-ocr page 1-

SiBUOTUEBK DER RfJKSUNIVBRSlTOT

I I»»—■■

Verzameling: tooneelstukken

uit de

oatatefischap van

Prol. Dr. J. te WINKEL.

NoJiM

-ocr page 2-

quot;■ , uquot;.,

m

quot;\' «t

» »v\' \'

-\'•^f-\'1 5 amp;%■

: #?

■M

- QrM SC.,

, 4/- -#•gt;»\'■: -f $ •

\\ %

— gt;r- -

iaR

. r-

-gt;•

r-^ /f ■

-ocr page 3-
-ocr page 4-

den uitgever dezes zijn nosr enkele exemplaren te Bekomen

_/EGENDEN

met Staalplaten,

door

w. J. HOFDIJK.

INHOUD:

Trouwe in Ontrouw (830.)

Het Git af onder den Meidoorn (1431.,) De Moor van Egmond.

Ek is Vergelding.

De Schuld eens Bkoedees (1120—1436.) • De Profecy der Starren (1104—1136.) De Bouwmeester van den Nvendoorn- (1296) De Zoon eens Dorpers (1254.)

PRIJS ƒ 5.90.

O A M O Ë K S

drainatlsfh gfdlclit In 1 bedrijf,

door

D. F. VAN HEUST.

PRIJS ƒ 0.4-0,.

-ocr page 5-

BUITEN DEN STRIJD.

Tooneelspel in één bedrijf

VAN

j^JÖfyNST JEP^NE j^JOPyNSON voor liet Norterlandscli toon oei bewerkt

DOOK

JAC. DE VOS.

Z A A N Ü I.I K ,

J. 11KIJNLS Tsz.

BIBLIOTHEEK DC!R RUKSUNlVERSn ElT UTRECHT.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

BUITEN DEN STRIJD.

Tooneelspel in één bedrijf

DOOR

JAC. DE VOS.

■/. A A N V) M K ,

J. 1IEIJNIS Tsz. bibliotheek der

RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT.

-ocr page 8-

PERSONEN,

Koning SVERRE (die onder den naam van EISTEIN voorwendt een spion van koning Magnus te zijn.)

111 OHK EL, een spion van koning Magnus.

HALYARD GJALA.

IXGA, vrouw van Halvard en dochter van Thorkel.

ENDKID, |

.■ krijgslieden van konins; Magnus.

ASLAK, 1

SÏALLAE, krijgsman onder koning Sverre.

Krijgslieden van koning SA\'EKRE.

-ocr page 9-

Het tooiieel stelt voor het inwendige van een lint oj» een Noonveegsch gebergte. Op den achtergrond een deur met grendels. Een kleine denr rechts eerste plan, links eerste plan een deur waarvan het bovengedeelte afzonderlijk opengaat. Een houten bank en eenige stoelen. In den haard brandt vuur.

EERSTE TOON EEL.

Halvard — Eistf.in — Thorkel.

Het tooneel blijft een oogenhlik leeg. Halvard en Eistein ondersteunen Thorkel. billen zijn, gewapend en in winterkleedij.

Halvard.

Hier is mijne kamer. ... ze is niet ingericht tot het geven van partijen zooals je ziet.

{Brengt met Eislein, Thorkel op een stoel voor het vuur.)

Thorkel.

, Ze had minder kunnen zijn.

(Halvard ontdoet zich van zijn wapens en boven-kleeren, die hij aan Jen wand hangt.)

-ocr page 10-

4

Eistein.

Toen ik in het voorjaar liier kwam, vond ik het verblijf heel goed, en ik bemerk dat \'t er niet slechter op geworden is. (hangt zijn wapens en hovenkLee-ren eveneens op.)

Halvard.

Het is van avond weer slecht weer. [tot Thorkel.) Het verwondert mij, dat een grijsaard zooals gij, met zulk hondenweer en bij zulke onbegaanbare wegen nog op verkenning in het gebergte uitgaat.

Tiiokkel.

Als je me in den steek hadt gelaten, was het mij even lief geweest, {gaat op zijn hurken voor het vuur zitten en verwarmt zich.)

Eistein.

Dat hadt je moeten zeggen, toen wij je uit de sneeuw verlosten.

Thobkel.

Ik vroeg niemand mij er uit te halen.

Halvard.

Wie zóó spreekt, moet onder een zware smart gebukt gaan.

Eistein.

Herinner hem daar niet aan, maar zorg dat wij wat te drinken hebben, als het ten minste te krijgen is.

-ocr page 11-

5

Halvard.

Ik zal dadelijk roepen.

Eistein. [ter zijde.)

Roepen! [zacht tot Halvard.) Als liet Inga is, die je roepen wilt dan is het misschien beter haar naam niet te noemen.

Halvard. [zacht tot Eistein.j

Is hij zoo gevaarlijk..... dan mag ik hem ook wel

niet vertellen, hoe ik zelf heet.

Eistein.

Dat betwijfel ik. . . . maar een verstandig man moet steeds op zijn hoede zijn.

Tiiorke£,. [ter zijde.)

Het heeft er alle schijn van, dat het niet voor de eerste keer is, dat die twee samen spreken.

Halvard. [tot Eistein.)

Toen je de laatste maal hier waart, heb ik mij et-wel bij gevonden je raad te volgen. . . . heden dns niet anders gehandeld, [af door de zijdeur rechts.)

TWEEDE T O O N E E L.

Eistein — Thorkel.

Eistein. [op de hank plaats nemen\'de.)

Hoe gaat het er mede?

-ocr page 12-

6

THORKEL.

Zóó als het een oud rendier gaan kan, wanneer het in de sneeuw heeft vastgezeten.

Eistein.

De warmte van den haard en een kruik warm bier zullen je wel weer spoedig opknappen.

Thorkel,.

Ik drink geen bier, ik word er te slaperig van.

Eistein.

Dat hindert niemand, wij hebben den ganschen ,\'iacht voor ons. [strekt zich op de bank uit. Korte stilte.)

Tuorkel.

Hadt ge al lang rondgedwaald, toen ge me lieden vondt ?

Eistein.

Neen!

Thor kei..

Ge zijt zeker spion voor de troepen die gisteren uit het zuiden opdaagden ?

Eistein.

Ja!

Thoiikel.

Hoe sterk zijt gijlieden wel? Ze hebben mij gesproken van vierhonderd man.

-ocr page 13-

Eistfin.

Zooveel zulleu er ten naastenbij zijn.

Tuorkel.

Laat eens zien.... dan heeft koning Magnus met alles en alles ongeveer een duizend man hier beneden in het dal.

Eistein.

Geen kleine macht.

Thobkel.

Sverre heeft er nanwelijks zooveel bij elkaar.... Ik voor mij wenschte wel dat hij in \'t Noorden aan de andere zij van het gebergte lag

Eistjün.

Ja, wie weet. . . . [horte stilte)

Halvard. [buiten.)

Heidaar ! heidaar! antwoord dan toch!

Eistein.

Hm, zijn vrouw schijnt niet thuis te zijn.

Thorkf.l,

Babbelaars zullen hier toch wel niet gevonden worden ?

Eistein.

Welneen. ... in het gebergte spreekt men met zich zelf.

Tiiobkex..

Dan is men ook vrij van laster.

-ocr page 14-

8

Halvard. [buiten aan de andere zijde dei-hut roepende,\')

Kom toch binnen. ... er zijn vreemdelingen.

Eistein. fis opmerkzaam geworden op den boog van Halvard, hij staat op, neemt den boog van den wand en beziet hem.)

Een pracht van een boog. . . . dien spant iedereen niet.

Thorkel. [ter zijde.)

Zoo jong en dan al in het gebergte te dwalen. .. . hm.... hm....

ElSTElMi

Het zon een geluk zijn in den strijd zoo\'n man ter zijde te hebben, maar onheil zoo men hem in de gelederen van den vijand zag.

Thohkei.. [tot Eistein.)

Niet waar, de vos verbergt zich het liefst wanneer de wolf hem nazit ?

Eistein.

Je bedoelt dat Halvard voor gepleegd wanbedrijf misschien in het gebergte is getrokken ?

Tiiohkel.

Dat is zoowat mijne bedoeling.

Eistein.

Ik zou op het gezicht af, zoo iets niet van hem denken, [bekijkt het zwaard; Ier zijde.) Dit zwaard is gebruikt, maar te weinig om het nu al weg te hangen.

-ocr page 15-

9

Thobkel.

Het zou niet kwaad zijn, even als hij geheel op zich zelf te wonen.

Eistein.

Ja, maar dan moet je weinig in de wereld te doen hebben.

Thorkei..

Wat heb ik er dan nog in te doen?

Eistein.

Dien je koning.

Thorkei-.

Voor hetgeen ik daarvoor krijg, heb ik het al lang genoeg gedaan.

DERDE TÜÜNEEL.

Vorigen, — Halvard. [door middendeur op.) Tiiorkel. (Halvard aanziende.)

Welnu ?

(Halvard .o-aai zonder acht op Thorkei Le slaan naar den voorgrond op de hank zitten,}

Ejsteim. [hem nakijkende,\')

Welnu ?

(Halvard antwoordt niet,)

-ocr page 16-

10

Eistein.

Wat scheelt je?

Halvahd,

Die ik zocht, heb ik niet gevonden.

Eistein. (zacht.)

Inga ?

Halvabd.

Zij heeft hier het vuur aangemaakt, in de andere kamer knettert het nog harder, en in den stal hebben de twee koeien volop voer. Zij moet pas weg zijn en heeft misschien alles zoo goed voorzien met het plan om lang uit te kunnen blijven.

