-ocr page 1-
-ocr page 2-

L. octo

3650

-ocr page 3-

\\UNT GELUKKIG ZIJN,

fj. Jquot; \'Ais

TEIENDENWOOKD

TOT DEN

n LRISTELTTquot;EN WERKMAN,

^OOR

S. OVcu K5

Schrijver quot;quot;au „DE ARBEIDquot;.

AMSTERDAM, C. L. VAN LANGENHUYSEN.

1882.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

VOORBERICHT.

Bij het verschijnen van \' a „A ebeidquot;, voor wiens gunstig onthaal het m .-e » behoefte is aan de katholieke pers hier mi; i v (..3 brengen, stemden velen mijner vrieuder ; .■ r t-Jes1 in\' door den ZEerw.HeerH. din diens Woord

voorafquot; aldus geformuleerd: „de biad\'a|dtgt;; ■\' „niet benijdenswaardig lot en toestana va?, .-\'sxi „werkman gewijd, zijn wel de verdienstelijkste „\'t geheele boekje.quot;

Dit deed mij besluiten do samenstelling te beproeven van een uiterst beknopt werkje, uitsluitend de belangen van den werkman besprekend.

Aan de in „De Abbeidquot; daaromtrent ontwikkelde denkbeelden heb ik nieuwe toegevoegd, en zóó een geheel trachten te vormen van bemerkingen en wen. ken, die de werkman met veel vrucht zal kunnen behartigen.

Zal dit nederig boekske het door mij beoogde nut stichten? Ik kan niei; meer dan het hopen; maar ik acht het van mijne zijde geen vermetele bewering, dat het welslagen mijner poging vooral zal afhangen van den steun, dien zij ondervindt bij allen, die op het lot van den werkman meer onmiddelijken invloed kunnen uitoefenen.

LI QT HEEK CE R ftliKSUNIVfR^TElt

-ocr page 6-

ÏV

quot;Wanneer de leden zooveler liefdadige instellingen, die de roeping hebben aanvaard, het waarachtig ge luk vau den werkman naar beste krachten te bevorderen, wanneer de patroons, die er zoo overwegend belang bij hebbend , dat de werkman christelijk en tevreden leve, zich de geringe moeite willen geven deze enkele bladzijden onder de aandacht en in de handen te brengen van hem, voor wien zij werden geschreven, zal dit nederig boekske misschien nog veel goeds stichten.

Met dringend beroep derhalve op de medewerking van allen, die voor het welzijn van den werkman hart hebben, en onder het afsmeekenvan den goddelijken zegen, zend ik dit werkje zijne bestemming te ge-moet.

l)e Schrijver.

i,,.OLLis\', September 1882.

-ocr page 7-

INLEIDEND WOORD.

Het is een onbekende, niet waar, christelijke werkman , die door de volgende bladzijden een oogenblik gehoor bij u vraagt? Acht gij nadere kennismaking noodzakelijk? Mij dunkt, het moet u genoeg zijn te weten, dat ik uw vriend ben, dal uw welzijn innige belangstelling en deelneming bij mij opwekt, dat ik bereidwillig mijne geringe krachten tot uwe hulp beschikbaar stel.

la het weinig, wat ik tot uw best vermag, de goede meening en het oprechte hart, waarmee ik u dat weinige aanbied, zullen het, zoo hoop en vertrouw ik, van uwe zijde niet doen versmaden.

Anderen zijn door de fortuin in staat gesteld u door stoffelijke hulp aan zich te verplichten, mij staat die weg niet open Doch wie met de daad niet kan helpen, beproeve dit althans door nuttigen raad; en als eene zoodanige proeve bied ik u, christelijke werkman, dit kleine boekske aan.

Ontvang nog eens mijne verzekering, dat geen ander inzicht, dan de bevordering van uw waarachtig geluk, mij bij het schrijven dezer bladzijden bezielde ; en het is daarom dan ook, dat ik met u slechts in de ongekunstelde taal van een warm hart wensch te spreken.

De titel, door mij aan het hoofd van dit boekske geplaatst, zal u diens inhoud reeds doen raden. Ik wenschte u te overtuigen, dat uw nederige, geringe

-ocr page 8-

6

stelling in de maatBchappij u geen beletsel behoeft te wezen om gelukkig te zijn; ik wil mijn best doen de opvatting, in uwe kringen zoo algemeen verspreid, als zou het geluk hier beneden het uitsluitend aandeel der hoogere standen zijn, aan de werkelijkheid te toetsen, om op die wijze mede te werken tot het wegnemen van wat ik de vrijheid neem uwe voor oir-deelen te heeten. Voor zoover de geringe ruimte het toelaat, wil ik er u nog verder op wijzen, hoe gij gelukkig kunt zijn, wie gij als gidsen en leidslieden op den weg naar uw geluk hebt te volgen, welke middelen u het bereiken van dat doel het best zullen vei zekeren.

Zoo heb ik u, naast tiwe voor oir deelen, te spreken over uwe trienden, om met eenige onfeilbare recepten voor uw waarachtig geluk te besluiten.

Mag ik eindigen met den wensch , dat uw ijver, om het u hier aangebodene te benutten, den mijne, om u voordeelig te zijn, evenare?

-ocr page 9-

De Tooroonleelen ran den Werkman.

Bij het lezen van den titel, door mij gekozen, verbeeld ik mij , zal menig werkman reeds bedenkelijk het hoofd schudden, als om te zeggen: „neen, dat kan ik niet gelooven; ik weet, dat ik hier braaf kan leven en mijne moeielijke plichten vervullen, en de hoop vertroost mij, dat ik aldus den hemel kan verdienen en daar overvloedige schadeloosstelling vinden voor het harde lot mij op aarde weggelegd: maar op die aarde zelve als werkman gelukkig te knnnen zijn, schijnt mij eene onmogelijkheid.quot;

Gij houdt u dus overtuigd , christelijke werkman, dat hier beneden slechts ellende en ongeluk uw deel kan zijn: geheel uwe hoop, zegbgij, berust op bet beter leven der toekomst.

Het verdient voorzeker den hoogsten lof, dat gij, bij de hardheid van het tegenwoordig leven, sterkte vraagt aan de verwachting van het zalig vaderland, waarheen wij ons met u spoeden, dat gij uwen moed zoekt staande te houden door een blik op dien kampprijs, volgens de schoone uitdrukking van den H. Apostel Paulus aan het einde der renbaan opgehangen ; maar vergun mij het u te zeggen: zonder voor het harde van uw toestand de oogen te sluiten, durf ik beweren dat gij overdrijft, dat gij in uw onaanzienlijken stand gelukkiger zij t, of althans kunt zijn dan gij het zelf vermoedt, dat uwe achterstelling op het punt van geluk bij allen, die in de maatschappij zooveel hooger staan, meer schijn dan werkelijkheid is. En is juist deze achterstelling, die u in uwe goede trouw zoo onbetwistbaar voorkomt, niet uw zwaarste grief? Gij zult het mij aanstonds moeten toegeven, uw lot zou u dragelijker toeschijnen, wanneer het u met ieder uwer natuurgenooten gemeen was. Maar nu zoovolen hunner door de grillige gunst van geboorte en stand het voorrecht genieten, zonder de minste inspanning gelukkig te zijn —ik neem voor een oogenblik uwe wijze van beschouwing over — terwijl uw leven ondanks aanhoudend en onaf\'gebro-

-ocr page 10-

8

ken zwoegen zoo bitter en kommervol blijft, nu valt ren i het u zwaar aan opwellingen van ontevredenheid en ger wrevel te weerstaan. Gij kunt niel gelukkig zijn, zegg zegt gij, want gij wordt veracht, gij zijt zonder vrien- boe den, op u drukt bijna uitsluitend de vloek en de lad uwe van den arbeid„ en eindelijk, wat vau alles wel het I zwaarst weegt, gij zijt arm. nog

Vóór ik deze grieven elk afzonderlijk van nabij met u vat ga onderzoeken, moet ik beginnen met u op te merken, hei dat het leven hier op aarde voor iederen rang en stand pei zonder onderscheid veel kommer en ellende meebrengt. wo Hebt gij het ooit met aandacht overwogen, werk- do man, dat er zoovele levensjammeren zijn, waarin uw he aandeel niets grooter is dan dat van den rijke en hs machtige? Die jammeren, gij kent ze genoegzaam; elt; een enkel woord is voldoende, om ze u levendig voor zi den geest te roepen. Ziekte, zoo heet een dier pla o gen. die de menschheid teisteren, een verscheurend i monster, duizendwerf van gedaante wisselend, een z beul, die over duizende foltertuigen beschikt. Maar, lt; zeg mij, spaart die beul soms den rijke en machtige 1 uit ontzag voor fortuin en rang, om enkel in uwe rijen zijne slachtoffers te kiezen? Gij Weet het beter, de ziekte is eene straf der zonde, waarin gij voorzeker uw deel hebt, maar toch ook niet meer dan een evenmatig deel. En gij, die vaak zoo bitter jammert over de hardheid van uw levenslot, geef u een oogenblik de moeite, uw toestand, terwijl de goede God u met gezondheid en lichaamssterkte zegent, te vergelijken met dien van den rijke, wiens krachten door eene sloopende krankheid verkwijnen. Wat baat het hem schatten te bezitten? Ai kon hij ze verduizendvoudigen, de ziekte zal ze niet aannemen als losprijs. En zonder terugkeer van gezondheid hebben alle andere aardsche goederen voor den lijder geene waarde. Voor het smaken van weelde en genoegen maakt de folterende kwaal hem ongeschikt,

eer en vriendschap zijn hem in zijn toestand meer tot last dan tot verkwikking. En wanneer hij op n, geringe en vergeten werkman, den blik slaat, terwijl uwe spieren trillen door de inspanning van uwzw»-

-ocr page 11-

9

: ren arbeid, terwijl gij met de graagte van den honger op uw sober maal aanvalt, moet ik het a nog zeggen, hoezeer hij u in die oogenblibken benijdt, hoe gaarne hij al zijne schatten zou geven, om in uwe plaats te mogen zijn?

