-ocr page 1-

li miwMDi mimi

(10 Juu 1584).

HET LEVEN EN STERVEN VAN PRINS WILLEM I NA DRIE EEUWEN HERDACHT

DOOR

DE. J. W. LIEFTINCK.

ai BI

\' J T R E C H po

SKEEK,

H. PIJTTEESEN Tb. 1884.

i

-ocr page 2-

S. oct.

6489

-ocr page 3-

-w

-ocr page 4-

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT

0702 4924

-ocr page 5-

ofj\'éWj /

11 BlWlfflGE STEiDit

(10 JULI 1584).

HEï LEVEX EN STEEVEN VAN PEINS WlLLEJI I NA DRIE EEUWEN HEEDACHT

DOOE

Dr. J. w. LIErTINGK.

SNEEK

H. PIJÏTERSEN Tv ___ ^

1884.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

EEN WOORD VOORAF.

De opgewektheid om den groeten Zwijger op zijn driehonderdjarigen sterfdag te huldigen schijnt, op het oogenhlik dat deze regelen geschreven worden, nog niet zeer groot in den lande.

Toch vertrouw ik, dat ons volk althans dit jaar den noodlottigen lOden Juli niet onopgemerkt wil laten voorbijgaan.

Yan kleine volksgeschriften, toepasselijk op dezen dag van hoogen ernst en rijke heteeke-nis, vernam men echter nog weinig of niets. Indien zij, wat ik vermoed, ter elfder ure verschijnen, mogen dan ook deze eenvoudige bladzijden, naast de overige populaire geschriftj es van gelijke strekking, iets, zij het slechts weinig,

-ocr page 8-

IV

kunnen bijdragen tot hartelijke waardeering van den man, aan wien wij zooveel verschuldigd zijn, tot verheffing van het vaderlandsch gevoel en tot kloeke handhaving van onze gewetensvrijheid, waarvoor Willem van Oranje zijn goed en bloed ten offer bracht!

L.

Kauwekd, 15 Mei 1884.

-ocr page 9-

Lydt U myn Ondersaten

Die oprecht zyt van aert, Grodt sal U niet verlaten

Al sijt ghy nu beswaert: Die vroom begheert te leven Bidt Godt nacht ende daeh, Dat Hy my cracht wil geven Dat ick ü helpen mach! 1)

Green volk kan straffeloos de banden verscheuren, waarmee het aan de helden van het voorgeslacht verhonden is. Wee ons, indien wij de kloeke figuren vergeten, die lijf en goed hehben gewaagd in den heiligen, vaak hloe-digen strijd voor onzen geboortegrond en voorde vrijheid en het recht des gewetens! Een gedurige herinnering aan de geestdriftvolle toewijding, waarmede \'zij voor de dierbaarste belangen van het vaderland zijn opgetreden en, als de nood hun was opgelegd, het zwaard

1) Uit liet lied: „Wilhelmus van Nassouwequot; (1509).

-ocr page 10-

6

ontblootten, — doet zij onze vatbaarheid voor het hoogere niet opleven in ons binnenste, kan zij de welgemeende bede niet in ons wakker roepen, dat wij, hunne nazaten, met onverdroten ijver mogen wandelen in het roemrijke spoor, dat zij ook voor ons geteekend hebben? . . . .

Al gedenkt de Xederlandsche natie den lOden Juli dezes jaars niet met luidruchtig huldebetoon, toch ziet zij met eerbiedige bewondering en stillen weemoed terug op dien grooten en ontzagwekkenden man, aan wien het volk, na zoo vele en hardnekkige worstelingen, geheel naar waarheid den schoonsten eeretitel; Vader des Vaderlands gegeven heeft.

Om dit gevoelen te staven behoef ik slechts de volgende vluchtige herinneringen uit het bangste en gewichtigste tijdperk onzer vader-landsche geschiedenis voor den geest terug te roepen. Met dankbaarheid zal ik hierbij gebruik maken van den arbeid van sommigen onzer bekende geschiedschrijvers, die onzen worstelstrijd met Spanje in het breede en vaak met een zekere weemoedige voorliefde beschreven hebben.

Hoog was de nood voor onze vaderen geklommen, toen het drama werd afgespeeld.

-ocr page 11-

7

waaraan deze gedenkwaardige sterfdag ons goede volk herinnert.

Verplaatsen wij ons met onze gedachten in het jaar 1555, toen Keizer Karei V in de groo-te zaal van het Paleis te Brussel plechtig van het bewind over de vereenigde Nederlandsche gewesten (bestaande uit de koninkrijken Nederland en België) afstand deed. Onze gewesten hadden steeds hunne bijzondere vrijheden en privilegiën bezeten. Geheel terecht; immers zij waren met het bloed en den arbeid van een dapper voorgeslacht gekocht en werden mitsdien telkens door den Vorst, ook door Karei V, bezworen. Ofschoon ons land in \'t algemeen niet zonder welwillendheid en gematigdheid door Keizer Karei geregeerd werd, ging toch een deel van zijne onderdanen diep gebogen onder de wreede heerschzucht van dezen vorst, zoodat hij inderdaad bij zijn aftreden van het staatstooneel niet kon zeggen, dat hij de keizerskroon in zijn machtig rijksgebied steeds met eere gedragen had.

