-ocr page 1-

IcA-cj^. lO^.IjXOi,

Ä

BIJDRAGE TOT DE KENNIS VAN
NIEUWVORMINGEN BIJ VOGELS,

IN HET BIJZONDER BIJ DE KIP

m

OIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

r, ■■■■

K. REITSMA

-ocr page 2-

-nbsp;X.. \' X-T;-

■■ rinbsp;. ••r^^ï-- - .

V

. • ; ? ■

■ i-ï.

S quot;

■ ■

;■■• ■ ^

V ■•■.lt;\',

• ■* • \' 1 •\' •

\'■■■î- - \'

\' \' \' \' H

• i

^WmÊSSêM \' \'\' ^

■■nbsp;Vnbsp;■ ■•■ç.:. -

■ .r \'

-ocr page 3-

. V \' -,

\'■-■Am

\' \' -.-l r- \'■•Irr

r.

I ■ r

- J

-ocr page 4-

(

BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT

3149 985 2

-ocr page 5-

BIJDRAGE

TOT DE KENNIS VAN NIEUWVORMINGEN BIJ VOGELS,
IN HET BIJZONDER BIJ DE KIP.

-ocr page 6-

mM-mmm^\'^mmmm

■ v -

\'j-

■nbsp;■ - , /.-■ V

- .. iv •

Iii, V\'-\'^X

■\'f ■ \'

■ ■ i

n

ft.

-ocr page 7-

bijdrage tot de kennis van

nieuwvormingen bij vogels,

IN HET BIJZONDER BIJ DE KIP

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR
IN DE VEEARTSENIJKUNDE AAN DE RIJKS-
UNIVERSITEIT TE UTRECHT. OP GEZAG VAN
DEN RECTOR MAGNIFICUS Dr. H. TH. OBBINK,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GODGE-
LEERDHEID, VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT
DER UNIVERSITEIT TE VERDEDIGEN TEGEN DE
BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER VEE-
ARTSENIJKUNDE OP VRIJDAG H JUNI 1929,
DES NAMIDDAGS TE 4 UUR, DOOR

KEIMPE REITSMA

N.V. MIDDENSTANDSDRUKKERIJ - VELP - 1929

bibliotheek der
rijksuniversiteit
utrecht.

DIERENARTS. DIRECTEUR VAN HET OPEN-
BAAR SLACHTHUIS EN DEN KEURINGSDIENST
VAN VEE EN VLEESCH VAN RHEDEN.
GEBOREN TE LEEUWARDEN

-ocr page 8-

»

cïmWÎI /f ■ ^a TrjT- HDÄSiCiia

.enbsp;; a ■ ; hs C; Uv\' n o\\\' W:i\' a i v-

; \' «i/tnbsp;r i;vb; r;r3H; va - - ^ -

quot; ; ^ r -

\' v v;\'\'nbsp;1 b gt;gt; ■ u .i :• j, :.• quot;

, • - \' ■ ■ ■■ ■nbsp;■-r ■

■ ■ r ; ;• . \'.y. ■nbsp;,■•\'■■■

-ocr page 9-

Aan mijn Ouders.
Aan mijn Vrouw.

-ocr page 10-

-va

fUr^

.\'••c-fV

■nbsp;- V ■ ; \' ■■■ -.

J- -\'-

.nbsp;mim mk

m

M-

-ocr page 11-

„Der Begriff des biologischen Pcozesses im Ganzen,
seine Entstehung, kann uns erst vollkommen klar
werden, wenn wir ihn nicht am Menschen, sondern
phylogenetisch bis zu ihm herauf untersuchenquot;,

RIBBERT.

-ocr page 12-

Mnbsp;gt;■■ -vi\'nbsp;\' ; \' \'

■.r.. - I- ■ . ■■ .v-!,. • ■

-ocr page 13-

Bij de voltooiing van dit mijn proefschrift is het mij een behoefte
met enkele woorden uiting te geven aan mijn gevoelens van dank-
baarheid jegens hen, die aan de vorming en ontwikkeling van mijn
geest hebben bijgedragen. Ik denk daarbij aan mijn vroegere onder-
wijzers en leeraren, maar in het bijzonder aan U, Hoogleeraren en
oud-Hoogleeraren van de faculteit der Veeartsenijkunde aan de
Rijksuniversiteit te Utrecht. Met de grootste erkentelijkheid ben ik
jegens ü, mijne leermeesters, vervuld.

Een woord van zéér bizonderen dank zij het mij daarbij vergund
le richten tot U hooggeleerde
Schornagel, zeer geachte Promotor,
voor alles, wat Gij voor mij geweest zijl en gedaan hebt; voor de
\'doorlichting, welke ik steeds op zulk eene welwillende wijze van U
mocht ontvangen bij de bewerking van dit proefschrift, zoowel ah
voor de belangstelling, welke Gij steeds getoond hebt in mijn per-
soon en arbeid, ook gedurende de jaren, dat ik als assistent onder
^ mocht werken. Dat Gij bovendien mijne vrouw en mij steeds van
vriendschappelijke gevoelens hebt willen doen blijken, heeft de
Wd, in Utrecht doorgebracht, voor mij onvergetelijk gemaakt en
lt;^cn diepen indruk bij mij achtergelaten.

Ook U, hooggeleerde Van Oyen, moge ik met name hier dank

^c^gen voor Uwe steeds in mij en mijn werk getoonde belang-
stelling,

^at dit proefschrift voorts voltooid mocht worden temidden van
^cn veelszins drukken werkkring in het praktische leven, dank ik
voor een niet gering deel aan U, edelachtbare
Bloemers, burge-
meester van Rheden, die mij wel telkens vriendschappelijk daartoe
\'cbt willen aansporen, en op verschillende wijzen mij de gelegen-
heid hebt willen geven, naast mijn dagelijksche taak, den daarvoor
noodigen wetenschappelijken arbeid te verrichten.

^ct de aangenaamste herinneringen zal ik steeds terugdenken
oan den ambtelijken en vriendscliappelijkeh omgang, welke ik heb-

-ocr page 14-

ben mocht met U, collega\'s Ten Thije en Hoogland, en ik zal
steeds dankbaar blijven voor den velerlei steun, welke ik ook van
U mocht ontvangen.

Het is mij aangenaam ook mijn schoonvader, Ds. B, Klein
Wassink
te Bathmen, te mogen danken voor zijn herhaalde aan-
moediging tot dezen arbeid, maar vooral voor de niet geringe
moeite, aan de correctie van de drukproeven besteed.

Ten slotte ben ik het technisch personeel van Het Veterihair
Pathologisch Instituut te Utrecht en van het Openbaar Slachthuis
te Riteden erkentelijk voor hun zeer gewaardeerde hulp, welke mijn
taak belangrijk heeft verlicht.

-ocr page 15-

inhoud.

Hoofdstuk

I. Inleiding .
Werkwijze

Hoofdstuk II. Literatuur ........

Het experimenteel onderzoek van
vogeltumoren......

Hoofdstuk III. Beschrijving der onderzochte ge-

gezwellen ......

Lijst der beschreven gezwellen

Bladz.
13
16

18
63

73
141

145
154

161
175
180

Hoofdstuk IV. Leucosis, leucomen en tumoren
Melanine en melanomen . .

Hoofdstuk V. Slotbeschouwingen
Literatuurlijst . .
Afbeeldingen . .

-ocr page 16-

: -v/

M-nbsp;lt; , , . . ..-.•■ : isj^r\'n-i-i.I .ii\',

Cf*nbsp;. ~ . ■ v\'. ■ . . , . ■ rrytO(\'iif!Li.

^ ■nbsp;. .... ■

.Alt

\'i!.ïnbsp;. .irAi\'j-\'n\'-}\'^ ;»-:.gt;/^nt?v.\'; j/iijJ

■vn

-ocr page 17-

HOOFDSTUK I.
INLEIDING.

Het kan en zal wel door niemand ontkend worden, dat het op-
treden van kwaadaardige gezwellen, en in het bijzonder van car-
cinomen, populair gesproken: kanker, een der vreeselijkste plagen
is, vvaaronder de menschheid gebukt gaat.

Hiermede in overeenstemming is dan ook de buitengewone be-
langstelling, welke voor de bestudeering van den aard en het wezen
dezer geheimzinnige ziekte alom bestaat; een studie, die in onze
dagen langs alle banen van wetenschappelijk onderzoek wordt ge-
leid, en waardoor men hoopt ééns een gunstig en gelukkig resul-
taat te bereiken.

Een der wegen, waarlangs men de oplossing van het probleem
tracht te benaderen, is het onderzoek der d i e r 1 ij k e gezwellen,
dat, hoezeer van belang ook voor het dier zelve en de diergenees-
kunde, toch zijn grootere beteekenis krijgt door de gegevens, welke
uien er uit hoopt te ontvangen voor een juister inzicht in aard en
^ezen van de tumoren bij den mensch; kort gezegd dus door de
beteekenis, welke dit onderzoek heeft voor de vergelijkende ziekte-
kunde.

Of, en in hoeverre, deze dierlijke tumoren met die van den
mensch vergeleken mogen en kunnen worden, is herhaaldelijk een
pnderwerp van discussie geweest, waarin de vraag in den regel
\'n bevestigenden zin beantwoord is geworden, en waarop ik later
uog even zal terugkomen. Een bijzondere beteekenis echter hebben
de vogel- en speciaal de kippentumoren gekregen, sinds men bij
de experimenteele gezwelstudie voornamelijk gebruik maakte van
deze diersoort, en sinds bovendien door de ontdekking van de
zoogenaamde infectieuze kippengezvvellen, of
Roiis-sarcomon, de
aandacht op de kip gevestigd werd.\'

Ofschoon uit den aard der zaak de studie van deze vogelgezwel-
\'en, hoezeer de beteekenis der kippenteelt en de kennis der vogel-
ziekten ook is toegenonien, niet van veel beteekenis kan zijn voor
den practiseerenden dierenarts, moet het belang ervan toch niet
onderschat worden, doch voornamelijk gezocht in de beteekenis

-ocr page 18-

welke zij zou kunnen hebben, als bijdrage tot de vergelijkende on-
kologie.

Tijdens mijne werkzaamheden als assistent aan het Pathologisch
Instituut der toenmalige Veeartsenijkundige Hoogeschool, thans
Veterinaire Faculteit der Rijksuniversiteit te Utrecht, kwamen veel
vogels, en voornamelijk kippen, ter onderzoek, welke ten deele
door bemiddeling van de Kliniek voor Kleine Huisdieren, (dit zijn.
onze A-nummers), ten deele door bemiddeling van de Afdeeling
Buitenpraktijk, en door particulieren, (onze B-nummers), werden
ingezonden. Hierbij viel al spoedig de vrij groote frequentie van
geWellen op. Vanaf Augustus 1921 tot October 1923 zijn de voor-
komende gevallen door mij verzameld, onderzocht en beschreven.
Dat dit onderzoek eerst nu ten eindequot; gebracht wordt, vindt zijn
oorzaak hierin, dat na mijn vertrek van het Instituut, op 1 October
1923, tot mijn spijt eerst geen tijd meer beschikbaar was voor de
voortzetting.

Uit de studie der literatuur blijkt wel, dat vooral in de laatste
10 ä 15 jaren over dit onderwerp meerdere publicaties zijn versche-
nen, welke de vroeger gehuldigde meening, dat vogelgezwellen wei-
nig\'zouden voorkomen, aan het wankelen hebben gebracht. Ook
mij is bij mijn onderzoek gebleken, dat, integendeel, tumoren bij
vogels niet tot de zeldzame bevindingen behooren. Een der voor-
naamste publicaties is wel geweest een verslag van een onderzoek
door
joest en Ernesti in 1914 verricht, waarin zij de toen bekende
literatuur samenvatten, en aan de beschreven gevallen 50 nieuwe
toevoegden.

Ik heb gemeend mijn onderzoek, dat ruim 80 onderzochte ge-
vallen omvat, hierop te moeten doen aansluiten, zoodat ik de litera-
tuur vóór
Joest en Ernesti, voor zoover hierin geen mededeelingen
voorkwamen, die een studie van het origineele artikel vereischten,
niet nog eens weer gecontroleerd heb.

Bovendien heb ik hunne beschrijvingen en mededeelingen als
basis van bespreking en vergelijking genomen. Daarentegen is de
gehééle literatuur nä hunne publicatie nauwkeurig (voor zoover te
verkrijgen) nagegaan, zoodat deze beschrijving als het ware een
vervolg is op de jaren door ƒ. en
E. behandeld.

Experimenteel onderzoek is niet (ten minste niet systematisch)
verricht Een enkele maal is wel eens een enting geprobeerd, die
echter steeds negatief uitviel. Ten einde echter den lezer op de
hoolt;^te te brengen met de beteekenis en de vorderingen van dit,
in de laatste jaren vooral bekend geworden, experimenteel onder-
zoek (van het zoogenaamde infectieuze kippensarcoom), is een
apart hoofdstukje hieraan gewijd. Hieruit moge blijken, dat de ken-
nis hiervan voor de studie der spontane tumoren van buitengewoon
veel beteekenis is te achten. Het wordt o.a. duidelijk, dat kennis der
borstspiergezwellen van belang is in verband met de interessante

-ocr page 19-

onderzoekingen van Peyron, evenals een goed begrip van de denk-
beelden van
Pentimalli, over metastase bij infectieuze sarcomen,
een nieuw licht werpt op de veelvuldig voorkomende disseminatie
van gezwellen in het ventrale deel der lichaamsholte.

Mijn onderzoek heeft echter geen ander doel, dan een bijdrage
te leveren tot de kennis der spontane vogelgezwellen, zoodat daar-
mede de basis voor nadere experimenteele en vergelijkende onder-
zoekingen verbreed en verstevigd wordt. Daarbij verkeerde ik in
de gelukkige omstandigheid, verschillende gezwellen tegen te
komen, welke tot dusverre niet beschreven waren, of als zoodanig
niet onderkend. Tot de eerste groep behooren o.a.: de melanomen,
een hypernephroom, een cancroid van een der epitheellichaampjes;
tot de laatste de endotheliomen der bekleedende serosae van de
lichaamsholte (mesotheliomen).

. De moeilijkheden, welke diverse onderzoekers, ook ik, ondervon-
den bij het onderscheiden van sommige gezwelvormen van leucae-
mische processen, hebben mij er toe geleid, deze nader onder de
oogen te zien.

Ook voerde de ontdekking van enkele primaire, melanogene ge-
zwellen (melanomen) van het ovariinn, welke voor het eerst in de
literatuur worden beschreven, tot een literatuur-studie over dit
pigment. Het zou buiten het kader van dit geschrift Vc-^Men hier-
omtrent alles te vermelden, doch het voornaamst\'^, wat rechtstreeks
of zijdelings verband houdt met mijn bevindingen, is in een kort
overzicht samengevat. Wel zijn in de literatuuropgave de bronnen
aangegeven.

Hetzelfde geldt voor vele speciale onderzoekingen op normaal-
anatomisch gebied, die mij, waar de handboeken veelal in den steek
heten, over verschillende zaken hebben ingelicht. Ik noem
Bonnet,
Von Durski, Schermer, Sturm
en Koch. Ook deze literatuur is niet
nader besproken, doch de schrijver en de titel van het geschrift zijn
in de literatuurlijst vermeld.

Bij de literatuurbeschrijving zijn alleen de belangrijke tumoren
iets uitvoeriger, of met des schrijvers eigen woorden vermeld. Bij
het groote aantal was een andere wijze van beschrijving niet
mogelijk. Ook de eigen gevallen zijn zooveel mogelijk groepsge-
wijze verzameld en beschreven, doch ook hier wordt alleen op de
voornaamste gezwellen eenigszins dieper ingegaan. Wanneer men
bedenkt, dat in totaal, met mijn gevallen mee, nu ongeveer 600
nieuwvormingen bij vogels bekend zijn, zal men deze methode kun-
nen billijken.

-ocr page 20-

WERKWIJZE,

Bij het onderzoek der vogels, waarbij gezwellen werden aange-
troffen, werden eerst de macroscopische afwijkingen genoteerd, en
daarna de organen in den regel in toto in formaline gefixeerd. Voor
het microscopisch onderzoek werden van de meest kenmerkende
plaatsen der gezwellen, bovendien van de eventueele metastasen,
en veelal van de organen, diverse stukjes genomen en in paraffine
ingesloten. Hiervan wérden verschillende, 3—10 mikra dikke, cou-
pes gemaakt, soms in serie gesneden, welke over het algemeen ge-
kleurd werden met haemaluin-eosine en volgens
Van Gieson.

Voor het aantoonen van bijzonderheden werden diverse andere
kleurmethoden (slijmkleuring, bloedkleuring) toegepast, terwijl
ook vaak ter oriëntatie of om andere redenen bevriescoupes ge-
maakt werden. Ook deze werden gekleurd met haemaluin-eosine
en volgens
Van Gieson, tenzij ze gemaakt waren voor een speciale
kleuring (o.a. vetkleuring met Sudan III).

Wat het aantoonen van nielanine betreft, o.a. bij de beide geval-
len van nielanoom van het ovarium, heb ik gebruik gemaakt van de
gegevens door
Hueck, Schreiber en Schneider, Levaditi en Berta-
relli,
en Lignac in hunne publicaties medegedeeld. De hierna te ver-
melden methode van onderzoek berust op het volgende.

Haematoidine en hacmosiderine onderscheiden zich van het
malaria-, het „ouderdomsquot; pigment en nielanine o.a. door hun
resistentie tegenover oxydatiemiddelen. Voorts kunnen we de laat-
ste weer scheiden door de reactie met AgNO^. Wanneer namelijk
coupes gedurende 1 etmaal in het donker in een waterige 1 %
AgNO^ oplossing verblijven, zijn alle melaninedeeltjes diepzwart
gekleurd. Ouderdoms- en malaria-pigment reageert zoo niet.

Voorts kan men met behulp van Lugol-oplossing en daarna met
10 % waterige oplossing van fixeernatron, dit zilverneerslag weer
doen verdwijnen, zoodat de eigen kleur van het pigment weer te
voorschijn treedt. Hetzelfde gaat ook, doch veel vlugger met een
waterige 0.1—0.4 % KCN- of NaCN oplossing. Voorts wordt
melanine gebleekt door
ox3^datiemiddelen (o.a. 3 % H2O0) en is
het resistent tegen zuren en alcaliën.

De werkwijze (volgens Lignac) is nu aldus:

De met het bevriesmicrotoom gesneden coupes worden geduren-

-ocr page 21-

de 24 uren in het donker in een 1 % waterige nitras argenti-oplos-
sing bewaard. De sneden worden daarna voorzichtig in aq. dest.
gespoeld, ten einde ze van het overtollige zilver te bevrijden, en
daarna op ontvette glaasjes gebracht en vastgedrukt. Men brengt
een druppeltje aq. dest. op het object en legt er een dekglaasje op.
Men legt het geheel onder de microscoop en bestudeert de zwarte
neerslagen. Men volgt nu door de microscoop het verdwijnen van
het zilver, dat men bewerkstelligt door aan de eene zijde van het
dekglaasje eenige druppels van een Lugol-oplossing toe te voegen,
aan de andere zijde met een filtreerpapiertje het vocht op te zui-
gen. Het preparaat wordt dan geelbruin.

Men laat het 2 uur liggen, en verwijdert daarna met aq. dest.
de J.JK. uit het preparaat. Daarna druppelt men 10 % waterige
fixeernatronoplossing (NasSsOs) toe, waardoor het zilverneerslag
uit de coupe verdwijnt. Het pigment ziet men dan weer in de eigen
kleur optreden.

Veel sneller werkt men, door 0.1—0.4 % waterige KCN- of
NaCN oplossing aan het preparaat toe te voegen, omdat dan het
zilverneerslag direct verdwijnt (Er vormt zich een oplosbaar com-
plex ion AgNaquot; en (CN)^quot;). Door aq. dest. wordt ook dit uit het
preparaat verwijderd.

De tweede reactie met H2O2 kan men vervolgens aan dezelfde
coupe onder voortdurende microscopische controle uitvoeren, door
ook dit reagens druppelsgewijs toe te voegen. Na 24—36 uur is
bijna alle pigment verdwenen.

Op dezelfde wijze kan men microscopisch de reactie tegenover
KOH en H2SO4 volgen.

De nitras argenti-reactie kan men niet microscopisch volgen,
daar snel onder invloed van het licht storende verkleuringen op-
treden. Ook moeten zorgvuldig verontreinigingen geweerd worden.

Deze zelfde reactie werd ook toegepast, ten einde de eventueele
melanine-aard van pigment aan te toonen, dat toevalligerwijze in
ovaria van andere kippen werd aangetroffen, hetgeen ook gelukte.
Hoewel het in de bedoeling lag, ook de dopa-reactie van
Bloch toe
te passen, is het door mijn vertrek van het Instituut hiertoe niet
meer gekomen.

De foto\'s, die in dit proefschrift voorkomen, werden gemaakt
niet het groote Zeiss-toestel van het Veterinair-Pathologisch Insti-
tuut der Rijksuniversiteit.

-ocr page 22-

HOOFDSTUK II.
LITERATUUR.

De literatuur over vogeltumoren is in de laatste jaren sterk toe-
genomen, doch voornamelijk met mededeelingen over één, of enkele
gevallen, die door den auteur werden aangetroffen.

Sinds de publicatie van Joest en Ernesti in 1914 van hunne
„Untersuchungen über spontane Geschwülste bei Vögeln mit be-
sonderer Berücksichtigung des Haushuhnsquot;, welke toen de geheele
tot dat jaar voorkomende literatuur omvatte, is niet weer een der-
gelijk samenvattend en overzichtelijk geschrift verschenen. We zul-
len dan ook trachten op den voornamelijk door deze onderzoekers
geschapen bodem voort te bouwen.

Omtrent de literatuur, welk vóórdien verschenen is, wordt, tenzij
er later bij de bespreking der gezwellen gebruik van gemaakt is,
naar de publicatie van
Joest en Ernesti verwezen.

Nog in het jaar 1903 wordt door Piek en Poll opgemerkt, dat
zeer zelden over boosaardige, speciaal kankerachtige gezwellen bij
vogels geschreven is. Ook in 1906 wordt dit nog speciaal door
Ehrenreich en Michaelis vermeld met de volgende woorden:

„Ueber das Vorkommen von Tumoren, speziell malignen, bei
Vögeln, ist zurzeit wenig bekannt. Es ist erwünscht, die Kasuistik
über das Vorkommen maligner Tumoren bei Vögeln zu erweitern.quot;
Ook
Wer nicke uit zich in 1911 in denzelfden geest.

Blijkens de publicatie van Joest en Ernesti was hier en daar wel
een mededeeling te vinden, doch een overzicht bestond niet. J. en E.
vinden nu in totaal 112 gevallen beschreven, en ze voegen daarbij
50 gevallen, die zij zelve onderzocht hebben. Zij hebben uit hunne
onderzoekingen enkele conclusies getrokken, die hieronder bespro-
ken worden. Op de gezwellen zelve wordt bij de beschrijving der
eigen gevallen zoo noodig terug gekomen, terwijl op blz. 22 hier-
van een tabellarische opgave volgt.

Joest en Ernesti voeren allereerst aan, dat het niet juist is te
meenen, dat*^ gezwellen bij vogels minder zouden voorkomen dan
bij de zoogdieren. Met het volgende tabelletje, waarin procents-
gewijze de gevonden gezwellen bij paard, hond en kip voorkomen

-ocr page 23-

zooals die worden gegeven door Casper en door het Pathol. Insti-
tuut der Dresdener Veeartsenijkundige Hoogeschool (waarschijn-
hjk over 1907—1913):

Casper. Pathol. Instituut.

{quot;aard ................................... 1.3%nbsp;1.5 %

.................................... 4.7 %nbsp;6.15 %

^\'P ........................................................................................4 %

wordt zelfs aangetoond, dat het aantal dat van den hond zeer
nabij zou komen.

Van de 50 gevallen door joest en Ernesti vermeld, zijn 12 opge-
bouwd uit rijpe celelementen, terwijl de overige 38 uit onrijpe
epitheliale of bindweefselelementen bestaan. Deze laatste worden
weer onderscheiden in 18 sarcomen en 20 carcinomen.

Hieruit wordt geconcludeerd, dat het meerendeel der bij de vo-
gels voorkomende gezwellen van kwaadaardigen aard is.

Alle bij zoogdieren vastgestelde tumoren zijn ook bij vogels ge-
vonden, behoudens enkele uitzonderingen als osteoom, en rhab-
aomyoom. Voorts blijkt, dat ze in histologisch opzicht, betreffende
DOUW en onderlinge verhouding der samenstellende elementen,
geheel naast de zoogdiergezwellen geplaatst kunnen worden, zelfs
dat men kan zeggen, dat ze morphologisch in het algemeen hier-
aquot;fbr^ overeenstemmen. Enkele bijzonderheden doen hieraan geen

De goedaardige tumoren zijn zeer verschillend gelocaliseerd,
zonder een bepaalde voorkeur voor een orgaan te vertoonen, even-
als bij de zoogdieren.

Van de kwaadaardige gezwellen worden de volgende bijzonder-
heden vermeld. Primaire sarcomen worden opvallend veel in de
huid en subcutis gevonden; van de 74 sarcoomgevallen waren er
dus meer dan 1/3, aldaar gelocaliseerd. Ook in de lever (7 van
de 74) komen sarcomen nogal eens primair voor.
. De primaire carcinomen hebben echter hun praedilectieplaats
\'n het ovarium; niet minder dan 22 van de 57 toen bekende geval-
len.
Joest en Ernesti willen de verklaring hiervan zoeken in het feit.
dat het ovarium bij de kip hèt orgaan is, waarvan het meeste ver-
\'angd wordt, en waarop zelfs gefokt wordt.

Voorts komt primaire multipliciteit vaak bij de sarcomen der
\'luid en subcutis voor.

Een groote neiging vertoonen de sarcomen en carcinomen der
vogels tot het vormen van metastasen. Speciaal worden vermeld
ae zeer vaak aangetroffen implantatie-metastasen op het perito-
neum door uitzaaiing van gezwelelementen op de serosa. Tot het
ontstaan hiervan moeten verschillende factoren meewerken, en
Wel in de eerste plaats het doorbreken van een gezwel in de
\'enaamsholte. Volgens ƒ. en
E. zou misschien ook een geringere

-ocr page 24-

phylogenetische differentiatie der vogelcellen, in vergelijking met
de zoogdiercellen, samengaan met een hoogere voorbeschiktheid
om getransplanteerd te worden.

Hier raken de auteurs even de toen reeds bekende proeven van
Rous aan, die een filtreerbaar virus als oorzaak van verschillende
kippensarcomen aannam. En wel zeggen zij, dat men mogelij k,
aangenomen dat óók carcinomen door een filtreerbaar virus zou-
den worden veroorzaakt, deze implantatie-metastasen op de se-
rosae ook tot een infectie zou kunnen terugbrengen. Een doorbraak
van het gezwel in de buikholte was dan niet eens noodig! iVlaar
hiertegen wordt dan aangevoerd, dat in bijna alle gevallen van im-
plantaties voornamelijk de visceraal-serosae aangetast waren. Dit
laat zich gemakkelijk verklaren, door aan te nemen, dat de pe-
ristaltiek der darmen de toevallig op de parietaal-serosa aanwezige
gezwelcellen weer meeneemt, zoodat deze ten slotte in rustige
hoeken en plaatsen terecht komen, waar ze blijven liggen. Dit nu
spreekt tegen een infectie, want een virus zou zich niet zoo licht,
volgens ƒ. en
E., van het peritoneum parietale laten verwijderen.

Het is interessant de meeningen van Peyron en PentimaUi hier-
mede te vergelijken, welke in het hoofdstuk over experimenteel

onderzoek zijn vermeld. .nbsp;. . ^ r • i

Bij sarcomen zag men in 74 gevallen 10 maal d.i. 13.5 % nnplan-
taties, doch bij carcinomen veel meer, nl. 41 %; deze laatste waren
voornamelijk afkomstig van het carcinomateuze ovarium.

De verbreiding van gezwellen langs de lymphebaan schijnt bij
vogels niet zoo\'n groote rol te spelen als bij zoogdieren.

Uebrigens sind die Lymphknoten bei Vögeln so klein und so
wenig zahlreich, dass die Suche nach deren Mitbeteiligung an
einen! Geschwulstprozess meist vergeblich ist.quot; Ik vermeld dit
speciaal, omdat hieruit volgt, dat, zooals door anderen wel ont-
kend wordt, de vogels lympheklieren bezitten. Ook ik ben van
meening, dat ze er wel zijn, doch
zeer klein, en misschien vaak
facultatief; eenige malen heb ik ze, o.a. in het darmscheil bij een
geval van darminvaginatie, kunnen aantoonen.

Langs de bloedbaan ontstane dochtergezwellen konden ook aan-
getoond worden en wel:

bij sarcomen in 74 gevallen 23 maal d.i. 31 %;
bij carcinomen in 57 gevallen 14 maal d.i. 24.5 %.
Meest waren deze secundaire tumoren, afhangende van de zit-
plaats van de primaire tumor, te vinden in de lever, daarna in
longen nieren, milt, zelden in myocard en musculatuur.

Daarna bespreken /. en E. de vraag, of de beschreven nieuw-
vormingen wel als echte gezwellen, dus als blastomen, beschouwd
mogen ^Vörden, voornamelijk omdat men een ontkenning terecht
kon verwachten, met het oog op de tumoren van
Rous, welke toen
veelal niet voor echte tumoren, doch voor granulomen werden ge-

-ocr page 25-

houden, omdat de infectie-mogelijkheid niet in het kader der toen-
malige tumor-theoriën paste.

ƒ. en E. antwoorden hierop, dat afgezien van de overeenkomst
in histologischen zin ook de volgende feiten zwaar wegen:

„1. dass sich diese Geschwülste in der Regel, wie wir bei unse-
ren histologischen Untersuchungen fanden, durch ein ausgespro-
chen infiltrativ-destruktives Wachstum (durch Vermehrung ihrer
spezifischen Elemente) auszeichnen;

2.nbsp;dass sie in ausgesprochenen Masse zu Implantationsmetas-
tasen neigen und dass sie auch hämatogene Metastasen machen;

3.nbsp;dass sie, wenn man die Tiere lange genug a.m Leben lässt,
eine Geschwulstkachexie hervorrufen;

4.nbsp;dass sie keine spontane Rückbildung erfahren.

Alle diese Momente sprechen dafür, dass die Vogelgescinviilste
echte Blastomen
sind.quot;

Ook wordt even de vraag geopperd, gezien het groote aantal
rondcellige sarcomen, of men hier wellicht niet met echte gezwel-
len, doch met lymphadenosen, op den bodem van lymphatische
leucaemie, te doen zou hebben.

/. en E. hebben ten deele het bloed van de onderzochte dieren
onderzocht en vonden vaak een geringe toename van mononucleaire
leucocyten. Doch de andere bekende verschijnselen als lever- en
miltzweliing ontbraken. Echte leucaemie was het dus volgens /. cn
E. niet, daar de toename der witte bloedcellen in het bloed ook door
Baradiilin bij carcinoom en sarcoom van den niensch gevonden was,
en als een leucocytose te beschouwen is.

Wel meenen ƒ. en E., dat men de rondcellige sarcomen als aleu-
caemische lymphadenosen zou kunnen opvatten, doch dat, hoewel
enkele van die gevallen zullen voorkomen, de meeste sarcomen zul-
len zijn.

Belangrijk is de opmerking, dat, ofschoon bij de kip veel para-
sieten voorkomen, een samenhang tusschen parasieten en gezwellen
nooit vastgesteld kon worden. Vooral verschillende soorten van
quot;lijten werden op meerdere plaatsen gevonden, doch deze waren
van geen beteekenis voor de gezwellen. I n de gezwellen werd
nooit een parasiet gevonden, terwijl verder bij vogels buitengewoon
veel parasieten worden gevonden, zonder dat deze lijdende zijn aai.
tumoren.

Dit zijn de gevolgtrekkingen, waartoe /. en E. na hun omvang-
»■\'jk onderzoek komen.

Dat men het in 1914 niet algemeen eens was over de beteekenis
van parasieten voor de gezwelvorming bij kippen, blijkt uit een
verslag van de XVII Tagung der Deutschen pathologischen Gesell-
schaft 23—25 März 1914, waar
Teutschlaender een cancroid
demonstreerde aan de longliilus van een kip, die lijdende was aan

-ocr page 26-

LIJST VAN DE DOOR JOEST EN ERNESTI BESCHREVEN
GEZWELLEN.

No.

ZITPLAATS.

30

Darmen

17

scheil oviduct

pooten

kropstreek

22

lever

33

lever

5

ovarium

11

keellel

6

huid en \' subeutis

vleugel

36

darm

43

oviduct

2

ovaj-ium ?

39

subeutis kop

3

huid en subeutis

hals en borst

9

subeutis krop

45

subeutis borst

23

huid

27

huid

29

subeutis diverse

plaatsen

26

huid

25

borstspier

20

buikwand

38

submucosa krop

8

kliermaag

24

7

41

visceraalserosae

19

longen

1

ovarium

18

scheil oviduct

14

oviduct en darme

49

mondholte

37

oesophagus

32

darm

12

darm

• 48

visceraalserosa

46

u

31

21

ft

50

quot; t

16

lever

47

lever

44

lever

15

lever

DIAGNOSE.

multipl. leiomyomen.

leiomyoom

muit. „Hauthörnerquot;

cystadenoom

muit. leverceladenomen
gt;gt;
»

adenoom
fibromyxoom

myxofibroom
adenomyoom
multiple adenomyomen
teratoom

gr. r. cellig sarc.

muit. kl. r. sarcomen
gr. r. sarc,
spoelv.c. sarc.
mult.gr.rondc. sarc.

kl.r.c. sarc.
mult.kl.rond.sarc.
spoelv.c. sarc.
mult.rondc.sarc.
kl.r.c. sarc.
spoelv.c. sarc.

spoelv.c. sarc.
spoelv.c. sarc.
sarc. carcinomatodes
ronde. sarc.
spoelv.c. sarc.
kl. ronde. sarc.
kl. ronde. sarc.
plavei-epitheel carcin.

carcin. medulläre
adeno-carc. scirrhos.
carcinomatose
adenocarcinoom
carcinomatose

muit. adenocarcin.

levercellencarcin.

levercellencarcin.

levencellenadenocarcin.

carcin.

METASTASEN.

longen, hart

longen
lever, nieren

lever, longen, myo-
card

lever, darmserosae

lever, milt, nieren

7

periton., lever

OPMER-
KINGEN.

van schild-
klier?

Kanarievogel

Duif

cT

Volgens J. en E.
(metastasen van
leen niet gevonden
/primaire tumor!

vise, peritoneum
f

-ocr page 27-

ZITPLAATS.

DIAGNOSE.

METASTASEN.

OPMER-
KINGEN.

ovarium

adenocarcin.

vi.scerale periton.

ovarium

carcin.

long-en, viscerale

periton.

ovarium

carcin. medulläre

lever, viscerale pe-

Duif.

riton.

ovarium

adenocarcin.

ovarium

carcin. scirrhos.

9

ovarium

carcin medulläre

viscerale periton.

ovarium

carcin.

Zgn. kalkbeencancroid. Deze tumoren beschouwde hij toen als on-
afhankelijk van elkaar.

T. vond ook mijten in de longen, wat z. i. zou pleiten voor het
ontstaan van het longcancroid door die parasieten, doch anderzijds
vond
T. mijten ook een alledaagsche bevinding en cancroid niet;
bovendien waren de mijten wèl in de lumina van bronchiën en
luchtpijp, doch niet bij het cancroid te vinden.

Bij de discussie ontkent dan ook Joest iederen samenhang met
de mijten, doch ook later blijkt uit de publicatie van
Otto Remmele,
dat Teutschlaender de longhilustumor als metastase erkend heeft,
en verder, dat mijten wel degelijk langs „praecancereuzequot;
stadia een cancroid kunnen veroorzaken. Nog later (1924) wordt
dit door
Hieronymi weer in twijfel getrokken.

Verder werd door Teutschlaender op dezelfde vergadering een
hij een sarcoomkip gevonden levercyste gedemonstreerd, waarin
cilinder-, trilhaar-, en verhoornd plavei-epitheel werd waargenomen.
T. vergelijkt deze cyste met de trilhaarepitheclcysten van Friedreich,
en beschouwt ze als een heteroplasie (sensu strictiori) of als een
misvorming, welke verwant is aan teratoïden.

In een latere publicatie (1920) vergelijkt T. dezelfde cyste met
een oesophagus-cyste, zooals door
Sloeber bij den mensch beschre-
ven werden, en vermoedt, dat ook de eerste een heterotope oeso-
phagus-cyste is, waarbij het epitheel prosoplastisch hoornvormend,
nieerlagig plavei-epitheel is geworden.

In 1914 publiceert Schlegel in het „Bericht über die Tätigkeit des
Tierhygienischen Instituts der Universität Freiburg im Jahre 1913quot;
12
maligne gezwellen. Zij betroffen in de eerste plaats 3 geval-
len van lymphosarcomatose van de lever. De levers waren sterk
vergroot,\'zoodat zij het grootste deel van de lichaamsholte in-
namen, en doorspekt met massa\'s kleine, grauw-witte, doffe knob-
beltjes en vlekken, terwijl op andere plaatsen zich meer solide
boon- tot duivenei-groote, scherp begrensde tumoren bevonden.

Histologisch bestond het gezwelweefsel geheel uit intensief ge-
fleurde, kleine rondcellen, die voornamelijk in het interstitieele

No.

42
35

28
13

10
7
4

-ocr page 28-

weefsel, en ook om de vaten waren gelegen. Bij één kip en een kal-
koen werden lymphosarcomen gediagnosticeerd, uitgaande van de
nieren, welke gezwellen door de bekkenholte naar de cloaca toe-
groeiden, en daar zelfs door de huid heen braken. Bij de kip wer-
den bovendien nog metastasen in de lever en up de buikserosae
aangetroffen.

Voorts werden multiple lymphosarcomen beschreven, voorko-
mende bij een kip in het intermusculaire bindweefsel van borst-
en schenkelmusculatuur, waarbij metastasen waren ontstaan in
lever, nieren en darmwand.

Andere gevallen van spiergezwellen waren: een appelgroot,
rondcellig sarcoom van de linker bovenschenkelmusculatuur, waar-
bij metastasen gevonden werden in lever, milt en darm en een
ganzeneigroot lymphosarcoom, dat uitging van de spiermaag (in-
termusculaire bindweefsel), dat talrijke dochtergezwelletjes ver-
oorzaakt had in pancreas en longen en op de serosae van darm-
scheil en darmen.

Als laatste sarcoom werd een spoelvormcellig. exemplaar be-
schreven van het ovarium, dat eveneens metastasen gegeven had
op de darmserosa.

De epitheliale gezwellen waren de volgende.

Bij een haan werd een mansvuistgroot, primair levercarcinoom
gevonden, dat vele metastasen veroorzaakt had op de serosae van
darm en darmscheil, in de nieren, de milt en de subcutis van de
borst. Behalve de groote tumor bevatte de lever talrijke kleine en
grootere grauwgele knobbels en meer diffuse infiltratiehaarden.
De metastasen van de organen waren op dezelfde wijze opge-
bouwd.

Het histologisch beeld toonde een spaarzaam fibrillair stroma,
in welks ruimten in nesten, polygonale op levercellen gelijkende
epitheelcellen gelegen waren.

De volgende gezwellen betroffen primair het ovarium, en wel
het eerste een appelgroot carcinoom, met ontelbare metastatische
knobbeltjes op de serosae in de ventrale lichaamsholte (verder
vaak gemakshalve kortweg buikholte genoemd, ofschoon de borst-
en buikholte bij vogels niet gescheiden zijn en strikt genomen dit
onderscheid niet gemaakt kan worden), in de lever en de spieren.

Het tweede geval was een duiveneigroot adenocarcinoom met
vele metastatische knobbeltjes in lever, nieren en milt.

Schlegel merkt nog op, dat bij kippen vaak boven den endeldarm
metastatische gezwellen gevonden worden, die dan in de omgeving
van de cloaca door de huid heen groeien. Dit brengt hij in verband
met den opgerichten gang van het dier. Het wil mij voorkomen, hoe-
wel de beschrijving een nauwkeurige diagnose (indien anderszins
dit mogelijk ware, zie later) niet toelaat, dat
Schlegel de lympho-
sarcomen niet altijd gescheiden houdt van leucomen.

-ocr page 29-

Het jaar daarop (1915) publiceeren Paukiil en Schantyr de,
volgens hen, eerste primaire niertumoren bij vogels. Geheel juist is
dit niet, daar
Fox reeds in 1912 een primair niercarcinoom bij een
vink had beschreven
{]oest en Ernestï). De auteurs beschrijven
allereerst een primair adenoom. In de linker nier, aan de dorsale
zijde tegen het bekken, doch binnen de nierkapsel, is de tumor ge-
legen. Deze is lichter van kleur dan het nierweefsel, namelijk
grauwwit, en de consistentie is week. De grens ten opzichte van
het nierweefsel is scherp.

Microscopisch blijkt, \'dat in het rijkelijk aanwezige stroma soms
cysteus uitgezette klierruimten zijn gelegen. Hier en daar groeien
papillen in deze ruimten. Op andere plaatsen geeft het beeld voor-
namelijk kleine tubuli weer.

De epitheelbekleeding is zeer variabel, deze wisselt namelijk
fusschen een één- tot meerlagig cilinderepitheel (met duidelijken
basaalstand van de kernen), en een laag kubisch epitheel. Soms
gaat dit epitheel plotseling over in een hoopje dicht bij elkaar ge-
legen kleine „Rundzellenquot;, die dan het klierlumen begrenzen.
Deze cellen zijn zeer arm aan protoplasma, zoodat men vaak alleen
maar de kern ziet. Van deze cellen komen ook kleine groepjes in
het stroma voor.

Bij sterke vergrooting ziet men echter in deze celhoopjes een
zekere neiging om het kliertype aan te nemen, zoodat de schrijvers
ze voor embryonale klierelementen houden. De tubuli bezitten in
celarm stroma soms een membrana propria, terwijl ze op andere
plaatsen vormen aannemen, die aan een glomerulusaanleg doen
tienken. Ook worden tubuli aangetroffen, die door hun gelijkmatig,
éénlagig, cubisch epitheel met centrale kern, en opvallende door-
zichtigheid, volkomen gelijken op tubuli recti.

Een andere bijzonderheid is nog, dat gelaagde hoornparels, zoo-
bij cancroid, gevonden worden. Deze vormsels zijn omgeven
door een smalle zoom van lage cellen, die zich tegen het verhoorn-
de gedeelte afplatten; kerato-hyaline korrels worden niet aange-
troffen. Aangetoond wordt, dat deze cellen continu overgaan in
andere, die een klierlumen bekleeden en dan ook hooger zijn.

De wanden der tamelijk wijde bloedvaten zijn hyaline ontaard.
. Tegen het nierparenchym is de tumor door een smalle, fijndrade-
\'^\'ge bindweefsellaag (kapsel) begrensd. De auteurs diagnosticee-
ren het gezwel als een embryonaal adenoom, uitgaande van een ge-
woekerde kiem van de nieraanleg.

De hoornvorming wordt verklaard door aan te nemen, dat hier-
voor het mesoderm, dat van het ectoderm afstamt, als moeder-
bodem gediend heeft, en wel vóór dat het zich differentieert als
nephrotoom. De potentie tot het vormen van hoorn zou dus een
latent gebleven ectodermale eigenschap zijn. Op grond van de
vmdplaats en de histologische bijzonderheden nemen de schrijvers

-ocr page 30-

aan dat de tumor ontstaan is uit deelen van het caudale emde van
de nephrogene weefselstreng, die o.a. bij vogels tot meta-nephro-
geen weefsel, respectievelijk blijvende nier wordt.

Het lipoom in het andere geval, was beiderzijds gelegen m de
caudale kwabjes van de nieren, binnen de kapsel, en duidelijk be-
grensd ten opzichte van het nierweefsel; het bezat een gladde
oppervlakte, geelwitte kleur en een weeke consistentie.

Microscopisch bleek dit weefsel te bestaan uit typische yetce len,
met hier en daar wijde capillairen, en een vaatrijke bindweefsel-
kapsel om het geheek

De schrijvers beschouwen deze gevallen als echte hpomen. In .den
regel vindt men bij den mensch, naast de vetcellen, gladde spiercel-
len hetgeen men verklaart, door een verdwaalde kiem van de nier-
kapsel hiervoor aansprakelijk te stellen. Volgens P. en S. zijn bij
dieren nooit spiercellen gevonden
{Ellenberger en Schuhmacher
vermelden bijvoorbeeld, dat normaal in de nierkapsel bij rund en
schaap geen glad spierweefsel voorkomt). Ze brengen het ontstaan
van deze tumoren terug tot verdwaalde kiemen.

In hetzelfde jaar (1915) wordt door F. Seubert gepubliceerd:
Beiträge zur Pathologischen Anatomie der Eierstöcke bei den
Haustierenquot; (I. D. Freiburg i. Br. 1915), waarin ook een hoofd-
stuk voorkomt over eierstokgezwellen bij kippen.

S beschrijft eerst de multiple cysteuze ontaarding, of hydrops
follicularis, waarbij iedere follikel verandert in een hazelnoot tot
soms kippeneigroot blaasje, dat gevuld is met een meest water-
heldere, doch soms ook licht- tot donkerrood gekleurde vloeistof.
Het ovarium heeft dan een druiventrosachtig aspect, of
volgens
Seubert lijkt het op een convoluut van blazen, als van de Cysticercus
tenuicollis. 5. beschrijft 4 van dergelijke gevallen, en geeft tevens
aan hoe zoogenaamde dooier- en eiconcrementen (Dottertumoren)
in den eileider, en de lichaamsholte van kippen kunnen ontstaan.
Reeds vroeger was dit
uitvoerig beschreven door Von Durski

^^Daal deze vormsels niet tot de gezwellen behooren, ga ik,
hoewel ze ook meerdere malen en in verschillende vormen door mi]
zijn waargenomen, niet nader hierop in. . , ^ , , , , .

Betreffende het carcinoma ovariï vermeld Seubert, dat dit in
hoofdzaak in twee hoofdvormen optreedt, namelijk een cysteuze en

een solide vorm.nbsp;. . u .

De Cysten van den eersten vorm kunnen behooren tot net car-
cinoom (cystocarcinoom), of ze ontstaan uit niet veranderde eifol-
likels. Het carcinoma solidum is een kastanje- tot appelgroote tu-
mor van grauwgele tot geel-roodachtige kleur en harde tot merg-

weeke consistentie.nbsp;.nbsp;,. • t

Het cystocarcinoom gaat samen met de vorming van kleinere of
grootere cysten, met dunne, soms meer dikke wanden, waarvan

-ocr page 31-

de binnenvlakte deels glad, deels met papillaire verhevenheden be-
dekt is. Daartusschen liggen* niet cysteuze kankerknobbels.

De carcinomen van de vogeleierstok zijn vaak met de omgeving
(buikserosa) vergroeid en breken dan soms door in de lichaams-
holte, zoodat kankerkiemen hierin uitgezaaid worden en talrijke
knobbeltjes en vlekjes als metastasen op het peritoneum, zoowel
als in de lever, nieren, milt en longen ontstaan.

De dood volgt in cachexie.

Dergelijke generalisaties verloopen bij de kip bijna regelmatig
in weinig weken doodelijk.

Seubert onderzocht 11 gevallen (hij deelt niet mee, hoevele hier-
van reeds eerder door anderen, bijv.
Schlegel zijn vermeld) en
vond, dat acht gevallen behoorden tot het carcinoma solidum en
drie tot het cystocarcinoom. Alle elf hadden uitgebreid gemetasta-
seerd in de diverse organen en de lichaamsholte, en bijna regel-
matig volgde na korten tijd de dood onder sterke vermagering.

Wat de stromatogene tumoren van het ovarium betreft, be-
schrijft
S. een walnootgroot rondcellensarcoom met groote metas-
tasen op alle serosae van de lichaamsholte en twee primaire poly-
morphcellige sarcomen, van kipei- tot appelgrootte, waarvan
één in de lichaamsholte metastasen had veroorzaakt.

Hetzelfde jaar publiceert Schlegel een overzicht over ,,Bedeutung,
Vorkommen und Charakteristik der Ovarialtumoren bei den Haus-
tierenquot;, waarin hij kort ook de kippengezwellen bespreekt. Hij
vermeldt, dat ze morphologisch met de rundergezwellen overeen-
komen, doch van deze afwijken door hun groote neiging zich in
het lichaam te verbreiden (voornamelijk door uitzaaiing op het pe-
ritoneum), alsook door de vaak letale afloop. Voorts meent
S., dat
het rudimentaire rechter ovarium niet zelden aanleiding geeft tot
het ontstaan van kanker.

Speciaal vermeldt Schlegel nog, dat hij, in tegenstelling met de
in dien tijd opzienwekkende mededeelingen van
Saul, Fibiger en
Von Wasielewski omtrent het verband tusschen carcinoom en mij-
ten of nematoden, nooit parasieten als aetiologische factor heeft
kunnen aanwijzen. Overigens komt de bespreking der gezwellen
zelf, bijna woordelijk overeen met de onder zijn leiding vervaar-
digde dissertatie van
Seubert.

Het jaar 1916 brengt meer uitvoerige onderzoekingen, vooral
Van
Pentimalli, Deze hield zich voornamelijk bezig met het onder-
zoek van experimenteel over te brengen tumoren van vogels — zoo-
als ook in hoofdstuk II vermeld staat — en vóór deze onderzoekin-
gen publiceerde hij zijn bevindingen bij spontane tumoren. Bij zijn
onderzoekingen komt hij tot de conclusie, dat de toen niet lang ge-
leden door
Rous, Fujinami en Tytler beschreven tumoren echte ge-

-ocr page 32-

zwellen zijn, en dat het voor de kennjs van deze gezwellen nood-
zakelijk is, de spontane tumoren te bestudeeren.

Hij schrijft o.a. „Das genannte histologische Studium dieser
transplantablen Hühnertumoren ist daher von grossem Wert für die

Meinung, die wir uns über die Natur derselben bilden müssen......

Und schliesslich ist es nötig, die spontan vorkommenden Hühner-
tumoren allgemein auf ihre biologischen und morphologischen
Eigenschaften, ihre Stellung im Geschwulstsystem, etwaige Ver-
wandschaft zu den genannten Tumoren usw. zu untensuchen. Diese
Forschung scheint um so nötiger, da von vielen Seiten, besonders
von jenen, die sich wenig mit der vergleichende Pathologie befas-
sen behauptet wird, dass die tierischen Geschwülste im allgemeinen
ein ganz verschiedenes Verhalten als die des Menschen zeigen, und
dass sie mit jenen des Menschen nicht zu vergleichen sind.quot;

Ook vestigt Pentimalli de aandacht op het voorkomen van leu-
caemie.

Hij heeft verder de volgende spontane tumoren beschreven:

1.nbsp;Klein rondcellig sarcoom van het onderooglid met metastasen

in de longen.nbsp;, . • gt;

2,nbsp;3 en 4. Alveolair sarcoom (perithelioom?) van de fiuid.

bit zijn huidfumoren, welke vaak in hun centrum een kleine holte
bezitten, waarin soms een veertje zit.
P. ziet vaak een rangschik-
king om een bloedvat en denkt aan een perithelioom.

M. i. doet het bijgevoegde plaatje en de opmerking over de
veertjes denken aan gezwelletjes\'van elementen van het haarzakje.
5. Grootcellig, of polvmorphcellig sarcoom van de
Oesophagus
en het bindweefsel van den hals. Opgemerkt wordt, dat hier en
daar in de tumor zoo\'n groote hoeveelheid hyaline grondsub-
stantie voorkomt, dat het geheel veel op hyaline kraakbeen
lijkt. Volgens P. is het dan ook niet uitgesloten, dat deze
tumor een chondro-sarcoom van de kieuwstreek voorstelt.
Sarcoom (polymorph) van het subcutane bindweefsel van
borst en buik.

7.nbsp;Grootcellig (rond- en spoelvormcellig) sarcoom van het sub-
cutane bindweefsel van de buik.

8.nbsp;Polymorphcellig sarcoom van de subcutis van de buik (staart).

9.nbsp;10. Beschrijving van twee levers zonder verdere organen, welke

zonder waarde zijn, evenals de volgende.

11.nbsp;Beschrijving van een milt en een lever.

12.nbsp;Gemengdcellig, voornamelijk rondcellig sarcoom van het sub-
cutane bindweefsel van den vleugel, met metastasen in het
subcutane bindweefsel van de borst.

13.nbsp;Polymorphcellig sarcoom van het linker onderooglid.

14.nbsp;Polymorphcellig sarcoom van de buikspieren.

15.nbsp;Wordt door Pentimalli gediagnosticeerd als multiple fibro-
sarcoom van den buikwand.

-ocr page 33-

Omdat dit geval veel overeenkomst vertoont met het door mij
beschreven geval no. 75, wordt nader de beschrijving vermeld.

Bij het openen van de buikholte van de kip vielen direct groote
en kleine, ronde weefselmassa\'s op, die aan de darmen zaten, en
op tumoren geleken. Twee waren ter grootte van een noot, de
andere echter veel kleiner en talrijker. De kleur was wit-grijsachtig.
De oppervlakte was soms bijna glad, op andere plaatsen echter
ruw; de consistentie hard.

Sommige waren met een steel aan den darm verbonden, andere
omsloten geheel den darm. Op doorsnede bleken ze echter door
fibreuze bundels van de spierlaag gescheiden.

Op de sneevlakte bleken de tumoren vaatarm te zijn, terwijl een-
bijna slijrhige substantie van het mes droop. De lever was afwij-
kend, doch dit wordt door P. als een ontsteking beschreven.

Histologisch bleken nu de- beschreven tumoren te bestaan uit
bundels van bindweefsel, die elkaar doorkruisten en opgebouwd
waren uit cellen met meest spoelvormige kernen en langgestrekt
protoplasma. Hier en daar werd het weefsel meer myxomateus.

Daarna vervolgt hij:

„Eine erwähnenswerte Eigentümlichkeit ist, dass besonders in
den kleinsten dieser Neubildungen, also in den jüngeren, man oft
Zellenindividuen mit mehreren Kernen, 5—6 und auch mehr, be-
gegnet, deren Protoplasma sich nicht in deutlichen Grenzen abhebt,
aber dieser Protoplasmateil, der zwischen den Kernen selbst liegt,
hat eine besondere Affinität für Eosin.

Alle diese Gebilde sehen wie Riesenzellen aus, aber sind auf keine
Weise mit ihnen vergleichbar, weder mit denen, die wir in tuber-
kulösen bzw. infektiösen Prozessen begegnen, noch mit denen,
die durch Fremdkörper gebildet werden.

Es handelt sich, wie die genaue Vergleichung zeigt, um zusam-
uiengepresste, in die Tiefe verlagerte Epithelien der Serosaober-
fläche.quot;

Hij geeft ook hiervan een afbeelding, welke aan onze eigen beel-
den doet denken.

16- Wordt door P. beschreven als myelocytoom van de lever met
metastasen in de nieren, milt, ovarium en het ruggemerg.

Omdat we met dit geval zeer dicht de leucaemische proces-
sen naderen, die later afzonderlijk kort behandeld zullen wor-
den, wordt dit geval hier niet verder besproken.

17.nbsp;Betreft een lever als bij het voorgaande geval, echter hier zon-
der andere organen.

18.nbsp;Carcinoom van het ovarium, met metastasen in lever, milt en
Peritoneum. Beelden, welke wisselen tusschen medullair carci-
noom en scirrus. Geen cysten.

Pentimalll besluit zijn studie met zijn overtuiging uit te spreken,
dat bij kippen veel meer dan tot nu toe (1916) aangenomen werd,

-ocr page 34-

tumoren voorkomen, die in karaktereigenschappen, fijne structuur,
groeiwijze, verhouding tot de omgeving, vermogen tot het geven
van metastasen, en invloed op het organisme, op de gezwellen van
den mensch gelijken.

Inderdaad, zegt hij, kan men alle tumorvormen terugvinden, uit-
gezonderd die van de zoogenaamde stabiele elementen (spier- en
zenuwweefsel), wat echter niet zeggen wil, dat ze niet bestaan,
doch alleen dat men ze nog niet gevonden heeft, omdat dit terrein
nog maar kort is betreden en voordien is verwaarloosd,

In hetzelfde jaar (1916) schrijft M. Beatti over „Geschwülste
bei Tierenquot; en vermeldt daarin ook enkele kippengezwellen, name-
lijk:

1.nbsp;Lymphosarcomen van de subcutis bij een haan met metastasen
in de rechter nier, zoodat ook de N. cruralis aangetast werd.

2.nbsp;Een fibroom van het linker ooglid, en bij dezelfde kip een cys-
toom van het bovenooglid. Dit cystoom bevat holten, bekleed
met meerlagig epitheel (cubische cellen en daaromheen kleinere
basaalcellen).
Beatti meent, dat het een ontwikkelingsstoornis
is, en diagnosticeert het gezwel als cystoom.

3.nbsp;Vasculaire ectasiën in de lever van een haan.

Daar dit geval veel overeenkomst vertoont met ons geval No. 3,
en zeer zeldzaam is, wordt hier de beschrijving van
Beatti over-
genomen.

„Es handelt sich um ein Tier, welches wir für unseren Haus-
bedarf gekauft hatten. Sein allgemeiner Zustand war vorzüglich,
denn es hatte viel Fettgewebe.

Als ich einen Schnitt in die Abdominalwand machte, fiel mir die
vergrösserte Leber auf. Das normale Aussehen dieses Organs war
nur an einer kleinen Stelle vorhanden; der übrige Teil war stärker
rot gefärbt und man sah einige zerstreute Knoten von hellerem
Gewebe.

In den mikroskopischen Schnitten dieser Knoten sieht man
bei schwacher Vergrösserung zahlreiche, verschieden grosse
Kanäle, und der Raum zwischen ihnen wird vom Gewebe der Le-
ber eingenommen. Die normalen Leberzellenbalken sind nicht er-
kennbar. Mit stärkerer Vergrösserung beobachtet man, dass diese
Kanäle mit normalem oder verändertem Blut gefüllt sind, und dass
die Breite von einer Kapillare bis zu einem grossen Blutraum
schwankt. Wenn es sich um Kapillaren handelt, ist die Wand noch
konserviert, aber in einigen von den grösseren Kanälen ist sie nicht
zu erkennen, in welchem Fall das Blut mit den Leberzellen selbst
in Berührung ist.

Im allgemeinen ist nicht nur das Kapillarsystem, sondern auch
die Hauptzweige der Pfortader etwas erweitert.

Infolge dieser ausgeprägten Gefässerweiterung sind die Leber-
zellenbalken atrophiert. Der Tumor wird entweder von den sehr

-ocr page 35-

erweiterten Blutkapillaren oder von mit Blut gefüllten Hohlräumen
ohne eigene Wand gebildet, was ein mehr vorgeschrittenes Sta-
dium als bei den ersteren ist. In den Kapillaren sind eosinophile

In diesen Knoten ist keine begrenzende Kapsel zu sehen, ebenso-
wenig Bindegewebsscheidewände, welche die verschiedene Ge-
fässe trennen, wie man es in den Angiomen und Kavernomen der
menschlichen und tierischen Art sieht.

Hier sieht man im anormalen Gewebe bloss Gefässektasien,
welche in den Kapillaren und im Pfortadersystem sehr ausgeprägt
Sind und Aehnlichkeit haben mit denen, die beim Rinde als maku-
löse Teleangiektasien beobachtet worden sind.

Im Lebergewebe zerstreut sieht man zahlreiche, mit umgewan-
delten Hämoglobin (Hämosiderin) gefüllte Makrophagen. Die
Aetiologie dieser Läsionen, welche ich hier neben die Tumoren ge-
stellt habe, ist mir unbekannt.
Kitt betrachtet sie als durch eine Zir-
kulationsstörung hervorgerufen beim Rind.
Hiityra und Marek be-
trachten sie als eine Art Angiom, und ich selbst glaube ebenfalls,
dass sie eher in das Kapitel der Tumoren als das der Zirkulations-
störungen gehören.