Is de ziekte reeds zoo meedoogenloos, wreeder nog is haar meester, de dood. Maar de wreedheid van dezen geweldige is wederom vrij van partijdigheid, hij zwaait zijne zeis zonder aanneming van persoon, zonder rang of stand te ontzien. Zou de wonde er minder om bloeden, wanneer hij, wien de dood een aangebeden gade, een dierbaar pand van het harte scheurt, rijk en aanzienlijk is? Is zijn hart er minder teeder om, gevoelt hij zich minder echtgenoot en vader dan gij, kan hij misschien aan zijne schatten, aan het aanzien, dat zijn persoon omringt, verzachting vragen in zijn grievend leed? Maar nog eens, gij weet beter; gij hebt te veel gezond verstand en levenservaring, om niet te weten dat ieder menschenkind machteloos staat tegenover die bitterheden van het leven. En hoeveel levenssmart zou ik u nog kunnen opnoemen, voldoende om elke vreugde uit een lang menschenleven te verbannen, waartegen uw meerdere niet beter is gewaarborgd dan gij, ja waaraan zijn hoogere plaats in de maatschappij hem dikwijls te meer blootstelt. quot;Welke grievende pijn voor het hart van brave christenouders, wanneer zonen en dochters, ondanks de teederste zorgen en de verstandigste leiding, op rijperen leeftijd de wegen van gevaar en bederf inslaan, hoeveel verdriet ondervindt vaak een echt christelijke en godsdienstige familie door het onwaardig, ergerlijk gedrag van enkele harer leden! In de levensbitterheid, tot nu toe door mij in herinnering gebracht, is uw aandeel niet meer dan evenmatig. Maar hoeveel ellende nog verbergt het men-schelijk leven in zijne diepte, ellende, waarvan gij zoo weinig kent, omdat zij zich zelden aan de oppervlakte van het leven vertoont, maar die in de hoogere kringen der maatschappijquot;menigen zuchten traan afpersen! Wat lage en verraderlijke kunst-

-ocr page 12-

10

grepen afgunst en eerzucht vaak te hulp roepen, om door laster en bedekte vervolging hem, die op de maatschappelijke ladder eene hoogere sport inneemt, te verdringen en naar onder te stooten, men behoeft het hoogere leven slechts te kennen, om er aanstonds te veel van te weten. Althans tegen zulke ellende des levens zijt gij door uwe geringheid beveiligd, in plaats van achterstelling moet gij hier bevoorrechting voor u erkennen. De grievende smart door een eerlijk en edel hart bij die lage verongelijkingen, waarop ik boven zinspeelde, gevoeld, gij kent ze weinig meer dan bij name: het is de storm, die de eiken op den top der bergen ontwortelt, maar over het lage dal heenstrijkt zonder de bouwvallige hut van den armen daglooner te deren.

Hebt gij niet reeds eenigermate ingezien, christelijke werkman, dat gij uw lot te hard hebt gedacht, omdat gij in uwe verbeelding aan uwen meerdere eene mate van geluk hebt toegeschreven, waartegen de werkelijkheid protest aanteekent?

Toch wil ik mij daarom niet ontslagen rekenen van mijne belofte, uwe grieven en titels van achterstelling, boven omschreven, aan een nauwgezet onderzoek te onderwerpen.

Als eerste reden van klacht voert gij aan, dat gij veracht wordt en zonder vrienden zijt. Ik mag u dit niet geheel toegeven. Gaat die verachting uit van hen, die door ijdelen waan zijn opgeblazen en, omdat zij over eenige hoogst oppervlakkige kennis beschikken, waardoor zij niet verplicht zijn uw handenarbeid te deelen, zich zeiven ongeveer voor halfgoden aanzien, stoor u daaraan weinig; de verachting van een trotschen dwaas geeft den wijze niet meer stof tot droefheid, dan zijn lof hem tot vreugde stemt. Maar met terzijdestelling dezer lichtzinnige en geheel onbevoegde beoordeelaars, durf ik u verzekeren, dat gij, waar gij uwe plaats in de maatschappij deugdelijk en naar behooren vervult, bij alle ernstige, weldenkende lieden op achting en hoogschatting kunt rekenen Is uw arbeid al nederig en gering, hij kan daarom toch evenmin gemist

-ocr page 13-

11

worden als de hoogere, die meerder talent eischt, en geest- in plaats ran lichaamskracht vordert. De arbeid, die er in de maatschappij moet worden verricht, is een groot geheel, maar nit zeer verschillende deelen saamgesteld. Hij is als een lange keten, waarvan de eene schakel de andere wel in glans en waarde te boven gaat, maar waaruit toch de minste schakel niet kan wegvallen, zonder dat aanstonds het verband verbroken ligt en de keten voor haar doel onbruikbaar wordt. Wat wij daaromtrent elders schreven, is hier van volle toepassing: „vordert de groote maatschappelijke arbeid hoofden, om te ontwerpen, te regelen en te leiden, evenzeer eischt hij tallooze handen, om uit te voeren.quot; (De Arbeid, blz. 10.) Maar dan behoeft het ook geen verder bewijs, dat uw in zich geringe arbeid u toch het volste recht op ieders achting en waardeering waarborgt. Zonder de beweging uwer handen, zonder de inspanning uwer spieren, zou elke hoogere werkzaamheid in het groote maatschappelijk lichaam aanstonds belemmerd worden. Zou b. v. de man van studie wel een enkel rustigoogenblik voorzijne wetenschappelijke nasporingen kunnen vinden, wanneer hij zich verplicht zag duizende kleine diensten, hem dagelijks door zijne minderen bewezen, zelf te verrichten? Wie aldus met ernstigen, onbevangen blik het wezen en de inrichting onzer maatschappij beschouwt, hij zal weinig moeite hebben n achting toe te dragen, hij zal tot de erkenning worden gedwongen, dat ook de geringste arbeid ten hoogste nuttig ennoodigis, en dat ten slotte hij zich tegenover de maatschappij het verdienstelijkst maakt, die de plaats, hem in het bijzonder toegewezen, op de beste wijze vervult.

En moet ik het u nog zeggen, dat de achting, waarop gij bij uwe medemenechen recht hebt, te grooter zal zijn, naarmate die menschon betere christenen zijn. Is de geest van het christendom niet juist die van nederigheid en liefde? Predikt het niet de broederschap van geheel het menschelijk geslacht, tegelijk met het ware begrip van de gelijkheid aller menschen, — niet alsof het onderscheid

-ocr page 14-

12

tusBohen rang en stand gewelddadig moest opgeheven ; in die taal van oproer en verzet berkent men de stem van Lucifer — wijl allen elkander in een zelfde hoofdpunt ontmoeten, het kindschap Gods? Verbiedt het den rijke en machtige niet, den arme en geringe te minachten, schrijft het hem liefderijke afdaling en hartelijke mededeelzaamheid jegens zijn mindere niet voor als duren plicht? Eindelijk leert het niet, dat \'s menschen hoogste waarde niet moet worden gezocht in de uiterlijke en toevallige omstandigheden van fortuin, talent en rang, waaronder hij in deze wereld optreedt, maar bovenal in de reinheid en den glans van zijn edeler en onsterfelijk deel, de ziel? Ja, christelijke werkman, schuilt er een reine ziel en een eerlijk hart onder uwe ruwe kiel, de ware christen schat u oneindig hooger boven die wit gepleisterde graven van het Evangelie, van buiten schoon en blinkend, maar van binnen vol bederf en verrotting. Begrijpt gij het, dat het christendom, wiens bescherming steeds voor de kleinen en zwakken is, u in uw volle menschenwaarde heeft hersteld? Het trotsche heidendom kon niet anders dan u verachten en vertrappen. Het was de slaaf, door de ongelukkige oorlogskans van zijne vrijheid beroofd, die in de heidensche maatschappij uwe plaats innam. Wilt gij het weten, hoe de meester zijn slaaf achtte? Hij kende hem zelfs den rang van persoon niet toe, hij beschouwde hem enkel als eene zaak , eene bezitting; hij achtte zich geheel in zijn recht, met den ongelukkige, alleen voor zijn persoonlijk vermaak, te laten pijnigen, of zelfs van het leven te berooven. Maar dat zou anders worden. En toen de Nederige bij uitnemendheid tot onze aarde was afgedaald, toen Hij daar zijne goddelijke leer had verkondigd, die den ootmoed op den troon verheft, en aan de wereld predikt, dat èn meester èn dienaar de kinderen zijn van een zelfden Vader, die in den hemel is, en dus broeders onderling, toen, christelijke werkman, was uw stand weder in volle eere hersteld. Ja, aan onzen heiligen godsdienst, waaraan gij nog duizende verplichtingen meer hebt, en dien gij daarom

-ocr page 15-

13

nooit genoeg in waarde kunt houden, dankt gij ook de achting, die gij in ruimer mate bezit, dan gij het wellicht zelf vermoedt. Hoe? de christen zon u achting weigeren, terwijl hij weet, welk een overwegend aandeel de goddelijke Stichter van het christendom u in zijne liefde en vriendschap gaf? O! wanneer hij denkt aan dien goddelijken Werkman van Nazareth, die het zich geene oneer rekende voor den zoon van een timmerman te worden gehouden, en, om u voor altijd de achting uwer medechristenen te verzekeren, 30 volle jaren in de vermoeienis van uw harden arbeid deelde, met u het schamele brood der behoefte nuttigde, dan, chr. werkman, moet de christen meer doen dan u achten en liefhebben, hij moet u uw lot benijden.