Eistein.

Er kan haar een ongeluk overkomen zijn.

JIax-vakd.

Dat denk ik niet.

Eistein.

Wat denk je dan? {verwijdert zich van hem.)

halvard.

Het ergste!

I itoitKi;!.. [in zichzeloen ; slaperig,)

De berglucht is toch niet zoo verkwikkend, als de metischen wel zeggen, [slaapt na een oogenhlih in.)

Halvahd.

Dat zij voor de daad, den moed kon vinden!.....

Hemel, wat ben ik bedrogen !

-ocr page 17-

J1

Eistein. [hem naderende.)

De weg die naar de manschappen van koning Magnus leidt. . . . ligt hoog met sneenvv. . . .

Halvabd [opstaande.)

Wat bedoel je? [ziet hem aan.)

Eistein.

Die weg is voor vrouwen niet begaanbaar.

Halvaud. [hem aanziende.)

Waar kan zij dan zijn?

Eistein.

Misschien, had zij een boodschap te doen, die spoed eischte ?

Harvard.

Ik weet van niets.

Eistein. [na hem een oogenhlih zwijgend aangezien te hebben.)

Ondervraag haar!

Harvard.

Haar ondervragen ? [met een zonderlingen Lach.) NeenJ

Eistein.

is hel dan zoover gekomen ?

Halvard.

Ja, zoover is het gekomen.

[korte stilte.)

-ocr page 18-

12

(Halvard alsoj hij zich plotseling iets herinnert — wil gaan.)

Eistein.

Je gaat ?. . .

Halvard.

Naar binnen, naar mijn zoon AU\'.

Eistein.

Je bent dus niet meer met je beiden \'!

Halvabd.

In het voorjaar werd hij geboren.

Eistein. [verheugd.)

Dan komt ook zeker het geluk weer in huis!

Halvahd. [hem naderende.)

En zij kan het van haar hart verkrijgen hem te verlaten? Heb ik dan niet alle reden om le denken dat de vrouw, de moeder, die haar kind alleen laat,, zonder dat er iemand is om het te verzorgen, groote dingen voor heeft? [gaat, maar ziet Eistein aan als wachte hij op een antwoord )

VIERDE T O O N E E L.

Thorkf.l — Eistein.

Eistein.

Hier moet ik dus nog leeren, dat de jaloezie zell\'s

-ocr page 19-

13

zij die in de eenzaamheid leven, niet met vrede laat. We zullen ook dit ter harte nemen, {naar Thorkel gaande.) De oude slaapt reeds.... Arme man, hij heeft zoo weinig te bewaken, [hein, wakker makende.) Komaan, ga ginds in de kamer leggen en slaap eens goed uit.)

ThobkeI/. {wakker wordende?)

Blijf je dan niet bij me.... en moet je ook niet slapen ?

Eistjcin.

Jn de laatste zeven a acht jaren ben ik een geregelde rust geheel ontwend. Ik slaap en waak wanneer ik wil.

Thorkel.

Dat is meer dan ik kan- (verwijdert zich terwijl hij zwaar adem haalt.) Ik zal dus wachten tot je me roept! {aan de deur rechts staan blijvende^) Maar zeg mij toch eens, waar kom je eigenlijk van daan ?

Eistein.

Ik heb \'t je al gezegd, uit \'t Zuideu!

Thohrel,. {naderbij komende,)

Het verwondert me maar, dat zoo\'n verstandig man als jij gewoon soldaat is?

Eistein.

Zoolang als de niaohligen van den lande den koning regeeren, nemen zij de beste plaatsen voor zich zei ven.

-ocr page 20-

14

Thobkel.

Dat is een waar woord. Tegenwoordig hebben soni-migeii zich veel macht in den staat verworven, en jeznlt zien, dat wij de tijden van vóór koning Harald weer terug krijgen. . . .

Eistein.

Hm!.... zoolang als koning Magnus er op bedacht is van den Pans te Rome pap te halen zoolang zal het nog wel gaan, Alleen moet bij dat niet vergeten; evenmin als ora den Aartsbisschop zoo onderdanig mogelijk te begroeten, wanneer deze met zijn gevolg van honderd gewapende mannen op zijn troon verschijnt. Hij en zijne Grooten moeten het ook vooral niet nalaten neder te knielen voor den Bisschop, den zoom vau zijn kleed te kussen en hem de helft vau alle inkomsten van den lande af te staan. Dan.... ja dan houden zij het wellicht nog een wijle uit.

Thobkel.

Ja, een braai Noorman wordt dikwijls oproerig gestemd als hij ziet hoe Fans en Priester handelen met het oude rijk van koning Harald, maar [gapende) met dat al is Magnus toch een nün/.aam koning.... Goeden nacht, makker! (af door zijdeur recht*.)

-ocr page 21-

15

V IJ F D E T O O N E E L.

Eistbin.

Zoo zijn de meesten : de gewoonte is hun lieer. . . . en Sverre of Magnus.... de minzame koning. . . . bin ! Ja, minzaam dat is hij. Hij doel goed noch kwaad. . . . Hij vult hun den beker en zij schenken hem voor niet hun bloed !. . . . Koning, koning !. . . . Hij is koning, die een doel heeft om koning le willen zijn. . . Harald was koning, want hij verbond de versciiillende deelen van zijn rijk lot één geheel.... Hakan was koning, want hij schonk zijn land een wetgeving. .. . De beide ülofs waren koningen, want zij vormden een Christendom onder de heidenen. Ook Magnus de Goede was koning, want hij bevrijdde zijn land van een vreemd juk.... God zag den nood waarin het land verkeerde en was hem nabij, {met gevouwen handen ten hemeL ziende.) O, God !

ZESDE T O O N E E L.

Eistjcin — Harvard.

Halvakd.

Stoor ik je ?

Eistkin.

In het geheel niet. ... Jk heb den ouden man daar in de kamer ter ruste gelegd.

-ocr page 22-

16

Halvahd.

Juist wat ik verlangde.... Toen ik zooeven daar binnen bij mijn kind zat, overviel mij een eigenaardige vrees.... Waar zij ook is, overal verkeert zij in gevaar. De nacht is donker, de wegen zijn door de sneeuw niet meer te herkennen en overal slnipen wilde dieren rond.

Eist rin.

Zullen we haar dan gaan zoeken ?

Halvahd.

Ja, en wel zoo spoedig mogelijk. . . . Het is mij zoo zonderling te moede. . . . Mijn God, als haar iets overkomen was ?

Eistein.

Die\'den moed tot een daad heeft, ontbreekt het ook niet aan kracht en overleg. Maar stil.... ik hoor iels. [kijkt door de deur links). Daar is zij.

Hajlvard.

Zij komt uit het Zuiden niet waar?

Eistein. (aarzelend.)

Ja, uit het Zuiden 1

Halvahd.

Ziel ge anders niemand? {wil naar buiten kijken.)

-ocr page 23-

17

EisTf.iN. [de dear dicht slaande.)

Neen! [ler zijde.) Wat zou dat beleekenen ? Voor zoover ik bij het maanlicht zien kan, heelt zij een gevolg van tien ii twaalf gewapende mannen bij zich. . . en zij komt uit het Zuiden... . het moeten soldaten van koning Magnus zijn.

halv ard.

Je schijnt opgewonden te zijn. (uil naar buiten kijken.)

Eistein.

Hoor! In den gang ontdoet ze zicli reeds van haar sn eeuwschoenen.

(Halvard gaat naar den voorgrond en ontdoet zich weer van zijn bovenkleeren en wapens.)

Eistein. (ter zijde en naar Igt;uiLen kijkende.)

liet gevolg maakt een grooton omweg. ... Ze gaan naar den stal. {de deur sluitende.) We zullen de zaak bedaard aanzien.

ZEVENDE T ü O N E E L.

Vorigen — Inga {in winter kleed ij.)

Inga. {slaakt een zachten kreet zoodra zij Hal vard be/nerkt.)

Reeds terug? (om zich heenziende.) Anders niemand. {verschrikt.) Geen manschappen van Svene?

2

-ocr page 24-

18

(Eislein ziende.) Ja tlaai\'! Hoe Eisteia ! Een krijgsman van koning Magnus !

Eisïuis. {haar de hand reikende,\')

Welkom Inga !

Inga.

Welkom! [ter zijde.) Jk heb mij dus vreeselijk vergist. (Halvard angstig naderende?) Goeden avond.

(Halvard antwoordt niet.)

Inga.

Goeden avond, Halvard !

Hajlvard.

Goeden avond !

i n g a.

Je blt;?nt weer vroeg lenig gekeerd, Halvard !

Halvahd.

Vroeger dan je verwachtte V Jgt;g a.

Een geliefd echtgenoot kan nooit vroeg genoeg komen. (Halvard ziet haar aan en keert zich om.) Inoa. [een stap nader tredende.\')

Halvard !

(Halvard keert zich geheel van haar af,)

-ocr page 25-

19

In(gt;\\. [ter zijde,\')

Groote God! Welkeen uildruklïiiig op dal gelaat. {hdd.\') Slaapt Alf?

Halvakb.

Dat dient de moeder het besle le welen.

Inga.

lie kom van builen zooals je ziet.

H A I# V A H D.

Ja, dat zie ik.

INGA.

Deukt ge dan dal een moeder de slavin van haar kind is?.... Jij kimt den ganschen dag vrij rondwandelen en ik zou mijzelve aan de wieg vastnagelen ? Men heelt hier op het gebergle ook zooveel menschen om zich heen, hel leven is er ook zoo heerlijk, dat men....

