculaceae.

5 of meer bloembladen........25

25 Waterplanten met drijvende ronde hartvormig-inge- • sneden bladen ..... Fam. 3 Nymphaeaceae. | Geen waterplanten met drijvende bladen . . 26

26 1 stijl met een of meer stempels, of één zittende

§tempel.............27

3 of meer stijlen of zittende stempels ... 30

27 Meeldraden op den kelk ingeplant .... 28 Meeldraden op den bloembodem, niet met den kelk vergroeid.............29

28 Kelkbuis kruik-trechtervormig, eerst kruidachtig, daar-

-ocr page 23-

5

na h:ircl, het eene (of de beide) nootjes insluitend. Kruidachtige plant . Agrimqnia, fam. 30 Rosaceae.

Vrncbtbeginsel niet binnen do kelkbuis ingesloten; steenvrucht; boom of heester.

Prunus, fam. 29 Amygdaleae.

29 5 gelijke kelkbladen, gemeenschappelijke bloemsteel door aangegroeid schutblad gevleugeld. Boom.

■\'Tilia, fam. 18 Tüiaceae.

3 grootere en 2 kleinere kelkbladen , knopligging der bloembladen gedraaid ; plant kruid- of half struikachtig .....Ilelianthemum, fam. 7 Cistineae.

30 3 — 5 stijlen, meeldraden aan den voet of hooger 3 — 5-broederig vergroeid, bladen enkelvoudig.

Hypericum , fam. 1 9 Ilypericineae.

5—10 stijlen, meeldraden vrij; 5 bloembladachtige kelkbladen, waarbinnen 5 —10 kleinere genagelde tweespletige bloemblaadjes met honiggroefje. Samengestelde bladen met fijne slippen.

Nigella, fam. 1 Ranunculaceac.

31 2 bloembladen.........Zie 179«

3 bloembladen...........32

4 bloembladen .... ......34

5 of meer bloembladen.......v .\' 49

32 Bloemen in eindelingsche bloeiwijzen; G meeldraden,

3 stempels of stijlen........ 237«

Bloemen alleenstaande in de bladoksels . . 33

33 Kleine struik met altijdgroene afwisselende bladen; bloemen vaak tweehuizig; ! korte stijl metgeslraalden stempel; meeldraden langer dan de bloembladen.

Fyrnpeirum, fam. 88 Empetrcae.

Kruidachtige plantjes met overstaande bladen; 3 — 4 stijlen; meeldraden korter dan de bloembladen.

Elatinc, fam. 15 Elatineae.

-ocr page 24-

34 Stijl enkelvoudig of aan den top gespleten . 35 Meer stijlen , hoogstens aan den voet even met elkander vergroeid...........44

35 2 of 4 meeldraden.........36

6 — S meeldraden..............37

3G 2 meeldraden, bloemkroon diep 4-deelig met lijnvormige slippen, boom met gevinde bladen . .107

4 meeldraden

37 6 meeldraden, waarvan twee korter dan de andere, 4-

bladige kelk......Pam. ö. Cruciferae.

6 gelijke meeldraden; 4 — 5-spletige kelk . . 414 7—8 meeldraden..........42

38 Heester of boom..........89

Kruidachtige plant.........40

39 Meeldraden 4 — 5, tegenover de 4 — 5 kleine bloembla• ■ den geplaatst; besvrucht, lihamnus, fam. 27 Rhamneae. Meeldraden 4—5, met de bloembladen a fwisselend , op een duidelijke schijf ingeplant; zaaddoos.

Evoni/mus, fam. 26 Celastrineae. Meeldraden 4, afwisselend met de bloembladen; geen schijf; besvrucht........zie 111

40 Waterplant met ruitvormige bladen; kelk beneden met

het vruchtbeginsel vergroeid......934

Landplant............41

41 4-bladige kelk en kroon. Gevinde bladen.

Zie Cardamine hinuta , fam. 6 Cruciferae. 4 — 6 meeldraden, 4—5 bloembladen, kelk 4—5 sple-tig overblijvend; enkelvoudige bladen

Frankenia, fam. 12 Frankeniaceae.

42 Schijnbaar dubbele bloemkroon; Inderdaad 4-deelige bloemkroon, omgeven door een 4-bladigen gekleurden kelk en deze door groene schutblaadjes; 8 meeldraden.

Callmia , lam. 59 Ericaceae.

-ocr page 25-

7

Enkele, 4—5-bladige bloemkroon.....43

43 Geelkleurige woekerplant met schubbcn in plaats van bladen ; 4—5 kelkbladen en even zooveel bloembladen van dezelfde kleur; 8 —10 meeldraden.

Monoiropa, fain. 61 Monotropeue. Boom met groen gekleurde handvormige bladen; meest

7 meeldraden...........866

44 Kelk 2-splotig , van onderen met het vruchtbeginsel vergroeid; dekselvrncht........95

4 — 5-spletige of -bladige kelk......45

8 — 10-tandig klokvormig omwindsel, waarvan de tanden om den anderen van boven een ronde of halve-maansvormige klier dragen, en zoo het voorkomen aanbieden van een kelk en kroon. Meeldraden tot 12 toe; in \'t midden een gesteeld vruchtbeginsel met drie tweespletige stijlen. Melksap . . 268J

45 Boom of heester; meeldraden 5—12, meest 8; 2 stijlen; 2-vleugelige splitvrucht .... 60 Kruidachtige plant..........46

46 4 meeldraden en evenveel stijlen.....47

8 meeldraden ...........48

47 Kelk 4-deelig, slippen 2—4-spletig; kleine bloemblaadjes ; bijna kogelvormige 8-zadige zaaddoos; stengeltje van beneden af gaffelvormig vertakt.

Jiad/ola, fam. 16 Lineae.

Kelk 4-bladig, blaadjes gaaf. Zie fam. IA: Ahineae.

48 Bloempjes alleenstaande in de oksels der overstaande bladen.....E/atine, fam. 15 Elatineae.

Een eindelingsche bloem, bladen 4 (—6) in een krans onder den bloemsteel; besvrucht.

Paris, fam. 109 Asparagmeac.

49 5 (soms diep gespl eten) bloembladen . ... 52 6 of meer bloembladen........50

-ocr page 26-

f

8

50 Heester of boom..........51

Kruid; 12-tandige kelk, 6 bloembladen.

Fam. 38 Lythrarieae. Kruid; 5-bladige gekleurde kelk, (5) —10 lionig-bakvorraige bloemblaadjes......Zie 30i

51 Gedoomde hoester; 6-bladige kelk en kroon; bes vrucht.

Berberis, fam 2 Berhericleae. Ongedoornde heester of boom......59

52 1 stijl mot een of meer slempels.....53

Meer stijlen of zittende stempels . . . . • 62

53 4 — 6 meeldraden..........54

7 of meer meeldraden........57

54 Afwisselend met de 5 vruchtbare meeldraden nog 5 enkele draden zonder helmknopjes ... .60 Geen onvruchtbare meeldraden afwisselend met do vruchtbare, of de smalle bloemblaadjes zelve doen zich voor als onvruchtbare meeldraden . . . 55

55 Heester of boom...........56

Kruidachtige plant; kelk 4—5-splotig of-deelig 57 Kruidachtige plant met doorgroeide bladen onder de bloeiwijze , kelk 2-deelig.

Claytonta, fam. 40 Portulaceae.

56 Klimplant met hechtranken; kelk een kleine 5-tandige rand , bloembladen en meeldraden 5, enkelvoudige

stempel.......Fam. 22 Ampelideae .

Niet klimmende; kelk 4 —5-spletig, bloembladen en meeldraden 4 — 5, stempel 2 — 5-spletig . 39

57 4 ot 6, zelden 5 meeldraden, stijl lang draadvormig, aan den top 3-spletig......416

Doorgaans 5 meeldraden, stijl zoor kort 2-3-doelig..............64

58 Geelbleeke plant, schubben in plaats van bladen 43 Gewone groene bladen........59

-ocr page 27-

t

59 Boom mot handvormig samengestelde bladen, meest 7 meeldraden...........866

Boom of heester met enkelvoudige, gave of gelobde bladen, of kruidachtige plant .... 60

60 Vrachtbeginsel 2-hokkig, tweevleugelige splii vrucht, meeldraden meest 8 (5—12). Boom of heester.

Acer, fam. 20 Acerineae.

Vruchtbeginsel 5-hokkig, vrucht niet gevleugeld, meeldraden 10. Kruidachtige plant......61

61 Bladen tegenoverstaande (de bovenste soms afwisselend) met steunblaadjës, 5 stempels, de stijlen met een verlengsel der as vergroeid tot een spitsen bek, die boven de meeldraden uitsteekt, 5-deelige splitvrucht.

Fam. 23 Geraniaceae.

Gave ronde (meest wortel-) bladen zonder steun-blaadjes, één ronde of gelobde stempel. ■

Pyrola, fam. 60 Pyroluceae.

62 5 of minder meeldraden.......63

(i of meer meeldraden........71

63 2 of 3 stijlen of zittende stempels; kruidachtige plant..............64

4, 5 of meer stijlen of zittende stempels . . ..66

64 3 — 3 zittende of bijna zittende stempels, elk afzonderlijk of gezamenlijk op een zeer kort stijltje, kelk 5-deelig blijvend ; eenzadig nootje of veelzadige 3-klep-pige doosvrucht .... Fam. 41 Paronychieae.

2 geheel vrije draadvormige stijlen, kelk 4—5-spletig klokvormig, later verhard, het eenzadig vruchtje in de buis besloten . Sderanthus fam. 42 Scleranthaceae.

3 stijlen, kelk (4-) 5-bladig, meerzadige zaaddoos 65

65 stijlen enkelvoudig; tegenoverstaande bladen.

Fam. 14 Alsineae.

9

1*

-ocr page 28-

10

3—5 diop tweespletige stijlen, wortelbladou met klierhaarvormige aanhaugsels.

Drosera, fam. 10 Droseraceae.

66 4 zittende stempels; tegenover elk der bloembladen een honigscbub met waaiervormig uitgespreide draad- ^ vormige slippen, elk met een klierknopje.

Parnassia, fam. 10 Droseraceae.

5 of meer stijlen of zittende stempels ... 67

67 Bebladerde stengel..........69

Naakte bloemsteng.........68

68 Kelk 5-spletig, 6 — 10 (werkelijk 3— 5 tweedeelige) stijlen.............655

Kelk 5-tandig trechtervormig, naar boven dreog-vliezig, stijlen 5, bloemen in hoofdjes of wijd vertakte bloeiwijzen . . . Siatice, fam. 80 Plurnhagineae.

69 Bladen kranswijs in bundels.

Spergula, fam. 14 Alsineae.

Bladen overstaand of afwisselend . . . . 70

70 Bloembladen 2-spletig of uitgerand; kegel-of cylin-dervormige eenhokkige met tanden openspringende zaaddoos . . . Zie Cerastium, fam. J4 Alsineae. , Bloembladen gaaf. Kogelvormige 5-kleppigo zaaddoos.

10 zaden, elk in een hokje. Linum, fam. 16 Lineae.

71 2 stijlen of zittende stempels......72 \'

3» » gt; ^ ......73 K

5 of meer stijlen of zittende stempels ... 75

72 Kelk 5-spletig of 5-deelig; 10 meeldraden; vruchtbeginsel doorgaans min of meer met den kelk vergroeid ; 2 stijlen ; 2-boornig 2-hokkig veelzadig zaaddoosje, langs de buiknaden opspringende.

Saxifraga, fam. 45 Saxi/rageae.

Kelk 5-tandig, zaaddoos 1-bokkig met tanden open-springende . . ■.....Fam. 13 Sileneae.

-ocr page 29-

73 Stijlen 2-spletig........Zie 268J

Enkelvoudige stijlen of zittende stempels . . 74

74 Kelk 5-tandig . (Oiwubabis, Silene) fam. 13 Sileneae. Kelk 5-bladig ...... Fam. 14 Alsineae.

75 Kelk half bovenstandig, 2-spletig.....99

Kelk 5-bladig, -spletig of -tandig .... 76

76 Kelk 5-tandig, zaaddoos 1 — 5-hokkig, met 5-—10 tanden openspringend

(Agrostemmu, Lychnis) fam. 13 Sileneae. Kelk 5-bladig...........77

77 Meeldraden meer dan 10, bladen vinvormig samengesteld met fijne slippen......Zie 305

8 —10 meeldraden, bladen drietallig samengesteld of enkelvoudig...........78

78 Bladen enkelvoudig, overstaande of kranswijs in bundels........Fam. 14 Alsineae.

Bladen 3-tallig, meeldraden beneden vereenigd, 5-bokkige 5-kante zaaddoos. Oxalis, fam. 25 Oxalideae.

79 Kroon of kelk gespoord........80

Kroon en kelk ongespoord.......83

■\' 80 Meeldraden talrijk. DelpMnrnm, fam. 1 Banunculaceae. Meeldraden niet meer dan G.....r \'81

\' 81 Meeldraden tot twee vliezige banden vergroeid, elk met drie helmknopjes. . . Fam. 5 Fumariaceae. 5 enkele meeldraden.........82

82 Kelk 5-bladig, elk blaadje naar beneden met een aanhangsel; 5 ongelijke bloembladen , het onderste grootste gespoord; 5 meeldraden, de 2 onderste met een aanhangsel, dat in de spoor van de bloemkroon steekt. Zaaddoos 1-hokkig 3-kleppig. Viola, fam. 8 Violarieae. Kelk 3 — 5-bladig onregelmatig, het onderste kelkblad \'t. grootst, bloembladachtig, gespoord; bloemkroon 3-

-ocr page 30-

12

bladig, \'t bovenste bloemblad uitgerand, de zijdeling-scbe 2-spletig; 5-kleppige zaaddoos, veerkrachtig openspringend . Impatiens, fam. 24 Balsamineae.

83 1 stijl of zittende stempel.......84

3 — 5 bijna zittende stempels; eenliokkige veelzadige van boven opene vrucht; kelk 4—6-deelig :4—6 ongelijke bloembladen, de bovenste grooter met lijnvormige slippen, de onderste gaaf; 12—20 meeldraden.

Reseda, fam. 9 Resedaceae.

84 Helmdraden tot één of twee bundels met elkander

vergroeid.............85

Helmdraden alle vrij ........86

85 8 helmknoppen, op twee gelijke, aan de eene zijde ver-eenigde bundels verdeeld; kelk gevormd uit drie kleine groene , en twee groote bloembladachtige bladen; bloemkroon klein driebladig, gedeeltelijk met de

\' meeldraden vergroeid ; zaaddoos plat, tweehokkig, elk hokje eenzadig . Polycjala, fam. 11 Polygaleae. 10 meeldraden , alle tot een bundel vergroeid, of 9 vergroeid en 1 vrij; bloemkroon 5-bladig, 1 naar boven gekeerd (het vlagje), twee zijdelings (de vleugels), twee beneden min of meer met elkander vergroeid (de kiel); vruchtbeginsel éénhokkig.

Fam. 28 Papilionaceae.

86 6 meeldraden, waarvan 2 korter; kelk 4-bladig; bloemkroon 4-bladig, de blaadjes die naar den omtrek der tuilvormige bloeiwijze gekeerd zijn, grooter, straal-vormend . . {Iberis, Teesdalia) fam 6 Gruciferae. Meeldraden meest 7 , naar beneden gebogen met opgerichte toppen; kelk klokvormig 5-tandig; bloemkroon 5-bladig, eenigszins onregelmatig; boom met handvormige bladen, mannelijke en tweeslachtige bloemen . . . Aescidus, fam. 21 Ilippocasianeae.

87 3 of 3 bloembladen.........88

4, 5 of meer bloembladen.......90

-ocr page 31-

13

88 2 omgekeerd-liartvormige bloembladen, 2-bladige kelk, 2 meeldraden, Istijl. Gircaea, fam. 33 Onagrarioae. 3 bloembladen...........89

89 Drijvende waterplanten, tweehuizig: in de mannelijke bloemen slecbts een mislukt vruchtbeginsel, in de vrouwelijke alleen onvruchtbare meeldraden . 276 In den grond wortelende land- of oeverplant; 6-bla-dig bloemdek, waarvan de drie buitenste blaadjes eenigszins in kleur of vorm van de drie binnenste verschillen . . . .........232

90 4 bloembladen . ..........9]

5 of meer bloembladen........95

91 3 — 4 meeldraden ..........92

8 meeldraden...........94

Vele meeldraden,. 1 stijl, 4—5-spletige stempel; heester met witte welriekende bloemen.

Philadetyhus , fam. 38* Philadelplieae,

92 Bladen in kransen, bloemblaadjes niet geheel vrij, maar diep gespleten bloemkroon . . . Zie 158 Bladen niet in kransen........93

93 Kelk klein 4-spletig of 4-tandig, 1—3 bokkige steenvrucht, heester met overstaande bladen

Cornus, fam. 48 Corneae. Kelk 4-spletig, na den bloeitijd vergroot en tot 4 horens verhard. Waterplant met drijvende ruitvormige bladen . . Trapa, fam. 33 Onagrarieae.

94 Langwerpig of lijnvormig vruchtbeginsel, 4-kleppige 4-hokkige veelzadige zaaddoos.

Fam. 33 Onagrarieae. Vruchtbeginsel half kogelvormig, ronde bes of dekselvrucht ...........Zie 166

95 5 meeldraden...........96

6, 8 en meer meeldraden.......99

96 Houtige stengel; besvrucht......97

-ocr page 32-

14

Kruid.............98

97 Kelk klokvormig met 5 duidelijke slippen, waartus-schen 5, vaak zeer kleine, bloemblaadjes ; afvallende bladen ; soms 2-huizig. Ribes, fam. 44 Grossularieae. Kelk slechts een smalle rand met nauw zichtbare tandjes. Klimplant met hechtwortels, bladen lederachtig, altijd groen. Hedera, fam. 47 Araliaceae.

98 1 stijl; bloemkroon niet geheel 5-bladig, maar

diep 5-deelig...........161

2 stijlen; bladen afwisselend. Fam 46 ümbelliferae. 2 stijlen; bloemblaadjes draadvormig; stengelbladen overstaande en aan den voet vergroeid ; vruchtbeginsel niet onderstandig, maar vrij besloten binnen de kelkbuis ..........645

99 Kelk 2-spletig, half bovenstandig.

Porlulaca, fam. 40 Portulaceae. Kelk 5-tandig, -spletig of -bladig . . , . 100

100 1—5 stijlen........... . 101

Vele stijlen, elk aan een afzonderlijk vruchtbeginsel , dat aan de binnenvlakte van den hollen bloembodem bevestigd is, dus werkelijk vele bovenstan-dige vruchtbeginsels . Rosa, fam. 30 Rosaceae.

101 Kruid.............102

Boom of heester; 1—5 stijlen , vele meeldraden.

Fam. 32 Pomaceae.

102 Gevinde wortelbladen; 1—2 stijlen, elk aan een afzonderlijk vruchtbeginsel, later nootje . dat binnen de trechter-kruikvormige, later bijna houtig verharde kelkbuis besloten ligt; vruchtbeginsels

dus werkelijk bovenstandig......28a

Wortelbladen niet vinvormig samengesteld; 2-hooriiig, half mot den kelk vergroeid vruchtbeginsel; zaaddoos 2hokkig1 veelzadig. Saxifraga,ia.m.. Ah Saxifrageae.

-ocr page 33-

c. Ve r gr oei dbla dige bloemkroon.

103 Vruchtbeginsel bovenstandig, niet met den kolk

vergroeid............104

Vruchtbeginsel onderstandig, met den kelk vergroeid .............155

104 Bloem regelmatig.........105

Bloem onregelmatig........143

105 2—3 meeldraden.........106

4 of meer meeldraden.......109

106 2 meeldraden..........107

8 meeldraden, kelk 2-bladig.....147

107 Bloemen geheel regelmatig; boom of heester.

Pam. 63 Oleaceae. Bloemen een weinig onregelmatig; kruid . . 108

108 Vruchtbeginsel gaaf of omgekeerd hartvormig, zaaddoos 2-hokkig, bloemkroon radvormig vierdeelig.

Veronica, fam. 73 Antirrhineae. 4-deelig vruchtbeginsel, later 4-notige splitvrucht; bloemkroon trechtervormig, 4-spletig.

Li/copus, fam. 75 Lahiatae.

109 4 meeldraden..........110

5 meeldraden....... . . 118

Meer dan 5 meeldraden.......135

110 Kelk 2 — 3-bladig (werkelijk 2—3 dekblaadjes om den 4 spletigen kelk, geen bloemkroon), meeldraden op den kelkzoom......210c

Kelk 4-tallig...........111

Kelk 5-tallig...........116

-ocr page 34-

16

111 Boom met leerachtige altijd groene bladeu; bloemkroon 4-deelig, soms 4-bladig, 4 zittende stempels.

Ilex, fam. 62 Aquifoliaceae, Kruid .............112

112 Windende woekerplant zonder bladen, 4—5-sple-tige kelk en bloemkroon, 4 — 5 meeldraden.

Cuscuta, fam. 68 Gonvolvulaceae. Bladen aanwezig, geen windende stengels . 113

113 Lange meeldraden, ver uitstekende buiten de bloemkroon, deze onaanzienlijk , mot 4-spletigen, na den bloeitijd omgeslagen zoom.

Plantago, fam. 81 Plantagineae. Meeldraden niet boven de bloemkroon uitstekend 114

114 2 stempels, kelk en bloemkroon 4 —7-spletig, 4—7 meeldraden . . Gentiana, fam. 66 Gentianeae. .1 enkelvoudige stempel.......115

115 Kelk 4-spletig, korter dan de treelitervormige bloemkroon , deze met 4-deeligen zoom, 4 meeldraden. Bloemen eindelingsch, overstaande bladen.

Cinendia, fam. 66 Gentianeae. Kelk 4-deelig, langer dan de bloemkroon; de buis van deze kogelvormig om het vruchtbeginsel gesloten , zoom 4-spletig, 4 meeldraden; bloemen alleenstaande in de bladoksels; bladen afwisselend.

Centunculus, fam. 78 Primulaceae.

116 Bloemen in eindelingsche hoofdjes op een bodem met kafschubben, en door een 9 —12-bladig omwindsel omgeven.......Zie 151a

Goen zoodanige bloemhoofdjes.....117

117 Wortelbladeu en naakte 1-bloemige bloemsteelen; bloemkroon regelmatig, tusschen klok- enradvormig, met 5-spletigen zoom ; meeldraden 4 , waarvan twee grooter; 1—2-hokkige zaaddoos.

Limosella, fam. 73 Antirrhineae.

-ocr page 35-

17

Bebladerde stengel, 4 —5-lobbige, regelmatige of iets onregelmatige bloemkroon.....152

118 Bladlooze windende woekerplantjes . . . 112

119 122

120

Bebladerde planten 119 Enkelvoudig vruchtbeginsel

2 vruchtbeginsels of diop 4 (zelden 2)-deelig vruchtbeginsel met óun gomeenschappelijken stijl

of zittenden stempel

120 Enkelvoudige stempel of stijl mot knopvormigen stempel op den gezamenlijken top van twee langwerpige vruchtbeginsels, die later elk een kokervrucht

worden; bladen overstaande.....121

Stijl in \'t midden tusschen 4 (zelden 2) deelen vau het vruchtbeginsel, later 4 (2)-notige splitvrucht, bladen afwisselend . . . Fam. 69 Boragineae.

121 Bloemkroon trompetvormig, zoom vlak, slippen scheef afgetopt; ringvormige stempel, naar beneden in een vlies verlengd, op den top een behaard tepeltje of kroontje . Vinca, fam. C5 Apocynecte.

Bloemkroon rad-trechtervormig met korte buis en dikke ringvormige 5-deolige bijkroon; de meeldraden in een zuiltje om den stamper vergroeid , helmknoppen tegen den stempel aangedrukt, deze stomp-5-hoekig, stuifmeel in klompjes. Kokervruchteu, gekuifde zaden. Cynanchum, fam. 64 Asclepiadeae.

122 Bladen verdeeld of samengesteld .... 123 Bladen enkelvoudig, gaaf, gelobd of ingesneden 126

123 Bladen samengesteld, 3-talIig; kelk D-deelig ; bloemkroon trechtervormig, zoom 5-deelig, van boven behaard, 1 stijl. Menyanthes, fam. 66 Gentianeae.

Bladen vindeelig of gevind......124

134 Bloemkroon trompetvormig, draadvormige stijl met enkeivoudigcn stempel. Bladen kamvormig gevind ,

-ocr page 36-

18

waterplant . . Holton/a, fam. 7 8 Primulaceae. Bloemkroon radvormig; landplant . . . . 123

125 3 stempels op den stijl, lielmknoppen met overlang-scbe spleten openspringend, 8-kleppige zaaddoos, vinblaadjes gelijk. Polemonium, fam. 67Polennoniacme.

Enkele stempel, helmknoppen met poriën openspringend ; besvrucht; vinblaadjes om het andere groot en zeer klein . Solanuin tuberosum, ïivoo.. 10 Solaneae.

136 5 stijlen of 1 stijl met 5 stempels, kelk 5-tandig trechtervormig, naar boven droog-vliezig.

Statice, fara. 80 Plumbagineae.

1 stijl met enkelvondigen of 2- (zelden 3-)sple-tigen stempel; of 2 stijlen......127

127 Alleen wortelbladen, naakte bloemsteelen of bloei-steng; meeldraden tegenover de kroonslippen, 1 stijl

• met onverdeelden stempel, 1-hokkig vruchtbeginsel met vrijen centralen eidrager.

Primula, fam. 78 Primulaceae. Behalve de wortelbladen, doorgroeide bladen onder

de bloei wijze........... 55

Bebladerde stengel.........128

128 Bladen overstaande of in kransen (de bovenste

soms afwisselend).........129

Alle bladen afwisselend.......132

129 Slechts één ronde knop- of ringvormige of 5-kante stempel . . .......130

2 stijlen, elk met een stempel; of 2-deelige stempel, 1-hokkige of onvolkomen 2-hokkige, 2-klep-pige zaaddoos.....Fam. 66 Gentjaneae.

130 Bloemkroon trompetvormig, zoom vlak met scheef

afgetopte slippen.........121a

Bloemkroon rad- of trechtervormig met korte buis 131

131 Dikke ringvormige 5-deelige bijkroon; meeldraden in een zuiltje om den stijl vergroeid, helmknoppen

-ocr page 37-

] 9

tegen den stempel aangedrukt , deze stomp 5-hoekig, kokervruchten, zaden met kuif . . . . 12li Geen ringvormige bijkroon, meeldraden hoogstens aan den voet vergroeid, helmknoppèn niet tegen den stempel aangedrukt, stuifmeel poedervormig; enkelvoudig, 1-hokkig vruchtbeginsel met vrijen eentralen eidrager.

[/hiagallis, Lysimaclda) fam. 78 Primidaceac.

132 Vruchtbeginsel half met de kelkbuis vergroeid, dus half onderstandig, kleine klokvormige bloemkroon met 5-deeligen zoom en vijf tandjes tusschen de slippen, 1 stijl met knopvortnigen stempel.

Samolus, fam. 78 Primulaceae. Vruchtbeginsel vrij in den kelk .... 133

133 Bloemkroon scheef trechtervormig ; meeldraden gelijk, alle naar eene zijde gericht; helmknoppen 2-hok-kig, met 3 overlangsche spleten openend ; bloemen bijna zittende in de oksels der bovenste stengelbladen, top des stengels met de jongere bloemknoppen ingebogen ; later eenzijdige aar; 2-hokkige dekselvrucht.

Hyoscyamus, fam. 70 Solaneae. Buis der bloemkroon zeer kort, zoom vlak of komvormig met ronde, bijna gelijke lobben; meeldraden ongelijk, alle 5 of 3 van hen lang wollig behaard, helmknoppen eenhokkig met eene spleet openend; bloemen in recht opstaande, alzijdige trossen of aren, zaaddoos 2-kleppig. Verhascum, fam. 71 Verbasceae. Bloemkroon rad-, trompet-, trechter-of klokvormig, geheel regelmatig.......\' . . 134

13-1 Bloemkroon trechtervormig, gaafrandig of flauw 5-lobbig; 2 langwerpige stempels ; zaaddoos 2—4-bokkig, aan den top vaak 1-hokkig, hokjes 1 —2-zadig; bloemsteelen okselstandig met twee overstaande looze schutblaadjes, onmiddellijk of op eenigen afstand onder de bloem. Convolvidus, fam. 68 Convolvulaceae. Trompet-trechtervormige bloemkroon, met 5-lobbi-

-ocr page 38-

30

gen zoom, bloempjes in eenzijdige aan den top ingekrulde aren; 4-notige splitvrueht.

ïleliotropium, fam. 69 Boragineae.

Trechter-, rad- of klobvorrnige bloemkroon; bosvrucht of zaaddoos met veelzadige hokjes; stempel enkelvoudig of flauw gelobd. Fam. 70 Solaneac.

135 6 —10 meeldraden.........136

12 en meer meeldraden.......143

136 1—2 stijlen of stempels.......137

3 — 6 stijlen of stempels.......1-10

137 3 stijlen of 1 aan den top 3-splctige stijl met 3 stempels. (Gentiana , CMora) fam. 66 Gentianeae.

1 stijl met enkelvoudigen stempel . . . 138

138 10 meeldraden, kogel- of eivormige bloemkroon, ■ 5-kleppige zaaddoos. Andromeda Ericaceae.

Minder dan 10 meeldraden ...... 139

139 4-bladige gekleurde kelk; klokvormige bloemkroon met 4 spletigen zoom , 8 meeldraden , naaldvomiige bladen . . f Calluna, Erica) fam. 59 Ericaceae.

Kelk en kroon 5—9-deelig; evenveel meeldraden als kroonslippen.

[Trientalis, Lysimachia) fam. 78 Primulaceae.

140 Kelk 2 —3-spletig, half bovenstandig . . 141

Kelk 5-deelig, vruchtbeginsel geheel vrij, 5 stijlen, 5 aan den voet verbonden bloembladen ; drietallig samengestelde bladen. Oxalis. fam. 25 Oxalideae.

141 Bloembladen 4 — 6, vrij of aan den voet samenhangend, 8 — 15 meeldraden, 3 — 6-spletigo stijl, enkelvoudige vleozige bladen.....99«

Bloemkroon radvormig, zoom 4 — 5-deelig, 8 —10 meeldraden, 4 — 5 stijlen, kruidje met samengestelde bladen . . Adoxa, fam. 50 Caprifoliaceae.

-ocr page 39-

21

142 t) — 20 bloembladen, aan ien voet met elkander ver-groeid; 6 — 20-bladige kelk; 12 —24 vrije meeldraden; vleozige bladen in rosetteu.

Sempervivum, fara. 43 Crassulaceae. quot;gt; bloembladen aan den voet vergroeid met de tot een zuil vereenigde talrijke meeldraden . . 22« 4—6 vrije of aan don voet vergroeide bloembladen, 8 — 15 op den tweespletigen kelk ingeplante

meeldraden...........99a

4-spletige bloemkroon (inderdaad een kelk, omgeven door 2—3 schutblaadjes)...... 289«

143 (104) 2—5 vrije meeldraden.....146

6 , 8 of 10 één- of tweebroederige meeldraden 144 Meer dan 10 vrije meeldraden.....80

144 Bloemkroon gespoord........81«

Bloemkroon ongespoord.......145

145 Kelk 5-bladig, drie buitenste groene en kleinere blaadjes, twee binnenste grootere bloembladachtige;

enkelvoudige bladen........85«

Kelk 5 tandig; bloemkroon vlindervormig (zie onder 856) de nagels der bloemblaadjes niet de meeldraden vergroeid; bladen samengesteld , o-tallig.

Trifolium, fam. 28 Papiliorutceae.

140 2—3 meeldraden.........147

4—5 meeldraden.........150

147 2 meeldraden..........148

3 meeldraden, 2 bladige kelk. Bloemkroon 5-deelig, aan de eene zijde gespleten; koi\'te stijl met 3 stempels, 2-kleppigc zaaddoos

Montia, fam. 40 Portulaceae\'.

148 Kroon 2-lippig gespoord, 1-hokkig vruchtbeginsel met veelzadigen vrijen zaaddrager.

Fam. 77 Lentihularieae.

Kroon ongespoord.........149

-ocr page 40-

22

149 Vruchtbeginsel 4-deelig; 4-notige splitvmcht.

(Lycopus, Salvia) fam. 75 Lahiatae. Vruchtbeginsel onverdeeld, 2-hokkige zaaddoos.

[Gratiola, Veronica) fam. 73 Antirrhineae.

150 4 meeldraden ..........151

5 meeldraden..........119

151 Bloemen in eindelingsche hoofdjes op een met kaf-bladen bezetten gemeenschappelijkeu bodem, en omgeven door een 9 —12-bladig omwindsel; zoom der bloemkroon bijna 2-lippig, met lijiivormige slippen.

Globularia, fam. 79 Globularieae. Geen zoodanige bloemhoofdjes met omwindsel 152

152 Stijl in het midden tusschen de 4 dealen van het vruchtbeginsel, 4-notige splitvmcht.

Fam. 75 Lahiatae.

• Stijl boven op het enkelvoudige vruchtbeginsel 153

153 Vruchtbeginsel 4-liokkig , 1 ei in elk hokje , vrucht een 4-notige splitvmcht, bloemkroon met 5-deeIigen zoom, slippen ongelijk, de onderste het grootste.

Verbena, fam. 76 Verbenaceae.

Vruchtbeginsel 2-hokkig veelzadig ; zaaddoos ; planten met gewone groene bladen ... .154 Vruehtbeginsel 1-hokkig met veelzadige waudstan-dige zaadlijsten; woekerplanten met schubben in plaats van bladen, niet groen gekleurd.

Fam. 74 Orobancheae.

154 Helmknoppen één-hokkig met ééne dwarsspleet openende; buis der bloemkroon bijna kogelvormig gezwollen . . Scrophularia, fam. 71 Verbasceae. Helmknoppen tweehokkig, ieder hokje aan den voet met een stekelpuntje voorzien.

Fam, 7 2 Rhinanihaceae. Helmknoppen tweehokkig, voet der helmknoppen zonder stekelpuntje . . Fam, 73 Antirrhineae.

-ocr page 41-

23

155 5 of minder meeldraden......156

6 of meer meeldraden.......1G5

15fi 2—3 meeldraden.........157

4 meeldraden..............158

5 meeldraden..........159

157 Bladen in kransen, bloomkroon radvormig S-ueelig,

3 meeldraden; 2-uotige split vrucht . . . 158

Bladen overstaande, bloemkroon buis-trechtervormig, 5-spletig, aan den voet met het beginsel van een spoor; nootje.....Pam. 52 Valerianeae.

Bloemdek diep G-deelig, slippen bloemkroonachtig in twee kransen, 3 meeldraden .... 232 158 Vele bloemen in een bloemhoofdje of korte aar ver-eenigd en met een gemeenschappelijk omwindsel, elk bloempje bovendien nog met een afzonderlijk vergroeidbladig onderstandig omwin lsel; nootje.

Fam 53 Dipsaceae.

Geen gemeenschappelijk omwindsel, 4-, zelden 3- of 5-spletige bloemkroon, 2-notige splitvrucht, bladen

in kransen......Pam. 51 Steüatae.

159 Heester met overstaande bladen.

Fam. 50 Caprifol-iaceae. Kruidachtige plant.........160

160 Samengestelde bladen. . Fam. 50 Caprifoliaceae. Enkelvoudige onverdeelde bladen . . . . 161

161 Helmknopjes vergroeid . . . . . .162 Helmknopjes vrij............163

162 Helmknoppen tot een buis vergroeid, bloemkroon aan de eene zijde geheel opengespleten, voorts met •5-deeligen 2-lippigen zoom; bloeiwijze trosvormig.

Lobelia, fam. 56 Loheliaceae. Helmknoppen tot eene buis vergroeid, bloempjes

-ocr page 42-

24

op een gemeeuschappelijkenbloembodem voveenigd 8 Helmknoppen alleen met haar ondereinde samenhangend, bloemkroon regelmatig, tot den voet 5-deelig; kogelvormige hoofdjes van kortgesteelde bloemen, door een omwindsel omgeven.

Jasione, fam 57 Campanulaceae.

163 Bladen in kransen.........1585

Bladen afwisselend........164

164 Half onderstandig vruchtbeginsel; op den keel dei-bloemkroon kleine tandvormige schubben, afwisselend met de kroonslippen ; ronde onverdeelde stempel.....Sarnolus, fam. 78 Frimulaceae.

Geen schubben tusschen de kroonslippen, stempel 3_3.spletig . . . Fam. 57 Campanulaceae.

165 6 meeldraden, heiplant met wortelbladen en naakte bloeisteng , bloemdek met bijkroou . . Zie 235

8 en meer meeldraden.......166

166 Kelk 2 —3-spletig, half bovenstandig, 3 — 6 stijlen

of stempels ; kruid.........167

Kelk zoom 4—5-tandig of gaaf, meeldraden 8 — 10, 1 gave stijl; veelzadige besvrucht; dun houtig neerliggend stengeltje of kleine opgaande struik.

Vaccinium, fam. 58 Vaccinieae.

167 Bloemkroon radvormig, eindbloempje 4-, zijbloempjes 5-deelig, dienovereenkomstig 8 en 10 (eigenlijk

4 — 5-tweedeelige) meeldraden, 4—5 stijlen; kruidachtig plantje met samengestelde bladen.

Adoxa, fam. 50 Caprifollaceae.

5 viije of aan den voet samenhangende bloemblaadjes, 8—15 meeldraden, enkelvoudige vleezige bladen............99quot;

-ocr page 43-

(I. Onvolkomen bloemen.

168 Boom of in \'t algemeen plant met houtigen

stengel............169

Kruidachtige stengel...........177

169 Bloemen geheel naakt, twee- of eenslachtig; 2 meeldraden, 1 vruchtbeginsel met 2-spletigen stempel, vleugelvrucht. Boom met gevinde bladen.

Fraximis excelsior, fam. 63 Oleaceae.

Er is een bloemdek aanwezig.....170

170 Vruchtbeginsel vrij binnen het bloemdek . 171

Vruchtbeginsel onderstandig of met het bloemdek vergroeid............175

171 1 stijl met 1 of meer stempels .... 172

2 stijlen, bloemdek 4 — 8-spletig, 4 — 8 meeldraden, bijna cirkelvormige vleugelvrucht, bloemen vroeger dan de bladen.

ülmus, fam. 90 Uriicaceae, trih. ülmace\'ae.

Talrijke vrije stampers

zie Clematis, fam. 1 Eanunculaceae.

172 4—5 meeldraden.........173

8 meeldraden........ 174

173 Klokvormige 4 — 5-spletige kelk, de daarop ingeplante bloemblaadjes klein, schubvonnig. . 39 Zeer kleine 5-tandige kelk, de 5 bloembladen hangen aan den top samen en vallen als een mutsje af............56a

174 Stempel enkelvoudig, stijl zeer kort of ontbrekend,

2

-ocr page 44-

2(5

buisvormig 4-splctig bloGiukrooncichtig l.gt;lo6itiüek; 1 -zndigo steenvrucht. Daphne, fam. 85 Thymeleae. 2-spletigestijl, 5 bloembladen, die wegens hare groene kleur bij de 5 kelkslippen kunnen zijn geteld . 45

175 4 meeldraden en evenveel bloembladen; soms een kelkrand zichtbaar om den bovenrand van het vruchtbeginsel; steenvrucht........

5 meeldraden..........

8_10 meeldraden, bloemkroon en kelk, de laatste

slechts als een boven het vrachtbeginsel uitstekende rand zichtbaar..........166

176 Klokvormige 5-splotige kelk, bloemblaadjes tus-schen zijne slippen ingeplant in den vorm van kleine

schubben............y7ci

5 duidelijke bloembladen, de kelk slechts als rand om het vruchtbeginsel zichtbaar .... 976

177 Het bloemdek ontbreekt geheel of wordt alleen door een onduidelijken rand of door borstels of haren vertegenwoordigd, bij elke bloem hoogstens ééne dek-schub of enkelvoudige zijdelingsche scheede . 178 Er is een duidelijk kelk- of bloemkroonachtig dek aanwezig, of wordt ten minste door twee dekschub-ben of kafjes bij elke bloem vertegenwoordigd 179

178 Gras- of biesachtige plant; geenbladen of bladen met gesloten scheede; bloemhoofdjes of aren, alleenstaande of meerdere tot eene bloeiwijze vereenigd, gevormd uit schubben (kafjes) die elkander als dakpannen bedekken, de onderste soms loos, in de oksels van elk dor overige ééne bloem, deze naakt of door borstels of haren omgeven en bestaande uit 3 (zelden 2) vrije meeldraden, en een vrij vruchtbeginsel met 2-3-spletigen stijl .... Fam. 113 Cyperaceae. Kruidachtige plant met anders gebouwde bloemen .............180

179 Gras; bladen met scheeden, waarvan de randen

-ocr page 45-

27

over elkander liggen doch niet met elkander vergroeid zijn, den stengel omvattend ; deze knoopig met hollo leden. Aren, trossen of pluimen, samengesteld uit 1-of meerbloemige aartjes, deze doorgaans in 2 kafjes (kelk-kafjes) besloten ; elk bloempje afzonderlijk bestaande uit 2 kafjes (kroonkafjes), o (zelden 2) meeldraden en 1 vruchtbeginsel met 2 vrije of aan den voet vergroeide stijlen.......Fam. 114 Gramineae.

Geen gras- of biesachtige plant, of deze met anders gevormde bloemen ........• . 189

180 Losdrijvend heldergroen zoetwater plantje, bestaande uit loofachtige stengeltjes zonder bladen, met kleine

bloemscheede..........301

Geheel of bijna geheel ondergedoken waterplant met smalle bladen en dunne slappe stengels . 181 Landplant; of waterplant, die ten minste met het bloemdragend gedeelte van don kruidachtigen stengel boven het water opgericht staat .... 184

181 Lint- of lijnvormige gaafrandige bladen . . 182 Stekelig getande bladen.......304

182 Bladen lintvormig, bloemdeelen en vruchten verborgen in naar boven in een blad uitloopende scheeden en aldaar gezeten op de voorvlakte van een platten bladvormigen houder......quot;2974

Bladen lijn- en draadvormig; bloemen alleenstaande of op een draadvormigen steel vereenigd in den oksel van een bladscheede of steunblaadje; elke bloem 4 stampers; vruchtjes niet ing\'esloten . 183

183 Bladen elk met één vrij steunblaadje tusschen zich en den stengel; in den oksel 1 meeldraad met draadvormigen helmdraad, alleen of met 4 stampers met korte stijlen, omgeven door een komvormig bloem-dek; vruchtjes 1-zadig, iets sikkelvormig, zittend of op een steeltje korter dan de vrucht zelf.

ZanichelUa, fam. 101 Potamcae.

-ocr page 46-

28

Bladen aan den voet verbreed in eene bladscheede, in welker oksel een draadvormige steel met 2 zittende tweeslachtige bloemen, elk met 4 bijna zittende helmknopjes en 4 stampers met zittende stempels; vruchtjes 1-zadig , scheef eivormig, elk op een langen draadvormigen vruchtdrager, en deze vier aan vier op den zeer verlengden gemeenschappelijken steel.

Ruppia, fam. 101 Potameae.

184 Bladen ontbrekende, of in kransen geplaatst . 185 Planten met duidelijke en niet in kransen geplaatste bladen.............186

185 Gelede bladlooze stengel met overstaande takken; bloemen ingedoken, elk door een schub bedekt en bij tegenoverstaande drietallen in gelede aartjes gerangschikt, 1 — 2 vrije meeldraden en korte stijl met 2—3 stempels. Salicornia, fam. 83 Chenopodiaceae. Bladen in kransen, bloemen okselstandig naakt; 1 meeldraad, naast den stijl op het vruchtbeginsel geplaatst ; bij de tweeslachtige ook vrouwelijke en manlijke bloemen . Hippuris, fam. 35 Ilippurideae.

180 Eindelingsche bloeikolven of dichte kolfvormige

aren.............1^7

Geen eindelingsche bloeikolven noch kolfvormige aren.............188

187 Naakte stampers en meeldraden ingeplant op een vleezigen kolf, met bloembladachtige of groene peperhuisvormige bloeischeede.

(Calla, Arum) fam. 105 Aroideae.

Beneden stampers, boven meeldraden, alle door lange haren omringd, en tot rolronde, kolfvormige aren dicht opeengepakt..... 298a

188 Bloemen okselstandig gesteeld; bloemdek boven-standig met scheef trechtervormigen zoom ; 6 met den stijl vergroeide meeldraden .... 248a Bloemen zittend in de oksels der hoogere stengel-

-ocr page 47-

29

bladen, die van lieverlede in schutblaadjes overgaan; geen bloemdok; vruchtbeginsel mot 2 stijlen, 1—3 vrije meeldraden; plat, bijna cirkelvormig noot-vruchtje met vliezigen vleugelrand.

Corispermum Marshallii, fam. 83 Chenopodiaceae.

Bloemen in aartjes, katjes, kegels, hoofdjes of alleenstaande , naakt of met een enkele schub of napvor-mig omwindsel, eenslachtig. Zie 1- en 2-huizige planten............250

189 Meeldraden talrijk .... Meeldraden niet moer dan 12

190 Vergroeidbladig 8 — 10-tandig omwindsel, de tanden om den anderen van boven met een rondo of hal-vemaansvormige klier voorzien; in \'t midden tusschen de meeldraden één gesteeld vruchtbeginsel met drie tweespletige stijlen; planten met melksap . 268i

4-deelige kelk.........zie 289«

Losbladige kelk of bloemkroon; een of meer vruchtbeginsels met enkelvoudige stijlen of zittende stempels; geen melksap .... Pam. 1 Ranuncuhtceae.

191 Vele stampers, aarvovmig op eon lang kegelvormigen bloembodem, 5 kelkbladen, 5 draadvormige blpeth-blaadjes, voel gelijkende op do meeldraden

192

Myosurus, fam. 1 Ranunculaceae.

1 — 10 stampers, of indien or meer zijn, bloemdek

6-bladig

192 Bloemen regelmatig, afdoelingen of blaadjes van het bloemdek alle of om het andere aan elkander gelijk .............193

Onregelmatige bloemen.......247

193 Bloemdek met 5 of minder blaadjes, afdeelingen of

tandon............194

190

191

Bloemdek 6- of meertallig......228

195

194 Bloemdek 2-tallig

-ocr page 48-

30

Bloemdek 3-talIig.........196

» 4-tallig met evenveel kleinere bniten-slippen, dus 8-talIig . . . . 2 28 n 4 —5-tallig........200

195 Bloemdek vertegenwoordigd door twee afvallende sikkelvormige blaadjes, bloemen okselstandig, 2- en 1-slaclitig; 1 meeldraad, 2 stijlen, 4-notige split-vrucht; waterplant met overstaande bladen.

Callitriche, fam. 36 Call/irichineae. Bloemdek (van vrouwelijke bloemen) vertegenwoordigd door 2 blijvende blaadjes, vrij of in verschillende mate met elkander vergroeid. Zie één- en tweehuizige planten..... 290 en 269«

196 Vruchtbeginsel onderstandig.....199

• Vruchtbeginsel bovenstandig.....197

197 Bloemdek 3 —5-deelig blijvend, droog of sappig-besvormig; geen schutblaadjes , meeldraden 1 — 5, 1-zadige niet openspringende vruchtjes.

(Blilum, Chenopodium) fam. 83 Chenopodiaceae. Bloemdek 3- of 5-bladig , bovendien door 2 kleinere en 1 grooter schutblaadje omgeven, blijvend, droog;

bloemen gemengdslacbtig...... 286i

Eén- of tweehuizige plant......293

199 Bloemdek 3-lobbig, 12 meeldraden , 6-spletige stervormige stempel, 6-hokkige zaaddoos, niervormige bladen .... Asarum, fam. 87 Aristolochieae. Bloemkroon 3 —4-spletig, 3—4 meeldraden, 1 stijl met 2 stempels. Kelk een nauw merkbare rand.

bladen in kransen........158i

200 Stampers of stijlen 1 — 3......204

» » . 4.......201

201 Waterplant...........202

Landplant...........203

202 Bladen gevind, in kransen , onderaan bloemen met

-ocr page 49-

31

4-(leeligen kelk en 4 stampers, hoogcr op mannelijke met (4-) 8 meeldraden en mislukte stampers .............2895

Bladen onverdeeld; bloemdek 4-bladig: 4 meeldraden, 4 stampers; tweeslachtig.

Potaniogeton, fam. 101 Potamcac.

203 Kruidje met overstaande bladen; kelk 4-bladig, 4 meeldraden, 1 vruchtbeginsel met 4 stijlen.

Saqina apetala , fam. 14 Alsineae.

j 204 Bovenstandig vruchtbeginsel.....205

Onderstandig vruchtbeginsel......220

205 Bloemen tweeslachtig en vrouwelijk, of mannelijk en vrouwelijk op dezelfde plant; bloemdek van de mannelijke bloemen 4 —5-spletig en -deelig, dat van de vrouwelijke 2-deelig of -spletig of met

enkel getanden zoom........207

Bloemdek van alle bloemen gelijk.... 206

206 Bloemen 1- en 2-slachtig, vrouwelijke boven; bloemdek van alle met 4-deeligen zoom en door eene schijf gesloten buis, 2(3) stijlen met kwastvormige

stempels, 20 — 30 meeldraden..... 289«

Bloemen één- en tweeslachtig; bloemdek 5-bladig met dekschubben: 5 meeldraden, 2 — 3 draad- of

priemvormige stempels....... 286i

Alle bloemen tweeslachtig, met 4—5-tallig bloemdek of kelk............208

207 Tweeslachtige bloemen met 4-spletig bloemdek, 4 meeldraden en stamper, vrouwelijke met buikig buisvormig 4-tandig blijvend bloemdek; stempel rond-penseelvormig. . Parietaria, fam. 90 Urticaceae. Mannelijke en (enkele) tweeslachtige bloemen met 5 —4-deelig bloemdek, vrouwelijke met samengedrukt 2-deelig of -spletig, of aan den top 3-tandig bloemdek, meeldraden 5 — 4, stijl 2-spletig kaal 291«

-ocr page 50-

32

208 1 — 5 meeldraden, allo vruchtbaar . . . 209 6—10 meeldraden, gedeeltelijk of alle vruchtbaar 215

209 4-deelig of -bladig bloemdek of kelk. . . 210 5-deelig of -spletig bloemdek of kelk. . . 211

210 -l-doelig, radvormig wit bloemdek, 4 meeldraden, rond vruchtbeginsel met enkelen stempel; bosvrucht, hartvormige bladen.

Majanthemum, fam. 109 Asparagineae. 4-bladige kelk, bloemkroon ontbrekend, 2 meeldraden, saamgedrukt hauvvtje, vindeelige bladen.

Lepidium ruder dia , fam. 0 Gruciferae. 4-deelige blijvende kelk met kruikvormige buis en door een schijf gesloten keel; 4 meeldraden op den zoom; ■ draadvormige stijl, eindelingsche aartjes, gevinde bladen . . Sanguisorba, fam. 31 Sanguisnrbeae.

211 Overstaande bladen...... . 212

Afwisselende bladen........214

212 1 stijl met knopvormigen stempel, of zeer kort

met 2 knopvormige stempels.....213

2 stijlen, klokvormige kelk met 4 —5-spletigen zoom, 5 meeldraden afgewisseld mot 5 of minder i lijnvormige bloemblaadjes, knoopige stengeltjes.

Scleranthus, fam. 42 Scleranthaceae.

213 Zeer korte stijl met 2 stempels, 5-deelige kolk met aan den top kapvormige genaaide slippen, 5 meeldraden , afgewisseld met 5 lijnvormige bloembladen, okselstandige bloemhoopjes met zilverwitte dek-blaadjes .. . Illecebruvi, fam. 41 Faronychieae. Priemvormige stijl met enkelen stempel, diep 5-splotige klokvormige rozeroode kelk zonder bloemkroon, 5 meeldraden, alleenstaande okselbloemen.

Glaux, fam. 78 Frimidaceae.

214 Bladen met stengelomvattende tuitjes . . 216o

-ocr page 51-

33

Geen tuitjes noch stemiblaadjes . . Pam. 83 Cheno-podiaceae, trib. Salsoleae en Chenopodieae.

215 Vorgroeidbladig 8—lO-tandig omwindsel, de tandon om den ander met gekleurde klier, 10 en meer meeldraden, 1 gesteeld vruchtbeginsel met 3 twee-spletige stijlen. Melksap...... 2686

4—5-bladigof -spletig bloemdek, hoogstens 10 meeldraden, geen gesteeld vruchtbeginsel, geen melksap ..............216

216 Afwisselende bladen met tuitjes, 4 — 5-spletig of -dee-lig bloemdek, 5 of 6 — 8 meeldraden, 2 — 3 stijlen met knopvormigen stempel; driekant of saamgedrukt nootje .... Polygonum, fam. 84 Polygoneae. Geen tuitjes, bladen afwisselend of overstaande 217

217 Kelk 4-bladig, 6 meeldraden, waarvan 4 zonder helmknopje, dubbelbolligspitsvruchtje, vinspletige bladen

Senebiera didyrna, fam. 6 Cruciferae.

Kelk 4 —5-spletig, half bovenstandig, vlak, 8—10 meeldraden, 2 korte stijlen, niervormige bladen.

Chrysosplenium, fam. 45 Saxifrageae.

Bladen lijnvormig of langwerpig; 5 vruchtbare meeldraden, afgewisseld met onvruchtbare . . \'218

218 Afwisselende langwerpig eironde bladen, kleine oksel-bloemen, 1 zeer korte stijl met 2 stempels.

Ilerniaria, fam. 41 Paronychieae.

Overstaande bladen....... . 219

319 5-bladige kelk met kapvormige genaaide blaadjes, zeer korte stijl mot 2 stempels, blaadjes omgekeerd-eivormig............213a

Klokvormige kelk met 4—5-spletigeu zoom, 2 stijlen, lijnvormige bladen.......2124

220 (204) 1 stijl..........224

2 stijlen............221

2*

-ocr page 52-

u

221 5 meeldraden..........223

8 of meer meeldraden, alle of afwisselend vruchtbaar .............222

222 Niervormige wortelbladen......2176

Lijnvormige bladen........2126

Gevinde bladen, kruikvormige Llijvcnde kelk, met een schijf gesloten om 2 (-3) stampers. . 289a

223 Bloei wij ze aarvormig, 5-spletig bloemdek.

Beta, fam. 83 Chenopodiaceae. Bloemen in schorraen, 5 bloembladen, 5 zeer kleine kelktanden of kelk geheel onzichtbaar . . . 98b

224 Bladen afwisselende, gevind; kruikvormige blijvende kelk, met een schijf gesloten om het vierkant vruchtbeginsel ............2I0c

Bladen overstaande........225

Bladen in kransen....... . 1586

225 Bloemkroon buis-trechtervormig , 5-spletig , 1—3 meeldraden, kelk een nauw merkbare rand of door tandjes of haren vertegenwoordigd . . . 1576 Bloemkroon of kelk 4-tallig, 4 meeldraden . 226

226 4-bladige bloemkroon; bijna ontbrekende of kleine

4-tandige kelk..........93a

Bloemkroon of bloemdek 1-bladig, 4-spletig . 227

227 4 meeldraden tegenover 4 kelkslippen, 1 stijl, knop-vormige stempel, vierkante 4-hokkige zaaddoos, bloemen alleenstaande in de bladoksels.

Isnardia, fam. 33 Onagrarieae.

4 meeldraden afwisselend met 4 kroonslippen; kelk een nauw merkbare rand, bladen in kransen 1586

228 Bloemdek 8- of meertallig......229

Bloemdek 6-tallig.........232

Bloemdek 4-bladig, demiddelste bloem vanhethoofdje

-ocr page 53-

35

vrouwelijk, en met 3 dekbladen omgeven, de overige

mannelijk met één dekblad......254

Bloemdek 3 of 5-bladig met 3 dekblaadjes, waarvan één kleiner; 3 of 5 meeldraden; gemengd éénhuizig........... 286S

229 12 kelktanden, om den anderen kleiner . 236a Bloemdek 10 —12-deelig, blijvend, bloemen een-

slachtig; waterplanten.......278

Kelk of bloemdek 8 —10-dcelig of -spletig, bloemen tweeslachtig.........230

230 1 — 4 meeldraden; onderstandige 8-spletige kelk, de buitenste slippen veel kleiner, 1 stijl zijdelings op het vruchtbeginsel. Alchemilla, fam. 31 Sanguisorbeae. 8—10 meeldraden.........231

281 Geelachtige bladlooze woekerplant.... 43 Plant met gewone groene bladen, deze in een krans onder de eindelingsche bloem, 8-deelig bloemdek, de 4 buiteuslippen kelkachtig, de 4 binnenste smaller bloembladachtig, 8 meeldraden, 4 stijlen.

Paris, fam. 109 Asparagineae.

232 Meeldraden 3..........2^3

6..........quot;234

» 9 ; bloemdek 6-bladig, gekleurd, de buitenste krans soms groenachtig, stampers 6, eindelingsche bloemscherm. Butomus, fam. 99 Butomeae.

233 Bloemdek gekleurd bovenstandig, met 6-deeligen zoom. Land- en oeverplanten. Fam. 106 Irideae. Bloemdek bleek-gekleurd bovenstandig, met 6-deeligen zoom en zeer lange draadvormige buis, beneden door een tweelobbige scheede omgeven; waterplant met ondergedompelde bladen . . 282 Bloemdek kelkachtig, 6-bladig, onderstandig . 244

234 Bloemen uit den grond opkomende, zittende op

-ocr page 54-

36

een bol; bloemdek gekleurd, zeer lang trechtervormig , met 6-deeligen zoom, 3 stijlen.

Col chicurn, fam. 111 Colchicaceae. Bloemen aan een bovenaardschen bloeisteng of stengel............235

235 Bloemdek bloemkroonachtig, 6-deelig of -spletig, bovenstandig .... Fam. 108 Amaryllideae. Bloemdek onderstandig.......236

236 Klokvormige 12-tandige kelk, tanden om den anderen kleiner en neergebogen (6-bladige bloemkroon vaak ontbrekende) eirond vruchtbeginsel, bloemen okselstandig, bladen overstaande.

Peplis, fam. 38 Lythrarieae, Bloemdek zuiver 6-tandig, -spletig of -bladig 237

237 Bloemdek 6-deelig, blijvend, kelkachtig, de drie binnenste slippen grooter dan de buitenste en tegen de vrucht aangedrukt, meeldraden bij paren tegenover de buitenste slippen, 3 stijlen met kwastvormige stempels, 1-zadige driekante nootjes, bloemen 2-slachtig of 2-huizig . Rumex, fam. 84 Polygoneae. Meeldraden een voor een tegenover de 6 afdeelin-gen van het bloemdek geplaatst. Eenzaadlobbige planten met evenwijdig geaderde bladeren . 238

238 Bloemen, afzonderlijk of meerdere bijeen, in of naast

de oksels der stengelbladen...... 239 ,

Bloemen of bloeiwijzen eindelingsch, of zijdelingsch aan bladlooze bloeistengen...... 240 \'

239 Bloemdek bloemkroonachtig, 6-bladig of 6-spletig, vruchtbeginsel enkelvoudig met korteren of lauge-ren stijl; besvrucht.

{Asparagus, ConvaUaria) fam. 109 Asparagineae. Onderste schutbladen der eindelingsche tros bladachtig, bloemdek kelkachtig geelgroen 6-deelig, 3 bijna vrije stampers, elk met zittenden stempel, droge vrucht. Scheuchzeria, fam. 100 Juncagineae.

-ocr page 55-

37

240 Bloemen met 6-schubbig bloemdek in dichte kolven, aan een min of meer afgeplatte bloeisteng, die boven de kolf onmiddellijk in een platte bloeischeede uitloopt; specerijachtig.

Acorus, fam. 105 Aroideae. Geen bloemkolven.........241

241 Bloemdek ei- of klokvormig, 6-tandig of tot halverwege 6-spletig.........242

Bloemdek 6-bladig of tot deu voet 6-deelig 243

242 Bloemdek eirond met vernauwde keel en 6-tandigen zoom, bolplant. . Muscari, fam. 110 Lüiaceae. Bloemdek klokvormig, tot het midden 6-spletig, kruipende wortelstok.

Convallaria majalis, fam. 109 Asparagineae.

243 Zittende stempels.........245

Duidelijke stijl..........244

244 Stijl aan den top 3-spletig, met draadvormige behaarde stempels, bloemdek kaf bladig; gras- en bies-achtige planten, vezelige wortel. Patn. 112 Juncaceae. Onverdeelde stijl met stompen stempel . . 246

245 Een dikke 3-lobbige stempel op een enkelvoudig vruchtbeginsel;bloemkroonachtig bloemdek; bolplant.

Talipa, fam. 110 Lüiaceae. 3 — 6 zittende stempels cp evenveel, in de bloem min of meer onvolkomen tot een geheel vereenigde, en bij vruchtrijpte van elkander gescheiden stampers ; bloemdek kruidachtig, groen of geelgroen; ein-delingsche trossen, kruipende wortelstok.

Fara. 100 Juncagineae.

246 Bloemen geel met groene streep in eindelingsche trossen, bladen grasachtig, kruipende wortelstok, helmdraden sterk behaard , zaden met lang draadvormig aanhangsel.

Narthecium, fam. 110 Lüiaceae, trih. Ahameae.

-ocr page 56-

38

Bladen kruidachtig; bloemkroonachtig bloemdek; bolplanten......Fam. 110 Liliaceae.

247 (192) Vruchtbeginsel onderstandig . . . 248 Vruchtbeginsel bovenstandig, 2-lippige gespoorde bloemkroon; kelkblaadjes spoedig afvallend; meeldraden in twee bundels met 3 helmknoppen. 81

248 1-bladig buisvormig, van onder buikig, boven scheef trechtervormig bloemdek, 6 meeldraden met den stijl vergroeid, stempel 6-deelig, bloemen okselstandig.

Aristolochia, fam. 87 Aristolochieae.

Meerbladige bloemkroon of meerdeelig bloemdek 249

249 5-bladige bloemkroon, kelkrand vaak onontwikkeld, 5 meeldraden, 2 stijlen, bloemen in schermen 98S

6-, zelden 5-tallig bloemdek, een binnendeel (lip) \' afwijkend in vorm van de overige, meeldraden en stijl tot een stempelzuiltje vergroeid.

Fam. 106 Orcliideae.

-ocr page 57-

e. Eenslachtige bloemen.

250 Woekerplant met herhaaldelijk gegaffelde takken en leerachtige groene bladen, 2 huizig; mannelijke bloemen met 4-deelige bloemkroon en 4 meeldraden, vrouwelijke met 4-bladige kroon en stamper met zittenden stempel, kelk een enkele rand; besvrucht,

Viscum, fam. 49 Loranthaceae.

Geen woekerplant; boom, heester of struik 251 Kruidachtige plant........267

251 Bladen naald- of schubvormig.....253

Bladen breeder, gedurende den bloeitijd bij sommige nog niet aanwezig (loofhout).....253

252 Bloemen met 3-talligen kelk en kroon . . 354S

Mannelijke bloemen bestaande uit naakte meeldraden in katjes of in kleine 1-broederige hoofdjes, vrouwelijke in kegels, niet naakte eitjes aan de binnenzijde der schubben, of knopvormig met 1 naakt ei door dekschubben omgeven; vrucht: houtige kegel of kegelbes of 1 zadige van boven opene schijnbes.

Fam. 96 Coniferoe.

253 Altijd groene harde bladen......254

In den winter afgevallen of verdorde bladen . 255

254 Okselstandige bloemhoofdjes bestaande uit 1 vrouwelijke bloem door eenige mannelijke omringd, bloem-dek 4-bladig, in de vrouwelijke met 3, in de mannelijke met 1 dekblad, 4 meeldraden met mislukten stamper, of stamper met 3 stijlen, vrucht 3-kleppig.

Buxus, fam. 89 Euphorbiaceae. Eenzame zittende okselbloemen met 3 blijvende kelk-

-ocr page 58-

40

en 3 kroonbladen; 3 meeldraden o£ 1 vruchtbeginsel met enkelen stijl en een kroontje van zes 2-deelige stampers; besvruclit; heideachtige struikjes met naar buiten omgeroldeen daardoor schijnbaar naaldvorniige bladen met kelk en bloemkroon; 2-hui-

zig......Ernpetruni,{^m.. 88 Empetreae

Bloemen gestoeld in schermen of tuilen, kelk 4-tan-dig, onderstandig; blijvend, radvormige 4-deelige bloemkroon, 4 meeldraden, 4 zittende stempels ; bes ; eerste bloemen vaak mannelijk . . . .111«

255 Bloemen in trossen, schermen of tuilen . . 256 Bloemen in hoofdjes, knopvormige bloeiwijzen, katjes of aren, of in den oksel van schutbladen aan den voet van verderop bebladerde takjes . . . 259

256. Geen bloemdek, bloemen in samengestelde trossen, bestaande uit 2 meeldraden en 1 stamper of één van beide; vleugelvrucht; enkel 1-slachtigebloemen of 2-slachtige en 1-slachtige gemengd, boom met overstaande gevinde bladen.

Fraxinus excelsior, fatn. 63 Oleaceae. Bloemdek duidelijk aanwezig, 4 —5-tallig . 2 57

257 4 meeldraden; vruchtbeginsel bovenstandig . 39a 5 meeldraden; vruchtbeginsel onderstandig . 97a 6—8 meeldraden; sommige bloemen enkel mannelijk, de overige tweeslachtig.....258

258 Groote witte roodgevlekte bloembladen . . 866 Kleine groene bloembladen......60

259 Dichte kogelvormige bloemhoofdjes, hetzij uit meeldraden , hetzij uit stampers met daartusschen geplaatste schubben gevormd, beide aan lange hangende steelen. Eenhuizig.

Platanus, fam. 93 Plataneae. Geen kogelvormige mannelijke onvrouwelijke bloemhoofdjes aan hangende steelen op denzelfden boom;

-ocr page 59-

41

mannelijke en vrouwelijke bloemen doorgaans ia verschillend gevormde bloeiwijzen .... 2(30

260 Boom mot gevinde, bij bloeitijd aanwezige bladen; 1-liuizig; mannelijke katjes met, door 5—6 aangegroeide binuenschubben , zich gelobd of ingesneden voordoende dekschubben; binnen elk dezer 12 — 24 meeldraden; vrouwelijke bloemen in knopvormige eindelingsche bloeiwijzen, 1 — 3 bijeen; 2 stempels, bovenstandige 4-tandige kelk en 4 kleine bloemblaadjes. Steenvrucht . . Juglans, fam. 91 Juglandeae. Bladen enkelvoudig, niet gevind, vaak afwezig bij den bloeitijd...........261

261 Vrouwelijke bloemen zonder schutblaadjes, in dichte bijna kogelvormige aartjes, met 4-bladig bloemdek, stampers met 2 draadvormige stempels. Mannelijke aartjes iets langwerpiger, bloemdek 4-deelig, 4 meeldraden en beginsel van stamper. Sappige zamel-vrucht . . . . Movus, fam. 90 Urticaceae. Vrouwelijke bloemen door gemeenschappelijke omwindsels of door afzonderlijke schutblaadjes be

dekt .............262

NB. Indien enkel mannelijke bloemen op dezelfde plant voorkomen , en vrouwelijke exemplaren by de determinatie niet voorhanden zijn, zie . 266*

262 Bloemen met dekschubben, aarvormig op boven be-bladerde takjes, schubben 1-bloemig; vrouwelijk bloemdek buisvormig, later sappig; schijnbes. Mannelijk bloemdek 2-bladig, boven samenhangende, 4 meeldraden, 3-huizige doornige heester.

Hippophaë, fam. 86 Elaeagneae. Afzonderlijke katjes, aartjes of knopvormige bloei

wijzen , boven niet bebladerd.....263

263 Vrouwelijke bloeiwijzen in den vorm van knoppen

of eivormige katjes........264

Vrouwelijke katjes minstens 3 maal langer dan breed.............266

-ocr page 60-

42

264 Vrouwelijke eironde katjes, later houtige kegeltjes, trosvormig vereenigd, schubben met 4 — 6 binnen-schubben, 2—3-bloemig; stamper met 2 stijlen. Mannelijke katjes met schildvormige schubben; elk met 5 binnenschubben en 3-bloemig; bloemdek 4-deelig; 4 meeldraden . . . Alnus, fam. 94 Betulaceae.

Vrouwelijke bloeiwijzen alleenstaande, of, indien meerdere vereenigd zijn, deze ongesteeld . 265

265 Vrouwelijke katjes eivormig, schubben 2-bloemig, bloemen met 2 -4-schubbig bloemdek, met den voet van het vruchtbeginsel vergroeid. Mannelijke katjes met naaktbloemige dekschubben, meeldraden 4. Tweehuizige aromatische heester.

Myrica, fam. 95 Myricaceae.

Vrouwelijke bloeiwijzen knopvormig, 1 of meer bloemen gezamenlijk binnen dakpanachtige schubben of omwindsel ingesloten. Mannelijke bloemen in aren of gesteelde hoofdjes met 5—8-spletig bloemdek en 6— vele meeldraden, of in katjes, elke schub met twee binnenschubben en 6—8 meeldraden. Napvruchten. 1-huizig. Fam. 92 Cupulif erae.

266 Vrouwelijke katjes eindelingsch, slap nederhangende, binnen de afvallende gave dekschubben nog andere zeer ongelijk drielobbige, paarswijs om twee vrouwelijke bloemen geplaatst en tot een groot trechtervormig omwindsel zich om de vruchtjes ontwikkelende. Mannelijke katjes met dakpanachtige schubben, aan wier binnenzijde 12 en meer overigens naakte meeldraden. Eenhuizig. Carpi mts, fam. 92 Cupulif erae. Vrouwelijke katjes zijdelingschmet dicht aangedrukte schubben, schubben 2—3-bloemig, bloemen naakt, vleugelvluchtjes. Mannelijke katjes; elke schub met 2 binnenschubben en 3-bloemig, elke bloem bestaande uit nog eene schub, aan wier voet 4 meeldraden. Eenhuizig .... Betula, fam, 9 Betulaceae

-ocr page 61-

43

Dekschubbon der vrouwelijke katjes 1-bloemig, bloemen bestaande uit een stamper, enkel aan of om den voet met een schubje of komvormig bloemdek, vrucht-jes veelzadig, zaden langharig. Tweehuizig.

Fam. 93 Snlirineae.

2G6\'5t\' Mannelijke katjes met 1-bloemige dekschubben; meeldraden 1—5 met enkele honigschnbben aan den voet of 8—12 aan de binnenzijde van eene bekervormige schub ingeplant. Tweehuizig.

Fam, 93 Salicineae, Mannelijke katjes met naaktbloemige dekschubben; meeldraden 4; specerijachtige heester, tweehuizig.

Myrica, fam. 95 Myriceae.

Mannelijk : 1-bloemige dekbladen, aarvormig aan een boven bebladerd takje, bloemdek 2-bladig met boven samenhangende blaadjes, 4 meeldraden, doornige fijn bruin beschubde heester, tweehuizig.

Hippophaë, fam. 86 Elaeagneae.

267 Bloemen in een veelbladigen of vergroeidbladigen

gemeenschappelijken kelk......268

Geen zoodanige gemeenschappelijke kelk; al of niet enkelvoudige bloeischeeden......27fl

268 De bloemen binnen de omwindsels, althans de mannelijke, hebben elk eene bloemkroon . 269

De bloemen binnen de omwindsels naakt; klokvor-mig 8 — 10-tandig omwindsel, de tanden om den anderen van boven met een klierachtige verdikking, talrijke mannelijke bloemen , elke bestaande uit één meeldraad , in \'t midden een vrouwelijke bloera, bestaande uit een gesteeld vruchtbeginsel met drie twee-spletiae stijlen ; driekluizige splitvrucht. Planten met melksap . . . Euphorbia, fam. 89 Euphorhiaceae.

269 Op dezelfde plant mannelijke en vrouwelijke bloei-wijzen van geheel verschillenden vorm. Mannelijke bloemen (met mislukten stamper) binnen een veelbla-

-ocr page 62-

44

dig of veeldeelig omwindsel, helmknopjes vrij. Vrouwelijke afzonderlijk of gepaard in een gesloten, later houtig omwindsel.

Fam. 55 ylmbrosiaceae.

Slechts eenerlei bloemhoofdjes op dezelfde plant, allo met veelbladig omwindsel; helmknopjes vergroeid, helmdraden vrij . . . Zie fam. 54 Compositae.

270 Bloemen met afzonderlijke kelk en kroon . 271 Er is een enkelvoudig, soms alleen door schubben of haren vertegenwoordigd, of in het geheel geen bloemdek............278

271 Bloemkroon vergroeidbladig......272

Bloembladen vrij.........275

272 Bloemkroon 2-lippig; tusschen do tweeslachtige bloemen komen ook enkele vrouwelijke voor . 152 Bloemkroon regelmatig . . . . . .\' . . 273

273 Het aantal tanden, slippen of deelen van kelken bloemkroon bedraagt 5; meeldraden 3, vrij of vergroeid , vruchtbeginsel onderstandig. Een of twee-

hui/ig....... . Fam. 39 Cucurbitaceae.

Kelk en kroon 4-tallig.......274

374 Meeldraden talrijk......... 289a

4 lange meeldraden; bloemen wortelstandig, mannelijke gesteeld, met 4-deeligen kelk en 4-spletige kroon, vrouwelijke bijna ongesteeld met 4-deeligen kelk en 4-tandige kroon ; nootvrucht ; éénhuizig.

LitoreUa, fam. 81 Flanlagincae.

275 3 bloembladen en driedeelige kelk . . . 276

4 spoedig afvallende bloembladen . . . 289i

5 bloembladen..........277

276 Eenhuizige plant; talrijke meeldraden, talrijke bo-venstandige stampers.

Sagitlariu, fam. 98 Aliamaceae,

-ocr page 63-

45

Twoelmizige plant,; schoeilevormende schutbladen; 3 — 1:3 meeldraden; vrnchtbcginsel onderstandig; drijvende of met de bladen ondergedoken water

plant ......Fatn. 97 llydrocharideae.

2 77 Meeldraden 5, vruchtbeginsel onderstandig, 2 stijlen.............98J

Meeldraden 10, vruchtbeginsel bovenstandig met

3 of 5 stijlen, tweehuizig.

(Soorten van Silene, Lychtis) fam. 13- Sileneae.

278 Bloemdek 10—12-deelig, blaadjes lijnvormig, 12— 20 meeldraden; stamper met 1 blij venden draadvor-migen stijl; bloemen in de oksels der gekranste herhaaldelijk gegaffelde bladen; eenhuizig; waterplant.

Geratophyllum, fam. 37 Ceratophylleae.

Bloemdek met 6 of minder bladen of afdeelingen (de vrouwelijke bloemen soms met minder afdeelingen dan de mannelijke).........279

279 Mannelijke en vrouwelijke bloemen beide, of alleen mannelijke zijn voor het onderzoek voorhanden 280

Alleen vrouwelijke bloemen zijn voorhanden 281

280 Het bloemdek der mannelijke of van alle bloeiueu is G-bladig, -deelig, -spletig of -tandig . , v 284 5-tallig............285

4-talli g............389

3—1-tallig, of enkel door haren vertegenwoordigd, of ontbreekt geheel...........293

281 Het bloemdek der vrouwelijke bloemen is G-bladig, -deelig, -spletig of -tandig......383

5-talli g............385

4-talli.g............389

3— 1-tallig, of enkel door haren vertegenwoordigd, of ontbreekt geheel........293

383 Vruchtbeginsel onderstandig, bloemdek lang buis-

-ocr page 64-

•16

vormig, aan den voet door eon 3-lobbigo schoede omgeven, zoom G dcelig in :l kransen, drie onvruchtbare helmdraden , drie daarmede afwisselende bloembladachtige stempels. Waterplant.

Mode a, fam. 97 Ihjdr och arideae, Eén bovenstandig vruchtbeginsel; oever- of land-

planten............283

Gepaarde vrije stampers, samen door zes schubben omgeven, en in kogelvormige hoofdjes samengepakt ............ 294c

283 Bloemdekplat, gesloten, blijvend, uit twee drietandige, met elkaar geheel vergroeide blaadjes gevormd; 2 draadvormigestempels,nootvruchtje. Eénhnizig 291«

De 6 blaadjes of slippen van het bloemdek duidelijk in 1 of 2 kransen geplaatst; 3 stempels 284

284 Bloemdek met 6-deeligeii klokvormigen zoom; in de vrouwelijke bloem: vruchtbeginsel met 1 stijl en 3 eenvoudig verdikte stempels; in de mannelijke: 6 meeldraden, een voor een tegenover de deelen van het bloemdek; bes vrucht.

Asparagus, fam, 109 Asparayineae, Bloemdek G-bladig, de binnenste breeder, vrouwelijk blijvend, om de vrucht gesloten, stamper met drie teruggeslagen stijlen enkwastvormige stempels, driekant nootje; mannelijke bloem met 6 meeldraden, twee aan twee tegenover de buitenste bloemdek-blaadjes .... litimex, fam. 84 Folygmieae,

285 ïweehuizige plant.........287

Mannelijke of tweeslachtige bloemen met vrouwelijke op dezelfde plant........286

286 Mannelijk bloemdek 3 —5-deelig, 3 — 5 meeldraden, vrouwelijk blijvend plat, uit twee hooger of lager vergroeide aangedrukte blaadjes gevormd, 2 draadvormige stempels, nootvruchtje ingesloten.

(Baïimus, Alrl/ilfx) fam. 83 C/tenopoe/iaceai\'.

-ocr page 65-

-

47

le Mannelijke on vrouwelijke bloemen beide met. sclint-

i- blaadjes en 5-deelig, 5 meeldraden, 2 — 3 draad-

Ie vormige stempels; 1-zadig vrachtje, niet of met een deksel openspringend, omgeven door het verdro-

e. gend bloemdek. Amcirantua, fam. 82 Amaranlaceae.

1- 287 Meeldraden 3 , stijl 1, vruchtbeginsel onderstandig

3 bloemkroon trechtervormig; tweehuizig.

u Valeriana dioica, fam. Valerianeue.

lquot; Bloemdek der mannelijke bloemen 5-deelig of 5-bla-

:C dig; meeldraden 5 ; vruchtbeginsel bovenstandig 288

}i 288 Mannelijke bloemen in samengestelde trossen of 2 pluimen , 2-huizig.

a {Cannabis, Humulus) fam. 90 Urticaceae, Bloemen in hoopjes of aartjes.....292

289 20 of meer meeldraden ingeplant op een ringvormige e verdikking aan de keel van den kelk; 2 (-3) vruchtbeginsels besloten binnen de kelkbuis, elk met een

\' stijl en kwastvormigen stempel, kelkzoom 4-spletig,

1 buis omgeven door 2 — 3 dekblaadjes; mannelijke en

vrouwelijke bloemen, soms ook tweeslachtige, in dezelfde aar vereenigd. Poterium, fam. 31 Sanyuisorbeae.

1-huizig, 8 (zelden 4) meeldraden, 4-deelige kelk, één der deelen soms mislukt, mannelijke bloem bovendien met 4 spoedig afvallende, soms mislukte, bloemblaadjes, in de vrouwelijke 4 onderling en min of meer met den kelk vergroeide stampers met 4 zittende stempels. Waterplant met lijnvormige gevinde bladen, ilyriophyllum, fam. 34 Halorageae.

1 of 2-huizig of gemengd, 4 meeldraden, vrouwelijke bloemen 1 — 4 stijlen of stempels; landplant 290

290 1 -huizig, of één- en tweeslachtige bloemen bijeen 291

2-huizi g............292

291 Mannelijk bloemdek 5 — 3-deelig, met evenveel meeldraden; vrouwelijk bloemdek blijvend, plat, uit

-ocr page 66-

48

twee aangedrukte en gelieel of gedeeltelijk vergroeide blaadjes gevormd, 2 stijlen of draadvormige stempels.

{Ilalithus, Airiplex) fam. 83 Chenopod/uceae.

Vrouwelijk bloemdek blijvend, buikig buisvormig, 4-tandig of 4-bladig, de 3 binnenste grooter, de vrucht insluitend, 1 stijl met kwastvormigen stempel of een zoodanige zittende stempel. Mannelijk bloemdek 4-deelig of -spletig, 4 meeldraden.

(Varltturia , Urlicd) fam. 90 Urticaceae.

292 Vrouwelijk bloemdek 2—4-spletig of -tandig, blijvend, later als een houtige wand om het vruchtje verhard, draadvormige stijlen. Mannelijke bloemen in dicht gedrongen hoopjes, bloemdek 4(-5)deelig, met 4(-5) meeldraden. Bladen afwisselend, kaal.

Spinacia, fam. 83 Ühenopodiaceae.

Vrouwelijk bloemdek 4-bladig, blijvend, de 2 binnenste grooter en het vruchtje omsluitend; 1 zittende kwastvormige stempel. Mannelijke bloemen in vertakte aren, bloemdek 4-deelig, 4 meeldraden. Bladen overstaande, brandbaren.

Urlica dioica, fam. 90 Urticaceae.

293 Bloemdek 3-deelig of 3-bladig, of door 3 schubben gevormd...........294

(Vrouwelijk) bloemdek plat 3-tandig . . 28(ia (Vrouwelijk) bloemdek 2—4-spletig of -tandig, later

houtig nootvormig........ 292a

Bloemdek uit 2 vrije of vergroeide deelen of uit één enkel bladorgaan bestaande, of door haren vertegenwoordigd, of ook geheel ontbrekend . 295

294 2-huizig, mannelijk en vrouwelijk bloemdek beide 3(-4)-deelig. Mannelijk: meeldraden 9—12. Vrouwelijk: vruchtbeginsel vrij, korte stijl met 2(-3)draad-vormige stempels, 2(-3)-kluizige splitvrucht, bladen overstaande. Mercurialis, fam. 89 Euphorhiaceae. 1-huizig; mannelijke en vrouwelijke bloemen door-

-ocr page 67-

49

een in bloemhoopjes, bloemdek 3-bladig, met schutblaadjes. Mannelijk: 3 meeldraden. Vrouwelijk: 3 (-2) min of meer draad- of priemvormige stempels; 1-za-dige vrucht; bladen afwisselend.

Amaranlus, fam. 82 Amarantaceae.

1-huizig; mannelijke en vrouwelijke bloemen in afzonderlijke bolvormige hoofdjes, bloemdek bij alle 8-schubbig; mannelijke bloemen met 3 meeldraden , vrouwelijke meest bij tweeün dichter bijeengeplaatst met dekschabben , elk met 1 stamper en enkelen stempel; nootvrucht; lijnvormige bladen met evenwijdige aderen. . Sparganium, fam. 104 Tijphaceae.

1-huizig; mannelijk bloemdek 3—5deelig, vrouwelijk anders gevormd......... 286«

295 Bloemen alleenstaande in de oksels der bladen of hoogstens 2 — 3 in één bladoksel of tot een bloei-

wijze vereenigd..........301

Vier naakte, zittende of gestoelde stampers in de bladoksels of in 1 of 2 schermen aan een gemeen-

schappelijken steel.......Zie 183

Bloemen in aren, kolven , hoopjes of katjes enz. bij meerdere vereenigd.........296

296 Manneljjke en vrouwelijke bloemen zijn, zonder eigen bloemdek of schutblaadje, rondom een vliezigen kolf of op een platten houder, in eene gemeenschappelijke bloeischeede gezeten......297

De afzonderlijke bloemen hebben een bloemdek, zij het dan ook enkel in den vorm van schubben of haren, of althans dekschubben........ 298

297 Vleezige bloemkolf, in peperhuisvormigebloeischeede; besvruchten .... Arum, fam. 105 Aroideae. Zeeplant met slappe lintvormige bladen en boven in een blad uitloopende bloeischeeden, waarbinnen een platte bladachtige kolf, aan den rand der voorvlakte om den anderen bezet met zittende helmknop-

3

-ocr page 68-

50

jes, die de mannelijke, en stampers met 1 stijl en 2 stempels, die de vrouwelijke bloemen uitmaken.

Zoster a , fam. 102 Najadeae.

298 Bloemen dicht opeengedrongen in rolronde eindeling-sche kolfvormige aren; beneden vrouwelijke bloemen, bestaande uit enkele stampers, later gesteelde nootjes; boven mannelijke bloemen, elk van drie meeldraden ; bloemdek bij alle door lange haren vertegenwoordigd .... Tijpha, fam, 101 Typhaceae.

Bloemen in kogelvormige mannelijke en vrouwelijke hoofdjes aan denzelfden stengel, bloemdek door

schubben vertegenwoordigd...... 294c

Geen kogelvormige mannelijke en vrouwelijke bloem-hoofdjes aan denzelfden stengel, en, indien de bloei-wijze aarvormig is, het bloemdek niet door haren ■ vertegenwoordigd.........299

299 Gesteelde (vrouwelijke) katjes in de oksels der bladen, later eironde vliezige kegel vruchtjes; dekschubben elk tweebloemig; bloem bestaande uit een stamper met twee stijlen met blijvende, later zeer groote bloemdekschub, die met zijn voet het vruchtbeginsel, later het nootje omvat; 2-huizig.

Humulus, fam. 90 Urticaceae.

Aarvormige bloeiwijze met éénbloemige dekschubben of andere bloeiwijze . .......300

300 (Vrouwelijke) bloemen aarvormig gehoopt, binnen elke dekschub een blijvend 1-bladig bloemdek , in den vorm van een zijdelingsche gespletene scheede om het vruchtbeginsel gesloten;\'2 lange draadvormige stempels ; 2-huizig.

Cannabis, fam. 90 Urticaceae.

Bloemen in aren: mannelijke uit 3 meeldraden bestaande in den oksel eener dekschub , overigens naakt; vrouwelijke : 1 vruchtbeginsel met 2—3 dee-ligen stijl en draadvormige stempels, bloemdek kruik-

-ocr page 69-

51

vormig otn het vruchtbeginsel, later nootje, gesloten, uit twee vergroeide blaadjes gevormd en doorgaans 2-taudig aan den openen top; bladen grasachtig met gesloten scheed^; 1 en 2-huizig.

Car ex, fam. 113 Cyperaceae. Vrouwelijk bloemdek of omwindsel uit twee vrije of geheel of gedeeltelijk vergroeide blaadjes gevormd, om de vrucht soms geheel gesloten, bladen niet grasachtig.......Zie 290 en 269a

301 (295) 1—2 mannelijke bloemen, bestaande uit een enkelen meeldraad, en 1 vrouwelijke bloem bestaande uit een naakten stamper, in eene vliezige scheede; drijvende waterplantjes met loofachtigen stengel zonder bladen . . Lemua. fam. 103 Lemnaceae. Stengels met bladen........302

302 Gesloten, later houtig omwindsel, waarbinnen een

of twee vrouwelijke bloemen..... 269a

Bloemdek bestaande uit 2 vrije sikkelvormig ingebogen blaadjes.........195a

Bloemdek 1-bladig of ontbrekend, 1-zadige vruchtjes ..............303

303 Niet meer dan 1 meeldraad of 1 stamper of beide

in ééne bloem..........SOI

Meer, doorgaans 4 stampers, 1 of 4 meeldraden.

Zie 183

304 Bladen in kransen, gaafrandig .... 1856 Bladen overstaande of in kransen, stekelig getand, bloemen 1 en 2 huizig. Mannelijk: 1 meeldraad in eene aan den top getande scheede. Vrouwelijk: 1 stamper met 2 of 3 blijvende stijlen; noot vruchtjes ......Najas, fam. 102 Najadeae.

-ocr page 70-

52

f. S p o o r p 1 a n t e n.

305 Losdrijvend waterplantje met tweerijige Maden, bol- of eironde spoorvruchten, bij groepjes vau 4—8 op korte neerhangende takjes tusschen de wortelvezels . . . Salvinia, fam 117 Salviniaceae. Landplant of in den bodem wortelende waterplant .............306

306 De vruchtdeelen achter op de bladen, deze in denknop-toestand slakhuisvormig opgerold. Pam. 120 Filices. De vruchtdeelen op andere wijze geplaatst. 307

307 De vruchtdeelen in trossen of aren zonder tusschen-

geplaatste dekschubben.......308

De vruchtdeelen öf niet in areu, óf elk in den oksel eener dekschub..........309

308 Bladen gevind, of enkelvoudig en eivormig, afwisselend of alleenstaande, vruchtaren of trossen twee-rijig of vintakkig .... Fam. 120 Filices. Kranswijs geplaatste bladschubben tot scheeden om den geleden stengel vergroeid; eindelingsche vruchtaartjes, uit gesteelde in kransen geplaatste schildjes gevormd. . Equisetum, fam. 115 Equisetaceae.

309 De vruchtdeelen in de oksels van bladen of dekschubben tot aartjes vereenigd; duidelijk ontwikkelde meest gegaffelde stengels met elkander dakpanachtig bedekkende bladen

Lycopodium, fam. 119 Lycopodiaceae. De vruchtdeelen geheel vergroeid met de binnenvlakte van den bladvoet; bladen lijnvormig wortel-standig; stengel onontwikkeld, knolvormig.

hoëtes, fam. 118 hoëteae. De vruchtdeelen bolvormig vierhokkig, aan den kruipenden wortelstok bevestigd, bladen wortelstandig bijna draadvormig. Pilularia, fam. 116 Marsilettceae.

NB. De lagere spoorplanten, Musci, Hepaiicae, Lichenea, Fungi en, Algae, die miskroskopisch onderzoek vorderen, zijn hier niet behandeld.

-ocr page 71-

TWEEDE LIJST.

OVERZICHT

der tot de Flora behoorende Natuurlijke Familiën, naar de gewijzigde rangschikking van Decandolle.

VASCULARES.

Vaatpl anten. A. PHANEROGAMAE. Zaadplanten ; voortplanting door zaden, na bevruchting van de eitjes door het stuifmeel der meeldraden.

Dicotyledoneae.

Twee-zaadlobbige planten.

I. Thalamiflorae.

Bloembladen, meeldraden en stampers op den bloembodem , niet met den kelk vergroeid. Bloembladen vrij.

1 Ranuncidaceae. Kelk 3- of meer, meest 5-bladig. regel

matig of onregelmatig, soms gekleurd; bloembladen 3 of meer, meestal vri], soms in den vórm van honig-bakjes of ontbrekend; meeldraden zelden in bepaald aantal (5 of 10) meest onbepaald, helmknoppen met 2 overlangsche spleten; doorgaans vele enkelvoudige stampers, zelden weinige of i, meest vrij, een enkele maal vergroeid, elk met 1 of meer eitjes; zaden met kiemwit.

2 Bcrherideae. Kelk 3—6-bliidig; 3 of meer bloembladen en

meeldraden, beide tegenover de kelkbladen; helmknopjes met klepjes openend; 1 enkelvoudige stamper; zaden met kiemwit.

-ocr page 72-

54

3 Nymphaeaceae. Kelk 4—6-blaclig; veel bloembladen met

langzamen overgang in de meeldraden; veelhokkig vruchtbeginsel; zittende stempels, eitjes langs de wanden der schotten; zaden met dubbel kiemwit.

4 Papaveraeeae. Kelk 2-bladig afvallend; kroon 4-bladig;

veel meeldraden; 1-hokkig vruchtbeginsel met wand-standige zaadlijsten, deze draadvormig of tot onvolkomen schotten uitgegroeid, zittende stempels; zaden met kiemwit; meestal melksap.

5 Fumariaceae. Kelk 2-bladig afvallend, of ontbrekend;

kroon 4-bladig, soms min of meer vergroeid, onregelmatig ; meeldraden in twee bundels van 3, de zijdeling-sche helmknoppen 1-, het middelste 2-hokkig; l-hokkig vruchtbeginsel met 1 of 2 wandstandige zaadlijsten, 1-of veel-eiïg, eitjes gekromd; zaden met kiemwit.

6 Cruciferae. Kelk 4-bladig; kroon 4-bladig, zelden 0; 4-machtige (zelden 4 of 2) meeldraden; vrucht meestal een hauw of hauwtje met twee kleppen openspringende, en met aan de randen van het tusschenschot gehechte zaden, zelden in leden niteen vallend of niet openspringend en alsdan meerzadig of 1-hokkig 1-zadig; eitjes gekromd; oliehoudende zaadlobben.

7 Cistineae. Kelk 5-bladig blijvend, met 2 kleinere blaadjes of 8-bladig; 5 bloembladen, gedraaide knopligging; veel meeldraden; 1- of meerhokkig vruchtbeginsel, eitjes recht; zaden met kiemwit.

8 Violarieae. Kelk- 5-bladig; bloemkroon 5-bladig onregelmatig; 5 meeldraden, boven de helmknopjes vliezig uitgebreid, onderling samenhangend; l-hokkig vruchtbeginsel, 3 wandstandige zaadlijsten; zaden met kiemwit.

9 Resedaceae. Kelk 4—6 deelig; evenveel afwisselende on-

geliike bloembladen; 12—24 meeldraden op een scheeve schijf ingeplant; 1-hokkig, boven open vruchtbeginsel met 3—6 wandstandige zaadlijsten; eitjes gekromd.

10 Droseraceae. Kelk 5-bladig, met dakpanachtige knop

ligging; bloemkroon 5-bladig regelmatig; 5 meeldraden; vruchtbeginsel 1-hokkig met wandstandige zaadlijsten; al of geen kiemwit.

11 Pulyfialeae. Kelk 5-bladig, de 2 binnenste groot bloem-

bladachtig; bloembladen 3—5, ongelijk, min of racer met de meeldraden vergroeid; meeldraden 8, vergroeid, helmknoppen 1-hokkig met porie openend; vruchtbeginsel 1—2 hokkig, hokjes 1-zadig; al of geen kiemwit.

12 Frankeniaceae. Kelk 4—5-spletig;4—5 genagelde bloem-

-ocr page 73-

55

net bladen; 4—6 meeldraden; vrachtbeginsel_l-liokkigmot

kig 2—4 wandstandige zaadlijsten, enkele stijl met 3—4-

\'en stempels; zaden met kiemwit.

13 Sileneae. Kelk 5—6-tandig; evenveel bloembladen; even-

veel of dubbel getal meeldraden; vruchtbeginsel be-IC\'_ neden doorgaans 2—5-hokkig, boven met vrijen cen-

:o- tralen zaaddrager, 2—5 stijlen, eitjes gekromd; zaden

^ met kiemwit; overstaande bladen.

14 Alsineae. 4—5 kelkbladen; evenveel bloembladen, zelden d; ontbrekend; 10 of minder meeldraden; 1-hokkig vrucht-

beginsel met vrijen centralen zaaddrager, 2—5 vrije \'r stijlen, eitjes gekromd; zaden met kiemwit; overstaande

quot; bladen.

15 Elatineae. Kelk 3—5-deelig of -spletig; evenveel bloem

bladen; evenveel of dubbeltal meeldraden; vruchtbe-\' ginsel 3—5-hokkig, hokjes meerzadig, 3—4 blijvende

\' stijlen met knopvormige stempels; bladen overstaande

\' of in kransen.

16 Lineae. Kelk 4—5-bladig; evenveel bloembladen; 5 meel

draden met tusschengeplaatste tandjes; vruchtbeginsel 8—10-hokkig, met om den ander valsche tusschen-schotten, hokjes 1-zadig, 3—5 stijlen.

17 Malvaceae. Kelk 5-spletig, vaak met bijkelk; 5 bloem-

blnden; meeldraden 1-broederig, tot een rechtopstaanden koker vergroeid, 1-hokkige met dwarsspleet openende helmknoppen; meerhokkig vruchtbeginsel, eitjes gekromd; zaden met zeer weinig kiemwit; bladen afwisselend; steunblaadjes.

18 Tïliaceae. Kelk 4—5-bladig; evenveel bloembladen; veel

vrije of veelbroederige meeldraden; helmknopjes 2-spictig: vruchtbeginsel 5-hokkig; noot door mislukking 1-hokkig, 1—2-zadig; 1 stijl: zaden met kiemwit; bladen afwisselend; zeer spoedig afvallende steunblaadjes.

19 Hypericineae. Kelk 4—5-deelig of -bladig; evenveel bloem

bladen; veel meeldraden, aan den voet; of hooger tot meerdere bundels vergroeid; vruchtbeginsel meerhokkig of 1-hokkig met wandstandige zaadlijsten, 3—5 stijlen; overstaande bladen, vaak doorschijnend gestippeld.

20 Acerineae. Kelk 4—9-deelig; evenveel bloembladen; meel

draden meest 8 (5—12); vruchtbeginsel 2-(3)-hokkig-hokjes 2-eiïg, eitjes gekromd; 1 stijl, 2 stempels;2-(3), vleugelige splitvrucht ; overstaande bladen.

21 Hippocastaneae. Kelk 5-tandig; bloembladen 4—5, onge

luk; 7—8 meeldraden; vruchtbeginsel 3-hokkig, hokjes

-ocr page 74-

56

2-oiïg, eitjes gekromd, 1 stijl; zaaddoos 2—4-zadig; overstaande bladen.

22 Ampclideae. Kleine kelk met gaven of getanden zoom; 4—

5 bloembladen; evenveel meeldraden tegenover de bloembladen; 4 eitjes in het 2-hokkig vruchtbeginsel, enkelvoudige stijl en stempel; besvrucht, zaden met kiemwit; klimmende planten met hechtranken.

23 Geraniaceae. Kelk 5-bladig; 5 bloembladen; 10 meel

draden, waarvan soms 5 onvruchtbaar, meest aan den voet een -weinig vergroeid; vruchtbeginsel 5-hokkig, hokjes 2-eiïg, eitjes gekromd; 5-kluizige splitvrucht, kluisjes hangende aan de stijlslippen, die mede van beneden naar boven loslaten en omkrullen.

24 Balsamineae. Kelk 5-, meest 3-bladig, onregelmatig, 1

kelkblad veel grooter, gespoord; bloemkroon 5-bladig, de zijdelingsche bloembladen 2 aan 2 vergroeid; meeldraden 5, nauw tegen het vruchtbeginsel aangesloten; vruchtbeginsel 5-hokkig, hokjes veel-eiïg, zittende stempel; 5-kleppige veerkrachtig openspringende zaaddoos.

25 Oxalideae. Kelk 5-bladig of -deelig; 5 gelijke bloembla

den, met gedraaide knopligging; 10 vaak aan den voet vergroeide meeldraden, de 5 binnenste langer; vruchtbeginsel 5-hokkig, hokjes veel-eiïg, 5 stijlen; 5—10-kleppige zaaddoos; zaden met kiemwit; bladen 3-tallig.

II. Calyciflorae.

Bloembladen en meeldraden op den kelk ingeplant, of het vruchtbeginsel met den kelk vergroeid onderstandig. Bloembladen vrij of vereenigd.

26 Celastrineae. 4—5-deelige of -spletige kelk; evenveel

bloembladen en daarmede afwisselende meeldraden, ingeplant om den rand van of op een schijf; vruchtbeginsel vrij 2—5-hokkig, hokjes 1—2-eiïg; hokver-brekende zaaddoos; zaden met gekleurden zaadmantel en kiemwit; heesters en boomen.

27 Bhamneae. Kelk 4—5-spletig; evenveel bloembladen en

daartegenoverstaande meeldraden; vruchtbeginsel een weinig met den kelk vergroeid 2—4 hokkig, hokjes 1-eiïg; zaden met weinig kiemwit; heesters en boomen.

28 Papilionaceae. Kelk 5-tandig of 2-lippig; bloemkroon

5-bladig, vlindervormig, een naar boven gekeerd (vlagje) twee zijdelingsche (de vleugels) de twee onderste (kiel) meest vergroeid; 10 meeldraden, bij de inlandsche

-ocr page 75-

57

soorten alle vergroeid of één (naar het vlagje gekeerd) vrij; vruchtbeginsel l-hokkig vrij, zaadlijst langs den buiknaad, eitjes gekromd; afwisselende bladen met steunblaadjes.

29 Amyfldaleae. Kelk 5-tandig; 5 bloembladen; meeldraden

talrijk; vruchtbeginsel vrij l-hokkig 2-eiïg; steenvrucht; boomen met afwisselende bladen en afvallende steunblaadjes.

30 Eosaceae. Kelk 4—5-spletig, vaak met buitenslippen; 5,

zelden 4 bloembladen; meeldraden talryk; meerdere vrije stampers; bladen afwisselend, met steunblaadjes.

31 Sanguisorbeae. Kelk 3—5-spl»tig, soms het dubbel getal

slippen en afwisselend kleiner, buis boven vernauwd en met een ring rondom de vrije stampers, later nootjes, gesloten; geen bloembladen; meeldraden 1—4 of talrijk; 1—4 stampers met min of meer zijdelingsche stijlen,l-eiïg.

32 Pomaeeae. Kelk bovenstandig, zoom 5-tandig of-spletig;

5 bloembladen; talrijke meeldraden, beide op den kelk-zoom ingeplant; vruchtbeginsel 1—5-hokkiop bes-, appel-of steenvrucht; bladen afwisselende, steunblaadjes meest spoedig afvallend.

33 Onagrarieac. Kelk bovenstandig, zelden half-bovenstan-

dig, 2—4-spletig; evenveel bloembladen; gelijk of duobel of half getal meeldraden, beide op de keel van den kelk ingeplant; 1 stijl, vruchtbeginsel 4(—2)-hokkig.

34 Haloragcae. Kelkbuis met het vruchtbeginsel vergroeid,

met 4-spletigên zoom; evenveel bloembladen, op lt;de keel ingeplant; gelijk of dubbel aantal meeldraden; vruchtbeginsel 4-hokkig, hokjes l-eiïg, zittende stempels; 4-deelige splitvrucht; zaden met zeer dun kiem-wit; waterplanten.

35 Hippurideae. Kelk bovenstandig, voorkomende als een

zeer kleine gave of 2-lobbi^e rand; geen bloembladen; 1 meeldraad; 1 stijl, vruchtbeginsel l-eiïg; zaden met zeer dun kiemwit; bladen in kransen.

36 Callitrichineae. 2 overstaande teedere schutblaadjes; kelk

en kroon ontbrekend; 1 meeldraad, helmknop l-hokkig met dwarse spleet openend; vruchtbeginsel plat 4-kantig met 2 stijlen; 4-deelige splitvrucht; zaden met dik kiemwit. Waterplanten.

37 Ceratophylleae. Bloemen in omwindsels met 10—12 lijn

vormige slippen, 1-huizig; mannelijke met 10—25 meeldraden; vrouwelijke omwindsels 1-bloemig; 1-hok-

3*

-ocr page 76-

58

kige, l-eiïgc stamper met priemvormigen stijl en zij-delingschen stempel, eitjes recht; waterplanten met gaffeldeelige bladen.

38 Lythrarieae. Kelk getand; bloembladen op de keel in

geplant of ontbrekend; meeldraden lager op de buis ingeplant; vruchtbeginsel vrij binnen den blijvenden kelk, 2—4-hokkig, veel-eiïg, 1 stijl met enkelvoudigen stempel.

38* PliUadelpheae. Kelk bovenstandig, zoom 4—\'0-deelig; evenveel bloembladen en talrijke meeldraden, beide op den kelk ingeplant; meerdere vergroeide stijlen; zaaddoos 4—10-hokkig, veelzadig. half met den kelk vergroeid; heester met overstaande bladen. *

39 Gucurhitaceae. Kelk bovenstandig 5-tandig; bloemkroon

5-deelig of -spletig, met den voet aan den kelk verbonden; meeldraden 3, een daarvan met 1, twee met 2 aj-vormige helmknopjes, vrij of vergroeid; vruchtbeginsel 6—10-hokkig, met wandstandige zaadlijsten door wederombuiging der 3—5 vruchtbladen uit het midden naar den omtrek; besvrucht; planten met hechtranken.

40 Porhdaceae. Kelk 2-, zelden 3—5-bladig of 2-spletig; 5

(3—6) bloembladen, beneden op den kolk ingeplant,

soms vergroeid ; meeldraden evenveel of minder, tegenover de bloembladen en er mede vergroeid, of talrijk vrij; vruchtbeginsel vrij of een weinig met den kelk vergroeid, I-hokkig, 3 of meer eiïg, met centralen zaaddrager, 3—6-spïetige soms zeer korte stijl, eitjes gekromd; zaden met kiemwit.

41 Paronychieae. Kelk ö(—8-deelig); evenveel bloembladen;

evenveel of minder meeldraden tegenover de kelkslippen en op deze ingeplant ; vruchtbeginsel vrij 1-hokkig, met eitjes op een centralen zaaddrager of 1 ei, 2—3 stijlen of 2—3-deelige stijl, eitjes gekromd; zaden met kiemwit; vliezige steunblaadjes.

42 Scleraiithaceae. Kelk kloltvormig, later verhard, met door

een rkig vernauwde buis en 4—5-deeligen zoom; geen bloembladen; meeldraden 5 of 10, vóór den ring ingeplant, doorgaans om den anderen onvruchtbaar en in het dubbel aantal van de kelkslippen, soms tot op 1 mislukt; vruchtbeginsel vrij binnen den kelk. 1-hok-kig, 2-eiïg, stijlen 1—2, met enkelvoudigen of uitge-randen stempel; vruchtje 1-zadig, eitjes gekromd; zaden met kiemwit; geen steunblaadjes.

-ocr page 77-

59

43 Crassulaeeae. Verdeelde of gespleten kelk; bloembladen

in gelijk aantal, vrij of vergroeid; meeldraden evenveel of m dubbel aantal, beide op den kelk ingeplant; stampers tegenover de bloembladen in gelijk aantal, vrij of van onderen vergroeid; kokervruchten; weinig of geen kiemwit; vleezige bladen.

44 Grossularieae. Kelkzoom bovenstandig 4—5-spletig; 4—

5 bloembladen en evenveel meeldraden, op de keel ingeplant; vruchtbeginsel 1-hokkig met 2 wandstan-dige zaadlijsten; besvrucht, ontstaan door het sappig ■worden van het buitenste zaadvlies; zaden met kiem-wit; houtige stengel.

45 Saxifrageae. Kelk 4—5-deelig of -spletig, vrij of een

eindwèegs met het vruchtbeginsel vergroeid; evenveel bloembladen (zelden 0) op den kelk, en evenveel of het dubbeltal meeldraden, op den kelk of den bloembodem ingeplant; 2 een eindweegs vergroeide vruchtbladen, met talrijke eitjes langs den buiknaad of op 2 wand-standige zaadlijsten; zaden met kiem wit.

46 UniMliferae. Kelkrand bovenstandig, 5-tandig of onvolkomen zichtbaar; 5 bloembladen en evenveel meeldraden, in de knop met den top naar binnen gebogen; 2-hokkig vruchtbeginsel, hokjes elk met 1 ei, 2 stijlen, aan den voet tot een schijf of stijlvoet verbreed ; 2-notige splitvrucht; zaden met kiemwit.

47 Araliaeeae. Kelkrand bovenstandig 4—5-tandig; bloem

bladen (in de knop vlak en niet genageld) en meeldraden 5—10, vóór de bovenstandige schijf ingeplant; 1—meer stijlen, vruchtbeginsel 2 of meerhokkig, hokjes met-1 ei; besvrucht; zaden met kiemwit; houtige stengel.

48 Corneae. Als de vorige, doch met steenvrucht, 3-, soms

door mislukking 1-hokkig.

49 Loranthaccae. Kolkhuis met het vruchtbeginsel ver

groeid , zoom gaaf of gelobd; bloemkroon 4-bladig of -deelig; 4 meeldraden tegenover de kroonslippen en eenigermate daarmede vergroeid; vruchtbeginsel 1-hokkig, 1 recht eitje; besvrucht; weinig kiemwit; woekerende struiken.

50 Caprifoliaceae. Kelk bovenstandig met gaven of 2—5-

tandigen zoom; bloemkroon bovenstandig vergroeid-bladig , met 4—5-spletigen zoom; meeldraden op de bloemkroon ingeplant, evenveel als de kroonslippen of in dubbel aantal, of 2 groote en 2 kleinere; vruchtbeginsel 2—5-hokkig, hokjes 1- of 2-eiïg; besvrucht, vaak 1-hokkig; zaden met kiemwit; overstaande bladen.

-ocr page 78-

60

51 Stellatae. Kelk bovenstandig, zoom 4—6-spletig of ■weinig zichtbaar; bloemki-oon bovenstandig vergroeidbladig;

4—6-.spletig; meeldraden, in gelipt aantal, op de bloemkroon ingeplant; vruchtbeginsel 2-hokkig, hokjes 1-eiïg, eitjes gekromd; 2-notige (of sappige) split-vrucht; zaden met kiemwit; bladen (meest) m kransen.

52 Valerianeae. Kelk bovenstandig, ingekruld en later tot vruchtpluis ontplooid, of getand, of onontwikkeld; bloemkroon met 3—5-spletigen zoom, regelmatig of onregelmatig, aan de buis vaak bultig of gespoord; 4 of minder meeldraden op de buis ingeplant; vruchtbeginsel 1-hokkig, of 2—3-hokkig met 1 vruchtbaar hokje, 1-eiïg.

53 Dipsaceae. Bloemen in hoofdjes met omwindsel; elke bloem met dubbelen kelk, nl. een uitwendigen onder-standigen (bijzonder omwindsel) en inwendigen boven-standigen; bloemkroon op de buis van den binnenkelk ingeplant 4—5-spletig onregelmatig; meeldraden 4 op de buis der bloemkroon ingeplant; 1 stijl met enkelen stempel, 1-hokkig 1-eiïg vruchtbeginsel; zaden met

■ weinig kiemwit.

54 Compositae. Bloemen in hoofdjes met omwindsel; kelk der enkele bloempjes bovenstandig, als schubben, haren, als enkele rand of in het geheel niét ontwikkeld, later vruchtpluis (papims); bloemkroon buisvonnig met 5(—4)-spletigen zoom, of aan de binnenzijde geheel open, lintvormig; meeldraden 5, helmknoppen vergroeid; één_ stijl met 2 stempels, vruchtbeginsel 1-hokkig met 1 ei; nootje.

55 Amhrosiaceae. Mannelijke bloemen met onontwikkelden stamper in hoofdjes met veelbladig of veeldeelig omwindsel, vrouwelijke alleen of gepaard binnen een gesloten, later houtig omwindsel; kelk ontbrekend, bloemkroon 5-tandig of ontbrekend; meeldraden 5, vrij of éénbroederig; 1 stijl met twee stempels.

56 Lobeliaceae. Kelk bovenstandig, gaaf of 5-spletig, bloem

kroon 5-spletig, onregelmatig, aan de eene zijde open-gedeeld; 5 geheel vergroeide meeldraden; vruchtbeginsel 2—4-hokkig, veel-eiïg; 1 stijl; zaden met kiemwit.

57 Campanulaeeae. Kelk en bloemkroon bovenstandig, 5-deelig of spletig; meeldraden 5, vóór de bloemkroon ingeplant; vruchtbeginsel 2—5-hokkig, met veeleitjes, 1 stijl met 2—5 vrije, zelden 2 bijna geheel vergroeide stempels; zaden met kiemwit.

58 Vaccineae. Kelk bovenstandiquot; 4—5-tandig of gaaf; 4—

5-tandige of -spletige bloemkroon; meeldraden in gelijk

S!

-ocr page 79-

61

of dubbel aantal, voor een gekartelde schijf ingeplant, niet met de bloemkroon vergroeid, helmknopjestwee-hoornig; vruchtbeginsel 4—5-hokkig, veeleitjes, 1 stijl met enkelvoudigen stempel; zaden met kiemwit; struikjes met leerachtige bladen.

59 Ericaceae. Kelk en bloemkroon onderstandig, 4—o-spletig

of -deelicf; meeldraden in gelijk of dubbel aantal, op een schijf ingeplant, niet met de bloemkroon vergroeid, helmknoppen met 2 poriën; vruchtbeginsel meerhokkig, hokjes met 1 of meer eitjes; 1 stijl met enkelen stempel; zaden met kiemwit; heesters en struiken.

60 Pyrolaceae. Komen overeen met de Ericaceae, behalve

clat de onderstandige schijf ontbreekt; zaden met kiemwit; kruidachtige planten.

61 Monotropeae. Kelk en bloemkroon 5—4-bladig blijvend on

derstandig; meeldraden in dubbel aantal, vrij; klieren, afwisselend met de bloembladen; vruchtbeginsel vrij, onvolkomen 5-hokkig, 1 stijl, groote stempel, rechte eitjes; onverdeelde kiem; wankleurige woekerplant.

III. Corolliflorae.

Kelk en bloemkroon vergroeidbladig, niet aan elkander verbonden; meeldraden op de bloemkroon ingeplant. Vruchtbeginsel vrij.

62 Aquifoliaceae. Kelk 4—6-tandig; bloemkroon 4—6-deelig;

evenveel afwisselende meeldraden; geen schijf; vruchtbeginsel 2—6-hokkig, elk hokje met 1 ei, bijna zittende stempel; groot kiemwit; boomen met harde bladen.

63 Oleaccae. Kelk getand of verdeeld; 4—3-spletige of-deelige

bloemkroon, of beide ontbrekend; 2 meeldraden, vruchtbeginsel 2-hokkig , elk 2 eitjes , zaden met kiemwit. Heesters en boomen met overstaande bladen.

64 Asclepiadeae. Kelk 5-deelig; bloemkroon 5-spletig; meel

draden 5, om den stijl vergroeid, stuifmeel in klompjes die aan kliertjes om den stempel blijven hangen; vruchtbeginsels en stijlen 2, met een gemeenschappelijken 5-kanten stempel; kokervruchten; zaden met kiemwit.

65 Apocyneae. Kelk 5-deelig; bloemkroon 5-spletig, met ge

draaide knopligging-, meeldraden 5, vrij, stuifmeel poe-dervormig; twee 1-hokkige of een 2-hokkk\' vruchtbeginsel met stijl, 1 stempel; 1—2 kokervruchten; zaden met kiemwit.

-ocr page 80-

62

66 Gentianeae. Kelk 5 (4—12)-cleelig of -bladig; bloemkroon

5 (4—12)-spletig; gelijk getal meeldraden; vruchtbeginsel met 2 geheel of gedeeltelijk vereenigde stijlen; zaaddoos veelzadig 2-kleppig, 1- of 2-hokkig; zaden met kiem wit.

67 Pólemoniaceae. Kelk en bloemkroon 6-spletig of-lobbig;

meeldraden 5, op de buis ingeplant; vruchtbeginsel op een schijf, 3-hokkig, hokjes met 1 of meer eitjes, 1 stijl met 3-spletigen stempel; hokverbrekende zaaddoos, zaden met vleezig kiemwit.

68 Convolvulaceae. Kelk 5(—4)-deelig; bloemkroon 5-lobbig

of bijna gaaf; meeldraden 5, beneden in de bloemkroon ingeplant of hooger (CuscutaJ; vruchtbeginsel op een schijf, 2—4-hokkig of bijna 1-hokkig, met weinig eitjes, 1 soms verdeelde stijl; zaden niet slijmig, vaak zeer gering kiemwit; stengels meest slingerend.

69 Borafjineae. Kelk 5-tandig of -deelig; bloemkroon 5-

tandig of -spletig; 5 meeldraden; vruchtbeginsel op een schijf, 4-deelig, zelden 2-deelig of gaaf, 4-hokkig, hokjes 1-eiïg, 1 stijl; 4-notige splitvrucht; zaden met , weinig of geen kiemwit.

70 Solancae. Kelk en bloemkroon .5(4—6)-spletig of -deelisj;

evenveel meeldraden; 1 stijl met enkelvouditjen stempel, vruchtbeginsel 2- (zelden meer)-hokkig, veel-eiïg, eitjes meest gekromd; zaaddoos of bes; zaden met kiemwit.

71 Verhasceae, als de vorige, doch onregelmatig en (5 of 4 tweemachtige) meeldraden met 1-hokkige helmknoppen; zaden met kiemwit.

72 Ehinanthaccae. Bloemkroon 2-lippig of gemaskerd; 4

tweemachtige meeldraden; vruchtbeginsel 2-hokkig, veel-eiïg, 1 stijl met enkelvoudigen of 2-lobbigen stempel; elk hokje van de helmknopjes beneden met een stekelpuntje; zaden met kiemwit.

73 Antirrhineae. Bloemkroon onregelmatig, 5(—4)-lobbig of

gemaskerd, meest 2-lippig; 4 tweemachtige of 2 meeldraden; helmknoppen ongewapend; vruchtbeginsel 2-hokkig met veel eitjes, 1 stijl met enkelvoudigen of 2-lobbigen stempel; zaden met kiemwit.

74 Orohancheac. Kelk 4—5-spletig of -bladig; bloemkroon 5-

lobbig2-lippig;4 tweemachtige meeldraden; vruchtbeginsel l-hokkig met wandstandige zaadlijsten; 1 stijl met enkelvoudigen of tweelobbigen stempel; zaden met kiemwit; woekerplanten met schubben in plaats van bladen.

75 Ldbiatae. Kelk en bloemkroon .5(—4)-tallig, bloemkroon

onregelmatig, meest 2-lippig; 4 tweemachtige of 2 meeldraden; 4-deelige stamper op een schijf met tusschen-

-ocr page 81-

63

feplaatsten stijl; 4-notige splitvrucht; weinig of geen iemwit; bladen overstaande; stengel meest vierkant.

76 Verbenaceae. Bloemkroori onregelmatig; 4 tweemachtige of twee meeldraden; 4-holi:kig vrucntbeginsel met 1 stijl op den top; (steenvrucht of) 4-notige splitvrucht; weinig of geen kiemwit.

77 Lentibularieae. Kelk 5-spletig of 2-lippig; bloemkroon 2-

lippig gespoord; meeldraden 2; vruchtbeginsel 1-hokkig met veel eitjes op een centralen vruchtdrager; 1 stijl.

78 Prinmlaceae. Kelk en bloemkroon 4—5-tandig of-spletig;

meeldraden tegenover de kroonslippen, soms nog 5 onvruchtbare daartusschen; vruchtbeginsel 1-hokkig, veel, meest gekromde, zelden omgekeerde eitjes op een centralen eidrager, 1 stijl; zaden met kiemwit.

79 Glohularieae. Kelk 5-dcelig; bloemkroon 5-spletig, 2-

lippig; 4 meeldraden; vruchtbeginsel vrij, 1-hokkig met 1 hangend ei; 1 stijl met 2-spletigen stempel; zaden met kiemwit.

80 Plumbagineae. Kelk 5—10-lobbig; bloemkroon met 5-

deeligén zoom of 5 vrije genagelde bloembladen; 5 tegenovergestelde meeldraden, vrij in de vergroeid-bladige bloemkroon, met de vrije bloembladen vergroeid; 1-hokkig vruchtbeginsel met 1 ei, 5 stijlen of 1 stijl met 6 stempels; zaden met kiemwit.

81 Plantagineae. Kelk 4-deelig; bloemkroon 4-spletig vlie

zig, 4 afwisselende meeldraden, op de bloemkroon of op den bloembodem ingeplant; vruchtbeginsel vrij l-hok-kig met 1 ei, of door 2- of 4-vleugelige zaadlijsten, elk met 1 of meer half omgekeerde eitjes, 2—4-hokkig;\'l stijl; zaden met kiemwit.

IV. Monochlamideae. Enkelvoudig bloemdek.

82 Ama-rantaceae. Bloemdek 3—5-deelig kafachtig; evenveel

onderstandige meeldraden; vruchtbeginsel vrij 1-hokkig, met 1 of meer bodemstandige gekromde eitjes, 1 stijl met 1 of meer stempels, of zittende stempels; niet - openspringende of dekselvrucht; kiem gebogen om een meelig kiemwit.

83 Chenopodinceac. Bloemdek o-deelig of -bladig; evenveel

of minder meeldraden, beneden op het bloemdek ingeplant; vruchtbeginsel vrij of beneden aan het bloemdek vergroeid, 1-hokkig met 1 bodemstandig gekromd ei,

-ocr page 82-

64

stijl enkelvoudig met 2—4 stempels of 2—4-deelig; vrucht niet openspringencl, droog, of schijnbes gevormd door het blijvend vleezig bloemdek; meelig, zelden geen kiem wit.

84 I\'olygoncnc. Bloemdek 3—6-deeli^ onderstandig; meel

draden aan den voet van het bloemdek ingeplant, in bepaald aantal; vruchtbeginsel vrij 1-hokkig met 1 recht ei, 2—3 stijlen; meelig kiemwit; bladen met tuitjes.

85 Thymeleae. Bloemdek onderstandig, gekleurd, buisvor

mig, met 4-(of 5-)deeligen zoom; meeldraden in bepaald aantal, op de keel van het bloemdek ingeplant, helmknopjes met 2 overlangsche spleten; vruchtbeginsel vrij

1-hokkig met 1 hangend ei, 1 stijl en stempel; weinig of geen kiemwit; heesters.

86 Elaeagneae. Bloemdek onderstandig, van binnen gekleurd,

2—4-spletig of -deelig; meeldraden in gelijk of dubbel aantal, op de keel van het bloemdek ingeplant; vruchtbeginsel vrij, binnen de blijvende, later besvormige buis • ingesloten, 1-hokkig, 1 opstaand ei; 1 stijl en stempel; weinig kiemwit ; heesters en boomen.

87 Aristolochieae. Bloemdek bovenstandig onverdeeld scheef,

of 3—4-spletig; meeldraden\'in bepaald getal, vrij of met den stijl vergroeid; vruchtbeginsel 3—6-hokkig, elk hokje met talrijke eitjes; kraakbeenachtig kiemwit.

88 Empctreae. Bloemdek onderstandig, in 2 kransen, bui

tenste 3-deelig, binnenste 3-bladig; bloemen 1-slachtig; 3 vrije meeldraden op den bloembodem; vruchtbeginsel op een vleezige schijf, 8—6-hokkig, hokjes 1-eiïg, 1 stijl met gestraalden stempel; zaden met kiemwit; heesters met altijd groene bladen.

89 Euphorhiaceae. Bloemdek onderstandig met bepaald ge

tal slippen of afwezig; binnenkrans van afwisselende blaadjes aan- of afwezig; bloemen 1-slachtig; mannelijk: 1 of meer meeldraden \'tzij alleen of rondom een mislukten stamper; vrouwelijk: vrij vruchtbeginsel, zittend of gesteeld, 3- (zelden 2- of meer)-hokkig, elk hokje 1—2-eiïg; 2—3-kluizige splitvrucht, (zelden hokverbrekend zaaddoosje); verdeelde stempels; vleezig kiemwit; doorgaans melksap.

90 Urticaceae. Bloemdek onderstandig 4-(3—6)deelig, of in de vrouwelijke bloemen gaaf; meeldraden in bepaald getal tegenover de dekslippen en aan den voet daarmede verbonden; vruchtbeginsel vrij 1- of 2-hokkig, ieder hokje met 1 recht, omgekeerd of gekromd ei, 2

-ocr page 83-

65

of 1 stijl; vrucht niet openspringend; zaden met of zonder kiemwit; vrije, meest afvallende steunblaadjes.

91 Juglandeae. I-Luizig; mannelijke bloemen in katjes;

blbemdek 2—ö-deeli^, talrijke meeldraden op het bloem-dek; vrouwelijke bloemen 1—3 bijeen, eindstandig, kelk (aangegroeid napje) bovenstandig 3- of meertan-dig; bloemkroon (bloemdek) bovenstandig vierdeelig; vruchtbeginsel 1-hokkig, met 1 rechtstaand ei; steenvrucht; geen kiemwit.

92 Cunuliferae. 1-huizig; mannelijke bloemen in katjes;

bloemdek 0 of 4—6-spletig, 5—20 en meer meeldraden op \'t bloemdek of schutlbaadje ingeplant; vrouwelijke bloemen 1 of meer bijeen in een knopvormige bloeiwijze of in aren; bloemdek met het vruchtbeginsel vergroeid, met getanden of onzichtbaren rand; vruchtbeginsel 2—6-nokkig, elk hokje met 1—2 hangende eitjes, 2— 6 vaak aan den voet vereenigde stempels; omwindsel (napje) van verschillenden aard, de vrucht of vruchten aan den voet omgevend of geheel insluitend; nootjes, door mislukking 1-zadig; geen kiemwit.

93 Salicineae. 2-huizig, alle bloemen in katjes; bloemdek

door klieren of een scheef kruikvormige schub vertegenwoordigd; meeldraden 1—24; stamper 1-hokkig mot veel eitjes of 2 wandstandige zaadlijsten, 1 stijl, 2 stempels; 2-kleppige zaaddoos; zaden met kuif, zonder kiemwit; boomen en heesters.

93*Plataneae. Bloemen naakt in éénslachtige hoofdjes, mannelijke: talrijke meeldraden, waartusschen schubben;, vrouwelijke: talrijke stampers, afgewisseld met schubben, elk 1-hokkig met 1—2 nangende rechte eitjes, 1 stijl en zijdelingschen stempel; nootjes; zaden met kiemwit; boomen.

94 Betulaceae. 1-huizig, alle bloemen in katjes; mannelijke

schubben 2—3-bloemig gesteeld; bloemdek. onverdeeld of 4-deelig, met 2 of 4 meeldraden; vrouwelijke zonder bloemdek; vruchtbeginsel 2-hokkig, elk hokje 1 ei, 2 draadvormige stempels; nootvrucht, soms gevleugeld; geen kiemwit.

95 Mi/ricaceae. 1- of 2-huizig, alle bloemen in katjes, schub

ben 1-bloemig; mannelijk bloemdek 0 of 1—2-schubbig; 2 of meer meeldraden; vrouwelijk bloemdek: 2—6 kleine schubjes, vrij of met het vruchtbeginsel ver-eenigd; vruchtbeginsel 1-hokkig met 1 rechtstaand ei, 2 priemvormige stempels; geen kiemwit.

96 Coniferae. 1- of 2-huizig, bloemen in (inden vorm van)

-ocr page 84-

66

katjes; helmnokjes aan de achterzijde van schubben of gesteelde schildjes; eitjes recht, aan de voorzijde van open vruchtbladen of alleenstaande eindelingsch, door dekschubben omgeven; kegel of schijnbes; zaden met kiemwit; boomen en struiken met enkelvoudige, meest naald- of schubvormige bladen.

Monocotyledoneae.

Een-zaadlobbige planten.

97 Hydrocharideae. 3-bladige kelk; 3 bloembladen; meeldraden evenveel of veelvoud; vruchtbeginsel onder-standig, 1- of meerhokkig, met veel eitjes, 3 of 6 meest 2-spletige stijlen; geen kiemwit; ondergedokene of drijvende waterplanten.

98 Alismaceae. 3-bladige groene kelk; 3 bloembladen; 6 of meer meeldraden; 3, 6 of meer losse bovenstandige ■ stampers, elk met een stijl, 1—2 gekromde eitjes; geen kiemwit.

99 Butomeae. Als de vorige, doch de 3 kelkbladen min of meer gekleurd; stampers vrij of aan den voet onderling vergroeid, met veel eitjes over de geheele binnenvlakte verspreid.

100 Juncagineae. Bloemdek onderstandig 6-bladig, kelkachtig

of iets gekleurd; 6 meeldraden, vrij; 3 of 6 stampers, elk met 1 stijl of zittenden stempel en 1—2 omgekeerde eitjes, geheel of enkel aan den voet vergroeid, bij de rijpe vrucht vaneen gescheiden; geen kiemwit; bloemtrossen of aren.

101 Potameae. Bloemdek onderstandig, 4-deelig of 0; meel

draden vrij, 1, 2—4; stampers 4 of meer, vrij, met 1 recht of gekromd eitje en stijl of zittenden stempel; geen kiemwit; waterplanten met ondergedoken of gedeeltelijk drijvende bladen.

102 Najadeae. Eenslachtige bloemen, 1 of meer bijeen in

kleine kruikvormige of lange in een blad uitloopende scheeden; meeldraden vrij, 1(—8), met zittende helmknoppen; 1 stamper, met een omgekeerd, recht ofge-. kromd ei; 1 zittende of 2—3 draadvormige stempels; geen kiemwit; ondergedoken waterplanten.

103 Lemnaceae. Kleine bloeischeeden; 1—2 meeldraden; 1

vrije stamper, 1-hokkig, met 2—6 opstaande of half gebogen eitjes, korte stijl met stompen stempel; geen

-ocr page 85-

67

kiem wit; drijvende waterplantjes met lens- of blad-vormige takken zonder bladen, wortelloos of wortels met huikje.

104 Typhaceae. Dichte cylindervormige aren of kogelvormige bloemhoofdjes, beneden vrouwelijke, boven mannelijke; bloemdek uit 3 schubben of uit haren gevormd; meeldraden 3; stamper 1 met 1 hangend ei, 1 stijl en enkelvoudigen stempel; nootjes; zaden met kiemwit.

105 Aroideae. Vleezige kolven, geheel of van onderen met

bloemen dicht bezet; bloemen met 4—6-bladig bloemdek of naakt, twee- of 1-slachtig; stamper 1—3-hokkig met veel rechte, gekromde of omgekeerde eitjes; zaden 1 of meer, met kiemwit.

106 Orchideae. Bloemdek bovenstandig onregelmatig, meest

gekleurd 6-bladig in 2 kransen; één blad, behoorende tot den binnensten krans, verschillend van vorm: lip (labél-lum); 3 meeldraden, met den stijl vergroeid tot een stempelzuiltje, de twee zijdelingsche onvruchtbaar, de middelste alleen vruchtbaar (bij sommige uitheemsche orchideën heeft het omgekeerde plaats), helmknopje tweehokkig, elk hokje soms door onvolkomen schotten weder 2 of 4-deelig, stuifmeel in klompjes; stempel naar den kant van het helmknopje meestal eindigende in een snaveltje frostellmi) met kleverig puntje of plaatje (retinaculum). Vruchtbeginsel 1-hokkig met 3 wand-standige zaadlijsten en veel eitjes; 3-kleppige zaaddoos; de zaden hebben het voorkomen van houtzaagsel, en een onverdeelde kiem.

107 Irideae. Bloemdek bovenstandig gekleurd 6-deelig; 3

meeldraden aan den voet der buitenslippen, helmknopjes naar buiten openend; vruchtbeginsel 3-hokkig, veel eitjes, 3 stempels; 3-klcppige zaaddoos; zaden met kiemwit.

108 Amarijllideae. Bloemdek bovenstandig gekleurd, 6-deelig;

6 meeldraden, vruchtbeginsel 3-hokkig, veel eitjes; zaden met kiemwit.

109 Asnaragineae. Bloemdek onderstandig gekleurd 6-spletig

of 6-bladig, of 4—1-deelig; evenveel meeldraden; vruchtbeginsel 3-hokkig, hokjes met 1 of meer omgekeerde of gekromde eitjes, 1—3 stijlen; besvrucht, soms door mislukking 1-zadig; zaden met kiemwit.

110 Lüiaceae. Bloemdek onderstandig gekleurd 6-spletig of

bladig; evenveel meeldraden; vruchtbeginsel 3-hokkig,

-ocr page 86-

68

hokjes met veel omgekeerde of gekromde eitjes, 1 stijl met 3 stempels of 1 driekanten stempel; hokverbrekende zaaddoos; zaden met kiemwit.

111 Colclucaceae. Bloemdek onderstandig, gekleurd, 6-spletig

of -bladig; evenveel meeldraden; o vruchtbeginsels, onvolkomen of volkomen tot één driehokkig vereenigd, 1 of 3 stijlen, veel eitjes; schotverdeelende zaaddoos; zaden met kiemwit.

112 Juncaceae. Bloemdek onderstandig 6-kafbladig; meel

draden 6, zelden 3; stamper 1, stijl 1 met 3 draadvormige behaalde stempels; driekleppige veel-of3-zadige zaaddoos; vleezig kiemwit.

113 Cyperaceae. Bloemdek bestaande uit 1 kafblaadje, zelden

uit 2, waarvan het eene met de spil vergroeid is; of 2 onderling kruikvormig vergroeide; of uit borstels, 6 of meer, zelden minder; of geheel afwezig; 3 meeldraden, helmknopjes gaaf; vruchtbeginsel vrij, 1 stijl met 2— 3 stempels; nootjes; meelig kiemwit. Bladen grasachtig met gesloten scheeden of enkel bladscheeden.

114 Gramineae. Bloemdek mt2 kafjes (kroonkafjes) gevormd,

\'t buitenste lager ingeplant vaak genaaid,- \'t binnenste vaak 2-tandig; voorts 2—3 afwisselende schubjes of klieren; 3 (zelden 6, of door mislukking 2 of 1) meeldraden , helmknopjes boven en beneden uitgerand, bloeiende vaak kruisvormig uiteenwijkend; vruchtbeginsel vrij 1-hokkig, 1 ei, 2 stijlen of 1 stijl met 2 draad-, kwast- of vedervormige stempels; bloemen bij 1 of meer in aartjes (bloempakjes) die omgeven zijn door 2 (zelden 1) kelkkafjes; graanvrucht; meelig kiemwit; bladen met open bladscheeden en bladhuidje; stengelleden meest nol.

B. CRYPTOGAMAE VASCULARES.

Spoorplanten; vermenigvuldiging door spoor- of kiemcellen , in spoorhuisjes gevormd zonder bevruchting.

115 Equisetaceae. Gelede stengels, met getande scheeden aan de knoopen; takken, zoo aanwezig, in kransen; eindelingsche vruchtaartjes samengesteld uit gesteelde

-ocr page 87-

69

schildvormige schubben, aan welker omlervlakte de met een spleet openende spoorhuisjes in een kring gelegen zijn.

116 Marsileaceae. Harde zaaddoosvormige spoorvruchten, aan

den kruipenden wortelstok bevestigd; bladen wortel-standig, in knoptoestand met ingekrulden top.

117 Saloiniaceae. Vlieswandige spoorvruchten aan den stengel

of diens takken; vrij drijvende waterplanten met twee-rijige, in den knoptoestand zijdelings ingerolde bladen.

118 Isoëteae. Vlieswandige spoorvruchten, geheel vergroeid

met de binnenvlakte van den voet der lijnvormige wortelstandige bladen.