Maar, voert gij mij wellicht tegen, van die echt christelijke wijze van beschouwing, hoezeer ook geschikt mij achting en liefde te waarborgen, valt zoo weinig te outdekken bij het grootste deel van hen, die den naam van christenen voeren. Ik kan het niet ontkennen, er zijn er helaas, maar al te veel, die hun schoonen titel van christen weinig eer aandoen, en ik wil u niet tegenspreken, waar gij u over hunne aan minachting grenzende onverschilligheid en weinige hulpvaardigheid ten uwen opzichte beklaagt. Maar dat de ware christelijke zin alom en bij allen zou ontbreken, dat kan, noch mag ik u toegeven. Neen, de geest des Christendoms wordt, Gode zij dank, nog te wél begrepen en ook beoefend, dan dat er harten te kort zouden komen, waar gij oprechte belangstelling in uw welzijn en, zoo uw nood het eischt, hulpbetoon naar vermogen kunt vinden.

Maar, Iaat ik het u zeggen — want een goed vriend schroomt niet zijn vriend te wijzen op diens gebreken, waar hij verbetering meent te mogen hopen —niet zelden toont gij u ia uw oordeel over de liefdeloosheid uwer medechristenen voorbar\'g Misschien kennen zij uwen nood niet; gij hebt u ci\'e moeite niet gegeven hen omtrent uwen toestand in to lichten, en gij noemt het reeds liefdeloosheid, dat zij niet uit eigen beweging tot u komen om hulp te bieden.

-ocr page 16-

14

Of hebt gij die hulp werkelijk ingeroepen, misschien deedt gij het op den stuitenden toon van wrevel en ongeduld, waardoor uwe bede meer den schijn verkreeg van een hooghartige vordering. Maar ik laat het aan uw eigen gezond oordeel ter beslissing over, hoe stootend zulk eene handelwijze moet zijn, ook voor die harten, welke uit zuivere christelijke naastenliefde het meest tot uwen bijstand geneigd zijn. Het is toch waarlijk geene onbillijkheid, wanneer men, als voorwaarde tot het bieden van hulp, ijver in het zoeken daarvan en gepaste bescheidenheid van uwe zijde verlangt. Daarom, vóór gij verklaart zonder vrienden te zijn, zoek ze in ijver en ootmoed, en ik verzeker het u, gij zult er vinden.

Ja, christen werkman, gij hebt vrienden, en hoe vreemd het klinke, bijna zou ik zeggen, dat gij er -te veel bezit, dat men uwe vriendschap te ijverig zoekt. Maar ik behoud mij voordat punt straks uitvoeriger met u te bespreken, u daarbij te waarschuwen tegen een heirleger van valsche vrienden, aan wie gij u niet kunt overgeven zonder u in de diepste ellende te storten, en u tevens te toonen, waar gij uwe ware vrienden kunt vinden, en wat deze tot uw welzijn vermogen.

Voor het oogenblik dus genoeg daarvan, om tot het onderzoek te komen van uw tweede grief, als zou de last van den arbeid bijna uitsluitend door u gedragen worden. The arbeid, het is de handenarbeid, het is beweging en inspanning der spieren van den morgen tot den avond. Verre van mij de bewering, dat die inspanning niet pijnlijk en drukkend zou zijn; ik weet het te wél, dat het zweet des aanschijns door God zeiven de straf der zonde is genoemd ; maar uwe opvatting, als zou de arbeid van zooveel anderen, wier handen rusten, zooveel lichter en ge-noegelijker zijn, kan ik wederom niet deelen. Overigens laat uwe dwaling op dit punt zich gemakkelijk verklaren. Ieder mensch kent door de ondervindicg slechts het pijn\'^ke van zijn arbeid, en wijl hij van een arbeid, buiten dien engen kring liggend, te weinig begrip heeft, kan hij zich slechts moeilijk voorstellen, welke hardheid en kwelling deie in zijn gevolg voert.

-ocr page 17-

16

Zoo zijt gij, werkman, allicht geneigd, den arbeid van den geest als licht en aangenaam te beschouwen^ quot;Want vergelijkt gij uw toestand met dien van den rijken luiaard en ledigganger, die in zijn overvloed een voorwendsel vindt, om zich aan de wet van den arbeid te onttrekken, hem hebt gij waarlijk toch niets te benijden. Zoo iemand toch zal in het folterend bewustzijn, dat hij aan zijne bestemming niet beantwoordt, dat hij een onnut lid is der maatschappij, zich zeiven tot walging, anderen toterger-uis, voor zijn nietsdoen reeds overvloedige straf vinden. Volslagen ledigheid zou een geluk zijn, waarvan gij weldra verzadigd zoudt zijn, en ik twijfel er niet aan, of na korte ondervinding zoudt gij aan uw zwaren arbeid daarboven verre de voorkeur geven.

Maar in den arbeid van den geest, meent gij wellicht, zijn beide bezwaren tegelijkertijd opgeheven. Gnn ook hier het woord aan de ondervinding. Vooronderstel iemand is man van studie, hij beoefent de wetenschap, hij is schrijver, dichter of kunstenaar, kortom hij werkt met zijn geest. En hij vat die taak in vollen ernst op, hij vergt van zijne krachten alles, waartoe deze redelijkerwijze in staat zijn. Meent gij dat de geest hem tot dit alles bereidwillig ten dienste staat? GKj vergist u; gelijk bij u lichaam en handen als door dwang tot hunne verrichtingen moeten worden geprest, op gelijke wijze moet ook de trage onwilligheid van den geest tot den arbeid worden gedwongen. Nu eens is die geest loom en traag, hij heeft walging en tegenzin in studie en onderzoek, en moet als een onwillig lastdier aiet de zweep wordeu voortgedreven. Dan weer is het, alsof plotseling alle helderheid en scherpte van blik hem begeven; vruchteloos kwelt en pijnigt zijn meester zich om de ontworpen scheppingen te voltooien. Geloof mij, werkman, dat zijn wanhopige oogenblikken, en hij, wiens lot gij benijdt, prijst u dan op zijne \'beurt zalig. De traagheid van het lichaam, zoo merkt hij niet zonder grond aan, laat zich steeds door wilskracht beheeren, maar de on« willigheid van den geest kan zoo onverzettelijk zijn,

-ocr page 18-

10

dat enkel geduld en verstandige zachtzinnigheid daarop nog iets ten goede vermogen. Gewis, de geest is een veel onhandelbaarder werktuig dan het lichaam, zijne fierheid heeft zoo grooten afkeer van dwang en juk! Roept men hem tot den arbeid op, hij wil rust, en dikwijls plaagt hij ons met zijne werkzaamheid, als rust behoefte voor ons zou zijn. Gij hebt, wanneer uw vermoeiende dagtaak ten einde is gespoed, geene moeite den verkwikkenden slaap in de armen te zinken, maar zie dien man van studie. Ook hij heeft groote behoefte aan rust, hij strekt zich op zijne legerstede uit, maar tevergeefs verzucht hij naar de verkwikking van den slaap. De denkbeelden, waarmede hij gedurende den dag heeft moeten worstelen. zonder ze geheel te kunnen bedwingen, als zoovele spookbeelden waren zij in de nachtelijke stilte door zijn afgemat brein rond, als om zich te wreken over het aan hen gepleegd geweld. Neen, gij oordeelt oppervlakkig en verkeerd, wanneer gij den arbeid van den geest eene lichte taak waant. Mag ik, om u nog verder te overtuigen, dat de vloek van den arbeid niet uitsluitend, zelfs niet het zwaarst op u drukt, hier nog eens herhalen, wat ik daaromtrent elders neerschreef: „Maar is de arbeid na den val tot straf en boete der zonde aangewezen, dan moet de arbeid van den geest, zoowel als die der handen, gevloekt zijn.quot; (De Arbeid, blz. 10.)

