-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-

EEN HUWELIJK ÜIT WEAAK.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

\'h

EEN HUWELIJK UIT WRAAK.

HISTORISCHE ROMAN

NAAR HET FRANSCH VAN

ALBERT DELPIT.

EERSTE DEEL.

/3

f C \' O-

AMSTERDAM, F. C. B Ü H R M A N N.

ISSl*

gens met zijne zuster zelve

u

-ocr page 6-
-ocr page 7-

INHOUD.

Bladz.

Hoofdst. I. De nabab.......... i\'

» II. Een geheimzinnige uitstap .... 12

d III. Mésange..........24

» IV. De familie von Falsbach.....36

» V. Wat bij lord Pérégode plaats had . 52

» VI. De aanranding........60

» VIL De ontvluchting........80

» VIII. Het kasteel van den nabab. ... 93

» IX. Het begin van het werk.....103

» X. Liefde...........107

» XI. Waarin mijnheer Papinois weer te

voorschijn komt........114

» XH. Waarin mijnheer Papinois bewijst op

de hoogte der omstandigheden te zijn. 123

» XIII. De valstrik.........132

» XIV. De dievenkroeg........142

» XV. Waarin Zeelt, Haarbos, Aardmol en

de Oude zich zeer schrander betoonen. 159 » XVI. Waarin Yorick eerst kennis maakt met de villa zijner zuster en vervolgens met zijne zuster zelve . . . 170

-ocr page 8-

II INHOUD.

Bladz.

Hoofdst. XVII. Eene vrouw die gelooft te beminnen,

of eene vrouw die bemint. . . .180 » XVIII. Waarin Zeelt begoocheld wordt door de voorname manieren van mevrouw de Bois-Préau de Sainte-Hyménée . 192

-ocr page 9-

I.

DE NABAB.

Den 25 Mei 186... hield een groofe gele landau-er voor het hbtel-Meurice stil. In dien landauer zaten twee personen, een man en eene vrouw, beiden volkomen geschikt om op zich de aandacht te trekken, de man door zijn vreemd voorkomen, de vrouw door haar bewonderenswaardige schoonheid.

Een jeugdige groom, met schrander gezicht, sprong \\an den bok en opende het portier. De hofmeester van het hótel-Meurice naderde eerbiedig de aangekomeuen en diep buigend, vroeg hij:

»Waarschijnlijk lord en lady Pérégode?quot;

»Ja, mijnheer, antwoordde lord Willie Pérégode met eenigszins Engelschen tongval. »Hebt ge de depêche ontvangen, welke ik u uit Marseille gezonden heb?quot;

»Ja, mylord.quot;

sMijn orders zijn bijgevolg volbracht ?quot;

»Ja, mylord.quot;

»Goed!quot;

Gedurende dit kort gesprek waren do reizigers, de

I. DE WRAAK. -1

-ocr page 10-

2

groom en do hofmeester op de eerste verdieping gekomen. Het appartement bestond uit een ruim salon, twee slaapkamers en een, tot voorkamer dienend, groot vertrek.

Lord Pérógode wenkte met een hoofdbeweging zijn geleider dat hij zich kon verwijderen, en terzjjde gaande om zijne vrouw te laten binnentreden, beval hij den groom de deur te sluiten.

3)Ga zitten, lieve vriendin,quot; zeide hij tot lady Péré-gode, »en rust uit van de vermoeinissen der reis. Ziedaar, vlij u hier op neer.quot;

En hij schoof der jonge vrouw, die hem met een glimlach dankte, een chaise-longue toe.

»Nu mylady gehuisvest is, zullen wij tot ernstige zaken overgaan.

En kort en koel riep hij;

»Yorick! Yorick!quot;

De groom verscheen tusschen de gordijnen achter in de kamer.

»Ik heb u tweemaal geroepen mr. Yorick. Dat is te veel. Ik wil dat niet herhaald hebben. Ga zien, welke personen in de voorkamer wachten. Neem hun namen op en kom terug.quot;

De groom had zich niet verroerd,

»]S\'u, Yorick! galgenaas van Newgate, zijt ge nog niet weg?quot;

»Mylord verontschuklige mij,quot; antwoordde de groom, smaar ik wist wat hij verlangde en bracht hem de namen der wachtende personen, vóór dat er mij om gevraagd was.quot;

»Goed, Yorick. Ge zijt schrander en dienstvaardig. Ik ben over u te vreden.quot;

Lord Pérégodc was niet mild met zijn lof. Meester

-ocr page 11-

■6

Yorick was zeer gevleid met dezen.

Doen wij opmerken, dat de edele reiziger steeds op denzelfden toon met een als metaal klinkende stem sprak, zich nooit driftig maakte in vreugd noch in toorn. Zijn mat bleek gezicht, dat de Indische zon niet had kunnen bronzen, bleef steeds onbewogen.

Hij nam twee visitekaartjes, welke Yorick gebracht had, en las ze schielijk met de oogen.

sMeester Santenac, makelaar... Dat is er een,quot; zeide hij, »Nu de andere. Jeróme Nestor, bouwmeester... kostelijk !quot;

Hij zweeg een oogenblik; vervolgens zich tot den groom wendend;

sYorick 1quot;

»Mylord?quot;

»Er zijn dus slechts twee personen die wachten ?quot;

»Er zijn er drie.quot;

»Wie is de derde?quot;

sEen man uit het volk, armoedig gekleed.quot;

Ik maak hier de opmerking dat do groom vloeiend en elegant fransch sprak, terwijl zijn meester een Engelsch accent had.

sYorick,quot; beval lord Pérégode, «laat meester Santenac den zaakwaarnemer binnen.quot;

Meester Santenac is een jongman slank van gestalte, voornaam, schrander en eerlijk, makelaar van beroep en artist in zijn ledige oogenblikken.

»Hebt ge mijn brief ontvangen, mijnheer?quot; vroeg lord Pérégode, zijn bezoeker een stoel aanbiedend.

Meester Santenac haalde een notitieboekje uit zijn zak en antwoordde na het ingezien te hebben, in tele-graphischen stijl;

»17 Juni, negen uren \'s morgens, ontvangen een brief

-ocr page 12-

4

uit Bombay, gedateerd Je Mei, onderteekend lord Willie Pórégode... mylord, waarschijnlijk ?quot;

»Ja, mijnbeer. Hebt ge u reeds met de verwezenlijking van mijn begeerte bezig gehouden?quot;

Meester Santenac nam een zeer onverschillige houding aan en zeide:

»A.an mylords begeerte is voldaan.quot;

»IIoe! reeds in acht dagen tijds ?quot;

»Om u te dienen, mylord. In uw brief zegt mylord, dat wanneer men hem vlug bedient, hij vorstelijk betaalt. Ik heb zulks onthouden en u vlug bediend om vorstelijk betaald tc worden.quot;

«Ziedaar eindelijk een praktisch man,quot; zei lord Péré-gode. »\'t Is de eerste, dien ik sinds mijn komst in Frankrijk ontmoet heb. Wat hebt ge gedaan, mijnheer ?quot; voer Willie luider voort.

»Ik heb vijftig duizend francs uitgegeven opdat my-lord\'s bevelen prompt uitgevoerd zouden worden.quot;

»Bravo 1quot;

sLuister hoo: Yoor rekening van mylord heb ik tweemaal honderd duizend pond Engelsche rentebrieven verkocht, die naar den koers van den dag opgebracht hebben tweemaal honderd tien duizend franks rente ingeschreven op het Grootboek.

Zegge............ftquot;- 210,000

Ik heb de domeinen van New-Osborn in Schotland, de eigendom van mylord, doen verkoopen. Het Engelsche goevernement is er in \'t bezit van gekomen voor de som van twaalf millioen kontant. Voor dac geld heb ik gekocht aandeeien in de spoorwegmaatschappijen van het Noorden, Orleans, Lyon-Middellandsche-zee, Oost, West en Zuid, welke aandeeien een som vertegenwoordigen van zevenmaal honderd twintig duizend franks rente.

-ocr page 13-

5

Zegge............fr. 720,000.

Mylord heeft mij uit Bombay wissels gezonden op de huizen Eotsehild te Parijs, Londen en Napels; op Sina te Weenen en Orlow te S*. Petersburg tot een bedrag van vijftig millioen, de opbrengst van diamanten door mylord te Bombay verkocht. Deze vijftig millioen heb ik in renten geconverteerd ten bedrage van twee millioen vijfmaal honderd duizend frank, waarvan mylord de titels in deze portefeuille zal vinden. i

Zegge...........fr 2,500,000.

Bovendien zond mylord mij rente-bewijzen bedragende veertien millioen. Ik heb er eenige van verkocht, zoodat er een rente is overgeschoten van plus minus zesmaal honderd vijftig duizend frank, dus . . . fr. 650,000 Totaal..........fr. 4,080,000

Blijven nog over twaalf maal honderd duizend pond.

Voor courtage heb ik tweemaal honderd duizend frank berekend, en ik heb de eer mylord te berichten dat er voor zijne dagelijksche uitgaven een millioen in de bank van Frankrijk belegd is, zoodat het werkelijk vermogen van mylord op dit oogenblik meer dan vier millioen rente bedraagt.

»Ge zijt een kostbaar man, mijnheer Santenac,quot; zei lord Pérégode, die koel de hem gedane schitterende verantwoording had hooren doen. »Mijn vriend de hertog van Norfolk heeft mij met recht uw eerlijkheid en kunde geroemd. Ik zal voortaan de vrije en onmiddellijke beschikking over mijn vermogen behoeven, en ben dus niet langer uw kliënt, maar zal uw vriend blijven.quot;

Meester Santenac boog beleefd voor lady Pérégode,

drukte Willie de hand en ging heen. De klinkende stem van den meester riep:

-ocr page 14-

»Yorick! voer mijnheer Jeróme Nestor binnen.quot;

Mijnheer Jeróme Nestor trad het salon binnen.

»Wat brengt ge mij, mijnheer?quot; vroeg lord Pérégode don nieuw aangekomene.

»Ik breng u, mylord, de eigendomsbewijzen van twee bezittingen, welke gij gekocht hebt.quot;

»Ha, zoo! heb ik twee bezittingen gekocht? kan ik weten waar zij gelegen zijn?quot;

»De eene is het prachtig hotel in de avenue der keizerin No. ^08 om den hoek van het bosch van Boulogne. Het is met twee millioen betaald. De andere is een kasteel aan de Seine bij Melun. liet kasteel heeft vijftien maal honderd duizend frank gekost.quot;

»Het spreekt van zelf dat het kasteel en het hotel van meubels voorzien zijn, niet waar?quot;

»Ik heb twee milioen voo:.- beide uitgegeven. Bij den bankier Borde in de straat Taitbout hadt u mij een krediet van zes millioen geopend; er blijven dus nog vijfmaal honderd duizend frank over.quot;

«Behoud vijftig duizend frank voor u, mijnheer Nestor, en geef mij de rest terug.quot;

«Dank, mylord; maar ik vergat u te zeggen dat de stallen te Parijs en van het buiten ieder tien paarden en vijf rijtuigen bevatten.quot;

sBravo! mijnheer Nestor! Ik houd u niet langer op.quot;

Mijnheer Nestor verdween.

Ten derdemale riep quot;Willie:

«Yorick, nu de andere!quot;

Ditmaal was \'t geen handelsman of bouwmeester, maar het zonderlingste personaadje, dat men bedenken kan. Het gezicht was tevens energiek en rustig, zwart zijdezacht haar omgaf het sierlijk. Het verweerd koperkleu-uig gelaat duidde iemand aan, gewoon in de lucht te

-ocr page 15-

7

leven en niet op een donzen bed te slapen.

De man was groot en forsch. De zinnelijke lip verried een fijnen smaak. Handen en voeten waren klein. Onder de vodden, die den man bedekten, was een krachtige natuur te vermoeden, onder den bedelaar was een mensch te verwachten. Den onbekende ziende, maakte quot;Willie een tevreden gebaar als dacht hij: »11 ij is precies zooals ik hoopte.quot;

Hij zag vluchtig zijne vrouw aan, die na den land-looper bekeken te hebben, een goedkeurende hoofd beweging maakte.

Tot hiertoe had lady Pérégode, zooals men opgemerkt zal hebben, geen woord gesproken. Op de chaise-longue uitgestrekt, de oogen strak voor zich, had zjj de twee gesprekken bijgewoond, zonder dat iets ze in haar marmoren onbeweeglijkheid gestoord had. De hoofdknik, waarmede zij de stomme vraag van Willie beantwoordde was haar eerste beweging.

Lord Pérégode zette zich. Ziende dat de Nabab hem liet staan, nam de landlooper een stoel en nam plaats tegenover hem.

Willie bemerkte de edele houding van den onbekende en voelde zich niet beleedigd door de lichte onbescheidenheid die er in lag.

»Ik had verzuimd...quot; zeide hij glimlachend.

De opmerking door ons gemaakt betreffende de stem van den edelen Indiër, kan ook op zijn glimlach van toepassing zijn. Zijn glimlach was even zoo ijskoud als zijn stem.

Maar keeren wij terug tot den landlooper, die tegenover hem zat.

Om zich een denkbeeld van hem te vormen, stelle men zich een fantastische schepping van den schilder Goya voor; Een Spaansche bandiet in lompen, door slijk,

-ocr page 16-

8

regen en ellende bezoedeld. En boven deze zwervende armoede, deze vuile lompen een edel, fier hoofd op het lichaam van een edelman!

»Ge zijt immers,quot; zei lord Pérégode na een oogenbük van onderzoek, »ge zijt immers Ruthaël, de wilde dieren-vertooner, thans gedomicilieerd tusschen den vijfden en negenden boom op den straatweg naar Italië?quot;

»Ja, mylord,quot; antwoordde Ruthaël.

De klank zijner stem was helder en zuiver.

«Waarlijk, mylady,\' die man behaagt mij,quot; zei de Nabab in het Engelsch tot zijne vrouw.

»Met uw verlof,quot; hernam Ruthaël, ook in het Engelsch, »ik spreek en versta uw taal.quot;

sYoorwaar, man, ge zijt een schat! Heeft men u gezegd, dat ik u noodig had.quot;

»Dat heeft men mij gezegd.quot;

»Men heeft u waarschijnlijk ook gezegd, dat ik u goed betalen zou. Te dier zake kunt ge gerust zijn.quot;

sik heb er niet over nagedacht, \'t Is mij onverschillig !

«Hij is, zooals alle Franschen, niet praktisch,quot; prevelde Willie en luid hernam hij:

»Daar ge weet, dat ik u noodig heb, moet ge toch denken. ..quot;

»Nu ja. Daar ik niet alle dagen te eten heb, zal \'t mij veranderen. Ik luister, mylord, spreek.quot;

«Waarachtig, mijn vriend Papinois heeft een paarl gevonden,quot; zei wederom lord Pérégode tot zijne vrouw.

Dit was in zuiver Italiaanach gezegd.

sik moet u waarschuwen, mylord,quot; hernam de land-looper, »dat ik prefekt zeven talen spreek: Fransch, Italiaansch, Spaansch, Engelsch, Duitsch, Poolsch en Russisch!quot;

-ocr page 17-

9

Trots zijn ongemeene bedaardheid verwonderde Willie zich nu. Zelfs lady Pérégode maakte een gebaar van verbazing. \'

«Welzoo! spreekt ge zeven talen?quot;

»0, mylord, dat is niet te verwonderen; ik heb veel gereisd.quot;

Ruthaël had deze woorden met de innemendste ongedwongenheid gezegd.

Willie hernam:

»\'t Is goed dat ge iets weet. Ik ben ongelooflijk rijk als een Nabab. Indien dit spreekwoord niet bestond, had ik het kunnen uitvinden. Hierdoor ontstaat dat ik weet wat ik wil en doe wat ik wil. Mijn geheime agente-mijnheer Papinois, heeft mij over u gesproken. Ik had een sterk en schrander man noodig: schranderheid bezit ge, hebt ge ook kracht?quot;

»Mylord, ik kan een rijtuig door twee paarden getrokken bij den as tegenhouden.quot;

»Best! mijnheer Ruthaël! ik zie dat Papinois mij niet misleid heeft. Dat verwachtte ik van u. Ge ziet mylady. Zij heeft in haar dienst een man noodig, die haar door schranderheid en kracht, met hoofd en arm verdedigen kan. Ik neem u voor een jaar in mijn dienst. Morgen neemt ge mijne liverei. Ga.quot;

Ruthaël antwoordde niet, maar naderde de deur.

»Hoe is \'t man?quot; gromde lord Pérégode, »ge kondt wel do eer hebben te antwoorden, als ik tot u spreek.quot;

Ruthaël had reeds de deur van het salon geopend Op de stem van den Nabab keerde hij om en de armen op zijn borst kruisend sprak hij :

sMylord, men heeft u bedrogen. Degene die mij kent had u moeten zeggen dat ik geen knecht zou worden om u te behagen. Ik ben arm, zwervend en

i. de wraak. 2

-ocr page 18-

10

ongelukkig, mylord, dat is waar; ik heb geen andere vriendin, dan de nachtelijke ster, die mij door de voegeu der losgelaten planken van mijn hut beschijnt, en het brood, dat ik eet is in tranen geweekt. Kortom ik ben een schooier, een bedelaar, een ellendeling volgens de volksmeening. Maar indien de fortuin naar de verhevenheid der ziel afgemeten werd, zou ik salons vol vrienden en een beurs vol goud hebben. Behoud dus uw liverlei. Werp ze op den rug van een kerel, wien ze beter zal passen dan mij: het behaagt mij niet lakei te zijn Later, wanneer ik sterf, wil ik dat men van mij kan zeggen, hij was een man!quot;

Lord Pérégode was zooals zijne vrouw. Zoowel in verwondering als in toorn bleef zijn gelaat steeds onbewogen. Hij liet dus de verwondering niet blijken, welke Ruthaëls edele taal hem had moeten veroorzaken.

Een oogenblik staarde hij nieuwsgierig dat verweerde gelaat aan, waarin verontwaardiging een edel bloed sterker deed vloeien. Vervolgens van den schoorsteenmamel een ivoren staafje met zilveren knop nemende, sloeg hij driemaal op een in zijn bereik zijnde schel.

Onmiddellijk opende zich de deur en Yorick verscheen.

»Yorick, ga uit het derde kistje een blauw marokijn schrijfboek halen. Haast je; ik wacht.quot;

Eenige oogenblikken kwam de groom terug met het marokko cahier. Lord Pérégode opende het en las:

«Ruthaël heeft een verborgen gebleven misdaad begaan. Den 3 Januari 185.. . heeft hij te twee uren na middernacht een man gedood. Ik kan de bewijzen dezer misdaad leveren.quot;

Plotseling was Ruthaël doodsbleek geworden. Hij geleek een beeld. Lord Pérégode zag hem aan, en hernam ;

-ocr page 19-

«De vermoorde heet Angelo de Tiria, Siciliaansch edelman, te Passy in de Pompstraat No. 74 vermoord geworden. Niets was hem ontstolen, uitgezonderd een klein goudstukje in het midden doorboord en een licht op een vaartuig voorstellend.quot;

De Nabab zweeg op nieuw. Ruthaël was nog bleeker geworden. Maar hij zei koel :

»\'t Is waar, ik heb die misdaad begaan.quot;

«Welnu, zoo ge mij niet wilt dienen. .

»Zult ge mij doen aanhouden?quot;

»Ja.quot;

»Doe het!quot;

En hij wachtte rustig.

In het zelfde oogenblik, zonder dat lord Pérégode gescheld had, opende zich de deur en men zag een kort, maar geweldig dik manneke eer binnen rollen dan gaan. \'t quot;Was Papinois, de geheime agent van den Nabab. Hij boog diep voor lord en lady Pérégode en overhandigde den lord een brief, hem in \'t oor fluisterend:

sNieuwe inlichtinge\'n omtrent Ruthaël.quot;

Vervolgens boog hij andermaal en vertrok.

Lord Pérégode opende den brief en las haastig. Naarmate hij met lezen voortging, slaakte hij zachte kreten van blijdschap.

Toen hij ten einde was, boog hij beleefd voor den landlooper Ruthaël en zeide :

«Mijnheer de hertog, raag ik u aan mijne vrouw voorstellen ?quot;

-ocr page 20-

II.

EEN GEHEIMZINNIGE UITSTAP.

Veertien dagen na het geen wij verhaald hebben, was er een buitengewone voorstelling in de Opera. Een Zweedsche danseres en een Hongaarsch tenor zouden dien avond debuteeren. Geheel Parijs zou aanwezig zijn.

En dat geheel Parijs werd sedert eenigen tijd bezig gehouden door twee gebeurtenissen, die er kolossale verhoudingen voor aannamen.

Een dier gebeurtenissen was de verschijning te Parijs van een Engelsch paar, dat zooals de kronijk beweerde regelrecht van Bombay was gekomen om zich in Frankrijk te vestigen. Lord en lady Pérégode waren aan de En-gelsche ambassade ontvangen, derhalve waren zij van hooge geboorte. Maar sprak men veel over de onbo-rekenbare fortuin van den echtgenoot, men sprak nog meer over de schitterende schoonheid der vrouw.

Vijf of zes elegante jongelieden, in het amphitheater, verslonden met de oogen deze veel besproken perso-naadjes, die te zamen de tweede linkerloge terzijde van het tooneel waren binnengetreden.

-ocr page 21-

Het tafereel verdiende inderdaad opmerkzaam beschouwd te worden. Lord Willie Pérégode is een man van in de zestig jaren oud, met grijs liaar; hij draagt geen snorbaard maar lang neerhangende bakkebaarden. Zijn mager energiek gelaat gelijkt die hoofden van Duitsche raadsheeren, welke Hoffmann met zijn fantastisch penseel schilderde. Zittend verloor dit zonderling perso-naadje iets van zijn oorspronkelijkheid. Staande scheen h|j zes en een halven voet te meten, daar zijn magerheid de hoogte van zijn gestalte vermeerderde.

Lady Pérégode vormt met haar buitengewonen echtgenoot het schitterendst kontrast, dat men zich verbeelden kan.

Onderstel een maagd van Perugino uit haar lijst gekomen en gekleed in een zwarte robe van moderne snede. Een blank gelaat met een nauwhjks zichtbaren zachten rosetint gekleurd: bewonderswaardige, sprekende zwarte oogen, en zwaar prachtig glinsterend roodachtig haar dat met dichte lokken op haar schouders neerhangt. Zij is zeer groot en zeer dun. \'t Zou de eenige fout van dit heerlijk wezen kunnen zijn.

De jongelieden, die in de verte dit zeldzaam paar aanschouwen, laten hunne blikken bestendig van de eene tot de andere dezer gestalten, gaan, die reeds onmiddellijk zulk een zoo moeilijk te Parijs te verkrijgen opmerkzaamheid verworven hadden.

De tweede gebeurtenis, waarvan sprake is en de gemoederen schier in den zelfden graad bezig hield, was de terugkomst van den fraaien hertog de Morton-Chivray. Na in weinig jaren zich geruïneerd te hebben, verscheen hij weder in de groote Parijsche wereld rijker dan vroeger.

Robert-Charles-Auguste de Molènes, hertog de Morton-

-ocr page 22-

14

Chivray had, tegen het einde der regeering van Louis Philippe, vijftien jaren geleden in de Panjsche wereld gedebuteerd. Hij bezat een aanzienlijk vermogen, maar verslond het in drie jaren.

Plotseling, in November 1850 was de hertog verdwenen; men wist niet waar hij gebleven was. Wel zeide men dat hij in de lente van 1851 in de omstreeken van Palermo in het paleis van een Siciliaanschen edelman Angelo de Tiria geheeten, gezien was geworden. Maar niemand was er zeker van, en niemand durfde het bevestigen.

Gedurende twaalf jaren had de hertog niets van zich laten hooren. Hij was verdwenen, iedereen sprak van hem! Veertien dagen later was hij vergeten, want Parijs is de stad waar men het spoedigst vergeet. De levenden van heden zijn, helaas! dikwerf de dooden van den volgenden dag.

Eensklaps, tien dagen geleden, was de hertog de Morton-Chivray, weder in de Jockey-club verschenen, daar gebracht in een elegante coupé met twee donkerbruine paarden bespannen; en toen zijn vrienden, Eu-gène de Féruzac en Léopold Derrieu na hem hartelijk omarmd te hebben, hem gevraagd hadden vanwaar hij kwam, had hij vluchtig geantwoord:

»Ik heb een reis om de wereld gemaakt.quot;

Maar de generaal graaf Marol, lid der Jockey-club en zoowel een vernuftig man als moedig militair, maakte hem de opmerking, dat men over \'t algemeen geen twaalf jaren besteedt om een reis om de wereld te doen, zelfs op een zeilschip, en de hertog bad nog vluchtiger ga-antwoord :

»Waarde graaf, ge hebt volkomen recht. Maar ik heb mij twee jaren te New-York opgehouden, driejaren te Bombay, twee jaar op Java en twee jaren op het

-ocr page 23-

15

eiland ïaïti, waar ik op het punt stond met koningin Pumaré in \'t huwelijk te treden.quot;

Hot gevolg vau dat alles was, dat de hertog de Mor-ton-Chivray met lord en lady Pérégode de eer deelde bij zijn terugkomst te Parijs druk besproken te worden, zooals zulks ook bij zijn vertrek het geval was geweest.

Overigens had de wereld niets te zeggen: de hertog kwam terug rijker dan hij ooit geweest was. Men zeide fluisterend, dat hij wel een diamantmijn kon gevonden hebben.

Dien avond kwam de hertog op ongedwongen wijze in de loge van de club en leunde achterover tegen den roodfluweelen rugleuning van zijn fauteuil, terwijl hij door zijn lorgnon de zaal begluurde, lljj ontroerde eenigs-zins lady Pérégode ontwarend.

»Kent ge de schoone vreemde?quot; vroeg Péruzac, die de ontroering vau zijn vriend verrast had,

»Of ik haar keu! Ik beu vijf maanden bij haar echtgenoot in de omstreken van Bombay gelogeerd geweest.quot;

»Go zult haar dus zekerlijk uw hulde gaan brengen.quot;

»De gordijn valt op het eerste-bedrijf, vriend,quot; zei de hertog; »het zal niet lang zijn.quot;

En hij verliet de loge.

Aan een paar zijner vrienden had Péruzac verhaald dat de Morton-Ohivray de twee Indiërs kende, \'t was de naam dien men den nabat» en zijne vrouw gaf. Ook allen volgden hem op zijn gang naar de zoo nieuwsgierig begluurde loge bezijden het tooueel. De hertog klopte aan de deur der loge; de jonge groom opende. De vrienden die buiten waren gebleven hoorden nu het volgende gesprek:

-ocr page 24-

«Herkent ge mij niet, mylord ?quot;

» Wacht...quot;

sllerinner u, mijn vriend,quot; zei lady Perégode; »\'t is mijnheer de hertog de Morton-Chivray, dien wc de eer hadden te Bombay te ontvangen.quot;

»Hoe verheugt het mij u weer te zien, waarde hertog!quot;

Natuurlijk had lord Pérégode deze woorden uitgesproken op zijn gewonen koelen toon, terwijl een ander \'t met warmte gedaan zou hebben. De hertog scheen er aan gewoon te zijn; want \'t verwonderde hem niet. Hij nam plaats en knoopte een gesprek aan met de schoone Engelsche, maar te zacht, om buiten gehoord te worden. Do teleurgestelde vrienden verwijderden zich.

»\'t Schijnt dat zij in een paar maanden een luisterrijk feest in hun kasteel te Livry aan de Marne zullen geven,quot; zei de jonge Corcelet, zoon van Corcelet amp; Co., passementwerkers in \'t groot en schatrijk. De jonge Corcelet zocht zich bij de jonge elegants in te dringen en wist heerlijk veel geld te verteren.

»Ik weet nog meer dan gij, mijnheeren,quot; zei lachend Eugène de Féruzac. »lk ken haar voornaam. Zij heet Perdita.quot;

sEen zonderlinge naam: Perdita! Hoe weet ge dat?quot;

»Wel van de markiezin de Rothneim,quot; zei een ander.

Eugéne de Féruzac bloosde een weinig den naam der markiezin von Rothneim hoerende; vervolgens hernam hjj met meer vastheid:

»Ja, ik weet het van de markiezin; waarom zou zij \'t mij niet gezegd hebben, ik vraag \'t u? \'tls geen geheim !quot;

»0! wij weten dat zij geen geheimen voor u heeft.quot;

-ocr page 25-

17

«Mevrouw de Rothneim dineert morgen mot lady Pé-régode bij de kanuni ikes van Riom. Ziehier hoe ik hiermee bekend ben geworden.quot;

»Om \'t even!quot; zei een ander. «Perdita, Verloren, een zonderlinge naam.quot;

Ondertusschen was Perdita, want zoo heette lady Pé-régode werkelijk, in gesprek met Robert.

»Uw stad Parijs is zeer gastvrij, mijnheer de hertog,quot; zeide zij. «Nauwelijks ben ik aangekomen en ik word overal genoodigd. Ziehier onder anderen een brief, dien men mij zooeven in mijn loge heelt gebracht.quot;

Zij las:

«Waarde lady.

Vergeet niet dat ik er staat op maak u en lord Pé-«régode morgen ten eten te hebben. We zullen onder «ons zijn. Ik zal niemand ontvangen dan u beiden en ééne «vriendin, de markiezin de Rothneim en haar twee «broeders, den markies en den graaf von Palsbach.

«Dus tot morgen; waarde lady.

«Kanunikes van Rioii.quot;

«Kent ge de kanunikes, mijnheer de hertog? Men zegt dat \'t een bekoorlijke vrouw is,quot; voegde Perdita er bij.

«Ik heb de eer gehad, haar vóór mijne reizen voorgesteld te worden, mylady; zij is inderdaad een bekoorlijke vrouw. Zie daar in die loge links zijn twee uwer dischgenooten van morgen; mevrouw von Rothneim en haar oudste broeder, de markies Prudent von Palsbach. Mevrouw de Rothneim en haar broeders zijn Duitschers, ja zelfs Pruisen!quot;

Lady Pérégode zag lang door haar kijker naar den markies. Toen zij het hoofd omwendde was zij doods-

-ocr page 26-

18

bleek. Zij klappertandde. De hertog en lord Pérégode veinsden niets gezien te hebben. Perdita was weder rustig geworden.

^Verontschuldig mijn eenigszins lang bezoek, mylady, en ook gij mylord,quot; zei de hertog na een oogenblik... «Waarlijk men is zeer verblijd oude vrienden weder te vinden.quot;

De hertog kuste Perdita\'s hand, drukte die van Willie en na een laatsteu blik op de jonge vrouw te hebben geworpen, verwijderde hij zich peinzend.

Eenige oogenblikken later verlieten lord Willie Pérégode en zijne vrouw op hunne beurt de loge. Yorick ging hen voor, haustig de treden der Opera afsnellend om het rijtuig te doen voorkomen.

De kales reed onmiddellijk de straat Lafayette op. Aan den boulevard Haussmann gekomen, sloeg zij de avenue EViedland in; van daar naar de avenue der keizerin was \'t slechts een schrede.

Aan het hotel gekomen steeg Willie het eerst uit het rijtuig, reikte koel zijne vrouw de hand en riep:

«Yorick! de zwarte coupé!quot;

Daarop verdwenen zij in het hotel.

De rid was gedaan zonder dat de twee echtgenooten als gewoonlijk een enkel woord met elkander gewisseld hadden. Dikwerf bleven zij zoo uren lang. Somwijlen kwam Perdita des avonds in de kamer van haar echtgenoot met wien zij dan arbeidde. Hij dikteerde; aij schreef.

Dezen avond gingen de twee echtgenooten, ieder naar zijn kamer. Een half uur later kwamen zij er zeer eenvoudig gekleed uit. Perdita hield een ruiker parmasche viooltjes in de hand; zij scheen treurig.

«Waarheen konden zij in dit uur van den nacht gaan?quot;

-ocr page 27-

19

De zwarte coupé wachtte; zij namen er plaats in.

»Naar den boulovard du Temple,quot; zei Willie tot zijn koetsier.

In dertig minuten was de weg afgelegd. Dicht bij den hoek der straat Chariot hield de coupé stil. Lord Péré-gode en zijne vrouw stegen er uit.

sJohn,quot; zei hij tot den koetsier, »wacht hier tot mevrouw en ik terug komen.quot;

Perdita nam den arm van haar man en verwijderde zich in de duisternis. Ongeveer tien minuten lang volgden zij, zonder te spreken, den straatweg van den boulevard in de richting der Bastille. Een ledig huurrjjtuig reed voorbij. Willie riep den koetsier.

»Ik neem u bij het uur,quot; zeide hij. »Wij moeten in No. 139 boulevard Montparnasse wezen.quot;

Een uur later hield het rijtuig voor het genoemde nummer stil.

Het uurwerk van het station-Montparnasse sloeg toen twee uren namiddernacht. Hij betaalde den koetsier en liet hem vertrekken.

Beiden gingen nu te voet den boulevard op. Op twee honderd meter afstand voor hen, scheen een licht in een huisje van een verdieping.

»Zie, vriendin,quot; zei de lord tot zijne vrouw, »\'t moet daar zijn.quot;

Perdita knikte bevestigend met het hoofd. Zij was geweldig aangedaan, groote tranen vloeiden langs haar wangen, en nu en dan werd zij door een inwendige beving bewogen, zooals de orkaan een levenden boom beweegt.

»0, de vrouwen!quot; prevelde Willie met een zweem van teederheid in zijne stem. «Allen zjjn eender, \'t Is evenwel God bekend, dat deze een der besten is.quot;

-ocr page 28-

18

bleek. Zij klappertandde. De hertog en lord Pérógodo veinsden niets gezien te hebben. Perdita was weder rustig geworden.

»Verontschuldig mijn eenigszins lang bezoek, mylady, en ook gij mylord,quot; zei de hertog na een oogenblik... »Waarlijk men is zeer verblijd oude vrienden weder te vinden.quot;

De hertog kuste Perdita\'s hand, drukte die van Willie en na een laatsten blik op de jonge vrouw te hebben geworpen, verwijderde hij zich peinzend.

Eenige oogenblikken later verlieten lord Willie Péré-gode en zijne vrouw op hunne beurt de loge. Yorick ging hen voor, haastig de treden der Opera afsnellend om het rijtuig te doen voorkomen.

De kales reed onmiddellijk de straat Lafayette op. Aan den boulevard Haussmann gekomen, sloeg zij de avenue Friedland in; van daar naar de avenue der keizerin was \'t slechts een schrede.

Aan het hotel gekomen steeg Willie het eerst uit het rijtuig, reikte koel zijne vrouw de hand en riep;

»Yorick! de zwarte coupé!quot;

Daarop verdwenen zij in het hotel.

De rid was gedaan zonder dat de twee echtgenooteu als gewoonlijk een enkel woord met elkander gewisseld hadden. Dikwerf bleven zij zoo uren lang. Somwijlen kwam Perdita des avonds in de kamer van haar echtgenoot met wien zij dan arbeidde. Hij dikteerde; zij schreef.

Dezen avond gingen de twee echtgenooten, ieder naar zijn kamer. Een half uur later kwamen zij er zeer eenvoudig gekleed uit. Perdita hield een ruiker parmasche viooltjes in de hand; zij scheen treurig.

«Waarheen konden zij in dit uur van den nacht gaan?quot;

-ocr page 29-

19

De zwarte coupé wachtte; zij namen er plaats in.

»Naar den boulovard du Temple,quot; zei Willie tot zijn koetsier.

Ia dertig minuten was de weg afgelegd. Dicht bij deu hoek der straat Chariot hield de coupé stil. Lord Péré-gode en zijne vrouw stegen er uit.

»John,quot; zei hij tot den koetsier, »wacht hier tot mevrouw en ik terug komen.quot;

Perdita nam den arm van haar man en verwijderde zich in de duisternis. Ongeveer tien minuten lang volgden zij, zonder te spreken, den straatweg van den boulevard in de richting der Bastille. Een ledig huurrijtuig reed voorbij. Willie riep den koetsier.

»Ik neem u bij het uur,quot; zeide hij. »Wij moeten in No. 139 boulevard Montparnasse wezen.quot;

Een uur later hield het rijtuig voor het genoemde nummer stil.

Het uurwerk van het station-Montparnasse sloeg toen twee uren namiddernacht. Hij betaalde den koetsier en liet hem vertrekken.

Beiden gingen nu te voet den boulevard op. Op twee honderd meter afstand voor hen, scheen een licht in een huisje van een verdieping.

»Zie, vriendin,quot; zei de lord tot zijne vrouw, »\'t moet daar zijn.quot;

Perdita knikte bevestigend met het hoofd. Zij was geweldig aangedaan, groote tranen vloeiden langs haar wangen, en nu en dan werd zij door een inwendige beving bewogen, zooals de orkaan een levenden boom beweegt.

»0, de vrouwen!quot; prevelde Willie met een zweem van teederheid in zijne stem. «Allen zijn eender, \'t Is evenwel God bekend, dat deze een der besten is.quot;

-ocr page 30-

20

Zij kwamen aan het huisje. De lord klopte aan.

»Wie is daar?quot; vroeg een stem binnen.

»De persoon van de vijfhonderd francs,quot; antwoordde Willie.

De deur opende zich, en vertoonde een vijftig-jarig man, in een blauwen rok met koperen knoopen en een koperen plaat op de borst.

sKomt!quot; zeide hij hun.

En beide echtgenooten voorgaande om hun den weg te wijzen, betrad hij de paden van een grooten tuin.

Juist viel het maanlicht recht op de hooge boomen, die rechts en links de paden bezoomden, en bescheen witte en zwarte grafsteenen.

Zij waren in het midden van het Zuiderkerkhof.

De weg was lang. In dezen helderen zomernacht wasemden de boomen de doordringende geuren van hunne krachtige sappen uit. Nu en dan gingen zij voorbij een perk van even ontloken rozen en seringen. De bewaker, de man in den blauwen rok was niet meer vatbaar voor de indrukken dezer dubbele majesteit van den nacht en den dood. En lord Pérégode — zijn koele natuur had hem reeds lang buiten het bereik van menschelijke aandoeningen gesteld.

Met even veel rustigheid als bevond hij zich op den boulevard des Italiens, had hij een sigaar ontstoken en volgde rustig zijne vrouw. Somwijlen stond hij stil om een blik op een graf te werpen, en haalde spottend de schouders op.

ïO, die Franschen,quot; mompelde hij een zonderling grafschrift lezend, ïo, die Franschen zijn voorwaar niet praktisch!quot;

-ocr page 31-

21

Perdita voelde de geweldige aandoening vermeerderen, die haar eenige minuten vroeger neergebogen had. Evenwel ging zij haastig, beraden voorwaarts, het hoofd gebogen en als geheel in hare gedachten verdiept.

Wat kwamen lord en lady Pérégode midden in den nacht op dit veld der rust doen, waarvan niemand het recht heeft den eeuwigen slaap te storen? Welk graf wilde deze jonge vrouw bezoeken en waarom was zij niet in den zonneschijn aan den arm van haar man gekomen?

Misschien vreesden beiden gezien te worden.

Onbeschroomd, onvermoeid schreed zij steeds voort; Zij geleek een van zijn voetstuk neergedaald marmeren beeld, dat door de alleen zwierf.

»Welk een denkbeeld,quot; prevelde de bewaker zacht, »te twee uren \'s nachts op het kerkhof te komen. Maar \'t behoort mij niet te klagen, want die gril levert mij vijfhonderd francs op! Gelukkig dat het bestuur sommige dingen verbiedt, welke het arme volk verkoopen kan.quot;

Nu hield de gids stil. Perdita wankelde, lord Pérégode ondersteunde haar.

»Kom een weinig moed, madame,quot; zei de bewaker.

Hij haalde een vuurslag uit zijn zak en ontstak het licht eener lantaarn, dat een scherpen glans op de sinds lang verlaten graven wierp.

Want zij waren nu werkelijk op de begraafplaats dor armen. De bewaker wendde zich spoedig om, na rechts en links gezocht te hebben en zeide tot Perdita:

«Ziedaar wat ge zoekt, madame!quot;

Bevend naderde lady Pérégode steeds gesteund door

-ocr page 32-

22

haar man. Zij zag het graf, waarop twee namen en een dagteekening:

Jeanne Mignot,

4850.

Perdita was neergeknield.

Zij lag reeds tien minuten geknield bij dat graf, toen Willie, over zulk een lang gebed verwonderd, zacht met den vinger haar schouder raakte. De jonge vrouw gaf gehoor aan de drukking en viel in de armen van haar echtgenoot. Zij was machteloos: stille tranen vloeiden over haar bleek gezicht.

In een oogenblik richtte lord Pérégode zich op, legde op het graf de parmasche viooltjes, welke zijne vrouw meegebracht had, en haar in zijn forsche armen optillend, wenkte hij den bewaker de lantaarn op te nemen en hem voor te gaan. Beiden keerden op den reeds betreden weg terug.

Perdita scheen voor den arm van haar man niet zwaarder dan de veer in de hand van een kind. Spoedig was men aan de poort van het kerkhof. Willie hield stand en zei tot den bewaker:

»Neem, zie hier uw geld!quot;

Vervolgens verwijderde hij zich met zijn kostbaren last in de richting der rijtuigen, welke hij bij zijne komst gezien had. In het rijtuig herkreeg Perdita haar bewustzijn. Zwak drukte zij de hand van haar echtgenoot, die haar rustig het verlof vroeg een andere sigaar aan te steeken. In de straat Chariot vonden zij hun coupé en te half vijf traden zij hun hotel in de avenue der keizerin binnen.

Toen zij in haar appartement teruggekeerd was, begaf Willie zich naar zijn slaapkamer. Daar schonk hij het vierde

-ocr page 33-

23

van een flesch jenever in een groot kristallen glas en vóór to drinken, zeide hij zich de handen wrijvend:

«Waarachtig, nooit heb ik mij zoo goed vermaakt als sinds ik gehuwd ben!quot;

-ocr page 34-

III.