. Ich glaube, dass diese Art von Neubildung in Hühnern noch
nicht beschrieben worden ist.quot;

Belangrijker is de publicatie van Eber en Kriegsbaum, welke
ook speciaal gaat over eierstok- en eileidergezwellen.

Auteurs behandelen de secties, welke door hen in 1911 en 1912
verricht werden. Daarbij werden onderzocht 852 cadavers, waarbij
12 gezwellen (1.4 %) werden gevonden.
Hiervan lagen 7 in het ovarium en 1 in het eileiderscheil.
De vier overige betroffen:
a. de borstmusculatuur,
h. de milt,

c. en d. de lympheklieren (linker onder halslgl. en de mesen-
teriale Igl.).

De andere 8 gezwellen waren de volgende:
1- Myxosarcoma cavernosum van de linker eierstok.

2.nbsp;Fibrosarcoma myxomatodes en fibromyxosarcoma caverno-
sus van het linker ovarium.

3.nbsp;Sarcoma mixto-cellulare van het linker ovarium.

. 4. Sarcoma mixto-cellulare myxomatodes van het linker ova-

•quot;mm, met uitbreiding over het buikvlies, en metastasen in lever
en milt.

f?®^® sarcomen bestaan uit vrij groote (kastanje- tot vuistgroote)
oiitaire knobbels, of uit meerdere kleinere, die tot trossen zijn
^.\'quot;^quot;gevoegd. Zeer onregelmatig, hobbelig oppervlak en grauw-
witte kleur, welke laatste beinvloed wordt door de plaatselijke

-ocr page 36-

bloedhoeveelheid. De consistentie is in den regel wisselend, deels
vast, deels meer week.

Microscopisch verschillen de beelden zeer, namelijk hiér ziet
men groote bundels celarm weefsel, met allerlei overgangen en
ontaardingen (myxomateus, necrotisch), däär een zeer celrijke,
zeer weinig fibrillen bezittende gezwelmassa. Bepaalde tot het
ovarium zich bepalende, of hiervoor zeer kenmerkende beelden
zijn er niet.

Wat de epitheliale tumoren betreft, waren dit:

5.nbsp;Adenocarcinoma simplex van het linker ovarium, geen metas-
tasen, geen cysten.

6.nbsp;Adenocarcinoma proliferans van het linker ovarium. Metasta-
sen in de lever. Het prolifereerende wordt gedemonstreerd door
papillen, die in het lumen der nieuwgevormde klierbuisjes groeien.

7.nbsp;Adenocarcinoma simplex van het linker ovarium. Uitbreiding
op het buikvlies en metastasen in de lever.

Alle drie tumoren zijn kipei- tot mansvuistgroot, vrij hard, en
hebben een grauwwitte tot grauwroode kleur met vrij gladde, hob-
belige oppervlakte.

Microscopisch blijken de tumoren te bestaan uit groote en kleine
groepen klierbuisjes, soms met éénlagig, soms met meerlagig epi-
theel bekleed, waarvan het lumen ook opgevuld kan zijn met cellen.
Deze klierbuisjes zijn ingebed in een min of meer celrijk stroma,
dat soms meewoekert, op andere plaatsen een meer rustig beeld
vertoont.

8.nbsp;Leiomyoma van het eileiderscheil.

Walnootgroot gezwel van den eileider, dat microscopisch voor-
namelijk bestaat uit gladde spiercellen, door smalle bindweefsel-
bundels gescheiden.

De schrijvers hebben zich niet bepaald tot het beschrijven van
deze gevallen, doch ook andere gegevens verzameld.

Uit de „Sektionsberichtequot; van het tijdschrift voor vogelteelt „die
Geflügelbörse, bewerkt door dr.
Klee, blijkt, dat in de jaren
1901—1911 6131 cadavers van kippen werden geseceerd, waarbij
89 gezwellen (1.45%) werden gevonden.

Hiervan waren 34 sarcomen (38.2 %), 15 carcinomen (16.9 %),
9 lipomen, 2 adenocarcinomen, 1 angioom, 1 cystoom, 1 myxosar-
coom, 1 myxochondroom, I lymphoom en 1 leiomyoom. In 23 ge-
vallen (25.8%) werd geen diagnose gesteld.

Voorts was het ovarium 32 maal zitplaats (36 %) en de eileider
één maal (1.1 %).

Verder blijkt uit de „Amtliche Jahresberichte über das Veterinär-
wesen im Königreich Sachsenquot; dat van 84 gevonden gezwellen 41
behoorden tot de sarcomen (48.8 %) en 20 tot de carcinomen
(23.8%).

Verder werden gevonden 5 cystomen, 3 adenocarcinomen, 3

-ocr page 37-

•ymphosarcomen, 2 fibrosarcomen, 2 papillomen, 1 adenoom, 1
cystadenoom, 1 adenosarcoom, 1 endothelioom, 1 myxoom, 1 fi-
öroom, 1 lipoom, 1 leiomyoom.

Hiervan vonden 18 (21.4%) hun oorsprong in het ovarium en
2 m den eileider (2.4 %).

Verder wordt vermeld, dat van de genitaalapparaatgezwellen
nauwkeurig onderzocht zijn in het geheel 18 gevallen van
Klee en
van de Jahresberichte. Hiervan kwamen er 2 voor op den eileider
(1 sarcoom en 1 leiomyoom).

Van de 36 ovariaaltumoren zijn 29 maligne, te weten 14 sar-
comen en 15 carcinomen of adenocarcinomen.

Schrijvers concludeeren hieruit: „......dass der Eierstock beim

naushuhn verhältnismässig häufig das Ausgangsorgan für bösar-
i- t?nbsp;bildet, wobei Sarcome und Carcinome (einschliess-

lich Adenocarcinome) in annähernd gleichem Masse beteiligt sindquot;.

Je zamen met de gevallen van foesl en Ernesti, Pentimalli en
ochlegel komt men dan reeds op een totaal van 62 gevallen van
gezwellen van het vrouwelijk geslachtsapparaat, te verdeelen in:

19 sarcomen, 19 carcinomen, 8 adenocarcinomen, 5 cystomen, 1
adenoom, 1 cystadenoom, 1 lymphoom en 1 lipoom van het ova-
rium; voorts 3 sarcomen, 3 leiomyomen en 1 adenomyoom van den
fileider of het eileiderscheil.

Ook Schlegel publiceert in dit jaar een overzicht van testestumo-
\'■cn bij huisdieren, waarbij hij vluchtig ook die bij vogels noemt.

In 1917 is de oogst schraal.
^^^J^-^-Baird beschrijft een stevig ingekapselde niertunior, groot
bij 30 c.M., bevestigd aan de achterzijde van de rechter nier.
Het gezwel wordt gediagnosticeerd als een epithelioom, dat hier
cn daar cysten vertoont. Op sommige plaatsen domineeren tubu-
\'cuze elementen. Entproeven verloopen negatief.

Deze tumor komt veel overeen met die beschreven door Masson
cn Borrel in 1911, dus vóór de publicatie van Joest en Ernesti,
quot;Och die hierin niet vermeld wordt.

Het is een hobbelige, vuistgroote tumor van een jongen haan,
Waarbij zich op de oppervlakte doorzichtige cysten bevinden. Op
quot;Oorsnee heeft het gezwel een gekwabd, fibreus\'aspect, en ziet men
enkele sereuze en haemorrhagische cysten.

Histologisch bestaat de tumor uit kwabjes van vrijwel identieke
structuur, namelijk een fibreus stroma, waarin een „blokquot; meerlagig
epitheel is gelegen met centraal een epidermis.
Ecmi ä drie blokjes
zijn gelegen in één kwabje.

Op andere plaatsen bevinden zich vrij regelmatige epitheelbuis-
jes (cubisch epitheel), welke soms eindigen in iets, dat op een glo-
lerulus lijkt van een foetale nier. Tusschen de buisjes bevinden

-ocr page 38-

zich hoopjes kleine cellen, welke beschouwd worden overeen te
komen met renaal blasteem.

De tumor van Adah-l-Baird vertoont mooier hoornvorming, doch
minder klierachtige ruimten en oernierweefsel.

In 1918 wordt in een beschrijving der „Geflügelsektionen aus
dem Veterinär-Institute der Universität Leipzigquot; door
Eber kort
vermeld, dat bij een sinds klangen tijd magere kip, welke onder
toenemende sopor was gestorven, een galgangcarcinoom in de lever
(120 gram) werd geconstateerd. Het dier bleek echter te zijn ge-
storven aan longontsteking.

Details over de lever ontbreken.

Het volgende jaar, 1919, verschijnen weer meer berichten.

Marschall vermeldt, dat hij 2 kippentumoren onderzocht heeft,
namelijk een fibroom van de longen en een adenofibroom aan een
vleugel. Jammer genoeg worden in het geheel geen details mede-
gedeeld, daar vooral de laatste tumor wel eenig meer licht verdient.

Ook Brleg schrijft een vrij oppervlakkig hoofdstukje over ge-
zwellen in een overzicht van pluimveeziekten, en vermeldt alleen
macroscopische diagnoses.

Van meer belang is een mededeeling van Schöppler, die een
groot, rondcellig sarcoom van het ovarium van een kip beschrijft.

Merkwaardig is, dat S. mededeelt, dat de tumor uitgaat van het
rechter ovarium, en bovendien, dat aan een steenworp tegen het
onderlijf 3 maanden voor den dood aetiologische beteekenis wordt
toegekend. Nadien werd het dier ziek en vermagerde. Overplan-
tingsproeven mislukten.

Dr. H. Anders schrijft over een retro-oculair glioom bij een pape-
gaai. Schrijver vermeldt eerst eenige algemeene gegevens, waaraan
het volgende ontleend wordt.

De eerste tumor werd in 1876 door Siedamgrotzki bij een kip
gevonden, en dit was een carcinoom van het ovarium.

Sticker onderzocht voorts policlinisch vogels op gezwel-
len, met het volgende resultaat:

2144 kippennbsp;16 is 0.6 %.

1989 papegaaien 64 is 2.3 %.

444 duivennbsp;22 is 5 %.

1600 kleine vogels 47 is 3 %.

Voorts wordt medegedeeld, dat Ehrenreich bij 2000 als gezond
geslachte kippen 7 oudere dieren vond met gezwellen, doch bij
3000 jonge hanen geen enkele, zoodat hij meent dit aan een zekere
dispositie van den ouderdom te moeten toeschrijven.

Volgens Anders is slechts één geval bekend van een tumor bij
vogels uitgaande van zenuwweefsel, namelijk een neuroglioom bij

-ocr page 39-

^n 7 dagen kunstmatig bebroed kippenembrio (Von Podmaniczky,
Frankf. Zeitschr. f. Path. Bnd. 5 S. 255).

Het geval van Anders is, zooals gezegd, een retro-oculair glioom,
waarschijnlijk uitgaande van de glieuze deelen van de rechter N.
opticus, welk gezwel aan de temporale en nasale zijde i n de oog-
musculatuur gegroeid is, doch de oogbulbus onaangetast heeft ge-
laten. Alleen de kop van de papegaai werd ingezonden.

Anders zegt, dat microscopisch typische gliacellen en -vezels en
dito rosetten niet aangetoond konden worden, en dat voor dierlijk
materiaal de electieve kleuring volgens
Weigert niet deugt. Toch
meent hij de diagnose glioom te moeten handhaven.

Voorts deelen Mercier en Lebailly mee, dat zij bij een eend een
tumor aangetroffen hebben ter grootte van een noot, vrij opgehan-
gen achter de rechter nier, doch bevestigd aan de luchtzak.

Histologisch bleek dit een myxo-sarcoom te zijn. Geen details
worden gegeven, behalve dat een acarusmijt in de luchtzak werd
gevonden.

Daarna volgt in 1920 een zeer belangrijk artikel van Teutsch-
laender,
dat zich uitstrekt over het geheele gebied der vergelijkende
Onkologie, en dus ook de identiteitskwestie aansnijdt.

De belangrijke algemeene beschouwingen, welke hierin gehouden
Worden, zullen in hoofdstuk V nader bekeken worden.

Hier worden alleen die feiten vermeld, welke meer als casuistisch
materiaal dienst doen.

T, geeft het volgende overzicht van bij vogels gevonden tumoren,
dat een zeer duidelijk beeld geeft van wat toen bekend was, en
Waaraan sedert door latere publicaties niet veel toegevoegd is, be-
houdens misschien door de zeer uitvoerige studies van
Fox.

-ocr page 40-

W o

p G

gt;5 gt;-lt;

II

M CO

W O

S3 O
1 i\'

tz:nbsp;o

s.nbsp;3

»nbsp;=

onbsp;s.

snbsp;^

tnnbsp;.:

W
o
P
3
cn
O

3

SWS

Hnbsp;Wnbsp;^

s:nbsp;S3nbsp;»

Enbsp;^nbsp;\'S

fDnbsp;CL,nbsp;Cg

lt;
o:

O
m

W
§

S\'

3

■lt;

o

Crcî

(B

td m

i I

S3 ^

tn

S- N

w w

■onbsp;h

»nbsp;3

3nbsp;sr

ennbsp;(B

H
W

1 1 I

MM

I

Fibrom.

I I I

MM

I I

Lipom.

I I I

I I

Myxom.

I I I I

I i

Chondrom, Osteom.

MM

I I

Leiomyom.

MM

MM

Rhabdomyom.

Lymphom, Myelom.

I I I

I M

I I I

I I

Gliom.

I M

I I

Angiom.

I I

I I

Sarkom.

Endotheliom.

Mil

I M

n U

I I

I 1 I

Lymphosarkom.

I M M

Sarkom.

I I

Epitheliom.

M I II

Mill

I -

Papillom.

M M

Irs
.^ff

I I

Adenom.

Cyst. Epith.

I I I

Platten-Epithel.

carcinome.

I I

I 1

Zylinder«epithel u.
Driisen«Cardnome

M

f\'Squot;

E w

Is-

Mill

Adamantinom.

Andere od. fragl.

Mil

I I

Gemischte u. tera»
toide u. a. (Odont).

I

I M I

i M I

211
o a-CL

3. quot;3-

-ocr page 41-

T. schrijft, dat men een verkeerden indruk krijgt van de frequen-
tie van kippentumoren, wanneer men alieen zou letten op het feit,
dat de toen bekende 167 stuks (dit getal is m. i. niet juist,
joest en
^rnes// hadden er met hun eigen gevallen mee reeds 162 verzameld;
nierbij komen de gevallen, welke hiervoor beschreven zijn) saam-
gebracht waren in Europa, Azië (Japan) en Amerika, en daaruit
de groote zeldzaamheid zou concludeeren.

Dit is volgens T. geenszins het geval, want snel neemt het aantal
mededeelingen in de tijdschriften toe, en voorts zijn in enkele jaren
aan het instituut, waarin
T. werkt, 82 gevallen verzameld — waar-
van 80 bij kippen — en dit alleen uit eenige dorpen uit de om-
geving van Heidelberg.

Dit zou dus zijn 1/3 van de daarmede 247 bekende gevallen, wat
er dus wel op wijst, dat gezwellen bij vogels veel meer voorkomen,
dan uit de literatuur blijkt.

Het is jammer, dat 7. deze 82 gevallen niet duidelijk beschrijft.
Uit zijn mededeelingen, welke uit algemeen oogpunt beschouwd,
zeer interessant zijn, volgt alleen, dat onder deze 82 gevallen 54
carcinomen voorkomen en wel als volgt verdeeld:

6 van het digestie-apparaat (waaronder 4 cancroiden van mond
en omgeving en oesophagus, en 2 galgangcarcinomen van de
lever);

20 van het urogenitaal-apparaat (w.o. 16 van het ovarium);
en 28 van de huid.

. Van de 28 huidkankers wordt vermeld, dat deze alléén in dat
mstituut gezien waren, en dat 18 (64 %) aan den middelvoet zaten,
p aan de anus (18%), 4 aan de snavelhoek (14%) en 1 aan de
borst (31/2 %).

Teutsclitaender meent, dat een definitief oordeel omtrent de ver-
houding van het aantal sarcoom- tot het aantal carcinoomgevallen
niet mogelijk is. Van de 167 gevallen komen 73 sarcomen voor op
55 carcinomen, doch bij het materiaal van
T. is de verhouding
sarc. : care. = 50 : 17 of 54 : 19, waarbij hij direct toegeeft, dat
zijn opgaven slechts de waarde van een inventarisatie hebben.

In elk geval blijkt, dat het epitheel van de kip niet minder ge-
disponeerd is gezwellen te vormen dan de steunweefsels.

De invloed van het geslacht wordt in de volgende getallen uit-
gedrukt. Van de kippen waren 77 hennen en slechts 3 hanen
gezweldragers. Betreffende de carcinomen wordt de verhouding

: 2. De cijfers uit de literatuur zijn 157 : 9 en 55 : 0. In het ge-
heel dus 234 $ tegenover 12 d* en wat de carcinomen aangaat, 109:2.

Wat de localisatie der primaire tumoren aangaat, heeft T. be-
fekend, dat onder de in totaal 104 carcinoomgevallen (waarvan 54
\'n zijn verzameling) de verhouding aldus was:

46 urogenitaalapparaat (20 van T.)

28 huidnbsp;(28 van T.)

-ocr page 42-

19 digestieapparaat (6 van T.)

Teutschlaender vermeldt, dat in de krop, welke nogal eens mecha-
nisch beleedigd wordt, en waarin ook wel nematoden voorkomen,
nog geen carcinomen gevonden zijn. Wel vindt men kankergezwellen
(cancroiden) in het bovengedeelte der
Oesophagus, in de pharynx
en in de mondholte.

Naast de gevallen van Joest en Ernesti en Koch vermeldt de
schrijver er nog twee van de
Oesophagus en pharynx en bovendien
één van het gehemelte, en één van de tongbasis.

De beide, primaire adenomateuze galgangcarcinomen van 7. vor-
men 3.7% van zijn 54\'carcinomen en met de vier uit de literatuur
bekende gevallen (2 levercelkankers en 1 carc. adenom. van
Joest
en Ernesti, 1 levercarcinoom van Siedamgrotzky) 5.7% van alle
(104) bekende carcinoomgevallen.

Voorts wijst T. óp de bijzondere frequentie van ovariaal-tumoren.
Bij de 27 gevallen door
Eber en Kriegsbaum verzameld, voegt hij
16 eigen waarnemingen. Hij wijst op het feit, dat de eierstok door
zijn, vooral kunstmatig, opgevoerde functie, een praedilectieplaats
is geworden, in tegenstelling met den eileider, die slechts als door-
gangshuis dient.

Dit laatste is bij den mensch juist andersom, daar hier de uterus
veel meer arbeid verricht, en dan ook veel vaker door kanker wordt
getroffen dan het ovarium.

Dit gedisponeerd zijn door uitwendige factoren (in dit geval door.
de verhouding van moeder tot kind) noemt hij expositie.

Betreffende de huidcarcinomen wordt nog medegedeeld, dat wat
de kip betreft, de algemeene opvatting van
Lubarsch, dat echte
huidcarcinomen bij dieren zeer zeldzaam zijn, niet met de feiten
overeenkomt.

Voorts dat, terwijl bij den mensch en de zoogdieren fibromen bij
voorkeur in de subcutis zetelen, deze bij vogels juist in de buik-
holte voorkomen.

Hem is slechts één subcutaan fibroom (der wang-Skiba) bekend;
daarentegen vond
T. in 3 gevallen fibromen multipel of alleen op
de darmserosae of naast zulke tumoren in het ovarium (2 gevallen
van
Sommer en van Ehrenreich en Michaelis).

Ehrenreich en Michaelis leiden, volgens T., deze tumoren van
„Dottertumorenquot; af, die in de buikholte terecht zijn gekomen en
in fibromen veranderd zijn,

Teutschlaender zegt, dat hij vaak „Dottertumorenquot; geisoleerd
heeft gevonden, en ook wel vrije „Oelzystenquot;, doch nooit bij fibro-
matose.

Ook ik ben dit geheel met Teutschlaender eens, en hecht niet veel
waarde aan de hierboven vermelde opinie van
E. en M.

Nu volgen nog eenige algemeene opmerkingen van Teutsch-
laender.

-ocr page 43-

Primaire m u 11 i p 1 i c i t e i t geldt speciaal voor fifaromen
der abdominaalholte bij de kip; voorts werden 4 maal bij middel-
voetcancroid van de kip beide pooten aangedaan (Het is echter m.i.
de vraag of men in verband met de aetiologische rol, die hier aan
mijten wordt toebedeeld, in dit geval wel van primaire niultiplici-
teit kan spreken).

Ook worden wel, bij één dier, gezwellen van verschillenden aard
Waargenomen.

Zoo bijvoorbeeld een subcutissarcoom naast een levercyste
(kip); een eileiderfibroom naast een adenomateus carcinoom van
de buikholte (kip); uitgebreide sarcomatose van de huid, de mus-
culatuur en de longen naast multiple adeno-papillimateuze woeke-
ringen van de maag (duif).

Ovariaalgezwellen, en dan voornamelijk sarcomen, zijn in den
regel aan een steel opgehangen, evenals de subsereuze, hangende
gezwellen aan den darm van den mensch.
T. meent, dat het zeer
Waarschijnlijk is, dat dergelijke nieuwvormingen vrij kunnen ko-
men, en zich op een andere plaats in de buikholte kunnen vast-
zetten.

Ook de metastaseering bij vogels wordt nagegaan.

De lymphebanen spelen in deze bij vogels een veel geringere rol
dan bij de zoogdieren, bij welke het lymphatisch apparaat veel
hooger ontwikkeld is.

In overeenstemming met Ellerman en Bang, die het bestaan van
\'ympheklieren bij de kip geheel ontkennen, miste
T., steeds bij mid-
delvoetcancroid, dan wel in andere organen (lever, longen, hart en
niilt) haematogeen zaailingen had gevormd, regionaire metastasen
in de liesstreek. Toch is het volgens hem merkwaardig, dat de eer-
ste en grootste longmetastase in de nabijheid van de longhilus
pleegt te ontstaan.

Meestal metastaseeren boosaardige abdomentumoren bij vogels
door disseminatie in de buikholte.

Ten leste vermeldt T., dat vaak in vogelgezwellen necrotische
haarden voorkomen, welke met een krans van reuzencellen omge-
ven zijn, en zoo veelal den indruk maken van tuberculose.

Teutschlaender vond deze haarden bij carcinomen, sarcomen en
ook bij de overentbare sarcomen van
Rous. Hij beschouwt ze als
secundaire veranderingen, „Pseudo-tuberkelquot;, in den zin van een
secundaire infectie, of slechts als ophoopingen van reuzencellen ten-
gevolge van de vervalproducten. Daarom behoeft de door
Wernicke
in een dergelijk geval opgeworpen vraag: „sarcoom of infectieus
granuloomquot;, in het algemeen niet beantwoord te worden.

Hieraan wil ik toevoegen, dat mijn ervaring is, dat het een spe-
ciale eigenschap van vogels is om haarden, welke, hetzij door
hacterieele, hetzij door andere invloeden, als het ware buiten het

-ocr page 44-

organisme zijn geplaatst, te demarkeeren door zeer vele kernrijke
reuzencellen. Dit is dus voor gezwellen niets bijzonders.

In het volgende jaar (1921) volgen weer meerdere mededeelin-
gen. Zoo beschrijft
Sustmann een histologisch als papilloom gediag-
nosticeerde tumor, welke in de krop gezeten was van een 3 maan-
den oude hen, die plotseling zoogenaamd een dikke krop had ge-
kregen, en niet meer eten wou.

Schrijver vond bij het openen van de krop een kippenei-groot,
bloemkoolachtig en hard gezwel, van witgrijze kleur, en met breede
basis op de mediale vlakte van de oesophagus gezeten.
Sustmann
vestigt er de aandacht op, dat dit het eerste gezwel van dezen
aard is.

De volgende onderzoeker, Wünsche, schrijft in zijn dissertatie
over dermoidcysten bij vogels.

Hoewel cysten, als deze en andere, lang niet altijd gezwellen zijn
(wel gezwellen kunnen worden), worden deze vormingen toch in
den regel bij de tumoren besproken. Wij zullen dat ook hier doen,
en tevens later enkele eigen waarnemingen vermelden.

Merkwaardig is, dat deze vormsels meest bij ganzen en een
enkele maal bij kippen en eenden worden aangetroffen.

Omtrent ganzen zijn er mededeelingen van Leisering, Bollinger,
Hering, von der Pforten, Lobstein, Gurlt, Johne
en Lövy.

Bij kippen van Bollenger, Klee, Sheather en Schantyr en bij de
fasant van
Guerrini.

Wünsche beschrijft nu een dergelijke nieuwvorming aan het ova-
rium van een eend. Het geheel was een spoelvormig zakje, waarin
± 60 veertjes zaten, tot een streng samengepakt. De wand van de
cyste was hard, leerachtig, geelwit en de doorsnede 11/2 ä 21/2
m.M. dik. De lengte der veeren was 1.7 c.M. Verder bevond zich
in de cyste een smeerbare, witgele, kalkachtige massa.

Microscopisch bleek de wand uit hard en grof bindweefsel te
bestaan, dat buiten het peritoneum lag. Aan de binnenzijde geleek
deze wand op een vlak, rudimentair corpus papilläre, waarop en-
kele lagen zeer platte epitheelcellen rustten.

Op sommige plaatsen was het epitheel meer cubisch en vond
men er kleine crypten tusschen (deels rudimentaire talkklieren,
deels veerzakjes). Verder werd veel dwarsgestreept spierweefsel
aangetroffen.

Eenzelfde beeld vertoonde ongeveer een dermoidcyste van de
lever van een gans, welke ook
Wünsche onderzocht.

Omtrent de ontwikkeling merkt hij op, dat in het algemeen wordt
aangenomen, dat door een stoornis in de embryonale ontwikkeling
epitheelkiemen in de diepte geraken en dan, of later, autonoom
gaan groeien.

Dicht bij deze beschreven vormen staan de teratomen, teratoiden.

-ocr page 45-

embryomen, gecompliceerde dermoidcysten, teratoide dys-embry-
omen, of hoe men ze meer gedoopt heeft.

In hetzelfde jaar (1921) publiceeren Chrétien en Lombard een
dergelijk geval bij een eend. Dit was een zeer groot gezwel, dat
lioogstwaarschijnlijk in de geslachtsorganen oorsprong had geno-
men, en tamelijk veel geleek op een rundeinier, lijdende aan chro-
nische, cysteuze nephritis. Het gewicht bedroeg 745 gram. Uit de
kleine cysten haalde men zeer fijne, kleine veertjes.

Microscopisch bleken sommige dezer ruimten bekleed te zijn met
mooi, éénlagig, cubisch epitheel; andere daarentegen met meerlagig
plavei-epitheel, terwijl deze bekleeding steeds omgeven werd door
een betrekkelijk dikke fibro-muscularis. De cysten werden saam-
gehouden door een massa, ten deele uit vetweefsel, ten deele uit
bindweefsel bestaande. Hierin waren de follikels gelegen, waarin
de reeds genoemde veertjes ontstaan waren. Op een enkele plaats
werd osteoid weefsel aangetroffen.

Het was dus een gecompliceerde, cysteuze tumor, die uit meer-
dere weefselsoorten was opgebouwd, door den aanleg van veertjes
reeds een duidelijk organisatievermogen vertoonde, en daarom
teratoide tumor genoemd werd.

Kau pp deelt dit jaar nog de vondst mede van een teratoom in de
lichaamsholte van een haan, dat ten deele carcinomateus was ont-
aard, en tot metastasevorming in de lever aanleiding had gegeven.
Bovendien worden zeer kort beschreven een lymphosarcoma van
den voorarm, welke later metastasen gaf in den wand van het
coecum, in het mesenterium en talrijke in de huid, en daarna een
niyxosarcoma (eigenlijk spoelvormcellig sarcoom met myxoma-
teuze ontaarding) van de lever en het pericard.

Hierachter worde kort vermeld een teratoom door Shcather reeds
\'n 1911 beschreven, doch door
joest en Ernesti ook niet vermeld.

Deze schrijver vond bij een 21 maanden ouden haan in de plaats
van de linker testikel een groote tumor, van ovalen vorm, metende
15—111/2—71/2 c.M. en meer dan 500 gram wegende, eveneens met
een kort steeltje opgehangen in de buurt van de linker nier.

De oppervlakte was hobbelig, door de dunne kapsel waren kleine
■cysten te zien. Deze bevatten soms witte lichaampjes, welke weer
kleine veertjes bleken te zijn. In hoofdzaak bestond de tumor uit
kleine plekjes kraakbeen, omgeven door een zachter weefsel.

Microscopisch bleek, dat de cysten bekleed waren met éénlagig,
lt;^ubisch epitheel, soms afwisselende met een meerlagig plavei-
epitheel, dat in verhoorning over kon gaan; veel bloedvaten, hier
en daar follikels met veeren.

^j-\'^icr publiceert een geval van „gutartigem Leberzellenplastomquot;
hij een 15 maanden oude kip, die in slechten voedingstoestand ver-
keerde, en daarom geslacht werd.

Bij deze sectie werd als eenige afwijking in de rechter leverkwab

-ocr page 46-

een kers-groote tumor gevonden, ter grootte van 1—1—2 c.M.,.
welke bekleed was door serosa. Enkele vlakke verhevenheden
staken iets uit.

Macroscopisch was duidelijk een grens te zien tusschen tumor-
en leverweefsel. De consistentie was hard, de kleur donkerder dan
de lever.

Microscopisch was de levercellenbouw ook duidelijk in de tumor
te herkennen; zelfs was een scherpe grens tusschen lever- en tumor-
weefsel niet te zien.

De structuur van de tumor was die van de lever „im Groszen und
Ganzen sehr ähnlich.quot; Ook de cellen waren onregelmatig polygo-
naal, en geleken veel op levercellen. Het was dus een harde tumor
van epitheliale structuur, met als matrix de lever.

Onbegrijpelijk is, waarom Leier meent de naam „levercelade-
noomquot; voor de beschreven tumor te moeten afslaan.

Hij zegt: „Als Adenom lässt es sich aus folgenden Gründen nicht
aussprechen. Der Kernarmut im Bindegewebe der auf einzelnen
Stellen beschränkte Zerfall des Protoplasmas, und dass der Tumor
nicht scharf gegen das gesunde Lebergewebe abgegrenzt ist, teil-
weise sogar in dieses hineinragt und Veränderungen am gesunden
Lebergewebe zustande gebracht hat.quot;

M. i. zijn de argumenten weinig overtuigend, pleiten juist voor
een adenoom tegenover bijvoorbeeld een hyperplastische woeke-
ring, omdat een meer autonome groei aanwezig is.

Daarna komt nog in dit jaar een publicatie uit van Clara Stewart
over een cysteus adenocarcinoma in het ovarium van een kip.

In 1922 volgt Meyer, die in „Bemerkenswerte Befunde bei
Geflügelsektionenquot; twee inderdaad merkwaardige tumoren be-
schrijft.

Het eerste is een kinderhoofd-groot gezwel van de darmen van
een 31/2 maand oude gans, welke 8 dagen ziek was geweest. Het
tamelijk weeke, bruinroode, hobbelige gezwel vulde bijna de ge-
heele buikholte op, en woog 1520 gram. Afmetingen 24—15—7
c.M. De darmwand was naar het gezwel toegebogen, en hierin
3 c.M. te vervolgen, en ging dan in het gezwelweefsel over.

In de randgedeelten bestond het gezwel voornamelijk uit erwt-
tot walnootgroote cysten; in de centrale gedeelten uit een grijswit,
hard weefsel, waarin talrijke kraakbeeneilandjes gelegen waren.

De diagnose luidde chondrosarcoma myxomatodes.

De tweede bevinding is al zeer merkwaardig, daar deze tumoren
gediagnosticeerd werden als multiple r h a b d o m y
0 m e n,
welke nog niet eerder beschreven waren.

In de borstmusculatuur van een kip bevonden zich eenige erwt-
tot duiveneigroote knobbels, die zeer gemakkelijk uit het spierweef-
sel waren los te pellen, en soms met het periost van het borstbeen

-ocr page 47-

verbonden waren. Op doorsnee vertoonden deze gezwelletjes een
gestreept aspect, net als spierweefsel. In pluispreparaatjes (met
azijnzuur) was de gedeeltelijk duidelijke dwarsstreeping te her-
kennen.

Microscopisch bleken d\'e gezwelletjes in hoofdzaak uit spier-
fibrillen te bestaan, welke vaak door breede bindweefselstrooken
van elkaar gescheiden waren. De ligging was zeer onregelmatig. De
spiervezels vertoonden hier en daar, soms over groote einden duide-
lijke dwarsstreeping. Een sarcolemma was niet overal te zien. Enkele
spierfibrillen, die niet dwarsgestreept waren, hadden een meer kor-
relig aspect. De perifeer gelegen, talrijke kernen waren lang-ovaal.
Duidelijke spierbundels werden zelden gevormd.

De diagnose werd op fibromyoma striocellulare gesteld.

Dan volgt Schumann, die bij kippen aantrof:

1 fibro-adenoom van de lever,

1nbsp;galgangadenoom van de lever,

2nbsp;klein rondcellige sarcomen van het ovarium,

1nbsp;groot rondcellig sarcoom van het ovarium,

2nbsp;fibro-adenomen van het ovarium.

Daar slechts een kort uittreksel van de dissertatie ter beschikking
stond, kan omtrent zijn onderzoekingen niets naders gemeld worden.

Van meer belang is de in hetzelfde jaar gepubliceerde dissertatie
van
Otto Remmele over het middelvoetcarcinoom bij de kip, vooral
omdat hier de beteekenis van een parasiet voor het ontstaan dezer
gezwellen gedemonstieerd wordt. Hij schrijft dat
von Wasielewski
als eerste in 1910 dit carcinoom heeft opgemerkt en reeds een ver-
band aannam met een chronische prikkelingstoestand door mijten.

Wernicke beschreef daarna 2 gevallen, doch ging niet op de
genese in. Verder zijn er gevallen van
Saul, Baynton en Teut-
schlaender.

Remmele begint met uitvoerig clinisch en pathologisch-anatomisch
het zoogenaamde kalkbeen van vogels te bespreken, dat, zooals be-
kend is, een specifieke chronische huidontsteking is van de middel-
voet en dfe teenen, welke ontsteking veroorzaakt wordt door steeds
dezelfde soort mijten, en wel
Cnemidocoptes mutans, en licht ge-
neest.

Bij deze kalkbeenen worden nu vaak tumoren gevonden (can-
croiden), waarvan de beschrijving van één dezer volgt.

„Von Spornhöhe abwärts bis zu den Zehengliedern und teilweise
darüber hinausreichend, befindet sich ein Tumor von beträchtlicher
Ausdehnung. Die cylindrisch geformte, nach beiden Enden mässig
sich verjüngende Geschwulst hat eine Länge van 6 c.M. und in ihrer
Mitte einen gröszten Umfang von 9 c.M. Sporn und Grosszehe
fehlen, während ein Sporn am anderen Mittelfuss des Huhnes vor-
handen ist. Auf den hinteren Fussfläche erstreckt sich der Tumor
bis auf den Zehenballen, diesen in die Neubildung mit einbegrei-

-ocr page 48-

fend. Ebenso ist das erste Glied der zweiten Vorderzehe in die
krankhafte Wucherung mit eingeschlossen. Die ganze Neubildung
umgibt panzerartig die untere Hälfte des Metatarsus und die ersten
Vorderzehengelenke.

Die krustige, borkige Oberfläche ist uneben, tief zerklüftet und
von höckeriger, wallartiger, knotiger und mörtellähnlicher Beschaf-
fenheit. Die Protuberanzen sind auch nicht glatt sondern zeigen
netzartige Vertiefungen, Risse und Spalten.

Die Konsistenz der Neubildung ist bretthart und fühlt sich hor-
nig an.

Der Mittelfuss oberhalb der Geschwulst lässt im allgemeinen
normale, glatte, perlmutterglänzende Schilderung erkennen.

Der Tumor, welcher im September 1920 Pfennigstückgrösse auf-
wies, hat demnach heute, nach einem Verlauf von 7 Monaten, etwa
das Doppelte der am 12.1.21 konstatierten Grösse erreicht.

Die schwächeren Vergröszerungen zeigen ein faseriges, gefäss-
haltiges und zellreiches Bindegewebsgerüst von verschiedener
Mächtigkeit, welches Zellanhäufungen und bald schmälere, bald
weitere Hohlräume von verschiedenster Gestalt einschliesst.quot;

De celophoopingen bestaan uit leucocyten, lymphocyten en kleine
trombocyten.

„Die vom Gewebsgerüst eingeschlossenen Zellnester in runder,
ovaler oder unregelmässig längsovaler Form und in den unter-
schiedlichsten Grössenverhältnissen und charakterisiert durch kon-
zentrisch angeordnete Zellschichten. Diese Schichten setzen sich
in der Hauptmasse aus Zellformen zusammen, welche mit denen im
Stratum Malpighi vergleichbar sind. Die dem Gerüst unmittelbar
aufsitzenden Zellelemente sind mehr oder weniger cylindrisch ge-
formt und haben mit den Keimzellen der Basalschicht der Epidermis
(Stratum cylindricum s. germinativum) die grösste Aehnlichkeit.
Die Zellen tragen einen eiförmigen, gut tingierten Kern. Die nächst-
folgenden Zelllagen bestehen aus mehr kubischen Zellen, deren noch
gut gefärbten Kerne kugelige Gestalt annehmen. Die Zellen der
weiteren dem Zentrum sich nähernden Zellschichten flächen mehr
und mehr ab, sodass die Zellen der inneren Schichtpartien sich als
abgeplattete und schliesslich stark abgeflachte Zellen präsentieren.
Die Kerne nehmen dabei die entsprechenden Zellformen an und ihre
Färbung blässt immer mehr ab, je weiter sie sich von der peripheren
Schicht entfernen. In dem Masse wie die Verflachung der Zellen
zunimmt, erfahren ihre Zellkerne eine fortschreitende Verkleinerung
und Schrumpfung und fehlen schliesslich ganz.

Die Zellen einiger mittlerer konzentrischer Schichten zeigen an
ihrer Oberfläche feine Zellfortsätze sog. Interzellularbrücken, die
einen innigen Zusammenhang der Zellen unter sich herbeiführen.
Diese sog. Riffelzellschichten sind jedoch äuszerst spärlich ver-
treten.

-ocr page 49-

Im Querschnitt der zentral gelegenen Partien kann man eine
zwiebelschalenartige, konzentrische Schichtung von Zellen sehen,
wobei diese halbmondförmige Gestalt annehmen und wie flache
Schüppchen sich aneinander schliessen. Zuweilen ist in diesen Zel-
len noch ein blasser, geschrumpfter Kern erkennbar, häufig aber
sind sie kernlos geworden.

Die beschriebenen Zellen der Zellnester tragen unverkennbar den
Habitus von Epithelzellen. Nach Form und Lagerung der Epithel-
zellen sind sie dem geschichteten Plattenepithel zuzusprechen und
die ganze Anordnung der Zellschichten läszt sich am besten ver-
gleichen mit der Schichtung von Epithelien auf dem Papillarkörper
der Haut.quot;

In het „Institut für Krebsforschungquot; te Heidelberg, waar de
auteur onder
Teutschlaender gewerkt heeft, waren 18 van derge-
lijke gevallen binnen 5 jaar verzameld, en meest uit één dorp.

In 17 dezer gevallen werden mijten gevonden. In 4 waren beide
pooten aangedaan. Drie gevallen vertoonden metastasen, namelijk
2 maal in de longen, 2 maal in de lever, 1 maal in de milt en 1 maal
onder het.pericard.

Vaak kwam het tot afsterven en demarkatie van den poot.

Over het algemeen komen alle bekende gevallen met elkaar over-
een, en blijken het plavei-epitheelkankers te zijn.

Wat nu betreft de verhouding der mijten tot de tumoren, gaat
Renimele met de voorstelling van zaken mede, zooals Fibiger die
geeft omtrent de inwerking der
Spiroptera op de maag der ratten,
dus, dat chronische prikkels (mechanisch door het kruipen der
parasieten, chemisch door de toxische afscheidingsproducten) aan-
leiding geven tot het ontstaan van zoogenaamde „praecancereuzequot;
toestanden.

Volgens Fibiger moet men de chronische ontsteking, die daarbij
ontstaan is, volkomen onafhankelijk beschouwen van de daar-
naast ontstaan zijnde tumor. Deze zijn beide een gevolg van
de inwerking der parasieten. Bovendien bestaat er een locale en een
individueele praedispositie.

Remniele vond geen rassendispositie zooals Hutyra en Marek.

Hij eindigt met te zeggen: „Da die Carcinombildung nach äus-
serer Reizwirkung also nur unter gewissen Bedingungen auftritt,
so ist sie durch die parasitäre Infektion allein noch nicht hinreichend
erklärt, aber mit hoher Wahrscheinlichkeit durch die Milben indi-
rekt veranlasst und begünstigt und man kann fast davon über-
zeugt sein, dass das Kalkbeinkankroid kausalgenetisch auf die
Cnemidocoptes mutans-Milbe zurückzuführen ist.quot;

Na deze onderzoekingen volgt in 1923 een mededeeling van
Troude cn Prévost over een epithelioom (cancer) van de nier van
6en 8 maanden ouden haan. Het was een onregelmatige, vuistgroote.

-ocr page 50-

grijsachtige en rood gevlekte, vrij harde tumor, v^elke door middel
van een kort steeltje aan de ^nier was opgehangen. Histologisch
wordt het beeld beheerscht door tubuli met vaak dichtgewoekerde
lumina. Hier en daar zijn verkalkte gedeelten te vinden. Op andere
plaatsen zijn de weefsels ontstoken. De nier wordt ter plaatse
van de tubuli contorti reeds geïnfiltreerd door het gezwel.

Voorts wordt in dit jaar een uitgebreid boekwerk uitgegeven door
Herbert Fox, dat handelt over „Disease in captive wild animals and
birdsquot;.

Hoewel dit boek dus vogels bespreekt, welke in een dierentuin
werden waargenomen, dus in gevangenschap verkeerden, — men
kan dit niet vergelijken met het houden en verzorgen van gedo-
mesticeerd pluimvee —, worden toch interessante mededeelingen
gedaan.

Fox heeft 5365 secties verricht en vond daarbij 94 tumoren in
92 dieren, of wel 1.7%. Hiervan werden gevonden bij zoogdieren
48 stuks (2.58%) en bij vogels 44 stuks (1.23%).

Op de zeer geringe waarde van een dergelijke statistiek, even-
als van meest alle statistieken over dierziekten, kom ik nog terug.

De cijfers van de vogels worden sterk beinvloed door het zeer
hooge aantal (26) tumordragende papegaaien (voornamelijk ge-
zwellen van de nierstreek).

Fox maakt naar aanleiding van zijn studie belangrijke opmerkin-
gen en zegt o.a.:

„The gross and microscopical appaerances of tumors in the
lower animals are essentially the same as one encounters in human
beings or at least it is possible to apply the pathological nomencla-
ture used in human medicine to all the neoplasms we have dis-
coveredquot;.

Dit komt dus geheel overeen met de meening van Teiitsclilaendcr,
Pentimalli
en anderen, zooals we reeds gezien hebben en nog
zullen zien.

Voorts bespreekt Fox de invloed van de gevangenschap, waar-
over hij zich zeer voorzichtig uitlaat. Wanneer hij de 26 papegaaien
niet meetelt, dan zijn van de overige 62 tumorlijders (vogels en
andere dieren) 49 in het wild geboren, en dertien in gevangen-
schap „a fact which strengthens the thought that unnatural bree-
ding increases the chance of neoplasmsquot;.

Ook de duur van de gevangenschap heeft misschien invloed.
Hij herinnert aan de opinie van
Harlow Brooks, die meent, dat
tumoren veel vaker bij dieren gevonden zouden worden, wanneer zij
leefden op dezelfde manier als de mensch in de steden, en dat dege-
neratie van het ras de ontwikkeling zou bevorderen.

Fox zegt verder:

„There is adduced here perhaps the first definite evidence that

-ocr page 51-

long captivity allows tumor tendency to express itself but it does
not prove that confinement increases tumorsquot;.

M, a. w. de gevangenschap kan als meewerkende factor fun-
geeren, of bijvoorbeeld het dier in staat stellen, door de betere
verzorging, en de bescherming tegen natuurlijke vijanden, langer
in leven te blijven, waardoor de kans op het ontstaan van gezwel-
len vergroot wordt, maar is niet
de oorzaak.

Hij vervolgt:

„Nor does the expectation of life, average or potential, stand in
any direct and definite relationship to the frequency of neoplasms.
The only cléar case of long life and high tumor incidence is to be
found in Parrots; we feel however that some unknown factor in-
creases tumors of the renal-adrenal region in these birds and that
unqualified statements about age and tumor growth are not per-
missible. Since tumors grow in many wild-born specimens, a high
percentage of which become known in the first few years of cap-
tivity, is it not highly probable that tumors are reasonably common
in the wild and that we do not observe enough purely natural
specimens to assume an immunity on the part of free living beasts.

One of the undesirable features of captive breeding is consan-
guinity of parents and there is good reason to believe that tumor
susceptibility can be bred into or out of a line of animals by mating
tumor bearers and non-tumor bearers, the tendency following the
rules of Mendelian inheritance
(Slye). Is there any proof that in-
breeding does not occur in the wild and if it does, it is perfectly
possible that tumor tendency may be transmitted as a dominant
character; the effect of artificial or intentional inbreeding in cap-
tivity would only offer an opportunity for a summation of these
influencesquot;.

Voorts wordt opgemerkt, dat eerst verband gezocht werd tus-
schen sarcomen en in gevangenschap geboren dieren eenerzijds, en
carcinomen en in vrijheid geboren dieren anderzijds. En
Fox heeft
\'inderdaad ook in een vroegere publicatie dat verband gelegd. Later
IS bij onderzoek van meer materiaal deze conclusie onjuist gebleken.

Hierna laat ik een lijst volgen, waarop de door Fox gevonden
tumoren voorkomen naast den tumorlijder.

aves.

passeres (7).

Turdidae-American Robin (Planesticus migratorius); Hyperne-

phroma of kidney, metastases to intestine.
Crateropodidae-Jungle Babbler (Crateropus canorus); Adenoma
of kidney.

T^anagridae-Palm Tanager (Tanagra palmarum); Lipoma of abdo-
minal wall.

-ocr page 52-

Fringillidae-Saffron Finch (Sycalis flaveola); Adenocarcinoma of
kidney.

Chestnut eared Finch (Amadina castanotis); Adeno-
carcinoma of kidney with metastases to lung.
Chestnut headed Bunting (Emberiza luteola); Lipoma
of scalp.

Icteridae-European Blackbird (Merula merula); Hypernephroma
of kidney region with metastases to liver.

striges (1).nbsp;.

Bubodinae-Great Horned Owl (Bubo virginianus); Papilloma of
duodenum.
psittaci (26).

Loriidae-Musky Lorrikeet (Glossopsittacus concinnus); Carci-
noma of lung.

Cacatuidae-Roseate Cockatoo (Cacatua roseicapilla); Lipoma of
abdominal wall.

Psittacidae-Undulated Grass Parakeet (Melopsittacus undulatus)
Glioma of brain with metastases to liver.
Undulated Grass I^arrakeet (Melopsittacus undulatus)
Hypernephroma of adrenal.

Undulated Grass Parrakeet (Melopsittacus undulatus)
Papillary adenoma of kidney.

Undulated Grass Parrakeet (Melopsittacus undulatus)
Cystic papillary adenocarcinoma of kidney.
quot;quot; ■ r Undulated Grass Parrakeet (Melopsittacus undulatus)
Adenocarcinoma sarcomatodes of liver.
Undulated Grass Parrakeet (Melopsittacus undulatus)
Papillary cystadenoma of kidney.
Undulated Grass Parrakeet (Melopsittacus undulatus)
Adenoma of kidney.

Undulated Grass Parrakeet (Melopsittacus undulatus)
Adenoma of kidney.

Undulated Grass Parrakeet (Melopsittacus undulatus)
Adenocarcinoma of oviduct.

Undulated Grass Parrakeet (Melopsittacus undulatus)
Carcinoma simplex of liver with metastases to liver
spleen.

Undulated Grass Parrakeet (Melopsittacus undulatus)
Carcinoma simplex of liver.

Undulated Grass Parrakeet (Melopsittacus undulatus)
Multiple lipomata.

Undulated Grass Parrakeet (Melopsittacus undulatus)
Multiple lipomata.

Undulated Grass Parrakeet (Melopsittacus undulatus)
Sarcoma of pectoral muscle with metastases to liver.

-ocr page 53-

Undulated Grass Parrakeet (Melopsittacus undulatus);
Round cell sarcoma in region of liver, spleen, kidney.
Undulated Grass Parrakeet (Melopsittacus undulatus);
Carcinoma simplex of thyroid.
Blue fronted Amazon (Chrysotis aestiva); Adenocar-
cinoma (?) of proventricle.

White fronted Amazon (Chrysotis leucocephala);
Epithelioma in peritoneum (?)

All green Parrakeet (Brotogerys tirica); Sarcoma of
pectoral muscle.

Red shouldered Parrakeet (Palaeornis eupatricus) ;
Sarcoma of testes.

Red shouldered Parrakeet (Palaeornis eupatricus);
Sarcoma of testes.

King Parrakeet (Apromictus cyanopygius); Sarcoma
of ovary.

Crested Ground Parrakeet (Calopsitta novaehollan-
diae); Lipoma of muscle of abdomen and chest walls.
accipitres (2).

Falconidae-Red shouldered Buzzard (Buteo lineatus); Retroperi-
toneal sarcoma.

Sparrow Hawk (Sparverius sparverius); Lipoma
around cloaca.
columbae (1).

Columbid\'ae-Scaly Ground Dove (Scardapella squamosa); Sarco-
ma (splindle) of kidney with metastases to tibia.
galli (1).

Phasianidae-Wild Turkey (Meleagris gallopavo); Papillary adeno-
carcinoma of ovary.
pulicarlae (1).

Pallidae-Moorhen (Gallinula chloropus); Endothelioma of clavicle.
anseres (4).

Anatidae-Red headed Duck (Fuligula ferina americana); Papillary
adenoma of kidney.

Black Duck (Anas obscura); Hypernephroma of adre-
nal.

Lesser Snow Goose (Cren. h. hyperboreus); Fibroma
on clavicle.

Bean Goose (Anser fabalis); Myxosarcoma of pectoral
muscle.
struthiones (1).

Rheidae-Common Rhea (Rhea americana); Cystic papillary adeno-
ma of duodenum.

dient te worden, dat ook Fox geen lymphklieren bii
vogels vond.nbsp;■

-ocr page 54-

Slechts van enkele van deze tumoren worden details medege-
deeld. Dit is trouwens niet de bedoeling van het boek, zooals ook
,de titel duidelijk aangeeft.

In 1924 volgt een publicatie van Hieronymi, eveneens over het
aniddelvoetcarcinoom van de kip en de cnemidocoptesmijt. Hij ver-
meldt dat reeds voor dat
von Wasielewsky in 1910 op dit carcinoom
en de genese de aandacht heeft gevestigd, de Amerikaan
Boynten
in 1908 hierover een mededeeling deed.

Hieronymi zelf onderzocht twee gevallen en herinnert er aan,
dat
Teutschlaender dit carcinoom met de cnemidocoptesmijt en de
door deze veroorzaakte epidermisveranderingen, welke als kalkbeen
algemeen bekend zijn, in verband bracht, een verband, dat óók
Fiblger zeer plausibel acht. H. beschrijft zelve twee gevallen van
dergelijk carcinoom, welke met die door
Teutschlaender en Rem-
mele
crepubliceerd, geheel overeenkwamen, behalve dit verschil, dat
de epfdermis van beide metatarsi onveranderd was. Kalkbeen
was niet te bekennen, noch in de geheele koppel, waaruit de kippen

afkomstig waren.

Hieronymi ontkent dus een noodzakelijk verband tusschen mijten
en carcinoom, en vestigt er de aandacht op, dat de kippen van
Teutschlaender alle uit hetzelfde dorp kwamen, en dat voorts in de
geheele literatuur geen middelvoetcarcinomen bekend zijn. Daaren-
tegen is de cnemidocoptesziekte van de epidermis der kippenpoo-
ten sterk verbreid, zoodat men dan vaker het optreden van prae-
cancereuze stadia zou moeten waarnemen.

H neemt aan, dat inderdaad in de gevallen van Teutschlaender
(Remmele)
de mijten als een f a c t o r hebben gefungeerd, doch dat
daarmee niet alle factoren tot het ontstaan van carcinoom gegeven
zijn, en dat zeker ook middelvoetcarcinoom kan ontstaan, zonder
dat\'de huid eerst door de cnemidocoptesmijten is voorbereid.

Nadere onderzoekingen zullen Ook deze vraag moeten oplossen.

Daarna volgt in 1925 Dünnemann, welke in zijn dissertatie een
386 gram zwaar, subcutaan gezwel aan de kropstreek van een kip
beschrijft, dat vuistgroot en grauwgrijs van kleur was. Dit gezwel
had de luchtpijp omwoekerd, zoodat het lumen tot luciferdikte gere-
duceerd was.

De sneevlakte van de tumor was glad, glanzend en vochtig, waar-
in hier en daar gele, droge, necrotische haarden voorkwamen. Een
kleine, boongroote tumor bevond zich eenige cM. craniaalwaarts
van de eerste.

De lever was zeer vergroot, woog 92 gram (normaal 30—40 gr.),
had ronde randen, was bros en van bruinroode tot bruingele kleur.

-ocr page 55-

»Auf der ganzen Oberfläche nimmt man kirsekorn- bis etwa lin-
sengrosse, grauweisse Herde wahr, die sich unscharf von der Um-
gebung absetzen. Die Leber erhält dadurch ein gesprenkeltes Aus-
sehen. Auf der Schnittfläche sieht man dieselben Herde, die bald
mehr zerstreut, bald dicker zusammen liegen. Sie lassen sich nur
schwer herausschälen. Die Milz hat die Form und Grösse einer
Kastanie; ihre Konsistenz ist eine weiche.quot;

De kapsei van de milt was gescheurd, en geronnen bloed bevond
zich in de buikholte.

Verder waren er geen afwijkingen.

Het histologisch onderzoek leverde op, dat het beeld geheel ge-
vormd werd door kleine, ongeregeld geordende, dicht bij elkaar
liggende celletjes, met donkere kern (de beschrijving past geheel
op lymphocyten). Evenzoo zijn de lever en de milt doorzaaid met
dezelfde soort cellen. Het geheel is iets uitvoeriger vermeld, omdat
men al lezende overtuigd raakt van het leucaemisch karakter van
dit geval, totdat de schrijver mededeelt, dat hij meent, dat de tumor
een klein rondcellig sarcooiu is, waarvan de oorsprong zetelt in de
cervico-thoracale lymphklier aan den borstingang (de schrijver
bedoelt de thymuskwabjes, die vaak langs den hals voorkomen) en
dat de haarden in de lever en de milt en de boongroote tumor me-
tastasen zijn.

Daarna verdedigt de schrijver, hoewel m.i. zeer onvoldoende, zijn
diagnose tegenover leucaemie.

In hetzelfde jaar levert Rudolf Pohl „Beiträge zur Pathologie der
heim Haushuhn auftretenden Geschwülstequot;, waarin hij na een vrij
uitvoerige literatuurstudie 7 eigen gevallen beschrijft.

Deze zijn de volgende:
1- een beiderzijdsch fibroom van de pectoraalspieren;
2. een subcutaan, rondcellig sarcoom van de linker okselholte bij
een kip, welke hij geopereerd heeft en genezen is;
een pijnlijk, subcutaan, rondcellig sarcoom aan den linker
bovenarm;

een zeer pijnlijke, subcutane tumor van den onderarm, namelijk
een angiomateus myxosarcoom;

een plavei-epitheel carcinoom onder den rechter vleugel, dat
ontstaan is na trauma, en zich ontwikkeld heeft in het granula-
tieweefsel;

een cancroid van de metatarsus;

een adenocarcinoom van de testis. Dit was een vrij groote
(8.3—4.6—3.7
c.M.), harde, 85.6 gram wegende tumor, welke
ten deele met den buikwand vergroeid was.
Microscopisch blijkt de tumor te bestaan uit ruimten en gangen,
Welke bekleed zijn met een onregelmatig, één of meerlagig epitheel,
^\'t myxomateus ontaard en in necrobiose verkeerend bindweefsel.

-ocr page 56-

en uit gedeelten, waarin gedilateerde kanaaltjes en retentiecysten.
voorkomen.

In hetzelfde jaar pubHceert Cohrs wederom een teratoom, voor-
komende in. een testis van een jonge, 1-jarige haan, ter grootte van
12—10—7.5 c.M. en wegende 525 Gram.

Het gezwel is door serosa omgeven, iets hobbelig van aspect,
waarin echter weer speldeknop- tot erwtgroote, harde, geelwitte
tumortjes promineeren. De rest van de tumor is grijswit gekleurd.
De consistentie is zeer hard. Ook op doorsnede komen zeer vele
van de reeds kort aangeduide geelwitte, harde tumortjes voor, die
onregelmatig over de oppervlakte verdeeld zijn, en soms conflu-
eeren.

Histologisch blijkt het stroma gevormd te worden door fibrillair
bindweefsel, dat soms een meer los, myxomateus beeld vertoont.
De gele haardjes zijn hoornparels, welke omgeven worden door
een smalle laag, uit 4—3 soms 1—2 rijen van platte epitheelcellen
bestaande. Hier en daar vindt men zeer soliede epitheelnesten met
centraal beginnende verhoorning.

Behalve dit cancroidachtig deel der tumor komen nog zeer ver-
takte klierbuisjes voor, welker lumen begrensd wordt door een één-
lagig, matig hoog cilinderepitheel. In de lumina komt soms een
eiwitachtig neerslag voor. Deze klieren zijn echter niet volledig ge-
differentieerd, zoodat men ze niet kan vergelijken met normale klie-
ren van de kip (zweetklieren zijn er niet, zooals
Schmincke meent).

Cohrs bespreekt zeer uitvoerig de pathogenese en meent op grond
van zeer interessante beschouwingen deze teratomen te kunnen
afleiden van kiemcellen, welke uit het normale, natuurlijke verband
met het lichaam geraakt zijn.

Marguerite Péchenard schrijft in het jaar 1926 haar Thèse de
médicine over „Les tumeurs chez les oiseaux; étude critique et
recherches expérimentalesquot;.

Het belang van dit geschrift is, afgezien van de vrij volledige
literatuuropgave (want daartoe beperkt zich vrijwel het eerste
deel), vooral gelegen in een overzicht van het experimenteel onder-
zoek van vogeltumoren, welk overzicht dan ook hoofdzakelijk be-
nut is voor het tweede deel van hoofdstuk II, dat hierover handelt.

Péchenard heeft enkele tabelletjes gemaakt, welke hier volgen,
en waaruit duidelijk blijkt:

Ie. de verhouding tusschen het aantal gevonden sarcomen en car-
cinomen,

2e. de verdeeling dezer gezwellen over de verschillende systemen,,
en

3e. de voorliefde voor het geven van metastasen in de lever.

-ocr page 57-

tabel 1.

Auteurs.
Vóór
Joest en Ernesti
Joest
en Ernesti . .
PentimaUi ....

Eber en Kriegsbaum
Klee ......

Péchenard (literatuur) .
tigen gevallen
Péchenard

Sarcomen.
56
18
13
4
34
4
1

%

38.2

Carcinomen %
14

16.9

20
1
3
15
5
2

tabel 2.

Digestie-apparaat.

Sarc. Carcin.

3

0

1
3
9
5

Mond

Pharynx

pesophagus

Maag

Darmen

Lever

Tabel s.

U rogenitaal-ap paraat.