De beginselen der Hervorming hadden in dezen tijd ook hier te lande reeds vele aanhangers verkregen, ja het aantal van hen, die naar den drang van hun geweten zich bij deze groote godsdienstige beweging uit het begin der 16de eeuw aansloten, groeide van liever-

-ocr page 12-

8

lede aan. Op ruwe en bovendien onstaatkundige wijze poogde de Keizer de afvalligen van den Eoomsch Catholieken godsdienst (ketters) uitte roeien. In zijne bevelschriften (plakkaten), die men wegens hunne toenemende gestrengheid bloedplakkaten noemde, werden de gruwelijkste maatregelen tegen de „vervloekte ket-tei\'ij genomen. Vreeselijk zijn de tooneelen, die reeds in dit tijdvak onzer geschiedenis ten opzichte der geloofsvervolging werden afgespeeld. Men spreekt van 50.000 personen, die onder de regeering van Keizer Karei werden ter dood gebracht. Volgens een zeker wel wat overdre-vene raming van Hugo de Groot, zou dit cijfer zelfs moeten verdubbeld worden.

Kareis opvolger, zijn zoon Filips II, reeds in 1549 als toekomstig heer der Nederlanden gehuldigd, was zoo mogelijk nog sterker dan zijn vader tegen den hervormden godsdienst gekant. Toen Filips de regeering over deze landen had aanvaard, was hem, namens den Keizer, de noodzakelijkheid der handhaving van den Catholieken godsdienst, „in al zijne zuiverheidquot;, krachtig op het hart gebonden.

En waarlijk, met voorbeeldige tirannie heeft de sluwe Spanjaard zich van deze vaderlijke opdracht gekweten. De geloofsvervolging, die

-ocr page 13-

9

bij den vader ten deele althans voortkwam uit staatkundige beweegredenen, had bij den zoon schier volslagen haar oorsprong te danken aan dat uitsluitend gemis van christelijke verdraagzaamheid en waardeering, dat zoo licht tot de gevaarlijkste dweepzucht leidt en gruwel bij gruwel na zich sleept. Zooveel in hem was, heeft Eilips de plakkaten naar de letter ten uitvoer gebracht. Zijn dweepzieke woestheid en onbedwingbare godsdiensthaat hebben hem met hartelooze koelbloedigheid den dood doen zweren aan allen, die zijne duistere geloofsbegrippen, om des ge-wetenswille, niet konden en mochten aannemen.

Het zondenregister van Filips ten opzichte van de blinde woede, waarmee hij den loop der Hervorming in ons vaderland trachtte te stuiten, is inderdaad te breed, dan dat ik het hier eenigszins volledig zou kunnen schetsen. Spanjaard in merg en been en steeds vergezeld van Spanjaarden, had hij geen liefde voor de Nederlanders, wier taal hij niet machtig was en wier zeden en gewoonten hem altijd vreemd zijn gebleven. Toen hij in 1559 ons land verliet en voorgoed naar Spanje vertrok, na het bestuur over deze landen geregeld te hebben, had hij niet verzuimd te bevelen, dat

-ocr page 14-

10

„nauwlettend en overal op de uitvoering der plakkaten het oogquot; moest worden gehouden; dat „met de uiterste gestrengheid zou worden tewerk gegaan, zonder eenig aanzien van personenquot; en dat niet alleen „de overtreders zouden worden vervolgd, maar ook de rechters, die maar eenigzints de ketters zouden willen sparen.quot; Men moest niet meenen, dat de plakkaten alleen „tegen de wederdoopersquot; gericht waren; neen, zij moesten alle ketters treffen, „alle scheurmakers zonder eenig onderscheid of genade, die meer of min besmet waren met de dwaalleer, door Luther in de wereld gebracht.quot; 1)

Daarbij kwam, dat de Koning met schromelijke willekeur het aantal bisdommen vermeerderde, een maatregel, die ook van Catho-tholieke zijde sterk werd gegispt, omdat de geestelijken hunne inkomsten der geestelijke goederen voortaan met de nieuwe titularissen moesten deelen. De Protestanten waren door deze wederrechtelijke daad voor een nóg strengere toepassing der plakkaten bevreesd.

Ook wekte het voortdurend verblijf van

1) Motley, wiens voortreffelijk werk: „De opkomst der Nederlandsche Kepubliekquot; ik hier en elders meestal als gids gebruikte.

-ocr page 15-

11

Spaansche huurbenden, „de schrik van boer en burger,quot; de grootste ontevredenheid op.

Doch met de invoering der Spaansche inquisitie was de maat volgemeten. Zij vooral deed onze voorouders het uiterste tegen de Spaansche onderdrukking beproeven. Men wendt het hoofd met kille huivering af en het hart krimpt pijnlijk ineen, wanneer men nauwlettend kennis neemt van al de god-delooze wandaden, die door deze verschrikkelijke rechtbank des geloofs werden verricht. Aan geen wereldlijke macht ondergeschikt, was zij geplaatst boven alle andere rechtbanken. Men verneme slechts wat een man als Motley van deze Spaansche inquisitie mededeelt en hare geduchte uitwerking kan niemand meer onbekend zijn. „De inquisitie,quot; aldus schrijft hij, „was een vierschaar van monniken zonder hooger beroep, welke hare vertrouwden had in elk huisgezin, de geheimen van elke familie navorschte, en hare afschuwelijke vonnissen uitsprak en uitvoerde zonder eenige verantwoordelijkheid. Zij veroordeelde geene handelingen, maar gedachten. Zij trachtte af te dalen in het geweten van ieder bijzonder persoon, en de misdaden te straffen, welke zij voorgaf te ontdekken. Hare vormen van rechtspleging waren tot eene

-ocr page 16-

12

vreeselijke eenvoudigheid teruggebracht. Zij nam op vermoeden gevangen, pijnigde tot aan de bekentenis, en strafte dan met de vlammen. Twee getuigen, zelfs voor verschillende feiten, waren voldoende om het slachtoffer in een afzichtelijken kerker te doen opsluiten.....

