BIBLlOiHEEK NED. HEP.V. KERK
TEN GEBEUIKE DER
CHRISTELIJKE GEMEENTE.
BIBLIOTHEEK NED. HERV. KERK
TEN GEBRUIKE DER
Deze bloemlezing van geestelijke liederen is zamengesteld tot hulpmiddel bij de aanbidding der gemeente, waar het haar eene behoefte is niet alleen van haren God en Heiland te getuigen en, als in de prediking, over Hem te spreken, maar, als in het gebed, voor Zijn aangezigt te naderen en tot Hem te spreken.
In de eerste plaats is deze bundel bestemd voor dezulken , in wier harten God de hoop en verwachting van de wederkomst en het koningrijk des Heeren Jezus Christus heeft doen herleven en die Hij onder Zijne apostelen tot volmaking heeft vergaderd.
Met toestemming der eigenaars zijn daarin, soms met eenige wijziging, opgenomen gezangen uit de beide bundels van de Nederlandsch Hervormde kerk, uit den bundel van de Hersteld Lutherschén, uit het „Katholiek Gezangboekquot;, uit de door wijlen Dr. Bennink Janssonius uit het Latijn, Grieksch enz. vertaalde kerkliederen, uit de gedichten van wijlen Mr. Is. da Costa , van wijlen Ds. J. de Liefde enz. Voorts nog een tal onuitgegeven vertalingen en oorspronkelijke liederen van wijlen F. H. van Kempen en anderen.
Zoo onverhoopt eenig lied in dezen bundel mogt zijn opgenomen, waarvoor de vereischte vergunning niet is aangevraagd, dan moge zulks als een onwillekeurig verzuim verschooning vinden.
Is. Capadose.
den Haag, Advent 1873.
LIEDEREN TEN GEBRUIKE BIJ DE HEILIGE COMMUNIE.
Halleluja! lof gezongen Jezus Christus, onzen Heer!
Paart verlosten! hart en tongen,
Juicht Zijn liefde en magt ter eer! Hem, Die redt uit alle nooden, Die waarachtig eu getrouw ,
Vastheid geeft aan \'I Godsgebouw, Hem, den Eerstling uit de dooden, Hem, den Koning van \'t heelal,
Wien \'t heelal eens eeren zal.
Halleluja! onze zangen Zijn voor eeuwig Heai gewijd, Die het Godsrijk heeft ontvangen Als den loon op Zijnen strijd. Die aan \'t kruis Zich liet verhoogen, En ons minde tot den dood,
Met een liefde ondenkbaar groot, Met een Godlijk mededoogen. Hem. Die ons onrein gemoed Heeft gewasschen in Zijn bloed.
Bij de heilige communie.
(5
Halleluja! \'t loflied rijze!
Hem, Die onze banden slaakt, Hem, Die ons Zijn naam ten prijze Koningen en priesters maakt. Die ons opkweekt onder lijden, En ons, door Zijn Geest bestuurd, Door Zijn kruisdood aangevuurd, Waken, bidden leert en strijden. Hem zij heerlijkheid en magt, Eeuwig, eeuwig toegebragt.
Amen! Jezus Christus! Amen! Ja, Gij zult in \'t groot heelal, \'t Rijk der duisternis beschamen, Tot het niet meer wezen zal. Woon, o Heiland! in ons midden. Onder Uwe heerschappij Zijn wij zalig, zijn wij vrij.
Leer ons strijden, leer ons bidden! Amen! heerlijkheid en magt Word\' U eeuwig toegebragt!
Nu vall\' alles te voet voor het Lam Dat geslagt werd! In Wiens bloed voor de Zijnen de losprijs gebragt werd! Aller koningen, englen, en weuelden Heer Zij de sterkte, de rijkdom, de dankzegging, de eer!
Hij, Die dood was en leeft, ziet! Hij komt met de wolken Roept hem uit, alle lieemlen! verwacht Hem, gij volken En ook gij zult Hem zien, die Hem eenmaal doorstaakt, Israël! ziet. Hij komt, en — uw hart wordt geraakt!
Bij de heilige communie.
Lof, aanbidding, en eer zij aan quot;t Lam dat geslagt is. Aan d\' onzienlijken Vader, Wiens heilsraad volbragt is, Aan den Geest, van den aanvang steeds Schepper geweest! Halleluja den Vader, het Woord en den Geest!
Eere zij U Lam Gods gebragt,
Gij hadt ons lief tot in den doode! En door Uw bloed kocht Gij ons Gode, Uit alle natie en geslacht. Tot koningen hebt Ge ons bereid, Tot priesters in het huis des Heeren, Wij zullen door Uw kracht regeren Over deez\' aarde in heerlijkheid. Amen. Amen. Halleluja.
Nadert nu, geloovigen, vrolijk triumferend, O komt nu, o komt nu naar Bethlehem! Het kindjen daar is aller englen Heer!
7
O laten wij aanbidden, o laten wij aanbidden, O laten wij aanbidden dien Koning!
Hij God uit God , Hij Licht uit Licht, De Mensch, geboren uit de maagd,
Is waarlijk God — geboren, niet gemaakt. O laten wij aanbidden, o laten wij aanbidden, O laten wij aanbidden dien Koning!
Zingt Halleluja! heiige englenkooren! Zingt zaalgen! zingt uw Heer tot lof!
Bij de heilige communie.
Eere zij God in den hemel en op aard\'!
O laten wij aanbidden, o laten wij aanbidden, O laten wij aanbidden dien Koning!
U Die ons heden zijt geboren,
U Jezus Heer! zij lof en prijs!
Gij, vleeschgeworden Woord des eeuwgen Vaders! O laten wij aanbidden, o laten wij aanbidden, O laten wij aanbidden dien Koning.
Halleluja!
Vervul ons Bron van liefd\' en leven. Vervul Uw vrijgekochte schaar, Aan wie Gij \'t handgeld wildet geven, Thans met Uw Geest, Alzegenaar.
Maak Gij Uw leven in ons heerlijk, Daartoe wiescht G\' ons toch in den doop, Gij, boven al wat is, begeerlijk.
Verhaast Uw komst. Gij onze Hoop.
In U geplant. Uw eigen ranken,
Wier leven Gij hebt willen zijn,
8
Laat ons dra voor Uw volheid danken, Verander \'t water thans in wijn.
Uw woord, Waarachtige en Getrouwe! Heeft tot dit feestmaal ons genood, En schoon geen menschlijk oog U schouwe. Gij Zelf zit aan, Gij Levensbrood.
Bij de heilige communie.
Uw liefde wil ons zwakken sterken. Wij haken naar Uw komst o Heer! Dat G\' al Uw heil in ons wilt werken, Dat w\' eeuwig zingen tot Uw eer!
0 Heiland! schoon het duister
De volheid van Uw luister
Voor \'t zuchtend schepsel nog bedekk\',
Toch breken door die wolken
De blijde wisse tolken
Van Uwe tegenwoordigheid.
Te midden van de smarten Schijnt reeds in onze harten Der eeuwge liefde morgenrood, Van uit Uw hemelkooren Zien wij den uchtend glooren, Die ons Uw blijden Sabbat kondt.
Sterk Gij ons op de reize,
Voed ons met hemelspijze;
Wil Gij ons \'t ware Manna zijn.
Wil thans Uw heilgen laven,
Vervullen met Uw gaven ,
Ons drenken met Uw nieuwen wijn.
Tot door Uw kracht herboren, De schaar, van U verkoren, In \'t eeuwig Zonlicht met U staat. Die leven en die slapen,
Door Uw gena herschapen, Bekleed met vlekloos lichtgewaad.
Bij de heilige communie.
Uw heilgen zullen dragen
Naar \'t Godlijk welbehagen
Uw levend, heerlijk, hemelsch beeld.
Dan zullen z\' U gelijken,
Uw majesteit zal blijken,
Uw volheid wordt dan openbaar.
Gij Jezus hebt het smaadlijk kruis gedragen En in dien hangen nacht waart Gij alleen; Gij hebt volbragt Uws Vaders welbehagen. Ten einde toe den zwaren strijd gestreên.
Gij hebt als mensch het pad des lichts betreden. God wekte U uit het graf, o eeuwge Zoon. Nu deelt G\' Uw leven ons Uw broedren mede. Gij uit het stof verheven tot Gods troon.
In U, verheerlijkt Hoofd! zijn wij verrezen, Is \'t vleesch gekruist, zijn wij der zonde dood. Wat hebben wij met U, o God! te vreezen.
Van U scheidt ons geen smart, geen angst of nood.
Gij spijzigt ons met meer dan aardsche dingen, Uw dierbaar ligchaam en Uw heilig bloed. Gij leeft in ons, o God! en dankbaar zingen Uw vrijgekochten: Heer wat zijt Gij goed!
Halleluja! lof zij het Lam! Die onze zonden op zich nam! Wiens bloed ons heeft geheiligd!
Bij de heilige communie.
Die dood geweest is en Hij leeft! Die !t volk, dat Hij ontzondigd heeft, In eeuwigheid beveiligt!
Den Koning op des Vaders troon. Den Eerstgeboornen uit de doón. Den Bloed- en Heilgetuige! Der vorsten Vorst, der heeren Heer, Zij heerschappij en dank en eer! Dat alle knie Hem buige!
Lof zij het Lam, Gods medgezel, Uit Davids zaad, Immanuël! God , in het vleesch verschenen! In Hem, Die nederkomen zal, In Hem aanbidde \'t gansch heelal Jehovah, den Drieëenen!
Aanbidt den Vader in het Woord! Aanbidt den Zoon, aan \'t kruis doorboord Aanbidt den Geest uit Beiden!
Van Zijn gemeenschap, Zijn gena,
Zijn liefde en trouw, Halleluja!
Zal ons geen schepsel scheiden.
Sion, wijd den Heer uw zangen.
Laat Hem lof en dank ontvangen,
Zing uw Redder \'t schoonste lied! Wie die ooit naar eisch Hem huldigt. En voor \'t heil aan Hem verschuldigd, Ooit Hem waardig eere biedt?
Bij de heilige communie.
Rij ze \'t feestlied naar den hoogen!
O hoe blinkt hier voor onze oogen \'t Brood des levens, \'t levend Brood ; Hier, hier zien we ons \'t maal bereiden, Dat de Heiland, voor Zijn scheiden Aan Zijn trouwe jongren bood.
Aan den Koningsdisch verschenen,
Zien we ons \'t heerlijkst heil verleenen! \'t Nieuwe Pascha werd geslagt;
\'t Oude wijkt voor nieuwen luister, \'t Vrolijk licht verdrijft het duister En de schaduw van den nacht.
In de gaven hier genoten Ligt de rijkste schat besloten, Afgemaald in \'t lieflijkst lgt;eeld; Christus Zelf wordt ons geschonken , Waar Zijn beker wordt gedronken. Waar het brood ons wordt bedeeld.
Christus wordt ten heil en leven, Hier geheel aan hen gegeven, Die Hij aan Zijn tafel noodt. Dat er duizend tot Hem treden! O Zijn schat van zaligheden Blijft steeds even rijk en groot.
10.
Daal, Schepper Heiige Geest! daal af! Uw adem, die ons \'t aanzijn gaf, Herschepp\', beziel\', vervuil\' de borst Die naar Uw waterstroomen dorst!
12
Bij de heilige communie.
Die in der waarheid Parakleet, Vertrooster, Zalver, Voorspraak , heet! Gij eeuwig versche Levensbron! Gij ongeschapen Liefdezon!
Bestraal, o zevenvuldig Licht! Den tempel Gods, door U gesticht. En, Vinger van Gods regterhand! Bespreng den stam, door U geplant.
Van eeuw tot eeuw Belofte en Tolk Des Vaders aan Zijn kerk en volk! Verkregen gaaf, verworven loon Van cl\'aan het kruis geslagen Zoon!
Laaf met Uw regens ons gemoed !
Stort in onze aadren Uwen gloed! Wie naar Uw komst en roering smacht, Ontvangt in de onmagt hemelkracht.
Loopt als een stroom de vijand aan, O, hef Gijzelf omhoog de vaan!
\'t Zal waarheid zijn, waar Gij ons leidt. En vreugde en vrede in eeuwigheid.
Leer ons den zaalgen Vadernaam Uitroepen, met den Zoon te zaam, En met Uzelv\', in \'t Godsbestaan, Van Beiden eeuwig uitgegaan.
Bij de heilige communie.
Ook in den tijd des hougers, Hebt Gij, Uw woord getrouw, Gezorgd, dat brood en olie Ons niet ontbreken zou.
Maar wij, Uw duurgekochten, Wij dwaalden van U af, Verloren ach ! de schoonheid , Die Uwe liefde ons gaf.
Op heilger berg dan Carmel,
Staat Gij in licht gehuld, Herbouwt met Uw twaalf steenen Uw altaar, en vervult Met Uw volkomen offer De schaduw van voorheen.
Gods vuur heeft dra beantwoord Uw priesterlijke beên.
Gij deelt nu heiige Jezus! Met magtigen den buit, En stort uit Uwe volheid Van Uwe olie uit.
Gij zijt ons hemelsch Manna, Wij leven Heer, door U, En met Uw vreugdebeker Verkwikt en sterkt G\' ons nu.
Uw eens getelde oudsten Staan voor Uw aanschijn weer; Uw regterhand houdt veilig De sterren als weleer.
Gij hebt den sleutel Davids En opent ons het pad,
Dat geen vermag te sluiten, Tot de eeuwge hemelstad.
14
Bij de heilige communie.
Bij Uw geboorte zongen englen \'t jubellied,
Straks boden z\' U hun dienst en Gij verwierpt die niet;
In des olijvenhofs zoo bangen lijdensnacht,
Sterkt\' U een engel tot den kruisdood, die U wachtt\'.
\'t Verzoeningswerk aan \'tbout bebt Gij alleen volbragt; Bij Uw gesloten graf hielden twee englen wacht,
Die op Gods eersten wenk afwentelden den steen, Zoodra die zaalge morgen der verrijznis scheen.
En toen de wolken U verbergden voor \'t gezigt, Aanbaden d\' englen U, omstraald van hemellicht. 0 Vleeschgeworden Woord! zij buigen voor U neer, Begroeten U eerbiedig als bun Vorst en Heer.
De erven van Uw glorie prijzen z\' allen tijd, Met vreugd\' zich legerend rondom hen in den strijd. En dalen Uwe heilgen in de groeve neer.
Bewaken zij hun stof tot Uwe komst, o Heer!
Het aangezigt bedekt, aanbidden zij te zaam Met ons in vreugd vereend, den driemaal heilgen Naam. Zij loven U ook thans, waar G\' ons. Uw kindren, voedt, In brood en wijn ons reikt Uw ligchaam en Uw bloed.
Verzadig eiken dag, o aller englen Heer!
Uw kerk, aan Uw altaar vergaderd tot Uw eer. Verhaast dien blijden stond. Gij Gods en Menschenzoon Dat wij met d\' englen zaam, lofzingen rond Uw troon.
Bij de heilige communie.
Hem, Wiens liefde ons heeft gewasschen In Zijn allerkostlijkst bloed;
Wiens genade ons heeft herboren In des doopbads heilgen vloed;
Die den Zijnen daaglijks toereikt \'t Hemelsch manna, \'t kinderbrood; Hem zij \'t loflied toegezongen!
Zwijgt niet, maakt Zijn daden groot.
Zingt met luider stem Zijn goedheid, Harp en psalter geeft Hem eer;
Maakt Zijn wijn niet Zijner kindren Tongen los, schoon stom weleer ? Eeuwge kracht sterkt nu de zwakken, Maakt bevreesden onvervaard.
Laat dan jubelpsalmen galmen In den hemel en op aard.
Roemt het lossend mededoogen! Roemt Zijn teedren Vadermin! Roemt dés Geestes rijke zalving! Roemt in dankbren kinderzin, Roemt den disch met hemelspijze, \'t Pand van eeuwge zaligheên. Roemt in \'t bijzijn van Uw Heiland, Schoon onzigtbaar hier beneên.
Doet hier smart de harp soms zwijgen, Dra trilt elke snaar van lof,
Die in eeuwigheid zal rijzen Hier en in den hemelhof:
Lof den Goedertieren Vader!
Lof den Eengeboornen Zoon!
Lof den Geest, den Levensader ! Gode lof op Zijnen troon.
Bij de heilige communie.
Gij staat bij \'t gouden altaar, Gij offert elk gebed;
\'t Gezalfde oog aanschouwt daar, Hoe G\' op ons smeeken let.
Het heilig wierook-offer Stijgt op bij \'s Heeren troon, Van Uwe hand o Voorspraak! Gij, \'s Vaders éénge Zoon,
En met Uw bloed besprenkeld, Zoo naadren w\' Uw altaar; Gij Gods verkoren Paaschlam, Gezalfde Offeraar!
Wij komen, Vorst des levens, Opdat G\' ons laaft en voedt; Uw vleesch is waarlijk spijze, En waarlijk drank Uw bloed.
Hoog op Uw\' troon gezeten, Regeert G\' in eeuwigheên ; In \'t aanzien als de jaspis, En als de sardiussteen.
Eén in tweevoude glorie,quot; Gij blinkt gelijk de zon,
Gij God en Mensch voor eeuwig. Gij Licht- en Liefde-Bron.
17
2
Bij de heilige communie.
Gij, Eén met ons voor eeuwig, Geef toch o Menschenzoon! Dat in Uw uitverkoornen Zich \'t zegel Gods vertoon.
Kom haast, dat aan Uw zijde Uw duurgekochte kerk, Uwe glorie deelend. Erkenne heel Uw werk.
f aat Gii o Heer! ons tot Uw feestmaal nooden;
Wordt ons Uw ligchaam en Uw bloed geboden,
Oodat Uw kerk U in t geloof „emet,
0, steun ons dan, dat wij de ^^^Xreu Van Uw gena, als w\' aan Uw disch ons sctiai en,
Waar G\' ons Uzelf in brood en beker bied .
Wü liooreu hier Uw teedre liefde spreken, Dat Ge ook voor ons Uw ligchaam bet verbrekei
O, dat wij dan met mgen U de offers van een dankbaar harte geve , En dat voortaan, om die gena, ons leven Eén hallel zij van psalm- en lofgezang.
Ons hart aanbidt, aanschouwende Uvve liefde,
Ons, wier bederf en schuld te vaak U grield^, Hebt Ge opgezocht in Uw barmharügh • In onze plaats liet Ge U aan \'t kruis verhoogen En stelt het ons in brood en wijn vooi oo0e , Wat Gij om ons te redden hebt geleen.
O /alieheid! wat doet ons nu nog schromen! Waar Jezus roept, daar moet de zondaar kome
Bij de heilige communie.
Geen twijfelzucht miskenne Zijn gena! Juist deze spijs behoeven wij ten leven, En deze drank alleen kan laafnis geven, O dierbaar Lam! geslagt op Golgotha.
0 dat mijn ziel Uwe eeuwge ontferming roeme, U ook voor mij een God des levens noeme,
Die mij verlost hebt uit den eeuwgen dood. 0 loof, mijn ziel! den Heer met alle krachten; Hij liet u nooit in uwen druk versmachten, Hij is mijn hulp, mijn redder in den nood.
Doe ons geloovig op Uw kruisdood staren,
Doe ons de kracht van dezen dood ervaren;
Terwijl ons hart Uw zaalge komst verbeidt.
19
Opdat wij dra, als Ge Uw verloste scharen In \'t rijk Uws Vaders zult ten disch vergaren. Den feestwijn drinken, dien Ge Uw bruid bereidt.
O Lam van God voor ons geslagt! Wij hebben Uwen dood herdacht. Ons hart is naar U uitgebreid; Kom haastig Heer! in heerlijkheid.
Des Vaders roem zij luid verkond. Eer zij den Zoon, dien Hij ons zond. Den Heilgen Geest zij lof bereid Van eeuwigheid tot eeuwigheid.
2*
\'s Werelds Heiland, aan Uw voeten Buieen w\' ons aanbiddend neêr, Komen w\' U op nieuw begroeten, Psalmen zingen U ter eer;
\'t Reine offer toebereid Vieren tot Uw heerlijkheid.
Door Uw liefde uitverkoren, Afgewasschen in Uw bloed,
Door den heilgen doop herboren . Werd ons deel: het eeuwig goed. Daarvoor prijze U elke mond, In deez\' blijden morgenstond.
Schoon onzigtbaar voor onz oogen, Daaltquot;Gii in ons midden neêr;
Geeft G\' in \'t brood voor ons gebroken Kracht naar geest en ligchaam weer. Daar G\' Uw leven in ons voedt. Met Uw ligchaam en Uw bloed.
Mild gevoed met hemel-spijze.
Mild gedrenkt met vreugde-wijn, Overlaan met gunstbewijzen,
Dringt de geest tot vrolijk zijn.
Juicht dan christnen! roemt uw Heer, Geeft uw God en Heiland eer!
Heiland! laat mij waardig komen, Drinken uit Uw levensstroomen; Ja, Gij zult ook mijne klagten
Bij de heilige communie.
Nu verhooren, nooit verachten; Ach! hoe vaak zat ik te dorsten , Naar U, Levensbron! te dorsten; Nu mag ik blijmoedig komen, Drinken uit Uw levensstroomen.
\'k Vier gedachtnis van Uw lijden, Voorsmaak reeds van dat verblijden. Dat Gij voor mij hebt verworven, Toen Gij zijt aan \'t kruis gestorven; Zoon des Vaders, Licht en Leven, Godslam, ons ten zoen gegeven, Godlijk offer voor mijn zonden , Schuldig om mijn schuld gevonden!
\'k Zal mij in Uw heil verblijden, Eeuwig, eeuwig mij U wijden, Om alleen voor U te leven,
Naar volkomenheid te streven; \'k Zal U eens, o Heer! daar boven Beter kennen, beter loven,
Beter, vuriger beminnen.
Help mij , help mij overwinnen !
Middenpunt van ons verlangen. Trooster van \'t ontrust gemoed, Jezus! onze dankbre zangen Loven Uwen liefdegloed. Gij woudt van den Hemel dalen Op deez\' diep bedorven aard , En voor ons de schuld betalen, Die ons bang gemoed bezwaart.
Bij de heilige communie.
Liefde! in U is al ons leven, Gij, Gij zijt ons hoogste goed; Ja, Uw kruis heeft ons gegeven, Wat ons eeuwig juichen doet. O hoe zijn w\' aan U verbonden, Jezus, Redder, \'s Vaders Zoon! Onze harten, onze monden, Juichen dankbaar tot Uw troon.
21.
Aan deez\' heilgen Goddelijken disch, Waar de Heer ons voedsel is!
Hier herdenkt ons dankbaar hart \'s Heilands bittren smaad en smart, Gij verleent ons Uw gena.
En van \'l eeuwig leven Wordt ons \'t pand gegeven. Halleluja.
In \'t gedachtnisteeken van Uw eigen dood Deelt G\' Uw leven mede, Gij het Levend Brood; Ja Uw vleesch is spijze, waarlijk drank Uw bloed Dat het eeuwig leven in Uw kindren voedt.
Gij Wien \'k in een deksel hier nog slechts aanschouw, O vervul mijn hope, Jezus! door Uw trouw;
Toon eens zonder sluijer mij Uw aangezigt .
Laat mij U aanschouwen in het heerlijkst licht.
LIEDEREN TEN GEBRUIKE IN GEWONE GEBEDSDIENSTEN.
23.
Waakt, ontwaakt! roept Sions wacliter, Gij maagden spoedt u, blijft niet achter, Zoo gij den Bruidegom bemint;
\'t Uur genaakt, dat Hij zal komen ,
Zoudt gij in kleingeloof nu schromen ? Draagt zorg, dat Hij u vaardig vind! In bruidsgewaad gehuld,
De lampen wel gevuld,
Met dankbren groet,
Hem te gemoet,
Met blijden spoed,
Dat gij Hem aanstonds opendoet.
Sion! hoor die wachters zingen! Wat kan Uw blijdschap nog bedwingen. Haast, haast u, op Zijn komst bereid. Nu uw Bruidegom en Koning , U oproept uit uw aardsche woning, Dat Hij u tot Zijn feest geleid\'.
Zijn teeder Heilandshart Verlangt met liefdesmart
Ifi (jGWOfiG (jchcdstlic}isfc}i.
24
U aan Zijn zij Ter bruiloftszaal, Ten avondmaal,
Van alle zonde en zwakheid vrij.
Eeuwig zij door dankbre tongen o Levensvorst! Uw lof gezongen, In Uwe stad, die vast gebouwd, Van Gods heerlijkheid omschenen, Met poorten pronkt van eedle steenen, Met straten van het fijnste goud;
Geen oor heeft ooit gehoord, Geen oog ooit nagespoord, Wat heilrijk lot Ons heeft bereid In eeuwigheid De liefde en trouw van onzen Uoil.
Wil gedenken aan de woorden, Die Uw eerste jongren hoorden, Van Uw wederkomst, o Heer. Vol verlangen wacht ons harte Op het loon van Uwe smarte. Kom, o Heer! kom haastig weer!
Gij hebt ons niet trouw bevonden, Wii erkennen onze zonden, Steunen enkel op Uw trouw; Gij hebt al de schuld vergeven En de hope doen herleven, Die ons hier steeds troosten zou.
Kom dan Jezus! toef niet langer, Ach het wordt Uw volk steeds banger
In gewone gebedsdiensten. 25
In het vreemdelingen oord,
Sints het heeft den roep vernomen , Zie de Bruidegom zal komen Maak u op, o spoed u voort.
Zie hier zijn wij, Heer der heeren! Werk in ons al Uw begeeren!
Reinig, heel Uw volk alom!
Maak ons tot Uw eerstelingen, Dat w\' U \'t nieuwe lied haast zingen; Kom! Heer Jezus! kom! ja kom!
Lofprijzing n0. 2.
25.
„De lendenen omgord en brandende de lampenquot;, Zoo roept het jaar u toe, nu g\' aan zijn ingang staat: Weest vaardig en bereid tot werken, dienen, kampen, Tot scheiden, als Gods ure slaat!
De lendenen omgord! schikt weg wat u zou hindren, Om volgzaam, t\' aller uur, langs d\' ongewisse paan, Als knechten in Gods dienst, neen! als geliefde kindren, Den weg, dien Hij u wijst, te gaan!
Gaat, waar uw God u roept en laat Zijn wenk u leiden! Omknelt uw staf en buigt uw schoudren onder \'t kruis! Groet wie gij lief hebt, want uw wegen zullen scheiden: Bereidt uw hart, bereidt uw huis!
„Bereid zijnquot; klinkt de last: zoo neemt dan zaam de vouwen Van \'t hangende gewaad, dat ligt u struiklen doet;
, In gewone yehedsdiensten.
Omgordt u met de kracht van\'t vol geloofsvertrouwen, Mef christenliefd\' en christenmoed!
Steekt uwe lampen aan! — ook zoo een zon van zegen Uw levenspad bestraalt en in uw woning lacht, Omgordt u! gij moet voort op d\'onbekende wegen! De lampen aan! — \'t is middernacht!
Lofprijzing n0. 4.
Komt laat ons zafim,
In Jezus naam,
Als broeders hier vergaren;
En loven Hem,
Wijl hart en stem,
In zang en beê zich paren.
Die trouwe Heer Daalt zeegnend neêr.
Tot al wie Hem aanbidden, Al zijn ook die Slechts twee of drie. De Heer is in hun midden.
O welk een eer,
Voor dezen Heer
Aanbiddend neêr te knielen,
Die leed en stierf,
En \'t heil verwierf.
Voor diep verloorne zielen.
In gewone gebedsdiensten.
O zaligheid
Wier troostrijkheid
Geen schepsel kan verkorten,
In vreugde of smart
Het gansche hart
Voor Hem vrij uit te storten!
Het heilgeluid
Wordt door Zijn bruid
Met dankbre vreugd vernomen:
„Uw zielevriend,
„Die u bemint,
„Zal haastig tot u komen.quot;
Halleluja!
Voor die gena
Tot Hem de stem naar boven! Wij willen zaam Zijn grooten Naam Van ganscher harte loven.
Lofprijzing n°. 13.
27.
Welzalig die U wachten, Heer! Als wachters op den morgen, Al wordt het duister meer en meer, Al klimt de nacht der zorgen.
Die bouwend op Uw heilig woord, In \'t waken niet vertragen, Al loochnen ongeloof en spot, Dat ooit Uw komst zal dagen.
In gewone gebedsdiensten.
Die hoopvol steeds naar \'t Oosten zien, Wier hart brandt van verlangen, De hulde als Koning U te biên, U waardiglijk te ontvangen.
Gij, Zonne der geregtigheid !
Zult hun welhaast verschijnen, Uw zege kroont hen na den strijd, Met vreugd, die nooit zal kwijnen.
Lofprijzing n°. 1.
O dag, aan groote vreugde rijk! Wanneer toch zien w\' u komen? God maakt ons aan Zijn Zoon gelijk. Elk leed wordt ons ontnomen.
Heil ons, wanneer w\' in heerlijkheid Ons \'t deel der heilgen zien bereid Bij d\' eeuwge levenssti\'oomen.