119 Lycopodiaceae. Met kleppen openende spoorhuisjes, in

cie oksels van stengelbladen, of van schutblaadjes, in eindelingsche aren; stengels kruipend of opgericht, meest gegaffeld; bladen elkander dakpanachtig bedekkende.

120 Filices. Spoorhuisjes op de achtervlakte der bladen,

of, door inkrimping van de vruchtdragende bladen, in afzonderlijke enkelvoudige of samengestelde aren.

-ocr page 88-

70

ALPHABETISCHE AANWIJZER.

Familie:

No.

Familie:

No.

Acerineae ....

20

Elatineae . . .

15

Empetreae . . .

. 88

Alsineae ....

. 14

Equisetaceae .

115

Amarantaceae.

. 82

Ericaceae . . , .

. 59

Amaryllideae .

108

Euphorbiaceae.

. 89

Ambrosiaceae .

. 55

Filices.....

120

Ampelideae . .

. 22

Erankeniaceae .

. 13

Amygdaleae. .

. 29

Fumamceae . ,

. . 5

Antirrhiiieiu; .

. 73

Gentianeae . . .

. 66

Geraniaceae . .

. 23

Aqnifoliaceae .

. 62

Globularieae . .

. 79

Araliaceae . . .

. 47

Gramineae . .

114

Aristolochieae

. 87

Grosaularieae .

. 44

Aroideae ....

105

Halorageae . . .

. 34

Asclepiadeae .

. 64

Hippocastaneae

. 21

Asparagineae .

109

Hippurideae . .

. 35

Balsamineao . .

. 24

Hydrocharideae

. 97

Berb»rideae .

Hypericineae. .

. 19

Irideae......

107

Boragineae. . .

69

Isoëteae .....

118

Butomeae . . .

99

Juglandeae. . . .

91

Callitrichineae

. 36

Juacacsae . . ..

113

Campanulaceae

.57

Juncagineae. . .

100

Caprifoliaceae

. 50

Labiatae.....

. 75

Celastrineae. .

. 26

Lemnaceae . . .

103

Ceratophylleae

. 37

Lentibularieae.

. 77

Chenopodiaceae

. 83

Liliaceae.....

110

Cistineae

. . 7

Lineae ......

16

Colchicaceae, .

111

Lobeliaceae. . .

. 56

Compositae . . .

. 54

Lorantbaceae..

. 49

Coniferae.....

, 96

Lycopodiaccae.

119

Convolvulaceae.

. 68

Lytbrarieae. . .

. 38

Corneae.....

. 48

17

Crassulaceae . .

. 43

Marsiliaceae . .

116

Cruciferae . . . .

. .6

Monotropeae. .

. 61

Cucurbitaceae. .

. 39

Myricaceae . . .

. 95

Cupuliferae . . ,

. 92

Najadeae.....

102

Cyperaoeae. , . .

113

Nymphaeaceae

. 3

Oleaceae.....

63

Droseraceae. , .

. 10

Onagrarieae . .

33

Familie:

No.

Orchideae . . .

106

Orobancbeae .

.74

Oxalideae . . .

. 25

Papaveraceae .

. .4

Papüionaceae

. 28

Paronycbieae.

. 41

Philadelpheae

. 38»

Plantagineae.

. 81

Plataneae . . .

93»

Plumbagineae

. 80

Polemoniaceae

. 67

Polygaleae . .

. 11

Polygoneae. .

. 84

Portulaceae .

. 40

Potameae . . .

101

Primulaeeae .

. 78

Pyrolaceae . .

. 60

Ranunculaceae.

. . 1

Reaedaceae . . .

. : 9

Khamneae . . ■

. 27

Rhinanthaceae

. 72

Rosaceae . . . .

. 30

Salicineae . . . .

. 93

Salviaiaceae .

117

Sanguisorbeae .

. 31

Saxifrageae . . .

. 45

Scleranthaceae.

. 42

, 51

Tiliaceae . . . .

18

Typhaceae. . . .

104

Umbelliferae . .

. 46

Urtieaceae . . .

. 90

Vaccinieae . . .

. 58

Valerianeae. . .

. 52

Verbasceae . . .

. 71

Verbenaceae . .

. 76


-ocr page 89-

PHANEROGAMAE DICOTYLEDONEAE

THALAMIFLOHAE

F AM. 1—25

-ocr page 90-

72

I RANUNCULACEAE Juss.

1 5 — 10 meeldraden, 5 gespoorde kelkbladen, zeer talrijke nootjes, aarvormig op een langen vruchtbodem.

5. Mi/osurus L.

Meer dan 10 meeldraden of geen gespoorde kelkbladen .............2

2 1 enkelvoudige stamper met eitjes langs den buiknaad ..............3

1 samengestelde stamper bestaande uit 5 —10, minstens tot balverhoogte vergroeide vruchtbladen, en met evenveel stijlen.....12 Nigella L.

2 of meer vrije of hoogstens aan hun voet samenhangende stampers.........4

3 Bloemen regelmatig, kelkbladen spoedig afvallend,

besvrucht........16 Aclaea L.

Bloemen onregelmatig, gespoord; kokervrucht . 5

4 Bloemen onregelmatig of gespoord, of beide tegelijk 5 Bloemen regelmatig, ongespoord.....7

5 Bloemen onregelmatig........6

Bloemen regelmatig, 5 gekleurde kelkbladen en daarmede afwisselende gespoorde bloembladen, 5 kokervruchten......13 Aquilegia L.

6 Kelkbladen gekleurd, bet bovenste gespoord en een of twee bloembladsporen insluitend, 1 — 3

kokervruchten......14 Delphinium L.

Kelkbladen gekleurd, het bovenste helmvormig. twee lang genagelde honigbakvormige bloembladen omvattend, 3—5 kokervruchten . 15 Aconitum L.

7 Bloemen met duidelijke kelk- en bloembladen beide, geen krans van honigbakvormige organen rondom de meeldraden..........13

-ocr page 91-

73 Ranunculaceae, 1.

Enkel, meest gekleurde, kelkbladen, of daarbij een driebladig of veeldeelig omwindsel, bloemkroon geheel ontbrekend of door honigbakjes vertegenwoordigd .............8

8 Er is een krans van honigbakvormige bloembladen 9 Geen honigbakvormige bloembladen . . . .10

9 Er is een veeldeelig groen omwindsel om den 5 — 8-bladigen gelen afvallenden kelk, kokervruchten ge-

steeld........10 Eranthis Salisb.

Geen omwindsel, 5 stevige blijvende kelkbladen, kokervruchten ongesteeld . . 11 IMleiorus L.

10 Koker vruchten, gele kelkbladen, geeu bloembladen, geen omwindsel, bladen gaaf ... 9 Callha L. 1-zadige nootjes, bladen gelobd, verdeeld of samengesteld .............11

11 Geen omwindsel, bebladerde stengel ... 12 3-tallig omwindsel, op grootereu of kleineren afstand onder een of meer bloemen, voorts alleen wortelbladen .........3 Anemone L.

12 Stengelbladen afwisselend, stempels bijna zittend

2 Thalictrum, L.

Stengelbladen overstaande, stijlen lang, blijvend

1 Clematis L.

13 Kelk 3-bladig, bloemkroon geel 8 — 10-bladig, met honigschubjo aan den voet der bloembladen

8 -Ti car ia Dill.

kelk 5- of meerbladig...........14

14 Nagel der bloembladen mot een honigschubje, bloemen geel........7 Itanunculus L.

Nagel der bloemen met een naakt houiggroefje, bloemen wit, waterplant ... 6 BalracMum Dum. Nagel der bloembladen zonder houiggroefje, bloemen rood of geel, bladen lijnvormig-gevind . 4 Adonis L.

-ocr page 92-

I, Banunculaceae. 74

, Groepen.

t buitenwaartsche helmknoppen.

§ eenzadige nootjes.

* kelkbladen in de knop naast elkander liggende, bloembladen ontbrekende of\' zonder honigklier aan den voet, stengelbladen overstaande.

Clematideae, gesl. 1.

* * kelkbladen in de knop elkanders randen bedekkende,

bloembladen ontbrekend of zonder honigklier aan den voet.

Anemoneae, gesl. 2 — 4.

* * * kelkbladen in de knop elkanders randen bedekkende, bloembladen met een naakt of door eene schub bedekt honiggroefje aan den voet.

lianunculeae, gesl. 5 — 8.

§ § meerzadige kokervruchten.

kelk meest gekleurd, bloembladen ontbrekend of in den vorm van honigbakjes.

Hellehoreae, gesl. 9 —15.

t f binnenwaartsche helmknoppen.

meerzadige kokervruchten of bes.

Paeonieae, gesl. 16.

-ocr page 93-

75 Eanuneulaceae, 1.

Clematicleae 1.

1. Clematis. L.

Kelk 4—5-blaclig bloemkroonachtig, bloembladen ontbrekende, nootjes met blijvenden staartvonnigen stijl, stengelbladen overstaande.

1 Kelkbladen 4, aan weerskanten behaard met vilti-gen rand, belmdraden 3—4 maal langer dan de helmknopjes, bloembodem behaard, bladen gevind; klimplant, bloemen wit.........C. vilalha L.

Clematis recta L., die als twijfelachtige inlandsche soort voor Limburg is opgegeven, onderscheidt zich door een recht opstaanden stengel en enkel aan den rand zacht-harige kelkbladen.

Clematis Viticella L., eene plant van Zuid-Europa, die in onze tuinen wordt gekweekt, heeft donkerpaarse bloemen en kortgestaarte vruchtjes.

Anemoneae 2 — 4,

2 Thalictrum L. 1)

Kelk 4—5-bladig bloemkroonachtig, zeer spoedig afvallend, bloembladen 0, bloembodem klein, vlak; nootvruchtjes ; bladen afwisselend, herhaaldelijk gevind, bloemen in ein-delingsche pluimen.

1 Bladen drietallig (nl. het onderste juk ongeveer even lang als het verdere gedeelte van het blad), bloemen uiteengespreid, meeldraden nederhangende, Helmknoppen spits............2

Bladen langwerpig gevind (nl. het onderste juk merkelijk korter dan de hoofdspil) bloemen tot dichte bundels aan het uiteinde der takken van de pluim opeengehoopt, meeldraden opgericht, helmknoppen * stomp..............3

2 Stengels gestreept gesleufd, aan den voet bladloos en bezet met schubben welker oortjes afstaan, dicht bebladerd onder de pluim, middelste pluimtakken

1

Bij het inzamelen van voorwerpen, tot dit geslacht behoo-rende, lette men inzonderheid ook op de rijpe vruchten en op de onderaardsche deelen der plant.

-ocr page 94-

1. Rammeulaceae.

rechthoeldg uitstaande, vruchtjes spoelvormig, aan de rugzijde gezwollen, 8-ribbig . . . Th. minus L.

Stengels gestreept-gesleufd, van beneden af bebla-derd, oortjes der onderste bladen aangedrukt, pluim langwerpig met schuins afstaande takken, vruchtjes langwerpig, naar boven versmald, 10-ribbig.

Th. Jlexuosum Bernh.

Van deze laatste onderscheidt zich door aan de binnenzijde gezwollen vruchtjes en veel langere onder-aardsche uitloopers .... Th. sylvaticum Koch.

3 Pluim gedrongen, iets tuilvormig, rijpe vruchtjes kort eivormig bijna kogelrond stomp; [bijzondere steunblaadjes aan de onderste jukken] blaadjes bleekgroen, omgekeerd ei-wigvormig, meest 3-spletig, met afgeronden of min of meer hartvormigen voet, die der bovenste bladen lijnvormig. Kruipende ivoiiel-siolc met uitloopers......Th.-fiavum L.

Vruchtjes aan weerskanten iets spits, kleiner dan de vorige ; [geen bijzondere steunblaadjes] blaadjes donkerder , aan de achterzijde bedauwd zeegroen ten laatste roodgeaderd, omgekeerd ei-vormig, 3-spletig, die der bovenste lijn-langvverpig 3-tandig. Vezelige wortel.........Th. Morisonii Gm.

3 Anemone L.

Kelk 5—10-bladig, bloemkroonachtig afvallend, bloembladen 0, nootjes op den kegel- of\'half bolvormigen vruchtbodem tot een dicht hoofdje vereenigd, bloeisteng met omwindsel onder de bloemen, de bladen zelve wortelstancjig.

1 De 3 bladen van het omwindsel afzonderlijk gesteeld, van denzelfden vorm als de wortelbladen, blijvende stijlpunt niet langer dan de vruchtjes zelve . . 2

De 3 bladen van het omwindsel aan den voet vergroeid, handvormig veeldeelig, lange blijvende behaarde styl, kelk paars klokvormig te halverhoogte

-ocr page 95-

77 Eanunculaeeae, 1.

eeu weinig uitgebogen, meeldraden tweemaal korter dan de kelk, de buitenste onvruclitbaar, bladen driemaal gevind, slippen lijnvormig spits. A. Pulsatilla L.

Bloemen blauw, paars of wit.......3

Bloemen geel, 1—5 in een scherm boven bet omwindsel , stijlpunt omgebogen, ongeveer even lang als de nootjes, bladen van het omwindsel kort gesteeld.

A. ranunculoides L. Bloemen wit of paars, kelkbladen 6 — 9 eivormig kaal, vruchtsteel gebogen, stijlpunt korter dan de helft van het vruchtje; lange kruipende wortelstok.

A. nemorosa L.

Bloemen blauw, kelkbladen 10—12 smal-eivormig iets zachtharig aan de buitenzijde, bloem- en vrucht-steel recht opgericht, stijlpunt viermaal korter dan het vruchtje; korte bijna knolvormige wortelstok. Alleen verwilderd; plant van zuidelijk Europa.

f A. apennina L.

4. Adonis L.

Kelk 5-bladig, bloembladen kort-genageld, vlak of een weinig hol gebogen, zonder honiggroefje, nootjes tot een eivormig of langwerpig vruchthoofdje vereenigd.

Bladen gevind met lijnvormige slippen . . ... 1

Vaste plant, met 4—5 cm. groote gele\'bloemen , stengel beneden met schubben bezet, verder bebladerd, kelkbladen zachtharig, bloembladen lan-cetvormig, aan den top getand , vruchtjes omgekeerd-eivormig, snavel aan de binnenzijde onder den top ontspringend, haakvormig omgebogen, aangedrukt.

I A. vernalis L,

Eenjarige plant, met veel kleinere meest menie-roode bloemen, kelkbladen kaal, bloembladen vlak uitstaande tegen de kelkbladen aangedrukt, vruchthoofdjes dicht langwerpig-eirond, achterrand der nootjes met een spitsen tand, voorkant bultig in de nabijheid van den ingebogen doch niet aangedrukten

-ocr page 96-

1, Banunculaceae. 78

gelijkmatig gekleurden snavel. ïusschen koren.

A. aestivalis L.

NB. Onder den naam van r Kooltjes vuurquot; worden twee soorten gekweekt, die zicli van do laatstgenoemde onderscheiden: A. autumnalis L. door donkerroode beneden zwartgevlekte opgebogen, niet tegen den wijd afstaanden kelk aansluitende bloembladen, en door de in den snavel geleidelijk nitloopende vruchtjes.

A. flammea Jacq. door den zachtharigen kelk, en door den tegen den hoogen bult der vruchtjes aangedrukten, aan het uiteinde zwarten snavel.

Ranunculeae 5—8.

5. M y o s n r u s L.

Kelkbladen 5, aan den voet gespoord, bloembladen 5, met langen draadvormigen hollen nagel en kleine schijf, talrijke nootjes op een hoog kegelvormigen, later zeer verlengden vruchtbodem.

1 Kelkblaadjes uitstaande, spoor tegen den bloemsteel aangedrukt, rozet van smal lijnvormige wortelbladen.

M. minimus L.

6. Batrachium Wimmer. 1)

Kelkbladen 5, bloembladen 5—12 wit, metnaakt honiggroefje aan den nagel, nootjes dwars gerimpeld. Waterplanten.

1 Alle bladen aan elkander gelijk......2

Tweeërlei vorm van bladen, de een drijvende, de ander ondergedompeld..........8

2 Alle bladen veeldeelig met haarfijne slippen. . 3 Alle bladen niervormig, 3 —5-lobbig, lobben stomp, beneden het breedst, steunblaadjes ver aangegroeid, bloembladen langwerpig wigvormig, weinig of niet grooter dan de kelkbladen, meeldraden 10, langer dan de stampers, nootjes omgekeerd-eivormig, bo-

1

Daar de bloembladen en ook de r^jpe vruchtjes van deze voorwerpen lichtelijk afvallen, is het raadzaam, eenige van deze deelen terstond bij de inzameling in een afzonderlijk papiertje te bewaren.

-ocr page 97-

79 Banunoulaceae, I.

ven gezwollen, onbehaard, strji. zijdelings, meest afvallend; vruclitbodem kaal . . B. hederaceum L.

3 Vruclitbodem half-bolvormig, behaard .... 4

Vruchtbodem half bolvormig kaal, bladen lang en slap, onderste lang- bovenste kort-gesteeld, steun-blaadjes lang, ver aangegroeid, de middelste geoord de bovenste ongeoord, bloembladen breed omgekeerd-eivormig 1 — 2 maal grooter dan de kelkbladen, meeldraden talrijk, korter dan de stampers, nootjes omgekeerd eivormig gezwollen, boven breed-rond, gepunt, bloemsteeleu (4—8 cm. lang) even lang als de bladen. In stroomend water . . B. fluiians Lam.

4 De bladslippen van alle bladen vallen buiten het water tot (6—7 cm.) lange donkergroene penseelen samen; steunblaadjes zeer groot met afgeronde ooren; meeldraden talrijk, boven de stampers uitstekend; bloemen groot B. penicillatum Dum. var. suhmersum.

De bladslippen, althans der hoogere bladen, blijven, uit het water genomen, uitgespreid .... 5

5 De meeldraden steken niet boven de stampers uit.

B. Baudotn Godr. var. submersum. De meeldraden steken duidelijk boven de stampers uit . . . . . . . . • • . . . . . * 6

6 Bladslippen stijf borstelvormig in een vlakken kring uitstaande, bladen alle zittend, veel korter dan de bloemsteelen, steunblaadjes kort aangegroeid, on-

i geoord, bloembladen 1 — 2 maal langer dan de kelkbladen , breed omgekeerd eivormig, meeldraden talrijk, vruchtjes omgekeerd-eivormig, aan den top bijna spits, gepunt. In slooten algemeen.

B. divaricatum Schrank. Bladslippen der bovenste bladen eenigszins stijf naar alle kanten uitstaande, die der onderste slapper, samenvallend. de bovenste bladen zittend, weinig korter dan de bloemsteelen, steunblaadjes vrij lang, voor 2/, aan-

-ocr page 98-

1, Ranunculaceae. 80

gegroeid, geoord...........7

7 Bloembladen, zeer licht afvallende, tweemaal langer dan do kelkbladen, smal omgekcei\'d-ei-wigvormig , meeldraden weinig (12 — 20) in aantal, vruchtjes 15 — 30, omgekeerd-eivormig, aan den top een weinig versmald, gepunt . . B. tvichophyllum Chaix. Bloembladen vrij lang aanblijvende, 1—2 maal langer dan de kelkbladen, breed omgekeerd-eivormig, meeldraden talrijk, langer dan de stampers, vruchtjes omgekeerd-eivormig, aan den top breed en stomp, gepunt . . B. heterophyllum Wigg. var. submersum.

8 Bloembladen met gelen nagel.......9

Bloembladen met witten nagel; steunblaadjes minder dan halverwege aangegroeid, ondergedompelde bladen zittend met slappe buiten het water samenvallende slippen, drijvende diep drie-deelig met wigvormige, boven gekartelde deelen, bloemsteelen langer dan de bladen, steunblaadjes geoord, bloembaden langwerpig wigvormig 1—2 maal langer dan de kelkbladen, meeldraden weinig talrijk, langer dan de stampers, vruchtjes weinig talrijk, omgekeerd-eivormig stomp, gepunt, vrachtbodem behaard.

B. ololeucum Lloyd.

9 De meeldraden steken duidelijk boven de stampers

uit...............10

De meeldraden steken niet boven de stampers uit; ondergedompelde bladen zittend met stijve waaiervormig uitstaande slippen, de drijvende gesteeld diep 3-lobbig of 3-spletig, lobben wigvormig 3—4-deelig, steunblaadjes groot, bijna ongeoord, bloemsteelen (5 — 10 cm.) veel langer dan de bladen, bloembladen wig- omgekeerd-eivormig, 2 maal langer dan de kelkbladen, meeldraden talrijk, vruchtjes omgekeerd-eivormig klein, boven gezwollen, gepunt, vruchtbodem langwerpig kegelvormig, spaarzaam fijn en kort behaard. In zilt water . . B. Baudotii Godr.

-ocr page 99-

81 Banuculaceae, 1.

10 De ondergedoken bladen vallen buiten het water tot lange donkergroene penceelen samen, drijvende bladen 3-lobbig, de lobben diep getand, stengel dik en vleezig, steunblaadjes groot, geoord, meeldraden talrijk, bloemen groot . . B. penicillatum Dum.

De ondergedoken bladen buiten liet water niet tot slappe penseelen samenvallend ...... 11

11 Bloemsteolen (3 — 5 cm.) weinig of niet langer dan de bladen, dik, naar boven dunner, bloemen groot, ondergedompelde bladen vrij slap, gesteeld, drijvende bladen van waaier- tot schildvormig, gelobd, lobben gekarteld of ingesneden of ook driedeelig met wigvormige deelen, steunblaadjes geoord, meer dan halverwege aangegroeid, bloembladen breed omgekeerd-eivormig, 1 — 2 maal grooter dan de kelkbladen, meeldraden talrijk, vruchtjes omgekeerd-eivormig , naar boveu sterk gezwollen, gepunt, vruchtbodem half-kogelvormig stijfharig. Algemeen in slooten enz., in vele varieteiten.

B. heteroplnjllum Wigg, Bloemsteelen (5 —10 cm.) veel langer dan de bladen , bloemen klein; onderste ondergedompelde bladen kort gesteeld, bovenste zittend mot vrij stijve naar alle kanten uitstaande slippen, de drijvende gesteeld, soms de onderste drietallig samengesteld, overigens 3-deelig of diep 3-spletig, slippen driekant omgekeerd-eivormig, vruchtjes omgekeerd-eivormig, vrij groot, naar boven versmald, zeer duidelijk gepunt, vruchtbodem kegelvormig, spaarzaam en fijn behaard. In zilt water . . . B. Peteveri Koch.

7. Ranunculus L.

Kelkbladen 5, bloembladen met door een schub bedekt honimjroefje aan den nagel, nootjes glad, gekorreld of stekelig, gesnaveld.

Bloemen geel...........1

-ocr page 100-

1, Ranunculaceae. 82

1 Bladeu onverdeeld smal........2

Stengelbladen en meest ook de wortelbladen verdeeld of samengesteld...........3

2 Stevige reclit-opstaande stengel, eenige voeten hoog, wortel met nitloopers, bladen lang lijn-lancetvormig, bloemen groot, bloemsteelen ongesleufd, vruchtjes breed-sikkelvormig gesnaveld . R. lingua L.

Zwakke opstijgende nederliggende of kruipende stengel zonder nitloopers, bladen lancetvormig of elliptisch, de onderste lang gesteeld, bloemen klein, bloemsteelen gesleufd, vruchtjes met dun, recht, afvallend snaveltje.......R. Jlammula L.

3 Talrijke stampers tot een dicht, rond of langwerpig hoofdje vereenigd en niet met stekels bezet . 4 3—8 groote platte omgekeerd-eironde stampers aan weerskanten met stevige stekels of knobbels bezet, snavel priemvormig, langer dan de helft van het vruchtje , bloemsteelen ongesleufd, wortelbladen gaaf en driedeelig, hoogere 3-tallig, blaadjes 3-en meer-spletig met wigvormige slippen, die der bovenste lijnvormig, stengel recht opstaande, gevuld. Op akkers.

R. arvensis L.

6 — 15 langwerpige platte stampers, aan weerskanten gestekeld of met knobbels, snavel breed en plat, aan den top omgebogen, bloemsteelen gesleufd, stengel nederliggend of opstijgend, hol. Kustplant van zuidelijk Europa, bij ons eene enkele maal op akkers gevonden .......f R. muricatus L.

10—15 platte eivormige sterk knobbelige stampers, elk knobbeltje eindigende in een haakvormig haar, snavel kort en breed, recht, bloemsteelen glad, bloembladen weinig grooter of kleiner dan de kelk, deze teruggeslagen. Plant van vochtige beschaduwde standplaats. f B. parviflorus L.

4 De stampers tot een rond hoofdje vereenigd dat niet boven de meeldraden uitsteekt 5

-ocr page 101-

83 Ranunculaoeae, 1.

100 en meer stampers in een langwerpig hoofdje, dat boven de meeldraden uitsteekt, kelk teruggeslagen, bladen kaal, de ondersten handdeelig. li. sceleratus L.

5 Bloemsteelen rolrond ongesleufd.....6

Bloemsteelen scherpkantig of gesleufd ... 7

6 Stamper en vruchtjes fluweelachtig behaard, vruchtbodem kaal, snavel gekromd, korter dan de helft van het vruchtje, wortelbladen 4 — 5 met aan den voet scheedevormenden steel en gave of 3—meerspletige gekartelde rond-hartvormige schijf, stengelbladen zittend handdeelig met lijnvormige slippen. Bloeit zeer vroeg in het voorjaar op vochtige beschaduwde plaatsen......H. auricomus L.

Stamper, vruchtjes en vruchtbodem kaal, snavel eenigszins krom, veel kleiner dan de helft van het vruchtje, wortelbladen handdeelig met min of meer ruitvormige spitsgetande of gespleten slippen, die der bovenste stengelbladen lijnvormig. Gewone boterbloem ...........B. acris L.

Vruchtbodem kaal, snavel haakvormig gebogen of omgekruld, bijna half zoo lang als het vruchtje, bladen handdeelig, omtrek der bladslippen breed omgekeerd-eivormig, die der bovenste langwerpig-lancetvorniig, stengel en bladen wollig met lange recht afstaande en teruggeslagen haren. Boschplant. f lanuginosus L.

7 Kelk teruggeslagen, bladen drietallig of dubbel-drie-tallig , het middelste blaadje gesteeld ... 8

Kelk niet teruggeslagen...........9

8 Knolvormige stengelvoet, vruchtjes glad met korten krommen snavel, vruchtbodem een weinig behaard. Op zandgrond.......li. hulhosus L,

Geen knolvormige stengelvoet, vruchtjes min of meer met knobbeltjes bezet en met korten rechten snavel, vruchtbodem behaard. Eenjarig. Op voch-tigen kleibodem.....li. philonotis Ketz.

-ocr page 102-

1, Ranunculaceae. 84

9 bladen handvormig-veeldeelig, geen uitloopers, bloembodem stijfharig..........10

Bladen drietallig en dubbel-drietallig, stengel meestal kruipende of met kruipende uitloopers, bloembodem een weinig behaard, snavel gebogen, kleiner dan de helft van het vruchtje . . 11. repens L.

10 Snavel haakvormig, slippen der wortelbladen 3-sple-tig of -deelig, ingesneden . . H. poli/anthemos L. Suavel omgekruld, slippen der wortelbladen omge-keerd-eivormig driespletig, getand. H. nemorosus DG.

8. Ficaria. Dill.

Kelkbladen meest 3, bloembladen met honigschubje, stempel zittend, nootjes ongesnaveld.

1 Stampers een weinig en kort behaard, bladen hartvormig eirond, hoekig en breed getand, stengel neder-liggend of kruipend, een bundel knodsvormige knolletjes onder den grond, soms ook knolletjesin de bladoksels, bloemen geel . . F. ranunculoides Moench.

Ilelleloreae 9—15.

9. Caltha L.

Kelkbladen meest 5, bloembladachtig, afvallend, geen bloembladen namp;ch omwindsels, 5—10 in een krans geplaatste ongesteelde vrije kokervruchten.

1 Stengel opstijgende, bladen rond-hartvormig, gekarteld , bloemen geel......C. palustris L.

10. Eranthis Salisb.

Omwindsel onmiddellijk onder de bloem, kelkbladen 6—8 afvallend bloembladachtig, bloembladen honigbakvormig tweclippig, 5—6 gesteelde in een krans geplaatste vrije kokervruchten.

1 Wortelbladen en tweebladig omwindsel veeldeelig, bloemen geel.......E. hyemalis Salisb.

-ocr page 103-

85 Ranuneulaeoao, 1.

11. Helleborus L.

Kelkbladen 5 blyvend, bloembladen honigbakvormi» twee-lippig, geen omwindsel, 3—10 in een krans geplaatste aan den voet min of meer vergroeide kokervruchten.

1 Kelkbladen bleekgroen, bijna vlak uitstaande, wortelbladen lang gesteeld 9 — 12-deelig, stengelbladen onder de takken, bijna zittend, 3-deelig, deelen 3 — 4-spletig, geen deksobubben . . H. viridis L. Kelkbladen groenachtig, bol opgebogen, geen wortelbladen , stengelbladen onder de takken, gesteeld, 7 — 11-deelig, deksobubben aanwezig, langwerpig, gaaf..........H. foetidus L.

12. Nigella L.

Kelkbladen 5 bloembladachtig genageld afvallend, bloem—a i bladen honigbakvormig genageld tweelippig met twee-spletige onderlip, 5—1U halverwege of geheel vergroeide kokervruchten.

1 Geen omwindsel, nagel der kelkbladen even lang als de ei- bijna hartvormige schijf, helmknopjes genaaid, kokervruchten tot op 3/i der hoogte vergroeid, tweemaal langer dan breed, glad. Tusschen het koren.

N, arvensis Li

NB. Onder den naam van Juffertjes in wordt in onze

tuinen aangetroffen N. damascena L., uit zuidelijk Europa, die zich onderscheidt door een fijn veeldeelig onrw indsel, korter genagelde kelkbladen, stompe helmknoppen en een kogelvormige geheel vergroeide zaaddoos.

13. A q u i 1 e g i a L.

Kelkbladen 5 bloembladachtig afvallend, bloembladen 5 trechtervormig lang gespoord, 5 een weinig aan den voet vergroeide kokervruchten.

1 Sporen haakvormig gebogen, langer dan de afgeknotte schijf, meeldraden iets uitstekend boven de bloembladen; bloemen blauw of paars . A. vulgaris L.

-ocr page 104-

1, Ranunculaceae. 86

14. Delphinium L. Ridderspoor.

Kelkbladen 5 bloembladachtig ongelijk, het bovenste gespoord, 4 vrije of vergroeide soms gedeeltelijk mislukte bloembladen, twee daarvan afzonderlijk of gezamenlijk spoorvormig verlengd binnen de kelkspoor, 1—5 vrije kokervruchten.

1 Bloemkroon vergroeidbladig, met 1 spoor; 1 kokervrucht; wijd uitstaande arrabloemige trossen, schutblaadjes 3—4-maal korter dan de bloemsteeleu, vrucht kaal, zaden zwart, bladen driedeelig met smal-lijnvormige slippen, bloemen blauw. Tusschen koren.........Z). Consolida L.

Delphinium Ajacis L., de gewoonlijk onder den naam van Riddersporen in onze tuinen gekweekte soort van zuidelijk Europa, heeft de schutblaadjes even lang of langer dan de bloemsteeleu en behaarde vrucht.

15. Aconitum. L. Monnikskap.

Kelkbladen 5 bloembladachtig ongelijk, het bovenste helm-vormig, 5 zeer ongelijke soms gedeeltelijk mislukte bloembladen, de twee bovenste lang genageld, hetschijfjetot een peperhuisvormig honigbakje vervormd, 3—5 vrije kokervruchten.

1 Bloemen bleekgeel, tros met uitstaande bloemsteelen, bovenst (helmvorniig) kelkblad buisvormig verlengd, honigbakje opgericht met vlakke buisvormige opgewonden draadvormigen spoor,

Limburg. A. Lycoctonum L.

Bloemen blauw of paars (zelden wit), tros met opstaande bloemsteelen, bovenste kelkblad van ter zijde gezien halvemaansvormig, honigbakjes op den gebogen nagel horizontaal overnijgend, met een weinig teruggekromde spoor. Bergstreken.

-j- A. Napellus L.

Paeonieae 16.

16. Actaea L.

Kelkbladen 4 afvallend, bloembladen 4 zonder honiggroef-jes, 1 stamper met talrijke eitjes, besvrucht.

-ocr page 105-

87 Nympliaeaceae, 3.

1 Bloemen in trossen, bloembladen even lang als de meeldraden, bladen 3-tallig dubbel-gevind met eivormige of langwerpige spitse ingesneden-gezaagde blaadjes, bes eirond, groen, eindelijk zwart. In bos-scben..........A. spicata L.

2. BERBERIDEAE Vent.

1. Berberis L.

Kelk 6-bladig, 6 bloembladen, elk met twee klieren, 2—3-zadige bes, enkelvoudige bladen.

1 bladen omgekeerd eivormig, in bundels (op korte takjes) in de oksels van 3 —5-deelige dorens (vervormde bladen) en tweemaal langer dan deze; roode besvrucht ..........B. vulgaris. L.

3. NYMPHAEACEAE DC.

1 Kelkbladen 4, bloemen wit ... 1 Nymphaea. Kelkbladen 5, bloemen geel .... 2 Nuphar.

1. Nympbaea L.

Kelk4-bladig, bloembladen 16—18 in verschillende kransen, langzaam overgaande in de meeldraden en éven als deze met hun voet aan den stamper vergroeid, zaaddoos met litteekens van de afgevallen bloembladen en meeldi\'aden.

1 Kelkbladen langwerpig-eivormig, bloembladen eivormig stomp, de buitenste langer dan de kelkbladen, wit, stempelschijf 12—20-stralig gekarteld geel, vruchtbeginsel tot bovenaan met meeldraden bezet, drijvende bladen hartvormig-rond en langwerpig met bijna aansluitende voetlobben . . N, alha L.

-ocr page 106-

3, Nymphaeaceae. 88

2. N u p h a r Smith.

Kelk 5-blaclig, bloembladen talrijk met een honigklier op hun rug, meeldraden niet met den stamper vergroeid, vrucht glad.

1 Kelkbladen bijna rond, van binnen en aan de randen geelgroen, bloembladen omgekeerd-eivormig naaiden voet van lieverlede versmald, driemaal korter dan de kelkbladen, stempelschijf 10—20-stralig gaafrandig of een weinig gegolfd , middelpunt diepliggend, belmdraden langwerpig lijnvormig, drijvende bladen eirond, tot Vs hartvormig ingesneden met bijna aansluitende voetlobben, bladsteel boven driekant.

N. luteum Smith.

4. PAPAVERACEAE DC.

1 Bloemen rood of wit. Stamper en vrucht bolvormig of langwerpig met 4—20-straligen stempel. 1 Papaver.

Bloemen geel, stamper en vrucht lijnvormig, stempel 2-deelig; vrucht 2-kleppig......2

2 Tweehokkige hauw, bloemen bijna alleenstaande.

2 Glaucium,

Vrucht hauwvormig eenhokkig, bloemen in schermen.

3 Chelulonmm.

1. Papaver L.

Kelk 2-bladig afvallend, bloembladen 4, in de knop gefrommeld, meeldraden talrijk, 4—20-stralige stempel-schijf, ronde of langwerpige zaaddoos met 4—20 tot onvolkomen tusschenschotten uitgegroeide zaadlijsten, openend met poriën onder de stempelschijf. Zaden zonder zaadmantel.

1 Zaaddoos bijna bolvormig of zeer kort omgekeerd-eivormig, beneden afgerond ......2

Zaaddoos langwerpig-knodsvormig, naar den voet versmald.............4

-ocr page 107-

89 Papaveraoeae, 4.

2 Zaaddoos kaal...........3

Zaaddoos met reclit afstaande opgebogen borstels bezet..........P. hyhridim L.

3 Bladen vindeelig, plant stijf harig, haren der bloem-steelen afstaande of aangedrukt, stempelstralen met de randen over elkander liggend. Gewone klaproos.

P. Bhoeas L.

Bladen gegolfd of getand, de hoogere met diep-hartvormigen voet stengelomvattend, plant kaal zeegroen. Gekweekt en verwilderd, f P. somniferum L.

4 Zaaddoos kaal, stempel 6- of meerstralig, stralen vrij-liggend, helmdraden priemvormig . P. duhium L.

Zaaddoos met eenige recht opstaande borstels bezet, stempel 4—■ 5-stralig, lielmdraden naar boven verbreed .........P. Argemone L.

2. Glancium Tourn.

Kelk 2-bladig afvallend, bloembladen 4, in de knop opgerold, meeldraden talrijk, zaaddoos 2-kleppig liauwvor-mig, van boven het eerst openend, zaden gedoken in het sponsachtige valsche tusschenschot, zonder zaadmantel.

1 Bovenste bladen met diep hartvormigen voet stengelomvattend, gelobd of vinspletig, hauwen ruw-knobbelig.......t luteum Scop.

3. Chelidonium L.

Kelk 2-bladig afvallend, bloembladen 4 in de knop opgerold, meeldraden talrijk, zaaddoos 2-kleppig hanwvor-mig, de kleppen het eerst beneden loslatend van den openen lijstvormigen zaaddrager, zaden met zaadmantel.

1 Bloemen in schermen, bladen gevind, geel melksap.

Ch. maius L.

-ocr page 108-

90

5. FUMARIACEAE DC.

1 Vrucht veelzadig tweekleppig ... 1 Corydalis. Vrucht eeuzadig niet openspringend . 2 Fumaria.

1. Corydalis DO.

Kelk 2-bladig o\'!, ontbrekend, bloembladen 4, het bovenste gespoorcl, meeldraden tweebroederig, zaaddoos 2-klep-pig veelzadig.

1 De bladstoelen der dubbelgevinde bladen eindigen in hechtranken, schutbladen langwerpig aangespitst, getand, langer dan de bloemsteelen, bloemen klein,

bleek.........C. claviculata DO.

Geen hechtranken..........2

2 .Knolvormige onderaardsche stengel, bladen dubbel-

drietallig, bloemen rood of bleek.....3

Vertakte vezelige wortel, bladen driedubbel-drie-tallig gevind, schutblaadjes langwerpig met een haarpunt, getand, korter dan de bloemsteelen, bloemen citroengeel. Op muren. . C. lutea DC.

3 Knol gevuld, enkel aan de onderzijde met wortelvezels , stengel van onderen met een of twee schubben bezet.............4

Holle aan de geheele oppervlakte met wortelvezels bezette knol, stengel aan den voet tweebladig, niet geschubd, veelbloemige opgerichte tros, bloemsteelen driemaal\'korter dan de zaaddoos, schutbladen gaafrandig, spoor rolrond aan het uiteinde dikker, afgerond en gebogen . . C. cava Schwgg. et K.

4 Kijke (10 — 20-bloemige) tros, vruchttros gerekt opgericht, schutbladen handdeelig, even lang als de bloemsteelen en als de zaaddoozen, spoor kegelvormig bijna recht, stijl gedurende den bloeitijd rechthoekig afgebogen , C. solida Fries. Aiinbloemige tros, vruchttros gedrongen, overhangend.

-ocr page 109-

91 Fumariaceae, 5.

schutbladen gaaf, steeleu driemaal korter dan de zaaddoozen, spoor rolrond recht. Bloemen veel kleiner dan de vorige.....G. fabacea Pers.

2. P u m a r i a L.

Kelk 2-bladig, bloembladen 4, liet bovenste kort gespoord, meeldraden tweebroederig, 1-zadige n(^ptvrucht.

1 Kelkblaadjes1) half zoo lang als de bloemkroon of langer..............2

Kelkblaadjes 2 — 3 maal korter dan de bloemkroon zonder de spoor gemeten; deze rood, aan den topzwart-rood, vruchtsteelen afstaande, doch niet teruggebogen 3

2 Bloemkroon bleekgeel met purperen toppen, vruchtsteelen eindelijk teruggebogen, vrucht zeer stomp, een weinig afgeplat, niet gepunt, glad. Plant van zuidelijk Europa, bij ons eene enkele maal tusschen koren.........t capreolaia L.

Bloemkroon bleek of donkerder rood, vrucht een weinig breeder dan lang, eerst spits , daarna stomp en flauw gepunt, onelfen, bladslippen eeuigszins gootvormig.......F. densiflora DC.

3 Kelkblaadjes ei-lancetvormig, getand, breeder dan . de bloemsteel maar smaller dan de bloemkroon, spoedig afvallend, vruchtjes iets breeder dan hoog, aan den top stomp, eenigszins uitgerand, met bijna gladde oppervlakte. Op bebouwden zandgrond.

F. officinalis L.

Kelkblaadjes even breed of breeder dan do bloemkroon, vrucht stomp , niet uitgerand, takken slingerend ..........F. media Lois.

Kelkblaadjes eivormig, getand en gepunt, breeder dan de bloemkroon, vaak blijvende en dan iets langer dan de bolvormige gepunte een weinig oneffene

1

]3\\) sommige soorten, waar de kelkblaadjes zeer spoedig afvallen, zijn deze aan de nog niet geheel opene bloemen te zoeken.

-ocr page 110-

5, Fumariaceae.

vrucht........F. muralts Sonder.

Fumaria Wirtrjeni Koch, die bij ons nog niet gevonden is, onderscheidt zich van F. officinalis L. door hare niet uitgerande met een klein puntje voorziene vruchten en iets kleinere purperroode bloemen; F. Vaiïlantii Loisl. en F. parmflora Link hebben zeer kleine kelkblaadjes, 6, bij eerstgenoemde zelfs 10 maal korter dan de bloemkroon, en aldaar nog smaller dan de bloemsteel, bleeke, bij de tweede\' geheel witte bloemen, en niet uitgerande, bi) de eerste bolvormige, aanvankelijk spitse, bij de tweede eivormige in een kort puntje uitloopende vruchtjes.

6 CRUCIFERAE Juss.

1 Vrucht drie tot vele malen langer dan breed (hauw) 2

Vrucht hoogstens driemaal langer dan breed (hamv-, tje)..............31

2 Hauw zonder naden, rolrond of tusschen de zaden pa-relsnoervormig vernauwd, in het geheel .niet openspringend of wel zich in leden verdeelend,met kortoren of langeren kegel- of priemvormigen snavel; bloemen groot, geel wit of paars, kelkbladen recht opstaande, de twee zijdelingsche aan den voet zakvormig.

36 liaplianus.

(Hauw kort, uit 2 leden gevormd . . Zie 31) Hauw met twee naden, waarlangs zij bij rijpheid met twee kleppen openspringt......3

3 Stempel fijn en spits; of uit twee eivormige plat tegen elkander liggende in het geheel niet omgekrulde platen gevormd, hauw rond, bloemen groot, paars

of wit..............4

Stempel stomp, gaaf of enkel uitgerand, of bij dieper insnijding met buitenwaarts gekromde slippen 5

4 Twee stompe eivormige stempelplaten, hauw kaal, bladen gesteeld, ei-lancetvormig, fijn getand

7 Hesperis.

Pricmvormige uit twee lange spitse dicht aangesloten

92

-ocr page 111-

Cruciferae, 6.

plaatjes gevormde stempel, hauw door plat aangedrukte sterharen ruw, bladen spatelvormig of langwerpig gaaf-randig..............8 Malcohina.

5 Hauw met een naar den top versmalden tvveosne-digen snavel, minstens 1/i van de lengte der vrucht bedragende; groote gele bloemen met wijd uitstaande kelkbladen............6

Geen, of niet tweesnedige snavel.....7

6 Hauwen tegen den stengel aangedrukt, snavel dolk-vormig......12 Brassica nigra Koch.

93

Hauwen afstaande, snavel plat, zwaardvormig

13 Sinapis.

7 Bloemen wit of paars Bloemen geel

8

16

8 Bladen alle onverdeeld of alleen de onderste vin-spletig..............9

Alle bladen vinspletig of gevind.....14

9 Stengelbladen met duidelijk afgezetten steel, hartvormig, grof gekarteld of getand, hauwen in on-rijpen toestand vierkant, later afgerond, bloemen wit.....9 Sisymbrium Alliaria Scopoli.

Stengelbladen ongesteeld of ongevoelig in een steél versmald.............10

10 Stengelbladen zeegroen kaal, gaafrandig, met diep hart- of pijlvorinigen voet den stengel omvattend 11

Stengelbladen grijs-behaard; of kaal, doch alsdan niet stengelomvattend....... . .13

11 Zaden in elk hokje 2-rijig 1), wortelbladen (in den bloeitijd vaak reeds verwelkt) kortgesteeld vinspletig getand ruwharig, stengelbladen ei-langwerpig lan-cotvormig, hauwen stijf opgericht, bloemen geel-

1

D, i. de twee rijen van de beide tegenoverstaande zaadlijsten op zich-zelf staande.

-ocr page 112-

6, Cruciferae.

aelitig wit.........4 Turritis.

Zaden in elk hokje 1-rijig f), alle bladen kaal, wortelbladen rond of langwerpig, stengelbladen elliptisch.............12

12 Hauwen bijna opgericht, bloemen wit.

zie 5 Arabis hrassicaeforrnis Wallr.

Hauwen uitstaande, bloemen wit of bleek-geel.

zie 11 Erysimum orient ale li. Br.

13 Hauwen op draadvormige uitstaande steelen opgericht , rozet van laucetvormig-elliptische gaafran-dige of weinig getande wortelbladen, weinige met een smallen (noch afgeknotten noch hart- of pijlvormig omvattenden) voet zittende stengelblaadjes, bloemen klein wit. 9 Sisymbrium Thalianum Gaud.

Hauwen recht opstaande aangedrukt, of uitstaande maar alsdan öf vinspletige wortelbladen en paarse bloemen, of met een hart of pijlvormigen voet omvattende stengelbladen. Soorten van 5 Arabis.

14 Bloemen in eindelingsche trossen.....15

Bloemen alle in de bladoksels, wit of iets geelachtig, hauw bijna zittend rolrond, iets afgeplat, kleppen 1-aderig kortharig, zaden in elk hokje 2-rijig; stengel liggend, achterwaarts behaard.

10 Braya,

(Bloemen bleekgeel, de onderste van den tros in de oksels van gewone bladen.....zie 30amp;).

15 Zaden in elk hokje l-rijig f) helmknoppen geel

of paars..........6 Cardamine,

Zaden in elk hokje onvolkomen 2-rijig, hauwen niet of nauwelijks langer dan de vruchtsteelen, zeer wij d-uitstaande, helmknoppen geel.

94

2 Nasturtium officinale R. Br.

t) D. i. de twee rijen van de beide tegenoverstaande zaadlijsten tot e\'éne in elkander geschoven.

-ocr page 113-

Crueiferae, 6.

16 Allo bladen, of alleen de bovenste zeegroen kaal 17 Alle bladen grasgroen of grijs behaard ... 20

17 Hauwen tegen den stengel aangedrukt, bloemen

zie 11a . 18

geelwit .... Hauwen afstaande

18 Zaden in elk hokje 1-rjjig, bovenste bladen langwerpig of hartvormig met stengelomvattenden

voet..............19

Zaden in elk hokje 2-rijig, bladen vinspletig met lijnvormige slippen of lijnvormig.

15 Dqüotaxis tenuifolia DC.

19 Hauwen met een priemvormigen of afgeplat kegel-vormigen snavel . . . Soorten van 12 Brassica. Hauwen zonder snavel, bloemen bleek-geel of wit,

zie 11 Erysimum oriëntale R. Br.

20 Bloembladen korter dan de kelkbladen . . . 21 Bloembladen langer dan de kelkbladen . . . 22

21 Hauwen kort en dik, bladen vinspletig met langwerpige getande slippen . . . zie 2 Nasturtium. Hauwen lang en smal, bladen driedubbel gevind met zeer fijne slippen . . 9 Sisymbrium Sophia Lv

22 Hauwen kort en dik elliptisch, zie 2 Nasturtium. Hauwen lang lijnvormig........23

23 Bladen onverdeeld langwerpig lancetvormig, getand

of gaafrandig, hauw vierkant......24

Bladen vinspletig of samengesteld . ., . . 25

24 Stempel diep tweedeelig met omgekrulde slippen,

groote gele bloemen.....1 Cheiranthus.

Stempel gaaf of uitgerand ... 11 Erysimum.

25 Stengelbladen met ooren of met een diep hart vormigen voet den stengel omvattend, alle of alleen de wortelbladen liervormig gevind, zaden in elk hokje 1-rijig ............26

95

-ocr page 114-

6, Cruciferae.

Stengelbladen niet aldus den stengel omvattend 27

26 Hauwen rolrond een weinig bultig met priemvor-migen snavel, die l/s tot lli van de lengte dei-hauw bedraagt, onderste bladen stijfharig grasgroen , bovenste kaal, een weinig zeegroen, diep

hartvormig......12 Brassica liapa L.

Hauwen met min of meer gekielde kleppen, geen lange priemvormige snavel ... 3 Barharaea.

27 Hauwen plat tegen den stengel aangedrukt, bladen vinspletig ... 9 Sisymbrium officinale L. Hauwen afstaande..........28

28 Hauwen niet of nauwelijks langer dan de vrucht-steelen, kleppen ongeaderd, bladslippen lancet- of lijnvormig, getand . 2 Nasturtium sylvestre R. Br.

. Kleppen der hauwen 1—3-aderig.....29

29 Zaden in elk hokje 2-rjjig; bijna onbebladerde bloei-

stengel......15 Diplotaxis muralis DC.

Zaden 2-njig, bloemen in de bladoksels , wit of iets geelachtig...........zie 14amp;

Zaden in elk hoekje 1-rijig, stengel tot nabij of tot onder in de bloemtros bebladerd.....30

30 Hauwen rolrond met zeer korten stijlpunt en 3-aderige kleppen, schuins opstaande, 4 of meermalen langer dan de vruchtsteelen, de jongste boven de bloemknoppen uitstekende.

9 Sisymbrium Irio L. Hauwen vierkant, iets samengedrukt met vierkanten plotseling smalleren stijlpunt en 1-aderige kleppen, schuins uitstaande, 3—4 maal langer dan de vruchtsteelen, met hun top onder de bloemknoppen blijvende, bloemen bleekgeel, de onderste van den tros in den oksel van gewone bladen , de jonge plant met een rozet van plat op den grond liggende wortelbladen . . 14 Erucastrvm.

96

-ocr page 115-

97 Crueiferae, 6,

31 Bloembladen wit, blauw of rood of ontbrekend 32 Bloembladen geel..........47

32 Klein biesachtig plantje met priemvormige bladen, onder water bloeiende of niet geopende bloemen boven het water; in en aan meren met zandbodem. 21 Suhularia.

Bladen niet priemvormig.......33

33 Bloembladen 2-deelig of -spletig, tusscbenscbot in de richting van de grootste breedte der vrucht evenwijdig aan de afgeplatte kleppen ... 34 Bloembladen gaaf ..........35

34 Stengel tenger bladloos, enkel een rozet van wortelbladen , hauwtjes langwerpig rond.

18 Draha ver na L. Stengel stevig, bebladerd, hauwtjes bijna cirkelvormig zachtharig . . 17 Farsetia ineana R. Br.

35 Bloembladen ongelijk, de buitenste straal vormend, tusschenschot smal, kleppen gekield . . . 3G Bloembladen gelijk..........37

36 De langste meeldraden aan hun voet met een bloembladachtig schubje, rozet van doorgaans liervormig vinspletige wortelbladen, stengels bijna naakt..........23 TeesdaUa*

Geen aanhangsel aan de meeldraden, stengel bebladerd, bladen gaaf of getand . . 24 Iberis.

37 Hauwtje eenzadig of uit twee eenzadige boven elkander geplaatste leden gevormd . , . . 38

Hauwtje bestaande uit twee naast elkander geplaatste één- of meerzadige hokjes.....40

38 Strandplant met vleezige bladen, hauwtje geleed 39 Bladen niet vleezig, wortelbladen vinspletig met groote eindslip, stengelbladen pijlvormig, hauwtje niet geleed , éénhokkig, éénzadig . . 31 Calepina.

39 Onderste lid van het hauwtje naar boven tweesnedig

-ocr page 116-

0, Cruciferae. 98

verbreed, bovenlid met twee stompe en twee scherpere kanten, beide 1-zadig; bloemkroon liclitpaars, bladen vinspletig, soms onverdeeld . 33 Cakile, \\

Het onderste lid klein steelvormig onvruchtbaar, liet bovenste kogelvormig 1-zadig, bloembladen wit, groote bijna ronde zeegroene bladen metgeplooiden randö4 Cramhe.

40 Hokjes eenzadig..............41

Hokjes twee- en meerzadig......42

41 Hauwtje een dubbelbolvormig splitvruehtje, of breed niervormig afgeplat niet openspringend; neder-liggende stengel takken, bloemtrosjes tegenover de

bladen..........28 Senebiera.

Hauwtje openspringend met gekielde of gevleugelde kleppen; opgericlite of opstijgende stengels .met lange bloemtrossen .... 25 Lepidium,

42 Tusschenschot smal, kleppen schuitvormig . 43 Tussclienschot breed, evenwijdig aan de vlakke of bolle kleppen...........46

43 Hauwtje plat, gevleugeld.....22 Thlaspi.

Kleppen gekield docli niet gevleugeld ... 44

44 Hauwtje wig- omgekeerd-hartvormig 27 Üapsella. Hauwtje rond of langwerpig met afgeronden voet 45

45 De langste meeldraden aan liun voet met een bloembladachtig aanhangsel, bijna alleen wortelbladen ........... . zie 36a.

Meeldraden zonder aanhangsel, vertakte bebladerde stengel ..............26 Hutchimia.

46 Hauwtje sterk afgeplat, bladen met enkelvoudige en gegaffelde haren, de korte meeldraden met een aanhangsel aan hun voet . . 18 Draba muralis.

Hauwtje gezwollen, bladen kaal, meeldraden zonder aanhangsel.......19 Cochlearia.

47 Hauwtje bolvormig of schoef-eivormig nootachtig,

-ocr page 117-

99 Crueiferao, 6.

niet openspringend, of uit twee boven elkander geplaatste leden gevormd........48

Hauwtje langwerpig, peervormig of afgeplat , met twee gelijke hokjes of helften naast elkander 49

48 Hauwtje bolvormig 1-hokkig 1-zadig, niet openspringend ..........30 Neslia.

Kauwtjes scheef-eivormig, met stijlpunt, hard nootachtig, niet openspringend, van binnen in schuins boven elkander staande hokjes verdeeld, meest

1-zadi g..........31 Bunias.

Hauwtje uit twee boven elkander geplaatste leden gevormd, het onderste lid rolrond 1- of meerzadig, het uo-venste eivormig of rond 1-zadig; bloemen citroengeel . :............33 liapistrum.

49 Hauwtje sterk afgeplat........50

Hauwtje weinig of niet afgeplat.....51

50 Hauwtje hangende, zijdelings afgeplat, langwerpig, naar boven verbreed, niet openspringende, 1-hokkig, 1( —2)-zadig......29 Isatis.

Hauwtjes opgericht, ruggelings afgeplat bijna cirkelvormig, met twee kleppen evenwijdig aan-het breede tusschenschot openspringende, meeldraden aan den voet met een paar tandjes of borstels, bladen grijs of viltig behaard . . 16 Alyssum,

51 Hauwtjes peervormig 2-hokkig, met twee kleppen openspringende , waarbij de stijl op een der kleppen blijft staan , do twee rijen zaden in elk hokje ver van elkander verwijderd, bladen met pijlvoet ...........20 Camelina.

Hauwtjes langwerpig, 2-hokkig, met twee kleppen openspringende, zaden in elk hokje onvolkomen

2-riji g..........2 Nasturtium.

-ocr page 118-

6, Cruciferae. 100

Gr r o o p e n.

A. Openspringende hauwen.

* Kiem zijdelings gebogen (het worteltje naast den eenon rand der zaadlobben \') zaadlobben vlak, evenwijdig aan het tusschenschot, zaden afgeplat.

Arabideae, gesl. 1 — 6.

** Kiem ruggelings gebogen (het worteltje op den rug van een der zaadlobben) zaadlobben vlak, loodrecht op het tusschenschot.

Sisymhrieae. gesl. 7 —11.

*** Kiem ruggelings gebogen, zaadlobben overlangs toegevouwen of om het worteltje gerold.

Brassiceae. gesl. 12 —15.

B. Openspringende bolvormige of van de rugzijde samen g e d ru kt e hauw tj es (zoodat het tusschenschot in de richting van de grootste dwarse middellijn der vrucht valt en evenwijdig aan de vlakke of bolle kleppen is).

* Kiem zijdelings gebogen.

Alyssineae. gesl. 1G —19.

** Kiem ruggelings gebogen.

Camelineae, gesl. 20 — 21.

C. Openspringende zijdelings samengedrukte h a u w tj e s (bijgevolg met smal tusschenschot en schuitvormige gekielde of gevleugelde kleppen).

* Kiem zijdelings gebogen.

Thlaspideae. gesl. 22—24.

\') Men overtuigt zich hiervan het gemakkelijkst, door een bijna rijpen, of een geheel rijpen in water geweekten, zaadkorrel van zijne schil te ontdoen.

-ocr page 119-

101 Cruciferae, 6.

** Kiem ruggelings gebogen.

Lepidineae. gosl. 25 — 27.

*** Kiem ruggelings gebogen, zaadlobben over het worteltje (hears omgevouwen.

Brachjcarpeae. gesl. 23.

D. Niet op en sp ri ngend nootachtig b a u w tj e.

* Kiem ruggelings gebogen.

Isaüdeae. gcsl. 29—30.

** Kiem zijdelings gebogen, zaadlobben met overlangsche plooi.

Zillcae. gosl. 31.

*** Kiem ruggelings gebogen , spiraalsicijs opgerold. Buniadeae. gesl. 82.

E. In loden uiteenvallend hauwtje of hauw.

* Kiem zijdelings gebogen.

Caldlineae. gosl. 33.

** Kiem ruggelings gebogen, zaadlobben overlangs toegevouwen.

Raphaneae. gesl. 34—36.

Arabideae 1—6.

1. Cheiranthus DC.

Hauw lijnvormig, bijna vierkant , kleppen bol of een wei-

-ocr page 120-

6, Cruciferae.

nig afgeplat met sterk uitkomenden midclelnerf, zaden in elk liokje l-rijig, stempel 2-deelig met buitenwaarts gekromde slippen.

1 Bladen lancetvormig gaafrandig, de onderste met een paar tanden; groote gele bloemen. Op oude muren.

Ch. Cheiri L.

De MuurhJoem met bruingele bloemen, die in onze tuinen gekweekt wordt, is een verscheidenheid van dezelfde soort.

2. Nasturtium E. Br.

Hauw lijnvormig of elliptisch, kleppen bol of iets afgeplat , zonder nerf of met een zeer flauw beginsel daarvan, zaden in elk hokje onvolkomen 2-rijig.

1 Bloemen wit, hauwen lijnvormig, ongeveer even lang als de steeleu, bladen gevind, de bovenste 3 —7-jukkig. In slooten, beekjes enz. Waterkers. iV. officinale R. Br. Bloemen geel............2

2 Bloembladen duidelijk langer dan de kelkbladen . 3

Bloembladen niet of nauwelijks langer dan de kelkbladen, hauwtje kort en dik, langwerpig, aan weerszijden stomp, met zeer korten stijl, steelen ongeveer even lang als de vruchten, bladen vinspletig, voet der slippen scheef, de bovenrand hooger oploopende. Aan slootkanten enz......N. palustre DC.

3 Kauwtjes rond of langwerpig, 3—4 maal korter dan de steelen, bladen lancetvormig, gezaagd of getand, de onderste meest lier- of kamvormig vinspletig. Aan en in het water . . . N. amphibiuin R. Br. Hauwen lijnvormig, opgebogen, even als de steelen ongeveer 1 cm. lang (of kort-lancetvormig met vrij langen stijl en 3 — 4 maal korter dan do steelen: var. brachycarpa) allo bladen diep vindeelig, slippen lang-werpig-lancetvormig getand of vinspletig. Sterk vertakte stengel met uitgespreide takken. Op akkers en vochtige plaatsen . . N. sylvestre Ë. Br. N. anccps DC., bij ons nog niet gevonden, heeft de bloem\'-

10-3

-ocr page 121-

Cruciferae, 6.

bladen langer dan den kelk, langwerpige of bijna lan-cetvormige aan de beide zijden samengeclrukte hauwtjea, meest tweemaal korter dan de steeltn en met langen stijl, liervormig vinspletige, hooger op vinspletige of ingesneden-getande, omgekeerd-eivormige bladen, en een recht-opgaanden stengel.

3. Barbavaea R. Br.

Hauw lijnvormig, tusschen rolrond en vierkant, kleppen gewelfd met uitkomenden middelnerf, stempel stomp of uitgerand, zaden 1-rijig.

Bloemen geel............1

1 Bovenste stengelbladen diep-vinspletig metlijnvormige slippen, onderste bladen 5 — 8-jukkig gevind, de jukken naar liet bijkans ronde eiudblad toe geleidelijk toenemend in grootte.........2

2 Bloembladen tweemaal grooter dan de kelkbladen, hauwen (4 — 6 cm. lang) schuins uitstaande, door den 2 mm. langen stijl gekroond . B. praecox R. Br.

Bloembladen nauwelijks grooter dan de kelkbladen, hauwen (2 — 3 cm. lang) aangedrukt, door den kort (1 mm.) kegelvormigen stijl gekroond.

B. intermedia Boreau. Bovenste stengelbladen niet, of meer handvormig, gespleten, doorgaans enkel getand .... 3

3 Do blaadjes der 2 — 3 jukken van de onderste bladen zeer klein, veel kleiner dan de langwerpig-eivormige eindlob , bloembladen langwerpig-wigvormig, nauwelijks anderhalf maal langer dan de kelkbladen, hauwen aangedrukt . ... B. stricta Andrz. Het hoogste der 2 —4 jukken van de onderste bladen even breed als de groote eironde of bijkans ronde eindlob , bloembladen tweemaal grooter dan do kelkbladen , bloemsteelen iets opgebogen, hauwen van deu aanvang af recht, schuins opgericht. B. vulgaris R. Br.

B. arcuata Eb. onderscheidt zich van de vorige door een

103

-ocr page 122-

6, Cruciferae. 104

losseren bloemtros en boogswijs opstijgende, bij rijpheid uitstaande hauwen.

4. Tuit it is L.

Hauw lijnvormig, kleppen een weinig gewelfd met sterk sprekenden middelnerf, stempel stomp of flauw uitgerand, zaden 2-rijig.

1 Wortel bladen (tijdens de vruchtrijpte meestal geheel verwelkt) vinspletig, getand, kort-gesteeld, spatel-vormig-langwerpig, door driearmige haren ruw, stengelbladen haal ei-langwerpig lancetvonnig, met hart-pijlvormigen voet don stengel omvattend, hauwen stijf opgericht zesmaal langer dan de steelen, bloembladen geelwit, kelkbladen bijna recht-opstaande; plant tweejarig, geen wortelstok . . T. glabra L.

5. Arabis L.

Hauw lijnvormig, kleppen vlak of oen weinig gewolfd met meer of minder duidelijken middelnerf of in plaats daarvan met meerdere sprekende overlangscho aderen, stempel stomp of flauw uitgerand, zaden 1-rijig.

1 Bladen alle kaal-, onverdeeld, gaafrandig, wortelbladen rond of langwerpig, in een langen steel\' versmald, stengelbladen langwerpig en elleptisch met diep hart-pijl-vormigen voet den stengel omvattend, hauwen op uitstaande steelen bijna opgericht, kleppen een weinig gewelfd met sterk sprekenden middelnerf, bloemen wit, kelkbladen ten laatste half open; vaste plant met korten wortelstok ........f -A- Brassicaeformis Wallr.

Bladen bebaard ........... 2

2 Wortolbladen lievvormig-vinspletig 6 — 9-jukkig, bovenste stengelbladen gaaf, plant vertnkt-harig, bloemen paars. Aankomeling langs de rivieren.

f A. arena sa _Scop. Bladen alle gaaf, hoogstens getand, bloemen wit 3

3 Stengelbladen schuins uitstaande met diep hartvor-migen voet stengelomvattend, grijs behaard, hauwen uitstaande; vaste plant met vrij lange neder-

-ocr page 123-

Cruciferae, 6.

liggende takken met blaclrozetten (bloeitakken voor het volgend jaar). Bergplant, uit den kruidtuin te Leiden op muren verwilderd f A. Alpina L.

Stengelbladen met hartvormigen of afgeknotten voet niet of sleclits half stongelouivattend, hauwen opgericht, geen neerliggende takken met bladrozetten . 4

4 Stengelbladen met hunne recht opstaande onderhelft tegen den stengel aangedrukt, de voetlobben (ooren) lang evenwijdig of zelfs met de uiteinden tot elkander neigende, aan dezelfde zijde als de bladschijf tegen den stengel aangedrukt, stengel beneden door plat aangedrukte sterharen ruw, hauwkleppen flauw geaderd, zaden bijna cirkelvormig, rondom smal-gevleu-geld , netvormig gestippeld . . A. Gerardi Besser. Stengelbladen schuins opstaande , met uit elkander wijkende soms zeer kleine oortjes, stengel vooral beneden behaard, haren recht-afstaande, enkelvoudig en gegaffeld...........5

5 Stengelbladen met hartvormigen of afgeknotten, soms zeer klein geoorden voet, stengelharen enkelvoudig, bladharen gegaffeld, hauwen zeer smal, kleppen met flauwen nerf, omtrek der zaden min of meer peervormig, alleen om de bovenhelft smal gevleugeld , niet gestippeld.....A. hirsuia Scop.

Stengelbladen met hartvormigen of afgeknotten voet, stengelharen enkelvoudig en gevorkt, bladharen gegaffeld , hauwen breeder dan de vorige, kleppen met vrij duidelijken middelnerf en met zijnerven, zaden langwerpig, rondom smal gevleugeld, flauw gestip\'-peld. Plant forscher, met grooter bloemen en grover getande bladen......A. sagittata DO.

6. Cardamine L.

Hauw lijn- of lancet-lijnvormig, kleppen vlak ongenerfd of met een flauw begin van middelnerf aan hun voet, zaden 1-rijig.

105

-ocr page 124-

6, Cruciferae.

Bladen gevind.......i . . . 1

1 Gemeenschappelijke bladsteel aan den voet pijlvonnig-geoord, blaadjes der onderste bladen kortgesteeld, eivormig 3—5-spletig, de lioogere smaller, gaaf of van onderen getand, hauwen schuins opstaande, bloembladen vaak ontbrekende, anders klein, wit, met smallen op-staanden zoom. Op vochtige plaatsen, f 6*. Impatiens L. i

Bladsteelen niet geoord........2

2 Ongeopende helmknopjes geel......3

Ongeopende helmknopjes paars of rood, stengel kantig gesleufd, blaadjes der onderste bladen eirond, die der hoogere langwerpig, alle hoekig getand, bloembladen wit, met vlak uitstaanden zoom, 2 — 3 maal langer dan de kelkbladen, hauwen schuins opstaande met een dunnen priemvormigen stijlpunt. Moerassige beschaduwde standplaats . ... C. amara L.

3 Bloembladen met smallen opstaanden zoom, wit, tweemaal grooter dan de kelk . . . . . \'. . 4 Bloembladen met breeden vlak uitstaanden zoom, paars of bleek met roode aderen, 2 — 3 maal grooter dan de kelkbladen, blaadjes der onderste bladen eirond, getand of uitgeschulpt, die der bovenste lijnvormig gaafrandig, stengel rolrond, boven flauw gestreept, hauwen schuins opstaande ... O. pratensis L.

4 Blaadjes der onderste bladen getand en gesteeld, het eindblaadje grooter..........5

Bladen veeljukkig, blaadjes der onderste bladen langwerpig, bijna^ gelijk aan do lijnvormige der hoogere bladen, eindblaadje ongeveer even groot, alle ongesteeld en naaiden voet versmald, gaafrandig, hauwen opgericht op wijd uitstaande steelen. Op vochtige plaatsen, f C.parvifloraL.

5 4 meeldraden, stengel kantig, vrij stijf opstaande, weinig bebladerd, blaadjes der hoogere bladen smal, hauwen en vrnchtsteelen schuins opstaande, draadvormige van onderen vertakte hoofdwortel. Op zandgrond.

C. hirsuta L.

lOG

-ocr page 125-

107 Cruciferae, 0.

6 meeldraden, stengel kantig, bochtig, bebladerd, blaadjes der hoogere bladen breeder, soms getand, hauwen op schuins uitstaande steelen bijna opgericht; schuinsche wortelstok met bijwortels. Op vochtige beschaduwde plaatsen.....G. sylvatica Lk

Sisymbrieae 7.

7. Hesper is L.

Hauw lijnvormig, kleppen bol met middelnerf, stempel uit twee tegen elkander staande ook aan de rugzijde vlakke platen gevormd.

1 Bloemsteelcn even lang of langer dan de kelk, bloembladen omgekeerd eivormig, hauwen wijd uitstaande, bijna rolrond, kaal, bladen ei-lancetvormig aanga-spitst , getand, stengel kaal of met vertakte haren, groote paarse bloemen. Eene enkele maal, waarschijnlijk verwilderd . . . . f H. matronalis L.

8. Malcolmia R. Br.

Hauw lijnvormig, rolrond, kleppen met middelnerf; stempel priem-kegelvormig, uit twee tegen elkander vergroeide platen gevormd, zaden 1-rijig.

1 Uitstaande en nederliggende stengeltakken, bladen elliptisch, aan den voet versmald, de onderste gaafrandig, do bovenste een weinig getand, bloemsteelen iets korter dan de kelk, hauwen lang, gebogen, van den voet naar den top van lieverlede verdund met spitse punt, en, even als de gelieele plant met plat aangedrukte sterharen bezet; vrij groote paarse bloemen. Aan zandig zeestrand.........i M. maritima H. Br.

9. Sisymbrium L.

Hauw lijnvormig, kleppen gewelfd met drie overlangsche aderei* stempel stomp ot uitgerand, zaden I-rijig.

1 Bloemen wit, bladen gaaf.......2

Bloemen geel, bladen ingesneden.....3

2 Bladen lancet-langwerpig, gaafrandig of schaars sretand . rozet van in ecu steel versmalde wortelbla-

-ocr page 126-

6, Cruciferae, 108

deu, weinige zittende stengelbladen, hauwen opgericht op draadvormige wijd uitstaande steelen.

S. Thalianum Gaudin.

Bladen groot, gesteeld, de onderste niervormig, grof gekarteld en uitgesoluilpt, de bovenste hart-eivormig, gezaagd, hauwen onrijp vierkant, in rijpen toestand rolrond, schuins opstaande op zeer korte dikke bijna loodrecht uitstaande steeltjes . . S. Alliaria Scop.

Bladen driedubbeld-geviud met kleine lijnvormige slippen, bloemen zeer klein, hauwen afstaande.

S. Sophia L. ... 4 ... 5

Bladen vinspletig . . . 4 Eindslip groot, spiesvormig

Eindslip smal lijnvormig even als de zijslippen, kelk vlak uitstaande, hauwen schuins uitstaande. Aan-komeling......pannonicim Jacq.

5 Hauwen priemvormig versmald, tegelijk met de steelen tegen den stengel aangedrukt, bloemsteel even lang als de kelkbladen . . . S. officinale Scop.

Hauwen overal even dik, schuins uitstaande, de jongste boven het tuilvormig bloeiend einde van den tros uitstekend, bloemsteelen 2 of 3 maal langer dan de kelkbladen, deze een weinig uitstaande, alle bladen vindeelig, slippen ongeoord . . S. Irio L.

10. Braya Sternb. et Hoppe.

Hauw lijnvormig, rolrond of iets afgeplat, kleppen met middelnerf, stempel stomp, zaden 2-rijig. ♦

1 Bladen vinspletig, bloemen okselstandig, wit, hauwen kort gesteeld, schuins uitstaande, bebaard. Op vochtige plaatsen aan zandige en steenige rivieroevers.

B. supina Koch.

-ocr page 127-

Cruciferae, 6.

11. Erysimum L.

Hauwen lijnvormig, vierkant of iets samengedrukt (dus dan ruitvormig in doorsnede) kleppen met kielvormen-den middelnerf, stempel stomp of uitgerand, zaden 1-rijig.

Bloemen wit of bleekgeel, stengelbladen bartvormig-stengelomvattend, hauwen uitstaande. Bouwland.

t E- orienlale II. Br.

Bloemen geel, bladen langwerpig of lijnvormig . 2

2 Bloemsteelen 2 — 3 maal langer dan de kelk, bijna half zoo lang als de vierkante, bijna kale, schuins uitstaande hauwen, bladen langwevpig-lancetvormig uit-geschulpt-getand, door driearmige sterharen eenigs-zins ruw. Zandige bouwlanden enz. E. Gkeirantoides L.

Bloemsteelen even lang als de kelk, veel korter dan de recht opstaande hauwen.......3

Bloemsteelen de helft korter dan de kelk, veel korter dan do wijd uitstaande, stomp vierkante hauwen , bladen lancetvormig, uitgeschulpt-getand, eenigszins ruw door enkelvoudige en drie-armige haren. Bouwland.....f E. repandum L.

3 Haren op de bladen bijna alle enkelvoudig, (eig. 2-armig) bladen langwerpig-lancetvormig kort aangespitst, eenigszins ruw, hauwen vierkant, zijdelings een weinig samengedrukt, grijs met groene kanten, van binnen viltig, op schuins uitstaande steelen opgericht. Stengel beneden iets houtig, doch niet meer dan tweejarig. Op muren.

t E. suff\'rilticosum Spr.

Haren op de bladen 3-armig, hauwen stijf opgericht, vierkant, zachtharig, gelijkmatig gekleurd . . 4

4 Bladen gaafrandig, de onderste lijn-langwerpig stomp, de bovenste lijn-lancetvormig spits. Aankomeling langs de rivieren . . . . f E. virgatum Roth. Bladen uitgeschulpt-kleintandig langwerpig lancetvormig. Zandgronden en ruigten. E. stricium. Fl. Wett.

109

-ocr page 128-

0, Cruciferae,

Brassiceae 12 —15.

12. Bras si ca L.

Hauw lijnvormig of langwerpig, kleppen bol of gekield met middelnerf, daarbij bf geen zijnerven, bf aartjes die aan weerszijden van den middelnerf tot een onduide-lijken zijnerf samenvloeien. Zaden bolvormig 1-rijig.

1 Alle bladen gesteeld , de onderste liervormig, de bovenste lancetvormig gaafrandig, bauwen tegen den bloeistengel aangedrukt, met gekielde kleppen en tweesnedigen snavel, kelk vlak uitstaande. — Zwarte mosterd .........B. nigra Koch.

Bovenste bladen zittend of stengelomvattend, min of meer berijpt, hauwen afstaande .... 2

2 Bovenste bladen zittend of half stengelomvattend, ■ niet hartvormig, bloeiend gedeelte der tros lang uitgerekt , kelkbladen opstaande, aan don voet dicht aaneengesloten, meeldraden bijna gelijk, all.e van den voet af opgericht, hauwen uitstaande met afgeplat kegelvormigen snavel. — Kool, in vele verscheidenheden gekweekt, waarbij ook de koolraap boven den grond, zelden verwilderd . f B. oleracca L.

Bovenste bladen met hartvormigen voet stengelomvattend, bloeiend gedeelte der tros tuiivormig of weinig verlengd, kelkbladen uitstaande, de twee korte meeldraden van een uitstaanden voet opstijgende, hauwen met priemvormigen snavel.......3

3 Alle bladen zeegroen, kaal, hoogstens met eenige borstels op de aderen der ondervlakte, bloeiend uiteinde der tros een weinig verlengd, hauwen tegelijk met de vruchtsteelen wijd uitstaande. — Koolzaad, hiertoe ook de koolraap onder den grond, gekweekt en verwilderd . . . . f B. Nap us L.

Onderste bladen groen, aan weerskanten ruw behaard, de bovenste min of meer zeegroen bedauwd, kelk ten laatste bijna vlak uitstaande, hauwen op de

110

-ocr page 129-

Crueiferae, 6.

uitstaande steelen liijna opgericht. Raapzaad en knollen, gekweekt en verwilderd . f B. Rapa L.

13 Sinapis L.

Hauw lijnvormig of langwerpig, kleppen bol met 3(—5). nerven, zaden bolvormig 1-rijig.

Bloemen geel, kelk vlak uitstaande, hauw met tweesnedigen snavel.........1

1 Snavel smal, dolkvormig, hoogstens even lang als de hauw, afvallend, onderste bladen gesteeld, bovenste zittend, eivormig, getand, hauwen kaal (of stijfharig: var. orientalis). — Krodde, onkruid in bouwlanden.

S. arvensis L.

Snavel breed zwaardvormig, met drie in het midden dicht bijeen geplaatste nerven, blijvend, langer dan de hauw, alle bladen gesteeld, liervormig vinspletig, vruchtsteelen recht, korter dan de vrucht, hauwen zeer wijd uitstaande, meest stijf harig. Gekweekt en wild of verwilderd. Witte mosterd . . S. alba L.

14. Erucastrum Sch. et Sp.

Hauw lijnvormig, kleppen gewelfd, éénnervig, zaden l-rijig, afgeplat.

1 Bladen diep vinspletig of vindeelig met ronde inhammen en stompe getande slippen, de jonge plant met een rozet van plat op den grond liggende wortelbladen, stengel tot onder in de tros bebladerd, kelkbladen schuins opstaande, de langste meeldraden tegen den stempel aangedrukt, hauwen uitstaande, bloemen geel.

E. Pollichii Sch. et Sp.

15. Diplotaxis DC.

Hauw lijnvormig of lancet-lijnvormig, kleppen gewelfd éénnervig, zaden 2-rijig afgeplat.

1 Stengel bebladerd, beneden iets struikachtig, de onderste bladen vinspletig met lijnvormige slippen, de bovenste lijnvormig, gaafrandig, alle geheel kaal,

Ill

-ocr page 130-

6, Cruciferae.

bloemsteelen tweemaal langer dan de bloemen, bloembladen bijna rond, in een korten nagel samengetrokken.

D. ienuifolia DC.

Stengel bijna alleen van onderenbebladerd, kruidachtig, bladen verspreid-behaard, gegolfd-getand of vinspletig met langwerpige of eivormige getande slippen, eindslip omgekeerd-eivormig, bloemsteelen even lang als de bloemen, bloembladen breed-wigvormig stomp. Aan-komeling langs de rivieren . . f Z). muralis DC.

Van deze onderscheidt zicli door smaller bloembladen, kleiner bloemen en nog korter bloemsteelen dan deze

f D. viminea DC.

Ahjssineae 16—19.

16. Alyssum L.

Hauwtje bijna rond of langwerpig, ruggelings afgeplat, hokjes 1—4-zadig, voet der helmdraden met een vleu-gelvormig aanhangsel of beneden aan de binnenzijde met een stompen tand, of alleen de kortste aan weerszijden met een priemvormigen tand.

Bladen lancet-, onderste omgekeerd-eivormig, even als de hanwtjes door sterharen grijs, enkelvoudige eindelingsche bloemtrossen, bloemen geel . . 1

1 Bloembladen nauwelijks langer dan de bijna tot do vruchtrijpte blijvende kelk, de beide korte meeldraden aan weerszijden met een borstelvormigen tand, de overige zonder aanhangsel, hauwtjes cirkelvormig, stengel kruidachtig.....A. cahjcinum L.

Bloembladen met uitstaanden zoom en tweemaal langer dan do na den bloeitijd afvallende kelk, de lange meeldraden lang- en spits-, de kleine kort- en stomp-ge-vleugeld , hauwtjes langwerpig of bijna rond, stengel aan den voet iets struikachtig. Aankomeling langs de rivieren.......-j- A. montanwn L.

112

-ocr page 131-

113 Cruciferao, 6.

17. Parsetia E. Br.

Hakjes G- en meerzadig, overigens als Alyssum.

1 Bloembladen tweespletig, voet der langste meeldraden gevleugeld , die der korte getand, hauwtjes elliptiscli, zachtharig, stengel opgericht of opstijgend, bladen lancetvormig, met sterharen bezet. Bloemen wit.

F. incana R. Br.

18. Drab a L.

Hauwtje langwerpig of elliptisch, ruggelings sterk afgeplat, helmdraden zonder aanhangsel (zaadsteeltjes los 1).

Bloemen wit, 1-jarige plant met draadvormigon wortel ...............1

1 Stengel naakt, rozet van lancetvormige wortelbladen,

bloembladen tweespletig.....D. verna L.

Stengel bebladerd, bladen eivormig, een weinig getand , stengelomvattend , vrnchtsteeltjes rechthoekig uitstaande, tweemaal langer dan de kale hauwtjes, bloembladen zeer klein, gaaf . . D. muralis L.

19. Cochlearia L.

Hauwtje bijna rond of elliptisch, bol of een weinig afgeplat ; stijl, na het openspringen der vrucht, staan blijvend op het tusschenscnot, helmdraden zonder gt; aanhangsel.

1 Middelste bladen vinspletig, wortelbladen zeer groot, lang gesteeld, langwerpig of hartvormig-langwerpig, gekarteld, bovenste bladen lancet- en lijnvormig, hauwtjes bolvormig, kleppen ongenerfd. — Mierik.

C. Armoracia L.

Geen vinspletige bladen, kloppen van het hauwtje mot middelnerf...........2

1

Hierdoor ondersclieidt zich dit geslacht van Lunaria L., waarde zaad-glcelljes met het tusscheiuchot vergroeid zijn. In onze tuinen worden gekweekt L, rederira L , en Z. biennis Much, de laatste inzonderheid bekend onder den naam van Jndas-Vcnntng wegens de groote cirkelronde en zilverwitte tusschen-schottcn, die na het afvallen der vruchtkleppen op de vruchtstcelcn blijven staan.

-ocr page 132-

6, Cruciferae.

2 Bladen spiesvormig driekant en 5-taiidig, ook de bovenste nog kort gesteeld, kauwtjes langwerpig. In de zeeduinen.......C. Danica L.

Bovenste bladen ongesteeld met stengelomvattende voetlobben.............3

3 Wortelbladen eirond of iets hartvormig, kauwtjes bijna bolvormig, kleppen vrij hard. Aan de zeekust. Lepelblad......O. officinalis L.

Wortelbladen eirond of langwerpig, in den bladsteel afloopend, kauwtjes langwerpig (tot 1/2 cm. groot) afgeplat, week, opgeblazen; bloemen en vruekten grooter dan de vorige, bloemsteelen dikker, stijl langer. Aan de zeekust .... 6\'. anglica L.

Camelineae 20.

20. Camelina Crantz.

Kauwtje peervormig, kleppen sterk gewelfd,.met middel-nerf, op den top met een smal, om den stijl gesloten verlengstuk, waarin de stijl, bi) liet openspringen, op een der kleppen blijft staan.

1 Kauwtje langs den rand samengedrukt en daardoor tweesnedig, stijl kalf zoo lang als liet kauwtje, tus-sekensekot boven rond, zaden klein, bruin, knobbelig, bladen lancetvormig, bijna gaafrandig, met pijlvoet, bloemen bleekgeel. Verbouwd. Huttentut.

C. microcarpa Andrz. Hauwtje zonder platten sekerpen rand, stijl korter 2

2 Tusschenscliot omgekeerd-ei-wigvormig, zaden geel, bijna glad, bladen met pijlvoet, gaaf of uitgesckulpt-getand, bloemen donkerder geel. In bouwland.

G. saliva Crantz.

Tussckensckot omgekeerd-kartvormig, zaden bruin-knobbelig. grooter dan de vorige, bladen met pijlvoet , uitgesckulpt-getand of vinspletig, bloemen bleekgeel. In bouwland . . . C. dentata Pers.

114

-ocr page 133-

115 Crueiferae, 6.

Subularieae 21.

21. Subnlaria L.

Hauwtje langwerpig-eivormig, iets zijdelings _ afgeplat, kleppen ongenerfcl, doch tot een stompen kiel gevouwen , hokjes veelzadig.

1 klein biesvormig plantje met priemvormige wortelbladen, en armbloemige bloemtros)es ; bloeit (Juni, Juli) onder water, of met geopende witte bloemen boven het water; in of aan vijvers en meeren met zandbodem.

t S. aquatica L.

Thlasjiideae 22.

22. Thlaspi L.

Hauwtje langwerpig of omgekeerd-eivormig min of meer uitgerand, hokjes 2- en meerzadig, kleppen gevleugeld, helmdraden ongetand, bloembladen geli]k.

Bloemen wit, wortelbladen spatelvormig, stengelbladen liart of pijlvormig omvattend.....1

1 Hauwtje aan deu top ingesneden of uitgerand 2

Hauwtje omgekeerd-eivormig klein, smal gevleugeld, hokjes meestal 6-zadig, bladen grof-gezaagd, stengel beneden iets zachtharig . . . , . \\ T Alliaceum L.

2 Hauwtje ongeveer cirkelvormig, groot, diep en lijnvormig ingesneden, breed gevleugeld, bladen grof gezaagd, stengel kaal, hokjes 6-zadig. T. arvense L.

Hauwtje wig-omgekeerd-hartvormig, met naar boven verwijden inham, vleugels ongeveer even breed als de kleppen, stijl zeer kort, bladen blauwgroen . 3

3 Boven de bloem uitstekende roode of paarse helm-knoppen, vruchthokjes 4—8-zadig, stengels enkelvoudig of alleen aan den voet vertakt, rozetten van wortel bladen, veelhoofdige wortelstok, bladen meest gaafraudig. In Limburg. T. alpestre L.

Niet boven de bloera uitstekende helmknoppen . 4

-ocr page 134-

0, Cruciferae.

4 Helmknoppen rood of paars, inham van het hauwtje ondieper dan de lengte van den stijl, voorts als de vorige. Limburg.....T. calaminare Lej.

Meeldraden geel, vruchthokjes 3—4-zadig, één rozet van spatelvormige, grof getande wortelbladen, draadvormige wortel, stengelbladen met diep pijl-hartvormig oravattenden voet. Aankomeling langs de rivieren......f T. perfoliatum L.

23. Teesdalia E.Br.

Hauwtje bijna cirkelvormig of langwerpig, kleppen ge-vleugekl-gekicld, hokjes 2-zadig, voet der langste meeldraden aan de binnenzijde met een bloembladachtige schub.

Bloembladen ongelijk , de grootste langer dan do .kelkbladen, bladen spatelvormig, stomp, of diep vinspletig met stompe lobben; naakte of weinig be-bladerde stengel. Bloemen wit . T. niulicauUs R.Br.

24. Iberis L.

Hauwtje omgekeerd eivormig of langwerpig, kleppen ge-vleugeld-gekield, helmdraden ongetand, bloembladen zeer ongelijk, straalvormend.

Kruidachtig, bloemen in tuilen.....1

1 Bladen lancetvormig gaafrandig, de onderste fiauw-getand, vruchttrossen eivormig, hauwtjes opgericht, als dakpannen vóór elkander liggend, tweespletig, slippen recht opstaande, spits, even lang als de hokjes, bloemen paars. Plant van de zuidkust van Europa........-j- /. umbellata L.

Bladen langwerpig, stomp, in den bladsteel versmald, aan weerszijden met 2—3 groote stompe tanden, vruchttrossen meer verlengd; hauwtjes bijna cirkelvormig, uitgerand, met driehoekige recht opstaande tanden, deze veel kleiner dan de hokjes; bloemen wit. In zandige bouwlanden . I. amara L.

116

-ocr page 135-

Crueiferae, 6.

Lepidineae 25.

25. Lepiclium L.

Hauwtje langwerpig eivormig of cirkelvormig, hokjes 1-zadig, klepi^en gekield of gevleugeld, helmdraden zonder aanhangsel, bloembladen gelijk.

Bloembladen wit (of ontbrekend).....1

1 Slechts 3 meeldraden, meest in\'t geheel geen bloembladen, onderste bladen (bij de volwassen plant meest afwezig) eens of dubbel vinspletig, bovenste lijnvormig, stengel met uitgespreide takken, bauwtjes uitstaande, cirkel-eivormig kaal, niet gevleugeld, duidelijk uitgerand, stempel zittend . . L. ruderale Ij.

6 meeldraden, bloembladen voorhanden ... 2

2 Onderste stengelbladen eens of dubbel vinspletig, gesteeld, bovenste lijnvormig zittend, hauwtjes opstaande rond-eivormig, stomp, smal uitgerand, duidelijk gevleugeld , berijpt. Ster-kers , gekweekt en verwilderd.......t sativum L.

Stengelbladen onverdeeld, hauwtjes wijd uitstaande 3

3 Bovenste bladen diep-hartvormig, stengelomvattend, onderste 1 — 2 maal gevind met smalle slippen., hauwtjes rond-elliptisch, smal-gevleugeld, uitgerand. Oostenrijksohe plant, een enkele maal op braak-akkers........^ L. perfoliatuin L.

Bovenste bladen met stengelomvattenden pijl voet 4

Bovenste bladen niet stengel-omvattend ... 6

4 Hauwtjes ongevleugeld, breed-hartvonnig, met gezwollen kleppen, flauw uitgerand, stijl lang, bladen schuins uitstaande , langwerpig, onderste spatel-vormig, uitgeschulpt getand; bijna tuilvormig samengestelde\'bloemtros .....L. Draha L.

Hauwtjes gevleugeld, naar den voet versmald of afgerond.............5

117

-ocr page 136-

6, Cruciferae. 118

5 Hauwtjes eivormig, breed gevleugeld, met tepeltjes bezet, overigens kaal of eenigszins behaard, niet diep en bijna lijnvormig nitgerand, stijl kort, niet boven den inham uitstekende, bladen langwerpig, onderste gegolfd of liervormig (verwelkend), bovenste meest getand, plant grijsachtig behaard, helmknoppen geel. Tweejarige plant zonder blijven-den wortelstok.....L. campestre R, Br.

Hamvtje.s eivormig, breed gevleugeld, kaal met weinig flauwe tepeltjes, afgeknot of flauw uitgerand, stijl uitstekend , wortelbladen (nog bij bloeitijd aanwezig) in een langen steel versmald, langwerpig, gaafrandig, getand of vinspletig, bovenste lancetvormig spits, uitge-scliulpt-getand, bijna kaal of sterk behaard, helmknoppen ten laatste paars. Overblijvende plant met kort vertakten niet geschubden wortelstok, onvruchtbare bladrozetten en uitgespreide of nederliggende bloeiende ■ stengels. ..........f L. Smithii Hook.

6 Hauwtjes bijna rond, ongevleugeld, iets uitgerand, zachtharig, stijl zeer kort, pyramidaal samengestelde tros; onderste bladen eivormig, stomp, lang gesteeld, gezaagd, middelste langvverpig-lancetvor-mig, hoogste smal, gaafrandig; overblijvende plant met onderaardsche uitloopers, kaal, een weinig bedauwd .........L- latifolium L.

Hauwtjes spits eivormig, niet uitgerand, stijl zeer kort, stengelbladen lijn- en lancetvormig, spits , gaafrandig, die der wortelrozetten omgekeerd eivormig , getand of liervormig. Overblijvende plant, kaal, groen. Aankomeling langs de rivieren.

f L. graminifolium L.

26. Hutchinsia E. Br.

Hauwtje rond of langwerpig, gaaf of een weinig uitgerand, hokjes 2-zadig, kleppen gekield ongevleugeld, helmdraden zonder aanhangsel.

1 Bladen gevind met spitse kort gesteelde blaadjes, wortelbladen gesteeld, stengelbladen zittend bloembladen

-ocr page 137-

119 Cruciferae, 6.

■weinig langer dan do kelk, hauwtje elliptisch, stempel zittend. Vertakte bebladerde stengel. Bloemen wit.

t H- pstraea K. Br.

27. Cap sell a Med.

Hauwtje omgekeerd driehoekig of langwerpig, gaaf of uitgerand, hokjes veelzadig, kleppen gekielcl ongevleugeld, meeldraden zonder aanhangsel.

1 Hauwtjes omgekeerd driekant-Iiartvonnig, wortelbladen gaaf, getand of vinspletig, steugolbladeu met twee kleine oortjes omvattend.

C. Bursa Pastoris Monch.

Brachjcarpeae. 28.

28 Senebiera Pers.

Hauwtje zijdelings afgeplat, niervormig of dubbelbolvor-mig, hokjes niet openspringend, eenzadig.

Stengeltakken nederliggende, bladen diep viusple-tig, bloemen wit..........1

1 Bloemen en vruchtjes in korte hoopvormige trosjes, steeltjes korter dan de bloemen, bloembladen iets langer dan de kelkbladen , hauwtjes niervormig, netvormig-, langs den rand straalswijs gerimpeld, met blij venden stijlpunt, stengel kaal S. CoronopusVpvt.

Bloemen en vruchtjes in iets verlengde trosjes, steeltjes iets langer dan de bloemen, bloembladen kleiner of korter dan de kelkbladen, vaak slechts 2 vruchtbare meeldraden, vruchtje dubbelbolvormig dus ook van boven uitgerand, gelijkmatig gestippeld, stempel zittend, stengel behaard. Oorspronkelijk uit Amerika .... f 5. didjma Pers.

Isatideae 29.

29. I s a t i s L.

Hauwtje plat, zijdelings samengedrukt, niet openspringende , door verdwijnen van het tusschenschot 1-hokkig 1-zadig.

-ocr page 138-

6 , Cruciferae. 120

1 Hauwtje wigvormig-laugwerpig, aan weerskanten afgerond ef aan den top uitgerand ; onderste bladen langwcrpig-lancetvormig, gesteeld, bovenste met stengel-omvattenden pijlvoet. Talrijke opstaande trossen met kleine gele bloemen, en hangeifde vruch- j

ten. Weede, Pastel.....7. tincloria L.

\'

30. N e s 1 i a Desv.

Hauwtje bijna kogelvormig, 1-liokkig, 1-zadig, met blij- \' venden stijl.

1 Wortelbladen langwerpig, in den bladsteel versmald, stengelbladen lancetvorinig, opgericht, aan den voet geoord, stengel met wijd uitstaande takken , haren vertakt, bloemen bleekgeel. In bouwlanden ........iV. paniculata Desv.

Zilleoe 31.

31. Calepina Desv.

Hauwtje langwerpig, gezwollen, naar boven in een korten dikken stijl versmald, 1-bokkig, 1-zadig.

1 Rozet van lierspletige wortelbladen, stengelbladen zittend langwerpig, stomp en spits, met stengelomvatten-den pijl voet, bloemen in trossen, wit. Limburg.

C. Corvini Desv

Buniacleae 32.

32. Bunias L.

Hauwtje gezwollen eivormig rolrond of vierhoekig met 2 enkele of met 2 paren boven elkander geplaatste hokjes ; deze eenzadig.

1 Kauwtjes scheef-eivormig, ongevleugeld, onderste bladen lang lancetvormig, aan den voet uitgeschulpt gezaagd, de volgende achterwaarts gevind, de hoogste lijnvormig. Plant breed vertakt, met eeltige klieren op den stengel en de bladtanden, bloemen geel..........B. orientalis L.

-ocr page 139-

121 Cruciferae, 0.

CahiUneae 33.

33. C a k i 1 e Tourn.

Ilauwtje tweeledig, leden 1-hokkig 1-zadig, het onderste omgekeerd eivormig, naar boven tweekantig, het bovenste langwerpig eivormig met twee stompe en twee scherpere kanten.

1 Stengel boclitig met opstijgende takken, bladen vleezig , stomp vinspletig, \' of langwerpig , gegolfd-gekarteld. Bloemen paars. In de zeedninen.

C. maritima Scop.

Baphaneae 34 — 3G.

34. Eapistrum Boerliave.

Kauwtje 2-ledig, het onderste lid steelvormig, hot bovenste bolvormig, in den stijlpuntversmald, beide 1-zadig, zaden kort gesteeld.

1 Stijl kort-kegelvorinig korter dan het bovenlid, bladen vinspletig met langwerpige, hoekig getande slippen. Bloemen geel . . . f R. perenna All.

35. Cr am be L.

Hauwtje 2-ledig, het onderste lid steelvormig, loos, \'tbovenste bolvormig 1-zadig, zaden lang gesteeld.

1 Langste helmdraden gegaffeld, stempel zittend, bladen bijna rond met geplooiden golfswijs ingesneden en ge-tanden rand, kaal, blauwgroen. Bloemen wit. Kust-plant. Zeekool.........f C. maritima L.

86. R a p h a n u s L.

Hauw (2-ledig met onvruchtbaar of geheel mislukt bene-denlid; bovenlid veelzadig), lijnvormig of langwerpig of bijna kegelvormig, elfen en onverdeeld, of parel-snoervormig en zich in een aantal 1-zadige stukken verdeelend.

Kelkbladen opgericht, bloembladen met vlak uitstaanden zoom, de plant bezet met stijve haren, deze elk op een kliervormigen voet ingeplant ... 1

1 Hauwen opgeblazen, van binnen sponzig, aan den

6

-ocr page 140-

0, Cruciferae.

top een weinig gebogen, glad met verwijderde over-langsclie streepen ; onderste bladen liervormig gevind; de onderste slippon met hunne bovenzijde in den gemeenscliappelijken bladsteel oploopende, bovenste bladen lancetvormig, getand of ingesneden, bloembladen wit of paars, geaderd. Gekweekt en verwilderd. Eadijs, Eamanas . . . f 7?. sativus L. Hauwen min of meer parelsnoervormig om de zaden gesloten en met overlangsche ribben, die op de plaats der insnoeringen worden afgebroken .... 2

2 Snavel 3 of 4 maal langer dan de laatste aanzwelling der hauw, onderste bladen regelmatig liervormig met 7 — 8 eivormige overstaande uit elkander gaande ongelijk getande slippon, en zeer groote eironde eindslip, bloembladen geel of paars, geaderd.

E. Raphanistrum L. 1

Snavel nauwelijks even lang als de laatste aanzwelling, onderste bladen afgebroken vinspletig met iets opge-bogenc tot elkander neigende slippen, fijn en regelmatig getand, bloembladen geel, nauwelijks geaderd, wortel vleezig. Aan de zeekust . R. maritimus Sm.

7. CISTINEAE Ounal.

1. Hclianthemum Tourn.

Kelkbladen 5, do buitenste kleiner of ontbrekend, bloembladen 5, meeldraden talrijk; zaaddoos 3-kleppig, de zaadlijsten, onmiddellijk of op een tussclienschot, op het midden der kleppen.

1 Helmknoppen boven en beneden uitgerand, stijl even lang als de meeldraden, zaaddoos wollig of viltig behaard; half struikachtige plant met kruidachtige nederliggende en opstijgende takken, bladen mot steunblaadjes, bloemtrossen eenzijdig mot schutblaadjes, bloemen geel. Op den St. Pietersberg.

II. vuigare Gaertn.

122

-ocr page 141-

123 7, Cistineae.

Holmknoppcn aan den top niet uitgeraud, stempel bijna zittend , zaaddoos kaal, kruidachtige gegaffelde opgericlite stengel, de bovenste bladen met steun-blaadjes, bloemtrossen éénzijdig zonder schutblaadjes, bloembladen geel, meest aan den voet purper gevlekt. Op Vlieland . ... 11. guttatum Mill.

8. ViOLARIEAE DC.

1. V i o 1 a L.

Kelkbladen 5, met een aanhangsel aan den voet, bloembladen 5, ongelijk, het onderste gespoord, meeldraden 5, twee met een aanhangsel binnen de spoor van het bloemblad, helmdraden breed, zaaddoos ^-kleppig, de zaadlijsten op de kleppen.

1 De 2 zijdelingsche bloembladen recht uitstaande of naar beneden gericht; stempel scheef afgeknot, of haakvormig............2

De 2 zijdelingsche bloembladen iets naar boven gericht, stempel kruikvormig ; stengel opgericht of opstijgend, bladen gekarteld, de onderste hart-eivorrpig, de hoogere langwerpig of lancetvormig (lijnvormig en eenigszins vleezig bij de varieteit: syrlica, in de zeeduinen), steunbladen, vooral die der bovenste bladen groot, bladachtig, liervormig-vinspletig, de eindslip verlengd, gekarteld. Bloemen in verschillende schakeeringen van paars, geel en wit 3 — 1 kleurig. Op akkers, aan wegen enz. in zandstreken; ook gekweekt als sierplant met zeer groote bloemen. Gewoon viooltje........F. tricolor L.

Als de vorige, maar met uitloopers onder den grond, steuublaadjes meer handspletig met smalle middelslip , vruchtkleppen van buiten niet gesleufd. Limburg ..........V. luiea Huds.

-ocr page 142-

8, Violarieae.

2 Stengel met ontwikkelde leden; geen uitloopers; j stempel uitloopend in een haakvormig puntje . 3 !

Stengel met onontwikkelde leden, bijgevolg de bla- 1 den en bloemen alle wortelstaudig .... 8

3 Stengel nederliggend of opstijgend .... 4 \' Stengel opgericht, driekantig......7

4 De stengel eindigt in een rozet van bladen, waaruit ; de bloeiende takken zijdelings ontspringen . . 5

De bloeiende stengels komen uit den wortelstok; er is geen eindelingsch bladrozet......6

5 Bladen diep hart- of bijna niervormig, de onderste stomp, de hoogere kort aaugespitst, de steunblaad-jes der middelste bladen vliezig lijn-lancetvormig gewimperd, veel korter dan de bladsteel, spoor gekleurd gaaf, 3 — 4 maal langer dan de aanhangsels der kelkbladen, zaaddoos langwerpig spits. In bos-schen. April, Mei.....F. si/lvatica Fries. !

Van deze onderscheidt zich door breeder bladen, eeu ; bleeke aan het uiteinde uitgerande spoor, tweemaal langer dan de hoekige kelkaanhangsels, door grooter bleeker bloemen (en 14 dagen later bloeitijd).

V. Riviniana Echb. i

6 Stengel vertakt, bladen hart-eivormig of langwerpig , langzaam toeloopend in een stompen top, de steunblaadjes der middelste bladen lancetvormig, : gewimperd-gezaagd , veel korter dan de bladsteel, • bloembladen bijna rond , zaaddoos afgeknot gepunt. Op heide- en zandgrond.....V. canina L. 1

Stengel enkelvoudig, bladen ei-lancetvormig langzaam toeloopend in een spitsen top, de steunblaadjes dei-middelste bladen lijnvormig, grof getand-gezaagd , tweemaal korter dan de bladsteel, bloembaden smal, bleek-blauw, zaaddoos aangespitst. Op heide- en ( zandgrond.......F. lancifolia Thora.

124

-ocr page 143-

Violarieae, 8.

Stengel (zich eerst ontwikkelend na de eerste bloemen) met een rij haren op één der kanten, bladen rond, nier-hartvormig, de bovenste kort aangespitst, stoun-blaadjes lancetvormig spits, gaafrandig, bloemen welriekend bleek-paars. Boscbplant. V. mirabïlis L.

Stengel kaal, bladen scheef-hartvormig langwerpig-lancetvormig, de bladsteel boven gevleugeld, steun-blaadjes lancetvormig spits gezaagd, die der middelste bladen tweemaal korter dan de bladsteel, die der bovenste daaraan gelijk, spoor rolrond even lang als de kelkaanhangsels, bloembladen rond om-gekeerd-eivormig bleek-blauw, zaaddoos eivormig spits. Veenplant......F stagnina Kit.

Stempel haakvormig, vruchtsteelen nederliggend, bladen min of meer behaard. Droge standplaats. 9

Stempel scheef schijfvormig, vruchtsteelen recht opstaande, bladen kaal, bijna cirkelrond hart-nier-vormig, steunblaadjes vrij, eivormig, klierig gezaagd, kelkbladen stomp, bloembladen klein omgekeerd-eivormig bleekpaars met donkere aderen, spoor weinig langer dan de kelkaanhangsels. In moerassen...........V pahistris L.

Steunblaadjes gaafrandig......zip Ta

Steunblaadjes gewimperd.......10

Lange dunne uitloopers, bladen cirkelvormig en eirond, de eerste hart-niervormig fijnharig : de bovenste bloembladen afgerond, spoor rolrond, aan den top ingebogen; bloemen welriekend. Kiekend viooltje ..........V. odorata L.

Geen uitloopers; veelhoofdige wortelstok; bladen driekant eivormig hartvormig, aan de onderzijde kort,harig, later zeer lang gesteeld, bloembladen nitgerand, spoor kort kegelvormig. Op beschaduwde plaatsen op zandgrond.....V. hirta L.

125

-ocr page 144-

126

0. RESEDACEAE DC.

1. Reseda L,

Kelk 4—6-deelig, bloembladen gaaf of ingesneden, meeldraden 10—24, zaaddoos 3—6-lioekig , boven open, 1-hokldg met wandstandige zaadlijsten. deze afwisselend met de stempels.

1 Kelk 4-deelig, stengel opgericht, bladen lang-lan-cetvormig kaal, aan den voet met één tand, bloemen bleekgeel. Wouw.....R. luteola L.

Kelk 6-deelig, stengel nederliggend, middelste bladen dubbeld-vinspletig, bovenste 3-splotig, bloem-steelen even lang als de kelk, bloemen groenaelitig bleekgeel..........R Utea L.

De gewone Reseda der tuinen [Reseda odorata L.), eene

■ plant afkomstig uit liet zuidoostelijk deel van Europa en Noord-Afrika, onderscheidt zich van do laatste door hare welriekende bloemen en gave of drielobbige bladen , en bloemsteelen tweemaal langer dan de kelk.

io. DROSERACEAE DC.

1 5-handdeeligo honigklieren tegenover de bloembladen, bladen kaal.........2 Parnassia.

Bloemen zonder honigklieren, bladen bezet met groote klierhaarvormige aanhangsels ... 1 Drosera.

1. Drosera L. Zonnedauw.

Kelk diep 5-deelig, bloembladen 5, meeldraden 5 , stijlen 3—5 tweedeelig, zaaddoos éénhokkig met wandstandige zaadlijsten, aan den top met 3—5 kleppen openend.

1 Bladschijf rond, bloeistengel 3—4 maal langer dan de bladen, opgericht . . . . D. rotundifolia L.

-ocr page 145-

127 Droseraeeae, 10.

Bladschijf langwerpig........2

2 Bladscliijf omgekeerd-ei-wigvormig, 2 — 4 maal langer dan breed, bloeistengels l1/, — 2 maal langer dan de bladen, opstijgend . T) intermedia Hayne.

Bladscbijf lijn-wigvormig,4—7 maal langer dan breed, bloeistengels meest 2 maal langer dan de bladen, 10 — 20 cm. boog, opgericht . D, longijolia Hayne.

Alle drie plantjes van voclitige heide- en veenstreken; ze hèeten ook vliegevangertjes; door den prikkel van een vreemd voorwerp, b.v. van insecten, die door het kle-verio1 vocht van de klierknoppen der bladaanhangsels worden vastgehouden, sluiten zich de bladen langzaam, soms voor goed, soms om zich later weder even langzaam te openen.

2. P a ma s si a L.

Kelk 5-bladig, bloembladen 5 , met waaiervormig gewim-perde klierdragende bijkroonbladen, meeldraden 5, stempels 4 zittend, zaaddoos 1-hokkig, aan den top met 4 kleppen openspringend, de zaadlijsten op onvolkomen tusschenschotten op het midden der kleppen.

1 Bijkroonbladen met 9 —13 slippen, bloembladen kort genageld, wortelbladen hartvormig, gesteeld , bet stengelblad hartYormig-omvattend. Bloemen wit.

P. palustris Lt

11. POLYGALEAE Juss.

1. Polygala L.

Kelkbladen blijvend; drie zeer klein, do twee binnenste (vleugels) groot, bloembladen met de meeldraden en ten deele met elkander vergroeid, het onderste kielvor-mig, zaaddoos 2-hokkig zijdelings afgeplat, zaden behaard met een 3-spletigen zaadmantel.

1 De kiel der bloemkroon met een kuifvormig aanhangsel, de twee bovenste bloembladen met de

-ocr page 146-

11, Polygaleae. 128

kiel en de meeldraden vergroeid, aan de andere zijde vrij, kelkvleugels 3-nervig, do zijnerven met een of meer sclieeve aderen aan de middelnerf verbonden , naar buiten vertakt en netvormig geaderd, zijslippen van den zaadmantel langwerpig, omstreeks Vs van het zaad lang, onderste stengelbladeu kort-elliptisch of omgekeerd eivormig, kleiner dan de lioogere; kleine overblijvende plantjes ... 2

2 Bloemtrossen rijkbloemig eindelingscb, alle bladen

verspreid, bovenste lanoetvonnig.....3

Bloemtrossen arm- (meest 5-)bloemig, tijdelijk schijnbaar zijdelingsch door de ontwikkeling van oen of een paar takken onder de tros, die later, zelf in bloemtrossen uitloopende, boven de eerste uitsteken; dekblaadjes zeer klein, de lagere stengelbladen

, meest overstaande, de hoogere verspreid , elliptisch of ei-laneetvormig, stengels tenger nederliggend. Op vochtige heide- en veengronden. P. depressa Woud.

3 Stengels nederliggend met min of meer opstijgende toppen, dekblaadjes eivormig, aangespitst, de grootste even lang als de bloemsteel, nimmer uitstekend boven de bloemknoppen. Op grazige zanden heidegronden (bijna uitsluitend de verscheidenheid : oxyptera Koch, met kelkvleugels smaller dan

de zaaddoos)........P. vulgaris L.

Stengels opstijgend, 2 centim. hoog, steviger dan de vorige, dekblaadjes lancetvormig, de grootste langer dan de bloemsteel, en aan het uiteinde der tros als een kuifje buiten de knoppen uitstekend.

P. comosa Schk.

NB. P. amara L., die in de apotheken gebruikt wordt, onderscheidt zich van de inlandsche soorten, doordien de lagere bladen grooter zijn dan de hoogere en rozetten vormen om den voet der stijf opgerichte bloeitakken, voorts door het niet netvormig samenvloeien der eenvoudiger aderen van de zijnerven op de kelkvleugels, en de korte (nauwelijks \'/4 van het zaad) lobben van den zaadmanteL

-ocr page 147-

129

12. FRANKENIACEAE St. Hil.

1. F r a n k e n i a L.

Breede elsvormige helmdraclen, driedeelige draadvormige stijl, eenhokldge veelzadige zaaddoos ^ met 8—5 kleppen openspringend, do zaadlijsten opliet midden der kleppen.

1 Bladen afgeknot omgekeerd eivormig, kaal, aan de achterzijde bepoederd, bladsteel gewimperd, stengel sterk vertakt; wortel dun, eenjarig. Plant van de kust der Middellandsche zee, bij ons langs een paar rivieren gevonden f F. pulverulenta L.

13. SILENEAE DC.

1 Bloemen tweebuizig.........2

Alle of althans de meeste bloemen tweeslachtig 3

2 Bloembladen tweespletig, tusschen den nagel en de schyf gekroond1), 5 stijlen, 10-tandige zaaddoos ..........zie 6 Lychnis.

Bloembladen lijnvormig gaaf, niet gekroond, 3 stijlen, 6-tandige zaaddoos . 5 Silene Otites Snj.

3 De kelk is door twee of meer elkander als dakpannen bedekkende schubben (bijkelk) omringd, bloembladen langgenageld .... 2 Dianthus. Geen bijkelk............4

4 2 stijlen................5

3 stijlen.............6

5 stijlen.............7

5 Bloembladen zeer kort genageld, kelk klokvormig.

1 Gypsophila.

1

D. i. met schubben voorzien , die te zamen oen kroontje of krans vormen in de keel der bloemkroon.

-ocr page 148-

13, Sileneae. 130

Bloembladen lang genageld, kelk buisvormig.

3 Saponaria.

6 Kelk 5-lobbig wijd klokvormig, 3-bokkige kogelvormige besvrucht.......4 Cucubalus.

Kelk buisvormig of opgeblazen, 5-tandig, 6-tandige doosvrucbt..........5 Silene.

7 Stempels behaard, zeer lange groene boven de bloembladen uitstekende kelkslippen 7 Agrostemma. Stempels enkel aan de binnenzijde getepeld , verder kaal, kelktanden korter dan de bloemkroon.

6 Lychnis.

1. Gypsophila L.

Kelk 5-tandig of -spletig, geen bijkelk, 5 naar den voet wigvormig versmalde niet gekroonde bloembladen, 10

\' meeldraden, 2 stijlen, 1-liokkige 4-tandige zaaddoos, zaden bol niervormig; bloemen lichtrood of vat.

1 Tenger eenjarig plantje met stijf opgericliten draad-vormigen stengel, meest gegaffeld en uitstaande vertakt, bladen lijnvormig, bloemen verspreid, kelk 5-kant kegel-klokvormig, bloembladen lichtrood met donkere aderen, gekarteld of uitgerand, zaaddoos eivormig. Zandgrond en muren . G. rnuralis L.

2. Di an thus L. Anjelier.

Kelk buisvormig 5-tandig, door bijkelkschubben omgeven, 5 lang genagelde niet gekroonde bloembladen, 10 meeldraden , 2 stijlen, 1-bokkige 4-tandige zaaddoos, zaden schildvormig, aan de eene zijde bol, aan de andere hol, en aldaar met een kleine kiel.

1 Bijkelkschubben stomp, zonder stekelpunt, langer dan de kelkbuis, kaal, vliezig, bundel van weinige zittende bloemen, omringd door 2 — 3 paar om-windselschubbeu, waarvan do twee buitenste tweemaal korter, met stekelpunt, de andere gelijk aan de bijkelkschubben. Üp steenachtige en zandige

-ocr page 149-

Sileneae, 13.

plaatsen.........D. prolifer L.

Bijkelkscliubbeu aangespitst of met een stekelpuut 2

3

4

2 Bloemen alleenstaande .

Bloemen in bundels vereenigd

3 Bloembladen getand, stengel zachtliarig, meest slechts 2 bijkelksclmbben, met de priemvormige naald tweemaal korter dan do kelkbuis, bladen lijn-lan-cetvormig, de onderste stomp. Beschaduwde zandgrond ..........D. dvJtoides L.

Bloembladen minstens tot op Vs van (le scbijf ingesneden , vinspletig-veeldeelig, bijkelksclmbben eivormig kort gepunt, 3—4 maal korter dan de kelkbuis ; bladen lijn-lancetvormig aangespitst. Moerassige plaatsen......D. siqjerhus L.

Van deze onderscheidt zich, door den meest eenbloemigen stengel en door een lancetvormig (niet smal langwerpig) met groene vlek geteekend middelveld der bloemblad-schijf , de op zandstuivingen groeiende t f). arenarius L.

4 Bijkelkschubben behaard lancet-priemvormig. Plant zachtharig. Beschaduwde zandgronden. D.ArmeiuaL. Bijkelkschubben kaal.........5

5 Bijkelkschubben en dekschubben bruin droogvlie-zig, omgekeerd eirond zeer stomp met opgezette naald, bloemen in dichte bundels, bladen lijn-lancetvormig smal. Steenige grasgronden.

D. Carthusianorum L.

Bijkelksclmbben ei-lancetvormig lang genaaid, dekschubben kruidachtig lijn-elsvormig, afgebogen, bladen breed, lancetvormig. Als sierplant gekweekt, soms verwilderd. Duizendschoon.....t -D- barhatus L.

NB. De plant, die gewoonlijk in de tuinen onder den naam van Anjelier gekweekt wordt, is do oorspronkelijke Afrikaansche 1). Caryophyllus L., met groote alleenstaande bloemen , aangedrukte kort aangespitste kelkschubben , 4 maal korter dan de lichtgroene of blauwachtige naar boven vernauwde kelk, onregelmatig getande bloembladen, lijnvormige bladen met opgebogen randen enz.

131

-ocr page 150-

13, Sileneael. 132

3. Sa ponaria L. Zeepkruid.

Kelk buisvormig 5-tanclig zonder bijkelk, 5 lang-gena-gelde bloembladen, 10 meeldraden, 2stijlen, l-hokkige 4-tandige zaaddoos. Zaden bol niervormig.

1 Kelk rolrond kaal, bloembladen gaaf of een weinig nitgerand, elk met twee kleine kroonschubjes, bloemen in gedrongen tuilen. Vaste plant met vertakten wortelstok. Op zandgrond. S. officinalis L.

Kelk scherp 5-kantig bijna gevleugeld, bloembladen gekarteld zonder kroonschubjes, bloemen in losse tuilen. Eenjarige plant met penwortel. In bouwlanden, kalken kleigrond.........■f S. Vaccaria L.

4. C u c n b a 1 u s L.

Kelk kom-klokvormig 5-lobbig zonder bijkelk, 5 lang-ge-nagelde en gekroonde bloembladen, 10 meeldraden, 3 stijlen, 3-hokkige bes; zaden bol niervormig.

1 Sterk vertakte stengel met loodrecht uitstaande takken, bladen eivormig spits, bloemen eind- en okselstandig, kort gestoeld, bloembladen 2-spletig groenwit. Op vochtige plaatsen tusschen struiken enz. opklimmend......G. bacciferus L;

5. Silene L.

Kelk 5-tandig zonder bijkelk , 5 lang-genagelde bloembladen, 10 meeldraden, 3 stijlen, zaaddoos aan den voet 3-hokkig, 6-tandig openspringend, zaden niervormig.

1 Bloembladen met kroonschubben tusschen den nagel en de schijf...........2

Bloembladen niet gekroond.......6

2 Kelk 30-uervig, ongeveer kegelvormig opgeblazen, bloembladen omgekeerd-hartvormig, zaaddoos lang-werpig-eivorraig. Duinen en zandig bouwland.

S. conlca L.

Kelk 10-nervig...........3

3 Bloembladen gaaf of hoogstens nitgerand . . 4

-ocr page 151-

Sileneae, 13.

Bloembladen tweespletig of tweedeelig ... 5

4 Bloemen schijnbaar zijdelingsch, en afwisselend in enkelvoudige trossen gerangschikt. Stengel zachtharig, naar boven kleverig. Bebouwde zandgrond.

S. gallica L.

Bloemen eindelingsch in gedrongen gaffeltuilen, stengel kaal, de hoogere leden elk met een min of meer kleverig gedeelte, vruchtdrager (binnen den kelk) langer dan de vrucht. Zandgrond onder houtgewas, meest verwilderd ..... S. Armeria L.

5 Bloemen opgericht, verspreid of in armbloemige pluimen, vruchtkelk eivormig, om de vrucht gezwollen ; plant kleverig behaard. Op bouwland, kalk- en kleigrond.....S. noctiflora L.

Bloemen gedurende den bloeitijd naar eene zijde overhangend, takken der pluim 3 —7-bloemig; vruchtkelk tot bijna aan den voet opengespleten. Plant behaard, boven kleverig. Op zandgrond.

S. nutans L.

6 Bloembladen lijnvormig gaaf, kelkbuis niet opgeblazen ; vrij dichte afgebrokene eindelingsche bloemtrossen van kleine groenachtige tweehuizige of ge-mengdslachtige bloemen. Duinen . S. Otiies .Sm.

Bloembladen tweespletig, kelk eirond, zeer sterk opgeblazen, netvormig geaderd ; eindelingsche gaf-felpluim. Aan ruigten ... . S. inflata Sm.

6. Lychnis L.

Kelk 5-tanclig, geen bijkelk, 6 lang-genagelde gekroonde bloembladen, 10 meeldraden, 5 stijlen, stempels aan de binnenzijde getepeld, overigens kaal. Zaaddoos 5- of 10-tandig.

1 Bloembladen 2 —4-spletig........2

Bloembladen gnaf of even uitgerand, kroonscliubben els-vormig hard. Plant wollig behaard. In tuinen, soms verwilderd. Prikneus.....f L. coronaria Lam.

133

-ocr page 152-

13, Sileneae.

2 Bloembladen 4-spletig met smalle slippen. Op vochtige plaatsen. Koekkoeksbloem . L. Flos cuculi L.

Bloembladen 2-spletig, planton tweehuizig . . 3

3 Bloemen meest rood, bloemsteeleu lang- en zacht bebaard, zaaddoos rond-eivormig met omgekrulde tanden. Beschaduwde zandgronden. L. diurna Sibth.

Bloemen grooter, doorgaans wit, zelden lichtrood, bloemsteelen kort en klierig behaard, zaaddoos meer kegelvormig, met rechte tanden. Meer opene standplaats ........L. vespertina Sibth.

7. Agrostemma L.

Kelk 5-tandig, tanden zeer lang groen, geen bijkelk, 5 genagelde bloembladen, niet gekroond, 10 meeldraden, 5 sti]len. stempels vn,n binnen getepeld en bovendien .naar alle zijden behaard, zaaddoos 5-tandig.

1 Bloembladen uitgerand of stomp, rood, zelden wit, kolktanden meest een eind boven do bloembladen uitstekende, bladen lijnvormig. Tusschon koren op gemengden kleigrond . . Bolderik. A. Githago L.

2 6

14. ALSINEAE DC.

1 2—3 stijlen (tanden of kleppen der vrucht in ge-

lijk of dubbel aantal)

4 stijlen (id. id.)

5 stijlen (id. id.)

8

2 Bloembladen diep 2-spletig of 2-deelig, zaaddoos

6-kleppig1).........9 Stellaria.

Bloembladen gaaf of enkel getand of uitgerand 3 Bloembladen ontbrekend zie 9 Stellaria media Vill.

134

1

-kleppig beteekent hier: tot de helft of dieper opengespleten ; -tandig, enkel aan den top opengespleten.

-ocr page 153-

Alsineao, 14.

Bloembladen onregelmatig getand, iets langer dan de kelkbladen, meest slechts 8 meeldraden, zaaddoos 6-kleppig. Bloemen in schermen.

8 Holosteum umbellatum L.

Bloembladen gaaf of flauw uitgerand, meestal 10 zelden 8 of 5 meeldraden, geen bloemschermen . . 4

Zaaddoos 6-kleppig met omgekrulde kleppen, zaden met een wit aanhangsel, kelkbladen breed-ge-rand, met drie dicht tegen elkander staande nerven, onderste bladen lang-gesteeld, vruchtkelken neder-gebogen ......6 Möhringia trinervia Cl.

Zaaddoos eerst 6-tandig, daarna 3-kleppig, elke klep 2-taudig, zaden zonder aanhangsel, rand der buitenste kelkbladen smaller dan het groene gedeelte, dit met drie gelijkmatig van elkander verwijderde nerven, bladen eivormig spits, zittend of bijna zittend, vruchtjes recht of schuins opstaande.

7 Arenaria serpyllifolia L.

Zaaddoos 3-kleppig, zaden zonder aanhangsel 5

Groote klieren aan den voet der buitenste meeldraden , weinige dikke peervormige zaden, kelkbladen stomp 1-nervig, bladen breed, vleezig.

Halianthus peploides, Fr.

Kliertjes aan den voet der meeldraden klein, zaden talrijk niervormig, kelkbladen smal lancetvor-mig, gelijkmatig 3-nervig, bladen elsvormig.

5 Ahine tenuifolia Wahl.

Bloembladen tvveespletig, zaaddoos 8-tandig, krom boven den kelk uitstekend.

zie 12 Cerastium tetrandrum Curt.

Bloembladen gaaf of ontbrekend.....7

Kelk bij den bloeityd waterpas uitstaande, zaaddoos 4-kleppig........1 Sagina.

135

-ocr page 154-

14, Alsinoae.

Kelk opstaande, zaaddoos 8-tandig, ingesloten.

10 Mönchia erecta Wott.

8 Bloembladen gaaf, zaaddoos 5-kleppig ... 9

Bloembladen gespleten of ingesneden; zaaddoos 10-tandig..............11

9 Bladen aan den voet vergroeid, geen steunblaad-

jes........Sagina nodosa Meijer.

Bladen vrij , met vliezige steunblaadjes ... 10

10 Twee kleine kliertjes aan den voet der buitenste meeldraden, bloemen wit of rood . 3 Sper gularia.

Geen kliertjes, bloemen wit, bladen gebundeld.

2 Spergula.

11 Bloembladen tot nabij den voet 2-deelig, zaaddoos 5-kleppig, kleppen 2-spletig.

11 Malachium aquaticum Fr. Bloembladen niet voorbij het midden gespleten, zaaddoos 10-tandig......12 \'Cerastium.

1. Sagina L.

4—5 kelkbladen; 4—5 f^ave bloembladen, soms ontbrekend; 4, 5 of 10 meeldraden, 4—5 stijlen, 4—5-klep-pige zaaddoos, bladen aan den voet vergroeid, geen steunblaadjes. Bloemen wit.

1 Bloemen 5-tallig..........2

Bloemen 4-tallig...........3

2 Bloembladen tweemaal grooter dan de eivormige stompe kelkbladen, bladen lijnvormig, stomp of gepunt, kleine bladbundels in de oksels der hoo-gere bladen, stengels nederliggend-opstijgend. Vochtige zand- en heidegronden . . S. nodosa Meijer. Bloembladen even groot als do kelkbladen, bloem-steelen 6—10 maal langer dan de bladen, deze lijnvormig aangespitst, lang genaaid.

S. suhdata Wiram.

136

-ocr page 155-

Alsineae, 14.

3 Stengeltjes neder! iggend-opstij gen cl of uitgespreid, bladen lijnvormig, gepunt, uitgebloeide bloemsteelen haakvormig omgebogen, later weder opgericht . 4 Opstijgende of opgerichte stengels, nimmer wortelend , uitgebloeide bloemsteelen recht, hoogstens knikkend.............5

4 Stengels nederliggend-opstijgend , hier en daar wortelend , ontspringend uit een rozet van wortelbladen, bladen niet gewimperd, bloembladen eivormig, tweemaal kleiner dan de kelk, soms ontbrekend. Op vochtige plaatsen tusschen straatsteenen enz. S.procumbensh, Stengels uitgespreid, niet wortelend, bladen gewimperd , buitenste kelkbladen scherp gespitst met de punt naar binnen gekromd. Zandige zeekust.

S. ciliata Fr.

5 Bladen elsvormig naar boven versmald, genaaid, aan den rand min of meer gewimperd, bloemsteelen recht of een weinig knikkend, bloemblaadjes zeer klein lancetvormig. Velden en akkers. S. apetalaL.

Bladen vleezig, zeer kort gepunt, niet gewimperd,

■ bloemsteelen zeer lang, terstond en blijvend opgericht, geen bloembladen. Zandige zeekust.

S. strict a FrieS.

2. S p e r g u 1 a L. Spurrie.

5 kelkbladen, 5 gave bloembladen, 5 of 10 meeldraden, 5 stijlen. 5-kleppige zaaddoos, zaden rond, gevleugeld, bladen lijnvormig, krans wijs gebundeld, aan den voet vrij, met vliezige steimblaadjes; bloemen wit,

1 Bladen van achteren gesleufd, zaden met zeer smal-len vleugel. Op zandgronden . . Sp, arvensis L. Bladen van achteren effen, vleugel even breed als het zaad. Stengel dunner, bladen korter dan de vorige, meer blauwgroen, steunblaadjes zeer klein. In zand- en heidestreken . . . Sp. pen tandra L.

Van de laatste schijnt bij ons alleen voor te komen de

137

-ocr page 156-

14, Alsinoae.

vorm met donkerbruine (niet zwarte) vuil-wit gevleugelde zaden en eivormige stompe (niet smal lancet-vormige) bloembladen, die ook als afzonderlijke soort: 8. Morisonii Boreau onderscheiden wordt.

3. Sper gularia Peis. (Lepigonura Kooh).

5 kelkbladen, 5 gave bloembladen, 10 meeldraden, de buitenste elk met tivee kleine kliertjes aan den voet, 5 stijlen, 5-kleppige zaaddoos; bladen lijnvormig, aan den voet vrij, met vliezige steunblaadjes.

1 Bloembladen rood, even lang als de kelkbladen, deze met vliezigen rand, stengels nederliggend-opstijgend.............\'2

Bloembladen wit, tweemaal korter dan de kelkbladen, deze droogvliezig met groene middelnerf; stengel opgericht sterk vertakt, takken wijduitstaande met afgebogen toppen. In bouwlanden; wordt opgegeven voor Limburg............S. segetalis L.

2 Bladen een weinig vleezig, aan weerskanten vlak, duidelijk gepunt (de naaldjes ongeveer even lang als de breedte van het blad), zaaddoos even lang als de kolk, zaden alle ongevleugeld, wigvormig, stomp afgeknot, byna driekant. Bloemen rozerood.

In zandstreken.......S. ruhra Pers.

Bladen vleezig, rolrond of aan de eene zijde vlak, aan den top spits doch niet of zeer kort gepunt, zaaddoos langer dan de kelk, bloemen bleek 1) 3

3 Alle zaden gevleugeld, bladen halfoilindervormig, zaaddoos IYj —2 maal grooter dan de kelk, deze groot (tot 7 en 8 mm.) Op zilte kleigronden.

S. marginata DC.

138

Alle of verreweg de meeste zaden ongevleugeld, zaden breed wig-eivormig, zaaddoos langer dan de kelk...........4

1

De hicrvolgende soorten worden door sommige schrijvers tot ééne samengetrokken onder den naam van Sper-gularia marina of Ualophila.

-ocr page 157-

Alsineao, 14.

4 Bladen aan weerskanten bol. Zilte zandgronden.

S. salina Fr.

Bladen van boven vlak, nitgebloeide bloemsteelen reolithoekig uitstaande (niet zoover teruggeslagen als bij de andere soorten), later (even als bij gene) weer opgericht, kort, nauwelijks langer dan do vrucht, deze weinig langer dan de kelk. Aan wegen en ruigten naar den zeekant.....S, media Fr.

4. Halianthus Fr.

5 kelkbladen, 5 gave bloembladen, 10 meeldraden, de buitenste met twee eivormige klieren aan don voet, 3 stijlen , zaaddoos 3-kleppig, zaden omgekeerd-eivormig, aan de rugzijde bol, aan de andere zijde met een langwerpige sleuf.

1 Stengels nederliggond, bladen zittend, spits eivormig, vleezig, kaal, bloemen oksel- en gaffelstandi gt;■, bloembladen grooter dan de kelkbladen, deze eivormig l-nervig. Zandige zeekust . . II. paplokles Fr.

5. Alsine Wahl.

5(—1) kelkbladen, 5(—4) gave of flauw uitgerande bloembladen, 10 of minder meeldraden, de buitenste met 3\' kleine kliertjes aan den voet, 3 stijlen, 3-ldeppïge zaaddoos. Zaden niervormig, (ongevleugeld, zonder zaadmantel).

1 Bladen elsvormig, 3-norvig, kelkbladen lancet-elsvor-mig 3-nervig, bloembladen eivormig, .korter dan de kelkbladen, Stengels opgericht of opstijgend, gegaffeld. Bebouwde zandgrond. A. tenuifolia Wahl.

6. Möhringia L.

4—5 kelkbladen, 4—5 bloembladen, gaaf of flauw uitge-rand, 8 of 10 meeldraden, 2—3 stijlen, 4- of 6-kleppige zaaddoos met omgekrulde kleppen, zaden met zaad-mantel.

139

-ocr page 158-

14, Alsineae.

1 Alle bladen eivormig spits 3 —5-nervig, do onderste gesteeld, met steelen even lang als de bladen, kelkbladen spits met breeden witten rand, in het groene gedeelte 3-nervig met zeer dicht bij elkander geplaatste nerven, de middelste liet sterkst gekield. Bloembladen en zaaddoos kleiner dan de kelk, vrachtkelk nedergebogen. Bosscben en beschaduwde plaatsen . ... M, trinervia Clairv.

7. A r e n a r i a L.

5 kelkbladen, 5 gave of flauw uitgerande bloembladen! 10 meeldraden, 3 stijlen , zaaddoos eerst 6-tandig gt; daarna 3-kleppig, de kleppen elk tweetandig of -spletig (zaden zonder zaadmantel).

1 Bladen eivormig aangespitst, de onderste kort gesteeld, de andere zittend, kelkbladen grooter dan de bloembladen, aangespitst, gelijkmatig 3-nervig, de vliezige rand der binnenste even breed als het middelveld, vrucbtsteelen lang uitstaande, of kort, opgericht. Opene en bebouwde zandgronden.

A. serpyllifolia L.

8. Holosteum L.

5 kelkbladen, 5 getande bloembladen, 3—5 (zelden 10) meeldraden; 3 stijlen, zaaddoos eerst G-tandig, daarna 6-kleppig, zaden aan de eene bolle zijde geslenfd, aan de andere holle zijde gekield.

1 Bloemen in eindelingsche schermen, uitgebloeide bloemsteelen teruggeslagen, daarna weder opgericht, stengels opgericht met twee paar langwerpige bladen. Opene en bebouwde zandgronden. Voorjaar.

H. umbellatum L.

9. Stellaria L.

6 kelkbladen, 5 tweespletige of 2-doelige bloembladen, 10 of minder meeldraden, 3 stijlen, 6-kleppige zaaddoos.

140

-ocr page 159-

Alsineae, 14.

1 Bloembladen tot aan het midden 2-spletig, tweemaal grooter dan de kelk, bladen lijn-lancetvormig naar boven lang uitgetrokken, met scherpe randen. Eosschen en beschaduwde plaatsen, voorjaar.

St. Holosiea L.

Bloembladen tot bij den voet 2-deelig ... 2

2 De lagere bladen aan de bloeiende stengels gesteeld, steel ongeveer even lang als de hartvormige of breed

ei-lancetvormige schijf.........3

Alle bladen ei- of lyn-lancetvormig ongesteeld 4

3 Bloembladen tweemaal grooter dan de kelk, gaffel-pluim , stengel en bladen behaard, onderste bladen hartvormig, hoogere elliptisch-lancetvormig. Beschaduwde vochtige plaatsen . . St. nemorum L.

Bloembladen kleiner dan de kelk, soms ontbrekend , bloemen alleenstaande gaffelstandig, meeldraden meest onvoltallig, een lijn van uitstaande haren op den stengel, bladen kaal, met gewim-perden bladsteel, hart-ei-lancetvormig. Algemeen onkruid in tuinen enz. Witte muur. St. media Vill.

4 Bladen langwerpig-lancetvormig, kaal of enkel ge-wimperd, dekbladen droog vliezig, zaaddoos ongeveer even lang als de sterk 3-nervige kelkblaadjes, bloemkroon kleiner dan de kelk. Op moerassige plaatsen......St. uliginosa Murr.