De pijnbank was het gerechtshof; de eenige verdediger, welke den beschuldigde overbleef, was zijn moed; — want de zoogenaamde raadsman ......was een bloote vertooning.....quot;

Zóó werden al onze vrijheden vernietigd, al onze rechten vertreden. G-een wonder, dat de bitterste ontevredenheid, spanning en gejaagdheid, die niet zelden tot wanhoop oversloegen, zich meester maakten van het gansche land.

En dat alles geschiedde door een vorst, die eens zoo duur gezworen had de bijzondere voorrechten onzer gewesten te zullen eerbiedigen ! En dat alles deed Eilips zonder de goedkeuring der Algemeene Staten, die, volgens de verschillende privilegiën, niet mocht ontbreken! Was dan niet eenmaal plechtig door hem gezworen, dat hij onze „gewoonten, usantiën en rechtenquot; getrouwelijk „zou houden en onderhoudenquot; en dat hij voorts zou doen „al hetgeen een goed en rechtvaardig Prins en Heer van rechtswege behoortquot; te verrichten ?

-ocr page 17-

13

Welk een meineedige!

Welk een onbeschrijfelijk deerniswaardige toestand, waarin het zwaar beproefde vaderland verkeerde, toen het aan zulk een dweepzieken en trouweloozen heerscher was overgegeven ! 0, hoe rechtmatig was het zoo lang reeds uitgetart verzet, dat zich weldra tegen dien dwingeland zou openbaren!

In deze hoogst benarde dagen, die echter door nóg banger tijden zouden gevolgd worden, rijst het beeld van Prins Willem van Oranje in al zijn heerlijkheid voor ons op. Het volle licht moet nu vallen op deze kloeke, heldhaftige figuur, die vóór en bij den aanvang van den tachtigjarigen worstelstrijd met Spanje als een redder in het bangst gevaar het staats-tooneel betreedt. Inderdaad, nu wordt hij gaandeweg meer voor ons volk het „bezielend beginsel van licht, kracht en nationaal levenquot;, al verloochende hij ook, vooral in het begin van zijn schitterende loopbaan, zijne zwakke zijde niet, die ieder mensch bezit. Grelijk een rots in den oceaan, „rustig te midden der woedende baren,quot; die ons arm vaderland teisterden, staat hij daar, onomkoopbaar en standvastig, ten allen tijde gereed om zijn lijdende

-ocr page 18-

14

„Ondersatenquot;, te hulp te snellen, voor wier gewetensvrijheid en onafhankelijk volksbestaan hij niet heeft opgehouden te waken en te bidden, te strijden en te lijden.

Daarom vestigen wij op dezen plechtigen rouwdag volgaarne betoog op Vader Will ems afkomst en jeugd, op zijn leven, strijden en sterven, terwijl wij enkele gedachten aan zijn gewelddadigen dood zullen vastknoopen.

Het een zoowel als het ander geschiedt zonder laakbare nevenbedoeling: niet om noo-deloos „druktequot; te maken, veel minder om de klove te verbreeden tusschen de zonen en doch-teren van hetzelfde vaderland. quot;Wij doen het in het volle besef, dat wij hiermede vervullen een schoonen en heiligen nationalen plicht, door warme erkentelijkheid opgelegd.

Ieder weet, dat Willem I, Prins van Oranje Nassau, zoon van Willem den Oude en Juliana, Gravin van Stolberg, in 1533 te Dillenburg, in het Nassausche, geboren werd. Hij erfde het Prinsdom Oranje (in het zuiden van Frankrijk) van zijn neef Eéné van Chalons en werd door zijn huwelijk met Anna, erfdochter van Buren enz., een van de aanzienlijkste edelen onzes lands.

-ocr page 19-

15

Reeds op elfjarigsn leeftijd kwam de Prins te Brussel aan het hof van Keizer Karei V, wiens gunst en vertrouwen hij weldra had gewonnen. Ofschoon in den hervormden godsdienst door zijne ouders opgevoed, moest hij aan \'s Keizers hof tot het Catholicisme overgaan, voor welks leerstelsels hij echter nimmer groote sympathie gevoelde. De ketterjacht, in de dagen zijner jeugd met zooveel wreeden ijver uitgevoerd, wekte zijn diepen afkeer op. Hoe kon het ook anders ? Hij was geheel en al „vreemd aan alle dweepzuchtquot;, merkt een geschiedschrijver 1) op, „en edelmoedig genoeg, om in de ketters slechts dwa-lenden, geen schuldige menschen te zien.quot;

Ook hij zijn nieuwen meester Filips stond de Prins van Oranje, door zijne voortreffelijke eigenschappen, in aanzien en eer. Verschillende eervolle onderscheidingen werden hem dooiden Koning verleend. Zoo werd hij, om iets te noemen, aangesteld tot Stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht en nam hij zitting in den Raad van State, waarvan de Landvoogdes (Margaretha van Parma) in de regeering voorlichting moest ontvangen.

Deze onderscheidingen waren wél verdiend.

]) A. Streckfuss.