Lofprijzing n0.1.
29.
Op broeders! uit den slaap ontwaakt! De Meester zoekt de Zijnen , \'t Is middernacht, de Bruigom naakt, De Heiland zal verschijnen.
Met al de heilgen om Zijn troon, Zal Hij de kerk bevrijden, En met de haar beloofde kroon Haar weldra ook verblijden.
In gewone gebedsdiensten.
Vrees niet, gij kleine kudde, neen, God heeft in u behagen, De kruisbanier van \'t Lam alleen Kloekmoedig voortgedragen.
Verzett\' zich heel de wereld vrij. Haar smaad zal u vereeren, In hoop, geloof en liefde blij , Zult gij toch triomferen.
Lofprijzing n0. 1.
Dauwt hemelen, dauwt van omhoog, Opdat ons heil ontluiken moog\'.
Wees niet te zeer Verbolgen, Heer!
Gedenk niet meer Aan onze zonden,
Waarmee w\' Uw eer. Uw grootheid schonden.
Zie hoe het rijk Uws Heilgen zonk, Ach, Sion kwijnt, verwoest, in \'t duister, De stad waar eens Uw heillicht blonk, Het huis waarin U \'t loflied klonk, \'t Is alles thans beroofd van luister.
Dauwt hemelen, dauwt van omhoog, Opdat ons heil ontluiken moog\'. Wij spreken luid Ons klaaglied uit;
Aan \'t kwaad ten buit Zien w\' ons verslinden.
Als \'t dorre kruid Bij \'t spel der winden. Gij keerdet God! Uw aanschijn af
29
In gewone gebedsdiensten.
Van ons, die ach! zoo zwaar misdeden, Wij \'t volk, dat Uwe dienst begaf, Verbrijzeld zijn wij, ons tot straf. Om al onze ongeregtigheden.
Dauwt hemelen, dauwt van omhoog, Opdat ons heil ontluiken moog\'.
Och, of Hij kwam,
Het heilig Lam,
Den scepter nam,
Dien God beloofde,
En alle vlam Der wrake doofde.
Wil van de rotse der woestijn Hem haast tot Sions berg doen komen; Dat Hij tot onze hulp verschijn\'. En \'t jiik van wie gevangen zijn. Zij door Hem liefdrijk weggenomen.
Dauwt hemelen, dauwt van omhoog, Opdat ons heil ontluiken moog\'. O zwijg\' uw klagt,
Schept moed en kracht;
Gelooft en wacht:
De tijd der plagen Is haast volbragt,
En \'t licht zal dagen.
Wat zit ge neêr met droeven blik, Als ware uw smart op nieuw gerezen i Ik zal u redden, bant uw schrik; Uw Heer, mijn volk, uw God ben Ik, Uw heiige Helper zal Ik wezen.
31.
Jezus komt om ons van lijden, Van strijd en jamren te bevrijden
In gewone gebedsdiensten.
Hij komt met magt en majesteit. Op dien grooten dag der dagen Verandert Hij der kerke klagen In eeuwge vrede en heerlijkheid. Hij rijst, de Morgenster,
Hij komt, en is niet ver,
Uw Bevrijder!
Juich \'s Heeren volk! Als morgenwolk. Verdwijnt uw smart voor hemelvreugd.
Oogenblikken van ons lijden!
Wat zijt gij, bij \'t volmaakt verblijden
Van aller eeuwen eeuwigheid?
Zie de kroon daar opgehangen!
Streef rustig voort om \'t pand te ontvangen,
Door Gods genade u toebereid!
Drukt smart, of bang verdriet,
\'t Vertrage uw streven niet,
Overwinnaars!
Nabij is \'t loon van de eerekroon;
Haast rijst uw hallel tot Gods eer.
Die zich u ten leidsman stelde,
Uw lijden woog, uw tranen telde,
Kampte eens met onuitdoofbren moed. Hoe heeft Jezus niet gestreden, Met zuchten, tranen en gebeden,
Hoe droeg Hij \'t kruis, hoe vloot Zijn bloed. Maar \'t oog Zijns vijands vond Hem, in dien bangsten stond,
Zonder vreezen;
Daar van omhoog, In \'t brekend oog, De Midlaarskroon Hem tegenblohk.
Zalig, als wij met Hem lijden!
Eens zullen we ons met Hem verblijden,
In gewone gebedsdiensten.
En deelen in Zijn heerschappij!
Laat ons strijden, voor Hem leven;
En op Hem ziende, voorwaarts streven,
Zijn liefde en Geest zijn ons nabij:
Zijn hulp zendt Hij ons neêr,
Zijn groote naam is — „Heer,
Onze sterkte!quot;
Wie Hem betrouwt, En op Hem bebouwt, Wordt ook verwinnaar eens met Hem.
Ja Gij komt na moeite en strijden, Om Uw gekochten te bevrijden,
Daalt met Uw englen tot ons neêr, Zelfs in de allerbangste smarten,
Zal \'t hart den kamp des levens tarten ; Verbeidend blij Uw toekomst, Heer! Wij weten \'t dat Gij zijt Verwinnaar voor altijd:
Dierbre Heiland!
Als de aard bezwijkt En alles wijkt
Dan is \'t Uw arm, die ons behoedt.
Wij knielen voor uw zetel neêr, Wij Heer, en al uw leden.
En eeren U als onzen Heer, Met liedren en gebeden;
Dat alle magt, hoe hoog, hoe groot. Voor U, o Godsgetuige, O Eerstgeboorne uit den dood!
Zich diep eerbiedig buige.
Die ons, gewasschen in Uw bloed, Tot priesters hebt verheven,
In gewone gebedsdiensten.
Eu ons den hoogen rang, den moed Van koningen gegeven;
U zij de roem, U zij de lof! U d\' eerkroon opgedragen,
Geheel deez\' aard en ;t hemelhof Moet van Uw eer gewagen.
U, die als Heer der heerlijkheid, Verreest tot heil der volken, Verwachten wij in majesteit Eens weder op de wolken; Hij komt! elks ooge zal Hem zien, Ook die Hem heeft doorsteken , Elk zal Hem juichend hulde biên Of om ontferming smeeken.
Hoe ras of traag de tijd verdwijnt,
Die dag zal zeker komen ;
Het licht, dat aan de kim verschijnt. Wordt reeds, van ver vernomen. Ja, Halleluja! ja Hij komt!
Juicht, menschen, englen zamen!
Juicht met een vreugd, die \'t al verstomt. Juicht allen, Amen ! Amen!
Lofprijzing n0. 1.
Hoe kan ik U ontvangen En gaan U te gemoet ?
Gij \'s aardrijks hoogst verlangen En star van mijn gemoed. O Jezus! geef Gij klaarheid, Steek zelf de fakkel aan!
Mijn ziele dorst naar waarheid, Hoe zal ik voor U staan ?
33
3
In gewone gebedsdiensten.
Uw Sion brengt U palmen En groene loovers aan,
En ik wil U met psalmen Al juichend tegengaan.
Mijn hart zal voor U bloeijen En geuren U ter eer; In Uwen hof te groeijen Dat zij mijn sieraad, Heer!
Hebt Gij mij niet gedragen En waart Ge niet mijn rots In \'t allerbangst versagen, In \'t woeligst golfgeklots? Toen alle vreugd verdwenen En \'t leven was vergaan, Toen zijt Gij zelf verschenen En hebt mij op doen staan.
Ik lag — en was gebonden; Gij komt, en maakt mij vrij; Gij breekt de magt der zonde En stelt mij aan Uw zij.
Ja zet mij hoog in eere En scheukt mij \'t eeuwig goed, Dat nimmer kan verteren Als aardsche rijkdom doet.
o Liefde oneindig teeder, Die U uit \'s Vaders schoot Deed dalen hier ter neder. Om onzen zwaren nood, Om onze duizend plagen En onze jamren al ïe omvangen en te dragen Als Redder van \'t heelal!
In gewone gebedsdiensten
Ach! neem het toch ter harte Bedrukte, droeve schaar!
In al uw leed en smarte En dreigend doodsgevaar.
Wees onversaagd; — uw vreezen Verandert Hij in vreugd, Uw Trooster wil Hij wezen En Hij vernieuwt uw jeugd.
Waartoe dat eenzaam dwalen En klagen dag en nacht, Of Gij Hem neêr kondt halen Met uw geringe kracht? Hij komt, Hij kent uw lijden En peilt uw diepste wond, Hij zal uw hart verblijden En maken \'t weêr gezond.
Ook moogt ge niet versagen Wanneer de zonde u kwelt, Hij heeft de schuld gedragen, U op een rots gesteld.
Voor zondaars kwam Hij neder En kocht u tot dien prijs Uw zalig erfgoed weder, Het eeuwig paradijs.
Verschrikt U nog het hooren Van \'s vijands trotsche taal, God zal dat rijk verstoren Zijn\' is de zegepraal! Als Koning komt Hij krachtig Den scepter in Zijn hand; Geen wereldvorst hoe magtig Is tegen Hem bestand.
In gewone gebedsdiensten.
Hij komt de wereld rigten En vloeken wie Hem vloekt, Maar \'t needrig hart verlichten Dat vragend naar Hem zoekt. 0, laat Uw luister stralen Zon der Geregtigheid!
En kom Gij zelf ons halen In Uwe heerlijkheid.
\'jzing 11°. 5.
Hoe druipen Uwe handen Van zegen keer op keer, Toch blijft in ons nog branden Een vuurge dorst naar meer.
Hoe meer Gij ons doet kennen
Uw eeuwgen liefdegloed, Hoe minder we ons gewennen Aan dezer aarde goed.
Hoe meer we hier gelooven De grootte Uwer kracht, Rigt zich ons oog naar boven Of Gij haast komt met magt.
Of haast de heemlen scheuren,
En \'t laatst bazuingeschal Doe splijten d\' ijzren deuren Van \'t grimmig doodendal.
In gewone gebedsdiensten.
Waar velen slapend beiden
Dat Gij in zegepraal, Met allen die nog strijden, Hen voert ten bruiloftsmaal.
Dat Gij verschijnt in glorie
En aan Uw zijde Uw kerk, Verlost door Uw viktorie. Verheerlijkt door Uw werk.
Lofprijzing n0. 0.
Op, op, gij aarde, wees verheugd,
Laat, heemlen, \'t loflied hooren, Springt op, o bergen , juicht van vreugd De Christus is geboren.
De herders brengen \'t kind hun lof.
De wijzen offren eere;
En de engel zingt in \'t hemelhof: Geprezen zij de Heere!
De Vader toont Zijn liefde en trouw,
Het Woord is vleesch geworden, Gods Zoon, geboren uit een vrouw, Treedt in der menschen orden.
Een star verkondt het van omhoog,
Hoe buigen zich de wijzen. De herders slaan op \'t wonder \'t oog, De schepping zal het prijzen.
In gewone gebedsdiensten.
Ja prijz\' en loov\' wat adem heeft,
De vloek wordt weggenomen,
Die Eva eens getroffen heeft,
Nu \'t Woord in \'t vleesch mag komen.
Wie die het grootsch geheim doorziet?
Wij willen slechts gelooven, O Ondoorgrondbre, ons jubellied Klimt tot Uw eer naar boven.
38
Lofprijzing nquot;. 1.
36.
Nog juicht ons toe die zaalge nacht, Waarin \'t gestarnt\' met nieuwe pracht, En \'t englenheir met nieuwe vreugd Zich over Jezus\' komst verheugt.
O Zoon van God! den mensch gelijk, Voor wie verlaat G\' Uw troon en rijk. Voor wie wordt Gij in \'t stof verneêrd, Die met een\' wenk \'t heelal regeert ?
Voor wie? voor heilig\' englen? neen! Die zingen \'t heil der aard alleen; Voor zondaars daalt der englen Heer, Voor arme zondaars daalt Hij néér.
\'t Is hier, waar niets dan zonde woont, Dat God Zijn welbehagen toont: gt; „Geluk voor d\'aard, den mensch gena ! Zoo juicht Gods koor: Halleluja!
In gewone gebedsdiensten.
Ons hart herhaal\' nog eens dat lied, Wij hooren \'t, maar doorgronden \'t niet! Gena\' den mensch, Gods Zoon daalt neer, Geluk, o aarde! God zij d\' eer!
Kom, Christenschaar! kom, zingen wij! Het is voor ons, voor u, voor mij, Dat God Zijn\' Zoon gegeven heeft, Het is voor ons, dat Jezus leeft.
Wij buigen ons op Gods bevel, Voor U, voor U, Immanuël!
Voor U, die smart en armoe\' lijdt. Omdat Gij onze Heiland zijt!
Dies loven w\' U, Immanuël! Uw dood verwint en dood en hel. Uw dood maakt ons van zonden vrij: Dies juichen en aanbidden wij.
Geloofd zij God , die ons bemint, Om U in ons behagen vindt, En d\' aard vervult met Zijn gena\', Geloofd zij God! Halleluja!
Lofprijzing n°. 7.
U, die voor ons geboren zijt, U zij ons hart, ons lied gewijd. Wij voegen juichend onze stem Bij \'t englenheir van Bethlehem,
39
40 In gewone gehedsdiensten.
Geloofd, die komt in\'s Heeren naam! Wij, Christnen zeegnen U te zaam, U Vredevorst! der vaadren wensch, U Zaligmaker, God en mensch!
Gij, al ons heil, ons hoogste goed! Vereenigt U met vleesch en bloed, Wordt onze vriend en broeder Gij, En o! Gods kindren worden wij.
Door ééne misdaad vielen wij,
Door één Verlosser zijn wij vrij ; Wie vreest nog, die een Heiland heeft. Die voor ons bij den Vader leeft?
Roem hemel! dien geboortedag. Den schoonsten dien de wereld zag. Juich, aarde! nu g\' uw Koning ziet. Zing Hem een nooit gezongen lied.
Dit is de dag, dien God ons schenkt, Waaraan eens heel de wereld denkt; Hem viere, wat in \'t groot heelal Door Jezus is en wezen zal.
Lofprijzing n0. 1. _
38.
Halleluja! looft den Heer,
Hoogste heemlen, geeft Hem eer! Halleluja! loof Hem aard! God geeft Zijnen Zoon aan d\' aard. God heeft in den mensch behagen. Vreed\' op aarde, Jezus leeft!
Alles loov\' wat adem heeft: God heeft in den mensch behagen.
Lofprijzing n0. 15. _
In gewone gebedsdiensten. 41
O man van smart! dat ieder voor U kniel! Gij droegt aldus de krankheid onzer ziel,
\'t Was onze smart, die U ten deele viel;
Ons overtreden Heeft U verwond; om d\' ongeregtigheden,
Door ons begaan, zijt G\' in dit leed gekomen, De tucht, die ons den vrede toe doet stroomen, Die naamt Gij aan!
\'t Is heil wat Uw verbrijzeling verkondt. Uw striemen zijn genezing onzer wond; Wij dwaalden als verloren schapen rond.
Elk op zijn paden;
De Heer heeft U met onzen last beladen;
Gij hebt geboet; niet Gij, slechts wij zijn schuldig. Maar Gij, Gij stort, gewillig en geduldig, Uw dierbaar bloed.
Gelijk een lam, dat stil ter slagtbank gaat,
Gelijk een schaap zich zwijgend scheren laat, Zoo deedt G\' Uw mond niet open onder \'t kwaad
U overkomen;
God heeft U uit het oordeel weggenomen.
Toen G\' eiken teug des bekers hadt gedronken, En \'t zondig volk geregtigheid geschonken In \'s Heeren oog.
O Heiland! dus gefolterd door mijn kwaad, O Heilig\'! om mijn schande dus gesmaad, Wat spruit er uit Uw graf een heerlijk zaad
Van eeuwig leven.
Hoe veler ziel heeft U Uw God gegeven Voor d\' eeuwigheid, om d\' eeuwig\' eer te deelen, U, die U tot een offer gaaft voor velen,
Bij Hem bereid.
In gewone gebedsdiensten.
\'t Verloste volk verheft tot U zijn hart, Regtvaardige! die zonde voor hen werdt; Het zegent al Uw wonden, smaad en smart,
Gij hebt geleden.
Voor snooden, Gij voor vijanden gebeden; Gij hebt gesmacht, moest alle laafnis derven, Hun ziel tot troost, in leven en in sterven. Het is volbragt!
40.
Staar ik op \'t kruis, dat wonder van genade, Het kruis waaraan de Vorst des levens stierf, k Acht wat gewin mij was, dan louter schade, \'k Veracht al wat mij menschen roem verwierf.
\'t Zij ver van mij, dat ik in iets zou roemen Dan in het kruis van Christus mijnen Heer; Gaf Hij zich zelf — \'k wil niets het mijne noemen; Maar leg het al aan zijne voeten neêr.
O dierbaar bloed, dat afvloeit uit zijn wonden, \'t Is liefd\' en smart gemengeld godlijk schoon, Werd smart en liefd\' ooit zoo vereend gevonden, Of vlochten doornen ooit zoo rijk een kroon ?
\'t Waar te gering, indien ik Hem kon wijden Wat d\' aarde biedt, haar schatten zonder tal; Een liefde, die voor mij den dood wou lijden, Zij vraagt mijn hart, mijn leven, vraagt mijn al.
Lofprijzing n0. 8.
In gewone gebedsdiensten.
O Hoofd bedekt met wouden, Belaan met smart en hoon! O Hoofd! ten spot ombonden Met eene doornenkroon!
Eertijds gekroond met stralen Van meer dan aardschen gloed, Waarlangs nu druplen dalen! \'k Breng zeegnend U mijn groet!
Gij, edel aangezigte,
Waar \'t Godlijk\' over zweeft, Waarvoor in \'t jongst gerigte Eens heel de wereld beeft! Wat. deed U dus verbleeken? Wat heeft dat vrieudlijk licht Der oogen U doen breken, Waar elke glans voor zwicht?
De levensblos der wangen,
Der lippen lieflijk rood,
Zijn thans door \'t blaauw vervangen,
De loodkleur van den dood;
\'t Is alles U ontnomen
Wat sieraad gaf voorheen;
Uw doodsuur is gekomen,
Uw laatste kracht verdween.
Van al den last dier plagen, Met Goddelijk geduld,
O Heer! door U gedragen, Heb ik, heb ik de schuld! Och, zie hoe \'k voor Uw oogen Hier als een zondaar sta. En schenk, vol mededoogen, M\' een blik van Uw gena!
In gewone gebedsdiensten.
Wat stof tot zielsverblijden , Hoe zalig is \'t en goed .
Dat \'k in Uw bitter lijden Mijn redding vinden moet! Och, mogt ik U, mijn Leven! Daar \'k bij Uw kruishout kniel, Mij zelv\' ten offer geven; Wat winste deed mijn ziel!
Als \'k eens van d\' aarde scheide, Och, wijk dan niet van mij!
Als ik den doodsnik beide, Och, sta dan aan mijn zij\'! En wordt mijn strijd het bangste, Laat dan in angst en pijn . Uw doorgeworsteld\' angste Mij tot vertroosting zijn !
Verschijn dan aan mijn sponde; Schenk laafnis in mijn nood ! Wijs m\' in mijn laatste stonde Op Uw verzoeningsdood! \'k Houd dan in stervenssmarte Den blik naar \'t kruis gerigt. En klem dat vast aan \'t harte: Zóó valt het sterven ligt!
Lofprijzing n0. 5.
42.
Ja, Halleluja! wat verkeere ,
Dat God belooft, houdt eeuwig kracht! Ja, Halleluja! U zij eere.
Verlosser, Redder! \'t is volbragt; Wat voorgevoel van eeuwigleven Wekt deze zegetoon in mij!
44
In rjewone gehedsdiensten.
Ja, mijne zonden zijn vergeven, Opdat ik mij in God verblij\'.
Zou ik door ongeloof versmaden, Hem, Die Zijn trouwe nimmer krenkt, En mij, hoe zwaar met schuld beladen; Van alle schuld vergeving schenkt? Zou \'k, met Uw eigen woord gezegend, Door twijfelzucht van verre staan ? En, daar mij zooveel gunst bejegent, Niet vrolijk tot den Vader gaan?
Ja, \'t is volbragt! en Gij, o Vader!
Berust in \'t offer van U \\v Zoon ;
Och! dat ik op Uw roepstem nader, En U door twijfling niet meer hoon! Uw gift is uit genade, Heere! Uit onverdiende gunst alleen ;
Wat kan een zondaar, U ter eere,
Dan op Uw woord slechts toe te treên ?
Leer mij, o Heer! dien pligt betrachten, Door kinderlijk geloof geleid,
Dan zal mijn hart van liefde smachten, Dan vind ik kracht tot heiligheid, Dan zal mijn hoop mij nooit beschamen; Daar \'t alles van Uw waarheid wacht. Dan zeg ik needrig, dankbaar: Amen! Op \'t woord Uws Zoons: „Het is volbragt
Lofprijzing n0. 9.
Komt, knielen wij voor Jezus zamen. Met vrolijk uitzigt op ons lot!
Het is volbragt, volbragt, ja, Amen,
46 In gewone gebedsdiensten.
Het is voor ons volbragt bij God. Het groote werk, dat Hij aanvaardde, Al d\' eeuwen door met smart verwacht, Dat is volbragt. Juich, hemel, aarde! Juicht zondaars! \'t is voor u volbragt.
Gij Jezus! hebt den last gedragen,
Dien zond\' eu schuld te dragen gaf; God zag Uw werk met welbehagen, En wendt van ons zijn straffen af. Wij schuldig, snood, van God verdreven , Wij bleven ver van Eden staan,
Maar Gij werdt ons de boom van \'t leven, Dien wees Uw Vader zelf ons aan.
Wat d\' oude Godspraak deed verwachten , Wat ooit Gods regt gevorderd had ,
Hebt Gij volbragt met al Uw krachten, Volbragt op \'t moeilijk lijdenspad!
Geen vlek, geen mistred zagen d\' oogen Der vlekkelooze Majesteit,
En \'t vonnis, dat ons zal verhoogen, Is d\' uitspraak der regtvaardigheid.
Wij willen needrig Gode leven , U volgen ,■ waar Gij ons geleidt, Ons U geheel ten offer geven, Met nooit volbragte dankbaarheid, Getrouwe Leidsman! sla ons gade, Voleinder! laat, door Uwe kracht, Het heerlijk werk van Gods genade In ons ook eenmaal zijn volbragt!
Lofprijzing n0. 10.
In gewone gebedsdiensten.
Geef mij, o Heer! die moede beu van \'t staren Op Uw Gethsemané, op regtpiaats, hoon en straf, Op \'t kruis, voor ons getorscht, toen wij nog zondaars waren, Te rusten bij Uw graf!
Mijn Heiland! Gij, die dooden deedt ontwaken,
Gij, die geen zonde hebt gekend, hoe ? moest zelfs Gij Haar bitter loon, den dood, den dood eens zondaars smaken\'? Ja, Heer! maar Gij voor mij!
Gods heiligheid, en Gods ontferming tevens, Spreekt, Jezus! uit Uw graf in volle kracht ons aan. Ja! uit die grafspelonk is ons de hoop des levens Voor eeuwig opgegaan.
Laat mij, met U gestorven en verrezen,
Met U begraven in den dood door mijnen doop. Het toonen, t\' allen tijd, maar beter dan voordezen, O Heer! op wien ik hoop!
Dat vrij dan eens al \'t aardsehe mij begeve:
Als mijn bezwijkend hart den laatsten vijand vreest, 0 Christus Gods! spreek dan tot mijne ziel: „Ik levequot; „En Ik ben dood geweest.quot;
Lofprijzing n0. 1G.
In den vroegen morgenstond Heeft Gods Woord zijn Sioniten , Redding uit de ellend verkond , Waar hun tranen over vlieten!
47
In gewone gebedsdiensten.
\'t Werd beloofd, en \'t is voldaan! Onze Heer is opgestaan!
Vrijgekochten uit den dood!
Staakt uw schreijen! wilt niet zorgen! Ziet naar Hem uit in uw nood,
Als de wachters op den morgen ! \'t Licht moge op- en ondergaan!
Maar de Heer is opgestaan!
O, mijn ziel! waunneer de nacht Des vertwijflens, des bestrijdens, U bestormt en aanvecht, wacht! \'t Allerdonkerst uur des lijdens Zal in blijdschap overgaan!
Want de Heer is opgestaan!
Uitverkoren kerk van God!
Wil voor \'t helgeweld niet schroomen
Veilig, zeker blijft uw lot,
Schoon uw Heer schijnt weggenomen!
Ook uw morgenstond spoedt aan!
Sious Vorst is opgestaan!
\'t Onverganklijk Levenslicht Rees met onbevlekten luister Uit de smaadheid van \'t gerigt, Uit der graven sombren kluister! \'t Nachtuur is voorbij gegaan! quot;t Licht des Heils is opgestaan.
Isrel! gij ook zult Hem zien,
Dien uw vaadren hopend wachtten! En aan \'t Gods Lam hulde biên,
In gewone gebedsdiensten.
Dien uw Overpriesters slagtten! Neen! uw zaad zal nooit vergaan! Davids Zoon is opgestaan!
Eens zal aller oog Hem zien!
Alle zondaars, alle volken!
Alle knie Hem hulde biên,
Als Hij weêrkomt op de wolken ! Beeft, verharden! schouwt het aan, Ja! de Heer is opgestaan!
O! die dag van heil en loon! Dag van jubel, dag van glorie! Als de in God ontslapen doón Zullen opstaan in viktorie! \'t Eeuwig Licht is opgegaan! Onze Heer is opgestaan!
O die dag, die dag van loon! O die dag, die dag der wraken! Als de Regter op den troon Van den vollen toorn zal blaken! \'t Rijk der zonden moet vergaan! \'t Lam van God is opgestaan!
Ja! de Heer is opgestaan!
Gods bazuinen zullen klinken! De eerste dingen zijn vergaan, Nieuwe heemlen zullen blinken! Nieuwe tijden vangen aan — God is scheppend opgestaan!
49
4
50 In gewone gebedsdiensten.
D\' aarde siddert, rotsen kraken, Dooden in het graf ontwaken!
Jezns Christus geeft den geest! En de voorhang van den tempel Scheurt in tweeën tot den drempel! De eerste schepping is geweest!
Golgotha! gij zaagt dat wonder,
t Licht der heerlijkheid gaat onder, En het daglicht keert tot nacht!
1
Maar die nacht weldra wordt klaarheid, Al wat schaduw was, wordt waarheid! \'t Is vervuld, het is volbragt!
J
Ja! volbragt zijn al de woorden, Die de Godsprofeten hoorden! Ja! vervuld is \'t regt der wet! Onze wonden zijn verbonden, Onze zonden zijn verslonden, En de slangenkop verplet!
In het kruis zal \'k eeuwig roemen! En geen wet zal mij verdoemen; Christus droeg den vloek voor mij ! Christus is voor mij gestorven, Heeft gêné. voor mij verworven! quot;k Ben van dood en zonde vrij!
Zalig, die in Hem gelooven! O! bestraal ons hart van boven! Geest der waarheid! God van heil! Dat mijn ziele zich verlieze,
In gewone geheclsdiensten.
(Dit \'s het deel, dat ik verkieze !) In die liefde zonder peil!
Loof, o Sion! prijs uw Heere! De aarde luister, \'t Lam ter eere, Naar uw heilig psalmgebruisch! Looft Hem, die de hel verplette! Looft Hem, die Zijn volk ontzette! Looft uw Koning aan het kruis!
Lofprijzing n0. 11.
Jezus leeft, en wij met Hem,
Dood! waar is uw schrik gebleven ? Jezus leeft, en Zijne stem Roept ook ons eens wéér in \'t leven, Zal ons eens met eer bekleen,
Dit is onze troost alleen.
Jezus leeft. Zijn\' is het rijk,
Elk moet Hem als Koning eeren ; Wij ook zullen Hem gelijk,
Eeuwig eens met Hem regeren. Zou Gods woord ooit wanklen ? neen! Dit is onze troost alleen.
Jezus leeft, wie nu nog vreest. Zou en Hem, en God onteeren; Zondaars mogen onbedeesd Zich tot Zijn genade keeren. Jezus zendt geen zondaars heen, Dit is onze troost alleen.
In gewone gebedsdiensten.
Jezus leeft, ons hoogste goed, Hem behoort geheel ons leven; Hij geeft reinheid van gemoed, Hij leert ons het kwaad weerstreven. Jezus sterkt der zwakken schreên: Dit is onze troost alleen.
Jezus leeft, dit is gewis;
Waar ons pad ook heen moog\' leiden, Zelfs geen magt der duisternis.
Niets zal ons van Jezus scheiden; \'t Steunen op Zijn mogendheên,
Dit is onze troost alleen.
Jezus leeft, nu is de dood Ons een ingang tot het leven; Welk een rust in stervensnood Zal dit woord ons harte geven: „Gij, o Heiland! Gij alleen. „Gij zijt onze troost alleen.quot;
48.