Halvahd.

Inga!

Kga. [ter zijde.)

Hemel, wat heb ik daar gezegd? ik moet hem weer toespreken. . .. maar ik vind geen woorden. ... ik. . . . {lot Eisleinj. Toe, spreek gij met hem?

(Eislein zu ygt.)

Inga.

Hij ook. (zint heiden aan en gaat naar den achtergrond.}

-ocr page 26-

20

IIai.varj) (/laar ia den weg loopende.)

Js het slavendienst om bij ons kind te waken,.... dan zal ik het doen. [wil gaan.)

Inga. {smnrtvul.)

Halvard!

(Halvard blijft utaan.)

Inga.

Halvard!

Halvard. (haai- een voetstap naderende.) Wat heb je ine te zeggen ?

Ikoa.

Te zeggen. ... ik wou je zeggen. . . .

Halvard. {zachtmoediger.)

Spreek Inga, spreek, je ziet ik luister.

Imga» (ter zijde.)

Spreken!.... Mijn God, kon ik het maar!, (luid.) Heb je me niets te zeggen?

Halvard.

Ja, veel.... zooveel dat de zon weer op zou gaan eer ik gedaan had.

Inga. (houd.)

Zooveel... dan is het beter dal wij het zoo lang mogelijk uitstellen.

Halvard.

Tot wanneer dan ?

-ocr page 27-

21

Inga* {op haar hart wijzende,]

Met zal zoo lang niet meer duren of het zal wel vanzelf gaan spreken.

Halvaujj.

Daar heb jij zeker voor gezorgd?

Lnoa.

Niet ik... . maar jij.

Halvabd.

Ik!

I NOA.

,a. jij-

Halvaiid.

Ooed, Inga, goed! Ik dan,... ik... goed. Het heeft aan mij gelegen.

1 SOA.

Ja, lach maar! Ik weet waar geweend wordt.

Halvakd.

Ja, dat weet ik ook !

Inga.

Maar spreek dan, spreek !

Hai.vahd.

Neen. ... ik heb ééns een woord te veel gesproken. Inga.

Jij^.... Dan ben ik toch nieuwsgierig te welen bij welke gelegenheid dat was.

-ocr page 28-

22

Hai/varu.

Het was toen ik je vi oeg mij naar het gebergte te volgen. Die vraag zal ik nog dikwijls te betreuren hebben, («ƒ deur achtergrond,)

A C H T S T E T O O N E E L.

Eistein — Inga.

Ijsga.

Groote God! Nn zijn wij nog verder van elkander verwijderd dan ooit te voren. Na kan er geen wolvin hongerig en huilend daar buiten in de sneeuw ronddolen, of ik zou er mee willen ruilen. Memel, sta mij bij, want nn is Inga diep rampzalig ! (valt op di\'. hank neer.)

Eisiein. (liaar nader tredende.\')

Ik had niet gedacht je zoo weer te vinden!

Inga.

Ga, laat mij! .lij was de stokebrand, de adder die hier rondkroop, die de huiselijke vrede stoorde en hem slechten raad influisterde.

Eistein. {Loei.)

Ik vind wel, dat je iels zeggen kon, dat wat verstandiger was.

-ocr page 29-

23

ikga-

Heeft de waarheid dan het verstand noodig? Het is toch de waarheid niet waar, dat van \'t oogenblik, dat jij hem gesproken hebt van den roem, dien hij zich verwerven kon als hij partij koos in den strijd van de koningen, dal hij van dat oogenblik af aan, zijn gedachten van vrouw en kind afwendde en slechts dacht aan denellendigen, ongelnkkigen priester Sverre,

Eistein.

Den ellendige?

Inga.

Ja, een ellendige noem ik hem!.... Heeft hij niet het huis van mijn vader tot pnin doen afbranden? Heeft hij niet Jarl en met hem den dapperste dei-Noormannen verslagen? Sinds hij de monnikskap heeft uitgetrokken vloeien in alle oorden des lands tranen van jammer en ellende. Het is nu niet meer noodig boven op de bergen vunr aan te leggen om het volk te verkondigen : ntot hier drong de vijand door.quot; Neen, liet gansche land staat in lichtelaaie vlam, van Drontheim tot aan ünnsberg; alle groeten van het land, de vrienden van den koning, zijn bloedverwanten, ja zelfs zijn eigen vader brengen het libut voor den algemeenen brandstapel aan. (Eistein naderende?) En zon Halvard voor hem zijn boog spannen? Neen, neen, eerder nog zal zijn boog in stukken gebroken, tot splinters vernietigd, lot molm vertrapt worden 1 En hij zal....

-ocr page 30-

24

Eistein. [liaar in de rede vallende?)

Halvard !

Jnoa. (verschriht.)

Wat zegt ge?

Eistëin.

Inga, Inga! Je staat op het pnnt liem ongelukkig 1e maken!

Jnoa.

]k?

Eistein.

Schimp niet op S verre; je bedoelt jezelf, je schrikt over hetgeen je zelf gedaan hebt!

Inga.

Wat heb ik dan gedaan?

Eistein.

Dat zal dadelijk blijken.

Inga.

Ge weet liet. . . . Welnu, help mij dan.

Eistein.

Waarmede zou ik je kunnen helpen ?

Inga.

Waarmede je me zoudt kunnen helpen ? Dat heb ik reeds gezegd, maar ik wil het nog wel eens herhalen,

-ocr page 31-

25

wanneei- je hel vergeten bent. Jij hebt de rust en vrede ons huis ontvoerd, ik ken niemand diehetmeer betaamt dan jij om rust en vrede er wederom in Ie voeren. Halvard was niet altijd, zooals hij nu is.

Eistf.in.

Dat weet ik. Verleden jaar bracht je hier in \'t gebergte gelukkige dagen door.

Jnoa .

Ja, vooral onze avonduren, bier aan den haard, ach ! ze keeren nooit weder! Eens op een morgen traadt gij hier binnen ....

ElSTFIiN.

Ik was voor koning Magnus op verkenning uilgegaan.

Inga.

Dat zeide je.

Eistein.

Ik kon van hieruit twee gedeelten van hel dal overzien.

1 nfta.

Ja, zoo wat.

Eistein.

Ge naamt mij welwillend in je huis op, en schonk mij veel vertrouwen. Ik zal dat ook niet vergelen.

Inoa.

Ja, maar ge bracht ook nieuws van den jongsten oorlog. Je vertelde en wist je woorden zoo Ie schik-

-ocr page 32-

26

keu, dat er altijd in doorstraalde hoe in dien oorlog jonge mannen lot macht en aanzien kwamen, vooral zij die onder koning Sverre streden.... je vertelde..... en Halvard..... ik zie hem nog daar

aan den haard zitten, ademloos luisterende naar je woorden ! Ik begreep zijn stille aandacht, zij sprak zoo duidelijk tegen mij, ja duidelijker dan al hetgeen jij vertelde. Zijn gedachten waren niet meer bij mij, zij zweefden ver, ver van hier.... Zijn oog schitterde.... Onmensch ! je zag hoe ik leed en je kon het van je verkrijgen om toch te blijven en hem door je opgewonden taal van mij afkeerig te maken!

Eistein.

Wees niet zoo hardvochtig, Inga. Vertel mij liever eens bedaard, wat er voorviel toen ik vertrokken was.

Inga. (/ia zich hersteld te hebben.)

De kleine A If werd geboren. Tot zoover ging alles goed en wel, maar niet lang daarna kwam hem alles wat ge verteld hadt, weer voor den geest. Over dag strekte hij zijn tochten al verder en verder uit; \'s avonds werd hij stiller en vaak gebeurde het dat hij den pasbegonnen arbeid rusten liet om uren achtereen te mijmeren. Tot spreken gevoelde hij geen behoefte, wij waren hem teveel, zijn hart en zinnen waren daar bij koning Sverre. (jnet nadruk.) Maar ik wist dat de soldaten van koning Sverre het huis van mijn vader lot puin verbrand hadden.

-ocr page 33-

27

Eisteiv.

Dat was nn eenmaal een onvermijdelijk, gevolg van den oorlog.

Inga.

Ja, maar uw vaderen zijn er niet geboren , ook die

van Halvard niet!..... Ik werd toornig op Halvard,

omdat hij niettegenstaande dat nog aan Sverre bleef denken. Ik begon naar mijn armen vader te verlangen, dien hij niet liefhad.... Verwondert u dal? Hoe eenzaam en verlaten moest het niet voor den onden man zijn, nn hij zonder linis, zonder kinderen was. . . .

Eistkin.

Maar Halvard begreep wat je dacht en hij werd stil en somber.

Inga.

Hij dacht dat ik naar mijn vader verlangde omdat ik den echlgenoot niet meer liefhad.... Hij twijfelde aan mijn liefde, Groote God 1 hij twijfelde na al hetgeen ik voor hem had opgeofferd .... Ik werd even als hij stil en afgetrokken en sprak niet meer dan het hoognoodige.

Eistein.

Maar hoe zijt ge dan te weten gekomen wat hij dacht ?

Inga.

Hij openbaarde zijn gedachten wanneer hij zong.

-ocr page 34-

28

Eistein.

Wanneer hij zong ?

Inga.