-ocr page 20-

16

De begaafdheden toch van den Prins waren buitengewoon. Zelfs zijne vijanden konden „zijn scherp en veel omvattend verstand, zijn beleid en zijne bekwaamheden in staatszaken, zijne menschenkennis en de diepte van zijn doorzicht niet betwisten.quot; Den klassieken naam van „Zwijgerquot; verdiende hij alleen in zóóverre, dat hij, als een volleerd staatsman, ook in moeielijke oogenblikken zijn kalmte bewaarde en zijn tong in toom wist te houden, indien hij door een onbezonnen uitgesproken woord zijn edele plannen vernietigen en de schoone zaak, die hij diende, bederven kon.

Toch duurde het niet lang, of het groote verschil tusschen Willem van Oranje en Fi-lips, wat betreft karakter en streven, trad duidelijk aan het licht. Toen Oranje als gijzelaar bij Hendrik II, Koning van Frankrijk, vertoefde, werd hij toevallig in kennis gesteld met een verachtelijk moordplan, door dezen Koning en Filips gesmeed. Indien dit plan tot uitvoering kwam, dan zou ook in de Nederlanden ieder, op wien slechts de verdenking van ketterij rustte, naar den brandstapel of het schavot worden verwezen.

Zoodra Willem uit Frankrijk in de Nederlanden was teruggekeerd, verhief hij luide zijn stem tegen de toenemende verdrukking en de

-ocr page 21-

17

ten hemel schreiende bedreigingen onzes volks. Krachtig drong hij op verzachting der plakkaten aan. Doch zijne meest klemmende vertoo-gen aan den Spaanschen Koning bleven vruchteloos. Integendeel, in 1565 werden de wreede besluiten afgekondigd van de kerkvergadering te Trente (geopend in 1545), volgens welke de ketters met vloek beladen en met totale uitroeiing, door middel van de inquisitie, bedreigd werden. Ook nu vonden de teederste beden van den Prins, van edelen en burgers geen, althans geen langdurig gehoor.

Na den beeldenstorm, een droevig gevolg van zooveel doorgestaan leed en van overmoedige opwinding, pakten zich nog dreigender onweerswolken samen boven het vaderland. Alle Nederlanders hadden hunne bezittingen en hun leven verbeurd, want de Protestanten hadden deze baldadige kerkverwoesting aangericht en rle Catholieken hadden haar niet belet.

De onverbiddelijke Ferdinand Alvarez de Toledo, Hertog van Alva, „de man des bloedsquot;, zal dit ijselijke vonnis uitvoeren. Daartoe verschijnt deze „voorspoedigste en ervarendste veldheer van Spanje of Europaquot; in het jaar 1567 met een leger van eenige duizenden keursoldaten in het land. Schrik en ontsteltenis slaan ieder om het hart. Breede scharen van

2

-ocr page 22-

18

ingezetenen van allerlei rang en stand vluchten, door angst en siddering aangegrepen, naar het Duitsche rijk en elders. Ook Oranje acht zijn leven niet zeker en neemt, gevolgd door zijn trouwen vriend Filips van Marnix, heer van St. Aldegonde, de wijk naar Duitschland, waar hij zal wachten en — werken. De Graven van Egmond en Hoorne, en met hen vele duizenden, sterven, op Alva\'s last, een wreeden dood. Oranje wordt door den „bloedraadquot; van Alva vruchteloos opgeroepen, om zich te verantwoorden. Ondanks een krachtige „rechtvaardigingquot;, een geschrift, waarin hij den bloedraad het recht ontzegt hem te oordeelen, blijven zijne goederen verbeurd verklaard en met dit alles wordt hij in zijne rechten en vrijheden, ook als Duitsch vorst, op het schandelijkst verkort.

Evenwel hij weet door middel van geleende gelden en van de opbrengst zijner kleinoo-diën een leger te verzamelen en — tracht nu den vertrapte Nederlanders te hulp te snellen.

Het behoeft nauwelijks vermeld, dat Oranje thans voorgoed met Filips gebroken heeft. Trots alle bezwaren en gevaren, poogt hij te ver-krijgen: afwerping van het Spaansche juk, gewetensvrijheid voor de Hervormden, wier godsdienst hij, naar de Calvinistische opvatting,

-ocr page 23-

19

in het jaar 1573 te Dordrecht, misschien ten deele ook om staatkundige redenen, openlijk aannam.

„Het is ons onmogelijk,quot; zoo sprak de Prins tot de inwoners der provinciën, „uithoofde van den trouwen dienst, die wij Zijner Majesteit schuldig zijn, en wegens ons waarachtig medelijden met de getrouwe onderdanen, nog een oogenblik langer zulke moorden, rooverijen, schennissen en doodsangst rustig aan te zien. Wij zijn bovendien verzekerd, dat Zijne Majesteit omtrent de zaken in de Nederlanden verkeerd is ingelicht. Wij vatten derhalve de wapenen op, om ons met de hulp van den ge-nadigen God, die een vijand is van alle bloeddorstigheid, tegen de geweldadige dwingelandij der Spanjaarden te verzetten. Wij roepen alle getrouwe onderdanen in de Nederlanden op, om ons te komen helpen. ...quot;

De eerste krijgsbedrijven van den Prins waren nochthans niet gelukkig. Wel behaalde de broeder van Oranje, Graaf Lodewijk van Nassau, een overwinning bij Heiligerlee in 1568 (het eigenlijk begin van den langen enbangen krijg), doch later keerde de oorlogskans geheel ten onzen nadeele. Zelfs was de Prins later genoodzaakt, door Alva\'s dralen, zijne muitende soldaten weg te zenden.