Sarc. Carcin.
Ovariumnbsp;8

Testisnbsp;2

Niernbsp;2

Respiratie-apparaat 5
Huidnbsp;30

27
2

5
2

6

Zitplaats.
Lever

Peritoneum
Longen

Digestie-apparaat
Milt
Hart
Nier

Pancreas

..De gevallen, welke Péchenard zelve aan de literatuur toevoeet,
2\'jn de volgende:

• Een embryoom van de testis van een haan, ter grootte van een
kalkoenei, ten deele vast, ten deele cysteus op doorsnede, en
omgeven door een kapsel. Hier en daar komen zones voor,
Waarin been en kraakbeen aanwezig is.

Histologisch wordt bevestigd, dat de tumor een embryoom
|s met polymorphe formaties, welke ontstaan zijn uit verschil-
lende kiembladen.

Een polymorph sarcoom van de achtervlakte van den hals van
een kip, ei-groot, kapselloos, en bovendien
in de spieren
groeiend.

Op doorsnee is de tumor homogeen, hard, met enkele necro-
tische haarden. Microscopisch vindt men een sarcoom van over-

Zitplaats der metastasen.

aantal.

Carc.

Sarc.

20

13

7

14

10

4

11

4

7

6

3

3

5

2

3

4

1

3

3

0

3

1

1

0

-ocr page 58-

weeend spoelvormcellig type, dat hier en daar overgaat in
myxo-sarcoom. Het beeld wisselt zeer, de cellen liggen soms
alveolair, dan in diffuse velden, dan in dikke balken, terwijl de
capillaren wijd zijn (overeenkomstig het 3e zgn. sinusoïde type
van het sarcoom van
Rons). De polymorphe zones zijn zeld-
zaam. In de zóne van groei in de spieren is het beeld volgens
Péchenard gelijk aan dat van experimenteele borsttumoren
(zooals later op blz. 66 geschetst wordt). Er zijn namelijk
plekken, waar de spierelementen meewoekeren. Door zijn
overeenkomst, in verschillend opzicht, met die later te vermel-
den experimenteele borstspiertumor, is
Péchenard van meening,
dat óók door dit geval de gezwel-natuur van het vaak als gra-
nuloom betitelde /?ous-sarcoom bewezen wordt. Deze tumor
kon niet worden overgeënt.
3. Een tumor van de nier van een haan. Tumor en nier waren door
dikke verbindingen vereenigd, die bij de sectie verbroken zijn.
Het is een weeke tumor, die echter op doorsnede ook kleine,
harde gedeelten vertoont. Histologisch blijkt het beeld gevormd
te worden door onregelmatige velden of kwabjes, zijnde klier-
achtige vormsels, ingebed in een fibreus stroma. Op talrijke
plaatsen vormen de microcysten papillen, op andere daaren-
tegen verliezen ze hun holte, en wordt deze opgevuld met
enorme hoornparels.
Over het algemeen dus hetzelfde beeld als van het geval van
Adah-l-Baird, doch alleen het blasteem ontbreekt.

Péchenard merkt, ten opzichte van de groep der sarcomen in het
algemeen, zeer terecht op, dat vele gevallen onnauwkeurig gedia-
gnosticeerd zijn.

Wat de gevallen van spoelvormcellige en myxo-sarcomen betreft,
voegt zij hieraan toe, dat, hoewel de gevallen in deze groep vaak
een identische structuur vertoonen, zij geen identieke origine heb-
ben. Sommige komen goed overeen met subcutane sarcomen, doch
andere zullen misschien tot de myomen behooren. Deze laatste
gedachte, een gevolg van de ervaringen opgedaan met het experi-
menteel onderzoek, vindt men als een roode draad door heel haar
publicatie loopen, aldus verradende den invloed van
Peyron, haar
leermeester, wiens experimenten elders vermeld zijn.

Ook vestigt P. de aandacht op het veelvuldig voorkomen van
genitaal-(ovarium en oviduct) tumoren, namelijk op 227 tumoren
81, of wel 35 %. Zij komt ten slotte tot de volgende conclusies.

Er zijn ongeveer 220 gevallen van spontane vogeltumoren ge-
publiceerd. Sommige, zooals embryomen en fibromen, komen zeer
zelden voor. Sarcomen komen veel vaker voor, zelfs als men de
oudere onderzoekingen niet zou meetellen. De meest homogene
groep is die der spoelcelvormige en polymorphcellige sarcomen.
Histologisch bestaan er bijna geen duidelijke verschillen met de

-ocr page 59-

zoogdiersarcomeii, zelfs niet met de 6 gevallen, welke men experi-
menteel kon overbrengen.

De rondcellige of lymphosarcomen zijn talrijker, docfi minder
gemakkelijk te onderscheiden van leucaemische processen.

De epitheelgezwellen zijn veel zeldzamer, en worden waargeno-
men aan de huid, en de mond- of oesophagusslijmvliezen.

De nierepitheelgezwellen dienen even gememoreerd te worden,
evenals de talrijke ovariaaltumoren.

In 1927 schrijft Florschiitz een bijdrage tot de kennis der kip-
Pensarcomen. Hij bespreekt buitengewoon uitvoerig enkele betrek-
kelijk gewone gevallen, namelijk:

een klein rondcellig sarcoom van beide nieren.

Hobbelige, vrij groote (6—3.8 c.M.) tumor, van donker-
bruine kleur, infiltratief groeiende in de nier, en door de kapsel,
een conglomeraat van 4 tumoren, welke rondom de cloaca zijn
gelegen, en een gezwel van den endeldarm, welke alle klein
rondcellige sarcomen zijn.

Ook Florschiitz noemt kort de experimenteele onderzoekingen
J\'an
Rons, Murphy, Tytler, Burger, Teutschlaendcr, Fujinami en
\'namoto en gaat dan ook na, of zijn tumoren misschien tot leucae-
mische processen zouden kunnen behooren. Hij voert hiertegen aan,
dat noch aan de lever, die dan vaak met haarden doorzet, en zeer
^ergroot is, noch aan de milt veranderingen aanwezig zijn. Hij be-
keurt het bloed niet te hebben onderzocht, terwijl hij toegeeft, dat
JOK leucose kan voorkomen zonder meedoen van de lever, dus dan
quot;een in localen vorm als huid-, nier- en darmgezwellen.

Ten leste verschenen in 1928 twee artikeltjes van Glietenberg.
H\'l beschrijft daarin:

een niyocystadenoom van den eileider van een kip. Het dier
Was oud en sterk vermagerd. Alle organen waren zonder afwijkin-
gen, behalve de eileider. Deze laatste nam het grootste deel van
[jc buikholte in, woog 300 Gram, was 70 c.M. lang, en de grootste
quot;»quot;eedte was 9 c.M.

De wand van dezen eileider was ten deele weinig, soms sterker
erdikt en plaatselijk bezet met boongroote, harde knobbels, welke
^Wisselden met erwt- tot walnootgroote, subsereuze cysten, welke
^et een waterheldere vloeistof gevuld waren. Iedere knobbel was
gfanz\'\'nbsp;consistentie en op doorsnee grijs en

Histologisch werd de diagnose niyocystadenoom gesteld,
Keeds naar aanleiding van dit geval \'merkt
Glietenberg op, dat
het nagaan van de literatuur der laatste 20 jaren blijkt, dat het
7 °^omen van tumoren bij vogels geen zeldzaamheid meer is.
US is nu de ervaring, dat, misschien de hond uitgezonderd, er

-ocr page 60-

geen dier is, dat meer tumoren heeft (Vet. Path. Instituut,
Giessen).

Het tweede geval betreft:

2. „...zystischer Leberentartung und deren Genesequot; bij de kip.

Bij een oude kip, waarbij overigens een hydrops follicularis van
het ovarium en hydrops ascites werden gevonden, trof G. een af-
wijkende lever aan. Deze was groot, reikte tot aan de cloaca (400
gram), had stompe randen en een sterk hobbelig oppervlak. Iedere
verhevenheid was een zakje, door een dunne membraan omgeven,
en gevuld met vloeistof. Het geheel leek iets op emphysemateus
longweefsel. De cysten waren speldeknop- tot erwtgroot, zwart
tot lichtrood van kleur, soms groen en geel. De consistentie was
elastisch.

Het histologisch beeld was zeer merkwaardig. De cysten lagen
tusschen de leverbalkjes, welke door druk geleden hadden. Een
duidelijk lobulaire bouw ontbrak. De centraalvenae waren sterk
verwijd, evenals de levercapillairen en de pericapillaire lymphe-
ruimten. De cysten bezaten geen bindweefselkapsel, noch endo-
theelbekleeding. Ze lagen soms vlak naast elkaar en communiceer-
den dan. Meestal lagen deze cysten vlak tegen de levercellen aan,
doch hier en daar was een éénlagige epitheelzoom te zien,
met deels cubische, deels cilindrische cellen. Deze waren niet te
onderscheiden van levercellen.

In de cysten, die direct tegen levercellen lagen, werd versch
bloed gevonden, in die met andere bekleeding, bloed in een wisse-
lend stadium van verval.
G. beschouwt dit als bloedingen.

Glietenberg noemt deze lever een cystenlever, en vindt het geen
nieuwvorming. Hij denkt zich de genese aldus: uit de aanwezige
ontstekingscellen rondom de vaten volgt, dat een prikkel inge-
werkt heeft, die hyperaemie en bloedingen ten gevolge heeft ge-
had. En nu vraagt hij zich af, of de levercellen, die een bloeding
omgeven, niet in cilindercellen kunnen overgaan, en zoo cysten
vormen.

Ik kan het in geenen deele met G. eens zijn. In den regel gaan
cellen, indien ze onder druk geraken tengevolge van een bloeding,
degenereeren, en nemen ze geen anderen vorm aan. Bovendien is
m.i. wel degelijk een nieuwvorming (misvorming of hamartoom)
aanwezig, en is het waarschijnlijk, dat de cysten ontstaan zijn uit
een gepreformeerde galgangaanleg, die zooals bekend is, weer ont-
staat uit oerlevercellen.

Bij afsnoering van een dergelijken aanleg, kan men zich voorstel-
len, dat door retentie van vocht cysten ontstaan, die omgeven zijn
door cellen, die hier meer op levercellen, elders meer op galgang-
epitheelcellen gelijken, hoewel ze nog niet als zoodanig zich kleu-
ren. Een dergelijk naast elkaar voorkomen van deze twee soorten
van cellen (eigenlijk meer verwante dochtercellen van dezelfde

-ocr page 61-

■oercel) vindt men ook beschreven bij onze gevallen No. 56, 57 en
58, welke kwaadaardige tumoren van de lever betreffen.

En wat het bloed betreft, zal dit misschien het gevolg zijn van
oloedingen (de groote lever is erg kwetsbaar).

Het voorkomen van ontstekingscellen, vooral bij zulke groote
humoren, die voortdurend gestooten worden, is niets bijzonders.

Hiermede zijn we aan het einde van het literatuuroverzicht.

Niet besproken werden een dissertatie van Duttlinger (I. D.
München 1926), en van H. Abels over gezwellen van de vogelhuid
(I. D. Berlin 1928), een brochure van Gowan, evenals diverse
Japansche publicaties (hoewel deze in het algemeen over experi-
menteel onderzoek handelen), welke niet te verkrijgen waren.

Voorts zijn aan het Instituut Rockefeller (volgens Péchenard)
een vijftigtal gevallen waargenomen, doch niet gepubliceerd.

Overigens meen ik zoo volledig mogelijk de gevallen, gepubliceerd
na
Joesl en Ernestl, samengevat te hebben.

Voor een duidelijk overzicht worden ze nogmaals tabellarisch
vereenigd, alsook de berekende cijfers omtrent frequentie e.d. van
diverse auteurs.

inbsp;diagnose.

auteur.

metastasen.

opmerkingen.

zitplaats.

ISi^cWaende,

^\'\'quot;^quot;»enschanty,
Seubert quot;

ronde. sarc.

lever
lever
nier

nier

sceletmusc.

j cyste
3 ! lymphosarc.

sceletmusc.

spiermaag

ovarium
lever

ovarium

Ovarium

nier
nier

ovarium

lympho-sarc.

spoclv. sarc.
carcinoom

carcinoom

adeno-carcin.

adenoom
lipoom
care. solid.

lever
serosae

lever

nier

darmen

lever

milt

darmen

pancreas

longen

serosae

darmserosae

serosae

nieren

milt

subcutis

serosae

lever

nieren

lever

nieren

milt

kalkoen

diverse organen
en lich. holte

-ocr page 62-

opmerkingen-

lAan-
I tal.

zitplaats.

metastasen.

diagnose.

auteur.

Seubert

Pentimalli

Beatti

Eber en Kriegsbaum

Adah-I-Baird
Eber

Marschall
»

Schöppler
Anders

Mercier en Lebailly
Teutschlaender

2
16

4
18

5
4
1

19
9

(Remmele)

cysto-carcin.

ronde, sarc.
polymorphcsarc-
igt;

kl. ronde, sarc.
alv. sarc.
polym. sarc.

gr. r. sarc.
polym. c. sarc.
polym. c. sarc.

fibro-sarc.
myelocytoom

carcinoom

lympho-sarc.
fibroom
cystoom
vascul. ectasiën
myxosarc. cav.
fibrosarc. myx.
sarc.mixtocellul.
„ myx.

adenocarc.simpl.

prolif.
„ simpl.
leiomyoom
epithelioom
galgangcarcin.
fibroom
adeno-fibr (?)
gr. r, sarc.
gitoom
myxo-sarc.
cancroid

galgangcarcin.
carcinoom
igt;

cancroid
carcinoom

sarcomen
diverse
ovarium

ooglid
huid

halsstreek
subcutis van
borst en buik
subcutis buik
» gt;i
subcutis vleugel
ooglid
buikspieren
buikwand
lever

ovarium

subcutis
ooglid
gt;i

lever
ovarium

scheil oviduct

nier

lever

longen

vleugel

ovarium

retro-oculair

luchtzak

mondholte

oesophagus

lever

ovarium

nieren

metatarsus

anus

snavelhoek

borst
?

diverse organen
en lich. holte
serosae

longen

subcutis borst.

I milt
1 nier
i ovarium
I ruggemerg
I lever
milt

! periton.
i nier

lever
milt

lever
lever
cf
cT

waarondC

5 cf

eend

-ocr page 63-

Aan-
tal.

DIAGNOSE. ■

ZITPLAATS.

METASTASEN.

opmerkingen.

papilloom
dermoidcyste

teratoom

Uier

Stewart
Meyer

Sch

quot;chmann

Prévost

lympho-sarcoma

myxo-sarcoma
levercelplas-

toom
adeno-carc.
chondrosarc.myx
rhabdomyoma
fibro-adenoma
galgangaden.
kl. r. c. sarc.
gr. r. sarc.
fibro-aden.
carcinoom
hypernephroom
adenoma
lipoma
adeno-carc.

lipoma

hypernephroom
papilloom
carcinoom
glioma

hypernephroom

adenoom

adeno-carc.

cysto-papill.

adeno-carcin.

sarcomat.
cystaden. papil,
adeno-carcin.
carcin. simpl.

lipoma
sarcoma
ronde, sarc.

carc. simpl.
adeno-carc. ?
epithelioma
sarcoma

lipoma

sarcoma

lipoma
krop

âj^^niann
Wunsche

^aupp

ovarium

lever

genitaal-app.
testikel
lichaamsholte
voorarm

lever
lever

ovarium
darmwand
borstspier
lever

If

ovarium
»1
igt;

nier
nier

buikwand
nier

schedel
nier

duodenum
longen

lever
coecum, mesen-

terlum, huid
pericard

darmen

longen
lever

hersen-ïn

lever

bijnier

nier

IF

lever

nier

oviduct

lever

lever

milt

multipel

borstspier

lever

lever

nier

milt

thyroid

kliermaag

periton. (?)

borstspier

testes

ovarium

buikspier

retro\'periton.

cloaca

t

eend
gans
eend

d
d

gans

Al deze tu-
moren van
Fox bij an-
dere vogels
dan kippen
gevonden.

-ocr page 64-

DIAGNOSE. } ZITPLAATS. { MATASTASEN. | OPMERKINOEt^

Aan-1

tal. I

AUTEUR.

Hieronymi
Dünnemann

Pohl

Gohrs
Péchenard

Florschütz

Glietenberg
spoelc. sarc.
adeno-carc.

papill.
endothel.
aden. papill.
fibroma
myxo-sarc.
adenom. cysto-
papill.

cancroid
kl. rond. sarc.

fibroom
r. sarc.

If II

myxosarc.

angiomat.
cancroid
gt;1

adeno-carc.

teratoom

embryoom

polym. sarc.

cancroid

kl. ronde, sarc.

myocystadenom
cystoma (?)

nier

ovarium

clavicula

nier

clavicula
borstspier

duodenum
metatarsus
halsstreek

borstspier

okselstreek

bovenarm

onderarm

vleugel

metatartus

testis

testis

testis

halsstreek

nier

nier

cloaca, endel-
darm,
oviduct
lever

tibia

lever
milt

leucaemie ?

cT
d\'
d

Totaal 182 stuks, waaronder 72 sarcomen en 93 carcinomen.
Voorts aantal cf 17.

In totaal zijn dus verzameld (buiten de hierachter te vermelden
eigen gevallen):

auteurs.

totaal.

sarc.

carcin.

Door Joest en Ernesti verzameld

Joest en Ernesti

Ktee

Jahresberichte

112
50
89
84

56
18
34
41

37
20
15
20

Verzameld na Joest en Ernesti

182

72

93

totalen ......

517

221

185

is 43% is 36%
Slechts weinig opgaven worden gedaan over de verhouding van

-ocr page 65-

het aantal gezwellen tot het aantal onderzochte dieren. Ze volgen
in onderstaand lijstje:

berichtgevers

aantal
dieren 0

gezwellen

%

Path. Instit. Dresden
tper en Kriegsbaum
Klee
Fox

852
6131

12
89
44

4

1.4

1.45

1.23

Sticker policlinisch.
kippen
papegaaien
duiven

kleine vogels

2144
1989\'
444
1600

16
64
22
47

0.6
2.3
5.0
3.0

\') Waarop sectie is verricht.

Nog volgt een overzicht der verdeeling van de primaire gezwellen
over de voornaamste orgaansystemen, voor zoover deze onder-
scheiding mogelijk was.

digestie-apparaat

sarc.

carcin.

l^ondholte, oesophagus

Ma^en

Lever

Darmen

Anus

0
1
4

3
0

4
1

7
0

5

8

17

Totaal 25.

urogenitaal-apparaat.

nier

ovarium
oviduct
testis

4
13
0
2

9
35
1
1

19

46

Totaal 65.

hi^(subcutis)

17 1

27 1

Totaal 44.

?^^atie-apparaat.

Longen
Luchtzak

Totaal 2.

Voor zoover door de schrijvers medegedeeld, volgt hieronder eerr
pverzicht van de gezwellen, welke metastasen gevormd hebben, en
\'f welke organen:

-ocr page 66-

ORGANEN.

CARC. 1

CARCIN.

Aantal keeren gemetastaseerd

16

! 20

lever

6

18

serosae

5

14

milt

4

15

nieren

3

14

darmen

2

longen

2

1

subcutis

2

l

-ocr page 67-

HET EXPERIMENTEEL ONDERZOEK VAN
VOGELTUMOREN.

Het experimenteel onderzoek van vogeltumoren, waarmede eigen-
lijk bedoeld wordt de studie van het zoogenaamde infectieuze kip-
pensarcoom, vangt aan in 1909 en de eerste auteur is
Rous. Vóór
dien tijd konden vogelgezwellen niet worden overgeënt, doch
Rous
Was de eerste, aan wien dit op zekeren dag gelukte. Hij zag name-
lijk bij een Plymouth Rock kip een subcutane borsttumor, die histo-
logisch werd gedetermineerd als spoelvormcellig sarcoom; het
gelukte hem dit sarcoom in vier generaties over te brengen, en
niet alleen door enting, doch ook door middel van een filtraat.

Een bijna gelijke tumor werd tezelfder tijd ongeveer bij een kip
gezien door twee Japansche onderzoekers, namelijk
Fujinami en
inamoto. Deze tumor, welke een meer myxo-sarcomateuze bouw
vertoonde, was ook door enting en met een filtraat over te brengen.

In 1912 wordt een nieuwe infectieuze tumor, en wel een osteo-
chondro-sarcoom, beschreven door
Tytler en Rous.

In 1913 slaagden Rous en Lange erin een sarcoom te transplan-
teeren, dat een iets afwijkend beeld gaf, namelijk zeer veel vascu-
laire ruimten vertoonde, en daarom door hen tot een aparte groep
Werd gerekend.

In 1916 zag Pentimalli een vijfde geval, ook een spoelvormcellig
sarcoom en eindelijk werd in 1919 het laatste geval gepubliceerd
door
Teutschlaender, en dit was een zeer polymorph sarcoom.

Zoo was het dus ongeveer in een tijdruimte van tien jaar gelukt
oni zes spontane tumoren van de kip èn door enting, èn door fil-
traat over te brengen, zes tumoren, welke alle behoorden tot de
gtoep der maligne bindweefselgezwellen, en die neiging vertoon-
den om metastasen te vormen en bloedingen te veroorzaken, en
Waarvan de ongelukkige bezitster zeer snel in een cachectischen
toestand geraakte.

Direct valt op, dat er nog geen enkel epitheelgezwel is over-
gebracht. Histologisch zijn de gevonden gezwellen, zooals hier-
voor opgemerkt is, niet identisch. Men kan ze als volgt samen-
vatten:

Spoelvormcellig sarcoom: Rous I en Pentimalli.

Osteo-chondro-sarcoom: Rous 2.

Vasculair sarcoom: Rous 3.

Myxo-sarcoom: Fujinami en Inamoto.

Polymorphcellig sarcoom: Teutschlaender.

-ocr page 68-

Als eerste conclusie uit de onderzoekingen dezer schrijvers ge-
trokken, moet vermeld worden, dat het hun gelukt is bij verschil-
lende rassen, en bij niet histologisch gelijke gezwellen een aetiolo-
gische factor aan te toonen. Aan dit feit doet niet af het groote
aantal malen, dat de entingen niet gelukten, daar bekend is hoe
iedere experimentator op dit gebied met moeilijkheden heeft te
kampen. Doch ook dient direct vastgesteld te worden, dat dus het
geheele experimenteele onderzoek over infectieuze vogeltumoren,
draait om deze zes gezwellen, en dat deze zich hebben voorgedaan
bij één vogelsoort: de kip.

We zullen deze onderzoekingen in onderling verband iets nader
bekijken. De allereerste entingen gebeurden als regel in de borst-
spier, en dit bleek weldra de meest geschikte plaats te zijn. Zelfs
vertoonden de entgezwellen daar een snelleren groei dan de spon-
tane tumoren. Overigens zijn spontane en enttumoren, wat macros-
copisch uiterlijk en groeiwijze aangaat, ongeveer gelijk. Hun om-
vang varieert nogal, de consistentie is hard en op doorsnede is de
tumor vaak gevlekt, daar sommige plaatsen gelatineus veranderd
zijn, andere in necrobiose verkeeren, of ook wel doorbloed zijn.

De algemeene toestand van het dier gaat zeer snel achteruit (in
14 dagen tot één maand), de kip vermagert, de kam wordt blauw
(cyanotisch) en ze sterft in cachectischen toestand. Zelfs is er een
vorm, die zoo snel op het dier inwerkt, dat er geen tijd is om me-
tastasen te vormen, en het slachtoffer als het ware er snel door ge-
dood wordt.

Men heeft in den beginne erg veel waarde gehecht aan kleine
verschillen tusschen de zes tumoren.

Al spoedig bleek, dat dit onjuist en niet te verdedigen was.-
Alléén zou misschien het osteo-chondro-sarcoom apart staan, doch
de overige vormen één groep, waarvan de cellen spoclvormig zijn
en soms met tusschenvormen overgaan in het polymorphe type.
Wat opvalt, en wat misschien soms tegenover de zoogdiergezwéllen
gesteld wordit, zijn de vaak aangetroffen eosinophile leucocyten en
vooral de neiging tot het vormen van veel intercellulaire stof, soms
van muceuzen, soms meer myxomateuzen aard, of van degeneratief
karakter. Echter ontmoet men het laatste, evenals de eosinophile
leucocyten ook in spontane vogelgezwellen, en speciaal voor de kip
zou ik er aan toe willen voegen, dat men daar bij alle soorten van
processen die leucocyten vindt, zoodat dit niets bijzonders is. Men
is omtrent het belang der kleine, histologische verschillen der infec-
tieuze gezwellen van inzicht veranderd, toen men zag, dat men in
de dochtertumoren van één en hetzelfde gezwel die verschillen ook
kon waarnemen. Zoo verschilt het myxosarcoom van
Fujinami bijna
niet van het
Rous 1 type, want men kon de kleine afwijkingen ge-
makkelijk waarnemen bij entingen van het laatste gezwel. Ook het
vasculaire type met dc verwijde vaten, vertoont niets anders dan. \'

-ocr page 69-

een eigenschap, die vele sarcomen hebben, en welke bij entingen
zoowel kan optreden als weer verdwijnen. Alleen het type
Tytler is
apart, en komt zoowel bij overbrenging door enting, als wel door
nitraat steeds in denzelfden vorm terug.

Wat het filtraat betreft, dit wordt in het algemeen verkregen door
passage van
Chamberland- en Berkefeldkaarsen; daarna wordt dit
Toegevoegd aan physiologische NaCl-oplossing of
Ringersche
joeistof en dan subcutaan, intraveneus of intramusculair geïnji-
PentimaUi gebruikten 10 gram tumor op 300
a 400 gram vloeistof en spoten groote doses in. Deze laatste wer-
lt;ien door andere onderzoekers weer gewijzigd. Voorts werd gebruik
gemaakt van Kieselguhr, door dit gelijktijdig met het filtraat in te
orengen. Men zag dan vaak een verhoogde werkzaamheid, hetgeen
toegeschreven werd aan de laesies, die deze stof in de weefsels ver-
oorzaakte.

Rous en PentimaUi meenen nu de door hen gevonden causale
Tactor te moeten beschouwen als een filtreerbaar virus.
De eigenschappen waren namelijk de volgende:
le. resistent tegenover glycerine,
2e. resistent tegenover uitdroging, en
3e. wordt vernietigd en onwerkzaam gemaakt door:
gal en saponine, ook in zwakke oplossingen,
alcohol 50 %,
phenol 0.5 %,
chloroform-toluol,
bijtende kali, en door
één kwartier verhitten tot 56*^\'.
Wat de experimenteele therapie betreft, hiermede werd in deze
periode weinig succes bereikt. AAisschien kon
Rous een soort im-
mimisatie, een serotherapeutische voorbehoeding krijgen door
passage langs eenden. Evenwel kon niet een zich ontwikkelende
tumor tot staan gebracht worden, ook niet met radium.

De voorgaande onderzoekingen zijn bijna hoofdzakelijk verricht
aoor
Rous en zijn medewerkers in het Rockefeller-lnstituut In de
nu volgende periode werden voornamelijk onderzoekingen gedaan
beschreven door
Peyron en PentimaUi en deze betreffen de ont-
wikkeling der cellen, de mono- of polyvalentie van het virus, het
nechanisme en de beteekenis der metastasen, de invloed van
^«tirpatie op de metastasen en de mogelijkheid van sterilisatie van
^en tumor met behulp van radium.

Peyron deed zijn injecties op een andere plaats dan Rous, name-
\'JK in de lellen, waardoor hij verzekerd was, dat het entgezwel
«ngzaam zou groeien, omdat daar de temperatuur iets lager is dan
n het lichaam, en de bloedstroom zeer langzaam. Hij gebruikte
jerke oplossingen, namelijk 30 c^ 40 gram tumor op 50 a 70 c.M».
oeistof. Hiervan werd dan a 1 c.M3. ingespoten
(PentimaUi

-ocr page 70-

spoot 5 ä 12 C.M3. in en kreeg een veel heftiger reactie). Peyron
onderzocht nu het resultaat van de injectie vanaf het 22ste uur tot
ongeveer 22 dagen. De eerste beelden moesten zeer voorzichtig be-
oordeeld worden, daar zij bedekt of verdoezeld waren door bloe-
dingen en andere veranderingen in het bindweefsel tengevolge van
het trauma. Na den lOden dag kon men den groei van het zich
ontwikkelende sarcoomknobbeltje, dat gevormd wordt door ver-
schillend groote, spoelvormige cellen, gemakkelijk volgen.

De tweede week vertoonde dit knobbeltje histologisch reeds een-
zelfde beeld als dat van zoogdiergezwellen.

Alleen wanneer men met Kieselguhr heeft gewerkt, krijgt men
dit beeld vermengd met dat, wat men krijgt, door deze stof alléén
in gezond weefsel te brengen.

De haarden van reuzencellen die men ziet, schijnen, ten minste
gedeeltelijk, te ontstaan uit lymphoide elementen. Ze zijn eerst in
het midden van het knobbeltje gelegen, en verdwijnen, voornamelijk
na den twaalfden dag, naar de periferie, waarschijnlijk door den
druk van de nieuwgevormde elementen.

Peyron meent, dat de eerste sarcoomelementen ontstaan zijn
door proliferatie van de vaste cellen van het bindweefsel; hij heeft
geen sarcomateuze ontaarding gezien van de macrophagen, zoo-
als
Garrel en Fischer deze in culturen waarnamen.

Ook met de meening van Pentimalli, die groote beteekenis toe-
schreef aan de ontstekingsverschijnselen, gaat hij niet accoord.

Bovenal is van belang geweest, dat Peyron naar de lel greep
voor zijn onderzoek, zoodat een beter studieobject dan de borst-
gezwellen verkregen werd. Deze werden door
Rous als sarcomen
beschouwd, die groeiden tusschen de spierfibrillen en zoo deze ver-
nietigden.

Zeer belangrijk is het reeds door Pentimalli vermoede, doch door
Peyron duidelijk beschreven feit, dat dit beeld soms vergezeld
wordt door een schijnbaar bijkomstige, doch juist typische proli-
feratie van de spierelementen zelve.

Peyron meent dus, dat de beelden, die hij heeft beschreven, ver-
schillen van het gewone proces van sarcolyse, dat men waarneemt,
wanneer dwarsgestreept spierweefsel geïnvadeerd wordt door
kwaadaardige gezwellen.

Zeer kort zullen deze merkwaardige beelden even worden her-
haald,

Peyron beschrijft dan, hoe ten koste van de dwarsgestreepte
fibrillen zeer kleine elementen ontstaan (kleiner dan myocyten),
welke soms in epitheelachtige groepeering (strengen) gelegen zijn;
in andere gevallen wordt het ontstaan geconstateerd van een min
of meer fibrillaire bindweefselgiondsubstantie, ook ten koste van
het ontaarde spiersyncitium, zooals men dat ook in de histiogenese
van spierweefsel kan waarnemen.

-ocr page 71-

In elk geval leidde de studie dezer preparaten Peyron tot de
conclusie, dat in het initiale stadium zonder twijfel de tumor ten
deele óók door woekering der dwarsgestreepte spiercellen ontstond,
len mmste wanneer men de tumor door een filtraat had opgewekt,
cn dus de langzame groei een goed bestudeeren veroorloofde.

In ieder geval werd, in de daarvoor gunstige gevallen, door
f^eyron waargenomen, dat ontaarde spierelementen zich vermeng-
den met de sarcoomcellen; hun vermeerdering geschiedde bijna uit-
sluitend door mitose. Evenwel is na verloop van korten tijd het
l^aken van onderscheid tusschen de samenstellende cellen onmoge-
i]k geworden. Zeer belangrijk is, dat
Peyron meedeelt in een heel
Pquot;Jzonder geval myocyten teruggevonden te hebben in metastasen
\'n het ovarium en in de longen.

Maar het is duidelijk, dat in de gewoonlijk polymorphe, me-
tastatische haard dergelijke beelden zeer moeilijk te constatee-
ren zijn.

Een andere wijze van enten, waarbij ook merkwaardige resul-
taten zijn verkregen, is het inoculeeren in de buikholte. Wanneer
\'quot;en hierin 1 c
.M3. filtraat brengt, ontstaat een heftige reactie van
sereuze vliezen, en na enkele dagen prolifereerende haardjes.
De dieren sterven na 8 tot 15 dagen. De lichaamsholte is dan
bezaaid met zachte knobbeltjes, welke door een visceuze vloeistof
z\'jn omgeven, die ook de darmen doet samenkleven. Soms zijn ook
pleurae, het pericard en de lever aangedaan.
Histologisch herinneren deze sarcomateuze knobbeltjes aan die
Van de lellen, maar de cellen zijn meer polymorph, en meer geneigd
\'Ot necrose.

Reeds na de eerste dagen onderscheidt men op de serosa kleine
crdikkingen, soms onbedekt, soms bedekt men een exsudaat of
aniorph coagulaat.

Deze knobbeltjes bestaan uit meerlagig endotheel, waarvan de
tellen zich door indirecte deeling vermenigvuldigen, of misschien
ok door directe. Deze over het algemeen ronde elementen ver-
oonen hier en daar neiging een syncytium te vormen. In latere
aüia is de organisatie der nieuwvorming verder voortgeschreden.
quot; zijn talrijke vaatjes ontstaan, die de diepere spierlagen verbin-
den met de oppervlakkig gelegen nieuwvorming. De endotheliale
enHnbsp;zijn bijna overal gelegen om capillairen met duidelijke

naotheelbekleeding en gevuld met bloedlichaampjes.
^ -^00 is het beeld van de nog zuiver endotheliale tumor, die zich
er vlug aan de parietale vliezen ontwikkelt, maar minder snel
quot;P de viscerale.

seP^^*^.nbsp;nieuwvorming wordt daarna versterkt door

danbsp;proliferaties van bindweefsel- en spierelementen, wat

quot; net polymorphe beeld van een ontsteking of granuloom doet

-ocr page 72-

ontstaan. Daarom merkt Peyron dan ook op, dat wanneer iemand
zou beginnen met het onderzoek van déze localisatie van het in-
fectieuze sarcoom, zonder dat hij het zuivere sarcoom van de lellen
zou kennen, zeker geneigd zou zijn den tumor-aard te ontkennen.

Uit deze onderzoekingen wordt dan, omdat het virus in staat
blijkt zijn werking te toonen op meerdere weefsels (bind-
weefsel, spierweefsel, endotheel) geconcludeerd, dat dit polyva-
lent is.nbsp;, , .

Deze polyvalentie wordt nog bevestigd door onderzoekmgen van
Kon en Fuji, welke proeven verrichtten met een bepaald kippen-
ras, hetwelk in beenderen en weefsel chromatoforen bezit. Bij in-
jectie van filtraat in de mergholte van de lange beenderen zagen
zij, dat de tumor, die later ontstond, ook geprolifereerde chromato-
foren bevatte.

Resumeerende was dus gebleken, dat verschillende weefselsoor-
ten onder den invloed van
dezelfde pathogene factor kunnen ont-
aarden.

En nu de metastasen.

Roits en zijn medewerkers beschouwden deze als homoloog aan
die van de zoogdieren, waarmede men dus wil zeggen, dat ze ont-
staan door embolie van cellen of celgroepen afkomstig van de
spontane tumor of van de eerste enttumor.

Péchenard meent echter, dat de metastasen meest pseudo-meta-
stasen zullen zijn, en wel bestaande uit prohferaties van het bind-
weefsel der viscerale vliezen, ontstaan onder invloed van het virus,
dat in het bloed gekomen is, hetzij door de enting of inoculatie,
hetzij vanuit de enttumor.

Als bewijs hiervoor wordt aangevoerd, dat toen Peyron zoclit
naar bewijzen voor de tumorachtige verandering van de spier-
fibrillen der borstspier na filtraatinjectie, en daarom zijn aandacht
richtte op het terugvinden van myocyten in de metastasen, hij con-
stateerde, dat in de longen de metastatische knobbeltjes, welke
van zeer polymorphe structuur waren, ten minste
gedeeltelijk ont-
staan waren uit elementen, die van de plaats zelf afkomstig waren.

iDe gedachte omtrent het ontstaan van metastasen door middel
van een virus is niet nieuw en reeds door
Joest en Ernesti geopperd.
Evenwel klinken de zeer merkwaardige bevindingen van
Peyron ten
opzichte van het „aus sich herausquot; ontwikkelen van een tumor
dermate revolutionair, dat nadere bevestiging wel noodig geacht
mag worden.

Ook Pentimalli heeft zich met de metastasen bezig gehouden
(1924). Hij onderscheidt:

1.nbsp;witte metastasen, welke ontstaan zijn uit cellige emboliën, en
die optreden bij tumoren met langzamen groei;

2.nbsp;roode metastasen (door bloedingen), ontstaan in gevallen van

-ocr page 73-

snellen groei, door plaatselijke fixatie van het virus, zooge-
naamde inductie-metastasen.

Het bloed van dieren met witte metastasen zou slechts in 60 %
van de gevallen virulent zijn, terwijl dit bij roode metastasen altijd
het geval zou zijn.

Dit onderscheid blijkt volgens Péchenard te schematisch te zijn,
Want in de meeste gevallen vertoont een dier te gelijkertijd knobbel-
\'l€s van beide types. Ook heeft
PentimaUi gevonden, in overeen-
stemming met de gegevens van
Peyron, dat de gewoonlijk witte
knobbeltjes van het myocard meestentijds ontstaan zijn door proli-
feratie van de spierfibrillen zelf, wat weer het myotrope karakter
van het virus zou aantoonen.

Voorts heeft PentimaUi de aandacht op een andere belangrijke
zaak gevestigd en wel op den invloed van t r a u m a op de vorming
van metastasen. Met een thermocautère werden op verschillende
plaatsen van het lichaam van een tumorkip laesies veroorzaakt,
met het gevolg, dat zich aldaar een nieuwe tumor ontwikkelde.

Péchenard is terecht van oordeel, dat dit feit bijzondere
oeteekenis heeft voor een locale proliferatie onder invloed van het
J\'n\'us, en dat het in elk geval de beteekenis der cellige embolie zeer
beperkt.

Van groot belang voor deze kwestie der metastasen zou het
osteo-chondro-sarcoom van
Tytler zijn geweest. Hoewel echter in
de literatuur vermeld was, dat één keer een metastase van een
geënte tumor was beschreven, bleek het
Péchenard bij onderzoek,
^at dit onjuist was, en dat nooit van dit sarcoom, althans
Viscerale, metastasen waren gezien.

Metastasen komen in -/s van het aantal gevallen voor. Ze zijn
dan meestal te vinden in longen en lever, daarna in het hart en het

ovarium.

Teutschlaender merkt dienaangaande nog op, dat bij dieren, die
aan de ledematen worden geënt, vaak knobbeltjes worden aange-
troffen in de nieren.

Nauw verband ) met het infectieuze vogelsarcoom houden de
onderzoekingen van
Garrel.

Deze onderzoeker beschouwt niet een algemeen of speciaal in-
J^ectieus agens als oorzaak van het sarcoom, maar een chemische
substantie, welke verder onbekend is, doch die de sarcomen bij de
^ip veroorzaakt, evenals teer, indol en arsenik. Hij werd tot deze
onclusie geleid door zijn onderzoekingen met weefselculturen
^an fibroblasten en macrophagen.

^^ok Alh. Fischer heeft in deze richting gewerkt en veel gepubli-

Aan den laatste is het gelukt, om aan den strijd over de vraag of
quot;\'1 de entingen met filtraat al of niet tumorcellen of celdeelen wer-

-ocr page 74-

den overgebracht, een einde te maken door met zekerheid de cel-
vrije overbrenging aan te toonen.

Men vond bijvoorbeeld bij het onderzoek met weefselculturen,
dat fibroblasten in embryonaalvocht groeiden, doch dat macropha-
gen in dit milieu ten gronde gingen.

Omgekeerd groeiden macrophagen in een voornamelijk uit se-
rum bestaande vloeistof en stierven hierin de fibroblasten.

Voorts bleek een sarcoom-fibroblastencultuur, die ouder was
dan één u^eek, niet meer in staat sarcoom op te vlekken, terwijl
daar tegenover stond, dat de macrophagen, die men uit culturen
isoleerde (zoogenaamd monocyten van
Carrel) dit zeer gemakkelijk
deden. Bovendien konden fibroblasten, die niet van een sarcoom
afkomstig waren, ondanks toevoeging van sarcoom-extract, geen
sarcoom opwekken.

Daarom beschouwt Carrel !de macrophaag of groote monocyt,
en
niet de fibroblast, als het kwaadaardige element.

Deze maligne beteekenis der macrophagen vindt men ook bij
de sarcomen door chemische stoffen als teer, indol, etc. opgewekt.
Deze laatste onderzoekingen hebben weer een geheel ander licht
geworpen op de voorstelling, die men zich moet maken van het
ziekmakende agens, f^et gelukt namelijk om uit cultures van nor-
male, embryonale kippencellen door toevoeging van sommige stoffen
als teer, indol en arseen /?OMs-sarcomen te doen ontstaan. Men kan
hier moeilijk meer aan de actie van een virus denken.

In den laatsten tijd wordt dan ook het filtreerbaar zijn der Roiis-
sarcomen en het „infectieusquot; zijn van dit filtraat zoo verklaard,
dat men aanneemt, dat het zich in de tumorcellen bevindende agens
hiervan gemakkelijk kan worden gescheiden; het is te filtreeren, en
dan in staat zelfstandig weer tumoren op te wekken
(Tciitscli-
laender).

Eigenaardigerwijze zijn dus voor Carrel de macrophagen geen
verdedigende elementen, doch juist de dragers van het pathogene
agens. Ze verspreiden zoogenaamde trephonen, en doen zoo sarco-
men ontstaan.

Deze onderzoekingen zijn echter nog lang niet afgesloten, zoo-
dat men voorzichtig doet om geen voorbarige conclusies omtrent
deze verhouding tusschen fibroblast en macrophaag te nemen,
noch omtrent de gezichtspunten, welke deze verhouding oplevert
ten opzichte van het in de cellen aanwezige agens.

Zeer kort vermelden we nog de vrij kort geleden gepubliceerde
onderzoekingen van
Gye en Barnard, welke ook over het infectieuze
kippensarcoom hebben gehandeld en speciaal over het pathogene
agens.

Volgens deze onderzoekers zou men moeten onderscheiden: een
levend (organisch) deel: het virus (in engeren zin) en een
chemisch deel: de specifieke factor. Deze laatste factor maakt het

-ocr page 75-

Virus geschikt om de gezonde cel in een tumorcel te veranderen.
Het levende virus is kweekbaar, doch niet specifiek.

Noch het eene, noch het andere deel alléén, kan het sarcoom van
Rous opwekken.

Gye bezigt voor zijn theorie o.a. de volgende argumenten.

Hij voegde een tuinorstukje toe aan een speciaal bereiden voe-
dingsbodem, en noemde dit een primaire cultuur. Deze primaire
cultuur verloor in tegenwoordigheid van zuurstof binnen enkele
quot;agen haar infecteerend vermogen.

Gye behandelde een gefiltreerd tumorextract met chloroform,
2oodat het virus inactief was, en voegde deze vloeistof nu ook bij
de eveneens inactieve, primaire cultuur, en zag dan, dat het mengsel
Van beide weer in staat was sarcoom op te wekken. Verder bleek
net er niet toe te doen of deze primaire cultuur afkomstig was van
net kippensarcoom, of van het rattensarcooni, of van het ratten- of
muizencarcinoom, of zelfs van een adeno-carcinoom van den
niensch. Steeds kon liet mengsel met het chloroform-extract bij de
k\'p een
Rons-sarcoom opwekken.

. Volgens Gye toonen nu zijn onderzoekingen aan, dat het virus
n\'et specifiek is, doch dat daarentegen de chemische factor dit wel
IS, en wel, dat deze wisselt naar gelang van het weefsel, en dat
deze dus aan elk type van tumor zijn speciale eigenschappen zou
verleenen. Van verschillende zijden, o.a. door
Murphy die een reeks
van experimenteele onderzoekingen verrichtte, werden de conclusies
Van
Gye bestreden.

Het bleek namelijk, dat hij met placenta-extract of een uittreksel
Van embryonaal weefsel, dat hij in plaats van een primaire cul-
tuur toevoegde aan het met chloroform behandelde filtraat, eveneens
\'n staat was een tumor bij de kip op te wekken. De activatie van
dit chloroform-extract zou dus
niet behoeven te geschieden door
een levend wezen (virus), en hij concludeert, dat óf het zooge-
naamde infectieuze agens van het vogelsarcoom is meer een soort
Van enzym, dat, door chloroform onwerkzaam gemaakt, weer ac-
tief wordt door toevoeging van hetzij tumor-, placenta- of embryo-
naal-extract; óf het chloroform doodt niet het virus, doch vermin-
dert, verzwakt slechts de werking van het pathogene agens.

De onderzoekingen over immuniteit hebben zeer weinig resul-
taat opgeleverd.

Pentimalli heeft tevergeefs getracht de dieren te immuniseeren
Qoor ze gedurende langen tijd een toenemende hoeveelheid met
enloroform behandeld sarcoom-extract toe te voegen.

Uanibias meent bij de kip een zekere mate van immuniteit ver-
kregen te hebben door injectie van tumorfiltraat. Echter kon hij al-
een de virulentie van de zich ontwikkelende tumor iets be-
ïnvloeden.

-ocr page 76-

Reeds is vermeld, dat Rous erin geslaagd v^as een preventieve
immunisatie bi] de kip te verkrijgen, door deze te behandelen met
serum van eenden, welke intraveneus of intraperitoniaal geinji-
cieerd waren met tumorfiltraat.

Ook de behandeling met radium had weinig succes. Ze bepaalde
zich hoofdzakelijk tot proeven op kleine borsttumoren, waaraan
men dan in enkele dagen wel een teruggang kon waarnemen. Even-
wel waren deze proeven altijd doodelijk voor het dier zelve.
(Llambias).

Péchenard heeft deze proefnemingen herhaald op tumoren in de
lellen, en zag iets beter resultaat, namelijk in enkele gevallen een
volledige regressie van de tumor.

In vele andere gevallen bleek het middel niet te helpen of nog
erger te zijn dan de kwaal.

Wat leeren ons nu deze studiën?

In de eerste plaats, dat de histologische verhoudingen der ex-
perimenteele tumoren homoloog zijn aan die der spontane gezwel-
len. Ze zijn misschien iets meer polymorph van celstructuur, wat
volgens sommige onderzoekers komt van polyvalente en o.a. myo-
trope eigenschappen van het agens.

Ook maakt de wijze van ontstaan van sommige (de meeste?)
metastasen een verschil met die der zoogdier- en spontane gezwel-
len, omdat deze misschien veroorzaakt worden door locale fixatie
van het virus (zgn. inductie-metastasen). Doch ontwijfelbaar staat
voor de meeste onderzoekers de echte tumor natuur van het
/?ot/s-sarcoom vast.

Voorts moet men zich m. i. goed voor oogen stellen, dat mis-
schien veel meer vogeltumoren overentbaar zouden blijken te zijn,
indien het maar mogelijk was het agens van de tumorcellen te
scheiden, zooals dat bij de /?olt;/s-sarcomen zoo gemakkelijk gaat.

Want per slot van rekening dient men hierin het eigenlijke ver-
schil tusschen deze /?oi/s-sarcomen en de spontane gezwellen (spe-
ciaal de thans niet overentbare, rondcellige en spoelvormcellige
sarcomen) te zien, sinds de proeven met weefselculturen de eigen-
lijke „virusquot;-natuur van het agens aan het wankelen hebben ge-
bracht.

En dan komt men tot de conclusie, dat deze infectieuze sarcomen
geen uitzondering zijn, doch integendeel passen in het kader van de
gedachte van het moderne gezwelonderzoek, en dat dus ten slotte
het kankervraagstuk, want immers daar draait het geheele onder-
zoek van diertumoren om, weer geworden is tot het vraagstuk van
de tumorcel zelve.

-ocr page 77-

HOOFDSTUK HI.

BESCHRIJVING DER ONDERZOCHTE
GEZWELLEN.

A. GOEDAARDIGE (RIJPE) GEZWELLEN.
1. BINDWEEFSELGEZWELLEN.

1. Bindweefsel in engeren zin.

No. 1. A. 3245. 17-4-1923. Kip.

Clinische diagnose: eiconcrementen in het abdomen; peritonitis,,
hydrops ascites.

Uittreksel van het sectiever slag. Macroscopisch onderzoek:

magere, oude kip. Het peritoneum parietale en viscerale is licht
Ontstoken (irritatie?). In het abdomen bevindt zich een gele, sterk
slijmige vloeistof. In het darmscheil bevinden zich enkele witte,
knobbelige, iets hyaline en harde tumoren. De eene is ter grootte
van een aardappel, verder één zoo groot als een kastanje, en meer-
dere kleintjes; ze voelen erg slijmig aan, zijn hard, óók op
doorsnede, en vertoonen dan een homogeen aspect, met in het cen-
tum soms een slijmig verval.

Microscopisch onderzoek: de gezwellen bestaan in hoofdzaak uit
zich draaiende en kronkelende, onregelmatig verloopende, en zich
zeer slecht kleurende fibrillen. Hiertusschen in zijn gelegen lang-
werpige cellen met twee, soms met meer uitloopers, vaak ster-
achtig van vorm, en voorzien van een duidelijke, blazige en vaak
Polymorphe kern. Naar het centrum van het gezwel toe verdwij-
nen de cellen en vervaagt het geheele beeld (verslijming). Naar
de kapsel toe blijkt het gezwelweefsel flink ontstoken te zijn. Van
^en endotheelbekleeding is niet veel meer te zien.

Diagnose: fibroma durum van het darmscheil.

No. 2. B. 2324. 11-5-1922. Haan.

Voorbericht: dood in het hok gevonden; niet ziek geweest.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

vrij mager cadaver, gestuwde huidvaten. Hevige hydrops ascites
longoedeem. Paralysis cordis. Rechterhart sterk gedilateerd.
De lever bevat rechts een tumor en is overigens licht van kleur en
gezwollen.

-ocr page 78-

De tumor is rond, kastanjegroot en scherp begrensd, lichtgeel
van kleur, zeer vochtig en slijmerig op doorsnede. De consistentie
is nogal stevig. Men ziet op doorsnee een zeer poreuze structuur,
terwijl slijm van het mes druipt. Het knikkergroote centrum is dof-
geel (necrotisch).

Microscopisch onderzoelc: de tumor blijkt hier en daar door een
schijnkapsel omgeven te zijn, welke ten deele uit bindweefsel, ten
deele uit glad spierweefsel bestaat, dat plaatselijk door druk in ne-
crobiose verkeert. Deze kapsel is ontstaan door den langzamen,
loodrechten druk der groeiende tumorcellen op de omgeving, zoo-
dat de parenchymcellen verdwenen en de bindweefsel- en spier-
elementen (bijv. van galgangetjes) bleven. De tumor bestaat, ten
minste wat de randgedeelten betreft, uit mooie, stervormige cellen
met lange uitloopers, en blazige kern, waartusschen een soms iets
draderige, met haemaluin blauw gekleurde massa ligt (slijm). Meer
centraalwaarts worden grootere velden gevonden, omgeven door
dunne bindweefselschotjes, waarin een fijn, blauwig neerslag ligt,
dat soms met enkele fibrinedraden gemengd is. Het centrum is ne-
crotisch.

De lever zelf is vrij sterk gestuwd en plaatselijk geïnfiltreerd met
eosinophile leucocyten.

Diagnose: m y x o o m van de lever.

2. Vaatwcefsel.

No. 3. A. 2547. 21-9-1921. Kip.

Clinische diagnose: abdominale afwijkingen.

Uittreicsel van het sectiever slag. Macroscopisch onderzoek:

sterk vergroot en gedilateerd hart. De hartspier is licht en bont
van kleur (degeneratie). Longoedeem (afmaken met chloroform).
Veel transsudaat in het abdomen. De darmen worden geheel be-
dekt door de twee sterk vergroote leverkwabben, welke donker-
bruin tot groenachtig van kleur zijn. De lever bevat zeer vele
erwt- tot kastanjegroote holten, waarin zwartrood, gestold bloed
wordt aangetroffen. Deze holten zijn vaak door een kapseltje om-
geven.

Microscopisch onderzoek: in de sterk gestuwde en iets gedege-
nereerde lever worden vele ruimten aangetroffen van wisselende
grootte, welke ruimten ten deele opgevuld zijn met bloed, dat in
verval is (pigment). Deze holten, welke onderling kunnen commu-
niceeren, doch
niet met levercapillairen in verbinding staan (gecon-
troleerd aan seriecoupes), hebben een wisselende bekleeding. Deze
bestaat namelijk, hetzij uit platte endotheelcellen, of uit dergelijke
cellen, die een meer cubischen vorm hebben aangenomen en meer
actief schijnen, hetzij — doch slechts op enkele plaatsen — uit
een meerlagige, woekerende endotheelbekleeding. Bovendien wor-
den deze bloedruimten vaak van de lever afgescheiden door een

-ocr page 79-

bindweefselkapsel, hoewel deze niet altijd continu is. Ook kunnen
2e onderling door bindweefselschotten gescheiden zijn.

Diagnose: haemangioma cavernosa of cavernoma
in engeren zin
(Joest) of fibreuze cavernomen van de
lever.

Deze bij runderen, naast de capillairectasiën, nog al eens voor-
komende aandoening, moet volgens
Joest worden toegeschreven
aan een misvorming in de lever, waardoor het vaafweefsel zich
ontwikkelt op plaatsen, waar het leverweefsel had moeten komen
(hamartie).

Door secundaire oorzaken, waaronder vooral stuwingen gere-
kend worden, ontstaan uit die hamartiën meer duidelijk ge-
zwelachtige vormen (hamartomen), welke, wanneer ze autonoom
gaan woekeren, echte gezwellen (hamarto-blastomen) worden. Dit
zijn in ons geval dan de fibreuze cavernomen, die een veel meer
zelfstandig karakter hebben ten opzichte van het leverweefsel, dan
de capillairectasiën, die eigenlijk op den trap van hamartomen zijn
blijven staan. Tot de laatste soort zal gerekend moeten worden het
geval van capillaire ectasiën, dat door
Beatti beschreven werd. In
beide gevallen was stuwing, wat men bij andere dieren als een
voorname factor voor het ontstaan beschouwt, aanwezig. Het geval
van
Glietenberg hoort niet hier, doch onder de cystenvormingen
thuis.

No. 4. B. 2846. 12-5-1923. Kip.

Voorbericht: dood gevonden.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

gedilateerd hart, sterk oedemateuze longen, en groote nieren. Het
abdomen is opgevuld met een sterk slijmige, gele, heldere vloei-
stof, waarin zich enkele losgelaten dooiers bevinden.
^ In het scheil bevindt zich een plat, knikkergroot, cysteus tumor-
tje. De lever is groot en knobbelig, omdat overal verdikkingen
promineeren. Deze laatste bestaan uit een bruingeel weefsel, dat
soms meer lichtgeel wordt, en dan overeenkomt met het weefsel
Van een nootgroot gezwel, dat naast de galblaas is gelegen, en
veel op vetweefsel gelijkt. Verder komen in de lever kleine, erwt-
groote, bruingele, goed begrensde gezwelletjes voor, waarvan de
meeste geen kapsei bezitten.

De andere tumoren liggen subcapsulair, óók de groote naast de
galblaas.

Microscopisch onderzoek: de nieren zijn gestuwd (chronisch).
Enkele ontstekingshaardjes worden waargenomen, naast een sterk
nieroedeem. Voorts komen verschillende, cysteuze ruimten voor,
die vaak een draderig, blauwig-rood neerslag bevatten, en waarvan
de wanden bestaan uit een enkele laag platte epitheelcellen, welke

-ocr page 80-

soms cubisch worden. Ook worden deze cellen wel gesteund door
een bindweefselkapseltje (niercysten). Ook de lever vertoont chro-
nische stuwingsverschijnselen en hier en daar een ontstekings-
haardje. De tumortjes blijken uit verschillende weefsels te worden
opgebouwd.

Men ziet verschillende ruimten, groepsgewijs te midden van het
leverweefsel gelegen, welke met bloed gevuld zijn en met platte
endotheelcellen bekleed (tele-angiectasiën). Soms zijn deze bloed-
ruimten opgenomen in een ander weefsel, dat duidelijk als lever-
celadenoom is te herkennen. Het bestaat namelijk uit groote, on-
regelmatige complexen van cellen, welke op die van de lever gelij-
ken; voorts komen hierin geen stuwingsverschijnselen voor, zooals
in het leverweefsel zelf, en oefent de nieuwvorming een duidelijken
druk uit op de omgeving (zie nos. 9 en 10). Van deze laatste tu-
mortjes komen er meerdere in de lever voor. Subcapsulair is een
ander gezwelvveefsel aanwezig, dat echter meerdere aspecten ver-
toont. Het eerst vallen groote ruimten op, welke gevuld zijn mét
een homogene eivvitmassa, en bekleed met iets woekerende, overi-
gens vrij platte, op endotheel gelijkende cellen. Hiernaast ziet men
gedeelten, welke voornamelijk bestaan uit een actief bindweefsel-
stroma, waarin strengetjes en spleten optreden, die ook door woe-
kerende cellen worden gevormd en bekleed. Deze strengen en
capillaire ruimten zijn vaak netvormig verbonden. Dit weefsel
groeit duidelijk expansief, en doet de leverkapsel hier en daar naar
buiten uitpuilen. Nu verwijden op sommige plaatsen deze spleet-
vormige capillairen zich tot onregelmatige, soms vrij groote ruim-
ten, waarvan de bekleedende cellen een meer rustig aspect aanne-
men, en dan volkomen op endotheelcellen gelijken. Ook treedt dan
spoedig een duidelijke, eiwitachtige inhoud op. Tusschen deze
ruimten liggen groote balken en velden van actief stroma. Op
andere plaatsen is het beeld echter zoo ongedifferentieerd, dat
veelal geen onderscheid meer is te maken tusschen de woekerende
fibirdblasten van het stroma en de ook zeer actieve, vaak iets
strengvormig gelegen parenchymcellen.

Ook de nootgroote, op vetweefsel gelijkende, naast de galblaas
gelegen nieuwvorming geeft een dergelijk beeld, bestaande uit met
vrij platte, iets gewoekerde cellen bekleede ruimten, waartusschen
een zeer dun laagje stroma, bestaande uit fibroblasten, is gelegen.

In het centrum wordt alles vager (necrose). De kapsel zelf ver-
toont hier en daar ook woekeringsverschijnselen, zich demon-
streerende in een vermeerdering van de serosa-cellen en van het
ijle, vaak aan capillairen rijke, subsereuze bindweefsel.

Resumeerende mogen we deze gezwelletjes beschouwen als
gevormd te zijn door woekerend lymphe-endotheel, dat strengen
en capillairen vormt, welke weer in cysten kunnen overgaan, dus
als caverneuze lymphangiomen.

-ocr page 81-

In de lever komen dus voor: leverceladenomen, tele-angiectasiën,
«n lymphangiomen.

Het tumortje in het darmscheil bestaat uit groote massa\'s on-
regelmatig kronkelend, en zich slingerend, glad spierweefsel,
waarin vele, met bloed\' gevulde ruimten zijn gelegen, die een
onvolkomen wandbekleeding bezitten, welke sterk doet denken
aan die van een arterieel vat. Ook is het endotheel vaak woekerend
■en meerlagig. Het schijnt, dat dit tumortje ontstaan is uit kiemen,
welke bestemd waren een grooter (arterieel) vat te vormen.

Deze kip vertoont dus met hare veelsoortige gezwelletjes een
fraai voorbeeld van multipel optreden van misvormingen, die zich
gedeeltelijk tot blastomen hebben ontwikkeld.

Diagnose: cysten van de nier. Leverceladenomen,
tele-angiectasiën en lymphangiomen van de lever.
M y o-h a e m a n e i 0 m a (h y p e r t r
o p h i c u m) van het darm-
scheil.

3. SpierweefseL

No. 5. A. 3098. 27-1-1923. Kip.