•Ia, wat hij voor mij verborgen hisld, openbaarde hij in zijn liederen. Eens op een morgen, terwijl hij zich in \'t zonnetje koesterde, werkte hij bij gindsche bron aan een nieuwen boog. Ik, die in mijn schik was als ik hein maar zag, liet liet kind alleen en ging naar hem toe, terwijl ik mij achter de bessenstruiken verschool. Ik hoorde hem zingen, o God! ik vergeet dat nooit. . . . hij zong: «Het valt een dapper zoon van het Noorden zwaar, aan de zij van een spraaklooze vrouw te zitten en te luisteren naar het snorren van het spinnewiel, terwijl de zwaarden zicü kruisen; het valt een dapper zoon van het Noorden zwaai\'den boog te spannen voor haas en boschhoen, terwijl in het dal de krijgstrompet schettert, en buil en macht verdeeld worden ; maar zwaarder dan dit al valt het hem het beste van zijn t\' huis, en de vrede in eigen hart te verliezen.quot;

Eistein.

Dat was een slecht teeken !

Inga.

Ja , wel een slecht teeken.

(korte .itilte»)

Hij zong veel in die dagen , en altijd ging ik hem na en leerde zoo zijn gedachten kennen, üe mijne leerde hij echter niet kennen.

-ocr page 35-

29

Eistein.

Eu je weidt nog stiller en argeti-okkener niet waar ?

Inga.

Och ja! Maar mijn God! waarom was er niemand, die ons weer te zaaien bracbt. Hoe dikwijls nam ik niet, lerwijl liij daar binnen zat, den kleinen Alf op den schoot en keerde zijn lief kopje naar hem toe, op-dal het voor mij zon kunnen spieken! Maar neen, hij verstond die taal niet,.... en toch strekte de kleine de beide handjes naar hem uit en riep nPapaquot;. Jk had hem dat stilletjes geleerd, maar Jlalvard verstond het

niet. ... •

{horte stilte.)

Ik beproefde de dingen voor mij te laten spreken. . . ik maakte zoo goed ik kon een buis voor hem en hield het verborgen, tot op den verjaarsdag van onze komst hier. Ik lelde de Jagen. Ik legde het op zijn plaats aan tafel neer en toen hij het zag werd \'t hem zonderling te moede , «Een prachtig buisquot; zei hij, «het zal je heel wat werk gekost hebben,quot; zei dit echter koud en gevoelloos, maar toch bemerkte ik dat zijn stem beefde. We konden geen van beiden eten, maar ook niet spreken. De tranen sprongen mij in de oogen en ik moest mij omkeeren; maar zie , daar lagen achter mij twee nieuwe, warme mantels, een voor mij en een voor Alf; ook hij had de dagen geteld, ook hij had een middel bedacht om zijn hart te doen spreken, ik keek hem aan.... hij weende. Toen kon ik het aiel langer

-ocr page 36-

ÖO

uithouden , ik vloog hem om zijn hals en wij weenden heiden, zoo lang en zoo luid, dat ook de kleine A If zijn traantjes niet weerhouden kon.... Maar geen van beiden dorst te vragen: aZnllen wij bier nog lang blijven? Waar zullen wij lieeugaan ?quot; Geen van beiden had den moed liet antwoord le vernemen ; hij nikte zich echter van mij los, nain zijn boog, ging uit en keerde niet voor den volgenden morgen weder!

{Lorte stille — Inga gaat op de bank\' zitten.)

Eistkin.

Daar hoor ik Halvard !

NEGENDE T O O N E E L.

Vorigen. Halvard.

Halvaiid. {deur links opkomende.)

Ik zie de melk niet... . A If is wakker en erg onrustig.

Inua. {wil gaan.)

Ik zal....

Halvahd.

Neen, neen, blijf maar hier. ... Ik zal het kind wel oppassen, [leru ijl hij zacht.) Je hebt toch zeker voor een boel andere dingen le zorgen.

itgt;oa.

Wal bedoel je daarmee ?

Halvahd.

Wat ik bedoel ?____ Ik bedoel dat je veel le vertellen

zult hebben. Hel gebeurt niet dikwijls dat er meuschen hier komen, daar je mee praten kunt.

-ocr page 37-

31 JfvGA.

Ja, dat is waar.

Haltard.

Ja, zeker, dal is waar. {begint n eer te zoeken-) JiN\'ga.

Wal zoek je locli ?

IIalvabd.

]k zei je immers al, dat ik de melk zucht.

Inga.

L)e melk staat in de andere kamer op de bovenste plank van de kast, als je gezocht hebt ben je er dikwijls voorbij gegaan.

Halyakd.

Dat is wel mogelijk. Jk heb zoo\'n liookipijn en dan gebeurt het wel dat ik niet alles zie.

Inga.

Ja, alles zie je ook niet.

Harvard.

Eu toch dikwijls nog te veel. (gaat, maar stoot hij den uitgang tegen een schild, dat op den grond valt; hij kijkt er na.)

1 gt;g a .

Hoe, het schild van mijn vader?

H a/.vabd.

Hel schild van je vader ?

Eistkin. (haastig invallende^) ■

Neen , hel is \'t mijne.

-ocr page 38-

32

Inga. [naar het schild gaande.)

En toch lijkt hel er erg op. [neemt het schild op en hel ijkt het.) Het is mij of ik er dikwijls mede gespeeld heb.... dat kruis daar. .. . eu hier aan den handgreep het afgesleten leder.... het is even zwaar.... {neemt het schild op ) O, als mijn vader dit schild eens gehanteerd had.

Halvaisd. {die Inga heeft blijven aanstaren tot Eistein.)

Hoort ge \'t nu? Ziel ge \'l nu?

Jisua. {het schild omhoog hejfende.)

Het is mij of ik weer thuis ben ... in onze groole zaal. ... bij mijn vader. . . . {ziet het schild aan en peinst,)

Halvabd-

Men ziet het toch dnidelijk, waaraan zij deukt, {af door de achterdeur?)

TIENDE T O O N E E L.

IfsGA. -- ElSTEUN.

Ijs ga. {ziet op en laat het schild vallen?)

Hel is mij hier zoo treurig.... o zoo treurig.... {hartstochtelijk) Maar liever dan zoo le leven.... liever dan dat één van ons ooit een woord van den ander komt te hooren. . .. liever.... maar wat heb ik dan toch misdaan?

-ocr page 39-

33

Eistein.

quot;Wanneer hier hulp verleend moet worden, dan zal ik helpen... Inga, antwoord mij. De mannen, die ge voor in \'t huis bracht, zijn krijgslieden van koning Magnus, niet waar? Spreek, Inga wat hadt ge voor?

Inga.

Ja.

Eistein.

En je dacht dat het soldaten van koning Sverre waren ?

Inga. (plotseling heftig wordende?)

Wat ik dacht?.... ü God mijn hoofd, mijn arm hoofd. ... ik kan niet meer denken.... Ik dacht, dat nu het uur aangebroken was, waarop hij mij en mijn kind zou verlaten... . Sverre ligt met zijn leger beneden in het dal.... hij wil koning Sverre volgen. Zie, nauwelijks had hij zijn manschappen ontwaard, of hij rende over berg en dal om zijn spionnen den weg te wijzen. Toen ging ik de andere zij van den berg af, naar de krijgslieden van koning Magnus; want eer ik mij door hen laat weghalen, zal Halvard en zijn gevolg hier boven gevangen genomen zijn. [trotsch.) Begrijp je dat?

Eistein.

Maar hij bracht niemand van koning Sverre met zich, en hij wil ook niet weg.

Inga.

Dat kan men niet welen, gij evenmin als ik, want

3

-ocr page 40-

34

wij zijn hem toch te veel. Maar wat ik zeker weet is, dat de soldaten van koning Magnus te vroeg gekomen zijn, en dat alles ontdekt kan worden. Breng ze hier vandaan, verstaat ge? O, als hij ze eens zag, er zou nooit meer één blijden dag in mijn huis weerkeeren! Hal-vard zou nooit begrijpen, dat het alleen geschiedde om

hem met mijn vader te verzoenen...... Hij begrijpt

niet eens, dat hij mij doodt.... [gaat zitten.)

Eistein. [haar hand nemende^)

Houd goeden moed. Inga ! Wanneer ik de ellendige Sverre zelf was, zou ik je geen beter raad geven, dan ik nu doe.... Haal een der manschappen hier.

Inamp;A.

Ja!

Eistein.

Geef den anderen een borrel en verzoek hen rustig te blijven.

Inga. (bij het weggaan door zijdeur links.)

O, groote God! laat mij niet dikwijls een zoo zwa-ren weg bewandelen.

ELFDE TOO NEE L.

Eistein.

Die hartstocht, die hartstocht! Zij verwikkelt zich soms erger dan het haar van Absalon.. . . Hm, dat zijn

-ocr page 41-

35

andere aandoeningen als die ik eenige jaren geleden zag.... Ik gevoel een zonderlinge gewaarwording, het is alsof ik in een kerk geweest ben.... Vrouw en kind. . . . Een thuis en de vrede!. .. . Hoe ver zou de nacht al verstreken zijn? (kijkt naar buiten; koel.) Tegen den middag wordt de strijd begonnen. . . . wij moeten trachten hier gedaan te krijgen.

TWAALFDE TOONEEL.

Eistein. — Enbhid.

Endbid. [door deur links opkomende.\')

Vrede in huis! Zijt gij Halvard Gjiila ?

Eistein.

Dat juist niet.... Ga zitten.

Endrid. {gaat zitten.)

Dank u. . . . ik heb \'t wel noodig want geloof mij, wij hebben een fermen marsch gemaakt.

Eistein.