Bladen lijnvormig, naar den top versmald . . 5

5 Grasgroen, dekbladen en bladen aan den voet ge-wimperd, wijde eindolingsche bloempluim, bloemkroon meest weinig grooter of kleiner dan de kelk, zaaddoos iets grooter. Aan slootkanten enz.

St. graminea L.

Blauwachtig groen, dekbladen en bladen kaal, pluim minder wijd en armbloemiger, bloembladen meest grooter dan de kelk, zaaddoos daaraan ge-

141

-ocr page 160-

14, Alsincae.

lijk. Voelitige weilanden enz. . St. glauca With. Het midden tnsschen deze beide houdt, met grasgroene bladen, en bloemen tweemaal grooter dan de kelk.......St. Ddleniana Mönch.

10 Mönchia Ehrh.

4—5 kelkbladen, 4—5 gave of flauw uitgerande bloembladen, 4, 8 of 10 meeldraden, 4—5 stalen, 8—10-tan-dige zaaddoos.

1 Bloembladen driemaal grooter dau de kelk, stengel klein, opgericht, 1—2-bloemig, bloem 4-tallig. Grazige en opene zandgronden, bloeit vroeg in het voorjaar. Bloemen wit . . . M. erecta Wetter.

11. Malaohium Fr.

\' 5 kelkbladen, 5 tweedeelige bloembladen, 10 meeldraden, 5 stijlen, zaaddoos 5-kleppig, kleppen 2-spletig.

1 Stengels uit den nederliggenden voet opklimmend, bladen hart-eivormig aangespitst, de onderste en die der onvruchtbare stengels gesteeld, steel even lang als de schijf, de andere zittend ; uitstaande gaifel-pluimen, klierig behaard, bloembladen grooter dan de kelk. Slootkanten enz. . . M. aquaticum Pr.

12. Cerastium L.

5(4) kelkbladen, 5(4) 2-spletige of spits uitgerande bloembladen, 10(8) meeldraden (soms tot op de helft ver-minderd), 5(4) stijlen, tegenover de kelkbladen, 10-(8)-tandige zaaddoos.

1 Bloembladen tweemaal langer dan de kelk, bladen lijn-lancetvormig, bloemsteelen kortharig, dekbladen breed berand; vaste plantjes met zodenvor-mende onvruchtbare stengeltjes bij de opstijgende vruchtbare. Grazige zandgronden . C. avvense L. Bloembladen weinig langer of ook korter dan de kelk, bladen langwerpig- of omgekeerd-eivormig 2

142

-ocr page 161-

143 Alsineao, 14.

2 Dekblaadjes en kelkbladen beide duidelijk vliezig

berand..............3

Dekblaadjes zeer smal (meest niet zonder vergrooting zichtbaar) berand, kelkbladen duidelijk maar smal berand............4

Dekblaadjes geheel kruidachtig, kelkbladen niet of nauwelijks berand..........5

3 Kelkbladen ei-lancetvormig, stomp of getand, met bijna tot den top doorloopende groene streep, bloem-steelen uitstaande, gebogen, stengels forsch , uit een liggenden, vaak wortelenden voet opstijgend. Algemeen aan wegen enz.....C. triviale Link.

De vliezige rand der dekbladen neemt de helft of althans Yj van het dekblad in en is getand, ook de kelkbladen zeer breedvliezig, aan den top uitgevreten getand, bloemsteelen stijf, na den bloei teruggeslagen, later weder opgericht. Kleine stengels, opgericht of opstijgend; meest 5 meeldraden. Opene zandgronden, duinen. Voorjaar.

C. semiclecandrum L.

4 Kelkbladen smal berand, met aangespitsten kalen top, en tot nabij het uiteinde doorloopende groene streep; bloemsteelen aan den top gebogen , na den bloei loodrecht uitstaande, daarna weder opgericht. Opene zandgronden, duinen. Voorjaar.

C. glutinosum Fr.

5 Kelkbladen niet of nauwelijks berand, aan den top gebaard (door de boven den top uitstekende haren der rugzijde)............6

Kelkbladen geheel kruidachtig, aan den top kaal; bloemsteelen stijf, na den bloeitijd teruggeslagen, lator weder opgericht, bloemen meest 4-tallig , bladen lijn-langwerpig, de onderste lang-gesteeld. (Kelkblaadjes breeder, bladen smaller dan bij C. glutinosum.) Duinen. Voorjaar . C. tetranclum Curt.

A

-ocr page 162-

15, Elatineae.

6 Vruclitsteolen korter of nauwelijks langer dan do kelk (bij al de andere 2 — 3 maal langer), kelkblaadjes gebaard, bloemsteelen uitstaande, eeu weinig gebogen. Vrij algemeen op zandgrond, aan wegen enz.......C. glomemtum Thuill.

Vruchtsteelen 2—3 maal langer dan de kolk, kelkbladen lang-gebaard, bloemsteelen schuins opstaande aan den top knikkend. Helmdraden lang-gewimperd, nagel der bloembladen kaal. Plant lanjj en zacht schuins uitstaande behaard, soms naar den top kleverig, bladen langwerpig-eivormig . . . f C. brachypetalum Desp.

15. ELATINEAE Cambess.

1. ElatineL.

Kelk 3—4-dcelig, 3—4 bloembladen, 3, 4, 6 of\' 8 meeldraden , 3 of 4 stijlen, 3—4-hokkige zaaddoos, zaden draadvormig. ^

1 4 bloembladen, 3—4-spletige kelk, 8 meeldraden, zaaddoos 4-kleppig, zaden hoefijzervormig gebogen , bladschijf korter dan de bladsteel, bloemen zittend of zeer kort gesteeld . . E. IIgt;/dropiper L.

3 bloembladen, zaaddoos 3-kleppig, zaden flauw gebogen, bladschijf langer dan, of gelijk aan de bladsteelen............2

2 3 meeldraden, 2-spletige kelk, bloemen zittend.

E. triandra Schk.

G meeldraden, 3-spletige kelk, bloemen gesteeld , de steel minstens even lang als de vrucht.

E. hexandra DC.

Alle drie plantjes met kruipenden stengel en spatel-vormige bladen, aan waterkanten of op overstroomde gronden.

144

-ocr page 163-

145

16. LINEAE DC.

1 Bloemen 5-tallig........1 Linum.

Bloemen é-tallig......-.2 Radiola.

1. Linum L. Vlas.

Kelk 5-bladig, 5 bloembladen, 5 meeldraden, zaaddoos lO-hokkig.

1 Alle bladen overstaande, de onderste langwerpig , oragekeerd-eivormig, de bovenste lijn-lancetvormig, met zeer fijn gezaagde randen; bloemen klein wit, kelkbladen met klierharen gewimperd, 1-nervig. Op vochtige zand- en heidegronden. X. catarcticum L.

Alle bladen afwisselend lijnvormig, bloemen groot, blauw (of wit). Kelkbladen niet klierig gewimperd , 3-nervig, bijna even lang als de zaaddoos. Gekweekt en verwilderd. Gewoon vlas, lijnzaad.

t L. nsiiatissimum L.

2. Radiola Gm.

Kelk 4-spletig met 2—3-spletige slippen, 4 bloembladen , 4 meeldraden, 8-hokkige zaaddoos.

1 Stengel haardun; slechts een paar centim. hoog*, zeer sterk gegaffeld. Vochtige zand- en heidegrond.

li. linoides Gm.

17. MALVACEAE Juss.

1 Bijkelk 3-bladig........1 Malva.

Bijkelk 6 — 9-spletig.......2 Althaea.

1. Malva L. Kaasjesbloem.

Bijkelk 3-bladig, kelk 5-spletig, talrijke aan den voet

7

-ocr page 164-

17, Malvaceae.

verbonden stijlen, platte ronde kluisvrucht met talrijke 1-zadige hokjes, zaden aan de centrale as bevestigd.

1 Meerdere bloemsteelen Mjean in de blad oksels, stengelbladen 5—7-lobbig.........2

Bloemsteelen in de bladoksels alleenstaande, stengelbladen meest voorbij liet midden gespleten of verdeeld.............^

2 Groote roode bloemkroon, 3 — 4 maal grooter dan de kelk, stengel ruwharig, bladen diep 5 —7-lobbig, kluisjes kaal, netrimpelig . M. sylvestns L.

Kleine bleeke bloemen, bladen ondiep gelobd 3

3 Hoog opgerichte stengel, bladen sterk gekroesd , kluisjes kaal, dwars gerimpeld. Gekweekt en verwilderd. Dessertbladen . ^ M. crispa L. Liggende stengel, bladen niet kroes .... 4

4 Bloembladen meestal tweemaal grooter dan de kelk , kluisjes effen, niet gerand. Zandgrond. M. vulgaris Pr. Bloemen weinig grooter dan de kelk, wit; kluisjes duidelijk in een verheven rand gevat, putrimpelig.

M. horealis Wallm.

5 Kluisjes kaal, flauw gekield of op den rug afgeplat, een weinig dwarsgerimpeld, bladslippen 3- of 4-spletig, stengel opgericht, door zittende sterharen

grijs. Euigten........Alceo, L.

Kluisjes behaard met ronden rug, effen, bladslippen vinspletig tot dubbel-vinspletig, stengel opgericht met meest enkelvoudige, uitstaande haren. Beschaduwde standplaats . . . M. moschata L.

Van de beide laatste soorten bestaan ook verscheidenheden met enkel gelobde bladen.

2. Althaea L.

Bljkelk 6—9-spletig, verder als Malva.

1 Bladen gaaf of flauw gelobd, gekarteld-getand, zacht

-ocr page 165-

Tiliaooae, 18.

viltig, meerdere bloemen bijeen in de bladoksels, gemeenschappelijke steel veel korter dan het blad. Vochtige plaatsen naar den zeekant.

Heemst. A. officinalis h. De bovenste bladen diep 3 —5-spletig, bloemen alleenstaande, steel meest langer dan het blad; plant afstaande-ruvvharig, Aankomeling langs de rivieren.

f A. hirsuta L.

Tot hetzelfde geslacht behoort de uit Syrië afkomstige, in onze tuinen gekweekte Stokroos, Althaea rosea Car.

18.. TIÜACEAE Juss.

1. Til ia L. Linde,

Kelk 5-bladig afvallend, 5 bloembladen, talrijke meeldraden, 1 stijl, 5-hokkig vruchtbeginsel, door mislukking 1—2-zaclig nootje, ftemeenschappelijke bloemsteel met aangegroeid vliezig schutblad.

1 Knoppen behaard; achtervlakte der bladen kort-harig, tuilen 2—3-bioemig, nootje duidelijk 5-rib-big, hard.......T. grandifolia Ehrh.

Knoppen onbehaard, bladen aan weerskanten kaal, tuilen meerbloemig, nootje dunschalig, flauw geribd .........T. parvifolia Ehrh.

Het midden tusschen deze beide houdt, met harde nootjes, en onbehaarde knoppen en bladen,

T. intermedia DO.

19. HYPERIC1NEAE DC.

1. Hypericum L.

Kelk 5-bladig of -deelig, 5 bloembladen, zaaddoos met kleppen openend. , .

147

-ocr page 166-

19, Hypericineae. 148

1 Meeldraden enkel aan den voet tot 3 bundels ver-eenigd..............2

Meeldraden voorbij het midden in 3 bundels vergroeid, bundels 5-helmig, afwisselend met drie 2-spletige klieren, stengel slap, meest nederliggend, vaak wortelend, bladen zittend, eirond , behaard, zaaddoos 1-bokkig. Veenstreken . . H. elodes L.

2 Kelkbladen met zittende of gesteelde klieren langs den rand . ;...........3

Kelkranden niet geklierd........5

3 Plant kaal, bladen zittend met min of meer hartvormig omvattenden voet........4

Plant behaard, stengel opgericht, bladen langwerpig eirond, zeer kort gesteeld. Droge boschgrond.

II. hirsuiutn L.

4 Kelkbladen stomp, met zittende klieren, dekblaad-jes ongeklierd, bladen zeer stomp, glad, de hoogere door den gedeeltelijk naar buiten omgeslagen rand min of meer driehoekig. Als de vorige.

II. pulckrum L.

Kelkbladen spits, met de dekbladen klierig gewim-perd, bladen hart-eivormig, van achteren een weinig ruw. Als de vorige ... II. montanum L.

5 Stengel 4-kant, kelk ongeveer even lang als het

vruchtbeginsel...........6

Stengels rolrond of een weinig afgeplat met twee uitspringende lijnen..........7

6 Kelkbladen lancetvormig scherp aangespitst, stengel é-vleugelig, alle bladen doorschijnend gestippeld. Slootkanten enz. . . . H. tetrapterum Pr. Kelkbladen eivormig, stengelkanten ongevleugeld, bloemen grooter dan do vorige, zwart gestippeld. Als de vorige.....H, quadrangulum L.

-ocr page 167-

149 Hypericineae, 10.

7 Stengel stijf opgericht, kelkbladen lancetvormig, zeer spits, alle bladen doorschijnend gestippeld. Aan wegen enz. . St. Janskruid. H. perforatum L.

Stengel draadvormig nederliggend, kelkbladen stomp, kort gepunt. Zandgrond ... 11. humifusum L.

20. ACERINEAE DC.

1. Acer L. Ahorn, Eschdoom.

Kelk meest 5-deelig, meestal 5 bloembladen, meeldraden meest 8; bloemen gemengd 1- en 2-slachtig (in de manneliike bloemen de meeldraden langer), 1 stijl; 2(—3)-vleugelige splitvrucht.

1 Bloemen in hangende trossen, bladen 5-lobbig met aangespitste lobben, ongelijk gekarteld gezaagd, van achteren grijs; vrucht vleugels schuins uitstaande.

A. Pseudo-platanus. L.

Bloemen in opstaande tuilen, bladen veel kleiner, (3)—5-lobbig, lobben bijna rechtzijdig zeer stomp, gaaf of aan den top stomp gelobd, van achteren dofgroen ; vruchtvleugels waterpas uitstaande.

A. campestre L.

^ 21. HIPPOCASTANEAE DC.

1. Aesculus L. Paardenkastanje.

Kelk klokvormig, 4—5 wijd uitstaande bloembladen, meeldraden teruggebogen met opstijgende toppen, 2-slach-tige en mannelijke bloemen gemengd.

1 Zaaddoos stekelig; boom met handvormige bladen, bloemen wit, rood gevlekt. Uit Azie ingevoerd, allerwege aangeplant f A. llippocastanunn. L.

De zoogenoemde roode en gele kastanje (Favia rubra

-ocr page 168-

21, Hippocastaneae. 150

Lam. en flava DC.), uit Amerika afkomstig, onderscheiden zich door tot elkander neigende bloembladnagels en niet stekelige vruchten.

22. AMPELIDEAE Humb.

1. Vitis L. Druif.

5 met de toppen samenhangende en als een mutsje afvallende bloembladen, 5 meeldraden, vruchtbeginsel aan zijn voet door een 5-lobbige schijf omringd.

1 Bladen hartvormig 5-lobbig grof getand (soms liand-deelig veelspletig), hechtranken en bloeitakken tegenover de bladen. Gekweekt, afkomstig uit Azie. Wijnstok........t vinifera L.

De ivilde wingerd (Cissus (iiiinqiiefólia Desf.) uit Amerika afkomstig en veel als klimplant gekweekt, met 5-tallige in den herfst fraai verkleurende bladen, behoort tot deze zelfde familie.

23. GERANIACEAE DC.

1 Kluisjes aan den top met twee zijdelingscho deuken, kluisnaalden van onderen kurketrekkervormig gewonden. (Bloemen in schermen) . . 2 Erodium.

Kluisjes aan den top stomp, niet gedeukt, kluisnaalden loodrecht opkrullend, bloemsteelcai 1 — 2-bloemig..........1 Geranium.

1. Geranium L. Ooievaarsbek.

Kelkbladen aan den voet niet bultig 1), bloembladen gelijk,

1

Bij de zoogenaamde Geraniums onzer tuinen, als pot-gewassen gekweekt en behoorende tot het Kaapsche geslacht Pelargonium, zijn de kelkbladen aan den voet bultig en het bovenste met een aan den bloemsteel vergroeide spoor.

-ocr page 169-

151 ; Geraniaceae, 23.

meeldraden om den anderen, nl. die tegenover de kelkbladen, met een honigklier aan den voet , kluisjes met stompen niet ingedeukten top, stijlslippen (kluisnaalden) bij rijpheid van beneden naar boven tot aan den voet der stempels van de centrale zuil loslatende, loodrecht naar boven opkrullend, aan de binnenzijde kaal.

1 Bloemsteelen 2-bloeniig, verspreid of tot eindeliug-

sche trossen of pluimen vereenigd.....2

Bloemsteelen 1-bloemig, verspreid, met loodrecht uitstaande klierlooze haren, bloembladen uitgerand, boven den nagel gewimperd, kluisjes effen, spaarzaam en borstelig behaard, groote fraairoode bloemen; bladen hand-deelig met wigvormige 3-spletige deelen. Vaste plant, als sierplant gekweekt.....t Cr- sanguineum L.

2 Bladen samengesteld, of tot nabij den voet hand-

deelig..............3

Bladen (met uitzondering van de lioogere bloeibla-den) niet tot, of weinig voorbij, het midden ingesneden, handlobbig of -spletig......6

3 Bloembladen kortgenageld , aldaar gewimperd, bladen handdeelig, geen der deelen gesteeld, kluisjes aan de Muisnaalden verbonden blijvend . . 4 Nagel der bloembladen kaal, even lang als de schijf, deze stomp, kluisjes van de naald loslatende doch met twee bundels van zijdeachtige haren aan de middelzuil blijvende hangen; bladen 3-tallig of 3-deelig, het middeldeel gesteeld, alle vinspletig met ingesneden slippen. Eenjarig. Onder boomen.

G. Robcrtianum L.

4 Bloembladen stomp afgeknot, soms een weinig onregelmatig gekarteld, tweemaal grooter dan de kelk, voet der meeldraden driehoekig verbreed, kluisjes effen en , even als de bloemsteelen, vry dicht korten klierharig, bladslippen ruitvormig, ingesneden getand. Vaste plant met wortelstok, groote lichtblauw paarse bloemen. Beschaduwde grasgronden.

G. pratense L.

-ocr page 170-

23, Geraniaceae. » 152

Bloembladen omgekeerd-hartvormig, klein, niet of weinig grooter dan de kelk, bladdeelen wigvormig, ingesneden met smalle lijnvormige slippen; eenjarige planten met penwortel.........5

5 Kluisjes effen, langs den rug gekield, bijna kaal) aan de ondervlakte, van den naad uit, gebaard, bloem-steolen veel langer dan de bladen. Zandgrond.

G. columbinum L.

Kluisjes effen, afstaande behaard, geelbruin, van onderen aan den naad met een enkelen borstel, bloem steelen korter of weinig langer dan de bladen ...........G. dissectum L.

6 Bloembladen bij den nagel gewimperd .... 7 Bloembladen bij den nagel niet gewimperd . . 10

7 Bloembladen aan den top onregelmatig gekarteld en gegolfd, purperbruin, plat uitstaande of zelfs een weinig teruggeslagen, kluisjes dwarstgerimpeld, behaard, aan de naald verbonden blijvend; bladslippen ruitvormig, ingesneden getand. Vaste plant met wortelstok. Beschaduwde plaatsen, G. phacum L. Bloembladen uitgerand, rood of lichtpaars, planten met penwortel, bladslippen wigvormig, ingesneden gekarteld; kluisjes van de naalden afvallend . 8

8 Kluisjes dwars-gerimpeld kaal, bloembladen aan den voet kort- maar dicht-gewimperd, rozerood; 1-jarig.

G. molle L.

Kluisjes effen, bloemen licht blauw-paars ... 9

9 Kluisjes aangedrukt-behaard, bloembladen omge-keerd-eivormig, uitgerand, ongeveer even groot als de kelk, bij den nagel met enkele lange haren gewimperd ; 5 van de meeldraden reeds in de knop zonder helmknopje; 1-jarig. Zandgrond.

G. pusillum L,

Kluisjes aangedrukt-behaard of kaal, bloembladen omgekeerd-hartvormig, tweemaal grooter dan de

-ocr page 171-

153 Geraniacoae, 23.

kelk, bij den nagel aan weerszijden met een duidelijk en lang baardje gewimperd. Alle meeldraden vrncMbaar. Meerjarig . . . G. pyrenaicum L.

10 Bloembladen gaaf of uitgerand, nagel langer dan de schijf, kelkbladen kaal, dwars-gerimpeld, py-ramidaal aaneengesloten, kluisjes op den rug overlangs-, op de zijden netvormig-gerimpeld, van de naald afvallend. Plant bijna kaal, 1-jarig.

G. lucidum L.

Bloembladen kort-genageld, kelkbladen niet gerimpeld, behaard...........11

11 Bloembladen gaaf, kluisjes effen, olijfkleurig, kort-afstaande behaard, van onderen bij den naad gebaard, aan de naald verbonden blijvend; 1-jarig, bloemen rood......G. rotundifolium L.

Bloembladen uitgerand, zeer spaarzaam gewimperd, kluisjes geelbruin, effen, aangedrukt-behaard, van de naald afvallend........ zie 9 a.

E r o d i u m Her. Eeigersbek.

Kelkbladen aan den voet niet bultig, bloembladen gelijk of een weinig ongelijk, buitenste meeldraden (tegenover de bloembladen) onvruchtbaar, die tegenover de kelkbladen aan den voet met een honigklier, kluisjes aan den top van weerskanten ingedeukt, stijlslippen (kluisnaalden) bij rijpheid van de centrale zuil van beneden naar boven tot aan den voet der stempels loslatend en opgebogen, bovendien aan het benedeneinde kurketrekkervormig gewonden, aan de binnenvlakte bezet met schuins naar boven staande borstels.1)

Bloemen in schermen.........1

1 Bladen gevind...........2

1

Door deze inrichting boren do vruchten\',\'•\'die bij dit geslacht de zaden in do kluisjes besloten houden, bij afwisseling van vochtigheid en droogte, zich in den grond.

-ocr page 172-

23, Geraniaceae, 154

Bladen enkelvoudig, hartvormig-langwerpig, gekar- i teld, met de bladsteelen klierig behaard, helmdraden kaal, lancetvormig. Plant van de kustlanden der Middellandsche zee . -j- E. rnalacoides W.

2 Blaadjes vinspletig, helmdraden alle ongetand, lijn-lancetvomig; bloembladen iets ongelijk, soms de twee bovenste boven den nagel met een gele zwart gestreepte vlek (var: pimpinellifolium DC.)

E. cicutarium Her.

Blaadjes dubbelgezaagd, vruchtbare meeldraden aan den voet tweetandig, onvruchtbare breeder. Aan ruigten........E. moschatum Her.

24. BALSAMINEN Rich.

1. ImpatiensL.

Stempels 5-cleelig, zaaddoos langwerpig, hokverbrekend openspringend met veerkrachtig inkrullende kleppen.

1 Dunne uitstaande bloemsteelen met 3 —4 hangende bloemen; de middelste groot, geel, met aan den top gekromde spoor, de zydelingsohe klein, met onvolkomen bloemdek maar vruchtbaar, bladen gesteeld, eivormig, gekarteld. Aan beekoevers, in bosschen. Springzaad........I. nólitangere L.

25. OXALIDEAE DC.

1. Oxalis L. Klaverzuring.

Kelk 5-bladig, blijvend , 5 bloembladen, 10 aan den voet vergroeide meeldraden , 5 stijlen, langwerpige zaaddoos. Bladen 3-iallig.

1 Naakte eenbloemige bloemsteelen, bloembladen 3 —

-ocr page 173-

155 Oxalideae, 25.

4 maal grooter dan de kelk, wit, bladen alle uit den kruipenden, liier en daar vleezig geschnbden wortelstok. In bosschen, bloeit vroeg in bet voorjaar ..........O. acetosella L.

Bebladerde stengel, bloemsteelen 2 — 3-bloemig, bloemen geel............2

2 Stengel meest opgericht, met onderaardscbe uitloo-pers; geen steunblaacljes. Overblijvend. Onkruid in bebouwden grond......O. stricia L.

Stengeltakken uitgespreid, aan den voet wortelend, geen uitloopers onder den grond; kleine aangegroeide steunblaadjes; vrncbtsteeleu bij rijpheid teruggeslagen, 1-jarig. Als de vorige, doch zeldzamer .........O. corniculata L.

-ocr page 174-
-ocr page 175-

C ALICIFLORAE

FAM. 26—61.

-ocr page 176-

158

26. CELASTRINEAE R.Br.

1. E v o n y m u s L. Kardinaalsmats.

Kelk vlak, de bodem bedekt door een ronde schijf, 4—5 bloembladen en evenveel meeldraden , op uitstekende klieren van de schijf ingeplant, 3—5-hokkige, kantige, hokverbrekende zaaddoos, hokjes 1—2-zadig, met vlee-zigen gekleurden zaadmantel.

1 Jonge takken stomp-vierkant met vier fijne over-langsclie strepen, later kurkstrepen, bladen overstaande , kortgesteeld, elliptiscli-laneetvormig, fijn gezaagd; zaad geheel door den zaadmantel bedekt.

E. europaeus L.

27. RHAMNEAE R.Br.

1. Ehamnus L. Wegedoorn,.

Kelkbuis kruikvormig, op den rand de bloembladen en meeldraden, 2—4 steenig steen vruchtje, zaden (binnen den steen te onderzoeken) diep gesleufd.

1 Bladen afwisselend, gaafrandig met talrijke bijna recht naar den rand gerichte zijnerven, bloemen 5-tallig, tweeslachtig, stijl onverdeeld met knopvor-migen stempel; vrucht rood, daarna zwart.

li. frangula L.

Bladen der jonge takken bijna overstaande, gekarteld, aan weerskanten met 2 — 3 spoedig naar den top gebogen zijnerven, takken met eindelingsche en okseldoorns, bloemen 4-tallig, 2-hiiizig, stijl 2 —3-spletig, vrucht zwart . . 11. catarctica L. Uit de bessen dezer laatste wordt het sapgroen bereid.

-ocr page 177-

159

28, PAPILIONACEAE L.

1 Alle 10 meeldraden met elkander vergroeid, peul 2-kleppig.............2

Een meeldraad (de naar het vlagje gekeerde) vrij 7

2 Groote tot den voot 2-deelige kelk, gesteund door 2 kleine schutblaadjes; struik met lijnvormige in een doorn uitloopende bladen . . . . 1. TJlex. Kelk niet tot aan den voet verdeeld; geen lijnvormige doornbladen..........3

3 Stijl zeer lang, in een vollen cirkel opgekruld; struik met enkelvoudige en drietallige bladen, peulen plat en zwart, op do beide naden wit-behaard.

2. Sarothamnus.

Stijl recht of flauw gebogen.......4

4 Bladen enkelvoudig of drietallig.....5

Bladen oneven gevind.........6

Bladen even gevind.....zie 18. Vicia.

Bladen handvormig......4. Lupinus.

5 Kelk regelmatig 5-spletig, kiel met een loodrecht opstaanden snavel (bloemen rood) . . 5. Ononis. Kelk tweelippig, kiel ongesnaveld stomp (bloemen geel)............3. Genista.

6 Kelk opgeblazen, de peul geheel verbergend; bloem-hoofdjes door vinspletige dekbladen ondersteund.

6. Anthyllis.

Kelk klokvormig, veel korter dan de peul, oksel-standige bloemtrossen; bovenste meeldraad slechts half zoover als de anderen aangegroeid. 14. Galega.

7 Bladen enkelvoudig..........8

Bladen drietallig..........9

Bladen oneven gevind........15

Bladen even gevind, 1- tot veeljukkig, gemeen-

-ocr page 178-

28, Papilionaeeae. 160

schappelijke bladsteel eindigende in een punt of rank..............21

8 Schijnbaar overstaande spies-eivormige bladen (wer-kc-lijk de steunbladen) waartusschen een hechtrank (die het eigenlijk blad vertegenwoordigt), lange 1-bloemige bloemsteelen . 23. Lathyrus Aphaca L. Alleenstaande lijn-lancetvormige evenwijdig generfde schijnbladen (inderdaad bladvormige bladsteelen); lange 1—2-bloeinige bloemsteelen, rechte rolronde peulen ...... 23. Lathyrus Nissólia L.

9 Kiel met de ingesloten meeldraden en stijl slak-huisvormig ingekruld, de blaadjes met bijzondere

steunblaadjes........25 Phaseolus.

Kiel niet ingekruld, stijl kaal......10

10 Kiel spits gesnaveld.........11

Kiel stomp, ongesnaveld.......12

11 Peul viervleugelig, stijl bochtig. 12. Tetmgonobolus. Peul ongevleugeld, stijl recht . . . 11. Lotus.

12 Nagel van alle bloembladen, of althans van de vleugels en de kiel met de meeldraden vergroeid, peultje geheel in de kelkbuis verborgen of door de verwelkende, niet afvallende bloemkroon bedekt. Bloeiwijze in den vorm van ronde of aarvormige

hoofdjes.........10. Tri folium.

Bloembladen niet met de meeldraden vergroeid, afvallend, peultje duidelijk te voorschijn tredend, buiten de kelkbuis uitstekend......18

13 Vruchtbeginsel weldra tegen het vlagje opgebogen 1); peul sikkelvormig opgebogen of slakhuisvormig gewonden; bloemen in hoofdjes of korte trosjes.

7. Medicago.

1

Wanneer de stamper nog in de kiel ligt, is een kleine beweging aan deze voldoende om hem veerkrachtig tegen het vlagje te doen aanspringen; bij de soorten met kleiner bloemen kan intusschen de waarneming van dit en van

-ocr page 179-

161 Papilionaceae, 28.

Vruchtbeginsel reclit, niet tegen het vlagje aangedrukt ..............14

14 Peultje recht, aan weerszijden gelijk, of aan de buikzijde sterker gezwollen, bloemen in korte hoofd-vormige of lange trossen .... 9. Melilotus.

Peultje een weinig sikkelvormig opgebogen, bloemen in 1 —5-bloemige schermpjes.

8 Trigonella ornithopodioides DC.

15 Bloemen in platte schermpjes of hoofdjes . . 16 Bloemen op verschillende hoogte aan een gemeen-

andere kenmerken, bij gemis van vruchten, tusschen de geslachten Tri folium, Mcaicayo, \'Trigonella en Melilotuf; eenig bezwaar opleveren. In die gevallen kan men, tot 12 gekomen, van den volgenden sleutel gebruik maken tot voor-loopige orienteering:

12 Bloemen in lange trossen, geel of wit. . . Melilotus. Bloemen in ronde of langwerpige korte trosjes, bloem-hoofdjes of schermpjes............a

a. Bloemen wit, geel of rood ..........b

Bloemen blauw of paars........ . . . e

b. Bloemen wit of rood ............c

Bloemen geel...............d

c. Talrijke zittende of gesteelde bloemen tot een hopfd-

vormige bloeiwijze vereenigd......Trifolium.

Bloeiwijzen 1—5-bloemig, bloemen licht rood. Zie Trifolium suhterraneum en Trigonella ornithopodioides.

d. Bloemkroon na bloeitijd blijvend, droogvliezig, de vrucht bedekkend ; bloempjes alsdan teruggeslagen. Trifolium. Bloemkroon afvallend, de gebogen of gewonden peultjes weldra uit den kelk te voorscniju komend. Medicago.

e. Vruchtbeginsel weldra tegen het vlagje aangedrukt, peultje gewonden, met den rugnaad naar buiten. Plant

zonder reuk............Medicago.

(Vruchtbeginsel niet tegen het vlagje aangedrukt, peultje recht, aanvankelijk sterk aan de buikzijde gezwollen, met rechten rugnaad en daardoor schijnbaar achterwaarts gekromd; plant met sterken reuk naar Zwit-sersche kaas.........Melilotus coerulea).

-ocr page 180-

28, Papüionaceae, 162

schappelijken steel ingeplant......17

16 Kelk 2-lippig, kiel gesnavold, rolronde of vierkante lidpeul........17. Coronilla.

Kelk regelmatig 5-tandig, afgeplatte lidpeul met langwerpig-ronde leden; lioofdjes armbloemig, met een gevind schutblad.....18. Ornithopus.

17 Stijl lang, de geheele binnenzijde bebaard; peul binnen den kelk gesteeld, sterk opgeblazen. Heester.

15. Colutea.

Stijl kaal............18

18 Kiel uit twee losse bloembladen gevormd.

13. Glycirrhiza.

Kiel vergroeidbladig .•........19

19 lOde meeldraad gelieel vrij.......20

10de meeldraad halverwege met de anderen vergroeid; steunblaadjes pijlvormig, met elsvormige naar beneden gerichte voetslippen; peul eenhokkig, tweekleppig .........14. Galega.

20 Vléugels ongeveer even groot als de overige bloembladen, peul door een van de rugnaad uitgaand valsch tusschenschot overlangs 2-hokkig . 16. Astragalus.

Vleugels nauwelijks langer dan de kelk, peul (1-ledige lidpeul) halfcirkelvormig, met gevleugeld-ge-kielden voor- en stompen achterrand. 19. Onohrychis,

21 Buis, door het vergroeid gedeelte der helmdraden gevormd, aan den top zeer scheef, doordien de naar de kiel gekeerde meeldraden aanmerkelijk hoo-ger op vergroeid zijn dan de andere ... 22 Helmdraden alle evenver vergroeid, de top der buis dus recht en de vrije uiteinden even lang 24

22 Stijl bij den top aan de buitenzijde gebaard. 20. Vicia. Stijl bii den top naar alle zijden gelijkelijk, soms zeer weinig behaard, niet gebaard . . . . 23 Stijl bij den top aan de binnenzijde in een afloopende

-ocr page 181-

163 Papilionaceae, 28.

lijti behaard, aan do buitenzijde kaal, kelktanden lang, oven lang als de bloemkroon. 21. Ervum Lens. L.

3 Veelbloemige trossen, paarse bloemen, zie 18. Vicia. Arm(l — 6)-bloeinige trossen . . . 21. Ervum,

4 Stijl driekant, van onderen aan de buitenzijde ge-sleufd, aan de binnenzijde gekield, bij den top naar de binnenzijde gebaard . . . 22. Pi sum. Stijl niet gesleufd, bij den top naar de binnenzijde afloopend behaard ........25

!5 Bladen 2—-S-jukkig, gemeenschappelijke bladsteel

eindigend in een punt.....24. Orobus.

Bladen 1 — 3-jukkig, eindigend in een hechtrank , of enkel bestaande uit een rank en twee groote steun-blaadjes, of vertegenwoordigd door een lijn-lanoet-vormig evenwijdig generfd sohijublad 23. Lathyrus.

Groepen en ondergroepen,

A. Zaadlobben vrij plat, bij de kieming boven den grond komend en bladaolitig ontwikkeld. 1

§ Peulvrucht.

Loteae.

f Meeldraden eenbroederig.*)

* vleugels der bloemkroon aan den bovenrand, rimpelig; bladen 1—S-tallig of handvormig.

Gtnisteae, gesl, 1 — 4.

* * vleugels niet ge rimpeld, bladen 1—S-tallig of oneven gevind. Anthyïlideae, gesl. 5 — 6.

1

Bij Galcga (gesl. 14) is de 10e meeldraad half zoo ver als de anderen aangegroeid.

-ocr page 182-

28, Papilionaceae. 164

tt Meeldraclen 2-l)roederig1)

* peul niet overlangs tweehokkig, noch langs den buiknaad ingedrukt.

§ bladen S-tallig; eerste bladen der kiemplant afwisselend.

Tri/olieae , gesl. 7—12.

§§ bladon onaoen gevind, eerste bladen der kiemplant overstaande.

Galegeae *) gesl. 13—15.

* * peul langs den buiknaad ingedrukt of van den rugnaad uit door een valsch tusschensohot geheel of onvolkomen 3-hokkig, eerste bladen afwisselend.

Astra galeae, gesl. 16.

§ § Lidpeul;

meeldraden 2-broederig, bladen oneven gevind, zelden 1-bladig Hedysareae.

* bloeiwijze schermvormig.

Coronüleae, gesl. 17—18.

* * bloemen in trossen.

Euhedysareae, gesl. 19.

B. Zaadlobben dik, bij de kieming onveranderd of groen gekleurd, niet bladachtig. Peulvrucht.

t zaadlobben bij de kieming onder den grond blijvend; bladen even gevind, soms door een enkel schijnblad of rank vertegenwoordigd.

Vicie ae.

* buis der vergroeide helmdraden scheef eindigend.

Ervoideae , gesl. 20 — 21.

1

Bij Galega is de 10e meeldraad half zoover als de anderen aangegroeid.

-ocr page 183-

165 Papilionaoeae, 28.

* * buis der vergroeide helmdraden recht eindigend.

Lathjroideae, gesl. 22—24.

f f zaadlobben bij de kieming wel meestal bo v en de n grond ontwikkelend, en groen kleurend, maar niet bladaclitig, eerste bladen overstaande:kiel met de meeldraden en stampers sldkhuisvormig gewonden; bladen oneven gevind (l-jukkig).

Phaseoleae, gesl. 25.

Loteae.

Genisteae 1 — 4.

1. U 1 e x L.

Kelk 2-deelig, bovendeel 2- , onderdeel 3-tandig, stijl priemvormig , aan den top gebogen, peul kort, gezwollen , armzadig.

1 Bladen lijnvormig, doornig uitloopend, bloemen geel, alleenstaande of gepaard in de bladoksels, kiel recht, niet grooter dan de vleugels, peul behaard,quot;

ü. europaeus L.

2. Sarothamnus Wimm.

Kelk 2-lippig, bovenlip 2-, onderlip 3-tandig;, stijl sterk opgekruld.

1 Stengel en takken opgericht, kantig, onderste bladen gesteeld 3-tallig, hoogere zittend enkelvoudig, bloemen geel, alleenstaande of gepaard in de bladoksels, styi spiraalvormig opgekruld, boven verbreed en gesleufd, peul plat, langs de beide naden sterk behaard. Gewone brem. S. vulgaris Wimm.

-ocr page 184-

28, Papilionaceae. 166

3. Genista L.

Kelk 2-lippig, bovenlip 2-deelig, onderlip 3-tandig, stijl priemvormig, opstijgend, stempel sclieef, kiel stomp recht, eindelijk terugwijkend.1)

Bladen enkelvoudig, bloemen geel.....1

1 Stengel niet gedoomd, vlag even groot of grooter

dan de kiel............2

Stengel gedoomd, vlag kleiner dan de kiel . 3

2 Vlag en kiel zijdeaclitig bebaard, geen schutblaadjes om den kelk, bloemen alleenstaande of gepaard te midden van een bladbundeltje (kort takje), stengel ne-derliggend-opstijgend. Heide, algemeen. G. pilosa L. Vlag en kiel kaal, kelk aan den voet door twee kleine schutblaadjes omgeven, bloemen in einde-lingsclie trossen, stengel opstijgend of opgericht met opgerichte takken. Zandige boschstreken.

G. tinctoria L.

3 Takken en bladen kaal, bloemen in korte einde-lingsche trosjes, met bladvormige schutblaadjes, grooter dan de steelen, bladen der bloeiende takken kort langwerpig, die der niet bloeiende smal en spits.

Heide- en veenstreken.....G. anglica L.

Takken en bladen langharig, bloemen in rijke ein-delingsche trossen, met kleine elsvormige schutblaadjes, tweemaal korter dan de steelen, bladen vrij groot, spits, 3—4 maal langer dan breed. Boschstreken ..........G. germanica L.

4. Lupinus L. Lupinen.

Kelk 2-lippig, stijl priem vormig, opstijgend, stempel

1

Door de gave of slechts 2-tandige bovenste keiklip en de kromme opgerichte kiel, waarbinnen de stijl en de meeldraden opgesloten blijven, onderscheidt zich hiervan het geslacht Cytisus, waartoe de bekende tuinheester, de Gouden regen {Cytisus Laburnum L.) behoort. Deze heeft bovendien 3-tallige bladen.

-ocr page 185-

167 Papilionaeeae, 28.

knopvormig, kiel gesnaveld, peul door sponzig weefsel in vakken verdeeld.

1 Bloemen geel, bladen handvormig 6—10-tallig. Plant uit Zuid-Europa, gekweekt en hier en daar

verwilderd........t luteus L.

Als sierplanten in tuinen worden ook andero soorten van dit geslacht, met blauwe en paarse bloemen aangekweekt.

Anthyllideae 5 — 6.

5. Ononis L.

Kelk diep 5-spletig, kiel gesnaveld, peul gezwollen kort. Bloemsteelen 1-bloemig, bloemen rozerood, onderste bladen 3-tallig, hoogste enkelvoudig ... 1 1 Stengelleden 1—2-zijdig behaard, blaadjes bijna kaal, peul even lang of langer dan de kelk, stengel opgericht of opstijgend gedoomd. O. spinosa L.

Stengelleden meer alzijdig behaard, blaadjes behaard en klierig, peul korter dan de kelk; stengel neerliggend-opstijgend aan den voet wortelend, gedoomd of ongedoornd. Zandstreken. O. repens L.

6. Ant hy Hi s L,

Kelk 5-tandig, blijvend_, vaak opgeblazen, kiel stomp of kort gespitst, peul binnen den kelk besloten.

1 Stengel kruidachtig, bladen gevind met veel groo-ter eindblaadje, bloemhoofdjes met handdeelige omwindselblaadjes, kelk opgeblazen met scheeven mond , tanden veel korter dan de buis, ongelijk, nagel van het vlagje tweemaal langer dan de schijf, bloemen geel. Zandgrond A. vulneraria L.

Trifolieae 7 —12.

7. Medicago L.

Kelk 5-spletig, bloemkroon afvallend , niet met de helm-

-ocr page 186-

28, Papilionaceae. 168

draden vergroeid, kiel stomp, vruchtbeginsel weldra tegen het vlagje opgebogen aangedrukt; peultje al of niet openspringend, sikkel- of slakkehuisvormig.

1 Peultjes niet gestekeld........3

Peultjes slakkehuisvormig gewonden, windingen in het midden gesloten, aan de buitenzijde stekelig, stekels elk met 2 wortels, de een uit de rugnerf, de ander uit een, van de rugnerf door een breede sleuf gescheiden, randnerf ontspringend. Plant eenjarig.............4

2 Peultje niervormig, ééns gewonden met smallen spi-raligen top, oppervlakte net-aderig. Tweejarige plant met nederliggende of uitgespreide stengels en lang-gesteelde ronde, later langwerpige trosjes van talrijke kleine gele bloemen M. lupulina L.

\' Peultje enkel sikkelvormig gebogen, openspringend; óf gewonden met in het midden open windingen 3

3 Peultje niet meer dan sikkelvormig gebogen, blaadjes hjn-wigvormig, stomp, aan den top getand, stengels nederiiggend-opstijgend, bloemen geel.

M. falcata L.

Peultje 1 —11/2 maal gewonden , bloemen eerst geel, dan groenachtig, eindelijk blauw, stengels opstijgend , gevuld........M. media P.

Peultje 21/3 maal gewonden, bloemen blauw of

paars, stengels opgericht, blaadjes omgekeerd ei-wigvormig, aan den top getand. Verbouwd en verwilderd. Lucemklaver . ... M. saliva L.

4 Middelnerf op den rug der 4 — 5 windingen door een smalle sleuf in tweeën gescheiden, dus de rug 4-nervig, stekels aan weerskanten van deze sleuf geplaatst, van den voet af krom uitgebogen, in die der naburige windingen vattend; zijvlakken der vrucht effen, nauwelijks geaderd; steunblaadjes ingesneden-

-ocr page 187-

169 Papilionaceae, 28.

getand. Bloemen geel, lioofdjes 2 — 5-bloemig.

M. maculata W.

Middelnerf niet gosleufd, rug der windingen dus 3-nervig.............5

5 Stekels recht uitstaande, aan den top haakvormig, oppervlakte grof net-aderig, windingen 2 — 4; steun-blaadjes diep vinspletig met zeer smalle slippen, bloemsteelen 3 — 8-bloemig, niet gepunt, bloemen geel. Aankomeling . . . f M. clenticulata W.

Stekels eenigszins gebogen, aan den top haakvormig; oppervlakte fijn geaderd, windingen 3 — 5; steun-blaadjes gaaf of getand, bloemsteelen 2—5-bloemig, genaaid, bloemen geel. . M. minima Lam.

8. Tri go nel la L.

Kolk 5-spletig of 5-tandig, kiel stomp, meeldraden niet met de bloemkrocn vergroeid, vruchtbeginsel tot aan den stijl recht, stijl kaal, peul 4- of meerzadig, lijnvormig of langwerpig lijnvormig, samengedrukt, min of meer gebogen.

1 1 — 5-bloemige schermpjes, bloemen lichtrood, kelk-tanden langer dan de buis, kiel spits, peulen opgebogen, 6 — 7 mm. lang, ongenerfd, zaden glad;*\' blaadjes omgekeerd ei-wigvormig, afgeknot of mt-gerand , gezaagd , steunblaadjes laneet-priemvormig, gaaf, stengel uitgespreid of uederliggend, 1-jarig. Duinstreek . . . Trigonella ornithopodioides DC.

9. Melilotus Tourn.

Kelk 5-tandig, kiel stomp, meeldraden niet met de bloemkroon vergroeid, vruchtbeginsel tot aan don stijl recht, stijl kaal, peul 1—4-zadig, niet openspringend, kort, maar buiten den kelk uitstekend.

Bloemen geel of wit in lange trossen ... 1

1 Peultje spits, in een punt uitloopend, langs den

-ocr page 188-

28, Papilionaceae. 170

bovennaad sclierp gekield, min of meer behaard, tot 6 mm. groot, bij rijpheid zwart, net-rimpelig; bloembladen alle even lang, steunblaadjes priem-vormig gaafrandig, bloemen geel, welriekend.

M. officinalis W.

Peultje eivormig, een weinig spits, langs den bovennaad gekield, kaal, netrimpelig, vleugels korter dan het vlagje en langer dan de kiel, steunblaadjes aan den verbreeden voet ingesneden-getand; bloemen klein, geel . .... M. dentata P.

Peultje gepunt, langs den bovennaad stomp, kaal, niet grooter dan 4 mm., vlagje grooter dan de kiel........\'.......2

2 Peultje bij rijpheid bruin, net-rimpelig, vleugels even lang als de kiel; bloemen wit, zonder geur.

M. alba Desv.

Peultje bij rijpheid groenachtig, dwarsgerimpeld, binnen den kelk kort gesteeld, vleugels grooter dan de kiel, bloemen geel, zeldzamer wit, welriekend ........M. arvensis Wall.

M. coerulea Lam., die in ons land alleen gekweekt voorkomt, en in de berglanden van zuidelijk Europa te huis behoort, onderscheidt zich van de inlandsche soorten aanstonds door hare blauwe, in een gedrongen hoofd-vormig trosje geplaatste bloemen en haar sterken reuk; zij wórdt bi) het bereiden der Zwitsersche kaas gebruikt.

10. Trifolium L. Klaver.

Kelk 5-tandig of 5-spletig, bloemkroon meest niet afvallend , kiel stomp, meeldraden min of meer met de bloembladen vergroeid, van beneden naar boven een weinig verbreed, stijl kaal, peul eivormig of langwerpig 1—4-zadig; meest niet openspringend, binnen de kelkbuis of de verdrogende bloemkroon verborgen.

1 Bloemen helder geel, kortgesteeld in ronde hoofdjes, na bloeitijd nedergebogen, bloemkroon alsdan droogvliezig, blijvend.........2

-ocr page 189-

171 Papilionaceae, 28.

Bloemen wit of rood, al of niet gesteeld . . 5

2 Hoofdjes ijl • ll:iet minder dan 20 bloemen; uitgebloeide bloempjes smal omgekeerd-eivormig, vleugel toegevouwen flauw gestreept, weinig langer dan het peultje............3

Hoofdjes dicht, 20- en meerbloemig; uitgebloeide bloempjes breed, met de randen elkander bedekkend, vleugel sterk gestreept, schulpvormig openstaande ..............4

3 Hoofdjes 2 — 7-bloemig, gemeenschappelijke bloemsteel haarvormig, bochtig, afzonderlijke bloemsteel-tjes langer dan de kelkbuis; eindblaadjes zittend;

stengel nederliggend.....T. filiforme L,

Hoofdjes 3—15-bloemig, gemeenschappelijke bloemsteel draadvormig, recht, afzonderlijke bloemsteeltjes korter dan de kelkbuis ; eindblaadjes meest gesteeld; stengel nederliggend of opgericht. T. minus Relhan.

4 Blaadjes breed wig-eivormig, eindblaadje meest gesteeld, steuublaadjes half ei-vormig aangespitst, korter dan de bladsteel . ... T. procumbens L. Blaadjes lijn-wigvormig stomp, eindblaadje ongesteeld, steunblaadjes lijn-lancetvormig, langer dan de bladsteel, stengel opgericht. Steenachtige \'grasgronden .........2\\ agrarium L.

5 Bloemhoofdjes 2 —5-bloemig, bloemen weldra teruggeslagen, en dan omvat door later uit het midden van het hoofdje voortgesproten onvruchtbare steelen met enkel misvormde kelken; vruchthoofdje kogelvormig met den top vooruit in de aarde doordringend; • stengels uitgespreid , blaadjes omgekeerd-hartvormig, bloemen bleek, lang-gewimperde borstelvormige kelk-tanden. Zandgrond (op Walcheren). T. subterraneumh. Bloemhoofdjes terstond veelbloemig, zonder misvormde organen, niet in de aarde doordringend 6

6 Bloemhoofdjes omgeven door een veeldeelig om-

-ocr page 190-

28, Papilionaceae. 172

windsel, met lancetvormige slippen, even lang als de kelken, vruchtkelk scheef opgeblazen netvormig-geaderd, met vliezig helmvormige net-aderige en zachtharigo bovenlip, de twee borstelvormige tanden van deze evenwijdig, schuins naar voren gericht. Kruipende stengels, bloemen bleek.

T. fragiferum L.

Bij T. reamp;upinatum L., eene plant van het zuiden en westen van Europa, is de keiklip hoog kegelvormig opgeblazen met twee naar weerszijden loodrecht uitstaande tanden.

Bloemhoofdjes met een paar bladvormige omwindselbladen, of zonder omwindsel; kelk 10-nervig, niet vliezig opgeblazen........7

7 Kelk geheel kaal, bloemen na den bloeitijd teruggeslagen, vrij Ling gesteeld (even lang of langer dan de kelk), bloemkroon blijvend, verwelkend 8 Kelk of althans de kelktanden behaard, bloemen na bloeitijd niet teruggeslagen, zittend of bijna zittend.............10

8 Bloemen wit, de jongste (in het midden van het hoofdje) soms vleeschkleurig, bovenste kelktanden even lang als de buis, dicht bij elkander geplaatst, kruipende stengel, vliezige plotseling gepunte steun-blaadjes. Witte klaver.....T. repens L.

Bloemen eerst wit, daarna (dus beginnend met de buitenste bloemen) lichtrood, of van den beginne af rood, bovenste kelktanden tot tweemaal langer dan de buis, met een stompen inham van elkander verwijderd; opgerichte of opstijgende, nimmer wortelende stengel, groene ei-lancetvormige in een zeer spitsen punt versmalde steunblaadjes .... 9

9 Bloemen eerst wit, daarna licht-rood, blaadjes aan weerszijden met omstreeks 20 tandjes, stengel hol.

T. hyhriduin L.

-ocr page 191-

173 Papilionaceae, 28.

Bloemen terstond rood, blaadjes aan weerszijden met omstreeks 40 scherp gepunte tandjes, bloem-hoofdjes dichter en twee maal grooter dan de vorige.

f T. elegans Savi.

10 Kelktanden niet boven het midden der bloemkroon (van den bovenrand der kelkbuis af gerekend) reikend; vaste planten.........11

Kelktanden of althans de onderste, langste, der buitenste bloemen boven het midden der bloemkroon reikend; 1-jarige planten met penwortel 13

11 Kelk zacht, met opgerichte min of meer gewim-perde tanden, geen tweelippige eeltring in de keel 12

Kelk lederachtig, even als de geheele plant zachtharig, de keel door een tweelippigen eeltring vernauwd, de onderste, langste kelktand\' eindelijk teruggeslagen, hoofdjes alleenstaande, met of zonder omwindsel,bloemen vuil-geel, soms rozerood . . f T. ochroleucum L.

12 Hoofdjes alleenstaande of gepaard, met twee overstaande omwindselblaadjes; kelkbuis zachtharig, de keel met een krans van haren en een doorloopenden eeltring, steunblaadjes eivormig, het vrije gedeelte 3-hoekig aan den top plotseling genaaid.

Eoode klaver.......T. pratense L.

Hoofdjes alleenstaande zonder omwindsel, kelkbuis kaal, de keel behaard zonder eeltring, middelste steunblaadjes lang-lijnvormig aangegroeid, vrij gedeelte elsvormig; blaadjes elliptisch, smaller dan de vorige. Verbouwd en verwilderd, f T. medium L.

13 Hoofdjes rond, doorgaans zittend óf kortgesteeld boven een of twee omwindselblaadjes, kelktanden

min of meer hard..........14

Hoofdjes langwerpig of aarvormig, lang gesteeld boven de laatste bladen ; kelktanden zeer zacht, langharig ..............16

14 Zoowel okselstandige als eindelingsche hoofdjes 15 Enkel eindelingsche hoofdjes. Vruchtkelk omge-

-ocr page 192-

28, Papilionaceae. 174

keerd-kegelvormig, keel door een tweelippigen eelt-ring gesloten, tanden stevig, de langste even lang als de buis, steunblaadjes smal en spits, blaadjes langwerpig of omgekeerd-eivormig, top gaaf of getand. Plant kaal of weinig behaard, eenjarig, stengel met lange zijtakken, waarvan de hoogste boven de hoofdas uitstekend , bloemen wit of lichtrood. Vochtige plaatsen naar den zeekant.

T. maritimum Huds,

15 Vruchtkelk buikig, omgekeerd-eivormig, keel vernauwd doch open, behaard, tanden ten laatste uitstaande, met een doornig puntje; steunblaadjes eivormig, vrij gedeelte driehoekig plotseling samengetrokken in een korte naaldpunt , blaadjes omgekeerd-ei- of hartvormig aan den top getand. Plant bleekgroen, zachtbehaard, kleine roode spoedig afvallende bloemen. Droge grasgronden T. striatum L. Vruchtkelk langwerpig, keel met een tweelippigen eeltring gesloten, tanden hard, ten laatste naar buiten gekromd, steunblaadjes eivormig, vrij driehoekig gedeelte plotseling samengetrokken in een korte uitstaande naaldpunt, blaadjes leerachtig, langwerpig of omgekeerd ei-vormig, de bovenhelft getand, zijnerven naar buiten gebogen. Plant aangedrukt behaard, kleine witte, stevig vastzittende bloemen. Droge gronden. . . . T. scabrum L.

16 Bloemen licht rozerood; kelktanden bijna borstel-vorm ig , langer dan de bloemkroon , bloemhoofdjes daardoor donzig, blaadjes lijn-langwerpig. Zandgrond. Hazepootjes......T. arvense L.

Bloemen karmynrood, kelktanden spits elsvormig, iets korter dan de bloemkroon; blaadjes breed omgekeerd-eivormig, uitgerand. Verbouwd.

f T. incarnatum L, 11. Lotus L.

Kelk 5-tanclig of -spletig, vleugels met den bovenrand

-ocr page 193-

175 Papilionaceae, 28.

tot elkander nijgend, kiel met een opstijgenden snavel-pnnt, stijl kaal, naar den top van lieverlede dunner; stempel stomp, peul tweekleppig met door het uitdrogen gedraaicfe kleppen, steunblaadjes vrij, bladaclitig.

1 Bloemhoofdjos meest 5-bloemig, kelktanden in de

knop aangedrukt ...........2

Bloem hoofdjes 10 — 12-bloemig, kelktanden in de knop loodrecht uitgebogen, kiel geheel door de vleugels bedekt, steunblaadjes groot, scheef-eivor-mig, spits. Slootkanten, enz. L. uliginosus Schk.

2 Vleugels aan den benedenrand met een inham, daarop in het midden verbreed, aan den top schuins afgeknot, steunblaadjes breed ei- of lancetvormig.

Grazige zandgrond.....L. corniculutus L.

Vleugels langwerpig omgekeerd-eivormig (smaller dan de vorige), blaadjes en steunblaadjes smal, de bovenste lijnvormig, in een punt aaugespitst, slanke stengel. Vochtige weiden naar den zeekant.

L. tenuifolius Rchb.

Bloemen bij alle geel, of gedeeltelijk bruinrood; bij het drogen worden de vlagjes en vleugels donkergroen.

12. Tetragonobolus Scop.

Kelk 5-spletig of 5-standig, vleugels met den bovenrand tot elkander nijgend, kiel met opstijgenden snavel, stjjl kaal, naar boven verdikt, peul viervl^ugeligledige kleppen gedraaid , steunblaadjes vrij of bijna vrij, blad-achtig.

1 Bloemsteelen meest 1-bloemig, 2—3 maal langer dan het blad, vleugels zeer breed, de kiel geheel bedekkend, vleugels der peul vlak, veel smaller dan de peul zelve; groote gele bloem. Vochtige beschaduwde plaatsen . , . T. süiquosus Eoth.

Galegeae, 13 —15.

13. Glycirrhiza L. Zoethout.

Kelk 2-lippig, tanden der bovenlip tot het midden ver-

-ocr page 194-

28, Papüionaceae. 176

groeid, kiel losbladig, bladen spits, stijl kaal, draadvormig, stempel stomp scheef, peiil 2-kleppig, langwerpig of eivormig, afgeplat, 1—4-zadig.

1 Bloemtrossen met steel korter dan liet blad, blaadjes afgeknot of een weinig uitgerand, van ouderen kleverig, steunblaadjes ontbrekend. Vaste plant met opgerichte stengels, bloemen blauwachtig. Aangeplant en verwilderd.....f G. glabra L.

14. G a 1 e g a L.

Kelk klokvormig. 5-tandig, kiel vergroeidbladig, een weinig spits, 10de meeldraad half aangegroeid; stijl kaal draadvormig, stempel klein , knopvormig, peul 2-kleppig, lijnvormig, schuins gestreept.

1 Bloemtrossen boven de bladen uitstekend, blaadjes langwerpig elliptisch, genaaid, steunblaadjes

, pijlvormig. Vaste plant met opgerichten stengel, bloemen wit of blauwachtig. Moerassige plaatsen.

G. officinalis L.

15. Colutea L.

Kolk 5-tandig, de bovenste tanden korter, vlagje boven den nagel met twee eeltige verhevenheden, kiel afgeknot, stempel aan de binnenzijde van den haakvormig ingebogen stijltop, peul vliezig opgeblazen met vruchtquot; drager.

1 Heester met 2 —6-bloemige trosjes, deze korter dan de bladen, blaadjes breed elliptisch uitgerand, peulen geheel gesloten blijvend, bloemen geel. In bos-schen verwilderd, veel in tuinen aangeplant.

t C. arborescens L. C. orientalis D. R., die eveneens aangeplant wordt, heeft iets blauwgroene blaadjes, en aan den top opengaande peulen.

N.B. Tot deze zelfde groep behoort ook de zoogenaamde Acacia onzer tuinen ; Hobiniapseud-acasia L., van Amerika , met meest witte bloemen, bijna 2-lippigen kelk, spitse kiel, langs den buiknaad verdikte peulen en in doorns veranderde steunblaadjes.

-ocr page 195-

^ 177 Papilionaeeae, 28.

Astragaleae, 16.

16. Astragalus L.

Kelk 5-tandiquot;, kiel stomp, ongesnaveld, peul door een valsch .tasschenschot, van den rugnaad uitgaande, on-volkoiJt#%f volkomen overlangs tweehokkig.

1 Vaste plant met nederliggende stengels, 5 — 6-juk-. kige bladen, breede eironde of langwerpige blaadjes, langwerpige aangespitste stennblaadjes, korte gedrongen trosjes op steelen korter dan het blad, gele naderhand groenachtige bloemen en bijna driekante, aan den rugnaad geslenfde, bij rijpheid opgerichte en boogswijs tot elkander nijgende kale peulen. Heuvelachtige boschstreken. A.ghjciphyllosTj.

Hedysareae.

Coronilleae 17, 18.

17. Coronilla L.

Kelk kort klokvorming 5-tandig, de twee boventanden tot voorbij het midden met elkander vergroeid, kiel aangespitst gesnaveld, de langste meeldraden naar boven verbreed , lidpeul rond of stomp-vierkant.

1 Vaste plant met nederliggende stengels, 7 —12quot;-jukkige bladen, kleine vrije lancetvormige steun-blaadjes, 1 2 — 15-bloemige , langer dan het blad gesteelde schermpjes, en stomp-vierkante flauw ingesnoerde lidpeulen met langwerpige loden. Bloemknoppen en oudere bloemen nedergebogen; vruchtstee-len opgericht; bloemen wit met rood, of wit. Opene en licht beschaduwde, droge standplaats. C. varia L.

Eenjarige plant, bladen meest drietallig , steun-blaadjes tot één vergroeid, 2 — 4 bloemen bijeen, lidpeulen 6-kantig, kleine gele bloemen. Zuidelijke plant, een enkele maal op moesgrond.

f C. scorpioides Koch.

*

-ocr page 196-

28, Papilionaceae. 178

18. Ornithopus L. Vogelpootje.

Kelk buisvormig, 5-tanclig, de boventanden aan den voet met elkander vergroeid, kiel stomp, niet gesnaveld, meeldraden om den anderen naar den top verbreed , lidpeul zijdelings afgeplat, netvormig geaderd.

1 Gemeenschappelijke bloemsteelen ongeveer even lang als de bladen, met een gevind schutblad onder de bloemen dat iets langer is dan deze .... 2 Gemeenschappelijke bloemsteelen tweemaal langer dan de bladen, 3 — 5-bloemig met een gevind schutblad onder de bloemen, dat niet boven de kelken • uitsteekt, kelktanden even lang als de buis, peulen \\ bijna recht, ingesnoerd, snavel even lang als het ! laatste lid, bloemen rozerood, grooter dan de andere soorten van dit geslacht. Hier en daar op zandgrond gekweekt en verwilderd.

v Seradelle f O. sativus Brot.

2 Bloeiwijze 3—7-bIoemig, kelktanden 2 — 3 maal korter dan de buis, peulen uitstaande opgebogen, kort gesnaveld, tusschen de langronde leden ingesnoerd, kleine lichtroode bloempjes. Zandgrond.

O. perpusillus L.

Bloeiwijze 3—5-bloemig, kelktanden bijna even lang als de buis, peulen benedenwaarts gebogen, tus-schen de leden flauw ingesnoerd, snavel krom even lang als het laatste lid, kleine gele bloempjes. Zuid-europesche plant (een enkele maal vermoede- ■■ lijk met zaaizaad ingevoerd) . -f- O. compressus L. !

Euhedysareae 19.

19. Onobrychis Tourn.

Kelk 5-spletig, kiel scheef afgeknot, grooter dan de vleugels, helmdraden priemvormig, lidpeul uit ée\'n lid bestaande, sterk netvormig gerimpeld, met rcchtenbuik-naad en half cirkelvormigen, gekielden, vaak getanden rugnaad.

1 Vaste plant met opstijgenden stengel, talrijke roze-

-ocr page 197-

179 Papilionaceae, 28.

roode bloemen in verlengde zeer lang gesteelde trossen, kelktanden tweemaal langer dan de buis, vleugels zeer klein, korter dan de kelk, peultje kort-gestekeld of getand, steunblaadjes tegenover het blad met elkander vergroeid, -vliezig. Aangebouwd en verwilderd.

Esparcette, Hanekammetjes. f O. sativa Lam.

Vicieae.

Ervoideae, 20, 21.

20, Vicia L.

Kelk 6-tandig of -spletig_, helmdraden priemvormig, stijl aan den top naar alle zijden behaard of naar\'de buitenzijde gebaard, peul 1-hokkig 2-kleppig, gesnaveld.

1 Eijkbloemige paarse trossen, de gemeenschappelijke steel veel langer dan een der bloemen ... 2 l_8-bloemige steelen, korter dan eene bloem 5

2 Het gedeelte van het vlagje boven de insnoering (schijf) slechts half zoo lang als het iets smallere ondergedeelte (de nagel); blaadjes uitstaande behaard, meest langharig, peultjes kort en breed, bijna ruitvormig. Zandig bouwland ... F. villosa Eotb. De schijf van het^vlagje even lang of langer quot;dan de nagel.............3

3 Stijltop rondom gelijkelijk behaard, vlagje tusschen den

nagel en de schijf niet of nauwelijks ingesnoerd, peul kort en breed bijna ruitvormig, niet meer dan 2-zadig, bladen tot 14-jukkig, langer dan de trossen; (groeit in droge bosschen)........t F. cassubica L.

Stijltop zijdelings afgeplat, aan -weerskanten of enkel aan de buitenzijde behaard, peul langwerpig 4

4 Nagel van het vlagje ongeveer tweemaal korter dan de

schijf, trossen meest ijl en veel langer dan de bladen, peul langzaam versmald in een vmchtdrager even lang als de kelkbuis, bloemen bleek (groeit op beschaduwde plaatsen, op akkers enz.) . . . f V. tenuifolia Roth.

-ocr page 198-

28, Papilionaceae. 180

Insnoering bijna in het midden van het vlagje; peul plotseling versmald in een zaaddrager korter dan de kelkbuis, dichte bloemtrossen bijna even lang of iets langer dan de bladen; bloemen paars.

V. Cracca L.

5 2 — 8-bloemige steelen.........6

1—2 gesteelde bloemen in de bladoksels . . 9

6 Stengel stijf opgericht, boogere bladen 2 —3-jukkig 7

Stengel nederliggend en klimmend, bladen met hechtranken, 5—7-jukkig.......8

7 Gemeenschappelijke bladsteel in een punt eindigend, groote witte bloemen met een zwarte vlek op de vleugels, zaden door zwammig weefsel van elkander gescheiden; 1-jarig. Tuinboon, paardeboon enz. (afkomstig van de kustlanden der Kaspische zee)

. gekweekt en verwilderd . . . . f V. F aha L.

Hoogere bladen in een vertakte rank eindigend, bloemen paars, naden der peul stekelharig; 1-jarig. Een enkele maal als aankomeling . f V. Narbonensis L.

8 Bloemen blauwpaars, met donkerder aderen, vlag kaal, peulen kaal; vaste plant met uitloopers. V. sepium L.

Bloemen paars of geel, vlag behaard, peulen aangedrukt behaard; 1-jarig. Een enkele maal als aankomeling ......f V. pannonica Jacq.

9 Bloemen geel, peulen uitstaande behaard . . 10

Bloemen rood of paars, peulen kaal of zachtharig 11

10 1—2 bloemen bijeen, vlag kaal, peulen uitstaande-behaard, haren mot knobbelvoet. Z-idelijke plant, een enkele maal als aankomeling. . f V. lutea L.

Bloemen alleenstaande, vaak met paarse aderen, vlag behaard, peulen uitstaande behaard, haren zonder knobbelvoet. Zuidelijke plant, eene enkele maal op bouwland.....ï ki/brida L.

-ocr page 199-

181 Papilionaceae, 28.

11 Bladen 2 —4-jukkig, de onderste zonder, de hoo-gere meestal met eenvoudige hechtrank, steunblaad-jes half pijlvormig, geheel of bijkans gaafrandig, ongevlekt, bloemen alleenstaande, zoo goed als zittend, klein, licht paars, peul kaal, zaden bijna dobbelsteenvormig met knobbelige oppervlakte. Zandbodem , duinen......V. Lathyroicles L.

De hoogere bladen 4 —7-jukkig, met (1—)3-tak-kige hechtrank, steunblaadjes getand, meest met een gele vlek, bloemen levendig rood of paars, zaden niet knobbelig .........12

12 Rijpe peul zwart, bijna effen en kaal, zaden kogelvormig, bloemen rood of paars, steunblaadjes met kromme uitstaande getande voetslip. Zandbodem ........V. angmtifolia Roth.

Rijpe peul meestal schuins opgericht, bruin, zachtha-rig, afgeplat, op de zaden gezwollen, deze door dun zwammig weefsel van elkander gescheiden, afgeplat. Forscher dan de vorige, met groote bijna driekleurige bloemen en breeder blaadjes en peulen. Gekweekt en wild.....Wikke. V. saliva L.

21. Ervum L.

Kelk 5-tandig of -spletig, helmdraden priemvormig, stjjl draadvormig aan den top gelijkmatig behaard (,2) of\' ruggelings afgeplat en aan de binnenzijde afloopend-be-haard, aan de buitenzijde kaal (Ifl); peul ongesnaveld (2) of gesnaveld (la).

Arm-(1—6)-bloemige trosjes, de gemeenschappelijke steel veel langer dan eene enkele bloem . 1

1 Kelktanden lang, even lang als de bleeke bloemkroon ; peul kort en zeer breed, scheef 4-hoekig, 2-zadig; bladen 5—7-jukkig, bloemsteelen l — 2-bloemig. Verbouwd en verwilderd. Linzen. E. Lens L. Kelktanden korter dan de bloemkroon, steunblaadjes half spiesvormig.........2

2 Peultje bronskleurig, behaard, meest 2-zadig, za-

-ocr page 200-

28, Fapilionaceae. 182

den glanzig bruin met zeer lange navelvlek, die */4 van den omtrek inneemt; bloemsteelen 2—6-bloemig, ongeveer even lang als het blad, kelk-tanden langer dan de buis, en boven het midden der kleine bloemkroon reikend, bovenste bladen 6-jukkig, blaadjes lijnvormig, stomp of uitgerand,

gepunt.........E. hirsutum L.

Peultje stroogeel, kaal, 3 — 6-zadig, zaden dofzwart , met korter navelvlek, kelktanden korter dan de buis en niet tot het midden van de bloemkroon reikend, bladen 3 —5-jukkig .... r. 3

3 Bloemsteelen meest slechts 1-, zelden 2-bloemig, ongeveer even lang als het blad, peultje meest 4r-zadig, blaadjes lijnvormig, bijna stomp of kort-

spits, gepunt......E. tetraspermum L.

Bloemsteelen 1—4-bloemig, slank, veel langer dan ■ het blad, peul 4 —6-zadig, blaadjes lijnvormig, zeer spits, gepunt. Bloemen grooter dan de vorigen.

E. gracile DO.

22. Pisum L.

Kelk 5-.spletig, helmdraden priemvormig; stijl beneden gevouwen gekield, boven zijdelings afgeplat, aan de binnenzijde behaard; peul 1-hokkig 2-kleppig veelzadig, kortgesnaveld.

1 Steunblaadjes spies-eivormig, met twee spitse recht uit

staande voetlobben, bladen 4-jukkig, stengel en blad-steelen kantig, blaadjes breed elliptisch, al of niet gepunt, bloemen rood, in ongeveer 6-bloeniige trossen , even lang als de bladen. Aan het zeestrand.

f P. maritimum L.

Steunblaadjes zeer groot, aan den voet half hart-of pijlvormig, onregelmatig getand, alleenstaand# of gepaard, bladen 1 —3-jukkig, blaadjes eivormig 2

2 Bloemen wit, of de vleugels gekleurd: zaden rond. Doperwten, Peulen. Gekweekt en verwilderd.

f P. sativum L.

Vlag paars, vleugels purperrood, zaden min of

-ocr page 201-

183 Papilionaceae, 28.

meer vierkant, grauw. (Hiertoe Capucijners enz.) Als de vorige.......t -f- arvense L.

23. Lathyrus L.

Kelk 5-spletig of -tandig, lielmdraden priemvormig, stijl van onderen gesleufd, overal even breed of naar boven verbreed, aldaar rnggelings samengedrukt, aan de binnenzijde behaard. Peul 2-kleppig veelzadig gesnaveld. Bladen (uit een enkele bladvormige bladsteel bestaande, of) eindigende in hechtranken.

1 Bladen enkel door een rank vertegenwoordigd, met twee groote spies-eivormige steunbladen, lange een-bloemige bloemsteelen, bloemen geel. Zandige

bouwlanden........L. Aphaca L.

Bladen (eigenlijk bladvormige bladsteelen) enkelvoudig lijnvormig spits, evenwijdig generfd, steun-blaadjes klein, elsvormig, l — 2~bloemige bloemsteelen, bloemen rood. Vochtige grasgronden.

L. Nissolia L.

Bladen 1- of meerjukkig, eindigend in eene hecht-rank..............2

2 Bloemsteelen 1-bloemig, langer dan de gemeenschappelijke bladsteel, kelktanden tweemaal langer dan de buis, peul kort, op den buiknaad 2-vleu-gelig, bladen 1-jukkig, blaadjes langwerpig- .of lijn-lancetvormig, aangespitst, steunblaadjes faalf-pijlvormig; liggende of klimmende, smal gevleugelde stengel; groote blauwe, roode of witte bloem. In

bouwlanden........L. sativus L.

Bloemsteelen meerbloemig ........ 3

3 Bloemen geel; bloemsteelen 3 — 12-bloemig, bladen eenjukkig, blaadjes elliptisch lancetvormig, 3-ner-vig , steunblaadjes ei-lancetvormig , aangespitst, aan den voet pijlvormig, elk met twee elsvormige voetslippen , stengel kantig • ... L. pratensis L. Bloemen blauw of rood........4

4 Stengel kantig, bloemen rood, bladen 1-jukkig,

-ocr page 202-

28, Papilionaceae. 184

blaadjes elliptiscb of omgekeerd-eivormig, peul op den buiknaad flauw 3-ribbig. Knoldragend. In bouwlanden enz., op klei; in Zeeland ook verbouwd.

Aard-akers........L. tuberosus L.

Stengel gevleugeld..........5

5 Bladsteel ongevleugeld, bladen 2 —3-jukkig, blaadjes langwerpig-elliptisch of lijnvormig, spits, gepunt, kleine halfpijlvormige stennblaadjes, bloemen paars, daarna blauw. Moerassige veenstreken.

L. palustris L.

Bladsteel ook gevleugeld, bladen 1-jukkig . . 6

6 Blaadjes lijn-lancetvormig of lancetvormig; vlagje van binnen rozerood, van buiten groen gevlekt, vleugels rocd, kiel groenachtig; onderste kelktan-den door een ronden inham van elkander gescheiden , uit een driehoekigen voet lang-elsvormig, korter dan de buiti; peul langs den buiknaad flauw 3-ribbig, navelvlek zeer lang, de helft van het zaad omvattend. Tusschen boomen. L. sylvestris L. Blaadjes lijn-lancetvormig, lancetvormig of breed-elliptisch, wit generfd, bloemen helder rood, onderste kelktanden lancetvormig, ongeveer even lang als de buis, peul langs den buiknaad 3-ribbig, de middelrib scherp, zaden sterk knobbelig, de navel-vlek ongeveer Ys vm het zaad omvattend. Groeiplaats als de vorige.....L. latifolius L.

24. Orobus L.

Gemeenschappelijke bladsteel eindigend in een punt, bloemen als bij Lathyrus.

1 Stengel gevleugeld, opstijgend, wortelstok hier en daar knobbelig gezwollen, met uitloopers, bladen 2—4-jukkig, blaadjes elliptisch , stomp of spits, maar ook breed omgekeerd-eivormig, of wel zeer smal lijn-lancetvormig, van onderen blauw-groen, trossen 2 —4-bloemig, bloemen rood, weldra vuil-

-ocr page 203-

185 Amygdaleae, 29.

paars..........O. tuberosus L.

Stengel kantig, niet gevleugeld, opgericht, geen

uitloopers.............2

2 Bladen 4—G-jukkig, blaadjes langwerpig of elliptisch , stomp of spits, van achteren dof blauwgroen; steunblaadjes smal, elsvormig, bloemtrossen 4-8-bloemig, bloemen vuilpaars . ... O. niger L. Bladen 2 —4-jukkig, blaadjes aan weerskanten heldergroen , breed ei- of ruit-lancetvormig, lang aan-gespitst, bloemen paars. In het voorjaar.

O. vernus L.

Alle drie boschplanten.

Phaseoleae, 25.

25. Phaseolus L.

Kelk 2-lippig, Bovenlip 2-, onderlip 3-tanclig, stijl aan den top gebaard, in zijn geheel met de meeldraden en de kiel slakhuisvormig opgekruld, vruchtbeginsel aan den voet door eene kleine scheede omgeven, peul tweekleppig veelzadig, met zwammig weefsel tusschen de zaden.

1 Gemeenschappelijke bloemsteel langer dan het hlacï, bloemen rood en wit. Gekweekte slingerplant, afkomstig uit Amerika. Pronkers . . f Ph. multiflorus L.

Gemeenschappelijke bloemsteel korter dan het blad, bloemen wit, geel of paars. Afkomstig uit Indie en in talrijke rassen gekweekt, als stamplantje -f. Ph-nanus h.

of als slingerplant.......t Ph. vulgaris L.

Hiertoe Snijboonen , Princesseboonen, Bruine boonen enz.

29. AMYGDALEAE Juss.

1. Prunus L.

Sappige niet openspringende steenvrucht met . effenen steen, deze aan de buiknaad gekield of 3-ribbig.

-ocr page 204-

20, Amygdaleae. 186

1 Bloemen in hangende trossen, bladen zeer spits gezaagd, bladsteel aan den top met twee klieren, takken bruin, wit gestippeld. In bosschen. Vogelkers ...........P. Paclus L.

3 — 4 bloemsteelën scbermvormig vereenigd, vrucht kaal, onberijpt, bladen dubbel gekarteld. (Kersen) 2

1 — 2 bloemsteelen uit elke knop, vrucht kaal, berijpt , bladen gezaagd of gekarteld, bladsteel geklierd. (Pruimen) ...........3

2 Alle schubben der bloesemknoppen vliezig en klie-rig-gewimperd, bladen een weinig gerimpeld, van achter zaohtharig, bladsteel van boven met twee roode klieren; vruchten zoet. Verwilderd (in wilden toestand zoo groot als een kleine knikker) en in vele verscheidenheden (Knapkersen enz.) gekweekt.

Zoete Kerseboom. P. avium L.

De buitenste schubben der bloesemknoppen, vliezig, de binnenste tot blaadjes uitgroeiend, bladen van jongs af kaal, bladsteel niet geklierd, bloembladen rond, zeer wijd uitstaande, vruchten zaurachtig. Afkomstig uit Azie; in vele verscheidenheden (Morellen, Meikersen enz.) gekweekt, en verwilderd.

Zure Kerseboom. •}- P, Cerasus L.

3 Jonge takken kaal, bladen gekarteld-gezaagd, van achter een weinig zachtharig, bloemsteelen meest gepaard, zachtharig, kelk van binnen op den zoom behaard, vrucht langwerpig, hangend. In vele verscheidenheden gekweekt, en verwilderd.

Kwets, f P. dornestica L. Jonge takken zachtharig, bladen gezaagd, kelk van binnen kaal, vrucht rond.......4

4 Jonge takken verspreid zachtharig, bladen ten laatste kaal, bloesemknoppen meest 1-bloemig, bloemsteelen kaal, vrucht opgericht, blauw-zwart, zeer wrang, zoo dik als een kleine knikker, laat in het jaar

-ocr page 205-

187 Amygdaleae, 29.

rijpend, overwinterend; lage zeer doornige heester, met zeer wijd uitstaande takken. In heggen enz.

Slee. P. spinosa L.

Jonge takken fluweelachtig grijs, bladen blijvend behaard, bloesemknoppen meest 2-bloemig, bloern-steelen fijn zaohtharig; vrucht knikkend, tweemaal grooter dan de vorige, doorgaans paars gekleurd, flauw zoet, vroeger dan de vorige rijpend. Hooger, minder gedoomd, met meer opgaande takken. Gekweekt en verwilderd . . Kriek1) P. insititia L.

Van de laatste verschilt door opgerichte kleiner vruchten, weinig behaarde bloemsteelen, terwijl de bonding overigens meer met deze dan met P. spinosa overeenkomt .... P. fruticans Weihe.

Alle met witte bloemen in het voorjaar bloeiend, vóór of tegelijk met de bladen.

Tot ditzelfde geslacht behoort ook de Abricoos (P. ytr-mcniacalj) met gladde, zeer breed eivormige, soms bijna hartvormige , aangespitste bladen, met geklierden bladsteel , zeer korte tusschen de knopscbubben verborgen alleenstaande of gepaarde bloemstelen en fluweelig bebaarde vruchten; tot hot naverwante geslacht ylHif/r/cZa-Jus de Perzik (A. Persico, L.) met lancetvormige kort esteelde scherp gezaagde bladen , roode bloemen, en uweelig behaarde sappige steenvrucht met diepge-groefden steen.

30. ROSACEAE Juss,

1 Vruchtbeginsels geheel binnen de kelkbuis of den

hollen bloembodem verborgen......2

Vruchtbeginsels openliggend op een vlakken of ver-hevenen bloembodem.........3

1

In het dagelijksch leven wordt deze naam gemeenlijk aan zoete zwarte kersen met kleurend sap gegeven.

-ocr page 206-

30, Bosaeeae.

2 1 — 2 vruchtbeginsels, de kelkbuis hard, met haakvormige stekels bezet . . . . 7. Agnmonia L.

Talrijke vruchtbeginsels; sappige schijnbes (bottelvrucht) ............8. Rosa.

3 Kelkslippen in één krans, in gelijk aantal als de bloembladen............4

Kelk met een tweeden krans, van buitenslippen, voorzien, het gezamenlijk aantal slippen 8 of 10, bloembladen 4 of 5..........6

4 Weinige in één krans geplaatste meerzadige koker-vruchtjes ..........1. Spiraea.

Talrijke 1-zadige min of meer tot een schijnbes\' vereenigde sappige vruchtjes]; stekelige struiken.

3. Rubus.l

\' 6 Eindelingsche geknikte stijlen, die als lange naai-: den op de vruchtjes blijven staan . . 2. Geum.

Stijlen zijdelings op de vruchtbeginsels ingeplant, afvallend of verwelkend; vruchtjes ongenaald . 7

7 Rijpe vruchtbodem bol en sappig, tot een afvallende schijnbes ontwikkeld (bloembladen wit, gaaf, bladen 3-tallig)........4. Fragaria.

Rijpe vruchtbodem bol en sponsachtig, niet afvallend (bloembladen bruinrood , spits, bladen kortge-vind, bijna handvormig 7-tallig) . 5. Comarum.

Rijpe vruchtbodem droog, bloembladen gaaf of uit-gerand..........6. PotentHJa.

Groepen.

A. 2—4-zadige kokervruchten.

Spiraeaceae, gesl. 1.

188

-ocr page 207-

189 Bosaceae, 30.

B, l-zadige nootjes of steenvruclitjes.

t vruchtbodem by rijpheid droog; of vleezig, maar dan bol en met de vruchtjes op de buitenvlakte.

Dryadeae, gesl. 2—7.

t t vruchtbodem hol; bii riipheid vleezig, de vruchtjes op de binnenholte.

Eoseae, gesl. 8.

Spiraeaceae.

1. Spiraea L.

Kelk 5-spletig, bloembladen 5, stijlen eindelingsch.

1 Struik met enkelvoudige, langwerpig-lancetvormige gezaagde kale bladen, zonder steunblaadjes, licht-rozeroode bloemen in dichte samengestelde trosjes. Wild en verwilderd, veel als sierplant gekweekt.

Theeboompje. S. Salicifolia L. Kruidachtige plant met afgebroken-gevinde bladen en halfcirkelvormige steunblaadjes, bloeiwijze tuil-vormig..............2

2 Bladen 5—9-jukkig, blaadjes zeer ongelijk, de grootste 3 — 7 cm. lang, ei-lancetvormig, dubbel gezaagd, de eindslip handspletig, bloembladen lang-genageld, korter dan de meeldraden, kokervrucht-jes kaal, scheef om elkander gedraaid. Slootkanten enz..........S. ülmaria L.

Bladen in omtrek lang en smal, 15—20-jukkig, de blaadjes niet langer clan 2 cm., gespleten-gezaagd, bloembladen nauwelijks genageld, langer dan de meeldraden, kokervruchtjes zachtharig, recht tegen elkander staande wortels met vleezige aanzwellingen, t S. Fitipendtila L.

Dryadeae 2 — 7.

2. Geum L.

Kelk 10-spletig; de buitenslippen kleiner, meer uitstaande;

-ocr page 208-

30, Bosaceae. 190

6 bloembladen, stijl einde!in^sch, blijvend, de vruchtjes daardoor genaaid, vruelitbodem kegelvormig of rolrond, droog.

1 Het (later afvallend) bovenlid van den stijl aan den voet zaclitharig, 4 maal korter dan het onderlid (de blijvende naald), deze kaal, vruchtkelk teruggeslagen , vruchtbodem zittend, bloemen opgericht, geel, steunblaadjes groot, getand of ingesneden. Ouder kreupelhout. urbanum L.

Het (later afvallend) bovenlid van den stijl\' langharig, ongeveer even lang als de blijvende naald, deze tot het midden behaard, vruchtkelk opstaande, vruchtbodem binnen den kelk gesteeld, bloemen knikkend, meest bruin, bloembladen niet grooter dan de kelk, steunblaadjes klein, getand of gaaf. In bosschen enz........G. rivale L.

3. E u b u s L.

Kelk 5-spleticf, zonder buitenslippen, blijvend, bloembladen 5, stijlen bijna eindelingsch; sappige steenvrachtjes, min of meer tot een geheel vereenigd, op een hetzij weinig of sterk verheven bloembodem.

1 Alle of althans de meeste bladen samengesteld 2

Bladen alle enkelvoudig, 5-lobbig, dubbelgezaagd, stengel opgericht ongewapend, klierig behaard, groote roode bloemen en (bij ons zelden rijpende) rozeroode, van den vruchtbodem in haar geheel loslatende vruchten. Afkomstig uit Canada, veel als sierplant gekweekt, en hier en daar verwilderd.

f E. odomtus L.

2 Bladloten rolrond, fijngestekeld, bedauwd . . 3 Bladloten althans aan den top min of meer 5-kantig 5

3 Bladloten opgericht, enkel aan den top gebogen 4

Bladloten nederliggend, dun, niet of nauwelijks behaard , alle bladen 3-tallig, met bijna of geheel

-ocr page 209-

191 Rosaceae, 30.

zittende blaadjes, deze aan weerskanten groen, van achteren zachtharig of dicht fluweelachtig, klier-borstels aanwezig, zoo niet ook elders, dan althans op den kelk, deze kortharig, bij normale ontwikkeling om de vrucht opgericht, vrucht sterk blauwachtig bedauwd, bloeiwijze arm, tuilvormig, bloembladen kaal, uitgerand, meeldraden tijdens de bestuiving zeer wijd uitgespreid. Deze soort strekt zijne standplaats uit van de dorste plaatsen, in de duinen, tot vrij diep i\'n vochtige loof bos-schen; in \'t eerste geval heeft zij dichter beharing en meer stekels of klierborstels; op de laatste standplaats zijn de bladen groen, bijna kaal.

Dauwbraam. R. caesius L.

4 Stekels zeer dun en zwak, bi]na borstelvormig, zeer dicht opeengehoopt aan den voet der loot, boven zeer spaarzaam, bladen 3-tallig of 2(—3)-jukkig gevind, en dan de onderste blaadjes een weinig gesteeld, alle aan de achterzijde witviltig, langwerpig-eivormig, spits tot lang-aangespitst, bloemen doorgaans knikkend , vrucht rozerood (gekweekt ook geel) zachtharig , in zijn geheel van den hoog keg eivormig en bijna rolvormigen vruchtbodem loslatend. Onder kreupelhout, en, vooral op opene plaatsen, in bosschen.

Framboos. R. Idaeus- L. Als de vorige, maar met 3-\';allige en enkelvoudige bladen en bgna cirkelvormige blaadjes, de enkelvoudige diep-hartvormig ingesneden. R. Leesii Bab.

5 1) Bladloten aan den voet rond, hooger op stompkan-

1

De hier volgende werden vroeger bijna alle begrepen onder de gewone braam (R. fruticosus L.) Eene nauwkeurig voortgezette studie van de levende voorwerpen in al hare eigenschappen is noodig, om deze planten goed te leeren kennen en onderscheiden. Bij het verzamelen neme men;

1°. een stuk uit het midden van den voet en van den top der bladloot, elk met een of een paar bladen;

-ocr page 210-

, Bosaceae. 192

tig, gebogen nederliggend, even als de nauwelijks gesleufde bladsteelen, dicht lezet met onregelmatig geplaatste groote en kleine stekels, afstaande haren en klierhorstéls, eveneens van tweederlei grootte, de grootste zeer lang, ongeveer half zoo lang als de grootste stekels, deze aan den voet sterk verbreed; bladen 3 —5-tallig, die der bloeitakken 3-tallig, achterzijde bleekgroen zachtharig; bloemtros lang en slank, pyramidaal samengesteld, met enkele (1-tallige) bloeibladen, bloembladen klein, langwerpig, bleekrood , meeldraden opgericht, even lang of iets langer dan de stijlen , vruchtkelk opgericht, vrucht glinsterend, zwart. Ouder kreupelhout.

R. Thüringensis Metsch. Bladloten eenvoudiger gewapend; klierborstels, zoo aanwezig, alle 4 — 8 maal kleiner dan de langste stekels..............6

2°. een bloem- en vruchttak (waar men noch de armste noch de rijkste kieze) in zijn geheel en met -een klein stukje van den hoofdstam, waaraan hij bevestigd is; Squot;. eenige losse bloembladen.

Men teekene voorts aan:

1°. de standplaats;

2quot;. de richting der bladloten; deze bladloten zijn de sten-geldeelen die telken jare op nieuw worden voortgebracht, en die in het eerste jaar alleen bladen dragen ; in het tweede jaar de bloeitakken voortbrengen. De richting van deze loten kan zijn: bf geheel liggende, of gebogen neerliggende d. i. het ondereinde in een boog uitstaande, het boveneinde op den grond uitgestrekt, of: opgericht met enkel neergebogen top. Eenigermate hangt dit van de standplaats af, t. w. op een beschaduwde standplaats en waar de loot door middel van zijn stekels zich aan andere gewassen vasthoudt, kan de bocht bij dezelfde soort hooger zijn dan op een geheel open standplaats ; ook kunnen bij eenzelfde struik de buitenste loten platter nederliggen, de middelste en sterkere hooger opgericht zijn dan de gemiddelde richting, welke bedoeld wordt;

3°. de kleur der bloembladen, de richting der meeldraden

-ocr page 211-

193 Boaaceae, 30.

6 Bladloten beneden rond; naar den top stomp 5-kant, dun of van middelbare dikte, stekels fijn of middelmatig, met weinig verbreeden voet, onregelmatig verspreid of min of meer regelmatig op de kanten der loot gerangschikt; steelen der middelste blaadjes van 5-tallige bladen betrekkelijk kort, nl. V4 of minder (bij uitzondering 1/s) bedragende van den steel van liet eindblaadje......7

Bladloten forsch, van beneden af tot althans over zijne grootste lengte 5-kant, stomp-kantig of met vlakke of holle (gesleufde) zijden, stekels (bij dubbele bewapening de grootste soort) met breeden voet, regelmatig op de kanten gerangschikt; steelen der middelste blaadjes betrekkelijk lang, nl. 1/g—Vs van den steel van het eindblaadje . . . . 11

7 Bladloten bijna geheel opgericht, onbehaard; nergens

in goed geopende, nog niet verwelkende bloemen, en hunne hoogte met he trekking tot de stijlen.

4°. de richting van den vruchtkelk, waarbij men indachtig moet zijn op tot de vruchtrijpte frisch gebleven, niet verdroogde kelken;

5°. kleur en smaak der rijpe vrucht, betrekkelijke grootte (klein, middelmatig, groot) en aantal (veel, weinig) der samenstellende steenvruclitjes.

Wanneer in de beschrijvingen van hl aden gesproken wordt zonder nadere bijvoeging, dan zijn altijd bedoeld krachtig en meest volledig ontwikkelde bladen der bladloot; en wel, indien deze vertakt is, van haren hoofdstam. Bij de hewapening der loot wordt in de eerste plaats bedoeld die van het middelste en hoogere gedeelte; aan den voet zijn de stekels doorgaans kleiner en rechter, aan de bladen doorgaans krommer. De he-haring van de stengeldeelen bestaat, op eene enkele uitzondering na, uit zittende sterharen met meestal opstaande takken; voorts wordt het vilt der bladen (bjj de nu volgende soorten uitsluitend op hunne achtervlakte voorkomend) door kleine aanliggende sterhaartjes gevormd; opstaande haren op de bladnerven zijn daarentegen enkelvoudig.

9

-ocr page 212-

30, Hosaceae.

Jdierhorstels, stekels vrij fijn, gelijk, onregelmatig geplaatst, bladen soms alleen 3-tallig, soms ook 5-tal-lig handvormig (d. i. de blaadjes der beide onderste paren naast elkander op den gemeenschappelijken bladsteel ingeplant), en, door splitsing van het eind-blaadje, 7-tallig half-gevind, aan weerskanten groen, bloemtros arm, bijna tuilvormig, uitgebloeide bloemen doorgaans knikkend; op opene standplaats laag, met leeraclitige bladen (R. fissus Lindley), in bossohen meer dan manshoogte, met donkerder groene slappe bladen. . . R. suherectus Anders,

Bladloten gelogen nederliggend of geheel nederliggend; onderste blaadjes bij 5-tallige bladen nit de blad-steelen van het tweede paar ontspringend, (bladen

veelvormig).............8

8 Bladen meestal uitsluitend 3-tallig met duidelijk ge-steelde zijblaadjes (bij 5-tallige bladen bedragen de steeltjes der middelste bladen l/i tot Ys van den steel van het eindblaadje); deze aan weerskanten groen, eivormig of langwerpig, eindblaadje aan den voet niet hartvormig, aan den top kort aangespitst, stekels vrij fijn, min of meer krom en afgeplat, bladloot behaard, bloeitalcken uitstaande- en vrij stijf-harig; klierborstels verspreid; bloei wij ze ijl en slank, bochtig, vaak samengesteld, met lange takken en wijduitstaande bloemsteelen, bloemen meest rozerood, meeldraden tijdens de bestuiving opgericht, vruchten zwart, uit kleine steenvruchtjes samengesteld. Bosschen........R. Sprengeln W.

Bladen der loot alle of voor het meerendeel h-tal-lig, de onderste blaadjes zittend of bijna zittend, de middelste kort gesteeld, eindblaadje min of meer hartvormig, kelk en bloeitakken kort-wollig of viltig, meeldraden uitgespreid, vruchtjes uit groote steen vruchtjes samengesteld.......9

9 Vruchtkelk opgericht, klierborstels doorgaans aan-

194

-ocr page 213-

Rosaceae, 30

wezig, hetzij op de loot of op de bloeitakken en den kelk.............10

Vrucbtkelk teruggeslagen , nergens aan de plant klier-borstel.i, bloemkroon groot met bijna ronde rozeroode bloembladen, bladloot kantig, soms een weinig ge-sleufd, met tamelijk groote rechte stekels, berijpt, kaal, blaadjes ei-hartvormig, aangespitst, fijn en vrij regelmatig getand, bovenvlakte kaal, ondervlakte groenachtig- grauw zachtviltig, bloemtak met weinige achterwaarts gerichte stekels, Dijna onbehaard, bloemtros meest armbloemig, takken tamelijk lang, uitstaande .......-ff. rosciflorus Muller,

10 Bladloten zeer stompkantig, kaal, berijpt, stekels kort en fijn, soms forsch en lang, doch altijd recht en betrekkelijk smal, talrijk, vrij onregelmatig geplaatst, blaadjes zeer breed, bijna rond, over elkander liggend, aan weerskanten groen, van achteren zachtharig, rimpelig, bladen der bloeitakken 3-tallig, bloeiwijze trosvormig samengesteld, met smal-tuilvormige onderdeelen, kelk en bloeitakken viltig , met klierborstels; stijlen groenachtig, vruchten roodzwart, sappig, bloemen wit of lichtrood. Tusschen houtgewas aan dijken enz., vooral naar den zeekant......A\'. Corylifoltus Sm.

Bladloten kaal of een weinig behaard, al of niet berijpt, meer kantig, en in overeenstemming daarmede de stekels regelmatiger op de kanten gerangschikt, deze tevens krachtiger, meer afgeplat en krom; bladen der bloeitakken 5-en 3-tallig, blaadjes breed, van achteren zachtharig of eenigszins viltig, of ook (bij den boschvorm) bijna kaal en naaiden voet versmald; bloeiwijze enkelvoudig, tros tuil-vormig\' of verlengd samengesteld met schuins uitstaande bloemsteelen, kelk en bloeitak wollig-vil-tig, stijlen lichtgeel of vleeschkleurig, vruchten blauw-zwart, bloemen lichtrood of wit. Bosschen,

195

-ocr page 214-

30, Hosaoeae. 196

sloot- en akkerkanten . . R. nemorosus Hayne.

Als de vorige, maar met zeer weinig klieren en talrijke stekels, gedrongener samengestelde tros, met meer en grooter bloemen . . R. Wahlbergii Arr.

11 Gemeenschappelijko bladiteel nabij den top met een verdikte knie gehukt, zoodat steel- en bladschijf een hoek vormen; voet der betrekkelijke smalle blaadjes stomp of min of meer wigvormig, achtervlakte grijs, steel der middelste blaadjes ongeveer half zoo lang als die van het eindblaadje, bladloot stompkantig, met bijna rechte aan den voet ver-breede platte stekels, bijna of geheel kaal, bloemtros met talrijke stekels. R. geniculatus Kaltenbach. Gemeenschappelijke bladsteel niet geknikt . . 12

12 Nergens op de plant Mierhorslels, loot niet of uiterst ■weinig behaard...........13

Er zijn óf Uierhorst els op de plant, óf de loot is duidelijk behaard, bladen hand- of voetvormig; meeldraden opgericht, boven de stijlen uitstekend; vruclitkelk teruggeslagen.......14

13 Meeldraden uitgespreid, langer dan de stijlen, bladen handvormig, stekels meest kiom . . . 17 Meeldraden opgericht, boven de stijlen uitstekend,, bladloten kantig, een weinig gesleufd, talrijke aan den voet breede stekels, onderaan de loot recht, hooger op gebogen, bladen 5-tallig, blaadjes kort rondachtig, aan den voet een weinig uitgerand, kort aangespitst, fijn en regelmatig getand, middelste half zoo lang als het eindelingsche gesteeld, voorvlakte donkergroen, achtervlakte matgroen, verspreid-behaard, bloemtros met stevige gebogen stekels, nu eens door een blad gesteund en daarboven met 3-deelige, hooger met kleine lancet-vormige dekblaadjes, dan eens boven de bladeren verheven en met enkelvoudige steunblaadjes, takjes

-ocr page 215-

Bosaceae, 30.

dun, opgericlit, armbloemig, kelk teruggeslagen, bloembladen eivormig, licht rozerood.

li. nemoralis Muller.

14 Bladloten gebogen-nederliggend kantig plai-aanr/e-druht-grijsharig , bloeiwijze naar het boveneinde fluweelig viltig, bladen van achteren ivitviltig, 5-tallig, de hoogere der bloeitakken 3-tallig, blaadjes kort aangespitst, het eindblaadje niet of nauwelijks hartvormig, stekels forsch, recht of krom, geen klierborstels, bloemtros groot, breed pyrami-daal samengesteld, bloemen rood, vruchten zwart, uit vele kleine steenvruchtjes samengesteld. (In tuinen komt niet zelden een verscheidenheid van deze fraaie soort met dubbele bloemen als sierplant voor). Heggen , bosschen, slootkanten.

li. discolor W. e. N. Bladloten uitstaande-zachtharig, of kaal; bladen aan weerskanten groen of van achteren grijsviltig 15

15 Bladloten opgericht met overhangenden top, van onder tot boven kantig, uitstaande behaard, met weinige aan den voet sterk verbreede, maar overigens vrij fijne en bijna rechte, aan \'t boveneinde der plant naar beneden gerichte stekels, bladen groen, van achteren zachtharig, de steelen van de .middelste zijblaadjes ongeveer % van die van het eindblaadje, onderste blaadjes kort gesteeld, langwerpig, het eindblaadje een weinig hartvormig, bloemtros verlengd , enkelvoudig of een weinig samengesteld , nauwelijks gewapend, wollig uitstaande behaard, klierborstels afwezig. Bosschen.

R. piletostachys Godr. e. Gr. Bladloten gebogen nederliggend, bloeistengel vrij lang-uitstaande behaard, meest met lange stekels gewapend ..............16

16 Bladloten kantig, gestreept, uitstaande behaard, soms bijna kaal («. genuinus Prodr.), bladen 5-tallig,

197

-ocr page 216-

30, Rosaeeae.

die der takken 3-tallig, groen of aan de achterzijde gi\'ijs viltig mollis Wiimn.), stekels recht, forsch; bloemtros enkelvoudig, of pyramidaal samengesteld met (y. glandulosns Wimra.) of zonder klierborstels en met lange stekels, bloemen wit, bloembladen langwerpig, vrucht zwart, uit middelmatige steenvruchtjes samengesteld. Bossohen en heggen.

R. vulgaris W. e. N.

Bladloten stompkantig, dicht behaard, met langer stekels (en daarbij enkele kleine) en klierborstels; bladen 5-, die der takken 3-tallig, blaadjes breed eivormig, bijna rond , spits of zeer kort aangespitst, van achteren grijswit, viltig en glinsterend behaard, van voren vuil-groen, bloemtros gedrongen samengesteld, bloemen rozerood, bloembladen bijna rond; vruchten zeer groot en zoet. Bosschen en heggen.

li. vestitus W. e. N.

17 Bladloten zeer hoog, bijna geheel opgericht, in jeugdigen toestand een weinig verspreid\' vlokkig behaard, later kaal, stekels krom, bladen 5-tallig, de onderste der bloeitakken 3-tallig, zijblaadjes ei- of lancetvormig, achtervlaJde grijs of wiiviliig, bloeitak en kelk wollig-viltig, vrij langharig; bloemtros stijf, samengesteld, rijkbloemig, met schuins opstaande S-gaffelige steelen, bloembladen langgenageld, bleekrood, vruchten zwart, sappig, vruchtkelk teruggeslagen. Heggen en kreupelbosschen.

R. thyrsoideus Wimm. Bladloten opgericht met overhangenden top, aan het jongste uiteinde met eenige enkelvoudige haren bezet, verder kaal, bladen aan weerskanten groen , van onderen zachtharig; onderste blaadjes zeer kort gesteeld...........18

18 Bladen der loot en de onderste der bloeitakken 5-tallig, eindblaadje duidelijk-, zijblaadjes een weinig hartvormig, bloemtros eenigszins verlengd en sa-

198

-ocr page 217-

Rosaeeae, 30.

mengesteld, met kromme stekels gewapend, kelk wollig-zachtharig, bij de vrnclit uitstaande opgericht , deze flauw van smaak; bloemen wit. Bos-

schen en heggen.....R. affinis W. e. N.

Bladen der loot 5-tallig, die der bloeitakken 3-tal-lig en enkelvoudig, langs de nerven geplooid, zij-blaadjes ei- of ruit-eivormig bloeiwijze enkelvoudig trosvormig, armbloemig-tuilvormig (/ï. fastigiatus) of zeer breed vertakt (y. niiidus) met aan de achterzijde dichtbehaarde bladen; kelk groen, kort aanliggend behaard, bij de vrucht teruggeslagen, deze smakelijk; bloemen lichtrood. Bosschen en heggen.........-/ü. fruticosus L.

4. Fragaria L. Aardbezie.

Kelk 10-spletig, de 5 buitenslippen kleiner, bloembladen 5, omgekeerd-eivormig, 20 of meer meeldraden, talrijke nootjes op een bollen, bij rijpheid sappigen vruelitbo-dem, stijl zijdelingsch, verwelkend; bladen 3-tallig.

1 Vruchtkelk wijd-uitstaande of teruggeslagen, blad-

steelen wijd-uitstaande-behaard......2

Vruchtkelk gesloten, bladsteelen wijd-uitstaande-, bloem-steelen aangedrnkt-behaard. Zonnige heuvels,

t F. collina Ehrh.

2 Bloemsteelen openstaande- of aangedrukt-behaard, zijblaadjes en meestal ook het eiadblaadje zittend, meestal talrijke afleggers.

Bosch-aardbezie. F. vesca L.

Bloemsteelen loodrecht-uitstaande-behaard, blaadjes alle drie gesteeld; bloemen door mislukking twee-huizig; afleggers vaak ontbrekend. F. èlatior Ehrh. Deze, en andere uitheemsche soorten worden in vele verscheidenheden in de tuinen aangekweekt.

5. Comarum L. Water-vijfvingerkruid.

Kelk 10 spletig, de 5 buitenslippen kleiner, bloembla-

199

-ocr page 218-

30, Rosaceae. 200

den 5, lancetvormig, aangespitst, 20 of meer meeldraden^ talrijke nootjes op een bji rijpheid dikken spons-achtigen vruchtbodem, stijl zijdelmgsoh, verwelkend; bladen kortgevind.

Bladen met 5 — 7 langwerpige scherpgezaagde van achteren blauwachtig groene blaadjes. Bloembladen donkerrood, veel kleiner dan de van binnen roodbruine kelkbladen. Moerassige plaatsen.

C. palustre L.

6. Potentilla L.

Kelk 10- (of 8)-spletig, waarbij 5 (of 4) buitenslippen, bloembladen 5 (of 4) met stompen of uttgeranden top, 20 of meer meeldraden, talrijke nootjes\' op een bollen behaarden bij rijpheid niet vleezigen vruchtbodem, stijl zijdelingsch, afvallend.

1 Bloemen geel............3

Bloemen wit, bloembladen uitgerand, vruchtjes ■ aan den voet behaard; plant met tengere, opstjj-gende of nederliggende, soms wortelende stengeltjes, deze uitstaande behaard, 2—4 bloemig, ongeveer zoo lang als de wortelbladen .... 2

2 Bladen 3-tallig, de buitenste blaadjes van beneden af, het middelste langs de bovenhelft, gekarteld gezaagd. Droge bosschen.....f JP. Fragc.riastrum Ehrh.

Bladen 3 — 5-tallig, blaadjes van boven gezaagd, de eindtand veel kleiner dan do andere. Voormalig Beekberger woud . . P. albo-sterilis. Garcke.

3 Bladen gevind...........4

Bladen handvormig, 3 —7-tallig.....5

4 Bloeistengels kruipend, afleggervormig, uit de oksels van een rozet wortelbladen, deze afgebroken-gevind, 6 — 10-jukkig, blaadjes scherp-gezaagd, doorgaans van boven groen, van achteren zilverwit zijdeachtig, bloembladen bijna tweemaal langer dan de kelk, vruchtjes effen; vaste plant.

Zilverkruid. P. anserina L.

-ocr page 219-

Bosaceae, 30.

Bloeistengel het onmiddelijk verlengde der hoofdas , nederliggend-opstijgend, bladen klein, gelijk-ge-vind, 5 — 3-jukkig, de hoogste 3-tallig, blaadjes aan weerskanten groen, diep getand-gezaagd, de bovenste afloopend, bloembladen een weinig uit-gerand, iets kleiner dan de kelk, vruchtjes gerimpeld, vruchtkelken nedergebogon; 1-jarige plant.

P. supina L.

Heestertje mot houtigen stengel, bladen 2—3-jukkig , blaadjes gaafrandig; nootjes harig. A.ls sierplant gekweekt en soms verwilderd, f P. fruticosa L.

5 Bloemtuilen eindelingsch, eerst aan den korten hoofdstam daarna aan diens opstijgende takken 6

Bloeistengels zijdelingsch, onder de eindknop ontspringend ; bladen aan weerskanten groen . . 7

6 Bladen 5-tallig, blaadjes van achteren witviltig, met omgekrulde randen, aan de voorzijde gewoonlijk kaal donkergroen, smal wig-vormig, van boven diep ingesneden tot vinspletig ; vruchtjes fijn gerimpeld..........P- argentea L.

Onderste bladen 5-7-tallig, blaadjes op de beide oppei-vlakten zachtharig, langwerpig, lancetvormig, langs bijna den geheelen omtrek ingcsneden-getanjl, gewimperd; vrachtjes geplooid-rimpelig, door- een vleugelvormige kiel omgeven.

St. Pietersberg, f P. recta. L.

7 Alle of de meeste bloemen 4-tallig; blaadjes grof en scherp gezaagd, tanden spits of \'even aange-spitst .............. 8

Alle of de meeste bloemen 5-tallig; blaadjes getand-gezaagd , tanden stomp en spits, de toptand kleiner dan de andere.........9

8 llloeistengels uitgebreid-opstijgend, meestal vrij sterk en uitstaande gegaffeld, met 3-tallige zittende

SOI

-ocr page 220-

30, Bosaceae.

(hoogst zelden kortgosteelde) bladen, de onderste met 3 — 5-spletige stennblaadjes ; wortelbladen tijdens den bloeitijd doorgaans niet meer aanwezig; bnitenslippen kleiner dan de kelk, vruchtjes effen; dikke bruine wortelstok. Opene zand- en heidegronden. . . Meerwortel. P. Tormentilla Sibth.

Bloeistengels lang en slap nederliagend, aflegger-vormig, in het najaar aan de knoopen wortelend en dan door het afsterven der leden evenveel nieuwe planten vormend, naar den top vaak vertakt, ontspringend uit een rozet van 5—7-tallig0 wortelbladen, de meeste stengelbladen 3-tallig, beneden langer, naar den top korter gesteeld, met enkelvoudige of 2 — 3-spletige steunblaadjes ; vruchtjes rimpelig en hnobbelig. Beschaduwde zandgrond.

P. procumbens Sibth.

P. mixta Nolte onderscheidt zich van deze laatste door een overwegend aantul 5-tallige stengelbladen, iets minder scherp getande blaadjes, en bij rijpheid \'enkel rimpelige vruchtjes.

9 Stengels lang afleggervormig, aan de knoopen wortelend , meestal onvertakt, bloemen groot, alleenstaande in do oksels der lang- en afnemend-gesteelde bijna alle 5-tallige bladen, met wig- omgekeerd-eivormige tot op ]/8 van den voet getande blaadjes; bijkelk meestal grooter dan de kelk; vruchtjes knobbelig. Op vochtigen grasgrond , enz.

Vijfvingerkruid. P. reptans L.

Stengcis opstijgend of liggend, weinig of niet wortelend , kort zodevormend, nauwelijks uitstekend buiten de ronde 5—7-tallige wortelbladen, stengelbladen 3-tallig, de hoogste enkelvoudig dekbladachtig, blaadjes langs de bovenhelft getand; bloeistengels evenals de hoofdstam meest een paar malen gegaffeld, bijna tuilvormig, tegelijk met de bladsteelen lang en schuins uitstaande behaard;

202

-ocr page 221-

203 Bosaceae, 30.

vruchtjes effen. Op opene staenige plaatsen en zandgrond; vroeg in het voorjaar . . . P. verna L.

7. Agrimonia L.

Kelk omgekeerd-kegel- of klokvormig, met 5-spletigen zoom, de buis later verhard, bijna houtachtig, aan den rand met talrijke haakvormige borstels gewapend, in de keel met een klierigen ring, kelktanden alsdan kegelvormig aaneengesloten, bloembladen 5; meeldraden 12—20, vóór den klierigen ring ingeplant, stijlen ein-delingsch met bijna 2-lobbigen stempel, 1—2 nootjes binnen de kelkbuis. Bloemen geel, met tsvee kleine schutblaadjes aan den bloemsteel; bladen afgebroken-gevind.

1 Vruchtkelk kegelvormig, bijna tot aan den voet en diep gesleufd, stijf harig, daarbinnen één nootje; bladen van achteren bijna viltig. A. Eupalorium L. Vruchtkelk breed klokvormig, van den rand tot omstreeks het midden flauw gesleufd, verspreid behaard, de borstels verder teruggeslagen dan bij de vorige, meestal 2 nootjes; bladen aan de achterzijde behaard en klierig . . -4, odoraia Mill.

8. Rosa L. Roos.

Talrijke nootjes binnen den kruikvormigen, bij rijpheid besvormigen bloembodem ; bladen gevind.

1 Kelkslippen gaafrandig of getand, bij vruchtrijpte opgericht, stekels op de jongste loten dicht-ge-drongen, recht priemvormig, met kleinere borstel-

vormige daartusschen............2

Kelkslippen voor het meerendeel vinspletig . . 3

2 Kelkslippen tweemaal korter dan de open bloemkroon , stekels overal onregelmatig geplaatst, naalden horstelvonnig, bloemen alleenstaande, doorgaans wit, bottels platrond, zwart of zwartrood.

Duinroos, li. Pimpinellifolia DC.

-ocr page 222-

30, Eosaceae, 204

Van deze onderscheidt zich door langere, soms vinspletige kelkslippen (even lang als de bloemkroon) 1- of meer-bloemige bloemsteelen, dubbel gezaagde, van onderen geklierde blaadjes, grootere roode vruchten en hoogere stengels.

li. ruhiginoso-spinosisima Crép, et Oud.

Kelkslippen aan den top met een lancetvormig aanhangsel (bladschijf) en ongeveer even lang als de geopende bloemkroon; stekels aan den voet der hoogere bladen regelmatig gepaard en krom, aangegroeid gedeelte der steunhlaadjes JcoJcervormig opgerold, die der bladen in de nabijheid der bloemen vlak, breed uitgezet; bloemen alleenstaande of in armbloemige tuilen, bottels klein en rond, rood. Heggen en kreupelhout, verwilderd, halfgevuld.

R. cinnamomea L.

3 Alle steunhlaadjes lijnvormig of bijna lijnvormig, voel langer dan breed, de vrije deelen tiitstaande, stekels van loot en takken gedrongen, ongelijk, de grootste een weinig gebogen en iets afgeplat, de kleinere borst eivormig, waaronder talrijke klierbor-stels, bladen leerachtig rimpelig van achteren bleekgroen zachtharig, op de hoofdnorven en langs de breede tanden min of meer klierig, bloemen meestal donkerrood, stampers geheel zittend, bottels rond of kort-eirond , rood, met teruggeslagen, ten laatste afvallende kelkslippen. Heggen en akkerranden; veel als sierplant in tuinen, en voor medicinaal gebruik gekweekt. Provinsche roos R. Gallica L.

.Provence- of Provensche roos wordt genoemd de uit het Oosten afkomstige It. cent if al ia L., sedert onheugelijke tijden als sierplant gekweekt (een van hare verscheidenheden is de mosroos), en uit welker bloembladen de rozenolie gewonnen wordt. Zij verschilt van de vorige soort hoofdzakelijk door de minder harde vlakker bladen, meer ongelijke stekels , de grootste forscher, iets meer langwerpige bottels met niet afvallende kelkslippen, en meest vleeschkleurige bloemen.

-ocr page 223-

Bosaceae, 30.

De Maandroos, eene der vele verscheidenheden van de Eosa indica L. onderscheidt zich van de vorige gemakkelijk door hare verwijderde groote en breede kromme stekels, en van achteren geldeurde bladen. Overigens worden in de tuinen behalve de hier genoemde nog eenige andere soorten, en inzonderheid een groot aantal verscheidenheden en bastaarden gekweekt.

De steunblaadjes der bladeu nabij de bloemen sterk uitgezet, aanmerkelijk breeder dan de overige, stampers gesteeld, de steelen der middelste (diepste) even lang als het vruchtbeginsel.....4

4 Blaadjes aan weerskanten of alleen aan de achterzijde aschachtig hlauiu-grijs, bovendien zacht-kort-harig, dubbel-gezaagd; stekels der loten stevig, recht of bijna recht, met weinig afgeplatten voet, met kleinere en fijnere daartusschen , vrije uiteinden der steunblaadjes opgericht.......•. 5

Blaadjes grasgroen of een weinig los-(gemakkelijk afwischbaar-)berijpt, of wel tengevolge van beharing of bekliering min of meer verkleurd, enkel of dubbel gezaagd; stekels alle plat en krom; bottels hard, eerst na de eerste nachtvorsten rijpend, kelkslippen teruggeslagen, eindelijk afvallend. ... 6

5 Vruchtkelk opgericht, bloembladen klierig gewipi-perd, kleine stekels der loten borstelvormig, groote lang, met zeer weinig afgeplatten voet, bladen aan de achterzijde dicht-klierig, bloemen rozerood, bottels zeer groot, paars, reeds in Augustus rijp en zacht, alsdan knikkend, en nog met klierborstels bezet. Heggen en kreupelbosschen. R. pornifera Herm.

Vruchtkelk teruggeslagen, eindelijk afvallend, bloembladen niet klierig gewimperd, stekels iets krom en afgeplat, bladen al of niet klierig, bottels rood, eerst in den herfst rijpend, alsdan opgericht, en niet meer (of van den beginne af niet) met klierborstels bezet. Heggen , wegen , enz.

li, tomeniosa Smith.

205

-ocr page 224-

30, Bosaceae.

6 Stekels der loten ongelijk, de kleinere dunner en minder krom, blaadjes kort-eirond of elliptisch, dubbel en klierig gezaagd-getand, met uitstaande tanden, achtervlakte roestbruin-klierig, bloemen rood, bloemsteelen met of zonder klierborstels, bottels eirond of tolvormig, hard (bij de varieteit echinocarpa Crép. met talrijke klierborstels bezet). Sterk vertakte struik, in den omtrek een fijnen ap-pelgeur verspreidend. Heggen en bosschen. Eglan-

tier..........B. ruhiginosa L.

Van deze onderscheidt zich door veel talrijke minder gekromde stekels, altijd met klierborstels bezette vruchten, blijvende kelkslippen en lichtere bloemen . R. rubiginosa-sptnosissirna Crép. et Oud. Stekels der loten meest alle gelijk, zeer forsch en plat, blaadjes meer langwerpig dan de vorige, soms ■ eenigszins lancetvormig, enkel of dubbel gezaagd, met aan den top van het blad tot elkander neigende zaagtanden, voorts kaal, behaard of klierig, bloemen wit of lichtrood, bottels rond, langwerpig of omgekeerd-eivormig, rood. Loten forscher, meer opgaande dan de vorige (en daarom bij voorkeur voor stammen van stamrozen gebezigd). Wegen en bosschen. . . Wilde roos. R. canina L.

In het wild komen de volgende verscheidenheden voor (de laatste meer waarschijnli)k een bastaard met de vorige soort);

n. vulgaris; bladsteelen kaal of aan den voet een weinig behaard, en meestal met eenige klierborstels, bloemsteelen kaal, blaadjes kaal;

/?. dumetorum: bladsteelen geheel, blaadjes min of meer behaard, bloemsteelen zonder klierborstels;

y. urhica: blaadjes dubbel-gezaagd, alleen op de nerven der achtervlakte behaard.

d. collina: bladsteelen en bloemsteelen met klierborstels, blaadjes kaal of behaard;

f- sepium: bladsteelen en blaadjes aan de onderzijde of aan weerskanten klierig, bloemsteelen kaal.

206

-ocr page 225-

207

31. SANGUISORBEAE Lindl.

1 Kelkzoom 8—10-deelig, de buitenslippen kleiner, soms zeer klein, bladen handlobbig of -deelig.

1. Alchemilla.

Kelkzoom 4-deelig, bladen gevind.....2

2 4 meeldraden, bloemen 2-slacbtig. 2. Sanguisorha. 20—30 meeldraden, bloemen in dezelfde aar 1-huizig of gemengd-slachtig ... 3. Poterium.

1. Alchemilla L.

Kelkbuis bijna klokvormig;, zoom 8-deelig, de buitenslippen kleiner, meeldraden 1—4, op een ring in de kelk-keel ingeplant, en afwisselend met de binnenslippen, 1 vruchtbeginsel met zijdelingschen stijl en knopvor-migen stempel. Bloemen geelgroen.

1 Bloemen in eindelingsche tuilen, wortelbladen nier-vormig rond, 7 — 9-lobbig, lobben halfcirkelvormig, langs den geheelen rand gezaagd. Vaste plant. Beschaduwde grasgronden ... A. vulgaris L,

Bloemen opeengehoopt tegenover de bladok?els, bladen waaiervormig 3-spletig met wigvormige 3 — 4-spletige slippen, buitenslippen van den kelk ze^r klein. Eenjarig. Bouwlanden. . A. arvensis Scop.

2. Sanguisorba L.

Kelk aan den voet door 2—3 schutblaadjes omringd, zoom 4-deelig, 4—15 meeldraden, 1 vruchtbeginsel met draad-vormigen eindelingschen stijl en knopvormigen stempel, deze met langwerpige tepeltjes bezet.

1 Eoodbruine eivormige en langwerpige aartjes, meeldraden 4, ongeveer even lang als de kelkslippen, bladen oneven gevind, 7 —13-jukkig, blaadjes langwerpig hart-eivormig, afzonderlijk gesteeld en soms met bijzondere steunblaadjes. Vochtige weilanden.

S. officinalis L.

-ocr page 226-

31, Sanguisorbeae. 208

3. Poterium L.

Kelk aan den voet door 2—3 schutblaadjes omringd, zoom 4-deelig, 20—30 meeldraden, 2—3 vruchtbeginsels met draadvormige eindelingsche stijlen en veeldeelige kwast-vormige stempels, 2—3 nootjes.

1 Aren bijna kogelrond, hoofdvormig, bloemen gemengd-slachtig, doorgaans boven eenige weinige vrouwelijke, in \'t midden tweeslachtige, onder mannelijke, meeldraden veel langer dan de kelkslippen, overhangend, nootjes vierhoekig; bladen onevenge-vind, 9 — quot;25-jukkig, blaadjes rond of eivormig, aan den voet al of niet hartvormig, afzonderlijk gesteeld. Begroeide duinen, weilanden. Ook in moestuinen gekweekt als toekruid.

Pimpernel. P. Sanguisorba L.

Naar Spach worden hierbij twee soorten onderscheiden, do eene, P. dictyocarpon, met stompkan-tige, min of meer net-vormige geaderde, de andere P. muricatum, met op de kanten scherp gevleugelde en op de vlakken door getande ribben stekelige vruchtjes.

32. POMACEAE Lindl.

1 Vrucht met een of meer steenen.....1

Vrucht met perkamentachtig of dunvliezig klokhuis 2 Vrucht met brokkelig klokhuis, de 5 hokjes daarvan onvolkomen tweehokkig, bloembladen lijn-lan-cetvormig........3. Amelanchier.

1 Kelkslippen lang, bladachtig, nog na den bloeitijd voortgroeiende, vrucht 5-steenig, bloemen alleenstaande .........2. Mespilus.

Kelkslippen kort na den bloeitijd verwelkend, vrucht 1 —3-stecnig, bloemen in samengestelde tuiltjes.

1. Crataegus.

-ocr page 227-

209 Pomaceae, 32.

2 Klokhuis perkament- of papieraelitig, bloemtuilen bijna enkelvoudig, schermvormig. . . 4; Pirus. Klokhuis zeer dun en teeder, bloemtuilen vertakt.

5. Sorbus.

1. Crataegus L. Meidoorn.

Kelk 5-lobbi^, vruchtbeginsel 1—2(—5)-hokkig, hokjes 2-eïig, evenveel stijlen, vrucht kogelvormig of iets langwerpig met 1—2 éénzadige steenen, gekroond door de verwelkende kelkslippen, de oppervlakte daartusschen ongeveer tweemaal kleiner dan de grootste dikte der vrucht.

1 Bloemen wit of rood, in samengestelde tuiltjes, rijpe vruchten rood, flauw van smaak, 2 — 3-stee-nig, bladen vinlobbig of -spletig, met 3 — 5 lobben of slippen, evenals de jonge loten en de Uoem-steelen kaal. Doornige heester of boom.

G. Oxyacantha L.

Als de vorige, maar met 1 stijl en 1-steenige vruchten , wel kale loten, maar lang en zacht behaarde bloemsteelen, bladen doorgaans dieper ingesneden.

C. monogyna Jacq.

2. Mespilus L. Mispel.

Kelkzqom met 5 bladvormige slippen, vruchtbeginsel 5-hokkig, hokjes 2-eïig, 5 vrije stijlen, vrucht bijna half-kogelvormig, met 5 éénzadige steenen, gekroond dooide sterk en bladachtig ontwikkelde kelkslippen, de oppervlakte daartusschen 5-stralig, weinig kléiner dan de grootste doorsnede der vrucht.

1 Bloemen eindelingsch alleenstaande, bijna ongesteeld, kelk viltig met lijn-lancetvormige slippen, langer dan de bloembladen, vruchten zachtharig, bladen kortgesteeld langwerpig-elliptisch of lancet-vormig, langs de bovenhelft fijn getand, van achteren viltig. Gekweekt en wild of verwilderd (alsdan gedoomd)......M. German!ca L.

-ocr page 228-

32, Pomaceae. 210

3. Amelancliier Med.

Kelk 5-tandig, met tolvormige buis, bloembladen 5, lijn-lancetvormig, vruclitbeginsel 5-hokkig, hokjes 2-eïig, 5 aan den voet vergroeide stijlen, vrucht bij,ia kogelvormig, door de kelktanden gekroond, klokhuis brokkelig, de 5 hokjes door het inspringen van de middennerf der vruchtbladen zeer onvolkomen twee-hokkig, zaadhuid zeer dunvliczig.

1 Armbloemige trossen uit het midden van een bladbundel , waaruit zich ook een jonge tak ontwikkelt, vrachten rond, blauw-zwart, van de grootte eener erwt, bladen gesteeld , langwerpig, stomp, getand in hunne jeugd viltig-behaard, later kaal en leerachtig , bloemen wit. Midden- en Zuid-europa, hier te lande gekweekt en ssoms verwilderd.

f A. vulgaris Moench.

■ Van deze onderscheidt zich door grootere langer gesteelde meer langwerpige en spitse bladen, langer bloemtrossen, kelkslippen die korter dan de buis zijn, en smallere bloembladen, de uit Noord-Ame-rika afkomstige en hier te lande als sierplant gekweekte , soms verwilderde heester.

f A. Canadensis Torry amp; Gray.

4. Pirus L.

Kelk 5-tandig, vruchtbeginsel 5-hokkig, hokjes_ 2-eiïg, j 5 vrije of hïdf vergroeide stijlen, perkamentachtig klok- ^ huis met 5 onverdeelde 1—2 zadige 1) hokjes,

l Stijlen vrij, hokjes van het klokhuis aan de rugzijde stomp; vruchtvleesch in den omtrek daarvan korrelig-steenig; bladschijf fijn gezaagd, eenigszins leerachtig, doorgaans even lang als de slanke blad-

1

10—15 zadig zijn de hokjes bij het geslacht Cydonia Tourn. waartoe de gewone Kwee (C. vulgaris Pers.) behoort, ook de zoogenaamde Japansche Pirus {Cydonia Japonica).

-ocr page 229-

211 Pomaeeae. 32.

steel, op de bovenvlakte donkergroen glinsterend.

Peereboom. P. communis L.

Stijlen tot ongeveer het midden vergroeid, hokjes van het klokhuis (harder dan bij de vorige) met scherpen rug, vruchtvleesch niet steenig; bladschijf stomp-gezaagd, in \'t algemeen zachter dan bij de vorige en ongeveer tweemaal langer dan de bladsteel .......Appelboom. P. Malus L.

Beiden in tallooze verscheidenheden gekweekt, in ivilden toestand doornig.

Eene Noord-Amerikaansche soort, kennelijk aan de kraakbeenige randen der fijne zaagtanden van de stengelbladen, en kliertjes aan de bovenzijde der middelnerf, is op een enkele plaats in halfvenvil-derden toestand aangetroffen, ul.

f P. arhutifolia L.

5. Sorbus L.

Kelk 5\'Splelig, vruchtbeginsel 2—5-hokkig met 2-eïige hokjes, evenveel stijlen, vrucht bijna kogelrond, 2—ö-zadig niet een zeer dun en teeder klokhuis.

1 Bladen oneven gevind, met scherp-gezaagde blaadjes, knoppen viltig, meestal 3 stijlen.

Lijsterbes. S. aucuparia Gaertn.

33. ONAGRARIEAE Juss.

1 Kelkslippen, bloembladen en meeldraden 2.

4. Gircaea.

Kelkslippen 4...........2

2 Meeldraden 4, stempel knopvormig, kelk blijvend 3 Meeldraden 8 , 4 vrije of knodsvormig vergroeide stempels, kelk afvallend........4

-ocr page 230-

33, Onagrarieae. 212

3 Vruchtbeginsel 2-hokkig, vruclit hard nootachtig, met de tot dorens verharde kelkslippen gekroond,

5. Trapa.

Vruchtbeginsel en vrucht 4-hokkig veelzadig, kelkslippen niet doornvormig .... 3, Is nar dia.

4 Zaden gekuifd, kelk onmiddellijk of zeer dicht boven het vruchtbeginsel openstaande, bloemen rood, zelden wit ......... 1. Epilobium.

Zaden niet gekuifd, boven het vruchtbeginsel een lange rolronde kelkbuis; bloemen geel.

2. Oenothera.

Groepen:

t Vergroeid gedeelte van den kelk nog in .meerdere of mindere mate boven den top van het vruchtbeginsel voortgezet, en met de kelkslippen afvallend.

* 4 kelkslippen, 4 kleppige zaaddoos

Epilobieae, gesl. 1—2.

* 1 2 kelkslippen, vrucht niet openspringend.

Circaeaceae, gesl. 4.

t t Geen vergroeid gedeelte van den keik boven den top van het vruchtbeginsel, kelkslippen blijvend.

* openspringende zaaddoos.

Jussieae, gesl. 3.

1

* harde niet openspringende vrucht.

Hydrocaryes, gesl. 5.

-ocr page 231-

213 Onagrarieae, 33.

Epilohieae, 1 — 2.

1. Epilobium L.

Kelkbuid boven het vruchtbeginsel kort, in dezelfde richting als de slippen openstaande, 4 bloeinbladen, 8 meeldraden, 4 losse of niet elkander vergroeide stempels, zaaddoos lijnvormig, zaden gekuifd.

1 Kelkslippen maar even aan den voet samenhangende , radvormig uitstaande met de eenigszins ongelijke, gave of flauw uitgerande bloembladen, meeldraden eenzijdig uitgebogen, ook de stijl naar diezelfde zijde tijdelijk teruggeslagen, bladen verspreid, lancetvormig, gaafrandig of een weinig verwijderd getand, geaderd, -vau achteren blauwachtig, stengel rond, bijna kaal, met uitloopers. Groote (2 cm.) roode (zelden witte) bloemen in lange, boven met smalle schutblaadjes voorziene eindeling-sche trossen. Op zand- en open boschgrond.

E. angustifolium, L. Vergroeid gedeelte van den kelk duidelijk te onderscheiden, bloemen trechtervormig, bloembladen omgekeerd-hartvormig, meeldraden en stijl opgericht, althans de onderste stengelbladen overstaande 2

2 Groote (2 cm.) paarse bloemen, de meeste bladen overstaande , zittend met afgeronden eenigszins langs den stengel afloopenden voet, langwerpig, met een weinig spitsen top en gezaagde randen, de zaagtanden krom met ingebogen top, stengel rond, lang uitstaande zachtharig en tevens met korte klierharen of enkel met korte haren bezet, vleezige uitloopers. Slootkanten, vochtige plaatsen onder kreupelhout......E. hirsiUum L.

Bloemen klein (hoogstens 1/s cm.) doorgaans bleek 3

3 Stengel rond zonder uitspringende lijnen... 4 Stengel rond of vierhoekig met 2—4 uitspringende» van de randen der bladen of bladsteelen afloopende

-ocr page 232-

33, Onagrarieae. 214

lijnen..............6

4 Stempels knodsvormig vergroeid, blad voet wigvormig, draadvormige uitloopers; bladen somwijlen slechts driemaal langer dan breed, elliptisch (fi. Schmidtianum) meestal smal lancetvorraig, tot 12 maal langer dan breed , gaafrandig of een weinig getand, zittend of kort gesteeld, stengel bijna kaal of kort kroesharig, bloemknoppen knikkend. Slootkanten , moerassen......E. palustre L.

Stempels uitstaande, bladvoet afgerond, geen uitloopers ..............5

5 Bladen zeer kort gesteeld of zittend, klein getand, langwerpig of langwerpig-eivormig, meestal 4 (3-5)-maal langer dan breed, stengel vrij lang uitstaande zachtharig, zelden bijna kaal, bloemknoppen opge-

• richt. Slootkanten . . . E. parviflonim Schreb. Bladen alle of althans de onderste gesteeld, ongelijk getand-gezaagd, eivormig, soms een weinig hartvormig , 2 — 3 maal langer dan breed, meestal een weinig aangespitst of spits, stengel zeer kort kroesharig, bijna kaal, bloemknoppen knikkend. Heggen en bosschen.......E. montanum L.

6 Bladen vrij lang gesteeld, naar beide einden spits uitloopend, do grootste breedte (\'/g — 1^ der lengte) in of weinig onder het midden, randen dicht en ongelijk getand-gezaagd, stengel naar boven kort-liarig, bloemknoppen knikkend; geen uitloopers. Vochtige beschaduwde plaatsen. E. roseum Schreb# Bladen zittend of bijna zittend, met afgeronden voet, en van daar naar den top geleidelijk versmald, 4-8-maal langer dan breed, bloemknoppen opgericht 7

7 Stengel stomp vierkant, meest regelmatig 4-lijnig, de middelste bladen geheel zittend met afloopenden schijfrand , vrij dicht gezaagd, glinsterend lichtgroen, stempels knodsvormig vergroeid. Slootkanten, moerassen .........E. telragonum L.

-ocr page 233-

315 Onagrarieae, 33.

Stengel 2 — 4-lijnig, de bladen in een zeer kort steeltje, vanwaar de lijnen uitgaan, samengetrokken, verwijderd-gezaagd, dofgroen, stempels opstaande of eenigszins uiteenwijkend. Moerassige plaatsen......E. virgatum Fr. (auct.)

De oorspronkelijke E. virgatum Fr., waarvoor liij-zelflater den naam E. chordorrhizum heeft voorgesteld, onderscheidt zich volgens zijne beschrijving door een langen kruipenden wortelstok niet eveneens lange ver-spreidbladige uitloopers en tweemaal langere naar beneden spitse zaden (even als die van E. palustre).