Clinische diagnose: maagverwonding door vreemd voorwerp.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

necrotiseerende ontsteking van krop en Oesophagus, veroorzaakt
door
Oidium albicans (spruw). Hevige enteritis. De darmen
vertoonen afwisselend verwijdingen en insnoeringen. Deze laatste
worden veroorzaakt door een verdikking van den darmwand, die
hard aanvoelt en er bindweefselachtig uitziet. De serosa is ter
plaatse wit en stralig samengetrokken. In de lever bevindt zich
een wit, klein haardje.

Microscopisch onderzoek: het levertumortje is bij de pogingen
om het tot coupes te verwerken verloren gegaan.

De verdikte darmgedeelten vertoonen, behalve een chronische
enteritis, een verbreeding vooral naar de serosa-zijde toe. De
musculaire lagen namelijk verliezen hun mooie, roode eosinekleur,
en hun regelmatig verloop. Er treden lichter gekleurde, celrijker
nieuwe fibrillen op, die de oudere verdringen en tot verdwijnen
nopen (hyaline ontaarding). Deze nieuwe fibrillen blijken ook
gladde spierelenienten te zijn, welke duidelijk gefingeerde kernen
bezitten. De vorm dezer kernen varieert van rond tot de bekende
baton-vorm. In de subserosa vooral is het nieuwe weefsel goed
ontwikkeld en draaien en kronkelen de spierfibrillen regelloos door
elkaar. Kernmitosen zijn aan te toonen. Het is zeer moeilijk om te
beslissen, of de gezwelvonning van de spierlaag van den darm
uitgaat, of van de subserosa en van daaruit in de oorspronkelijke
muscularis dringt. Bindweefsel is niet of weinig aanwezig tusschen
de fibrillen.

Diagnose: multiple I e i o m y o m e n van de darmen.

-ocr page 82-

Ook Joest en Ernesti beschrijven een dergelijk geval. De gezwel-
len waren daar grooter (tot hazelnootgrootte). Ook deze namen
hun oorsprong in de buitenste laag der darmmusculatuur. Boven-
dien beschrijven ze een leiomyoom van den eileider. Histologisch
komen deze gevallen met het bovenstaande overeen. Even dient
gewezen te worden op de overeenkomst met geval No. 75, waarbij
echter bovendien epitheloide insluitsels in de myomen werden ge-
vonden.

No. 6. A. 3411. 13-7-1923. Kip.

Clinische diagnose: tumorvorming aan de kaakstreek, icterus
(leveraandoening).

Uittreksel van het sectiever slag. Macroscopisch onderzoek:

de spieren aan de rechter kaakhelft, borst en buik vertoonen
plaatselijk verdikkingen, welke lichter van kleur zijn dan de om-
geving, en harder van consistentie; op doorsnede is de teekening
onregelmatig, soms iets korrelig. Hepatitis.

Microscopisch onderzoek: hoewel door buitengewone omstandig-
heden bijna het geheele materiaal voor onderzoek verloren ging,
is toch nog een groote coupe overgebleven, die van de structuur
der tumorvorming een duidelijk beeld geeft. Bij kleine vergrooting
blijkt het gezwel ten deele afgekapseld te zijn van de normale spier
door een iets woekerende bindweefselstrook. Het tumorweefsel zelf
bestaat grootendeels uit dikke en dunne, deels goed met eosine
gekleurde fibrillen, welke bundelsgewijze kronkelen en draaien,
zooals dat van leiomyomen een bekend beeld is. Tusschen de fi-
brillen bevindt zich in den regel zeer weinig interstitium en slechts
hier en daar een langgestrekte bindweefselcel; ook capillaire vaatjes
komen voor. Plaatselijk wordt dit stroma fibrillair en legt zich dan
tusschen de overige fibrillen, doch het is veel lichter van kleur. De
fibrillen zelf blijken, bij sterke vergrooting, meerendeels dwarsge-
streept te zijn, hoewel deze dwarsstreeping lang niet altijd en
overal aanwezig is. Bovendien valt de buitengewone kernrijkdom
der fibrillen op. Soms liggen 2 tot 3, soms nog veel meer kernen
op de manier als miltvuurbacillen achter elkaar. Deze kernen zijn
zeer helder, chromatine-arm en in het bezit van een klein, puntvor-
mig kernlichaampje. In de smalle, iets vager met eosine gekleurde,
smalle fibrillen, vullen deze kernen vaak de geheele ruimte op en
doen soms het sarcolemma uitbochten. De dikkere fibrillen zijn dik-
wijls met heele groepen van deze kernen gevuld en vertoonen dan
kolfachtige opzwellingen. Doorsneden dezer fibrillen zijn zeer onre-
gelmatig van dikte en vorm, en ook zeer kernrijk. Daarom zijn ze
vaak niet te onderscheiden van reuzencellen, die ook hier en daar
voorkomen. Plaatselijk is nog iets (vervallen resten) van het vroe-
gere, normale spierweefsel tusschen het gezwelweefsel terug te vin-
den. Het geheele beeld komt overeen met dat, wat als spierregene-

-ocr page 83-

latie wordt beschreven, met dit verschil, dat het bindweefsel hier
niet meewoekert, en de cel- en weefselstructuur veel onregel-
matiger is.

Diagnose: multiple rhabdomyomen van de scelet-
spieren.

Zooals in het literatuuroverzicht vermeld is, beschreef Meijer in
1922 het eerste geval.
Het ontstaan dezer gezwellen moet men toe-
schrijven aan stoornissen in de embryonale ontwikkeling.

II. EPITHEELGEZWELLEN.

Alleen goedaardige tumoren van klierepitheel werden
aangetroffen.

No. 7. B. 2327. 12-5-1922. Kip.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

in de nier bevindt zich een erwtgroot, wit en vast gezwelletje,
op doorsnede iets cysteus.

Microscopisch onderzoek: de tumor bestaat uit tubuli, die iets,
tot zeer sterk verwijd kunnen zijn, en bekleed met een mooi, één-
\'agig, cubisch epitheel, dat nergens neiging vertoont meerlagig te
Worden. De tumor, welke als het ware meerdere centra van groei
oezit (multicentrisch), is slechts ten deele door een uit glad spier-
weefsel en bindweefsel bestaande kapsel omgeven. Hier en daar
puilt de tumor er uit. In het centrum is necrose van het gezwel-
Weefsel opgetreden. De nier zelve vertoont vrij sterke stuwings-
verschijnselen; de tumor is niet gestuwd.

Diagnose: adenoma van de nier.

No. 8. A. 2802. 12-5-1922. Kip.

Clinische diagnose: vrij sterk vermagerde kip. Paretische ver-
schijnselen. Tuberculose?

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

magere kip. Enteritis catarrhalis acuta. In de linker nier een klein
erwtgroot, wit, vast en vrij stevig tumortje.

Microscopisch onderzoek: de beschrijving van geval No. 7 past
geheel ook hier; alleen dient opgemerkt te worden, dat de cellen
[ets meer actief lijken; er zijn duidelijk mitosen aan te wijzen,
nier en daar is er neiging om papillen te vormen, terwijl in het
ne^^quot;nbsp;cysteus verwijde buisjes een rose gekleurd, draderig

Diagnose: adenoma van de nier.

De onder 7 en 8 beschreven kleine adenomen komen geheel over-
een met de als zoodanig bij den mensch en de huisdieren bekende
niisvormingen, die soms naast menggezwellen (Mischgeschwülste)

-ocr page 84-

voorkomen. Bij de huisdieren zijn die van het paard het beste be-
kend; ze zijn door
Schmey in de schors gevonden, en hamartoma
adenomatodes genoemd. Ook is waarschijnlijk het ontstaan bij
vogels op stoornissen in de ontwikkeling terug te voeren.

No. 9. B. 2778. 10-4-1923. Kip.

Voorbericht: plotseling dood gevonden.

Uittreksel van het sectiever slag. Macroscopisch onderzoek:

negatieve bevindingen. In de linker leverkwab bevindt zich een
rond, vrij scherp begrensd gezwel, dat lichter van kleur is dan de
lever zelf, en iets promineert. Op de leverkapsel bevindt zich ter
plaatse een netwerk van vaten.

Microscopisch onderzoek: gewoonlijk, zooals bij dergelijke tu-
moren,valt het microscopisch onderzoek tegen, vooral omdat geen
kapsel aanwezig is, en men moeite heeft de grens tusschen normaal
en abnormaal weefsel te vinden. De bouw van het tumorgedeelte
is iets minder regelmatig dan van de lever, terwijl eenigszins de
onafhankelijkheid gedemonstreerd wordt door een minder onder-
hevig zijn aan ontstekingsverschijnselen als de rest van de lever
(hyperaemie, ontstekingscellen).

Diagnose: leverceladenoma.

No. 10. A. 3440. 8—8—1923. Haan (?).

Voorbericht: chronisch ziek dier.

Uittreksel van het sectieverslag: vogel van dubbel geslacht, na-
melijk twee kleine testes en twee kleine ovaria worden aangetrof-
fen. In de sceletmusculatuur bevinden zich promineerende, onregel-
matige, harde gedeelten. In de lever bevindt zich een klein tumor-
tje. De inwendige organen zijn overigens zonder afwijkingen.

Macroscopisch onderzoek: het tumortje in de lever is erwtgroot,
hard, op doorsnee iets cysteus, terwijl de kleur ten deele rood en
groenachtig is. Het geheel wordt door een kapseltje omgeven.

Microscopisch onderzoek: de kapsel, welke weer ten deele uit
bindweefsel en ten deele uit glad spierweefsel is opgebouwd, om-
geeft het geheele tumortje. Hierbinnen bestaat het grootste ge-
deelte uit een al oudere bloeding. Naar de kapsel toe zijn echter
tumorgedeelten overgebleven, die zeer duidelijk bestaan uit regel-
loos liggende, op leverepitheel gelijkende, iets donkerder gekleurde
cellen, die zich soms om een lumen groepeeren, zoodat een kleine
cyste onstaat.

De lever zelve vertoont plaatselijke infiltraties van ontstekings-
cellen en neerslag van galpigment.

De spiertumoren zullen bij een andere groep worden beschreven
(zie No. 11).

Diagnose: leverceladenoma.

-ocr page 85-

Ook Joest en Ernesti beschrijven twee gevallen van levercelade-
nomen, nl. hun Nos. 22 en 33, doch hierbij traden deze multipel op.
De beschrijving komt overeen met die hierboven door mij gegeven.
Alleen wordt bij hun No. 33, waarbij één grootere en meerdere
Kleine gezwelletjes beschreven worden, zeer terecht opgemerkt,
aat misschien deze kleine, metastasen zijn van de groote, zoodat,
ondanks de expansieve groeiwijze, de tumor maligne eigenschap-
Pen zou vertoonen. Ook wijst daarop de neiging tot necrose.

ONRIJPE (KWAADAARDIGE) GEZWELLEN.
III. BINDWEEFSELGEZWELLEN.

L Bindweefsel in engeren zin.

No. 11. A. 3440. 8—8—1923. Haan (?).

Voorbericht: chronisch ziek dier.
. Uittreksel van het sectieverslag: vogel van dubbel geslacht, d.w.z.
in het bezit van twee kleine testes en twee zeer kleine ovaria. Inwen-
quot;\'ge organen overigens zonder afwijkingen. Tumoren in de spieren.

Macroscopisch onderzoek: in ongeveer alle spieren van lichaam
ßn ledematen bevinden zich onregelmatige, promineerende, harde
en bleekwitte gedeelten. Op doorsnede gaan de mooi overlangs
Verloopende vezels ineens onregelmatig en waaiervormig kronkelen.

In de lever bevindt zich een klein tumortje, dat onder No. 10
i\'eeds als levercel-adenoom is beschreven.

Microscopisch onderzoek: men ziet in de dwarsgestreepte spier
plotseling een geheel ander onregelmatig weefsel optreden, dat zeer
scherp begrensd is ten opzichte van het normale spierweefsel, soms
echter het perimysium internum doorgroeit en de spierfibrillen van
elkaar duwt, zoodat ze van kleur veranderen, hun dwarsstreping
Verliezen, en eindelijk geheel in het gezwelvveefsel verloren gaan.
Het laatste bestaat uit een dicht fibrillaire massa, die bundelsgewijs
zich kronkelt en draait, en tusschen welker vezels men vele langge-
strekte, en soms meer ronde, blazige kernen vindt. Bij het verval
van de oorspronkelijke spierfibrillen blijft het omhullende bindweef-
sel bestaan, dat daarna doorgroeid wordt met tumorweefsel. Dit
geeft op doorsnede een eigenaardig gevensterd beeld.

Er is geen sprake van meevvoekeren van spierelenienten.

yiagnose: f i b r o m a s a r c o m a t o d e s van verschillende
spieren.

2. Vaatweefsel.

Als eerste groep volgen de Nos. 12 tot en met 17, waarvan het
\'Microscopische beeld samengevat beschreven wordt. Daarna de nos.

20 en 21.

-ocr page 86-

No. 12. B. 2421. 19—7—1922. Kip.

Voorbericht: afkomstig van de afdeeling „Buitenpraktijkquot; met het
bericht „vermageringquot;.

Uittreksel van het sectieverslag: bij het openen van de lichaams-
holte van het vrij magere cadaver ontwijkt ± 70 cc. groenbruine,
troebele vloeistof. Het ovarium en de darmserosae zijn door tumor-
vorming veranderd.

Macroscopisch onderzoek: het parietale, evenals het viscerale
peritoneum is over de geheele oppervlakte bedekt met speldepunt-
tot erwtgroote, witglanzende tumortjes. Deze zijn meest homogeen,
soms iets gestreept op doorsnede, en hebben de darmen onderling
sterk doen vergroeien. Deze tumortjes waren ook aanwezig op de
mesosalpinx.

Het ovarium, dat 130 gram weegt, is in een aardappelgroote,
weeke, slappe, donkerroode tumor veranderd, welke in hoofdzaak
bestaat uit kleine, speldeknopgroote en iets grootere, met bloed
gevulde cysten. Langs ieder der blinde darmen wordt een vinger-
hoedgroote, soortgelijke tumor aangetroffen. Op doorsnede schijnen
deze uit twee soorten weefsel te bestaan, namelijk uit een wit, hard,
vast en glanzend, soms iets gestreept weefsel, en uit cysten zooals
in het gezwel van het ovarium. De darmmucosa blijkt, op één uit-
zondering na, onaangetast. In het rectum namelijk, vlak achter de
inmonding der blinde darmen, promineert een gezwelletje, onregel-
matig van vorm, aan de oppervlakte necrotisch, en eveneens be-
staande uit wit, vrij vast weefsel.

No. 13. B. 2758. 3—4—1923. Kip.

Voorbericht: kip is dood in het hok gevonden.

Uittreksel van het sectieverslag: matige voedingstoestand. Zeer
anaemisch. Kindervuistgroot haematoom aan het ovarium. Verbloed
in een folliculaire cyste? Serosae van darmen en mesenterium
tumorachtig veranderd.

Milt en lever gezwollen. Culturen: steriel.

Macroscopisch onderzoek: op de serosae van darm en darm-
scheil bevinden zich veel kleine bloedcysten, naast knobbeltjes met
haemorrhagisch aspect, en meer grauwe knobbeltjes met zeer kleine,
onregelmatige, witte, doffe haardjes. Deze aandoening is fraai te
zien langs het pancreas, en bij de inmonding van de blinde darmen,
doch in het mesenterium der eerste darmlissen het mooist.

No. 14. B. 2765. 5—4—1923. Kip.

Voorbericht: is één dag op den stok blijven zitten; geen ziekte
waargenomen.

Uittreksel van het sectieverslag: opgezette buik. Tumor in het
darmscheil. Hartdilatatie. Iets transsudaat in de buikholte. Flink
gezwollen milt. Culturen: steriel.

Macroscopisch onderzoek: de tumor in het scheil is ongeveer

-ocr page 87-

vuistgroot en bekleed door de serosa. Deze tumor omgroeit den
^arm. Ook het scheil zelf is verdikt tot 0.5 ä 0.7 cM. In de groote
fumor komen holten gevuld met een slijmmassa voor. iVlet de tumor
zijn andere deelen van het scheil door fibrine verkleefd. Op snee-
vlakte ziet men een spekkig, sarcoomachtig w^eefsel met vele, kleine
bloedcysten. Bovendien worden nog een tweetal, ongeveer hazel-
nootgroote, soortgelijke tumortjes in het scheil aangetroffen naast
■enkele tientallen van juist zichtbare tot ruim speldeknopgrootte.

No. 15. A. 3043. 14—12—1922. Kip.

Clinische diagnose: hydrops ascites; gezwellen in de buikholte.

Uittreksel van het sectieverslag: zeer magere kip. Sterk uitgezet
■abdomen, dat een groote hoeveelheid visceuze, heldere, barnsteen-
gele vloeistof bevat, en verder vele gezwellen vertoont.

Macroscopisch onderzoek: de zeer talrijke, in grootte, vorm en
kleur zeer wisselende knobbels localiseeren zich voornamelijk op en
oni de darmen, vooral in de omgeving van het pancreas. Op door-
snede zijn deze gezwelletjes vezelig, grauwrood van kleur en vooral
cysteus. De cysten bevatten een helder, geel vocht. Contacttumor-
tjes, plat, wit en klein, bevinden zich overal op het peritoneum, het
Mesenterium, en zelfs op de lever. Ook het ovarium schijnt om-
groeid te worden door dezelfde, slappe, cysteuze massa.

No. 16. A. 3357. 8—6—1923. Kip.

Clinische diagnose: tumor in de buikholte.

Uittreksel van het sectieverslag: tumor in het ovarium met meta-
stasen in het mesenterium.

Macroscopisch onderzoek: de ovariaaltumor is klein vuistgroot
en heeft de darmen weggeduwd. De consistentie is slap, de bouw
cysteus (veelal erwtgroot en opgevuld met bloed). De kleinere ge-
zwelletjes ter grootte van een erwt tot een kleine kastanje, liggen
•neest langs de aanhechtingsplaats van het mesenterium aan maag
en darmen. Het centrum dezer gezwelletjes is soms necrotisch ge-
Worden.

No. 17. B. 2840. 17—6—1922. Kip.

Clinische diagnose: hydrops ascites. Eiconcrementen?

Uittreksel van het sectieverslag: goede voedingstoestand. Sterk
opgezette buik, welke een troebele vloeistof bevat. Hydropericar-
^ gt;um. Lever en longen gestuwd. Verschillende gezwellen in ab-
domine.

Macroscopisch onderzoek: in de buikholte bevindt zich een groo-
ve, 293 gram zware, onregelmatig knobbelige tumor, welke in de
onmiddelijke nabijheid van het ovarium is gelegen (parovariaal) en
gedeeltelijk het ovarium zelf heeft vervangen. Deze tumor heeft een
gekwabden bouw, en een bont aspect, veroorzaakt door de aanwe-
zigheid van vele cysten, die ten deele met bloed gevuld zijn. De

-ocr page 88-

consistentie is vrij vast. Op doorsnede ziet men een poreus tot
cysteus weefsel, deels met bloed gevuld, soms meer den indruk ge-
vende van een bloeding. Hiertusschen door verloopt het witte, vrij
stevige interstitium. Ook is hier de aanhechtingsplaats van het
mesenterium aan de darmen de voornaamste zitplaats van vele, on-
geveer erwtgroote, vrij harde, witte gezwelletjes, met een soms geeL
droog, necrotisch centrum. Hiertusschen bevinden zich weer kleine
cysten met
blauwachtig-grauwe, haemorrhagische knobbeltjes. Ook
bevinden zich de laatste gezwelletjes in de meso-salpinx en in het
vet rondom de spiermaag.

Microscopisch onderzoek: als voorbeeld van deze groep zal No.
12 worden beschreven, en daarna, ten einde niet in herhalingen te
vervallen, kort de verschillende bijzonderheden van die gevallen,
welke daartoe aanleiding geven.

De tumor van het ovarium van No. 12 blijkt in hoofdzaak te be-
staan uit groote, onregelmatige ruimten, die met bloed gevuld zijn.
Zij communiceeren soms met elkaar, en zijn overigens door groote
en kleine septa gescheiden, welke bestaan uit een actief bindweefsel-
stroma. Deze groote bloedruimten, waarvan o.a. blijkens het aan-
wezige pigment, de inhoud in verval is, worden bekleed met soms
vrij platte, rustige endotheelcellen, die echter hier en daar blazig
en dik worden, en een meer actief aspect krijgen. Dit wordt in
sommige gevallen zoo sterk, dat de éénlagigheid te loor gaat, en
zelfs dat éénmaal reuzencellen als begrenzing worden aangetroffen.
Wanneer de bekleedende cellen plat zijn, is het onderscheid met de
ook blazige stromacellen (fibroblasten) duidelijk, welk verschil in
de meer woekerende gedeelten echter verdwijnt, zoodat het soms
den indruk geeft, dat eigenlijk de bloedmassa door druk een
wandje in het stroma geperst heeft. Zeer fraai is echter papilvorming
en vaak een sterken intra-canaliculairen groei waar te nemen. Het
stroma bestaat uit een losmazig, fijn fibrillair weefsel, dat hier en
daar oedemateus schijnt.

Het is, zooals gezegd, moeilijk, zoo niet onmogelijk, in de meer
actieve gedeelten van het gezwel het verschil te zien tusschen de
woekerende endotheel- en bindweefselcel. Dit is zéker onmogelijk
ih weer andere gedeelten, waarin het stroma nog iets ijler wordt,,
doch celrijker; deze cellen gaan soms bijeen liggen, vormen stren-
getjes, ja, hier en daar een klein woekerend capillair. Deze capil-
lairen zijn vaak onderling netvormig verbonden, ze vergrooten en
verwijden zich, er komt bloed in, en als het geheele beeld weer
wat rustiger is, hebben we het hierboven beschreven, meer geor-
ganiseerde beeld terug.

Van het ovariale weefsel is weinig overgebleven. Hier en daar
wordt een gedeelte teruggevonden, waarin men het tumorweefsel
ziet groeien.

-ocr page 89-

Eén der tumoren van de blinde darmen geeft een geheel ander
beeld. Deze bestaat voornamelijk uit groote velden en strooken,
met zeer celarm, en homogeen gekleurd (hyaline) stroma. In dit
stroma komen veel spleten voor, waarin men min of meer duidelijk
cellen met kern en protoplasma kan terugvinden, van welke men kan
vermoeden, dat ze overeenkomen met de hierboven beschreven cel-
len, doch hier onder den druk van het gehyaliniseerde bindweefsel
zijn gedegenereerd. Of ze de holten bekleeden of opvullen is niet
meer uit te maken. Doch hier en daar worden deze spleten grooter
en wijder en dan ontstaat hierin, evenals aan de periferie van de
tumor, een actief, celrijk, strengetjes- en capillairen vormend ge-
zwelweefsel, zooals bij het ovarium reeds werd beschreven. Zeer
duidelijk is infiltratieve groei in het vetweefsel waar te nemen.
Ook ontwikkelt zich plaatselijk het meer sinusoïde weefseltype met
groote bloedruimten. De hardheid van deze tumor moet dus aan
het stroma worden toegeschreven.

Bij de studie van de tumorachtig ontaarde darmen en van de
huikserosa blijkt, dat van afzonderlijke tumortjes moeilijk kan wor-
den gesproken, doch dat een onregelmatige, hier meer, daar
minder diffuse verdikking de starheid van het digestie-kanaal
en het buikvlies heeft veroorzaakt.

Bij de darmen ontwikkelt het tumorweefsel zich hoofdzakelijk in
de subserosa, dus perifeer van de spierlagen. Bij deze ontwikkeling
Wordt de serosa (die zelf meewoekert) zeer hobbelig en onregel-
matig uitgebocht. In hoofdzaak wordt in die subserosa dan een zeer
actief, celrijk weefsel aangetroffen, d-^t vaak zoo weinig zijn angio-
P\'astisch vermogen vertoont, dat men het alleen op dat beeld af-
gaande voor spoelvormcellig sarcoom zou houden. Ook is hier
de groei in vetweefsel duidelijk. Enkele vetcellen liggen nog een-
zaam te midden van het gezwelweefsel. Hier en daar worden enkele
haarden van eosinophile leucocyten gezien. Een bijzondere neiging
Van het gezwelweefsel om in ronde kringen en velden te gaan lig-
gen, die centraal of perifeer een licht gekleurde, celarme stroma-
togene zone bezitten, dient nog vermeld te worden. Zooals reeds
gpzegd is, woekert het serosa-endotheel mee en vormt dit plaatse-
lijk knobbeltjes van meerdere, platte, gevacuoliseerde endotheel-
cellen (zegelringen), welke in een fijn fibrillair stroma liggen. Soms
zijn deze woekeringen duidelijk te begrenzen ten opzichte van het
overige gezwelweefsel. Vaak ook gaan ze in elkaar over.

Men dient er verder rekening mede te houden, dat ook de andere
beschreven gezwelvormen in de darmserosa en op het borst-buik-
vlies kunnen voorkomen.

. Dat de tumor het vermogen bezit infiltratief te groeien, blijkt wel
uit het rectumtumortje, dat tot in de mucosa gewoekerd is, en de
dannklieren uiteendrijft. Het microscopische beeld hiervan blijkt
Veel overeenkomst met kanker te hebben, namelijk vele kleine tubu-

-ocr page 90-

laire (?) ruimten liggen temidden van een spaarzaam fibrillair
stroma, en zijn gevuld of bekleed met epitheloide cellen, die echter
met de overige tumorcellen zijn te identificeeren.

De overige gevallen, die tot deze groep behooren, vertoonen in
hoofdzaak de hierboven beschreven beelden. Alleen wil ik van No.
17 (A 2840) memoreeren, dat deze een meer uitgesproken maligne
karakter heeft, wat o.a. blijkt uit het feit, dat in behoorlijk gevormde
ruimten het endotheel, zonder begeleidend bindweefsel, naar binnen
groeit, en het lumen bijna geheel opvult. Ook valt hier op, dat de
nieuwgevormde capillairen en vaatjes zich van de rest van het
weefsel afscheiden door een lichtgekleurde, cellooze strook van
fijn fibrillair stroma. Dit doet deze vaatjes des te meer in de coupe
uitkomen.

No. 15 (A 3043) toont zeer mooi diverse serosa-tumortjes. Dui-
delijk is waar te nemen, hoe deze kunnen ontstaan, óf uit zuiver
endotheliale woekeringen, óf uit deze, gemengd met, of overgaande
in de andere weefselsoorten. Bij de woekeringen van het deken-
dotheel treden ook bijzondere vormsels, zoogenaamde „Schich-
tungskörperquot; op, zooals deze bij endotheliomen worden beschre-
ven (zie Nos. 21—26).

Welke benaming dienen we aan deze gezwellen te geven? Zuivere
angiomen zijn het niet, daarvoor zijn plaatselijk de beelden te actief.
Bovendien wijst de hier en daar waargenomen doorwoekering van
weefselgrenzen op een zekere maligniteit, al is deze niet bijzonder
groot. Ook komen de beschreven netvormige weefselstrengen over-
een met wat men bij haemangio-endotheliomen ziet. Echter blijft
in alle gevallen toch de neiging waar te nemen om hooger georga-
niseerde eenheden (de bloedruimten) te vormen. Het is dus een
groep tusschen de angiomen en de angioplastische sarcomen (endo-
theliomen) in, die ik f i b r o-a ngioma sarcomatodes zou
willen noemen.

Diagnose: f i b r o-a n g i o m a s a r c o m a t o d e s.

Vanwaar gaan deze gezwellen uit? Dit lijkt mij een zeer moeilijk
op te lossen vraag. De bestudeering der coupes leidt ertoe het ver-
moeden uit te spreken, dat eerder een multipel optreden (systeem-
aandoening), dan metastase van een primair gezwel in het spel is,
hoewel ook wel één der tumoren (meest van het ovarium) verre-
weg het grootste is, wat op zichzelf niet veel zegt. Merkwaardig
is, dat in de, geheele literatuur dergelijke gezwellen, welke hier
toch een vrij groote groep vormen, niet beschreven zijn, ook niet
vóór
Joest en Ernesti.

Een ander type van deze groep vormen de nos. 18, 19 en 20,

-ocr page 91-

No. 18. A. 2855. 28-6-1922. Kip.

Clinische diagnose: sarcomatose van de lever,

Uittreksel van het sectieverslag: vermagerd cadaver, bleeke
borstspieren; opgezet abdomen, dat een vrij groote hoeveelheid
donkergroene tot bruine vloeistof en een klomp gestolde, rood-
bruine fibrine bevat. Paralysis cordis. Longen en milt normaal,
nieren klein, ovarium macroscopisch niet afwijkend. Lever bevat
enkele witte, erwtgroote haardjes (ontsteking). Peritonitis acuta.

De darmen en maag tumorachtig omgroeid.

Macroscopisch onderzoek: de maag en de darmen zijn vergroeid
tot een bijna niet te ontwarren kluwen, dat door bindweefsel- en
fibrinedraadjes, uitgaande van diverse tumoren en cysten, wordt
bijeen gehouden. Deze tumoren en cysten bevinden zich in hoofd-
taak in het mesenterium, vooral op de aanhechtingsplaats aan de
darmen, en zijn met eenige moeite van den darm los te pellen. Ze
bevinden zich, te beginnen bij de kliermaag, langs het heele darm-
kanaal, en wisselen sterk in grootte; ze zijn namelijk klein
erwt- tot kastanjegroot (de laatste vooral aan het rectum). De
bouw is gekwabd, soms in cysten overgaand, welke laatste een
dunnen, doorzichtigen wand bezitten en een groenachtige, dunne,
dradentrekkende vloeistof bevatten. Waar geen cysten zijn, is de
consistentie der gezwellen vrij hard, en de sneevlakte wit en ge-
streept. Hier en daar necrotische plekken. Soms zijn zooveel cysten
aanwezig, dat deze als een druiventros den darm omgeven. Het
parietale peritoneum bezit eveneens enkele, vrij vlakke en harde
gezwelletjes, onregelmatig begrensd en vaak met een haemorrha-
g\'sch aspect.

Microscopisch onderzoek: om te beginnen kan ik meedeelen, dat
histologisch deze tumor in vele opzichten aansluit bij die, welke ik
f\'ls fibro-angioma sarcomatodes heb beschreven. Echter krijgt men
\'n deze tumor een nog sterkeren indruk van de zelfstandigheid van
het bloedcapillairen vormende endotheel. Het tumorweefsel bestaat
dan in hoofdzaak uit een zeer lichtgekleurd, celarm stroma, waar-
ui capillaire vaten voorkomen, met woekerende endotheelcellen
hekleed. Deze plekken wisselen af met gedeelten, die men, op zich-
zplf bekeken, zou betitelen als spoelvormcellig sarcoom. Echter
2\'et nien vanuit dit weefsel overgangen naar plaatsen, waarin
•kleine, solide strengen optreden, en ook reeds capillairen, en naar
andere plaatsen, waar, tusschen de spoelvormige cellen van het
stroma, groote, ronde endotheelcellen met een betrekkelijk kleine
kern liggen. Ook deze cellen groepeeren zich hier en daar om een
•^\'ein lumen. Soms worden reuzencellen gevormd, welke vele ker-
nen bezitten en vaak talrijke insluitsels vertoonen als pigment,
i^ern- en protoplasmaresten.

Het voornaamste beeld, dat wel karakteristiek is voor deze

-ocr page 92-

tumor, bestaat uit kleine en groote, ronde velden, welke, met
de zwakke vergrooting bekeken, den indruk van leverstructuur
geven. Bij sterkere vergrooting blijken echter de „trabekelsquot; te
bestaan uit een dun laagje zeer actief interstitium (fibroblasten
met vele mitosen, zeer weinig fibrillen, enkele spiercelkernen), dat
bekleed is met een vaak dubbele laag woekerende, groote endo-
theelcellen, welke ook soms naar het lumen toe loslaten. De dub-
bele laag is soms nog dikker, doch over het algemeen lijkt het
alsof er twee lagen zijn. Deze trabekels omgeven even groote,
onregelmatige ruimten, die ten deele gevuld zijn met bloedcellen
in verschillende stadia van ontwikkeling, en afgestooten, woeke-
rende (in mitose verkeerende) endotheelcellen. In de capillaire
ruimten treedt vaak intracanaliculaire groei en reuzencelvorming
op. Soms wordt het interstitium iets breeder en celrijker; op an-
dere plaatsen zijn de capillairen cysteus uitgezet en met bloed-
cellen propvol gevuld.

De preparaten van buikwand en darmen doen zien, dat hier de
tumorvorming weer subsereus heeft plaats gevonden, en dat ook
hier alle boven beschreven weefselsoorten kunnen worden aange-
troffen. Een enkele maal wordt de muscularis aangegrepen. In den
regel toont de tumor zich alléén maligne door infiltratieven groei in
het vetweefsel.

Ook het ovarium, dat macroscopisch normaal geleek, is niet
vrij van tumorweefsel, dat hier in het interstitium in kleine en
grootere haarden optreedt. De plekjes in de lever blijken ontste-
kingshaardjes te zijn.

In alle organen is een droge necrose (zuiver verval) en op an-
dere plaatsen hier en daar verslijming waar te nemen. In het laatste
geval wordt het interstitium draderig en vuilblauw; de endotheelcel-
len blijven het langst in leven (myxomateuze ontaarding). In ver-
band met het zeer woekerende aspect der endotheelcellen meen ik bij
deze tumor een stapje verder te moeten gaan dan bij de sarcoma-
teuze fibro-angiomen, en deze te betitelen als
haemangio-endotheli-
oom.
Waar het bekend is, dat dit angioplastische weefsel veelal
multipel optreedt, meen ik, dat óók in dit geval, gezien de betrek-
kelijk geringe maligniteit, de verschillende gezwelletjes op deze
wijze ontstaan zijn (systeemziekte van het angioplastische weefsel
volgens
Borst).

Diagnose: multiple h a e m a n g i o-e n d o t h e 1 i o m e n.

No. 19. A. .3383. 23—6—1923. Kip.

Clinische diagnose: hydrops ascites.

Uittreksel \'van het sectieverslag: transsudaat in de buikholte.
Tumorvorming op verschillende plaatsen. Peritonitis. Longoedeem.

Macroscopisch onderzoek: tumorvorming op darmwand (serosa?)
en darmscheil. Zeer vele kleine tumortjes op het peritoneum en

-ocr page 93-

borstbeenpleura rechts, ook enkele op de lever. De tumortjes heb-
ben een sarcoomachtig aspect. Het ovarium is veranderd in een
deels wit, hard, anderdeels meer rose, vaatrijk weefsel.

Microscopisch onderzoek: wat het histologische beeld van de
tumor betreft, kunnen we geheel verwijzen naar wat van de vorige
ïs gezegd. Alleen zij vermeld, dat het ovarium veel meer aangedaan
is dan in No. 18, en bijzonder groote reuzencellen vertoont. Ook
komen kalkconcrementen omringd door lagen platte celletjes voor
(psammoom). Overal wordt echter het beeld gecompliceerd door
een min of meer groot aantal eosinophile leucocyten. De grootere
kwaadaardigheid van dit tumorweefsel demonstreert zich door in-
filtratieven groei in het pancreas, in de perifere muscularis van het
duodenum en in het vetweefsel. Ook het serosa-endotheel zelf woe-
kert weer mee.

Diagnose: multiple haemangio-endotheliomen
van de serosae.

No. 20. B. 2483. 23-8-1922. Kip.

Voorbericht: is één dag ziek geweest.

Uittreksel van het sectieverslag: cadaver in goeden voedingstoe-
stand; sterk opgezette buik, welke zeer veel waterheldere vloeistof
ïïevat. Tumoren.

Macroscopisch onderzoek: langs de serosa van de darmen wor-
den zeer vele, heel kleine, witgele gezwelletjes aangetroffen, on-
geveer van speldeknop- tot rijstkorreigrootte. Hier en daar worden
deze grooter (boon- en klein kastanjegroot), geelbruin van kleur
en vaak cysteus op doorsnede. De cysten bevatten een colloide
massa.

Microscopisch onderzoek: de groote tumoren bestaan hoofd-
zakelijk uit een ten deele necrotisch (bloedpigment), doch overi-
gens zeer celarm weefsel, dat uit dikke, hyaline fibrillen bestaat,
Waartusschen enkele blazige kernen zijn samengedrukt. Hier en
daar wordt dit weefsel celrijker en minder hyaline en treedt een
meer endotheliaal beeld op (strengetjes, begrenzing van lumina,
Waarin zich bloed of een draderige, fibrinoide stof bevindt). Dit
^ngioplastisch aspect is echter niet uitgesproken, daar het meest
Verdrongen wordt door een zeer celrijk, stromatogeen weefsel, dat
^ zich zelf den naam van groot rondcellig sarcoom zou verdienen.
De cellen zijn rond, hebben weinig of geen protoplasma, en een
ronde, blazige, vaak zich deelende kern.

Langs de darmen blijkt het gezwelweefsel wederom te zetelen
Ul de subserosa, en het vertoont, afgezien van het zeer hyaline, dik
tibrillaire stroma, een meer rondcellig sarcomateus beeld. Resu-
meerende schijnt deze tumor uit te gaan van bijna ongedifferen-
tieerde cellen. Evenwel blijkt duidelijk de angioplastische tendens.

-ocr page 94-

en bij vergelijking met de nos. 18 en 19 moet de diagnose luiden:-
multiple h a e m a n g i o-e ndotheliomen der serosae.

3. Dek-endotheel (Mesothecl).

Een andere groep, zich duidelijk onderscheidende, ook van de
haemangio-endotheliomen, is die der e n d o t h e 1 i o m e n der
sereuze vliezen (peritoneum parietale en viscerale, pleurae), dus die
der zoogenaamde mesotheliomen. Tot deze groep behooren
de volgende zes gezv^^ellen, waarvan eerst de macroscopische ge-
gevens vermeld worden, en daarna het histologische beeld.

No. 21. B. 2480. 22-8-1922. Kip.

Voorbericht: binnen enkele weken 2 kippen dood, willen niet
meer eten, en worden suf.

Uittreksel van het sectieverslag: mager cadaver, opgezette buik.
In de buikholte en de luchtzakken wordt een gele, gelatineuze massa
aangetroffen, Enteritis catarrhalis. Tumorvorming.

Macroscopisch onderzoek: het peritoneum is belangrijk verdikt
en vertoont overal kleine, grijze gezwelletjes, vaak conflueerende
tot pantserachtige platen; geen regressieverschijnselen. In de lever,
doch direct subcapsulair, zitten enkele, gelijksoortige haardjes,
blijkbaar vanaf de oppervlakte naar binnen gegroeid. Macroscopisch
is aan den darm niet te onderscheiden of de gezwelletjes aan de
serosa en subserosa met de muscularis samenhangen.

No. 22. A. 3195. 17—3—1923. Kip.

Clinische diagnose: tuberculose?

Uittreksel van het sectieverslag: zeer sterk vermagerd cadaver.
Tumorvorming aan de serosae.

Macroscopisch onderzoek: de viscerale en parietale buikserosa
is, evenals het mesenterium, bedekt met in grootte zeer varieerende,
harde, witte tumortjes, die soms tot platen conflueeren en den darm-
wand verstarren. In het mesenterium doen ze zich als korreltjes
voor, en verloopen hier regelmatig in rijen. In de lever ook enkele
kleine, witte, erwtgroote gezwelletjes.

No. 23. A. 3261. 23—4—1923. Kip.

Clinische diagnose: hydrops ascites.

Uittreksel van het sectieverslag: sterk opgezet abdomen, gevuld
met een geeltroebele vloeistof (waarschijnlijk transsudaat gemengd
mei eidooier).

Macroscopisch onderzoek: ook hier is het peritoneum parietale
en viscerale met dergelijke kleinere en grootere, witte, hyaline, soms
grauw gevlekte (necrose) haardjes bedekt. Ook is hier het ovarium
aangetast en ten deele cysteus ontaard. Ook de lever bevat enkele
haardjes.

-ocr page 95-

No. 24. A. 3326. 24—5—1923. Kip.

Clinische diagnose: tuberculose.

Uittreksel van het sectieverslag: opgezet abdomen. Bevat een
vuilbruine vloeistof, bestaande uit trans- en exsudaat, gemengd
Tiet dooierresten. Het peritoneum is op enkele plaatsen licht ont-
stoken.

Tumorvorniing aan de sereuze vliezen.

Macroscopisch onderzoek: ook hier zijn deze sereuze vliezen met
dezelfde bekende knobbeltjes en plekjes bedekt, waardoor de dar-
men verkleven en schijnbaar tot één massa vergroeien. Ook het
pvarium is iets aangetast; tevens worden enkele stervormige haard-
jes op de lever gevonden. Bij de darmen is de aandoening voor-
namelijk gelocaliseerd op de aanhechtingsplaats van het mesen-
terium. De darmwand zelve is schijnbaar niet verdikt. Op sommige
plaatsen vormen zich conglomeraten van cysten.

No. 25. A. 3396. 28—6—1923. Kip.

Clinische diagnose: groote tumor in abdomen.

Uittreksel van het sectieverslag: achter in het abdomen bevindt
zich naast de salpinx een verweekte eidooiermassa. Tumorvorming
aan de serosae.

Macroscopisch onderzoek: zeer kleine tumortjes aan de serosae
als boven beschreven. Ook het ovarium is ten deele door hetzelfde
witte, harde, knobbelige weefsel vervangen, ten deele bestaat het uit
grootendeels ingedroogde dooierfollikels.

No. 26. A. 3446. 17—8—1923. Kip.

Clinische diagnose: eiconcrementen.

Uittreksel van het sectieverslag: in de abdominaalholte bevindt
zich dr L. troebel, geel vocht, waarin een klein vuistgroot eicon-
erement drijft. Tumorvorming aan de serosae.

Macroscopisch onderzoek: langs darmen, eileider en ophang-
handen bevinden zich wederom dezelfde witte, harde, speldepunt-
tot speldeknopgroote gezwelletjes. Sommige zijn iets grooter en
slapper (oedemateus?). Ook in het ovarium, het pancreas en de
lever bevinden zich enkele haardjes van verschillende grootte. Soms
Worden cysten gevormd.

Microscopisch onderzoek: ten einde niet in herhalingen te verval-
\'en, die anders onvermijdelijk zijn, zal een schets gegeven worden
Van alle gevallen gezamenlijk, en waar noodig, de aandacht worden
gevestigd op bijzonderheden.

Het allereerste begin van de nieuwvorming ziet men in een woe-
kering van het serosa-endotheel, dat nieerlagig wordt, zelfs groote
eelhaarden kan vormen, die een epitheliaal aspect hebben. Ze be-
staan veelal uit vlak tegen elkaar gelegen cellen met dui-

-ocr page 96-

delijk protoplasma en goed gefingeerde kern, welke cellen tenge-
volge van den wederzijdschen druk iets zijn afgeplat. Spoedig woe-
kert ook het bindweefsel mede en er vormen zich uitbochtingen en
verdikkingen van de serosa. Ook groeit het endofheliale weefsel naar
binnen in de subsereuze laag. Vaak worden de endotheelcellen zeer
groot, en vertoonen dan hun phagocyteerend vermogen door het
opnemen van celdetritus, pigment, etc. Het bindweefsel van deze
subsereuze laag toont al dikwijls den invloed van de tumor, doordat
dikke, hyaline bindweefselfibrillen gevormd worden, terwijl in de
grootere celgroepen kogelronde veldjes (dus eigenlijk bollen) voor-
komen, welke licht van kleur zijn, en bestaan uit dik, kronkelend,
hyaline bindweefsel, Waartusschen enkjele kernresten liggen, en
welke vormsels door één of meer lagen van platte cellen worden
omgeven.

Het beeld wordt vaak gecompliceerd door ontstekingsverschijn-
selen als hyperaemie en hoopjes ontstekingscellen (eosinophiie leu-
cocyten, lymphocyten). Achtereenvolgens zullen de verschillende
beelden worden beschreven, welke het gezwelweefsel, wanneer dit
een zekere grootte heeft bereikt, kan vertoonen.

Het meest ongedifferentieerde, doch vaak voorkomende beeld,
is dat, wat m.i. zuiver met mesenchym kan worden vergeleken.
Het bestaat uit vrij groote, onregelmatige, en hoekige (getande)
cellen, welke een groote, blazige kern bezitten (mitosen) en schijn-
baar door korte, fijne uitloopers met elkaar in verbinding staan, dus
een syncitium vormen. Op een andere plaats treedt echter tusschen
deze cellen een minimum aan stroma op (dunne fibrillen), zoodat
iedere cel wordt afgezonderd, zijn uitloopers verliest, meer rond
wordt en dan zeer veel op een endotheelcel gaat gelijken. Nu kan
verder het beeld een meer epitheliaal aspect aannemen, doordat
meerdere van die cellen bij elkaar in één ruimte komen te liggen, en
soms een bekleedend (klierachtig) karakter aannemen door tegen
den wand te gaan liggen, of door andermaal éénrijige celstrengen te
vormen. Op andere plaatsen formeeren zich echter reuzencellen, en
vaak zeer groote. Het stroma kan nu ook andere vormen aannemen;
het kan gaan woekeren, zoodat de fibroblasten soms niet meer te
onderscheiden zijn van de tusschengelegen, woekerende paren-
chymcellen en het geheel ter plaatse gelijkt op een spoelvormcellig
sarcoom. Hier en daar treden cysten op. Deze kunnen op twee ma-
nieren ontstaan, ten eerste door verslijming van het interstitium,
waarbij langzamerhand ook de parenchymcellen verdwijnen, en een
wand als het ware gevormd wordt door den druk van de vloeistof
op het stroma, en ten tweede, misschien door de tumorcellen, die
dan in deze gevallen als één rij cubische cellen deze ruimten be-
kleeden, die met een draderige eiwitmassa gevuld zijn. Ook droge
necrose treedt op verschillende plaatsen in het weefsel op.

In het algemeen groeit het weefsel niet zeer kwaadaardig. Infil-

-ocr page 97-

tratieve groei wordt gezien vooral bij de darmen in het vetweefsel,.
jn het pancreas, vaak in de perifere muscularis, zelfs bij geval no.
21 en no. 22 door alle spierlagen heen tot in de mucosa. Ook deze
gezwellen maken niet den indruk te metastaseeren, doch meer een
systeemziekte te zijn, dus veroorzaakt door een latente groeipoten-
tie, die het geheele weefsel bevat, en die plotseling door één of
andere oorzaak wordt wakker geroepen. De beelden van het ova-
rium van deze en trouwens alle tumoren zijn vaak zeer lastig te
beoordeelen in verband met de verschillende stadia van evolutie of
regressie, waarin dit orgaan kan verkeeren.

, Ook komt, evenals bij den mensch, een ontstekingachtige woeke-
i\'ing van het stroma voor, die gepaard gaat met vergroeiingen en
verklevingen der serosa en een ontstekingshydrops van soms hae-
jnorrhagischen aard. Men is het er niet over eens, of nu de gezwel-
len uitgaan van de dekcellen alleen, of van de subsereuze lymph-
vaten, of van beide. Ook in mijn preparaten was dit niet te onder-
scheiden. Wel wijst m.i. de groei van de cellen, welke geheel anders
\'s clan bij het lymphangioom, meer op een ontstaan uit de dekcellen
alléén.

Samenvattende hebben we dus te maken met gezwellen, waar-
van de cellen zeer polymorph zijn, een tamelijk goedaardigen groei
Vertoonen, en de neiging hebben cysten te vormen of ruimten te
bekleeden; waarbij het bindweefsel vaak hyaline ontaardt en reuzen-
cellen gevormd worden, naast een soort van „Schichtungskörperquot;,
en losse knobbeltjes aan de buitenserosa-zijde; welks cellen boven-
dien niet alleen phagocytaire eigenschappen bezitten, doch ook dui-
jjelijk de proteusnatuur van het endotheel demonstreeren, — immers
nier is het aspect epitheliaal, daar meer sarcomateus —; allemaal
\'actoren, welke voor de juistheid der
diagnose, m u 11 i p I e e n d o-
J }i e 1 i O m e n van de bekleedende vliezen, ook wel m e s o t h e-
\'quot;Omen genoemd, pleiten.

Ik meen, dat in deze gevallen met voldoende bewijskracht de
diagnose „endothelioomquot; gesteld is, en dat, hoewel deze diagnose
yaak een diagnose is, die men uit verlegenheid stelt — Nicholson
jn zijn interessant boekje „The nature of tumour formationquot; noemt
oeze groep „That lumber-room into which highly atypical tumours

every sort... are thrownquot; —, men toch met Borst kan verwach-
ten, dat een weefsel zooals dit, dat vaak bij hyperplastische en rege-
neratieve processen betrokken is, ook blastomateus kan ontaarden,
en dan zijn dubbel aangezicht zal toonen.

Volgens Joest zijn bij de huisdieren enkele gevallen van endothe-
noom beschreven, welke soms ook als primair carcinoom be-
schouwd worden, anderzijds misschien metastasen van een niet ge-
vonden primaire tumor voorstellen. Waarschijnlijk gaan in deze
gevallen, volgens hem, de gezwellen uit van de subsereuze lymph-

-ocr page 98-

vaten en worden dan ook door hem als lymphangio-endotheliomen
samengevat. In ieder geval komt het door mij beschreven beeld
meer overeen met dat, wat men bij den mensch aantreft.

Over endotheliomen is in de vogelliteratuur, zooals we gezien
hebben, weinig bekend geworden.
Semmer zou deze bij eenden
gezien hebben volgens
joest en Péchenard. Bij het nagaan van het
origineele artikel blijkt dit echter zeer twijfelachtig te zijn. Bij het
bestudeeren der gevallen van
Joest en Ernesti schijnt het me toe,
dat hun nos. 48, 46, 31, 21, 50 zeer waarschijnlijk, en ook mis-
schien no. 12, tot deze groep behooren. Het macroscopisch en
microscopisch beeld, ofschoon niet erg uitvoerig beschreven, komt
geheel met dat van mij overeen. Echter stellen ƒ. en
E. de diagnose
telkens iets anders (zie de lijst) en voegen er bij bijv.: „Die Tumo-
ren sind zurückzuführen auf den Einbruch eines nicht mit Sicher-
heit feststellbaren Primärtumors in die Leibeshöhle.quot; Merkwaardig
genoeg komt deze toevoeging bij alle bovengenoemde nummers
voor, zoodat m.i. deze primaire tumor wel een wat al te groote rol
speeli.

4» Pigmentwecfscl.

No. 27. B. 282. 11—1—1910. Fazant.

Voorbericht: dood gevonden in het jachtveld.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

in de buikholte was =t loo cc. haemorrhagisch vocht aanwezig.

Het ovarium is veranderd in een vuistgroote tumor, waarnaast
enkele, eidooiergroote cysten voorkomen, gevuld met sereuze
vloeistof; kleinere tumoren komen voor op het parietale en vis-
cerale peritoneum. De consistentie der tumoren is vast, de kleur
homogeen zwart, van de kleinere wit.

Microscopisch onderzoek: het tumorweefsel van het ovarium is
alveolair, soms meer tubulair opgebouwd. De alveolen, die gevormd
worden door de vrij dunne tusschenschotten van het zeer rustige
stroma, zijn opgevuld met epitheloïde cellen, met een duidelijk
gecontoureerde, rond- tot rondovale kern, welke soms gespikkeld
is en een nucleolus bezit. Het protoplasma is niet altijd duidelijk
aantoonbaar, doch als het er is, mooi rood gekleurd door eosine.
De cellen liggen vlak tegen elkaar, soms in groote complexen,
soms meer in strengen ter dikte van één cel achter elkaar. Dit
laatste beeld ziet men vooral bij infiltratieven groei in de darmmus-
culatuur.

Het grootste gedeelte nu van de ovariaaltumor is gepigmenteerd,
d.w.z., dat in het interstitium prachtige cellen zijn gelegen met on-
regelmatige, lange, korte, dikke en dunne uitloopers (dendrieten),
die zwart gekleurd zijn door bruingele pigmentkorrels. Een kern
is daardoor meest niet te zien. Deze cellen vormen schijnbaar hier

-ocr page 99-

•en daar netvormige verbindingen. De darmtumoren doen zich ook
hier voor ais een zeer onregehnatige verdikking der subserosa,
waarin zich hetzelfde weefsel heeft ontwikkeld als zooeven van het
ovarium is beschreven. Soms is het beeld der epitheelcellen nog
mooier, vooral in het infiltratief groeiend weefsel in de muscuiaris
en vetlaag. Ook het pancreas is omgroeid. In het tumorweefsel,
zoowel van het ovarium als van de darmen komen gestuwde bloed-
vaatjes (echte tumorvaten) voor. Het pigment is in de darm-
tumoren op dezelfde wijze gelegen, alhoewel het hier in wisselende
hoeveelheid en in elk geval veel minder dan in het ovarium voor-
komt. Aangetoond wordt, dat dit pigment melanine is.

. Alhoewel de tumor een duidelijk carcinomateus karakter draagt,
wordt, om redenen van theoretischen aard, welke later uiteengezet
zullen worden, de tumor aangeduid met den neutralen naam
melanoom.

Diagnose: m e I a n o o m van het ovarium met metastasen op de
serosae.

Voorts behoort tot deze groep, hoewel een geheel ander histolo-
gisch beeld gevende:

Nc. 28. A. 3172. 7—3—1923. Kip.

Clinische diagnose: tumorvorming kopstreek.

Uittreksel van het sectieverslag: kip in goeden voedingstoestand.
Zeer bleeke borstspieren. In het ovarium, en langs de mesenterium-
aanhechting van de darmen tumorvorming, alsook in den krop en
de oesophagus. De huid rondom de snavelhoeken en die van de
lellen is onregelmatig verdikt.

Macroscopisch onderzoek: in het ovarium hangen aan een steel-
tje twee boongroote, pikzwarte tumortjes, welke ook zwart afgeven.
In de serosa van het mesenterium en voornamelijk langs de aan-
hechting van het mesenterium aan de darmen liggen vele spelde-
punt-kleine en iets grootere tumortjes (metastasen).

hl den krop en de oesophagus bevinden zich harde, kiiobbelvor-
quot;hge, iets gekorrelde verhevenheden. Deze zijn diffuus door de
oesophagus verspreid en hebben de grootte van een kleine erwt.
De kleur is als die van het slijmvlies. Ook in den krop liggen deze
nieuwvormingen in het verlengde van de oesophagus.

Microscopisch onderzoek: de tumoren van het ovarium bezitten
een prachtig fibrillair stroma, bestaande uit zich kronkelende en
draaiende, goed gekleurde, langgestrekte cellen met mooie, spoel-
vormcellige kernen. Ook uit de
van G/f.so/2kleuring blijkt, dat we
niet glad spierweefsel te maken hebben. Te midden van deze cellen
\'ggen, in spleetvormige ruimten, andere buitengewoon groote cel-
len met groote lappen protoplasma, en een zeer groote, meest mooi
■quot;onde, heldere kern, die een duidelijke contour en één of meer

-ocr page 100-

nucleoli bezit. Ook komen mitosen voor. In deze cellen bevindt zich
weer korrelvormig, bruingeel pigment, grover dan in het vorige
geval, dat hier in den regel de kern vrij laat.

Aangetoond is, dat dit pigment melanine is. Nooit wordt, in
tegenstelling met het vorige geval, pigment in het interstitium aan-
getroffen. Wel zijn in vele lymphvaten, voornamelijk de perivascu-
laire, vele pigmentdragende cellen en vrij pigment te vinden.

In de darmserosagezwelletjes, welke evenals in het vorige geval
zijn gelegen in de subserosa, en deze perifeer doen uitbochten, en
hierin vrij vlak en diffuus uitgroeien, herkent men hetzelfde beeld,
ofschoon veel minder duidelijk, als boven van het ovariale gezwel-
weefsel beschreven. Hoewel meer ongedifferentieerd, is spierweef-
sel toch aan te toonen. Zeer merkwaardig is de infiltratieve groei
in het vetweefsel, welke op een enkele plaats is te zien. Dit doen
alléén de pigmentcellen (óók met pigment gevuld), welke zich tus-
schen de vetcellen dringen.

In het ovarium en de darmserosa zijn dus weer duidelijk m e 1 a-
nomen aanwezig. Zeer bijzonder is het feit, dat in dit geval
alleen de parenchymcellen pigment bezitten, en in het vorige geval
alleen het interstitium. Gezien de opvattingen omtrent de melano-
genesis, waaromtrent later meer, is dit een belangrijke waarneming.

De krop- en oesophagustumoren dragen een ander karakter.
Deze zijn gekenmerkt door een onbegrensde woekering van het
fneerlagige plavei-epitheel, dat normaliter krop en oesophagus
bedekt, en waaraan ook het bindweefsel deelneemt. Nergens echter
worden de grenzen tusschen bindweefsel en epitheel verbroken,
zoodat geen sprake is van een kwaadaardig gezwel. Het bindweef-
sel wordt in sommige zones heel dik en hyaline; verder nemen aan
de woekering deel ontaarde spierelementen, schijnbaar afkomstig
van de muscularis.

We hebben hier te maken met multiple fibro-myo-papillomen.
De verdikkingen van de huid en de lellen gelijken, wat het histolo-
gisch beeld aangaat, veel op de kroptumoren. Ook hier woekert het
slijmvlies iets, doch de verdikkingen worden veroorzaakt door vel-
den, waarin dikke, hyaline bindweefselbalken liggen. Hiertusschen
bevinden zich spoelvormige cellen. Deze cellen en de bindweefsel-
fibrillen hebben een zeer draaiend verloop, vooral om elkaar heen.
Men zou omtrent de herkomst der cellen in het onzekere verkeeren,
indien niet hier en daar groepjes spierweefsel aangetroffen worden,
die tumorachtig ontaarden, op dezelfde wijze als zoopas aangegeven
is. Het beeld wordt gecompliceerd door hoopjes plasma- en andere
ontstekingscellen, welke om de vaatjes zijn gelegen, wat op een
chronische ontsteking zou wijzen. M. i. is eerder aan te nemen, in
verband met de geringe beteekenis dier cellen, dat deze secundair
door irritatie ontstaan zijn, en dat de woekering géén gevolg is
van de ontsteking.

-ocr page 101-

Diagnose: in e 1 a n o o m van het ovarium met metastasen in de
serosae, multiplefibr o-m y o-p a p i 11 o m e n van den krqp
en de oesophagus, m u 11 i p 1 e f i b r o-l e i o m y o m a t o s e van
de kQphuid(lellen).

Kort worde er aan herinnerd, dat Susstmann het eerste kipei-
groote papiiloom bij een haan beschreef. Voorts, dat melanomen
tot dusver noch bij de fazant, noch bij de kip bekend waren. De
verschillende vragen, die zich bij de studie dezer tumoren voor-
doen, zullen nader worden behandeld in hoofdstuk IV.

5. Sarcomen,

Hier volgen de gezwellen, welke tot de groote groep der sar-
comen behooren. Eerst worden de klei n-r o n d c e 11 i g e
sarcomen beschreven, door van alle (16) de macroscopische
bijzonderheden mede te deelen, en daarna samenvattend het micros-
copische beeld.

No. 29. B. 2317. 3—5—1922. Kip.

Voorbericht: is veertien dagen ziek geweest; zat in elkaar.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

mager cadaver. Peritoneum is plaatselijk iets geinjicieerd, en
bedekt met wat vuilgeel exsudaat.

Om de beide blinde darmen is een aardappelgroote, hobbelige
tumor gegroeid, bestaande uit een spekglanzend, rose, slap weef-
sel. Het centrum is necrotisch; het lijkt of die necrotische plekken
door een vliesachtige kapsel zijn omgeven.

Ook het uterusgedeelte van het oviduct is geheel in een derge-
lijk gezwelweefsel veranderd, zoodat geen lumen meer kan worden
gevonden. Een kapot gedrukt ei, dat zich in het oviduct bevindt,
i^on dan ook niet passeeren.

No. 30. B. 2380. 16—6—1922. Kip.