MÉSANGE.

Voorbij het Pantheon, schier aan \'t einde der school-wijk, begint de Hertenstraat, zoo geheeten omdat de eerste Pransche koningen van Prankrijk daar hun ver-eenigingsplaats voor de jacht hadden.

De hertenstraat is groot, maar treurig. Zij bevat enkele fraaie huizen.

In Juni 186... woonde in een dier huizen een jong meisje, dat in de twintig jaren oud scheen te zijn. Blond en bekoorlijk fraai, had zij blauwe oogen, die haar gezicht met een zachten glans beschenen.

Zij leefde zeer afgezonderd, ging zelden uit en ontving geen bezoek dan van een grijsaard, die alle dagen bij haar kwam.

Twee dagen nu na den Opera-avond trad de gewone bezoeker tegen vier uren des namiddags de woning in de Hertenstraat binnen. Hij scheen werkelijk een grijsaard, en toch was hij nog geen zestig jaar oud. Zijn gebogen gang duidde een man aan, wicn de buitensporigheden des levens ondermijnd hebben.

-ocr page 35-

Met moeite steeg hij de trap op en schelde. Een dienstmaagd opende de deur.

sis mejuffrouw Mésange uitgegaan?quot; vroeg hij.

»Mijnheer weet wel dat de arme juffrouw niet veel uitgaat. Zij is in het salon werkzaam.quot;

Hij trad binnen. Mésange zat aan de piano en zong. Den binnentredende ziende, stond zij op en bood hem haar voorhoofd, maar koel zonder teederheid.

»Goeden dag, mijnheer Achille,quot; sprak zij. »Ik verwachtte u.quot;

»Welnu, mijn kind, hebt ge nagedacht over \'t geen ik u dezer dagen gevraagd heb?quot;

»Ja.quot;

sEn ge weigert nog?quot;

»Ik weiger altoos.quot;

Mijnheer Achille stond op, en zei met toornig gebaar:

»En zoo ik het vorderde?quot;

Mésange zag hem in \'t gezicht.

»Ge zoudt het niet tweemaal vorderen,quot; antwoordde zij koel.

En na eenig zwijgen hernam zij:

»Verstaan wij elkander. Ik heb u niet gehaald toen mijne moeder gestorven was. Ge weet wat mijne moeder was, niet waar? Een arme vrouw die zich onteerd had voor mij, voor haar aangenomen kind: mijn familie had mjj verlaten ; zij had gewild dat hare arme Mésange opgevoed zou worden, als do dochter eener voorname dame. Mijn onderwijs heb ik te danken aan de schande waarmede zij bedekt was; ieder gelukkig uur van mijn leven werd gekocht voor een oneerbaarheid van het hare. In zekeren nacht stierf zij. Ik bleef alleen en ik was schoon: dat was voldoende om van honger te sterven, zoo ik geen ellendige werd. Toen kwaamt gij. . i. de wraak. 3

-ocr page 36-

26

Zij zweeg; met gesmoorde stem voer zij na een poos voort :

»Ge weet mijn droom. In het klooster vond men dat ik een fraaie stem had. En ik gevoelde dat ik een groote zangeres kon worden. O! door zich zelve iets te worden, een kunstenares te zijn, als gemeenschappelijk te verkeeren met de oude meesters van eertijds en de hedendaagsche jonge meesters. . . Hoe zich zoo te verheffen? Ik moest arbeiden, want ik was arm. . . Ge zeidet mij dat ge mij schoon vondt, en ik werd de uwe.quot;

Mésange was bleek. Het was als of haar schande tot in haar gezicht opsteeg!

»Ge hebt nooit kunnen gelooven dat ik u beminde, niet waar? Ik had mij aan iedereen moeten overgeven of de uwe zijn. Ik ben de uwe geweest; maar wist ge hoe diep ik mij veracht! Ik wil toch niet ook door anderen veracht worden ! Ik heb een voorwaarde bij onzen handel bedongen; want het is een handel, dien we gesloten hebben. Ge zoudt mij niets meer geven, dan wat mij onontbeerlijk om te leeren en te arbeiden was. Gij boodt mij weelde: ik weigerde ze. Buitendien wilde ik dat ik afgezonderd leven en niemand nopens mij de waarheid weten zou. Mag men somwijlen eene vrouw zooals ik ben vergeven, dan is \'t op voorwaarde dat haar schaamteloosheid geen hoon te meer zjj voor de openbare zedelijkheid. En nu wilt ge dat ik deze stille wijk verlaat; ge wilt mij met diamanten en kant overladen: ik weiger!quot;

»Mésange!quot; viel Achille haar in de rede.

«Dring niet aan, \'t zou vruchteloos zijn.quot;

»Ge bemint mij dan niet?quot;

sNeen. Ik heb \'t u reeds gezegd..

»Maar dan. . .quot;

-ocr page 37-

» ... Ben ik nog schuldiger. Dat is waar. Niemand zal mij strenger veroordeelen dan ik mij zelve veroordeel. Maar er is een reden : ge hadt mij niet kunnen onteeren, dat heLt ge niet gedaan. Ge kondt mij in mijn ijverig werkzaamheid ondersteunen, en nooit zou een dochter een vader met meer teederheid bemind hebben, dan ik gedaan zou hebben. Maar ge wildet iets anders. .. Ik kende niets. Men had mij slechts geleerd wat den armen nutteloos is. O geloof niet dat ik zonder verzet mijn schande aangenomen heb. Ik heb werk gezocht, dat wil zeggen, brood, maar ik vond het niet. Ik heb u niet eerder ja gezegd, dat toen mijn zoeken, ten einde, mijn moed uitgeput was.quot;

»Ge wilt dan hier blijven?quot;

»Ja, ik wil hier blijven. Het weinige dat ik u vraag is mij voldoende. In twee jaren misschien zal ik weten of ik mij bedrogen heb en ik mij misleidde door op mij zelve te steunen. Blijven wij inmiddels wat we beiden zijn. Maar dwing mij niet in weelde te leven, dat wil ik niet?quot;

»Wat! Zoo ge mij morgen kondt missen?...quot;

»Met blijdschap zou ik u ontvluchten.quot;

»Gre haat mij dan?quot;

»Ja.quot;

»Maar ik heb u niets dan goed gedaan.quot;

»Ge hebt mij niets dan kwaad gedaan! Maar twisten wij niet over het verleden. Ik heb er bet recht niet toe. Spreken wij over andere dingen. Ge komt om met mij uit te gaan.quot;

Mijnheer Achille had dikwerf het gesprek, dat we meegedeeld hebben, moeten herhalen, want hij had niets te antwoorden.

Het meisje zette een hoed op en volgde den grijsaard. Nooit ging zij alleen uit.

3*

-ocr page 38-

28

Beiden gingen de hertenstraat in haar geheele lengte door en toen de voorstad en kwamen in een half uur op den Italiaanschen straatweg.

Des Zondags is die straatweg de veveenigingsplaats der kleine burgers uit de voorstad. Hij is vol kermiskramen, kunstspringers-tenten, goochelaars.

Maar in dit jaar maakten deze soort van indis-trueelen geen beste zaken. Zooals te Parijs de eene schouwburg ten nadeele van een anderen in de mode is, zoo gaf ook het publiek op den straatweg aan een of ander de voorkeur.

Nu verliet het alles voor het hok van den wildebees-sten-vertooner.

Een weinig ter rechterzijde zag men inderdaad dat fameuse hok, stevig in den grond, op ijzeren staven rustend en achter zijn dikke spijlen twee groote beeren, twee hyena\'s, een jakhals en een leeuwin vertoonend.

Toen mijnheer Achille en zijne gezellin kwamen was de menigte talrijk en drong om dichterbij te zien. De vertooner der wilde dieren lag, in een mantel gehuld en in diep gepeins verzonken, op don grond voor het hok.

Op een groot plakkaat, dat door den wind heen en weêr gewaaid werd stond zijn naam: Ruthaël.

\'t Was inderdaad de energieke en fraaie man, dien we in het hótel-Meurice, in het salon van lord Pérégode gezien hebben. De nabab had zeker een aanval van zinneloosheid gehad, toen hij hem mijnheer de hertog noemde... Was Ruthaël een man uit het volk?

Een edelman toch kon alleen die door den godsdienst verkregen gerustheid hebben, een gerustheid die noch door rampen noch door lijden geschokt kan worden.

liet publiek wees met een uit vrees en eerbied be-

-ocr page 39-

staande nieuwsgierigheid met den vinger naar hem. Een sterk fraai man oefent, in welken stand hij ook is, steeds invloed op de menigte uit.

Mésange en mijnheer Achille kwamen met veel moeite vooraan. Zij merkten niet op dat zij sedert een oogen-blik gade geslagen werden door een achttien-jarigen jongeling in een linnen boeseroen en met een koket op een oor staanden pet.

Waarom volgde hij hen?

Wat kon dat beteekenen?

Deze jongeling had drie uren lang op een paal der Hertenstraat gezeten, alsof hy op iemand wachtte. Toen de grijsaard en Mésange het huis verlieten, stond hij op en volgde hen op een afstand, de handen in de zakken en het in zwang zijnde liedje fluitend.

Alle drie kwamen zoo op den Italiaanschen straatweg, waar de jongeling, zich een weg door het gedrang banend, achter hen bleef.

Altoos onbewegelijk, hief Huthaël nu de oogen op. Met verachtenden blik mat hij Achille, sloeg een medelijdenden blik op Mésange en gaf onbemerkt den jongeling een oogwenk. Zij kenden elkander dus? Het was omstreeks zes uren \'s avonds en de menigte begon te minderen. Toen naderde de knaap Kuthaël en zeide hem:

«Mijnheer, kunt ge de toekomst voorspellen?quot;

»Ja.quot;

»En kent ge het verledene en tegenwoordige?quot;

»Ja,quot; antwoordde Ruthaël weder.

«Kost dat veel?quot;

«Niets.quot;

Mijnheer Achille, wien het gesprek weinig belang inboezemde, ging zich verwijderen; Mésange volgde hem.

-ocr page 40-

a o

»De oude heeft niet toegebeten,quot; bromde de knaap en wendde zich naar een hut, de hut die Ruthaël\'s wettig domicilie was.

De deur er van opende zich, en een lang mager man in arbeidersgewaad trad er haastig uit.

»quot;VYat nieuws, Yorick?quot; vroeg hij.

»Helaas, niets, mylord,quot; antwoordde Yorick. Want het was werkelijk de groom die zoo halsstarrig mijnheer Achille en Mésange gevolgd was.

Lord Pérégode — men zal hem herkend hebben — ging met den groom naar een met twee paarden bespannen rijtuig, dat op den straatweg stond. Zij hadden snel geloopen. Ofschoon vóór hen heengegaan waren Mésange en de grijsaard eenige schreden achter hen. Ruthaël volgde.

Even toen mijnheer Achille en het jonge meisje langs het rijtuig gingen, raakte Ruthaël den arm van den ouden verliefde. Deze keerde zich om en maakte een toornig gebaar, den wilde dierenvertooner herkennend. Deze veinsde zulks niet te zien en zeide fluisterend:

«Mijnheer de graaf von Falsbach, ik zou u gaarne spreken.quot;

Mijnheer Achille bewoog zich geweldig en liet tegelijk Mésange\'s arm los.

In hetzelfde oogenblik nam lord Pérégode het ontstelde meisje in zijn armen en met zijne hand den kreet smorende, dien zij wilde slaken, wierp hij haar in het rijtuig, dat in vollen galop wegreed. Yorick was reeds op den bok gesprongen, en mijnheer Achille had niets gezien.

Nu alleen met den landlooper, had de graaf Achille von Falsbach, want zoo heette hij, eenigen tijd noodig om

-ocr page 41-

ai

zich te herstellen.

»Wat wilt ge van mij?quot; vroeg hij Ruthaël norsch.

Ruthaël glimlachte zonderling en antwoordde:

»Niet81quot;

»Hebt ge mij niets te zeggen?quot;

ïNeen.quot;

»\\Vaarom hebt ge mij dan aangehouden?quot;

»Dat weet ik niet.quot;

Mijnheer de graaf\' von Palsbach meende met een krankzinnige te doen te hebben. Vóór dat hij den tijd had hem opnieuw te vragen, had de landlooper hem verlaten en ging in de richting der voorstad.

ïoen eerst miste de graaf Mésange. Hij dacht dat het meisje alleen naar huis was gegaan en wilde haar volgen, den weg naar de Hertestraat inslaande. ïoen hij de barrière zou doorgaan, zag hij de twee mannen niet, die bij een boom stonden en hem nauwkeurig gade sloegen.

»Hij bemint haar dan?quot; vroeg de oudste dezer twee mannen aan den anderen.

«Hartstochtelijk, mylord.quot;

\'t Waren Ruthaël en lord Pérégode.

«Hoe gelukkig is hij nog te kunnen beminnen!quot; prevelde de nabab op een eenigszins zwaarmoedigen toon. «Vreest ge niet, dat we ons bedrogen hebben ?quot; hernam hij op zijn gewone koele wijs.

»Neen,quot; antwoordde Ruthaël. »De graaf heeft zijn leven lang al zijn hoop gesteld op dien zwakken inzet, welken men de liefde eener vrouw noemt. Winnen wij de partij, en wij winnen alles. Want ge vergeet dit, mylord: men heeft de mannen slechts door hun hartstochten in zijn macht. En dezen hebben wij door zijne liefde in onze macht. Ik zal u mijn plan uitleggen en

-ocr page 42-

32

ik geloof dat mylady \'t zal goedkeuren. Maar vergeving; de tijd verstrijkt..

»Ja, ge moet u haasten.quot;

sWaar is het rijtuig?quot;

«Vooruit.quot;

«En mylady?quot;

»Mijne vrouw is met Mésange weggereden. Yorick zal ik in de Hertestraat wedervinden.quot;

sGoed. We hebben nu niets anders te doen dan mijnheer von Falsbach te volgen, en wij zelf zullen kunnen oordeelen of onze poging geslaagd is.quot;

De twee mannen schreden haastig voort. Op korten afstand van den graaf Achilie gekomen, vertraagden zij hun schreden.

Deze had stand gehouden voor het huis, waar Mésange woonde. Hij trad binnen en klom de trap op.

»Is de juffrouw daar?quot; vroeg hij de kamermeid.

»Neen, mijnheer,quot; antwoordde zij, verwonderd haar meester alleen te zien terugkomen.

De graaf verbleekte.

»\\Vat! Is zij niet thuis gekomen? \'t Is niet mogelijk!quot;

En verschrikt snelde do grijsaard de woning binnen, roepende:

»Mésange! Mésange!quot;

Geen antwoord. Mésange was er niet.

Inmiddels gaf Yorick verslag van zijn zending aan lord Pérégode en Ruthaël, die ook stand hadden gehouden voor het door Mésange bewoonde huis.

De groom scheen hoogmoedig op zijn welslagen. . Naarmate hij sprak, werd het koel gezicht van den nabab door een bleeken glimlach verhelderd. Hij knikte met het hoofd als een tevreden mensch.

-ocr page 43-

33

sik ben over u tevreden, Yorick, zeide hij.

»Mylord doet mij veel eer.quot;

Ruthaël beschouwde het huis en wilde den groom een bevel geven toen Willie, in wien waarschijnlijk dezelfde gedachte was ontstaan, hem voorkwam:

»Yorick!quot; riep hij,

»Mylord!quot;

»Wat zeide het meisje toen gij haar verlaten hebt?quot;

»Zij sprak met mylady.quot;

»Kalm?quot;

«Volkomen.quot;

»Groed. Ik wed dat wij dezelfde gedachte hebben gehad, waarde Ruthaël. Yorick, begeef je op de derde verdieping van dat huis. Daar zult ge mijnheer von Falsbach vinden en hem dit papier overhandigen.quot;

En de nabab schreef twee regels met potlood op het papier \'twelk hij in een enveloppe sloot.

Yorick verdween in het huis. Lord Pérégode nam Ruthaniël\'s arm ea verwijderde zich met hem in de richting van het midden van Parijs. Gedurende een kwartieruur waren zij zwijgend. Zijn gezel dacht er niet aan hem in zijn overpeinzingen te storen, toen Willie, zich de handen wrijvend zeide:

«Komaan! ik zal beginnen mij te vermaken!quot;

Yorick was een nauwlettende jongeling. Hij volbracht zoo beleefd mogelijk de gewichtige boodschap, waarmede men hem belast had.

Op de derde verdieping gekomen, vroeg hij naar mijnheer Achille.

De dienstmaagd voerde hem het salon binnen, waar de grijsaard het hoofd in zijn handen, in een armstoel zat. Hij weende en stond haastig op de deur hoorende openen.

-ocr page 44-

34

«Mijnheer Achille quot;

«Die ben ik. Wat wilt ge?quot;

»U een brief ter hand stellen.quot;

»Een brief?quot;

))Ja.quot;

De graaf beefde van ontroering.

ï\'Geef, geef!quot;

«Een oogenblikje..

«Wilt ge hem geven, ongelukkige!quot;

:igt;0 o, een weinig bedaard of ik ga heen,quot; antwoordde Yorick norsch. »\'t Is mejuffrouw Mésange die u schrijft.quot;

»Mésange!quot;

«Hier is de brief!quot;

Mijnheer von Palsbach nam hem met koortsige hand ; verblijd tijding van Mésange te ontvangen voelde hij zijn verstand hem begeven.

«Zien wij wat zij mij te zeggen heeft?quot; stamelde hij bewogen.quot;

Hij beschouwde den brief, waarin zijn lot geschreven was, zonder de geestkracht te hebben hem te openen. Eindelijk vatte hij moed en scheurde de enveloppe open. De brief bevatte slechts dezen regel:

«Vaarwel. Nooit zult ge mij wederzien.

«Mésange.quot;

Hij -slaakte een vreeselijken kreet en viel in onmacht.

Toen ging Yorick op de teenen zien of de dienstmaagd hem ook kon zien. Zorgvuldig sloot hij de deur der kamer en keerde tot den graaf terug.

Op den vloer liggende ademde mijnheer von Palsbach nauwelijks. Yorick beschouwde hem een oogenblik,

-ocr page 45-

35

vervolgens over hem gebogen stak hij de hand onder zijne kleeding.

»Ik was er zeker van!quot; fluisterde hij.

Hij had de portefeuille van mijnheer von Falsbach in zijn handen.

-ocr page 46-

IV.

DE FAMILIE VON FALSBACH.

De graaf Achille von Falsbach had een broeder en eene zuster: den markies Prudent von Falsbach en de markiezin Regina von Rothneim. De markiezin von Eothneim was de vrouw, welke door lady Pérégode in de Opera zoo strak aan gestaard werd en wier aanblik deze had doen verbleeken Zeggen wij een en ander over deze familie.

Zij is uit Pruisen en protestant. Tijdens de emigratie verbond zjj zich met den oudsten tak der Villiers-No-desmes, die den hertogelijken titel bezat. De laatste hertog van Nodesmes stierf in hoogen ouderdom in 1846, aan zijn eenige bloedverwanten mevrouw von Rothneim en haar broeders een kolossale fortuin nalatende. In dien tijd kwamen alle drie zich in Frankrijk vestigen.

De markies Prudent was weinig bemind. Twee jaren ouder dan zijn broeder, scheen hij slechts voor de eerzucht geleefd te hebben. Men fluisterde dat hij in \'t jaar 184G een schandelijke rol te Gaëeta gespeeld had;

-ocr page 47-

37

maar de deuren waren niet voor hem gesloten geworden. Hij was te rjjk en te machtig.

Graaf Achille had zijn leven in bandeloosheid doorgebracht. Men heeft gezien dat zijn hartstocht voor Mésange, de hartstocht van een grijsaard, alle moed en waardigheid in hem had uitgedoofd.

De markiezin Regina von Kothneim is negen-en-dertig jaar in 186... Zij is groot, schoon, maar een weinig koel. Haar paarlmoer bleek gelaat schittert in de omlijsting van haar prachtig zwart haar. De wereld schreef haar verschillende intriges toe en zulks met recht.

De markiezin had heur hart overgegeven aan allerlei begeerten en dwaasheden. Haar langste liaison hield vijf jaren aan en werd slechts door den dood geëindigd. Haar minnaar, Angelo de Tiria, werd den 3 Januari 185 .. . door een dolksteek vermoord gevonden en nooit had de politie den moordenaar kunnen ontdekken.

Haar laatste minnaar was een jongeling, Eugène de Féruzac geheeten. Sedert eenige dagen-hadden zij met elkander gebroken. Nu wij het hotel van Regina in de straat Anjou-Saint-Honoré binnentreden was het omstreeks acht uren \'s avonds. Mevrouw von Rothneim was in gesprek met haar broeder den markies Prudent von Falsbach.

»Komt Achille heden avond niet?quot; vroeg Prudent aan zijn zuster.

»Hij had het mij beloofd,quot; antwoordde zij.

De markiezin was\' zenuwachtig en gejaagd.

ïWees rustig, Regina.quot;

»Ach, ik ben niet van staal zooals gij,quot; zei mevrouw von Rothneim driftig. «Zijt ge vergeten dat het heden de lOe Juni is, broeder?\'

Prudent glimlachte spottend.

-ocr page 48-

38

»Zoudt ge wroeging voelen, Regina?quot; vroeg hij langzaam.

»En zoo dat het geval was? Geloof mij, rakelen wij de asch van het verleden niet op.quot;

De markies von Falsbach haalde de schouders op en naderde een groot venster, dat op den tuin van het hotel het uitzicht had. Er heerschte stilte, en Regina was volstrekt niet genegen die te storen, toen zij de deur van het hotel zwaar op hare hengsels hoorde draaien.

^Ziedaar eindelijk Achille,quot; zeide zij.

Een oogenblik later vertoonde zich een lakei in het salon.

«Wat wilt ge?quot; vroeg zij.

»Mevrouw de markiezin,quot; zei de lakei, »een tamelijk slecht gekleede knaap is daar en komt van wege mijnheer den graaf.quot;

»Van wege Achille?quot; zei Prudent haastig.)

»Ja, mijnheer de markies.quot;

«Laat hem binnenkomen!quot;

De lakei kwam terug, gevolgd door Yorick.

»\\Vat is er, mijn jongen?quot; vroeg de markies von Falsbach, den groom beziende.

»Een slechte tijding, mijnheer,quot; antwoordde Yorick. »In een woning der Hertenstraat heb ik een man bewusteloos gevonden; ik heb zijn portefeuille geopend, en op zijn visitekaartje stond zijn adres; toen ben ik hier gekomen, om het u te berichten.quot;

Inderdaad Achille woonde met zijn zuster.

»Mijn broeder bewusteloos in de Hertenstraat?quot; riep zij ontsteld.

»Ja, mevrouw.quot;

»Spoed u, Prudent, ik bid u. Deze knaap zal u geleiden.quot;

-ocr page 49-

39

»Stel u gerust, Regina, ik ga.quot;

))Goede hemel! quot;Wat beduidt dat?quot;

»Kom, kwel je niet; ik zal hem halen.quot;

»Ach! op een dag als deze moest ons een cngeluk overkomen,quot; stamelde Regina, den markies ziende heengaan.

Gedurende anderhalf uur wachtte zij koortsig. Eindelijk kwam Prudent, zijn broeder ondersteunende, terug. Achille was zeer bleek, zijn ontsteld gelaat verried een geweldig inwendig lijden.

»Wat is er gebeurd?quot; riep Regina het ontsteld gelaat van den graaf von Falsbach ziende.

sGekheid 1quot; viel Prudent haar toornig in de rede. »Hij heeft mij een malle geschiedenis verhaald. In de Hertestraat had hij een minnares, welke men ontvoerd heeft.quot;

sZijne minnares?... in de Hertestraat?quot;

Als verplet had Achille zich neergezet.

»Kom, broeder, spreek, wat is het?quot; zei Regina.

Maar de graaf von Falsbach had den tijd niet te antwoorden. Opnieuw verscheen de lakei, zeggende dat een man aan het hotel was gekomen en verzocht oogenblik-kelijk ontvangen te worden.

»lk ontvang niemand,quot; antwoordde Regina.

De lakei boog voor zijne meesteres en hernam:

«Mevrouw de markiezin gelieve mij te verontschuldigen ; ik heb \'t aan den man gezegd; maar hij drong aan, daar bijvoegende, dat indien mevrouw zijn naam wist, zij hem ontvangen zou.quot;

»Hoe heet hij ?quot;

nMijnheer Papinois.quot;

»Ik ken hem niet en wil hem niet ontvangen. En zoo

-ocr page 50-

40

hij nog verder aandringt, jaag hem dan weg.quot;

De lakei wilde zich verwijderen om-het bevel zijner meesteres uit te voeren, toen mijnheer Papinois verscheen. \'t Was dezelfde korte dikke man, dien wij in \'t hotel-Meurice hebben gezien.

\'t Was een wezenlijke tooneelcoup.

Doodsbleek richtte de markiezin zich op. Prudent slaakte een kreet, en Achille deinsde achteruit alsof een uit het graf opgeroepen schim hem verscheen.

»Ga heen!quot; zei de markiezin gebiedend tot den knecht.

Nu waren allen vier alleen te zamen.

Mijnheer Papinois was bedaard gebleven en glimlachte. Hij scheen onverschillig bij den schrik, dien hij veroorzaakte en nam rustig een stoe1.

»Ik ben zoo vrij te gaan zitten, mevrouw,quot; zeide hij tot de markiezin, swant waarlijk ik gevoel mij een weinig moede... O o, ik ben een jaartje onder geworden! Bedenk, mijnheer de markies,quot; en hij wendde zich tot Prudent, «bedenk dat ik den 10 Juli 1846 reeds vijftig jaar oud was — \'t is nu zestien jaar geleden! Ik zie wat u bedriegt: ge houdt mij voor jonger? Nu, ik ben altoos galant geweest en gaf mij slechts veertig jaren om de dames niet te veel te mishagen. Niet waar, mijnheer de graaf?quot;

En in de verte wierp hij een vriendelijken blik op graaf Achille, die hem met ronde, door ontzetting groo-ter geworden oogen aanstaarde.

Mijnheer Papinois vermaakte zich met zijn triomf. Aan den zaligen glimlach op zjjn bleeke lippen kon men een innige, nauwelijks bedwongen vreugd raden. Hij geleek iemand die wraak neemt.

Na een oogenblik van schrikbarende stilte, gedurende

-ocr page 51-

41

welke de vier acteurs van dit geheimzinnig drama elkander stom en somber aanschouwden, stond de markies plotseling op en sloot met den sleutel de deur van het salon. Daarop naderde hij dreigend mijnheer Papinois, die, een revolver uit zijn zak halend, zeide :

»Zoo ge nog een schrede nadert, zoo ge een kreet laat hooren, dan, mijnheer de markies, schiet ik je op mijn woord van eer een kogel door het hoofd.quot;

De markies von Palsbach was moedig en deinsde niet terug voor deze doodsbedreiging.

Mijnheer Papinois behield zijn goedhartig voorkomen.

DÖeloof mij, mijnheer de markies,quot; voer hij op honig-zoeten toon voort; »ge zijt, voorwaar heden de sterkste niet; ieder zijn beurt in dit ondermaansche. Ga als een goed broeder tusschen mevrouw de Kothneim en mijnheer den graaf von Palsbach zitten. — Welzoo, mijnheer Achille, ge hebt dan de arme Mésange verloren ? — en laat ons nu onder ons vieren, a!s goede vrienden, die we zijn, een klein voor iedereen belangrijk gesprek aanknoopen.quot;

Mijnheer Papinois had deze spottende woorden met een onvergelijkbare goedigheid gezegd. Hij was voorwaar een groot tooneelspeler. Indien niet een matte bleekheid zijn gewoonlijk blozend gelaat had bedekt, zou men geloofd hebben dat er niets ongewoons gebeurd was. \'tWas wederom de markies Prudent die de meeste geestkracht bezat.

»Als ik u verzoeken mag, maken wij een einde aan dit tooneel, mijnheer Babinois, Tapinois of Papinois, daar ge heden dien naam wilt dragen. Ge zult mij niet altoos uw revolver voor het gezicht houden, en dan . .

Loom rees mijnheer Papinois op.

i. de wraak. 4

-ocr page 52-

42

»Ha! mjjn naam verwondert u !quot; sprak luj. »Ik begrijp, \'t Is niet die, waaronder ge mij gekend hebt. Ik heette toen Philibert Dubois, notaris van mijnheer den hertog van Nodesmes, uw oom, die zestien jaren geleden den lOn Juni 184Ü in het kasteel van Nodesmes stierf. Mijnheer de hertog stierf onverwacht, weet ge ? Volgens sommigen werd hij door een beroerte getroffen; maar ik zeg, dat hij geworgd is.quot;

«Ge liegt.quot;

«Ik lieg niet: ik weet het. In den loop van den dag had mijnheer de hertog zijn testament gemaakt. Ik had het opgesteld. Bij dat testament verklaarde hij tot zijn algemeene ergenamen de markiezin von Rothneim en de heeren Prudent en Achille von Falsbach, de eenige nabestaanden, welke hij nog had. Waarom hebt ge hem toch het leven benomen, daar het testament gemaakt was? De hertog was te oud om nog vele jaren te kunnen leven. Ge hadt niet lang behoeven te wachten.

»Gij, mijnheer de markies hebt he:n geworgd; gij, mijnheer de graaf, waart in het klein salon, dat op het terras uitkomt, om te zien of iemand naderde. Gij, mevrouw von Rothneim zocht in de lade van een schrijftafel een, waarschijnlijk zeer belangrijk, papier.

«Inderdaad, dat papier was een ander, te zeven uren \'s avonds gemaakt, testament; want zoo ge uw geheugen raadpleegt, zult ge u herinneren, dat ik dien dag tweemaal in het kasteel ben geweest.quot;

Mijnheer Papinois had den laatsten tegenstand van den markies, van Achille en de markiezin onderdrukt. Alle drie bogen het hoofd voor zijne woorden.

»Ik zie, dat alles herinnert ge u. Ik kwam andermaal te half zeven uren \'s avonds aan het kasteel. Ziehier wat gebeurde:

-ocr page 53-

43

»Ik kom in de kamer van den hertog. Hij vraagt mij het in den loop van den dag gemaakte testament, verscheurt het en dikteert mij een ander. Bij hem was een jonge, blonde zeer schoone vrouw, die mij onbekend was. Zjj was sedert twee uren te Nodesmes.

ïToen het tweede testament gemaakt was, overhandigde de hertog het mij. En daar het laat was, hield hij mij ten eten in het kasteel. Te negen uren vertrok ik. Even toen ik in het rijtuig wilde stijgen, voelde ik een hand in de mijne, en een stem zeide mij zacht deze woorden:

»»Wees op uw hoede!quot;

»De stem had gelijk! Een uur later werd ik midden in den nacht op den weg aangerand door drie roovers en als dood achtergelaten. Toen ik den volgenden morgen tot mijn bewustzijn kwam, was het testament verdwenen. Weldra hoorde ik de gewichtige dingen, die in het kasteel plaats gehad hadden. De hertog was dood in zijn bed gevonden. Te negen uren \'s morgens hadt ge alle drie bezit genomen van het kasteel van Nodesmes, en te tien uren werd de jonge blonde vrouw schandelijk weggejaagd. Sedert is zij in de vieeselijkste armoede gestorven: den hongerdood gestorven!quot;

Mijnheer Papinois zweeg een oogenblik, om te verademen. Hij was zoo dik! Zijn doordringende blik rustte op de schuldigen: hij hernam:

»Gij vraagt misschien hoe ik dat alles weet. Ik zal \'t u zeggen. Spoedig begreep ik de waarheid. Uw mannen, mijnheer de markies, hadden mij niet goed getroffen: ik was niet doodelijk gekwetst. Met de hulp mijner herinneringen, kon ik den samenhang der twee moorden nagaan. Maar vermits ik aan het leven gehecht was, verborg ik mij. Men waande mij dood. Tot meerdere zeker-

4\'

-ocr page 54-

44

heid veranderde ik van naam en ging naar Parijs, waar ik mijn klein vermogen geplaatst had.

ïoen begon een nieuw leven voor mij. Ik bespiedde het leven van ieder uwer. Om u te bewijzen dat ik alles weet, mijnheer de markies, zal ik slechts deze woorden zeggen :

sik weet wat ge bij de belegering van Gaëta gedaan hebt. Maak geen ophef; \'t is nutteloos. Gij mjjnheer de graaf, zult mij begrijpen. Ik heb u Mésange ontnomen.quot;

»Gij! gij!quot;

Graaf Achille was opgestaan, maar liet zich weder op zijn stoel neerzinken, met die onduidelijke stem van een ziekelijk mensch zeggende:

»Waar is zij? quot;Wanneer zal ik haar wederzien?quot; sWeldra! Vóór zestien jaren, dat zweer ik u! Ik zal zoolang niet wachten om u het geluk te schenken haar weer te zien, zooals ik gewacht heb mij hier te ver-toonen. Veroorloof mij nu mij bijzonderlijk tot mevrouw de markiezin te wenden, \'t Is noodzakelijk dat ik met haar een belangrijk gesprek hebbe. O, laat u niet storen, mijnheer, \'t zijn familiezaken.quot;

Mijnheer Papinois was bewonderenswaardig met zijn koele onbeschaamdheid. Zijn goedige schertst, deed nog sterker de brutaliteiten welke hij ten beste gaf, uitkomen.

Toen mevrouw de Rothneim, die tot nu bleek, en sprakeloos was geweest, zich hoorde noemen, hief zij met trotsche verachting het hoofd op. De twee broeders schenen in een vreeselijke verdoving verzonken. Zij alleen behield de geveinsde geestkracht, welke de vrouwen, zelfs niet in het gevaar verliezen.

»lk weet niet wat ge mij te zeggen kunt hebben,

-ocr page 55-

4.5

mijnheer,quot; zeide zij frotscli.

«Waarlijk? Welnu, des te beter! dan zult go het genoegen hebben u te verwonderen. Omstreeks het jaar 1840 hadt ge een minnaar, mevrouw, \'t Was een jaar geleden dat uw man gestorven was, en ge waart nog zoo jong! Uit deze verkeering werd een meisje geboren, dat even heimelijk als het geboren was, opgevoed werd. Gij vertrouwdet het in de handen van brave landlieden, die te üourdan woonden. Alle maanden zondt ge hun geld, zulks geschiedde vijf jaren lang. Op zekeren dag gaat ge op reis om uw kleine Francine te bezoeken. Zij heette Francine. Maar toen ge te Dourdan kwaamt, wierp de voedster zich aan uw voeten, en verhaalde u; dat Francine denzelfden morgen verdwenen was. Dat verwondert mij niet ; want ik had haar ontvoerd.quot;

Wit als een marmeren beeld richtte mevrouw de Rothneim zich op. Mijnheer Papinois nam haar bij de hand, en deed haar zich weder neerzetten.

»Wees gerust, mevrouw, ge zult haar wederzien. Ja, ge bemindet uw dochter en bemint haar nog. Slechts tweemaal in uw leven hebt ge geweend, den dag toen ge haar verloort en den dag toen degene, die ge het meest bemind hebt, Angelo de Tiria, te Passy vermoord werd.quot;

Regina slaakte een vreeselijken kreet.

»Ge zijt dan de duivel?quot;

»De duivel? volstrekt niet. Ik ben een braaf meusch, die zich wil wreken en een zeer eenvoudig middel gevonden heeft, om hierin te slagen. Men kan zich de ontzettende macht niet voorstellen, welk een goed ingerichte politie bezit. Deze macht vermoedde ik, en heb ze mij bezorgd — anders niet.quot;

-ocr page 56-

46

»Tk zal nu toch zoo dom niet zijn u te zeggen, wie mijnheer Angelo de Tiria gedood heeft. Alles wat ik u zeggen kan is, dat die Tiria een ellendeling en verrader, rechtvaardig gestraft is.quot;

»Ik verbied u den doode te beleedigen,quot; zei Regina. De stem van mijnlieer Papinois was tot nu zacht en spottend geweest. Dit zonderling wezen veinsde een met zijn dikte onvereenigbare ongedwongenheid, maar maakte een toornig gebaar toen hij mevrouw von Rothneim Angelo de Tiria hoorde verdedigen. Na een kort zwijgen hernam hij kalmer:

sik vergeef u dit gezegd te hebben. Ge kent de schandelijkheid van dezen man niet. Maar gelieve mij nu niet meer in de rede te vallen. Wij zijn aan het belangrijkste punt.

»Ge begrijpt toch, dat ilc mij niet vermaakt heb u dit alles voor niets te vertellen,quot; hernam mijnheer Papinois rustig. aHeb ik zulks gedaan, dan was \'t omdat mijn belang het vorderde. Ik heb er van afgezien mij te wreken. Zie hier waarom ik onnoozel en wel u mijn kleine geschiedenis ben komen vertellen.

»Zoo even toen ik u over den — natuurlijk toevalligen dood van mijnheer den hertog van Nodesmes uw oom sprak, heb ik den naam, noch de hoedanigheid der jonge blonde vrouw genoemd, welke gij den volgenden dag uit het kasteel verjaagdet. Geloof mij, \'t was niet uit vergetelheid, maar uit berekening.

«Zij heette Jeanne de Vieulles en was de eigen dochter van den hertog van JSodesmes en mevrouw de gravin de Vieulles, die alleen haar had kunnen erkennen, daar de hertog gehuwd was toen zijn natuurlijke dochter ter wereld kwam.

«Krachtens het tweede testament dat ik te zes uren

-ocr page 57-

\'s avonds maakte, was mejuffrouw de Nouilles zijn al-gerneene erfgename zoovvel ten uwen nadeele, mevrouw de markiezin, als in het uwe rmjnoheeren. Waarom had de hertog zijne dochter in het eerste onterft? \'t Was omdat ge een gezondsheidskordon om den grijsaard getrokken hadt en hem deedt gelooven dat geen brieven van Jeanne aankwamen. Ge hadt deu hertog gezegd, dat Jeanne duod was.

ȕoen hij de waarheid vernam, wilde hij zijn dwaling herstellen; maur ge deed uw welbeminden oom gevoelen dat het de uiterste dwaasheid is twee testamenten op denzelfden dag te maken.quot;

Bjj deze laatste woorden stond de markies Prudent op.

sik waarschuw u, mijnheer,quot; zeide hij tot mijnheer Papinois, »dat ge mij al deze beleedigingen duur betalen zult. Ik zal niet altoos uw pistool voor mijn oogen hebben, en ik zal u als een hond uit de deur doen smijten.quot;

sGroote dwaling uwerzijds, mijnheer de markies. Het fraaiste nu van mijne zaak is, dat zij door de hand eens meesters bewerkt is. Instede van mij uit de deur te smijten, zult ge mij dank betuigen. Zelfs zoudt ge mij, zoo ik het verlangde, aan uw hart drukken en mij uw besten vriend noemen.quot;

»Ik begrijp,quot; hernam de markies, »ge wilt ons uw stilzwijgen verkoopen.quot;

»Niet precies. Ik wil u mijn ondersteuning verkoopen.quot;

«De ondersteuning van mijnheer Papinois! En tegen wien als \'t u belieft?quot;

«Tegen den zoon van Jeanne de Veuilles.quot;

De markiezin slaakte een kreet. Zij vermoedde in deze

-ocr page 58-

48

woorden van mijnheer Papinois een toekomstig gevaar.

Mijnheer Papinois hernam :

»Ja, Jeanne de Veuilles heeft een zoon achtergelaten, en deze is opgegroeid in haat en hoop op wraak. Haat tegen u, die den hertog gedood, wraak tegen u die zijn moeder verjaagd heeft. Ik heb hem op dat terrein ontmoet. Hij heeft mij alles verhaald, en wij hebben onze haat en wraak vereenigd. Maar ik begin oud te worden. Het worstelen vermoeit mij; ik verlang naar rust en heb het besluit genomen u alles uit te leggen en te verhalen, u te zeggen: een vreeselijk gevaar bedreigt u. Ik kan het afwenden van uw hoofdeo. Wat wilt ge mij geven?quot;

Mijnheer Papinois zweeg een oogenblik. Ontsteld zagen de markies en mevrouw de Rothneim elkander aan. De gedachte dat na zestien jaren een wreker te voorschijn trad, verdoofde hun moed.

«Luistert. Ik speel met open kaart,quot; hernam mijnheer Papinois. sik geef u dezen revolver, mijnheer de markies. Gelieve hem, als ik u verzoeken mag, ter mijner gedachtenis te bewaren.quot;

En Prudent van Falsbach naderend bood hij, met de bedaardheid van iemand die een geschenk geeft, hem het pistool bij den knop.

»Goed, mijnheer,quot; zei Prudent. »Gre wilt geld, we zul-\'t u geven. Ge weet onze geheimen: We hebben u noodig. Zeg hoeveel ge hebben moet.quot;

«Eerstens moet gij den vijand kennen. Brian de Vieul-les is te Parijs, \'t Is nauwelijks een knaap, negentien jaar oud. Maar ik verzeker u, dat in zijne ziel de moed van een man en een onwrikbare wil huizen. O, indien hij zooveel wist als ik, zou ik op uw spel geen vijf cent

-ocr page 59-

4.9

zetten. Ge zoudt het verliezen.quot;

»Ik bid u, mijnheer, verklaar u,quot; stamelde Regina.

»Welnu, mevrouw, Brian weet nog slechts de helft van de^waarheid. Voor hem zjjn de schuldigen uw twee broeders. Gij zijt er buiten.quot;

»Ik begrijp u niet.quot;

Mijnheer Papinois glimlachte fijn als iemand die aan het einde van een moeilijk spel zeker is van te winnen.

»Ge begrijpt dat het denkbeeld, u onze batterijen te komen ontblooten niet plotseling in mijn geest is opgerezen. Ik had er lang over nagedacht. Toen Brian de Vieulles en ik elkander ontmoetten, vond ik alle punten opgehelderd in zijne kennis van de waarheid uitgezonderd één: hij weet niet dat mevrouw de Rothneim ook schuldig is. Een enkel woord en ik zou \'t hem hebben kunnen zeggen. Maar ik zweeg.

