ilill Mi HUI —
m
\' EN DE
VOLKENRECHTELIJKE ERKENNING
VAN NIEUWE STATEN EN
DE FACTO-REGEERINGEN
door
J. H. VAN ROIJEN
\'s-gravenhage
martinus nijhoff
1929
f?
-ocr page 3-1\'t
•quot;isäh
KJ-
1. -i
^ »
gt; N »
vT-
.-f • \'A ^
•nbsp;r j-.y» r. . y.. .in.\'.\'\' ^\\f • i \' j »nbsp;w.quot; gt; -Ji-\'^t -\'u\'.
-ocr page 4- -ocr page 5-■■ gt;gt; •
, • ■ i
■ \'
■ !
/
■ • \'.iSi-ii-nbsp;V.
jy
••iàrf
t/\'y-:quot; ■ ■
-ocr page 6-
i | |
^ \\ | |
de rechtspositie en de volkenrechtelijke
erkenning van nieuwe staten en
de facto-regeeringen
■■i\'i
. ■ i
■ ■■
-ocr page 9-VOLKENRECHTELIJKE ERKENNING
VAN NIEUWE STATEN EN
DE FACTO-REGEERINGEN
proefschrift ter verkrijging van den graad van
doctor in de rechtsgeleerdheid aan de rijks-
universiteit te utrecht op gezag van den rector-
magnificus dr. h. th. obbink, hoogleeraar in de
faculteit der godgeleerdheid, volgens besluit
van den senaat der universiteit tegen de be-
denkingen van de faculteit der rechtsgeleerd-
heid te verdedigen op vrijdag 26 april 1929
des namiddags te 4 uur
door
GEBOREN TE KONSTANTINOPEL
IOKOMTOI
Vi,
iÖ
o\' w-N «
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
\'s-gravenhage
martinus nijhoff
1929
mnoi^ Vijy k/\'M:^;:!?, VJÛ
\'U1
v^ro-i
■ h .,:
-ocr page 11-AAN MIJNE OUDERS
-ocr page 12-; ■ I
-ocr page 13-INHOUD
EERSTE DEEL
DE RECHTSPOSITIE EN DE VOLKENRECHTELIJKE
ERKENNING VAN NIEUWE STATEN EN DE FACTO-
REGEERINGEN IN HET ALGEMEEN
§ L Inleiding.................. 1
EERSTE HOOFDSTUK, de rechtspositie van niet-
erkende staten en regeeringen.......... 4
§ 2. De niet-erkende Staat en de niet-erkende regeering . 4
§ 3. De de facto-regeering..........................7
r. Het staatsrechtelijk en het volkenrechtehjk
aspect der de facto-regeering................7
2°. Algemeene en plaatsehjke de facto-regeeringennbsp;11
TWEEDE HOOFDSTUK, de volkenrechtelijke er-
kenning ..................... 13
§ 4. De vereischten eener geldige erkenning...... 13
1°. Effectiviteit.............. . 17
2°. Eerbiediging van internationale verplichtingen 19
21
25
26
32
32
34
3°. Legitimiteit of legaüteit .
4°. Popular consent............
§ 5. De rechtsgevolgen der erkenning: declaratieve of con
stitutieve werking?.............
§ 6. Het recht op en de rechtsverplichting tot erkenning
— Het onherroepelijk karakter der erkenning .
1°. Het recht op en de rechtsverplichting tot er
kenning................
2°. Het onherroepelijk karakter der erkenning .
-ocr page 14-inhoud
§ 7. De vormen van erkenning......................36
r. Uitdrukkelijke tegenover stilzwijgende erken-
ning ......................................36
2°. Individueele tegenover collectieve erkenningnbsp;39
3°. De facto tegenover de jure erkenning ....nbsp;43
§ 8. De Nederlandsche erkenningsfraktijk sinds den we-
reldoorlog ................ 46
TWEEDE DEEL
DE RECHTSPOSITIE EN DE VOLKENRECHTELIJKE
ERKENNING VAN NIEUWE STATEN EN DE FACTO-
REGEERINGEN IN HET LICHT VAN DE RECHTSPRAAK
§ 9. Inleiding.................
DERDE HOOFDSTUK, het standpunt van den
vreemden staatsrechter............. 62
§ 10. Zijne onderworpenheid aan de „politiekequot; autori-
teiten van den Staat............. 62
§11. Overzicht van de jurisprudentie der verschillende
landen.................. 64
§ 12. Conclusies betreffende het standpunt van den vreem-
den staatsrechter..............104
§13. De rol van het begrip „publieke ordequot;......120
§ 14. Opvattingen in de literatuur over het door den
vreemden staatsrechter in te nemen standpunt. . . 124
VIERDE HOOFDSTUK, het standpunt van den na-
tionalen rechter.................134
§ 15. De capaciteit eener de facto-regeering om in naam
van den Staat te handelen...........134
I. De algemeene de facto-regeering.....136
II. De lokale de facto-regeering.......143
§ 16. De rechtshandelingen van particulieren op het gebied
eener de facto-regeering............155
-ocr page 15-VIJFDE HOOFDSTUK, het standpunt van den inter-
nationalen rechter...............159
§ 17. De rechtspositie van niet-erkende Staten en regee-
ringen in het algemeen............ 160
§ 18. De capaciteit eener de facto-regeering om in naam
van den Staat te handelen...........164
I. De criteria voor het bestaan van een alge-
meenede facto-regeering ........166
II. De criteria voor het bestaan van een lokale
de facto-regeering........... 169
IV.nbsp;De capaciteit van een lokale de facto-regee-
ring om in naam van den Staat te handelen 177
§ 19. De rechtshandelingen van particulieren op het ge-
bied eener de facto-regeering ..........187
§ 20. De niet-erkende de facto-regeering als gedingvoeren-
de partij.................. 188
§ 21. Het beroep van niet erkende Staten en regeeringen
op bepaalde immuniteitsrechten........196
§ 22. De retroactieve werking der erkenning......197
§ 23. De aansprakelijkheid van den Staat a) voor een
voorbarige erkenning, b) voor een onrechtmatige
weigering om te erkennen...........199
§ 24. Niet-erkenning als exceptie van niet ontvankelijk-
heid {„estoppelquot;)..............201
ADDENDA.................... . 210
lijst der voornaamste in dit geschrift
AANGEHAALDE WERKEN............213
-ocr page 16--i^H - ■ ■■
il- -
-ocr page 17-LIJST VAN AFKORTINGEN
A.J.I.L.:nbsp;American Journal of International Law.
B-Y.I.L.:nbsp;British Year Book of International Law.
Clunet:nbsp;Journal du Droit International, publié par E. Clunet.
Federal Reporter (Verzameling van arresten van fede-
rale Hoven buiten het Opperste Gerechtshof der V. St.).
^•L.R.nbsp;Michigan Law Review.
R-D .I.L.C.: Revue de Droit International et de Législation Comparée.
R.G.D.I.P. : Revue Générale de Droit International Public.
R.I.P.:nbsp;Revue de Droit International Privé et de Droit Pénal
International (Darras—de Lapradelle).
Riv. di dir. int.: Rivista di Diritto Internazionale.
T • L. R.:nbsp;Times Law Reports.
U-S.nbsp;United States Supreme Court Reports.
Wall.:nbsp;Wallace\'s Reports (U. S. Supreme Court).
W.d.V.:nbsp;Wörterbuch des Völkerrechts und der Diplomatie, her-
ausgegeben von Strupp.
-ocr page 18-iC,.
.nbsp;Tift:\'Mi/, ■ [J
.-mi J .quot;t imnbsp;^
:.a, ;.!_./.
; ;ilt;jiji\'i
■
! \'fTf . iiî^ib-.viH
;.\'L- \'//
V.
eerste deel
de rechtspositie en de volkenrechtelijke
erkenning van nieuwe staten en de FACTO-
regeeringen in het algemeen
-ocr page 20-• -.1
■-V-,
§ 1. Inleiding
Onder den term „volkenrechtelijke erkenningquot; verstaat men de
wilsverklaring van een volkenrechtssubject, waarbij dat subject
een feit, een toestand of een gebeurtenis in het internationale
rechtsleven als juridisch relevant aanvaardt. De inhoud van een
dergelijke wilsverklaring kan van den meest uiteenloopenden aard
zijn: zoo kan een erkenning plaats vinden in verband met de grens-
wijziging van een vreemden Staat; naar aanleiding van de vesti-
ging van een protectoraat of invloedssfeer i); als antwoord op de
mededeeling dat een regeerend vorst zijn titel wenscht te wijzigen^),
enz. Men kan dus in het algemeen constateeren, dat een volken-
rechtelijke erkenning in die gevallen plaats vindt, waarin hetzij
uitdrukkelijk hetzij stilzwijgend een bepaalde situatie als juri-\'
disch relevant moet worden geaccepteerd. Zij vormt dus in dit op-
zicht een tegenhanger van het volkenrechtelijk protest, waarbij
een volkenrechtssubject te kennen geeft, dat het de juridische ge-
volgen van een feit, een toestand of een gebeurtenis niet wenscht
te aanvaarden.
Meer in het bijzonder vinden wij echter den term erkenning in
het volkenrecht gebezigd bij het leerstuk van de erkenning van
nieuwe Staten en de facto-regeeringen. Hierbij moet men weer
onderscheiden tusschen: a) de erkenning van een Staat; h) de er-
ri\'k hnbsp;Conventie van 14 Juni 1898 tusschen Groot-Brittannië en Frank-
JK betreffende de invloedssferen in het gebied vau Niger en Tchad-meer (Martens
va ^nbsp;P- ^^^ v.); de erkenning door Nederland op 21 April 1913
n het Fransche protectoraat over Marokko (Ned. Staatscourant 1913 no. 99; Bos-
ans et Visser, Répertoire, p. 182); art. 101 van het vredesverdrag van Sèvres van 10
Augustus 1920, enz.
Cf. Martens, Recueil de Traités, Suppl. I p. 324. „Resolutie van de Staten-Ge-
«eraa , waar bij op verzoek van den Koning van Portugal is goedgevonden, om aan
N H den Titel van Tres Fidelle te geven. Den 27 Junij 1749quot;.
van Rnbsp;Pruisen erkenden eerst in 1722 den keizerstitel van Peter den Groote
DKusland, hoewel hij zich reeds van 1701 af dezen titel had toegekend,
^en zie verder in dit verband Oppenheim, International Law, I § 119.
kenning van een regeering; c) de erkenning van opstandelingen
als oorlogvoerende partij Wij willen ons onderzoek tot de twee
eerste soorten van erkenning beperken. De erkenning van opstan-
delingen als oorlogvoerende partij, welker rechtsgevolgen uitslui-
tend door het oorlogs- en neutraliteitsrecht worden beheerscht 2),
kan daarbij zonder eenig bezwaar buiten beschouwing blijven
Als voornaamste punt van aanraking tusschen de erkenning als
oorlogvoerende partij eenerzijds en de erkenning van een Staat of
regeering anderzijds is de omstandigheid te beschouwen, dat de
eerste vaak het vóór-stadium van de tweede vormt. Aan de erken-
ning van een nieuwen Staat (resp. van diens de facto-regeering),
die zich door revolutie of opstand uit een vroeger staatsverband
heeft afgesplitst, gaat vaak een erkenning van de opstandelingen
als oorlogvoerende partij vooraf.
De volkenrechteüjke erkenning van een Staat zouden wij willen
omschrijven als de wilsverklaring van een volkenrechtssubject,
waarbij dit subject te kennen geeft, dat het een bepaalde vreemde
volksgemeenschap in het vervolg als gelijkgerechtigd met de
overige Staten in het internationale verkeer zal beschouwen
M Misschien zou men nog als vierden vorm kunnen noemen de erkenning als natie,
welke verschillende schrijvers (o.a. Fauchille Traité, de droit international public 1,1,
p 311 e V ) onder een afzonderlijk hoofd behandelen. Als typisch voorbeeld van een
z g n erkenning als natie geldt de uit volkenrechtelijk oogpunt onregelmatige erken-
ning door den Conseil Suprème aan het Tsjecho-Slowaksche volk in 1918 verstrekt.
De Tsjecho-Slowaken bezaten op dat oogenblik noch een vast-omgrensd grondgebied,
noch een regelmatig functioneerend overheidsorgaan. De hier bedoelde erkennings-
declaratie wordt dan ook over het algemeen als een oorlogsmaatregel der Geallieerden
tegenover de Centrale Mogendheden beschouwd. (Cf. o.a. A. J. I. L. 1919, p. 93 en
Amer. Pol. Science Review XII p. 715).
2) Lawrence, Principles § 162: „(Recognition of belligerency) does not confer upon
the community recognized all the rights of an independent state, but it grants to its
government and subjects the rights and imposes upon them the obligations of an in-
dependent State in all matters relating to the warquot;.
Cf. eveneens Strupp, Grundzüge p. 41; Spiropoulos, Die de facto-Regierungen im
Völkerrecht, p. 162; Le Normand, La reconnaissance internationale p. 235; Noël-Hen-
ry, Les Gouvernements de fait devant le juge, p. 47.
») Spiropoulos (op. cit. p. 53 e.v.) wijdt een uitvoerige bespreking aan de erkenning
van opstandelingen als oorlogvoerende partij, welke erkenning hij onder het algemee-
nere begrip erkenning van de facto-regeeringen wil terugbrengen. Dit is echter m de
eerste plaats te beschouwen als gevolg van zijn onjuiste terminologie, die de erkenning
als oorlogvoerende partij met de erkenning van een lokale de facto-regeenng vereen-
zelvigt (op. cit. p. 55). Wij komen hier in ander verband op terug; zie p. 12.
*) Zooals wij nader zullen uiteenzetten, bezit de volkenrechtelijke erkenning o.i.
geen rechtspersoonlijkheid-scheppende kracht: ook niet-erkende Staten kunnen
rechtsbevoegd zijn. Zie § 5, p. 26.nbsp;o x i. j
Intusschen gaan de meeste schrijvers uit van de gedachte, dat een Staat eerst door
de volkenrechtelijke erkenning internationale rechtspersoonlijkheid verkrijgt. In hun
definities van de erkenning van een Staat komt deze gedachte tot uiting. Zoo zegt bijv.
Onder de erkenning van een regeering verstaan wij de wilsver-
klaring van een volkenrechtssubject, waarbij dit subject te ken-
nen geeft, dat het een bepaalde vreemde regeering bevoegd be-
schouwt, om in alle opzichten den Staat, waarin zij feitehjk het
overheidsgezag uitoefent, te vertegenwoordigen i).
De erkenning van een nieuwen Staat sluit vanzelf de erkenning
van de regeering, die er op dat oogenblik feitelijk het overheids-
gezag uitoefent, in.
Van de erkenning van een regeering, zooals die implicite bij de
erkenning van een nieuwen Staat plaats vindt, dient men echter
te onderscheiden de afzonderlijke erkenning van een regeering.
De praktijk van het volkenrecht leert nl., dat in een eenmaal
erkenden Staat bij regeeringswisseling een onregelmatige regee-
ring kan optreden, die door het buitenland niet wordt erkend. Men
heeft dan het vaak voorkomend verschijnsel van een erkenden
Staat zonder erkende regeering 2).
P^ ^^ tl™nbsp;^ P- quot;Recognition is the act through which it becomes ap-
MH*^*^nbsp;^nbsp;as an International Person
^\'a a member of the Family of Nationsquot;. En Noel-Henry (op. cit., p. 42): „Recon-
me ^^^^nbsp;déclarer que l\'on traitera désormais une certaine entité com-
un sujet du droit des gens, investi de la personnalité juridique et de la souveraineté.
^ -^eveneens FauchiUe, op. cit. I, 1, p. 306; Strupp, op. cit. p. 39; Spiropoulos, op. cit.
om^ifr^^quot;^ meenen, kan ook een niet-erkende regeering de bevoegdheid bezitten
tfgt;,,nbsp;opzichten den Staat, waarin zij feitelijk het overheidsgezag uitoefent.
^ ®Senwoordigen. Zie hierover § 5.
ropo^\'lnbsp;onderstaande definities van de erkenning van een regeering : Spi-
ruL dnbsp;Pquot;nbsp;^^ fremde Regierungsbehörde gerichtete Erklä-
ReX Inhalts, diese als mit völkerrechtlicher Handlungsfähigkeit ausgestattetes
erungsorgan betrachten zu wollenquot;. Noël-Henry (op. cit. p. 42): „Reconnaître
reprénbsp;e\'est déclarer qu\'un certain ensemble d\'organes est qualifié pour
exercer ses prérogatives internationalesquot;. Cf. eveneens
Julinbsp;Amerikaanschen Staatssecretaris Hughes aan den Heer Gompers (19
Statennbsp;eventueele erkenning van de Sowjet-regeering door de Vereenigde
Unitednbsp;invitation to intercoursequot;. (The recognition policy of the
York)nbsp;\' brochure uitgegeven door de Foreign Policy Association te New-
rÏ?nbsp;bijv. aan Mexiko onder zijn verschillende niet-erkende regeeringen en
siand gedurende de eerste jaren van het optreden van het Sowjet-bewind.
-ocr page 24-EERSTE HOOFDSTUK
de rechtspositie van niet-erkende staten en regeeringen
§ 2. De niet-erkende Staat en de niet-erkende regeering
De termen „niet-erkende Staatquot; en „niet-erkende regeeringquot;
vertegenwoordigen in het hcht van het volkenrecht relatieve be-
grippen. Uit de omstandigheid, dat de volkenrechtelijke erkenning
geacht moet worden alleen interpartiëel te werken (d. w. z. dat,
voorzoover de erkenning rechtsgevolgen in het leven roept, deze
geacht moeten worden zich te beperken tot de verhouding tus-
schen de erkennende en de erkende partij), volgt immers, dat een-
zelfde Staat of regeering tegelijkertijd door sommige volken-
rechtssubjecten erkend, door andere niet erkend kan zijn en dus
tegenover de Statengemeenschap in haar geheel in de eigenaardige
positie kan verkeeren van nog slechts gedeeltelijk de erkenning
harer leden te hebben erlangd.
Een absoluut karakter krijgen de genoemde termen eerst, wan-
neer daarmee aangeduid worden Staten en regeeringen, die door
geen enkel volkenrechtssubject zijn erkend.
Men houde echter bij de onderstaande beschouwingen in het
oog, dat, waar van een niet-erkenden Staat of regeering gesproken
wordt, daarmee niet alleen bedoeld wordt een door geen enkel vol-
kenrechtssubject erkende, maar ook een slechts door een gedeelte
van de leden der statengemeenschap niet-erkende Staat of regee-
ring (natuurlijk van het standpunt beschouwd van de volken-
rechtssubjecten, die hun erkenning hebben geweigerd of nog niet
hebben verleend).
Over de bijzonderheden van den status van niet-erkende Staten
en regeeringen in het volkenrecht zullen wij in ander verband
spreken i). Hier zij slechts opgemerkt, dat, aangezien o. i. aan de
1) Cf. § 5 en § 6.
-ocr page 25-rechtspositie van niet-erkende staten en regeeringen 5
volkenrechtelijke erkenning geen rechtspersoonlijkheid-scheppen-
de kracht kan worden toegeschreven, wij van oordeel zijn, dat ook
niet-erkende Staten rechtspersoonlijkheid kunnen bezitten (dus
dragers van rechten en phchten kunnen zijn). Ook zijn wij van
meening, dat niet-erkende regeeringen niet principieel als onbe-
voegd moeten worden beschouwd, de Staten, waarin zij feitelijk
het overheidsgezag uitoefenen, te vertegenwoordigen.
Tusschen een volledig erkenden Staat met een zondereenig
voorbehoud erkende regeering eenerzij ds en een gemeenschap,
welke iederen volkenrechtelijken status mist (zooals bijv. een
negerstam of een groep van plaatselijke opstandelingen) ander-
zijds, vindt men in het internationale rechtsleven een oneindig
aantal vormen van volksgemeenschappen, welke niet zuiver in de
eene of de andere categorie kunnen worden ondergebracht. Deze
vormen, die slechts gradueel van elkaar verschillen, kunnen niet
tot enkele juridisch-eng-omschreven groepen worden herleid of
voor een willekeurig schema pasklaar worden gemaakt i).
Uit het voorafgaande volgt, dat men ten aanzien van de begrip-
pen niet-erkende Staat en niet-erkende regeering met een nega-
tieve omschrijving genoegen moet nemen. Een niet-erkenden Staat
zou men kunnen definiëeren als een Staat, die door (de) leden der
statengemeenschap (^.family of nationsquot;) als niet gehjkwaardig
wordt beschouwd (m. a. w. niet voor „volquot; wordt aangezien). Een
niet-erkende regeering zou kunnen worden gekenmerkt als een
regeering, die door (de) vreemde Staten niet bevoegd geacht wordt
in alle opzichten den Staat, waarin zij feitehjk het overheidsgezag
uitoefent, te vertegenwoordigen
De vraag, aan welke vereischten een niet-erkende Staat of re-
geering zal moeten voldoen om erkend te kunnen worden, laten
^jjjn dit verband onbesproken. Niettemin willen wij op de behan-
\') Men vergelijke in dit verband bijv. de poging van Lorimer, de volkenrechtelijke
erkenning te onderscheiden in: „plenary political recognitionquot;, „partial political re-
cognitionquot; en „natural or mere human recognitionquot;, al naar gelang de erkenning aan
olksgemeenschappen van verschillenden graad van cultureele ontwikkeling en staat-
kundige organisatie wordt verstrekt. (Lorimer, Institutes of the Law of Nations, I p.
e.V.).
Het komt in de praktijk vaak voor, dat een niet erkende Staat of regeering door
en Staat, die zijn erkenning weigert, in het bijzonder door de rechterlijke organen van
len Staat, als zelfs in het geheel niet bestaande (dus als „juridisch vacuumquot;) wordt
enandeld. Dit is echter, zooals wij zullen zien, in bepaalde gevallen volkenrechtelijk
ongeoorloofd. Aan niet-erkende de facto-bestaande Staten kent het volkenrecht een
eker minimum van rechten en verpUchtingen toe, en aan niet-erkende de facto-re-
geenngen een minimum van vertegenwoordigingsbevoegdheid.
deling van dat punt vooruitloopen om te constateeren dat, zooals
trouwens eigenlijk van zelf spreekt, een volksgemeenschap, die
niet de drie fundamenteele elementen van het Staatsbegrip
(grondgebied, staatsvolk en hoogste overheid) in zich vereenigt,
of een regeering welke niet effectief het overheidsgezag uitoefent,
nimmer rechtsgeldig kan worden erkend. Daarentegen leert de
praktijk, dat ook wanneer een Staat of regeering aan het effectivi-
teitsvereischte voor zijn (resp. haar) bestaan beantwoordt, het
nog geenszins gezegd is, dat die Staat of regeering onmiddellijk
zal worden erkend.
Nu neemt in het internationale rechtsleven de erkende Staat
zonder erkende regeering een zeer speciale positie in. Zooals wij
reeds terloops opmerkten, kan het gebeuren, dat in een eenmaal
erkenden Staat door regeeringswisseling een onregelmatige regee-
ring optreedt, die door het buitenland niet wordt erkend. Dit is
een gevolg van de omstandigheid, dat de Staten zich jegens nieuw
optredende regeeringen in vreemde Staten anders plegen te ge-
dragen, al naar gelang die regeeringen op regelmatige of op onregel-
matige wijze aan het bewind zijn gekomen. Bij regelmatige regee-
ringswisseling bhjven, behoudens uitzonderingsgevallen, princi-
pieel de bestaande officiëele betrekkingen zonder onderbreking
voortbestaan. Bij het optreden van niet-regelmatige regeeringen
daarentegen, is dit voortbestaan piet vanzelfsprekend, maar van
zekere voorwaarden afhankelijk i). De Staat zelf evenwel, waarin
een niet-erkende regeering het overheidsgezag uitoefent, bhjft zijn
status van erkenden Staat behouden. Dit is een uitvloeisel van het
volkenrechtehjk beginsel van de continuïteit in het leven van den
Staat. Een verandering in de regeering of in den regeeringsvorm
van een Staat kan, volgens dit principe, geen wijziging brengen in
de volkenrechtelijke positie van dien Staat Ondanks het niet-
1) Cf. artt. 4 en 5 van het Project n°. 6 van het Amer. Inst. of I. L.
Cf. Strupp (op. cit. p. 39): „An sich ist es eine rein landesrechtliche Angelegen-
heit, welche Staatsform (Monarchie oder Republik, demokratische oder Sowjetrepu-
blik) ein Staat hat: forma regiminis mutata non mutatur populus ipse, heiszt es schon
bei Bynkershoek, der die richtige Begründung dafür gibt: „eadem utique res publica
est, quamvis nunc hoc nunc alio modo regaturquot;: die Änderung einer Staatsform ist
ebensowenig eine Änderung des Staates, wie etwa ein Gebietszuwachs.... oder eine
Gebietsverminderungquot;. In denzelfden zin, de Louter (Het Stellig Volkenrecht I p.
231): „Veranderingen in den omvang van het grondgebied of in het cijfer der bevolking
oefenen sterken invloed uit op de macht en de beteekenis van een Staat, maar brengen
geen wijziging in zijn volkenrechtelijke stelling. Zij staan in dit opzicht gelijk met in-
wendige veranderingen in regeering en regeeringsvormquot;. Men zie in dit verband ook
rechtspositie van niet-erkende staten en regeeringen 7
erkend zijn van zijn regeering behoudt de Staat dus al zijn rechten
op volkenrechtelijk gebied, ofschoon hij bij gebrek aan een vol-
ledig vertegenwoordigingsbevoegd orgaan tijdelijk in de onmoge-
lijkheid kan verkeeren een deel dier rechten uit te oefenen. Ook
blijft de Staat ondanks veranderingen in regeering of regeerings-
vorm aansprakelijk voor zijn internationale verplichtingen. De
Louter zegt in dit verband: „Het beginsel plechtig verkondigd in
het protocol van Londen van 19 Februari 1831 : „C\'est un prin-
cipe d\'ordre supérieur, que les traités ne perdent pas leur puissan-
ce quels que soient les changements qui interviennent dans l\'orga-
nisation intérieure des peuplesquot;, geldt niet slechts voor contrac-
tueele verplichtingen, maar voor alle internationale betrekkingen.
Onder veranderde omstandigheden kunnen zij op regehnatigen
voet worden gewijzigd; zoolang dit niet is geschied, houden zij
eerst op bij den ondergang harer subjectenquot;
§ 3. De de facto-regeering
Het staatsrechtelijk en het volkenrech-
telijk aspect der de facto-regeering.
Onder een „de facto-regeeringquot; verstaat men een regeering,
^elke effectief het overheidsgezag in een bepaalden Staat uit-
oefent, maar die op constitutioneel-onregelmatige wijze aan het
bewind is gekomen resp. de staatsregeling op dergelijke wijze
heeft geschonden, dat zij geacht moet worden haar karakter van
constitutioneel-regelmatige regeering te hebben verloren.
De twee eigenschappen, die een de facto-regeering kenmerken,
Oppenheim op. cit. I § 77; Noël-Henry op. cit. p. 205; Spiropoulos op. cit. p. 63, noot
3 (en de aldaar geciteerde bronnen); de Visscher R. D. I. L. C. 1922 p. 153. Men ver-
gelijke ten slotte de volgende passage uit een rede, door Lord Robert Cecil gehouden
tijdens de 28ste zitting der le Assemblée van den Volkenbond: „The first recognition
rings the State into the comunity of nations and thereafter that State exists, unless
\' IS extinguished by general consent or by conquest. The Government may or may not
be recognized from time to time, but the State remainsquot;.
) Cf. Martens, N. R. t. X, p. 197.
) Op. cit. p. 231.
^®iizelfden zin het Engelsch-Fransche communiqué aan de pers van 28 Maart
\'8, naar aanleiding van de verhouding tot Sowj\'et-Rusland : „Aucun principe n\'est
TOieux établi que celui d\'après lequel une nation est responsable des actes de son gou-
vernement, sans qu\'un changement d\'autorité affecte les obligations encouruesquot;. (Clu-
1918 p. 861).
D. w, z. met schending eener bestaande staatsregeling, of, in de thans weinig
eer voorkomende gevallen van originaire staatsvorming, zonder zich te baseeren op
eenige voorafgaande constitutie.
zijn dus eenerzijds effectiviteit en anderzijds constitutioneele on-
regelmatigheid.
De vraag, of een bepaalde regeering effectiviteit bezit, is een
quaestie van feitelijken aard Of zij al dan niet als constitutio-
neel regelmatig te beschouwen is, kan slechts beoordeeld worden
naar het standpunt van het interne staatsrecht van het land, waar
zij optreedt.
In de volkenrechtelijke literatuur en praktijk komt men den
term de facto-regeering in tweeërlei zin tegen. Het begrip de facto-
regeering wordt van twee verschillende gezichtspunten uit be-
schouwd, nl. van staatsrechtelijk standpunt en van volkenrechte-
lijk standpunt. Al naar gelang van het standpunt, dat men in-
neemt, vertoont het begrip een eenigszins verschillend aspect. Dit
is een gevolg van het feit, dat de relatieve beteekenis, welke aan
ieder der beide kenmerken van het begrip wordt gehecht, bij de
eerste beschouwingswijze een andere is dan bij de tweede. In het
eene geval wordt de nadruk gelegd op het element der effectiviteit
in het andere op dat der constitutioneele onregehnatigheid.
Plaatst men zich op het standpunt van de interne staatsregeling
van een land, dan verstaat men onder een de facto-regeering een
regeering, die om redenen van politieken en staatsrechtelijken
aard door bepaalde groepen der bevolking niet wordt erkend. Hier
primeert het kenmerk van constitutioneele onregehnatigheid, ter-
wijl de tweede eigenschap eener de facto-regeering, de effectiviteit,
op den achtergrond raakt.
De tegenstelling, die men zoo vaak aantreft tusschen de facto-
en de j ure-regeeringen, een tegenstelling welke geheel samenvalt
met de onderscheiding tusschen constitutioneel-onregehnatige en
constitutioneel-regelmatigé regeeringen, moet men van dit stand-
punt uit begrijpen. In den zin van deze tegenstelling is het begrip
de facto-regeering vrijwel negatief en omvat het iedere regeering,
welke niet kan beschouwd worden als de jure-regeering, d. w. z.
als regeering, waarvan de constitutionaliteit onbetwist is
Onder welke omstandigheden deze effectiviteit geacht kan worden aanwezig te
zijn, is in dit verband van ondergeschikt belang. Wij komen hier echter later nog op
terug, zie p. 18 noot 1.
quot;) Slechts wanneer men zich op dit standpunt plaatst, zijn uitlatingen als de volgen-
de te begrijpen: Wheaton, Elements § 21 a: „A de jure Government in one which, in
the opinion of the person using the phrase, ought to possess the powers of sovereignty,
though at the time it may be deprived of them. A de facto government is one which
is really in possession of them, although the possession may be wrongful or precarious\'\'
rechtspositie van niet-erkende staten en regeeringen 9
Beschouwt men daarentegen het begrip de facto-regeering van
hetgeen wij het zuiver volkenrechtehjk standpunt zouden willen
noemen, dan valt juist de nadruk meer op het kenmerk van effec-
tiviteit, waaraan een overheid moet voldoen, om als de facto te
kunnen worden aangeduid, en krijgt het begrip een positieven in-
houd.
Het begrip de facto-regeering in dezen laatsten zin is voor het
volkenrecht, en in het bijzonder voor het leerstuk der volkenrech-
telijke erkenning, van groot gewicht. Immers de erkenning van
een Staat of regeering veronderstelt steeds het bestaan van een de
facto-overheid. Eenerzijds toch wordt, zoowel bij de erkenning
van een nieuwen Staat als bij de erkenning van de regeering van
een reeds erkenden Staat, bijna steeds een overheid erkend, die op
constitutioneel-onregelmatige wijze aan het bewind is gekomen
(d. w. z. onder schending van een bestaande staatsregeling of bij
originaire staatsvorming, zonder voorafgaande staatsregeling) i).
Anderzijds moet, zooals wij zagen, een regeering, om erkend te
kunnen worden, effectief het overheidsgezag uitoefenen in den
Staat, waarin zij is opgetreden. De volkenrechtelijke erkenning
van een Staat of regeering impliceert dus bijna steeds het bestaan
Van een op constitutioneel onregelmatige wijze opgetreden over-
heid, die effectief het overheidsgezag in een bepaalden Staat uit-
oefent, m. a. w. van een de facto-regeering.
Bovendien knoopt het volkenrecht aan het optreden van een de
Noël-Henry (op. cit, p. 1) : „La distinction des gouvernements de fait ou de facto et des
gouvernements de droit ou de jure éveille immédiatement à l\'esprit une idée de légiti-
mité ou de régularité constitutionnelle. Le gouvernement de fait est celui dont le pou-
quot;voir est entaché d\'irrégularité, le gouvernement de droit celui dont la régularité n\'est
pas discutée.quot; En op p. 2: „En réalité, les expressions gouvernement de fait et gou-
vernement de droit ne relèvent que du droit constitutionnel ; elles sont étrangères au
Qroit internationalquot;. Inderdaad vermijdt deze schrijver uiterst consequent het ge-
bruik van de uitdrukking de facto-regeering in anderen samenhang. Zoo duidt hij o. a.
raetden term „gouvernement généralquot; aan, een regeering, die, op grond van het feit,
at zij gedurende een zekeren tijd effectief het staatsgezag over een land heeft uitge-
oefend, dat land door haar handelingen heeft verbonden (op. cit., p. 225). In een noot
op p. 227 vestigt Noël-Henry de aandacht op de gangbare terminologie: „A noter ce
sens particulier des mots de facto que l\'on trouve fréquemment dans les jugements
inernationaux. Le gouvernement de facto, c\'est ici le gouvernement ayant réelle-
nient, ayant en fait, l\'exercice du pouvoir.quot;
Vgl. verder De Visscher (R. D. I. L. C. 1922 p. 516): „Tout d\'abord, les termes
..gouvernement de droitquot; et „gouvernement de faitquot; éveillent une idée de légalité con-
s itutionnelle ou de légitimité, absolument étrangère à l\'ordre des relations inter-
nationales.quot;
off^ hebben erop gewezén, dat bij regelmatige regeeringswisseling, de bestaande
ïcieele betrekkingen zonder onderbreking blijven voortbestaan. Zie hierover p. 6.
-ocr page 30-facto-regeering belangrijke rechtsgevolgen vast. Zoo kent het vol-
kenrecht alleen aan die onregelmatig opgetreden regeering, welke
aan het effectiviteitsvereischte voldoet, m. a. w. die in een Staat
de facto het overheidsgezag uitoefent, het vermogen toe, in naam
van den Staat te handelen. Met betrekking tot de vraag, of en in
hoeverre een bepaalde overheid geldige rechtshandelingen kan
verrichten en den Staat door hare onrechtmatige handelingen kan
verbinden, maakt het volkenrecht geen principieel onderscheid
tusschen een (zij het ook niet-erkende) de facto-regeering en een
de jure-regeering. Beide hebben hetzelfde vermogen, dezelfde „ca-
paciteitquot;, om in naam van den Staat te handelen i).
Behalve in de reeds geconstateerde gewoonte van vreemde Sta-
ten, om een op onregelmatige wijze opgetreden regeering anders te
bejegenen dan een overheid, die tengevolge van een regelmatige
regeeringswisseling aan het bewind is gekomen, komt het verschil
tusschen een regehnatige (de jure) en een onregehnatige (de facto)
regeering volkenrechtelijk ook hierin tot uiting, dat bij een even-
tueelen strijd tusschen beide om de definitieve heerschappij, de
regelmatige (de jure) regeering tot aan haar definitie ven onder-
gang bevoegd is den Staat te vertegenwoordigen en te binden, ter-
wijl de onregelmatige (de facto) regeering eerst aan zekere effecti-
viteitsvereischten moet hebben voldaan om aldus in naam van
den Staat te kunnen handelen, zoodat de de jure-regeering als het
ware een voorsprong heeft, zoolang de weegschaal in evenwicht
blijft of nog niet definitief is doorgeslagen.
In dit verband zij nog opgemerkt, dat men bij sommige schrij-
vers de bewering aantreft, dat, van het standpunt van vreemde
Staten, onder een de facto-regeering een door die Staten niet-er-
kende regeering verstaan moet worden, — een derde beteekenis
derhalve Naar het ons voorkomt, is echter deze gehjkstelling
onjuist; zij kan bovendien tot aanzienlij keverwarring aanleiding
geven Door de enkele erkenning van een de facto-regeering
\') Zie hierover p. 171.
Cf. Gemma : „C\'est par la reconnaissance seule que le gouvernement de facto est
devenu gouvernement de jure vis-à-vis des Etats qui l\'ont reconnuquot; (Recueil des
Cours de l\'Académie de droit international 1924, III, p. 360). NoëlHenry: „Pour
l\'Etat tiers, le gouvernement de facto est le gouvernement non-reconnu, et le gouverne-
ment de jure le gouvernement reconnuquot; (op. cit. p. 124, noot 320).
») De terminologie en het juiste begrip worden nog meer verward door de tegenstel-
ling de facto- en de jure-erkenning. Men zie hierover p. 43.
rechtspositie van niet-erkende staten en regeeringen 1 1
door vreemde Staten verliest deze immers niet haar constitutio-
neel-onregelmatig karakter; vreemde Staten zullen nog steeds
constateeren, dat de door hen erkende regeering niet anders dan
een de facto-regeering is. Hetgeen deze schrijvers door hun ver-
keerde terminologie hebben willen uitdrukken, is de op zichzelf
juiste gedachte, dat er voor vreemde Staten tusschen een door
hen erkende de facto-regeering en een de jure-regeering, waarmee
zij in regelmatige diplomatieke betrekkingen staan, geen princi-
pieel verschil bestaat.
2°. Algemeene en plaatselijke de facto-re-
geeringen.
Het volkenrecht onderscheidt de de facto-regeeringen in alge-
meene en plaatselijke (lokale).
Een algemeene de facto-regeering is een de facto-regeering, die
over het geheele staatsgebied effectief het overheidsgezag uit-
oefent; een plaatselijke de facto-regeering daarentegen, is een re-
geering die slechts over een gedeelte van het Staatsgebied de feite-
lijke heerschappij voert i).
Uit deze omschrijving van een plaatselijke de facto-regeering
volgt, dat men zich een dergelijke overheid niet anders dan als co-
existent met een of meer andere regeeringen binnen het territoir
Van denzelfden Staat kan denken. Meestal zal de situatie deze zijn,
dat de plaatselijke de facto-regeering met de de jure-regeering om
de heerschappij strijdt ; evenwel doet het geval zich ook voor, dat
Verschillende lokale de facto-regeeringen-met elkaar om de over-
2) j^g lokale de facto-regeering kan zich ten doel
Cf. de klassiek geworden definities van het Opperste Gerechtshof der Vereenigde
Staten in zijn uitspraak in zake Williams vs. Bruffy (Moore, Digest l p. 44) : „De facto
Governments are of two kinds. One of them is such as exists after it has expelled the
regularly constituted authorities from the seats of power and the public offices and
established its own functionaries in their places, so as to represent in fact the sove-
reignty of the nation. The other kind of de facto-government......is such as exists
where a portion of the inhabitants of a country have separated themselves from the
parent State and established an independent government.quot; Zie eveneens Fauchille
°P- cit I, 1, p. 320: „Si le gouvernement de fait remplace l\'ancien gouvernement légal
entièrement effondré, on dit qu\'il est général, car il commande sur tout le pays; on le
esigne au contraire du nom de local lorsqu\'il coexiste avec le gouvernement antérieur,
es deux organismes se disputant le pouvoir et dominant chacun dans une partie dif-
«rente de l\'Etat.quot; Vgl. Noël-Henry op. cit. p. 5 en Anderson, El Gobierno de facto.
Voorbeelden van dit laatste heeft men gezien o.a. in Rusland na den val van het
en in Mexiko eerst na den staatsgreep tegen President Madero in Februari
(strijd tusschen Huerta en Carranza), later na de breuk tusschen de Conventie-
stellen, de opperheerschappij te verkrijgen, hetzij over den gehee-
len Staat, hetzij slechts over een onderdeel, dat zich uit het oude
staatsverband tracht af te scheiden. In het eerste geval heeft men
met een revolutionaire, in het tweede geval met een separatisti-
sche beweging te maken i).
Een lokale de facto-regeering kan nimmer als zoodanig een vol-
ledige officiëele erkenning van de zijde van vreemde mogendheden
verkrijgen Zoolang de burgeroorlog nog voortduurt, kan im-
mers een vreemde Staat de opstandelingen hoogstens als oorlog-
voerende partij erkennen. Een andere erkenning van de opstande-
lingen (dus als regeering of als Staat) vóór het einde der feitelijke
vijandelijkheden, geldt als daad van onrechtmatige interventie in
de interne aangelegenheden van een vreemden Staat Doch ook
in een dergelijk geval wordt de plaatselijke de facto-regeering niet
als zoodanig erkend, maar als de overheid (dus algemeene de facto-
overheid) van den nieuwen Staat Ook van de zijde van hare
tegenstanders (de de jure-regeering of de andere de facto-regeerin-
g(en)) zal de lokale de facto-overheid uiteraard nooit anders dan
als oorlogvoerende partij worden erkend.
Onjuist komt ons in dit verband de constructie van Spiropoulos
voor, die juist in de erkenning als oorlogvoerende partij den specia-
len vorm van de erkenning van een plaatselijke de facto-regeering
meent te ontdekken s). Met een erkenning als regeering heeft de
erkenning als oorlogvoerende partij niets te maken. Zij heeft uit-
sluitend betrekking op de heerschende vijandelijkheden en wordt
in hare gevolgen uitsluitend door het oorlogs- en neutraliteits-
recht geregeld.
van Aguascalientes en den „Eersten chef van het constitutionalistische legenquot; in No-
vember 1914 (strijd tusschen Villa, Zapata c.s. eenerzijds en Carranza, Obregon c.s
anderzijds).
\') Op een revolutie volgt dan eventueel van de zijde van vreemde Staten de erken-
ning van een regeering; op een geslaagden separatischen opstand de erkenning van een
nieuwen staat.
») Officieuze betrekkingen daarentegen worden vaak met een revolutionaire partij
in een vreemden Staat tot beperkte doeleinden (bijv. tot de bescherming van bepaalde
belangen) onderhouden.
3) Zie onder, p. 18.
Cf. Noël-Nenry op. cit. p. 190: „Les hostilités terminées, le gouvernement qui a
affermi son pouvoir peut être valablement reconnu----Si c\'est un gouvernement ré-
gional ou local, il sera reconnu comme Etat nouveau: en effet, on ne peut reconnaître
sur un territoire donné deux gouvernements, sans reconnaître en même temps deux
personnes internationalesquot;.
Spiropoulos op. cit. p. 55: „Die spezifische Form der Anerkennung der lokalen
de facto-Regierung ist demnach die Anerkennung als kriegführende Partei.quot;
TWEEDE HOOFDSTUK
de volkenrechtelijke erkenning
§ 4. De vereischten eener geldige erkenning
Onder den titel „Die Lehre von den Voraussetzungen der An-
erkennung von de facto-Regierungenquot;, behandelt Spiropoulos in
§ 5 van zijn meermalen geciteerd werk zeer uitvoerig de vereisch-
ten,waaraan een de facto-regeering moet beantwoorden om rechts-
geldig erkend te kunnen worden. Hij komt, na een zeer gedetail-
leerde beschouwing van de volkenrechtelijke literatuur en praktijk
op dit punt, tot de slotsom, dat slechts één vereischte bestaat, nl.
dat der effectiviteit. Geen erkenning van een de facto-regeering is
rechtsgeldig, zonder dat deze effectief het Staatsgezag in handen
heeft, maar is een regeering eenmaal effectief, dan behoeft zij aan
geen verdere voorwaarde te voldoen om rechtsgeldig erkend te
kunnen worden
Spiropoulos op. cit. p. 23: „Effektivität ist mithin die notwendige — (aber, wie
^ir später sehen werden, auch die einzige) — Voraussetzung für die Anerkennung einer
durch Verdrängung der de jure-Regierung ins Leben getretene allgemeine de^acto-
Regierung.quot; Bij de erkenning van de regeering van een door afsplitsing gevormden
nieuwen Staat moet volgens Spiropoulos nog aan de voorwaarde zijn voldaan, dat de
vijandelijkheden tusschen den ouden en den nieuwen Staat feitelijk zijn gestaakt, dat
na- a. w. de Staat, tegen wien de opstand was gekeerd, het feitelijk verzet heeft opgege-
ven, al heeft hij officieel de onafhankelijkheid van den nieuwen Staat nog niet erkend,
^eze uitweiding is m. i. overbodig, daar aan dezelfde voorwaarde (i. e. van staking van
de vijandelijkheden) moet zijn voldaan in het geval van de erkenning van een alge-
meene de facto-regeering, welke de vroegere de jure-regeering heeft verdrongen. De
Voorwaarde is reeds begrepen onder den eisch van effectiviteit, daar eerst nadat de
onmacht der oude regeering om den opstand te onderdrukken is gebleken, de nieuwe
\'regeering geacht kan worden zich definitief te hebben gevestigd. Ook een verder ver-
eischte, door Spiropoulos gesteld in het geval van het ontstaan van een nieuwe regee-
quot;ng tengevolge van staatssplitsing, is overbodig. Dat de nieuwe Staat, waarvan de
regeering in dat geval wordt erkend, alle bestanddeelen van het staatsbegrip moet be-
vitten, spreekt immers vanzelf. Een „effectievequot; regeering van een „Staatquot;, die een
ezer elementen zou missen, laat zich niet goed denken. De erkenning van de regeering
Van een nog niet erkenden Staat, die zich op andere wijze dan door afsplitsing uit een
Vorig staatsverband heeft gevormd, wordt door Spiropoulos hier niet behandeld.
Deze conclusie is volkomen juist. Niemand zal willen beweren,
dat wanneer een regeering effectiviteit zou missen, niettemin een
rechtsgeldige erkenning zou kunnen plaats vinden. In een derge-
lijk geval kan zelfs van het bestaan van een regeering in den eigen-
lijken zin des woords geen sprake zijn. Hetzelfde geldt o. i. ook
ten aanzien van de erkenning van een Staat. Behalve een effec-
tieve overheid zullen alleen hier ook de beide andere feitehjke
elementen van het staatsbegrip (nl. staatsvolk en staatsgebied)
aanwezig moeten zijn, wil een geldige erkenning plaats kunnen
vinden.
Aan den anderen kant is effectiviteit inderdaad ook het eenige
vereischte, waaraan een de facto-regeering of een nieuwe Staat
moet beantwoorden, om rechtsgeldig erkend te kunnen worden.
Dit blijkt duidelijk uit de diplomatieke praktijk der Staten, vol-
gens welke de erkenning van een effectieve overheid of van een
effectief als Staat functioneerende volksgemeenschap steeds als
volkenrechtelijk regelmatig wordt aangemerkt. Ook in de volken-
rechtelijke literatuur is dit punt nimmer in twijfel getrokken i).
Wanneer men zich echter niet langer afvraagt, welke vereisch-
ten aan den te erkennen Staat of regeering gesteld moeten worden,
maar welke vereischten gesteld mogen worden, m. a. w. welke
gronden van weigering van een erkenning als volkenrechtelijk
gerechtvaardigd kunnen gelden, openbaart zich zoowel in de lite-
ratuur als in de praktijk een aanzienlijk verschil van meening.
Terwijl men eenerzijds de meening aantreft, dat het den erken-
nenden Staat geoorloofd moet zijn, de erkenning van een vreem-
den Staat of overheid afhankehj k te stellen van een willekeurig aan-
tal vereischten van welken aard ook vindt men anderzijds de
opvatting gehuldigd, dat de weigering om een Staat of regeering
te erkennen, wanneer zij op bepaalde politieke gronden berust,
als volkenrechtelijk onrechtmatig moet worden beschouwd
In de rechtspraak stelt de internationale rechter zich eveneens op het standpunt,
dat een de facto bestaande Staat of regeering steeds rechtsgeldig kan worden erkend.
Men zie o. a. de op p. 168 n. 2 geciteerde passage uit het arrest van de Amerikaansch-
Mexikaansche Claims-commissie van 1868 in zake Cucullu.
quot;) Aldus O. a. Spiropoulos op. cit. p. 46. Tot dezelfde conclusie moeten natuurlijk al
diegenen komen, die in de erkenning een volkomen vrijwillige handeling zien en dus
het bestaan van een plicht om te erkennen (resp. recht op erkenning) loochenen.
Cf. § 6.
\') Cf. o. a. de op p. 24 noot 4 geciteerde passage van den brief van den Heer
Guardia aan den Amerikaanschen Staatssecretaris; eveneens het aldaar aangehaalde
artikel van De la Rosa.
Wij vereenigen ons met deze laatste zienswijze en zijn van oor-
deel, dat, behalve het ontbreken van bovengenoemd effectiviteits-
vereischte, er slechts één andere volkenrechtelijk gerechtvaardig-
de grond bestaat, om aan een vreemden Staat of regeering de er-
kenning te weigeren, nl. de niet-nakoming door dien Staat of
regeering van zijn internationale verplichtingen. Op dien grond
immers is de weigering om te erkennen een volkenrechtelijk vol-
komen gerechtvaardigde represaille-maatregel, uitgelokt door een
schending van het volkenrecht door de tegenpartij
Men heeft hier dus een tweede vereischte, nl. de eerbiediging
van internationale verplichtingen, dat, ofschoon niet een essen-
tiëele voorwaarde voor een rechtsgeldige erkenning, toch desge-
wenscht door de erkennende partij gesteld mag worden en volken-
rechtelijk geoorloofd is. Hoewel dus niets belet, dat een de facto-
regeering of -Staat, die ondubbelzinnig te kennen geeft, dat hij
Zich door bepaalde internationale verplichtingen niet gebonden
^cht, toch rechtsgeldig erkend kan worden moet aan den ande-
ren kant aan vreemde Staten de bevoegdheid worden toegekend,
oni hun erkenning te blijven weigeren aan een Staat of regeering,
die een dergelijke onrechtmatige houding aanneemt.
Deze beide vereischten (nl. dat der effectiviteit en dat der eer-
biediging van internationale verplichtingen) zijn echter o. i., zoo-
als reeds gezegd, de eenige, die bij een erkenning van de zijde van
\') Cf. Noël-Henry, op cit. p. 218 : „Lorsqu\'il s\'agit de savoir non plus si la reconnais-
sance, est justifiée, mais si elle est due, une autre considération est nécessaire. Le nou-
veau gouvernement, continuateur des gouvernements précédents, doit se déclarer
prêt à assumer les obligations internationales contractées par l\'Etat sous les gouverne-
- ^^\'its antérietirs. En refusant de reconnaître un gouvernement violateur du droit des
ce sont de légitimes représailles que l\'on exercequot;.
) Men denke bijv. aan het geval der Sowjet-regeering in Rusland. Ofschoon dit be-
■wmd aan zijn weigering, om de Russische staatsschuld onder het Tsaristische regime
angegaan over te nemen, blijft vasthouden, is het thans reeds door de meeste vreemde
^ten erkend. Het voorbeeld der Sowjet-regeering spreekt o. a. daarom zoo sterk,
dat de Bolsjewiki aanvankelijk niet alleen weigerden de verbintenissen door den
tenbsp;^et vroegere regime aangegaan na te komen, maar zelfs hun voornemen
ennen gaven om bepaalde verplichtingen, die zij zelf tegenover „kapitalistischequot;
op zich hadden genomen, niet te zullen nakomen (aldus o.a. ten opzichte van de
quot;Propaganda-clausulequot;, welke in verschillende handelsverdragen was opgeno-
It^r overigens de nota van den Amerikaanschen Staatssecretaris Colby aan den
a\'iaanschen Ambassadeur in Washington (10 Augustus 1920): „There can be no
m confidence or trust, no respect even, if pledges are to be given and agreements
a e with a cynical repudiation of their obligations already in the mind of one of the
les. We cannot recognize, hold official relations with, or give friendly reception to
tut° ^ government which is determined and bound to conspire against our insti-
sa \'^îî^\'nbsp;diplomats will be the agitators of dangerous revolt; whose spokesmen
y that they sign agreements with no intention of keeping them.quot;
-ocr page 36-16nbsp;de volkenrechtelijke erkenning
vreemde Staten gesteld mogen worden. Iedere weigering om te
erkennen, die niet op het ontbreken van effectiviteit bij den te
erkennen Staat of regeering of op de niet-eerbiediging van inter-
nationale verpüchtingen door dien Staat of regeering berust, moet
als volkenrechtelijk ongeoorloofd worden aangemerkt. In de diplo-
matieke praktijk der Staten ziet men nl. vaak, dat bij weigering
om te erkennen, een beroep gedaan wordt op andere dan de twee
bovengenoemde gronden. Hoewel, strikt genomen, de Staten bij
hun beshssing over het al of niet erkennen van een vreemden
Staat of regeering zich uitsluitend door juridische overwegingen
moesten laten leiden, gebeurt het herhaaldelijk, dat motieven van
politieken aard den doorslag geven
Zoo wordt een weigering om te erkennen vaak gemotiveerd met
een beroep op den onregelmatigen oorsprong (dus op de „illegiti-
miteitquot; of „illegahteitquot;) van den te erkennen Staat of regeering,
of op de omstandigheid, dat de de facto-regeering niet met de in-
stemming van het volk regeert (dus op het ontbreken van „popu-
lar consentquot;) 2). Deze beide gronden van niet-erkenning, die men
telkens weer, vooral in de erkenningspraktijk der Vereenigde
Staten, terugvindt, zijn echter o. i. volkenrechtelijk ongerecht-
vaardigd. Zoowel de „legitimiteitquot; of „legaliteitquot; van het staats-
gezag, als de aanwezigheid van den factor van „popular consentquot;
zijn immers quaesties, die als zuiver inwendige aangelegenheden
van den betrokken Staat moeten worden beschouwd Vreemde
1)nbsp;Zoo kan b.v. Hershey met recht zeggen: „Recognition is essentially a matter of
policyquot; (A. J. L L. 1921, p. 61) en Gemma constateeren: „L\'appréciation d\'ordre po-
litique semble l\'avoir toujours emporté en Europequot; (op. cit. p. 340).
2)nbsp;Voor een meer gedetailleerde beschouwing van de begrippen „legitimiteitquot;, „le-
galiteitquot; en „popular consentquot;, zie men onder, p. 21 en p. 25.
ä) Cf. Noël-Henry op. cit. p. 219: „Un Etat ne saurait invoquer, à l\'appui de son re-
fus de reconnaître, ni les origines, ni les méthodes de gouvernement du gouvernement
étranger; ce serait de sa part intervenir dans les affaires intérieures de l\'Etatquot;. Vgl.
eveneens het artikel van denzelfden schrijver in de Revue générale de droit inter-
national public 1928 p. 247: „La règle fondamentale, le premier axiome du droit des
gens, c\'est le principe de non-intervention. Il appartient aux membres de la société
internationale de décider en toute indépendance du pouvoir chargé d\'exercer les pré-
rogatives de l\'Etat, c\'est un problème de droit interne, de droit constitutionnel, que le
droit des gens ignore. Sous peine de s\'immiscer dans les affaires intérieures d\'un Etat,
les autres Etats ne peuvent examiner si le gouvernement qui détient le pouvoir y est
légalement parvenu, s\'il a l\'assentiment de la population, si ses droits l\'emportent sur
ceux d\'un gouvernement rivalquot;.
Zooals men ziet, beperkt Noël-Henry zijn beschouwingen op dit punt tot de niet-
erkenning van een vreemde regeering. Wat de niet-erkenning van een vreemden Staat
betreft, kan deze schrijver daaraan nimmer het karakter van een onrechtmatige in-
terventie toekennen, daar hij van de stelling uitgaat, dat niet-erkende Staten geen
rechtspersoonlijkheid bezitten. Zie hierover p. 27.
Staten, die zich, door erkenning te weigeren, met dergelijke in-
terne aangelegenheden zouden bemoeien, zouden zich ongetwij-
feld aan een volkenrechtelijk onrechtmatige interventie ten op-
zichte van dien Staat schuldig maken i) Iedere onafhankehjke
Staat heeft immers het recht zijn eigen staatsinrichting en regee-
ringsvorm vast te stellen en zijn eigen regeering te kiezen, zonder
eenigen anderen Staat daarin te kennen. De vreemde Staten heb-
ben die staatsinrichting en regeeringsvorm te aanvaarden en even-
eens de concrete regeering, mits deze aan bepaalde objectieve cri-
teria voldoet (nl. aan de vereischten van effectiviteit en van eerbie-
diging der internationale verplichtingen van den Staat), zonder zich
te bekommeren om haar oorsprong of om haar wij ze van regeeren^).
Na de voorafgaande algemeene opmerkingen betreffende de al
of niet rechtmatigheid van de verschillende in de internationale
praktijk gestelde vereischten voor de erkenning (resp. gronden
Voor niet-erkenning), willen wij thans aan ieder der vier meest
voorkomende vereischten een afzonderlijke beschouwing wijden.
1°. Effectiviteit.
Wat de voorwaarde van effectiviteit betreft, deze vinden wij,
^oo^ls van zelf spreekt, overal terug Al verschilt men vaak van
Door erkenning te weigeren, kunnen vreemde Staten op een de facto-regeering
lt;5f Staat een zeer aanzienlijke politieke pressie uitoefenen. Zoo heeft bijv. de weigering
van de Vereenigde Staten om het op inconstitutioneele wijze regeerende bewind van
generaal Huerta in Mexico (1913—1914) te erkennen, voor een groot deel tot diens val
meegewerkt.
Slechts wanneer een dergelijke interventie krachtens een speciaal daartoe strekken-
de overeenkomst tusschen de partijen geschiedt, komt zij niet met het volkenrecht in
«onflict. Cf. het op p. 23 besproken verdrag tusschen de vijf midden-Amerikaansche
ptaten, waarbij deze zich onderling hebben verbonden een de facto-regeering, die zich
m een van de betrokken Staten door een revolutie of staatsgreep van het gezag mees-
ter maakt, niet te zullen erkennen.
quot;) Het maakt o.i. geen verschil, of door de weigering om te erkennen pressie wordt
Uitgeoefend op een niet-erkende regeering (van een erkenden Staat) of op een niet-er-
enden Staat. Ook in dit laatste geval kan men o.i. van een onrechtmatige interventie
spreken. Dit is een logisch gevolg van de door ons gehuldigde opvatting, dat ook een
met-erkende, de facto bestaande Staat rechtspersoonlijkheid bezit.
Cf. Fauchille (op. cit. § 205 2°): „Un premier principe doit être posé. Tout Etat
étant libre de se donner le gouvernement qu\'il veut, les Etats, pour entrer en relations
avec un autre Etat, n\'ont à se préoccuper ni de la forme ni de l\'origine du pouvoir qui
exerce l\'autorité chez celui-ci: s\'ils pouvaient examiner la question de légalité consti-
utionnelle de ce pouvoir, ils commettraient un acte injustifiable d\'interventionquot;.
*) Voor voorbeelden, waardit vereischte uitdrukkelijk gesteld wordt, zie men Spiro-
poulos p. 27noot 33, waar hij vele typische aanhalingen weergeeft uit de erkenningsprak-
ijk der Vereenigde Staten (geciteerd uit Moore, Digest I p. 122—164). Men zie boven-
en de verklaringen van Minister van Karnebeek in de Tweede Kamer naar aanleiding
Van de erkenning van Sowjet-Rusland, geciteerd op. p. 48 en p. 49 van dit proefschrift.
Van Roijen, De Rechtspositienbsp;2
-ocr page 38-oordeel over de vraag, of in een bepaald geval alle elementen van
het effectiviteitsvereischte aanwezig zijn, over de noodzakelijk-
heid van het vereischte zelf heerscht eenstemmigheid
Slechts over een bepaald aspect der effectiviteitsvoorwaarde
willen wij even uitweiden: nl. over het vereischte, dat, alvorens
tot de erkenning van eendoor afsplitsing gevormden nieuwen Staat
kan worden overgegaan, de vijandelijkheden tusschen den vroe-
geren moederstaat en den nieuwen Staat feitelijk beëindigd moe-
ten zijn. Het is in de praktijk vaak uiterst moeilijk nauwkeurig het
oogenblik vast te stellen, waarop de nieuwe Staat geacht moet
worden zijn onafhankelijkheid definitief te hebben gevestigd, zoo-
dat er geen vooruitzicht meer bestaat, dat de moederstaat opnieuw
zal pogen zich metterdaad tegen de afscheiding te verzetten.
De Louter 2) zegt: „Het veiligst is de erkenning af te wachten
van den Staat, tegen wien de opstand is gekeerd en die derhalve
het grootste belang heeft bij de ontkenning van het feit. Dit kan
echter lang duren____Daarom noemt Woolsey terecht een veili-
gen regel de erkenning uit te stellen, totdat de betrokken Staat
het feitelijk verzet heeft gestaakt, al weigert hij nog de formeele
erkenning.quot;
Wordt vóór dit oogenblik een erkenning uitgesproken,dan moet
men dit beschouwen als een volkenrechtelijk ongerechtvaardigde,
voorbarige erkenning. Door een dergelijke erkenning kiest een
vreemde Staat partij voor de opstandelingen en loopt gevaar in
ernstig conflict met den moederstaat te geraken De voorbarige
erkenning van de onafhankehjkheid der Noord-Amerikaansche
koloniën door Frankrijk in 1778 werd door Engeland als casus
belli beschouwd. Tijdens den Amerikaanschen burgeroorlog wei-
gerde Engeland terecht, de Zuidelijken als onafhankehjken Staat
te erkennen
1)nbsp;Ten aanzien van de beoordeeling van het al of niet voorhanden zijn van „effecti-
viteitquot; zegt Gemma (op. cit., p. 337) : „On peut dire en thèse générale, avec M. P.
Costa, qu\'il existe une autorité effective là où une personne, un comité ou une assem-
blée est obéi par la population d\'un territoire déterminé et dans une forme telle que ses
ordres sont respectés et observés tout au moins en ce qui concerne l\'impôt du sang et
les autres contributionsquot;. — Zie verder voor de criteria door den internationalen rech-
ter aangewend p. 166 e.v.
2)nbsp;Op. cit. p. 232.
») Cf. Fauchille op. cit. I, 1 par 201 ; de Louter op. cit. I. p. 223; Hall, International
Law p. 83; Moore op. cit. I 73: Noël-Henry op. cit. p. 193; Spiropoulos op. cit. p. 52.
\') Over de erkenning der zuidelijken als oorlogvoerende partij door Engeland (13
Mei 1861) zie p. 200, noot 1.
Sir William Hartcourt wijst er op, dat verschillende gevallen,
die gewoonlijk als voorbeelden van internationale erkenning wor-
den aangehaald, eigenlijk voorbeelden zijn van op pohtieke motie-
ven berustende interventies . Zoo citeert hij o. a. de erkenning van
Griekenland door de groote Mogendheden in 1827 en van België
in 1831 2).
2°. Eerbiediging van internationale verplich-
tingen.
Het vereischte van eerbiediging van internationale verplichtin-
gen vindt men eerst sedert het einde der vorige eeuw in de Ameri-
kaansche erkenningspraktijk uitdrukkelijk gesteld Sinds dien
tijd vindt men in de stukken, welke op die erkenningspraktijk be-
trekking hebben, deze voorwaarde geregeld terug. Niet alleen ech-
ter de Vereenigde Staten, maar ook de Europeesche mogendheden
hebben dezen eisch gesteld 4).
Zooals wij zagen, is de voorwaarde van nakoming van interna-
^^^^^alejv^lichtingen wel geen essentiëel vereischte om tot erken-
\') Hartcourt, Letters by Historicus, p. 3 (hoofdstuk getiteld: „Theinternational
aoctrme of recognitionquot;).
\') In denzelfden zin de Louter op. cit. p. 223: „Niet minder ongerechtvaardigdquot;
de erkenning van de Engelsch-Amerikaansche koloniën door Frankrijk in
^ \'8) „was de erkenning van België\'s onafhankelijkheid na den opstand van 1830 door
conferentie der groote mogendheden gehouden in Januari 1831, nog voordat was ge-
fe\'tnbsp;Nederlandsche Regeering den nieuwen stand van zaken had erkend, van
verzet had afgezien of buiten staat was den opstand te fnuiken.quot;
^ oël-Henry op. cit. p. 194 wijst nog op de voorbarige erkenning van den staat Pa-
^ama door Roosevelt in 1903, nog voordat Columbia zelftbegonnen was zich tegen den
ptand te verzetten! Cf. eveneens Goebel, The Recognition Policy of the U. S. p. 21:
quot; n the strictest sense it was not a recognition at all, but, as Mr. Roosevelt himself
owed in his message of January 4, 1904, was an act of interventionquot;.
^^^ l^eeds in 1877 vindt men de volgende uitspraak van President Hayes: „The cus-
innbsp;U\'^\'ted States when such changes of government have heretofore occurred
^^ exico is to recognize and enter into official relation with the de facto government
^ soon as it should appear to have the approval of the Mexican people and should
shiquot;^ ^ disposition to adhere to the obligations of treaties and international friend-
P (annual message van 3 December 1877; Moore op. cit. I. p. 148).
ver • ^ quot;^egint eerst sinds 1890 de nadruk, welke tot op dien tijd gelegd werd op het
tern\'^t- ^ van „popular consentquot;, meer en meer op dat van het voldoen aan de in-
ove ^nbsp;verplichtingen te worden overgeplaatst. Tegen het jaar 1899 was deze
tiikquot;^^^quot;^ volbracht (Goebel op. cit. p. 209). Voor citaten uit de Amerikaansche prak-
recenten datum zie boven p. 15 noot 2.
g \' lt;^enke bijv. aan de resolutie van Cannes (1922), waarbij de Geallieerde mo-
i^jgnbsp;de voorwaarden opsomden, waaraan de Sowjet-regeering in Rusland zou
vgj. voldoen, om door haar erkend te worden. (Lagarde, La reconnaissance du Gou-
de -p®™®1^^ des Soviets, p. 137). Cf. eveneens de rede van Minister van Karnebeek in
daarW-nbsp;(Hand. II, 1923/1924 p. 1330): „Zoodanige erkenning onderstelt
eonbsp;dingen. Vooreerst, dat men over en weer zijn verplichtingen zal nakomen
weede, dat men wederkeerig eikaars staatsorde zal eerbiedigenquot;.
-ocr page 40-ning te kunnen overgaan, maar is toch het stellen van deze voor-
waarde volkenrechtelijk geheel geoorloofd.
Spiropoulos (op. cit. p. 25) onderscheidt o. i. terecht tusschen
eenerzijds den goeden wil en anderzijds het vermogen, om inter-
nationale verplichtingen na te komen. Wij zijn van oordeel, dat
dit vermogen (capaciteit) reeds opgesloten Hgt in de vereischte
effectiviteit, waarvan het als het ware slechts het volkenrechtehjk
aspect vormt i). Wanneer wij dus hier en elders zullen spreken
over het vereischte van het nakomen van internationale verplich-
tingen, hebben wij daarbij aUeen het oog op den wil om aan die
verplichtingen te voldoen.
Het is, naar wij meenen, niet noodig, scherp te onderscheiden
tusschen eenerzijds volkenrechtelijke verplichtingen, voortvloei-
ende uit verbintenissen door den Staat aangegaan (in den vorm
van tractaten, van leeningen of op andere wijze) en anderzijds ver-
plichtingen voortvloeiende uit algemeene volkenrechtsnormen,
die het verkeer tusschen de volken beheerschen. Dit laatste begrip
is natuurhjk veel ruimer en omvat ook het eerste.
De houding der geallieerde mogendheden tegenover het Sowj et-
bewind in Rusland, welke in dit verband niet onbesproken mag
blijven, is, over het geheel genomen, weinig consequent geweest.
Nadat alle pogingen om een gezamenlijke actie te handhaven (con-
ferenties van Cannes, Januari 1922; van Genua, April 1922; van
\'s-Gravenhage, Juni 1922 gefaald hadden, zijn de meeste Staten
een voor een er toe overgegaan, hun oorspronkelijk standpunt te
laten varen, volgens hetwelk zij als een conditio sine qua non voor
de erkenning, het aanvaarden door de Sowjets van de internatio-
nale verplichtingen van den Russischen Staat (in het bijzonder
van de schulden, onder vorige regeeringen aangegaan) gesteld
hadden Op het voetspoor van Engeland besloten verschillende
landen, afzonderlijk met het Sowjet-bewind te onderhandelen.
Deze onderhandelingen leidden in de meeste gevallen tot het tee-
kenen van een „voorloopig handelsverdragquot;, waarbij de Sowjet-
regeering hetzij de facto, hetzij de jure erkend werd, onder de uit-
drukkelijke bepaling, dat deze erkenning in niets zou praejudi-
ciëeren aan een uiteindehjke regeling der schuldenkwestie. De
erkenning der Sowjets werd op deze wijze tot inleiding van een
definitieve regeling der schulden, in plaats van, zooals de oor-
spronkelijke bedoeling was geweest, als eind-resultaat te dienen
Van de te voeren onderhandelingen i).
3°. Legitimiteit of legaliteit.
Thans enkele opmerkingen over de beginselen van „legitimiteitquot;
en „legaliteitquot;, waarop, zooals wij zagen, vaak ten onrechte een
beroep wordt gedaan om een weigering van erkenning te moti-
veeren.
Het beginsel der „legitimiteitquot;, waaronder dan meer in het bij-
zonder de dynastieke legitimiteit, in tegenstelling tot de constitu-
tioneele legitimiteit of legaliteit, moet worden verstaan, speelde
Vooral in het begin der vorige eeuw een belangrijke rol. Op grond
van dit principe, dat o. a. in de pohtiek van de Heilige Alliantie
belichaamd werd, werd herhaaldelijk aan Staten en regeeringen,
die uit een revolutie of staatsgreep (dus met schending van de
rechten der legitieme staatshoofden) waren voortgekomen, erken-
ning geweigerd.
Tegen de toepassing van dat beginsel werd vooral van de zijde
der Vereenigde Staten, die immers zelf hun onafhankehjkheid aan
tegen het legitieme Britsche gezag te danken hadden,
Staatssecretaris Hughes aan den Amerikaanschen Consul te Reval (Maart
..Production is conditioned upon 1° the safety of life; 2°. the recognition by firm
guarantee of private property; 3°. the sanctity of contract; and 4°. the right of free
,nbsp;If fundamental changes are contemplated involving due regard for the pro-
jection of persons and property and the establishment of conditions essential to the
^j^^\'^^\'iänce of commerce, this Government will be glad to have convincing evidence
°Th ^^\'^s^iiimation of such change----quot; etc. (geciteerd naar een brochure, getiteld
.. ne Recognition Policy of the U. S.quot;, uitgegeven door de Foreign Policy Association,
^ew York).
) Cf. de woorden van Lloyd George: „.. . .The preliminary of settlement was re-
de^^R^^quot;^quot;nbsp;C®- Vol. 169 p. 768) en daartegenover het gezegde van
en Belgischen Minister Vandervelde: „Cette reconnaissance ne doit pas être la pré-
fMniiquot;^^\'^ 1\'aboutissement d\'un accord au point de vue économique et politiquequot;
nhaud: „La Georgie, la Russie et la Société des Nationsquot;, p. 14).
-ocr page 42-krachtig opgekomen. Het zgn. de facto-beginsel, waaraan de V. St
in hun erkenningspraktijk langen tijd hebben vastgehouden, is als
reactie tegen de legitimiteitsgedachte te beschouwen. Ook niet-
legitieme regeeringen werden onmiddelhjk door de Unie erkend,
indien zij de facto het overheidsgezag uitoefenden i). Het denk-
beeld, dat de Vereenigde Staten zich moesten opwerpen tot „kam-
pioen van den constitutioneelen regeeringsvormquot;, zou eerst later
ontstaan-2).
Het „legaliteitsbeginselquot;waarop ook vaak een beroep gedaan
wordt, om de weigering van een erkenning te rechtvaardigen, is
een leuze, die eerst in den laatsten tijd in de theorie en de praktijk
van het volkenrecht haar intrede heeft gedaan . Het eerst komen
wij dit principe in zijn geheele draagwijdte tegen bij de theoreti-
sche beschouwingen van den Ecuadoriaanschen staatsman Tobar.
Deze was een voorvechter van het denkbeeld, door een gezamen-
lijke politiek van „indirecte interventiequot; het aantal staatsgrepen
en revoluties in de Latijnsch-Amerikaansche Staten te beperken.
•) Cf. o.a. den brief van Staatssecretaris Buchanan aan Rush, den Amerikaanschen
gezant in Frankrijk (1848): „We recognize the right of all nations, to create and reform
their political institutions according to their own will and pleasure. We do not go be-
hind the existing government to involve ourselves in the question of legitimacy, it is
sufficient for us to know that a government exists capable of maintaining itself; and
then its recognition on our part inevitably followsquot;. (Moore, Digest I, p. 125). Voor
verdere aanhalingen zie men Spiropoulos op. cit. p. 42 noot. 49.
In dit verband vergelijke men ook de woorden van den Amerikaanschen staatsman
Jefferson, die als auteur van de de facto-theorie moet worden beschouwd: „I hold it
that a little rebellion now and then is a good thing; and as necessary in the political
world as storms in the physical. Unsuccessful rebellions indeed establish the encroach-
ments on the rights of the people which have produced them. An observation of
this truth should render honest republican governors so mild in their punishment of
rebellions as not to discourage them too much. It is a medicine necessary for the sound
health of governmentquot;. (Aanhaling uit een brief aan Madison, 1787; Goebel, op. cit. p.
100).
\') Zie onder, p. 23 noot 3.
®) Onder het legaliteitsbeginsel heeft men te verstaan, het principe, krachtens het-
welk aan een op constitutioneel-onregelmatige wijze opgetreden overheid de erken-
ning moet worden geweigerd.
*) Aldus o.a. Kunz (Wörterbuch des Völkerrechts II p. 606): „An Stelle des dem
Gottesgnadentum und der Fürstensouveränität entsprechenden „Legitimitätsprinzi-
pesquot; sucht das den demokratischen Ideen und der Volkssouveränität adäquate „Le-
galitätsprinzipquot; zu tretenquot;.
Anders Potter A. J. I. L. 1927 p. 69: „In recent years as our interest in constitutio-
nal stability\' has increased and our interest in governmental stability in Latin America
particularly, the emphasis which we have placed on certain previously subordinate
qualifications of ourVecognition-policy has been developed until it has seemed to some
students to involve a reversal of our fundamental position on the whole matter. But
the aim of encouraging the establishment and maintenance of republican institutions
was always implicit in our recognition-policy, and the policy was not therefore, a
policy of pure de-facto-ismquot;.
De betrokken Staten zouden nl. overeenkomen hun erkenning te
weigeren aan regeeringen, die op incónstitutioneele wijze aan het
bewind waren gekomen, die dus m. a. w. niet aan het legaliteits-
vereischte beantwoordden i).
Eenige jaren later werd dit denkbeeld inderaad, zij het ook op
kleine schaal, verwezenlijkt door een in 1907 tusschen de vijf Mid-
den-Amerikaansche Staten te Washington gesloten verdrag. Dit
Verdrag, dat onder de auspiciën der Vereenigde Staten tot stand
kwam, werd in 1923 wederom onder de auspiciën van Washington
hernieuwd
Ook President Wilson was, tengevolge van zijn politieke over-
tuigingen, een groot aanhanger van het legaliteitsbeginsel. Reeds
in Maart 1912, dus onmiddeUijk na het aanvaarden van zijn ambt,
zette hij in een officiëele verklaring zijn standpunt in deze uiteen®)
\') Cf. het artikel van Heilborn, „Tobardoktrinquot; (W. d. V. II p. 717).