Men (verzamele van al deze planten ook de onder-aardsche deelen en teekene de kleur der bloemen en de richting der stempels aan.

2. Oenothera L.

Kelkbuis boven het vruchtbeginsel cylindervonnig verlengd , 4 bloembladen, 8 meeldraden, draadvormige stijl met 4 uitstaande stempels, langwerpige zaaddoos, zaden niet gekuifd.

1 Bladen ei- of elliptisch-lancetvormig , 3 — 5-maal langer dan breed, bebladerde aren van groote gele bloemen, kelkbuis 11/2—2 maal langer dan de slippen, deze teruggeslagen, vruchten bijna tegen den stengel aangedrukt. Oorspronkelijk uit Amerika, maar sedert lang inbeemsch geworden; op zandgrond ..........O. biennis Lgt;

Bladen langwerpig lancetvormig, 6 — 8-maal langer dan breed, bloemen 3 maal kleiner dan de vorige, kelkbuis 2—3 maal langer dan de slippen. Als de vorige..........O. muricata L.

Beide zijn 2-jarig; men verzamele ook de éénjarige plant, met enkel wortelbladen.

Jussieae, 3.

3. Isnardia L.

Kelkslippen 4, blijvend, 4 of geen bloembladen, 4meel-

-ocr page 234-

33, Onagrarieae. 216

draden, draadvormige stijl met knopvormigen stempel, zaaddoos 4-liokkig, hokverbrekend 4-kleppig, veelzadig.

I Stengel uit een korteren of langeren kruipenden voet opstijgend , kaal, bladen overstaande, eivormig, spits, in een bladsteel versmald, bloemen eenzaam zittend in de bladoksels, geen bloembladen. Slooten en langzaam stroomend water in heide- en veenstreken......1. palustris L.

Circaeaceae, 4.

4. C i r c a e a L.

Kelkbnis rolrond, mede afvallend, kelkslippen 2, bloembladen 2, omgekeerd-hartvormig, meeldraden 2, vrucht 2-hokkig, niet openspringend, hokjes 1-zadig; zaden opgericht.

1,Bladen gesteeld, ei- of een weinig hartvormig, aangespitst, uitgeschulpt-klein-getand, bloemtros zonder schutblaadjes, bloemen wit of licht-rood, vrucht peervormig stijfharig met haakvormige haren. Bosschen........C. Lutetiana L.

6\'. intermedia Ehr. onderscheidt zich door grover getande zachter bladen, borstelvormige schutblaadjes, wigvormig versmalde en langer genagelde bloembladen, om-gekeerd-eivormige en bijna kogelronde en zachter behaarde vruchten.

Hydrocaryes, 5.

5. Trapa L.

4 blijvende kelkslippen, 4 bloembladen, 4 meeldraden, stijl met knopvormigen stempel, vruchtbeginsel halverwege met den kelk vergroeid, 2-hokkig, hokjes l-eiïg, eitjes hangend, vrucht hard nootachtig door de blijvende kelkslippen 2—4-doornig, zaadlobben ongelijk.

1 Vruchten 4-doornig, dorens aan den top achterwaarts ruw, ondergedompelde bladen vindeelig, drijvende enkelvoudig, ruitvormig, met buikig opgeblazen bladsteelen.

-ocr page 235-

217 Onagrarieae, 38.

Was vroeger inlandsch, maar is in zeer langen tijd niet meer waargenomen; groeit iu vijvers enz.

Waternoot f T. nutans L.

34. HALORAGEAE R.Br.

1. Myriopliyllum L.

Bloemen 1-huizig, 4 spoedig afvallende bloembladen, in de vrouwelijke bloemen zeer klein of ontbrekend, 8 meeldraden, 4 blijvende behaarde stempels, 4-notige splitvrucht, zaden hangend, bijna geen kiemwit.

Bladen vindeelig, in kransen......1

1 Alle bloemen in kransen, bladslippen meest alle overstaande............2

De onderste, vrouwelijke bloemen 2 — 3 bijeen in de oksels van bloeibladen gelijk aan de stengelbladen , de bovenste (mannelijke) afwisselend alleenstaande in de oksels van gave dekblaadjes korter dan de bloemen; aartjes ijl en tenger, met overhangende knopeinden; bladen met haarfijne meest afwisselende slippen. Plassen in heide- on vean-streken.......M. alternijlorum DC.

2 Onbebladerde aren van ver verwijderde kransen, schutblaadjes alle of althans de hoogere gaafran-dig, korter dan de bloemen. Vijvers en slooten.

M. spicatum L.

Aan den top vaak door blaadjes gekroonde aren van dicht bijeengeplaatste of een weinig verwijderde kransen, deze ondersteund door vindeelige bloeibladen, altijd grooter dan de bloemen, maar nu eens weinig grooter en dekbladachtig, dan eens veel grooter en overeenkomende met de gewone stengelbladen. Als de vorige. M. verticillatum L.

10

-ocr page 236-

218

35. HIPPURIDEAE Link.

1. H i p p u r i s L.

Kenmerken als die der familie.

1 Bladen in 8 —12-tallige kransen, lijnvormig, bloemen zittende in de oksels. Slooten en moerassen.

II. vulgaris L.

30. CALLITRICHINEAE Lk.

1. Callitriche L.

Kenmerken als die der familie.

1 Alle bladen lijnvormig, naar den afgeronden voet verbreed, donkergroen (6 — 9 cm. lang), gelijkmatig van elkander verwijderd, de bovenste geen rozetten vormend, vruchten gekield-gevleugeld, üloeit

in het voorjaar..... C. autumnalis h.

Bladen lijnvormig of spatelvormig of ook van tweederlei vorm, nimmer naar den voet verbreed , de bovenste dikwijls drijvende bladrozetten vormend 2

2 Stijlen opgericht of schuins uitstaande, nimmer teruggeslagen , weldra afvallend, vrucht iets langer dan breed met zeer smalle en twee aan twee dicht bij elkander geplaatste kanten, delchlaadjes blijvend, slechts weinig gebogen, niet tot elkander neigend. Bloeit gedurende den geheelen zomer.

C. vernalis Kütz.

Stijlen eindelijk teruggeslagen, vruchtjes even breed of iets breeder dan hoog, dekblaadjes gekromd, met de toppen tot elkander neigend of elkander kruisend.............3

3 Stijlen eerst opgelicht, later naar de smalle zijden der vrucht teruggebogen, vruchtkanten vleugelig-gekield..............4

-ocr page 237-

\'219 Callitrichineae, 36.

Stijlen eerst wijd-uitstaande, later naar de breede zijden der vrucht teruggeslagen, vruchten smal be-rand, dekhlaadjes zeer sterk gekromd, met haakvormige toppen......C. hamulata Kütz.

4 Dekblaadjes sikkelvormig, met de toppen tot elkander neigend, vruchtjes iets breeder dan lang; alle bladen spatel- of omgekeerd-eivormig.

C. stagnalis Scop.

Dekblaadjes sikkelvormig en met do rechte toppen gekruist, do onderste bladen der takken lijnvormig , de bovenste spatel- en omgekeerd-eivormig.

6\'. plaiycarpa Kütz. Alle in slooten en andere wateren; men teekeno vóór het drogen van deze voorwerpen aan: den vorm en stand der dokblaadjes, en do richting dei-stijlen.

37. CERATOPHYLLEAE Gray.

1. Ceratophyllum L.

Bladen in kransen, 1 — 3 maal gegaffeld raef getande slippen, vruchten ongevleugeld .... 1

1 Vruchten 3-doornig, do twee dorens aan don voet teruggeslagen, soms door knobbels vertegenwoordigd, do topdoom (blijvende stijl) reclit, even lang of langer dan de vrucht. Slooten en vaarten.

C. demersum L.

Vruchten enkel aan den top met een doorn, deze korter dan de vrucht; bladen lichter groen en slapper dan de vorige. Als de vorige. C. submersum L.

-ocr page 238-

220

38. LYTHRARIEAE Juss.

1 Kelk rolrond buisvormig, bloembladen veel grooter

dan de kelktanden ......1 Lythrum.

Kelk klokvormig, bloembladen zeer klein of ontbrekend ...........2 Peplis.

1. Lythrum L.

Kolk buisvormig, 8—12-tandior, bloembladen 4—6, op den top der kelkbuis ingeplant, meeldraden in het midden van deze of nog lager, stijl draadvormig, stempel knopvormig, zaaddoos 2-hokkig veelzadig.

1 Bloemen bijna zittend in gekranste, van onderen afgebroken eindelingsche aren, kelktanden om den anderen driehoekig en tweemaal langer, elsvormig, bloembladen grooter dan de kelkbuis, 12 meel-. draden; bladen mot hartvormigen voet langwerpig-lancetvormig, net-aderig 3-nervig, meest alle overstaande of in drietallige kransen, stengel stijf opgericht. Slootkanten, vochtige weilanden enz.

L. Salicaria L.

Alleenstaande bloemen in de oksels van bijna alle bladen, deze meest afwisselend, lijn-lancetvormig, naar den voet versmald, 1-nervig, binnenste kelktanden vliezig , eivormig, bloembladen korter dan de kelkbuis, 6 of minder meeldraden, stengeltakken uitstaande, kaal. Op vochtige zandgronden . ... L. Hyssopifolia L.

2. Peplis L.

Kelk klokvormig 12-tandig, G spoedig afvallende, soms ontbrekende bloembladen, 6 meeldraden, dicht bij de kelkkeel ingeplant, stijl zeer kort met ronden stempel, zaaddoos kogel- of eivormig, 2-hokkig veelzadig.

1 Bloemen bijna zittend in de oksels der overstaande omgekeerd-eivormige, in een bladsteel versmalde bladen, zaaddoos kogelvormig, half boven de kelkbuis uitstekend. Vochtige plaatsen in zand- en heidestreken .........P. Porlula L.

-ocr page 239-

221

38*. PHILADELPHEAE Don.

1. Philadelphus L.

Kelkzoom 4—5-deelig, 4—5 bloembladen, stijlen aan den voet of hooger op vergroeid, 4—S-hokkige met kleppen openspringende zaaddoos.

1 Bladen elliptiscli, aangespitst, gezaagd-getand, voorvlakte kaal, aehtervlakte behaard, trossen met witte welriekende bloemen, kelkslippen aangespitst, stijl diep vierspletig, korter dan de meeldraden. Zuid-europeesche heester, veelvuldig aangeplant. Jasmijn.

f P. coronarius L.

39. CUCURBITACEAE Juss.

1. Bryonia L.

Bloemen 1- of 2-huizig, bloemkroon 5-deelig, de 3 meeldraden vrij, stijl 3-spletig, bes kogelvormig, niet meer dan 6-zadig.

1 Bloemen in kortgesteelde schermpjes, groenwit, 2-huizig, de mannelijke 2—3 maal grooter dan de vrouwelijke, bloemkroon tweemaal grooter dan de kelk, stempels harig, bessen rood, bladen hartvormig 5-lobbig, getand, door knobbelharen ruw, hechtranken kurketrekkervormig gewonden. In heggen , klimplant......B. dioica Jacq.

B. alha L., in ons vaderland niet gevonden, heeft kleiner 1-huizige bloemen, langer gemeenschappelijken steel, de bloemkroon ongeveer even groot als de kelk, kale stempels en zwarte bessen.

NB. Tot deze familie behoort ook het geslacht Cucumis L., waartoe de komkommer en augurk (O. sativus L.) en de meloen (C. Melo L.) behooren, met groote_ quot;ele bloemen en veelzadige vruchten; de zaden, bij deze naar de randen scherp toeloopend, zijn daarentegen in een verdikte lijst gevat bij de pompoenen en kale-

-ocr page 240-

39, Cueurbitaceae. 222

bassen (Cucurbita Pepo L.) en Turksche mutsen (CM-ciw-iita Melopepo L.) die niet zelden tot sierai\'d in de tuinen worden gekweekt.

40. PORTULACEAE Juss.

1 Veelzadige deksolvi\'ucbt (bloemen geel) 1. Portulaca. Driekleppige 3-zaclige zaaddoos (bloemen wit) . . 2

2 5 ongelijke bloembladen, tot eeuo scheeve bloemkroon vergroeid, 3 meeldraden ... 2. Montia.

5 gelijko bloembladen, 5 meeldraden. 3. Glaytonia.

1. Portulaca L. Porcelein.

Kelk 2-deelig, van onderen met het vruchtbeginsel vergroeid, de zoom tegelijk met het deksel der-vrucht afvallend, bloembladen 4—6, vrij of aan den voet vergroeid, meeldraden 6 of meer, vrij of aan den voet met de bloembladen vereenigd, stijl 3—6-spletig of-deelig.

1 Stengel en takken nedeiiiggend, bladen vleezig, langwerpig omgekeord-eivormig, bloemen okselstan-dig, zittend, 1—3 bijeen, kelkslippen ongelijk, bij den top gekield; bloemen geel. Bebouwde gronden.........P. oleracea L.

De als groente gekweekte porcelein (P. sativa Haw.) onderscheidt zich door bijna of geheel opgerichte stengels , alleenstaande bloemen en vleugelig gekielde kelkslippen.

2. Montia L.

Kelk 2-bladig blijvend, 5 ongeljjke bloembladen, halverwege vergroeid tot eene trechtervormige aan eene zijde geheel opene bloemkroon, afvallend; meeldraden meestal 3, tegenover de kortere bloembladen en daarmede vergroeid, stijl zeer kort, 3 behaarde stempels, zaaddoos 1-hokkig 3-kleppig 3-zadig.

-ocr page 241-

223 Portulaceae, 40.

1 Opgerichte of opstijgende stengeltjes, 2-—10 cm. hoog, bladen overstaande, de onderste langwerpig spatelvormig, de hoogere lijn-langwerpig, alle een weinig vleezig gaafrandig, geelgroen; kleine witte mi den bloeitijd nedergebogen bloemen in 2 — 5-bloemige gaffeltuiltjes, deze alleen eindelingsch of ook zijdelingsch, de eindelingsche aan den voet met een vliezig schutblaadje tegenover een gewoon blad, zaden sterk knobbelig. Op vochtigen zandgrond, in het voorjaar bloeiend, 1-jarig. M. minor Gm.

Langere (tot 40 cm. toé) slappe aan den voet kruipende stengels, gaffeltuiltjes alle zijdelingsch uit knoopen met twee gelijke stengelbladen 1), zadeu fijnknobbelig glanzig. In helder vlietend water, den gebeelen zomer bloeiend; overblijvend.

M. rivularis Gm.

3. Olaytonia L.

Kelk 2-bladig of 2-deelig, bloembladen 5, gelijk, vrij of aan den voet vergroeid, meeldraden 5, aan den voet met de bloembladen vergroeid, stijl 3-spletig, zaaddoos 3-kleppig, 3—6-zadig.

1 Wortelbladen eirond-ruitvormig, twee tot één vergroeide bladen ont\'er de bloeiwijze, bloemen wit. Uit Amerika afkomstig, gekweekt en verwilderd.\'

f C. perfoliata Donn,

41. PARONYCHIEAE Hill.

1 3 stempels, bladen afwisselend. . 1. Gorrigiola.

1

Eigenlijk wordt de as telkens afgesloten door de eerste bloem van het tuiltje, terwijl de verdere bloeiwijze in den oksel van het ééne blad staat, en daartegenover, in den oksel van het andere blad, de schijnbare verlenging der as. Die schijnbare verlenging door een zijtak is bij deze soort onbeperkt, terwijl zij bij de vorige weldra ophoudt.

-ocr page 242-

41, Paronychieae. 224

2 stempels, alle of de onderste bladen overstaande 2 2 Kelk van buiten groen, enkel met witte randen.

2. Herniaria,

Kelk helder wit, slippen vleezig, van binnen goot-vormig en aan den top eindigend in een genaaid kapje..........3. lllecebrum.

1. Corrigiola L.

Kelk 5-deelig blijvend, 5 bloembladen , iets langer dan de kelk, 5 meeldraden, 3 bijna zittende stempels, vruchtje 1-zadig-, niet openspringend.

1 Eindelingsche afgebroken trosjes van talrijke ge-steelde bloempjes , kelkdeelen eivormig witvliezig berand , bloembladen wit, bladen smal langwerpig en elliptisch, naar den voet versmald; 1-jarig plantje met nederliggenden stengel. Vochtige zandgrond , rivieroevers.....C. littoralis L.

2. H e rniaria L.

Kelk 6-deelig blijvend , 5 draadvormige bloembladen , 5 meeldraden, 2 bijna zittende stempels, niet openspringend 1-zadig vruchtje.

1 Geelgroene bloempj es, meest bij tientallen zittend in hoopjes tegenover de bladen, deze aan het bloeiend gedeelte afwisselend, lager aan den stengel overstaande , klein, langwerpig of elliptisch-lancetvormig naar den voet versmald, kaal; kelk kaal met stompe slippen. Droge zand- en heide-

grond..........H. glabra L.

Als de vorige, maar de kelk behaard, de slippen met een of twee borstels eindigend, en de bladen gewimperd. Op gelijke plaatsen (ééns waargenomen).........H. ciliata Bab.

N.B. Bij H. hirsuta L. zijn bovendien alle deelen dicht-uitstaande zachtharig en de bladen en kelkslippen meer verlengd.

-ocr page 243-

225 Paronychieae, 41.

3. Illecebrum L,

Kelk 5-deelig blijvend, met vleezige aan de binnenzijde gesleufde boven kapvormige met een naald gekroonde slippen, 5 draadvormige bloembladen, 5 meeldraden , 2 bijna zittende stempels, 1-hokkige 1-zadige 5—10-klep-pige zaaddoos, de kleppen het eerst beneden loslatend.

1 Nederliggende stengel met kleine overstaande om-gekeerd-eironde of bijna cirkelvormige kale blaadjes, bloemen zilverwit in schijnkransen in de oksels opeengehoopt, elk aan haar voet met twee vliezige schutblaadjes. Vochtige zand- en heidegrond .........I. verticillatum L.

42. SCLERANTHACEAE Link

1. Scleranthus L.

Kelk o-spletig, 10 (zelden 5 of minder) meeldraden, 2 stijlen.

1 Kelktanden breed en stomp, met een zeer bree-den vliezigen rand, vruchtkelk gesloten; overblijvend plantje met priemvormige eenigszins blauwgroene bladen en onaanzienlijke bloempjes in doorgaans alleen eindelingsche galfeltuilen. In droge heide en zandgronden.....S. perennis L.

Kelktanden naar den top versmald, bijna spits, met een zeer smallen vliezigen rand , vruchtkelk open; éénjarig plantje met priemvormige bladen en doorgaans zoowel eindelingsche als zjjdelingsche tuiltjes..........S.\' annuus. L.

43. CRASSULACEAE DC,

Kelkdeelen en bloembladen 3 ... I Ttllaea.

Kelkdeelen 5 Kelkdeelen 12

2 Sedum.

3 Sempervivum\\

*


-ocr page 244-

43, Crassulaceae. 226

1. Tillaea L.

Kelk 3—4-deelig, 3—4 bloembladen, meeldraden en stampers , vruchten tusschen de zaden ingesnoerd 2-zadig.

1 Nederliggend-opstijgende stengeltjes met overstaande aan den voet vergroeide, hol- gebogen, eivormige spitse en gepunte blaadjes, en in dc oksels alleen-zittende witte 3-tallige bloempjes. Voclitige beschaduwde zandgrond......T. museosa L.

2. Sedum L.

Kelk 5-(zelden 6—8)deelig, evenveel vrije bloembladen, onderstandige gave of uitgerande honigklieren, en veelza-dige kokervruchten; meeldraden doorgaans in dubbel aantal.

1 .Bladen wel vleezig, maar daarbij vlak en breed, veel breeder dan dik; geen liggende bladloten aan den voet der bloeistengels....... . 2

Bladen smal en ongeveer even dik als breed . 3

2 Eenjarige plant met draadvormigen wortel, stengel uit een liggenden voet opstijgend , bladen omge-keerd-ei-wigvormig, gaafrandig , de onderste breeder , vrij lang gesteeld , de bovenste smal langwerpig, zittend, bloemen in bijna rechthoekig uitstaande trosjes, die samen oen lange en smalle pluim vormen , bloembladen smal , lang aangespitst, bleekrood met rozerooden middeluerf. St. Pietersberg bij I Maastricht.........S. Cepaea L.

Vaste plant met vertakten wortelstok, opgerichten of opstijgenden stengel, omgekeerd-eivormige, langwerpige of lancetvormige , ongelijk-getand-gezaagde of bijna gaafrandige bladen, de onderste kort-ge-steeld , de bovenste zittend met een afgeronden voet, gedrongen eindelingsche tuilen , met onregelmatig geplaatste takken , uitstaande bloembladen met om-

-ocr page 245-

227 Crassulaceae, 43.

gebogen en flavnv gesleufde toppen , meeldraden op i/4 der hoogte van de bloembladen daarmede vergroeid , rug der stampers flauw gesleufd , bloemen wit of rood. Bloeit op het einde van Juli of in Augustus. Zandstreken onder kreupelhout enz.

S. purpurascens Koch.

S. Faharia Koch onderscheidt ïich door ongeveer een maand vroeger bloeitijd, smaller lang wigvormig in een steel versmalde bladen, en hooger (ongeveer op Va) tor altijd roode bloembladen ingeplante meeldraden. S. maximum Suter heeft daarentegen breeder bladen, de onderste zittend met afgeronden, de bovenste met hartvormig geoorclen voet, de tuiltakken overstaande of in kransen van 3, en de meeldraden zeer laag op de aan den top schuitvormig toegenepen groengele bloembladen ingeplant.

3 Bloemen wit of een weinig rood, korte bladloten aan den voet der bloeiende stengels, bloemen gestoeld, in eindelingsche tuilen......4

Bloemen geel............5

4 Bladen lijn-langwerpig rolrond, van boven een weinig afgeplat, wijd uitstaande of teruggeslagen, verspreid , bloeiwijze gegaffeld kaal , bloeistengels opstijgend. Muren en droge zandgrond. S. album L.

Bladen kort omgekeerd-eirond, van achteren een weinig\' bultig, schuins opstaande , meest overstaande, bloemtuil uit eenzijdige trosjes samengevoegd, nauwelijks gegaffeld, bloeistengels uitgespreid-opstijgend; bladloten kort, dicht bebladerd; vaak blauwgroen. Muren enz.

f S. dasyphi/llum L.

5 Vaste plant, aan den voet der bloeist\'engels met bladloten (die in \'t volgend jaar bloeistengels vormen) ..............6

Eenjarige plant, zonder bladloten; bladen lijnvormig stomp , rolrond, van boven een weinig afgeplat. 2—3 eenzijdige aren van bijna zittende bloemen tot een lossen tuil vereenigd; stengel meestal reeds bij den voet vertakt , alle deelen kaal, kelkslippen omgekeerd-eivor-mig, zeer stomp. Muren, hooge zandgrondquot; f S. annuum L.

-ocr page 246-

43, Crassulaceae. 228

6 Bladen zonder stekelpuntje.......7

Bladen met stekelpuntjo aan den top .... 9

7 Bladen eivormig, van acbtcren bultig ... 8

Bladen lijnvormig, rolrond, met aan de rugzijde een weinig uitgezakten voet, bladloten dichtbebla-derd, eindelingscbe bloemtuil uit 1 — 3 eenzijdige aren, elk met 6—10 bijna zittende bloemen, samengesteld , kelkslippen rolrond stomp, niet uitgezakt, zaden knobbelig. Zandgrond. 5. Bolonienseliois.

8 Bladen aan de voorzijde afgeplat, met aan de rugzijde uitgezakten voet, bladloten dicht dakpanachtig, bloeistengels meer verspreid-bebladerd, eindelingscbe bloemtuil uit 2 — 3 eenzijdige aartjes, elk met 2 — 5 bijna zittende bloemen, samengesteld, kelkslippen eivormig stomp, aan den voet uitge-

\' zakt, zaden niet knobbelig. Plant scherp van smaak. Zandgrond en muren. Muurpeper. . . S. acre L.

Als de vorige maar nauwelijks scherp , bloemen kleiner slechts 1—2 aan eiken tuiltak , ook de bloeistengel dicht dakpanachtig bebladerd. Zandgrond. S. sexangnlareL.

9 Kelkslippen spits, langs de randen en aan den top verdikt, aan de achterzijde in bet midden ingedeukt , bladen zeer vleezig, rolrond (groen of blauwgroen) aan den voet spoorvormig uitgezakt; die der bladloten meest uitstaande of teruggebogen, bloemen kort gesteeld, in eenzijdige meest gegaffelde en tot een eindelingschen tuil vereenigde aren, zaden sterk overlangs gerimpeld. Hooge zandgrond en muren.........S. rejlexuni L.

Kelkslippen stomp, vlak, niet langs de randen en aan den top verdikt, bladen minder vleezig aan weerskanten afgeplat ; langer gespoord en gepunt, altijd blauwgroen , gestippeld, die der bladloten dicht dakpanachtig, aan den top kegelvormig op elkander liggend; bloemen, zaaddoozen en zaden kleiner, de laatste nauwelijks gerimpeld. Rotsen en muren (Maastricht) | S. elegans Lej.

-ocr page 247-

229 Crassulaceae, 43.

3. S e m p e r v i v u m L.

Kelk 6—20-deelig, evenveel bloembladen, onderling en met de in dubbel aantal voorhanden meeldraden (doorgaans) aan den voet vergroeid, evenveel honigschub-ben, en veelzadige kokervruchtjes.

1 Kelk en bloemkroon wijd uitstaande, 12-tallig, bloembladen lijn-lancetvormig, honigschubben zeer klein kliervormig; bloeistengel opgericht klierig behaard met eindelingschen bloemtuil, uit eenzijdige aren van rozeroode bloemen samengesteld, aan den voet bladrozetten, bladen van deze vleezig, vlak, langwerpig omgekeerd-eivormig, aangespitst gepunt, kaal, langs den rand gewimperd. Op daken, gekweekt en verwilderd, en verschillende van den wilden Alpenvorm, doordien alle of de binnenste meeldraden monstreus in stampers veranderd, en de meeldraden en bloembladen aan den voet niet vergroeid zijn. Huislook . ... S. iectorum L.

44. GROSSULARIEAE DC.

1. Ribes L.

Kelk 5-spletig, bloembladen schubvormig, kleiner dan de kelkslippen, meeldraden ingesloten. v

1 Stengel gedoomd. dorens 1 — 3-deelig , aan den voet van korte takjes met bundels van bijna ronde niet of nauwelijks hartvormige, stomp 5-lobbige gekartelde bladen; bloemen groen of roodachtig, 1—3 op een korten gemeenschappelijken steel, kelk klokvormig met teruggeslagen slippen, bessen groot, kaal, behaard of klierig borstelig.

Kruisbes. E. Grossularia L.

Geen dorens............2

2 Bloemen 2-huizig, vrouwelijke trossen 2 —5-, mannelijke 20 —SO-bloemig, alle opgericht, klierig be-

-ocr page 248-

44, Grossularieae. 230

haard, schutblaadjes langer dan de bloemsteelen , kelkzoom vlak; bladen 3( —5)-lobbig, met afgerou-den of een weinig hartvormigen voet en eenigszins spitse lobben en tanden ; bloemen geelgroen, bessen rood, flauw van smaak . . It. alpinum L.

Trossen reeds vóór of althans gedurende den bloeitijd hangend of met overhangende toppen , schutblaadjes korter dan de bloemsteelen , bladen met hart- of niervormigen voet.......3

3 Kelk evenals de bloemsteelen wollig zachtharig, klierig gestippeld , klokvormig , bloembladen langwerpig, schutblaadjes elsvormig, bladen 3( — 5)-lobbig met vrij spitse lobben en tanden, van achteren geklierd, met sterken reuk; bessen zwart.

Zwarte aalbes. Ji nigrum L.

Kelk kaal met bijna vlakken zoom, bloembladen spatelvormig, dekblaadjes eivormig , tros bijna kaal, bladen stomp (3—)5-lobbig, bijna rond in omtrek, niet klierig; vruchten zuur, rood of geel.

Eoode en witte aalbessen. B ruhrum L.

Allen struiken, in heggen en bosschen, wild en verwilderd , veel gekweekt. Als sierplant komt veel in tuinen voor It. sanguineum Ph., uit Amerika afkomstig. met lange zachtharige trossen van roods bloemen.

45. SAXIFRAGEAE Vent.

1 Bloembladen 5 , zaaddoos 2-hokkig. 1 Saxifraga. Bloembladen 0, zaaddoos 1-hokkig 2 Chrysosplenium.

1. Saxifraga L.

Kelk 5-spletig of -deelig, vrij of met het vruchtbeginsel vergroeid , 5 bloembladen , 2 blijvende stijlen, zaad-

-ocr page 249-

231 Saxifrageao, 45.

doos 2-hokkig 2 hoornig, tusschen de horens openspringend , veelzaclig.

1 Uit den wortelstok ontspringen blad- en bloeisten-

gels beide ............2

Enkel bloeiende stengels, geen bladloten . . 3

2 Kelkbuis en slippen schuins opstaande, slippen even breed als lang, spits, gepunt, bloembladen wit met groene nerven, 2 — o-maal grooter dan gene ; bladen der rozetten 3 —5-spletig met handvormig uitstaande smal aangespitst-genaalde slippen, en aan den voet half rolronden steel, de overige 3-sple-tig en gaaf, bloeistengel eindigend in een 2-9-bloemige tros, bijna onbebladerd, ontspringend tusschen zoden van talrijke nederliggende bladloten, deze met okselknoppen van kleinere, aau den rand vliezige bladen. Verwilderd, f S. Hypnoides h.

Kelkdeelen stomp , gewimperd , teruggeslagen, nauwelijks aan den voet vergroeid , bloembladen goudgeel 3 — 4 maal grooter dan gene; bladen gaaf, lijn-vormig-elliptisch, 3-nei vig, de onderste lang-ge-steeld , stengel dicht bebladerd , beneden kaal, aan den 1—5-bloemigen top rossig laugwollig. (Drent-sche) veenen........S. Hirculus }j.

3 Onderste bladen ge?teeld, uit een wigvorniigen voet bijna niervormig, halfcirkelvormig in omtrek , met gelobd gekartelden raud, hoogere bijna zittend, meer wigvormig 3 —5-spletig ; stengel weinig bebladerd met eindelingschen 2 —9-bloemigen tuil, kelkbuis met het onderste gedeelte van het vruchtbeginsel vergroeid, korter dan de lancet-eivormige slippen , bloembladen tweemaal grooter , wit; wortelstok met kiemknopjes; vaste plant. Grazige gronden.........S. granulala L.

Onderste bladen gesteeld, spatelvormig, gaaf of 3—5-spletig , met handvormig uitstaande slippen ,

-ocr page 250-

45, Saxifrageae. 232

onregelmatige gaffeltuil met kleine witte bloemen , de kelkbuis kruikvormig, hoog aangegroeid , de zaaddoos insluitend , tanden eivormig , bloembladen wit, weinig grooter dan dt ze. Eenjarig plantje met draadvormigen wortel. Zandgrond en muren.

S. tri dactylites L.

Tot ditzelfde geslacht behoort de zeer algemeen als hangplant gekweekte Moederplant {S. sarmentosa W.), afkomstig uit China.

2. ChrysospleniumL.

Kelk 4- (zelden 5-)spletig, half bovenstandig , gekleurd, twee overstaande slippen kleiner dan de andere, geen bloembladen, 8 (zelden 10) meeldraden, op den rand eener bovenstandige schijf ingeplant, 2 stijlen , 1-hok-ki^e tot het midden met 2 kleppen openspringende zaaddoos , met wandstandige zaadlijsten op de binnenvlakte der kleppen , veelzadig; geelgroene bloemen in • eindelingsche bebladerde gaffeltuiltjes.

1 Bladen afwisselend, bijna cirkelvormig, aan den voet diep hartvormig ingesneden, diep en dubbel gekarteld.......C. ulternijolium L.

Bladen overstaande, half cirkelvormig niet afge-knotten of wigvormigen voet en flauw uitgcschulpt-gekartelden rand.....C. oppositifolium L.

Beide soorten aan beekoevers , in vochtige bosschen, enz.

46. UMBELLIFERAE.

1 Bloemhoofdjes met kafjes tusschen de bloemen en gedoomde omwindsels.....3. Eryngium.

Geen zoodanige bloemhoofdjes met gedoomde omwindsels en kafjes tusschen de bloemen ... 2

2 Bladen gaaf, gekarteld of handspletig ... 3

-ocr page 251-

Umbelliferae, 46.

Bladen samengesteld of vinspletig.....5

8 Bladen schildvormig, bijna rond, bloemen in 1 — 3 boven elkander geplaatste kransjes 1. Ilydrocotyle.

Bladen niet schildvormig........4

4 Bladen handdeelig, bloemen wit of lichtrood, in onvolkomen schermem......2. Sanicula.

Bladen enkelvoudig, bloemen geel, in volkomen of onvolkomen schermen . . . .14. Bupleurum,

5 Vrucht met stekels bezet, bloemen wit of rood 6

Vrucht niet met stekels bezet, hoogstens behaard, bloemen wit, rood of anders gekleurd ... 11

6 Vrucht zeer lang gesnaveld , de platte snavel door kleine stekeltjes ruwrandig.....zie 11 a.

Vrucht eivormig met een 2 — 3 maal korter snaveltje op den top, dit alleen geribd, de verdere oppervlakte geheel met stekels bezet.

35. Anthriscus vulgaris.

Vrucht niet gesnaveld, over de geheele lengte geribd ...............7

7 Alle ribben ongeveer gelijk, met forsche stekels; bladen enkel vindeelig of -spletig . 32. Turgenia.

Hoofdribben draadvormig met kleine puntjes of fijne borstels bezet, stekels op de bijribben of verspreid in de dalen; bladen 2—3 maal gevind ... 8

8 Stekels in de dalen verspreid, stengel met stijve achterwaarts aangedrukte haren bezet; bladen ruw met uitgerekte eindslip.....33. Torilis.

Stekels in een of meer rijen op de bijribben gerangschikt, stengel kaal of zachtharig ... 9

9 Omwindselbladen vinspletig, vruchtscherm komvormig samengetrokken, stekels op de ribben 1-rijig.

30. Daucus.

233

-ocr page 252-

46, Umbelliferae. 234

ODiwindselbladen gaaf, of ontbrekend . . . 10

10 Stekels op de ribben 2—3-rijig; buitenste bloemen van elk schermpje grooter dan al de andere te zamen...........29. Orlaya.

Stekels op de ribben l-rijig, buitenste bloemen van elk schermpje veel kleiner dan het geheele overige schermpje.........31. Caucahs.

11 Vrucht zeer lang gesnaveld, de snavel 3 —4 maal langer dan het overig gedeelte, plat, schermen 1 —-3-stralig..........34. Scandix.

Vrucht met een snavel, die 1/2 of 7 van de lengte van het lichaam der vrucht bedraagt, dit effen en glad, de snavel geribd; schermen meerstralig.

Soorten van 35. Anthriscus.

Vrucht ongesnaveld, geribd of gevleugeld . . 13

12 Vrucht ruggelings (zoodat de voegvlakte de grootste breedte inneemt) afgeplat, en (door de, vóór de splitsing der vrucht plat tegen elkander sluitende vleugelranden der beide vruchthelften) enkel en vlak herand, rugribben draadvormig.....13

Vruchtrand (door de van den aanvang af uit elkander wijkende vleugels van de zijribben der twee vrnchthelften) dubbel gevleugeld, deze zijvleugels zeer breed, de rugribben niet of aanmerkelijk smaller gevleugeld...........1\'

Vrucht met 10 (op elk vruchtdeel 5) gelijke vleugels , deze alsdan smaller dan het lichaam der vrucht, of ongevleugeld, even dik als breed, of zijdelings samengedrukt...........19

13 Bloembladen wit, of bleekrood of geelachtig, uit-gerand of, indien zij gaaf zijn, slechts weinig ingebogen .............

Bloembladen helder geel, gaaf, ingekruld . .16

-ocr page 253-

235 Umbelliferae, 46.

14 Buitenste bloembladen zeer groot, straalvormend, 2-splet)g, dal- en voegstriemen knodsvormig, niet veel meer dan de bovenste helft der vrucht innemend .........28. Heradeum.

Buitenste bloembladen niet veel grooter dan de andere, uitgerand of bijna gaaf, striemen even ver naar beneden als naar boven uitgestrekt . . 15

15 De 2 voegstriemen onder den vruchtwand verborgen , algemeen omwindsel veelbladig, teruggeslagen, bloemen wit.......25. Thysselinum.

2—4 oppervlakkige voegstriemen, algemeen omwindsel ontbrekend of armbladig, afvallend , bloemen wit of geelachtig .... 24. Peucedanum.

2 boogvormige voegstriemen, de vrucht m haar geheel ongeveer even dik als breed, zeer smal berand, bijzondere omwindsels lang nederhangend, zie 21a.

16 Bladen 2—3 maal gevind met draadvormige slippen ...........26. Anethum.

Bladen enkel gevind met ei-langwerpigo, gelobde of gespleten blaadjes.....27. Pastinaca.

17 Eugribben draadvormig; bloembladen gaaf, aange-.-

spitst, wit.........23. Angelica.

Eugribben ook, maar smaller dan de zijribben, gevleugeld, bloembladen stomp of uitgerand. . 18

18 Algemeou omwindsel veelbladig, bloemen geel.

21. Levisticum.

Algemeen omwindsel ontbrekend of armbladig, bloemen wit of een weinig rood ... 22 Selinum.

19 Vrucht in haar geheel even breed als dik, dwarse

doorsnede ongeveer cirkelvarmig.....20

Vrucht zijdelings samengedrukt, (dus de voeg loodrecht op de grootste breedte) vaak tusschen de helften ingesnoerd......... . 26

-ocr page 254-

46, XJmbelliferae. 236

20 Vrucht ongeveer even hoog als breed en dik; op. elk der vruchthelften twee gebogen, voegstriemen; bloemen wit, bijzondere omwindsels eenzijdig. 21 Vrucht langwerpig, bijzondere omwindsels veel-bladig, alzijdig...........22

21 Vrucht ei-bolvoimig met enkel hoofdribben, kelkzoom bijna niet zichtbaar, bijzondere omwindsels langer dan de schermpjes, recht nederhangend. 16. Acthusa. Vrucht bolvormig, de vruchthelften aan de binnenzijde komvormig hol; hoofd- en bijribben beide, kelktanden duidelijk en blijvend, buitenste bloembladen sterk straalvormend . . 40 Coriandrum.

22 Bloemen geel, bladen fijn verdeeld met haarvormige slippen, en lange bladscheeden . 17. Foeniculum.

■ Bloemen wit, of iets rood-geelachtig, bladslippen niet draadvormig..........23

23 Kelktanden aanwezig, afvallend of blijvend; vrucht-

ribben stomp...........24

Kelkzoom onduidelijk, vruchtribben scherp gekield, bijna gevleugeld..........25

24 Kelktanden blijvend, stijlen blijvend, ook op de vrucht opgericht; geen vrije vruchtdrager.

15. Oenanthe.

Kelktanden priemvormig, verwelkend; vruchtdrager vrij, stijlen kort, eindelijk teruggebogen, vrucht zachtharig; onderste bladslippen op den gemeen-schappelijken bladsteel gekruist . . 18. Lihanolis.

25 Algemeen omwindsel armbladig, bloembladen flauw uitgerand, bleek geel......19 Silaus.

Zaad losliggend, veelstriemig, algemeen omwindsel veel-bladig; bloembladen gaaf, ingekruld, groengeelachtig : bladen met lijnlancetvormige vleezige slippen.

20. Crithmum.

26 Geenerlei of arm-(l —2-)bladige omwindsels . 27

-ocr page 255-

237 Umbelliferae, 46.

Algemeen omwindsel aanwezig of ontbrekend, bijzondere omwindsels 3- of meerbladig ... 29

27 Bloemen bleek geelgroen, schermen tegenover de bladen zittend of bijna zittend; bladen enkel gevind met wigvormige aan den bovenrand getande

Iof ingesneden blaadjes......5.of ingesneden blaadjes......5. Apium.

Bloemen wit, schermen eindelingsch ... 28

28 Vrucht zonder striemen, bladen dubbel-drietallig.

9. Aegopodium.

Dalen veelstriemig; bladen enkel gevind, meerjukkig met enkelvoudige , of 1 — 2 maal viuspletige of

-deelige blaadjes......11. Pimpinella.

Dalen 1-striemig; bladen dubbel gevind, met vin-spletige blaadjes en lijnvormige slippen, de onderste op den gemeenschappelijken bladsteel gekruist. ; 10. Carura Carvi.

29 Kelkzoom getand, de tandjes soms zeer klein; water- en oeverplanten........30

i Kelkzoom onduidelijk; landplanten .... 33

30 Kelktanden breed, en vrij groot, vruchten breed, i bijna dubbelbolvormig, algemeen omwindsel ont;

brekend...........4. Cicuta.

Kelktanden zeer klein of smal, vruchten langwerpig f of eivormig, bladen (uitgenomen sommige onderge-

t dompelde die fijn verdeeld zijn) enkel gevind. 31

31 Vruchtdrager vrij maar onverdeeld, dalen\'1-striemig, algemeen omwindsel ontbrekend of armbladig, af-

f vallend; of 3—5-bladig en blijvend, doch alsdan

de stengel kruipend.....7. Helosciadium.

Vruchtdrager 2-deeljg, maar aangegroeid, dalen veelstriemig; algemeen en bijzonder omwindsel 5-[_ of meerbladig, stengel forsch, opgericht . . 32

7 32 Striemen onder de oppervlakte verborgen; de meeste

-ocr page 256-

46, Umbelliferae. 238

schermen tegenover de bladen, kort- (doch langer

dan de stralen) geamp;teeld.....4. Berula.

Striemen oppervlakkig; de meeste scliermen einde-lingscli, stengel diep gesleufd . . . 13. Sium.

33 Kiemwit (op de dwarse doorsnede der vrucht te zien)

naar de voegzijde vlak of bol......34

Kiemwit naar de voegzijde gesleufd of ingekruld . 36

34 Vruchtdrager 2-deelig........35

Vruchtdrager enkel aan den top gespleten, bloembladen uit gerand, wit ; algemeen omwindsel veel-bladig, bladslippen lijn- of haarvormig.

Soorten van 10. Garum. (Water- en oeverplanten met lijnvormige bladslippen alleen in de ondergedompelde bladen) . Zie 30i.

35 Bloembladen flauw uitgevand, wit of geelgroen; algemeen omwindsel armbladig . 6. Petroselinum. Bloembladen diep uitgerand met ongelijke lobben, wit, algemeen omwindsel veelbladig met meest 3-spletige bladen........8. Ammi.

36 Vrucht bijna dubbelbolvorraig, breeder dan hoog 37 Vrucht langer dan breed, naar boven geleidelijk versmald, algemeen omwindsel ontbrekend, of armbladig, bijzondere omwindsels 4- of meerbladig 38

37 Ribben gekarteld-gegolfd, algemeen en bijzonder omwindsel 3 — 5-bladig, bloemen wit; stengel kaal, vaak bedauwd........38. Coniwn.

De_ rugribben scherp, algemeen omwindsel ontbrekend, bijzonder omwindsel zeer kleinbladig, bloemen geelgroen.

39. Smyrnium%

38 Ribben stomp; stengels knoopig. vaak rood gevlekt, van onderen stijf harig . 36. Chaerophyllum. Ribben scherp gekield, vau binnen hol; plant met sterken anijsreuk.......37. Myrrhis.

-ocr page 257-

239 Umbelliferae, 46.

Gr r o e p e n.

A. Kiemwit (op de dwarse doorsnede der vrucht) naaide voegzijde afgeplat of bol: Rechtzadigen, Or t hasp er m e ae.

I. Onvolkomen sdaennen.

f Vrucht zijdelings afgeplat, kiemwit naar de voegzijde gekield , bloembladen openstaande , gaaf met niet of weinig ingebogen top.

Hydrocotyleae, gesl. 1.

f f Vrucht in dwarse doorsnede bijna rond, kiemwit naar de voegzijde afgeplat, bloembladen opstaande, uitgerand , met lange tot nabij den voet omgeslagen topslip : schermpjes hoofdvormig, alleenstaande of tot min of meer volkomen schermen vereenigd.

Saniculeae, gesl. 2—3.

II. Volkomene dubbele schermen.

t Alleen hoofdribben, geen bijribben.

§ Vrucht duidelijk sydelings afgeplat, en meestal ingesnoerd , elke vruchthelft met 5 gelijke meest draadvormige ribben.

Ammineae , gesl. 4—14.

§§ Vrucht rolrond of bijna rolrond , de 5 ribben van elke vruchthelft gelijk,, draadvormig of gevleugeld, de zijribben randstandig, voegzyde geheel of bijna geheel door de voeg ingenomen.

Seselineae, gesl. 15 — 20.

§§§ Vrucht ruggelings afgeplat, kiemwit naar de voegzijde afgeplat.

f!. Alle ribben of alleen de zijribben gevleugeld, de zijvleugels der beide vruchthelften van den beginne af uit elkander wijkend.

Angeliceae, gesl. 21—23.

[\'■ Alle ribben ongevleugeld , maar de sterk af-

-ocr page 258-

46, Umbelliferae. 240

geplatte vruclitlielften zelve voorbij de (soms vervloeide) ziiribben tot een dikke lijst of vlie-zigen vleugelrand uitgegroeid, zoodat de voeg zich ook over dezen vleugelrand uitstrekt.

Peucedaneae, gesl. 24 — 28.

f f Afwisselend met de 5 hoofdribben op elke vruchthelft 4 bijribben.

§ Vrucht niet of ruggelings afgeplat, hoofdribben draadvormig, met borstels bezet, de zij-delingsche op de voegzijde, bijribben krachtiger , gestekeld of gevleugeld; kieuvwit naar cle voegzijde afgeplat.

Daucineae , gesl. 29—30.

B. Kiemwit naar de voegzijde gesleufd of ingerold: Krom-zadigen, 6\' a m py losp er m e a e.

t Bijribben aanwezig.

§ Vrucht bijna rolrond of zijdelings afgeplat, de 5 hoofdribben van elke vruchthelft draadvormig, met borstels of stekels bezet, de zjjdelingsche op de voegzijde , de vier bijribben krachtiger en met stekels bezet, of door een groot aantal stekels, die de dalen geheel vullen, vervangen.

Caucalineae, gesl. 30 — 33.

f f Geen bijribben.

§ Vrucht duidelijk zijdelings afgeplat, naar den top versmald of gesnaveld, ribben gelijk, draadvormig, soms gevleugeld, of ook ontwikkeld en alleen aan den top zichtbaar, zijribben randstandig.

Scandicineae, gesl. 34 — 37.

§ § Vrucht gezwollen, vaak zijdelings afgeplat, niet naar den top versmald noch gesnaveld, ribben vaak weinig ontwikkeld, zijribben vóór of op de randen.

Smyrnieae, gesl. 38 — 39.

Cgt; Kiemwit aan de voegzijde kom- of zakvormig uitgehold: Holzadigen , C o el o sp e r me a e. Vrucht bol- of dubbelbolvormig, de 5 hoofdribben van elke vruchthelft vaak flauw , de zijdelingsche vóór de randen, de 4 bijribben duidelijk, alle ongevleugeld.

Coriandreae, gesl. 40.

-ocr page 259-

241 TJmbelliferae, 46.

Orthospermeae, rechtzadigen. Hydrocotyleae, 1.

1. Hydrocotyle L.

Kelkzoom onduidelijk, vrucht dubbelschijfvormig, ribben draadvormig, dwarse doorsnede van het zaad naar ■weerskanten spits; geen striemen.

1 Kruipende stengel met langgesteelde scliildvorraige ronde 9-nervige gekartelde bladen, bloemen bijna zittend in 1 — 3 boven elkander geplaatste kransjes. Vochtige plaatsen......II. vulgaris L.

Saniculeae, 2—3.

2. Sanicula Koch.

Kelkzoom 5-tandig blijvend, vrucht bijna kogelrond on-geribd, veelstriemig, dicht bezet met haakvormige stekelborstels, zeer laat vaneen splijtend en zonder vrijen vruchtdrager.

1 Wortelbladen handdeelig, ingesneden-gezaagd, vruchtbare bloemen zittend, mannelijke kortgesteeld in min of meer duidelijk tot een scherm vereenigde hoofdjes. In bosschen . ... S. Europaea .L,

3. Eryngium L.

Kelkzoom 5-tandig blijvend , topslip met de onderhelft der bloembladen door middel van een vliezig aanhangsel vergroeid , vrucht omgekeerd-eivormig, ongeribd zonder striemen, bezet met schubben of knobbels; geen vrije vruchtdrager.

1 Kafjes tusschen de bloemen alle of voor het mee-rendeel 3-puntig, omwindselblaadjes breed wig-eivormig, bladen rond, grof doornig getand en gelobd, de hoogste 3-deelig of -spletig, bloemen blauw. Zeeduinen........E. rnaritimum L.

11

-ocr page 260-

40, XTmbelliferao. 242

Kafjes gaaf, om windselblaadjes lang en smal lijn-lancetvormig, bladen 3-tallig-diibbel-vinspletig doornig getand (de laagste aan de jonge stengels vaak enkelvoudig en dan langwerpig), de middelste met getande oortjes aan den voet der bladsteelen, de hoogste zittend, minder verdeeld, bloemen wit. Dijken, wegen enz.....E. campestre L.

Ammineae, 4 —14.

4. Cicnta L.

Kelkzoom 6-tandig, bloembladen uitgerand met ingebogen topslip, vrucht breed-rond , ingesnoerd, ribben breed en vlak, dalen smal 1-striemig, vruchtdrager 2-deelig, kiemwit versch rolrond, in drogen toestand 6-hoekig.

1 Vaste plant met korten en dikken wortelstok met , bolle leden, bladen driemaal gevind, blaadjes lijnlan-cetvormig, (bij de varieteit ft. tenuifolia zeer smal, tot lijnvormig) spits gezaagd, bloemen wit. Moerassige plaatsen, zeer giftig. Waterscheerling.

G. virosa L.

5. Apium L. Selderij.

Kelkzoom onduidelijk, bloembladen gaaf met ingebogen topje, bijna rond, vrucht breedrond, ingesnoerd, stijlvoet laag, ribben draadvormig, dalen 1—3-striemig, vruchtdrager onverdeeld , kiemwit naar de voegzijde afgeplat.

1 Tweejarige plant met dikken penwortel, bladen gevind , de bovenste 3-tallig, blaadjes wigvormig, langs den bovenrand getand en ingesneden, kaal, glanzig; bloemen wit, in zittende of kortgesteelde schermen, geenerlei omwindsels. Wild op zilte kust-gronden, ook gekweekt. ... A. graveolens L.

6. Petroselinum Holfm. Pieterselie.

Kelkzoom onduidelijk, bloembladen bijna rond, flauw uitgerand met ingebogen topslipje, vrucht eivormig.

-ocr page 261-

243 Umbelliferae, 46.

ingesnoerd, stijlvoet kort kegelvormig, ribben draadvormig , dalen 1-striemig, vrachtdrager 2-deelig, kiem-wit naar de voegzijde afgeplat.

1 Tweejarig; bladen glinsterend, de onderste 3 maal gevind met wig-eivormige 3-spletige of getande blaadjes, de bovenste 3-tallig, met lancetvormige 3-spletige of gave blaadjes, bloemen geelgroen, algemeen omwindsel 1—2-bladig, bijzondere omwindsels 6 —8-bladig. Gekweekt en verwilderd.

f P. sativum Hoffin.

7. Heloseiadium Koch.

Kelkzoom onduidelijk of 5-tandig, bloembladen eivormig, gaaf, met rechten of ingebogen top , vrucht eivormig of langwerpig, ribben draadvormig of eenigszins gevleugeld, dalen 1-striemig, vruchtdrager meest gaaf, kiemwit naar de voegzijde afgeplat.

1 Ondergedompelde bladen 2 — 3 maal gevind met haarvormige slippen, de andere gevind met wigvormige 3-spletige blaadjes, schermen zonder algemeen omwindsel, 2-stralig, gesteeld, tegenover de bladen, bloemen wit. In slooten enz. in veen-

streken ........H. inundatum Kocb.

Geen ondergedompelde bladen met haarfijne slippen , schermen meerstralig...... 2

2 Schermen zittend of kortgesteeld, zonder of met een 1—2-bladig, afvallend omwindsel, bladen gevind met ei- of ei-lancetvormige vrij stomp en gelijk gezaagde blaadjes; stengel aan den voet kruipend.

Slootkanten enz.....H. nodijlorum Koch.

Schermen langer gesteeld dan hunne stralen, met 2 — 5-bladig blijvend omwindsel, bladen gevind met rond- en wig-eivormige ongelijk en hoekig-ge-tande en ingesneden blaadjes, stengel geheel kruipend. Overstroomde gronden en slootkanten in heideen veenstreken......H. repens Koch.

-ocr page 262-

46, Umbelliferae. 244

8. A m m i L.

Kelkzoom onduidelijk, bloembladen omgekeerd-eivormig, diep uitgerand met ongelijke lobben en ingebogen top-slip, vrucht langwerpig eivormig, ribben gelijk, draadvormig, dalen l-stnemig, vruchtdrager vrij, 2-deelig, kiemwit bijna rolrond, naar de voegzijde een weinig afgeplat.

1 Onderste bladen eens of twee maal gevind, blaadjes lancetvormig, spits gezaagd, de zaagtanden kraakbeenig gepunt, de hoogere herhaaldelijk gevind , met bijna lancetvormige aan den top gezaagde slippen, stengel stomp-lcantig, algemeen omwindsel met meest 3-spletige, bijzonder met lancetvormige vliezig berande priemvormig gepunte, aan de schermpjes bijua gelijk komende blaadjes, bloemen wit. Zuidelijke plant. Op het eiland Walcheren aange-getroffen..........A. rnaius L.

9. Aegopodium L.

Kelkzoom onduidelijk, bloembladen omgekeerd-eivormig, uitgerand met ingebogen topslip, vrucht langwerpig, ribben draadvormig , geen striemen, vruchtdrager enkel aan den top gespleten, kiemwit naar de voegzijde afgeplat.

1 Onderste en middelste bladen dubJbel drietallig met langwerpig eivormige aangespitste ongelijk gezaagde blaadjes, geenerlei omwindsel. Beschaduwde plaatsen........A. Podagraria Spr.

10. Garum. L.

Kelkzoom onduidelijk of kort 5-tandig, bloembladen eenijpzins ongelijk, omgekeerd-eivormig, uitgerand met ingebogen topslip , vrucht langwerpig of eivormig, ribben draadvormig, dalen l-stnemig, vrachtdrager aan den top of lager gespleten, kiemwit naar de voegzijde afgeplat.

1 Geenerlei of zeer armbladige omwindsels, bladen langwerpig in omtrek, dubbelgevind, blaadjes vin-

-ocr page 263-

245 XJmbelliferae, 46.

spletig met lijnvormige spitse slippen, die der onderste jukken op den gemeenschappelijken bladsteel gekruist, de hoogere bladen vaak met fijn-geslipte aanhangsels aan den voet der scheede; 2-jarige plant met geurigen penvvortel. Weilanden,

voorjaar.......Karwei. G. Carvi L.

Algemeen en bijzonder omwindsel veelbladig . 2

2 Wortelbladen driehoekig in omtrek, dubbel gevind met vlak en breed uitstaande lijnvormige spitse slippen, hoogere bladen altijd zonder aanhangsel aan den voet^ der bladscheeden; vaste plant met knolvormigen quot;stengelvoet; (kalkhondende) wei- en

bouwlanden.....C. Bulbocastanum Koch.

Bladen smal langwerpig in omtrek, met zeer korte naar den top van het blad grootere en dichter op-eengedrongene jukken, deze in haarvormige slippen verdeeld, die schijnbaar kransen om den gemeenschappelijken bladsteel vormen; vaste plant met korten wortelstok en eenigszins verdikte bundelwortels. Beschaduwde vochtige grasgronden.

C. verticülatum Koch.

11. Pimpinella L.

Kelkzoom onduidelijk , bloembladen omgekeerd eivormig, uitgerand met ingebogen topslipje, vrucht eivormig, met kussenvormigen stijlvoet en lange stülen, ribben draadvormig, dalen veelstriemig, yruchtdrager vrij, tweespletig, kiemwit naar do voegzijde afgeplat.

Geenerlei of zeer armbladige omwindsels . . 1

1 Stijlen in de bloem langer dan het vruchtbeginsel, stengel kantig, gesleufd, bebladerd; bladen gevind, blaadjes ei- of ei-lancetvormig, getand of 1-2-maal vinspletig of -deelig. Beschaduwde plaatsen.

P. magna L.

Stijlen in de bloem korter dan het vruchtbeginsel, stengel rond, gestreept, voor Yj enkel met blad-

-ocr page 264-

46, TJmbelliferae. 246

scheeden bezet, blaadjes eirond (of 1—2 maal vin-spletig of -deelig)..........2

2 Stengel kaal of zachtharig, bloemsteelen altijd kaal. Open zandgrond......P. Saxifraga L.

Takken en bloemsteelen dicht zachthai-ig; de eindelijk dikke wortel wordt bij het doorsnijden blauw. Open zandgrond...........j P. nigra. W.

NB. Het anijszaad is afkomstig van P. Anisum L., een eenjarig plantje, met enkelvoudige onderste, en gevinde middelste bladen, en zachtharige vruchten.

12. B e r u 1 a Kocb.

Kelkzoom 5-tandig, bloembladen omgekeerd-eivormig uitgerand met ingebogen slipje, vrucht eivormig, diep zijdelings ingesnoerd, stijlvoet kort kegelvormig, om den voet smal berand, stijlen teruggeslagen, ribben draadvormig, zijribben vóór den rand, striemen talrijk, onder de dikke buitenlaag van den vruchtwand verhorten , kiemwit naar weerskanten bol, vruchtdrager twee-deelig, maar de twee deelen aangegroeid.

1 Stengel bijna rond, gestreept, onderste bladen veel-jukkig gevind, met eivormige puntig gekartelde blaadjes, die der bovenste ei-lancetvormig, onge-lijk ingesneden gezaagd, de meeste schermen kort-gestceld (maar langer dan de stralen) tegenover de bladen, algemeen en bijzonder omwindsel veelbla-dig. Sloten en moerassen . B. angustifolia Koch.

13. Sium L.

Kelkzoom _5-tandig, soms zeer klein, bloembladen om-gekeerd-eivormig, uitgerand, met ingebogen topslipje, stijlvoet kussenvormig, om den voet smal berand, stijlen teruggeslagen, ribben draadvormig, zijribben op den rand, dalen oppervlakkig 3-striemig, vruchtdrager 2-deelig doch de deelen doorgaans aangegroeid , kiemwit naar de voegzijde afgeplat.

1 Stengel kantig, geslenfd, bladen gevind , blaadjes langwerpig ei- en lancetvormig, gelijkmatig scherp

-ocr page 265-

247 Umbelliferae, 40.

gezaagd, de onder water gedompelde fijn verdeeld, schermen meest eindelingsoli, algemeen en bijzonder omwindsel veelbladig. Sloten en moerassen.

S. latifolium L;

14. Bupl euru m L.

Kelkzoom onduidelijk, bloembladen byna rond, gaaf, inrjekruld, met breede afgeknotte of uitgerande topslip, stijlvoet laag, ribben flauw of scherp of zelfs een weinig gevleugeld, de zijribben randstandig, dalen (met of) zonder striemen , zaaddrager vrij, kiemwit naar de voeg-zijde afgeplat.

Bloemen geel............1

1 Geen algemeen omwindsel, het bijzondere gevormd uit 3 — 5 groote breed ei-lancetvormige blaadjes, de hoogere stengelbladen doorgroeid , breed eivormig gepunt ; 1-jarig. Eene enkele maal in koorn-

land.....Doorwas. B. rontundifolium L.

Dunne stengels met lijn-lancetvormige bladen en eindelingsche en zijdelingsche kleine schermen met 2 — 4 zeer ongelijke stralen, de zijdelingsche veelal onvolkomen , gesteeld of zittend, algemeene en bijzondere omwindselblaadjes lijnvormig, aangespitst, vruchten knobbelig; 1-jarig. Zilte kusten. B. tenuisimum h. f B. Odonotiies L. , eene plant van zuidelijk Europa (rotsige droge standplaats) eene enkele maal als opslag gevonden , heeft eveneens lijn-lancetvormige bladen , en onderscheidt zich door opstaande, doorschijnend vliezige, naaldvormig aangespitste omwindselblaadjes en niet-knobbelige vruchten.

Seselineae 15 — 20.

15. Oenanthe L.

Kelkzoom 5-tandig blijvend, bloembladen omgekeerd eivormig, uitgerand met ingebogen topslipje, vrucht langwerpig-rolrond , ei- of kogelvormig, ribben stomp, de zijdelingsche breeder, dalen 1-strieuiig, stijlen op-

-ocr page 266-

40, CTmbelliferae. 248

gericht, blijvend, wen losse vruchtdrager, kieniwit naar de voegzijde bol.

1 Alle bloemen van een schermpje ongeveer gelijk gesteeld en vruchtbaar , schermen kort gestoeld tegenover de bladen, 5 —10-stralig, geen omwindsel, vrucht langwerpig eivormig, veel langer dan de stijlen, bladen 2—4 maal gevind, blaadjes eivormig , vinspletig , de onderste haarfijn ; 1-jarig, maar soms door uitloopers overblijvend. Slooten enz.

Waterfenkel O. Phellandrium Lam.

Middelste bloemen der schermpjes bijna zittend, vruchtbaar, buitenste langer gesteeld, straalvor-mend , onvruchtbaar; vaste planten met enkel bij-wortels , deze vaak vleezig.......2

2 Vruchtschermpjes kogelvormig , alleen die van het \' eerste 3-stfalige topscherm vruchtbaar , de andere

meerstralige onvruchtbaar , vrucht omgekeerd-eivor-mig , door de even lange stijlen en de priémvormige kelktanden gekroond , wortelbladen dubbel- , stengelbladen enkel gevind , korter dan hun buisvormige steelen , blaadjes omgekeerd ei- of rolrond-lijnvormig, gaaf of 3-spletig (de ondergedompelde soms haarfijn). Slootkanten enz. ... O. Jistulosa L.

Vruchtschermpjes halfbolvormig of van boven vlak, schermen 6- of meerstralig, blaadjes vlak . . 3

3 Vruchtschermpjes halfbolvormig, vrucht naar den voet versmald; langer dan de stijlen .... 4

Vruchtschermpje samengetrokken, van boven vlak, stralen bij rijpheid verdikt, omwindsel veelbladig, afvallend, vrucht cylindervormig, aan den voet met een eeltring, door do even lange stijlen en de groote lanoet-priemvor-mige kelktanden gekroond; wortelbladen dnbbelgevind, mot ei-wigvormige. ingesneden-getande, de hoogere bladen met lange (2—3 cm.) lijnvormige slippen. Wortelvezels nabij haar uiteinde bijna kogelvormig aangezwollen , bloemen geelachtig. ïn weilanden.

t O. Pimpindloides L.

-ocr page 267-

249 Umbelliferae, 46.

4 Vrucht 2 maal langer dan de stijlen, buitenste bloembladen tot het midden gespleten, wortels draadvormig of naar den top langzaam verdikt, stengel gevuld, gestreept, onderste bladen 1—2 maal gevind, met eivormige of elliptische , de hoo-gere met lango (2 — 4 cm.) lijnvormige spitse slippen. Vochtige plaatsen naar den zeekant.

O. Lachenalii Gmel.

Vrucht nauwelijks langer dan de stijlen, buitenste bloembladen tot l/3 nitgerand, wortels aan den voet knollig verdikt, stengel hol, kantig, gesleufd, alle bladen met smalle lijnvormige , de bovenste met (1 — 2 cm.) lange, de onderste met veel kortere slippen. Rivierpolders en dijken, op enkele plaatsen.

O. Pencedanifolia Poll.

16. Aethusa Ij.

Kelkzoom onduidelijk, bloembladen omgekeerd-eivormig, uitgerand met ingebogen topslipje, vrucht rond-eivor-mig, ribben dik, scherp gekield, de zijdelingsche wat breeder, bijna gevleugeld, dalen 1-striemig, kiemwit naar de voegzijde plat, vruchtdrager 2-deelig.

1 Eenjarige plant met glanzige 2—3 maal gevinde bladen en ei- of ruitvormige vinspletige blaadjes met lijnvormige gepunte slippen, algemeen omwindsel ontbrekend of 1-bladig , bijzondere omwindselblaadjes langer dan de schermpjes, in een halven kring recht nederhangend. Onkruid in moestuinen enz.....Hondspieterselie, A. Cynapium L.

17. Foeniculum Hoffm. Fenkel.

Kelkzoom een weinig gezwollen, bloembladen om-

gekeerd-eivormig afgeknot en ingekruld, vrucht langwerpig of eivormig, ribben stomp gekield, de zijribben iets breeder, dalen l-striemig, vruchtdrager aangegroeid, kiemwit naar do voegzijde plat.

1 Geenerlei omwindsels, bladscheeden lang , aan den top met een kapvormig aanhangsel, bladen herhaal-

-ocr page 268-

40, Uinbelliferae. 250

delijk gevind , slippen lang , draadvormig , bloemen geel. Gekweekt en verwilderd, f F, officinale All.

18. Libanotis Crntz.

Kelktanden prieravormig, afvallend, bloembladen uitge-rand of bijna gaaf niet ingebogen topslipje, vrucht eivormig of langwerpig, door de teruggeslagen stijlen gekroond, ribben dik of weinig verheven, de zijribben vaak iets breeder, dalen meest 1- zelden 2—3-striemig, vruchtdrager 2-deelig, kiem wit naar de voegzijde plat.

1 Bladen langwerpig in omtrek, 2 — 3 maal gevind, blaadjes ruit-eivormig vinspletig, slippen breed, lancetvormig gepunt, onderste blaadjes op den gemeenschappelijken bladsteel gekruist , algemeen en bijzonder omwindsel veelbladig , schermen veel-stralig , vruchten kortharig; stengel kantig, gesleufd, aan den voet door vezels (de overblijfsels van vroegere bladen) omgeven. Aankomeling langs de rivieren.

t monlana Crntz.

19. S i lans Bess.

Kelkzoom onduidelijk, bloembladen aan den voet afgeknot langwerpig omgekeerd-eivormig (lauw nitgerand met ingebogen topslipje, vrucht langwerpig, ribben verheven, scherp gekield, dalen veelstriemig, vruchtdrager 2-deelig, kiemwit naar de voegzijde plat.

Schermstralen kaal, algemeen omwindsel doorgaans 2-, bijzondere omwindsels veelbladig; voegvlakte der vrucht 4—6-striemig; bladen 2 —3-maal gevind , blaadjes vindeelig, de onderste gesteeld , slippen elliptisch en lijn-tancetvonnig, gepunt, ruw-randig; bloemen bleekgeel. Vruchtbare grasgronden.

S. praten sis. Bess.

20. Crithmnm L.

Kelkzoom onduidelijk, bloembladen bijna rond, gaaf, ingekruld, topslip omgekeerd-eivormig ; vrucht eirond, ribben scherp, bijna gevleugeld, de zijribben iets breeder, vruchtwand sponsachtig, zaad losliggend met talrijke striemen bedekt, naar de voegzijde plat.

-ocr page 269-

251 Umbelliferae, 46.

Veelbladig algemeen en bijzonder omwindsel; bladen vleezig, kaal, 2—3 maal gevind met lijn-lancetvormige slippen; bloemen groenachtig wit. Zeekust.

t C. maritmum L.

Angeliceae 21 — 23.

21. Levisticum Koch.

Kelkzoom onduidelijk, bloembladen bijna rond , ingebo gen, gaaf met een kort topslipje ; alle ribben gevleugeld , dalen 1-striemig, vruchtdrager 2-deelig.

1 Algemeen en bijzonder omwindsel veelbladig, vrucht langwerpig , bij rijpheid gebogen , bladSn groot, glinsterend, 2—3 maal gevind met groote ruitvormige van boven ingesneden-gelobde slippen; bloemen bleekgeel. Gekweekt en verwilderd.

Lavas, f Levi si/cum officinale Koch.

22. Selinum L.

Kelkzoom onduidelijk. bloembladen omgekeerd eivormig, uitgerand met ingebogen topalip; allo ribben gevleugeld, dalen 1-striemig, de buitenste soms 2-striomig, vruchtdrager 2-deelig.

1 Omwindsel ontbrekend of armbladig , bijzonder omwindsel veelbladig, stralen aan de binnenzijde kortr harig; stengel met vliezige vleugelkantjes , bladen 2 — 3 maal gevind, blaadjes vindeelig , met lijn-langwerpige of lancetvormige gepunte een weinig ruwrandige slipjes. Beschaduwde vochtige grasgronden ..........S. C(irvifolia L.

23. Angelica L.

Kelkzoom onduidelijk, bloembladen lancetvormig, gaaf, met rechten of ingebogen top, de rugribben draadvormig, dalen 1-striemig, vruchtdrager 2-deelig.

1 Omwindsel ontbrekend of armbladig; bijzonder omwindsel veelbladig, top der bloembladen opgericht, vrucht door de zeer breede randvleugels bijna rond; 2 oppervlakkige voegstriemen, bladen driemaal ge-

-ocr page 270-

48, TJmbeUiferae. 252

vind met groote buikige bladscheeden, blaadjes eivormig , aangespitsfc , ongelijk gezaagd. Beschaduwde slootkanten.....A. sylvestris L.

Peucedaneae 24—28.

24. Peucedanum Koch.

Kelkzoom 5-tandig, soms onduidelijk, bloembladen omgekeerd eivormig , gaaf of uitgerand met ingebogen topslip . vrucht vlak berand, ribben draadvormig, dalen 1—3-striemig , vruchtdrager 2-deelig ; 2—4 oppervlakkige voegstnemen.

1 Bloemen wit, bladen smal langwerpig in omtrek , gevind, jukken zittend, 1—2 maal vindeelig, met lijnvormige een weinig ruwrandige gepunte slippen, de onderste om den gemeensohappelijken bladsteel gekruist, stralen aan de binnenzijde kortharig, \' algemeen omwindsel ontbrekend, bijzonder omwindsel armbladig, dalen 3-striemig. Vochtige grasgrond.

P. Chabraei Bchb.

Bloemen geelachtig, bladen herhaaldelijk drietallig samengesteld , met lange stijve lijnvormige slippen, algemeen omwindsel ontbrekend of armbladig, bijzonder omwindsel veelbladig; dalen 1-striemig. Vochtige grasgrond. f P. officinale L.

25. Thysselinum Hoffm.

De twee voegstrieinen binnen den vruchtwand verborgen, dalen 1-striemig , verder als Peuccdanum.

1 Algemeen en bijzonder omwindsel veelbladig, stralen aan de binnenzijde zachtharig , bladen driehoekig in omtrek, 2—3 maal gevind, blaadjes vindeelig met lijn- of lancetvormige gepunte een weinig ruwrandige slippen. Moerassige plaatsen.

T. palustre Hoffm.

26. Anethum L.

Kelkzoom onduidelijk , bloembladen bijna rond, met vier-

-ocr page 271-

253 TJmbelliferae, 46.

kante, ingebogen topslip, vrucht vlak berand, ribben fijn. scherp gekield, dalen met een breede striem , vruchtdrager 2-deelig.

1 Geenerlei omwindsels, bladen 2 — 3 maal gevind met draadvormige slippen, bladsclieedcn kort, vliezig berand, boven met twee oortjes; bloemen geel. Gekweekt en verwilderd. Dille, f A. gravenlens L.

27. Pastinaca L. -

Kelkzoom onduidelijk of kleingetand, bloembladen bijna rond met afgeknotten ingekrulden top . vrucht vlak berand , ribben zeer fijn, dalen l-striemig, de striemen lijnvormig, korter dan de ribben, vruchtdrager 2-deelig.

1 Algemeen en bijzonder omwindsel ontbrekend of armbladig, bladen 4—5-jukkig gevind, blaadjes ei-langwerpig gekarteld-gezaagd , vaak aan den voet gelobd of dieper ingesneden, bloemen geel; voeg 2-striemig. Tweejarige plant met pemvortel, gekweekt en wild. Pastinake, witte Peen. P. sativa L.

28. Heracleum L.

Kelk 5-tandig, bloembladen omgekeerd-eivormig, uitge-ra,nd met ingebogen topslip, de buitenste meest straal-vormend 2-spletig , vrucht vlak berand, ribben zeer fijn, dalen l-striemig, striemen doorgaans knodsvonnig, weinig meer dan de bovenhelft der dalen innemend, vruchtdrager 2-deelig.

I Algemeen omwindsel ontbrekend of klein en armbladig , bijzonder omwindsel meest veelbladig, buitenste bloembladen straalvorraend, 2-spletig met langwerpig omgekeerd-eivormige slippen , voeg 2-striernig, bladen op de bovenvlakte ruw 2-jukkig gevind of vindeelig, blaadjes gelobd tot diep vin-spletig , eindblaadjes meest 3-spletig; 2-jarige plant met penwortel, bloem wit of een weinig rood of groenachtig. Dijken en wegen. H. Spkondylium L.

-ocr page 272-

46, TTmbelliferae. 254

Daucineae 29 — 30.

29. Orlaya Hoffm.

Kelkzoom 5-tandig, bloembladen omgekeerd-eivormig, uitgerand met ingebogen topslip, de buitenste straal-vormend, diep 2-spletig, vruclit ruggelings samengedrukt, bijribben 2—:i -rijig gestekeld, dalen (onder de bijribben) 1-striemig, vruchtdrager 2-deelig.

1 Omwindsels van 5 — 8 gave breed vliezig bevande blaadies, stralende randbloemen tot 10 maal grooter dan de andere , bladen 3 maal gevind met kleine dicht bijeen geplaatste slippen, bloemen wit; 1-jarig. Koornlanden (op kalkgrond). O. grandiflora Hoffm.

30. Dane us Tourn.

Kelkzoom 5-tandig, bloembladen omgekeerd-eivormig , uitgerand, met ingeslagen topslip, de buitenste meest straalvormend, vrucht ruggelings samengedrukt, bijribben 1-rijig gestekeld, dalen (onder de bijribben) 1-striemig, vruchtdrager 2-deelig.

1 Omwindselbladen talrijk, vinspletig, even lang als de schermstralen, of ook korter, bloeiend scherm-vlak, vruchtdragend hol samengetrokken , bloemen doorgaans straalvormend , wit, met een onvruchtbare roode bloem in \'t midden, soms alle rood; bladen dubbel gevind, blaadjes vinspletig met ei-lancet- of lijnvormige gepunte slippen; tweejarige plant met penwortel, wild aan dijken, wegen enz., en gekweekt: ...........Peen. D. Carota L.

D littoralis Sibth. wordt onderscheiden door krommer, haakvormige vruchtstekels en omwindselbladen die slechts \'/j van de lengte der stralen bereiken.

G ampylo spermeae.

Caucalineae 31—33.

31, Caucalis HofiFm.

Kelkzoom 5-tandig; bloembladen omgekeerd-eivormig uitgerand met ingebogen topslip , \'de buitenste straal-

-ocr page 273-

255 TJmtaelliferae, 46,

vormend, 2-spletig; vrucht een weinig zijdelings samengedrukt; hoofdribben draadvormig met borstels of stekeltjes bezet, bijribben meer verheven met 1—3 rijen stekels, dalen onder de bijribben 1-striemig; vruchtdrager vrij, 2-splet.ig.

1 Bladen 2—3 maal gevind, slipjes lijnvormig spits, omwindsel ontbrekend of l-bladig, stekels op de bijribben 1-rijig effen, aan den top haakvormig, even lang of langer dan de dwarse doormeter der vruchthelft. Bloemen wit of roodachtig. Eene enkele maal als aankomeling . . . f C. daucoides L.

32. Turgenia Hoffm.

Kelkzoora met 5 borstelvormige tanden, bloembladen omgekeerd-eivormig met ingebogen topslip, de buitenste straal vormend 2-spletig: vrucht ingesnoerd bijna dubbelbolvormig , de randribben knobbeliquot; of met kleine stekeltjes, al de overige (hoofd- en bijribben) meer verheven 2—3-rijig gestekeld, dalen onder de bijribben 1-striemig , vruchtdrager vrij 2-spletig.

1 Bladen vindeelig of -spletig, slippen lancetvormig ingesneden gezaagd, omwindsel 3—5-bladig, blaadjes van algemeen en bizonder omwindsel met breeden vliezigen rand , bloemen wit, van buiten roodachtig. Een enkele maal als aankomeling. f T. latifolia Hoffm.

33. Torilis Adaus.

Kelkzoom 5-tandig; bloembladen omgekeerd-eivormig, uitgerand met ingebogen topslip, de buitenste vaak straal vormend, 2-spletig; vrucht een weinig zijdelings samengedrukt, breed-elliptisch in doorsnede; hoofdribben met kleine puntjes bezet, bijribben niet ontwikkeld, maar de dalen geheel bedekt met stekels; 1-striemig; vruchtdrager vrij, 2-spletig.

1 Schermen zittend of bijna zittend tegenover de bladen, 2 — 3-stralig , wegens de kortheid der stralen bijna bloemhoopvormig ; algemeen omwindsel ontbrekend , bijzonder omwindsel veelbladig; bloemen niet straal vormend; binnenste vruchten knobbelig, buitenste gestekeld; 1-jarig. Dijken naar den zeekant.

T. nodosa Gartn.

-ocr page 274-

48, Umbelliferae. 256

Schermen langgesteeld met duidelijke stralen . 2

2 Algemeen omwindsel meerbladig; bloemen klein, de buitenste bijna regelmatig; vruchten met opstijgend-gebogene , aan den top puntig uitloopende, niet verdikte stekels bezet; bladen ruw, dubbelgevind, met ingesneden getande blaadjes ; het eindblaadje der hoogere bladen uitgetrokken-verlengd ; 2-jarig. Algemeen in heggen enz. . . T. Anthriscus Gm.

Algemeen omwindsel ontbrekend of 1-bladig, bloemen duidelijk straalvorraend , vruchten met bijna rechte, aan den top afgeknotte en daar met een weerhaakje voorziene stekels bezet; bladen als de vorige; 2-jarig Op klei- en kalkgrond (in de zuidelijke provinciën).

T. Helvetica Gm.

Scandicineae 34—37.

34. Scandix L.

Kelkzoom onduidelijk; bloembladen orngekeerd-eivormig, afgeknot of uitgerand met ingebogen topslip; vrucht zeer lang gesnaveld; ribben stomp en gelijk, dalen 1-atrie-mig of met weinig ontwikkelde striem; vruchtdrager vrij, maar gaaf of enkel aan den top gespleten.

1 Schermen 1 —3-stralig; omwindsel ontbrekend; bijzonder omwindsel 5-bladig , met aangespitste gave of 2—3-splotige blaadjes; snavel plat, tot 5 cm. lang , op de randen scherp door kleine stekelhaartjes ; bladen 2 — 3 maal gevind; blaadjes vindeelig met lijnvormige slippen; 1-jarig In bouwlanden.

Naaldekervel. S. Pecten Veneris L.

35. Anthriscus Hoffm.

Kelkzoom onduidelijk; bloembladen orngekeerd-eivormig afgeknot of uitgerand niet ingebogen topslip; vrucht kort-gesnaveld, (de snavel korter dan het overige gedeelte) , ongeribd, ongestriemd; vruchtdrager vrij, aan den top 2-spletig.

-ocr page 275-

257 Umbelliferae, 46.

Bladen 2 — 3 maal gevind; blaadjes vinsplotig . 1

1 Stijlen langer dan het stijlkussen ; vruchten glad , langwerpig-lijnvorrnig; algemeen omwindsel ontbrekend of armbladig..........2

Stempels bijna zittend ; vruchten met haakvormige stekels bezet, eivormig , met 3 maal korteren snavel; algemeen omwindsel ontbrekend; bijzonder omwindsel 2 — 5-bladig; stralen kaal; bladen zacht-harig, met langwerpige, stompe, kort gepunte slipjes; stengel kaal; 1-jarig. Hier en daar aan ruigten enz. op zandgrond . A- vulgaris P.

2 Vrucht bruin , aan den voet met een haarkransje, in een 4 maal korteren sna\\el uitloopend; bijzonder omwindsel 5-bladig; stralen kaal; blaadjes glanzig, vinspletig, met langwerpige of eivormige spitse ge-wimperdo slippen; stengel van onder meest ruwharig, van boven kaal. Vaste p\'ant, algemeen op beschaduwde plaatsen. Pijpkruid A. sylvestris Hoffm.

Vrucht zwart, zonder haarkrans aan den voet, met 2 maal korteren snavel, bijzonder omwindsel 1—4-bladig; stralen zachtharig; blaadjes bijna kaal, vinspletig, met korte, stompe, kort gepunte slipjes; stengel bij de knoopen zachtharig; 1-jarige plaót. Afkomstig uit Zuid-Europa, gekweekt en verwilderd. Kervel f A. Cerefoliurn Hoffm.

36. Chaerophyllum L.

Kelkzoom onduidelijk; bloembladen omgekeerd-eivormig afgeknot of uitgerand niet ingebogen topslip ; vrucht ongesnaveld, smal, langwerpig, naar den top van lieverlede versmald, ribben stomp en gelijk; dalen 1-strie-mig; vruchtdrager min of meer diep gespleten.

1 Schermstralen kortharig; omwindsel ontbrekend of armbladig ; bijzondere omwindsels veelbladig , ge-wimperd ; bladen dubbel-gevind , blaadjes vinspletig met stompe kort gepunte slippen, zachtharig; stengel

-ocr page 276-

40, Umbelliferae. 258

aan de knoopen gezwollen, van onder stijiharig, van boven kort- en zachtliarig, vaak rood gevlekt; 2 jarig. Onder kreupelhout enz. , algemeen. Wilde Kervel.

Ch. temulum L.

Schermstralen talrijk, dun; omwindsel ontbrekend of 1 bladig; bijzondere omwindsels 4 —6-bladig, ongewimperd; bladen zacht met lange verspreide haren, 2—3 maal gevind; blaadjes diep-vinspletig met lijn-lnncetvormige spitse, aan de bovenste bladen zeer smal lijnvormige slippen (worielbladen bij de bloeiende plant niet meer aanwezig, middelste bladen met lange smalle scheede) ; stengel van onder stijf-harig, vaak rood gevlekt, aan de knoopen gezwollen ; leden hol; wortel vleezig; 2-jarig. Aan-komeling langs de rivieren . . f Ch. bulbosum L.

37. Myrrhis Scop.

Kelkzoom onduidelijk; bloembladen omgekeerd-eivormig\', uitgerand met ingebogen topslip; vrucht langwerpig, naar den top versmald, met 5 scherp gekielde, van binnen holle ribben, dalen ongestriemd; vruchtdrager vrij, ï-spletig.

1 Geen omwindsel; bijzonder omwindsel 5 —7-hladig, vliezig, gewimperd ; bladen 3 maal gevind ; blaadjes lancetvormig , vinspleiig, kortharig. Vaste plant met sterken anijfgeur. Aankonieliug (uit bergstreken)langs de rivieren.......f M. odorata Scop.

Smyrnieae , 38 — 39.

38. Conium L.

Kelkzoom onduidelijk; bloembladen omgekeerd-hartvor-mig, met zeer kort ingebogen topslipje; vrucht zijdelings afgeplat, eivormig, met gelijke golfwijs gekartelde ribben; de zijribben randstandig; dalen gestreept, doch ongestriemd ; vruchtdrager vrij, aan den top gespleten ; kiemwit diep en smal gesléufd.

1 Algemeen en bijzonder omwindsel 8 — 5-bladig, bet laatste éénzjjdig; bladen zacht, glinsterend, de on-

-ocr page 277-

259 XJmbelliferae, 46.

derste 3 maal gevind, met rolronde hollo bladstelen, blaadjes vinspletig; 2-jarige plant met kalen, glinste-renden of blauw berijpten, hollen, van onder roodge-vlekten, stengel en kaal donkergroen loof, met onaan-genamen reuk; zeer giftig. Ruigten, dijken, enz. Gevlekte Scheerling. Dolle Kervel. C. maculatvm L.

39. Smjrnium. L.

Kelkzoom onduidelijk; bloembladen lancetvormig of elliptisch , gaaf met een weinig ingebogen top; vrucht zijdelings afgeplat, dubbelbolvormig; de randstandigeribben flauw, de drie andere scherp ; dalen 1-striemig ; vruchtdrager 2-deelig; kiem wit (op de dwarse doorsnede) cirkelvormig ingekruld.

1 Algemeen omwindsel ontbrekend; bijzonder omwindsel zeer kleinbladig; vrucht dik, in rijpen toestand zwart, met sterk uitkomende rugribben; wortelbladen groot, 3 maal drietallig met breede gekartelde blaadjes; de bovenste drietallig en op een breede scbeede zittend , vaak overstaande; bloemen geelgroen; 2-jarig. Zeekust.

t S. Olusatrum L.

Co elospermeae.

Coriandreae, 40.

40. Coriandrum L.

Kelkzoom 5-tandig ; bloembladen omgekeerd-eivormi^-uitgerand, met ingebogen topslip; de buitenste straal-vormend, 2-spletig; vrucht bolvormig; hoofdribben flauw, gegolfd; zijribben vóór den rand ; bijribben meer uitkomend; gekield; kiemwit naar de voegzijde komvormig , dalen striemloos; voeg 2-striemig; vruchtdra-

fer 2-deelig, de beenen aan den top en dén voet met e vruchthelften verbonden blijvend.er 2-deelig, de beenen aan den top en dén voet met e vruchthelften verbonden blijvend.

1 Geen omwindsel; bijzonder omwindsel kort 3-bladig; onderste bladen gevind , met bijna ronde ingesneden-getande blaadjes, hoogere 2 — 3 maal gevind, do hoogste met lijnvormige spitse slippen; 1-jarige plant uit Zuid-Europa; gekweekt en verwilderd. Koriander.

t C. sativum L,

-ocr page 278-

49, Iioranthaceae- 260

47. ARALIACEAE Juss.*

1. Hedera L.

Kelk 5-slippig; bloemkroon 5-bladig; meeldraden 5 ; eierstok onderstandig, 5-hokkig, met 5 aaneengekleefde stijlen, vrucht eene 5-hokkige bes met 5 pitten.

1 Klimmende beester met hartvormige, 3 —5-lobbig0 bladen aan de onvruchtbare, en eivormige , gaafran-dige bladen aan de bloem- of vruchtdragende takken ; bloemen in schermen, die zelve weder trosvormig hij elkander staan; bessen zwart. Aan oude stammen in bosschen, aan oude muren enz.

Klimop. II. Helix L.

48. CORNEAE DC. *

1. Cornus L. Kornoelje.

Kelk 4-tandig; bloemkroon 4-bladig; meeldraden 4; eierstok onderstandig, met 1 stijl en 1 stempel; steenvrucht met 1 steen, waarin 2 hokjes met 1 zaad.

1 Bloemen wit, na de bladen te voorschijn komend, tot tuilen vereenigd, geen omwindsel ; vruchten zwart. In heggen, bosschen, enz. C. sanguined L.

Bloemen geel, vóór de bladen ontluikend, tot schermen vereenigd ; die door een 4-bladig omwindsel omgeven zijn; vruchten rood. Als voren, in bergachtige streken........G. Mas L.

49. LORANTHACEAE Don. *

1. Viscum L.

Tweehuizig. Mannelijke en vrouwelijke bloemen beiden met een 4-bladig bloemdek , elk van welks onderdeelen

De met een * gemerkte familiën zijn bewerkt door Prof. C. A. J. A. Oudemans.

-ocr page 279-

261 Caprifoliaceae, 50.

bij genen aan de binnenzijde volkomen vergroeid is met de rugvlakte van een nelmknop, die aan de voorzijde met poriën openspringt. In de vrouwelijke bloem vindt men een onderstandigen gevulden eierstok met een zittenden stempel. Het ei of de eieren ontstaan in het vruchtvleesch en zijn verarmd tot een kiemzak. De vrucht is eene bes met 1—3 kiemen.

1 Ware woekerplant met gaffelvormende takken; dikke , langwerpige, stompe bladen en witte bessen. Op verschillende booinen (Nederl. Limburg).

Vogellijm of Maretakken. V. album L,

50. CAPRIFOLIACEAE Juss.*

1 Laag kruidachtig plantje, met opeengehoopte geel

groene bloempjes aan het einde van lange bloemstengels ...........1. Adoxa.

Heester of hooge kruidachtige plant met witte of gele bloemen............2

2 Bladen gevind.......2. Sambucus.

Bladen enkelvoudig..........3

3 Bladen gaafrandig; bloemkroon zijdelings-symme-triek, 2-lippig........4. Lonicera.

Bladen getand of gelobd.....3. Viburnufn.

1. Adoxa L.

Kelkzoom 2- of 3-slippig; bloemkroon stervormig, met een 4—S-slippigen zoom ; meeldraden 4—5, met gespleten helmdraden en één helmhokje aan het einde van eiken halven draad; eierstok onderstandig, met 4—5 quot;stijlen; vrucht eene 4—5-liokkige bes, met één zaad in elk hokje.

1 Teeder overblijvend plantje, dat naar muskus riekt, met 2- of 3-werf gevinde wortel- en 2 aan elkander tegenoverstaande 8-deelige of 3-tallige stengelbladen ; bloemen geelgroen, in eindelingsche hoofdjes. In de schaduw van bosschen en kreupelhout, op humusrijken grond . A. moschateüina L.

-ocr page 280-

60, Caprifoliaceae. 262

2. Sambucus L. Vlier.

Kelkzoom 5-tanclig, zeer weinig ontwikkeld; bloemkroon ster- of klokvormijj, 5-lobbig; meeldraden 5; eierstok onderstandig, 3—5-nokkig , met 3—5 zittende stempels; vrucht saprijk, met 3—5 steentjes.

1 Kruidacbtige plant met een langen kruipenden wortelstok, bladvormige steunblaadjes, en bloemen in tuilen. In bosschcn en hagen en langs dijken.

5. Ebulus L.

Heester of boom, met zeer kleine of geene steunblaadjes .............2

2 Bloemen in platte tuilen; bessen zwart; merg der takken wit. In bosschen en hagen, aan dijken , enz............S. nigra L.

Bloemen in eironde pluimen; bessen rood; merg ■der takken bruinachtig. In bosschen in bergachtige streken.........S. racemosa L.

3 Viburnum L.

Kelkzoom 5-tandig, zeer weinig ontwikkeld; bloemkroon stervormig, 5-slippig, meeldraden 5; eierstok onder-standig, 3-hokkig, met 3 zittende stempels; vrucht eene saprijke of droge steenvrucht, 1-hokkig, 1-zadig.

1 Bladen 3—5-lobbig; bloemen aan den omtrek der tuilen grooter dan de overige, onvruchtbaar; vruchten kogelrond. In boschrijke streken, vooral aan den duinkant. Sneeuwbal of Geldersche roos.

V. Opulus L

Gekweekt, met dubbele bloemen.

Bladen getand; alle bloemen gelijk; vruchten plat-eirond. In bergachtige streken , tusschen kreupelhout en in bosschen, en in duinpannen. V. Lantana L.

4. Lonicera L.

Kelkzoom met 5 korte lobben; bloemkroon naar onder buis-, naar boven trechtervormig, zijdelings-symmetriek.

-ocr page 281-

Stellatae, 61.

met eene 4-lobbige boven- en eene gave onderlip; meeldraden 5; eierstok onderstandig , 3-hokkig, met een draadvormigen stijl en een 3-lobbigen stempel; vrucht eene bes met 2—4 zaden.

1 Heester met slingerenden stam, kruis wijs staande, gaafrandige, vrije bladen, en gesteelde hoofdjes van gele bloemen. In bosschen en tusschen kreupelhout, vooral in zandige streken. Wilde Kamperfoelie.

L. Perichjmenum L.

51. STELLATAE L. *

1 Kelk 6-slippig; vrucht door de kelkslippen gekroond; bloemen paars .... 1. Sherardia.

Kelk 4- of 5-slippig, dikwerf uiterst klein of afwezig ; vrucht niet door de kelkslippen gekroond; bloemen wit of geel.........2

2 Bloemkroon met eene vrij lange buis, trompet- of trechtervormig; bloemen wit . . . 2. Asperula.

Bloemkroon met eene korte buis, stervormig; bloemen wit of geel..........3

8 Bloemen 4- of 5-slippig, geel; vrucht vleezig, uit twee besvormige helften bestaande . S. Ruhia.

Bloemen 4-slippig, wit of geel; vrucht droog.

4. Galium.

1. Sherardia L.

Kelk 6-tandig, na den bloei in wasdom\' toenemend; bloemkroon trechtervormig, met eene lange buis en een 4-slippigen zoom; meeldraden 4; vrucht uit twee dop-vruchtjes bestaande , die elk 3 kelktanden dragen.

1 Eenjarige plant met liggende, vierkante, vertakte, ruwe stengels; lancetvormige, ruwe, 4 aan 4 of 6 aan 6 in kransen gezeten bladen, en ongesteelde paarse bloemen, die ten getale van 4 — 8 door een omwindsel omgeven zijn. Op bouwland. S. arvensis L.

263

-ocr page 282-

51, Stellatae.

Van deze plant vindt men soms exemplaren , by welke de kelkslippen der rijpe vrucht zeer weinig vooruitsteken. Zij vormen de verscheidenheid

S. arvensis var. Walraveni Wirtg.

2. Asperula L.

Kelktanden 4, zeer kort en bij het rijpen der vrucht te niet gaande; bloemkroon trechter- of buis-klokvormig, met een 4-slippigen zoom ; meeldraden 4; vrucht twee-kluizig; zonder kelkslippen.

1 Bloemen blauw, tot hoofdjes bij elkaar gezeten, die in een omwindsel besloten zijn. Op bouwland (Ned. Limburg).......A. arvensis L.

Bloemen wit of rozerood, tot bijschermen zonder omwindsel bij elkander gezeten......2

2 Bloemkroon van buiten rozerood en ruw; bladen lijnvormig, meest 4 aan 4 in kransen; vrucht met knobbeltjes bezet. Op zonnige plaatsen op zand- en heigrond........A. cynanchica L.

Bloemkroon geheel wit, niet ruw; bladen lancet-vormig , meest ten getale van 6 — 8 in kransen ; vrucht met haakvormige borstels bezet. In dicht beschaduwde bosschen. Lieve-vrouwen bedstroo

A, odorata L.

3. Rubia L.

Kelkzoom zoo goed als ontbrekend; bloemkroon stervormig , vlak, met een 4—5-slippigen zoom; meeldraden 4 of 5; vrucht vleezig, uit 2 besvormige helften gevormd, zonder kelkslippen aan haar top.

1 Overblijvende plant met kranswijs geplaatste bladen , gele bloemen en besvormige vruchten van de grootte eener erwt. Gekweekt en hier en daar verwilderd .....Meekrap, f R. Tinctorum L

4. Galium L. Walstroo.

Kelkzoom bijna ontbrekend of uit 4 kleine tandjes gevormd;

264

-ocr page 283-

Stellatae, 51.

bloemkroon stervormig, vlak, 4-slippig; vrucht droog, tweekluizig, zonder kelkalippen aan haar top.

1 Bloemen geel...........2

Bloemen wit............3

2 Bladen in 4-tallige kransen, ovaal, eivormig of langwerpig; bloemen in okselstandige bij schermen, die korter dan de bladen zijn. Op grazige plaatsen, langs wegen, in hagen, enz. . G. Cruciaia Scop.

Bladen in 6 —12-tallige kransen, lijnvormig; bloemen in rijke pluimen. Op zandgrond en in de duinen..........Cr. verum L.

3 Stengel behaard of niet, maar zonder weerhaakjes 4 Stengel van weerhaakjes voorzien.....8

4 Stengel overeind, krachtig; vruchten rimpelig . 5

Stengel tenger, laag, dicht bij den grond in wijd uitstaande takken verdeeld, die of plat neerliggen óf eene opstijgende houding hebben .... 7

5 Stengel bijna rolrond, met sterk gezwollen knoo-pen ; bloem steeltjes uiterst dun; plant blauwgroen van kleur. In bosschen en tusschen kreupelhout.

G. sijlvaticum L.

Stengel vierkant, met geene of weinig gezwollen knoopen; bloemsteeltjes stijf, niet zoo dun; plant niet blauwgroen...........6

6 Stengel sterk vertakt, zonder steun moeilijk overeind te houden; bloempluim breed, met recht uitstaande takken en stelen. Op grazige plaatsen, aan dijken, wegen, in kreupelbosschen. G. Mollugo. L.

Stengel minder sterk vertakt, stijf; bloempluim saamgetrokken, met half overeindstaande takken en stelen. Als voren. ... G. erectxm Huds.

7 Bladen met hunne randen naar onder gerold, in 6 —S-tallige kransen, laag aan den stengel lijn-

265

12

-ocr page 284-

61, Stellatae.

lancetvormig, spits; bloempluimen vrij los; vruchtjes zeer fijn-korrelig; plant niet zeer zodevormend. Op dorre plaatsen in heuvelachtige streken. (Ned. Limburg)........G. sylvestre Poll.

Bladen vlak, in 4—6-tallige kransen , laag aan den stengel omgekeerd-eivormig ;-bloempIuimen doorgaans gedrongen ; vruchtjes grofkorrelig; plant zodevormend. Op heide- en zandgrond. G. saxatile L.

8 Bladen stomp, zonder puntje......9

Bladen spits of stomp , met een puntje . . 10

9 Plant tenger, zeer bros, na den bloei met teruggeslagen vruchtsteleu; vruchten glad of fijn-rimpelig. Aan en in slooten , vaarten, enz. G. palustre L.

Plant krachtiger, veel hooger, na den bloei met uitstaande bloemstelen; vruchten grof-rimpelig. Als voren........G. elongatum Presl.

10 Bloem- en vruchtpluimen korter dan de bladen ; bloemstelen bladerloos, meest met 3 sterk haakvormig gekromde steeltjes ; vruchten gezwollen, scherppuntig of knobbelig. Op bouwland,

G. tricorne With,

Bloempluimen rijk getakt, bebladerd, langer dan de bladen, vruchtsteeltjes niet haakvormig-omge-bogen..............11

11 Bloemkroon vrij groot, helder wit, den eierstok meermalen in breedte overtreffend; overblijvende plant. Moerassige plaatsen, vooral in zand- en heidestreken.......G uliginosum L.

Bloemkroon zeer klein, vuilwit, nauwelijks breeder dan de eierstok; eenjarige plant . . . 12

12 Stengel zeer tenger, met bloemdragende takken, die de bladen verre in lengte overtreffen; vruchtjes zonder haren of borstels. Op bouw- en weiland.

G. anglicum Huds.

266

-ocr page 285-

267 Valerianaceae, 52.

Stengel forsoh, met bloemdragende takken, die de bladen niet of slechts weinig in lengte overtreffen; vruchtjes met weerhaakjes sterk bezet. Langs wegen, op bouw- en weiland, enz. Kleefkruid. G. Aparine L.

A

52. VALERIANACEAE DC. *

1 Kelkzoom naar binnen gerold, later in eene haar-kroon overgaande ; bloemkroon zijdelings-symmetriek, aan haar voet met eene stompe spoor; vrucht 1-hokkig; plant overblijvend ... 1. Valeriana.

Kelkzoom getand; bloemkroon regelmatig, zonder spoor; vrucht 3-hokkig; plant éénjarig 2. Valerianella.

1. Valeriana L. Valeriaan.

I Bloemen eenslachtig (tweehuizig). Op moerassige plaatsen en ia veenstreken ... F. dioica L.

Bloemen tweeslachtig.........2

Bladen met 7 — 10 paar blaadjes. Aan waterkanten en op vochtigo plaatsen ... F. officinalis L.

Bladen met 4—5 paar blaadjes. Als de vorige..-

F. sambucina Mikan.

2. Valerianella ïournef.

1 Vrucht niet door uitgewassen kelktanden gekroond 2

Vrucht door 3 — 5 uitgewassen kelktanden gekroond ..................3

2 Vrucht breeder dau lang, lensvormig; vruchtwand zeer sterk uitgegroeid aan de zijde van het vruchtbare hokje. Op bouwland en in moeshoven , langs dijken en wegen. Veldsla ... F. olitoria Poll.

Vrucht smal, veel langer dan breed, tusschen de twee onvruchtbare hokjes diep-gesleufd; vruchtwand

-ocr page 286-

53, Dipsaceae. 268

aan de zijde van het vruchtbare hokje niet sterk uitgegroeid. Op bouwland en aan wegen.

F. carinata Lois. 1

3 Vrucht eirond-bolvormig, ten laatste zeer gezwollen ; onvruchtbare hokjes veel grooter dan het vruchtbare en daarvan door eene smalle sleuf gescheiden. Op bouwland.......V. Auricula DC.

Vrucht eiroud-kegelvormig; onvruchtbare hokjes bijna niet te onderscheiden, door eene breede eivormig-langwerpige sleuf van elkander gescheiden. Op bouwland........V. deniata Poll.

Van deze kent men eene verscheidenheid met onbehaarde (var. lejocarpa Koch) en eene met ruwharige vruchten (var. lasiocarpa Koch).

53. DIPSACEAE Juss. *

1 Stengel met stekels gewapend . . 1. Dipsacus. Stengel zonder stekels........2

2 Bloembodem zonder strooschubben . 2. Knautia, Bloembodem met strooschubben.....3

3 Zoom van het omwindseltje 4-tandig, niet vliezig en doorschijnend.......3. Saccisa.

Zoom van het omwindseltje onregelmatig-gekarteld, vliezig, kleurloos, doorschijnend . . 4. Scahiosa.

1. Dipsacus L.

Bloembodem met schubben bezet, die opeens in eene lange punt uitloopen; omwindseltje zittend, 4-hoekig, met 8 ribben, door 4 zeer korte of nauwelijks waarneembare tanden gekroond; kelkzoom 4-hoekig, al of niet gelobd, gewimperd; bloemkroon 4-slippig; meeldraden 4; eierstok onderstandig, met één stijl en één stempel.

-ocr page 287-

269 Dipsaceae, 53gt;

Bladen gesteeld, met 2 oortjes; hoofdjes bijna kogelrond ; blaadjes van bet omwindsel even lang als of zeer weinig langer dan de schubben des bloembodems ; bloemen wit. Op vochtige beschaduwde plaatsen..........D. pilosus L.

Stengelbladen ongesteeld, bij paren met hunne bases ineengesmolten; hoofdjes eirond; blaadjes van het omwindsel veel langer dan de schubben des bloembodems; bloemen meest rozerood. Op drogen kleigrond, aan daken, enz. . . 1). sylvestris Mill. Gekweekt wordt de Kaardebol D. Fullonum L.

2. Knautia Coult.

Bloembodem zonder strooschubben, maar met zeer fijne borstels; omwindseltje kortgesteeld, hoekig en afgeplat, met 4 kleine tandjes, waarvan er echter 2 ter nauwernood waarneembaar zijn; kelk met 6—8 stijve ongelijke naalden; kroon 4—5-slippig; meeldraden 4; eierstok onderstandig; stempel 2-lippig.

1 Overblijvende plant met gevinde of vindeelige bladen , stralende bloemhoofdjes en meest lila bloemen. Op zandig bouwland, aan dijken, wegen enz.

K. arvensts L.

3. Succi sa M. K.

Bloembodem met strooschubben; omwindseltje ongesteeld, rolrond, met 8 ribben, 4-tandig; kelkzoom met 5 uitgespreide naalden; bloemkroon 4—5-slippig; meeldraden 4; eierstok onderstandig; stempel 2rslippig.

1 Overblijvende plant met enkelvoudige en getande bladen , bijna kogelronde bloemhoofdjes en violette of rozeroode , zelden witte bloemen. Op drassige weilanden, in bosschen, enz. lt;5. pratensis Moench.

4. Sc abiosa R. S.

Als voren, maar het omwindseltje zonder tanden, doch met een vliezigen, doorschijnenden, gekartelden zoom.

-ocr page 288-

54, Compositae. 270

1 Overblijvende plant met gevinde onderste stengelbladen, bijkans kogelronde bloemhoofdjes, en helderblauwe bloemen. Op droge zonnige grasgronden .........5. Columbaria L.

54. COMPOSITAE Adans. *

Bloemen allen buisvormig. De straalbloemen soms slank en buis-, doch nooit lintvormig ... I

Sohijfbloemen buig- , straalbloemen lintvormig . II

Bloemen allen lintvormig.......HL

I. Bloemen allen buisvormig.

Blaadjes van liet omwindsel noch gedoomd , noch ingesneden............1

Blaadjes van het omwindsel allen of voor een gedeelte in een doorn of een haakvormigen borstel uitloopeud of kamvormig ingesneden ■ . . . 13

1 Bladen kruiswijs..........2

Bladen met elkander afwisselend of tot eene wortelrozet bijeengezeten.........4

2 Vruchtplnis uit haren bestaande ; bloemen licht-roze-rood of lichtpaars.....1. Eupatorium.

Vruchtpluis uit schubben of doornen bestaande ; bloemen wit of geel..........3

3 Vruchtpluis uit talrijke schubben bestaande, wier rand in zeer fijne slippen verdeeld is; bloemen wit..........12. Galinsoga.

Vruchtpluis uit 2 — 4 doornen bestaande , die van weerhaken voorzien zijn; bloemen geel. 11. Bidens.

4 Bloemhoofdjes in dichte trossen, die vóór de bladen te voorschijn komen .... 3 Petasiles.

Bloemhoofdjes na de bladen te voorschijn komend 5

-ocr page 289-

271 Compositae, 54,

5 Bloembodem naakt (zonder schubben of borstels) 6 Bloembodem overal of aan zijn omtrek mot borstels of schubben bezet..........12

6 Vruchtpluis uit haren bestaande.....7

Vruchtpluis ontbrekend of zich voordoende als een smalle vliezige ring.........10

7 Voet der helmkuoppen ongespoord . 6. Senecio. Voet der helmknoppen gespoord.....8

8 Vrouwelijke straalbloemen weinig talrijk, in niet meer dan 1 krans..........9

Vrouwelijke (straal-)bloemen talrijk , in meer dan één krans........14. Gnaphalium.

9 Bloemhoofdjes goudgeel ... 15. Helichrysum. Bloemhoofdjes purperachtig.....9. Inula.

10 Vruchtpluis ontbrekend; dopvruchtjes zonder vliezi-gen ring, niet kantig........11

Vruchtpluis in den vorm van een vliezigen ring; dopvruchtjes kantig.....17. Tanacetum.

11 Schijfbloemen 5-tandig, zonder vleugels; bloemhoofdjes tot eene inflorescentie bijeengezeten.

16. Artemisia.

Schijfbloemen 4-tandig, met twee vleugels; bloemhoofdjes alleenstaande......18. Cotula.

12 Bloembodem overal met schubben bezet; plant onbehaard; bloempjes purperkleurig . 34. Serratula.

Bloembodem enkel aan zijn omtrek met schubben bezet; plant met een wit vilt bedekt; bloempjes wit............13. Filago.

13 Omwindselblaadjes in een haakvormigen borstel uitloopend ..........32. Lappa.

Omwindselblaadjes zonder haakvormigen borstel 14

-ocr page 290-

45, Compositae- 272

14 Om windsel blaadjes allen of voor het meerendeel kamvormig-ingesneden of in doornige slippen verdeeld ..............15

Omwindselblaadjes niet ingesneden . ... 17

15 Plant onbehaard; bladen met witte vlekken en aderen..........29. Silybum.

Plant meer of minder behaard; bladen zonder witte vlekken.............16

16 Bladen zeer sterk gedoomd; vruchtpluis met lange vedervormige stralen......33. Garlina

Bladen zonder doornen of alleen wat stekelig van top en slippen; vruchtpluis ontbrekend of met korte, niet vedervormige stralen . . . 35. Centaurea.

17 Bladen met gedoomde tanden of slippen . . 18 Bladen niet gedoomd........20

18 Stralen van het vruchtpluis niet vedervormig, onder het vergrootglas getand ... .30. Carduus.

Stralen van het vruchtpluis vedervormig . . 19

19 Bloembodem van schubben of borstels voorzien.

28. Cirsium.

Bloembodem zonder schubben of borstels.

31. Onopordon.

20 Bladen gaaf van rand; bloemen stengelstandig.

4. Aster.

Bladen getand; bloemen wortelstandig 2. Tussilago. II Schijf bloemen buis-, straalbloemen lintvormig.

Bloemsteel of -stelen uit een wortelstok voor den

dag komend...........21

Bloemstelen aan een opgaanden , doorgaans vertakten stengel gezeten.........22

21 Bloemstengels naakt; bloemhoofdjes na de (tot eene

-ocr page 291-

273 Compositae, 54.

rozet vereenigde) bladen voor den dag komend; straalbloemen wit of rozerood ... 5. Bellis.

Bloemstengels met schubben bezet; bloemlioofdjes vóór de bladen voor den dag komend; alle bloemen geel...........2. Tussilago.

22 Bladen kruiswijs.......Bidens.

Bladen verspreid..........23

23 Bloembodem geschubd........24

Bloembodem naakt.........25

24 Bloemhoofdjes klein Q centimeter in middellijn); straalbloemen 5 —10 ; bloembodem vlak of een weinig gewelfd; alle bloemen wit of rozerood.

19. Achillea.

Bloemhoofdjes 2—3 centimeters in middellijn; straalbloemen doorgaans meer dan 10; bloembodem kegelvormig; straalbloemen wit en schijfbloemen geel, of alle bloemen geel.....20. Anthemis.

25 Vruchtpluis ontbrekend........26

Vruchtpluis aanwezig........29

26 Alle bloemen geel.........27

Straalbloemen wit of rozerood ; schijfbloemen geel- 28

27 Vruchtjes allen recht, ongedoornd. 22. Chrysanthemum,

Buitenste vruchtjes gekromd , gedoomd.

27. Calendula.

28 Bloembodem in rijpen staat kegelvormig, hol.

21. Matricaria.

Bloembodem in rijpen staat langwerpig, vlak of gewelfd, gevuld.....22. Chrysanthemum.

29 Straalbloemen blauw, paars, licht rozerood of wit;

vruchtjes platachtig.........

Straalbloemen fraaigeel; vruchtjes rolrond of hoekig ...............32

■ -\'llil il

*

-ocr page 292-

64, Compositae. 274

SO Straalbloemen in één krans, lang, blauw of paars; groefjes van den bloembodem met opgeworpen fijngetande randen.......4. Aster.

Straalbloemen in twee of meer kransen, smal, soms weinig in het oog loopend, wit of op de rugzijde met een paarsen gloed; groefjes van den bloembodem zonder opgeworpen randen . . 31

31 Straalbloemen goed zichtbaar, uitgespreid, ongeveer tweemaal langer dan het omwindsel; centrale vruchtjes met twee kransen van vruchtpluisharen.

5. Stenactis.

Straalbloemen weinig zichtbaar, zeer smal of draadvormig , overeind gezeten; centrale vruchtjes met één krans van vruchtpluisharen . . 7. Erigeron.

32 Stengel met één of twee paar tegenoverstaande ■ bladen ...........24. Arnica.

Stengel met verspreide bladen. . . , . . 33

33 Even groote omwindselblaadjes in één of twee kransen , soms met schubben aan hun voet . . 34

Niet even groote omwindselblaadjes iu meer dau twee kransen...........36

34 Bloemhoofdjes groot, weinig talrijk, aan deu top des stengels en der takken afzonderlijk gezeten; omwindselblaadjes in twee kransen. 28. Doronicum.

Bloemhoofdjes klein , talrijk ; omwindselblaadjes in één krans , met of zonder schubben aan zijn voet. 35

35 Omwindsel aan zijn voet van schubben voorzien.

26. Senecio. Omwindsel zonder schubben aan zijn voet.

25. Cineraria.

36 Bladen met een breeden voet, die den stengel min of meer omgeeft 37 j.

-ocr page 293-

275 Compositae, 54.

Bladen met een versmalden voet, die den stengel niet omgeeft...........38

37 Vruchtpluis door een vliezigen getanden ring omgeven ...........10. Pulicaria.

Vruchtpluis zonder vliezigen getanden ring 9. Inula.

38 Straalbloemen uitstaande , bloemhoofdjes zeer talrijk, in eene dichte pluim .... 8. Solidago.

Straalbloemen overeind gezeten , niet in \'t oog loopend; bloemhoofdjes in een schermvormigen tros.

9. Inula.

III. Bloemen allen lintvormig.

Vruchtpluis ontbrekend of in den vorm van een krans van korte schubbetjes of een korten vliezigen ring. 39.

Vruchtpluis uit lange haren bestaande . . . 41

39 Bloemen blauw; vruchtpluis in den vorm van een krans van korte schubbetjes . . 38. Cichorium,

Bloemen geel; vruchtpluis ontbrekend of in den vorm van een weinig verbeven kroontje .... 40

40 Stengel bebladerd; bloemstelen naar boven niet gezwollen, inwendig gevuld; vruchtpluis geheel afwezig ..........36. Lapsana.

Alle bladen tot eene wortelrozet bijeengezeten; bloemstelen naar boven gezwollen en inwendig hol; vruchtpluis in den vorm van een vijfhoekig vliezig kroontje........37. Arno sen\'s.

41 Bloembodem met schubben . . 45, Eypochoeris. Bloembodem naakt of met korte droge haren . 42

42 Vruchtpluisharen vedervormig......43

Vruchtpluisharen getand of ruw, of glad . . 48

43 Plant met stijve borstels of stekeltjes ... 44 Plant zonder stijve borstels of stekeltjes . . 45

-ocr page 294-

54, Corapositae. 276

44 Buitenste omwindselblaadjes groot, in één krans, doorgaans vijf in getal, hartvormig; vruchtjes met

een langen snavel.....42. Helminthia.

Buitenste omwindselblaadjes klein, in meer kransen; vruchtjes zonder langen snavel . . . 41. Picris.

45 Bladen gaaf van rand, met 3 — 5 overlangs loopende

nerven..............46

Bladen getand of op andere wijze ingesneden, met talrijke zijnerven..........47

46 Omwindselblaadjes in één krans, allen even groot; vruchtjes met een langen snavel. 43. Tragopogon. Omwindselblaadjes in onderscheidene kransen, in grootte verschillend; vruchtjes zonder snavel.

44. Scorzonera.

47 Het vruchtpluis der buitenste vruchtjes doet zich voor als een krans van schubbetjes of een ingesneden

vliezige ring........39. Thrincia.

Vruchtpluis uit lange haren bestaande 40. Leontodon.

48 Vruchtjes (althans de middelste) in een dunnen snavel uitloopend, waardoor het vruchtpluis ge-steeld is.............49

Vruchtjes ongesnaveld en dus met een zittend vruchtpluis ..............52

49 Bladen tot eene wortelrozet bijeengezeten; bloemstelen naakt en hol.....46. Taraxacum.

Bladen aan een vertakten stengel gezeten . . 50

50 Vruchtjes door vijf schubbetjes gekroond; die den

snavel omgeven......47. Chondrilla.

Vruchtjes zonder schubbetjes om den snavel . 51

51 Omwindsel onbehaard; vruchtjes sterk afgeplat; plant zonder haren, maar met kleine stekels

48. Lactuca.

-ocr page 295-

277 Compositae, 54,

Omwindsel zachthavig; vruchtjes rolrond; plant zachtharig........50. Barkhausia.

52 Steugelbladen naar onder versmald, den stengel niet omgevend; vruchtjes met een afgeknotten top; vruchtpluis vuilwit of rosachtig . 52. Hieracium. Middelste stengelbladen stengelomvattend . . 53

53 Vruchtjes zeer plat; omwindselblaadjes allen even

lang...........49. Sonchus.

Vruchtjes bijna rolrond; buitenste omwindselblaadjes korter dan de andere .... 51. Crepis.

Groepen.

A. Bloemen allen buis-, of die des straals lintvormig; stijl onder de sfcempelarmen niet knoopig-gezwollen en niet geleed. Tuildragenden (G o r y mh if er a e).

f Stempelarmen der tweeslachtige bloemen lang, bijna rolrond of knotsvormig, naar voren met korte haartjes en tepeltjes bezet.

Eupatoriaceae, gesl. 1—3.

t t Stempelarmen der tweeslachtige bloemen lijnvormig, aan de buitenzijde plat, naar voren gelijkelijk niet korte haartjes bezet.

Asteroideae , gesl. 4 —10.

t t t Stempelarmen der tweeslachtige bloemen lijnvormig; naar voren in een bundel haren eindigend en afgeknot of boven den haarbundel nog van een kegel- of staartvormig kortharig aanhangsel voorzien.

Senecioideae, gesl. 11—26.

B. Bloemen allen buis-, of die des straals trechter- of lintvormig. Stijl der tweeslachtige bloemen onder de steni-pelarmen knoopig-gc».wollen en daar ter plaatse dikwerf met korte haren bezet. (G ynar o ceph al a e).

-ocr page 296-

54, Compositae. 278

Eenige onderafdeeling met de kenmerken als voren: Cynareae , gesl. 27 — 35.

C. Bloemen allen lintvormig en tweeslachtig. Stijl niet geleed. Stempelarmen draadvormig, naar buiten omgekruld en met korte haren bezet. Lintbloemigen.

(Cich o r a ce a ej. Eenige onderafdeeling met de kenmerken als voren: Cichoraceae, gesl. 36 -52.

G o r y mh i f e r a e. Tuildragenden.

Eujialoriaceae, 1—3.

1. Biipatorium L.

Omwindsel met dakpanswijs over elkander gelegen blaadjes; bloembodem bijna vlak, zonder strooschubben; bloemhoofdjes met weinige tweeslachtige buisvormige bloemen; vruchtpluis uit één krans van stijve haren bestaande, bladen kruiswijs, bloempjes allen roodachtig.

1 Hooge plant met 3 — 5-tallige bladen aan den hoofd-stengel en de bloeiende takken; blaadjes lancet-vormig, langpuntig, gezaagd; bloemlioofdjes rolrond, doorgaans met 5 bloemen; zeer talrijke bloemen zijn tot pluimen bijeengezeten, die zeiven weder tot wijde tuilen samenkomen. Langs vaarten, slooten, poelen, enz., on ook elders op vochtige plaatsen........E. cannahinum L.

2. Tussilago L.

Omwindselblaadjes in 2 kransen, aan hun voet door schubben gesteund; bloembodem bijna vlak, zonder strooschubben; bloempjes talrijk; die des straals lintvormig, in talrijke kransen, vrouwelijk, vruchtbaar; die der schijf buisvormig, weinig talrijk, tweeslachtig, onvruchtbaar; vruchtjes langwerpig, rolrond, geribd; vruchtpluisharen zijdeachtig; bloemstengel met schubben bezet, vóór de bladen zichvertoOnende; bloempjes allen geel.

-ocr page 297-

279 Compositae, 54.

1 Bladen allen tot eene wortelrozet bijeengezeten, wit-viltig aan de onderzijde, rondachtig, maar aan den voet hartvormig-ingesneden en met een uibge-schulpten rand; bloemhoofdjes vóór en na den bloei overhangend. Op vochtigen, al of niet bebouwden kleigrond. Klein Hoefblad . . . T. Farfara L.

3. Petasites Tourn.

Omwindselblaadjes ongelijk, in 2 of 3 kransen; bloembodem bijna viak, zonder strooschubben; bloomhoofdjes nu eens gevormd uit talrijke tweeslachtige bloemen op de schijf en enkele vrouwelijke aan den straal, dan eens uit 1—5 tweeslachtige bloemen op de schijf, en talrijke vrouwelijke bloemen aan den straal. Tweeslachtige bloemen onvruchtbaar, met regelmatige buis-klokvormige kroonen ; vrouwelijke bloemen vruchtbaar, met draadvormige, naar boven schuins afgeknotte of kort lintvormige kroonen; dopvruchtjes rolrond, geribd; vruchtpluisharen zijdeachtig; bloemstengels met vleezige schubben; bladen allen in eene wortelrozet.

1 Tros van bloemhoofdjes eirond, kort; bloemhoofd-jes groot; de lagere kort-gesteeld, de boogere bijna ongesteeld; schutbladen breed, ovaal-lancetvor-mig; bloempjes voor liet meerendeel tweeslachtig.

P. officinalis Mönch. (T. Petasites L.) Tros van bloemhoofdjes uitgerekt; bloemhoofdjes klein , lang-gesteeld ; onderste stelen dikwerf, vertakt; schutbladen smal; bloempjes voor het meerendeel vrouwelijk. P officinalis Mönch. (P. hyhridus L.)

Beide planten hebben groote, van onder viltige, getande bladen, met een hartvormigen voet en eene driehoekige of afgeronde bovenhelft. Zij \'groeien langs slooten en op moerassige plaatsen.

Asteroideae, 4—10.

4. Aster.

Omwindselblaadjes in vele kransen dakpanswijs over elkander gelegen; bloembodem bijna vlak, zonder stroo-

-ocr page 298-

54, Compositae, 280

schubben, maar met facetten, wier opgeworpen x-anden getand zijn; straalbloemen in één krans, lintvormig, vrouwelijk, al of niet vruchtbaar; schijf bloemen buisvormig, tweeslachtig; vruchtjes langwerpig of omge-keerd-eivormig, afgeplat, zonder ribben; vruchtpluis-haren zijdeachtig, allen even lang; straalbloemen blauw of paars, schijf bloemen geel.

1 Bladen vleezig , onbehaard ; omwindselblaadjes dicht over elkander gelegen. Op zilte gronden.

Zulte. A. Tripolium L.

Bladen vliezig, meer of minder behaard; onderste omwindselblaadjes meer of minder van de hoogero terugwijkend of allen met de toppen een weinig naar buiten gekeerd.........2

2 De meeste takken van den len rang der iufloves-centie zijn wel bebladerd, maar niet vertakt, en dragen dus enkel ean bloemhoofd je aan hun top; de geheele inflorescentie vormt eene ijle pyramide. Straalbloemen fraai hemelsblauw ; bladen lancetvor-mig, langpuntig, met scherpe randen \'en een half stengelomvattenden, geoorden voet. Tusschen hakhout in de nabijheid van water. A. brumalis N. E.

De meeste takken van den len rang der inflorescentie zijn zeiven opnieuw vertakt en dragen hunne bloemhoofdjes zóó, dat zij overal kleine tuilen vormen..............3

3 Buitenste omwindselblaadjes geheel afstaande; hoofdnerf der smal-lancetvormige bladen met twee sterk ontwikkelde zijnerven van den len rang, en daardoor als 3-nervig. Straalbloemen roodachtig-violet. Op vochtige beschaduwde plaatsen. A. Novi Belgii L.

Buitenste omwindselblaadjes enkel met hunne toppen naar buiten gekromd; hoofdnerf der smal-lancetvormige bladen zonder twee sterk ontwikkelde zijnerven en daardoor l-nervig; straalbloemen eerst wit, later lichtpaars. Langs rivieren. A. salignus W.

-ocr page 299-

281 Compositae, 54.

De laatstgenoemde drie Asters zijn van Noord-Ameri-kaanschen oorsprong, en bij ons in meerdere of mindere mate genaturalizeerd. De eerste twee (A. brumalis en A. Novi BelgiiJ behooren tot de sierplanten onzer tuinen, en kunnen dus van daar uit ontvlucht zijn. Aster puniceus Ait., die in den Prodromus Fl. Bat. onder no. 503 genoemd wordt. hebben wij in ons lijstje niet opgenomen, omdat het niet zeker is, welke plant daardoor bedoeld wordt, en die soort in elk geval, na 1825, door niemand in ons vaderland is weergevonden.

5. Bellis L.

Omwindselblaadjes in 2 kransen, even groot; bloembodem kegelvormig, zonder stroosohubben; straalbloemen in één krans, lintvormig, vrouwelijk; schijf bloemen buisvormig, tweeslachtig; vruchtjes omgekeerd-eirond, plat, zonder eenig vruchtpluis, in een gezwollen rand gevat, ongeribd.

1 Een overblijvend kruid met eene rozet van spatel-vormige bladen, en wortelstandige, naakte bloemstengels , elk met één bloemhoofdje; straalbloemen wit of rozerood; schijfbloemen geel.

Madeliefje. B. perennis L.

6. Stenactis Cass.

Omwindselblaadjes in 2—3 kransen, dakpanswijze aver elkander liggend; bloembodem half-kogelrond, zonder strooschubben ; straalbloemen in 1—2 kransen, lintvormig, vrouwelijk; schijfbloemen buisvormig, tweeslachtig; vruchtjes langwerpig, naar boven iets breeder, platachtig en in een gezwollen rand gevat, met gewelfde of tweevlakkige zijden, ongeribd; vruchtpluis der straalvruchtjes uit zeer korte schubachtige, dat der schijfvruchtjes uit afwisselend langere en kortere haren bestaande.

Eene tweejarige plant met opgaanden stengel en omgekeerd-eivormige, lang-gesteelde, wijd-gezaagde bladen aan de beneden-, en lancetvormige, ongesteelde, gaafrandige bladen aan de bovenhelft; bloem-hoofdjes talrijk, in een schermvormigen tros gezeten; straalbloemen wit, schijfbloemen geel. Voch-

-ocr page 300-

54, Compositae. 282

tige, grazige , beschaduwde plaatsen en oude muren langs het water . ... S. bellidiflora A. Br.

Ook deze plant is van Noord-Amerikaanschen oorsprong en heeft zich bij ons op zeer enkele plaatsen genatu-raliseerd.

7. E rig er on L,

Omwindselblaadjes in onderscheidene kransen dakpans-wijzé over elkander liggend; bloembodem bijna vlak, zonder strooschubben; straalbloemen lintvormig, vrouwelijk , in onderscheidene kransen; schijfbloemen buisvormig, tweeslachtig; vruchtjes langwerpig, platachtig, in een gezwollen rand gevat, met gewelfde of twee-vlakkige zijden, zonder ribben ; vruchtpluis der straal-en schijfbloemen niet verschillend, uit één krans van haren bestaande.

1 Bloemstelen van den eersten rang weinig vertakt, met 1—3 (8—10 m.M. lange) hoofdjes; deze tot een ijlen, meer of minder duidelijk scherm-vormigen tros vereenigd ; omwindsel met borstelvor-mige haren; straalbloemen roodachtig of lichtviolet , veel langer dan de omwindselblaadjes. Aan dijken, wegen, kanten van bouwlanden, muren en andere ruige plaatsen......E. acris L.

Bloemstelen van den eersten rang weinig vertakt, met onderscheidene (5 — 6 m.M, lange) hoofdjes; deze tot een langen, dichten , roedevormigen tros bijeengezeten ; omwindsel zonder borstelvormige haren; straalbloemen vuil-wit, bijna even lang als de omwindselblaadjes. Op bebouwden en onbebouw-den zandgrond......E. canadensis L.

E. acris komt voor met kleurloos en bruinrood zaadpluis. E. canadensis is van Noord-Amerika afkomstig, maar bij ons. evenals in andere Europeesche staten, zeer verspreid en genaturalizeerd.

8, Solidago L.

Omwindselblaadjes in onderscheidene kransen, dakpans- j wijze over elkander liggend; bloembodem even gewelfd, ,

-ocr page 301-

283 Compositae, 54.

zonder stroosohubben; straalbloemen lintvormig, 5—10 in getal, in één krans, vrouwelijk; schijfbloemen buisvormig, tweeslachtig; vruchtjes rolrond, geribd; vrucht-pluis der straal- en schijfbloemen niet verschillend, uit één krans van haren bestaande.

1 Overblijvend kruid met een rechtopstaandeu stengel ; wortelbladen lang-gesteeld , elliptisch of langwerpig , spits, gezaagd; stengelbladeu smaller, hoogerop ongesteeld; bloemhoofdjes tot kleiue trossen bijeengezeten , die te zamen een slanken grooteren vormen; straalbloemen langer dan het omwindsel , geel. In boschachtige streken, tusschen hakhout en op andere ruige plaatsen.

Guldénroede. S. Virga aurea L.

9. I n n 1 a L,

Omwindselblaadjes in vele kransen, dakpanswijze over elkander gelegen; bloembodem bijna vlak, zonder stroo-schubben; straalbloemen lintvormig, in één krans, vrouwelijk; schijfbloemen tweeslachtig, buisvormig; helmknoppen elk met twee spoorvormige aanhangselen aan hun voet; vruchtjes bijna rolrond, een weinig afgeplat, geribd; vruchtpluis der straal- en schijfbloemen niet verschillend, uit één krans van haren bestaande.

1 Straalbloemen bijna niet lintvormig, slechts w.ei-nig grooter dan de schijfbloemen; hoogere bladen aan hun voet saamgetrokken, bloemhoofdjes zeer talrijk, in een schermvormigen tros. Omwindsel purperkleurig. Aan dijken en wegen, op droge gronden........./ Conyza DC.

Straalbloemen duidelijk lintvormig, voel grootei dan de schijfbloemen, uitstaande; hoogere bladen met een breeden voet, die den stengel soms omgeeft; bloemhoofdjes weinig talrijk; omwindsel groen..............2

2 Omwindselblaadjes zeer breed, ovaal. Op vochtige

plaatsen, aan kanten van slooten, grachten, enz. Alant.

t I. Helenium L.

-ocr page 302-

54, Compositae. 284

Omwindselblaadjes smal, langpunlig; straalbloemen geel; bladen lancetvormig, de lagere gesteeld, de hoogere stengelomvattend. Op voclitige grasgronden ..........I. britannica L.

10. Pulicaria Gaertn.

Omwindselblaadjes in vele kransen, dakpanswijze over elkander liggend; bloembodem bijna vlak, zonder stroo-schubben; straalbloemen lintvormig, in één krans, vrouwelijk; schijf bloemen tweeslachtig, buisvormig; helmknoppen met twee spoorvormige aanhangselen aan hun voet; vruchtjes bijna rolrond, een wemiquot; afgeplat, geribd; vruchtpluis der straal- en schijf bloemen niet verschillend, uit één krans van haren en daarbuiten uit een vliezigen ring met kortere of langere tanden bestaande.

1 Overblijvende plant met breedgeoorde stengelom-vattende bladen. en straalbloempjes die ver buiten het omwindsel uitsteken. Aan rivieroevers, slootkanten en andere vochtige plaatsen.

P. dysenterica Gaertn. Eenjarige plant met ougeoorde bladen, en straalbloempjes die niet of uiterst weinig buiten het omwindsel uitsteken. Op vochtige grazige plaatsen in zandige streken . ... P. vulgaris Gaertn.

Senecioideae, 11—26.

11. Bid ens.

Omwindselblaadjes in 2—3 kransen; de buitenste kruidachtig, groen, uitgespreid, doorgaans boven het hoofdje uitstekend; de binnenste droogvliezig, gekleurd, rechtopstaande ; bloembodem een weinig gewelfd, van stroo-schubbetjes voorzien; bloemen allen buisvormig en tweeslachtig, of die des straals lintvormig en onvruchtbaar; vruchtjes op eene afgeknotte omgekeerde vierzijdige piramide gelijkend, met eene vooruitstekende nerf op de grens tusschen elke twee zijvlakken en vier puntige, met weerhaken gewapende naalden, die, als vervolg der nerven, ver boven het naar boven gekeerde

frondvlak der piramide uitsteken; bladen kruiswijs; loemen geel.rondvlak der piramide uitsteken; bladen kruiswijs; loemen geel.

-ocr page 303-

285 Compositao, 54.

1 Hoofdjes recht overeind. Aan en in slooten en op

moerassige plaatsen.....B. tripartitus L.

Hoofdjes knikkend. Aan slootkanten en op moerassige plaatsen.......B. cernuus L.

B. tripartitus heeft doorgaans driedeelige bladen — en dit is dan de typische soort — maar soms ook onverdeelde (var. integratus Godr., var. minor en tenuis van andere auteurs). De var. minima van den Prodromus heeft op zeer kleine exemplaren met onverdeelde bladen betrekking. De straalbloemen zijn somwijlen, doch zelden, lintvormig. B. cernuus kan ook lintvormige straalbloemen hebben (var. fi. floribus radiatis Prodr.) of in zeer kleine exemplaren (var. /. minima) voorkomen.

12. Galinsoga R. P.

Omwindselblaadjes in twee kransen, dakpanswijze over-elkander liggend, weinig talrijk; bloembodem kegelvormig, met strooschubben bezet; straalbloemen lintvormig, vrouwelijk, p. m. vijf in getal; schijfbloemen buisvormig, tweeslachtig; vruchtjes in vorm overeenkomende met eene omgekeerde vierzijdige piramide, op de grens tusschen elke twee zijvlakken van eene verhevene nerf voorzien; vruchtpluis uit schubbetjes bestaande, wier rand in zeer fijne slippen verdeeld is.

Eenjarig kruid met een opgaanden stengel, kruis-wijsstaande, gesteelde, eivormige, oppervlakkig gezaagde, spitse bladen, en langgesteelde , oksel-standige hoofdjes. Op akkers (om Harderwijk.)

G. parviflora Cav.

Eene Peruaansche plant, die zich nu reeds sedert het jaar 1864 in ons vaderland gehandhaafd heeft, en zich al meer en meer uitbreidt.

13. Filago Tourn.

Omwindselblaadjea in verscheidene kransen, tot elkander neigend en te zamen een piramidaal geheel vormend; binnenste blaadjes in strooschubben veranderd; bloembodem nu eens zeer verlengd-kegelvormig, dan eens slechts even gewelfd en knobbelig, in net midden naakt, naar buiten met strooschubben bezet; straal-

-ocr page 304-

54, Compositae. 286

bloemen zeer dun, vrouwelijk, in onderscheidene kransen, maar zóó dat de buitenste bloemen in den oksel van stroosclmbben staan; schijf bloemen tweeslachtig, buisvormig; vruchtjes bijna rolrond, een weinig afgeplat, zonder ribben, maar met glinsterende papillen bezet; vruchtpluis uit een krans van haren bestaande. Witviltige planten met geelwitte bloemen en verspreide bladen.