Slecht weer geweest in de laatste dagen.

Endrid.

Erg slecht; sneeuwstorm, hageljacht en meer van die aardigheden. We willen hopen dat het er wat beter gaat uitzien.

Eistein.

We willen het hopen. De slechte tijden \'zijn anders wel tegelijker tijd in staat en natuur uitgebroken.

-ocr page 42-

36

Ejsdhid.

Zoo is het, en wie weet wat het einde er van zijn zal.

Eistein.

De vooruitzichten zijn slecht.

Endiud.

Dat inoogt ge wel zeggen. Zoolang die duivelskunstenaar van een Sverre leeft....

Eistein.

Hij werd onder een ongelukkig gesternte geboren.\'

Endiud.

Dat is zoo. Maar ik zeg op mijn beurt, God behoede land en volk, want het is een ware plaag voor den geringen man, wanneer de Groeten het niet eens kunnen worden onder elkaar.

Eistein.

Het komt mij voor, dat je nog al belang hebt bij den toestand zooals die nu is.

Endiud.

Dat kan wel zijn. . . . Maar als ik vragen mag, wie zijt ge eigenlijk?

Eisteik.

Wanneer ik mij niet vergis, dienen wij een en denzelfden man; Ik ben soldaat van koning Magnus en zooal.s je ziel naar het Noorden op verkenning uitgezonden.

Endiud.

Zoo, dient ge hém 1 Ja, hij is een goed vorst.

-ocr page 43-

37

Eistisin.

Een minzaam koning.

Endkid.

Zeker, een minzaam koning. De vrouw die ons hier bracht is ook zeer minzaam, zij groette ons van Hal-vard Gjala.

Eistein.

Van Halvard Gjala?

Endrid.

Van Halvard zelf. ,1a, hij wil zich weer de gunst van koning Magnus verwerven en ik houd het er voor, dat hij op die manier vrede met zijn sclioonvader wil sluiten. Hij moet er zelfs een belangrijke daad voor gedaan hebben.... je weet wel, dat hij om zijn laatste daad verdacht werd van. . . .

Eistbin.

En wat voor groote daad is dat dan wel geweest?

Enduid.

Zij heeft mij gezegd, dat hij eenige van Sverre\'s soldaten hierheen heeft weten te lokken, ja er moet ouder hen zelfs een der hoofden schuilen.... eti die zouden wij als rijken buit gevangen nemen. Begrepen ?

Eistüin.

Zeker, zeker.,., het plan is slim overlegd. Zijt ge met velen ?

-ocr page 44-

38

Enurid,

Twaalf a dertien man.

Eistein.

Hoe jammer dat de soldaten van koning Sverre niet gekomen zijn.

Enduid.

Dat heb ik gehoord, maar ze zullen nog wel komen.

Eistein.

Dat is nog zoo zeker niet.

Endrid .

De duivel hale hen dan !

Eistein.

Je denkt natuurlijk, dat de raarsch wat te lang is om die vergeefs te maken.

Endrid.

Zeker^ nog al geen kleinigheid door dien sneeuwstorm en helsche duisternis. Ik ben er bang voor, dat de anderen onder elkander niet heel veel goeds van onzen tocht vertellen.

elst£in.

Evenmin, als je eigen krijgsmakkers. Daar zal nog al een enkel woordje over gerept worden ; me dunkt dat ik al weet wat Veiten er van zeggen zal.

Endrid.

Ja, voor dien spotvogel zou hel een kolfje naar zijn hand zijn, wanneer het mislukte.

-ocr page 45-

39

elsteini

Hij zou zeggen: dertien man zijn in \'t gebergte getrokken om een kouden neus te halen , die zij even goed hier beneden in het dal op hadden kunnen loopen.

Ehdrid.

Ja, zoo iets zou hij zeggen. ... Maar hoe meer ik er nu over denk, hoe nijdiger ik op Halvard en zijn vrouw word.

Eistein.

En dan nog het losgeld, dat je voor de gevangenen had kunnen krijgen, dat ontsnapt je ook.

Endhid. [boos wordende.*)

Het losgeld ! waarachtig ook hel losgeld ! Ik denk, dat Halvard het berouwen zal.

Eistmn.

De arme kerel heeft niet veel te verliezen en hem van kant te maken helpt ook weinig. . . . Als je eens op een andere manier voldoening van je tocht zocht te krijgen.

Endiud.

Hoe dat ?

Eistein.

Wanneer je een oogenbiik tijd hebt om te luisteren, zal ik je een raad geven.

Endhid.

Spreek op!

-ocr page 46-

40

Eistein.

quot;Wanneer jij nu eens deedl, wat eigenlijk Halvard had moeten doen. .. . ■wanneer jij eens eenige van de soldaten van Sverre hier heen wist te lokken.

Endrid.

Dat begrijp ik niet best.

Eistein.

Het middel heb ik in handen. Je gaat den berg af naar het leger van Sverre en vraagt Stallar te spreken. Hier is een ring, dien je hem geven kunt en je zult zien, dat ze allemaal in den val loopen.

Endrid.

Ja, maar die ring.

Eistein.

Is niet van mij. . . . maar je zult zien, dat zijn uitwerking goed is . . . Ik ging vroeger in het grootste hondenweer ook wel uit om een waagstuk te volbrengen, en....

Endrid.

Ja, dat je niet gewoon bent bij moeders pappot te zitten, merkte ik op het eerste gezicht al,

Eistein.

Je vraagt hem, uit naam van den eigenaar van den ring, je oogenblikkelijk met een man of tien te volgen. Je zult zien, hij weigert niet en je hebt kans den tocht niet vergeefs gemaakt te hebben.

-ocr page 47-

41

Endrid.

Nooit had ik gedacht, zoo diep in \'t gebergte nog zulk een raad en welberaamd plan te vernemen.... Maar....

Eistein.

Sverre ligt niet zoo ver, als je wel denkt. Van hier ga je een klein gedeelte recht voor je uit eti je zult de nachtvuren vau zijn leger oogenblikkelijk ontdekken.

Endiuu.

Duivels is hij zoo dicht bij? Dat hadden onze oversten moeten weten.

Eistein.

Je kunt ze eer de dag om is de boodschap zelf wel brengen en wanneer je Stallar als gevangene meebrengt, geloof ik, dat je een even rijken buit van het gebergte meebrengt.

Endrid.

Zoo\'n uitstekenden raad heb ik nog nooit gekregen. . . . Maai\' laat eens zien. ... je sprak daar van tien man. ... Ik geloof, dat het wel wat. . . .

Eistein.

Te veel is, bedoel je ?

Endrid.

Ja, ten minste als Stallar er bij is. . . . en dan moet er zooals ge zegt vooral voorzichtig te y/erk gegaan worden, omdat Stallar er bij is, dan....

-ocr page 48-

42

Eistein.

Je vergeet den boog van Halvard ! Je zult ook wel weten, dat liij de beste schutter van het Westen was en dat in \'t Noorden zijn gelijken niet te vinden zijn.

Endrid.

Zoo, is Halvard er bij ?. . . . Ja, maar. . . .

Eistein.

Eer de manschappen van Sverre het huis genaderd zijn, heeft hij er minstens drie neergeschoten.

Endkid.

Treft hij zoo zeker?

Eistein.

Hij mist nooit.

EiNDRID.

Mist hij nooit ?

Eistein.

Hij treft den vogel in zijn vlucht, den haas in zijn sprong; ik verzeker je, dat hij er minstens drie, misschien wel vier of vijf heeft neergeschoten, eer zij het huis gezien hebben.

Endrid.

Duivels! Dan is er ook geen gevaar bij.

Eistein. {lachende.)

Hel ergste zou zijn, als hij er te veel raakte.

Endrid. [lachende?)

Ja. Nu ik zal mijn vetleeren maar aantrekken en naar beneden gaan. Lang zal ik uiet onderweg blijven.

-ocr page 49-

43

Eisïjün.

Goed, haast je dan maar.

Endrid.

Een uitstekend plan. Vaarwel!

Eistein.

Vaarwel! en goede reis !

Endkid.

Dank je 1 Hè, hè, hè. Ja, men moet er om lachen, Zoo\'n slim plannetje zag ik nog nooit tot stand brengen.

Eistein.

Maak, dat je Sverre te zien krijgt.

Endrid.

Hè, hè, hè 1 Dat is \'t juist waarop ik al mijn zinnen gezet heb. Ik kan het niet ontkennen, maar ik ■verlang bizonder om hem eens te zien. Waai-achtig, het zou niet onaardig zijn wanneer ik hem eens te zien kreeg, hè ?

Eistein.

De menschen vertellen anders, dat hij door den duivel bezeten is.

Endrid. {geheimzinnig.)

Spreek er niet van, mijn vriend. Mijn neef heeft hem in den laatsten slag gezien, hij moet een paar oogen hebben, brrr 1

-ocr page 50-

u

Eistein.

Zoo ? . . . Maar vergeet je tijd niet.

Endrid.

Neen. .. Vaarwel dan. {wil gaan.)

DERTIENDE TOON EEL. Vorigen. — Inga.

Inga. [hem ia de deur te gemoet komende.) Waar gaat ge lieen ?

Endrid. {in de deur.)

Naar S verre !

Inoa.

Naar Sverre ? {tot Eistein.) Wat . voor een raad liebt ge hem gegeven ?

Endrid.

Den beste, dien ik nog in mijn leven gehoord heb. Vaartwel! {af zijdeur links.)

VEERTIENDE T O O N E E L.

Inga. — Eistein.