Zie Anderson: „Central American Policy of non-Recognitionquot; (A. J. I. L. 1925
P- 164); dit artikel bevat tevens den tekst van een officieele nota aan den Staat Hon-
duras, waarin de Vereenigde Staten verklaren, zelf eveneens de politiek van niet-er-
kenning, zooals die in het verdrag is omschreven, tevenover de Centraal-Amerikaan-
sche Staten te zullen volgen.
Artikel II van het bedoelde verdrag, zooals dit op 7 Februari 1923 werd vastgesteld,
luidt: „Desiring to make secure in the Republics of Central America the benefits
which are derived from the maintenance of free institutions and to contribute at the
same time toward strengthening their stability, and the prestige with which they
should be surrounded, they declare that every act, disposition or measure which alters
the constitutional organization in any of them is to be deemed a menace to the peace
of said Republics whether it proceed from any public power or from the private citi-
zens.
Consequently, the Governments of the Contracting Parties, will not recognise any
other Government which may come into power in any of the five Republics through
a coup d\'etat or a revolution against a recognized Government, so long as the freely
elected representatives of the people thereof have not constitutionally reorganized the
country. And even in such a case they obligate themselves not to acknowledge the re-
cognition if any of the persons elected as President, Vice-President or Chief of State
designate should fall under any of the following heads:
1 • If he should be the leader or one of the leaders of a coup d\'etat or revolution, or
through blood relationship or marriage, been an ascendent or descendent or brother of
such leader or leaders.
2. If he should have been a Secretary of State or should have held some high mili-
ary command during the accomplishment of the coup d\'etat, the revolution, or while
he election was being carried on, or if he should have held this office or command with
in the six months preceding the coup d\'etat, revolution, or the election.
Furthermore, in no case, shall recognition be accorded to a government which arises
rom election to power of a citizen expressly and unquestionably disqualified by the
onstitution of his country as eligible to election as President, Vice-President, or Chief
0\' State designatequot;.
) Cf. a. j. I. l. 1913 p. 331. Men vergelijke eveneens zijn boodschap aan het Con-
gres van 27 Augustus 1913, waarin het heet: „We are the friends of Constitutional Go-
vernment in America; we are more than its friends, we are its champions, because in
^o other way can our neighbors, to whom we would wish in every way to make proof
our friendship, work out their own development in peace and libertyquot;.
-ocr page 44-Zoowel in het geval van het de facto-bewind van Huerta in Mexiko
(1913), als van de revolutionaire regeering van Tinoco in Costa-
Rica (1917) heeft Wilson ieder aanzoek om erkenning afgeslagen
op grond van den inconstitutioneelen oorsprong dier Regeerin-
gen 1). De Regeering der Vereenigde Staten gaf zelfs in 1913 offi-
cieel aan andere vreemde Staten haar wensch te kennen, dat ook
zij zouden weigeren Huerta als president van Mexiko te erken-
nen. 2) En aan Tinoco liet President Wilson officieel weten, dat
ook wanneer hij later op regelmatige wijze tot president gekozen
zou worden, hij tóch geen erkenning zou verkrijgen
Wij hebben er reeds op gewezen, dat het stellen van dezen eisch
van „legahteitquot; (behalve wanneer hij bij verdrag gesanctioneerd
wordt) niet anders is, dan het plegen van een volkenrechtelijk on-
geoorloofde interventie^). Wij kunnen hier nog aan toevoegen,
dat, wanneer dit standpunt logisch werd doorgevoerd, men niet
aUeen zou moeten weigeren een nieuwe inconstitutioneele de fac-
to-regeering te erkennen, maar tevens, in het geval een erkende
regeering op inconstitutioneele wijze haar overheidstaak zou uit-
oefenen, de diplomatieke betrekkingen met die Regeering zou be-
hooren af te breken. De eene Staat zou op deze wijze door middel
van zijn vertegenwoordigers een hinderlijk toezicht gaan uitoefe-
nen op de nakoming der voorschriften van de Staatsregeling van
den anderen Staat ®). Dat dit tot onmogelijke gevolgen zou leiden
Met betrekking tot de analoge houding, door de Regeering te Washington in deze
jaren tegenover de opstandelingen in Haïti en Santo Domingo aangenomen, zie men
Fauchille I l.p. 608 en De la Rosa, R. G. D. I. P. 1914 p. 466.
2) Cf. Foreign Relations 1913 pp. 806; 184; 856.
Cf. Foreign Relations 1917 p. 326.
*) Men vergelijke verder in dit verband de volgende passage uit een brief van Guar-
dia, een agent van de niet-erkende Tinoco-regeering van Costa-Rica in de Vereenigde
Staten, aan den Amerikaanschen Staatssecretaris Lansing: „The principle involved in
the above stated doctrine has not, so far, been recognized by any nation outside the
New World. This is easily explained by the fact that it is in contravention to the abso-
lute right of sovereignty. In America itself the principle has been accepted only by
the five Central American Republics (since 1907) in their mutual relations and as ex-
clusively reciprocal in character----But this principle which, for reasons given seems
to be advantageous in the special case of the five Republics of Central America, is
wholly inadmissable by international lawquot;. (Foreign Relations 1917 p. 334). Cf. even-
eens het artikel van De la Rosa in R. G. D. I. P. 1914: „Faire une pareille déclaration
[bedoeld wordt de verklaring van President Wilson van 27 Augustus 1913], c\'était
proclamer officiellement l\'ingérence des Etats-Unis dans les affaires des Etats indé-
pendents et souverains de l\'Amérique latine ; c\'était reconnaître leur intervention per-
manente et continuelle pour vérifier la constitutionalité des gouvernements établis.
Une pareille doctrine peut mener fort loinquot;, (p. 465).
\') Cf. Anderson op. cit. p. 40.
-ocr page 45-behoeft geen betoog. Men denke slechts aan den koninklijken
Staatsgreep in Joegoslavië van 1929.
4°. Popular consent.
Het beginsel van de „popular consentquot; tenslotte, waarop vooral
in de diplomatieke praktijk der Vereenigde Staten, vaak een be-
roep wordt gedaan, om deweigeringvan een erkenning te motivee-
ren 1), is van veel ouderen datum dan het legaliteitsbeginsel. Ver-
zet zich dit laatste tegen iedere erkenning van een regeering, welke
op inconstitutioneele wijze is tot stand gekomen, volgens het prin-
cipe der „approbation populairequot; moet, alvorens tot erkenning
kan worden overgegaan, onderzocht worden, of de nieuwe regee-
ring met de instemming van het volk het bewind voert, doch zon-
der dat daarbij gelet behoeft te worden op de ontstaanswijze der
regeering. De onderlinge verhouding der beide beginselen komt
O. a. hierin tot uiting, dat ook een niet-legale (dus een op constitu-
tioneel-onregelmatige wijze opgetreden) regeering meestal toch
op den duur erkend wordt, wanneer zij door den volkswil (popu-
lar consent) wordt gesanctioneerd. Dat dit echter niet steeds het
geval is, blijkt bijv. duidelijk uit de boven aangehaalde officiëele
niededeeHng van de Vereenigde Staten aan Tinoco, dat zij diens
bewind in Costa-Rica ook dan niet zouden erkennen, wanneer hij
door een regelmatige volksstemming in zijn functie zou worden
bevestigd. In dit bepaalde geval primeerde het beginsel der legali-
teit dat van de „popular consentquot;.
De eerste maal, dat men dit vereischte van de instemming van
bet volk geformuleerd vindt, is in een brief van Jefferson aan
Pinckney, den Amerikaanschen gezant in Engeland, van 30 De-
cember 1792 2).
Het spreekt van zelf, dat, om de instemming van het volk vast
te stellen, niet steeds op officiëele verkiezingen of óp een volks-
Cf. Moore l p. 149; uit de instructie van Staatssecretaris Seward aan Culver
\' •,, ■ ■ • .until in each case the state immediately concerned shall unmistakably
prove that the government which claims to represent it is fully accepted and peaceful-
y maintained by the people thereofquot;. Zie verder Spiropoulos op. cit. p. 40, noot 47.
.,We certainly cannot deny other nations that principle whereon our own go-
^^nment is founded, that every nation has a right to govern itself internally under
hat forms it pleases and to change these formï at its own will; and externally to
ansact business with other nations through whatever organ it chooses whether that
De a King, Convention, Assembly, Committee, President or whatever it be. The only
\'ning essential is the will of the nationquot;. (Goebel, The Recognition Policy of the Unit-
«a States, p. 104).
stemming werd gewacht. Vaak werd volstaan met de enkele ver-
klaring van den vertegenwoordiger der Vereenigde Staten in het
vreemde land, dat het feitelijk verzet tegen de nieuwe Regeering
was gebroken en algemeen in den stand van zaken werd berust
Strikt genomen, mag de vraag of een regeering op de instem-
ming des volks steunt, slechts aangewend worden als criterium om
de stabiliteit en effectiviteit van die Regeering te bepalen 2). An-
ders hebben wij wederom te doen met een ongerechtvaardigde
interventie, dezen keer in het belang der volkssouvereiniteit
^ 5. De rechtsgevolgen der erkenning: declaratieve of constitutieve
werking ?
Groot verschil van meening heerscht in de literatuur over de
vraag, of aan de erkenning constitutieve dan wel enkel decla-
ratieve werking moet worden toegeschreven. Men krijgt den in-
druk, dat de verschillende schrijvers, die zich met de oplossing van
dit vraagstuk hebben bezig gehouden, vaak langs elkaar heen
redeneeren, zonder tot een doelmatige bestrijding der wederzijd-
sche argumenten te komen.
Meestal wordt, bij de behandeling van dit onderwerp, onder-
\') Een zekere wijziging onderging tijdelijk de politiek der Vereenigde Staten ten op-
zichte der erkenning, onder invloed van den burgeroorlog. Staatssecretaris Seward
eischte niet alleen berusting der bevolking, maar een positieven daad, waaruit haar
instemming met het nieuwe bewind zou blijken: „The policy of the United States is
settled upon the principle that revolutions in republican States ought not to be ac-
cepted until the people have adopted them by organic law with the solemnities which
would seem sufficient to guarantee their stability and permanency. This is the result
of reflection upon national trials of our ownquot;. (Goebel op. cit. p. 199).
2)nbsp;Gemma, op. cit. p. 340: „Mais, comme Cavour le faisait déjà remarquer à propos
des événements en Italie en 1860, l\'appui de l\'opinion est dans le fait la force la plus
solide pour la conservation de tout gouvernementquot;.
Van dit oogpunt bezien, was de houding van Engeland tegenover de uit de omwen-
telingen van 1848 en 1870 voortgekomen de facto-regeeringen in Frankrijk, gerecht-
vaardigd. Evenals trouwens enkele andere Staten, weigerde Engeland n.1. deze op
constitutioneel-onregelmatige wijze opgetreden regeeringen te erkennen, alvorens een
assemblée constituante den nieuwen regeeringsvorm zou hebben goedgekeurd. Dit
werd door het Foreign Office als garantie voor de stabiliteit van het nieuwe bewind in
beide gevallen noodig geacht.
3)nbsp;Cf. Baty, Yale Law Journal XXXI p. 474.
„You cannot tell whether a vote represents the will of the nation; there is no such
unique „willquot;. Besides does international law forbid a nation to organize itself with-
out reference to the voice of its ill-instructed crowd-emotional, less civilized members?
En op p. 489 sub 5: „That the practice of making recognition of a government de-
pend on electoral machinery is an illegitimate intervention in the domestic affairs of
an independent Statequot;.
scheiden tusschen de erkenning van Staten eenerzijds en de erken-
ning van regeeringen anderzijds. Wij zullen deze indeehng moeten
volgen, hoewel wij, zooals nader zal blijken, van oordeel zijn, dat
tusschen de erkenning van een Staat en de erkenning van een re-
geering geen principieel onderscheid op dit punt bestaat.
Terwijl meestal de erkenning van een regeering geacht wordt
zuiver declaratief te werken, wordt daarentegen aan de erkenning
van een Staat vaak constitutieve werking toegeschreven. Deze
2gn. constitutieve werking wordt echter meestentijds in zeer spe-
cialen zin opgevat en beteekent dan, dat de erkenning van een
Staat tot gevolg heeft het ontstaan van een nieuw internationaal
rechtssubject. Dat de erkenning in dezen zin constitutief zou wer-
ken, is O. i. evenwel onjuist. De hier bedoelde opvatting toch, die
dus uitgaat van de stelling, dat een Staat eerst door erkenning
volkenrechtelijke rechtspersoonhjkheid kan verkrijgen kunnen
wij niet aanvaarden en wel om de volgende redenen.
Wanneer men de volkenrechtelijke erkenning noodzakelijk acht
Voor het ontstaan van de internationale rechtspersoonlijkheid van
den Staat, impliceert dit, dat vóór zijn erkenning een de facto be-
staande Staat als volkomen rechteloos (resp. zonder eenige inter-
nationale verplichting )zou moeten worden beschouwd. Deze con-
sequentie, die door enkelen wordt aanvaard komt ons onhoud-
baar voor 3). Vooral in den tegenwoordigen tijd, waarin staten-
. Aldus :Oppenheiin, op. cit. lp. 117: „International law does not say that a state
IS not in existence as long as it is not recognized, but it takes no notice of it before its
recognition. Through recognition only and exclusively a State becomes an interna-
quot;onal person and a subject of international lawquot;; de Visscher op. cit. p. 150: „L\'Etat,
\'ant qu\'il n\'est pas reconnu, n\'a aucune personnalité en droit international, il ne pos-
sède et ne peut acquérir aucun des droits inhérents à la souveraineté externequot;; Fen-
^ick, International Law p. 104; Anzilotti, Corso di diritto internazionale (1928) 1 p.
e.V.; Cavaglieri, Rivista di diritto internazionale 1921/1922 p. 302; Gemma, op.
cit. p. 333; Spiropoulos, op. cit. p. 50, noot 58; Noel-Henry, op. cit. p. 218.
Anders: Hall, International Law (8th ed.) p. 20: „So soon, therefore, as a society
can point to the necessary marks, and indicates its intention of conforming to law, it
enters of right into the family of States, and must be treated in conformity with lawquot; ;
e Louter, op. cit. p. 217: „Geheel onjuist is de bewering, dat eerst door de erkenning
. e rechtspersoonlijkheid ontstaatquot;; Ansaldi, Studi p. 127; Diena, Principi de diritto
internazionale publico, p. 99; Salvioli, Riv. di dir. int. 1926 p. 363; Kelsen, Das Pro-
lem der Souveränität, p. 230; Verdrosz, Wörterbuch des Völkerrechts I p. 285; Erich,
op. cit. p. 465.
Bijv. Sander, Das Faktum der Revolution, Zeitschrift für öffentliches Recht, I
P- 157quot;: (Es ist daher) der vorprozessuale, vor dem völkerrechtlichen Anerkennungs-
yerfahren liegende natürliche Tatbestand „Staatquot; für die reine Rechtswissenschaft
irrelevantquot;.
Cf. Salvioli op. cit. p. 333/334: „Chi non vuole chiudere gli occhi alla realtà non
negare che la convinzione giuridica degli Stati sia nel senso che alcuni atti, nep-
vorming meestal binnen het kader van de volkengemeenschap
plaats vindt, is een dergelijke rechtelooze (resp. niet door eenige
verplichting gebonden) Staat een ondenkbaar verschijnsel
Doch ook ten aanzien van Staten, die tot voor eenige jaren nog
buiten de Statengemeenschap stonden en als niet-erkende Staten
golden (zooals bijv. Abyssinië kan men toch moeilijk volhou-
den, dat zij in geen enkel opzicht dragers van rechten of phchten
konden zijn. Men behoeft zich nog niet te beroepen op ethische
normen, of het bestaan van zekere aan den Staat eigen „natuur-
lijke rechtenquot; aan te nemen, om de onhoudbaarheid van deze stel-
ling aan te toonen. Uit de praktijk blijkt duidelijk, dat in de sta-
tengemeenschap de overtuiging heerscht, dat niet-erkende Staten
daarom nog niet rechteloos of rechtens ongebonden zijn
pure nei confronti di uno Sta to non riconosciuto, non si possono compiere. Limitiamoci
dunque qui a constatare questo semplice fattoquot;.
Cf. Erich op. cit. p. 465: „Supposer, en Europe par exemple, un nouvel Etat en
dehors du domaine du droit international, c\'est absurde. Dire que le droit international
ne s\'applique pas à lui avant qu\'il ait obtenu la reconnaissance internationale, ce n\'est
pas exact; au contraire, les preuves qu\'il a données de son intention d\'observer le droit
des gens constituent justement pour lui un titre qui lui facilite la reconnaissance inter-
nationale. S\'il en est ainsi, et si l\'on insiste toutefois sur l\'effet constitutif de la recon-
naissance, on retombe facilement dans la thèse extrême qui tend à subordonner la
naissance même de l\'Etat à la condition de la reconnaissance internationale acquise.quot;
En op p. 467 : „Personne n\'a pu expliquer quel serait en réalité, avant la reconnaissan-
ce, le vrai caractère d\'une collectivité qui s\'est proclamée et s\'est organisée comme
Etat, si l\'on ne veut pas admettre qu\'elle constitue jurdiquement un Etat, voire si l\'on
admet qu\'elle est un Etat uniquement par rapport au droit constitutionnel, mais non
pas au point de vue international.quot;
Deze Staat, die thans lid is van den Volkenbond, kan niet langer beschouwd
worden als buiten de volkengemeenschap te staan.
Toen eenige vreemde Staten het nieuw-gevormde koninkrijk Italië niet direct
wilde erkennen, dreigde Cavour met de intrekking van de exequaturs van de consuls
der betrokken Staten. Deze houding van de zijde van het niet-erkende Italië moet als
gerechtvaardigde retorsie-maatregel worden beschouwd. (Cf. von Liszt, Das Völker-
recht, p. 92). — Diena beroept zich zelfs op een gewoonterechtelijke norm, die aan
niet-erkende Staten het bestaansrecht en het recht op zelfbehoud zou toekennen : „Non
si puö infatti negare che questa volontà siasi manifestata per mezzo delle consuetudini
nel senso che ogni Stato, fin dal momento in cui viene stabilmente a formarsi, prima
ancora che intervenga l\'atto formale del riconoscimento, è investito di determinati di-
ritti in confronto ai terzi Stati ed ha in ispecie e sopratutto il diritto di esistenza e con-
servazione, la qual cosa presuppone che lo Stato di nuova formazione sia, pel fatto
solo della sua esistenza, investito di una personalitàgiuridica internazionalequot;. (op.
cit., p. 88). In den zelfden zin Ansaldi, op cit. p. 127; Salvioli op. cit. p. 352; Verdrosz
op. cit. p. 285; „Doch wird den neuen Staaten nach völkerrechtlichem Gewohnheits-
recht bereits vor den völkerrechtlichen Anerkennung eine gewisse völkerrechtlich re-
levante Kompetenz zugesprochen.quot; Cf. eveneens art. 5 van het Ontwerp No. III voor
de codificatie van het volkenrecht, behandeld door de 6de Pan-Amerikaansche Con-
ferentie te Havana (1928): „Even before recognition the State has the right to
defend its integrity and independence......quot; (A. J. I L., Jan. 1928, Spec. Suppl.
p. 240); en het in de Addenda (sub 3°) opgenomen art. 2 van het Project n°. 6 van
het Amer. Inst, of I. L.
Daarbij komt nog, dat de aanhangers van de hier bestreden
leer tot de meest gewrongen constructies hun toevlucht moeten
nemen. Zoo ontkennen zij bijv. meestal het tweezijdig karakter
van de erkenningshandehng, omdat een volksgemeenschap die,
overeenkomstig hun theorie, geen rechtspersoonlijkheid bezit,
nioeilijk geacht kan worden partij te zijn bij de overeenkomst, die
juist het scheppen van die rechtspersoonhjkheid ten doel heeft
Het blijft dan echter onverklaarbaar, hoe een eenzijdige handeling
Van een reeds bestaand volkenrechtssubject rechten en plichten
Van volkenrechtelijken aard (die immers geacht worden op den
gemeenschappelijken wil der Staten te berusten) voor den nieu-
wen internationalen rechtspersoon in het leven kan roepen, vóór-
dat deze laatste die rechten en plichten heeft kunnen aanvaar-
den 2).
Een tweede o.i. niet minder gekunstelde constructie, waartoe de
gewraakte opvatting noodzakelijk leidt, is de invoering van het
begrip der zgn. relatieve internationale rechtspersoonlijkheid
Van een Staat. Kan eenerzijds deze rechtspersoonhjkheid slechts
ten gevolge van de volkenrechtelijke erkenning ontstaan en staat
bet anderzijds vast, dat de erkenning slechts tusschen de partijen
rechtsgevolgen teweeg kan brengen (interpartieele werking der er-
kenning), dan moet daar logisch uit voortvloeien, dat de erken-
ning slechts rechtspersoonlij kheid-scheppend kan werken ten op-
zichte van de verhouding tusschen de erkennende en de erkende
partij. De erkende Staat bezit dus slechts rechtspersoonlijkheid
niet betrekking tot den Staat (de Staten), die hem heeft (hebben)
erkend 3). Dit zou echter tot de eenigszins eigenaardige gevolg-
trekking leiden, dat een Staat niet één, doch meerdere, ja zelfs
„rechtspersoonlijkhedenquot; zou bezitten (n.1. evenveel als er
\') Anzilotti (op. cit. p. 152) hoewel een aanhanger van de „constitutievequot; (in den zin
^an reehtspersoonlijkheid-scheppende) werking der erkenning beschouwt haar toch
seen tweezijdige rechtshandeling: aan den als axioma [„norma basequot;] geldenden
servanda, zou de overeenkomst ook voor den nieuwen (op het oogen-
Ik van het aangaan van die overeenkomst nog geen rechtspersoonlijkheid bezitten-
Staat hare gelding ontleenen.
) Ook wanneer men met Cavaglieri de constructie zou aanvaarden, dat de rechts-
6 volgen der eenzijdige erkenningshandeling berusten op den collectieven wil der
^as erkende Staten, blijft deze tegenspraak onopgelost. Cf. Salvioli op. cit. p. 342:
^^ domando: come puó l\'accordo fra terzi imporre dei doveri a uno Stato prima
7 «luesti li abbia accettati?quot;
jg \' Cf- Strupp op. cit. p. 39; Spiropoulos, Revue du droit int., de sciences dipl. et pol.,
p. 39; Gemma op. cit. p. 333.
Staten zijn, die hem hebben erkend) Men zou dan tevens het
bestaan van een soort relatief lidmaatschap van de statengemeen-
schap moeten aannemen .
Hiermee hangt tevens de moeilijkheid samen, die de aanhangers
van deze leer moeten ondervinden, om het oogenblik te bepalen,
waarop de nieuwe Staat geacht kan worden, zijn status van inter-
nationaal rechtssubject te hebben verworven. In bepaalde geval-
len kan het immers noodzakelijk zijn, één bepaalden datum daar-
voor vast te stellen en zal niet kunnen worden volstaan met aan-
duiding van de verschillende tijdstippen, waarop de Staat ten op-
zichte van elk der andere Staten telkens een nieuwe (relatieve)
rechtspersoonlijkheid verwierf.
Wij meenen op deze gronden de leer, dat de Staat eerst door er-
kenning rechtspersoonlijkheid kan verkrijgen, te moeten ver-
werpen Hieruit volgt echter nog geenszins, dat wij aan niet-
erkende Staten denzelfden status als aan erkende Staten zouden
willen toekennen, nóch dat wij aan alle niet-erkende Staten een
onderling gelijke rechtspositie zouden toeschrijven. Wij hebben
slechts geconstateerd, dat ook niet-erkende Staten volkenrechte-
lijke rechtspersoonlijkheid kunnen bezitten, m.a.w. dragers van
rechten en plichten kunnen zijn; welke rechten en plichten dit
zijn (alsook de vraag naar het aantal dezer rechten en plichten),
zal van de speciale omstandigheden in ieder bijzonder geval moe-
ten afhangen Een internationaal gerechtshof, dat zuiver naar
\') Cf. Romano, Diritto internazionale p. 52.
Dit geldt althans voorzoover men aanneemt, dat de erkenning van een Staat zijn
toelating tot de Statengemeenschap met zich meebrengt. Cf. bijv. Noël-Henry op. cit.
p. 219/220: „Si de la reconnaissance de gouvernement, nous passons à la reconnaissan-
ce d\'Etat, on constate......qu\'il s\'agit, en outre et surtout, d\'admettre un nouveau
membre dans la société des Etats. quot; Indien men daarentegen aanneemt, dat een Staat
eerst wanneer hij door alle of althans door de meeste leden der statengemeenschap is
erkend, geacht kan worden als lid tot die gemeenschap te zijn toegetreden, rijst on-
middellijk de vraag naar den aard der relaties, die, voordat de nieuwe Staat tot de
volkengemeenschap was toegelaten, tusschen dezen Staat en de Staten, die hem reeds
hadden erkend, bestonden.
Het o.a. door Erich (op. cit. p. 466) aangevoerde argument, dat de retroactiviteit
der erkenning onverklaarbaar blijft voor dengenen, die de „constitutieve werkingquot; der
erkenning aannemen, komt ons weinig overtuigend voor. Voorzoover wij hebben kun-
nen nagaan, is de retroactiviteit van de erkenning alleen ingeroepen in gevallen,
waarin de erkenning de de facto-regeering van een erkenden Staat tot object had (zie
p. 116). Voor de erkenning van zulk een regeering is echter nimmer sprake geweest van
de „constitutieve werkingquot; der erkenning in boven bedoelden zin.
lt;) Cf. Salvioli op. cit. p. 363: „ I diritti di cui è investito uno Stato non riconosciuto
saranno pochi finchè si vuole, ma hanno un contenuto cosi fondamentale che non è
concesso ignorarli : basta, che si rincontri in lui anche uno solo per dovere, di neces sità,
volkenrechtelijke normen zou rechtspreken, zou ook aan niet-
erkende Staten zekere rechten en plichten kunnen toekennen.
2oo zal, om een concreet voorbeeld te noemen, het Permanente
Hof van Internationale Justitie ook aan niet-erkende Staten het
recht kunnen toekennen, zijn jurisdictie in te roepen i). Het hof
zal zich daarbij uitsluitend door de feiten laten leiden, zonder aan
de omstandigheid, dat de betrokken Staat niet erkend is, eenige
beslissende beteekenis te hechten 2).
Ofschoon wij dus van oordeel zijn, dat de erkenning van een
Staat nimmer geacht kan worden in dien zin constitutief te
Werken, dat zij de internationale rechtspersoonlijkheid van den
Staat zou scheppen, meenen wij toch, dat in een ander opzicht
aan de erkenning een zekere constitutieve, scheppende werking
niet kan worden ontzegd.
Wat toch is het geval? De volkenrechtelijke erkenning baseert
zich steeds op een bestaanden feitelijken toestand, — in het geval
van de erkenning van een Staat, op het de facto bestaan van een
Volksgemeenschap, die alle feitelijke elementen van het begrip
Staat in zich vereenigt Deze toestand wordt door de erkennen-
de partij als juridisch relevant aanvaard. In dit opzicht zou men
de erkenning declaratief kunnen noemen : zij schept den toestand
^^et, zij aanvaardt hem De erkenning doet echter meer: er ont-
staan tengevolge van de erkennings-handeling nieuwe rechtsbe-
trekkingen tusschen den erkennenden en den erkenden Staat. Ten
•Opzichte van deze nieuwe rechten en plichten is dus aan de er-
l^g^^^g scheppende, constitutieve werking toe te schrijven
concluderne per l\'esistenza della sua personalità nel diritto internazionale.quot; Men ver-
^eiijke eveneens ibid. p. 337/338.
V ^nbsp;bevoegdheid om de verklaring (hetzij van algemeenen, hetzij
an bijzonderen aard), als bedoeld in het Raadsbesluit van 17 Mei 1922, af te leggen,
^le overigens p. 189 e. v.
) Cf. de op p. 193, noot 2 geciteerde woorden van Bustamante.
liik • natuurlijk volkomen onjuist zijn te meenen, dat ook zonder een derge-
LoTnbsp;grondslag de erkenning eenig effect zou kunnen sorteeren. Cf. de
zeHhnbsp;P\'nbsp;voorgrond staat het beginsel, dat het feit der geboorte
ziinbsp;is en derhalve moet voorafgaan, mitsdien de erkenning niet anders kan
pasnbsp;aanvaarding van een voldongen feitquot;; en Erich op. cit. p. 462: „II ne peut
^ . arbitrairement, déclarer reconnaître un Etat,puisqu\'un nouvel Etat n\'a pas pris
issance et que la reconnaissance seule ne peut pas le créer.quot;
ç^J zegt Nys terecht: „La reconnaissance ne donne nullement l\'existence; elle
lono ^ admettre celle-ci, à l\'accepter. Le mot lui-même l\'indique.quot; (R. D. I. L. C.
\'VU3 p. 294).
feri^nbsp;cit. p. 364: „Esso (cioè il riconoscimento) serve certamente a con-
re ai due Stati reciprocamente dei diritti di cui prima non godevano e in questo
-ocr page 52-Ook de erkenning van een regeering bezit een tweeledig ka-
rakter: zij is declaratief te noemen, in zoover zij een feitelijk be-
staanden toestand (in casu, een de facto-regeering) accepteert;
zij moet daarentegen geacht worden constitutief te werken, in
zoover zij nieuwe rechten en plichten tusschen de partijen in het
leven roept i). Al kan ook vóór de erkenning een de facto-regee-
ring geacht worden op bepaalde punten reeds vertegenwoordi-
gingsbevoegdheid te bezitten, eerst ten gevolge van de erkenning
verkrijgt zij het recht den Staat, waarin zij het gezag uitoefent,
in alle opzichten te vertegenwoordigen. Nieuwe rechten en plich-
ten worden dus ook door de erkenning van een regeering in het
leven geroepen.
§ 6. Het recht op- en de rechtsverplichting tot erkenning. — Het
onherroepelijk karakter der erkenning
r. Het recht op- en de rechtsverplichting
tot erkenning
Tot nog toe lieten wij de vraag onaangeroerd, of men spreken
kan van een recht op erkenning, m.a.w. of voor de leden van de
volkengemeenschap op een gegeven oogenbhk de volkenrechte-
lijke plicht ontstaat, om een de facto bestaanden Staat of re-
geering te erkennen. Ook op dit punt zijn de meeningen der schrij-
vers verdeeld. Hoewel de meerderheid ertoe neigt, in de volken-
rechtelijke erkenning een vrijwiUige handeling te zien, die uitslui-
tend afhankelijk is van den souvereinen wil der zelfstandige vol-
kenrechtssubjecten en daarom het bestaan van een recht op er-
senso è costitutivo, ma per altri diritti esso nulla aggiunge a ciô che già i due Stati
avevano precedentemente riconosciuto.quot; In denzelfden zin Romano, geciteerd door
Salvioli op. cit. p. 364, noot 1.
Ook Erich, die overigens aan de erkenning uitsluitend een declaratief karakter toe-
kent, zegt (op. cit. p. 461) : „On le (sc. le nouvel Etat) reconnaît parce qu\'il existe. On
ne le reconnaît pas afin qu\'il prenne naissance; ce qui toutefois n\'empêche pas que la
reconnaissance oblige celui qui reconnaît d\'observer une certaine attitude qu\'il n\'était
pas obligé d\'observer envers le même Etat avant la reconnaissance.quot;
1) Dat de erkenning van een regeering van een eenmaal erkenden Staat constitutief
in den zin van rechtspersoonlijkheid-scheppend zou werken is, zooals van zelf spreekt,
nimmer beweerd. De erkenning van een regeering veronderstelt juist het bestaan van
een rechtspersoon, den Staat. De schrijvers, die aan de erkenning rechtspersoonlijk-
heid-scheppende werking toekennen, hebben daarbij uitsluitend de erkenning van
Staten op het oog.
kenning (resp. een plicht om te erkennen) loochenen i), treft men
bij enkele schrijvers zeer positieve uitlatingen van tegenoverge-
stelde strekking aan Ten slotte vinden wij in de literatuur nog
een derde opvatting gehuldigd, volgens welke de erkenning van
een Staat een facultatieve, de erkenning van een regeering daar-
entegen een obligatoire handeling zou zijn
Wij zelf zijn van meening, dat een de facto bestaande Staat, die
bereid is zijn internationale verplichtingen na te leven, recht heeft
op erkenning. Hetzelfde geldt o.i. ook voor de de facto-regeering
van een erkenden Staat, die haar voornemen te kennen heeft ge-
geven, de verbintenissen van dien Staat te zullen nakomen. Deze
conclusie lijkt ons onvermijdelijk, wanneer men aanneemt, dat
een weigering om een vreemden Staat of regeering te erkennen,
alleen dan volkenrechtehjk gerechtvaardigd is, wanneer zij berust
op ontbrekende effectiviteit bij den betrokken Staat of regeering,
of gemotiveerd wordt met een beroep op de onwilligheid van dien
Staat of regeering, zijn internationale verplichtingen te vervul-
len Waar dus de weigering van de erkenning in bepaalde ge-
vallen in strijd zou zijn met het volkenrecht, bestaat derhalve in
die gevallen ook een volkenrechtelijke plicht om te erkennen
(resp. een recht op erkenning)
\') Anzilotti, op. cit. p. 149; Fenwick, op. cit. p. 104; Strupp, op. cit. p. 40; Spiro-
Poulos op. cit. p. 19, noot 30; Kunz op. cit. p. 609; Anderson op. cit. p. 40; Rivier op.
I p. 57; Fauchille op. cit. I, 1, p. 318; Le Normand op. cit. p. 52.
Zoo zegt o. a. Hall, op. cit. p. 103: „No State has a right to withhold recognition
^hen it has been earnedquot;. In denzelfden zin von Liszt, op. cit. p. 91 ; Pradier Fo-
Qeré op. cit. p. 242: „Le nouvel Etat a le droit, du moins en théorie, d\'être reconnu
Par les autres Puissances en vertu du principe élémentaire du droit international qui
le respect réciproque des Etats.quot;
) Dit is o. a. de meening van Noël-Henry (op. cit. p. 218 e. v.). Ten aanzien van
e erkenning van een Staat zegt hij : „Le véritable problème est celui de savoir si un
l^tat nouveau entre de droit dans la société des Etats. La négative ne fait aucun dou-
Dans toute société il faut être admis. Et, comme dans la société des Etats il n\'existe
Pas d\'organe pour statuer sur les admissions, c\'est qu\'il appartient à chacun des mem-
.nbsp;se prononcer lui-même; c\'est une conséquence du caractère anarchique et
ji^organisé de cette société. Chaque Etat est donc libre d\'attribuer à son heure et dans
mesure où il juge necessaire, la personnalité juridique et la souveraineté à un nouvel
^t.quot; (p. 220). En waar hij spreekt over de erkenning van een regeering: „II n\'est pas
outeux que dans certains cas le gouvernement d\'un Etat ancien puisse faire recon-
^itre en justice son droit à être traité comme le représentant du dit Etat. Etant re-
^onnu, cet Etat a droit à la reconnaissance de sa personnalité juridique et de sa sou-
erainej.^. en se donnant un gouvernement, il use de ses prérogatives normales....
efuser de reconnaître le choix qu\'il a fait, c\'est nier sa souveraineté; c\'est intervenir
ns ses affaires intérieures. La reconnaissance d\'un gouvernement étranger est pour
eiüi qui l\'accorde un acte déclaratif et obligatoirequot;, (p. 218).
I Zie boven, p. 16.
) Cf. de boodschap van President Monroe aan het Congres van 8 Maart 1822, waar-
-ocr page 54-In ander verband wezen wij er reeds op, dat men alleen dan de
weigering om te erkennen, op andere dan de beide boven ge-
noemde gronden, als daad van ongerechtvaardigde interventie in
de inwendige aangelegenheden van een vreemden Staat kan be-
schouwen, indien men de preëxistentie van juridische normen tus-
schen de partijen aanneemt. Juist ten opzichte van niet-erkende
Staten is op dat punt groot verschil van meening mogelijk. Met
name zullen degenen, die van de stelling uitgaan, dat de rechtsper-
soonlijkheid van den Staat eerst door zijn erkenning in het leven
wordt geroepen, nooit de houding, door een erkenden Staat tegen-
over een niet-erkenden Staat aangenomen, als onrechtmatig kun-
nen qualificeeren i). Wie echter met ons van meening is, dat ook
niet-erkende Staten rechtspersoonlijkheid kunnen bezitten, zal
tevens moeten aannemen, dat ook ten aanzien van niet-erkende
Staten bepaalde handelingen als ongerechtvaardigde interventie
kunnen worden beschouwd. Men zal moeten concludeeren, dat er
tusschen de weigering om een Staat te erkennen eenerzijds en de
weigering om een regeering te erkennen anderzijds, voorzoover de
al of niet rechtmatigheid van een dergelijke handelwijze betreft,
geen principieel verschil bestaat.
2°. Het onherroepelijk karakter der
erkenning
Over het algemeen is men het er over eens, dat een eenmaal
verstrekte erkenning niet meer herroepen kan worden. De voor-
beelden aangehaald uit de volkenrechtehjke praktijk om het te-
in hij zijn standpunt in zake de wenschelijkheid van een spoedige erkenning der Zuid-
Amerikaansche Staten uiteenzet: „This contest has now reached such a stage and
been attended with such decisive success on the part of the provinces, that it merits
the profound consideration whether their right to the rank of independent nations,
with all the advantages incident to it in their intercourse with the United States, is
not complete......When the result of such a contest is manifestly settled, the new
governments have a claim to recognition by other powers which ought not to be
resisted.......We are compelled to conclude that its [the war\'s] fate is setUed and
that the Provinces which have declared their dependence and are in enjoyment of it
ought to be recognizedquot;. (Goebel op. cit. p. 135). Wij cursiveeren.
Men vergelijke, ten aanzien van de erkenning van een regeering, de volgende door
Spiropoulos (op. cit. p. 19, noot 30) geciteerde passage uit een artikel van den vroege-
ren Amerikaanschen Staatssecretaris Lansing in het blad „La Prensaquot;: „Un gobierno
cuya estabilidad haya sido probada por la aceptación general popular y la tranquili-
dad doméstica, y de cuya capacidad para cumplir sus deberes internacionales no
existe duda justificada, debe ser pronta y justamente reconocido.quot;
») Cf. de op p. 33 in noot 3 aangehaalde passage uit Noël-Henry.
-ocr page 55-gendeel aan te toonen, zijn meestal gevallen van erkenningen,
welke van den aanvang af een voorloopig karakter droegen
Van een dergelijken herroepelijken, provisorischen aard waren
bijv. de
ff de facto-erkenningenquot;, na den wereldoorlog aan verschil-
lende Kaukasische en Baltische Staten verstrekt
Ook de zgn. voorwaarden, welke somtijds aan een erkenning
Worden verbonden, zijn niet van dien aard, dat de niet nakoming
ervan tot intrekking van de eenmaal verleende erkenning zou
kunnen leiden. Wij hebben hier n.1. niet te doen met ontbindende
Voorwaarden, maar eerder met bedingen, waarvan de niet nako-
ming een rechtsaanspraak of interventie zou wettigen van de zijde
der Staten, die deze stipulaties hadden gemaakt 3). Het bekend-
ste voorbeeld van een dergelijk beding is de godsdienstvrijheid,
Welke als uitdrukkelijke stipulatie werd verbonden aan de erken-
^mg van Servië, Rumenië en Montenegro door het Congres van
herlijn in 1878 «).
Voor degenen, die met ons het bestaan van een recht op erken-
^mg aannemen, is het zonder meer duidelijk, dat een erkenning
^ooit aan een ontbindende voorwaarde kan zijn onderworpen:
\'s eenmaal door den te erkennen Staat of regeering aan de ver-
eischten van effectiviteit en eerbiediging van internationale
Verplichtingen voldaan, dan kunnen geen verdere voorwaarden
Voor de erkenning worden gesteld Het is bovendien, zooals
Cf. Fauchille op. cit. I, 1, p. 339.
) Zie onder, p. 44.
auchille(op.cit. I, l,p. 239 en 329) wijst in dit verband op de erkenning vanFinland
«oor Frankrijk (4 Januari 1918), welke erkenning eenige maanden later zou zijn inge-
jokken (October 1918). Naar Erich (op. cit. p. 488) echter aantoont, hebben wij hier
tenbsp;intrekking van een eenmaal aan een nieuwen Staat verstrekte erkenning
^^ maken, maar eenvoudig met de weigering om een nieuwen regeeringsvorm (in casu
^monarchie) in een erkenden Staat te accepteeren.
heinbsp;Louter op. cit. I, p. 224; de Visscher op. cit. p. 151; Oppen-
ra op. cit. I p. 136; Nys op. cit. p. 81; Rivier op. cit. I p. 60 en I p. 284.
\' verdere voorbeelden zie men de Louter op. cit. I p. 224, noot 1. De Visscher
Slonbsp;releveert in dit verband, dat bij de erkenning van Polen en Tsjecho-
de geallieerde mogendheden aan die Staten de verplichting oplegden, zich
aanzien hunner nationale minderheden aan een bepaalde regeling te onderwerpen.
■ eveeens Fauchille op. cit. no. 208.
^g ^ \'^oo weigerde bijv. terecht Mexiko, bij de onderhandelingen over de erkenning van
van Obregón, de vergoeding zijnerzijds van de revolutieschade uit het
Mex\'k ^^^nbsp;voorwaarde voor die erkenning te accepteeren. Zie het
^^ ^^^\'^sche witboek van 1926: La cuestión internacional Mexicano-Americana
Gobierno del Gral. Don Alvaro Obregón, blz. 26/27: „Siendo la Repüblica
desd^h\'^^ Ui Estado cuya existencia y soberania plena no han sido cuestionadas
de los d ^^ anos, sus Gobiernos tienen derecho a ser reconocidos por los Gobierno s
emés paises, de acuerdo con el uso establecido, sin més condición que su ca -
Fauchille i) opmerkt, niet recht duidelijk, hoe de intrekking van
een eenmaal uitgesproken erkenning praktisch te verwezenlijken
zou zijn. Het afbreken van diplomatieke betrekkingen zou op
zichzelf deze intrekking nog niet bewerken, ofschoon het omge-
keerd wel het onvermijdelijk gevolg der intrekking zou zijn. Het
is herhaaldehjk voorgekomen, dat de diplomatieke betrekkingen
tusschen twee Staten om de een of andere reden werden afgebro-
ken, zonder, dat bij het herstel der relaties, ooit quaestie is ge-
weest van een hernieuwing der eenmaal verstrekte erkenning 2).
§ 7. De vormen van erkenning
De volkenrechtelijke erkennings-declaratie kan velerlei vormen
aannemen en op verschillende wijzen kan men deze vormen on-
derscheiden. De drie meest voorkomende indeelingen van de
wijze, waarop een erkenning plaats kan vinden zijn de volgende:
r. uitdrukkelijke tegenover stilzwijgende erkenning; 2°. indivi-
dueele tegenover collectieve erkenning en 3°. de facto- tegenover
de jure-erkenning. Zooals onmiddellijk blijkt, dekken deze drie in-
deelingen elkaar geenszins.
1°. Uitdrukkelijke tegenover stilzwijgende
erkenning
Zoowel de uitdrukkelijke als de stilzwijgende vorm van erken-
ning komen in de praktijk veelvuldig voor. De uitdrukkelijke
verklaring kan verschillende gedaanten aannemen. Men kent de
diplomatieke nota hetzij rechtstreeks hetzij door tusschenkomst
van een diplomatieken vertegenwoordiger ter kennis van den te
erkennen Staat of de te erkennen regeering gebracht, en het ver-
drag of de overeenkomst, waarbij de erkenning van de eene partij
door de andere een der te regelen punten uitmaakt .
pacidadparacumplirlosdeberesy los compromisos internacionales de México; no es,
pues, justificable, a la luz del Derecho Internacional, la exigencia de que el General
Obregón contraiga previamente, para que el reconocimiento Ie sea otorgado,compro-
misos de ninguna clasequot;.
1)nbsp;Op. cit. I, 1, p. 329.
2)nbsp;Men denke bijv. aan het afbreken van de diplomatieke betrekkingen tusschen
Nederland en Rumenië door eerstgenoemd land in 1921 en van die tusschen Groot-
Brittannië en Sowjet-Rusland door de conservatieve Britsche regeering in 1924.
3)nbsp;De Nederlandsche erkenningspraktijk kent beide vormen der uitdrukkelijke
verklaring: Zie onder. p. 46 e. v.
Een stilzwijgende erkenning wordt daarentegen geacht plaats
te vinden, wanneer een Staat een dergehjke houding tegenover
een anderen Staat of regeering aanneemt, dat daaruit, naar vol-
kenrechtelijk gebruik te oordeelen, ondubbelzinnig een volledige
erkenning van dien Staat of regeering kan worden afgeleid. Zoo
wordt in het volkenrecht steeds het zenden van officieele diplo-
matieke vertegenwoordigers naar een niet-erkenden Staat of re-
geering beschouwd als een officieele erkenning van dien Staat of
regeering te impliceeren i). Hetzelfde geldt voor het ontvangen
van officieele vertegenwoordigers van een niet-erkenden Staat of
regeering 2). Daarentegen mag, naar over het algemeen aange-
nomen wordt, uit het enkele feit van het aanbhjven van ver-
tegenwoordigers van vreemde mogendheden op hun post, niet tot
een stilzwijgende erkenning van het nieuwe régime worden ge-
concludeerd. Het gebeurt geregeld, dat deze vertegenwoordigers
van hun regeeringen opdracht krijgen, betrekkingen van feite-
lijken aard met de nieuwe de facto-regeering aan te knoopen en te
onderhouden 3). Over de strekking van het zenden van consulaire
ambtenaren naar een Staat, die zelf niet erkend is, of waarvan
de regeering nog geen erkenning heeft verkregen, is men het niet
eens. Moore «) ontkent evenals Hall s), dat een zoodanige aanstel-
ling een stilzwijgende erkenning zou inhouden en citeert als bewijs
Met het zenden van nieuwe vertegenwoordigers staat natuurlijk geHjk het ver-
nieuwen van de geloofsbrieven der vertegenwoordigers, die bij het vorig bewind waren
aangesteld en hun post niet hadden verlaten.
quot;) Cf. Pradier Fodéré, Traité de droit international public, III, no. 1246; Vattel,
Le droit des gens, IV ch. V; Moore op. cit. I p. 206.
Het zenden en ontvangen van officieuze vertegenwoordigers kan natuurlijk nooit
als erkenning worden geïnterpreteerd.
\') Men vergelijke over dit punt sommige der instructies aan de vertegenwoordigers
oer Vereenigde Staten geaccrediteerd bij Zuid-Amerikaansche landen, aangehaald
door Moore, Digest, I. p. 129 e. v.
Men denke bovendien aan de houding der vreemde Staten tegenover het bolsje-
wistisch bewind in Rusland. Tot in Februari 1918 zijn de ambassadeurs en gezanten
Van vele Staten op hun post en in feitelijk contact met de Sowjet-regeering gebleven.
(Lagarde op. cit. p. 17). Na hun vertrek bleven gedurende geruimen tijd de de facto-
relaties door officieuze vertegenwoordigers (de vroegere consuls bijv.) aangehouden.
Inde erkennings-praktijk der Europeesche Staten van vroegere jaren valt te me-
moreeren, dat Normanby, de Engelsche gezant te Parijs, opdracht kreeg tijdens de
omwenteling van 1848 op zijn post te blijven, om de Britsche belangen te behartigen,
niettegenstaande het nieuwe bewind nog niet was erkend. Hetzelfde geldt voor de di-
plomatieke vertegenwoordigers van verschillende Staten in Frankrijk, tijdens het de
facto-bewind van 1870.
*) Op cit. I p. 206.
Op. cit. I 89 noot 1.
-ocr page 58-de aanstelling van consulaire ambtenaren door Engeland in
1823 bij verschillende Zuid-Amerikaansche Staten, alvorens het
die Staten officieel had erkend. Zeker is het, dat het aanbhjven
van consuls van vreemde Staten geen erkenning van de zijde van
die Staten impliceert. Gemma zegt in dit verband. „La perma-
nence de consuls ne compromet en rien la conduite politique des
anciens Etats vis à vis du gouvernement nouveau, étant donné le
caractère administratif de leurs fonctionsquot; Anderzijds ziet men
ook vaak, dat de consuls van een Staat, waar een de facto-regee-
ring aan het bewind is, op hun post in het buitenland blijven en
daar ongehinderd hun functie waarnemen
Het is natuurlijk een vraag, welker beantwoording van omstan-
digheden zal afhangen, hoever men kan gaan met het aanknoopen
en onderhouden van officieuze betrekkingen met een de facto-
regeering, zonder dat daarin een officieele erkenning zal geacht
worden geïmpliceerd te zijn.
Zooals o.a. uit de houding der mogendheden tegenover de Sow-
jet-regeering is gebleken, laat de diplomatie zich op dit punt ge-
heel door opportuniteitsoverwegingen leiden. Zoo is menigmaal
met afgevaardigden van de Sowjets officieel onderhandeld door
landen, die hen nog niet erkend hadden en in het feit van het
plaatsvinden van deze onderhandelingen ook geen stilzwijgende
erkenning wenschten te zien. Zelfs namen de Sowjets op voet van
gehjkheid met de andere mogendheden aan de vredesconferentie
van Lausanne deel en werd de daaruit voortgekomen conventie
\') Frankrijk, dat een mogelijke interpretatie van een dergelijke handelwijze in den
zin van stilzwijgende erkenning wenschte te vermijden, zond eenige officieuze verte-
genwoordigers onder de benaming van „inspecteurs généraux du commerce français\'
naar Zuid-Amerika (Gemma op. cit. p. 388 noot 2).
») Op. cit. p. 385.
3) Buiten dit kader van administratieve functies van consuls valt de representatie
bij officieele plechtigheden; over het algemeen zal daarin ook een stilzwijgende er-
kenning worden gezien, Men vergelijke echter het bericht in de Norddeutsche AUge-
meine Zeitung van 28 October 1917, bevattende een verslag van de plechtige installa-
tie van den Poolschen Regentschapsraad (Conseil de Régence) te Warschau. De con-
suls van Nederland, Zwitserland Denemarken en Spanje woonden deze plechtigheid
officieel bij,ofschoon geen van deze neutrale Staten het nieuwe statuut van Polen er-
^^?Gemma op. cit. p. 387 noot 2, vermeldt, dat o. a. de Russische consuls in Frank-
rijk en Italië ongestoord hun administratieve functies bleven uitoefenen tot de de
iure-erkenning der Sowjets.
betreffende de Zeeëngten door hen in Augustus 1923 onder-
teekend 1).
Over het algemeen kan men zeggen,dat in de laatste jaren (in
het bijzonder tegenover de Sowjet-regeering) het verkeer met de
facto-regeeringen in omvang zeer is toegenomen en zich uit in tal-
looze vormen, welke vroeger geacht werden een stilzwijgende er-
kenning te impliceeren.
2°. Individueele tegenover collectieve
erkenningnbsp;,
Uit het feit, dat in het internationale verkeer de Staten on-
afhankehjk tegenover elkaar staan en, afgezien van de organisatie
van Genève, de „volkengemeenschapquot; slechts een ongeorganiseer-
de groepeering van landen is, volgt, dat de erkenning een rechts-
handeling is, die meestal een individueel karakter zal vertoonen.
Iedere Staat zal in den regel zelfstandig uitmaken, of hij het
oogenbhk gekomen acht, om deze rechtshandeling te verrichten 2).
Slechts in enkele gevallen ziet men het verschijnsel van een ge-
zamenlijke actie, leidende tot een collectieve erkenning 3).
Na den wereldoorlog, toen de geaUieerde mogendheden het van
groot belang achtten, eenzelfde gedragshjn te volgen in haar be-
trekkingen tot de vele nieuw gevormde Staten, gebeurde het ech-
ter herhaaldelijk, dat de Opperste Raad (Conseil Suprême) in
naam der verschillende in dat lichaam vertegenwoordigde
Cf. Lagarde op. cit. p. 161 : „De minutieuses précautions ont été prises pour éviter
que la signature de la Convention des Détroits par le Gouvernement des Soviets pût
être considérée comme impliquant la reconnaissance de jure de ce Gouvernement, con-
séquence que, normalement, un tel acte devrait comporter.quot; In dit verdrag was n.1.
zorgvuldig vermeden de Sowjets als zoodanig te noemen. Zoo wordt bijv\', in de lijst
van de namen der gevolmachtigden in de préambule eenvoudig vermeld: „La Russie:
Mr. Nicolas Ivanovitch Jordanskiquot;, ofschoon de geloofsbrieven der Russische delega-
tie onderteekend waren in naam van de „République fédérative des Soviets de Russie,
d\'Ukraine et de Géorgiequot;. Ook wordt o. a. in de préambule vastgesteld, dat Jordanski
in naam van Rusland zal teekenen, terwijl de andere gedelegeerden in naam van hunne
regeeringen zullen optreden. (Lagarde op. cit. p. 162).
Zoo kan er, ten aanzien van eenzelfden nieuwen Staat of regeering, tusschen de
erkenning van de zijde van het eene volkenrechtssubject en van die van het andere een
tusschenruimte van vele jaren liggen. Nederland werd bijv. in 1588 door Engeland,
maar eerst in 1648 door Spanje als onafhankelijke Staat erkend.
\') Cf. de boven besproken erkenning van Griekenland (1830) en van België (1831)
door de Conferentie van Londen; Cf. eveneens de erkenning van de onafhankelijkheid
van Rumenië, Servië en Montenegro door het congres van Berlijn in 1878 en van den
Gongostaat in 1885.
Staten de erkenning van een nieuw ontstanen Staat uitsprak
In verband met het voorafgaande rijst de vraag of de toelating
van een Staat tot den Volkenbond ipso facto de collectieve erken-
ning van dien Staat door alle leden van den Bond impliceert
Volgens art. 1 van het Pact kan een Staat, Dominion of Kolonie in
den Volkenbond worden opgenomen, wanneer een meerderheid
van twee derden van de leden der Assemblée daartoe besluit.
Dat de minderheid van de leden van den Volkenbond door een
dergelijk besluit gedwongen kan worden, binnen het kader van
het Pact bepaalde rechtsbetrekkingen aan te knoopen met een
Staat, dien zij voor het overige niet wenscht te erkennen, staat
dus vast. Doch dit geldt alleen, zooals gezegd, binnen het kader
van het Volkenbondsverdrag.
De onderlinge rechtsverhouding van twee leden van den Bond,
zooals zij in het Handvest is omschreven, verschilt nog aanmerke-
lijk van de wederzijdsche verhouding (met alle voor de partijen
daaruit voortvloeiende rechten en plichten) van twee Staten, die
elkaar een volledige erkenning hebben verstrekt. Het volkenrech-
telijk gebied, waarbinnen zich beide partijen bij haar onderling
verkeer in het tweede geval bewegen, is veel ruimer dan in het
eerste. De wederzijdsche rechten en verplichtingen van twee Vol-
kenbondsleden, hoe belangrijk zij overigens ook zijn mogen, zijn
nauwkeurig begrensd en omschreven (onderlinge garantie van
politieke onafhankelijkheid en territoriale onschendbaarheid, ver-
phchting om ernstige geschillen voor de Bondsorganen te brengen,
regelmatige samenwerking in de Assemblée en eventueel in den
Raad, bescherming door de gemeenschappelijke actie bedoeld in
art. 16, enz.), terwijl men zich gemakkelijk daarbuiten een zeer
uitgebreid terrein kan denken van andere rechtsbetrekkingen tus-
schen erkende souvereine Staten.
\') Zoo O. a. van Armenië (Januari 1920), Lithauen (Januari 1921), Letland (Januari
1921), Estland (Januuari 1921); Cf. Fauchille op. cit. I, 1, p. 330.
quot;) Zie over dit onderwerp: Spiropoulos op. cit. p. 12—14; Noël-Henry op. cit. p. 220
SchückingundWehberg, Die Satzung des Völkerbundes p. 185; ScelleR. G. D. I. P.
1921 p. 122 en R. G. D. I. P. 1923 p. 127 noot; de Visscher R. D. I. L. C. 1922 p. 166;
Goucke R. D. I. L. C. 1921 p. 320; Verdrosz, Wörterbuch des Völkerrechts 1, 51;
Strupp Theorie p. 18; Fauchille op. cit. p. 331; Erich, op cit. p. 494; Friedlander,
B.Y.I. L. 1928 p. 85.
De twee begrippen: opneming in den Volkenbond en volken-
rechtelijke erkenning, dekken elkaar dus niet i).
Het voornaamste argument, dat tegen deze opvatting is inge-
bracht, is O. i. de bewering van Noël-Henry, dat art. 10 van het
Pact, hetwelk o. a. bepaalt, dat de leden elkaar de onschendbaar-
heid van hun grondgebied garandeeren, tegen een dergelijke op-
vatting zou indruischen 2), omdat het voor een Staat onmogelijk
zou zijn de grenzen van een anderen Staat, dien hij niet heeft
erkend, te garandeeren. Ofschoon dit argument op het eerste ge-
zicht misschien overtuigend lijkt, gelooven wij toch niet, dat het
den doorslag kan geven.
In de eerste plaats toch ziet men, dat, bij de toelating van een
nieuwen Staat tot den Bond, somtijds een uitdrukkelijk voorbe-
houd wordt gemaakt ten aanzien van het garandeeren van de gren-
zen van den nieuwen Staat 3). Wanneer men verder bedenkt, hoe
vaak, vooral in de laatste jaren. Staten en regeeringen, die elkaar
officiëel niet hadden erkend, niet hebben geaarzeld officieuze
rechtsbetrekkingen van zeer ver strekkenden aard met elkaar aan
te knoopen, komt men tot de overtuiging, dat zelfs het garandee-
^n van grenzen ingevolge een bijzondere overeenkomst niet nood-
In dit verband zij met een enkel woord melding gemaakt van de omstandigheden,
waaronder Albanië tot den Volkenbond werd toegelaten {17 December 1920). In haar
rapport over de wenschelijkheid van die toelating had sub-commissie Vb ongunstig
geadviseerd, o .m. op grond van de overweging, dat de Albaansche regeering door geen
enkelen vreemden Staat de jure of de facto was erkend. In de 28ste plenaire zitting van
de Eerste Assemblée wezen enkele gedelegeerden, onder wie Lord Robert Cecil (Zuid-
Afrika), erop, dat men de erkenning van een Staat scherp moest onderscheiden van de
erkenning van een regeering (zie boven p. 6 noot 2) en dat, in dit concrete geval, de
Staat Albanië geacht moest worden reeds in 1913 door de Gezanten-conferentie der
Groote Mogendheden te zijn erkend. Deze opvatting is het geweest, die in de Assem-
blee ten gunste van Albanië den doorslag heeft gegeven. — De Albaansche regeering is
Jn November 1921 (dus bijna een jaar later) door den Gezantenraad de jure erkend.
Spoedig daarop volgde ook de erkenning dezer regeering van de zijde van andere
vreemde Staten (o.a. door Nederland op 30 Mei 1922).
Art. 10 van het Pact: „Les Membres de la Société s\'engagent ä respecter et ä
maintenir contre toute agression extérieure l\'intégrité territoriale et l\'indépendance
politique présente de tous les Membres de la Société. En cas d\'agression, de menace
OU de danger d\'agression, Ie Conseil avise aux moyens d\'assurer 1\'exécution de cette
obligationquot;.
De interpretatie van dit artikel staat overigens geenszins vast; men zie de verklaring
van Lord Robert Cecil, opgenomen in het rapport der Vijfde Commissie (Records of
the First Assembly, Meetings of the Committees Vol. II p. 218): „It cannot be too em-
phatically stated that article 10 does not guarantee the territorial integrity of any
Member of the League. All it does is to condemn external aggression on the territorial
integrity and political independence of any Member of the League, and call upon the
Council to consider what can be done to resist such aggressionquot;.
Bijv. in het geval van Finland, zie Schücking—Wehberg, Die Satzung des Völ-
kerbundes p. 216.
wendig een volledige volkenrechtelijke erkenning zou behoeven in
te sluiten.
Bij het beoordeelen van de vraag, of toelating tot den Volken-
bond tusschen de oude leden en het nieuwe lid rechtsbetrekkingen
van zoodanigen aard in het leven roept, dat het bestaan daarvan
feitelijk neerkomt op een verhouding tusschen twee elkaar erken-
nende Staten, moet men niet vergeten, dat men hier te maken
heeft met een quaestie van subjectieve waardeering, die in verschil-
lenden zin zal worden opgelost. De een zal spoediger geneigd zijn
te meenen, dat in de aanknooping van een bepaalde rechtsverhou-
ding een volkenrechtehjke erkenning ligt opgesloten dan de ander.
Waar het hier voornamelijk op aankomt, is het inzicht, dat uit
een toelating tot den Volkenbond nog geenszins alle internationale
rechten en verplichtingen voortvloeien, die een gevolg zijn van
een volledige volkenrechtelijke erkenning. Of men dan verder die
toelating tot den Bond wil kenschetsen als een partiëele of gedeel-
telijke erkenning, omdat de volkenrechtelijke gevolgen daarvan
zoo uiterst gewichtig zijn, is een quaestie van terminologie, die
weinig ter zake doet.
Zou men met Noël-Henry en anderen in de toelating tot den
Volkenbond een erkenning van den nieuwen Staat door de oude
leden zien, zoo zou men moeten concludeeren, dat een Staat als lid
van den Volkenbond, tegen zijn wil gedwongen zou kunnen wor-
den een vreemden Staat te erkennen en met dien Staat rechtsbe-
trekkingen aan te knoopen ook buiten het kader van het Pact.
Deze conclusie zou echter ongetwijfeld onjuist zijn: door onder-
teekening van het Volkenbondsverdrag verbindt een Staat zich
tot nakoming van dat verdrag, maar neemt hij verder geen ver-
plichtingen op zich.
Tot welke vreemde gevolgtrekkingen de door ons bestreden op-
vatting leidt, blijkt o. a. uit de bewering van Verdrosz i), dat een
Staat, door op te houden lid van den Volkenbond te zijn, eo ipso
de door zijn toetreding van de zijde der andere leden verkregen
erkenning verbeurt. Is een volledige volkenrechtelijke erkenning
eenmaal verstrekt, dan kan zij immers niet meer herroepen wor-
den. Het afbreken van diplomatieke betrekkingen met een een-
maal erkenden Staat is, zooals wij hebben gezien (p. 36), een ge-
heel andere rechtsfiguur.
Op. cit. p. 52.
-ocr page 63-3°. De fact O-erkenning tegenover dejure-
erkenning.
Groote onzekerheid en verwarring, zoowel in de volkenrechte-
lijke literatuur als in de praktijk, heerschen ten aanzien van de
juiste strekking van de termen de facto- en de jure-erkenning. Het
eenige punt, waarover eenstemmigheid bestaat, is, dat deze ter-
men in het geheel geen verband houden met de uitdrukkingen de
facto- en de jure-regeering M. a. w. een de jure-erkenning kan
zeer goed worden verstrekt aan een zgn. de facto-regeering, terwijl
het eveneens vaak voorkomt, dat een de facto-erkenning wordt
uitgesproken, waar het volstrekt niet de bedoeling is van de erken-
nende partij, den nadruk op het de facto (in den zin van constitu-
tioneel onregelmatig) karakter der erkende regeering te leggen
(men denke bijv. aan de de facto-erkenning van de regeeringen
der Baltische Staten door den Conseil Suprême der gealUeerden 2)).
Wanneer men echter de meeningen der verschillende schrijvers
nagaat omtrent wat dan wèl als de strekking van de begrippen de
jure- en de facto-erkeninng moet worden beschouwd, bemerkt
nien, hoeveel verschil van meening op dit punt heerscht.
Sommigen zien in de de facto-erkenning een tusschenvorm tus-
schen de erkenning als oorlogvoerende partij eenerzijds en die als
de jure-regeering anderzijds
Anderen denken, dat een de facto-erkenning slechts beperkte
handehngsbevoegdheid met zich medebrengt, terwijl een volledige
handelingsbevoegdheid tegenover den erkennenden Staat alleen
uit een de jure-erkenning voortvloeit
Fauchille meent, dat een de facto-erkenning verstrekt wordt
niet het oog op het aanknoopen van officieuze rechtsbetrekkingen
niet den erkenden Staat of de erkende regeering
\') De Visscher op. cit. p. 156: „Mais surtout il n\'y a pas de corrélation exacte entre
ces deux termes et la distinction que le droit international établit entre la reconnais-
sance de facto et la reconnaissance de jure: la reconnaissance dite de facto est celle
dont est l\'objet un gouvernement qui précisément n\'a pas en fait, aux yeux de l\'Etat
étranger qui l\'accorde, affirmé définitivement son pouvoirquot;.
Spiropoulos op. cit. p. 18: „Wesentlich ist fernerhin die Feststellung, dasz die Aner-
kennung als de facto- oder de jure-Regierung in keinem Zusammenhange mit der de
facto- oder de jure-Anerkennung stehtquot;. Cf. eveneens Pomeroy, Constitutional Law.
p. 18.
Zie onder, p. 44.
Illinois Law Review II p. 38; Pomeroy op. cit. p. 17.
*) Strupp, Theorie p. 19; Grundzüge, p. 40.
\') Op cit. p. 323, zie ook Anderson op. cit. p. 21.
-ocr page 64-Kunz noemt de de facto-erkenning, in tegenstelling tot de de
jure-erkenning „bedingt, widerruflich, wesentlich provisorischquot;t).
Ook Spiropoulos sluit zich bij deze laatste opvatting aan
Een zeer uitvoerige beschouwing wijdt Noël-Henry aan dit
onderwerp Zijn oplossing van de moeilijkheden, welke het
vraagstuk biedt, lijkt ons de eenige juiste.
Noël-Henry begint met onderscheid te maken tusschen het ge-
bruik van de termen in de volkenrechtelijke theorie en in de prak-
tijk. In de theorie komt men de tegenstelling de facto- en de jure-
erkenning vaak tegen in den zin van stilzwijgende tegenover uit-
drukkelijke erkenning In de diplomatieke praktijk vindt men
meestal de uitdrukkingen in geheel andere beteekenis gebezigd.
Wij moeten hier vier verschillende kategorieën van gevallen on-
derscheiden:
a)nbsp;In de eerste plaats gevallen als dat van de erkenning van de
regeering van Carranza in Mexiko door de Vereenigde Staten.
Wilson erkende in 1915 deze regeering de facto, met de bedoeling
haar de jure te erkennen, zoodra zij zich op constitutioneele wijze
zou hebben gevestigd, hetgeen twee jaar later ook inderdaad ge-
schiedde. De facto-erkenning beduidt hier: erkenning als de facto-
regeering; de jure-erkenning, erkenning als de jure-regeering (na-
tuurlijk altijd volgens de subjectieve waardeering van den beoor-
deelaar!)
b)nbsp;Vervolgens vond het begrip de facto-erkenning toepassing
bij de onderhandelingen van de geaUieerden met de na den wereld-
oorlog ontstane Baltische en Caucasische Staten. Estland en Let-
land werden aanvankelijk door Engeland en Frankrijk de facto
erkenden vervolgens de jure door den Conseil Suprême der Geal-
lieerden. Lithauen eveneens, met het verschil, dat in dit geval de
Wörterbuch des Völkerrechts II p. 609 1, voce „Staatgewalt de factoquot;. Cf. de
Visscher op. cit. p. 155. Men zie ook Verdrosz: Wörterbuch des Völkerrechts I p. 50,
voce, „Anerkennung von Staatenquot;.
Op. cit. p. 17.
quot;) Op. cit. p. 55.
*) Noël-Henry bepaalt zich ertoe, dit gebruik der termen de facto- en de jure-er-
kenning bij verschillende schrijvers te vermelden. O.i. hebben wij hier te doen met een
onjuiste, verwarring-stichtende terminologie, die bovendien {zooals verder uit den tekst
blijkt) in geen enkel opzicht door het gebruik in de praktijk wordt gewettigd.
Men zie in dit verband ook Fauchille op. cit. I, 1, p. 325 en de critiek op diens stel-
lingen door Erich (op. cit. p. 469) : „On ne saurait trop insister sur le fait, indiscutable
en soi, qu\'une reconnaissance de facto peut fort bien, elle aussi, être accordée par
une déclaration expresse\' \'.
®) Men zie ook Baty : „So-called de facto-recognitionquot;, Yale Law Journal XXXI p.
469.
Gezantenraad de de j ure-erkenning uitsprak. In tegenstelling tot
de beteekenis, door Wilson aan de begrippen gehecht, berust het
onderscheid tusschen de facto- en de j ure-erkenning in deze laatste
gevallen geheel op overwegingen betreffende de waarschijnlijke
stabihteit en duurzaamheid der nieuwe Staten. Dit blijkt o. a. zeer
duidelijk uit de mededeeling van Paléologue aan den vertegen-
woordiger van Letland in Parijs i).
c)nbsp;Een derde kategorie van gevallen onderscheidt Noël-Henry
bij de onderhandelingen der gealheerden in 1919 en 1920 met de
Generaals Koltchak en Wrangel. Beiden werden de facto erkend
(Koltchak in 1919 door de geallieerde mogendheden; Wrangel in
1920 door Frankrijk) met de uitdrukkehjke toezegging, dat een de
jure-erkenning zou volgen, zoodra zij een regelmatige constitu-
tioneele regeering zouden hebben gevormd
Wij zien hier weer de Wilsoniaansche opvatting van de facto-
en de jure-erkenning verschijnen. Ook hier berusten die begrippen
op een waardeering van de wenschelijkheid van een bepaalden
regeeringsvorm
d)nbsp;Een vierde geval, waarin volgens Noël-Henry de begrip-
pen in de praktijk van het volkenrecht in eenigszins verschillende
nuanceering worden aangewend, treffen wij aan bij de besprekin-
gen en onderhandelingen gevoerd met de Sowjet-regeering. Naar
de woorden van Lloyd George te oordeelen, wilde Engeland, door
aan de Sowjets een de facto-erkenning te verkenen, daarmede
te kennen geven, dat deze zich zou beperken tot betrekkingen van
economischen aard. De term „de factoquot; werd hierbij gekozen, om-
dat, gelijk Lloyd George het uitdrukte, de Sowjets„ontegenzegge-
l^de de facto-regeering van Rusland warenquot;
\') Cf. Lagarde op. cit. p. 20 noot 1.
Cf. Lagarde op. cit. p. 52: Koltchak had, om zijn erkenning te verkrijgen, zich
moeten verbinden onmiddellijk na de definitieve nederlaag der Bolsjewiki, een op de-
mocratische wijze verkozen nationale vergadering bijeen te roepen.
Het is niet recht duidelijk, waarom No^l-Henry dezs beide erkenningeii als een
»speciale categoriequot; behandelt, aangezien hij zelf constateert, dat de onderscheiding
tusschen de de facto- en de de jure-erkenning in deze beide gevallen weer op dezelfde
gronden berust als in het geval van Carranza.
Cf. ook de aanvankelijke de facto- en de latere de jure-erkenning van Pais als Pre-
sident van Portugal (1917-1918); zie p. 54.
*) Lloyd George, sprekende over het voorloopig handelsverdrag met Rusland, zeide
m een rede voor het Lagerhuis op 22 Maart 1921:
„This is purely a trading agreement, recognizing the Soviet government as the de
iacto government of Russia, which it undoubtedly is. I do not suppose any-one look-
ing at the facts of the last two or three years could possibly challenge that. The have
as complete control over that vast territory as any government could possibly have
Uit deze vier kategorieën van gevallen concludeertNoël-Henry,
dat de begrippen de facto- en de j ure-erkenning in zeer verschil-
lende beteekenissen zijn gebezigd. Als gemeenschappelijk ken-
merk zou men hoogstens kunnen beschouwen het provisioneele en
herroepelijke karakter, dat de de facto-erkenning in alle genoem-
de gevallen vertoont.
§ 8. Overzicht van de Nederlandsche erkenningspraktijk sinds den
wereldoorlog
Vond vóór den oorlog een erkenning van de zijde van Nederland
slechts enkele malen plaats sedert dien tijd is, zoowel tenge-
volge van het ontstaan van de vele nieuwe Staten als van de veel-
vuldig voorkomende veranderingen van regeeringsvorm der reeds
bestaande Staten het aantal Nederlandsche erkennings-declaraties
sterk toegenomen.
Wij zullen hier in het kort de Nederlandsche praktijk der laatste
jaren ten opzichte van de volkenrechtelijke erkenning nagaan.
Rusland.
Het in 1917 na den val van het Tsarisme opgetreden „voorloo-
pig bewindquot; werd door de Nederlandsche Regeering in navolging
van de meeste andere Europeesche Mogendheden, bij een diplo-
matieke nota van 3 Mei 1917 officiëel erkend. Overeenkomstig den
wensch van Prins Lwoff, den voorzitter der nieuwe Regeering,
ontvingen de vertegenwoordigers van vreemde Staten in Rusland
nieuwe geloofsbrieven, gericht aan het „Gouvernement Provi-
soirequot;. Omgekeerd werd ook de Heer Swetchine, de toenmalige
Russische gezant in Nederland, opnieuw geaccrediteerd. Hij bood
de Koningin in Mei 1917 zijn nieuwe geloofsbrieven aan.
Het Lwoff-Kerensky-régime (het voorloopig bewind) is de laat-
ste tot heden door ons erkende regeering in Rusland geweest.
under present conditions, and therefore they have to be recognized as the de facto
government of that empirequot;. (Pari. Debates, Off. Report 3rd sess. 31st. pari.).
gt;) Zoo was in de maand Juni 1913 de regeering van Generaal Huerta in Mexiko er-
kend. Huerta had reeds het presidentschap in Februari 1913 aanvaard, doch in ver-
band met de twijfelachtige wettigheid van zijn benoeming, had Nederland, zulks in
overeenstemming met de gedragslijn door andere landen gevolgd, zich in den eersten
tijd van alle stappen onthouden, die als erkenningvan denieuwe regeering hadden kun-
nen worden opgevat.
Noch Denikine noch Koltchak (die het Pan-Russisch gouverne-
ment te Omsk vormde) werden door ons erkend.
Wat betreft onze verhouding tot het na de November-revolutie
van 1917 opgetreden Sowj et-bewind, moge het volgende in het
kort worden aangestipt.
Als waarnemend gezant van Nederland was ten tijde van de
bolsjewistische omwenteling de Heer Oudendijk te Petrograd aan-
wezig i). Overeenkomstig zijne instructies bleef hij betrekkingen
van feiteUjken aard met de toenmalige bewindslieden onderhou-
den, om zoodoende de Nederlandsche belangen in Rusland te kun-
nen beschermen. In deze voortgezette aanwezigheid van den Heer
Oudendijk was stellig geen erkenning der nieuwe Regeering ge-
ïmpliceerd. Op den duur namen de Sowjets echter geen genoegen
met dezen stand van zaken. Zij weigerden den Heer Oudendijk het
recht, om in het vervolg door middel van koerierzendingen met
Nederland in verbinding te blijven. Dit werd de onmiddellijke aan-
leiding voor Nederland de nog bestaande de facto-betrekkingen af
te breken en den Heer Oudendijk terug te roepen (1 November
1918)2).
Eerst in Maart 1924 trad onze Regeering weer in direct contact
ïHet het Sowj et-bewind, door de te Berlijn gevoerde onderhande-
lingen met de vertegenwoordigers van die Regeering Deze be-
sprekingen liepen echter, tengevolge van het diepgaande verschil
Van standpunt, op niets uit.