Voorbericht: gedurende drie weken ziek geweest.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

zeer vermagerd cadaver. Enteritis catarrhalis acuta. Bij het ope-
nen van de buikholte blijkt het peritoneum parietale en viscerale
bedekt te zijn met witte vlekjes, streepjes en korreltjes. Het mesen-
terium is verdikt door een vrij dikke laag rose, spekachtig weefsel,
dat ook het ovarium omgeeft. Lever en milt zijn
niet aangetast en
normaal van grootte. De nieren zijn bont, en bevatten knikker-
groote haarden van hetzelfde gezwelweefsel. Ook is de linker long
hierdoor geheel vervangen (vast verbonden met den ribwand) en
bevindt zich een kleine, knikkergroote haard in de rechter long.

De schenkel- en dijspieren van den linker poot zijn eveneens ge-
deeltelijk veranderd in een meer gele, vveeke weefselmassa, zonder

-ocr page 102-

vezelstructuur. Ook het pancreas is sterk vergroot, en ten deele
vervangen door tumorweefsel. Zelfs de mucosa van de dunne dar-
hien promineert op meerdere, omschreven plaatsen, zoodat ronde
tot ovale plekken ontstaan ter grootte van een dubbeltje tot een
kwartje, welke helderwit van kleur en iets villeus zijn, en blijkbaar
uit tumorweefsel bestaan.

No. 31. B. 2381. 17-6-1922. Kip.

Voorbericht: plotseling dood.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

uitstekende voedingstoestand. Iets vervette lever. Acute perito-
nitis exsudativa. Cysten, ontstaan uit den geregresseerden rechter
eileider. Het mesenterium en het pancreas zijn weer verdikt door
een spekachtig, week weefsel, dat ook het ovarium bedekt en de
follikels omgroeit. In de darmen bevinden zich, evenals bij het
vorige geval, meerdere ronde, vlakke, witte verhevenheden, met
een soms vervallen centrum (geel, soms haemorrhagisch). Het pa-
rietale peritoneum vertoont contact-tumoren (vlakke, witte ge-
zwelletjes en haardjes).

No. 32. B. 2387. 22-6-1922. Kip.

Voorbericht: diarrhee.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

mager cadaver. Darmcatarrh. De buikwand blijkt bij het openen
der buikholte sterk verdikt te zijn door een slap, glanzend, wit-
rose weefsel, dat ook het peritoneum viscerale in groote kwab-
ben, voornamelijk aan de mesenteriumaanhechting aan de darmen
bedekt. De darmen zijn onderling door die wee.fselmassa\'s ver-
groeid.

Lever en milt zijn klein, zonder afwijkingen; de galblaas is sterk
gespannen. Het ovarium is ook geheel omgroeid door het tumor-
weefsel, evenals de salpinx en de mesosalpinx. In het lumen van
den eileider bevinden zich bij de uterus, enkele kleine, erwtgroote
metastasen; verder in de linker long een knikkergroote, die ver-
groeid is met de pleura costalis. De darmmucosa is op twee plaat-
sen zeer sterk geïnfiltreerd, hoewel het nog niet tot een totale door-
braak is gekomen. Ook onder de buikhuid, in de subcutis, bevindt
zich een knikkergroot, plat tumortje, dat los van de huid ligt, en
iets harder van consistentie is.

No. 33. A. 2794. 6-5-1922. Kip.

Clinische diagnose: enteritis (infectieus?).

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

paralysis cordis. Enteritis catarrhalis acuta.

In het hartezakje, bij de punt van het hart, zit een vingerlid-
groote, onregelmatige, hobbelige tumor, welke hier en daar met

-ocr page 103-

ïnt ? u^^® verbonden is door fijne weefseldraadjes. Ook op het
^ bevinden zich platte vlekjes van dit weefsel. Dit tumor-
weetsel is weer spekachtig, lichtrose, week en promineerend.

No. 34. A. 2797. 8-5-1922. Kip.
Uinische diagnose: tuberculosis?

drap^^l^^o\'\'^quot; .^\'^f\'^v^rslag: zeer mager cadaver, sterk hy-
uraemisch. Hydropericardmm. Hepatitis. Klier- en spiermaag ziin

voLÏ. fnbsp;vergroot en opgepropt met een harde

De wand van de kliermaag is erg dun geworden
vatrophie) De pylorus en het begin van het duodenum is tumor-
«t^-ntig verdikt en ontaard en heeft geen voedsel meer doorgelaten
Macroscopisch onderzoek: de pylorus en het begin van het duo-
uenum zijn sterk verwijd, terwijl de wand hard aanvoelt en een
witachtige kleur heeft. Deze wand is sterk verdikt door een wit-
jtcntig weefsel, dat ten deele een meer doffe, geelwitte kleur heeft
ingevolge van necrose, en dan ook gemakkelijk van de onderlaag
\'s te verwijderen. Dit gedeelte van den darm is niet meer in staat
geweest voedsel door te geven.

No. 35. A. 3074. 11-1-1923. Kip.

extra-abdominalis (vergroeid met

Oiftreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:
aardappelgroote tumor onder de buikhuid rechts en er mede
eroonden, bestaande uit een korrelig, grauwgeel, vrij vast weef-
waarvan een melkachtige vloeistof is af te strijken. Het perito-
neum IS intact. Hetzelfde weefsel vinden we in de dijspieren van
en rechterpoot, en o m, niet i n de nieren, waarbij ook het been
aangetast wordt.

No. 36. A. 3094. 25-1-1923. Kip.
Clinische diagnose: tumoren.

^ittrcksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:
klem aardappelgroote, subcutane tumor, van vrij stevige consis-
dnn en bevestigd aan het staartbeen (niet erin groeiend). Op
luorsnede wit van kleur, spekachtig glanzend, hier en daar meer
uue plekken. Kleme, vlakke tumor, ter grootte van een kwartje
quot;nuer de borsthuid.

No. 37. A. 3096. 25-1-1923. Haan.
Uinische diagnose: sarcomatose.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:
connbsp;witte, promineerende borstspieren van normale

nsistentie. Op door.snede blijkt het grootste deel van deze spieren

-ocr page 104-

increnomen te zijn door een witglanzend weefsel, dat wel iets op
spierweefsel gelijkt, doch niet vezelachtig is opgebouwd.

De tumor zet zich voort langs den overslag van den buitenwand
naar de spiermaag en dringt hier in het maagspierweefsel. Het
steekt daar sterk tegen af, omdat het tumorweefsel een dofwit aspect
heeft en nogal droge, necrotische plekken bezit, en de spiermaag
mooi donkerrood is.

No. 38. A. 3364. 13-6-1923. Haan.
Clinische diagnose: cachexie. Lymphadenitis.
Uiltreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:
zeer magere haan; onder den snavel bevindt zich in de keelgang
een kastanjegroote, lichtrood gekleurde, slappe, op sneevlakte pro-
mineerende tumor. In de longen is diffuus verspreid een dergelijke
gezwelmassa te vinden, die eenigszins de longstructuur heeft be-
waard. In de lever zijn enkele niet scherp begrensde, witgrauwe
haardjes aanwezig, die voornamelijk om de vaten zijn gelegen, en
schijnbaar infiltratief in het orgaan groeien. De milt is niet ver-
anderd.

No. 39. A. 3373. 18-6-1923. Kip.
Clinische diagnose: hydrops ascites.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:
vrij vette kip. Iets sereus vocht in de buikholte (transsudaat). Het
ovarium is veranderd in een klein vuistgroote tumormassa, waarin
zich enkele cysten (dooierfollikels) bevinden. Enkele metastasen
zijn in longen en lever te vinden. De tumordoorsnee heeft een spek-
kig sarcoom-aspect, waarin necrotische zones worden aangetroffen.

No. 40. A. 3374. 18-6-1923. Kip.nbsp;. e , •

Clinische diagnose: tumor in abdomen. Levertumoren.-\' balpin-

gitis.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:
salpingitis. De darmen zijn onderling door tumorvorming tot een
knobbelig, rigide conglomeraat geworden. Deze tumorvorming be-
staat in een diffuse doorgroeiing en verdikking van het mesen-
terium en een vrij onregelmatige, ongeveer pink-dikke nieuwvor-
ming langs de plaats van aanhechting van het mesenterium aan de
darmen.

No. 41. A. 3391. 25-6-1923. Haan.
Clinische diagnose: kalkpooten. Tumoren.
Uiltreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:
kalkpooten. Flinke catarrhale enteritis. Platte, eigroote, promi-
neerende tumor onder den linker vleugel, oppervlakkig necrotisch.
Aan den linker schenkel in de spieren een hazelnootgroote tumor.

-ocr page 105-

ook iets promineerende. Ongeveer 3 c.M. onder de pharynx bevindt
zich een naar het lumen toe ulcereerend, klein, knikkergroot tumörtje
in den oesophaguswand. Ten slotte wordt nog een erwtgroot tumor-
tje, dat in de buikholte uitsteekt, naast de cloaca gevonden. Alle
tumoren hebben op de sneevlakte een gelijkmatig sarcoomaspect.

No. 42. A. 3398. 28-6-1923. Kip.
Clinische diagnose: tumor in abdomen.
Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:
zeer groot, langwerpig, ongeveer twee vuistengroote tumor, aan
de linker zijde van den hals gelegen, en de krop naar rechts ver-
plaatsende. De tumor strekt zich uit van de keel tot aan de voorste
thoraxapertuur. Het tumorweefsel is glanzend, slap, spekachtig, en
bevat gedeelten, die geel, droog en necrotisch zijn. Door groote
bindweefselstrooken wordt het gezwel in velden verdeeld.

No. 43. A. 3434. 3-8-1923. Kuiken.
Clinische diagnose: cachexie.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:
zeer sterk vermagerd diertje. Aan de lever en ten deele erin
groeiende bevindt zich een hazelnootgroote, ongeveer ronde, wit-
glanzende tumor, welke drukt op, en verbonden is met de sterk
gevulde galblaas. De consistentie is stevig, en de doorsnede is in
kleine veldjes verdeeld. Scherp begrensd.

Kleine, platte, ronde metastasen (?), ter grootte van een dub-
beltje, en 2—3 m.M! dik, liggen onder de huid en één onder het
peritoneum links.

No. 44. A. 3435. 4-8-1923. Haan.
Clinische diagnose: cachexie, oorzaak?
Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:
betrekkelijk goede voedingstoestand; longoedeem. Subcutaan
aan den hals gelegen, vast met den oesophaguswand verbonden, be-
vindt zich een vrij vaste, knobbelige, langwerpige, eivormige tu-
mor ter grootte van een duivenei. De doorsnede laat een glanzend,
wit, spekachtig weefsel zien, waarin meer roode (vaatrijke) ge-
t\'eeiten afwisselen met droge, gele, necrotische zones. In de dij-
spieren van den linker poot liggen enkele kleinere tumortjes, vrij
scherp begrensd, en macroscopisch
niet infiltratief groeiende. Ook
\'n de subcutis van den rechter poot wordt een klein, platrond tu-
mortje van hetzelfde weefsel gevonden.

\'n de longen bevinden zich enkele, geelwitte, klein knikker-
groote metastasen, welke schijnen ontstaan te zijn door samen-
groeiing van meerdere kleine. Ook liggen enkele geelwitte, vrij
narde, erwtgroote metastasen in de lever, en één in de nier.

-ocr page 106-

No. 45. A. 2778. 26-4-1922. Kip.

Clinische diagnose: cachexie. Gezwel op het borstbeen.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

zeer mager cadaver. Gestuwde lever en nieren. Enteritis catar-
rhalis acuta. Heterakiasis. Links aan het borstbeen, doch er niet
mee vergroeid, bevindt zich een kastanjegroot gezwel bestaande
uit een gekwabd, spekachtig wit, glanzend, en op sneevlakte
iets promineerend weefsel. In het centrum wordt een geelgrauwe,
droge, necrotische plek aangetroffen. In de longen vindt men
enkele erwtgroote, iets hyaline, witte metastasen.

. No. 46. B. 2860. 22-5-1923. Kip.

Voorbericht: ?

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

sterk vermagerde kip. De linker borstspier is veranderd in een
gelig, weeke weefselmassa, die de vezelstructuur van de spier nog
vertoont. Rechts aan de punt van het borstbeen zit een zelfde,
oranje-geel gekleurde, vezelige, kastanjegroote tumor. Aan de
linker dij bevinden zich drie dito, even groote gezwellen, schijn-
baar expansief groeiende. De aan den hals aanwezige resten van
thymusweefsel zijn alle veranderd in platte, langwerpig-ovale en
ongeveer I/2 c.M. dikke, uit zacht oranje-geel weefsel bestaande
gezwelletjes. Het rechter onderste kwabje is vuistgroot geworden,
en vrij rond en bestaat weer uit wit, slap, sarcomateus weefsel.
Deze tumor drukt op den krop en is ermede vergroeid. In het cen-
trum liggen enkele onregelmatig gevormde, droge, groengele, ne-
crotische gedeelten.

No. 47. B. 2983. 23-7-1923. Kip.

Voorbericht: ?

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

sarcomatose van het ovarium, de sereuze vliezen en het perito-
neum. Enkele knoopgroote metastasen worden subcutaan aange-
troffen.

Microscopisch onderzoek: over het algemeen kan men zeggen,
dat het tumorweefsel bestaat uit ronde cellen, met weinig (of
niet zichtbaar) protoplasma, en duidelijke, flinke, blazige kern,
waarin zich alle stadia van mitose kunnen voordoen. Deze cellen
liggen meest alle vlak naast elkaar, soms iets verder van elkaar
af. Ze zijn duidelijk grooter dan lymphocyten. Van geval No. 45
kan opgemerkt worden, dat hier de cellen iets meer polymorph
zijn, dan bij de andere gevallen. Soms is zeer weinig fibrillaii^
stroma aanwezig (in den regel vermoedelijk van het oorspronke-
lijke weefsel ter plaatse afkomstig), dat een enkelen keer zich wat
vermeerdert, en soms hyaline ontaardt. Ook komen vaak vele ca-

-ocr page 107-

Pillairen, min of meer volkomen ontwikkeld, tusschen de gezwelcel-
len voor. Necrose van zeer groote gedeelten is vaak waar te nemen,
waarbij als bijzonderheid opgemerkt kan worden, dat ook hier
deze gedeelten soms gedemarkeerd worden door reuzencellen. Ook
komt, hoewel zelden, een verslijming van het interstitium voor. De
groei van het weefsel is zoowel expansief als infiltreerend. Het
vertoont vaak de eigenaardigheid de buitengrenzen van een
Orgaan te respecteeren, doch de rest als het ware geheel op
te vullen, zoodat men de oude vormen bewaard ziet (longen,
ovarium, salpinx). De groei in de darmen is
niet altijd in de sub-
serosa; ook kan het voorkomen, dat deze vrij is, en de woekering
jneer in de spierlagen en de mucosa zetelt. Voorts dient opgemerkt
te worden, dat in de gevallen, dat vlekjes of streepjes, zgn. „Tu-
^orabklatschquot; op het peritoneum waargenomen wordt, dit meestal
bestaat uit vlakke ophoopingen van dezelfde tumorcellen als in
de grootere tumoren, hoewel een enkelen keer een meewoekeren
van de dekepitheliën wordt gezien.

Soms wordt opgemerkt, dat de tumorcellen iets kringsgewijze
gaan liggen om een iets lichter centrum.

. Een enkele maal, vooral als de tumor aan trauma blootgesteld
\'s, blijkt deze nogal gemengd met ontstekingscellen (lymphocyten)
te zijn.

We hebben summa summarum te maken met klein r o n d-
eellige sarcomen.
Diagnose: klein rondcellig s a r c o o m.

Het is vaak buitengewoon moeilijk, ja, meest onmogelijk, om in
een bepaald geval, waarbij meerdere organen of weefsels door
deze gezwelsoort zijn aangetast, uit te maken welke tumor primair
en welke de metastasen zijn, of wel, dat misschien een multipel
optreden in het spel is. Men neemt veelal aan, hoewel dit bijna
nooit bewezen kan worden, dat de tumoren der inwendige, paren-
ehyniateuze organen metastasen zijn. Metastase zal wel voor-
komen, daar vaak groote bloedvaten worden aangetroffen met
tumorcellen in hun lumen (haematogene verspreiding). Ook wor-
\'^en vaak perivasculair nieuwe haardjes aangetroffen, welke mis-
schien van de daar gelegen lymphruimten uitgaan. Dit is zeer
\'quot;oeilijk te beoordeelen. Waar tumoren in spierweefsel voorkwamen,
speciaal in No. 45 (A 2778), een iets meer polymorphcellig
ype van de borstspier, werd in verband met de mededeelingen van
ejjro/j gezocht naar beelden, die zouden kunnen wijzen op mee-
Woekeren van spierelementen. Ik heb deze niet kunnen vinden, wat
jatuurlijk geenszins uitsluit, dat ze er niet zijn en heelemaal niet,
at ze er niet geweest zijn in de heel jonge stadia, zooals
Peyron
\'e beschrijft. In mijn geval ziet men duidelijk de gezwelletjes
^ quot;quot;\'ngen tusschen de spierfibrillen. Deze verliezen eerst hun dwarse

-ocr page 108-

streping, later de overlangsche, het protoplasma wordt korrelig,
nog later homogeen en men ziet enkele vage, blazige kernschimmen
er naast of erop liggen. Daarna verdwijnt dit ook en duidt een
lichter plekje tusschen de sarcoomcellen de vroegere plaats aan.

Klein rondcellige sarcomen zijn vaak door meerdere auteurs be-
schreven, waarvoor ik naar de desbetreffende tabellen verwijs. Ook
zijn vaak gevallen beschreven, die, m.i. en volgens andéren, meer
tot de leucaemische processen gerekend moeten worden (zooals
de gevallen van
Elsner, Dünnemann).

Nu volgen de groot rondcellige sarcomen. Hiertoe
behooren:

No. 48. B. 2666. 25-1-1923. Kip.

Voorbericht: ?

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

bij dit dier blijkt vroeger het darmbeen versplinterd te zijn ge-
weest, wat een abnormale stand van den rechterpoot ten gevolge
had. Bovendien puilt ter plaatse in het abdomen een kastanjegroote,
met het peritoneum bedekte, vleeschkleurige tumor, van stevige
consistentie uit.

Microscopisch onderzoek: de tumor bestaat uit groote cellen, met
flink, goed gefingeerd protoplasma, en een heldere, blazige, rond
tot rondovale kern, welke vaak prachtige deelingsfiguren vertoont.
Deze cellen liggen vlak tegen elkaar aan; in ieder geval is ertus-
schen geen of zeer weinig stroma aanwezig. Plaatselijk bezit het
gezwelweefsel nogal wat onvolkomen gevormde capillairen. In de
omgeving hiervan is dan iets meer stroma aanwezig. De tumor
groeit duidelijk infiltratief in spier- en vetweefsel. Hier en daar
treedt balksgewijze meer interstitium op, in welks ruimten de groote
tumorcellen liggen, een beeld, dat met den naam alveolair-sarcoom
wel aangeduid wordt.

Diagnose: groot rondcellig sarcoo m.

In hoeverre het trauma, dat tot de laesie van het bekken aanlei-
ding heeft gegeven, óók een factor is, die tot het ontstaan van de
tumor heeft meegewerkt, is moeilijk vast te stellen. Toch komen er
meer mededeelingen over dit verband, vooral met groot rondcellige
sarcomen, voor
(PentimaUi).

No. 49. A. 3156. 1-3-1923. Kip.

Clinische diagnose: eiconcrementen.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

sterk vermagerd cadaver. Tumorconglomeraat ter grootte onge-
veer van een vuist, groeiende om, en dóór beide blinde darmen,
wélke binnen in de tumor zijn gelegen. Vrij sterke, geeldroge
necrose, soms dwars door den darmwand gaande (hiervan is een

-ocr page 109-

macroscopisch praeparaat aanwezig in het museum van het Insti-
tuut).

^.Eveneens komen kleinere, ongeveer erwtgroote tumoren voor in
het pancreas, en meerdere langs de aanhechting van het mesen-
terium aan den darm. In de kliermaag puilt eveneens een klein,
\'angwerpig gezwelletje uit.

Microscopisch ondcrzoeic Ook deze cellen zijn grooter dan van
kjein rondcellige sarcomen en bezitten meer protoplasma. Echter
2\'jn ze kleiner dan die van het vorige geval, waarmee het anders
veel overeenkomst heeft. De tumor wordt door strooken woekerend
stroma in velden verdeeld. In de kliermaag heeft de woekering
alléén plaats i n en door de mucosa, n i e t in de spier- of subsereuze
\'aag, zooals bij de darmen, waarbij de serosa weer naar buiten
Uitpuilt.

Diagnose: groot rondcellig sarcoo m.

. Joest en Ernesti beschreven enkele dezer gezwellen voorkomende
m de huid en subcutis; ook
Pentimalli, Schuchmann en Schöppler
van het ovarium.

De volgende groep gezwellen, welke, wat het histologische beeld
aangaat, tot de spoelvormcellige sarcomen gerekend
moeten worden, omdat dit aspect overheerscht, vertoonen ook
sterke angioplastische woekeringen.

^ Eerst worden weer de macroscopische bijzonderheden meege-

No. 50. B. 2546. 12-10-1922. Kip.

Voorbericht: kan niet op de pooten staan. Kan deze wel bewegen.
Reflexen aanwezig.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

jonge kip, zeer mager; slappe, witgekleurde borstspieren; lichte
darmcatarrh. Aan den linkerboezem van het hart bevindt zich een
erwtgroote, harde, ronde, geelwitte knobbel. Eveneens een zelfde
tumor aan het pericard (aan de binnenzijde) op enkele m.M. van
de vorige gelegen. De tumor is op doorsnede wit en knobbelig.
Merkwaardig is echter een, van den derden tot en met den zesden
ruggewervel, om de ruggegraat gelegen, hazelnootgroot, rond, on-
regelmatig gevormd gezwel, dat dezelfde consistentie heeft als de
vorige, en dat op doorsnede blijkt het wervelkanaal met ruggemerg
quot;1 het centrum geheel te doorgroeien en te vervangen.

No. 51. B. 2882. 29-5-1923. Kip.
Voorbericht: ?

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:
Uchte darmcatarrh. De rechter long wordt ten deele verdrongen

-ocr page 110-

door een platte, knobbelige gezwelmassa (niet erin groeiende),
welke uitgaat van de pleura costalis (sub-pleura) en perifeer even-
eens door de ribben in de borstspier dringt. Deze gezwelmassa
is
hard van consistentie, grauw wit-rose van kleur, onregelmatig en
vezelig van bouw (waaiervormig). De long wordt door vetweefsel
van de tumor gescheiden.

No. 52. B. 2908. 9-6-1923. Kip.

Voorbericht: ?

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

cyanotisch cadaver, kam en organen gestuwd. In den rechter
hartwand bevindt zich een hazelnootgroote, knobbelige en cys-
teuze tumor, die naar buiten en naar het lumen van de rechter
kamer uitpuilt. Het naar buiten uitpuilende deel doet zich voor als
een vingerhoedgroote, ondoorzichtige blaas. Op doorsnede is de
tumor ten deele cysteus (slijmige inhoud), en op de plaats van
den vroegeren hartwand is het weefsel hard, vrij vast, afwisselend,
wit en grauw van kleur, en soms bloederig. In het pericard bevindt
zich vrij veel haemorrhagische vloeistof.

No. 53. A. 2902. 23-8-1922. Kip.

Clinische diagnose: tuberculosis?

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

sterk vermagerd dier. In de omgeving van het rechter kniege-
wricht zijn de spieren aan de buitenzijde sterk verdikt, zoodat de
geheele streek ongeveer tweemaal de normale omvang heeft. De
verdikte spiergroepen zijn stevig van consistentie en hebben ge-
heel, ook op doorsnede, hoewel onregelmatig, het aspect van
spierweefsel, waarvan het zich echter onderscheidt door een veel
lichtere kleur.

Microscopisch onderzoek: het histologische beeld dezer gezwellen
wordt beheerscht door kronkelende en draaiende bundels, welke
met groote vergrooting gezien, bestaan uit naast elkaar \'gelegen
spoelvormige cellen, waarvan de mooie, ovale, tot rond-ovale, hel-
dere kernen het meest opvallen. Interstitium is niet of bijna niet
waar te nemen. Soms is het stroma echter duidelijk aanwezig, en
kan dan zelfs hyaline ontaarden. Hier neemt dan ook het gezwel-
weefsel vaak een ander karakter aan. De cellen worden dan min-
der talrijk, en liggen tusschen fibrillen opgesloten. Tusschen deze
bundels spoelvormige cellen treden echter eigenaardige, hoekige
spleten op, die op het eerste gezicht kunstproducten lijken, doch
dit niet zijn, daar ze veelal met bloed .gevuld zijn. Deze hoekige
spleten zijn bekleed met platte, op endotheliën gelijkende cellen
(gevallen nos. 51 en 53), doch de kleinere ruimten, die vaak haaks

-ocr page 111-

hL?^ ffoote staan, missen dezen specialen wand. Hier bestaat de
oeKleedmg meest uit de spoelvormige sarcoomcellen, of, wat ook
J^ogelijk is, uit platte cellen, die precies gelijken op die spoelvorm-
^eilen en erin overgaan. Van de kleinere ruimten krijgt men soms
quot;en mdruk, dat deze vanaf den wand volgewoekerd zijn Om dit
angioplastische beeld te bevestigen, kan men hier en daar, doch
^\'ecnts zelden, plekken vinden, waar het weefsel zeer ijl en los is,
jy^arin men dezelfde cellen zich tot netvormige en capillair-
dcntige structuren ziet vereenigen, ja, soms tot duidelijke capil-
•airen met gewoekerd endotheel. In geval no. 53 is dit beeld, voor-
waar de tumor infiltratief groeit, zoo sterk, dat men van enkele
Hjaatsen een klierachtigen, tubuleuzen indruk krijgt. Deze spleet-
vormige ruimten worden plaatselijk soms door den inhoud (bloed)
verwijd, zoodat daar het angiomateuze beeld overheerscht.
1 a f t ^^^^ necrotische en verslijmde gedeelten voor. Dit
im KOnbsp;^^ vingerhoedgroote cyste van geval

P- 52, het merkwaardige, primaire hartgezwel, waar deze cyste
dn verslijmde celmassa bestaat, die aan de buitenzijde door een
di.iHnbsp;quot;i^ssa begrensd wordt. De infiltratieve groei is

quot;^ehjk m het aanwezige vet- en spierweefsel waar te nemen.
Kesumeerende, hebben we dus te maken met spoelvormcellige
arcomen, die in het eene geval duidelijker dan in het andere, ze-
kere angioplastische tendèns vertoonen. Ten einde èn het over-
eerschende karakter der spoelvormcellen, èn de angioplastische

aan te duiden, luidt de
Diagnose: sarcoma f u s i c e 1 I u I a r e a n g i oplas-

^ i -...

Eigenaardig is, dat, behalve misschien in de gevallen no. 50 en
quot;O- 51, deze gezwellen spiergezwellen zijn. Ook kan geval no. 50
quot;og uitgaan van de spieren, die aldaar tegen de ruggegraat zijn
gelegen. Voorts, dat het normale beeld van vogelspieren een
nauw verband tusschen bloedcapillair en spierfibril laat zien, waar-
Jjjt nien zou kunnen concludeeren, dat die gezwellen ontstaan zijn
|t, op een vroeg stadium uitgeschakelde, mesoderniale kiemen
vnamartiën), die eenerzijds bestemd waren bloedvaatjes, ander-
\'Jds spierfibrillen te vormen. Eigenaardigerwijze is bij den auto-
omen groei van deze kiem (en) de eene potentie meer tot uitdruk-
\'quot;g gekomen (vaatweefsel) dan de andere, welke op een zeer on-
gedifferentieerd stadium is blijven staan (spoelvormcellen).

^ooals reeds uit het tabellarisch overzicht van de door Joest en
^\'\'nesti behandelde gevallen blijkt, hebben deze ook enkele spoel-
ormcellige sarcomen beschreven. Daarbij hebben zij echter niet
gpwezen op een eventueel aanwezige angioplastische neiging. Ook
\'er traden deze tumoren voornamelijk in het spierweefsel en in
e subeutis op. Alleen hun geval 41 maakt een uitzondering, om-

-ocr page 112-

dat daar tusschen de spdelvormige cellen groote, epitheelachtige
cellen werden waargenomen. /. en £. meenen dit te moeten be-
titelen als Sarcoma carcinomatodes. Het lijkt mij waarschijnlijker,
dat hier een endothelioom aanwezig is.

IV. EPITHEELGEZWELLEN

Nu volgt de groote groep der c a r c i n o m e n of carcinooom-
achtige gezwellen. Daar ik slechts één exemplaar van plavei-
epitheel-carcinoom (cancroid) in mijn materiaal tegenkwam, en
dit merkwaardigerwijze gezeteld was in één der epitheel-
lichaampjes, wordt dit iets uitvoeriger vermeld.

1. Plavei-epitheel.

No. 54. A. 3108. 2-2-1923. Kip.

Clinische diagnose: reeds maanden bestaande verdikking aan
den snavel.

Uittrellt;sel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

de verdikking aan den snavel (op de plaats van de aanzetting
aan den schedel) bleek macroscopisch een poreuze beenvvoekering
ten grondslag te hebben. Het rechter epitheellichaampje was sterk
vergroot, ongeveer 6 maal.

Microscopisch onderzoek: het onderzoek van de beenwoekering
aan den snavel mislukte. Het materiaal was ongeschikt om te
snijden. Wat het epitheellichaampje betreft het volgende. Nor-
maliter bestaat dit uit vele celeilandjes, die door fijne septa
van het stroma begrensd worden. Deze laatste bestaan bijna geheel
uit, met vlak endotheel bekleede, capillairen. De celeilandjes be-
staan uit groepen of strengen epitheelcellen, welke zeer weinig
protoplasma bezitten en schijnbaar alleen een flinke, mooie, ronde,
donkere kern, met kernlichaampie hebben. Een enkelen keer
wordt een lumen even aangeduid. quot;Na deze normaal-histologische
beschrijving, volgt nu het afwijkende beeld van het rechter
epitheellichaampje.

De celeilandjes zijn hier over het algemeen veel grooter en on-
regelmatiger geworden, en het interstitium breeder, soms zelfs
treédt dit in den vorm van strooken op. Zelfs wordt ongeveer een
kwartgedeelte van het weefsel door een vrij lichtgekleurd, celarm,
en fibrillair stroma ingenomen, waarin sporadisch hier en daar
celgroepjes liggen. In het algemeen hebben nu deze celgroepjes
eén lichter centrum. Dit wordt soms gevormd door een lumen, dat
geen nadere begrenzing bezit, en waarin vaak een draderige massa
IS gelegen, soms gemengd met bloed, doch ook wordt de lichtere
kléür wel veroorzaakt, doordat de donkere cellen aldaar vervangen
zij\'n door groote, polygonale cellen, met heldere, blazige, iets on-
regélmatige, rOnde kern, welke vlak tegen elkaar passen en duide-

-ocr page 113-

\'ijk een plavei-epitheliuin iiniteeren. Soms worden geheele deelen
van het gezichtsveld door groote, onregelmatige velden van dit
plavei-epitheel ingenomen, die vaak, doch niet altijd, perifeer be-
pensd worden door de donkerder kliercellen. Bij goed toekijken
blijkt geen enkel klierkwabje geheel van deze verandering ver-
schoond te zijn gebleven. De een heeft het meer dan de andere,
doch veranderd zijn ze. Het vermogen van het plavei-epitheel om
hoorn te vormen, vertoonen enkele celgroepjes, juist in het
stroma-rijke gedeelte van de tumor gelegen; de cellen platten zich
centraalwaarts af en zijn in het centrum om een laagsgewijze, cir-
culair gerangschikte hoornmassa gelegen. Bovendien wordt nog
een plekje waargenomen, waar het gezwel een cholesteatoom-
achtig aspect heeft, ten gevolge van vele smalle spleten. De tumor
S\'oeit duidelijk expansief, daar zich tegen de kapsel enkele
^\'jen platgedrukte, normale kliercelgroepjes en capillairen bevin-
den. We hebben hier dus te maken met zeer sterke vergrooting
Van het epitheellichaampje door een optreden van hoornvorniénd
plavei-epitheel in optima forma in het klierepitheel, dus met een
e a n c r O i d. Metastasen worden niet aangetroffen.

. Zooals bekend is, ontwikkelen de epitheellichaampjes zich uit
quot;istulpingen van het pharynx-epitheel (dus oorspronkelijk ecto-
dermaal epitheel) door knobbelachtige, epitheliale verdikkingen,
die zich van den moederbodem afsnoeren, verplaatst worden en
daarna topografisch meest in nauw verband met de schildklier ge-
•aken. In ons geval ligt het voor de har.d aan een dysontogenetisch
Ontstaan van de tumor te denken, dus aan den groei van een kiem,
die nog de latente potentie bezat plavei-epitheel te vormen.

Gezwelvonning in en aan deze epitheellichaampjes is bij huis-
d\'eren zeer zeldzaam.
]ocst vermeldt in zijn bekend handboek
slechts twee gevallen, namelijk van
Rossi, welke primaire ad\'eno-
\'nen bij het rund, en
Pctit, welke een primair, metastaseerend carci-
noom bij een hond aantrof. Het boven beschreven geval is het
eerste, dat bij een kip is waargenomen.

2. Klier-cpithcel.

Er volgen eerst drie gevallen, die primair uitgaan van de lever.

No. 55. B. 2343. 23-5-1922. Kip.

Voorbericht: een paar dagen ziek geweest.

L\'ittrcksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

cadaver in goeden voedingstoestand. De rechter borstspier pro-
niineert en blijkt bij aansnijden een tumor te bevatten, welke in de
lengterichting van de spier verloopt. De consistentie is vrij stevig,
terwijl de doorsnede een vrij droog, gelig-wit, mazig weefsel laat
2ien. Een dergelijke, ofschoon meer haemorrhagische, kastanje-
groote, knobbelige tumor bevindt zich in de lever, benevens eenige

-ocr page 114-

kleine in de longen. De rest der longen is gestuwd en oedemateus.
De nieren zijn groot en bont, ook de milt is iets gezwollen. In de
buikholte wordt iets heldergeel transsudaat aangetroffen. Haemor-
rhagische enteritis.

Microscopisch onderzoek: de groote tumor in de lever bestaat
hoofdzakelijk uit een groot, oud haematoom, waarin hier en daar,
voornamelijk aan de periferie, resten van het tumorweefsel zijn te
vinden. Dit bestaat uit zeer onregelmatig verloopende, soms klier-
buizen vormende, epitheelcelstrengen. Deze soms cysteus verwijde
klierbuizen, die door een éénlagig epitheel bekleed zijn, bevatten
vaak een draderig neerslag, of wel een homogene eiwitmassa.
Zeer vaak worden papillen gevormd, zelfs extracanaliculaire groei
is geen uitzondering. De tumorcellen zijn vrij klein, cubisch en
donker van kleur, hebben weinig protoplasma, en een duidelijke,
ronde, blazige kern, waarin een nucleolus is gelegen. Een merk-
waardig verschijnsel is, dat hier en daar dergelijke epitheelslingers
zich in eenige lagen circulair rangschikken om een met vlak endo-
theel bekleede, uitgezette, capillaire bloedruimte. Zelfs komt men
kleine, met éénlagig tumorepitheel bekleede ruimten tegen, in wel-
ker lumen bloed wordt aangetroffen. Hoewel het epitheel in uiter-
lijk en groei geheel doet denken aan galgangepitheel, schijnt er dus
toch nog een vrij nauw verband te bestaan met het bloedvaatstel-
sel, zooals men eerder van levercelstructuren zou verwachten.
Evenwel is dit verband niet zoo groot, dat we zouden kunnen spre-
ken van een capillair stroma. Bindweefsel is overigens in de klier-
achtige structuren bijna niet aan te toonen.

De tumoren in de longen en in de spier gelijken histologisch vrij
veel op elkaar. Het beeld wordt beheerscht door een zeer actief
stroma, dat veel gelijkt op spoelvormcellig sarcoom, hier en daar
geheele velden in beslag neemt, op andere plaatsen meer ijl en
celarm wordt, en soms wel in verslijming ten onder gaat. In dit
stroma worden min of meer spleetvormige ruimten aangetroffen,
welke óf bekleed zijn met hetzelfde tumorepitheel, dat we uit de
lever kennen, óf hiermede geheel zijn opgevuld. Over het algemeen
is het beeld veel meer maligne dan in de lever. Bovendien ver-
anderen de tumorcellen soms van karakter, worden grooter, krij-
gen meer protoplasma, dat zich goed met eosine kleurt, kortom
gelijken dan veel meer op levercellen. Ook worden vaak reuzencel-
len, soms reuzen-plakkaten met honderden kernen gevormd. Zoo-
als bekend is, komen reuzencellen veel bij primaire levercelcarci-
nomen voor, vooral bij den mensch
(Goldzieher en Von Bokay vol-
gens
Hoogland).

De tumoren in longen en spier zijn metastasen van die in de le-
vér, waarbij in de laatste een meer kwaadaardige groei gedemon-
streerd wordt.

Bovendien moeten, wanneer men in dit geval den oorsprong van

-ocr page 115-

de tumor wil bepalen, als matrix van deze worden beschouwd cel-
•en, die nog de potentie bezaten, eenerzijds galgangepitheel-, an-
derzijds leverepitheel te vormen. Dit kan, omdat in een vroeg sta-

ontwikkeling beide uit oerleverkiemen ontstaan.

Misschien levert ook dit geval, waar men beide soorten epitheel
\' — waarschijnlijk ten gevolge van den lageren phylogeneti-
schen stand der vogels —, een bijdrage tot de oplossing van de
vraag omtrent de hepato-cellulaire of cholangio-cellulaire oor-
sprong der primaire levertumoren; een oplossing, die dus hierin
?ou bestaan, dat men zich het loslaten der kiemen van de matrix
\'ets vroeger terugdenkt in de ontogenese.

In verband hiermede zij opgemerkt, dat men dergelijke beelden
ook bij den mensch heeft opgemerkt; namelijk
Bersch zag een
plgangcarcinoom met pleura-metastasen, waarvan sommige het
van een levercelcarcinoom vertoonden. Ook
Snijders en
•straub zagen dergelijke overgangen.

Omtrent nadere bijzonderheden moge verwezen worden naar de
Uitvoerige mededeelingen in het proefschrift van
Hoogland.

De diagnose wordt in verband met het adenoomachtig karakter
van de primaire levertumor gesteld op:

adenoma carcinomatodes, met metastasen in de lon-
gen en de borstspier.

Hierna volgt een gezwelvorming, die ook bij de vorige behoort
en die, zonder dat men de vorige nauwkeurig had kunnen bestu-
•^eeren, vrijwel een raadsel zou zijn gebleven.

Het betreft:

No. 56. A. 2861. 5-7-1922. Kip.

Clinische diagnose: hydrops ascites.

Uittreksel van hei sectieverslag:

sterk vermagerd cadaver, jong dier. Zeer sterk opgezet, fluc-
tueerend abdomen. Bevat ± 500 cc. ten deele met bloed vermengde
\'oeistof. Hydrops pericardii. Slap, paralytisch hart. Zeer oedema-
jeuze longen. Acute darmontsteking. Sterk gezwollen, slappe, bon-
e milt. De lever is eveneens sterk vergroot en bont (leucosis).

Tumoren aan leverkapsel en ovarium.

Macroscopisch onderzoek: de leverkapsel is over de geheele
ppervlakte sterk verdikt, wit van kleur en aan de linker ventrale
|Jde hangen hieraan meerdere knikkergroote cysten, welke gevuld
\'li met een helder geel, slijmig vocht. Rechts zijn deze cysten veel
^ einer. In het ovarium bevindt zich een boongroot, wit-grauw,
/\'j stevig, op doorsnede homogeen tumortje, waaraan een even
groot haematoom zit.

Microscopisch onderzoek: de grondslag van het beeld van de
erdikte leverkapsel wordt gevormd door een buitengewoon actief
\'ndweefsel, dat voornamelijk uit groote, blazige, spoelvormige

-ocr page 116-

cellen bestaat. In dit stroma ziet men hier en daar lumina ontstaan,
die begrensd zijn door vrij platte epitheelcellen, welke een flink
rose gekleurd protoplasma bezitten, met een heldere, ronde kern,
m.a.w. deze cellen doen, wat kleur en aspect betreft meer denken
aan platgedrukte levercellen dan aan galgangepitheel. Opvallend
is de sterke neiging om papillen te vormen. Ook treden hier en
daar strengen en groepjes van dergelijke epitheelcellen in het
stroma op; welk weefsel op verschillende plaatsen duidelijk de
overigens leucaemisch veranderde lever infiltreert. In de gevormde
lumina bevindt zich veelal een draderig neerslag. Hier en daar
treedt een verslijming van het stroma op.

Naast d\'eze klierachtige vormsels, komen ook gedeelten voor,
welke geheel bestaan uit naast elkaar liggende, mooi ronde en
polygonale, op levercellen gelijkende epitheelcellen, die echter on-
derling in grootte en kernbeeld verschillen. Vele mitosen en enkele
reuzencellen worden opgemerkt.

Het tumortje van het ovarium geeft een dergelijk beeld als dit
laatste. Een vrij rustig, vrij veel capillairen bevattend stroma om-
sluit ruimten, welke opgevuld zijn met groote, mooie cellen, die
sprekend op levercellen gelijken. Ze zijn iets onregelmatig, en ver-
toonen vele mitosen. Bovendien worden hier en daar dezelfde lu-
mina gevormd, als zooeven bij de lever beschreven, waarin vaak
enkele gedesquameerde cellen voorkomen. Zelfs is op een enkele
plaats het weefsel tele-angiëctatisch veranderd. Ook op andere
plaatsen in het ovarium buiten dit solide tumortje is een begin van
dergelijke gezwelvorming (kleine epitheelstrengen in stroma) waar
te nemen.

We zien dus, dat er, afgezien van de leucaemische veranderin-
gen, welke niet nader worden besproken, ter plaatse van de lever-
kapsel gezvvelweefsel ontstaan is, dat infiltratief groeit en een
maligne aspect heeft, en ofschoon het meer gelijkt op lever-
epitheel, zich toch gedraagt als galgangepitheel (lumina, papil-
laire groei), en welke tumor in het ovarium een veel rustiger, op
de matrix gelijkend beeld vertoont.

Resumeerend kan men m. i, bij deze tumoren van vogels moeilijk
meer het onderscheid tusschen hepato-cellulare en cholangio-cellu-
lare gezwellen volhouden. Men zal het verstandigst doen deze aan-
duidingen, althans hier, weg te laten, en alleen te spreken van
carcinoma a d e n o m a t o d e s van de lever met metastasen
in het ovarium.

Een ander, zich tot één celaspect bepalend beeld geeft de vol-
gende, primaire levertumor:
lt;

No. 57, B. 2443. 31-7-1922. Kip.

Voorbericht: stervende in het hok gevonden.

-ocr page 117-

Uittreksel van het sectieverslag: zeer slechte voedingstoestand:
acute catarrhale enteritis.

Macroscopisch onderzoek: in de lever bevinden zich enkele
Klein erwtgroote, knollige tumortjes, bestaande uit wit, hard weef-
sel. De longen zijn echter doorzaaid met erwt- tot boongroote ge-
zwelletjes van dezelfde soort.

. Microscopisch onderzoek: het materiaal, dat al vrij rot is, leent
Zich niet best voor histologisch onderzoek.

In de lever ziet men ter plaatse van de kleine tumortjes het in-
terstitium plotseling waaierachtig gaan woekeren, waarbij de tal-
JJJke bindweefselcellen een spitsen spoelvorm verkrijgen, zoodat het
oeeld volkomen een spoelvormcellig sarcoom gelijkt. Tusschen deze
oalken van zich draaiende en kronkelende stromacellen liggen
groepjes, vaak platgedrukte, polygonale, groote, duidelijk met
eosine rood gekleurd protoplasma bezittende cellen met heldere,
enromatine-arme kern, welke doen denken aan levercellen, doch
veel onregelmatiger zijn. Soms liggen deze cellen regelloos ver-
spreid tusschen de stromacellen. Een enkelen keer wordt een klier-
aiveool gevormd.

De tumortjes in de longen vertoonen weer hetzelfde beeld. Ook
quot;•er overheerscht, misschien in nog sterker mate, het zeer actieve
stroma, waartusschen de epitheelcellen, soms alléén, soms in
sloepjes, een enkele maal als reuzencel, en heel zelden in klier-
achtige structuren, zijn gelegen. Bij deze tumor bestaat geen twij-

ei omtrent de afkomst der tumorcellen, zooals bij het voorgaande
beval,

De diagnose luidt: primair 1 e v e r c e 1 c a r c i n o o ni met
■netastasen in de longen.

hcst en Ernesti beschrijven ook enkele primaire levercelcarcino-
quot;len (Nos. 16, 47, 15 en 44), waarvan het laatste wordt gedi-
gnosticeerd als adenocarcinoom. Terwijl de andere gevallen on-
geveer met het onze (no. 57) overeenkomen, gaan de levercel-
. quot;ge epitheelcellen in hun geval 44 soms in één laag, soms in
eer, klierachtige ruimten bekleeden, waarin een eiwitachtige
j .^^sa aangetroffen wordt. Er diént hier gewezen te worden op het
tul\' normaal in de lever bij vogels ook wel eens lumina
sschen de levercellen voorkomen, iets wat reeds op de verwant-
^quot;ap met het galgangepitheel wijst.

Nu volgen twee n i e r t u m o r e n. Ze komen histologisch vrij-
ei overeen, en worden te samen besproken.

No. 58. B. 2424. 19-7-1922. Kip.
^oorbericht: tumor buikholte.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

-ocr page 118-

de kip bezit in het abdomen een enorm groot gezwel, dat alle
andere organen heeft verdrongen, en de buikholte geheel opvult,
als het ware hiervan een afgietsel vormt.

Deze tumor weegt 442 gram, is omgeven door een sereuze be-
kleeding, welke afkomstig blijkt te zijn van de linker nierkapsel,
en heeft een knobbelige bouw. De tumor gaat uit van den dorsalen
abdominaalwand, vlak achter het ovarium, van welk laatste or-
gaan hij echter geheel vrij is. Door vliezige verbindingen is het
gezwel verder verbonden met de rechter nier. De kleur is bont.
Op doorsnede blijkt het geelwitte, glanzende, en vrij vaste gezwel-
weefsel sterk gekwabd te zijn, en in velden verdeeld. Bij nauw-
keurige beschouwing vertoonen deze veldjes een iets gyreuze tee-
kening, waarin enkele kleine cysten. Hiertusschen zijn soms veel,
soms minder vaatjes gelegen. Groote deelen van de tumor (voor-
namelijk ventraal) zijn droog, en geelbruin van kleur (necrotisch).

No. 59. A. 3119. 9-2-1923. Kip.

Clinische diagnose: hydrops ascites?

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

magere kip. In het abdomen zijn de ingev/anden naar voren ge-
drukt door een met serosa bekleede, aardappelgroote tumor, welke
van het caudale deel van de linker nier uitgaat. De consistentie
van het gezwel is stevig en elastisch, de kleur geel, de bouw egaal,
iets op leverstructuur gelijkend (eilandjes en balkjes). Het ven-
trale deel van de tumor is necrotisch. De lever is bont (hepatitis).
Op enkele plaatsen is de darmserosa iets verdikt.

Microscopisch onderzoek (van 58 en 59): van de kapsel gaan
bindweefselschotjes af naar binnen, welke schotjes onregelmatige,
doch in grootte overeenkomende veldjes omsluiten. Dit stroma
heeft een vrijwel rustig, hoewel soms een meer actief aspect. Ook
treedt hier en daar oedeem op. De veldjes, die door dit stroma om-
geven worden, bestaan uit slingers, strengen en enkele buisjes van
meest cubische, donkergekleurde epitheelcellen met een ronde,
duidelijke kern, welke laatste vaak in mitose verkeert. Somtijds
worden mooie, een flink lumen bezittende buisjes geproduceerd,
welke door een regelmatig éénlagig, cubisch epitheel
begrensd
worden; in het lumen bevindt zich vaak een draderige inhoud.
Veelal treedt in den wand van zoo\'n buisje een woekering op, die
eerst een epitheelknop, later een papil vormt, en leidt tot een vol-
woekeren door onregelmatige, cubische cellen. Op enkele plaatsen
is de structuur zoo onregelmatig, dat stroma- en epitheelcellen
door elkaar gemengd schijnen te liggen. In het stroma schijnen ook
gladde spierfSbrillen voor te komen.

In No. 58 is aan het bindweefsel nog een grootere rol toebe-
deeld dan in 59, waar het zeer spaarzaam voorkomt.

-ocr page 119-

Resumeerende toonen beide tumoren, hoewel zich tot een localen
groei beperkende, een buitengewone en zelfstandige woekering van
pj primitieve en onregelmatige cellen, structuren vormende zonder
^\'geii membranen, zoodat de
diagnose gesteld wordt op c a r c i-
quot;omaadenomatodes.
[n No. 58 (B 2424) was de nier, en in No. 59 (A 3119) de lever
ntstoken. De verdikkingen van de darmmucosa van het laatste ge-
berustten op een locale hypertrophie van lymphoid weefsel.

No. 60. A. 6695. 31-1-1929. Kip.

f)eze tumor werd door Dr. Hoogland, met toestemming van Prof.
^•^ornagel, afgestaan ter completeering dezer serie.
Clinische diagnose: hydrops ascites; eiconcrementen.
Oittrelcsel van het sectieverslag: cadaver van een magere kip.
^PSezette en fluctueerende buik. Deze bevat veel helder, iets groen-
achtig gekleurd transsudaat. Bleeke kam en lellen. Tumor van het
pancreas.

Macroscopisch onderzoek: op de plaats van het pancreas bevindt
\'cn een ongeveer kippeneigroote, onregelmatige, knobbelige tu-
quot;■ormassa, van geel-grijze kleur en vrij weeke consistentie.

\'n de tumor zijn enkele kleine cysten, met een held\'ere, barn-
teengele vloeistof gevuld, aan te wijzen. Van het pancreas is bijna
iets over. De darm wordt door deze tumor omgroeid, Metastasen
^\'in niet aanwezig.

^^Iicroscopisch onderzoek: het tumorJ^eld is vrij eenvoudig. Het
kpnbsp;herinnert aan pancreasweefsel, bestaat uit stroo-

^J-n fibrillair, betrekkelijk rustig bindweefsel, dat een vlechtwerk
waarvan de mazen zijn opgevuld met vrij groote, donker

toninbsp;hoekig pro-

plasma, eiv een zeer onregelmatige, soms heel groote, soms

Vpm^i\'nbsp;\'^^rn, welke een duidelijke, groote nucleolus bezit.

kerndeelingen. Een enkele maal wordt door deze cellen, die
^ n zeer onregelmatig aspect bieden, een lumen gevormd, doordat

uiteenwijken, zich iets, soms zeer sterk af-
i^\'aiten en dan verdwijnen.

\'n dat lumen vindt men enkele gedesquameerde cellen,
iïannnbsp;^vordt soms zeer ijl, doordat de fibrillen uit elkaar

gropn-^quot; ^^^nbsp;verdwijnen. In dit fijndraderige weefsel liggen

ernbsp;strengetjes van zeer onregelmatige tumorcelletjes, die

vol vitaal uitzien.nbsp;amp; bnbsp;j ,

inor^nbsp;gezwelvveefsel omgroeid is, toont een

^oeiing alléén in de subserosa. De musculaire lagen blijven vrij.
J^ecrose van het tumorweefsel treedt hier en daar op.
n onbsp;primair, s c i r r h e u s p a n c r e a s c a r c i-

-ocr page 120-

Pancreascarcinomen zijn (primair) nog niet eerder bij vogels
beschreven. Ook bij de andere huisdieren komen ze zelden voor.
Zoo zijn in de literatuur bekend een adenocarcinoom van een kat
{Bael en Roquet) en enkele carcinomen van den hond {Stephan,
Kitt).
Aan het Pathologisch Instituut zijn ook enkele gevallen bij
den hond aangetroffen. Een primair carcinoom bij een rund, dat
door mij werd waargenomen, is nog niet gepubliceerd.

De tumoren van den eileider zijn de volgende:

No. 61. B. 2349. 30-5-1922. Kip.

Voorbericht: twee dagen ziek geweest.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

mager cadaver. Sterk opgezet abdomen. Het viscerale perito-
neum verkeert in sero-fibrineuze ontsteking. Oedemateuze longen.
Slappe, iets rotte en bonte lever (hepatitis).

Aan de mesenteriumaanhechting der darmen bevinden zich en-
kele tumortjes. De eileider is enorm vergroot en uitgezet. De wand,
welke over het algemeen zeer diffuus verdikt is, vormt hier en
daar meer tumorachtige verhevenheden, welke soms circumscript
en rond zijn, en aan de serosazijde uitpuilen. Het tumorweefsel is
geelwit van kleur en iets poreus. In het lumen bevinden zich en-
kele aardappelgroote, gelaagde fibrineklompen.

Microscopisch onderzoek: het tumorbeeld wordt gevormd door
vrij dikke strooken stroma, dat sterk geïnfiltreerd is met ont-
stekingscellen, en waartusschen het eigenlijke parenchym is ge-
legen. Dit bestaat uit, door fijne bindweefselfibrillen omgeven,
nesten van cellen, welke zeer onregelmatig zijn. Over het algemeen
hebben ze een duidelijk protoplasma, en een vaak groote (soms
zeer groote) blazige, heldere kern, die vaak mitosen vertoont, doch
ook veel kleiner kan zijn en bovendien alle stadia van verval
(rhexis, pyknose) kan vertoonen. Zelfs kunnen hier en daar
reuzencelvormsels worden waargenomen. Op andere plaatsen is
het beeld meer klierachtig gebleven en zijn, cysteus verwijde, lu-
mina aanwezig.

De groei van het weefsel is over het algemeen expansief, hoewel
infiltratief groeien in spierweefsel en in lymphbanen een enkele
maal kan worden waargenomen.

In verband met het laatste, samengaande met het zeer wisselende,
en van den moederbodem afwijkende celbeeld, wordt de
diagnose
gesteld op: adenoma (carcinomatodes?) van den ei-
leider.

Tot mijn spijt werden de tumortjes van den darm niet ondfer-
zocht. Mogelijk zijn dit metastasen geweest.

-ocr page 121-

No. 62. B. 3001. 31-7-1923. Kip.
Voorbericht: dood in het hok gevonden.
uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:
opgezet abdomen, bevattende een groote hoeveelheid, met geel
eidooier gemengd transsudaat. De eileiderwand is plaatselijk, over
een lengte van circa 2 c.M., verdikt en verhard, en iets knobbelig
aan de serosazijde. Deze verdikking zet zich voort in den ophang-
oand, waarin zich ook een boongroot, circumscript tumortje be-
vindt. Het tumorweefsel is hard, vast en wit. Aan de darmen be-
vinden zich erwtgroote gezwelletjes van hetzelfde weefsel, dat
voornamelijk aan de aanhechtingsplaats van het mesenterium ge-
oealiseerd is, en ook dit mesenterium zelf diffuus heeft verdikt.

Microscopisch onderzoek: het histologisch beeld is hier veel meer
jj^ahgne, dan in het vorige geval, ofschoon de cellen wel overeen-
l^omen. Deze zijn hier in een zeer actief stroma gelegen, waarvan
Je mazen geheel opgevuld worden, doch waarin ook streng-
orniige groei en groepjes van enkele cellen voorkomen. Weinig
neigmg om klierruimten te vormen. Zeer fraaie infiltratieve groei
n het subsereuze vetweefsel van den darm, centrale necrose, groei
n subsereuze lymphbanen, infiltratie van den spierwand van
quot;en eileider markeeren verder het kwaadaardig karakter. Deze
groei van het gezwelweefsel heeft in de eiwitvormende klierepi-
n^llaag van den eileider plaats, en in de darmen in de subserosa.

Diagnose: primair carcinoom van den eileider met
rietastasen in de darmserosa.

Nu volgen verschillende kwaadaardige epitheelgezwellen, waar-

an het soms, door de uitgebreidheid hiervan in het abdomen, zeer

^stig is uit te maken, welk orgaan als primaire zitplaats moet

^Vörden aangemerkt. Dit klemt des te meer, daar men wel geneigd

IS veelal het ovarium als zoodanig aan te wijzen, omdat dit orgaan

quot;e grootste veranderingen vertoont; doch dit is geen afdoend be-

^\'js. Vooral ook, omdat de uitbreiding langs de sereuze vliezen

n de organen als darmen en eileider meer diffuus, dan circums-
cript is.

^ Wanneer hier de diagnose gesteld wordt op c a r c i n o m a
varii, dan wil dit nog niet zeggen, dat de mogelijkheid van
^n ander primair ontstaan is uitgesloten.

No. 63. B. 2613. 8-12-1922. Kip.
Voorbericht: plotseling gestorven,
ti
nbsp;het sectieverslag: bleeke, anaemische kam. Paraly-

pSeh, groot en gedilateerd hart. Oedemateuze longen en nieren.
• ^tte, geel-bléeke lever, van waaruit door een scheurtje het dief
^ndig is verbloed. Aan het ovarium een tumor.
Macroscopisch onderzoek: aan het ovarium hangt een aardappel-

-ocr page 122-

groote, onregelmatige, knobbelige tumor; welke geelwit van kl^ur
is. De consistentie is vrij harcl De vaten van de tumor zijn sterk
gestuwd. Op doorsnede is.de tumor vrij regelmatig, witgrauvv van
kleur en grof gekwabd. Macroscopisch zeer weinig interstitium.

Microscopisch onderzoek: het microscopische beeld van deze
tumor komt in vele opzichten met dat van no. 62 (B 3001) over-:
een. Hier ook een vrij actief stroma, dat zeer oedemateus is en
fijne fibrillen uitzendt, welke groepen dicht naast elkaar gelegen
epitheelcellen omsluiten, die een zeer varieerend kernbeeld ver-
toonen. Hoewel geen neiging waargenomen wordt om lumina te
vormen, ziet men vaak een eiwitachtig coagulaat schijnbaar tus-
schen de cellen liggen.

Diagnose: carcinoma simplex van het ovarium.

No. 64. A. 3293. 4-10-1923. Kip.

Clinische diagnose: abdominale afwijking.

Uittreksel van het sectieverslag: slechte voedingstoestand
(mager, vet in regressie). Opgezet en fluctueerend abdomen. Dit
bevat een groote hoeveelheid groengeel, helder vocht, waarin
enkele losgelaten cysten drijven. Atrophische lever, gestuwde, oede-
mateuze longen.

Tumoren aan het ovarium, den eileider en het buikvlies.

Macroscopisch onderzoek: het ovarium is veranderd in een groot
conglomeraat van witte, harde tumortjes, onregelmatig van vorm
en hagelkorrel- tot erwtgroot. Hiertusschen hangen aan een lange
steel enkele cysteus ontaarde dooierfollikels met een groenbruine
inhoud. Dezelfde witte tumortjes, doch meer vlak uitgebreid, be-^
vinden zich in den wand van den niet in functie zijnden eileider, be-
nevens sterk uitgebreid en in grootte zeer varieerend, langs de
mesenteriumaanhechting van den darm, en aan den darmwand.
Ook bevat het mesenterium enkele circumscripte, knikkergroote
gezwellen. De darmwand zelve is ook onregelmatig verdikt; het
lijkt alsof dit door de spierlaag veroorzaakt wordt (vooral de blin-
de darmen zijn tot stijve buizen geworden, met een 4—5 m.M.
dikken wand). De miltkapsel is ook door tumorweefsel verdikt.

Microscopisch onderzoek: het gezwelweefsel bestaat ten deele
uit een myomateus stroma, dat strooksgewijze in het beeld voor-
komt, en dit in groote velden verdeelt. Hiervan gaan fijnere schot-
jes uit, welke kleinere veldjes omsluiten, die grootendeels geheel
opgevuld zijn met protoplasma-arme cellen met mooie, heldere,
gespikkelde, ronde kern. Hier en daar, vooral in de periferie van
het gezwelweefsel, neemt dit epitheel een meer tubulair karakter
aan, waarbij dit zeer kernrijk wordt, en zich veelal slingert en pa-
pillen vormt. Anderzijds treden ook reuzencelvormingen op, met
vele kernen.