Doch nog altijd blijft uw zwaarste bedenking, eene bedenking, waardoor gij u wellicht volkomen gerechtigd acht, u zeiven als ongelukkig te beschouwen. Gij kunt onmogelijk gelukkig zijn, meent gij, want gij zijt arm. Zonder terstond in een onderzoek te treden omtrent de ruimere of engere grenzen, waarbinnen het begrip armoede is besloten, stel ik dit als onbetwistbaar punt voorop: de weelde en de genoegens, door de zoogenaamde groote wereld nagejaagd, zijn voor u onbereikbaar, uw toestand plaatst u in de onmogelijkheid u over te geven aan wat men zou kunnen noemen: het leven van genieting. Maar hebt gij inderdaad reden u daarover te beklagen? Weet gij het niet, dat leven van genieting.

-ocr page 19-

17

gelijk het hier wordt bedoeld, dat leven n.1., waarin men, met verachting der wet van den arbeid, het genot als hoofddoel nastreeft, het is ook voor hem,-die rijkdom en overvloed bezit, een ongeoorloofd leven, een leven dat ten verderve leidt, een ellendig, een hoogst ongelukkig leven. Eeiken uwe ondervinding en menschenkennis niet reeds ver genoeg, om te weten, hoe ledig en onvoldaan zij zich plegen te gevoelen, die in ongetemde drift het eene genoegen na het andere achtervolgen, hoe smakeloos het leven wordt genoemd door hen, die geen middel verzuimen om het zich zoet te maken. En dat u dit niet ver-rondere. De arbeid moet in Gods plannen de levens-tüak vau den mensch zijn, het genot moet hem slechts bij tusschenpoozen tot verkwikking en verfrissching dienen Eq wil de uiensch het beproeven die orde om te keeren, de natuur zal zich zei ve op die stoornis wieken: het genot, dat bij een verstandig gebruik eene zoete verkwikking kon zijn, wordt bij misbruik \'s menschen beul en kwelgeest. Én toch is de overvloed voor velen eene aanleiding, om de wet van den arbeid te verachten en zich door toomelooze genotzucht diep rampzalig te maken Dank den hemel, chr. werkman, dat de omstandigheden u in de onmogelijkheid stellen tegen de rechte orde in verzet te komen. De behoefte dwingt u thans tot een arbeid, die uwe krachten tegen bederf vrijwaart; wie weet, hoe dra de overvloed, die u zoo aanlokkelijk toeschijnt, u week en bedorven zou maken ? Is uwe armoede niet zoo nijpend, dat gij in de noodzakelijke behoeften voor u zeiven en uw huissezin kunt voorzien, dat gij nu en dan met de uwen nog eene kleine ontspanning kunt genieten, dan moogt gij u niet voor ongelukkig houden, dan hebt gij geen reden uwen meerdere te benijden.

Maar, zegt gij, rijkdom en overvloed behoeven niet noodzakelijk te worden misbruikt; en waar die klip wordt vermeden, blijft het toch steeds waar, dat zij het middel bieden tot zoovele genoegens en gemakken, die in zich niet ongeoorloofd mogen heeten, en toch het leven zooveel zoeter en aantrek-

-ocr page 20-

18

keiijker maken. Laat ik u dit eens toegeven. Want ik zou hier stof hebben tot vele bemerkingen. Ik zou er aan kunnen herinneren, dat een verstandig en matig gebruik van den overvloed tot de uiterste moeilijkheden behoort, dat de zoetheid der geoorloofde genietingen, of door eigen schuld van den gebruiker, of door andere storende invloeden bijna nooit onvermengd wordt gesmaakt, dat \'a menschen begeerten nooit van rust willen weten, en dat dientengevolge zijne tevredenheid, de ware maatstaf van zijn geluk, aan meerder bezit en meerdere genieting vaak omgekeerd evenredig is. En daarmee zou ik nog niet genoeg hebben gezegd, omdat dat leven, door u gewenscht en benijd, bij verhoogde genieting, ook wederom zooveel eigenaardige kwelling beeft, die slechts door de ondervinding ten volle wordt gekend. Maar nog eens, ik kan al die bemerkingen prijs geven en aannemen, dat gij veel ontbeert wat u aangenaam zou zijn; toch blijf ik bei\\eren, dat gij wegens die ontbering niet ongelukkig behoeft te zijn. De maatstaf van het geluk, merkte ik zooeven aan, is de innerlijke tevredenheid; tevreden is hij, die zijne behoeften en quot;wenschen weet te beperken tot datgene wat binnen zijn bereik ligt; en die beperking kan met Gods hulp het werk zijn van onzen eigen wil. Ik vooronderstelde boven, dat gij het noodige bezit; waarom zoudt gij u daarmede niet gelukkig kunnen gevoelen? Gij geniet een gezond en krachtig voedsel, dat u tegen uw zwaren arbeid doet opgewassen zijn, waarom zoudt gij fijnere spij/.en en lekkernijen wenschen? Beschut uw nederige woning u niet evengoed tegen weer en wind, als het paleis van den groote; wapent uw grover kleed u minder tegen koude en guurheid; blijft gij slapeloos op uw bed, omdat het niet met het zachtste dons ia gevuld? Als gij soms op een Zondagmiddag eene wandeling naar buiten doet, verkwikt zij er u minder om, wijl gij geen prachtige koets ter uwer beschikking hebt? Gij geeft mij toe, dat wat gij bezit aan uwe behoefte voldoende beantwoordt, en gij zult daarmede tevreden zijn, zoolang gij u geen

-ocr page 21-

19

dwaze verlangens in het hoofd haalt naar hetgeen buiten dien kricg ligt. Maar het staat slechts aan u die verlangens uit te sluiten, en daarin bezit gij het zekere middel, om gelukkig te zijn en het te blijven.

Doch wellicht heb ik mij mijne taak te gemakkelijk willen maken. Aan uwe armoede, christelijke werkman; heb ik in mijne voorafgaande beschouwing eene tamelijke ruime grens aangewezen, en ik voorzie, dat er onder uwe rangen zijn, die mij daarover lastig zullen vallen. Had ik slechts het noodzakelijke, hoor ik zeggen, ik zou niet klagen. Maar hoe tevreden te zijn, nu mij zelfs het noodige, en dat geheel zonder mijne schuld ontbreekt? Het geringe loon, dat k voor mijn harden arbeid kan bedingen, is ontoe-ïéikend om mij krachtige voeding, die mij toch behoefte is, tegelijk met zoovele andere zaken van even dringende noodzakelijkheid te verschaffen. Aan ontspanning en versnapering, ook in den meest bescheiden vorm, mag ik volstrekt niet denken, en word ik door ziekte of ongeval getroffen, dun sta ik geheel hulpeloos, ben ik verplicht op bet medelijden mijner medemenschen een beroep te doen.

Is uw toestand een zoodanige, arme werkman, dan zeker moogt gij aanspraak maken op innige deelneming en teeder medelijden, Voor uw arbeid moest gij een loon trekken, aan uwe behoeften evenredig; het moest u zelfs in staat stellen althans een weinig voor kwade dagen ter zijde te leggen. Is door overvloed en te ruim aanbod van werkkrachten dat loon onevenredig ingekrompen, ontzien patroons en werkgevers zich niet van uwe verlegenheid misbruik te maken, die toestand is eene wanverhouding, die ik van harte betreur, en met mij vele anderen, die meer voor u vermogen te doen. En die deernis] met uw lot blijft niet werkeloos; gij hebt vrienden, die ijverig in de weer zijn tot verbetering van uw toestand. Maar dat werk vordert omzichtigheid en geduld. Belemmer door wrevel en ongeduld die pogingen ten goede niet, luister vooral niet naar die valsche vrienden, welke n ophitsen, om u langs de wegen van geweld en verzet, aooals zij dat noemen, recht te verschaffen.

-ocr page 22-

SO

Behalve dat de godsdienst die middelen als ongeoorloofd brandmerkt, heeft de ondervinding genoegzaam bewezen, dat zij slechts tot verergering van uw hard lot kunnen leiden. Wat is de gewone uitkomst der werkstaking, om een enkel dier dwangmiddelen bij name te noemen? De toegezegde ondersteuning, als prijs op het verzet gesteld, wordt, of in het geheel niet, of althans niet duurzaam verstrekt; en nadat de misleide werkman zijne geringe spaarpenningen heeft opgeteerd, of, bij gebrek daaraan, zich in schulden heeft moeten steken, dwingt de honger hem straks den arbeid op misschien nog ongunstiger voorwaarden te hervatten. Langs dien weg valt zeker niets te winnen; geduld en hoop blijven u steeds betere raadslieden. Vertrouw op de goddelijke Voorzienigheid, die u beproeft, niet om u tot wanhoop te voeren, maar tot uw welzijn, verirouw op de christelijke naastenliefde, die gelukkig nog geen ij dele klank is, die gij spoedig op uwen weg zult ontmoeten, zoo gij ze met ijver, ootmoed en gescheidenheid zoekt.

Maar, zult gij zeggen, mocht ik door die hulp ook al tegen den honger en de uiterste ellende zijn beschermd, mijn toestand zal toch steeds die van behoefte en gebrek blijven, en is die toestand geen ongelukkige? Hard ia uw lot, ik moet het u toegeven, en niets zou mij liever zijn dan er u oogen-blikkelijk van te kunnen verlossen. Doch dit gaat boven mijn vermogen; ik kan niets meer voor u doen dan u trachten te overtuigen, dat men ook bij gebrek nog gelukkig kan zijn.