Inga .

Ik heb mij in de laatste uren al herhaaldelijk afgevraagd, of gij werkelijk een krijgsman van koning Magnus zijt.

-ocr page 51-

45

Eistein.

Dat zal wel blijken.

Inga.

Maar wie ge ook zijt, als het in mijn macht staat je te beloonen, zal het zeker geschieden.

Eistein.

Het komt mij voor, dat je al weet wat er gebeurd is. Inga.

Voorloopig weet ik genoeg.

Eistein.

Heb je de manschappen van een en ander voorzien? Inga.

Ja. . . . maar ik vrees, dat je raad toch niet een van de besten is, ze maken na al zoo\'n leven, dat Halvard het wel spoedig zal hooren.

Eistein.

O, daar is geen gevaar bij.

Inga.

Ge schijnt goed geluimd te zijn.

Eistein.

Geelquot; me je hand eens.

inga.

Waarom ? [reikt hem haar hand.)

Eistein.

Een mooi hand je!

-ocr page 52-

46

Inga.

Ze zag er vroeger anders uit.

Eisxf.in.

Je toekomst is er in te lezen.

Inga..

Je bent toch geen waarzegger?

Eistüin.

Dat juist niet..... Maar het komt mij zoo zelden

voor, om.....

Inga.

Welnu, wat zie je dan?

Eistein.

Ik zie dat....

Inga.

Spreek dan____ \'t Is overal zoo duister om mij en

je weet niet hoe ik verlang naar een weinig licht! Eistein.

Je heide vurigste wenschen zullen vervuld worden. Inga.

Ik zal je eens op de proef stellen; wat voor wenschen zijn hel?

Eistein.

Verzoend Ie worden met je vader en je echtgenoot en ze beiden met elkaar te verzoenen.

Inga.

Dat is iets wat je wist, maar het doet er niet toe, zeg me wanneer dat gebeuren zal.

-ocr page 53-

47

elstfun.

Eer er vier en twintig uren verloopen zijn.

Inga.

Acb, ik wist wel, dat je met me schertste,

Eistein.

Ik zie nog meer.

Inga.

Welnu ?

Eistein.

Eer er vier en twintig uren verloopen zijn, zul je met den kleinen Alf en je man op weg zijn naar een andere woonplaats.

Inga.

Was dat eens waar !

Eistein.

En je komt aan een koninklijk hof.

Inga.

Tocli niet aan \'t hof van koning Sverre.

Eistein. {haar hand Loslatende?)

Wie weet! Ik lieb je nu alles voorspeld.

Inga.

Neen, ik beb geen vertrouwen in je. Ik sta bier nog omhuld door een donkeren nevel, ik kijk naar buiten en zie geen handbreedte voor mij uit, alles drukt mij zwaar ter neder.... O! ik weuschte dood te zijn.

-ocr page 54-

48

Eistein.

Je bent een kind Inga... dal kan je geen ernst zijn. Inga»

En toch wenscli ik liet met geheel mijn ziel; dan eerst zou Halvard mij begrijpen. . . dan zouden Alf en vader en allen om mij treuren.... en ik zou gelukkig zijn.

Eistein.

Een enkel lichtstraaltje en al je verdriet verdwijnt als dauw voor de zon. Geloof mij, liet verdriet, dat je hart van een scheurt is van korten duur. Een open wond is spoedig geheeld.

Inga.

Neen, neen.... ik zie geen uitkomst!

Eistein.

Je verdriet is zoo onbeduidend wanneer ik liet vergelijk bij het leed dat anderen dragen.

Inga. [deelnemend.)

Lijdt gij dan zoo zwaar?

Eistein.

Neen, ik niet! Ik dacht aan anderen.

Inga.

Aan anderen?..... Je wordt zoo nadenkend.....

Wie bedoel je ?

Eistein, [gedeeltelijk tot Inga, gedeeltelijk tot zich zelf.)

Ik denk aan hen, die over een volk gesteld zijn,

-ocr page 55-

49

waarvan zij het hoofd, de steun zijn. Zij moeten hunne smarten en zorgen verbergen, zelfs wanneer die in \'t diepst van hun ziel zetelen.... Ja, terwijl het hier binnen jammert en schreit, moet zich hun mond nog tot een glimlach plooien, hun tong de op-gewekste woorden uiten; want zij moeten een ieder moed inspreken, ook wanneer het hun zelf daaraan ontbreekt 1

Er zijn vorsten, die een schat van goede bedoelingen en voornemens voor hun land koesteren, maar die door het wanbegrip gedwarsboomd het recht om goed te doen moeten koopen met het bloed van duizenden menschen 1

Ik ken een vorst, die zijn land lot zegen strekken wilde, maar die er den vloek van werd. Hij siddert voor zijn eigen noodlot, hij zou al de afzichtelijke lijken, die hem van de eene grens van zijn land tot de andere als \'t ware aanstaren, wenschen te ontvlieden. Hij zou als banneling zijn land wenschen te ontvluchten.... maar helaas! daar zijn er, die hem tegen houden, die hem aan zijn, mantel vasthouden en het hem beletten !

Zoo wordt hij door het onbuigzaam noodlot, van het eene bloedveld naar het andere, van de eene brandende stad naar de andere, over rooleende lijken en ruïnen heen, voortgesleurd. Angstgeschrei en gejammer volgen hem, het is alsof de geheele hel om hem heen is losgebroken. . .. Men zegt, dat de duivel hein ter zijde

4

-ocr page 56-

50

staat, ja daar zijn er die zelfs beweren dat hij de duivel in eigen persoon is. Ik weet het, ja ik weet het!

Terwijl de menschen elkander als wilde dieren verscheuren durft hij de hand niet naar een enkel wezen uitstrekken om zijn eigen ongeluk niet te vergrooten. Vóór en na den strijd wordt de mis gelezen, hij tracht te verzoenen, le heelen, verzacht, doet goed en schenkt allen die er om vragen de vrede.... Maar een is er wien \'t hem zwaar valt die vrede te schenken... . en dat is zichzelf.

[k ken een vorst, die volhoudt in weerwil van al zijn ellende. Naar alle oorden stuurt hij de opgewekste

berichten...... hij staat op zijn met bloedbedekle

wallen en houdt vroolijke lijkredenen; hoe meer er

vallen, hoe luider hij lacht---- Hij verschijnt in den

raad en zijn gebaren en taal zijn even waardig als kalm#

Ik ken er een.. .. Ja, ik ken hem.... die zoo groot van ziel is, dat hij het zaZ volhouden tot eindelijk God en de menschen zeggen zullen: hij had slechts het goede, liet waarachtig goede voor!

Lsga.

Groote God !

Eistein. [onwillekeurig de hand aan zijn zwaard brengende.)

Ik wist niet, dat je hier waart----Ik sprak wartaal .... en dat nn.. .

Inga.

Zeg me, je bedoelt toch Sverre niet?

-ocr page 57-

5 J

Eistein.

Sverre ? Neen, die leeft niettegenstaande zijn groole omgeving zoo voor zichzelf, dat er niet licht iemand te vinden is, die weet, wat hij denkt en gevoelt.

Inga.

Het is me als of een lawine op mij neerstort. Ik voel ternauwernood mijn eigen leed.

(Men hoort gezang — korte stilte.)

Eistein .

Wat is dat?

Inga.

Dat is de uitwerking van den drank! Heb ik \'t niet gezegd 1.... Het was een slechten raad, dien je gaf.... Nu zal Halvard alles ontdekken.

VIJFTIENDE TOONEEL.

Vorigen. — Halvard.

Halvard. [uit deur rechts.)

Wat is dat voor een leven? Zijn er mannen in het gebergte gekomen ?

Eistp.in. (op den voorgrond.)

Nu nadert het ongeluk.

Inga.

Alle heiligen, sla mij bij.

-ocr page 58-

52

Asi,ak:. [in de achterdeur verschijnende,)

Geef nog wat te drinken. We zitten al zoo lang te wachten. (wil naar binnen.)

Halvarjd.

Wie ben je ? Wat lieeft dat te bedniden ? Er uit ! Ik zal zelf eens gaan zien, wat er is. Er uit! [gooit hem de deur uit*}

ZESTIENDE TOONEEL.

Inga. — Eistein.

Inga.

Hij zal ze vinden. ... bij zal alles begrijpen. ... ik ben verloren.....

Eistein.

Waar is je moed van zoo even?

Inga.

Wanneer \'t geen zonde is, zal ik den kleinen Alf ter liulpe nemen. Met hem zal ik naar Halvard gaan, ik zal

tot hem spreken____maar hij zal me niet aanhooren.

Vreemdeling, ik heb gemerkt, dat het hart je op de goede plaats zit, spreek met hem, zeg hem wat je van mij weet, het wordt hoog tijd.

-ocr page 59-

53

ZEVENTIENDE T O O N E E L.

Vorigen. — Halyard, [met ontbloot zwaard op door achterdeur.)

Eist hm.

Ben je hem kwijt geraakt?

Halvard. [somber.)

Hier is zijn zwaard !

Eistein.

En hij?

Halvahd.

Daar buiten,

Eistei n.

Een koene daad !

Halvahd. [tot inga.)

quot;ij vertelde mij zulke vreeselijke dingen, hij waagde het zelfs te zeggen , dat jij de krijgslieden van koning Magnus verwittigd hadt. . . [tracht te lachen.\') Dat zon toch al te vermetel geweest zijn.... Ja, hij vertelde, dat jij de manschappen van koning Magnus hadt verwittigd, dat er hier een aanvoerder van Sverre\'s leger te vinden was. . . Zoo iets mag niemand ongestraft van je zeggen. ... \'t Was zijn laatste woord.