In lymphbanen (in de subserosae en perivasculair), doch ook

-ocr page 123-

\'n bloedvaten, worden meermalen deze slingers van epitheel waar-
pnomen. De eileidervvand is plaatselijk geheel doorgroeid met
netzelfde tumorweefsel. In de blinde darmen echter beperkt zich
ae groei hoofdzakelijk tot de subserosae, van waaruit de spier-
|agen en het vetweefsel geïnfiltreerd worden. Ook hier vormt\'het
stroma myomateus weefsel. Hetzelfde weefsel zien we in het
mesenterium (sterke strooken stroma, veel reuzencellen) en in de
^apsel van de milt, en haardsgevvijze in het pancreas. De moeilijk-
quot;eic van de diagnose is hier de plaats van uitgang; op grond van
quot;e localisatie der gezwellen, en de papilliforme groeineiging zal
ais zoodanig wel het ovarium beschouwd moeten worden.

Diagnose: carcinoma ovarii met verschillende metas-
tasen op de sereuze vliezen.

No. 65. A. 3305. 14-5-1923. Kip.
Clinische diagnose: hydrops ascites.
(Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:
gestuwde, oedemateuze longen. Gestuwde nieren. Iets plat ge-
jirukte lever. Het abdomen is sterk opgezet en fluctueerend, en
mjkt na het openen niet minder dan 900 cc. groene, heldere vloei-
stof te bevatten, waarin enkele losgelaten en gecomprimeerde
dooiers drijven. Het ovarium is veranderd in een platte, ronde,
^\'erk knobbelige gezwelniassa, bestaande uit vrij hard, wit, iets
Vezelig weefsel. Op doorsnede liggen de knobbeltjes perifeer, ter-
wijl het centrum door het interstitium in velden verdeeld is. Het-
zelfde weefsel is als kleine, harde tumortjes van verschillende
grootte, verspreid langs en op alle sereuze vliezen van het abdo-
men aanwezig en wel zoodanig, dat de darmen met het scheil tot
en stijf convoluut vergroeid zijn. Voornameli k blijkt de duode-
niiinwand diffuus verdikt te zijn tot 3 a 4 m.M. Van het pancreas
■s niet veel over; dit orgaan is schijnbaar in de tumormassa\'s op-
genomen. Ook de eileider en de mesosalpinx zijn met die tu-
\'^rtjes bedekt. Het buikvlies is hier en daar plaatselijk verdikt
tr^i^ m.M.). Op doorsnede blijken de grootere gezwelletjes cen-
j,^^^\'^Jiecrotisch te zijn. De darmen zijn muco-purulent ont-

^^roscopisch onderzoek: histologisch bestaat dit tumorweefsel
uit zeer mooie klieralveolen, gevormd door een
eennbsp;\'■\'quot;bisch epitheel. Dit laatste wordt gevormd door

do lquot;nbsp;eosine duidelijk gekleurd protoplasma, en een

gekleurde, ronde, gespikkelde kern. In het lumen bevindt
Up veelal een rose gekleurd, eiwitachtig coagulaat, zoodat het
ee d hier en daar op dat van de schildklier gelijkt. Om de klieral-
^ oien ligt een duidelijke, eigen membraan, die soms nogal door
^quot;quot;JKdom opvalt. Voorts is het turnorweefsel zeer wisselend
orzet met strooken bindweefsel, dat vaak gemengd is met gladde

-ocr page 124-

spiercellen. Soms worden de klierlumina volgewoekerd, zoodat een
meer maligne beeld ontstaat, wat ook nog gedemonstreerd wordt
door den soms zeer grooten kernrijkdom. De tumorvorming in den
darm heeft wederom subsereus plaats, terwijl ook hier het maligne
karakter van het gezwelweefsel, behalve uit de metastasen, blijkt
uit den groei in lymphbanen, en uit den sterken infiltratieven groei
in spier- en vetweefsel. Hier en daar is het stroma zeer actief.

Ook het pancreas is zeer sterk aangetast, zoodat de vraag zich
voordoet, of misschien de tumorvorming hiervan is uitgegaan,
vooral omdat bij het volwoekeren der klierlumina een beeld ont-
staat, dat iets op pancreasweefsel gelijkt, In vergevorderde stadia
als deze, is een definitieve beslissing vaak zeer moeilijk.

Diagnose: adenoma carcinomatodes van de buik-
holte (pancreas, ovarium?).

No. 66. A. 3317. 19-5-1923. Kip.

Clinische diagnose: tuberculosis?

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

acute, fibrineuze peritonitis met veel chocolade-kleurig exsudaat
in de buikholte. De darmen zijn wederom tot een star convoluut
van buizen met dikke wanden geworden (vooral het duodenum
— 4 a 5 m.M. wanddikte — en het laatste gedeelte van den darm).
Ook komen in het mesenterium vele hagelkorrelgroote, witglanzen-
de, harde tumortjes voor, die wederom convergeeren, en tevens
voorkomen langs de mesenteriumaanhechting aan de darmen. Het
ovarium is ongeveer zoo groot als dat van no. 65 (A 3305); al-
leen de kleine tumortjes zijn hier meer zelfstandig gebleven en
niet onderling vergroeid.

Microscopisch onderzoek: het ovariumgezwelweefsel bestaat uit
een maaswerk van vrij rustige strooken bindweefsel, vaak ver-
mengd met glad spierweefsel, waartusschen zeer vervallen tumor-
cellen optreden, welke geen duidelijk aspect hebben, en soms een
klierachtigen vorm aannemen. Dit beeld van carcinoma simplex
wordt echter bij de darm- en eileidertumortjes meer scirrheus, om-
dat hier het beeld voornamelijk bestaat uit een zeer woekerend
stroma, waartusschen enkele spleten voorkomen, waarin dan enkele
groepjes van tumorcellen liggen, die soms ook een lumen om-
grenzen.

Diagnose: carcinoma ovarii (?) met metastasen op de
viscerale serosae.

No. 67. A. 3332. 28-5-1923. Kip.

Clinische diagnose: hydrops ascites.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

zeer sterk opgezet abdomen, dat ± 750 cc. groene, troebele
vloeistof bevat. Platte, atrophische lever.

-ocr page 125-

Aan het ovarium hangt een kippeneigroote tumor, welke don-
kerbruin van kleur is, en omgeven door een sereuze kapsel. Op
doorsnede is deze cysteus. De hagelkorrel- tot erwtgroote cysten
bevatten een gestolde massa. Het ovarium zelf is klein en niet in
functie. Het bevat nog enkele hydropisch ontaarde dooierfollikels
en een klein boongroot tumortje. Aan de sereuze vliezen van de
Peritoneaalholte bevinden zich weer de meermalen beschreven
narde, platronde, erwtgroote, withyaline en glanzende tumortjes,
die op doorsnede iets vezelig van structuur zijn. Deze gezwelletjes
bevinden zich ook op het peritoneum parietale en de mesosalpinx.
Ook de duodenumwand en de wand van de blinde darmen en het
rectum zijn weer onregelmatig, diffuus verdikt (3 ä 4 m.M.), even-
als het mesenterium. Een hazelnootgroote tumor wordt daarin aan-
getroffen.

Microscopisch onderzoek: het grondtype van het gezwelweefsel
Wordt gevormd door klierlumina, die begrensd worden door een één-
\'3gig, cubisch epitheel, dat uit mooie, duidelijk gefingeerde cellen
met een ronde, blazige kern (met nucleolus) bestaat. Deze lumina
quot;ggen gebed in weinig, soms zeer rustig en soms meer actief,
oedemateus stroma. Het epitheel is ook meest niet rustig, doch ver-
toont sterke groeineiging, zoodat dan de eénlagigheid verdwijnt,
en ook wel papillen gevormd worden.

De gezwellen aan den darm, welke subsereus zijn gelegen, en
hoewel meest onregelmatig, rond van vorm, zich diffuus langs de
spierlagen uitstrekken, infiltreeren deze spieren tot soms aan de
quot;lucosa toe. Vaak zijn de lumina cys^eus verwijd; meest bevatten
Ze een vervallen, eiwitachtig neerslag. De groote tumor van het
quot;Ovarium is grootendeels vervallen (doorbloed; stuwing?)

Diagnose: adenoma carcinomatodes van het ovarium
niet serosa-metastasen.

No. 68. A. 3360. 12-6-1923. Kip.

Clinische diagnose: tumor in abdomen,

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

magere kip, bleeke borstspier. Bij het openen van de lichaams-
nolte ontwijkt een kleine hoeveelheid helder transsudaat, waarin
^^rdere kleine en groote dooiercysten drijven. Aan het met kleine,
j^\'tgrauwe, harde tumortjes bedekte mesenterium, dat sterk inge-
quot;rt, als het ware geschrompeld schijnt, hangt een verhard, sterk
gekronkeld darmconvoluut.

Deze darmen zijn wit van kleur, de wand verdikt ;n het lumen
ernauwd. In de lever bevinden zich enkele ronde, glanzend witte,
lennepzaadgroote metastasen. Zelfs de milt is ten deele door dit
v^fsel vervangen. Het ovarium is groot en bestaat voornamelijk
quot;t pie, iets doorschijnende, erwt- tot druifgroote cysten, waartus-
enen zich ook enkele harde gezwelletjes bevinden.

-ocr page 126-

Microscopisch onderzoek: het histologische beeld van deze tumor
komt in hoofdzaak overeen met dat van het vorige geval. Opgemerkt
zou kunnen worden, dat de cellen grooter zijn, en vaak meer dc
neiging vertoonen de klierlumina op te vullen. Bovenal heeft in het
ovarium de tumor een zeer onregelmatig aspect; ternauwernood
worden nog lumina gevormd. Op andere plaatsen ontstaan kleine
en groote cysten met papillenvormende bekleeding. In het rectum
wordt op een bepaalde plaats zelfs de muscuiaris mucosae door-
broken en het darmepitheel vervangen door tumorepitheel. Ook de
mucosa van den eileider is op deze wijze tumorachtig veranderd.
In de darmsubserosa neemt de tumor echter een zeer maligne beeld
aan (donkergekleurde strengen van platte epitheelcellen). Ook
wordt hier meer hard, vast stroma (ten deele myomateus) gevormd..
Dit laatste aspect vinden we ook in het ovarium (scirrheus carci-
noom).

Wat de diagnose aangaat, het is zeer moeilijk te beslissen, wat
hier primair is, de tumor in het ovarium, of die in den eileider. Hoe-
wel de peristaltiek van het ovarium af is, gelijken de tumorklier-
lumina veel op de klierbuisjes van den eileider, terwijl bovendien
deze tumortjes daar ook aan den mucosakant zijn gelegen. Waar-
schijnlijk is dus de laatste zitplaats primair. Evenwel klopt dit niet
met de histologische overeenkomst met No. 67, waar de eileider
niet aangetast is.

Diagnose: adenoma carcinomatodes van den eileider
(ovarium?) met metastasen.

No. 69. A. 3312. 17-5-1923. Kip.
Clinische diagnose: zeer magere kip. Oorzaak?
Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:
zeer sterk vermagerde, erg stinkende kip (eiwitrotting). Kleine,
atrophischc lever. Gestuwde nieren.

Bij het openen van de buikholte vallen de starre, wijde darmen
op, welke witgrauw van kleur zijn en tot een convoluut samen-
gegroeid, voornamelijk door samentrekking van het ook door
tumorweefsel verdikte mesenterium. Bij het openknippen schijnt
deze stijfheid te berusten op een verdikking der muscuiaris (dit is
in vele gevallen microscopisch onjuist gebleken, doch bleek dan te
zijn veroorzaakt door sterken, diffusen, subsereuzen groei), welke
caudaal toeneemt, zoodat daar het lumen zeer vernauwd is. Het
aanwezige voedsel is slecht verteerd; voorts is de mucosa cathar-
raal ontstoken.

In de abdominaalholte bevindt zich weer een kleine hoeveelheid
transsudaat. De eileiderwand voelt ook verdikt aan, bezit echter
weinig circumscripte tumortjes, welke meer gelocaliseerd zijn in de
mesosalpinx en daar, zooals meer waargenomen wordt, op één lijn

-ocr page 127-

zijn, gelegen, én convergeeren naar het ophangpunt, waar een hazel-
nootgroote. tumor zich bevindt. Deze is hard en vast van consisten-\'
tie, wit van kleur en op doorsnede glanzend en vezelachtig. Het
ovarium is duivenei-groot en ook veranderd in hetzelfde witte, harde
Weefsel, dat uitwendig als meerdere kleine, hagelkorrelgroote tu-
mortjes zich vertoont. Aan een steel hangt een iets slappere, knol-
lige tumor ter grootte van een kleine walnoot, welke een grauw-
rose, sponsachtige doorsnee heeft.

Microscopisch onderzoek: het tumorbeeld wordt voornamelijk be-
heerscht door het stroma, dat bestaat uit een zeer lichtgekleurd,
fibroblasterlrijk weefsel, dat zich waaierachtig slingert, en hier en
daar zich met myomateus weefsel mengt. In dit stroma liggen
groepjes van enkele, platgedrukte cellen met weinig, atropisch
protoplasma en een blazige kern.

Soms is het protoplasma ingenomen door een groote vacuool,
heel zelden vormen enkele cellen een klein lumen. Ditzelfde weef-
sel vindt men in alle tumortjes en diffuus gezwelweefsel, behalve
in de walnootgroote tumor van het ovarium. Deze heeft zeer wei-
nig, rustig stroma, dat eigenlijk voornamelijk bestaat uit capil-
lairen, die netvormig verbonden zijn. Hiertusschen liggen mas-
sa\'s groote, protoplasma-rijke cellen, voorzien van in groote zeer
varieerende, heldere, blazige, vaak in mitose verkeerende kernen.
Een lumen wordt niet waargenomen. Alleen aan de periferie van
de tumor blijken lumina op te treden, terwijl dan de cellen kleiner
Worden, evenals de kernen kleiner en donkerder van kleur. Ook
treden hier in sommige cellen vacuolen op, terwijl op andere plaat-
sen reuzencellen ontstaan, groote plakkaten protoplasma, voorzien
van vele kernen. Merkwaardig is dit gerijpte, histologische beeld
Vergeleken met het zooeven beschreven ongedifferentieerde van
het andere gezwelweefsel, dat meer overeenkomst vertoont met
dat van geval no. 75 (A 3325) en misschien zelfs met geval no. 74
(A 2826). Het tumorweefsel vertoont verder weer alle kenmerken
van maligniteit, zoodat de
diagnose luidt:

c a r c i n O m a o v a r i i met metastasen op diverse serosae.

No. 70. A. 3386. 25-6-1923. Kip.
Clinische diagnose: hydrops ascites.
Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:
vrij magere kip met transsudaat in de abdominaalholte. Druk-
atrophie van de nieren. Diffuse tumorvorming van het mesenterium
(verdikt en verkort), en van de serosazijde van den darmwand,
\'mplantatie-tumoren op het parietale peritoneum. Het ovarium is
klein, niet in functie, grootendeels vervangen door wit, hard, knob-
belig tumorweefsel. Ook in den eileider komen tumortjes voor.
Microscopisch onderzoek: hoewel het cadaver vrij rot is, kan men

-ocr page 128-

duidelijk het khertype van de tumor onderkennen. Evenwel wor-
den geen duidelijke lumina gevormd (het beeld is meer als dat van
het pancreas of de lever). De rotheid laat geen detailleering der
cellen toe. In het ovarium treedt het stroma meer op den voor-
grond (vrij veel kleine, spoelvormige kernen). De tumortjes van
den eileider bevinden zich zoowel aan de serosa-, als aan de mu-
cosazijde. De laatste hebben een iets afwijkend beeld, namelijk
meer als geval no. 68, dus met duidelijke klierlumina, waarin een
eiwitcoagulum. Overigens vertoonen de andere metastasen het
eerste aspect.

Diagnose: carcinoma van het ovarium (eileider?) met
metastasen.

Het histologische beeld beschouwende, kunnen we dus deze tu-
moren verdeelen in twee soorten, namelijk die, waarvan de samen-
stellende elementen de eigenschap bezitten duidelijke klierlumina
te vormen, omgeven door een éénlagig, cubisch, donker getint,
en vaak papillenvormend epitheel, en daarnaast die, waarvan de
cellen als regel grooter, meer polymorph zijn en geen duidelijke
klierlumina vormen, alhoewel een ruimte soms tusschen de cellen
optreedt. Scherp schijnt deze grens, die eerst doet denken aan een
verschillende afkomst der tumorcellen (eenerzijds misschien van
den eileider, en het ovarium, anderzijds misschien van het pan-
creas) niet te trekken te zijn, wat uit geval No. 70 blijkt, waarin de
tumor van het ovarium meer het solide, strengvormige karakter
bezit, en die van den eileider een duidelijk alveolair type. Zij het,
dat de ééne, of de andere primair is, in ieder geval vertoont dan
de metastase een ander beeld dan de moedertumor. Een duidelijk
onderscheid in afkomst der ovariaaltumoren, zooals
Péchenard en
Seifried aangeven, is, afgezien van het feit, dat vaak reeds moeilijk
tot het besluit kan worden gekomen, dat het ovarium het primair
aangetaste orgaan is, zeer lastig te maken. Men tracht namelijk te
onderscheiden ovariaaltumoren, afkomstig van het follikelepitheel
en die van het bekleedend (dus kiem-) epitheel. Daarnaast wordt
nog aan een ontstaan uit Pfiügersche strengen gedacht.

Wel wijs ik nog even op de, ook bij den mensch bekende en
hier eveneens waargenomen neiging van het klierepitheel, om in
sommige gevallen papillen te vormen.

Joest en Ernesti beschreven 7 gevallen van, volgens hen, primair
ovariaalcarcinoom. Daarvan behooren 6 tot onze tweede groep
(solide strengen en vaak nesten van middelmatig tot groote
epitheelcellen, gebed in min of meer ontwikkeld stroma), terwijl
1 geval (hun No. 42) tot de eerste groep (duidelijk klierlumina
vormende gezwellen) gerekend zou kunnen worden. Omtrent pa-
pillairen groei wordt niets vermeld.

-ocr page 129-

V. MISVORMINGEN, MENGGEZWELLEN,
TERATOMEN.

Hoewel verschillende der hieronder medegedeelde nieuwvormin-
gen strikt genomen niet tot de „blastomenquot; gerekend kunnen wor-
den, worden ze gewoonlijk wel bij de gezwellen beschreven en
vermeld. Ook hier wordt deze gewoonte gevolgd. Eerst volgen
enkele cysten-vormingen, daarna enkele hamartomen en tera-
tomen.

1. Misvormingen.

No. 71. B. 2085. 14-11-12. Kip.

Voorbericht: ?

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

chronisch vermagerd dier. Bleeke borstspieren. Meerdere beende-
ren van het dier zijn op opvallende wijze verdikt.

In de linker nier bevindt zich, in het achterste gedeelte, een con-
glomeraat van in grootte wisselende, geelgroen doorschijnende
cysten, te zamen ongeveer ter grootte van een pepernoot.

Microscopisch onderzoek: vrijwel regelloos liggen de cysten,
welke meestal door een zeer plat laagje epitheel worden bekleed,
in de nier. Hier en daar is het bekleedend epitheel verdwenen en
vervangen door bindweefsel, op andere plaatsen is het integendeel
meer woekerend te noemen. In de cysteuze ruimten ligt een drade-
rig, rose gekleurd neerslag, waaraan enkele cellenresten toege-
voegd zijn.

Diagnose: cystennier.

Deze cysten komen als toevallige bevinding nogal eens voor.

No. 72. A. 3447. 18-8-1923. Kip.

Clinische diagnose: prolapsus cloacae (ontsteking van de cloaca).

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

matig goede voedingstoestand; gestuwde, openstaande cloaca.
Aan den dorsalen wand van het bekken is door middel van los bind-
weefsel een ruim eigroote, fluctueerende cyste bevestigd. Deze
ligt vrij van den eveneens aanwezigen rechter eileider. De cyste
bevat een waterheldere, muceuze vloeistof, waarin witgele detritus-
korreltjes drijven. In den wand van deze cyste bevinden zich twee
kleinere, ongeveer boongroote gezwelletjes. Op doorsnede komt
uit het eene tumortje, naast een necrotische massa, een plokje
kleine veertjes voor den dag, uit het andere een hoopje harde,
witte vormsels, waarschijnlijk uit hoorn bestaande.

Microscopisch onderzoek: hierbij wordt gevonden, dat de wand
der cyste gevormd wordt door een zeer sterke laag onregelmatig,
glad spierweefsel, waarvan centraalwaarts een min of meer dikke
epidermislaag is gelegen, welke bedekt is met groote massa\'s hoorn.

-ocr page 130-

De diagnose is dus: dermoidcyste van de buikholte. Zoo-
als uit het hteratuuroverzicht blijkt, zijn dergelijke cysten ook terug
te brengen tot ontwikkelingsstoornissen, waarbij epidermiskiemen
in de buikholte terecht zijn gekomen.

No. 73. B. 2327. 5-6-1922. Kip.

De volgende cysten, zullen kort beschreven worden, daar vroeger
reeds een uitvoeriger mededeeling hierover is verschenen
(Reitsma),
Deze cysten, meest toevalsbevindingen, zijn van erwt- tot kippenei-
groot, dunwandig en altijd rechts van de cloaca en het oviduct,
achter in de lichaamsholte gelegen. Soms zijn meer dan één cyste
aanwezig, welke dan met elkander samenhangen. De cysten zijn
soms door een kort ligament, soms direct, bevestigd aan den dor-
salen lichaamswand, tusschen de nieren en vlak naast den ophang-
band van den eileider. Ze zijn gevuld met een waterheldere, reuk-
looze, eiwitrijke, iets visceuze vloeistof.

Histologisch blijkt de wand der cysten te bestaan uit een sereuze
buitenbekleeding, daarop centraalwaarts een meest in een longitu-
dinale en circulaire laag gerangschikte muscularis en een epithe-
liale binnenbekleeding. Deze laatste bestaat bij de meeste cysten
slechts uit één laag platte epitheliën, doch zoo nu en dan is de
bouw gecompliceerder. Onder een cubisch tot cilindrisch, éénlagig
dekepitheel zijn geslingerde klieralveolen gelegen, zoodat het beeld
overeenkomt met dat van de normale eileidermucosa, hoewel zeer
vervaagd door de degeneratie en desquamatie der cellen. Al deze
gegevens tegader leiden tot de conclusie, dat deze vormsels cys-
teus uitgezette resten voorstellen van den normaal physiologisch
geatrophieerden re c h t e r eileider. In de reeds aangegeven publi-
catie wordt hier uitvoeriger over gehandeld.

2. Hamartomen.

No. 74. A. 2826. 1-6-22. Kip.

Clinische diagnose: hydrops ascites.

Uittreksel van het sectieverslag: vrij mager cadaver. Lichaams-
holte is sterk opgevuld met een groote hoeveelheid troebel, water-
achtig vocht, waarin vele fibrinevlokjes en -stukjes drijven. De
linker leverkwab is klein. De longen zijn oedemateus. Een bacterio-
logisch onderzoek van de lever verloopt negatief. Op de pleura
costalis en het viscerale en parietale blad van het peritoneum be-
vinden zich vele witte gezwelletjes.

Macroscopisch onderzoek: de gezwelletjes zijn hard, wit, en
ongeveer ter grootte van een speldeknop tot een erwt. Ze staan
vaak zeer dicht naast elkaar, en hier en daar gaan deze gezwelletjes
samenvloeien tot een soort pantser, dat den darm als het ware om-
geeft, en deze hard en stug maakt. Zoo is ook het darmscheil tot

-ocr page 131-

een c.M. dikke, stijve massa geworden. De doorsnede is homo-
■geen van structuur.

Microscopisch onderzoek: bij de studie van de diverse prepara-
ten valt op, dat we in hoofdzaak te maken hebben met twee weef-
selsoorten, die hetzij afzonderlijk, hetzij gemengd, voornamelijk in
de subserosae zich tot gezwelletjes ontwikkelen. Het eene weefsel
is door zijn duidelijk, door eosine rood gekleurde, slanke fibrillen
met staafjesvormige kernen, die zich groepsgewijze, doch regelloos
slingeren en draaien, gemakkelijk als myomateus te herkennen. Op
zeer verschillende plaatsen is ^lit gezwelweefsel vrij zuiver aan-
wezig.

Het andere weefsel bestaat uit een zeer actief woekerend bind-
weefsel met zeer polymorphe, tot spoelvormige cellen, waarvan de
blazige kernen alle vormen kunnen aannemen, en welk weefsel vaak
een eigenaardig, hyaline aspect aanneemt, alsof de tusschensub-
stantie ineens dik en éénkleurig (grijzig-rose) wordt, en het geheel
celarmer. Echter is dit weefsel niet de hoofdzaak, doch dient het
m. i. als voermiddel, stroma, voor hier en daar als het ware tus-
schengestrooide celgroepjes, die er als epitheel- of epitheloide cellen
uitzien. Ze liggen in den regel vlak tegen of over elkaar, en hebben
soms een duidelijke lap protoplasma, een rondovale, scherp lgt;e-
grensde, blazige, lichtgekleurde kern, met weinig chromatinekorrels.
Het is vaak zeer moeilijk deze groepjes in het stroma aan te too-
nen, vooral als, zooals in de tumortjes op het parietale peritoneum,
de omvang zeer gering is. Nog moeilijker wordt het, wanneer dit
weefsel zich gaat vermengen met het hierboven als leiomyomateus
weefsel beschrevene, en geheel komt te liggen tusschen de fibrillen.
In den regel is ook de ontwikkeling dezer gezwelletjes en der meng-
gezwelletjes beperkt tot de subserosa. Echter kan in een enkel pre-
paraat een doorbraak naar de darnunucosa worden waargenomen.
Opgemerkt wordt nog, dat de endotheelcellen der vaatjes vaak een
actief voorkomen hebben, en dat de serosae ontstekingsverschijn-
selen vertoonen (hyperaemie, ontstekingscellen als lymphocyten,
eosinophile leucocyten). Ook zijn de enorme, subsereuze lymph-
vaten erg wijd en is plaatselijk het endotheel cubisch. Het is nu de
vraag, de herkomst der epitheelachtige cellen te ontdekken. Daarbij
helpt de lgt;evinding, dat hier en daar die cellen meer organoide
vormsels doen ontstaan. Zoo wordt in een groot lymphvat in de
submucosa een yrij groot gezwelletje gevonden, dat grootendeels
uit tubuli is opgebouwd, welke een min of meer duidelijk lumen
hebben (naar de periferie het duidelijkst) en welke bekleed zijn met
dezelfde soort cellen. Het stroma dezer buisachtige vormingen be-
staat ook uit een vrij actief bindweefsel. Opgemerkt wordt, dat over-
gangen zijn waar te nemen tusschen vrij platte cellen en cubische,
en bovendien een neiging der cellen om nissen te vormen en solide
knoppen te doen groeien in het lumen. In dit lumen liggen alge-

-ocr page 132-

stooten cellen, doch overigens niets. Dit alles wordt ook nog, hoe-
wel minder duidelijk, op een andere plaats waargenomen. Het be-
schrevene doet wel iets denken aan een lymphangio-endothelioma.
Het is echter zeer moeilijk te bewijzen, dat de solide celgroepjes,
die voor het uiterlijk ,met de cellen in het binnenste van dit lym-
phangioompje (?) overeenkomen, ook endotheelcellen van afkomst
zijn (bijv. van de subsereuze lymphruimten), hoewel sommige
eigenschappen van het gezwel (hyaliniseering van het zeer actieve
stroma, hyaline ontaarding van bloedvaatjes), hiervoor wel pleiten.

Ik durf echter deze gezwellen niet als zoodanig te betitelen en.
stel de volgende
diagnose:

multiple 1 e i O m y O m a gemengd met e p i t h e-(e n d o-
t h e-)l i O m a (hamartomen).

Deze tumor toont punten van overeenkomst met die door joest
en Ernesti als geval 41 beschreven. De macroscopische en micros-
copische beschrijvingen komen vrij aardig overeen. Voor zoover
vergelijking mogelijk is, hebben ƒ. en
E. de bevinding echter anders
beschouwd. Zij hebben geen spierweefsel gevonden, en beschou-
wen het actief woekerend bindweefsel, dat ik als stroma betitel, als
hoofdzaak, waarin „zwischen den einzelnen Zügen kleine solide
Nester von polygonalen Zellen......, die einen ziemlich grossen run-
den, chromatinarmen Kern mit Nukleolus erkennen lassen (Epithel-
zellen)quot; liggen. /. en
E. noemen het, m.i. onjuist, een sarcoma
carcinomatodes, en veronderstellen, dat waarschijnlijk metastase-
vorming en „weitgehender Disseminationquot; in de buikholte van een
onbekende, primaire tumor heeft plaats gevonden. Deze onbekende,^
primaire tumor speelt bij de diagnose van ƒ. en
E. een te groote
rol, zooals we reeds eerder zagen. Ook heeft mijn tumor groote
overeenkomst met No. 15 van
PentimaUi, ofschoon ook däär niet
gesproken wordt van leiomyomen.

Bij den mensch kent men de, met bovenstaande gezwelletjes te
vergelijken, zoogenaamde carcinoide tumoren van den dunnen darm
(Oberndorfer e. a.). Dit zijn kleine, vaak multiple, meest goed-
aardige knobbeltjes van den darmwand (meest in de submucosa
gelegen), die uit solide nesten en strengen van kleine, indifferente,
ronde cellen bestaan, en af en toe ook klierachtige formaties aan-
nemen. Soms is glad spierweefsel in de structuur betrokken (ade-
nomyomen). Deze vormsels, die op plaatselijke misvormingen be-
rusten, worden door sommigen tót pancreasweefsel gerekend, wat
echter door anderen weer bestreden wordt. In ieder geval gaan dezé
tumoren vaak in een zeer malignen, metaseerenden vorm over
(Borst).

Met de voorgaande tumorvorming komt grootendeels overeen:
No. 75. A. 3325. 23-5-1923. Kip.

-ocr page 133-

Clinische diagnose: peritonitis exsudativa.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

bij het openen van de buikholte treedt een heldergeel, iets slijmig
transsudaat te voorschijn. De darmen zijn geworden tot starre,
stijve, witte buizen met verdikten wand. Deze verdikking blijkt op
doorsnede op de eene plaats erger te zijn dan op een andere, zoo-
dat soms het lumen zeer nauw is geworden. Schijnbaar lijkt het,
macroscopisch, of de tunica muscuiaris zoo verdikt is. Ook het
mesenterium is sterk verdikt, en samengekrompen, zoodat de dar-
men één stijf convoluut vormen. Op doorsnede is dit tumorachtige
mesenterium glad, hyaline en vezelig. Het doet direct denken aan
spierweefsel. Tumortjes van denzelfden aard vindt men ook aan
het ovarium, tusschen enkele resteerende dooierblaasjes in. Deze
gezwelletjes zijn wit, hard, onregelmatig, bolvormig en zoo groot
als een kleine erwt. Ook .komen ze voor in het scheil van den ei-
leider.

Microscopisch onderzoek: de bevindingen van het microscopisch
onderzoek stemmen in hoofdzaak, wat den toestand der darmen
en van het scheil Ijetreft, met No. 74 overeen, alleen met dit ver-
schil, dat alles nog veel duidelijker is. Ook hier bestaan de nieuw-
vormingen uit twee gemengde weefsels, namelijk glad spierweef-
sel, en epitheelcellen, met duidelijke, iets gespikkelde kern, en
flink gekleurd protoplasma. Deze cellen zijn lang niet altijd
gescheiden, en geven dan den indruk van een reuzencel. Deze
celophoopingen zijn weer gebed in een bleek, zeer celrijk, doch
ook van flinke fibrillen voorzien stroma. Hier en daar gelukt het
meer adenoide vormsels te ontdekken. Het ovarium, dat bij geval
No. 74 macroscopisch geen afwijkingen vertoonde, en dus niet
microscopisch onderzocht is, geeft hier wel degelijk veranderingen
te zien. Men moet de beelden in een kippenovarium altijd zeer voor-
zichtig beoordeelen, daar reeds normaliter een ovarium in wer-
king, zeer actieve celbeelden vertoont, terwijl deze afwisselen met
tijden en dus beelden van regressie.

Duidelijk ziet men echter in het stroma van het ovarium hetzelfde
bleeke stroma optreden, dat steeds neiging heeft ronde veldjes
te vormen. In dit weefsel treedt weer spoedig spierweefsel op,
terwijl ook in de grootere gezwelletjes de dan iets lichter gekleurde,
neiging tot bekleeden bezittende epitheelcellen duidelijk zijn terug
te vinden.

Diagnose: multiple h a m a r t o m e n.

We hebben dus met eenzelfde proces te maken als in het vorige
geval, doch hier is ook het ovarium aangedaan. Daarmede is een
gewichtige overgang (?) aanwezig tot sommige ovariaalkankers,
welke een beeld vertoonen, dat niet veel van het hiervoor beschre-
vene afwijkt.

-ocr page 134-

Misschien bestaat er een verband tusschen deze hamartomen, en
de, door mij als tweede groep aangeduide, ovariaal- (abdomi-
naal-) kankers.

Direct volgt dan hieruit, dat, indien locaal uit één van deze en
naast de andere hamartomen zich een meer duidelijke, circum-
scripte tumor ontwikkelt, deze al spoedig, omdat men zeer licht de
overige hamartomen voor metastasen zal houden, als kwaadaardig
en dus als kanker zal worden beschouwd. Het zal daarom
zeer
moeilijk, zoo niet onmogelijk blijken, steeds tot een juiste beslis-
sing te komen.

3. Teratomen.

Tot een geheel andere groep behooren de volgende twee geval-
len, en wel tot die der t e r a t oi d e gezwellen.

No. 76. Duif. Gebruikt bij entproeven bij een onderzoek op
pathogeniteit van paratyphusbacillen, gekweekt uit duif B. 2517
18-9-22. Bij de sectie wordt een tumortje gevonden.

Macroscopisch onderzoek: aan den rechter buikwand, vlak bij de
laatste rib, en ongeveer op de halve hoogte van deze, is, door mid-
de van een bindweefselstrengetje, een boongroot tumortje verbon-
den. Dit tumortje is omgeven door serosa en heeft een eigenaardi-
gen parelmoerglans. Op doorsnede blijkt het grootste deel van het
gezwelletje uit droge detritusmassa te bestaan, die eerst op Choles-
terine wordt onderzocht (vanwege den glans). Dit onderzoek ver-
loopt negatief. De rest van de doorsnede is een grauwwit weefsel,
waarin geen structuur herkend kan worden.

Microscopisch onderzoek: de hoofdmassa van wat nog als levend
weefsel is overgebleven, bestaat uit een vrij celarm, lichtgekleurd,
fibrillair stroma, terwijl het geheel omgeven wordt door een even-
eens fibrillaire kapsel. In dit stroma zijn echter merkwaardige vorm-
sels te vinden. Op een bepaalde plaats ziet men namelijk onvol-
komen gevormde, dwarsgestreepte spierfibrillen (de dwarse stre-
ping zelf is echter niet aanwezig). Op andere plaatsen komt een
meer sarcoomachtig weefsel voor, waarin vele vaatjes en capillairen
gevormd worden. Voorts worden meerdere kraakbeenveldjes waar-
genomen, die soms bezig zijn te verbeenen en een eigenaardige,
organoide bouw hebben, alsof de aanleg van een been met epiphy-
sen geïmiteerd wordt. Op weer andere plaatsen blijkt binnen de
kapsel een meerlagig plavei-epithelium aanwezig te zijn, dat in ver-
hoorning overgaat, waarbij groote hoeveelheden hoorn worden ge-
produceerd. Deze massa\'s zullen den glans aan dé tumor heb^n
gegeven. Resumeerende komen dus in de tiimor voor:

1.nbsp;ectodermale vormsels: huid;

2.nbsp;mesodermale vormsels: vaatweefsel, bindweefsel, kraakbeen- en

beenweefsel, en spierweefsel.

-ocr page 135-

Van het entoderm zijn geen vormingen aanwezig. We hebben
hier dus te doen met een zoogenaamd menggezwel, dat uit weefsels,quot;
afstammende van twee kiembladen is opgebouwd, een zoogenaamd
teratomadiphyllum.

No. 77. B. 4067. 15-7-25. Kuiken.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:
mager kuiken, beginnende rotting, opgezette buik. Aan den darm
hangt een aardappelgroote, iets knollige, weeke, gladde tumor,
welke gedeeltelijk ook met andere darmlissen vergroeid is. De tumor
vult de geheele buikholte. De sneevlakte is sarcoomachtig met veel
bloedingen (?). Geen necrose.

Microscopisch onderzoek: de hoofdmassa van het gezwelweefsel
bestaat uit onregelmatige, ronde veldjes, waarin centraal een cyste
js gelegen, soms cellige detritus, soms meer een draderig neerslag
bevattende. De wand dezer cysten wordt gevormd door een één-
lagig, doch meest meerlagig, of meerrijig cilinderepitheel, dat vaak
zeer actief is, naar binnen woekert, en dan plaveiachtige allu-
res krijgt. Hoewel duidelijk trilhaar niet aangetoond kan worden,
ligt centraal op de cilindercellen wel een zoompje, dat in die richting
wijst. Deze wandbekleeding is nu veelal omgeven door een licht-
gekleurde zone, welke uit vele, goed gekleurde cellen bestaat, welke
in syncitiaal verband liggen, en doen denken aan een soort myo-
epitheel.

Om deze zóne ligt vaak duidelijk een laagje glad spierweefsel,
soms zeer mooi een muscularis imiteerende.

Het geheel doet sterk denken aan bronchiaalslijmvlies met bij-
behoorende spierlaag. Hier en daar is in het centrum van een der-
gelijk veldje geen lumen meer aanwezig, doch is dit volgewoekerd
met plavei-epitheelachtige cellen, hetgeen voorts blijkt uit de op
verschillende plaatsen gevormde hoornparels. Hier hebben we dus
met ectodermale vormsels te doen. Om de illusie omtrent het hier-
boven beschrevene respiratoire (?) weefsel te voltooien, ziet men
luer en daar in het stroma embryonaal kraakbeen, dat niet in ver-
beening overgaat. Andere gedeelten van de tumor bestaan uit een
losmazig stroma, waarin men woekerende, blazige cellen strengen
en capillairtjes ziet vormen, welke laatste zich soms cysteus hebben
uitgezet, een vrij rustigen, platten endotheelwand bezi\'tten en opge-
vuld zijn met bloed. Ook worden hier en daar necrotische zones
Waargenomen. Resumeerende hebben we dus te maken met:

1.nbsp;vaatweefsel, kraakbeen, spierweefsel, dus mesodermale vorm-
sels;

2.nbsp;cysteus klierweefsel, waarschijnlijk van respiratoiren aard, dus
entodermaal weefsel;

3- verhoornend plavei-epitheel, dus ectodermaal weefsel (?).
Aldus schijnbaar met een teratoma triphyllum.

-ocr page 136-

Dit laatste behoeft, en zal misschien wel, niet juist zijn, want,
indien inderdaad het cilinderepitheel tot het respiratoire epitheel
zou behooren, dan stamt dit ontogenetisch af van de oesophagus,
welke bij de vogels hoornvormend plavei-epitheel bezit. Het voor-
komen dezer celgroepen mag dus niet verwonderen, omdat dit één
der uitingen van het gezwel zelve is. Ook indien de klierbuizen geen
bronchiaal-epitheel zouden imiteeren, doch darmklieren, dan is een
dergelijke afleiding dezer hoornvormende celeilandjes nog mogehjk

(heteroplasie, Schridde).nbsp;, . . t.nbsp;^

Hieruit volgt dat hoogstwaarschijnlijk ook het hoornvormende
weefsel van entodermalen aard is, en dat het aantal meewerkende
kiembladen tot twee terug gebracht moet worden.

Diagnose: teratomadiphyllum.

Dergelijke gezwellen zijn bij vogels en zoogdieren wel bekend,
hoewel ze niet vaak voorkomen. Meestal zijn ze gezeteld m de ge-
slachtsorganen, ook bij vogels, zooals uit de beschrijvingen van
Joest en Ernesti, Chrétien en Lombard, Sheather, Cohrs en Peche-
nard
blijkt. Buiten deze organen, zooals hierboven beschreven, en
door
Alézais en Cotte, komen ze veel zeldzamer voor. Omtrent de
genese zij slechts kort opgemerkt, dat men eenerzijds veronderstelt
dat ten gevolge van stoornissen in de ontwikkeling, op zekeren tijd
kiemen verplaatst worden, welke zich later gaan ontwikkelen, en
soms autonoom woekeren. Het hangt nu af van het tijdstip, waarop
deze kiemen uitgeschakeld worden, in hoeverre zij reeds gedifferen-
tieerd zijn, m. a. w. welke potenties ze nog over hebben. Dit bepaalt
dan de structuur van het zich later ontwikkelende teratoom.

Anderzijds neemt Cohrs aan, dat een afleiding van een of andere
„Keimabsprengungquot; onjuist is, doch dat deze gezwellen ontstaan
uit genitaalcellen, welke uit het normale verband van het organisme
zijn geraakt.

VI. BIJZONDERE GEZWELVORMEN.

1. Hypernephroom.

No. 78. A. 3025. 4-12-1922. Kip.

Clinische diagnose: sterfte onder de kippen. Tube^rculose?

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

in het abdomen bevindt zich een aardappelgroote, vrij ronde
tumor, met gladde oppervlakte, welke uitgaat van de rechter nier
en
hiermede vast is verbonden. De kleur van het gezwel is rood-
bruin tot grauwachtig wit, waartusschen vele, gele, droge plekken
ziin gelegen. Op doorsnede maakt de vrij stevige tumor een spon-
gieuzen indruk. Het schijnt, alsof gestolde massa\'s zich in ruimten
bevinden, waartusschen een grauwachtig-rood weefsel (op nier-

-ocr page 137-

weefsel gelijkend) aanwezig is. Soms is dit laatste weefsel duide-
lijk cysteus en dan groenachtig van kleur.

Microscopisch onderzoek: bij kleine vergrooting blijkt direct, dat
de tumor door nierweefsel, dat in de knel zit, ten deele omgeven
is, en bovendien door een dikke, fibrillaire kapsel. Bij oppervlakkige
lgt;eschouwing bestaat het weefsel uit groote velden eiwitachtige, door
eosine flink rood gekleurde, soms iets draderige, homogene stof,
voorts grootere en kleinere, door éénlagig epitheel omgeven, ruim-
ten, waarin zich dezelfde massa bevindt, en een min of meer los,
lichtgekleurd weefsel, dat de hoofdmassa van de rest van het ge-
zonde tumorweefsel uitmaakt, ofschoon de cj\'steuze ruimten veel
meer opvallen.

Bij de beschouwing van de lichter gekleurde weefselvelden blijkt,
dat dit als hoofdtype het volgende (leverachtige) beeld vertoont.
Tusschen balkjes, opgevuld met epitheelachtige, groote cellen, liggen
mooi geslingerde en anastomoseerende, met vlak endotheel bekleede
capillaire, ten deele met bloed gevulde ruimten. De epitheelcellen,
die zich in de balkjes bevinden, liggen soms mooi naast en achter
elkaar, dan meer regelloos door elkaar. Ze zijn groot, bezitten vaak
een polygonaal, groot, lichtgekleurd, soms iets donkerder protoplas-
ma, veelal licht gegranuleerd, dat vaak kleinere en grootere vacuolen
bezit, en dus in den regel zeer onregelmatig gekleurd is. Een enkele
maal ziet men, dat het protoplasma van deze cellen vrij grof gegra-
nuleerd is, welke granula dan een geelbruine kleur vertoonen. De
kernen zijn rond tot rondovaal, helder, in het bezit van een kern-
lichaampje en enkele chromatinekorrels.

Soms vertoonen deze kernen deelingsverschijnselen. Deze dui-
delijk gekleurde cellen liggen af en toe als plavei-epitheel vlak
naast elkander, doch ook wordt het verband wel losser; ze liggen
dan meer vrij, schijnbaar onderling door zeer dunne draden ver-
bonden. Soms ziet men in een enkele cel een groenachtig pigment
liggen, waarmee de cel geheel opgevuld is (phagocytose). Dit
trabeculaire beeld kan nu vervagen, doordat hiér de capillairen
dichtgedrukt worden, zoodat één massa van cellen ontstaat, op
oen andere plaats het weefsel meer los wordt, en enkele der be-
schreven cellen zich afplatten en in strengvorm een syncitium vor-
men, zooals dat van endotheliomen bekend is. Ook treedt hier en
daar, tusschen deze cellen, de reeds bekende eiwitachtige stof op.
Een weer ander beeld toonen op sommige plaatsen deze cellen,
als ze zeer duidelijk zich concentrisch naast elkaar om een rond
lumen gaan groepeeren, dat geen endotheelwand vertoont, noch
eenig ander kenmerk van een bloedcapillair. Deze cellen zijn dan
vaak iets kleiner, het protoplasma en de kleur donkerder van tint
en ongegranuleerd. Deze omvorming kan op sommige plaatsen zoo
sterk zijn, dat de cellen meer gaan gelijken op de cubische epitheel-
cellen, welke om de cysteuze ruimten zijn gelegen. De laatste

-ocr page 138-

vormsels worden namelijk omgeven door een donker gekleurd,
meest éénlagig cubisch, of wel cilinderepitheel. Het protoplasma
is duidelijk met eosine gekleurd, en de rond tot rondovale kern is
vaak grof gespikkeld, soms meer helder, en dan in het bezit van
een duidelijk kernlichaampje. Deze kernen zijn basaal, en over-
langs in het protoplasma gelegen. De cellen woekeren buitenge-
woon sterk, zoodat het epitheel naar binnen omslaat en papillen
vormt, die soms het lumen overbruggen. Op doorsnee komen dan
ook zeer grillige beelden voor den dag, zoodat het wel eens lijkt,
alsof de wand van een groote cyste zelve uit vele kleine cysten be-
staat (als bij een echinococcus met endogene dochterblazen). Bin-
nen in deze ruimten ligt wederom hetzelfde reeds vermelde neer-
slag. Op enkele plaatsen, vooral dicht onder de kapsel, lijkt dit
epitheel meer strengachtig en in hoopjes voor te komen, alzoo dus
een carcinoomachtig aspect vertoonende. Deze cubische cellen
krijgen dan wel een meer lichtgekleurd, onregelmatig hoekig pro-
toplasma en lichte kern, zoodat gelijkenis met de polyedrische cel-
len ontstaat. Deze overgang van celsoorten kan men soms ook in
den wand van de groote cysten waarnemen, waar het cubische,
regelmatige epitheel verdwijnt en vervangen wordt door de meer
lichtere en grootere, polyedrische cellen. Ook de losgelaten cellen
van den wand, die zich in het neerslag in de lumina bevinden, heb-
ben dit aspect. Nog moet vermeld worden, dat ook wel eens een
tele-angiectatisch beeld ontstaat, waarin de capillairen cysteus zijn
uitgezet, terwijl de ruitvormige spleten in een door. cubisch epitheel
bekleede, onregelmatige ruimte doet vermoeden, dat intra vitam
zich daar Cholesterine heeft bevonden. Het stroma bepaalt zich in
hoofdzaak tot de vermelde capillairen, terwijl een enkele maal hier-
naast enkele fibroblasten kunnen worden waargenomen.

Nogmaals vestig ik er de aandacht op, dat dus ongezocht zich
overgangen tusschen het epitheel van de cysten en van het trabe-
culaire deel van het gezwel voordoen.

Resumeerende komt het beeld van het trabeculaire gedeelte
overeen met dat van de bijnier, en wel van het zoogenaamde iil-
terrenale gedeelte, hetgeen bij de zoogdieren in de bast wordt aan-
getroffen. Bij de vogels echter is een onderscheid tusschen bast-
en mergweefsel niet te maken, daar de beide soorten van weefsel
elkaar doorvlechten. Het beeld van het tubulaire deel van onze tu-
mor komt overeen met het beeld van de tumoren, welke door
Stapensea bij het paard zijn beschreven als adenomen van de bij-
nierbast en wel met die van het reticulaire type. In ons geval, waar
de diagnose dus, wat deze beelden betreft, op een Gmn-//^\'sehe tu-
mor (hypernephroma) gesteld zou moeten worden, weerhoudt ons
een oogenblik het aantreffen.der zeer duidelijke,.cysteuze ruimten,
waarvan 5tó/;ensea.,het bestaan bij het paard beslist, afwijst, eïi die
in.ons geval. to.ch. bij het beeld behooren. Hierin sta ik niet alleen^

-ocr page 139-

daar volgens Stapensea bij dergelijke tumoren Winkler kleine en.
grootere, cystenachtige vacuolen waarnam;
Grawitz, door dilatatie
van klierachtige kanalen, holten en cysten, waarin papillaire woe-
keringen, zag ontstaan, en
Schlegel eveneens dergelijke op klier-
lumina gelijkende holten kon aantoonen. Ook
Borst vermeldt: „Die
Art von Lumenbildung kann in manchen Fällen stärker hervortre-
ten und es sind darin Bilder zu finden, die an schlauchförmige,
drüsige Wucherungen erinnern. Ja, auch in die Lichtungen vor-
wuchernde Papillen sind beobachtet worden.quot;
Conmichau, die het-
zelfde onderzoek als
Stapensea bij den hond verrichtte, vond ook
dergelijke ruimten, die hij niet als bloedruimten beschouwt.

Stapensea, die de meeningen omtrent deze kwestie uitvoerig
bespreekt, meent echter met anderen, dat, in elk geval bij het
paard, de lumina zonder twijfel capillaire bloedvaten zijn. Ik kan
hier niet verder op deze kwestie ingaan, doch alleen vermelden,
dat, naar mijn meening, dit bij den vogel (kip) niet het geval is.

Een andere vraag is, of dit cystenvormende epitheel bij het
hypernephroom behoort, of dat dit nephrogeen van oorsprong zou
zijn, zooals
Stoerck meent, omdat men in de normale bijnierbast
geen klierachtige of papillaire weefselformaties aantreft.

Volgens hem zouden deze tumoren ontstaan uit regeneratieve
woekeringen van het nierweefsel. In mijn geval is daar geen sprake
van. Indien inderdaad klierachtige weefselformaties niet tot de
structuur van de bijnier behooren — ook ontogenetisch niet, wat
betwijfeld mag worden, immers
W. Kolnier vermeldt, dat het merg
van de bijnier van sommige dieren ruimten oevat, begrensd door
pallissade-epitheelcellen
(Szymonowicz) —, dan is er nog meer
voor te voelen om aan te nemen, dat ze ontstaan zijn uit een kiem
rnet pluripolare potenties, welke dus zoowel bijnier-, als nierschors-
Weefsel kan imiteeren
(Zehbe, Ipsen).

Ten slotte zij vermeld, dat het bestaan van hypernephromen van
de nier bij de dieren, tot dusverre, op grond van de opvatting van
Stoerck, niet werd aangenomen. Ik ben van meening, dat, althans
voor de kip, deze conclusie te ver gaat, en dat ze wel degelijk kun-
nen voorkomen. Ook door
Fox wordt een geval in zijn lijst vail
tumoren vermeld.

Diagnose: H y p e r n e p h r o i d a d e n o m a van de nier
(h
.y p e r n e p h r O o.m, a d e n o m a s u p r a r e n a 1 i s a b e r-
rata ren is).

2. Myelomen.

Hier volgen een serie van drie gevallen, waarvan bij de motivee-
ring der diagnose (myelomen) zal blijken, dat het twijfelachtig is,
of deze tot de tumoren, of tot de leucotische processen gerekend
moeten worden. Daar ze overigens ieder op zich zelf vrij zeldzaam

-ocr page 140-

zijn, en de mogelijkheid der tumornatuur dezer processen in het al-
gemeen, en van deze in het bijzonder, niet is uit te sluiten, zijn ze
hier opgenomen.

No. 79. A. 3114. 6-2-1923. Kip.

Clinische diagnose: tuberculose?

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopische diagnose:

sterk vermagerde kip. Het borstbeen is aan zijn punt tot duim-
dikte uitgezet. Het been, dat vrij week is, blijkt dun te zijn en uit-
gezet door een woekering van het merg, dat in de holte bestaat uit
een roodbruine massa. In de spieren, de vergroote lever, de nieren,
en op het epicard, de pleura en het peritoneum komen kleine, ha-
gelkorrel- tot erwtgroote, licht-rose, slappe tumortjes voor. In het
nierbed en het ovarium is ditzelfde weefsel diffuus aanwezig.

No. 80. B. 2528. 28-9-22. Kip.

Voorbericht: proefkip.

Is zonder resultaat op 22 Juli 1922 geënt met een stukje tumor-
weefsel van geval no. 32 (B. 2387) in de rechter borstspier. Later
(13 Sept. 1922) ingespoten in de borstspier met een paratyphus-
cultuur van B. 2507 (duif). Was de laatste week erg ziek, ver-
magerde, kreeg diarrhee en is stervende afgemaakt.

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

zeer mager cadaver. In beide borstspieren is niets van de im-
plantatie of de inspuiting te vinden. Enteritis. De kip ruikt naar
rottend eiwit. Het hart bevat meerdere grauwwitte, speldeknop-
groote, onregelmatige haardjes, zoowel in de spier als sub-peri-
cardiaal. De longen zijn eveneens doorzaaid met onregelmatige,
getakte randen bezittende, hyaline haardjes, ter grootte van een
hennepzaadje, met een necrotisch centrum. Deze, benevens de in
de hartspier aanwezige haardjes, zijn van ontstekingsachtigen aard
en van geen belang voor de tumor. De lever (icterisch) en de milt
zijn niet afwijkend. De linker nier is, wat zijn caudaal gedeelte
betreft, sterk vergroot (als twee duimleden) en verkleurd. De con-
sistentie is iets steviger dan normaal. Dit zelfde weefsel heeft het
lendenbeen aangevreten, dat er poreus, ruw en iets gewoekerd uit-
ziet. Of het tumorweefsel is omgekeerd van hieruit in de nier ge-
groeid. Deze laatste opvatting wordt bevestigd door de bevinding
rechts, waar ook het been osteoporotisch is, en waaruit een licht-
geel, slap, week weefsel groeit, dat zich voegt naar de ruimte tus-
schen het been en de nier.

No. 81. A. 2870. 13-7-1922. Kip.

Clinische diagnose: zeer vermagerd. Tuberculose?

Uittreksel van het sectieverslag. Macroscopisch onderzoek:

zeer vermagerd cadaver. Hydropericardium. In de nierbedden,

-ocr page 141-

boven de nier, is het been beiderzijds aangevreten, of geperforeerd
door een zich in die ruimte bevindende, weeke, bloederige weefsel-
massa. Er is een ernstige koprostasis aanwezig van het laatste deel
van den dunnen darm, over ongeveer 10 c.M. lengte, caudaal ge-
leidelijk toenemende. De wand van den darm is niet afwijkend, ook
wordt in het lumen geen oorzaak voor deze opstopping gevonden
(nerveus?).

Microscopisch onderzoek: het histologisch beeld van geval no. 81
(A. 2870) en geval no. 80 (B. 2528) gelijkt op elkaar, omdat
daarin het normale beenmerg wordt geïmiteerd, hoewel de cellen,
die er als hoofdbestanddeel in voorkomen, in beide gevallen ver-
schillen. De grondslag van het weefsel wordt gevormd door reti-
culair bindweefsel, waartusschen wijde, soms zeer groote bloed-
capillairen zijn gelegen (no. 81). In dit reticulum, en ook in deze
capillairen komen verschillend groote cellen voor, die nader be-
schreven zullen worden. Het reticulum vormt soms normale trabe-
kels (no. 81), hoewel als regel van een dergelijken, regelmatigen
bouw niet veel is te bespeuren. Ook is het aantal capillairen, voor-
al in geval no. 80, vaak geringer. In het reticulum komen echter
veel meer vetcellen voor dan normaal, behalve in de jonge ge-
deelten aan de periferie van de tumor gelegen. Soms zijn de capil-
lairen door eigenaardige, lichte zones omgeven, waar het bind-
weefsel ijler is dan elders. De groote cellen, welke regelloos in dit
reticulum verspreid liggen, zijn (voor zoover de bloedkleuring
van het preparaat volgens
Schridde een determinatie toeliet) in
geval no. 80 groot, protoplasmarijk, vrij licht gekleurd en onge-
granuleerd, met groote, heldere, ronde kern, zoogenaamde myelo-
blasten. Hiertusschen komen ook enkele cellen voor, waarin
roodgekleurde granula opgepropt liggen, dus myelocyten, en
voorts eenige lymphocyten en erythrocyten. Voor de determinatie
dezer cellen is gebruik gemaakt van de gegevens van
Ellermann.
Ten deele is echter het weefsel oedemateus cn necrotisch geworden,
•n geval no. 81 bestaat het voornaamste deel der cellen uit myelo-
cyten, waarbij slechts enkele der andere vormen voorkomen, doch
bovendien erythroblasten en hun voorstadia (lymphoidocyten,
Ellermann). Wat het bloed betreft, komen hierin bij geval no. 80
enkele der beschreven cellen voor, zonder dat men echter van leu-
caemie kan spreken. Wat de tumoren verder aangaat het volgende.

In no. 80 blijken de metastasen (?) op dezelfde manier opge-
bouwd te zijn als de mergtumor. Ook aan den darmwand komen
subsereus dergelijke haardjes voor. Verder blijkt microscopisch,
dat dit weefsel in de rechter nier in de hilus groeit, en ook reeds
\'n de leverkapsel aanwezig is.

Bij no. 81 zijn de beenderen door het woekerende weefsel
doorgroeid, zoodat dit, daarna vrijkomende, gelegenheid vond

-ocr page 142-

infiltratief de spieren en de zenuwen aan te grijpen. Het komt
zelfs voor in het ruggemergskanaal. In de omgroeüng en destruc-
tie der zenuwen zullen we de oorzaak moeten zoeken van de
koprostasis van het bepaalde gedeelte van den darm. In deze ge-
vallen hebben we dus te maken met een woekering van weefsel,
dat op beenmerg gelijkt, hoewel de hoofdcellen hierin varieeren.

Een ander type, minder gecompliceerd opgebouwd, is geval
no. 79 (A. 3114). Hier bestaan alle gezwelletjes uit vlak naast
elkaar gelegen, prachtige myelocyten, welke het oorspronkelijke
ovarium-, en nierweefsel bijna geheel hebben vervangen. In het
ovarium komen nog enkele resteerende eifollikels en in de nie-
ren een enkel gedegenereerd buisje voor. De hartspier vertoont
hetzelfde beeld, waarbij infiltratieve groei voorkomt. De lever
bezit ook haarden van deze cellen; de levercellen zelf zijn
gedegenereerd tot protoplasmaklompjes, waarin slechts enkele
kernresten overgebleven zijn. Doch bovendien is een leucostasis;
zooals
Eilermann deze beschrijft bij myeloide leucaemie, aanwezig
ook bestaande uit intra- en extravasculair gelegen myelocyten. Irt
de groote vaten is echter van leucaemie niets te bespeuren.

De oorsprong dezer aandoening zal wel in het borstbeen gezocht
moeten worden. Hier is het merg voor het grootste deel necrotisch,
voor de rest bijna alleen bestaande uit myelocyten, die plaatselijk
het been perforeeren, en de spieren infiltreeren. Ook is in een an-
der gedeelte van het merg het reticulaire bindweefsel zeer actief,
evenals de capillairen, waaromheen weer een heldere zóne is ge^
legen. Perifeer trachten groote velden kraakbeen, tegen de aange-
vreten beenderen gelegen, en soms het verdwenen been vervan-
gende, het verlies aan beenweefsel te compenseeren. In dit kraak-
been treedt hier en daar beenvorming op. Resumeerende is dus
dit beeld slechts in één richting gedifferentieerd.

Diagnose:

No. 79 (A. 3114) en no. 81 (A. 2870) zijn m y e 1 o c y t a i r e
m y e. 1 O m e n, .