Sedert dien zijn tot op heden geen verdere pogingen aangewend
om met de bewindvoerders in Moskou in verbinding te treden. Dit
Principiëele standpunt van onze Regeering is des te gemakkehjker
te handhaven geweest, waar de Nederlandsche handel geen noe-
menswaardig nadeel van het niet-erkennen der Sowjets schijnt te
l^g^en ondervonden
\') De gezant, Baron Sweerts de Landas Wyborgh, die eenigen tijd tevoren met ziek-
te-verlof naar Nederland was vertrokken, keerde niet weer naar zijn post terug, daar
men vreesde, dat dit als een erkenning van het Sowjet-régime zou kunnen worden uit-
\') Zie voor een overzicht van den toestand vóór 1924, de Handelingen der Tweede
banier 1923—1924 p. 1328.
\') Over de mislukking dezer onderhandelingen zie men Handelingen der Tweede
^amer 1923—1924 p. 2091 en de Mem. v. Antw. Eerste Kamer op begrooting 1924,
P. 4. In tegensteUing met vele andere landen, die zich er toe lieten bewegen Rusland
e erkennen, alvorens verdere onderhandelingen aan te knoopen, heeft Nederland de be-
ƒ rekingen met de Sowjets gevoerd, onder het beding dat erkenning de jure zijnerzijds
OU samengaan met een althans voorloopige regeling der wederzijdsche betrekkingen.
) De beschikbare statistische gegevens (men zie o.a. de vrij betrouwbare cijfers van
-ocr page 68-Bij de debatten in de Tweede Kamer over de verhouding tot
Rusland (meestal door interpellaties van de Heeren van Ravesteyn
en Wijnkoop uitgelokt) heeft de Minister van Buitenlandsche
zaken meermalen de gelegenheid gehad zijn standpunt ten aan-
zien van de erkenning der Russische Regeering uiteen te zetten
Sprekende over de negatieve houding van Nederland te dien
opzichte zeide Jhr. van Karnebeek o. a. : „Ik stel voorop dat
door die Regeering geen erkenning is gevraagd geworden. Boven-
dien was er geen reden om destijds tegenover dit deel vanRusland
een andere houding aan te nemen, dan tegenover andere deelen
die ook tot stat en vorming waren overgegaan. Onze Regeering
heeft zich op \'t standpunt gesteld dat men zulke besturen pas kan
gaan erkennen, wanneer zij ten aanzien van territoriale en pohtie-
ke staatsrechtelijke vraagstukken tot de noodige klaarheid zijn
gekomen. Dit kan men niet zeggen van het régime van de Sovjets
evenmin als men het kan zeggen van andere groepen, die op \'t
oogenbhk nog naar staatsvorming streven. Daarbij kwam nog deze
omstandigheid: Nederland had in Petersburg de bescherming
van de Engelsche belangen en goederen op zich genomen. Toen
heeft zich het incident voorgedaan, dat de Engelsche ambassade
heeft blootgestaan aan geweld. Daarbij is ook aangetast het recht
en de hoogheid van Nederland, dat geroepen was dat gebouw te
beschermen, een gebouw dat de Nederlandsche kleuren droeg. De
Sovjet-regeering heeft geweigerd daarvoor genoegdoening te
geven en in die houding kon niet worden berust.quot;
En later sprekende over hetzelfde onderwerp ®): „Een eerste
omstandigheid was, dat, wil men tot erkenning overgaan, er moet
zijn een zekere stabiliteit in den regeeringsvormquot;
het „Soviet Union Year Bookquot;) toonen overigens aan, dat de al of niet erkenning der
bolsjewistische Regeering door een vreemden Staat weinig of geen invloed op den om-
vang van den handel met dien staat uitoefent. Men vergelijke over dit punt ook de re-
de van Jhr. van Karnebeek in de Tweede Kamer (zitting 1923—1924 blz. 1329).
\') Cf. o.a. Hand. Tweede Kamer igi8—igig, pp. 792; 836, 2813—2818.1919—1920,
pp. 440; 442; 2140—2152. 1920—1921, p. 1273. 1921—1922-, pp. 1479; 1486; 1503;
2328.1922—1923, p. 1064.1923—1924, p. 79; 1328, 2089.1924—1923, p. 1873. 1925—
J92Ó, p. 35.
Hand. Eerste Kamer 1921—1922, p. 1022.
Memorie van Antwoord aan Tweede Kamer, begrooting 1919, p. 5; begrooting 1920
p. 3; begrooting 1922 p. 6; begrooting 1923 p. 7. Memorie van Antwoord aan Eerste
Kamer, begrooting 1920 p. 249. Wijziging en aanvulling van het Illde hoofdstuk der
Staatsbegrooting voor 1925, verslag no. 4 (333).
2) Hand. Tweede Kamer 1918—1919, p. 792.
») Hand. Tweede Kamer 1918—1919 p. 836.
\') Cf. in denzelfden zin de uitlating van den Minister op 2 Juli 1919 (Hand. Tweede
-ocr page 69-Het volgend jaar, toen de politieke toestand in Rusland zoover
gestabiliseerd was, dat men hoe langer hoe meer op erkenning be-
gon aan te dringen, kwam de quaestie van onze betrekkingen tot
de Sowj et-regeering wederom in de Tweede Kamer ter sprake. Dit-
maal stelde de Minister zich op een meer dogmatisch standpunt en
na eerst den aard en de strekking van een volkenrechtelijke er-
kenning te hebben uiteengezet, vervolgde hij:
„Zoodanige erkenning onderstelt daarbij twee dingen. Voor-
eerst dat men over en weer zijn verplichtingen zal nakomen en ten
tweede dat men wederkeerig eikaars staatsorde zal eerbiedigen^).quot;
Wij zullen nu in chronologische volgorde de voornaamste der
sedert 1914 van Nederland uitgegane erkenningen nagaan.
Mexiko.
Na den val van het bewind van Generaal Huerta, heeft Neder-
land gedurende geruimen tijd geen nieuwe regeering in Mexiko
erkend. Hoewel de Vereenigde Staten reeds in October 1915 de
regeering van Generaal Carranza, het hoofd van het constitutio-
neele leger, als de facto-regeering van Mexiko erkenden 2) en dit
voorbeeld door andere landen (o. a. door Spanje reeds in November
1915) was gevolgd, bleef de Nederlandsche regeering voorloopig
niet het oog op den nog onzekeren politieken toestand in Mexiko
een afwachtende houding aannemen. Eerst bij de officiëele be-
lediging van Carranza als constitutioneele president voor de nieuw
gekozen Kamer van Afgevaardigden (1 Mei 1917), werd de Neder-
landsche Consul gemachtigd, zich aan te sluiten bij de andere ver-
tegenwoordigers van vreemde Staten, die den President ter ge-
legenheid van zijn inhuldiging kwamen gelukwenschen. Deze stap
Werd door de Nederlandsche regeering geacht de de facto-erken-
ning (in den zin van voorloopige, nog onvolledige erkenning) van
Kamer p. 2813): „----en zulks in de eerste plaats in verband met het algemeen stand-
Punt dat door de Regeering wordt ingenomen en dat hierin bestaat, dat een afwach-
ende houding wordt aangenomen ten aanzien van alle nieuwe staatkundige forma-
les, die uit den oorlog te voorschijn zijn gekomen en zullen komen, en dat gewacht
wordt tot die formaties staatkundig en territoriaal tot klaarheid gekomen zijnquot;.
) Hand. Tweede Kamer 1923—1924 blz. 1330. Op ditzelfde standpunt stond ook de
egeering bij de onderhandelingen te Berlijn: eenerzijds eischte de Nederlandsche de-
^gatie meestbegunstiging ten aanzien der schuldenregeling; anderzijds wilde zij in het
erdrag de zgn. propaganda-clausule doen opnemen, waarbij wederzijdsche eer-
lediging van de Staatsinrichting der partijen zou worden bedongen.
) Zie boven p. 44.
Van Roijen, De Rechtspositienbsp;4
-ocr page 70-het Carranza-bewind te impliceeren. De de jure-erkenning van de
nieuwe Mexikaansche regeering volgde daarna spoedig (Septem-
ber 1917) in den vorm van een schrijven van de Koningin, waarin
H. M. den brief, waarbij Carranza zijn ambtsaanvaarding had mee-
gedeeld, beantwoordde.
Finland.
Op 28 Januari 1918 werd door den Minister van Buitenland-
sche Zaken aan den als gevolmachtigde van Finland hierheen ge-
zonden Staatsraad Dr. Hjelt, op diens verzoek, mondeling mede-
gedeeld, dat H. M.\'s Regeering Finland als onafhankelijken Staat
erkende.
In verband met de onzekere politieke en territoriale toestanden,
in den nieuwen Staat, besloot de Nederlandsche Regeering voor-
eerst nog niet over te gaan tot het aanknoopen van geregelde di-
plomatieke betrekkingen met dat land. Eerst in Juni 1919 werd
het agrément verleend voor de missie van den heer Ehrström, die
spoedig daarop zijn geloofsbrieven aan de Koningin overhandigde.
Polen.
De erkenning van den nieuwen Poolschen Staat geschiedde
door een schrijven van den Minister van Buitenlandsche Zaken,
onder dagteekening van 25 Juli 1919, gericht aan den Poolschen
Minister President, waarin den heer Paderewski officiëel werd
medegedeeld, dat Harer Majesteits Regeering de Poolsche Repu-
bliek als onafhankelijken en souvereinen Staat erkende. De heer
Paderewski had eenigen tijd tevoren (8 Juli 1919) officiëel om
deze erkenning verzocht.
Tchecho-Slowaki je.
Tchecho-Slowakije werd op dezelfde wijze erkend bij een brief
van Jhr. van Karnebeek aan den te Parijs vertoevenden Minister
van Buitenlandsche Zaken van de Tchecho-Slowaksche Republiek
Dr. Benes (8 Augustus 1919). Ook de heer Benes had officiëel om
erkenning gevraagd.
lt;
Duitschland.
Bij zijn optreden in 1919 als eerste Rijkspresident had de Heer
Ebert van dit feit schriftelijk mededeeling gedaan aan de Staats-
hoofden der verschillende landen. In verband met den nog niet
geheel tot klaarheid gekomen politieken toestand in Duitschland,
werd door de meeste Staten niet onmiddeUijk tot erkenning van
den nieuwen regeeringsvorm overgegaan. Wel had de Nederland-
sche gezant, Baron Gevers, opdracht ontvangen, om de facto rela-
ties met het nieuwe bewind te onderhouden, maar eerst in Octo-
ber 1919 werd de Republikeinsche regeeringsvorm officieel door
Nederland erkend. Dit geschiedde in den vorm van een schrijven
van de Koningin aan President Ebert, d.d. 8 Juli 1919.
Oostenrijk.
Ook in Oostenrijk vertoonde de politieke toestand, onmiddellijk
na het einde van den oorlog, niet een zoodanige stabiUteit, dat
nien reeds aanstonds tot erkenning wenschte over te gaan. Na de
onderteekening van het verdrag van St. Germain (10 September
1919) werd echter ook door Nederland tot erkenning van de Oos-
tenrijksche Republiek besloten. De daarop betrekking hebbende
Verklaring werd door tusschenkomst van den Nederlandschen ge-
zant te Weenen aan den Oostenrijkschen Staatskanseher overhan-
digd. (22 November 1919). Jhr. van Weede bood eenigen tijd later
(13 Februari 1920) zijn nieuwe geloofsbrieven aan den President
der Republiek aan.
Hedjaz.
In een officieel schrijven van het Ministerie van Buitenland-
sche Zaken d.d. 8 Maart 1920 werd aan de Regeering van den
Hedjaz medegedeeld, dat H. M.\'s Regeering besloten had, het
nieuwe koninkrijk te erkennen.
Eenigen tijd later kwam Emir Feisoel, de zoon van den Koning
Van den Hedjaz, in Nederland. Hij bood de Koningin een brief
Van zijn vader aan, waarin deze voor de verleende erkenning zijn
dank betuigde.
Estland en Letland.
Estland en Letland werden begin Maart 1921 door Nederland
erkend. Deze erkenningen werden door tusschenkomst der Neder-
landsche Consuls te Reval en te Riga ter kennis van de betrokken
regeeringen gebracht.
Het verzoek om erkenning was in beide gevallen door de ver-
-ocr page 72-tegenwoordigers der betrokken landen te Parijs aan den Neder-
landschen gezant aldaar ter hand gesteld.
Lithauen.
Ten opzichte van Lithauen heeft de Nederlandsche Regeering
een eenigszins ander standpunt ingenomen dan ten opzichte van
de beide andere Baltische Staten.
Op het verzoek (20 Maart 1919) van de Lithausche Regeering,
haar de jure te erkennen, werd niet ingegaan. Wel werd echter in
November 1920 de Heer Schim van der Loeff als consul te Kowno
aangesteld, bij wijze van „voorloopige feitelijke vertegenwoordi-
gingquot;. In Maart van het volgend jaar werd aan Lithauen, op een
daartoe strekkende vraag, bericht dat van de zijde van Nederland
geen bezwaar bestond tegen het aanstellen van Lithausche con-
suls, die de facto hun functies zouden kunnen uitoefenen, zonder
echter als zoodanig tegenover de Nederlandsche Regeering op te
treden. Er zouden dus geen exequaturs worden verleend.
Eerst 5 October 1921 richtte de Minister van Buitenlandsche
Zaken zich per telegram tot onzen consulairen agent te Kowno,
met opdracht aan de Lithausche Regeering mede te deelen, dat
Nederland de nieuwe Repubhek als souvereinen en onafhankelij-
ken Staat erkende.
Albanië.
De Albaansche Regeering richtte op 28 Januari 1922 een ver-
zoek om erkenning tot Nederland. Deze werd op 30 Mei van het-
zelfde jaar, door middel van een directe schriftelijke mededeeling
aan Mgr. Fan Noli, als hoofd der Albaansche Regeering, ver-
strekt 1).
Griekenland.
Spoedig na den val van het Koningschap in Griekenland werd,
als antwoord op een schrijven van admiraal Coundouriotis, de
Republikeinsche regeering door Nederland erkend (Juni 1924).
Turkije. «
Over de hervatting van normale diplomatieke betrekkingen
») Albanië was reeds sinds 17 December 1920 lid van den Volkenbond; zie p. 41,
noot 1.
met Turkije heerschte gedurende eenigen tijd na het optreden van
Moestapha Kemal Pasja onzekerheid — Turkije stond er nl. op,
dat de buitenlandsche regeeringen den eersten stap zouden doen,
terwijl het volkenrechtelijk gebruik mede brengt, dat een nieuw
gevormde Staat of nieuwe regeering om erkenning vraagt. De
meeste Staten zoo ook Nederland, legden zich tenslotte bij de
wenschen van Angora neer en verklaarden zich bereid te onder-
handelen over vriendschaps-verdragen die aan het accrediteeren
van diplomatieke zendingen zouden voorafgaan.
Een dergelijk vriendschapsverdrag tusschen Nederland en Tur-
kije werd op 16 Augustus 1924 te Angora geteekend 2). Hierbij
Werd de vraag in het midden gelaten, of de Turksche Republiek
beschouwd moest worden als een voortzetting van het vroegere
Turkije, dan wel (overeenkomstig de opvatting van de Regeering
te Angora) als geheel nieuwe Staat.
Chili.
De rij der in de laatste jaren door Nederland verleende erken-
ningen sluit met de erkenning in September 1924, van een in
Chili door een staatsgreep in het leven geroepen de facto-regee-
ring 3).
Het is misschien niet zonder belang te vermelden, dat noch in
het geval van Hon ga rij e, noch in dat van Joego-Sla vië de
Nederlandsche Regeering het noodig achtte, die Staten, zooals zij
Uit den wereldoorlog waren te voorschijn getreden, opnieuw als
zoodanig te erkennen. In beide gevallen plaatste Nederland zich
op het standpunt, dat de vroegere Staat zijn identiteit had behou-
den, ondanks de aanzienhjke grenswijzigingen, die hij had on-
dergaan 4).
Wel werd in 1920, wat Hongarije betreft, afzonderhjk te Buda-
^es^het agrément voor Jhr. van Weede als gezant aangevraagd,
Door zijn voormalige vijanden werd het nieuwe Turkije bij het verdrag van Lau-
sanne erkend.
Zie de wet van 23 Juni 1925 (Stbl. 251) ter goedkeuring van dit verdrag.
\') Een stilzwijgende erkenning van de Nationalistische Regeering van Nanking
moet geacht worden in de onlangs — 19 December 1928 — tusschen Nederland en
h i n a gesloten verdrag opgesloten te liggen.
*) Dat in dit opzicht volstrekt geen eenstemmigheid onder de verschillende Staten
heerschte, blijkt o.a. uit het feit dat, met name in het geval van Joego-Slavië, andere
anden wèl opnieuw aan dezen Staat een erkenning verleenden (België op 13 Juni 1919,
Spanje op 3 Augustus 1919).
hetgeen vroeger uit den aard der zaak niet behoefde te geschieden,
daar het toen een deel vormde van de Oostenrijksch-Hongaarsche
Monarchie, maar voor het overige werd Hongarije als voortzet-
ting van het oude Koninkrijk beschouwd.
Ook na de onregelmatige presidents-verkiezingen in Portu-
gal in 1917, en het daarop volgende constitutioneel onregelmati-
ge plebisciet (Mei 1918) werden geen termen aanwezig geacht om
onzerzijds den nieuwen President, Dr. Sidonio Pais, uitdrukkelijk
als zoodanig te erkennen. Door de geallieerde mogendheden was
de Heer Pais eerst als „de factoquot; President en, na de volksstem-
ming, de jure in die hoedanigheid erkend.
Een laatste geval, waarbij Nederland, in tegenstelling tot een
aantal andere Staten, zijn erkenning weigerde, verdient nog ver-
meld te worden. Reeds in 1918 ontving de Nederlandsche Regee-
ring van den nieuw gevormden Staat Oekraine een verzoek
om erkenning. Op dit verzoek werd geantwoord, dat aan de Neder-
landsche consuls instructies zouden worden gegeven, om de facto
relaties met de autoriteiten der Oekrainsche Republiek aan te
knoopen, maar dat de Nederlandsche Regeering het oogenblik
nog niet gekomen achtte, om een officieele diplomatieke verte-
genwoordiging in te stellen. Eenigen tijd later deed de Oekrain-
sche Regeering een nieuwe poging, om van de zijde van Nederland
erkenning te verkrijgen. Geheel onverwachts kwam nl. in Fe-
bruari 1919 een delegatie (die zich als officieele diplomatieke missie
qualificeerde) uit Kiew te \'s-Gravenhage aan. De Minister van
Buitenlandsche Zaken achtte echter geen redenen aanwezig om
zijn houding tegenover de Republiek Oekraine te wijzigen en ont-
hield er zich dus van betrekkingen met de missie aan te knoopen.
De verdere ontwikkeling van de politieke en staatkundige ge-
beurtenissen in de Oekraine was niet van dien aard, dat Neder-
land tot erkenning der Republiek kon overgaan.
tweede deel
de rechtspositie en de volkenrechtelijke
erkenning van nieuwe staten en de FACTO-
Regeeringen in het licht van de rechtspraak
I ■■■■■ • \'
fi.
ft.-\'
.....quot;-•\'w\' ^ ■■ \'
ST^-f
■C f
:
x\\
-ocr page 77-§ 9. Inleiding
In Deel I hebben wij getracht, aan de hand van literatuur en
praktijk de regels na te gaan, welke in het algemeen de rechts-
positie en de volkenrechtelijke erkenning van nieuwe Staten en
regeeringen beheerschen. Thans willen wij in het bijzonder een
tot voor kort bijna geheel door de literatuur verwaarloosd aspect
van het vraagstuk nagaan, n.1. de rechtspositie en de volkenrech-
telijke erkenning van nieuwe Staten en de facto-regeeringen in
het licht der rechtspraak. Deze zijde van het door ons behandelde
onderwerp heeft vooral in de laatste jaren, naar aanleiding van het
ontstaan van talrijke nieuwe Staten,alsmede van het optreden
van verschillende de facto-regeeringen in reeds bestaande Staten,
ten gevolge van den wereldoorlog, een zeer actueele beteekenis ge-
kregen.
Het is de groote verdienste van Noël-Henry geweest, in zijn
Werk „Les Gouvernements de fait devant Ie jugequot; er op gewezen
te hebben, dat men in de rechtspraak in quaesties rakende de
rechtspositie of de erkenning van nieuwe Staten of de facto-
regeeringen drie verschillende standpunten moet onderscheiden,
nl. het standpunt van den nationalen rechter, dat van den vreem-
den staatsrechter en dat van den internationalen rechter i). In-
derdaad wijst de praktijk van de rechtspraak uit, dat al naar ge-
lang een beslissing in een quaestie rakende de rechtspositie of de
erkenning van nieuwe Staten of de facto-regeeringen afkomstig
IS van een nationalen rechter, van een vreemden staatsrechter of
\') Wel hebben ook andere schrijvers gevoeld, dat deze quaesties niet altijd uit een
zelfden gezichtshoek konden worden bekeken. Zoo onderscheidt bijv. Spiropoulos (op.
quot;t. p. 61 en p. 121) tusschen eenerzijds de geldigheid en de rechtsgevolgen van de han-
ehngen van een de facto-regeering ten opzichte der de jure-regeering, en anderzijds
e geldigheid en de rechtsgevolgen van de handelingen van een de facto-regeering ten
opzichte van vreemde Staten. Noël-Henry is echter de eerste geweest, die de in den
ekst weergegeven drieledige indeeling heeft doorgevoerd en haar op theoretische gron-
en heeft verdedigd. Tot nog toe heeft hij echter, voorzoover wij hebben kunnen con-
stateeren, geen navolging gevonden.
van een internationalen rechter, telkens een totaal verschillend
standpunt is ingenomen. Dit verschil van standpunt is gemakkelijk
te verklaren, wanneer men zich rekenschap geeft, hoe radicaal
anders ieder der drie rechters tegenover de toe te passen normen
staat.
Nemen wij eerst den internationalen rechter, d.w.z. de rechter
die met arbitrage of internationale rechtspraak is belast. Deze
rechter zal de aan zijn beslissing onderworpen quaesties van zui-
ver volkenrechtelijk oogpunt bezien en zijn uitspraak uitsluitend
op de normen van het volkenrecht baseeren.
De nationale rechter, d.w.z. de rechter van den Staat binnen
welks gebied de de facto-regeering, wier rechtspositie (in het
bijzonder: wier capaciteit om in naam van den Staat te handelen)
beoordeeld moet worden, is opgetreden, zal daarentegen in de
eerste plaats naar de normen van zijn nationale wetgeving moeten
rechtspreken i). Deze normen zullen vaak van die van het volken-
recht verschillen en wanneer dat verschil door interpretatie
niet overbrugd wordt, zal de nationale rechter onvermijdelijk tot
andere conclusies moeten komen dan de internationale rechter ®).
\') Hierbij kan men twee gevallen onderscheiden:
a.nbsp;De nationale rechter ontleent zijn macht aan de de facto-regeering zelve. In dit
geval kunnen zich geen moeilijkheden voordoen, aangezien de rechter dan gehouden is,
de regeering, in wier naam hij rechtspreekt, als de wettige overheid van het land te be-
schouwen. Hij zal haar dus dezelfde rechtspositie (in het bijzonder dezelfde capaciteit
om in naam van den Staat te handelen) toekennen als aan een de jure-regeering.
b.nbsp;De nationale rechter ontleent zijn macht aan een andere regeering dan aan de de
facto-regeering (dus bijv. aan de herstelde de jure-regeering of aan een later opvolgende
de facto-regeering). Tot dit tweede geval zullen wij onze beschouwing beperken.
\') Men denke bijv. aan de nietigverklaring door een herstelde de jure-regeering van
alle rechtshandelingen van een tijdelijke algemeene de facto-regeering. Een dergelijke
nietigverklaring wordt, voorzoover vreemde Staten of hun onderdanen daarbij schade
ondervinden, als volkenrechtelijk ontoelaatbaar beschouwd. (Zie onder p. 174).
\') In dit verband kan zich voor den nationalen rechter een eigenaardig conflict
voordoen, in die uitzonderings-gevallen, waarin de nationale constitutie een voorschrift
bevat, dat het volkenrecht als deel der nationale wetgeving rechtstreeks van toepas-
sing verklaart (Cf. de Duitsche en de Oostenrijksche grondwetten, resp. art. 4 en art.
9). Alleen wanneer de nationale rechter in een dergelijk geval het recht bezit de nietig-
verklaring van de handelingen eener gewezen de facto-regeering aan de constitutie te
toetsen, zal hij die verklaring buiten toepassing kunnen laten. Anders zal de nationale
rechter, zooals reeds gezegd, tot een met de normen van het volkenrecht strijdige be-
slissing moeten komen.
Cf. de volgende passage uit het arrest door Taft als arbiter in het Brüsch-Costari-
caansch geschil gewezen: „The courts of the restored government are bound to ad-
minister the law of the restored government under its constitution and their decisions
are necessarily affected by the limitations of that instrument. This may prevent the
courts from giving full effect to international law that may be at variance with the
municipal law which under the restored constitution the national courts have to ad-
ministerquot;. (A. J. I. L. 1924, p. 159).
Ten slotte neemt de vreemde staatsrechter, d.w.z. de rechter,
die de rechtspositie of de erkenning van een vreemden Staat of de
facto-regeering moet beoordeelen, naar uit de praktijk der recht-
spraak bhjkt, een geheel aparte positie in, doordat hij, uit vrees
om door zijn beslissing in conflict te komen met de buitenland-
sche politiek van zijn land, in alle quaesties rakende de rechtspo-
sitie of de erkenning van vreemde Staten of regeeringen zijn uit-
spraak onderwerpt aan de beslissing, welke de met het buiten-
landsch beleid belaste organen ten aanzien van de erkenning of
niet-erkenning van den betrokken Staat of regeering hebben ge-
nomen. Deze onderworpenheid van den vreemden rechter aan de
organen met het buitenlandsch beleid van zijn Staat belast wordt
meestal aldus door hem geïnterpreteerd, dat hij zich gehouden
acht een door de politieke organen van zijn land niet-erkenden
Staat of regeering als niet bestaande (als „juridisch vacuumquot;) te
beschouwen. Daar de vreemde staatsrechter er zich bovendien
angstvallig van onthoudt, de rechtmatigheid van de al of niet-
erkenning van de zijde van zijn land aan de normen van het vol-
kenrecht te toetsen, moet noodwendig het standpunt van dezen
rechter zoowel van dat van den nationalen als van dat van den
internationalen rechter afwijken.
Binnen het kader dezer drieledige indeeling zullen wij in de vol-
gende hoofdstukken de jurisprudentie op het punt der rechts-
positie en der erkenning van nieuwe Staten en de facto-regeerin-
gen nagaan. Hierbij valt echter in de eerste plaats op te merken,
dat de drie rechters uit den aard der zaak niet steeds voor dezelfde
kategorieën van geschillen kunnen komen te staan. Hoewel som-
mige groepen van geschillen rakende de rechtspositie en de erken-
ning van nieuwe Staten en de facto-regeeringen voor ieder der drie
rechters op zijn beurt kunnen rijzen, zijn er andere, die zich slechts
voor één of twee van de drie kunnen voordoen. Bij de behande-
ling van de stof zullen wij telkens voorzoover mogelijk op de over-
eenkomst of op het verschil tusschen de standpunten van de rech-
ters, die zich voor eenzelfde soort quaestie gesteld zouden kunnen
zien, de aandacht vestigen.
Men vergelijke het onderstaande schema der punten, waarover
ieder der drie rechters, in verband met de rechtspositie en de er-
kenning van nieuwe Staten en regeeringen, zal moeten besHssen.
De vreemde Staatsrechter.
1 Welke rechtspositie bezitten in het algemeen de door zijn
land niet-erkende Staten en regeeringen in het oog van den vreem-
den staatsrechter?
2°. Welken invloed heeft, van het standpunt van den vreem-
den staatsrechter beschouwd, de omstandigheid, dat een bepaalde
de facto-regeering door zijn land niet is erkend, op de capaci-
teit van die regeering om in naam van den Staat te handelen;
resp. op de geldigheid en de rechtsgevolgen van handelingen door
particulieren verricht op het gebied beheerscht door deniet-erken-
de regeering?
3°. Kan een niet-erkende Staat of regeering als gedingvoerende
partij voor den vreemden staatsrechter optreden?
4°. Hebben niet-erkende Staten en regeeringen het recht zich
voor den vreemden staatsrechter op bepaalde immuniteitsrech-
ten (bijv. op immuniteit van jurisdictie of op belasting-immuni-
teit) te beroepen ?
5°. Heeft de erkenning, van het standpunt van den vreemden
staatsrechter beschouwd, een retroactieve werking?
De nationale rechter.
1 (Dit punt zal zich uit den aard der zaak, buiten verband
met punt 2°., hier niet voordoen.)
2°. Welke capaciteit bezit, van het standpunt van den natio-
nalen rechter beschouwd, een de facto-regeering om in naam van
den Staat te handelen; welke geldigheid en welke rechtsgevolgen
hebben de handelingen door particulieren verricht op het gebied
beheerscht door een de facto-regeering ? (De vraag naar den invloed
van de erkenning op die capaciteit zal de nationale rechter niet be-
hoeven te beslissen, zie hieronder p. 135).
(Andere quaesties betreffende de rechtspositie of de erkenning
van nieuwe Staten of de facto-regeeringen kunnen uiteraard voor
den nationalen rechter niet rijzen.)
De internationale rechter.
1 Welke rechtspositie bezitten in het algemeen niet-erkende
Staten en regeeringen in het oog van den internationalen rechter ?
2°. Welken invloed heeft, van het standpunt van den inter-
nationalen rechter beschouwd, het al of niet erkend zijn van een
de facto-regeering op haar capaciteit om in naam van den Staat te
handelen; resp. op de geldigheid en de rechtsgevolgen van hande-
lingen door particulieren verricht op het gebied beheerscht door
een de facto-regeering?
3°. Kan een niet-erkende de facto-regeering voor den interna-
tionalen rechter als gedingvoerende partij optreden ?
4°. Hebben, van het standpunt van den internationalen rech-
ter beschouwd, niet-erkende Staten en regeeringen, het recht,
zich voor de autoriteiten van een erkenden Staat op bepaalde im-
niuniteitsrechten (bijv. immuniteit van jurisdictie en belasting-
inimuniteit) te beroepen?
5°. Heeft van het standpunt van den internationalen rechter
beschouwd, de volkenrechtelijke erkenning een retroactieve
werking?
6°. Kan een Staat aansprakelijk worden gesteld: a) voor de
Voorbarige erkenning van een vreemden Staat of regeering; b)
Voor de onrechtmatige weigering een vreemden Staat of regee-
ring te erkennen ?
7 °. Kan vroegere niet-erkenning bij wij ze van exceptie van niet-
ontvankelijkheid („estoppelquot;) aan den Staat, die zijn erkenning
heeft geweigerd, worden tegengeworpen ?
DERDE HOOFDSTUK
HET STANDPUNT VAN DEN VREEMDEN STAATSRECHTER
§ 10. Zijne onderworpenheid aan de politieke autoriteiten van
den Staat
Het standpunt van den staatsrechter verschilt van dat van den
internationalen rechter in de eerste plaats hierin, dat terwijl de
internationale rechter te oordeelen heeft naar de normen van het
volkenrecht en zich aan geen nationale wetgeving behoeft te sto-
ren, de staatsrechter verplicht is recht te spreken naar de normen
door de daartoe bevoegde autoriteiten in zijn Staat gesteld i).
Ten aanzien van den vreemden staatsrechter komt hier nog bij,
dat deze zich in bepaalde gevallen onbevoegd acht, een zelfstan-
dige beslissing te nemen. De jurisprudentie der verschillende lan-
den bewijst nl., dat de staatsrechter, wanneer hij over een quaestie
betreffende de rechtspositie of de erkenning van vreemde Staten
of regeeringen te oordeelen krijgt, zich steeds richt naar de hou-
ding door zijn regeering tegenover den vreemden Staat of over-
heid aangenomen 2). De rechter laat in deze gevallen altijd zijn
oordeel afhangen van de vraag of de organen met het buiten-
landsche beleid van zijn land belast al of niet de erkenning hebben
verstrekt. Bestaat omtrent de vraag eenige twijfel, de rechter zal
niet nalaten zich tot deze organen te wenden met het verzoek hem
te willen mededeelen, of hij de betrokken staat of overheid al
dan niet als erkend moet beschouwen .
Na zich op de hoogte te hebben gesteld van het inzicht zijner
\') Zie echter noot 3 op p. 58.
Voor deze jurisprudentie zie men onder pp. 64 e.V.
\') Zoo werdinzake TAe ZJora awi iÄenbsp;(Law Reports 1919, Probate p. 105)
het Foreign Office door den Engelschen rechter geraadpleegd over den status van de
Provisioneele Regeering van Noord-Rusland en omtrent denzelfden tijd in zake The
regeering, zal de rechter den status van den vreemden Staat of
overheid niet verder onderzoeken. Hij zal zich ook niet, zooals de
internationale rechter, afvragen of de erkenning (of weigering om
te erkennen) als rechtsgeldig kan worden beschouwd. Hij acht
zich gebonden door de uitspraak der bevoegde macht op het ter-
rein van het buitenlandsch beleid.
Wanneer wij ons afvragen, waarom de rechterlijke macht, die in
het algemeen, vooral in de landen van Engelschen en Amerikaan-
schen oorsprong, een groote onafhankehjkheid aan den dag legt,
zich juist op dit punt zoo weinig zelfstandig toont, dan kan het
antwoord niet anders luiden, dan dat de rechter oordeelt, dat in
alle quaesties rakende de rechtspositie of de erkenning van vreem-
de Staten of regeeringen de buitenlandsche politiek van zijn land
van zoo nabij is betrokken, dat hij, door op deze punten een zelf-
standige beslissing te nemen, zich zou begeven op het terrein van
het buitenlandsch beleid, dat aan de „poHtieke organenquot; i) van
den Staat is voorbehouden 2).
Niet alleen trouwens in quaesties rakende de rechtspositie of de
erkenning van vreemde Staten of regeeringen zien wij dat de rech-
ter aarzelt een zelfstandige beslissing te nemen. Ook in andere ge-
vallen waarbij de buitenlandsche pohtiek van den Staat is betrok-
ken onderwerpt de rechter zich aan de inzichten der „politieke
organenquot;. Zoo ziet men o. a., dat de rechter zich niet bevoegd
acht een verdrag met een vreemden staat buiten toepassing te
laten, op grond van het niet naleven der verdragsbepalingen door
de wederpartij. Ofschoon het volkenrecht in een dergelijk geval
aan de gelaedeerde partij het recht toekent het verdrag als opge-
heven te beschouwen, meent hij, dat het alleen aan de politieke
Organen van den Staat toekomt deze schorsing vast te stellen
^d-gara over het karakter der facto-overheid van Estland (Law Reports 1919 Pro-
late p. 95). Zie p. 83 noot 2.
Men denke verder aan de bekende adviezen uitgebracht door de Engelsche Foreign
quot;ice betreffende den status van de Sowjet-regeering, welke van grooten invloed
Waren op den gang van het proces Luther vs. Sagor (zie onder p. 81).
. \') De uitdrukking „politieke organenquot; (of „autoriteitenquot;) vindt men herhaaldelijk
m de Amerikaansche staatsrechtelijke literatuur en in de Amerikaansche jurispru-
entie, ter aan duiding van de uitvoerende en de wetgevende macht in tegenstelling
tot de rechterlijke macht.
) Cf. de volgende passage van de uitspraak van Chief Justice Taft in de arbitrage
^sschen Engeland en Costa-Rica: „It would bemost unseemly to have a conflict of
opinion in respect to foreign relations of a nation between the department charged
quot;^Jth the conduct of foreign affairs and its judicial branchquot; (A. J. 1. L. 1924p. 155).
\') Cf. het arrest van het Tribunal fédéral in Zwitserland (2 Februari 1923) in zake
§11. Overzicht van de jurisprudentie der verschillende landen
Hierboven hebben wij uiteengezet, welke houding in het alge-
meen door de jurisprudentie der verschillende landen wordt aan-
genomen in quaesties rakende de rechtspositie of de erkenning
van vreemde Staten of regeeringen. Wij hebben gemeend te kun-
nen constateeren, dat de vreemde staatsrechter in deze quaesties
zijn beslissing laat afhangen van de houding door de „politieke
organenquot; van zijn eigen Staat tegenover dien vreemden Staat of
overheid aangenomen, in het bizonder van het feit van de al of
niet-erkenning van dien Staat of overheid door zijn eigen regeering.
Thans zullen wij voor verschillende Staten afzonderlijk den
stand der jurisprudentie nagaan en de gevallen signaleeren welke,
zooals o. a. verschillende uitspraken van de Amerikaansche en de
Zwitsersche rechters van de laatste jaren, van de algemeen aange-
nomen richtlijnen afwijken.
Zooals men uit de aangehaalde jurisprudentie zal bemerken,
hebben de meeste der door ons geciteerde uitspraken betrekking
Lepeschkine c. Grossweiler (Clunet 1924 p. 1135) : „La question de savoir quelles consé-
quences il y a lieu de tirer de l\'attitude d\'un Etat qui ne remplit pas ses engagements
internationaux est, de même que celle de savoir s\'il y a intérêt à conclure un traité
avec un Etat, conditionnée par des considérations d\'opportunité et de politique géné-
rale. Il n\'est pas possible de reconnaître au juge le droit de faire prévaloir son opinion
sur la volonté des pouvoirs compétents qui, à cet égard, peuvent seuls avoir une por-
tée juridique en refusant d\'appliquer les dispositions d\'un traité pour des raisons telles
que celles qui ont été consacrées par le jugement attaquéquot;.
Men vergelijke ook het vonnis van de Amsterdamsche Rechtbank van 16 October
1925 ( W. 11441 ), dat o.a. de volgende zinsnede bevat : „----en het niet op den weg van
den Nederlandschen Rechter ligt, in een beoordeeling te treden van of rechtsgevolgen
te verbinden aan de omstandigheid, dat de tegenwoordige machthebbers van den Rus-
sischen Staat hunnerzijds door hun gedragingen blijk hebben gegeven de verdragen,
door het Tsaristisch Rusland met andere mogendheden gesloten, niet te willen eerbie-
digenquot;. Cf. wat de Fransche jurisprudentie betreft, het nader te bespreken arrest van
het Hof van Aix (7 Februari 1922) inzake Ahhmatojf c. Consul de Russie (Clunet 1924
p. 157); voor de jurisprudentie der Vereenigde Staten, het proces Charlton vs. Kelly
(1913; U. S. Vol. 229 p. 447), waarbij de rechter zich onbevoegd verklaarde, zekere be-
palingen van een verdrag met Italië buiten toepassing te laten op grond van een schen-
ding van dat verdrag door Italië; en voor die van Engeland o.a. de uitspraak van het
Judicial Committee of the Privy Council in zake The Blonde, Prosper and Hercules:
1922 (Trehern and Grant, British and Colonial Prize Cases, III, p. 1031 en vlg.),
„.. .. Even if the rules of English municipal law as to the discharge or dissolution of
contracts be applicable to a case arising between sovereign Powers, repudiation by
Germany (nl. van de zesde Haagsche conventie der 2e Haagsche vredesconferentie)
could do no more than give to this country the right to accept that repudiation and to
treat the Convention as no longer binding .There is no evidence whatever that this
was ever done; indeed, it is plain that his Majesty\'s Government continued, down to
the conclusion of hostilities and even to the conclusion of peace, to treat this conven-
tion as bindingquot;.
op de niet-erkenning der Sowj et-regeering in Rusland, welke sinds
het einde van 1917 daar feitelijk de heerschappij in handen heeft.
Van vroegere besHssingen, welke op het vraagstuk der erkenning
betrekking hebben, vonden wij, behalve in de Engelsche en de
Amerikaansche jurisprudentie, slechts weinige voorbeelden.
Daar echter eenerzijds de vreemde rechter gedurende de lange
periode der niet-erkenning van de Sowj et-regeering in Rusland
Zich voor problemen van den meest uiteenloopenden aard gesteld
heeft gezien en in verband hiermee de gelegenheid heeft gehad, het
Vraagstuk betreffende den invloed der erkenning op de recht-
spraak in al zijn aspecten te onderzoeken, en daar anderzijds de
rechterlijke beschouwingen rakende de niet-erkenning der Sowjets
steeds gebaseerd zijn op regels die geacht worden algemeen te gel-
den, biedt ons deze jurisprudentie ten opzichte van Sowj et-Rus-
land een rijke bron van materiaal van den meest recenten datum.
Frankrijk
Tot aan den oorlog is de Fransche jurisprudentie op het punt
der volkenrechtelijke erkenning als weinig vast te beschouwen. De
regel, dat de rechter zich in quaesties rakende de rechtspositie of de
erkenning van vreemde Staten of regeeringen, naar de inzichten
der politieke organen heeft te schikken kan nog niet als norma-
tief aangemerkt worden. Uit deze voor-oorlogsche periode zijn een
drietal belangrijke beslissingen bekend.
In de zgn. affaire des frégates italiennes van 1861 werd door
de Rechtbank van Toulon aan den consul van Sardinië, omdat hij
niet officiëel door de Fransche regeering als consul van den nieuwen
Staat Italië was erkend, het recht ontzegd, om in naam van den
j^^ing van Italië een Italiaansch oorlogsschip te revindiceeren
Duitschland heeft de Sowjet-regeering reeds erkend bij den vrede van Brest-
LUowsk, (3 Maart 1918); Groot-Brittannië erkende de Sowjets de facto bij het voor-
loopig handelstractaat van Maart 1921, de jure op 1 Februari 1924; ItaUë erkende de
Sowjets de jure op 7 Februari 1924; Frankrijk op 28 October 1924. Van de overige
staten hebben België, Nederland, Spanje, de Vereenigde Staten en Zwitserland de
Sowjet-regeering tot op heden nog niet erkend.
Wij laten een beschouwing van de Fransche jurisprudentie voorafgaan, omdat
in meerdere mate dan de rechtspraak van eenig ander land het probleem van de
er\'^enning in verband met de rechtspraak in al zijn aspecten heeft onderzocht. De ju-
risprudenties der andere staten zullen wij dan in alphabetische volgorde (naar de na-
®en der landen) doen volgen. In het geval van Frankrijk leent zich de jurisprudentie
ovendien tot een systematische indeeling naar de verschillende aspecten van het pro-
leem, terwijl wij voor de overige landen, om praktische redenen, een chronologische
quot;quot;angschikking der beslissingen beter hebben gevonden.
Clunet 1891 p. 888.
Van Roijen, De Rechtspositienbsp;5
-ocr page 86-Daarentegen werd in het proces Matté et Ross c. Société des
Forges et Chantiers, in 1891, door het Hof van Parijs de stelling
uitgesproken, dat ook een door de regeering niet erkende vreemde
overheid bevoegd kon zijn als gedingvoerende partij in een proces
op te treden
Ook in een ander geschil [Gouvernement de la Colomhie et Bo-
naparte-Wyse c. la Cie. nouvelle du Canal de Panama) werd, dit-
maal door het Tribunal de la Seine, in een vonnis van 31 Maart
1904, het standpunt ingenomen, dat het den rechter vrijstaat, ook
in quaesties betreffende een volkenrechtelijke erkenning, zelfstan-
dig een onderzoek naar de feiten in te stellen 2).
Sedert 1918 heeft echter de Fransche rechtspraak zich ten op-
zichte van het niet-erkende Sowj et-bewind in Rusland geplaatst
op het standpunt der juridische negatie van een door het uitvoe-
rend gezag niet erkende vreemde regeering.
De beslissingen van de Fransche jurisprudentie, die hierop be-
trekking hebben, zijn in verschillende groepen onder te brengen:
1°. beslissingen betreffende het van kracht blijven der verdra-
gen met het vroeger Tsaristische Rusland gesloten en betreffende
de rechtspositie der onder het oude regime in Frankrijk aange-
stelde consuls;
2°. beslissingen betreffende de nationaliteit van Russen en van
onderdanen der niet-erkende Russische randstaten;
3°. beslissingen betreffende de nietigheid der maatregelen van
wetgevenden of administratieven aard, uitgaande van Sowj et-
autoriteiten en het toepassen van het oude Russische recht van
den Tsarentijd.
Clunet 1891 p. 868. Men vgl. de conclusies van den avocat général Sarrut, die
door het hof werden overgenomen: „Sans doute, au point de vue diplomatique, en ce
qui concerne les relations internationales, un gouvernement non-reconnu n\'est pas
considéré comme investi de la souveraineté ; il ne fait point partie de la familledes gou-
vernements, du concert des Etats, Mais nous sommes dans un ordre d\'idées tout dif-
férent.. .. N\'admettre un gouvernement étranger à ester en justice qu\'autant qu\'il a
été officiellement reconnu, c\'est ne pas tenir suffisamment compte de la portée du fait
dans une matière que le droit écrit ne régit pas, c\'est s\'attacher à une conception selon
moi inexacte. Un gouvernement n\'est pas une abstraction théorique----Un gouver-
nement est surtout un pouvoir, une force agissantequot;. — Men vergelijke hiertegenover
de „ordonnancequot; van den president van het Tribunal de la Seine van 18 Juli 1891
(Clunet 1891 p. 895). Op grond van de overweging, dat het gouvernement van Bal-
maceda als de eenige wettelijke vertegenwoordiger van den Staat Chili door de Fran-
sche regeering was erkend, werden aan de revolutionaire partij der Congressisten de
door hen verlangde conservatoire maatregelen geweigerd.
quot;) Gazette des Tribunaux van 13 Maart en 1 Mei 1904.
-ocr page 87-ad\\°. Bij arrest van 7 Februari 1922 besliste de Cour d\'Ap-
pel van Aix (in zake Akhmatoff c. Consul de Russie) i), dat niet-
tegenstaande de niet-erkenning van de Sowjet-regeering de
Fransch-Russische conventie van 1 April 1874, betreffende een
regeling van het erfrecht van Russen in Frankrijk, van kracht was
gebleven, aangezien het niet op regelmatige wijze was opgezegd.
In hetzelfde arrest constateerde het Hof, dat de consuls door de
Vorige Russische regeering in Frankrijk aangesteld al huurrechten
en bevoegdheden hadden behouden, daar de Fransche regeering
op dit punt geen beslissing in tegenovergestelden zin had getroffen.
Op indirecte wijze heeft ook het Fransche Hof van Cassatie het
van kracht blijven der verdragen met het Tsaren-bewind als stel-
hng geponeerd. In zijn arrest van 23 Maart 1924 (in zake Leduc c.
ßessel) 2) heeft het Hof implicite het voortbestaan van de conven-
tie van 1911 betreffende het muzikale auteursrecht erkend, door
m een interpretatie van hare bepaUngen te treden.
ad 2°. Ofschoon geen beslissing van de Fransche jurispruden-
tie onmiddellijk betrekking heeft op het onderscheid, dat alge-
lïieen in de geallieerde landen getroffen werd tusschen eenerzijds
den erkenden Russischen Staat en het bevriende Russische volk
en anderzijds de niet-erkende Sowjet-regeering, kan men in dit
Verband citeeren een circulaire van den Garde des Sceaux (van
29 Augustus 1918), waarbij bepaalde huurwetten van toepassing
Werden verklaard op Russen in hun hoedanigheid van onderdanen
van een der geallieerde landen ®). Op dat oogenblik was de vrede
Van Brest-Litowsk reeds geteekend en hadden de Bolsjewiki de
feitehjke macht al in handen. Men ziet dus, dat niettegenstaande
de niet-erkenning der Sowjet-regeering, de onderdanen van Sow-
]et-Rusland niet alleen, zooals ook wel nooit ontkend is, hun Rus-
P Clunet 1924 p. 157. Zie tevens in denzelfden zin: Cour de Paris, 9 Februari 1921
jClunet 1921 p. 229) in zake Aido// c. Boda en Tribunal correctionnel d\'Arras, 9 Fe-
bruari 1923 (Clunet 1923 p. 833) in zake Tsourkanienko c. Battier.
Bij het optreden van het Sowjet-bewind in Rusland waren nog slechts enkele ver-
ragen met Frankrijk van kracht. In October 1917 had de regeering van Kerensky het
andels- en scheepvaartverdrag met Frankrijk van 1 April 1874 opgezegd. Door on-
ekendheid met dit feit werden in twee gevallen de bepalingen van dat verdrag door
«en Franschen rechter nog in 1921 bij vergissing toegepast (cf. Tiioff c. Titoff, 11 Juni
^21 en Bermann c. Bermann, 24 December 1921; Clunet 1924 p. 286). Cf. hierover de
öota van het Ministerie van Buitenlandsche Zaken van 22 Mei 1923, geciteerd door
elehelle, Lasituation juridiquedes Russes en France, 1926, p. 50.
\') Clunet 1924, p. 708.
* Delehelle, op. cit., p. 41.
sische nationaliteit, maar daarmede ook alle aan die qualiteit door
wets- of verdragsbepalingen verbonden rechten en bevoegdheden
behielden.
Daarentegen heeft de rechter zich uitdrukkelijk uitgesproken
over de nationaliteit van de onderdanen van nieuwe door Frank-
rijk nog niet erkende Russische randstaten. Zoo verklaarde het
Tribunal correctionnel van Atrecht bij vonnis van 9 Januari 1923
(in zake Tsourkanienko c. Battier) de bepalingen van het rechts-
vorderingsverdrag van 1905 van toepassing op een onderdaan van
de Ukraine, een land dat door Frankrijk niet als onafhankelijke
staat was erkend. Deze personen werden dus beschouwd als nog
steeds hun Russische nationaliteit te hebben behouden.
ad 3°. De Fransche jurisprudentie, die betrekking heeft op
de beoordeeling van de geldigheid van maatregelen van wetgeven-
den en administratieven aard uitgaande van de Sowj et-autoritei-
ten, kan in vier groepen van uitspraken worden onderverdeeld:
a) uitspraken betreffende den staat en de bevoegdheid van Rus-
sische onderdanen;
h) uitspraken betreffende de toepassing van Russisch recht op
het terrein van het erfrecht en het verbintenissenrecht;
c)nbsp;uitspraken betreffende de nietigheid der individueele confis-
catiebesluiten, door de Sowj et-autoriteiten uitgevaardigd;
d)nbsp;uitspraken betreffende de rechtspositie van Russische ven-
nootschappen in Frankrijk.
ad a) Een bewijs, hoe stipt de Fransche rechter in de periode der
niet-erkenning van de Sowjets het recht geldend onder het oude
regime wilde toepassen, wordt ons geleverd door verschillende
rechterlijke beslissingen in echtscheidingsprocessen tusschen Rus-
sen in Frankrijk gevoerd
Hoewel de rechter in deze gevallen steeds geweigerd heeft de
nieuwe huwelijkswetgeving der Sowjets toe te passen en zich ge-
houden heeft aan de bepalingen van het oude Russische recht,
doen zich tot op dit punt twee duidelijk te onderscheiden stroo-
mingen in de jurisprudentie gelden 2).
Volgens de eene richting stelt de rechter zich op het traditio-
neele standpunt^dat reeds voor den oorlog door de Fransche juris-
1) In deze geschillen, behoorend tot die betreffende den staat en de bevoegdheid van
personen, moest, overeenkomstig de in Frankrijk geldende regelen van internationaal
privaatrecht, de nationale wet der partijen worden toegepast.
Delehelle, op. cit. p. 56.
-ocr page 89-prudentie werd gehuldigd, krachtens hetwelk de Fransche rech-
ter, op grond van zijn interpretatie van de voorschriften van het
Russisch huwelijksrecht, zich onbevoegd achtte een echtscheiding
tusschen Russen uit te spreken i). Zoowel het Tribunal de Bor-
deaux bij vonnis van 12 Juni 1919 (in zake Fredherg) als het
Tribunal de la Seine in zijn vonnis van 9 December 1921 (in zake
Tournansky c. Tourmnsky) verklaarden zich onbevoegd in
echtscheidingsprocessen uitspraak te doen.
Volgens de andere richting daarentegen neemt de rechter in
aanmerking de feitelijke onmogehjkheid, waarin de Russische uit-
gewekenen ten gevolge der revolutie verkeeren, om zich in hun
eigen land recht te verschaffen. Met een beroep op het begrip
»force majeurequot; en omdat hij meende, dat hij zich anders aan een
niateriëele rechtsweigering zou schuldig maken, is de rechter in
enkele gevallen van zijn traditioneel standpunt afgeweken en
heeft hij zich, op grond van een gewijzigde interpretatie van het
oude Russische huwehjksrecht, competent verklaard in echtschei-
dingsprocessen tusschen Russen naar de normen van het oude
Russische recht te beslissen. Dit standpunt werd ingenomen door
het Tribunal de la Seine in zijn vonnis van 11 Juni 1921 (in zake
Titofi c. Tito ff) en in zijn vonnis van 24 December 1921 (in zake
Hermann c. Bermann)
Ook waar het betreft het uitspreken van de nietigheid van een
huwehjk, hield de rechter zich streng aan het Tsaristisch huwe-
Cf. Cour de Cassation 29 Mei 1905, in zake Levingon c. Levinfon (Clunet 1905
P- 1006).
Dit arrest, dat van verschillende zijden hevig is aangevallen, stelde zich op het
standpunt, dat de voorschriften van het Russische huwelijksrecht den Franschen rech-
ter beletten, een echtscheiding tusschen Russische onderdanen uit te spreken. In
Rusland toch, zoo luidde de redeneering van de Cour de Cassation, wordt voor een
rechtsgeldige echtscheiding de medewerking der kerkelijke autoriteiten vereischt. In
Frankrijk daarentegen is de scheiding tusschen Kerk en Staat een quaestie van pu-
blieke orde. Het begrip der publieke orde verzet zich dus in Frankrijk tegen het uit-
spreken van een echtscheiding op grond van het Russische recht.
Zooals Pillet terecht opmerkt, maakt de Cour de Cassation zich in dit arrest schuldig
aan een verwarring van het vraagstuk der competentie met dat van het conflicten-
quot;^echt. Zij verklaart niet alleen, dat in geschillen betreffende den staat en de bevoegd-
heid van personen het Russische recht van toepassing is op Russen in Frankrijk, maar
stelt tevens vast, dat dat recht door dezelfde kerkelijke autoriteiten als in Rusland zou
moeten worden toegepast! (Cf. Delehelle, op. cit. p. 19).
Clunet 1919 p. 1068.
\') Clunet 1922 p. 116.
*) Clunet 1921 p. 525.
\') Clunet 1922 p. 117.
-ocr page 90-lijksrecht. Op 15 Juli 1920 wees het Tribunal de la Seine een von-
nis in het proces Levenberg c. Baiter i), waarbij het de nietigheid
uitsprak van een huwehjk tusschen Russen, op grond van het feit,
dat de partijen verschillende godsdiensten beleden
ad b) Uitspraken van den Franschen rechter betreffende het erf-
recht van Russen in Frankrijk zijn in de jurisprudentie sedert de
opzegging op 19 Mei 1921 van de conventie van 1 April 1874, die
deze mat\'rie regelde, niet te vinden In de praktijk werden ech-
ter steeds de bepalingen van de Svod, het oude Tsaristische wet-
boek, toegepast op de Russische nalatenschappen, welke na 19
Mei 1921 in Frankrijk openvielen.
Op het terrein van het verbintenissenrecht vinden wij een von-
nis van het Tribunal de la Seine van 12 Augustus 1923 waarbij
als geldig wordt erkend een contract aangegaan te Moskou in 1921
door een commanditaire vennootschap, ongeacht het feit, dat alle
vereenigingen van dezen aard door de Sowjet-wetgeving opgehe-
ven verklaard waren.
ad c) In een proces, dat ongeveer een jaar vóór de erkenning van
de Sowjets door Frankrijk voor het Tribunal de la Seine gevoerd
werd ®), stelden de eischers een vordering in tot revindicatie van
een partij koopwaren, die door de Sowj et-autoriteiten was gecon-
fiskeerd en vervolgens door dezen aan de maatschappij „Optorgquot;
in Frankrijk was verkocht. De eisch werd toegewezen. Overwogen
werd, dat de Sowjet-regeering, welke door Frankrijk niet was
erkend, niet anders kon beschouwd worden dan als „un groupe-
ment de force, sans existence internationalequot; en dat de door haar
bevolen onteigeningen dus slechts als daden van geweld en usur-
patie konden worden aangemerkt. Dit is het eenige geval, waarin
de Fransche rechter zich heeft moeten uitspreken over dewer-
\') R. G. D. I. P. 1922/1923 p. 778.
\') Ofschoon onder de gegeven omstandigheden het verschil van godsdienst vol-
gens het oude Russische recht een grond van nietigheid van een tusschen Russische
onderdanen gesloten huwelijk opleverde, had in Frankrijk aan deze overweging geen
invloed mogen worden toegekend; de Fransche ordre public international verzet zich
tegen een dergelijke motiveering (zie Delehelle, op. cit. p. 56).
\') Cf. het artikel van Grouber en Tager in Clunet 1924, p. 15.
*) Aangehaald in het opstel van Grouber en Tager in Clunet 1924 p. 26.
\') Cf. de andere sub d geciteerde uitspraken betreffende de rechtspositie der Rus-
sische vennootschappen in Frankrijk.
\') Cf. Tribunal de la Seine 12 December 1923 in zake Héritiers Bouniatian c. So-
ciété Optorg. Men vergelijke het bijna identieke geval Luther vs. Sagor, dat eenigen
tijd tevoren aan den Engelschen rechter ter beslissing was voorgelegd.
king der confiscatiebesluiten door de Sowjet-regeering uitgevaar-
digd.
ad d) De meeste uitspraken van de Fransche jurisprudentie der
laatste jaren, welke betrekking hebben op de niet-erkenning van
de Sowjets, zien op de rechtspositie van Russische vereenigingen
m Frankrijk. Door de juridische negatie der geheele Sowj et-wet-
geving, moesten ook de besluiten en decreten, welke de nationali-
satie of algeheele opheffing van bepaalde vereenigingen (zooals de
naamlooze vennootschappen in algemeen en de banken in het bij-
zonder) beoogden, als niet bestaande worden beschouwd. De
rechtspositie van die vereenigingen en van hare filialen in het bui-
tenland werd hierdoor onzeker.
Tot aan de erkenning van de Sowjets in October 1924 bleef de
jurisprudentie zich op het standpunt stellen, dat de vereenigingen
(zooals de naamlooze vennootschappen en de banken), niettegen-
staande hare opheffing door de Sowjets, waren bhjven voortbe-
staan. Om deze fictie te kunnen handhaven, moest de rechter
herhaaldelijk een beroep doen op het begrip overmacht („force
niajeurequot;), om de onmogeUjkheid te constateeren, waarin de Rus-
sische vereenigingen verkeerden om de voorschriften der Russi-
sche wet en van hare statuten na te leven
Zonder aan de filialen van Russische banken en naamlooze ven-
nootschappen een zelfstandig bestaan toe te kennen, was het mo-
gelijk, door middel der fictie, dat de hoofdkantoren met hun wette-
lijken zetel in Rusland niet waren opgeheven, aan die fihalen de
bevoegdheid toe te kennen met hunne gewone transacties, vallend
binnen het kader hunner statuten, door te gaan 2).
Hoewel de rechter zich niet onmiddelhjk heeft behoeven uit te
spreken over de vraag omtrent het voortbestaan der Russische
Vereenigingen in Frankrijk, heeft hij zeer vaak stilzwijgend het
Voortbestaan dier vereenigingen aangenomen, daar hij haar de
bevoegdheid heeft toegekend als gedingvoerende partij in proces-
sen op te treden en haar, naar gelang van de omstandigheden.
Men denke bijv. aan de moeilijkheden verbonden aan het houden van het voor-
geschreven aantal aandeelhouders-vergaderingen, aan de regelmatige verkiezing van
directeuren en commissarissen, enz.
) In enkele gevallen werd een beroep op het begrip „force majeurequot; gedaan oin de
Overbrenging van den wettelijken zetel naar een andere stad in Rusland of naar het
buitenland te kunnen billijken, aangezien deze overbrenging uit den aard der zaak
niet op de regelmatig voorgeschreven wijze was geschied.
bepaalde rechten heeft toegezegd, of haar tot zekere prestaties
heeft veroordeeld
Typisch voor het standpunt van de jurisprudentie gedurende
deze periode van niet-erkenning, is de uitspraak van het Tribunal
de la Seine in het proces Khar on c. Banque russe pour Ie Commer-
ce et l\'Industrie Het vonnis van den rechter motiveerde met
een verwijzing naar de feitelijke toedracht van zaken in Rusland
(overmacht!) de overbrenging van den wettelijken zetel van een
Russische Bank van Petrograd naar Yalta, een stad in de Krim.
Vervolgens stelde het, niettegenstaande de nationalisatie van de
bank door de Sowjets, de geldigheid vast van handelingen door
het bestuur van de bank te Yalta verricht. Het bestuur had een
drietal chèques op het filiaal van de bank te Parijs getrokken. De
rechter constateerde niet alleen, dat het filiaal gehouden was deze
chèques te honoreeren, maar liet zelfs, wederom met een beroep
op de „force majeurequot;, de echtheid der stukkken, die niet aan de
voorgeschreven vormvereischten voldeden, door getuigenverkla-
ringen en vermoedens bewijzen.
Als tweede voorbeeld citeeren wij het vonnis van het Tribunal
de la Seine van 16 Januari 1922, in zake Banque russe pour Ie Com-
merce étranger Het tribunal verklaarde zich competent in dat
geschil uitspraak te doen en erkende daarmee stilzwijgend eener-
zijds het voortbestaan van de Russische bank, anderzijds de over-
brenging van den wettehjken zetel der vereeniging naar Frankrijk
en de bevoegdheid van de organen, die de bank in Rusland had-
den bestuurd, haar ook in Frankrijk te vertegenwoordigen.
In de derde plaats willen wij nog vermelden het vonnis van het
Tribunal de la Seine van 26 April 1922 in zake Vlasto c. Banque
russo-asiatique Een geschil over de organisatie van het bestuur
van een Russische bank, waarvan de bestuursorganen te Parijs de
zaken voortzetten was gerezen tusschen den raad van toezicht en
de directie. De Fransche rechter motiveerde zijn uitspraak, waar-
in hij den raad van toezicht in het gehjk stelde, met een uitvoerige
interpretatie van de oude Russische wet en van de statuten der
vereeniging. Ook in dit geval werd dus implicite het voortbestaan
Cf. Delehelle, op. cit. p. 72. Men vgl. in dit verband ook het sub b aangehaalde
vonnis van het Tribunal de la Seine van 12 Augustus 1923.
20 Mei 1921; Clunet 1923 p. 535.
\') Clunet 1923 p. 539.
«) Clunet 1923 p. 933.
-ocr page 93-van de vereeniging, ongeacht de nieuwe Sowj et-wetgeving, erkend
en hare reorganisatie te Parijs met een beroep op het begrip „force
majeurequot; als geldig beschouwd
Als gedeeltelijke afwijking van het standpunt, door de jurispru-
dentie in de zooeven genoemde gevallen ingenomen, moeten twee
beslissingen gelden, waarbij de rechter ter bescherming der belan-
gen zoowel van de aandeelhouders als van de schuldeischers eener
Russische maatschappij, een provisioneelen bewindvoerder be-
noemde om de zaken der maatschappij, die haar bedrijf in Frank-
rijk voortzette, te beheeren Doch ook in deze beide vonnissen
gaat de rechter uit van de nietigheid der Sowj et-wetgeving (in casu
op het punt van nationalisatie en confiscatie) en dientengevolge
Van het voortbestaan der Russische vereenigingen. In plaats van
door middel van eene interpretatie van de statuten en een beroep
op het begrip „force majeurequot; te komen tot een volkomen aanpas-
sing der vereenigingen aan de nieuwe omstandigheden, oordeelde
de rechter blijkbaar, dat deze aanpassing hier aan al te groote be-
zwaren onderhevig was en achtte hij het beter over te gaan tot het
aanstellen van een „administrateur provisoirequot;. Het begrip „force
majeurequot; diende echter ook hier weer om rekening te kunnen hou-
den met de feitelijke toedracht van zaken in Rusland, zonder aan de
feiten onmiddellij k een j uridische waarde te behoeven toe te kennen.
Samenvattend kunnen wij dus ten aanzien van de Fransche juris-
prudentie constateeren, dat de Sowj et-wetgeving ten gevolge van
de niet-erkenning van het bolsjewistisch bewind als niet bestaan-
de werd beschouwd. In gevallen, waarin de rechter geroepen was,
In zijn vonnis overwoog het tribunal :„.... En l\'absence d\'un ministre de finan-
ces russe faisant partie d\'un gouvernement régulièrement reconnu et devant l\'impossi-
fgt;ilité de réunir une assemblée générale régulière des actionnaires, le Soviet (conseil de
surveillance) puisant dans l\'article 31 des Statuts le droit de désigner parmi ses mem-
bres des personnes pour remplir provisoirement les fonctions de membres du Pravlénié
(conseil de direction), a pu déléguer quatre d\'entre eux à ce conseilquot;. Op grond van zijn
|nterpretatie der statuten, welke rekening hield met de feitelijk heerschende toestan-
den in Rusland (force majeure), beschouwde de rechter den raad van toezicht „comme
héritier du Ministère des Finances de Russie____et de l\'assemblée générale des ac-
tionnairesquot;.
/\') Tribunal de Marseille (3 December 1920) in zake de Ropit (Clunet 1924 p. 141).
Dit vonnis werd bevestigd door het Hof van Beroep te Aix op 20 Juni 1921. Cf. even-
eens Tribunal de la Seine (5 Januari 1921) in zake de Société Péroune (Clunet 1924 p.
•39). Men vergelijke ook het vonnis van de Rechtbank te Mansourah (Egypte) van
25 Maart 1924 (Clunet 1925 p. 209), dat de rechtskracht van de beslissing van den
Franschenrechter inzake de Ropit en de bevoegdheid van den door hem aangewezen
..administrateur provisoirequot; erkende.
volgens de voorschriften van het internationaal privaatrecht,
Russisch recht toe te passen, paste hij het recht van het oude
regime toe. Waar echter het streng doorvoeren van deze principes
ten gevolge van feiten en gebeurtenissen, die door geen juridische
ficties weg te redeneeren waren, onmogehjk gebleken zou zijn,
bediende de rechter zich van het begrip „force majeurequot; om de al
te rigoureuze gevolgen zijner dogmatische houding te matigen.
Het begrip overmacht werd in dat verband vooral in drie groe-
pen van geschillen door den rechter aangewend. Primo, waar hij
het, om zich niet schuldig te maken aan een materiëele rechtswei-
gering, noodig achtte, zijn competentie ten aanzien van Russische
onderdanen uit te breiden. Men denke aan de boven aangehaalde
echtscheidingsprocessen en aan het bekende proces Joudüski c.
Givatowski , waarin de Fransche rechter zich competent ver-
klaarde, kennis te nemen van een geschil tusschen twee Russische
uitgewekenen, loopende over een contract, dat in Rusland vóór de
revolutie was aangegaan en ook aldaar ten uitvoer gelegd had
moeten worden
Secundo, wanneer de rechter zich geroepen oordeelde een zekere
matiging te brengen in de toepassing der voorschriften betreffen-
de het leveren van bewijs in een proces. Voor Russen was het vaak
door de in Rusland heerschende toestanden onmogelijk geworden
zich het noodige bewijsmateriaal in hun land te verschaffen. Zoo
verklaarde het Fransche Hof van Cassatie bij arrest van 14 No-
vember 1922 3) het op onregelmatige wijze geleverde bewijs van
een huwehjk in 1906 te Moskou aangegaan, als geldig te acceptee-
ren, en werd door het Tribunal de la Seine in het boven reeds ge-
citeerde proces Kharon c. Banque russe pour Ie Commerce et l\'In-
dustrie het bewijs van de echtheid van bepaalde chèques bij uit-
zondering door getuigenverklaringen en vermoedens toegelaten.
Tertio, waar geconstateerd moest worden, dat de Russische ver-
eenigingen en hare filialen, niettegenstaande de destructieve maat-
regelen van het bolsjewistische regime, waren bhjven voortbe-
staan. Zooals wij reeds hebben uiteengezet, zou het voor den rech-
ter, ook wanneer hij de maatregelen der Sow jet-autoriteiten vol-
\') Courd\'appeld\'Aix,31 Mei 1923; Clunet 1924 p. 104.
Onder normale omstandigheden had dus, volgens de regels van het internationaal
privaatrecht, de Russische rechter van het geschil kennis moeten nemen.
gt;) Achard c. dame Chaput; Clunet 1923 p. 304.
♦) 20 Mei 1921; Clunet 1923 p. 533.
-ocr page 95-komen negeerde, onmogelijk zijn geweest dat voortbestaan aan te
nemen, zonder zich van het begrip „force majeurequot; te bedienen.
Alleen door in een uitvoerige interpretatie van de statuten der
betrokken vereenigingen en van de oude Russische wet te treden
en daarbij rekening te houden met den toestand van overmacht
Waarin zich die vereenigingen bevonden, was het den rechter
niogelijk het gewenschte resultaat te bereiken i).
Tenslotte willen wij op een uitspraak van den Franschen rech-
ter wijzen, waarbij hij wederom gebruik maakt van het begrip
..force majeurequot;, maar waar o. i. dat gebruik onder de omstandig-
heden misplaatst was. Wij hebben hierbij het oog op het arrest
\'van het Hof van Algiers van 23 Januari 1923 in het proces betref-
fende het schip de Kolang. Het proces liep over de van-waarde-
verklaring van een beslag gelegd op een Russisch schip. Het Hof
besliste, dat de wet van de plaats der beslaglegging (in casu de
Fransche wet) van toepassing was, om de voorrechten en de rang-
orde der schuldeischers te bepalen. De rechter overwoog hierbij
het volgende : „Des circonstances d\'ordre politique et de force ma-
jeure ont fait perdre au navire son port d\'armement et lui ont fait
adopter un véritable port d\'attache nouveau en territoire français.quot;
Volgens de voorschriften van het internationaal privaatrecht
had over de quaestie van de voorrechten en de rangorde der schuld-
eischers de wet van de vlag van het schip (loi du pavillon), in casu
dé Russische wet, moeten beslissen. Het is niet duidehjk, waarom
de rechter het noodig achtte op grond der „force majeurequot; de oude
Russische wet, welke hier zonder eenig bezwaar had kunnen toe-
gepast worden, op zij te schuiven. Afgezien nog van de vaste juris-
prudentie, die steeds van het standpunt uitging, dat het oude Rus-
sische recht zooveel mogehjk moest worden toegepast in alle geval-
len waar een beroep op het Russische recht werd gedaan, gold in
dat bijzonder geval als bijkomstig argument, dat de onder het gel-
dende oude Russische recht op Russisch grondgebied regelmatig
door de schuldeischers verkregen rechten hadden moeten worden
geëerbiedigd.
. Cf. o.a. het bovenbesproken vonnis van het Tribunal de la Seine van 26 April 1922
\'n zake Vlasto c. Banque russo-asiatique (Clunet 1923, p. 933). In andere gevallen was
rechter gedwongen, op grond der force majeure geheel af te zien van een interpre-
atie der statuten of van het vroegere Russische recht. Men zie de eveneens boven
Schaalde gevallen van de Ropit en de Péroune, waarin overgegaan werd tot het
stellen van provisioneele bewindvoerders voor beide genoemde maatschappijen.
\') Clunet 1924 p. 1046.
aan-
aan-
Wij staan hier voor een der weinige gevallen van hetgeen Dele-
helle zeer terecht noemt „l\'abus de la notion de force majeurequot;
België.
Een belangrijk arrest van het Hof van Beroep te Brussel van 10
Juli 1888, in zake Peruvian Guano Co. Ltd. c. Dreyfus Frères et Cie,
stelt zich op het traditioneele standpunt, dat een door de regee-
ring erkende vreemde overheid ook door den rechter als regelmati-
ge souvereine macht in den vreemden staat moet worden be-
schouwd 2).
Ook in enkele uitspraken welke men aantreft, die betrekking
hebben op de niet-erkenning van Sowj et-Rusland, weigert de Bel-
gische rechter, evenals zijn Fransche collega, rekening te houden
met de maatregelen van wetgevenden en administratieven aard,
uitgaande van de niet-erkende Sowjet-autoriteiten. Zoo overwoog
het Tribunal civil de Bruxelles in zijn vonnis van 5 Juni 1925 in
zake Jelinkova c. de Serbouloff : „Attendu que la Belgique n\'a
jamais reconnu ni le régime Kerensky, ni le régime bolchevik;
qu\'elle leur refuse donc toute autorité légale; que, par suite, les
décrets pris par ces gouvernements ne peuvent, au regard du droit
belge, être considérés comme ayant abrogé la législation russe
antérieure.quot;
Egypte.
Tot in October 1923 werden de diplomatieke en consulaire ver-
tegenwoordigers van het vroegere regime in Rusland als de eenige
Delehelle, op cit. p. 65 (zie ook p. 60). De eenige andere uitspraak, die met dit ar-
rest op één lijn gesteld kan worden, is het vonnis van het Tribunal van Nice in zake
A khmatoft c. Consul de Russie. Dit vonnis werd echter door het bekende arrest van
het Hof van Aix op 7 Februari 1922 vernietigd (Clunet 1924 p. 157).
quot;) Clunet 1889 p. 716. In het arrest leest men o.a. de volgende motiveering: „At-
tendu qu\'il est établi par les pièces du dossier que la Belgique a reconnu le gouverne-
ment de Pierola, lequel doit être tenu pour régulièrement établi----quot;
Cf. in denzelfden zin het Hof van Beroep te Brussel (22 November 1907) in zake
Feldman c. Etat de Bahia (Rev. Dr. int. privé 1909 p. 956).
\') Clunet 1927 p. 189; Pasicrisie belge 1926, III 131. Cf. eveneens geheel in denzelf-
den zin het vonnis van het Tribunal civil te Brussel van 10 November 1923 (Pas. belge
1924, III 54) : „Attendu que le régime bolchévique n\'ayant pas été reconnu par la Bel-
gique, la législation non légalement abrogée continue à subsister au regard du droit
belgequot;.
Zie ook het arrest van de Cour d\'appel de Bruxelles van 6 Februari 1924, in zake de
nalatenschap van François .^achs (Clunet 1924 p. 763). Dit arrest maakt een princi-
pieel onderscheid tusschen den erkenden Russischen Staat en de niet-erkende Sowjet-
regeering (zie onder p. 110, noot 1).
representanten van dat land in Egypte aangemerkt Bij besluit
van 6 October 1923 werd door den Egyptischen Ministerraad be-
paald, dat voor het vervolg de vroegere diplomatieke en consulai-
re vertegenwoordigers van Rusland niet langer als zoodanig zou-
den worden erkend en dat de behartiging van de Russische belan-
gen in Egypte zou worden toevertrouwd aan bepaalde daartoe
door den Ministerraad aangewezen personen.
Niettemin bleven sedert dien tijd de vroegere consuls zekere
officieuze werkzaamheden ten bate van de leden der verschillende
Russische kolonies in Egypte verrichten en achtten zij zich zelfs
bevoegd tot het opmaken van bepaalde akten
In de jurisprudentie sedert October 1923 kan men twee stroo-
mingen onderscheiden. Volgens de eene richting wordt het recht
der vroegere consuls om deze officiëele stukken af te geven erkend
(Cf. de handelsrechtbank te Alexandrië in haar vonnis van 30
April 1924 en het „Tribunal sommairequot; te Alexandrië bij vonnis
Van 24 Januari 1925 Volgens de andere richting wordt aan de
certificaten door de oud-consuls afgegeven slechts de relatieve
Waarde van willekeurige schriftelijke bewijsstukken toegekend,
aangezien het besluit van den Ministerraad van 6 October 1923
aan dergelijke stukken alle bijzondere bewijskracht zou hebben
ontnomen (cf. het vonnis van de burgerlijke Rechtbank te Cairo
Van 24 December 1923 en het vonnis van dezelfde rechtbank
van 19 Januari 1925 e)).