Triomf! triomf! Immanuël Verrijst, de magt van dood en hel
Moet voor Zijn grootheid bukken: Lof, eer den held, die overwon. Die ons met God verzoenen kon,
Eu aan den dood ontrukken! Triomf! triomf! Hij zegepraalt. De volle losprijs is betaald. De kwijtbrief afgegeven; God spreekt van Zijn genadetroon: „\'k Berust in \'t offer van Mijn Zoon, „Hij leeft en gij zult leven.quot;
52
In gewone geheels diensten.
Triomf! wij zien op \'t moord veld neer, Maar Jezus hangt aan \'t kruis niet meer;
Reeds is de dood verslonden;
Daar, waar het zoekend oog Hem mist, Hangt, maar voor eeuwig uitgewischt,
Het handschrift van de zonden. Triomf! triomf! op Golgotha Ontspringen stroomen van gei ia.
Geen donder laat zich hooren; In \'t suizen van een zachten wind Spreekt God als Vader tot Zijn kind; Nu langer niet verloren.
Triomf! de Heer is opgestaan. Wij kunnen vrolijk voorwaarts gaan,
Zijn liefde zal ons dekken:
Hij, d\' Eersteling in Zijnen stand. Kan ons ten zeekren onderpand
Van ons verrijzen strekken. Triomf! triomf! wat hier bezwijk\'. Eens zullen wij, aan Hem gelijk,
Verklaard, onsterflijk wezen; Ja, opstaan, opstaan zal ons stof; Zingt, stervelingen! Jezus\' lof!
Zijn Naam blijft onvolprezen.
49.
Wees gegroet gij Eerstling uit de graven Overwinnaar van den dood,
Heiland, Die gestorven en begraven Opstondt uit des aardrijks schoot.
U zij lof, aanbidding, dank en eere, U verrezen God, Mensch, Heer der heer Die den vijand overwon,
Wien de cïood niet houden kon.
In gewone gebedsdiensten.
Oiiverderflijkheid en eeuwig leven Hebt Gij aan het licht gebragt,
Eu een vrolijk uitzigt ons gegeven Na deez\' aardschen lijdensnacht.
Maar ook nu deelt Gij Uw liefde mede En vervult de harten met eeu vrede, Die niet wijkt iu smart en kruis, Voorsmaak is van \'t Vaderhuis.
Wil Uw heilig leven in ons sterken,
Opgestane Levensvorst!
En die hemelliefde in ons werken,
Waarnaar onze ziele dorst.
Tot wij vrij Van zonde, angst en zorgen,
Op den lang verwachten Sabbatsmorgen
In het hemelsch reine licht
Zien, o Heer! Uw aangezigt.
O verhaast dien blijden dag der dagen, Wil ons smeeken gadeslaan;
Doe d\' ontslaapnen naar Uw welbehagen Juichend uit de graven gaan.
Openbaar in ons Uw godlijk leven In verborgenheid ons nu gegeven. Kom, verlos Uw volk o Heer,
Toef, o Heiland ! toef niet meer.
De Heer is waarlijk opgestaan, Uit dood en graf verrezen, Ons naar den hemel voorgegaan, Om daar ons Hoofd te gt;vezen, Hoog boven alle heerlijkheid, Van aardsch\' of hemelmajesteit.
54
In gewone gebedsdiensten.
Hij, d\' Eerstgeboorne uit de doón, Uit \'s aardrijke schoot verrezen, Is thans als \'s Vaders eigen Zoon, Ons krachtiglijk bewezen. Des menschen Zoon lei \'t leven neer; De Zoon van God hernam het weêr.
Hij had ons lief tot in den dood,
Hij gaf voor ons Zijn leven.
Die liefde was voor \'t graf te groot,
Het moest Hem wedergeven.
De dood, wien niemand weerstand biedt,
Behield den Vorst des Levens niet.
Hij had ons lief; Hij kocht ons vrij
Van zonde, dood en helle.
Door Hem verwinnaars, juichen wij,
Wat vijand ons nog kwelle.
Dra zinkt ons \'t reiskleed van de leên,
Dan staan we als vorsten om Hem heen.
Nu heeft Hij regt op de erfenis.
Hij moet den troon bekleeden.
Hij, Die het Hoofd des ligchaams is,
En wij, wij zijn Zijn leden!
Ons die Hij tot Zijn bruid bereidt,
Ons kleedt Hij met Zijn heerlijkheid.
O Goddelijke Bruidegom,
Hoor onze liefdezangen!
Uw kerk roept: „Kom, o Jezus, kom!quot;
Met uitgestrekt verlangen.
Niets hier op aarde geeft haar rust.
Vóór dat ze U ziend\', Uw voeten kust.
In gewone gebedsdiensten.
Halleluja! de Heer is God!
Hij is het eeuwig Leven.
De groeve spleet op Zijn gebod,
Zij moest Hem wedergeven.
De Heer was dood, nu leeft Hij weêr;
De dood heerscht over Hem niet meer.
Hij is het eeuwig Leven!
Bid aan, bid aan, gij Godsgeslacht! Kom Hem uw offers plengen!
Hij heeft Gods werk voor ons volbragt, En zal \'t in ons volbrengen.
Doodsbauden knellen nog de leên,
Maar \'t Hoofd brak door die banden heen En leeft reeds in den hemel.
Hoe lenigt die verrijzenis De smart der slangebeten!
Zoekt, broeders, nu wat boven is, Waar Christus is gezeten!
Verhoogd is daar dat heerlijk Hoofd, Opdat al wie in Hem gelooft,
Niet sterv\', maar eeuwig leve.
O Jezus, Die ons leven zijt. Wij staren op Uw wonden,
Voer Gij ons aan in allen strijd, Met wereld, hel en zonden.
Waak op, o Geest, in ons gemoed, En schoei met ijver onzen voet, Op \'t pad van Uw geboden!
56
In gewone gebédsdiensten.
52.
Viert den dag van \'t nieuwe leven, Viert het feest u thans gegeven, Reinigt u van vroeger smet.
O wij zien den heildag naadren, Die verwachi is door de vaadren, Die voorspeld is in Gods wet.
Komt, nu met gewijde tongen, \'t Loflied Hem ter eer gezongen, Die voor ons Zijn leven gaf. Onzen strijd hebt Gij volstreden, Ons tot heil zijt G\' opgetreden Als verwinnaar uit het graf.
Vorst des Levens! aan Uw leven Hebt G\' ook ons deel willen geven ; Met U zijn wij opgestaan.
Als Gij weêrkomt in viktorie,
Doet G\' ons deelen in Uw glorie, Jezus! neem ons danklied aan!
Lofprijzing n0. 11.
53.
Zingen wij Gode vol blijdschap ter eere.
Broeders! in dank en aanbidding vereend; Stemmen wij zangen tot lof van den Heere, Nu ons Zijn goedheid deez\' heildag verleent. Christus heeft d\' eerkroon des levejis ontvangen, Mengt dies o mensehen! met d\' englen uw zaugen.
\'t Bloed van een lam heeft weleer aan de vaadreu Vrijheid voorspeld en verlossing beloofd.
In gewone gebedsdiensten.
Ouder Zijn staf wil ons Jezus vergaadren, Die door Zijn dood ons der hel heeft ontroofd. Christus heeft d\' eerkroon des levens ontvangen, Mengt dies o menschen! met cl\' englen uw zangen.
Hoe heerlijk zijt G\' o Heer, mijn God! Wij deelen in Uw heilrijk lot,
Voor ons voert Gij ten hemel; Gij Hoogepriester! treedt vooraan, Voor ons zijt G\' eenmaal ingegaan. Wij volgen U ten hemel.
O Heer! Die hemel, zee en aard Almagtig riept, en nog bewaart, O Heer! door Wien wij leven;
Zoo lang wij zwoegen in het stof,
Blijv\' steeds ons hart naar \'t hemelhof, Van \'t stof tot U verheven.
Onttrek ons hart, door Uwe kracht,
Die \'t alles werkt, daar \'t al op wacht, Aan \'t aardsch\', waar \'t aan blijft hangen; Laat ons van Uw genadetroon,
O Zoon des Vaders, \'s menschen Zoon! Tot strijden kracht ontvangen.
Lofprijzing n0. 2.
Triomf, Halleluja! triomf! Ja, tot in eeuwigheid triomf! O glorie aller dagen ! Halleluja! Halleluja!
58
In gewone yehe cisdien sten.
Wij staan niet meer op Golgotha, Maar bij den zegewagen,
Die onzen Vorst met blij geschal, Door lucht en wolken voeren zal, Ver boven duizend zonnen ,
Om, ons tot heil, voor God te staan En Zijnen vrienden voor te gaan , Die hier den strijd begonnen.
Triomf, Halleluja! triomf!
Ja, tot in eeuwigheid triomf! Nu staat de toegang open; De Regter is geen Regter meer; Wie wil, mag veilig op zijn Heer Als op een Vader hopen.
Snelt aan gij allen, wien de schuld Het bevend hart met vrees vervult, Uw sterkte zij vertrouwen:
Berust in \'t geen Hij heeft volbragt Wie hier op Gods genade wacht, Zal eeuwig Hem aanschouwen.
Triomf, Halleluja! triomf!
Ja, tot in eeuwigheid triomf!
Nu is de Zoon gezeten Als Midlaar aan Gods regterhand, Nu is de hemel vaderland,
Dat mag verlossen beeten!
Nu vindt bet neergedrukt gemoed Een rijken troost in tegenspoed, Voor duizende geslachten; ■ Miljoenen zullen. Hem gewijd, In druk beproefd, voleind in strijd. Zijn toekomst zalig wachten.
In gewone gebedsdiensten.
56.
Tot heiige vreugd roept ons dit feest, \'t Wekt dankbre psalmen in den geest, Nn G\' als der heemlén Koning,
Tot Uw verheven woning. Vol majesteit, o Heiland! reest. Halleluja! Halleluja!
Hij stijgt met vreugd naar \'s hemels trans, De heilgen juichen oiri Uw glans,
Terwijl de jablend\' englen,
Met hen den lofzang menglen,
Met \'t staren op Uw zegekrans.
Halleluja! Halleluja!
Gij maakt den kerker tot Uw buit. En deelt op aard Uw gaven uit, Hier scheidt Gij zacht en teeder; Straks komt G\' als Regter weder Bij \'t daverend bazuingeluid. Halleluja! Halleluja!
Zie vriendlijk neder van omhoog! De vijand rigt op ons het oog, En wil ons U betwisten,
Verijdel, Heer! zijn listen,
Opdat zijn doel mislukken moog\'. Amen! Amen!
Komt G\' op de wolken ten gerigt, En brengt G\' al \'t duister eens in \'t licht; Geen vrees doe ons dan beven;
Gij immers zijt ons Leven ,
In gewone gehedsdiensten.
Van vrede straalt Uw aangezigt. Amen! Amen!
\'t Is volbragt! Hij zegepraalt! Zondeschuld! gij zijt betaald. Dood! gij zijt verslonden, Slangenkop! gij zijt vergruisd, Wij met Christus u gekruisd, Heilloos rijk der zonden!
Jezus Christus gaf den geest! \'t Uur des lijdens is geweest, De oude mensch, gestorven! Leggen we in des Heilands graf Zielenangst en doodvrees af! Heil is ons verworven!
Ja! de Heer is opgestaan! AH\' gij englen! bidt Hem aan! Looft Hem. uitverkoornen! Juicht in Zijn verrijzenis,
Wien Zijn bloed ten losprijs is, Code weêrgeboornen.
Gij zijt opgestaan, o Heer!
\'t Treurend Godsvolk zag U weêr.
Gij zijt opgevaren.
Bij \'t triomfbazuingeklank,
Bij den daverenden dank,
Aller hemelscharen!
In gewone cjehedscliensten.
Gij zijt opgevaren, Heer! \'s Dwinglands sterkte wierpt Gij néér, Om Uw volk te slaken!
Zijn gevanknis werd Uw buit!
Stort Uw kracht, UV gaven uit, Om ons vrij te maken!
Onze Heiland! onze God! In Uw Midlaarshand is quot;t lot Aller wereldmagten! Tot bewaring vau Uw kerk, Boven al de woede sterk, Aller hellekrachten I
Tot verzeekring in den strijd, Aan Uw heilgen Naam gewijd, Krachtig ter viktorie!
Tot Ge in \'s Vaders heerlijkheid, Regter vol van majesteit, Wederkeert in glorie!
God met ons, Emmanuel! Overwinnaar van de hel!
Allen schrik verdrijft Gij!
Raast cle satan, stijgt de nood. Daagt ook d\' onverbidhre dood! God met ons, die blijft Gij!
O God! Gij hebt een woord gesproken, En \'t hart, van zondesmet verbroken. Vernam, ontvangt het, en geneest, Daar \'t U aanbidt, en dankend vreest! Daar is, daar is bij U vergeving,
62
In gewone gebedsdiensten.
Daar is uit zonde en dood herleving; En meer dan Edens zaligheid Is thans den hoetling toebereid!
Daar is behoudnis in de wonden Van \'t Offerlam, door U gezonden, Van dien Emmanuel, gebaard Tot vreugd van hemel beide en aard! Die, op den achtsten dag besneden, Aan \'t kruishout bloedig heeft geleden! En voor de schuld, door mij begaan, Den laatsten penning heeft voldaan!
Doch, o regtvaardig, heilig Vader! Schoon thans dat volk vrijmoedig nader Tot Uw verborgen hemeltroon,
Op de otferhande van Uw Zoon!
Schoon van den doodvrees vrijgevochten Van hel en wereld vrijgekochten,
Nog is er jammer en geklag.
Voor Uw verlosten, dag aan dag!
Van droefheid is ons hart verbroken, Van sniert ons ingewand doorstoken, Om Sion, onder \'t vloekgeschreeuw Van een van God afvallige eeuw. Om Sion, onder \'t Babelbouwen Van Gode en Heiland snood ontrouwen, Door antichristisch aartsgeweld Verdrukt, en schier ter dood bekneld!
Zie in ontferming op ons neder!
Keer tot Uw volk, Uw erfdeel weder. Dat Gij niet overgaaft ter dood,
Maar zelfs in d\' allerergsten nood
In gewone gehedsdiensten.
Ontfermend gadesloegt, bewaardet, Ja in genft tot beter spaardet,
Hoor naar\'t ootmoedig smeekgebed. Spreekt Gij één woord, wij zijn gered.
O! laat die hoop ons hart verblijden,
Bij \'t naadren der beloofde tijden,
Dat Uw genadig magtbevel Uw Sion wederom herstell\'!
Leer slechts Uwt knechten om haar steenen Met smartlijk welgevallen weenen;
Geef medelijden met haar gruis! —
Zoo is er hoop door Christus kruis!
Ja! om Uws zelfs wil, Heer der heeren!
Bekeer ons, dat we ons tot U keeren!
Ach! is er voor dat Israël
Nog redding mogelijk, en herstel,
\'t Zal zijn door kracht, noch magtberoeming
En (weg onzaalge schuld verbloeming!)
Door werken, noch geregtigheên,
Maar door Uw Heilgen Geest alleen.
Vervul weêr priesters en Levieten En \'t gansche heir der Isrellieten Met Christen heldenijvergloed In \'t tot U weêrgebragt gemoed! Om Sions muren op te rigten, En \'t tweede tempelhuis te stichten, Met aan hun hoofd den Koningspruit, Aan \'t zuchtend Godsvolk voorgeduid!
Dan zullen alle volksgeslachten, Ja! koningen en oppermagten, Verblijd zijn in de heerlijkheid,
In gewone gebedsdiensten.
Den wederopbouw toebereid!
O God! verhoor ons, als wij bidden In aller donkerheden midden.
Zend uit het Woord! de Geest daal neêr! En kome Uw koningrijk, o Heer!
Ja, komen zullen deze tijden Van licht en heerlijkheid na lijden, Doch bij geen eenig volk bepaald,
Als \'t heil op nieuw uit Sion straalt, Gods kennis \'t aardrijk overdekken,
Zijn stem de dooden op zal wekken. Waak op, gij wereld! Christnen, waakt! Want ziet! de Koning zelf genaakt.
Altijd zal de rouw niet duren!
Over \'t puin van Sions muren Werpt de hoop een blijden schijn; Bergen wanklen, heemlen wijken. Maar nooit zal Gods woord bezwijken, Zijn verbond zal waarheid zijn.
Wischt de tranen uit uw oogen! Jacobs ster rijst in den hoogen, \'t Licht van \'s Heeren heerlijkheid. Kroost van Juda! zaagt g\' in \'t duister Niet uws Heilands licht en luister? Thans wordt u Zijn heil bereid.
Volk, met d\' Eeuwige verbonden! Wat de zieners u verkondden Blinkt u eindelijk in \'t gezigt; God deelt u Zijn heil haast mede,
In gewone gebedsdiensten.
Eu een nieuw verbond van vrede Wordt er weer door Hem gesticht.
Weder knoopt God heiige banden, Hij, Die duizend liefdepanden Aan uw vaadren eertijds gaf; Uw woestijn zal straks weer bloeijen, Savons rozen zullen groeijen Onder \'s Heeren herderstaf.
D\' oude gaven keeren weder! Davids psalm nu stout, dan teeder, Ruischt weêr als uw heiige vloed; Abrahams geloofsvertrouwen, Mozes deugden zult g\' aanschouwen En Elia\'s heldenmoed.
0, hoe zult gij vrolijk juichen, Als g\' u voor uw Heer zult buigen,. Die de heidnen heeft getroost, En, nu \'t oude niet gedenkend, Zegen en vergeving schenkend, Nogmaals komt tot Abrams kroost.
Davids Zoon en Davids Heere!
Geef dat onze ziel het leere, Wat hier naar Uw woord ons past; Kunnen wij tot \'s levens stroomen Isrels kindren ooit doen komen, Wij, als zij, met schuld belast ?
Laat ons niet ons kwaad verbloemen; Wij, die reeds naar U ons noemen, Als uw geestlijk Israël,
In gewone gebedsdiensten.
Wij verzwaarden Isrels rouwe, Wij vergaten Uwe trouwe: O, vergeef Emmanuel!
Heiland! schenk ons Uw genade! Dat ons doen Uw rijk niet schade, Laat ons thans Uw wil verstaan; Neem Gij, na het lang weêrstreven, Uwer Christnen liefd\' en leven Tot de dienst van Juda aan.
Kom Gij, Heer! Uw heil bereiden; Allen, die nog zijn geseheiden, Moeten haast één kudde zijn. Breng aan Isrel Uwen vrede;
Viere \'t onze feesten mede;
Amen,\' Amen, Heer! verschijn!
Lofprijzing n0. 11.
60.
O Heer! wil U ontfermen, Wil Israël beschermen; Zie aan hoe Sion lijdt! Och! doe dat heiluur komen, Dat toont, o hulp der vromen! Dat G\' Isrels redder zijt.
Hoe wenschen Heer! Uw knechten De heilvaan op te regten Voor Jacobs zwervend kroost. Ach hoor hoe Sions streken Tot U om uitkomst smeeken; Verkwik haar met Uw troost.
In geivone cjehedsdiensten.
Als gij het hoopvol smachten Dier armen en verachten Ontfermend gadeslaat, Zal zich hun lijden keeren, Zal elk U juichend eeren, Als Isrels toeverlaat.
Dan wordt Uw naam geprezen, In Sion dank bewezen Door aller vreugdestem; Dan doen verheugde koren Den blijden lofzang hooren Door gansch Jeruzalem.
Dan wordt Uw trouw verheven, Dan schenkt Uw goedheid leven, Aan \'t verste nageslacht, En \'s werelds koningrijken Doen U hun eerbied blijken, Daar elk Uw woord betracht.
Gij goot, o Jezus! in genade Den vroegen regen op ons neêr, Ach wanneer drenkt ons ook de spade Wij smaditen naar zijn laafnis. Heer! Giet op ons uitgedroogd gebeente Op nieuw Uw hemelstroomen neêr! Geef aan Uw kwijnende gemeente Des Geestes bruidsieraden weêr!
Waar is de liefde van Uw kindren, Die zich in één bedoelen toont, Die geen verschillen kunnen hindren
In gewone gebedsdiensten.
Omdat één Geest in allen woont ? Zie hoe zij boos elkaar verteeren, Verdeeld in tweedragt, twist en strijd. Een ieder zoekt zichzelven te eeren, Wijl hij zijn broeders eer benijdt.
Wij hebben d\' ondertrouw vergeten, Waarin Ge ons U verbonden hadt; En hebben \'t bruidskleed afgereten Op overspelig tooisel prat. Wij hebben hand en hart geschonken Aan d\' afgoón van dit wereldrijk, Zoo zijn wij in den kolk gezonken, En liggen néér in moddrig slijk.
Maar nu, o Heer! wij keeren weder; De schaamte pijnigt ons gemoed. Zie in ontferming op ons neder En wasch ons in Uw offerbloed! Wij zien van schande ons overladen; Wij walgen van ons zeiven, Heer! Geef, geef haar hemel-bruidsieraden Aan Uw gemeente, o Jezus! weêr!
Maar bovenal — hoe diep \'t U griefde. Dat wij zoo trouwloos zijn geweest; Wij bidden om \'t sieraad der liefde, De beste gave van Uw geest.
Geen profetie, geen kennis, talen, Maar bovenal de liefde, o Heer! Dan zal ons aangezigt weêr stralen Van hemelblijdschap als weleer.
Lofprijzing n0. 9.
In gewone gebedsdiensten.
Geest des Heeren, daal ter neer, Doe Gij uit Uw heiige sfeer, Ons een lichtstraal dalen;
Gij, die de armen strekt en leidt, Die Uw gaven ons bereidt. Harten wilt bestralen.
Gij die troostend ons genaakt. Die in ons Uw woning maakt. En ons leert Gods wegen.
Daal ter neêr, o heiige gloed, En vervul Gij heel \'t gemoed. Met Uw rijksten zegen.
Maak Gij al \'t onreine rein,
Wees voor \'t dorre een heilfontein. Heel Gij alle kwalen;
Buig wat hard is door Uw kracht, Koester al wat koud is, zacht, Breng teregt wie dwalen.
63.
Looft den Geest! Hij is de Heere, God door God uit God gegaan!
Zingt Hem psalmen! geeft Hem eere! Roept Zijn Naam uit! bidt Hem aan! Hem die Gaaf en Gever tevens.
In gewone gebedsdiensten.
Uitzendt, en gezonden wordt, God is, en wordt uitgestort!
Looft, o volk! den Geest des levens, Hem, Die schept en wederschept, Dien ge in \'t hart ontvangen hebt!
Geest der kennis, Geest der waarheid,
Der genade, der gebeên!
Leer ons wandlen bij Uw klaarheid
In de heilverborgenheên!
Doe ons Abba Vader bidden,
Zeggen: Jezus onze Heer,
Geven U in alles de eer!
Zweef in der gemeenten midden,
Om te heilgen de offerand\'
Van hun hart, en mond, en hand!
Maak ons ook in donkre tijden Hier toch steeds indachtig aan, Dat door strijden, druk en lijden, \'t Volk met Jezus in moet gaan!
Breek de hardheid onzer harten , En onze aardsche duisternis!
Voer ons op, waar Christus is! Bid, verzucht, in vreugd en smarten. Gij, die Jezus Adem zijt!
Voor ons, in ons , t\' allen tijd!
Wil ons tot een tempel maken. Dien Uw heerlijkheid vervult, , Dat we eens uit het graf ontwaken, In onsterflijkheid gehuld!
Ook de kwijnende gemeente Wacht van U het leven weer!
Daal op \'t overblijfsel neêr. Op \'t verstrooid en dor gebeente,
In gewone gebedsdiensten.
Dat Uw blazing slechts verbeidt, En \'t herrijst in heerlijkheid!
Ach ! de heidnen in hun woede Hebben \'t heiligdom vertreên!
Sions maagd , van smaadheên moede, Ademt nog door hoop alleen! Ach! Gods gramschap is ontsteken Over een ondankbaar land, Dat, verzadigd uit Zijn hand, Van Zijn dienst is afgeweken, Van Zijn banden zich ontsloeg, Met Zijn vijand zich verdroeg!
Maar die God wil ook vergeven! — Levenwekker! keer! o keer!
Wil op nieuw de lucht doorzweven , En de vijgeboom wordt teêr!
Zend Uw maaijers in de velden, Heer des oogstes! geef den groei! Dat Uw kerk alom herbloei!
Gord in land en kerk weêr helden Met Uw wapenrusting aan,
Om voor de eere Gods te staan!
Trooster! Zal ver! Gij zult komen Op \'t gebed, door U verwekt! Van Uw regen, van Uw stroomen Wordt eens de aarde gansch bedekt! Liefde en ijver zullen blaken,
Waar reeds alles scheen verkwijnd, Als de Pinksterzon verschijnt! JNoordewind! o wil ontwaken! Zuidewind! doorwaai den hof!
Heiige Geest! U zij de lof!
Lofprijzing n0. 12.
72
In gewone gebedsdiensten. 64. .
Bron der hoogste zaligheden, Allerreinste hemelgloed,
Trouwe Leidsman hier beneden Beid\' in vreugd\' en tegenspoed! Geest des Heeren, steun der kerk, Zegel van \'t verlossingswerk,
Aller vromen hoogst verlangen! Heilig, heilig onze zangen!
Uit den hoogen wordt G\' als regen Overvloedig uitgestort;
En een rijke hemelzegen Kiemt, waar Gij gezonden wordt. Keer tot mij, tot mij ook in,
Reinig mij , vernieuw mijn zin, Heilig al mijn geesteskrachten! \'k Blijf altijd Uw hulp verwachten !
Gij, Gij zijt de beste gave, Die een hart verlangen kan; Aardsche rijkdom, schat of have Hebben daar geen schaduw van. Kruizig Gij mijn ouden zin; Neem geheel mijn boezem in, En vernieuw mij telken dage: Dat ik Jezus beeldtnis drage!
Den zeven Geesten voor den troon Zij met den Vader en den Zoon, Aanbidding, lof en eere! Het zevengeestental is Een, Oneindig in verscheidenheên,
74 In gewone gebedsdiensten.
Maar steeds één Geest, één Heere! Bij donderslag en stemgeluid Schiet Hij in zeven stralen uit Op de allerhande scharen!
Van Hem is \'t vloeibre olijvengoud Dat d\' eeuwgen lichtglans onderhoudt Der zeven kandelaren!
Ontzettende geheimenis!
Die was, Die wezen zal, Die is,
Is Een en Drie te gader!
God is een Geest, Dien niemand zag,
Geen schepsel immer naadren mag;
Lof zij d\' onzigtbren Vader!
God is in \'t vleesch geopenbaard,
Gehoord, gezien, getast op aard;
Hosanna onzen Heere!
God is een God, Die \'t al behoudt
Met geest en leven zevenvoud;
Den Heilgen Geest zij de eere!
O Geest! geleid ons tot den Zoon!
Breng ons, o Heer! voor \'s Vaders troon!
Schenk ons den Geest, o Vader!
Bij deez\' verborgen wenteling
In Uwen goddelijken kring
Koom\' \'t hart U immer nader,
Totdat we, ontheven van dit stof,
Uitgalmen in Uw hemelhof
Met al Uw dienaars zamen:
Den zeven Geesten voor den troon
Zij, met den Vader en den Zoon,
Lof en aanbidding! Amen!
Lof en prijs en eere, Roem en heerlijkheid
In gewone gebedsdiensten.
Brengen wij den Heere, In ootmoedigheid.
Die ons heeft verkoren, Leidt ons naar Zijn wil, Doet Zijn stem ons hoeren, En wij luistren stil.
Want Hij heeft gesproken, In den laatsten tijd,
En den band verbroken Onzer dienstbaarheid.
O hoe is ons harte,
Door den Heer verkwikt, Die voor Sions smarte, Zooveel troost beschikt.
Hij zag in ontferming Op Zijn erfdeel neêr, Gaf het ter bescherming , Trouwe regters weêr.
Wat al zegeningen, Stroomden op ons hoofd, Sints Gods ordeningen, Door ons zijn geloofd.
God gaf ons dien zegen, Hij deed ons verstaan Hoe wij van Zijn wegen, Waren afgegaan.
In gewone gebedsdiensten.
En hij schonk ons tevens, Redding uit den nood, \'t Is de God des levens, Die ons hulpe bood.
Hem den God der krachten Zij alleen de eer!
En wij blijven wachten, Op Uw komst, o Heer!
Gij zijt ten hemel opgestegen,
Gij die hier sliept in \'t hart der aard, En d\' aard, vervuld met Uwen zegen, Zendt, Heer! haar danklied hemelwaart. Op Uw troon gezeten,
Hebt G\' ons niet vergeten, Koning van Uw kerk!
Liefdevol en teeder,
Zendt G\' Uw gaven weder En bekroont Uw werk.
Apostleu hebt G\' ons toegezonden Tot zalving met Uw Heilgen Geest; Profeten, die ons luid verkonden, Waartoe Gij uit het graf verreest. Door Uw heilgezanten Wilt G\' Uw kerk hier planten, \'t Evangeliewoord,
Dat genade en leven Aan het hart moet geven, Wordt op nieuw gehoord.
76
In gewone gebedsdiensten.