No. 80 (B. 2528) een m y e 1 o b 1 a s.t i s c h m y e 1 o o m,

waarbij de beide eerste in trap van ontwikkeling verschillen.

Ik laat hier de indeeling van Sternberg volgen, die de myelomen
als volgt onderscheidde:

1.nbsp;myelocytair myeloom (myelocytoom);

2.nbsp;myeloblastisch myeloom;

3.nbsp;lymphocytair myeloom;

4.nbsp;plasmacellulair myeloom;

5.nbsp;erythroblastisch myeloom (Ribbert).

Omtrent myelomen in het algemeen kan medegedeeld worden,
dat
Virclww hiervan het eerst de bestaansmogelijkheid heeft uitge-
sproken. Later zijn vele onderzoekingen gevolgd, o.a.
vm Von

-ocr page 143-

Rustitzky (1873), en Kahler (1889). Naar den\'laatste wordt de
ziekte bij den mensch vaak
Kahler-sche ziekte genoemd.

Nog later volgen publicaties wa^n Hirschfeld, Kahn, Winkler en
veie anderen.

Bij den mensch worden deze aandoeningen beschreven als min
of meer gegeneraliseerde, knobbelachtige woekeringen van het
beenmerg (vooral der platte beenderen), die in hun histologischen
bouw zeer sterk op normaal beenmerg gelijken, en met name geen
sarcoomkarakter vertoonen. Merkwaardig is evenwel, dat óók ge-
vallen bekend geworden zijn
(Versé, Wallgren), waarbij deze
myelomen het been aantasten (en dan tot spontaanfracturen aan-
leiding geven), weeke deelen infiltreeren, en metastasen in de
inwendige organen geven. Andere myelomen zijn meer diffuus
dan knobbelig, en worden daarom en om andere redenen, waar-
van het aanhalen buiten het kader van deze korte opmerkingen
zou vallen, wel beschouwd als overgangen tot de medullaire leu-
caemie. Soms komen er gevallen voor, die moeilijk zijn te scheiden
van de chloromen (chloromyeloom van
Schridde). Over het alge-
meen zijn echter de bloedveranderingen zeer gering, hoewel enkele
gevallen met uitgesproken leucaemisch karakter bekend zijn ge-
worden
(Glüzinski, Reichenstein, Eilermann). Resumeerende zijn
dus ook bij myelomen de grenzen, eenerzijds naar de maligne tu-
moren, anderzijds naar de leucotische processen, niet scherp te
trekken (zie hoofdstuk IV).

Wat het voorkomen bij vogels betreft is het volgende bekend.

Ellermann, die ze tot de aleucaemische, myeloide leucosis rekent,
heeft een geval beschreven, waarbij talrijke, gele, erwtgroote
knobbeltjes in het geheele lichaam werden gevonden (lever, milt,
nier, hart, thymus en sereuze vliezen). Bovendien was er een
myelosis in de organen, zooals in de gewone gevallen van mye-
loide leucaemie voorkomt.

Pentimalli beschreef als no. 16 van zijn reeks tumoren een veel
op het voorgaande gelijkend geval, waarbij knobbeltjes werden ge-
vonden in lever, nieren, ovarium, longen en beenmerg. Deze be-
stonden uit myelocyten, die talrijke mitosen vertoonden. In de
bloedvaten was géén overmaat van witte bloedcellen, in de lever
wél een leucostasis aanwezig. Deze beide gevallen doen inderdaad
meerdenken aan leucotische processen dan geval no. 79 (A. 3114),
waar de zeer sterke doorgroeiing van het borstbeen een overgang
vormt tot mijn beide andere gevallen, die duidelijk mergstructuur
vertoonen en daarom alléén in de literatuur staan.

Wel heeft Fox nog medegedeeld een groote tumor gevonden te
hebben bij een struisvogel, aan de binnenzijde van het bekken, ter
grootte van 10—12—4 „inchesquot;. De binnengrens werd gevormd
door het peritoneum, de perifere grens door het been, dat ook hier
eei: ruwe oppervlakte had. De tumor was zacht, week en grijsrood

-ocr page 144-

van kleur en bevatte wat vet en veel, onregelmatig verdeeld been-
weefsel.
Fox beschrijft echter, jammer . genoeg, deze tumor niet
microscopisch, doch diagnosticeert deze als myeloma van het
bekkenperiost.

-ocr page 145-

LIJST DER BESCHREVEN GEZWELLEN,

Volg.
no.

Nummer
van het
instituut

DIAGNOSE

ZITPLAATS

METASTASEN

OPMERKINGEN

A. RIJPE (GOEDAARDIGE) GEZWELLEN.
1. BINDWEEFSELGEZWELLEN.
L Bindweefsel in cngercn zin.

fibroma durum
myxoom

multipel

5

A 3243
A 2324

darmscheil
lever

2. Vaatweefsel.

haemangioma

cavernosanbsp;lever

cystennbsp;nier

ieverceladenomen )
teleanglecfasiën / lever
lymphangiomen

A 2547
B 2846

multipel

myo-haemanglo-
ma hypertroph.

darmscheil
3. Spierweefsel.

multipel

darm

sceletspieren

A 3098
A 3411

leiomyomen
rhabdomyoma

II. EPITHEELGEZWELLEN.
Klierepitheel.

adenoma

II

leverceladenoma
5 Ook tumoren
in de spieren.
Zie No. II.

B 2327
A 2802
B 2778
A 3440

nier
11

lever

B. ONRIJPE (KWAADAARDIGE) GEZWELLEN.
III. BINDWEEFSELGEZWELLEN.
1. Bindweefsel in engeren zin.

6 multipel

sceletspieren
lichaams-
spieren

fibroma sarcoma-
todes

A 3440

-ocr page 146-

B 2421

B 2758
B 2765
A 3043
A 3357
A 2840
A 2855

A 3383

B 2483

142

Volg-
no.

Nummer
van het
instituut

diagnose

ZITPLAATS ~

metastasen

opmerkingen

12

2. Vaatweefsel

fibro-angioma
sarcomatodes

13

14

15

16

17

18

19

20

21

B 2480

22

A 3195

23

A 3261

24

A 3326

25

A 3396

26

A 3446

endothelioma
(mesothelioma)

ovarium en serosae der li-
chaamsholte
mesenterium en darmserosae
darmscheil

ovarium, lever, serosae
ovarium en darmserosae
ovarium en viscerale serosae
ovarium, mesenterium en darm-
serosae

ovarium, mesenterium en darm-
serosae
viscerale serosae

3. Dekendotheel.

alle serosae

multipel (?)
ff

(?)

(?)
(?)

haemangio-endo-
thelioma

multipel

4. Pigmentweefsel.

27 ! B 282

melanoma

ovarium

fazant

28

A 3172

par. en vise,
serosae
darmserosa

5. Sarcomen.

29

1 B 2317

30

B 2380

31

B 2381

32

B 2387

33

A 2794

34

A 2797

35

A 3074

36

A 3094

37

A 3096

38

A 3364

39

A 3373

40

A .3374

41

A 3391

42

A 3398

43

A 3434

kl. rondc. aarc.

Blinde darmen, eileider
peritoneum, nieren, longen, dij-
spieren, darmmucosa, mesen-
terium, pancreas
ovarium, mesenterium, pan-
creas, darmmucosa, perito-
neum

ovar., serosae, eileider, darm-
mucosa, subeutis
pericard, epicard
duodenum

buikwand, dijspieren, nierbed-
den

subeutis staart
borstspier, spiermaag
keelgang, lever, longen
ovarium, lever, longen
darmen

subeutis, oesophagus, buik-
wand
halsstreek

lever, subeutis, perilon. pariet.

cf

tt
)gt;

tt
■»

tt
tt
It
II
It

»» lt; If

-ocr page 147-

Volg.
no.

Nummer
van het
instiluut

DIAGNOSE

ZITPLAATS

METASTASEN

OPMERKINGEN

44

45

46

47

A 3435

A 2778
B 2860
B 2983

kl. rondc. sarc.

» » »

» II II
n r
II

hals, dijspieren, subcutis, lon-
gen, lever, nier
borstspier, longen
borstspier, dijspier, thymus
ovar., serosae, subcutis

groot ronde. sarc.
gt;» gt;1 )»

spoelv. c. sarc. an-
gioplastic.

48

49

50

51

52

53

B 2666
A 3156

ß 2546

B 2882
B 2908
A 2902

buikwand

blinde darmen, darmserosae,
pancreas, kliermaag
epicard, pericard, ruggegraat

pleura costalis
hartspier

spieren kniestreek

IV. EPITHEELGEZWELLEN.
1. Plavei-epitheel.

rechter epitheel-
lichaampje

54

A 3108

cancroid

adenoma carcino-
ma!.

carcinoma adeno-
mat.

levercelcarcinoom
carcinoma adeno-
mat.

carcinoma adeno-
mat.

carcinoom
adenoma (carci-
nomat.)
carcinoom
carcinoom

adenoma carcino-
mat.

carcinoom
adenoma carcino-
mat.

adenoma carcino-
ma!.

carcinoom

55

56

57

58

59

60
61

62

63

64

65

A 2343

A 2861

B 2443
B 2424

A 3119

A 6695
B 2349

B 3001
B 2613
A 3293

A 3305

A 3317
A 3332

A 3360

A 3312

lever
nier

2. Klier-epitheel.

lever
lever

pancreas
eileider

ovarium I -
eileider/
ovarium

longen, borst
spier
ovarium

eileider
ovarium
ovarium, eileider, darmserosae,

mesenterium
ovarium, darmserosae, pancre-
as, eileider, peritoneum
ovarium, eileider, darmen
ovariumnbsp;serosae

longen

darmserosae(?)
darmserosae,

mesent. sero-
sae, lever
darmserosae,
eileider,
mesosalpinx

-ocr page 148-

Volff-
no.

Nummer
van het
1 instituut

diagnose

zitplaats

metastasen

opmerkingen

70

1

a 3386

1

carcinoom

ovarium

eileider,
mesenterium,
peritoneum,
darmserosae

—\'

V. MISVORMINGEN, TERATOMEN.

cysten

dernioidcyste
cyste

71

72

73

B 2585
A 3447
B 2373
e. a.

74

A 2826

75

A 3325

76

B 2517

77

B 4067

78

A 3025

79

A 3114

W

B 2528

31

A 2870

leio-myo-epithe-
lioma

teratoom

hypernephroom
myeloom

mer

buikholte
buikholte

darmen

darmen, ova-
rium

buikholte
darmen

VI. BIJZONDERE GEZWELLEN.

niernbsp;|

beenmerg, spieren, lever, nieren,

epicard, serosae
beenmerg
van den rechtcf
eileider

multiple hamar-
tomen

multiple hamar-
tomen
duif

-ocr page 149-

HOOFDSTUK IV.

LEUCOSIS, LEUCOMEN EN TUMOREN.

In de inleiding is reeds medegedeeld, dat in een apart hoofdstuk
de moeilijkheden zouden worden besproken, welke vele schrijvers,
en ook ik zelve, ondervonden bij de begrenzing, voornamelijk der
rondcellige sarcomen ten opzichte van de op gezwellen gelijkende
nieuwvormingen van witte bloedcellen. Deze laatste, al of niet ge-
paard gaande met bloedveranderingen, heeft men verschillend be-
titeld (o.a. leucaemie, lymphadenose, lymphomatosis), doch de
kortste en beste naam is wel leucosis
(Ellermann).

Dat men op verschillende wijzen vaak met de diagnose moeite
heeft gehad, wordt wel bijzonder gedemonstreerd door het feit,
dat zelfs
Ellermann en Bang, de twee voornaamste onderzoekers op
het gebied van vogelleucosis, meedeelen, dat zij in één geval, uit-
gaande van een nmltiple sarcomatose van het peritoneum, tot in
twee generaties een typische leucaemie konden verkrijgen; later
geven ze de mogelijkheid toe, dat het in werkelijkheid „leucaemi-
schequot; infiltraten geweest kunnen zijn.

Ook Joest en Ernesti halen bij de bespreking van de literatuur
der spontane vogelgezwellen verschillende gevallen aan, waarbij de
onderscheiding tusschen deze twee soorten processen bezwaren
had opgeleverd, of waar men de grenzen niet voldoende in acht
had genomen. Terwijl ik zelf, bij de bespreking der literatuur, na
de door
Joest en Ernesti medegedeelde gevallen, op enkele dergelijke
beschrijvingen heb gewezen. Toch volgt in den regel uit de mede-
deelingen der auteurs, dat zij de leucosis kenden.

Het is nu geenszins de bedoeling om het leucosis-vraagstuk hier
tot op den grond na te gaan, doch veel mc^r om de moeilijkheden
van diagnosticeering in het licht te stellen, welke door de vaak ge-
vormde leucotische tumoren ontstaan, en om kort te vermelden, wat
misschien ons eenigszins zou kunnen leiden bij de beoordeeling.
Daarbij komen vanzelf de nieuwere gedachten omtrent de mogelijke
tumor-natuur van leucosis ter sprake.

Het ziektebeeld leucaemie is eigenlijk voor het eerst in 1845 door
Virchow in de pathologie naar voren gebracht, doordat hij deze
aandoening scherp scheidde van de pyaemie. Volgens hem ontbrak

-ocr page 150-

iedere primaire ontstekingshaard, met name ook pyaemische pro-
cessen, terwijl de verdere kenmerken waren een rijkdom aan witte
cellen in het bloed, en daarnaast een zwelling van bepaalde orga-
nen als de milt, de lymphklieren en de lever.

In 1850 definieert hij de leucaemie als een ziekte „welche sich
durch eine progressive und bis zu ganz ungewöhnlichen Masse
anwachsende Vermehrung der farblosen Körperchen im Blute cha-
rakterisiertquot;. Voorts meent hij:

„dass die Entwicklung dieser Dyskrasie nicht etwa primär im
Blute stattfindet, sondern dass sie abhängig ist von lokalen Ver-
änderungen und zwar solcher Organe, von denen es sonst auch
bekannt ist, dass sie zur Bildung des Blutes in einem bestimmten
Verhältnis stehenquot;, en dat deze organen (milt en lymphklieren)
het uitgangspunt der ziekte zijn, zoodat het bloed van hieruit
veranderd wordt.

Langzamerhand is nu dit ziektebeeld verder gedifferentieerd.

Virchow zelf onderscheidde twee vormen, namelijk een 1 i e-
n a 1 e n vorm (zwelling van de milt, en zeer veel groote, witte cellen
in het bloed) en een lymphatischen vorm (algemeene
lymphklierzwelling met sterke vermeerdering van kleine, witte cel-
len in de bloedbaan).

Hiernaast onderscheidde later Neumann, die onderzoekingen over
het beenmerg verrichtte, nog een myeloide vorm.

Nadien werden uitvoerige onderzoekingen verricht door Ehrlich,
Waltz, Pappenheim, Hirschfeld
en anderen, waarbij men tot de
conclusie kwam, dat het beter was de ziekte in te deelen volgens
het karakter van het weefsel, dat in woekering verkeerde, dus mye-
loid of lymphoid, onverschillig hoe de localisatie was.

Bovendien had men reeds sinds Cohnheim (1865) gevallen ont-
moet, welke clinisch en anatomisch (microscopisch) overeenkwa-
men met lymphatische leucaemie, doch waar de bloedveranderin-
gen ontbraken. Men noemde deze gevallen daarom „pseudoleucae-
miequot; en ook wel, toen bleek, dat bij die gevallen later wél een
leucaemisch bloedbeeld op kon treden, „aleucaemische leucaemiequot;.
De kennis dezer gevallen bracht echter de overtuiging bij, dat het
zwaartepunt niet gezocht moest worden in de verandering in het
bloed, doch in die der functie van de. bloedcellen-vormende weef-
sels; hierdoor ontstaat een enorme celwoekering, terwijl daarna
deze cellen al of niet worden losgelaten in den bloedsomloop.
Hieromtrent is echter, evenals over de normale regeling van het
vrijkomen van de lymphocyten en de beenmergcellen, zeer weinig
bekend.

Heden is nog de indeeling in m y e I o i d e en 1 y m p h a t i-
s c h e leucosis gebruikelijk.

Bij den myeloiden vorm treedt een woekering op in het been-
merg, maar ook van myeloide weefsel in de lever, de milt (pulpa)

-ocr page 151-

en de lymphklieren (extra-folliculair), terwijl in het bloed gegra-
nuleerde cellen (leucocyten en myelocyten), of hun voorstadiën
verschijnen.

Bij de lymphatische leucosis vindt men woekering van lymphoide
weefsel in de lymphklieren (follikels), de lever, de nieren, de milt
(folhkels) enz., terwijl lymphocyten en hun voorstadia in het bloed
optreden.

Men beschouwt nu deze aandoeningen veelal als een systeem-
ziekte, wat voor dp myeloide vorm eerst vreemd leek, doch onder-
steund werd door latere embryologische onderzoekingen, waarbij
bleek, dat dit myeloide weefsel ook embryonaal op de localisatie-
plaatsen voorkwam, zoodat dit dus geen metastasen, doch autoch-
tone processen zouden zijn.

Men kent echter ook bloedveranderingen, die aan leucaemie
herinneren, de zoogenaamde „leucaemoide reactiesquot;. Hierbij komen
abnormaal hooge aantallen witte bloedcellen, en onrijpe cellen in
het bloed voor; vaak alléén de laatste.

Men kent dezen toestand bij ontstekingen (sepsis), bij tumor-
metastasen in het beenmerg en bij sterke anaemiën.

Ook bij vogels komen deze beelden voor, o.a. bij diphterie
chronische vogelcholera
(Skiba), en tuberculosis (Hirschfcld en
jacohy; Ellermann en Bang). Hier is echter een aannemelijke oor-
zaak voor deze leucocytose, terwijl het bloedbeeld niet gelijk is
aan dat bij leucosis.

Ook komen er processen voor, die gepaard gaan met een min
of meer gegeneraliseerde celwoekering van het lympho- of haema-
topoëtische apparaat. Dan treden ophoopingen van lymphocyten
of myeloide cellen op in plaatsen, waar men ze normaal niet of
nauwelijks kent (bij pokken, zware anaemiën).

Deze celwoekeringen staan echter niet in het centrum van het
ziektebeeld, ze vertoonen geen ongebreidelden groei en zijn niet
als primaire doodsoorzaak te beschouwen.

Ten slotte kan men met Tio Tjwan Gie alle zoogenaamde bloed-
ziekten tesamen groepeeren, als grondslag aannemende een woe-
kering van de parenchymcellen van het Ivmpho- of haematopoëti-
sche apparaat.
Deze woekering kan verder:

1.nbsp;anatomisch den indruk maken min of meer g e g e n e r a I i-

seerdtezijn;

2.nbsp;een min of meer typisch karakter dragen (de cellen heb-
ben het type van een bepaalde celsoort; atypische cellen ontbreken
echter zelden of nooit);

3.nbsp;in mindere of meerdere mate o n g e b r e i d e I d voortschrij-
den (in aantal en omgeving);

4.nbsp;aanleiding geven tot min of meer op den voorgrond tredende,
doch in wezen secundaire veranderingen van het

-ocr page 152-

bloedbeeld, waarbij onrijpe of atypische cellen in de circu-
latie verschijnen.

Indien men omtrent deze interessante zaken meer wil leeren ken-
nen, zij verwezen naar het reeds gememoreerde proefschrift van
Tio Tjwan Gie, en de handboeken over pathologie.

Wij gaan thans over tot de bespreking van leucosis bij vogels.

Niet alleen, dat deze aandoening van vogels voor ons van be-
lang is, doch, evenals bij de tumoren door de infectieuze sarcomen,
nemen ook hier de vogels een bijzondere plaats in, omdat het ook
alléén eerst bij deze dieren gelukt is deze ziekte over te enten.

Hoewel reeds door Capanni, Butterfield, Mohler, Jutaka Kon,
Warthin, Koch
en Rabinowitsch, en Schermer bij de vogels gevallen
van leucaemie, of van een hierop gelijkende aandoening, waren be-
schreven, kreeg dit vraagstuk een veel grooter beteekenis door de
onderzoekingen van
Ellermann en Bang, onderzoekingen die soms
in onderdeelen wel worden aangevochten (o.a. in den laatsten tijd
door
Andersen en O. Bang), doch die toch nog de basis vormen
van onze kennis op dit gebied.

Het gelukte namelijk in 1907 aan deze onderzoekers, om experi-
menteel, uitgaande van een spontaan geval van „hoenderleucaemiequot;,
deze ziekte in twee generaties over te enten met emulsies van lever,
milt en beenmerg. Zij kregen bij hunne entingen soms een geval
van
„pseudo-leucaemiequot;, waarmede ze echter in een volgende ge-
neratie weer typische ,,leucaemiequot;-gevallen met bloedveranderingen
verkregen.

Daarom achtten zij „leucaemiequot; en „pseudo-leucaemiequot; bij kip-
pen identiek, en vatten beide processen samen met den naam „leu-
cosisquot;, waarbij dan het toevoegsel „aleucaemicaquot; of „leucaemicaquot;
den toestand van het bloed aanduidde.

Zij voerden de enting intraveneus uit (subcutaan gaf een nega-
tief resultaat), en konden haar ook met celvrije filtraten verrichten.
Daarom meenden ze met een filtreerbaar virus te maken te hebben
en sloten een transplantatie van cellen uit. Dit laatste te meer,
omdat bij intra-peritoneale entingen geen infiltraatknobbels op het
peritoneum ontstonden, wat ook volgens hen, tegen een tumor-
natuur zou pleiten.

Deze proeven van Ellermann en Bang zijn bevestigd door
Hirsclifeld en Jacoby, aan wie echter de overenting met Berkefeld-
filtraten niet gelukte.

Critiek, en vaak zeer onvoldoende gedocumenteerde critiek, werd
uitgeoefend door
Sclmdde (1909), Sklba (1909) en Biirckhardi
(1912).

De eerste meende met emulsies van gezonde organen dezelfde
veranderingen teweeg te kunnen brengen;
Skiba dacht, dat E. en
B. met leucocytose te maken hadden, zooals bij tuberculose, dipb-

-ocr page 153-

terie, chronische vogelcholera, en ook reeds bij geringe stoornissen,,
als gebrek aan beweging en slecht onderhoud, gemakkelijk optreedt.
Burckhardt was van meening, dat het gevallen van een chronisch
verloopende tuberculose betroffen.

Ellermann, en Hirschfeld en Jacoby konden echter gemakkelijk
deze critiek weerleggen.

Nadien werden nog gevallen gepubliceerd door Schmeisser,.
Magnusson
en Folke Menschen, waarvan echter de diagnose vol-
gens
Tio vaak onvoldoende gefundeerd is.

In 1918 heeft Ellermann in zijn werk „Die übertragbare Hühner-
leukosequot; en in 1921 in „The leucosis of fowls and leucemia pro-
blemsquot; een uitvoerig exposé gegeven van zijn experimenten verricht
sinds 1907, en van het standpunt, dat hij in deze kwestie inneemt.

Ellermann vond, dat het type van de experimenteel opgewekte
aandoening in de ééne generatie myeloid en in de volgende lym-
phatisch kon zijn; zelfs, dat deze beide vormen in dezelfde gene-
ratie konden voorkomen, zoodat het hem waarschijnlijk leek, dat
éénzelfde virus hieraan ten grondslag lag.

Ook merkte hij bij enkele van zijn stammen op, dat de tijd, ver-
loopende tusschen de enting en den dood, bij opvolgende genera-
ties steeds korter werd, wat volgens hem wees op een verhoogde
virulentie van het virus. Merkwaardigerwijze ging dit echter niet
gepaard met een hooger percentage van positieve entingen.

Ellermann onderscheidt nu drie vormen van leucosis, en wel
eerst de lymphatische leucosis.

Bij dezen vorm vindt men extravasculaire hyperplasieën, terwijl
bloedveranderingen ontbreken.

Bij de sectie ziet men een zeer groote lever (soms 8 maal ver-
groot), en iets minder vergroote milt en nieren. Deze organen zijn
bleek en doorzaaid met grijswitte haardjes en vlekjes, welke soms
tot grootere haarden conflueeren. Het beenmerg is meestal normaal,
doch heeft soms ook witte plekjes, of een grijs tot grijsroode kleiu\'.
Ook de thynnis, de darmen en het peritoneum kunnen aangedaan
zijn.

Microscopisch blijkt, dat deze veranderingen veroorzaakt worden
door een hyperplasie van lymphoide weefsel, dat weliswaar nor-
maal in de verschillende organen voorkomt, doch hiér bestaat uit
pathologische lymphoblasten, welke in een fijn netwerk (reticu-
lum) gebed zijn.

De tweede vorm is de m y e I o i d e leucosis, welke zoowel
leucaemisch als aleucaemisch kan zijn.

Bij de sectie vindt men een vergroote (hoewel minder sterk
dan bij de lymphatische gevallen) lever en milt, en een grijsroode
Verkleuring van het beenmerg in de lange beenderen.

Microscopisch worden bij deze gevallen, zoowel intra-, als extra-
vasculair, veranderingen aangetroffen.

-ocr page 154-

Extravasculair vindt men ophoopingen van myelocyten meest in
de lever, minder in de nieren en zelden in de milt.

In het beenmerg is het aantal ook grooter dan normaal.

De intravasculaire veranderingen bestaan uit een zoogenaamde
leucostasis in de lever, de milt, de nieren en het beenmerg.
Dat wil zeggen, dat de capillairen verwijd zijn en opgevuld met
groote, lymphoide cellen en myelocyten.

Er komen verder gevallen voor, waarbij de myelocyten vervan-
gen zijn door zoogenaamde myeloblasten. De myeloide leucosis
kan dus zijn van het myelocyten- of myeloblasten-type.

Voorts geeft Ellermann later aan, dat de leucostasis eigenlijk niet
bij den tweeden vorm behoort, doch in gemengde gevallen van
den 2en en Sen vorm optreedt.

Als derde vorm dan onderscheidt Ellermann de i n t r a v a s -
culairelymphoideleucosis.

Dit is een zeer merkwaardig proces, dat in den regel met een
anaemischen toestand begint.

Bij de sectie ziet men een vergrooting (tot ongeveer 4 maal)
van de lever en de milt. De kleur is roodachtig en homogeen,
zonder witte vlekken. Het beenmerg is weer grijsachtig-rood, soms
violet en weck tot half vervloeid.

De naam van dit type is hieraan gegeven, omdat de leucostasis
het microscopische beeld beheerscht, wat dus zeggen wil, dat de
capillairen van de diverse organen als lever, milt, nieren en been-
merg opgevuld zijn met eigenaardige cellen, zoogenaamde lym-
phoidocyten. Dit is een zeer bijzondere soort van cellen, welke
Ellermann als voorstadia van erythrocyten beschouwt, doch die
veel gelijken op witte bloedcellen.
Ellermann meent echter overgan-
gen tot roode bloedcellen aangetoond te hebben, en beschouwt
ze dus eigenlijk als erythrogoniën, terwijl dit type van leucosis
dan e r y t h r o 1 e u c o s i s genoemd zou moeten worden.

Hiertoe worden ook die vormen gerekend, welke alleen anaemie
vertoonen zónder orgaanveranderingen.

Tot dusverre zijn de beschreven veranderingen duidelijk genoe«^
om daarop de diagnose
leucosis te kunnen stellen. Doch de moei-
lijkheden beginnen eerst recht met de iets afwijkende vormen. Als
zoodanig noem ik de volgende.

Ellermann deelt mede, dat bij de lymphatische gevallen enkele
voorkomen met tumorkarakter, zoodat in de lever of de nier
macroscopisch zichtbare knobbels ontstaan.

Deze gevallen vertoonen veel overeenkomst met die, welke
Sternberg als 1 e u c o s a r c o m a to s e uit de groote massa der
leucaemische aandoeningen trachtte af te scheiden, en als afzon-
derlijk ziektebeeld vaststelde. Dit beeld zou gekarakteriseerd zijn
door een grootcellige, tumorachtige groei, door een min of meer

-ocr page 155-

systematisch optreden, en door het optreden van bepaalde cellen
in de circulatie.

Deze poging heeft echter geen succes gehad; de meeste patho-
logen beschouwen de leucosis en de leucosarcomatosis als mani-
festaties van één en hetzelfde proces. Dit bleek duidelijk aan
Ellermann, toen hij uit een dergelijke, tumorachtige leucosis, na
overenten, gevallen van erythroleucose verkreeg.

-Anderzijds vertoonen de leucosarcomen veel punten van over-
eenkomst met de zoogenaamde lymphosarcomatose
(zonder bloedveranderingen) van Kundrat. Dit zouden aandoenin-
gen zijn van het lymphatische apparaat, uitgaande van een be-
paalde lymphkliergroep, welke zich onderscheiden, door het ont-
staan van meest grootcellige gezwellen, welke vaak de omgeving
infiltreeren, door een zekere mate van systematischen groei (lever
en milt zijn vrij) en voorts door het ontbreken van bloedverande-
ringen.

Echter gelijken deze aandoeningen, leucosarcomatose, en leucosis
histologisch zoozeer op elkaar, dat merkwaardigerwijze medede-
deeld wordt, dat
Sternberg zelve een geval van leucosarcomatose
eerst als lymphosarcoom diagnosticeerde.

Men heeft wel naar voren gebracht, dat de groeiwijze der leu-
caemische woekeringen anders zou zijn dan van tumoren, namelijk,
dat als regel een infiltratieve groei zou optreden in de kapsel van
de lymphklieren en in het omgevende bind- en spierweefsel (o.a.
Orth). Ook is vaak een groei om en in de wanden der bloedvaten
aanwezig. Bovendien zou de groei in de omgevende weefsels in-
filtratief en
niet destructief zijn, zooals bij carcinoom en sarcoom
Doch alle onderzoekers zijn ten slotte van oordeel, dat het heel
moeilijk is te beslissen, in hoeverre de tumorniassa de oorspron-
kelijke weefselelementen door drukatrophie, dan wel door lysis
vernietigt.

Terugkeerende tot de kippenleucosis, vermeldt Ellermann, dat
óók bij de myeloide vorm tumorachtige gevallen voorkomen,
en wel speciaal bij de a I e u c a e m i s c h e. Deze komen echter
zeldzaam voor.

Ellermann en PentimaUi beschreven ieder een geval; hier heb ik
een derde geval (No. 79) aan toegevoegd.

Ellermann vergelijkt deze soort van leucomen met de chloronien
van den mensch
(Von Recklinghausen). Dit zijn eigenaardige, vaak
groen gekleurde, rondcellige knobbels, meest aan het beenvlies der
schedelbeenderen gelocaliseerd, doch ook wel in de inwendige or-
ganen voorkomende (pancreas, ovarium, mamma, pia mater, nier,
longen, hart en lever), en sterk infiltratief groeiend.

Echter gaan deze chloronien vaak samen met leucaemische ver-
anderingen; groote,rondkernige cellen als die van de chloronien
treden namelijk in het bloed op. Verder blijkt, dat nog overeen-

-ocr page 156-

komst bestaat met leucaemische processen door het systematisch
optreden.

Ook deze chloromen zijn in lymphatische en myeloide onder-
scheiden.

Er zijn verder gevallen voorgekomen, waarbij de groene kleur
niet aanwezig was; daarnaast leucaemiën zonder tumoren, doch
met een groene verkleuring van het beenmerg en soms van de
lymphklieren, en ten slotte leucaemiën, waarbij in het verloop later
typische chloromen optraden.

Het schijnt dus, dat alle overgangen van chloromen tot leucae-
miën voorkomen, en dat noch de groene kleur, noch de bloedver-
anderingen voor de eerste essentieel zijn.

Uit het medegedeelde blijkt voldoende, dat, al moge in de duide-
lijk uitgesproken gevallen, door de zeer sterke zwelling van lever
en milt en de eigenaardige streepjes en vlekjes vormende Infiltra-
ten, de diagnose gemakkelijk te stellen zijn, dit in de andere ge-
vallen vaak moeilijk, zoo niet onmogelijk is.

Zooals medegedeeld is, helpt het microscopisch beeld niet. Zelfs
ervaren onderzoekers op dit gebied hebben zich vergist.

Ook het bloedbeeld kan niet baten, omdat dit ook bij leucosis
vaak aleucaemisch (behalve bij den derden vorm) is. Bovendien
is een bloedonderzoek vóór den dood van het dier in den regel niet
geïndiceerd, en zijn de resultaten van de toch al zeer wisselvallige
bloedkleuringen in het histologische preparaat zeer poover.

Entproeven zouden de moeilijkheid evenmin kunnen oplossen,
niet alleen, omdat het bij zuivere leucosis slechts in ongeveer 30 %
der gevallen gelukt positieve resultaten te verkrijgen, doch boven-
dien, omdat men dan nog niet het /?o;/5-sarcoom zou kunnen uit-
sluiten.

We moeten dus bekennen, dat in sommige gevallen met onze
huidige kennis een scheiding
onmogelijk is.

Zou dit misschien wijzen op een saamhoorigheid dezer aandoe-
ning met echte tumoren, in dien zin, dat de leucaemische processen
alle van tumorachtigen aard zijn, dus autonome woekeringen van
cellen, behoorende tot het haemopoëtische of lymphatische appa-
raat? En dat het alleen bij de kip tot dusverre gelukt is deze over
te brengen — iets wat doet denken aan het /?o//.v-sarcoom — en
zou kunnen berusten op een gemakkelijk loslaten van het agens
door de kippencellen?

Theoretisch zou het geenszins ondenkbaar zijn, dat ook deze
bloed- en bloedvormende cellen autonoom zouden kunnen gaan
groeien, iets wat door hun los verband bijzondere, histologische
eigenaardigheden zou bieden.

Zooals gezegd is, beschouwt Eilermann het agens van vogel-
leucosis als een filtreerbaar virus. Hij meent, dat in tegenstelling

-ocr page 157-

met de onregelmatige metastaseering van maligne gezwellen, bij
leucosis direct een heel systeem van organen aangetast wordt.

Dit argument heeft, gezien de moderne opvattingen over inductie-
metastasen, veel van zijn waarde verloren. Bovendien twijfelt
Tio
aan het systeem-karakter van leucotische processen, en kent men
meerdere tumorvormen, waarbij juist deze groeiwijze te zien is.

In dit verband zijn de conclusies belangrijk, waartoe Tio Tjwan
Gie
komt bij zijn onderzoek van een overentbare cavialeucose. Uit
zijn filtratie- en verwrijvingsproeven besluit hij, dat bij caviae de
ziekte overgebracht wordt door
levende cellen, en dat deze inge-
brachte
cellen in het ingespoten dier gaan woekeren. In deze cellen,
7e?t hii, zou bijvoorbeeld een virus kunnen voorkomen, dat de-
zelfde vulnerabiliteit bezit als de levende cellen zelve, en dat bij
stuk wrijven van deze laatste ook zijn eigenschappen verliest.

Doch ook zou men aan een agens kunnen denken, dat een product
is der leucaemie-cellen, en dat inwerkende op bepaalde cellen (bijv.
lymphoblasten), deze in „leucaemiequot;-cellen zou veranderen, iets
wat onder zeer bepaalde voorwaarden, en slechts alleen
in het
levende organisme zou kunnen gebeuren.

Deze opvatting doet onwillekeurig even terugdenken aan de
maligne monocyten (macrophagen) der weefselculturen van
Carrel,
welke ook stoffen uitzenden, die de normale fibroblast tot woekeren
aanzetten en in sarcoomcellen veranderen.

Van besmettelijkheid is Tio nooit iets gebleken.

Voorts meent deze onderzoeker, dat het wezen der aandoening
een proliferatie van bepaalde
cellen en geen systematische weefsel-
woekering is, en bovendien, dat een
plaatselijk begin (in tegen-
stelling tot een diffuus-systematische, primaire ontwikkeling) zeer
goed mogelijk is, iets wat altijd van leucosis is ontkend en als bewijs
tegen den tumoraard werd aangevoerd.

Het morphologisch beeld als systeemziekte kan volgens hem
ook verklaard worden, door aan te nemen, dat de leucosis een tu-
mor is van een celsoort van bepaalden aard, zonder gewonen weef-
selsamenhang, en dat nu deze tumorcellen door hun aard zich in
het bijzonder nestelen en vermenigvuldigen op diè plaatsen, welke
embryonaal lymphatische of andere witte cellen geleverd hebben.

Tio besluit, dat bij de leucosis het vraagstuk ook een probleem
der leucose-cei is.

We staan dus hier voor dezelfde moeilijkheden als bij de Rous-
sarcomen en, zooals uit het hoofdstuk over experimenteel vogel-
tumoronderzoek is gebleken, als bij de tumoren in het algemeen.

En zoo eindigen we dit overzicht met het uitspreken van het
vermoeden, dat verdere onderzoekingen, èn over leucosis, èn over
gezwellen, mogelijk wel tot de conclusie zouden kunnen leiden, dat
dit soortgelijke processen zijn.

-ocr page 158-

MELANINE EN MELANOMEN.

.,Es gibt offenbar keine primären, melanotischen Ovarialtumo-
ren!quot;, ZOO eindigt een publicatie van
Nowak over dit onderwerp,
een onderzoek, waarop we nog terug zullen komen.

„Bei Melanombildung in den Ovarien handelt es sich wohl immer
um Teratomequot; meent
Borst.

Het spreekt dus van zelf, dat de beschrijving van twee primaire
ovariaaltumoren bij een fazant en een kip wel nader toegelicht
mag worden. Hiertoe is noodig, dat kort op den aard en het wezen
van melanme, en de nieuwere gedachten en theoriën daaromtrent,
wordt mgegaan, zonder dat deze opmerkingen ook slechts een ge-
deeltelijk overzicht dezer kwestie vormen.

Alleen voor zoover de moderne opvattingen noodig zijn voor
de beoordeeling van onze gezwellen zullen ze vermeld worden,
naast dat weinige, wat in het algemeen over pigment (en dan wordt
hier telkens melanine bedoeld) bij vogels gevonden is.

Omtrent de chemische reacties en eigenschappen van dit pig-
ment verwijs ik naar hoofdstuk I (werkwijze), waarin deze ver-
meld worden.

Melanine is dan een stof, die door metabolische processen in
sommige lichaamscellen ontstaat. Zelfs zou men van een melanine-
vormend weefsel kunnen spreken, in zooverre als deze pigment-
stofwisseling niet aan een bepaalde celsoort, doch aan een celsys-
teem verbonden schijnt.

In het algemeen lijkt het, alsof de melanine-vorming gebonden
IS aan organen van het ectoderm: namelijk in de huid komt het
voor, in de kiemlaag van de epidermis en de haarmatrix, doch óók
in mooi vertakte cellen van het hierbij behoorende corium. Verder
in de pigmentepitheellaag van de retina en de chorioidea, in het
centrale zenuwweefsel (gangliëncellen) en in de zachte hersen-
en ruggemergsvliezen.

Dat naast de pigmentatie van de ectodennale cellen overal een
optreden van dit pigment in de bijbehoorende bindweefsellaag
plaats vmdt, leidt er toe om van een pigmentvormend weefselsys-
teem te spreken
(Borst).

Uit de onderzoekingen van Meirowsky, Bloch, Lignac, König-
stein, Neubürger, Mendorf er
en anderen is gebleken, dat we kunnen

-ocr page 159-

aannemen, dat dit melanine uit kleurlooze voorstadia — praepig-
ment — ontstaat door inwerking van oxydeerende fermenten (?).

Men vermoedt voorts, dat de bijnier bij de vorming van deze
moederstof is betrokken (en wel speciaal het adrenaline-vorniend
chromaffine-systeem), doch waar en in welke cellen de kleurstof
het eerst gevormd, en misschien opgeslagen wordt, is nog een
open vraag.

Wanneer men de huid beschouwt, dan pleiten de onderzoekingen
van
Bloch, Lignac en anderen er zeker voor om aan te nemen, dat
het pigment hier in de epitheliale epidermiscellen primair (misschien
als beschutting tegen het licht) gevormd wordt. Deze cellen kan
men dan melanoplasten noemen. Zij ontvangen de kleurlooze moe-
derstoffen óf van den sapstroom, óf misschien ontstaan ze in de cel
zelf, zooals
Meirowsky aanneemt, uit de pyrenoïde kernsubstantie
van de kernlichaampjes.

Bij de menschelijke huid ligt het dan voor de hand om de vertakte
pigmentcellen van het corium als resorbeerende en transporteerende
elementen op te vatten, en ze pigmentdragers, dus chromatophoren
te noemen. Hiertoe leiden vooral ook weer de onderzoekingen van
Bloch en Lignac.

Bloch toonde aan, dat speciaal de epitheliale pigmentcellen der
huid in staat waren om een zekere stof, di-oxy-phenyl-alanine,
kortweg dopa genoemd, om te zetten in een soort dopa-melanine,
en hij nam aan, dat dit gebeurde door dopa-oxydase, een stof, die
dan gelijk zou zijn met het enzym, dat men meent, dat debet is aan
het ontstaan van melanine.

Deze specificiteit van de dopa-reactie is heftig en met succes
bestreden, omdat ook andere stoffen gevonden werden, die het-
zelfde konden doen.

Evenwel vertoonden de chromatophoren deze reactie nooit, zoo-
dat
Bloch op grond daarvan verklaarde, dat deze geen pigment-
vormers waren.

Lignac komt langs een anderen weg (namelijk door bestraling
van huidstukjes) tot dezelfde conclusie, welke vrij algemeen is aan-
vaard.

Toch zijn daartegen verschillende bedenkingen aan te voeren.

Voordat we hier nader op ingaan, wil ik kort enkele algemeen-
anatomische gegevens schetsen, benevens meedeelen, wat er on-
geveer bekend is van het voorkomen van pigment bij vogels.

\\Veidenreich, die een bekend onderzoeker is op dit gebied, onder-
scheidt een p r i m a i r e en een secundaire pigmenteering.
Onder het eerste wordt verstaan pigment, dat reeds in het ei aan-
wezig is; onder het laatste, pigment, dat in den loop der embryo-
nale en latere ontwikkeling ontstaat.

Het primaire pigment is van weinig beteekenis; van veel meer

-ocr page 160-

belang is de secundaire pigmenteering, welke een tegumentair ka-
rakter draagt. Dat wil zéggen, dat men 4 lagen of platen („Pig-
menthüllequot;) onderscheidt, waarin dit pigment gelegen is, en wel
een cutane, een peri-neurale, een peri-vasculaire, en een peri-
coelomatische laag.

Deze lagen, welke uit anastomoseerende, van fijne, lange
dendrieten voorziene piginentcellen bestaan, welke als het ware
een netwerk vormen, waarlangs het pigment kan stroomen, kortom
er dus bindweefselachtig uitzien, zijn bij de lager in de phylogenie
staande dieren als visschen, amphibiën en reptielen overal aan-
wezig. Men meent, dat ze hier dienen als beschermende organen
tegen licht, doch ook als warmteaccumulatoren.

Bij de warmbloedige dieren, die hun temperatuur tegenover hun
omgeving kunnen handhaven, is deze laatste functie vrijwel over-
bodig, met het gevolg, dat de inwendige lagen verdwijnen, en alleen
de cutane laag overblijft, welke dan nog vaak alleen in de haren
gelocaliseerd is. Uitzonderingen hierop zijn dan de reeds vermelde
pigmentafzettingen in de peri-neurale vliezen van den mensch en
van eenige zoogdieren.

Men zou dit pigment dus kunnen terugvoeren tot die peri-neurale
laag, evenals de bij de slachtdieren als melanose bekende pigment-
afzettingen in de inwendige organen misschien herinneringen zijn
aan de peri-vasculaire of peri-coelomatische lagen.

Vogels zijn, volgens Weidenreich, pigmentarm, en het weinige,
dat aanwezig is, zetelt voornamelijk in de veeren en voor een zeer
gering gedeelte in de huid zelve. Toch werd het door
Leydig in de
epidermis, door
Gegenbauer in het stratum Malpighi en door Jef-
fries
zelfs in het corium gevonden. Ook meent Weidenreich, dat
olieachtige stoffen tot de kleur van het integument zouden medewer-
ken, welke stoffen dan in de cellen van het rete
Malpighi zouden
voorkomen, een meening, die door latere onderzoekingen niet is be-
vestigd.

De bevindingen van Jeffries staan eveneens alleen.

Men weet verder uit de onderzoekingen van Weidenreich en Ker-
bert,
dat in zekere ontwikkelingsstadia van het kippenembrio pig-
ment in de epidermis voorkomt, dat later weer verdwijnt. Voorts,,
dat eenige vogels een zwartblauw gepigmenteerde opperhuid, kam
en lellen bezitten
(Marshall, Brehm). Evenwel was omtrent pigment,
dat tot de peri-neurale of peri-vasculaire laag gerekend zou kunnen
worden, niets bekend
(Reinke).

Tot de peri-coelomatische laag kan men nog rekenen de door
Leydig en Solger bij enkele vogels waargenomen pigmenteering der
albuginia testis. Dit komt zelden voor en betreft nu eens de eene,
dan weer de andere bal.

Voorts beschreef Lewin in 1910 een als melanose aangeduiden
toestand van een jongen haan, waarbij alles diffuus of gevlekt zwart

-ocr page 161-

was gekleurd, met uitzondering van de sceletmusculatuur.

Zoo was dus bij de vogels al heel weinig over pigment bekend,
tot dat
Kuklenski en Stiefel hun onderzoekingen verrichtten op een
bijzonder soort kip, namelijk het Japansche zijdehoen. Deze die-
ren hebben wol- of haarachtig gevederte, en een kleinen snavel; de
tamelijk lange oor- en keellellen hangen omlaag, de korte pooten
zijn bevederd en de achterteen is dubbel. Kam, lellen, de geheele
epidermis en het periost is violet-zwart, als het ware met inkt ge-
penseeld. Men vindt hier niet alleen alle vier pigmentlagen in
optima forma, doch bovendien nog enorme massa\'s pigment.

Kuklenski en Stiefel toonden nu aan, dat dit pigment melanine
is, en bovendien, dat andere, olieachtige stoffén geen rol spelen;
voorts, dat er witte, zwarte en bonte kippen zijn, dus dat de kleur
van de veeren onafhankelijk van de pigmenteering is.

Dit pigment treedt nu bij deze dieren vrij laat in de ontwikke-
ling op. Zeven dagen oude embryonen zijn, afgezien van het oog-
pigment, geheel pigmentvrij. Na 14 dagen treedt het hier en daar
verspreid in het bindweefsel op, en na 20 dagen zijn de embryonen
reeds geheel zwart.

Kuklenski vond het pigment alléén in het corium en wel in twee
lagen, een dunne laag vlak onder het Stratum germinativum en een
dikkere laag dieper in dit corium gelegen. Hij beschrijft nu zeer
uitvoerig de ligging van dit pigment bij de zijdehoenders, evenals
Stiefel, welke meer in het bijzonder de pigmentatie van het hart cn
de groote bloedvaten bestudeert.

Voor ons is van belang, hetgeen medegedeeld wordt over het
ovarium, en hier woordelijk volgt:

,,Noch reichlicher mit Pigmentzellen durchsetzt als der Hoden
ist das Ovar. Hier liegen überall im ganzen Gewebe dichtgedrängte
Anhäufungen von Chromatophoren, am dichtesten wieder um die
Gefässe. Das Follikel-epithel bleibt frei vom Pigment. Um so auf-
fallender ist eine meist vollkommen geschlossen Schicht von Chro-
matophoren, die das Follikelepithel umgibt. Von hier aus wuchern
die Pigmentzellen in entleerte oder atrophierte Follikel hinein und
füllen den ganzen Hohlraum aus, so dicht, dass man einzelne Zellen
gar nicht mehr unterscheiden kann, sondern man nur eine einheit-
liche schwarze Fläche unter dem Mikroskop sieht. Auftreten von
Pigment in atrophierten Follikeln ist zwar keine Seltenheit; indes-
sen dürfte eine dermaszen reichliche Anhäufung derselben kaum
je beobachtet worden sein. Makroskopisch betrachtet gleicht der
Eierstock einer schwarzen Traube, an der nur die grösser geworden
Eier hell hervorschimmern.quot;

In het bijzonder vestig ik de aandacht op het feit, dat noch
Kuklenski, noch Stiefel ooit gepigmenteerde epitheel cellen
vonden.

-ocr page 162-

En nu komen we weer op de vraag der h 1 s t o g e n e s e van
het melanme terug, en wel op de bezwaren tegen de zuiver epithe-
liale afkomst van het melanine.

Borst brengt bijvoorbeeld naar voren, dat in de meningen zuivere
chromatophoren voorkomen, terwijl er geen melanoplasten aan-
wezig zijn, die het pigment geleverd zouden kunnen hebben.

Die chromatophoren liggen daar sedert de embryonale ontwikke-
hng, toen zich de medullairbuis van het ectoderm afscheidde;
vóórdien stonden ze dus wel met de melanoplasten van het ecto^
derm in verbinding.

Na de embryonale ontwikkeling zijn ze echter volkomen zelfstan-
dig geworden, en hebben een eigen stofwisseling, dus ook
pwment-
stofwisseling,
want we kunnen met Borst moeilijk aannemen dat
levende cellen m dit opzicht geen stofwisseling zouden hebben

Borst besluit: „Mag man also immerhin Melanoplasten und Chro-
matoforen trennen, und mag man lezteren resorbierende oder
speichernde Funktionen zubilligen, — die Fähigkeit zu einer
selbständigen Melaninprodruktion wird man ihnen nicht vüllie
absprechen dürfen.quot;nbsp;^

En daarmede is de vraag, of de chromatophoren van ectodermale
afkomst, of mesenchymcellen zijn, van ondergeschikte beteekenis
geworden.

Bovendien stammen alle cellen van het lichaam immers ten slotte
van de epitheliale kiembladen af, en kunnen we de chromatopho-
ren tengevolge van hun habitus toch nü niet anders dan bind-
weefselcellen noemen.

.^an deze bezwaren van Borst zijn andere van dezelfde orde toe
te voegen, door te vragen, waar het pigment der „Pigmenthüllequot;
bij de lagere dieren, en waar de enorme massa pigment bij de be-
schreven Japansche zijdehoenders vandaan komt, waarbij geen
enkele gepigmenteerde epitheelcel is gevonden.

Ook ik meen te moeten komen tot de conclusie, dat de epidermis
(met adnexa) niet de eenige plaats is, waar primair het me-
lanine gevormd kan worden, en dat men op grond van bovenge-
noemde feiten wel moét aannemen, dat óók chromatophoren zelf-
standig pigment kunnen vormen (en daarmee dus de naam chro-
matophoren niet verdienen).

Zoo komen we langs theoretischen weg ook tot een anderen
kijk op de gezwellen, waarin men groote hoeveelheden pigment
vindt, en daarom met den neutralen naam melanoom bestempeld
worden.

Men heeft onder den invloed der „epitheelquot; theorie bij melano-
tische gezwellen van de inwendige organen, bijvoorbeeld van het
ovarium, meestal ontkend, dat deze primair daar mogelijk waren,
en ze meest beschouwd als metastasen van een niet gevonden pri-

-ocr page 163-

maire tumor. Zelfs Borst, hoewel hij, zooals we gezien hebben,
aanneemt, dat de van dendrieten voorziene cellen zelfstandig pig-
ment kunnen vormen, meent, dat de melanomen der inwendige or-
gpen ontstaan uit chromatophoren, die de zenuwen, en speciaal
die van het sympathische stelsel, met zich voeren, en zooals reeds
IS medegedeeld, dat melanomen van het ovarium in den regel van
teratomen zouden uitgaan.

Verder is een voorbeeld van dezen geda.chtengang het artikel van
Nowak, getiteld „Kritischer Beitrag zum primären Melanosarkom
des Ovariumsquot;.

In dit artikel worden acht gevallen van melanomen in het ovarium
van den mensch besproken, en wel van
Ammann en Lorrain (beide
Uitgaande van een dermoidcyste), van
Winternitz (tumor in herse-
nen en ovarium),
Soubeyran en Rives, Markus, Westenliöffer en
Bab.

Nowak komt, na de kritische bespreking dezer publicaties, tot de
volgende conclusie:

„Auf Grund obiger Ausführungen lässt sich von den acht als
primäre Melano-sarkome des Ovariums beschriebenen Fälle kein
einziger als wirklich einwandfrei bezeichenquot;, en later „dass nach
unseren derzeitigen Erfahrungen und Vorstellungen über Melano-
sarkome das Vorkommen von primären Melanosarkomen des
Ovariums äusserst unwahrscheinlich erscheint, wenn nicht völlig
abzulehnen istquot;.

Voorzichtigheidshalve voegt hij hieraan toe, dat de melanoom-
kwestie nog lang niet opgelost is, en dat men daarom ter wille
van de eene of andere theorie niet een feitelijk primair melanosar-
coom mag ontkennen.

Dit laatste raakt juist „des Pudels Kernquot;.

Men heeft dit in den regel wel gedaan, en dan aldoor gezocht
naar een andere primaire tumor, bijvoorbeeld in de huid, welke er
niet was en er niet behoefde te zijn. Als men éénmaal van meening
is, dat ook chromatophoren melanine kunnen vormen, dan kan men
met
Borst van oordeel zijn, dat deze ontstaan kunnen uit begelei-
dende pigmentcellen van het sympathische zenuwstelsel, doch het is
m.i. niet eens meer noodig dit nauwe contact met epitheliaal weefsel
pp te zoeken, noch voor het ovarium speciaal de oorzaak te zoeken
m teratomen. Men kan zich immers dan ook voorstellen, dat deze
gezwellen uit groepjes pigmentcellen ontstaan zijn, welke (overeen-
komstig de melanose bij slachtdieren) hier en daar als het ware
atavistisch zijn gevormd als herinnering aan de „Pigment-
hüllequot;.

En dan is de tweede stap, dat men kan aantoonen, dat, evenals
Op iedere andere plaats, ook in het ovarium dergelijke pigment-
cellen als groepjes kunnen voorkomen. En inderdaad komen deze
voor! In meerdere, overigens normale ovaria van kippen kon ik

-ocr page 164-

groepjes epitheelachtige, doch óók bindvveefselachtige, van den-
drieten voorziene pigmentcellen vinden, en aantoonen, dat het
pigment inderdaad melanine was.

Als laatste schakel in den keten volgt dan aan te nemen, dat
uit deze groepjes cellen, door autonome woekering, melanomen
kunnen ontstaan, zooals uit hamartiën hamartoblastomen.

Op deze wijze meen ik een weg aangewezen te hebben, waar-
langs men zich melanomen primair in het ovarium ontstaan kan
denken, en daarmede de diagnose van de twee primaire ovariaal-
tumoren te hebben toegelicht.

Hiermede zijn echter alle vragen omtrent onze tumoren niet be-
antwoord. Dit blijkt wel, wanneer men de beide tumoren nader
bekijkt.

Beide hebben een carcinoomachtige habitus, doch bij de eene
zijn de epitheloide cellen gepigmenteerd, en bij de andere de
chromatophoren in het stroma. Beide hebben ze metastasen ge-
vormd, die histologisch met de moedertumor overeenkomen.

Doch hoe moet men nu in het tweede geval het verband der
pigmentcellen in het stroma met de kankercellen, waarmede ze im-
mers tegelijkertijd gemetastaseerd worden, verklaren? Of is dit
laatste niet juist, en vormt de epitheelachtige kankercel de moeder-
stoffen, die in het stroma in bijzondere (of gewone?) cellen ge-
oxydeerd worden tot melanine, en gebeurt dit dan ook in de me-
tastasen? Of vormen de dendrieten zelfstandig melanine, onaf-
hankelijk van de kankercel?

Vragen, waarop we het antwoord moeten schuldig blijven, een
antwoord, dat misschien door latere onderzoekingen gegeven zal
worden.

-ocr page 165-

HOOFDSTUK V.

SLOTBESCHOUWINGEN.

„Der Begriff des biologiscfien Prozesses im Ganzen, seine Ent-
stehung, llt;ann uns erst vollkommen klar werden, wenn wir ihn nicht
nur am Menschen, sondern phylogenetisch bis zu ihm herauf unter-
suchenquot;. Deze gedachte van
Ribbcrt, welke allereerst aanspoort tot
uitbreiding van het veld van onderzoek, brengt daarna direct ook de
vraag naar voren, of gezwellen van vogels identisch of analoog zijn
met die van de zoogdieren of zelfs van den mensch; een vraag, die
in den laatsten tijd ook voor de onderlinge verhouding der gezwellen
van mensch en zoogdier in discussie gebracht is, en meestal in be-
vestigenden zin beantwoord. Deze vraag is daarom speciaal bij
vogels van zoo groote beteekenis, omdat bij een negatief luidend
antwoord een belangrijk gedeelte van het moderne, experimenteele
onderzoek waardeloos zou worden
(Teutschlaender).

Zooals in de beschrijving der literatuur is medegedeeld, hebben
Joest en Ernesti, Pentimalli, Fox en anderen hieromtrent duidelijk

hunne meening gezegd. Ook Teutschlaender meent, dat „...... die

grosse Menge...... nicht nur der Säugetier-, sondern auch der

Vogelgeschwülste...... morphologisch, histologisch und histogene-

tisch nach dem beim Menschen angewandten speziell-onkologischen
Einteilungsprinzip ohne weiteres klassifizierbar, also mit den ent-
sprechenden menschlichen Tumoren identisch...... ist......quot;

Het spreekt vanzelf, dat de begrippen des te beter zullen zijn
over te dragen, hoe dichter het gezweldragende dier phylogenetisch
bij den mensch staat, en dat afwijkingen niet alleen in graad, vorm
en localisatie kunnen bestaan, doch ook voort kunnen spruiten uit
een andere lichamelijke organisatie dan die van den mensch, iets
wat verband houdt met de plaats in de phylogenetische ontwikke-
ling.

Het komt echter niet zoozeer aan op de juiste indeeling in groe-
pen en systemen, als wel op de mogelijkheid om de bij dieren (ook
vogels) verkregen kennis der tumorbiologie, te kunnen benutten
voor den in het centrum der oncologie staanden kanker van den
mensch. Dat is de eigenlijke kern der indentiteitskwestie. Het onder-

-ocr page 166-

zoek der beschreven tumoren heeft ook mij de overtuiging biisre-
bracht, dat dit inderdaad geoorloofd is.nbsp;amp; s js

Hoe staat het met het voorkomen van tumoren bij vogels in het
■algemeen?nbsp;\' ^

Een juist antwoord op deze vraag te geven, een antwoord, dat
.grootendeels op statistieken zou moeten berusten, is zeer moeilijk.
Statistieken, het is genoeg bekend, kunnen vrijwel alles bewijzen
en speciaal aan statistieken van dierziekten kan men slechts een
zeer beperkte waarde toekennen. In het bijzonder geldt dit
nos
voor de onderzochte vogels met tumoren. Zooals ook Hoogland in
•zijn studie over het primaire levercarcinoom opmerkt, bestaan van
\'dieren geen zorgvuldige sterftestatistieken, en berusten die welke
men heeft, alleen op het materiaal, dat aan de verschillende Insti-
tuten ter onderzoek wordt aangeboden. Daarbij komt, dat het vrou-
welijk geslacht in sterke mate het mannelijke overheerscht Vele
dieren (ook kippen) worden verder op een bepaalden leeftijd voor
de slacht bestemd, zoodat daarmede de kans om op rijperen leeftiid
tumoren te krijgen vervalt. Ook verschillen in ras doen hun invloed
p den. Al deze algemeene factoren zullen een statistiek zeer onvol-
ledig, en een vergelijking met soortgelijke cijfers Detreffende den
mensch ten eenenmale misleidend doen zijn. Als bijzondere facto-
ren, welke het aan dit Instituut bewerkte materiaal beïnvloeden
moeten worden vermeld, dat in den regel alleen klinisch zieke die-
ren na hun dood ter onderzoek inkomen, en verder, dat de secties
van dit materiaal, vooral in de laatste jaren, worden verdeeld tus-
schen het Pathologisch Instituut en het Instituut voor Parasitaire
en Infectieziekten. Hiervoor worden de dieren, welke uitwendig of
bij eenvoudige inspectie, tumordragers blijken te zijn, naar het eer-
ste Instituut doorgezonden, wat natuurlijk het percentage van de
totale frequentie en van de uitwendige gezwellen fdus van de huid
en subcutis) te hoog doet stijgen. Daar deze huidtumoren veelal
sarcomen zijn, wordt ook weer het aantal van déze nieuwvormin-
gen te hoog genomen.