»Zoo ik hier nu bijvoeg dat de jongeling ontzaggelijk rijk is — een groote macht, mijneheeren, — zult ge begrijpen dat ik de geheimhouding, waarvan ik bewijs heb gegeven en de hulp welke ik u bied, niet op al te hoogen prijs stel. Ge zult mij vijfmaal honderd duizend franks geven den dag, wanneer Brian de Vieulles dood zal zijn.quot;

De markies Prudent haalde verachtelijk de schouders op.

»Een knaap is niet te vreezen.quot;

»Ge weifelt? Dat is verkeerd. Ik heb voorzorgen genomen, begrijpt ge. Ik heb niets van u te vreezen, omdat ik u in mijn macht heb. Met u is \'t iets anders. Ik kan naar uw keus uw vriend of vijand zijn. Beslis!quot;

»Wij bewilligen, mijnheer,quot; zei de markies von Pals-bach beslissend.

Mijnheer Papinois was inderdaad een groot tooneel-

-ocr page 60-

50

speler. Dit dikke, korte, leelijk en bespottelijk wezen nam somwijlen houdingen aan als een echt acteur. Hij had de markiezin doen beven, den markies Prudent doen verbleeken, en den graaf, den bedeesden minnaar van Mésange doen huiveren. In den voorgestelden bond zag deze terstond zijne minnares weder gevonden. Mijnheer Papinois verwezenlijkte zijn billijke hoop.

»In acht dagen, mijnheer de graaf, zult ge mejuffrouw Mésange terugzien.quot;

De markiezin had al haar kalmte herkregen.

»Nu wij het eens zijn, mijnheer,quot; sprak zij met vaste stem, waarin toch een naklank van de ondergane aandoening lag, »zult ge mij zeggen wat ge met mijne dochter gedaan hebt.quot;

»Er is iets gewichtiger dan een verloren minnares of ontvoerd kind,quot; onderbrak haar de markies, »\'t is het gevaar dat ons bedreigt. Daar mijnheer onze bondgenoot is, moet hij ons zeggen, waar Brian de Yieulles is en wat wij moeten doen om ons tegen hem te verdedigen.quot;

sBrian de Yieulles is te Parijs, mijnheer de markies. Ik zal de eer hebben hem eerstdaags aan mevrouw von Rothneim voor te stellen.quot;

En mijnheer Papinois boog hoffelijk voor Regina.

»En gij, mijnheeren zult hem in het kasteel van Li-vry a. d. Maine bij lord Pérégode zien.quot;

»Goed, mijnheer,quot; antwoordde Prudent; »\\vij rekenen op u, maar bij het minste verraad. .

bZou ik u verraden? Gij zijt mjj vijfmaal honderdduizend frank waard, mijnheer de markies.quot;

Mijnheer Papinois wilde heengaan; maar de markiezin hield hem terug. Prudent en Achille verwijderden zich.

-ocr page 61-

51

»Nu, mijnheer,quot; zeide zij tot den dikken man, )gt;luister in \'s hemels naam. Ge hebt u vreeselijk gewroken! mijne dochter was en is nog mijn eenige liefde. Ik bid u, hebt ge mij de geheelc waarheid gezegd? Leeft zij? Is zij dood ? En moet ik voor altoos afzien van \'t geluk haar te zien.quot;

»Ge zult haar wederzien, zoodra ge mij zegt: ik wil.quot;

«Breng mij terstond bij haar.quot;

Mijnheer Papinois haalde zijn horloge te voorschijn.

»\'t Is reeds elf uren en wat laat \'s avonds.quot;

»\'t Is mij onverschillig. Gelooft ge dan dat ik wachten kan ?quot;

»Welnu! Goed. Als ge moed hebt, laat dan uw coupé inspannen, en wees te een uur na middernacht aan het einde der avenue van Neuilly. Daar zult ge mij vinden, en ik zal u naar uw kind brengen.quot;

»Waarom vergezelt ge mij niet?quot;

»Ik moet haar vooraf verwittigen.quot;

»Mijn kind leeft! mijn kind leeft!quot;

De markiezin, deze energieke, sterke vrouw, kon dezen laatsten schok niet weerstaan, smart en wroeging hadden haar niet kunnen overwinnen. Maar zij was machteloos tegen het geluk. Mijnheer Papinois, aanschouwde een oogenblik het schouwspel, \'t welk deze door vreugd verplette vrouw bood.

«Het berouwt mij nu niet meer, zestien jaar gewacht te hebben,quot; zeide hij.

-ocr page 62-

V.

WAÏ BIJ LORD PÉRÉGODE PLAATS HAD.

Wij hebben Mésange verlaten op het oogenblik toen lord Pérégode haar in Perdita\'s rijtuig wierp. Het meisje had de gespierde vuist van den nabab gevoeld, toen deze haar eersten gil smoorde; vervolgens was de coupé vóór dat zij wist wat er gebeurde, pijlsnel weggereden.

jp)Wees onbevreesd, mijn kind,quot; zeide haar lady Pérégode, »gij zijt bij vrienden.quot;

Mésange begreep niets van deze zonderlinge ontvoering.

»Zoudt ge angstig zijn?quot; voerde lady voort.

»Ik ben niet angstig, madame,quot; antwoordde het meisje treurig; »maar ik wilde weten...quot;

»\\Vat wilt ge weten?quot;

»Waarom men mij ontvoerd heeft?quot;

»Dat kan ik u niet zeggen.quot;

»Kunt ge dat niet?quot;

»Neen. Maar luister, ge bemindet dien man niet. Het moet u dus onverschillig zijn hem verlaten te hebben?

-ocr page 63-

Kom met mij, ge zult gelukkig, en vrij zijn.quot;

«Vrij ?

»Een enkel woord, en ik laat u terug brengen.quot;

Mésange zag strak de dame aan. Het geheimzinnige werd nog donkerder voor haar. Waarom had men haar ontvoerd, zoo men haar voorstelde, haar des verkiezende vrij te laten.

Perdita raadde de gedachte der jonge vrouw.

«Beproef niet te begrijpen,quot; zeide zij. »Het geheimzinnige, is in en om mij. Mijn leven behoort mij niet meer, en ik moet u alles verbergen. Maar geloof mij, ge zult mij het grootste geluk van uw leven te danken hebben.quot;

Mésange antwoordde niet. Waarom zou zij haar vrijheid terug gevraagd hebben? Zij was in hare betrekking met mjjnheer von Palsbach tot den hoogsten graad van spanning gekomen. Zij was eerbaar geboren; haar alle-daagsche schande maakte haar moedeloos, en zij was er toe gekomen zich zelve te verachten. De gedachte, den grijsaard niet weder te zien, maakte haar dus gelukkig.

Vervolgens was liet geheimzinnige, dat de onbekende dame omgaf niet zonder bekooring voor haar.

Welke reden had tot deze ontvoering aanleiding gegeven, en wat was dat beloofde geluk ? Kortom, er zijn gezichten die niet bedriegen, en in Perdita had zij een dier bijzondere wezens gezien, voortreffelijk door schoonheid, verstand en hart.

Toen de coupé in de avenue der keizerin was gekomen, was Mésange reeds overtuigd. Perdita behandelde haar als een oude vriendin.

Zij dineerden alleen te zamen. Een weinig vermoeid verlangde Mésange eindelijk ter rust te gaan. Perdita

-ocr page 64-

Ö\'t

zelve geleidde haar naar hare slaapkamer.

Toen zij in het salon terug kwam was lord Péré-gode daar.

»En onze schoone gevangene?quot; vroeg hij.

»Zij is hier reeds geheel en al te huis,quot; antwoordde Perdita. »\'t Is waarlijk een beminnenswaardig wezen. Het arme kind heeft veel moeten Ijjden.quot;

»Ik verwacht den hertog de Morton-Chivray,quot; hernam Willie. «Het verwondert mij dat hjj er niet reeds is.quot;

Bij den naam van Robert bloosde Perdita; Willie veinsde niets gezien te hebben.

Maar wij moeten met weinig woorden iets zeggen van de plotselinge vriendschap, die tusschen Robert en de edele Indiër ontstaan was.

In de groote wereld had men zulks zonder verwondering gezien.

Immers de hertog had den nabab en diens vrouw gedurende zijn verblijf te Bombay gekend. Hij zeide het ten minste. Langzamerhand, dank zij der menschelijke valschheid, was de laster aan \'t werk gegaan, en menigeen beweerde dat Robert Perdita\'s minnaar was.

Zooals altijd bedroog men zich.

Wat zou men gezegd hebben, indien men geweten had hoe \'t in de huiselijkheid der twee echtgenooten toeging!

Zij leefden in een soort van wederzijdsche bewilligde scheiding. En toch leefde in Willie\'s hart de innigste liefde voor zijne vrouw. Maar \'t was niet de liefde van een echtgenoot, veeleer de genegenheid van een broeder, gepaard aan iets spotachtigs.

Spoedig zouden de Panjzenaars, steeds belust op de geheimen van het huwelijksbed, dat geheim ontdekt heb-

-ocr page 65-

55

ben, indien Willie niet schertsenderwijs aan iedereen de geschiedenis van zijn huwelijk verhaald had.

»Ik verveelde mij afgrijselijk, weet ge, want ge kunt niet begrijpen wat het is al te rijk te zijn, en dat is zeer gelukkig. Geen lust of begeerte te hebben of men kan ze oogenblikkelijk verwezenlijken! Ik had er wel aan gedacht mij voor het hoofd te schieten. Maar die dood is te gemeen, en ik zwoer te wachten tot dat ik een, mijn naam en fortuin waardigen zelfmoord gevonden had. Lang heb ik vruchteloos gezocht.

»Dagen en nachten op den rug van mijn geliefsten olifant zittend, zwierf ik door mijne bosschen te Bombay. Ik hoopte een tjjger te ontmoeten, om er tegen te vechfen zoolang tot hij mij verscheurde. Maar de tijger heeft een onverdiende vermaardheid.

»Op zekeren dag had ik de hoop, dat mijn laatste begeerte verwezenlijkt zou worden, \'t Was in \'t midden van een warmen herfstnacht, zooals men ze bij ons heeft. In een boschje van palmboomen en reuzige alphas hoor ik brullen. Er komt een leeuw te voorschijn. Ik was reeds gereed om op zijn manen te springen, toen mjjn olifant met zijn tromp den leeuw tegen een boom den kop verplettert. En nu het dier, waarop ik al mijn hoop gesteld had gedood te hebben, wierp hij het driehonderd meters ver. Zulke teleurstellingen zijn bedroevend.quot;

Glimlachend hoorde men de thèoriën van den nabab; men geloofde zijne zonderlingheden met een woord to kunnen verklaren en zeide men van Willie Pérégode sprekend: »IIij is een zonderling, maar schatrijk.quot;

En wanneer men dat gezegd had, geloofde men alles verklaard te hebben en men dacht aan iets anders.

En om de geschiedenis van zijn huwelijk te verhalen

-ocr page 66-

56

voegde de nabab er nog grappiger bjj:

»Ge begrijpt dat ik op zekeren dag van deze nutte-looze proefnemingen afzag. Toen de leeuwen, tijgers en andere bewoners onzer eeuwenoude wouden weigerden mij aangenaam te zijn, besloot ik mij tot een vreeselij-ker monster dan de leeuw, wreeder dan de tijger, verraderlijker dan het luipaard en alleen schooner dan al dezen te zamen te wenden.

»Ik zocht of er een was, die al deze hoedanigheden in zich vereenigde en vond dat het de vrouw was. Daarom trouwde ik.quot;

Gewoonlijk was Perdita tegenwoordig, wanneer lord Pórégode op koelen toon deze buitensporigheden verhaalde. Glimlachend luisterde zij. Met een bijzondere hem eigen beweging liet hij dan zijn vingers kraken en hernam:

sik heb mij in de vrouw bedrogen, zooals in de andere monsters. Ik heb een volmaaktheid aangetroffen. Er zijn stellig wezens, die noodlottigerwijs door het geluk vervolgd worden. Mylady is een engelachtig schepsel, en zij maakt mij zoo gelukkig, dat ik zeer ongelukkig ben. Ge glimlacht, mijne heeren ? Men ziet wel dat ge niet weet wat eene vrouw is, die steeds gereed is uw minste begeerten te verwezenlijken, die zorgvuldig ieder woord vermijdt dat u onaangenaam zou kunnen zijn. quot;Wanneer men eeuwig, zooals ik het ongeluk gezocht heeft, zal men weten, wat men lijdt door niets dan geluk te vinden.quot;

Degenen voor wie lord Pérégode zich aan deze zonderlinge verklaringen overgaf, glimlachten slechts. Maar indien de nabab een arme drommel ware geweest, had men hem ontwijfelbaar deze zonderlinge theoriën duur doen betalen.

-ocr page 67-

57

Maar een bezitter van millioenen wordt altoos goedgekeurd, wat hij ook moge zeggen of doen. Zoo is \'t in de wereld! En \'t schijnt dat \'t er niet te slechter door gaat, daar reeds sinds verscheidene duizenden eeuwen hierin niets veranderd is.

Evenwel beschouwde men met een half spottenden glimlach den nabab, die niet scheen op te merken dat zijne vrouw, al te dikwerf den fraaien hertog van Mor-ton-Chivray zag.

Het kon omstreeks tien uren \'s avonds zijn geweest, toen Yorick achter het deurvoorhang verscheen en aankondigde :

»Mijnheer de hertog de Morton-Chivray!quot;

Men vergiste zich als men beweerde dat lord Péré-gode niet wist optemerken, wat ten zijnent voorviel. Toen Perdita den hertog hoorde aandienen ontroerde zij. Willie zag de plotselinge bleekheid zijner vrouw, en werd er door getroffen.

Hij ging den hertog tegemoet en drukte hem zoo krachtig de hand, dat hij schier de vingers verplette.

»Wij verwachtten u, waarde vriend. Mylady vooral was zeer ongeduldig. Mylady vereert u, ge weet het en go kunt er trotsch op zijn. Zij heeft onder de menschen slechts twee wezens, welken zij genegen is, mij en u. Vergeving zoo ik mij het eerst noem — onder de dieren is \'t Deen, haar hazewindhond, en Yorick haar Groom.

Willie had deze woorden op den hem gewonen rusti-gen toon gezegd; zijn steeds op Perdita gerichte oogen schenen den voorbijgaanden blos, die haar blank voorhoofd kleurde, niet gezien te hebben. Na eenig zwijgen, hernam hij :

i. de wraak. 5

-ocr page 68-

58

jNu is het tijd om over zaken te spreken. Mylady, ik en vervolgens gij, waarde, vriend, zullen ieder op zijn beurt openleggen hoe het met den toestand gesteld is. I)e gebeurtenissen volgen elkander snel; maar ofschoon wij niets mogen overhaasten, moeten wij zo toch volgen. Aan u is het te beginnen, vriendin.quot;

Het was omstreeks een uur \'s morgens. In haar kamer had Mésange vruchteloos den slaap opgeroepen — hij was niet gekomen.

De warmte was drukkend. Zij opende het venster harer slaapkamer, die in den tuin van het hotel het uitzicht had, en zich er uitleggende, dacht zij:

»quot;VVaar ben ik? Ik gevoel mij meegesleept in een verborgenheid, welke ik niet weet te verklaren. Deze jonge vrouw heeft een goedig voorkomen, zij zal mij niet bedrogen hebben. Maar wie is de mam die mij ontvoerd heeft? Wie is de landlooper die mij strak aanzag? quot;Wat is het geluk, dat men mij beloofd heeft?quot;

Het arme meisje kon deze drie vragen, die zich aan haar geest voorstelden, niet beantwoorden.

Zij wilde het venster sluiten en te bed gaan, toen de tuindeur van het hotel zich opende, en zij Perdita zag in het zwart gekleed begeleid door twee mannen, in wie zij den gewaanden werkman, die haar ontvoerd had, en Ruthaël den dierentemmer herkende.

Yóór zij den tijd had zich van hare verwondering te herstellen, waren alle drie in een rijtuig gestegen en verdwenen.

Zooals drie weken geleden, toen zij op het Zuider-

/ :

-ocr page 69-

59

kerkhof waren geweest, gingen lord Pérégode en zijn vrouw te twee uren \'s morgens uit.

Maar ditmaal vergezelde de hertog de Morton-Chivray hen.

-ocr page 70-

VI.

DE AANRANDING.

Het had twee uren \'s morgens geslagen. Een coupé zonder wapenschild rolde met de snelheid van den wind, de eenzame avenue der Champs-Eliyées op. \'t Was een schoone zomernacht; in de van sterren fonkelende hemel, rolden die onbekende werelden, welke de menschelijke geest kan beseffen, maar niet begrijpen.

Nu en dan boog een windtocht de schrale boomen met een, een zucht gelijkend, zacht klagend geluid. De coupé kwam aan den zegeboog, wendde zich rechts en reed do avenue van het groote leger op.

Een nieuwsgierig, ongerust vrouwenhoofd boog zich uit een der portierraampjes, waarvan de schoone nacht vergunde het glas neer te laten: het was mevrouw de markiezin von Rothneim, die naar de door meester Papi-nois bepaalde samenkomst ging.

Regina is beheerscht door een geweldige aandoening, minder uit vrees voor een mogelijk gevaar, dan door de gedachte aan haar, welke zij zal wedervinden. Wat heeft al niet het leven dezer vrouw vervuld ! Roe vele

-ocr page 71-

Ö1

zedelijke stormen hebben dit fiere wezen gekromd sedert den dag toen zij, gelukkig en maagd, door den markies von Rothneim naar het huwelijksaltaar gevoerd werd.

De markies von Rothneim, Pruis zooals de Falsbachs, was een dier losbollen, welke ouderdom en buitensporigheden tot rust gebracht hebben. Als huwelijksgift bracht hij zijn bruid een versleten hart en verdord lichaam. Hij achtte bet zelfs niet dö moeite waard het kind te eerbiedigen, dat men hem in de armen wierp. Het werd voor hem niet veel meer dan een wettige maitresse, niets anders. Met die geraffineerde zedeloosheid der onmachtigen, had hij cr vermaak in haar verstand te ontaarden, haar verbeeldingskracht te bederven.

Bij dat alles was hij goed en vermakelijk. Regina had hem betreurd. Vervolgens was een leven vol vrijheid, en vermaken voor haar begonnen. Zij had veel en dikwerf bemind, bemind of geloofd te beminnen. De hevigste hartstocht, dien zij gevoeld had, was voor Angelo de Tiria, dien Siciliaanschen edelman geweest, die, zooals lord Pérégode zeide, door Ruthaël vermoord was.

»Arme, lieve Francine,quot; prevelde zei. »Arme lieve verlatene!quot;

En haar oogen werden vochtig. quot;Want eene gedachte, had dikwerf het hart dezer vrouw gefolterd: indien haar dochter, door armoede, slechte raadgevingen en hartstocht misschien aan de schande overgegeven was geworde»!

Zoo zijn de vrouwen! Zij, die een grijsaard vermoord, haar leven aan alle mogelijke luimen overgegeven had, zij een in ondeugd verloren schepsel, zij weende aan haar

-ocr page 72-

62

kind denkend.

Zij had het kritiek oogenblik bereikt, wanneer een /ich zelve verachtende vrouw behoefte heeft zich aan nieuwe gevoelens over te geven. De markiezin verlangde vurig een jeugdige, onnoozele, innige en oprechte liefde. In een dergelijk gevoel dacht zij, kon zij weder maagdelijk, gelukkig worden.

.... De coupé was door het hek gereden van de avenue van het groote leger en in het bosch van Boulogne gekomen. Regina boog het hoofd uit het portier, na aan de zijden koord, welke de lakei in zijn hand hield, getrokken te hebben. Het rijtuig hield stil, en de lakei, den hoed in de hand, vertoonde zich aan zijne meesteres, volkomen, als ware hij te vier uren \'s namiddags op den boulevard des Italiens geweest.

jIs \'t nog ver, Pierre?quot; vroeg zij.

«Niet verder dan vijf minuten, mevrouw de markiezin.quot;

»Ziet ge iemand op den weg?quot;

»Neen, mevrouw; De weg is ongelukkig eenzaam, al te eenzaam.quot;

«Waarom?quot;

«In \'t midden van den nacht, buiten Parijs!quot;

ï\'t Doet er niet toe; rijd voort.quot;

De coupé hernam haar snelle vaart. De markiezin gt; was weder verdiept in haar gedachten. Plotseling ging een schel fluiten door de lucht; het bijdehands paard stortte neer als door een kogel getroffen.

Het rijtuig hield stil.

»Wat is er, Pierre? Antwoord!quot;

Pierre, antwoordde niet. Maar de markiezin hoorde

-ocr page 73-

ü\'6

gesmoord kermen. Angst overweldige haar. Z[j wilde * het portier openen en er uitspringen, maar in het zelfde oogenblik opende het portier zich zelve, en een man legde haar zijn hand op den schouder.

»Vrees niet, mevrouw,quot; zeide hij beleefd; smet een weinig geld zullen wij elkander volkomen goed verstaan.quot;

Verschrikt richtte de markiezin zich op.

»Ik verzeker u, vrees niet. quot;Wat vraag ik? Iets zeer natuurlijks: mij de lasten des levens te helpen dragen!quot;

»Pierre! help! help!quot; kreet zij wanhopend.

«Roep niet, \'t zou vruchteloos zijn! Wien noemt ge Pierre.? Is \'t de groote lummel die op den bok zaten ? \'t Zou wel vruchteloos zijn; want zie!quot;

En de bandiet wees aan de markiezin haar lakei, dien men gekneveld en gebonden, zonder veel kompli-menten neer geworpen had. De man hernam:

»Ik begrijp dat ge geen geld bij u hebt: maar luister wat we doen zullen. Gre volgt mij naar mijn domein. Daar gekomen plaats ik u voor een tafel, waarop pen. inkt en papier zijn. En \'t zou onvergeeflijk van u wezen, zoo ge mij niet een bewijs teekendet, dat ik honderdduizend franks in klinkende specie bij mijnheer de baron James van Rothschild in zijn hotel straat Lafitte ontvangen kan.quot;

Ontsteld aanschouwde Regina den bandiet.

»Vrees niet, mevrouwquot; voer hij voort, »ik ben geen moordenaar. Ik heet Aristides — de naam van een deugdzamen Griek! Aristides, mijn doorluchtige naamgenoot, werd uit Athene gejaagd omdat men zijn naam op oesterschelpen had geschreven; ik ben uit de samenleving gejaagd, omdat ik arm was geworden! Ik ben

-ocr page 74-

6-4

zeer geestig; ge zult het zien en u niet vervelen. Veroorloof mij intusschen..

En hoffelijk de markiezin de hand biedende, deed hij haar het rijtuig uitstijgen. Do markiezin luisterde zonder te begrijpen. Zulk een aanranding, aan de poorten van Parijs tijdens het keizerrijk, scheen haar ongelooflijk. Zij herinnerde zich wel geschiedenissen gelezen te hebben van Romeinsche roevers, die reizigers gevangen nemen, om losgeld van hen af te persen, maar in het midden van het bosch van Boulogne!

\'t Is waar, \'t was nacht. . . een verzachtende omstandigheid.

Daarbij zeide zich nu de ongelukkige dame, dat mijnheer Papinois op haar wachtte en waarschijnlijk op de plaats der samenkomst zou blijven, en zij hare dochter niet zien zou.

Een halsstarrige gedachte rees nu in haar geest op. Zou mijnheer Papinois misschien een verrader zijn en hij die mannen daar geposteerd hebben, om haar aan te houden en te bestelen? Maar waartoe?

Was \'t niet evenzeer in zijn eigen belang als \'t hare dat het of- en defensive-bond door allen gehandhaafd werd ?

De bandiet had haar bij de hand genomen, om haar uit het rijtuig te helpen. Eerbiedig bood hij haar zijn arm en voerde haar naar een andere ingespannen coupé, die half tusschen het geboomte verborgen, aan den kant van den weg stond. Werktuigelijk liet de markiezin alles toe, zich vragende of \'t geen droom was.

Onverhoeds zag zij zich persoonlijk in een dier akelige, vreesehjk verwezenlijkte Duitsche balladen gemengd.

De bandiet deed haar in de coupé stijgen en vroeg

-ocr page 75-

65

haar, of \'t hem geoorloofd was de eer te hebben aan de zijde zijner schoone gevangene plaats te riemen. Daarop gaf hij den koetsier een wenk en het rijtuig stelde zich in beweging. De markiezin wilde zien waarheen men haar voerde: maar zij bespeurde dat de ruiten van het rijtuig van matglas waren.

«Vergeef mij als ik eenvoudig mevrouw zeg,quot; hernam de bandiet op hoffelijke wijze, »maar ik weet niet met wie ik de eer heb te spreken. . . Zoo de naam de hoogheid uwer schoonheid evenaart, zijt ge minstens een prinses!... Ik heb \'t u reeds verzekerd, ge hebt niets te vreezen.

»Ge moet weten dat ik geen zeer wreed roover ben. Ik verlang niets anders dan rustig mijn eerlijk beroep uitteoefenen. Ik moet u zeggen, dat ik vroeger een zeer aanzienlijk vermogen had, maar heb het dwaselijk met de dametjes verteerd.. . Had ik geweten. . . Op zekeren dag bezat ik niets meer dan dertig duizend franks. Toen ontstond een reusachtig denkbeeld in mijn brein. .. Dat denkbeeld was het volgende:

»Bankier te worden om steeds geld te ontvangen, maar \'t nooit uittegeven.quot;

»Men zou zeggen dat is onmogelijk, maar bij nauwkeurig nadenken vindt men het zeer natuurlijk. Inderdaad, zie hier wat mijn plan was: Grelieve aandachtig te luisteren, mevrouw. . .quot;

De markiezin hief het hoofd op, en zei koel: «Mijnheer, ge zijt een ellendeling. Ge kunt mij bestelen, mij zelfs vermoorden, maar ik beveel u mij gerust te laten.quot;

De bandiet glimlachte allerbevalligst,

»Ge bedriegt u volkomen, mevrouw. Ik ben geen ellendeling. . . Het scheelt veel, en ik za! u de reden

-ocr page 76-

66

er vau verklaren:

»De omstandigheden van een roover zijn verschillend naar de tijdperken der litteratuur. Tijdens het romantisme moest een roever noodzakelijkerwijs moorden. Tegenwoordig, nu men aan niets meer gelooft, zelfs niet aan de fraaaie drama\'s van Alexander Dumas en Au-guste Maquet, is het beroep bedorven en eenvoudig een even winstgevend bedrijf als een ander geworden. . .

»Men vermoordt niet meer de menschen welken men besteelt, uitgezonderd op het tooneel. De bestolene ia een klant geen vijand.

»Ik leg u dat alles uit,quot; voer deze zonderlinge roover voort, »opdat ge goed zoudt begrijpen hoe het komt, dat ik u voor de poorten van Parijs heb kunnen aanranden; \'t is een der raderwerken mijner bankopera-tiën... Ge weet ? De bankoperatie, waarvan ik u gesproken heb !quot;

»Voor mijn overgebleven dertig duizend frank heb ik drie coupé\'s gekocht, die op deze wijs alle nachten werkzaam zijn: de een aan de barrière van het Bois-de-Boulogne, de andere aan de poort van Grénelle, en de derde in de Champs-Elyses.

»Tot nu heeft de policie mij nog niet verdacht gehouden. Daar men nu gewoonlijk gaarne den naam weet van degenen met wie men spreekt, zal ik de eer hebben u nog eens den mijnen te herinneren; ik heet Aristides, de naam van een deugdzamen Griek!quot;

Deze vermetele schurk had met de volmaakste kalmte zijn korte rede voorgedragen. Men zou gezegd hebben dat hij zijn leven lang niets anders gedaan had, en zijn gedrag onberispelijk was.

Er was overigens veel waars in zijne rede. De klassieke roover bestaat niet meer.

-ocr page 77-

67

De markiezin was een kloeke vrouw. De lezer herin-nere zich met welk een hoogheid en moed zij do herhaalde aanvallen van mijnheer Papinois had ondergaan. De naïeve schurkachtigheid van den genoemden Aristides — zoo geheeten naar een deugdzamen Griek — bracht een glimlach op hare lippen.

Zij richtte de oogen op hem en zag toen voor het eerst dat hij een masker droeg. Dat maakei\' behoorde tot het domein der vreeselijkheden. Zij had een lichte hui-veringv welke de bandiet bespeurde.

»Wees niet bevreesd mevrouw,quot; zeide hij hoffelijk. »Waarljjk, ik zou wanhopend zijn, indien zulk een bekoorlijke dame als gij bevreesd voor mij waart. Uit voorzichtigheid ben ik gemaskerd... Men weet niet wat

gebeuren kan en ge zoudt mij kunnen herkennen. Want, zie, ik zelf meen nu reeds het genoegen gehad te hebben u ergens ontmoet tc hebben.quot;

Aristides had deze woorden gezegd toen de coupé stilhield, Sedert een oogenblik had Regina opgemerkt dat zij over een weeken grond rolde, zoodat de wielen geen geraas maakten.

Het plotseling stilhouden trok haar uit haar gepeins.

ïWaar ben ik hier?quot; prevelde zij.

»Te huis, mevrouw,quot; antwoordde de roover, «zoolang tot ik bij mijnheer Rothschild de som, welke ge zoo goed zult ter mijner beschikking te stellen, zal hebben doen ontvangen.quot;

Voorwaar deze Aristides — zoo geheeten naar een deugdzamen Griek — was niet zooals zijns gelijken: hij nam de wellevendheid in acht.

Het portier opende zich; hij bood de markiezin zijn hand om haar bij het uitstijgen behulpzaam te zijn. Regina zag nu voor zich een kleine villa, wier vensters

-ocr page 78-

68

alle gesloten waren.

Het huis was omgeven door een tuin vol boomen en slingerplanten, die als een ondoordringbare gordijn vormden, welke niet vergunde er doorheen te zien.

Op het gedruisch dat het rijtuig op het zand van de laan veroorzaakte, opende zich een deur en een lakei in groote liverei, een harsstoorts in de hand verscheen ; de lakei was* ook zooals Aristides en de koetsier gemaskerd. Meer en meer verstomd steeg Regina het bordes op, voorgegaan door Aristides. In de vestibule wees hij haar een kamer aan de rechterhand, zeggende: sZiedaar het appartement van mevrouw.quot;

Het avontuur nam buitengewone verhoudingen aan. Deze man, die den diefstal tot een instelling had verheven en de menschen met een verwonderlijke, aan een uitstekende hoffelijkheid gepaarde ongedwongenheid beroofde, werd een fantastisch personaadje.

Regina trad in haar appartement. Het bestond uit een zeer goed gemeubileerd salon, vanwaar men in een hemelsblauw behangen slaapkamer kwam. Een met muziekbladen beladen piano stond in het salon. Verscheiden lichten werden ontstoken, en na aan Regina de voornaamste vertrekken harer nieuwe woning aangewezen te hebben, boog Aristides eerbiedig zeggende:

sik wist wel dat ik mij niet vergiste. Nu ik u in het volle licht zie, herken ik u volkomen, mevrouw. Ge zijt de markiezin von Rothneim en ik heb de eer gehad u op het laatste raout van de Oostenrijksche ambassade te ontmoeten.quot;

Nu werd het avontuur inderdaad wonderbaar.

Regina vroeg zich of zij niet de gevangene van Brian de Yieulles, den vijand harer broeders was.

Maar waarom zou Brian de Vieulles haar dan aange-

-ocr page 79-

69

rand hebben ?

Hierin lag iets onbegrijpelijks.

Aristides verwijderde zich. Regina was alleen.

Na de ontsteltenis ontwaakte bij haar de vrouweljjke nieuwsgierigheid. Nauwkeurig beschouwde zij de haar omringende voorwerpen, om er ten minste iets in te vinden dat haar kon inlichten. Maar alles was stom. Zij wilde een venster openen, maar het was met een hangslot gesloten. Zij opende de piano en sloeg eenige akkoorden aan: altoos dezelfde stilte.

In een groote Japanschen schaal zag zij een menigte visitekaartjes. Het waren de photografien der beroemdste tooneelspeelsters. Aan den wand hing een groot portret in olieverf van Victor Hugo, met dit opschrift: Aan mijn vriend... De naam was uitgekrabd. Grounjt\'s buste stond op den schoorsteenmantel.

Wat betoekende dat alles?

Toornig vroeg zij zich dat, toen de deur geopend werd en mijnheer Aristides verscheen.

gt;De tegenspoed, die u overkomt, lieve markiezin, doet mij waarlijk leed,quot; zeide hij met honigzoete stem. «Maar ge begrijpt, in dit oudi rmaansche doet ieder zijn beroep. Ik Lreng u nu de noodzakelijke instrumenten — u weet? — \'t was overeengekomen.quot;

»Hoe is \'t mijnheer?quot; zei Regina toornig, »mij dunkt dat de grap nu lang genoeg geduurd heeft. Het wordt tijd u te verklaren. Een oogenblik kon ik gelooven dat ge een roover waart, maar nu komt het mij voor dat ge wei Jiiomand kondt zijn dan...quot;

»Een verliefde? O o! Aristides verliefd! Neen, ge bedriegt u, mevrouw, ik beu volstrekt uiet verliefd, buitendien is \'t een grove dwaling niet te willen toe-

-ocr page 80-

70

staan dat ik... de eerlijke industrieel ben, dien ik werkelijk ben. Zooals ge mij ziet, ben ik begonnen met de letterkunde. Ik heb zelfs een bundel gedichten uitgegeven, welke ik den dichter der dichters gezonden heb. Hij heeft dit beantwoord met mij zijn portret te zenden, dat ge kunt zien door een blik op dien wand te werpen.quot;

En met zijn hand wees hij aan de markiezin het portret van Victor Hugo.

»Maar vermits de poezië mij niets opbracht en ik, zooals ik u gezegd heb, mijn vermogen verteerd had, beproefde ik in mijn kas het geld te doen vloeien door middel der loopbaan, welke ik betreden heb.

»Maar, een oorspronkelijk dichter geweest zijnde, die volstrekt niet zocht Hugo, Lamartine en Alfred de Mus-eet na te volgen, werd ik een oorspronkelijke roover, en volstrekt niet van zins om Cartouche, Schinderhannes of Robert Macaire na te volgen. Mij dunkt dat mijne manier nog al nieuw is, niet waar?quot;

»Kortom, mijnheer, wat wilt ge van mij ?quot; vroeg de markiezin.

»0 mevrouw de markiezin, iets zeer eenvoudigs. Ik wil dat ge de pen neemt en het volgende briefje schrijft:

«Waarde broeder, ik heb oogenblikkehjk honderdduizend frank noodig. Laat ze onmiddellijk bij onzen bankier halen en overhandig ze aan brenger dezes.

Regina, markiezin von Rothneim.quot;

»Ge zijt zinneloos, mijnheer, te gelooven, dat ik dezen brief zal schrijven.quot;

);Gij integendeel zijt zinneloos mevrouw, zoo ge niet

wilt schrijven,quot; hernam koel de wonderbare Aristides.

-ocr page 81-

71

Ik geef u drie dagen om er over na te denken. Wat zal ik zeggen, ik ben een goede drommel en niet in staat jegens een vrouw de achting, welke zij verdient, uit het oog te verliezen. Maar zoo ge in drie dagen niet voornemens zijt te doen wat ik begeer .. . nu, dan zullen we zien.quot;

»Goed, dan zullen we zien!quot;

»Ik moet u waarschuwen, mevrouw, dat we hier ver van Parijs zijn,quot; hernam de roover droog. «Koester dus niet de minste hoop. Buitendien zijn mijn ondergeschikten voor alle omkooping gevrijwaard. En ik moet hierbij voegen dat ge te vergeefs zoudt trachten te ontvluchten.quot;

En na deze met veel hardheid gesproken woorden verwijderde Aristides zich.

De markiezin wist niet wat te denken.- Zooals alle hedendaagsche vrouwen, kende zij vooral de buitenspo-rigste zijde van het leven door de romans, welke zij gelezen had.

Maar nooit had zij gehoord van een roover als die voor haar verschenen was. Zijn gemaakte manieren gepaard aan zijn spottenden toon verstomden haar.

Een oogenblik had zij gedacht, zooals zij gezegd had aan hem die haar gevangen hield, in het geweld van een afgewezen minnaar te zijn, maar hij had haar daaromtrent genoegzaam ingelicht, zoodat zij zulks niet langer kon gelooven.N

Aristides was dus wel degelijk een roover. Maar een kurieuse roover. Hij kende haar, want hij had haar genoemd, en beweerde haar bij den Oostennjksche ambassadeur ontmoet te hebben. Was \'t niet veeleer een vermetele grappemaker?

-ocr page 82-

72

Allerlei gedachten verrdrongen zich in Regina\'s hoofd. Zij wist niet of zij gedroomd had, en of alles wat haar gebeurde niet een droom was.

Vervolgens zag zij om zich heen. Het elegant gemeubileerd salon, de busten, alles kwam haar buitengewoon voor.

Wat was er waar in de woorden van dezen voorma-ligen poëet die, roover geworden, even zoo oorspronkelijk als roover wilde zijn zoo als hij \'t als dichter geweest was.

In een hoek der kamer stond een boekenkast. Zij opende ze. Daarin waren al de Fransche en Latijnsche klassieken; de romans van Alexandre Dumaz en Au-guste Maquet; de meesterstukken van het Fransche tooneel.

Yele dezer werken hadden een opdracht. Maar zoo-als op het portret van Victor Hugo was de naam uitgeschrapt. Alleen die van den schenker was er.

Yan de eene verwondering ging Kegina tot de andere over. Zij was met deze bezichtiging ten einde, toen de deur zich opende en twee lakeien binnentraden, ook in liverei en gemaskerd, zooals die, wolken zij bij hare komst in het huis gezien had.

Zij droegen een met koude gerechten voorziene tafel. Toen zij die in het salon neergezet hadden, verwijderden zij zich.

Regina was hongerig en at. Daarna zag zij naar de pendule: het was vier uren \'s morgens. De dag brak aan en een witte rand omzoomde de matblauwe lucht. Zjj trad in haar slaapkamer en wierp zich geheel gekleed op het bed.

De slaap beving haar; de onduidelijke wezenloosheid, die de nog al te opgewekte zintuigen neerdrukt en den

-ocr page 83-

73 •

den mensch in die denkbeeldige wereld werpt, die noch de herinnering noch de vergetelheid is.

Toen hoorden zij in den wand in haar nabijheid een dof en aanhoudend gedruisch, als dat van een grooten boor. Zij wilde onderzoeken van waar dat gedruisch kwam, maar te vergeefs. Een zware vermoeidheid verplette haar. Zij sliep....

Het was tegen het middaguur toen de markiezin ontwaakte. Zij zag door de gesloten blinden heen de zonnestralen dringen en haastte zich in het salon te gaan, waar de lakeien van den vorigen dag terugkwamen en het ontbijt brachten.

»Ik wil uw meester spreken,quot; zeide zij. «Waar is hij ?quot;

Eerbiedig bogen de lakeien, zonder een woord te\' spreken en verwijderden zich.

Toen overweldigde haar een wezenlijke ontzetting. Zjj was wel degelijk gevangen, van allen verlaten, daar niemand wist dat zij gevangen was. Een rilling van doodsangst deed kleine zweetdroppels op haar voorhoofd verschijnen.

Zij zag, zooals op \'t oogenblik t«en zjj zich naar mijnheer Papinois begaf, haar leven bliksemsnel voor haar geest opdagen.

Haar misdaad — de misdaad welke zij had begaan of helpen begaan! — Jeanne de Vieulles, welke zij had beroofd en die van gebrek omgekomen was; de mannen, welke zij had bemind of geloofd te beminnen.

Geheel dat bevlekt en verloren leven, dat het hare was geweest, dat alles zag zij als in een weerlicht. Ontzetting greep haar aan, bij de gedachte dat het misschien de goddelijke straf was, die haar eindelijk trof.

i. de wraak. 6

-ocr page 84-

• 74

Langzaam verstreek de dag zonder dat zij iets begreep ; de wezenloosheid des lichaams had al haar zedelijke kracht onderdrukt.

Het uur van het middagmaal kwam; de lakeien kwamen terug zonder dat iemand er aan dacht zich met haar te bemoeien, zonder dat zij zelve een vraag wilde doen.

Gebroken, overwonnen wierp zjj zich zoodra het acht uren was weder op haar rustbed.

Toen hoorde zij duidelijk, zooals den vorigen dag het gedruisch in den muur. Het geleek wederom dat van het boren in den wand. Onwillekeurig hoopte zij. Een uur, twee uren, drie uren verstreken, het gedruisch hield steeds aan. Wat kon het wezen? Om het te weten, klopte zij tegen den wand. Als door toover hield plotseling het gedruisch op. Na een kwartieruur begon het opnieuw, maar behoedzamer.

Bij een plotselinge beweging ^elke zij deed, hoorde zij aan gene zijde van den wand kloppen, zooals zij zelf geklopt had.

Een gesmoorde stem vroeg:

»Wie zijt ge?quot;

Zjj zweeg. De stem hernam luider:

»Wie zijt ge? Een gevangene zooals ik?quot;

Nu eerst begon Regina te begrijpen. Zij antwoordde:

»Ja.quot;

«Luister goed,quot; hernam de stem. »Ik heb den wand doorgeboord, in de meening in een kamer te komen, die in den tuin uitkwam, üe mijne heeft het uitzicht op een binnenplaats; aan die zijde kan ik niets doen. Waar komt het gat uit dat ik geboord heb?quot;

Regina die het juiste punt had waargenomen bracht de lamp by den wand. Toen zag zij een soort van kast

-ocr page 85-

75

boven het bed, en zooals de wanden, met hemelsblauw satijn bekleed. Zij opende de kast; daarin was een opening die de twee vertrekken met elkaar in gemeenschap bracht.