2*

-ocr page 24-

20

Al zijn er in de naast volgende jaren op tal van lichtpunten te wijzen, die spreken van der vaderen moed en vertrouwen, van hun fierheid en grenzenlooze volharding, niet zelden door de heerlijkste uitkomsten bekroond, toch blijft het Spaansche dwangjuk nog knellend op hunne schouders rusten en worden de roerendste smeekingen om redding in den nood naar den Hoogen opgezonden.

Doch te midden van al deze ellenden blijft Willem van Oranje de steun en de toevlucht van ons diep beklagenswaardig volk. Steeds wordt hij erkend als het denkende hoofd, de reddende hand, de levenwekkende kracht, die het zoo kranke staatslichaam voor geheele verkwijning kan behoeden. En Oranje zelf! neen, hij wankelt niet. Als alles verloren schijnt, dan spreekt hij, vol vertrouwen op zijne goede zaak, dat heldhaftige en zinrijke woord: „Ik heb met den Vorst der vorsten zulk een vast verbond gesloten, dat ik overtuigd ben, dat Zijn machtige arm onze bevrijding zal voltooien.quot; Ja, dan leeft de troostvolle bede, hem zoo treffend op de lippen gelegd, in zijn groot en edel hart;

Mijn schilt ende betrouwen Sijt ghy, o Grodt mijn Heer!

Op U soo wil icfc bouwen

-ocr page 25-

21

Verlaet mij nimmermeer;

Dat ik doch vroom mach blijven

U dienaar talier stondt, Die Tyranny verdrijven,

Die my mijn hert doorwondt. 1)

Het was in den zomer van het jaar 1580, dat Filips, die in Oranje de schuld van den geheelen opstand gelegen achtte, een banvonnis tegen hem uitvaardigde. In dit berucht geschrift, door Kardinaal Granvelle vervaardigd, werd Prins Willem verantwoordelijk gesteld voor al de ellenden, die het vaderland hadden getroffen. Zijn „snoode ondankbaarheid en geveinsdheidquot;, aldus werd geschreven, hadden hem tal van misdadige feiten doen verrichten. Daarom moest hij worden genoemd: „een verrader en booswicht, een vijandquot; van vorst en volk, die „voor eeuwig uit al de staten van den koningquot; diende verbannen. „Wij vergunnen elkeen,quot; aldus eindigde, volgens Motley, de ban, „hem aan lijf of goederen te beschadigen. Wij stellen gezegden Willem van Oranje als een vijand van het menschelijk geslacht bloot en leveren hem over aan den smaad en de willekeur van een iegelijk en

1) Uit het „Wilhelmuslied.quot;

-ocr page 26-

22

geven zijne goederen aan elk, die er zich meester van weet te maken. En zoo iemand van onze onderdanen, of een vreemdeling, vroom en edelmoedig genoeg gevonden mocht worden, om ons van deze pest te verlossen en hem ons dood of levend uit te leveren, of wel hem het leven te benemen, zullen wij hem onmiddellijk na het verrichten der daad vijfentwintig duizend gouden kroonen doen uitbetalen; en zoo hij eenig misdrijf mocht gepleegd hebben, hoe groot ook, beloven wij hem dat te vergeven; en zoo hij niet reeds van adel is, zullen wij hem om zijne vroomheid tot den adelstand verheffen.quot;

Zóó strijdt een Koning, handhaver, naar \'t heet, der „ware religiequot;, tegeneen Vorst. Zóó wordt, in naam van het heiligste, met onbeschaamde driestheid tot het laaghartigste en gemeenste aangespoord. Welk een zedelijke verdorvenheid!

De Prins gaf nu een voortreffelijke „Verdedigingquot; in het licht, die getuigde van zijn vast geloof in zijn goed recht en van zijn heilig voornemen om tot het uiterste te volharden. Met indrukwekkenden moed verklaarde hij in dit verweerschrift het recht te hebben, om „ban met ban, \'s Konings lasterlijke aantijgingen met verheven versmadingquot; te beant-

-ocr page 27-

23

■woorden. Den naam van „huiolielaarquot; mocht de Koning hem niet geven. Hij had steeds gewaarschuwd in \'s lands belang en voorspeld, dat \'s Konings harde vervolgingen ook hem zeiven dnur zouden te staan komen. „Voor het overigequot; schreef de Prins: „Ik hen in G-ods hand, mijn wereldsch goed en mijn leven zijn sedert lang aan Zijn dienst gewijd. Hij zal er over beschikken, zooals Hij voor Zijne eer en mijn heil het beste dunkt.quot;

Nu vooral was in de Nederlanden de haat tegen Filips feller dan ooit geworden. De Stapten verklaarden hem vervallen (1581) van de regeering over onze gewesten, terwijl men aan Oranje het bestuur over Holland en Zeeland had opgedragen.

Niet minder de aanlokkelijke voordeelen waarvan de ban gewaagde, als de zucht om werkzaam te zijn tot meerdere verheerlijking Gods, deden reeds in het jaar 1582 een Spaansch jongeling, Jean Jaureguy, besluiten te Antwerpen een aanslag te wagen op het leven van den Prins, die gelukkig niet doodelijk getroffen werd. Gedurig werden de aanslagen op Oranje\'s leven herhaald, doch tot heden nog niet met een gewenscht gevolg.

-ocr page 28-

24

Niet lang zou het echter duren, of de groote slag zou geslagen worden.