Overzien we het hiervoor beschreven materiaal, dan zijn Gedu-
rende de periode van onderzoek 78 tumoren gevonden (de nos 27
(B. 282), 60 (A. 6695), en 77 (B. 4067) zijn later toegevoegd)
waarvan 18 tot de goedaardige en 60 tot de kwaadaardige ge-
rekend moeten worden. Van deze laatste behooren 32 tot de sar-
comen (7 zijn hooger gedifferentieerde sarcomen), 17 tot de car-
cinomen, 6 tot de mesotheliomen en 5 tot andere groepen.

In de jaarverslagen van het Pathologisch Instituut worden over
het tijdvak van 1 Januari 1924—1 januari 1928 103 tumoren ver-
meld bij 717 kippen, waarbij 65 sarcomen en 18 carcinomen voor-
komen.

Het aantal onderzochte dieren en gevonden tumoren blijkt uit
het volgende tabelletje:

-ocr page 167-

c

Ol
Q.
O.

Ji.2

V Ol
T3 M

C O
lt; gt;

c c

S O

k. Q.
O O.

ES

3

E-

V

n

aj lt;u QQ
T3 —

iSs

c

4)

E

O

c
\'ü

CJ

c
m

E .

O
u

co
Crt

1 Sept. 1906 — 1 Sept. 1922
1 Sept. 1922 - 1 jan. 1924
1 jan. 1924 -1 jan. 1928

1110
500
717

311
49

73
88
103

7

18
18

39
65

2327

360

264 7

36

104

Het aantal tumoren (op ket aantal onderzochte kippen gerekend^
zou het bmtengewoon hooge percentage van 9 bereiken, terwijl
over het tijdvak, dat de tumoren nauwkeurig onderzocht zijn (on-
geveer vanaf 1 Sept. 1922) van dit aantal tumoren (191) de car-
cmomen 19% en de sarcomen 54% uitmaken.

Het aantal sarcomen overheerscht dus sterk, ook als we rekenintr
nouden met de hierboven aangegeven misleidende factoren Deze
cijfers komen beter overeen met die, welke
Péchenard heeft vast-
gesteld (38.2: 16.9) dan met die, welke ik zelf uit de literatuur
heb berekend (42:36). Evenwel is het laatste cijfer sterk beïnvloed
door het groote aantal carcinomen, dat
Fox bij papegaaien en Teiit-
schlaender
aan den middelvoet van kippen vond. Hoewel dus op
deze cijfers met veel staat is te maken, zal men toch niet ver van de
waarheid zijn, als het aantal sarcomen tweemaal zoo groot geschat
wordt als dat der carcinomen.

Over de gezwellen, welke los aan het Instituut werden ingezon-
den, IS geen mededeeling gedaan, omdat van de dieren, welke de
tumor bezaten, alle gegevens ontbraken.

Incomplete mededeelingen zijn ook oorzaak, dat, ten aanzien van
üe carcinomen en sarcomen, het tijdvak van 1 Sept. 1906—1 Sept
i922 in de tabel buiten beschouwing is gelaten.

Omdat van de grootste groepen van tumoren (sarcomen en car-
cmonien) vaak niet met zekerheid de primaire zitplaats kan wor-
ücn aangewezen, is er van afgezien ook hiervan een tabelletje te
naken. Dergelijke overwegingen gelden even sterk tegen het tabel-
iseeren van de metastasen. Mijn ervaring doet dan ook tot de
j,rootste voorzichtigheid aanmanen bij de studie van de tabelletjes
jngevoegd achter de bespreking der literatuur, zoowel als in de
iiteratuiir zelve opgenomen. Afgezien van het feit, dat ()ók aan
andere instituten het materiaal wel op een of andere wijze zal ziin
beïnvloed (selectie), is het toch een raadsel, hoe vele auteurs bijna
steeds tot een definitief oordeel over primaire zitplaats en metasta-
seering komen. De indruk, welke van de verschillende eigenschap-

-ocr page 168-

pen (localisatie, metastaseering e. d.) is verkregen, zal daarom
vermeld worden bij de groepsgewijze Samenvatting der gezwellen,
die nu volgt.

Ten einde een meer volledig beeld te kunnen schetsen, zal hierbij
ook gebruik worden gemaakt van de gegevens uit de literatuur,
en van die, gedurende de laatste jaren aan het Pathologisch Insti-
tuut verkregen.

Fibromen komen overwegend in de subeutis voor, hoewel
ze ook in het abdomen, en wel in het darmscheil, nogal eens waar-
genomen worden. Ze zijn erwt- tot vuistgroot, en treden meestal
multipel op. De kleur is wit tot grijs, de consistentie hard, en de
sneevlakte homogeen of iets gestreept. Soms ziet men holten, welke
met slijm gevuld zijn. Naast oedeem komt namelijk slijmige ont-
aarding nogal eens voor. Aan de huid kunnen op plaatsen, die
promineeren door trauma excoriaties en ulceraties optreden, die
ten onrechte aan een malignen groei kunnen doen denken. Voorts
is een myxoom in de lever van een haan waargenomen.

Merkwaardig is de tegenstelling, welke bestaat tusschen het be-
trekkelijk kleine aantal goedaardige bindweefselgezwellen en de zeer
talrijke sarcoomgevallen, welke ook veel in de huid, de subeutis
en de daaronder gelegen spieren voorkomen. Ook het aantreffen
van slechts één geval van celrijk fibroom (fibroma sarco-
matodes) in het onderzochte materiaal, wat eigenlijk een over-
gangsvorm voorstelt, wijst wel op de neiging van de weefsels bij
vogels, om kwaadaardige gezwellen te vormen.

Goedaardige vaatgezwellen zijn zeer zeldzaam. Naast het geval
van
Beatti staat mijn geval No. 3, dat haemangioma
cavernosum wordt genoemd. In de lever, — want hierin is
het gezwelweefsel aangetroffen, — komen vele erwt- tot kastanje-
groote holten voor, welke met bloed gevuld zijn. Ook zuivere
t e 1 e-a n g i e c t a s i ë n, zooals deze bij runderen in de lever
worden gezien, zijn een enkele maal waargenomen. Éénmaal
(No. 4) traden hiernaast vele andere gezwellen op (lever-
celadenomen, lymphangiomen, m yo-h a em an-
gioma hypertrophicum), wat wel op een bijzondere
stoornis in de embryonale of latere ontwikkeling dezer kip wees.
Dit voorkomen van enkele, afzonderlijke gezwellen bij één dier
werd een enkelen keer vaker gezien, en wel bij No. 10, waar naast
leverceladenomen, in de borstspier een fibroma sarcomatodes op-
trad. Ook
Teutschlaender vermeldt enkele gevallen.

Voorts wordt een lymphangioma van de lever beschreven.

Het gladde spierweefsel speelt bij de kip in verschillende ge-
zwellen een groote rol. Hoewel het natuurlijk bij de leiomyomen
de voornaamste plaats inneemt, komt het ook in groote massa\'s
voor bij hamartomen van den darm, en zooals in de histologische
beschrijvingen vermeld is, in het stroma van diverse tumoren.

-ocr page 169-

De 1 e i O m y O m e n van den dann kenmerken zich als diffuse,
soms meer plaatselijke verdikkingen van den darmvvand, welke hard
aanvoelen; de serosa is hier stralig samengetrokken. Deze vernau-
wingen wisselen af met wijde gedeelten van den darm, waar de
wand normaal is. Ook zijn leiomyomen van den eileider waarge-
nomen.

Histologisch wordt het gezwelweefsel gekenmerkt door vele,
zich vaak bundelsgewijze kronkelende en slingerende fibrillen, die
voorzien zijn van mooie, ronde tot staafjesvormige kernen.

Gezwellen, uitgaande van dwarsgestreept spierweefsel, zijn uiter-
mate zeldzaam. In één geval werd een borstspiertumor als zoodanig
gediagnosticeerd. Voorts is een geval gepubliceerd door
Meyer.

fivenals de goedaardige bindweefselgezwellen, beperken ook die
der epitheelgroep zich tot betrekkelijk weinig gevallen. In de nieren
komen soms kleine, erwtgroote, cysteuze, witte en vaste haardjes
voor, welke toevallig gevonden en histologisch als a d e n o o m
gediagnosticeerd werden. L e v e r c e 1 a d e n o m e n zijn, ma-
croscopisch, duidelijk promineerende, en in kleur van de lever af-
wijkende woekeringen, welke, microscopisch, lastig terug zijn te
vinden, omdat een kapsel veelal ontbreekt, en het weefsel niet veel
van den moederbodem afwijkt. Ook van den eileider komen adeno-
men voor, die zich, macroscopisch, als circumscripte, wit tot wit-
grijze, poreuze verdikkingen van den wand voordoen.

Vaker dan de goedaardige vaatgezwellen worden andere aan-
getroffen, die wel, doch in beperkte mate, kwaadaardig genoemd
mogen worden. Een vrij groote groep (6 gevallen) wordt beschreven
en met den naam f i b r o-a ngioma sarcomatodes ver-
meld. Ze komen voor als speldeknop- tot vuistgroote, slappe tot
vrij vaste, gekwabde en bonte knobbels en knobbeltjes van wit tot
witgrauwe kleur, waarin, naast bloedingen, kleine en groote, met
bloed gevulde cysten optreden. De doorsnede is veelal vezelig, cys-
teus en soms grijsrood. Deze gezwellen komen op de viscerale se-
rosae, voornamelijk langs de plaats van aanhechting van het me-
senterium aan de darmen, aan het mesenterium zelf, in het ovarium
en in en om het pancreas voor. Doch bovendien worden vele
kleine, speldeknop- tot erwtgroote, harde, witte gezwelletjes aan-
getroffen, welke vlak naast elkaar zijn gelegen, vaak tot pantser-
achtige platen om den darm conflueeren, en dan dezen tot een
harde, stugge buis maken. Direct zij vermeld, dat dit laatste beeld
niet pathognoom is voor deze gezwelsoort, doch bij sarcomen,
carcinomen, endotheliomen en andere tumorweefsels in het ab-
domen wordt waargenomen. In de buikholte komt vaak een meer
of minder groote hoeveelheid heldergele, soms iets troebele vloei-
stof voor. .Microscopisch blijken bij de maligne vaatgezwellen rus-
tige angioombeelden naast syncitiale, strengvormige, endotheliale
woekeringen voor te komen, waartusschen weer vele overgangen

-ocr page 170-

bestaan De groei in den darmwand heeft voornamehjk, en zooals
gewoonhjk b.j deze processen, in de subserosa plaats! Soms woe!
kert het serosa-endotheel iets mede

De histologische studie dezer tumoren, leidt, hoewel vaak één

groote umor (bijvoorbeeld in het ovarium) aanwezig is fot het

vermoeden dat men hier meer aan een multipel optrede^ of een

sys eemz.ekte (Borst) moet denken, dan aan een prinia.re U moi
welke metastasen heeft veroorzaakt.nbsp;pnmaire tumoi,

Naast deze groep van gezwellen, welke niet in de literatuur ver-
meld worden, z.jn een drietal h a e m a n g i o-e n d o t h e l?o-

komen deze tumoren overeen
met de voorgaande; ze vormen talrijke, zeer kleine tot kastanio
groote harde, soms iets slappe, vak,\'witgrijze son\'s ie?s ^

ZiZ JT\'\'\'\'\'nbsp;voornamelijk op en llnfs

het mesentermm, den darmwand en het Peritoneum parietale hl
vmden. De darmen z,jn vaak met het scheil tot een stijf , iet te
ontwarren convoluut vergroeid. De cysten hebben een doorSt-

foms^\'e^imnbsp;X?; ^^^nbsp;dradentrekk nd .

Spflï^nbsp;^\'quot;iquot;\' -\'s de doorsnede

ges reept, anders poreus en slapper. In het abdomen
bev ndt z.ch m den regel weer een vrij groote hoeveelheid water-
heldere, groene tot bruine vloeistof.

Men krijgt bij het microscopisch onderzoek van deze tumoren
een sterkeren indruk van de zelfstandige woekering van het endo-
thee weefsel, dan bi] de vorige groept Karakteristiek zijn lever-
ach ige structuren, waarbi de trabekels uit groote endotheelcellen
bestaan, welke met bloed gevulde ruimten bekleeden, waS mis-
schien soms bloedelementen gevormd worden. Necrobiose van 1 et
matirgSlen.quot; ^nbsp;ontaarding van het stroma worden regèl

systeïmztkte\'nbsp;van een multipel optreden of

De derde, groote groep van endotheliomen, de m e s o t h e I i o-
m e n, die in den regel naast de vorige worden besproken doch
X n \'\'nbsp;tot matrix hebben, zeer afwijkende 4en-

\' In de lichaamsholte van de veelal sterk vermagerde dieren be-
vindt zich een flinke hoeveelheid helder, soms Ic^be ?eel ot
bruin transsudaat vaak vermengd met eidooiers. Het
\\fsce ale
zoowel als parietale peritoneum is met de reeds beschreverkkh e\'
. harde gezwenetjes bedekt, welke de darmen in stijve buizen S
veranderen. Centraal wordt in de tumortjes noga eens necr^së
waargenomen. Een primaire tumor is nooit aa^nwezig döcS de
gezwelvorming suggereeri zoozeer een disseminatie van eeii
pnmair gezwel, dat
Joest en Ernesti, zonder dit ooit te vinden

-ocr page 171-

het toch aannamen. Doch ook hier is \'t gezwelweefsel primair mul-
tipel, of als een systeemziekte te beschouwen. Microscopisch ziet
men zeer fraaie overgangen van vrijwel ongedifferentieerde, groote
mensenchymale cellen in endotheelcellen, welke laatste strengen en
cysten gaan vormen, en soms lumina bekleeden. Reuzencellen, en
eigenaardige, losse endotheelknobbeltjes treden op naast „Schi-
fungskörperquot; en hyaline ontaarding van het bindweefsel, dat\'vaak
eigenaardige, ronde structuren aanneemt. De diagnose endothe-
lioom wordt hierdoor gerechtvaardigd.

Het verschil in groeiwijze met het lymphangioom wijst m. i. op
een ontstaan uit dekcellen alleen, en niet uit meewoekeren van of
ontstaan uit de endotheelcellen der subsereuze lymphvaten. Behalve
de m.i. onjuist geïnterpreteerde onderzoekingen van
joest en Ernesti
komen in de literatuur geen beschrijvingen van dergelijke tumoren
voor.

Twee primaire ni e I a n o m e n van het ovarium zijn onderzocht,
welke metastasen in de buikholte hebben veroorzaakt. Naar aan-
leidmg van déze zeldzame bevinding wordt in het hoofdstuk over
melanine en melanomen kort den stand van het melanine-onderzoek
geschetst, waaruit de conclusie wordt getrokken, dat dit pigment
waarschijnlijk niet alléén van epitheliale afkomst is. Voorts worden
de opvattingen omtrent het voorkomen van primaire ovariaalmela-
nomen in het algemeen critisch besproken. Ten slotte wordt aan-
getoond, dat dergelijke tumoren daar primair mogelijk zijn, indien
nien ze ontstaan denkt uit in dat orgaan aangetoonde groepjes
chromatophoren, welke autonoom zijn gaan woekeren.

Voor we de groote groep der s a r c o m e n bespreken, dient,
evenals bij de carcinomen, opgemerkt te worden, dat door de vaak
zeer sterke uitbreiding van het gezwelweefsel in de buikholte, het
zeer moeilijk, zoo niet onmogelijk is, een primaire tumor aan te
Wijzen, afgezien van het feit, dat een primaire multipliciteit ook
denkbaar is.

De s a r c o m e ii, en vooral de klein rondcellig e, vor-
men wel de grootste groep van het onderzochte materiaal\'. Een
groot deel van deze tumoren wordt, waarschijnlijk primair, in de
huid en in de subeutis (spieren) gevonden, en doet zich voor als
knollige, gekwabde nieuwvormingen van zeer uiteenloopendén
vorm en grootte. Een scherpe grens ontbreekt in den regel ten ge-
volge van den infiltratieven groei, welke de nabij gelegen organen
(huid, spieren) aantast. De consistentie is vaak week-elastisch;
de kleur wit tot witrose, soms meer geelachtig-oranje, en glan-
zend; de sneevlakte homogeen, een enkele maal iets gestreept
(meest de structuur van het oorspronkelijke weefsel aanduidende)
vaak doorbloed.

Het weefsel bevat, veelal centraal, duidelijk begrensde, droge,
gele, necrotische gedeelten. Ook slijmige ontaarding, waardoor

-ocr page 172-

holten ontstaan, komt naast een meer diffuse verweeking van het
gezwel voor. De dieren sterven in den regel cachectisch en ziin
sterk vermagerd. Naast de reeds vermelde localisaties, komen deze
tumoren ook veel in de inwendige organen voor, waar vaak een
dergelijke tumorvorming plaats vindt op alle sereuze vliezen zoo-
als bij de endotheliomen is vermeld. Ook het ovarium is dan meest-
al, hetzij primair, hetzij secundair, door- en omgroeid, evenals de
eileider. Enkele merkwaardige, primaire localisaties waren het
pencard (No. 33) en het duodenum (No. 34). Ook aan de hals-
streek komen deze tumoren, misschien uitgaande van thymus-
kwabjes, nogal eens voor.

Het yrij constante, microscopische beeld dezer gezwellen be-
staat uit talrijke, kleine sarcoomcellen, gebed in weinig stroma
dat min of meer rijk kan zijn aan capillairen. Vaak worden de
buitengrenzen van een orgaan gerespecteerd, en dit voor de rest
opgevuld met tumorcellen. De groei in de darmen is hier niet zoo-
als bij de meeste gezwellen subsereus, doch heeft ook wel in de
spierlagen of in de mucosa plaats.

Bij groei in de spieren werd tevergeefs gezocht naar beelden van
meewoekeren van spierelementen
(Peyron).
Groot rondcellige sarcomen zijn betrekkelijk zeld-

zaam.

Misschien bestaat er in één onzer gevallen een oorzakelijk ver-
band met trauma.

Spoelvormcellige sarcomen, welke voornamelijk
in de spieren zijn gelegen, vormen een grootere groep. Ze zijn iets
vaster van consistentie dan de vorige sarcomen, voor zoover er
geen ontaarding (slijmige holten) heeft plaats gevonden, en heb-
ben op doorsnede een meer vezelachtig, onregelmatig aspect. In
enkele mijner gevallen was de primaire zitplaats merkwaardig,
namelijk één maal in de hartspier, en één maal aan de ruggegraat
ter hoogte van den derden tot en met den zesden ruggewervel \'

Microscopisch is een sterke, angioplastische tendens bij deze ge-
zwellen waar te nemen, welke zich demonstreert in het vorinen
van netvormige strengen en structuren door op endotheelcellen
gelijkende cellen; deze strengen kunnen zich tot capillairen ont-
wikkelen en zelfs dan tele-angiectasiën vertoonen.

Thans volgen de c a r c i n o m e n. In het onderzochte materiaal
komt slechts één geval voor van plavei-epitheelkanker. In de litera-
tuur wordt de groote massa gevormd door de cancroiden van den
middelvoet, welke voornamelijk door
Teutschlaender (Remniele)
zijn gepubliceerd, en waarbij een aetiologische rol word toegeschre-
ven aan de
Cnemidocoptes mutans, welke ook het zoogenaamde
kalkbeen van kippen veroorzaakt. Mijn geval is meer bijzonder
door de localisatie in het rechter epitheellichaampje.

-ocr page 173-

Klierepitheelcarcinomen komen, hoewel niet in die mate als sar-
comen, toch in een groot aantal voor.

Carcinoom van de nieren doet zich kennen als enorm groote,
knollige, met serosa bedekte gezwellen, van stevige, elastische
consistentie, en witte tot gele, soms bonte kleur. Op doorsnede is
de tumor in groote en deze weer in kleinere veldjes verdeeld, die
een iets gyreuze teekening vertoonen. Groote deelen zijn ne-
crotisch.

Merkwaardiger zijn de primaire levertumoren. Eenmaal wordt
een solitair, kastanjegroot, vrij stevig, knollig en grootendeels
doorbloed gezwel aangetroffen, dat metastasen gevormd heeft in
de longen en de borstspier; éénmaal een diffuse, subcapsulaire,
cystenvormende nieuwvorming met een metastase in het ovarium,
en éénmaal enkele, erwtgroote, witte, harde tumortjes in de lever,
welke eveneens in de longen zijn gemetastaseerd.

Microscopisch bestaat in het eerste geval de primaire tumor
uit een adenocarcinoom met galgangepitheelaspect, dat echter in
de metastasen een geheel ander beeld, meer op levercelcarcinoom
gelijkend, vertoont (reuzencellen). In No. 56 is het beeld weer
iets anders, daar hier levercelachtige elementen, net als galgang-
epitheel, ruimten gaan bekleeden en papillaire woekeringen ver-
toonen. Het derde geval heeft maar één soort van cellen (lever-
cellen).

Dergelijke overgangen van deze beide soorten (?) van epitheel
zijn ook bij den mensch waargenomen, en laten een scheiding in
hepato-cellulaire en cholangio-cellulaire levertumoren, althans bij
de kippen, niet toe.

Men kan ze afleiden van nog niet in lever- en galgangepitheel
gedifferentieerde oerleverkiemen. In alle drie gevallen is het stro-
ma zeer actief.

Voor de overige maligne epitheeltumoren van het abdomen geldt
hetzelfde als voor de sarcomen, namelijk door de vaak sterke uit-
breiding en verspreiding van het gezwelweefsel, is het meestal
moeilijk en vaak onmogelijk een primaire localisatie te vinden. Een
enkele maal gelukt dit, wanneer er weinig tumoren aanwezig zijn.
Zoo is één carcinoom van het pancreas, en twee van den eileider
gevonden. Bij deze laatste tumoren van den eileider is in het ééne
geval het orgaan diffuus verdikt, waarnaast hier en daar circum-
scripte, grijze, poreuze, promineerende gezwelletjes gevormd zijn;
in het andere geval is de wand slechts plaatselijk verdikt.

Ook komt het ovarium als primaire localisatie in aanmerking,
doch veelal is een keuze tusschen dit orgaan, het pancreas en den
eileider onmogelijk.

Macroscopisch bestaan de ovariaalcarcinomen, hetzij ze primair
of secundair zijn, óf uit tot aardappelgroote, solitaire, knollige,
geelwit tot bruine, vaak bloedrijke gezwellen, van een vrij stevige

-ocr page 174-

consistentie en met een m velden verdeelde doorsnede, óf uit min
lnbsp;conglomeraten van hagelkorrel- to? emtgro™e

witte, harde tumortjes. Hiertusschen zijn vaak cysten Sen
welke soms resten van dooierfollikels zijn, soms uitïngen van cvs
teuzen en papillairen groei van het gezwelweefil Saast ko^^^
weer de bekende disseminatie van kleine gezwelle fes on T
sereuze vhezen voor, en vindt men bovendien oV^ aanhechUngs!

Snge\'n.nbsp;^^ ^-quot;-en vaak grootere nÏéuw-

De kippen zijn in den regel sterk vermagerd: in de buikholte
komt iets, vaak zeer véél, transsudaat voor, dat wS
vermengd s
met eidooier van gebarsten follikels of met exsudât ^

Hoewel de grens niet zuiver is te trekken, en overgangen schij-
nen voor te komen, kan men microscopisch deze tumTef ?n twee
soorten verdeelen namelijk die, welke een éénlagig, cubTsch
kerget,nt epitheel bezitten, dat duidelijk kherlum^na
vormt en
papillairen groei vertoont, én die, waarin het gezwelweefsd b^Laa^
uit meer sohde strengen en celklompjes, gebed Teen g stromf
Dit laatste, dat vaak oedemateus is,
kin door zijn snellën^roe en

w iïs\'i.quot;nbsp;het microscopische beeld^beheerschfn liik-

w, Is ,s het gemengd met myomateus weefsel. De hoeveelheid
st oma wisselt echter dermate, dat het carcinoombS hiér
sci rheus, en soms vlak ernaast medullair is. Groei in bloed- zoo-

Zn ± iquot;nbsp;wordt gezien; in den darmwand vTndt vaak

^n sterke infiltratieve groei in het spier- en vetweefsel, ja tot In
en dóór de mucosa plaats. Een onderscheid in deze tu nóren ë
maken naar de afstamming van het epitheel
(kiemepitheel follL
epitheel of epitheel van de Pflügersche buisjes)nbsp;mogeMik

althans voor de onderzochte gezwellennbsp;mogenjk,

oorzaken van het carcinomateus ontaarden van het ovarium
zoeken /oesf en Ernesfi in de hooge eischen, die door de SerH
aan dit orgaan gesteld worden.

Sc/i/egel stelt het rechter ovarium aansprakelijk wat wel

fn^tr\'^quot;\'^nbsp;^\'tijd! Ook de ingewikkelde embryc^

logische ontwikkehng kan debet zijn aan het ontdaan ^

Cysten, ter atomen en andere op ontwikkelingsstoornis
sen berustende riieuwvormingen komen eveneens bi vo% s vöor\'

Hnf LInbsp;^^nbsp;en soms \\n het ovariumquot;

dat ook wel geh^l ontaard kan zijn (Hydrops follTcïïa-

ynbsp;\' d c y s t e n worden, zoowel -onder de hu d aquot;s in

de buikholte aangetroffen (No. 72), vooral bij ganzen en eenden
n plaats van veeren, vindt men dan zooals vanklf spreek? veertjes
m het lumen Voorts wordt een enkelen keer
multiple cyste vorming
van het peritoneum gezien, doch vrij regelmatig min of meer groote
dunwandige, met een helder, eiwitrijke vloeistof gevX
cysten
welke ontstaan uit resten van den geitrophieerden fechter eiS\'

-ocr page 175-

^ Ook t e r a t O m e n komen nogal eens voor, en zijn in den regel
|n de geslachtsorganen gelocaliseerd; vaker nog in de testes dan
m het ovarium. Minder vaak echter in de buikholte, zooals in mijn
■gevallen (No. 76 en 77). Deze nieuwvormingen wisselen zeer in
grootte en vorm, en zijn uit verschillende weefselsoorten opge-
bouwd, welke men in den regel van meer dan één kiemblad kan
afleiden.

Hiernaast komen meer diffuus verspreide misvormingen voor
(Nos. 74 en 75), meestal op de sereuze vliezen, o.a. van darmen,
pleura en peritoneum, gelocaliseerd, die macroscopisch niet té
onderscheiden zijn van de kleine, reeds meermalen aangeduide ge-
zwelletjes, welke men op die plaatsen bij sarcomen, caircinomen en
endotheliomen kan zien. Bij microscopisch onderzoek blijken deze
te bestaan uit een groote hoeveelheid onregelmatig, myomateus
weefsel, dat gemengd is met vrij actief bindweefsel. Hierin komen
regelloos groepjes groote, epitheloide cellen voor, welke hoopjes
cellen soms een meer adenoide karakter aannemen (slingers, stren-
gen en buisjes). Deze gezwelletjes (h a m a r t o m e n) zijn te ver-
gelijken met de zoogenaamde carcinoide tumoren van den niensche-
lijken darm, welke door sommige onderzoekers van het pancreas
worden afgeleid. Misschien is een overgang van deze hamartomen
in ovariaal-carcinomen (van de tweede groep) aan te nemen.

Bij de bijzondere gezwelvormen is uitvoerig een aardappelgroote,
betrekkelijk ronde tumor van de rechter nier beschreven, welke als
h y p e r n e p h r
O m a is gediagnosticeerd. Voorts komen een drie-
tal beenmerggezwellen voor, welke, hoewel de tumornatuur dezer
nieuwvormingen niet ontwijfelbaar vast staat,
wegens hunne zeld-
zaamheid toegevoegd zijn. Twee ervan
behooren tot de myelo-
c y
t a i r e m y e I O m e n. De derde is een m y e I o b I a s t i s c h
m y e I
O 0 m.

Over enkele algemeene eigenschappen der tumoren en de facto-
ren, welke daarop invloed kunnen uitoefenen, nog het volgende.

Allereerst het voorkomen van meerdere gezwellen bij één dier\'.
Reeds is medegedeeld, dat men gezwellen van verschillenden aard
en weefsel bij hetzelfda dier kan aantreffen, wat kan wijzen op
iet voorkomen van meerdere misvormingen (hamartiën, choristae)
nij dat dier, van waaruit deze nieuwvormingen kunnen zijn ont-
staan. Maar daarnaast ziet men veel meer gevallen, waarbij ge-
zwellen van
dezelfde soort op meerdere plaatsen aanwezig zijn. Dit
kan zijn ten gevolge van metastase, welke men langs de
oloed- of langs de lymphbaan ziet plaats vinden, óf wel langs
beide gelijktijdig.

Daarom lijkt het me onjuist een verschil tusschen beide vormen
te maken, en dit in procenten uit te drukken, zooals
joest en Ernesti
doen; bovenal ook, omdat een beslissing in dezen afhangt van een
toevallig doorgezien aantal preparaten.

-ocr page 176-

De lymphklieren, welke facultatief en in wisselende hoeveelheid
aanwezig zijn, spelen hierbij een zeer geringe rol. Een onderscheid
in roode en witte metastasen, zooals
Pentimalli beschrijft als voor-
komende bij het experimenteele Pows-sarcoom, is bij de spontane
gezwellen met te maken, en waarschijnlijk óók voor dat experimen-
teele gezwel te schematisch opgezet. Het is verder bekend
(Penti-
malli, Teutschlaender),
dat trauma van diversen aard een grooten
invloed op het ontstaan van metastasen heeft.

Naast de metastase, welke vaak zeer uitgebreid is en moeilijk-
heden veroorzaakt ten opzichte van het bepalen van de primaire
localisatie, — hierbij zij kort opgemerkt, dat de grootte van een
gezwel hier niet op behoeft te wijzen, doch van locale factoren als
ruimte en bloedverzorging kan afhangen, — komt dan de p r i-
m a i r e m u 11 i p 1 i c i t e i t voor, vooral bij sarcomen, waarvan
het moederweefsel bijna overal aanwezig is. Nauw verband hier-
mede houdt het begrip systeem- of weefselziekte, waarbij eigenlijk
hetzelfde voorkomt als bij de primaire multipliciteit, doch\'\'meer
diffuus en in de vlakte uitgebreid. Dit zou kunnen berusten op een
misvorming, of een praedispositie tot gezwelvorming van dat ee-
heele weefsel.nbsp;^

Hieraan wordt gedacht bij de groote, diffuse massa s kleine ge-
zwelletjes, die men bij vele gezwelsoorten op de sereuze vliezen van
de lichaamsholte vindt, welke onderling macroscopisch niet zijn te
onderscheiden, en veelal gepaard gaan met het zich verzamelen
van een groote hoeveelheid transsudaat in die holte.

Het is evenwel niet uitgesloten, dat een zelfde optreden van der-
gelijke gezwelletjes, vooral bij sarcomen en carcinomen (waar dus
de tumorcellen een grooter zelfstandigheid hebben gekregen), wordt
veroorzaakt door i m p 1 a n t a t i e s van losgeraakte tumordeeltjes
(disseminatie in engeren zin). Hetzelfde zou kunnen optreden door
zgn. c O n t a c t i n f e c t i e in de onmiddellijke omgeving, en mis-
schien voor enkele bepaalde gezwelsoorten (sarcomen, endothelio-
men), waarvan men zou kunnen verwachten, dat zij hun eventueel
agens gemakkelijk loslaten, door het aanslaan van dit in het bloed
circuleerende, of in de buikholte uitgestorte agens, op de sereuze
vliezen (i n d u c t i e m e t a s t a s e n zooals bij Rous-sarcomen).

De invloed van het g e s I a c h t schijnt niet groot te zijn. Van
de in het literatuuroverzicht vermelde 182 tumoren komen 17 bij
hanen voor, terwijl in mijn materiaal dit bij 6 van de 81 gevallen
het geval is, dus in totaal 263 gevallen, waarvan 23 bij hanen en
263 — 23 = 240 bij kippen. Stelt men globaal de verhouding van
het aantal cf en $ dieren op 1 : 10, dan blijkt uit de cijfers
240/
jq : 23, dat er geen voorkeur bestaat voor het één of andere
geslacht.

Waar er van de ter onderzoek ingezonden dieren in den regel
geen gegevens omtrent den ouderdom bestaan, en vaak de dieren

-ocr page 177-

vroegtijdig geslacht worden, kan omtrent een eventueelen invloed
hiervan niets worden medegedeeld.

Alleen meent Fox, die speciaal vogels uit een dierentuin (dus in
gevangenschap) onderzocht, dat bij deze dieren, ingevolge de
mogelijkheid, welke ze door de opsluiting kregen, om tot een
hoogeren ouderdom te geraken, de kans grooter werd tot het ver-
krijgen van gezwellen.

Ten slotte de invloed van parasieten.

Bij geen van de onderzochte tumoren zijn parasieten gevonden,
noch kan aan een eventueele, vroegere aanwezigheid een aetiolo-
gische beteekenis worden toegeschreven. Zooals in het literatuur-
overzicht vermeld is, bleek het o.a. aan
Teutschlaender en zijn
medewerkers, dat de
Cnenüdocoptes mutans een zekere rol speelt
bij het ontstaan van het middelvoetcancroid van de kip.

Echter heeft Hieronymi aangetoond, dat deze tumor ook zonder
het door de mijten veroorzaakte, zoogenaamde kalkbeen kan ont-
staan.

In een afzonderlijk hoofdstuk zijn de exigt;erimenten en beschou-
wingen nagegaan, welke door verschillende onderzoekers als
Rous,
PentimaUi, Teutschlaender
en vele anderen over het zoogenaamde
infectieuze of /?ous-sarcoom van de kip zijn verricht en te berde
gebracht. Naast deze onderzoekingen zijn van groot belang ge-
bleken die met weefselculturen van
Carrell en A. Fischer, en later
eveneens de publicaties van
Gye, ook over het /?ows-sarcoom. Men
is tot de voorloopige gevolgtrekking (gekomen, dat histologisch deze
,,infectieuzequot; sarcomen overeenkomen met de spontane tumoren,
en voorts, dat een eigenlijke „virus-natuurquot; van het agens niet meer
aan te nemen is. Men meent, dat de oorzaak van het gemakkelijk
overbrengen van deze sarcomen gelegen is in het feit, dat de sar-
coomcellen dit agens zeer spoedig loslaten. Daarmede zou dit
vraagstuk dan teruggebracht zijn tot een daarom niet minder be-
langrijk vraagstuk der tumorcel zelve. Misschien zou men zeer
voorzichtig eenzelfde uitspraak mogen verwachten ten opzichte
van de leucaemische processen, anders gezegd de leucosis. In den
regel is echter tot dusverre de tumornatuur dezer woekeringen ont-
kend.

Een overzicht dezer processen, speciaal bij de vogels, waarbij
in het bijzonder wordt stilgestaan bij de moeilijkheid om deze
woekeringen, vooral in grensgevallen, te onderscheiden van sar-
comen, wordt in hoofdstuk IV gegeven. Het blijkt, dat een schei-
ding dezer nieuwvormingen in den regel macroscopisch reeds kan
geschieden, doch ook wel totaal onmogelijk is.

Uit de belangrijke onderzoekingen van Tio Tjwan Gie over een
overentbare cavialeucosis is gebleken, dat deze aandoening door
een agens wordt overgebracht, dat ook zeer nauw met de levende

-ocr page 178-

cel is verbonden, zoodat hij verklaart, dat, tenminste voor de cavia-
leucose, het probleem dezer aandoening óók in de cel zelve ligt,
waardoor dus de tumortheorie weer grooten steun krijgt.

Indien deze onderzoekingen o.a. voor de vogelleucosis bevestigd
zouden worden, dan nemen deze ten opzichte van de „echtequot;
tumoren ongeveer een soortgelijke positie in als de „infectieuzequot;
/?o//ssarcomen. Wat dus wil zeggen, dat het echte tumoraandoenin-
gen zouden zijn, welke zich alleen zouden onderscheiden, doordat
ze overgebracht kunnen worden.

Hiermede zou dan de mogelijkheid geopend zijn, om deze drie
soorten van nieuwvormingen (spontane tumoren, leucomen en
/?oussarcomen), waarmee men nu nog, én met de leucosis, én met
de /^oussarcomen, alleszins verlegen zit, uit éénzelfden gezichts-
hoek te bekijken, als zijnde groeiexcessen, berustende op een woe-
kering van cellen, welke hiertoe aangezet worden door een agens,
waarvan men in sommige, bijzondere omstandigheden het bestaan
kan aantoonen.

Daarmede zouden dus de laatstgenoemde processen niet langer
aandoeningen zijn, welker gedrag ons weerhoudt, ze onder het
hegrip „tumorenquot; te brengen, doch groepen, deelen, van de groote
familie van tumoren, welke boven alle andere dit groote voordeel
bezitten, dat men ze kan overbrengen, zoodat juist uit hunne bio-
logie leering kan worden getrokken, welke men benutten kan bij
de studie der minder handelbare gezwellen.

Indien deze gedachte, dit program, werkelijkheid zou kunnen
worden, dan zou daarmede m.i. het onderzoek van tumoren weer
een flink eind gevorderd zijn.

-ocr page 179-

LITERATUURLIJST.

ƒƒ. Anders. Ueber einen Fall von retro-okularem üliom bei einem Wellen-
sittich. Virchows Archiv. 218 S. 359.
M. Beatti. Geschwülste bei Tieren. Zeitschr. f. Krebsforschung Bnd.15. S. 471.
R. Bonnet. Das Vogelei. D. Zeitschr. f. Thicrmed. Bnd. IX. S. 239.
Borrel et Masson. Tumeur épithéliale du rein d\'un jeune coq. Bull, de 1\'Assoc.

franç pour l\'étude du cancer 1911 (naar Péchenard).
M. Borst. Pathologische Histologie. 1922.

M. Borst. Allgemeine Pathologie der malignen Geschwülste. 1924.
A. Bries. Uebersicht über die wichtigsten Krankheiten des Federviehes
mit besonderer Berücksichtigung der pathologischen Anatomie.
Deutsche Tierarzt. W. 1919. S. 378.
S.
Choldin. Teergeschwülste bei Hühnern. Zeitschr. f. Krebsf. 1927 S. 235.
Chrétien et Lombard. Teratome de la cavité abdominale chez l\'oie. Bull.

de la Soc. centr. de méd. vét. 1921
P Cohrs. Ueber ein Hodenteratoni eines Haushahnes (Gallus domesticus)

mit Cancroidcharakter. Z. f. Krebsf. Bnd. 22, 1925 S. 305.
K. Commichau. Ueber die knotigen Hyperplasien der Nebennierrinde bei
Hunden, sogenannten corticalcn Hypernephromen. Z. f. Krebsf.
Bmd. 25, 1927, S. 253.
VV.
Dünncmann. Ein Beitrag zur Kenntnis der Tumoren des Geflügels.

I. D. Hannover. 1925.
Von Durski. Die pathologischen Veränderungen des Eies und Eileiters bei

den Vögeln. I. D. Bern 1907.
A. Eber. Geflügelsektionen aus dem Veterinär-lustituÖe der Universität

Leipzig. D. T. W. 1918. S. 439.
Eher und Kriegsbaum. Eierstocks- und Eileitergeschwülste beim Haushuhn.

Z. f. Krebsforschung Bnd. XV. 1916.
W. Ellermann. The leucosis in fowls and leucemia problems. 1921.
E. Florschütz. Zur Pathologie der beim Hausihuhn vorkommenden Sarkome.

I. D. München 1927.
H. Fox. Disaese in captive wild animals and birds. 19Zi.
11. S. Frenkel. Over primaire epitheliale bloedvormende gezwellen in de

lever van het schaap. Proefschrift Utrecht 1927.
P. Glietenberg^. Ein Myokystadenoom des Eileiters eines Huhnes. Zeitschr.

f. Fleisch- und Milchh. XXXVII 1927 S. 135.
P. Glietenberg. Ueber einen Fall von zystischer Leberentartung und deren
Genese beim Haushuhn. Zeitschr. f. F. u. Milchhyg. XXXVII 1927
S. 277.

Henke. Microscopische Geschwulstdiagnostik. 1906.

-ocr page 180-

Hieronymi. Beitrag zur Frage der Genese des Mittelfuszcarcinoms beim
Haushuhn in Hinsicht auf die Ansiedelung der Cnemidocoptes-
milbe. Zeitschr. f. Krebsf. Bnd.
25, 1924 S. 194.
H. J. M. Hoogland. Het primaire levercarcinoom bij de dieren. Proefschri \'t
Utrecht 1926.

H. J. M. Hoogland. Manuscript van enkele hoofdstukken in een handboek

over vogelziekten van Df. van Heelsbergen.
E. Joest.
Bericht Königl. Tierärztl. Hochschule Dresden 1909 S. 197.

E.nbsp;Joest en S. Ernesti. Untersuchungen über spontane Geschwülste bei

Vögeln. Zeitschr. f. Krebsf. Bnd. XV. 1915.

B.nbsp;F. Kaupp. A contribution to the study of tumours of the domestic fowl.

The veter. journal 1921 p. 388.
W. Koch. Untersuchungen über die Entwicklumg des Eierstockes der Vögel
1. D. München 1925.

F.nbsp;Leier. Ein Fall von gutartigem Leberzellenplastom des Huhnes I D

Gieszen 1921.

C.nbsp;Lewin. Invisibles Virus und maligne Geschwülste. Zeitschr f Krebsf 22

S. 455.

//. Magnusson(. Ueber Herzgeschwülste bei den Haustieren. Zeitschr f.
Krebsf. 1916.

Marschall. Bericht über das Veterinärwesen in Freistaat Sachsen. 1919.
E. Meyer. Bemerkenswerte Befunde bei Geflügelsektionen. D T W 1921
S. 666.

Mercier et Lebailly. Myxo-sarcome et acarien chez une poule. C. R. de la
Soc. de biol. 1919 p. 802 (naar Péchenard).

E.nbsp;Paukul und ]. Schantyr. Zur Kasuistik der Nierengeschwülste bei Hühnern.

Schweiz. Archiv, f. Tierk. 57. 1915. S. 575.
Maiguerite Péchenard. Les tumeurs chez les oiseaux. Etude critique et
recherches expérimentales. Thèse de méd. Paris, 1926.

F.nbsp;PentimaUi. Ueber die Geschwülste bei Hühnern. Z. f. Krebsf 15 1Q16

S. 111.

F. PentimaUi. Ueber Metastasenbildung beim Hühnersarkom. Z. f. Krebsf.
22. 1925. S. 62.

F. PentimaUi. Ueber die elektive Wirkung des Virus des Hühnersarkoms.

Z. f. Krebsf. 22. 1925. S. 74.
R. Pohl. Beiträge zur Pathologie der beim Haushuhn auftretenden Geschwül-
ste.\'!. O. Berlin 1925.
K. Reilsma. Cysten der pleuro-peritoneaalholte bij vogels. T. v. Vergelijk.
Geneesk. IX.

C. Remmele. Das Mittelfuszcarcinom beim Haushuhn und seine aetiologi-
sche Beziehung zum Kalkbein bezw. zur Cnemidocoptes mutans-
Milbe. 1. D. Hannover 1922.
Ribbert. Lehrbuch d. allgem. Path. u. d. Path. Anat. 1921.
E. Semmer. Ueber allgemeine Carcinose und Sarkomatosc und über multiple
Fibrome und Lipome bei den Haustieren. D. Zeitschr. f. Thiermed.
14. 1889. S. 245.

-ocr page 181-

F. A. Seubert. Beiträge zur pathologischen Anatomie der Eierstöcke bei den

Haustieren. 1. D. Freiburg i. Br. 1915.
Schermer. Ueber die Histogenese der Darmtuberkulose des Huhnes. I. D.
Leipzig 1909.

Af. Schlegel. Bericht über die Tätigkeit des Tierhygienischen Instituts der
Universität Freiburg i. Br. im Jahre 1913. Zeitschrift für Tier-
medezin 18. 1914. S. 458.
AI.
Schlegel. Bedeutung, Vorkommen und Charakteristik der Ovarialtumoren

bei den Haustieren. B. T. W. 1915 S. 589, 605.
Af.
Schlegel. Vorkommen und Charakteristiek der Neoplasmen im Hoden

bei Tieren. B. T. W. 1916. S. 469.
//. Schlöppler. Ein groszzelliges Rundzellensarkom des Ovariums beim Haus-
huhn. Z. f. Krebsforschung XVII. S. 565.
K. Schlichmann. Beitrag zur Kenntnis der Tumoren des Haushuhns. I. D.

Glessen 1922.
Schwalbe. Allgemeine Pathologie 1911.

A. L. Sheather. Teratoma in a cock. The journ. of compar. pathol. and therap.
XXIV 1911. p. 129.

ƒ. Stapensca. Bijdrage tot de kennis der nieuwvormingen in de bijnierbast

van het paard. Proefschrift Utrecht 1922.
Sturm. Ueber Dottertumoren und Eikonkremente bei Hühnern. Arch. f.

Wissensch, u. prnkt. Thierheilk. 36 S. 177.
Sustmann. Papillom im Kröpfe eines Huhnes. D. T. W. 1921 S. 666.
N. Tendeloo. Algemeene Ziektekunde. 1923.

O. Teutschlaender. Beiträge zur vergleichenden Onkologie. Z. f. Krebsf. 17.
S. 285.

O. Teutschlaender. Bericht über die XVll Tagung der Deutschen pathol.

Gesellsch. 1914. Centralbl. f. A. Path. u. Path. Anat. XXV. S. 424.
Tin Tjwan Gic. Over leukaemie bij dieren en lover een overentbare cavia-

leukose. Proefschrift Amsterdam 1927.
Troude et Prévost. Cancer du rein chez un coq. Bull, de la Soc. centr. de

med. vét. 1923. p. 156.nbsp;I

/ƒ. D. von Witzleben. Pathologie und Klinik der Myelome, Z. f. Krebsf. 22.
1925. S. 422.

O. Wünsche. Die Dermoidcysten beim Geflügel. I. D. Dresden 1921.
Zürn. Die Krankheiten der Vögel. Deutsche Z. f. Thiermed. Bnd. 9. 1883.
S. 183.

OVER PIGMENT, PIGMENTGENFSE EN MELANOMEN.

Bauer. Untersuchungen über die Funktion der Nebenniere, Pigmentbildung

und Morbus Adissoni. Virch. Arch. 225. S. 1.
Piquot;. Bering. Zur Biologie der physiologischen und pathologischen Wirkungen

des Lichtes. Ergebn. d. A. Path. u. P. A. 1914 S. 790.
t- Bloch. Einiges über die Beziehungen der Haut zum Gesamtorganismuf
Klin. Vi\'ochenschr. 1922. 1. No. 4.

-ocr page 182-

Brahn und Schmidtmann. Figmentstiidien. Virch. Arch. 227. S. 137.
Claribel Cone. Zur Kenntnis der Zellveränderungen i.d. normal, und path.

Epidermis des Menschen. Frankf. Z. f. Path. I. S. 37.
]. van Dorssen. Ueber die Genese der Melanome in der Haut bei Schimmel-
pferde. I. D. Bern 1903.
Felchner. Untersuchungen über die Lage des Pigmentes in der Haut des
Pferdes mit Hilfe des „Dopaquot; Verfahrens. I. D. Berlin. 1922.
Von Fürth. Physiologische und chemische Untersuchungen über melanotische

Pigmente. Centralbl. f. Path. 15. S. 617.
Königstein. Ueber postmortale Pigmentbildung. Münch. Med. W. 1909.
S. 2305.

J. Kiiklenski. Ueber das Vorkommen und die Verteilung des Pigmentes in
den Organen und Geweben bei japanischen Seidenhühnem. Arch,
f. Mikrosk. Anat. 1916. Bnd. 87.
Krehl und Marchand. Handbuch der Allgem. Pathologie. 1921.
Leiserowitsch. Ueber postmortale Bildung von Pigment in der Haut. ref.

Centralbl. f. Pathol. 1914 S. 502.
ü. O. E. Lignac. Over vorming en afbraak van huidpigment. Proef.schrift
Leiden 1922.

G.nbsp;O. E. Lignac. Ueber das Vorkommen von Hautpigment in Lymphedrüsen.

Centralbl. f Pathol. 32. 1921. S. 201.
Loelc. Oydierende und reduzierende Zellsubstanzen. Ergebn. d. Pathol.
XVI S. 797.

Meirowsky. Ueber Pigmentbildung in vom Körper losgelöster Haut. Frankf.

Zeitschr. f. Path. 2e Bnd. S. 438.
Meirowsky. Zur Kenntnis der Fermente der Haut. Centralbl. f. Path. XX
S. 301.

Meirowsky. Ueber den Zusammenhang zwischen Hautorgan und Neben-
nieren. Münch. Med. W. 1911 S. 1005.
Miescher. Ein Beitrag zur epithelialen üene.se der malignen Melanome der

Haut. Centralbl. L Path. 1919 S. 353.
Miescher. Die Pigmentgenese im Auge nebst Bemerkungen über die Natur

des Pigmenthornes. Klin. Wochenschr. 1. S. 173.
Neubürger. Ueber postmortale Pigmentbildung der Haut. Münch. Med. \\V.
1920. S. 741.

ƒ. Nowak. Kritischer Beitrag zum primären Melanosarkom des Ovariums.

Archiv, f. Gynaekol. 11*2. S. 183. 1920.
Pförringer. Zur Entstehung des Hautpigments bei Morbus Addison]. Cen-
tralbl. f. Pathol. 11. S. 1. 1900.

H.nbsp;Post. Ueber normale und pathol. Pigmentierung der Oberhautgebicde.

Virchows Archiv. 135. S. 479.
Salkowski. Ueber die Darstellung und einige Eigenschaften des pathologi-
schen Melanins. I. Virch. Arch. 227. S. 121.
Salkowski. Ueber die Darstellung und einige Eigenschaften des pathologi-
schen Melanins. II. Virch. Arch. 228. S. 468.

-ocr page 183-

Schmarl. Ueber Pignientverschleppung aus der Haut. Centralbl. f. Path. IV
S. 218. 1893.

Schreiber und Schneider. Eine Methode zur Darstellung von Pigment und
ihre Berücksichtigung des Augen- und Hautpigments. Münch.
Med. W. 1908. S. 1918.
K. Stiefel. Das Herz des melanotischen Seidenhuhns. I. D. Zürich 1926.
Von Szily. Ueber die Entstehung des melanotischen Pigmentes im Auge der
Wirbeltierembryonen und in Chorioidealsarkomen. Arch. f.
Mikrosk. Anat. 1911. S. 87.

-ocr page 184-

AFBEELDINGEN.

\'Oitc ck\'

f

-ocr page 185-

FOTO\'S.

No. I. Gcv.ll 1. A. 25 7. 11.ilt;rmaii(;iom.i cjvcrnosum. Lever kip.

-ocr page 186- -ocr page 187-

No. 3. Geval 56. A. 2861. Carcinoma aJenomatodcs. Lever kip. Metastasen in lief ovarium.

-ocr page 188-

No. 1. Gev.il 3. A. 25t7. H.icm.ingiom.i c.ivernosum. Lever kip. Groote ruimten, ten deele met hloed
Bevuld, bekleed met endotheel, cn omgeven door een fibreuze kapsel. Vergr. 65 X (objectief A).

MICROFOTO\'S

No. 2. Gev.il 4. B. 2846. I.ymph.inRiom.i. Lever kip. Met woekerende endotheelcellen bekleede, cysteuze
ruimten, gevuld met ciwitm.iss.i\'s. IXurna.ist (rechts) strensetjes endothcclcelIen. Vergr. 65 X (objectief A).

-ocr page 189-

No. 3. Gcv.,1 8. A. 2802. Adenom.i. Nier kip. Turnorweefsel door een tihreuze
k.ipsel v.in het nierweefscl Rcscheidcn. Vergr. 65 X (objectief A).

1nbsp;7 i . •nbsp;Ov.irium kip. Croote, met endotheel beklee.

de ruimten, ten deele met bloed gevuld en «escheiden door dikke balken stevig, fibrillair strom.
Vergr. 65 X (objectief A).

-ocr page 190-

N\'o. 6. Zclfdc prcp3r.i.it, ,ils No. 5 Woekerend endotheel, VorminK vin
strengen. Vergr. 300 X (hom. imm. ; oc. 4).

-ocr page 191-

No 7 Geval 18. A. 2855, II.iem.in(,\'io.cndotheliom.n. Ov.uium kip. 1 r.ibcculnirc structuur. H.nlkjes
\'bcstn.inde uit woekerende endotheelcellen, w.iartusschen met bloed gevulde c-ipiH-nren, \\ erpr.

65 X (objectief A).

No 8 Gevil 19 A 3383. Haenuingio-endothelioma. Ov.irium kip. Reuzencellen. kalklichaampjes,
„Schichtungskürperquot;. en met tumorcellen dicht gewoekerde ruimten. Versr. 65 X (objectief A).

-ocr page 192-

No. 9. Geval 23. A. 3261. Mesothcliom.i. Ov.irium kip. Vrij (,\'roote tumorcellen in mesencliynu.il
verb.ind liggende. Cystenvorming. Vergr. 65 X (objectief A).

. . ■ r gt;

\' VK.

c

No. 10. Gcv.il 25. A. 33%. Mesotlieliom.r D.irm kip. Groei in vetweef.sel, „Scliichtiingskörperquot;,
sarcoomachtig beeld. Vergr. 65 X (objectief A).

-ocr page 193-

No. 11. Geval 23. A. 3261. Mesothelioma. Ovarium kip. Groote, epitheloide
tumorcellen, door weinig fibrillair stroma gescheiden. Vergr. 300 X
(hom. imm, I/7 ;

No 12 Geval 27. B, 282. Melanoma. Ovarium fazant. Bindweefselachtige
pigmentcellen met dendrieten in het stroma. Vergr. 300 X (hom. imm.
Y i oc. 4).

-ocr page 194-

No. 13. Gcv.il 28. A.pi72. Mel.nnom.i. Ovarium kip. Pigmenf in epitheloide p.irenchymcellen. Vergr. 65 X

(objectief A).

-ocr page 195-

Vo. 16. Geval 53. A. 2902. Spoelvormcelli);. .insionlastisch s.ircoom. Spier kip In het tumorwcefscl ÜKKcn
vele met endotheel bekleede, cn ten deele met bloed (jevulJe spleten. Vergr. 65 X (objectief A).

-ocr page 196-

Mo. 17. Gcv.il54. A. 3108. Cancroid. Kpithccllichn.impje kip. Optreden v,-.n pl.ivci«cpitlieel in het klier,
weefsel Ö\'nl^s onder). In het strom.irijke deel enkele pbveiquot;cpithceleil.indjes,wclkc hoornvorming
vertoonen. Vcrür. 65 X (ohjectief A).

No. 18. Zelfde prep.im.it .ils No. 17. Pbvei-epitheelcellen temidden v.nn klier-
epitheel. Oe eelfirenzen v.in het plavei-epitheel zijn duidelijk te zien.
Vergr. 300 X (hom. imm. V7 : oc. 4).

-ocr page 197-

No. 19. C.ev.il 55. H. 2343. Adenoma carcinomatodes. Lever kip. Cysteine vormingen (met papillairen
«roei van de wanden) te midden van sarcocmachtlB tumorwcef.scl (stroma Rcmenfid met tumorcellen)

Vergr. 65 X (objectief A).

No. 20. Geval 56. A. 2861. Carcinoma adenomatodes. Lever kip. 1 let tumor,
epitheel vormt een klierachtige ruimte, w.iarvan de wand papillair
woekert (galgangepitheel.type), Vergr. 300 X (hom. imm. 1/,; oc. 4).

-ocr page 198-

No. 21. Zelfde «cval. No. 56. A. 2861. Mctistase v.in de vorige tumor in het
ovarium. Tumorcellen gelijkende op levercellen; solide structuur, capil.
l.iir stroma (levercel-type). Vergr. 3C0 X (hom. imm. \'/j; oc. 4).

No. 22. Geval 67. A. 3332. Adenoma carcinomatodes.;Ovarium kip. Alveolair kliertype. Vergr 65 X

(objectief A).nbsp;i • h ■ ^

-ocr page 199-

No. 24. Gcv.il 74. A. 2826. Leiomyo.epi» (endo.) thcliom.i (h.im.irtom.i). D.irm
kip. Groepjes epitheloide cellen ; klier.ichtige structuren. Vergr. 300 X
(hom. imm. \'/yi 4).

-ocr page 200-

A. 3025. IIypcrncphrom.1. Nier kip. Cysfcu:c ruimten met p.ipill.iir woekerende
w.indbeklecding ; da.irtus.schen tumorweef.sel, celijkcnde op dat van dc bijnier (rie W Verar 65 x

(objectief A).nbsp;h •

No. 26. Zelfde prep.ir.int .ils No. 25. Tumorweefsel, best.i.indc uit Klik-
jes v.in polyedrische, licht gegr-inulcerde cellen j hiertusschen c.ipill.iire
ruimten. Vergr. 300 X (hom. imm. j oc 4).

-ocr page 201-

STELLINGEN.

I

Het is niet bewezen, dat melanine slechts epitheliaal
van oorsprong is.

II

Een differentiaal-diagnose tusschen leucosis en Sarco-
matosis bij kippen, is dikwijls niet te stellen.

III

Een bevredigende verklaring voor de regressie van het
rechterovarium bij vogels is nog niet gegeven
{Firket,
Stieoe, Gunn).

IV

Het ontstaan van teratomen in de geslachtsorganen van
vogels is te verklaren, door een autonome woekering aan te
nemen van uit het normale verband met het organisme ge-
raakte kiemcellen
(Cohrs).

V

De keuring van trekhonden, ingevolge de Trekhondenwet,
dient te geschieden door een dierenarts.

VI

De coccidiosis bij de geit kenmerkt zich door talrijke
miliaire knobbeltjes in de mucosa van den dunnen
darm.

-ocr page 202-

Het is noodzakelijk, art. 8 sub 1 der Vleeschkeuringswet,
S. 1919, No. 524, zoodanig te wijzigen, dat het onderzoek
van vleesch op veranderingen, opgetreden na de keuring in
de gemeente van uitvoer, uitgebreid wordt tot een zoo vol-
ledig mogelijke keuring, waarbij de gemeente van invoer
de bevoegdheid verkrijge vleesch, dat ten onrechte is goed-
gekeurd, hetzij af te keuren, of voorwaardelijk
goed te keuren, hetzij aan een herkeuring te
onderwerpen.

VIII

Het vervaardigen van menschelijk en dierlijk voedsel uit
afgekeurde slachtdieren, en deelen van deze, is onwettig.

IX

De wijze, waarop het steriliseeren van daartoe aangewezen
vleesch buiten de gemeente van keuring geschiedt, berust
niet op wettelijken grondslag.

X

De bepaling, in art. 2 van het Keuringsregulatief (Min.
Besch. van 15 Juli 1920, S. 138), dat ieder aan tuberculose
lijdend slachtdier, deswege in nood gedood, moet worden
afgekeurd, is onjuist.

-ocr page 203-

. .......

■■fm

gt;■\' ;

rnbsp;ym n m. mm: ^^\'^rnsm-^

■ y..: .nbsp;:

■■ ■nbsp;s.■■.■gt;■ v.

■^mmy

äi/ vnbsp;,

-ocr page 204-

.......

i\' -sv ■.

J%quot;. , ■\' ■ ■ aquot;

••{ I \'

■Vifi.-:*\'^-

■ C . \'t r V\'. \'r

asv-rnbsp;^\'-\'^••Wfti\'.- ^-^-

: -

-ocr page 205-

............., ,

.. - ■■, -k

y.v. Vi:

\' ■ .. ....;.. V- .Vi, . . u^..- :•:■\'••gt;■■■ ■ . \' •nbsp;. \' ., \'

-ocr page 206-

■0