Inga. [ter zijde.)

ü God !

Halvahd.

Dat jij mij voor een verrader zou uitmaken ! Mijn ergste vijanden hebben zoo iets nog nooit kunnen veronderstellen ; maar zooals ik zei, liet kostte hem het leven.

-ocr page 60-

54

Inga. {ter zijde.)

Hemel! ik heb het verdiend !

hai-vardt

Jij, Inga, jij zou mij vooreen verrader uitmaken.. .. en dat tegenover de krijgslieden van Magnus? Maar wees gerust, zijn mond zal geen leugen meer uiten.

Inga. [liefelijk — half smeelcend.)

Halvard !

Halvard.

Neen, neen! Rechtvaardig je niet... Ik geloof je... Daarom alleen heb ik hem gedood. . . Zie aan zijn zwaard kleelt nog zijn bloed... (u-erpt het zwaard weg.) Ik wist dat je tot zoo\'n daad nimmer in slaat waart,jij, die me nog altijd lief hebt.

(Eistein gaat door de deur rechts af. Het leven neemt langzamerhand toe.)

Inga. (Halvard naderende — knielende.)

Halvard, Halvard ! hoor mij aan ?

Halvard.

Neen, zeg ik je. Het is niet noodig, geloof mij , het is niet noodiquot;.

Inga.

Bij alle heiligen, hoor mij aan.

Halvard.

Zweer niet!

Stemmen builen.

Dood ! Hij gedood !

-ocr page 61-

55

(Halvard wapent zich.)

Inga.

O, kon ik. maar roeestrijden.

Stemmen buiten.

Naar binnen! Het huis in! Het huis in!

[Gedrang tegen de deur.)

Halvard [grendelt de deuren.quot;)

Hier komt niemand in.

Een stem buiten.

Doe de deur open !

Meerdere stemmen buiten.

Open de deur ! open de deur !

Haltahd.

Neem je in acht daar buiten! [in zich.) Maar waarom niet. {wil den grendel wegschuiven.) Welnu het zij zoo!

Inga (naar de deur loopende.)

Neen, neen, neen!

Halvabd.

Waarvoor houdt je me tegen? Waarvoor is het noo-dig dat ik blijf leven ?

Inga.

Wanneer je sterven wilt, neem me dan mee.

Halvard. [terugwijkende^)

Wat zeg je ?

-ocr page 62-

56

Inga.

Neem mij mee! Ik ben duizendmaal ongelukkiger dan jij !

(Halvanl ziet haar twijfelend aanï)

Inga.

Onderzoek, Hulvard! en je zult tot overtuiging komen!

Halyard.

Neen, neen.... ik kan niet goed gehoord hebben.

ACHTTIENDE TOONEEL.

Inga. — Halvakd. — Eistein. — Thor kei,. (Eistein met Thorkel door zijdeur rechts op,) Inga.

Vader, vader! Mijn God, zijt gij daar?

Thorkel.

Inga, mijn kind. [o?nlieLzeii elkaar.)

Halvard,

Hoe, haar vader?

Eistein.

Ja, het is Thorkel. Ik wist, dat je hem nooit gezien hadt.

halvard.

Na begrijp ik. . . . neen. . . . nu begrijp ik niets !

-ocr page 63-

57

Ikga.

Lieve vader, gij zijl te lechterlijd gekomen, Thorkei,.

De Heer zij geloofd en gedankt dat ik je vond. Ik vermoedde, dat je hier ergens in \'t gebergte zou zijn, en daar er een gebergte te onderzoeken was, ben ik zelf op verkenning uitgegaan. ... je weet niet mijn kind, hoeveel verdriet je me hebt aangedaan.... Maar nn zal ik je nooit meer verlaten.

Inga.

£n ik, ik zal n ook niet meer verlaten !

\' Halvard.

Ma! daar vloog de pijl uit den boog!

Inga. [knielend tot Thorkel.j

Kunt ge mij vergeven ?

THOKKEI..

•Ia, mijn kind, ja. ... je weet niet hoe ik je gemist heb. . . . Maar wat zie je er bedroefd uit. . . . je hebt geschreid. . . . je haar zit zoo slordig, (strijkt haaide karen glad.) Wat scheelt je mijn kind.. .. O, ik begrijp het.. . . De ellendige. . , . zijn naam zelfs mag niet genoemd worden !

Inga. [opstaande.)

Vader! vader!

-ocr page 64-

58

Hax-vabd# {naar voren komende.)

Hier is hij. Zijn naam is Halvard Gjala.

Tiiorkel.

Mijn redder van gisteren avond!.... Voor zoo\'n slecht mensch zeker een goede daad.

Halvabd,

Zoudt ge dat denken ?

Thouke-l.

Maar God heeft gewild, dat ik op die wijze mijn kind zou redden uit je dwingelandij.

(/lt;:,■ wordt driemaal op de deur geklopt.)

Een stem buiten.

We zijn besloten als je de deur niet opent de hut in brand te steken!

Kalvabd.

Goed 1 ik zal opendoen.

(Eistein gaat poor de deur staan en houdt hem terug*)

Halvard.

Weg van mij, ellendige! Jij waart het, die hem hier bracht! Je staat in bondgenootschap met de mannen daar buiten! Je bent hier allen tegen mij saamgespannen. . . . Maar \'t was niet noodig in zoo\'n groot aantal tegen mij op te komen, want {de hand op ,t hart leggende,) het is hier besloten, {wil gaan.)

Inga. {zich aan haar vader vastklemmende.)

Houd hem terug! houd hem terug!

-ocr page 65-

59

Eistein. (voor de, deur.)

Ik laat niemand gaan ! Nu is het oogenblik gekomen, ■waarop ge allen blijven en spreken zult.

Allen.

Spi eken ? !

{korte stilte.)

Eistein. (ter zijde.)

Hier wordt het bewaarheid, dat zwijgen meer doodt dan spreken ! [luid en heftig.) Spreek ! ongelukkige menschen, spreek dan toch! Het vuur wordt rondom de hut aangelegd. . . . maar eer zal ze afbranden, eer ik er iemand uitlaat, vóór dat er gesproken is.

Halvakd. (.lomber.j

We hebben reeds zoolang gezwegen, wat zou \'t baten om nu te spreken.

Eistein.

Denk aan Alf.

Jnga en Hax-varh.

Alf! Alf! (willen gaan.)

Halvabd. (blijft \'t eerst bij de deur rechts staan.) (korte stilte.)

Welnu dan ! Een van ons tweeën moet m.et hem leven..... Ik heb een uur geleden een besluit genomen, hoort ge het vrouw, slechts een uur geleden heb ik een keuze gedaan!. . . . Wel was ik reeds lang met hoofd en hart bij Sverre en zijn krijgslieden, en

-ocr page 66-

60

droomde menigen nacht van de eer en roem, die ik bij hein zou kunnen behalen, maar nooit zon ik zonder jou toestemming den boog voor hem gespannen hebben, zelfs niet wanneer zijn soldaten rondom de hut gelegerd waren en ik. zijn slem te midden van het gekletter der wapenen zon gehooid hebben.. , . Nooit, nooit! hoort ge het vrouw? Maar je geloofde aan iets anders, aan heel iets anders. Je dacht er aan om mij

te verlaten. In stilte spande je tegen mij saam.....

Je beweende den dag, waarop je mij naar hier volgde .... Je beminde je vader meer dan mij.... ik wist het en toch had ik den moed niet het uit je eigen mond te vernemen.... Maar nu, nn heb ik den dag beleefd, waarop ik het gehoord en gezien beb. . . . En ofschoon ik het, wist, zou ik toch nog liever in de hel hebben willen ontwaken. Want weet, dat sinds een uur, de liefde, die ik voor je koesterde dit hart ontvloden is.... Weet dat ik het oogenblik vervloek waarop ik je voor het eerst zag,... ja, de herinnering aan dat oogenblik zal ik verbannen, hetzij onder de krijgslieden van Magnus en zoo niet dan hier beneden bij koning Sverre ! Want daar, zegt men is de dood een dagelijksch gast! En nu ga ik... [wil gaan; keert zich om en ziet naar Inga, die onheweegeiijk slaat. Hij blijft haar aanzien.)

Thorkel,.

Je weet, dat ik niet een man beu, die van veel

-ocr page 67-

61

woorden houdt, maar dat moet ik mijn dochter toch zeggen, dat zijn verachting licht te dragen is. Kom, mijn arm kind. Hij heeft je verstooten. . , . neem je kind, dat wel \'t zijne is maar voortaan \'t mijne zal worden, [neemt haar bij de hand en wil traan.)

Eistein.

Niemand gaat hier uit!

Tiiorkel. [zijn zwaard trekkende.)

Dat zullen we zien.

Eistein.

Vraag haar, of ze met je gaan wil,

Tjiokkel,

Dat is mijn zaak.

Eistüin.

Vraag het haar.

(Allen-te/i naarlaga., die onbeweegelijk blijft staan.)

Thorkel. (na eene korte pauze.)

Antwoord mijn kind. Maar dit zeg ik je, reeds eenmaal heb je tusschen hem en mij gekozen. Nu is het oogenblik daar, waarop je voor de tweede maal een keuze doen moet.

Inga.

U nf hem !

Thorkel.

Bij all^ heiligen besluit !