Zooals men ziet, komt het verschil der beide opvattingen neer
op een uiteenloopende interpretatie van het besluit van den Minis-
terraad. Beide opvattingen zijn echter blijkbaar gegrond op de
stelling, dat het uitsluitend aan de regeering toekomt te beslissen.
Welke houding zal worden aangenomen.
Ten aanzien van de negatie der Sowj et-wetgeving en de toepas-
sing van het oude Russische recht is vooral van belang een vonnis
Van de gemengde Handelsrechtbank te Alexandrië van 30 April
1924^).
Ook de capitulatie-verdragen met Rusland werden beschouwd als nog steeds van
kracht te zijn.
quot;) Cf. „Note du 14 mars 1926 du Ministre de l\'intérieur au Conseil des Ministresquot;,
opgenomen in Clunet 1926 p. 1156.
Clunet 1926 p. 210.
•) Clunet 1926 p. 176.
\') Gaz.desTrib.mixtesXIV, 231—363.
•) Clunet 1925 p. 480.
\') In zake Gross c. Gretchenko, Clunet 1924 p. 1112.
-ocr page 98-Dit vonnis is van bijzondere beteekenis, omdat de rechter daar-
in heeft trachten na te gaan het standpunt der andere staten ten
opzichte van maatregelen van wetgevenden en administratieven
aard uitgaande van de Sowj et-autoriteiten en heeft meenen te
kunnen vaststellen, dat dit standpunt steeds gebaseerd was op de
fictie van het voortbestaan van het vroegere recht in Rusland.
„Attendu que se pose----la nécessité pour le tribunal de déter-
miner quelle est la situation faite aux sujets russes depuis la révo-
lution bolchévique et si, lorsque les principes du droit internatio-
nal privé commandent de leur faire application de leur loi natio-
nale, c\'est à l\'ancienne loi russe ou au nouveau droit soviétique
qu\'il faut avoir recours----; que les Etats qui ont, expressément
ou indirectement, refusé de reconnaître le gouvernement de la
Russie actuelle, ont recours à une sorte de fiction juridique pour
considérer l\'ancienne loi russe comme toujours en vigueur.... ;
attendu qu\'il est constant que l\'Etat égyptien n\'a pas jusqu\'ici
reconnu, ni en fait, ni à plus forte raison en droit, le gouvernement
des Soviets; qu\'ainsi la jurisdiction mixte doit appliquer au pré-
sent litige les dispositions de l\'ancien code de commerce maritime
russequot;
Engeland.
De vroegste jurisprudentie in quaesties rakende de rechtspositie
Men vergelijkein denzelfden zin het vonnis vanhet „Tribunal sommairequot; te Alexan-
drië van 24 Januari 1925 in zake Hamarvy c. Crédit Lyonnais (Clunet 1925 p. 476).
Daarin overweegt de rechter o.a.: „que ces considérations sont basées sur la fiction
juridique à laquelle ces Etats qui ont expressément ou indirectement refusé de re-
connaître le gouvernement de la Russie actuelle ont recours pour considérer l\'ancienne
loi russe comme toujours en vigueur; qu\'en effet l\'existence et l\'indépendance de la
Russie en tant qu\'Etat souverain consituent un fait matériel qui ne saurait être con-
testé ou mis en doute même après la revolution bolchévique; que la négation du pou-
voir des Soviets en tant qu\'incarnant légitimement cet Etat souverain, si elle conduit
nécessairement à ignorer de la façon la plus absolue la législation émise par ce pouvoir,
ne peut cependant faire considérer les Russes comme détachés de leur nationalité et
les faire soumettre à la loi locale du pays où ils se trouvent; qu\'ils continuent à être ré-
gis par leur statut national; que ce statut ne peut être celui de la nouvelle législation,
cette législation émanant d\'une autorité à laquelle, par le fait seul de sa non-recon-
naissance, sont contestés le pouvoir de légiférer, attribut exclusif d\'un gouvernement
légitime, et par voie de conséquence le pouvoir d\'abroger les lois anciennes; qu\'ainsi
c\'est à juste raison et par une application irréprochable des principes en la matière
que les Etats qui n\'ont pas reconnu le gouvernement des Soviets ont continué à con-
sidérer l\'ancienne loi russe comme toujours en vigueur et comme constituant le seul
statut national applicable à tout ressortissant russe dont les droits sont en litige par
devant leurs Tribunauxquot;.
In gelijken zin het vonnis van de gemengde Rechtbank te Cairo van 24 December 1923
i n zake Zalman Golovitzchiner c. A ly Bey Dory (Clunet 1924 p. 449).
of de erkenning van vreemde Staten of regeeringen vinden wij in
Engeland en in de Vereenigde Staten. Een korte bespreking dezer
jurisprudentie is niet alleen uit een historisch oogpunt van be-
lang. maar heeft tevens groote beteekenis voor het juist begrip
van de ontwikkeHng der hedendaagsche rechtspraak in Engeland
en Amerika. In de Angelsaksische jurisprudentie toch, wordt aan
precedenten veel meer gezag toegekend dan in de jurisprudentie
van het Europeesche vasteland i).
Reeds in 1804 vinden wij een arrest van de High Court of Chan-
cery fj^t men steeds in latere vonnissen van den Engelschen en
zelfs van den Amerikaanschen rechter aangehaald vindt. De ge-
meenteraad van de stad Bern had een actie tegen de Bank van
Engeland ingesteld, die betwist werd op grond van het feit, dat de
toenmalige regeering in Zwitserland door Engeland niet was
erkend. De actie werd ook inderdaad op dezen grond door het Hof
afgewezen. Lord Eldon overwoog daarbij o. a.: „It is extremely
difficult to say that a judicial court can take notice of a govern-
ment not recognized by the government of the country in which
that court sits____quot; 3).
De regel in dit arrest neergelegd, dat het tot de uitsluitende
competentie van de regeering behoort, vreemde Staten en regee-
ringen te erkennen en dat de rechter deze erkenning niet heeft te
lïeoordeelen of aan te vullen, is steeds uiterst consequent door den
Engelschen rechter gevolgd
Zoo staat het b.v. in Engeland aan den lageren rechter niet vrij een beslissing te
Vellen, die in strijd zou zijn met de uitspraak van het Hoogerhuis in een identiek ge-
\') The City of Berne vs. the Bank of England (High Court of Chancery, 1804: Scott,
\'-ases p. 57).
De rapporteur voegde hier als aanteekening aan toe, dat een vreemde overheid
st ^f/ door de Engelsche regeering moet zijn erkend, alvorens een eisch te kunnen in-
tellen voor een Engelsch gerecht; „This was repeatedly declared by Lord Eldon, with
espect to the new governments of South America, before their independence of Spain
\'^onipletely established and formally acknowledged by the British cabinetquot;.
Men vergelijke de uitspraak van Lord Eldon in zake Jones vs. Garcia del Rio (Tur-
j er and Russel I p. 297; aangehaald in de uitspraak van de Amerikaansch-Venezo-
aansche Claims-commissie van 1885 in zake Day and Garrison, Moore, Arbitrations p.
Ö60) :„What right have I as the king\'s judge to interfere upon the subject of a con-
act with a country [in casu, Peru] which he does not recognize ?quot;
) Cf. The Happy Couple, 1805 (Stewart\'s Reports p. 65); The Manilla, 1808 (Ed-
ward\'s English Admiralty Reports Vol. L p. 1); The Pelican, 1809 (Edward\'s Reports
pp. D). Deze drie gevallen, waarin de rechter de vraag uit te maken kreeg, of Sto.
ommgo moest beschouwd worden als Fransche kolonie of als onafhankelijke staat,
erden beslist met inachtneming van den regel, door Lord Eldon in het boven be-
Proken arrest neergelegd. Men zie verder in denzelfden zin: Taylor vs. Barclay, 1828
Voor zoover ons bekend, is in de Britsche jurisprudentie slechts
tweemaal van de traditioneele opvatting afgeweken. In een proces
in 1826 gevoerd, sprak Lord Chief Justice Best als zijn overtuiging
uit, dat het bestaan van den Staat Chili, die van de zijde der regee-
ring niet erkend was, door de partijen in het geding kon bewezen
worden. „The existence of unacknowledged states must be prov-
ed by evidencequot;, zei hij in zijn arrest Vele jaren later werd een
beslissing in overeenkomstigen zin genomen door Sir Robert Phil-
limore in zake het bekende geval van het schip The Charkieh
(1873) 2). De rechter aarzelde ook in dit geval niet, te treden in een
zelfstandig onderzoek naar den status van den Khedive van Egyp-
te, niettegenstaande de Engelsche regeering uitdrukkelijk ver-
klaard had, dat zij den Khedive niet erkende. De uitspraak van
den rechter in dit proces, die in lijnrechte tegenspraak was met
het traditioneele standpunt der Engelsche jurisprudentie, werd
eenigen tijd later door Lord Esher, in diens uitspraak in zake
Mighell VS. Sultan of Johore scherp aangevallen. Lord Esher
oordeelde, dat de rechter, wanneer hij van de zijde der regeering
een mededeeling betreffende den status van een vreemden souve-
rein ontving, aan deze mededeeling was gebonden. Dit beginsel
werd in het bedoelde arrest duidelijk tot uitdrukking gebracht
Strikt genomen zou men tot deze categorie van uitzonderingen
op de constante praktijk der Engelsche jurisprudentie ook kunnen
rekenen de uitspraken in een drietal gelijktijdig gevoerde proces-
sen, waarin het toentertijd door de Engelsche regeering nog niet
erkende gouvernement der Congressisten in Chili, namens dien
Staat, als eischer optrad Twee belangrijke overwegingen deden
(Scott, Cases p. 59) en Thompson vs. Powles 1828 (II Simon 194); beide beslissingen
stelden de nietigheid vast van leeningen door particulieren met niet-erkende regee-
ringen gesloten. Men zie ook: Emperor of Austria vs. Day and Kossuth, 1861 (Evans
p. 23) en Mighell vs. Sultan of Johore, 1893 (Law Reports 1894 Q. B., Vol. 1, p. 194),
welke laatste uitspraak de immuniteit van jurisdictie vaststelde van een door de re-
geering als souverein erkenden vreemden vorst. Cf. tenslotte Republic of Chile vs.
London and River Plate Bank (Clunet \\amp;95p.B57), Republic of Peru vs. Dreyfus Bros
amp; Co. (Law Reports, Chancery Vol. 38 p. 348), Republic of Peru vs. Peruvian Guano
Company (L. R. Chancery 36, p. 489).
1) Yrissari vs. Clement, 1826 (3 Bing 432; Scott, Cases p. 19).
quot;) High Court of Admiralty 1873 (Law Reports Admiralty amp; Ecclesiastical Cases
VoL4p. 59).
») Law Reports 1894 Q. B. Vol. 1. p. 194.
♦) Aan den Sultan van Johore, die, naar uit een schrijven van het Ministerie van
Koloniën bleek, door de Engelsche regeering als souvereine vorst was erkend, werd
immuniteit van jurisdictie toegekend.
\') Republic of Chile vs. City Bank Ltd.; — Republic of Chile vs. Balfour William-
-ocr page 101-zïch echter hier gelden, die aan het vraagstuk een ongewoon karak-
ter gaven en het toewijzen van de vordering der niet-erkende over-
heid rechtvaardigden. Ten eerste had de partij der Congressisten
kort tevoren de definitieve overwinning op haar tegenstanders in
den Chileenschen burgeroorlog behaald en was haar erkenning
van de zijde der Britsche regeering binnen afzienbaren tijd te ver-
Wachten. In de tweede plaats was de vordering uitsluitend gericht
op het nemen van conservatoire maatregelen. De toewijzing
van den eisch loste het geschil dus niet definitief op en kon niet
niet de buitenlandsche politiek der regeering in conflict komen,
l^en beslissing in tegengestelden zin had juist de betrekkingen
^et de Chileensche regeering aanzienlijk kunnen bemoeilijken i).
Van de gevallen, welke gedurende de periode van niet-erken-
ning van de Sowjet-regeering in Rusland aan de beslissing van
den Engelschen rechter werden onderworpen, biedt ongetwijfeld
het bekende proces in zake Luther vs. Sagor, de meeste punten
Van interesse In het kort kwam het geschil hierop neer. De oor-
spronkehjke eigenares 3) van een partij hout, die door de Sowjet-
autoriteiten was geconfiskeerd en door de Russische handelsdele-
gatie onder Krassin in Engeland was verkocht, stelde voor den
Engelschen rechter een vordering in tot revindicatie van haar
eigendom. In eersten aanleg werd de vordering door de „King\'s
ßench Divisionquot; toegewezen op grond van een communiqué van
de Regeering, waarin geconstateerd werd, dat de Sowjets nimmer
op eenige wijze door Engeland officiëel waren erkend Het Hof
Van Beroep, dat in tweede instantie over het geschil te oordeelen
kreeg, keurde het vonnis van den lageren rechter goed, voorzoover
het berustte op de toentertijd aangevoerde gegevens, maar zag zich
9011nbsp;\' ~nbsp;quot;/ Chile vs. Royal Mail Steam Packet (Clunet 1891; p. 899—
Vóór de definitieve overwinning der Congressisten werd de regeering van Bal-
^ aceda als de eenige wettige vertegenwoordigster van den Chileenschen Staat be-
^cüouwd en werden ten bate der Congressisten geen conservatoire maatregelen toege-
aan. Cf. de uitspraak van den rechter in zake Republic of Chile vs. Rothschild amp;
quot;an,lg Bros. (Clunet 1891, p. 893).
) Aksionairnoye Obschestvo A. M. Luther vs. James Sagor amp; Co., 1921 (1. K B
K.B. 632).
) Nl. de maatschappij A. M. Luther.
^ ) Judge Roche zeide o.a.: „On these materials I am not satisfied that His Majesty\'s
has recognized the Soviet Government as the government of a Russian
^ nfederative republic or of any sovereign state or power. I therefore am unable to re-
gnize it or to hold it as a sovereignty or as able by the decree to deprive the plain-
quot;I company of its propertyquot; (p. 477).
Van Roijen, De Rechtspositienbsp;6
-ocr page 102-genoodzaakt het vonnis te vernietigen, omdat in den tusschen tij d de
Engelsche Regeering de Sowjets bij het voorloopig handelsverdrag
van Maart 1921 de facto had erkend. Deze erkenning had in het
oog van den rechter tot gevolg, dat de besluiten en decreten van
de Sowjet-regeering als souvereine daden van een vreemde over-
heid moesten worden geëerbiedigd De confiscatie van het hout
moest dus als rechtsgeldig erkend worden en het eigendomsrecht
van de nieuwe eigenaars kon dus niet worden betwist.
Zooals men ziet, komt ook in alle phasen van dit proces de tra-
dicioneele houding van den Engelschen rechter tot uiting, die zich
in quaesties rakende de rechtspositie of de erkenning van vreemde
Staten of regeeringen aan de uitspraak der poHtieke organen onder-
werpt.
Ditzelfde standpunt openbaart zich ook in latere vonnissen.
In twee gevallen, die kort na elkaar werden beshst, nl. A.
Gagnière and Co. Ltd. vs. The Eastern Co. of Warehouses Insu-
rance 2) en White, Child and Beney Ltd. vs. Eagle Star Co.
kreeg de rechter de vraag te beantwoorden, of de bepahngen van
verzekeringspolissen, die een uitkeering aan den verzekerde voor-
zagen in gevallen van schade geleden tengevolge van handelingen
van oproerhngen of tengevolge van een revolutie of burgeroorlog,
van toepassing waren op de confiscaties, door de Sowj et-autoritei-
ten bevolen. In beide gevallen werd in ontkennenden zin beslist.
De confiscaties moesten, sedert de de facto-erkenning van de Sow-
jets door Engeland, als handelingen van een vreemde regeering
worden beschouwd
In zekeren zin als tegenhanger van het proces Luther vs. Sagor,
waar de invloed van de erkenning op het oordeel van den rechter
zeer sterk tot uiting kwam, kan men het geschil Marshall vs. Grin-
baum beschouwen. Kort na het sluiten van het voorloopig han-
delsverdrag tusschen Engeland en Rusland, stelden eenige hou-
ders van oude Russische bankbiljetten en schatkistpromessen een
eisch in om te verhinderen, dat de agenten van de Sowjet-regee-
ring in Engeland vrijelijk zouden kunnen beschikken over het
goud, dat hun door de Sowjets was toegezonden en dat vroeger
aan de Russische staatsbank had toebehoord. De eisch werd afge-
wezen met de motiveering, dat de wetten, die de uitgifte der bank-
biljetten en schatkistpromessen hadden geautoriseerd, aan de
houders van die stukken geen pandrecht op het goud van de staats-
bank hadden toegekend en dat verder de Russische wet van 29
Juh 1914 de inwisselbaarheid der bankbiljetten had opgeschort
en de regeering had gemachtigd naar eigen goedvinden over den
goudvoorraad te beschikken. Zooals men ziet, werd hier noch over
het recht van den eischer om een agent der Sowjet-regeering voor
het gerecht te dagvaarden, noch over de strekking van het handels-
verdrag in verband met de de facto-erkenning van de Sowjets iets
beslist.
Welke ver-strekkende consequenties de Engelsche rechter meen-
de te moeten vastknoopen aan de omstandigheid van het niet-
erkend zijn der Sowjets, blijkt uit het vonnis van de Admiralty
Court in zake het schip de „Lomonosoffquot; i). In dit geval werd een
Vordering tot uitbetaling van hulploon wegens het redden van een
schip, toebehoorende aan een Russische maatschappij, uit de han-
den der Sowjet-autoriteiten toegewezen, ingevolge de over-
weging, dat de verleende hulp op analogische gronden, als die
geldende voor het geval van hulp, bij zeeroof of muiterij gepres-
teerd, beloond diende te worden
Uitspraken betrekking hebbende op de toepassing van het Rus-
sische recht van het oude regime zijn in de Engelsche, evenals in
de Amerikaansche jurisprudentie slechts bij uitzondering te vin-
den. De oorzaak hiervan moet men in de eerste plaats zoeken in
den in Engeland en de Vereenigde Staten geldenden regel, volgens
Welken alle geschillen rakende den staat of de bevoegdheid van
High Court of Justice, Admiralty Division 1920; Law Reports 1921, Probate p. 97.
\') Men vergelijke eenerzijds de uitspraak van de Admiralty Court in zake de Ga-
sara, een schip dat in dienst stond van de door Engeland erkende regeering van Est-
\'and, anderzijds het vonnis van hetzelfde hof in zake de Annette en de Dora, beide
schepen toebehoorende aan de niet erkende Provisioneele Regeering van Noord-Rus-
land te Archangel. In het eene zoowel als in het andere geval had de Admiralty Court
zich om inlichtingen omtrent den status der betrokken regeeringen tot het Foreign
Office gewend. Op grond van het ingewonnen advies werd aan de Gagara volledige
immuniteit toegekend, terwijl dat voorrecht aan de Annette en de Dora werd ontzegd .
personen beoordeeld moet worden naar „the law of domicilequot; i).
Een beroep op vreemd recht is dus over het algemeen voor deze
ruime categorie van gevallen uitgesloten.
Geschillen betreffende quaesties van erfrecht, die in de tweede
plaats tot het toepassen van Russisch recht aanleiding hadden
kunnen geven, zijn in Engeland, voorzoover ons bekend, op een
enkele uitzondering na, niet gerezen. In het eenige gerapporteerde
geval, het proces Levashoff vs. Block 2), werd door den Official
Sollicitor van de High Court of Justice geconcludeerd tot toepas-
sing van het oude Russische recht in zake de tenuitvoerlegging van
een legaat.
Ook zijn er, naar wij meenen, in de jaren, welke aan de de facto-
erkenning der Sowjets (in 1921) voorafgingen, geen geschillen be-
treffende het voortbestaan der Russische vereenigingen of van
haar fiUalen voor den Engelschen rechter aanhangig gemaakt. De
rechterlijke uitspraken in processen, welke na 1921 over dit punt
gevoerd zijn, bewijzen echter, dat gedurende de periode der niet-
erkenning de Russische vereenigingen en hare filialen in het oog
van den rechter ongewijzigd zijn blijven voortbestaan 3).
Italië.
Wanneer men de Italiaansche jurisprudentie, welke op de niet-
erkenning van de Sowjets betrekking heeft, nagaat, valt onmid-
dellijk een belangrijk verschilpunt met de Engelsche rechtspraak
in het oog.
Terwijl in Engeland het voorloopig handelstractaat van Maart
1921 geacht werd een de facto-erkenning van de Sowjets in te slui-
ten, welke de facto-erkenning nagenoeg hetzelfde effect ten aanzien
van de rechtspositie en de geldigheid van de rechtshandelingen
der Sowjet-regeering sorteerde als een volledige, de jure-erken-
ning^), werd in Italië daarentegen het met Rusland gesloten han-
delsverdrag (goedgekeurd bij het besluit van 31 Januari 1922)
geacht, geen wijziging te kunnen brengen in de negatieve houding
van den ItaHaanschen rechter ten opzichte van de Sowjet-regee-
ring en hare rechtshandelingen
\') In de meeste Staten van het Europeesche vasteland wordt daarentegen in deze
groep van geschillen de nationale wet der partijen toegepast.
\') Clunet 1921 p. 613.
Cf. p. 89, noot 2.
*) Men zie over dit punt hieronder, p. 120.
\') Cf. de uitspraak van de Rechtbank te Rome op 8 Februari 1924 in zake Nomis
-ocr page 105-De Engelsche rechter achtte het noodig, omtrent de werking
Van het handelsverdrag op het punt van erkenning het advies van
het Foreign Office in te winnen i). In Italië daarentegen oordeelde
de rechter, dat hij zelfstandig de bedoeling zijner regeering kon af-
leiden uit een interpretatie van het met Rusland gesloten verdrag,
benevens van de ratificatie van dat verdrag 2).
De jurisprudentie van beide landen volgt echter den regel, dat
m quaesties rakende de rechtspositie of de erkenning van een
vreemden Staat of regeering de beslissing van den rechter afhan-
kelijk moet zijn van de houding der „politieke organenquot; ten
opzichte van de al of niet-erkenning van dien vreemden Staat of
regeering.
In een proces, dat veel overeenkomst vertoont met het in Enge-
land gevoerd geding in zake Fenton Textile Association Ltd. vs.
Krassin and others 3), kwam de Itahaansche rechter tot dezelfde
slotsom als zijn Engelsche collega: het hoofd van de „economische
delegatiequot; der Sowjets in Italië kon geen aanspraak maken op be-
paalde rechten, voorbehouden aan de officiëele vertegenwoordi-
gers van vreemde Staten bij het Quirinaal
Tot dezelfde conclusie als de Fransche rechter in het proces He-
ntiers Bouniatian c. Société Optorg s) en de Engelsche rechter in
eerste instantie in zake Luther vs. Sagor kwam ook de Itahaan-
sche rechter in het proces Federazione Italiana Consorzi Agrari
Piacenza c. Commissariat pour le Commerce étranger de la
^•S.S.R. 7). Aan de nationalisatie-wetten en aan de individueele
confiscaties der Sowj et-autoriteiten werd alle rechtskracht ont-
zegd. In haar motiveeringen beriep de rechtbank zich echter niet
Pollone e Svarono Fotis c. Cooperativa Garibaldi etc. (Clunet 1925 p. 226; Diritto
^arittimo, XXVI, p. 62). Daar heet het o.a.: „Deze erkenning nu had, op het oogen-
\'k waarop de betwiste beslagen werden gelegd, noch uitdrukkelijk noch stilzwijgend
PJaats gevonden en het later uitgevaardigd Besluit van 31 Januari 1922, dat vervol-
gens in een wet werd omgezet, behelst geen de jure erkenning van de genoemde regee-
\'ng (sc. der Sowjets): de voorbereidende werkzaamheden bij de totstandkoming der
et bewijzen, dat die erkenning slechts voor de toekomst werd tegemoet gezien.quot;
) Cf. Luther vs. Sagor 3. K.B. 532.
Cf. het boven (p 84, noot 5) geciteerde vonnis van de Rechtbank te Rome van
Pnbsp;1924; in denzelfden zin: Rechtbank te Rome, 26 Januari 1923 (Clunet 1924
Cf. T. L. R. vol. 38 p. 259; zie ook p. 120, noot 2 van dit werk.
) Rechtbank voor strafzaken te Rome, vonnis van 20 Mei 1921 (in zake Serventi)
geciteerd in R. G. D. I. P. 1924 p. 323.
Zie boven p. 70, noot 6.
\') Ziep. 81.
) Rechtbank te Rome, vonnis van 26 Januari 1923 (Clunet 1924 p. 257).
-ocr page 106-zoozeer op de omstandigheid, dat de Itahaansche regeering de
Sowjets niet had erkend, als wel op de overweging, dat het erken-
nen van de rechts werking der confiscatie-maatregelen der Sowj ets
in strijd zou zijn met den „ordre publicquot;, zooals deze in Italië werd
opgevat 1).
Ten slotte willen wij van de Italiaansche jurisprudentie nog ver-
melden een merkwaardig vonnis van de Rechtbank te Genua van
19 Mei 1922 in zake Capitano Katsikis c. Societa Fati Svoroni di
Pallone Dit vonnis wijkt op een belangrijk punt van de vaste
jurisprudentie der andere Staten af. Hoewel de rechtbank op
grond der niet-erkenning van de Sowjets weigerde de bepalingen
der bolsjewistische wetgeving toe te passen, achtte zij het ook niet
mogelijk, waar de regels van het internationaal privaatrecht naar
Russisch recht verwezen, de bepalingen der oude Tsaristische wet-
geving toe te passen. De rechter overwoog: „Uit het feit, dat men
aan de Russische regeering de rechtmatige uitoefening der poli-
tieke souvereiniteit ontzegt, volgt, dat men ook geen der open-
baringen dier souvereiniteit op het gebied der wetgeving kan er-
kennen, immers de politieke erkenning van een vreemden Staat
is een onmisbare voorwaarde voor de uitoefening door dien Staat
van zijn juridisch gezag in zijn betrekkingen met andere Staten.
Het is eveneens onmogehjk het recht van het oude regime toe te
passen. Het zou toch immers ongeoorloofd zijn, zij het ook maar
voor een oogenbhk, een doode wetgeving („cadavero legislativoquot;)
weer in het leven te roepen, om in Italië een vreemde wet te kun-
nen toepassen, die in het land, waar zij vroeger haar werking deed
gelden, niet meer bestaat: „in praeteritum non viviturquot;.quot;
De rechtbank overwoog voorts, dat, waar verder de Italiaan-
sche wetsbepalingen, die op het punt in geschil betrekking had-
den, een te specifiek nationaal karakter vertoonden, er geen ander
uitweg overbleef, dan de quaestie op te lossen naar de „algemeene
beginselen van het rechtquot;.
Cf. de volgende zinsnede uit het vonnis: „Een vreemde wet, die de regeering van
het land waar zij is uitgevaardigd, machtigt zich goederen toe te eigenen, welke toebe-
hooren aan Italiaansche onderdanen, die zich op het grondgebied van dien staat be-
vinden, is in strijd met wettelijke verbodsbepalingen op het gebied van den „ordre
publicquot;. — In het op 7 Februari 1924 tusschen ItaUë en Sowjet-Rusland geteekend ver
drag is een bepaling opgenomen, welke een beslaglegging op goederen, waarover de
Sowjets beschikt hebben, ten eenenmale uitsluit. De Italiaansche rechter is dus thans
gehouden deze bepaling toe te passen. Cf. arrest van het Hof van Cassatie van 12 Juni
1923 (Clunet 1926 p. 520).
«) Clunet 1923 p. 1021; Diritto commerciale 1922, 2, 185.
-ocr page 107-Zooals wij reeds zeiden, vormt deze uitspraak een uitzondering
op de internationale jurisprudentie
Wel heeft de Fransche rechter een enkele maal geweigerd het
oude Russische recht toe te passen (nl. in het geval van de Ko-
lang), maar in dit geval werd het door de lex fori vervangen. Een
beroep op de „algemeene beginselen van het rechtquot; is een geheel
origineele vondst van den Genueeschen rechter Tot welke fu-
neste gevolgen voor de rechtszekerheid een dergelijk standpunt
kan leiden, behoeven wij niet aan te toonen. De „algemeene be-
ginselen van het rechtquot;, een begrip, dat veel overeenkomst ver-
toont met het begrip natuurrecht, zullen naar plaats en tijd op
Verschillende wijzen worden geïnterpreteerd. Het is dan ook slechts
na de onmogeUjkheid te hebben geconstateerd om in casu de lex
fori toe te passen, dat de Rechtbank te Genua tot dit uiterst vaag
criterium haar toevlucht nam.
Nederland.
De Nederlandsche jurisprudentie telt slechts twee vonnissen,
die op ons onderwerp betrekking hebben. In de eerste plaats noe-
men wij de uitspraak van de Arrondissements-rechtbank te Am-
sterdam van 16 October 1925 (W. 11441) betreffende de toepas-
sing van de bepaUngen van het rechtsvorderingsverdrag van 1905
op Russische onderdanen. Dit verdrag werd, voorzoover de ver-
houding tusschen Nederland en Rusland betreft, geacht nog steeds
Van kracht te zijn, aangezien noch van de zijde van Nederland,
noch van de zijde van Rusland een regelmatige opzegging had
plaats gevonden ®).
De rechtbank, die sterk den nadruk legt op het feit, dat het ver-
\') In hoeverre men dit vonnis waarbij de toepassing van het vroegere Russische
recht onredelijk wordt geacht, als typeerend voor de Italiaansche jurisprudentie moet
beschouwen, is moeilijk uit te maken. Voor zoover wij weten, is dit het eenige geval,
baarbij de Italiaansche rechtspraak over de quaestie van de toepassing van het oude
Russische recht heeft moeten besUssen.
\') Men zie overigens de aanteekening van Valéry naar aanleiding van het bedoelde
Vonnis in Clunet 1923 p. 1021. Valery merkt terecht op, dat in het onderhavige geval,
^aar het betrof de interpretatie van een in Rusland tusschen schepelingen en een ree-
^crij gesloten contract, het oude Russische recht had behooren toegepast te worden\'
op grond van het beginsel van de „autonomie de la volontéquot;. Het toepassen van dat
recht, omdat dit op den wil der partijen berustte, beteekende geenszins „het doen her-
geven van een doode wetgevingquot;.\'
\') Zie over dit vonnis het hoofdartikel in W. 11443. — Men vgl. het boven aange-
haalde arrest van het Hof van Aix in zake Akmatoff c. Consul de Russie, p. 67 en het
arrest van het Zwitsersche Tribunal fédéral in zake Lepeschkine c. Grossweiler amp; Co.,
P- 103.
drag aan Russische onderdanen rechten toekent, schijnt beïnvloed
te zijn geweest door de leer, dat ook individuen als subjecten van
het volkenrecht kunnen worden beschouwd.
Het tweede door ons bedoelde vonnis, dat van de Arrondisse-
ments-rechtbank te Dordrecht van 27 Januari 1927 (W. 11625),
is meer direct van beteekenis voor de vraag, welken invloed de
niet-erkenning van de Sowjets door de Nederlandsche regeering
heeft op de Nederlandsche rechtspraak.
In dit proces, waarin een Russische naamlooze vennootschap
als eischeres optrad, kreeg de rechter over de vraag te beslissen,
of de vennootschap door de sociahzeering van haar eigendom-
men in Sowj et-Rusland haar bestaan als rechtspersoon had ver-
loren. De vraag werd in ontkennenden zin beantwoord. De recht-
bank baseerde haar uitspraak echter niet op de traditioneele op-
vatting, die door de jurisprudentie der meeste landen wordt gehul-
digd, en volgens welke alle maatregelen van wetgevenden en ad-
ministratieven aard, uitgegaan van een niet-erkende regeering,
genegeerd moeten worden, maar begaf zich juist in een uitvoerige
interpretatie van de wetten en decreten der Sowjets. Hierdoor
erkende de rechtbank stilzwijgend de rechtsgeldigheid dier maat-
regelen. Deze uitspraak vormt, met een analoge beslissing uit
de Amerikaansche rechtspraak, een uitzondering op de vaste
jurisprudentie der Staten. Het radicale standpunt, door de
Rechtbank te Dordrecht ingenomen, kenmerkt zich hierdoor, dat
zij zich absoluut los heeft gemaakt van de stelling, volgens welke
er een onverbrekelijk verband bestaat tusschen eenerzijds de er-
kenning en toepassing van de maatregelen van wetgevenden en
administratieven aard van een vreemde overheid door den rech-
ter, en anderzijds de erkenning van die overheid zelve door de
regeering van het land van den rechter. Wij willen ons thans niet
in een critiek op de afwijkende houding van de Dordtsche Recht-
bank begeven. Alleen willen wij nog wijzen op het feit, dat uit dit
op zichzelf staande vonnis nog volstrekt niet valt af te leiden, dat
de Nederlandsche jurisprudentie, wanneer zij in andere gevallen
over de rechtsgeldigheid van wetten en decreten van een niet-
erkende regeering te oordeelen kreeg, het standpunt van de Dordt-
sche Rechtbank zou moeten innemen
Joint stock Co. of Volgakama Gil vs. National City Bank; zie onder, p. 102.
\') Een geheel andere vraag is, of de rechter in casu uit zijn interpretatie van de wet-
-ocr page 109-Vereenigde Staten.
Evenals in de Engelsche jurisprudentie vinden wij in de juris-
prudentie der Vereenigde Staten een beslissing van vroegen da-
tum, die steeds door de rechtspraak als precedent wordt aange-
haald en dientengevolge een zeker normatief karakter heeft ver-
kregen 1). In het proces Rose vs. Himely 2) werd voor het eerst in
1808 door Chief Justice Marshall een meening uitgesproken over
een punt rakende de erkenning van vreemde staten en regeerin-
gen. „It is for governments to decide whether they will consider
St. Domingo as an independent nation, and untilsuch decisions hall
he made or France shall relinquish her claim, courts of justice must
consider the ancient state of things as remaining unaltered, and the
sovereign power of France over that colony as still subsistingquot;
tenen decreten der Sowjet-autoriteiten wel de juiste conclusie heeft getrokken. O.i.
moet men hierop ontkennend antwoorden. Volgens officiëele uitlatingen van Rus-
sische regeeringspersonen hebben de bedoelde wetten en decreten tot doel gehad aan
et bestaan der particuliere maatschappijen en vennootschappen een einde te maken,
^fkent men eenerzijds de geldigheid der Sowjet-wetgeving, zoo moet men ook ander-
zijds de officieele interpretatie van die wetgeving accepteeren.Men zou bijna geneigd zijn
aan te nemen, dat de Rechtbank zich heeft laten beïnvloeden door de beslissingen van
et Engelsche Hoogerhuis en van het Hof van Beroep te Berlijn over deze zelfde quaes-
le yan het voortbestaan van Russische vennootschappen. Zoowel de Engelsche als de
uitsche rechter kwamen door een eenigszins gewrongen interpretatie der Sowjet-
wetgeving tot de slotsom, dat de vereenigingen hare juridische persoonlijkheid niet
adden verloren. (Cf. Russian Commercial and Industrial Bank vs. Comptoir d\'Es-
compte de Mulhouse (B. Y. I. L. 1926 p. 221) en het arrest van het Hof te Berlijn van
Maart 1925 (Clunet 1925 p. 1007). Het groote verschil was echter, dat de Engelsche
en de Duitsche rechter de wetten en decreten van een erkende regeering interpreteer-
fn. terwijl de Dordtsche Rechtbank te maken had met wetten en decreten van een
liet-erkende vreemde overheid.
Cf. verder het vonnis van het Tribunal civil de la Seine van 9 Mei 1925 (inzake Le
^ord de Moscou c. La Union et le Phénix Espagnol). Op grond van de werking der na-
lonalisatie-decreten der erkende Sowjet-regeering werd door den Franschen rechter
in dit vonnis de ondergang van een Russische verzekeringsmaatschappij geconsta-
eerd. Daar deze oplossing in vele gevallen, waarin Russische maatschappijen (ban-
den, enz.) gedurende de periode der niet-erkenning van de Sowjets als wettig bestaan-
•ïe lichamen waren beschouwd en hare handelstransacties ongestoord hadden voort-
gezet, tot groote onbillijkheden zou leiden, heeft de Fransche rechter zich in zijn latere
eslissingen op een ander standpunt gesteld. Zoowel in het vonnis van het Tribunal
quot;Vil de la Seine van 15 Mei 1925 (R. G. D. I. P. 1926 p. 27), als in dat van 1 October 1926
G. D. I. P. 1927 p. 306) wordt het voortbestaan van Russische maatschappijen,
quot;le zich in Frankrijk hebben gereorganiseerd, erkend.
\') Ook wordt de bekende uitspraak van Lord Eldon in zake City oj Berne vs. Bank
England (zie boven p. 79) vaak door de Amerikaansche rechtspraak geciteerd: Cf.
^elston vs. Hoyt (3. Wheaton 246).
4. Cranch241.
\') Een minder bekende uitspraak van Marshall (in zake United States vs. Palmer,
818) luidt: „When a civil war rages in a foreign nation, one part of which separates
self from the old-established government, the comrts of the Union must view such
newly constituted government as it is viewed by the legislative and executive depart-
ments of the Government of the United Statesquot;. (3. Wheaton 644).
Ofschoon deze uitspraak, op zichzelf genomen, voor de oplos-
sing van het geschilpunt in het onderhavige proces slechts van in-
direct belang was en dus naar de opvatting van de Engelsch-
Amerikaansche rechtspraak alleen als een „obiter dictumquot; zonder
normatieve kracht kon gelden, achtte zich toch Justice Washing-
ton door haar gebonden, toen hij eenigen tijd later (in 1811) in het
proces Clark vs. United States i) over een quaestie betreffende
den status van Sto. Domingo te beslissen kreeg. De vraag deed
zich in den volgenden vorm voor. In de Vereenigde Staten was in
1809 een wet uitgevaardigd, welke den invoer verbood van koop-
waren „from any port or place situated in France, or in any of her
colonies or dependenciesquot;. Toen nu eenigen tijd nadat de opstan-
delingen op Santo Domingo zich van het eiland hadden meester
gemaakt en er feitehjk het gezag in handen hadden genomen, een
partij koopwaren van het eiland naar de Vereenigde Staten was
vervoerd, zag de rechter zich gedwongen de vraag te beslissen, of
Santo Domingo nog beschouwd moest worden als onderdeel van
Frankrijk, of reeds als onafhankelijke Staat. In zijn uitspraak,
waarin hij besliste dat de koopwaren onder het invoerverbod vie-
len, zeide Justice Washington ten aanzien van de argumenten,
aangevoerd om de onafhankelijkheid van Santo Domingo te be-
wijzen: „These arguments on the side of the appellants had great
weight with us when they were urged;----But they seem to us to
be so completely borne down by the opinion of the Supreme Court,
pronounced in the case of Rose vs. Himely, that it is impossible,
we think, to sustain them, without disregarding principles most
clearly expressed in that opinon.quot;
Ook Justice Story, die in 1818 uitspraak deed in het proces Gel-
ston vs. Hoyt 2), citeerde het arrest van Marshall in zake Rose vs.
Himely als precedent. Het geschil draaide in dit geval om de toe-
passing van de Amerikaansche neutraliteitswet van 1794, waarbij
verboden werd, schepen uit te rusten en te wapenen, om ze in dienst
te stellen van een vreemden vorst of Staat in een oorlog tegen een
anderen vreemden vorst of staat. De rechter besliste, dat, waar de
elkaar beoorlogende facties op Santo Domingo geen van beide
door de regeering der Vereenigde Staten als „vreemde vorst of
Staatquot; waren erkend, een schip, dat ten bate van een der partijen
3. Washington\'s U. S. Circuit Court Reports p. 101.
») 3. Wheaton 246.
-ocr page 111-Was uitgerust, niet viel onder de verbodsbepalingen van de wet
Van 1794. Hij overwoog o. a.: „No doctrine is better established
than that it belongs exclusively to governments to recognize new
states in the revolutions which may occur in the world, and until
such recognition, either by our own government, or the govern-
ment to which the new state belonged, courts of justice are bound
to consider the ancient state of things as remaining unalteredquot;
Door deze drie beslissingen (in zake Rose vs. Himely, Clark vs.
United States en Gelston vs. Hoyt) is voor de Vereenigde Staten
de regel definitief neergelegd, dat in quaesties rakende de rechts-
positie of de erkenning van vreemde Staten of regeeringen de rech-
ter zich moet voegen naar de inzichten der organen, met het bui-
tenlandsch beleid van den Staat belast. De Amerikaansche recht-
spraak heeft zich steeds streng aan dit beginsel gehouden. Slechts
in één geval vóór 1923 is de rechter van zijn traditioneel stand-
Punt afgeweken. In een proces {Consul of Spain vs. La Concep-
tion) 2), in 1819 gevoerd, sprak de rechter van de Circuit Court de
meening uit, dat hij bevoegd was, ook wanneer geen erkenning
Van de zijde der regeering had plaats gehad, zelfstandig met de
niiddelen te zijner beschikking de onafhankehjkheid van een
vreemden Staat vast te stellen. Dit vonnis staat geheel op zichzelf
en heeft op de rechtspraak geen verderen invloed uitgeoefend.
Evenals in Europa is ook in Amerika de bovenbedoelde regel
zeer ruim geïnterpreteerd, zoodat de rechter ook in quaesties, die
schijnbaar slechts indirect met de erkenning verband hielden, zijn
beshssing van het al of niet plaats vinden dier erkenning door de
regeering heeft laten afhangen.
Als enkele der meest bekende gevallen, die deze houding van de
Amerikaansche rechtspraak illustreeren, noemen wij:
The Nueva Annanbsp;Het Opperste Gerechtshof der V. St.
stelde in dit proces de nietigheid vast van de rechtshandeüngen
der overheid van een niet erkenden Staat. Het betrof hier het
prijsmaken en de verbeurdverklaring van een Spaansch schip door
de niet-erkende Mexikaansche Republiek.
Dit is de eenige ons bekende uitspraak, waarin door den vreemden staatsrechter
ook aan de erkenning van een nieuwen Staat door den vroegeren moederstaat norma-
tieve beteekenis wordt toegekend. In de latere jurisprudentie van de Vereenigde Staten
vinden wij deze stelling niet meer terug.
Fed. Cases, Vol. 6 p. 359.
») 6 Wheaton 193.
KenneU vs. Chambers (1852) i). Het Opperste Gerechtshof con-
stateerde in zijn arrest de onwettigheid van een overeenkomst ge-
sloten met het doel den opstand van Texas tegen het Mexikaansch
gezag te steunen. De onafhankelijkheid van Texas was eerst een
jaar na het totstandkomen van het contract door de Vereenigde
Staten erkend.
The Hornet (1870) 2). De District Court van North Carolina wei-
gerde, aan een vertegenwoordiger van de Republiek Cuba het
recht toe te kennnen, te interveniëeren in een proces betreffende
het schip „The Hornetquot;. De rechtbank achtte zich nl. niet be-
voegd het bestaan der Republiek Cuba aan te nemen, aangezien
het State Department haar niet had erkend.
The Ambrose Light (1885). Op grond van het feit, dat de op-
standelingen in een burgeroorlog in Columbia door de Vereenigde
Staten niet waren erkend, werd door den rechter (Justice Brown
van de District Court for the southern district of New-York) be-
slist, dat een schip, dat in dienst der opstandelingen stond, be-
schouwd moest worden als op een expeditie uit te zijn, welke alle
technische kenmerken van zeerooverij vertoonde.
Underhill vs. Hernandez (1897) «). Een eisch tot schadevergoe-
ding, door een Amerikaansch burger tegen den aanvoerder van
het revolutionaire leger in Venezuela ingesteld, werd afgewezen op
grond van de overweging, dat gedaagde gehandeld had als orgaan
van een vreemde regeering en dus niet voor die handehngen ver-
volgd kon worden. De bedoelde regeering was wehswaar eerst
later door de Vereenigde Staten erkend geworden, maar deze er-
kenning werd geacht terugwerkende kracht te bezitten, s)
\') Howard\'s Reports, Vol. 14 p. 38.
„But it has been urged in the argument that Texas was in fact independent, and a
sovereign state at the time of this agreement; and that the citizen of a neutral nation
may lawfully lend money to one that is engaged in war, to enable it to carry on hostili-
ties against its enemy----It is a sufficient answer to the argument to say that the
question whether Texas had or had not at that time become an independent state, was
a question for that department of our government exclusively which is charged with
our foreign relations. And until the period when that department recognized it as an
independent state, the judicial tribunals of the country were bound to consider the old
order of things as having continued, and to regard Texas as a port of the Mexican
territoryquot;.
Fed. Cases 6705.
25 Fed. 408: zie ook Dickinson, Michigan Law Review, Vol. XXII p. 120.
♦) 168 U. S. 250.
\') Over de retroactieve werking door den vreemden rechter aan de erkenning toe-
gekend, zie men p. 116.
State of Yucatan vs. Argumedo (1915) i). Een actie tot afleg-
ging van rekening en verantwoording werd door den Mexikaan-
^hen Staat Yucatan ingesteld tegen een afgetreden gouverneur.
De eisch werd door het Opperste Gerechtshof van den Staat New-
^ork toegewezen, omdat, hoewel de betrokken gouverneur eenige
^gen vóór de erkenning van de nieuwe regeering van Carranza in
Mexiko was ingesteld, deze erkenning geacht moest worden een
retroactieve werking te bezitten.
O et] en vs. Central Leather Company (1918) en Ricaud vs.
American metal Company (1918) 2). In deze beide gevallen, die
door het Opperste Gerechtshof der Vereenigde Staten werden be-
slist, werden zekere confiscaties, onder de auspiciën van het Car-
ranza-bewind in Mexiko ten uitvoer gelegd, als volkomen rechts-
geldig erkend. Daar de confiscaties vóór de erkenning van Car-
ranza door de Vereenigde Staten hadden plaats gevonden, ging
Ook hier de rechter van de terugwerkende kracht der erkenning uit.
Agency of the Canadian Car and Foundry Company vs. Ameri-
^ßw Car Company (1919) »). Na de bolsjewistische omwenteling in
Rusland waren aan eischeres door vertegenwoordigers der regee-
i\'ing van Kerensky bepaalde vorderingen uit contracten, door het
Tsaristisch bewind aangegaan, ter regeling van zekere schulden
gecedeerd. De gedaagde (de American Car Co.) ontkende hare con-
tractueele verplichtingen niet, maar voerde te harer verdediging
^an, dat ten tijde van de cessie het Kerensky-bewind reeds geval-
len was en dus geen geldige transacties kon hebben aangegaan. De
Argumenten van de gedaagde werden noch door den rechter van
eerste instantie, noch door de Circuit Court of Appeal steekhou-
dend geacht. De rechter voelde zich niet bevoegd met eenige
^dere regeering in Rusland rekening te houden dan met die van
Kerensky, waarvan de Heer Bakhmetieff door het State Depart-
M 92 Misc. (New York) 547.
^ Resp. 246 U. S. 297 en 246 U. S. 304. — In het eerste arrest heet het: „The con-
^ uct of the foreign relations of our government is committed by the Constitution to
ße executive and legislative — „the poUticalquot; — departments of the government and
^ e propriety of what may be done in the exercise of this political power is not subject
J^udici^ inquiry or decision. It has been specifically decided that „who is the sove-
eign de jure or de facto of a territory is not a judicial but a political question, the de-
^ rmmation of which by the legislative and executive departments of any government
onclusively binds the judges, as well as all other officers, citizens and subjects of that
sovernment. This principle has always been upheld by this court, and has been affirm-
« under a great variety of circumstancesquot;.
258 Fed. 363.
-ocr page 114-ment ten tijde der cessie en ook nog op het oogenblik van de uit-
spraak in dit proces als officieele vertegenwoordiger in de Ver-
eenigde Staten werd erkend
The Rodgai (1920); The Penza and the Tobolsk (1921) 2). Wij
hebben hier te maken met twee processen, door een agent van de
Sowjet-regeering in de Vereenigde Staten aangegaan met het doel
een toewijzing te verkrijgen van in Amerikaansche havens zich
bevindende Russische staatsschepen. In het eene zoowel als in het
andere geval werd de eisch afgewezen, op grond van de overwe-
ging, dat de Sowjet-regeering door de Vereenigde Staten niet was
erkend en dat, naar uit een mededeeling van het State Depart-
ment bleek, Bakhmetieff nog steeds als ambassadeur van Rusland
gold. De rechter kon dus niemand anders dan Bakhmetieff als
representant van Rusland in de V. S. beschouwen.
Pelzer vs. United Dredging Company (1922) Het Opperste
Gerechtshof van den Staat New-York besliste, dat de aanstelling
door een Mexikaansche rechtbank van een bewindvoerster over de
in Mexiko opengevallen nalatenschap van een Amerikaanschen
staatsburger niet geacht kon worden eenig rechtsgevolg te sortee-
ren, zoolang de nieuwe Mexikaansche regeering door de Vereenig-
de Staten niet was erkend. De bewindvoerster was dus niet be-
voegd als gedingvoerende partij voor den Amerikaanschen rechter
op te treden
Russian Socialist Federated Soviet Republic vs. Cibrario
(1921) De Sowjet-regeering stelde een actie in tegen een van
hare handelsagenten in Amerika, om dezen te dwingen rekening
\') „Who was the sovereign de jure or de facto of a country is a question for the po-
litical departments of the government. It is not a judicial question. The decision of the
matter by the political departments is in this country conclusive upon the judges. The
same principle is the established law of Englandquot;, (p. 368).
2) Resp. Fed. Vol. 278 p. 294 en Fed. Vol. 277 p. 91.
») App. Div. Vol. 200, p. 646; Cf. Dickinson, op. cit. p. 29.
«) In het bedoelde arrest heet het o.a.: „The administratrix plaintiff is an officer of
a foreign court____It is syllogistically true that if the foreign court has no recogniz-
ed power here she may not assert a right derived through her appointment therefrom.
The foreign court is erected in Mexico, whose present government is not yet admitted
to recognition as a sovereign by our federal authority. It seems obvious that judicial
power cannot be contemplated as in an existence apart from the sovereignty under the
sway of which it operates. It is but a branch of government, coeval and coexisting there-
with, without distinct entity or being. The Mexican government is not de facto here,
since recognition alone can make it so.. .. As the parent of the Court it cannot have
notice either judicial or administrative, and surely the creature cannot be possessed
of a power not given its creator.quot;
\') 192 N. Y. Supp. 543 en 235. New-York. 255. Zie eveneens Dickinson, op. cit., p.
122.
en verantwoording af te leggen van zijn beheer van een aanzien-
hjke geldsom, die tot zijn beschikking was gesteld met het doel
bepaalde contracten met Amerikaansche firma\'s af te sluiten.
Naar het beweren der Sowjet-regeering had haar agent zich aan
bet meest grove wanbeheer schuldig gemaakt. De Court of Ap-
peals verklaarde de vordering niet ontvankehjk. Zij motiveerde
baar beslissing door de stelling te poneeren, dat een niet-erkende
regeering niet bevoegd geacht kon worden, als eischeresse in een
proces op te treden.
Een tweede poging zich voldoening in deze zaak te verschaffen
Werd door de Sowj et-autoriteiten langs een omweg ondernomen,
^e actie werd dezen keer ingesteld op naam der individueele leden
der Regeeringscommissie, die aan het totstandkomen der overeen-
komst met den agent had meegewerkt {Preobazhenski vs. Cibra-
1)). Ook deze vordering werd echter niet-ontvankelijk ver-
gaard. Het Hof stelde zich op het standpunt, dat de commissie of
bare individueele leden geen rechten konden doen gelden, welke
aan de Sowjet-regeering zelve waren ontzegd.
Bourne vs. Bourne (1924) In dit proces kwam incidenteel ter
sprake de beteekenis, welke de Amerikaansche rechter moest toe-
kennen aan de confiscatie-decreten der Sowjets in Rusland. Op
grond der niet-erkenning van de Sowjet-regeering werden die de-
creten door den rechter genegeerd, hoewel hij daarentegen wel
rekening hield met het feitelijk wegnemen van de goederen door
de Bolsjewiki 3).
Lehigh Valley Railroad vs. State of Russia (1927) Door zijn
arrest van 12 December 1927 maakte het Opperste Gerechtshof
der Vereenigde Staten een einde aan een proces, dat reeds sedert
Verscheidene jaren voor rechters van verschillende instanties was
gevoerd. Door de beruchte Black Tom-explosie bij Jersey City in
Juni 1916 waren zekere ammunitie-voorraden toebehoorende aan
de Russische (Tsaren-) regeering vernietigd. Eerst na den val van
Kerensky werd door Bakhmetieff, den Russischen gezant onder
bet Kerensky-bewind in de Vereenigde Staten, een actie tot scha-
\') 192. N.Y.Supp. 275 (1922).
\') 209. App. Div. (N. Y. Supreme Court) 419.
. ) „This government has never recognized the revolutionary government of Rus-
sia. and such decrees have no force and effect and are of no importance except as facts
tending to fix datesquot;.
*) 21. Fed. (2 nd.) 396; zie eveneens Yale Law Journal Vol. 37 p. 360.
-ocr page 116-devergoeding voor het vernietigd materiaal tegen de Lehigh Val-
ley Railroad Company ingesteld. Nahet aftreden van Bakhmetieff
werd de actie voortgezet door Ughet, den financiëelen attaché der
Ambassade. In 1925 had de District Court de maatschappij veroor-
deeld tot een schadevergoeding aan den Russischen Staat, vertegen-
woordigd door den Heer Serge Ughet^). Dit vonnis werd in Augustus
1927 door de Circuit Court of Appeals bevestigd welk arrest op
zijn beurt door het Opperste Gerechtshof der Unie werd bekrach-
tigd 3). Een verzoek van de zijde der Sowjet-regeering om de scha-
devergoedingssom aan een tijdelij ken bewindvoerder („custodianquot;)
uit te betalen werd door het Hof afgewezen. Ughet had met de
regeering te Washington een regeling getroffen, waarbij hij zich
had verbonden de uitgekeerde som aan het Treasury Department
over te dragen, ter betaling van een deel der schulden van den
Russischen Staat aan de Vereenigde Staten.
Deze door ons geciteerde gevallen uit de jurisprudentie der Ver-
eenigde Staten over een periode van bijna 120 jaar getuigen van
de constante jurisprudentie der Vereenigde Staten op het punt van
de rechtspositie en de erkenning van vreemde Staten en regeerin-
gen. Toch kunnen wij duidelijk constateeren, dat sedert 1923 zich
een zekere tendens in de rechtspraak doet gelden, om de al te rigou-
reuze gevolgen van een strenge toepassing van de geldende leer op
bepaalde punten te matigen. Deze leer, die zooals wij zagen leidt tot
het beschouwen van een niet-erkenden Staat of regeering als „juri-
disch vacuumquot;, heeft o. a. tengevolge, dat aan een niet-erkende re-
geering het recht wordt ontzegd als eischeresse in een proces op te
treden of zich te beroepen op immuniteit van jurisdictie en dat de
wetten en decreten van een zoodanige regeering als nietig worden
aangemerkt. Op deze punten nu, waar inderdaad het meeste ge-
In het vonnis vindt men o.a. de volgende passage: „The question suggesting it-
self is: how can Mr. Ughet represent a government which has fallen ? The answer is
that the provisional government had fallen when Mr. Bakhmetieff began the suits,
and they are held to have been properly begun, for the reason that at the time our go-
vernment recognized him as such ambassador, and the court is bound by the action
of our government and, so, regardless as to whether or not that government may have
fallen, if our government considers this financial attaché of the Russian Embassy,
whose diplomatic status with this governemnt was not considered to be altered, to
have become vested with the custody of the property of the Russian government after
Mr. Bakhmetieff\'s retirement, I think that it is conclusive with the court, and that
in this capacity the plaintiff may prosecute these suitsquot;.
Harvard Law Review Vol. 41 p. 102.
\') Yale Law Journal Vol. 37, p. 360.
-ocr page 117-Vaar bestaat voor de onbillijke gevolgen van een te streng door-
voeren van het dogmatisch standpunt, schijnt zich in de recht-
spraak der Vereenigde Staten van de laatste jaren een zekere wijzi-
ging te voltrekken. Wij zullen ons hier bepalen tot het geven van
een kort overzicht der bedoelde gevallen en onze critiek op den
gedeeltelijken omkeer in de jurisprudentie in ander verband doen
volgen.
Oliver American Trading Co. vs. Government of Mexico and
National Railways of Mexico (1924). In dit proces werd een
Vordering ingesteld tegen den Staat Mexiko, welks regeering op
dat oogenblik door de Vereenigde Staten niet was erkend. Tevens
yerd door eischeresse beslag gelegd op eigendommen van Mexiko
in de Vereenigde Staten. Daar het State Department op het punt
stond de Mexikaansche regeering onder Obregón te erkennen,
hield de rechter de zaak eenigen tijd slepende en stelde zijn be-
slissing uit tot nadat de erkenning had plaats gevonden. Door
zich op de retroactieve werking der erkenning te beroepen, kon hij
toen de vordering zonder meer afwijzen. Uit de houding van den
rechter in dit geval ziet men reeds een zekere aarzeling de traditio-
neele leer ten aanzien van niet-erkende regeeringen toe te passen,
^aar dit tot onbillijke en ongewenschte gevolgen zou leiden 2).
Wulfsohn vs. Russian Socialist Federated Soviet Re-public
(1921 en 1923) 3). Reeds voordat de beslissing inzake Oliver Ame-
rican Trading Co. vs. Government of Mexico gevallen was, had
^en ander Amerikaansch gerecht zich voor de oplossing van het-
zelfde probleem gesteld gezien ten aanzien van de niet-erkende
Sowjet-regeering. In dit geval echter was er geen mogehjkheid
Voor den rechter, zich aan een definitieve uitspraak te onttrekken.
De eischer Wulfsohn had, op grond van de confiscatie van hem
toebehoorende goederen door de Sowjets, beslag gelegd op eigen-
dommen der Sowjet-regeering in de Vereenigde Staten. Zijn vor-
dering had tot doel een machtiging van den rechter te verkrijgen
om tot executie op die eigendommen over te gaan. Het geschil,
2. Fed. (2nd) 569; Dickinson A. J. I. L. 1925 p. 265.
Cf. eveneens het door Wright in zijn artikel in het A. J. I. L. van 1923 (p. 742)
aangehaald proces Mexico vs. Ferndndez (1923). Aaneen vertegenwoordiger van de
•leg niet erkende regeering van Generaal Obregón werd door den rechter de bevoegd-
heid toegezegd zekere conservatoire maatregelen ten bate van den Mexikaanschen
Staat te nemen. Ook hier gold als motief, dat het State Department op het punt
stond Obregón te erkennen.
\') 192N. Y. 282; 195N. Y. 472;234N. V.372.
Van Roijen, De Rechtspositienbsp;7
-ocr page 118-dat drie instanties doorliep, werd tenslotte door de Court of Ap-
peals ten gunste der Sowjet-regeering beslecht. De stelling van
den eischer, dat de Sowjet-regeering door den Amerikaanschen
rechter als een partikuliere vereeniging moest worden beschouwd,
werd verworpen. Aan de Sowjet-regeering werd immuniteit van
jurisdictie toegekend omdat een beslissing van den rechter in
anderen zin, naar het oordeel van het Hof, een terugslag op de bui-
tenlandsche politiek der regeering zou kunnen hebben, waardoor
het State Department in zijn vrijheid van bewegen zou kunnen
worden gehinderd. Dit nu was juist hetgeen de rechter, door zich
in quaesties rakende de erkenning naar de inzichten der „politieke
organenquot; te voegen, steeds trachtte te vermijden 2).
Sokoloff VS. National City Bank (1924) Het betrof in dit pro-
ces een beoordeehng van de rechtsgevolgen, welke aan de door de
Sowjet-autoriteiten uitgevaardigde nationalisatie- en confiscatie-
decreten door den rechter moesten worden toegekend. De Natio-
nal City Bank werd aangesproken op grond van een overeenkomst
waarbij de Bank zich verbonden had, aan haar filiaal te Petrograd
een bedrag in roebels aan den eischer uit te betalen. Te harer be-
vrijding voerde gedaagde o. a. aan, dat haar filiaal te Petrograd
was genationaliseerd en met de Staatsbank der Sowj ets was samen-
gesmolten en dat dientengevolge zijn activa en passiva (waar-
onder de schuld in quaestie) door de Staatsbank waren overgeno-
men. De Court of Appeals van den Staat New-York, die in laatste
In casu was die immuniteit beperkt tot de aansprakelijkheid voor de gevolgen der
confiscatie-handelingen binnen het eigen territoir. In een latere beslissing van het-
zelfde Hof werd het beginsel, in het arrest van het proces Wulfsohn vs. R. S. F. S. R.
neergelegd, veel ruimer geinterpreteerd: Nankivel vs. Omsk AU Russian Government
(237 New-York 150; 1923): „Lack of recognition by the United States government,
we have recently held, does not permit an individual suitor to bring a de facto govern-
ment before the bar (Wulfsohn v. Russian S. F. S. Republic)quot;.
quot;) ..The government itself is sued for an exercise of sovereignty within its own terri-
tories on the theory that such an act if committed by an individual here would be a
tort under our system of municipal law. It is said that because of non-recognition by
the United States such an action may be maintained. There is no relation between the
premise and the conclusions----(The courts) may not bring a foreign sovereign be-
fore our bar, not because of comity, but because he has not submitted himself to our
laws. Without his consent he is not subject to them. Concededly that is so as to a fo-
reign government that has received recognition____But whether recognized or not
the evil of such an attempt would be the same____In either case the hands of the
state department would be tied. UnwiUingly it would find itself involved in disputes it
might think unwise. The question is a political one not confided to the courts but to
another department of governmentquot;. (372, 375).
«) New-YorkSupplement Vol. 239 p. 158.
-ocr page 119-instantie over het geschil te beslissen kreeg i), zag zich dus voor de
vraag gesteld, of zij aan de wetten en decreten van een niet-erken-
de regeering een zekere rechts werking kon toekennen.
Judge Cardozo, die het arrest van het Hof uitvoerig motiveerde,
sprak de stelling uit, dat men een zoo drastischen regel als die,
Welke de nietigheid bepaalt van confiscaties, door een niet-erken-
de regeering bevolen, niet blindelings kon toepassen, zonder voor
bepaalde gevallen een uitzondering te maken, wanneer die gebo-
den scheen door overwegingen van billijkheid of „public policyquot;^).
In het onderhavige geval echter oordeelde de rechter, dat er geen
redenen aanwezig waren om van den algemeen geldenden regel af
te wijken, aangezien de nakoming van de verbintenis in quaestie
iioch als onbilhjkheid noch als schending van de publieke orde
kon worden beschouwd 3).
James and Company vs. Second Russian Insurance Co. (1925)
Een Russische verzekeringsmaatschappij had met een Engelsche
rnaatschappij een her verzekeringscontract gesloten. Toen zij nu
op grond van dat contract tot uitbetaling van een zeker bedrag in
rechte werd aangesproken, werd tot hare verdediging o. a. aange-
\') De uitspraken der beide eerste instanties: de Supreme Court (van New-York) en
c Appelate Division of the Supreme Court kunnen wij hier buiten beschouwing laten.
) ..Courts of high repute have held that confiscation by a government to which re-
cognition has been refused has no other effect in law than seizure by bandits or by
ether lawless bodies____(Verschillende precedenten uit de Engelsche rechtspraak wor-
cn op dit punt geciteerd, o.a. Luther vs. Sagor en White Child amp; Beney Ltd. vs. Sim-
.....It would be hazardous none the less, to say that a rule so comprehensive
aid so drastic is not subject to exceptions under pressure of some insistent claim of
Policy or justicequot;, (p. 164).... „Juridically, a government that is unrecognized may
e viewed as no government at all, if the power withholding recognition chooses thus
o view it. In practice however, since juridical conceptions are seldom, if ever, carried
o the limit of their logic, the equivalence is not absolute, but is subject to self-im-
Posed limitations of common sense and fairness.... Limitations upon the general rule
^ay be appropriate for the protection of one who has been the victim of spoliation
ough they would be refused to the spoliator or to others claiming under him. We
eave the question open. At the utmost they suggest the possibility that a body or
group which has vindicated by the course of events its pretentions to sovereign power,
ut which has forfeited by its conduct the privileges or immunities of sovereignty,
quot;lay gain for its acts and decrees a validity quasi-governmental, if violence to funda-
mental principles of justice or to our own public policy might otherwise be donequot;.
lt;P- 165, 166). Het begrip „public policyquot;, dat in de rechtspraak der Vereenigde Staten
•net het Fransche „ordre publicquot; overeenkomt, wordt hier op geheel ongewone wijze
oegepast. Waar door den rechter gewoonlijk een beroep op „public policyquot; gedaan
^ordt, om de toepassing van vreemd recht te vermijden, wordt hier juist het begrip
\'.public policyquot; ingeroepen om de toepassing van een vreemde wet of decreet te moti-
veeren, voor gevallen waarin anders die toepassing achterwege zou blijven.
) N. Y. Suppl. Vol. 239, p. 170; Clunet 1925 p. 439.
*) 239. New-York p. 248.
voerd, dat zij door de werking van de nationalisatie-wetgeving der
Sowjets haar rechtspersoonlijkheid had verloren en dus niet voor
het gerecht gedagvaard kon worden. De uitspraken van de rech-
ters in eerste en tweede instantie gingen van het standpunt der
absolute nietigheid der wetten en decreten van een niet-erkende
regeering uit; de maatschappij was dus blijven voortbestaan. De
Court of Appeals, die ten slotte, tot dezelfde oplossing kwam als
de lagere rechters en dus de vordering tegen de Russische maat-
schappij toewees, stelde zich echter niet op het streng-dogmatisch
standpunt, door de twee eerste instanties ingenomen, maar vroeg
zich af, of in het onderhavige geval misschien, in overeenstemming
met het in het arrest in zake Sokoloff vs. National City Bank, neerge-
legd beginsel, van den algemeenen regel moest worden afgeweken.
Deze vraag werd in ontkennenden zin beantwoord, daar noch bil-
lijkheid noch „public policyquot; geacht kon worden te gebieden, dat
de maatschappij van haar verplichtingen zou worden bevrijd
Russian Reinsurance Co. vs. Stoddard and Bankers Trust Com-
pany (1925) 2). Een Russische verzekeringsmaatschappij (de Rus-
sian Reinsurance Co.) had als garantie voor het nakomen van be-
paalde assurantie-contracten een zeker bedrag aan waardepapie-
ren in deposito gegeven bij de Bankers Trust Company. Na afwik-
keling van hare zaken in de Vereenigde Staten eischte de verzeke-
ringsmaatschappij terugave van de waardepapieren, die niet lan-
ger tot dekking van hare contracten dienst deden. De Trust Com-
pany erkende hare verplichtingen, maar weigerde aan de vorde-
ring te voldoen, zich beroepende op de Sowjet-wetgeving,dieaan
het bestaan der eischende maatschappij een einde zou hebben ge-
maakt. Een voldoening van de schuld aan de zgn. directeuren der
maatschappij zou dus niet schuld-bevrijdend kunnen werken.
De beslissing van de Court of Appeals, die de vordering afwees
„The decree of the Russian Soviet government nationalizing its insurance com-
panies has no effect in the United States unless, it may be, to such extent as justice
and public policy require that effect be given. We so held in Sokoloff vs. National City
Bank. Justice and public policy do not require that the defendant now before us shall
be pronounced immune from suitquot;, (p. 255).
Ter wille der volledigheid zij nog vermeld, dat de rechter verder overwoog, dat, al
was de Sowjet-regeering erkend geweest, de maatschappij toch niet door de werking
der nationalisatie-wetgeving haar rechtspersoonlijkheid zou hebben verloren: 1°. om-
dat zij feitelijk was blijven voortbestaan en hare handelstransacties had voortgezet
(overeenkomstig de Amerikaansche leer der „de facto corporationsquot;); 2quot;. wijl de
wetten en decreten van een vreemde regeering niet konden geacht worden exterritori-
ale werking te bezitten.
New York Supplement Vol. 240 p. 149.
-ocr page 121-het standpunt van den vreemden staatsrechter 101
en gedaagde in het gehjk stelde, was bijna uitsluitend gebaseerd
op de overweging, dat de mogelijkheid bestond, dat de Trust Com-
pany in het buitenland door de Sowjet-regeering ter zake van de-
zelfde schuld zou worden aangesproken. Een dergehjke actie zou
in een Staat, die de Sowjets zou hebben erkend, veel kans hebben
te slagen. De Amerikaansche rechter zou de Trust Company niet
kunnen beschermen tegen een veroordeeling in het buitenland om
nogmaals dezelfde schuld te voldoen. De Court of Appeals oor-
deelde dus, dat zich hier een geval voordeed, waarin een toe-
passing van den traditioneelen regel betreffende de nietigheid van
rechtshandelingen eener niet-erkende regeering, in strijd zou zijn
^et de beginselen van billijkheid en „public policyquot;. Met een ver-
dij zing naar zijn beslissing in zake Sokolojf vs. National City Bank,
besloot het Hof, dat in het onderhavige geval redenen aanwezig
^aren om aan de wetten en decreten eener niet-erkende overheid
zekere rechtsgevolgen toe te kennen
First Russian Insurance Co. vs. Beha as as Superintendant of
Insurance of the State of New-York (1925) 2). In dit proces, dat met
het voorgaande veel overeenkomst vertoonde, eischte een Russi-
sche maatschappij bepaalde fondsen op, welke zich in handen be-
vonden van een Staatsambtenaar. De Court of Appeals overwoog,
dat de argumenten, welke in het proces Russian Reinsurance Co.
ys- Stoddard and Bankers Trust Co. den doorslag hadden gegeven,
m casu niet konden gelden, aangezien gedaagde in zijn hoedanig-
heid van Staatsambtenaar geen gevaar liep in het buitenland ver-
volgd te worden. De Russische maatschappij kon dus geacht
borden ondanks de Sowjet-wetgeving te zijn blijven voortbestaan
®n haar vertegenwoordigers waren dus bevoegd, het eigendom der
Maatschappij op te vorderen. De eisch werd op deze gronden toe-
gewezen 3).
) ...... Yet under the circumstances we cannot regard as entirely remote the possi-
■^\'quot;ty that in a foreign country where the defendant trustee may be doing business
nother action might be maintained in which the decision of this court would serve
® no adequate protection against a second recovery.... Our inability to protect by
ur judgment this defendant against a second recovery upon the same cause of action
presents a strong consideration against assuming jurisdiction of this action.... To
e extent that until that time (sc. of recognition) the courts should not take jurisdic-
on of this equitable cause of action both justice and common sense require us to give
^ ect to the conditions existing in Russia, though those conditions are created by a
orce which we are not ready to acknowledge as entitled to recognition as a state or
eovernment.quot;
New-York Supplement Vol. 240 p. 55.
) Door de uitspraak van het Hof in dit geschil wordt het feit nog geaccentueerd.
Severnoe Securities Corporation vs. Westminster Bank Ltd.
De Appelate Division of the Supreme Court of New-York gaf in
dit geval een beslissing, die geheel steunde op het precedent ge-
schapen door het arrest in zake Russian Reinsurance Co. vs. Stod-
dard and the Bankers Trust Co. Een Russische maatschappij had
aan een Amerikaansche vennootschap haar vordering op een En-
gelsche Bank gecedeerd. Toen de Severnoe Securities Corporation
op grond van de cessie een eisch tegen de bank instelde, werd deze
ontzegd. Het Hof beriep zich hierbij op de Sowj et-decreten, die
aan het bestaan der Russische maatschappij, reeds vóór de cessie,
een einde hadden gemaakt. De werking der decreten moest in aan-
merking genomen worden, daar anders de bank gevaar liep ten
tweede male tot betaling veroordeeld te worden, wanneer zij in
het buitenland door de recht verkrijgers der Russische maatschap-
pij werd aangesproken.
Joint Stock Co. of Volgakama Oil and Chemical Factory vs.
National City Bank (1925) Het arrest, door de Court of Ap-
peals in dit proces gewezen, verdient vermeld te worden, omdat
het op enkele belangrijke punten van het eenige maanden tevoren
door hetzelfde Hof in zake Russian Reinsurance Co. vs. Stoddard
and Bankers Trust Co. gewezen arrest verschilt. Ook in dit
proces werd door een Russische maatschappij een bankdeposito
van een Amerikaansche bank opgevorderd. De vraag of aan de
Sowj et-decreten, welke de particuhere banken hadden genationa-
liseerd, een zekere rechtswerking moest worden toegekend, werd
hier onbeslist gelaten 3). Het Hof wijdde een uitvoerige interpre-
tatie aan deze decreten en kwam tot de slotsom, dat de decreten,
waarop de National City Bank haar weigering om de schuld aan
dat de afwijzing van den overeenkomstigen eisch in zake Russian Reinsurance Co. vs.
Stoddard and Bankers Trust Co. uitsluitend voortvloeide uit de praktische overweging
dat de mogelijkheid bestond, dat gedaagde nogmaals terzake van dezelfde schuld in
het buitenland kon worden veroordeeld.
Appelate Division (of N. Y. Supreme Court) Vol. 214 p. 14.
2) New-York Supplement Vol. 240 p. 368.
») „If the appellant\'s contention were correct and the facts appear that the Soviet
government had actually and effectually terminated the plaintiff\'s corporate existence
so that for all purposes it had ceased to be a corporation in the place of its creation,
yet I personally would be of the opinion that the courts of this country and of this
State should not recognize in an action at law such as this, the Soviet decrees----The
majority of the court, however, are of the opinion that the affidavits in this case do
not present the question, and that it does not appear that the decrees relied upon and
quoted in the affidavits terminate the plaintiff\'s corporate existence for all purposes or
take from it the power to maintain this actionquot;, (p. 377).
het standpunt van den vreemden staatsrechter 103
eischeresse te voldoen baseerde, geen vernietiging van de rechts-
persoonlijkheid der banken in Rusland ten gevolge hadden ge-
had 1). De vordering tegen de bank werd dus toegewezen.
Zwitserland.
Ofschoon slechts weinige gevallen uit de Zwitsersche jurispru-
dentie, betrekking hebbende op het vraagstuk der erkenning, be-
kend zijn, kan men toch constateeren, dat de Zwitsersche recht-
spraak in haar houding ten opzichte van de niet-erkende Sowjet-
^epering, althans gedurende de eerste jaren volgende op de bolsje-
wistische omwenteling in Rusland, den traditioneelen regel van de
Juridische negatie van een niet-erkende overheid heeft gevolgd.
Zoo vinden wij o. a. een vonnis van de burgerlijke Rechtbank te
^em van 21 Juh 1924 2) in een proces betreffende de in Zwitser-
and opengevallen nalatenschap van een Rus. Op grond van de
niet-erkenning van het Sowj et-bewind in Rusland werd de nala-
tenschap toegewezen aan de erfgenamen van den overledene vol-
gens het oude recht, zonder rekening te houden met de Sowjet-
Letten op het stuk van erfrecht.
Ook op het gebied van het huwelijksrecht vinden wij een twee-
tal vonnissen, waarbij het vroegere Russische recht werd toege-
past en de Sowjet-wetgeving als niet-bestaande werd aange-
merkt 3).