Hier wordt het woord des heils vernomen, Hier wordt Uw gunst. Uw trouw aanschouwd, Gij doet Uw dienaars tot ons komen Door wie G\' Uw heilsplan ons ontvouwt; ïot volmaking leidt Ge,
Op Uw komst bereidt Ge,
Al wie U verwacht.
Met het bruidskleed dekt Ge;
Wie nog sluimert wekt Ge Door Uw liefdemagt.
Uw englen zongen over Bethlem\'s weiden Toen Gij geboren werdt, der englen Heer! Een engel sterkte U in \'t bitterst lijden En bragt één droppel laafnis tot U neêr.
Toen \'t al volbragt was, droegen englenwieken Uw Geest naar \'t stille rijk der dooden af: Een engel, neérgedaakl hij \'t morgenkrieken Ontsloot de deuren van Uw heilig graf.
U juichten d\' englen, toen voor aller oogen Een wolk U opnam in het eeuwig licht.
Waar englenscharen thans Uw naam verho\'ogen Bedekkend voor Uw glorie \'t aangezigt.
Zij leegren zich rondom hen, die U vreezen. Rondom de dragers van Uw troon en kruis, Hoe klein van moed wij soms ook mogen wezen Ze sterken ons met krachten uit Uw huis.
In gewone gebedsdiensten.
78
Ze zijn met ons en in Uw heiige hoven, Waar Gij U zelf in teeknen openbaart, Daar knielen ze ongezien om IJ te loven En spreiden hemelgeuren neêr op d\' aard.
O Heer der englen! doe Uw manna dalen! Verkwik Uw erfdeel, vleeschgeworden Zoon Laat over ons den reinen luister stralen Van d\' englen, die U dienen voor Uw troon.
Lofprijzing n0. 8.
Al slapen Uwe zonen,
0 kerk! in \'t hart der aard, Staak toch Uw droeve toouen, God leeft, Die hen bewaart.
Al drinkt ge nog den beker. Van schande, smart en rouw, \'t Verlossingsuur daagt zeker, Uw Heer is immers trouw?
Hij, d\' Eerstling uit de dooden, Daalt haast verwinnend neêr; De dood, voor Hem gevloden, Geeft zijn gevangnen weêr.
Zingt Hem ter eer uw psalmen! Als \'t laatst bazuingeluid Der englen zal weergalmen, Ontrukt Hij \'t graf zijn buit.
In gewone geheclsdiensten.
Bereid u Hem te ontmoeten, Geen rouw voegt aan de bruid, Maar luid\' Hosannagroeten, Dat niets uw vreugde stuit!
Lofprijzing n0. 6.
Hoe zal het danklied klinken, Door \'t zwijgend doodendal, Hoe zullen we neerzinken Met juublend lofgeschal.
Hoe zal Uw kerk U prijzen,
Als Gij in heerlijkheid Uw heilgen doet verrijzen, Gij, die hun Leven zijt!
Wat vreugde bij \'t ontwaken,
Al was de rust ook zoet,
Toch bleef hun ziel steeds haken. Naar Uw opstandingsgroet.
Naar \'t uur, dat Gij, hun Koning,
Verschijnt in majesteit,
En in Uw hemelwoning,
Ons allen binnenleidt.
Lofprijzing n0. 6.
O stem van uit den Oosten, O blijde morgengroet!
In gewone gebedsdiensten.
Als Ge uit hun zoeten sluimer Uw zaalgen rijzen doet.
Hun jubelliedren klinken, Op een verheven toon, Als stemmen veler waatren, Die ruischen voor Uw troon.
Bij \'t juichen van Uw kindren, Ontwaakt heel \'t englenkoor, En \'t lied der vrijgekochten, Klinkt heel den hemel door.
O Jezus, trouwe Herder! Uw vrede en zaligheid,
Zal \'t gausch heelal vervullen, Tot in alle eeuwigheid.
ijzing n0. 6.
72.
Heer des oogstes! Uw ontferming Drenkt op nieuw het dorstig land, Spaden regen doet Gij druipen, Zegent ons met milde hand.
\'t Zaad gekoesterd door Uw liefde, Schoot zijn wortels. Doch thans zucht Gij om d\' oogsttijd en Uw ziele Dorst naar d\' eerste rijpe vrucht.
In gewone gebedsdiensten.
Door Uw akker schrijdt Gij heden, Zoekt voldragen aren uit,
Bindt ze tot een eerstlingsgarve, Die Ge met Uw liefde omsluit.
Straks brengt Ge ook Uw twee getuigen In de hemelschuur omhoog.
Tot de volle oogst dra volge,
Dat geen aar ontbreken moog\'.
AI wie zaaiden , al wie maaiden, Komen dan in vreugd bijeen, AI Uw schoven zamendragend, Als de vrucht van Uw gebeên.
73,
Halleluja! lof zij den Heer!
Aanbidt den Vader, geeft Hem eer, Den Schepper aller dingen! Den roem van Zijn barmhartigheid, Zijn wijsheid, magt en majesteit Moet al het schepsel zingen.
Halleluja! lof zij den Zoon!
Gedaald van \'s hemels hoogen troon, Tot heil van stervelingen;
Hem, Die voor onze zonden stierf, En \'t leven door Zijn dood verwierf. Moet al het schepsel zingen.
Halleluja! den Geest zij eer! Als in Zijn tempel daalt Hij neer In \'t hart van stervelingen;
82 In gewone gebedsdiensten.
Hera, Die ons troost en leert en leidt. En voor den hemel toebereidt,
Moet al het schepsel zingen.
Lofprijzing n0. 2.
Den hoogen God alleen zij eer! Elk kniel\' voor Hein aanbiddend neêr! Elk moet Hera dank bewijzen! Ja Hem, Die ons zoo eindloos goed Verzorgt en in gevaar behoedt,
Moet al het schepsel prijzen.
Heft aan, heft aan! roemt Zijn gena\'! Hij sloeg ons mededoogend ga\', Hij schonk ons Zijn bescherming.
Zingt dan den hoogen God ter eer! Aanbidt Hem! buigt n dankend neêr! Looft God! looft Zijn ontferming!
Ja, Vader! ja ons lied zijt Gij! Wij eeren Uwe heerschappij, o Bron van licht en leven! Uw grenzenlooze raagt gebiedt. Daar rijzen werelden uit niet. Van Uwen glans omgeven.
\'t Is wijs en goed al wat Gij werkt, Gij heerscht alom en onbeperkt, U loven alle tongen!
U, Vader! Wien \'t heelal vereert, U danken wij , dat Gij regeert, Nooit wordt Uw lof volzongen.
Geloofd zij \'s Vaders eenge Zoon! Hij bragt ons van Zijns Vaders troon De rijkste zegeningen;
In gewone gebedsdiensten.
Hem, onzen helper in den nood. Hem, onzen redder van deu dood , Moet al wat ademt zingen. Verlosser, Midlaar, Hoofd en Heer, Voor U knielt Uw gemeente neer, Lofzingend in Uw woning.
Eens wordt alom U toegebragt Lof, eer en heerschappij en magt; Zoo heerscht G\' als aller Koning.
O
Den Heilgen Geest zij eer en prijs. Hij wil door godlijk onderwijs Ons in Zijn waarheid leiden. Hij , van ons erfdeel \'t onderpand, Hij wil ons door Zijn eigen hand Ten hemel toebereiden.
O Geest van God! bestuur ons hart, Verbeter ons, troost ons in smart, Schenk moed en kracht in lijden! Zoo zullen wij, door U geleid,
Eens in volmaakte zaligheid Ons eindeloos verblijden.
Zingt, aard en hemel! zingt uw Heer Het driemaal heilig meld\' Zijn eer! Zingt Hem op hooge toonen.
De lof van God vervuil\' \'t heelal, Die is, Die was. Die komen zal. En onder ons wil wonen.
Aan U te denken is ons goed, Gij geeft de ware blijheid, Maar boven wijn en honigzoet, Is, Jezus, Uw nabijheid.
In gewone gebedsdiensten.
Geen loflied, dat zoo lieflijk vloeit,
Geen toon zóó zacht in de ooren,
Geen denkbeeld, dat zóó streelt en boeit, Als \'t woord: Gods Eengeboren.
O Jezus, hoop van \'t bang gemoed, Hoe heelt Gij aller wonden!
Voor wie U zoeken zijt Gij goed, Steeds meer voor wie U vonden.
Geen tong, die ooit ons kenbaar maakt, Geen schrift of keur der talen:
Slechts hij, die Jezus liefde smaakt. Kan ons haar zoet verhalen.
Wees onze vreugde hier, o Heer! Die ginds ons loon zult wezen, In U zij onze roem, onze eer! Wees eeuwiglijk geprezen!
Lofprijzing n0. 1.
Dierbre Heiland! onze zangen Stijgen tot Uw troon omhoog; Wat wij ook op aard ontvangen. Waar w\' ook staren met het oog, Immer slaakt de geest een zucht, Dringende door wolk en lucht, Naar die reine hemelzalen,
Waar Uw bruid door U zal pralen.
84
In gewone gebedsdiensten.
Diiar, aan Uwe zij\' gezeten,
Deelt ze eens in een heilgenot, Dat hier niet is af te meten, Eeuwig met haar Heer en God, Als ze aanbiddend nederzinkt, Waar het eeuwig hallel klinkt. Dierbre Heiland! Heer en Koning Wij verlangen naar die woning.
Lofprijzing n0. 12 {eerste helft).
Heiige Jezus! mij ten leven, Ter heiligmaking mij gegeven. Hoe heerlijk zijt G\' in heiligheid! Hemelsch voorbeeld! al de luister Van englen heiligheid wordt duister, Bij \'t licht van Uwe heiligheid;
O Gij! zoo onbesmet,
Gij zijt mijn Hoofd en Wet;
Heiige Jezus!
O, heilig mij!
Dat ik als Gij In hart en wandel heilig zij!
Heiige Jezus! vorm mijn leden,
Mijn krachten en begeerlijkheden, Dat aan mij alles U gelijk\',
\'t Oog in \'t zien, de voet in \'t wandlen, Dat in mijn denken, spreken, handlen, In alles Uwe beeldtnis blijk\'.
Hervorm vooral, volmaak Mijn hart naar Uwen smaak;
Heiige Jezus!
O, heilig mij,
Tot ik als Gij Geheel volmaakt en heilig zij!
In gewone gebedsdiensten.
78.
Verlosser, vriend! o hoop, o lust Van die U kennen, neem het lied, Dat U in \'t stof een stervling biedt, Een zondaar, die Uw voeten kust. Een zondaar, een verlost\', o Heer! En nu geen zondaar meer.
O! neem het aan,
Gij laat geen bidder staan. Gij hoort in hemellingen Verloste zondaars zingen;
O! neem het aan.
Ja \'t was Uw lust een mensch te zijn.
Uw Vader heeft, op Uw gebed,
Zijn eer gehandhaafd, ons gered.
Uw liefd\' ontzag nog leed, nog pijn;
Daar traadt Gij op, met moed en kracht,
Tot heil van ons geslacht.
Wij zijn verlost,
Maar \'t heeft Uw dood gekost,
Gij leeft. Gij leeft! en \'t leven
Wordt ons teruggegeven;
Wij zijn verlost.
Nu leeft Gods Zoon in menschlijk vleesch ,
Hij stierf voor ons, maar leeft bij God
En sterft niet meer, o zalig lot!
Gods Zoon, dat d\' aard haar Schepper vreez\',
Gods Zoon, verhoogd in heerlijkheid,
Heeft mij daar plaats bereid,
Ik ben Zijn vriend!
Hij, Wien al \'t schepsel dient.
Der englen Hoofd en Koning,
Verwacht mij in Zijn woning;
Ik ben Zijn vriend!
86
In gewone gebedsdiensten.
Bedreigt mij leed, ontmoet mij smart,
Ik vrees geen kwaad, maar klaag liet Hem.
Hoe groot in eer, Hij hoort mijn stem,
Hoe ver van d\' aard. Hij kent mijn hart,
Gods Zoon vergeet den broeder niet,
Dien Hij op aarde liet;
Hij is mijn hoop,
Hij wiesch mij met Zijn doop,
Hij geeft mij brood en beker,
\'k Ben van Zijn liefde zeker,
Hij is mijn hoop!
Waar is een vreugd\', een kalmt\', een heil.
Zoo zalig, als dit hoogst genot?
Het vloeit uit God , en keert tot God !
Het heeft noch maat, noch perk. nog peil.
In Jezus is mijn zalig lot
Verborgen bij mijn God!
Hij is mijn lust.
Ook als mijn stof eens rust.
0 prijst Hem, mijn gezangen!
Ik blijf zijn komst verlangen,
Hij is mijn lust!
Wij loven U, o God! wij prijzen Uwen Naam!
U, eeuwig\' Vader! U verheft al \'t schepsel zaam.
Zingt Serafs, englen zingt! heft magten aan en troonen!
Onafgebroken rijz\' uw lied op hooge toonen!
Gij, driemaal heilig zijt G\', o God der legerscharen!
Dat aard en hemel steeds Uw grootheid openbaren!
U looft d\' apostelschaar in heerlijkheid, o Heer!
Profeten, martelaars vermelden daar Uw eer.
Door heel Uw kerk wordt steeds, daar boven, hier beneden,
S7
88 In gewone gebedsdiensten.
In strijd en zegepraal Uw groote Naam beleden; Zij looft, o Vader! U, oneindig in vermogen, Onpeilbaar in verstand, onmeetbaar in meêdoogen.
ü. Vader! U zij lof, op een verhoogden toon! Lof Uwen eigenen. Uw eengeboornen Zoon! Lof Uwen Geest, die ons ten Trooster is gegeven , Ten Leidsman op den weg naar \'t eeuwig zalig leven! U looft Uw kerk alom, waar Gij die ook vergaarde, U loov\' wat loven kan, in hemel en op aarde.
U, Christus onzen Heer, bekleed met majesteit! U, \'s Vaders eengen Zoon, zij lof in eeuwigheid! Het menschdom lag in schuld en vloek voor God verloren, Gij werdt, den mensch tot heil, uit eene maagd geboren; Gij hebt aan \'t kruis voor ons den dood zijn magt ontnomen. Zoo baandet G\' ons den weg, om weêr tot God te komen.
Gij zit in heerlijkheid aan \'s Vaders regterhand.
Tot dat G\' als Regter eens de laatste vierschaar spant; Laat ons in geenen nood Uw bijstand ooit ontberen, Gij kocht ons met Uw bloed; blijf, Heiland! ons regeren, Blijf ons. Uw erfenis, door Uwe magt bewaren. Wil, met Uw heilgen, ons voor Uwen troon vergaren.
Wij zegenen, o Heer! U goedheid al den dag!
Geef, dat eeuw in eeuw uit, ons lied U loven mag,
Geef, dat we bij Uw komst onstraflijk wezen mogen; Ontferm, ontferm U, Heer! toon ons Uw mededoogen! Op U steunt onze hoop, o God van ons vertrouwen! Zij worden nooit beschaamd, die op Uw goedheid bouwen.
In gewone gebedsdiensten.
Onze zonden, onze smarten, werden, Heer! op U gelaan, Uwe striemen bragten heeling, Uwe banden vrijheid aan. \'t Bange lijden is geleden en de zware strijd gestreên, En de zege nu bevochten, want de voorhang reet van één.
En nu ligt G\' in vrede neder, waar de boozen niet meer woên, Ligt G\' in hoop dat voor verderving God Zijn Heilgen zal be-
(hoên;
Hij geeft slaap aan Zijn Beminden, Die zijn welbehagen deed, \'t Is Uw heiige Sabbatsruste nadat Gij den strijd volstreedt.
Neergedaald ter helle eischt Gij in Gods Naam haar poorten op.
Over wie de magt des doods had voert G\' Uw zegepraal
(ten top.
In het Paradijs verkondt Gij den ontslaapnen wat Gij wrocht, Leert ze hoopvol beiden op de wederkomst van Die hen kocht.
Nogtans Zijt G\' o Ongeschaapne, wat Gij eeuwig zijt geweest, \'t Eeuwig Woord, \'t heelal vervullend, met den Vader en
(den Geest;
Zijt G\' in heerlijkheid gezeten. Heer der Heeren! op den troon, Onbegrensd en onverderflijk. God uit God, de EeuwgeZoon.
Met U zijn ook wij reeds heden neergezeten op Uw troon, Eeuwiglijk met U verbonden. Zoon des Vaders, \'smenschen
(Zoon.
89
Toch is nog Uw kerk gebonden, wacht met U den morgen af. Dat de steen wordt door Uw engel afgewenteld van het graf.
Maak ons door Uw leven in ons van de magt des vleesches vrij. Dat Uw heerlijkheid alomme in ons, om ons, zigtbaar zij.
90 In gewone gebedsdiensten.
Vader, Zoon en Geest zij eere, lof en dank en heerlijkheid, Als het was van den beginne nu en in alle eeuwigheid.
O Jezus, heilig offerlam,
O Jezus, ons vertrouwen,
Van Wien ons hart zijn vrede wacht.
Op Wien wij eeuwig houwen!
Om zondaars van hun boei\' te ontslaan,
Tot priesters Gods te maken,
Die tot den troon des Heilgen gaan.
Vertrouwend Hem genaken,
Kaamt Gij den kroon van doornen aan,
Liet G\' U met smaad en smart belaan,
Eu hebt Gij geeselslagen
Eu hebt Gij \'t kruis gedragen.
O zacht en hemelsch rein geduld!
O hart volmededoogen!
O liefde, die geen grenzen heeft! Hoe rijk is Uw vermogen.
Zacht als het lam, dat lijdt en draagt, Maar zwijgend luikt, en nimmer klaagt, Teêr als de moeder, dien \'t kind De feilen dekt, waar \'t oog ze vindt; Die met den reinsten liefdegloed Blijft zeegnen, wie haar lijden doet, Zoo mogen we U begroeten, O Hoogepriester, Hoofd en Heer!
Zie Gij op ons ook zeegnend neer.
Waar wij U thans ontmoeten;
In ons is zoude — in U gena;
Sla Gij ook ons vergevend ga!
In gewone gebedsdiensten. 82.
Van U zijn alle dingen,
Van U o God! alleen,
Van U de zegeningen O Hoorder der gebeên! Uw liefd\' en trouw omringen Mijn wankelende schreên. En wat w\' ooit goeds ontvingen, Het is van U alleen.
Gij kent steeds onze nooden, Waarin Gij trouw voorziet! Gij geeft geen steen voor brooden, Een slang voor visschen niet. Wie komt tot U gevloden,
Dien Gij geen hulpe biedt?
Gij laat den zondaar nooden, Nog eer hij tot U vliedt.
Reeds vóór wij U iets vragen , Voorkomt Gij onze beê.
Gij hoort ons als wij klagen, Gij schenkt aan \'t hart Uw vreê: Gij heelt zelfs in Uw plagen,
Giet balsem uit in \'t wee: Gij helpt niet enkel dragen, Maar draagt ons zeiven mee.
U zal ik eeuwig eeren, Die eeuwge goedheid zijt. U blijv\', o Heer der Heeren! Geheel mijn hart gewijd.. Wat kan ik niet ontberen, Wanneer Uw hand mij leidt;
In gewone gebedsdiensten.
92
Wat vuriger begeeren Dan Uwe heerlijkheid ?
Lofprijzing n0. 5.
Dieper, dieper steeds te buigen Voor den Koning van \'t heelal, Van die liefde te getuigen Die daar is en blijven zal.
Neêr te knielen aan Zijn voeten, Ons te buigen in het stof, Hem eerbiediglijk te groeten, Vol aanbidding, dank en lof.
Alles, alles los te laten, Wat ons aan ons zeiven bindt; \'t Eigen leven ook te haten. En te wandlen als een kind.
Dat is \'t eigenlijke leven Van verlosten hier beneên; Gods genade wil dat geven, Hij, de Bron van liefde alleen.
Zóó verwachten wij den Koning, Zóó verflaauwt de hope niet; Dra in Zijne heiige woning Zingen wij het nieuwe lied.
In gewone gebedsdiensten.
Om dat lied reeds hier te leeren, Buigen w\' ons maar dieper neêr, Zie de dienstmaagd mijnes Heeren, Dit is onze taal steeds meer.
Dan zien wij steeds nieuwe stralen Van Zijn trouw en majesteit. Ons voegt een steeds dieper dalen, Hem alleen zij heerlijkheid!
Lofprijzing na. 12 (eerste helft).
Hoog, omhoog, het hart naar boven Hier beneden is het niet :
\'t Ware leven, lieven, loven Is maar, daar men Jezus ziet. Wat men hoor\' of zie op aard, Is ons kostlijk hart niet waard; Wil men leven, lieven, loven; Hoog, omhoog, het hart naar boven
Zalig heil, dat w\' eenmaal erven! Gode leven, zonder pijn,
Zonder moeite, ziekt\' of sterven, Eeuwig zonder zonde zijn.
Leven in volmaakte deugd , Vrolijk zijn in \'s hemels vreugd; Loven, lieven wij dit leven, Dat ons Gods gena zal geven!
Jezus! bron dier hemelvreugde,. Die ons hart eens smaken zal, Wat ons ooit op aard verheugde. Gij verheugt ons boven al!
In gewone yeheclsdiensten.
Daar Gij ons reeds hier bereidt Voor des hemels heerlijkheid, Waar w\' U eeuwig lieven, loven; Jezus! trek ons hart naar boven !
Lofprijzing n0. 12 {eerste helft).
85.
Jezus is mijn Heer eu Koning,
Die mij woning In Zijns Vaders huis bereidt, Wat mij hier ook moog\' ontbreken,
In die streken Wacht mij rust en zaligheid.
Zonde, zwakheid. angst en zorgen,
Voor den morgen Van den dag die nog niet is,
Mogen aan mijn blijdschap knagen:
\'t Licht zal dagen Midden in de duisternis.
Mijn verwachting zal niet wijken,
Niet bezwijken,
\'k Sta op eene rots gegrond; Jezus heeft mijn naam ten leven
Opgeschreven,
Hij , Die nooit beloften schond.
Dit geeft lust, en moed, en krachten,
Om te wachten,
Tot mijn proeftijd is vervuld.
Vol te houden en te strijden
En in \'t lijden,
Hoop te voegen bij geduld.
In gewone gebedsdiensten.
Als gevaren mij omringen,
Wil ik zingen Van genade, trouw en magt. Zelfs in onbewoonde streken
Vloeijen beken, Lichten starren nacht op nacht.
Dat mijn ziel, met woord en daden,
Op mijn paden Zich dan gansch aan Hem gewenn\'; Laat vooral mijn laatste dagen
Blijken dragen,
Dat ik Jezus eigen ben.
O Jezus! dat ik nooit vergeet\',
Dat G\' over alles, wat ik deed,
Hierna de Regter eens zult wezen; Opdat ik hier, bij eiken pligt,
Bij ieder werk, door mij verrigt, Uw uitspraak afwacht zonder vreezen; En juich\', daar ik Uw toekomst eer: Kom, Jezus, ja, kom haastig, Heer!
Mijn Heiland! dat Uw toekomst mij Tot troost in mijne loopbaan zij, Tot baak en rigtsnoer van mijn handel. Ter noordstar , die mij veilig leidt Op mijne reis naar d\' eeuwigheid; Opdat ik als een wijze wandel\', En juich, daar ik Uw toekomst eer: Kom, Jezus, ja, kom haastig, Heer!
In gewone gebedsdiensten.
96
O Melchizedek! Priester In \'t hemelsch heiligdom, Die altijd leeft tot bidden, Waar ook \'t gebed verstomm\'!
Als aller lippen zwijgen, Dan rijst Uw wierook toch, Als aller oogen sluiten, Waakt Uwe liefde nog.
Sints meer dan achttien eeuwen Gunt Gij U nimmer rust, Tot eens Uw kerk daarboven Uw heiige voeten kust.
De duisternis moog\' woeden, Waar zij haar vlerken spreidt. Uw licht blijft troostend lichten, O Hoop der heerlijkheid.
Als \'t nimmer nacht zal wezen, Maar eeuwge sabbatdag, Als eeuwge vreugd zal wonen, Nooit lijden, nooit geklag.
Och Jezus! Man van smarte! Kom thans in heerlijkheid. Maak ons, al zij \'t door lijden, Op Uwe komst bereid.
In gewone gebedsdiensten.
Opdat we met U blinken, Van Godlijk licht vervuld, Ten troost van Jood en Heiden, Nu nog in nacht gehuld.
Maak Gij ons regt doorschijnend, Dat Uw licht uit ons straal\'! En over heel deze aarde Uw Sionszegen daal!
Tot in Uw naam zich huige. Al wat hier adem heeft; En gansch \'t heelal getuige Van Hem, Die eeuwig leeft.
\'ijzing n0. 6.
God strooit zegen Mild als regen.
Die het dorre veld verkwikt,
Geeft verblijden Zelfs in \'t lijden Hulpe — waar het hart verschrikt.
Ziet, Zijn handen Zijn van panden Zijner teedre liefde vol. Gaven keurig, Trossen geurig. Druiven uit Zijn Eskeol.
In gewone gebedsdiensten.
Wijn voor kranken, Liefdedranken,
Schenkt Hij ons, vermoeiden, in, En een leven Wordt hergeven Vol van zuivren hemelzin.
Doe mij op die deur der hope, Waar m\' Uw licht uit tegen vliet. Heer! zijt Gij mijn zonne niet, Bij wier glans ik veilig loope? Vat mijn hand en houd mijn hand Leid mij in \'t beloofde land.
Doe mij zien die schoone sterre, Door de wijzen eens ontdekt, Die ter zaalge leidster strekt, En de pelgrimsgroet van verre , Die ze lokt naar Efrata,
Naar den bornput van genè.
Doe mij uit dien bornput drinken, Daar mijn ziel, o Levensvorst! Sterk naar \'t levend water dorst. Biddend wil ik nederzinken En ontvangen \'t hoogste goed, Met een kinderlijk gemoed.
Dek mij met Uw gouden vlerken Tegen \'t naken van den nacht, Schut mij door Uw englenwacht. Leer mij op Uw heilstem merken,
In gewone gebedsdiensten.
Dat ik door Uw zorg bereid Volge \'t Lam, waarheen \'t ook leidt.
90.
Deelt Gij , o Levenslicht! U mede; Hebt Gij, o Heiland! \'t hart vervuld, Zoo wijken duisternis en schuld,
Daar wordt het alles vreugd\' en vrede.
Gij, \'s Vaders Zoon! zoo hoog in eere, Hoe lieflijk straalt Uw glans omhoog, Verborgen voor het vleeschlijk oog; Hoe zoet is Uw nabijheid, Heere!
O, allerhoogste Liefde-zonne! Kom in verborgen majesteit; Vul met Uw gloed en heerlijkheid Een hart voor eeuwig U gewonnen. Lofprijzing n0. 14.
91.
Halleluja! eeuwig dank en eere, Lof, aanbidding, wijsheid, kracht,
Word\' op aard en in den hemel, Heere! Voor Uw liefde U toegebragt!
Vader! sla ons steeds in liefde gade;\'
Zoon des Vaders! schenk ons Uw genade; Uw gemeenschap, Geest van God!
Amen, zij ons eeuwig lot!
100 In gewone gebedsdiensten.
92.
Och, blijf met Uw genade,
Heer Jezus! ons nabij; Opdat ons nimmer schade Des hoozen heerschappij
Woon met Uw levenswoorden,
Verlosser! bij ons in, En trek ons met de koorden Van Uwe zondaarsmin.
Och, licht ons met Uw stralen. Gij, Licht der wereld! voor, Opdat wij nooit weêr dwalen Of struiklen op ons spoor.
Och, blijf ons met Uw zegen
Nabij, schatrijke Heer! En zend op onze wegen
Uw kracht en goedheid neêr.
Och, neem ons in Uw hoede,
Gij onverwinbaar\' held! En weer des satans woede, En \'s werelds boos geweld.
Och, blijf ons met Uw trouwe Nabij, Heer! groot en goed! Op Wien ons harte bouwe Met onbezweken moed.
In gewone gebedsdiensten.
Geleid ons allerwege,
Door \'t haglijk levenslot, En fluister tot den veege: „Gij zijt verzoend met God!quot;
Lofprijzing n°. 6.
93.
Lof zij Jezus, door Wiens sterven Wij verwerven Eindelooze zaligheid!
Hem, Die ons het eeuwig leven
Heeft gegeven Met gena en heerlijkheid.
Jezus stierf aan \'t kruis geklonken, Hij, gezonken In het graf en opgestaan,
Heeft aan \'s Vaders eisch voldaan.
Wie zou Hem geen dank bewijzen, Hem niet prijzen,
Hem niet loven ? wie zich niet Aan dien Herder overgeven,
Die Zijn leven Voor Zijn schapen niet ontziet? Wie Hem niet tot Heer hegeeren, Hem niet eeren,
Die ons van \'t bederf behoedt, Ons gekocht heeft door Zijn bloed.
\'t Lust ons, naar Zijn welbehagen, Steeds te jagen Naar de hoogste heiligheid;
\'t Lust ons Hem met vaste schreden
Na te treden,
Daar Hij ons ten hemel leidt;
In gewone gebedsdiensten.