«We zijn gered,quot; fluisterde een vroohjke stem. «Laat ons nog een paar uren wachten vóór den doorgang te verwijden.quot;

Regina\'s hart klopte tot berstens. Zij vond zich dan ook waarlijk in wonderlijke avonturen geworpen, zooals men die slechts in romans kan lezen.

Met angstig hart wachtte zij, de oogen strak op de deur gericht, als vreesde zij dat de gevloekte iristides haar de laatste hoop op vrijheid zou komen ontrukken. De deur bleef gesloten. Plotseling hoorde zij zachte voetstappen in de kamer. Een jeugdige, helderklinkende stem zeide:

»Wat! Is hier niemand?quot;

Vervolgens verscheen een jongeling op den drempel der kamer; hij hield stand en boog, zeggende:

»Vergeef mij, mevrouw, een weinig onbesuisd binnen te zijn gekomen, maar ik verwachtte waarlijk niet de eer te hebben mij in de tegenwoordigheid eener vrouw te bevinden.quot;

Stel u een negentienjarig, wonderschoon jongeling voor, met kort gesneden bruin haar dat een bleek gelaat met paarlmoeren weerschijn omgaf. In dat gezicht schitterden zwarte fonkelende oogen ; handen en voeten waren als van een vrouw. Iets trof de markiezin, die bij den eersten blik met haar geoefende oogen hem geheel had opgenomen — \'t was zijn blik. Zij kende dien blik en had hem ergens gezien. Er was inderdaad een treffende gelijkenis tusschen den jongeling en lady Perdita Pérégode, met wie Regina kennis gemaakt had bjj hare vriendin de kannonikes de Eiom.

F

6*

-ocr page 86-

76

t

sGe antwoordt niet, mevrouw?quot; hernam hij met zijn welluidende stem.

sWaarlijk, mijnheer, ik bewonder de toevalligheid. Zijt ge ook een gevangene dezer ellendelingen?

De jongeling smoorde een lachuitbarsting.

sWaarschijnhjk zooals gij, mevrouw. Maar hoewel zij mij schandelijk behandeld hebben, vergeef ik \'t hun ter wille van het eigenaardige hunner industrie... Ge hebt zeker, zooals ik, met het heerschap Aristides gesproken? Aristides — de naam van een deugdzamen Griek! Hij scheen mij te kennen, want hjj sprak mij terstond bij mijn naam aan.quot;

»Met hem is mij hetzelfde gebeurd,quot; hernam de markiezin. »En daar ik verbaasd stond, beweerde hij mij bij den Oostenrijkschen ambassadeur gezien te hebben.quot;

»Er was ten mijnen aanzien een klein verschil. Het schijnt dat hij aan het ministerie van Binnenlandsche Zaken de eer gehad heeft kennis met mij te maken.quot;

De jongeling was op het punt weder in lachen los te barsten, toen \'t op de pendule elf uren sloeg. Zijn lachlust bedwingend zeide hij tot de markiezin:

«Gelieve mij te verontschuldigen dat ik u reeds verlaat, mevrouw, om naar mijn verblijf terug te keeren; maar \'t is het uur wanneer men het avondeten brengt en men mag mij niet hier vinden.quot;

»Bevallig buigend keerde hij in de hemelsblauwe slaapkamer terug door de kast en verdween.

Zooals de jongeling gezegd had, zag Regina het avondeten brengen. Toen de lakeien een kwartuur weg waren kwam de gevangene terug.

Het avondeten op de tafel ziende, kon hij een beweging van vreugd niet bedwingen.

»Hebt ge eetlust, mevrouw?quot; vroeg hij ernstig aan

-ocr page 87-

de markiezin.

En op het verwonderd gebaar dat deze onbetamelijke vraag aan de dame ontrukte, hernam hij onverschillig glimlachend:

ilk zal u iets medeleden dat ge nog niet kunt weten. Hoe lang zijt ge hier gevangen, mevrouw?quot;

«Sedert gister avond, mijnheer.quot;

»Ik had mij niet bedrogen: ge kondt het dus nog niet weten. Welnu, ik zal u verhalen hoe die schurk Aristi-des handelt om zijne gevangenen tot onderwerping te dwingen. Zooals aan u waarschijnlijk, heeft hij mij honderdduizend franks losgeld gevraagd. De kerel laat niet gemakkelijk zijn rjjke klanten los, — zooals hij hen noemt. Toen hij mij die som noemde, kon ik ongelukkiglijk een geweldigen lachlust niet bedwingen. En Aristides was schrander genoeg er zich voorshands niet boos om te maken.

»Hij verleende mij drie dagen om na te denken. Ik zeide, dat ik er reeds over nagedacht had. Toen zei hij:

»»Dat zullen we zien.quot; quot;

0Zonderling,quot; prevelde Eegina, »volkomen dezelfde woorden als met mij.quot;

»lk bracht de drie dagen door, vermoedelijk zooals gij dezen dag hebt doorgebracht, dat is mij doodeljjk vervelend. Op den avond van den derden dag bracht men mij mijn avondeten, en terwijl ik gerust een sigaar rookte, trad Aristides binnen en zeide mij, na mij een sigaar, welke ik aannam, aangeboden te hebben:

««Waarde heer, zijt ge voornemens de kleine bank-operatie te doen, welke ik u voorgesteld heb? Niet! Nu, ge hebt ongelijk, \'t Zal u duur te staan komen.

«Ik glimlachte. Hij hernam:

-ocr page 88-

78

»»Weet ge hoe Crockmann, de beroemde dierentemmer, leeuwen dwong hem te gehoorzamen? Ik zal \'t u zeggen. Hij gaf hun eenige dagen lang geen eten. Zoo handel ik ook met mijn weerspannige klanten. Mijnheer Dumas, grootkruis van het legioen van eer en lid van het Instituut, afdeeling wetenschappen, beweert dat een mensch acht dagen lang zonder voedsel kan blijven. Den eersten dag begint men te geeuwen, den tweeden dag krijgt men maagkramp, den derden dag duizelingen, tegen den vijfden dag beginnen de brakingen en duren tot het einde van den zevenden; den achsten dag...quot;

»»Wat ge mij vertelt is zeer interessant,quot; zeide ik in Aristides\' rede vallend, »en ge zijt even zoo geleerd als schurkachtig.quot;

ssDen achtsten dag,quot; voer hjj even zoo rustig voort als een ambtenaar, szal ik de eer hebben u te doen begraven.quot;

3gt;»Een bedreiging!quot; riep ik. tiNu goed; ge zult mij begraven. En dan?quot;

Terwijl de jongeling dat met zijne gewone vroolijkheid verhaalde, had Regina meermalen gerild. Zoo schoon en zoo moedig en te moeten sterven!

«Gelukkig vond ik een mes in mijn zak. De kerels hadden verzuimd mij te onderzoeken Ik doorboorde het beschot, — want een muur is het niet! ... en zoo ben ik nu hier.quot; En de hand van de markiezin nemende kuste hij ze hoffelijk.

»Nu begrijpt ge, mevrouw, waarom ik u vroeg of ge hongerig waart; want ik, die sinds gisteren niets gegeten heb, voel dat mijn maag begint te jeuken, en zou ik hieraan zoo spoedig mogelijk een einde willen maken. Zoodra ik mijn krachten hersteld heb, willen wij raad schaffen.quot;

-ocr page 89-

79

»Eet, mijnheer, en vergun mij u te bedienen,quot; zei de markiezin.

Een kwartieruur later was de jongeling genoegzaam verzadigd en zei tot Regina:

»Mevrouw, Aristide is zoo beleefd geweest mij een geheel nieuwe kleediEg ter vervanging der mijne te geven. Leg deze robe af, die u zou hinderen en kleed u als man.quot;

sMaar hoe te ontvluchten?quot;

»quot;We zullen het hangslot breken.quot;

))Hoe ?quot;

sVoor een vrouw zullen zij minder voorzorgen hebben gebruikt,quot; hernam de onbekende.

Inderdaad, met zijn mes brak hij het hangslot, dat het venster gesloten hield, door het met geweld te wringen. Aan gene zijde der blinden zag men den tuin.

Regina begaf zich in de slaapkamer en verscheen weder als man.

sHoe schoon zijt ge!quot; fluisterde de jongeling.

Regina glimlachte.

Zij doofden de lichten uit, vervolgens opende de jongeling behoedzaam het venster en zeide zacht tot zijne geze\'lin:

«Laat ons gaan!quot;

-ocr page 90-

VIL

DE ONTVLUCHTING.

De vluchtelingen zagen duidelijk den tuin. De maan scheen helder en schoot haar stralen door de duizenden twijgen der hoornen heen. Het venster was dicht bij den beganen grond. De jongeling sprong het eerst er uit, en vervolgens de markiezin de hand reikend, knielde hij neer om van zijn schouder voor haar een voettrede te maken.

Zij waren vrij! vrij! maar waar bevonden zij zich ? Aan welke zijde was het kronkelend pad dat zij gevolgd waren, vóór aan het bordes te komen. De rij boomen, die als een gordijn vormden, verhinderden op een afstand van een tiental meters verder te zien. Men moest evenwel spoedig een richting nemen, want in een minuut konden zij ontdekt worden. De jongeling vatte Regina\'s arm en dien onder den zijnen nemend, fluisterde hij :

»Volg mij en wees op uw hoede.quot;

Na eenige weifeling naar rechts en links, kwamen zij aan het begin van het kronkelend pad. Daar stond een man met een geweer gewapend op wacht. Misschien

-ocr page 91-

81

zou Regina een kreet geslaakt hebben, maar haar gezel legde haastig zijn hand op haar mond.

«We zijn verloren,quot; stamelde zij angstig.

«Blijf hier!quot; antwoordde gebiedend de jongeling; »en wacht; ge zult zien!quot;

Ontsteld bleef de markiezin op hare plaats. Zij zag haar gezel langzaam, zonder door eenig gerucht de stilte van den nacht te storen den afstand die hem van de schildwacht scheidde overgaan. Deze stond met den rug naar hem gekeerd en kon hem niet zien.

Eensklaps nam de stoutmoedige vluchteling een vaart en wierp hem ter aarde. De schildwacht slaakte een gemeenen vloek en liet vallend zijn geweer ontglippen: zijn aanrander greep het en gaf hem met den kolf een slag die hem onmachtig op de plaats liet.

»Kom!quot; riep hij tot de markiezin; en hare hand nemende trok hij haar voort in de richting van een hek, aan het einde van het voetpad.

Daar weerhield haar een nieuwe hindernis. De deur van het hek was dicht. De jongeling bezeerde zich de handen, het verroest slot willende openen, toen plotseling kreten uit het huis opgingen; men zag veel licht schijnen, en twee mannen snelden de vluchtelingen na.

sVrees niet, mevrouw,quot; zei de moedige gezel van de markiezin tot haar. «Plaats u achter mij en hoop.quot;

Rustig en koel spande hij de hanen van zijn tweeloops geweer, ontdeed zich van zijn hoed, die hem hinderde, en wachtte.

Voorwaar, men zou niet gezegd hebben, dat \'t een man was, die zich gereed maakte om duur zijn leven te verkoopen. De vrouw is altijd vrouw, zelfs in het grootste gevaar; de markiezin kon zich niet weerhouden deze fijne, elegante gestalte te bewonderen, wier heupen

-ocr page 92-

82

als die van een jong meisje sterk uitkwamen, en het energiek en kalm hoofd, waarop grillig het maanlicht Akkerde. Aan een verbazende zwakheid paarde zich bij den vermetelen vluchteling een ongehoorde geestkracht, die in zijn groote zwarte oogen te lezen was. Inderdaad, nooit zou men in dit fijn, zenuwachtig organisme een man vermoed hebben — hoogstens een knaap. Hoe oud was hij overigens? Nauwelijks negentien jaar!

Hij wachtte. Zijne vervolgers kwamen op eenige schreden nabij het hek. Een hunner was Aristides, zooals altijd grappig en lichtzinnig:

»quot;Wat is dat, lieve begunstigers, zijt ge zoo vrijpostig zonder mijn verlof de plaat te poetsen! Yerduiveld! te zamen hebt ge voor mij een waarde van tien duizend franks rente. Ik zou dom zijn u zoo heen te laten gaan. Geeft u over!quot;

De markiezin sidderde. De jongeling legde het geweer aan en mikte.

»Nog een schrede nader, schurk, en ik schiet.quot;

»Toch! nu, dat willen we zien!quot; bromde Aristides naderende.

Oogenblikkelijk schoot een weerlicht door de duisternis, en Aristides stortte levenloos neder. Hem dood ziende, nam zijn knecht de vlucht, zijn meester achterlatende, die waarschijnlijk zijn diensten niet behoefde en ook niet het vermogen had ze hem te betalen.

Zoo stierf in den bloei zijns levens de naamgenoot van den »deugdzamenquot; en doorluchtigen Griek, daar men hem uit Athene verbande, omdat men zijn naam op oesterschelpen geschreven had. Hij had genie. Nu hij dood is kunnen wij bekennen dat zijn soorspronkelijkequot; uitvinding, — wij gebruiken zijn eigen uitdrukking, — misschien niet geschikt was om hem de achting van brave

-ocr page 93-

S3

raenschen te verwerven ; maar hij verdiende ten minste de algemeene bewondering.

De markiezin en haar ge^el waren waarschijnlijk niet genegen een lijkrede te houden, want zij keeken elkander verheugd aan, toen zij hun gevangenbewaarder zagen vallen.

De jongeling naderde dengene die Aristides was geweest en zonder eerbied voor zijn groote schim ledigde hij zijn zakken. Hij nam de sleutels die hij er in vond en keerde haastig naar het hek terug. Want het was te vreezen, dat de knechten de twee onvoorzichtige zouden willen dooden, die nu hun verblijf kouden openbaren.

De derde sleutel, dien men beproefde, was de rechte; langzaam draaide het hek op zijn verroeste hengsels .. . Zij waren gered! ...

Opnieuw nam de jongeling zijn gezellin bij den arm en beiden snelden den weg op die langs den onbekenden tuin liep. Na een kwartieruur van een geforceerden marsch, kwamen zij aan den oever der Seine tegenover Saint-Cloud. Zij hadden niets anders te doen dan tot de dag aanbrak in die stad te verwijlen.

Regina keurde zulks goed, en zij stegen de smalle steile straat op, die naar de voornaamste hotels van Saint-Cloud voert. Het was een uur \'s morgens: men ontving hen zonder bezwaar, voornamelijk toen de markiezin een louisd\'or had laten blinken, welke zij in de hand stopte van den hotel-bediende, die voor hen de deur opende.

Och, dacht deze, \'t zijn jongelieden die buiten weten van hun ouders pret maken en nu niet te huis kunnen kernen.

»Gauw twee kamers,quot; bestelde de jongeling, »en

-ocr page 94-

84

breng een koud hoen met twee flesschen bourgogne-wijn. Haast u, we zullen goed betalen. Vergeving, mevrouw, zoo ik u dwing nog bij een tweede soupé tegenwoordig te zijn; maar ik moet u verzoeken u te herinneren, dat ik den verloren tijd moet inhalen.

sik vergeef \'t u des te liever, waarde redder, dat ge, zonder dat ik \'t u euvel duid, genomen hebt wat die ellendige Aristides voor mij bestemd had, en ik vreeselijk honger heb.quot;

Een oogenblik later zaten beiden tegenover elkaar aan tafel.

sik ken u niet, mevrouw,quot; zei degene hoffelijk, dien Regina £met recht haar redder had genoemd. »Maar heb ik u waarlijk bevrijd, dan beloont de eer met u te eten ruimschoots wat ik heb kunnen doen.quot;

»Ge zijt een echt ridder,quot; antwoordde lachend de markiezin. «Gedurende uw vreeselijk gevecht heb ik u bestendig aanschouwd; gij, zoo zwak en teêr, zijt bewonderenswaardig moedig — moedig als een held.quot;

»Och, ik ben niet moedig! ik ben slechts onverschillig-quot;

In den klank dezer woorden des jongelings lag zooveel treurigheid dat de markiezin er zelf droefgeestig door werd. Beiden zwegen tot aan het einde van het maal. Regina was de eerste die de stilte brak, zeggende:

»Daar ge rookt, mijnheer, steek een sigaar aan. Ik ben man, zooals ge ziet, het zal mij niet hinderen.

«Waarom zoudt ge onverschillig zijn voor den dood) mijn vriend?quot; vroeg zij voorts met zachte stem en hem de hand op den schouder leggend.

sWaarom zou ik anders zijn? Wat geef ik om den dood heden of morgen? Wie bemint mij?quot; voegde hij er met diepe bitterheid bij.

-ocr page 95-

85

»\\Vie u bemint? Uw moeder.quot;

sik heb haar verloren.quot;

De jongeling sprak deze vier woorden met zulk een gebroken stem dat Eegina geweldig ontroerde. Die zeggende, had hij haar strak in \'t gezicht gezien.

«Maar ge hebt toch aanverwanten, een zuster, een broeder, vrienden ... een minnares ?quot;

»Ik heb noch zuster, broeder, vrienden, aanverwanten of minnares. De vrouwen, welke ik had kunnen beminnen verdienden dien naam niet. Overigens ben ik nog te jong om te weten wat liefde is.quot;

Als verdiept in zijn gedachten liet hij het hoofd op zijne borst neêrzinken.

jgt;Hoe oud zijt ge?quot; vroeg hem de markiezin.

^Negentien jaar. Maar weet ge welk l^ven ik geleid heb? Zestien jaren oud bevond ik mij alleen in de wereld, zonder een vriendenhand om mij te ondersteunen , te leiden. Een vriend!. . . och, ik zou er bij dozijnen hebben gehad, indien ik dergelijken gewild had. Ik ben ontzaggelijk rijk. — Met geld heeft men alles wat men wil. Maar ik ben eerlijk en nog niet geheel verzadigd van de wereld. Ik geloof aan God, aan de deugd, aan de liefde, aan alles wat verheven is. En de liefkozingen welke men koopt, de vrienden welken men betaalt, dat alles heeft mij een diepen afkeer ingeboezemd van het dwaas en bespottelijk leven dat ik had kunnen leiden. Ik ben dus geheel alleen en zeer verlaten gebleven; niet veel meer hoop hebbend, dan er noodig is om te leven. Overigens ben ik, zooals ge mij hier ziet, een arbeider; ik heb een werk te volbrengen.quot;

Hij zweeg. De markiezin was zeer bewogen en luisterde aandachtig.

-ocr page 96-

86

»Hebt ge nooit een vrouw bemind?quot; vroeg zjj.

De jongeling glimlachte allerliefst en antwoordde schier blijmoedig:

»Ik zal u misschien bespottelijk schijnen, mevrouw. Maar ik zou mij zeiven nog bespottelijker vinden indien ik veheelde wat ik gevoel en wat ik ben. Neen, nooit heb ik een vrouw bemind: afkeer heeft mij verwijderd van \'t geen mijn verderf kon zijn.

«Degenen, die men vrienden noemt, en die ik onverschilligen noem, hebben alle pogingen aangewend om mij eene minnares te bezorgen; maar \'t is hun niet gelukt. Die schoone meisjes welke zeer kostbaar zijn, naar men zegt, boezemden mij een met afkeer vermengde verwondering in. Sommigen hadden mij wel de eer gedaan mij wegens mijn fraaie oogen een verblijf van eenige dagen in heur hart aan te bieden, maar ik weigerde. En weet ge waarom? Het lichaam zonder het hart te geven schijnt mij een eenvoudige koppeling; laten wij dit aan de dieren over. Wij zijn denkende wezens!quot;

Deze jeugdige, oprechte taal drong zacht in het hart van Regina, gewoon als zij was aan de laffe en leugenachtige woorden der groote wereld.

Lustig hernam de jongeling:

»Zulks verklaart u, mevrouw, hoe ik negentien jaar oud, met een aanzienlijk vermogen en een niet leelijk gezicht, zoo onnoozel als een kind en evenzoo deugdzaam als een jong meisje ben.quot;

Er ontstond een oogenblik stilte. Eegina aanschouwde hem. Zijne schoonheid, zijne jeugd, zijne kuischheid brachten haar in verwarring; zij hield zich overtuigd dat de door dezen jongeling beminde vrouw de gelukkigste van alle vrouwen zijn zou. O lente, jeugd van het

-ocr page 97-

87

jaar! O jeugd, lente des levens! Ineft de dichter gezegd.

Zij voor wie het leven zich opent kan een slechte keus doen; zij die geleefd heeft bedriegt zich zelden. Zij weet degenen te beminnen die zulks verdienen. Misschien voelde Regina een nieuw gevoel in heur hart sluipen, want voor het eerst schaamde zij zich over haar verleden.

Na een lange poos peizend te zijn gebleven, sprak zij met neergeslagen oogen:

sLuister, lieve jongen. Ge weet nog niet wie ik ben, en ik weet reeds wie gij zijt. Hoe heb ik u leeren kennen ? In het gevaar. Toen ge voor het eerst voor mijne oogen verscheent, vond ik u fraai.

»Toen ge onze vlucht gereed maaktet, vond ik u schrander; toen ge zoo dapper tegen deze ellendigen vocht, vond ik u moedig. Thans nu ik u gehoord en bestudeerd heb, zie ik dat bij u het hart gelijk staat met de schoonheid en de eer met den moed. Ge zegt geen verwanten, geen vriendin te hehben, zonder genegenheid te zijn; wilt ge dat ik dat alles vervange. Ge hebt mij immers gered!quot;

De jongeling glimlachte droevig:

»Ge zjjt goed voor mij, mevrouw, ik dank u,quot; sprak hij. »Maar... maar ge zijt de eerste vrouw, welke ik beschouwd heb — zoo ge niet de eerste zijt, welke ik gezien heb ... En veroorloof mij \'t u te zeggen; tusschen u en mij zou de vriendschap gevaarlijk zijn.quot;

Een weerlicht van blijdschap schitterde in de oogen der markiezin; maar verdoofde terstond.

»Ge hebt mij uw leven verhaald, mijn jongen. Zoodra ik u gezegd heb wie ik ben zult ge begrijpen, dat indien ik u beminnen kan, gij mij nooit zult beminnen.quot;

-ocr page 98-

88

«Waarom, als \'t u belieft?quot;

»De wereld is slechts toegevend jegens die vrouwen, welke door heur naam of rijkdom haar dwingen kunnen. Ik zal oprecht tot u spreken, want uwe aanraking heeft mij beter gemaakt dan ik ben... Ik heb vele misslagen begaan; gij, ge zijt vlekkeloos; ik...quot;

«Genoeg, mevrouw. Ik wil er niets meer van hooren. Waaraan denkt ge?

»Gij, een vrouw, zoudt u voor mij demoedigen... \'t is of ge mij reeds bemint.quot;

Met haar groote heldere oogen zag Regina hem aan.

»Waarom zou ik u niet beminnen?quot; zeide zij koel. »Hebt ge aan de macht van den toestand gedacht waarin we ons bevonden? Ik ben gevangen, en ge bevrijdt mij ; ik word aangevallen, en ge verdedigt mij! Waarom zou ik u niet beminnen ?quot;

»De liefde komt niet zoo spoedig.quot;

»Onnoozel is hij die gelooft dat een dergelijk gevoel met woorden kan verklaard worden.quot;

«Waarom niet? Luister,quot; hernam hij zuchtend en met flauwere stem; «toen ik ginder in den tuin neerknielde, opdat ge op mijn schouder zoudt kunnen nederstijgen, voelde ik een nieuwe gewaarwording in mij. Toen uw arm op den mijnen leunde, toen ik u aan mijn borst drukte om u met mijn lichaam te beschermen, voelde ik een rilling door geheel mijn wezen... \'t was de \'eerste maal dat ik een vrouw aanraakte. Ik zeg daar zeer dwaze dingen. Een knaap van mijne jaren... nog zoo onnooze\'.! \'t Is om te lachen! Toen vroeg ik mijzelven met een dier snelle vragen, welke de geest stelt en oplost, of ik u begon ie beminnen...quot;

»En?quot; vroeg Regina glimlachend, maar innig bewogen.

-ocr page 99-

89

»\'t Is wel mogelijk!quot; voer hij lustiger voort. »En, zooals ge gezegd hebt, is \'t misschien de zonderlingheid van ons beider toestand. Denk aan het romantische van dien toestand sedert zeven uren. Een roman waarvan wij in dezen algemeen prozaïschen tijd de helden zijn! Gij een voorname dame — ge hebt het mij gezegd, in de kamer van een logement, midden in den nacht, in manskleêren, alleen met mij!quot;

Hij bracht de hand aan zijn voorhoofd; zijn gezicht was zeer bleek geworden. Hij wankelde.

»quot;Wat deert u?quot; vroeg Regina haastig.

»Niets, een weinig vermoeidheid,quot; fluisterde hij. sWat zal ik u zeggen? ik ben niet van ijzer en gevoel mij tamelijk afgemat. Een korte slaap zal mij herstellen. \'t Is zeer prozaïsch, wat ik u zeg, mevrouw, maar ge zult het mij niet euvel duiden, hoop ik.quot;

«Zonderling wezen!quot; zei Regina.

Hoffelijk kuste hij de hand der markiezin en verwijderde zich in de aangrenzende kamer.

Regina naderde het venster, opende het en leunde er in. Niets is schooner dan het panorama dat zich ontrolt, wanneer men den horizon aanschouwt van de hoogten van Saint-Cloud: beneden de Seine en hare grillige, twintigmaal terugkeerende kronkelingen ; verder het bois de Boulogne, met zijn hoog geboomte, en geheel in de verte Parijs: een neergehurkte leeuw, met zijn manen van buizen en monumenten.

Regina mijmerde.

De balsemachtige zomernacht had invloed op haar. In hetgeen zij zag was zooveel bekoorlijks, zooveel poëzie, dat zij zich aan dit magnetisme der natuur niet onttrekken kon. Zij peinsde. Haar gedachte kon zich niet losmaken van dien fraaien jongeling met zijne vrouwe-

I. DE quot;WHAAK. 7

-ocr page 100-

90

lijke schoonheid en mannelijken moed, die zoo onverhoeds zich in haar leven had gemengd. Onwillekeurig en om zoo te spreken tegen haar wil, had zij de oppermachtige bekooring der kuischheid en jeugd ondergaan.

»Bemin ik hem?quot; dacht zij.

Hem beminnen? den vreemde, die haar den vorigen dag nog onbekend was, wiens bestaan, wiens naam zelfs zij niet kende. Hem beminnen, hem? welk een dwaasheid !

Maar waarom niet? Had zij niet, telkens wanneer zij heur hart had weggegeven, zich plotseling door een gril overweldigd gevoeld? Voor alles was zij zeer wispelturig van aard. In haar werkeloosheid als galante vrouw, had zij dikwerf beslist den eersten den besten te beminnen dien zij ontmoette en die haar behaagde.

Vervolgens namen haar gedachten een anderen loop. Zij zag hare geliefde dochter, haar Francine weder. De menschelijke natuur is zelden volledig, zoomin in het goede als in het kwade. Deze vrouw, overigens weinig belangwekkend, die een misdaad begaan had, en wier vroeg bedorven hart gesloten was gebleven voor wat groot en goed is, deze vrouw voelde een zweem van berouw en wroeging-

Daarbij wist zij een onverzoenlijken vijand te hebben. Mijnheer Papinois had haar gesproken van dien jongeling, van dien Brian de Vieulles, den zoon van Jeanne de Vieulles, welke zij en hare broeders beroofd en verjaagd hadden. Zeker wist Brian niet dat zij aan dit familiedrama deel had genomen; maar een nietigheid, een woord, dat groote onbekende, toeval geheeten, kon alles aan Brian openbaren, en zij zou tegen hem moeten worstelen, een oorlog beginnen, den Parijschen oorlog, dui-

-ocr page 101-

91

zendmaal verschrikkelijker dan de worsteling der Roodhuiden. En zulks op hetzelfde oogenblik dat zij haar dochter wedervond en liefde ontmoette!

»Och,quot; mompelde zij, »ik blijf leven. Ik bemin den jongeling; ook hij zal mij beminnen, zoo hij mij niet reeds bemint. Ik weet nog niet, wat eigenlijk beminnen is . . . nu weet ik het. Ik zal hem ver van Parijs medevoeren, en alles, iedereen vergeten.quot;

Zij stond op en trad in de belendende kamer. De jongeling lag in het bed en sliep. Zijn bekoorlijk hoofd rustte op zijn arm, zijn slaap was rustig en zacht a!s die van een kind.

De markiezin naderde langzaam en hield stand om hem te aanschouwen; zij drukte hem een langen gloeien-den kus op het voorhoofd, fluisterend:

»Ik bemin u . . .quot;

De jongeling ontwaakte onder dien kus. Regina trad achteruit. Hij greep hare hand.

»Ge bemint mij?quot;

»Ja.quot;

)AVie weet of ik u ook niet bemin!quot; hernam hij.

De dag was aangebroken. Hij sprong uit het bed en zijn gewone vroolijkheid hernemende, zeide hij;

»We moeten scheiden, mevrouw. Men moet mij hier niet vinden, en zien dat ik den nacht met u doorgebracht heb. Veroorloof mij, u mijn kaartje te geven. Wanneer ge me coit verlangt weder te zien . . . welnu .. . geef mij een teeken, en ik zal komen.quot;

Zonder te antwoorden zag Regina hem vertrekken. Hij was reeds ver toen zij het kaartje nam, dat de jongeling op een tafel had gelegd: op dat kaartje stonden naam en woonplaats.

Maar nauwelijks had zij er een blik op geworpen of

7*

-ocr page 102-

92

zij werd doodsbleek.

»Hij I...quot;

Op het kaartje stond;

BRIAN DE VIEULLES,

In het Grand-Hotel

Parijs.

-ocr page 103-

VIII.

IN HET KASTEEL VAN DEN NABAB.

Het kasteel te Livry a/d Marne, dat voor rekening van lord Pérégode gekocht en gemeubeld was, ligt een weinig voorbij Melun, aan de Seine. Namen hebben soms zonderlingheden; hoewel aan de Seine gebouwd, zou men gedacht hebben, dat zijn naam, zjjn muren zich trotsch in de Marne spiegelden.

\'t Is een historisch kasteel. Het behoorde aan den laatsten der Caumont-Gisors, tot wien Lodewijk XV zeide:

«Hertog, wat zoudt ge mij geven om maarschalk van Frankrijk te zijn?quot;

En deze antwoordde:

»Uwe majesteit geve mij den staf en ik zal haar mijne dankbaarheid geven!quot;

Het is waarschijnlijk dat Lodewijk van deze munt niet gediend wilde zijn, want de hertog de Caumont-Gizors komt niet voor onder de van 1740 tot 1774 aangestelde maarschalken. De hertog overleed in het begin der regeering van Lodewijk XVI, den eigendom van

-ocr page 104-

94

zijn kasteel vermakende aan den heer Gremeaux, raadsheer van het parlement, met wien hij zeer weinig bekend was.

Maar deze Gemeaux had een zeer mooie vrouw en haar echtgenoot kende mijnheer de Caumont-Grizors bijna niet, zij, daarentegen kende hem goed. \'t Is het eeuwig stelsel der wereldsche vergeldingen.

De kwade tongen van het paleis van justitie voegden er zelfs bij, dat mevrouw Gemeaux een dochter bij haar echtgenoot gehad had , en, daar zij waarschijnlijk gedurende haar zwangerschap het portret van den hertog te veel bekeken had, het kind van den magistraatspersoon wonderbaarlijk den edelman geleek.

In het leven zijn zonderlinge toevalligheden.

In het tweede huwelijk was madame Gemeaux, weduwe van haar raadsheer bij het parlement geworden, gehuwd met een voormaligen prokureur, en beiden waren omstreeks het jaar 1822 in hoogen ouderdom in het kasteel te Livry a/d Marne overleden. Mejuffrouw Gemeaux, zij die zoo verbazend den hertog de Caumont-Gizors geleek — had zich reeds in 1802 door een kapitein, adjudant van den eersten konsul, laten ontvoeren.

Toen de oude lieden stierven, wars mejuffrouw Gemeaux nog niet teruggekomen. De rechtbank verzegelde de nalatenschap en wachtte op de terugkomst der weg-geloopene erfdochter, van wie niemand iets gehoord had. Zoo verstreken vijftien jaren, toen op zekeren avond tegen het einde van het jaar 1837, de concierge van het kasteel aan het hek hoorde, schellen en een koets zag binnenrijden, waarin twee personen: een oude vrouw en een jongman. De oude vrouw had witte haren, de jongman had blond haar; de witte haren konden minder dan zeventig jaren tellen, maar de blonde haren telden

-ocr page 105-

95

er stellig minder dan dertig, \'t Waren evenwel moeder en zoon. Mejuffrouw Gemeaux had reeds tamelijk bejaard een zoon gekregen, maar na een tamelijk lichtzinnig leven had zij zich aan deze laatste en hoogste liefde vastgeklampt.

De portier sloeg groote verwonderde oogen op. De oude dame, hem de eigendomsbewijzen toonend, die haar bij rechterlijk bevel overhandigd waren, had hem gezegd;

»Ik ben de dochter van uw voormalige heerschappen, en mijnheer is de baron de Prémont, mijn eenige erfgenaam. Ik wil dat men hem zooals mij gehoorzame.quot;

Madame Gemeaux kwam met een niet onaanzienlijk vermogen terug; ongeveer vijftig duizend franks rente, daarbij niet gerekend het kasteel, dat meer dan een millioen waard was. De baron de Prémont was dua, wat men een goede partij noemt. Zulks werd hij spoedig gewaar. AI de douairières der omstreken sloofden zich uit hem haar rijke of arme, leelijke of mooie dochters aan te bieden. Maar madame Gemeaux zei ja noch neen. Zij zweeg.

Al die douairières behielden dus hoop, tot eindelijk het gerucht zich verspreidde dat een jonge dame vergezeld van een gouvernante te Livry was aangekomen, om den baron te huwen. Niemand wilde het gelooven, maar men moest zulks eindelijk toch, toen men vernam dat de pastoor van het dorp, zoomede de burgemeester der gemeente met zijn sjerp, ieder zijnerzijds den baron de Prémont en mejuffrouw Adelaïde-Augustine Josèphe de Marsala, geboren te Paierma in de banden van een onverbreekbaar huwelijk gesloten hadden.

Men ging op onderzoek uit, en de verwondering was grenzeloos toen men vernam dat mejuffrouw Adelaïde-Augustine-Josèphe de Marsala de dochter was van een

-ocr page 106-

96

rijken Siciliaanschen edelman, eigenaar van een vermaarde mijn, die zijn naam draagt, en welke edelman mejuffrouw Gemeaux aan het hof van den koning van Napels gekend had.

De douairières hadden wel eenige moeite om te begrijpen hoe mejuffrouw Gemeaux aan liet hof van Napels ontvangen had kunnen worden; maar vermits haar zulks te ver zou hebben gebracht, haastten zij zich de zaak als een voldongen feit te beschouwen, door zooveel zij konden met de pas gehuwde goede buurschap te houden.

En vermits in dit ondermaansche alles een einde heeft, stierf mejuffrouw Gemeaux. Hunnerzijds waren ook de baron en de barones de Prémont een dagje ouder geworden, en hun was een zoon geboren, dien men den naam van Etienne gegeven had. En deze zoon had tot boezemvriend een der hoofdpersonen van deze geschiedenis, de hertog de Morton-Chivray.

Onze lezers weten reeds welk een zonderling leven de hertog geleid had. Op zekeren dag na een zeer verkwistend leven Parijs veriaten hebbende, was hij een twaalftal jaren verdwenen geweest, toen hij plotseling rijker en weelderiger dan ooit weer te voorschijn kwam.

Ook de baron Etienne de Prémont, wiens stamboom zoo even is medegedeeld, was ook eenigen tijd na zijn boezemvriend den hertog de Morton-Chivray verdwenen. Na den dood van madame Gemeaux, de weduwe van den raadsheer, was het kasteel gesloten geworden in afwachting van den erfgenaam, zooais het de eeste maal een erfdochter had verwacht.

Vervolgens maakte de ambassadeur van Frankrijk te Napels, twee jaren vóór het begin van deze geschiedenis, op zekeren dag aan het ministerie van buitenlandsche

-ocr page 107-

97

zaken het overlijden bekend van den baron Etienne de Prémont, die roemrijk bij de belegering van Graëta in dienst van den koniag van Napels Frans II gesneuveld was. Het kasteel was toen voor lord Pérégode gekocht.

De lezer vergeve ons deze bijzonderheden die hoogst gewichtig zijn.

Den dag dat wij er binnentreden, omstreeks het begin der maand Juli, namelijk zes weken na de komst van lord Pérégode en Perdita in Frankrijk, scheen het geheele kasteel de koorts te hebben.

Werklieden doorliepen het in alle richtingen, de wanden behangende, paden aanleggende in het midden van het woekerende onkruid. — In een verrukkend zomer-kostuum wandelde Perdita, een ombrelle in de hand en nu en dan onrustige blikken op het parkhek werpend, op het heerlijk grasperk voor het kasteel.

»Waar is mylady?quot; vroeg Willie een lakei, die stijf als een staak op het bordes stond in afwachting van een of ander bevel van de dame des kasteels.

Willie kwam van de eerste verdieping.

sMylady verwacht zijn excellentie in den tuin,quot; antwoordde de lakei.

Lord Pérégode, waarschijnlijk ziende dat een door hem gegeven bevel niet uitgevoerd was, hief de hand op. Op dat gevreesd teeken snelden twee of drie lakeien naar hun meester.

»Waar is Yorick?quot; vroeg hij met zijn droge forsche stem.

Allen zwegen.

»Yorick, deugniet!quot; zei de nabab zonder zijn stem te verheffen.

Bij den roep van haar echtgenoot, keerde mylady zich om en naderde eenige schreden lord Pérégode. Willie,

-ocr page 108-

98

haar ziende, naderde langzaam.

«Verlangt ge iets lieve vriendin?quot; vroeg hij.

«Neen, mjjn vriend,quot; antwoordde de jonge vrouw; »maar ik hoorde u roepen, en...quot;

»Ik zoek dien schurk van een Yorick,quot; zei lord Pé-régode; »de snaak is er niet.quot;

»Ik heb hem een bevel gegeven en uitgezonden,quot; hernam Perdita.

sGoed, goed, lieve vriendin; ge zijt hier de meesteres, zoo als ik de meester; wat gij gedaan hebt is dus goed, en ik heb u geen rekenschap te vragen.quot;

Na een oogenblik zwijgens zag de nabab op zjjn horloge en hernam:

»De hertog zal spoedig hier zijn. Mij dunkt toch dat hij reeds aangekomen moest zijn.quot;

»De trein zal vertraagd zijn geworden, mijn vriend,quot; antwoordde Perdita blozend. sOverigens is \'t precies dit, waarnaar ik Yorick gelast heb onderzoek te doen.quot;

»Ha, nu verwondert het mij niet meer, dat ge hem noodig hebt gehad,quot; hernam Willie op natuurlijken toon. »Ook is \'t de eigen schuld van den waarden hertog, zoo hij vertraagd is. Ik had hem aanbevolen in plaats van met den trein met postpaarden te komen. Op den spoorweg is de mensch slaaf van het uur, met postrijtuig is hij zijn eigen meester.quot;

Het geraas van een in vollen galop naderend rijtuig, deed Perdita het hoofd in de richting van het hek omwenden. Haar blik had de strakheid van een wachtenden blik. Op een teeken van den nabab snelde een lakei toe en opende de deur van het hek, door \'twelk de tilbury reed, welke lord Pérégode zijn vriend te gemoet had gezonden.

De hertog, inderdaad door Yorick begeleid, sprong

-ocr page 109-

99

van het rijtuig en boog voor Perdita na Willie\'s hand te hebben gedrukt. Hij scheen treurig.

»0, o! wat deert u toch heden, waarde hertog ?quot; vroeg Willie.

^Inderdaad zonderling, dat gij het zijt die dit kasteel gekocht heeft!quot;

»Ja, mijnheer de hertog ge hebt ons daaromtrent inlichtingen beloofd,quot; zei Perdita. »Zij schijnen ons nuttig te kunnen zijn, zoo ik mij niet bedrieg.quot;

»Ge hebt gelijk, mevrouw, zij zullen ons zeer nuttig zijn.quot;

De sjonge vrouw nam den arm van den hertog zeggende :

»Wat deert u, mijn vriend? Ge zijt treurig; wat is u wedervaren ?quot;

»Ik denk aan het verleden,quot; prevelde Eobert. »In dit huis is de man geboren, opgegroeid, en heeft hij geleden dien ik het meest in de wereld bemind heb. Arme vriend! hij is dood .. .quot;

»Ge bedoelt den baron Etienne de Prémont, niet waar, mijn waarde?quot; vroeg Willie.

»Ja, den armen Etienne dien ik innig lief had en die daaraan beantwoordde. Wij zijn schier zamen opgevoed geworden. Vele jaren lang hadden wij alles in gemeenschap, zoowel vreugde als droefheid. Zijne gedachten waren de mijne, en zeker is onze vriendschap geen uur gestoord geworden in onze kindschheid. Maar op zekeren dag moest ik dat alles verliezen . .. deze teedere broederliefde, die vurige edelmoedige natuur! De hand eens moordenaars doodde hem. Gelukkig dat ik nog leefde en hem kon wreken.quot;

»Zijt gij \'t die uw vriend gewroken heeft?\' vroeg Perdita sidderend. «Zekerlijk door zijn moordenaar uit te dagen en hem in een tweegevecht te dooden?quot;

-ocr page 110-

100

«Neen. Ik heb Angelo de Tiria met een dolksteek in de borst gedood. Moordenaars moeten vermoord worden — dat is rechtvaardig!quot;

l)e hertog staarde met strakken blik voor zich als wilde hij in het verleden zien.

»Ge kent mij,quot; zeide hij. »Ge weet wat van mij geworden is, toen ik van een groote reis teruggekeerd, mij geruïneerd en alleen vond. Ik wilde mijn bestaan slechts aan mij zeiven te danken hebben. Maar wat kon ik beproeven? Mannon zooals ik, zonen van een onverschillige eeuw, hebben nooit hunne handen kunrifen gebruiken en wanneer het ongeluk hen treft, zijn zij weerloos.