Toen de zomer van het jaar 1584 aanbrak, was ook het doodsuur van den Prins spoedig geslagen. Terstond na de uitvaardiging van het hahbesluit, had ook een zekere Balthasar Gérard, een geslepen fortuinzoeker, Bourgondiër van geboorte, het plan gevormd Oranje naar het leven te staan. Op weg om zijn lievelingsdenkbeeld, dat hem reeds zeven jaren bezig hield, ten uitvoer te brengen, vernam hij de (onware) tijding, dat Jaureguy den Prins reeds had gedood. Hij trad nu in dienst bij den Graaf van Mansfeld, Stadhouder van Luxemburg. Doch nauwelijks kwam hem ter oore, dat de „weerspanneling tegen den Catholieken koningquot; nog leefde, of hij was weer ten volle bereid om zijn gruwelstuk te volvoeren. Aan een tweetal Jezuïeten uit het Collegie te Trier openbaarde hij zijn geheim. Zij, uitgaande van de Goden menschenonteerende stelling, dat het doel de middelen heiligt, keurden het voornemen goed. Gérard ontving den priesterlijken zegen en de belofte, dat hij hiernamaals den hemel zou binnengaan, indien hij zijn „Godverheer-lijkendquot; werk met zijn leven moest boeten. Een dezer „eerwaardequot; heeren eindigde echter met het moordplan af te keuren. Doch op welken

-ocr page 29-

25

grond ? Laat ons zien! Om de gunst van de partij des Prinsen te winnen, had Gérard in was afgedrukte zegels van den Graaf, bij wien hij in dienst geweest was, weten te bemachtigen. Daar deze verval se hing „den Koning en de Kerkquot; moeite zouden kunnen veroorzaken, scheen het niet listig te zijn het plan van Gerard aan te moedigen. Daarom wilde deze voor het heil der Kerk zoo teeder bezorgde Jezuïet liever, dat de Prins van Parma in de zaak betrokken werd.

Hierna werd door Gérard, de Franciscaner monnik, Jean Ghéry te Doornik, geraadpleegd; en ook deze had niets dan lof voor het besluit van den booswicht. De Muze der historie verbergt van schaamte het gelaat, als zij hier het streven van het toenmalig Jezuïetisme in al zijn verdorvenheid en vloekwaardigheid mededeelt. Ook Parma en de raadsheer d\'Assonle-ville, die onzen Bourgondiër eerst niet in staat rekenden zulk een stout stuk te bestaan, waren eindelijk met het voornemen van Gérard niet weinig ingenomen en — „binnen zes weken,quot; beloofde deze, zou men van hem hooren. „Ga heen mijn zoon!quot; werd hem zoetelijk toegevoegd en — hij ging zijn heilloozen weg, door zooveel duistere leidslieden aangewezen.

In de lente van het genoemde jaar was Gé-

-ocr page 30-

26

rard te Delft, het toenmalig verblijf van den Prins, verschenen, onder den aangenomen naam van Frangois Gluyon. Hij wist zich als een dei-vroomste Calvinisten voor te doen. Om anderen in dezen waan te versterken, liet hij niet na de godsdienstoefeningen getrouw hij te wonen en met hijhei of psalmhoek te pronk te loopen. Ja, zóó fijn wist deze aanstaande sluipmoordenaar te huichelen, dat hij, mede door toedoen van Oranje\'s vriend, den predikant Yilliers, die niet bevroedde aan welk een monster hij zijn bescherming verleende, in \'s Prinsen dienst naar Frankrijk werd gezonden.

Den 8sten Juli was Gérard te Delft teruggekeerd. Hij had in last het doodsbericht van den Hertog van Anjou aan Oranje te melden. Door een samenloop van omstandigheden kon hij, bij het brengen van deze tijding aan zijn slachtoffer, het gruwelstuk nog niet volvoeren. Doch voor het geld, dat hem namens den Prins, was ter hand gesteld, om zich van nieuwe kousen en schoenen te voorzien, kocht de ellendige een paar vuurwapenen van een soldaat, die de wacht hield bij het Prinsenhof 1) en — op den lOden Juli werd het pleit beslecht.

1) Beu deel van het oude St. Agatlialdooster, waar de Prins, gelijk bekend is, woonde.

-ocr page 31-

27

Toen de Prins op dezen dag het middagmaal geëindigd had, stond hij op, zijne tafelgenoo-ten, waaronder ook de Burgemeester Uylen-burgh van Leeuwarden, voorgaande, om zich langs „een naar beneden voerende trapquot; naar zijne kamers te begeven. Plotseling springt Gérard, in een wijden mantel gehuld en een Geuzenpenning op de borst dragende, uit een donkeren hoek naar voren. Hij richt het pistool en weldra is de Prins door drie kogels doodelijk getroffen.....

Met de jammerkreet; „o God! wees mijn ziel genadig! O mijn God, ontferm U over dit arme volk!quot; zinkt hij ineen, dooreen zijner dienaren ondersteund. Spoedig heeft hij in de armen van zijne echtgenoote (Louise de Coligny) en van zijne zuster (Catharina van Schwartsen-burg) den geest gegeven.