\'t Lust ons Hem het oor te leenen, Ons te spenen Van de wereldsche ijdelheên, Hem te dienen, Hem alleen.
Dierbre Jezus! zoo weldadig,
Zoo genadig,
Dierbre Zaligmaker! Gij Die \'t geloof in ons wilt werken
En versterken,
Sta met Uwen Geest ons bij, Die verleen\' ons moed en krachten! Al ons trachten Naar volmaking vordert niet, Zoo Uw Geest geen bijstand biedt.
Zie, o Heer! ons zielsverlangen Om Uw heerlijkheid te zien, Om, in \'t englenkoor ontvangen,
Vreugdezangen U te biên! Zou het hart der bruid niet klagen,
Treuren om den Bruidegom ? Zou zij \'t rouwgewaad niet dragen Tot haar Koning wederkom ? Kom, Heer Jezus! kom!
Reeds is heel de schepping zuchtend
Naar het luid bazuingeschal,
Naar den schoonen Sabbats-uchtend,
Die haar jeugd vernieuwen zal. Kom, o Heer! om weg te vagen
Alle zonden, vloek, geween;
En ons aardrijk, vol van plagen, Maak \'t Uw lusthof als voorheen, Kom, Heer Jezus! kom!
Lofprijzing n°. 12.
In gewone gebedsdiensten. 103
Geloofd zij God, Wiens trouw en goedheid
In eeuwigheid is en altijd;
Wiens liefde, vol van hemelzoetheid,
Het hart van Israël verblijdt.
Geloofd zij God, ook in deez\' stonde Moog\' hart en mond Zijn trouw verkonden.
O Jezus! doe den lichtglans stralen, Die Uw gezegend hoofd omgeeft; Laat ons Uw Duive nederdalen.
Die over \'t zoendek henen zweeft. En laat Uw kristallijnen stroomen Ons uit Uw heilig Salem komen.
Doe ons bij U gestaag vernachten,
In schaduw van Uw vleuglen. Heer! Die naar Uw wederkomen smachten, Zult Gij eens kroonen met Uw eer ! O Heiland, Priester, Hemelkoning. Verhaast den heilsdag van Uw krooning.
En hier, in \'t zalig Godverwachten, Terwijl ons hart ten hemel vaart, Doe ons bij dagen en bij nachten
Blijmoedig reizen Sionwaart. En, met der englen hooge kooren Ons Hallel, U tot lof., doen hooren.
Lofprijzing nquot;. 9. __
Wij naderen tot éénen troon, Als \'t kroost van éénen Vader,
In gewone gebedsdiensten.
Door éénen Geest te gader, Tot éénen God door Zijnen Zoon, Die ééns voor aller schuld,
Gods eischen heeft vervuld.
Één Heer is van ons allen \'t Hoofd; Door éénen doop herboren,
Tot één geloof verkoren,
Is ons éénzelfde Geest beloofd. Eén hoop, die allen beidt In \'t rijk der heerlijkheid.
Als één van ziel, als één van zin. Die één belang gevoelen.
Die \'t zelfde wit bedoelen, Verbinden w\' ons in broedermin! Zoodat w\', in vreugd en pijn, Elkandren alles zijn.
Komt, sterken wij dien liefdeband, Eén strijd is \'t, dien wij strijden, Eén lijden, dat wij lijden.
Op reis naar \'t hemelsch vaderland, Waar w\' éénmaal binnentreên; Daar zijn wij eeuwig één.
Gij, Jezus! Die ons saam verbindt. Wil zelf dien band versterken.
Laat liefde liefde werken, • Dat, waar ons ooit de wereld vindt. Zij, Uwen Naam ter eer,
Van ons ook liefde leer\'!
In gewone gebedsdiensten. 105
Ja voor Zijn volk wil Jezus smeeken,
Wij steunen op de beê van Hem,
Laat ons in heilgen eerbied spreken,
En biddend volgen op Zijn stem.
In \'t heiligdom door hem ontsloten,
Is Hij verwinnend ingegaan,
Daar biedt Hij \'t bloed door Hem vergoten,
Op \'t outer der verzoening aan.
Ja voor Zijn volk wil Jezus smeeken ;
En als een stroom die leven schenkt,
Daalt op ons \'t woord, dat Hij wil spreken, Dat dorstenden verkwikt en drenkt. De kerk, in strijd nog hier beneden, Mag daar omhoog haar voorspraak zien, Die quot;t regt heeft steeds voor God te treden , Om biddend haar Zijn hulp te biên.
Ja voor Zijn volk wil Jezus smeeken. Geliefden! komt, van moed vervuld. De hand, die zich eens liet doorsteken, Ontsluit den Hemel, dekt Uw schuld. Wat liefde wil Hij openbaren!
Voor ons is \'t dat Zijn oog steeds waakt; O laat zich onze liefde paren Met al de beden, die Hij slaakt.
Ja voor de kerk wil Jezus smeeken,\' Laat zonde en wereld ook de vaan Des opstands woedend op gaan steken, De Heer zal trouw die magt verslaan. Geen ijdle strijd is hier te vreezen, Wat loon of smaad ons naadren moog\'!
106 In gewone gebedsdiensten.
Wat nood? de Heer wil voorspraak wezen. De vreê van \'t hart komt van omhoog.
Ja, Heer! voor de Uwen wilt Gij smeeken, Welzalig wij, wier oor dat hoort!
O onze hoop zal onbezweken,
Zich op U gronden naar Uw woord.
Laat, waar Ge Uw beên voor ons doet rijzen, Vol heilig vuur ons voorwaarts treên, Om Uw weldadigheên te prijzen Trekt heel ons harte naar U lieên.
Lofprijzing nquot;. 9.
Heb dank, o Vader der barmhartigheên!
Die ons Uw Zoon ten Heiland hebt gegeven!
Vleesch zijn we van Zijn vleesch, been van Zijn been. Geest van Zijn Geest, wij leven uit Zijn leven.
Er wordt geen band op aard zoo naauw gelegd, Zoo innig in den Hemel geen gevonden,
Als die Uw Zoon aan Zijn gemeente hecht, Waardoor ze in Hem is met U zelf verbonden.
Hoe moeten wij, o Vader! dan niet zijn. Die tot zoo hoog een roeping zijn verkoren! Geen schepsel kan \'t verstaan, geen serafijn, Wat Gij, o God! Uw kindreu hebt beschoren.
Hoe moeten wij, daar Ge ons hier achterliet, Dan niet, o Heer! Uw heilig beeld vertoonen!
In gewone gebedsdiensten.
Geef dat het blijk\', voor ieder die ons ziet, Dat in ons hart al Uwe deugden wonen.
Ons ligchaam is een tempel van Uw Geest;
Zijn kracht helpe ons te ontvlieden \'t aardsch gewemel, Te toonen, daar Gij uit het graf verreest.
Dat wij, met U, gezet zijn in den hemel!
Amen Amen Amen Amen Amen Amen Amen Amen
99.
Vader op uw paden, ook in tegenspoed.
schoon met kruis beladen, alles wat Gij doet!
op Uw tuchtigingen, op Uw Majesteit!
op Uw zegeningen.
tot in eeuwigheid.
O Heer! vervul ons dor gemoed Met Uwen reinen liefdegloed.
Opdat w\' U eeuwig dienen mogen! Verhef, verhef ons \'t vriendelijk licht Van Uw vertroostend aangezigt. Naar Uw ontfermend mededoogen, Tot straks Uw volk bij \'t lofgeschal U in Uw tempel danken zal!
Wees gegroet. Gij eersteling der dagen.
Morgen der verrijzenis!
Bij welks licht de magt der hel verslagen.
107
In gewone gebedsdiensten.
En de dood vernietigd is!
Heere Jezus! Trooster aller smarten! Zon der wereld! schijn in onze harten, Deel ons zelf den voorsmaak mee Van der zaalgen Sabbatsvreê.
Op Uw woord, o Leven van ons leven!
Werpen wij het doodskleed af,
Door de kracht Uws Geestes uitgedreven.
Treden w\' uit ons zondengraf.
Leer ons daaglijks, leer ons duizendwerven, In Uw kruisdood mee gekruisigd sterven, En herboren, opgestaan,
Achter U ten hemel gaan.
In Uw hoede zijn wij wel geborgen,
En schoon eerlang \'t oog ook breek\', Open gaat het op den groeten morgen, Van deez\' aardsche lijdensweek! Welk een dag der ruste zal dat wezen. Als w\' onsterflijk uit den dood verrezen, Knielen voor Uw dankaltaar, Amen! Jezus maak het waar.
Gelijk in stil verwachten De bruid haar heer verbeidt, Zoo maakt zich Uw gemeente Tot Uwe komst bereid.
Met mirre tot genezing, Met geurge specerij Gereinigd en geheiligd, Stelt zij zich aan Uw zij.
In gewone gebedsdiensten.
O Jezus! Heer en Koning, Maak Gij haar zelf gereed, En sier met Uw robijnen Haar zilverwitte kleed.
Druk Gij haar op de slapen, De lang verbeidde kroon, Reik haar Uw gulden scepter En voer haar tot Uw troon.
Lofprijzing n0. 6.
O groote Christus! eeuwig licht!
Niets is bedekt voor Uw gezigt;
Die ons bestraalt, waar wij ook gaan, Al schijnt geen zon, al licht geen maan.
Toon ons Uw goedheid en Uw magt, Door Uw bescherming dezen nacht; Behoed ons tegen ramp en leed, En blijf tot onze hulp gereed.
Houd ons gemoed voor U bereid, Opdat het blij Uw komst verbeid, Daar \'t in een stil vertrouwen leeft, Dat Gij ons onze schuld vergeeft!
Bescherm ons in den hangen tijd Van zielverzoeking en van strijd, Laat nooit den boozen vijand toe, Dat hij ons eenig hinder doe.
In getvone gebedsdiensten.
Behoed het gansche Christendom, Geef dat in kruis Uw vreugd weerom, Vertroost het neêrgebogen hart, En heel in gunst der kranken smart.
O Vader! dat Uw liefd\' ons blijk\'! O Zoon! maak ons Uw beeld gelijk! O Geest! zend Uwen troost ons neêr! Drieëenig God, U zij al d\' eer!
O God! Die een zijt met Uw zoon, En met den Heilgen Geest verbonden, Geef dat als \'t zonlicht is verzwonden, Uw heillicht in ons harte woon!
Des morgens reize ons lofgezang, Des avonds klink\' \'t gebed U tegen; Om U te prijzen voor Uw zegen, Dure ons geen eeuwigheid te lang.
God enkel licht,
Voor Wiens gezigt Niets zuiver wordt bevonden,
Ziet ons bevlekt,
Met schuld bedekt,
Misvormd door duizend zonden.
Der sterren pracht Is bij Hem nacht, Hoe hel zij schittren mogen: En wij, belaan Met euveldaan,
Wat zijn wij in Zijn oogen?
Heer! waar dan heen? Tot U alleen,
Gij zult ons niet verstooten: Uw eigen Zoon Heeft tot Uw troon Den weg ons weer ontsloten.
112 Bij bijzondere gelegenheden.
Ja, Amen! ja! Op Golgotha Sterf Hij voor onze zonden; En door Zijn bloed Wordt ons gemoed Gereinigd van de zonden.
Maar, ach! wat smart! Dit dwaalziek hart Doet ons gedurig vreezen. O God! G\' aanschouwt, Hoe \'t ons berouwt Steeds weêr bevlekt te wezen.
Wil, U ter eer.
Steeds meer en meer \'t Geloof in ons versterken! Zoo zullen wij,
Gereed en blij, Uit liefde \'t goede werken.
O God! hoe zalig is \'t voor \'t hart
Zijn nooden U te klagen!
Hoe zalig, met berouw en smart
Vergeving U te vragen!
Hoe zalig! U naar \'t hemelhof,
In geest en waarheid, onzen lof
Vertrouwlijk op te zenden.
Zie ons dan, Vader! in den nood Tot Uwen schoot gedreven; Wat aardsche vader zou, voor brood, Zijn kindren steenen geven?
Bij bijzondere gelegenheden.
En Gij, zoudt Gij niet nog veel meer Den Geest, waarom w\' U smeeken, Heer! Ons op ons bidden schenken ?
O Geest van God, zoo diep miskend,
De kerk is lang Uw tucht ontwend,
En treedt thans snood in \'s werelds sporen,
Zij zoekt gezigt, gevoel, genot,
En niet geloof en hoop op God;
Zij heeft haar heilgen glans verloren;
Breek dan, o Geest! breek \'t vleeschlijk werk
Herstel \'t geloof en red de kerk.
Drieëenig God! met schaamt\' vervuld, Belijden wij voor U de schuld, Die rust op ons en onze vaadren; Gij schonkt ons gaven en gena (Verdiend door \'t bloed van Golgotha) Opdat wij tot U zouden naadren. De magt der hel beefde op het woord, Dat van Uw dienaars werd gehoord.
Maar, dierbre Heiland! door Uw bloed Hebt Gij voor onze schuld geboet, Gij laadd\' op U al onze smarten. Wij vallen voor Uw aanschijn neêr. Met lof, aanbidding, dank en eer, En \'t vol vertrouwen onzer harten. Uw liefdo is onze zaligheid,
Uw roem is onze heerlijkheid.
Leer op Uw voorbeeld ons met lust, Van Uw nabijheid steeds bewust,
Bij bijzondere gelegenheden.
Het geestlijk zwaard des Woords omgorden. Uw eer, Uw koninklijke magt Wekke ons ten strijd, en laat Uw kracht In onze zwakheid magtig worden.
Herleve alzóó \'t getuigenis,
Dat Jezus waarlijk Koning is.
Hozanua! ziet Hij komt met kracht, Hij, de eeuwen door vol hoop verwacht Door hen, die op Zijn woord betrouwen. Hij komt met schel bazuingeschal, Dat heel deze aard verbazen zal,
Wijl aller oog Hem zal aanschouwen. Hij komt als Regter, Vorst en Heer, Val aarde voor Uw Koning neer.
De Bruidegom zoo lang verwacht, Vertoefde tot deez\' middernacht. En allen zijn in slaap gezonken; Der heilgen juichtoon klinkt niet meer. De magt der hel verheft zich weêr, De wereld is van vreugde dronken, \'t Schijnt met de aloude hoop gedaan , Doch \'t reddingsuur begint te slaan.
Ja, trouwe God! langmoedig Heer!
Uw kerk ligt in een doodslaap neêr;
Doch \'t leven is nog niet geweken.
Hoe werd der broedren liefde koud, De hoop der vaadren is veroud,
\'t Geloof der kindren is bezweken.
Dring\', Geest van God! Uw roepstem voort. Ontwaakt, o maagden, op Gods woord.
114
Bij bijzondere gelegenheden.
Kom dan, o Heere Jezus! kom! Verschijn als onze Bruidegom, Verschijn als onze God en Koning. Verbreek voor ons der zonde magt, Volmaak ons door Uw eeuwge kracht, En plaats ons zoo in \'s Vaders woning. Spreid Uwe heerlijkheid ten toon, Als Davids Heer en Davids Zoon.
Vergader Israël door Uw hand In \'t door Uw woord geheiligd land, En leer heel de aard Uw Naam belijden. Vergruis Uws vijands heerschappij, Dat zich het hart Uws volks verblij\', Uw vrederijk vervang het strijden. Der schepping Sabbatdag breek\' aan, Doe \'t uur van \'t eindlooze einde slaan.
Dankt, dankt den Heer! Wij danken den Heer, Hij is genadig,
Zijn goedertierenheid, Blijft in der eeuwigheid.
Looft, looft den Heer! Ja looft, looft den Heer! Gij mijne ziele!
Vergeet, vergeet nooit een Van Zijn weldadigheên!
Zijn is de magt; Almagtig is God,
Zijn doen is wijsheid;
Bij bijzondere gelegenheden.
Zijn liefde trouw en teer, Keert eiken morgen weêr.
Bidt, bidt Hem aan!
Bidt aan onzen Heer!
Met diepen eerbied
Word\' steeds Zijn naam genoemd
En eeuwiglijk geroemd!
Zingt, zingt den Heer!
Zingt lof onzen Heer! Met blijde klanken.
Genadig neigt Hij \'t ooi-Naar \'t Hem aanbiddend koor.
Wat, mannen broeders ! heft gij \'t oog Mistroostig naar des hemels boog, Als waar\' uw Heer geweken ? Waartoe, o vromen! u ontrust. Als wTaar\' omhoog het licht gebluscht, Dat g\' eenmaal door zaagt breken ? Of legd\' uw Heiland en uw Heer Zijn rijkskroon en zijn scepter neêr?
Het hoofd omhoog! naar boven \'t hart!
d\' Orkaan steek\' op, de nacht zij zwart,
Het schip in \'t schuim bedolven;
Ziet op! uw Heiland is nabij!
Hij komt! Hij komt! reeds wandelt Hij,
Langs d\' opgeruide golven;
Door \'t woest geklots weerklinkt Zijn stem,
En zee en storm gehoorzaamt Hem!
Bij bijzondere gelegenheden.
Houdt moed! Al heeft de god der eeuw Met daverend triomf-gesehreeuw,
Zijn heirmagt reeds vergaderd;
Zijn zeeg\' is kort, zijn val gewis! Het licht verwint de duisternis,
De dag des Heeren nadert;
Heel d\' aarde wordt Gods heiligdom: Kom haastig, Heere Jezus! kom!
Van uit Uw hemelwoning
Ziet Gij ons saamvergaard, Worde ons Uw wil, o Koning! Volkomen hier verklaard.
Bereid Gij zelf den akker,
Verstikke niets Uw zaad. Maak tot Uw dienst ons wakker; Op \'t hooren volg\' de daad.
Dat ons Uw Geest verlichte,
En leide op \'t levenspad, En onze harten rigte Naar d\' eeuwge hemelstad.
Doe eigen meening wijken, -
Maak ons voor twijfling doof. Laat door U in ons blijken De zege van \'t geloof.
117
Bij bijzondere gelegenheden.
God heeft ons Zijn woord gegeven, \'t Woord van God blijft eeuwig waar Wat zou ons dan ooit doen beven , Zelfs in \'t allergrootst gevaar ? \'t Woord van God blijft eeuwig waar Zelfs in \'t allergrootst gevaar; Wat zou ons dan ooit doen beven? God heeft ons Zijn woord gegeven.
Trotsche bergen zullen wijken. Vaste rotsen eens vergaan:
Zijne trouw zal nooit bezwijken, Zijn verbond blijft eeuwig staan: Laat de wereld zelfs vergaan,
Zijne trouw blijft eeuwig staan. Wat ooit wanklen moog\' of wijken. Zijn verbond zal nooit bezwijken.
Treurigen, het hoofd naar boven ! \'t Hoofd naar boven, hoopt op God! Wat Hij zweert moet gij gelooven. Zelfs in \'t haglijkst levenslot.
Vest Uw vaste hoop op God,
Zelfs in \'t haglijkst levenslot;
Heft blijmoedig \'t hoofd naar boven! Wat God zweert moet gij gelooven.
Verhef in vrome lofgezangen O Sion! nu uws Konings naam! Hij maakt op \'t innig zielsverlangen Uw onbesneden tong bekwaam.
118
By bijzondere gelegenheden.
Bij \'t lofgeruisch in duizend talen.
Waar \'t englenkoor den Zoon meê-groet, Vermengen zich de dankkoralen,
Van die gekocht zijn door Zijn bloed.
Hoe schoon en zoet de harmonijën Dier harpen van geluwen goud, Die Jezus naam ginds benedijëu, Den naam, die \'s Vaders hart ontvouwt.
Ja helder voor gezalfde ooren Weerklinkt het hemelsch referijn. En \'t is, waar wij die zangen hooren, Alsof wij reeds in Salem zijn.
114.
Zingt, zingt bij te moê, Vrijgekochte zonen!
Jezus glorie toe!
Uit het laagste stof Klink\' uws Redders lof, , Waar ook menschen wonen.
Zingt des Hoogsteu Zoon, Ons van God gegeven! Van Zijn hoogen troon. Op gena\' gegrond,
Stroomt door \'t wereldrond Eeuwig heil en leven.
Juicht dien Koning aan, Die, hoe hoog verheven, Zondaars wil ontslaan;
Bij bijzondere gelegenheden.
Elk die tot Hem vlugt. Welk een straf hij ducht\', Alles wil vergeven.
Die ons, bij de hand. Door dit moeilijk leven, Leidt naar \'t vaderland; En wie op hem bouwt, Woord en trouwe houdt Tot in \'t eeuwig leven.
Ja, U kiest ons hart Eeuwig tot zijn Koning! Onder vreugd\' en smart Geld\' Uw liefde ons \'t meest, Strekk\' ons hart Uw Geest Eeuwig tot een woning!
„Waterstroomen wil ik gieten,quot; Spreekt de Heer, „op \'t dorre land; „Koele bronnen zullen vlieten „Door \'t verschroeiend oosterzand; „Waar nu pelgrims smachtend gaan, „Zal een hof des Heeren staan.quot;
Nog drukt de aard een bange stonde; Duisternis voert nog gebied; Nog doolt Israël in \'t ronde,
Vraagt naar Zijnen Koning niet;
Maar zijn Koning vraagt naar hem.... Kom, verdoolde! hoor Zijn stem!
120
Bij bijzondere gelegenheden.
\'s Heeren heilwoord kan niet falen: Als Zijn Geest den hof doorwaait, Zal het lichten in de dalen,
Rijden wat de hoop nu zaait,
Schiet het veld, nu naakt en dood, Volle halmen uit zij:a schoot.
Heer der Heeren! hoor ons staamlen, Laat ons, vol van Uwen Geest,
Velen uit Uw volk verzaamlen Tot Uw hemelsch bruiloftsfeest! Och! werd ook door ons aanschouwd, Hoe G\' Uw Sion, Heer! herbouwt!
Ziet, Hij komt eens met de wolken, Wien dan d\' aard als Koning groet! Rijz\' \'t Hozanna! jubelt, volken! Strooit uw palmen voor Zijn voet! Christnen, Joden, Heidnen zaam Knielen dan in éénen naam!
Behoed Uw kerk, zet uit, o God! haar palen; Zij kenn\' eerlang geen grenzen meer! Dat elk in naam van onzen Heer De knieën voor U buig\', en alle talen Uw lof herhalen!
Door Hem gekocht, door Hem verlost, zijn w\' allen In Hem Uw kindren, één gezin; —
Ontgloei\' Uw kerk in broedermin !
Moog\' elke muur, die nog haar duizendtallen Vaneen scheidt, vallen!
121
Bij bijzondere gelegenheden.
Blijf door Uw trouw ons zwak geloof beschamen; Ontfermend Vader! maak ons één In Uwen Zoon, door Hem alléén!
Breng in Uw huis eens al Uw kindren zamen Voor eeuwig: Amen!
Wie meldt ons het heil des vredes,
Die daar ginds zijn zetel houdt, Waar de woningen verrijzen ,
Die uit paarlen zijn gebouwd, Met haar hooggewelfde daken, En haar feestdisch, rijk in goud.
\'t Is een bouw uit eélgesteente,
Vreemd van kwijning en verval, \'t Goud waarvan de straten blinken,
Schittert als het rein kristal, En geen vlek of smet vertoont zich, Die dat schoon ontsieren zal.
Hier verspreidt geen maan haar glansen,
Zon noch star is \'t die hier schijnt, Slechts het Lam is \'t licht des hemels,
\'t Licht, Wiens luister nimmer kwijnt; Hier is nacht en tijd geweken,
\'t Is de dag, die nooit verdwijnt.
Hongerig en steeds verzadigd,
Zoekt de ziele, wat zij heeft,
Daar geen overvloed ooit weerzin,
En geen honger lijden geeft, En \'t genot steeds aan \'t verlangen, — Aan \'t genot verlangen kleeft.
122
Bij bijzondere gelegenheden.
Zangerige stemmen heffen
Liederen aan, zoo rijk, zoo schoon, Godgewijde citersnaren
Streelen de ooren door haar toon, \'t Is de Koning, Dien zij prijzen Voor de hun verleende kroon.
Sterk Gij door Uw alvermogen
In den kampstrijd ons de kracht, Schenk ons Uwen eeuwgen vrede
Als de strijd hier is volbragt. Gij zijt, Heiland! onze vreugde, \'t Loon dat ons voor eeuwig wacht.
\'t Nieuw Jeruzalem des vredes
Is de stad van heerlijkheid, Die van levende edelsteeneii
Door Gods hand wordt toebereid, En tot vreugd\' van \'s hemels englen \'t Zaligst hooggetij verbeidt.
Uit de heemlen daalt zij neder,
Met een luister, nooit aanschouwd, Als een bruid, die vol verrukking,
Aan haar Bruigom zich vertrouwt; Al haar muren, al haar straten, Schittren van het fijnste goud.
Paarlen schittren aan haar poorten,
Die zij wijd doet openstaan; Wie hier voor den naam des Heeren, Wandelde oj) de lijdensbaan.
Bij bijzondere gelegenheden.
Mag na \'t ongeschokt volharden, Daar blijmoedig binnen gaan.
Ja, die heilgen — \'t zijn de steenen,
Die door Gods Geest toebereid, Naar Gods eeuwig plan geordend,
In den tempel ingevlijd,
Eeuwig glans en kracht behouden, Helder flonkrend \'t aller tijd.
Jezus Christus is de hoeksteen,
Op Hem is \'t gebouw gegrond; Is Hij \'t niet Die alle steenen
Op het naauwste zaam verbond? God lei zelf dien steen in Sion, Zalig, die Hem zocht en vond!
Heel de stad, aan God geheiligd,
\'t Voorwerp van Zijn teêrste min, Is vervuld met lof en liedren,
En bezield van hemelzin,
Stemt zij in de schoonste zangen Tot den lof des Heeren in.
Sla, driemaal heilig God! Uw oog Op \'t jeugdig kroost nu van omhoog,
Dit stof uit stof geboren, Gij, Goede Herder! Die hier kwaamt, Opdat Gij zulken tot U naamt,
Hebt Gij den dood verkoren.
Zie de kerk wil door dit teeken,
Bij bijzondere gelegenheden.
Van het heil des Heeren spreken. God! wil Gij hier \'t leven kweekeu.
Uw waarheid moog\' hun heillicht zijn, Waarvoor de dwaling steeds verdwijn\',
Wil Gij hun kindschheid hoeden, Dat ze in \'t geloof geen strijd ontzien, In liefde U \'t hart ten offer biên,
En de eëlste hope voeden.
Zie, de kerk wil door dit teeken, Van het heil des Heeren spreken; God wil hier het leven kweeken.
Maak dat Uw Geest steeds in hen woon Dat zij vruchtdragend in Uw Zoon,
In Uw genade blijven;
Dat nooit een enkele van U wijk\', Die Gij als burgers van Uw rijk. Zoo liefdrijk op wilt schrijven.
Amen! Amen! Ja dit teeken.
Moet van \'t heil des Heeren spreken; God ! wil hier Uw leven kweeken.
Zie Isrels trouwe Herder staat, Met naamloos rijk erbarmen, Dat teeder deze lammren roept, En opneemt in Zijn armen.
O laat hen komen en veracht
Geen kindren, zwak en teeder; Voor zulke kindren daalde op aard De Vorst der eere neder.
Bij bijzondere gelegenheden.
Wij wijden U met vuurge beên,
Deez\' wichtjes, pas geboren, Wij juichen, dat wij de Uwen zijn, Ons kroost moge U behooren.
Gij kleine kudde, hoor Zijn stem;
Zoekt vroeg Zijn aanschijn, kleinen, En neemt met vreugd de we ld aan aan, Die Hij u wil verleenen.
O dat ze waardig komen Tot \'s Heeren heilfontein, En straks herboren blinken, Als lammren, blank en rein. U zij de lof, o Heere!
Die in den hemel zijt,
Die \'t doopbad hebt verordend, En plegtig hebt gewijd.
Hier is de bron vol zegen ,
Die loutrende fontein!
Waar \'t vocht op \'t ligchaam parelt,
Wordt ook de ziele rein.
U zij de lof, o Heere!
Die in den hemel zijt,
Die \'t doopbad hebt verordend,
En plegtig hebt gewijd.
Wel u in \'t witte doopkleed, Die \'t Godsrijk in moogt gaan, In Jezus\' dood begraven, Met Jezus opgestaan!
U zij de lof, o Heere!
Bij bijzondere gelegenheden.
Die in den hemel zijt,
Die \'t doopbad hebt verordend,
En plégtig hebt gewijd.
Verheerlijkt Hoofd,
Op \'s Vaders troon verheven,
Gij neemt ons aan bij d\' ingang reeds van \'t leven En zaligt wie in U gelooft.
Gij gaaft Uw doop;
Gij wilt deez\' kindren leiden En hun in \'t huis Uws Vaders plaats bereiden, Aan \'t einde van hun levensloop.
Door Christusmin Met d\' oudren zaam verbonden , Stemt Uw gemeente in deez\' gewijde stonden In \'t dankgezang der oudren in.