1 Omwindselblaadjes langpuntig, als in eene naald uitloopend, in rijpen staat niet stervormig-uitge-

spreid..............2

Omwindselblaadjes kortpuntig, zonder naald, in rijpen staat stervormig-uitgespreid.....4

2 Kluwens van bloemhoofdjes in een krans van 3—5

blaadjes gezeten, die er boven uitsteken; omwindsel met 5 sterk vooruitspringende kanten en daartusschen gelegen diepe sleuven; bladenlangwerpig-spatelvormig. Op open en bebouwden zandgrond. Ilt;\'.spathulata Presl.

Kluwens van bloemhoofdjes in een krans van blaadjes gezeten, die er niet boven uitsteken; omwindsel niet gesleufd ......... 3

3 Het vilt der plant is geelachtig; de omwindsels hebben eenigszins scherpe kanten, en huune blaadjes loepen uit in eene purperen punt. Op ruige steeT nige plaatsen en langs grindwegen.

F. apiculata G. E. Sm.

Het vilt is wit, de omwindsels hebben weinig vooruitspringende kanten, en hunne blaadjes loepen in eene gele punt uit. Aan dijken en wegen, en op bouwland......F. germanica L,

4 Omwindsels met 5 scherpe kanten; emwindselblaadjes met een onbehaardeu, glanzigen top; bloemhoofdjes boven den daarom heen zittenden bladerkrans uitstekend. Op open en bebouwde zandgronden.

F. minima Pr.

Omwindsel met een viltigen, niet glanzigen top; bloemhoofdjes een weinig korter dan de daarom

-ocr page 305-

287 Compositae, 54.

heen zittende blaadjes. Op open en bebouwden zandgrond.........F. arvensis L.

14. Gnapbalium L.

r

■■ j

Omwindselblaadjes droog, in verscheidene kransen dak-panswijze over elkander liggend, tot een half kogel-of _ gt;

een rolrond geheel vereenigd; bloembodem vlak of

fewelfd, zonder strooschubben; straalbloemen nooit in en oksel van omwindselblaadjes gezeten, zeer dun;ewelfd, zonder strooschubben; straalbloemen nooit in en oksel van omwindselblaadjes gezeten, zeer dun;

vruchtjes bijna rolrond, vruchtpluis uit haren bestaande. Witviltige planten met gele, witte of rozeroode bloemen en verspreide bladen. De bloempjes zijn, in hetzelfde hoofdje, nu eens allen mannelijk of allen vrouwelijk, dan eens op de schijf tweeslachtig en aan den straal vrouwelijk.

1 Hoofdjes op de schijf met tweeslachtige en aan den straal met vrouwelijke bloemen .... 2

Hoofdjes uit enkel mannelijke of enkel vrouwelijke bloemen bestaande..........4

2 Overblijvende plant met een stijven stengel, en bloemhoofdjes die tot een langen, bebladerden, samengestelden tros bij elkander zitten. Beschaduwde plaatsen op zand- en heigronden.

G. sylvaticumjj.

Eenjarige plant met een slappen stengel en bloemhoofdjes , die aan den top des stengels en der takken tot kluwens bij elkander staan .... 3

3 Kluwens van bloemhoofdjes niet bebladerd; bladen half-stengelomvattend; omwindselblaadjes zilverglan-zig, stroogeel. Op vochtige zandgronden, aan wegen

en slootkanten......G. luteo-album L.

Kluwens van bloemhoofdjes bebladerd; bladen naar hun voet alleenlijk versmald; omwindselblaadjes ten laatste bruinachtig. Op vochtige plaatsen, langs slooten, enz .......G. uliginosum L.

4 Lage plant met kruipende zjj spruiten boven den

-ocr page 306-

54, Compositae. 288

grond, kleine stengelbladen en dichte inflorescen-tiën van weinige bloetnhoofdjes. Op droge zanden heidegronden.......G. dioicum L.

Hooge plant met kruipende zjjsprniten onder den grond , lange stengelbladen en ijlere inflorescenticn met talrijke bloemhoofdjes. f G. margaritaceum L.

15. Helichrysum DG.

ümwindselblaadjes in verscheidene kransen dakpans-wijze over elkander liggend, droog, gekleurd, onbehaard, in rijpen staat niet stervormig uitgespreid; bloembodem even gewelfd , zonder strooschubben; straalbloemen nooit in den oksel van omwindselblaadjes gezeten, zeer dun, vrouwelijk, in één krans, weinig talrijk; schijf-bloemen buisvormig, tweeslachtig; vruchtjes rolrond-langwerpig; vruchtpluis uit haren bestaande. Witvil-tige plant met gele bloemhoofdjes.

1 Overblijvende plant met een hontigen stengel voet, smalle bladen en gesteelde , glanzige , citroengele, aan de toppen des stengels dicht . bijeengezeten | bloemhoofdjes. Op droge zand- en heigronden.

H. arenarium DC. j

16. Artemisia L.

Omwindselblaadjes dakpanswijze over elkander liggend; | bloembodem vlak of een weinig gewelfd, zonder stroo- j schubben, al of niet behaard; straalbloemen buisvormig, vrouwelijk; schijf bloemen tweeslachtig, trechtervormig ; vruchtjes omgekeerd-eirond, zonder kanten; vruchtpluis ontbrekend, zelfs niet door een vliezigen rand vervangen; bladen vindeelig of gevind; bloempjes geel.

1 Uiterste bladslippen lancetvormig of langwerpig (3

millimeters breed of breeder)......2 ^

Uiterste bladslippen zeer smal-lijnvormig (1 millimeter of minder)..........3 j

2 Bladen aan de bovenzijde groen, oubehaard, tot j aan den voet des bladsteels met slippen bezet;

-ocr page 307-

289 Compositae, 54.

bloemhoofdjes eirond-langwerpig, voor het meeren-deel bijkans ongesteeld; bloembodem onbehaard. Plant reukeloos. Langs wegen, enz., vooral op zandgrond .......Bijvoet. A. vulgaris L.

Bladen aan beide zijden zachtharig, met een bladsteel zonder slippen; bloemhoofdjes plat-kogel-rond, voor het meerendeel tamelijk lang-gesteeld; bloembodem behaard. Plant sterkriekend. Aan dijken en ruigten , soms ook in de duinen.

Absinth, A. Absinthium L,

3 Omwindsel onbehaard, glanzig. Plant ten laatste kaal, bijna reukeloos. Op droge zandgronden.

A. campeslris L.

Omwindsel meer of min met wol bezet. Plant wit-viltig, sterkriekend. Op kleigrond, langs de zeekust ..........A maritima L.

A. critlmifolia van den Prodromus nemen wij niet over, omdat daardoor de soort van Linnaeus wel niet, maar eene verscheidenheid met vleezige bladen van A. cam-pestris bedoeld zal zijn. Die verscheidenheid wordt als A. campestris L. var. maritima Lloyd beschreven. Buitendien schijnt zij sedert 1825 in ons vaderland niet te zijn weergevonden. A. maritima komt met opgerichte en neergebogen takken, twijgen en hoofdjes voor, en wordt dienovereenkomstig in do verscheidenheden «. maritima, (t. gallica en y. salina gesplitst. v

17. Tauacetum L.

Omwindselblaadjes dakpanswijze over elkander liggend; bloembodem bol, zonder schubben of Karen; straal-bloemen buisvormig, tweeslachtig, 5-tandig; vruchtjes in vorm overeenkomend met eene omgekeerde 5-zijdige piramide, op de grens tusschen elke twee zijvlakken van eene verhevene nerf voorzien, gekroond door eene schijf en een vliezigen ring; bloempjes geel.

1 Overblijvend sterkriekend kruid, met gevinde bladen en tot tuilen bij elkander zittende bloemhoofdjes. Aan dijken en wegen. Wormkruid. T. vulgare L.

13

-ocr page 308-

54, Compositae. 290

18. Co tula L.

Omwindselblaadjes dakpanswijze over elkander liggend; bloembodem zonder schubben; straalbloemen vrouwelijk , met of zonder bloemkroon; schijfbloemen tweeslachtig , met eene samengedrukte, aan weerszijden gevleugelde en stompgespoorde 4-tandige kroon; vruchtjes zonder vruchtpluia ; die der vrouwelijke bloemen vlak , gesteeld, die der tweeslachtige plat, ongesteeld; bloempjes geel.

1 Eenjarig kruid met lijn-lancetvormige, vinspletige of -deelige bladen en alleenstaande bloemhoofdjes. Op vochtige plaatsen, aan waterkanten, enz.

f C. coronopifolia L.

19. Achillea L.

Omwindselblaadjes dakpanswijs over elkander liggend; bloembodem bijna vlak, van strooschubben voorzien; straalbloemen lintvormig, met een korten, bijna cirkel-vormigen zoom , vrouwelijk; schijfbloemen buisvormig, tweeslachtig; vruchtjes plat, langwerpig-omgekeerd-eivormig, zonder ribben, zonder opstaanden rand aan haar top; vruchtpluis ontbrekend; bloemen allen wit of rozerood.

1 Bladen oningesneden, lancet-lijnvormig, gezaagd; straalbloemen ongeveer 10 in getal, even lang als het omwindsel. Aan waterkanten en op vochtige plaatsen in zandstreken A. Ptarmica L.

Bladen dubbelvindeelig; straalbloemen ongeveer 5 in getal, half zoo lang als het omwindsel . . 2

2 Bladen lancetvormig. Op grasgrond, aan dijken, wegen, enz. . . Duizendblad. A. MilleJolium L.

Bladen ovaal. Langs rivieroevers . t A. nobilis L.

20. Anthem is L.

Omwindselblaadjes dakpanswijze over elkander liggend;

-ocr page 309-

291 Compositae, 54.

bloembodem langwerpig , kegelvormig of zeer sterk gewelfd , van strooschubben voorzien; straalbloemen lintvormig, vrouwelijk; schijfblosmen buisvormig, tweeslachtig ; vruchtjes oingekeerd-afgeknot-kegelvormig, min of meer hoekig, meer of minder duidelijk overlangs gegroefd , met of zonder verheven rand; vruchtpluis ontbrekend; straalbloemen wit; schijfbloemen geel, of alle bloemen geel.

1 Straalbloemen wit, schijf bloemen geel ... 2

Alle bloemen geel. Op zonnige plaatsen, aan dijken, muren, enz.......A. tincloria L.

2 Strooschubben des bloembodems langvverpig-lijnvor-mig, plotseling in eene punt uitloopend; vruchtjes met effen ribben. Weinig riekende plant. Op zandig bouwland.......A. arvensis L.

Strooschubben des bloembodems bijna borstelvormig; ribben der vruchtjes met kleine knobbeltjes bezet. Eene zeer kwalijk riekende plant. Op bebouwde en onbebouwde gronden, aan ruigten, enz.

A. Cotula L.

21. Matricaria L.

Om windselblaadjes dakpanswijze over elkander liggend; bloembodem kegelvormig, inwendig hol, van stroosclj.ub-ben verstoken; straalbloemen lintvormig , vrouwelijk; sohijfbloemen buisvormig, tweeslachtig; vruchtjes allen van denzelfden vorm, bijna rolrond, zonder zijvleugels, aan de binnenzijde van 5 ribben voorzien, met een hellenden door een gezwollen rand omgeven top ; vrucht-pluis ontbrekend; straalbloemen wit, schijfbloemen geel.

1 Eene eenjarige plant met dubbelvindeelige bladen en draadvormige bladslippen; straalbloemen naar beneden omgeslagen. Op bouwland, langs wegen, aan ruigten, enz. . . Kamille. M. Ckamomüla L.

32. Chrysanthemum L.

Omwindselblaadjes dankpanswijze over elkander liggend; bloembodem kegelvormig of gewelfd, inwendig gevuld, van strooschubben verstoken; straalbloemenlintvormis.

-ocr page 310-

54, Compositae. 292

vrouwelijk; schijfbloemen buisvormig, tweeslachtig; vruchtjes allen van denzelfden vorm of die des straals gevleugeld , rolrond, piramidaal of stomp-kegelvormig, in de rondte of alleen aan de binnenzijde van ribben voorzien, met of zonder opgeworpen rand, of met een vliezig kroontje aan haar top in de plaats van vrucht-pluis ; bloempjes allen geel of de straalbloemen wit.

1 Bloempjes allen geel; vruchtjes van den straal gevleugeld. Op zandig bouwland . C. Segetum L.

Straalbloemen wit, schijfbloemen geel; alle vruchtjes gelijk.............2

2 Vruchtjes aan de binnenzijde met 3 gezwollen ribben, aan de buitenzijde vlak of met 1 of 3 weinig verheven nerven .......... 3

Vruchtjes in de rondte van ribben voorzien . 4

. 3 Bloembodem kegelvormig, van onder vlak; vruchtjes met smalle bruine strepen tusschen de bleeke rib-\' ben; de beide kliertjes onder den top der vruchtjes aan de buitenzijde kogelrond; bladslippen niet vleezig. Aan wegen, slootkanten, randen van akkers, enz.........C. inodorum L.

Bloembodem meer of min gewelfd, van onder bij den bloemstengel ingedrukt; vruchtjes met breede bruine strepen tusschen de bleeke ribben; de beide kliertjes ouder den top der vruchtjes aan de buitenzijde langwerpig; bladslippen vleezig. Op zilte kleigronden naar den zeekant. C. maritimum Sm.

4 Bladen enkelvoudig, omgekeerd-eirond-langwerpig; bloemhoofdjes groot (4 — 5 centim. in middellijn); vruchtjes zonder vliezig kroontje. In weilanden, langs wegen en dijken . . C. Leucanthemum L.

Bladen gevind, met vinspletige slippen; bloemhoofdjes kleiner (2—2\'/j centim. in middellijn); vruchtjes met een vliezig kroontje. In en bij moeshoven, aan aard- en puinhoopen. G. Parthenium P.

-ocr page 311-

293 Compositae, 54.

23. Doronicum L.

Omwindselblaadjes in twee kransen , zeer smal en lang-puntig, bijna gelijk; bloembodem een weinig gewelfd, zonder strooschubben; straalbloemen lintvormig, vrouwelijk ; schijfbloemen buisvormig, tweeslachtig; vrucht-tjes langwerpig-rolrond, zaohtharig, met ribben in de rondte; vruchtpluis der schijfbloemen uit haren gevormd; dat der straalbloemen ontbrekend of tot enkele haren verarmd; bloempjes allen geel.

1 Wortelstok uit een paar dikke knobbels en een daartusschen gelegen steelvormigen uitlooper bestaande; bloembodem geheel met korte stijve haartjes bezet. In bossehen . . D. Pardalianches L.

Wortelstok kort, vleezig, zonder steelvormigen uitlooper; bloembodem met enkele lange haren bezet. In bossehen ............/gt;. scorpioides W.

Het is ons uit een opzettelijk onderzoek gebleken, dat al wat in den Prodromus onder den naam van D. scorpioides staat opgegeven, tot D. Pardalianches behoort.

24. Arnica L.

Omwindselblaadjes in twee kransen , lancetvormig, spits, gelijk ; bloembodem gewelfd, zonder strooschubben; straalbloemen lintvormig, vrouwelijk; schijfbloemen buisvormig, tweeslachtig; vruchtjes rolrond, zeer fijn-gesleufd, met korte bovenwaarts gerichte borstels en gele kliertjes : vruchtpluis stijfharig, bros ; bloempjes allen geel. v

1 Een overblijvend kruid met oningesneden bladen, die ten deele tot eene wortelrozet vereenigd zijn, ten deele paarswijze aan elkander tegenovergesteld aan den stengel staan; bloemhoofdjes groot, aan de toppen des stengels en van zijne takken alleenstaande. Op hooge veenachtige heidevelden.

Wolverlei of Valkruid. A. montana L.

25. Cineraria L.

Omwindselblaadjes in één krans, gelijk, zonder schubbetjes aan hun voet; bloembodem gewelfd, zonder strooschubben; straalbloemen lintvormig, vrouwelijk; schijfbloemen buisvormig, tweeslachtig; vruchtjes bijna

-ocr page 312-

Compositae, 54. 294

rolrond, in de rondte met sterk verheven ribben , onbehaard; vruchtpluis uit lange, zachte, buigzame haren bestaande; bloempjes allen geel.

1 Tweejarig kruid met al of niet ingesneden half-omvattende stengelbladen, en eene rijke tuil van bloemhoofdjes. In moerassen en lage veenstreken.

C. palustris L.

26. S e neci o L.

Omwindselblaadjes in één krans, aan hun top dikwerf zwart, aan hun voet gewoonlijk door kleine schubben omgeven; bloembodem vlak of een weinig gewelfd, zonder strooschubben; straalbloemen doorgaans lintvormig, vrouwelijk , zelden ontbrekend ; schijfbloemen buisvormig , tweeslachtig; vruchtjes bijna rolrond, in de rondte van ribben voorzien; vruchtpluis uit haren bestaande; bloempjes allen geel.

1 Bladen gezaagd, maar niet ingesneden ... 2 Bladen gevind, vindeelig of vinspletig ... 4

2 Bladen aan de onderzijde witviltig; stengelbladen allen zittend; schubbetjes van het omwindsel 6 —13; lintbloemen 10 — 15. Aan de oevers van rivieren

en plassen........S. paludosus L.

Bladen aan de onderzijde groen, onbehaard of zachtharig; onderste stengelbladen gewoonlijk kort-gesteeld; schubbetjes van het omwindsel 4 — 5; lintbloemen 4 — 8...........3

3 Wortelstok met duidelijke lange uitloopers; omwindselblaadjes (de schubbetjes er buiten gerekend) 12 —15; lintbloemen 7 of 8; tanden der bladen met den top naar binnen gekromd. Aan de oevers van rivieren en plassen . . . S saracenieus L. Wortelstok zonder uitloopers ; om windsel blaadjes 8 — 9; lintbloemen 4 of 5; tanden der bladen met den top recht uitstaande. Op vochtige plaatsen in bosschen.......5. Fachsii Koch.

4 Lintbloerapjes ontbrekend of opgerold, zoodat zij niet in het oog loopen; eenjarige planten . . 5

-ocr page 313-

295 Compositae, 54.

Lintbloempjes altijd aanwezig en goed zichtbaar. 7

5 Lintbloempjes ontbrekend. Op bouwland, langs wegen, aan ruigten, enz. ... amp; vulgaris L. Lintbloempjes aanwezig, maar naar buiten opgerold ................6

6 Plant niet kleverig, zonder klieren; vruchtjes grijszwart, met korte baartjes bezet. Tusschen kreupelhout, aan wallen, heggen, enz., vooral op zandgrond ..........S. sylvaticus L.

Plant kleverig, sterk met kliertjes bezet; vruchtjes donkerbruin, diep-gevoord, geheel onbehaard. Op onbebouwde ruige plaatsen, op zandgrond. S. viscosus L.

7 Wortelstok vleezig, kruipend; bladen van onder spinnewebachtig behaard; vruchtjes behaard. Aan dijken en wegen en in kreupelbosschen. S. erucifoliusJj. Wortelstok kort, als afgeknot, niet kruipend of in plaats daarvan een wortel; bladen doorgaans groen, van onder bijna onbehaard; vruchtjes onbehaard .............8

8 Eindslip der stengelbladen even groot of bijna even

groot als hunne zijslippen.......9

Eindslip der stengelbladen veel grooter dan de,, zij-slippen............gt;.10

9 Eenjarige plant met een penwortel; de middelnerf der bladen tusschen de slippen getand; er is doorgaans slechts ééne omwindselschub. In bosschen en tusschen kreupelhout op steenachtige plaatsen.

(Ned. Limburg)......S. squalidus L.

Overblijvende plant met een afgeknotten wortelstok; de middelnerf der bladen tusschen de slippen volkomen gaaf; omwindselschubben talrijk. Op grazige gronden......S. Jacohaea L.

Deze soort komt ook wel voor met enkel buisbloempjes als var. discoideus Koch.

-ocr page 314-

54, Compositae. 296

10 Eindslip der wortelbladen langwerpig, met een versmalden top, aan haar voet niet uitgesneden; ; zijslippen schuins naar boven gericht; bloeiwijze met schnins opstijgende takken. Aan waterkanten en op moerassige graslanden . S. aquaticus Hnds.s Eindslip der wortelbladen zeer breed , eirond , met gt; een afgeronden top, aan haar voet al of niet uitgesneden; zijslippen doorgaans waterpas uitstaande; bloeiwijze met wijd uitstaande takken. Aan waterkanten en op moerassige graslanden.

S. erraticus Bert. i

Cynar ocephalae.

Cynareae , 27 — 35.

27. Calendula L.

Omwindselblaadjes in twee kransen, dakpanswijze over elkander liggend, gelijk; bloembodem bijna vlak, van strooschubben verstoten; straal bloemen lintvormig, ; vrouwelijk , vruchtbaar; schijfbloemen buisvormig, mannelijk; vruchtjes ongelijk, nu eens sikkel-, dan \'j eens ringvormig, in het eerste geval niet, in het tweede ü wel gevleugeld; voor een deel aan de rugzijde van i, stekelige puntjes voorzien ; vruchtpluis ontbrekend; | bloempjes allen geel.

1 Bloemhoofdjes klein; buitenste vruchtjes sikkelvormig , ongevleugeld, in een langen rechten snavel uitloopend; onderste bladen langwerpig-lancetvormig.

Op bouwgrond......C. arvensis L.

Bloemhoofdjes groot; buitenste vruchtjes ringvormig , gevleugeld , kortgesnaveld ; onderste bladen langwerpig-omgekeerd-eirond.

Goudsbloem, f C. officinalis L.

28 C i r s i u m Tournef.

Omwindselblaadjes dakpanswijze over elkander liggend, naar voren doorgaans smaller en in eene stekelige punt uitloopend; bloembodem met borstels bezet; bloempjes

-ocr page 315-

1.

297 Compositae, 54.

allen gelijk, buisvormig, tweeslachtig of oneigenlijk-tweehuizig; helmknoppen met een smaï-driehoekig aanhangsel aan hun top; vruchtjes eenigszins afgeplat, zonder ribben; vruchtpluis uit lange vedervormige haren bestaande, die naar onder tot een ring vereenigd zijn, spoedig loslatend.

1 Bladen allen tot eene wortelrozet bij elkander gezeten , met één zittend hoofdje in haar midden. Op drogen, steenachtigen grasgrond. C. acaule All.

Bladen aan een opgaanden, al of niet vertakten stengel.............2

3 Stengelleden over hunne geheele lengte met stekelige vleugels...........3

Stengelleden in het geheel niet of enkel in de onmiddellijke nabijheid der knoopen met stekelige vleugels.............4

3 Bloemhoofdjes aan de toppen dos stengels en der takken bij elkander gezeten ; omwindselblaadjes on-gevrapend of slechts ineen klein stekeltje uitloopend; stengelbladeu aan hunne bovenzijde niet gestekeld. Op moerassige graslanden , langs slooten.

C. palustre Scop.

Bloemhoofdjes meer afzonderlijk gezeten cn .veel grooter; omwindselblaadjes allen van een krachti-gen stekel voorzien; stengelbladen aan hunne bovenzijde gestekeld. Aan wegen en dijken, op ruige plaatsen enz. . . . C. lanceolatum Scop.

4 Bladen aan hunne bovenzijde met fijne stekeltjes dicht bezet, omwindselblaadjes met eene witte wol dicht bekleed , onmiddellijk onder den stekel spatel-vormig-vorbreed. Aan dijken. C. eriophorum Scop.

Bladen aan hunne bovenzijde onbehaard of zacht-harig, maar niet met stekeltjes bezet; omwindselblaadjes niet of zeer weinig wollig, onder den stekel niet, spatelvormig-verbreed ..... 5

m

-ocr page 316-

54, Compositae. 298

5 Bloempjes geel of geelachtig; hoofdjes door breede verbleekte schutbladen omgeven. Op vochtige grasvelden en andere moerassige plaatsen.

C. óleraceum Scop.

Bloempjes purperkleurig (zelden wit); hoofdjes niet door breede bladachtige schutbladen omgeven. 6

6 Bloemhoofdjes vrij talrijk, aan den top des stengels bij elkander gezeten. Langs dijken en wegen, op bebouwden grond, enz. . . G. arvense Scop.

Bloemhoofdjes eenig (zelden ten getale van 2 of 3) aan den top des stengels......7

7 Stengel kort, over zijne geheele lengte bebladerd; bladen vinspletig of vindeelig, met krachtige stekels. Op drogen steenachtigen grasgrond.

C. acaule All.

Stengel vrij hoog (3—4 decimeters), aan zijn hoo-ger gedeelte bladerloos; bladen oningesneden, ten hoogste breed-getand, met fijne stekels. Op weilanden , enz., in moerassige veenstreken.

C. anglicum Lam.

29. S i 1 y b u m Gaertn.

Om-wmdselblaadjes dakpanswijze over elkander liggend; de lagere in een breeder, krachtig-gestekeld aanhangsel uitloopend; bloembodem met borstels bezet; bloempjes allen buisvormig, tweeslachtig, vruchtbaar; helmdraden tot eene buis vereenigd; vruchtjes eenigszins afgeplat, zonder ribben; vruchtpluis uit gewone haren bestaande, die naar onder tot een ring vereenigd zijn , spoedig loslatend; bloempjes purperkleurig.

1 Eene eenjarige plant met een ongevleugelden stengel en zeer breede, bochtig ingesneden , wit geaderde bladen. Aan wegen , enz., in de nabijheid van moeshoven . . . Mariadistel. S. Marianum Gaertn.

-ocr page 317-

299 Compositae, 54.

30. Car du us L.

Omwindselblaacljes dakpanswijze over elkander liggend , in een stekel uitloopend; bloembodem met borstels bezet; bloempjes allen buisvormig, tweeslachtig,vruchtbaar; helmknoppen met een smal-driehoekig aanhangsel aan hun top; vruchtjes een weinig afgeplat, zonder ribben; vruchtpluis uit lange (niet vedervormige) haren bestaande, die naar onder tot een ring vereenigd zijn, spoedig loslatend; bloempjes meest purperkleurig.

1 Bloemhoofdjes rolrond, niet of zeer kort gesteeld; buitenste omwindselblaadjes bleekgroen, met een witten rand, spinnewebachtig-behaard; binnenste omwindselblaadjes langer dan de bloempjes. Op ruige steenachtige plaatsen . C. tenuiflorus Curt.

Bloemhoofdjes kogel- of eirond, korter of langer gesteeld; omwindsel groen, binnenste omwindselblaadjes korter dan de bloempjes.....2

2 Bloemhoofdjes zeer groot (4—6 centim. in middellijn), knikkend; omwindselblaadjes in een langen, zeer scherpen stekel uitloopend , naar beneden omgeslagen of wijd uitstaande. Aan dijken en wegen, vooral in zandige streken .... (7. nutans L.

Bloemhoofdjes kleiner (ten hoogste 2—-3 centim. in middellijn), overeind; omwindselblaadjes kort-gestekeld, uitstaande of uiet.....quot; . 3.

3 Bladen vindeelig, met handvormig-gespleten slippen, van onder groen, niet spinnewebachtig-behaard; stengel en bladen zeer stekelig. Aan wegen, enz.

C. acanthoides L.

Bladen vinspletig, met vrij breede, ondiep ingesneden of gezaagde slippen, van onder spinneweb-achtig-behaard; stengel en bladen minder stekelig. Aan wegen en dijken, en op ruige plaatsen.

C. crispus L.

Deze soort komt ook met stroDgele, witte en rozeroode bloempjes voor.

-ocr page 318-

54, Compositae. 300

31. Onopordon L.

Omwindselblaadjes dakpanswijze over elkander liggend , I in een stekel uitloopend : bloembodem zonder borstels, I diep gegroefd; groefjes door een getanden, vliezigen I ring omgeven; bloempjes allen buisvormig, tweeslachtig, S vruchtbaar; vruchtjes bijna vierkant, een weinig afge- 1 plat, dwars gerimpeld; vruchtpluis uit lange haren ^ bestaande , die naar onder tot een ring vereenigd zijn, j spoedig loslatend; bloempjes purperkleurig.

1 Krachtige tweejarige plant met een breed-gevleu- | gelden en met stekels gewapendeu stengel, wit-wollige, gestekelde bladen, en een omwindsel, tusschen welks blaadjes spinnewebachtige draden \' zijn uitgespannen. Aan wegen, dijken en op ruige plaatsen........O. Acanthium L. |

32. Lappa Tourn. Klit.

Omwindselblaadjes dakpanswijze over elkander liggend, \' priemvormig, met eene naar boven haakvormig-omge- | bogen punt; bloembodem met borstels bezet; bloempjes | allen buisvormig, tweeslachtig, vruchtbaar; helmknoppen f aan hun voet met twee spoorvormige aanhangsels; vruchtjes bijna langwerpig, afgeplat, meer of minder 1 duidelijk geribd, eenigszins gewimperd ; vruchtpluis nit \' korte, stijve, stekelig-getande borstels bestaande, die ! naar onder niet tot een ring vereenigd zijn en afzonderlijk afvallen; bloempjes purper of rozerood.

1 Bloemhcofdjes aan. de toppen des stengels en der takken tot tuilen vereenigd.......2

Bloemhoofdjes aan de toppen des stengels en der takken in trossen gezeten.......3 ,

2 Omwindsel sterk spinnewebachtig-behaard; bloem- i kroonen met oliehoudende kliertjes bezet. Aan t-wegen, ruigten, enz. . . . L. tomentosa Lam.

Omwindsel onbehaard ; bloetnkroonen zonder kliertjes. Als de vorige . ... L. major Gaertn. \'

3 Bloemhoofdjes op de doorsnede circa 2 centim,

-ocr page 319-

301 Compositao, 54.

breed, zwakviltig; rijpe vruchtjes 8 milliru. lang of meer. Als voren . . . L. intermedia Lge. Bloemhoofdjes op de doorsnede 1 — l1/^ cent. breed , al of niet viltig ; rijpe vruchtjes meest 8 millim. lang. Als voren . ... L. minor DC.

Laatstgenoemde soort komt voor met al of niet viltige hoofdjes en met purperen of lichtroode bloemen.

33. C a r 1 i n a L.

Omwindselblaadjes dakpanswijze over elkander liggend ; de buitensten groen, langs de randen en aan den top met sterke stekels; de binnensten gekleurd, ongewapend, droog hygroscopisch (bij vochtig weder gesloten, bjj droog, weder geopend), veel. langer dan de bloempjes; de bloembodem met borstels bezet; bloempjes allen buisvormig, tweeslachtig, vruchtbaar; vruchtjes met stijve liggende haren ; vruchtpluis uit lange veder-vormige haren gevormd, die in een krans staan en zich naar beneden eerst tot bundels vereenigen , alvorens tot een ring samen te smelten.

1 Tweejarige plant met een ongevleugelden stengel, zeer stekelige bladen en geelachtige bloempjes , die door de binnenste omwindselblaadjes bij wijze van een krans omgeven zijn. Aan dijken en wegen op zandgrond.....C. vulgaris L.

34. Serratula L.

Omwindselblaadjes dakpanswijze over elkander liggend; de buitensten spits, maar zonder stekel; de binnensten droogvliozig aan hun top; bloembodem met borstels bezet; bloempjes allen buisvormig, oneigenlijk eenslach-tig; die der vrouwelijke bloemhoofdjes vruchtbaar; vruchtjes langwerpig, afgeplat, onbehaard, in de rondte overlangs gestreept, met een hellenden vruchtnavel; vruchtpluis uit ruwe borstels gevormd, die naar beneden niet samenhangen en afzonderlijk afvallen; de bloempjes purperachtig.

I Overblijvende plant met vindeelige of oningesne-den , fijn-gezaagde bladen en eene tuilvormige groe-

-ocr page 320-

54, Compositae. 302

peering der bloerahoofdjes. In boschrijke streken, op droge zonnige plaatsen . . . S. iincioria L.

35. 0 en t a u re a L,

Omwindselblaadjes dakpanswijze over elkander liggend, aan hun rand met stijve wimpers bezet of in een droog-vliezig aanhangsel uitloopend , dat eveneens in stijve slippen of wimpers verdeeld is, zelden in een stekel eindigend; bloembodem met borstels bezet; straalbloe-mcn treclitervormig, onvruchtbaar, grooter dan de schijf-bloemen , zeer zelden tweeslachtig en aan die der schijf gelijk; vruchtjes langwerpig, afgeplat, met een zijdelings geplaatsten vruchtnavel, al of niet behaard, overlangs gestreept; vmchtpluis afwezig of uit korte schubben of ruwe borstels bestaande.

1 Omwindjelblaadjes in een stevigen stekel uitloopend ..............2

Omwindselblaadjes zonder stekels.....3

2. Bloempjes purper, zelden wit; stengelbladen niet afloopend; stengel ongevleugeld. Aan dijken en wegen.......Kalketrip. C- Galcitrapa L.

Bloempjes geel; stengelbladen afloopend; stengelleden over hunne geheele lengte gevleugeld. Aan kanten van wegen en bouwlanden. C. solstitialis L.

3 Bloempjes hemelsblauw; bladen van onder wollig; vmchtpluis half zoo lang als de vruchten; eenjarige plant. Op koornvelden in zandige streken.

Koornbloem. C, Cyanus L. Bloempjes purper; bladen van onder zacbtharig; vruchtpluis ontbrekend, ongeveer Yo z00 \'ano als

• de vruchtjes, of even lang als deze; plant overblijvend .............4

4 Bladen allen vindcelig; het onderste, niet gewim-perde gedeelte der omwinselblaadjes gaat ongemerkt in het voorste gewimperde over; vruchtpluis ongeveer zoo lang als de vruchtjes. Langs wegen, op droge grazige gronden .... (7. Scabiosa L.

-ocr page 321-

303 Compositae, 54.

Onderste bladen oningesneden of gegolfd, zelden vinspletig, het onderste ongewimperde gedeelte der omwindselblaadjes loopt spits toe en verbreedt zich dan plotseling tot eene zwartachtige gewim-perde schub; vruchtpluis ontbrekend of 1/0 zoo lang als de vruchtjes..........5

5 Buitenste bloemen doorgaans straalswijze uitstaande; vruchtpluis ontbrekend. Aan wegen en dijken, in droge weilanden, enz.....C. Jacea L.

Buitenste bloemen niet straalswijze uitstaande; vruchtpluis duidelijk zichtbaar, x/a zoo lang als de vruchtjes. Als de vorige .... (7. nigra L.

Cichoraceae.

Cichoraceae, 36—53.

36. L ap sana L.

Omwindselblaadjes gelijk, 8—1\') in getal in één krans , aan hun voet met eenige korte schubbetjes , bij de rijpe hoofdjes overeind gezeten; bloembodem naakt; bloempjes geel, allen lintvormig, tweeslachtig; vruchtjes lancet-vormig, een weinig afgeplat, gekromd, in de rondte gestreept, zonder zaadpluis of opgeworpen rand.

1 Eenjarige plant met een vertakten stengel en eene uitgespreide tuil van 8 —12-bloemige hoofdjes.Onderste bladen meestal liervormig, met eene hartvormige getande groote eindlob; hoogere aan de eindlob der lagere gelijk. Op bebouwde en onbebouwde gronden, tusschen kreupelhout, aan heggen, enz.........L. communis L.

37. Arnoseris Gaertn.

Omwindselblaadjes talrijk, gelijk, in één krans , aan hun voet met eenige korte schubbetjes. na het bloeien tot elkander neigend; bloembodem naakt; bloempjes geel, allen lintvormig en tweeslachtig ; vruchtjes elliptisch, kantig, met -1 of 5 sterke en nog eenige andere minder vooruitspringende ribben, met een opgeworpen rand gekroond.

-ocr page 322-

54, Compositae. 304

1 Eene éénjarige plant met eene rozet van spatel-vormige, al of niet getande, wortelbladen en een naakten stengel, die naar boven doorgaans in 3 sterk gezwollen, holle takken uitloopt, welke elk een bloemhoofdje dragen. Op zandgrond en in zandig bouwland.....A. pustlla Gaertn.

38. Cichorium L.

Omwindselblaadjes talrijk , in twee kransen : een buitensten van 5 korte en een binnensten van 8 lange blaadjes, die ten laatste aan hun voet hard worden en vergroeien, en zich uitspreiden; bloembodem zonder strooschubben, al of niet behaard; bloempjes hemelsblauw, allen lintvormig en tweeslachtig; vruchtjes afgeknot-piramidaal, kantig, meer of minder duidelijk geribd of gestreept; vruchtpluis uit een dubbelen krans van zeer korte ingesneden schubbetjes bestaande.

1 Onderste bladen schaafswijs ingesneden, hoogere lancetvormig; vruchtjes bruin-gevlekt; vruchtpluis % zoolang als de vruchtjes. Aau dijken en wegen op droge gronden . . . Suikerij. . C. Intybus L. Onderste bladen langwerpig, hochtig-getand, hoogere breed-eirond; vruchtjes niet gevlekt; vruchtpluis Y, zoo lang als de vruchtjes. Als groente (Andijvie) gekweekt......f. C. Endivia L.

39. Thrincia Eoth.

Omwindselblaadjes talrijk, in meer dan één krans, dak-panswijze over elkander liggend ; bloembodem naakt; bloempjes allen lintvormig, tweeslachtig; vruchtjes van tweeërlei soort; de peripherische sterk gezwollen, gekromd , bijna glad, met een kort kroonvormig vruchtpluis , stevig met den vruchtbodem verbonden en door de omwindselblaadjes nauw omsloten , lang nablijvend; de meer naar binnen geplaatsten slank, tenger, recht, overlangs fijn-geribd en met fijne naar voren gerichte harde schubbetjes bezet, met een vedervormig vruchtpluis ,_\'t welk in de meer naar buiten gekeerde vruchten zittend, bij de overigen gesteeld is, los met den vruchtbodem verbondon en spoedig afvallend; bloempjes geel.

-ocr page 323-

305 Compositae, 54.

1 Eene overblijvende plant, met eene rozet van om-gekeerd-eirond-laucetvormige, gaafrandige of boch-tig-getande of ook wel sohaafswijze ingesneden, ruwe bladen, en wortelstandige bloeraslelen, elk met een hoofdje. Aan wegen, enz., in zandige streken.........T. hirta Eoth.

40. Lcontodon L.

Omwindselblaadjes talrijk, ongelijk, in ondersclieideno kransen, clakpanswijze over elkander liggend; bloembodem naakt; bloempjes allen lintvormig, tweeslachtig; vruchtjes rolrond, naar beide uiteinden dunner, gestreept ; vruchtpluis blijvend, uit een enkelen krans van vedervormige of een binnensten van vedervormige en een buitensten van gewone, doch ruwe haren bestaande; haren elkander niet kruisend, naar onder vrij; bloempjes geel.

1 Stengel vertakt; hoofdjes vóór den bloei overeind gezeten; vruchtpluis uit een krans van vedervormige haren bestaande; bloemstelen naar boven met eenige schubachtige blaadjes bezet. Aan dijken, wegen, in weilanden en op grazige plaatsen.

L. autumnalis L.

Stengel onvertakt, iu een bloemhoofdje uitloopend, dat vóór den bloei overhangt; vruchtpluis uit een buitensten krans van gewone, ruwe , en een •binnensten van vedervormige haren bestaande ; \'bloemstelen naakt. Aan wegen en op grazige plaatsen.

L. hispidus L,

41. Pi er is L.

Omwindselblaadjes talrijk, in onderscheidene kransen, ongelijk (de buitensten korter); bloembodem naakt; bloempjes allen lintvormig, tweeslachtig; vruchtjes rolrond , aan de uiteinden een weinig smaller, gekromd, overlangs geribd en overdwars gerimpeld; vruchtpluis zeer gemakkelijk loslatend, uit vedervormige haren bestaande, die naar onder tot een ring verbonden zijn; bloempjes geel.

1 Eene ruwharige tweejarige plant, met een bebla-

-ocr page 324-

54, Compositae. 306

derden stengel, langwerpige wortel-, en lancet-vormige, bochtig-getaudo, half stengelomvattende stengelbladen. In zandige streken aan wegen, akkerkanten, enz. en ook in de duinen.

F. hieracioides L.

42. Helminthia Juss.

Omwindselblaadjes talrijk , in twee kransen; die van den buitensten 3—5 in getal, bladachtig, eirond-hartvormig, stekelig en in eene scherpe punt uitloopend; die van den binnensten smaller, lancetvormig, met stijve wimpers bezet; bloembodem naakt; bloempjes lintvormig, tweeslachtig; vruchtjes langwerpig, een weinig kantig en als afgeplat, overdwars gerimpeld, in een langen, tengeren, brozen snavel uitloopend; vruchtpluis uit vedervormige haren bestaande; bloempjes geel.

1 Eene eenjarige stekelige plant, met langwerpige of laucetvormige , gave of golfswijs getande bladen, die in de hoogte stengelomvattend zijn. Aan dijken , wegen en akkerkanten naar de zeekust.

II. -echioides Juss.

43. T r a gop o g on L.

Omwindselblaadjes ten getale van 8—12, in één krans , gelijk, naar onder met elkander vergroeid, in rijpen staat naar buiten omgebogen; bloembodem nap kt, gewelfd; bloempjes allen lintvormig, tweeslachtig; vruchtjes rolrond, naar de beide uiteinden smaller, geribd en aan de ribben van kleine tandjes voorzien, in een langen brozen snavel uitloopend; vruchtpluis uit vedervormige haren bestaande; bloemen geel of violet.

1 Bloemen violet. Aan wegen eu kanten van bouwlanden ........T. porrifolius li.

Bloemen geel...........2.

2 Bloempjes ver buiten het omwindsel uitstekend, oranje-

achtig-geel; vruchtjes anderhalf-maal zoo lang als haar snavel. Aan wegen, op grazige plaatsen, in weilanden.

T. orientalis L.

Bloempjes even lang als of korter dan het om-

-ocr page 325-

307 Compositae, 54.

windsel, zwavelgeel; vruchtjes even lang als haar snavel of korter..........3

3 Bloempjes even lang als het omwindsel. Aan wegen en dijken tusschen het gras. T. pratensis L. Bloempjes slechts half zoo lang als het omwindsel. Aan dijken en wegen.....T. minor Fr.

44. Scorzonera L.

Orawindselblaadjes talrijk, ongelijk, in onderscheidene kransen, dakpanswijze over elkander liggend; bloembodem naakt; bloempjes allen lintvormig, tweeslachtig; vruchtjes rolrond, aan de beide uiteinden smaller, geribd; ribben glad of met stekeltjes bezet; vruchtpluis ongesteeld, uit stijve, elkander kruisende, vedervormige haren bestaande; bloempjes geel.

1 O ver blij veilde plant met een zwarten, melkgeven-den , eetbaren wortel en een bebladerden stengel met onderscheidene hoofdjes. In moeshoven gekweekt .... Schorzeneer. f S. hispanica L.

45. Hypochoeris L.

Omwindselblaadjes talrijk, ongelijk , in onderscheidene kransen, dakpanswijze over elkander liggend; bloembodem met vliezige, lijnvormige , spoedig afvallende strooschubben bezet; bloempjes allen lintvormig, tweeslachtig; vruchtjes rolrond , aan beide uiteinden smaller , geribd en op de ribben met stekeltjes bezet ^in een langen, brozen, stekeligen snavel uitloopend, of ook wel allen of die van den straal zonder snavel; vrucht-pluis blijvend, uit een krans van vedervormige, of een buitensten van gewone, stekelige, en een binnensten van vedervormige haren bestaande; bloempjes geel.

1 Bloemstengels met stekelige borstels bezet, doorgaans één of twee bladen dragend; vruchtpluisharen in één krans, allen vedervormig. Op grazige, begroeide plaatsen in droge steenachtige streken . . H. raclicata L.

Bloemstengels zonder stekels of borstels, soms een weinig behaard, hier en daar met eene schub bezet ; vruchtpluisharen in twee kransen; die van den buitensten krans niet vedervormig ... 2

-ocr page 326-

54, Compositae. 308

2 Bladen met borstels bezet; bloempjes veel langer dan het omwindsel; overblijvende plant met een wortelstok. Aan dijken en wegen , in graslanden,

enz...........II. radicata L,

Bladen zonder borstels of haren ; bloempjes even lang als of slechts een weinig langer dan \'t omwindsel ; eenjarige plant met een penwortel. Tus-schen \'t koorn op zandgronden . . H. glabra L,

46. Taraxacum Juss.

Orawindselblaadjes talrijk, ongelijk , in onderscheidene kransen, dakpanswijze over elkander liggend , de bni-tensten dikwerf uitgespreid of teruggeslagen; bloembodem naakt; bloempjes allen lintvormig, tweeslachtig; vruchtjes langwerpig, afgeplat, geribd, over de geheele lengte der ribben of enkel aan haar hooger gedeelte met harde stekelige puntjes bezet, naar boven niet versmald , maar plotseling in een langen dunnen snavel . uitloopend ; vruchtpluis uit zachte , niet vedervormige, haren bestaande; bloempjes geel.

1 Overblijvende plant met eene rozet van wortelbla-den en naakte bloemstelen met één bloemhoofdje. Overal tusschen het gras.

Paardebloem. T. officinale Wigg.

47. Chondrilla L.

Omwindselblaadjes 8—10 in getal, tot een rolrond geheel vereenigd, aan lum voet door een krans van schubbetjes omgeven; bloembodem naakt; bloempjes 7—12, in twee kransen, allen lintvormig en tweeslachtig; vruchtjes rolrond, met 5 ribben, niet afgeplat, aan haar top met stekelige puntjes bezet, in een langen dunnen snavel uitloopend, aan welks omtrek 5 schubbetjes in een cirkel staan; vruchtpluis wit, uit gewone haren bestaande; bloempjes geel.

1 Eene tweejarige plant met een sterk vertakten stengel en lancet- of lijnvormige stengelbladen; de hoofdjes zijn kort-gesteeld en staan langs de takken of aan hun top. Op droge, zandige bouw- en graslanden en aan wegen . ... C. juncea L.

-ocr page 327-

309 Compositae, 54.

48. Lactuca L. Latuw.

Omwindselblaadjes talrijk , ongelijk, tot een rolrond geheel vereenigd; de buitensten kleiner dan de overigen; bloembodem naakt; bloempjes allen lintvormig, tweeslachtig; vruchtjes langwerpig of lancetvormig, platachtig\', geribd en plotseling tot een langen, dunnen snavel versmald; vruohtpluis uit gewone, witte, glanzige haren bestaande; bloempjes geel.

1 Middelste en hoogste bladen lijnvormig, gaafraudig; hoofdjes ongesteeld , langs eene algcmeene as (tot aren vereenigd). Aan dijken. . . L saligna L. Middelste en hoogste bladen langwerpig of eirond, meer of minder ingesneden; hoofdjes tot pluimen of tuilen vereenigd..........2

2 Bladnerven aan de onderzijde zonder stekeltjes 3 Bladnerven aan de onderzijde met stekeltjes. Aan ruigten, wegen, enz., op droge zonnige plaatsen.

L Scariola L.

3 Bladen liervormig-vindeelig; hoofdjes lijnvormig, met 5 even groote binnenste omwindselblaadjes en 5 bloempjes. Aan muren, tusschen hakhout aan heggen, enz., op zandige gronden.

L. muralis Fres.

Bladen oningesneden, ten hoogste getand; hoofdjes smal-eirond, met meer dan 5 ongelijke binnenste omwindselblaadjes en meer dan 5 bloempjes. In moeshoven verbouwd en hier en daar verwilderd.

Sla. f L. sativa L.

49. Sonchus L. Melkdistel.

Omwindselblaadjes talrijk , ongelijk , in onderscheidene kransen; bloembodem naakt; bloempjes allen lintvormig, tweeslachtig; vruchtjes langwerpig, plat, geribd, als afgeknot, zonder snavel; vruohtpluis uit zeer fijne, zachte, gewone haren bestaande; bloempjes geel.

1 Omwindsel onbehaard; plant eenjarig ... 2

-ocr page 328-

54, Compositae. 310

Omwindsel met klierdragende haren dicht bezet; plant overblijvend..........3

2 Ooren van den bladvoet spits, naar voren gericht; vruchtjes geribd en daarenboven overdwars gerimpeld. Op bebouwde en onbebouwde gronden, langs

wegen, enz.........S. oleraceus L.

Ooren van den bladvoet stomp, naar achter gekromd; vruchtjes geribd, maar niet overdwars gerimpeld. Als voren.....S. asper Viil.

3 Ooren van den bladvoet kort en stomp; middelste bladen schaafswijs ingesneden; stengel 6—10 de-cim. hoog, met uitloopers aan zijn voet. S. arvensis L. Ooren van den bladvoet lang en spits; middelste bladen oningesneden; stengel van manshoogte en hooger, zonder nitloopers aan zijn voet. In rietvelden, aan waterkanten, enz, . S. pal astris L.

50. Barkhausia Monch.

Ourwindselblaadjes talrijk, in twee of meer kransen; de binnensten even groot, overeind gezeten ; de buitensten ongelijk, kort, los over elkander heenliggend; bloembodem zonder strooschubben, al of niet behaard; bloempjes allen lintvormig, tweeslachtig; vruchtjes bijna rolrond, geribd en op de ribben met stekelige puntjes bezet, allen of enkel die der schijf in een langeren of kor-terea snavel uitloopend; vruchtpluis uit fijne, zachte, gewone haren bestaande; bloempjes geel.

1 Een- of tweejarige, onaangenaam riekende, plant met een sterk vertakten stengel en eene rozet van vindeelige wortelbladen; stengelbladen naar onder diep ingesneden, stengelom vat tend. Op onbebouwde, droge plaatsen.......B. foeticla DC.

51. Crepis L.

Ümwindselblaadjes talrijk , in twee of meer kransen ; de binnensten even lang, overeind gezeten, de buitensten ongelijk, kort, dichter of losser over elkander gelegen ; bloembodem zonder strooschubben, al of niet behaard; bloempjes allen lintvormig, tweeslachtig; vruchtjes bijna

-ocr page 329-

311 Compositae, 54.

rolrond, met gladde of ruwe ribben, zonder snaYel,naar boven meer of minder saamgetrokken; vrnchtpluis uit fijne, zachte, gewone haren bestaande; bloempjes geel.

1 Omwindsel met lange zwarte klierdragende haren; vruchtpluis rosachtig; plant overblijvend. Op beschaduwde moerassige plaatsen, aan waterkanten.

C. paludosa Monch. Omwindsel met meer of minder korte klierdragende haren; vruchtpluis sneeuwwit; plant één- of tweejarig 2

2 Vruchtjes 2—21/2 millim. lang (geelachtig).\' Aan dijken, wegen, heggen, tusschen het gras.

C. virens Vill.

Vruchtjes 5—6 millim. lang......3

3 Vruchtjes donkerpurper, met ruwe ribben. Op bouwland en zandige streken, op muren enz.

C. Tectorum L.

Vruchtjes geelachtig, met gladde ribben. In bouwen weiland, langs wegen tusschen het gras, enz.

C. biennis L,

52. Hieracium L.

Omwindselblaadjes talr^k, in twee of meer kransen, dichter of losser over elkander gelegen; bloembodem zonder strooschubben, al of niet behaard; bloempjes lintvormig, allen tweeslachtig; vruchtjes bijna rolrrfnd, geribd, als afgeknot, door een eenig.szins opgeworpen rand gekroond; vruchtpluis vuilwit of rosachtig, uit fijne, broze, gewone haren bestaande, bloempjes geel.

1 De plant is aan haar voet van bebladerde nitloo-pers voorzien en de rijpe vruchtjes hebben een duidelijkeu gekarteldeu top ....... 2

De plant heeft geene bebladerde ultloopers en de vruchtjes hebben geen gekartelden top ... 5

2 Bloemstelen wortelstandig, met één enkel hoofdje aan hun top. Op opene en begroeide zandgronden.

//. Pilo sella L.

Bloemstelen wortelstandig, met 2 of meer hoofdjes aan hun top............3

-ocr page 330-

54, Compositae. 312

Stempelarmen bruin ; bloemen donkerrood. Op droge begroeide zaud- en heigronden, f H. aurantiaeum L. Stempelarmen en bloemen geel.....4

Bloemboofdjes 3—4; bladen aanbelde zijden onbehaard ; haren des bloemstengels niet stervormig. Op droge begroeide zand- en heigronden.

H. Auricula L,

Bloemboofdjes talrijk; bladen aan beide zijden met zachte witte haren bezet; haren des bloemstengels stervormig. Op droge grasgronden.

IJ. pratense Tausch. Wortelbladen tot eene rozet vereenigd, die gedurende en na den bloei stand houdt .... 6

Wortelbladen gedurende en na den bloei verdroogd of afgevallen...........10

Omwindselblaadjes elkander regelmatig dakpans-

wijze bedekkend............7

Omwindselblaadjes elkander onregelmatig dakpans-wijze bedekkend; de buiteusten kort, ordeloos verspreid , eene soort van kelkje vormend ... 8 Lange , viltige , met klierdragende haren bezette , bloemstengels dragen 1 — 5 hoofdjes; bladen blauwgroen. Op muren f II cerinthoides Pr. Vele bloemboofdjes vormen eene wijde tuil, die de helft of 2/3 van hoogte der geheele plant bedraagt ; bladen sapgroen. Op oude muren.

II. amplexicaule L. Bloemstengel naakt of met 1, ten hoogste 2 bladen bezet.............9

Bloemstengel met 2 — 5 bladen bezet. In bosch-rijke streken, op beschaduwde plaatsen.

II. vulgalum Fr.

Bloemstengel meest 1-bladig; bladen lichtgroen; wortelbladen ovaal, aan hun voet met grovere tan-

-ocr page 331-

313 Compositae, 54,

den dan hooger; stengelblad hartvormig of ovaal, langpuutig; bloemstelen en omwindsels met Hier-dragende haren dicht bezet. Op droge steenachtige gronden en op oude muren. . H. Murorum Poll.

Bloemstengel 1 — 3-bladig; bladen blauwgroen; wor-tel- en stengelbladen langwerpig, spits, met even grove tanden aan den voet en langs de randen; bloemstelen en omwindsels behaard, maar zonder kliertjes. Op leemheuvels ... II. caesium Fr.

10 Buitenste blaadjes van het omwindsel gedurende den bloei teruggeslagen; (hoogste bloemhoofdjes meer tot een scherm vereenigd; bladen meest lijn-lancetvormig). Op droge zonnige plaatsen in heidestreken en in de duinen 11. umhellatuin L.

Buitenste blaadjes van het omwindsel gedurende den bloei tegen de hoogere aangedrukt. . . 11

11 Omwindsel heldergroen (stengel onvertakt, zeer dicht bebladerd; hoofdjes vóór het opengaan tolvormig, eene trosvormige inflorescentie vormend). In bosschen en op beschaduwde plaatsen . H. virescens Sond. Omwindsel vuil- of zwartgroen.....12

12 Bladen fijn-getand, ongesteeld, bijna stengelomvat-tend, blauwgroen. Op beschaduwde grazige plaatsen ..........H. strictum Fr.

Bladen grof-getand.........13

13 Stengelbladen ongesteeld, met een afgeronden voet, doorgaans talrijk , klein (21/3—3 cenfim. lang) , eirond. Tusschen houtgewas, op droge steenige

gronden.........II. boreale Fr.

Stengelbladen kort-gesteeld, of althans met een spitsen voet, doorgaans niet zoo talrijk, grooter (4—5 centim. lang).........14

14 Hoogere en lagere bladen lancetvormig. Op droge gronden, tusschen hakhout . II. rigidum Hartm.

14

-ocr page 332-

64, Compositae. 314

Lagere bladen langwerpig, lioogere lancetvormig In bossclien en op beschaduwde plaatsen.

H. tridentatum Fries

55. AMBROSIACEAE. *

1. Xanthium L.

Hoofdjes eenhuizig, met enkel mannelijke of vrouwelijkf bloemen ; mannelijk hoofdje veelbloemig; vroiiweïijl! hoofdje met een eirond omwindsel, welks blaadjes met de vanden over elkander liggen en tot een zaaddoos-achtig 2-bloemiquot; hnlsel vergroeid zijn, welks oppervlakte met stekels bezet is en in twee snavels uitloopt.\' in rijpen toestand is dit houtig en bevat het 2 kamertjes, elk met ééne dnpvrucht.

1 Plant ongewapend...........2

Plant met driedeelige doornen bezet. Op bouwvallen (Ned. Limburg) . . . . f. X. spinosum L.

2 Stekels der vruchten recht, enkel aan den top haakvormig-omgebogen. Aan ruigten, mesthoopen, op bouwvallen, enz. . . . f X. strumarium L. Stekels der vruchten halverhoogte reeds gekromd en aan den top min of meer spiraalswijs opgerold. Aan ruigten langs den loop van rivieren. (Ned. Limburg) f X. macrocarpon ÜC.

56. LOBELIACEAE Juss. *

1. Lobelia L.

Kelk 5-slippig; bloemkroon naar onder buisvormig , naar boven 2-lippig , aan de rugzijde gespleten ; bovenlip 2-, onderlip S-slippig; meeldraden 5, op den kelk gezeten ; helmdraden vrij; helmknoppen tot eene buis vereenigd; eierstok onderstandig, met 1 stijl en 2 of 3 stempels; vrucht eene 2- of 3-hokkige doosvrucht.

-ocr page 333-

315 Iiobeliaceae, 56.

Overblijvende plant met eene rozet van lijnvormige, holle, wortelbladen en een naakten bloemstengel met een eindelingschen tros van eenige weinige overhangende bleekblauwe bloemen. In poelen en slooten in heidestreken . . , L. Dortmanna L.

H-ii

1

57. CAMPANULACEAE Juss. *

1 Bloemkroon tot bijna aan haar voet in 5 lange smalle slippen verdeeld, die eerst samenhangen,

doch zich later uitspreiden.......2

Bloemkroon buis-, klok- of stervormig, 5-lobbig 3

2 Stempels kort, recht overeind; helmknoppen tot eene buis vereenigd; bloemen gesteeld, in schermen , die op een hoofdje gelijken en een omwindsel van 10 — 20 blaadjes hebben . . 1. Jasione Stempels naar buiten gerold, helmkuoppen vrij; bloemen ongesteeld, in hoofdjes of aren met 3—4 schutbladen aan hun voet. ... 2. Phyteuma,

3 Bloemkroon klokvormig of buis-klokvormig . . 4 Bloemkroon stervormig; eierstok zuilvormig.

4. Specularia.

4 Stengel vrij stevig ; bloemkroon klokvormig;\' doosvruchten met poriën zich openend 3. Campanulah. Stengel draaddun; bloemkroon buis-klokvormig; doosvruchten met klepjes aan haar top.

5. Wahlenbergia.

-. t r

J. Jasione L,

Kelk 5-slippig; bloemkroon tot bijna aan haar voet in 5 lijnvormige slippen verdeeld , die eerst samenhangen , maar zich later uitspreiden; meeldraden 5 , met vrije helmdraden en naar onder samenhangende helmknoppen ; eierstok onderstandig, met ééa stijl en 2 korte stempels ; vrucht bijna kogelrond , 5-kant , 2-hokkig , naar boven met 2 kleppen openspringend.

-ocr page 334-

57, Campanulaceae. 316

1 Eén- of tweejarige plant zonder uitloopers, met golvende bladen. Op drogen hei- en zandgrond en in de duinen.........J. montana L.

Overblijvende plant met uitloopers en vlakke bladen. Als voren............J. perennis Link.

2. Phyteuma L.

Kelk 5-slippig; bloemkroon tot bijna aan haar voet in 5 smalle slippen verdeeld, die eerst samenhangen, doch zich later van elkander verwijderen; meeldraden 5, met vrye helmknoppen; eierstok onderstandig, met 1 stijl en 2—3 naar buiten opgerolde stempels; doosvrucht kort, 2—3-hokkig, met 2 of 3 poriën openspringend.

1 Bloemen bleekgeel. In bosschen . . F. spicatum. L. Bloemen blauw. In bosschen , P. nigrum Schm.

3. Campanula L. Klokje.

Kelk 5-slippig; bloemkroon klokvormig, 6-lobbig of -slippig; meeldraden 5, vrij; helmdraden naar beneden in de breedte uitgezet; eierstok onderstandig , met 1 st^l en 3 of 5 stempels; doosvrucht tolvormig, 3- of 5-hokkig, met 3 of 5 poriën openspringend.

1 Bloemen ongesteeld, tot hoofdjes vereenigd. In graslanden en op beschaduwde plaatsen.

C. glomerata L.

Bloemen gesteeld, in trossen of pluimen . . 2

2 Bloemkroon aan de buitenzijde en aan de randen zachtharig.............3

Bloemkroon uitwendig en aan de randen onbehaard 5

3 Bloemen overhangend, tot een eenzjjdigen, naar boven naakten tros vereenigd; bloemstelen l-bloemig; kelkslippen na den bloei doorgaans teruggeslagen, Aan heggen, in bouwlanden, enz.

C. rapunculoides L. Bloemen niet allen naar ééne zijde overhangend, tot een bebladerden tros vereenigd; bloemstelen

-ocr page 335-

317 Campanulaceao, 57.

1—3-bloemig; kelkslippen na den bloei overeind gezeten..............4

4 Bladen ruwharig, de middelsten met een hartvormigen voet; kelk ruwharig. In bosschen en tusschen kreupelhout .........C. Trackelium L.

Bladen zachtharig, de middelsten naar onder versmald, kelk onbehaard. Op vochtige beschaduwde plaatsen.

C. latifolia L.

5 Kelkslippen lijn-laneetvormig; bloemstengel doorgaans onvertakt. In boschrijke streken, tusschen

kreupelhout, enz......C. persicifolia L.

Kelkslippen priemvormig, bloemstengel doorgaans vertakt..............6

6 W ortelbladen hartvormig of hart vormig-eirond; kroon-slippen afgerond; doosvrucht aan haar voet met poriën. Op grazige plaatsen aan wegen, boschkanten , enz........C. rotundifolia L.

Wortelbladen lancetvormig-langwerpig, naar onder versmald; kroonslippen spits; doosvrucht aan haar top met poriën...........7

7 Beknopte bloempluim met opgerichte takken; vlee-zige, knolachtige wortel. Op grazige zandgronden,

Rapunzel. C. Eapunculus L. Wijdgetakte bloempluim; wortel dun. Op grazige beschaduwde plaatsen, aan boschkanten, enz.

G. patula L.

4. Specularia Heist.

Kelk boven den eierstok ingesnoerd, 5-slippig ; bloemkroon stervormig, o-lobbig ; meeldraden 5 , vrij, met naar onder in de breedte uitgezette helmdraden; eierstok onderstandig, met 1 stijl en 3 draadvormige stempels ; doosvrucht zuilvormig, met 3 hokjes, welke aan hun top met eene rugwaarts gekeerde opening openspringen.

1 Bloemkroon groot, open, even lang als of langer

-ocr page 336-

57, Campanulaceae. 318

dan de kelk; kelkslippen even lang als de kelkbuis. Tusschen \'t koorn op zandgrond.

S. Speculum DC.

Bloemkroon klein, doorgaans gesloten, veel korter dan de kelk; kelkslippen nauwelijks zoo lang als de helft der kelkbuis. Als voren . 5. hybrida DG.

5. Walilenbergia Schrad.

Kelk 5-slippig; bloemkroon buis-klokvormig , 5-lobbig; meeldraden 5 , met naar onder weinig in de breedte uitgezette helmdraden; helmknoppen vrij ; stijl met 3 draadvormige stempels ; doosvrucht tolvormig , 3-hok-kig, aan haar top, binnen de kelkslippen, zich met 3 kleppen hokverdeelend openend.

1 Zeer tenger kaal plantje, met draaddunne stengels, dunne, gesteelde, hartvormig-cirkelronde bladen en bleekblauwe bloemen.....W. hederaeea Rchb.

58. VACCINIEAE DC. *

1. Vaccinium L.

Kelk met 4 of 5 korte vliezige tanden, zelden gaaf van zoom; bloemkroon kroes-, klok- of stervormig, 4- of 5-lobbig of -slippig; meeldraden 8 of 10; eierstok on-derstandig, met 1 stijl en 1 stempel; vrucht eene 4- of 5-hokkige bes.

1 Bloemkroon kroesvormig, bladen tegen den winter

afvallend.............2

Bloemkroon niet kroesvormig, bladen \'s winters overblijvend............3

2 Takken hoekig; bladen getand; bloemen afzonderlijk. In bosschen in de hoogere streken.

Boschbes. Blauwbes. Klokkebeien. V. Myrtülus L. Takken rolrond; bladen gaafrandig; bloemen aan de toppen der takken van het vorige jaar bij elkander gezeten. Op veengrond,

Kijsbes, V. uliginosum L,

-ocr page 337-

Vaccinieae, 58.

3 Bloemkroon klokvormig; bladen aan de onderzijde door bruine kliertjes als gespikkeld. In heidebos-schen en op veengrond.

Roode Boschbes. F. Vitis idaea L.

Bloemkroon 4-deelig, met naar achter omgeslagen slippen; bladen aan de onderzijde blauwgroen, maar niet gevlekt..........4

4 Stengels draaddun, nederliggend; bladen met naar achter gekrulde randen; inflorescentie eindelingsch. Op veengrond . . . Veenbes. V. Oxycoccos L. Stengel vrij forsch, opstijgend; bladen vlak; inflorescentie zijdelingsch. In moerassige, veenachtige duinpannen......V. macrocarpon Ait.

59. ERICACEAE Desv. *

1 Kelk 5-slippig.......1. Andromeda.

Kelk 4-slippig................2

2 Bloemkroon veel korter dan de gekleurde kelk.

2. Calluna.

Bloemkroon veel langer dan de niet gekleurde kelk

3. \'Erica.

1. Andromeda L.

Kelk 5-slippig; bloemkroon kroesvormig, 5-tandig; meeldraden 10, in de kroon opgesloten; eierstok bo-venstandig, met 1 stijl en een 5-lobbigen stempel; vrucht eene 5-hokkige hokverdeelende doosvrucht.

1 Heester met verspreide lancet- of lijn-lancetvormige bladen, wier randen naar onder gekruld zijn, en wier bruinachtige middelnerf aan de onderzijde sterk bij de wit-berijpte oppervlakte afsteekt; bloemen in schermen aan de toppen der takken. Op veengrond.

A. poli folia L.

319

-ocr page 338-

69, Ericaceae. 320

2. Calluna Salisb.

Kelk 4-bladig, gekleurd ; bloemkroon veel korter dan | de kelk, 4-slippig; meeldraden 8 ; eierstok bovenstan- 1 dig, met 1 stijl en een 4-lobbigen stempel; vrucht li eene 4-liokkige schotverbrekende doosvrucht.

1 Heester met kruiswijs geplaatste, dicht over elkau- j der gelegen, naar onder als in twee sporen uitloo- | pende, blaadjes en lange trossen van naar ééne zijde gekeerde bloemen. Op onze heiden.

Gewone of Struikheide. C. vulgaris Salisb. 1

3. Erica L.

Kelk 5-slippig of -bladig, groen; bloemkroon veel lan- I

ger dan de kelk, 4-lobbig; meeldraden 8; eierstok I

bovenstandig, met 1 stijl en een 4-lobbigen stempel; I vrucht eene 5-hokkige hokverdeelende doosvrucht.

1 Bladen en kelkslippen met klierdragende haren be- I zet. Op vochtige plaatsen in heidestreken en in duinvalleien .... Dopheide. È. Tetralix L.

Bladen en kelkslippen kaal. Op zonnige plaatsen op heivelden........E, cinerea L.

60. PYROLACEAE Lindl. *

1. Pyrola Tourn.

Kelk 5-slippig; kroonbladen 5, afvallend; meeldraden 1 10; helmknoppen met 2 basilairepoi\'iënopenspringend; ^ eierstok bovenstandig, met 1 hollen stijl en 1 stem- • pel; doosvrucht platrond, 5-hokkig; buitenwanden der hokjes bol uitstaande en door sleuven van elkander gescheiden.

1 Bloemstengel 1-bloemig. In schaduwrijke bosschen.

P. uniflora L.

Bloemstengel in een bloemtros eindigend . . 2

2 Stijl veel langer dan de bloem, min of meer haak-

-ocr page 339-

321 Pyrolaceae, 60-

vormig gebogen. Op vochtige plaatsen in bosschen, op begroeiden zandgrond en in duinvalleien.

P. rotundifolia L. Stijl even lang als of korter dan de bloem, recht. 3

3 Onder den stempel heeft de stjil een kraag, die den stempel in breedte overtreft. In bosschen. P. media Sw.

Een kraag onder den stempel ontbreekt. In bosschen ...........P. minor L.

61. MONOTROPEAE Nutt. *

1. Monotropa L.

Kelk 4—5-bladig; kroonbladen 4 of 5, aan hun voet zakvormig verwijd en honig afscheidend; meeldraden 8 of 10; eierstok bovenstandig, met 1 stijl en een wiid uitloopenden stempel; vrucht eene 4- of 5-hokkigehok-verdeelende doosvrucht. Bleekgele planten zonder groene bladen, die van den organischen afval in bosschen leven.

Overblijvende bleekgele plant, met een geschubden stengel, die naar boven in een bloemtros overgaat, welke eerst neerhangt, maar zich later opricht; bloemen geelachtig. In schaduwrijke bosschen.\'

M Hypopitys L.

Men onderscheidt van deze soort eene var. glabra en eene var. hirsuta. al naar gelang de as van den bloemtros en de bloemdeelen onbehaard zijn of niet. Bij de var. hirsuta zijn de schutbladen daarenboven gewimperd.

-ocr page 340-
-ocr page 341-

COliOLLIFLOEAE.

PAM 62—81.

-ocr page 342-

324

62. AQUIFOLIACEAE DC. *

I. 11 e x L.

Kelk meest 4-tanclig; bloemkroon stervormig;4—5-slip-

f)ig; meeldraden 4—5, met de kroonslippen afwisse-end; 4—5 zittende stempels op een bovenstandigen eierstok; vrucht eene 4—5-steenige steenvracht.

1 Heester of boom met altijd groene, glanzige, eironde , doorgaans stekelige bladen , witte bloemen en roede vruchten. In bosschen.

Hulst I. A qui folium L.

63. OLEACEAE Lindl. *

1 Bladen enkelvoudig; bloemen met een kelk en eene kroon ; vrucht eene bes . . 1. Liguslrum.

Bladen oneven-gevind ; bloemen naakt; vrucht een gevleugeld nootje......2. Fraxinus.

1. L i g u s t r u m L.

Kelk napvormig. 4-tïindig; bloemkroon trechtervormig, 5-slippig; meeldraden 2; eierstok bovenstandig, met 1 stijl en 2 overeindstaande stempels; vrucht eene 2-of 1-hokkige bes.

1 Heester met elliptische, langwerpige of lancetvor-mige, glanzige bladen, witte bloempluimen en zwarte bessen. In kreupelbosschen en hagen, vooral naar den duinkant . . Liguster. L. vulgare L.

2. Fraxinus L.

Kelk en bloemkroon ontbrekend; meeldraden 2 ; eierstok bovenstandig, met 1 stijl en 2 uitgespreide stempels; vrucht eene 1-hokkige gevleugelde noot.

1 Boom met oneven-gevinde bladen, en bloempluimen die vcor de bladen voor den dag komen. In bosschen , aan wegen , enz. . Esch. F. excelsior L.

-ocr page 343-

325

64. ASCLEPIADEAE R. Br. *

1 Bloemen in pluimen , in de oksels der hoogste bladen , wit met een geel kroontje . 1 Q/nanchum.

Bloemen in een enkelvoudig scherm aan den top des stengels, rozerood.....2 Asclepias.

1. Cynanchum R.Br,

Kelk 5-slippig; bloemkroon bijna stervormig, 5-slippig; kroontje uit één stuk, 5-lobbig.

1 Overblijvende plant met kruiswijs staande , eironde, langpuntige bladen , en witte bloemen met een geel kroontje. Op droge steenachtige gronden,

C. Vincetoxicum R. Br.

2. A s cl e p ia s L.

Kelk 5-slippig; bloemkroon 5-slippig, teruggeslagen; kroontje uit 5 kapvormige aanhangselen bestaande , uit welker bodem een hoornvormig verlengsel naar buiten steekt.

1 Overblijvende plant met kruiswijs staande , langwerpige of eirond-langwerpige bladen , en een ein-delingsch scherm van roode bloemen. Op duingrond.

f Asclepias Cornuti Dgcne.

65. APOCYNEAE R. Br. *

1. Vi n c a L.

Kelk 5-slippig; bloemkroon trompetvormig, 5-slippig; meeldraden 5, niet knievormig-gebogen helmdraden en samenneigende helmknoppen; bovenstandige eierstok met 1 stijl en een ringvormigen stempel; vrucht eene enkele of dubbele kokervrucht.

1 Overblijvende plant met liggende bloemlooze , en rechtopstaande bloeiende stengels; bladen eivormig;

-ocr page 344-

65, Apocyneae. 326

bloemen fraai-blauw. Op grazige belommerde plaatsen , aan hagen, slootkanten, enz.

Maagdepalm. V. minor L,

66. GENTIANEAE Juss. *

1 Bladen drietallig......1. Menyanthes

Bladen enkelvoudig..........2

2 Drijvende, bijna cirkelronde bladen met een hart-

vormigen voet......2. Lirananthemum.

Bladen noch drijvend, noch cirkelrond ... 3

3 Kelk en bloemkroon 6— 8-deelig; meeldraden 6—8;

bloemen geel.........3. Ghlora.

Kelk en bloemkroon 4 — 5-deelig; meeldraden 4 — 5; bloemen rood, geel of blauw 4

4 Bloemen rood; uitgebloeide helmknoppen spiraalswijs gedraaid........6. Erythraea.

Bloemen geel of blauw, helmknoppen nooit gedraaid ..............5

5 Bloemen geel, zeer klein, op een draaddunnen

stengel gezeten........5. Cicendia.

Bloemen blauw, tamelijk groot, op een vrij ste-

vigen stengel gezeten.....4. Gentiana.

1. Menyanthes Koch.

Kelk 5-slippig; bloeinkroon trechtervonnig, 5-slippig , aan de binnenzijde met franje bezet; meeldraden 5; eierstok bovenstandig, met 1 \'stijl en 2 stempels ; vrucht eene 1-hokkige doosvrucht.

1 Overblijvende moerasplant met drietallige bladen en een tros van half witte, half rozeroode bloemen. In slooten enz. . Drieblad. M. irifoliata L,

-ocr page 345-

327 Gentianeae, 66.

2. Lim nanth emum Gmel.

Kelk 5-slippig; bloemkroon stervormig, 5-slippig; meeldraden 5; eierstok bovenstandig, met 1 stijl en 2 stem-pels ; vrucht eene 1-liokkige doosvrucht.

1 Waterplant roet drijvende, hartvormig-cirkelronde bladen, en bundels van gele, teedere bloemen in de bladoksels. In slooten, vaarten, enz.

L. nymphaeoides L.

3. CMora L.

Kelk 6—8-slippig ; bloemkroon bijna trompetvormig, 6—8-slippig, met eene min of meer bolvormig-gezwol-len opdrogende buis, die de zaaddoos ten laatste loslaat ; meeldraden 6—8; eierstok bovenstandig ; met 1 stijl en 2 stempels; doosvrucht 1-hokkig, met de zaden langs de randen der kleppen; bloemen geel.

1 Bladen kruis wijs, bijna driehoekig, over de ge-heele breedte van hun voet mfet elkander vergroeid. Op grasvelden naar den zeekant.

(?) C. perfoliata L.

Bladen kruiswijs, eirond, slechts met een klein gedeelte van hun voet met elkander vergroeid. Op grasvelden naar den zeekant en in duinvalleien.

C. serotina -Koch.

4. Gentiana L.

Kelk buis- of klokvormig, 4—5-slippig; bloemkroon trechter- of klokvormig , met eene naakte of met franjeachtige aanhangselen bezette keel, 4^5-lobbig, met of zonder tandjes in de inhammen tusschen de lobben; meeldraden 4—5 , met helmknoppen , die zich na het stuiven niet spiraalswijs draaien; eierstok bovenstandig, zonder stijl, maar met 2 stempels ; doosvrucht 1-hok-kig , met de zaden langs de randen der kleppen; bloemen blauw, lila of wit.

1 Keel der bloemkroon met franje bezet ... 2

Keel der bloemkroon naakt.......4

-ocr page 346-

66, Gentianeae. 328

2 Kelk 4-deelig, met 2 zeer breede eironde en 2 veel smallere slippen; bloemkroon met 4 breede ronde lobben. Op droge zonnige plaatsen in hoogere streken.........G. campestris L. ®

Kelk doorgaans 5-deelig, met gelijke slippen; bloem- | kroon met 5 smalle spitse lobben.....3 |

3 Bladen eivormig of eivormig-lancetvormig; bloem- 1 kroon breed-trecbtervormig, tot SYa centim. hoog; 1 zaaddoozen vrij lang gesteeld. Op steenige gronden i (Limburg)........G. germanica W. |

Bladen lancet- of lijn-lancetvormig; bloemkroon t buis-trecbtervormig, tot 2 centim. hoog; zaaddoo- f zen zeer kort-gesteeld. In vochtige duinvalleien.

G. Amarella L. 1

4 Bloemkroon 4-lobbig; bloemen ongesteeld, in\' bundels in de oksels der bladen. In duinvalleien.

G. Cruciata L. ^

Bloemkroon 5-lobbig; bloemen gesteeld, enkel of \' bij paren in de oksels der bladen. Op vochtigen i] hei- en veengrond . ... G. Pneumonanthe L. I

5. Cicendia Adans.

„Kelk 4-tandig; bloemkroon trechtervormig, met eene vlie- I

zige opgezwollen buis en een 4-slippigen zoom, die zich I

boven de vrucht ineendraait; meeldraden 4; eierstok I

bovenstandig, met een draadvormigen stijl en een knop- j vormigen stempel; doosvrucht 1- of onvolkomen 2-hok-kig, met de zaden langs de randen der kleppen.

1 Teeder, zeer klein éénjarig plantje, met een draad- ] dunnen, onvertakten, 1-bloemigen, of een vorkswijs vertakten meerbloemigen stengel, eene rozet van | grootere wortel- en eenige paren van kleinere j stengelbladen, en gele bloemen. Op vochtigen hei- I grond.........G. JUiformis Echb. |

-ocr page 347-

329 Gentianeae, 66.

6, Erythraea L.

Kelk buisvormig , vijf kant, met 5 lijnvormige slippen; bloemkroon trechtervormig, met 5 slippen, die zich boven de vrucht ineendraaien; meeldraden 5 , met helmknoppen , die zich na het stuiven spiraalswijs draaien ; eierstok bovenstandig, met 1 draadvormigen stijl en 2 stempels ; doosvrucht 1- of onvolkomen 2-hokkig, met de zaden langs de randen der kleppen; bloemen rozerood , zelden wit.

1 Middelste bloem der gevorkte bijschermen vrij lang gesteeld. Op vochtige grazige zandgronden.

E. pulchella Fr.

Middelste bloem der gevorkte bijschermen niet of zeer kort gesteeld...........2

2 Wortelbladen oingekeerd-eivormig; stengelbladen langwerpig of lancetvormig; kroonslippen doorgaans slechts half zoo lang als de buis. Op vochtige grazige zandgronden

Duizendguldenkruid. E. Centaurium P. Wortelbladen langwerpig of lancetvormig; stengelbladen Ijjn-lancetvormig; kroonslippen doorgaans even lang als de buis. In duinvalleien.

E. linariifolia,. P.

67. POLEMONIACEAE Lindl. *

1. Polemonium Tourn.

Kelk 5-slippig; kroon stervormig, 5-slippig ; meeldraden 5, op de kroonbuis gezeten, buiten de kroon uitstekend , met hunne naar onder breedere en harige helmdraden den toegang tot de kroonbuis afsluitend; eierstok bovenstandig, 3-hokkig, met vele eieren en een stijl met een 3-armigen stempel; doosvrucht 3-kleppig.

1 Overblijvend kruid met gevinde bladen en eene schermvormige pluim van hemelsblauwe bloemen. Hier en daar uit tuinen ontvlucht, f P- coeruleum L.

-ocr page 348-

330

68. CONVOLVÜLACEAE Juss. *

1 Geene woekerplanten; bladen aanwezig; bloemkroon van binnen zonder schubbetjes . 1. Convolvulus. Woekerplanten; bladen ontbrekend; bloemkroon van binnen met schubbetjes.....2. Cuscuta.

1. Convolvulus L.

Kelk 5-slippig; bloemki-oon trechtervormig, 5-hoeldg, met 5 plooien; meeldraden 5 ; eierstok bovenstandig, met 1 stijl en 2 stempels; doosvrucht 1- of 2-hokkig, niet openspringend , met 1 of 2 zaden in elk hokje.

1 Kelk door twee groote hartvormige of eironde schutbladen ingesloten..........2

Twee kleine schutbladen komen op aanzienlijken afstand van den kelk verwijderd voor. Op bouwland, aan wegen, ruigten, enz. ... (7. arvensis L.

2 De stengel slingert zich om andere voorwerpen heen; bladen pijlvormig ; bloemen wit. In kreupel-bosschen en heggen. Haag-winde. G. Sepium L. De stengel kruipt; bladen niervormig; bloemen rozerood. In zeeduinen . , . C. Soldanella L.

2. Cuscuta Tournef. Warkruid.

Kelk 4—5-slippig; bloemkroon klok- of kroesvormig, 4—5-lobbig, onder de meeldraden van teêre schubbetjes voorzien; meeldraden 4—5; eierstok bovenstandig, met 2 stijlen en 2 stempels; vrucht vliezig, 1- of 2-hok-kig, met een deksel of onregelmatig openberstend, met 1 of 2 zaden in ieder hokje. Kiem zonder zaadlobben , in eene platte spiraal gewonden. Parasieten.

1 Kroonbuis tweemaal langer dan de kroonzoom; stengel meest onvertakt; bloemen wit. Parasietee-rend op het Vlas .... C. Epilinum Weihe. Kroonbuis ongeveer even lang als de kroonzoom; stengel vertakt; bloemen rood- of geelgroenachtig 2

-ocr page 349-

331 Convolvulaceae, 68.

2 Kelk onder den eierstok tot eene dikke buis saamgetrokken, die het voorkomen heeft van een steel; stijlen korter dan de eierstok; stempels geelachtig; kroonschubben niet tot elkander nijgend. Parasietisoh op Brandnetels, Hop, Hennep, enz. C. europaea L. Kelk onder den eierstok niet saamgetrokken; stijlen veel langer dan de eierstok; stempels rood; kroonschubben tot elkander nijgend. Parasietisch op wilden Thijm, Brem, enz......C. Epithymum L.

69. BORAGINEAE Desv- *

1 Keel der bloemkroon zonder schubben. ... 2 Keel der bloemkroon met 5 schubben, die gewoonlijk tot elkander nijgen.........5

2 Bloemkroon zygomorph, bijna 2-lippig, door de meeldraden en den stijl in lengte overtroffen.

10. Echium.

Bloemkroon zygomorph, met ingesloten meeldraden 3

3 Kelk 5-tandig, bijna klokvormig; vruchtjes glad,

zwart..........11. Pulmonaria

Kelk 5-deelig; vruchtjes ruw of wit .... 4

4 Bloemtrossen bladerloos; stengelbladen gesteeld; eene tand tusschen elke twee lobben der bloemkroon.

1. Heliotropium.

| Bloemtrossen bebladerd ; stengelbladen ongesteeld; geen tand tusschen elke twee lobben der bloemkroon .........12. Lithospermum.

5 Helmdraden op hun rng van een spoorvormig aanhangsel voorzien; kroonslippen puntig. 6. Borago.

Helmdraden zonder spoorvormig aanhangsel; kroonslippen stomp of uitgesneden......6

-ocr page 350-

69, Boragineae. 332

6 Vruchtdragende kelk onregelmatig, zich voordoend) als twee tegen elkander aangedrukte, hoekig getande kleppen of platen . . . .2. Asperugo

Vruchtdragende kelk regelmatig, buis- of klokvor-mig...............1

7 Eijpe nootjes met haakjes.......8

Rijpe nootjes glad of ruw.......S

8 Bladen zacht op \'t gevoel; nootjes groot, slecht; aan haar top met het gynobasium vergroeid.

4. Cijnoglossum\\

Bladen ruw op \'t gevoel; nootjes klein, over hart geheele lengte met het gynobasium vergroeid.

3. Echinospermum

9 Kroonschubhen driehoekig, puntig; hoogere bladen

afloopend.........9. Symphytum,

Kroonschubhen stomp of uitgesneden; bladen niet afloopend.............10

10 Bloemkroon met eene lange, knievormig-geboger

buis............8. Lycopsis.

Bloemkroon met eene rechte buis.....11

11 Bloemkroon stervormig, met een zeer korte buis nootjes door een vliezigcn, naar binnen gekromden

zoom omgeven.......5. Omphalodes.

Bloemkroonbuis lang; nootjes zonder zoom. . 12

12 Kroonschubhen zachtharig; nootjes aan de binnen

zijde hol..........7. Anchusa.

Kroonschubhen onbehaard of afwezig; nootjes aan de binnenzijde vlak.........13

13 Bloemtrossen bladerloos; keel der bloemkroon door 5 tot een gezwollen ring samenkomende schubben gesloten..........13. Myosotü.

-ocr page 351-

Boragineae, 69.

Bloemtrossen bebladerd; keel der bloemkroon zonder schubben, geopend ... 12. Lühospermum.

1. Heliotropium L.

Kelk 5-slippig; bloemkroon trompetvormig , 5-lobbig , met stompe lobben en een tandje in eiken inham; keel naakt; meeldraden ingesloten; nootjes eirond-driekant, rimpelig, met haar binnenhoek aan het gynobasimn verbonden, in den beginne onderling vergroeid, en eerst in rijpen staat elkander loslatend.

1 Eenjarig kruid met witte bloemen en bladerlooze bloemtrossen. Enkel, langs rivieren.

f II. europaeum L.

2. Aspevugo L.

Kelk 5-slippig, met driehoekige slippen . die telkens met 2 kleinere tanden afwisselen; vruchtdragende kelk zeer in grootte toegenomen , bijna bladachtig, sterk geaderd en uit 2 bochtig uitgesneden kleppen bestaande, die plat tegen elkander aanliggen; bloemkroon trompetvormig, met 5 stompe lobben en 5 schubben in de keel; meeldraden 5, ingesloten; nootjes korrelig van oppervlakte, bij paren tot elkander genaderd, hoog aan de binnenzijde met het gynobasium vereenigd.

1 Eén- of tweejarige plant met liggende takkeji, ruwe bladen en kleine paarse bloemen. In duinen zandstreken, aan ruige wallen, heggen, enz.

A. procumbens L.

3. Echinospermum Sw.

Kelk 5-slippig; bloemkroon trompetvormig,met 5 stompe lobben en 5 schubben in de keel; meeldraden 5, ingesloten ; nootjes 3-hoekig, over de gansche lengte van den binnenhoek met het gynobasium verbonden, aan den omtrek der rugzijde met stekeltjes gewapend, wier top met weerhaakjes bezet is.

1 Eén- of tweejarige plant, met overeindstaanden stengel en takken, ruwe bladen en kleine blauwe bloemen. Op puin en muren, langs wegen, f E. Lappula Lehm.

333

-ocr page 352-

09, Boragineae. 334 I

4. Cynoglossum L.

Kelk 5-slippig; bloemkroon trompetvormig, met 5 stompt lobben en 5 schubben in de keel; meeldraden 5 , ingesloten; nootjes afgeplat, slechts met het hoogste gedeelte der binnenvlakte met het gynobasium verbon den , overal elders met stekels gewapend , wier top met weerhaakjes bezet is.

1 Tweejarige plant met een stijf overeindstaanden stengel, zeer zachte en zachtharige, breeder of smaller lau-cetvormige bladen en bruinroode bloemen. Op zandgrond eu in de duinen. Hondstong. C\'. officinale L,

5. Omphalodes Tournef.

Kelk 5-slippig; bloemkroon stervormig, met 5 stompe lobben en 5 schubben in de keel; meeldraden 5, ingesloten; nootjes afgeplat , slechts met het hoogste gedeelte der binnenvlakte met het gynobasium verbonden , zonder stekels of weerhaken, maar naar boven in een vliezigen, naar binnen geslagen, zoom gevat.

1 Overblijvend zachtharig kruid, met liggende takken , eivormige bladen en blauwe bloemen. In bosschen........O. verna Mönch.

6. B o r a g o L.

Kelk 5-slippig; bloemkroon stervormig, met 5 eivormige, langpuntige slippen en 5 onbehaarde, korte, vleezige schubben in de keel; meeldraden 5, ver buiten de bloemkroon uitstekend, tot een kegel saniennijgend; helmdraden kort en breed, aan hunne rugzijde van een lang tongvormig aanhangsel voorzien; nootjes eirond. ongeliikzi)dig, aan haar voet afgeknot en ingedrukt, en aldaar met een opgeworpen geplooiden rand.

1 Een- of tweejarige plant met een stijf overeindstaanden vleezigen stengel; ruwe, elliptische of langwerpige bladen, en groote blauwe bloemen met zwarte helmknoppen. In hoven, op bouwland, aan dijken, enz,

Bernagie, B. officinalis L,

-ocr page 353-

335 Boragineae, 69.

7. Anchusa L.

Kelk 5-slippig; bloemkroon trompet- of trechteryonnig, met eene rechte buis en een 5-lobbigea zoom, en 5 fluweelzachte of zachtharige stompe schubben in de keel; meeldraden 5, ingesloten; nootjes met vrije of tot kammen ineenvloeiende knobbeltjes bezet, aan haar voet met een opgeworpen rand, en daardoor te dier plaatse ingedrukt.

1 Tweejarige plant met een stijf overeindstaanden vertakten stengel; ruwe, breeder of smaller lancetvor-mige bladen en purperen bloemen. In duinen, op onbebouwde plaatsen, aan wegen. A. officinalis L.

8. Lyeopsis L. Kromhals.

Kelk 5-slippig; bloemkroon trechtervormig, met eene knie-vormig gebogen buis, een 5-lobbigen zoom en 5 kort-harige schubben in de keel; meeldraden 5, ingesloten; nootjes met dikke rimpels, aan haar voet van een sterk opgezwollen rand voorzien, en daardoor te dier plaatse ingedrukt.

1 Een- of tweejarige plant met een overeindstaanden stengel, ruwe lancetvorraige bladen, en blauwe bloemen. Op bouwland, langs wegen, enz. vooral op zandgrond........L. arvensis L,

9. Symphytum L.

Kelk 5-slippig; bloemkroon buis-klokvormig, met 5 stompe lobben en 5 driehoekige, spitse, tot een kegel samennij-gende schubben in de keelmeeldraden 5, ingesloten; nootjes bijna eirond, glad , aan haar voet met een opgeworpen gerimpelden rand.

1 Overblijvende plant met een overeindstaanden stengel; ruwe, afloopende, tendeele eivormig-langwerpige, ten deole lancetvormige, bladen en witte, gele, rozeroode of paarse bloemen. Aan waterkanten, in weilanden, enz. . Smeerwortel. S. officinale L.

10. Echium L.

Kelk 5-slippig; bloemkroon trechter-klokvormig, met een eenigszins 2-lippigen zoom met 5 stompe lobben, doch

-ocr page 354-

lt;19, Boragineae. 336

zonder schubben in de keel; meeldraden 5, buiten de kroon uitstekend; nootjes hoekig, met een korten snavel , korrelig van oppervlakte, aan haar voet met een bleekeren vruchtnavel, gevat in een slechts weinig opgeworpen rand.

1 Tweejarige plant met een overeindstaanden stengel, lancet- of lijnlancetvormige, zeer ruwe bladen, en blauwe bloemen. In de duinen en in zandige streken.....Slangenkruid. E. vulgare L.

11. Pulmonaria L.

Kelk buis-klokvormig, 5-hoekig, met 5 tanden of korte slippen; bloemkroon trechtervormig, met 5 stompe lobben en , in plaats van schubben, 5 haarbundels in de keel; meeldraden 5, ingesloten; nootjes glad, met een kleinen, binnen een opstaand kraagje besloten vruchtnavel.

1 Overblijvende plant met langgesteelde, eivormige of hart-eivormige wortel-, en zittende steugelbladen; alle bladen gevlekt; bloemen eerst rood, latei-paars. In lommerrijke bosschen.

Longeukruid. P. officinalis L.

12. Lithospermum L. Parelkruid.

Kelk met 5 lijnvormige slippen ; bloemkroon trechtervormig , met 5 stompe slippen en eene opene keel, die kaal of met haren bezet is; meeldraden 5, ingesloten; nootjes glad of ruw, met een bijkans vlakken vruchtnavel.

1 Nootjes grijsachtig, met groefjes en knobbeltjes of rimpels; plant 1- of 2-jarig. Op en bij bouwland, in duinen, op hooge grasgronden . L. arvense L.

Nootjes melkwit, zeer glad en glanzig; plant overblijvend. In duinen, op boschgrond, op bouw- en weiland, enz........L. officinale L.

13. Myosotis L. Vergeet mij niet.

Kelk 5-slippig; bloemkroon trompet- of stervormig, met 5 stompe of uitgesneden lobben en 5 stompe en bijkans

-ocr page 355-

337 Boragineae, 09.

onbebaarde schubben in dc keel; meeldraden ingesloten ;

nootjes glad en glanzig, eirond-driekant, met een bijna «

vlakken vruchtnavel.

1 Kelk met liggende haren........2

Kelk met wijd uitstaande, haakvormig omgebogen haren..............4

2 Stengel kantig; bloemtrossen niet gebogen; onderste bloemsteeltjes even lang als of tweemaal langer dan de kelk; stijl even lang als of langer dan de kelkbuis ; kelkslippen Ys van do hoogte des kelks . 3 Stengel rolrond; bloemtrossen gebogen; onderste bloemsteeltjes 2 — 3 maal langer dan de kelk; stijl zeer kort, niet zoo hoog als de kelkbuis; kelkslippen half zoo lang als de hoogte des kelks. Op drassige weilanden en anderen lagen veengrond.

j\\I. caespitosa Schltz.

3 Bloemkroon groot, fraai blauw. Aan waterkanten, op vochtige weilanden, enz. . M. palustris With. Bloemkroon klein, bleek-blauw. Als voren.

M. strigulosa Rchb.

4 Bloemkroon groot, met een vlakken zoom, welks breedte dubbel zoo groot is als de lengte der buis. In lommerrijke bossehen . . M. sylvaiica Hofi\'m. Bloemkroonen klein, met een doorgaans naar binnen hellenden zoom, die even breed als de buis lang, of nog smaller is........5

5 Onderste bloemsteeltjes langer dan de\'kelk; plant doorgaans boog opgeschoten; kroonzoom even breed «Is de buis lang is. Op akkers , grazige beschaduwde plaatsen, aan dijken en wegen, enz. M. intermedia Lk.

Onderste bloemsteeltjes korter dim de kelk; plant doorgaans laag bij den grond; kroonzoom smaller dan de lengte der buis........6

6 Vruehttrossen gedrongen; vruchtsteoltjes tegen de vruchtspil aangedrukt; stengel en vruchtspil hier en

15

-ocr page 356-

69, Boragineae.

daar met haakvormig omgebogen haren bezet. Aal wallen , op bouwland , enz., op zandgrond.

M. stricta Lil

Vruchttrossen los, met horizontaal uit-of duidelij I afstaande vruchtsteeltjes; geene haakvormig omgeboi gen haren aan den stengel of de vruchtspil . |

7 Onderste vruchtstelen horizontaal of een weinil naar beneden gebogen; vruchtkelk open; bloemg kroon altijd helder blauw. Aan dijken, wallen, o bouwland, enz., in zandige streken.

M. hispida Schlldi Onderste vruchtstelen wijd uitstaande; vruchtkei min of meer gesloten; bloemkroon eerst geel, daarn violet, eindelijk blauw. Op bouwland, aan walle en dijkjes, enz., op zandgrond. M. versicolor Sim

70. SOLANEAE. *

1 Plant heesterachtig, gedoomd . . . 1. Li/ciunI Plant kruidachtig of houterig, maar zonder doornen 1

2 De helmknoppen springen open met poriën aal

hun top..........2. SolanunI

De helmknoppen springen open met spleten

3 Bloemen ongesteeld; de doosvrucht springt mfl een deksel open......5. Hyoscyamuï

Bloemen gesteeld; de vrucht is eene bes of eerJ doosvrucht, die met kleppen openspringt . .

4 De kelk heeft 5 gevleugelde kanten, en draagfï onder de plaats zijner aanhechting, 5 driehoekijl slippen; vrucht eene bes .... 4. NicandnI De kelk is niet gevleugeld en draagt geene aai®

338

-ocr page 357-

339 Solaneae , 70.

liangselen aan zijn voet; vrucht eene bes of doosvrucht ............. , 5

5 De vrucht is stekelig......7. Datura.

De vrucht is niet stekelig.......6

I ;■

6 De vrucht is eene doosvrucht, en de plant éénjarig ...........6. Nicotiana.

De vrucht is eene bes, en de plant overblijvend.

3. Atropa.

1. Lycium L.

Kelk kort-kroesvormig, 5-tandig, niet meêgroeiend met de vrucht; bloemkroon trechtervormig, 5-slippig; 5 meeldraden, die met spleten openspringen en buiten de kroon uitsteken; bes 2-hokkig.

1 Heester met ten deele gedoomde, ten deele onge-doornde takken, smal-lancetvonuige bladen , paarse bloemen en roode bessen. In hagen, gekweekt en verwilderd, vooral bij zeedorpen, f L, barharum L.

2. Solanum L.

. I i*

Kelk 5-lobbig of 5-slippig, niet meegroeiend met de vrucht; bloemkroon stervormig, 5-slippig; meeldraden 5, met samennijgende helmknoppen, die met 2 pqriën aan hun top openspringen; bes 2-hokkig; bloemen in tuilen of schermvormige trossen.

1 Kruidachtige plant met kogelronde bessen . . 2 Houterige plant met gebogen stengels, die klimmen of zich om andere voorwerpen heensliugeren,

en ovale (roode) bessen. (Bloemen paars). Aan waterkanten en op andere vochtige plaatsen.

Elf-rank of Bitterzoet. «S. Dulcamara L.

2 Bladen enkelvoudig, golvend- of bochtig-getand;

plant zonder knollen.........3

Bladen oneven- en afgebroken-gevind; plant knol-dragend .... Aardappel, f S. tuberosum L.

-ocr page 358-

70, Solaneae. 340

3 Plant met grijze haren dicht bezet; bloemkroon viltig (Bessen saffraanrood). Op puin, in moeshoven , aan wegen......S. villosum Lam.

Plant onbehaard of met weinige lange haren bezet; bloemkroon onbehaard of een weinig zachtharig 4

4 Bessen wasgeel. Aau wegen en op bebouwde gronden ..........S. humile Bernh.

Bessen zwart. Als voren . ... S. nigrum L-

3. Atropa L.

Kelk 5-slippig, een weinig met de vrucht meegroeiend, aan den voet der rijpe bes stervormig uitgespreid ; bloemkroon klokvonnig, 5-lobbig; meeldraden 5. ingesloten , met spleten openspringend; bes tweehokkig.

1 Overblijvende plant met een vertakten stengel; kort-gesteelde , gaafrandige, eironde bladen; vuilbruine, overhangende, bloemen en groote, glinsterend zwarte bessen. In bosschen en tusschen hakhout.

Wolfkers of Doodkruid. f Belladonna L.

4. Nicandra Adans.

Kelk 5-slippig, met de vrucht meegroeiend, in rijpen staat opgeblazen, met 5 gevleugelde hoeken, en\'aan zijn voet met 5 driehoekige spitse aanhangselen; bloemkroon klok-stervormig, ;5-lobbig; meeldraden 5, ingesloten, met spleten openspringend; bes droog,3—5-hok-kig.

1 Eenjarige onbehaarde plant, met een zeer kantigen stengel; eirond-langwerpige, golfsvvijs uitgesneden bladen; blauwe bloemen en groene bessen in opgeblazen kelken. In weilanden en moeshoven.

t N. physaloides Gaertn,

5. Hyoscyamus L.

Kelk klokvonnig, 5-slippig, met de vrucht meegroeiend; bloemkroon trechtervormig, 5-lobbig; meeldraden 5 ,

-ocr page 359-

341 Solaneae, 70.

met spleten openspringend; doosvrucht 2-hokkig, binnen den kelk besloten, een deksel afwerpend om de zaden vrij te laten.

1 Eene één- of tweejarige kleverige plant, met langwerpige , golfswijs getande, lang- en zachtharige bladen en ongesteelde, aan den top des stengels tot eene soort van aar vereenigde, naar éóne zijde gekeerde, vuilgele, purper-geaderde bloemen. Aan wegen, dijken, op puin, mesthoopen, enz.

Bilzenkruid. 11. niger.

6. Nicotiana L.

Kelk klok- of kroesvormig, 5-tandig, nablijvend; bloemkroon trechtervormig, 5-lobbig; meeldraden 5, met spleten openspringend, ingesloten; doosvrucht2-holddg, met 2 kleppen openspringend, die zich later nogmaals in Weeën verdeelen.

1 Bladen gesteeld; bloemkroon geelachtig-groen, met stompe lobben . . Boere-Tabak. f N. rustica L. Bladen ongesteeld; bloemkroon rozerood, met lang-puntige slippen . . . Tabak, f iV. Tabacum L.

Deze en misschien nog andere soorten worden in Gelderland en Utrecht als Tabak verbouwd.

7. Datura L.

Kelk buisvormig, 5-tandig, boven zijn voet door eene cirkelsnede in een buisvormig boven- en een schijfvormig onderstuk zich verdeelend, waarvan het eerste afvalt, doch het laatste zelfs aan de rijpe vrucht nog in omgeslagen staat te vinden is; bloemkroon trechtervormig , 5-slippig, overlangs geplooid; meeldraden 5 , met spleten openspringend , ingesloten; doosvrucht met stekels bezet, 2—4-hokkig, 4-kleppig.

1 Eenjarige plant met een vleezigen stengel; lang ge-steelde, eironde, bochtig getande bladen en groote, witte, alleenstaande bloemen. Aan wegen, bij mesthoopen , op puin, in bouwland, enz.

Doornappel. D. Stramonium L.

-ocr page 360-

342

71. VERBASCEAE Bartl. *

1 Bloemkroon stervormig; 5 meeldraden 1. Verbascum. Bloemkroon ki oesvormig; 4 meeldraden en een sta-minodium........2. Scrophularia.

1. Verbascum L. Toorts.

Bloemen een weinig onregelmatig; kelk 5-slippig; bloemkroon stervormig, 5-slippig; meeldraden 5, ongelijk, allen of op 2 na met wol aan de helmdraden; helmknoppen 1-bokkig; eierstok bovenstandig, met 1 stijl en 1 stempel; doosvrucht 2-hokkig, eerst 2-, later 4-kleppig.

1 Bladen meer of minder langs den stengel afloopend 2 Bladen niet afloopend.........4

2 Bladen slechts langs een klein gedeelte van hot lagere stengellid afloopend. Op onbebouwde hooge

zandgronden.......V. phlomoides L.

Bladen over de geheele lengte van het lagere stengellid afloopend...........3

3 Bloemkroon klein, met een komvormigen zoom; helmknop der langste meeldraden ongeveer 4 maal korter dan de helmdraad. Als de vorige.

F. Schratleri Meijer. Bloemkroon groot, met een vlakken zoom; helm-knop der langste meeldraden 1 — 2 maal korter dan de helmdraad. Als do vorige.

F. ihapsiforme Schrad.

4 Bladen bijna onbehaard; bloemen doorgaans alleenstaande, op stelen die dubbel zoo lang zijn als het schutblad. Op vochtige zandige plaatsen, tusschen grind, aan waterkanten .... F. Blaitaria L. Bladen viltig of van onder ten minste wollig; bloemen in bundels, op stelen die even lang zijn als of korter dan het schutblad.......5

5 Laagste bladen lang-gesteeld, met een hartvormi-

-ocr page 361-

343 Verbasceae, 71.

gen voet; helmdvaden met eone paarse wol. In henvelachtige liooge streken in bosschen, aan wegen, enz..........V. nigrum L.

Laagste bladen ongesteeld of tot een gevleagelden bladsteel versmald; helmdraden met eene witte wol.

V. Lychnitis L.

Men heeft in ons vaderland hybriden tnsschen V. Lychnitis en nigrum, en tussehen V. thapsiforme en nigrum gevonden. Gene worden als V. Lgchnitidi-nigrum, deze als F. thapsiformi-nigrum onderscheiden.

2, S or oph ulari a L.

Kelk 5-slippig; bloemkroon kroesvormig, zygomorph, met eene 2-lobbige boven- en eene 3-lobbige onderlip; meeldraden, althans aanvankelijk, ingesloten, didyna-misch, al of niet vergezeld van een staminodium, dat soms in een 5en meeldraad overgaat; eierstok boven-standig, aan de vóórzijde niet een sterk ontwikkeld nectarium; één stijl en één stempel; doosvrucht 2-hok-kig, met 2 gave of gespleten kleppen. Bladen kruiswijs.

1 Bloempluim bebladerd; bloemen geel; stengel en bladen langharig; geen staminodium. Langs rasterwerken van buitenplaatsen, in den lommer van geboomte.........S. vernalis L.

Op 17 Mei \'77 vond ik in mijn tuin oen in \'t wild-op-geslagen exemplaar van Scrophulariavernalis, meteen 5en meeldraad op de plaats van het staminodium der andere soorten. — Aan de voorzijde der bloem was een sikkelvormig, geel, nectarium. De binnenste meeldraden stoven vroeger dan de buitenste.

Bloempluim onbebladerd; bloemen vüilbruin; stengel en bladen onbebaard. Een staminodium is aanwezig.............2

2 Stengel bijna niet gevleugeld; onderste tanden dei-bladen grooter dan de volgende; kelkslippen met zeer smalle vliezige randen; wortelstok knoopig. Op vochtige belommerde plaatsen (aan waterkanten, tussehen hakhout, in bosschen) . . S. nodosa L.

-ocr page 362-

71, Verbasceae. 344

Stengel doorgaans duidelijk gevleugeld; onderste tanden der bladen kleiner dan de volgende ; kelkslippen met breede vliezige randen; wortelstok niet knoopig............3

3 Stengel smal-gevleugeld; bladen meer gekarteld dan gezaagd; staminodium niervormig, aan den voorrand niet of zeer oppervlakkig uitgesneden. Op moerassige , vochtige plaatsen , aan waterkanten.

S. Balbisii Hornem.

Stengel breed-gevleugeld; bladen allen gezaagd of alleen de ondersten gekarteld; staminodium niet niervormig............4

4 Alle bladen gezaagd; staminodium omgekeerd-hart-vormig, diep gespleten. Aan de oevers van vaarten , rivieren, enz......S. Ehrharti Stev.

Onderste bladen gekarteld, hoogere gezaagd; staminodium in de dwarste langwerpig, 3 maal breeder dan lang, aan den voorrand oppervlakkig uitgesneden. Aan begroeide slootkanten.

£. Neesii Wirtg.

72. BHINANTHACEAE Koch. *

1 Bladen vindeelig of dubbel-viudeelig 2. Pedicularis L. Bladen gaafrandig of oppervlakkig-ingesneden (gezaagd of getand)..........2

2 Kelk opgeblazen; zaden in een vleugel gevat.

3. Rhinanthus L.

Kelk niet opgeblazen; zaden zonder vleugel . 3

3 Onderste en middelste bladen doorgaans gaafrandig; zaaddoos spits, met 1—2 zaden in ieder hokje.

1. Malampijvmn L.

-ocr page 363-

345 Bhinanthaceae, 72.

Alle bladen gezaagd; zaaddoos afgerond of uitgesneden, met vele zaden in ieder hokje.

4. Euphrasia L.

1. Melampyrum Tournef. Zwartkoorn.

Kolk 4-slippig; bloemkroon 2-lippig of bijkans grijnzend, met eene helmvormige, zijdolings afgeplatte, uitgesne-dene en met de randen naar buiten gekrulde boven-, en eene vlakke 3-lobbige onderlip, met twee bultvor-mige verhevenheden en eene driehoekige keel; meeldraden 4, didynamisch; eierstok bovenstandig, 2-hokkig, met 1 stijl en 1 stempel, en eene honigklier aan den voet; kokervrucht met 2—4 ongevleugelde, langwerpige, flauw-driekante zaden.

1 Bloemtros ijlj met de bloemen allen naar éóne zijde, in den oksel van groene schutbladen, die naar boven aan weerszijden 2—3 lange slippen dragen. Op veenachtigen heidegrond . , M, pratense L. Bloemtros dicht, vierkant of rolrond, met de bloemen naar alle zijden, in den oksel van roode of gele schutbladen, die aan weerszijden 5—8 slippen dragen. Op bouwland in zandige kleistreken.

M. arvense L.

2. Pedicularis L.

Kelk opgeblazen, zijdelings afgeplat, met 4 of 5 meer of minder duidelijke, gezaagde of gekartelde tanden; bloemkroon 2-lippig, grijnzend, met eene helmvormige, zijdelings afgeplatte, stompe en uitgesneden of in een snavel verlengde boven-. en eene vlakke 3-lobbige onderlip; meeldraden 4, didynamisch; eierstok bovenstandig, 2-hokkig, met eene honigklier aan den voet, en met 1 stijl en 1 stempel; kokervrucht veelzadig; zaden langwerpig, rolrond, netvormig-gegroefd.

1 Stengel overeind, met overeind staande takken; bovenlip der kroon met 2 naar boven en 2 naar onder gerichte tanden. Op drassen veengrond.

P. palustris L.

*

-ocr page 364-

72, Bhinanthaceae. 346

Stengel overeind, met een krans van liggende takken; bovenlip der kroon met 2 naar voren en een weinig naar boven gerichte tanden. Op vochtige plaatsen, in bosschen en weilanden, op de heide en in de duinen......P. sylvatica Ij.

3. Jlhinanthus L. Ratelen.

Kelk opgeblazen, zijdelings een weinig afgeplat, 4-tan-diw; bloemkroon 2-lippig, met eene helmvormige, zijdelings afgeplatte, stevige, onder den top aan weerszijden met een tandvormig aanhangsel bezette boven-, en eene vlakke 3-lobbige onderlip; meeldraden 4, didynamisch; eierstok bovenst.andig, 2-hokkig, met 1 stijl en 1 stempel; doosvrucht bijna plat, cirkelrond, 2-kleppig, met vele platte, door een vleugel omgeven zaden.

1 Tanden van de bovenlip der kroon kort, vlak, geel of vuilblauw; schutbladen groen. Op wei- en

hooiland......... R. minor Ehrh.

Tanden van de bovenlip der kroon tamelijk lang, met de randen naar binnen gekruld, donkerpaars, schutbladen bleekgeel.........2

2 Kelk onbehaard. Als de vorige . R. major Ehrh. Kelk met vlokkige haren bezet. Op bouw- en weiland ........R. Alectorolophus Poll.

4. Euphrasia L.

Kelk buis- of klokvormig, 4-slippig; bloemkroon 2-lip-pig, met eene nauwelijks helmvormige, tweelobbige boven-, en eene vlakke, 3-slippige onderlip; meeldraden 4, didynamisch; eierstok bovenstandig, met 1 stijl en 1 stempel; doosvrucht afgeplat, eirond of langwerpig, met 2 gave of gespleten kleppen, en vele zeer kleine zaden zonder vleugel.

1 Bloemen wit of bleekblauw, paars, paars-gestreept en geel gevlekt; slippen van de onderlip der kroon

-ocr page 365-

347 Bhinanthaeeae, 72.

uitgesneden of gelobd. Op heide- en duingrond, ook tusschen het gras . ... E. officinalis L.

Deze soort wisselt zeer af in grootte en in de al of niet aanwezigheid van haren op de verschillende deelen. Ook de grootte der bloemen is aan wisseling onderhevig.

Bloemen rood of geelachtig; slippen van de onderlip der kroon gaaf. Op bouwland^uan wegen en dijken..........E, Odontites L.

73, ANTIRRHINEAE Juss. *

1 Geen stengel; bladen allen wortelstandig.

6. limosella.

Een bebladerde stengel........2

2 Bloemkroon stervormig, met eene zeer korte buis; 2 meeldraden........5. Veronica,

Bloemkroon 2-lippig, met eene lange buis; 4 meeldraden ..............3

3 Van de meeldraden zijn er twee onvruchtbaar; aan den voet des kelks vindt men 2 schutblaadjes.

1. üratiola.

Alle 4 de meeldraden vruchtbaar; kelk zonder schutblaadjes............4

4 Bloemkroon gemaskerd ........ 5

Bloemkroon niet gemaskerd (vingerhoedvormig).

2. Digitalis.

5 Bloemkroon aan haar voet met eene bult.

3. Antirrhinum.

Bloemkroon aan haar voet met eene spoor. 4. Linaria.

1. Gratiola L.

Kelk 5-slippig, aan zijn voet van 2 schutblaadjes voor-

-ocr page 366-

73, Antirrhineae. 348

zien; bloemkroon buisvormig, 2-lippig; boTenlip 2-, onderlip 3-lobbig; meeldraden 4, waarvan 2 onvruchtbaar; eierstok bovenstandig, met 1 stijl en 1 stempel; doosvrucht 2-hokkig, veelzadig, schotverdeelend-2-klep-pig; kleppen later gespleten.

1 Overblijvende onbehaarde plant met een vierkanten stengel; ongesteelde, kruiswijs staande , ei rond-lan-j cetvormige, wijd-gezaagde, 3-nervige bladen, en witte of bleekrozeroode bloemen met eene geelachtige buis. Langs waterkanten , in vochtige weilanden, enz., op hei- of zandgrond.

Genadekruid. G. officinalis L.

2. Digitalis L.

Kelk 5-slippig; bloemkroon vingerhoedvormig, met een korten 2-lippigen zoom; bovenlip gaaf of even uitgesneden, onderlig 3-lobbig: middelste lob het grootst, aan de binnenzijde behaard; 4 vruchtbare ingeslotene meeldraden: eierstok bovenstandig, met 1 stijl en 2 stempels: doosvrucht 2-hokkig, veelzadig, schotver-deelend.

1 Tweejarige plant met eirond-langwerpige, gekar- i telde, aan de onderzijde kortharige bladen en roode I of witte , inwendig gevlekte bloemen. In bosschen ! en op ruige plaatsen, in heuvelachtige streken.

Vingerhoedskruid. D, purpurea L,

3. Antirrhinum L. Leeuwenbek.

Kelk 5-slippig; bloemkroon gemaskerd, aan haar voet « bultig, met eene in het midden gespleten en naar bo- | ven omgebogen boven-, en eene 3-lobbige onderlip; I maske met 2 bobbels; 4 ingeslotene meeldraden; eier- I stok bovenstandig, met 1 stijl en 1 stempel; doosvrucht I 2-hokkig, veelzadig, met 3 poriën openspringend, waar- I van er eene tot het achterste en de beide anderen tot het voorste hokje behooren.

1 Kelkslippen lijnvormig, langer dan de bloemkroon; bloemstelen korter dan de kelk; zaden aan de eene zijde met eene diepe groeve, die in een rand van tanden gevat is. Zandig bouwland. A. Orontium L.

-ocr page 367-

349 Antirrhineae, 73.

Kelkslippen eivormig, veel korter dan de bloemkroon; bloemstelen even lang als de kelk; zaden met een netwerk van verbeven lijsten, zonder groeve aan de eene zijde. Op mureu (verwilderd). f -4- majus L.

4. Linaria Juss. Vlasbek.

Kelk S-slippkf; bloemkroon gemaskerd, lang-gespoord; bovenlip 2-slippig, naar boven omgeslagen; onderlip 3-lobbig; 4 ingesloten meeldraden; eierstok bovenstan-dig, met 1 stijl en 1 stempel; doosvrucht 2-hokkig, veelzadig, met 6—10 tanden of kleppen openspringend.

1 Stengels hangend, kruipend of liggend; bladen

kort en breed...........2

Stengels rechtovereind; bladen lang en smal . 4

2 Plant onbehaard; bladstelen langer dan de schijven, die bijna cirkelrond en 3 — 5-lobbig zijn. Aan oude

muren.........L. Gymhalaria L.

Plant behaard; bladstelen korter dan de schijven, die niet handvormig-gelobd zijn.....3

3 Middelste en hoogste bladen spiesvormig; bloemstelen onbehaard; zaden met een netwerk van verheven lijsten. Op bouwland . . L. Elatine Mill. Bladen nooit spiesvormig, maar eirond oi ovaal; bloemstelen sterk-behaard; zaden fijn-gegroefd. Op bouwland.........Z. spuria Mill.

4 Bloemen geel. Op bouwland, langs wegen enz.,

in zandige streken.....1. vulgaris Mill.

Bloemen blauw of blauw-(ook wel violet-) geaderd. 5

5 Bloemstelen 3 — 5 maal langer dan de kelk; plant doorgaans met haren en kliertjes bezet. Op zandig bouwland en in hoven ... X. minor Desf. Bloemstelen even lang als of korter dan de kelk; plant bijna zonder haren en klieren . . . . G

6 Bloemkroon zeer klein, blauw; zaden plat, in een

-ocr page 368-

73, Antirrhineae. 350

vliezigen vleugel gevat; éénjarige plant met een penwortel. Op zandig bouwland. L. arvensis Desf. Bloemkroon tamelijk groot, bleekblauw met violette aderen; zaden driekant; overblijvende plant met een stengelvoet. Op muren (Ned. Limburg).

L, striata DG.

5. Veronica L.

Kelk met 4 of\' 5 meest ongelijke slippen; bloemkroon stervormig, met eene zeer korte buis en 4 slippen, waarvan ;de bovenste de anderen in grootte overtreft; meeldraden 2, uit elkander wijkend en buiten de bloemkroon uitstekend; eierstok bovenstandig, met 1 stijlen 1 stempel; doosvrucht doorgaans omgekeerd-hartvormig of rondachtig, aan den bovenrand uitgesneden , 2-hok-kig, veelal loodrecht op het tussohenschot afgeplat, met vele of iveinige zaden en 2—4 kleppen.

1 Bloemen in trossen..........2

Bloemen in de oksels der bladen,afzonderlijk gezeten ..............16

2 Trossen in de oksels der bladen en dus over de geheele plant verspreid........3

Trossen enkel aan de toppen des stengels en der takken, die zij afsluiten........10

3 Kelk 4-slippig...........4

Kelk 5-slippig...........9

4 Plant onbebaard...........5

Plant zaohtharig...........7

5 Bladen lijn-lancetvormig; stengels uiterst tenger;

bloemtrossen afwisselend; kelk veel korter dan de vrucht; bloemstelen haardun, 2 tot 3 maal langer dan het schutblad. In duinpannen, veenen, aan

waterkanten........V. scutellata L.

Bladen eirond of lancetvormig; stengels stevig; bloemtrossen tegen elkander overgesteld; kelk even

-ocr page 369-

351 Antirrhineae, 73.

lang als de vrucht; bloemstelen P/g tot 2 maal langer dan het schutblad ..........6

6 Bladen ongesteeld, lancotvormig, spits; stengel vierkant. Aan en in slooten, plassen, enz.

F. Anagallis L.

Bladen gesteeld, kort- of lang-ovaal, stomp; stengel rolrond. Aan beekjes, slooten en op andere vochtige plaatsen.....V. Beccahunga L.

7 Stengelleden met twee vertikale lijsten van zachte haren; kelk langer dan de vrucht. Op grasvelden, aan wegen, langs boschkanten. V. Chamacdrys L. Stengelbladen in de rondte zachtharig; vrucht veel langer dan de kelk..........8

8 IJle bloemtrossen van 2 —5 bloemen; vrucht ge-vvimperd, maar zonder klieren, aan de beide vlakke zijden onbehaard. In vochtige bosschen. F. montana L. Dichte bloemtrossen met talrijke bloemen; vrucht geheel met klierdragende haren bezet. Op opene en beschaduwde plekken in zand-, duin- en heidestreken .........F. officinalis L.

9 Bladen lijn-lancetvormig, met naar achter gekrulde randen; kelk en vrucht niet gewimperd. Op zonnige heuvels en hooggelegen dijken en grasgronden.

V. prostrata L.

Bladen eivormig of langwerpig, grof- en soms vrij diep-gezaagd; kelk en vrucht gewhpperd. Als de voorgaande........F. latifolia L.

10 Hooge plant met een bijkans houtigen stengel; zeer lange en dichte bloemtrossen, en twee spitse onderste kroonslippen. Op vochtige wei- en hooilanden , aan oevers, enz. ... F. longifolia L. Lage plant met een kruidachtigen stengel, min of meer ijle bloemtrossen, en twee stompe onderste kroonslippen............11

-ocr page 370-

73, Antirrhineae. 352

11 Bladon zeer diep ingesneden, vin- of handspletig of

-deelig..............12

Bladen gaafrandig of gekarteld, maar niet diep ingesneden............13

12 Bladen vindeelig (de allerondersten gaaf); bloemen dicht op elkaar; bloemstelen even lang als of korter dan de kelk; vruchten plat; zaden vlak, schildvor-mig. Op open en bebouwden zandgrond. V. verna L. Bladen handdeelig (de allerondersten gaaf); bloemen wijder uit elkaar; bloemstelen langer dan dokeik; vruchten gezwollen; zaden schotelvormig. Op zandig bouwland ....... V. triphyllos L.

13 Bladen bijna gaafrandig of zeer oppervlakkig gekarteld .............14

Bladen zeer duidelijk- en vrij diep-gekarteld . 15

14 Stengels aan hun voet nederliggend en beworteld; bladen eivormig of ovaal; schutbladen doorgaans korter dan de vruchten; vruchtstelen even lang als of langer dan de vruchten. Aan wegen, op wei- en bouwland, op grasvelden, enz. . V. serpyllifolia L. Stengels aan hun voet onbeworteld; bladen lang-werpig-omgekeerd-eirond of lancetvormig; schutbladen veel langer, vruchtstelen veel korter dan de vruchten. Op onbebouwde plaatsen. V. pertgrina\\j.

15 Bloemstelen korter, schutbladen langer dan de platte, omgekeerd-hartvormige vruchten; zaden vlak. Op bouwland, braak land, enz. . . . V. arvensis L. Bloemstelen even lang als of langer dan de gezwollen, bijna cirkelronde vruchten; schutbladen doorgaans korter dan de vruchten; zaden schotelvormig. Op bouwland.......V. praecox All.

16 Kelkslippen hartvormig ; vrucht onbehaard, 4-zadig. Op bouw- en moesland, aan wegen, tusschen \'t gras, enz........V. hederaefolia L.

-ocr page 371-

353 Antirrhineae, 73.

Kelkslippen niet hartvormig; vrucht zaehtharig, met meer clan 4 zaden........17

17 Bloemstelen veel langer dan de bladen; vrucht zeer plat, met wijd uit elkander wijkende lobben en eene zeer wijde bocht daartusschen. Op braakland, in hoven.....F. Buxhaumn Ten.

Bloemstelen bijkans even lang als de bladen; vrucht opgeblazen, met weinig uit elkander wijkende lobben en eene nauwe bocht daartusschen ...18

18 Bloemkroon witachtig, met ééne blauwe slip; vruchten met enkel klierdragende haren; bladen langer dan breed. Op bouw- en moesland. V. agrestic L.

Bloemkroon geheel helderblauw; vruchten ten deele met gewone, ten deele met klierdragende haren; bladen doorgaans even breed als lang . . . 19

19 Kelkslippen langwerpig, aan hun voet met de randen niet over elkander liggend; meeldraden vrij ver boven den benedenrand der kroonbuis gezeten; stijl niet boven den uitgesneden rand der vrucht uitstekend. Op bouw- en moesland. F. opaca Fr. Kelkslippen eivormig, aan hun voet met de randen over elkander liggend; meeldraden dicht bij, den benedenrand der kroonbuis gezeten; stijl bovenden uitgesneden rand der vrucht uitstekend. Op bouwen moesland........F. polita Fr.

6. Limosella L,

Kelk 5-slippig; bloemkroon met eene korte opgeblazen buis, die den kelk in lengte evenaart, en een 5-slip-pigen zoom met bijna gelijke en vlak uitgespreide slippen; meeldraden 4, zeldzamer 2, nauwelijks buiten de bloemkroon uitstekend; eiei\'stok bovenstandig, met 1 stijl en 1 stempel; doosvrucht 1- of naar beneden 2-hokkig, veelzadig, 2-kleppig.

1 Éénjarige, zeer kleine waterplant, met eeno rozet van lang-gesteelde, langwerpige, gaafrandige bladen,

-ocr page 372-

73, Antirrhineae. 354

en kleine rozeroode bloemen, die op lange stelen in de oksels der bladen staan. Langs rivieroevers, vijvers, aan slooten, enz. ... X. aquatica L.

74. OROBANCHEAE Juss. *

1 Bloemen ongesteeld; geene schijf aan den voet des

eierstoks.........1. Oróbanche.

Bloemen gesteeld; eene schijf aan den voet des eierstoks..........2. Lathraea.

1. Oróbanche L. Bremraap.

Kelk uit 2 vrije of hijtia vrije, gave of gespleten (2-slippige) helften bestaande, of klokvormig, bijkans regelmalig, 4-(zelclzanier 5-)slippig; bloemkroon 2-lip-pig, met eene gespleten, uitgesneden of gave boven-, en eene uitgespreide, 3-lobbige onderlip; meeldraden 4, didynamisch; eierstok bovenstandig, met 4 pariëtale zaadlijsten, 1 stijl en een 2-lobbigen stempel; zaaddoos veelzadig, 1-hokkig, meer of minder volkomen 2-klep-pig. Wortelparasieten.

1 Bloemen behalve van een grooter, nog van 2 kleinere, zijdelings geplaatste schutbladen voorzien;

kelk klokvormig...........2

Bloemen enkel met een groot schutblad; kelk 2-kleppig..............3

2 Stengel onvertakt; lobben van de onderlip der kroon meer spits dan stomp; de twee zijdelings geplaatste schutbladen smal-lijnvormig (op Achillea Millefolium) .........O. coerulea Vill.

Stengel doorgaans vertakt; lobben van de onderlip der kroon meer stomp dan spits; de twee zijdelings geplaatste schutbladen eirond-lancetvormig (op Cannabis sativa, en [in den Leidschen Hortus] op Gall/ops is bicolor en Coreopsis tinctoria) O. ramosa L.

-ocr page 373-

355 Orobaneheae, 74.

3 Kelk ongeveer zoo lang als de bloemkroon of hare

buis...............4

Kelk ongeveer half zoo lang als de kroonbuis . 7

4 Meeldraden zeer laag in de kroonbuis gezeten (op Sarothamnus scoparius) ... O. Eapum Thuill. Meeldraden ongeveer op \'t midden der kroonbuis gezeten..............5

5 Helradraden kaal of aan hun voet met enkele verspreide haren bezet..........6

Helmdraden van hun voet tot over hun midden dicht behaard, hooger op met fijne korrels bezet

(op Picris hieracioides) ... O. Picridis Schultz.

6 Bloemkroon plotseling knievormig-gebogen, blauwwit tot licht-violet, met donkerder aderen (op Eryn-

gium campestre).....O. amethystea Thuill.

Bloemkroon niet plotseling knievormig-gebogen, geelwit met lila- of roodachtige aderen (op Trifolium pratense, sativum en repens) ... O. minor Sutt.

7 Helmdraden oven boven den voet der bloemkroon gezeten; stempel donkerpurper (op Galium verum

en Galium Mollugo).....O. Galii Duby.

Helmdraden op de hoogte van de kromming quot;der kroonbuis gezeten; stengel wasgeel (op Medicago falcata en sativa).....O. rubens Wallr.

2. Lathraea.

Kelk klokvormig, 4-slippig; bloemkroon-2-lippig , met eene gave boven- en eene kortere 3-lobbige onderlip; meeldraden 4, didynamisch; eierstok met 4 pariëtale zaadlijsten, bovenstandig, aan zijn voet met eene sikkelvormige schijf, en met 1 stijl en een 2-lobbigen stempel; zaaddoos veelzadig, 1-hokkig, meer of minder volkomen 2-kleppig.

1 Eene wortelparasiet met een vleezig geschubden wortelstok, en eene dichte aar van vleeschkleurige

-ocr page 374-

74, Orobancheae. 356

en naar éóne zijde gekeerde bloemen. De laatston staan in don oksel van vliezige schubben, maai missen de twee zijdelingsche schutbladen der Bremrapen (op de wortels van boomen in bosschen), (Ned. Limburg).....L. Squamaria L.

75. LABIATAE Juss. *

1 Bloemkroon trechter- of klokvormig (niet 2-lippig),

met bijna gelijke slippen........2

Bloemkroon 2-lippig, soms echter met eene zeer kleine of gespleten bovenlip.......4

2 Vier meeldraden...........3 j

Twee meeldraden.......3. lycopus.

3 Kelk 5-tandig; kelkmond niet door haren gesloten.

1. Mentha, l

Kelk bijna 2-lippig; kelkmond door haren gesloten.

2. Pulegium.

4 Bloemkroon door de kleinte der bovenlip schijnbaar 1-lippig............5 1

Bloemkroon duidelijk 2-lippig......6

5 Bovenlip zeer klein, in den vorm van 2 naar boven gerichte tanden......22. Ajuga.

Bovenlip aan de rugzijde gespleten, waardoor hare twee korte tanden tot de onderlip schijnen te be- ^ hooren..........23. Teucrium.

G Twee vruchtbare meeldraden; hokjes der helmkiiop-pen door een lang helmbindsel van elkander gescheiden ...........4. Salvia. 1

Vier vruchtbare meeldraden; hokjes der helmknoppen aan elkander sluitend.......7

-ocr page 375-

357 Labiatao, 75.

7 Kelk met 10 haakvormige naar buiten gekromde

tanden.........17. Marruhium.

Kelk met 5 rechte tanden.......8

8 Meeldraden van elkander verwijderd, nu eens recht en uit elkander wijkend, dan eens met eene lichte kromming tot elkander nijgend, niet zelden buiten de bloemkroon uitstekend......9

Meeldraden dicht bij elkander gezeten, met evenwijdige helmdraden, onder de bovenlip der bloemkroon verscholen . .........13

9 Meeldraden recht, doorgaans buiten de bloemkroon

uitstekend............10

Meeldraden tot elkander nijgend, niet buiten de bloemkroon uitstekend........12

10 Kelk 2-lippig, met 3 kleine en 2 zeer lange tanden ............6. Thymus.

Kelk 5-tandig, met bijkans even lange tanden 11

11 Onderlip der bloemkroon gaaf; bloemen tot eene

eenzijdige aar vereenigd.....9. Hyssopus.

Onderlip der bloemkroon gespleten; bloemen tot wijd getakte tuilen vereenigd. . . 5. Origanum.

12 Bloemen tot dichte kluwens vereenigd, dié door een omwindsel van priemvormige schutbladen gesteund worden.......8. Clinopodium.

Bloemen in ijle kransen, zonder omwindsel.

7. Calamintha.

13 Kelk 2-lippig, na den bloei door de toenadering

der beide lippen gesloten.......14

Kelk buis- of klokvormig, zelden 2-lippig, maar nooit door de toenadering der lippen gesloten 15

14 Kelkslippen getand, zonder verhevenheid op de

platte bovenlip.......21. Prunella.

Kelkslippen gaaf, met een bultje op de platte bo-

ll

HI ; P

ï

ii r \\V

g):

)er

■J

-ocr page 376-

75, Labiatae. 358

venlip..........20. Scutellaria.

15 Binnenste meeldraden langer dan de buitenste 16 Binnenste meeldraden korter dan de buitenste 17

16 Helmknoppen bij paren tot een kruis samenkomend ; de bloemen in de oksels der stengelbladen,

11. Glechoma.

Helmknoppen niet tot kruisen samenkomend; de bloemen niet in de oksels der stengelbladen.

10. Nepeta.

17 Stengelbladen voor het meerendeel bandlobbig.

19. Leonurus.

Stengelbladen ten hoogste gezaagd, gekarteld ol getand.............18

18 Stengelbladen naar onder versmald, nooit hartvormig ..............19

Stengelbladen, althans de lageren ,. met een hart-vonnig-uitgesneden voet . . ......21

19 Kelktanden in een naakten stekel uitloopend.

14. Gdleopsis.

Kelktanden met eene niet stekelige, gewimperde punt..............20

20 Bloemen bleekgeel; schijnkransen zittend.

15. Stachys.

Bloemen rood of wit; schijnkransen gesteeld.

18. Ballota.

21 Bloemen fraai-geel.....13. Gcdeobdolon.

Bloemen rood, paars of wit......22

22 Schijnkransen gedragen door een steel van 2 — 5

millim. hoogte........18. Ballota.

Schijnkransen ongesteeld.......23

23 Onderlip der bloemkroon links en rechts met een priemvormig tandje , . . . . . 12. Lamium,

-ocr page 377-

359 Labiatae, 75.

Onderlip der bloemkroon zonder priem vormige tandjes.............24

34 Kroonbuis inwendig met een haarring; kelktanden

uitgespreid.........15. Stachys.

Kroonbuis inwendig zonder haarring; kelktanden recht overeind gezeten.....16. Betont ca.

1. Mentha L. Munt.

Kelk buisvormig, 5-tandig; bloemkroon trechtervormig, met 4 slippen, waarvan de hoogste wat breeder is dan de anderen en soms daarenboven gespleten; meeldraden 4, even lang, uit elkander wijkend.

1 Bloemen in eindelingsche dichte aren, waarboven

geene bladerrozet gezien wordt......2

Bloemen in kluwens of schijnkransen, die ver uit elkander of naar boven wat dichter bij elkander staan..............3

3 Stengelbladen bijna cirkelrond, naar voren afgerond , plotseling spits toeloopend, sterk gerimpeld, aan de onderzijde met een net van sterk vooruitspringende nerven; schutbladen lancetvormig; de geheele plant met wollige haren bezet. Op vochtige plaatsen, aan slootkanten, enz.

M. rolundifolia L. Stengelbladen langwerpig-eirond of eirond-lancet-vormig, langzaam spits toeloopend, aan de onderzijde enkel met eene vooruitspringende hoofd- en zijnerven; schutbladen priemvormig. M. sylvestris L.