Op 2 Februari 1923 wees het Tribunal fédéral een arrest in het
proces Lepeschkine c. Grossweiler amp; Co.Het collectieve rechts-
vorderingsverdrag van 1905 waarbij ook Rusland partij was werd
\') Cf. de volgende passages uit het arrest: „Passing these technical objections, how-
ler, and assuming that the plaintiff corporation came within these decrees, there is
^ hing to show that „nationalisationquot; terminated the plaintiff\'s corporate existen-
ce- or that all its rights to exist in some form had ceased____The decrees before us are
»rely consistent with the view that corporate form should be preserved though ow-
^ rship of capital and right of direction might be changedquot;. Het arrest wees op de
J ereenkomstige interpretatie der Russische nationalisatie-decreten door het Engel-
^ e Hoogerhuis in zake Russian Commercial amp; Industrial Bank vs. Comptoir d\'Es-
°^pte de Mulhouse (40 T. L. R. p. 837). Men vgl. ook het op p. 88 besproken arrest
^ande Rechtbank te Dordrecht (Januari 1927). Wij merkten reeds op, dat het Engel-
^ene Hoogerhuis te beslissen kreeg over de toepassing van bepalingen uit de wetgeving
^ een erkende overheid, terwijl de Nederlandsche (en in dit geval, de Amerikaan-
^ e) rechter te maken had met decreten van een niet-erkende overheid. Door zich in
n interpretatie van deze decreten te begeven, erkende de rechter o.i. stilzwijgend het
gezag der Sowjet-wetgeving.
) Clunet 1925 p. 491.
) Schweizerische Juristen Zeitung 1923—1924 p. 133; 1924—1925 p. 311.
) Clunet 1924 p. 1135.
-ocr page 124-beschouwd als nog steeds van kracht te zijn en de bepalingen daar-
van betreffende de vrijstelling der cautio judicatum solvi werden
op een Russisch onderdaan toegepast. Een en ander niettegen-
staande den feitelijken stand van zaken in Rusland, waar van een
wederkeerige toepassing van de verdragsbepalingen op Zwitser-
sche onderdanen geen sprake was
Op een van de traditioneele opvatting der jurisprudentie eenigs-
zins, af wijkend standpunt stelde zich het Tribunal fédéral bij zijn
arrest van 10 December 1924 in zake Banque internationale de
commerce de Pétrograd S..4. {Succursale de Genève) c. Hausner
Ofschoon het Opperste Gerechtshof van Zwitserland in dit arrest
het beginsel huldigde, dat principiëel aan de wetgeving eener niet-
erkende regeering iedere normatieve werking moet worden ont-
zegd (dus juridische negatie van een zoodanige wetgeving), achtte
het zich toch verplicht in Zwitserland met het feit van den onder-
gang der particuliere Russische banken rekening te houden en
dientengevolge aan het filiaal van een Russische bank (dat niet
geacht kon worden, afgescheiden van het hoofdkantoor een zelf-
standig bestaan te voeren) het recht te ontzeggen, als gedingvoe-
rende partij in een proces op te treden.
§ 12. Conclusies herteffende het standpunt van den vreemden
staatsrechter
De jurisprudentie der verschillende Staten hebben wij uitvoerig
geciteerd, om uit zoo volledig mogelijke gegevens onze conclusies
te kunnen trekken.
Cf. het boven besproken vonnis van de Rechtbank te Amsterdam (p. 87).
») Clunet 1925p. 488; I. Ostrecht p. 197.
Zie ook Noël-Henry, op. cit. p. 136, noot 356. „Le tribunal fédéral suisse a, dans l\'es-
pèce Banque internationale de commerce de Petrograd S. A., succursale de Genève c.
Hausner, rendu un arrêt qu\'on ne saurait trop critiquer. Il s\'est refusé à reconnaître la
personnalité juridique de la société russe demanderesse, tout en se prononçant pour la
négation juridique des actes du gouvernement bolchéviste non reconnu. Pour en ar-
river là, il n\'a pas craint de recourir à un système bâtard, où la réalité intervient pour
constater que la société russe n\'a plus, en effet, d\'existence en Russie, tandis que la
personnalité intervient pour dire que la succursale de Genève, bien qu\'existant en fait,
n\'a aucune personnalité juridique, en tant qu\'émanation d\'une société dissoutequot;.
Cf. in denzelfden zin het arrest van het Tribunal fédéral van 13 Juh 1926 (Clunet
1926 p. 1110).
Men vergelijke in tegenstelling tot dit arrest de uitspraken van het Engelsche Hoo-
gerhuis inzake Russian Commercial amp; Industrial Bank vs. Comptoir d\'Escompte de
Mulhouse (1924), van het Hof van Beroep te Berlijn van 31 Maart 1925, van de Court
of Appeals van den Staat New-York in zake Joint Stock of Volgakama Oil vs. National
City Bank (1925) en van de Rechtbank te Dordrecht van Januari 1927. — Zie hier-
over p. 102 en p. 88.
In de eerste plaats kunnen wij constateeren, dat de regel, vol-
gens welken de rechter in quaesties, die betrekking hebben op de
volkenrechtelijke erkenning van een vreemden Staat of regeering,
zijn houding bepaalt naar het standpunt door de „politiekequot; orga-
nen van zijn land ingenomen, welhaast zonder uitzondering in de
praktijk der rechtspraak wordt gevolgd. De rechter onderscheidt
hierbij niet, voor ieder speciaal geval, of hij zich door zijn uit-
spraak op het terrein der buitenlandsche politiek zou begeven,
maar laat zijn oordeel in elk geschil, dat maar in het minst ver-
hand houdt met de rechtspositie of de erkenning van vreemde
Staten of regeeringen, van de beslissing der „poHtiekequot; organen
over de al of niet erkenning van den betrokken Staat of regeering
afhangen. Deze houding van den rechter schijnt op het eerste ge-
zicht veel te lijken op hetgeen Dickinson noemt: „mechanical
reasoningquot; i). Het Hjkt een blindeHngs volgen van een eenmaal
gestelden regel, zonder zich af te vragen, of men daarbij niet het
doel van dien regel voorbijstreeft.
Gaat men de vele geschillen na, die betrekking hebben op de
rechtspositie of de erkenning van vreemde Staten of regeeringen,
dan ziet men nl., dat men daarbij twee categorieën van gevallen
zou kunnen onderscheiden. Eenerzijds vindt men geschiUen,
Waarvan de beslissing door den rechter van directe beteekenis kan
zijn voor de buitenlandsche poHtiek en op de buitenlandsche be-
trekkingen op ongewenschte wijze zou kunnen reageeren; ander-
zijds treft men gevallen aan, die uit het oogpunt der buiten-
landsche politiek van geen beteekenis zijn.
A. Tot de eerste categorie behooren gevallen als dat betreffende
The Happy Couple waarbij de oplossing van het geschil zich
concentreerde om de vraag naar den status van een niet-erkenden
Staat. Het geval had betrekking op de prijsmaking van een Ame-
rikaansch schip door de Engelsche vloot, wegens het vervoer van
contrabande naar het eiland Sto. Domingo, gedurende den oorlog
tusschen Engeland en Frankrijk. Het vonnis, dat het geschil be-
slechtte, grondde zich op de overweging, dat waar de Engelsche
A. J. I. L. 1925 p. 266. — Dickinson gebruikt de uitdrukking hier in verband met
het vonnis van den lageren rechter in het proces Wulfsohn vs. Russian S. F. S. Re-
Public, dat hij scherp becritiseert.
Vonnis gewezen te Halifax in 1805; Stewart\'s Reports p. 65; Dickinson, Michi-
gan Law Review Vol. 22 p. 32.
regeering Sto. Domingo als onafhankelijken staat niet had erkend,
het eiland beschouwd moest worden als nog steeds deel uit te
maken van Frankrijk, ofschoon het reeds feitehjk zijn onafhanke-
hjkheid had weten te veroveren. Het Amerikaansch schip werd
dus verbeurd verklaard
Het is duidelijk, dat in gevallen als dit de beslissing van den
rechter van onmiddelhjken invloed kan zijn op de buitenlandsche
betrekkingen van zijn land. Dat hij zich ervan onthoudt een zelf-
standig oordeel in dergelijke geschillen uit te spreken en zijn be-
slissing laat afhangen van de erkenning door zijn regeering van
den vreemden Staat of overheid (een erkenning, welke van onmid-
delhjke beteekenis is voor het geschilpunt in quaestie), is dan ook
volkomen begrijpelijk.
B. Tot de tweede categorie behooren o. a. geschillen zooals die,
welke betrekking hebben op de geldigheid van een akte van den
burgerhjken stand of van een notariëele akte, verleden onder een
niet erkende de facto-regeering. In deze gevallen is het geenszins
vanzelf sprekend, dat de rechter zijn oordeel omtrent de geldigheid
dezer rechtshandeUngen zal moeten laten afhangen van het ant-
woord op de vraag, of de de facto-overheid, onder wier auspiciën
die handelingen hebben plaats gehad, door zijn regeering is er-
kend 2). De buitenlandsche politiek van den Staat schijnt nauwe-
Cf. The Manilla (1808) en The Pelican (1809). In deze beide gevaUen besliste de
rechter, dat Sto. Domingo niet langer als Fransche kolonie was te beschouwen. Hij
paste echter ook hier hetzelfde beginsel toe als in het geval van The Happy Couple,
door zich te richten naar de houding van zijn regeering, die inmiddels Sto. Domingo
had erkend.
Men vergelijke in de Amerikaansche jurisprudentie o.a. het geval Gelston vs. Hoyt,
beslist in 1818 (Dickinson M. L. R. Vol. 22 p. 36). Het betrof hier de vraag, of bepaalde
neutraliteitswetten van toepassing waren op daden verricht tot steun van een van de
elkaar bestrijdende facties op St. Domingo, welke geen van beide door de Vereenigde
Staten waren erkend.
Onder deze eerste categorie kan men o.a. eveneens brengen gevallen betreffende de
beoordeelihg van den status van een vreemden vorst en zijn vertegenwoordigers, of
van schepen in dienst van een vreemden Staat. Het geschilpunt zal hier meestal be-
trekking hebben op het ingeroepen recht van immuniteit van jurisdictie (cf. Mighell
VS. Sultan of Johore, L. R. 1894 Q. B. Vol. 1 p. 194; Fenton Textile Ass. Ltd. vs. Kras-
sin and others, 38 T. L. R. 259; The Jupiter, B. Y. I. L. 1928 p. 176).
\') Het is toch zeer goed denkbaar, dat de vreemde rechter om analogische redenen
als de internationale rechter (cf. de op p. 182 aangehaalde uitspraak van de Ameri-
kaansch-Mexikaansche General Claims Commission in zake Hopkins vs. Mexico) en de
nationale rechter (vgl. p. 144, noot 3, de uitspraak van den Amerikaanschen rechter in
zake Texas vs. White), deze handelingen, niettegenstaande de niet-erkenning der de
facto-overheid, toch als volkomen geldig zou beschouwen. Het betreft hier immers
zuiver civiele rechtshandelingen, waarvan het plaatsvinden noodzakelijk is voor het
voortbestaan der maatschappelijke samenleving. Een ontkenning van de geldigheid
hjks door de beslissing van den rechter, ook al nam deze de geldig-
heid der rechtshandelingen en dus indirect het bestaan der niet-
erkende regeering aan, te kunnen worden beïnvloed.
Tusschen deze beide duidelijk te onderscheiden categorieën van
gevallen treft men een groot aantal tusschenvormen aan, welke
niet onmiddellijk in een der twee groepen zijn onder te brengen,
ßij deze tusschengevallen zal, al naar gelang van omstandigheden,
de beslissing van den rechter van meerdere of mindere beteekenis
zijn voor het buitenlandsch beleid van den Staat.
Men zou misschien verwachten, dat, waar de vreemde rechter
m quaesties rakende de erkenning van Staten en regeeringen zich
daarom door de inzichten der politieke organen laat leiden, omdat
hij zich niet op het terrein van het buitenlandsch beleid wil wagen,
hij zich toch wel bevoegd zou achten een onafhankeüjk oordeel uit
te spreken in die gevallen, welke voor de buitenlandsche politiek
Van geen of slechts zeer geringe beteekenis zijn.
Zooals wij reeds opmerkten, ziet men echter, dat de vreemde
rechter een dergelijke onderscheiding niet maakt en dus ook in die
geschillen, waarvan de beslissing van geen invloed kan zijn op de
buitenlandsche betrekkingen van zijn land, zijn beslissing laat
afhangen van de houding zijner regeering ten opzichte van den
Vreemden Staat of overheid.
Deze schijnbaar onlogische houding van den rechter is gebaseerd
op de overweging, dat, wanneer hij niet éénzelfden regel op alle
gevallen toepaste, het resultaat zou zijn, dat de meest contradic-
toire beslissingen in de rechtspraak zouden voorkomen. In som-
mige gevallen zou een bepaalde Staat of regeering als volledig
erkend voor den rechter kunnen gelden, terwijl in andere gevallen
diezelfde Staat of regeering door hem als „juridisch vacuumquot; zou
moeten worden aangemerkt. Bovendien vreest de rechter, door in
een bepaald geschil, waarvan de beslechting voor de buitenland-
sche betrekkingen als irrelevant beschouwd kan worden, een zelf-
standige (d. w. z. van de „poKtiekequot; organen onafhankelijke) be-
slissing te nemen, een precedent te scheppen, dat voor een later
dier handelingen zou een bijzondere hardheid zijn ten opzichte der personen, die zich
onder de gegeven omstandigheden gedwongen zagen zich van de aanwezige adminis-
tratieve organisatie te bedienen. Daarbij komt nog als verdere overweging, dat de
onderdeden der administratieve organisatie, die tot doel hebben het verrichten van
handelingen van dergelijken civielen aard, meestal als zuiver administratieve mecha-
nismen geheel los staan van de politieke autoriteiten van den Staat.
geval, waarbij de uitspraak des rechters van beteekenis kan zijn
voor de buitenlandsche pohtiek, als bindend zou worden opge-
vat i).
Wij hebben thans nagegaan, welke geschillen naar het oordeel
der jurisprudentie behooren tot die, welke op de erkenning betrek-
king hebben en dientengevolge niet zelfstandig door den rechter
kunnen worden beslist, en vonden dat dit zonder onderscheid alle
geschillen waren, die ook maar eenigszins met de vraag naar de
rechtspositie of de erkenning van vreemde Staten of regeeringen
verband hielden. Thans willen wij, eveneens aan de hand der ge-
citeerde jurisprudentie, een tweede punt onderzoeken, nl. de
vraag naar de bijzondere strekking van den regel betreffende de
onderworpenheid van den rechter aan de beslissing der politieke
organen, voor ieder der verschillende groepen van gevallen, waar-
bij de quaestie der erkenning betrokken is 2). M. a. w. wij stellen
ons de vraag, welke rechtsgevolgen de rechter meent te moeten
vastknoopen aan de omstandigheid, dat zijn regeering een vreem-
den Staat of overheid al of niet heeft erkend.
Daar de rechter, zoodra zijn regeering de erkenning heeft ver-
strekt, deze uitspraak voor zich als beslissend beschouwt en van
dat oogenbhk af den betrokken Staat of overheid als regelmatig
erkend en dus als gelijkgerechtigd met alle andere erkende Staten
en regeeringen in het internationaal verkeer aanmerkt, behoeven
wij ons niet langer op te houden met een onderzoek naar de rechts-
gevolgen, door den rechter aan een verstrekte erkenning ver-
bonden. Een uitvoerige beschouwing moeten wij daarentegen
wijden aan de rechtsgevolgen, die naar het oordeel van den rech-
ter noodzakelijkerwijze voortvloeien uit de omstandigheid, dat de
vreemde Staat of regeering niet is erkend. Wij zullen, aan de
hand van de hierboven geciteerde jurisprudentie, het standpunt
nagaan, dat de vreemde staatsrechter pleegt in te nemen ten op-
zichte van de verschillende piunten, die in verband met de rechts-
Men vergelijke de uitspraak van de District Court for the Southern District of
New-York inzake het schip Gul Djemal (296 Fed. 563) (1920): „The courts of the Unit-
ed States are in no position to be acquainted with the degree of strain that in any par-
ticular instance may exist between this government and one that has severed rela-
tions with us (in casu, the Turkish Government) and while so far as appears the release
of the Gul Djemal would not embarrass the Department of State, I am, nevertheless
reluctant to establish a precedent that in conceivable circumstances might embar-
rass that departmentquot;,
ä) Zie boven p. 60.
het standpunt van den vreemden staatsrechter 109
positie of de erkenning van vreemde Staten of regeeringen aan
zjjn beslissing kunnen worden onderworpen i).
Welke rechtspositie bezitten de door zijn land niet erkende
^aten en regeeringen in het oog van den vreemden staatsrechter?
^en door de regeering van het land van den rechter niet
erkende Staat zal door den rechter als vanuit een juridisch oog-
Punt niet-bestaande worden aangemerkt. Waar een nieuwe Staat
Zich heeft gevormd door afsplitsing uit een vroeger staatsverband,
zal dus de nieuwe Staat tot aan zijn erkenning beschouwd worden
als nog steeds deel uit te maken van den vroegeren moederstaat 2).
De onderdanen van den nieuwen Staat zullen dientengevolge
hun vroegere nationahteit behouden
Ook een niet-erkende regeering wordt door den vreemden rech-
ter als juridisch-niet bestaande beschouwd Dickinson zegt zeer
treffend, dat een niet erkende overheid door den rechter wordt
behandeld als een „legal vacuumquot; Noël-Henry spreekt in dit
Verband van de „négation juridiquequot; van een niet erkende regee-
^ug door den vreemden rechter
Een erkende Staat zonder erkende regeering bhjft in de oogen
Van den vreemden rechter zijn status van erkenden Staat behou-
^^^^^O^blijven dus de onderdanen van een dergelijken Staat hun
Men zie de opsomming van gevallen onder de nummers 1°—5°, p. 60.
) Cf. de uitspraak van Chief Justice Marshall in het proces Rose vs. Himely (4
ranch 241, 1808): „It is for governments to decide whether they will consider St.
omingo as an independent nation, and until such decision shall be made, or France
quot;all relinquish her claim, courts of justice must consider the ancient state of things
/quot;^maining unaltered and the sovereign power of France over the colony as still
subsistingquot;, (p. 272). Zie hierboven, p. 89.
^ ) Cf. het tribunal correctionnel van Atrecht, 9 Januari 1923, in zake Tsourkanien-
° c. Battier De bepalingen van het collectieve, ook met Rusland gesloten Rechtsvor-
eringsverdrag betreffende de vrijstelling van de cautio judicatum solvi werden toe-
verklaard op een onderdaan van de Ukraine, omdat deze Staat door Frank-
\'Jk niet was erkend en dus beschouwd moest worden als nog steeds deel uit te maken
an het oude Rusland. Zie hierboven, p. 68.
*) Men denke bijv. aan het geval van de Lomonosoff (\\92\\). Een actie tot uitbetaling
an hulploon werd voor den Engelschen rechter ingesteld tegen de eigenaars van het
^Ussische schip „Lomonosoffquot;, dat uit de handen der Sowjet-autoriteiten was gered.
® eisch werd toegewezen o.a op de volgende overwegingen: „It is obvious that this
ourt respecting the comity of nations would never treat as a meritorious service the
ct of persons who in defiance of the laws of an established government, recognized by
and in friendship with this country took a ship out of the lawful control of such a go-
vernment. But at Murmansk on Februari 21, there was no government recognized
105^)^\'^ country and indeed no established government at allquot;. (L. R. 1921 Probate p.
M. L. R. Vol. 22 p. 30.
\') Op. cit. p. 99.
nationaliteit behouden en genieten zij alle voordeelen, die door
wets- of tractaatsbepalingen aan vreemdelingen van die nationa-
liteit worden toegekend
Waar het betreft de beantwoording van de vraag, welke perso-
nen bevoegd zijn een erkenden Staat zonder erkende regeering in
het buitenland te vertegenwoordigen, kan de rechter, al naar ge-
lang van de houding door zijn regeering in deze quaestie aangeno-
men, in tweeërlei zin beslissen. De rechter kan óf wel, uitgaande
van de fictie dat alles bij het oude is gebleven, nog steeds de ver-
tegenwoordigers van de laatste nog erkende regeering als de recht-
matige representanten van den vreemden Staat beschouwen 2), óf
zich eenvoudig op het standpunt stellen, dat de vreemde Staat
tijdelijk in het geheel geen vertegenwoordigers in het buitenland
bezit
De eigendommen van een erkenden Staat zonder erkende regee-
ring, die in het buitenland zijn gelegen, blijven in het oog van den
vreemden rechter dien Staat toebehooren Zoo werden o. a. de
\') Cf. het arrest van de Cour d\'appel te Brussel van 6 Februari 1924 (Clunet 1924
p. 763) : „Les puissances alliées et associées ont nettement établi la distinction qu\'elles
entendaient faire entre un gouvernement révolutionnaire, qu\'elles ne pouvaient re-
connaître, au point de vue international, et le peuple russe lui-même, à qui elles con-
servaient toutes les sympathies que lui méritaient l\'aide et les sacrifices qu\'il avait con-
sentis à la cause communequot;. In dit arrest werd, ten aanzien van de toepassing van een
Belgische wetsbepaling op nalatenschappen, een Russische onderdaan beschouwd als
nog steeds te ressorteeren onder „une nation alliée ou associéequot;. In denzelfden zin de
gemengde Rechtbank te Cairo (24 December 1923) in zake Zalman Golovüzchiner c.
Aly Bey Dory (Clunet 1924 p. 499). Ten aanzien van de toepassing van tractaatsbepa-
lingen op de onderdanen van een erkenden Staat zonder erkende regeering zie men ook
het boven aangehaalde arrest van het Tribunal fédéral suisse van 2 Februari 1923 en
het vonnis van de Amsterdamsche Rechtbank van 16 October 1925 (resp. p. 103 en p. 87).
») Cl. The Rogdai {27SVeà.29A)(\\920) en The Penza (277 VeA.9\\) (1921). In beide
gevallen betrof het schepen, door vertegenwoordigers der Sowjet-Regeering als Rus-
sisch staatseigendom opgeëischt. De eisch werd in het eene zoowel als in het andere
geval niet-ontvankelijk verklaard op grond van de overweging, dat de vroegere Rus-
sische ambassadeur onder het Kerensky-regime nog steeds als de eenige erkende ver-
tegenwoordiger van Rusland moest worden beschouwd. Cf. eveneens het proces Rus-
sian Government vs. Lehigh Valley Railroad (zie hierboven, p. 95) en den brief van
Staatssecretaris Hughes aangehaald in de Yale Law Journal 1924/25. Ook in Frank-
rijk bleven tot aan het einde van het jaar 1921 de officieele betrekkingen tusschen het
Ministerie van Buitenlandsche Zaken en de oude Russische Ambassade voortbestaan
(Lagarde op. cit., p. 117), Men vergelijke ten slotte het proces Akhmaioff c. Consul
de Russie (Clunet 1924; p. 157).
\') Dit was bijv. het gezichtspunt van de Fransche regeering sedert het begin van
1922, toen alle officieele betrekkingen tusschen den Quai d\'Orsay en de vroegere Rus-
sische Ambassade waren opgeheven, tot aan de erkenning der Sowjet-regeering in Oc-
tober 1924. Ook de andere Europeesche Staten, zooals Nederland en Zwitserland, die
Rusland nog niet hebben erkend, stellen zich tegenwoordig op dit standpunt.
\') Cf. het proces Russian Government vs. Lehigh Valley Railroad (293 Fed. 133,
1919 en 293 Fed. 135, 1923). Het betrof hier een na den val van het Kerensky-bewind
Russische gezantschapsgebouwen en de archieven in het buiten-
land, ook gedurende de periode van niet-erkenning der Sowjet-
regeering steeds aangemerkt als het eigendom te zijn van den Rus-
sischen Staat. Na de erkenning der Sowjets werden die eigendom-
men aan de vertegenwoordigers van het nieuwe bewind overge-
dragen 1).
2°. Welken invloed heeft, van het standpunt van den vreemden
staatsrechter beschouwd, de omstandigheid, dat een bepaalde regeering
door zijn land niet is erkend op de capaciteit van die regeering om in
naam van den Staat te handelen, resp. op de geldigheid en de rechts-
gevolgen van handelingen door particulieren verricht op het gebied
beheerscht door de niet-erkende regeering ?
Als noodzakehjk gevolg van de niet-erkenning van een vreemde
overheid door zijn eigen regeering, beschouwt de rechter de nietig-
heid van alle door die overheid verrichte rechtshandehngen 2),
resp. van de rechtshandelingen door particulieren op het gebied
dier overheid verricht. Wij zuUen achtereenvolgens bespreken:
a)nbsp;de rechtshandelingen van volkenrechtelijken aard;
b)nbsp;de rechtshandelingen van staatsrechtelijken aard (a. wetge-
ving, ß. administratie, y. jurisdictie);
c)nbsp;de rechtshandelingen van privaatrechtelijken aard;
d)nbsp;de rechtshandelingen van particulieren op het gebied van
een niet-erkende overheid.
_ada). De vreemde rechter zal zich niet zoo licht voor de vraag
in naam van die regeering ingestelde actie tot scliadevergoeding voor door een ont-
Ploffmg vernietigde ammunitie-voorraden. De eisch werd door den Heer Bakhmetieff
aen ambassadeur van het verdwenen Kerensky-regime, ingesteld en de vordering
werd toegewezen, nadat intusschen de naam der eischende partij van Government of
«ussiaquot; in „State of Russiaquot; was veranderd.
Rechter Goddard zei o.a.: „That the real party in interest is the State of Russia,
(P 137^nbsp;^ continuing entity in the law is truequot;.
Deze beslissing werd door het Opperste Gerechtshof der Vereenigde Staten bij ar-
rest van 12 December 1927 bevestigd (Yale Law Journal Vol. 37 p. 360). Zie boven p. 95.
) Cf. ten aanzien van de gevallen Union of Soviet Socialist Republics vs. Belarew en
^ntoM of Soviet Socialist Republics vs. Onow de aanteekening in het B. Y. I. L. van
et jaar 1926 (p. 221): „It was held in these cases that the Soviet government of Rus-
sia, havmg been recognized by the British government as the de jure sovereign of that
ountry was entitled to the possession and custody in England of the records and Sta-
Russi^quot;^^^ «deposited here before the revolution by the former Czarist government of
\') Wij spreken beknoptheidshalve slechts van de niet erkende overheid daar
n dit verband hier tevens de niet erkende Staat onder valt. Immers een Staat kan
leciits door middel zijner overheidsorganen rechtshandelingen verrichten.
gesteld zien, of hij de geldigheid zal erkennen van volkenrechte-
lijke rechtshandelingen verricht door een niet-erkende overheid,
als: occupatie van staatloos gebied, opzegging van een verdrag,
ratificatie van een verdrag, notificatie van een blokkade, prijs-
making, oorlogsrechtehjke requisitie, en derg. Toch moet men, op
grond van de houding van den vreemden rechter ten opzichte
eener niet-erkende regeering in het algemeen, aannemen, dat hij
dergehjke handelingen als nietig zal beschouwen i).
ad b). a. Naar uit de jurisprudentie der landen, welke het
Sowjet-bewind in Rusland niet erkend hadden, blijkt, werd de
wetgeving der Sowjets in die Staten in het algemeen als niet be-
staande beschouwd. Daar dus tevens de bolsjewistische decreten
betreffende de opheffing der vroegere wetgeving als nietig werden
aangemerkt, achtte zich in de meeste vreemde Staten de rechter
geroepen, in de gevallen, waarin volgens de regels van het inter-
nationaal privaatrecht Russisch recht moest worden toegepast, de
oude Tsaristische wetgeving te raadplegen .
ad b), ß. De rechtshandehngen van administratieven aard,
uitgegaan van de Sowjet-autoriteiten, werden door de rechters der
Staten, die de Sowjets niet hadden erkend, als nietig beschouwd.
Zoo werden b.v. de paspoorten en visa, door de Russische over-
heid verleend, als ongeldig aangemerkt Tot dezelfde categorie
1) Cf. het vonnis van het Opperste Gerechtshof der Vereenigde Staten in zake de
Nueva Anna (1821) (6 Wheaton 193). Een Spaansch schip was door de vloot van het
opstandige Mexiko prijsgemaakt en door een Mexikaansch Prijzenhof verbeurdver-
klaard. Toen de eigenaars van het schip later een revindicatie voor een Amerikaanschea
rechter instelden bepaalde deze in zijn uitspraak, dat hij noch de prijsmaking noch de
verbeurd-verklaring van het schip, als uitgegaan van een niet-erkend gezag, in aan-
merking kon nemen.
Cf. in Frankrijk de uitspraken van het Tribunal de la Seine van 15 Juli 1920 (in
zake. Levenbergc. Balter ;K.G.T:gt;.I.V. 1922/23 p. 778) en van 8 December 1921 (ia
zake Tournansky c. Tournansky; Clunet 1922 p. 116), beide betreffende echtschei-
dingsprocessen; in België de uitspraak van het Tribunal civil te Brussel van 5 Juni
1925 (in zake/cZiMamp;ow c. de Serbouloff, Clunet 1927 p. 189) in Engeland het proces
Levashoff vs. Block (Clunet 1921 p, 613) betreffende de toepassing van het oude Rus-
sische erfrecht; in Zwitserland, de uitspraak van het Tribunal civil te Bern van 21 Juli
1924 (Clunet 1925 p. 491), eveneens betrekking hebbende op een Russische nalaten-
schap ; vgl. de uitspraak van de gemengde Rechtbank te Alexandrië van 30 April 1924
(in zake Gross c. Gretchenko, Clunet 1924 p. 1112). — Door de Staten, die de Sowjet-
regeering niet hadden erkend, werd in dezen zelfden gedachtengang de geheele bols-
jewistische nationalisatiewetgeving als niet bestaande beschouwd. Men zie over dit
punt o.a. p. 71.
Men denke b.v. ook aan akten van den burgerlijken stand en aan notarieele ak-
ten onder het gezag van het Sowjet-bewind verleden. Van uitspraken betreffende de
geldigheid dezer handelingen zijn in de jurisprudentie geen voorbeelden te vinden.
Men vgl. echter Noël-Henry op. cit. p. 133/134: „Sont sans valeur pour les autorités
van rechtshandelingen van administratieven aard behooren ook
de tallooze individueele confiscaties, door de Sowjet-autoriteiten
in Rusland bevolen ; deze confiscaties werden door den vreemden
rechter (voor zoover zijn regeering de Sowjets niet had erkend)
steeds als onwettige handelingen van groepen van particuHere
personen beschouwd i). Hetzelfde zou moeten gelden met betrek-
king tot concessieverleeningen, intrekkingen van concessies, en
derg.
ad h), y. Ook aan uitspraken en beslissingen der rechterlijke
macht van een niet-erkenden vreemden Staat of van een vreemden
Staat zonder erkende regeering wordt alle geldigheid door den
rechter ontzegd
adc). Onder rechtshandehngen van privaatrechtehjken aard
eener niet-erkende overheid, vallen vele contracten door die over-
heid met particulieren gesloten. Deze worden geacht, den Staat,
voor wien zij door de feitelijke regeering werden aangegaan,
niet te binden, noch hem aanspraken te geven
d\'un Etat tiers les passeports et visas délivrés par les autorités administratives d\'un
gouvernement non-reconnu. Telle a été l\'attitude prise au regard des passeports en vi-
sas délivrés par les autorités soviétiques, par les gouvernements qui ont refusé de re-
connaître le gouvernement bolchéviste----La même observation s\'impose pour les
actes d\'Etat civil émanés de gouvernements non-reconnus et auxquels ne saurait être
attribuée aucune validité____quot;
\') Cf. de uitspraak van den Amerikaanschen rechter in zake Sokoloff vs. National
City Bank : „Courts of high repute have held that confiscation by a government to
which recognition has been refused has no other effect in law than seizure by bandits or
by other lawless bodiesquot;.
Cf. het proces Luther vs. Sagor voor den Engelschen rechter. Het betrof hier een
eisch tot revindicatie van een partij hout, die, na door de Sowjets geconfiskeerd te zijn
aan een buitenlandsche firma was verkocht. De eisch werd in eerste instantie aan de
oorspronkelijke eigenaars toegewezen op grond van het feit, dat de Sowjets door Enge-
land niet waren erkend. (Het vonnis werd in hooger beroep vernietigd, doch alleen om-
dat de Sowjet-regeering in dien tusschentijd was erkend, welke erkenning geacht werd
terugwerkende kracht te bezitten). In denzelfden zin het Tribunal de la Seine (12 De-
cember 1923) in zake Héritiers Bouniatian vs. Société Optorg (Clunet 1924 p. 133)
en de Appelate Division van het Opperste Gerechtshof van den Staat van New-York
in 1924 in zake Bourne vs. Bourne (209 App. Div. 419).
Cf. het vonnis van het Tribunal civil te Brussel van 5 Juli 1925 (inzake Jelinkova
c. de S«r6ow/o//, Clunet 1927 p. 189); het arrest van den Amerikaanschen rechter
in zake de Nueva Anna en de uitspraak van de Supreme Court van den Staat New-
Vork in zake Peher vs. The United Dredging Co.
\') Zoo werden door den Engelschen rechter inzake Thompson vs. Powles (1828) (2
Simmon\'s 194, 57 English Reprints 761) en inzake Taylor vs. Barclay (1828) (Scott,
Cases p. 59) contracten ongeldig verklaard, die leeningen behelsden aan de zgn. Re-
publiek van Midden-Amerika (het latere Guatemala), die door de Engelsche regeering
nog niet was erkend. Cf. eveneens de uitspraak van den Amerikaanschen rechter in
zake Kennett vs. Chambers (1852) (Howard\'s Reports Vol. p. 38) betreffende de on-
wettigheid van een contract gesloten met de door de V. St. niet-erkende de facto-
overheid van Texas.
Van Roijen, De Rechtspositienbsp;8
-ocr page 134-Ten slotte zal de rechter, wanneer hij moet beslissen over een
vraag betreffende de aansprakelijkheid van een vreemden Staat
voor de onrechtmatige daden van zijn door de regeering van den
rechter niet-erkende overheid, de logische consequentie uit zijn
negatieve houding ten opzichte van die overheid moeten trekken
en tot de niet-aansprakelijkheid van den vreemden Staat moeten
besluiten. De niet-erkende overheid kan door den rechter in dit
verband niet anders worden beschouwd dan als een onwettige
organisatie binnen het gebied van een vreemden Staat, voor wier
handelingen de Staat evenmin aansprakelijk is als voor die van
een groep opstandelingen
ad. d). Wanneer het betreft de beoordeehng van de geldigheid en
de rechtsgevolgen der rechtshandelingen, door particulieren op het
onder de feitehjke heerschappij van een niet-erkende overheid
staand gebied verricht, stelt de rechter zich op het standpunt, dat
hij die handelingen niet beoordeelen kan naar het recht van
de niet-erkende overheid, dat immers voor hem als niet bestaande
geldt. Het geval, dat de rechter in concreto te beoordeelen krijgt,
zal meestal in dit verband het volgende zijn. Een contract is tus-
schen particulieren gesloten op het gebied van een erkenden Staat
zonder erkende overheid (bijv. Rusland,) of op het gebied van een
door afsplitsing uit een vroeger staatsverband gevormden nieu-
wen Staat, die nog geen erkenning heeft verkregen (bijv. de Ukrai-
ne in 1918). De vraag rijst nu, naar welk recht de wederzijdsche
rechten en plichten der contracteerende partijen moeten worden
beoordeeld. Als gevolg van de door hem aanvaarde fictie, „dat
alles bij het oude is geblevenquot;, zal de rechter toepassen, in het eene
geval de wetgeving van het laatste in dien Staat erkende bewind,
in het andere geval het recht van den vroegeren moederstaat 2).
3°. Kan een niet-erkende Staat of een niet-erkende regeering
\') Omtreiit de aansprakelijkheid van een Staat voor de onrechtmatige daden van
opstandelingen zie menBorchard, Diplomatic protection of citizens abroad, en Strupp,
Das völkerrechUiche Delikt, p. 103 e.V.; cf. eveneens de instructies van Staatssecre-
taris Olney aan Mr. Thompson van 29 Januari 1896 (Moore Digest IV. 966): „It is a
principle of public law too well established to require the citation of authorities\'that a
sovereign is not responsible for injuries done to alien residents by insurgents whom
he cannot controlquot;.
Cf. het vonnis van het Tribunal de la Seine van 12 Augustus 1923 (Clunet 1924 p.
26). De rechter wees hierbij een vordering toe, voortvloeiende uit een contract, in 1921
te Moskou gesloten, dat zich baseerde op het toen ter tijde door de Sowjetwetgeving
reeds geheel gewijzigde Tsaristische handelsrecht. Zie hierboven, p. 70.
als gedingvoerende partij voor den vreemden staatsrechter optreden ?
Een niet-erkende regeering wordt, naar uit de jurisprudentie
der staten blijkt, niet bevoegd geacht als eischeres in een proces
voor den vreemden rechter op te treden i). Dit geldt zoowel voor
de gevallen, waarin de niet-erkende overheid optreedt in haar ge-
pretendeerde quahteit van rechtmatige opvolgster der vorige
erkende regeering als voor die, waarin zij optreedt om eigen
rechten te doen gelden Een niet erkende Staat zal, daar hij
door den rechter als juridisch niet-bestaande wordt aangemerkt
evenmin als de niet erkende regeering van een erkenden Staat, als
eischer in een proces kunnen optreden. Gevallen uit de jurispru-
dentie hierover zijn ons niet bekend.
Een erkende Staat zonder erkende regeering zal, naar uit het
voorafgaande volgt, slechts onder twee omstandigheden als eischen-
de partij kunnen optreden. Ten eerste wanneer, zooals in het hier-
boven besproken proces Russian Government vs. Lehigh Valley
Railroad, de rechter aan den vertegenwoordiger van een vroegere
regeering van den vreemden Staat de bevoegdheid toekent, dien
Staat nog te representeeren. Ten tweede wanneer (hetgeen echter
in de praktijk nooit is voorgekomen) de regeering van den rechter
eigenmachtig-een vertegenwoordiger zou benoemen, om de belan-
gen van den vreemden staat waar te nemen
4°. Hebben niet-erkende Staten en regeeringen het recht zich
Een niet erkende overheid zou o.i. wel voor den vreemden rechter gedaagd kun-
nen worden en als een onwettig bestaand lichaam worden vervolgd hoewel haar het
recht als eischeres op te treden ter zelfder tijd zou worden ontzegd. In het eenige ons
bekende geval, waarin een niet-erkende regeering voor den rechter van een vreemden
staat werd gedaagd, stuitte de actie af op overwegingen ontleend aan den „ordre pu-
blicquot; (cf. Wulfsohn VS. R. S. F. S. R.; zie boven, p. 97).
\') Cf. de boven aangehaalde processen betreffende de Russische schepen The Rogdai
en The Penza.
\') Cf. Russian Federated Soviet Republic vs. Cibrario (235 N. Y. 255, 1923). De
Russische Sowjet-regeering had in 1918 met een Amerikaanschen onderdaan een con-
tract aangegaan voor den aankoop in de Vereenigde Staten van bepaalde producten
der bioscoop-industrie. In dit proces eischte de Sowjet-regeering het afleggen van re-
kening en verantwoording door haar mede-contractant op grond van het beweerde
Wanbeheer van door haar in verband met het contract vooruitbetaalde geldsommen.
Het geschil liep over een bedrag van meer dan een half millioen dollar. Judge An-
drews overwoog o.a. „Does any rule of comity then require us to permit a suit by an
unrecognized power ? In view of the attitude of our government should we permit an
action to be brought by the Soviet government? To both queries we must give a nega-
tive answer. We may state at the outset that we find no precedent that a power not
recognized by the United States may seek relief in our courts. Such intimations as
exist are to the contraryquot;, (p. 259/260).
*) Dickinson M. L. R. Vol. 22 p. 124; Noël-Henry, op. cit. p. 46.
-ocr page 136-voor den vreemden staatsrechter op bepaalde immuniteitsrechten
[bijv. immuniteit van jurisdictie of belasting-immuniteit) te be-
roepen ?
In het algemeen geldt in de jurisprudentie, dat niet-erkende
Staten en niet-erkende regeeringen geen immuniteit van jurisdictie
kunnen inroepen, noch voor zichzelf of hun vertegenwoordigers,
noch voor hun eigendommen i).
Ofschoon dit een logisch gevolg is van het feit, dat de rechter op
grond van de niet-erkenning van een vreemden Staat of overheid
door zijn regeering, aan dien vreemden Staat of overheid alle attri-
buten voortvloeiende uit de souvereiniteit ontzegt, bestaat de
mogelijkheid, dat de rechter, door deze houding aan te nemen, zijn
regeering ernstige moeilijkheden zal bezorgen op het terrein der
buitenlandsche betrekkingen, wat hij juist vermijden wil door zijn
consequente houding om een door zijn regeering niet erkenden
Staat of overheid ook zijnerzijds juridisch te negeeren. De over-
weging van die moeilijkheden heeft den rechter een enkele maal
ertoe gebracht om inconsequent te zijn en in datzelfde belang der
buitenlandsche betrekkingen aan een vreemde niet-erkende regee-
ring wèl immuniteit van j urisdictie toe te kennen 2).
5°. Heeft de erkehning van het standpunt van den vreemden
staatsrechter beschouwd, een retroactieve werking?
Alleen uit de Engelsche en Amerikaansche j urisprudentie zij n ons
rechterlij ke beslissingen bekend, die zich uitdrukkelij k over de vraag
\') Cf. het proces, in 1922 in Engeland gevoerd voor de Court of Appeal in zake Fenton
Textile Ass. VS. Krassin andothers. Aan Krassin, die door de Sowjet-regeering in ver-
band met het voorloopig handelsverdrag van 1921 naar Engeland was gezonden, werd
de door hem ingeroepen immuniteit van jurisdictie geweigerd, op grond van de over-
weging „dat alleen vertegenwoordigers van de jure regeeringen tot de categorie van
personen behoorden, die recht hadden op diplomatieke immuniteitquot;.
In denzelfden zin besliste de Rechtbank te Rome op 20 Mei 1921 in zake Serventi
(R. G. D. I. P. 1925 p. 323). Het gold hier de immuniteit van onderzoek door de
douane, waarop de Sowjet gedelegeerden aanspraak maakten.
Men vgl. verder The Annette and The Dora (1919, Law Reports, Appeal Cases Vol.
2 p. 394). Het recht van immuniteit werd ook hier geweigerd, omdat de Provisioneele
Regeering van Noord-Rusland te Archangel, in wier dienst de beide schepen voeren,
door de Engelsche Regeering niet was erkend. Typisch is o.a. ook de poging van Frank-
rijk om beslag te leggen op het Sowjetgoud in Zweden (Lagarde op. cit., p. 78).
quot;) In dezen zin besliste de Amerikaansche Court of Appeals in zake Wulfsohn vs.
Russian Socialist Federated Soviet Republic (1925), waarin rechter Andrews o.a. zeide:
„But whether recognized or not, the evil of such an attempt (sc. to bring a foreign
sovereign before our bar) would be the same____In either case the hands of the
state department would be tied. Unwillingly it would find itself involved in disputes
it might think unwisequot; (234 N. Y. 376). Zie boven, p. 97.
der retroactie vewerking der erkenning hebben uitgelaten. De eerste
maal, dat de quaestie uitvoerig besproken werd, was in het arrest
van het Opperste Gerechtshof der Vereenigde Staten in het proces
Oetjen vs. Central Leather Co. (1917) i). Zooals men weet, betrof het
geschil den eigendom van een partij koopwaren, die door een der
generaals van de revolutionaire factie onder Carranza in Mexiko
was geconfiskeerd. Hoewel het bewind van Carranza noch ten
tijde van de confiscatie, noch op het oogenblik van de uitspraak
van den lageren rechter door de Vereenigde Staten was erkend,
oordeelde het Opperste Gerechtshof der Vereenigde Staten, dat
aan de de facto-erkenning van de regeering van Carranza, welke in
1915 had plaatsgevonden, terugwerkende kracht moest worden toe-
gekend, zoodat de confiscatie van de waren, die vóór 1914 geschied
was, als geldige overheidshandeling moest worden beschouwd 2).
Hetzelfde standpunt ten aanzien van de leer der retroactieve
werking der erkenning werd door den Amerikaanschen rechter in
verscheidene later besliste gevallen ingenomen 3).
\') 246 U. S. 297.
Reeds in 1897 had zich het Opperste Gerechtshof op het standpunt gesteld, dat na
de erkenning van een revolutionaire de facto-regeering hare rechtshandelingen van
het oogenbhk van haar ontstaan af als geldig moesten worden erkend (Underhill vs.
Hernandez, 168 U. S. 250): „If the party seeking to dislodge the existing government
succeeds, and the independence of the government it has set up is recognized, then
the acts of such government from the commencement of its existence are regarded as
those of an independant nationquot;. Het Hof motiveerde deze stelling uitsluitend met
een beroep op precedenten uit den tijd van den Amerikaanschen burgeroorlog. De aan-
haling dezer precedenten geschiedde echter ten onrechte en was een gevolg van het
feit, dat niet onderscheiden werd tusschen het standpunt van den nationalen rechter,
dat van den vreemden rechter en dat van den internationalen rechter. Men vgl even-
eens de beslissing van de Supreme Court van New-York in zake State of Yucatdn vs.
Argumedo. (Zie boven p. 93).
quot;) In tegenstelling tot het in de vorige noot aangehaalde arrest in zake Underhill vs.
Hernandez, motiveerde deze beslissing (in zake Oet]en vs. Central Leather Co.) de
stelling, volgens welke de erkenning terugwerkende kracht bezit, uitvoerig. Men vgl.
de volgende passage uit het arrest: „It is also the result of the interpretation by this
court of the principles of international law that when a government which originates
in revolution or revolt is recognized by the political department of our government
as the de jure government of the country in which it is established, such recognition
IS retroactive in effect and validates all the actions and conduct of the government
so recognized from the commencement of its existencequot;.
Ook dit arrest verwijst o.i. ten onrechte naar het precedent, geschapen door de
rechterlijke beshssing in zake Williams vs. Bruffy uit den tijd van den Sucessie-oorlog.
») Ricaud vs. American Metal Co. (1918); Oliver Trading Co. vs. Mexico (1924).
Zie hierboven, resp. p. 93 en p. 97.
Men vgl. echter het arrest in zake Kennett vs. Chambers (1852). Bij dit arrest, ge-
wezen na de erkenning der onafhankelijkheid van den Staat Texas, die zich van Mexi-
ko had afgescheiden, werd de nietigheid uitgesproken van een contract, door een Ame-
rikaanschen staatsburger met de toentertijd nog niet erkende revolutionaire regeering
van Texas aangegaan. (Zie p. 92). Opgemerkt dient echter te worden, dat het hier in
De Engelsche rechter kreeg eerst in het proces Luther vs. Sagor i)
over de vraag van de terugwerkende kracht der erkenning te be-
slissen. Zooals men weet, was in dit geval een eisch tot revindicatie
van zekere handelswaren, die door de Russische Sowjet-autoritei-
ten waren geconfiskeerd, door den lageren rechter afgewezen op
grond van de niet-erkenning der Sowjets door de Engelsche regee-
ring. Eenigen tijd vóór de uitspraak van de Court of Appeal, die in
laatste instantie over het geschil te beslissen kreeg, werden de
Sowjets üe facto erkend bij het in Maart 1921 tusschen Engeland
en Rusfaiid gesloten handelsverdrag. De vraag, die het Hof
moest uitmaken, was nu, of aan die de facto-erkenning terugwer-
kende kracht moest worden toegekend, zoodat de confiscatie-
maatregelen, die door den lageren rechter als nietig waren be-
schouwd, het karakter zouden krijgen van geldige o verheids-
daden. Gelijk bekend, werd deze vraag door de Court of Appeal in
bevestigenden zin beantwoord Over het oogenbhk, tot hetwelk
de erkenning geacht moest worden terug te werken, liet het Hof
zich niet uit; het constateerde slechts, dat, naar uit een mededee-
ling van het Foreign Office bleek, het gezag der Sowjets in elk ge-
val dateerde van een tijdstip anterieur aan de data, die voor het
vonnis van belang waren \').
In het proces White, Child amp;Beney vs. Simmons (1922)^) kon de
rechter zich echter niet aan een positieve uitspraak omtrent het
tijdstip, tot hetwelk de erkenning geacht werd terug te werken,
onttrekken. De Court of Appeal stelde in zijn uitspraak vast, dat
de Russische Sowjet-regeering geacht moest worden ongeveer op
14 November 1917 in het leven getreden te zijn. De erkenning
moest dientengevolge tot dat tijdstip terugwerken.
de eerste plaats betrof de handeling van een Amerikaansch onderdaan, welke als in
strijd met de publieke orde van zijn land nietig was en niet bekrachtigd kon worden.
Zie boven, p. 81.
De Court of Appeal merkt in zijn arrest op, dat geen Engelsche precedenten
over dit geval aanwezig waren. Het Hof beriep zich dus op de Amerikaansche juris-
prudentie op dit punt, die het uitvoerig besprak.
») Zooals o.a. uit het arrest inzake Oetjen vs. Central Leather Co. blijkt, voert de
Amerikaansche rechter de retroactieve werking terug tot het oogenblik, waarop de
erkende regeering het eerst geacht kan worden te zijn opgetreden: „from the com-
mencement of its existencequot;.
In het proces Luther vs. Sagor had de Court of Appeal zich tot het Foreign Office
gewend met het verzoek hem te willen meedeelen, hoe ver de retroactieve werking
der erkenning moest worden teruggevoerd. Het Hof kreeg echter tot antwoord, dat dit
een vraag was, welke de rechter zelf moest uitmaken. Zooals reeds opgemerkt, wist het
Hof een positieve uitspraak op dit punt te vermijden.
•) Zie boven, p. 82.
-ocr page 139-In de literatuur treft men meestal de volgende theoretische
verklaring der retroactieve werking der erkenning aan. Waar de
erkenning zelf, aldus wordt geredeneerd, een declaratief effect
heeft, m. a. w. de eenvoudige constateering van een feitehjken toe-
stand behelst, moet de werking der erkenning worden terugge-
voerd tot op het oogenblik van het ontstaan van dien toestand. In
verband met hetgeen wij in Deel I omtrent de declaratieve wer-
king der erkenning opmerkten^), kunnen wij ons niet met deze rede-
neering vereenigen. Juister lijkt ons de nuchtere opmerking van
Dickinson (Michigan Law Review Vol. 22 p. 44): „It should be
noted finally, that courts always take account of the facts after
the event----They attain this salutary result by means of the
fiction of retroactivity. It is incompetent for them to anticipate
the political department\'s decision; but once recognition has been
granted, the courts may treat it as operative ah initio and so take
account of the unrecognized de facto government or state which
existed prior to the pohtical department\'s action. By means of
this fiction, the juridiciary has frequently found it possible to do
justice in matters of private right without becoming involved in
pohtical questions.quot;
Hoezeer de „fictie der retroactiviteitquot; ook het gewenschte mid-
del aan de hand moge doen, om de juridische beschouwingen met
de feiten in overeenstemming te brengen, toch zal o. i. de rechter
steeds voorzichtig dienen te werk te gaan, wanneer hij zich van dit
middel wenscht te bedienen. Voor ieder geval afzonderhjk zal hij
moeten nagaan, of niet door de onbeperkte toepassing van de leer
van de terugwerkende kracht der erkenning een verkregen recht
van een der partijen bij het geding zou worden geschonden. Bhjkt
dit het geval te zijn, dan moet o. i. de retroactiviteit der erkenning
hier beperkt worden door het beginsel van de eerbiediging der ver-
kregen rechten. In verband hiermee meenen wij, dat de beshssing
van den lageren Engelschen rechter in twee gevallen, eenigen tijd
na de erkenning der Sowjets aan zijn oordeel onderworpen, te
ver ging, door aan fihalen van Russische banken alle rechtsper-
soonlijkheid te ontzeggen, op grond van de terugwerkende kracht
der erkenning, die de geldigheid der nationalisatie-decreten ah
initio met zich meebracht De bankfihalen waren gedurende de
Zie § 5.
\') Russian Commercial and Industrial Bank vs. Comptoir d\'Escompte de Mul-
-ocr page 140-periode der niet-erkenning van de Sowjets als wettig bestaande
lichamen beschouwd en hadden hun transacties ongestoord voort-
gezet. De hierdoor ontstane rechten en verplichtingen hadden
door den rechter geëerbiedigd moeten worden. De rechtspersoon-
lij kheid der bankfilialen had dus althans voor hquidatie-doeleinden
erkend moeten worden.
Opmerkehjk is, dat noch de Amerikaansche rechter in zake O et-
jen VS. Central Leather Co. i), noch de Engelsche rechter in zijn
uitspraak in het proces Luther vs. Sagor eenig verschil maakte
tusschen een erkenning /«ye en een erkenning iß facto, ten aan-
zien van het punt der terugwerkende kracht. Dit geldt trouwens
geheel algemeen. Behalve op enkele weinige punten 2), staat voor
den rechter een de facto-erkenning met een de j ure-erkenning gehj k.
§ 13. De rol van het begrip „publieke ordequot;.
Onder het begrip „ordre public internationalquot; verstaat men
in het algemeen het geheel van beginselen en regels, die naar het
oordeel van den rechter van een zoo groot nationaal belang zijn,
dat zij nimmer voor detoepassing van vreemd recht (ook waar deze
anders krachtens de bepalingen van het internationaal privaat-
recht geboden zou zijn) mogen wijken. Ofschoon er groot verschil
van meening heerscht over de vraag, welke regels en beginselen
tot die, betrekking hebbende op den „ordre publicquot;, behooren, is
men het over de strekking^en het effect van het beginsel der pu-
bheke orde eens. Deze strekking kan men misschien het best om-
schrijven door te zeggen, dat het begrip „ordre publicquot; als een
soort veiligheidsklep dient *), die door den rechter wordt aange-
house (2. K.B. 630) en Banque internationale de commerce de Pétrograd vs. Goukas
sow (2. K.B. 682). Zooals bekend, zijn deze vonnissen later door het Hoogerhuis ver-
nietigd en is het voortbestaan der Russische banken vastgesteld. Zie boven, p. 88 n. 2.
\') De erkenning, waaraan in dit geval retroactieve werking werd toegekend, was de
de facto-erkenning van Carranza door de Vereenigde Staten in 1915.
Zoo besliste de Court of Appeal in Engeland in het proces Fenton Textile Asso-
ciation Ltd. vs. Krassin and others, dat, ofschoon Rusland bij het voorloopig han-
delsverdrag van 1921 de facto was erkend, aan Krassin geen diplomatieke immuniteit
kon worden toegekend, hoewel deze zich beriep op zijn hoedanigheid van vertegen-
woordiger van de Sowjet-regeering in Engeland. Deze uitspraak werd echter beïn-
vloed door een nog geldende Engelsche wet uit den tijd van koningin Anna. — Men
zie ook p. 84 over hetgeen wij ten aanzien van de opvatting der Italiaansche jurispru-
dentie over de werking van een de /acio-erkenning opmerkten.
In de Vereenigde Staten vindt men den term „public policyquot; in denzelfden zin
gebezigd. Cf. hierover het artikel van Habicht in het A. J. I. L. van 1927, p. 238.
•) Volgens de uitdrukking van Prudhomme in zijn artikel in Clunet 1924 p. 7. Cf.
eveneens het reeds genoemde artikel van Habicht (A.J.I.L. 1927, p. 238).
Wend in die gevallen, waarin hij de toepassing van vreemd recht
met het nationaal belang van zijn land in strijd acht.
Men kan hierbij twee groepen van gevallen onderscheiden:
a) Gevallen, waarin een rechts-conflict in den eigenlijken zin
des woords bestaat. De vreemde wetsbepaling, die in strijd met
de publieke orde is, wordt door den rechter opzij geschoven en
vervangen door de lex fori.
h) Gevallen, waarin aan den rechter de erkenning gevraagd
wordt van een recht, in het buitenland verkregen, krachtens een
daar geldende wetsbepaling, die met de publieke orde van het
land van den rechter in strijd is. Het betreft hier niet de toepas-
sing door den rechter van een vreemde wetsbepaling, maar de er-
kenning van de werking van een zoodanige bepaling in het land,
waar zij is uitgevaardigd. In tegenstelling met de sub a) besproken
gevallen is hier geen sprake van het vervangen van de vreemde
wet door de lex fori. De rechter zal eenvoudig weigeren op grond
van de publieke orde het zgn. verkregen recht te erkennen i).
Wanneer de vreemde rechter zich op het traditioneele standpunt
stelt, dat de wetten en decreten van een niet erkende overheid als
nietig moeten worden aangemerkt, dan behoeft hij, zooals van zelf
spreekt, geen beroep op het begrip „ordre publicquot; te doen, om die
wetten en decreten buiten toepassing te laten (resp. de werking
ervan in het buitenland te negeeren).
Niettemin vinden wij, in enkele rechterlijke beslissingen van
gevallen rakende de niet-erkenning van Sowjet-Rusland, een be-
roep gedaan op de publieke orde, om de opzij-schuiving van de
Sowj et-wetgeving te motiveeren.
Zoo steunt bijv. de uitspraak van het Tribunal civil te Brussel
van 5 Juni 1925 (in zake Jelinkova c. de Serbouloff), waarbij aan
de bolsjewistische wetgeving alle rechtsgelding werd ontzegd,
\') Anders Noël-Henry ,op cit. p. 150: hij onderscheidt tusschen gevallen betreffen-
de de toepassing van „actes de souveraineté généraux (règlements ou lois)quot; en geval-
len betreffende de erkenning van de werking van „actes de souveraineté d\'application
individuellequot;, welke in het buitenland effect hebben gesorteerd. Ten aanzien van deze
laatste categorie ontkent hij de mogelijkheid van het aanwenden van het begrip
„ordre publicquot;, om de erkenning van in strijd met de publieke orde in het buitenland
verkregen rechten te weigeren. Noël-Henry stelt zich nl. op het standpunt, dat om den
„ordre publicquot; te kunnen inroepen, de rechter zich gesteld moet zien voor een geval
van „conflit de loisquot;. Dit nu is, naar uit de jurisprudentie blijkt, geenszins het geval.
Ook in gevallen, waar het geschil de erkenning van een onder een vreemde wetgeving
verkregen recht betreft, wordt door den rechter een beroep gedaan op den „ordre pu-
blicquot;, waar hij de ongewenschte gevolgen van een dergelijke erkenning wenscht te
vermijden (cf. Pillet et Niboyet, Manuel (1924) p. 179).
eenerzijds op de niet-erkenning der Sowjets, anderzijds op over-
wegingen ontleend aan den „ordre publicquot;.
Ook de Rechtbank te Rome in haar vonnis van 26 Januari 1923
(in zake Consorzi Agrari di Piacenza c. Commissariat pour le Com-
merce étranger de la R.S.S.R.) baseert zich geheel op het begin-
sel der publieke orde, om haar weigering, het effect van een con-
fiscatie van het eigendom van een Itahaanschen onderdaan door
de Sowjets in Rusland te erkennen, te motiveeren i).
Is een vreemde overheid eenmaal door de regeering van den
rechter erkend, dan vindt van dat oogenblik af, ten opzichte van
haar wetgeving, het beginsel van den „ordre pubücquot; dezelfde
toepassing als ten opzichte van de wetgeving van iedere andere
erkende overheid.
In verband met ons onderwerp behoeven wij ons dus niet in een
beschouwing van deze laatste hypothese te begeven. Wij willen
echter het volgende releveeren.
Juist in verband met de erkenning van Sowj et-Rusland is de
vraag gerezen, in hoeverre het begrip „ordre publicquot; kan worden
aangewend om de toepassing van de Sowj et-wetgeving en de erken-
ning van hare rechtsgevolgen in de landen met een „kapitalistischequot;
staatsinrichting te vermijden. Naar men over het algemeen aan-
neemt, kan in geen geval de Sowjet-wetgeving „en blocquot;, als ge-
baseerd zijnde op communistische begmselen, in strijd met den
„ordre publicquot; en dientengevolge niet-toepasselijk verklaard wor-
den. 2) De vraag, of de toepassing van een bepaling van het Sowjet-
recht (of de erkenning van een recht, in Rusland onder de wer-
king van de Sowjet-wetgeving verkregen) in strijd is met den
„ordre publicquot; van het land van den rechter, zal dus voor ieder
geval afzonderhjk moeten worden uitgemaakt.
Tot welke verschillende oplossingen ten aanzien van dit punt
de rechters der verscheidene Staten komen, bhjkt duidelijk uit de
volgende voorbeelden.
In het T^Toces Luther vs. Sagor ») weigerde de Court of Appeal het
begrip „public orderquot; aan te wenden om aan een confiscatie van
1) Men vergelijke vooral het op p 98 besproken arrest van de Court of Appeals van
den staat New-York in zake Sokoloff vs. National City Bank, waar het begrip „public
policyquot; juist aangewend wordt, om de erkenning van de rechtskracht van wetten en
decreten van een vreemde niet-erkende overheid voor sommige gevaUen te motiveeren.
Cf. ten aanzien van de Duitsche jurisprudentie het artikel van Freundin Clunet
van 1924, p. 51; zie verder Noël-Henry op. cit. p. 166; Delehelle op. cit. p. 143.
») Zie hierboven, p. 81.
goederen door de Sowjets in Rusland rechtsgeldigheid te ontzeg-
gen. In het arrest heet het o. a. : „It appears a serious breach of
international comity if a state is recognized as a sovereign inde-
pendent state to postulate that its legislation is „contrary to the
essential principles of justice and moralityquot;quot;. Deze uitspraak is
ongetwijfeld te algemeen geformuleerd; zij zou, letterlijk opgevat,
ieder beroep door den Engelschen rechter op het begrip „public
orderquot; ten allen tijde uitsluiten.
Het arrest van het Tribunal fédéral suisse van 10 December
1924 (in zake Banque internationale de Pétrograd c. Hausner) i),
dat eveneens een beroep op den „ordre publicquot; opzij schuift, moti-
veert dit als volgt: „Ce qui----pourrait être contraire à l\'ordre
public, c\'est la confiscation pure et simple du patrimoine des ban-
ques, mais le non-paiement des dettes de ces banques par la Ban-
que du Peuple, qui a repris l\'actif et le passif des établissements
privés, ne change rien au fait que les banques ont été nationalisées
et leur personnalité supprimée.quot; Inderdaad, een eenigszins spe-
cieuze onderscheiding!
Eenige maanden later bij zijn arrest van 13 Juli 1925 (Clunet
1926 p. 1110) verwierp het Tribunal fédéral deze onderscheiding
en verklaarde de confiscatie van de activa der banken door de
Sowjets in Rusland in strijd met den „ordre publicquot; in Zwitser-
land : -----Le droit suisse estime contraire à la morale et à l\'ordre
public l\'appropriation par l\'Etat russe de l\'actif des banques rus-
ses sans se préoccuper du passif garanti par cet actif, et l\'Etat
russe, soit son organe administratif, la Banque du Peuple ou Na-
tionale, ne peut pas être considérée comme le successeur juridique
de la Banque de Commerce de Sibérie, dans ses rapports avec la
Banque fédérale S. A.quot;
In tegenstelling tot het aangehaalde arrest uit de Engelsche
jurisprudentie en tot de uitspraak van de Tribunal fédéral van 10
December 1924, stellen zich verschillende uitspraken van den
Franschen en den Italiaanschen rechter op het standpunt, dat de
Sowj et-wetgeving in bepaalde gevallen in strijd kan zijn met den
„ordre publicquot; van hun land. Zoo zegt het Hof van Beroep te Aix
in zijn arrest van 23 December 1925 in zake de „Ropitquot; : „Qu\'ain-
si donc, si la reconnaissance accomplie ne permet plus au juge fran-
\') Zie hierboven, p. 104.
Zie hierboven, p. 73.
-ocr page 144-çais d\'ignorer le droit soviétique et de le rejeter systématiquement
en bloc, elle ne lui défend point d\'en examiner dans chaque hypo-
thèse le texte et l\'esprit, et de lui refuser tout effet juridique, s\'il
l\'estime portant atteinte aux principes essentiels de l\'organisation
politique et sociale en France.quot; Cf. in denzelfden zin het arrest
van het Hof van Beroep te Parijs van 2 Juh 1926i) en het von-
nis van de Rechtbank te Rome van 26 Januari 1923 (in zake
Consorzi Agrari di Piacenza etc.)
§ 14. Opvattingen in de literatuur over het door den vreemden staats-
rechter in te nemen standpunt.
Met de vraag, in hoeverre de rechter in quaesties rakende den
status van een vreemden Staat of overheid zijn beshssing dient te
laten afhangen van het al of niet erkend zijn van dien vreemden
Staat of overheid door de regeering van zijn land, hebben zich
voornamelijk drie schrijvers in den laatsten tijd bezig gehouden,
t. w. : Dickinson in zijn artikel „The Unrecognized Government or
State in Enghsh and American Lawquot; (verschenen in de Michigan
Law Review Vol. 22 p. 39) Spiropoulos in zijn in 1926 versche-
nen monographie, getiteld „Die de facto-Regierung im Völker-
rechtquot; en Noël-Henry in zijn werk „Les gouvernements de fait
devant le jugequot; (1927) ®). Ieder dezer drie auteurs huldigt op dit
punt een eigen opvatting. Men zou kunnen zeggen, dat de twee
laatstgenoemde schrijvers ieder een uiterste tendens vertegen-
woordigen, terwijl Dickinson met zijn minder dogmatische en
meer gematigde opvatting tusschen beiden instaat.
Wij zullen in de eerste plaats de meening van Spiropoulos na-
gaan. Deze schrijver redeneert als volgt ®).
Vooropgesteld dient te worden, dat de erkenning van een vreem-
-ocr page 145-den Staat en die van een vreemde regeering onderling principiëel
verschillen. Door de erkenning van een Staat wordt een nieuw
volkenrechtssubject in het leven geroepen, terwijl bij de erken-
ning van een regeering dit niet het geval is (deze erkenning ver-
onderstelt immers juist het bestaan van dat subject, den Staat).
Vóór zijn erkenning behoort een Staat niet tot de volkerenge-
meenschap en is hij van het internationale rechtsverkeer uitge-
sloten. Een niet erkende Staat kan dientengevolge noch als eischer
in een proces optreden noch de immuniteitsrechten, die in het
algemeen aan vreemde Staten worden toegekend, doen gelden
noch aanspraak maken op de erkenning van de geldigheid zijner
rechtshandelingen
Geheel anders staat het echter met de niet-erkende regeering
van een erkenden Staat. Streng juridisch geredeneerd, is volgens
Spiropoulos de erkenning van de regeering van een erkenden
Staat overbodig. Is eenmaal de Staat erkend, dan dient men even-
eens ten allen tijde de regeering te erkennen, die de Staat volgens
het volkenrecht naar eigen goedvinden en zonder inmenging van
Vreemde Staten kan kiezen. Spiropoulos geeft echter toe, dat de
diplomatieke praktijk der Staten van een ander standpunt uit-
gaat en zelfs de handelingsbevoegdheid van een regeering (dus
tevens de handeUngsbevoegdheid van den Staat) van hare erken-
ning door vreemde Staten, laat afhangen ®). Hij meent evenwel,
dat ook wanneer men zich op dit standpunt stelt, aan niet-erkende
regeeringen ten hoogste volkenrechtehjke (externe) handeUngs-
bevoegdheid, nimmer echter staatsrechtehjke (interne) hande-
hngsbevoegdheid kan worden ontzegd ®).
Hieruit vloeit voort, dat, aangezien een regeering geen externe
-ocr page 146-handelingsbevoegdheid behoeft te bezitten om voor een vreemd
gerecht een eisch te kunnen instellen, het ook aan de niet-erkende
regeeringen van een erkenden vreemden Staat moet vrijstaan als
eischeres in een proces voor een zoodanig gerecht op te treden
Verder moet aan niet erkende regeeringen van erkende Staten ook
het recht worden toegekend, zich op immuniteit van jurisdictie te
beroepen. Deze immuniteit is immers een uitvloeisel van de souve-
reiniteit van den Staat, die geheel onafhankelijk is van de erken-
ning van de regeering, welke er op een bepaald oogenblik het ge-
zag uitoefent . Tenslotte acht Spiropoulos, dat de rechter alle
rechtshandelingen van staatsrechtelijken aard van de niet-erken-
de regeering van een erkenden vreemden Staat als geldig moet
erkennen. Ook dit beschouwt hij als een logisch gevolg van zijne
steUing, dat de interne handelingsbevoegdheid van een regeering
als geheel onafhankelijk van de volkenrechtelijke erkenning van
die regeering moet worden gedacht
Wij maakten reeds elders de opmerking, dat wij ons met het
streng dogmatisch onderscheid, dat door Spiropoulos getroffen
wordt tusschen de erkenning van een Staat en de erkenning van een
regeering niet kunnen vereenigen. Bovendien schijnt het ons toe,
dat hij in de conclusies, welke hij hier uit dat onderscheid voor de
houding van den rechter in geschil en betreffende den status van
een niet-erkenden Staat of regeering meent te moeten trekken, te
weinig rekening houdt men de velerlei gronden, waaraan de rech-
ter bij zijn beslissing een zeker gewicht zal moeten toekennen
Al was, streng juridisch genomen, de stelling juist, dat de rechter
de interne handelingsbevoegdheid van een niet-erkende vreemde
regeering, met alle daaruit voortvloeiende gevolgen, moet erken-
nen, dan was het nog de vraag of bijv. de overweging, dat hij, door
zich op dit standpunt te stellen, in conflict zou komen met het
buitenlandsch beleid van zijn regeering, hem niet in bepaalde
gevallen zou dwingen van het streng dogmatisch standpunt af te
wijken.
Noël-Henry, die ten aanzien van de vraag, welke houding de
rechter in geschillen rakende den status en de erkenning van een
vreemden Staat of regeering behoort aan te nemen, tot een geheel
andere conclusie dan Spiropoulos komt, volgt ook een geheel ver-
schillenden gedachtengang. Noël-Henry gaat van de stelling uit,
dat in geschillen, waarbij het buitenlandsch beleid betrokken is en
in het bijzonder in geschillen, waarbij het al of niet erkend zijn van
een vreemde regeering een rol speelt, de rechter zich in zijn besUs-
sing richten moet naar de houding, door de met het buitenlandsch
bestuur van den Staat belaste organen, in ieder speciaal geval aan-
genomen i). De regel van de afhankelijkheid des rechters, in
quaesties rakende het al of niet erkend zijn van een vreemde re-
geering, van de politieke autoriteiten van den Staat, impliceert
volgens Noël-Henry, dat de rechter aan een door de bevoegde
macht van zijn land niet erkende regeering alle „capaciteitquot; moet
ontzeggen Onder dezen term „capaciteitquot; begrijpt hij eenerzijds
„de prerogatieven voortvloeiende uit de rechtspersoonlijkheid der
regeeringquot; (d. w. z. de bevoegdheid als eischeres in een proces op
te treden en de bevoegdheid contracten van privaatrechtelijken
aard af te sluiten), anderzijds „de prerogatieven voortvloeiende
uit haar souvereiniteitquot; (bijv. het recht op immuniteit van
jurisdictie en de handelingsbevoegdheid op staatsrechtelijk ter-
rein).
Uit een en ander blijkt, dat Noël-Henry zich op het traditionee-
-ocr page 148-le standpunt der jurisprudentie stelt en uit het beginsel van de
onderworpenheid van den rechter aan de politieke autoriteiten
diens verplichting afleidt, om een door deze politieke organen niet
erkende regeering als rechtens niet bestaande te beschouwen i).
Ook het standpunt van Noël-Henry komt ons te dogmatisch
voor. Evenmin als Spiropoulos houdt hij rekening met de bijzon-
dere motieven en beweegredenen, die den rechter juist in quaes-
ties van dezen aard in bepaalde gevallen kunnen dwingen van een
algemeen aangenomen regel af te wijken. Er zijn gevallen, waarin
het blindehngs toepassen van het beginsel der „juridische negatiequot;
van een niet-erkende regeering of Staat tot de grofste onbillijk-
heden zou leiden en somtijds zelfs internationale verwikkelingen
in het leven zou roepen, die de rechter juist tot eiken prijs wilde
vermijden. Wij komen hierop later terug.
Dickinson tenslotte huldigt, zooals wij reeds zeiden, een veel
minder dogmatische opvatting dan de beide andere schrijvers. Als
onbetwistbaar geldt volgens hem de leer, dat het uitsluitend tot de
bevoegdheid der politieke autoriteiten van een land behoort, een
vreemden Staat of regeering te erkennen. In tegenstelling tot de
opvatting van het grootste gedeelte der jurisprudentie wordt ech-
ter, naar hij meent, nog geenszins in ieder geschil, waarbij sprake
is van een niet erkenden Staat of regeering, een beslissing over de
quaestie der erkenning zelve vereischt. Hij constateert bovendien,
dat het hoe langer hoe duidelijker is geworden, dat zich gevallen
voordoen, waarin de rechter, zonder in eenig opzicht afbreuk te
doen aan het algemeen beginsel, in den grondregel vervat, tot op
zekere hoogte rekening kan houden met niet-erkende vreemde de
facto-regeeringen i).
Naar aanleiding van zijn beschouwing van de Amerikaansche
en Engelsche jurisprudentie in quaesties betreffende den status
van een niet erkenden vreemden Staat of regeering, constateert
hij: „It seems hkely that eventually we shall find it desirable to
attribute to an unrecognized but indisputably de facto govern-
ment the capacity to appear in court and ask protection for state
property or other public interest. Probably some jurisdictional
immunities, analogous to those conceded to recognized govern-
ments, will eventually have to be conceded to unrecognized de
facto governments. Otherwise the courts may become involved in
controverted questions of international politics of the very kind
they have been most anxious to avoid. Certainly, in situations in-
volving only matters of private right, it is possible for the courts
to take cognizance of an unrecognized de facto government or
state and apply the rule accordingly without in any way en-
croaching upon the functions of other departments of govern-
mentquot; 2).
Zooals men ziet, formuleert Dickinson hier allerminst een vasten
regel, waarop in ieder speciaal geval een beroep gedaan zou kun-
nen worden. Integendeel, hij ontkent, dat een zoodanige formule
tot nog toe gevonden is Slechts in één opzicht schijnt hij zich
positief te willen uitlaten: waar het betreft geschillen tusschen
particuHeren over quaesties van zuiver privaatrechtelijken aard
moet het den rechter vrijstaan rekening te houden met het be-
staan van niet-erkende Staten en regeeringen en den invloed daar-
van op rechtsbetrekkingen van privaatrechtelijken aard
Wij zijn thans gekomen tot de formuleering van onze eigen
meening. In het algemeen genomen, aanvaarden wij de opvatting
van Dickinson en het standpunt door den Amerikaanschen rechter
ingenomen in zijn beslissingen in zake Sokoloff vs. National City
Bank, James amp; Co. vs. Second Russian Insurance Co. en Russian
Reinsurance Co. vs. Stoddard and The Bankers Trust Co. Wij
zouden dus den algemeenen regel gehandhaafd willen zien, dat,
behoudens in uitzonderingsgevallen, de rechter in alle quaesties
rakende den status van een vreemden Staat of regeering zich moet
onderwerpen aan de beslissing, welke de met het buitenlandsche
beleid belaste organen ten aanzien van de erkenning of niet-erken-
ning van dien Staat of regeering hebben genomen, en de conse-
quenties daarvan aanvaarden moet. Hiertoe brengen ons de vol-
gende overwegingen.