Het huis is rijk Dat blij op kroost mag roemen ;
Maar eigen kroost ook kindren Gods te noemen , Wat vreugd\' is aan dat heil gelijk!
Wij willen zaam God voor dien zegen prijzen; En ons gebed zal voor die kindren rijzen; O Vader! heilig z\' in Uw Naam!
Bij bijzondere gelegenheden.
Wat wordt van \'t kind, Het kind van zwakt\' en zonde, Wanneer het niet van \'s levens eerste stonde In U, o God! een Vader vindt?
Dien vindt het nu,
Nog eer het U kon vragen;
Door de ouders is het kroost U opgedragen, En, Vader! het behoort aan U.
i s
Moog\' eens de mond Van \'t kroost dat w\' U hier wijden. Den heilgen naam van onzen Heer belijden En roemen in Zijn doopverbond!
123.
Zie op ons neêr, naar Uw barmhartigheid, Verkwik ons hart naar Uw beloften. Vader! Wij treden met dit dierbaar kroost U nader. Door blij geloof aan Uwe trouw geleid.
128
Uw trouw heeft ons, o God! altijd behoed. Uw woord. Uw geest ons als een schild beveiligd; Dies worden onze kindren U geheiligd ;
O, neem hen aan en vorm hun teêr gemoed.
Laat, liefdrijk God! bij Uw genadewerk,
Bij \'t water, dat hun hoofden zal besproeijen, Op hen Uw geest, als levend water vloeijen; Och , heilig hen tot leden Uwer kerk!
Bij bijzondere gelegenheden. 124.
Heer! Gij ziet ons voor U staan; Om Uw woorden na te leven
Brengen we U dit kindje aan, Naar \'t bevel door U gegeven: Laat de kindren tot Mij komen, Voer ze tot de levensstroomen.
Ja, Gij hebt het zelf gezegd, En \'t op nieuw ons laten hooren,
Nu Ge \'t kind aan \'t hart ons legt Wie niet weder is geboren Kan de kroone niet verwerven, En Mijn koningrijk niet erven.
Daarom komen wij tot U.
Neem dit pand van uit onze armen,
Toon Uw liefde en grootheid nu En bewijs ons Uw erbarmen, Dat het hier reeds voor U leve En zijn gansche hart U geve!
Wasch het, Jezus! in Uw bloed, Maak het rein van alle vlekken,
Kom dit kinderlijk gemoed Met Uw purpermantel dekken, En dit hart in stillen vrede Met Uw heiligheid bekleeden.
Ach! vernieuw hem in den doop, Weer het gif der oude slange, .
Geef hem krachten tot dén loop, Word zijn Rots en zijn Verlangen.
Bij bijzondere gelegenheden.
Laat de levensstroomen vloeijen En zijn binnenste besproeijen.
Herder! neem Uw schaapje aan, Hoofd! trek hem met al Uw leden
Op ten hemel, voer hem aan; Vredevorst! geef hem Uw vrede; Wijnstok! help, dat wie ook wijke, Zijn geloof, neen! nooit bezwijke.
Aan Uw harte leggen wij \'t Pand van uit ons hart genomen,
Dat dit kind het Uwe zij, En steeds nader tot U kome. Schrijf den naam door ons gegeven In Uw boek ten eeuwgen leven.
Vader, Zoon en Heiige Geest!
Door den doop aan U verbonden,
Nader ik U onbevreesd,
\'k Heb mijn vrede in U gevonden; God! waar zoo Uw goedheid klom, Blijf ik U ten eigendom.
Welk een schat ik in U vind.
Mag ik door dien doop verwerven,
Gij, Volzaalge! noemt me Uw kind , Schenkt mij \'t regt van \'s hemels erven, Vader! door Uw Geest geleid,
Neem ik toe in heiligheid.
130
Bij bijzondere gelegenheden.
Ach! ik, zondaar zonder kracht, Digt omringd door \'s afgronds lagen,
Moet, herboren door Uw magt, \'t Beeld van U, den Heiige, dragen; Zend mij , zwakke, dan, o Heer! Uwen Geest ter hulpe neêr!
\'k Zwoer U trouw, — \'k beloof het nog, Aan Uw dienst gewijd bij \'t doopen;
\'k Strijd en waak, — en \'k wankel toch, Zwak in \'t kampen, moede in \'t loopen! Heer, ontferm U! zie mijn rouw!
Was ik ontrouw, Gij blijft trouw.
Dit is Gods verbond met mij:
Welk een toekomst mij moog\' beiden.
Geen geweld of heerschappij,
Niets kan mij van Jezus scheiden; \'k Blijf nu wandlen in het licht Van Gods vriendlijk aangezigt.
Zonde en wereld, wijkt van mij ! Wijkt! — \'k ben nu uit God geboren;
Onder Jezus heerschappij,
Heb ik \'t beste deel verkoren; \'s Werelds lust is smaad en pijn; \'k Wil den Heer slechts eigen zijn.
Waken wil ik; \'k bid om kracht. Om meer naar Gods wil te handlen;
Trots de wereld en haar magt, \'s Heilands treden na te wandlen;
Leer me, o Heer! in vreugde en nood, U te volgen tot mijn dood.
131
9*
Bij bijzondere gelegenheden.
\'k Blijf Uw eigendom. o Heer! Die mij door Uw bloed woudt koopeu;
Wil, Uw grooten naam ter eer, Met Uw Heilgen Geest mij doopen; Maak mij daaglijks meer bereid, Christus! voor Uw heerlijkheid.
Ik beu gedoopt,
Ik werd aan Vader, Zoou eu Geest geheiligd, Voor wereld, zoude en helsche magt beveiligd. Ik ben gedoopt!
Ik ben gedoopt,
Gods vreêverbond staat aan mijn hoofd geschreven, Ziju heilbelofte is \'t leven van mijn leven,
Mijn ziele hoopt.
Dat heilverbond Zie \'k in het bloed, het kruisbloed des Geliefden, Wiens schuldloos hart mijn euveldaau doorgriefden. Voor mij gegrond.
Ik ben gedoopt,
Aan dat verbond, het zegel der genade, Herdenkt mijn hart al dankend vroeg en spade, Gelooft en hoopt.
Ik ben gedoopt,
De Heer gewijd met ziel en ligchaamskrachten, En in mijn daan, in woorden en gedachten Tot trouw genoopt.
132
Bij bijzondere gelegenheden.
Mijn trouwbetoon Is krank en zwak, bezoedeld en ellendig; Maar \'s Heeren trouw is eeuwig en bestendig, Staat als een troon.
Mijn levensloop Zij lang of kort, het eind nog ver of nader, Op \'t bloed des Zoons en \'t heilwoord van den Vader Steunt al mijn hoop.
Het uur des bails is thans verschenen,
Waarop ik mij aan God verbind, Wat zaligheid zie \'k mij verleenen,
God is mijn Vader, \'k ben Zijn kind. \'k Zal in Zijn dienst mijn zegen vinden,
En o! mijn hart voelt diep geroerd, De banden, die me aan d\' Eeuwge binden, Geheiligd en meer vastgesnoerd.
God heeft met vaderlijke ontferming.
Mijne eerste schreden trouw bewaakt; Hoe heeft Zijn vriendlijke bescherming
Mijn kindsheid rijk en blij gemaakt. Hij wilde trouw mijn jeugd gedenken,
Hij heeft mij steeds gesterkt, behoed, Hij wil me in Jezus wijsheid schenken, Hij is alleen mijn eeuwig goed.
Ja deze stond getuigt, o Vader !
Me Uw groote goedertierenheid, In \'t huis waarin \'k U biddend nader,
Zie \'k tot Uw volheid mij geleid.
Zou \'t hier mijn hart aan dank ontbreken.
133
Bij bijzondere gelegenheden.
Waar Hij mij zegent, rijk en mild?
Neen, \'k voel bij \'t heil, mij thans gebleken, Hoe \'t hart Zijns kinds van blijdschap trilt.
Ik heb beloofd: \'k mag U belijden, Den Vader van het groot heelal, Den Zoon, Die mij van kwaad bevrijden,
Den Geest, Die mij verlichten zal. De Heiland zal mijn voorbeeld wezen,
Hem lief te hebben mijn genot,
Mijn vrees zal zijn — mijn God te vreezen, Mijn hoop — een eeuwig zalig lot.
Zoo \'k ooit in zwakheid kon vergeten
Den hier gegeven eed van trouw, Spreek Gij dan, Heer! tot mijn geweten,
Stem Gij mijn hart tot waar berouw; 0 laat mij zoo, bevrijd van smetten,
Standvastig blijven in \'t geloof, De voeten op Uw paden zetten.
Voor eigen zin en willen doof.
Geef ons, o Heilig Lam! dat wij op Uwe schreden
Als maagden volgen, waar Gij ons geleidt; Als Uw verzegelden, die Gij hebt willen kleeden In \'t rein gewaad van Uw geregtigheid.
Wil, Heer! op \'t voorhoofd ons den Naam Uws Vaders
(schrijven
Uw levend Woord, het wassche en make ons rein, Zoo moge \'t heilig zegel ongeschonden blijven,
En Uw gena in ons verheerlijkt zijn!
134
Bij bijzondere gelegenheden.
Volbreng Uw hemelsch werk door Uwe uitverkoornen;
Zalf Uwe heilgen, breng Uw kerk tot één! Vergader \'t vol getal van Uwe eerstgeboornen,
Geleid\' Uw Geest hen voor hun broedren heên.
Geef dat w\' op Sions berg met Uw verschijnen mogen,
Als eerstelingen Gode en het Lam,
Als eertslings schoof voor \'s Vaders aangezicht bewogen, Die hier in \'t vuur gedord tot rijpheid kwam.
Zoo naak\' de dag, dat G\' al Uw heilgen zult vergaren
En al Uw garven juichend binnenhaalt,
Als de aardsche nevel eens volkomen op zal klaren En \'t heerlijk licht des vollen middags straalt.
130.
God van Gena, verhoor de beê,
Thans tot Uw zetel opgezonden, Zij klimt voor wie Uw naam verkonden: Deel zegen aan Uw dienaars meê.
Bekleed hun woord met kracht en gloed, O laat hun woorden de Uwe wezen, Doe hen Uw heilgeheimen lezen,
Verban hun vrees en schenk hun moed.
Hun hand strooi\' kostlijk hemelsch zaad, Leer hen Uw heiige kudde voeden,
Geef dat zij zielen winnen, hoeden, En \'t woord bewaren van Uw raad.
135
Bij bijzondere gelegenheden.
O laat de schare om hen vereend, Hem \'t blijde heilwoord hooren spreken, In zachten toon Uw zegen smeeken, En zij Uw Geest aan haar verleend.
Verbreek des zondaars wreeden boei\', De leider moog\' weêr adem halen. Uw licht moog\' heinde en verre stralen, En Sion neme toe in bloei.
Welzalig \'t huis, o Heiland onzer zielen!
Waar Gij de vreugd, waar Gij de vriend van zijt,, Waar allen zaam voor God als Vader knielen,
En aan Zijn dienst zich ieder heeft gewijd!
Waar aller oog blijft aan Uw wenken hangen;
Waar aller hart voor U van liefde slaat;
Waar aller mond U grootmaakt met gezangen ; Waar aller voet op Uwe wegen gaat.
Welzalig waar Uw liefd\', o Heer! de band is.
Die man en vrouw ten naauwste zaam verbindt, Waar beider ziel op \'t innigste verwant is.
Daar iedre dag hen aan Uw voeten vindt!
Waar zij in U zicb eeuwig één gevoelen,
En vast aan U in lief en leed verkleefd,
Geen hooger heil begeeren, nocb bedoelen , Dan dat in God zijn bron en oorsprong heeft.
Welzalig \'t huis, waar men de huwlijkspanden
Met biddend hart U, Heer! in d\' armen draagt. En van U milde en liefderijke handen
Voor \'t kinderhoofd reeds vroeg Uw zegen vraagt; Waar zij reeds vroeg zich om Uw schoot verzaamlen,
136
Bij bijzondere gelegenheden.
En luistren wat Uw liefdestem verkondt,
Waar zij, hoe jong, reeds Gode\'t loflied staamlen. Dat lieflijk schoon klinkt in der kindren mond.
Welzalig \'t huis, waar U de dienstbren eeren ,
En, wetend dat Uw oog hen gadeslaat, Hun arbeid doen, als d\' arbeid hunnes Heeren,
Uw naam ter eer en met een blij gelaat; Waar ieder werk met U wordt ondernomen,
En iedre taak, al wat hun hand verrigt, Med d\' eigen trouw wordt heilig nagekomen, De kleinste last gelijk de zwaarste pligt.
Welzalig \'t huis, dat rijk met vreugd gezegend,
U niet vergeet, maar zich in U verblijdt; Welzalig \'t huis, door ziekt\' en smart bejegend.
Als gij, o Heer! daar arts en trooster zijt; Dan zullen we eens, aan d\' avond van ons leven,
Ontslapen in \'t vertrouwen op Uw kruis. En \'t aardsche huis, ons hier ter woon gegeven, Verwislen met Gods heerlijk Vaderhuis!
Zoo zij het. God van liefd\'! Uw vrede
Kiez\' zich ons huis, ons hart ter woon. Stijg\' nu ons Amen op die bede, Als lieflijk reukwerk, tot Uw troon!
Ja, Amen, Vader! wij verbeiden
Alleen door U \'t begeerlijkst goed; Gij zult ons zeegnen, Gij ons leiden , Waar onze weg ook henen spoedt.
Bij bijzondere gelegenheden.
Ons lot rust veilig iu Uw handen;
Wijdt Gij ons huis ten tempel in, En vorm door d\' aardsche liefdebanden Uit ons een hemelsch huisgezin!
133.
Liefde is van den God, Dien we eeren,
De onloochenbare naam;
Liefde is \'t wezen van Zijn wezen, Liefde en heiligheid te zaam.
Liefde vormde de eerste schepping
Tot één zegenrijk gezin;
Liefde gaf in \'t zalig Eden Edens koning zijn mannin.
Liefde bracht den Heer op aarde,
Zeegenaar van Canaas disch, Levenswekker in Bethanie Uit der graven duisternis.
Liefde bracht Hem voor de Zijnen
Op het zondedelgend kruis! Liefde brengt al, die Hem loven, In des Vaders heerlijk huis.
In de vlam der wondertongen,
Op \'t gezegend Pinksterfeest, Daalde wederliefde neder,
Spreekt de liefde van den Geest.
By bijzondere gelegenheden.
Wat den hemel maakt tot hemel
Is die liefde! Liefde maakt Ieder\' woning hier reeds hemel, Waar dat hemelsch vuur in blaakt.
Eens zal liefde de aard vervullen,
Maken aard\' en hemel één, Als het koninkrijk daarboven
\'t Godsrijk wordt ook hier beneên.
Liefde in Christus zij en blijve
Ook reeds nu de heiige keus! In beproeving! steun en sterkte, In den goeden strijd de leus.
U zeegne God!
Hij steil\' ü tot een zegen!
Gezegend zij uw hoofd , uw hart, uw wegen. Uw aardsch, uw eeuwig lot.
Gezegend d\' echt.
Die u verbindt; zijn banden.
Zijn bloemen en zijn juk; de trouwe handen Door God ineengelegd.
Gezegend \'t huis Waarin de liefde woone,
Waar u de Heer met vreugd\' en eere kroone, Gezegend ook het kruis!
Bij bijzondere gelegenheden.
Het kruis te zafim,
Als één van ziel, gedragen,
De blik op Hem, Die \'t kruis verdroeg, geslagen, En in zijn kracht en naam.
O God! verhoor En schenk ons onze bede!
Toon hun Uw gunst, doordring hen van Uw vrede. Licht met Uw licht hen voor.
Ja, Amen, Vader! ja, Gij slaat ons smeeken ga, Gij zult ons niet beschamen, Het woord van Uw genft\', Blijft, Vader! eeuwig Ja, In Christus, Ja en Amen.
Gij, Die ons bidden ziet, Verlangt ook dat wij niet Slechts vragen, maar verwachten: Ons bidden is geen wensch, Die opklimt tot een mensch, Wien \'t faalt aan wil of krachten.
Ons oog is op Uw Zoon, Die ons tot Uwen troon, Als Midlaar, in wil leiden: Al wat ons hart begeert, Gelijk Zijn voorschrift leert. Dat mag \'t geloof verbeiden.
Bij bijzondere gelegenheden.
Geeft ware Chistuszin Ons reine wenschen in, Heeft die ons hart genezen, Dan moet de gansche ziel, Die biddend nederviel, Bij \'t opstaan, Amen wezen.
Dit Amen geeft U eer, Dit Amen vraagt niet meer: Zou God mijn bede schenken? Dit Amen stelt gewis, Dat Hij, Die d\' Amen is,
Zijn waarheid nooit zal krenken.
O Vader! dat Uw vriendlijk oog Ons hart bestrale van omhoog! Daar wij met onze smeekgebeden, In Naam van Jezus, Uwen Zoon, Vertrouwlijk uaadren tot Uw troon O, milde Bron van zaligheden!
Stort, in den rijksten overvloed, Uw zegen uit in ons gemoed.
Eindloos houdt Gods liefde stand! \'s Levens last valt zwaar te dragen,
Maar der liefde zachte hand Houdt niet op met ons te schragen: Ons nabij, bij dag en nacht, . Houdt de liefde trouwe wacht.
Bij hijzondre gelegenheeden.
Eindloos houdt Gods liefde stand! In ons stormt het snoodst begeeren,
Maar der liefde zachte hand Kan de kracht dier stormen keeren; Van de liefde Gods bewust,
Komt eens menschen hart tot rust.
Eindloos houdt Gods liefde stand! Is de pelgrimstogt ten ende,
Dan voert ons der liefde hand, Wat ook keere, wat ook wende,
Vrij van aardsche last en kruis; In des Heeren eeuwig huis.
Prijst dan, prijst der liefde magt, Band, die aard\' en Hemel kluistert. Pelgrims in des aardrijks nacht! Zij uw loopbaan ook verduisterd, Liefde voert naar \'t vaderland; Eindloos houdt Gods liefde stand!
Eéne kudde zal \'t eens zijn,
Die één herderstaf zal weiden;
Zwervers door een zandwoestijn. Welk een heildag blijft gij beiden! Juicht! Hij komt, der herdren Hoofd, Jezus houdt wat Hij belooft!
Wachter, is de dag nog ver? \'t Schemert over bosch en velden;
quot;t Vriendlijk licht der morgenster Schijnt de komst der zon te melden,
142
Bij bijzondere gelegenheden.
Op vermoeiden! heft nu \'t Hoofd, Jezus houdt wat Hij belooft!
Kom, getrouwe Herder! kom, Doe den dag uit nacht verrijzen;
Breng \'t verdoolde schaap weêrom, Kom den veilgen weg het wijzen! Zwakke kudde, ken Uw Hoofd, Jezus houdt wat Hij belooft!
Zie, die neevlen gaan voorbij, Haast zal \'t volle zonlicht komen; t Zie, de zoon der woestenij Knielt reeds bij de levensstroomen, Baadt in \'t morgenrood zijn hoofd, Jezus houdt wat Hij belooft!
Zie, hoe \'t graf zijn schoot ontsluit, Hoor, daar ruischt het dor gebeente;
Roep den dag des Heeren uit,
Snel hem tegen, kruisgemeente!
Groet nu \'t licht, dat nimmer dooft, Jezus houdt wat Hij belooft!
Dag van Christus heerlijkheid!
Rijs aan \'s hemels hooge tinnen,
Sprei alom uw majesteit.
Kom den doodsnacht overwinnen! Aardrijks einden , heft nu \'t hoofd , Jezus houdt wat Hij belooft!
144 Bij bijzondere gelegenheden.
139.
Mijn Goede Herder is de Heer!
Hij stelt Zijn leven voor Zijn schapen, Hij doet des nachts mij veilig slapen
En \'s morgens wekt Zijn stem mij weer. Mij zal geen goede weid\' ontbreken; Mij spijzigt Hij met overvloed, En zachtkens leidt Hij mijnen voet, In \'t lieflijkst oord aan frissche beken, Die Hij uit rotsen vloeijen doet.
Hoe wordt door Hem mijn hart verkwikt! Hij is de sterkte mijner ziele,
Als ik onmachtig nederkniele En Hij genadig nederblikt.
Niet mij , niet mij, maar Hem zij d\' eere. Indien ik wandel in Zijn licht;
Zijn goedheid heeft mijn hart gerigt.
Mijn goede Herder is de Heere; Hij ondersteunt mij waar ik zwicht.
Geen duistre schaduw van den dood, Geen angst der helle doet mij beven. Waakt niet die Herder voor mijn leven.
Die zelf voor mij zijn bloed vergoot? Al lig ik ook in doodsche banden,
De doodschrik snijdt mijn hoop niet af: Ik rigt mijn oogen op den staf. Die nimmer wankelt in Zijn handen. En juich in Hem bij \'t open graf.
Wees, goede Herder! wees geloofd! Uw hand is nimmer moé des gevens. Gij voedt mij met het brood des levens En kroont en zegent mij het hoofd.
Bij bijzondere gelegenheden.
Gij doet mijn hart Uw goedheid smaken In alle ding dat mij ontmoet; Mij volgt, mij achterhaalt het goed; Gij weet mij, arme, rijk te maken, Uw liefde maakt het bittre zoet.
Hoe zal \'t mij zijn, als ik betreed Het huis, waar Gij mij plaats bereidde; En Uwe hand mij binnen leide
Ten dage, die Uw wijsheid weet! Och! dat mijn ziele stil verbeide Het heil, Uw vrienden toegezeid, Vóór \'s werelds grondslag was geleid , Als elk der schapen Uwer weide, U volgen zal in eeuwigheid!
Laat ons zaam met Jezus wandlen,
Volgen wij dien Heiland na,
In ons denken, spreken, handlen,
Waar de reis ook henenga.
Laat ons moedig voorwaarts streven, Voert ook \'t pad door een woestijn, Reeds op aarde hemelsch zijn.
Door \'t geloof in liefde leven,
Trouwe Herder! blijf ons bij;
Waar Gij voorgaat, volgen wij.
Laat ons zaèm met Jezus lijden,
In ons dulden Hem gelijk,
Uit het lijden kiemt verblijden ,
Armoê hier maakt ginds ons rijk. \'t Tranenzaad spelt heil en zegen,
Welk een smart ons hier ook beidt; Hoop scheukt troost bij lijdzaamheid;
145
10
Bij bijzondere gelegenheden.
\'t Zonlicht straalt weer na den regen:
Wie U volgt door smaad en hoon, Volgt U, Heer! eens op den troon!
Laat ons zaam met Jezus sterven,
In wiens dood ons leven is; Die ons, zondaars, doet verwerven
Vrijspraak en behoudenis.
Dooden wij in ons het kwade, Sterven wij der zonde af, Dan voert ons de weg naar \'t graf Tot den troon van Gods genade; Wie in \'t sterfuur. Heer! U beidt. Sterft niet tot in eeuwigheid.
Laat ons zaam met Jezus leven,
Dien het graf niet houden kon, Die, tot Levensvorst verheven,
Al de magt des doods verwon.
Zijt G\' or.s Hoofd, dan zijn w\' Uw leden. Dan, met U ook opgestaan,
Lacht ons \'t nieuwe leven aan,
Heer! dat w\' in Uw dienst besteden; Leef in ons, dan leven wij, Overwinnaars zooals Gij!
Op aarde woont geen vrede;
Slechts onrust en verdriet, Ach neen, de ware vrede
Troont hier beneden niet: De zonde dreef hem henen,
Bragt smarten, angst en nood! Doet bittre tranen weenen, En stort ons in den dood.
Bij bijzondere gelegenheden.
Maar Jezus daalde neder;
God gaf ons Zijnen Zoon, Hij bragt den vrede weder,
Der zegeningen kroon; Hij troost het needrig harte, Dat om zijn hulpe schreit, Verdrijft de Lange smarte, Geeft rust in eeuwigheid.
De weg moog\' donker wezen,
En moeilijk te begaan, Hij wenkt ons niets te vreezen,
Hij blikt ons vriendlijk aan. De golven mogen stijgen
Bij stormen, hemelhoog. Hij doet de orkanen zwijgen, En maakt de zeeën droog.
Dat dra Uw vrede kome, O Heer! in aller hart! Dat Jood en Heiden stroome Tot U, den Man der smart. Hen allen wilt Gij troosten, Vervullen met Uw vreê; Van \'t westen en van \'t oosten, Tot aan de verste zee.
Hij komt eerlang, de Vrede,
Halleluja, Hij komt! Al \'t schepsel juicht dan mede En rouw en smart verstomt! En berg en stroom en dalen
En mensch en englen z.afim, Zij zullen, Heer! verhalen De grootheid van Uw naam.
Bij bijzondere gelegenheden.
Door ellende en moeilijkheden, Voorwaarts, Christenen! steeds getreden, Voert uw kamp en strijdt met moed, Door het Levensbrood gevoed.
Voorwaarts , Christenen! steeds getreden, Kloek des vijands magt bestreden;
Vreest niet als \'t gevaar u wacht,
In uw Leidsman is uw kracht.
Dat zich \'t smachtend hart verblijde, Gordt Gods waapnen aan ten strijde, In uw zwakte u sterk getoond, Kort gestreên en ras gekroond.
O geen smart verduister\' de oogen! Dra ziet ge alle tranen droogen; Voorwaarts! tot gij na uw strijd. Meer dan overwinnaars zijl.
Ja zalig, wie niet ziet en nogthans blijft gelooven!
U wacht op aard te zwaarder strijd.
Maar ook te schooner kroon, te zaalger vreugd hier boven, Zoo g\' overwinnaars zijt.
Al mogt gij diep geroerd niét knielen aan de voeten
Van Hem, Die overwonnen heeft.
Toch blijft \'t geloofsoog Hem als Levensvorst begroeten, Die leeft en \'t leven geeft.
148
Bij bijzondere gelegenheden.
Volhardt tot in den dood, gij aan den Heer getrouwen!
Betreedt met moed den weg naar \'t graf! Gij wandelt door \'tgeloofnaar\'tland van \'t Jdij aanschouwen; Daar valt de blinddoek af.
Blikt op, zwaarmoedigen! wat zegt de smart der aarde ?
Wat zegt haar doornenkroon, haar kruis? Voor wie, ook zonder zien, geloovig opwaarts staarde Naar \'t Vaderlijke huis ?
In \'s Vaders eeuwig huis, waar reeds nu zaalgen wonen
En uw Verlosser hulde hiên,
Is ook u plaats bereid, zal ook Zijn hand u kroonen, Zal ook uw oog Hem zien.
Vreest niet, gelooft alleen! Wat treurt gij diep verslagen.
Zoo slechts die kroon u sieren mag ?
De kroon van zulk geloof kan geen discipel dragen Die Hem op aarde zag!
Die kroon zij d\' onz\' o Heer! Dat niets haar ons ontroove!
Of, — zoo die wensch te veel omvat, —
Spreek eens tot ons: „Gij hebt gewandeld in \'t geloove, „Maar toch Mij lief gehad.quot;
Komt, laat ons voortgaan kindren !
Want d\' avond is nabij ; Het stilstaan kan ligt hindren In deze woestenij,
Komt, sterkt op nieuw den moed! Den wandelstaf geheven
149
Bij bijzondere gelegenheden.
Om hemelwaarts te streven: Zóó wordt het einde goed.
Zij zal ons niet berouwen
De keus van \'t smalle pad; Wij kennen den Getrouwen, Die ons heeft liefgehad. Vest al uw hoop op Hem! Dat ieder \'t aangezigte Ginds naar de Godsstad rigte, Daar ligt Jeruzalem!
Moog\' ons de weg vermoeijen,
Oneffen zijn de baan,
Waar scherpe distels groeijen En telkens kruisen staan : Daar is geen andre weg! Wij volgen, altijd verder. Als schapen onzen Herder, Door struiken heen en heg.
Komt, broeders! voortgetreden!
Een Gids gaat aan uw zij, Die, wanklen soms uw schreden, Staat met Zijn hulp nabij.
Ziet! \'t zonlicht schenkt ons moed , Alsof de zoete blikken Eens Vaders ons verkwikken: Voorwaar, wij hebben \'t goed !
Wij reizen met elkander!
Wij wandlen hand aan hand; D\' een zij tot troost den ander Op weg naar \'t vaderland. Zijn wij als broeder één!
150
Bij bijzondere gelegenheden.
Geen strijd om beuzelingen, Daar englen ons omringen En zweven voor ons heen!
Ziet G\' een uit zwakheid vallen,
Reikt hem de broederhand! Men help\' en schraag\' steeds allen Men snoer\' den liefdeband! Komt, sluit u vaster aan! In eigen oog de kleinste,
Word\' elk ook graag de reinste Op d\' af te leggen baan!
Niet lang zal \'t lijden duren ;
Draagt nog een poos uw kruis! Welligt slechts weinig\' uren , Dan zijn wij eeuwig thuis! Verlost van zond\' en pijn, Als wij met alle vromen In \'t huis des Vaders komen : Wat zal dat zalig zijn !