«Zoo ge wist wat het is ? Arbeid ? Wie zou m|j dien gegeven hebben ? Aalmoezen te ontvangen? Mijn fierheid en eergevoel verzetten zich bjj die gedachte; vervolgens werd ik menschenhater, toen ik de wereld dichterbij zag. Ik wierp mijn hulsel van edelman af en werd Ruthaël, Ruthaël de wilde dieren vertooner, die zich op uw weg bevond en wien ge gezegd hebt:

»))We hebben u noodig; help ons!quot;

»06 beproefdet een edelmoedig, machtig werk. Ik antwoordde u:

«sik ben uw bondgenoot.quot;

»En we hebben onze wapens vereenigd. Gij hadt een ontzaggelijken, onberekenbaren, duizelingwekkenden rijkdom; ik had lichaams- en geestkracht, en diepe kennis van deze Parijsche wereld, waartegen ge wildet strijden. Met ons drie: gij mevrouw met uwe schoonheid ; gjj, mylord met uw rijkdom en ik met mijne macht, is er iets wat wij niet zouden vermogen en kunnen beproeven.

»Om met u te strijden, moest ik Ruthaël, den land-

-ocr page 111-

101

looper en heiden verwijderen en weder de hertog de Morton-Chivray, de fiere, elegante edelman van eertijds worden.

»Ik weifelde niet.

«Maar ik moet u een bekentenis doen. \'t Is niet alleen het doel van het werk, \'twelk ge wildet uitvoeren, dat mij heeft overgehaald, \'t Is ook een nevengedachte. Ik heb mijn vriend geheel en al willen wreken. Door Angelo de Tiria te dooden, doodde ik slechts den arm. Ik moest het hoofd dooden dat de misdaad beraamd had.quot;

sHoe!quot; riep lord Pérégode, «zou ook hij de misdadiger zijn?quot;

«Ja, hij de markies von Falsbach!quot;

»De markies!quot;

»Ja, de wereld zou schrikken, zoo haar al de schandelijkheden, welke deze man gepleegd heeft, bekend waren! Dit drama van ellende en droefheid, dat ge mij verhaald hebt, mevrouw, is niet te vergelijken bij dat drama van verraad. Europa heeft een troon zien instorten zonder te weten dat een spion, een Pruis, dien vooraf verkocht had!. .. Maar het oogenblik is nog niet gekomen om u dat alles te zeggen. Wij moeten den markies von Falsbach .. . zijn broeder en mevrouw von Rothneim straffen. Wie zal onze bondgenoot zijn?quot;

«Mevrouw von Rothneim zelf.quot;

»De markiezin?quot;

»Zij bemint Brian de Vieulles. Door hare liefde hebben wij haar in onze macht. En moet het zijn dan zal ik haar zulk een haat tegen haar broeder Achille weten in te boezemen, dat deze liefde en deze haat van haar onze slavin zullen maken.quot;

»Gre hebt recht, mylord,quot; zei de hertog met nadruk.

-ocr page 112-

102

»Met ons drie zullen we onverwinbaar zijn. Ik heb u mijn geheim geopenbaard. Weet ge waarom ik, die een der beroemdste namen van Frankrijk draag, ik een edelman van ras en hart, niet geaarzeld heb te zeggen: onze werken zijn gemeenschappelijk. Gij hebt, wat ik niet meer heb. Laat ons deelen!quot;

Slechts een paar woorden tot verklaring voor quot;onze lezers. In een zoo ingewikkelde intrige als deze, moet de schrijver zijne personen tegelijk opvoeren, en hen beurtelings laten handelen zonder den een of den ander te vergeten.

De handeling loopt op een vooraf bepaald doel uit; maar de verborgenheid die boven het verleden zweeft, het verleden waarvan Perdita, Willie Pérégode en de hertog de Morton-Chivray zoo dikwerf spreken, kan eerst op een gegeven oogenblik opgehelderd worden.

Later zullen we zien of de hertog niets voor zijne vrienden verborgen had gehouden en ten gevolge van welk een zedelijken storm hij Euthaël geworden was: een zonderling tweevoudig leven, dat hij niet onderbroken had.

De woorden van mijnheer de Morton-Chivray hadden indruk gemaakt op lord Pérégode en Perdita. Er ontstond een stilte tusschen deze twee personen, die zooals we thans weten bewogen werden door dezelfde gedachte van wraak en haat. Tegen wie ? Dat zullen we vernemen.

-ocr page 113-

IX.

HET BEGIN VAN HET WERK.

Alle drie waren op het terras gegaan. Sprakeloos en in gedachten stonden daar lord Pérégode, Robert en Per-dita. De avond was gevorderd: het maanlicht viel op de groote hoornen en verzilverde het park met een witten glans.

»Luister,quot; zei Willie. »IIet oogenblik is gekomen. Morgen beginnen wij den strijd. We hebben drie vijanden te overwinnen, drie schuldigen te straffen: den markies von Falsbach, den graaf von Falsbach en hun zuster de markiezin von Rothneira. Niets kan ons meer weerhouden niet waar?quot;

»Neen,quot; zei Perdita koel.

»Welnu, in drie maanden zal de markies von Falsbach op het schavot sterven, zijn broeder zal krankzinnig worden en hun zuster zal voor altoos wanhopig zijn. En zoo zal het wezen, want we zullen den eenen in zijn eer, den anderen in zijn verstand en de derde in hare liefde getroffen hebben.

Er ontstond stilte. Alle drie zwegen somber. Was

-ocr page 114-

104

het berouw? Was het wroeging?

Eensklaps stond de hertog op en zich tot Perdita richtend, sprak hij met ernstige stem:

«Wilt ge dat ik u zegge wat ge denkt, mevrouw? Wil ik u zeggen wat ik denk, mylord. Dezelfde twijfel heeft ons alle drie vervuld. De twijfel omtrent het recht dat wij hebben of niet hebben om te handelen zooals we doen. Tot op dit oogenblik is het tusschen ons beraamd en gerijpt plan slechts geschetst; maar we zullen tot de moedige voltooiing en de vreeselijke werkelijkheid overgaan. Wij twijfelen. Iemand gewapend als wij het leven te benemen zou niets zijn, maar we gaan met de grootste dingen strijden, welke God geschapen heeft: met het verstand van den eene, met de eer van den tweede, met de liefde der derde. Ik vraag in de tegenwoordigheid van u, mevrouw, die ik boven alles hoogacht, in de tegenwoordigheid van u, mylord, dien ik als een goed loyaal en edelmoedig vriend lief heb, ik vraag: hebben we het recht slinksche wegen te bezigen, en schier verraderlijk te handelen? Ontstel niet, mevrouw; ik heb het woord gezegd, om een rechtvaardig werk, dat is waar, een heilig werk, dat is wederom waar uit te voeren, doch waarvan de rechtvaardigheid en heiligheid kunnen bezoedeld worden door de middelen waarvan we gebruik willen maken.quot;

Een lange stilte volgde op deze woorden van den hertog. Vóór dat lord Pérégode gewenkt had dat hij wilde antwoorden, was Perdita opgestaan ; haar gezicht was als verheerlijkt: het schitterde.

»Gre bedriegt u, mijnheer de hertog, gij gelooft dat uw woorden edelmoedig zijn, zij zijn valsch. Laat u niet door uw hart misleiden! Wanneer de slechten sterk zijn, moet men sterker dan zij wezen; wanneer

-ocr page 115-

105

zij verraders zijn, moet men grooter verrader dan zij zijn. Wat zoudt ge zeggen van iemand die ongewapend tegen een tijger ging vechten, en slechts op zijn armen rekende om hem te smoren ? Ge zoudt zeggen: die man is zinneloos, en ge hadt recht. Ik zou dwaas zijn naar u te luisteren, mijnheer de hertog!

»Wanneer men een adder op zijn weg ontmoet, verplet men die eenvoudig met zijn hiel: anders niet. Men is niet verplicht medelijden met haar te hebben. Die wij aanvallen zijn eerlooze misdadigers, zij hebben ons beiden in het hart getroffen.

»Jaren lang zijn zij straffeloos gebleven; het oogen-blik der straf is gekomen: geen lafheid. Straffen wij, want anders zouden wij verraders zijn aan den plicht, de eer... de herinnering!quot;

De stem der jonge vrouw was helder en klankvol. Zij had uit het hart gesproken. De hertog zag haar aan: zij was inderdaad bewonderenswaardig met haar heerlijke schoonheid, welke de stralen der maan met een gouden krans omgaven. Verrukt sloeg hij de oogen neder. Somberder hernam zij:

»Hebben zij medelijden met mij ... en de andere gehad? Hebben zij medelijden gehad met... ge weet wien ik bedoel! Ge weet hoe veel bloed en tranen het gevloekte drietal, van \'twelk ik spreek, heeft doen vloeien. Gij en ik hebben te wreken wat wij het meest bemind hebben: aarzelen wij niet, we hebben er het recht niet toe. Zij die dood zijn roepen om wraak. Gij hebt mij dit voor de uwen gezegd, en ik heb \'t u voor de mijnen gezegd. Ook antwoord ik met hetgeen ge aanstonds zelf bevestigdet: Niet alleen kunnen, maar moeten wij zoo handelen,quot;

»Ge hebt recht, mevrouw. Helaas, ik voelde mijn i, de wraak. 8

-ocr page 116-

106

hart bewogen ..

»Welk een kind zijt ge! Ja een kind, trots uw kracht en onbedwingbaren moed! Ach! ge hebt niet, zooals ik, geweend met drooge oogen. Van u, mannen, put de smart zich uit, de onze hernieuwt zich. \'t Is een bron van droefheid, die nooit opdroogt. Ik verzeker \'t u, als ik aan het verleden denk, vind ik dat zij niet genoeg gestraft zullen zijn. Ook ik, gravin van Asscott, barones van Merwin, vrouwe van New-Osborn, lady Pérégode, ik machtig mij het recht toe deze moordenaars te oor-deelen en hen voor hunne misdaden te straffen!quot;

))En ik,quot; hernam de hertog, »ik Robert-Charles Au-guste de. Molenes, hertog van Morton-Chivray, fransch edelman, ik veroordeel deze misdadigers en ben zooals gij gereed hen te straffen.quot;

Stilte volgde op deze woorden, een stilte ernstig en plechtig als de woorden die gesproken waren geworden.

Perdita en llobert zagen elkander aan: lord Pérégode was verdwenen. Zij waren zamen alleen.

-ocr page 117-

X.

LIEFDE.

Perdita en Robert zagen elkander aan. De oogen der jonge vrouw glinsterden. Robert nam hare hand en zeide:

»Ik bemin u!quot;

De jonge yrouw maakte een beweging.

»Yerbied mij niet \'t u te bekennen,quot; hernam de hertog. »Waarom ook? Ge weet het evengoed als ik. Yan den eersten dag dat ik u te Parijs zag, heb ik u bemind. Herinner u. Ik was als betooverd door uw aanblik. Dikwerf heb ik bemind of geloofd te beminnen, vriendin. De mensch heeft de dwaling in zich, zegt de dichter: de dwaling — met de liefde. Ik bemin u, Perdita.quot;

Met geweld trok de jonge vrouw hare handen uit die des jongen mans; zij richtte het hoofd op en fluisterde:

dIIc bemin u niet...quot;

De hertog schudde het hoofd en een kotsche glimlach verscheen op zijn gelaat.

8*

-ocr page 118-

108

»Ge bedriegt u, Perdita, ge bemint mij... Ik heb in uw hart zooals in het mijne gelezen en terstond begrepen, gevoeld geloofd. De liefde is scherpziende en deze scherpziendheid heeft mij de waarheid, doen zien. ïwee jonge en sterke wezens, zooals wij, die elkander ontmoeten behooren elkander onvermijdelijk. Loochen niet... ge bemint mij.quot;

sNeen, ik bemin u niet,quot; zeide zij andermaal.

Eobert hernam koortsig:

»Ha! ge bemint mij niet?quot; sprak hij. sWaarom beeft dan uw hand als zij de mijne raakt? quot;Waarom zoeken uw oogen de mijne? Zoo ge mij niet bemint, in waarheid, ik vraag het u, waarom dan die innige, plotselinge overeenstemming onzer beider harten, zoodat gij mij begrijpt en ik u begrijp? Gij bemint mij niet! O vrouw! even zonderlinge vrouw in uw dwaling als in uw oprechtheid! quot;Waarom ontstaan dan de gedachten, die in mij oprijzen terstond ook in u, zoodat het mij voldoende is te weten wat ik gedacht heb om te weten wat ook gij gedacht hebt!quot;

«Overigens, mocht ik mij bedriegen, wat komt het er op aan ? Heb ik u iets gevraagd ? Ik heb u gezfegd: Ik bemin u! En niets anders. De mensch, weet ge, begint eerst in zichzelven te zien als het leven hem vree-sehjk geschokt heeft en hij achter zich meer rampen dan geluk heeft!

»Ge kent mijn geheel leven. Ge weet wat ik gedaan, gewild, beweend heb. Ik ben beter dan mijn tijd. Want jk heb in mij verzuchtingen, welke hij niet heeft. Waarom mij dus te mistrouwen? Waarom te beproeven wat onmogelijk is? Waarom te zeggen: ik zie niet, terwijl ge toch ziet... Ik bemin u!quot;

»Ja, ge bemint mij, maar ik bemin u niet...quot;

-ocr page 119-

109

»Gre moet dus noodig u zelve er van overtuigen, om \'t mij nog te herhalen. Ik zeg u, ge bemint mij. En zulks gevoel ik reeds sedert eenige dagen... Ge bemint mij, ja, ge bemint mij en zult de mijne zijn, want ge zijt mijne gezellin, mijn goed, mijne minnares, mijne vrouw !...quot;

Perdita trad haastig achteruit.

De hertog had haar handen genomen en trok haar tot zich.

«Mijnheer de hertog, ge zijt lafhartig,quot; zeide zij koel. ,

Eobert sidderde.

ïGe zijt lafhartig, want ik ben de vrouw van uw gastheer. Ge vergeet dat ik niet mijzelve maar hem behoor.quot;

Er ontstond een lang zwijgen.

quot;Was \'t een menschelijke zucht of een klacht van den nacht? Perdita meende in haar nabijheid een gekerm in de lucht te hooren trillen.

Alles werd weer rustig.

Eobert trad eenige schreden terug en, de armen op de borst kruisend, sprak hij:

»Ge bedriegt u, mylady, ik ben geen laf hartige, maar een mensch. De hartstocht vervoerde mij. Yrees niet. Ben ik geen laaghartige, \'t was toch een laaghartigheid welke ik wilde begaan, want ge hebt recht: uw man is mijn vriend en mijn gastheer. Maar ik ontneem hem niets door u mijn hart te openbaren: ik besteel hem niet zooals degene die een gehuwde vrouw tot echtbreekster wil maken, wanneer ik mij geheel aan u geef. Ge zijt een fier en heilig wezen. Ge bemint mij!...quot;

»Ja, \'t is waar, ik bemin u,quot; zei Perdita edelaardig. »Ik bemin u, maar dan? Het is \'t grootste bewijs van

-ocr page 120-

no

achting, dat ik u kan geven, mijnheer de hertog, als ik u de waarheid zeg ; waartoe zou leugen dienen? We zijn twee groote, sterke wezens. Zonder misdadig te zijn, kunnen wij elkander beminnen; misschien zouden wij het elkander niet meer zonder schande kunnen zeggen! Want nu ge mij zwak ziet tegenover uw liefde, zult ge mij niet meer toespreken dan als een vriend, om daardoor te verhoeden een misdaad van onze beider zwakheden te maken.quot;

Robert maakte een wanhopend gebaar. Perdita drukte hem zacht de hand.

Glimlachend voer zij voort:

»Ge kent slechts een gedeelte der waarheid, mijn vriend. Ge weet niet, kunt niet weten wat ik lord Péré-gode schuldig ben, Welnu, ik ben hem zooveel schuldig dat een leven vol opoffering en eerbied nog te weinig zou zijn om hem te beloonen, voor \'t geen hij gedaan heeft.

»Ge ziet in mij de rijke of machtige vrouw welke ik ben; maar ge weet niet hoe arm en verguisd ik vroeger was. Eenmaal zal ik u dat alles zeggen, en dan zult ge oordeelen of een eeuwige liefde te veel is, om hem ten-\'minste met geluk weder te geven, wat hij met toewijding voor mij gedaan heeft. Spreek mij dus nooit van uwe liefde, die ik ken, die ik deel,quot; voegde zij er met ernstige stem bij. »Geen atoom slijk wil ik werpen op den naam van een man, die er niet anders dan eer op geworpen heeft.quot;

»Ge hebt recht, mylady,quot; zei de hertog. »Ik dank u mij tot mijn plicht terug geroepen te hebben, door mij op den uwen te wijzen.quot;

Perdita glimlachte droevig.

»Ik doe u lijden,quot; sprak zij. «Gelooft ge dat de

-ocr page 121-

ill

menscli in de wereld is gekomen om gelukkig te zijn, mijn vriend? Neen! Allen hebben wij onzen tranenscliuld te boeten. Een uwer fransche dichters heeft dit geschreven :

......Het lijden is

Zoo oud als het heelal en de noodlottigheid.

Is het dus met hartelust dat ik mija werk van haat en wraak ondernomen heb? Is \'t met den glimlach op de lippen, dat ik met u den donkeren weg, dien we volgen, betreden heb?

»0, hoe lief zou mij een vrij en blijmoedig leven geweest zijn ! rust, kalmte, hoop zou ik zoo gaarne gehad hebben. Was ik geboren om te /.ijn wat ik ben. . . om de wreekster te zijn!

Met smartelijken nadruk sprak Perdita dat laatste woord. Zij voer voort;

»Later zult ge mijn vroeger leven kennen. Ik zal u zeggen welk een bittere vore ik heb moeten ploegen, vóór te komen waar ik thans ben. Dien dag zult go mij vergeven.quot;

»Ik heb u niets te vergeven, Perdita.quot;

»Ja, Robert, en ge zult begrijpen waarom ik u dat zeg. Toen ge tot ons kwaamt en ons uw steun uw hulp voor ons gerechtigheidswerk boodt, antwoordde lord Pérégode, mijn echtgenoot, u:

»Wij nemen aan, mijnheer de hertog.quot;

»ïïeden is \'t uwe liefde welke ge aanbiedt. Een ho-pelooze liefde, omdat zij niet zonder schande kan bevredigd worden, en ik antwoord u.quot;

»Ik neem aan, Eobert!quot;

»Ge hebt dus aan den eene uw verstand, aan de andere uwe hart gegeven, zoodat wij de schuldenaars van

-ocr page 122-

112

geheel uw leven zijn geworden. En ge wilt niet dat ik u vergiffenis vraag het zoo gebroken te hebben!quot;

»Ik zeg u nogmaals, Perdita, ik bemin u.quot;

»Zonder hoop?quot;

»Zonder hoop.quot;

»Zonder nevengedachte?quot;

»Zonder nevengedachte.quot;

»En ge zweert mij dat het mij nooit berouwen zal u mjjne liefde bekend te hebben?quot;

»Op mijne eer, en bij God zweer ik \'t u.quot;

»Goed, Robert, beminnen wij elkander. Een liefde, zooals de onze zal zijn, verheft en zuivert. Zij beleedigt de eer niet. Beminnen wij elkander. De zich opofferende liefde is de edelste. En zulk een opoffering is u noch mij onwaardig.quot;

Andermaal meende Perdita een dof kermen te hooren, dat als een onderdrukten snik door de lucht boven hun hoofden ging. Was \'t wederom de wind die in het gebladerte ruischte?

Eobert boog een knie ter aarde, en sprak langzaam :

sik geef u mijn leven, mijn liefde en mijne ziel.quot;

))Tk neem \'t aan, Robert,quot; antwoordde Perdita; sik neem \'t aan, want ook ik bemin u, en toch zal ik nooit de uwe zijn.quot;

Robert boog voor haar en verwijderde zich wan-hopig.

Terwijl zij dit gesprek voerden, waren beiden in het midden der groote laan van het park gekomen.

Lady Pérégode hield stand, en zag hem achter een door de maan beschenen bosschaadje verdwijnen.

Zij sidderde. Deze liefdebekentenis brandde haar. Maar zij was een fier, waardig en sterk wezen niet in

-ocr page 123-

113

staat te liegen, niet in staat te verraden. Zij was lord Pérégode\'s gade; zij kon, zij mocht de bezworen trouw niet schenden.

Maar door de kracht van haar gevoel overwonnen liet zij het hoofd op hare borst neerzinken, zeggende:

»\'t Is waar; ik bemin hem. Hij heeft in mijn hart zooals ik in het zijne gelezen. . . ik bemin hem!quot;

Zij zweeg een oogenblik, vervolgens riep zij met een soort van wilde, blijde uitbarsting uit:

^Zuiver ben ik, zuiver zal ik blijven!quot;

En zij ging de groote laan op die naar het kasteel voerde. Nauwelijks was zij in de duisternis van den nacht verdwenen, toen het bosschaadje zich opende en lord Pérégode uit het midden der twijgen trad. Hij was schrikbarend bleek; zijn gelaat was verwrongen. Hjj leunde tegen een eik. Perdita\'s echtgenoot had alles gehoord !

-ocr page 124-

XI

WAARIN MIJNHEER PAPINOIS WEER TE VOORSCHIJN KOMT.

De markiezin von Rothneim was, zooals haar bedienden zeiden, zeer slecht geluimd te huis gekomen.

De bedienden houden altoos hun meesters in \'t oog. Honend glimlachend spraken zij over de afwezigheid der markiezin gedurende twee nachten.

Indien de lezer \'t zich herinnert, was de markiezin to twee uren s morgens vertrokken: eerste bijzonderheid. Men was aanvankelijk in het hotel een oogenblik verschrikt geweest, want den volgenden dag brachten policieagenten den koetsier en den lakei terug, door hen dwars op den weg in het midden der avenue van Neuilly stevig gebonden, gevonden.

De koetsier en de lakei verhaalden, dat zij onverhoeds door gewapende mannen aangerand waren geworden. Deze gewapende mannen hadden hen met touwen gebonden,\' om, zooals zij zeiden te verhinderen hun heldhaftigheid aan hunne meesteres te toonen; vervolgens hadden zij niets beter weten te doen, dan zich van

-ocr page 125-

115

mevrouw de markiezin meester te maken. Haar bedienden wisten niet, wat van haar geworden was.

De dag was in het hotel in een zeer natuurlijke onrust verstreken. De graaf Achilla en de markies Prudent hadden ziah tot den prefekt van policie gewend, die zich beleefd ter hunner beschikking had gesteld.

Maar de navorschingen bleven vruchteloos.

Den volgenden morgen, op \'t oogenblik dat men wanhoopte haar ooit weder te zien, was de markiezin teruggekomen, wel is waar, een weinig bleek en somber, doch zonder een enkel woord over haar avontuur te zeggen! Hare broeders wendden allerlei vragen aan, om ten minste eenige opheldering uit haar te krijgen. Vruchteloos.

Regina bleef stom als Harpocrates, de god der stilzwijgendheid. Zelfs op een, eenigszins meer dringende vraag van den markies Prudent, had zij droog geantwoord :

»Ge zult mij ten zeerste verplichten, broeder, mij daarover voortaan niet meer te spreken. Ik weet niets.quot;

De bedienden, als altoos met alles bekend, hadden hieruit wijselijk afgeleid, dat de markiezin alles wist, maar niets wilde zeggen. Stellig was hieronder een geheim verborgen, en mamselle Justine, de eerste kamenier, verhaalde onder het zegel van geheimhouding aan den tweeden kamerdienaar, die ten zeerste in haar gunst stond, dat men, zooals de Siècle, een goed onderricht blad zei, voorname dames had gezien, die zich opzettelijk door vermeende roovers laten ontvoeren.

En er was slechts een schrede noodig, om den wree-den en deugdzamen Aristides in een fraaien minnaar te veranderen. Dat geschiedde, en voor geheel het dienstpersoneel van de markiezin von Rothneim was

-ocr page 126-

116

\'t een bewezen zaak, dat mevrouw zich tegoed had gedaan, een niet zeer elegante, maar zeer natuurlijke spreekwijze.

De twee broeders der markiezin hadden een oogen-blik mijnheer Papinois beschuldigd, niet wetende dat Regina op zjjn verzoek was uitgereden. Dat vermoeden was dus ongegrond, en viel geheel toen op den avond van den zelfden dag, dat de markies in het hotel teruggekeerd was, de markies Prudent mijnheer Papinois zag binnenkomen, verzoekende de eer te mogen hebben door mevrouw von Rothneim terstond ontvangen te worden.

Mijnheer Papinois was niet alleen. Een dicht gesluierde jonge dame vergezelde hem. Achille von Palsbach, nog altoos treurend over het verlies zijner minnares ging in dat oogenblik uit. Hij ontroerde haar voorbij te zien gaan. Waarom?

De markiezin was in haar klein salon. Mijnheer Papinois liet zjjne gezellin in het groote salon achter, en trad, als gewoonlijk over den vloer rollende, bij Regina binnen.

»Ach, lieve markiezin, welk een ongerustheid heeft uw afwezigheid mij veroorzaakt,quot; zeide hij haar de hand kussende.

Mijnheer Papinois was in alles een zonderling. Hij had het voorkomen van een saletjonker die zijn minnares bezoekt.

»Mijn dochter! ik wil mijne dochter,quot; zei de markiezin opstaande driftig en zonder hem te antwoorden.

Mijnheer Papinois glimlachte fijn; het scheen zelfs als of hij een afwezigen traan wischte.

»Ge verscheurt mij de ziel, mevrouw,quot; zuchtte hij. »Ach, de schoonste belooning welke God aan een eerlijk man zooals ik kon verleenen, is hem te vergunnen na

-ocr page 127-

117

•*

een vijftigjarig onberispelijk leven, een dochter aan hare moeder weder te geven !quot;

»Waar is zij?quot; vroeg Regina mijnheer Papinois hij den arm grijpend.

»Daar,quot; antwoordde hij theatraal met plechtig gebaar naar het groot salon wijzend.

De markiezin snelde het groot salon binnen en bevond zich tegenover het jonge meisje, dat mijnheer Papinois meegebracht had. Een oogenblik stond zij stil om ze met haar oogen te verslinden, vervolgens haar in haar armen klemmend, trok zij haar in de slaapkamer, waar zij haar met kussen overlaadde.

Mijnheer Papinois glimlachte heimelijk zich alleen ziende. Hij legde zich gemakkelijk in de chaise-longue welke Regina verlaten had, prevelend :

«Komaan, alles gaat goed. Aristides — naar den deugdzamen Griek zoo genoemd — heeft goed zijn rol gespeeld. Dit fraaie kind is de beste kaart van mijn spel.quot;

Regina had het jonge meisje in haar kamer getrokken, en op een stoel doen plaats nemen. Yoor haar neergeknield overlaadde zij het onder hare tranen met kussen en liefkozingen.

»Hoe schoon en lief zijt ge, mijn aangebeden Fran-cine. Ik geloof dat waart ge mij voorbij gegaan, ik u herkend zou hebben!quot;

Alle moeders denken zoo. Hoeveel kinderachtige illu-ziën bevat een menschehjke genegenheid hoe ook genaamd !

Yervolgens waren het liefkozingen, teederheden, vervoering. Zij drukte Francinc aan haar borst, als vreesde zij haar weder te zullen verliezen.

Na de eerste losbarstingen barer blijdschap, ontroerde

-ocr page 128-

118

de markiezin het vermoeid gezicht harer dochter ziende. Zij kende het leven en vergiste er zich niet in. Francine verhaalde haar levensloop: maar koel, zonder vuur, zonder aandoening. En toch was \'t geen van buiten geleerde les, welke zij opzeide. Zij gevoelde dat zij ia de tegenwoordigheid harer moeder was. Maar er was iets in haar dat haar hinderde en verwarde. Zij leed.

sGoede God!quot; zei Regina, »zoudt ge mij niet beminnen, zoudt ge..De woorden stierven op haar lippen. Zij verbleekte en stond als zinneloos van smart op.

»Zij bemint mij niet, zij bemint mij niet!quot; riep zij uit.

Op hare beurt knielde Francine voor haar neder en nam hare hand. Haastig richtte de markiezin haar op en klemde haar mot kracht en haar kussende in haar armen.

»Moeder,quot; zei Francine, »Ik acht en bemin u. Vergeef mij zoo ik treurig ben; mijn onbeschrijfelijke vreugd u weder te vinden, u die ik in mijn nachtwaken en mijn verdriet opriep, dat alles wordt door eene gedachte bezoedeld.quot;

»Verheel mij niets, mijn kind. Ik ben uw moeder. Mijn plicht, mijn recht is alles te weten. Ik zal alles weten. Ik bezweer u, verheel mij niets. Ik bid u!quot;

Francine boog het hoofd en zweeg als door een gedachte bedrukt. Maar weldra hernam zij met een stem, welke de angst kort en hortend maakte:

»Luister, moeder. Ik ben twintig jaar oud. Tot mijn zeventiende heb ik steeds naar u verlangd en u geroepen. Ik droomde van u. Ik zag u even zoo schoon als ge zjjt en even zoo goed en zacht. Maar op zekeren dag — vervloekt zij die dag — bad ik God mij u nooit x te doen zien...quot;

»Mijn dochter!quot;

-ocr page 129-

119

»Want op dien dag was ik u onwaardig geworden,quot; zei Francine met nauwelijks hoorbare stem en het hoofd buigend onder de schaamte, die haar verplette.

»Ach, ongelukkig kind, ik begrijp!quot; zei Eegina wanhopig.

En met innige teederheid, met onbeschrijfelijke zachtheid haar dochter aan haar hart drukkend hernam zij:

»Ook gij, arme lieve, hebt geleden! Waart ge niet alleen in de wereld? Zonder vrienden, zonder familie, zonder steun om u te verhinderen te vallen! Maar gij zijt niet schuldig: er kwam een man, hij sprak u van liefde, ge geloofdet hem en hij heeft u bedrogen!quot;

Francine schudde het hoofd; zij was weder rustig geworden als had zij een groot besluit genomen.

»Ach, \'t is niet eens wat ge gelooft, moeder,quot; zeide zij bitter. »Zij die uit liefde, uit hartstocht faalt is tenminste gelukkig! Het geluk kan haar wegens de schande troosten. Maar ik heb zelfs dien troost niet gehad.quot;

De markiezin huiverde. Strak zag zij hare dochter aan. Francine was bleek, maar vast beraden.

))Op zekeren dag dat ik achtergelaten in een straat van Parijs van honger stierf, nam een vrouw mij op en zorgde voor mij als een moeder. Die vrouw stierf toen ik zeventien jaar oud was en liet mij alleen, niets van het leven kennende, daa hetgeen mijne pleegmoeder mij verhaald had van de vreeselijkheden, die ons, vrouwen bedreigen in onze verlatenheid en armoede. Weet ge wie deze edele, toegewijde vrouw was die mij lief had en vertroetelde, zij die mij het brood des lichaams en des geestes gaf. Zij was eene vuile deern, een ont-cerde vrouw!quot;

De markiezin slaakte een kreet van ontzetting en wanhoop.

-ocr page 130-

120

Men stelle zich een moeder voor, die sedert vijftien jaar haar dochter verloren heeft, en aan wie hare dochter zulke dingen verhaalt.

»Toen zij op haar sterfbed lag,quot; voer Prancine voort, stoonde zij mij de twee wegen van den mensch, den weg van het kwade, en dien van het goede. Haar laatste woorden zijn diep in mijn hart geprent gebleven: en ik heb sedert te veel geleden, te veel geweend om ze ooit te vergeten. Maar wat kon van mij worden ? quot;Werk zocht ik, maar vond het niet. Toen bevond ik mij op den weg der schande, op den weg der ondeugd. Een grijsaard kwam, hij was rijk. Hij stelde mij een handel voor. Ik moest nu voor hem, of voor iedereen zijn. Ik sloot de oogen voor het walgende, voor de schande, en ik gaf mij over.quot;

Met sombere wanhoop hoorde Regina de vreeselijk biecht harer dochter.

»\'t quot;Was zelfs geen liefde, heb ik u gezegd,quot; »voer Prancine voort. ïDeze man boezemde mij een haat in, die met mijn walg overeenstemde! Ik zag in hem den ellendeling, die mij in mijn deugd, in mijn hoogmoed, in mijn zuiverheid gekwetst had! Ik duldo hem. quot;Weet ge welke eerzucht ik ooit gehad heb?quot; hernam het meisje, met een schier vroolijken glimlach, de eenige die haar gelaat beschenen had, sints zij bij haar moeder was, seen artiste te worden. Men zeide mij, dat ik een zeer fraaie stem had, dat trof mij. Ik hoorde dat vrouwen rijk en beroemd konden worden door haar genie. Ik wilde zulk eene vrouw zijn. Ik arbeidde. ..

»En in deze vreeselijke worsteling van alle uren en alle oogenblikken, werd ik ondersteund door de gedachte aan de kunst die mij opwond, door de gedachte aan den roem, die mij troostte! En zoo leefde.ik tot den

-ocr page 131-

121

dag toen deze man mij met geweld ontnomen werd. Een rijke, schoone, edele dame nam mij aan. Ik was bij haar, toen degene die mij bij u gebracht heeft, kwam en mij zeide:

»Ik zal u aan uw moeder wedergeven.quot;

»Ik gevoelde mij u onwaardig. Begrijpt ge, moeder, waarom ik, die u vereer, bloosde toen ik mij bij u zag!quot;

Bevend hoorde de markiezin de belijdenis van Pran-cine. Haar ongelukkig ziende, zou zij geleden hebben; haar geschonden ziende, grensde het gevoel dat zij ondervond aan razernij, een innige, en stomme razernij, zooals vrouwen die gevoelen. Vervolgens nam haar toorn een richting aan; dien zij beschuldigde was de man, die de eer en de zuiverheid barer dochter gekocht had.

Men had haar meermalen verhaald, dat er ellendelingen waren, die de arme lijdende deugd opzoeken, niet om ze te ondersteunen, maar om haar te verderven. Zijn ondeugd en gebrek, helaas, niet onverbreekbaar aan elkaar gekluisterd.

Zij aanschouwden elkander lang en innig, als konden zij zich niet verzadigen elkander te aanschouwen. Beiden waren bewogen en beefden; de stem des bloeds, die men bespot, is welsprekend. Zij spreekt zelden te vergeefs, en wanneer zij spreekt moet men er naar luisteren!

De graaf Achille von Falsbach kwam te huis op het zelfde oogenblik, toen de markiezin en Francine te zamen waren, op het oogenblik toen het hart der moeder bloedde, bij het vernemen der oneer harer dochter.

Hij ging het groote salon door, zonder mijnheer Papi-nois te zien, die wachtte, en begaf zich naar de kamer zijner zuster.

I. DE WRAAK. 9

-ocr page 132-

122

Maar bevend bleef hij op den drempel staan.

Francine sprak, en \'t was hare stem, die hem deed beven. Het meisje zeide:

»Ik baat dien man, ik haat hem, want hij heeft in mij gedood, wat mij het heiligste was!quot;

nik zal u wreken, mijn kind,quot; antwoordde Eogina. »quot;Wie hij ook zijn moge, ik zal hem vinden, hem dwingen,.

Graaf Achille opende de deur.

Aanvankelijk konden de twee vrouwen hem niet zien, want hij bleef.in de schaduw der kamer. Beiden zaten, tegen elkander gedrongen, op de chaise-longue. De graaf zag het meisje en trilde als een door den wind geschudde boom.

Eensklaps had Francine zich opgericht; haar oogen fonkelden, haar wangen gloeiden.

«Ziedaar de ellendeling!quot; riep zij uit. »Daar is hij. .. hij is het!quot;

«Mésange. .. Mésange. .. gij hier!quot; stamelde de grijsaard.

Hij wilde Francine naderen, die hem trug stiet. De markiezin mompelde:

»Ha! waart gij het, broeder!quot;

En broeder en zuster stonden tegenover elkander, als twee doodelijke vijanden.

-ocr page 133-

XIL

WAARIN MIJNHEER PAPINOIS BEWIJST OP DE HOOGTE DER OMSTANDIGHEDEN TE ZIJN.

Graaf Achille was een oogenblik onthutst geweest. % Hoe en waarom bevond Mésange, welke hij in de straat Petit-Pas verloren had, zich bij zijne zuster? Welke geheime betrekking kon er bestaan tusschen de trotsche markiezin, en de nedrige werkster? En zooals men weet was \'t een geweldige hartstocht, dien het jonge meisje in de verstompte zintuigen van den grijsaard ontstoken had. Maar zijn tweede beweging was toorn. Regina durfde hem zijne minnares betwisten.

Hij deed een schrede voorwaarts om Mésange bij den arm te grijpen.

De markiezin zag haar broeder naderen en omstrengelde haar dochter met haar armen, zeggende:

«Broeder, vergeet niet, dat ge hier in mijn huis zijt; zoo ge nog een schrede nadert, laat ik je door mijne knechten wegjagen.

Dat meisje behoort mij, ik behoud haar. Wee, die haar raakt!quot;

9*

-ocr page 134-

124

Mósango had haar arm om de taille der markiezin geslagen, als om op haar te leunen. Graaf Achille maakte een beweging van geweldigen toorn, maar bedwong zich. Zwakke naturen zijn zoo: zoodra zij uit haar rust en kalmte komen zijn zij vreeslijk.

Hij bepaalde zich er bij een buiging voor Mésange te maken, en haar op koelen, spottenden toon te zeggen:

«Mejuffrouw, mevrouw de markiezin von Eothneim heeft u in haar bescherming genomen.quot;

Mésange antwoordde niet. Het oog der markiezin schoot een weerlicht. Zij was gewoon haar broeder voor zich te zien beven en begreep zijn ongewone geestkracht niet.

«Gelieve mij eenige oogenblikken onderhoud te ver-leenen, mevrouw zuster,quot; zei hij bedaard. »0, \'t bedroeft mij ten diepste, maar \'t kan u niet mogelijk zijn mij te weigeren, wat ik u vraag. Tusschen ons bestaat een zekere medeplichtigheid, die vele dingen verontschuldigt en vele andere vordert.quot;

Regina beefde. Door hartstocht en toorn meegesleept zou de graaf misschien in de tegenwoordigheid harer dochter eenige schandelijke geheimen openbaren, die den graaf en de markies von Falsbach aan mevrouw von Rothneim verbonden.

Een uur vroeger verbleekte Mésange bij de gedachte aan de droeve belijdenis. Op hare beurt verbleekte de markiezin, bij de gedachte wat Mésange kon vernemen. « \'t Was een gespannen toestand, want het was stellig

dat de graaf niet zou aarzelen. Een oogenblik kon alles verloren doen gaan. Regina dobberde in twijfel en wist niet wat te antwoorden. Een ijskoude stilte ontstond tusschen de drie personen van dit huiselijk drama.

-ocr page 135-

125

Plotseling opende zich de deur, en mijnheer Papinols, de bewonderenswaardige komediant, de redder in gevaarlijke oogenblikken, verscheen in de deuropening.

«Mevrouw de markiezin, ik heb de eer u te groeten,quot; zeide hij met zijn gewone stoutmoedigheid. nHet doet mij wezenlijk leed u in uw gewichtig onderhoud te storen; maar waarlijk, ik moest... Vergeving u niet eerder gegroet te hebben, mijnheer de graaf. ..quot;

En altoos met den eeuwigen glimlach op zijn vleesige lippen, nam hij Mésange bij de hand, zeggende:

»Kom met mij, lief kind, en wees zoo goed een oogen-blik in het salon te wijlen.quot;

Regina maakte een beweging, om haar dochter te weerhouden; maar mijnheer Papinois drong er met zijn gewone zachtmoedigheid op aan. Als zijn ijzergrijs oog gebood, moest men gehoorzamen. Zij gehoorzaamde. Mésange stribbelde niet tegen en gaf toe aan de drukking van mijnheer Papinois, die haar bij de hand nam, in het salon voerde, en, haar een stoel gewezen hebbende, zeide:

sWees gehoorzaam en verroer u niet.quot;

Vervolgens keerde hij terug in de kamer, met de triomfeerende houding van iemand, die goed zijn rol heeft gespeeld.

»Ge zijt beiden zinneloos, lieve dame en gij, waarde graaf. Hoe kunt ge toch twist zoeken op het oogenblik dat de minste fout u het leven en de eer kan kosten.quot;

Daarop haastig de markiezin eenige woorden in het oor fluisterend, zeide mijnheer Papinois met nadruk:

»En zeg vooral niet aan den graaf, dat Mésange uw dochter is, haar leven zou bedreigd zijn!quot;

Regina\'s blik werd vragend. Mijnheer Papinois legde een vinger aan zijn lippen, zonder haar te antwoorden.

-ocr page 136-

126

«Ge weet dan niet wat u te wachten staat? Wel Brian de Vieulles bedreigt u, hij handelt, terwijl gij niets doet.quot;

»Dat meisje behoort mij,quot; bromde de graaf, »ik wil haar, ik heb haar gehad, ik wil haar terug.quot;

Bij die onbeschaamde, brutale woorden van haar broeder, verbleekte de markiezin. Op gemeenzame en bevallige wijze nam mijnheer Papinois haar hand en klopte er zacht met de zijne op:

»Kom, lieve vriendin, een weinig hartelijkheid. Ge vreest dus niet uw liefhebbenden Papinois te bedroeven door misdadige familietwisten!