Van het standpunt van den internationalen rechter, die gehou-
den is naar de normen van het volkenrecht recht te spreken, moe-
ten een niet-erkende Staat en een niet erkende regeering met een
erkenden Staat en een erkende regeering volkomen op één lijn ge-
steld worden, mits zij voldoen aan de vereischten, welke voor het
bestaan van een Staat of van een de facto-overheid gelden i). Was
ook de staatsrechter gehouden, zonder meer de normen van het
volkenrecht bij zijn beslissingen toe te passen, dan zou hij op dit
punt noodzakelijk tot dezelfde conclusies moeten komen als de
internationale rechter. Wij meenen echter, dat, hoe men overigens
over het rechtstreeks toepassen van het volkenrecht door den
staatsrechter denken moge, men zal moeten toegeven, dat in
quaesties rakende den status van een niet erkenden vreemden
Staat of regeering, zich telkens gevallen voordoen, waarin de rech-
ter, om niet het gevaar te loopen door zijn besHssing in confhct te
komen met de buitenlandsche politiek van zijn land, zijn uitspraak
uitsluitend zal moeten laten afhangen van de houding der „poli-
tieke organenquot; van zijn Staat in de betrokken quaestie, zonder
rekening te houden met de vraag, of deze houding geheel met de
normen van het volkenrecht in overeenstemming is. Wij gelooven
dus te kunnen vaststellen, dat de rechter in dergelijke quaesties
m het algemeen gehouden is, zich aan de beslissing der politieke
organen met betrekking tot de al- of niet-erkenning van den
vreemden Staat of regeering te onderwerpen, daar hij anders ge-
vaar zou loopen, in zijn uitspraken het gebied der buitenlandsche
politiek te betreden. In geschillen van dezen aard zal de rechter
dus geen zelfstandig onderzoek naar den status van een vreemde
volksgemeenschap of vreemde overheid kunnen instellen en zal
hij zijn beslissing uitsluitend moeten laten afhangen van de vraag,
of de vreemde volksgemeenschap of overheid door zijn (des rech-
ters) eigen regeering al of niet als Staat, resp. als regeering is
erkend.
In het buitenlandsch beleid van een Staat dient in de eerste
plaats eenheid te heerschen. Een verschil van meening op dit ge-
bied, dat zich naar buiten zou openbaren, zou niet alleeen onge-
wenscht, maar bovendien zeer gevaarlijk kunnen zijn
Juist in geschillen, waarbij het al of niet erkend zijn van een
Vreemden Staat of regeering een rol speelt, loopt de rechter vaak
gevaar, door een zelfstandig oordeel te vellen, de buitenlandsche
politiek van zijn land te dwarsboom en
In de tweede plaats worden wij tot de vaststelling van dezen al-
gemeenen regel geleid door het gewichtig argument, dat de rechter
niet altijd de middelen tot zijn beschikking heeft, om zich nauw-
keurig van den poHtieken toestand in het buitenland op de hoogte
te stellen. Vooral in twijfelachtige gevallen (bijv. wanneer in een be-
paalden Staat twee politieke facties om de heerschappij strijden
en het moeilijk uit te maken is, welke van de beide partijen de
facto het regeeringsgezag in handen heeft) zal de rechter verstan-
dig doen zich te laten leiden door het inzicht der organen met het
buitenlandsch beleid belast, die uit den aard der zaak beter in
staat zijn over den toestand te oordeelen.
Zooals wij echter reeds zeiden, moet de regel betreffende de af-
hankelijkheid der rechterlijke macht van de politieke organen
slechts als algemeen beginsel gelden, waarop uitzonderingen kun-
nen voorkomen. Met name dient o. i. van den regel te worden af-
geweken, ten eerste, wanneer de rechter, door te streng vast te
houden aan het eenmaal geformuleerde grondbeginsel, het beoog-
de doel zou voorbijstreven, en door zijn beshssing juist dergelijke
internationale verwikkelingen in het leven zou roepen, als hij tot
eiken prijs wilde vermijden. Zoo kan bijv. de negatie van een door
de regeering van den Staat des rechters niet-erkende overheid,
wanneer zij voert tot ontzegging van het recht op immuniteit van
jurisdictie, tot zeer ongewenschte gevolgen voor de buitenland-
sche pohtiek leiden i) 2).
Een tweede categorie van gevallen, die een uitzondering op het
algemeen beginsel eischen, is de groep van geschillen, waarbij
slechts private rechten in het geding zijn en waarbij bovendien de
beslissing van den rechter geen voor de buitenlandsche politiek
van zijn land ongewenschte gevolgen kan teweegbrengen. Wan-
neer in een dergelijk geval het vasthouden aan den algemeenen
regel onbillijk zou werken ten opzichte van de partijen in het ge-
het standpunt van den vreemden staatsrechter 133
ding, zal het den rechter moeten vrijstaan zijn dogmatische hou-
ding te matigen. Zoo zal hij onder bepaalde omstandigheden, of-
schoon uitgaande van het beginsel, dat een door de politieke orga-
nen van zijn land niet-erkende regeering ook door hem juridisch
genegeerd moet worden, aan die regeering en aan haar rechtshan-
dehngen bij wijze van uitzondering zekere beteekenis kunnen
toekennen. M
VIERDE HOOFDSTUK
het standpunt van den nationalen rechter
§ 15. De capaciteit eener de facto-regeering om in naam van *den
Staat te handelen
Na de voorafgaande uiteenzetting betreffende het standpunt
van den vreemden rechter, zijn wij thans gekomen tot de bespre-
king van het standpunt van den nationalen rechter. Den nationa-
len rechter hebben wij omschreven als den rechter van den Staat,
binnen welks grondgebied de de facto-regeering, welker capaciteit
om in naam van den Staat te handelen moet worden beoordeeld,
is opgetreden. Wij hebben er reeds op gewezen i), dat wij onze
beschouwingen kunnen beperken tot den nationalen rechter, die
zijn macht ontleent aan een na de verdwijning van de betrokken
de facto-regeering fungeerende overheid, daar de vraag betreffen-
de het standpunt van den rechter, die zijn macht aan de de facto-
regeering zelve ontleent, geen moeilijkheden kan opleveren 2). Ook
meenen wij reeds voldoende te hebben aangetoond dat de ge-
vallen, die in verband met ons onderwerp aan de beslissing van
den nationalen rechter kunnen worden onderworpen, zich uit den
aard der zaak zullen beperken tot quaesties rakende de geldigheid
van rechtshandelingen van een de facto-regeering (resp. de geldig-
heid en de rechtsgevolgen van rechtshandelingen verricht door
particuhere personen op het gebied eener de facto-regeering), of de
aansprakelijkheid van den Staat voor de onrechtmatige daden
Van een dergelijke regeering.
Uit het voorafgaande volgt, dat een de facto-regeering, van het
standpunt van den nationalen rechter, gewoonhjk tevens zal zijn
een door zijn eigen overheid niet erkende regeering. De overheid,
Waaraan de rechter zijn macht ontleent, zal nl. een verdwenen de
facto -regeering, wier feitelijk gezag zij immers meestal als on-
wettige machtsuitoefening beschouwt, wel niet hebben erkend
In tegenstelling tot den vreemden rechter laat echter, zooals wij
zullen zien, de nationale rechter de geldigheid van de rechtshan-
delingen der de facto-regeering (resp. de geldigheid en de rechtsge-
volgen van rechtshandelingen van particulieren op haar gebied)
en hare capaciteit den Staat door hare handelingen te binden, niet
van het al of niet erkend zijn der de facto-regeering door de latere
Wettige overheid afhangen. Het toepassen van een dergehjk crite-
rium door den nationalen rechter toch zou moeten leiden tot het
vaststellen van de nietigheid van alle door de de facto-regeering
(resp. door particulieren op haar gebied) verrichte rechtshandelin-
gen en van de niet-aansprakelijkheid van den Staat voor hare on-
rechtmatige daden. Dit zou tot onhoudbare consequenties voeren.
Aan den anderen kant verschilt het standpunt van den natio-
nalen rechter van dat van den internationalen rechter in het vol-
gende opzicht. De internationale rechter behoeft zich aan geen
nationale wetgeving te storen en past bij zijn beslissingen zonder
meer de voorschriften van het volkenrecht toe i). De nationale
rechter daarentegen heeft in de eerste plaats recht te spreken naar
de voorschriften der wetgeving van zijn eigen land. Ook wanneer
deze nationale wetsbepalingen met het volkenrecht in strijd moch-
ten zijn, heeft de nationale rechter zich daaraan te houden
Juist bij een vergelijking van het standpunt van den nationalen
rechter met dat van den internationalen rechter, met betrekking
tot de vraag naar de capaciteit van een de facto-regeering om in
naam van den Staat te handelen, is het van belang dit onderscheid
m het oog te houden. Zeer vaak immers vindt men in nationale
wetgevmgen voorschriften met betrekking tot de geldigheid van
handehngen van de facto-regeeringen en de capaciteit dezer regee-
rmgen om door hare handehngen den Staat te binden, die met de
algemeene regels van het volkenrecht op dit punt in strijd zijn
Wij zullen dus de jurisprudentie van den nationalen rechter in
nauw verband met de voorschriften der nationale wetgevingen
moeten nagaan.
Reeds bij een oppervlakkige beschouwing van de praktijk der
rechtspraak van den nationalen rechter valt onmiddellijk het
principiëele verschil op, dat gemaakt wordt tusschen de handehn-
gen van eene algemeene de facto-regeering, die steeds als geldig en
voor den Staat bindend worden aangemerkt, en de handehngen
van een lokale de facto-regeering, die in den regel als nietig en niet
verbindend worden beschouwd.
I. De algemeene de facto-regeering«)
-ocr page 157-regeering door een latere regeering geacht rechtsgeldig verricht te
zijn en den Staat te binden. In dit opzicht worden dus de hande-
lingen eener algemeene de facto-regeering gelijkgesteld met die
eener de jure-regeering i). Wat de rechtshandelingen op volken-
rechtelijk gebied betreft, berust deze bijna algemeen aanvaarde
regel op het in Deel I besproken beginsel van de continuïteit in het
leven van een Staat Wat de rechtshandelingen van de regeering
op staatsrechtelijk en privaatrechtelijk gebied betreft, moeten wij
den bestaansgrond van denzelfden regel elders zoeken. Jèze heeft
er terecht op gewezen, dat de geldigheid der staatsrechtelijke en
privaatrechtelijke rechtshandelingen van een de facto-regeering
haar oorzaak en rechtvaardiging vindt in den noodwendigen eisch
der maatschappelijke samenleving, dat bepaalde takken van
staatsdienst in het belang van het pubUek regelmatig en onafge-
broken blijven functioneeren
In verreweg de meeste gevallen zien wij dan ook, dat een later
bewind, hetzij uitdrukkelijk, hetzij stilzwijgend, de rechtshande-
lingen van een vroegere algemeene de facto-regeering bekrachtigt
en den Staat voor hare onrechtmatige daden volkenrechtelijk aan-
sprakelijk verklaart Tot de annuleering (dus tot de nietigver-
klaring met de terugwerkende kracht) van de handelingen eener
algemeene de facto-regeering gaat een later bewind slechts bij uit-
zondering over
Toch vinden wij in de wetgeving van vele Latijnsch-Amerikaan-
sche Staten voorschriften, die de nietigheid bepalen van handelin-
gen van de facto-regeeringen. Niet alleen treft men in de constitu-
ties van Salvador, Honduras, Venezuela, Chili en Peru bepalingen
aan, die reeds bij voorbaat alle handeUngen van de facto-regeerin-
gen in die Staten nietig en onverbindend verklaren, maar ook
vindt men in de Latijnsch-Amerikaansche Staten tal van bijzon-
dere wetten en decreten, afkomstig van gerestaureerde of nieuwe
de jure-regeeringen, die achteraf de handehngen van bepaalde tus-
schentijdsche de facto-regeeringen annuleeren i).
Deze voorschriften , die, naar men algemeen aanneemt, met het
volkenrecht in strijd zijn, worden bij de beoordeehng der hande-
lingen van een de facto-regeering door den internationalen rechter
als van nul en van geener waarde opzij gezet. De nationale rech-
ter is echter aan deze bepalingen van de wetgeving van zijn land
gebonden en moet volgens de daarin neergelegde beginselen recht-
spreken.
De vraag rijst echter, welk standpunt de nationale rechter zal
innemen, wanneer de daartoe in zijn land bevoegde autoriteiten
zich niet hebben uitgelaten over de geldigheid der rechtshandeUn-
gen van een bepaalde de facto-regeering en hare capaciteit den
Staat door hare handehngen te binden. Zoowel theorie als prak-
tijk komen tot dezelfde oplossing; voorzoover geen uitdrukkehjke
voorschriften in tegenovergestelden zin bestaan, moet de rechter
de geldigheid en de bindende kracht der handehngen eener alge-
meene de facto-regeering aannemen 2).
Na deze algemeene opmerkingen, willen wij thans aan de hand
-ocr page 159-Van enkele voorbeelden nagaan, welk standpunt over het alge-
meen door den nationalen rechter wordt ingenomen ten aan-
zien van de geldigheid van rechtshandehngen van algemeene de
facto-regeeringen en de capaciteit van dergelijke regeeringen den
Staat door hare handehngen te binden.
a. Rechtshandehngen van volkenrechtelijken aard.
Ofschoon, zooals vanzelf spreekt, de geldigheid van rechtshan-
delingen van volkenrechtelijken aard eerder een voorwerp van
onderzoek voor den internationalen dan voor den nationalen rech-
ter zal uitmaken, is de mogehj kheid niet uitgesloten, dat ook de
nationale rechter over een dergehjke quaestie te oordeelen krijgti).
Zooals uit de geschiedenis blijkt, zijn de volkenrechtelijke rechts-
handelingen van een algemeene de facto-overheid bijna zonder
uitzondering door het opvolgend bewind als geldig en voor den
Staat bindend erkend. Zoo werden overeenkomstig het algemeen
erkend beginsel van de continuïteit in het leven van den Staat de
verdragen van Cromwell door de gerestaureerde regeering der
Stuarts, die van Napoleon door de Bourbons erkend
Opmerkelijk is overigens, dat gevallen bekend zijn, waarin door
een opvolgend bewind ten aanzien van de geldigheid der rechts-
handelingen van een algemeene de facto-regeering een onderscheid
is getroffen tusschen handehngen van staatsrechtelijken (en pri-
vaatrechtelijken aard), die geannuleerd werden, en handehngen
van volkenrechtelijken aard, die onaangetast bleven 3).
Wanneer een opvolgend bewind zich niet uitdrukkelijk over de
geldigheid der volkenrechtelijke rechtshandelingen eener alge-
meene de facto-regeering heeft uitgelaten, zal de nationale rechter
steeds de geldigheid dezer handelingen aannemen, te meer daar
hij anders onvermijdelijk zijn land in internationale moeilijkheden
zou brengen.
h. Rechtshandehngen van staatsrechtelijken aard.
1 Op het gebied der wetgeving :
Een der meest treffende voorbeelden van de erkenning van de
geldigheid van maatregelen van wetgevenden aard, uitgevaardigd
onder de facto-regeeringen, is het van kracht blijven na den val
van Napoleon van diens wetgeving in vele Europeesche Staten
Wat Frankrijk betreft, zien wij verder, dat als volkomen rechts-
geldig werden erkend de maatregelen van wetgevenden aard uit-
gevaardigd door de de facto-regeering van 1830, door het provi-
sioneel bewind van 1848, door de regeering voortgekomen uit den
staatsgreep van 1851 en door het bewind van het Gouvernement
de la Défense Nationale van 1870/1871 i). Ten aanzien van de
Fransche rechtspraak op dit punt constateert Noël-Henry • II est
de jurisprudence constante que les décrets-lois, élaborés à la suite
d\'un coup d\'Etat, sans intervention d\'un organe législatif sont
pleinement valablesquot; 2).
Ook uit de geschiedenis van Duitschland in de laatste jaren
bhjkt, dat daar te lande hetzelfde standpunt ten aanzien van de
rechtshandehngen eener algemeene de facto-regeering wordt inge-
nomen. Bij een wet van 4 Maart 1919 werden nl. alle wetten en de-
creten van het in 1918 in Duitschland opgetreden revolutionair
bewmd (den zgn. „Rat der Volksbeauftragtenquot;) bekrachtigd
Reeds eenigen tijd tevoren had het Reichsgericht een amnestie-
verordening, door dien „Rat der Volksbeauftragtenquot; uitgevaar-
digd, als volkomen rechtsgeldig erkend en was daardoor, als het
ware, reeds vooruitgeloopen op de beslissing der „Nationalver-
sammlungquot;.
2°. Op het gebied der administratie.
Achtte men het in Frankrijk geheel van zelf sprekend, dat de
-ocr page 161-Napoleontische wetgeving ook na de restauratie zonder meer van
kracht bleef. voor verschillende maatregelen van administratie-
ven aard werd daarentegen een uitdrukkelijke verklaring van de
gerestaureerde regeering noodig geoordeeld. Vandaar dat Lode-
Wijk XVIII bij de Declaratie van Saint-Ouen de Staatsschuld,
door het vorige régime aangegaan, erkende en den verkoop van
nationale eigendommen door dat bewind geldig verklaarde i).
Volgens Phillimore zouden na den val van Napoleon slechts
twee of drie der in de verschillende Staten gerestaureerde legi-
tieme regeeringen er toe zijn overgegaan, den verkoop van natio-
nale eigendommen door de door Napoleon in die Staten ingestelde
de facto-regeeringen nietig te verklaren 2). In de meeste Staten
(zoo bijv. in Oostenrijk, Pruisen, Rusland, Frankrijk, ItaUë, Sar-
dinië en den Kerkelijken Staat) werden deze maatregelen als gel-
dig erkend 3).
Als uitzonderingen op het gewoonlijk door gerestaureerde regee-
ringen ingenomen standpunt zijn de beide volgende gevallen te
beschouwen. Eenerzijds weigerde de regeering van Modena na de
revolutie van 1848, een schuld van het provisioneele bewind, ter
Zake van door een gemeente aan de overheid verschafte levensmid-
delen, over te nemen Anderzijds vaardigde Ferdinand VII van
Spanje in 1817 een decreet uit, waarbij hij nul en van geener waar-
de verklaarde de betalingen van de onder de regeering van Karei
IV verkochte geestelijke goederen, voorzoover die aan de regee-
ring van Koning Joseph waren geschied
3°. Op het gebied der rechtspraak.
Waar rechterlijke beshssingen, gewezen onder het bewind van
een de facto-regeering, geen pohtieke veroordeelingen behelsden,
zijn zij steeds door latere regeeringen als geldig erkend i).
c.nbsp;RechtshandeUngen van privaatrechtelijken aard.
Er bestaat geen twijfel, dat ook de privaatrechtelijke rechtshan-
deUngen van een algemeene de facto-regeering (bijv. privaatrech-
telijke contracten met particulieren), evenals de rechtshandeUn-
gen van volkenrechtelijken en staatsrechtelijken aard, in den regel
als volkomen geldig worden beschouwd. Bij de bekrachtiging of de
vernietiging van de rechtshandeUngen eener de facto-overheid
door een latere overheid wordt nimmer eenig onderscheid gemaakt
tusschen staatsrechtelijke en privaatrechtelijke handeUngen.
d.nbsp;Onrechtmatige handeUngen.
De vraag, in hoeverre de Staat aansprakelijk gesteld kan wor-
den voor de onrechtmatige handeUngen van een algemeene de
facto-regeering, beperkt zich uit den aard der zaak, van het stand-
punt van den nationalen rechter tot een vraag naar de interne
aansprakelijkheid van den Staat voor dergelijke handeUngen.
De externe of volkenrechtelijke aansprakelijkheid zal toch nim-
mer een punt van geschil voor den nationalen rechter kunnen uit-
maken. De interne aansprakelijkheid van den Staat nu 2) zal in de
eerste plaats afhangen van het stadium van ontwikkeUng, waarin
de administratieve rechtspraak van het betrokken land verkeert.
Wordt door de wetgeving van het land van den rechter het begin-
sel der aansprakelijkheid van den Staat voor de onrechtmatige
overheidsdaad gehuldigd, dan zal deze aansprakelijkheid ook aan-
genomen moeten worden voor de onrechtmatige overheidshande-
Ungen van een algemeene de facto-regeering. Daar de nationale
\') Spiropoulos, op. cit. p. 88 en de daar geciteerde bronnen; cf. eveneens Rougier,
op. cit. p. 544: „L\'annulation des jugements entraînerait des troubles extrêmement
graves dans les relations des citoyens entre eux, et se heurterait à d\'innombrables dif-
ficultés, pour ne pas dire à des impossibilitésquot;.
Ook op dit punt vinden wij een voorbeeld van de afwijkende regels in de wetgevin-
gen van verschillende Latijnsch-Amerikaansche Staten. Na de omverwerping van de
regeering van Balmaceda in Chili (1891) werd door de regeering der Congressisten een
besluit uitgevaardigd, waarbij alle rechterlijke beslissingen, genomen onder het be-
wind van Balmaceda, nietig werden verklaard. Opgemerkt dient echter te worden, dat
Balmaceda op de willekeurigste wijze in de rechterlijke organisatie had ingegrepen.
(Rougier, op. cit. p. 546).
») Dit is dus de aansprakelijkheid van den Staat voor zijn onrechtmatige daden,
volgens het nationale recht.
rechter eenerzijds, zooals wij gezien hebben, de capaciteit van een
algemeene de facto-regeering om door hare rechtshandehngen den
Staat te binden, erkent, zal hij ook anderzijds de capaciteit van
een dergelijke regeering om door hare onrechtmatige handehngen
den Staat te verplichten moeten aannemen.
II. De lokale de fact o-r egeering
Bij de beoordeeling van de geldigheid der rechtshandehngen
Van eene lokale de facto-regeering en van hare capaciteit den Staat
door hare onrechtmatige handelingen te binden, wordt door den
internationalen rechter, zooals wij zien zullen (§ 18) steeds een
fundamenteel onderscheid gemaakt, al naar gelang het de hande-
lingen betreft van een lokale de facto-regeering, die zich definitief
beeft weten te handhaven (hetzij als de facto-regeering van een
nieuwen Staat, na een geslaagde separatistische beweging; hetzij
als algemeene de facto-regeering, na een gelukte revolutie of staats-
greep), dan wel de handelingen van een ten slotte verslagen plaat-
selijke de facto-regeering. Van het standpunt van den nationa-
len rechter is deze onderscheiding echter van veel minder belang.
Wij zijn immers van de veronderstelling uitgegaan, dat de natio-
nale rechter zijn macht ontleent aan een andere overheid dan de
overwinnende de facto-regeering zelve (zie boven, p. 135). Het
eenige geval, waarin de nationale rechter tegenover een overwin-
nende lokale de facto-regeering zal kunnen komen te staan, zal
dus zijn, wanneer hij de handelingen te beoordeelen krijgt van een
de facto-rgeering, die op het oogenblik, waarop de bedoelde han-
dehngen zijn verricht, nog een zuiver plaatselijk karakter ver-
toonde, doch later haar gezag als algemeene de facto-regeering
over het geheele land heeft weten uit te breiden, alvorens door de
regeering van den rechter te zijn verdrongen. De handelingen van
deze oorspronkelijk plaatselijke de facto-regeeringen zullen meest-
al door den rechter geheel op één lijn gesteld worden met die,
welke dezelfde overheid in een latere phase van haar ontwikke-
ling, als algemeene de facto-regeering, heeft verricht .
Een algemeene de facto-regeering moet geacht worden van het begin van haar
bestaan af geldige rechtshandelingen te hebben verricht en den Staat door hare han-
delingen te hebben gebonden. Cf. de uitspraak van Chief Justice Chase in zake Short-
fidge amp; Co. VS. Macon (Moore I p. 45): „Those who engage in rebellion must consider
the consequences. If they succeed, rebellion becomes revolution, and the new govern-
ment will justify its foundersquot;.
Er blijft ons dus over, het standpunt van den nationalen rech-
ter na te gaan met betrekking tot de vraag naar de geldigheid der
rechtshandehngen van een verslagen lokale de facto-regeering en
hare capaciteit den Staat door haar onrechtmatige handeUngen te
binden.
Wanneer de nationale rechter de handelingen van een verslagen
plaatselijke de facto-regeering te beoordeelen krijgt, veronderstelt
dat in concreto de volgende feiten. In den Staat van den rechter is
op een gegeven oogenblik een revolutionaire of separatistische
beweging uitgebroken. De opstandehngen hebben zich gedurende
eenigen tijd onder hun de facto-overheid weten staande te houden,
maar hebben ten slotte het onderspit moeten delven i). Uit deze
casus positie volgt, dat de regeering, waaraan de rechter zijn macht
ontleent (hetzij dat men hier te doen heeft met de herstelde de
jure-regeering, hetzij met een nieuwe algemeene de facto-regee-
ring) de verslagen lokale de facto-overheid steeds als volmaakt on-
wettig en hare handelingen als nietig en niet verbindend zal be-
schouwen 2). De staatsrechter, die in naam van deze regeering
recht spreekt, zal zich natuurlijk op ditzelfde standpunt moeten
plaatsen.
Geldt dus als algemeen beginsel, dat als gevolg der onwettigheid
van het gezag van de verslagen lokale de facto-overheid hare han-
deUngen als nietig en als niet verbindend voor den Staat worden
beschouwd, toch ziet men, dat de rechter bijna steeds een uitzon-
dering maakt voor de zeer ruime categorie van rechtshandehngen,
die verricht zijn in het belang van de continuïteit in de rechtsorde
in het door de lokale overheid beheerschte gedeelte van het staats-
gebied en die geen uitgesproken poUtiek karakter dragen. Deze
rechtshandehngen worden, op algemeene gronden van rechtvaar-
digheid en biUijkheid, bijna altijd geacht geldig te zijn verricht
\') Onverschillig daarbij IS, of de vroegere de jure-regeering, dan wel een andere de
facto-regeering (in het geval verschillende de facto-regeeringen elkaar bestrijden, zoo-
als in Mexico in 1913/14 eerst Huerta en de Constitutionalisten en l?iter in 1914 en
volgende jaren de Constitutionalisten onder Carranza en de Conventionisten onder
Villa, Zapata e.a.) de uiteindelijke overwinning heeft behaald.
Men vergelijke in dit verband de 4e sectie van Artikel XIV der Amendementen
op de Constitutie der Vereenigde Staten: „Neither the United States nor any State
shall assume or pay any debt or obligation incurred in aid of insurrection or rebellion
against the United States or any claim for the loss or emancipation of any slave; but
all such debts, obligations and claims shall be held illegal and voidquot;. (Moore, Digest I
p. 60). Opmerkelijk is verder, dat de Fransche regeering in 1871 weigerde, aan degenen
die tijdens de Commune schade hadden geleden, eenige vergoeding toe te kennen.
\') Cf. de uitspraak van het Opperste Gerechtshof der Vereenigde Staten in zake
-ocr page 165-Natuurlijk geldt dit alleen, voorzoover zich geen wettelijk voor-
schrift uitdrukkehjk tegen een dergehjke beschouwingswijze van
den nationalen rechter verzet. Dit zal echter zelden het geval zijn,
daar de wetgever er geen belang in kan zien, ook die handehngen,
die zonder eenig politiek oogmerk zijn tot stand gekomen, nietig
en niet-verbindend te verklaren Daarentegen worden zoowel
^orn VS. Lockhart (1873) (Moore, Digest I p. 54): „The existence of a state of insur-
rection and war did not loosen the bonds of society, or do away with civil government
or the regular administration of the laws. Order was to be preserved, poUce regulations
maintained, crime prosecuted, property protected, contracts enforced, marriages cele-
brated, estates settled, and the transfer and descent of property regulated precisely
as in time of peace. No one that we are aware of seriously questions the validity of ju-
dicial or legislative acts in the insurrectionary States touching these and kindred sub-
jects, where they were not hostile in their purpose or mode of enforcement to the au-
thority of the National Government, and did not impair the rights of citizens under the
Constitutionquot;. In het arrest van hetzelfde Hof in zake Baldy vs. Hunter (1898) (Moore,
Digest, I, p. 54) heet het: „ Referring to the government established in 1862 in Texas in
hostility to the United States, and which at that time was in the exercise of the ordi-
nary functions of administration, this court, in Texas vs. White, said: „It is not ne-
cessary to attempt any exact definitions within which the acts of such a State govern-
ment must be treated as valid, or invalid. It may be said, perhaps, with sufficient ac-
curacy, that acts necessary to peace and good order among citizens, such, for exemple,
as acts sanctioning and protecting marriage and the domestic relations, governing
the course of descents, regulating the conveyance and transfer of property, real and
personal, and providing remedies for injuries to person and estate, and other similar
acts, which would be valid if emanating from a lawful government, must be regarded
in general as vaUd when proceeding from an actual though unlawful government; and
that acts in furtherance or support of rebellion against the United States, or intended
to defeat the just rights of citizens, and other acts of like nature, must, in general, be
regarded as invalid and voidquot;quot;.
Deze beide uitspraken van den Amerikaanschen staatsrechter vertoonen groote
overeenkomst met de jurisprudentie van den internationalen rechter (men zie in het
bijzonder de hierna geciteerde arresten in zake Stückle, — Hopkins, en Peerless Motor
^\'^r Co., pp. 182, 183). Zoowel de nationale als de internationale rechter gaan hier van
den regel uit, dat ook de rechtshandelingen van een verslagen lokale de facto-regee-
ring, voorzoover zij zijn verricht in het belang van het voortbestaan en de continuïteit
in de rechtsorde in het door de de facto-overheid beheerschte gebied en geen uitge-
sproken politiek karakter dragen, als geldig moeten worden erkend.
Men vergelijke in dit verband de boven aangehaalde Sectie 4 van Art. XIV der
Amendementen op de Constitutie der V. S. — Zooals men gemakkelijk kan consta-
teeren, is deze bepaling zóó geredigeerd, dat aan den nationalen rechter volkomen vrij-
heid wordt gelaten om de niet politiek getinte rechtshandelingen der Geconfedereerde
Staten als geldig te beschouwen.
De Amerikaansche rechter is in dit opzicht zelfs zoo ver gegaan, dat hij een wet
van een der Zuidelijke Staten der Unie, na den Secessie-oorlog tot stand gekomen, nie-
tig verklaarde, omdat daarbij inbreuk gemaakt werd op het beginsel, dat alle hande-
lingen van de regeeringen der afzonderlijke Geconfedereerde Staten, welke geen uit-
gesproken politiek karakter droegen, als geldig en bindend moesten worden beschouwd
Wij hebben hier het oog op het arrest van het Opperste Gerechtshof der V. St. in zake
Keith vs. Clark (1878) (97. U. S. 454). Dit arrest stelde de nietigheid vast van een in
1865 aangenomen Amendement op de Constitutie van den Staat Tennessee, waarbij
alle bankbiljetten, die door de Staatsbank tusschen 1861 en 1865 waren uitgegeven,
ongeldig werden verklaard. Het amendement werd geacht in strijd te zijn met de Fe-
derale Constitutie, omdat het zonder voldoende gronden het contract tusschen den
Van Roijen, De Rechtspositienbsp;10
-ocr page 166-door den wetgever als door den rechter alle rechtshandehngen, die
een uitgesproken pohtiek karakter vertoonen, d. w. z. die verricht
zijn met het doel den opstand te steunen of die de constitutie schen-
den, als volkomen nietig en voor den Staat niet bindend aange-
merkt 1).
Alvorens ten aanzien van de afzonderlijke groepen van over-
heidshandelingen (nl. die op volkenrechtelijk, op staatsrechtelijk
en op privaatrechtelijk gebied) de jurisprudentie van den staats-
rechter in de verschillende landen na te gaan, twee opmerkingen
van algemeene strekking.
In de eerste plaats willen wij erop wijzen, dat, hoewel onder de
door ons aangehaalde voorbeelden uit de jurisprudentie de beslis-
singen van de rechtspraak der Vereenigde Staten een overwegende
plaats innemen, hierdoor toch geen minder juist beeld van den
stand der jurisprudentie in het algemeen is verkregen. De talrijke
besHssingen van den Amerikaanschen rechter, in geschillen naar
aanleiding van den Secessie-oorlog gerezen, baseeren zich immers
steeds op overwegingen van zeer algemeenen aard. Eenigen in-
vloed van bijzondere tijdens dien oorlog heerschende toestanden
hebben die beshssingen niet ondervonden. Bovendien is er op dit
gebied nooit sprake geweest van een speciaal door de Amerikaan-
sche rechtspraak gehuldigde opvatting.
De tweede opmerking geldt het door ons ingenomen standpunt
ten aanzien van de de facto-regeermgen, die tijdens den Secessie-
oorlog in de afzonderlijke Zuidehjke Staten aan het bewind waren.
Deze regeeringen beschouwen wij als typische voorbeelden van
plaatselijke de facto-overheden. Noël-Henry huldigt op dit punt
een andere opvatting. Hij stelt tegenover elkaar, eenerzijds de
Staat Tennessee en de Bank buiten werking stelde. De emissies van bankbiljetten tij-
dens den burgeroorlog hadden immers niet ten doel gehad den opstand te bevorderen.
Het Hof overwoog o.a.: „It would seem to follow that if the State of Tennessee has
through all these transactions been the same State and has also been a State of the
Union, and subject to the obUgations of the Constitution of the Union, that the con-
tract which she made in 1838 to take for her taxes all the issues of the bank of her own
creation, and of which she was sole stockholder and owner, was a contract which bound
her during the rebellion, and which the Constitution protected then and now, as well
as beforequot;.
Cf. het arrest van het Opperste Gerechtshof der V. St., in zake Dewing vs. Per-
dicaries (1877) (Moore, Digest, I p. 57): „Nothing is better setüed in the jurisprudence
of this court than that all acts done in aid of the rebellion were illegal and of no vali-
dity. The principle has become axiomaticquot;.
In denzelfden zin, het slot der beide in noot 3 op. p. 144 geciteerde arresten (in zake
Horn vs. Lockhart en in zake Baldy vs. Hunter).
centrale overheid der Confederatie, die hij met betrekking tot de
jure-regeering der Unie beschouwt en waaraan hij het karakter
Van plaatselijke de facto-overheid toekent; anderzijds de regee-
ringen der afzonderlijke Zuidelijke Staten, die hij vanuit het oog-
punt der na den burgeroorlog in die Staten opgetreden overheden
beziet en als algemeene de facto-regeeringen der afzonderlijke
Staten kenmerkt i). De tegenstelling is o. i. in dit verband mis-
plaatst. Wij hebben hier slechts met het standpunt van den natio-
nalen rechter te maken, in casu, van den rechter, die zijn macht
aan de de jure-regeering der Unie ontleent. De nationale rechter
zal, zooals vanzelf spreekt, de Federale Constitutie als „hoogste
Wet van het landquot; moeten erkennen. Ten opzichte van de Fede-
rale Constitutie moeten zoowel de afzonderlijke regeeringen der
Zuidehjke Staten als de centrale overheid der Confederatie als
lokale de facto-regeeringen worden aangemerkt 2). Op ditzelfde
standpunt zal ook de rechter zich moeten stellen.
Weliswaar treft men ook in de Amerikaansche jurisprudentie
een vrij scherpe onderscheiding tusschen de centrale overheid der
Confederatie en de afzonderlijke de facto-regeeringen der Zuide-
lijke Staten aan. Deze onderscheiding heeft echter een geheel
andere strekking dan de boven besproken constructie van Noël-
Henry. Zij heeft tot doel te constateeren, dat, terwijl aan den eenen
kant de rechtshandelingen van de centrale overheid der Confede-
ratie, als uitgaande van een hchaam dat uitsluitend in het leven
was geroepen om den opstand tegen de Unie te leiden, steeds als
nietig en niet verbindend moeten worden aangemerkt aan den
anderen kant daarentegen de rechtshandelingen van de afzonder-
hjke de facto-regeeringen der opstandige Zuidehjke Staten be-
schouwd moeten worden als te zijn verricht door normaal func-
tioneerende staatsorganen in het belang van het voortbestaan en
de continuïteit in de rechtsorde en aUeen dän als nietig en niet
verbindend kunnen worden aangemerkt, wanneer zij bij uitzonde-
Op. cit., p. 10.
quot;) Cf. de boven in noot 2 op. p. 144 aangehaalde 4e Sectie van Art. XIV der Amen-
dementen op de Constitutie der V. St. Ten aanzien van de nietigheid der hier bedoelde
Verbintenissen wordt niet onderscheiden tusschen die, welke zijn aangegaan door de
Confederatie, en die, welke voortvloeien uit handelingen der afzonderlijke Zuidelijke
Staten.
\') Cf. Moore Digest I p. 57: „The Confederate government is to be regarded by the
courts as simply the military representative of the insurrection against the authority
of the United Statesquot;.
ring ten doel hebben gehad, den opstand te bevorderen. De afzon-
derhjke regeeringen der Zuidelijke Staten hadden weliswaar haar
steun aan de Confederatie toegezegd, zij waren echter materiëel
dezelfde gebleven als vóór den opstand. Niet alleen was haar
samenstelling meestal ongewijzigd gebleven, maar zij waren hare
gezag bhjven uitoefenen krachtens dezelfde constituties en dezelf-
de wetten. In tegensteUing tot de handeUngen der centrale regee-
ring der Confederatie, die steeds een poUtiek karakter droegen,
waren de meeste handeUngen der afzonderlijke regeeringen der
Zuidelijke Staten verricht ter uitvoering van de onveranderd ge-
bleven wetgevingen en hadden slechts bij uitzondering tot doel,
den opstand te bevorderen. In dit laatste geval moesten ook de
handeUngen der afzonderlijke regeeringen als nietig worden aan-
gemerkt
a. Rechtshandehngen van volkenrechtelijken aard.
Met rechtshandelingen van volkenrechtelijken aard, uitgegaan
van een later verslagen lokale de facto-regeering, zal de nationale
rechter niet Ucht in aanraking komen 2). Waar dit toch mocht
voorkomen, zal de rechter volgens den algemeenen regel betreffen-
\') Cf. de uitspraak van het Opperste Gerechtshof der V. St. in zake Sprott vs. United
States: „The recognition of the existence and the validity of the acts of the so-called
Confederate government, and of the States which yielded a temporary support to that
government, stand on very different grounds and are governed by very different con-
siderations. The latter, in most if not in all instances, merely transferred the existing
State organisations to the support of a new and different national head. The same con-
stitutions, the same laws for the protection of property and personal rights remained,
and were administered by the same officers----It is only when in the use of these po-
wers substantial aid and comfort was given or intended to be given to the rebellion,
when the functions necessarily reposed in the State for the maintenance of civil society
were perverted to the manifest and intentional aid of treason against the Government
of the Union, that their acts are void. The government of the Confederate States can
receive no aid from this course of reasoning. It had no existence except as a conspiracy
to overthrow lawful authority. Its foundation was treason against the existing Fede-
ral government. Its single purpose, so long as it lasted, was to make that treason suc-
cessful ----When it was overthrown it perished totally. It left no laws, no statutes, no
decrees, no authority which can give support to any contract, or any act done in its
service, or in aid of its purpose, or which contributed to protract its existencequot;. (1874)
(Moore, Digest I p. 55).
quot;) Ofschoon het vrijwel uitgesloten is, dat de later verslagen lokale de facto-regee-
ring met vreemde mogendheden verdragen heeft gesloten of andere tweezijdige rechts-
handelingen heeft verricht (dit zou immers een voorbarige erkenning der opstandelin-
gen door die vreemde mogendheden impliceeren), is het daarentegen wel denkbaar, dat
de lokale de facto-overheid (hetzij in naam van den geheelen Staat, hetzij in naam van
een zich afscheidend onderdeel) eenzijdige rechtshandelingen op volkenrechtelijk ge-
bied heeft verricht.
de de handelingen van verslagen lokale de facto-regeeringen, deze
rechtshandelingen als nietig en niet verbindend beschouwen.
b. Rechtshandelingen van staatsrechtelijken aard.
1 Op het gebied der wetgeving.
Bij den ondergang van een plaatselijke de facto-regeering tre-
den ipso jure de oude constitutie en wetten weer in werking op het
gebied, dat tijdelijk onder de heerschappij der de facto-overheid
heeft gestaan i). Een gedeelte van de maatregelen van wetgeven-
den aard, tot stand gekomen onder het bewind eener plaatselijke
de facto-regeering, wordt echter vaak geacht rechtsgeldigheid te
hebben bezeten gedurende de periode, dat de de facto-overheid
haar gezag uftoefende. Dit zijn nl. de wetten en decreten, die geacht
kunnen worden te zijn uitgevaardigd in het belang van de conti-
nuïteit in de rechtsorde, niet ten doel gehad te hebben, den opstand
te bevorderen en niet in strijd te zijn geweest met de constitutie.
In dezen zin werd herhaaldelijk door den Amerikaanschen rechter
heslist in gevallen, betrekking hebbende op den Secessie-oorlog.
Zoo werd o. a. in het later door het Opperste Gerechtshof der V. St.
bevestigd arrest van de U. S. Court of Claims in zake The Home
Insurance Co. uitgemaakt, dat een maatschappij, die haar ont-
staan dankte aan een wet van den Staat Georgië, bevoegd was als
Wettig bestaand hchaam te procedeeren, niettegenstaande Geor-
gië op het oogenbhk van de totstandkoming der wet in opstand
Was tegen de Unie. Het algemeene beginsel, dat aan deze beshs-
sing ten grondslag lag, werd als volgt door het Hof geformuleerd:
..Whatever act of the legislature of a rebel State did not tend to
further or support the rebellion, or to defeat the just rights of citi-
zens, but related merely to the domestic affairs of the people of
the State as a community, aside from the connection of that peop-
le with the rebellion, is a valid act by a de facto, though unlawful
government, which will be sustained in the courts of the United
Statesquot; 2).
Bij den ondergang van een algemeene de facto-regeering daarentegen blijven, zoo-
als wij hebben gezien, de maatregelen van wetgevenden aard, onder het de facto-be-
wind tot stand gekomen, hun kracht behouden, totdat zij uitdrukkelijk worden afge-
schaft.
Geciteerd door Dickinson, Michigan Law Review Vol. 22 p. 42. — Spiropoulos (op.
cit., p. 103, noot 56) maakt melding van een geval, waarin het Fransche Hof van Cas-
satie weigerde de geldigheid te erkennen van een besluit, uitgevaardigd door het revo-
lutionaire de facto-bewind tijdens den opstand op Corsica in 1794, dat de afschaffing
Daarentegen verklaarde het Opperste Gerechtshof der V. St. in
zake Texas vs. White een wet van den opstandigen Staat Texas
van 1862 nietig, omdat deze wet, die de afschaffing inhield van
een verbodsbepaUng betreffende de vervreemding van effecten,
toebehoorende aan den Staat, zonder machtiging van den gou-
verneur, geacht moest worden het bevorderen van den opstand
ten doel te hebben gehad i).
2°. Op het gebied der administratie.
Ook de rechtshandelingen van administratieven aard van een
verslagen lokale de facto-regeering worden onderscheiden, al naar
gelang zij alleen in het belang van de continuïteit der rechtsorde
zijn verricht, dan wel ten doel hebben gehad den opstand te be-
vorderen, of de constitutie hebben geschonden. Zooals vanzelf
spreekt, zal deze onderscheiding juist op het gebied van de admi-
nistratie, waar steeds zooveel gelegenheid tot willekeurig optre-
den bestaat en waar het dikwijls onmogelijk is de motieven na te
gaan, die tot een bepaalden maatregel hebben geleid, vaak uiterst
moeihjk door te voeren zijn.
Toch bestaan er bepaalde groepen van administratieve hande-
lingen, ten aanzien waarvan de rechter bijna nooit aarzelt, haar
volkomen geldigheid toe te stemmen. Ook de nationale wetgever
plaatst zich meestal op ditzelfde standpunt, wanneer hij zich over
de al of niet geldigheid dier handelingen uitspreekt.
Zoo worden de heffingen van belastingen, invoerrechten enz.,
uitgegaan van een lokale de facto-regeering, steeds beschouwd
geldig te zijn geschied. Een tweede betaling van deze rechten aan
een later optredend bewind kan dus niet geëischt worden Dit
inhield van twee Fransche wetten van 1793 op het stuk van erfrecht. Dit arrest, dat
terecht door Spiropoulos wordt gecritiseerd, baseerde zijn conclusie op de overweging,
dat het besluit van den „Conseil général du governement de la Corsequot; nooit het karak-
ter van een maatregel van wetgevenden aard kon hebben bezeten en dus niet geacht
kon worden de Fransche wetten te hebben afgeschaft. Het Hof miskent hiermee den
waren aard van een de facto-bewind, dat, onder welken naam het ook optreedt, het ge-
heele staatsgezag, dus ook de wetgevende macht in zich vereenigt.
Scott, Cases, p. 25. Cf. eveneens de uitspraak van het Opperste Gerechtshof der
V. St. in zake Williams vs. Bruffy. In dit arrest werd een wet nietig verklaard, die in
den Staat Vhrginia tijdens den burgeroorlog was toegepast en de confiscatie behelsde
van alle rechten en goederen, toebehoorende aan onderdanen der Noordelijke Staten.
Het Hof baseerde zijn beslissing op het feit, dat de bedoelde wet in strijd was met de
Constitutie.
\') Streng genomen, valt de eerbiediging van de door een lokale de facto-regeering, uit-
gevoerde heffingen niet onder den regel betreffende de geldigheid van alle handelingen
van een lokale de facto-regeering, die in het belang van de continuïteit in de rechtsorde
beginsel is steeds streng toegepast door den Amerikaanschen rech-
ter na den Secessie-oorlog. Zoo lezen wij in een schrijven van
Staatssecretaris Fish van 11 Februari 1873 aan den gezant der
Vereenigde Staten in Mexiko: „Since the close of the civil war in
this country suits have been brought against importers for duties
on merchandise paid to insurgent authorities. Those suits however
have been discontinuedquot;
Als uitzondering op deze praktijk van de rechtspraak, zijn te be-
schouwen twee arresten van het Fransche Hof van Cassatie, waar-
in de nietigheid werd vastgesteld van de betahng van bepaalde
overgangsrechten en belastingen aan het bestuur der Parijsche
Commune van 1871 2). Deze beide beslissingen worden zoowel door
Spiropoulos 3) als door Noël-Henryscherp aangevallen. Men
dient echter niet uit het oog te verhezen, dat het volstrekt niet
vaststaat, of men aan het bestuur der Parijsche Commune het
karakter van lokale de facto-regeering kan toekennen. De Cour de
Cassation sprak in haar arrest in een der bedoelde gevallen de
stelhng uit, dat de Commune niet beschouwd moest worden als
een „gouvernement de faitquot;, maar eerder als „des rebelles ayant
usurpé des fonctions publiquesquot;
Ook worden bijna steeds als geldig erkend alle akten van den
burgerlijken stand, die op regehnatige wijze onder een verslagen
lokale de facto-regeering zijn tot stand gekomen. In het boven
door ons aangehaalde arrest van den Amerikaanschen rechter in
zake Baldy vs. Hunter heet het o. a.: „It may be said, perhaps
with sufficient accuracy, that acts necessary to peace and good
order among citizens, such for example as acts sanctioning and
protecting marriage, and the domestic relations, governing the
course of descents____which would be vahd if emanating from a
lawful government, must be regarded in general as vahd when
zijn verricht en geen politiek karakter dragen. Het doel, dat met het uitschrijven en
doorvoeren van de heffingen was beoogd, is immers voor hare geldigheid onverschillig.
Wij hebben hier dus eigenlijk te doen met een tweede uitzondering op het algemeen be-
ginsel van de nietigheid der handelingen van een verslagen lokale de facto-regeering
(zie onder, p. 185).
\') Moore, Digest I p. 49.
») In zake Chemin de fer Sud-Autriche et Italië Centrale c. Enregistrement (Clunet
1874 p. 244) en in zake de Crédit Fonder (Cass. Reg. 27 nov. 1872), geciteerd door Jèze
Principes généraux du droit administratif, 2ième éd. p. 465.
») Op. cit. p. 111, noot 68.
♦) Op. cit. p. 36, noot 77.
\') Jèze, op. cit. p. 465.
-ocr page 172-proceeding from an actual, though unlawful governmentquot;
Opmerkelijk is ook het standpunt, ingenomen door den Fran-
schen wetgever ten aanzien van de akten van den burgerlijken
stand, tijdens de heerschappij van de Parijsche Commune in 1871
opgemaakt. Weliswaar werden alle deze akten bij de wet van 19
Juh 1871 vernietigd, maar tevens werd bij dezelfde wet bepaald,
hoe zij met terugwerkende kracht konden worden hersteld. De
nietig-verklaring had slechts ten doel, nadruk te leggen op de on-
wettigheid van het gezag der Commune.
Tegenover deze categorieën van administratieve handelingen
die bijna zonder uitzondering als geldig worden aangemerkt,
vindt men andere groepen van rechtshandelingen op administra-
tief gebied, die uit den aard der zaak alleen kunnen zijn verricht
met het doel den opstand te bevorderen en die dus steeds als nie-
tig zullen worden beschouwd.
Zoo kan men bijv. constateeren, dat verbeurdverklaringen en
confiscaties door plaatselijke de facto-regeeringen meestal ten
doel zullen hebben gehad, de revolutie of de secessie te steunen.
Als zoodanig dragen deze handehngen een zuiver politiek karakter
en zal de rechter haar alle geldigheid moeten ontzeggen. In de
jurisprudentie der Vereenigde Staten vinden wij deze steUing door
verschillende uitspraken bevestigd Zelfs derden, die te goeder
trouw later verkochte goederen hadden verkregen, werden door
den Amerikaanschen rechter niet beschermd Het is echter,
zooals Noël-Henry terecht opmerkt, zeer de vraag, of in andere
landen, waar het beginsel „bezit geldt als volkomen titelquot; gehul-
digd wordt, een revindicatie van geconfiskeerde roerende goede-
\') Moore, Digest I p. 54; zie boven p. 144, noot 3.
Cf. het zoowel door Noël-Henry (p. 33) als door Spiropoulos (p. 114, noot 73)
besproken arrest van het Opperste Gerechtshof der Vereenigde Staten in zake Dewing
VS. Perdicaries (1877) (Moore Digest I p. 57). Daarin vindt men de volgende passage:
„Nothing is better settled in the jurisprudence of this court than that all acts done
in aid of the rebellion were illegal and of no validity. The principle has become axio-
matic. It would be mere waste of time to linger upon the point for the purpose of dis-
cussing it. The transactions here in question were clearly within the category thus de-
nounced. The order of sequestration, the sale, the transfer, and the new certificates,
were all utterly void. They gave no rights to the purchasers, and took none from the
loyal owners. In the view of the law, the rightful relations of both to the property were
just the same afterwards that they had been before. The purchasers had not then, and
they have not now,\'a scintilla of title to the stock. The transferrees can be no better off
than their vendorsquot;.
Men vgl. ook het door ons boven aangehaalde arrest in zake Williams vs. Bruffy
(p. 150, noot 1).
\') Men zie het in de vorige noot aangehaalde arrest in zake Dewing vs. Perdicaries.
-ocr page 173-ren, die zich in handen van derde verkrijgers te goeder trouw zou-
den bevinden, eveneens met succes zou worden bekroond
Ook beschikkingen over staatseigendommen door een lokale de
facto-regeering zullen nooit door een later bewind worden erkend^).
Spiropoulos wil in dit verband een onderscheid treffen tusschen
Staatseigendom „in den eigenlijken zin des woordsquot; en privaat-
eigendom, dat in handen van de lokale de facto-regeering een
publiekrechtelijk karakter heeft verkregen (hieronder zouden in
de eerste plaats vallen goederen door de de facto-regeering door
koop of schenking verworven); over dit laatste zou de lokale de
facto-overheid rechtsgeldig ten opzichte van de de jure-regeering
kunnen beschikken Wij achten dit onderscheid onjuist en zijn
Van oordeel, dat particuliere personen, die met een lokale de facto-
regeering vrijwillig gehandeld hebben, dat steeds op eigen risico
hebben gedaan, dus ook in het geval de de facto-overheid daarbij
over goederen heeft beschikt, die eerst in haar handen een pubhek-
rechtelijk karakter hadden verkregen. De twee door Spiropoulos
tot steun van zijn stelling aangehaalde rechterhjke beslissingen
zijn beide afkomstig van den „vreemdenquot; rechter (in casu, den
Engelschen rechter, die te oordeelen kreeg over geschillen, voort-
vloeiende uit den Secessie-oorlog in de V. St.) en hebben althans
voor het standpunt van den nationalen rechter geen beteekenis
In dezen samenhang is van belang een door Moore i) besproken
episode uit de geschiedenis der Russische overheersching in Polen.
In 1863 was in Polen een opstand uitgebroken. Een de facto-regee-
ring was opgericht en had zich eenigen tijd onder den naam van
„Nationale Regeering van den Staat Polenquot; weten te handhaven.
Gedurende haar bewind had zij een zeker aantal obligaties van de
„Landbouwcredietbank van het Koninkrijk Polenquot;, die zij bij
wijze van gift of ten gevolge van belasting-heffing had verkregen,
aan verschillende personen ter betaling van wapens en andere be-
noodigdheden afgedragen. Na de onderdrukking van den opstand
werden de bewuste obligaties door de Russische regeering in
eigendom opgeëischt. Naar men ziet, stelde de Russische regeering
zich op het standpunt, dat de revolutionaire de facto-regeering
ook over hetgeen geacht moest worden eerst in hare handen een
pubhekrechtelijk karakter verkregen te hebben niet rechtsgeldig
kon hebben beschikt.
3°. Op het gebied der rechtspraak.
De rechterlijke beshssingen, tot stand gekomen onder het be-
wind van een later verslagen lokale de facto-regeering, zullen,
evenals alle andere overheidshandelingen dier regeering, geacht
worden geldigheid te bezitten, voorzoover zij in het belang van zijn
continuïteit in de rechtsorde en geen uitgesproken politiek karak-
ter dragen Typeerend is bijv. de volgende passage uit een pro-
clamatie van Dom Pedro van Portugal, waarin alle rechtshandelin-
gen van de de facto-regeering onder Dom Miguel nietig verklaard
werden: „Overwegende, dat er slechts eenige reden kan bestaan,
om ten aanzien van die kennehjke nietigheid een uitzondering te
maken voor de gewone rechtshandelingen van justitie en admi-
nistratie, die van nature geen pohtiek karakter dragen en geen
uitstel kunnen lijden.....quot;
c.nbsp;Rechtshandelingen van privaatrechtehjken aard.
Omtrent de geldigheid van rechtshandelingen van privaatrech-
telijken aard, uitgegaan van een later verslagen lokale de facto-
regeering, bestaan geen speciale regels. Deze handehngen, die
nauw verwant zijn aan de rechtshandelingen op administratief
gebied en vaak daarvan uiterst moeilijk te onderscheiden zijn,
zullen evenals deze laatste in ieder bijzonder geval naar haar aard
en strekking beoordeeld moeten worden.
d.nbsp;Onrechtmatige handehngen.
Voor de onrechtmatige handehngen van een verslagen lokale de
facto-regeering zal het opvolgend bewind nimmer eenige aanspra-
kelijkheid op zich willen nemen De nationale rechter zal dus
aUe eischen zoowel van onderdanen als van vreemdehngen, geba-
seerd op een dergehjke aansprakelijkheid, moeten afwijzen. Ook
Wanneer de nieuwe regeering zich niet uitdrukkelijk over de
quaestie heeft uitgesproken, zal de rechter toch steeds dit stand-
punt innemen, te meer omdat hij daarbij volkomen in overeen-
stemming handelt met de voorschriften van het volkenrecht, dat
geen aansprakelijkheid van den Staat voor de onrechtmatige han-
delingen van een lokale de facto-overheid kent.
§ 16. Dß rechtshandelingen van -particulieren op het gebied eener
de facto-regeering
Ten aanzien van de geldigheid en de rechtsgevolgen van rechts-
handehngen, door particuhere personen verricht op het gebied
van een de facto-overheid, geldt, van het standpunt van den na-
tionalen rechter, het volgende. Daar een algemeene de facto-regee-
ring, ten aanzien van de geldigheid van hare rechtshandelingen en
van hare capaciteit den Staat door hare handelingen te binden,
gelijkgesteld wordt met een de jure-regeering, zullen ook de onder
de auspiciën van een algemeene de facto-regeering verrichte
rechtshandelingen van particulieren, die op het gezag van de wet-
geving dier regeering steunen, door den nationalen rechter als vol-
komen geldig worden erkend i). De geldigheid van de rechtshan-
delingen van particulieren, verricht onder de auspiciën van een
overwonnen lokale de facto-regeering, zou strict genomen afhan-
kelijk moeten zijn van de rechtsgeldigheid der maatregelen van
wetgevenden aard zelve, waarop die handelingen steunen. Uit de
praktijk van den Amerikaanschen rechter na het einde van den
Secessie-oorlog leeren wij echter, dat de nationale rechter om
redenen van billijkheid en rechtvaardigheid deze strenge leer niet
huldigt, maar een ander criterium aanwendt. Volgens dit crite-
rium zijn alle rechtshandehngen van particulieren, die beschouwd
kunnen worden te zijn „eenvoudige transacties in den gewonen
loop van het maatschappelijk levenquot;, als geldig aan te merken;
en moeten alle rechtshandehngen, die verricht zijn met de onmis-
kenbare bedoehng den opstand of de secessie te steunen, als nietig
worden beschouwd
Zoo heeft de Amerikaansche rechter in verschillende gevallen,
die naar aanleiding van den burgeroorlog tusschen de Noordelijke
en Zuidelijke Staten der Unie waren gerezen, beslist, dat contrac-
ten, door particulieren tijdens den oorlog op het gebied der Gecon-
federeerde Staten gesloten, als volkomen geldig waren aan te mer-
ken, niettegenstaande het feit, dat bij de overeenkomsten de be-
taling in de wettelijke muntsoort der Confederatie was bedongen.
De
omstandigheid, dat de algemeene verhandelbaarheid van het
Wettig betaalmiddel der Confederatie tot sterking van het gezag
van het revolutionair bewind moest geleid hebben, werd niet als
Voldoende grond beschouwd, om de nietigheid dezer overeenkom-
sten te kunnen motiveeren Een contract daarentegen, waarbij
gestipuleerd was, dat de betaUng in stukken van een oorlogslee-
ning der Confederatie zou geschieden, werd nietig verklaard: de
obhgatie-bewijzen der oorlogsleening („war bondsquot;) maakten geen
deel uit van het wettig betaalmiddel, waarvan het gebruik bij alle
gewone transacties noodzakelijk was. De speciale aanwijzing van
de stukken der oorlogsleening als kwijtingsmiddel had dus blijk-
baar tot doel, de zaak der secessie te bevorderen, en moest onver-
inijdelijk de nietigheid van de overeenkomst in het oog van den
rechter der Unie ten gevolge hebben
Niet altijd zal het even gemakkelijk zijn, voor ieder speciaal ge-
val te beshssen, tot welke groep (eenerzijds van eenvoudige trans-
acties in den gewonen loop van het maatschappelijk leven, ander-
zijds van handelingen verricht met het doel den opstand of de
secessie te steunen) een bepaalde rechtshandeling geacht moet
worden te behooren. Een typische illustratie van de moeilijkheden
welke zich voor den rechter op dit punt kunnen voordoen, vinden
wij in drie gevallen, welke, na afloop van den burgeroorlog, aan
het Opperste Gerechtshof der Vereenigde Staten ter beshssing
werden voorgelegd, nl. de gevallen Horn vs. Lockhart (1873), La-
mar VS. Micou en Baldy vs. Hunter (1898) In deze drie ge-
vallen kwam de rechter voor dezelfde vraag te staan, nl. of een
executeur-testamentair (resp. een voogd) geacht kon worden een
geldige rechtshandeling te hebben verricht, toen hij de aan zijn
beheer toevertrouwde gelden belegde in stukken van een obliga-
tieleening der Confederatie op wier territoir hij zich bevond. In
de beide eerstgenoemde gevallen ging het Hof van het standpunt
uit, dat een dergelijke belegging als een absoluut nietige handeling
moest worden beschouwd; in zijn arrest in zake Baldy vs. Hunter,
kwam het Hof echter tot de tegenovergestelde conclusie en con-
stateerde, dat de belegging hier beschouwd moest worden als een
„transactie in den gewonen loop van het maatschappelijk levenquot;.
Opgemerkt dient echter te worden, dat in dit laatste geval uit de
verklaringen der partijen was komen vast te staan, dat de beleg-
ging door den voogd „bona fidequot; was geschied. Dit werd door het
hof aldus geïnterpreteerd, dat de voogd slechts gehandeld zou
hebben in het belang van zijn pupil en in geen geval de bedoeling
zou hebben gekoesterd, de zaak der opstandelingen te bevorde-
ren 3).
VIJFDE HOOFDSTUK
HET STANDPUNT VAN DEN INTERNATIONALEN RECHTER
De vraag, welke beteekenis aan de volkenrechtelijke erkenning
van een Staat of van een regeering moet worden toegekend en
Welke werking haar moet worden toegeschreven, kan onder zeer
verschillende omstandigheden voor den internationalen rechter
rijzen 1). Het probleem vertoont zoovele verschillende aspecten,
dat men eerder van een vragen-complex dan van een enkelvou-
dige vraag kan spreken.
De voornaamste punten, die in dit verband moeten worden be-
slist, zijn de volgende:
1°. Welke rechtspositie bezitten in het algemeen niet-erkende
Staten en regeeringen in het oog van den internationalen rech-
ter? (§17).
2°. Welken invloed heeft, voorden internationalen rechter, het
al of niet erkend zijn van een de facto-regeering op haar capaciteit
om in naam van den Staat te handelen, resp. op de geldigheid en
de rechtsgevolgen van handelingen van particulieren op het ge-
bied eener de facto-regeering? (§§ 18 en 19).
3°. Kan een niet erkende de facto-regeering voor den interna-
tionalen rechter als gedingvoerende partij optreden? 2) (§ 20).
4°. Hebben, van het standpunt van den internationalen rech-
ter beschouwd, niet-erkende Staten en regeeringen het recht, zich
tegenover de autoriteiten van een erkenden Staat op bepaalde
Onder „internationalen rechterquot; kan in dit verband ook bijv. de Volkenbonds-
raad worden begrepen, in gevallen van toepassing van art. 15 van het Volkenbonds-
verdrag.Hoe moet de Volkenbond zich gedragen tegenover leden, die vertegenwoordigd
Worden door niet-erkende de facto-regeeringen, zooals zich na revoluties of staats-
grepen elk oogenblik kan voordoen? Ook vallen in dit verband onder den term „inter-
nationale rechterquot;, internationale conciliatie-commissies e.d.
Hierbij zijn twee gevallen te onderscheiden: a) de de facto-regeering is de over-
heid van een erkenden Staat, b) de de facto-regeering is de overheid van een niet-er-
kenden Staat.
immuniteitsrechten (bijv. immuniteit van jurisdictie en belasting-
immuniteit) te beroepen? (§21).
5°. Heeft, van het standpunt van den internationalen rechter
beschouwd, de volkenrechtelijke erkenning een retroactieve wer-
king? (§ 22).
6°. Kan een Staat aansprakelijk worden gesteld: a) voor de
voorbarige erkenning van een vreemden Staat of regeering; b)
voor de onrechtmatige weigering, om een vreemden Staat of regee-
ring te erkennen? (§ 23).
7°. Kan vroegere niet-erkenning bij wijze van exceptie van
niet-ontvankelijkheid („estoppelquot;) aan den Staat, die zijn erken-
ning heeft geweigerd, worden tegengeworpen? (§ 24).
§ 17. De rechtspositie van niet-erkende Staten en regeeringen
in het algemeen.
Welke rechtspositie bezitten in het algemeen niet-erkende Sta-
ten en regeeringen in het oog van den internationalen rechter?
Men kan de hier gestelde vraag ook aldus formuleeren: ziet het
volkenrecht in de erkenning een conditio sine qua non voor het ont-
staan van de rechtspersoonlijkheid van den Staat eenerzijds en van
de bevoegdheid van een regeering om den Staat, waarin zij feitehjk
het overheidsgezag uitoefent, te vertegenwoordigen, anderzijds?
In Deel I hebben wij deze quaestie uitvoerig besproken en wij
zijn daar tot de conclusie gekomen, dat nóch voor het ontstaan der
internationale rechtspersoonlijkheid van den Staat, nóch voor de
bevoegdheid van een regeering om den Staat te vertegenwoordi-
gen, de erkenning het noodzakelijke vereischte vormt i). Uit onze
bovenbedoelde conclusies vloeit voort, dat de internationale rech-
ter, die immers uitsluitend volkenrecht heeft toe te passen, ook
aan niet-erkende Staten internationale rechtspersoonlijkheid en
aan niet-erkende regeeringen de bevoegdheid om de Staten, waar-
in zij feitelijk het overheidsgezag uitoefenen, te vertegenwoordigen,
zal kunnen toekennen. Het spreekt van zelf, dat de rechter dit al-
leen zal kunnen doen, wanneer met absolute zekerheid is komen
vast te staan, dat de betrokken Staat of regeering effectief alle ele-
menten in zich vereenigt om als zoodanig te worden aangemerkt.
Zooals wij reeds opmerkten, zijn de meeningen in de Hteratuur
op dit punt zeer verdeeld 2). Wat de jurisprudentie betreft, zijn
\') Zie § 5. 2) Zie boven, p. 26.
-ocr page 181-ons, op een enkele uitzondering na, in dit verband geen uitspra-
ken van den internationalen rechter bekend i). Dat het echter
allerminst ondenkbaar is, dat de internationale rechter zich op een
gegeven oogenbhk voor dergehjke vragen gesteld zou zien, moge
uit de volgende hypothetisch gestelde gevallen blijken.
Staat A heeft in een oorlog tusschen den erkenden Staat B
en den door hemzelven niet erkenden Staat C, Staat B op derge-
lijke wijze gesteund, dat, indien C door hem erkend ware geweest,
A ongetwijfeld in zijn verplichtingen als neutraal land te kort ge-
schoten zou zijn. De vraag kan nu voor den internationalen rech-
ter rijzen, of, nu C, ofschoon een de facto bestaande Staat, niet
door A erkend is, A toch zijn internationale verplichtingen ge-
schonden heeft 2).
h. Ook is het denkbaar, dat een soortgelijk geval als dat betref-
fende de „Happy Couplequot; voor den internationalen rechter zou
rijzen. Tijdens den Fransch-Engelschen ooriog werd in 1805 door
een Engelsch Hof te Hahfax een Amerikaansch schip verbeurd
verklaard, wegens het vervoer van contrabande naar het eiland
Santo Domingo. De Engelsche rechter voelde zich verplicht Santo
Domingo nog steeds als Fransche kolonie te beschouwen, daar de
Engelsche regeering den nieuwen Staat nog niet had erkend, of-
schoon deze reeds sedert eenige jaren zich volkomen onafhankelijk
had weten te maken. Wanneer de internationale rechter zich over
deze prijsmaking en verbeurdverklaring had moeten uitspreken,
\') Dit zeer opvallend gebrek aan jurisprudentie hangt ten nauwste samen met de
omstandigheid, dat ook tegenwoordig nog het grootste deel der internationale recht-
spraak op vrijwillig aangegane overeenkomsten tusschen de Staten berust. En juist
in quaesties betreffende de beteekenis, welke aan een erkenning moet worden gehecht
(resp. de werking, die haar moet worden toegeschreven), zullen de Staten zich niet
spoedig geneigd toonen hun geschil aan rechtspraak te onderwerpen. De erkenning
toch geldt steeds als een handeling met een uitgesproken politiek karakter, waarvan de
beoordeeling tot de uitsluitende competentie der souvereine Staten behoort.
Een uitzondering op deze algemeene schaarschte van rechterlijke uitspraken in
quaesties rakende de rechtspositie of de erkenning van nieuwe Staten of regeeringen
kan men constateeren ten aanzien van de vraag naar de capaciteit van een (al of met
erkende) de facto-regeering om in naam van den Staat te handelen. De jurisprudentie
op dat punt is echter slechts van indirecte beteekenis voor de hier besproken vraag
naar de rechtspositie van niet-erkende Staten en regeeringen en wordt door ons in
ander verband uitvoerig besproken (zie hieronder § 18).
Afgezien van de mogelijkheid, dat op grond van een eventueel recht van recht-
streeksche dagvaarding, de later erkende Staat C rechtstreeks een actie tegen Staat A
op grond van diens schennis van zijn neutraliteitsverplichtingen zou kunnen instellen,
zou de internationale rechter ook indirect voor deze quaestie geplaatst kunnen worden
wanneer hij bijv. over de al of niet rechtmatigheid van de prijsmaking van schepen van
Staat A door Staat C te beslissen zou krijgen.
quot;) Men zie p. 79, noot 4 en p. 105.
-ocr page 182-had hij o. i. ongetwijfeld de onrechtmatigheid daarvan moeten
vaststellen, indien hij althans met absolute zekerheid het de facto
bestaan van den onafhankelijken Staat Santo Domingo had kun-
nen aannemen .
c.nbsp;Onder de vele voorbeelden van beslissingen van den vreem-
den staatsrechter, die, wanneer zij aan een internationale instan-
tie waren onderworpen, vermoedelijk geheel anders zouden zijn
uitgevallen 2), noemen wij nog de uitspraak van den Engelschen
rechter in zake de „Lomonosoffquot;. Op grond van de overweging,
dat^hij de bolsjewistische autoriteiten niet als wettige overheid
van een vreemden Staat kon beschouwen, kende de rechter aan
de bemanning van het Russische schip „Lomonosoffquot;, die het
schip uit de handen der Sowjet-autoriteiten had gered, een zeker
bedrag aan hulploon toe. Niet alleen wanneer deze zaak aan een
internationale instantie was onderworpen, zou de eisch tot uitbe-
taling van hulploon zonder den minsten twijfel zijn afgewezen,
doch dit zou eveneens het geval zijn geweest, wanneer de Engel-
sche rechter niet vóór, doch na de erkenning der Sowjets door de
Engelsche regeering, deze zaak had moeten beslissen. Met een be-
roep op de retroactieve werking der erkenning zou de vreemde
staatsrechter in dat geval tot dezelfde oplossing als de internatio-
nale rechter gekomen zijn.
d.nbsp;Ten slotte nog het volgende geval. De internationale rechter
ziet zich voor de vraag gesteld, van welk oogenblik af de onder-
danen van een door afsplitsing uit een vroeger staatsverband ge-
vormden Staat, geacht moeten worden hun nieuwe nationaliteit
te hebben verkregen. In een dergehjk geval moet de internationale
rechter als beslissend beschouwen het oogenblik, waarop de nieu-
we Staat geacht kan worden zijn onafhankehjkheid definitief te
hebben verworven. Het zou toch tot onhoudbare consequenties
leiden, wanneer de rechter de verschillende tijdstippen, waarop
van de zijde van vreemde Staten de erkenning van den nieuwen
Staat had plaats gevonden, als beslissend zou aannemen. Het tijd-
\') De niet-erkenning van de zijde van Engeland had hoogstens als aanwijzing kun-
nen dienen, dat Santo-Domingo nog niet effectief zijn onafhankelijkheid had weten te
veroveren.
Wij wijzen er in dit verband nogmaals op, dat waar eenerzijds de internationale
rechter ook aan nfet-erkende Staten rechtspersoonlijkheid en aan niet-erkende re-
geeringen vertegenwoordigingsbevoegdheid kan toekennen en waar anderzijds de
vreemde staatsrechter zich door het beginsel der juridische negatie van door zijn re-
geering niet erkende Staten en regeeringen gebonden acht, hunne conclusies vaak in
volkomen tegengestelden zin moeten uitvallen.
Stip van de verkrijging der nieuwe nationaliteit zou dan variëeren
naar gelang van de vraag met betrekking tot welken vreemden
Staat de quaestie zou moeten worden beslist !
In tegenstelling tot de eerste drie, zuiver hypothetische geval-
len, bestaat er, met betrekking tot deze laatste quaestie, althans
één ons bekende beshssing van een internationale claims-commis-
sie, nl. in de zaak Andrew Allen Hierbij werd uitgemaakt, dat,
aangezien de Vereenigde Staten eerst met de onderteekening van
den vrede van VersaiUes in 1783 geacht konden worden hun onaf-
hankelijkheid te hebben verworven, een inwoner van den Staat
Pennsylvania in het jaar 1778 nog zijn Britsche nationaliteit had
behouden
\') Een van de vragen, die in dat geval onmiddellijk zouden rijzen, zou zijn, welke
datum voor de verwerving der nieuwe nationaliteit als beslissend zou gelden, wanneer
niet twee, maar meerdere Staten tegelijk bij het geschil betrokken waren. Het zou
denkbaar zijn dat men het oogenblik, waarop de nieuwe Staat door den vroegeren
moederstaat is erkend, als beslissend zou beschouwen. Deze erkenning vindt echter in
de meeste gevallen eerst plaats nadat de nieuwe Staat reeds vele jaren in het bezit is
geweest van zijn feitelijke onafhankelijkheid (zie Deel I p. 18).
Ook wordt somtijds als beslissend aangewezen, het tijdstip waarop de nieuwe Staat
door de meeste andere Staten, of ook wel door de voornaamste vreemde Staten is er-
\'«end. Dit criterium is evenwel volkomen willekeurig en dientengevolge onaanvaard-
baar.
quot;) Uitspraak van de Britsch-Amerikaansche gemengde commissie, ingesteld krach-
tens art. 6 van het Jay-tractaat (Lapradelle et Politis, Recueil des arbitrages inter-
nationaux, 1.1 p. 24; zie ook Moore, Arbitrations, p. 290 e.v.).
\') Ofschoon men misschien uit deze beslissing zou willen afleiden, dat de inter-
nationale rechter het oogenblik, waarop Engeland de onafhankelijkheid der Vereenig-
de Staten bij den vrede van Versailles had erkend, als beslissend voor de geboorte van
den nieuwen Staat heeft beschouwd, behoeft dit volstrekt niet het geval te zijn. Im-
mers viel, in het geval van den Amerikaanschen vrijheidsoorlog, het oogenblik, waar-
op de Unie geacht kon worden de facto haar onafhankelijkheid te hebben verworven
(n.1. het oogenblik waarop de feitelijke vijandelijkheden een einde namen), met dat,
■Waarop het moederland haar de jure erkende, vrijwel samen.
*) Men vergelijke met deze uitspraak van den internationalen rechter een arrest,
door het Opperste Gerechtshof der V. St. (dus door den nationalen rechter) in 1808 in
een gelijksoortige quaestie gewezen: Mc. Ilvaine vs. Coxes Lessee (Moore Digest III
P- 289). Het Opperste Gerechtshof stelde zich op het standpunt, dat waar de wetten,
die in de verschillende Staten der Unie sedert het begin van den opstand waren tot
stand gekomen niet uitdrukkelijk door het vredesverdrag van VersaiUes (1783) waren
vernietigd, zij als volkomen geldig moesten worden beschouwd. Een persoon, vallende
onder een nationaliteitswet van den Staat New Jersey van 1776, moest dus geacht
Worden van dat oogenblik af zijn Britsche nationaliteit te hebben verloren.
Volgens Verdrosz (Wörterbuch des Völkerrechts II p. 23) werd dit arrest, „dat van
de stelling uitgaat, dat een Staat reeds vóór zijn erkenning een zekére volkenrechtelijke
rechtsbevoegdheid bezitquot;, in de vredesonderhandelingen van Brest-Litowsk aange-
haald in verband met de Ukrainsche onafhankelijkheidsverklaring. Het aanhalen van
een beslissing uit de rechtspraak van den nationalen staatsrechter in een geval als dit,
Waarin uitsluitend op volkenrechtelijke regels een beroep gedaan kan worden, is o.i.
fout. De nationale rechter moet immers, zooals van zelf spreekt, de geldigheid aan-
nemen van alle handelingen van de overheid, waaraan hij zijn macht ontleent, en kan
zich dus niet op een zuiver volkenrechtelijk standpunt stellen. Zie hierover p. 136.
§ 18. De capaciteit eener de facto-regeering om in naam van den
Staat te handelen.