-ocr page 68-

62

Inga. -

Welnu dan! Ik bemin n beiden. . . Dat is de waarheid! Ik dacht u beiden te kunnen verzoenen , dat is het eenige kwaad, dat ik misdreef.. . Maar dat kan

niet zijn.... ik moet een keus doen..... En al

ben ik verstoeten. ... al kost het hetn misschien den dood.... ik kan niet anders. Ik kies.... zooals ik reeds eenmaal gekozen heb, zooals ik gisteren koos, zooals ik het heden weer doe, zooals ik het altijd zal doen.... Ik kies Alf ... en jou, hardvochtige Hal-vard ! [valt op haar knieën.)

(Halvard richt Inga op en omarmt haar. Thorkel laat zijn zwaard vallen?)

Eistein. {naar voren komende.}

Nu is de deur vrij ! Eu wanneer je geheel zonder hart bent, Oude, dan kun je nu gaan.

Inga. {de hand naar Thorkel uitstrekkende.}

Vader.... vader!

{Kreten en \'t gekletter van wapenen buiten.)

Eistein.

Stil.... luister.

Halvard.

Wapengekletter.

ElSTJiJN.

Ze komen !

E e ti krachtige stem buiten.

Voorwaarts, krijgslieden, kruisridders, mannen van den heiligen koning Olof!

-ocr page 69-

63

Thohkei,.

De ooi\'logskreet van koning Sverre!

Eistein.

De stem van Stallar !

[Gedurende de volgende scenes met korte tusschen-poozen wapengekletter.}

Eisteik.

Nu komt de drank, dien je gaaft ten goede. De beschonken mannen daarbniten znllen wel spoedig al te veel hebben, en de redding nadert.

itjga.

De redding nadert, zegt ge? O, ik begrijp het, ge zijt geen krijgsman van koning Magnus ? Maar wie zijt ge dan?

hal,varu.

Wie zijt ge?

Thorkki,.

Ja, wie zijt ge?

Eistein.

Sommigen noemen mij een ellendigen monnik, die zich een groot recht aanmatigt; anderen zeggen, dat ik den duivel ter zijde sta en weer anderen, dat\' ik den duivel zelf ben maar, er zijn velen die zeggen, dat ik SVERRE ben, de zoon van Sigurd, de erfgenaam van de kroon van Noorwegen. Het is. alleen de vraag, wie er gelijk heeft.

-ocr page 70-

64

Allen.

Koning Svei-re! (Halvard en Inga vallen op hun knieën.)

Svebre.

Sta op mijn kinderen ! De tijd is nu niet daar om Imlde te brengen ! Ik ging naar oud gebruik van mijn voorvaderen zelf in \'t gebergte op verkenning uit. Ik vond hem (wijst op Thorkel) en ik dacht de gastvrijheid een vorig jaar hier genoten, het beste te beloo-nen door hem hier te brengen.... Ik geloof dat \'t nu overtuigend bewezen is, dat de duivel wel eens te zwart ■wordt afgeschilderd en dat wij buiten\'den strijd niet zoo zijn als in den strijd.

Inga.

Mijn koning!

Sverre. {tot Thorkel.)

En gij Oude. Mijn soldaten hebben wel je huis afgebrand .... maar een weinig verder op naar het Noorden heb ik een beter voor je.

Thorkel.

Mijn koning!

Svürre.

Neem dat als schadevergoeding. Je bent oud en het strijden moe. Geniet de rust, die je toekomt, neem je dochter voorloopig bij je, {tot Inga.) of wil je dat ik. . . .

Inamp;a. (Halvard naar voren brengende.)

Neem hem ! Zoo\'n man moet hij dienen.

-ocr page 71-

fia

NEGENTIENDE TOONEEL.

Vorigen. — Staixar. — Soldaten van Sverre.

[Terwijl de achterdeur geopend wordt, ziet men een hellen gloed van \'t vuur, dat langzamerhand sterker wordt.*)

Stallar.

Gegroet, mijn koning!

Sverre.

Reeds gereed ?

Stallar.

Geheel en al!

Sverre.

Hier heb je nog een man of drie vier voor mijn leger, ze heeten Halvard Gjala 1

Stallar. [tot Halvard.)

Van harte welkom !

Sverre. [tot Thorkel.)

Je schoonzoon zal spoedig een rang innemen waarop de geboorte van je dochter het recht geeft. Buig je trotsch hart en neem er genoegen in.

Inga en Halvard.

Vader !

-ocr page 72-

66

Thorkei..

Mijn kinderen! [omhelst hen.)

sverre [tot een der soldalen.)

Haal spoedig den kleinen jongen hier!

(Inga en Halvard door zijdeur rechts af om Alf te halen.)

stal.lar.

Majesteit! wanneer wij hier lang blijven verbranden we met de hut.

sverre•

Je hebt gelijk. Het begint hier wel wal warm te worden. Komt mannen, vooruit! —

(Sverre, Thorkei en Stallar door zijdeur links afi gevolgd door de manschappen. Terwijl het doek langzaam valt ziet men de hut in brand en Halvard met Inga, die Alf in de armen houdt uit de deur rechts komen en de vorigen volgen.)

-ocr page 73-
-ocr page 74-

66 Thor kei*.

Mijn kinderen! {omhelst hen.)

SvERRE {tot een der soldulan*)

Haal spoedig den kleinen jongen hier!

(Inga en Halvard door zijdeur rechts af om Alf te halen.)

StA-l-LAR.

Majesteit! wanneer wij hier lang blijven verbranden we niet de hut.

Sverre.

Je hebt gelijk. Het begint hier wel wal warm le worden, komt mannen, vooruit!

(Sverre, Thorkel en Stallar door zijdeur links afi gevolgd door de manschappen. \'Terwjl het doek langzaam valt ziet men de hut in brand en Halvard met Inga, die Alf in de armen houdt uit de deur rechts komen en de vorigen volgen.)

-ocr page 75-

Heden van de pers gekomen:

A. P. (ïEERKE, De man is niet volmaakt, tafe

reel uit het volksleven, met zang in één bedrijf, naar \'t Fransch van Lambert-Toïhoust. / 0,60. (3 lieeren en 3 dames.)

J. BROEKHOPF Bzn., Koerier of Verrader, töoneelspel in 5 afdeelingen, naar den roman „Michael Strogoffquot; van Jules Verke bewerkt. / 0,80. (8 a 16 héeren.)

K. BLAAUW, De Magnetiseur, blijspel in 2be

drijven. / O.iO. (5 heeren en 2 dames.)

J. J. E8TOB,

Uit het oog, uit het hart, blijspel in één bedrijf. / 0.40. (5 lieeren.)

-ocr page 76-

--. ........ ........

| ^ | Igp \' J i ^

Bij den uitgever dezes is verschenen : quot; V • { ^

J. Broekhoff Bi., do Schuldbekentenis, tooneelsjSel........../quot;0,6

--—----- , de Vloek\' Tan Galileï, treurspel 0,8(

—------— Onteerdl tooneelspel, 2e druk........- 0,8(

—Wie ben Ik ? blijspel,\', fé druk. .... - «,61

-—----—- Joost-Uilenspiegel, blyspél, 2e druk. . - 0,6(

-------De Giftmenger, drama , 2e druk..... -

------Zoo als het meer gaat, blgspel....... -

——----Een uurtje Wonderdokter, blijspel.... - 0,6,

■\' \' . ——- De eer eens Yaders, drama.^ 0,6(

---------— De di-ie Werkstakers, blgspel....... . - 0,6(

_i—^—;--i- De onbekende Schoone, blijspel. .... . - 0,6(

__—--- Eene Vrouw te koop , blijspel. .. ... - 0,8(

Twee Zusters , tooneelspel. . ......... , ^ 1,8

.

mM

gP

J. de Jager Sz., Getrouwheid, .drama..... ........ - Ó,9(

----Liefde en Vriendschap, tooneelspel. . - 0,7

A. F. Franse, De Ring van Gygus, blijspel......,... - 0,90

• —--— De Steen der Wijzen, blijspel. ....... - 0,80

W. Méts Tz., De Coloradokevers, blijspel......... - 0,6(

_--;-----De drie Naamgenooten , blijspel\'. -0,60

---------De Strandroovers, blijspel

I —------— Onder de Bandieten, blijspe} ........ - 0,9(

I). B. v. Hemen, Een nieuwe manier van poften, blijspel - ,0,6(

Jan Courage, Cagliostro\'s Geest, blijspel. . . . - 0,6(

-----------------De Telephoon ,. blijspel........ ... - 0,4(

----------— Stotteraars in Soorten , kluchtspel. . .. - 0,4(

\' j- —iTelcphoonklanken, 24 Vóordrnchtcn.. - 1,25

Lachvogels, Voordrachten enz.. ., . 1,23

B de Bruijn, De noodlottige Sleutel, hlijsjel.., T. . - 0,4.0

--—----— Gemeubleerde Kamers, blijspel. : . . . . - 0,60

V. Daalberg, Ouderliefde en Vorstenplicht, of Czar

Peter en zijn zoon Alexeï, drama .,. . - 1,-A. S. Re.ule Nz. Eene Huishoudster, blijspel. ..... .. - 0,61)

-ocr page 77-

V. ,|#l\' M-\' iamp;J\' quot;\'.f:

I

I

I

I

,, ■ ...... amp; - vgt;::v, vquot;-r,;7 ■ ^

tp - ;- .A .\'--. - J t

.

I \' V\' \' ■\' quot;... \' . .quot; %y ■

, : ■?: • • quot; \\ ^

vgt;--.= ,