De armoede, hoeveel heeft zij door den christellj-ken godsdienst reeds van hare bitterheid verloren! Neen, zij is geen voorwerp van spot en verachting meer, sinds de rijke Zoon Gods, die over al de schatten en do pracht dezer wereld ala over zijn eigendom kon beschikken, bij zijne^ komst Jiier op aarde met haar in het innigst verbond trad. Was er wel iemand armer als Hij ? In een beestenstal geboren, in -een timmermanswinkel opgevoed, door Palestina rondtrekkend, zonder zelfs een steen te bezitten, waarop Hij het moede hoofd kon te ruste leggen, stierf Hij

-ocr page 23-

21

van allea ontbloot en naakt aan een kruis. O! die goddelijke aanraking heeft de armoede verheven en eerbiedwaardig gemaakt, heeft ze met het merktee-ken van adeldom gestempeld Neen, het kan niet verwonderen, dat de vurigste dienaren en volgelingen van dien uit liefde tot ons arm geworden God do armoede, om zoo te te zeggen, met hartstochtelijke liefde hebben kunnen beminnen en daarover juichen als over den kostbaarsten schat. Ik weet het. dat verschijnsel kan slechts worden verklaard door het geheim eener verhevene heiligheid, eener liefde tot God, die alle zinnelijke aandoeningen en opwellingen in haar brandenden gloed heeft verslonden, maar waar een heilige in staat is de armoede te beminnen en ze vrijwillig te zoeken, daar kan de brave christen ten minste beproeven, haar last met gelatenheid en onderwerping te dragen.

En dan, wat kan ieder braaf christen, de arme niets minder, groote, onmetelijke schatten bezitten, waarbij het gemis door de armoede zoo gering is, dat het om zoo te zeggen nauwelijks in rekening kan worden gebracht! quot;Wie in het binnenste van zijn hart het getuigenis verneemt, dat hij met zijn God in vriendschap leeft, dat hij zich van zware schuld rein heeft gehouden en trouw is geweest in de vervulling van alle zijne plichten, hij is te midden van zijne armoede te rijk, om ongelukkig te mogen heeten. Beproef het, arme werkman, uit die rijke bron van troostte putten, hecht u te vaster aan uw heiligen godsdienst, naarmate de wereld u meer verstoot, en ik twijfel er niet aan, gij zult steeds dieper doordringen in het geheim , om arm.... en toch gelukkig te zijn.

Wie zijn uwe Yricudeu!

In het voorgaande hoofdstuk zeide ik u, dat gij vrienden, en daaronder vele valsche vrienden bezit. Ik acht het mijn plicht u tegen hen te waarschuwen. Mij dunkt ik kan dit op geene wijze beter doen, dan met de woorden van onzen goddelijken Zaligmaker «elven , ons in het H. Evangelie bewaard: „ if acht u voor de valtc/ie profeten, die in schaapMeederen tot

-ocr page 24-

22

v komen, maar inwendig yrijpende Kolven zijnquot; Uwe valscho vrienden, christelijke werkman, maken zich inderdaad tot profeten, en wat zij u voorspellen, weet gij zoo goed als ik. Beloven zij niet, u gelukkig te zullen maken, door u te verhellen boven uwe armoede, door u den toegang te ontsluiten tot die genietingen, waarvan de hoogere maatschappelijke standen u tot nu toe in hardvochtige baatzucht uitsloten, door u den weg te wijzen, hoe gij aan uwe meerderen kunt gelijk worden en doelen in al hetgt -\'j als hun bijzonder voorrecht plegen te beschouwt. Straks za. ik het u duidelijker maken, maar reeu^ nu wil ik het u zeggen, zij zijn vatsche profeten, die, wat zij beloven niet kunnen geven; niet in dien zin, alsof gij niet gelukkig kunt zijn — die bewering zou mij met mij zeiven in tegenspraak brengen — maar omdat die moderne profeten niet begrijpen, wat u gelukkig kan en moet maken, omdat zij langs onmogelijke en veroordeelenswaardige wegen nhet geluk te gemoet willen voeren.

Het zijn verder de profeten irr sclaapskleederen, d. w. z. hun onschuldig uiterlijk, de wijze waaropzij tot u naderen, de honingzoete taal, waarin zij hunne innige deelneming in uw hard lot verzekeren en hun hartelijk verlangen openbaren, om uw toestand te verbeteren, dat alles maakt het voor een onervaren oog en een argeloos hart moeielijk in hen geene oprechte en warme vrienden te zien, met de eerlijkste en edelste bedoelingen bezield. En toch zijn het de grijpende tcolven van het Evangelie; maar die wolvenaard zou u eerst dan ten volle blijken, wanneer gij, wat God verhoede, als hun slachtoffer de helling naar den afgrond zoudt zijn afgedaald. Dan zoudt gij, maar

laat, inzien, dat zij u, buiten fraaie, holle woor-wezeniijks hebben geschonken, maar u el nw kostbaarste bezittingen hebben ont-vcni u\'/ lt;gt; tevredenheid, uwe rust, uw huiselijk go-luis;, om alles waarin gij tot dan toe bij al uwe ontberingen troost en opbeuring vondt.

Maar ik wil mij niet vergenoegen met u dit eenvoudig te verzekeren; ik wil trachten het u duidelijk

-ocr page 25-

23

te maken. Om die Bchoonklinkende voorstellingen uwer zoogenaamde vrienden, die ik thans op het oog heb, kort saam te vatten, zij zeggen u op de eerste plaats, dat gij de genoegens der groote wereld mede moet genieten, dat gij daarop evenveel recht hebt als zij, die tot een hoogeren stand behooren. En als om den honger naar genot voorgoed bij u te doen ontwaken, beproeven zij het, u enkele kruimels van het brood der genieting toe te werpen. Zij bieden n goedkoope en daardoor zoo hoogst verleidelijke ^elegenhed »11 tot eene eerste kennismaking met genietingen ün eiken aard, zij willen u volksvermak eo, tooneelvoorstellingen en muzikale uitvoeringen doen bijwonen, door goedkoope pleiziertochtjes u in bewondering plaatsen voor de schatten van natuur en kunst. Maar die vrijgevigheid is slechts voorbijgaand, en wee den ongelukkige, die zich in den strik laat vangen! Wel kent hij nu het genot, wel is hij er om zoo te spreken verlekkerd op geworden, maar hoe zal hij aan de middelen geraken, om het zich te koopen r Want hij is arm, althans in dien zin, dat de weelde der groote wereld zijn aandeel niet kan zijn. Zijne schijnvrienden hebben daarover opzettelijk gezwegeif, toen zij hem op den weg naar het genot voortstuwden, ofschoon zij zeer wél wisten, dat die armoede hem een blijvend beleteel zou zijn om aan het gastmaal der genietingen aan te zitten, ofschoon zij zich bewust waren, de taak om dat ontbrekende aan te vullen, niet op zich te willen nemen. Daarin juist ligt de laagheid van het aan hem gepleegde verraad. Men heeft den prikkel van den honger bij het beklagenswaardig slachtoffer opgewekt, om hem daarna, aan vertwijfeling en wanhoop ten prooi, met dien razenden honger, welken hij niet te stillen weet, geheel alleen en in volslagen hulpeloosheid te laten. Hij is reeds te dicht tot het genot genaderd, hij heeft er zich te ver mee vertrouwd gemaakt, om het te kunnen ontberen, en toch maakt zijne armoede het voor hem onbereikbaar. Hij kan zijne dorstige lippen even bevochtigen, maar mag zijn dorst niet lesschen. (De Arbeid, blz. 29). De rust en de

-ocr page 26-

24

tevredenheid, in betere dagen zijn gelukkig aandeel, zijn nu voorgoed daarheen. Bitterheid en wrevel zijn daarvoor in de plaats getreden, afkeer en weerzin tegen een arbeid, waarvan de last hem hoe langer hoe drukkender toeschijnt, en dat alles eindigt in een wilde uitbarsting van haat tegen den evenraensch, ja tegen den goeden God zeiven. (Arbeid, blz. 80). De kloeke, krachtige werkman, voorheen de hechtste steun der maatschappij, is nu haar verbitterde vijand geworden, een dreigend gevaar voor hare orde, hare rust, haar bestaan zelf. Geheel zijn uiterlijk teekent woede en verwildering, uit zijn drtigenden blik spreken enkel haat en wraak uebt. (Arbeid, blz. 31.) Op wie de schuld dier diepe ellende? Op die lage verleiders, die verraderlijke vrienden, die trouwe-looze gidsen, aan wie het slachtoffer der misleiding rich helaas, zoo onbedachtzaam overgaf

Ik heb u het beeld beproefd te schetsen, christelijke werkman, van hetgeen gij, Gode zij dank, nog niet zijt, maar toch zoudt kunnen worden, zoo gij tegen de taal der verleiding niet op uwe hoede zijt. Dat afschuwelijk beeld heeft u gewis met heil-zamen afschrik vervuld, en de bede zal, vermoed ik, uit uw hart zijn opgerezen: „God verhoede, dat ik ooit zoo rampzalig worde!quot; En gewis, dat zal Golt;i verhoeden, wanneer gij van uwen kant de schikkingen zijner voorzienigheid eerbiedigt, u tevreden stelt met de genoegens, die binnen uwen nederigen kring liggen, zonder toegang in uw hart te gunnen aan de begeerte naar zoovele genietingen, die voor u vruchten zijn van den verboden boom.