»Ik weet niet waarom de markiezin dit jonge meisje beschermt,quot; voer Papinois voort, op deze woorden klem leggend. ïMaar wat ik weet, komt uit een goede bron, namelijk, dat we in gevaar zijn. We hebben geen oogenblik te verliezen, om ons krachtig te verdedigen. Waarlijk, mijnheer de graaf, uw broeder, mijnheer de markies von Falsbach is onbegrijpelijk onvoorzichtig; men weet niet waar hij is, ik moet hem toch noodzakelijk spreken. Zoudt ge zoo goed. willen zijn, hem te gaan halen?quot;

Die mijnheer Papinois had malle invallen. Nu wilde hij den graaf von Falsbach als loopjongen gebruiken! Achille zag hem verwonderd en versuft aan en wist niet wat te antwoorden. Mijnheer Papinois hernam, bet voorhoofd fronsend en met een bewonderenswaardig gebaar van geveinsden toorn.

»Ik zeg u dat we verloren zijn, indien we ons niet haasten; gij schijnt te gelooven dat het voldoende is samenkomsten te houden om zijn vijand te overwinnen. Maar geloof mij, indien we binnen veertien dagen niet van Brian de Vieulles bevrijd zijn, dan zijn we allen

-ocr page 137-

127

dood. Ha, nu siddert ge! maar ge hadt zooeven moeten sidderen toen ge mevrouw de markiezin dreigdet, en toen mevrouw de markiezin u bedreigde!quot;

»Wat zal van Mósange worden, als ik vertrek?quot; stamelde de graaf.

»Ik geef u mijn woord van eer, dat ge haar zult wederzien,quot; antwoordde mijnheer Papinois. «Haast u dus, verlies geen oogenblik, loop naar de club of waar mijnheer de markies mocht zijn, en breng hem mede.quot;

Aarzelend verwijderde zich Achille von Palsbach. Nu waren mijnheer Papinois en de markiezin alleen te za-men.

»Nu, lieve schoone vriendin, zijt ge over mij tevreden, onderstel ik? Ik heb, dunkt mij, goed de belofte gehouden, welke ik u gedaan heb? Uwe dochter is daar...quot;

«Waarom hebt ge haar straks verwijderd?quot; vroeg Regina droevig.

»Wildet ge dan dat zij u verachten zou door u te leeren kennen? Wat zou zij gedacht hebben indien zij begrepen had dat hare moeder bedreigd werd door de wraak van een man, omdat zij een misdaad begaan had!quot;

Nauwelijks had mijnheer Papinois deze woorden gezegd — tegen zijn gewoonte en als opzettelijk met luide stem — toen een vreeselijke kreet aan de deur van het salon gehoord werd. Mésange was daar alleen, die kreet was dus door haar geslaakt. Regina, in de meening dat een gevaar haar kind bedreigde, wilde toesnellen om haar er aan te ontrukken, toen de deur zich opende en Mésange doodsbleek te voorschjjn trad. Haar in dien toestand ziende, scheen het der markiezin dat iets in haar brak. Mésange trad recht op de markiezèi toe.

-ocr page 138-

128

»Welke misdaad hebt ge dan begaan, moeder?quot;

De markiezin slaakte een hartverscheurend gekerm en, haar armen uitbreidend, riep zij:

ïMjjn dochter! mijn dochter!quot;

Mésange glimlachte flauw; zij nam Eegina\'s hand en drukte ze zacht.

»Ik weet niet, wat ge gedaan hebt, moeder, maar wat ik weet, wat ik u zeg, is dat ik u lief heb en u eerbiedig. Ik heb het recht niet u te oordeelen; ik heb slechts het recht u te vereeren. Waart ge het laagste schepsel, ik zou u toch liefhebben, want er is niets in mij dat u niet behoort. Maar ik heb begrepen dat mijne tegenwoordigheid in dit huis gevaarlijk voor u kon zijn. Buitendien is mijnheer de graaf von Palsbach hier, — en thans weet ik, dat ge mij tegen hem niet zoudt kunnen beschermen, \'t Is beter dat ik heen ga. Ge zult mij komen bezoeken. En dan, alleen te zamen, zal ik u mijn leven verhalen, hoeveel tranen ik gestort, hoeveel ik geleden heb, en ge zult mij troosten, want ge zijt mijne moeder.quot;

En met kinderlijke teederheid het hoofd der markiezin in hare handen nemende, drukte zij er een kus op, schier lachend er bijvoegend:

»Mijnheer Papinois zal mij zeggen, wanneer er gevaar voor u ontstaat, en ik zal mij met u vereenigen.quot;

»Dierbaar kind!quot; antwoordde Eegina haar hartstochtelijk kussend.

jBlijf, mijnheer Papinois, ik keer tot onze vrienden terug. Zij hebben mij hun huis aangeboden : ik neem het aan.quot;

Het jonge meisje verdween, luchtig in haar witkleed, als een dier bleeke wolkjes, welke een zacht koeltje voortdrijft.

-ocr page 139-

129

De markiezin bleef sprakeloos tot zij het rijtuig, dat Mésange gebracht had, hoorde wegrijden; toen zonk zij ■weenend op een stoel neer.

slndien zij nu ophield mij te beminnen!quot;

»Kom, kom! toon meer geestkracht! üw dochter bemint u, en gij bemint haar: dus alles is ten beste. Ge zoudt waarlijk moeilijk te bevredigen zijn, indien ge meer verlangdet.quot;

Nauwelijks had mijnheer Papinois deze woorden gezegd, toen de zware koetsdeur van het hotel, op hare hengsels rolde. Graaf Achille had zijn broeder in de club gevonden en bracht hem mede, om tegenwoordig te zijn bij de samenkomst, die tusschen de vijanden van Brian de Vieulles plaats moest hebben.

\'t quot;Was de dag der avonturen.

Zoodra Achille binnen was gekomen, zocht hij met zijn blik Mésange.

Met een oogwenk stelde mijnheer Papinois de markiezin gerust en zei onachtzaam tot den graaf von Palsbach :

«Welaan, mijnheer de graaf, wanhoop niet, heb geduld, en zij zal u beminnen, ge zult \'t zien.quot;

»Ik geloof u niet meer; ge hadt mij uw woord van eer gegeven, dat ik haar zou wederzien.quot;

»Dat is waar, maar ik heb u niet beloofd dat ge haar hier zoudt weerzien.quot;

»En ik bid u, broeder, toon een weinig meer energie,quot; viel Prudent hem in derede. »We zijn in een aller-hachelijksten toestand. Brian de Vieulles moet sterven, of wij zullen hem ten offer vallen. Wij moeten elkander dus verstaan, tenzij . .

De markies en de graaf merkten niet op dat hun zuster beurtelings rood en wit werd, telkens wanneer de

-ocr page 140-

130

naam van Brian de Yieulles genoemd werd. Mijnheer Papinois scheen niets te zien.

In groote opgewondenheid liep de markies heen en weer door de kamer. Hij hernam:

»Ja, Brian de Yieulles moet sterven. Ik heb \'t besloten. Dezer dagen wilde ik hem bezoeken, maar hij is sinds acht-en-veertig uren verdwenen, zonder dat iemand weet waarheen hij gegaan is. quot;VVaarschijnliik een of andere minnarij.quot;

In weerwil van den ernstigen toestand kon de markiezin een glimlach niet onderdrukken. Haar broeder vermoedde zekerlijk niet dat Brian de Yieulles de acht-en-veertig uren zijner minnarij met haar had doorgebracht.

»Eindelijk,quot; hernam de markies Prudent, »heb ik heden onzen fameuzen vijand gezien. Zonderling! Ge kent lady Pérégode, niet waar, Regina? Welnu, Brian de Yieulles heeft eenige gelijkenis met haar. Maar lady Pérégode is blond en hij is bruin. Men heeft hem mij in het bosch gewezen. Inweerwil van zijn jongheid zal hij voor ons geen gemakkelijk vijand zijn. Zijn voorkomen verraadt kracht en moed. Buitendien, zooals ge zegt, mijnheer Papinois, is een aanzienlijk vermogen een machtig wapen, en Brian is onmetelijk rijk. Ik ben in zijn logies in het Grand-Hótel geweest. Maar hij was uitgegaan. Ik heb er mijn kaartje gelaten, hem verzoekende mij hier een samenkomst te bepalen.quot;

»Hier! ten mijnent!quot; zei de markiezin BJa, hier, zuster. Ge vergeet toch niet, dat ge hem op u verliefd moet maken; wat gemakkelijk zal zijn, daar hij gelooft dat ge onschuldig zijt. Mij dunkt ten minste dat zulks overeengekomen is; niet waar, mijnheer Papinois?quot;

Mijnheer Papinois boog. In het zeilde oogenblik kwam

-ocr page 141-

131

een bediende binnen en zeide tot den markies:

«Mijnheer Brian de Vieulles is in het salon en verwacht mijnheer den markies.quot;

ïGa met Achille en mijnheer Papinois in uw kamer, zuster,quot; hernam Prudent, »en ik zal hem u voorstellen.quot;

Op het oogenblik van heen te gaan, keerde hij zich om: de haat scheen op zijn aangezicht.

»quot;We gaan slag leveren!quot; zeide hij. i)lk heb een plan, dat ik voor u en voor hem, zonder dat hij er verdacht op is, ontrollen zal. Moed en we zullen overwinnen. Houd uw zoetste lonken gereed, markiezin.quot;

En hij verwijderde zich, gevolgd door Regina, door graaf Achüle en mijnheer Papinois, die in het klein salon zouden wachten.

De laatste scheen ongerust.

«Drommels, drommels! De markies heeft een plan dat ik niet ken ... Opgepast!quot;

-ocr page 142-

XIII.

DE VALSTEIK.

Het plan van den markies von Falsbach verontrustte den armen Papinois. \'t Was niet zonder reden. Tot nu was alles hem gelukt: het uur der nederlaag kon geslagen zijn.

Maar mijnheer Papinois was een vindingrijk man Lord Pérógode en de hertog de Morton-Chivray hadden aan hem een heerlijken bondgenoot. Toen men Brian de Vieulles en mevrouw von Rothneim te zamen moest brengen, had hij er het middel toe gevonden.

Het gold niet Brian op Regina verliefd te maken, zooals Prudent von Falsbach wilde, maar integendeel Regina op Brian te doen verlieven.

Toen had hij die vermetele komedie verzonnen, waarin Aristides — naar den deugdzamen Griek.zoo geheeten — zulk een gewichtige rol had gespeeld. Want de lezer heeft het waarschijnlijk geraden: Aristides was slechts een der vele poppen, welken door lord Pérégode en mijnheer Papinois in beweging gebracht werden.

\'t Was goed verzonnen. Met een romantische vrouw

-ocr page 143-

133

moet men romantisch te werk gaan. Een fraai jongman, een dichterlijk held, bewonderenswaardig moedig, die een vrouw uit een vermeend doodelijk gevaar redt, moet onvoorwaardelijk door die vrouw bemind worden.

Een tweede manceuver was ook volkomen gelukt.

\'t Was niet voldoende Eegina van hare broeders te verwijderen door haar op Brian verliefd te maken. Er was meer noodig. Toen had mijnheer Papinois aan mevrouw Rothneim haar dochter teruggebracht, zijn komst met die van mijnheer Achille von Falsbach doende samenvallen.

Regina moest haar broeder, die haar dochter onteerd had, haten.

Maar wat was het plan dat de markies tegen Brian de Vieulles beraamd had?— Keeren wij naar het salon terug, waar de jongeling wachtte.

De markies had de waarheid gezegd. Brian de Vieulles geleek op verbazende wijze lady Férégode. Het zelfde voorhoofd, dezelfde mond, dezelfde blik. Maar Perdita had naar de mode, rood haar, en Brian was bruin. Hij was bewonderenswaardig schoon, zooals de lezer weet. Slechts een gebrek had hij: hij was te klein van gestalte. Zijne fijne aristokratische hand zou voor den arm van een mooie vrouw niet misplaatst zijn geweest. De voet geleek de hand. In weer wil van zijn kleine gestalte lag er een groote elegantie in de minste bewegingen van den jongeling.

De markies had zeer goed de energie van zijn blik geraden, \'t Was voorwaar geen te verachten vijand. Toen Prudent von Falsbach binnentrad, stond Brian op, ging hem te gemoet en groette hem met onvergelijkbare bevalligheid.

»Te huis komende vond ik uw kaartje, mijnheer de

-ocr page 144-

m

markies,quot; zeide hij. »En ofschoon ik de eer niet heb bij u bekend te zijn, heb ik mij gehaast mij te uwer beschikking te stellen; waarmede kan ik u aangenaam zijn ?quot;

Prudent verslond den jongeling met zijn oogen. Die uitstekende bevalligheid verwonderde hem en hij dacht;

sik weet dat deze knaap mijn doodelijkste vijand is; maar hij weet niet, dat ik hem haat. Derhalve ben ik de sterkste.quot;

»Vergeef mij de vrijheid, welke ik genomen heb, mijnheer,quot; hernam de markies ; smaar ik moest een ernstig onderhoud met u hebben. Zoo ge \'t mij vergunt, zal ik u eenige oogenblikken verzoeken ...quot;

Brian boog. Prudent opende de deur van het kleine salon. Daar bevonden zich mijnheer Papinois, de markiezin en Achille. De markies naderde Papinois en hem Eegina\'s kamer wijzend, fluisterde hij: jHjj gelooft altoos dat ge zijn bondgenoot zijt. Hij mag u niet verdenken. Mevrouw von Kothneim vergunt dat ge eenige oogenblikken in haar kamer blijft om te hooren wat hier gezegd zal worden.quot;

Mijnheer Papinois verdween in de slaapkamer van Regina; de markiezin en graaf Achille waren nu zamen alleen.

«Gelieve hier binnen te gaan, mijnheer,quot; zei de markies, de zware deurgordijn opheffende, die de twee salons scheidde. »En gij, lieve zuster, veroorloof mij u mijnheer Brian de Vieulles voor te stellen .. . mijn broeder, mijnheer graaf Achille von Falsbach.quot;

Brian boog. Hij zag waarschijnlijk de markiezin niet, maar in het zelfde oogenblik dat zij het hoofd ophief, kwam een lakei met twee brandende kandelaars binnen. Nu bescheen het licht geheel Regina\'s hoofd. Zij zag

-ocr page 145-

135

Brian verbleeken; hij murmelde;

^Gij! gij!quot;

De markies en de graaf hadden niets gezien. Prudent wees met de hand den jongeling een stoel.

ï\'t Is tijd mijnheer de Vieulles, u de reden te verklaren der stoornis, welke ik u veroorzaak. Mijn zaakwaarnemer, meester Santenac, is ook de uwe zooals ik bevonden heb. Nu heb ik door hem vernomen, dat ge een landgoed bij de zee in het Noorden van Frankrijk wilt koopen.quot;

Brian boog.

ïToevallig zijn mijne zuster, mijn broeder en ik in onverdeeld bezit van het kasteel van Nodesmes...quot;

Bij deze woorden zag Prudent den jongeling strak in de oogen. Brian bleef onbewegelijk; geen spier van zijn gelaat trilde.

De markies voer voort:

»... Van het kasteel Nodesmes willen we ons ontdoen. Maar we zijn er op gesteld het aan een voornaam persoon te verkoopen. Ge zult d^ reden er van begrijpen, mijnheer, als ge weet dat wij het geërfd hebben van onzen betreurden oom, den hertog van Yilliers-No-desmes.quot;

De markies speelde een gevaarlijk spel. Hoe durfde hij zoo spreken tot Brian de Vieulles, die wist dat die betreurde oom door hem vermoord was geworden. Maar \'t behoorde gedeeltelijk tot Prudent\'s plan.

De markiezin boog het hoofd: Achille liet geen woord verloren gaan, en aan gene zijde der deur luisterde mijnheer Papinois met koortsige oplettendheid. De oudste der Falsbachs hernam met dezelfde kalmte:

»Ik was op het punt tot den verkoop aan sir Mervil, oud-lid van het Lagerhuis over te gaan, toen ik van

-ocr page 146-

136

meester Santenac vernam, dat het kasteel van Nodesmes u zou kunnen dienen. Ik besloot u er den koop van voor te stellen, vóór met sir Mervil de zaak te sluiten. Het zou mij veel aangenamer zijn, zooals ge begrijpen kunt, dat gij ons te Nodesmes opvolgdet, gij, een.. . landgenoot.quot;

Deze woorden waren, met de uitstekenste beleefdheid gezegd. Brian de Yieulles glimlachte vriendelijk en antwoordde :

»Uw aanbod verheugt mij, mijnheer de markies: het verwezenlijkt mjjn vurigst verlangen. Ik heb hooren zeggen dat het kasteel van Nodesmes een der schoonste landgoederen van Frankrijk is. Ik wensch hartelijk er bezitter van te worden. Ik geloof overigens dat wij het spoedig eens zullen worden. Geloof dat ik het mijnerzijds ten zeerste wensch.quot;

3)Welnu, dan wil ik u dit voorstellen,quot; hernam Prudent. »Morgen gaan wij, de markiezin, mijnheer de graaf en ik drie dagen te Nodesmes doorbrengen. Behaagt het u ons te vergezellen i Op uw gemak kunt ge dan de bezitting in oogenschouw nemen en ter plaatse zelf oor-deelen of zij u lijkt.quot;

»Ik ben geheel tot uw dienst, mijnheer de markies,quot; zei Brian. sWanneer vertrekt ge?quot;

«Morgen Zondag morgen te acht uren. De samenkomst is aan het quot;Wester-station. Te vier uren des namiddags zullen wij aan het kasteel, en Woensdag des nachts terug zijn ... quot;Wilt ge ?quot;

»Ja, mijnheer,quot; antwoordde de jongeling eenvoudig, »heb dank voor u uitnoodiging.quot;

De markiezin sidderde. Zij begreep dat haar broeder iets vreeselijks voorbereidde. Zij vergat den dichterlijken, fraaien nacht niet toen Brian haar gered had. Zij

-ocr page 147-

137

beminde hem.

Ook mijnheer Papinois had geen woord van het gesprek verloren. Luisterend was hij meermalen bleek geworden.

»Domkop dien ik ben,quot; dacht hij. »Ik die dacht dat deze man zich rustig zou houden, \'t Is hem onbekend, het moet noodlottigerwijs hem onbekend zijn, dat Brian de Vieulles volkomen weet dat hij van alles onderricht is... En hij verbeeldt zich, dat Brian onnoozel in zijn valstrik zal loopen! Hij heeft de uitnoodiging aangenomen ... hij zal tot het einde gaan; maar wat zal gebeuren ... ?quot;

De lezers zullen reeds een gedeelte der waarheid begrepen hebben : \'t Was in overeenstemming met Brian de Vieulles dat mijnheer Papinois alles aan de twee broeders en de markiezin geopenbaard had. Waarom? Dat zullen we later weten. Maar de markies, in den waan dat Papinois Brian verried om hen te dienen, meende dat de jongeling geenerlei reden had hem te mistrouwen en hij zich des te gemakkelijker zou laten overwinnen...

Wat was nu het plan van den markies? De lezer zal het begrijpen als hij den loop van ons verhaal volgt.

Brian de Vieulles had geen reden zijn bezoek te verlengen. Hij boog voor de markiezin en kuste haar eerbiedig de hand.

Deze hoffelijkheid deed haar ontroeren.

Ook zij, zooals Papinois, gevoelde dat een vreeselijk gevaar den jongeling ginder in het kasteel van Nodes-mes bedreigde. Zij wilde hem beschermen. Zij beminde hem immers. Bestonden er geene herinneringen tusschen hen? Had Brian haar niet gered?

i. de wraak. 10

-ocr page 148-

138

Dc jongeling verwijderde zich.

NauweUjks was hij verdwenen of de markies schaterde

\'t uit van \'t lachen:

»Die knaap is een man,quot; zeide hij. Ik heb hem van het kasteel van Nodesmes gesproken: hij bleef ongevoelig. Ik heb hem gesproken over onzen betreurden oom, den hertog, hij is onbewogen gebleven, \'t Is een man! Maar, helaas, hij is mijn doodelijke vijand, en zoo hij niet weet dat hij mij moet mistrouwen, ik weet toch dat ik hem moet mistrouwen. Hij is zeker sterk... maar ik ben nog sterker dan hij.quot;

Graaf Achille lachte. Do vroolijkheid zijns broeders stak hem langzamerhand ook aan: het vertrouwen keerde

in hem terug.

»Hij is in den strik geloopen, dien ge hem gespannen hebt, broeder,quot; sprak hij. »Die vervloekte Brian is nu overtuigd, dat hij ons op zijn gemak zal kunnen in \'t oog houden, terwijl wij hem in onze macht hebben. Goed gespeeld!quot;

»En wat denkt mijnheer Papinois van dat alles ?quot; vroeg de markies den dikken man, die in het salon teruggekeerd was.

»Op mijn woord, ik denk dat ge een bekwaam kapitein zijt, mijnheer de markies,quot; antwoordde hij koel. ))Gelukt uw plan slechts eenigerwijs, dan is Brian de Vi-eulles een dood man.quot;

sDood en begraven!quot; antwoordde Prudent vroolijk. »Ge zult zien, ge zult zien!quot;

Mijnheer Papinois bleef onbewogen en bepaalde er zich slechts bij fijn te glimlachen als kende hij het plan.

»0, ge zult nog meer verwonderd zijn, mijnheer Papinois,quot; zei de markies, »als ge weet wat ik verzonnen

-ocr page 149-

139

heb. \'t Is kortom een bewonderenswaardige uitvinding. En ik ben zeker dat ge er tevreden over zult zijn. quot;Want ik zeg \'t u niet zonder hoovaardigheid, het welslagen komt mij thans onfeilbaar voor.quot;

»Ik hoop toch, mijnheer de markies, dat ge ons uw plan zult uitleggen?quot; zei Papinois.

»Ja, ik wilde \'t u ook vragen, broeder,quot; voegde de markies von Rothneim er bij.

»Gelukkig dat de markiezin, zonder het te weten, mijn bondgenoote is,quot; dacht Papinois. »Met ons twee zullen we sterker zijn.quot;

»U mijn plan uitleggen?quot; antwoordde Prudent, »dat nooit. Het welslagen er van ligt mjj te na aan \'t hart om den triomf er van niet voor mij te behouden, \'t Is precies het zelfde als of ge een dramatisch schrijver verzocht u de ontknooping reeds met het eerste bedrijf te verhalen ... Ik behoud mijn geheim tot het einde. Ge zult zien!quot;

»Maar, mijnheer de markies,quot; hernam mijnheer Papinois aandringend, »wees indachtig dat we bondgenooten zijn en wij derhalve samen moeten gaan, zoo we ons niet willen teleurgesteld zien. Had ik een plan gehad, ik zou \'t u uitgelegd hebben vóór het in werking te brengen. Ik verzoek het zelfde voorrecht.quot;

»Neen,quot; zei de markies opgeruimd, sik behoud mijn geheim. Alle drie bleeft ge rustig en geloofdet dat ik niet zoeken zou het gevaar te verhoeden? Terwijl ge niets deedt, Achille, terwijl ge twee nachten achtereen gingt wandelen, Eegina, terwijl ge ons gevaar uit \'t oog verloort, mijnheer Papinois, waakte en praktiseerde ik.

»Ik heb een troep speurhonden uitgezonden die mij een menigte nuttige inlichtingen gebracht hebben. Zoo vernam ik van meester Santenac, dien ik behendig on-

40*

-ocr page 150-

140

dei-vraagd had, dat Brian de Vieulles het kasteel van Nodesmes wilde koopen. Zoo liet ik den jongeling bespieden en vernam zijn tweedaagsche verdwijning. Zou hij een minnanj hebben ? U behoort het, zuster, hem die te doen vergeten,quot; zeide hij lachend tot de markiezin. »Dat behoort tot mijn plan.quot;

Papinois zag dat alle verder aandringen vruchteloos zou zijn. Hij zweeg. Overigens had men nog een nacht om over het gevaar na te denken; dat was reeds iets. Want Brian te verhinderen deze reis te doen, zou gevaarlijk zijn dajir de achterdocht van den markies dan gewekt kon worden .. . Buitendien, zag hij dat de markiezin den jongeling reeds beminde.

Aan die zijde had hij dus een bondgenoot, die \'t, wel is waar, zelf niet wist, maar op het bepaalde oogen-blik niet minder nuttig zou zijn. Vervolgens kon hij Brian op die reis vergezellen. Na tot dat besluit gekomen te zijn, wilde hij het hotel-Rothneim verlaten, toen de markies hem tegenhield, zeggende:

sWat u betreft, waarde heer Papinois, ik ben er ten zeerste op gesteld, dat gij te Parijs blijft. Een tusschen ons gewisselde blik zou onze verstandhouding aan Brian de Vieulles kunnen verraden, \'t Is beter dat we ons hieraan niet blootstellen.quot;

»De markies heeft gelijk, mijnheer Papinois,quot; ondersteunde graaf Achille. »Gre moet volstrekt te Parijs blijven.quot;

\'t quot;Was een laatste hoop, die Papinois verloor. De markiezin fluisterde hem toe:

sWanneer zult ge mij bij haar brengen? ... \'t Is beter dat zij nu niet hier komt.quot;

Mijnheer Papinois antwoordde niet. Hij had haar zelfs niet gehoord. Geheel vervuld van hei verdedigingsplan.

-ocr page 151-

J 41

dat hij gereed maakte, waren zijn gedachten elders.

Hij verliet het hotel, voornemens in de duisternis van den nacht den markies te volgen, als hij uitging, en zich niet het minste van \'tgeen hij beraamde te laten ontglippen.

\'t quot;Was omstreeks halftien \'s avonds. In den zomer zijn op dat uur de nachten helder. Mijnheer Papinois bleef tot middernacht verscholen in de straat tegenover het hótel-Rothneim. Daar de markies niet bij zijne zuster woonde, moest hij ontwijfelbaar buiten komen. En toch kwam hij niet te voorschijn. Een weinig gerust gesteld, verwijderde mijnheer Papinois zich, met het eenige voornémen Brian de Yieulles te verwittigen van \'tgeen tegen hem aangelegd werd.

Schier tegen den morgen in den zelfden nacht, vertrok een bijzondere trein, waarop lord Pérégode en de hertog de Morton-Chivray zich bevonden, van het station Saint-Lazare naar het kasteel van Nodesmes. Waarom was Perdita niet met hen?

Wat den markies von Falsbach betreft, mijnheer Papinois had zich vergist, geloovende dat hij in het hótel-Rothneim was blijven slapen. Zoodra hun bondgenoot vertrokken was, waren de twee broeders en de zuster van elkander gescheiden. Instede van zich door de voordeur te verwijderen, was de markies eenvoudig naar den tuin gegaan. Daar was een geheim deurtje dat in de straat Anjou uitkwam, hij opende het en verdween in de duisternis ...

-ocr page 152-

XIV.

DE DIEVENKROEG.

In Parijs zijn vele onbekende, gemeene wijken. Van tijd tot tijd leest men in de dagbladen, dat de politie een inval heeft gedaan, bijvoorbeeld, in de sAmerikaan-sche groevenquot; en een opruiming heeft gemaakt, van honderd of tweehonderd bandieten. Veertien of twintig dagen later verneemt men, dat de schurken veroordeeld zijn: de bij herhaling gestrafte boeven tot het bagno, »de nieuwenquot; tot opsluiting. En dat is alles.

En toch zijn er in die poelen van ondeugd en losbandigheid, zonderlinge studiën voor den wijsgeer, en opmerker te maken.

Daar kan men de socialistische leerstellingen, in praktijk zien gebracht door bandieten, die alles wat grootsch en schoon is: God, het vaderland, de familie verloochenen.

\'t Zijn deze onbekende kroegen, die vervloekte holen; de scholen van al dezulken, die door armoede, haat, luiheid en liederlijkheid in den poel der misdaad neergezonken zijn. Zij schijnen uit den grond op te rijzen in de dagen van opstand en omwenteling,

-ocr page 153-

143

die dierlijke wezens met het brandmerk der verworpenheid op het grijnslachend gezicht. Men behoeft niet te zoeken» van waar zij komen. Zij komen uit donkere holen, be-rookte kroegen, spelonken van losbandigheid.

\'t Zijn de soldaten van het groote leger der wanorde, zij die rooven, moorden en branden, \'t Zijn hunne vaders, die in \'93 Parijs tot een bloedbad maakten, het in 1830 onteerden, in 1848 schonden, zooals zij het zijn die \'t in 1871 in brand staken.

Zoo ge nu den rechteroever van de Seine stroom afwaarts volgt en dicht bij Asnières komt, zult ge u tegenover het eiland bevinden, \'t welk Eugène Sue gekozen heeft voor de schouwplaats van eenige der too-neelen in zijn roman, \'t Is een slecht gebouwde hut van gestolen steenblokken en ongeschaafde balken.

Deze hut staat bjj een kromming der rivier, ten halve in het geboomte verborgen.

De politie duldt ze: \'t is een gemeene herberg voor de varensgezellen, die de Seine bevaren. De forsche arbeiders, die de lange houtvlotten besturen, leggou bij de «gele herbergquot; aan, zoo heet het huis, om zich met een slok genever of een glas warme wijn te verfris-schen.

Maar \'t zijn niet alleen de varenslieden die aan deze akelige herberg de kalandisie gunnen. De eigenaar er van, bijgenaamd de advokaat, wegens zijn bespraaktheid, heeft van zijn kroeg ook een logement gemaakt. Men kan er niet alleen eten en drinken, maar ook slapen. Laat ons binnengaan.

In het benedenvertrek, zitten vijftien of twintig gemeene kerels aan een tafel, de pijp in de mond, woest van uitzicht. Zij zijn bezig de opbrengst van hun misdaden in dronkenschap te veranderen. Om hen heen zitten deernen,

-ocr page 154-

14.4

zooals men die ki dergelijke verfoeilijke plaatsen ziet ; ontaarde wezens, die den naam van vrouw niet waardig

zijn-

In het bovenvertrek heeft de waard een dertigtal bossen stroo op den vloer geworpen, en daar kunnen zij die geen onderkomen hebben, den nacht doorbrengen.

\'t Is afschuwelijk, vuil en walgend.

Op het oogenblik, dat we do »gele herbergquot; binnen treden, zjjn de gesprekken in vollen gang.

»Het schijnt dat de sOudequot; ons van avond een heerlijke zaak zal brengen!quot; zegt een groote kerel, Zeelt geheeten, wegens zijn bekwaamheid in het visschen.

Een manneke, niet grooter dan hoogstens vier voet, maar die een ontzettende kracht schijnt te bezitten, drinkt in een teug, een flesch zuren wijn uit en antwoordt :

»Ja, de Oude heeft ons geseind. Zoo waar als ik »Aardmolquot; heet, zal er van avond nieuws zijn. Vraagt \'t maar aan den advokaat; hij die altoos alles weet, zal \'t je zeggen.\'quot;

«Aardmol heeft gelijk,quot; zegt de advokaat. üDe Oude heeft een zaak aan de hand. Een zeer rijk burger die ons noodig heeft om zich schielijk en zeker van iemand die hem hindert, te bevrijden.quot;

»Bravo!quot; riep een reus, dien men uithoofde van zijn lang haar, de »Haarbosquot; heette. «Bravo! het begint mij hartelijk te vervelen nog langer mijn leven door te brengen met nietigheden die niets opbrengen. Leve de moord!quot;

»De moord .. . waarachtig, dat brengt meer op,quot; zei de Zeelt. «Maar mea loopt gevaar met de weduwe te huwen.quot;

-ocr page 155-

145

Men weet dat de bandieten in hun yreeselijk pitte-reske taal akelige namen gegeven hebben aan de straffen, die de wet hun oplegt, wanneer de gerechtigheid hen gegrepen heeft. Zoo zeggen zij instede van het »schavot beklimmenquot; «met de weduwe trouwen.quot;

Want voor hen is het roode werktuig eeuwig een weduwe van de mannen welke zij omhelst. Zoo heet het hoofd van een levend mensch de S o r b o n n e. En om hun groote verachting voor den dooden mensch te betuigen heeten zij het afgesneden hoofd van een op het schavot gestorvene »blok.quot;

De lezer zal begrijpen dat uit afkeer van den schrijver om ze neer te schrijven en ze den lezer te besparen, er zoo min mogelijk van deze gemeene uitdrukkingen gebruik zal worden gemaakt. Maar eenige moesten, om ze te doen begrijpen, verklaard worden.

Degene, dien zijde Oude noemden, werd stilzwijgend door hen als chef beschouwd. Zij gehoorzaamden hem, niet zonder te morren, maar toch met een zekere gedweeheid. Dat was reeds veel van deze lage verdorven wezens verkregen.

Reeds des morgens had de Haarbos, dien men voor den vertrouweling van den chef hield, aangekondigd dat er een zaak ophanden was en de bandieten verwachtten die nu.

Ook tegen elf uren \'s avonds was \'t met een losbarsting van blijdschap dat de gemeene gasten van de gele herberg den Oude, den schipperspet op een oor, zagen binnenkomen.

»\\Vel, oudje!quot; riep de Zeelt hem toe, ))het schijnt dat ge zooveel goud meebrengt als ge zwaar zijt.quot;

«Stilte, mannen,quot; zeide de Oudé. »\'t Is het oogenblik niet om te babbelen. Ik moet drie vrijwilligers hebben,

-ocr page 156-

146

ik zal hen kiezen ,.. Geeft acht!quot;

»Wat! slechts drie man!quot; bromde de advokaat. sik dacht dat het een groote zaak was.quot;

»\'t Is je beroep man, herberg te houden en je niet met onze zaken te bemoeien!quot; zei de Oude wrevelig. ïKeer dus je hoofd om, en houd je, als ge iets hoort, alsof je niet geluisterd hadt. De Zeelt, de Haarbos en het Aardmannetje zullen met mij meegaan. Wat ze verdienen zal onder allen verdeeld worden. Maar die het werk doen zullen iets meer hebben.quot;

Een goedkeurend gebrom beantwoordde de rede van den chef. De drie door de Oude opgeroepen bandieten stonden op van de tafel en verlieten de gele herberg, hun meester op den voet volgend.

De Oude ging met hen langs den waterkant tot aan een afdak, waaronder vroeger de tonnen geborgen werden, welke de schippers daar losten om geen octrooi te betalen.

De drie bandieten zagen een man in een langen mantel gehuld, ofschoon men in \'t hartje van den zomer was; op het hoofd had hij een breeden vilten hoed. Die man zat op een balk.

))Ziedaar mijn drie snaken, mijnheer,quot; zei de Oude. sik blijf voor hen als voor mij zeiven borg.quot;

De man stond op, en de dievenlantaarn, die naast hem stond nemend, liet hij het licht er van op de gezichten der drie schurken vallen, als om er op te lezen waartoe zij instaat waren. Het onderzoek voldeed hem waarschijnlijk, want een flauwe glimlach kwam op zijn lippen. Hij zette zich weder en zei:

»Ik wil mij iemand van den hals schuiven, en daarom reken ik op jelui, mannen. Bewilligt ge? Ja, ik weet dat ge je niet zult druk maken, zoo ik niet zorg je het in-

-ocr page 157-

147

wendige een weinig te versterken.

»Wees gerust! Maar in de plaats van een veldfiesch met cognac, heb ik een veldfiesch met louisd\'or meegebracht. Daar!quot;

En hij wierp hun een tamelijk goed gevulde beurs toe, welke «Haarbosquot; wegens zijn hooge gestalte in de vlucht kon grijpen met de sierlijke handigheid van een aap, dien men een noot toewerpt.

»Zeeltquot; en »Aardmolquot; lieten een gegrom hooren, zij vreesden dat »Haarbosquot; hun den brok zou ontnemen. Maar als een voorzichtig chef, die zijn gezag ongeschonden wil behouden, zorgde de Oude nooit zijn soldaten ontevreden te maken. Op een veel beteekenenden wenk tot den reus, gaf deze hem gemelijk de beurs.

«Hoeveel is er in, edele heer?quot; vroeg hij.

»Vijf-en-veertig louis. Dus vijftien louis, dat is drie honderd franks voor ieder.quot;

Een flikkering van begeerte ontvlamde in de oogen der bandieten. Maar zij waren nog niet aan het einde hunner verrukking. De man rees overeind en naderde hen om hen met nog zachtere stem toe te spreken.

»Dat is niet alles. Buiten deze drie honderd franks beloof ik ieder nog duizend franks, driemaal meer dan hier in deze beurs, welke ge hebt, is, na het welslagen der zaak. Tracht ze te winnen.quot;

«Hoe?quot; vroeg »Zeeltquot; begeerig zijn hoofd vooruit stekend.

»Zwijg!quot; zei de Oude. «Luister!quot;

«Morgen ochtend te vijf uren moet ge alle drie gereed zijn. Een rijtuig voor vier personen zal op twee honderd meters van hier wachten onder de spoorwegbrug van Saint-Germain, waar langs de weg van As-nières naar Levallois-Perret loopt. Tegen half zes moet

-ocr page 158-

143

ge aan het rijtuig zijn. De koetsier zal bezig zijn het paard de leidsels aan te leggen en zal op u toekomen zeggende:

»Hebt ge vuur, vrienden? Ik zou mijn pijp willen aansteken.

»Als hij u dat zegt stijgt ge in het rjjtuig, dat terstond zal vertrekken: het overige raakt mij.quot;

»Maar als hij \'t ons niet zegt?quot; vroeg Aardmol, die zooals de Latijnsche dichter Lucretius het waarom der dingen wilde weten.

»quot;Welnu, als hij \'t u niet zegt,quot; antwoordde de man, dan zal niets gedaan of alles mislukt zijn: dan kunt ge terugkeeren en gerust den nacht in de gele herberg ten einde brengen als ware er niets gebeurd. Maar wees gerust; de zaak zal niet mislukken.quot;

De belofte van duizend franks, gevoegd bij de vijftien louis, verwarmde aangenaam het hart van Zeelt, van Haarbos en van Aardmol. Zeelt gevoelde zich dichter; in zijne blijdschap had hij veel lust een ballade tot de maan te richten; Haarbos neuriede binaensmonds een in zwang zijnd liedje; meer praktisch dacht Aardmol er aan zijn winst naar de spaarbank te brengen.

Want er bestaat tegenwoordig een nieuwe verscheidenheid van dieven: de dief van beroep, die voor alles ter wereld niets zou verzuimen om voor zijn ouden dag te zorgen! Evenwel vergaten alle drie, dat wegens de reglementen der bende, een deel der winst behoorden aan de kameraden die niet gekozen waren geworden, om het werk ten uitvoer te brengen.

Altoos rechtvaardig, had de Oude hun zulks herinnerd, wat een weinig het voorhoofd der brave uitvoerders der misdaad had gefronst, toen de man met den grooten mantel en breeden hoed hun zeide ;

-ocr page 159-

149

xWeest gerust; ik neem \'t op mij den kameraads hun aandeel te geven; dat is er buiten, weet ge!quot;

O nu was \'t een vreugd, een vervoering, een losbarsting!

Yoor Zeelt, de dichter, was de man zijn Muse. Haarbos, de zanger, vergeleek bem met generaal Georges Brown in de Dame BI a neb e. Wat Aard-mol, den praktikus betreft, bij verklaarde dat zij bepaald met mijnbeer von Rotschild te doen hadden.

Een blik van den Oude bracht de onstuimigheid dezer ontijdige blijdschap tot bedaren. De bandieten verwijderden zich in de richting, van de dievenkroeg. Een oogenblik later verlieten de man en de Oude op hunne beurt het afdak, maar instede van de Seine afwaarts te volgen, gingen zij opwaarts den tegenovergestelden weg volgend, dien Zeelt met zijn ondergeschikten ingeslagen had.

Sedert ongeveer een paar minuten hadden z|j het afdak verlaten, toen een matroos een kleine balk op den schouder dragende en uit vollen keel een zeemans liedje zingende, te voorschijn kwam.

In den mond had hij een kort pijpje. Langs den man met den grooten mantel gaande stiet hij hem zoo onhandig, dat de pijp viel en brak.

Woedend wierp de zeeman zyn balk neer en gaf den man zulk een onverhoedschen vuistslag, dat deze hem niet kon vermijden. Zijn hoed vloog hem van het hoofd en ontblootte zijn gezicht.

De man slaakte een vreeselijken vloek. Indien de zeeman hem gekend had, zou de man met den mantel oogenblikkelijk, in weerwil van zijn zorgvuldige voorzorgen, herkend zijn geworden. En \'t is altoos onaangenaam, als men graaf von Palsbach heet — want hij

-ocr page 160-

160

was \'t — ten half twaalf\'s nachts gezien te worden aan den oever der Seine bij Asnières in gezelschap van een man die het bagno van Toulon ietwat beter kent dan de Plantentuin!

Dit tooneel had ongeveer twintig seconden geduurd. Zonder zich aan iets te storen en als had de bestraffing van den markies hem wegens het breken van zijn pijp getroost, vervolgde de zeeman gerust zijn weg. Hij ging in de tegenovergestelde richting welke de bandiet en mijnheer von Falsbach genomen hadden.

Dezen hielden een oogenblik stand; in de diepe rustige stilte van den nacht hoorde men het gerucht der voetstappen die op den grond dreunden, en het vervolg van het begonnen liedje.

»Och, \'t is niets!quot; zei Prudent. »Niets anders dan een dronken varensgezel.quot;

Indien de markies den zeeman met de oogen had kunnen volgen zou hij niet zoo gerust geweest zijn. Maar hij verlangde zijn handlanger te verlaten. De nacht was ver gevorderd, en hij wilde voor den volgenden dag een weinig rust nemen.

Eenige oogenblikken later kwam de Oude in de ïgele herbergquot;, en de markies nu gerust omtrent het resultaat van zijn nachtelijke expeditie, keerde te voet naar Parijs terug.

We hebben gezegd dat de markies niet weinig bevreesd zou zijn geweest zoo hij den zeeman met de oogen had kunnen volgen.

Inderdaad, nauwelijks had deze vijftig of zestig schreden afgelegd, toen hij halt hield. Vervolgens in het kreupelhout ter rechterzijde binnendringende, welk kreupelhout het landgoed van mijnheer de R .. . begrensde en een eindweegs langs de Seine loopt, wachtte hij.

-ocr page 161-

151

Onbewegelijk bleef hij eenige minuten in het kreupelhout, vervolgens een fluitje uit zijn zak halende trok hij daaruit een lang scherp geluid. Terstond beantwoordde een dergelijk geluid op eenige schreden afstands. Vervolgens verscheen een hoofd en toen een tweede hoofd tusschen de bladeren en twijgen.