Terwijl wij bij de overige met betrekking tot het standpunt van
den internationalen rechter rijzende vragen slechts zelden aanha-
lingen kunnen doen uit de praktijk van de internationale recht-
spraak, bestaat er over de vraag naar de capaciteit van een de
facto-regeering om in naam van den Staat te handelen, m. a. w.
naar de geldigheid der rechtshandehngen eener de facto-regeering
en naar de aansprakelijkheid van den Staat voor de onrechtma-
tige handelingen van een zoodanige regeering, een zeer uitgebreide
jurisprudentie. Uit het rijke materiaal van arresten van inter-
nationale hoven, van scheidsrechterlijke uitspraken en van be-
slissingen van gemengde claims-commissies kunnen wij nauw-
keurig het standpunt van den internationalen rechter recon-
strueeren ten opzichte van de vraag, in hoeverre aan de rechts-
handelingen eener de facto-regeering geldigheid moet worden
toegekend en in welke gevallen men de aansprakelijkheid van den
Staat voor de onrechtmatige handelingen van een de facto-
regeering moet erkennen.
De bedoelde jurisprudentie betreft weliswaar bijna uitsluitend
de handehngen van de facto-regeeringen van erkende Staten,
maar, zooals wij zullen zien, wordt een de facto-regeering van een
niet-erkenden Staat door den internationalen rechter met een de
facto-regeering van een erkenden Staat, voor zoover betreft hare
capaciteit om in naam van den Staat te handelen, op één lijn ge-
steld.
Bij de beoordeeling van de capaciteit eener de facto-regeering
om in naam van den Staat te handelen, is de eerste vraag, die de
vreemde rechter zich stelt, deze, of de betrokken overheid al of
niet door de regeering van zijn land is erkend, i) Voor den inter-
nationalen rechter is daarentegen de vraag naar het al of niet
erkend zijn van de de facto-regeering van ondergeschikt belang 2).
Als prealabele vraag geldt voor den internationalen rechter, of de
overheid, welker handehngen moeten worden beoordeeld, inder-
\') Zie boven, p. 111.
Over de quaestie, of het niet-erkend zijn eener de facto-regeering als exceptie van
niet-ontvankelijkheid (estoppel) kan worden ingeroepen tegen vorderingen gebaseerd
op de gebondenheid van den Staat door handelingen van die regeering, zie § 24.
daad de effectiviteit bezat, die voor het bestaan van een de facto-
regeering een eerste vereischte vormt. De beantwoording van deze
vraag is voor de beshssing der quaestie betreffende de capaciteit
Van die regeering om in naam van den Staat te handelen van het
uiterste gewicht. Alleen een overheid toch, die de effectiviteit be-
zit, welke een conditio sine qua non is voor het bestaan van een de
facto-regeering, heeft de capaciteit om in naam van den Staat te
handelen i).
In de tweede plaats moet de internationale rechter onderschei-
den, naar gelang hij te maken heeft met een algemeene of met een
lokale de facto-regeering 2). Naar eenparig zoowel door literatuur
als door jurisprudentie wordt aangenomen, bezit een algemeene de
facto-regeering steeds, een lokale de facto-regeering daarentegen
slechts in sommige gevallen de capaciteit om in naam van den
Staat te handelen.
Wij zullen thans de opvatting van den internationalen rechter,
zooals die uit de jurisprudentie valt af te leiden, ten aanzien van
de volgende punten nagaan :
I. De criteria voor het bestaan van een algemeene de facto-
regeering.
Noël-Henry geeft daarom ook o.i. een onjuiste voorstelling van de wijze, waarop
zich het vraagstuk aan den internationalen rechter voordoet, wanneer hij zegt: „Le
rôle du juge international est tout différent. II lui appartient de dire si la reconnais-
sance a été justement accordée ou refusée et à tirer les conséquences de son apprécia-
tionquot;. (op. cit., p. 187). Niet van het rechtmatig erkend zijn, maar van het bezitten
Van effectiviteit is de capaciteit van een regeering om in naam van den Staat te han-
delen afhankelijk.
De tegenstelling, welke bestaat tusschen een algemeene en een lokale de facto-
regeering, vindt men het best weergegeven in het arrest van het Opperste Gerechts-
hof der Vereenigde Staten in zake Williams vs. Bruffy (Moore, Digest I p. 44) : „De
tacto governments are of two kinds. One of them is such as exists after it has expelled
the regularly constituted authorities from the seats of power and the public offices
and established its own functionaries in their places, so as to represent in fact the so-
vereignty of the nation____The other kind of de facto governments----is such as
exists where a portion of the inhabitants of a country have separated themselves from
the parent state and estabhshed an independent government. The validity of its acts,
both against the parent state and its citizens or subjects, depends entirely upon its
ultimate successquot;. Deze uitspraak is, hoewel afkomstig van een nationalen rechter,
Van zeer algemeene strekking en formuleert ook tevens de tegenstelling van het stand-
punt van den internationalen rechter. Men vgl. overigens § 12 van het arrest van de
Amerikaansch-Mexikaansche algemeene claims-commissie in zake Hopkins (A. J. I. L.
1927, p. 164); cf. eveneens de volgende passage uit de beslissing van de Nederlandsch-
Venezolaansche claims-commissie van 1903 in zakenbsp;(Ralston Venezuelan
Arbitrations of 1903, p. 899): „While the government of general Rivera might have
been a de facto government for certain municipal purposes within the State or Dis-
trict, when for the time his was the supreme force, he had power to compel respect
and obedience, it lacked all of the characteristics of a de facto national government
that could speak and act in the name of Venezuelaquot;.
II.nbsp;De criteria voor het bestaan van een lokale de facto-regee-
ring.
III.nbsp;De capaciteit van een algemeene de facto-regeering om in
naam van den Staat te handelen.
IV.nbsp;De capaciteit van een lokale de facto-regeering om in naam
van den Staat te handelen.
I. Criteria voor het bestaan van een alge-
meene de facto-regeering
In de jurisprudentie van den internationalen rechter vinden wij
herhaaldelijk het begrip algemeene de facto-regeering omschreven
als „regeering, die feitehjk het oppergezag in den Staat uitoefentquot;.
Een dergelijke vage aanduiding verplaatst eigenhjk slechts de
moeihjkheid, die men ondervindt bij het zoeken van concrete cri-
teria voor het bestaan van een algemeene de facto-regeering.
Immers de vraag, rijst dan onmiddellijk: waaraan herkent men
een regeering, die feitelijk de opperheerschappij in den Staat uit-
oefent ?
Ofschoon in de meeste gevallen de rechter geen moeite zal heb-
ben met de vraag te beantwoorden, of een bepaalde overheid op
een gegeven oogenblik al of niet de opperheerschappij in den Staat
uitoefende, kunnen zich toch gevaUen voordoen, waarin de rech-
ter zal twijfelen, hoe hij de feitelijke gegevens moet waardeeren.
Onder dergelijke omstandigheden zal men in de eerste plaats moe-
ten nagaan, of het volk (althans het grootste gedeelte van het
volk) de overheid in quaestie gehoorzaamde. Hierbij isonver-
schilUg, of de betoonde gehoorzaamheid in eerbied of in vrees
haar oorsprong vindt. Zoo zegt de Amerikaansch-Mexikaansche
claims-commissie van 1868 in haar beslissing in zake McKenny:
„When does one possess the sovereign power in a state? The
answer to this question is evident enough. He possesses it,
having no superior in the state himself, when the people, or
the mass of them, acknowledge his authority and respect it by
rendering to him habitual obedience from fear or favor. But can
any one, as a fact, be in possession of the supreme power in a state
when the people never did acknowledge his autority or respect it
eitherquot; i) ?
\') Moore, Arbitrations p. 2881.
In haar beslissing in zake HenHquez sluit de Nederlandsch-Venezolaansche claims-
-ocr page 187-Het enkele feit, dat een revolutionaire partij zich van de hoofd-
stad van het land heeft meester gemaakt en aldaar het feitelijke
gezag uitoefent, wordt nimmer op zichzelf alleen voldoende ge-
acht om te bewijzen, dat die partij het oppergezag over den Staat
uitoefent. De Amerikaansch-Mexikaansche claims-commissie van
1885 constateerde: „But there is no inference to be drawn from
the mere possession of the capital as to the established character
of a government de facto claiming to be such. One faction may
have possession of the capital today, another tomorrow, etc.quot; i).
Als tweede, bijkomstig criterium voor het bestaan van een re-
geering, die de opperheerschappij in den Staat uitoef ent, beschouwt
de
internationale rechter de omstandigheid, dat de overheid in
quaestie erkend is door een of meer vreemde Staten. Wij hebben
hier echter eerder met een aanwijzing dan met een criterium te
maken. In de eerste plaats toch, kan de erkenning van de zijde van
het buitenland op een dwahng berusten en hetzij uit onbekendheid
met den feitelijken toestand, hetzij uit een onjuiste beoordeehng
daarvan zijn voortgevloeid. In de tweede plaats ziet men, dat in
de diplomatieke praktijk der Staten het al of niet erkennen van
een vreemde regeering niet altijd uitsluitend van haar effectiviteit
afhankehjk wordt gesteld. Wanneer andere overwegingen, bijv.
van pohtieken aard, bij de beslissing over het al of niet verstrek-
ken van de erkenning een rol hebben gespeeld, wordt de waarde
van de erkenning als criterium voor het bestaan van een algemee-
ne de facto-regeering aanzienlijk verminderd. Nergens vindt men
commissie van 1903 zich aan bij de omschrijvingen, die Austin en Halleck van het be-
grip (algemeene) de facto-regeering geven : „Austin speaks of a government de facto
as one which presumably commands the habitual respect and obedience of the bulk
of the people. Halleck (p. 127) describes it as a government submitted to by the great
body of the people and recognized by other Statesquot;. (Ralston, op. cit. p. 899). — Cf.
verder de uitspraken van de Amerikaansch-Mexikaansche claims-commissie van 1868
in zake Janson (Moore, Arbitrations p. 2930) en Cucullu (Moore p. 2873) en de uit-
spraak der Amerikaansch-Venezolaansche claims-commissie van 1885 in zake Day and
(Harrison (Moore, p. 3559).
In de Fransch-Chileensche arbitrage in zake Dreyfus (1901) luidt het: „que Pierola
a gouverné avec l\'assentiment de la Nation; que si cet assentiment ne résulte pas d\'un
plébiscite en forme, à tout le moins s\'est-il manifesté soit expressément par les actes
d\'adhésion d\'assemblées populaires tenues dans toute l\'étendue du pays, soit implici-
tement par le fait que le reste de la population s\'est soumise sans opposition au gou-
vernement dictatorialquot;. (Descamps et Renault, RecueU de Traités 1901 p. 396).
\') In zake Day and Garrison, Moore, Arbitrations p. 3559, — In denzelfden zin, de
beslissing der Amerikaansch-Mexikaansche claims-commissie van 1868 in zake Cu-
cullu (Moore, p. 2876 en 2877) en die der Amerikaansch-Mexikaansche algemeene
claims-commissie onder de conventie van 1923 in zake Hopkins (§ 12 van het arrest ;
A. J. I. L. 1927 p. 164).
cleze gedachte zuiverder geformuleerd, dan in de arbitrale beslis-
sing van Taft in het Britsch-Costaricaansch geschil: „But it is
urgedquot;, aldus de arbiter, „that many leading powers refused to
recognize the Tinoco government, and that recognition by other
nations is the chief and best evidence of the birth, existence and
continuity of succession of a government. Undoubtedly recogni-
tion by other Powers is an important evidential factor in estabhsh-
ing proof of the existence of a govenrment in the society of na-
tionsquot; 1). En verder: „The non-recognition by other nations of a
government claiming to be a national personality, is usually ap-
propriate evidence that it has not attained the independence and
control entithng it by international law to be classed as such. But
when recognition vel non of a government is by such nations
determined by inquiry, not into its de facto sovereignty and com-
plete governmental control but into its illegitimacy or irregu-
larity of origin, their non-recognition loses something of eviden-
tial weight on the issue with which those applying the rules of
international law are alone concernedquot;
\') A. J. I. L. 1924 p. 152.
Ibid. p. 154.
Cf. ook de beslissingvan de Amerikaansch-Mexikaansche claims-commissie van 1868
in zake Cucullu, zoowel de conclusies van den Amerikaanschen commissaris Wads-
worth (Moore, Arbitrations, p. 2876), als de daarmee overeenstemmende conclusies
van den Mexikaanschen commissaris Palacio (Moore p. 2880). Deze laatste zegt o.a. :
„The recognition of a new government made by foreign Powers only shows that said
Powers believe that such a government is really a government. If this belief is not
correct, it will not produce any result. And when the error is acknowledged and recti-
fied, not even those momentary results of the erroneous behef, whatever they might
be, will then remainquot;.
Men zie eveneens in denzelfden zin de beslissing van bovengenoemde Commissie in
zake Mc Kenny (Moore p. 2883). „But take it for granted that the government of the
United States was fully committed to the recognition by its Minister of the Zuloaga
government made January 27, 1858, it by no means follows that this fact is conclu-
sive against the government of Mexico----It could not bind the government and the
people of Mexico unless Zuloaga was in fact in possession of the sovereign power. In
determining this fact, the recognition of the United States and of other foreign states
may be considered as some evidence of the fact, entitled to more or less weight accor-
ding to circumstancesquot;.
Cf. in gelijken zin de uitspraak der Fransch-Mexikaansche claims-commissie van
1924 in zake G. Pinson (1928), § 51, sub 3), van het vonnis van den Voorzitter:
„----La question de savoir si un gouvernement a été un governement de facto____ne
saurait être préjugée, ni par l\'attitude que des gouvernements postérieurs ont prise
envers un tel gouvernement, ni par la reconnaissance (ou éventuellement le refus de
reconnaissance), de facto ou même de jure, dont il a pu faire l\'objet de la part d\'un
ou de plusieurs gouvernements étrangers, étant donné que c\'est un fait notoire que la
pratique internationale a souvent abusé de reconnaissances internationales de facto,
ou de refus de pareille reconnaissance, dans des buts politiques. L\'attitude des gou-
Naar aanleiding van den Mexikaanschen burgeroorlog van 1913
Waarin na den Staatsgreep van Victoriano Huerta tegen de regee-
ring van Francisco Madero, de gouverneur van den Staat Coa-
hüila, Venustiano Carranza, de „constitutionalistische revolutiequot;
had uitgeroepen, welke feiten de vraag deden rijzen, aan welke
Van beide revolutionaire groepen in bepaalde periode het de facto-
karakter moest worden toegekend, merkte de voorzitter der
Fransch-Mexikaansche claims-commissie van 1924 in § 51 van zijn
vonnis G. Pinson (1928) het volgende op: „En outre, il ne faut pas
perdre de vue que les conditions dans lesquelles la question de la
reconnaissance de certaines autorités civiles ou mihtaires comme
gouvernement de facto peut se poser diffèrent sensiblement entre
elles et qu\'il va de soi que cette qualification s\'apphque beaucoup
plus vite à des hommes, même usurpateurs, qui se sont emparés
du pouvoir central, par exemple moyennant une révolution de
palais, et qui commencent par continuer la gestion du gouverne-
ment régulier supplanté, qu\'à des révolutionnaires qui commen-
cent par exercer du pouvoir sans aucune organisation légale, et
qui doivent encore établir tout l\'organisme dont dispose déjà le
gouvernement né d\'un coup d\'Etat.quot;
Ten slotte zij in dit verband nog opgemerkt, dat, voorzoover
het de facto-karakter der overheid in quaestie aan twijfel onder-
hevig is, de bewijslast hiervan op den eischer, die op dat de facto-
karakter zijn vorderingen heeft gebaseerd, berust
11. Criteria voor het bestaan van een lokale
de facto-regeering
Uit de definitie van een lokale de facto-regeering als de facto-
regeering, die over een gedeelte van het staatsgebied feitelijk de
opperheerschappij voert volgt, dat ook een plaatselijke de facto
vernements étrangers peut tout au plus servir de moyen auxiliaire de prouver certaine
situation de faitquot;.
Cf. ten slotte de beslissing der Amerikaansch-Venezolaansche claimscommissie van
1885 in zake Day and Garrison (Moore, Arbitrations, p. 3560).
\') In dezen zin, de beslissing der Amerikaansch-Venezolaansche claims-commissie
Van 1885 in zake Day and Garrison: „The question is thus raised whether, conceding^
that a de facto government, according to Austin\'s definition, has the same authority\'
to bind the state as a government de jure, the Pâez government can lay claim to such
a character, and on this question the burden of proof is on the claimantsquot;. (Moore, p.
3562).
Zie boven, p. 11.
-ocr page 190-overheid, om als zoodanig te kunnen worden aangemerkt, effectief
de gehoorzaamheid van de op haar gebied zich bevindende staats-
burgers moet kunnen afdwingen. Zoo zegt de Nederlandsch-Vene-
zolaansche claims-commissie van 1903 in hare beslissing in zake
Henriquez, na het revolutionair bewind onder Generaal Rivera
aangeduid te hebben als een regeering „temporarily in authority
in a State or district under revolution and against the will and
purpose of the de jure and de facto government of the nationquot;:
„While the government of General Rivera might have been a de
facto government for certain municipal purposes within the State
or District, when, for the time his was the supreme force, he had
power to compel respect and obedience, it lacked aU of the cha-
racteristics of a de facto national government that could speak
and act in the name of Venezuelaquot;
Juist in dit element van effectiviteit (blijkende uit de aan de
overheid betoonde gehoorzaamheid), gepaard aan een zekere mate
van stabiliteit, ligt het onderscheid tusschen een plaatselijke de
facto-regeering en en een groep rebellen, avonturiers of bandieten,
die tijdehjk in een bepaalde streek de macht in handen hebben «).
Het tweede criterium, dat voor het bestaan van een algemeene
de facto-regeering geldt, nl. het erkend zijn van die regeering door
het buitenland, speelt, zooals van zelf spreekt, in dit verband geen
rol. Van een erkenning van een lokale de facto-regeering als zoo-
danig kan immers uit den aard der zaak, zooals wij reeds aantoon-
den, geen sprake zijn
M Ralston op. cit. p. 899. Zie boven, p. 165 noot 2.
\') Cf. Lapradelle et Politis I p. 465, waar naar aanleiding van de bespreking van de
zaak Baiawin (beslist door de Amerikaansch-Mexikaansche claims-commissie onder de
conventie van 1839) wordt gezegd: „Le surarbitre rouvrait la discussion sur le carac-
tère de la junte centrale de Tehuantepec. Etait-ce un gouvernement de fait? Etait-ce
une poignée de bandits?quot; — Overigens dient men niet uit het oog te verliezen dat
voor arbitrale hoven de Staat, die wegens revolutionaire schaden wordt aangesproken
steeds geneigd is, alle door zijn tegenwoordige regeering niet als „wettigquot; erkende vroe-
gere algemeene of plaatselijke de facto-overheden tot „rebellenquot; of „bandietenquot; te
degradeeren. Aldusqualificeert de tegenwoordige Mexikaansche regeering niet alleen,
de contrarevolutionaire beweging van FéUx Diaz (1912/13) en de regeering van de
„Conventiequot; van Aguascalientes (1914 en vlg.) maar zelfs die van Victoriano Huerta
(1913/1914), hoewel deze laatste door verscheidene staten de jure erkend is geworden
\') Zie boven, p. 12.
III. De capaciteit van een algemeene de
facto-regeering om in naam van den Staat
te handelen 1)
Als grondregel kan men, ten aanzien van de vraag naar de capa-
citeit van een algemeene de facto-regeering om in naam van den
Staat te handelen, uit de jurisprudentie van den internationalen
rechter afleiden, dat een algemeene de facto-regeering dezelfde
capaciteit bezit om den Staat door hare contractueele en delic-
tueele handelingen te binden en in het algemeen den Staat zoowel
in het binnenland als in het buitenland te vertegenwoordigen, als
een de jure regeering. In de uitspraak der Amerikaansch-Mexi-
kaansche claims-commissie van 1885 in zake Day and Garrison
heet het o. a.: „It may be stated with great confidence, that a go-
vernment de facto, when once invested with the powers which are
necessary to give it that character, can bind the state to the same
extent and with the same legal effect as what is styled a govern-
ment de jure. Indeed, as Austin has pointed out, every govern-
ment, properly so called, is a government de facto. A government
de jure but not de facto, says he, is that which was a government,
and which, according to the view of the speaker ought still to be a
government, but, in point, of fact, is notquot;
a, h. Handelingen van volkenrechtelijken en van staatsrechte-
hjken aard.
Op de geldigheid van volkenrechtehjke en staatsrechtelijke
rechtshandehngen van een algemeene de facto-regeering hebben
in het bijzonder de volgende rechterhjke uitspraken betrekking.
In de Fransch-Chileensche arbitrage van 5 Juh 1901 in de zaak
Dreyfus luidt het: „L\'ursurpateur qui détient en fait le pouvoir
\') Onder capaciteit van een regeering om in naam van den Staat te handelen ver-
staan wij eenerzijds hare capaciteit geldige rechtshandehngen te verrichten (zoowel op
Volkenrechtelijk, staatsrechtelijk als privaatrechtelijk terrein), anderzijds hare capa-
citeit den Staat voor hare onrechtmatige daden aansprakelijk te maken.
Moore, Arbitrations p. 3560.
Dezelfde gedachte vinden wij uitgedrukt in het vonnis van de Amerikaansch-Mexi-
kaansche claims-commissie van 1868, in zake Janson: „I have said nothing about go-
vernments de jure, because, outside of the field of moral considerations, a government
de facto is also a government de jurequot;. (Moore, Arbitrations p. 2930).
In zijn arbitrale uitspraak in zake de vorderingen van Groot-Brittannië op Costa-
Rica citeert Taft de volgende passage uit Borchard\'s „Diplomatic protection of citi-
zens abroadquot;: „Considering the characteristics and attributes of the de facto govern-
ment, a general government de facto having completely taken the place of the regular-
ly constituted authorities in the state binds the nationquot; (A. J. I. L. 1924 p. 150).
avec 1\'assentiment exprès ou tacite de la nation agit et conclut
valablement au nom de l\'Etat des traités que le gouvernement
légitime restauré est tenu de respecterquot; i).
Elders in hetzelfde arrest lezen wij : „Qu\'il n\'est pas concevable,
en effet, que pendant le temps qu\'un nouveau gouvernement sub-
siste dans des conditions semblables, les affaires intérieures de
l\'Etat restent en suspens, alors que les actes extérieurs sont,
d\'après le droit des gens, valablement accomplisquot; 2).
In denzelfden zin heet het in de uitspraak van de Amerikaansch-
Mexikaansche generale claims-commissie van 1923 in de zaak
Hopkins : „As long as the Huerta regime was in fact the master in
the administration of the affairs of the Government of Mexico its
illegal origin did not defeat the binding force of its executive
actsquot; 3). Een gelijk standpunt wordt ingenomen door den Voorzit-
ter der Fransch-Mexikaansche claims-commissie van 1924 (§ 58
van zijn uitspraak in zake G. Pinson, 1928).
c. Handelingen van privaatrechtehjken aard.
Ook ten aanzien der handelingen van privaatrechtehjken aard
van een algemeene de facto-regeering, dient men aan te nemen,
dat zij geldig zijn verricht en den Staat binden.
Wel wordt beweerd, dat, praktisch, een Staat zich minder gauw
geneigd zal toonen, aan zijn onderdanen steun te verieenen voor
vorderingen, welke voortvloeien uit contracten van privaatrechte-
lijken aard met een vreemde regeering afgesloten, dan aan acties
gebaseerd op publiekrechtelijke overeenkomsten of op een on-
rechtmatig handelen van een vreemde regeering «), maar deze
\') Descamps et Renault, Recueil de traités du XX siècle, 1901, p. 394. Cf. eveneens
p. 398.
Ibid. p. 396; en op p. 397: „Que la pratique du droit public des Etats européens
montre par de nombreux exemples qu\'en fait la règle d\'après laquelle „les actes du Gou-
vernement issu de la révolution doivent être considérés comme valides par le Gouver-
nement restauréquot; a été appliquée soit en matière d\'aliénation du domaine public soit
en matière de constitutions de dettes (Cf. Pradier-Fodéré, t. L, Nos. 153, 154)quot;
») § 12 van het arrest; A. J. I. L. 1927 p. 164.
*) Cf. de volgende passage uit de beshssing der Amerikaansch-Mexikaansche claims-
commissie van 1885 in zake Day and Garrison: „While it has been uniformly held by
all the writers upon this subject that the substitution of one form of government for
another, or a mere change in the person of the ruling power, will not affect the validity
of state action, the application of this rule seems to have been confined in the main to
the maintenance of treaty obligations, and responsibility for wrongs and injuries, or
torts, and where it has been extended to claims contractual in their character, appears
to have been hmited to public debts owing by one state to the citizens of another....
It would be difficult if not impossible to assign a good reason why, on principles of
onderscheiding mist iederen principiëelen grondslag en is nooit
streng doorgevoerd geworden Zoo vormde o. a. een vordering
Voortvloeiende uit een overeenkomst van privaatrechtelijken aard
door particulieren met de de facto-regeering van een vreemden
Staat gesloten, het onderwerp van een arbitrage in 1901 tusschen
Frankrijk en Chili (in zake bepaalde vorderingen der firma Drey-
fus) 2). van een arrest van het Permanente Hof van Arbitrage te
\'s-Gravenhage in 1921 ineen geschil tusschen Frankrijk en Peru
(o. a. wederom in zake Dreyfus) ; en van de arbitrale uitspraak
in 1923 van Chief Justice Taft in zake de vorderingen van Groot-
er ittanniè op Costa-Rica
d. Onrechtmatige handelingen.
Wat in het bijzonder de aansprakelijkheid van den Staat voor
de onrechtmatige daden van een algemeene de facto-regeering
betreft, is het bekend, dat eenerzijds Lodewijk XVIH en Louis-
Philippe de aansprakelijkheid aanvaardden voor de onrechtmatige
handehngen van het Napoleontisch bewind ®) en dat anderzijds
abstract right and justice, an injury to a citizen arising out of a refusal of a foreign
power to keep its contractual engagements, did not impose an obligation upon the go-
vernment of his allegiance to seek redress from the offending country, quite as binding
as its recognized duty to interfere in cases involving wrongs to person and propertyquot;.
(Moore, Arbitrations, p. 3548).
\') Men vergelijke bijv. artikel XIX van de vredesverdragen van Parijs van 30 Mei
1814 tusschen Franrijk, eenerzijds, en Oostenrijk, Rusland, Groot-Brittannië en Prui-
sen anderzijds (M. de Clercq, Recueil des Traités de la France, tome I, p. 421): „Le
Gouvernement Français s\'engage à faire liquider et payer les sommes qu\'il se trou-
verait devoir d\'ailleurs dans des pays hors de son territoire, en vertu de contrats ou
d\'autres engagements formels passés entre des individus ou des établissements parti-
culiers et les autorités françaises, tant pour fournitures qu\'à raison d\'obligations lé-
galesquot;.
Men vergelijke eveneens den brief van Staatssecretaris Bayard aan Mr. Buck, ge-
zant der Vereenigde Staten in Peru (23 September 1886), waarin aan dezen laatste op-
dracht gegeven wordt, aan de Peruaansche regeering kenbaar te maken, dat de Ver-
eenigde Staten zich nooit zouden kunnen vereenigen met de nietig-verklaring van alle
contracten door het de facto-bewind van Pierola en Iglesias afgesloten, voorzoover
daardoor de belangen van Amerikaansche burgers zouden worden geschaad. In dit
schrijven wordt geen verschil gemaakt tusschen contracten van publiekrechtelijken
en contracten van privaatrechtelijken aard. (Moore, Digest I p. 251).
Cf. Descamps et Renault, Recueil de Traités du XXième siècle, 1901 p. 394.
\') Cf. het artikel van Ruzé in R. G. D. I. P. van 1922, p. 256.
♦) A. J. I. L. 1924 p. 167.
») Moore, Digest I p. 249. Cf. eveneens het in 1831 tusschen Frankrijk en de Ver-
eenigde Staten gesloten tractaat, dat o.a. de bepaling bevat: „The French Govern-
ment, in order to liberate itself completely from all the reclamations preferred against
it by citizens of the United States, for unlawful seizures, captures, sequestrations, con-
fiscations or destructions of their vessels or other property, engages to pay a sum
of 25.000.000 of francs to the Government of the United Statesquot;. (Maloy, Treaties Vol.
I p. 523).
de gerestaureerde regeering van Napels erin toestemde, de schade
door de de facto-regeering onder Murat aan de belangen van de
Vereenigde Staten toegebracht te vergoeden i).
Uit het voorgaande volgt, dat waar een algemeene de facto-
regeering geacht moet worden de capaciteit te bezitten om in
naam van den Staat te handelen, een latere regeering (bijv. de ge-
restaureerde de jure-regeering) van denzelfden Staat niet be-
voegd is door een eenzijdige uitspraak de handehngen van de alge-
meene de facto-regeering nietig en onverbindend te verklaren.
Wij hebben er reeds op gewezen, dat verschillende Latijnsch-
Amerikaansche Staten in hun constituties bepaUngen hebben op-
genomen, die bij voorbaat de nietigheid van alle handehngen van
constitutioneel-onregelmatige regeeringen vaststellen. Ook heb-
ben wij geconstateerd, dat verschiUende dezer Staten bijzondere
wetten en decreten hebben uitgevaardigd, waarbij zij achteraf
zekere groepen van handehngen van een bepaalde de facto-regee-
ring nietig en onverbindend verklaarden 2).
In tegensteUing tot den nationalen rechter, die in het algemeen
met dergelijke voorschriften, door de bevoegde autoriteiten van
zijn Staat uitgevaardigd, heeft rekening te houden, zal de inter-
nationale rechter ze, als in strijd met het volkenrecht, ter zijde
stellen.
Ook zal de internationale rechter geen rekening houden met het
eventueel verweer van den gedaagden staat, dat een bepaalde
regeering niet beschouwd kan worden, een algemeen de facto-ka-
rakter bezeten te hebben, omdat zij in bepaalde opzichten een
vroegere constitutie heeft geschonden.
Zoo heet het terecht in de meermaals geciteerde Fransch-Chi-
leensche arbitrage van 1901 in zake de vorderingen der Firma
1) Moore, Digest I p. 249. Door de Franschi-Amerikaansclie claims-commissie onder
de conventie van 4 Juli 1831 werd beslist, dat Frankrijk en niet Nederland aansprake-
lijk was voor de onrechtmatige confiscaties van Amerikaansche schepen en ladingen
in Hollandsche havens tijdens de Fransche overheersching. (Moore, op. cit. p. 252).
\') Zie boven, p. 138.
Men vergelijke ook de volgende bepaling van het decreet van Venustiano Carranza
in Mexico van 24 April 1913: „Se desconocen, a partir del dia 19 de febrero del cor-
riente ano, todas las disposiciones y actos emanados de los tres poderes del llamado
Gobierno del General Victoriano Huerta, asi como de los Gobiernos de los Estados que
lo hubieren reconocido o lo reconocierenquot;. (Aguirre Berlanga, Revolución y Reforma,
Apéndice, p. 41). Zie tenslotte het boven geciteerde decreet van Dom Pedro van Portu-
gal (p. 154).
L^^eyfus: „Qu\'ainsi la question de l\'applicabilité de l\'article 10 de
la Constitution de 1860 se réduit à savoir si la constitution an-
cienne doit prévaloir sur la nouvelle; que cette question se con-
fond avec celle de la validité même du régime dictatorial; qu\'elle
peut dès lors être résolue que par un principe supérieur à la loi
positive, puisque les révolutions de l\'organisme politique aux-
quelles les pouvoirs publics sont impuissants à résister échappent
par leur force propre à l\'application de cette loi établie en vue d\'un
ordre de choses différentquot;
Geheel in denzelfden geest zegt Taft in zijn arbitrale uitspraak
Van 1923: „To hold that a government which estabhshes itself
and maintains a peaceful administration, with the acquiescence of
the people for a substantial period of time, does not become a de
facto government unless it conforms to a previous constitution
Would be to hold that within the rules of international law a revo-
lution contrary to the fundamental law of the existing government
cannot establish a new government. This cannot be, and is not
true. The change by revolution upsets the rule of the authorities
m power under the then existing fundamental law, and sets aside
the fundamental law in so far as the change of rule makes it neces-
sary. To speak of a revolution creating a de facto government
Dit artikel 10 van de Peruaansche Constitutie van 1860 verklaart, dat allé han-
delingen, uitgaande van een regeering welke op inconstitutioneele wijze het staatsge-
^ag heeft geusurpeerd, als nietig zullen worden beschouwd.
quot;) Descamps et Renault, op. cit. p. 394.
Van groote beteekenis, ook van zuiver volkenrechtelijk standpunt, is het arrest van
het Hof van Beroep te Brussel van 10 Juli 1888, in zake Peruvian Guano Co. Ltd. c.
^feyfiis frères et de: „Attendu qu\'il est établi par les pièces du dossier que la Belgi-
que a reconnu le gouvernement de Pierola, lequel doit dès lors être tenu pour régulière-
ment établi nonobstant toute affirmation contraire; qu\'il doit en être ainsi tout au-
moins lorsqu\'il s\'agit de statuer sur la force obligatoire d\'actes passés entre le repré-
sentant reconnu du Pérou et des personnes n\'appartenant pas à la nationalité péru-
vienne; que semblables actes cessent d\'être uniquement soumis à la législation du
Pérou et sont régis par les principes du droit international privé ; que ces principes exi-
gent le respect des conventions passées entre un gouvernement reconnu et des cito-
yens de nationalité étrangère; de telles conventions lient la nation même et ne peuvent
être méconnues par ses nouveaux mandataires. — Attendu que les membres du Con-
erès péruvien ont rendu hommage à ces principes, puisque le décret du 25 octobre 1886
annule seulement les actes d\'administration intérieure pris par de Pierola et que l\'on
ne peut ranger dans cette catégorie d\'actes le règlement de\'compte de la maison Drey-
fus avec le gouvernement péruvien et la dation en payement destinée à en éteindre le
débitquot;. (R. G. D. I. P. 1922, p. 277 noot 2).
Cf. eveneens de uitspraak van het Permanente Hof van Arbitrage over de Fran-
sche vorderingen op Peru, in zake Dreyfus, (1921): „Attendu qu\'il importe peu
qu\'une loi péruvienne du 25 octobre 1886 ait déclaré „nuls tous les actes du gouver-
nement intérieurs pratiqués par Nicolas de Pierolaquot;, cette loi ne pouvant être opposée
à des étrangers qui ont traité de bonne foiquot;. (R. G. D. I. P. 1922, p. 278).
which conforms to the hmitations of the old constitution is to use
a contradiction in termsquot; i).
In de drie meest bekende gevallen, die aan de beshssing van
den internationalen rechter zijn onderworpen en waarbij hij te
oordeelen kreeg over de vraag, welke beteekenis uit volkenrechte-
lijk oogpunt gehecht moest worden aan een eenzijdige uitspraak,
waarbij een regeering de handehngen van een de facto-voorgang-
ster nietig en voor den Staat niet verbindend verklaart, heeft de
rechter zich dus ondubbelzinnig uitgesproken voor het standpunt,
dat een dergelijke verklaring als in strijd met het volkenrecht
moet worden beschouwd en als zoodanig door hem moet worden
genegeerd.
\') A. J.I.L. 1924 p. 154.
In dezelfde uitspraak heet het elders (op. cit. p. 149): „Great Britain contends____
that the succeeding government could not by legislative decree avoid responsibility
for acts of that government affecting British subjects, or appropriate or confiscate
rights and property by that government except in violation of international law; that
the Act\' of Nullities is as to British interests, therefore itself a nullity, and is to be
disregardedquot;. Deze argumentatie van de zijde van Groot-Brittannië werd door den ar-
biter als juist beschouwd en door hem in zijn conclusie overgenomen.
In denzelfden zin, § 13 van de beslissing der Amerikaansch-Mexikaansche alge-
meene claims-commissie onder de conventie van 1923 in zake Hopkins: „The first
decree, being that of one State of the Union, Coahuila, could have no possible
effect on or modify either the rights or duties of the Union itself. The second decree,
even when considered as subsequently invested with the character of a law by the Me-
xican Congress, could not possibly operate unilaterally to destroy an existing right
vested in a foreign citizen or foreign state, or a preexisting duty owing by Mexico to a
foreign citizen or foreign statequot;. — De bedoelde decreten waren uitgevaardigd het
eerste door Carranza in zijn hoedanigheid van Gouverneur van den Staat Coahuila,
op 19 Februari 1913, het tweede door Carranza in zijn hoedanigheid van Eersten Chef
van het Constitutionalistische leger, volgens het plan van Guadalupe, op 24 April
1913, en stelden de nietigheid vast van de handelingen der „zoogenaamdequot; (llamado)
regeering van Huerta (zie boven p. 174, noot 2).
N.1. de Fransch-Chileensche arbitrage van 1901 in zake Dreyfus-, het arrest van
het Permanente Hof van Arbitrage betreffende de vorderingen van Frankrijk tegen
Peru wederom in zake Dreyfus (1921); de arbitrale uitspraak vanTaft in zake de
vorderingen van Groot-Brittannië op Costa-Rica ( 1923).
Cf. eveneens het volgende door Wiesse (op. cit. p. 253) vermeld geval : „Le Congrès
de Vienne, appelé à statuer sur la validité de la vente des domaines de la principauté
de Fulda et du comté de Hanau, a décidé, dans les articles 41 et 103 de l\'acte final, que
pour pouvoir annuler ces ventes, le souverain légitime serait tenu de rembourser aux
tiers acquéreurs le prix par eux payé, ces acquéreurs ne pouvant en effet être tenus
d\'abandonner ces biens tant qu\'ils n\'auraient pas été dédommagésquot;. — Ook in dit ge-
val hadden de gerestaureerde regeeringen de rechtshandelingen van hare de facto-
voorgangsters nietig willen verklaren.
IV. De capaciteit van een lokale de facto-
regeering om in naam van den Staat te han-
delen
Bij de beoordeeling van de capaciteit van een lokale de facto-re-
geering om in naam van den Staat teh andelen, moet men onder-
scheiden, al naar gelang de bedoelde de facto-regeering uiteinde-
lijk over hare tegenstanders heeft gezegevierd, of na zich eenigen
tijd te hebben gehandhaafd, tenslotte hetzij door de de jure-regee-
ring, hetzij door een andere de facto-regeering is verslagen.
Uit de jurisprudentie van den internationalen rechter kunnen
wij de volgende regels afleiden.
Een lokale de facto-regeering, die als overwinnares uit den
strijd te voorschijn treedt 2), moet geacht worden, van het begin
van haar bestaan af, geldige rechtshandeUngen te hebben ver-
richt en den Staat door haar handeUngen zoowel delictueel als
contractueel te hebben verbonden®).
Daarentegen kunnen de handeUngen van een lokale de facto-
regeering, welke slechts tijdelijk de heerschappij over een bepaald
onderdeel van den Staat heeft gevoerd en vervolgens definitief
is verdrongen, niet als geldig en voor den Staat bindend beschouwd
Worden, noch geacht worden een aansprakelijkheid van den
Staat wegens internationaal deUct mede te brengen. Nochtans
wordt om algemeene redenen van billijkheid en rechtvaardigheid
door den internationalen rechter ook aan later verslagen lokale
de facto-regeeringen in bepaalde gevallen de capaciteit toegekend
Wij beginnen met de enkele formuleering der regels. Vervolgens zullen wij die
regels aan voorbeelden uit de jurisprudentie van den internationalen rechter toetsen.
\') Dus hetzij als algemeene de facto-regeering over den geheelen Staat, na een ge-
slaagde revolutie; hetzij als de facto-regeering over een door afsplitsing gevormden
nieuwen Staat, na een gelukte separatistische beweging.
Uit dezen regel volgt, dat op een gegeven oogenblik een Staat een dubbele aan-
sprakelijkheid te dragen kan krijgen. Daar, naar men algemeen aanneemt, een Staat
ook voor de handelingen zijner de jure-regeering aansprakelijk blijft, totdat deze ge-
heel is verdrongen, is het mogelijk, dat na een geslaagde revolutie de Staat wordt aan-
gesproken eenerzijds voor de handelingen der oude de jure-regeering, anderzijds voor
de handelingen der overwinnende de facto-regeering.
Cf. Borchard op. cit. p. 207: „The power of such a de facto government (i.e. of
a local de facto-government )to involve the responsibility of the State depends lar-
gely upon its ultimate success, so that most of its international acts, e.g. treaties etc.,
are affected with a suspensive conditionquot;. — Zie eveneens Spiropoulos op. cit. p. 102,
noot 54: „Die Gültigkeit der von ihr (d.h. von einer lokalen de fakto-Regierung) ge-
setzten Akte hängt mithin in letzter Linie von ihrem politischen Erfolge ab. Ich halte
es mit Rougier (op. cit. S. 526) für richtig, die Gültigkeit dieser Rechtshandlungen von
der „suspensiven Bedingungquot; des endgültigen Obsiegens abhängig zu machenquot;.
om geldige rechtshandelingen te verrichten en den Staat contrac-
tueel en dehctueel te binden. In het algemeen kan men constatee-
ren, dat in de eerste plaats als volkomen geldig en voor den Staat
bindend worden beschouwd die rechtshandehngen van een ver-
slagen lokale de facto-regeering, welke in het belang van het
voortbestaan en de continuïteit der rechtsorde in het door die
regeering beheerschte gebied zijn verricht en op zich zelf geen
pohtiek karakter dragen i). De rechtshandelingen der verslagen
lokale de facto-regeering, die niet tot deze groep behooren, kun-
nen daarentegen niet geacht worden, geldig te zijn verricht en den
Staat te hebben gebonden 2). Als tweede algemeen erkende uit-
zondering op den regel der nietigheid geldt, dat de door de ver-
slagen lokale de facto-regeering geheven belastingen, invoerrech-
ten, accijnzen enz., ongeacht tot welke bestemming deze gelden
zijn aangewend, niet nogmaals door een latere de jure of algemee-
ne de facto-regeering kunnen worden ingevorderd. Ten aanzien
van de onrechtmatige handelingen eener verslagen lokale de
facto-regeering, neemt de internationale rechter het standpunt in,
dat deze handehngen gehjk gesteld moeten worden met die van
particuhere personen. Als algemeene regel geldt, dat de Staat,
wanneer hij de noodige voorzorgsmaatregelen ter handhaving van
de algemeene veiügheid binnen zijn grondgebied heeft genomen
en bovendien, voorzoover dit in zijn macht lag, repressief tegen
de daders is opgetreden, van alle verdere verantwoordelijkheid is
ontheven
1) Borchard (op. cit. p. 208) zegtin dit verband: „A temporary occupant or local de
facto government carries on the functions of government, supported usuaUy directly
or mdirecUy by military force. It may appoint all necessary officers and designate their
powers, may prescribe the revenues to be paid and coUect them, and may administer
justice. Foreigners must perforce submit to the power which thus exercises jurisdic-
tion, and a subsequent de jure government cannot expose them to penalties for acts
which were lawful and enforced by the de facto government when done. The tempora-
ry de facto government may legislate on aU matters of local concern, and in so far
as such legislation is not hostile to the subsequent de jure government which displaces
it, its laws will be upheldquot;.
») Tot de rechtshandelingen, die niet tot bovenbedoelde groep behooren, worden
natuurlijk in de eerste plaats gerekend de handelingen verricht met het politieke doel
de revolutie of de secessie te steunen.
\') Cf. strupp. Die völkerrechtliche Haftung des Staates, insbesondere bei Handlun-
gen Privater (1927), p. 26: „Um so weniger übrigens, als die meisten Autoren doch je-
denfalls, darm übereinstimmen, dasz der Aufenthaltsstaat nur dazu verpflichtet ist,
nach Kräften den Ausbruch von Unruhen zu verhüten und Fremde, soweit jene sich
gegen sie richten, vor Angriffen zu schützen, bezw. falls die Unruhen sich ohne Ver-
schulden des Aufenthaltsstaates nicht verhüten lieszen, die Täter zu bestrafen und
Wij willen het voorafgaande thans met eenige voorbeelden uit
de praktijk der jurisprudentie van den internationalen rechter
toehchten.
-4. De capaciteit van een overwinnende lokale de facto-regee-
ring om van het begin van haar bestaan af geldige rechtshande-
lingen te verrichten en den Staat voor haar onrechtmatige han-
dehngen aansprakelijk te maken.
De regeering, die uit een geslaagde revolutie of separatistische
beweging is voortgekomen moet geacht worden van het begin
Van de revolutie of opstand af, in naam van den Staat te hebben
kunnen handelen.
Zoo erkenden de Amerikaansch-Mexikaansche claims-commis-
sies van 1839 en van 1849 eenstemmig de verphchtingen van
Mexiko, voortvloeiende uit leverantie-contracten door de gene-
raals Herrera en Mina met Amerikaansche onderdanen tijdens
den vrijheidsoorlog tegen Spanje afgesloten
Hetzelfde standpunt huldigde de Amerikaansch-Venezolaansche
claimscommissie van 1885 ten aanzien van een overeenkomst
door de revolutionaire regeering van Venezuela met een Ameri-
kaanschen burger, in 1817, aangegaan
Merkwaardig is in dit verband een uitspraak van Plumley, die
als „umpirequot; de Britsch-Venezolaansche claims-commissie van
1903 presideerde: „The nation is responsible for the obligations of
a successful revolution from its beginning, because, in theory, it
represented ab initio a changing national will, crystalhzing in the
finally successful resultquot;
geschädigten Fremden den Rechtsweg zur Geltendmachung ihrer Schadensersatz-
ansprüche zur Verfügung zu haltenquot;.
Men zie eveneens de door Moore (Digest VI p. 966) geciteerde passage uit de schrif-
telijke instructies van Staatssecretaris Olney aan Mr. Thompson (van 29 Januari
•896): „It is a principle of public law too well established to require the citation of
authorities that a sovereign is not responsible for injuries done to alien residents by
insurgents whom he cannot controlquot;.
Moore, Arbitrations p. 3428 (Cases of Hunter, Duncan and, others). Cf. eveneens
de zaak Parrot, de zaak Cox and Elkins en de zaak Meade (resp. Moore, Arbitrations,
p. 3429 en 3430).
quot;) Moore, Arbitrations, p. 3491, in zake Idler.
In tegengestelden zin echter, de uitspraak der Amerikaansch-Chileensche claims-
commissie van 1892 in zake Didier (Moore, Arbitrations, p. 4329). Het gold hier een
vordering, voortvloeiende uit een verbintenis door Chili in 1816 aangegaan.
*) The BoUvar Railway Co. Case, Ralston, op cit. p. 394. — Borchard (op. cit. p. 241)
citeert, waar hij de gebondenheid van den Staat door de handelingen van een lokale de
facto-regeering, welke zich definitief heeft gehandhaafd, wil motiveeren, deze uit-
Ook de Amerikaansch-Venezolaansch claims-commissie van
1903 liet zich in denzelfden zin uit: „The revolution of 1899, led by
General Cipriano Castro, proved successful, and its acts, under a
well-established rule of international law, are to be regarded as
the acts of a de facto-government .... The same liabihty atta-
ches for encroachments upon the rights of neutrals in the case of
a successful revolutionary government, as is the case of any other
de facto government.quot; i)
Wat meer in het bijzonder de onrechtmatige handelingen van
een overwinnende lokale de facto-regeering betreft, wiUen wij
de volgende passage van de uitspraak van de Fransch-Venezo-
laansche claimscommissie van 1902 in zake de French Co. of
Venezuelan Railroads citeeren: „The injuries done the railroad,
the buildings and the material, by use in war, must have been
considerable, and since the revolution was successful the respon-
dent Government in properly chargeable for its use and for the
injuries and damages which resulted.... Hence there is unques-
tioned^^ complete responsibility on the part of the respondent
spraak. Hij zegt: „A successful revolution stands on an entirely different basis The
government created through its efforts is liable for the acts of the revolutionists as
well as for those of the titular government it has replaced. Its acts are considered as
at least those of a general de facto government, for which the State is liable from the
begmnmg of the revolution, on the theory that the revolution represented ab initio a
changmg national will, crystallizing in the final successful resultquot;.
■) The Dix Case, Ralston op. cit. p. 7.
Men zie verder de uitspraak der Amerikaansch-Chileensche claims-commissie van
1892 in zake de vorderingen van The Central and South American Tellegraph Co
(Moore, Arbitrations, p. 2938). In de uitspraak van de algemeene claims-commissie,
ingesteld bij de conventie tusschen de Vereenigde Staten en Mexico van 8 September
1923, m de zaak Hopkins, wordt scherp onderscheiden tusschen een algemeene en een
lokale de facto-regeering; ten aanzien van deze laatste heet het: „The acts of an orga-
nisation of the latter type become binding on the nation as of the date territory comes
under its domination and control, conditioned upon its ultimate successquot; f« 12)
(Cf. A. J. I. L. 1927 p. 164).nbsp;\' ^ \'\'
Uit den hier vastgestelden regel, dat een overwinnende de facto-regeering geacht
moet worden van het begin van de revolutie of opstand af de capaciteit bezeten te
hebben om in naam van den Staat te handelen, moet men geenszins willen afleiden,
dat de internationale rechter aan het tijdstip van het begin der revolutie of opstand
een beslissende beteekenis toekent ten aanzien van de vraag, op welk oogenblik de
de facto-regeering (dus bij separatistische beweging, ook de nieuwe Staat zelf) geacht
moet worden in het leven te zijn getreden. Zoo zien wij bijv. dat in het geval Andrew
A lien de Brits oh-Amerikaansche claims-commissie onder het Jay-tractaat besliste, dat
met betrekking tot de quaestie, wanneer de inwoners der Vereenigde Staten geacht
moesten worden hun nieuwe Amerikaansche nationaliteit te hebben verkregen, het
jaar 1783 en niet 1776 als decisief moest worden aangenomen. Niet het tijdstip van het
begin van den opstand, maar het oogenblik, waarop de nieuwe Staat geacht kon wor-
den effectief zijn onafhankelijkheid te hebben verworven (het oogenblik waarop de
feitelijke vijandelijkheden een einde namen), was voor den internationalen rechter
hierbij beshssend. Zie over het geval Andrew Allen, p. 163.
Government for all the necessary, natural and consequential
mjuries which resulted to the railroad and its properties when
used by either the revolutionary or the governmental forces.quot;
B. De capaciteit van een lokale de facto-regeering, die zich
slechts tijdelijk heeft kunnen handhaven en vervolgens definitief
IS verslagen, om in naam van den Staat te handelen en dezen
dehctueel te binden.
Uit de boven aangehaalde praktijk van den internationalen
rechter, die de capaciteit van een lokale de facto-regeering om in
naam van den Staat te handelen, laat afhangen van de omstan-
digheid, of die regeering zich definitief heeft weten te handhaven,
Volgt a contrario, dat de internationale rechter in het algemeen
aan een lokale de facto-regeering, welke zich achteraf niet heeft
kunnen handhaven, de capaciteit zal ontzeggen, geldige rechts-
handelingen te verrichten en den Staat door hare handehngen
te binden 2). Wij hebben er echter reeds op gewezen, dat het
gebruikelijk is geworden, dat de rechter aan de rechtshandehn-
gen van een ten slotte verslagen lokale de facto-regeering, welke
in het belang van het voortbestaan en de continuïteit der rechts-
orde in het door haar beheerschte gebied zijn verricht en op zich
Zelf geen politiek karakter dragen, geldigheid toekent.
Wij vinden dit beginsel in de praktijk van den internationalen
rechter op verschillende wijzen geformuleerd.
Zoo heet het in de uitspraak van de Amerikaansch-Mexikaan-
sche claims-commissie onder de conventie van 1868 in zake
Stückle : „Men are so made that the divine law of interdepen-
Ralston, Report of French-Venezuelan Mixed Claims Commission of 1902, p.
451.
Men vergelijke in denzelfden zin de uitspraken van de Amerikaansch-Mexikaansche
Claims-commissie van 1849, in zake Hughes (Moore, Arbitrations, p. 2973); van de
Amerikaansch-Peruaansche Claims-commissie in zake Hill (Moore, Arbitrations, p.
\' 655); en van de Amerikaansch-Venezolaansche claims-commissie van 1903, in zake
(Ralston, Venezuelan Arbitrations of 1903 p. 22).
Cf. Moore, Digest I p. 60: „It was held by the mixed commission under Arts,
^n—XVII of the treaty between the United States and Great Britain, signed at
Washington, May 8, 1871, that the United States was not internationally liable for
the debts of the Confederacy, or for the acts of the Confederate forces.
The same principle of non-liability was enforced by the mixed commission under the
treaty between the United States and Mexico of July 4th, 1868, in respect not only of
the acts of the Confederacy, but also of the acts of the Zuloaga, Miramón and Maximi-
lian governments in Mexicoquot;.
Men raadplege de door Moore t. a. p. geciteerde jurisprudentie der gemengde com-
missies.
Moore, Arbitrations, p. 2935.
-ocr page 202-dence shall keep them united in society. Man must produce,
appropriate and exchange, and he is destined, obliged, and
commanded to create and own individual property____Buying
and selling, borrowing and inheriting, administering justice,
keeping schools, and sanitary measures must go on in society,
no matter what label the government may have. Bargains and
contracts in that society cannot stop, and those made under a
government de facto or a usurper must necessarily be respected
and acknowledged, if there is nothing exceptional, by the lawful
government when it assumes the old authorityquot; i).
Een meer theoretische verklaring en motiveering van het prin-
cipe vinden wij in de uitspraak van de algemeene claims-commis-
sie onder de conventie van 1923 tusschen de Vereenigde Staten
en Mexiko in zake Hopkins 2): „The greater part of governmental
machinery in every modern country is not affected by changes
in the higher administrative officers. The sale of pastage stamps,
the registration of letters, the acceptance of money orders and
telegrams (where post and telegraph are government services),
the sale of railroad tickets (where railroads are operated by the
government), the registration of births, deaths and marriages,
even many ruhngs by the pohce and the collection of several
types of taxes, go on, and must go on, without being affected by
new elections, government crises, dissolutions of parhament,
and even state strokes. A resident in Mexico who cleans the
government bureaus or pays his school fee to the administration
does not and cannot take into consideration the regularity or
even legahty of the present administration and the present
congress; his business is not one with personal rulers, not one
with a specific administration, but one with the government it-
self in its unpersonal aspect.
The difficulty of distinguishing between the government itself
and the administration of that government arises at the point
where the voluntary dealings and relations between the indivi-
dual and the government agencies assume a personal character
\') Cf. in geheel denzelfden zin, de uitspraak van den Amerikaanschen (dus een na-
tionalen) rechter in zake Horn vs. Lockhart en Baldy vs. Hunter. (Moore Digest I pp.
54 en 58; boven geciteerd p. 144, noot 3). De regels welke op dit punt voor den natio-
nalen rechter gelden, en die, welke door den internationalen rechter worden toege-
past, hebben veel gemeen.
«) A. J. I. L. 1927 p. 161/162, §§ 4 en 5.
-ocr page 203-in support of the particular agencies administering the govern-
ment for the time being. To this class belong voluntary under-
takings to provide a revolutionary administration with money
or arms or munitions and the hke. But the ordinary agencies,
departments, and bureaus of the government must continue to
function notwithstanding its principal administrative offices
may be in the hands of usurpers, and in such a case the sale and
dehvery to these necessary and legitimate agencies of supphes,
merchandise, and the hke, to enable the government itself
m its unpersonal aspect to function is a very different transaction
from one having for its object the support of an individual or
group of individuals seeking to maintain themselves in office.
The character of each transaction must be judged and determined
by the facts of the particular case.quot;
In de beshssing derzelfde Commissie in zake Peerless Motor
Car Co. wordt onderscheiden tusschen „a transaction of Govern-
ment routine (the one extreme)quot; en „[a]voluntary undertaking
having for its object the support of an individual or group of indi-
viduals seeking to maintain themselves in office (the other ex-
treme)quot;.
Zooals wij reeds opmerkten, beschouwt de internationale rech-
ter alle rechtshandelingen van een overwonnen lokale de facto-
regeering, die niet behooren tot de boven-beschreven categorie
van rechtshandehngen, in het belang van de continuïteit in de
rechtsorde verricht, als niet geldig en niet verbindend . Deze
handelingen kunnen al evenmin geacht worden in naam van den
Staat te zijn verricht, als de handeUngen van particuUere perso-
nen. Aldus werd besUst in de reeds aangehaalde uitspraak van de
Amerikaansch-Mexikaansche claims-commissie onder de conventie
van 1868 in zake Stückle Het betrof hier een vordering tegen
den Mexikaanschen Staat van een Amerikaansch onderdaan, die
aan de overwonnen lokale de facto-regeering van MaximiUaan in
Mexiko geld en goederen geleverd had. De eisch werd afgewezen
en zelfs het argument, dat het geld en de geleverde voorraden den
Staat ten goede waren gekomen, omdat zij „ter bestrijding der
\') A. J.I.L. 1928, p. 180.
*) Hieronder vallen dus in de eerste plaats alle rechtshandelingen, verricht met het
politieke doel de revolutie of secessie te bevorderen.
«) Moore, Arbitrations, p. 2935.
wreede Indianenquot; waren aangewend, mocht niet baten i). Als
tweede voorbeeld noemen wij het geval der confiscatie door Peru
van de Amerikaansche schepen „Georgianaquot; en „Lizzie Thomp-
sonquot;. Tijdens den opstand onder Vivanco had de Peruaansche
regeering een decreet uitgevaardigd, waarbij tijdelijk de handel in
guano verboden werd. De bovengenoemde schepen hadden zich
aan een overtreding van de verbodsbepahng schuldig gemaakt en
met toestemming van de spoedig daarop verslagen Vivanco-factie
een lading guano voor den uitvoer aan boord genomen. De sche-
pen werden door de Peruaansche de jure-regeering in beslag geno-
men en verbeurd verklaard. De Vereenigde Staten protesteerden
tegen deze confiscatie en eischten schade-vergoeding. Ten slotte
werd besloten, de zaak aan arbitrage te onderwerpen. De Koning
van België, die als arbiter werd aangewezen, weigerde zich formeel
over de quaestie uit te spreken. Hij gaf echter indirect te kennen,
dat, naar zijn oordeel, de eisch ongegrond was. De Vereenigde
Staten legden zich bij deze officieuze uitspraak neer en deelden de
Peruaansche regeering mede, dat zij van de vordering afzagen 2).
De boven aangehaalde voorbeelden zien op vrijwilhg met een
verslagen revolutionair bewind aangegane overeenkomsten. De
vreemdehng, die op deze wijze met een lokale overheid onderhan-
delt, weet altijd, dat hij zulks op eigen risico doet. Slaagt de revo-
lutionaire beweging niet, dan kan hij moeilijk verwachten, dat de
wettige regeering hem schadeloos zal stellen voor den steun, ver-
leend aan hare vijanden 3) I
\') Cf. in denzelfden zin de uitspraak der Nederlandsch-Venezolaansche claims-
commissie onder het protocol van 1903, in zake Henriquez (Ralston op. cit. p. 896).
quot;) Moore, Arbitrations, p. 1595; Lapradelle et Politis, op. cit. tome II p. 387. Men
vergelijke ook de beslissing van de gemengde commissie, onder de conventie van 1863,
tusschen de Vereenigde Staten en Peru, in zake Raborg (Moore, Arbitrations p 1613-
Lapradelle et Pohtis op. cit. tome II p. 280). Het geschil liep over een guano-concessie\'
door de revolutionaire overheid onder Vivanco aan een Amerikaan verleend en ver-
volgens door de de jure-regeering van Peru nietig verklaard De commissie aanvaard-
de de Peruaansche steUing en sprak zich uit voor de nietigheid der concessie — In den-
zelfden zin, de beslissing van de gemengde commissie onder de conventie van 1868
tusschen de Vereenigde Staten en Mexiko, in zake CucuUu (Moore, Arbitrations p
2873).nbsp;\'
Borchard op. cit. p. 209; Spiropoulos op. cit. p. 102; Noël-Henry op. cit. p. 226
Cf. de uitspraak van de Engelsch-Amerikaansche Claims-commissie van 1871 in de
zaak Barrett (Moore, Arbitrations, p. 2900): „The commission is of opinion that the
United States is not liable for the payment of debts contracted bv the rebel authorities
The rebelHon was a struggle against the United States for the establishment in a por-
tion of the country belonging to the United States of a new State in the family of na-
tions, and it failed. Persons contracting with the so-called Confederate States volun-
tarily assumed the risk of such failure, and accepted its obligations subject to the
Daarentegen zullen bepaalde heffingen (zooals van belastin-
gen, invoerrechten, accijnzen enz.) van een later verslagen lokale
de facto-overheid in zooverre steeds als geldig worden erkend, dat
de wettige regeering nimmer ten tweeden male tot die heffingen
zal overgaan. Aangezien de op deze wijze opgebrachte gelden ook
tot de rechtstreeksche bestrijding der wettige regeering aange-
wend kunnen en vaak zullen worden, kan men deze gedwongen
heffingen moeilijk tot de categorie van rechtshandelingen bren-
gen, „die in het belang van de continuïteit in de rechtsorde zijn
verricht en geen uitgesproken politiek karakter bezittenquot;. Zij
Vormen, zooals wij reeds zeiden, een tweede uitzondering op den
algemeenen regel i).
Voor de onrechtmatige handelingen van een verslagen lokale de
facto-regeering wordt de Staat niet aansprakelijk geacht. Deze
handelingen worden op één lijn gesteld met de onrechtmatige
daden van groepen particuhere personen. Wij hebben er op gewe-
zen, dat als regel geldt, dat de Staat van alle aansprakelijkheid
ontheven is, wanneer hij de noodige preventieve en repressieve
niaatregelen tot het handhaven van recht en orde binnen zijn
paramount rights of the parent state by force to crush the rebel organisation, and seize
all its assets and property, whether hypothecated by it or not to its creditorsquot;. Men
zie eveneens het geval Sambiaggio (Ralston op. cit. p. 680) en het geval HenHquez
(Ralston op. cit. p. 899).
Naar aanleiding van een door de lokale de facto-regeering van Dom Miguel in Por-
tugal uitgeschreven leening (1832), is de vraag gerezen, of de vreemdelingen, die aan
die leening hadden deelgenomen, gerechtigd waren, na de definitieve nederlaag van
Dom Miguel, de gerestaureerde de jure-regeering aan te spreken voor dat deel der door
hen gestorte gelden, dat nog in de Staatskas aanwezig was. Een bevestigend antwoord
op de vraag wordt gegeven door Rolin Jacquemyns (R. D. I. L. C. VII p. 714) en door
Politis (Les emprunts d\'Etat en droit international; p. 141), op grond van de overwe-
Sing, dat men ook in het volkenrecht een actie de in rem verso dient aan te nemen.
Calvo daarentegen stelt zich op het tegenovergesteld standpunt (op. cit. I, § 102):
..qu\'elle fût ou non trouvée dans les caisses publiques appartenant au gouvernement
en faveur duquel elle avait été souscrite et en mains duquel elle avait été remise, la
Capture et la confiscation en étaient strictement légales de la part du gouvernement de
droit — le belligérant vainqueur — puisque ces valeurs étaient entrées effectivement
dans l\'avoir du rebelle — l\'autre belligérant vaincuquot;, (geciteerd naar Wiesse op. cit.
P- 261).
Wij vereenigen ons met deze laatste zienswijze.
\') Borchard op. cit. p. 208; Spiropoulos op. cit. p. 108. Cf. eveneens het vonnis van
de Italiaansch-Venezolaansche claimscommissie van 1903 in zake Guastini (Ralston
op. cit. p. 730) : „Money paid to the de facto authorities in the shape of public dues
must be considered as lawfully paid, and receips given by them regarded as sufficient
to discharge the obligations to which they relate. Any other view would compel the
tax-payer to determine at his own peril the validity of the acts of those exercising pu-
blic functions in a regular mannerquot;. In denzelfden zin, de beslissing in zake The Santa
Clara Estates Co. (Ralston op. cit. p. 397).
grondgebied heeft genomen. Zoo lezen wij in de uitspraak der ge-
mengde commissie onder de conventie van 1872 tusschen Groot-
Brittannië en Columbia in zake Cotesworth and Powell: „One
nation is not responsible to another for the acts of its individual
citizens, except when it approves or ratifies them. It then becomes
a public concern, and the injured party may consider the nation
itself the real author of the injury. And this approval, it is appre-
hended, need not be in express terms; but may fairly be inferred
from a refusal to provide means of reparation when such means
are possible; or from its pardon of the offender when such pardon
necessarily deprives the injured party of all redressquot; i). In het
vonnis van de Duitsch-Venezolaansche commissie van 1903, in
zake Kummerow et al. heet het: „In the opinion of the umpire,
however, the modern doctrine, almost universally recognized, is
that a nation is not liable for acts of revolutionists when the revo-
lution has gone beyond the control of the titular government. It is
not necessary that either a state of war, in an international sense,
should exist or any recognition of belligerency. Immunity follows
inabihtyquot; 2).
Moore, Arbitrations p. 2092.
Cf. de uitspraak der Italiaansch-Venezolaansche claims-commissie van 1903 in zake
Sambiaggio: „Unless it clearly appear that the government has failed to use promp-
tly and with appropriate force its constituted authority, it cannot reasonably be said
that it should be responsible for a condition of affairs created without its volition....
[The Umpire found himself] obliged to conclude, from the standpoint of general prin-
ciple, that, save under the exceptional circumstances indicated [where it had failed
or neglected to use its authority], the government should not be held responsible for
the acts of revolutionists because: (1) Revolutionists are not the agents of government,
and a natural responsibility does not exist. (2) Their acts are committed to destroy the
government, and no one should be held responsible for the acts of an enemy attempt-
ing his life. (3) The revolutionists were beyond governmental control, and the govern-
ment cannot be held responsible for injuries committed by those who have escaped its
restraintquot;, (geciteerd naar Ralston, The law and procedure of international tribunals,
p. 349, § 625).
\') Ralston, Venezuelan Arbitrations of 1903, p. 559.
Men zie ook Noël-Henry op cit. p. 229, met de in noot 624 opgesomde gevallen;
eveneens Spiropoulos op. cit. p. 181, noot 19. Cf. tenslotte de volgende gevallen:
SchuUz (Moore, Arbitrations, p. 2973); Baxter (ibid, p. 2934); Porter (ibid., p. 2998);
Sambiaggio (Ralston, op cit. p. 680); Guastini (Ralston, p. 730); Bovallins and Hed-
lund (Ralston, p. 952); Henriquez (Ralston, p. 399); West (A. J. I. L. 1928, p. 452).
Enkele schijnbare uitzonderingen bestaan op dezen algemeen erkenden regel. Zoo
bijv. het geval, waarin naar aanleiding van het oproer te New-Orleans (1859), door de
regeering der Vereenigde Staten aan eenige Spaansche onderdanen de door dezen ge-
leden schade werd vergoed, echter met de uitdrukkelijke toevoeging, dat dit als „act
of good willquot; en niet als nakoming eener verplichting moest worden beschouwd; men
zie hierover, alsook over het geval van Don Pacifico, de uitspraak der Amerikaansch-
Mexikaansche gemengde commissie van 1868, in zake Prats (Moore, Arbitrations, p.
2890 e.v.). Eveneens als schijnbare uitzondering moet men beschouwen het feit, dat
§ 19. De rechtshandelingen van particulieren Op het gebied eener de
facto-regeering
De geldigheid en de rechtsgevolgen der rechtshandehngen, door
particuliere personen binnen het gebied der de facto-overheid ver-
richt, zullen, zooals vanzelf spreekt, in de eerste plaats afhangen
van de verbindende kracht, toegekend aan de lex loci actus, m.a.w.
aan de wetgeving der de facto-overheid. Wordt de rechtskracht
dier wetgeving door den internationalen rechter erkend, zooals
steeds het geval zal zijn bij een algemeene de facto-regeering en bij
een lokale de facto-regeering, die zich. definitief heeft weten te
handhaven, dan wordt daarmee tevens de geldigheid vastgesteld
van de op die wetgeving steunende rechtshandehngen van parti-
cuUere personen.
AUeen dus in het geval de betrokken rechtshandelingen verricht
zijn op het gebied, beheerscht door een ten slotte verslagen lokale
de facto-regeering, kan er van hare nietigheid sprake zijn. Wij
meenen echter, dat evenmin als de nationale rechter, de interna-
tionale rechter zich op het streng dogmatisch standpunt zal stel-
len, dat aUe rechtshandehngen van particuUere personen, welke
steunen op nietige wetten en decreten eener verslagen lokale de
facto-overheid, zelve ook zonder meer nietig zijn 2). Evenals de
nationale rechter zal de internationale rechter voor de rechtshan-
delingen van particuUeren in ieder bijzonder geval moeten nagaan
of zij behooren tot de eenvoudige transacties van den gewonen
loop van het maatschappelijk leven, dan wel verricht zijn met de
de de jure-regeering van Juarez in Mexico, onder pressie van Engeland, erin toestemde
hare aansprakelijkheid voor de onrechtmatige handelingen van de revolutionaire re-
geeringen van Miramón en Zuloaga te erkennen (Borchard op. cit. p. 208). Als werke-
lijke ons eenige bekende uitzondering daarentegen geldt de uitspraak van de Ameri-
kaansch-Mexikaansche gemengde commissie van 1839 in zake Baldwin (Moore, Ar-
bitrations p. 2859; Lapradelle et Politis op. cit., tome I p. 464), waarbij de aansprake-
lijkheid van een Staat voor de onrechtmatige handelingen van een verslagen lokale de
facto-regeering werd aangenomen; als bijzondere omstandigheid gold hier echter, dat
de de jure-regeering zich aansprakelijk had gemaakt, door niet repressief tegen de op-
standelingen op te treden.
\') Onder deze rubriek worden alleen besproken de éénzijdige rechtshandelingen van
particulieren en de twee- of meerzijdige rechtshandelingen van particulieren onderling.
De twee- of meerzijdige rechtshandelingen, waarbij ook de de facto-overheid zelve
partij is, vallen reeds onder de hierboven door ons besproken categorieën van staats-
rechtelijke handelingen op administratief gebied en van privaatrechtelijke rechtshan-
delingen verricht door een de facto-overheid.
Voor de jurisprudentie van den nationalen rechter, zie boven, § 16, p. 155.
-ocr page 208-onmiskenbare bedoeling den opstand of de secessie te steunen
Ten aanzien van de rechtshandelingen, door particuliere perso-
nen verricht op het gebied eener de facto-overheid, zullen dus de
internationale en de nationale rechter tot overeenkomstige con-
clusies komen. De vreemde rechter daarentegen zal, wanneer hij
tenminste blijft vasthouden aan den dogmatischen regel, dat de
wetgeving eener niet-erkende regeering als niet-bestaande moet
worden aangemerkt, de geldigheid der rechtshandehngen van
particuheren uitsluitend laten afhangen van het al of niet erkend
zijn der overheid, op wier wetgeving die handehngen steunen 2).
In tegenstelhng tot den nationalen en den internationalen rechter
zal dus de vreemde staatsrechter de rechtshandelingen van parti-
culieren, welke steunen op de wetgeving van een algemeene de
facto-regeering tot op het oogenbhk van de erkenning van die
regeering door de daartoe bevoegde autoriteiten van zijn land,
als nietig beschouwen ; ook zal hij nimmer eenige rechtskracht
kunnen toekennen aan de rechtshandehngen van particulieren,
steunende op de wetgeving eener verslagen lokale de facto-over-
heid, aangezien een dergelijke overheid nimmer rechtens als regee-
ring kan zijn erkend
§ 20. De niet erkende de facto-regeering als gedingvoerende partij ß)
Bij de vraag, of een niet erkende de facto-regeering voor den
mternationalen rechter als gedingvoerende partij kan optreden,
moet men onderscheiden, naar gelang men te maken heeft met de
niet-erkende regeering van een erkenden Staat, of met de (niet-
Uit de internationale jurisprudentie zijn ons geen beslissingen op dit punt be-
kend. — Het IS echter geenszins ondenkbaar, dat de internationale rechter zich zou
moeten uitspreken over de geldigheid van testamenten, contracten of andere rechts-
handelingen van particulieren op het gebied eener verslagen de facto-regeering
Zooals wij reeds zagen, zullen van het standpunt van den vreemden rechter de
rechtshandelingen van particulieren binnen het gebied van een niet-erkende regeering
voorzoover zij op de wetgeving van die regeering steunen, als nietig gelden; voorzoover
ZIJ daarentegen steunen op de wetgeving eener vroeger op dat gebied erkende overheid
als rechtsgeldig worden aangemerkt. Zie p. 114.
») Met de wetgeving van een algemeene de facto-regeering staat in dit verband ge-
lijk de wetgeving van een overwinnende lokale de facto-regeering.
\') Over de retroactieve werking, door den vreemden rechter aan de erkenning toe-
gekend, zie boven p. 116.
Men zie hierover p. 12.
\') Voor den niet-erkenden Staat behoeven wij de vraag, of hij als gedingvoerende
partij kan optreden, niet afzonderlijk te bespreken, daar een Staat slechts door middel
van zijn regeering aan een proces kan deelnemen.
erkende) regeering van een niet-erkenden Staat. Ten aanzien van
deze laatste, kan de quaestie alleen daar rijzen, waar een instantie
met obligatoire rechtsmacht bestaat, voor welke een Staat recht-
streeks gedagvaard kan worden; met betrekking tot de niet-
erkende regeering van een erkenden Staat, ook in die gevallen,
Waarin op grond van een „institutioneelquot; arbitrage- of jurisdictie-
verdrag, of zelfs op grond van een „geïsoleerdquot; compromis ge-
ageerd kauworden i).
Uit hetgeen wij hierboven ten opzichte van het standpunt van
den internationalen rechter in quaesties rakende de rechtspo-
sitie van niet-erkende Staten en regeeringen in het algemeen
(§17), en ten aanzien van zijn standpunt in quaesties betref-
fende de capaciteit van niet-erkende regeeringen om in naam van
den Staat te handelen in het bijzonder (§ 18), opmerkten, vloeit
logisch voort, dat wij van meening zijn, dat zoowel de niet-erken-
de regeering van een erkenden Staat als de (niet-erkende) regee-
ring van een niet-erkenden Staat bevoegd is voor den internatio-
nalen rechter als gedingvoerende partij op te treden 2).
Een zeer speciaal interesse biedt de vraag, of niet-erkende regee-
ringen als gedingvoerende partij voor het Permanente Hof van
Internationale Justitie kunnen optreden.
De Staten, die voor het Hof kunnen verschijnen, moeten, over-
eenkomstig art. 35 van het Statuut in twee groepen worden
Een geval van institutioneele arbitrage of jurisdictie veronderstelt immers een
overeenkomst tusschen twee of meer Staten, waarbij die Staten zich verbonden hebben
alle of bepaald omschreven geschillen, die in de toekomst tusschen hen mochten rij-
zen, aan arbitrage of rechtspraak te onderwerpen. Het is zeer goed denkbaar, dat op
een gegeven oogenblik de quaestie opgeworpen wordt, of de in een der betrokken Sta-
ten tengégt;/olge van een revolutie of staatsgreep aan het bewind gekomen niet-erkende
de facto-regeering op grond van die overeenkomst wel als gedingvoerende partij kan
optreden. Dezelfde vraag kan zich ook voordoen in een geval van geïsoleerde arbitrage
of rechtspraak, wanneer nl. tusschen het oogenblik van het sluiten van het speciale
compromis en de uitvoering daarvan in een der betrokken Staten een revolutie of
staatsgreep plaats vindt.
Natuurlijk geldt ook hier de beperking, dat de betrokken regeering aan het effec-
tiviteitsvereischte, dat voor het bestaan van een de facto-regeering geldt, moet be-
antwoorden en dat, in geval die regeering de overheid is van een niet-erkenden Staat,
ook deze Staat alle feitelijke elementen, welke voor zijn de facto-bestaan noodzakelijk
zijn, in zich moet vereenigen.
Art. 35 van het Statuut luidt:
„La Cour est ouverte aux Membres de la Société des Nations, ainsi qu\'aux Etats
mentionnés à l\'Annexe au Pacte.