3 De toppen des stengels en der takken sluiten met een bloemkluwen. Aan slooten, plassen, enz.

M. aquat/ca L.

De toppen des stengels en der takken sluiten met eene bladerrozet...........4

4 Kelkslippen breed-driehoekig (stengelleden p. m. 1 — 2 centim. lang, zoodat de bladerparen vrij

-ocr page 378-

75, Labiatae. 360

dicht op elkander staan; uitloopers kuotsvormig). Op zandige of leemachiige akkers, aan waterkanten , enz..........M. arvensis L.

Kelkslippen smal-laneet- of priomvormig ... 5

5 Tanden der stengelbladen zeer kort, niet scherp, met een breeden voet. Aan waterkanten. AI, saliva L. Tanden der steugelbladen lang, smal en scherp. Als de vorige.......M. gentilis L.

De soorten van Mentha vormen gemakkelijk hybriden, en wisselen daarenboven veelvuldig af ten opzichte van de dichtheid van haar harig bekleedsel.

2. Pulegium Mill. Polei.

Kelk bijna 2-Hppig; kelkmond na den bloei door haren gesloten. Voor het overige als Mentha.

1 Overblijvende kruidachtige plant met liggenden stengel en takken, elliptische, kort-gesteelde bladen, en wijd uit elkander staande rozeroode of lichtpaarse bloemkluwens. De toppen des stengels en der takken sluiten met eeue bladerrozet. Aan waterkanten en op andere vochtige plaatsen.

P. vulgare Mill.

3. Lycopus L. Wolfspoot.

Kolk klokvormig, 5-tandig; bloemkroon trechtervonnig, 4-lobbig (bovenste lob dikwerf gespleten); meeldraden 2 (de beide anderen doorgaans tot een paar iijne draadjes verarmd); nootjes omgekeerd-ei rond, aan de buitenzijde plat, aan de binnenzijde bol, in de rondte door een gezwollen rand omgeven.

1 Overblijvend kruid, met langwerpige of lancetvor-mige, zeer diep en grof gezaagde, naar onder ook wel vinspletige, bladen en wijd uit elkander staande, dichte kluwens van kleine witte bloemen. Op vochtige plaatsen, aan oevers , muren, langs waterkanten , enz........L. earopaeus L,

-ocr page 379-

361 Labiatae, 76.

4. Salvia L. Salie.

Kelk buis- of klokvormig, 2-lippig, met eene gave of 3-tandige boven- en eene gespleten onderlip, zonder haren in de keel; bloemkroon 2-lippig, met eene helm-vormige, gave of uitgesneden, boven- en eene 3-lobbige onderlip; meeldraden 2, met zeer korte helmdraden, maar zeer lange dwars geplaatste helmbindsels. Alleen het bovenste hokje des helmknops brengt stuifmeel voort.

1 Schutbladen gekleurd S. sylvestris L. Schutbladen groen..........2

2 Bloemkroon inwendig met een haarring ... 3 Bloemkroon inwendig zonder haarring ... 4

3 Stengel heesterachtig; helmbindsel met één vruchtbaar en één onvruchtbaar hokje; bladen ei-lan-cetvormig of lancetvormig; geurige plant.

f S. officinalis L.

Stengel kruidachtig; helmbindsel enkel met een vruchtbaar hokje; bladen driehoekig-hartvormig ; onaangenaam riekende plant f S. verticillata L.

4 Bloemkroon 3—5 maal langer dan de kelk; stijl ver buiten de bovenlip der kroon uitstekend; bladen aan hun voet duidelijk uitgesneden. Op drogen grasgrond , aan dijken en wegen.

S. pratensis L.

Bloemkroon nauwelijks langer dan de kelk; stijl niet buiten de bovenlip der kroon uitstekend; bladen uiterst weinig uitgesneden aan hun voet. Op drogen grasgrond.....S. Verhenaca L.

5. Origanum L. Orego.

Kelk buis-klokvormig, met 5 bijna even lange tanden, na den bloei door haren gesloten ; bloemkroon 2-lippig, met eene rechte, bijna vlakke, uitgesneden boven- en eene uitgespreide, 3-lobbige onderlip (deze lobben zijn bijna

H:

16

-ocr page 380-

75, Ijabiatae. 362

even groot en de middelste is oningesneden); meeldra den 4, buiten de bloemkroon uitstekend, uitcenwijkenc (de buitenste een weinig langer dan de binnenste); helm bindsel breed, boogvormig, en de helmhokjes daardooi aan hun voet van elkander verwijderd.

1 Een overblijvend kruid met hooge, overeindstaande stengels en takken ; gesteelde , eivormige, oppervlakkig gezaagde bladen en roode bloemen, die eerst tot eene soort van aartjes , en daarna tot tuilen vereenigd zijn. De paarse schutbladen zijn langei dan de kelk. Op onbebouwde zonnige plaatsen aan dijken, stadsvesten, enz. . . O. vulgare L.

Wisselt af met witte bloemen.

6. Thymus L. Tijm.

Kelk klokvormig, 2-lippig, met drie korte driehoekige tanden aan de boven-, en 2 priemvormige, lange, ge-wimperde tanden aan de onderlip; kelkbuis na den bloei door haren gesloten; bloemkroon 2-lippig, met eene rechte , bijna vlakke , gave of uitgesneden boven-, ei eene uitgespreide 3-lobbige onderlip met bijna even groot( lobben; meeldraden 4, doorgaans buiten de kroon uitstekend en uiteenwijkend (de buitenste een weinig langei dan de binnenste); helmbindsel breed, bijna driehoekig en de helmhokjes daardoor aan hun voet van elkander verwijderd.

1 Een heesterachtig plantje met dunne , liggende stengels en takken ; gesteelde , gaafrandige, aan hun voel met lange kleurlooze wimpers bezette bladen , en eindelingsche bloemkluwens. De kelken en schutbladen zijn donkerpaars en de kroonen rood. Op heide- en zandgrond en in de duinen.

Wilde Tijm. T. Serpyllum L

Wisselt af met witte bloemen en groene schutbladen ei verder met meer of minder haar, en breedere of smal lere bladen. Soms vindt men klein- en bleekbloemigf individuen met steriele helmknoppen.

7. Calamintha Mönch.

Kelk buis- of klokvormig, met 3 korte, gewimperde priemvormige tanden aan de boven-, en 2 langere aan

-ocr page 381-

363 Labiatae, 75.

_

de onderlip ; kelkbuis na den bloei door haren gesloten; bloemkroon 2-lippig, met eene rechte , bijna vlakke , gave of uitgesneden boven-, en eene uitgespreide, 3-lob-bige onderlip met bijna even groote lobben; meeldraden 4, onder de bovenlip der kroon tot elkander nijgend (de buitenste 2 langer dan de binnenste); helmbindsel breed, bijna driehoekig, en de helmhokjes daardoor aan hun voet van elkander verwijderd.

1 Bloemen gesteeld, maar niet uit een hoofdsteel ontspringend, tot 6-bloemige scliijukransen bij elkaar gezeten; kelk naar ouder opgeblazen; plant éénjarig. Op zand- en duingrond . . . C. Acinos Olairv.

Bloemen gesteeld, uit een hoofdsteel ontspringend, tot 6-10- of meerbloemige schijnkransen bij elkaar gezeten; kelk niet opgeblazen aan zijn voet; plant overblijvend............2

2 Kelkmond met weinige haren, die nauwelijks naar buiten uitsteken; nootjes bijna kogelrond. Op hooge gronden aan heggen en op andere begroeide plaatsen ........C. officinalis Mönch.

Kelkmond dicht met haren bewassen, die er buiten uitsteken; nootjes langwerpig. . . . C. Nepeta Clairv.

8. Cli nop odium L.

Kelk buisvormig, gekromd, 2-lippig, met 3 korte, ge-wimperde, priemvormige tanden aan de boven-, en 2 langere aan de onderlip; kelkbuis na den bloei door haren gesloten; bloemkroon 2-lippig, met eene rechte, bijna vlakke , uitgesneden boven-, en eene uitgespreide, 3-lobbige onderlip, met bijna even gröote lobben; meeldraden 4, onder de bovenlip der kroon tot elkander nijgend; helmbindsel bijna driehoekig, en de helmhokjes daardoor aan hun voet van elkander verwijderd; schijnkransen door talrijke priemvormige, gewimperde schutbladen, in den vorm van een omwindsel, omgeven.

1 Een overblijvend kruid met eivormige bladen en paarse bloemen, die tot veelbloemige, tamelijk

-ocr page 382-

75, Labiatae. ^ 364

wijd uiteenstaande schijnkransen vereenigd zijn. In duinen eu heuvelachtige streken, op open plekken in bosschen, aan heggen, enz. C. vulgare L.

9. Hyssopus L.

Kelk buisvormig, naar boven een weinig breeder, met 5 driehoekige, bijna even lange tanden, na den bloei niet door haren gesloten; bloemkroon 2-lippig, met eene rechte, bijna vlakke, 2-lobbige boven-, en eene uitgespreide, 3-slippige onderlip, welker middelste slip veel grooter is dan de beide andereen uit een middelstuk met twee dwars daarvan uitgaande zijlobben bestaat; meeldraden 4, ver boven de bloemkroon uitstekend (de buitenste een weinig langer dan de binnenste); helmhokjes tijdens het stuiven in elkander overgaande.

1 Heesterachtige plant met lancetvormige bladen en hemelsblauwe bloemen, die , in tamelijk dichte schijnkransen, naar ééne zjjde gekeerd staan. Op oude muren .... Hijssop. H. officinalis L.

10. Nep eta L.

Kelk eerst buis-, later meer klokvormig, met 5 bijna even lange , snial-driehoekige, bijna priemvormige tanden, na den bloei door weinige haren (als door spinrag) gesloten; bloemkroon met eene zeer nauwe buis en eene plotseling in wijdte toenemende bovenhelft, 2-lippig; Ijovenlip recht, een weinig helmvormig-gebogen, 2-lippig; onderlip uitgespreid, met 2 korte zij- en eene veel grootere , naar voren een weinig lepelvormige , gekartelde middellob ; meeldraden 4, onder de bovenlip der kroon aan elkander evenwijdig (de buitenste korter dan de binnenste); helmhokjes tijdens het stuiven in elkander overgaande.

1 Overblijvend kruid met hart- of hart-eivormige grofgezaagde, bladen en witte , rood gevlekte, tot eindelingsche , uit dichte schijnkransen gevormde, aren vereenigde bloemen. De geheele plant is met korte zachte haren bezet en heeft gladde nootjes. Op ruwe plaatsen, op puin, aan dijken en wegen.

Kattekruid. N. Gaiaria L. In Limburg zijn exemplaren gevonden met een citroen-

-ocr page 383-

Lataiatae, 76.

reuk (var. fi. citriodora Dum.). N. Ncpetélla L. met lanoetvorniige bladen en oneffene ruwe nootjes , heeft men een paar malen in ons vaderland aangetroffen.

11. Glechoma L.

Kelk buisvormig, niet 5 bijna even lange , driehoekige ,

Êriemvormig eindigende tanden, na den bloei niet met aren gesloten ; bloemkroon 2-lippig, met eene zeer wijde keel en eene rechte, bijna vlakke, 2-slippige boven-, en eene uitgespreide 3-slippige onderlip, welker middelste slip veel grooter is dan de zijdelingsche en dikwerf uitgesneden; meeldraden 4, onder de bovenlip verboi\'gen, tot elkander genaderd; helmhokjes der gelijknamige meeldraden bi] het stuiven met elkander een kruis vormend.riemvormig eindigende tanden, na den bloei niet met aren gesloten ; bloemkroon 2-lippig, met eene zeer wijde keel en eene rechte, bijna vlakke, 2-slippige boven-, en eene uitgespreide 3-slippige onderlip, welker middelste slip veel grooter is dan de zijdelingsche en dikwerf uitgesneden; meeldraden 4, onder de bovenlip verboi\'gen, tot elkander genaderd; helmhokjes der gelijknamige meeldraden bi] het stuiven met elkander een kruis vormend.

1 Overblijvend kruid met liggende stengels en overeind staande bloeiende takken. Bladen hart- of niervormig, gekarteld; schijnkransen meest 6-bloe-mig; bloemen blauw of paars, met eene sterk met franjeachtige haren bezette onderlip.

Aardveil of Hondsdraf. G. hederacea L.

Wisselt af in de grootte der bladen en de dichtheid van het harig overtreksel; ook vindt men soms kleinbloe-mige individuen met steriele helmknoppen.

12. Lamium L. Doovenetel.

Kelk klokvormig, met 5 bijna gelijke , lancetvormige , priemvormig eindigende tanden, na den bloei niet met haren gesloten; bloemkroon 2-lippig, met eene gewelfde, gave of uitgesneden, naar onder saamgetrokken boven-, en eene 3-lobbige onderlip, doch waaryan de zijlobben zeer kort en afgeknot of bijna niet waarneembaar, de middelste daarentegen groot en omgekeerd-hartvormig is; aan of op de plaats der zijlobben vindt men doorgaans aan weerszijden 1 of 2 kleine stekeltjes; meeldraden 4, dicht nevens en aan elkander evenwijdig onder de bovenlip der kroon verborgen (de buitenste langer dan de binnenste); helmknoppen doorgaans gebaard, die der gelijknamige paren tot elkander genaderd ; helmhokjes van eiken nelmknop bij het stuiven in elkander overgaande.

1 Helmknoppen kaal...... . . X. Orvala L.

365

-ocr page 384-

75, Labiatae.

366

2

3

Helmknoppen gebaard .... 2 Kroonbuis recht, zonder haarring

Kroonbuis gekromd, met een haarring ... 5

3 Hoogere bladen stengelomvattend, te zamen een kraag om den stengel vormend. Op bouwland , in moeshoven, aan dijken, enz. . L. amplexicaule L.

Hoogere bladen niet stengelomvattend ... 4

4 Bladen onregelmatig-gekarteld, de middelste nier-hartvormig ......f L. intermedium Fr.

Bladen diep- en grof-gezaagd, de middelste hart-vormig-driehoekig. Op bebouwde gronden en aan wegen..........L. incisum W.

5 Bloemen wit. Aan wegen , tusschen kreupelhout, op ruwe plaatsen, enz.......L. album L.

Bloemen rood of paars........6

6 Bladen meer gekarteld dan gezaagd, hart-eivor-mig, ongeveer zoo lang als breed; bloemkroon aan weerszijden van de keel met 2 stekeltjes. Op bouwland en in moeshoven, aan wegen, tusschen kreupelhout, enz......L. purpureum L.

Bladen meer gezaagd dan gekarteld, hart-eivor-mig, ongeveer tweemaal langer dan breed; bloemkroon aan weerszijden van de keel met 1 stekeltje. In heggen , aan boschkanten, in grienden , enz..........L. maculatum L.

13. (raleobdolon Huds.

Kelk buis-klokvormig, met 5 bijna even groote. lancet-vormige , priemvormig eindigende tanden, na den bloei niet met baren gesloten; bloemkroon S-vorraig, 2-lip-pig, niet eene doorgaans ingesloten, inwendig met een haarring bedeelde buis , eene gewelfde , gave boven-, en eene uitgespreide, 3-slippige onderlip; slippen lang en spits; meeldraden 4, onder de bovenlip verborgen,

-ocr page 385-

367 Labiatae, 75.

on aan elkander evenwijdig (de buitenste langer dan de binnenste); helraknoppen ongebaard, bij paren tot elkander genaderd, met hokjes, die eerst aan hun voet uit elkander wijken, en ten laatste in elkander overgaan.

Een overblijvend kruid met ten deele hartvormige, ten deele ook hart-eivormige en eivormige, grof gezaagde, hier en daar bijna gekartelde bladen en gele bloemen; schijnkransen vrij ver uit elkander. In bosschen en, op vochtige plaatsen, tusschen hakhout........£?• luteum Huds.

I i

M

14. Galeopsis L. Hennepnetel.

Kelk buis-klokvormig, met 5 al of niet priemvormige , stekelige, bijna even groote tanden , na den bloei niet met haren gesloten; bloemkroon 2-lippig, met eene helmvormige, gave of uitgesneden boven-, en eene uitgespreide, 3-slippige onderlip, welker eivormige zü-slippen korter zijn dan de gave of gespleten middelslip; keel der bloemkroon wijd, aan weerszijden met eene kegelvormige verhevenheid; meeldraden 4, onder de bovenlip verborgen en aan elkander evenwijdig (de twee buitenste langer dan de binnenste); helmknoppen paarswijze tot elkander genaderd, met driehoekige hokjes,quot; die ten laatste boven elkander staan, elkander met hunne bases bestrijken en elk afzonderlük met eene boogvormige spleet opensplijten, wier bolle zijde gekeerd is naar den top.

1 Stengel onder de knoopen sterk gezwollen en aldaar vooral met stijve uitstaande haren bezet. 2

Stengel onder de knoopen niet gezwollen, zacht-harig..............4

2 Bloemkroon zwavelgeel, met eene roede of purperen vlek op de middelslip der onderlip. Op bouwland , langs wegen en tusschen hakhout.

G. versicolor Curt. Bloemkroon rozerood, paars of wit .... 3

-ocr page 386-

75, Iiabiatae. 368

3 Bloemkroon rozerood, met eene purperen of paarse, in een witten rand gevatte, naar beneden met 2 gele vlekken geteekende middelslip der onderlip; kroonbuis korter dan de kelk; middelslip der onderlip langwerpig, niet gekarteld, uitgesneden, ten laatste met de randen naar buiten gekromd. Op bouwlanden, aan dijken en wegen, f G. bifida Bönn.

Bloemkroon paars of wit, in het eerste geval met eene donkerder geaderde, in het tweede met eene zwavelgeel gevlekte en met purperen stippen geteekende middeislip der onderlip; kroonbuis doorgaans een weinig langer dan de kelk; middelste slip der onderlip bijna vierkant, gekarteld. Op bouwland , tusschen hakhout en op andere ruige plaatsen.

G. Tetrahit L.

4 Bloemkroon lichtgeel; stengel geelgroen , met gele klierdragende haren. Op bebouwden en onbebouw-den zandgrond.....G. ochroleuca Lam.

Bloemkroon rood of wit; stengel min of meer purperkleurig , met roode klierdragende haren. Op bouwlanden, in bosschen en op ruige plaatsen.

G. Ladanura L.

Wisselt af met breedere (var. latifolia) en smallere bladen (van angustifolia) en met zeer kleine bloemen (var. an-gustifolia parviflora).

15. Stachys L.

Kelk buis-klokvormig, met 5 priemvormig eindigende, bijna even lange tanden, na den bloei niet door haren gesloten; bloemkroon 2-iippig, met eene inwendig met een haarring bedeelde buis, eene doorgaans rechte, lepel-vormige, gave of nauwelijks uitgesneden boven-, en eene uitgespreide 3-slippige onderlip; slippen afgerond, die van het midden grooter dan de zijslippen; meeldraden 4, aanvankelijk onder de bovenlip tot elkander genaderd en aan elkander evenwijdig, later, door het naar buiten wijken der langere buitenste , van elkander verwijderd; hehnhokjes ten laatste overeind en in elkander overgaande.

-ocr page 387-

369 Labiatae, 75.

1 Bloemen bleekgeel; bladen naar onder versmald. Op bouwland (Ned. Limburg) . . S. annua L.

Bloemen rood of wit; bladen naar onder afgerond

of hartvormig...........2

2 Bladen kort-hart-eivormig , met een afgerouden top , bijna even lang als breed; eenjarige lage plant.

Op bouwland en in moeshoven . . S. arvensis L.

Bladen veel langer dan breed; plant overblijvend, forsch..............3

I!

I

t •

fj r-? i

3 Bladen met een dik zilverwit vilt bedekt; bloem-kluwens zeer dicht bij elkander gezeten en met eene dichte wol bekleed. Op onbebouwde plaatsen, aan \'wegen en op kalkgrond (Ned. Limburg).

S. germanica L.

Bladen groen, meer of minder behaard; bloem-klnwens of schijnkransen zonder dichte wol . 4

\'

4 Bladen hart-eivormig. Op beschaduwde vochtige plaatsen, aan slootkanten S. sylvatica L.

Bladen laneetvormig , met een meer of minder duidelijk hartvormigen voet........5

5 Bladen spits, onder aan de plant gesteeld, hooger-op stengelomvattend. Op vochtige plaatsen\', op bouwland, in bosschen, aan waterkanten.

S. paluamp;tris L.

Wisselt af met witte bloemen; een meer of minder dicht baarkleed, smallere of breedere, langer of korter gestoelde bladen, en ijlere of dichtere Schijnkransen.

Bladen langzaam puntig toeloopend , allen gesteeld. Op beschaduwde en vochtige plaatsen , aau slootkanten .........5. amhigua Sm.

16. Betonica L.

Kelk buis-klokvormig, met 5 bijna even lange, priem-vormig eindigende tanden, na den bloei niet door haren

li

-ocr page 388-

75, Labiatae.

gesloten; bloemkroon 2-lippig, met eene kromme buis , zonder haarring, en eene gave of uitgesneden, reelate, doch naar voren een weinig naar boven gekromde, ondiep-lepelvormige boven-, en eene 3-slippige onderlip , welker afgeronde , doorgaans uitgesneden , middelslip grooter is dan de twee zijslippen; meeldraden 4, onder de bovenlip der bloemkroon tot elkander genaderd en aan elkander evenwijdig, na het stuiven niet naar buiten uitwijkend (de buitenste langer dan de binnenste); helmknoppen paarswijze tot elkander genaderd , met hokjes die ten laatste in elkander overgaan.

1 Overblijvend kruid met een beperkt getal bladparen en eene korte dichte eindaar, wier onderste schijnkrans echter gewoonlijk ver van de andere afstaat; bloemen purperkleurig. Op heiden, in bos-schen, tusschen hakhout in zandige streken.

B. officinalis L.

Wisselt zeer af in den vorm der bladen, die echter typisch eivormig-langwerpig zijn met een hartvormigen voet; en verder in de meerdere of mindere dichtheid van het harig bekleedsel.

17. Marrubium L.

Kelk bijkans rolrond, doorgaans met 10 harde, glanzige, naar buiten haakvormig omgebogene, meer of minder gelijke tanden, na den bloei door haren gesloten; bloemkroon 2-lippig, met eene bijkans ingesloten , inwendig met een haarring bedeelde buis, eene recht overeind geplaatste, rechte, bijna vlakke, 2-slippige boven-, en eene uitgespreide 3-slippige onderlip, welker afgeronde, doorgaans uitgesneden, middelslip grooter is dan de zijslippen; meeldraden 4, aan elkander evenwijdig , in de buis der bloemkroon opgesloten (de buitenste langer dan de binnenste); helmhokjes ten laatste in elkander overgaande.

1 Overblijvend wit-viltig kruid, met sterk netvormig 1 gerimpelde, bijkans cirkel- of eivormige, of eivormig-drieboekige, naar beneden langgesteelde bladen en kleine witte bloemen , die tot zeer dichte kluwens vereenigd zijn. Aan wegen , op duinen, in zandvlakten en op andere ruwe plaatsen. M. vulgar iL.\'

370

-ocr page 389-

Labiatae, 75.

18. Ballota L.

Kelk klok-trechtervormig, met 5 naar buiten puilende, op de tanden uitloopende ribben, en 5 naar binnen springende , tusschen die ribben gelegen hoeken, na den bloei niet door haren gesloten; kelktanden bijna even groot, breed, stomp, in eene stekelige punt uitloopend; bloemkroon 2-lippig, met eene geheel of bijna ingesloten, inwendig met een haarring bedeelde buis, eene rechte, ondiep-lepelvormige, gave of uitgesneden boven-, en eene niet volkomen horizontale, 3-slippige onderlip, welker stompe , al of niet uitgesneden, middelslip grooter is dan de stompe zijslippen ; meeldraden 4, buiten de buis uitstekend, onder de bovenlip tot elkander genaderd en aan elkander evenwijdig (de buitenste langer dan de binnenste) ; helmhokjes sterk uiteenwijkend, maar bij het stuiven ter nauwernood in elkander overgaande.

1 Overblijvend kruid met eivormige of eivormig-cir-kelronde, onregelmatig stomptandige, bladen en vrij ver uit elkander staande schijnkransen van roode bloemen. Aan wegen , op puin , op ruigten, enz...........-S. foetida Lam.

19. Leonurus L.

Kelk klokvorraig, 5-kant, met 5 bijna even lange, kort-driehoekige , priemvormig eindigende tanden, na den bloei niet door haren gesloten; bloemkroon 2-lippig, met eene kromme, geheel of ten naastebij ingesloten^ met een haarring bedeelde buis, eene rechte, langwerpige, zeer ondiep-lepelvormige, bijna gave boven-, en eene uitgespreide, 3-slippige onderlip , welker middelslip de beide zijslippen in grootte overtreft, en met deze , kort na \'t ontluiken, zich overlangs ineenrolt; meeldraden 4, buiten de buis uitstekend, onder de bovenlip der kroon tot elkander genaderd en aan elkander evenwijdig (de twee buitenste , die langer zijn dan de binnenste, na den bloei naar buiten uitwijkend); helmhokjes altijd nevens elkander gezeten en nooit in elkander overgaande.

1 Overblijvend kruid met 3—4 maal handvormig gespleten bladen , en roode , met lange , stijve, witte haren bezette bloemen. Op ruige, steenachtige plaatsen en langs wegen . . . L. Cardiaca L.

371

-ocr page 390-

75, Labiatae. 372

20. Scutellaria L.

Kelk klokvormig, 2-lippig, inwendig zonder haren, nu den bloei gesloten, doordien de bovenlip, bij wijze van een deksel, zich tegen de onderlip aanlegt; beide lippen ongeveer even groot, gaaf, doch de bovenste aan haar voet van eene dwarse opstaande kam voorzien; bloemkroon zonder haarring in de buis, 2-lippig, met eene rechte, helmvorraige, 3-slippige boven-, en eene gave onderlip; meeldraden 4, onder de bovenlip tot elkander genaderd en aan elkander evenwijdig (de buitenste langer dan de binnenste); helmhokjes ten laatste in elkander overgaande.

1 Bloemen hemelsblauw. Aan waterkanten en vochtige muren.......S. galericulata L.

Bloemen rozerood. Op veenachtige gronden en natten heigrond........S. minor L.

21. Prunella L.

Kelk buis-klok vormig, 2-lippig, inwendig zonder haren, na den bloei door de toenadering der beide lippen gesloten, met eene vlakke, breede, aan de voorzijde afgeknotte, met 3 zeer kleine tandjes gewapende boven-, en eene eivormige, naar voren gespleten en in 2 scherppuntige tanden uitloopende onderlip; bloemkroon 2-lippig, met eene nauwelijks buiten den kelk uitstekende, inwendig met een haarring bedeelde buis, eene gave, helmvormige boven- en eene 3-slippige onderlip ; meeldraden 4, onder de bovenlip der kroon tot elkander genaderd en aan elkander evenwijdig (de buitenste langer dan de binnenste) ; helmdraden even onder de inhechting van den helmknop van een spoorvovmig aanhangsel voorzien; helmknoppen met sterk uit elkander staande hokjes, die ten laatste in elkander overgaan.

1 Overblijvend kruid met ei- of ei-lancetvormige, bijkans gaafrandige, bladen en roode bloemen, die in dichte aren aan de toppen des stengels en der takken staan. Aan den voet der aren staan twee blaadjes. In wei- en bouwland, aan wegen en dijken..........p, vulgaris L.

Soms zijn de bloemen wit en de bladen vinsplctig.

-ocr page 391-

373 Labiatae, 75.

22. Ajaga L.

Kelk klokvormig, inwendig zonder haren, met 5 bijna even lange , ongewapende slippen; bloemkroon opdrogend, sonijnbaar 1-lippig, met een haarring in de buis; bovenlip zeer kort, meer of minder diep ingesneden; onderlip veel grooter, 3-slippig, met eene middelslip, die de zijslippen zeer in grootte overtreft; meeldraden 4, boven de kroonbuis uitstekend, tot elkander genaderd; helmdraden zonder spoorvormige aanhangselen; helmknoppen 1-hokkig.

1 Bloemen geel; bladen in 3 lijnvormige slippen verdeeld ; plant éénjarig. Op akkers en braakland (Ned. Limburg) . ... A. Charnaepitys Schreb.

Bloemen blauw , rozerood of wit; bladen zonder lijnvormige slippen; plant overblijvend ... 2

2 Stengel aan 2 zijden met lange witte haren bezet, aan zijn voet doorgaans van bobladerde, boven den grond voortkruipende, uitspruitsels voorzien. Op grasgronden , tusschen hakhout , in duinpannen , enz............A, reptans L.

Stengel in de rondte met wollige haren bezet, zonder uitspruitsels boven den grond. Op zand- en heigronden, aan wegen (Ned. Limburg).

A. genevensis L.

28. Teucrium L.

Kelk buis- of klokvormig, met 5 bijna even lange tanden of met eene onder- en bovenlip, na den bloei door haren gesloten; bloemkroon afvallend, schijnbaar 1-lippig, met eene buis zonder haarring, eene 2-slippige bovenlip, wier slippen naar voren quot;gericht staan, en eene S-slippige onderlip, met zijslippen welke op die der bovenlip gelijken, en in grootte voor de middelslip onderdoen; meeldraden 4, buiten de kroonbuis uitstekend, tot elkander genaderd (de buitenste langer dan de binnenste); helmdraden zonder spoorvormige aanhangselen, helmknoppen l-hokkig.

1 Kelk 2-lippig, langer dan de schutbladen; bladen

-ocr page 392-

76 , Labiatae.

aan hun voet hartvormig, breeder dan naar boven. Op duin- en zandgronden, op ruwe boschrijke plaatsen........T. Scorodonia L.

Kelk 5-tandig, korter dan de schutbladen; bladen aan hun voet noch hartvormig, noch breeder dan

naar boven............2

2 Bladen ongesteeld; bloemstelen zoo lang als de kelk. In moerassige weiden, in duinvalleien en op andere vochtige plaatsen . . . T. Scordium L. Bladen gesteeld; bloemstelen veel korter dan de kelk. Op heuvelachtige gronden , op ruwe plaatsen, aan wallen, in bosschen . . . T. Chamaedrys L.

76. VERBENACEAE Juss. *

1. Verbena L.

Kelk 4—5-tandig, in rijpen staat tüsschen de tanden overlangs niteensplijtend; bloemkroon onduidelijk 2-lippig, met 5 bijna gelijke slippen; meeldraden 4, didynamisch, ingesloten; vrucht eene doosvrucht, die zich in vieren verdeelt, zóó dat elk vierdepart ééne zaadkorrel bevat en op een nootje gelijkt.

1 Overblijvend kruid met ruwen vierkanten stengel, voor het meerendeel vinspletige of -deelige bladen, en bleekpaarse , kleine bloemen , die lange, spichtige aren vormen ; schutbladen kleiner dan de bloemen. Op dijken , aan wegen en muren, en op andere ruige plaatsen. Ijzerhard ... F. officinalis L.

77. LENTIBULARIEAE Rich.

1 Waterplanten met zeer fijn verdeelde bladen en luchthoudende blaasjes; kelk 2-slippig.

2. Utricularia L,

374

-ocr page 393-

375 Lentibularieae, 77.

Moerasplanten met eene wortelrozet van onverdeelde bladen, zonder blaasjes; kelk 5-slippig.

1. Pinguicula L.

1. Pinguicula L.

Kelk bijna 2-lippi^, met eene 3-slippige boven- en eene

2-slippige onderlip; bloemkroon 2-lippifj, met eene wijd geopende, aan de bovenzijde met franjeaclitige haren bezette keel, eene korte, naar onder en achter tot eene spoor verlengde buis, eene 2-slippige boven- en eene

3-slippige onderlip; meeldraden 2; doosvrucht 2-ldeppig.

1 Ben overblijvend kruid, met eene wortelrozet van vleezige bladen en langgesteelde paarse bloemen. Op veengrond en in heipannen . P. vulgaris L.

2. ütricularia L.

Kelk met 2 gave of bijna gave lippen; bloemkroon gemaskerd , bijna zonder buis, met eene naar onder en voren gerichte spoor, eene gave of uitgesneden boven-en eene gave onderlip; meeldraden 2; doosvrucht met eene cirkelsnede boven haar voet of altijd gesloten.

1 Gesteelde blaasjes zijn, bij wijze van een tros, aan afzonderlijke naakte stelen gezeten, die uit andere stelen ontspringen, waaraan men,^ in 2 rijen , handvormig gedeelde blaadjes aantreft met lijnvormige slippen. In veenplassen.

U. intermedia Hayne.

De blaasjes zijn niet aan afzonderlijke stelen, maar tusscheu de bladslippen in gezeten .... 2

2 Spoor zeer klein ; in den vorm van een vooruitstekend bultje (bloemen p. m. 1/2 centim. lang) 3 Spoor ongeveer half zoo gnr.t als de l1/» — 2-cen-timeter lange bloemen.........4

3 Onderlip der kroon eivormig, met de randen naar beneden geslagen. In veenplassen, moerassen, slooten, stilstaande wateren......ü. minor L.

-ocr page 394-

77, Lentibularieae. 376

Onderlip der kroon cirkelrond, vlak uitgespreid. In veenplassei;......IT. Bremii Heor.

4 Bladen gaffelvormig verdeeld met stekelpuntige slippen; blaasjes in de oksels der bladslippen; bovenlip der kroon ver boven het maske uitstekend; spoor kegelvormig, opklimmend, f ü. neglecta Lehm, Bladen vinvormig verdeeld; blaasjes aan den voet der bladslippen; bovenlip der kroon niet boven het maske uitstekend ; spoor kegelvormig. U. vulgaris L.

78. PRIMULACEAE Vent *

1 Waterplanten met ondergedoken, vindeelige bladen en lijnvormige bladslippen . . 6. Hottonia. Landplanten met oningesneden bladen ... 2

2 Bladeu allen tot eene wortelrozet vereenigd; bloemstelen wortelstandig......5. Primula.

Bladen aan een opgaauden stengel; bloemstelen in de oksels van stengelbladen.......3

3 Bladen voor het meerendeel aan den top des naakten stengels tot een schijnkrans vereenigd.

1 Trientalis.

Bladen op verschillende hoogten aan den stengel gezeten.............4

4 Bloemen in eindelingsche naakte trossen; eierstok

onderstandig.........7. Samolus.

Bloemen in de bladoksels alleenstaande of tot in-florescentiün vereenigd, soms ook in bebladerde eindelingsche pluimen; eierstok bovenstandig . 5

5 Bloemen geel.......2. Lysimachia.

Bloemen rood of blauw........6

-ocr page 395-

377 Primulacoae, 78.

6 Bloemkroon ontbrekend; meeldraden met de gekleurde kelkslippen afwisselend; 5-kleppige doosvrucht; overblijvende plant met uitloopers.

5. Glaux.

Bloemkroon aanwezig; meeldraden vóór de kroon-slippen gezeten; dekselvrueht; eenjarige planten 7

7 Bloemen vijftallig; bladen kruiswijs. 3. Anagallis. Bloemen viertallig; bladen voor het meerendeel met elkander afwisselend.....4. Centunculus.

1. Trientalis L.

Kelk doorgaans 7-, zeldzamer 6- of S-slippiquot;; bloemkroon stervormig, met een 7-, zeldzamer 6- of S-slippigen zoom; meeldraden 7 , zeldzamer 6 of 5, aan den voet der kroon-buis en vóór de kroonslippen gezeten; doosvrucht met 5—7 kleppen, die zich naar buiten omkrullen.

1 Een overblijvend kruid met langwerpige gaafran-dige bladen, die voor het meerendeel aan den top des stengels tot een schijnkrans vereeuigd zijn, en lange gesteelde witte bloemen. Do plant maakt lange,

dunne, witte uitloopers. In bosschen. T. europaea L.

,

2. Lysimachia L.

Kelk 5-slippig; bloemkroon bijna stervormig, met een 5-slippigen zoom; meeldraden 5, aan de keel der kroon gezeten en ver boven de buis zich verheffend, met vrije of naar onder tot een ring vereenigde helmdraden; doosvrucht ten laatste 5-kleppig. Bloemen geel.

1 Tengere, liggende, wortelende stengels, en alleenstaande bloemen in de oksels der bladen . . 2 Stevige, rechtopstaande stengels, en bloemen in trossen of pluimen..........3

2 Bladen bijna cirkelrond, kelkslippen hartvormig. Op vochtige plaatsen (slootkanten, weilanden, vee-nen).........L. Nummular ia L.

if

-ocr page 396-

78, Frimulaceae. 378

Bladen eivormig, spits; kelkslippen lijnvormig. In bossohen, op lage vochtige plaatsen. L. Neraorum L.

3 Bloemen klein, in lang gesteelde dichte trossen in de oksels der laagste ongesteelde bladen. Aan de oevers van veenplassen, slooten, vijvers, enz., dikwerf tusschen Riet.....L. thyrsiflora L.

Bloemen groot, in de oksels der hoogere bladen en aan het uiteinde des stengels tot pluimen ver-eenigd; bladen gesteeld........4

4 Kroonslippen met naakte, klierlooze randen. Op vochtige beschaduwde plaatsen , aan waterkanten, in grienden, enz.......L. vulgaris L.

Kroonslippen aan de randen met gesteelde klieren bezet.

L. punctata L.

3. Anagallis L.

Kelk 5-slippig; bloemkroon ster- of bijkans trechtervormig , zonder eigenlijke buis , met een 5-slippilt;fen zoom; meeldraden 5; deksel vrucht; bladen aan elkander tegenovergesteld ; bloemen okselstandig, rood of blauw.

1 Bladen ongesteeld, ei- of lancetvormig, gestippeld; kelkslippen met een vliezigen rand .... 2 Bladen gesteeld, bijna cirkelrond, niet gestippeld; kelkslippen zonder vliezigen rand. Op moerassige heiden..........A. tenella L.

2 Bloemen rood of wit; kroonslippen aan haar bovenrand mot gesteelde klieren bezet. Op bouwland.

A. arvensis L.

Bloemen blauw, zonder klieren aan den bovenrand der kroonslippen. Op bouwland. A. coerulea Schreb.

4. Centunculus L.

Kelk 4-slippig; bloemkroon korter dan de kelk, met eene bijna kogelronde buis en een 4-slippigen zoom; meeldraden 4; dekselvrucht.

1 Eene éénjarige, uiterst kleine, plant met ten deele

-ocr page 397-

379 Primulaceae, 78.

verspreide , ten deele aan elkander tegenovergestelde bladen, en nietige witte bloemen. Op heivelden en vochtige zandgronden . ... C. minimus L.

5. Primula L. Sleutelbloem.

Kelk klok- of buisvormig, 5-tandig of -slippig; bloemkroon schotel- (trompet-) of trechtervormig , met eene lange rolronde buis , die zich op de hoogte van de inhechting der meeldraden verwijdt, en een6-slippigen zoom; meeldraden 5, ingesloten; doosvrucht naar boven met 5 gave of gespleten kleppen. Bladen tot eene wortelrozet ver-eenigd; bloemen veelal geel.

1 Bloemen wortelstandig, uit den oksel der bladen op lange stelen te voorschijn komend. In bosschen en tusschen hakhout in vochtige zanderige streken.

P. acaulis Jacq.

Bloemen schermswijs aan den top eens algemeenen bloemstengels............2

2 Kroonzoom komvormig; kelk opgeblazen, klokvor-mig, met breed-3-hoekige , spitse slippen, wier basis 3,1—4 millim. breed is. Op uiterwaarden,

in weilanden......P officinalis Jacq.

Kroonzoom vlak; kelk buisvormig, met een smaller 3-hoekigen zoom, welks slippen in een vrij lang puntje uitloopen, en aan haar voet niet breeder zijn dan 2,V millim. In bosschen en weilanden ..........P. elatior Jacq.

6. H o 11 o n i a L.

Kelk 5-slippig; bloemkroon schotelvormig, met een 5-slippigen zoom ; meeldraden 5; doosvrucht met 5 kleppen, die aan haar top en voet met elkaar verbonden blijven.

1 Eene overblijvende waterplant niet gevinde bladen, vindeelige blaadjes en lijnvormige slippen, en licht-rozeroode bloemen met eene gele keel, die , aan den naakt boven het water uitstekenden bloemstengel,

-ocr page 398-

78, Frimulaceae. 380

wijd uit elkander staande kransen vormen. In sloo-ten en poelen ....... H. palustris L.

7. Samolus L.

Kelk klokyormig , halverwege met den eierstok vergroeid, met een 5-slippigen zoom; bloemkroon in den kelkzooru gezeten, kort van buis, 5-slippig, met 5 schubvormige aanhangselen tusschen de slippen ; meeldraden 5; vrucht naar onder met de kelkbuis vergroeid, daarboven met 5 kleppen zich openend.

1 Een overblijvend kruid met omgekeerd-eivormige, gaafrandige bladen , die ten deele tot eene wortelrozet vereenigd , ten deele aan den stengel om het andere staan, en kleine witte bloemen in trossen. In veenen en op andere moerassige plaatsen.

gt;6\'. Valerandi L.

8. G 1 a u x L.

Kelk klokvormig, gekleurd, 5-slippig; bloemkroon ontbrekend; meeldraden 5, hypogynisch; doosvrucht 5-kleppig.

1 Een overblijvend kruid met langwerpige of lancet-vormig-langwerpige , aan elkander tegenovergestelde bladen, en alleenstaande, bleekroode, axillaire bloemen. Uitloopers in den grond. Op zilte klei, naaiden zeekant........G. maritima L.

79. GLOBULARIEAE. *

1. Globularia L.

Kelk 5-slippig; kroon \'i-lippk\', met eene 2-slippige boven- en eene 3-slippige onderlip ; meeldraden 4; eierstok bovenstandig, met 1 stijl en \'2 stempels; vrucht eene dop vrucht •

1 Overblijvende plant met eene wertelrozet van leerachtige bladen en een bebladerden bloemstengel, die in een hoofdje van blauwe bloemen eindigt Cr. vulgaris L.

-ocr page 399-

381

so. PLUMBAGINEAE Juss. *

1. Stafcice L.

Kelk 5-tandig, overlangs geplooid, naar boven droog en vliezig; bloemkroon met 5, naar onder slechts even met elkander samenhangende slippen; 5 meeldraden, die vóór de kroonslippen staan en daarmede naar onder samenhangen; een vrije, 1-hokkige, eierstok met 1 ei en 1 of 5 stijlen, en 5 stempels; de vrucht springt niet open.

1 Bloetnen in een hoofdje; bladen lijnvormig. Op zilte klei, aan den zeekant . S, elongata Hoffm. Bloemen in aren; bladen langwerpig of omgekeerd-eivormig. Op zilte klei, naar den zeekant.

S. Limonium L.

Van S. elongata kent men eene verscheidenheid met zachtharige bloemstengels (var. ;S. maritima) en eene speling met witte bloemen.

81. PLANTA6INEAE Juss. *

Bloemen tweeslachtig, ongesteeld, in dichte aren.

2. Plantago.

Bloemen éénslachtig, ten getale van 1—4 in de oksels der bladen gezeten; mannelijke bloemön zeer lang gesteeld........1. Littorella.

1. Littorella L.

Bloemen éénhuizig; mannelijke aan den top van axillaire bloemstelen alleenstaande, vrouwelijke ongesteeld, ten getale van 2 of 3 aan den voet des bloemsteels van de mannelijke bloem gezeten; mannelijke bloem met een 4-slippigen kelk, eene trechtervormige, 4-slippige kroon, en 4 hypogynische meeldraden; vrouwelijke met een 4- of 3-bladigen kelk, eene buis-kroesvormige , 4- of 3-tandige kroon en een bovenstandigen eierstok met 1 stijl en 1 stempel; de vrucht is 1-hokkig, 1-zadig, en springt niet open.

-ocr page 400-

81, Plantagineae. 382

1 Water- of moerasplant met onderaardsehe uitloo-pers , eene rozet van vleezige , spitse, bijna rolrondf wortelbladen, en witachtige bloemen met gele helm knoppen. Op vochtigen heide-, duin-, zand- en veengrond , aan plassen en vijvers, enz.

L. lacusiris L

2. Plantago L. Weegbree.

Bloemen tweeslachtig, in dichte aren; kelk 4-slippig bloemkroon met eene doorgaans gezwollen buis en eei 4-slippigen zoom, die na den bloei zich naar buitei tenigbuigt; meeldraden 4; de vliezige dekselvrucht i 2—4-hokkig en bevat in elk hokje 1 of 2 zaden.

1 Bladen vindeelig. Aan zeedijken, in duinen, oj

heidevelden.......F. Coronopus L

Bladen volkomen gaaf of zeer oppervlakkig ingesneden ..............2

2 Bloemstengels diep gevoord. Tusschen gras, aar wegen en dijken, in weilanden, enz. P. lanceolaia L Bloemstengel wel gestreept, maar niet gevoord 3

3 Bladen eivormig of breed-elliptisch .... 4 Bladen lijn- of lija-lancetvormig. Op zilte klei. naar den zeekant......P. maritima L.

4 Bladen niet of schaars behaard; helmknoppen purper ; doosvrucht meest 8-zadig. Op voetpaden en ook tusschen gras aan wegen, dijken, in weilanden , enz..........P. major L,

Bladen beiderzijds kort- en dicht-bebaard; helmdraden paars (helmknoppen wit; doosvrucht meest 2-zadig). Tusschen gras , aan wegen en dijken, in weilanden, enz., vooral in zanderige streken.

P. media L.

P. major en lanceolata wisselen zeer af in de grootte der exemplaren, de dichtheid van het harige bekleedsel, de gevuldheid der aren en de breedte der stengelbladen.

-ocr page 401-

MONOCHLAMTDEAE.

PAM. 82—96.

-ocr page 402-

384

82. AMARANTACEAE Juss. *

1. Amarantus L.

Bloemen eenhuizig of polygamisch-eenhuizig, elk afzonderlijk in den oksel van een schutblad gezeten , doch daarenboven van ter zijde door twee andere schutbladen gesteund; bloemdek 5- of 8-deelig; 5 of 3 vrije meeldraden ; 2 of 3 naar onder een weinig samenhangende stijlen; de deksel- of blaasvrucht met 1 zaadkorrel.

1 De vrucht is eene blaasvrucht. Aan wegeu, op bebouwde plaatsen, enz. . A. Blitum Prodr. fl. Bat. De vrucht is eene dekselvrucht......2

2 De tot aren vereenigde bloemkluwens zijn door geene bladen afgebroken; schutbladen stekelig, een-[ tot tweemaal langer dan de dekslippen. Als voren. |

f A retrojlexus L. De tot aren vereenigde bloemkluwens zijn hier en daar door bladen afgebroken; schutbladen niet stekelig, even lang als het bloemdek. Als voren.

A. sylvestris.

83. CHENOPODIACEAE Vent. *

Stengel en takken geleed, schijnbaar bladerloos.

3. Salicornia.

Stengel en takken duidelijk bebladerd ... 2

Bloemen door lange rosse haren omgeven, en daarmede bezet.........é. Kochia.

Bloemen kaal of een weinig zachtharig ... 3

Bladen ongesteeld, zeer smal, lijnvormig, vleezig, naar onder breeder of zeer weinig versmald . 4 Bladen tamelijk breed en dun, gesteeld of naar onder versmald...........7

-ocr page 403-

385 Chenopodiaceae, 83.

4 Bladen in eene stekelige punt uitloopend . . 5 Bladen met een spitsen of stompen top, zonder stekel..........1. Sch ober ia.

5 Stengel en takken zoo goed als onbehaard; elke in den oksel van een stengelblad gezeten bloem heeft links en rechts een droogvliezig schutblad.

5. Polycnemum.

Stengel en takken behaard; bloemen zonder zijdelings geplaatste schutbladen.......6

6 Haren der stengels en takken kort, dik, stekelig; stekels der bladtoppen vrij krachtig, spoedig verwondend; bloemen van een bloemdek voorzien.

2. Salsola.

Haren der stengels en takken lang, dun, zacht; stekels der bladtoppen klein, geenszins verwondend; bloemen zonder bloemdek ... 4. Corispermum.

7 Bloemen eenslachtig; bloemdek der vrouwelijke bloemen uit 2 drie- of vierhoekige kleppen gevormd , die aan haar top ongelobd zijn en met de vrucht meêgroeien; naar beneden zijn zij bijna

vrij...........12. Atriplex.

Bloemen één- of tweeslachtig; bloemdek der vrouwelijke bloemen al of niet in een 2-kleppig uitgegroeid bloemdek besloten; in het eerste geval echter zijn die kleppen halverhoogte vergroeid en aan haar top gelobd...........8

: 8 Bladen aan beide zijden zilverwit; uitgewassen bloemdek uit 2 halverhoogte vergroeide, naar boven 2- of 3-lobbige kleppen bestaande. 11. Halimus. Bladen groen of alleen aan de onderzijde wit; bloemen doorgaans tweeslachtig; uitgewassen bloemdek nooit in den vorm van 2 kleppen ... 9

9 Tweehuizige plant; dekslippen tot een stekelig hulsel vereenigd, dat het voorkomen heeft van eene vrucht..........10. Spinacia.

17

-ocr page 404-

83, Chenopodiaceae. 386

Bloemen doorgaans tweeslachtig; dekslippen dei vruchtdragende plant groen, nooit tot een gesloten hulsel vereenigd..........10

10 Buis van het bloemdek ten laatste houtig, naai onder met de vrucht vergroeid, die niet vrij wordt,

9. Beta.

Bloemdek geheel kruidachtig of vleezig; vrucht vrij..............11

11 Zaden of vruchten in den bodem des bloemdeks horizontaal; rijp bloemdek kruidachtig. 7. Chenopodium. Zaden of vruchten in den bodem des bloemdeks doorgaans vertikaal; rijp bloemdek kruidachtig ol vliezig en saprijk.......8. Blitum.

1. Schoberia C.A.M.

Bloemen tweeslachtig; bloemdek 5-slippig, altijd zonder aanhangselen of uitwassen; meeldraden 5; 3, zeldzamer 4 of 5 zittende stempels ; vrucht plat, door het bloemdek omgeven; zaad horizontaal of vertikaal; kiem spiraalswijs opgerold.

1 Eenjarige kruidachtige plant met spitse bladen van 8 —15 millim. lang bij 1 — 3 millim. breed; 2 stijlen; zaad horizontaal, naar zijn rand met streep-of stippelvormige verhevenheden. Op zeeklei.

S. maritima C.A.M, Overblijvende houtige plant met stompe bladen van 5 millim. lang bij 1 millim. breed; 3 stijlen; zaad vertikaal, glad. Op zeeklei. S. fruticosa C.A.M,

2. S a 1 s o 1 a L.

Bloemen tweeslachtig; bloemdek 5-, zeldzamer 4-blaclig; dekblaadjes ten laatste dikwerf met eene opstaande kam, dwars over hunne rugzijde ; meeldraden 5, zeldzamer 3; stijl lang, met 2 , zeldzamer 3 stempels; vrucht plat, in het napvormig bloemdek weggedoken, welks kamvormige uitsteeksels , zoo zij er zijn, te zamen eene soort van ster vormen ; zaad horizontaal; kiem in eene konische spiraal. Stekelige en zachtharige planten.

-ocr page 405-

387 Chenopodiaeeae, 83.

h ill

1 Eeue éénjarige plant met liggende takken, lijnvormige , stekelige bladen, en okselstandige bloemen. Aan liet zeestrand.......S. Kali L.

De verscheidenheden met enkel smalle, en metten deele ,

smalle, ten deele breede kamvormige verhevenheden op de rugzijde der rijpe dekslippen (var. Irevimarginata en mixta) zijn beiden bij ons gevonden.

3. Salicornia L. Zeekraal.

Bloemen tweeslachtig; bloemdek vleezig, op eene spleet na aan zijn top overal gesloten; 1 of 2 meeldraden;

zeer korte stijl met 2 oi\' 3 stempels; vrucht plat! in het vleezig bloemdek opgesloten ; zaad vertikaal; kiem ringvormig of toegevouwen.

1 Eenjarige plant met enkel kruidachtige leden. Op zeeklei..........S. herbacea L.

Deze soort is in den laatsten tijd in twee andere gesplitst, n.1. in S. striata Dum. (= S. Emerici J. Duval Jouve) met overeindstaandeu sténgel en takken, en S. procumbens Sm. (= S. patula J. Duval Jouve) met opstijgenden stengel en wijduitgespreide takken.

Overblijvende plant met een houtigen kruipenden wortelstok, waaruit jaarlijks kruidachtige bloem-looze en bloeiende stengels oprijzen. Op zeeklei.

S. radkans Sm.

4. C o r i s p e r m u m L.

Bloemen tweeslachtig; bloemdek ontbrekend; 1 of 2 meeldraden en 1 eierstok met 2 stempels in den oksel van schutbladen; vrucht plat, aan de ééne zijde bol, aan de andere vlak of hol, vertikaal.

1 Eenjarige rosharige plant, met lijnvormige, ineen stekeltje uitloopende, bladen en cirkelronde, in een rondloopenden, naar voren uitgesneden vleugel gevatte vruchtjes. Op zanderig bouwland naar den zeekant......G. Marshallii Stev.

5. Polycnemum L.

Bloemen tweeslachtig, in den oksel der bladen gezeten

-ocr page 406-

83, Chenopodiaceae. 388

en ter zijde door 2 droogvliezige scliutbladen ingesloten ; bloemdek 5-bladig; meest 3, soms ook wel 5 meeldraden, met naar onder vereenigde helmdraden; 1 korte stijl met 2 stempels; eenzadige blaasvrucht; zaad vertikaal.

1 Eenjarige plant met driehoekig-priemvormige, in een stekeltje uitloopende bladen. Zanderig bouwland ...........P. arvense L.

Men onderscheidt tegenwoordig P. ma jus Al. Br. et Sch. en F. arveiise L. Gene heeft schutbladen, die tamelijk ver boven het bloemdek uitsteken; deze daarentegen schutbladen, die korter dan of ten hoogste even lang zijn als, het bloemdek. Sommige auteurs brengen Po-lycnemum tot de Amarantaceeën.

6. K o c h i a L.

Bloemen tweeslachtig of oneigenlijk polygamisch; bloemdek kroesvormig , met 5 slippen , die ten laatste op hare rugzijde doorn- of kamvormige aanhangselen dragen; 5 meeldraden; 2 stempels; vrucht in het bloemdek opgesloten; zaad plat, horizontaal; kiem ringvormig.

1 Eenjarige, meer of min behaarde plant met lijnvormige , niet in een stekel uitloopende, bladen en bloemkluwens, die in eene soort van langharig dons gedoken zijn. Van de rijpe dekslippen hebben er slechts 2 een stekeligen uitwas aan hare rugzijde. Aan het zeestrand.....K. hirsuta Nolte.

7. Cheuopodium L. Melde.

Bloemen doorgaans tweeslachtig; bloemdek doorgaans 5-, zeldzamer 3- of 4-deelig, kruidachtig; meest 5 meeldraden; meest 2, zeldzamer 3, vrije of naar onder vereenigde stempels; blaasvrucht plat; zaad horizontaal, met eene dunne broze zaadhuid; kiem ringvormig.

1 Bladen gaafrandig..........2

Bladen getand of ingesneden......4

2 Bladen beiderzijds groen; dekslippen uit elkander wijkend, waardoor een groot gedeelte der vrucht

-ocr page 407-

389 Chenopodiaceae, 83.

te zien is. Op bouwland, in moeshoven, aan wegen .........C. polyspermum L.

Van deze soort komen bij ons 2 verscheidenheden voor: de eene met meerendeela spitse bladen, die door den tijd dikwerf rood worden, en bloemkluwens, die tot bladerlooze spichtige aren vereenigd zijn (var. spicato-racemosum Koch); de andere met meerendeels stompe bladen, en bloemkluwens die tot vertakte aren samenkomen , waaraan men hier en daar enkele kleine blaadjes opmerkt (var. cymoso-racemosum Koch).

Bladen aan de onderzijde als met een wit poeder bedekt; vrucht tusschen\'de dekslippen verscholen 3

3 Stinkende plant met deltavormige bladen, die bijna even lang als breed zijn. Langs wegen en op

ruige plaatsen.......6\'. Vulvar ia L.

Eeukelooze plant met lancetvormige bladen , die veel langer dan breed zijn. Langs wegen en op ruige plaatsen........C. album L.

4 Bladen meer of minder hartvormig, met 2—4 paar lange, breede, spitse tanden aan de zijden en eene lange punt aan het einde. Langs wegen en op bouwland ....... C. hyhridum L.

Bladen meestal wigvormig in den bladsteel afloopend, zeldzamer afgeknot, getand of golfswijs uitgesneden, spits of stomp .......5

5 Bladen van onder met eene dichte laag blaasjes bedekt en daardoor fraai-zeegroen; bloemtrossen gewoonlijk onvertakt. Op bouwland, en aan ruigten.

C. glaucum L.

Bladen van onder zonder of met verspreide blaasjes , groen of wit; bloemtrossen gewoonlijk vertakt 6

6 Bloemtrossen niet bebladerd , dicht tegen den stengel aangedrukt en te zamen eene lange saamgedrongen pluim vormend. Langs wegen en op bouwland ..........C. urhicum L.

Bloemtrossen doorgaans bebladerd en vertakt, ver

-ocr page 408-

83, Chenopodiaeeae. 390

van den stengel verwijderd.......7

7 Bloemtrossen den stengel en zijne takken afsluitend, sterk vertakt, tuilen vormend; bladen langs hun geheelen rand met talrijke tanden bezet; zaden dof. Langs wegen, aan ruigten , enz. . C. murale L. Bloemtrossen niet tot tuilen samenkomend; tanden der bladen niet zoo talrijk en dicht op elkander gezeten; zaden glanzig........8

8 Middelste stengelbladen tweemaal langer dan breed, van boven naar onder langzaam in breedte toenemend ; zaden glad, zeer glanzig. Op bouwland, aan ruigten, langs wegen . ... C. album L.

CJi. album wisselt af met overeindstaande en neerliggende stengels; smallere en breedere, gave en ingesneden bladen; een meer en minder wit-bestoven voorkomen ; ijlere en dichtere inflorescentiën.

Middelste stengelbladen spiesvormig, op een derde hunner hoogte plotseling versmald-, met eene eind-slip , die over hare geheele lengte (welke gewoonlijk het dubbele der breedte bedraagt) bijna even breed is; zaden fijn-gegroefd, glanzig. Op bouwland, aan ruigten, enz. . . . C, fid folium Sm.

8. Blitum L.

Bloemen doorgaans tweeslachtig, zeldzamer oneigenlijk polygamisch; bloemdek met 5—3 vrije of naar onder saamverbonden slippen, die kruidachtig blijven of ten laatste saprijk en vleezig worden; 5 of minder meeldraden ; 2 stempels; vrucht plat; zaad vertikaal, met eene dunne broze zaadhuid; kiem ringvormig.

1 Overblijvende plant met meer of minder wit-bestoven bladen, en zeer dichte inflorescentiën, die, zonder zeiven bebladerd te zijn, ver boven het bebladerde gedeelte der plant uitsteken. In moeshoven , aan wegen en ruigten.

B. bonus I/enricus C.A.M. Eenjarige plant met glanzige, niet bestoven bladen 2

-ocr page 409-

391 Chenopodiaceao, 83.

2 Bloemkluwens kogelrond, aan naakte aren, die ver boven de plant uitsteken. In moeshoven en aan ruigten.........B. capilatum L.

Bloemkluwens of aren in de oksels der bladen 3

3 Bloemkluwens ovaal of tot okselstandige bebladerde aren vereenigd; rijp bloemdek kruidachtig; zaden zonder gesleufden rand. In moeshoven en aan ruigten ..........B. rubrum Rchb.

Bloemkluwens kogelrond, okselstandig, niet tot aren vereenigd ; rijp bloemdek vleezig en snprijk ; zaden met een gesleufden rand. In moeshoven en aan ruigten........B. virgalum L.

Blitum alaucwn van den Prodromus vindt men onder liet geslacht Chcnopodium als G. glcmcum opgegeven. Men vindt nl. bij deze soort 1° een niet vleezig rijp bloemdek, en 2° horizontale zaden , evenals bij Clieno-podium.

9. Beta L. Biet of Beetwortel.

Bloemen tweeslachtig; bloemdek 5-slippig, met den voet des eierstoks verbonden, later naar onder houtig en hoekig; 5 meeldraden ; 2—5 stempels ; vrucht bijna kogelrond , hard, in de houtig geworden bloemdekbuis opgesloten; zaad horizontaal, plat; kiem ringvormig ; bloemen in lange, spichtig toeloopende aren.

1 Stengel forsch, recht overeind; onderste bladen zeer groot en aan den voet een weinig hartvormig , stomp; wortel onverdeeld. Wordt gekweekt . B. vulgaris L.

Stengels tenger, doorgaans ten getale van 2 of meer over den grond uitgestrekt; onderste bladen ei-ruitvormig, kort-gepunt, de hoogere doorgaans lanoetvormig, aan beide einden versmald en spits; wortel spichtig en vertakt. Aan het zeestrand, op klei of zand.......B. maritima L.

10. Spinacia Tournef. Spinazie.

Bloemen tweehuizig, zeer zelden tweeslachtig; mannelijke bloemen met een 4—5-bladig bloemdek en 4—5

I

1H

li

\\ i:

-ocr page 410-

83, Chenopodiaceae. 392

meeldraden; vrouwelijke bloemen met een 2—4-slippig bloemdek, welks gezwollen buis den eierstok met zijne 4 stempels insluit; vrucht in de hard geworden buis van het bloemdek opgesloten, welke buis het uiterlijk heeft van eene vrucht, en nu eens rondachtig en zonder stekels, dan eens driekant en met 2—4 stekels gewapend is; zaad vertikaal, afgeplat; kiem ringvormig.

1 Bladen eivormig-langwerpig of nauwelijks spiesvormig, stomp van punt; vruehtkelk zonder stekels, ten hoogste met knobbeltjes bezet. Als groente gekweekt.

S. glabra Mill.

Bladen driehoekig, spiesvormig of aan weerskanten van een of twee tanden voorzien, spits van punt; vruchtkelk met 3—4 stekels. Als groente gekweekt.

S. oleracea L. p.p.

11. Halimus Wallr.

Bloemen één- of tweehuizig; mannelijke bloemen met een 4—5-slippig bloemdek en 4—5 meeldraden; vrouwelijke met een 2-kleppig bloemdek., dat naar onder gesloten is, en naar boven in twee gelobde slippen uitloopt, en ten laatste het uiterlijk aanneemt eener vrucht; vrucht zelve vliezig; zaad vertikaal. Bladen aan beide zijden zilverwit.

1 Overblijvende forsche plant met ten deele houtige stengels en takken; vruchtkelken ongesteeld, naar onder met kleine knobbeltjes bezet. Op zeeklei.

H. portulacoides Wallr.

Eenjarige, tengere, geheel kruidachtige plant; vruchtkelken lang-gesteeld, naar onder zonder knobbeltjes. Op zeeklei . . H. pedunculatus Wallr.

12 Atriplex L.

Bloemen eenhuizig of polygamisch; mannelijke bloemen met een 5—3-slippig bloemdek en 5—3 meeldraden; vrouwelijke met een 2-kleppig bloemdek, dat met de vrucht medegroeit; blaaavrucht plat; zaad vertikaal (bij tweeslachtige bloemen horizontaal), met eene dunne broze zaadhuid; kiem ringvormig.

-ocr page 411-

393 Chenopodiaceae, 83.

1 Bloemen polygamisch; kleppen van het bloemdek ° • in rijpen staat vliezig. uetvormig-geaderd , naar ig onder vrij, eivormig of ei-cirkelvormig, gaafrandig. k In moeshoven, aangeplant en verwilderd.

L- ; -\'r A. hortensia L.

Bloemen éénhuizig; kleppen van bet bloemdek in rijpen staat dik en vleezig of leerachtig, niet net-e\' vormig geaderd , naar onder saamgegroeid , driehoe

kig of eivormig-driehoekig . aan hun voet afgeknot of 1. wigvormig, gewoonlijk spiesvormig en getand, niet

n zelden met knobbeltjes aan hunne rugzijde . 2

2 Rijpe kleppen van het bloemdek wit en leerachtig j en aan haar voet kraakbeenaohtig . . . 3

Kijpe kleppen van het bloemdek groen en kruidachtig ..............4

3 Bladen zeer diep ingesneden, met talrijke slippen. Aan t de zeekust ..........A. laciniata L.

Bladen gaafrandig of oppervlakkig ingesneden. Aan

r de zeekust .... . ... A. rosea L.

i

r 4 Bladen lijn-lancet- of lijnvormig, al of niet getand.

1 Aan de zeekust.......A. littoralis L.

Bladen allen of voor een gedeelte driehoekig of

spiesvormig............5

5 Laagste bladen lancet-spiesvormig, hoogere, lancet-, allerhoogste lijnvormig. Op bouwland, aan ruigten.

A. patula L.

\' ♦ Alle bladen, op de allerhoogsten na, breed-drie-

| hoekig.....................6

l 6 Bladen tamelijk gelijkmatig-getand, meest breed-drieboekig. Op bouw- en moesland, aan wegen.

A. Intifolia Wahlb.

i Bladen spiesvormig, met eene lang uitgerekte,

; gave of oppervlakkig-getande voorslip en twee sterk

ontwikkelde ooren aan hun voet. Als voren. I A. deltoidea Bab.

*

-ocr page 412-

394

84. POLYGONEAE Juss. *

1 Bloemdek kelkachtig, 6-bladig; de drie binnenste blaadjes met de vrucht raedegroeiend, en deze ten laatste in den vorm van 3 kleppen omhullend; 6 meeldraden; 3 penseelvormige stempels.

1. JRumex.

Bloemdek doorgaans gekleurd, meest 5-, zeldzamer 4- of 3-slippig, niet met de vrucht medegroeiend, en deze ook niet in de gedaante van kleppen omhullend ; doorgaans 8 meeldraden; 2 of 3 knop-vormige stempels......2. Polygonum.

]. Rum ex L.

Bloemen tweeslachtig, polygamisch of tweehuizig; bloemdek 6-bladig, kruidachtig; de 3 binnenste dek-blaadjes met de vrucht medegroeiend en deze in de gedaante van 3 kleppen omhullend, gewoonlijk met een knobbeltje of zoogenoemde klier aan de rugzijde; 6 meeldraden; stijlen met penseelvormige stempels, vrucht driekant, onder de 3 uitgewassen binnenste dekblaadjes versoholen.

1 Bladen spies- of pijlvormig.......2

Bladen nooit spies- of pijlvormig, maar met een wigvormigen, afgeronden of hartvormigen voet 4

2 Bladen ongeveer even breed als lang , allen gestoeld; de 3 binnenste dekblaadjes zonder kliertjes aan de rugzijde; geheele plant doorgaans blauwgroen. Op muren en steenachtige plaatsen . Ti. scutatus L.

Wisselt af met bladen, wier voorslip eivormig en door eene diepe insnijding aan weerszijden van de beide voetslippen gescheiden is (var. «. hastifolius).

Bladen gewoonlijk tweemaal langer dan breed, de hoogere ongesteeld, plant groen.....3

3 Bladen pijlvormig; buitenste dekblaadjes teruggeslagen; geene uitloopers. Op grazige plaatsen algemeen; Zuring......B. Acetosa L.

-ocr page 413-

395 Polygoneae, 84.

Bladen spiesvormig; dekblaadjes allen tegen de vrucht aangedrukt; uitloopers aanwezig. Op bebouwden en onbebouwdeu zandgrond li- Acetosella L.

Wisselt af met lancetvormige (var. «. vulgaris), lijn-lancetvormige of lijnvormige, dikwerf van een of van beide voetslippen verstoken (var. fi- angustifolius) en breedere bladen, maar wier voetslippen in 2 of 3 fijnere slippen verdeeld zijn (var. ■/. mnltifidus).

I Binnenste dekslippen met lange borstel- of priem-

vormige wimpers langs de randen.....5

Binnenste dekslippen gaafrandig of slechts oppervlakkig getand . ..........8

gt; Onderste en middelste bladen eivormig-langwerpig of breed-eirond, met een afgeronden of hartvormigen

voet...............6

Bladen smal, lancetvormig, aan hun voet wigvormig; bloemkransen elk met een schutblad . . 7 3 Onderste bladen langwerpig, met een hartvormigen voet; takken der inflorescentie zeer wijd uitgespreid; bloemkransen ver van elkander, meest allen met een schutblad; binnenste dekblaadjes eivormig-langwerpig, ten laatste met sterk verheven aderen en daardoor diep-gegroefd; wimpers der dekblaadjes hard, stekelig. Aan slootkanten, in weiland. R. divaricatus L. Onderste bladen breed-eirond, met of zonder hartvormigen voet; takken schuins opgericht; bloemkransen tamelijk dicht op elkander volgend, meest allen zonder schutblad; binnenste dekblaadjes eivor-mig-driehoekig, zonder groeven; wimpers niet hard en stekelig. Op grazige plaatsen, onder kreupelhout,

in bosschen.......H. obtusifolius L.

\' Bloemkransen zeer dicht en talrijk, en tot doorloo-pende trossen op elkander gedrongen; wimpers dei-binnenste dekblaadjes 3—4 millim. lang, fijn,

borstelvormig.......R- mantimus L.

Bloemkransen minder dicht en gewoonlijk niet tot

;| J i]

-ocr page 414-

84, Polygoneae. 396

doorloopende trossen op elkander gedrongen; wimpers der binnenste dekblaadjes 1 —l1/^ millim, lang, elsvormig......li. palustris Sm.

8 Binnenste dekblaadjes smal-langwerpig (ongeveer tweemaal langer dan breed, de punt medegerekend, maar de zij wimpers buiten rekening gelaten) . 9 Binnenste dekblaadjes ongeveer even lang als breed, cirkel- of eivormig of driehoekig, meest met een hart-vormigen voet, langs de randen al of niet getand. 10

9 Bloemkransen bijna allen met een schutblad; de 3 buitenste dekblaadjes allen klierdragend. Aan slootkanten , op vochtige zanderige plaatsen.

R. conglomeratus Murr. Bloemkransen voor het meerendeel zonder schutblad ; 2 der 3 dekblaadjes zonder klier; stengel en bladnerven dikwerf bloedrood. Op vochtige belommerde plaatsen, in bosschen. E. sanguineus L.

10 Lagere bladen aan hun voet kort-wigvormig, nooit

afgerond of hartvormig . . . .......11

Lagere bladen aan hun voet afgerond of hartvormig 12

11 Bladranden zeer sterk gegolfd; van de 3 bijna cirkelronde binnenste dekblaadjes draagt er dikwijls één eene grootere klier dan de beide andere. Langs wegen, aan slootkanten, in weilanden en op ruige

plaatsen.........R. crispus L.

Bladranden niet of zeer weinig gegolfd; de 3 ei-vormig-driehoekige binnenste dekblaadjes dragen even groote klieren; wortelbladen 1/2 meter lang en langer. Aan waterkanten en in vochtige weilanden.

R. Ihjdrolapathum Huds.

12 Aan de binnenste dekblaadjes is, ook in volkomen rijpen staat, geene spoor van klier te ontdekken. Aan rivieroevers . ... R. Hippolapathum Fr. De binnenste dekblaadjes zijn allen of althans een vau drieën van eene klier voorzien . . . . 13

-ocr page 415-

397 Polygoneae, 84

13 Binnenste dekblaadjes breed-hartvormig. Aan slootkanten en grachten . . . R. conspersus Hartm. Binnenste dekblaadjes wel met een. hartvormigen voet, maar naar voren toch meer eivormig of driehoekig 14

14 Wortelbladen breed-langwerpig, aan hun voet opper-vlakkig-hartvormig. Aan vaarten, li. maximus Schreb. Wortelbladeu langwerpig-lancetvormig ... 15

15 Binnenste dekblaadjes met duidelijke, driehoekige, korter of langer gespitste tanden. Op weilanden.

R. pratensis M.K.

Binnenste dekblaadjes bijkans gaaf, met slechts weinig vooruitstekende puntjes langs de randen. Op bouwland........R. laevigatus Fr.

2. Polygonum L. Duizendknoop.

Bloemen tweeslachtig ; bloemdek doorgaans gekleurd , 5-,\' zeldzamer 4- of 3-slippig, niet met de vrucht mede-groeiend; 8, zelden minder meeldraden; 2—3 stijlen met knopvormige stempels; vrucht driekant of lensvormig, al of niet boven de dekslippen uitstekend.

1 Bladen hartvormig-driehoekig, pijl- of spiesvormig 2 Bladen eivormig, ovaal, lancet- of lijnvormig . 5

2 Stengel om andere voorwerpen zich heenslingerend 8 Stengel overeind, niet spiraalswijs gewonden. . 4

3 Van de 6 dekslippen hebben er 3 een quot;breeden, vliezigen, vertikalen vleugel aan hunne rugzijde; nootjes glanzig. In heggen en kreupelbosschen.

P. Dumetorum L.

Alle dekslippen ongevleugeld; nootjes dof. Op zan-derigen bouwgrond en in heggen P. Convolvulus L.

4 Bloemen wit of bleek-rozerood, ongeveer 4 mill, lang, in korte trossen, die schermen vormen ; vruchtjes met gladde randen. Verbouwd en verwilderd.

Boekweit........P. Fagopyrum L.

Bloemen groenachtig-wit, ongeveer 2 mill, lang.

-ocr page 416-

84, Polygoneae. 398

in lange trossen, die geene schermen vormen; Trucht-jes meer of min getand. Tusschen de gewone Boekweit. Tartaarsche Boekweit . . P. tataricum L.

5 Bloemen afzonderlijk of ten getale van 2 — 4 in den oksel der bladen. Op bouwland, langs wegen,

aan ruigten........P. aviculare L.

Bloemen in aren, die den stengel en de takken afsluiten.............6

6 Overblijvende planten; bladen met een afgeknotten, afgeronden of hartvormigen voet; meeldraden ver

boven het bloemdek uitstekend......7

Eenjarige plant; bladen in den bladsteel afloopend; meeldraden in het bloemdek opgesloten ... 8

7 Wortelstok kort en dik, om zijne eigene as gedraaid; bladen met een afgeknotten, eenigszins hartvormigen voet en een smal gevleugelden steel; vruchtjes sqherp-driekant. In bosschen en weilanden. P. Bistorta L. Wortelstok lang en dun; bladen met een afgeronden of hartvormigen voet en een ongevleugelden steel; vruchtjes plat-eirond. In en langs slooten, grachten, vaarten enz. . . . P. amphibium L.

8 Bloemaren dik, dicht met bloemen bezet en daardoor rolrond..........• . 9

Bloemaren spichtig, ijl, met eene hier en daar naakte spil............11

9 Bladkokertjes met uiterst korte of geene wimpers; vruchten lensvormig, aan beide zijden ingedrukt 10 Bladkokertjes met lange wimpers; sommige vruchten lensvormig, met bolle zijden, andere driekant. Op bouw- en moesland, aan ruigten, slootkanten, enz...........P. Persicaria L.

10 Bloemaren kort, dik, stomp; bloemstelen en dek-slippen met kliertjes bezet. Op bouwland en aan

ruigten........P. pallidum With.

Sommige schrijvers noemen deze soort P. lapathifolium,

-ocr page 417-

399 Polygoneae, 84.

terwijl anderen dezen naam weder toepassen op P. pallidum en nodosum gezamenlijk.

Bloemaren lang, spits , een weinig overhangend ; bloemstelen en dekslippen zonder klieren. Op bouwland en vochtige veenachtige plaatsen. P. nodosum L.

11 Bladkokertjes met uiterst korte of geeue wimpers, vruchten lensvormig, aan beide zijden ingedrukt 12 Bladkokertjes met lange wimpers; vruchten lensvormig, aan beide zijden bol......13

12 Bloemstelen en dekslippen zonder kliertjes. Op bouwland , aan ruigten, langs wegen. P. laxum Echb.

13 Bloemaren kort, meer of minder dicht met bloemen bezet, en daardoor eenigszins rolrond. Op bouw- en moesland, aan ruigten, wegen, slooten.

P. Persicaria L.

Bloemaren spichtig, ijl, met eene hier en daar naakte spil............14

14 Dekslippen dicht met kliertjes bezet; de plant smaakt sterk naar peper. Óp vochtige plaatsen , aan en in slooten, enz. . . . P. Hydropiper L. Dekslippen zonder of met slechts enkele klieren; de plant smaakt volstrekt niet peperachtig. . 15

15 Bloemaren overhangend ; middelste stengelbladen doorgaans 1 centiin. breed, lacetvormig, aan hun voet langzaam smaller toeloopend; eene doorgaans vrij hooge, eenigszins stevige plant. Aan slootkanten , inzonderheid in weiland . , . P. mite Schrk. Bloemaren zeer spichtig, gewoonlijk overeind; bloemen zeer klein ; bladen doorgaans minder dan een centim. breed, lijn- of lijnlancetvormig, aan hun voet tamelijk snel smaller toeloopend; eene tengere , weinig verhevene plant. Op vochtige plaatsen ..........P. minus Huds.

-ocr page 418-

400

85. THYMELEAE Juss. *

1. Daphne L.

Tweeslachtige bloemen met een gekleurd, 4-slippig I bloemdek, 8 meeldraden, die in twee kransen onder I elkander staan, en één stamper; de vrucht is eene 1-hokkige steenvrucht met 1 zaad.

1 Heestertje met roede, tot kleine ongesteelde bundeltjes vereenigde bloemen, die vóór de bladen ontluiken; vruchten rood. In bosschcn. Peper- of Garouboompje.......1). Mezereum L.

86. ELAEAGNEAE R. Br. *

1. Hippophaü L.

IVeehuizige bloemen; de mannelijke in korte katjes, met 2 napvormige dekslippen en 4 meeldraden;\' de vrouwelijke met een kroesvonnig bloemdek, dat naar boven in 2 lipjes uitloopt, en een bovenstandigen eierstok met 1 stijl; de dopvrucht blijft in de uitgegroeide vleezige bloemdekbuis, die het voorkomen heeft eener vrucht, opgesloten.

1 Sterk vertakte en gedoomde heester , met lancet-vormig-langwerpige bladen , die van boven grijsgroen , van onder zilverglanzig en met schubbetjes bezet zijn; schijnvruchtsn geel-oranje, met bruine schubbetjes bezet, in kleine hoopjes bij elkaar gezeten. In de zeeduinon. Duindoorn. H. rhamnoides L.

87. ARISTOLOCHIEAE Juss. *

1 Plant met een duidelijken stengel; bladen afwisselend ; bloemdek buisvormig, naar boven in eene slip uitloopend.......1. Aristolockia.

-ocr page 419-

401 Aristolochieae, 87.

Plant zoo goed als stengelloos; bladen aan elkander tegenovergesteld ; bloemdek klokvormig, 3-slip-pig............2. Asarum.

1. Aristolochia Tournef.

Bloemdek grootendeels buisvormig, naar onder kogelrond , naar boven in eene tongvormige slip uitloopend; 6 meeldraden met ongesteelde belmknoppen, wier rugzijde met den stijl vergroeid is; stijl met de helmknoppen vergroeid, met een 6-lobbigen stempel; doosvrucht schotverdeelend-6-kleppig.

1 Overblijvende onbehaarde plant, met afwisselende eivormige of eivormig-driehoekigo bladen met een hartvormigen voet, en okselstandige bundels van gele bloemen. Aan heggen, tusscben kreupelhout.

A. Clematitis L.

1. As arum Tournef. Mansoor.

Bloemdek klokvormig, met 12 meeldraden, -wier helm-knoppen vrij zijn; eierstok bovenstandig, met één stijl en 6 stempels; doosvrucht onregelmatig openspringend.

1 Overblijvende plant met ver kruipende wortelstokken en niervormige, lang gesteelde, bladen ; bloemen zwart-purper. In kreupelbosschen in rotsaehtige streken (Ned. Limburg) . . . A. europaeum L.

88. EMPETREAE Nutt. *

1. Empetrum L. Bosheide.

Bloemen tweehuizig; kelk 3-deelig; bloemkroon 3-bla-dig; mannelijke bloemen met 3 meeldraden, vrouwelijke met een bovenstandigen eierstok en een bijkans zittenden, 6—9-straligen stempel; de vrucht is eene steenvrucht met 6—9 steenen.

1 Heestertje van het uiterlijk der Heide , met lig-

-ocr page 420-

402

gende takken, kleine , smal-langwerpige , leerachtige bladen met een naar achter gekrulden rand , en roode bloemen met purperen meeldraden. Op veenachtige heigronden......E. nigrum L.

89. EUPHORBIACEAE Juss. *

1 Planten met een wit melksap; bladen doorgaans verspreid; bloemen zonder bloemdek, maar bij hoopjes door 2 tegen elkander overstaande of een krans van schutbladen omgeven . 2. Euphorbia.

Planten zonder wit melksap ; bladen aan elkander tegenovergesteld; bloemen elk afzonderlijk met een bloemdek........• .... 2

2 Kruidachtige planten met dunne gezaagde bladen

3. Mercurialis.

Heester met dikke gaafrandige bladen. 1. Buxus. 1. Buxus L.

Benhuizige bloemen; mannelijke met een 4-slippig bloemdek in den oksel van 1 schutblad, en 4 meeldraden ; vrouwelijke met een 4-slippig bloemdek in den oksel van 3 schutbladen, en een bovenstandigen eierstok met 3 stijlen; doosvrucht 3-hokkig, met 2 zaden in elk hokje, hokverbrekend 3-kleppig; vrucht-kleppen elk met 2 haakvormige uitsteeksels aan haar top.

1 Hoester of boompje met eivormig-langwerpige, leerachtige , glanzige bladen en dichte bloemkluwens. Gekweekt on verwilderd. Palm- of Buksboompje.

B. sempervirens L.

2. Euphorbia L. Wolfsmelk.

Bloemen éénhuizig; vele mannelijke en ééne vrouwelijke telkens tot een schermpje vereenigd en door een omwindseltje omgeven ; omwindseltje op een kelk ge-

-ocr page 421-

403 Euphorbiaeeae, 89.

lijkend, napvormig, met 10 of 8 lobben, -waarvan er 5 of 4 vliezig, de overige, niet de vorige afwisselend, dik en klierachtig zijn. Mannelijke bloemen zonder bloemdek, in elk omwindseltje 10—20 in getal, elk afzonderlijk uit niets meer dan een meeldraad bestaande, die op een steeltje rust, waarvan hij door eene insnoering gescheiden is, en later afvalt; genoemde meeldraden vormen een 5- of 4-tal groepjes, tusscheu welke men telkens een vliezig, doorgaans in fijne wimpers verdeeld schubbetje aantreft. Vrouwelijke bloem gesteeld, in het midden van het schermpje gezeten, uit een eierstok met 3 meer of minder diep gespleten stijlen bestaande. Vrucht doorgaans boven het omwindsel uitstekend en knikkend op haar steel, 3-hokkig, met 1 zaad in elk hokje, in 3 gesloten kluisjes uiteenspringend, die een centraal zuiltje achterlaten en zich later, volgens haar rugnaad, in 2 kleppen verdeelen; zaden met een vleezigen valschen zaadrok, die /.ioh als een kussentje aan een der uiteinden van het zaad voordoet. — Planten met een wit melksap, welker bloemschermpjes (doorgaans bloemen geheeten) gewoonlijk lang-gesteeld en tot een grooter scherm vereenigd zijn, dat aan zijn voet door een krans van schutbladen (omwindsel) gesteund wordt; aan den top der stelen of stralen, die het groote scherm vormen, en dus onmiddellijk onder de schermpjes, vindt men aan elkander tegenoverstaande of een krans van kleinere schutbladen (omwindseltje).

1 Stengelbladeu aan elkander tegenovergesteld^, de paren kruiswijs. In tuinen en moeshoven. gt;

E. Lathyris L.

Stengelbladen afwisselend........2

2 Scherm 2 — 5-stralig 1): plant eenjarig . 3 of 13 Scherm veelstralig; plant overblijvend ... 9

3 Vruchtkluisjes aan hare rugzijde met twee smalle, overlangs loopeude vleugeltjes, en eene smalle sleuf daartusschen. In moeshoven, op bouwland, aan

\') Waar wij in deze lijst van stralen spreken, bedoelen wij uitsluitend de stelen, die het eerst uit den onvertakten stengel ontspringen.

-ocr page 422-

89, Euphorbiaceae. 404

heggen. Kroontjeskruid . ... E. Peplus L. Vmchtkluisjes zonder vleugels aan hare rugzijde 4

4 Vruchtkluisjes glad; zaden ruw (met plooien of knobbeltjes of verheven-netvormig-geaderd) . . 5 Vruchtkluisjes geheel of gedeeltelijk met knobbeltjes bezet; zaden glad........6

5 Klieren der omwindseltjes niet sikkelvormig; zaden verheven-netvormig-geaderd. In moeshoven en op

bouwland........E. Helioscopia L.

Klieren der omwindseltjes sikkelvormig; zaden overdwars gerimpeld, en daardoor eenigszins knobbelig. Op kleihoudend bouwland . ... E. exigua L.

6 Bladen gaafrandig, vleezig, zeer dicht op elkander gezeten; klieren der omwindseltjes sikkelvormig en fijn-getand. In de zeeduinen . . E, Paralias L. Bladen, althans aan hun top, getand, dun, niet dicht op elkander gezeten; klieren der omwindseltjes afgerond, niet getand.......7

7 Overblijvende plant met een dikken vleezigen wortelstok; bladen met een eenigszins hartvormigen voet. In bosschen en op vochtige plaatsen.

E. dulcis Jacq.

Eenjarige plant met een penwortel; bladen zonder hartvormigen voet..........8

8 Doosvrucht 3—4 millim. dik; zaden grijsbruin, 21/4 millim. lang. Op bouwland, aan wegen en

slooten.........E. plati/phyllos L.

Doosvrucht 2 millim. dik; zaden roodbruin, P/j millim. lang. Aan heggen, op bouwland, op lommerrijke plaatsen......E. striata Sm.

9 Klieren der omwindseltjes niet sikkelvormig . 10 Klieren der omwindseltjes sikkelvormig. . . 11

10 Omwindselblaadjes eivormig-driehoekig, met een af-

-ocr page 423-

405 Buphorbiaceae, 80.

geknotten of hartvormigen voet; stengelbladen lijnvormig, in een puntje eindigend, zeer dicht op elkander gezeten; vruchtkluisjes met zeer fijne oneffenheden. Aan dijken en wegen langs de rivieren.

E. Gerardiana L.

Omwindselblaadjes omgekeerd-eivormig, aan hun voet saamgetrokken; stengelbladen langwerpig-lancetvor-mig, stomp, uit elkander gezeten; vruchtkluisjes met ronde, ongelijke knobbeltjes. Aan waterkanten, in rietvelden, enz......E. palustris L.

11 Bladen lijnvormig (niet breeder dan 2 — 5 millim.), die der onvruchtbare takken zeer smal, bijna bor-stelvormig, penseelswijze tot elkander genaderd. Op bebouwden eu open zandgrond, aan wegen.

E. Cyparissias L.

De Prodromus Fl. Batavae maakt gewag van eene var. /?. esuloides dezer soort, die zich door breedere bladen onderscheiden zou.

Bladen breeder of smaller langwerpig of lancetvormig; die der onvruchtbare takken nooit borstelvormig 12

12 Schermstralen doorgaans ten getale van 5—6, zelden van 8 ; stengelbladen overeind, vleezig, smal-of breed-langwerpig, naar onder niet versmald, zeer dicht op elkander gezeten; blauwgroene strand-plant met een zeer stevigen wortel. In de zeeduinen ..........•!!. Paralias L.

Schermstralen talrijk; stengelbladen gaafrandig of oppervlakkig getand , dun, langwerpig-lancet-, zelden lijnvormig , uit elkaar gezeten; dunne wortelstok. Aan dijken en velden langs de rivieren.

E. Esula L.

13 Plant éénjarig...........3

Plant overblijvend..........14

14 Vruchtkluisjes (met het bloote oog bezien) glad 15

-ocr page 424-

89, Euphorbiaceae. 406

Vruchtkluisjes geheel of ten deele met voorultstel kende puntjes of knobbeltjes bezet .... lil

15 Klieren der omwindseltjes niet sikkelvormig. Aaij dijken en wegen langs de rivieren. E. Gerardiana L1

Klieren der omwindseltjes sikkelvormig . . iel

16 Bladen lijnvormig ; die der onvruchtbare spruitenl uiterst smal, bijna borstelvormig. Op bebouwdeiil en open zandgrond, aan wegen. E. Cyparissias ll

Bladen langwerpig of lijn-lancetvormig; die deil onvruchtbare spruiten nooit borstelvormig. Aan dij-l ken en velden langs de rivieren . E. Esula Lj

17 Kliertjes der omwindseltjes sikkelvormig. In del

zeeduinen.........E. Faralias Li

Kliertjes, der omwindseltjes niet sikkelvormig. 181

18 ümwindselblaadjes eivormig-driehoekig, aan hun voetl afgeknot of hartvormig. In bosschen en op voch-|

tige plaatsen......■. E. dulcis Jacq. |

Omwindselblaadjes omgekeerd-eivormig, aan hun voetl saamgetrokken. Aan waterkanten, in rietvelden.

E. palusiris L. I

3. Mercurialis Tournef. Bingelkruid.

Bloemen tweehuizig; mannelijke zoowel als vrouwelijke I met een 3-bladig bloemdek, gene met 8—12 of meer meeldraden, deze met een bovenstandigen eierstok, waarop 2 of 3 korte stijlen; doosvrucht ruw- of zacht-harig, met 2 of 3 éénzadige hokjes, in 2 of 3 kluisjes uiteenspringend, die een centraal zuiltje achterlaten, 1 en zich later, volgens haar rugnaad, in 2 kleppen verdeelen; zaden met eene vleezige verhevenheid (val-schen zaadmantel). Planten zonder wit melksap, met tegen elkander overstaande bladen en mannelijke bloemen in aren.

1 Penwortel; stengel geheel bebladerd; vrouwelijke bloemen bijna zittend. Aan heggen en ruigten; in -moeshoven en op bouwland . . , M. annua L.

-ocr page 425-

407 Euphorbiaceae, 89.

Wortelstok; stengel naar onder bladerloos, vrouwelijke bloemen lang-gesteeld. In bosschen (Ned. Limburg).........M. perennis L.

I u j y

5 i

90. URTICACEAE Juss. *

1 Kruiden.............2

Boomen of heesters.......5. ülmus.

2 Mannelijke bloemen met een 4-bladig of -slippig bloemdek, doorgaans met de vrouwelijke op dezelfde plant..............3

Mannelijke bloemen met een 5-bladig of -slippig bloemdek, nooit met de vrouwelijke op dezelfde plant..............4

3 Planten die bij aanraking branden, met gezaagde bladen...........1 • ürtica.

Planten die bij aanraking niet branden, met gaaf-randige bladen.......2. Parietaria.

4 Eenjarige, overeind staande planten met handvormige bladen........3. Cannabis.

Overblijvende slingerplanten met handlobbigè bladen.

4. Hutnulus.

1. ürtica L. Brandnetel.

Bloemen één- of tweeliuizig; mannelijke met een 4-slippig bloemdek met bijna gelijke slippen, en 4 meeldraden ; vrouwelijke eveneens met een 4-slippkf bloemdek , maar waarvan de 2 buitenste slippen veel kleiner z|jn dan de 2 binnenste, die de dopvrucht omgeven; eierstok bovenstandig, met één stijl en een kwast-vormigen stempel.

1 Vrouwelijke bloemen in gesteelde kogelronde hoopjes. In moeshoven, aan wegen en ruigten . U. Dodartii L.

-ocr page 426-

#0, TTrticaceae. 408

Vrouwelijke bloemen in al of niet vertakte trossen 2

2 Overblijvende tweehuizige plant met lange, hangende , sterk vertakte vrucbttrossen. Aan wegen en ruigten..........U. dioica L,

Eenjarige eenbuizige plant met korte (de lengte des bladsteels niet overtreffende) vrucbttrossen. Aan wegen en ruigten, in moeshoven . U. urens L.

2. Parietaria L. Glaskruid.

Bloemen polygamisoh (ten deele tweeslachtig, ten deele vrou-welijk), elk afzonderlijk door 1—3 groene schutbladen omgeven, die zijdelings in meerdere of mindere mate met elkander vereenigd zijn, en zóó eene soort van omwindsel vormen; tweeslachtige bloemen met een 4-slippig bloemdek, dat met de vrucht medegroeit, 4 meeldraden, en een bovenstandigen eierstok met 1 stijl en een kwastvormigen stempel; vrouwelijke bloemen met een blijvend 4-slippig bloemdek, maar dat niet medegroeit, en een stamper als bij de tweeslachtige bloemen.

1 Stengel overeind, onvertakt of met takken die korter zijn dan de bladen; bladen naar onder en boven langzaam smaller wordend en daardoor langwerpig of lancetvormig; bloemboopjes uit ge-steelde bijscbermen gevormd, veelbloemig; bloemdek der tweeslachtige bloemen weinig in lengte toenemend. Aan puinhoopen, bouwvallen, heggen.

F. erecta M.K.

Stengel sterk vertakt, met takken die langer zijn dan de bladen; bladen naar onder en boven spoedig smaller wordend en daardoor ovaal; bloemboopjes uit ongesteelde , ijle schermen gevormd; bloemdek der tweeslachtige bloemen sterk in lengte toenemend. Aan oude muren . P. diffusa M. K.

3. Cannabis L.

Bloemen tweehuizig; mannelijke met een 5-slippig bloem-

-ocr page 427-

409 TJrtieaceae, 90.

dek en 5 meeldraden; vrouwelijke met een kokervormig, aan eene zijde gespleten, en in den oksel van een schutblad gezeten bloemdek en een bovenstandigen eierstok, die 2 staartvormige stempels draagt; dop vrucht aan beide zijden bol, met eene broze vruchthuid.

1 Eenjarige plant met een overeiudstaanden stengel, en 5 — 7-tallige binden met lancetvormige gezaagde slippen; mannelijke bloemen in pluimen; vrouwelijke in kluwens. Verbouwd en verwilderd. Hennep..........C. sativa L.

4. Hamulus L.

Bloemen tweehuizig; mannelijke met een 5-bladig bloemdek en 5 meeldraden; vrouwelijke met een napvormig bloemdek, dat den eierstok omgeeft en met de vrucht medegroeit; eierstok bovenstandig, met 2 staartvormige stempels; 2 vrouwelijke bloemen, elk in den oksel van een schutblad, vindt men telkens naast elkander in den oksel eener grootere schub, terwijl talrijke van die schubben aan eene spil bij elkander zitten en een kegel of eene bel vormen ; de vrucht is eene dopvrucht.

1 Ruwharige slingerplant met handlobbige bladen ; de mannelijke bloemen in pluimen. In bosscheu, tusschen kreupelhout en in heggen. Hop.

7/. Lupulus L.

5. U 1 m u s L. Up of Olm.

Bloemen tweeslachtig; bloemdek klokvormig, meest 5-lobbig, opdrogend, met doorgaans 5 meeldraden en 1 stamper; eierstok bovenstandig, plat, 2-hokkig, met 1 ei in elk hokje, en met 2 stempels ; cle vrucht is een rondom gevleugeld, 1-hokkig en 1-zadig nootje. Boomen met om het andere staande bladen, vrije vroeg afvallende steunbladen en kleine purperkleurige bloemen in kluwens, die vóór de bladen ontluiken.

1 Jonge takken glad, door opstaande banden van kurk niet gevleugeld.........2

Jonge takken door opstaande banden van kurk gevleugeld. Hier en daar in heggen U. suberosa Ehrh.

2 Hooge boom met rechte takken.....3

18

-ocr page 428-

90, Urtieaceae. 410

Heester met gekronkelde takken. U. minor Mill

3 Gevleugelde dopvruchten omgekeerd-hartvormig, bij na cirkelrond. Aan kaden en grachten.

U. campesiris L

Gevleugelde dopvruchten ruitvormig-ovaal-langvver pig...........ü. major Sm

91. JUGLANDEAE DC. *

1. Juglans.

Bloemen eenliuizig; de mannelijke in katjes, de vrouwe lijke alleenstaande of in hoopjes ; mannelijke bloemei met een 2—5-slippig bloemdek, dat aan de onderzijdi met 1 schutblad en 2 steelblaadjes vergroeid is, ei p, m. 14 meeldraden; vrouwelijke met een 4-slippig bovenstandig bloemdek, door 1 steun- en 2 steelblaad jes ondersteund, een onderstandigen eierstok en 2 blad achtige stempels; de vrucht bestaat uit een vleezigei bolster en een houtigen dop, en het daarbinnen beslo ten zaad uit eene vliezige zaadhuid en 2 zeer groote vleezige, gevoorde en gelobde zaadlobben.

1 Statige boom met oneven-gevinde, aromatieke, bla den en eetbare zaadlobben. Hier en daar gekweekt Okker of Walnoot......f «/. regia L

92. CUPULIFERAE Rich.*

1 Omwindsel met scherpe stekels of vleezige dradei

bezet..............2

Omwindsel zonder stekels of draden , in de gedaante van een groenen beker of een groen blad, of van een geschubd napje.........3

2 Omwindsel met lange scherpe stekels; mannelijke katjes rolrond; bladen langwerpig lancetvormig,

grof-gezaagd........2, Castanea.

Omwindsel met vleezige draden , mannelijke katjes kogelrond; bladen eivormig of ovaal, gaafrandig.

1. Fagus.

-ocr page 429-

411 Cupuliferae, 92,

3 Omwindsel bladachtig.........4

Omwindsel in den vorm van een geschubd napje , bladen langwerpig, vinlobbig . . . 3. Quercus,

4 Omwindsel klokvormig, onregelmatig ingesneden ; bladen bijna cirkelrond, dubbel-gezaagd 4. Con/lus. Omwindsel schutbladvormig , 3-slippig ; bladen eivormig of langwerpig , dubbel-gezaagd. 5. Carpinus.

1. Fagus L.

Mannelijke bloemen in hangende kogelronde katjes, met een klokvormig, 4—7-slippig bloemdek en 8—12 meeldraden; vrouwelijke, ten getale van 1—3, in een aanvankelijk leerachtig, later houtig omwindsel besloten , dat met vleezige draden bezet is en met 4 kleppen openspringt; elk afzonderlijk uit een onderstandigen 3-kanten eierstok met 3 stempels, en eenbovenstandig, in 6 slippen verdeeld bloemdek bestaande ;.de vruchten (beuke- of boekenoten) zijn driekante. leerachtige nootjes.

1 Hooge boom met eene gladde schors, glanzige spichtige bladknoppen, eu eironde of ovale , gaafran-dige, glanzige, fijngewimperde bladen. Aangeplant en in oude bosschen. Beuk... F. sylvatica L.

2. Castanea Tourn.

Mannelijke bloemen in hoopjes, die te zameh lange, dunne, hier en daar naakte, overeindstaande katjes vormen, elk afzonderlijk met een 5—8-slippig bloemdek en 8—15 meeldraden: vrouwelijke, ten getale van 1—5, in een leerachtig, met lange scherpe stekels gewapend en in 4 kleppen openspringend omwindsel besloten, elk afzonderlijk uit een onderstandigen eierstok met 3—12 stempels en een bovenstandig 5—8-tandig bloemdek bestaande; de vruchten (kastanjes) zijn aan de ééne zijde vlak, aan de andere bol of onregelmatig-hoekig, en hebben eene lederbruine taaie vruchthuid.

1 Hooge boom met lange, langwerpig-Iancetvormige, langpuutige., grofgezaagde bladen. Aangeplant en hier en daar verwilderd. Tamme Kastanje.

f G. vulgaris Lam,

-ocr page 430-

92, Cupuliferae.

3. Quercus L.

. Mannelijke bloemen in dunne, hier en daar naakte handende katjes, elk afzonderlijk met een 6—8-slippig bloemdek en 6—12 meeldraden; vrouwelijke eerst ir geringen getale opeengepakt, later aan een korten ol langen steel gezeten, elk afzonderlijk in een napvor-mig, van buiten met dakpanswijs over elkander gelegen schubben bekleed omwindsel gezeten, uit een onder-standigen eierstok met 3 stempels en een bovenstandig doorgaans 6-tandig bloemdek bestaande; de vrucht (eikel) is eene eironde of langwerpige noot, die aar haar voet door het houten napje omgeven is.

1 Bladen bijna niet of zeer kort gesteeld; vrucht-stelen zeer lang. In bosschen, aan wegen , enz Eik (gesteelde).......Q. Robur L

Bladen gesteeld; vruchtstelen korter dan de bladstelen Eik (ongesteelde).......Q. sessiliflora Sm

4. Corylns L.

Mannelijke bloemen in rolronde, geheel gevulde, han gende katjes, elk afzonderlijk met 4 geheel gespleten meeldraden, die door 2 steelblaadjes gedragen worden welke zeiyen weder in den oksel van een schutblad gezeten zijn; vrouwelijke in een knop vereenigd, di( veel op een bladknop gelijkt, en welks lagere schubben ledig zijn, terwijl de hoogere elk een onderstandigen eierstok met 2 bloedroode stempels herbergen, welke eierstok in een omwindsel rust en op zijn top 4—i tandjes draagt; de vrucht (hazelnoot) is eene eironde of langwerpige noot met eene houtige broze schaal omgeven door 1 schut- en 2 steelblaadjes, te zamei tot een open groenen beker vereenigd, die naar bovei in slippen verdeeld is.

1 Heester of boom met bijkans cirkelronde, aan hun top plotseling tot eene smalle punt saamgetrokkeu bladen, met een hartvormigen voet en een dubbel-gezaagden rand; takken zachtharig. In bosschen en kreupelbosschen, en aangeplant. Hazelaar.

C. Avellana L

5. Car pin us L.

Mannelijke bloemen in rolronde, gevulde, hangende

412

-ocr page 431-

413 Cupuliferae, 92.

katjes, elk afzonderlijk met 4—10 gespleten meeldraden , die door een schutblad gedragen worden; vrouwelijke in trossen, elk afzonderlijk uit een onderstandigen eierstok met 2 stempels en een bovenstandig 6—10-tan-dig bloemdek bestaande, en door 1 schut- en 2 steel-bladen gesteund ; 2 van zulke bloemen zijn naast elkander in den oksel van een draagblad gezeten; de vrucht is eene plat-eironde geribde noot.

1 Heester of boom met eivormige of langwerpige, dub-bel-gezaagde , meest puntige , bladen met verheven aderen. In bosschen en heggen. Haagbeuk.

C. B etui us L.

93. SALICINEAE Rich- *

1 Schutbladen oningesneden ; 1 — 5 meeldraden.

1. Sal lx.

Schutbladen ingesneden ; 8—12 meeldraden.

2. Populus.

1. Salix Tournef. Wilg.

Schutbladen oningesneden; bloemen tweehuizig; aan den voet der meeldraden of van den stamper 1 of 2 honigkliertjes. Mannelijke bloemen met 2 of 3, zelden met 5 meeldraden of met één enkelen, die door de ineensmelting van twee anderen ontstaan is; vrouwelijke met een al of niet gesteelden eierstok, eeii lan-

feren of korteren stijl, en 2 meer of minder uit el-ander wijkende stempels; de vrucht is eene 1-hokkige, 2-kleppige doosvrucht, met talrijke in eene haarkuif weggedoken zaden.eren of korteren stijl, en 2 meer of minder uit el-ander wijkende stempels; de vrucht is eene 1-hokkige, 2-kleppige doosvrucht, met talrijke in eene haarkuif weggedoken zaden.

Tabel ter bepaling van mannelijke exemplaren.

1 Schubben der katjes éénkleurig, groengeel of bleekrood , aan haar top niet anders van kleur dan

lager..............2

Schubben der katjes tweekleurig, d, i, aan haar top donkerbruin of zwartachtig , lager groenachtig. 6

2 Vijf meeldraden in den oksel van elke schub. Aan waterkanten en op begroeide moerassige plaatsen.

-ocr page 432-

93, Salieineae. 414

Laurierwilg........S. pentandra L.

Minder dan. 5 meeldraden in den oksel van elke scbub..............3

3 Drie meeldraden in den oksel van elke schub 4 Twee meeldraden in den oksel van elke scbub 5

4 Schubben zachtharig, maar zonder dat de haren boven haar uitsteken; bladen meest langwerpig-lan-cetvormig , kortpuntig. Aan waterkanten en op moerassige plaatsen in bossehen . 5. amygdalina L.

Soms zijn de bladen aan de onderzijde blauwgroen (als wanneer men met de eigenlijke S. amygdalina, ook wel var. discolor gelieeten, te doen heeft; soms echter eenvoudig wat lichter-groen dan aan de bovenzijde (var. eoneolor of S. triandra der meeste auteurs).

Schubben vlokkig, d. i met zeer lange zachte baren bezet, die overal, maar vooral aan den top, ver boven die schubben uitsteken; bladen lancet-vormig, kortpuntig. Aan rivieroevers, op moerassige plaatsen in bossehen . . S. undalata Ehrh.

(Volgens Axdetissox eene bastaard van S. triandra en S. viminalis.)

5 Bladen enkel in zeer jeugdigen staat met eenig haar bezet, later volstrekt kaal; steunblaadjes half-hartvormig. Aan waterkanten, in bossehen.

S fragilis L.

Eene verscheidenheid met steenroode jonge takken, bruine knoppen , en met omgekeerd-eivormige bladen aan den voet der katjes en der takken, wordt var. decipiens geheeten.

De verscheidenheid Russeliana, die de takken en bladen van S. fragilis, doch de katjes van S. alba draagt, wordt door Aïtdeksson als eene bastaard van deze twee soorten beschouwd, hoewel hij ze , evenals Fbies , met den naam van Salix viridis bestempelt.

Bladen altijd aan beide zijden met zachte glanzige haren bezet; steunblaadjes lancetvormig. Aan waterkanten en wegen. Witte of Schietwilg. S. alba L. Exemplaren met dojergele of licht-meniekleurige takken

-ocr page 433-

Salicineae, 93.

en smallere bladen worden S. alba var. vitellina, andere, met bladen, die aan de bovenzijde, of, op zeer gevorderden leeftijd , aan beide zgden zoo goed als onbehaard zijn, S. alba var. coerulea Prodr. geheeten.

6 Eén meeldraad met een 4-hokkigen helmknop in den oksel van elke schub; helmknoppen na het stuiven purperkleurig. Aan waterkanten eu in duin-\' valleien. Fijne of bittere Wilg . S. purpurea L. Een vorm met wijder uitstaande takken en langere bladen wordt als var. Helix, en een andere , bij welken de zeer

zijn, als

jonge bladen met zachte glanzige haren bezet var. sericea in den Prodr. onderscheiden.

Meer dan één meeldraad......

7 Hoog opsohietend,e boomen of heesters .

Lage, soms kruipende, heestertjes .... 16

8 Bladen naar voren smaller toeloopend ... 9 Bladen naar voren breeder toeloopend ... 14

9 Bladen gaafrandig; katjes recht.....10

Bladen gezaagd of gekarteld; katjes in het oog loopend gekromd..........13

10 Bladen verlengd-lancetvormig, 1 — 2 centim. breed 11 Bladen langwerpig-lancetvormig, p.m. 3 centim. breed..............12

11 Steunblaadjes lancet-lijnvormig, korter dan da-bladsteel. Aan waterkanten en in lage bosschen. Kat-

of Bindwilg........S. viminalis L.

Steunblaadjes met een hartvormigen voet en een lang uitgerekten top. Als de vorige. S. stipularis L.

12 Bladen van onder glanzig. Aan waterkanten en in

bosschen........S. Smithiana W.

Bladen van onder dof. Aan waterkanten en in lage bosschen........5. acuminata Sm.

13 Bladen breed-lancetvormig, fijn-gekarteld. Aan waterkanten en iu heggen . . S. Seringeana Gaud. Bladen breed-lancetvormig, oppervlakkig-gezaagd.

415

-ocr page 434-

93, Salicineae.

Aan rivieroevers.....S. incam Schrank.

14 Knoppen grijsharig; bladen langwerpig of lancet-vormig-omgekeerd-eivormig (p. m. 4 maal langer dan breed). Aan waterkanten en op moerassige plaatsen ...........S. cinerea L.

Eene verscheidenheid met kortere, zuiverder omgekeerd-eivormige bladen, heet var. aqiiatica.

Knoppen onbehaard; bladen zuiver of langwerpig-omgekeerd-eivormig, of bijna cirkelrond . . 15

15 Meer of minder hooge boom; bladen groot, eivormig of ovaal; katjes dik. In bosschen. Euige of Waterwilg ........., . . 5. Gaprea L.

Heester met dunne takken; bladen doorgaans klein, zuiver of langwerpig-omgekeerd-eivormig. Aan waterkanten , op moerassige zand- en heigronden, in duinvalleien.........S. aurita L.

16 Katjes langwerpig of rolrond......17

Katjes bijna kogelrond . . .......18

17 Bladen van onder vlak. Op lage, moerassige zanden heigronden, en in de duinen . . 5. repens L.

Men onderscheidt hiervan 5 vormen of verscheidenheden, nl. var. «. vulgaris, met lancetvormige bladen en zacht-harige vruchten; var. fi. fusca, met langwerpig-ovale bladen en zachtharige vruchten; var. ■/■ argentea met breed ovale of bijna cirkelronde , van onder of van onder en boven zijdeachtige bladen en zachtharige vruchten ; var. leiocarpa met van onder zijdeachtige haren en kale vruchten.

Bladen van onder door opstaande plooien netvor-mig-geaderd. In veenen . . . S. ambigua Ehrh.

Wordt beschouwd als een bastaard tusschen S. aurita en S. repens.

18 Bladen 4—5 maal langer dan breed. In veenen.

S. rosmarinifolia L. i Bladen 5—10 maal langer dan breed. In veenen.

S, angusHfoiia Wulff.

416

-ocr page 435-

417 Salicineae, 93.

Tabel ter bepaling van vrouwelijke exemplaren.

1 Schubben der katjes éénkleurig, groengeel of bleekrood , aan haar top niet anders van kleur dan lager 2 Schubben der katjes tweekleurig, d. i. aan haar top donkerbruin of zwartachtig, lager groenachtig . 7

2 Boom met overhangende takken, met een treurend voorkomen. In tuinen, op buitenplaatsen, enz.

t S. habylonica L. Boom met opstaande takken......o

3 Eén honigkliertje aan den voet des eierstoks . 4 Twee honigkliertjes aan den voet des eierstoks 6

4 Steunbladen lancetvormig, spoedig afvallend. Aan waterkanten en wegen. Witte of Schiet wilg.

S. alba L.

(Zie verder de aanteekening op bladz. 415). Steunbladen half-hartvormig.......5

5 Vruchtsteel 3—4 maal langer dan het honigkliertje; stijl zoo goed als ontbrekend. Aan waterkanten en op moerassige plaatsen in bosschen. S. amygdalina L. (Zie verder de aanteekening op bladz. 414). Vruchtsteel 2 maal langer dan het honigkliertje; stijl duidelijk zichtbaar. Aan rivieroevers, op moerassige plaatsen in bosschen . S. undulata Ehrh. (Zie verder de aanteekening op bladz. 414).

6 Bladstelen aan de bovenzijde klierdragend. Aan waterkanten en op begroeide moerassige plaatsen. Laurierwilg .........• S. pentandra L.

Bladstelen zonder klieren. Aan waterkanten, in

bosschen.........S. fragilis L.

(Zie verder de aanteekening op bladz. 414),

7 Bast aan de binnenzijde citroengeel. Aan waterkanten en in duinvalleien. Fijne of bittere wilg.

S. purpurea L.

t ttj

l ff

-ocr page 436-

93, Salicineae. 418

Bast aan de binnenzijde groenachtig .... 8 \'

8 Van hier af kan men de vorige tabel raadplegen, te beginnen met 7 (Hoog opschietende hoornen of heesters), blz. 415.

2. P o p ii 1 u s Populier.

Schutbladen ingesneden; bloemen tweehuizig, met een , najjvormig bloemdek, en zonder honigkliertjes. Man- j nelijke bloemen met 8—12 vrije, op het bloemdek gezeten meeldraden; vrouwelijke met een al of\' niet ge- ij steelden 1-hokkigen eierstok, een korten stijl en 2 lange i gespleten stempels ; de vrucht is eene I-bokkige, 2-klep-pige doosvrucht, met talrijke in eene haarkuif -wegge- | doken zaden.

1 Schubben der katjes fluweelachtig of\' gewimperd; l jonge spruiten doorgaans zachtharig of viltig . 2 | Schubben der katjes evenals de jonge spruiten on- ■ behaard ............. 4

2 Bladen aan beide zijden onbehaard of van onder met weinige zachte haren bezet; die der uitloopers

of jonge spruiten van ouder met eene korte wol ,;;

bedekt, grijs, maar nooit wit. In bosschen en aan- |i

geplant. Ratelpopulier, Klaterpeppel, Ratelaar, Es- IJ

penboom.........P. tremula L. ?

Bladen van onder viltig, althans als zij jong zijn; 1 die der jonge spruiten van onder met een wit vilt v bedekt .............. 3

3 Schubben der katjes niet of slechts aan haar top || een weinig ingesneden; stempels geel, met hunne i armen in een kruis; bladen van onder met een ] sneeuwwit vilt bedekt. In bosschen en aangeplant. Witte populier, Witblad, Witboom . P. alba L. Schubben der katjes diep-, meest handvormig-inge-sneden; stempels purperkleurig, met waaiervormig uitgespreide armen ; bladen van onder met een grijs- : wit vilt. In bosschen en aangeplant. Abeel of grauwe f

-ocr page 437-

419 Salicineae, 93.

Populier........P. canescens Sm.

4 Takken overeind, d. i. dicht aan den stam gezeten , te zamen eene piramidale kruin vormend. Aan wegen, op buitenplaatsen en elders, aangeplant. Italiaansche populier f P. pyramidalis Eoz.

Synoniem met P. pyramidalis Roz. zijn P. italica Mönch., P. fastigiata Poir., P. dilatata Ait.

Takken wijd uitstaande........5

5 Takken en uitloopers bijkans rolrond of zeer flauw-kantig; bladen doorgaans langer dan breed, onbehaard, ook zelfs in hunne jeugd. Aan den duinkant , in bosschen en aan waterkanten. Zwarte of gewone populier of Peppel . ... P. nigra L. Takken en uitloopers scherpkantig; bladen doorgaans breeder dan lang, langs de randen (althans in hunne jeugd) zachtharig. Aan wegen en dijken, aangeplant. Canadasche populier.

f P. monilifera Ait. (= P. virginiana Desf.)

93.* PLATANEAE Lest*

1. Platanus L. Plataan.

Bloemen eenhuizig; de mannelijke zoowel als de vrouwelijke tot kogelronde inflorescentiën vereenigd, die op verschillende takken te zoeken zijn. Elke mannelijke bloem is in een krans van zeer kleine, schubvormige , naar boven in haren uitloopende schutbladen opgesloten, en bestaat uit eenige schubben en even vele meeldraden met zeer korte helmdraden. De vrouwelijke bloemen zijn al of niet door schutbladen omgeven, en bestaan uit eenige schubben en een onstandvastig aantal stampers met een 1-hokkigen eierstok met één ei, en een langen, naar boven in een stempel eindigenden stijl. De vruchten zijn leerachtige, 1-zadige , met den nablijvenden stijl gekroonde en aan haar voet door stijve haren omgeven nootjes.

1 Bladen aan hun voet bijna hartvormig. Aangeplant.

t P. orientalis L.

-ocr page 438-

93, Plataneae. 420

Bladen aan hun voet wigvormig. Aangeplant.

f P. occidentalis L,

94. BETULINEAE Rich. *

1 Vrouwelijke katjes rolrond, afzonderlijk, hangend, met schubben, die, als zij rijp zijn, afvallen.

1. Betula.

Vrouwelijke katjes eirond, ten getale van 3 — 5 bij elkander gezeten, met houterige schubben, die nooit afvallen.........2. Alnus.

1. Betula L.

Mannelijke katjes gevormd uit eene spil. waarop allereerst gesteelde schildvormi^e schutbladen gezeten zijn. In den oksel van elke schub vindt men 2 steelblaadjes; nog meer naar binnen, naast elkander, 3 vliezige schubvormige dekbladen, welke elk tot steun verstrekken aan 2 helmdraden, die naar boven gespleten zijn, en aan eiken arm een 1-hokkigen helmknop dragen. Vrouwelijke katjes gevormd uit eene spil, waarop 3-lobbi^e, uit de vergroeiing van 1 schut- en 2 steelblaadjes voortgesproten, schubben gezeten zijn. In den oksel van elke schub vindt men 3 naakte vrouwelijke bloemen, die elk uit een 2-hokkigen eierstok met 2 staartvormige stempels bestaan. De schubben der rijpe vrouwelijke katjes zijn vliezig, droog, en vallen af; de vruchtjes doen zich als tweevleugelige nootjes voor. fi

1 Jonge takken en volwassen bladen volkomen onbe- h haard; bladen doorgaans met een afgeknotten, en niet met een hartvormigen voet; vleugels der vrucht boven de stijlen uitstekend. In bosschen, duinpannen , op heidevelden, enz.....B. alba L.

Jonge takken zachtharig of fluweelachtig; volwassen bladen van onder meer of minder zachtharig, in de hoeken der nerven van het skelet altijd van een bundeltje stijve haren voorzien, aan hun voet doorgaans afgerond of hartvormig; vleugels der vrucht dooi-gaans niet hooger dan de stijlen. Als de vorige.......B. puhescens Ehrh.

-ocr page 439-

421 Betulineae, 94.

3. A1 n u s Tournef.

Mannelijke katjes gevormd uit eene spil, waarop allereerst gesteelde schildvormige schutbladen gezeten zijn. In den oksel van elk schutblad vindt men 4 steel-blaadjes, en, nog meer naar binnen, 3 mannelijke bloemen, die elk uit een 4-deelig bloemdek en 4 meeldraden bestaan, wier korte helmdraden, waarop 2-hok-kige helmknoppen rusten, vóór de slippen van het bloemdek staan. Vrouwelijke katjes gevormd uit eene spil, waarop breede, bijna hartvormige schutbladen gezeten zijn. In den oksel van elk schutblad vindt men 2 tweelobbige steelblaadjes, en, aan de binnenzijde hiervan, 2 vrouwelijke bloemen, die uit niets meer dan een 2-hokkigen eierstok met 2 staartvormige stempels bestaan. De schubben der rijpe vrouwelijke katjes zijn houterig en vallen niet af; en de vruchtjes zijn kantig en ongevleugeld.

1 Bladen bijna cirkelrond, stomp, enkel in de oksels der nerven gebaard; vruchtjes met een spitsen top. Aan waterkanten, in kreupelbosschen, op moerassige plaatsen. Els . . . A. glutinosa Gaertn. Varieert met ingesneden bladen (var. laciniala Koch.) Bladen eivormig, kort of lang gepunt, van onder met vuilwitte of rosse zachte haren bedekt; vruchtjes met een afgeknotten top. In heggen, tusschen kreupelhout ;......t incana DC.

95. MYRICEAE Rich. *

1, Myrica L.

Bloemen tweehuizig, tot katjes vereenigd, die uit eene spil en een zeker aantal niet afvallende schutbladen bestaan, in welker oksel altijd slechts ééne bloem gezeten is. De manneljjke bloemen hebben enkel 4 meeldraden, die op den voet van het schutblad rusten, en de vrouwelijke 2 kleine steelschubben en een 1-hok-kigen eierstok met 2 staartvormige stempels, die met de uitgroeiende steelschubben samenhangt. De vrucht is klein, platrond, droog, 1-hokkig en 1-zadig, springt niet open en is met de 2 uitgewassen en eenigszins vleezige steelschubben vergroeid.

-ocr page 440-

95, Myriceae.

1 Lage heester, met afvallende, verspreide, langwerpige , naar onder een weinig versmalde, naar voren getande, aan beide zijden zachtharige bladen, die, evenals de schubben der bloemkatjes eh de vruchtjes, met glanzige balserahoudende kliertjes bezet zijn. In veenachtige heidestreken, vooral aan waterkanten. Gagel......M. Gale L.

96. CONIFERAE Juss.*

1 Bloemen eenhuizig; helmbindsel met 2 stuifmeel-houdende hokjes; vrouwelijke inflorescentie in den vorm van een kegel, waarvan de schubben houtig worden ; eieren hangend ; zaden gevleugeld 3. Pinus.

Bloemen tweehuizig; helmbindsel met 3 — 8 stuif-meelhoudende hokjes; vrouwelijke inflorescentie in den vorm van een kogeltje, welks schubben vleezig worden, of van een ei, dat in éen napje van over elkander liggende schubben verborgen en later door een vleezigen open zaadrok omgeven is; eieren overeind; zaden ongevleugeld......2

2 Bladen in kransen, stekelig; vruchtkegel uit 3 aaneengeslotene vleezige schubben gevormd, eerst groen, later zwart en op bessen gelijkend.

2, Jumperus.

Bladen verspreid, bijna afwisselend; vrucht uit eene zaadkorrel bestaande, die in een rood, vleezig, van boven open napje vervat is . . 1. Taxus.

1. Taxus L.

Bloemen tweehuizig, afzonderlijk of bij paren gezeten mannelijke (zoogen. mannelijke katjes) klein, bijna kogelrond, door over elkander gelegen schubben omgeven en gevormd uit eene vleezige spil, aan welker top een zeker aantal schildvormige helmbindsels met 3—8 stuifmeelhokjes aan hunne onderzijde vastzitten; ,■

422

-ocr page 441-

423 Coniferae, 96,

vrouwelijke bloemen klein, eveneens door over elkander gelegen schubben omgeven, doch uit niets meer bestaande dan een ei, omgeven door eene napvormige schub, die later tot èen rood, vleezig, open hulsel uitgroeit.

1 Boom of heester met lijn-lancetvorraige, bijkans afwisselend geplaatste bladen Taxis. T. haccala L.

2. Juniper us L.

Bloemen tweehuizig; mannelijke (zoogen. mannelijke katjes) afzonderlijk gezeten, eirond, uit eene spil bestaande, waaraan een zeker aantal hehnbindsels vastzitten, die aan hunne buiten- of rugzijde 3—6 stuif-meelhokjes dragen; vrouwelijke klein, in een hulsel van over elkander gelegen schubben verborgen, 3 aan 3 bij elkander gezeten en elk uit een open vruchtblad gevormd, dat aan zijn voet 1 of 2 overeind staande eieren draagt, later vleezig wordt en met de beide anderen tot eene soort van bes met een drietal harde ongevleugelde pitten vergroeit.

1 Sterk vertakte heester met drietallige kransen van priemvonnige, stekelige, wijd uitstaande bladen en kogelronde, blauwzwarte, berijpte, vruchten. Op zand- en heidegronden Jeneverbes.

J. communis L.

3. Pin vis L.

Bloemen eenhuizig; mannelijke (zoogen. mannelijke katjes) uit eene spil bestaande, waaraan, soms aan kleinere spilletjes, talrijke langwerpige helmbindsels, elk met twee stuifmeelhokjes aan hunne ondervlakte, gezeten zijn; vrouwelijke tot een kegel vereenigd, aan hare bovenzijde met 2 hangende eieren, ten laatste houterig of leerachtig. Zaden gevleugeld.

1 -Naalden ten getale van 2 — 5 in kokertjes bij elkander gezeten; kegelschubben houterig, in een viervlakkig weinig verheven piramidaal schild uitloopend , dat op zijn top van eene harde punt of een indruksel voorzien is........2

Naalden afzondeilijk gezeten of in grooten getale tot bundels vereenigd; kegelschubben leerachtig ,

-ocr page 442-

96, Coniferae.

zonder schildvormig aanhangsel.....4

2 Naalden vijf aan vijf bij elkaar gezeten ; kegels lang-1 werpig; stam glad. Aangeplant. Weymouth\'s-Pijnl

f P. Strobus L,l

Naalden doorgaans twee aan twee bij elkaar ge-| zeten; kegels kegelvormig.......31

3 Naalden 5 — 6 eentim. lang; kegels zoo groot alsl eene vijg, gesteeld, met schilden die even hoogj als breed zijn. Op zand- en heigrond. Den,wilde| Pijn, Mastboom, Schotsche Spar . F. sylvestris L,[ Naalden 10 centim. lang of meer; kegels zoo grootI als eene vuist en grooter, ongesteeld, met schil-1| den die breeder dan hoog zijn. Op zandgrond i aangeplant. Zee-Pijn . . . f P. Pinaster Ait.l

4 Naalden in grooten getale tot bundels vereenigd,; tegen den winter afvallend. Aangeplant en hier gn daar verwilderd. Lorkeboom . .. . P. Larix L.

(=r Larix decidua Mill, — Larix europaea !)( \'.) Naalden afzonderlijk gezeten, blijvend . . . 5

5 Kegels overeind; kegelschubben in den oksel van : een ander blad , breed, stomp, afvallend ; bladen ; plat en in twee rijen. Aangeplant en hier en daar; verwilderd. Zilverspar.....P. Picea L.

(=: Abies pectinata Lam. en Picea alba Mill.)!

Kegels hangend; kegelschubben zonder eenig ander blad onder haar, naar boven versmald, blijvend; bladen bijna vierkant, niet in twee rijen. Op zanden heigrond, oorspronkelijk aangekweekt. Spar of fijne Spar..........P. Abies L,

(— Pinus excelsa Lam. = Abies Picea Mill.)

424

-ocr page 443-

MON OCOTYL EDONE AE.

PAM. 97—114.

-ocr page 444-

426

97. HYDROCHARIDEAE. DC. *

1 Bladen lang-gesteeld, met eene bijna cirkelronde, aan haar voet hartvormig ingesneden schijf.

2. Hydrocharis.

Bladen ongesteeld..........2

2 Bladen allen in eene rozet, stijf, lang en smal, en langs de randen met stekelige tanden bezet.

1. Stratiotes.

Bladen 3 aan 3 in kransen aan een opgaanden stengel...........3. Elodea.

1. Stratiotes L.

Bloemen tweehuizig, met een 6-bladig bloemdek, welks buitenste 3 blaadjes groen en kleiner zijn dan de 3 binnenste witte. Mannelijke bloemen vóór de ontluiking ten getale van 3 of meer in eene 2-kleppige scheede besloten; meeldraden talrijk, maar zóó, dat de 23—25 buitenste onvruchtbaar, de\'12—13 binnenste alleen vruchtbaar zijn. Vrouwelijke bloemen vóór de ontluiking elk afzonderlijk in eene 2-kleppige scheede besloten, met een 6-hokkigen onderstandigen eierstok, een korten stijl, die met de buis des bloemdeks vergroeid is, en 6 gespleten stempels; buitendien met een zeker aantal staminodiën. Vrucht vleezig, met niet vele zaden in elk hokje.

1 Ondergedoken waterplant, zonder opgaanden stengel, maar met uitloopers en lange, smalle, stijve, gootvormige, laugs de randen met scherpe stekels gewapende, tot eene rozet vereenigde bladen. De witte bloemen ontluiken boven het water. In sloo-ten en poelen. Scheeren, enz. . . S. aloides L.

2. Hydrocharis L.

Bloemen tweehuizig, met een 6-bladig bloemdek, welks buitenste 3 blaadjes lichtgroen en kleiner zijn dan de 3 binnenste witte. Mannelijke bloemen vóór de ontluiking ten getale van 3 of meer in eene 2-kleppige,

-ocr page 445-

427 Hydrocharideae, 97.

vliezige scheede besloten, elk met 9 vruchtbare en 3 onvruchtbare meeldraden, welker helmdraden naar onder tot een ring verbonden, en daarenboven bij paren tot ongeveer halverhoogte met elkander vergroeid zijn. Vrouwelijke bloemen vóór de ontluiking elk afzonderlijk in eène doorgaans 1-kleppige scheede besloten, met 3 vleezige schubbetjes aan den voet dei-binnenste dekbladen en 6, bij paren aan de buitenste dekbladen tegenovergestelde staminodiën; voorts met een onderstandigen, 6-hokkigen eierstok, een korten dikken stijl, en 6 gespleten stempels. Vrucht vleezig, veelzadig.

1 Waterplant met ondergedoken uitloopers, en rozetten van lang gesteelde bladen, wier cirkelronde , aan haar voet hartvormige, schijven op het water drijven. In slooten. Duitblad. Kikkerkrnid.

Tl. Morsus ranae L.

3. E lode a Eich.

Bloemen tweehuizig, met 3 half witte half violette buitenste, en 3 een weinig breedere, binnenste dek-slippen. Mannelijke bloemen vóór de ontluiking elk afzonderlijk in eene 2-kIeppige scheede besloten, met 3—9 meeldraden. Vrouwelijke bloemen vóór de ontluiking in eene 2-kleppige scheede besloten, later zeer lang geateeld en ver daarbuiten uitstekend, nu eens zonder, dan eens met 1—3 staminodiën, een onderstandigen 1-hokkigen eierstok, een zeer langen, met de buis der bloembekleedselsn vergroeiden, stiji en 3 al of niet gespleten , papillease stempels. Vnicht droog, met weinige zaden.

1 Ondergedoken waterplant met ongesteelde , ten deele eivormige, ten deele langwerpige of lijnvormige, zeer fijn-getande, in drietallige kransen gezeten, doorschijnende bladen, en witte of licht violette bloemen Afkomstig uit Noord-Amerika, doch overal in onze slooten en wateren te vinden. Waterpest.

E. canadensis Rich.

Bij ons te lande komen geene andere als vrouwelijke exemplaren voor.

-ocr page 446-

428

98. ALISMACEAE Juss.*

1 Bloemou eenhuizig; meeldraden zeer talrijk; bladen, welke zich in de lucht verheffen, pijlvormig.

2. Sagittaria.

Bloemen tweeslachtig, met 6 meeldraden; drijvende of in de lucht zich verheffende bladen ei- of lancet-, maar nooit pijlvormig . . . , 1. Alisma.

1. Alisma L. Water-Weegbree.

Bloemen tweeslachtig, regelmatig, met 3 groene buitenste en 3 witte binnenste dekbladen; 6 meeldraden, 2 aan 2 aan de binnenste dekbladen tegenovergesteld; stampers talrijk, in een krans of hoofdje, met boven-standige, 1-hokkige eierstokken, en korte kromme stijlen met een onverdeelden stempel; vruchtjes droog, 1-zadig.

1 Stengels draadvormig, vlottend , bebladerd; hoogste bladen ovaal, drijvend; bloemen okseltandig, met teruggekromde vruchtstelen. In slooten en poelen, vooral in heide- en veenstreken . A. natans L.

Als alle bladen lijnvormig zijn, spreekt men van de var. fi. linearifolium.

Stengels overeind of liggend, naakt; alle bladen wortelstandig; bloemen in schermen of in eene pluim..............2

2 Bloemen in een enkelvoudig scherm; vruchten in hoofdjes. Op moerassige en overstroomde plaatsen in zanderige streken . . . A. ranunculoides L.

De verscheidenheid met liggende zijstengels en wortel-slaande knoopen heet var. repens.

Bloemen in eene pluim; vruchten in een krans. Aan waterkanten , slooten, enz. . A. Plantago L.

De verscheidenheid met lancetvormige bladen heet var. P- lanceolatum en die met vlottende, lijnvormige bladen var. graminifolium.

-ocr page 447-

429 Aliamaceae, 98.

2. Sagittaria L.

Bloemen eenhuizi^, niet 3 groene buitenste en 3 witte binnenste dekbladen. Mannelijke bloemen met talrijke meeldraden; vrouwelijke met talrijke stampers, die met een vleezigen bloembodem tot een kogelrond geheel vereenigd zijn; eierstok bovenstandig, 1-hokkig; vruchtjes droog, plat.

Waterplant met pijlvormige lucht- en lintvormige waterbladen, cn vrij groote bloemen, die aan eene vleezige spil van afstand tot afstand bij paren of in 3-talllge kransen bijeenstaan. Mannelijke bloemen boven de vrouwelijke gezeten. In slooteu, vaarten, enz. Pijlkruid . ... S. sagiltifolia L.

99. BUTOMEAE Rich. *

1. Butomus L.

Bloemen tweeslachtig, regelmatig; bloemdek 6-bladig, gekleurd; de 3 buitenste blaadjes blijvend, maar overigens aan de 3 binnenste , ook in kleur, bijna gelijk; meeldraden 9, hypogynisch ; stampers 6, elk met een l-hokki^en eierstok en een korten stijl; de vruchten droog, langs den binnennaad zich openend, met talrijke , over den geheelen binnenwand gezeten zaadkorrels.

1 Moeras- of waterplant, met een kruipenden wortelstok , waaruit zeer lange , lijnvormig-driekante, bladen en een lange bloemstengel oprijzen . welke laatste aan zijn top een rijk scherm van lang gestaalde roode bloemen draagt. Aan kanten, van slooten , enz. Zwanebloem.......B. umbellatus L.

100. JUNCAGINEAE Rich. *

Stengel naakt; alle bladen wortalstandig; bloemen in aan langen tros, op even lange stelen.

2. Tr iglo chin.

-ocr page 448-

100, Juneagineae. 430

Stengel bebladerd, enkele bladen wortelstandig; bloemen in een korten tros, op ongelijke stelen,

1. Scheuchzeria.

1. Scheuchzeria L.

Bloemen tweeslachtig, regelmatig, met 6 niet geheel vrije, opdrogende dekbladen en G hypogynische meeldraden met basifixe helmknoppen; 1 stamper met een 3-hokkigen eierstok en 3 zittende stempels, die later in 3 1- of 2-zadige, naar onder een weinig met elkander samenhangende kokervruchten overgaat.

1 Overblijvende plant met een geleden stengel en een lijn-, min of meer gootvonnig blad aan eiken knoop; bloemen geelgroen, in een weinig gevul-den tros; onderste bloemstelen langer dan de bovenste. In moerassige veenstreken. S. palustris L.

2. Triglochin L.

Bloemen tweeslachtig , regelmatig ,. met 6 afvallende f dekbladen en 6 hypogynische meeldraden met dorsifixe helmknoppen; 1 stamper, met een 6-hokkigen eierstok en zittende stempels, die later in eene 3- of 6-kluizige splitvrucht overgaat. Overblijvende planten met enkel lijnvormige wortelbladen en lange bloem- en vrucht-trossen.