»Waar zijt ge, vriend?quot; vroeg het eerste hoofd.

»Hier, waarde lord,quot; antwoordde de stem. »Ik geloof dat we de schurken hebben. In allen geval had ik mij niet bedrogen: \'t was wel degelijk de markies Prudent von Falsbach, die zich met die ellendelingen onderhield, Brian de Vieulles moet oppassen. Op dit oogenblik is alles voor zijn verderf bereid.quot;

»Brian de Vieulles zal volstrekt geen gevaar loopen, waarde hertog, dat verzeker ik u. Maar om \'t even, er moet gewaakt worden. Ik zal die drie schavuiten doen bespieden. Want natuurlijk hebt ge geen enkel woord van hun gesprek kunnen hooren ? Dat ware het eenvoudigste en gemakkelijkste geweest.

«Helaas, waarde lord, ge hebt gelijk. Ik heb niets verstaan van \'t geen zij zeiden.quot;

»Ge ziet. Door deze bandieten nu te doen volgen, zullen wij weten waartoe zij dienen.quot;

»Hen doen volgen? Maar door wien, waarde vriend? quot;Waaraan denkt ge. \'t Is onmogelijk.quot;

»Mets is onmogelijk, wanneer men moeite wil doen.. gt; Ge zult zien.quot;

En hij riep:

sYorick, Yorick?quot;

Yorick vertoonde zijn schrander hoofd naast den na-bab. — Want de lezer zal reeds den hertog Robert de Morton-Chivray en lord Willie Pórégode herkend hebben.

-ocr page 162-

152

»Yorick, mijn vriend, ziet ge die akelige hut ginder? Ge moet er binnen gaan onder het voorwendsel er den nacht te willen doorbrengen. Zoodra de schurken zich verroeren, moet ge hen volgen.quot;

»Maar hoe zal ik weten dat zij zich verroeren, mylord, want ik ken hen niet.quot; vroeg Yorick.

»Me dunkt dat ge aanmerkingen maakt, Yorick!quot; bromde lord Pérégode. »Dat raakt me niet; \'t is uw zaak. Gij moet raden wie het zijn, in wie we belang stellen, wat zij willen en waarheen zij gaan. Hebt ge me verstaan, Yorick. In allen geval, vertrek morgen met den trein van acht uren.quot;

En lord Pérégode verdween met Robert bij de kromming van den weg, Yorick verlatende, die meer dan ooit in verlegenheid was omtrent hetgeen hij te doen had om zijn meester te gehoorzamen.

Maar vóór dat hij de »gele herbergquot; binnen gaat, moet den lezer met eenige woorden verklaard worden hoe de hertog en de nabab zich tegelijk met den markies op den waterkant van Asnières konden bevinden en er den eerste draad van het door mijnheer von Fals-bach zoo behendig gesponnen weefsel vatten.

Men herinnere zich dat mijnheer Papinois vruchteloos aan de deur van het hótel-Rothneim op Prudent\'s uitgang gewacht had. \'t Was omdat hem het geheime deurtje in den tuin niet bekend was. Gelukkig hadden lord Pérégode en de hertog er veel belang bij het bezoek van Brian de Yieulles bij de markiezin te bewaken. En zonder met Papinois rugspraak te hebben gehouden, besloten zij, wetende dat de markies von Eals-bach bij zijne zuster was, te wachten tot Brian de Yieul-les weer te voorschijn kwam. Yorick werd voor de groot e deur geposteerd, terwijl Robert en de nabab voor

-ocr page 163-

153

de kleine wacht hielden. Hoe kenden nu zij die kleine deur, terwijl mijnheer Papinois ze niet kende? Op zeer eenvoudige wijs,

Eugène de Péruzac was, zooals men weet, de minnaar van de markiezin geweest. Toen de hertog de Mor-ton-Chivray van zijn lange reis terugkwam, had Eugène geen geheimen voor zijn vriend Robert. En zwak, zooals lieden, die op een fortuintje willen pochen, had hij het geheim van het deurtje in den tuin aan den hertog geopenbaard.

Yorick was komen berichten, dat Brian de Vieul-les ongedeerd vertrokken was. Zij wilden echter nog eenige oogenblikken wachten. En zij hadden wel gedaan, want zes minuten later verliet de markies op zijne beurt het hotel door een zijdeur. Zij behoefden hem slechts te volgen, daar zij reeds vermomd waren.

Yorick was zeer intelligent en scherpzinnig. In een anderen kring geboren zou Yorick, instede van een gewoon romanheld te worden, van zich in de wereld hebben doen spreken.

quot;Waarschijnlijk had hij in den handel uitgemunt, waar zijn praktische geest kapitalen verkregen zou hebben. Indien hem eenmaal in het hoofd ware gekomen een politiek man te worden, zou Yorick een uitmuntend republikeinsch afgevaardigde zijn geweest.

Zoo de lezer nu nog aan het groote genie van Yorick twijfelt, hij leze het volgende en hij zal hem bewonderen.

De groom was niet weinig in verlegenheid toen hij zich naar de g e 1 e herberg begaf, om de bevelen te volbrengen, die lord Pórégode hem gegeven had.

Niets is gemakkelijker dan menschen te volgen, wel-

I. DE WRAAK. 11

-ocr page 164-

154

ken men kent; dat gebeurt dagelijks. Men behoeft slechts jaloersch op zijne vrouw of zijne minnares te zijn om in dat beroep uit te munten. Maar lieden te volgen, die men niet kent. Dat is moeilijker en vereischt, voorwaar, een ongemeeno schranderheid.

Yorick was trouwens tamelijk ongerust over de toekomst van het avontuur.

Aanvankelijk geheel op lord Pérégode vertrouwend, had hij het succes als onfeilbaar beschouwd. Vervolgens ziende dat het plan van den nabab eenvoudig als het leeren van het A B C was, hield hij zich van het volkomen succes overtuigd.

Immers lord Pérégode keerde tegen den markies von Falsbach, tegen diens broeder en zuster den bewijsgrond, dien Prudent zegevierend tegen Brian de Vieul-les aanvoerde. quot;Willie mistrouwde Prudent, en Prudent wist niet of hij \'Willie moest mistrouwen. Ook hadden de markies von Falsbach, graaf Achille en mevrouw von Eothneim de uifcnoodiging aangenomen om een dag of drie in het kasteel van Livry aan de Marne te komen doorbrengen.

Maar zie, plotseling had Prudent dezelfde gedachte als lord Pérégode en een zeker persoon uit den weg willende ruimen, noodigde hij dien persoon eveneens om gerust in zijn kasteel te komen! \'t Is waar het offer was vooraf gewaarschuwd, wist waarheen het zich begaf en kon weigeren als \'t zulks verkoos.

Al die opmerkingen verdrongen elkander in den geest van den schranderen Yorick.

Maar deze uitstekende groom, die met recht als voorbeeld aan vele jonge lieden van het tegenwoordig geslacht voorgesteld mag worden, bezat in hoogen graad de deugd van lijdelijke gehoorzaamheid. Zijn meester

-ocr page 165-

155

had bevolen, hij gehoorzaamde. Maar hoe zou hij gehoorzamen? Daarin lag het reusachtig bezwaar!

Aan de deur der »gele herbergquot; gekomen, wilde Yorick ze openen, maar hij wachtte een oogenblik.

Hij peinsde.

Doch niet lang. Met de ongedwongenheid van zijn leeftijd en zijn karakter trad hij binnen.

Er zijn dingen welke de pen weigert neer te schrijven, quot;VVij hebben, meenen wij, den bandieten van het slag als de Oude en zijn drie handlangers reeds te veel eer bewezen, door ons met hen eenige bladzijden lang bezig te houden. Met afkeer zouden wij er toe overgaan onze lezers en lezeressen dieper in het slijk dezer uitspattingen te laten doordringen.

Yorick was geen zemelknooper, maar kon zich niet beletten te walgen. Vervolgens den «Advokaatquot; naderend, die vriendelijk den nieuw aangekomene beschouwde, liet hij een vijf frankstuk op de tafel neervallen en bestelde met luide en verstaanbare stem:

»Drie bowl punch voor mij en de vrienden... Wie drinkt mee, mannen ?quot;

Tien of twaalf bandieten snelden op den edelmoedigen sterveling toe, die beloofde hen op zulk een heerlijken drank te onthalen.

Yorick was zelfs gedwongen hen met zijn voet op een afstand te houden.

Door hen op punch te onthalen, had hij gehoopt eeni-gen te doen babbelen. Maar \'t was vergeefsche moeite en nutteloos weggeworpen geld. En wel om een zeer goede reden, want, uitgezonderd de Oude, genoten de drie anderen, die hem iets hadden kunnen vertellen, den slaap van den schurk, welke slaap wonderbaarlijk dien van den rechtvaardige gelijkt.

11*

-ocr page 166-

156

Maar wat Yorick bij deze overvloedige punchplenging won, was: de dronkenschap der bandieten te vermeerderen.

De ongelukkige groom had zijn hoofd op de tafel laten neerzinken; vruchteloos brak hij zich de hersens om te ontdekken, wie toch in deze hut van ellendelingen, de drie mannen konden zijn, welke zijn meester hem bevolen had te volgen. Daar het met de punch mislukt was, zou de logika waarschijnlijk evenmin slagen. Daarbij moeten wij niet vergeten, dat hij, zooals de hertog en lord Pérégode, als zeeman gekleed was, wat hem, dien hij had willen omkoopen, niet veel vertrouwen ingeboezemd zou hebben.

»Ik moet er evenwel achter komen,quot; mompelde hij. »Het moet! Maar hoe? O! daar zit de knoop! Indien het gemakkelijk was, zou het geen verdienste zijn mijn genadigen meester te bevredigen.

En de ongelukkige Yorick bleef, als versuft op de bank zitten.

Plotseling verlichtte een glimlach zijn gelaat; hij aarzelde aanvankelijk als iemand die vreest op een verkeerd spoor te zijn ; langzamerhand voelde hij zijn idee groeien, een vorm aannemen en eindelijk aan het doel komen.

Deze idee was eenvoudig als een I.

Het voornaamste was ze ontdekt te hebben: \'t was altoos weder het ei van Columbus. Vervolgd door het bevel van lord Pérégode, \'twelk hij, wat het mocht kosten, moest volbrengen, had Yorick aldus geredeneerd:

»\\Vat te doen om drie personen welke men niet kent, te ontdekken? Indien zij op den aardbol verspreid zjjn, dan is het raadsel onoplosbaar en er is niet aan te denken het op te lossen. Maar \'t is mo-

-ocr page 167-

157

lijk als zij zich in oen en hetzelfde verblijf bevinden. Wat dan te doen? Waar zijn die drie personen? Hier, in de gele herberg. Wat te doen om hen te ontdekken? Men moet een bizonderheid van een hunner weten; dat is niet moeilijk. Maar hoe achter die bizonderheid te komen? Dat is de zaak! Och! niets is gemakkelijker. Heeft mijnheer de hertog den markies een geweldigen stomp gegeven en opzettelijk zijn pijp gebroken, om hem te dwingen zijn hoed af te nemen ? Welnu; een der bandieten, die bij mijnheer von Palsbach was zal zich verraden, indien ik mij als de held van het avontuur kenbaar maak. Welaan, doen wij dat!quot;

En op de tafel klimmende om door allen gehoord te worden riep Yorck tot de schurken:

»Yiienden, in ruil voor mijn punch moet ge mij een fraaie pijp met tabak gestopt brengen. Straks beu ik een lomperd tegen het lijf geloopen, die mijne pijp gebroken heeft.quot;

Yorick was een groot filosoof. De Oude richtte het hoofd op en zei, geheel in den val loopend :

»Zoo! waart gij dat, kameraad! Nu, ge hebt nijjn vriend geen zachten stoot toegebracht.quot;

Een oogenblik later had Yorick een pijp. ïoen hij ze had rookte hij er gemoedelijk uit en toen hij ze uitgerookt had, hield hij zich als ging hij slapen.

Yervolgens wachtte hij;

Des zomers gaat de zon vroeg op. Toen de vuile glasruiten der herberg door de morgenschemering beschenen werden, ging de Oude zijn drie handlangers wekken.

Yorick had al zijn bewegingen gade geslagen. Zeelt kwam het eerst.

»Een!quot; zei Yorick,

-ocr page 168-

158

»En tweevoegde hij er bij, Aardmol ziende... »En drie,quot; zeide hij weer, Haarbos ziende. Wat is dat! nu tel ik er vier,quot; hernam hij, den Oude gewaar wordende, die het laatste kwam... Ha ja, \'t is de aanvoerder!... O, mijn meester zal niets zeggen, als ik er hem een meer breng.quot;

-ocr page 169-

XV.

WAARIN ZEELT, HAARBOS, AARDMOL £N DE OUDE ZICH ZEER SCHRANDER BEÏOONEN.

De drie bandieten, door hun chef voorgegaan, bespeurden niet dat te gelijk met hen de milde kameraad, die het geheele gezelschap op punch had onthaald, de bank verliet waarop hij lag en achter hen de gele herberg verliet.

Yorick bad te veel moeite gehad om hen te ontdekken om ze nu uit het oog te verliezen.

Hij bleef dus op een afstand van twintig schreden achter hen, en verborg zich zoovijel mogelijk in het kreupelhout en volgde hun spoor even trouw als een goed afgerichte hond een vos.

De Oude voerde zjjn lieden naar de plaats hun door mijnheer von Falsbach aangewezen. Inderdaad, nauwelijks waren zij om den hoek van den weg, die zich vau den oever der Seine verwijderend, op den straatweg van Levallois naar Asnières uitloopt, toen zij een rijtuig met brandende lantaarns in \'t midden vau den weg

-ocr page 170-

160

zagen staan. De koetsier stond er voor en legde zijn paard het gebit aan. De vier personen ziende, naderde hij, zeggende:

»IIebt ge vuur, kameraden? Ik zou mijn pijp willen aansteken!quot;

Dit was, zooals men zich zal herinneren, het wachtwoord door den markies von Falsbach aan de bandieten gegeven.

Yorick had op een afstand van vijf-en-twintig schreden halt gehouden, toen hij de gasten van de gele herberg het huurrijtuig zag naderen. Hij hoorde dus de vraag van den koetsier en begreep dat \'t een overeengekomen teeken was.

Inderdaad, nauwelijks had de koetsier die woorden gezegd, of de Oude opende het portier en nam er met zijn drie handlangers haastig plaats in, vervolgens riep hij den koetsier toe;

»In galop voorwaarts!quot;

Arme Yorick! Zouden die mannen hem toch nog ontsnappen? We zouden Yorick niet kennen zoo we ons verontrustten, hem ziende worstelen tegen de bezwaren des levens. Hij wachtte tot het paard traag voorttreed, toen voorsnellend sprong hij achter op het rijtuig op die elegante, geoefende wijs van den Panjschen straatjongen.

Spoedig bewoog zich het paard snolier, het reed door de barrière tegenover de straat du Bac-de-Clichy, kwam op den buiten-boulevard en hield een oogenblik halt voor den broodbakkerswinkel aan den hoek van de straat van Clichy en den boulevard. Vervolgens reed het de Witte-straat in naar de Drievuldigheidskerk.

»Ontertusschen had Yorick zijn plaats verlaten.

Want hij begreep dat op klaarlichten dag — het

-ocr page 171-

161

was zes uren \'s morgens — een achter aan een huurrijtuig hangende matroos de nieuwsgierigheid der voorbijgangers zou gaande maken.

Gedurende de halt van den Oude in den broodbakkerswinkel, was hij eenvoudig van het voertuig gesprongen en had een naderend fiacre aangehouden, tot den voerman zeggende:

»Een goed drinkgeld als ge dat rijtuig volgt.quot;

Nu zeker van het met zooveel moeite gevonden spoor niet te verliezen, meende Yorick zich onkenbaar te moeten maken, ingeval Zeelt of zijne vrienden hem zagen. Hij knoopte zijn open zeemansbuis tot aan den hals dicht, stak zijn muts in zijn zak en haalde er een pet uit. Vervolgens zijn bovenlip met een snor en zijn kin met een valschen baard opschikkend : onmisbare voorwerpen, die hem nooit verlieten — maakte hij zich tot de verdere vervolging gereed.

Plotseling hield het rijtuig stil: de groom keek naar buiten: hij was voor de »Schoone Hoveniersterquot;.

Door zijne lieden gevolgd, steeg de Oude uit. Yorick begreep en trad zonder te weifelen in den winkel, waar hij een nangking-pantalon, een wit vest en een zwarten jas kocht. Vervolgens een hoogen hoed opzettend, keerde hij naar het rijtuig terug in afwachting dat de anderen gereed waren.

Want hij had een zeer logische opmerking gemaakt: had de Oude vier man te kleeden, hij Yorick, die er slechts een, hij zelf had, zou driemaal spoediger gereed zijn. Dat geschiedde. Hij betaalde zijn rijtuig om de achterdocht niet op te wekken der bandieten, die eindelijk bespeuren konden dat zij bestendig bespied werden. Maar hij ging voor het rijtuig staan om het adres te hooren, dat de Oude den koetsier geven zou.

-ocr page 172-

162

Volgen wij nu Zeelt en zijn gezellen in den winkel de »ScLoone Hoveniersterquot;.

Sedert zij geboren waren om Frankrijk met hunne deugden op te luisteren, hadden de drie ellendelingen niets anders dan vodden gedragen. Men stelle zich nu hun verbazing voor in de tegenwoordigheid dezer prachtige kleedingstukken, zooals zij er nooit dan voor de vensters der winkels gezien hadden. Zjj waren vooral in verrukking toen de Oude beleefd den bediende grootte die het huis geopend bad, en hem met zijn vleiendste stem zeide:

sik zou deze heeren elegant gekleed willen hebben.quot;

De bediende riep; de chef van het magezijn naderde de drie vrienden en voerde hen, steeds begeleid van den Oude, in die heerlijke vertrekken, waar de gemeenste kerel voor zestig francs zich in het kostuum van een dandy kan doen steken.

«Wat begeeren de heeren?quot; vroeg dc chef met esn half spottenden glimlach.

Toen vroeg men allerlei. Daar in de sSchooue Hoveniersterquot; zoowel iransche als vreemde uniformen worden vervaardigd, wilde Zeelt, de dichter, met alle geweld de uniform van een Mexikaanschen generaal.

Dichters hebben altoos allermalste ingevingen.

Haarbos, de tenorzanger, wilde zich in een schot-schen plaid kleeden, een gepluimde muts opzetten en de beenen onbedekt laten. Een en ander ter gedachtenis aan de Dame Blanche. Het gezag van den Oude was noodig om hem te dwingen zich als iedereen te kleeden. Zeelt koos dus de kleeding van een saletjonker : spanbroek, open vest, gekleurd overhemd en een lichten spencer van blauw laken; daarbij nam hij een

-ocr page 173-

163

ronden hoed, een paarsen das en een rotting met paarl-moeren knop. Dat alles was in de »Schoone Hoveniersterquot; verkrijgbaar. En als schoeisel nam hij een paar fraaie verlakte halve laarzen.

De reus Haarbos kleedde zich nu van \'t hoofd tot de voeten in \'t zwart, zoodat men hem gemakkelijk voor een notaris had kunnen houden. Aardmol, de prak-tikus, koos een kastanjebruin kostuum, dat duurzaam was. Hij geleek een eerbaren huisjesmelker uit de Mailstraat.

De Oude had zich als iedereen gekleed: een bewijs van verstand, dat hem tot eer strekt.

Yorick was scherp van gehoor en hoorde dus den Oude den koetsier toeroepen:

»Nu naar het spoorstation!quot;

Yorick zou een onnoozele zijn geweest indien hij niet terstond begrepen had, dat \'t het Westerstation was. Immers het sprak van zelf dat de vier bandieten naar het kasteel van Nodesmes vertrokken.

Alle vier waren voor de stoep van den spoorweg van St. Lazare uitgestegen, toen de groom, ook een elegante pronker geworden, achter den Oude ging staan om zijn plaatskaartje te nemen.

»Vier eerste voor Fecamp,quot; zei de handiet.

»Een eerste Fécamp,quot; zei de groom.

In de wachtkamer bevonden zich reeds vier personen: mevrouw von Rothneim, die eenigszins bleek was, de twee Falsbachs en Brian de Vieulles, die zacht met de markiezin sprak, toen de vier brave lieden, gevolgd door Yorick, in de ingangsdeur verschenen.

Natuurlijk nam Yorick plaats in den wagon, waarin zij zich bevonden, terwijl Brian, mevrouw von Rothneim en haar broeders in een andere coupé gingen.

-ocr page 174-

104

Yorick zat tegenover Zeelt; beiden zaten in een hoek. Hij haalde een sigarenkoker uit zijn zak, en aan zijne woorden een vriendelijken glimlach parend, vroeg hij het beminnelijk gezelschap:

»Hindert u soms het rooken, mijnheeren?quot;

De reus wilde met een grove scherts die vraag beantwoorden, maar een stomp van den Oude herinnerde hem aan zijn hoedanigheid van man der voorname wereld.

Zeelt, die zich gaarne voor een gentleman liet doorgaan, antwoordde:

»Ik zou er gaarne een opsteken!quot;

Nu ging alles ten beste; het gesprek was aangeknoopt en derhalve kennis gemaakt. Yorick zetto veel op \'t spel; want in weerwil van zijn vermomming als saletpronker, zijn snor en den baard, die zijn edele gelaatstrekken voor de blikken zijner nieuwe vrienden verborg, was liet geoefend oog van den Oude toch te vreezen.

Men behoeft niet lang de zalen van het bagno van Toulon bezocht te hebben, om er de wereldsche ondervinding van te behouden.

Gelukkig sliep de Oude. Voorts was hij duizend mijlen ver van iets kwaads te vermoeden.

Zeelt en Yorick waren spoedig vrienden. De reus nam een wijze achterhoudendheid in acht. Zijn eerste proefneming om te schertsen was hem zoo slecht bekomen, dat hij geen lust had om weer te beginnen. Wat Aard-mol betreft, hij berekende hoeveel dit avontuur hem zou opbrengen en dacht reeds aan de vijf percent rente, die hij er van zou kunnen trekken. Aardmol was een groot financier.

Zeelt was dus in gesprek met Yorick. De groom had hem gevraagd welke loopbaan hij gekozen had, en de jeugdige schurk stapelde leugens op leugens om zich

-ocr page 175-

165

de houding van een man der groote wereld te geven. Welke logens hij evenwel met eene gerustheid ten beste gaf, die allen lof verdient.

»Sints mijn prilste jeugd,quot; zei Zeelt, «werd ik opgevoed door mijn vader in den eerbied voor de zedelijkheid en de wetten. Vervolgens legde ik examen af voor de polytechnische school, maar schandelijke intriges veroorzaakten, dat ik droop; later besloot ik mijn fortuin te zoeken .. . pardon — te reizen. Zoo bleef ik een viertal jaren. ..quot;

»Te Poissy?quot; vroeg Yorick met een vriendelijken glimlach.

(Te Poissy is een centrale gevangenis).

«Poissy? waarom te Poissy?quot; antwoordde wrevelig Zeelt, wien deze vraag verbaasde.

«Omdat ik vooronderstelde, daar ge mij van uw neiging voor den militairen stand gesproken hadt en gij u aan de militaire school van Poissy had aangeboden, na bij de polytechnische school niet aangenomen te zijn!quot;

»Ha, nu begrijp ik! de militaire school te Poissy. Verduiveld, ik dacht er niet aan.quot;

»In uwe plaats,quot; hernam Yorick, szou ik de pen voor den \'degen gekozen hebben. Ik lees in uw blik een zonderling leven, en ben overtuigd dat ge, als letterkundige veel succes gehad zoudt hebben. Gelooft ge \'t niet?quot;

«Ach! ge legt den vinger op een verborgen wonde. Ja, ik had groote en edele neigingen!quot;

»Bij voorkeur voor sombere dingen ... Bij voorbeeld, voor moord, diefstal, misdaad...quot;

«Precies! ... Ik beken u mijn zwak: ik ben dichter en vol bewondering voor Victor Hugo.quot;

«Hoe toevallig!quot; zei Yorick. «Verbeeld u dat Victor Hugo een verre ceef van mij is.quot;

-ocr page 176-

166

Zeelt boog eerbiedig voor den neef van Victor Hugo dien hij de eer had voor zich te zien.

»Gaat ge nog ver, mjjnheer?quot; hernam de bandiet. ))\'t Zou mij spijten u zoo spoedig te verlaten.quot;

»Ik ga niet verder dan tot Pócamp.quot;

sDes te beter,quot; zei Zeelt, »ik ook.quot;

Zeelt werd rood van genoegen. Yorick voer voort:

»Ja, ik ga mijn zuster bezoeken, die een villa in de omstreken bewoont.quot;

))Ik ga ook naar de omstreken dezer beroemde stad, naar het kasteel van Nodesmes, dat halverwege tusschen Fecamp en Etretat ligt. Ge kent misschien het kasteel van Nodesmes bij naam, mijnheer?quot;

»Ja. Ik ken het zelfs van gezicht, daar ik het voorbijrijdend van uit mijn phaeton gezien heb !quot;

»Een zeer schoone bezitting, naar ik heb hoeren zeggen.quot;

«Bewonderenswaardig! ge zult zien, bewonderenswaardig.quot;

Op dit oogenblik verroerde de Oude zich een weinig in zijn slaap.

Deze beweging herinnerde Zeelt aan de werkelijkheid der dingen. Hij vreesde misschien te veel gezegd te hebben, niet omdat hij zijn reisgezel mistrouwde; want do neef van Victor Hugo kon niet anders dan een fatsoenlijk man zijn! Maar de Oude verstond geen scherts ter zake van het consigne.

En aan zijne soldaten had hij verboden aan wie het zij te zeggen, waarheen zij gingen, vanwaar zij kwamen en wat zij wilden.

Ook om te verhoeden van op het overtreden van dit verbod betrapt te worden, naderde Zeelt Yoricks oor en fluisterde, zoodat hij slechts door den groom gehoord kon

-ocr page 177-

167

worden:

«Herhaal niet luid dat ik naar het kasteel van No-desmes ga: de eerwaardige grijsaard die hier in dezen waggon slaapt, is mijn oom en heeft mij verboden daarheen te gaan, daar hij met den eigenaar van het danshuis in onmin is.quot;

Arme Zeelt. Hoe hij zich ook in acht nam, zijne natuurlijke uitdrukkingen kwamen tegen zijn wil weder in hem op.

«Wees gerust, ik zal niets zeggen,quot; antwoorde Yorick, «en een diep zwijgen in acht nemen. Maar ik wil u iets voorstellen: kom met mij van avond bij mijne zuster in hare villa eten?quot;

iO met het grootste genoegen, dat verzeker ik u; maar, helaas, ik weet niet of mijn oom ..

»U\\v oom zal niets zeggen, als ge de zaak goed uitvoert, hierop kunt ge rekenen, \'t Zou mij leed doen, zoo go niet kwaamt... Mijn zuster is zeer schoon en zal u beminnelijk vinden; zij aanbidt de poëzie en de poëten. Zjj bezit daarbij een aanzienlijk vermogen en heeft gezworen geen ander dan een dichter te huwen ; zjj zal u wel behagen.\'

Geen middel zulk een voorstel te weigeren. Hoe had men ook voor zulk een prachtig vooruitzicht kunnen terugtreden : door de nicht van Victor Hugo bemind te worden! Voornamelijk als deze nicht zeer rijk is en men Zeelt heet!quot;

Welk een schitterende toekomst!

Instede van naar Parijs terug te keeren, weder een vermoeiend en gevaarlijk leven te beginnen, vestigde Zeelt zich reeds in de omstreken van Etretat. En terwijl hij daar de dertienhonderd francs van den aanslag verteerde, had hij den tijd met zijn verheven geest en

-ocr page 178-

168

dichterlijke ziel de nicht van Victor Hugo te verleiden. Welk een huiselijk fata morgana!

\'t Was dan ook met dolle vreugd dat hij het voorstel van zijn nieuwen vriend aannam. Hij vroeg slechts :

»Waar vind ik u?quot;

»Te zes uren aan het station. Ik zal er met mijn rijtuig zijn. Wij vertrekken dadelijk naar de buitenplaats mijner nicht, die niet ver van de stad gelegen is. Daar zullen we te half zeven zijn; zoo ge dan haast hebt, kunt ge ons vroegtijdig verlaten. Overeengekomen?quot;

sWel zeker is \'t overeengekomen. Waarlijk, ik ben verrukt de eer te hebben gehad u te ontmoeten.quot;

Inmiddels naderde de trein zjjn bestemming. Het was omstreeks kwart over twaalven. Nog driekwartuur en men zou aangekomen zijn. Zeelt beval Yorick de diepste geheimhouding aan, »om zijn oom niet ontevreden te maken!quot;

Een aanbeveling die te veel met de belangen van den groom overeenkwam om ze uit het oog te verliezen.

De trein rolde snel tusschen twee rijen boomen voort. Men rook reeds de zoute uitwasemingen, welke de nadering der zee aankondigen. Yorick glimlachte tevreden, zoo goed de rol, welke men hem opgedragen had, vervuld te hebben.

In den wagon heerschte de hartelijkste eensgezindheid tusschen de vier personen. Op eenigen afstand van Parijs, aan het station van Mantes waren de graaf en de markies, onder het voorwendsel dat de sigarendamp hun zuster zou hinderen, uitgestegen, om in een anderen waggon plaats te nemen en hadden zij de markiezin en Brian alleen gelaten.

Regina was gelukkig aan hare zijde hem, dien zij beminde, te hebben. Daarbij hoopte zij hem te redden.

-ocr page 179-

169

Had Prudent tot nu gezwegen, er zou misschien een oogenblik komen dat hij aan zijne medeplichtigen het door hem beraamde plan openbaarde.

Dan kon zij een tegenmijn aanleggen.

Brian, die evenwel wist dat hij een stelligen dood tegemoet ging, was onverschillig en rustig. Met een smach-tenden blik had hij op de teedere woorden der markiezin geantwoord.

En de markiezin, verhinderd haar broeders te verraden uithoofde van de vroegere medeplichtigheid, die haar aan hen verbond, was besloten alles te doen om op het oogenblik van het gevaar den jongeling te redden.

Te Rouaan waren de graaf en de markies weder in de coupé gekomen.

Tot aan Fécamp was het gesprek zonder eenige be-teekenis.

Daar bood Brian zijn arm aan de markiezin om haar naar het rijtuig te voeren.

Na veel beteekenend de hand van Zeelt gedrukt te hebben, wachtte Yorick tot dat al de reizigers het station verlaten hadden.

Toen ging hij naar een man, die, den rug naar de menigte gekeerd, aandachtig een groot biljet las, raakte hem zacht met den vinger en verwijderde zich met hem.

12

I. DE WRAAK.

-ocr page 180-

XVI.

WAARIN YORICK EERST KENNIS MAAKT MET DE YILLA ZIJNER ZUSTER EN VERVOLGENS MET ZIJNE ZUSTER ZELVE.

De persoon bij wien Yorick zich gevoegd had, ging eenige schreden met hem stadwaarts.

sWelnu, Yorick!quot; vroeg hij, »wat goeds hebt ge uitgevoerd, mijn vriend?quot;

»Ik ben volkomen geslaagd, mylord. Ik heb de drie bandieten gevonden, die ik niets eens kende.quot;

sBest,quot; zei lord Pérégode.

»Vervolgens heb ik gedaan wat zij deden.quot;

«Bravo!quot;

»Hun chef voerde hen naar de »Schoone Hoveniersterquot;, om daar gekleed te worden. Ik heb mij daarheen laten rijden en ook doen kleeden.quot;

»Zeer goed!quot;

sVervolgens hebben zij zich naar het station van St. Lazare begeven, waar zij vier eerste klas voor Fécamp hebben genomen; ook ik heb een eerste klas voor Fécamp genomen.quot;

-ocr page 181-

17J

»Ik zou u niet kennen, Yorick, zoo ik niet zeker was, dat gij in hun waggon plaats genomen hebt, niet waar ?quot;

nik heb nog beter gedaan, mylord; met den eenigen babbelaar onder hen heb ik kennis gemaakt.quot;

»Ge zijt een groot diplomaat, Yorick. Ik zal u beloo-nen. Zekerlijk hebt ge den kerel doen babbelen?quot;

»Helaas, minder dan ik wilde, mylord. Want dat achtenswaardig personaadje vreesde ongelukkiglijk door zijn oom gehoord te worden. Maar ik heb hem van avond tegen half zeven ten eten verzocht.quot;

»Zeer goed. Ik zelf zou zeker niet beter gedaan hebben. Maar waar hebt ge hem ten eten genoodigd?quot;

»0, mylord, toevalligerwijs heb ik een zuster .,

»Een zuster?quot;

sJa, milord, en een zuster ... die, zoo als ik verwant is met onzen grooten dichter Victor Hugo, en een zeer fraaie buitenplaats in de omstreken van Fécamp bezit. Daar zullen we gaan eten.quot;

»Yorick, mijn vriend,quot; antwoordde lord Pérégode, ik aarzel niet te verklaren, dat ge al mijne verwachtingen overtreft. Ge zijt kortom even zoo sterk als mijnheer de Talleyrand. Ge zult het ver, zeer ver brengen. Maar, hoe zult ge het aanvangen om dit roemrijk avontuur tot een goed einde te voeren? Ziedaar juist mijnheer de hertog, die het eerst op de plaats der samenkomst is, welke ik hem bepaald heb. We zullen raadplegen.quot;

Inderdaad, de hertog de Morton-Chivray, den straatweg volgende, die van Fécamp naar het station voert, kwam lord Pérégode en Yorick tegen.

Zooals de nabab had de hertog zijn schippersbuis afgelegd en het kostuum van op reis zijnde elegante Parij-zenaars aangenomen. Overigens stoorden zij er zich weinig

12*

-ocr page 182-

172

aan herkend te worden.

De twee edellieden en Yorick hadden een haastig gesprek te zamen, waarna de nabab, een portefeuille vol banknoten uit zijn zak halend, Yorick tien biljetten ieder van duizend frank gaf, zeggende:

sSpaar geen geld, Yorick; doe alles ten beste en wees hier van avond te acht uren; — ik reken er op.quot;

Hoeveel vertrouwen het genie van Yorick ook inboezemde, \'t was toch moeielijk te raden wat hij doen zou om te slagen.

»Yerduiveld! \'t Is reeds half drie na den middag,quot; mompelde hij, »en \'t is nooddzakelijk dat ik alles gereed maak voor de ontvangst van mijn gast. Eerstens zou ik gaarne de buitenplaats mijner zuster bezichtigen en vervolgens met mijne zuster zelve kennis maken.quot;

Dit zeggende richtte Yorick zijne schreden naar een huis van bescheiden voorkomen, op welks voorgevel deze met gele letters geschreven woorden stonden:

BUITENPLAATS

TE KOOP OF TE HUUR.

Een man met witten das en gouden bril, zat in den winkel achter een getralied raampje. Hij verwachtte de bezichtigers of de koopers. Yorick naderde hem.

«Mijnheer, ik zou gaarne een buitenplaats niet op te grooten afstand van Pécamp huren. Is daar mogelijkheid toe?quot;

»Alles is mogelijk, mijnheer,quot; antwoordde de man. ïEn wat ge me vraagt nog meer dan wat anders.quot;

»Ge hebt dus wat ik verlang?quot;

»Ja, mijnheer.quot;

En hij vertoonde Yorick een platten grond met de teekening van het inwendige en uiterlijke van het huis

-ocr page 183-

173

in doorsnede en hoogte; een en ander scheen Yorick volkomen te behagen, want hij stond op, zeggende:

»Die buitenplaats is volkomen naar mijn zin. Maar wanneer kan ik ze betrekken, als \'t u belieft?quot;

»Onmiddellijk, mijnheer; het huis is op nieuw gemeubileerd. Verwonderlijk dat het in dit seizoen nog niet betrokken is. Trouwens is het eerst sedert acht dagen te huur.quot;

»Kostelijk 1 Hoeveel tijd heeft men noodig, om van de stad naar die buitenplaats te gaan en van die buitenplaats naar het kasteel van Nodesmes? Verontschuldig deze vragen, maar zij zijn noodzakelijk.quot;

»Met een goed paard legt men in twintig minuten den afstand naar de »villa der Heidequot; af; zoo heet die buitenplaats. Van de villa naar het kasteel van Nodesmes is er een kwartuur noodig.quot;

söoed, mijnheer. Kan u ze mij laten bezichtigen?quot;

»Oogenblikkelijk. Maar heeft u een rijtuig bescliik-baar?quot;

»Ja, mijnheer,quot; antwoordde Yorick.

Lord Pérégode had inderdaad Yorick de coupé gelaten, welke hij voor hem gehuurd had en voor zich en den hertog een ander rijtuig genomen. Het paard was goed en in twintig minuten kwam de groom aan de Villa der Heide, steeg uit met zijn gezel en na met een haastigen blik alles in oogenschouw genomen te hebben, onderteekende hij het kontrakt waarbij Lij voor zes maanden, vooruit betaalbaar, de buitenplaats huurde.

Vervolgens keerden zij met het rijtuig naar Fécamp terug. Daar scheidde de agent van Yorick, verheugd van met een zoo inschikkelijk gentleman te doen gehad te hebben.

»Wacht mij hier!quot; riep de groom tot den koetsier.

-ocr page 184-

171

»ik zal terugkomen.quot;

En na uitgestegen te zijn, ging hij de eerste straat die zich aan hem vertoonde in. Hij peinsde.

»Het gemakkelijkste is verricht,quot; dacht hij. »Nu ken ik volkomen de bezitting mijner zuster. Maar het zou mij ook aangenaam zijn mijn zuster zelve te kennen. Drommels! \'t is een mooie vrouw, vergeten wij dat niet! Welaan, \'t is vier uren na den middag, ik heb nog slechts twee uren voor mij. Wat nu gedaan?quot;

Fecamp is des zomers de verzamelplaats van vele Panjzenaars. Elegante dames komen er om te baden, zeoals de galante dames er komen om zich tentoon te stellen.

Voegen wij bij deze bezoeksters de tooneelspeelsters van den vijftienden rang, die des zomers de zeeplaatsen afloopen, om er benefiet-voorstellingen te geven.

Als een echt groom was Yorick te goed bekend met alles wat de groote wereld betreft, om niet de gewoonten dezer dametjes in den grond te kennen. Ook had hij spoedig een besluit genomen. Plotseling viel hem om den hoek der straat een groot plakkaat in \'t oog.

Het kondigde aan dat, binnen drie dagen, in den schouwburg van Pécamp een groote voorstelling ten voordeele van mejuffrouw Jeanne Bellefleur, eerste actrice aan den schouwburg der Folies-Tivoli gegeven zou worden. Een verheven ingeving kwam bij Yorick op. Hij begaf zich naar den schouwburg en met de grootste beleefdheid vroeg hij den concierge:

))Ik zou gaarne het adres van mejuffrouw Jeanne Bellefleur weten, \'t Betreft een dringende zaak.quot;

«Hotel der Pyrenëen!quot; antwoordde de concierge spottend glimlachend.

Yorick gaf zich niet eens de moeite eenige notitie van dien glimlach te nemen. Hij ging bedaard naar het hotel

-ocr page 185-

175

der Pyreneën en deed haar zijn, op een stuk papier geschreven naam, geworden.

Welken naam, zult ge vragen? De eerste die hem in de gedachte kwam: Georges de Lavillette. Waarom niet ? Yorick had even veel recht als ieder ander om te La Yillette geboren te zijn! Welk verwijt kon men hem doen? Mejuffrouw Jeanne Bellefleur deed hem antwoorden dat zij, inweerwil van haar onwelvoeglijk toilet, hem verwachtte.

Het toilet der eerste actrice van de Folies-Tivoli was inderdaad meer dan luchtig. Minder misschien dan haar bijzonder leven, maar toch zeer luchtig. Wij zijn overigens in den zomer, en \'t is zeer heet!

Yorick nam plaats op een stoel en begon aan mejuffrouw Jeanne Bellefleur te verklaren, dat zij de mooiste vrouw was, welke hij ooit had aangetroffen, eene verklaring die niet weinig de eigenliefde der uitstekende tooneelspeelster vleide. Zij antwoordde er met den be-minnelijksten en innemendsten glimlach op:

sZoudt ge misschien komen om een loge voor mijne voorstelling te huren, mijnheer?quot; vroeg zij.

«Zekerlijk, mejuffrouw,quot; antwoordde Yorick. »Ik kom er zelfs vier huren.quot;

»Yier? Heerlijk!quot;

»Hij is verliefd,quot; dacht zij.

»Yier? Ziehier!quot;

«Hoeveel is iedere loge, mejuffrouw?quot;

sYijftig francs, mijnheer.quot;

«Vijftig frans, mejuffrouw, \'t is voor niets. Dan neem ik er acht. Yergun mij er terstond het bedrag voor te geven. Ziehier twintig louis voor de acht loges.quot;

«Luister, mejuffrouw,quot; hernam Yorick na eenig zwijgen, «ik zal u een bekentenis doen. Ik heb de eer ge-

-ocr page 186-

176

had u in den schouwburg Folies-Tivoli te Parijs te zien spelen. Ik vond u aanbiddenswaardig en zou verliefd op u geworden zijn — wie kan u zien zonder u te beminnen? — indien ik niet vertrokken ware.quot;

»Jammer dat ge vertrekken moeat!quot; antwoordde naïef mejuffrouw Jeanne Bellefleur.