En met niet minder beslistheid moet gij de voorstellen uwer valsche vrienden als de slangentaal der verleiding afwijzen, waar zij u beloven, eiken afstand, waar het macht, invloed en aanzien geldt, tusschen den meerdere en u te doen wegvallen. quot;Want leent gij daaraan een luisterend oor, en poogt gij dat voorgestelde doel te bereiken, het mislukken dier onmachtige pogingen zal u niets minder dan den vrede uws harten kosten. Gij weet het immers, het verschil in rang en stand is door goddelijke wijsheid in de

-ocr page 27-

25

maatschappij vastgesteld. Q-od, die begreep dat het bestuur en de geregelde gang der wereldzaken die ordening dringend eischte, Hij wil, dat er heeren en dienaren, gebieders en onderdanen zijn; en elke poging om die regeling, waarvan de wijsheid zelfs voor onzen kortzichtigen blik schittert, gewelddadig te verstoren, en in de plaats dier rangorde eene algemeene gelijkheid te stellen, die in het leven en de praktijk weldra volkomen onbruikbaar zou blijken, is verzet tegen Gods wil en plannen. Voor zijn zoo duidelijk uitgeilrukten wil hebben wij eerbiedig het hoofd te buigen; die door den oppersten Ver-deeler tot gebieder is aangewezen, heersche met oordeel en gematigdheid, wien gehoorzaamheid ten deel viel, hij diene in nederige onderwerping.

Maar, christelijke werkman, niets vrees ik hier meer dan door u verkeerd te worden begrepen. Gelijk het streven tot verstoring en omverwerping der maatschappelijke orde, door met geweld eiken slagboom, die in de maatschappij het hoogere van het lagere scheidt, te willen verpletteren, veroordeelens-waard is en misdadig, zoo is ook van den anderen kant niets meer prijzenswaard, dan wanneer gij, werkman, in volhardende vlijt met het u geschonken talent woekert, en zoo langs geoorloofden, degelij-ken weg lotsverbetering zoekt.

Meen niet dat ik u wil veroordeelen, als een we-zenlooze versteening vastgehecht te blijven aan den dagelijks terugkeerenden gang van een eenvormigen arbeid. Neen, hebt gij talent en kracht, zie u omhoog te werken, win de achting en het vertrouwen uwer meesters, zie, als de kans zich aanbiedt, van ondergeschikte meester te worden, doe uw best uwen kinderen eene hoopvolle en schoone toekomst open te stellen. Uw streven verdient lof en aanmoediging j want zou niet juist de edelste prikkel tot krachtsinspanning en verhoogde werkzaamheid voorgoed zijn verlamd, zoodra het uitzicht op lotsverbetering van dat streven zou zijn gescheiden?

Eene zaak slechts, chr. werkman, druk ik u mek allen ernst op het hart; zoek uwe verheffing niet

-ocr page 28-

26

met onstuimige gejaagdheid, noch langs den misda-digen weg van verzet en geweld, en blijf, waar de omstandigheden u ondanks uwen ijver den weg versperren, aan Gods vaderlijke leiding onderworpen.

Dan gij hebt het reeds genoeg begrepen, wie uwe vrienden niet kunnen en mogen zijn, en daar ik u de verzekering heb gegeven, dat gij ware en oprechte vrienden bezit, rest mij ze u te toonen, en u te leeren, wat voordeel gij van hen kunt trekken. Laat ik het u reeds vooraf zeggen: deze uwe ware vrienden dringen zich minder aan u op met fraaie woorden en Bchoonklinkende beloften, maar zij zijn op hunne plaats, waar gij aan raad en daad behoefte hebt

Onder die ware en warme vrienden wijs ik u allereerst op den bedienaar van onzen heiligen godsdienst, op den priester, die uit den aard zijner roeping van uw stoffelijk welzijn wel is waar zijne eerste zorg niet kan maken, (toch toont de godsdienst zich ook daarvoor niet onverschillig) maar die toch steeds op uwe innige dankbaarheid meer dan iemand recht heeft, wijl hij tot uw waarachtig geluk meer daniemand vermag. Want door u de zorg voor uw geestelijk heil met vaderlijke bezorgdheid op het hart te drukken, door u telkens opnieuw te herinneren, dat uwe stoffelijke belangen, hoezeer zij ook behartiging verdienen, tegenover uwe geestelijke en eeuwige slechts een gering onderdeel vertegenwoordigen, met één woord, door u op te wekken, vóór alles een godsdienstig mensch en een waar christen te zijn, wijst hij u op de middelen, waardoor uw geluk, zoowel voor dit als voor het andere leven, het beat is gewaarborgd.

Toch heeft de godsdienst, gelijk ik reeds zooeven herinnerde, ook voor uwe stoffelijke belangen oog en hart. In den boezem der Kerk leeft en bloeit nog steeds de christelijke naastenliefde, en gij zoudtu zeker van onbillijkheid bewust zijn, met te beweren dat zij u ongeholpen van zich zond, waar uw nood hulp eischte. O! gij kent ze wel, die heilbeden der christelijke barmhartigheid, en het is niet noodig dat ik u een naam noem, als dien der Vereeniging van den li. Fincentiu* a Paulo, wier ijverige leden zonder ijdel

-ocr page 29-

27

vertoon en gerucht al weldoende onder u rondwandelen. En wijl hun hulpbetoon aan den echten christelijken geest ontspringt, blijft het steeds met den zegenwekkenden adem des geloofs bezield. De stoffelijke gift, u uitgereikt, gaat vergezeld van eene liefderijke vermaning en zachtzinnige terechtwijzing uwer gebreken, van eene opwekking tot deugden, die u te dikwijls ontbreken, als vlijt, spaarzaamheid, orde en reinheid. En houdt gij het voor eene geringe weldaad, dat deze weldoeners u onvermoeid aansporen, eerst en vooral uwe plichten als christenen te vervullen en de zorg voor uwe geestelijke belangen nimmer aan de bekommernis voor het aardsche en stoffelijke op te offeren? In mannen als deze vindt gij oprechte en ware vrienden, die het te beter met u meenen, naarmate zij met belangstelling in uw lot minder ijdel vertoon maken, die u oneindig beteren dienst bewijzen met u uwe tekortkomiogen liefderijk onder het oog fce brengen, dan al uwe schijnvrienden met uwen trots en verwaandheid te prikkelen en te streel en.

En eindelijk,. hebt gij het geluk een goeden patroon te bezitten, een rechtschapen man en een vroom christen, een die voor de waarachtige belangen zijner ondergeschikten een helder oog heeft, om ze op te merken, en een warm hart om ze naar best vermogen te bevorderen, beschouw ook hem als een waar vriend.

Ik zeg, zoo gij het geluk hebt, want dat bezit ia in onze dagen verre van algemeen. Men moet het betreuren, maar men kan het niet ontkennen, steeds groeit in onzen jongsten tijd. het getal aan dier van christelijke gevoelens geheel vervreemde werkgevers en patroons, wier verhouding tot hunne ondergeschikten en werklieden slechts door koude baatzucht en gevoellooze onverschilligheid wordt beheerseht. Voor hen is een werkman niets meer dan eene levende machine, die eene bepaalde hoeveelheid werkkracht vertegenwoordigt; geheel hun overleg en scherpzinnigheid is, zonder zich nog om iets verder te bekommeren, op een enkel doel gericht: de

-ocr page 30-

28

grootste hoeveelheid arbeid, op de deugdelijkste wijze, en dan tegen den laagst mogelijken prijs verricht, is de eenige maatstaf hunner keuze. Of de werkman door zijn karig loon ook al niet in zijne eerste behoeften op eenigszins dragelijke wijze kan voorzien, of hij ook al meent; dat lange en trouwe dienst hem bij ziekte, ongeval, of hooge jaren eenige aanspraak geeft op hulp en ondersteuning van de zijde zijns meesters, dat is zijne zaak niet, meent de hardvochtige patroon ; bij zoekt enkel on de markt van vraag en aanbod een voordeeligex. handel te drijven.

Iemand, die zijne roeping als patroon en meester niet hocger en edeler weet op te vatten, hem, christelijke werkman, kunt gij niet als uw vriend beschouwen. Wel kunt gij - en uw godsdienst schrijft u dit ook als duren plicht voor — zijne bevelen eerbiedigen en gehoorzamen, wel kunt en moet gij u eerlijk en trouw van alle verplichtingen, tegeno\\er hem aangegaan, kwijten; maar hoe zoudt gij hem uw hart en uw vertrouwen kunnen schenken?