1 Bloemtros spichtig, ijl; splitvrucht lang en smal, 3-kluizig. Op drasse weilanden , aan waterkanten,

enz...........T. palustre L. I

Bloemtros gevuld; splitvruolit kort en dik, 6-klai-zig. Op zilten grasgrond . . . T. maritimum L.

lol. POTAMEAE Juss.*

1 Bloemen tweeslachtig Bloemen eenslachtig

.... 2

3. Zannichellia.


2 Vier meeldraden in elke bloem . 1. Potamogeton. Twee meeldraden in elke bloem , , 2. Ruppia.

-ocr page 449-

Potameao, 101.

1. Potamogeton L.

Bloemen tweeslachtig, in meer of minder dichte aren; bloemdek 4-slippig, kruidachtig, met een zittenden helmknop aan den voet van elke slip; 4 stampers met zittende stempels; 1-hokkige, 1-zadige vruchtjes met een leerachtigen of beenharden vruchtwand. Waterplanten met ondergedoken, of ten deele ondergedoken, ten deele drijvende bladen.

1 Bladen lijnvormig, met evenwijdige randen, Yg—5

mill, breed, alle ondergedoken......2

Bladen ovaal, langwerpig of lancetvormig, zeldzamer lancet-lijnvormig; de hoogste dikwerf drijvend 6

2 Bladen met cene lange, den stengel omgevende scheede. In slooten, enz., vooral naar den zeekant.

P. pectinatus L.

Als de takken en bladen tamelijk wijd uit elkaar staan, zoodat zij verschillende bundels vormen, spreekt men van de var. «. genuinus (ook wel P. marinus); zijn zij daarentegen naar boven dicht op elkander gedrongen, dan van de var /?. scoparius. Tusschen deze twee vormen houdt de var. y. dichotomus, met bladen die een weing breeder zijn, het midden.

Bladen zonder of met eene zeer korte scheede 3

3 Bladen met talrijke fijne nerven tusschen de dikkere hoofdnerven; stengel sterk afgeplat, bladachtig 4 Bladen zonder fijne nerven tusschen de hoofdnerven; stengel bijna rolrond, althans zeer weinig afgeplat 5

4 Bladen stomp, met een puntje; aren 2- 3 maal korter dan haar steel, met 10—16 bloemen; vruchtjes met een gladden rug. In stilstaand en zacht stroomend water.....P. cornpressus L.

Bladen spits; aren even lang als of slechts zeer weinig korter dan haar steel, met 4—6 bloemen; vruchtjes met een gekartelden of met knobbeltjes bezetten rug. Als de vorige . P. acutifolius Lk.

5 Bladen stomp; aren ongeveer zoo lang als haar

431

-ocr page 450-

101, Potameae, 332

steel. Als de vorigen ... P. obtusifolius M.K Bladen meer of minder spits; aren 2 — 4 maal kot ® ter dan haar steel. In slooteu, vijvers, grachten enz...........P. pusillus L

De Prodr. Fl. Bat. onderscheidt hier eene var. major vulgaris en tenuissimus, naar gelang de bladen 21/; V/t of Vs millim. breed zijn.

6 Bladen tegenover elkander gezeten; stelen der aren zeer kort; vruchtaren gekromd. In stilstaand et

zacht stroomend water.....P. densus L

Bladen voor het meerendeel met elkander afwisselend ; stelen der aren lang......quot; . ^

7 Hoogere bladen drijvend, leerachtig . ... i

Bladen alle ondergedoken (zeer zelden drijvend) vliezig, doorschijnend........12

g

8 Onderste bladen ongesteeld of aan hun voet eer

weinig versmald ......S

Alle bladen langgesteeld .......1(1

9 Drijvende bladen langwerpig, spatelvormig, eivormi\' of elliptisch , naar onder tot een steel versmald , die korter is dan de schijf, evenals de vruchten teil laatste ros van tint; vruchtstelen overal even dik In slooten, vijvers en zacht stroomend water.

P. rufescens Schrad. Drijvende bladen ei- of lancetvormig, lang-gesteeld; J vruchtstelen van onder naar boven in dikte toenemend. In stilstaand en stroomend water, vooral 2 in heidestrekon......P. grainineus L.

De Prod. Fl. Bat. onderscheidt hier de var. «. gramini-fólius, met enkel ondergedoken, lancet-lijnvormige; de var. /?. heterophyllus, met ten deele ondergedoken, ten deele drijvende en in vorm van elkander afwijkende , en de var. y. Zizii met drijvende bladen, die altijd puntig en niet zelden duidelijk gegolfd zijn. De laatste 3 verscheidenheid is buitendien in al hare deelen forscher.

-ocr page 451-

43S Fotameae, 101.

0 Hoogste bladen eivormig langwerpig of eivormig-ovaa!, naar onder plotseling versmald, dikwerf met een afge-ronden of eenigszins hartvormigen voet, en aldaar van twee plooien voorzien; versche vruchten met een stompen rug.............11

Hoogste bladen langwerpig of langwerpig-lancetvor-mig, zeldzamer eivormig-ovaal, naar onder gewoonlijk langzaam smaller wordend , zelden met een afgeronden voet, en aldaar nooit met plooien; versche vruchten met een scherpen rug. In rivieren en stroomend water ..........P. fluitans Roth.

1 Vruchten 4 millim. lang, in drogen staat groen, tot eene dikke, hier en daar een weinig losse aar bijeengezeten ; ondergedoken bladen na den bloei in rotting overgaande. In slooten, vaarten, enz. P. natans L.

Soms zijn de drijvende bladen langwerpig, en de ondergedo-kene langwerpig-lancetvormig (/8. ovalifolms). Ook zijn bij ons zeer kleine en tengere exemplaren (forma minor) en weder andere (onvruchtbare) met een zeer korten stengel en dicht opeengezeten breed-cirkelronde bladen (forma amphibia) gevonden.

Vruchten 2 millim. lang, in drogen staat roodachtig, tot eene lange, dunne, zeer dichte aar bijeengezeten ; ondergedoken bladen na den bloei gewbon-lijk overblijvend. In poelen en moerassen, vooral in heide- en veenstreken.....P. oblongus Viv.

Men kent hiervan een gedrongen vorm met korter gesteelde en aan hun voet een weinig brecdere bladen (forma minor).

2 Bladen ongesteeld, met een breeden, hartvormigen, stengelomvattenden voet, welks lobben aan gene zijde des stengels uitsteken ... . P. perfoliatus L. Bladen al of niet gesteeld, nooit stengelomvattend , soms half stengelomvattend, maar met kleine oortjes, die nooit aan gene zijde dos stengels uitsteken . IS

3 Vruchten langpuntig; bladen sterk golfswijs geplooid. In slooten, vijvers, grachten . . , P. crispvs L.

r.K

kot ien Ï L

,reii et

: L,

3SG-

s

d) 12

eer

19

-ocr page 452-

101, Potameae.

Vruchten kortpuntig; bladen vlak of zeer weinig ge golfd...............I

14 Vruchtstelen rolrond, dun; bladen eivormig, spits, me een hartvormigen voet, meer of minder lang gesteeM In stilstaand en stroomend water.

P. Hornemanni Meijer

Vruchtstelen tamelijk dik of van onder naar boven ii dikte toenemend; bladen langwerpig, lancetvormig o nog smaller, zelden eivormig, zonder hartvormigei voet, al of niet gesteeld.........la

15 Bladen gesteeld of met een smaller toeloopenden voet. nooit half stengelomvattend........If

Bladen ongesteeld, naar onder breeder [15 — 20 een timeter lange vruchtstelen; droge vruchten met eet bijkans gevleugelden rug]. Invaarten, grachten, eni

P. praelongus WuL

16 Bladen en vruchten in drogen staat roodachtig; vruchtstelen overal even dik. In slooten, vijvers ci zacht stroomend water . . . P. rufescens Schral

Bladen en vruchten in drogen staat groenachtig vruchtstelen van onder naar boven in dikte toem mend...............li

17 Bladen doorgaans lang (10 centimeter en meer) er breed (circa 5 centimeter), gesteeld, gepunt; stenge gewoonlijk dik. In slooten, vaarten, grachten.

P. lucens L

Bladen kort (4—5 centimeter) en smal (2—20 millimeter), in ondergedoken staat ongesteeld, spits d stomp; stengel doorgaans draadvormig. In stilstaan! en stroomend water, vooral in heidestreken.

P. (jrarnineus i

2. R u p p i a L.

Bloemen tweeslachtig, ten getale van 2 of meer op eene oi selstandige, draaddumie bloeikolf gezeten, die m den k-oinne in cene bladscheede besloten is, en daar later ho(£ boven uitsteekt; bloemdek ontbrekend; meeldraden 2, mi\'-

434

-ocr page 453-

435 Potameae, 101.

ongesteelde, 2-hokkige helmknoppen; 4 stampers, elk met een zitten den, sehildvormigen stempel, en die, aanvankelijk ongesteeld, tot lang-gesteelde, 1-hokkige, 1-zadige, niet openspringende vruchtjes uitgroeien.

1 Vruchtstelen doorgaans niet langer dan 2—5 centim., recht of een weinig gebogen; vruchten doorgaans eenigszins sikkelvormig. In zilte en brakke slooten.

R. rostellata Koch.

Vruchtstelen doorgaans ongeveer 1 decira. lang, als een kurketrekker gewonden; vruchten regelmatig-eirond. Als voren ......R. maritima L.

3. Zannichellia L.

Bloemen eenhuizig, afzonderlijk, of die van beiderlei geslacht paarswijze op de hoogte der bladen bij elkander gezeten. Mannelijke bloem zonder bloemdek, met 1 meeldraad, in \'t bezit van een draaddunnen helmdraad; vrouwelijke bloem met een 1-bladig, vliezig, napvormig bloemdek, dat 2—4 vrije stampers omvat; elke stamper met een gesteelden schildvormigen stempel; vruchtjes droog, 1-hokkig, I-zadig, korter of langer gesteeld, dikwerf met een gekartelden rug. Ondergedoken waterplanten met lijnvormige bladen.

1 Vruchtjes kort-gesteeld; stijl half zoo lang als de vrucht, wier rugzijde bijna glad of van 1 of 2 gekartelde vleugels voorzien is. In slooten, vaarten, enz.

Z. palustris L.

Vruchtjes lang-gesteeld; stijl zoo lang als de vrucht, wier rugzijde van 1 of 2 gekartelde vleugels voorzien is. In zilte slooten......Z. pediceüata L.

102. NAJADEAE Lk.*

1 Mannelijke en vrouwelijke bloemen gescheiden, d. i, niet op dezelfde bloeikolf; bladen getand. 1. Najas.

Mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde bloeikolf; bladen gaafrandig, lintvormig . . 2 Zostera.

-ocr page 454-

102, Najadoae.

1. N a j a s L.

Bloemen één- of tweehuizig, in de oksels der bladen afzonderlijk of in grooter getal bij elkander gezeten; mannelijke bloem uit niet meer dan één, in eene bloeisclieode besloten, meeldraad bestaande; vrouwelijke bloem met eene dergelijke bloeischeede, maar die een enkelen stamper met, een 1-hok-kigen, 1-zadigen eierstok omvat. Ondergedoken planten met getande bladen.

1 Bloemen tweehuizig, in de oksels der bladen doorgaans afzonderlijk gezeten; helmknop 4-hokkig; blad-scheeden gaafrandig. In stroomend en stilstaand water..........N. major Roth.

Bloemen éénhuizig, in de oksels der bladen op hoopjes gezeten; helmknop 1-hokkig; bladscheeden getand en met wimpers. Als de vorige . . N. minor All,

2. Z o s t e r a.

Bloemen éénhuizig, aan de voorzijde van eene platte, vliezige bloeikolf gezeten, die in eene aan de voorzijde gespleten scbeede verborgen is: mannelijke en vrouwelijke bloemen aan dezelfde bloeikolf, maar met elkander afwisselend en in twee rijen. Een bloemdek is niet aanwezig, zoodat elke mannelijke bloem uit niets meer dan een ongesteelden 1-hok-kigen helmknop, en elke vrouwelijke uit een stamper bestaat, welks 1-hokkige, een enkel ei bevattende, eierstok een stijl mot 2 draadvormige stempels draagt. De vruchten ï zijn nootjes.

1 Bladen met 5—7 nerven, waarvan de 2 buitenste\' weinig in het oog loopen; scheededragend blad onder de bloeikolf langzaam in breedte toenemend; bloeikolf zonder dwarsarmpjes. Op de wierbanken in de Zuiderzee en op de Wadden. Zeewier, Wier, Zeegras.

Z. marina L.

Gewoonlijk zijn de bladen 5—8 millim. breed; op zeer ondiepe en besloten plaatsen bedraagt hunne breedte echter niet meer dan 2 millim. Exemplaren die zulke bladen dragen, en die in hun geheel niet langer zijn dan V/x—3 decim., be-hooren tot do var. angustifolia Meijer.

Bladen met 3 nerven, waarvan de twee buitenste weinig in het oog loopen; scheededragend blad onder

436

-ocr page 455-

Najadeae, 102.

de bloeikolt\' plotseling in breedte toenemend; bloei-kolf aan hare randen van korte, smalle, over de stampers heengebogen dwarsarmpjes voorzien. Op de nog niet met slib bedekte zandoevers der zeekust.

Z. nana Roth.

103. LEMNACEAE Lk.*

1. Lemna L. Kroos. Eendekroos.

Bloemen éénhuizi^, doorgaans ten getale van 3 (2 mannelijke en 1 vrouwelijke) in eene vliezige, (loorsehijneude, aanvankelijk gesloten, doch later openberstende scheede vervat. Mannelijke bloemen uit een enkelen meeldraad, vrouwelijke uit een enkelen stamper bestaande, zonder bloemdek. De vrucht is 1-hokkig, bevat 1—7 zaden op haar bodem, is vliezig of vleezig, en blijft gesloten of verdeelt zich in tweeën. Zeer Kleine plantjes, die meest op de oppervlakte des waters drijven, en zich als groene korrels, schijfjes of lancetyor-mige blaadjes voordoen, die door twee zijspleten of ééno voetspleet de jonge individuen naar buiten schuiven. De bloemen ontstaan in den blinden zak tot welken een der spleten toegang verleent. Aan de onderzijde der schijfjes hangen bij de meeste soorten onvertakte wortelvezels naar beneden.

1 Zeer kleine, bijna kogelronde plantjes zonder wortel. In stilstaande wateren.....L. arrhiza L.

Plantjes van één of meer wortels voorzien 2

2 Plantjes langwerpig-lancetvormig, naar beneden als tot een steel versmald, alleen in den bloeitijd drijvend. Als de vorige......L. trimica L.

Plantjes in den vorm van cirkelronde\'schijfjes. . 3

3 Plantjes aan den onderkant rood en van onderscheidene wortels voorzien. Als de vorigen.

X. polyrrhiza L.

Plantjes aan den onderkant nooit rood , en elk slechts van één wortel voorzien.........4

4 Plantjes van onder vlak; vrucht 1-zadig. Als de vorigen ........ . X. minor L,

437

-ocr page 456-

103. Iiemnaceae. 438

Plantjes van onder zeer bol, sponzig; vrucht 2—(i zadig. Als de vorigen......L. yibba I

104. TYPHACEAE Juss.*

Bloemen in lange, rolronde, dichte aren; vruchte in eene kuif van lange zachte haren gedoken.

1. Typha

Bloemen in kogelronde hoofdjes; vruchten door schubij ben omgeven........2. Sparganium

1. Typha L. Lischdodde. Duikelaar. Dul.

Bloemen e\'cnhuizig; mannelijke en vrouwelijke elk alVonderlij tot eene rolronde aar vereenigd, en wel zóó, dat de mam lijke boven de vrouwelijke gezeten, en daarvan al of nis door een naakt stuk stengel gescheiden zijn; elke mannelijk bloem bestaat uit 2—4 (gewoonlijk 3) meeldraden, wier hein draden naar beneden vergroeid en door lange zachte hare omgeven zijn; elke vrouwelijke uit een gesteelden, eveneei in haren weggedoken, stamper met een langen stijl en ec; tongvormigen stempel; de kleine vruchtjes rusten op eei zeer dunnen steel.

I Mannelijke aar van de vrouwelijke door een naakij stuk stengel gescheiden; bladen smal, aan de bui tenj zijde bol, aan de binnenzijde een weinig hol; harei\'i der vrouwelijke aar naar boven in dikte toenemendl Aan de kanten van slooten en grachten, in rietveld den, enz.........T. angustifolia Li

Mannelijke aar onmiddellijk op de vrouwelijke rustend bladen breed en vlak; haren der vrouwelijke aar naai boven niet in dikte toenemend. Als de vorige.

T. latifolia

2. Sparganium L. Egelskop.

Bloemen éénhuizig; mannelijke en vrouwelijke elk afzonderliji tot kogelronde hoofdjes vereenigd, die wijd uiteenslaan ei waarvan de mannelijke de hoogste plaats innemen; maniit lijke hoofdjes uit vrije meeldraden, vrouwelijke uit vrijt stampers bestaande, beiden met schubben daartusschcn

-ocr page 457-

439 Typhaceae, 104.

vruchten hoekig, hard, doorgaans ongesteeld, door schubben omgeven, l-hokkig, 1-zadig.

1 Bloemkolf vertakt. In slooten, moerassen, enz.

S. ramosurn Huds.

Bloemkolf niet vertakt..........2

2 Vruchten zeer kort of niet gesteeld.....3

Vruchten lang-gesteeld. Als voren. . S. nutans Fr.

3 Vruchtsnavel (gedroogde stijl) zeer kort. Moerassen en poelen in heide- en veenstreken. S. minimum Fr. Vruchtsnavel ongeveer zoo lang als de vrucht. . 4

4 Bladen langpuntig-toeloopend, met eene wijde, in een breeden vliezigen rand gevatte scheede; bloemkogels dicht bijeen; mannelijke doorgaans eenig. Als voren.

S. Iluitans Fr.

Bladen kortpuntig-toeloopend, met eene nauwe, in geen breeden vliezigen rand gevatte scheede; bloemkogels niet dicht bijeen; mannelijke doorgaans meer dan één in getal. In slooten en moerassen.

S. simplex Huds.

Van deze soort vindt men soms exemplaren met drijvende smallere bladen (var. amp;. Jiuilans).

105. AROIDEAE Juss *

1 Hooge plant met zeer lange, smalle, zwaardvormige bladen; bloemen met een bloemdek . . 3. Acorus.

Lage plant met pijlvormige of eivormige bladen met een hartvormigen voet; bloemdek ontbrekend . . 2

2 Bloeikolf met een langen naakten top; bloeischeede peperhuisvormig; bladen doorgaans pijlvormig.

1. Arum.

Bloeikolf geheel met bloemen overdekt; bloeischeede bijna vlak; bladen eivormig met een hartvormigen voet.

2. Calla.

-ocr page 458-

105, Aroïdeae.

]. Ar u m L.

Bloeischeede peperhuisvormig; bloeikolt\' bolrond, naar boven knotsvormig-gezwollen en bloemloos, aan haar voet met mannelijke en vrouwelijke bloemen bezet, waarvan gene uit een enkelen zittenden helmknop, deze uit niets meer dan een stamper bestaan; de verzameling van vrouwelijke bloemen, welke de laagste plaats inneemt, is van de talrijke opeengedrongen mannelijke bloemen door een naakt gedeelte der spil gescheiden; de vrucht is eene eenzadige bes. Planten van den vasten grond, met pijl- of hartvormige bladen.

1 Bladen elfen-groen of met donkere purperen vlekken; knotsvormig uiteinde der bloeikolf donker purper, 3 maal korter dan de steel waardoor het gedragen wordt. In bosschen en op dichte beschaduwde vochtige plaatsen. Gevlekte Kalfsvoet . . A. maculatum L.

Bladen wit-geaderd; knotsvormig uiteinde der bloeikolf geel , even lang als de steel waardoor het gedragen wordt. Aan begroeide slootkanten.

A. italic urn Mill.

2. Call a L,

Bloeischeede bijna vlak; bloeikolf\'rolrond, over hare geheelc oppervlakte met bloemen bezet; de mannelijke bloemen, die uit een enkelen gesteelden helmknop, en de vrouwelijke, die uit niets meer dan een stamper bestaan, komen tusschen elkander voor; de vrucht is eene veelzadige bes.

1 Water- of moerasplant met een kruipenden wortelstok ; bladen eivormig, met een hartvormigen voet en een zeer sterk saamgetrokken top; scheede aan de binnenzijde ivoorwit; vruchten rood. In poelen en moerassen in veenachtige streken. Slangenkruid.

C, palustris L.

3. A c o r u s L.

Bloeischeede in vorm aan een stengelblad gelijk, aan het einde des stengels gezeten; bloeikolf geheel met tweeslachtige bloemen bezet, die uit een 6-deelig bloemdek, 6 aan de dekslippen tegenovergestelde meeldraden met lijnvormige helmdraden, on één stamper bestaan; vrucht droog, niet openspringend, I—3-zadig.

440

-ocr page 459-

Aroïdeae, 105.

1 Waterplant met een kruipenden, aromatieken wortelstok ; lange smalle , zwaardvormige , parellelnervige bladen, wier randen in den beginne golfs wijs geplooid zijn, en eene zijdelings geplaatste bloeikolf. Ook de bladen smaken en rieken (als zij gekneusd zijn) zeer aromatiek. Langs slooten en vaarten. Kalmus.

A. Calamus L.

106. OKCHIDEAE Juss.*

1 Groene bladen ontbreken, maar in plaats daarvan zijn er bleekgele schubben aan den stengel.

13. Neoltia.

Groene bladen aanwezig.........2

2 Bloemen met eene lange spoor.......3

Bloemen zonder of met eene uiterst korte spoor 8

3 Lipje lang en smal (lijnvormig), oningesneden.

6. Platanthera.

Lipje 3-lubbig of 3-slippig.......v . 4

4 Slippen van het lipje zeer lang, als een kurketrekker

gewonden.......4. Himanlhoglossum.

Slippen van het lipje nooit als een kurketrekker gewonden ..............5

5 Kliertjes aan het einde van de staartjes der pollinia (hechtkliertjes) niet in een beursje opgesloten . . 6 Kliertjes aan het einde van de staartjes der pollinia in eon beursje opgesloten........7

6 Bloemen rood of wit; schutbladen niet langer dan de

eierstok.........3. Gymnaden ia.

Bloemen groenachtig; schutbladen langer dan de eierstok ..........5. Coeloylossum.

441

-ocr page 460-

Orchideae, 106.

7 Hechtkliertjes vrij, elk ia een afzonderlijk vakje van liet beursje opgesloten; spoor vrij dik. . 1. Orchis.

Hechtkliertjes ineengesmolten en in een éénhokkig beursje vervat; spoor spichtig . . 2. Anacamptis.

8 Stengel met 2 aan elkander tegenovergestelde half-stengelomvattende bladen.....12. Listera.

Stengel met afwisselende bladen......9

9 Lipje naar boven gericht; knollen door vliezen omgeven ...............10

Lipje naar beneden gericht; knollen naakt, of in plaats daarvan een kruipende wortelstok of een bundel van vleezige vezels............11

10 Lipje veel breeder dan de overige dekbladen en even groot; bladen groot, het hoogste tot dicht bij de bloemen zich verheffend; knol vrij groot. 15 Sturrnia.

Lipje smaller dan de overige dekbladen en korter; bladen klein, het hoogste ver van. de bloemen verwijderd ; knol klein...... . 16. Malaxis.

11 Aren sterk spiraalswijs gedraaid ; bloemen allen naar dezelfde zijde gekeerd.....14. Spiranthes.

Aren niet gedraaid; bloemen naar allen zijden gekeerd ...............12

12 Bloemen klein (p. m. 5 millim. lang), in eene dichte aar; lipje 3-slippig, met lijnvormige, oningesneden slippen; één of meer gesteelde knollen. 9. Herminium.

Bloemen tamelijk groot, in een min of meer ijlen tros; lipje met eene breede (gave, gekartelde of uit-geschulpte) of lijnvormige (gespleten) middelslip; geene gesteelde knollen...........13

13 Middelslip van het lipje smal-lijnvorniig, gespleten.

442

8. Aceras.

Middelslip van het lipje breed, gaafrandig, gekarteld of uitgeschulpt............14

-ocr page 461-

443 Orchideae, 100;

14 Bloemen en vruchten tamelijk lang-gesteeld.

11. Epipactis.

Bloemen en vruchten niet of zeer kort gesteeld . 15

15 De plant blijft over met knollen; eierstok niet om zijne eigene as gedraaid; lipje zeer duidelijk, doorgaans fluweelachtig en zeer fantastisch geteekend.

7. Opkrys.

De plant blijft over met een korten vezeldragenden stengelvoet; eierstok om zijne eigene as gewonden; lipje weinig in het oog loopend, meer of min onder de andere dekslippen verscholen, rozerood of geel-wit.

10. Cephalanthcra.

Ie Tribus. Ophrydeae. Helmknop met de stempelzuil één; pollinia naar beneden in een staartje uitloopend. Aan den voet des stengels gewoonlijk 2 knollen met een krans van wortelvezels daarboven.

1. Orchis L.

Lipje gespoord, 3-lobbig; middellob gaaf of meer of minder diep gespleten; hechtkliertjes niet ineengevloeid, elk in een der twee hokjes van het beursje vervat; eierstok spiraalswijs gedraaid, knollen rond en gaaf of platachtig en handvormig ingesneden.

1 De drie buitenste dekslippen vormen met twee dei-binnenste eene soort van kap of helm . . . 2

De twee zijdelingsche buitenste dekslippen liggen niet tegen de bovenste aan, maar staan uit of zijn meer of minder teruggeslagen.........6

2 Lipje 3-lobbig of 3-slippig; de middelste lob of slip gaaf of afgeknot en even uitgeschulpt .... 3

Lipje 3-slippig; de middelste slip diep gespleten, dikwerf aan het einde der spleet met een klein tandje 4

3 De bloem vormt eene langpuntige kap of helm; de middelste slip van het lipje langwerpig; de bloemen

-ocr page 462-

106, Orchideae. 444

rieken naar weegluizen. In vuchtige weilanden (Ned. Limburg).........O. coriophora L.

De bloem vormt eene stompe kap of helm; de 3 slippen van liet lipje zijn allen breed; bloemen reukeloos. In vochtige weilanden......O. Morio L.

4 Schutbladen ongeveer zoo lang als de halve eierstok; de 3 buitenste dekslippen geheel vrij; bloemen klein (8 —10 millirn,). In weilanden (Ned. Limburg).

O. ustulata L.

Schutbladen veel korter dan de eierstok; de 3 buitenste dekslippen aan haar voet met elkander verbonden; bloemen tamelijk groot......5

5 Kap of helm donkerpurper, ei-kogelrond; middelste slip van het lipje aan haar voet 3—5 maal breeder dan de zijslippen; bloemaar lang. In bosschen in bergachtige streken (Ned. Limburg). O. fusca Jacq.

Kap of helm rozerood, eirond-lancetyonnig; middelste slip van het lipje aan haar voet ongeveer even breed als de zijslippen; bloemaar kort. Op begroeide grazige plaatsen in bergachtige streken (Ned. Limburg).

O. rnüitaris L.

6 Gave knollen.............7

Handvormig ingesneden knollen.......8

7 Schutbladen 1-nervig; bladen vlak. In vochtige grazige streken...........O. mascula L.

Schutbladen 3—7-nervig; bladen gootvormig. In

moerassige weilanden (Ned. Limburg).

O. palustris Jacq,

8 De twee zijdelingsche buitenste dekslippen horizontaal uitgespreid of teruggeslagen. Op vochtige grazige zandgronden........O. maculata L.

De buitenste dekslippen allen tegen de binnenste aangedrukt...............9

-ocr page 463-

Orchideae, 100.

0 Bladen meer of minder van den stengel verwijderd; langwerpig of langwerpig-lancetvormig, zeer weinig gootvormig, aan hun top niet toegenepen, donkergroen , doorgaans zwartgevlekt; bloemen donkerroze-rood. In vochtige weilanden.... O. latifolia L.

Bladen doorgaans recht overeind, lancet- of lancet-lijnvormig, aan hun top toegenepen, lichtgroen, zonder zwarte vlekken; bloemen vuurrood of licht rozerood, Als de vorige.....O. incarnata L.

2. Anacamptis Rich.

Lipje breed, met 3 korte lobben en eene draadvormige spoor; heebtkliertjes ineengesmolten, in een gemeenschappelijk beursje besloten; eierstok gewrongen.

1 Overblijvend kruid met oningesneden knollen en tamelijk kleine, fraai rozeroode bloemen, die te zamen eene eironde of langwerpige aar vormen. Tusschen het gras op kalkhoudende gronden, en in duinvalleien.

A. pijramidalis Rich.

3 G y m n a d e n i a R. Br.

Lipje breed of smal, 3-lobbig of 3-tandig, met eene lange of korte spoor; heebtkliertjes vrij, d. i. niet in een beursje opgesloten; eierstok gewrongen; knollen ingesneden.

1 Spoor lang, draadvormig, veel langer dan de eierstok ; bloemen rozerood. In vochtige grazige ^streken en in duinvalleien.....G. Conopsea R. Br.

Spoor kort, half zoo lang als de eierstok; bloemen geelachtig-wit. Op grazige plaatsen in bergachtige heidestreken (Ned. Limburg) . . . G. albida Rich.

4. Himanthoglossuni\' Spr.

Lipje zeer lang, met 3 lijnvormige slippen, die vóór den bloei spiraalswijs gedraaid zijn; middelste slip oningesneden; spoor kort; heebtkliertjes ineengesmolten, in een gemeenschappelijk beursje besloten; eierstok gewrongen.

1 Overblijvend kruid met oningesneden knollen en stinkende bloemen; vijf der zes dekblaadjes vormen eene kap, die van buiten wit, doeh van binnen groen en purper gevlekt is; lipjo groenwit, met roode spikkels (Ned. Limburg).

11. hircinum Ktch.

•445

-ocr page 464-

106 , Orchideae. 446

5. Co elog 1 oss u ra Hartm.

Kenmerken als bij Gymnadenia, maar de spoor uiterst kort; iu den vorm yan een rondachtig zakje.

1 Overblijvend kruid met ingesneden knollen, en geelgroene bloemen. Op vochtige grazige plekken in hooge streken. (Ned. Limburg) . . C. viride Hoffm.

6. P 1 a t a n t h e r a Rich.

Lipje smal en oningesneden, met eene zeer lange spoor; hecht-kliertjes vrij, niet in een beursje opgesloten; eierstok gewrongen; knollen oningesneden; bloemen groenachtig-wit.

1 Helmhokjes dicht naast elkander en aan elkander evenwijdig. Op vochtige, beschaduwde zand- en veengronden..........P. hifolia Rchb

Helmhokjes uit elkander wijkend. In bosschen.

P. chlorantha Curt.

7. O p h r y s L.

Lipje dik en eenigszins vleezig, ongespoord, oningesneden of 3-lobbig, met eune gave, uitgesneden of\'gespleten middellob; hechtklierrjes vrij, elk in een beursje opgesloten; eierstok niet gewrongen; knollen oningesneden.

1 Lipje veel langer dan breed; binnenste zijslippen van het bloemdek draadvormig. Op grazige plaatsen in bergachtige streken (Ned. Limburg en Walcheren).

O. muscifera Huds.

Lipje ongeveer even lang als breed, binnenste zijslippen van het bloemdek driehoekig. Als voren (Ned. Limburg).......O. apifera Huds.

8. Aceras R. Br.

Lipje ongespoord, lang, met 3 lijnvormige slippen, waarvan de middelste gespleten is; bechtkliertjes ineengesmolten en in een gemeensenappelijk beursje opgesloten; eierstok gewrongen.

1 Plant mot oningesneden knollen, ongesteelde groen-

-ocr page 465-

447 Orchideae, 106.

gele bloemen met bruinroode strepen, en een lipje dat veel op een poppetje gelijkt. Op grazige plaatsen in bergachtige heidestreken (Ned. Limburg).

A. anthropophora R. Br.

9. H e r m i n i u m R. Br.

Lipje met de andere dekslippen samennijgend, 3-lobbig, rae t oningesneden lobben, ongespoord, maar naar onder bultig ; stuifmeelklompjes met een zeer kort staartje en zeer groote vrije hechtkliertjes, die in geen beursje opgesloten zijn; eierstok gewrongen; knollen oningesneden.

1 Plant met kleine, zittende, groengele bloemen; ëén knol, die tot den bloeienden stengel behoort, en doorgaans nog één of twee andere, die aan vrij lange stelen uit den stengelvoet ontspringen. Duinvalleien.

JI. Monorchia R. Bi\'.

2e Tribus. Limodoreae. Helinknop slechts aan zijn voet met de stempelzuil vergroeid, verwelkend; pol-linia zonder staartje. Planten met een zodevormenden of kruipenden wortelstok, zonder knollen.

10. Cephal anther a Rich.

Lipje op het midden plotseling versmald, zonder spoor, maar aan naar voet zakvormig-verwijd, en aan haar top oningesneden; helmknop vrij, met een duidelijken heliadraad; stuifmeelklompjes zonder hechtkliertjes; eierstok, bijna ongesteeld, meer of minder gewrongen. Overblijvende planten met een wortelstok.

1 Bloemen rozerood; eierstok zachtharig. . . C. rubra Rich. Bloemen wit; eierstok onbehaard. In bosschen (Ned. Limburg).........\'C. ensifolia Rich.

11. Epipactis Rich.

Lipje in het midden plotseling versmald en aldaar van twee vooruitstekende bulten voorzien, zonder spoor, maar aan haar voet zakvormig-vevwijd, en aan haar top oningesneden; helmknop vrij, zittend; stuifmeelklompjes met een gemeenschappelijk hechtkliertje; eierstok niet gewrongen, maar op

-ocr page 466-

108, Orohideae. 448

een min of meer gedraaiden steel gezeten. Overblijvende planten met een wortelstok.

1 Top van het lipje spits, naar boven omgekruld; bladen doorgaans eivormig, wortelstok kort, gedrongen. 2

Top van het lipje afgerond, niet naar boven omgekruld ; bladen lancetvormig; wortelstok kruipend, met uitloopers. Op vochtigen grazigen grasgrond.

E. \'palusiris Crtz.

2 Bladen eirond of ovaal, langer dan de stengelleden, met ruwharige nerven.........3

Bladen eironcl-lancetvormig, korter dan de stengelleden, met onbehaarde nerven. Op beschaduwde plaatsen in bergstreken (Ned. Limburg).

E. microphylla Ehrh.

3 Lipje ongeveer zoo lang als de buitenste zijslippen van het bloemdek; schutbladen over \'t algemeen korter dan de bloemen; bloemen donkerpurper. In duinvalleien naar den zeekant . E. atroruhens Hoffm.

Lipje veel korter dan de buitenste zijslippen van het bloemdek; onderste schutbladen doorgaans langer dan de bloemen; bloemen groenachtig of rozerood met eene violette lip. Tusschen kreupelhout op beschaduwde vochtige plaatsen......E. I at ifolia AU.

12. L i s t e r a R. Br.

*

■Lipje gespleten, zonder spoor of zakvormig aanhangsel; helm-knbp vrij, zittend; eierstok niet gewrongen.

1 Wortelvezels vleezig; bladen ovaal. In duinvalleien.

L. ovata ti. Br.

Wortelrezels haardun :bladen hartvormig. L. cordala K.Br.

13. N c o 11 i a L.

Lipje gespleten, aan haar voet zakvonnig-verwijd; helmknop vrij, zittend; eierstok niet gewrongen.

1 Bleekgele plant met het voorkomen eener Orobanche; wortelvezels vleezig, als een kluwen in elkaar gewoeld;

-ocr page 467-

449 Orchideae, 106.

hruiiiaclitige schubben in plaats van groene bladen. Lommerrijke bosschen [Ned. Limburg].

iV. Nidus avis L.

14. Spiranthes Rich.

Het bloemdek maakt met den eierstok bijna een rechten hoek; lipje in het midden niet versmald, oningesneden, zonder spoor of zakvormig aanhangsel, een weinig toegevouwen en daardoor gootvormig; helmknop aan een gespleten verlengstuk van de stempelzuil gezeten; stuifmeelklompjes door eene gemeenschappelijke hechtklier verbonden; eierstok niet gewrongen. Overblijvende planten met langwerpige wortelknollen.

1 Stengel enkel met bladscheeilen bezet; de gewone bladen ter zijde van den stengelvoet tot eene rozet vereenigd.......S. autumn al is Rich.

2 Stengel met gewone bladen bezet, zonder bladerrozet ter zijde van zijn voet . ... S. aestivalis Rich.

3e Tribus. M a 1 a x i d e a e. Helmknop vrij , als een deksel zich openend, afvallend; pollinia zonder staartje. Knollen door vliezen omgeven.

15. S t u r ni i a L.

Lipje naar boven gekeerd, even lang als de andere dekslip-pen, oningesneden, zonder spoor; stempelzuil vrij lang; eierstok niet gewrongen.

1 Plant met stengelknollen, een kantigen stengel, langwerpige of langwerpig-lancetvormige bladen en eene losse aar van groengele bloemen. In duinvalleien en moerassige veenstreken . ... S. Loeselii Rchb.

16. M a 1 a x i s Sw.

Lipje naar boven gekeerd, korter dan de buitenste dekslip-pen, oningesneden, zonder spoor; stempelzuil zeer kort; eierstok niet gewrongen.

-ocr page 468-

106, Orchideae. 450

1 Plant met zeer kleine steiigelknollen, een kantigen stengel, korte langwerpige of omgekeerd-eivormig-langwerpige bladen en eene spichtige aar van groengele bloemen. Op moerassige plaatsen in veen- en heidestreken..........M. paludosa Sw.

107. IRIDEAE Juss.*

1 Bloemdek ti\'echtervormig, met eene zeer lange buis; deksiippen allen overeiud gezeten; stempels niet bloembladachtig ...........1. Crocus.

Bloemdek zonder buis, met 3 naar buiten omgeslagen buitenste en 3 overeind gezeten binnenste deksiippen; stempels bloembladachtig.......2. Iris.

1. C r o c u s L.

Bloemdek regelmatig, gekleurd, irechtervormig, met eene zeer lange buis; deksiippen allen overeind gezeten; meeldraden 3; stijl draadvormig, zeer lang; stempels peperhuis-vormig, met een gekartelden rand; doosvrucht vliezig; zaden bijna kogelrond.

Plant met een stengelknol, lintvormige bladen, eene 1-bladige bloeischeede, en eene paarse of witte bloem. In zandige streken, op zonnige grazige plaatsen.

C. vernus L.

2. Iris L. Lisch.

Bloemdek regelmatig, gekleurd, zonder buis, met 3 naar buiten omgeslagen buitenste, en 3 overeind gezeten binnenste deksiippen; meeldraden 3; stijl kort en dik; stempels bloembladachtig, met een dwars spleetje aan de buitenzijde, even onder hun top; doosvrucht leerachtig; zaden plat.

1 Buitenste deksiippen aan de bovenzijde met eene in het midden overlangs loopende harige streep. Op daken en muren [Ned. Limburg]. . . . 1. mmhucina L.

-ocr page 469-

451 Irideae, 107.

Buitenste tlekslippen zonder harige streep . . . il

2 Bloemen geel; binnenste dekslippen korter dan de stempels; stengel vertakt. Aan waterkanten en in moerassen........!• Pseudacorus L.

Bloemen blauwachtig; binnenste dekslippen langer dan de stempels; stengel onvertakt. Aan waterkanten en in bosch-rijke moerassige streken.......I. foetidissima L.

108. AMARYLLIDEAE R.Br.*

1 Bloemdek met een schotel- of bekervormig aanhangsel aan de keel (de grens tusschen den zoom en de buis)............1. Narcissus.

Bloemdek zonder aanhangsel.......2

\'2 Bloemdekslippen allen even lang . . 2. Leucojum.

Binnenste bloemdekslippen korter dan de buitenste.

3. Galanlhus.

1. Narcissus L. Narcis.

Bloemdek trompetvormig, regelmatig, met gave- slippen en een schotel- ot klokvormig aanhangsel aan de keel. Bloemen geel of wit.

1 Bloemen geel, met een klokvormig aanhangsel. In weilanden, aan slootkanten en heggen.

iV.\' Pseudonarcissus L.

Bloemen wit, met een schotelvormig aanhangsel. Zeer enkel in duinvlakten f iV\'. poëticus L.

2. Leucojum L.

Bloemdek klokvormig, regelmatig, met even wijd uitgespreide cn bijna even lange slippen; helmknoppen zonder priempje

-ocr page 470-

108, Amaryllideae. 452

aan hun top, met overlangsche spleten zich openend; bloemen wit.

1 Bolplant met een platten bloemstengel en eene 3—6 bloemige bloemscheede. In moerassige weilanden en bosschen..........L. aebtivum L.

3. Galanthus L.

Bloemdck regelmatig, met 3 langere uitwijkende buitenste, en 3 veel kortere, aan haar top uitgesneden overeind staande binnenste slippen; helmknoppen met een priemvormig aan- \' hangsel en langwerpige poriën, voor de ontlasting van het stuifmeel, aan hun top; bloemen wit.

1 Bolplant met 2 berijpte bladen, een platachtigen bloemstengel en eene 1-bloeuiige bloeischeede; bloem overhangend. Aan heggen, in kreupelbosschen, aan beschaduwde slootkanten. Sneeuwklokje,

Gr. nivalis L.

109. ASPARAGINEAE Rich.*

1 Niet meer dan ééne bloem aan elke plant. 2. Paris. Onderscheidene bloemen aan elke plant .... 2

2 Bladen tot schubben verarmd; uiterste twijgen draadvormig, op bladen gelijkend; stengel vertakt.

1. Asparagus.

Bladen van den gewonen vorm en grootte; stengel onvertakt..............3

3 Bladen hartvormig; 4 meeldraden. i.Majanthemum. Bladen ovaal of langwerpig; 6 meeldraden.

3. Convallaria.

1. Asparagus L.

Bloemen oneigenlijk tweehuizig; bloemdek klokvormig, 6-slip-

-ocr page 471-

483 Asparagineae, 109.

pig, naar onder tot eene sleelvormige buis vernauwd; meeldraden 6, op de dekslippen gezeten; stempels 3, teruggeslagen.

1 Overblijvende plant met een vertakten stengel; kleine schubvormige bladen ; draadvormige, op bladen gelijkende twijgjes; geelachtige bloemen en roode bessen. De jonge spruiten (aspergies) zijn vleezig en met schubben bezet. Op zandgrond en in de duinen. Aspergie.........A. officinalis L.

In de zeeduinen vindt men van deze soort een vorm met kortere liggende stengels en zeer korte twijgjes, door Linnaeus var. maritima geheeten, doch door Belgische schrijvers van den tegemvoordigen tijd als A. prostratus Dum. onderscheiden.

2. Paris L.

Bloemen tweeslachtig; bloemdck verwelkend en nablijvend, met 4 buitenste lancet- en 4 binnenste lijnvormige blaadjes; meeldraden 8, aan den voet der dokblaadjes gezeten en naar onder éénbroederig ; helmknoppen met een staartvormig aanhangsel aan hun top; stijlen 4, draadvormig, vrij, aan de binnenzijde papilleus.

1 Overblijvende plant met een enkelvoudigen stengel, die aan zijn top een scbijnkrans (eene zeer dichte spiraal) van 4 of 5 zittende , ovale of bijna cirkelronde, langpuntige bladen draagt, en in eene enkele groenachtige bloera eindigt; bessen zwart. In vochtige bosschen.......P. quddrifolia L.

3. Convallaria L.

Bloemen tweeslachtig; bloemdek klok- of buisvormig, G-tan-dig; meeldraden 6, op het midden of aan den voet van het bloemdek gezeten; stempel stomp, driehoekig. De witte bloemen zijn aan een naakten of bebladerden stengel gezeten, en de bloemstengel verheft-zich in het eerste geval uit eene wortelrozet.

1 Bladen in eene wortelrozet; bloemstengel onbebladerd ; bloemen klokvormig, zeer welriekend; bessen rood. Op beschaduwde plaatsen in boschrijke streken. Lelietje der dalen. Meibloempje.....■ C. majalis L.

-ocr page 472-

109, Asparagineae. 454

Bladen aan een opgaanden stengel; bloemen in de oksels der bladen, buisvormig; bessen blauwzwart of rood................2

2 Stengel rolrond; helmdraden zachtharig; bloemdek nauw (2—3 millim.), van onder bolvormig gezwollen; 3—5 bloemen in eiken bladoksel. Als voren.

C. mult iflor a L.

Stengel kantig; helmdraden onbehaard; bloemdek vrij wijd (4—5 mill.), zonder bolvormigen voet; 1—2 bloemen in eiken bladoksel. Als voren. Salomonszegel.

C. Polygonatum L.

4. Majan the ra u m Wigg.

Bloemen tweeslachtig ; bloemdek 4-bIadig, horizontaal uitgespreid of teruggeslagen; meeldraden 4, op den voet derdek-blaadjes gezeten; stempel onduidelijk 2- of 3-lobbig.

1 Eene overblijvende plant met onverdeelden stengel, waaraan 2 of 3 ei-hartvormige gesteelde bladen gezeten zijn; bloemen wit, in een éindtros; bessen rood. Dichtbeschaduwde bosschen. M. hi folium DC.

110. LILIACEAE DC*

1 Helmdraden dicht met paarse wol bezet.

10. Narlhecium.

Helmdraden zonder wol.........2

2 Bloemdek klein, kroesvormig, met G tanden om een toegesnoerden mond.......9. Muscari.

Bloemdek met vrije of naar beneden ter nauwernood samenhangende blaadjes.........3

3 Bladen in eene dichte spiraal aan een opgaanden, 4—6 decim. hoogen stengel.....3, Lilium.

-ocr page 473-

455 Liliaceae, 110.

Bladen terstond uit den bol ontspruitend, en dus zoogenaamd wortelstandig, of in kleinen getale (1—3) aan een opgaanden stengel........4

4 Bloem vrij groot (4—G) centlm., doorgaans eenig aan den top des bloemstengels........5

Bloemen tamelijk klein, meer of minder talrijk, in een scherm, tros of schermvormigen tros ... 6

5 Bloemen geel, zonder stijl.....1. Tidipa.

Bloemen purperbruin , met witachtige of violette ruitjes, ongeveer zooals een dambord; stijl aanwezig.

2. Frit Maria.

6 Bloemen in een enkelvoudig, dikwerf gevuld en kogelrond , scherm aan het einde eens bloemstengels, vóór het ontluiken in eene vliezige scheede opgesloten.

7. Allium.

Bloemen vóór het ontluiken niet in eene scheede opgesloten ...............7

7 Bloemen blauw, rozerood of lila, zeer zelden wit. 8 Bloemen wit of geelachtig........9

8 Bloemstelen met een schutblad aan hun voet; bloem-dek klokvormig; buitenste meeldraden op het raidden der dekslippen gezeten . . . . • 8. Endymion.

Bloemstelen zonder schutblad; bloemdek met uitgespreide blaadjes, meer of min stervormig; meeldraden hypogynisch of op den voet der dekblaadjes gezeten.

6. Scilla.

9 Stengel met eenige weinige stengol- of (bladachtige) schutbladen aan zijn top......5 Gagea.

Stengel met vliezige schutbladen aan den voet der bloemstelen........4. Ornithogalum.

1. Tulipa L. Tulp.

Bloemdek afvallend, klokvormig, met vrije blaadies zonder

-ocr page 474-

110, Liliaoèae. 456

honiggroefjes; stempels zittend; doosvrucht met veelzadige hokjes.

1 Bolgewas met eene groote gele bloem aan het einde des bloemstengels. Op beschaduwde grasgronden , veelal bij oude kasteelen......T. aylvestris L.

2. Fritillaria L.

Bloemdek afvallend, klokvormig, met vrije blaadjes zonder groefjes aan de binnenzijde daarvan; stempels aan het einde van een vrij langen stijl; doosvrucht met veelzadige hokjes.

1 Bolgewas niet geene wortel-, maar 2 of 3 stengelbladen , en eéne purperbruine eindbloem met lichter gekleurde ruitjes. In drasse weilanden. Kievitsbloem.

F. Meleagris L.

Bloeit soms wit cn ook wel met 2 bloemen aan \'t einde des stengels.

3. L i 1 i u ra Tournef. Lelie.

Bloemdek afvallend, trechtervormig, met vrije, meer of\' min uitgespreide blaadjes, en honigbakjes aan de binnenzijde daarvan; stempels aan het einde van een vrij langen stijl; doosvrucht met veelzadige hokjes.

1 Bolplant met een opgaanden stengel , waaraan eens gedrongen spiraal van smallere, en naar boven een krans van 3—5 breedere bladen , boven welke eéne of meer (tot 4) saffraangele bloemen overeind staan. In blijvende roggevelden of essen (Drenthe en zuidoostelijk Groningen).....Z. croceum Chaix.

4. Ornithogalum L. Vogelmelk.

Bloemdek verwelkend, met vrije uitgespreide blaadjes; meeldraden hypcgynisch of op den voet der dekblaadjes gezeten, met platte hélmdradeh; helmknoppen ruggelings met den helmdraad verbonden; stijl draadvormig; doosvrucht met weinige zaden in de hokjes. Bolplanten met witte bloemen, die uit den oksel van een vliezig schutblad ontspringen.

-ocr page 475-

457 Liliaceae, 110.

1 Bloemen in een schermvormigen tros. Op grazige plaatsen aan wegen en dijken, tussohen kreupelhout, op bouwland ....... O. umhellatum L.

Bloemen in een gewonen tros, naar ééne zijde overhangend. Op grazige beschaduwde plaatsen.

O. nvtans L.

5. G a g e a Salisb.

Bloemdek verwelkend, met vrije, min of meer uitgespreide blaadjes; meeldraden hypogyniseh of op den voet der dek-blaadjes gezeten, met draadvormige, nauwelijks afgeplatte helmdraden, en helmknoppen die met hun voet op de helmdraden rusten; stijl draadvormig; doosvrucht met weinige zaden in de hokjes. Bolplanten met 1 of 2 wortelbladen en een bloemstengel, die aan zijn top eenige op stengel bladen gelijkende schutbladen en verder eene of meer gele, van buiten groen gestreepte bloemen draagt.

Bloemstelen onbehaard; één wortelblad .... 2

Bloemstelen zachtharig; twee (1—3) wortelbladen. In bouw- en koornland . . . G. arvensü Schuit.

2 Wortelblad lijnvormig; aan den voet des stengels 2 of 3 bolletjes zonder gemeenschappelijk vliezig hulsel. Als voren......G. slenopetala Rchb.

Wortelblad lijn-lancetvormig; aan den voet des stengels één in een vliezig hulsel opgesloten bolletje. Op grazige plaatsen onder kreupelhout en aan heggen.

G. lutea Schuit.

6. S c i 11 a L.

Bloemdek met vrije uitgespreide blaadjes; meeldraden hypogyniseh of op den voet der dekblaadjes gezeten, met draadvormige helmdraden; helmknoppen ruggelings met de helm-draden verbonden; stijl draadvormig; doosvrucht met weinige kogelronde zaden in de hokjes.

1 Bolplant met 2 (of 3) wortelbladen en een korten tros van blauwe (zelden witte) bloemen. Op beschaduwde grazige plnatsen.....S. hifolia L.

20

-ocr page 476-

110. Liliaceae. 458

5. A 11 i n m L. Uie of Look.

Bloemdek met vrije of naar beneden samenhangende blaadjes meeldraden hypogynisch of op den voet der dekblaadje gezeten; helmdraden eenigszins afgeplat, naar beneden dik werf saamverbonden, de drie binnenste niet zelden in di breedte uitgezet en aan beide zijden van een tandje of dra derig aanhangsel voorzien; helmknoppen ruggelings met dei helmdraad verbonden; eierstok om den voet des draadvor migen en aan de rijpe vrucht achterblijvenden stijls diq ingedrukt; doosvrucht met 1- of 2-zadige hokjes; zaden hoekig, bijna driekant. Bolgewassen met een enkelvoudi» eindelingsch bloemscherm, dat vóór den bloei in eene scheed) opgesloten is, en waarin de bloempjes wel eens door bolletje! vervangen zijn.

] Bladen breed, langwerpig of langwerpig ■lancetvor-mig, lang-gesteeld; bloemen wit. Op beschaduwdi grazige plaatsen, aan begroeide slootkanten. Daslook

A. ursinum L

Bladen zeer smal, lijn- of pijpvonnig; bloemen rozerood of violet............2

2 Bloemscherm zonder bolletjes. In vochtige weilanden, meest langs de rivieren. Bieslook. A. Schoenoprasum L,

Bloemscherm met bolletjes tusschen de bloemen . 3

3 Binnenste helmdraden plat, aan weerszijden met eec draderig vrij lang tandje; bol samengesteld . . 4

Binnenste helmdraden zonder tandje ; bol enkelvoudig. 5

4 Meeldraden boven de bloem uitstekend; het steeltje dat den helmknop draagt langer dan het platte onderstuk; bladen bijna rolrond. Aan dijken en wegen, in weilanden. Kraailook......A. vineale L

Meeldraden binnen de bloem besloten; het steeltje dat den helmknop draagt veel korter dan het platte onderstuk; bladen vlak. In weilanden. Slangelook.

A. Scorodoprasum L,

5 Bloemdek rozerood en groen, later wijnrood; meeldraden even lang als het bloemdek of ten laatste

-ocr page 477-

480 Lillaceae, 110.

een weinig langer. Aan dijken en wegen, langs akkers. Moeslook ....... A. oleraceum L.

Bloemdek rozerood of donkerpaars; meeldraden ver boven het bloemdek uitstekend. Aan heggen, in bouwlanden ..........A. carinatum L.

8. Endymion Dum.

Bloemdek met blaadjes, die naar beneden samenhangen en een klokje vormen, doch met de toppen een weinig naar buiten wijken; de 3 buitenste meeldraden halverlengte met het bloemdek vergroeid; helmdraden draadvormig; helmknoppen ruggelings met den helmdraad verbonden; stijl draadvormig; doosvrucht met weinige kogelronde zaden in de hokjes.

1 Bolgewas met lange smalle wortelbladen en een ijlen gekromden tros van blauwe (soms ook rozeroode of witte), geurige, hangende bloemen. In bosschen. Wilde Hyacint.......E. nutans Dum.

9. M u s c a r i Tourn.

Bloemdek urnvormig, met korte tanden; meeldraden met korte helmdraden op het bloemdek gezeten; stijl draadvormig, kort; doosvrucht met tweezadige hokjes; zaden kogelrond of een weinig hoekig.

1 Bolgewas met eenige lijn-lancetvormige wortelbladen, en een korten dichten tros van bijna kogelronde, blauwe, reukelooze bloemen. Op beschaduwde grazige plaatsen en in bosschen. Druif hyacint.

M. botryoides Mill.

10. Narthecium Moehr.

Bloemdek met vrije uitgespreide blaadjes; meeldraden hypo-gynisch, met zeer sterk behaarde helmdraden; stijl dik, kegelvormig; doosvrucht met veelzadige hokjes; zaden lang en dun, aan beide einden tot een draderig aanhangsel versmald.

1 Overblijvende plant met een kruipenden wortelstok, stnal-zwaardvormige bladen , en een tros van gele

-ocr page 478-

110, Liliaoeae.

bloemen met eene paarse wol aan de helmdraden. Op moerassige plaatsen in heide- en veenstreken. Cipelgras........N. ossifragum Huds.

111. COLCHICACEAE DC.*

1. Colchicum L. Tijloos.

Bloemen tweeslachtig; bloemdek trechtervormig, met eene zeer lange, dunne, kantige buis, die uit den knol schijnt te ontspringen, maar inderdaad door een zeer korten stengel gedragen wordt; meeldraden 6, op den mond der bloembuis gezeten, met bewegelijke helmknoppen; stijlen 3, draadvormig, zeer lang, naar boven in de stempels overgaande; vrucht uit drie kokervruchten gevormd, die enkel met haar buiknaad samenhangen, en aan haar top naar binnen openspringen.

1 Overblijvende plant met een gerokten knol; lange, langwerpig-lancetvormige bladen, en groote licht roze-roode bloemen. In vochtige weilanden, meest langs de rivieren. Herfst-Tijloos . ... C. autumn ale L.

112. JUNCACEAE BartL*

1 Doosvrucht 8-hokkig, veelzadig; bladen meer of minder rolrond en onbehaard, of ontbrekend. 1. Juncm, Doosvrucht 1-hokkig, éénzadig; bladen vlak, doorgaans behaard.........2. Luzula.

I. Juncus L. Bloembies.

Doosvrucht 3-hokkig, veelzadig. hokverbrekend-driekleppig:

4C0

-ocr page 479-

461 Juncaceae, 112-

bladen rolrond of ^ootvormig, dikwerf knoopig, onbehaard, somwijlen tot vliezige scheeden verarmd.

1. Stengels bladerloos, aan hun voet in eenige weinige scheeden gehuld; inflorescentie zijdelingsch ... 2

Stengels bebladerd of uit eene rozet van wortelbladen oprijzend; inflorescentie eindelingsch.....8

2 Stengels zeer tenger, dikwerf overhangend; inflorescentie schraal, 4—9-bloemig, ongeveer raidden aan den stengel gezeten, zoodat het daarboven uitstekende stuk ongeveer even lang is als het daaronder gezetene. Op veengrond in hooge streken.

J. fdiorfmis L.

Stengels vrij stevig; inflorescentie meest zeer gevuld, aan het bovenste derde deel des stengels gezeten. 3

3 Bladscheeden in eene ronde stekelige punt uitloopend; niet bloeiende stengels met een stijven priemvormigen top. Op vochtigen zandgrond naar den zeekant.

J. maritimus Lara.

Bladscheeden zonder stekelige punt; niet bloeiende stengels ontbrekend of zonder priemvormigen top. 4

4 Stengels berijpt, met een in kamertjes verdeeld merg; bladscheeden donker-kastanjebruin, glanzjg.\' Aan slooten en op andere vochtige plaatsen.

J. glaucus Ehrh.

Stengels niet berijpt, met een doorloopend merg, bladscheeden dofbruin of groenachtig .... 5

5 Bloemen met 3 meeldraden ........ö

Bloemen met 6 meeldraden .......7

G Stengel versch fijngestreept; de stijl rust op eene tepelvormige verhevenheid des eierstoks; inflorescentie jneest zeer gedrongen. Op vochtigen zand-en heigrond.

ƒ. conglomeratus L.

-ocr page 480-

112, Junoaceae 462

Stengel versch glad (zonder strepen); eierstok zondei 1 tepelvormige verhevenheid; inflorescentie doorgaans uitgespreid. Aan waterkanten, in poelen en moerassen.

J. effusus L,

7 Bladscheeden purperrood; bloemdekbladen kastanjebruin ; doosvrucht onigekeerd-eirond, stomp. Op moe-rassigen zandgrond.....J. diffusus Hoppe.l

Bladscheeden geelbruin; bloemdekbladen lichtbruin J doosvrucht elliptisch. Valleien der zeeduinen.

J. baltic us W.l

8 Bloemen in bundels of kluwens......91

Bloemen afzonderlijk .........16\'

9 Bloemdek veel langer dan de zaaddoos; plantéénjairg. 16 j

Bloemdek even lang als of korter dan de zaaddoos ; plant overblijvend..........10

10 Stengels onvertakt, oubebladerd, doorgaans in één | kluwen van bloemen uitloopend; zaaddoos ei-kogelrond. Op vochtige plaatsen in de heide. J. capitatus Weigel. I

Stengel vertakt, bebladerd; zaaddoos langwerpig 11

11 Bloemdekblaadjes niet even lang ; zaaddoos stomp. Op beschaduwde en opene vochtige plaatsen.

J. bufonius L.

Bloemdekblaadjes even lang; zaaddoos spits. Op voch-tigen heigrond......,/. pygmaeus Thuill.

12 Bloemen met 3 meeldraden; stengel dun, met bor-stelvormige bladen. Op moerassige plaatsen op heideen zandgrond.......J. supinus Moench.

Hiervan komt ook een vlottende vorm (var. fluilans) onder water voor.

Bloemen met 6 meeldraden; stengel vrij forsch, met j rolronde , dwars gelede bladen ...... 13

-ocr page 481-

Juncaceae, 112.

13 Bloemdekbladen allen stomp (het stekeltje niet mede-gerekend) .............14

Buitenste bloemdekbladen spits......15

14 Bloemdekbladen licht-geelbruin, zonder stekeltje; stengel naar beneden in bladscheeden gehuld, hooger op met gewone bladen. Op moerassigen zand- en heigrond en op rietschorren . ... J. obtusiflorus Ehrh.

Bloemdekbladen glanzig kastanjebruin, de 3 buitenste met een stekeltje; stengel van onder naar boven met gewone bladen. In zeeduinpannen . J. alpinui Vill.

15 Alle bloemdekbladen met eene lange naalddragende punt; zaaddoos langzaam tot een snavel versmald; stengels zeer stijf, van onder af overeind. Op moerassigen zand- en heigrond . . J. sylvaticus Reich.

Binnenste bloemdekbladen stomp of bijna stomp; zaaddoos plotseling in een kort puntje uitloopend; stengels aan hun voet dikwerf neerliggend; Op vochtige grasgronden, aan slooten . . . J. lamprocarpos Ehrh.

16 Plant eenjarig, laag (Vs decim.)......17

Plant overblijvend..........18

17 Zaaddoos bijna kogelrond, zoo lang als hetbloemdek; bladen met ooi-dragende soheeden. Op vochtigen zand-grond.........J. Tenageia Ehrh.

Zaaddoos langwerpig, doorgaans veel korter dan het bloeradek; bladscheeden zonder oortjes. Op beschaduwde en opene vochtige plaatsen \'. J. bufonius L.

18 Stengels met één blad halverhoogte of hooger; bloemdekbladen afgerond, zeer stomp van top ... 19

Stengels bladerloos of enkel aan hun voet met bladen bezet; bloemdekbladen lang- of kortpuntig . . 20

19 Bloemdekbladen veel korter dan de zaaddoos. In vochtige weilanden, aan slooten. J. compressus Jacq.

463

-ocr page 482-

112, Junoaoeae. 464

Bloetndekblaclen even lang als de zaaddoos. Aan waterkanten en op zilte klei aan den zeekant.

J. Gerardi Lois.

20 Plant zodevormend, bladen stijf, in eene dichte rozet; inflorescentie niet door schutbladen in lengte overtroffen; bloemdek even lang als de zaaddoos. Op vochtigen zand- en heigrond . . J. squarrosus L.

Plant niet zodevormend, maar met een kruipenden wortelstok; bladen overeind; inflorescentie door twee lange bladachtige schutbladen in lengte overtroffen; bloemdek veel langer dan de zaaddoos. Op vochtige plaatsen in heidevelden.......T. tenuis W.

2. L u z u 1 a DC. Veldbies.

Doosvrucht I-hokkig, 3-zadig, 3-kleppig; bladen vlak, gewoonlijk behaard.

1 Bloemen afzonderlijk, niet tot dichte kluwens ver-eenigd. In bosschen...... . L. pilosa W.

Bloemen in kluwens..........2

2 Bloemkluwens in pluimen.........3

Bloemkluwens in schermen........4

3 Bloemen doorgaans witachtig; wortelbladen niet talrijk, meest niet. breeder dan 5 raillim.; schijf der stengelbladen 4—5 maal langer dan hunne scbeede; schutbladen even lang als of langer dan de pluim. In bosschen.........L. albida DC.

Bloemen bruinachtig; wortelbladen meest zeer talrijk, eene dichte zode vormend en zeer breed (6—10 millim.); schijf der stengelbladen even lang als of korter dan hunne scheede; schutbladen korter dan de pluim. In bosschen.....L. maxima DC.

4 Bloemkluwens niet talrijk (3—5), overhangend; helmknoppen veel langer dan de helmdraden; plant met uitloopers. Op grazige zandgronden. L. campentria DC.

-ocr page 483-

Juncaceae, 112.

Bloemkluwens zeer talrijk, overeind, helmknoppen en helradraden ongeveer even lang; plant zodevormend. In bosschen, aan begroeide waterkanten.

L. multiflora Lej.

Varieert met bleekere bloemen (var. pallescens) en met zeer kort gestoelde kluwens (var. congesta).

113. CYPERACEAE Juss. *

1 Bloemen tweeslachtig; vruchtjes naakt .... 2

Bloemen eenslachtig; vruchtjes in een vliezig urntje besloten............8. Carex.

2 Kafblaadjes in twee aan elkander tegenoverstaande rijen...............3

Kafblaadjes in alle richtingen over elkander heen liggend..............4

3 Elk aartje met \'20—30 kafblaadjes; vele gesteelde groepen van aartjes komen telkens tot een scherm samen...........1. Cyperus.

Elk aartje met 6—9 kafblaadjes; de ongesteelde aartjes vormen eene (samengestelde) aar. . . 2. Schoenus.

4 Vruchtjes door lange, glanzige, witte harenquot; omgeven, die ver buiten de kafblaadjes uitsteken. 7. Eriophorum.

Vruchtjes zonder haren aan haar voet, of met haren die korter zijn dan de kafblaadjes......5

5 Elke stengel eindigt in één aartje, zonder bladachtig schutblad aan haar voet.........6

Elke stengel eindigt in onderscheidene aartjes, of in één aartje met een bladachtig schutblad aan haar voet 7

6 De voet des stijls bolvormig gezwollen en door eene insnoering van den eierstok gescheiden. 5. Heleocharis.

De voet des stijls niet gezwollen ... 6. Scirpus.

*

465

-ocr page 484-

113, Cyperaeoae. 466

7 Bladen uiterst ruw van rand; eierstok zonder haren of borstels aan zijn voet.....3. Cladium.

Bladen niet ot\' weinig ruw van rand; eierstok met haren en borstels aan zijn voet......8

8 De voet des stijls gezwollen en met den eierstok geleed..........4. Rhynchospora.

De voet des stijls niet gezwollen ... 6 Scirpus.

Ie Tribus. Cypereae. Bloemen tweeslachtig; aartjes plat, met de kafblaadjes in twee aan elkander tegenoverstaande rijen.

1. Cyperus L.

Aartjes met talrijke toegevouwen en kieldragende kafblaadjes, die allen bijna even groot en vruchtbaar, of waarvan 1 of 2 der onderste kleiner en onvruchtbaar zijn; vruchtjes zonder borstels. Aartjes in groepen, die tot schermen ot kluwens, met bladachtige schutbladen aan hun voet, bij elkander gezeten zijn.

1 Aartjes doorgaans zwartbruin; stempels 3; vruchtjes en stengel driekant. Op vochtigen zandgrond.

C. fuscus L.

Eene verscheidenheid met lichter bruine aartjes heet /g.vires-ccns.

Aartjes geelachtig; stempels 2; vruchtjes platachtig; stengel nauwelijks driekant. Als voren. C. flavescens L.

2. Schoenus L. Knopbies.

Aartjes met 6—9 kafblaadjes, waarvan doorgaans slechts de 3 hoogste vruchtbaar, en de lagere onvruchtbare kleiner zijn; vruchtjes met eenige weinige of geheel zonder borstels. Aartjes tot eene eindelingsche samengestelde aar bijeengezeten, aan welker voet men 2 stengelomvattende schutbladen met breede vliezige randen aantreft.

1 Overblijvende zodevormende plant, met rolronde stengels; bladen allen wortelstandig, met donkerbruine glanzige scheeden; schutbladen en kafblaadjes zwartbruin. Op moerassige plaatsen op heide- en zandgrond, en in duinvalleien. ... 5. nigricans L.

-ocr page 485-

467 Cyperaoeae, 113.

2e Tribus. Scirpeae. Bloemen tweeslachtig; aartjes met naar alle zijden gekeerde kaf blaadjes; vruchtjes niet in een vliezig urntje besloten.

3. C 1 a d i u m R. Rr.

Aartjes met 5—6 kafblaadjes, waarvan doorgaans slechts de 2 hoogste vruchtbaar, en de lagere vruchtbare kleiner zijn; vruchtjes zonder borstels, met een bros glanzig epi- en een dik houtig endocarpium; stijl zonder gezwollen voet.

1 Overblijvende plant met uitloopers; stengels bijna rolrond, stijf, hoog, met bladen bezet, wier randen scherpe tandjes hebben en daardoor uiterst ruw zijn; de zeer talrijke roestkleurige aartjes vormen eerst aren en dan eene wijde pluim. Aan waterkanten en in moerassen op heide- en zandgrond. Galigaan.

C. Mariscus R. Br.

4. Rhynohospora Vahl. Grasbies.

Aartjes met 5—7 kafblaadjes, waarvan doorgaans slechts de 2 of 3 hoogste vruchtbaar en de lagere onvruchtbare kleiner zijn; vruchtjes door 6—13 borstels omgeven, die korter zijn dan het kafblaadje, en gekroond door den gezwollen voet des stijls, die achterblijft en door eene insnoering van het vruchtje gescheiden is. btengels bebladerd; aartjes tot aren vereenigd, die soms eene tuil vormen.

1 Plant zodevormend; aartjes witachtig, tot aren en tuilen vereenigd, die niet of nauwelijks door de schutbladen in hoogte overtroffen worden. Op moerassige plaatsen in heide- en veenstreken. . li. alba Vahl.

Plant, met uitloopers; aartjes bruinachtig , tot aren vereenigd, waarboven de schutbladen ver uitsteken. Als voren.........R. fusca R. S.

5. Heleocharis R. Br.

Aartjes met talrijke kafblaadjes, waarvan de I of 2 laagste onvruchtbaar en langer zijn dan de hoogere; vruchtjes door borstels omgeven, die korter zijn dan het kafblaadje, en gekroond door den gezwollen voet des stijls, die achterblijft en door eene insnoering van het vruchtje gescheiden is; stengels bladerloos, aan den voet met scheedevormige schubben.

-ocr page 486-

113, Cyporaceae. 468

1 Vruchtjes plat ; \'2 stempels........2

Vruchtjes driekant; 3 stempels.......3

2 Het alleronderste kafblaadje omvat den grijsgroenei berijpten stengel slechts voor \'/i. Aan waterkanten in moerassige weilanden . II. palustris R. Br

Het alleronderste kafblaadje omvat den grijsgroenen stengel geheel. Op moerassige plaatsen, aan den rand van plassen........H. uniglumis Lk.

3 Plant zodevortnend, niet tamelijk stevige stengels; aren langwerpig; vruchtjes zonder ribben. Op moerassige plaatsen in heide- en veenstreken.

H. multicaulis Sm. Plant met uitloopers en haarfijne stengels; aren eirond ; vruchtjes met vele fijne ribben. Op moerassige plaatsen in zanderige streken . H. acicularis R. Br.

6. S c i r p u s L. Bies.

Aartje of aartjes met talrijke kafblaadjes, waarvan de 1 of 2 laagste onvruchtbaar en langer zijn dan de hoogere; vruchtjes meestal door 6 borstels omgeven, die korter zijn dan het kafblaadje, al of niet in een stekeltje (den achtergebleven, maar niet gezwollen, voet des stijls) uitloopend. Stengels enkelvoudig, zeer zelden vertakt, al of niet met bladen bezet, nu eens in eéne, dan weder in verscheidene aren eindigend, maar die in het laatste geval zijdelings uit den stengel schijnen te komen.

1 Elke stengel of tak eindigt in één aartje, boven welke geen groen schutblad of schutbladen zich verheffen. 2

Elke stengel eindigt in een grooter of kleiner getal aartjes, of in een enkel, maar waarboven dan een groen schutblad uitsteekt.........4

2 Stengel vertakt, liggend of vlottend; aren groen of witachtig; vruchtjes zonder borstels aan haar voet. In slooten en moerassen in heide- en veenstreken.

S. fluitans L.

Stengel onvertakt, overeind; vruchtjes met borstels aan haar voet............3

-ocr page 487-

469 Cyperaceae , 113.

3 Stengelvoet dooi\' schuins afgeknotte bladscheeden omgeven , die in een groen puntje uitloopen; de onderste 2 kaf blaadjes met een dik groen verlengstuk, en daardoor zoolang als het aartje; dichte zonen. Op vochtige plaatsen op heide- en veengronden.

S. caespitos us L.

Stengelvoet door bruine afgeknotte scheeden omgeven, waaraan geene groene punt te zien is ; onderste kaf-blaadjes zonder groen verlengstuk en korter dan het aartje. Op moerassige plaatsen in z:ind-, heide- en veenstreken.......S. paucijlorus Lightf.

4- Lage plant, doorgaans niet hooger dan 2 decim . 5

Tamelijk hooge plant, doorgaans niet lager dan 5 decimeters..............7

5 Bladen met eene lange schijf; aartjes meer of minder talrijk , tweerijig tot eene platte aar vereenigd ; vruchtjes met borstels aan haar voet........6

Bladen zonder schijf, enkel uit eene scheede bestaande ; aartjes weinig talrijk en dan tot eene ronde aar vereenigd of tot één verminderd ; vruchtjes doorgaans zonder borstels. Op vochtige plaatsen, in zand- en heidestreken.........S. setaceus L.

6 Onderst kafblaadje van elk aartje bijna zoo lang als dit laatste; borstels onder den eierstok met naar voren gerichte tandjes; aartjes weinig talryk.\' Op zilte graslanden........S. rufus Schrad.

Onderst kafblaadje van elk aartje veel korter dan dit laatste; borstels onder den eierstok met naar achter gekeerde tandjes; aartjes talrijk. Op moerassige weilanden .......... S. compressus P.

7 Aartjes tot een of meer zeer dichte kogelronde hoofdjes vereenigd; stengel rolrond, hard; bladscheeden in vezels uitrafelend .............S. Holoschoenus L.

Aartjes niet tot dichte kogelronde hoofdjes vereenigd ................8

8 Stengel bebladerd; bladen talrijk, met eene lange vlak-

-ocr page 488-

113, Cyperacoae. 470

ke schijf; inflorescentie doorgaans door onderscheidene lange, bladachtige, vlakke schutbladen omgeven . 9

Stengel bijna naakt, door scheeden omgeven, welke in eene tamelijk stijve, korte, groene punt uitloopen; inflorescentie gewoonlijk met één schutblad aan haar voet, dat eene voortzetting van den stengel schijnt te wezen...............10

8 Bloempluim doorgaans met onverdeelde takken; aai tjes groot (15—-20 millim.); kafblaadjes bruin, aan hun top gespleten, rnet eene naald in den inham. Aan waterkanten, in moerassen . . . S. maritimus L.

Eene verscheidenheid met ongesteelde aren heet var. compac-tus, en eene andere met aren van 2Mr—3 centim. lang var. vtacrostachys.

Bloempluim met sterk verdeelde takken; aartjes klein (3—5 millim.); kafblaadjes groenachtig, puntig, maar niet gespleten. Op vochtige moerassige grasgronden in boschrijke streken.....S. sylvaticus L.

10 Stengel driekant, met duidelijke schérpe kanten en ingedrukte of holle zijden; hoogste bladscheeden in eene vrij lange schijf eindigend......11

Stengel rolrond of aan zijn top stomp-driekant ; hoogste bladscheeden in eene vrij korte schijf eindigend ........_......12

11 Stengel met drie holle zijden; inflorescentie met een 4—8 maal langer schutblad boven zich; kafblaadjes met spitse eindlobben; helmknoppen met eene vrij lange en getande punt. Aan de oevers van rivieren en meren.........S. Rothii Hoppe.

Stengel met flauw gesleufde zijden; inflorescentie met een 1—3 maal langer schutblad boven zich; kafblaadjes met stompe eindlobben; helmknoppen met eene korte, gladde punt. Als voren . S. triqueter L.

12 Stengel gemakkelijk samendrukbaar, naar boven stomp-driekant, met twee bolle en eene vlakke zijde; 2 stempels. Als voren............S. Jjuvalii Hoppe.

-ocr page 489-

471 Cyperaceae, 113.

Stengel volkomen rolrond; 2 of 3 stempels . 13

13 Stengel doorgaans groen; kaf blaadjes niet gespikkeld ; 3 stempels. Aan rivieren en waterkanten, in poelen. Mattebies.......S. lacustris L.

Stengel berijpt (grijsgroen); kafblaadjes duidelijk rood-gespikkeld; 2 stempels. Als voren.

S. Tabernaemon tani Gni.

7. Eriophorum L. Wollegras.

Aartjes met bijna even lange kafblaadjes; vruchtjes aan haar voet door haren omgeven, die doorgaans zeer talrijk zijn en ver boven de kafblaadjes uitsteken, stomp of spits door den achtergebleven, maar niet gezwollen voet des stiils. Stengcis bebladerd; aartjes meer of minder talrijk, zelden tot eén verminderd en eindelingsch, in rijpen staat meteene zijdeachtig-glanzige haarkuif gekroond.

1 Één eindelingsch aartje; de plant vormt zeer dichte sterke zoden en heeft zeer smalle, stijve wortelbladen. Op moerassigen heide- en veengrond. E. vaginatum L.

Onderscheidene aartjes aan het einde des stengels 2

2 Bloemstelen glad en onbehaard. In moerassige weilanden........E. artgusti/olium Koth.

Bloemstelen ruw- of zachtharig.......3

3 Bloemstelen ruw, met naar boven gerichte tandjes; stengel vrij stijf; bladen vrij breed. In pioerassige weilanden en veenstreken . . E. lati/olium Hoppe.

Bloemstelen met zachte , horizontaal uitstaande haren; stengel tenger; bladen smal. In lage moerassige veen-streken ..........E. gracile Koch.

3e Tribus. Cariceae. Bloemen eerislachtig; aren en aartjes met naar alle zijden gekeerde dekblaadjes; vruchtjes in een vliezig urntje besloten.

\\ 1

8. C a r e x L. Zegge.

Bloemen in één of tweeslachtige aren of aai tjes; mannelijke bloem met 2 of 3 meeldraden; vrouwelijke met één stamper,

-ocr page 490-

Cyperacoae, H3. 472

waaraan men eenen in een vliezig urntje opgesloten eierstok en stijl en 2 of 3 draadvormige stempels waarneemt; urntje met den eierstok meegroeiend en met de vrucht afvallend, dikwerf tot een afgeknotten tweetandigen of tweenaaldigen snavel uitgerekt. Aren of aartjes eindelingsch of zijdelingsch, afzonderlijk, bij paren of in bundels gezeten, ver uit elkander of aan den top des stengels tot eene aar of eene aar-vormigo of gewone pluim voreenigd; zelden sluit eene enkele aar den stengel af.

1 Stengel door eene enkele aar afgesloten (alle bloemen onmiddellijk op de spil gezeten).....2

Stengel met meer dan ééne aar, of met talrijke aartjes, die ééne of meer samengestelde aren vormen . . 4

2 Aar met enkel mannelijke of enkel vrouwelijke bloemen ................3

Aai\' met mannelijke bloemen aan haar top en vrouwelijke aan haar voet. Op moerassige plaatsen in heideen veenstreken........C. pulicaris L.

* 3 Bladen met gladde randen; stengels bijna rolrond; uitloopers aanwezig. Op vochtige grazige plaatsen in heide- en zandstreken......C. d oica L.

Bladen met ruwe randen, stengels dun en driekant; uitloopers ontbrekend. Op moerassigen veengrond. C. Davalliana Sm.

4 Aartjes doorgaans ongesteeld, elk in den regel ten deele uit mannelijke, ten deele uit vrouwelijke bloemen gevormd, aan den top des stengels tot eene samengestelde aar vereenigd.......25

Afzonderlijke mannelijke en vrouwelijke aren zijn boven elkander gezeten; de onderste (vrouwelijke) doorgaans niet in elkanders nabijheid en gesteeld .... 5

5 Alle of althans de middelste aartjes met tweeërlei (mannelijke en vrouwelijke) bloemen ..... 6

Alle aartjes met eenerlei bloemen (middelste aartjes mannelijk , hoogste en laagste vrouwelijk). (Vruchtjes in een smallen getanden rand gevat, aan beide zijden met 9 — 11 nerven, met een gespleten snavel; uit-

-ocr page 491-

473 Cyperaceae, 113

loopers aanwezig). Aan waterkanten en in vochtige graslanden........C. disticha Huds.

6 Middelste aartjes met tweeërlei (mannelijke en vrouwelijke), hoogste met mannelijke, laagste met vrouwelijke bloemen (vruchtjes in een breeden gezaagden rand gevat, aan beide zijden generfd, met een gespleten snavel; lange uitloopers). Op zandgrond en in de duinen........C. arenaria L.

Alle aartjes met eenerlei bloemen......7

7 Alle aartjes aan haar top mannelijk, aan haar voet vrouwelijk, (geene uitloopers; plant zodevormend) 8

Alle aartjes aan haar top vrouwelijk, aan haar voet mannelijk.............17

8 Een of twee bladachtige schutbladen zijn even lang als de aar of steken daar boven uit. Aan waterkanten, op beschaduwde moerassige plaatsen. C. vulpina L.

Korte schutbladen, die meest droog-vliezig zijn of soms ook in een smal groen puntje uitloopen . 9

9 Aartjes tot eene pluim vereenigd, welker onderste takken langer zijn dan de hoogere.....10

Aartjes tot eene dichte of op enkele plaatsen afgebroken samengestelde aar vereenigd . . . . 11

10 Stengelvoet door bruine vezels (de overblijfselert van ver

weerde bladscheeden) gekroond; urntjes om de vruchtjes aan de eene zijde bol, aan de andere sterk opgeblazen; vruchtjes zeiven aan beide zijden bol, maar aan den voet der binnenzijde ingedrukt en als uitgesneden. Op moerassigen veengrond ...............C. paradoxa W.

Stengelvoet zonder bruine vezels; urntjes om de vruchtjes aan beide zijden even bol; vruchtjes zeiven plat, niet ingedeukt of als uitgesneden. Op veenachtige drasse plaatsen.....C. paniculata L.

11 Kafblaadjes donkerbruin, met bleekere vliezige randen ...............12

Kafblaadjes groenachtig, met lichtbruine strepen 13

12 Dichte zoden; urntjes aan de achterzijde met 7—9

-ocr page 492-

113, Cyperaceae. 474

nerven, die haar top niet bereiken. Op veenachtige;\' drassige plaatsen......C. paniculata L.j

Schrale zoden; urntjes aan de achterzijde met tweei| paar van onder tot boven doorloopende, sterk voor-I uitspringende nerven, die eene nauwe elliptische ruimte omsluiten. Op moerassigen veengrond.

C. teretiuscula Good.

13 Urntjes (in volkomen rijpen staat) aan beide zijden doorgaans voor het grootste gedeelte glad; stengelvoet door talrijke zwarte vezels gekroond, plant van tamelijk drogen grond.........14

Urntjes (in volkomen rijpen staat) aan eene of beide i zijden met sterk vooruitspringende nerven; stengelvoet zonder of met weinige vezels; plant van moe- i rassige streken ...........lol

14 Stengel doorgaans stijf; aar overeind, dicht of aan haar voet met eene enkele naakte plek; rijpe urntjes uitgespreid en divergeerend; Aan waterkanten, i langs wegen en dijken . ... C. muricata L. il

Stengel doorgaans slank en tenger; aar ten laatste j een weinig overhangend, aan haar voet met ver uit-eenstaande aartjes; rijpe urntjes recht overeind. Op grazige plaatsen en weilanden . C. divulsa Good.

15 Urntjes aan hare achterzijde met twee paar van onder naar boven doorloopende, sterk vooruitspringende nerven , die eene nauwe elliptische ruimte omsluiten; stengel tenger, met eenigszins bolle zijden en geene scherpe kanten; bladen zeer smal. Op moerassigen veengrond.......C. teretiuscula Good.

Urntjes zonder twee paar van onder naar boven doorloopende nerven, die eene nauwe elliptische ruimte omsluiten; stengel tamelijk stevig, met vlakke of holle zijden en zeer scherpe en ruwe kanten; bladen 3—8 millim. breed . .........16

16 Urntjes eirond-lancetvormig, langzaam tot een langen snavel versmald, aan beide zijden met nerven die

-ocr page 493-

475 Cyperaceae, 113.

van onder naar boven doorloopen; vruchtjes zeer plat, zonder scherpe kanten; kaf blaadjes korter dan de vrucht, zonder bleeken vliezigen rand; bladen breed (5—8 millim.) Aan waterkanten en op beschaduwde moerassige plaatsen......C. vulpina L.

Urntjes breed-eirond, opgeblazen, plotseling tot een korten snavel versmald, met nerven die naar boven niet doorloopen; vruchtjes dik, bijna driekant, met scherpe kanten; kaf blaadjes even lang als de vruchten, met een breeden vliezigen rand; bladen smal (3—5 millim.) Op veenachtige drasse plaatsen.

C. paniculata L.

17 Plant met een langen kruipenden wortelstok en uit-loopers...............18

Plant zodevormend, zonder uitloopers .... 20

18 Aartjes bruin; urntjes met nerven aan beide zijden 19

Aartjes witachtig, 5—9 in getal, spichtig, een weinig naar buiten gekromd, op twee rijen geschaard; urntjes zonder nerven. Op beschaduwden vochtigen grasgrond.

C. brizoides L.

19 Aartjes ten getale van 3—7; urntjes naar boven smal-gevleu-

geld; kafblaadjes bruinachtig; stengel buigzaam: wortelstok en uitloopers tenger. Op opene zand- en heigronden..

C. Schreber\' Schrk.

Aartjes ten getale van 6—15: urntjes in de rondte smal-gevleugeld; kafblaadjes roodbruin , soms met geel gemengd; stengel tamelijk stijf; wortelstok en uitloopers stevig. Op zandgrond . . C. ligerica Gay.

20 Urntjes in de rondte gevleugeld; vruchtdragende aai tjes breed, omgekeerd-eirond; vruchten overeind. Op grasgrond, aan wegen, in bosschen . C. leporina L.

Eene verscheidenheid met witachtige kafblaadjes heet ar-

gyroglochin.

Urntjes niet, althans niet in de rondte gevleugeld. 21

21 Alle aartjes ver uit elkander j de lagere in den oksel van een lang groen schutblad, dat boven het hoogste

-

-ocr page 494-

113, Cyperaoeae. 476

2

aartje uitsteekt of itaarmede gelijk komt. Aan water kanten, op vochtige grazige plaatsen. C. remota L

o

Aartjes aan den top des stengels dicht bij elkaar ge zeten, of alleen het onderste zeer ver van de anderlt; verwijderd.............2^

22 Aartjes aan den top des stengels bij elkaar gezeten door korte schutbladen gesteund......2c

Het onderste aartje ver van de andere verwijderd in den oksel van een lang, groen schutblad. Aar waterkanten.....C. Bönninghausiana Whe

23 Aartjes 2—6, zeer kort; rijpe urntjes naar alle rich\' tingen stervormig-uitgespreid, met een tamelijk die) gespleten snavel. Op vochtigen grazigen heigrond.

C. stellulata Good.

Aartjes 5 — 12, tamelijk lang; rijpe urntjes overeind of divergeerend, maar niet stervormig-uitgespreid , met een gaven of niet • meer dan tweetan-digen snavel.............24

24 Aartjes 4—7, wit- of groenachtig of lichtbruin; rijpe urntjes overeind, geelachtig, eirond, zwakgenerfd ,

2 millim. lang. Aan waterkanten en op moerassige plaatsen in veenstreken.....C\'. canescens L.

Aartjes 5 —12, bruinachtig; rijpe urntjes divergeerend, bruinachtig, lancetvormig, sterk generfd,

3 millim. lang. Aan waterkanten, op moerassige gronden..........C. elongata L.

25 Stempels 2; urntjes en vruchtjes plat .... 26

Stempels 3; urntjes en vruchtjes driekant of gezwollen ..............33

26 Stengel met bloemlooze bladerrozetten aan zijn voet; kruipende wortelstok..........27

Stengel zonder bloemlooze blade rrozetten aan zijn voet...............28

-ocr page 495-

477 Cyperacëae, 113.

27 Stengel scherp-driekant, ruw, bladen slap. Op voch-tigen zand- en veengrond . ... C. vulgaris Er.

27 Stengel stomp-driekant, glad; bladen stijf. In de duinen en in dorre heistreken . C. trinervis Degl.

28 Stengel en bladen stijf; gene bijkans naakt; blad-scheeden onder \'t verweeren in vezels zich oplossend ...............29

Stengel en bladen slap, knikkend; gene bebladerd; bladscheeden onder \'t verweeren niet in vezels zich oplossend..............31

29 Uitloopers aanwezig; bladscheeden zonder groene linten kornen niet voor. Op raoerassigen veengrond.

C. lurfosa Fr.

Uitloopers komen niet voor; aan den voet des stengels vindt men verscheidene bladscheeden zonder groene linten...............30

30 Bladscheeden rolrond; bladschijven slap, aan de bovenzijde met eene dubbele kiel; urntjes wijd uitstaande, zonder nerven. In moerassige weilanden......C. caespitosa L.

Bladscheeden driekant; bladschijven stijf, gootvormig; urntjes dicht over elkander gelegen, generfd. Aan Sc| waterkanten en in moerassen. C. stricta Good.

Ij.

31 Geene of zeer korte uitloopers (vrouwelijke aren 8—10 centim. lang; kafjes allen veel langer dan de vruchtjes, in eene soort van naald van 4—5 millim. uitloopend. Hooge plant). Aan rivieren en waterkanten.

C. prolixa Fr.

Zeer lange uitloopers zijn voorhanden .... 32

32 Vrouwelijke aren 5 centim. lang of meer, min of meer overhangend; kaf blaadjes iets langer dan de vruchtjes. Als voren.......C. acuta L.

Vrouwelijke aren 3 centim. lang, allen overeind; kaf-n blaadjes korter dan de vruchtjes. Aan waterkanten, g C. tricostata Fr.

.ter i L

geler 2

en

2c|

rd Var

\'he

ch üep

od

er-ïe-tn 24

-ocr page 496-

113, Cyperaceae. 478

33 Urntjes zachtharig of viltig........34

Urntjes onbehaard...........40

34 Urntjes met een platten, meer of minder diep gespleten snavel............35

Urntjes met een korten, rolronden, afgeknotten of uitgeschulpten, of ook wel met volstrekt geen snavel. 3G

35 Schutbladen met eene korte scheede; bladscheeden onbehaard; bladschijven stijf, gootvormig. In veen-moerassen .........C. filiformis L.

Schutbladen met eene lange scheede; bladscheeden zachtharig; bladschijven zacht, vlak. Op vochtige gronden en aan waterkanten .... O. hirta L.

Exemplaren met onbehaarde bladen behooren tot de var. /S

hirtaeformis P.

36 Vrouwelijke aren los en dun, met uit elkander gezeten bloemen, aan den top des stengels bijeengezeten, allen of althans de hoogste boven de mannelijke aar, die zeer klein is, uitstekend. Plant zodevormend. 37

Vrouwelijke aren gevuld, niet aan den top des stengels bijeengezeten; ook de hoogste steekt niet boven de mannelijke aar uit.........38

37 Vrouwelijke aren op ongelijke hoogte , recht, tamelijk lang gesteeld ; kaf blaadjes even lang als of korter dan de urntjes; scheede onder de inflorescentie bruinrood. In bosschen en heuvelachtige streken. O. dig it at a L.

Vrouwelijke aren op gelijke hoogte, een weinig naar buiten gekromd, kort gesteeld; kafblaadjes half zoolang als de urntjes; scheede onder de inflorescentie bijna geheel groen. Als voren . . C. ornithopoda W.

38 Plant zodevormend, zonder uitloopers. ... 39

Plant niet zodevormend, met een wortelstok en uitloopers. Op drogen, grazigen zandgrond.

C\'. praecox Jacq.

-ocr page 497-

479 Cyperaoeae, 113.

39 Kaf blaadjes zwartachtig, stomp of uitgeschulpt en met een stekeltje; onderst schutblad geheel droog en vliezig, of plotseling in een groen puntje uitloopend; urntjes eirond-langwerpig. In boschrijke heidestreken.

C. montana L.

Kafblaadjes bruinachtig, eivormig, spits, in het verlengsel der middelnerf uitloopend; onderst schutblad groen, priemvormig; urntjes bijna kogelrond. Op grazigen, beschaduwden zand- en heidegrond.

C. pilulifera L.

40 Urntjes met een zeer korten, afgeknotten of uitge-schulpten , of ook wel volstrekt geen snavel . . 4]

Urntjes met een langen, meer of minder diep gespleten snavel............44

41 Bladen en bladscheeden onbehaard. Op vochtige, moerassige plaatsen in weilanden en in loofbosschen.

C. pallescens L.

Bladen en bladscheeden onbehaard.....42

42 Vrouwelijke aren zeer dun en ijl (4—41/2 centim. lang); bladen lang, slap, breed (7—8 millim.), met 3 duidelijke hoofdnerven. Aan waterkanten en in bosschen.........C\'. strigosa ■Huds.

Vrouwelijke aren dik en gevuld (I\'/c—S\'/j cent. lang); bladen blauwgroen, stijf, hard, smal (3—4 millim. breed)...............43

43 Mannelijke aren 2—3, zelden 1, maar dan met een of twee schutbladen er onder; urntjes met fijne ruwigheden bezet. Aan waterkanten, op vochtigen zand- en heidegrond, op weilanden. C. glauca Scop.

Mannelijke aar eenig; urntjes zonder ruwigheden. Op vochtige plaatsen op grazigen zand- en veengrond.

C. panicca L.

44 Kafblaadjes der vrouwelijke aren zeer smal, lijnpriem-

-ocr page 498-

113, Cyperaoeae. 480

vormig (minder dan millim. breed); 3—5 overhangende vrouwelijke aren; urntjes ten laatste teruggebogen. Aan beschaduwde waterkanten.

C. Pseudocyperus L.

Kafblaadjes der vrouwelijke aren niet lijn-priemvor-mig...............45

45 Vrouwelijke aren kort, eirond-langwerpig, naar boven op elkaar gedrongen, of de hoogste althans zeer dicht bij de mannelijke aar; schutbladen ten laatste gewoonlijk uitstaande of teruggeslagen .... 46

Vrouwelijke aren doorgaans lang en rolrond, allen tamelijk vrij ver van elkander; schutbladen overeind ...............48

46 Bladen zeer smal, opgerold of toegevouwen, bijna borstelvormig; rijpe urntjes bijna overeind, ten laatste donkerbruin, dicht over het vruchtje heengetrokken, met een korten snavel; vruchtjes elliptisch, naar boven langzaam versmald. In de zeeduinen.

C\'. externa Good.

Bladen vlak, nooit bijna borstelvormig; rijpe urntjes horizontaal of teruggebogen, geel of bruingroen, niet dicht over het vruchtje heengetrokken, met een langen snavel; vruchtjes omgekeerd-eirond, naar boven plotseling versmald en afgerond......47

47 Urntjes eirond, met een naar beneden gekromden snavel. In lage weilanden en op moerassige plaatsen op heide- en zandgrond......C. [lava L.

Urntjes bijna kogelrond , met een rechten snavel. Op moerassige plaatsen en aan waterkanten.

C. Oederi Ehrh.

48 Schutbladen zonder of met eene zeer korte scheede (niet langer dan 3 mill.); er zijn doorgaans onderscheidene mannelijke aren ........49

-ocr page 499-

481 Cyperaceae, 113

Schutbladen allen met eene vrij lange scheedé (de onderste altijd langer dan 10 mill.); er is doorgaans slechts ééne mannelijke aar.......52

49 Kaf blaadjes der mannelijke aren bleekgeel; vruchtdragende urntjes sterk opgeblazen j .... 50

Kafblaadjes zwartachtig; urntjes niet opgeblazen 51

50 Stengel stompkantig, glad; bladen grijsgroen, toegevouwen; urntjes bijna kogelrond, ten laatste horizontaal. Aan waterkanten, op moerassige plaatsen, veel in veenachtige streken . . . C. ampullacea Good.

Stengel scherpkantig, ruw; bladen geelgroen, vlak: urntjes eirond, ten laatste overeind. Aan waterkanten, in moerassige weilanden . ... C. vesicaria L.

51 Onderste kafblaadjes der mannelijke aren stomp; urntjes eenigszins driekant; vruchtjes smal-omgekeerd-eirond, een weinig glanzig, licht kastanjebruin. Aan waterkanten en op moerassige plaatsen.

C. paludosa Good.

Eene verscheidenheid met eirond-langwerpige urntjes en een weinig gekromde snavels, heet £. Koc/nana.

Onderste kafblaadjes allen in een priempje eindigend; urntjes aan weerszijden hol; vruchtjes langwerpig-elliptisch, dof, stroogeel. Als voren. C. riparia Curt.

52 Vruchtdragende aartjes, althans de onderste, sterk knikkend of overhangend; urntjes met een langen snavel, ongeveer zoo lang als Va van het gezwollen gedeelte .................53

Vruchtdragende aartjes allen overeind; urntje met een vrij korten snavel, ongeveer zoo lang als Vs van het gezwollen gedeelte.......54

53 Vrouwelijke aartjes gevuld, de hoogste min of meer overeind; urntjes aan beide zijden met krachtige nerven; vruchtjes bijna kogelrond, naar voren afeermrl;

21

-ocr page 500-

Cyperaoeae, 113. 482

tongetje langwerpig. Op moerassige plaatsen op heien veengronden......C, laevigata Sm.

Vrouwelijke aartjes zeer ijl, doorgaans sterk knikkend of overhangend; urntjes aan beide zijden zwak-generfd; vruchtjes elliptisch, naar voren smaller; tongetje uiterst kort. In bosschen. C. sylvatica Huds.

Tusschen deze beide soorten staat een vorm in, die aan zilte grazige plaatsen eigen is, en door dumor-tier (niet de candolle) met den naam van C. bili-gularis bestempeld werd. Zij komt in alles overeen met C. laevigata, behalve ten opzichte van de mannelijke aren, die ten naaste bij zoo ijl zijn als die van C. sylvatica.

54 Kaf blaadjes zeer langpuntig; zoo lang als de urntjes; onderst aartje doorgaans overhangend of uitstaande. Op moerassige plaatsen op hei- en veengronden.

C. laevigata Sm.

Kafblaadjes stomp of een weinig spits, ook wel met een stekeltje; aartjes allen overeind.....55

55 Kafblaadjes spits, doorgaans zonder stekeltje; beenen van den snavel van het urntje aan de binnenzijde glad; tengere, niet zeer hooge plant; korte uitloo-pers zijn aanwezig...........56

Kafblaadjes met een stekeltje ; beenen van den snavel van het urntje aan de binnenzijde met stijve wimpers; plant zodevormend, zonder uitloopers. In vochtig weien hooiland.........C. distans L.

56 Stengel ruw; urntjes uitstaande, de onderste dikwerf horizontaal. In moerassige weilanden. C. fulva Good.

Stengel glad of aan zijn top ruwachtig; urntjes opstijgend. Op moerassige plaatsen op hei- en veengronden

C. Hornschuchiana Hoppe,

-ocr page 501-

483

114. GRAMINEAE Juss *

1 Bloerapakjes tot lange dunne aren vereenigd, welke aan den top des stengels of der takken schermswijs bij elkander staan...........2

Bloempakjes nooit tot aren vereenigd, die schermswijs bij elkander staan..........4

2 Wortel vezelig; bloempakjes ruggelings saamgedrukt.

1. Panicum.

Overblijvende plant met een kruipenden wortelstok ; bloerapakjes zijdelings saamgedrukt......3

3 Bladen met scherpe randen; 4 — 5 aren aan den top des stengels; bloempakjes klein (2 millim.)

9 Cynodon.

Bladen met gladde randen; doorgaans 2, zelden 3 aren aan den top des stengels; bloempakjes groot (12—15 millim.).......10. Spartina.

4 Bloempakjes met ééne vruchtbare tweeslachtige bloem, die al of niet vergezeld is van eene of twee mannelijke of looze bloemen, de laatsten in den vorm van steeltjes of schubbetjes.......... 5

Bloerapakjes met twee of meer vruchtbare tweeslachtige bloemen............32

5 Bloempakjes ongesteeld of op zeer korte steeltjes gezeten , tot een rolronde, dichte of schrale aar vereenigd ...........\' 6

Bloerapakjes gesteeld , tot eene meer of minder uitgespreide pluim vereenigd........15

6 Bloempakjes afzonderlijk, ongesteeld , in holten der spil half weggedoken..........7

Bloempakjes op hoopjes tot eene dichte aar vereenigd ...............9

1

-ocr page 502-

114, Gramitieae. 484

7 Geene kelkkafjes; 1 stempel. . 43. Nardus Twee kelkkafjes; 2 stempels........8

8 Kelkkalfjes spits, groen; bloerapakjes in holten dei spil half weggedoken......42. Lepturus.

Kelkkafjes stomp, violet; stengel haardun.

8. Chamagrostis.

9 Bloempakjes aan hun voet met stekelige borstels.

2. Set aria

Bloempakjes aan hun voet naakt of met C meer of minder naaldvormige kelkkafjes.......10

10 Kelkkalfjes aan hun voet vergroeid; onderst kroon-kafje met eene naald aan de rugzijde 6. Alopecurus.

Kelkkafjes vrij; onderst kroonkafje zonder naald aan de rugzijde, maar in een stekeltje of naald uitloopend. ...............11

11 Bloempakjes ten getale van 2 of 3 regelmatig op vooruitspingende tandjes van de spil gezeten; onderst kelk- en kroonkafje met eene lange topnaald . . 12

Bloempakjes onregelmatig verspreid; kelkkafjes zonder naald; onderst kroonkafje zonder of met eene zeer korte naald.............14

12 Bloempakjes 3 aan 3 bij elkaar gezeten; de zijdeling-sche onvruchtbaar.......40. Hordeum.

Bloempakjes ten getale van 2 of 3 bij elkaar gezeten; de zijdelingsche vruchtbaar........13

13 Wilde overblijvende plant......39. Ely mm,

Gekweekte plant onzer koornvelden . 40. Hordeum.

■14 Kelkkafjes met eene gevleugelde rugnerf; vruchtbare bloem met 1 of 2 schubbetjes (onvruchtbare bloemen) aan haar voet.........3. Phalaris.

-ocr page 503-

485 Gramineae, 114.

Kelkkafjes zonder vlengel aan de rugnerf; vruchtbare bloem zonder schubbetjes . . ■ . . 7. Phleutn.

15 Geene kelkkafjes; hoogste bladscheeden doorgaans zeer ruw...........1 !■ Leersia.

Kelkkafjes (l of 2) zijn aanwezig.....16

16 Bloeiupluim tamelijk dicht en gesloten, en daardoor aarvormig, gelobd, met korte onderste takken 17

Bloem pluim met lange, uitgespreide of convergeerende takken..............20

17 Kelkkafjes in eene zeer lange naald uitloopend.

12. Poiypogon.

Kelkkafjes niet meer dan spits......18

18 Onderst kroonkafje met talrijke lange wimpers; rijpe aar als met dons bezet......26. Melica.

Onderst kroonkafje geheel of bijna onbehaard, rijpe aar niet donzig...........19

19 Hooge plant (van 1 meter en meer); lange kruipende wortelstok.........16. Psamma,

Lage zodevormende plant zonder wortelstok.

5. Anthoccanlhum,

20 Bloempakjes kort-gesteeld, tot dichte secundaire aren vereenigd, die naar ééne zijde gekeerd staan; takken der pluim afzonderlijk en op verschillende hoogten gezeten...............21

Bloempakjes voor het meerendeel langgesteeld; takken der pluim ten getale van 2 of meer telkens op dezelfde hoogte gezeten...........22

21 Bovenst kelkkafje met een puntje of eene naald aan zijn top; bloempakjes half uitstaande, tot secundaire aren vereenigd . . 1. Echinochloa (zie Panic um).

Bovenst kelkkafje ongewapend; bloempakjes dicht

-ocr page 504-

Gramineae, 114. 486

a

tegen de buitenzijde van de assen der secundaire aren die zeer dun en niet gelobd zijn, aangedrukt

1. Panicum

22 Bloempakjes weinig talrijk, ten getale van 1—3 oj eiken tak; onderst kroonkafje zonder naald.

26. Melica

Bloempakjes zeer talrijk, ten getale van meer dai 3 op eiken tak; onderst kroonkafje met of zonde naald...............%

23 Elk bloempakjes bevat ééne vruchtbare en 1 of 2 mannelijke bloemen..........24

Elk bloempakje bevat ééne vruchtbare bloem zonder meer, ot daarenboven het begin eener tweede bloem zonder meeldraden..........26

24 De tweeslachtige vruchtbare bloem neemt de laagste plaats in het bloempakje in; bloemscheeden zacht-harig...............22 Holcus.

De tweeslachtige vruchtbare bloem neemt de hoogste plaats in het bloempakje in; bladscheeden onbehaard...............25

25 Elk bloempakje bevat slechts ééne mannelijke bloem, die onder de tweeslachtige gezeten is en eene kafnaald draagt, die het bloempakje ver in lengte overtreft; plant zodevormend .... 23. Arrhenatherum.

Elk bloempakje bevat twee mannelijke bloemen, ter linker- en ter rechterzijde onder de tweeslachtige gezeten , en wier kafnaald het bloempakje weinig of niet in lengte overtreft; plant met een kruipenden wortelstok.........4. Hierochloa.

26 Bladscheeden met talrijke lange uitstaande haren; onderst kelkkafje den top des bloemsteels omgevend

1. Panicum.

Bladscheeden zonder lange uitstaande haren; onderst kelkkafje den top des bloernsteels niet omgevend 27

-ocr page 505-

487 Gramitieae, 114.

27 Onderst kroonkafje met eene bijna eindelingsche kal-naald, die 4—6 maal langer is dan het kafje zelf.

14. Apera,

Onderst kroonkafje ongewapend of met eene zeer korte eindelingsche naald, of wel met eene naald aan de rugzijde...........28

28 Onderst kroonkafje met haren aan zijn voet, die even lang of nog langer zijn dan het kafje zelf.

15. Calamagrostis.

Onderst kroonkafje met zeer korte haren aan zijn voet, of die de helft zijner lengte nauwelijks bereiken ...............29

29 Onderst kroonkafje met zeer korte, onder het vergrootglas nauwelijks zichtbare haren, of geheel kaal...............30

Onderst kroonkafje met duidelijke haren , die het derde of vierde gedeelte zijner lengte bereiken ... 31

30 Takken der bloempluini ten laatste neergebogen; kelk-kafjes even lang als de bloem . . . 17. Milium.

Takken der bloempluini ten laatste rechtovereind of uitgespreid ; kelkkafjes langer dan de bloera. .■

13. Agrostis.

31 Onderst kroonkafje zonder naald. . . \'S. Phalaris,

Onderst kroonkafje met eene tamelijk lange rugnaald gewapend.........15. Calamagrostis.

32 Bloempakjes doorgaans afzonderlijk, zittend of zeer kort gesteeld............33

Bloempakjes gesteeld, doorgaans ten getale van 2 of meer op de onderste takken der pluim gezeten . 40

33 Elk bloempakje wordt gesteund door een schutblaadje, dat van \'weerszijden karavormig ingesneden is.

33. Cynosurus.

-ocr page 506-

Gramineaf, 114. 488

Bloempakjes zonder kamvormig ingesneden schutbladen ...............34

34 Bloempakjes ten getale van 2 of 3 op vooruitspringende tandjes der centrale spil . . . 39. Ely mus.

Bloempakjes op de tandjes der centrale spil afzonderlijk. ......35

35 Bloempakjes met 1 kelkkafje, met hunne rugzijde naar de centrale spil gekeerd. . . . 41. Loliurn.

Bloempakjes met 2 kelkkafjes, met hunne platte zijde naar de centrale spil gekeerd.......36

36 Bloempakjes met 2 vruchtbare bloemen; onderst kroon-kafje met eene sterk gewimperde rugnerf.

38. Secale.

Bloempakjes met meer dan 2 vruchtbare bloemen; onderst kroonkafje zonder wimpers aan de rug-nerf......................37

37 Bloempakjes zittend; kelkkafjes even of bijna even groot...............38

Bloempakjes zeer kort gesteeld ; kelkkafjes zelden even groot, meest ongelijk van grootte.....39

38 Bloempakjes met 5—10 bloemen; overblijvende in-landsche plant....... 376. Agropyrutn.

Bloempakjes met 3—5 bloemen ; eenjarige plant, die als koorn gekweekt wordt.... 37a. Triticum.

39 Bloempakjes uiterst kort gesteeld, tot eene losse of minder losse tweerijige aar vereenigd; bovenst kroon-kafje aan de rugzijde van grove stijve wimpers voorzien ..........35. Brachypodium,

Bloempakjes meest langer gesteeld, zelden tot eene tweerijige aar, doch meer tot eene wijde pluim, een tros of eene eenzijdige aar vereenigd; bovenst kroon-katje aan de rugzijde zeer fijn gewimperd.

34. Festuca,

-ocr page 507-

489 G-ramiaeae , 114.

40 Bloemen aan haar voet door zeer lange glanzige haren omgeven.......■ . 18. Phragmites.

Bloemen aan haar voet door geene zeer lange glanzige haren omgeven..........41

41 Onderst kroonkafje van eene rugnaald voorzien . 42

Onderst kroonkafje zonder rugnaald , spits of met eene topnaald..............46

42 Kafnaald naar boven knotsvormig gezwollen, geleed en op het raidden met stijve haren bezet.

21. Corynephorus.

Kafnaald naai- boven niet knotsvormig gezwollen, op het midden niet behaard.........43

43 Eierstok ol\' graanvrucht aan haar top zachtharig.

24. Avena.

Eierstok of graanvrucht onbehaard......44

44 Plant gewoonlijk klein, eenjarig; kelkkatjes langer dau de bloemen; graanvrucht gesleufd . 24. Avena.

Plant gewoonlijk hoog; kelkkafjes even lang als of korter dan de bloemen; graanvrucht niet gesleufd. 45

45 Kelkkafjes even lang als de bloemen; onderst kroonkafje afgeknot, onregelmatig 3 —5-tandig aan zijn top..............20 Aira.

Kelkkafjes korter dan de bloemen; onderst kroonkafje met 2 stekeltjes aan zijn top. . . . 24. Avena.

46 Elk bloetnpakje door een schutblaadje ondersteund, dat van weerszijden kamvormig ingesneden is,

33. Cynosurus.

Bloempakjes zonder kamvormig ingesneden schutblaadje ............ • . . 47

47 Kelkkafjes even groot als of grooter dan de bloemen ................48

-ocr page 508-

Gramineae. 114.

Kelkkatjes veel korter dan de bloemen . , .

48 Bloempakjes klein , aan de takken der pluim in grootel getale............19. Koelerid

Bloempakjes tamelijk groot, meest ten getale van 1—I aan de takken der pluim.........4!!

49 Bloempakjes gewoonlijk groen, op stijve stelen overl eind zittend; bindsel of tongetje behaard.

25. Triodiaï

Bloempakjes violetbruin, knikkend of hangend ; bindl sel vliezig...........26. MeliccA

50 Onderst kroonkafje in eene langere of kortere naald; uitloopend..............

Onderst kroonkafje afgeknot of spits, zonder naald 53

51 Bloempakjes zittend of bijna ongesteeld, tot zeeij dichte bundels vereenigd.....32. Dactylis.

Bloempakjes meer of minder langgesteeld, nooit tot zeer dichte bundels vereenigd.......52

52 Stempels of stijlen onder den top van den eierstok ingehecht; eierstok met zachte haren aan den top ; bloempakjes tamelijk lang (15—25 millim. zonder de naalden)...........36. Bromus.

Stempels of stijlen op den top van den eierstok ingehecht; eierstok aan zijn top onbehaard ; bloempakjes kort (8—10, zeer zelden 15 mill, zonder de naalden),

34. Festuca.

53 Bloempakjes driehoekig, met een breeden en afge-knotten voet; bloemen horizontaal . . . 27. Briza,

Bloempakjes doorgaans langer dan breed, met saamgetrokken voet; bloemen vertikaal......54

490

54 Stengel niet 1 of 2 basilaire knoopen, die, evenals de scheeden der overige bladen, door de laagste bladscheede ingesloten zijn.....31. Molinia

a.

-ocr page 509-

491 Qramineae, 114

Stengel met knoopen en bladacheeden, die niet allen door de laagste bladscheede ingesloten zijn . . .55

55 Bloemen aan haar voet door wollige haren omgeven, die uit hel lager gedeelte van het onderste kroonkafje ontspringen...........28. Poa.

Bloemen zonder haren aan den voet van het onderst kroonkafje.............56

56 Bioempakjes 2-bloemig ; hoogste bloempje langgesteeld; onderst kroonkafje afgeknot en mee kleine tandjes aan zijn top; waterplant met een wortelstok.

29. Glyceria.

Bioempakjes rnet meer dan \'2 bloemen ... 57

57 Onderst kroonkafje toegenepen, met een scherpen rug...............58

Onderst kroonkafje met een afgeronden rug . . 59

58 Stempels eindelingsch; eierstok onbehaard. 28. Poa.

Stempels zijdelingsch; eierstok aan\' zijn top behaard.

36. Brumus.

59 Eenjarige plant...........60

Overblijvende plant...........61

60 Onderste takken der bloemptuim afzonderlijk gezeten; onderst kelkkafje Inervig; onderst kroonkafje met weinig of niet vooruitspringende nerven; geene strand-plant ............34. Festuca.

Onderste takken der bloempluirn ten getale van 2 of 3 bijeengezeten; onderst kelkkafje 1—3-nervig; onderst kroonkafje met vooruitspringende nerven; zilte-grondplant ........30. Sclerochloa.

61 Onderst kroonkafje met een stekeltje aan den top, en zijnerven welke dien top bereiken ; doorgaans geene waterplant..........34, Festuca,

-ocr page 510-

Graimrgt;eae, 114. 492

Onderst kroonkafje zonder stekeltje, met zijnerven die den top niet bereiken; water- of zilte-grond-plant...............62

62 Onderst kroonkafje 5—7-nervig; pluim los.

29. Glyceria.

Onderst kroonkafje 5-nervig; pluim stijf, gedrongen

30. Sclerochloa,

Groepen.

Bloempakjes bol van rug, maar toch aan de rugzijde afgeplat, 1-bloemig of met eene tweede onvolkomene bloem: onderst kelkkafje klein of zeer klein, tegen de platte zijde van het bloempakje aangedrukt; stijlen lanjr; stempels kwast-vormig, onder den top der bloem naar buiten stekend.

Paniceae. gesl. 1—2.

Bloempakjes van ter zijde afgeplat, 1-bloemig, doch met een paar loze kroonkafjes, die eene tweede en derde bloem vertegenwoordigen, onder de vruchtbare bloem; soms ook wel met 1 of 2 mannelijke bloemen onder de laatste; stijl lang; stempels draad- of bijna kwastvonnig, uit den top der bloem naar buiten stekend.

Phalarideae. gesl. 3—5.

Bloempakjes van ter zijde afgeplat, 1-bloemig, met of zonder eene onvolkomene bloem boven de vruchtbare, tot eene pluim of een tros vereenigd; kelkkafjes even groot als of grooter dan de bloemen; stijlen lang; stempels lang, draadvormig, behaard, uit den top der bloem naar buiten stekend.

Alopecuroideae. gesl. 6—8.

Bloempakjes yan ter zijde afgeplat, 1-bloemig, aan de onderzijde van spillen gezeten, die zich met de bloemen als aren voordoen; onderst kelkkafje langer dan de bloem of slechts een weinig korter; stijlen middelmatig of lang, soms tot één vergroeid; stempels lang, draad- of kwastvormig, behaard.

Chlorideae. gesl. 9—10.

Bloempakjes van ter zijde afgeplat; kelkkafjes zeer klein of ontbrekend.

Oryzeae. gesl. 11.

Bloempakje» van ter zijde meer of\' minder afgeplat, 1-bloe-

-ocr page 511-

493 Gramineae, 114.

mig of daarenboven met eene onvolkomene hoogere bloem; stijlen ontbrekend of kort; stempels vedervormig, aan den voet der bloem naar buiten stekend; vrucht door de vliezige kroonkafjes ingesloten.

Agrostideae. gesl. 12—16.

Bloempakjes bol of van de rugzijde een weinig afgeplat , of ook wel rolrond, l-bloemig, zonder eene onvolkomene bloem; onderst kelkkafje grooter dan het bovenste; stijlen ontbrekend of kort; stempels vedervormig, zijdelings uit do bloem naar buiten stekend; vrucht door de hard geworden kroonkafjes nauw ingesloten.

Stipaceae. gesi. 17.

Bloempakjes 2- of meerbloemig; stijlen lang; stempels kwast-vormig, uit of boven het midden der bloem naar buiten stekend.

Arundinaceae. gesl. 18.

Bloempakjes 2- of meerbloemig, dikwerf met eene onvolkomene eindbloein; kelkkafjes groot, het geheele bloempakje bijna omgevend, stijlen zeer koii of ontbrekend; stempels vedervormig, aan weerszijden uit den voet der bloem naar buiten stekend.

Avenaccwt. gesi. 19—2(5.

Bloempakjes 2- of meerbloemig, (jesteeld, dikwerf met eene onvolkomene eindbloem; kelkkafjes kleiner dan de laagste bloem; stijlen zeer kort of ontbrekend; stempels aan weerszijden uit den voet dor bloem naar buiten stekend.

Festucaccae. gesl. 27—36.

Bloempakjes 9- of meerbloemig, dikwerf met eene onvolkomene eindbloem, ongesteeld en tegen de spil, dit daar ter plaatse uitgehold is. aangedrukt; stijlen zeer kort of ontbrekend; stempels vedervormig, aan weerszijden uit den voet der bloem naar buiten stekend.

Hordeaceae. gesl. 37 -42.

Bloempakjes ongesteeld, tegen de spil, die daar ter plaatse uitgehold is, aangedrukt; stempels draadvormig, zachtharig, uit den top der bloem naar buiten stekend.

Nardoideae, gesl. 43.

-ocr page 512-

Qramineae, 114. 49i

- Paniceae. 1—2.

1. PanicumL.

Bloempakjes aan de rugzijde bol, aan de buikzijde vlak,1l-bloemig, doch daarenboven met een lagere onvolkomene bloem, die bf enkel uit een kafie, bf uit twee kafjes met of zonder meeldraden bestaat; kelkkafjes ongelijk (het onderste zeer klein of ontbrekend); kroonkafjes kraakbeenig of leerachtig.

1 Bloemaren in een scherm; de onvolkomene bloem bestaat uit één weerloos kafje.......2

Bloernaren in een tros of eene pluim; de onvolkomene bloem bestaat uit 2 kafjes, waarvan het onderste in eene stekelige punt of eene naald eindigt ... 3

2 Bovenst kelkkafje half zoo lang als het bloempakje; bladen en bladscheeden zachtharig; stengels opstijgend. Op zandig Bouwland . . . P. sanguinale L.

Bovenst kelkkafje ongeveer zoo lang als het bloempakje; bladen en bladscheeden onbehaard; stengels plat neêrliggend. Op zandig bouwland.

P. glabrum Gaud.

3 Inflorescentie trosvormig; bloempakjes zeer kort gestoeld. Op zandig bouwland.

Hanepoot, P. Crus Galli L.

Inflarescentie pluimvormig; bloempakjes gesteeld. Hielen daar verbouwd. Gierst. P. miliaceum L.

2. S e t a r i a P.B.

Bloempakjes aan de rugzijde afgeplat, aan hun voet van twee of meer ruwe borstels voorzien; kelkkafjes zeer ongelijk, ongewapend; nevens de tweeslachtige bloem vindt men twee weerlooze kroonkafjes, waarvan het bovenste kleiner is dan het onderste of ontbreekt; kroonkafjes bijna even groot, leerachtig, ongewapend. De inflorescentie is eene zeer dichte aar.

1

Borstels aan den voet der bloempakjes niet in het oog loopend, korter dan de bloempakjes. Hier en daar gekweekt.

S. italica P. B.

-ocr page 513-

495 Qramineae, H4.

Borstels zeer in het oog loopend, langer dan de bloempakjes.............2

2 Tandjes der borstels met de toppen naar beneden gekeerd; onderst kroonkafje der vruchtbare bloetn overlangs fijn-gestreept. In moeshoven, op ruige plaatsen, aan wegen.......S. verlicillata P. B.

Tandjes der borstels met de toppen naar boven gekeerd 3

3 Bovenst kelkkafje nauwelijks hooger dan het halve bloempakje; onderst kroonkafje der vruchtbare bloem sterk overdwars gerimpeld. Op zandig bouwland.

S. glauca P. B.

Bovenst kelkkafje zoo groot als het bloempakje; onderst kroonkafje der vruchtbare bloem zeer fijn overlangs gestreept..............4

4 Aar zeer dik, in rijpen staat doorgaans knikkend, meteene langharige of viltige spil; een klein schubbetje in den oksel van het onderst kroonkafje der onvolkomene bloem ontbreekt. Hier en daar gekweekt.....S. italica P. B.

Aar spichtig, overeind, met eene zachtharige spil; in den oksel van het onderst kroonkafje der onvruchtbare bloem vindt men een klein schubbetje. Op zandig bouwland........5, viridis P. B.

Phalarideae, 3—5.

3. P h a 1 a r i s L.

Bloempakjes van ter zijde saamgedrukt, 2-bloemig, met 1 of 2 schubbetjes (onvolkomene bloemen) aan den voet van het bloempje: kelkkafjes bijna even lang; kroonkafjes der volkomen bloem kraakbeenig, weerloos,, korter dan de kelkkafjes.

1 Kelkkafjes met eene gevleugelde kiel; de inflorescentie is eene dichte aar. Op bouwland en op ruigten.

Kanariezaad. P.. canariensis L.

Kelkkafjes met eene ongevleugelde kiel; de inflorescentie is eene vertakte pluim. Aan waterkanten en op moerassige plaatsen , P. arundinacea L.

Deze soort heeft soms wit gestreepte bladen.

-ocr page 514-

Gramineae, 114. 496

4. Hierochioa Gm,

Bloempakjes van ter zijde saamgedrukt, 2-bloemig; de twee zijbloemon mannelijk, 3-helinig; de middelbloem tweeslachtig, 2-helmig; kelkkafjes ongelijk; onderst kroonkafje weerloos of met een korte top- of rugnaald; bovenst kroonkafje der mannelijke bloemen met een dubbele, dat der tweeslachtige met eene enkele kiel.

1 Overblijvende, reeds in April of Mei bloeiende, soort met glanzige, bruine bloempakjes en ruvvrandige bladen; de drogende plant verspreidt een geur van tonkaboouen. Aan waterkanten en o|i vochtige plaatsen in weilanden . . . Honiggras. H. odorata Wahl.

5. Anthoxanthum L.

Bloempakjes van ter zijde saamgedrukt, 3-blocmig; de zij-bloemen onzijdig, uit één met eenc kafnaald gewapend schubbetje beslaande; middelbloem tweeslachtig, 2-helmig; kelkkafjês zeer ongelijk; kroonkafjes der vruchtbare bloem zeer klein, glanzig en weerloos.

I Overblijvende zodevonnende plant; zijbloemen nauwelijks langer dan de middelbloem; onderste zijbloem met eene rugnaald, die niet boven bet bovenste kelkkatje uitsteekt. In weilanden, aan dijken, wegen, enz.

Reukgras. A. odoratum L.

Éénjarige plant rnet een vezelwortel; zijbloemen bijna tweemaal langer dan de middelbloem; onderste zij-bloem met eene rugnaald, die een derde langer is dan het bovenste kelkkafje. Op roggevelden.

A. Puelü Lecoq et Lamotte.

Alopecuroideae, 6—8.

6. Alopecurus L.

Bloempakjes van ter zijde saamgedrukt, met ééne twteslach-tige bloem; kelkkafjes bijna even groot, doorgaans aan hun voet vergroeid; onderst kroonkafje met eene naar buiten stekende rugnaald; bovenst kroonkafje doorgaans ontbrekend. De inflorescentie is eene rolronde dichte aar.

I Kelkkatjes halverhoogte met elkander vergroeid . 2

Kelkkatjes vrij of slechts even met elkander samenhangend ..............3

-ocr page 515-

497 Gramineae, 114.

2 Overblijvende plant; bloenipakjes zachtharig; takjes der aar met 4—6 bloempakjes. In weilanden, aan dijken en wegen. . . . Botkruid. A. pratensis L.

Éénjarige plant; bloempakjes onbehaard of bijna onbehaard; takjes der spil met 1—2 bloempakjes. Op kleiachtig bouwland .... Duist. A. agrestis L.

3 Kafnaald uit het midden van het kroonkafje ontspringend en de kelkkafjes zeer weinig in lengte overtreffend. Aan waterkanten, op moerassige plaatsen en weilanden, enz........A. fidvus Sm.

Kafnaald uit den voet van het kroonkafje ontspringend en de kelkkafjes ver in lengte overtreffend . 4

4 Stengels knievormig-gebogen en aan hun voet neerliggend ; kelkkafjes aan de kiel sterk gewimperd, stomp; kroonkafje ongenerfd; eenjarige plant. Als voren.

A. geniculatus L.

Men onderscheidt hiervan nog eene var. /3 bulbusus, met bolvormig gezwollen stengelvoet; eene var. y. radkans, met wortelende stengels, en eene var. gt;. spica lobata, met eene gelobde aar.

Stengels recht overeind of opstijgend; kelkkafjes aan de kiel nauwelijks gewimperd, puntig; kroonkafje 3-nervig; stengel altijd met een bolvormig gezwollen stengelvoet; plant overblijvend. Op grazige plaatsen, aan dijken, wegen, enz., vooral naar den zeekant.

A. hiilbosus L.

7. P h 1 e u m L.

Bloempakjes van ter zijde saamgedrukf, met eene tweeslachtige bloem; kelkkafjes even groot, vrij, grooter dan de bloem, gespitst of afgeknot-gespitst, dikwerf in een naaldje uitloopend; twee kroonkaf\'jes zonder naald. De inflorescentie is eene dichte aar.

1 Bloempakjes ongesteeld aan de spil gezeten; kelkkafjes aan hun top dwars afgeknot en plotseling tot eene naald versmald; een steelvormig begin eener tweede bloem is niet aanwezig. In weilanden, aan dijken en wegen .... . . Timothygras. P. pratense L.

-ocr page 516-

Qramineae, 114. 498

Komt .soms voor met een bolvormig-gezwollen stengelvoa (var /8. nodosum).

Bloempakjes op korte stelen in groepjes; kelkkafje: naar boven langzaam smaller toeloopend en in eei puntje eindigend; een steelvormig begin eener tweedi bloem is aanwezig ..........i

2 Overblijvende zodevormende plant met talrijke niet bloeiend* bladrozetten; kelkkafjes vrij plotseling tot een puntje versmald; kiel met zeer korte wimpers . . P. Boehmen. Wib.

Eenjarige plant zonder bloemlooze bladrozetten. In dn duinen; op dorren zand- en heigrond.

P. arenarium Lj

8. Chamagrostis Borkh.

Bloempakjes met e\'éne tweeslachtige bloem; kelkkafjes langei dan de bloem, met een afgeronden weerloozen top; kroon-; kafjes vliezig, weerloos, aan hun top gewimperd; bloempakjes zeer kort gesteeld, afzonderlijk gezeten , tot eene draadvormige aar vereenigd.

1 Eenjarig plantje, dat doorgaans niet hooger wordt dan eenige weinige centimeters, dichte zoden vormt, en eene zeer tengere heen- en weêrgebogen bloemspil heeft. Duinen.......C. minima Borkh.

Chlorideae, 9—10.

9. Cynodon Rich.

Bloempakjes 1-bloemig, doorgaans met den aanleg tot eene tweede bloem; kelkkafjes bijna even groot, een weinig uiteenwijkend, ongewapend, lancetvormig, scherp van rug; kroonkafjes even groot, het onderste saamgedrukt en scherp van rug,quot; ongewapend of met een stekeltje, het bovenste met twee scherpe rugnerven.

1 Overblijvende plant met een langen kruipenden wortelstok , knievormig-gebogen stengels, zachtharige gewimperde bladen en dunne tengere aren, ten getale van 4—7 op dezelfde hoogte gezeten. Grazige zandgronden, dijken, wegen.....C. Dactylon P.

10. Spartina Schreb.

Bloempakjes ]-blo«mig, zelden met den aanleg tot eene tweede

-ocr page 517-

499 Gramineae, 114.

bloem; kelkkafjes zeer ongelijk, tot elkander nijgend, ongewapend, spits; kroonkafjes ongewapend, het onderste korter dan het bovenste, saamgedrukt, met een scherpen rug, het bovenste oogenschijnlijk niet met twee scherpe rugnerven.

1 Overblijvende plant met een kruipenden -wortelstok, stijf-overeindstaande stengels , onbehaarde bladen, en groote bloempakjes; de spichtige aren, ten getale van 2—5 , zijn op verschillende hoogten gezeten. Aan de zeekust (op Zuid-Beveland). ... S. slricta Roth.

Oryzeae , 11.

11. Leer si a Soland.

Bloempakjes sterk van ter zijde saamgedrukt, met ééne tweeslachtige bloem; kelkkafjes ontbrekend; kroonkafjes half vliezig, half leerachtig, saamgedrukt, scherp van rug, ongewapend.

1 Overblijvende lichtgroene plant met zeer ruwe bladen en bovenste bladscheeden, en zachtharige knoopen; bloempluim met uitgespreide bochtige takken, meest in de bladscheede verscholen; kroonkafjes op de nerven en aan de randen met duidelijke wimpers; bloemen grijsbruin, in rijpen staat spoedig afvallend. Aan waterkanten ..........L. oryzoides Sw.

Agrostideae , 12—16.

12. Polypogon Desf.

Bloempakjes 1-bloemig; kelkkafjes bijna even groot, stomp of aan hun top uitgesneden, met eene lange naald even onder den top; onderst kroonkafje gaaf, met eene naald onder den top.

1 Eenjarige plant met eene dichte aarvormige pluim, buiten welke de naalden, die 3—4 maal langer zijn dan de kelkkafjes, duidelijk uitsteken. Op ruige plaatsen naai\' den zeekant . P. monspeliensis Desf.

13. A g r o s t i s L.

Bloempakjes 1-bloemig, zonder den aanleg tot eene tweede bloem; kelkkafjes weerloos, het onderste een weiniggrooter dan het bovenste, beide langer dan de bloem; onderst

-ocr page 518-

Gramineao, 114. 500

kruonkafje afgeknot, doorgaans met eene naald op zijn rug, zeldzamer weerloos; bovenst kroonkafje enkele malen ontbrekend. De inflorescentie is eene uitgespreide of saamgetrokken pluim.

1 Alle bladen vlak; kroonkafjes beide aanwezig, het onderste doorgaans zonder naald......2

Onderste bladen in de lengte opgerold en daardoor borstelvormig; onderst kroonkafje met eene naald, die duidelijk boven het bloempakje uitsteekt, zelden weerloos; bovenst kroonkafje zeer klein of ontbrekend 3

2 Tongetje 2 — 3 mill, lang; bloerapluim na den bloei | saamgetrokken. Op grasvelden, akkers, aan wegen, enz.

A. alba Schrad.

Deze soort verschilt veel in de kleur harer bloempluimen\' de lengte harer uitloopers, enz., en heeft soms gewapende bloemen (var. aristata).

Tongetje 1 mill, lang, afgeknot, bloerapluim na den bloei uitgespreid. Als voren . . A. vulgaris With.

Ook van deze soort kent men een vorm met gewapende bloemen (var. aristata).

3 Bloempluim wijd; bladscheeden niet ruwharig; onderst kroonkafje niet als uitgevreten aan zijn top. Op voch-tigen zandgrond.......A. can in a L,

Deze soort heeft soms ongewapende bloempakjes (var. mutica) en ook wel gele in plaats van paarse pluimen (var. aurea).

Bloempluim saamgetrokken; bladscheeden ruwharig ; onderst kroonkafje aan zijn top uitgevreten ; naalden zeer lang; de geheele plant heeft een stijf voorkomen. Op open zand- en heidegrond. A. setacea Curt.

Wat onder A. pusitla Dum. (Prodromus no. 1208) te verstaan zij, is niet duidelijk.

14. Ape ra P.B.

Bloempakjes l-bloemig, met den naaldvormigen aanleg tot eene tweede bloem; kelkkafjes weerloos, ongelijk (het onderste kleiner dan het bovenste en korter dan de bloem); kroonkafje onder zijn top met eene naald.

-ocr page 519-

Gramineae, 114.

1 Bloempluim wijd, met horizontaal uitstaande takken; helmknoppen langwerpig. Op koornland.

A. Spicct Venti P.B.

Bloempluim smal, gedurende en na den bloei saamgetrokken; helmknoppen eivormig. Op bouwland (Ned. Liraburg)........A. infcrrupta P.B.

15. Calamagrostis Roth.

Bloempakjes 1-bloemig, met of zonder aanleg tot eene tweede bloem; kelkkafjes weerloos, bijna even lang, veel langer dan dc bloem; icroonkafjes door zeer lange haren omgeven; onderst kroonkafje aan zijn top of rug met eene naald. In-florescentie pluimvorniig.

1 Aartjes zonder den aanleg tot eene tweede bloem. 2

De aanleg tot eene tweede bloem is in de gedaante van een naaldvormig aanhangsel aanwezig. In moerassig weiland........C. strieta Spr.

2 De naald ontspringt onder den inham of halverhoogte den rug van het kroonkafje........3

De naald ontspringt uit den inham (aan den top) van het kroonkafje...........4

3 De naald ontspringt halverhoogte den rug van het kroonkafje, ver van den inham; kelkkafjès vliezig, met een kort stekeltje aan hun top; stengels dun en glad. Aan waterkanten en in vochtige bosschen.

C. Halleriana DC.

De naald ontspringt even onder den inham van het kroonkafje; kelkkafjes leerachtig, smal, met een langen stekel aan hun top; stengels tamelijk dik en ruw aan hun top. Aan waterkanten en op open en beschaduwden zandgrond. . . . C. Epigeios Roth.

Grijsgroene exemplaren met eene doorgaans bleekgroene en niet violette pluim, worden of als C. glauca Keienb. bf als eene var. glauca onderscheiden.