De moordenaar nam in allerijl de vlucht. Eeeds den 14den Juli werd hij op hartverscheurende wijze, zeker geheel tegen den geest van den zachtgeaarden Prins, ter dood gebracht. De erfgenamen van Gérard, die Panna, in hoogeren zin althans, niet ten onrechte den „armen manquot; noemde, ontvingen den bloed-prijs, door Filips uitgeloofd. Bovendien werden de ouders van den moordenaar met ade-lijke titels begiftigd. —

-ocr page 32-

28

Oranje was ruim 51 jaren toen hij stierf. De mare van zijn dood, die als een alles verpletterende donderslag door liet vaderland klonk, wekte allerlei aandoeningen op bij liet volk: walging van het ellendig bedrijf, dat door een blind werktuig van den Spaanschen koning en zijne jubelende slaven verricht was; deernis met het jammervol uiteinde van dezen edelen Vorstenzoon, die den last van de nooden zijns volks gansch zijn leven zoo fier en blijmoedig gedragen had; kommer en grievend leed over den ontredderden, schoon niet meer hopeloozen toestand des lands, dat in dezen grootschen strijd voor de vrijheid zich zoo plotseling zag beroofd van zijn edelsten weldoener en veiligen gids.

Thans, na drie eeuwen, bedrijft de natie weder rouw en duizenden gaan in hunne gedachten met gebogen hoofd, doch tevens met een hooggestemd en dankbaar gemoed naar het aloude Delft ter bedevaart, alwaar de grondlegger van onze volkseenheid en volksvrijheid den oden Augustus in de Nieuwe Kerk plechtig begraven werd. Zij, die op den lOden Juli deze gewijde plek, zoo rijk aan weemoedige herinneringen, vooral ook voor ons Vorstenhuis, bezoeken, ontblooten vol eerbied het hoofd,

-ocr page 33-

29

wanneer zij schoorvoetend zich plaatsen voor zijne prachtige graftombe, vele jaren na zijn sterven, toen het zwaard voor een tijd in de scheede rustte, (het twaalfjarig Bestand) dooide dankbare nakomelingschap opgericht. 1) Met aandoening en instemming lezen zij nog eens het veelzeggende opschrift, dat in de La-tijnsche taal op het grafteeken gebeiteld, aldus vertaald kan worden: 2)

„Ter eere van den Almachtige en ter eeuwige gedachtenis van Willem van Nassau, Prins van Oranje, Vader des Vaderlands, die de welvaart der Nederlanden op hooger prijs gesteld heeft dan zijn eigen belangen en die van zijn geslacht: die tweemaal, grootendeels uit eigen middelen, machtige legers heeft geworven en onder het gezach der Staten heeft te velde gebracht: die Spanjes onderdrukking heeft afgeweerd, de ware godsdienst beschermd en \'s Lands rechten en wetten hersteld: die eindelijk het bevestigen der verkregen vrijheid heeft nagelaten aan zijn zoon Prins Maurits, den

1) Het is bekend, dat op het Plein te \'s Gravenhage een standbeeld van Willem den Zwijger prijkt en dat zijn ruiterstandbeeld in de Residentie vóór het Paleis des Konings werd opgericht.

2) De volgende overzetting wordt o. a. gevonden bij Mr. J. Van Lennep.

-ocr page 34-

30

erfgenaam van \'s Vaders deugden — een held, waarlijk godvruchtig, voorzichtig, onoverwinlijk, door Tilips II, Koning van Spanje en den schrik van Europa, gevreesd, niet ten ondergebracht, noch zelfs aan \'t wankelen; maar op diens last, door gehuurde handen, met schendig bedrog vermoord. De Vereenigde Nederlanden hebben dit gedenkteeken, ter eeuwige herinnering zijner verdiensten doen oprichten.quot;

En wij, — met vurige erkentelijkheid voegen wij onze hulde bij die van onze vaderen en spreken uit den diepsten grond onzes harten: Vader Willem, wij eeren u; wij leggen kransen op uw onvergetelijk graf, omdat uw edel hart in den bangsten nood eens trilde van zooveel teedere liefde voor onze ten doode opge-schrevene natie! Op dezen uwen driehonderdjarigen sterfdag toont een aanzienlijk deel van uw „arm volkquot;, waaraan gij nog gedacht hebt, toen het lood van een ellendigen snoodaard u doodelijk trof, dat het ernst maakt met de waarheid: Een volk, dat zijn groote mannen eert, eert zich zelf! Ja, moedige worstelaar, machtige held, gij hebt met wijs beleid en ver-draagzamen ij ver de vrijheid van ons volk door uw eigen bloed gekocht; uw belangelooze toewijding aan onzen geboortegrond, uw nimmer hopeloos kampen voor het onschendbare

-ocr page 35-

31

recht des gewetens, uw beminnelijke, ongeveinsde godsvrucht, — dat alles kan ons ook nu nog in heilige geestdrift ontsteken en den lust in ons verhoogen, om ook iets van het onze neder te leggen op het altaar van het vaderland! 1)

Gelukkig, dat onze natie op dezen haren herinneringsdag naar waarheid kan getuigen: onze duurgekochte volksvrijheden zijn in den strijd der eeuwen niet ondergegaan. In dit opzicht behoeven wij geenszins zoo troosteloos te weenen bij des Zwijgers graf als onze bedrukte voorouders, toen zij met slappe handen het dierbaar gebeente van hun trouwen leidsman, den doorluchtigen Stamvader van het huis van Oranje, in den schoot der aarde nederleg-den.

Voorwaar, wij zijn ons zeiven nog. Wij kunnen vrij en blij trachten te woekeren met het erfgoed onzer vaderen. De teedere gehechtheid, die Nederland aan het stamhuis van Oranje bindt, zal ons het oude geuzenbloed, ook in nood en gevaar, steeds frisch door de aderen doen stroomen. En telkens als voor ons volk

1) Deze woorden ziju geschreven ouder deu indruk dei-herlezing van de sehoone Kede, die ik Prof. M. De Vries op Brielles gedenkdag (1S72) mocht hooren uitspreken.