»Ik zou dus mogen hopen, mejuffrouw ... O, ik bid u, een enkel woord!quot;

«Waarlijk, mijnheer de La Villette, ge behaagt me zeer, dat beken ik.quot;

»Ge zoudt dan niet te wreed jegens mij zijn, zoo ik u verzocht aan te nemen en wel terstond. . .quot;

sTerstond?quot;

igt;Een landhuis in de nabijheid der stad om er twee maanden in door te brengen.quot;

»Een landhuis in de nabijheid van Fécamp. Wei, \'t was de droom van mijn geheel leven!quot;

«Bovendien vijftig louis in de veertien dagen gedurende deze twee maanden?quot;

«Edelmoedig man!quot; riep Jeanne Bellefleur in vervoering, «Ik aanbid u. Vertrekken wij terstond ?quot;

«Dat is voorshands, helaas, niet mogelijk. Ik had er wel aan gedacht u te doen bezichtigen . .

«Wat?quot;

«U w landhuis, en wel heden avond, maar . ..quot;

«O er is een maar!quot; antwoordde mademoiselle Jeanne Bellefleur teleur gesteld. «Het zou mij toch zeer aangenaam zijn geweest de buitenplaats nu te bezichtigen. Waarom kunnen we niet terstond daarheen gaan? Wat belet?...quot;

«Een dienst, dien een vriend mij verzocht heeft hem te bewijzen,quot; zei Yorick, «een gemoedelijken dienst!quot;

«Welken?quot;

-ocr page 187-

177

»Ja, wat zal ik u zeggen. Mijn vriend bemint een gehuwde vrouw, die hier met haar echtgenoot ia. En om een oogenblik van avond zamen te zijn, had hij mij verzocht haar man ten eten te verzoeken . . . welken man ik trouwens weinig ken. Eegnjpt ge? Ik kan dus niet..

»Ja, \'t is waar; \'t zijn gemoedelijke zaken. Maar er is een middel om alles te schikken.quot;

AWelk?quot; vroeg Yorick.

»Noodig mij met hem ten eten.quot;

»Een getrouwd man met een zeer beroemde tooneel-speelster als gij?quot;

»\'t Is waar; daaraan had ik niet gedacht.quot;

»Er is een ander middel.quot;

»Zeg mij dat middel,quot; zei Jeanne.

»Die gehuwde man zou niet willen dineeren met ., . mijne minnares . . . mijne minnares, want ik bemin u! — uit vrees van zich te kompromitteeren ... Maar niets zou hem verhinderen met mijne zuster te dineeren.quot;

)gt;Uw zuster! ... Ha, ik begrijp, ge zoudt mij voor uw zuster laten doorgaan. Begrepen!quot;

»Ik stel u aan hem voor . .. Maar vergeet niet, dat ge rijk zijt en daarbij een nicht van quot;Victor Hugo. Gij woont geheel het jaar door in uwe villa nabij Pécamp.

»Wees gerust; ik zal niets vergeten. Ge zult tevr,e-den met mij zijn. Ge zult zien.quot;

»Ge begrijpt het plan?quot; hernam Yorick; »de grootste bekwaamheid wordt vereischt. Het betreft hem zoo lang mogeljjk op te houden. Derhalve moeten wij, gij en ik, bizonder matig zijn, terwijl wij hem daarentegen zooveel mogelijk zullen doen drinken ... Geef hem altoos gelijk, ik veroorloof u zelfs hem lieve lonken toe te werpen, zonder dat ik deswege jaloersch zal zijn. Spreek

-ocr page 188-

178

hem vooral niet van zjjn vrouw; \'t zou zijn achterdocht kunnen opwekken! Waarachtig, ik geloof, dat we ons heerlijk zullen vermaken.quot;

Jeanne Bellefleur was opgetogen van blijdschap. Die op het tooneel komedie spelen houden van niets liever dan ze ook in het werkelijke leven te spelen. En dat is zeer natuurlijk: \'.t is vrouweljjke nieuwsgierigheid!

Yorick verzocht de jonge dame zich te kleeden eu ging het diné bestellen, dat naar de villa der Heide moest bezorgd worden. Vervolgens kocht hij in een uitdragerswinkel een gipsen borstbeeld van Scipio de Afrikaan, de overwinnaar van Zama; daarna ging hij de tooneelspeelster halen, welke hij naar de villa voerde.

Zij was dol vroolijk. Eerstens was haar nieuwe beschermer verliefd, een goede jongen en rjjk. Vervolgens verheugde haar het vooruitzicht den gehcelon avond voor voorname dame te spelen en iemand te verschalken.

Zoodra Jeanne haar intrek had genomen, zette Yorick het borstbeeld van Scipio de Afrikaan op den schoorsteenmantel in het salon en ging naar de samenkomst, welke hij met lord Pérégode had bepaald.

Het was toen omstreeks half zes.

Na het plan voor den avond met Willie en den hertog vastgesteld te hebben, ging hij naar het station. Daar was Zeelt.

»Apropos, waarde vriend, ik heb verzuimd u te vragen hoe ge heet?quot; zei hij tot den bandiet.

«Mijnheer de la Vauballière!quot; antwoordde Zeelt.

Die naam van de la Vauballière is de titel van een drama, dat Zeelt twintigmaal in den schouwburg-Beau-marchais had zien spelen. Yorck glimlachte en in de villa der Heide aangekomen, deed hij naar behooren de

-ocr page 189-

179

voorstelling:

»Lieve zuster, ik stel u mijn vriend mijnheer de la Vauballière voor.

«Waarde vriend, ik presenteer u mijne zuster, mevrouw de gravin de Bois-Preau-de-Sainte-ïïymenée.quot;

-ocr page 190-

XVI.

EENE VROUW DIE GELOOFT TE BEMINNEN.

OF EENE VROUW DIE BEMINT.

De avonturen van onze edele vrienden Zeelt, Haarbos, Aardmol en Yorick hebben ons de voornaamste perso-naadjes van ons drama uit het oog doen verliezen.

We hebben Brian de Vieulles blootgesteld gezien aan den haat en toorn van den markies von Falsbach, aan de beschroomde en wreede razernij van den graaf Achille De markies was ten minste moedig. En met moedige menschen is er altoos een uitkomst. Zij zijn misschien niet minder te vreezen, maar er komt tenminste een oogenblik, wanneer men zich zelfs van hun moed kan bedienen om hen ten onder te brengen.

Maar van lafaards is er niets te verwachten, met hen niets te beproeven. Steeds vindt men op zjjn weg hun besluiteloozen glimlach. De moedige is de eik, die weerstand biedt maar somwijlen breekt. De lafaard is het riet, dat altoos buigt, maar nooit breekt.

Brian de Vieulles had dit beseft.

Aanvankelijk had hij, steeds verdedigend handelend: spoe-

-ocr page 191-

181

dig ontdekt, dat de markies, gelukkig voor hem, zijn grootste vijand was. Mijnheer Papinois had hem overigens gewaarschuwd. Hij wist dat Prudent geweigerd had aan zijn broeder en zijne zuster het door hem beraamde plan mede te deelen. Achille wist van niets en kon slechts een onwetend akteur zijn in dit treurspel, waarin de markies hoopte Brian aan het einde een natuurlijken dood te doen sterven. En de markiezin, deze beminde hem of geloofde hem te beminnen, wat helaas! dikwerf hetzelfde is!

Indien zij iets wist, zou zij hem misschien niet waarschuwen, maar toch alles doen om hem te redden. Van de drie was dus slechts één te vreezen.

Het begin van de reis was, zooals men weet, zonder iets bizonders afgelegd. Te Nantes hadden Achille en Prudent de coupé verlaten, onder het voorwendsel van in een daartoe bestemden waggon een sigaar te rooken. Maar werkelijk was zulks om Brian alleen met hunne zuster te laten. De jongeling moest inderdaad op haar verlieven.

O welk een onnoozelheid der sluwsten die de waarheid niet wisten en niet konden weten!

Nauwelijks hadden Prudent en Achille zich verwijderd, toen de markiezin des jongelings hand nam en ze drukte. Haar liefde was vermeerderd sedert zij gevoelde dat een groot gevaar Brian bedreigde.

»Ik bemin u, Brian,quot; zeide zij met een innig en treu-rigcn blik op hem.

»Welnu, waarom zou ik \'t u niet eveneens zeggen*?quot; antwoordde hij. ïOok ik bemin «.

sik bemin u om uwe schoonheid. Of gij goed zijt, weet ik niet. In allen geval is \'t mij onverschillig: niet door hare goedheid bekoort een vrouw: ik bemin u.quot;

Regina bleef zwijgen. Beminde zij hem wezenlijk?

-ocr page 192-

182

Wie kan het weten? Aan \'t hart van die vrouwen, welke velen... gekend hebben, ontbreekt logika. Zij bedriegen zich zelve omtrent de waarheid der dingen. Tengevolge van heur dwaas leven in de galante wereld, weten die vrouwen niet wat het waar gevoel is. Zij verwarren het dikwerf met aandoenlijkheid. En dat is heur straf.

Regina was evenwel oprecht. Er was eene flauwe behoefte aan liefde in haar, want zij was eigenlijk meer verdorven dan bepaald misdadig.

Zij beminde Brian.

Gedurende de hun verleende twee uren samenzijns, voerden zij een dier vertrouweljjke gesprekken, waarin men elkander niets verheelt.

Brian was meer terughoudend. Regina bespeurde niet toen zij haar voorhoofd op zijn handen had gelegd, en zoodoende haar gezicht bedekkend, dat de jongeling zegevierend glimlachte. Maar het was niet de glimlach van den verleider, die denkt:

»Deze vrouw zal mij behooren!quot;

Lag het ook in zijn plan zich door de markiezin ta doen beminnen? en rekende hij er op zich van haar te bedienen als een wapen om de misdadige aanslagen harer broeders te verijdelen?

Te Rouaan kwamen de markies en de graaf von Fals-bach weder in de coupé. Zij hadden het opgeruimd half spottend voorkomen van lieden die een goede zaak gesloten hebben.

Brian begreep zulks: hij hield zich als had hij niets opgemerkt, want het was zijn oogmerk zijn vijanden tot het laatste oogenblik te misleiden. Het gesprek liep over alledaagsche zaken. Er werd zoo wat over alles, zelfs over lord en lady Pérégode gesproken, met wie Brian de Vieullcs verklaarde weinig te verkeeren.

-ocr page 193-

183

»Zij zullen in hun kasteel te Livry, a/d Marne een groot bal geven,quot; zei de markies.

slnderdaad, mijnheer de markies,quot; antwoordde Brian, »ik heb cr over hooren spreken. Lord Pérégode heeft mij zelfs de gunst bewezen mij op dat feest te noo-digen, ofschoon ik de eer niet heb nauw met hem bekend te zijn.quot;

» Waarlijk ?quot;

sEen mijner beste vrienden, de hertog Kobert de Morton-Chivray is zoo goed geweest die uitnoodiging voor mij aan lord Pérégode te verzoeken en heeft zo verkregen.quot;

»Dat kon niet anders,quot; zei lachend de graaf von Falsbach, «de edele Indiër kan den hertog niets weigeren.quot;

Brian wierp op Achille een fleren, doordringenden blik.

«Waarom, als \'t u belieft, mijnheer de graaf?quot;

»Omdat, indien de echtgenoot dien waarden hertog iets weigerde, het stellig is, dat zijne vrouw zich haasten zou \'t hem te geven.quot;

»Zoo!quot; zei Brian.

De jongeling glimlachte, maar zweeg.

Inmiddels was het uur verstreken. Regina was altoos onrustig en somber. Haar blik verhelderde zich nauwelijks als die op Brian gericht was en drukte dan een innige teederheid uit. De twee broeders peinsden.

Zij zagen voor hun geest het misdadig plan zich ontrollen, dat hun vijand aan den dood moest overleveren.

De trein hield stil: men was te Fécamp aangekomen.

Do lezer herinnert zich waarschijnljjk dat omstreeks dienzelfden tijd, Yorick, na zijn vriend Zeelt verlaten te

-ocr page 194-

184

hebben, • lord Pérégode naderde. Vóór met zjjn meester te spreken had hij gewacht tot de markiezin von Roth-neim en hare twee broeders verdwenen waren. Inderdaad een groote landauer, met drie paarden bespannen, waarvan een vooraan, wachtte voor het hek van het station de bezoekers van het kasteel van Kodesmus af.

Alle vier namen er plaats in. De markies en de graaf hadden aan Brian de eereplaats naast de markiezin afgestaan.

In twintig minuten waren de reizigers aan het kasteel.

De markiezin zag Brian aan. De jongeling was plotseling bleek als marmer geworden. Zij zelve gevoelde zich ontroerd, schier wanhopig.

Dat kasteel herinnerde haar eeuwig de door haar bedreven misdaad. Zij zag dien vreesehjken nacht weder, toen haar broeders en zij den ouden hertog geworgd hadden.

»Ga binnen als \'t u belieft, mijnheer de Vieulles, ge zijt ten uwent,quot; zei do klankvolle stem van den markies.

En hij ging voor den jongeling, zonder misschien te denken aan de afgrijselijke spotternij, die in deze woorden opgesloten lag:

sGre zijt ten uwent.quot;

Ja, hij was daar ten zjjnent! In het huis waar men hem reeds vooraf wees gemaakt had door hem zijn brood te ontstelen, hem van zijn erfdeel te berooven.

De woorden van den markies deden Brian licht de wenkbrauwen fronsen. Maar toen Prudent von Falsbach zich omkeerde tot zijn gast, had de jongeling zijne gewone kalmte herkregen. Een vroolijke gulle glimlach zweefde om zijne lippen.

-ocr page 195-

185

Dat vertrouwen en die vroolijkheid schenen den markies ontzaggelijk te vermaken. Hij zag er het duidelijk bewijs in, dat zijn gevloekte aanslag zou gelukken. Re-gina begreep wat in het gemoed haars broeders omging en sidderde. Zij stak den arm uit als om Brian te waarschuwen, en opende den mond als om hem toe te roepen :

AVees op uw hoede! hij wil u doen sterven!quot;

Maar een gedachte weerhield haar. De gedachte dat, indien zij haar liefde verried, haar broeders haar zouden verdenken en haar niets meer zeggen. De markies en de graaf hadden Brian gevo:rd naar de vertrekken, die voor heni\' bestemd waren. Regina was alleen in het groot salon gebleven, en, toornig als een verwonde leeuwin, liep zij heen en weer.

sik moet alles weten,quot; dacht zij. »De ellendelingen zouden hem dooden ; ik wil niet dat men hem vermoordt! Ik bemin hem! \'t Is mijn laatste liefde, die, welke mij misschien in mijn eigen oogen in mijn eer herstellen zal. En zoo zij hem in\'t verderf willen storten, nu dan zal ik hem alles zeggen .. . Rampzalige! quot;Wat zouden zij u al niet zeggen, zoo ge beproefdet hen te ontmaskeren? Zijt ge niet hun levende medeplichtige? Zij zouden hem zeggen dat ge aan hun misdaden deel genomen hebt. . . en hij zou u verachten, misschien haten!quot;

De arme vrouw leed verschrikkelijk.

Zij voelde het oogenblik naderen waarin Brian onmeedogend aan den dood zou overgeleverd worden. Hoe zou zij hem kunnen redden ?

De markies en de graaf waren weder beneden gekomen.

»Bravo, lieve Regina,quot; zei Prudent; ïge hebt de gave spoedig liefde in te boezemen! Naar zjjn gloeiende blik-

i. de wraak. 13

-ocr page 196-

1S6

leen to oordeelen, is mijnheer de Vieulles door uw fraaie oogen een weinig van zijn wraakplannen teruggekomen.quot;

»Ge hebt hem geheel en al betooverd, zuster,quot; voegde graaf Achille, de handen wrijvend er bij.

»Ik weet niet wat Prudent voornemens is te doen; maar zekerlijk zal hij slagen. Alles gaat immers naar

wensch.quot;

»Grecn woord meer: daar is hij!quot;

Inderdaad, Brian verscheen aan de gebeitelde eiken deur, die hot salon van de groote trap scheidde. De markies verzocht hem zijn arm, en alle vier begaven zich

naar het park.

In weerwil van de nabijheid der zee, die slechts een klein uur van Nodesmes verwijderd is, is het park in

den zomer heerlijk.

Naar het stelsel door Brémontier aangewend in de Landes en voornamelijk op de kust van Arachon, is het beplant met eeuwig groene pijnboomen, die door zoutachtige uitwasemingen gevoed worden.

Dat heerlijk bloeien der boomen heeft iets mensche-lijks. liet schijnt dat, zooals bij den mensch, de plant als verjongt in een meer zuivere lucht.

Tengevolge der nabijheid van de zee was de zonnehitte niet ondragelijk. Het was omstreeks half vier dos namiddags. Als wilden de twee broeders mijnheer ie Vieulles alle vrijheid laten hun zuster het hof te maken, verwijderden zij zich om den hoek van den weg.

Regina was nu alleen met Brian.

Stevig aan haar borst gedrukt, hield de markiezin den arm des jongelings. Het was alsof zij hem vreesde te verliezen. Overigens scheen het als rjjpte zich een somber plan in haar geest. Plotseling hield zij stand en Brian in \'t gezicht ziende, zeide zij met innige stem:

-ocr page 197-

1S7

»Ik heb u gezegd dat ik u bemin. Welnu, ja, \'t is waar, ik bemin u, en wel hartstochtelijk. Het komt u vreemd voor, niet waar, dat ik, een vrouw, mij het eerst aan u verklaar? \'t Is omdat ge voor mij niet alleen de liefde, maar ook \'t geluk zijt.quot;

Brian wilde antwoorden, maar de markiezin sloot hem met haar fijne en sierlijke hand den mond.

sZwijg!quot; hernam zij. »Ik weet dat ook gij mij be-bemint. Maar nopens mij moet ge de geheele waarheid weten. Op zekeren dag zeidet ge mij, dat ge die niet te noemen schepsels veracht, die zich aan den eersten den besten overgeven. Maar zij kunnen zich ten minste hiermede veroatschuldigen, dat honger en ellende haar brutaal en laaghartig in de armen der schande geworpen hebben! Ik ... zoo ik u alles zeide! Ik ben u nauwelijks waardig. Aan de dwaasheid heb ik mijn leven en mijn hart toegeworpen: in mijne oogen heb ik den naam van eerbare vrouw verloren. Denk, oordeel en beslist nu. Beslis of een volmaakte, sterke liefde zooals de mijne mij van u de vergiffenis voor het verleden kan doen erlangen .. .quot;

Kegina had deze woorden met woeste drift gesproken en om den hals des jongelings haar armen geslagen. Zij verwachtte van hem eenig antwoord, een woord van hoop.

»Ik bemin u,quot; zei Brian.

De markiezin slaakte een kreet en verborg haar hoofd aan den boezem des jongelings ....

Ik weet niet wat de kleine Johan de Saintré deed, toen de dame der Schoone Nichten bekende, dat zij hem beminde; ik weet niet wat Lauzun aan de Grande Mademoiselle antwoordde, toen zij met koortsigen hartstocht in zijne armen viel; ik weet niet, of liever, ik

13*

-ocr page 198-

188

wil niet weten, niet alleen wat de twee doorluchtige verliefden, van wie ik spreek, maar ook alle verledene en tegenwoordige verliefden, daarbuiten de toekomstigen gelaten, deden. En ik wil het niet weten, want hun gedrag boezemt mij de grootste verachting in voor dat van mijnheer Brian de A7ieulles, dien ik tot nu als een braaf en fatsoenlijk edelman kon beschouwen.

Brian bepaalde er zich slechts hij met een vluchtigen kus het voorhoofd der markiezin aan te raken. Vervolgens haar bij de hand nemend, voerde hij haar naar de zodenbank, die bij den hoek der laan in het zand stond.

«Luister, Rcgina,quot; sprak hij. »Ik zweer u voor God — en in weerwil van de plechtigheid des eeds, glimlachte de jongeling dit zeggende — nooit heb ik een vrouw behoord. Ook wil ik mij zeiven doorgronden en vóór aan u geheel mijn leven te geven, mij zeiven en u niet bedriegen, Ik ben gevoelig voor het vertrouwen, dat ge in mij stelt. Uw verleden is mij onverschillig. liet behoort mij niet en ik kan u geen rekenschap vragen van \'tgeen go gedaan hebt, toen ge zelfs nog niet wist dat ik leefde.quot;

Beminnende wezens zijn lichtgeloovig. Regina zag in Brian\'s woorden een bekentenis. Zij sidderde zacht naar hem luisterend en zwijgend keerde zij met hem naar het kasteel terug.

Prudent von F.alsbach wachtte op hen bij hqt bordes.

«Gelieve mij te verontschuldigen, waarde heer,quot; zei de markies tot Brian. sMaar men heeft mij verwittigd dat mijn architekt met zijne drie gezellen aangekomen is. Ik verzoek u de vergunning hen te ontvangen.quot;

ïJk zelf verzoek \'t u, daar ik hen noodig kan hebben, mijnheer de markies. Ik ben immers te ÏTodesmes om uw bezitting te koopen en heb dus een bijzonder

-ocr page 199-

1S9

belang bij de zaken, die er mede in verband zijn.quot;

Op een teeken van den markies verdween de lakei, die van de komst van den architekt met zijn drie gezellen bericht gegeven had, en kwam met de vier personen terug.

De architekt was zooala gewoonlijk gekleed. Maar zijne drie gezellen of helpers hadden — om mij te bedienen van de woorden van den boerschen lakei, dien de markies als hij afwezig was te Nodesmes liet, — wel het zonderlingst voorkomen, dat men zich kan voorstellen. Het was gemakkelijk te zien dat deze lieden niet gewoon waren een dergelijke kleeding te dragen. \\Vquot;at niet te verwonderen is, daar deze uieuwaangekomenen geen anderen dan de Oude en zijne handlangers waren.

En hun kostuum, dienzelfden morgen in een magazijn van gemaakte kleeren gekocht, zooals de lezer zich herinneren zal, had nog niets van zijn elegante voornaamheid verloren! Alles aan hen getuigde een verkeer in de salons der groote wereld.

Brian aanschouwde hen met de grootste rust, als hield hij hen inderdaad voor hetgeen zij niet waren.

»0 ! zij zijn niet zoo elegant als onze Panjsclie archi-tekten, mijnheer de Yieulles,quot; zei de markies glimlachend. «Zij zien er zelfs een weinig boerscb uit; maar dat doet er niet toe: zy zijn bekwaam en hun blik is onfeilbaar.quot;

»lk betwijfel niet dat deze heeren zeer bekwaam zijn,quot; antwoordde Brian onverstoorbaar.

»\\Ve zullen \'t u bewijzen, inijnheer,quot; hernam de Oude.

De markiezin sidderde dat antwoord van den bandiet hoorend. Zij geloofde dat Brian er niet, zooals zij, de heillooze spotternij van begreep.

-ocr page 200-

100

«Mijnheer is de persoon, over wien ik u gesproken heb,quot; hernam stoutmoedig de markies von Falsbach.

De Oude zag Brian aan en drukte de lippen opeen als wilde hij zeggen:

»Goed. Dat is voldoende.quot;

De markies von Falsbach gevoelde zeer goed dat hij een gevaarlijk spel speelde en wilde niet dat een woord, een gebaar Brian achterdochtig kon maken.

De jongeling was niet gewaarschuwd; de markies geloofde zulks tenminste, daar hem de verstandhouding van mijnheer Papinois en Brian onbekend was. Derhalve vermoedde hij niets.

Maar Brian wist dat hij te Kodesmes bij zijne vijanden was: mistrouwen kon in hem ontstaan en de verloren gelegenheid zich niet meer voordoen.

»lk had mijn architekt over u, waarde heer, als den vermoedehjken kooper van Nodesmes gesproken,quot; zei Prudent. »Ik zou u nu verzoeken hem uw vertrouwen te schenken, ingeval ge ons hier vervangt.quot;

»IIet zal geschieden naar uw wensch, mijnheer den markies,quot; antwoordde Brian.

«Gelieve mij nu andermaal te verontschuldigen, zoo ik mij een oogenblik met deze heeren verwijder: want ik heb inderdaad nog over zeer gewichtige zaken met hen te spreken.quot;

Prudent boog en verliet met de bandieten het salon.

Hij begaf zich met hen in zijn schrijf kabinet, waar zij ongeveer een uur bleven. Toen dat uur verstreken was, voerde mijnheer von Falsbach hen naar een achter in het kasteel gelegen binnenplaats, vanwaar men in de moestuin kwam De markies riep een stalknecht, die ook altijd te Nodesmes verblijf hield, en zeide hem:

«Hebt ge mijn bevelen uitgevoerd?quot;

-ocr page 201-

191

»Ja, mijuheer de markies.quot;

sWaar zijn de boomen?quot;

»Op vier hooiwagens op den weg van het dorp naaide steile kust.quot;

»Is \'t ver van hier?quot;

»Neen, mijnheer de markies, nauwelijks tien minuten.quot;

»Goed. Kom en volgt mij.quot; zeide hij tot do bandieten.

Bij de kromming van den door don stalknecht aan-geduiden weg stonden inderdaad vier met paarden bespannen groote hooiwagens, waarop jonge boomen, die tot aan den wortel afgesneden en dicht gebladerd waren.

»Zijn de boomen genoeg van bladeren voorzien?quot; vroeg h|j den Oude.

»Ja, mijnheer, zij zullen goed uitbotten.quot;

Bij dit eenvoudig antwoord lachte de schurk. Wat wilde hij er mee zeggen?

»Vergeet niet dat hier van avond te negen uren de plaats der samenkomst is!quot; zei de markies.

»Maar gij behoeft er niet bij te zijn. Zeelt, daar mijnheer je een bijzonderen last zal vereeren. Dank mijnheer, Zeelt 1quot;

»Ja, man,quot; zei Prudent. »Ik zal je een uur later te tien uren noodig hebben. Daar ge overigens in den loop van den avond in geenerlei aanraking zult zijn met je eerbare gezellen, komt het er niet op aan of ge min of meer nauwkeurig zijt. Maar zoo een kwartieruur vertraging van geen belang is, is \'t zeer gewichtig dat ge nuchter zijt. Vergeet dus niet dat wanneer ge je bedrinkt ...quot;

En de markies verwijderde zich een veelbeteekenend gebaar makend, dat den ellendeling deed begrijpen, dat

-ocr page 202-

192

de waarschuwing ernst was, en hij ze in geen geval mocht vergeten.

Zeelt was opgetogen van blijdschap. Hij had een uur meer dan zijne kameraden ter zijner beschikking.

Hij was de uitnoodiging, hem door zijn reisgezel gedaan, niet vergeten, en de lezer heeft gezien dat nauwkeurig op de plaats der samenkomst gekomen, hij daar Yorick had gevonden, wat hem de eer had bezorgd voorgesteld te worden aan mevrouw de gravin de Bois-Próau de Sainte-Hyménée, eigen nicht van Victor Hugo.

-ocr page 203-

XVIII.

WAARIN ZEELT VERBLIND WORDT DOOR DE VOORNAME MANIEREN VAN MEVROUW DE BOIS-PRÉAU DE SAINTE-HYMÉNÉE.

Wij hebben gezegd dat Zeelt een dichterlyke ziel had. Deze aangename bandiet moet beschouwd worden als zeer verheven boven het door hem gekozen beroep. Bij den eersten aanblik bracht het zien van de gravin de Bois-Préau de Sainte-IIyménée hem in zekere verlegenheid.

Een bezoeker van de Gele Herberg komt niet zonder ontroering in de salons der voorname wereld!

Het salon in de villa der Heide was eenvoudig en van goeden smaak, zoodat Zeelt, of liever mijnheer de la Vauballière — om hem te blijven noemen naar den geleenden naam, dien hij aangenomen had — zich er niet op zijn gemak bevond.

Voornamelijk was er iets dat hem verbaasde. Op het marmeren schoorsteenblad stond een meer dan levensgroot borstbeeld, dat uit het eerste keizerrijk afkomstig scheen.

-ocr page 204-

194

Het was van pleister en grof vervaardigd; op het voetstuk las men:

SCIPO DE AFRIKAAN.

Overwinnaar van Zama.

Yorick had opgemerkt dat mijnheer de la Vauballièrc verkeerd las, waaruit hij deze verpletterende logische gevolgtrekking afleidde, dat genoemde mijnheer de la Yauballière niet recht kon lezen.

Yorick had volkomen de waarheid geraden.

Deze onkunde diende heerlijk de plannen van den groom, die besloot tot het einde met dien ongelukkigen Zeelt te. spelen zooals de kat met de muis.

En zulks voerde hij op zeer eenvoudige wijs uit. Aan de wanden van het salon hingen vier tamelijk slechte lithografiën, die voorstelden: de eene het beeld der stilzwijgendheid; de andere Agamemnon liggend; de derde Hypokrates, de God der geneeskunst, en de vierde Reinier in de tuinen van Armida.

Zeelt vergat dat mijnheer de la Yauballière het recht niet had onwetend te zijn. Het onderschrift; dezer lithografiën niet kunnende lezen, verzocht hij Yorick om inlichting; op welk verzoek de groom met zijne gewone welwillendheid antwoordde:

«Waarde heer, dit borstbeeld en deze staalgravuren stellen alle Yictor Hugo den beroemden man, dien wij vereeren, voor. Deze — en hij wees naar Hypokrates — toont hem u op het boek des levens gebogen,quot; »Wat! is het boek des levens zoo dik als dat?quot; sNatuuilijk! O, onze beroemde neef is een grootwerker. Daar ter linker zijde,quot; hernam de groom, Zeelt op Reinier in de tuinen van Armida wijzend, »is de dichter voorgesteld op het oogenblik dat. .

-ocr page 205-

195

»Een hartstochtelijk oogenblik!quot; prevelde Zeelt, terwijl hij een wulpschen blik op mevrouw de gravin de Bois-Préau de Sainte-Hymenée wierp, die de oogen neersloeg.

ïGij bedriegt u geheel en al, mijnheer,quot; antwoordde Yorick droog. «Deze eenigszins luchtig gekleede dame is zijne Muse.quot;

Arme Tasso! Wat zoudt ge gezegd hebben den glimlach ziende, waarmede Yorick over uw Armide sprak!

sGeloot mij, ik wilde u niet boos maken,quot; zei Zeelt op demoedigen toon. »Maar veroorloof mij u nog eene verklaring te vragen. Ik zie dat hier uw neef een baard-heeft en op de andere prent heeft hij dien niet! Hoe komt dat?quot;

Inderdaad, Ilypokrates op het boek des levens neergebogen is eenigszins baardig, terwijl hot beeld der Stilzwijgendheid \'t volstrekt niet is, om de eenvoudige reden dat zij vrouw is.

»\'t Is zeer eenvoudig, waarde heer,quot; antwoordde Yorick, seen dezer portretten is gemaakt toen mijn beroemde neef nog in zijn teederste kindschheid was. Waaruit is af te leiden dat hij toen nog geen baard had.quot;

Door de macht van deze zeer logische redeneering overwonnen, boog Zeelt.

»Hier is de dichter in al zijn heerlijkheid,quot; voer Yorick voort. »Dit borstbeeld is te danken aan een der beroemdste beeldhouwers van den tegenwoordigen tijd: ik heb Raphael genoemd! Het is honderd duizend francs waard, want zijn naam staat onder dien van den dichter. Zie deze woorden ;

SciPIO DE AFRIKAAN.

»\'t Is de naam van den beroemden man.

-ocr page 206-

190

))En die daaronder :

OvERWINN A AR VAN Z A M A.

»beteekent :

Gebeiteld door Raphaël.

Voor deze zegevierende uitlegging bleef Zeelt verstomd staan.

»Hoe rijk moeten deze menschen zijn,quot; daclit hij, »daar zjj een stuk marmer van honderd duizend frank waarde in huis hebben.quot;

Inmiddels was het tijd voor den maaltijd geworden.

Men trad de eetzaal binnen en mijnheer de la Vau-ballière werd ter rechter, ijde van mevrouw de Bois-Préau de Saint-Hyménée geplaatst: de eereplaats. Zeelt was als zinneloos van blijdschap.

Daarbij scheen het hem als zag de zuster van imjti-heer Lavillette hem niet met een onverschillig oog aan.

Hemel! zoo hij zich door haar kon doen beminnen!

. Yorick tintelde van uitgelatenheid. Slechts ééne vrees plaagde hem: die dat Jeanne Bellefleur zoo niet de gc-heele waarheid, tenminste een gedeelte er van zou ontdekken. De zoogenaamde mijnheer de la Vauballière was zeer bespottelijk, en in weerwil van zijn elegant kostuum tegen vasten prijs kwamen de misdaad en de eerloosheid er van onder te voorschijn. De groom beefde yan angst dat de tooneelspeelster de rol zou gaan wantrouwen, welke zij onwetend vervulde.

Gelukkig gebeurde het niet.

Eerst kortelings in de galante wereld geworpen, had Jeanne Bellefleur nog niet den tijd gehad de portiersloge te vergeten, waar zij gedurende achttien jaar haar jeugdig leven had doorgebracht.

-ocr page 207-

197

Zij behoorde tot het volk. Indien een geheime band haar onwillekeurig aan Zeelt hechtte, was zulks omdat ook hij tot het volk behoorde.

Yorick was spoedig gerust. Mijnheer de la Vauballière speelde zijn rol van man in do groote wereld als de doortrapste schurk.

Wat hem betreft, hij was boven allen lof.

Het diné was besteld met het doel dat de groom bereiken wilde. Allerlei krachtige wijnen moesten schielijk de tong van den bandiet losmaken. Want wat Yorick wildo doen was het eenvoudigste ter wereld: de lezer heeft het j-eeds geraden.

Het gold Zeelt te doen babbelen en hem er toe te brengen alles of gedeeltelijk te zeggen wat hij wist. En wanneer hij gesproken had hem zoo lang mogelijk to behouden door middel der schoone oogen van Jeanne Bellefleur, in afwachting hem te volgen wanneer hy heenging-

Omstreeks het midden van het maal geloofde Yorick geslaagd te zijn. Half dronken begon Zeelt zijn rol te vergeten. Hij herinnerde zich ontijdig dat hij in zijn eerste jeugd de verbeterhuizen van Poissy en elders bezocht had.

Jeanne Bellefleur sloeg verwonderd de oogen op. Yorick begreep dat indien hij den bandiet op dien weg liet voortgaan, alles verloren was en de jonge dame spoedig alles ontdekken zou.

Hij maakte dan ook een gelukkige afleiding door aan Zeelt te verhalen dat zijne zuster, sedert lang weduwe, wilde hertrouwen.

He handlanger van den Oude en der bandieten Haarbos eu Aardmol, kwam een weinig tot zijn verstand, zich de verleidingsplannen herinnerend, welke hij be-

-ocr page 208-

198

raatnd had.

Hij dronk een goeden teug water om zijne denkbeelden op te helderen. Vervolgens zijn verstand voelende terugkeeren, begon hij tot Jeanne Bellefleur een reeks zuchten en lonken te richten, die de jonge vrouw ontzaggelijk vermaakten.

Nu begreep de groom dat de toestand meer gespannen begon te worden. Hij gaf Jeanne Bellefleur een teeken en deze, het begrijpend, gehoorzaamde hem als door toover, volkomen alsof zij zich niet de gravin de Bois-Préau de Sainte-Hyménée genoemd had.

Zij stond op en verwijderde zich.

»Drink toch, lieve vriend,quot; zeide Yorick tot Zeelt zoodra zij zamen alleen waren. «Waarlijk, ge zijt een droevig dischgenoot! Ik weet wel dat voor een dichter als gij de wijn weinig bekoorlijks heeft; maar vergeet niet dat Horatius hem goddelijk bezongen heeft.quot;

De arme mijnheer de la Vauballière opende ontzettend wijd de oogen. Sedert anderhalf uur dat hij in de villa was, had hij van een hoop menschen hooren spreken, welken hij niet kende. Vervolgens was zijn verstand geheel in de laatste wijnplengingen ondergegaan. Op hersens die aan zuren wijn gewoon zijn, maakt de champagne eene vreeselijke uitwerking.

»Wat? Horatius! ik ken hem niet,quot; mompelde hij, »wat is dat weder voor een mijnheer? Zeg eens, je zuster ziet er waarachtig lief uit.quot;

Hij voegde bij deze woorden een gemeene uitdrukking gepaard aan een liederlijk gebaar. Het dierlijke kwam weder boven.

»Behaagt zij u?quot; vroeg Yorick. »Welnu, des te boter, want ik geloof dat gij haar niet mishaagt... Derhalve ..

-ocr page 209-

199

»Wat? Gelooft ge? Ik zou waarlijk to gelukkig • • • gt;gt;

zijn!

»Beproef, blijf hier van avond tot tien uren.quot;

Yorick noemde toevallig dat uur opdat Zeelt zich zou verraden, wat inderdaad gebeurde.quot;

«Tien uren? Onmogelijk!quot;

» Waarom ?quot;

»Omdat..

»Dat is geen antwoord. Met een oud vriend zooals ik moet men oprecht zijn.quot;

»Welnu, ik kan niet tot tien uren blijven, omdat ik op dat uur ergens zijn moet...quot;

)AVaar moet ge zijn vriend?quot; vroeg Yorick Zeelt\'s glas boordevol met champagne vullend.

De bandiet dronk, streek de hand over zijn voorhoofd en zeide:

»Op de samenkomst welke de Oude bepaald heeft.quot;

»Ha, ja, ik weet, ge hebt er mij van gesproken.quot;

»\\Vat! heb ik je daarvan gesproken?quot; antwoordde Zeelt.

«Herinnert ge je dan het gesprek niet meer dat we heden beiden in den waggon voerden?quot;

»Ik herinner het mij zeer goed, maar ik dacht niet je gezegd te hebben...quot;

«Hierin vergist ge je. Ge hebt mij alles verhaald.

De bandiet sprong op van zijn stoel.

»Kom, geen leugens,quot; bromde hij. »Als ge me wilt doen babbelen, vergist ge je... Ik zal niets zeggen.quot;

»quot;Wquot;at bekommert het mij, dat ge niets zegt,quot; hernam Yorick, »want ge hebt me reeds alles verhaald.quot;

»quot;\\Vat zegt ge!quot;

»quot;Wilt ge dat ik het herhaal? Ge hebt mij verhaald dat ge te Nodesmes waart gekomen om mijnheer den

-ocr page 210-

200

markies von Falsbach te helpen zich te bevrijden..

»... Hoe!quot;

»Van iemand!quot;

»Wat! heb ik je dat gezegd?quot;

»Ja, dat hebt ge mij gezegd.quot;

»Dat is bij voorbeeld al te sterk!quot;

»Integendeel, \'t is zeer natuurlijk, want ook ik behoor bij de zaak. Maar, weet ge, ge moet er niets van aan mijn zuster zeggen...quot;

»Wees niet bevreesd. Waarlijk, nu gij er ook bij be-hoordt ben ik gerust. Te tien uren moet ik aan het kasteel wezen bij het heerschap, de markies von Falsbach geheeten. Het schijnt dat ik buiten do anderen om iets moet uitvoeren.quot;

»Zoo! de markies kent je dus goed?quot;

sllij ? Hij zou mjj zelfs niet herkennen.quot;

»Goed! Apropos, daar ge te tien uren wat te doen hebt, moet ge je haasten...quot;

»0 \'t is nog in lange zoo laat niet.quot;

sik zal gaan zien,quot; zei Yorick.

En de eetzaal verlatende trad hij in het salon.

Mevrouw de gravin de Bois-Préau de Sainte-Hyménóe had aan de bekooringen van een fijn diné geen weerstand kunnen bieden. Ook zij was door den wijn bevangen en sliep op een chaise-longe neergevlijd den slaap der onschuld.

De onschuld van Jeanne Bellefleur.

Yorick wekte haar uit den slaap. Wrevelig opende zij de oogen.

»0! hoe goed bevond ik mij!quot; prevelde zij.

))Ga te bed,quot; zeide hij. »Ik neem mijn vriend mee. Dank zij het diné waarop ik hem genoodigd heb en de lonken welke gij op hem geworpen hebt, zullen de twee

-ocr page 211-

201

verliefden al den tijd dien zij behoefden gehad hebben.

En daar Jeanne Bellefleur niet snel genoeg voortging, opende Yorick de deur der slaapkamer die aan het salon grensde en stiet- haar er bij de schouders in; wat zij gedwee toeliet.

Zoodra zij verdwenen was, naderde de groom een hangklok, die den wand versierde. Zij stond op half negen. Terstond schoof hij een stoel bij den wand, klom er op en zette den wijzer op half tien. Zoodra hij zulks gedaan had keerde hij in de eetzaal terug, tot Zeelt zeggende:

»Ge zult te laat komen, vriend. Het is vijf minuten over half tien.quot;

Zeelt bewoog zich niet; hij sliep, het hoofd op de tafel latende rusten. Yorick kon zich niet beletten te lachen.

ïWaarachtig! hij maakt het mij gemakkelijk. Ik behoef hem nu niet naar buiten te duwen en mij onderweg van hem meester maken, \'t Is eenvoudiger hem terstond goed te binden. Dat zal mij tijd sparen en mij instaat stellen mijn edelen meester te verwittigen, dat de aanslag tegen tien uren beginnen zal.quot;

En zonder mijnheer de la Vauballière te wekken, verwijderde Yorick zich en kwam na eenige oogenblikken terug. In zijn handen hield hij een streen touw, dat sterk genoeg was om iemand te verhinderen zich te bewegen. De uitvoering was niet lang van duur. In weinige minuten was Zeelt gebonden als een baal, die met den spoortrein verzonden wordt.

Nu bleef er nog over den bandiet op te sluiten, ingeval hij mocht ontwaken en wandelen wilde. Dat werd even zoo snel en gemakkelijk uitgevoerd.

Yorick had slechts een minuut noodig om den schurk in den kelder te dragen, welken de verhuurder van het

i. de wraak. 14

-ocr page 212-

203

huis als zeer gezond geprezen had.

Vervolgens na hem bekeken te hebben, had hij hem zacht neergevlijd op een bed van half gebroken flesschen, waarna hij zich niet beletten kon een aegevierend gebaar te maken.

Na de deur van den kelder gegrendeld te hebben, ging hij heen.

»En nu acht gegeven!quot; zeide hij, »het drama begint!quot;

Einde eerste deel.

-ocr page 213-