4 Naald zeer kort, niet of zeer weinig boven den inham uitstekend; stengels dun; hoogste bladen met

501

-ocr page 520-

114, Qramlamp;eae. 502

een tongetje van 2—3 mill. Aan -waterkanten en op vochtige beschaduwde grasgronden.

C. lanceolata Roth.

Naald lang, ver boven den inham uitstekend; stengels stevig; hoogste bladen met een tongetje van 5—7 mill. Aan waterkanten . . . C. littorea DC.

16. P s a m m a P.B.

Blocmpakjes l-bloemig, met een behaard sfeeltje als aanleg eener tweede bloem; kelkkafjes weerloos, het onderste een f weinig korter dan het bovenste; kroonkafjes door haren • omgeven; onderst kroonkafje aan zijn top gespleten, met i een korter of langer naadje in of even beneden den inham. Inflorescentie aarvormig.

1 Inflorescentie rolrond, stroogeel; kelkkafjes spits. In de duinen en op zandheuvels in heidestreken.

P. armaria R.S.

Inflorescentie lancetvormig, min of meer gelobd, bruinrood of violet; kelkkafjes met een priemvormigen top. In de duinen, vooral op de Noordzee-eilanden.

P. haltica R.S.

Stipaceae, 17.

17. Milium L.

Bloempakjes l-bloemig; kelkkafjes bol, even groot, weerloos; kroonkafjes weerloos, ten laatste perkamentachtig en glanzig, ongeveer zoo lang als de kelkkafjes. De inflorescentie is eene plnim met wijd uitstaande takken.

1 Kelkkafjes glad; overblijvende plant, meest met uit-loopers. In bosschen......M. effusum L.

Kelkkafjes met fijne korreltjes bezet en daardoor ruw; eenjarige plant zonder uitloopers. Op zandgrond en in de duinen......M. scabrum C. Rich.

Arundinaceae, 18.

18. Phragmites Trin.

Bloempakjes 3—7-bloemig, met vrij lange haren aan de spil;

-ocr page 521-

503 Gramiöeae, 114.

de onderste bloem geslachtloos of mannelijk, de overige tweeslachtig; onderst kroonkafje naar boven priemvormig-saamgetrokken; stijlen lang.

1 Overblijvende plant met een ver voortkruipenden wortelstok, 1—2 meters hooge stevige stengéls, breede bladen en paarse pluimen. Aan waterkanten en in moerassen. Oeverriet . ... P. communis Trin.

Wisselt af met bruingele pluimen (/S flavtscens) en met geel gestreepte bladen.

Avenaceae, 19—26.

19. K o e 1 e r i a P.

Bloempakjes met 2 of meer bloemen, waarvan de hoogste doorgaans slechts in aanleg aanwezig is; kelkkafjes bijna even lang als het onderste kroonkafje, dat doorgaans aan zijn top gespleten en nu eens weerloos is, en dan weder op of bij den top eene niet gewrongen rechte naald draagt; eierstok onbahaard, vrucht aan de binnenzijde niet ge-sleufd.

1 Overblijvende zodevormende plant met zachtharige bladen en bladscheeden en eene saamgetrokken pluim. In de duinen en op open zandgrond. K. crislata P.

20. A i r a L.

Bloempakjes 2-bloemig, met of zonder den aanleg tot eene derde bloem ; beide bloemen tweeslachtig; kelkkafjas groot, bijna even lang, gekield; onderst kroonkafje aaiv zijn top afgeknot en fijngetand, boven zijn voet of op .het midden der rugzijde met eene halverhoogte naar binnen gebogen of bijna rechte naald; stijl zeer kort; eierstok onbehaard ; vrucht aan de binnenzijde niet gesleufd. Overblijvende planten met eene wijdgetakte pluim.

1 Bladen doorgaans breed en vlak; naald bijna recht, ingesloten, ongeveer zoo lang als\'het kafje. In moerassige graslanden en aan beschaduwde waterkanten.

A. caespitosa L.

Deze soort wisselt af met eene meer of minder wijde pluim, grootere of kleinere bloempakjes, groengele bloempakjes (var. pallida) en borstelvormige bladen (var. setifolia).

Bladen zeer smal, borstelvormig, in de lengte opgerold of toegevouwen; de knievormig-gebogen naalden steken vrij Ter boven het bloempakje uit ... 2

-ocr page 522-

Gramineae, 114. 504

2 Bladen borstelvormig; hoogste bloem bijna ongesteeld (steeltje p. m. viermaal korter dan de bloem); tongetje doorgaans kort en afgeknot. Op drogen zanden heigrond.........A. jlexuosa L.

(Wisselt af met donkerder gekleurde bloempakjes en eene saamgetrokken pluim (var. montana Prodr.)

Bladen toegevouwen; hoogste bloem gesteeld (steeltje p. ra. 1/3 korter dan de bloem); tongetje doorgaans vrij lang (3—4 mill.). Op moerassigen veengrond.

yf. uliginosa Whe.

21. Corynephorus P.B.

Bloempakjes 2-, zelden 3-bloemig; bloemen tweeslachtig; kelk-kafjes gekield, ongeveer even groot, boven de kroonkafjes uitstekend; onderst kroonkafje oningesneden, boven zijn voet met eene naald, die recht, halverhoogte geleed en van een haarkrans voorzien, en naar boven knotsvormiggezwollen is.

1 Overblijvende zodevormende plant, met opgerolde (borstelvormige) grijsgroene bladen en eene pluim tot inflorescentie. Op dorre zand- en heigronden en op de duinen ^ C. canescens P.B.

Wisselt af met eene grijsgroene pluim en zwavelgele helmknoppen.

22. H o 1 c u s L.

Bloempakjes 2-bloemig; kelkkafjes gekield, bijna even groot, langer dan de kroonkafjes; onderste bloem tweeslachtig, doorgaans weerloos, doch met een steelvormig aanhangsel aan haar voet; bovenste bloem doorgaans mannelijk, met eene knievormige of heen- en weergebogen naald, die onder den top van het onderst kroonkafje ontspringt; eierstok onbehaard. Overblijvende planten met eene pluim tot inflorescentie.

N.B. Bij H. lanatus vindt men soms 3-bloemige bloempakjes, waarvan dan het onderste tweeslachtig, de beide bovenste mannelijk zijn; het onderste kroonkafje der laatste is in dit geval van eene naald voorzien.

1 Zodevormende plant; naald korter dan het kafje, en ter nauwernood boven de kelkkafjes uitstekend; de zijnerven van het bovenste kelkkafje staan dichter bij

-ocr page 523-

505 Gramineae, 114.

de randen dan bij de raiddelnerf. Aan dijken en wegen, in weilanden, enz......11. lanalus L.

Plant niet uitloopers; naald langer dan het kafje, vor boven de kelkkafjes uitstekend; de zijnerven van liet bovenst kelkkafje staan dichter bij de middelnerf dan bij de randen. In bosschen en tusschen kreupelhout, overal op zandgrond.......II. mollis L.

23. Arrhenatherum P.B.

Bloempakjes 2-bloeinig, niet den stcclvormigcn aanleg tot eone derde bloem; onderst kelkkafje veel korter dan het bovenste, even lang als de kroonkafjes; onderste bloem mannelijk, bovenste tweeslachtig; onderst kroonkafje met een meer of minder diep gespleten top, bij de mannelijke bloem met eene naald, die zeer laag ontspringt en aan haar voet gewrongen is; eierstok behaard ; vrucht aan de binnenzijde ongesleufd.

1 Overblijvende plant met vlakke, tamelijk breede, bladen en doorgaans onbehaarde bladscheeden , bleekgroene glanzige bloempakjes, en naalden, die zeer ver naar buiten steken. De inflorescentie is eene pluim. In weilanden, aan wegen, in bosschen, enz. A. elalius M.K.

Wisselt af met een knolletje aan den voet dor halmen (var. hulhosum).

24. Avena L.

Bloempakjes met 2 of meer tweeslachtige bloemen; onderst kroonkafje meest met eene gewrongen, knievormig gebogen rugnaald, aan zijn top meer of minder diep gespleten of ook wel in twee naalden uitloopend; eierstok rolrond, aan de binnenzijde gesleufd, doorgaans aafi zijn top behaard, met zittende, gewimperde, uit den voet der bloempakjes naar buiten komende quot;stempels, in rijpen staat met de kroonkafjes afvallend. De inflorescentie is eene pluim.

1 Kelkkafjes 5—9 nervig.........2

Kelkkafjes 1—3-nervig.........6

2 Kroonkafjes onbehaard; bloempakjes meest 2-bloemig 3 Kroonkafjes met borstelige roestkleurige haren bezet. Op bouw- en koornland......A. fatua L.

22

-ocr page 524-

114, Qramineae.

3 Bloerapluim naar alle zijden uitgespreid .... 4 Bloempluim naar ééne zijde overhangend. ... 5

4 Llloemspil met borstelige haren bezet; alle bloemer met eene naald. Op bouwland. A. hybrida Peterm,

Bloemspil onbehaard of alleen aan de onderste bloen; van een haarbundel voorzien: bloemen met of zonder naald. Verbouwd en op en bij bouwland verwilderd: Gewone Haver. A. sativa L i

5 Bovenst kroonkafje met twee naalden aan zijn top Op bouwlanden en koornvelden. A strigosa Schreb

Bovenst kroonkafje aan zijn top weerloos. Op bouwland

A. orientalis Schreb

6 Eierstok aan zijn top behaard. Op grazige zand- ei heigronden.........yJ. pubescens L

Eierstok aan zijn top onbehaard.......\'

7 Kroonkafjes boven de kelkkafjes uitstekend; naaldei uit of boven het midden der kafjes ontspringend. Oj grazige plaatsen aan dijken en wogen; in weilanden enz...........A. jlavescens L

Kroonkafjes niet boven de kelkkafjes uitstekend ; naai den onder het midden der kafjes ontspringend. . !

8 Wijd uitgespreide elliptische pluim; kelkkafjes vee langer dan de kroonkafjes. Op dorren zandgrond ei in de duinen.....sL Caryophyllea Wigg

Saamgetrokken langwerpig rolronde pluim; kelkkafje: nauwelijks langer dan de kroonkafjes. Op dorren zanden heigrond en in de duinen . . A. praecox P.B

25. Triodia R.Br.

Bloempakjes 3- of\' meerbloemig; kelkkafjes uiteenwijkend groot, alle kroonkafjes omvattend, buikig-gewelfd, met een( sterke middelrib; bloemen tweeslachtig; buitenst kroonkafjf stevig, met een afgeronden mcerribbigen rug, aan /.ijn to) gesjjlelcn en in de spleet van een stekeltje of eene naali

o06

-ocr page 525-

507 öramineae, 114.

voorzien, aan zijn voel met korte haren bezet; eierstok onbehaard.

1 Overblijvend zodevormend gras, met in den beginne neerliggende bloemstengels, stijve bladen en een ijlen tros tot inflorescentie. Op veengrond en vochtigen zand- en heigrond.....T. decumbens P.B,

26. Me li ca L.

Bloempakjes 1- of 2-bloeniig, met een knotsvormig aanhangsel van incengewikkelcle looze kafjes boven de hoogste bloem; kelkkafjes groot, vliezig, gewelfd, stomp; onderst kroon-kafje weerloos; vrucht zonder sleuf.

1 Onderst kroonkafje met lange haren bezet, waardoor de bloempakjes ten laatste als in dons gedoken liggen; pluim aarvormig, veelbloemig, dicht en min of meer gelobd........f M. ciliata L.

Onderst kroonkafje onbehaard; kelkkafjes bruinachtig; bloempakjes in een tros of eene losse pluim . . 2

2 Bloempakjes overeind, in eene pluim, met ééne vruchtbare bloem. In bosschen. M. uniflora Retz.

Bloempakjes overhangend, in een tros, met twee vruchtbare bloemen. In bosschen . . M. nutans L.

Festueaceae, 27—36.

27. Briza L.

Bloempakjes hartvormig, veelbloemig; kelkkafjes bijna even groot, korter dan de bloemen; onderst kroonkafje opgeblazen, rond van rug, met een hartvormigen voet, stomp en weerloos.

1 Overblijvende plant met een kruipenden wortelstok, tamelijk korte bladen en eene pluim tot inflorescentie. Op veengrond........B. media L.

28. P o a L.

Bloempakjes eivormig, 2- of meerbloemig; kelkkafjes bijna even groot, korter dan de bloemen; onderst kroonkafje

-ocr page 526-

114, G-ramineae. 508

doorgaans spits, weerloos, tegelijk met het bovenste afvallend door liet afbreken van een internodium der broze bloemspil, aan haar voet doorgaans door wollige haartjes omgeven; stijlen kort; vrucht ongesleufd.

1 Tongetje 2—5 mill, lang........2

Tongetje 1 mill, lang of korter......5

2 Eenjarige plant zonder knolletje aan haar voet; pluira-takkeii doorgaans horizontaal uitstaande of neérgebo-gen. Allerwege op bebouwde en onbebouwde plaatsen.

P. annua L.

Overblijvende plant..........3

3 Weinig verheven (1—4 decim. hooge) stengels met een knolletje aan hun voet; pluimtakken afzonderlijk of aan paren. Op zonnige plaatsen in dorre zandige

streken..........P. bulhosa L.

Komt soms voor met doorgroeiende aartjes (viviparn)-

Hooge stengels zonder knolletje aan hun voet; onder aan de pluim vindt men 4—7 takken bij elkander. 4

4 Bladscheeden doorgaans ruw, de hoogste langer dan hare schijf; stengels meestal ruw van top; onderst kelkkafje 1-nervig. In weilanden, aan wegen, dijken, enz............P. trivial is L.

Bladscheeden doorgaans glad, de hoogste duidelijk korter dan hare schijf; stengels met een gladden top; onderst kelkkalfje 3-nervig. In drasse weilanden, aan waterkanten enz.......P. fertilis Host.

5 Pluimtakken naar eene zijde gekeerd, afzonderlijk of aan paren; zodevormende plant......6

Pluimtakken naar alle zijden gekeerd, ten getale van 5—8 bij elkander gezeten; plant zodevormend of met uitloopers..............7

G Eenjarige plant zonder knolletjes aan haar voet; pluimtakken doorgaans horizontaal of neergebogen. Allerwege op bebouwde en onbebouwde plaatsen.

P. annxia L.

-ocr page 527-

Q-ramineae, 114.

Overblijvende plant met een knolletje aan haar voet; pluimtakken uitstaande. Op zonnige plaatsen in dorre zandige streken......• . P. hulbosa L.

7 Plant zonder uitloopers; hoogste bladschijf doorgaans tweemaal langer dan hare scheede; tongetje uiterst kort, bijna ontbrekend. In bosschen en op vochtige beschaduwde plaatsen in zandige streken.

P. nemoralis L.

Plant met uitloopers; hoogste bladschijf doorgaans een weinig korter dan hare scheede; tongetje goed waarneembaar............8

8 Stengels en bladscheeden afgeplat; bloemen bijkans zonder wollige haren aan haar voet; pluim schraal, met bijkans naar ééne zijde gekeerde takken, ten laatste saamgetrokken, aarvormig. Op oude muren, aan wegen en dijken, op droge grasgronden.

P. compressa L.

Stengels en bladscheeden rolrond; bloemen met vele wollige haren aan haar voet; pluim gevuld, met naar alle zijden uitgespreide takken. Allerwege op weilanden, aan wegen, op bebouwde en onbebouwde plaatsen.

P. pratensis L.

Wisselt af met breede of smalle, soms ook wel bowtelvormiae bladen. gt;

29. G 1 y c e r i a R.Br.

Bloempakjes 2- of meerbloemig; kelkkafjes korter dan do bloemen; onderst kroonkafje weerloos, met een gewelfden (zeldzamer kielvormigen) rug en een afgeronden of afge-knotten top; stijlen lang of kort, vrucht al of niet gesleufd. De inflorescentie is eene pluim.

1 Bloempakjes 2- (zeer zelden 1- of meer dan 2-) bloemig; onderst kroonkafje 3-nervig; vrucht ongesleufd. Aan waterkanten, in moerassen , drasse weilanden, op drijvende balken......Cr. aquatica Presl.

Bloempakjes 3- of meerbloemig; onderst kroonkafje 5—7-nervig; vrucht gesleufd........2

509

-ocr page 528-

114, Qramineae. 510

2 Onderst kroonkafje met 7—9 sterk vooruitspringende nerven ............... 3

Onderst kroonkafje met 5 weinig of niet vooruitspringende nerven ............ 5

3 Eenjarige plant, die gewoonlijk niet hooger wordt dan 3—4 decim.. met vroeg afvallende stijlen, en vruchten zonder sleuf; bloempluim stijf, ineengedrongen, platachtig. Op vochtige plaatsen aan den zeekant.

Gr. procumbens Em.

(Sclerochloa procumbens P.B.)

Overblijvende plant van 1 meter lang of meer; stijlen aan de rijpe gesleufde vrucht nog te zien ... 4

4 Stengels recht overeind, krachtig , met eene zeer gevulde , piramidale pluim, wier takken in grooten getale tot kransen samenkomen; bloempakjes met 5—9 bloemen , kort (5 mill. lang). In moerassen en aan waterkanten ........Gr. spectabüis M.K.

Stengels aan hun voet neerliggend en wortelend, of ook wel in het water drijvend; onderste pluinitakken ten getale van 2—5 op dezelfde hoogte; bloempakjes met 5—13 bloemen, 15—30 mill. lang. Aan slooten, in drasse weilanden enz. . . . G. fluitans R.Br.

5 Pluimtakken naar alle zijden gekeerd; takken meest ten getale van 5 op dezelfde hoogte , in rijpen staat allen teruggeslagen; bladen vliezig, vlak. Op vochtige, moerassige plaatsen naar den zeekant. Gf. dislans Wahlb.

Wisselt af met saamgetrokken pluimen en bijna ongesteelde bloempakjes (var. coarctata Prodr.)

Pluimtakken naar ééne zijde gekeerd, takken meest ten getale van 2, zeldzamer van 3—5 op dezelfde hoogte, in rijpen staat recht overeind; bladen eenigs-zins vleezig en toegevouwen.......6

6 Plant aan haar voet met lange neerliggende bebladerde spruiten; bladen vleezig, overlangs saamgevouwen; onderst kelkkafje 3-nervig; onderst kroonkafje zonder

-ocr page 529-

511 dramineae, 114.

vooruitspringende nerven en zonder stekeltje aan haar top. Op kleigrond naar den zeekant. G. maritima M.K.

Plant zonder neerliggende bebladerde spruiten; bladen vlak; onderst kelkkafje 1-nervig; onderst kroon-kafje met naar boven vooruitspringende nerven en een stekeltje op haar top. Op vochtige plaatsen naar den zeekant.........Cr. Borreri Bab.

{Sclcrochloa Borreri Prodr.)

30. Sclerochloa P.B,

De soorten van dit geslacht, In den Prodromus vermeld, zijn bil de nieuwere auteurs naar de geslachten Glyceria en Festuca overgebracht, weshalve men verzocht wordt, ze in deze Handleiding ook daar te zoeken.

31. Molinia Schrank.

Bloempakjes 2—5-bloemig; kelkkafjes ongelijk, iets korter dan de bloemen; onderst kroonkafje met een gewelfden rug en een kegelvormigen top, spits, dikwerf met een stekeltje; stijlen tamelijk lang; vrucht zonder sleuf.

1 Overblijvende zodevormende plant met stijve, over-eindstaande, bijna over hare geheele lengte knoop-looze stengels, eenige weinige wortelstandige bladen, en doorgaans donkerpaarse, tot eene stijve, inflores-centie vereenigde bloempakjes. Op vochtigen zand-, veen- en heigrond.....-M. coerulea Mönch.

32. D a c t y 1 i s L.

Bloempakjes 2—4-bloemig; kelkkafjes spits of in een stekeltje uitloopcnd, doorgaans ongelijkzijdig, korter dan de bloemen ; onderst kroonkafje met eene gewimperde kiel en een spitsen top met eene korte naald; stijlen kort, vrucht zonder sleuf.

1 Overblijvend zodevormend gras met hoogopschietende halmen, afgeplatte tweesnijdende bladscheeden, en eene pluim , welker afzonderlijk geplaatste takken over eene aanzienlijke lengte kaal zijn; de bloempakjes zijn

-ocr page 530-

114, Gramineae. 512

eenigszins sikkelvormig gebogen en vormen dichte bundels. Aan wegen, in weilanden, enz. D. glomerata L.

33. Cynosurus L.

Bloempakjes 2—5-bloemig, olk aan hun voet met een kam-vormig ingesneden, uit looze kroonkafjes gevormd sehub-betje; onderst kroonkafje der vruchtbare bloemen met een tweetandigen, incest met een stekeltje of eene naald gewa-jienden top; stijlen kort; vrucht zonder sleuf. De inflores-centie is eene aarvormige pluim met naar ééne zijde gekeerde bloemen.

1 Pluim rolrond, vrij lang; kafjes van het schubbetje met een stekeligen top; plant overblijvend. Aan wegen , in weilanden, enz.....C. cristatus L.

Pluim eirond; kafjes van het schubbetje met eene lange naald aan hun top; plant 1-jarig. f C.echinatusL.

34. Festuca L.

Bloempakjes 2- of meerbloemig; kelkkafjes gelijk of ongelijk, het onderste somwijlen zeer klein, kleiner dan de bloemen; onderst kroonkafje met een bollen of kielvormigen rug, naar boven doorgaans spits en in eene naald uiUoopend, zeldzamer weerloos of met een stekeltje; bovenst kroonkafje met gewimperde rugnerven; eierstok\' al of niet met haren aan zijn top; stempels zeer kort of niet gesteeld, einde-lingsch; vrucht met het hoogste kroonkafje innig samenhangend , aan de binnenzijde ingedrukt of gesleufd. Bloempakjes lang- of kort-gesteeld, tot eene vertakte pluim, een tros of eene aar vereenigd.

1 De inflorescentie is eene stijve, kort ineengetrokken, pluim met tweerijige, naar eene zijde gekeerde, kort-gesteelde bloempakjes; stelen driekant; bloemen zonder naald. Op drogen zandgrond naar den zeekant.

F. rigida Kth,

De inflorescentie is nooit eene stijve, kort ineengetrokken, maar wel eene losse, piramidale of ook wel eene tros- of aarvormige pluim......2

2 De inflorescentie is aar- of trosvormig, en de bloem-

-ocr page 531-

51 ;5 Gramineae, 114.

pakjes zijn naar ééne zijde gekeerd of aan weerszijden eener algemeene spil gezeten.......3

De inflorescentie is pluimvormig, en de bloempakjes staan op tamelijk lange stelen naar alle kanten uit. 5

3 Bloempakjes om het andere aan weerszijden eener algemeene spil, niet, of de allerondersten zeer kort ges teel d; bladen vlak. In vruchtbare weilanden, aan slootkanten........F. loliacea Huds.

Bloempakjes niet om het andere aan weerszijden eener algemeene spil gezeten , allen gesteeld; bladen borstel-vormig...............4

4 Inflorescentie saamgetrokken, bijna aarvormig, met eene bocht overhangend; bloempakjes met de naalden 25—30 mill, lang; onderst kelkkafje zeer klein, 10 maal korter dan het bovenste of ontbrekend. Op droge zand- en heigronden . . F. bromoides Koch.

Inflorescentie minder saamgetrokken , meer trosvormig, met naar ééne zijde gekeerde bloempakjes; deze, met de naalden, ongeveer 15 mill, lang; onderst kelkkafje 2- of 3-maal korter dan het bovenste. Op oude muren, op zonnige plaatsen in hooge zandstreken.

F. myurus Ehrh.

6 Tongetje of bindsel kort, uit twee oortjes gevormd; bladen allen of althans de lageren saamgevouwen of borstelvormig.............6

Tongetje of bindsel nooit uit twee oortjes gevormd, maar afgeknot of langwerpig; bladen doorgaans allen vlak................9

0 Hoogere bladen vlak. In weilanden, aan dijken, wegen , akkers, slootkanten , enz. ... F. rubra L.

Wisselt af met kort- (var. duinetoruni) en langharige bloempakjes (var. arenaria). De laatste verscheidenheid komt in de duinen voor.

Alle bladen saamgevouwen of borstelvormig. . . 7

-ocr page 532-

11.4, Qramineae. 514

7 Plant met in den grond verborgen uitloopers.

F. rubra L.

Zodevormende plant zonder uitloopers .... 8

8 Bladen doorgaans lang en opgerold en daardoor bijna borstelvormig, meestal ruw; onderst kroonkafje gewoonlijk weerloos. Op open en beschaduwden zanden heigrond en in de duinen . ... F. ovina L.

Bladen dikwerf kort, toegevouwen en daardoor met een kielvormigen rug; onderst kroonkafje langzaam tot eene tamelijk lange naald versmald. Als voren.

F. duriuscüla L.

Exemplaren met grijsgroene bladen brengt men tot de var. glanca.

9 Onderst kroonkafje met eene lange naald. In bosschen en op beschaduwden zandgrond. . F. gigantea Vill.

Onderst kroonkafje weerloos of mot een stekeltje. 10

10 Bloempakjes ei-lancetvormig, 3—7-bloemig; bovenst kelkkafje ongeveer zoo lang als het halve bloem-pakje. Aan waterkanten, in drasse weilanden.

F. arundinacea Schreb.

Bloempakjes lijnvormig, 5—15-bloeraig; bovenst kelkkafje zoo lang als 1/3 van het bloempakje. Op vruchtbare grasgronden.......F. elatior L.

35, Brachypodium P.B.

Bloempakjes veelbloemig; kelkkafjes veelnervig, ongelijk, korter dan de bloemen; onderst kroonkafje bol van rug, spits, met eene naald of een stekeltje aan den top; bovenst kroonkafje met stijve borstels aan de rugnerven; eierstok aan zijn top behaard; stempels kort of in het geheel niet gesteeld, eindelingseh; vrucht doorgaans nauw met het bovenste kroonkafje samenhangend . aan de binnenzijde ingedrukt of gesleufd. Bloempakjes zeer kort-gesteeld, in twee rijen om het andere aan eene spil gezeten, die op de hoogte der bloempakjes ingedrukt is.

1 Plant met een kruipenden wortelstok; bladen stijf, met opgerolde randen; naalden der hoogste bloemen

-ocr page 533-

Grramineao, 114.

korter dan haar kroonkafje. Op zonnige plaatsen op open steenige zandgronden. . . B. pinnatum R.S. Zodevormende plant; bladen zacht, vlak; naalden der hoogste bloemen langer dan haar kroonkafje. In bos-

B. sijlvaticum RS.

36. B r o m u s L.

Bloempakjcs 3—veelbloemig; kelkkafjcs ongelijk, korter dan de bloemen; onderst kroonkafje met oen gewelfden of kiel-vormigen rug, aan zijn top doorgaans tweetandig of twee-spletig, incest met eene kafnaald, die onder of bij den top ontspringt, zeldzamer weerloos; eierstok aan zijn top behaard; stempels kort of in het geheel niet gestoeld, onder den top des eierstoks ontspringend; vrucht met het bovenste kroonkafje samenhangend, aan de binnenzijde vlak of gesleufd. Bloempakjes in eene meer of minder samengestelde pluim.

1 Bladscheeden onbehaard of bijna onbehaard. , . 2

Bladscheeden met korte of lange zachte haren vrij dicht bezet.............4

2 Plant met lange uitloopers; bloempakjes meest met een paarsen aanslag; kafnaald afwezig of uiterst kort. In weilanden, aan wegen . . . B. inermis Leyss.

Plant éénjarig; bloempakjes groen ; kafnaald doorgaans

3

lang

3 Bloempakjes kort, ovaal, doorgaans onbehaartl, met of zonder naald; vruchtjes aan den top van het onderst kroonkafje buiten de randen uitstekend. In koornvelden.........B. secalinus L.

Bloempakjes lang, lancetvormig, doorgaans zachtharig en met eene lange naald; vruchtjes\'aan den top van het onderst kroonkafje binnen de randen besloten. In koornvelden.........B. grossus DG.

4 Bloempakjes naar boven in breedte toenemend; naalden met hare toppen allen bijna op dezelfde hoogte; plant éénjarig; onderst kelkkafje 1-nervig ... 5

Bloempakjes naar boven smaller wordend; naalden met hare toppen niet bijna op dezelfde hoogte ; plant

5-15

schen

-ocr page 534-

114. Gramineae 516

eenjarig of overblijvend; onderst kelkkafje 1- of meer- \' nervig...............6 !

5 Hooge plant (V;—1 meter) met bloempakjes van 4—6 : centim. (do naalden er onder begrepen); stengel onder de wijd-getakte, niet zoo duidelijk naar ééne zijde overhangende, pluim kaal. Langs wegen en op andere ruige plaatsen........B. sterilis L.

Lage plant (meest tusschen 2 en 4 decim. boog) niet bloempakjes van 2l/2—37- centim.; stengel onder de meer gedrongen, duidelijk en reeds van den beginne naar ééne zijde overhellende, pluim met zeer fijne, zachte, uitstaande haartjes bezet. Op schralen zandgrond en in de duinen. . . . B. tectorum L.

6 Overblijvende plant; stelen die de kroonkafjes dragen 2—3 mill, lang..........7

Een- of tweejarige plant; stelen die de kroonkafjes dragen \'/2—l\'A mill, lang........8

7 Bladen smal (1—3 mill, breed), \' de lagere overlangs toegevouwen; pluimtakken onder een scherpen hoek stijf naar boven gericht. Aan wegen en akkerranden, op droge grasgronden.

B. erectus Huds.

Bladen breed (5 —15 mill.), allen vlak; pluimtakken over eene aanzienlijke lengte zonder bloemen, in rijpen staat neêrhangend. In bosschen in heavelachtige streken..........B. asper Murr.

8 Bladen en onderste bladscheeden met verspreide zachte haren bezet.............9

Bladen en bladscheeden zeer dicht- en zachtharig, en daardoor fluweelachtig op het gevoel .... 10

9 llelmknoppen 3—4 mill, lang; pluim na den bloei saamgetrokken of ook wel uitgespreid, maar zonder dat de bloempakjes naar ééne zijde gekeerd zijn; kroonkafjes even groot. In weilanden , aan wegen en dijken..........B. mcemosus L.

-ocr page 535-

517 Gramineae, 114.

Helraknoppen 1—2 mill, lang; pluim na den bloei naar eene zijde overhangend; bovenst kroonkafje veel korter dan het onderste. In weilanden, aan wegen, dijken, slootkanten; in koornvelden.

B. commutalus Schrad.

10 Onderst kroonkafje met krachtige nerven; bloeni-pakjes doorgaans dicht- en zachtharig, fluweelachtig op het gevoel. Aan wegen, in weilanden, enz.

B. mollis L.

Onderst kroonkafje met zwakke nerven; bloempakjes doorgaans onbehaard..........11

11 Pluim zeer sterk- en wijdgetakt, met dunne ruwe takken, waarvan de laagsten de halve hoogte dei-pluim overtreffen; naalden zeer fijn, zoo lang als haar

kafje. Op koornlanden.....-B. arvensis L.

Pluim saamgetrokken, met zeer korte takken, die laag aan de spil twee aan twee bij elkander zitten en in lengte verschillen; naalden bochtig, korter dan haar kafje. Op open zandgronden . . B. hordeaceus L.

Hordeaceae, 37—42.

37. Triticum L. Tarwe.

Bloempakjes afzonderlijk, in uitholingen der doorgaans met een blocmpakje sluitende centrale spil, en daaraan evenwijdig, 3—10-bloemig; kelkkafjes bijna even groot, al of niet opgeblazen, met een ronden, afgeknotten of langpuntigen top, veelnervig, korter dun de bloem; onderst kroonkafje opgeblazen en ongelijkzijdig of half rolrond en gelijkzijdig, met een stekeltje of eene naald; vrueht langwerpig of lijnvormig , als toegevouwen of met eene sleuf aan de binnenzijde, aan haar top met of zonder aanhangsel, maar altijd harig.

1 Gekweekte planten, met onduidelijk vierkante aren en 3 —5-bloemige, opgeblazen aartjes; rijpe vruchtjes niet met de kroonkafjes verbonden.....2

Wilde planten met slanke aren en 5—10-bloemige, lancetvormige aartjes; vruchtjes met de kroonkafjes verbonden..............3

2 Stengel met een hollen top; kelkkafjes enkel aan hun

-ocr page 536-

114, Gramineae. 518

top met eene verhevene rugnerf. Op bouwland en verwilderd. Zomer- en Wintertarwe. . T. vulcjare Vill.

Stengel doorgaans niet een gevulden top; kelkkafjes met eene van onder tot boven doorloopende breede rugnerf. Op bouwland en verwilderd. T. turgidum L.

3 Zodevormende plant zonder uitloopers of wortelstok; onderst kelkkafje met eene langere of kortere naald en 3—5 rugnerven, die allen den top van het kafje bereiken en op de naald uitloopen; onderst kroon-kalje met eene bochtige naald, die doorgaans langer is dan het kafje. In bosschen en op beschaduwde plaatsen........T. caninum Schreb.

Plant met een kruipenden wortelstok en uitloopers. 4

4 Onderst kroonkafje kort- of langpuntig, of met eene korte naald.............5

Onderst kroonkafje stomp en afgeknot, met of zonder stekeltje..............6

5 Bladen doorgaans vlak, tamelijk zacht, met fijne over-langsche nerven, waartusschen het bladparenchym zichtbaar is gebleven; aar doorgaans tamelijk los. Op bebouwde en onbebouwde gronden, langs wegen enz.

T. repens L.

Bladen dikwerf opgerold, eenigszins priemvormig en stijf, met dikke nerven, die zoo dicht naast elkander staan, dat het bladparenchym niet meer te onderscheiden is. In de zeeduinen . . . T. pun gen s P.

6 Kelkkafjes 9—Il-nervig; algemeene bloemspil zeer bros; bladschijf ten laatste zeer gemakkelijk bij de scheede( afbrekend. In de zeeduinen. T. junceum L.

Kelkkafjes 5—7-nervig; algemeene bloemspil niet bros; bladschijf bij de scheede niet gemakkelijk afbrekend. In de zeeduinen.......T. acutum DC.

-ocr page 537-

519 Gramineae, 114.

38. Sec ale L.

Bloompakjes afzonderlijk in uitholingen der centrale spil en en daaraan evenwijdig, allen zijdelingsoh, 2-bloemig, met den steelvormigen aanleg tot eene derde bloem; kelkkaijes even lang, smal-lancetvormig, langpuntig, met een scherpen rug; beide kroonkafjes met een scherpen rug, het onderste m eene naald verlengd; eierstok met een harigon top; vrucht niet met het bovenste kroonkafje samenhangend.

1 Een- of tweejarige, ll/2—2 meter hooge, onbehaarde, grijsgroene bouwplant met vrij breede bladen, eene knikkende aar, en rolrond-spoelvormige vruchten met eene smalle sleuf. Verbouwd en verwilderd. Kogge.

S. cereale L.

39. E 1 y m u s L. Zandhaver.

Bloempakjcs ten getale van 2 of meer in uitholingen der centrale, met een bloempakje sluitende, en ton laatste in hare leden uiteenvallende spil, 2- of meerbloemig; allo bloomen tweeslachtig; kelkkafjos zonder scherpen rug, aan de voorzijde van het aartje op dezelfde hoogte, en ten opzichte van de modiane kroonkatjos kruiswijs gezeten, lancet- of lijn-priemvormig, met of zonder naald; kroonkafjes loodrecht op de centrale spil, het onderste met een bollen rug, met of zonder naald; vrucht met de kroonkafjes samenhangend ; naar boven behaard, aan de binnenzijde geslenfd.

1 Plant zodevormend; bladscheeden zachtharig; bloempakjes 3 aan 3; onderst kroonkafje met eene lange naald:\' In bos-schen en op beschaduwde plaatsen . . . E. \'europaeus L.

Plant met een kruipenden wortelstok; bladscheeden onbehaard; bloempakjes 2 aan 2; onderst kroonkafje spits, weerloos. In de zeeduinen en op zandheuvels in heidestreken.......\' • E. arenarius L.

40. Hordeum L. Gerst.

Bloempakjes 3 aan 3 in uitholingen der centrale spil, die nooit met een bloempakje sluit, en al of met in hare leden uiteenvalt, 1-bloemig, met den steelvormigen aanleg tot eene tweede bloem; middelste der 3 bloempakjes ongesteeld en altijd tweeslachtig, de beide zijpakjes niet of kortgesteeld, dikwerf geslachtloos of mannelijk; kelkkafjes zonder scherpen

-ocr page 538-

114, Gramineae. 520

rug, aan de voorzijde van het aartje op dezelfde hoogte, en ten opzichte van de mediane kroonkaijes kruiswijs gezeten, lancet-lijn- of lijn-priemvormig, met eene naald; kroonkafjes loodrecht op de centrale spil, het onderste met een hollen rug en eene naald; eierstok enkel aan den top behaard; vracht meest met de kroonkafjes samenhangend, aan de binnenzijde met eene sleuf.

1 De bloempakjes van elk drietal allen tweeslachtig. 2

Alleen het middelste bloempakje van elk drietal tweeslachtig , de beide anderen geslachtloos of mannelijk. 3

2 Bloempakjes in 6 vertikale rijen, maar waarvan er 2 dieper liggen dan de overige, zoodat de aar een vierkanten vorm heeft. Op akkers verbouwd en verwilderd.

Gewone Gerst. H. vuig are L.

Bloempakjes in G vertikale rijen, die allen even ver vooruitsteken, zoodat de aar een zeskanten vorm heeft. Als voren .... Zesrijige G. II. hcxaslichon L.

3 Van elk drietal bloempakjes zijn de zijpakjes van naalden verstoken. Als voren.

Tweerijige G.. H. distichum L. De bloempakjes van elk drietal allen met lange naalden gewapend............4

4 De kelkkalfjes van het middelste der 3 bloempakjes met zeer lange wimpers; bladscheeden onbehaard; onderst kroonkafje der zijpakjes met eene naald, welke die der kelkkafjes aanzienlijk in lengte overtreft. Aan wegen en ruigten. . . II. murinum L.

De kelkkafjes van het middelste der 3 bloempakjes glad of ruw, maar niet gewimperd; bladscheeden zachtharig..............5

5 Overblijvende plant van 5—8 decim.; kelkkafjes dei-zij-bloempakjes borstelvormig. In weilanden.

Roggegras. II. secalinurn Schreb. Eenjarige plant van 1—3 decim.; kelkkafjes der zij-bloempakjes smal-lancetvormig. Aan de zeedijken en op grazige plaatsen aan de kust.

Zee-Gerst. 11, marilimum With.

-ocr page 539-

521 Qramineae, 114.

41. L o 1 i u m L.

Bloempakjes ongesteeld of in uitholingen der centrale spil, die m een aartje eindigt en niet in hare leden uiteenvalt, veel bloemig, loodrecht op de spil; kelkkafjes (bij het eind-bloerapakje 2, bij de zij-bloempakjes 1 in getal) zonder scherpen rug; onderst kroonkafje met een ronden rug, met of zonder eene onder haar top ontspringende naald; eierstok onbehaard.

1 Overblijvende plant met bloeiende en niet bloeiende bladrozetten; de bloeiende doorgaans met verscheidene bloemstengels. In weilanden, aan wegen, dijken, enz.

Engelsch Raygras. L. perenne L.

Wisselt af met 3—4-bloemige bloempakjes en een zeer tenger voorkomen (var. tenue); met eene vertakte inflorescentie (var. ramosum) en met bloempakjes die aan den top der aar dicht over elkander heen liggen (quot;var. cristatum).

Eenjarige plant met eéne bloeiende bladrozet, waaruit slechts één bloemstengel oprijst......2

2 Bloempakjes klein; bloemen kort (4 mill.); eene uitsluitend op Vlasakkers groeiende plant. L. Linicola Sm.

Bloempakjes groot, bloemen vrij lang (6 —10 mill.) In koornveiden......L. temulentum Sm.

42. Lepturus R.Br,

Bloempakjes ongesteeld, afzonderlijk, in uitholingen der centrale spil zoo goed als geheel verborgen, 1-bloeraig, met den aanleg tot eene tweede bloem; bloemen tweeslachtig; kelkkafjes even groot, even lang als of langer dan de bloem, weerloos, veelnervig; onderst kroonkafje vliezig, langpuntig, weerloos; vrucht niet met het kroonkafje samenhangend, onbehaard, langwerpig-lijnvormig, aan de binnenzijde gesleufd.

1 Eenjarig gras van !•—3 decim. met tengere halmen, zeer smalle, ten laatste opgerolde bladen, en dunne (rechte of bochtige) aren. Op vochtige plaatsen aan de zeekust........L. fdiformis Trin.

Nardoideae, 43.

43. Nardus L.

Bloempakjes ongesteeld, afzonderlijk in uitholingen der centrale spil, elk met ééne tweeslachtige bloem; geene kelk-

-ocr page 540-

114, Qramineae. 522

kafjes; onderst kroonkafje lijn-priemvormig, met een scheren rug en eene naald; één lange stempel; vrucht aan dc innenzijde gesleufd.

1 Een overblijvend zodevormend gras met grijsgroene, opgerolde, priemvormige bladen en lange aren, welker bloempakjes naar ééne zijde gekeerd staan. In heide- en zandstreken......N. striata L.

-ocr page 541-

CRYPTOGAMAE VASCULARE S.

FAM U5—120.

-ocr page 542-

524

115. EQUISETACEAE DC.

Equisetum L.

Gelede stengels met holle leden en kokervormige scheedet aan de knoopen. Takken, zoo aanwezig, in kransen uit den voet der scheeden; eindelingsche vruchtaartjes, samengesteh uit kransen van gesteelde schildvormige schubben, aai welker ondervlakte in een kring de met een spleet ziel openende spoorhuisjes.

1 Eerst, in de lente, onvertakte of aan den top met weinige korte takjes voorziene bleeke stengels met vruchtaartje aan den top; later tegen den zomer duidelijk vertakte, onvruchtbare stengels.....2

De vruchtbare en onvruchtbare stengels zijn aan elkander gelijk, groen, en verschijnen gelijktijdig . . 4

2 Opene en min of meer droge standplaats. Vruchtbare stengels stroogeel of bruinachtig met droogvliezige trechter-klokvormig opgeblazen scheeden, onvruchtbare stengels 1 — 2 maal vertakt, groen, gesleufd, scheeden der hoofdas met omstreeks 10 lancetvormige vuilbruine bleekvliezig-gerande tanden, takken vierkant, eenigs-zins ruw, gevuld; het onderste lid der meeste zijtakken langer dan de naaststaande scheede der hoofdas. Wegen en dijken, laagliggend wei- en bouwland.

E. arvense L.

Beschaduwde of moerassige standplaats; het onderste lid der zijtakken van den onvruchtbaren stengel korter dan de scheede der hoofdas........3

3 Vruchtbare stengel roodbruin, later groen en uit de bovenste scheeden doorgaans kleine takjes ontwikkelend, scheeden uit een rolronden voet trechtervormig verwijd; onvruchtbare stengels groen, ruw, 3—3 maal lijn en sierlijk overhangend vertakt, scheeden bijna klokvormig groen met bruine tanden; scheedetanden bij 3—6 tot aan de toppen vergroeid, daardoor de scheeden tot halverwege in ongelijke slippen gespleten. Bosschen, vochtige beschaduwde plaatsen.

E. sylvaticum L.

-ocr page 543-

fi25 Equisetaceae, A15.

Vruchtbare stengel ivoorwit, scheeden los aanliggend met zwartbruine lancet-priemvormige tanden, vruchtaar zeer groot, tot 3 en meer cm. lang; onvruchtbare stengels wit, met korte rolronde 20—40-tandige scheeden; dichte kransen van even talrijke takken. Moerassige plaatsen, bosschen . E. Telmateya Ehrh.

4 Scheeden rolrond, aangedrukt, zelden een weinig trechtervormig, (door het afvallen der tanden) afgeknot , boven en beneden bijna zwart berand; stengel groen, meest enkelvoudig, zeer ruw, in den winter overblijvend; meest 14—20-ribbig; aar klein. Beschaduwde vochtige plaatsen.....E. hyemale L.

N.B. E. trachyodon Al. Br. omlerscheidt zich van deze door de blijvende hreedgesleufde ruwe tanden, en de 8—14 breede gesleufde stengelribben.

Tanden der scheeden blijvend, stengels in den herfst afstervend..............5

5 Vruchtaar met spitsen top, stengels enkel beneden vertakt, 4—8(12)-ribbig, ruw, scheedetanden zwart met breeden witten rand. Duinpannen, heide- en zandgrond.......E. variegatum Schleich.

Vruchtaar stomp............6

6 Stengel flauw geribd met zeer wijde centrale holte, scheeden aangedrukt, kort, met priemvormige\'zwarte zeer smal wit berande tanden, takken hol, het eerste lid der takken nauwelijks den voet der tanden van de scheede bereikend. Slooten en moerassige plaatsen.

E. limosum L.

Stengel sterk geribd, ribben 9—12; kleine centrale holte omgeven door een kring van wijdere holten, scheeden naar boven verwijd met breed-lancetvormige breed witgerande tanden, takken hol; eerste lid veel korter dan de stengelscheede. Slooten, moerassige plaatsen.

E. palustre L.

-ocr page 544-

526

116. M ARSILI ACE AE.

Pi 1 u 1 a r i a Vaill.

Bladen door enkele bladsteelen zonder schijf vertegenwoordigd, spoorvruchten 2—4-kleppig, met 2—4 groepen spoor huisjes op den binnenwand.

1 Bladen groen draadvormig, spoorvruchten pilvormig hard, 4-kleppig op 3—4 maal korter steeltjes. Vochtige of onder water staande hei- en veengrond.

P. gldbulifera L

117. S ALVINI ACE AE.

S a 1 v i n i a Micheli.

Twee rijen op het water drijvende bladen, en eene rij in het water neerhangende haarfijn verdeelde (water-)bladen; bij deze de groepjes van zachtwandige, niet openspringende spoorvruchten, deze met middelzuiltje.

1 Drijvende bladen langwerpig rond, voet een weinig hartvormig, top even ingedeukt. Stilstaand of zacht-stroomend water........S. nutans L,

118. ISOËTEAE.

Isoëtes L.

Korte knolachtige stengel, biesachtige bladen, aan de binnenzijde van den verbreeden voet een langwerpige vliezige spoorvrucht dragend.

1 Bladen stijf, donkergroen, met nauwelijks versmalden top. Op den zandbodem van meren en plassen, f 1- laeustrü Duv.

-ocr page 545-

527

119. LYCOPODIACEAE.

\' Lycopodium,

Spoorhuisjes alleenstaande aan den voet der vruchtbare bladen, eénhokkig, dwars openspringend met stoffijne spoor-cellen, klein, dicht opeengedrongen.

1 De spoorhuisjes aan den voet van onvervormde bladen, geen afzonderlijke aren vormend, stengel opstijgend, 3—5 maal gegaffeld, toppen der takken even hoog reikend; bladen achtrijig lijn-lancetvormig stekelpun-tig. Heuvelachtige heidevelden ... X. Selago L.

Spoorhuisjes aan den voet van eenigszins gewijzigde bladen aan de toppen der takken tot aren vereenigd 3

2 Takken onder de vruchtaren slechts weinig dunner en spaarzamer bebladerd, daardoor de vruchtaren niet of nauwelijks gesteeld, meest alleenstaande, zelden twee bijeen , bladen lijn-priemvormig, stengel kruipend, enkelvoudig of gegaffeld, bochtig. Veengrond en vochtige heide........L. inundaturn L.

Takken onder de vruchtaren kennelijk dunner en spaarzaam bebladerd, vruchtaren daardoor .duidelijk gesteeld, 2—6 bijeen.......• . . . 3

3 Bladen buitenwaarts opgebogen, lijn- of priemvornaig met lange witte haarpunt, stengels lang vertakt, kruipend. Op heidegrond . ... L. clavatum L.

Bladen plat aangedrukt schubvormig, zonder haarpunt, stengel kruipend met rechtopstaande herhaaldelijk gegaffelde tot dichte bosjes vereenigde bijna vierkante takken, de middelste van elk bosje vruchtdragend. Op heidegrond. L. Chamaecyparimas Al. Br.

-ocr page 546-

528

120. PILICES.

Geslachten.

1 Spoorhuisjes (door geheele of gedeeltelijke inkrimping van de vruchtdragende bladorganen) in aren, trossen of pluimen.............2

Spoorhuisjes op de achterzijde van bladen die van de onvruchtbare weinig of niet verschillen .... 5

2 Vruchtaar of -pluim uit de voorzijde van een gewoon blad ontspringend...........3

Vruchtpluirnen en gewone bladen afzonderlijk van elkander uit den wortelstok ontspringend ... 4

3 Bladen onverdeeld eivormig ... 2. Ophioglossum. Bladen gevind........1. Bolrychium.

4 Bladen dubbelgevind; niet zelden vertoont de vrucht-pluim beneden overgangen tot het gewone blad.

3. Osrnunda.

Bladen vindeelig, do vruchtbare bladen langer ge-steeld en met smaller slippen, doch overigens van denzelfden vorm...........C

5 Bladen gaaf langwerpig met schuinsche lijnvormige langs de zijnerven geplaatste vruchthoopjes.

10. Scolopendrium.

Bladen verdeeld of samengesteld......6

6 Vruchtbare bladen veel langer gesteeld en niet smaller slippen dan de onvruchtbare; beide eens gevind met 30—50 jukken........11. Blechnum.

Vruchtbare en onvruchtbare bladen gelijk of ongelijk gesteeld, doch overigens gelijk.......7

7 Vruchthoopjes langs de randen der bladen ... 8 Vruchthoopjes van den rand verwijderd, of samengevloeid en de geheele achtervlakte bedekkend. . 9

-ocr page 547-

Pilices, 120.

8 Vruchthoopjes onafgebroken langs de randen doorloopend; aldaar ook één doorloopend dekvlies.

r 12. Pier is.

Afzonderlijk staande vruchthoopjes, elk met zijn eigen dekvlies..........13. Adianthurn.

9 Vruchthoopjes zonder eigen dekvlies, maar door talrijke kafschubben bedekt.....4. Grammitis.

Vruchthoopjes of geheel naakt of met een eigen dekvlies ...............

10 Van den beginne af geen dekvlies; vruchthoopjes rond.

5. Polyp odium.

Vruchthoopjes met een rond of langwerpig dekvlies, dat blijft of later afvalt 1)........H

11 Dekvlies alleen aan zijn rand vastgehecht, spoor-hoopjes bijna rond of langwerpig......13

Dekvlies alleen in het midden of tevens met een schuische plooi vastgehecht; spoorhóopjes rond . 12

12 Dekvlies rond, alleen in het midden, schildvormig aangehecht..........6. yLsyidium.

Dekvlies niervormig, in het midden en bovendien van uit het midden met een schuinsche ingedeukte plooi aangehecht.........J\'olystichum.

13 Dekvlies eivormig, ten laatste teruggeslagen , spoor-hoopjes bijna rond, op de adertjes van het blad.

8. Cystopteris.

529

Dekvlies langwerpig of lijnvormig, aangehecht aan het aartje, naast welks binnenzijde (iri den scherpen hoek met de middelnerf) het vruchthoopje ligt. Asplenium.

23

1

Zijn er, ook naar den top van liet blad, geen jonge vrucht-hoopjes meer, zootlat men twijfelt of de dekvliesjes afgevallen of van den beginne niet aanwezig geweest zijn, ot heeft men moeite met de navolgende kenmerken (no. 11—13) dan zoeke men onder 7. Polystichum.

-ocr page 548-

Filioos. 120.

Ophioglosseae.

J. Botrychium S\\v.

Spoorhuisjes tweerijig, kogelvormig, met twee kleppen open-springend, tot een samengestelde tros vweenigd.

1 Onvruchtbare bladschijt\' langwerpig vinspletig, slippen wig-ha! vemaanvormig. Beschaduwde heidegrond en duinhellingen.........B. Lunar ia Sw.

2. Ophioglossum L.

Spoorhuisjes tweerijig kogelvormig, onderling en met den rand der spil vereenigd, 2-kleppig, tot een platte lijnvormige aar vereenigd.

1 Bladschijf eivormig of langwerpig-eivormlg, zonder iniddelnerf, dubbel netvormig geaderd. Vochtige weilanden en duinpannen .... O. vulgatum L.

Osmundaceae,

3. Os m u n d a L.

bpoorhuisjes gesteeld, met een overlangsehe sj)loet aan den top openspringend, door inkrimping van liet vruchtbare blad tot een pluim vereenigd.

\'1 Onvruchtbaar blad breed-eivorrnig in omtrek, dub-belgevind, blaadjes bijna zittend, langwerpig, geaderd; pluim bruin, dubbel gevind. Bosschen en rietvelden..........0. regalis L.

Polypocliaceae.

4. G r a m in i t e s Sw.

Vruchthoopjes lijnvormig, zonder dekvlies, langs den binnenrand der adertakjes.

1 Bladen kortgesteeld, lancetvormig, vindeelig, met eivormige aan den breeden voet samenvloeiende slippen, van achteren dicht bedekt met roodbruine elkander dekkende kaf\'schubben. Op muren............f O. Ceterach Sw.

5. P o 1 y p o d i u m L.

Vruchthoopjes rond, zonder dekvlies

1 Vruchthoopjes op de verdikte uiteinden der aartjes;

530

-ocr page 549-

Pilicos, 120.

bladsteel op den wortelstok geleed, bladen vindeelig, slippen langwerpig. Op boomstronken, in bosschen en

duinen...........P. vulgare L.

Uiteinden der aartjes niet verdikt, bladsteelen niet geleed, bladen gevind of herhaaldelijk samengesteld. 2

2 Bladen eens gevind, steelen langer dan de schijf, deze boog aangespitst driehoekig in omtrek, met langwerpige gaafrandige of flauw gekartelde iets voor-uitgebogene stompe slippen, waarvan de onderste (behalve die der twee laagste jukkenquot;) recht tegen de hoofdspil aanliggend en afloopend. Vochtige beschaduwde plaatsen......P. Phegopteris L.

Bladen dubbel gevind, bladsteel langer dan de schijf, deze breed driehoekig in omtrek, de laatste slippen gaafrandig gekarteld of vinspletig langwerpig, stomp, zittend...............3

3 Bladen van achteren kaal. Als de vorige.

P. Dryopteris L.

Bladen donkergroen, van achteren evenals de spil met korte bleeke kliertjes bezet. Als de vorige, doch op kalkgrond.....P. Robertianum Hoffm.

6. A s p i d i u m R.Br.

Vruclithoopjes rond of bijna rond, in rijen of verspreid, dek-vlies rond schildvormig in het midden op een steeltje vastgehecht.

1 Bladen kortgesteeld, eenigszins leerachtig, steel en spil dicht bezet met kafschubben, schijf langwerpig lancetvormig gevind, vinnen vindeelig, voet der slippen meest scheef wigvormig, gezaagd, de zaagtanden genaaid. Op beschaduwden kalkbodem.

-j- A. aculeatum Döll.

7. Polystichum Roth.

Vniehthoopjes rond of bijna rond, in rijen of verspreid, dek-vlies niervormig in het midden en langs een van het midden uitgaande plooi aangehecht.

531

-ocr page 550-

Filioes, 120.

1 Hoofdvinnen gaaf......Zie Polypodium.

Hoofdvinnen ééns gevind of vindeelig .... 2

Ook de vinnen dor tweede orde verdeeld of samengesteld ...............7

1 De beide onderste slippen der hoogere jukken recht tegen de hoofdspil uitgestrekt en afloopend.

Zie Polypodium.

De beide onderste slippen der jukken niet aldus . 3

3 Slippen gaafrandig of bijna gaafrandig .... 4 Slippen diep gezaagd of gekarteld......5

4 Bladen zeer kort gesteeld, steel met weinige groote dunne lijn-lancetvormige kafsclmbben, omtrek der schijf breed of langwerpig-lancetvormig, naar beneden met zeer klein wordende vinnen, hoofdvinnen vindeelig, met langwerpige aan den voet verbreede van achteren met talrijke gele kliertjes bezette slippen. Vochtige beschaduwde grond . . P. Oreopteris DC.

Bladen zeer lang gesteeld , zonder kafschubben, omtrek der schijf langwerpig, aangespitst, aan den voet nauwelijks versmald, hoofdvinnen vindeelig met langwerpige iets spitse aan den voet verbreede meestal bij vruchtrijpte langs de randen omgekrulde en daardoor eenigszins driehoekige slippen; geen kliertjes. quot;Vochtige beschaduwde en veenachtige plaatsen.

F. Thelypteris Sw.

5 Tanden en toppen der slippen in een baar (naald) uitloopend.........Zie Aspidium.

Tanden en toppen der slippen niet genaaid, hoogstens met een stekelpuntje..........6

6 Bladen kort gesteeld, steel en spil met vrij talrijke lijn-lancetvormige kafschubben, schijf langwerpig aangespitst , naar den voet iets versmald, hoofdvinnen vindeelig of gevind, slippen stomp gekarteld-gezaagd

532

-ocr page 551-

Pilioes, 120.

of diep ingesneden, zonder stekelpuntjes. Vruchthoopjes tweerijig. In bosschen. . . P. Filix mas Roth.

Steel der onvruchtbare bladen meestal even lang als de schijf, die der onvruchtbare korter, dun. met weinig kafschubben, omtrek der schijf smal langwerpig, naar den voet weinig of niet versmald, hoofdvinnen vindeelig, slippen stomp, vinspletig of gekarteld, tanden met kleine stekelpuntjes. Bosschen, veenen

P. cristatum Roth.

7 Omtrek der schijf bijna even breed als lang.

Zie Polypodium.

Omtrek der schijf langwerpig.......8

8 Steel vaak even lang en langer dan de schijf, spaarzaam bedekt met bruingele kafschubben, vinnen der tweede orde vindeelig of-spletig, lobben stomp-gezaagd of ingesneden-gezaagd , tanden met stekelpuntjes. Bosschen en beschaduwde plaatsen. P. spinulosum DC.

N.B. P. dilatalum Smith heeft korter steelen, talrijker in het midden zwarte kafschubben, vaak klierige bladen, terwijl de hoofdvinnen in een lange dunne gevinde punt zijn uitgetrokken.

Tanden der bladslippen zonder stekelpuntjes . . 9

9 Bladen ongeveer 10-jukkig ... Zie Cy slopter is. Bladen 12—20-jukkig.....Zie Jlsplenium.

8. Cystopteris Bernh.

Vruchthoopjes rond of\' bijna rond, verspreid of\' een weinig in rijen, dekvlies bijna rond of eivormig, aan een punt van den omtrek bevestigd, later verwelkend en verdwijnend.

1 Steel van onderen met goudgele schubben bezet, schijf langwerpig of lancetvormig 1—3 maal gevind, het onderste juk iets korter dan het volgende, lobben met korte stompe of spitse tanden. Rietschorren en beschaduwde plaatsen, op muren en kalkbodera.

C. /ragilis. Bernh.

533

-ocr page 552-

120, Pilices.

9. A s p 1 eni u m L.

Vnichthlt;,0rios langrond of lijnvormig, elk alleenstaande langs \' de binnenzijde van een zijaartje, dekvlies aan het aartje: bevestigd, dun, met de opening naai- de middelnerf.

1 Bladen eens gevind, smal, kort en broos gesteeld ,\' blaadjes hard , zittend of kort gesteeld, ten laatste van de blijvende spil afvallend, rond of eivormig of langwerpig, gekarteld. Oude vochtige muren en wallen.

A. Trichomanes L.

Bladen 2—3 maal gevind.........2 1

2 Steelen glanzig kastanjebruin , kaal, slipjes leerachtig . 1 donkergroen, eivormig of langwerpig min of meer ruitvormig met spitse tanden, steelen met kafschub- !: ben. St. Pietersberg . . y_l. Adianthum nigrum L. \'

Steelen grootendeels groen, met kafschubben . . 3

3 Steel aan den voet donkerbruin.en aldaar met kaf- \' schubjes en kogelvormige grijze klieren , verder groen, blaadjes leerachtig, dof wigvormig mot afgeknotten stompen top of ruitvormig, meest gekarteld of getand; dekvlies gewimperd. Op muren.

A. Iluta muraria L. Bladsteelen geelachtig met bruine kafschubben, bladen teeder, langwerpig lancetvormig, aangespitst, naaiden voet zeer versmald, hoofdvinnen langzaam en fijn aangespitst, lobben rondom of alleen aan den top gezaagd, tanden nooit stekelpuntig, meestal kort en spits, vaak gekromd of lijnvormig en uitgetrokken, * vaak ook enkel gekarteld, dekvlies gewimperd, die nabij de toppen niervormig, de andere langwerpig rond. Beschaduwde plaatsenr

A. Filix fernina Bernh.

10. Scolopendrium Sw.

Vmchtlioopjes lijnvormig recht, bij afwisseling op de voorste en achterste gaffeltakken der zijnerven eu aldaar twee aan

534

-ocr page 553-

Filices , 120.

twee samenvloeiend, de dekvliezen van beide aan de bijbe-hoorende adertakjes gehecht en met de openingen naar elkander toegekeerd.

1 Bladen met hartvormigen voet lancet-tongvormig. Beschaduwde en steenachtige plaatsen, vochtige muren.

S. officinarum Sw.

11. B le c h n u m L.

Vruchthoopjes lijnvormig op met de middelnerf evenwijdige samenvoegingen van zijnerven, ineenvloeiend, dekvlies aan den buitenkant aangehecht. Onvruchtbare bladen verschillend van de vruchtbare.

1 Onvruchtbare bladen kortgesteeld , lang en smal, vin-deelig met 30—50 paar lijn-lancetvormige slippen, de vruchtbare bladen lang-gesteeld met smalle lijnvormige slippen. Bosschen . . . B. Spicant Roth.

12. P t e r i s L.

Vruchthoopjes doorloopend binnen den omgeslagen bladrand en door dezen bedekt.

1 Wortelstok lang, kruipend, bladen alleenstaande, 2—3 maal gevind, zonder kafschubben, slippen stomp, van achteren min of meer behaard. Bosschen en beschaduwde zandgronden.

Adelaarsvaren. Ft. AquiUna L.

13. AdianthumL.

Vruchthoopjes op het boveneinde der aderen op omgeslagen lobben van den bladrand, vruchtbare en onvruchtbare bladen gelijk.

1 Bladsteelen en spil slank, glanzig zwart, kaal; 2—3 maal gevind, blaadjes scheef wig-eivormig, gekarteld of lobbig ingesneden. Op oude muren bij Maastricht (zuidelijke plant) . ... A, Capülus Veneris L.

535

-ocr page 554-
-ocr page 555-

VERKLARING

VAN DE VOORNAAMSTE IN DIT WERK GEBRUIKTE KUNST WGO li DEN.

Aangegroeid, zijdelings aan een ander, ongelijksoortig orgaan verbonden.

Aangespitst of gespitst . spits met bolle zijden.

Aar, bloeiwijze van zijdelings op eene gemeenschappelijke spil zittende bloemen.

Afgebroken gevind, gevind met bij afwisseling grooter en kleiner blaadjes.

Afgeknot, aan den top (of aau den voet) door eene rechte lijn, loodrüclit op de lengterichting, begrensd.

Afloopende bladen , bladen waarvan de schijf naar beneden geleidelijk nitloopt in vleugelacbtige uitbreidingen van den stengel.

Alzijdig, naar alle zijden gekeerd, of bezet met deelen die naar alle zijden gelijkelijk verdeeld zijn (tegenovergesteld aan éénzijdig.)

Apicaal, op den top geplaatst, eindeling-ch.

Arm-bladig, enz., met weinig bladen enz. bezet.

As , middeldeel, in tegenstelling met daaraan vastgehechte zij-delingsche deelen, b.v. stengel of steugelgedeelte in tegenstelling met de bladaebtige deelen ; bij blociwijzen ook de hoofdspil in tegenstelling met de zij-assen of de zijbloe-men. Voorts denkbeeldig: de vertikale lijn , rondom welke gelijksoortige deelen gerangschikt slaan , en die men dus midden door het geheel. Ij.v. midden door eene vrucht, van boven naar beneden , denken kan.

Axiel, aan dc as geplaatst, middenstandig.

Axillair (niet te verwarren met axiel, gelijk wel eens geschiedt), in dc oksels [axillae) geplaatst, okselstandig.

24

-ocr page 556-

53S

Basilair, aau den voet [basis) van eenig deel geplaatst.

Basiflx , met zijn voet (basis) aangehecht.

Bedauwd, met een grijsachtig waas bedekt.

Bek , hetzelfde als snavel , vooruitstekend puntig lichaam aan of nabij den top van eenig deel.

Berand, met een door kleur of geaardheid van de overige oppervlakte verschillendeu rand voorzien.

Bes, in hare geheele massa weeke sappige vrucht.

Beursje , aan de eeue zijde open zakje.

Bewapening, wijze waarop deelen gewapend, d. i. met naalden, stekels of doornen voorzien zijn.

Bindsel, tusschendeel, dat andere deelen vereenigt, zooats het helmbindsel de helmhokjes. .

Blaasvrucht, niet openspringende droge vrucht, met vlie-zigen wand, die niet nauw om de zaden of het zaad gesloten is.

Bladig , (één-, twee-, enz.), uit één , twee enz. onderling vrije bladachtige deelen samengesteld.

Bladkokertje of -tuitje, zie tuiltje.

Bladloot, loot, stengeldeel, dat enkel bladen en geene bloemen voortbrengt.

Bladoksel, hoek tusschen het blad en het lid van den stengel boven de plaats van aanhechting van het blad.

Bladparenchym of bladmoes, het groene gedeelte van een blad dat tusschen de aderen overblijft als men de opperhuid van weerskanten heeft weggenomen.

Bladscheede, onderste verbreed gedeelte van een blad, dat den stengel over eene kortere of langere streek omvat, en uit welks top de bladsteel of bladschijf, zoo aanwezig,ontspringt.

Bladschijf, bovenst, vlak uitgebreid gedeelte van het blad, in onderscheiding van bladsteel en bladscheede, waar deze of een van beide, aanwezig zijn.

Bladvoet, ondereinde van de bladschijf.

Bloeikolf, vereeniging van zittende zijdelingsche bloemen rondom eene vleezige spil.

Bloeischeede, groot bloeiblad, aan den voet van een bloeikolf of ook wel van eene andere bloeiwijze.

-ocr page 557-

539

Bloeistengel, stengeldeel dat (met uitzondering van wortelbladen) gecoe gewone bladen, maar enkel bloemen, met of zonder bloeibladen , voortbrengt.

Bloeiwijze, een geheel van bloemen, op een of meer, met elkander verbonden assen, die tnsschen de bloemen of geene, of van de gewone stengelbladen door vorm, kleur of grootte duidelijk onderscheiden, bladorganen (bloeibladen , schutbladen) dragen.

Bloembladen, doorgaans gekleurde bladachtige organen, die den binnensten krans vormen van een dubbel bloem-dek. Zij volgen , van buiten gerekend, onmiddellijk op de kelkbladen.

Bloem- of vruchtbodem, as der bloem, waaruit de kelkbladen , bloembladen , meeldraden en stampers ontspringen.

Bloembundel, eindelingsclie opeenhooping van kortgesteel-de bloemen , gevormd uit een samengetrokken gaffeltuil.

Bloemdek, bladachtige deelen van de bloem . die buiten om de meeldraden of stampers of om beide geplaatst zijn, en in den knoptoestand deze deelen gezamenlijk insluiten; zijn er twee kransen van verschillende deelen, dan is bet bloemdek dubbel, en onderscheidt men den buitensten, meest groenen, krans als kelk, den binnensten, meestal gekleur-den, als bloemkroon; voegt men er niets bij, dan wordt met bloemdek een enkelvoudig bloemdek bedoeld.

Bloemhoofdje, bloeiwijze van zittende (of kortgesteelde) bloemen aan het uiteinde van eeoe niet verbreede as.

Bloemhoopje , kleine zijdelings geplaatste vereaniging van dicht-opeengedrongen zittende of kortgesteelde bloemen.

Bloemkluwen, bloemhoopje, bestaande uit gekruldebloei-toppen.

Bloemkorfje , bloeiwijze van zittende bloemen op den top van eenc verbreede as.

Bloempakje , bloeiwijze van dicht pp elkander geplaatste, aan eene dunne as bevestigde eu door dekbladen omgeven bloemen , in het bijzonder de laatste groepjes (aartjes) van bloemen bij de Gramineae en Cyperaceae, die zelve tot aren of andere bloeiwijzen vereenigd zijn.

Bloempluim , in omtrek min of meer kegelvormige bloeiwijze , bestaande uit eene herhaaldelijk vertakte spil met wijd uiteenstaande soms nederhangende bloemen.

Bloemtros, bloeiwijze bestaande uit zijdeli ngsche gesteelde bloemen rondom eene gemeenschappelijke verlengde spil.

-ocr page 558-

540

Bloemscherm , bloeiwijze van gesteelde bloemen op Jen

top van eene gemeenschappelijke as. Indien deze assen zelve wedei- op den top van eene gemeenschappelijke as zijn ingeplant, is het bloemscherm dubbel, en onderscheidt men het scherm of hoofdscherm en de schermpjes.

Bochtige stengel, stengel waarvan de leden telkens en in afwisselende richting met elkander een hoek maken.

Boohtig ingesneden, ingesneden met breede ronde inhammen en eveneens stompe of bijna stompe slippen.

Bodemstandig, op den bodem (van bloem of vrucht) ingeplant.

Bol, als bijv. n.w.; met naar buiten gebogen oppervlakte ; als zelfst. n.w.: korlgeleed stengelgedeelte, bezet met vleezige schubben of met rokken, dat aan zijn benedenrand wortels eu bij voldoende ontwikkeling uit zijn top eene bloem of een bloeistengel voortbrengt, zijdelings bovendien knoppen (klisters), die, op gelijke wijze ontwikkeld en van de moederbol afgescheiden, weder zelfstandige bollen vormen.

Borstels, stijve haren.

Bovenlip, bovenste van twee lippen, d. i. die lip, welke, bij het oprichten der bloem , tegen de as waarop deze als zijbloem voorkomt, komt te staan.

Bovenstandig vruchtbeginsel, vruchtbeginsel dat vrij ontspringt nit den top van den bloembodem , zonder zijdelings met den kelk of andere bloemdeelen vergroeid te zijn; overigens kan de top van den bloembodem lager liggen dau de rand, wanneer de bloembodem kom- of kruikvormig is.

Bovenstandige kelk, enz., kelk enz., boven op het vruchtbeginsel ingeplant.

Broederig, (1- of meer) wordt gezegd van meeldraden, waarvan de helmdraden geheel of gedeeltelijk niet elkander tot een of meer bundels ziju\'vergroeid. Bij tweebroederige meeldraden kan één meeldraad vrij zijn en al de overige tot één bundel vergroeid.

Buikig wordt gezegd van een hol deel dat ongeveer in het midden zijner lengte grooter omvang heeft dan boven en beneden,

Buiknaad, lijn, waarlangs bij een enkelvoudigen stamper van binnen, aan weerskanten de zaadlijst of cidroger ontspringt. Indien in eene bloem meerdere enkelvoudige stampers voorkomen, zijn hunne buiknaden alle naar de as ge-

-ocr page 559-

541

richt. Bij een meerlioklfigen stamper zijn het op gelijke wijze de lijnen, waarmede elke zijner afdeelingen naar de as gekeerd is.

Buikzijde, de zijde fan een enkelvoudigen , of van elke af-deeling van een samengestelden meerhokkigen stamper, waar de buiknaad gelegen is.

Buis, het onderste gedeelte van een vergroeidbladigen keikof bloemkroon, in tegenstelling met den zoom, d. i. het bovenste, wijdere of inge-medene gedeelte.

Buisvormig, hol, betrekkelijk lang, en over de geheele lengte van gelijken ronden omvang.

Bundel, zie bloernbundel.

Bundelwortels, zijdelingsehe meestal eenigszins vleezig verdikte wortels aan den voet van den stengel.

Bijkelk, een buitengewone krans van kelkbladen, buiten om den gewonen kelk.

Bijkroonbladen, een buitengewone krans van bloembladen , binnen de gewone bloemkroon gelegen of daarop aan de binnenzijde ingeplant.

Bijsclierni, zie : tuil.

Bijribben, buitengewone ribben in tegenoverstelling met gewone of hoofdribben. Op de deelvruchtjes van scherm-/bloemingen zijn de koofdiibben in oneven, de bijribben in even aantal. Zie : hoofdribben.

Bijzondere steunblaadjes, bladachtige deelen die bij de blaadjes van een samengesteld blad dezelfde plaats be-kleeden als de steunblaadjes bij het geheele blad.

Bijzondere omwindsels, omwindsels om de onderdee-len eener bloeiwijze; wordt deze in haar geheel door een omwindsel omgeven , dan draagt dit laatste den naam van gemeenschappelijk of algemeen omwindsel.

Cylindervormig of rolrond, d. i. met over de geheele lengte gelijke en cirkelvormige dwarse doorsnede.

Convergeerende , met de toppen naar elkander gericht.

Dakpanachtige bedekking, onderlinge bedekking door middel van de randen.

Dalen, overlangsche diepten tusschen verhevenheden (ribben).

Dal striem en , holton met vluchtige olie gevuld in de dalen van de vruchten der XJmhelliferae.

-deelig (2- of meer) , van een splitvrucht, zich iu 2- of meer

-ocr page 560-

542

nootjes of kluisjes ïerdeelend; van een blad, een kelk enz., met 2 of meer slippen tot zeer nabij den voet of de middelnerf ingesneden.

Dekblaadje, bladorgaan aan den bloeistengel of bloemsteel nabij de bloem.

Deksehub, schubvomrig dekblad.

Dekselvrucht, vrucht die, door een dwarse spleet, met een deksel openspringt.

Dekslip, slip van het bloemdek.

Dekviies , bedekkend vlies bij de vruchthoopjes der varens.

Deltavormig, ruitvormig doch door den zeer stompen boek aan den voet bijna driehoekig.

Didynamisell, tweemachtig, twee groote en twee kleine meeldraden.

Divergeerend, met de voeten dichter bij elkander geplaatst dan met de toppen.

Dolkvormend, tweesnijdend en recht.

Doorgroeide bladen, overstaande bladen die met hunne voeten zoodanig vergroeid zijn, dat. bet schijnt alsof de stengel door ecu enkel blad gestoken is.

Doosvrucht, zie: zaaddoos.

Dopvrucht, droge niet openspringende éénzadige vrucht waarin het zaad niet met den vruchtwand vergroeid is.

Dorens , priemvormige harde organen, aan de uiteinden van takken of bladnerven , of in de plaats komende van stengel- of bladorganen.

Dorsiflxe, aan zijn rug vastgehecht.

Draadvormig, rolrond en zeer dun.

Driehoekig, door drie elkander snijdende rechte lijnen begrensd, met een hoekpunt aan den top; ook voor driekant.

Driekant, met doorsnede in deu vorm van een driehoek.

Drietallig, ten getale van drie aanwezig, of uit drie gelijksoortige deelen samengesteld , of in alle kransen (van eene bloem) het getal drie vertoonend.

Dubbelbolvormig, uit twee tegen elkander geplaatste bolvormige deelen samengesteld.

Dubbel drietallige bladen , drietallige bladen waarvan Je blaadjes wederom drietallig zijn.

-ocr page 561-

543

Dubbele dopvrucht, hetzelfde als tweenotige splitvrucht.

Eenholikig, met één hokje of holte.

Eenhuizig, met mannelijke en vrouwelijke bloemen op ééne plant.

Eenrijig, in ééne rij geplaatst.

Eenslaclltig , met enkel meeldraden of enkel stampers.

Eenstralig, met één straal voorzien; scherm of schermpje. waarvan het aantal gemeenschappelijke of bijzondere bloemstelen tot één is teruggebracht.

Eenzaadlobbige , met één zaadlob.

Eenzijdige aar, aar waarin de bloemen alle naar dezelfde zijde zijn gericht.

Eenzijdig omwindsel, omwindsel dat slechts aan éene zijde de bloeiwijze of het onderdeel daarvan omgeeit.

Effen, zonder verhevenheden op de oppervlakte.

Eidrager, deel van het vruchtbeginsel waarop de eitjes ontspringen.

Eierstok, hetzelfde als vruchtbeginsel.

Eindbloem, aan den top geplaatste bloem.

Eindelingsch., aan den top geplaatst, b.v. eindclingsche bloeiwijze, bloeiwijze die aan den top van den stengel (ot van den bebladerden tak) is geplaatst.

Eindlob , aan den top geplaatste lob.

Eivormig, langer dan breed of dik. boven en beneden stomp en met de grootste breedte of dikte-onder het midden.

Eiwigvormig, met wigvormigen voet, in de benedenhelft het breedst en stomp aan den top.

Elliptisch , van de gedaante eener ellips , met gebogen omtrek , langer dan breed, ia het midden het breedst, boven en beneden stomp.

Elsvormig , vlak of bijna vlak, nit een eenigszins breeden voet naar boven gelijkmatig versmald en scherp aan den top.

Enkelvoudig , het tegenovergestelde van samengesteld.

Even gevind, gevind zonder eindblaadje.

Facetten , vakken.

-ocr page 562-

544

Franj© , haren of fijne slippeii langa dea rand van eenig deel.

Gaaf, het omgekeerde van verdeeld of ingesneden.

Gaafrandig, het tegenovergestelde van getand, gezaagd en gekarteld. co

Gaffel of vork; vereeniging van twee takken op den ton van eene as.

Gaffelpluim, pluim met gegaffelde lakken.

Gaffelatandig , staande tusschen de twee takken eener gaffel.

Gaffeltuil, tuil samengesteld uit gevorkte bloei-assen.

Gaffelvormig, zie: gegaffeld.

Gebaard, op eeae bepaalde plaats met eene ophooping van haren voorzien.

Gebundelde bladen, op een kort takje dicht opeengehoopte bladen. °

Gedraaide knopligging, ligging van bladdeelen in de knop , waarbij elk deel met zijn rechterrand over den tin-kerrand van het aangrenzende deel is gelegen of omgekeerd. 0

Gegaffeld, wordt gezegd van een as-orgaan uit welks top twee assen ontspringen, met gaffels voorzien.

Gegolfd, met ronde plooien, zoodat de oppervlakte even als bij golvend water, afwisselend hooger en lager ligt. Wordt ook wel gebruikt voor golfswijs ingesneden.

Gekarteld, enkel aan den rand ingesneden met stompe tanden.

Gekield, met een kiel, scherpe kant, voorzien; met een scherpen kant overlangs gevouwen.

Gekleurd wordt elk deel genoemd dat niet groen is.

Geknikt of knievormig gebogen wordt gezegd van een orgaan, waarvan het onderste gedeelte met het bo-. venste gedeelte een rechtlijnigen hoek vormt.

Gekroond , 1°. van een bijkroon of bijkroonblaadje voorzien.^ l ■ aan zijn top met een of ander daarbij genoemd deel voorzien.

Gekuifd , met een knif voorzien.

Geleed, uit leden samengesteld, d. i. uit stukken, die in de lengte aan elkander zijn gevoegd en door tusschenliggende Knoopcn (stengelleden) of door insnoeringen van elkander zijn gescheiden, ook: bij rijpheid zich in zoodanige stuk-

-ocr page 563-

5iö

ken scheidend, ook; dooi\' middel vsn eene geleding, d. i. eene plaats waar laier eene scheiding plaats heeft, aan een ander deel gehecht.

Gelobd, ondiep ingesneden, nl. zoo dat de insnijding van den buitenrand af naar de middelnerf of den voet niet tot de helft van dien afstand, doordringt.

Gemaskerd of maskeivormig; tweelippig met een indenk-sel in de keel of dc onderlip , waardoor de opening dei-keel gesloten wordt.

Gemeenschappelijke bladsteel, steel op welks top de blaadjes van een handvormig, of waarlangs de blaadjes van een gevind blad zijn ingeplant.

Gemeenschappelijke kelk, een of meer kransen van schutbladen , of elkander als dakpannen bedekkende schutbladen, rondom eene vereeniging van zittende bloemen op eene brcede of korte as

Gemengdslachtig, m^t één- en tweeslachtige bloemen.

Genageld , voorzien van een duidelijkea nagel.

Geoord, met uitspringende lobben aan den voet.

Gepaard , twee aan twee bij elkander geplaatst-

Gepunt, aan den top voorzien van een als het ware afzonderlijk opgezet puntje.

Gerokte knol, beter vaste vliezig gerokte bol, onderaardsch stengeldeel met korte doch breede leden en met vliezige rokken, uit welks eindknop zich een bloem of bloeisteugel ontwikkelt of ontwikkeld heeft, en welks zijknoppen , even als de klisters van een bol, weder nieuwe gerokte knollen vormen.

Gesleufd, met langwerpige diepten, sleuven, voorzien.

Gesloten scheede , scheede die door vergroeijing der randen tot een gesloten koker is geworden.

Gespitst, zie: aangespitst.

Gespleten , met insnijdingen die van den rand tot de helft of verder, maar niet geheel tot de middeluerf of den voet doordringen.

Gespoord, met een of meer sporen voorzien; zie: spoor.

Gesteeld , met een steel voorzien.

Gestraald, vooizien van lijnen of afwisselende ribben en sleuven die uit het middelpunt als stralen naar den omtrek loopen.

-ocr page 564-

546

Getand, enkel aan den rand ingesneden, met spitse gelijk-beenige uitstekende deelen, tanden.

G-etepeld, met tepels (kleine stomp kegelvormige verhevenheden) bezet.

Gevind blad, samengesteld blad, waarvan de blaadjes aan weerszijden langs eene gemeenschappelijke spil zijn aangehecht.

Gevorkt, in tweeën gesplitst, of uit gevorkte deelen samengesteld.

Gevleugeld , met een of meer vleugels voorzien.

Gewimperd, met wimpers voorzien.

Gezaagd, aan den rand met ongelijkbeeniga tanden, waarvan het kortste been naar de zijde van den top (of naar den voet: achtervjaarts gezaagd) van het deel waaraan zij voorkomen gelegen is.

Golfswijs ingesneden , met stompe insnijdingen en stompe slippen.

Graanvrucht , droge niet openspringende éénzadige vrucht, waarin het zaad met den vruehtwand vergroeid is.

Groefje, kleine diepte aan de oppervlakte.

Grijnzende bloemkroon, tweelippige bloemkroon met tot elkander nijpende lippen.

Gynobasium , voet van den stijl tusschen de afdeelingen van het vruchtbeginsel der Boragineae en labiaiae.

Haar, dun draadvormig aanhangsel van de opperhuid.

Haarkrans , krans van haren.

Haarkuif, zie kuif.

Haarpunt, punt die in een haar uitloopt of door een haar gevormd wordt.

Haarring , kring van haren.

Half eylindervormig, verlengd, aan de ééne zijde plat, aan de andere zijde bol.

Half-hartvormig, met één stompe voetlob.

Half-pijlvormig, met één spitse voellob.

Handdeelig, met insnijdingen die van den rand naar den voet gericht zijn en zich tot zeer nabij dien voet uitstrekken.

Handlobbig, gelobd, met naar den voet van het blad gerichte insnijdingen.

-ocr page 565-

547

Handspletig, met insnijdingen die van den rand naar den voet gericht zijn en zich tot de helft van dien afstand of nog verder, doch niet tot aan de onmiddellijke nabijheid van den voet uitstrekken.

Handvormig, samengesteld uit onderling geheel vrije dee-!en (blaadjes), die aan den top van een gemeenschappelij-ken bladsteel zijn geplaatst.

Hangend, met den top naar den voet, en met den voet naar den top gekeerd van het deel waarop het is vastgehecht.

Hartvormig, met twee stompe door eene spitse of bijua spitse insnijding gescheiden lobbeu aan den voet.

Hauw, tweehokkige vrucht met wandstandige zaadlijsten en een zoogenoemd valsch tusschenschot, met Iwee kleppen openspringend die van onderen het eerst loslaten, terwijl de zaadlijsten op de randen van het tusschenschot achterblijven. In het algemeen ook de vrucht der Crudferae, al springt deze niet of met leden open (lidhauw).

Heohtkliertjes, kleine kleverige kliertjes die bij de Or-chideae en Asclepiadeae de stuifmeelklompjes aau de slem-pelzuil doen kleven.

Heehtrank, draadvormig orgaan, iu de plaats komende van een blad- of stengeldeel dat zich om andere voorwerpen slingert cn zich om deze vasthoudt.

Heehtwortel, wortel die zich aan de oppervlakte van een of ander voorwerp vasthecht en daardoor de plant, quot;waaraan hij toebehoort, steun verschaft.

Helmbindsel, gedeelte van den helmknop tnsschen de helmhokjes.

Helmdraad, het onderste gedeelte van een meeldraad tot aan den helmknop.

Helmhokjes, hokjes van den helmknop, die het stuifmeel bevatten.

Helmknop, bovenste gedeelte van den meeldraad, doorgaans duidelijk van het onderste gedeelte (helmdraad) gescheiden, soms ook zonder helmdraad voorkomend, waarin bet stuifmeel wordt voortgebracht.

Hokverbrekend, met overlangsche spleten openspringend, zoodat elke spleet het midden van een hokje treft.

Honigbakje, bijzondere organen in de bloem, die honig afscheiden ; ook het deel van een bloemblad of ander bloem-orgaan, dat honig afscheidt.

-ocr page 566-

548

Honiggroefje, honigafscheidend groefje in een hloem-blad.

Honigschub, schub die honig afscheidt; ook schub die een honiggroefje bedekt.

Hoofdje, vereeniging van zittende deelen aan den top van eene gemeenschappelijke as.

Hoofdribben, voornaamste ribben, in tegenstelling van bijribben, beide overlangsche verhevenheden op de vrnch-ten der Vmbelliferae. Elke vrnchthelft kan 5 hoofdribben hebben, eene in het midden op den rag, twee aan de randen en twee tusschen elk van deze en de rugrib. Tus-schen deze 5 ribben kannen bijribben voorkomen, in het midden van elke tusschenruimte I, dus in het geheel 4. Zijn er enkel bijribben aamyizii;, dan worden deze aan haar even getal als zoodanig herkend.

Hoofdvormig, bolvormig, aan den top van een dunner, cylinder- of zuilvormig deel.

Horens, min of meer uiteenwijkende toppen, die uit een breeden voet naar boven dunner toeloopen.

Huikje, deel van den top van den wortel, dat dezen als een vingerhoed omgeeft.

Hygroseopiseh, door opneming en verlies van vocht van vorm veranderend.

Hypogynisoh, onderstandig, onder het vruchtbeginsel uit den bloembodem ontspringend.

Infloreseentie, bloeiwijze.

Ingerold, ingebogen, naar binnen gerold, gebogen.

Ingesnoerd, voorzien van een of meer vernauwingen , in dwarse richting.

Internodium, stengellid , stuk van den stengel tnsschen twee opvolgende knoopen. Zie: geleed.

Juk, paar tegenoverstaande blaadjes van een gevind blad.

Kaal , onbehaard.

Kaf blaadje , zie: kafje.

Kafnaald, naald, ontspringend uit een kafje.

Kafjes, eenigszins droge, vliezige of stijve schut- en bloem-dekblaadjes.

-ocr page 567-

549

Kafsehubbou, zie: kaf es.

Kamvormig, met even als de tanden van eene kam recht afstaande lijnvormige slippen of deelen.

Katjo, aartje met eenvoudige, eenslaehtige bloemen, dat na den bloeitijd in zijn geheel afvalt.

Keel, van kelk of bloemkroon, de grens tusschen buis en zoom.

KegGl, vrucht of verzameling van vruchten (of vrouwelijke bloemen) bestaande uit houtige op eene gemeenschappelijke spil geplaatste schubben, waarop of waartusscheu de voort-plantingswerktuigen zich bevinden.

Kegelsohubben, schubben van een kegel.

Kegelvormig, uit een rond grondvlak spits toeloopend.

Kelk, buitenste doorgaans groene krans van een dubbel bloem-dek, onmiddellijk buiten de bloemkroon.

Kelkbuis, zie: buis.

Kelkkafjes, dekschubjes bij de Gr amine ae i die een of meer bloempjes (tot een aartje vereenigd) insluiten.

Kelkkeel, zie: keel.

Kelkslippen, vrije stukken van een gespleten of verdeelden kelk, het laatste nauwkeuriger, kelkdeelen.

Kelkzoom, zie: zoom.

Kiel, scherpe kant (overeenkomstig met de kiel van een schip). Ook het onderste (voorste) paar vrije of vergroeide bloembladen bij de Papilion ace a e,

Kiemknopjes, vleezige knopjes onder den grond.

Kiemwit, meelig, hoornachtig, hard of vlcezig weefsel, dat bij sommige zaden behalve de kiem en hare zaadlobben, binnen de zaadhuid aanwezig is.

Klep, gedeelte van den zijwand van een vrucht of lielmknop, dat bij het openspringen van deze organen, van de naastliggende deelen minstens van twee zijden wordt losgemaakt, en of in zijn geheel afvalt of naar buiten buigt, en alzoo aan de zaden of het stuifmeel uitgang verleent.

Klierborstels , borstels op welker top, of in welker voet een klier gezeten is.

Klieren, uitwendig afscheidende organen van de planten, meestal kennelijk door een kleverig vocht dat zij afschel-

-ocr page 568-

550

den, of inwendige, zich tegen het licht vertoonende als doorschijnende stippen.

Klierharen, haren die, doorgaans aan hun top, een kleverig vocht uitzweeten.

Klimplant, plant die zich of door middel van hechtranken of met hechtwortels tegen andere voorwerpen opheft.

Klisters, knoppen van een bol, die later zelfstandig kunnen worden en nieuwe bollen vormen.

Klokvormige bloemkroon of kelk, kelk of bloemkroon met 1—2 maal langer dan breede, uit een komvor-migen voet rolronde buis en zacht uitgebogen zoom.

Kluisjes, deelen van eene splitvrucht die zich met eene spleet openen.

Kluwen, zie; bloemklnwen.

Knikkend, aan den top horizontaal afgebogen, of op zoo-danigen top gezeten.

Knodsvormig, overa! cirkelvormig in doorsnede, naar boven geleidelijk dikker en met stompen top.

Knollen, in beperkten zin: dikke en vleczige , kortgelede uiteinden van de takken eens onderaardschen stengels; algemeen : korte en dikke, vleezige onderaardsohe asorganen.

Knoopen , in \'t algemeen ; aanzwellingen, die op min ot meer regelmatige afstanden terugkeeren ; in het bijzonder ; de plaatsen van den stengel, waar de bladen zijn aangehecht.

KnOOpig, in het algemeen: met elkander regelmatig afwisselende aanzwellingen en dunnere gedeelten; in het bijzonder van een stengel: met door hun dikte duidelijk in het oog vallende knoopen.

Kokervrucht, eenhokkige meerzadige vrucht met eene zaadlijst, langs eene naad (gewoonlijk de buiknaad) openspringend.

Kolf, zie : bloeikolf.

Komvormig, hol en omstreeks van de gedaante van een hal ven bol.

Kraag, vlakke rand om eenig deel, dicht onder den top.

Kraakbeenig, hard en eenigszins taai.

Krans, vereeniging van deelen die op dezelfde of op ongeveer dezelfde hoogte rondom eenig ander deel zijn gerangschikt.

-ocr page 569-

551

Kroon, zie: bloemkroon ouder: bloemdek; 2° bijkroou: ver-eeniging van vrije of vergroeide bijkroonbladen.

Kroonbuis, zie: buis.

Kroonkafjos, kafjes behoorende bij de afzonderlijke bloemen der Gramineae.

Kroonslippen, vrije toppen der bloembladen van eene ingesneden of verdeelde bloemkroon.

Kroonzoom, zie: zoom.

Kruidachtige stengels, groene en teedere stengels, gelijk die van de eenjarige planten en de jonge loten van boomen en heesters.

Kruikvormig, buikig-buisvormig, met versmalde keel.

Kruipend, op den grond nederliggeod en daarin bijwortels drij veu d.

Kuif, bundel haren, op den top van eenig deel voorkomende of ook lager ingeplant, doeli boven den top uitstekende.

Kussenvormig, lichamelijk uitgebreid; van onderen plat, boven vlak of bol, maar altijd minder hoog dan breed.

Kwastvormig, aan den top met talrijke rondom reeht afstaande baren bezet.

Lancetvormig, vlak, langer dan breed, in het midden het breedst en met gebogen zijden , boven en beneden spits.

Langwerpig, 24 maal langer dan breed, met een eind-weegs eveuwijdige zijden , afgerouden voet en stompen top.

Xiid, onderdeel van een geleed voorwerp, stengellid, st.uk van den stengel tnssehen twee knoopen.

Lidpeulen, peulen die door dwarse scheidingen, doorgaans reeds in onrijpen toestand door insnoeringen aangewezen , in stukken uiteenvallen die elk niet meer dan één zaad bevatten.

Liervormig, vinspletig, vindeelig of gevind met aanmerkelijk grooter eindblaadje of eindlob.

Lintbloempjes, bloempjes (bij de Composilae) met lintvormige , d. i. van boven vlak uitgespreide bloemkroon.

Lip , zie tweelippig; ook het eene bloemdekblad der Orchi-deën, dat, van de overige in vorm verschillend, naar beneden hangt, zelden naar boven is gericht.

Lijnvormig, vlak, lang met betrekking tot de breedte, en (behalve aan de uiteinden) overal even breed.

-ocr page 570-

552

Lobbig, zie: gelobd.

Lobben: vrij uitstekende stukken tussclien de inhammen van eeu gelobd deel.

Loos, niet voortbrengende wat het in den regel voortbrengt, b.v. schutblaadjes zonder bloemknop in deu oksel.

Losbladig, kelk, bloemkroon of blocmdek, waarvan de bladen niet met elkander vergroeid zijn.

Maskervormig , zie ; gemaskerd.

Mediane kroonkafjes, kroonkafjes die naar de spil van het aartje zijn gekeerd.

Meeldraden, deelen der bloem, die het stuifmeel voortbrengen, en welker plaats, in eene volledige bloem, is tusschen den stamper en de bloemkroon.

Meerjukkig, met meer dan één jut.

Meerstralig, met meer dan één straal.

Melksap, ondoorschijnend, meestal wit, soms geel sap, dat bij sommige planten uit de doorgebroken grotne deelen vloeit.

Middelnerf, hoofdnerf van een blad, die zich van den voet naar den top uitstrekt.

Mislukt, niet gerakend tot zijn volkomene ontwikkeling.

Mond, zie: keel.

Naakt, onbedekt, b.v. eene bloem zouder bloemdelc, een stengel zonder bladen, een gemeenschappelijke bloembodem zonder kafjes of borstels.

Naald, stijf draadvormig of haarvormig naar boven spits toc-loopend deel, alleenstaande op den top, op den mg, of aan den voet van het deel waartoe het behoort.

Nagel, onderste gedeelte van een bloemblad, soms niet, soms duidelijk van het bovendeel, de schijf, onderscheiden.

Napje, blijvend omwindsel van de vrouwelijke bloemen (eu vruchten), van den eik en de andere Cupiliferae.

Napvormig, ongeveer hetzelfde als komvormig, maar een weinig vlakker.

Navel, een kuiltje in een bolvormige oppervlakte; de aanhechtingsplaats van een zaadkorrel aau het steeltje (navelstreng) dat zelf op de zaadlijst is aaugehecht.

Nerven, hoofdaderen van een bladorgaan.

-ocr page 571-

553

Kervig, (3 enz), voorzien van 3 of een amler getal in het bijzonder uitkomende nerven, die zich van den voet of van nabij den voet naar den top uitstrekken.

Hetaderig, zoo geaderd, dat de takjes der aderen met elkander een gesloten netwerk vormen.

Netrimpelig, rimpels die samen een netwerk vormen.

Miervormig blad, enz. met twee stompe lobban aan den voet, gescheiden door een eveneens geheel stompen inham.

Nootje, nootvrucht, droge CU harde eenzadige, niet openspringende vrucht, hetzelfde als dopvrucht.

Oksel, zie : bladoksel.

Okselstandig , staande in de oksels der bladen.

Omgekeerd drielioeklg, driehoekig met de punt naar beneden.

Omgekeerd eivormig , met afgeronden voet en stompen top, langer dan breed, en het breedst boven het midden.

Omgekeerd hartvormig , aan den top met eene spitse insnijding tusschen twee stompe lobben of slippen.

Omgekruld, omgerold, wanneer er niets bijgevoegd wordt, achterwaarts, d. i. naar buiten omgekruld of omgerold.

Omwindsel, krans of andere verzameling van dicht bijeen geplaatste soms vergroeide dekbladen, die gezamenlijk een zeker aantal bloemen of bloemstelen, soms ook slechts eene enkele bloem omgeven.

Onderstandig vruchtbeginsel, vruchtbeginsel, waarop de kelkbladen en verdere bloemdeelen staan iogeplant; onderstandige kelk, meeldraden enz.: ingeplant op den bloembodem, en met geen der andere bloemdeelen vergroeid.

Oneven gevind , gevind met een eindblaadje.

Ongeoord, zonder ooren.

Ongespoord , zonder spoor.

Ongewapend, zonder dorens, stekels of naalden.

Ongewimperd, zonder wimpers.

Onregelmatige bloemkroon of kelk, kelk of bloemkroon, waarvan de deelcn die naar verschillende kanten rondom het midden geplaatst zijn, ongelijke grootte of

-ocr page 572-

554

vorm , of beide tegelijk vertoonen , zoodat er slechts eéne richting is, waarin men den kelk of de bloemkroon in twee gelijke helften kan verdeelen.

Onvertakt, zonder takken.

Onvruchtbaar, zie; loos.

Oortjes, kleine uitstekende lobben aan den voet van blad-achtigo deelen.

Opgebogen, opstijgend, uit een min of meer liggenden voet recht naar boven gericht.

Opperhuid, dun doorschijnend vlies, het buitenste laagje van bladen , kruidachtige stengels , enz.

O verhangend , met den top naar beneden gebogen.

Overlangs, in de richting van boven naar beneden.

Overstaand© bladen, hetzelfde als tegenovergestelde bladen.

Papillen, kleine teedere verhevenheden op de oppervlakte.

Parasieten, woekerplanten.

Parelsnoervormig, met afwisselende dikteö en insnoeringen.

Pariëtaal, zie : wandstandig.

Penwortel, min of meer kegelvormige , naar beneden gerichte wortel, in het verlengde van den hoofdstengcl.

Peul, eenhokkige vrucht met éene dubbele zaadlijst langs den buiknaad, en langs dezen en den rugnaad in twee kleppen openspringend.

Pijlvormig , met spitse naar beneden gerichte voetlobben.

Pluim, samengestelde tros met wijde takken, ook wel elke samengestelde bloeiwijze rntt slanke wijd uitstaande takken.

Pollinia of stnifmeelklompjes, klompjes van verschillenden vorm bestaande uit aan elkander klevend stuifmeel.

Polygamisch of gemengdslachtig; mannelijke, vrouwelijke en tweeslachtige bloemen voortbrengend.

Priem VOrmig, cirkelvormig in doorsnede, naar boven in een spitse punt uitloopend; ook wordt het, in de plaats van elsvortnig, gezegd van een plat deel, dat naar boven geleidelijk in een spitse punt uitloopt.

Putrimpelig, netvormig gerimpeld met kleine mazen die zich als kleine kuiltjes of putjes vertoonen; een tussehen-

-ocr page 573-

655

toestand tusschen netvormig gerimpeld, waar de mazen wijder zijn, en pokdalig, waarbij de putjes meer op zich zelf staan.

Bandbloemen, bloemen aan den rand eener bloeiwijze geplaatst, waarvan de bloemen in één vlak gerangschikt zijn.

Randstandig, op den rand staande.

Badvormige kelk of bloemkroon, met zeer korte buis en daarop loodrechten zoom.

Eegelmatige bloemkroon of kelk, bloemkroon of kelk waarvan alle stukken rondom het midden gelijk zijn, en die men dus in verschillende richtingen in gelijke helften kan verdeden.

Ribben , overlangsche verhevenheden.

Rimpels, langwerpige verhevenheden aan de oppervlakte, die in verschillende richtingen of aan elkander evenwijdig of verschillend gebogen en netvormig ineenvloeiend kunnen zijn.

Rolrond, langer dan breed, overal even dik, en met cirkelvormige doorsnede.

Rozet, schijnkrans.

Rudimentair, in volwassen toestand onvolkomen ontwikkeld.

Rugnaad, van beneden naar boven loopende lijn langs den rug van een enkelvoudigen of van elk deel van een meer-hokkigen stamper.

Rugrib, (bij de Vmbelliferae) rib, juist op het midden van een deelvrnchtje geplaatst, dus juist tegenover de plaats waar de deelvruchtjes aanvankelijk aan elkander verbonden zijn.

Rugzijde, zijde, afgekeerd van het verlengde der as, waarop het deel is ingeplant; bij losse stamper.s\'(of vruchten) met cene wandstandige zaadlijst is het de zijde tegenovergesteld aan die waar zich de zaadlijst bevindt, bij een meerhokkigen stamper of vrucht is de rug van elke af-deeling het midden van hare buitenzijde; van een blad; hetzelfde als achter- of benedenvlak.

Ruitvormig, begrensd door vier gelijke rechte lijnen die elkander nan den top en den voet van het deel met scherpe hoeken snijden.

Samengesteld blad, blad waarvan de schijf tot aan de

-ocr page 574-

556

miJdelnerf (hladspil) of tot aan den top van den bladsteel (gemeenschappelijke bladsteel) in geheel van elkander gescheiden blaadjes is verdeeld.

Samengestelde tros, aar, soherm enz., tros enz. waarvan de zijtakken op nipuw trossen enz. vormen.

Schaafswijs ingesneden, ingesneden met stompe inhammen, en naar achteren gekeerde apilse slippen.

Scheede, zie bladscheede en bloeischeede.

Sch.erm, bloeiwijze bestaande uit gesteelde bloemen aan den top van eene gemeenschappelijke as; zijn deze assen zelve weder gezamenlijk op den top van een gemeenschappelijke as geplaatst, dan is het scherm dubbel.

Schlldvormig, vlak met aanhechting op de ondervlakte.

ScllOtelVOrmig , vlak met min of meer opgebogen raud.

Sehotverdeelend, wordt gezegd van eene meerhokkige zaaddoos, die zóó openspringt, dat de tusschenschotten worden gespleten in twee lagen, zoodat de hokjes, met het aan elk toebehoorend aandeel der begrenzende tusschenschotten, van elkander worden verwijderd.

Schutblaadjes, hetzelfde als dekblaadjes.

Schijf, 1° het bovenste, het meest vlak uitgebreide deel van een blad of bloemblad; 2° het middelste gedeelte van een bloemkorfje, in tegenstelling van den rand; 3° op eene bijzondere wijze ontwikkelde gedeelten van den bloembodem.

Schijfbloemen, middelste bloemen van een bloemkorfje, in tegenstelling met de randbloemen die den rand innemen, en een verschillenden vorm kunnen hebben.

Schijnbes , sappig lichaam dat het voorkomen van eene bes aanbiedt, maar niet door den stamper of de stampers zeiven gevormd is, b.v. de sappige bloembodem van de aardbezie.

Schijnkransen , vereenigingen van bloemen of andere dee-len die op het eerste gezicht een krans schijnen te vormen, maar inderdaad niet, gelyk hij een echten krans, afzonderlijk op dezelfde hoogte van den omtrek uit eene zelfde gemeenschappelijke as ontspringen.

Sikkelvormig, begrensd door twee boogjes die met de holle zijde der bocht naar denzclfden kant gekeerd zijn en elkander met scherpe hoeken snijden.

Skelet, wordt genoemd het geheel der nerven en aderen van een bladorgaan.

-ocr page 575-

557

Slingerplant, plaat waar/an de stengel zich om aodere voorwerpen slingert, en aldns een stenn verkrijgt tot verder opstijgen.

Slippen, vrijo stukken van een gespleten of verdeeld orgaan.

-slippig (2- enz.), in twee of meer gespleten (of ook wel gedeeld).

Snavel, puntig uitstekend lichaam op of nabij den top van eenig deel waaraan het toebehoort.

Spatelvormig, vlak met versmalden voet en stompen top.

Spil, de hoofdas van eene bloeiwijze; de gemeenschappelijke steel waaraan de blaadjes of deelen van een gevind of vindeelig blad zijn aangehecht; ook as eener vrucht.

Spiesvormig, met spitse, horizontaal afstaande voetlobben.

Spits, aan den top een scherpen rechtlijnigen hoek vormend.

-spletig (2-, 3- enz.), door insnijdingen die van den rand naar den voet of de middelnerf van het blad tot of voorbij het midden gaan in 2, 3 enz. slippen verdeeld.

Splitvrueht, droge vrucht met cenzadige hokjes, die bij rijpheid van elkander worden afgescheiden, en elk afzonderlijk kunnen geopend worden (2- of meerkluizige splitvrueht) of gesloten blijven (2- of meernotige splitvrueht).

Spoor, 1° kegel- of zakvormig, aan het uiteinde gesloten aanhangsel van eene bloemkroon of kelk; 2° stoHijne korrel , waardoor de spoorplanten zich vermenigvuldigen.

Spoorhuisjes, deelen, waarbinnen, bij de hier behandelde spoorplanten, de sporen worden gevormd.

Spoorvrucht, al of niet openspringend orgaan, waarbinnen bij sommige spoorplanten de spoorhuisjes liggen opgesloten.

Staart, draadvormig, buigzaam, vaak behaard verlengstuk, meestal op den top van eenig plantendeel voorkomende.

Staartjes van pollinia, draadvormige steeltjes waarin de po!-linia van sommige Orchide\'én uitloopen.

Staminodium of valsche meeldraad, vervormde meeldraad, die geen stuifmeel voortbrengt.

Stamper, het orgaan of de organen in het midden der bloem in welks onderste gedeelte (vruchtbeginsel) de eitjes worden gevormd, en op welks top (stempel) het stuifmeel wordt opgevangen.

Steenvrucht, van buiten sappige of vezelige vrucht, maar

-ocr page 576-

558

van binnen met een houtigen balden wand (sleen) om do holte of de holten die de zaden bevatten.

Stekelpuntje, een klein hard stekend puntje aan den top van eenig deel.

Stekels, harde puntig uitloopende uitsteeksels der opperhuid.

Stempel, bovenste gedeelte van den stamper, dat het stuifmeel opvangt, en zich in den bloeitijd door eene kleverige oppervlakte doet kenuen.

Stempelkussen, vleezig deel ouder den stijl of onder het vruchtbeginsel.

Stempelzuil, lichaam bij sommige bloemen gevormd door samengroeiing van stijl en helmdraden, waarop dus zoowel de stempel als de helmknoppen staan.

Stengelstandig, op den stengel ingeplant.

Sterharen, korte haren met zijtakken die straalswijze uitgespreid staan.

Stervormig, bestaande uit deelen die zich straalswijze uit een middelpunt naar den omtrek uitstrekken. Zie verder : radvormig.

Steunblaadjes, bladachtige organen aan weerskanten van den voet van een bladsteel, somwijlen aan dien bladsteel zelven aangegroeid.

Straalbloemen, de randbloemen bij sommige bloeiwijzen, waar de bloemen in één plat of gewelfd vlak gelegen zijn, en de randbloemen zich door hunnen vorm van de andere onderscheiden.

Straalvormend wordt gezegd van randbloemen die in het geval verkeeren , onder: straalbloemen beschreven.

Stralen, in \'t algemeen deelen of lijnen, die zich uit een middelpunt naar alle zijden van den omtrek uitstrekken, in \'t bijzonder de enkele haren van het vruchtpluis bij Compositae enz., de takken van het bloemscherm bij de TJmbelliferae.

Striemen, langwerpige overlangsohe holten in den vrucht-wand der Vmbelliferae, die niet eene vluchtige olie zijn gevuld.

Stomp wordt de top van eenig deel genoemd die door een ronde lijn of gebogen oppervlakte, met de bocht naar buiten , begrensd wordt.

Stroosohubben, droge eenigszins harde of vliezige schubben.

-ocr page 577-

559

Stuifmeel, fijn geel of amlers gekleurd poeder, in de helmknoppen gevormd, en dat, op den stempel opgevangen, de ontwikkeling der eitjes in het vruchtbeginsel tot zaden veroorzaakt.

Stijl, gedeelte van den stamper, tusschen het vruchtbeginsel en den stempel.

Stylkussen, eenigszins aangezwollen deel, waaruit (bij de Vmbelliferae) de stijlen oprijzen.

Symmetriek of zijdelings symmetriek, wordt gezegd van een bloem enz., die door één vlak in twee gelijke helften, een rechter- en linkcrhelfl kan worden verdeeld. Hetzelfde wordt bedoeld met: onregelmatig, in tegenstelling van regelmatig of symmetriek rondom de as; d. i. zoo, dat alle deelen rondom de as aan elkander gelijk zijn.

-tallig (2, 3- enz.), wordt gezegd van een handvormig blad, dat uit 2, 3 enz. blaadjes is samengesteld; voorts van een bloem, waar de kranzen hetzelfde getal 2, 3,4 enz. of de veelvouden daarvan vertoonen , onverschillig of de deelen van eiken krans vrij zijn of met elkander vergroeid.

Tanden, uitstekende deelen (spits en ongeveer gelijkzijdig, wanneer het tegendeel er niet bij vermeld wordt) aan den rand van een blad of ander deel.

Tegenovergestelde bladen , bladen , die twee aan twee tegenover elkander op denzelfden knoop van den stengel staan ingeplant.

Tepel, kleine kegelvormige verhevenheid.

Teruggeslagen wordt een tak, kelkblad enz. gensemd, dat met een scherpen hoek achterwaarts naar beneden is gericht.

Tolvormig, uit een omgekeerd kegelvormigen voet naar boven verbreed en met een stompen top.

Tongetje , vliesje op de grens van de sqheede en de schijf van het blad der Gramineae.

Top, uiteinde van eenig orgaan , dat aan diens aanhechtings-punt is tegenovergesteld.

Topdoorn, aan den top (vau een tak) geplaatste doorn.

Topslip, eindelingsehe slip van een ingesneden of verdeeld blad.

Trechtervormig, bloemkroon enz. die uit een zeer smal-len voet naar boven geleidelijk wijder wordt.

-ocr page 578-

560

Trompetvormig, bloemkroon met een vlakke kroon, loodrecht op een lange dnnne bnis.

Tros, bloeiwijze vim gesteelde bloemen rondom eene verlengde spil.

Tuil, bloeiwijze bestaande uit bloemstelen die op verschillende hoogte uit eene gemeeaschappelijke as onts pringen maar ongelijk in lengte zijn, zoodat de bloemen toch ongeveer in één vlak komen te liggen.

Tuitje, kokertje, gevormd uit aan weerskanlen met elkander vergroeide steunbladen, dat den stengel een lager of korter eind insluit, boven de aanhechtingsplaats van het blad, waaraan het tuitje toebehoort.

Tussehenschot, afscheiding tusschen de holten van een helmknop, vruchtbeginsel enz.

Tweebroederige meeldraden , met in twee bundels (waarvan een door een enkelen meeldraad kan zijn vertegenwoordigd) vergroeide helmdraden.

Tweehoornig, aan den top uitloopende in twee uitsteeksels of horens,

Tweehuizig , met enkel mannelijke bloemen op het ééne, enkel vrouwelijke op het andere voorwerp derzelfde soort.

Tweelippig, niet een in twee stukken verdeelde zoom, waarvan het eene, bovenlip, naar boven (naar de as), het andere, onderlip , naar beneden is gekeerd.

Tweemaehtige meeldraden, 2 groote en 2 kleine meeldraden.

Tweeslachtig, voorzien van meeldraden en stampers in dezelfde bloem.

Tweesnijdend of tweesnedig, aan weerszijden met een scherpen kant.

Uitgerand (bhid, enz.) aan den top met eene ondiepe insnijding.

Uitgesehulpt, (bladrand), met breede doch ondiepe stompe insnijdingen tusschen spitse tanden.

Uitgetrokken (blad), uitloopend in een lange punt, door holle zijden begrensd.

Uitstaande, ongeveer onder een hoek van 45° van de as, waarop het deel is ingeplant, of van dijns verlengde af-wijkendi

-ocr page 579-

561

Urnvormig (bloemkroon enz.), buikig en naar boven ingesnoerd.

Valsch tusschenscliot, tusscbenschot dat niet op de gewone wijze gevormd is, dus b.v. in het vruchtbeginsel, waar bet niet door de naar binnen geslagen randen der vruchtbladen gevormd is, maar door bijzondere uitgroeisels van uit hunne middeinerven , van de zaadlijsten, enz.

Valsche zaadrok of zaadmantel, zaadmantel die niet uit de navelstreng ontspringt.

Veelhoofdig, (wortel, eig. stengelvoet), op afzonderlijke kortledige takken verschillende rozetten van wortelbladen dragend.

Vertikaal, loodrecht r.aar boven gericht.

Verspreide bladen, bladen waarvan telkens slechts een aan den knoop van den stengel voorkomt, en die achtereenvolgens naar verschillende zijden zijn gericht.

Viermachtige meeldraden, 4 lange meeldraden en daarbuiten 2 korte.

Viltig, met dicht ineengeweven zachte haren bedekt.

Vindeelig , in de richting van den rand naar de middclnerf en tot nabij de middelnerf injefneden.

Vinnen, de blaadjes van een gevind blad.

Vinspletig, in de richting van den rand naar de middelnerf, en tot halverwege of nog dieper, gespleten.

Vlagje, bovenst (naar de. as gekeerd) bloemblad, verschillend in vorm van de overige , bij vlindervormige bloepen.

Vlak uitstaande, oen rechten hoek makendé met de as waarop het deel is ingeplant of met haar verlengde.

Vleezig, dik, zacht cn sappig.

Vleugels, zijdelingschc bloembladen in de vlindervormige bloem, voorts vliezige aanhangsels,, of uitbreidingen van cenig deel (stengel, vrucht) dat overigens niet vlak en dun is.

Vlindervormige bloemkroon, zie: pag. 5G, no. 28,

Papilionaceae.

Voeg, oppervlakte waarmede de dcelen van eene splitvrucht oorspronkelijk aan elkander zijn verbonden.

Voegstriemen, striemen op de voegzijde.

Voegzijde, de zqde waarmede do deelen eener splitvrucht

25

-ocr page 580-

562

naar elkander zijn gekeerd (tegenovergesteld aan de rugzijde: TJmbeUiferae).

Voet, of basis, het uiteinde waar eenig deel is vastgehecht aan het orgaan waarop het is ingeplant.

Voetlobben, lobben aan den voet.

Voetvormig, handvormig, doch met dit verschil dat de beide uiterste blaadjes (of slippen) op de naastliggende staan ingeplant.

Vruchtbaar, voortbrensende hetgeen door het orgaan in zrn regelmatige ontwikkeling wordt voortgebracht, de meeldraden stuifmeel, de vruchten en vruchtliokjes zaden.

Vruchtbeginsel, onderste deel van den stamper dat de eitjes bevat.

Vruchtbladen, bladorganen waaruit de stamper is samengesteld.

Vruchtbodem, hetzelfde als bloembodem.

Vruchtdrager, deel boven den bloemsteel, dus binnen de bloem gevormd. en van anderen vorm dan de gewone vruchtbodem, dat de vrncht of de deelen eener splitvrucht draagt.

Vruchtkluisjes, kluisjes.

Vruchtnavel, aanhechtingsplaats van eene vrucht of van elk onderdeel eener splitvrucht.

Vruchtpluis, een krans van haren op de vruchtjes der Compositae.

Vruchtwand, het gehcele lichaam der vrucht dat buiten om de holte of de hokjes gelegen is.

Vrij, niet met eenig ander deel vergroeid.

Wandstandig, tegen den wand geplaatst.

Weerloos, ongewapend.

Wigvormig, vlak, en naar den voet met rechte zijden geleidelijk smaller wordend.

Wimpers, op eene rij geplaatste haren aan den rand van eenig deel.

Windend, zich om andere voorwerpen slingerend.

Woekerplant, plant die haar voedsel ait eene andere plant trekt.

Wollig, met losse kroeze haren bedekt.

-ocr page 581-

563

quot;Wortelbladen, bladen die dicht bij den grond nit het onders(e gedeelte van den stengel ontspringen; of ook wel onder den grond zijn aangehecht, maar waarvan de bladaehijf in elk geval boven den grond te voorschijn komt.

Wortelrozet, vereeniging van dicht opcengeplaatste bladen , die uit het ondereinde van den stengel, dicht bij den wortel , ontspringen.

Wortelstandlg, zeer nabij den wortel uit het ondereiade van den stengel ontspringend.

Wortelstok , in \'t algemeen elk onderaardsch stengelgedeelte , maar meer bijzonder een kruipende , d. i. horizontale en nit de knoopen bijwortels drijvende onderaardsche stengel.

Zaaddoos , droge openspringende vrucht, die in zijne ééne holte of in elk zijner hokjes meer dan e\'én zaad bevat.

Zaadlobben , vleezige bladorganen van de kiem , die bij de kieming onder den grond blijven of zich daarboven verheffen en waaruit het jonge plantje zijn eerste voedsel put.

Zaadlijsten , die plaatsen in het vruchtbeginsel waarop de eitjes (bij de vrucht de zaden) zijn vastgehecht.

Zaadmantel, buitengewoon omhulsel om een zaadkorrel (buiten de gewone, meest uit twee lagen bestaande zaad-schil, en later dan deze gevormd) dat den zaadkorrel geheel of gedeeltelijk omgeeft.

Zaehtharig, bedekt met zachte en korle aangedrukte of een weinig afstaande haartjes.

Zittend, ongesteeld; van stempels wordt het gezegd als er geen stijl is, dus de stempel onmidddellijk op het vruchtbeginsel staat.

Zoom, bovenst gedeelte van een vergroeidbladigen kelk of bloemkroon, door zijne insnijdingen of door zijn vorm zich onderscheidende van het onderste gedeelte of buis.

Zuiltje , recht opstaand middeldeel, waarop of waarom henen andere deelcu zijn geschaard.

Zuilvormig of prismatisch , begrensd door overlangsche platte vlakken cn aan elkander evenwijdige kanten.

Zwaardvormig, een weinig gebogen, breed lijn- of lan-cetvormig, tweesnedig blad, dat met eene der sneden naaide as is gekeerd.

Zijdeacbtig , van haren: zacht en glanzig, naar ééne richting

-ocr page 582-

584

uitgestrekt; van eene oppervlakte; bedekt met zacht een glanzige aangedrnkte , naar één kant gerichte haren.

Zijdelings symraetriek , zie: svmmetriek of onregelmat ig.

Zijdelingsoh , 1quot; in tegenstelling met einilelingsch: aan de zijden (niet aan den top) van eenig ander deel ingeplant ; 2° in tegenstelling van achterste en voorste : wonlt altijd gerekend met betrekking tot de as, waaruit ?ijde-lings het geheel, welks deelen bedoeld worden, ontspringt, li.v. bij bloemdeelan met betrekking tot de as, waarop de bloem , als zijbloera gezeten is.

Zijspruit, z\'jilelingsch uitspruitsel (in \'t bijzonder ook nit-looper) uit den stengel.

-ocr page 583-

Alphabetisclie Bladwijzer. 1)

Acer

Aceras

Acerineae. 20

Achillea

Aoonitum

Acorus

Actaea

Adianthum

Adonis

Adoxa

Aegopodium

Acsculus

Aethnsa

Agritnonia

Agiostemtna

Agroatis

Aita

Ajnga

Alchemilla

Alisma

Alismaceae. 98

Allinm Alnus Alopecurus Alsine

Alsineae. 14

Althaea A lyssum

Amarantaceae. 82

Amaraiitus

Amaryllideae. 108 Ambrosiaeeae, 55

Amelanchier Arami

Ampelideae. 22 Amygdaleae. 29

Pas. 149 446 149 290 88 440 86 535 77 201 244 149 249 203 134 449 503 373 207 428 428 458 421 496 139 134 146 112 384 384 451 314 210 244 150 185

Anocamptis

Anagallis

Anchnsa

Andromeda

Anemone

Anethuni

Angelica

Anthetnis

Antirrhineae. 73

AatJirhinuni

Anthoxanthum

Authriscus

Ad thy 11 is

Apera

Apiura

Apocyneae. 65 Aquifoliaceae. 62

Aqnilegia Arabia

Araliaceae. 47

A ren a ria

Aristolochieae. 87

Aristolochia

Arnica

Arnoseris

Aroideae. 105

Arrhenatherum Artemisia Arum Asarum •

Asclepiadeae. 64

Asclepias

Asparagineae. 109

Asparagus A sperugo Aspcrula

Pag. 445 378 335 319 76 252 251 290

347

348 496 256 167 500 242 325

324 85

104 260 140

400

401 293 303

439 505 288

440 401

325 £25 452 452 333


1

De cijfers, onnmlcUllijk achter lie namen der Familiên geplaatst, w(jiei\\ de noramers van (leze ttuu.

-ocr page 584-

566

Aspidium

Asplenium

Aster

Astragalus

Atriplex

Atropa

Avena

Ballota

Balsamineae. 24

Barbarea Barkhansia Batrachinm Bellis

Berberideae. 2

Berberis

Berula

Beta

Betoniea

Betula

Betulineae. 94

Bidens

Blechnum

Blitum

Boragineae. 69

Borago

Botrychium

Brachypodium

Bras si ca

Braya

Briza

Bromus

Bryonia

Bunias

Bupleurum

Butomeae. 99

Butomus

Buxus

Cakile

Calamagroslis

Calamintba

Calendula

Calepina

Caila

Callitriche

Callitrichineae. 36

Pag.

Cailuna

320

Caltha

84

Cameiina

114

Campanula

316

Campanulaceae.

57

315

Cannabis

400

Caprifoliaceae. 50

261

Capsella

119

Cardamine

105

Cardnns

299

Carex

471

Carlina

301

Carpinus

412

Carum

244

Caatanea

411

Cauealis

254

Celastrineae. 26

158

Centaurea

302

Centunculus

378

Cephalantbera

447

Cerastium

142

Ceratophylleae.

37

219

Ceratophylium

219

Chaerophyllum

257

Cbamagrostis

498

Cheirantbus

101

Cbelidonium

89

Chenopodiaceae

83

384

Cbenopodium

388

Cblora

327

Cbondrilla

308

Cbrysantbemum

291

Cbrysosplenium

232

Cicendia

328

Citborium

304

Cicuta

242

Cineraria

293

Circaea

216

Cirsium

296

Cistineae. 7

122

Cladiurn

467

Claylonia

223

Clematis

75

Clinopodium

363

Coeblearia

113


-ocr page 585-

567

Coelogloasum

Colohieaceae. Ill

Colchicum

Colutea

Comarum

Compositae. 54 Coniferae. 96

Conium Convallaria

Convoivulaceae. 68

Convolvulus Coriandrum Corispertnum

Corneae.48

Comus

Co ronilla

Corrigiola

Corydalis

Corylus

Corynephorus

Cotala

Crambe

Crassulaceae. 43

Crataegus Crepis Critlimam Crocus

Cruciferae. 6

Cncubalus

\'Cucurbitaceae. 39 Cupuliferae. 92

Cuscuta

Cynanchum

Cyuodon

Cyuoglossum

Cynosurus

Cyperaceae. 113

Cyperus

Cystopteris

Dactylis

Daphne

Datura

Daucus

Delphinium

Dianthus ,

Pag. 446 400 460

176 199 270 422

258 453 330 330

259 387

260 260

177

224 90

412 504 290 121

225 209 310 250 450

92 132 221 410 830 325 498 334 512

465

466 533 511 400 341 254

86 130

Digitalis Diplotaxis

Dipsaceae. 53

Dipsacus Doronicum Draba Drosera

Droseraceae. 10

Echinospermum Echium

Elaeagneae. 86

Elatine

Elatineae. 15

Elodea Ely mus

Empetreae. 88

Empetrum Endymion Epilobiura Epipactis

Equisetaceae. 115

Equisetum

Eranthis

Erica

Ericaceae. 50

Erigeron

Eriophorum

Eroiium

Erucastrum

Ervura

Eryngium

Erysimum

Erythraea

Eupatorium

Euphorbia

Euphorbiaceae. 89

Euphrasia

Evonymus

Fagus

Farsetia

Festuca

Ficaria

Filago

Eilices. 120

I\'ueniculum

Pag. 348 111 268 268 293 113 126 126 333 835

400 144 144 427 519

401 401 459 213 447 524 524

84 320 319 282 470 153 111 181 241 109 329 278 402 402 346 158 411 113 512 84 285 528 249


-ocr page 586-

568

Fragaria Prankenia

Frankeniaceae. 12

Fraxinus

Fritillaria

Fumaria

Pumariaceae. 5

Gtgea

Galanthus

Galega

Galeobdolon

Galeopsis

Galiusoga

Galium

Genista

Gentiana

Gentianeae. 66

Geraniaeeae. 23

Geranium

6e nm

Glaucium

Glaux

Gleehoma

Globularia

Globularieae. 79

Glyceria Glycirrhiza Gnaphalium Gramineae. 114

Grammites Gratiola

Grossularieae. 44

Gymoadenia Gypsophila HaliaDthus Halimus

Halorageae. 34

Hedera Heleocharis Helianlhemura Helichrysum Hel iotr opium Melleborus Helminth ia Helosciadium

Pag.

1 „

Pag.

199

; Heracleum

253

129

Herminium

447

129 1 Herniaria

224

324

Heaptris

107

456

■ Hieracium

311

91

Hierochloa

496

90

Himantlioglossum

445

457

Hippoeastaneae. 21

149

452

llippophaë

400

176

Hippurideae. 35

218

366

Hippnris

218

367

Holeus

504

285

Holostenm

140

264

Hordeum

519

166

Hottonia

3 79

327

Humulus

409

326

Hutchinsia

118

150

Hydrocharideae. 97

426

150

llydrocharis

426

189

Hydrocotyle

241

89

Hyoscyamns

340

380

Hypericineae. 19

147

505

Hypericum ,

147

380

Hypochoeris

307

3 80

Hystopus

364

509

Iberis

116

175

llex

324

287

Illecebrum

225

483

ImpaticDS

154

530

Inula

283

347

Irideae. 107

450

229

Iris

450

445 i

Tsatis

119

130 Isnardia

215

139 Isoëteae. 118

526

392 1

Isoctes

526

217

Jasione

315

260 Juglandeae. 81

410

467 ;

Juglans

410

122 j

Juncaeeae. 113

461

288 )

Juncagineae. 100

429

3.33 Jancns

461

85 |

Jnniperus

423

306

Knnulia

269

243

Kochia

388


-ocr page 587-

569

Koeleria

Labiatae. 75

Lactuca

Lamium

Lappa

Lapsana

Lalhraea

Lathyrus

Leersia

Lemna

Lemnaceae. ]03 Lentibularieae. 77

Leontodou

Leonurus

Lepidium

Lepigonum

Lepturus

Leucojum

Levisticum

Libanotia

Ligustrum

Liliaceae. 110

Lilium

Limnantbemum

Limosella

Linaria

Lineae. 16

Linura Listera

Lithospermura

Littorella

Lobelia

Lobeliaceae. 56

Lolium Lonicera

Loranthaceae. 49

Lotus

Lupinus

Luznla

Lychnis

Lycinm

Lycopodiaceae. 119

Lycopodiuin

Lycopsis

Lycopus

Pag.

503 Lyaimacma

356 Lythrarieae. 38

309 Lythrum 305 Majanthemum 300 Malachium 303 Malaxis 355 Malcolmia 183 Malva

499 Malvaceae. 17 437 Marrubiiim 437 Marsiliaceae. 116 374 Matricaria 305 Meilicago 371 Melampyrnm 117 Melica 138 Mclilotus 521 Mentha 451 Menyanthes 251 Jlercurialis 250 Mespilus 324 Milium 454 Möcliringia 456 Möenchia 327 Molinia 353 Monotropa 349 Monotropeae.. 61 145 MoDtia 145 Muscari 448 Myosotis 336 Myosurus 381 Myrica 314 Myrieeae. 95 314 Myriophyllum 521 Myrrhis 262 Najadeae. 102 260 Najas 174 Narcissus\' 166 Nardus 464 Narthccium 133 Nosturtiura 339 Neottia 527 Ncpeta 527 Neslia 335 Nicandra 360 Nicoliana

Pag. 377 220 220 454 143 449 107 145 145 370 526 291 167 345 507 169 359 326 406 209 602 139 142 511 331 321 222 459 336 78 421 421 217 258

435

436 451 521 459 102 443 364 120

340

341


-ocr page 588-

570

Nigel I a Naphar Nymphaea

Nymphaeaoeae. 3

Oenanthe Oenothera Oleaceae. 63 Omplialodes

Onagrarieae. 33

Onobrychis

Ouonis

Onopordon

Ophioglossum

Ophrys

Orchideae. 106

Orchis

Origanum

Orlaya

Ornithogalum

Oruithopus

Orohanche

Orobancheae. 74

Orobus Osmunda Oxalidea. 25

Oxalis

Panicum

Papaver

Papaveraceae. 4 Papillionaceae. 28

Parietaria

Paris

Parnassia

Paronyehieae. 41

Pastioaca

Pedicularis

Peplis

Petasites

Petroselinum

Peucedanum

Phalaris •

Phaseplus

Philadelpheae. 38

Philadelphus Phlenm

1!

J

I

Pag.

Phragmites

Pag.

85

502

88

Phytenma

316

87

Picris

305

87

Pilularia

526

247

Pimpinclla

245

215

Pinguicula

375

324

Pinus

423

834

Pirus

210

211

Pisum

182

178

Plantagineae, 81

381

167

Plantago

382

300

Plataneae. 93*

419

530

Platanns

419

446

Platanthera

446 381

441

Plumbagineae. 80

443

Poa

507

361

Polemoniaceae. 67

329

254

Polemonium

329

456

Polycnemum

387

178

Polygala

127

354

Polygaleae. 11

127

354

Polygoneae. 84

394

184

Polygonum

397

530

Polypodium

530

154

Polypogon

499

154

Polystiehum

531

494

Pomaeeae. 32

208

88

Populus

4l8

88

Portui aca

222

159

Portulaeeae. 40

222

408

Potameae, 101

430

453

Potamogeton

431

127

Potentilla

200

223

Poterium

208

253

Primula

379

345

Primulaceae. 78

376

220

Prunella

372

279

Prunus

185

242

Psamma

502

252

Ptcris

535

495

Pulegium

360

185

Pulicaria

284

221

Pulmonaria

336

221

Pyrola

321

497

Pyrolaceae. 60

321


-ocr page 589-

571

Quercus Kadiola

Banuneulaceae. 1

EiinuDoulus Kaphanus Kapistrum Reseda

Resedaeeae. 9 Bh.amneae. 27

Rhamous

Bhinanthaeeae. 72

Rhinanthus Rhynchospora Ribes Rosa

Rosaceae. 30

Rubia

Rubus

Rumex

Ruppia

Sagina

Sagittaria

Salieineae. 93

Salicornia Salix Salvia Salvioia

Salviniaceae. 117

Salsola Sambucua Samolus Sanguisorba

Sanguisorbeae. 31

Sanicnla Saponaria Sarothamnus Saxifraga

Saxifrageae. 45

Scabiosa • Scandix Scheuchzeria Schoberia Schoenus Scilla Scirpus

5ag.

Pag.

412

Scleranthaceae. 42

225

145

Sclerantlius

225

72

SclerocWoa

511

81

Scolopendriura

534

121

Scorzonera

307

121

Scrophularia

343

126

Scutellaria

372

126

Secale

519

15S

Sedam

226

158

Selitium

251

344

Sempervivum

229

346

Senebiera

119

467

Senecio

294

229

Serratula

301

203

Setaria

494

187

Sherardia

263

264

Silaus

250

190

Silene

132

394

Sileneae. 13

129

434

Silybum

298

136

Sinapis

111

429

Sisymbrium

107

413

Sinm

246

387

Smyrnium

259

413

Solaneae. 70

338

361

Solanam

339

526

Solidago

282

526

Sonchus

309

386

Sorbus

211

262

Spargauium

438

380

Spartina v

498

207

Speculiiria

317

207

Spergula

137

241

Spergularia

138

132

Spinacia

391

165

Spiraea

189

230

Spiranthes

449

230

Stachys

368

269

Statice

381

256

Stellaria

140

430

Stellatae. 51

263

386

Steuactis

281

466

Straliotes

426

457

Sturmia

449

468

Subularia

115


-ocr page 590-

572

Succisa

Pag.

Pag.

269

Typha

438

Symphilurn

335

Typhaoeae. 104

438

Tanacetum

289

TJlex

165

Taraxacum

308

Ulmns

409

Taxus

422

Umbelliferae. 46

232

Teesdalia

176

Urtiea

407

Tetragonolobus

115

Urtieaeeae. 90

407

Tencrium

373

Utrieularia

375

Thalictrum

75

Vaeeinleae. 53

318

Thlaspi

115

Vacciüium

318

Thriocia

304

Valeriana

267

Thymeleae. 85

400

Valerianaeeae. 52

267

Thymus

362

Valerianella

267

Thysselinum

252

Verbaseeae. 71

342

Tilia

147

Verbascurn

342

Tiliaoeae. 18

147

Verbena

374

Tillaea

226

Verbenaceae, 76

374

Torilis

255

Veronica

350

Tragopogon

306

Viburnum

262

Trapa

216

Vicia

17\'

Trientalis

377

Vinca

32

Trifolium

170

Viola

12

Triglochin

430

Violarieae. 8

12

Trigonella Triodia

169

Viscum

26

506

Vitis

15

Tritieum

517

Walilenbergia

31

Tulipa

455

Xanthium

314

Turgenia

255

Zannicheliia

435

Turritis

104

Zostera

436

Tussilago

278

VERliETERING.

pag. 45G regel 7 en 8 r. b. staat: „zonder groefjes,quot;

lees: „en honiggroefjes,quot;

pag. 456 regel 10 v. b. staat: „3 o/3,quot; lees: „2,3 of meer.

%

tf-

/

-ocr page 591-
-ocr page 592-
-ocr page 593-
-ocr page 594-
-ocr page 595-