Doch bezit gij een waarlijk goeden patroon, houd hem des te meer in eere en waarde, naarmate dat bezit bij den dag zeldzamer wordt. Is er niet reeds te lang en te veel gewerkt, om een gevoel van onderling wantrouwen tusschen patroon en werkman aan te kweeken en levendig te houden, is een ongezonde toestand van dreigende spanning daarvan niet het gevolg, en is de vrees wel ongegrond, dat geweldige schokken, dat een heftige strijd tusschen de twee partijen het einde dier spanning moet worden? Laat u dan in die gevaarlijke en verbodene richting niet medesleepen. Hebt gij de gegronde overtuiging, dat uw patroon het wél en christelijk met u meent, wacht u dan zorgvuldig van liefdeloosheid in het oordeel over zijne bedoelingen en daden, vooronderstel niet te lichtvaardig, dat baatzucht de drijfveer zij zijner handelingen. Heeft hij nog niet alle wenschelijke verbeteringen in uw toestand gebracht, het zal meer onmacht dan onwil zijn. Moedig hem door bescheidene tevredenheid en dank-

-ocr page 31-

29

baarheid aan tot steeds grootere belangstelling en zorg voor uw welzijn, en weiger nimmer een welwillend en volgzaam oor aan raadgevingen en waarschuwingen, door het ongeveinsd verlangen ingegeven, om u nuttig te zijn.

Zóó kunt gij uw voordeel doen met uwe ware en oprechte vrienden, in wie gij bovenal een oprecht vertrouwen omtrent het reine en onbaatzuchtige hunner bedoelingen behoort te stellen; zóó zult gij tevens den besten waarborg vinden, om niet te vallen in de strikken dier valsche vrienden, tegen wie ik u hier nog eens met al de kracht en innigheid van een oprecht vriendenhart waarschuw.

Onfeilbare Recepten voor uw waarachtig geluk.

Mijne taak, christelijke werkman, is nog niet geheel ten einde. Ik vlei mij iets te hebben bijgebracht, om wat ik uwe vooroordeelen noemde, weg te nemen, of althans te verzwakken; ik vertrouw u een nuttigen dienst te hebben bewezen met u in de keuze uwer vrienden voor te lichten, maar volgens mijne belofte ben ik u nog meer schuldig. Nog me-nigen nuttigen wenk heb ik u te geven, waardoor gij uw geluk steeds meer en beter bevestigd en bestendigd zult zien. Om aan dien plicht eeniger-mate te voldoen, roep ik u op de eerste plaats toe:

Wees godsdienstig; niets is mij bekend, wat voor uw waarachtig geluk meer zou vermogen. Wanneer gij u beijvert uwe christelijke plichten met alle zorg en stiptheid te volbrengen, wanneer gij uwe ziel van zware schuld rein houdt, of ze ten minste, na een ongelukkigen val, daarvan aanstonds weder zuivert, dan draagt gij steeds den grootsten schat, die hier op aarde kan worden bezeten, met u om, het bewustzijn n. 1. van wél te staan met uw God: en het bézit van dien schat, wiens waardeering nog immer bij u zal toenemen, naarmate gij door een deugdzaam leven dan echt christelijken geest inniger en vaster in u opneemt, zal u gemakkelijker doen heenstappen over de\' ontbering veler gemakken, u met de hardheid van uw levenslot verzoenen. En dan, gij weet —

-ocr page 32-

30

uw hart toch luistert naar de taal des geloofe — vanwaar dat lot u komt. Gij twijfelt geen oogenblik aan die waarheid, de onuitputtelijke troostbron vooralle lijdenden en beproefden, dat er niets op deae aarde zonder de beschikking en toelating van Gods vaderzorg geschiedt, dat al onze hoofdharen door den Almachtige zijn geteld en geen enkel zonder zijn wil uitvalt Hij heeft het voor uw welzijn het best geoordeeld, dat uw lot hard zij, en gij vindt in uw christenzin den moed daarvoor het hoofd in nederige onderwerping te buigen.

En dan die groote weldaad van den godsdienst, dat hij het besef van en het verlangen naar den hemel bij u levendig houdt! Dat de werkman, die het ongeloof als buit is toegevallen, en zóó van zijn recht op den hemel, als Esau van zijn eerstgeboorterecht, afstand heeft gedaan, dat hij, wiens christelijke zin zoodanig is afgestompt, dat de herinnering aan, het verlangen naar den hemel nooit balsem van verkwikking over zijne dorre ziel uitstort, dat de hardheid van dit aardsche leven hen tot wrevel en wilde wanhoop kan vervoeren, wien zal het bevreemden?

Maar gij, christelijke werkman, voorgelicht door den helderen fakkel des geloofs, gij houdt uw goed recht op den schoonen hemel onwrikbaar vast, gij weet dat die schat u niet kan ontgaan, zoo gij met de hulp der goddelijke genade Gods geboden getrouw blijft onderhouden, en het woord van den H. Apostel Faulus: „Het lijden van dezen tijd weegt niet op tegen de toekomstige heerlijkheid, die in ons zal worden geopenbaard,quot; wordt uw kracht voor het heden en uw blijde hope voor de toekomst.

Zóó, christelijke werkman, is de godsdienst, zoo gij dien liefhebt en in eere houdt, machtig om u, te midden van kwelling en beproeving, van zoetheid en hemelweelde te doen overvloeien; hij strooit liefelijke bloemen op uw hard en dor levenspad.

Wilt gij, dat ik verder ga en u wijze op een nieuwe, allerovervloedigsle bron van troost, op het voorbeeld van onzen goddelijken Zaligmaker en van zijne lieve Heiligen?

-ocr page 33-

31

Hoe P de God van hemel en aarde werd werkman als gij, deelde 30 volle jaren in uw zweet, uwe vermoeienis en ontbering, alleen om uw stand en uw werk in eere te heratellen, en gij zoudt n over beide durven beklagen ? Behoeft gij, om de volle tevredenheid met uw lot te hervinden, wel meer dan u van tijd tot tijd in den geest te verplaatsen naar de nederige werkplaats van Nazareth, om daar uwe blikken te wten rusten op uw goddelijk Toonbeeld? En ziet -ij op het leven van Gods lieve Heiligen, dan zult gij het niet langer voor een teeken van Gods onge-■\'-gen over u, maar veeleer als een blijk van zijne bijzondere voorliefde begchouwen, dat hij uw lot hier beneden hard en pijnlijk maakte. Uw deel toch is hetzelfde, dat God bestemde voor wie hem op deze aarde het dierbaarst waren, voor zijn lieven Zoon, voor diens H. Moeder, voor den trouwen Voedstervader van dien Zoon, den ïï. Joseph, voor de HH. Apostelen, wier leven zoo rijk was aan honger en dorst, aan vermoeienis en gevaar, aan foltering en kerker, maar wier hart te midden dier kwellingen van troost en vreugde werd overstroomd, voor het meerendeel der Heiligen eindelijk, die in armoede en kwelling, door de wereld bespot, gelasterd en vervolgd, hun aardsche loopbaan voleindigden. Toch waren deze allen gelukkig, en uit welke bron zij hun geluk putten, het kan voor u, christelijke werkman, geen geheim zijn.

Maar ik gevoel, dat ik mij in deze beschouwingen geheel zou verliezen; ik moet het daarom aan uw eigene overweging overlaten dieper in deze goudmijn af te dalen, terwijl ik mij haast nog enkele nieuwe wenken aan deze eerste toe te voegen En daarom zeg ik u op de tweede plaats:

Wees huiselijk, bemin het familieleven. Zoek het genoegen en de ontspanning, waaraan gij behoefte hebt, en die ik u zoo gaarne gun, niet daarbuiten, maar veeleer in den vredigen kring van uw gezin. Gij hebt het reeds ingezien, die luidruchtige genoegens buiten de huiselijke muren kunnen de uwe niet zijn, wijl zij voor geld moeten worden gekocht;

-ocr page 34-

32

maar zelfs dat bezwaar buiten rekening gelaten, zij kunnen u niet gelukkig maken, en met ze na te jagen zoudt gij u moedwillig berooven Tan zooveel reiner genoegens, die gij geheel kosteloos kunt smaken. Gij hebt eene vrouw en kinderen; ik durf vooronderstellen dat gij ze hartelijk bemint en door hunne wederzijdse he liefde gelukkig zijt. Welnu, ik heb u daar een schat genoemd van onbegrijpelijk hooger waarde, dan alle die ijdele vermaken en ver-strooingen, welke de wereld u buiten dien kring kan aanbieden Of is de liefde en aanhankelijkheid uwer echtgenoote en kleinen voor u een minder goed, wijl gij armer zijt, kunt gij althans door deze bezitting niet wedijveren met ieder uwer meerderen ?