-ocr page 36-

32

quot;blijde hoogtijden of droevige herinneringsda-gen zijn aangebroken, zal het heilig verhond met ons Vorstenhuis als met nieuwe eeden bevestigd worden.

En toch, waarom het ontveinsd! — in een gezonde liefde jegens het vaderland mengt zich telkens, ook heden, een smartelijk gevoel. Daar zijn scheidsmuren, die ons van elkander verwijderen, twisten die ons verscheuren, verdeeldheden, die den stoffel ij ken en den ze-delijken hloei van het vaderland heiemmeren.

Daarom moeten wij niet alleen aan onze volksrechten, maar ook, en veel meer nog, aan onze volksplichten herinnerd worden, nu het heeld van den Zwijger in al zijn zelfverloochenende grootheid vóór ons staat.

Een hoog ontwikkeld plichtsbesef, ook als burgers en burgeressen van den staat, vorming van het karakter, verfijning van het persoonlijk geweten, wij zeiven vrijgemaakt van baatzucht, ijdelheid en traagheid, — dat alleen maakt waarlijk vrij en leert ook de gewetensvrijheid, door allen vurig begeerd, gaarne aan allen geven.

„Laten wij ons dagelijks afvragen of wij onze plichten als Nederlanders jegens het

vaderland......allen hebben vervuld, en

die rechter, die in ons binnenste is, die nie-

-ocr page 37-

33

mand verloochenen kan, zal ons den weg wijzen tot handhaving der eer, tot bevordering van het heil des lands.quot; Deze koninklijke woorden, vóór 35 jaren door onzen geëerhie-digden Vorst bij zijne troonsbeklimming gesproken en niet lang geleden in de Volksvertegenwoordiging ter onzer herinnering gebracht, o dat zij mochten nederzinken in het hart des volks; ons in vele opzichten rijk gezegend vaderland zou er wèl bij varen!

De eeuwige rechten des gewetens naar eigen gelouterd inzicht en met waardeerenden ijver in eiken kring, trots alle verzet, als een mondig volk te handhaven; stipt te voldoen aan de onverbiddelijke eischen der gezonde vroomheid, waarvoor wij vrijheid eischen, omdat zij alleen in de vrijheid tieren kan, —- dit toch is ieder recht geaard Nederlander aan het fiere, vrome voorgeslacht en aan zich zeiven duur verplicht.

Neen, onze eeuw eischt van ons geene bloedige offers, gelijk zij door onze vaderen, vóór een drietal eeuwen, menigmalen en steeds met koene vastberadenheid, ter wille van het dierbaar vaderland, werden gebracht.

Andere tijden, andere offers!

Wij moeten bevestigen en toepassen de groote staatkundige en godsdienstige beginse-

-ocr page 38-

34

len, die in den roemvollen worstelstrijd voor ons zijn iDevochten. Dat is onze arbeid.

De verkregen vrijheid zij ons geen doel, maar het onontbeerlijke, natuurlijke middel, om naar iets hoogers te streven. In onzen arbeid den plicht des levens te vinden, wet en orde te helpen handhaven, waarheid en verlichting voor te staan, maatschappelijke en huiselijke deugden te beoefenen, — deze dingen moeten voor ons de dank- en schuldoffers zijn, die het vaderland nooit te vergeefs van ons vraagt.

Gorden wij ons hiertoe bij vernieuwing aan. Is het een moeielijke, het is ook een verhevene en dankbare taak, waarbij de warme ontboezeming van een onzer vaderlandsche dichters 1) gedurig in onze ooren moge ruischen:

„Blijf één, blijf één, mijn Vaderland!

„Blijf één cn ongesoliondeu.

„Geen staatspartij, geen godsdiensttwist

„ Verscheure door geweld of list,

„Wat God heeft saamverbonden.

„Blijf één, blijf één, mijn Vaderland!

„Laat niets die deugd verflauwen. „Wroet in geen eigen ingewand! „En Leeuw van Neerland, toon geen tand „Dan tegen vreemde klauwen.quot;

1) N. Beets.

-ocr page 39-

KINDERLIED.

aan deu „Vader des Vaderlandsquot;.

Wijze: Oostenrijksch volkslied.

Vader Willem, kindermonden Eeren U, o trouwe wacht,

Moedig hebt G\' in tange stonden \'t Vaderland Uw hulp gebracht.

Vele jaren.

Vol gevaren,

Stondt gij als een rots in zee;

En God loonde \\

En Hij kroonde J bis.

\'t Land met welvaart en met vreê. ;

Vader Willem, kinderhanden Leggen kransen op Uw graf; Ons verbinden sterke banden.

Geen drie eeuwen scheurden z\' af. Dat wij vrij zijn.

Dat wij blij zijn,

Danken w\' U, Oranjevorst;

Uw bescherming, \\

Uw ontferming \' bis.

Loven wij met ruime borst. )

-ocr page 40-

36

Vader Willem, kinderharten Zijn gevoelig voor het leed,

Voor het onrecht en de snaarten. Voor al wat men U misdeed. U vergeten Nooit, die weten Wat gij waart in angst en nood; Kloeke strijder,

his.

L.

Vrome lijder,

Willem, Willem, gij waart groot!

-ocr page 41-
-ocr page 42-
-ocr page 43-