Jezus, \'s menschen Zoon, Die het al volbragt heeft. Hij beklimt den troon; Hij, de Zoon van God, Hij beschikt ons lot, Hij, Die alle magt heeft.
Ziet, o ziet Hem na! Hij, Die onze zonden Droeg op Golgotha, Leeft en bidt ook nu,
Bij bijzondere gelegenheden.
Ook, mijn ziel! voor u, Hij droeg ook uw zonden.
Schoon geen oog Hem ziet, Wat zou \'t zien hier baten ? Hij vergeet mij niet: Schoon \'k Zijn bijzijn mis, Voor den Godmensch is :t Heengaan geen verlaten.
Deed Hij aan het kruis Ons zijne liefde blijken, In Zijns Vaders huis, Waar Hij \'t heil voltooit. Zal Zijn liefde nooit, Nooit meer van ons wijken.
Zondaar! hoor Zijn stem, Buig U voor Hem neder, Waakt en wacht op Hem! Hij , die voor ons stierf, \'t Leven ons verwierf, Jezus komt eens weder.
Leef! o Koning! leef! Breng tot U ons nader. Leef in ons en geef Dat ook eenmaal wij, Opgewekt als Gij, Leven bij Uw Vader!
O! die dag breekt aan, \'k Zie zich d\' englen scharen Langs de hemelbaan,
Bij bijzondere gelegenheden.
Hij, Die ons geleidt, Heeft den weg bereid, Is vooruitgevaren.
146.
Hoe lieflijk op de bergen is De voetstap van des Heeren boden, Die \'t volk, in druk en duisternis, Van vrede spreken na hun nooden.
Die boodschap van het goede brengt, Van heil en vreê en gunst doet hooren, En hoe Jehovah neigt Zijn ooren; Die water op het drooge plengt.
Die tot het treurend Sion zegt:
Verhef uw hoofd, uw God is Koning,
Verheug u in Zijn heilig regt,
Hij zendt u zegen uit Zijn woning.
Reeds zijn rondom de bergen nat Door d\' ochtenddropplen van dien zegen, Ook hoort men \'t ruischen van den regen, Die neêr zal stroomen op uw stad.
De spade regen, lang verwacht, Wordt op Gods erfdeel uitgegoten, D\' olijf gaat op in nieuwe kracht, De wijnstok slaat zijn frissche looten;
Des Heeren boog, zoo vol van pracht, Staat weer geteekend in de wolken, En \'t licht dat opgaat voor de volken Verdrijft de neevlen van den nacht.
Ja waarlijk. God is ferêl goed, Hij heelt gebrokenen van harte,
Bij bijzondere gelegenheden.
Zendt zoete troost voor \'t stil gemoed En denkt aan Sions weduwsmarte!
Die met een opgeheven stem Tot God om Salems vrede baden; Hij zal ze zeker niet versmaden , De Koning van Jeruzalem!
Ja schouw en zie het, volk van God! Dat lust heeft in des Heeren regten,
Wat onuitspreeklijk heilgenot De Vorst u boodschapt door Zijn knechten;
Trek nu uw sierlijk bruidskleed aan, De Koning staat u op te wachten,
Laat langer niet uw Bruigom smachten, Die u zoolang heeft wèlgedaan.
Jezus neemt de zondaars aan! Roept dit troostwoord toe aan allen,
Die van \'s levens regte baan Op den dwaalweg zijn vervallen.
\'t Regte pad leert Hij hen gaan, Jezus neemt de zondaars aan!
Geen genade zijn wij waard;
Maar in d\' evangeliebladen
Heeft ons God Zijn gunst verklaard: Dat wij , hoe met schuld beladen, Dan geloovig tot Hem gaan!
Jezus neemt de zondaars aan!
Als een Herder wil Hij trouw \'t Schaap, in een woestijn aan \'t dwalen. Daar \'t zich zelf verliezen zou,
Bij bijzondere gelegenheden.
Van den doolweg wederhalen, Brengen op de regte baan; Jezus neemt de zondaars aan!
Komt gij allen, komt tot Hem! Zondaars, komt! wat zou u hindren;
Jezus roept u, hoort Zijn stem, Hij maakt zondaars tot Gods kindren; Vrij moogt gij tot Jezus gaan;
Jezus neemt de zondaars aan!
De Heer is een krijgsman,
Een krijgsman met magt. Hij zal in mijn zwakheid
Volbrengen Zijn kracht, Hij treedt aan de spitse,
Dies ben ik gewis. Dat mij in het einde De zegepraal is.
Gij zijt ons, o Vader!
Barmhartig geweest, Gij hebt ons gegeven Uw Heiligen Geest. Die Geest heeft ons ligehaam
Ten tempel gewijd; Hij voert in ons krachtig Den heiligen strijd.
Drijf uit dan. o Leidsman !
Die thans ons regeert, In d\' ijver Uws huizes, Al wat U on teert.
Bij bijzondere gelegenheden.
Betoona onze driften;
Werp sterkten ter neêr; Uw wil zal, niet de onze, Geschieden, o Heer!
Ja, maak ons eenswillend
Met U, onzen God! En leer ons volbrengen
Uw heilig gebod;
Help Gij ons te dooden,
De leden op aard: En sterk ons ten strijde In U onvervaard.
O leer ons te tellen
Geen grootheid of pracht, Geen eigen begrippen,
Geen eigene kracht,
Niet wat ons gevoel streelt,
Of de oogen bekoort, Maar wat wij gelooven Op grond van Uw woord.
Al gaat ook de scherpte
Uws zwaards door ons hart. Al krimt ons het vleesch ook
Te zamen van smart, Al kosten veel offers
Ons tranen en bloed,
Maak ons bereidwillig, O Heer! van gemoed.
Hoe fel ons de vijand
Van binnen benaauw\'; Wij zullen volharden,
156
Bij bijzondere gelegenheden.
Want Gij zijt getrouw; Ge maakt voor de stemmen
Des vleesches ons doof, En zult ons bewaren In \'t heilig geloof.
Eens zult Gij regtvaardig, O Heer! van den troon, Uw strijderen geven
De hemelsche kroon. Dan juichen zij blij :
Ons is d\' overwinning, Maar d\' eer bekomt Gij!
Ja, ginds in den hemel,
Waar zonde is noch dood, Noch smarten, noch tranen, Noch kommer, noch dood, Daar wuiven de palmen Ons reeds te gemoet, Die \'t lam, dat geslacht is. Verwierf door Zijn bloed.
Hij zal niet lang meer toeven
Uw Koning lang beloofd, Verblijdt u dies, gij droeven! Heft vrolijk op het hoofd.
Laat niets u meer verschrikken,
Want Jezus is nabij;
Hij wil uw hart verkwikken, Dat Hij uw sterkte zij.
Bij bijzondere gelegenheden.
Hij heeft u doen verkonden: Ziet, Ik kom haastig weêr, Nu klinkt uit duizend monden: \'t Hosanna onzen Heer!
Nu worden eerstelingen
In \'t liefdevuur bereid, Het nieuwe lied te zingen Aan Godes Lam gewijd.
Zij waken, wachten, bidden
In ootmoed en geduld, Tot Gij, Heer! in hun midden U openbaren zult.
U geven zij al d\' eex-e,
U Vader, Zoon en Geest! Eén éénig God, één Heere, Die G\' eeuwig zijt geweest.
158
TOT HUISELIJX- EN PRIVAATGEBRUIK. 150.
Vader, vol van mededoogen!
Zie op mijn ellende neêr,
Wend tot mij erbarmend\' oogen;
Vader, vol van mededoogen!
Zie op mijn ellende neêr,
Vorm mij, vorm mij tot Uw eer.
O, Gij ziet het, wat ik lijde
Bij \'t bederf, dat in mij woont, Hoe ik worstle, hoe ik strijde; O! Gij ziet het, wat ik lijde Bij \'t bederf, dat in mij woont. En zich telkens nieuw vertoont.
Duizend bittre hartetranen, U alleen bekende smart,
Doen de vreugd mijns levens tanen; Duizend bittre hartetranen, U alleen bekende smart,
Knagen rustloos aan mijn hart.
Tot huiselijk- en privaatgebniik.
Moest mijn eigen deugd mij schoren,
\'t Regt hier gelden, geen gena, Ach! ik waar\' gewis verloren;
Moest mijn eigen deugd mij schoren, \'t Regt hier gelden, geen gena, Als ik voor Uw vierschaar sta.
Zelfs mijn tranen en gebeden
Keeren schuldig tot mij weêr, Als ik tot Uw troon mag treden; Zelfs mijn tranen en gebeden Keeren schuldig tot mij weêr, Smeeken om vergeving, Heer!
Hoe ik dieper poog\' te delven,
Hoe ik meer bederf ontmoet,
Ach! ik wanhoop aan mij zeiven;
Hoe ik dieper poog\' te delven,
Hoe ik meer bederf ontmoet,
Daar mijn kracht voor zwichten moet.
Heiland! eindloos van ontfermen!
Die geen zondaar ooit versmaadt; Heiland! eindloos van ontfermen! \'k Werp mij raadloos in Uw armen. Nu mij alles.hier verlaat,
Daar! en daar alleen is raad.
Ja, in U is redding, leven,
Schuldvergeving, kracht tot deugd. Van Uw Vader mij gegeven;
Ja bij U is redding, leven,
Schuldvergeving, kracht tot deugd, Ware zielsrust, reine vreugd.
Tot huiselijk- en privaatgebruik. 161
O! dat kinderlijk vertrouwen,
Dat, bij al \'t gevoel van schuld,
Op Gods vadertrouw blijft bouwen;
O! dat kinderlijk vertrouwen,
Dat, bij al \'t gevoel van schuld,
In \'t gemoed geen twijfling duldt!
Dit geloof geeft moed en krachten,
Staaft, dat God waarachtig is; O! hoe blijft mijn harte smachten, Hoe naar dat geloove trachten , Dat bij voorspoed en gemis Leeft op Gods getuigenis!
Dierbre Heiland! hoor mij smeeken,
Wek in mij dien kinderzin; Dan moog\' alles mij ontbreken; Dierbre Heiland! hoor mij smeeken, Stort mijn hart dien kinderzin Voor Uw liefd\' en blijdschap in.
Blijf, in leven en in sterven,
\'t Eenigst rustpunt van mijn hart! Wat, wat kan mijn ziel niet derven; Blijft G\' in leven en in sterven,
Onder voorspoed, onder smart, \'t Eenigst rustpunt van mijn hart.
O liefde Gods, Die uit de smarten
Van zond\' en dood ons redding schonkt. Uw gloed heeft onze koude harten Tot warme wederliefd\' ontvonkt.
11
Tot huiselijk- en privaatgebruik.
Eerst hebt G\' U zelf aan ons gegeven, Nu wijden w\' U ons hart en leven.
Wij vraagden niet naar Uwe erbarming,
Der zonde in slavendienst verkocht; Maar Gij zaagt neêr in eeuwge ontferming
En hebt ons reddend opgezocht. Gij vondt ons dood in schuld en zonden, Maar gaaft ons \'t leven uit Uw wonden.
Wij waren U in haat ontvloden,
Maar Gij liet nimmer van ons af; Wij schonden roekloos Uw geboden.
Maar Gij droegt willig onze straf. Wij wilden ons niet lokken laten, Maar Gij waart sterker dan ons haten.
Wij zien Uw Zoon aan \'t hout geklonken;
Voor ons verrezen uit den dood. Nu liggen we U aan \'t hart gezonken;
Die magt der liefde is ons te groot. Nu wijden we U ons hart en leven,
Waar Ge eerst U zelf hebt ons gegeven.
Leer ons, Vader! U verbeiden. Volgen, waar Gij ons wilt leiden. Steunen op Uw trouw en magt, Psalmen zingen in den nacht, Hooren wat Gij ons wilt leeren, Uw bevel met daden eeren, En, voor d\' uitkomst willig blind, Stil zijn als \'t gespeende kind.
Tot huiselijk- en privaatgehruik.
Leer ons wars zijn van het zorgen, Voor den naderenden morgen, Bij het kwaad, dat ons ontmoet, Stil gelooven, God is goed: Biddend waken, moedig strijden, Needrig wachten, hopend lijden, Vrolijk zijn met stil ontzag,
Leer ons. Heer! dit eiken dag.
Vest in bang\' en droeve dagen Al uw hoop op Hem alleen,
Schroom niet Hem om hulp te vragen: Vest in bang\' en droeve dagen Al uw hoop op Hem alleen,
Hij kan helpen, Hij alleen.
\'k Weet, Zijn woord is Ja en Amen,
Zijn beloften feilen niet,
Nimmer zal Hij ons beschamen: \'k Weet, Zijn woord is Ja en Amen, Zijn beloften feilen niet:
Zalig Hij, die tot Hem vliedt.
Ja, in duizend bange stonden
Heeft Hij steeds getroost, gered, Eeuwig wordt Hij trouw bevonden: Ja, in duizend bange stonden Heeft Hij steeds getroost, gered Op het kinderlijk gebed.
Weg dan met uw bange zorgen,
Volg gehoorzaam Zijn gebod,
Vrees niet voor den dag van morgen ,
Tot huiselijk- en privaatgebruik.
Laat Hem, uwen Vader, zorgen: Volgt gehoorzaam Zijn gebod, Hij, uw Redder, is uw God.
Werp zorgen en smart In \'t liefdevol hart Van Jezus, dien magtigen Helper.
Als kommer U deert. En g\' alles ontbeert.
Schuil dan bij dien teedren Ontfermer.
Uw last maakt Hij ligt. Hij beurt al \'t gewigt; Leun vrij op zijn krachtige armen.
Hij is t\' allen tijd Tot helpen bereid. Leg kalm in Zijn schoot u ter ruste.
Hij houdt bij u wacht, Laat dies toch geen nacht Van leed of van dood u verschrikken.
Hef opwaarts uw hoofd, Hij heeft het beloofd. De dag der verlossing zal komen.
Tot huiselijk- en privaatgebruik.
Reeds schittert Zijn ster,
Hij is niet meer ver,
Ga met Hallels Hem juichend begroeten.
Amen! Amen! ik geloove;
Jezus! geef, dat schuld nog strijd Immer mij dien troost ontroove: Blijft het hier beproevingstijd, Uw genade Slaat mij gade,
165
\'k Weet, dat Gij mijn Heiland zijt.
Klaag niet als u kommer drukt, Houd het hoofd niet zoo gebukt; Hij leeft, Die uw zouden droeg; Zijn genade is u genoeg.
Vrees niet in den donkren nacht, Trouw houdt steeds de Herder wacht, Jezus, Die uw zonden droeg,
Zijn genade is u genoeg.
Steekt de doorn in \'t vleesch ook fel, Vrees niet voor de magt der hel, Hij waakt, Die uw zonden droeg,
Zijn genade is u genoeg.
Twijfel niet, gij zijt Zijn kind. Door den Vader teer bemind ,
Tot huiselijk- en privaatgehruik.
Hij roept, Die uw zonden droeg: Mijn genade is u genoeg.
Zie niet op nzelven, neen, Wend uw oog naar Jezus heen, Hem, Die al uw zonden droeg, Zijn genade is u genoeg.
Wat ook valle, wat bezwijk\', God blijft in erbarming rijk; Hij troost. Die uw zonden droeg: Mijn genade is u genoeg.
Beveel gerust uw wegen,
Al wat u \'t harte deert. Der trouwe hoede en zegen
Van Hem, Die \'t al regeert; Die wolken, lucht en winden
Wijst spoor en loop en baan, Zal ook wel wegen vinden, Waarlangs uw voet kan gaan.
Den Heer moet gij vertrouwen, Begeert gij d\' uitkomst goed; Op Hem uw hope bouwen,
Zal \'t slagen wat gij doet; Door geen bekommeringen, Geen klagen en geen pijn Laat God zich iets ontwringen; Hij wil gebeden zijn.
Tot huiselijk- en privaatgebruik.
Uw trouw en Uw genade,
O Vader! weet zoo goed. Wat onze ziel tot schade
Of winste worden moet. En hebt G\' iets uitgelezen,
Dat werkt G\', o sterke Held! En brengt in stand en wezen, Wat G\' U hebt voorgesteld.
Een weg hebt G\' allerwegen!
Geen middel, dat U faalt!
Uw doen is louter zegeu ,
Uw gang met licht omstraald; Niets kan Uw werk verhindren,
\'t Blijft rustloos voorwaarts spoên; Als Gij wat voor Uw kindren Het heilzaamst is, wilt doen.
Mijn lijdend hart blijv\' hopen,
Blijv\' hopen onversaagd! Al spert zich d\' afgrond open, Schoon u de kommer plaagt. God rukt u uit die zorgen,
Verwacht alleen Gods tijd, En eerlang rijst de morgen, Wiens licht uw ziel verblijdt.
Schep moed! zeg aan uw smarte
En zorgen goede nacht!
Laat varen wat uw harte
In onrust heeft gebragt! Gij wilt toch niet regeeren Als een, die alles weet; God blijft als Heer der Heeren, Met \'t hoogst gezag bekleed.
Tot huiselijk- en privaatgehruik.
Laat Hem besturen, waken!
\'t Is wijsheid wat Hij doet, Zoo zal Hij alles maken,
Dat G\' u verwondren moet, Als Hij, die alle magt heeft,
Met wonderbaar beleid Geheel het werk volbragt heeft, Waarom gij thans nog schreit.
Wel kan Zijn hulp vertragen.
En \'t schijnt soms in den nacht, Alsof geen licht zal dagen,
Alsof geen troost u wacht, Als ging Hij u begeven;
Wel kunnen op uw pad, Gevaren om u zweven,
Alsof u God vergat.
Maar zoo uw trouw mag blijken,
Zoo gij Gods wil betracht, Dan doet Hij d\' onspoed wijken, Ook als gij \'t minst verwacht; Eens zal Hij u bevrijden
Ook van den zwaarsten last; Houdt gij slechts onder \'t strijden Aan God en godsvrucht vast.
Wel u, gij kind der trouwe!
Gquot; ontvangt dan voor Gods troon, Aan d\' eindpaal van uw rouwe,
Uw overwinningskroon.
God zelf reikt u de palmen
In uwe regterhand,
En gij zingt vreugdepsalmen In \'t hemelsch vaderland.
Tol huiselijk- en privaatgebrwik. 169
Hoor onze smeekgebeden!
Heer! red uit allen nood!
Sterk onze wankle schreden,
En leer ons tot den dood Op Uwe hoed\' en zegen
Vertrouwen, vroom van zin:
Zoo voeren onze wegen Gewis ten hemel in!
Mij naar alles stil te voegen,
Hoe veracht en bitter \'t schijn\'; Zonder woorden , met genoegen, Aller knechten knecht te zijn, Nooit te pralen met mijn gaven. Nooit om menschenroem te slaven. Heer! ik zoek bij U alleen Deze wijsheid met gebeên.
Leer mij stil op paden wandlen, Waar Uw oog alleen mij ziet, Stil verdragen, zwijgend handlen,
Al ziet mij de wereld niet: Jezus! Gij kunt, door Uw leering, Harten vormen tot bekeering; Bron van ootmoed! leer Gij mij Stil, ootmoedig zijn als Gij.
God des needrigen en stillen,
Wien geen menschenroem behaagt. Die, wat g\' ooit moogt doen of willen,
Eenzaam doet, of eenzaam draagt; God van hen, die nimmer klagen, Als zij zware lasten dragen,
170 Tot huiselijk- en privaatgebruik.
Die, hoe hoog ook \'t leed moog\' gaan, Zwijgend d\' oogen op U slaan!
God! Gij zijt mijn God, ik kniele
Vol van vreugd\' voor Uwen troon, Gij verkwikt, vertroost mijn ziele In het aanschijn van Uw Zoon. Jezus! Die U zelf verzaakte. Gij gezegend\' en volmaakte.
Maak mij naar Uw voorbeeld. Heer! Regt ootmoedig tot Uw eer.
Zalig, zalig, niets te wezen,
In ons eigen oog voor God, Eigen zin en lust te vreezen, Steeds te rusten in ons lot, Needrig, kinderlijk en stil Ons te voegen naar Zijn wil.
In ons zielverdervend eigen Nog zoo dikwerf ongezind.
Om zich tot dien wil te neigen,
Waar het hart maar rust in vindt; Werp die trotschheid dan, o Heer! Door Uw Geest in ons ter neêr.
Wat wij hebben, of vermogen, Wat ons lief is, wat ons lust, At \'t begeeren onzer oogen, Ons genoegen, onze rust, Wat men denke, spreke, doe. Alles hoort den hemel toe.
Tot huiselijk- en privaatgehruik.
U te danken zijn wij schuldig,
Maar ook, eischt Gij ons iets af, Niets te weigren ongeduldig,
\'t Keert terug tot Hem, Die \'t gaf: Gij, o Heer! zoo wijs als trouw, Weet best, wat ons schaden zou.
Mag Uw Naam maar eer ontvangen, \'t Ga ons slecht, of \'t ga ons goed, Dat alleen is ons verlangen,
Trouwe Vader! wat Gij doet; Eer is \'t ons, hoe laag het schijn\'. Zalig, niets voor U te zijn.
quot;k Heb Jezus lief! Hij is mijn licht en kracht, Waarheen ik mij in angst en droefheid wende; Och! werd alom dien Redder uit ellende, Van mij, van elk, die hulde toegebragt!
\'k Heb Jezus lief! Hij heeft Gods regt voldaan; Geen vloek der wet kan immermeer ons treffen, Wij mogen \'t hoofd vrijmoedig opwaarts heffen. Zijn Midlaarsdood bragt ons verzoening aan.
quot;k heb Jezus lief! Hij reinigt mijn gemoed, Door woord en Geest, van mijn onreine vlekken, Die Hem tot smart, en mij tot schande strekken, Daar Hij Zijn beeld in mij herleven Üoet.
\'k Heb Jezus lief! Hij leidt mij langs Zijn pad. En stiert daarop mijn kinderlijke schreden.
172 Tot huiselijk- en privaatgebruik.
Hij ziet vooruit het wanklen mijner treden, En, eer ik val, heeft Hij mijn hand gevat.
\'k Heb Jezus lief! ik wil, verruimd van hart. Den last, dien Hij mij oplegt, willig dragen:
Zijn doel. Zijn wil worde ook mijn welbehagen, Wat Hem mishaagt zij mijn verdriet, mijn smart.
Verlosten, juicht! hebt Jezus lief! dat wij, Dat wij ons zaam in dat gevoel vereenen; Laat dankbaarheid aan Zijne voeten weenen: Wie, wie verdient die tranen, zoo als Hij?
Ik reis naar den hemel, Al \'t aardsche gewemel Verhindert mij niet. Zwijgt, zinnen en lusten! Mijn hart kan niet rusten, Zoolang gij gebiedt.
Dreigt, waar ik moog\' staren, Een heir van gevaren, Is hachlijk mijn lot. Wat zou mij doen beven? Met U is mijn leven, Verborgen in God.
Steeds straald\' op mijn wegen Uw leidstar mij tegen,
Uw licht geeft mij kracht Om willig te loopen
Tot huiselijk- en privaatgebruik. 173
Eu biddend te hopen Bij onspoed en nacht.
Hoe digter ik nader Aan \'thuis van den Vader,
Hoe sterker ik hijg Naar d\' eeuwige woning, Waar \'t heil van mijn Koning Mij wacht na den krijg.
Wat zou mij nog hinderen? Ik spoed tot Gods kindren:
Reeds hoor ik \'t geruisch, O Heer! van Uw boden, Die juichend mij nooden In \'t vaderlijk huis!
Wanneer de vijg niet uit zal botten.
Geen druif meer zwellen zal van wijn, De olijf haar kweekers zal bespotten,
En alle vruchtboom kaal zal zijn, Als nergens grasveld meer zal rijpen, De herder te vergeefs zal grijpen
Naar ooi of rund op veld of stal. Zoo weet ik nog, dat onder \'t lijden, Mijn ziel in God zich zal verblijden,
Mijn hart in Hem opspringen zal. \'
God is mijn Heil! ik zal niet vreezen,
Hij is mijn Rots! ik wankel niet. God zal altoos Dezelfde wezen,
Die nooit Zijn volk, Zijn werk verliet; De Heere Heere is Isrels sterkte
Tot huiselijk- en privaatgehruik.
Hij Die van ouds Zijn wondren werkte,
Zal mij aan \'s werelds dreigend lot Gelijk een hinde doen ontsnellen En op des aardrijks hoogten stellen!
Loof al wat in mij is! mijn ziel loof Uwen God!
\'k Zal maar steeds op Jezus hopen ,
Moog\' de wolk ook donker zijn, \'k Zal maar stil mijn voetpad loopen Zij \'t ook dat geen star verschijnt.
k Weet het toch, van achter wolken
Komt Hij dra in lichtgewaad.
Ja de wolken zelfs zijn tolken Van mijn heldren Dageraad.
Ha! ik zie dien morgen gloren Door de dikke nevels heen; \'k Hoor reeds, die heiige koren, Die verwinnend voorwaarts treên.
Die den voorhof van Zijn woning
Onder harpspel binnengaan, En daar de oogen van mijn Koning Met verrukking gadeslaan.
\'k Zal mij voegen bij die scharen
In mijn blinkend bruiloftskleed, Bij hun Hallel \'t mijne paren,
Niet ontkleed maar overkleed.
Tot huiselijk- en privaatgebruik.
In een punt des tijds herboren,
Is het mij alsof ik droom,
Maak ik vat met de uitverkoren Van Zijn kleed den gouden zoom.
Waarlijk, waarlijk \'t is mijn Koning!
\'t Uitverkoren Offerlam!
Nu in glorie van zijn krooning,
Spruit en Leeuw uit Juda\'s stam.
Laat mij knielen aan Uw voeten, Heer! Uw liefde breekt mij \'t hart. Laat m\' U met Johannes groeten . Stervend, maar van liefdesmart.
Rust, mijn ziel! uw God is Koning,
Heel de wereld Zijn gebied,
Alles wisselt op Zijn wenken,
Maar Hijzelf verandert niet.
Ieder woelt hier om verandring,
En betreurt ze dag aan dag, Hunkert naar hetgeen hij zien zal, Wenscht terug \'t geen hij eens zag.
Rust, mijn ziel! uw God is Koning,
Wees tevreden met uw lot: Zie hoe alles hier verandert , En verlang alleen naar God.
175
Tot huiselijk- en privaatgehruik.
Gij, o Jezus! zijt mijn lust,
Gij mijn heil, mijn vreugd, mijn rust; Gij mijn roem, mijn zaligst lot, Gij mijn Heiland en mijn God!
Gij hebt mij zoo duur gekocht, Mij een eeuwig heil gewrocht, Mij de hemelvreugd bereid, Uwer liefde zaligheid.
Mij een zondaar, nietig stof, Wilt Gij stellen tot Uw lof;
Wilt Gij plaatsen op Uw troon. Wilt Gij kroonen met Uw kroon!
O, mijn Jezus! sta mij bij, Dat ik dit geloof belij\'
In mijn woorden, in mijn daan, In mijn zitten, in mijn staan.
Gij in mij en ik in U,
Heer! zoo zij mijn wandel nu. Tot ik U, in \'t Paradijs, Bij den Vader eeuwig prijs.
Jezus! ja Gij zijt mijn lust; Gij alleen mijn heil, mijn rust; Gij alleen mijn zalig lot; Gij mijn Heiland, Gij mijn God!
Tot huiselijk- en privaatgehruik.
Jezus! mijn Verlosser, leeft! En ook ik zal met Hem leven,
Daar waar Hij Zijn zetel heeft, Wat zou mij dan nog doen beven, Nu het Hoofd reeds opgewekt Al de leden tot Zich trekt ?
Door een onverbreekbren band Ben ik aan dat Hoofd verbonden,
Mijn door God gegrepen hand Worde in Zijne hand gevonden. En vergeefs grijnst dood en hel: \'k Zie op Jezus! \'t is mij wel.
\'t Geen ik afleg is de ellend\';
\'t Geen ik wacht is kracht en leven;
\'t Leven, hier nooit regt gekend, Wordt mij eeuwig dan gegeven; De aardsche korrel wordt gezaaid, \'t Hemelsch ligchaam wordt gemaaid.
\'k Zal dan wonen bij mijn Heer! Dit is mijn geloofsvertrouwen,
Ik zal Jezus in Zijn eer,
In Zijn koningrijk aanschouwen ; ■ Ik, ik zelf, verlost van \'t vleesch, Vrij van zonden, vrij van vrees.
Rigt uw geest dan hémelwaart, Heft uw zielen op naar boven, Van de lusten dezer aard. Tot waar ge eeuwig wenscht te loven,
»
J 78 Tot huiselijk- en privaatgehruik.
Woont met hoop en troost en zin Thans reeds bij uw Heiland in!
Wanneer mijn Heer en Koning Zich zeegnend tot mij keert, Eu zich mijn hart ter woning, Vol liefd\' en trouw begeert; Hoe zal ik Hem begroeten ?
Waarmede zal \'k dien Heer, Bij \'t naderen ontmoeten, Dat ik Hem waardig eer?