Ach, chr. werkman, ik kan er zonder smart niet aan denken, wat er van u zou worden, zoo gij de zucht naar uithuizigheid, in onze dagen met recht een aanstekelijke ziekte, oen besmettelijke kwaal te noemen, zoudt involgen. TJw karig loon, zoo dringend noodig voor de behoeften van uw gezin, zou allenes voor een goed deel zijn weg naar de kroeg vinden, gij zelf zoudt wellicht een dronkaard, en van een dronkaard een bedorven, een liederlijk mensch, een onuitstaanbaar wezen worden, Yoor uwe godsdienstplichten zoudt gij weldra geheel ongevoelig zijn, vloeken en godslasteringen zouden uwe dage-lijksche taal worden. De huiselijke vrede zon zich oplossen in tooneelen van twist en verdeeldheid, voor vrouw en kinderen zoudt gij hard en onbillijk zijn, hen met scheldwoorden en mishandeling overladen, en terwijl zij te huis in kommer en gebrek verkwijnen, zoudt gij in de kroeg door luidruchtig getier willen vergeten, hoe diep ongelukkig gij ze maakt

En de opvoeding uwer kinderen ? Kunt gij het voor God verantwoorden, zoo gij er niet het minste aandeel in neemt, zoo gij al den tijd, dien de arbeid u vrijlaat, in het gezelschap van makkers doorbrengt, misschien nog meer bedorven en liederlijk dan gij zelf. Is de opvoeding dan het werk der moeder alleen? En zoo ook zij, door het al te zware van den

-ocr page 35-

83

last, dien zij niet alleen behoorde te dragen, ontmoedigd, dien pücht kwam te verwaarloozen, welke toekomst gaan uwe onschuldige kleinen dan te ge-moet? Maar heeft die taak der opvoeding, bij hare bezwaren, dan ook niet hare overvloedige zoetheid? Mij dunkt, het moest u zoo aangenaam en verkwikkend zijn, na afloop uwer dagtaak u daar naast moeder in de rustige huiskamer neer te zetten, uwe kleinen op en om uwe knieën te vergaderen, hen te spreken van God, van hunne bestemming, van hunne plichten Voor de toekomst, hun liefde tot de deugd, afschrik van het kwaad in te boezemen, hun iets Tenoegelijks en leerrijks tevens te verhalen. Wanneer zij in die oogenblikken met open mond naar u luisteren, wanneer gij in hun schuldeloos oog leest, hoe dankbaar zij u voor uwe vaderlijke bemoeiingen zijn, dan begrijp ik niet. hoe gij nog ander geluk en genoegen zoudt kunnen wenschen Maar nog eens, waardeert gij die zoetheid niet, herinner u daa ten minste aan uw duren plicht, aan de strenge verantwoording, die G-od u voor zijn oppersten rech-tersstoel eens zal afvorderen. quot;Wee u, zoo gij dien plicht veracht, maar nog meer wee u, zoo gij uwe kinderen door uw schandelijk gedrag tot ergernis verstrekt, hen door den- prikkel van het voorbeeld op den weg tot het kwade voortdrijft! Gij kent het vonnis in het H. Evangelie geveld tegen hem, die de kleinen ergert; wat zal het wel zijn, wanneer de kleinen, die gij ergert, uwe kleinen zijn ? Huiselijkheid, vereenigd met oprechten godsdienstzin — en het eerste wordt door het tweede zoozeer bevorderd en gemakkelijk gemaakt —ziedaar een deugdelijke waarborg voor uw bestendig geluk, die alleen reeds voldoende zou mogen heeten. Toch wil ik daarbij nog voegen:

Wees vlijtig en spaarzaam Is uw loon ook al gering, vlijt en spaarzaamheid, volhardend beoefend, zullen bet steeds nog met eene kleinigheid vermeerderen. Ik weet het, sparen valt moeilijk, wanneer men slechts het noodige, of ten minste bijna niets meer bezit. Maar ik weet eveneens, chr. werkman, dat gij soms

-ocr page 36-

34

door onredelijke uitvluchten het sparen, waar liet u mogelijk zou zijn, veronachtzaamt. Voorondersteld gij kunt in uwe oogenblikkelijke omstandigheden van uw loon eene kleinigheid ter zijde leggen Gij zelf zijt gezond en sterk, uw huisgezin wordt door rampen niet bezocht, de dagen zijn lang, de loonen betrekkelijk hoog, met één woord; de tijden, zooala men zegt, zijn u mee

Gij kunt nu sparen; thans is het daarvoor de tijd. Doet gij het ook ? Het zou mij weinig verwonderen, zoo gij uitvluchten zoekt. Wat ik zou kunnen afzonderen, redeneert gij misschien, heeft toch niet veel te beteekenen; daarbij ik heb toch reeds zooveel harde dagen, waarom zou ik de aangeboden gelegenheid laten voorbijgaan, om het er eens wat ruimer van te nemen, om voor het geld, dat ik zou kunnen opsparen, een extra-genoegen te bekostigen, waartoe de gelegenheid mij zoo hoogst zelden wordt aangeboden?.Zóó redeneert gij, althans zoo zijn \',r ouder u, en, het behoeft weinig betoog, zóó redeneert gij verkeerd. Bleeft gij in die dagen van betrekkelijke welvaart zuinig leven, zonder u daarom het noodige te laten ontbreken, legdet gij die kleinigheid werkelijk ter zijde, dat altijd aangroeiend bedrag, hoewel op zich niet g oot, zou toch spoedig groot genoeg zijn, om u in den zooveel ongunstiger wintertijd een groote steun te zijn, om u, wanneer ziekte of ander ongeval u onverwachts treffen, over die kwade dagen heen te helpen, tot zoolang er op den regen weer zonneschijn volgt.

Maar hebt gij het sparen verzuimd, bij onver-wachten tegenspoed moet gij gebrek lijden, of wel het medelijden en de hulp van vreemden inroepen, met het pijnlijk bewustzijn, dat gij bij verstandiger voorzorg uw eigen helper hadt kunnen zijn.

Naast vlijt en spaarzaamheid kan ik niet nalaten u orde en reinheid aan te bevelen. Het ia inderdaad treurig, dat deze deugden in uwen stand, chr. werkman, zoo dikwijls ontbreken Te vergeefs zoudt gij uwe armoede tot verontschuldiging aanvoeren; orde en reinheid kosten niets, ieder kan ze bezitten, die

-ocr page 37-

35

er slechts waardeering en liefde vooï heeft. En hoe kan die waardeering en liefde uitblijven, waar men een oogenbiik op de voordeelen dier beide deugden zijne aandacht vestigt?

Bemint gij orde en reinheid, beoefent gij ze in eigen persoon, kweekt gij ze san in den kring rondom u, geloof mij, het leven ml er u zooveel aantrekkelijker door worden, gij zult verhoogde achting koesteren én voor uw eigen persoon, én voor geheel nwe omgeving; het besef van eigenwaarde, wel te o;. lerscheiden van trots, die juist overschatting is var eigenwaarde, een machtig middel om den mensch ■ ■o;. quot;-elfverlaging te behoeden, moet er noodzakelijk Vio\'or lijzen. En moet ik u nog zeggen, hoeveel aantrekkelijker en eerbiedwaardiger gij er door wordt in de oogen uwer medemenschen ? Is het niet begrijpelijk dat de verschijning van een morsig, haveloos wezen, dat in alles de teekenen van verwaar-loozing vertoont, bij den wel opgevoede een onweder-staanbaar gevoel van afkeer en walging opwekt, dat men zich als verlicht gevoelt van een zoo stuitend gezelschap ontslagen te zijn?

Ik weet het wel, onder dat onooglijk uiterlijk kan een rein, een eerlijk en edel hart verscholen zijn, maar waarom dan toch de geringe moeite verwaarloosd, om ook aan het oog dergenen, bij wie men belangstelling wenscht op te wekken, eeaigo voldoening te schenken?

Slotwoord.

Mijne taak, christelijke werkman, spoedt ten einde. Als vriend heb ik getracht u nuttig te zijn, door u aan te toonen dat uwe geringheid, uw nederige stand geen beletsel voor u behoeft te zijn, om een waarachtig geluk te smaken.

Bij de bespreking uwer vooroord eelen wees ik er u op, dat gij van uwe achterstelling ton opzichte der in stand boven u geplaatsten een overdreven denkbeeld hebt, dat gij daarbij vooral niet genoeg in rekening brengt, hoeveel kommer juist het bijzon

-ocr page 38-

80

der deel ia dier hoogere standen, waartegen uwe geringheid u in bescherming neemt.

Een tweeden dienst meende ik u te bewijzen, met n omtrent karakter en ware bedoelingen uwer voorgewende en uwer oprechte vrienden voor te lichten, opdat gij de eersten met afschuw zoudt vluchten en krachtigen steun zoeken bij- de laat sten.

Ten slotte heb ik u nog op enkele middelen gewezen, waarvan ik u veel hulp tot het vinden vau uw duurzaam geluk meende te mogen beloven. De kracht dier middelen vooronderstelde ik bij u wel niet onbekend, maar ze u in een kort bestek opnieuw levendig in het geheugen te prenten, achtte ik geene onnutte of overbodige zaak.

Mocht ik in den loop van mijn betoog enkele opmerkingen hebben gemaakt, die u hard en pijnlijk waren, geloof mij, het is nooit mijn doel geweest u te vernederen en te grieven, maar zou het in een geneesheer geen valsch en veroordeelenswaardig medelijden zijn, wanneer hij er voor terugschrikt een bitteren drank toe te dienen, zoo hij van dezen alleen de gezondheid mag verhopen?

Lees en herlees dan dit kleiue boekje met welwillende aandacht, tracht door eigen nadenken het weinige daarin vervat uit te breiden en aan te vullen, en wat het voornaamste is, doe uw best de nuttige wenken, u met de meestoprechte bedoeling gegeven, onder den goddelijken zegen in beoefening te brengen.

Gij kimt gelukkig zijn; u daarvan te overtuigen was het doel, dat mij de pen deed opvatten: belur-tigt gij hetgeen ik aan uwe aandacht voorstelde, bovenal zorgt gij vóór alles steeds een godsdienstig menscb., een oprecht christen te ijn, hoe het der goddelijke Voorzienigheid ook behage u te beproeven, ik durf het u stellig verzekeren: gij zult ook gelukkig zijn.

-ocr page 39-