Les conditions auxquelles elle est ouverte aux autres Etats sont, sous réserve des
dispositions particulières des traités en vigueur, réglées par le Conseil, et dans tous les
cas, sans qu\'il puisse en résulter pour les parties aucune inégalité devant la Courquot;.
verdeeld: a) de Staten, die lid zijn van den Volkenbond of in de
bijlage van het Bondsverdrag zijn genoemd; b) de andere Staten.
Ten aanzien van de Staten, die lid zijn van den Volkenbond of in
de bijlage van het Bondsverdrag zijn genoemd, is de competentie
van het Hof in zijn Statuut zelf geregeld; de voorwaarden daar-
entegen, waaronder het Hof ook voor andere Staten toegankelijk
is, zijn in een afzonderhjk Raadsbesluit van 17 Mei 1922, ter uit-
voering van art. 35, al. 2 van het Statuut vastgesteld i). Echter
wordt noch in het Statuut zelf, noch in het bijbehoorende Raads-
besluit, eenig verschil gemaakt tusschen erkende en niet-erkende
Staten en regeeringen Het Hof zelf zal dus eventueel moeten
gt;) Het hier bedoelde besluit van den Conseil luidt als volgt:
„Le Conseil de la Société des Nations, En vertu des pouvoirs qui lui ont été conférés
par l\'article 35, par. 2. du Statut de la Cour permanente de justice internationale, et
aux termes des dispositions dudit article, décide :
1°. La Cour permanente de justice internationale est ouverte à tout Etat qui n\'est
pas Membre de la Société des Nations ou qui n\'est pas mentionné dans l\'annexe au
Pacte de la Société, aux conditions suivantes: cet Etat devra avoir déposé préalable-
ment au greffe de la Cour une déclaration par laquelle il accepte la juridiction de la
Cour conformément au Pacte de la Société des Nations et aux termes et conditions du
statut et du règlement de la Cour, en s\'engageant à exécuter de bonne foi les sentences
rendues et à ne pas recourir à la guerre, contre tout Etat qui s\'y conformera.
2°. Cette, déclaration peut avoir soit un caractère particulier, soit un caractère gé-
néral.
La déclaration d\'un caractère particulier est celle par laquelle un Etat accepte la ju-
ridiction de la Cour pour un ou plusieurs différends déjà nés.
La déclaration d\'un caractère général est celle par laquelle un Etat accepte la ju-
ridiction de la Cour pour tous différends nés ou à naître, ou pour une ou plusieurs caté-
gories de tels différends. En signant une déclaration d\'un caractère général, tout Etat
a la faculté d\'accepter comme obligatoire, de plein droit et sans convention spéciale,
la juridiction de la Cour, conformément à l\'article 36 du statut, sans que cette accep-
tation puisse, hors le cas de convention spéciale, être opposée soit aux membres de la
Société des Nations soit aux Etats mentionnés dans l\'annexe au Pacte qui ont signé
ou qui signeront la „disposition facultativequot; prévue au protocole additionnel du 16
décembre 1920.
3°. L\'original des déclarations faites aux ternies de la présente résolution est con-
servé par le greffier de la Cour, qui en transmet, selon la procédure adoptée par la
Cour, des exemplaires certifiés conformes à tous les membres de la Société des Nations
ou aux Etats mentionnés dans l\'annexe au Pacte, ainsi qu\'à tous autres Etats que
la Cour désignera, et au secrétaire général de la Société des Nations.
4°. Le Conseil de la Société des Nations se réserve le droit d\'annuler ou d\'amender à
tout moment la présente résolution par une autre, dont la Cour recevra communica-
tion. Dès la réception de cette communication par le greffier de la Cour, et dans la
mesure déterminée par la nouvelle résolution, les déclarations existantes cessent d\'être
en vigueur, sauf en ce qui concerne les différends dont la Cour se trouvera déjà saisie.
5°. La Cour connaît de toute question relative à la validité ou à l\'effet d\'une décla-
ration faite aux termes de la présente résolutionquot;.
Ook art. 34 van het Statuut verschaft geen verdere opheldering: „Seuls les Etats
ou les Membres de la Société des Nations ont qualité pour se présenter devant la
Courquot;.
Uitmaken, of en in hoeverre niet-erkende Staten en regeeringen
zijn jurisdictie kunnen inroepen.
In verband met de bijzondere bepalingen, die voor de competen-
tie van het Hof gelden, moeten wij bij de beantwoording van de
vraag of het Hof ook niet-erkende regeeringen als gedingvoerende
partijen zal toelaten, onderscheiden tusschen niet-erkende regee-
ringen van erkende Staten en (niet-erkende) regeeringen van
niet-erkende Staten.
Anderzijds moeten wij eveneens uiteenhouden de drie mogelijke
gevallen, waarin voor het Hof een geschil kan rijzen, waarbij een
niet-erkende regeering eventueel als partij zou kunnen optreden.
Dit zijn:
a. het geval, dat de jurisdictie van het Hof wordt ingeroepen,
krachtens een met het oog op de beslechting van een speciaal ge-
schil tusschen de partijen aangegaan compromis (geïsoleerde juris-
dictie) ;
P. het geval, dat de jurisdictie van het Hof wordt ingeroepen
krachtens een conventie, waarbij de partijen reeds van te voren
alle of bepaalde categorieën van geschillen aan zijn jurisdictie heb-
ben onderworpen (institutioneele jurisdictie) ;
y. het geval, dat de jurisdictie van het Hof wordt ingeroepen
krachtens de onderteekening van de zgn. „disposition facultativequot;
bedoeld in art. 36, al. 2 van het Statuut.
A. Niet erkende regeeringen van erkende Staten.
a. De erkende Staat is hd van den Volkenbond of in de bijlage
van het Bondsverdrag genoemd.
Op grond van de overweging, dat niet-erkende de facto-regee-
ringen op gelijke wijze als erkende regeeringen bevoegd zijn de
Staten, waarin zij feitelijk het gezag uitoefenen, te vertegenwoor-
digen, moet ook aan de niet-erkende regeering van een der hier
bedoelde erkende Staten het recht worden toegekend voor het
Hof te verschijnen. Dit geldt zonder onderscheid voor de boven
aangeduide gevallen a, ^ en y i).
De gevallen a en (3 veronderstellen het bestaan van een conventie tusschen de
partijen. Deze conventie zal door de wederzijds erkende regeeringen der betrokken
Staten onderteekend zijn. Het is echter mogelijk, dat tusschen het oogenblik van het
sluiten der overeenkomst en de uitvoering daarvan, een revolutie of staatsgreep in een
der Staten plaats vindt, waardoor een niet erkende de facto-regeering daar aan het
bewind komt. In het geval y, daarentegen, is het zelfs mogelijk, dat de onderteekening
zelve van de „disposition facultativequot; door een niet-erkende regeering is geschied.
Immers de onderteekening is hier een eenzijdige rechtshandeling, welke een de facto-
regeering internationaalrechtelijk bevoegd is in naam van den Staat te verrichten.
b. De erkende Staat is geen lid van den Volkenbond en ook niet
in de bijlage van het Bondsverdrag genoemd. Dezelfde overwegin-
gen, die het Hof tot toelating van de niet-erkende regeeringen der
sub a genoemde Staten als gedingvoerende partijen zuUen bren-
gen, moeten ook voor de niet-erkende regeeringen der hier (sub b)
genoemde Staten tot dezelfde conclusie leiden. Voor de gevaUen
a en ß geldt dit onbeperkt; ten aanzien van geval y bepaalt echter
§ 2 van het Raadsbesluit van 17 Mei 1922, dat de aanvaarding van
het Obligatorium door een niet tot den Volkenbond behoorenden
en niet in de bijlage van het Bondsverdrag genoemden Staat nim-
mer (behalve in geval van een speciaal daartoe strekkende con-
ventie) tegen een hd van den Volkenbond of tegen een der in de
bijlage van het Pact genoemde Staten kan worden ingeroepen i).
B. Niet-erkende regeeringen van niet-erkende Staten.
Zooals van zelf spreekt, behooren de niet-erkende Staten aUe
tot de sub b aangeduide groep (dus van Staten, die noch hd zijn
van den Volkenbond, noch in de bijlage van het Bondsverdrag
worden genoemd) De vraag, of de regeering van een zoodani-
gen Staat als gedingvoerende partij voor het Hof kan verschijnen,
zal hierbij alleen in het geval y kunnen rijzen. Immers de ge-
gevallen a en ß veronderstellen beide een tusschen de partijen
bestaande overeenkomst, die reeds op zich zelf de wederzijdsche
erkenning der daarbij betrokken Staten impliceeren zou; geval
y daarentegen veronderstelt slechts een eenzijdige verklaring
van den betrokken Staat. In het geval y kan echter, volgens
§ 2 van het Raadsbesluit van 17 Mei 1922, van een inroeping van
het obhgatorium bovendien alleen sprake zijn, wanneer deze
geschiedt door een lid van den Volkenbond of door een der in de
bijlage genoemde Staten tegen een der „anderequot; Staten of tus-
schen „anderequot; Staten onderling. Onder dergehjke omstandighe-
den zou ook de (natuurhjk niet-erkende) regeering van een niet
\') Tegen de onderteekening op zichzelf van de algemeene verklaring bedoeld in § 2
van de Raadsresolutie van 17 Mei 1922 ter uitvoering van att. 35, lid 2, van het Sta-
tuut, door een niet-erkende regeering zal het Hof o.i. ook hier geen bezwaar maken.
Het obhgatorium kan echter in het geval y alleen worden ingeroepen door een lid van
den Volkenbond of door een der in de bijlage genoemde Staten tegen een der „anderequot;
staten, die de algemeene verklaring hebben afgelegd, of tusschen deze anderequot; Sta-
ten onderling.
2) Wij zien hier af van het hooge uitzonderingsgeval, dat een Staat tot den Volken-
bond wordt toegelaten, zonder door alle leden van dien Bond erkend te zijn (geval
van Albanië in 1920).
erkenden Staat als gedingvoerende partij voor het Hof kunnen
optreden.
In de literatuur vindt men de quaestie, of niet-erkende regee-
ringen voor het Hof als gedingvoerende partijen kunnen ver-
schijnen, slechts zelden behandeld. Voorzoover wij weten, heb-
ben slechts drie schrijvers zich met het vraagstuk bezig gehouden
n.1. Bustamante, Gralinski en Spiropoulos
Bustamante is van meening, dat het Hof uitsluitend op grond
Van overwegingen van feitelijken aard moet uitmaken, of eener-
zijds een niet-erkende Staat bevoegd geacht kan worden, de in
§ 1 van het Raadsbesluit van 17 Mei 1922 bedoelde verklaring
af te leggen, en of anderzijds aan een niet-erkende regeering het
recht kan toegekend worden, als gedingvoerende partij op te tre-
den 2) Bustamante wil dus in het algemeen de oplossing laten af-
hangen van de vraag, of men inderdaad te doen heeft met een de
facto bestaande regeering of een de facto bestaanden Staat. Toch
zegt hij : „Cette admission à la Cour permanente de l\'Etat ou du
gouvernement existant de facto et non pleinement de jure, ne
servira en aucun cas à les autoriser à citer un autre qui ne les
aurait pas reconnus, ou à intervenir dans des procès engagés pour
ou contre ce dernier, et déjà le paragraphe final de la résolution
No. 2 du Conseil a prévu d\'une manière heureuse cette hypothèse.
La Cour ne peut servir de moyen indirect à contraindre à la recon-
Bustamante: La Cour Permanente de Justice internationale. — Gralinski:
Le règlement pacifique obligatoire des différends internationaux suivant le Pacte de
la Société des Nations. — Spiropoulos : Nicht anerkannte Staaten und Regierungen vor
dem ständigen internationalen Gerichtshofe, Revue de droit international (Sottile)
1927 p. 35.
„En vertu de 1\'ensemble du texte, se pose pour le tribunal la question fréquente
politique de la reconnaissance de nouveaux Etats qui naissent ou prétendent être
nés à la vie internationale. La Cour permanente doit admettre ou refuser, s\'il y a lieu,
leur déclaration, et se prononcer avec elle, au moins provisoirement, sur la condition
légale de tels Etats. Il semble que dans une telle situation la Cour doive procéder sui-
vant les circonstances de fait, en se conformant à la réalité des choses d\'après ses pro-
pres impressions, et en faisant entièrement abstraction, comme facteur d\'apprécia-
tion, de la conduite du pays auquel appartenait auparavant celui qui est nouvellement
constitué, ou de celle que peuvent suivre les autres nationsquot;. — „Une difficulté iden-
tique peut se présenter pour les gouvernements de fait, non reconnus par la généralité,
qui se trouvent en face de nations reconnues et acceptées depuis longtemps. La Cour
ne doit pas être d\'une façon incidente ou indirecte, juge de la légitimité ni être placée
entre le pouvoir pubhc et une partie des nationaux, pour faire pencher la balance. Elle
doit s\'en tenir exclusivement au fait, et tant que quelqu\'un exerce matériellement le
pouvoir d\'une nation quelconque, le considérer comme son représentantquot;, (op. cit.
p. 198).
Van Roijen, De Rechtspositienbsp;13
-ocr page 214-naissance, qui, en règle générale, est un acte politique entière-
ment volontaire et librequot;
Bustamante geeft o.i. hier een veel te ruime interpretatie van
§ 2 van het Raadsbesluit. De bedoelde bepahng toch slaat enkel
op het veronderstelde geval van de inroeping van het Obligato-
rium door een Staat, die geen lid is van den Volkenbond en niet
in de bijlage van het Bondsverdrag wordt genoemd, tegen een
Staat, die wèl tot een dier beide groepen behoort. In het Raads-
besluit wordt geen bepaling aangetroffen, die aan niet-erkende
regeeringen van Staten, die bij den Volkenbond zijn aangesloten
of in de bijlage van het Pact worden genoemd, het recht zou ont-
zeggen het Obligatorium in te roepen. Ook wordt daar niets be-
paald omtrent de inroeping van het Obligatorium door een lid
van den Volkenbond (of een der in de bijlage genoemde Staten)
tegen een der „anderequot; Staten, of tusschen de „anderequot; Staten
onderling.
Ook Gralinski gaat van de gedachte uit, dat het Hof de vraag,
of niet-erkende Staten en regeeringen zijn jurisdictie kunnen in-
roepen, uitsluitend van de vaststelling van het de facto-karakter
van den betrokken Staat of regeering moet laten afhangen 2). Hij
is echter van oordeel, dat door het accepteeren van een verklaring,
als bedoeld in § 1 van het Raadsbesluit van 17 Mei 1922, door een
niet-erkenden Staat afgelegd, het Hof zelf implicite den nieuwen
Staat zou erkennen. Dit zou weer, direct of indirect, de erkenning
van de zijde der andere bij het Hof aangesloten Staten met zich
mee kunnen brengen 3).
Spiropoulos eindehjk huldigt de opvatting, dat een niet-er-
kende de facto-regeering van een erkenden Staat ten allen tijde
bevoegd is, de facultatieve verklaring an art. 36 lid 2, van het
Statuut of de in § 1 van het Raadsbesluit bedoelde verklaring af
gt;) Op. cit. p. 199.
„Dans ces deux cas, c\'est-à-dire admission d\'un nouvel Etat et admission d\'un
gouvernement de fait, la Cour doit se guider exclusivement par des considérations de
faitquot;, (op. cit. p. 163.)
„Une question assez délicate pourrait surgir pour la Cour en cas de création de
nouveaux Etats et si ces Etats, avant leur reconnaissance, déposaient au greffe de la
Cour une déclaration acceptant la juridiction obligatoire. L\'acceptation de cette dé-
claration par la Cour équivaudrait à la reconnaissance par celle-ci d\'un Etat nouvelle-
ment créé, car la résolution du Conseil du 17 mars 1922 ne reconnaît ce droit qu\'aux
Etats indépendants. Mais alors la reconnaissance pourrait avoir une répercussion pro-
fonde sur la situation de cet Etat, en encourageant indirectement les autres Etats à
imiter l\'attitude de la Cour et même directement conduire à sa reconnaissance tacite\'\',
(op. cit. p. 162.)
te leggen, waarbij zij zich in naam van den Staat aan de jurisdic-
tie van het Hof onderwerpt en tevens het recht heeft (voorzoo-
Ver betreft de onderiinge verhouding van de Staten, die óf tot den
Volkenbond behooren, óf in de bijlage worden genoemd) haar te-
genpartij ,in geval beide Staten de „disposition facultativequot; heb-
ben onderteekend, rechtstreeks voor het Hof te dagvaarden
Wat niet-erkende Staten betreft, moet men volgens Spiropou-
los onderscheiden, naar gelang zij door geen enkelen anderen
Staat zijn erkend (zij bezitten dan volgens hem geen vclkenrech-
tehjke rechtspersoonlijkheid), of van slechts eenige of van één
enkelen anderen Staat erkenning verkregen hebben (zij bezitten
in dat geval een „relative Völkerrechtssubjektivitätquot;). Staten
zonder volkenrechtehjke rechtspersoonlijkheid kunnen z.i. nooit
een verklaring als bedoeld in § 1 van het Raadsbesluit afleggen en
dus ook nooit als gedingvoerende partij voor het Hof optreden.
Staten met relatieve rechtspersoonlijkheid moeten z.i. geacht
Worden bevoegd te zijn, de verklaring van § 1 rechtsgeldig te on-
derteekenen, maar kunnen volgens § 2 nimmer een Staat, die lid is
van den Volkenbond of in de bijlage van het Pact genoemd wordt,
rechtstreeks voor het Hof dagvaarden
De opvatting van Spiropoulos, zooals hier weergegeven, berust
grootendeels op het door hem in het algemeen ten opzichte van
niet-erkende Staten en regeeringen ingenomen standpunt, dat wij
reeds elders bespraken *). De critiek, die wij daar uitoefenen op
bet streng dogmatisch onderscheid, dat hij tusschen niet-erkende
\') „Für die Cour genügt die Tatsache, dass die Handlungsfähigkeit eines Staates
rechtstheoretisch von jeder seiner Regierungen — unabhängig von der Anerkennung
durch die Drittstaaten — ausgeübt werden kannquot;, (op. cit. p. 43).
quot;) „Nach der weiter oben____dargelegten Auffassung über die Rechtsstellung nicht
anerkannter Regierungen im Völkerrecht unterliegt es keinem Zweifel, dass auch ein
Staat mit nicht anerkannter Regierung seinen Gegner vor die Cour rechtswirksam zi-
tieren kannquot;, (op. cit. p. 45).
Op. cit. pp. 37, 40, 44. — Ten aanzien van het bijzonder geval van een geschil
tusschen Staten, die noch bij den Volkenbond zijn aangesloten, noch in de bijlage ge-
noemd staan, merkt hij op: „Was schliesslich den Fall eines Rechtstreites zwischen
Staaten, die weder Mitglieder des Völkerbundes noch im Anhang der Völkerbunds-
satzung angeführt sind, angelangt, so haben wir uns von der Regel leiten zu lassen,
dass, falls der Klägerstaat nicht anerkannt ist, der Beklagte nicht verpflichtet ist,
sich in einen Rechtstreit mit einem Gegner einzulassen, dessen völkerrechtliche Sub-
jektivität er nicht anerkennt. Lässt sich indessen der Beklagte in den Rechtstreit ein,
so liegt darin eine stillschweigende Anerkennung des Klägers als Völkerrechtssubjektquot;,
(op. cit. p. 45). Uit hetgeen wij boven als onze opvatting uiteenzetten, volgt, dat wij
het met Spiropoulos op dit punt niet eens kunnen zijn.
*) Zie boven, p. 125 e.V.
-ocr page 216-regeeringen van erkende Staten en niet-erkende regeeringen van
niet-erkende Staten maakt, is ook hier van toepassing t).
§ 21. Het beroep van niet-erkende Staten en regeeringen op bepaalde
immuniteitsrechten
Zooals wij boven (p. 116) aantoonden, ontzegt de vreemde staats-
rechter in het algemeen aan niet-erkende Staten en regeeringen
de bevoegdheid, zich te beroepen op de immuniteit van jurisdic-
tie, welke aan erkende Staten en regeeringen wordt toegekend .
Deze houding van den vreemden staatsrechter berust op het door
hem gehuldigde beginsel van de juridische negatie van de door de
regeering van zijn land niet erkende Staten en regeeringen. De
internationale rechter, die aan een dergehjken regel niet gebon-
den is, neemt een geheel ander standpunt in. Hij behoeft zich
slechts af te vragen, of het toekennen van immuniteit van juris-
dictie aan vreemde Staten en regeeringen berust op een alge-
meen aanvaarde volkenrechtsnorm en zoo ja, of bij het toepassen
van die norm onderscheid moet worden gemaakt tusschen er-
kende Staten en regeeringen eenerzijds en niet-erkende Staten en
regeeringen anderzijds.
Voorzoover wij weten, is de hier behandelde quaestie nooit door
een internationale instantie beslist geworden. Het lijdt echter
geen twijfel, of de internationale rechter zou, wanneer hij zich
voor de vraag gesteld zag, of het bestaan van een algemeene vol-
kenrechtsnorm, zooals hier bedoeld, kan worden aangenomen, in
bevestigenden zin antwoorden 3).
Minder zeker is het, of hij van oordeel zou zijn, dat die norm
geacht kan worden ook voor niet-erkende Staten en regeeringen
te gelden. De internationale rechter zal o.i. als volgt moeten rede-
neeren. Het beginsel van de immuniteit van jurisdictie berust op
de onderhnge gehj kheid der onafhankelijke volkenrechtssub-
Zooals reeds aangetoond, berust deze onderscheiding op de door ons bestreden
stelling, dat aan niet-erkende Staten alle volkenrechtelijke rechtspersoonlijkheid zou
ontbreken.
Het is in dit verband natuurlijk onverschillig ,of de immuniteit wordt ingeroepen
ten bate van de.Staten en regeeringen zelf, ten bate van hun vertegenwoordigers, of
ten bate van hun eigendommen.
\') Het punt, in hoeverre het recht op immuniteit van jurisdictie kan worden inge-
roepen, in het bijzonder de vraag, of op dat recht ook een beroep gedaan kan worden,
wanneer een Staat of regeering niet als zoodanig, doch als particulier persoon op-
treedt, kan hier buiten beschouwing blijven.
jecten (resp. van de hen vertegenwoordigende regeeringen)
Daar o.i. ook aan niet-erkende Staten volkenrechtelijke rechts-
persoonhjkheid en aan niet-erkende regeeringen volkenrechtehjke
Vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden toegekend, staan
eenerzijds niet-erkende de facto-Staten als gelijkwaardige onaf-
hankelijke volkenrechtssubjecten tegenover de andere (erkende)
leden der statengemeenschap, en hebben anderzijds niet-erkende
de facto-regeeringen dezelfde uit haar vertegenwoordigingsbe-
voegdheid voortvloeiende rechten als erkende regeeringen. Wat
het recht op immuniteit van jurisdictie betreft, maakt het vol-
kenrecht o.i. dus geen onderscheid tusschen erkende en niet-er-
l^ende Staten en regeeringen.
§ 22. De retroactieve werking der erkenning
In de praktijk van de rechtspraak van den vreemden Staats-
rechter (in het bijzonder van den Amerikaanschen en den Engel-
schen rechter) wordt, zooals wij hebben geconstateerd, de retro-
actieve werking der erkenning aangenomen. Zoowel ten aanzien
van de rechtspositie der aanvankelijk niet-erkende regeering, als
van de geldigheid van hare rechtshandelingen en de aansprake-
lijkheid van den Staat voor hare onrechtmatige daden wordt de
door de regeering van het land van den rechter verstrekte erken-
ning geacht terug te werken tot op het eerste oogenblik van het
optreden der betrokken regeering
De fictie der retroactiviteit wordt door den vreemden staats-
rechter aangewend, om daardoor rekening te kunnen houden met
feiten, die hij op grond van de ontbrekende erkenning van de zijde
der politieke autoriteiten van zijn land, een tijd lang heeft moeten
negeeren.
De internationale rechter, die niet gebonden is door dezen regel
betreffende de onderworpenheid van den rechter aan de pohtieke
Men vgl. het rapport van de Staatscommissie in zake het ontwerp van de wet,
die het nieuwe artikel 13« in de Wet houdende Algemeene Bepahngen der Wetgeving
Van het Koninkrijk heeft ingevoegd: „En vermits de Staten in hun onderlinge verhou-
ding met gelijke rechten en onafhankelijk tegenover elkander staan, is de eene niet aan
de Staatsmacht en daardoor niet aan de jurisdictie van de anderen onderworpenquot;.
(Bijlage bij de Memorie van Toelichting, afgedrukt in W. 10038). — Cf. Struycken:
„Processen en beslagen tegen vreemde Statenquot; in het weekblad „Van onzen Tijdquot;
(23 December 1916). Anders, Noël-Henry op. cit. p. 81 (No. 73).
Zie boven p. 116 e.v.
-ocr page 218-autoriteiten van den Staat, en die dus ook bij zijn uitspraken in
quaesties betreffende de rechtspositie van vreemde Staten en re-
geeringen, de geldigheid der rechtshandehngen van de facto-
regeeringen en de aansprakelijkheid van den Staat voor onrecht-
matige handelingen van die regeeringen, geen beshssende beteeke-
nis toekent aan het al of niet erkend zijn van den betrokken Staat
of overheid i), zal geen beroep behoeven te doen op de fictie der
retroactiviteit. In het oog van den internationalen rechter toch
bezit een niet-erkende Staat van het oogenbhk van zijn eerste
effectief optreden af rechtspersoonlijkheid en heeft een niet-er-
kende de facto-regeering volle handehngsbevoegdheid.
Wij wezen er reeds op, dat in de verschillende beshssingen van
den Amerikaanschen en den Engelschen rechter in hun functie
van vreemden staatsrechter, waarbij de retroactieve werking van
de erkenning werd vastgesteld, ten onrechte een beroep werd ge-
daan op zekere precedenten uit de jurisprudentie der Vereenigde
Staten (zooals op het geval Williams vs. Bruffy). De Amerikaan-
sche rechter was in die precedent-gevallen immers opgetreden als
nationale rechter (in casu als rechter, die zijn macht ontleende aan
een regeering, die ten gevolge van een geslaagden opstand aan het
bewind was).
Inderdaad zal niet alleen de nationale, doch ook de internatio-
nale rechter de geldigheid van de handehngen eener overwinnende
lokale de facto-regeering, als ook de aansprakehjkheid van den
Staat voor hare onrechtmatige daden, van het begin van haar be-
staan af erkennen 2). Wij hebben hierbij echter niet te maken met
\') Slechts in het geval, dat niet-erkenning als e.xceptie van niet-ontvankelijkheid
(„estoppelquot;) wordt ingeroepen, worden door den internationalen rechter aan het ont-
breken der erkenning van de zijde van een bepaalden Staat rechtsgevolgen vastge-
knoopt. Dit geval kan echter in dit verband buiten beschouwing blijven.
quot;) De in dit verband zoo vaak geciteerde passage uit het arrest van het Opperste
Gerechtshof der Vereenigde Staten in zaké Williams vs. Bruffy luidt: „The validity
of its acts (i.e. of a local de facto government), both against the parent\'state and its
citizens or subjects, depends entirely upon its ultimate success. If it fails to esta-
blish itself permanently, all such acts perish with it. If it succeed and become recog-
nized, its acts from the commencement of its existence are upheld as those of an
independent nation. Such was the case of the State governments under the old con-
federation on their separation from the British Crown. Having made good their
declaration of independence, everything they did from that date was as valid as
if their independènce had been at once acknowledged. Confiscations, therefore, of
eneniy\'s property made by them were sustained as if made by an independent nation.
But if they had failed in securing their independence and the authority of the King
had been reestablished in this country, no one would contend that their acts against
him, or his loyal subjects, could have been upheld as resting upon any legal founda-
retroactieve werking der erkenning, aangezien noch de nationale
rechter, die in naam van de overwinnende de facto-regeering
recht spreekt, nóch de internationale rechter bij het bepalen
van hun oordeel een beslissenden, of zelfs eenigen invloed toeken-
nen aan het al of niet erkend zijn van de overheid in quaestie. De
geldigheid der rechtshandehngen van een overwinnende de
facto-regeering en de aansprakelijkheid van den Staat voor haar
onrechtmatige handehngen steunen op een geheel anderen rechts-
grond, n.1. op de overweging, dat een overheid, die zich definitief
heeft weten te handhaven, al hare eigen handelingen, dus ook die,
Welke stammen uit de periode van haar eerste revolutionair op-
treden, als geldig en bindend moet erkennen .
§ 23. De aansprakelijkheid van een Staat a) voor een voorbarige er-
kenning b) voor een onrechtmatige weigering om te erkennen
Door een voorbarige erkenning, die als volkenrechtelijk onge-
rechtvaardigd moet worden beschouwd, maakt een Staat zich
schuldig aan een onrechtmatige interventie in de inwendige
aangelegenheden van een vreemd land. Zoowel in het geval van
het uitbreken van een revolutie als in het geval van het ontstaan
van een separatistische beweging, moeten immers vreemde Sta-
ten zich er van onthouden, de opstandehngen, hetzij mate-
rieel hetzij moreel te steunen. Eerst wanneer de revolutie of op-
stand definitief heeft gezegevierd, hebben vreemde Staten het
recht, de revolutionaire de facto-regeering, of den door afsphtsing
gevormden nieuwen Staat te erkennen 2).
Uit dezen algemeen aanvaarden regel volgt, dat waar een
Staat geacht wordt, door een voorbarige erkenning een onrecht-
matige handehng te plegen, hij in principe ook voor deze handehng
aansprakelijk gesteld kan worden. Voorzoover ons bekend, heeft
echter in de praktijk de internationale rechter zich nimmer over
deze vraag behoeven uit te spreken.
Wel hebben de Vereenigde Staten, na den Secessie-oorlog,
Groot-Brittannië aansprakelijk willen stellen voor de door dezen
tion.quot; (Moore Digest I p. 44). Cf. wat het standpunt van den nationalen rechter be-
treft, boven, p. 143.
») Ziep. 179.
Men zie hierover Deel lp. 18.
-ocr page 220-Staat aan de Confederatie verstrekte erkenning als oorlogvoeren-
de partij, welke naar het oordeel van de Unie voorbarig en onge-
motiveerd was geweest i). Groot-Brittannië weigerde echter deze
quaestie aan arbitrage te onderwerpen. Hij beschouwde de erken-
ning als een daad van bij uitstek politieken aard, tot het verrich-
ten waarvan elke souvereine Staat naar eigen inzicht uitsluitend
competent is. Ten slotte namen de Vereenigde Staten genoegen
met een in algemeene termen geformuleerde verklaring van leed-
wezen over de schade, welke Engeland door zijn houding tijdens
den Burgeroorlog aan de Unie had berokkend en zagen zij van hun
eisch de quaestie aan arbitrage te onderwerpen af 2).
De vraag, of een Staat ook aansprakelijk zou kunnen worden
gesteld voor het onrechtmatig weigeren om een vreemden Staat of
regeering te erkennen, moet o. i. eveneens bevestigend worden be-
antwoord. Wij stellen ons hierbij echter tegenover de meest gang-
bare opvatting, die van geen verplichting om te erkennen (resp.
recht op erkenning) weten wil. Zooals wij reeds boven uiteenzet-
ten 3), zijn wij van oordeel, dat indien men van de steUing uitgaat,
dat een weigering om een vreemden Staat of regeering te erken-
nen, alleen dan volkenrechtelijk geoorloofd is, wanneer zij tot
grond heeft het ontbreken van het de facto- (effectief) karakter
van den betrokken Staat of overheid, of gemotiveerd wordt met
een beroep op het feit, dat die Staat of overheid zijn internationale
verplichtingen niet wil nakomen, men ook iedere weigering om te
erkennen, die op andere dan de twee genoemde gronden steunt
(bijv. op ontbrekende legaliteit of legitimiteit), als volkenrechte-
lijk ongerechtvaardigde interventie moet beschouwen.
Evenals in het geval van een voorbarige erkenning, zal men dan
\') Cf. Lapradelle et Politis, op. cit. II p. 762 en 767; Moore, Arbitrations p. 499:
„While Mr. Seward did not object to the remedy of arbitration, he declined to accept
It with the limitations which Lord Stanley proposed. He insisted that the whole con-
troversy should be submitted just as it was found in the correspondence between
the two governments, without imposing any conditions or restrictions on the arbi-
trator, and without waiving any principle or argument on either side. The United
States could not, said Mr. Seward, waive before the arbitrators the position they had
constantly maintained from the beginning, „that the Queen\'s proclamation of 1861
which accorded belligerent rights to insurgents against the authority of the United
States, was not justified on any grounds, either of necessity or moral right, and there-
fore was an act of wrongful intervention, a departure from the obligations of existing
treaties, and without the sanction of the law of nations.quot; quot;
Lapradelle et Pohtis, ibid. p. 769.
ä) Zie p. 33.
-ocr page 221-bij een ongerechtvaardigde weigering om te erkennen, den Staat
aansprakelijk moeten achten voor zijn onrechtmatig optreden.
In de praktijk zal het echter meestal uiterst moeilijk zijn een
Vordering, gebaseerd op deze aansprakelijkheid, voor een inter-
nationale instantie door te voeren. Afgezien nog van het feit, dat
het aantal gevallen, waarin voor een Staat de verplichting zou be-
staan, op een dergelijke vordering voor den internationalen rechter
in te gaan, betrekkelijk beperkt is, zal het vaak welhaast onmoge-
lijk bhjken de motieven, die in een bepaald geval tot een weigering
van de erkenning hebben geleid, objectief vast te stellen i).
§ 24. Niet-erkenning als exceptie van niet-ontvankelijkheid
{„estoppelquot;)
Ook nog op andere wijze kan de internationale rechter met het
leerstuk der erkenning in aanraking komen. De internationale
rechter kan zich nl. voor de vraag gesteld zien, of de niet-erken-
ning van een de facto-regeering door een vreemden Staat, dien
Staat het recht ontneemt, later tegen het land, waar de niet-
erkende overheid is opgetreden, een eisch in te stellen, gebaseerd
op het de facto-karakter der overheid. M. a. w., werkt niet-erken-
ning als een exceptie van niet-ontvankelijkheid, of, om een En-
gelschen term te bezigen, als „estoppelquot; ?
De hier gestelde vraag is verschillende malen in de praktijk van
de internationale rechtspraak gerezen. Van een vaste jurispruden-
tie op dit punt is echter geen sprake. In arbitrale uitspraken en in
beslissingen van gemengde commissies is nu eens het bestaan der
boven aangeduide exceptie aangenomen, dan weer verworpen
\') Men vgl. in dit verband de boodschap van President Wilson aan het Congres
op 27 Augustus 1913, waarin hij zijn politiek ten aanzien van de niet-erkenning van
Huerta in Mexiko uiteenzette. In deze verklaring wordt o.a. de stelling geponeerd,
dat men het bewind van Huerta eigenlijk in het geheel niet als de facto-regeering
kon beschouwen. Een opvatting, die toch moeilijk te verdedigen zou zijn, wanneer
men ten minste uitgaat van de criteria, die in het algemeen voor het bestaan van
een de facto-regeering worden aangenomen.
Cf. Borchard op. cit. p. 210.
Voor een andere formuleering van deze vraag zie men Noël-Henry op. cit. p. 222:
„Le fait que le gouvernement étranger, auteur de l\'acte incriminé, n\'a pas été reconnu
constitue-1-il une fin de non recevoir s\'opposant à ce que le tribunal international
entre dans l\'examen des réclamations formulées par l\'Etat, auteur du refus? Dans
l\'affirmative, le juge devrait rejeter l\'action de piano.quot;
\') De exceptie is aanvaard door de Amerikaansch-Mexikaansche claims-commissie,
onder de conventie van 1868, in zake Schultz en in zake Janson (sic) (Moore, Arbi-
Voor het bestaan van een estoppel in het geval van niet-erken-
ning eener de facto-regeering wordt de volgende argumentatie ge-
voerd. Wanneer een Staat weigert een vreemde regeering te erken-
nen, geeft hij daarmede te kennen, dat die regeering niet geacht
kan worden het de facto karakter te bezitten, dat voor een erken-
ning vereischt wordt. Heeft een Staat eenmaal dit standpunt in-
genomen, dan kan hij niet later, na den val der niet-erkende regee-
ring, op zijn vroegere beshssing terugkomen en verklaren dat hij
thans, nu zijn belangen zulks eischen, het de facto-karakter der
verdwenen overheid wenscht te erkennen. Een dergelijke oppor-
tunistische en inconsequente houding is ontoelaatbaar 2).
Bovendien geldt krachtens algemeene beginselen van recht en
billijkheid de regel, dat iemand niet mag toegelaten worden, de
waarheid van een bepaald feit of een bepaalde gebeurtenis te be-
wijzen, wanneer hij door zijn doen of laten den persoon, tegen
wien de juistheid van het feit of van de gebeurtenis wordt ingeroe-
pen, in een toestand heeft gebracht, waardoor het bewijs van de
waarheid dien persoon zou kunnen schaden en als gebrek aan
goede trouw tegenover dien persoon kan gelden. Tegen het leveren
van het bewijs in dergehjke omstandigheden geldt een exceptie
van niet-ontvankelijkheid, een „estoppelquot;. Zoo kan ook aan een
Staat, die, na steeds geweigerd te hebben een vreemde de facto-
regeering te erkennen, na den val van de niet erkende overheid zich
plotseling op haar de facto-karakter beroepen, om bepaalde vorde-
ringen te kunnen doen gelden, een dergelijke exceptie worden te-
trations, resp. p. 2973 en p. 2902) en door de Amerikaansch-Venezolaansche claims-
commissie onder de conventie van 1903, in zake Jarvis (Ralston op. cit. p. 145). De
exceptie is verworpen door Taft in zijn uitspraak in zake de vorderingen van Groot-
Brittannié op Costa-Rica in 1923 (A.J.I.L, 1924, p. 147) en door de Amerikaansch-
Mexikaansche algemeene claims-commissie onder de conventie van 1923, in zake
Hopkins (A.J.I.L. 1927, p. 160). De vraag is gesteld maar voorloopig onbeslist ge-
laten door de Fransch-Mexikaansche speciale claims-commissie (1924) in de zaak
G. Pinson (uitspraak van den voorzitter, § 51).
1) In de uitspraak in de zaak Janson heet het: „It further results that the United
States, at least, is not now at liberty to claim a government de facto for the Prince
Maximilian, having always during the contest in Mexico recognized the republic and
repudiated the empire.quot; (Moore, Arbitrations, p. 2930.) En in het vonnis in zake
Schultz lezen wij: „There could be but one sovereign power in the same political
community at the same time. The United States having determined for itself, and
according to the\' well sustained fact, in what Mexican authorities this sovereignty
resided, and maintaining to this day political and amicable relations with it as the
only government in Mexico, cannot now claim that another government existed in
that country. If such inconsistent positions moreover were allowable .. ..quot; (Moore,
Arbitrations, p. 2973).
gengeworpen. Het instellen van vorderingen op grond van het de
facto-karakter der niet-erkende overheid toch is in dat geval een
gebrek aan goede trouw tegenover den Staat, waar die overheid is
opgetreden i).
Deze redeneering lijkt ons inderdaad geheel juist. Wanneer men
hiertegen aanvoert, dat niet-erkenning niet steeds ontkenning van
het de facto-karakter van een overheid beteekent, dan zouden wij
willen antwoorden, dat dit grootendeels een quaestie van woorden
is. Immers, wordt een regeering, om welke redenenen dan ook,
door vreemde mogendheden niet erkend, dan kan dit niet anders
heteekenen ,dan dat die vreemde mogendheden aan de bedoelde
regeering de bevoegdheid ontzeggen, den Staat, waarin zij op-
treedt, te vertegenwoordigen. Een regeering, welke niet bevoegd
geacht werd den Staat te vertegenwoordigen, kan ook niet be-
schouwd worden, dezen door hare handelingen te hebben verbon-
den. Inconsequent en met de goede trouw in strijd moet dus de
houding van een land geacht worden, dat, na eerst aan een de facto
regeering van een vreemden Staat erkenning geweigerd te hebben,
na den val van die regeering, den vreemden Staat aanspreekt voor
Verbintenissen, door de niet-erkende overheid aangegaan 2).
\') Men vergelijke de uitspraak van Taft in het geschil tusschen Groot-Brittannië en
Costa-Rica. Zooals reeds gezegd, stelt Taft zich op het standpunt, dat niet-erken-
ning niet als estoppel kan werken. Nochtans wijdt hij aan de bespreking van de
quaestie een uitvoerige beschouwing. Na eerst de jurisprudentie op het punt te heb-
ben nagegaan, en tot de conclusie gekomen te zijn, dat geen precedent hem dwingt
bet bestaan der exceptie aan te nemen, zegt hij: „I do not understand the arguments
on which an equitable estoppel in such case can rest. The failure to recognize the
de facto government did not lead the succeeding government to change its position
in any way upon the faith of it. Non-recognition may have aided the succeeding go-
vernment to come into power, but subsequent presentation of claims based on the
de facto existence of the previous government and its dealings does not work an
injury to the succeeding government in the nature of a fraud or breach of faith. An
equitable estoppel to prove the truth must rest on previous conduct of the person to be
estopped, which has led the person claiming the estoppel into a position in which
the truth will injure him. There is no such case here.quot; (A.J.I.L. 1924 p. 156). Taft
ziet hier over het hoofd, dat het in dit verband niet gaat om de houding van Enge-
land tegenover de individueele regeeringen in Mexiko, maar tegenover den Staat
Mexiko zelf. Tegenover den Staat Mexiko is het instellen van vorderingen, gebaseerd
op het aanvankelijk ontkende de facto-karakter van een bepaalde Mexikaansche re-
geering, met de goede trouw in strijd.
\'\') In de beslissing van de Amerikaansch-Mexikaansche algemeene claims-commissie
van 1923 in zake Hopkins, die zich op dit punt geheel aansluit aan de uitspraak van
Taft in het Britsch-Costaricaansch geschil, luidt het: „But the non-recognition of the
Huerta administration by the American government under the Wilson administra-
tion was not dependent upon Huerta\'s paramountcy in Mexico. It meant that, even if
it were paramount, it came into power through force by methods abhorrent to the
standards of modern civilization, that it was not „elected by legal and constitutional
means,quot; and hence, while the Government of Mexico continued to exist and to func-
Een der voornaamste argumenten, die tegen het bestaan van
een estoppel op grond van vroegere niet-erkenning worden inge-
bracht, is, dat niet-erkenning van een vreemde regeering be-
schouwd moet worden als te zijn een maatregel van politieken
aard, waarop ten allen tijde door den Staat die zijn erkenning
heeft geweigerd teruggekomen kan worden. Acht die Staat het
dus gewenscht, zij het ook na den val van de niet-erkende regee-
ring, deze alsnog het de facto-karakter toe te kennen, dan moet
zulks volkomen geoorloofd geacht worden t).
Het argument lijkt ons niet steekhoudend. Het is immers on-
loochenbaar, dat er een groot verschil bestaat tusschen eenerzijds
de houding van een Staat, die om redenen van pohtieken aard op
zijn aanvankelijke weigering om een bepaalde regeering te erken-
nen, nog tijdens het leven van die regeering terugkomt en haar als-
nog alle voordeelen toekent, welke aan een dergelijke erkenning
zijn verbonden, en anderzijds de handelwijze van een land, dat
gedurende het leven van een vreemde regeering haar de erkenning
weigert, maar na haar val besluit haar de facto-karakter te erken-
nen, waaruit het uitsluitend zelf voordeel kan trekken.
Wat de beteekenis betreft, die door den internationalen rechter
gehecht moet worden aan een declaratie, zooals die van President
Wilson in 1913, waarbij de Staat zijn onderdanen waarschuwt
tegen het aangaan van verbintenissen met een bepaalde niet-er-
kende vreemde overheid en zijn voornemen te kennen geeft aan
vorderingen, voortvloeiende uit dergelijke overeenkomsten, geen
diplomatieke bescherming te zullen toekennen, zijn wij de mee-
ning toegedaan, dat een zoodanige verklaring slechts voor de ver-
houding tusschen den Staat en zijn onderdanen van belang is en
op zichzelf, als inwendige aangelegenheid, op quaesties van inter-
nationalen aard geen invloed zal kunnen uitoefenen.
tion, its administration was not entitled to recognition.quot; Afgezien van de geheel
nieuwe onderscheiding, die de commissie meent te moeten maken tusschen de erken-
ning van een regeering en de erkenning van een administratie, en die ons ietwat ge-
kunsteld toelijkt, zijn, zooals wij reeds in den tekst uiteenzetten, de argumenten, welke
tot de niet-erkenning hebben geleid, in dit verband irrelevant. Van beteekenis is hier
slechts het feit, dat Wilson aan de toenmalige regeering van Mexiko het recht had
ontzegd den Staat te vertegenwoordigen.
1) Men vergelijke § 15 van het vonnis in de zaak Hopkins : „The position assumed by
the American, Government under the administration of President Wilson was purely
political and was binding, even on that administration, only so long as it was not
modified. It was an executive policy, which, so long as it remained unmodified and
unrevoked, would close to the American Government the avenue of diplomatic inter-
position and intervention with the Huerta administration.quot;
De vreemde Staat, die op grond van de verbintenissen zijner
niet-erkende de facto-regeering wordt aangesproken, kan dus wel
tot zijn bevrijding de vroegere niet-erkenning der regeering door
den eischenden Staat aanvoeren, maar hij kan zich niet beroepen
op een verklaring, door den eischenden Staat uitsluitend tot zijn
eigen onderdanen gericht i).
Tot aanvulling van hetgeen wij reeds terloops ten aanzien van
de jurisprudentie van den internationalen rechter op het punt van
de werking van niet-erkenning als een „estoppelquot; zeiden, nog
enkele opmerkingen.
In zijn uitspraak als scheidsrechter in het geschil tusschen
Groot-Brittanniè en Costa-Rica wijdt Taft een uitvoerige beschou-
wing aan de drie precedent-gevallen, waarin het bestaan van een
estoppel is aangenomen. Geen der drie uitspraken is volgens Taft
als beslissend precedent te beschouwen, omdat in elk der geciteer-
de gevallen de feitelijke gegevens van dien aard waren, dat er van
een algemeene de facto-regeering eigenlijk in het geheel geen
sprake kon zijn. De vorderingen konden reeds op dien grond niet
toegewezen worden en de motiveeringen der vonnissen, voorzoo-
ver zij het bestaan van een estoppel voortvloeiende uit de niet-
Wij achten het dus onjuist de niet-erkenning der vreemde regeering en de decla-
ratie aan de eigen onderdanen gericht op één lijn te stellen en tezamen als politieke
houding van den niet-erkennenden Staat te kenmerken (Cf. § 15 van het vonnis in
zake Hopkins en eveneens de uitspraak van Taft in zake het geschil tusschen Groot-
Brittannië en Costa-Rica, A. J. I. L. 1924 p. 155—157). Borchard, die deze quaestie in
een uitvoerige noot bespreekt, zegt (op. cit. p. 211, noot 1): „ A question has been rais-
ed whether the acts of the Huerta government in Mexico are binding on Mexico, and
hence upon the Carranza or other government which may ultimately be established.
Huerta\'s government having been at least a general de facto government — it was in-
deed recognized as the de jure government by various European powers — its acts
normally bind the nation. But the further question arises whether a declaration of
the President of the United States to the effect that „he wiU not recognize as legal or
binding anything done by Huerta since he became Dictatorquot;, i.e., subsequent to Huer-
ta\'s dissolution of the Mexican Congress and the arrest of certain deputies, October 10,
1913, has any effect upon the international obligations of Mexico, or operates as an
estoppel upon citizens of the U. S. to whom Huerta\'s government incurred obligations
subsequent to October 10, 1913. As against foreign governments, it would seem that
the alleged statement of the President does not alter the obligations of the Mexican
nation under general principles of international law. As regards citizens of the U. S.,
it is very doubtful whether Mexico can avail itself of any such declaration to escape
obligations properly incurred and due by the nation or its authorities under recognized
principlesquot;.
Men zie eveneens het artikel van denzelfden schrijver in het Yale Law Journal Vol.
26 p. 339: „In other words, the declaration is without legal effect except in so far as
the Department of State, in the exercise of its discretion as the prosecutor of the claims
of American citizens, may determine not to espouse claims of the character describedquot;.
erkenning vaststelden, waren dus als niet essentiëel en als geheel
overbodig aan te merken
Onderzoeken wij echter de drie bedoelde beshssingen nader, dan
bemerken wij, dat de boven aangehaalde waardeering van den
arbiter in het Britsch-Costaricaansch geschil te absoluut is gefor-
muleerd. Ofschoon de stelling, dat de vorderingen in de gevallen
Schultz, Janson en Jarvis op zichzelf reeds ongegrond waren, wijl
voortvloeiende uit verbintenissen van verslagen revolutionaire
overheden 2), zeer goed te verdedigen is, hebben de claims-com-
missies, die deze gevallen te beslissen kregen, zich niet op dit abso-
lute standpunt gesteld. Als „obiter dictaquot; hebben de commissies
zelf hare uitlatingen omtrent het bestaan van een estoppel, voort-
vloeiende uit de niet-erkenning, in geen geval beschouwd. Het
schijnt ons ook eenigszins moeihjk deze uitlatingen aldus te con-
strueeren. Slechts in het geval SchuUz zou men kunnen zeggen,
dat het argument van het bestaan van een estoppel een onderge-
schikte rol speelt In de gevallen Janson en Jarvis daarentegen
valt juist alle nadruk op dit argument, In de beslissing der ge-
mengde commissie in zake Janson luidt het, nadat uitvoerig is uit-
eengezet, waarom aan de regeering onder Maximihaan het alge-
meen de facto-karakter moest worden ontzegd: „But waiving
these considerations it is impossible for the United States success-
fully to claim that the so-called empire was a government de
facto. The government of that country uniformly and expressly
refused to regard it as such, when the inducements were strong
Cf. de volgende passage van de uitspraak van Taft: „Precedents in American ar-
bitrations are cited to show that an estoppel like the one urged does arise. They are
SchuUz\'s case, Janson\'s case and Jarvis\'s case. In the opinions of these cases delivered
by American commissioners, there are expressions sustaining the view that the bar of
an estoppel exists, but an examination shows that no authorities are cited and no ar-
guments are made in support of the view. Moreover the array of facts in the cases was
conclusive against the existence of a de facto government, and the expressions were
unnecessary to the conclusionquot;. (A. J. I. L. 1924 p. 155).
De eischen in de zaken Schultz en Janson waren gegrond op schade, geleden ten-
gevolge van het optreden der partij van Miramón in den Mexikaanschen burgeroorlog
(1859). De vordering in zake Jarvis berustte in laatste instantie op de door een Ame-
rikaansch onderdaan aan de leiders van een mislukte revolutie in Venezuela verleende
hulp (1849).
quot;) Nadat de Commissie in haar uitspraak in deze quaestie het bestaan van een es-
toppel heeft vastgesteld (zie boven, p. 202 noot 1), zegt zij: „If such inconsistent posi-
tions moreover were allowable, we have decided that the Zuloaga and Miramón preten-
sions in Mexico never reached the sovereignty nor constituted the government de
facto, their movement being always only an attempt to displace the constitutional
government, which ultimately and signally failed. The claim is accordingly dismissedquot;
(Moore, Arbitrations, p. 2973).
and the danger of refusing great____This fact must oppose an
insuperable barrier to any and all reclamations by the United
States against the Republic of Mexico for the acts of the Maximi-
lian authorities so-caUedquot; i). En in het vonnis in zake Jarvis vindt
men de volgende niet minder stelhge uitlating: „So far as the
claimants are concerned, the issuance of the Jarvis bonds was not
the „act of the Venezuelan Government.quot; It is doubtless true that
the question whether the P4ez Government was or was not the de
facto government of Venezuela at the time the bonds were issued
is one of fact. But the decision of the political department of the
United States Government on November 19, 1862, that there was
no such conclusive evidence that the Paez government was fully
accepted and peacefully maintained by the people of Venezuela as
to entitle it to recognition must be accorded great weight as to the
fact, and is in any event conclusive upon its own citizensquot; 2).
Voor zoover ons bekend, hebben in de hteratuur slechts twee
schrijvers, nl. Borchard en Noël-Henry, zich met de vraag betref-
fende de werking van niet-erkenning als estoppel bezig gehouden.
Het standpunt, dat Borchard in deze quaestie inneemt, is niet ge-
heel duidelijk. Eenerzijds toch constateert hij: „The failure of the
United States, however, to recognize certain foreign governments
as de facto, has been held binding upon its own citizens and to
estop them from asserting rights based upon the de facto cha-
racter of the government in questionquot; Anderzijds zegt hij, in
verband met de uiteenzetting van zijn stelling, dat de verklaring
van President Wilson, waarbij deze te kennen gaf, dat hij geen der
handehngen van het Huerta-regime als wettig of verbindend zou
beschouwen, geen wijziging kon brengen in de volkenrechtelijke
verplichtingen van den Mexikaanschen Staat tegenover het bui-
tenland: „As regards citizens of the United States, it is very doubt
ful whether Mexico can avail itself of any such declaration to
escape obligations properly incurred and due by the nation or its
authorities under recognized principlesquot; In deze laatste pas-
») Moore, Arbitrations, p. 2928; wij cursiveeren.
Ralston op. cit. p. 150; wij cursiveeren.
\') Borchard op. cit. p. 210.
Borchard op. cit. p. 211, noot 1.nbsp;^ .
In zijn artikel in het Yale Law Journal (Vol. XXVII p. 339) had Borchard zich op dit
punt in denzelfden zin uitgelaten. Men zie ook het artikel van denzelfden schrijver in
het A til van 1926 (p. 536): „Decision of the claims commission. United States
and Mexicoquot;! Bij de bespreking van het standpunt, door de commissie in hare beslissing
sage schijnt de schrijver, in tegenstelhng met hetgeen men mis-
schien uit de eerst geciteerde zinsnede zou willen afleiden, op het
standpunt te staan, dat (afgezien van de declaratie vanPresident
Wilson, welke hij hierop van geen invloed acht) de Vereenigde
Staten tegen Mexiko vorderingen kunnen instellen, gegrond op
het de facto-karakter van het door hen niet-erkende Huerta-
bewind.
Noël-Henry verdedigt zijnerzijds de stelling, dat niet-erkenning
alleen dan tot een exceptie van niet-ontvankehjkheid van den
eisch kan leiden, wanneer de eischende Staat door de niet-erken-
ning in strijd met de normen van het volkenrecht heeft gehandeld.
Door op dit punt de voorschriften van het volkenrecht te schen-
den, heeft de Staat het recht om aan zijn onderdanen diplomatie-
ke bescherming te verleenen verloren :
„Le refus de reconnaître est-il injustifié, parce qu\'il s\'agit d\'un
puvernement à la fois général et respectueux de ses obligations
internationales, l\'Etat étranger, qui ne l\'a pas reconnu, ne peut pas
soutenir que sa responsabihté est engagée .... Le refus de recon-
naître est-il justifié, parce qu\'il s\'agit d\'un gouvernement qui,
bien que général, ne respecte pas le droit international, l\'Etat
étranger, qui n\'a pas reconnu le gouvernement auteur de l\'acte
doit être autorisé à étabhr que le dit gouvernement représentait
bien l\'Etat; car alors il n\'a rien à se reprocherquot; i).
Zooals uit de door ons verdedigde opvatting bhjkt, kunnen wij
ons niet geheel met de meening van Noël-Henry vereenigen. Wiy
achten immers de redenen, welke een Staat ertoe hebben bewogen
aan een vreemde regeering zijn erkenning te weigeren, zonder
eenig gewicht voor de vraag, of de niet-erkenning als „estoppelquot;
kan werken. Ook in het geval van een „gerechtvaardigdequot; weigering
om te erkennen, wordt aan de niet-erkende overheid de bevoegd-
in de zaak Hopkins ten aanzien van de vraag, of niet-erkenning geacht moest worden
als estoppel te werken, ingenomen, zegt hij: „His (Huerta\'s) non-recognition by the
United State\'s is entirely immaterial; nor did this close to the United States the
avenue of diplomatic interposition and intervention with the Huerta administra-
tion , nor did it temporarily render this remedy „unavailable to an American citizenquot;,
as the commission seems to assume. On the contrary, diplomatic representations to
Huerta were constant during that period, and a very considerable degree of satisfac-
tion was obtained by the Departmentquot;.
») Noël-Henry op. cit. p. 225, men zie ook p. 224: „qu\'il y a des cas où, par son at-
titude, un Etat a perdu le droit d\'accorder sa protection diplomatique à ses citoyens;
il en est ainsi lorsqu\'il a commis une infraction au droit des gensquot;.
heid ontzegd, den Staat te vertegenwoordigen en dus te binden.
In het eene zoowel als in het andere geval bhjft de houding van
den Staat, die later op grond van het de facto-karakter van een
niet-erkende regeering tegen het land, waar die regeering is opge-
treden, een vordering instelt, onverdedigbaar.
Van Roijen, De Rechtspositienbsp;14*
-ocr page 230-ADDENDA
Na het ter perse gaan van dit proefschrift kwam ons nog een
artikel van het Amerikaansche weekblad „The Nationquot;, van 3
April 1929, onder oogen, waaraan wij het onderstaande citaat
(sub 1°.) ontkenen.
Tevens maken wij van de gelegenheid gebruik, om het arrest
van het Tribunal fédéral van Zwitserland van 5 October 1905, dat
in verschillende opzichten van belang is, en waarvan wij op p. 153
slechts terloops melding maakten, uitvoeriger toe te lichten.
In de derde plaats citeeren wij hier den voUedigen tekst van
artt. 2, 4 en 5 van het Project no. 6 van het American Institute of
International Law.
r. Naar aanleiding van het proces, dat sinds eenigen tijd voor
een der federale Hoven der Vereenigde Staten aanhangig is, en
de vordering betreft van de Banque de France tegen twee New
Yorksche banken tot revindicatie van een bedrag van $ 5.000.000
aan goud, dat de Amerikaansche banken van de Sowjets in de-
posito hadden ontvangen, publiceert „The Nationquot; van 3 April
1929 het volgende bericht:
The great sport of not recognizing the Soviet Government
goes merrily on. Thus in the suits now pending between the
Bank of France and the Chase National Bank and the Equi-
table Trust Company of New York, ____ Federal Judge
Goddard ruled that Soviet Russia might be judicially re-
cognized by the United States in process of protecting the
interests of its citizens, without political recognition by the
federal government. In his opinion Judge Goddard said in
support of this contention:
„That there is an existing government in Russia, sovereign
within its own territory, cannot be and is not entirely ignored
even by our own country, although it has not recognized such
government. For instance, in proceeding to naturalize Rus-
sian citizens, the executive and judicial branches of our own
government acknowledge the existence of „the present go-
vernment of Russiaquot; to the extent of requiring such appli-
cants for citizenship to forswear allegiance to „the present
govenment of Russiaquot;. A marriage which is valid under the
laws of the present government of Russia is quite universally
regarded as valid in this country.quot;
According to this legal opinion, therefore, the two New
York banks have the right as agents of the Russian State
Bank to show title to the gold in question, although Soviet
Russia has not been recognized by our Department of State.
Chief among the defenses which Judge Goddard\'s ruling will
permit to the American banks is the claim that the gold is the
property of the Russian State Bank and an attempt to re-
cover it should be made through regular diplomatic channels
— since the Soviet Government has been recognized by
France — and not through American courts.
Deze uitspraak is vooral daarom van zulk groot gewicht, omdat
hierbij voor het eerst een Federaal Hof zich plaatst op het stand-
punt van de nieuwere richting in de Amerikaansche jurispruden-
tie, die tot nog toe alleen door de gerechten van enkele afzonder-
lijke Staten der Unie was gehuldigd (zie p. 96 e. v.).
2°. Bij het arrest van het Tribunal fédéral suisse van 5 Oc-
tober 1905, in zake Tonwarenfahrik von Gebrüdern Ziegler c.
Kanton Schaffhausen (Zeitschr. f. Völkerrecht I p. 280) i), werd
uitgemaakt, dat een door het kanton Zürich aan een particuliere
maatschappij verleende concessie geacht moest worden rechtsgel-
dig ten bate der maatschappij te zijn gevestigd, niettegenstaande
het Tribunal fédéral later had beslist, dat Zürich ten onrechte het
feitelijk overheidsgezag over het gebied, waarvoor de concessie
gold, had uitgeoefend, en dit gebied aan het kanton Schaffhausen
had toegewezen. Ter motiveering van zijn beslissing deed het Hof
een beroep op de „gewone beginselen geldende in het geval van
Statensuccessiequot;, waarbij bestaande privaatrechten, voorzoover
zij niet met de rechten der nieuwe overheid strijden, onaangetast
\') Cf. p. 153, noot 2.
Van Roijen, De Rechtspositienbsp;14
-ocr page 232-blijven voortbestaan. Deze verwijzing naar regels, die de Staten-
successie beheerschen. komt ons in dit verband weinig gelukkig
voor.
•
3°. Artt. 2, 4 en 5 van het Projet no. 6 van het American Insti-
tute of International Law (A. J. I. L. Suppl. July—October 1926,
p. 310):
Art. 2. „The political existence of a nation is independent of
any recognition, consequently it has the enjoyment of the funda-
mental rights and it is bound by the fundamental obligations
mentioned in the Declaration of the Rights and Duties of Na-
tions 1).quot;
Art. 4. „Every legally constituted government has the right
to be recognized
Art. 5. „Every abnormally constituted government may be
recognized if it is capable of maintaining order and tranquiUity
and is disposed to fulfill the international obligations of the
nation
Cf. p. 28, noot 3, slot.
Cf. p. 6, noot 1.
LIJST DER VOORNAAMSTE IN DIT GESCHRIFT
AANGEHAALDE WERKEN i)
Anderson. — El gobierno de facto, 1925.
Anzilotti. — Corso di diritto internazionale, 1928.
Borchard. — Diplomatie protection of citizens abroad, 1915.
CoucKE. —Admission dans la S. d. N. et reconnaissance : R.D.I.L.C. 1921,
p. 320.
Delehelle. — La situation juridique des Russes en France, 1926.
Dickinson. — The unrecognized government or state in English and
American Law: M.L.R. vol. 22, p. 29 en p. 118.
Erich._La naissance et la reconnaissance des Etats: Recueil des Cours
de l\'Académie de droit international de La Haye, 1926, III. p. 431.
Fauchille. — Traité de droit international public, 1921—1925.
Fenwick. — International Law, 1924.
Gemma.— Les Gouvernements de fait: Recueil des Cours de l\'Académie
de droit international de La Haye, 1924. IH. p. 297.
Goebel. — The recognition policy of the United States. 1915.
Hall. — International Law, 8th ed.
Hershey. — Recognition of new governments: A.J.I.L. 1921, p. 59,
Kunz. — Staatsgewalt de facto: Wörterbuch des Völkerrechts II, p. 605.
JÈZE._Principes généraux du droit administratif, 2e ed.
Lagarde. — La reconnaissance du gouvernement des Soviets, 1924.
Lapradelle et Politis. — Recueil des arbitrages internationaux.
Larnaude. — Les gouvernements de fait: R.G.D.I.P. 1921, p. 457.
Lawrence. — The principles of international law, 4th ed.
Le Normand. — La reconnaissance internationale et ses diverses applica-
tions, 1899.
Von Liszt. — Das Völkerrecht systematisch dargestellt. 12. Aufl.
De Louter. — Het stellig volkenrecht, 1910.
Moore._A digest of international law, 1906.
__International arbitrations, 1898.
Noël-Henry. — Les gouvernements de fait devant le juge, 1927.
Nys. _ La doctrine de la reconnaissance des Etats: R.D.I.L.C. 1903,
p. 292.
Oppenheim. — International law, 3rd. ed.
Pradier-Fodéré. — Traité de droit international public, 1884—1906.
1) Deze lijst bevat slechts een opgave van de meer malen geciteerde werken.
-ocr page 234-Ralston. — Venezuelan arbitrations of 1903.
Rivier. — Principes du droit des gens, 1896.
Rougier. — Les guerres civiles et le droit des gens, 1903.
Salvioli. — Il riconoscimento degli Stati: Riv. di dir. int. 1926. p. 330.
Schücking und Wehberg. — Die Satzung des Völkerbundes, 1924
Scott. — Cases on international law, 1922.
Spiropoulos. — Die de facto-Regierung im Völkerrecht, 1926.
Strupp. — Grundzüge des positiven Völkerrechts, 3. Aufl.
Verdrosz. — Anerkennung von Staaten: Wörterbuch des Völkerrechts,
II, p. 50.
De Visscher. — Les gouvernements étrangers en justice: R.D.I.L.C.
1922, p.1 49 en p. 300.
wiesse. — Le droit international apphqué aux guerres civiles, 1898.
LIJST VAN IN DIT GESCHRIFT AANGEHAALDE RECH-
TERLIJKE BESLISSINGEN EN ARBITRALE
UITSPRAKEN
Achard c. dame Chaput 74
Agency of the Canadian Car and Foundry
Co. vs. American Can Co. 93.
Aidoff c. Boda 67
Akhmatoff c. Consul de Russie 63 67;
76 1; 87\'; 110^
The Ambrose Light 92.
Andrew Allen 163; 180\'.
Baldy vs Hunter 144 »; 146 151; 156
158; 182
Baldwin 170 186
Banque internationale de commerce de Pé-
trograd c. Goukassaw 119\'.
Banque internationale de commerce de Pé-
trograd S. A., (succursale de Genève) c.
Hausner 104; 123.
Banque russe pour le Commerce étranger
72.
Barrettnbsp;184 ».
Baxter 186 \\
Bermann c. Bermann 67 \' ; 69.
The Blonde, Prosper and Hercules 63 ^
Bolivar Railway Co. 179*.
Bourne vs. Bourne 95; 113 \'.
Bovallins and Hedlund 186
Capitano Katsikis c. Società Fati Svoroni
di Pallone 86.
Central and South American Telegraph Co
180
The Charkieh 80.
Chemins de fer Sud Autriche et Italie cen-
trale c. Enregistrement 151
City of Berne vs. Bank of England 79
89
Clark vs. United States 90; 91.
Coffee vs. Groover 153
Consorzi Agrari di Piacenza etc. zie Fede-
razione Italiana Consorzi Agrari etc.
Consul ot Spain vs. La Conception 91.
Cotesworth and Powell 186.
Cox and Elkins 179
Crédit Fonder 1512.
CucuUu 14»; 166\'; 167168«; 184».
Day and Garisson 79»; 166gt;; 167quot;;
168 169 1; 171; 172
Dewing vs. Perdicaries 146 152 i^; 152 ».
Didier 179 ».
Dix 180 1.
The Dora and the Annette 62 » ; 83 »; 116
Dreyfus (Fransch-Chileensche arbitrage
fgoi) 166\'; 173; 175; 176».
Dreyfus (Fransch-Peruaansche arbitrage
ig2i) 173; 175»; 176 ».
Emperor of Austria vs. Day and Kossuth
79
Federazione Italiana Consorzi Agrari di
Piacenza c. Commissariat pour le Com-
merce étranger de la R. S. S. R. 35; 122;
124.
Feldman c. Etat de Bahia 76 ».
Fenton Textile Ass. Ltd. vs Krassin and
others 85; 106\'; 116\'; 122».
First Russian Insurance Co. vs. Beha as
Superintendant of Insurance of the
State of New York 101.
Ford vs. Sur get 135
Fredberg 69.
Frégates italiennes (A §aire des —) 65.
French Co. of Venezuelan Railroads 180.
The Gagara 62 »; 83 ».
A. Gagnière and Co. Ltd. vs. The Eastern
Co. of Warehouses Insurance\'and Trans-
port of Goods with advances Ltd. 82.
Gelston vs. Hoyt 89 \'; 90; 91 ; 106 \'.
The Georgiana and the Lizzie Thompson
184.
Gouvernement de la Colomhie et Bonaparte-
Wyse c. la Cie. nouvelle du canal de Pa-
nama 66.
Groot-Brittannië vs Costa-Rica (uitspraak
-ocr page 236-van Taft als arbiter) 58 63 131
171 173; 176 201 203 203
205;205 K
Gross c. Gretchenko 77\'; 112
Guastini 185 186 ^
The Gul Djemal 108
Hamarvy c. Crédit Lyonnais 78
Hanauer vs. Woodruff 157 157 158 ».
The Happy Couple 79 ^ 105; 106 gt;); 161.
Heny 181 1.
Henriquez 165 166 i; 170; 184 i; 184
186
Héritiers Bouniatian vs. Société Optorg
70«; 85; II31.
Hill 181
The Home Insurance Co. 149.
Hopkins 106144»; 165 167»; 172;
176 1; 180 182; 201 203 204
205; 207
Horn vs Lockhart 144 3; 146 i; 154 158;
182 1.
The Hornet 92.
Hughes 181 1.
Hunter, Duncan and others 179 ».
Idler 179
James and Co. vs Second Russian Insu-
rance Co. 99; 130.
Janson 166 \'; 171 2; 201 S; 202 »; 206.
yam\'s 201 \'; 206; 207.
Jelinkova c. de Serbouloff 76; 112 2;
113==; 121.
Joint Stock Co. of Volgakama Oil and
Chemical Factory vs. National City
Bank.
Jones vs Garcia del Rio 79 ».
Jouditski c. Givatowski 74.
The Jupiter 106 ».
Keith vs Clark 145 ».
Kennett vs Chambers 92; 113»; 117
Kharon c. Banque russe pour le Commerce
et l\'Industrie 72; 74.
Le Kolang 75.
Kummerow 186.
Kurhessischen Staatskapüalien (Streitfall
über die —) 141 ».
, Lamar vs Micou 158.
Leduc c. Bessel 67.
Lehigh Valley Railroad vs State of Russia
95; 110!quot;; 110«; 115.
Lepeschkine c. Grossweiler 63 »; 87 103.
Levenberg c. Balter 70; 112 8.
Levashoff vs. Block 84; 112 ^2.
Lévinçon c. Lévinçon 69 ».
The Lilla 135 ».
The Lomonosoff 83; 109 *0 162.
Luther vs Sagor 62»; 70»; 81; 82; 85;
85»; 99==; 113»; 118; 118»; 120; 122.
The Manilla 79 106 ».
Marshall vs Grinbaum 82.
Matté et Ross c. Soc. des Forges et Chan-
tiers 66.
Mc. Kenny 166; 168 ^
Mc Ilvaine vs. Coxes Lessee 163
Meade 179 ».
Mexico vs Fernandez 97 »; 132 ».
Mighell vs Sultan of Johore 79 80; 106 ».
Nankivel vs Omsk All Russian Govern-
ment 98 ».
Nomis di Pollone e Svarono Fotis c. Coo-
perativa Garibaldi etc. 84
Le Nord de Moscou c. La Union et le Phé-
nix Espagnol 88 ».
The Nueva Anna 9\\-, 112»; 113».
Oetjen vs. Central Leather Co. 93; 117;
117»; 118;» 120.
Oliver American Trading Co. vs. Govern-
ment of Mexico and National Railways
of Mexico 97; 117 ».
Don Pacifico 186 ».
Parrot 179 ».
Peerless Motor Car Co 144 »; 183.
The Pelican 79*; 106 ».
Pelzer vs The United Dredging Co. 94;
113 ».
The Penza and the Tobolsk 94; 110»;
115».
Péroune (Société —) 73»; 75».
Peruvian Guano Co. Lid. c. Dreyfus frères
etCie. 76; 175 ».
G. Pinson 168 »; 169; 172; 201 ».
PoHer 186, ».
Prats 186 ».
Preobazhenski vs. Cibrario 95.
Raborg 164 ».
Republic of Chile vs. London and River
Plate Bank 79
Republic of Chile vs. Balfour Williamson
amp; Co. 80 ».
Republic of Chile vs. City Bank Ltd. 80 ^
Republic of Chile vs. Rothschild amp; Baring
Bros. 81 ».
Republic of Chile vs. Royal Mail Steam
Packet 80
Republic of Peru vs. Dreyfus Bros. amp; Co.
79
Republic of Peru vs. Peruvian Guano Co.
79«.
Ricaud vs. The American Metal Co. 93;
117».
The Rogdai 94-, 110»; 115».
-ocr page 237-Ropü (Société —) 73; 75\'; 123.
Rose vs. Himely 89; 90; 91 ; 109 ^
Russian Commercial and Industrial Bank
vs. Comptoir d\'Escompte de Mulhouse
88»; 103\'; 104quot;; 119
Russian Government vs. Lehigh Valley
Railroad zie Lehigh Valley Railroad vs.
State of Russia.
Russian Reinsurance Co. vs. Stoddard and
Bankers Trust Co. 100; 101 ; 102; 128\';
129«; 130.
Russian Socialist Federated Soviet Repu-
blic vs. Cibrario 94; 115\'.
Sachs (François —), 76 »; 110\'.
Sambiaggio 184 186 \'; 186 ».
The Santa Clara Estates 185 \'.
ScÄwto 186\'; 201»; 202\'; 206.
Serventi 85«; 116 \'.
Severnoe Securities Corporation vs. West-
minster Bank Ltd. 102.
Shortridge amp; Co. vs. Macon 143 \'.
Sokoloff vs. National City Bank of New
York 98-, 100; 101; 113\'; 122\'; 126«;
128 \'; 130.
Sprott vs. United States 148 \'.
State of Yucatan vs. Argumedo 93; 117\'.
Stückle 144\'; 181; 183.
Taylor vs. Barclay 113 gt;; 79 «.
Texas vs. White 106 iquot;; 144 \'; 150.
Thompson vs. Powles 79 «; 113\'
Thorington vs. Smith 157 \'; 157
Titoff c. Titoff 67 \'; 69.
Tournansky c. Tournansky 69; 112
Tsourkanienko c. Battier 67 \'; 68; 109
Underhill vs. Hernandez 92; 117\'; 117 ^
Union of Soviet Socialist Republics vs.
Belarew 111\'.
Union of Soviet Socialist Republics vs.
Onow 111\'.
United States vs. Mc Rae 153
United States vs. Palmer 89
United States vs. Prioleau 153 «,
Vlasto c. Banque russo-asiatique 72; 75 \'.
West 186 ^
Westfälischen Domänenkäufer (Fall der
sogenannten—) 141 ^
White, Child and Beney Ltd. vs Eagle Star
and British Dominions Insurance Co.
82; 99^\\ 118.
Williams vs. Bruffy 11\'; 117 135\';
136«; 150\'; 152»; 154165»; 198;
198
Yrissari vs. Clement 80 \'.
Zalman Golovüzchiner c. Aly Bey Dory
78\'; 110\'.
Arrondissements-rechtbank te Amster-
dam (16 October 1925) 87; 104\'.
Arrondissements-rechtbank te Dordrecht
(27 Januari 1927) 88; 103 \'; 104 ».
Burgerlijke Rechtbank te Cairo (24 De-
cember 1923) 77.
Burgerlijke Rechtbank te Cairo (19 Ja-
nuari 1925).nbsp;77.
Handelsrechtbank te Alexandrië (30
April 1924) 77.
Hof van Beroep te Berlijn (31 Maart
1925) 88
Tribunal civil de Berne (21 Juli 1924) 103
Tribunal fédéral suisse (13 Juli 1925) 123.
Tribunal de la Seine (12 Augustus 1923)
70; 114
Tribunal sommaire te Alexandrië (24
Januari 1925) 77.
■ \'
. ;
-ocr page 239- -ocr page 240-t.
F-
ïi..
F
m::
-ocr page 241-\'■mM
cquot;
\'fV;:,.
M»\'/
1
rfV *■ • f
\'\' \' 1
f j * « \'
) J ^ .
«Vv
t f
■gt; , s .
j \'
V^iCi .s \'
-ocr page 243-- i
/ •nbsp;I kA.lt;. ^ i
-ocr page 244-«a