Zal ik met nieuwe zangen,
Van hooger geest doorblaakt, Den Christus Gods ontvangen,
Die zeegnend mij genaakt? Meer dan de rijkste zangen,
Geldt bij den Heer de stem Van \'t ongeveinsd verlangen , Dat alles wacht van Hem.
Maar diepe zondesmarte,
Maar ootmoed en berouw, Niets anders heeft mijn harte Dat het Hem brengen zou! Mijn Heiland! zoo verheven,
Die mij hebt aangezien, Hadde ik U meer te geven, Hoe willig zou \'k U \'t biên!
De rijkste zielsgedachten:
Den schat van \'t rein gemoed; Mijn leven en mijn krachten,
Tot huiselijk- en privaatgebruik.
\'t Bood ze U ten welkomstgroet! Nu heb ik slechts te hopen;
Zie, Heer! mijn armoe aan;
Mijn hart staat voor U open ; Ai, wil niet henen gaan!
Keer in, mijn Heer en Koning!
Vorm zelf, o Jezus mijn! Mijn harte tot een woning. Die Uwer waard zal zijn, U zij het opgedragen!
Vorm Gij het tot Uw eer! Wat U er mogt mishagen, Vall\' voor Uw liefde neêr.
Dan rijst geen zucht naar boven,
Of \'t is een hymne, een lied, Om \'s Heilands trouw te loven, En \'t heil aan mij geschied.
U zij altijd Mijn hart gewijd, O God van liefd\' en zegen ! Gij zijt mijn geest Tot heil geweest En leidt m\' op \'s levens wegen.
Door Uwe trouw Zal vreugd noch rouw Mij ooit van U doen wijken,;
En hoe mijn vleesch Ook lijd\' en vreez\' Mijn hart zal nooit bezwijken.
180 Tot huiselijk- en privaatgehruik.
U zij altijd Mijn hart gewijd, U, \'s Vaders Eengeboren!
De klagt verstomt, De vreugde komt,
Waar Gij Uw stem doet hooren.
Heer! tot U vlugt Steeds iedre zucht Bij \'t lief en \'t leed mijns harten; Mijn steun en licht! Uw aangezigt Verdrijft all\' aardsche smarten.
U zij altijd Mijn hart gewijd, U, hulp en troost der armen! Zie hoe ik strijd, Zie hoe ik lijd, En toon mij Uw erbarmen!
Dat \'s vijands magt Dat \'s boozen kracht Mij nimmer U ontroove!
Trek hemelwaart Mijn hart van d\' aard, Vermeerder mijn geloove!
God is mijn lied,
Hij is de God der krachten;
Heer is Zijn Naam, groot zijn Zijn werken te achten. Het gansch heelal is Zijn gebied.
Tot huiselijk- en privaatgehruik.
Hij spreekt als Heer, Eu wereldstelsels worden, Hij spreekt als Heer, en uit Zijn stand en orden Keert alles tot het niet straks weêr.
Steeds aan mijn zij\', Waar ik mij ook begeve,
Waar ik omhoog, waar in de laagte zweve. Al waar ik ben , verzelt Hij mij.
Hij kent ons hart, Ons wenschen, hidden, smachten, Wat kwaad wij doen, wat goed wij ooit betrachten, En ijlt ter bulp in onze smart.
Niets, niets is \'t mijn\', Maar alles Gods geschenken, Mijn hart, o Heer! zal eeuwig aan U denken. Uw lof op mijne lippen zijn.
Is God mijn Schild, Wil God mijn Redder wezen. Wat hel) ik dan met mijnen God te vreezen. Wat woede d\' afgrond om mij spilt?
Alle roem is uitgesloten!
Onverdiende zaligheên Heb ik van mijn God genoten ,
\'k Roem in vrije gunst alleen; Ja, eer ik nog was geboren.
Eer Gods hand, Die alles schiep, Iets uit niet tot aanzijn riep.
182 Tot huiselijk- en privaatgehrmk
Heeft Zijn liefde mij verkoren: God is liefd\', o englenstem, Menschentong, verheerlijkt Hem!
Zoo, zoo liefhad God de wereld,
Dat Hij Zijnen eigen Zoon Voor die afgevallen wereld
Overgaf aan smaad en hoon; Ja, toen wij nog zondaars waren. Schonk d\' Ontfermer ons gena\'. Stierf Zijn Zoon op Golgotha, Stierf voor ons, die zondaars waren: God is liefd\', o englenstem, Menschentong, verheerlijkt Hem!
Om te sterven aan de zonden,
Schenkt Zijn liefde mij den Geest, Wiens vertroosting al de wonden
Van mijn zondig hart geneest, Die mij \'t waar geluk leert kennen. Mij vervult met Christuszin, En door dankhre wedermin Mij aan Zijnen dienst wil wennen: God is liefd\', o englenstem, Menschentong, verheerlijkt Hem!
Dat heet gadelooz\' ontferming,
Dat, genade, rijk en vrij!
God schenkt redding, schenkt bescherming,
Schenkt z\' aan zondaars, schenkt z\' ook mij. Dan zelfs, als mijn onvermogen.
Als mijn diep bederf mij smart.
Toont mij \'t Godlijk Vaderhart Zijn verlossend mededoogen:
God is liefd\', o englenstem,
Menschentong, verheerlijkt Hem!
Tot huiselijk- en privaatgebruik. 171.
Al mijn leven, wil ik geven
Aan Uw dienst, o Heer! Zelfs in smarte, zoekt mijn harte, Heiland! slechts Uw eer, Neem het dan, o Vader! weêr. Neem mijn offer aan, o Heer ! Al mijn leven, wil ik geven Aan Uw dienst en eer.
Laat verteeren, roem en eere
In Uw liefdevlam;
Wil mijn vlekken steeds bedekken Met Uw bloed, o Lam!
Gij zijt mijn en ik ben Dijn,
Zulk een roem! wie noemt ze klein In Uw leven is mijn leven.
Heilig Passah-Lam!
Zou ik zwijgen, onder \'t stijgen
Naar uw hoogen troon!
Neen, mijn zangen, vol verlangen. Zijn voor d\' Eengen Zoon! \'t Heimwee trekt naar \'t Vaderhuis Daar, daar is de pelgrim t\'huis, Bij Zijn Koning is Zijn woning,
Is zijn eeuwig loon.
Al mijn zinnen, mijn beminnen Is tot \'s Heilands lof; Met mijn zuchten wil ik vlugten, In mijns Heeren hof, Waar d\' Aarons lelie bloeit, Waar de roze Sarons groeit,
184 Tot huiselijk- en privaatgebruik.
Bij de beken van die streken Zoek ik Edens-hof.
Heiige zoomen, land der droomen,
Land der werklijkheid!
\'k Zie van verre, reeds Uw sterre, In haar heerlijkheid.
Vraagt Gij, waar mijn ziel naar vraagt. Wat haar \'t meest in U behaagt? ... Niet de woning, maar de Koning In Zijn Majesteit.
Al mijn wachten en versmachten,
Heer! vergeet het niet; d\' Eeuwge kusten zijn mijn lusten, Waar mijn oog U ziet.
Kome dan Uw koningrijk.
Maak Uw bruid, die arme, rijk! \'t Zij Uw krooning, Vredekoning! Hier is Salumith!
O liefelijk en schoon en vol van zegen,
Zijn mij Uw woningen, o God!
Daar straalt mij \'t licht Uws aanschijns tegen, O Zon des heils! Heer Zebaoth!
Mijn ziele kan er smachten naar en bidden.
Kom, dag, die tot Gods huis ons noodt f Waar Hij van ouds-her woonde in \'t midden, En vrede, rust en zegen bood.
Tot huiselijk- en privaatgehruik.
Daar kan het hart de regte rustplaats vinden,
Gelijk de zwaluw bij \'t altaar,
Of als een opgejaagde hinde
In schaduw van den rozelaar.
Daar drupt het al van louter hemelregen,
En na \'t ronddoolen der woestijn Vult hier de pelgrim met Gods zegen,
Zijn kruik, uit d\' eeuwge Heilsfontein.
Daar drinkt het hart zich vol met Hermonsdaauwe,
Gelijk de roos in \'t Achordal,
Of als de lelie, \'t beeld der trouwe,
En \'t pand, dat God wel zorgen zal.
Daar welft zich majesteitlijk en vol luister,
Gods wondervolle kleurenboog,
Daar licht de Morgeuster na \'t duister, Voor quot;t rein eenvoudig kinderoog.
Daar stijgen geurend\' cassie, myrrhe en amber,
Daar rijst de wierook plechtig op,
Siloah\'s beek spoelt weg den jammer.
En licht stroomt af van Thabor\'s top.
Eu is er ook een droeve, een vermoeide,
Die \'t huis met tranen binnen kwam, De plek, waar palm en ceder groeiden, Steeds aller tranen in zich nam.
186 Tot huiselijk- en privaatgebruik.
Ja, treurend moog\'men \'t Godshuis binnen komen,
Maar als aan \'t pas gespeende kind,
Wordt hier de kommer afgenomen,
Waar \'t rust bij zijne moeder vindt.
Wie spreekt er nog van smart of hartewonden,
Waar balsem vloeit uit Gilead? Wie dwaalt als vreemdling nog in \'t ronde.
Waar hij de spraak hoort van zijn stad?
O, \'t ware levensbrood wordt hier gevonden, De kelk des lofs, die \'t hart verheugt, Waar Christus zoenbloed zoent de zonden,
Wordt \'t hart vervuld met vreê en vreugd.
Het heilig, heilig, heilig blijft weerklinken ,
Als voorsmaak van het zaligst lot, In \'t hart dat weldra hoopt te drinken
Uit \'t meer der liefde van Zijn God.
Welzalig die het kennen mag en smaken,
Gods Manna in de wildernis,
En tot dien Rotssteen mogt genaken, Waar \'s levens bron ontsprongen is.
Het Isrel. dat deez\' gaven blijft begeeren,
Is \'s Heeren roem en vreugd\' en lust, Dat zal Hij \'t oude heilspad leeren,
Waar \'t heilig «egt den vrede kust.
Tot huiselijk- en privaatgebruik.
Nu moet nog menigmaal een wanklank storen,
Maar hij verliest zich in \'t akkoord , Dat aard\' en hemel straks zal hooren,
In \'t Amen Gods, Zijn letste woord.
Zijn koningrijk zal heerschen, tot aan d\' einden
Van d\' aarde, en Zijn Majesteit Zal \'t alles haast vervullen en voleinden
Wat ons Zijn mond heeft toegezeid.
Lof, eer en heerlijkheid en kracht
Zij tot in \'t eeuwig leven, Aan Vader, Zoon en Geest gebragt Voor \'t heil aan ons gegeven.
U Vader, Zoon en Geest! zij prijs, ü lof en dank op englenwijs Gebragt door stervelingen.
Heer! driemaal heilig! wees geëerd! Uw roem, daar Gij als God regeert. Moet al het schepsel zingen.
U Vader! Bron van leven!
Zoon! die ons leven zijt! U Geest! Die ons doet leven! U zij ons lied gewijd!
Lofprijzingen.
Die waart en zijt en zijn zult,
Drieëenig God en Heer! Uw kerk, die Gij met heil vult, Buigt zich aanbiddend néér.
Aanbidding, dank en eer U! Vader vol meêdoogen! U Zoon, Verlosser, Heiland! door Uw kerk verbeid! U Heilgen Geest! Die op ons daalde uit den hoogen! Een éénig God in eeuwigheid!
U Vader! Bron van leven,
U Zoon! vol licht en kracht, U Geest! van God gegeven,
U zij alle eer gebragt! U wijden we onze klanken, Daar boven, hier beneên, Om Uw gena te danken Nn en in alle eeuwigheên.
Aanbidding, lof en eere
Den Vader, Zoon en Geest! Drieëenig God en Heere! Van eeuwigheid geweest.
Des Vaders roem zij luid verkond, Eer zij deu Zoon, Dien Hij ons zond, •
Lofprijzingen.
Den Heilgen Geest zij lof bereid Van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Gij, Die de liefde zijt, Gij éénig Wezen !
Eén God, Gij Vader, Zoon en Heiige Geest Uw ééne Naam zij eeuwiglijk geprezen.
Door allen, door verlosten \'t allermeest.
Tot in der eeuwen eeuwigheden
Zij lof en eer en roem en kracht, In \'t hemelhof en hier beneden
Aan Vader, Zoon en Geest gebragt.
U Eeuwge Zoon van God gegeven!
U Vader in Uw heerlijkheid! U Heiige Geest vol licht en leven, Die in de waarheid ons geleidt! U zij tot in alle eeuwigheden
De lof en eer en roem en kracht, In \'t hemelhof en hier beneden. Door al Uw schepslen toegebragt.
Lof zij U in blijde galmen,
Lof en eer in dankbre psalmen, Vader, Zoon en Heilgen Geest!
Lofprijzingen.
In ontfermend mededoogen, Met der menschen lot bewogen, Steeds Eén Eénig God geweest.
Eere, eere zij den Vader!
Eere, eere ook den Zoon! En den Heilgen Geest zij eere Toegebragt op hoogen toon, Als het was in den beginne,
Nu, voortaan en t\' aller tijd! Den drieëengen God zij eere Tot in alle eeuwigheid !
U zij de lof op \'t heerlijk feest,
Waarop Gij zijt verrezen! De Vader en de Heiige Geest Zij met U steeds geprezen.
U Vader, Zoon en Geest! te zamen Eén Eénig God, één Eénig Heer! Zij lof, aanbidding, dank en eer, Nu en voor eeuwig! Amen, Amen.
Looft den Vader! Loofd den Zoon ! Looft den Geest op englentoon! Dat de stem der bruid zich paar\' Aan \'t gejuich der geestenschaar.
Lofprijzingen.
Laat de kerk alom gewagen
Van \'t besluit aan haar verklaard: Eere aan God en vrede op aard\' En in menschen welbehagen.
Uzij de lof, de dank, d\' aanbidding, d\' eere, O heiige Jezus! met den Vader en den Geest! Drieëenig God! in alles wonderdoende Heere, Van eeuwigheid geweest!
Lied. No. 21. Aan deez\' heilgen, Goddelijkeu disch. 75. Aan U te denken is ons goed. 40. d\' Aarde siddert, rotsen kraken. 170. Alle roem is uitgesloten. 171. Al mijn leven wil ik geven. 59. Altijd zal de rouw niet duren. 69. Al slapen Uwe zonen. 99. Amen! Vader op U w paden. 155. Amen! Amen! ik geloove. 116. Behoed Uw kerk, zet, nit o God! haar palen. 157. Beveel gerust uw wegen. 64. Bron der hoogste zaligheden. 12. Bij Uw geboorte zongen engleu \'t jubellied. 10. Daal Schepper! Heiige Geest! daal af! 30. Dauwt hemelen, dauwt van omhoog. 109. Dankt, dankt den Heer. 90. Deelt Gij, o Levenslicht! U mede. 50. De Heer is waarlijk opgestaan. 148. De Heer is een krijgsman. 74. Den hoogen God alleen zij eer. 65. Den zeven Geesten voor den troon. 25. De lendenen omgord en brandende de lampen. 83. Dieper, dieper steeds te buigen. 76. Dierbre Heiland! onze zangen. 89. Doe mij op die deur der hope. 142. Door ellende en moeilijkheden. 138. Eéne kudde zal \'t eens zijn. 3. Eere zij U Lam Gods gebragt. |
Van waar: Katholiek gezang hoek. Bernard van Clairvaux. vert, door B. Janssonius. da (\'os/a. Evany, gezang. F. II. van Kempen. Evany, gez. n. bundel. Uit het Engelsch. de Liefde. Evang. gezang. Evang . gez. n bundel. Evang. gez. n. bundel. Evang . gez. n. bundel. Vit hei Engelsch. da Co sta. Katholiek gezangboek. de Liefde. Uit het Engelsch. de Liefde. de Liefdé. Evang. gezang. da Costa. Evang. gez. n. bundel. Onuitgegeven. de Liefde. F. II. van Kempen. B. Janssonius. Evang. gez. n. bundel. Malan, vert. d. de Liefde. |
194
Eindloos houdt Gods liefde stand. Geef mij, o Heer! die moede ben van \'t staren. « 129. Geef ons, o heilig Lam! dat wij op Uwe schreden. Geest des Heereu, daal ter neer. No.137, * 44 95. Geloofd zij God , Wiens trouw en goedheid. 102. Gelijk in stil verwachten. 61. Gij goot, o Jezus! in genade. 7. Gij , Jezus ! hebt het smaadlijk kruis gedragen. 165. Gij , o Jezus! zijt mijn lust. 14. Gij staat hij \'t gouden altaar. 67. Gij zijt ten hemel opgestegen. 105. God enkel licht. 112. God heeft ons Zijn Woord gegeven. 169. God is mijn lied. 88. God strooit zegen. 130. God van gena, verhoor de beê. 1. Halleluja! lof gezongon. 51. Halleluja! de Heer is God. 91. Halleluja! eeuwig dank en eere. 38. Halleluja! looft den Heer! 73. Halleluja! lof zij den Heer! 8. Halleluja! lof zij het Lam! 98. Heb dank, o Vader der barmhartigheên. 160. \'k Heb Jezus lief! Hij is mijn licht en kracht. 72. Heer des oogstes! Uw ontferming. 124. Heer! Gij ziet ons voor U staan. 19. Heiland! laat mij waardig komen. 77. Heiige Jezus! mij ten leven. 13. Hem Wiens liefde ons heeft gewasschen. 127. Het uur des heils is thans verschenen. 149. Hij zal niet lang meer toeven. 54. Hoe heerlijk zijt G1 o Heer ! mijn God ! 146. Hoe lieflijk op de bergen is. 32. Hoe kan ik U ontvangen. 34. Hoe druipen Uwe handen. 70. Hoe zal het danklied klinken. 15 Hoog op Uw troon gezeten. 84. Hoog omhoog, het hart naar boven! 108. Hosanna ! ziet Hij komt met kracht. |
Evang. gez. n. bundel- Evang. gez. n. hnndel. Vit het Eng else h. Vit het Latijn , door -B. J an ssonius. F. II. van Kempen. Vit het Eng else ?i. de Liefde. Vit het Eng else h. de Liefde. Vit het Engelsch, door F. H. van Kempen. Evang. gez. n. bundel. Evang. gezang. Evang. gezang. Evang. gezang. F. II. van Kempen. Vit het Engelsch , door B. Janssonius. Evang. gezang. de Liefde. Evang. gezang. Evang. gezang. Evang. gezang. da Co sta. de Liefde. Evang. gezang. Vit het Engelsch. Vit het Duitsch. Evang. gezang. Evang. gezang. Vit het Engelsch. Vit het F ran sch, door B. Janssonius. Onuitgegeven. Evang. gezang. F. II. van Kempen. Vit het Duit sch. Onuitgegeven. Vit het Engelsch. Vit het Engelsch, dcor F. II. van Kempen. Evang. gezang. II. P. Scholte. |
195
No.
45. 22. 126. 128.
161.
57. 135.
42. 97.
.143.
85. 31. 47. 147 145. 166. 156.
43. 26.
144. 140. 16.
133. 152. 66. 93. 63. 20. 158. 139. 4.
118.
36.
2.
92.
28. 121. 107. 104.
58.
Herst. Luthersch gez. Vit het Fransch, door B. Janssonius.
Evang. gez. n. bundel, da Costa.
Evang. gezang,
Evang. gezang.
Uit het Fransch, door £. Janssonius.
Evang. gez. n. bundel. Evang. gezang.
Herst. Luth. gezang. Evang. gezang.
Evang. gezang.
Evang. gezang.
da Costa.
Onuitgegeven.
Evang. gezang.
de Liefde.
Evang. gez. n. bundel. Evang. gez. n. bundel.
\'k mag U belijden.
Evang. gezang. Onuitgegeven.
Evang. gezang.
da Costa.
Evang. gezang.
Evang. gezang.
Evang. gez. n. bundel.
Vit het Latijn.
Vit het Latijn, door B. Janssonius.
Evang\' gezang.
O dag, aan groote vreugde rijk.
O dat ze waardig komen.
O Geest van God, zoo diep miskend. O God! Die één zijt met Uw Zoon.
Ik reis naar den hemel.
\'t Is volbragt! Hij zegepraalt!
Ja Amen. quot;Vader! ja.
Ja Halleluja! wat verkeere.
Ja voor Zijn volk wil Jezns smeeken.
Ja zalig! wie niet ziet en nochtans
blijft gelooven.
Jezus is mijn Heer en Koning.
Jezus komt om ons van lijden.
Jezus leeft en wij niet Hem.
Jezus neemt de zondaars aan.
Jezus \'s menschen Zoon.
Jezus mijn Verlosser leeft.
Klaag niet als u kommer drukt.
Komt, knielen wij voor Jezus zaïnen.
Komt, laat ons zaam.
Komt laat ons voortgaan, kindren.
Laat ons zaam met Jezus wandlen.
Laat Gij , o Heer, ons tot Uw feestmaal nooden. de Liefde. Liefde is van den God, Dien we eeren. da Costa.
. da Costa.
Vit het Duitsch, door Beets.
Evang. gez. n. bundel. Kath. gezangboek. H. P. Scholten. Ambrosiaansch, vert. d. B. Janssonius.
O God! Gij hebt een woord gesproken, da Co/ta.
Leer ons. Vader! U verbeiden.
Lof en prijs en eere.
Lof zij Jezus door Wiens sterven. Looft den Geest, Hij is de Heere. Middenpunt van ons verlangen. Mij naar alles stil te voegen.
Mijn goede Herder is de Heer.
Nadert nu geloovigen! vrolijk trium-ferend.
\'t Nieuw Jeruzalem des vredes.
Alphahetisch register.
In den vroegen morg-enstond. da Costa.
I n\'t gedachtnisteeken van Uw eigen dood. gez. gevnjzigd.
Nog juicht ons toe die zaalge nacht. Nu vail\' alles te voet voor het Lam, dat geslagt werd.
Och! blijf met Uw genade.
Ik ben gedoopt. Ik heb geloofd:
Alphahetisch register.
196
No. 106. „ 103. » 60. . 100. » 6. » 41. « 86. » 81.
- 17. » 151. » 172.
-I 39.
- 87. » 80.
» 11. » 141. » 29.
0 God! hoe zalig is \'t voor \'t hart. O groote Christus! eeuwig licht. O Heer! wil U ontfermen.
O Heer! vervul ons dor gemoed. O Heiland! schoon het duister. O Hoofd, bedekt met wonden. O Jezus! dat ik nooit vergeet. O Jezus! heilig offerlam.
O Lam van God, voor ons geslagt. O Liefde Gods, die uit de smarten. O liefelijk en schoon en vol van zegen
Eoa wj. yeza wj.
Avondz. achter Psalmen. Herst. Luth. gezang. /■\'. 7/. van Kempen XJit het Eugelsch.
Evany, gez. n. bundel. Evang. gezang.*
Vit het Latijn, door S. Janssonius.
de Liefde.
de Liefde.
1\'. 11. van Kempen. ■ O man van smart; dat ieder voor ü kniel! Evang. gez. n. handel.
35. Op, op, gij aarde, wees verheugd.
Staar ik op \'t kruis, dat wonder van genade.
Triomf , Halleluja , triomf.
Tot heiige vreugd roept ons dit feest. Triomf, Triomf, Immanuël !
U, die voor ons geboren zijt! Uw englea zongen over Bethlems weiden.
U zeegne God.
U zij altijd mijn hart gewijd.
Vader , vol van mededoogen.
Vader, Zoon en Heiige Geest.
Van uit Uw hemelwoning.
Van U zijn alle dingen.
Verheerlijkt Hoofd, op \'s Vaders troon verheven.
Verhef in vrome lofgezangen. Verlosser, Vriend, o Hoop, o Lust. Vervul ons Bron van liefd\' en leven. Vest in bange en droeve dagen.
O !Melchizedek! Priester Onze zonden, onze smarten werden Heer ! op U gelaan.
Ook in den tijd des hongers.
Op aarde woont geen vjfede. Op broeders! uit den slaap ontwaakt.
O stem van uit het oosten. O Vader! dat Uw vriendlijk oog. Rust mijn ziel! uw God is Koning. Sion, wijd den Heer uw zangen.
Sla, driemaal heilig God! TJw oog.
Onuitgegeven.
Vit het Engehch. Vit het Engehch. de Liefde.
Vit het Fransch,door B. Janssonius.
Vit het Grieksch,door J3.
Janssonius.
Vit het Engehch.
Evang. gezang.
Evang. gezang.
Vit het Latijn, door B.
Ja\'/issonius.
Vit het Fransch. door B. Janssonius.
Vit het Engehch.
Evang. gezang.
Kat hi. gezang hoek. Evang. gezang.
Evang. gezang.
Vit het Engehch.
Evang. gez. n. bundel. Evang. gez. n. bundel. Evang. gezang. Herst.Luth. gezang. Onuitgegeven.
Evang, gez. n, bundel.
Evang. gez. n, bundel. F. H. van Kempen. Evang. gezang.
Vit het Engehch. Evang. gezang.
O IS.
197
No. 52. Viert den dag van \'t nieuwe leven. quot; 23. quot;Waakt, ontwaakt! roept Sions wachter. quot; 162. Wanneer de vijg niet uit zal botten. /■ 167. quot;Wanneer mijn Heer en Koning. 114. quot;Waterstroomen wil ik gieten. quot; 110. quot;Wat, mannen broeders \', heft gij\'t oog. « 49. quot;Wees gegroet, gij eerstling uit de graven. quot; 101. quot;Wees gegroet, gij eersteling der dagen. quot; 27. quot;Welzalig die U wachten. Heer ! /\' 131. Welzalig \'t huis, o Heiland onzer zielen. quot; 154. quot;Werp zorgen en smart. quot; 18. s\' quot;Werelds Heiland aan Uw voeten. quot; 117. quot;Wie meldt ons het heil des vredes. o 24. quot;Wij gedenken aan de woorden. quot; 32. Wij knielen voor Uw zetel neer. quot; 79. quot;Wij loven U, o God! wij prijzen Uwen Naam. 96. quot;Wij naderen tot éénen troon. /I 159. Zalig , zalig niets te wezen. quot; 163. \'k Zal maar steeds op Jezus hopen. quot; 120. Zie Isrels trouwe Herder staat. quot; 94. Zie, o Heer! ons zielsverlangen. quot; 123. Zie op ons neêr naar Uw barmhartigheid. 51. Zingen wij Gode vol blijdschap ter eere. quot; 114. Zingt, zingt blij te moê. quot; 132. Zoo zij het. God vanliefd\'! Uw vrede. |
Kaf//, gezang hoek. Uit het Duifsch. da Co sta. B. Janssonius. JEvang. gez. n. bundel. JErang. gez. n. handel. Gnuif gegeven. Evang. gez. n. handel. Vit hef Enge?sch. Evang. gez. n. hundel. Vif het Da if sch . Onuitgegeven. Vit het Latijn, door B. Janssonius. Onuitgegeven. Evang. gezang. Evang. gezang. Evang. gezang. Evang. gezang. F. H. van Kempen. Vit het Eng else h , dcor B. Janssonius. F. Hnët. Evang. gez. n. handel. Kath. gezang hoefc. Evang. gezang. Evang. gez. n. hundel. |
J
GERANGSCHIKT NAAR DE ONDERWERPEN.
EERSTE AFDEELING.
Bij de heilifje communie, n0. 1—22.
TWEEDE AFDEELING.
In gewone ijeheüsdienslen.
Advent; n0. 23—34.
Kerstmis : n°. 35—38.
Lijdensweek ; n0. 39—43,
Zaterdag vóór Paschen; nquot;. 44 , 80.
Paschen : n°, 45—53.
48Hemelvaart: n0. 54—57.
\' Dag vóór Pinksteren : n0. 58—61.
Pinksteren: n°. 62—65.
Zondag na Pinksteren (Trimtatis) n . Go, i3, li-Afzondering der apostelen (14 J ulij): n0. 66, 67. Gedachtenis aller engelen: n0. 68.
Gedachtenis aller heiligen: n0. 34, 69, 70, lt;1. Gebeden vóór de drie groote feesten: n0. 72, 130. Gewone diensten; n°. 75—104.
DERDE AFDEELING.
JBij bijzondere gelejenheden.
Boetedagen: n0. 30, 58—61, 105 108, 151. Dankdagen; n0. 73, 74, 79, 91, 109, 113.
In tijden van druk: n0. 31, 87, 94, 97, 107, 110, 112, 139, 142.
Vergadering van de zeven genicenten ; iiG. 9C, 117, 118.
Doopsbediening: n0. 119—124.
Vernieuwing van doopsgeloften : n0. 125—128.
Oplegging der handen; nquot;. 62—05, 129.
Ordening van priesters: n0. 130.
Huwelijk : n0. 131—134.
Samenkomsten tot oefening van gebed en geestelijke gaven: 11°. 26, 91,
92, 97, 135, 136.
199
Prediking: n0. 111—118, 130—149.
Tut huiselijk en frivaatyehrnik: nc. 150—172.
-
38^
O\\48 é
\'
_