-ocr page 1-

Vak 10

MAX NO 111) AU

gt;■ %

^ 7\\ -•. ! J ___^

^ V T ^ ^

t

A SC11KÏSEN EN

Uit het Duitsch.

TWEEDE DEEL

ARNHEM,

J. R1NKES JR. 1880.

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

7/7 /

/ M / %

P A R IJ S.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

PA RIJ

SCHETSEN EN BEELDEN

DOOR

MAX NORDAU.

UIT HKT UXJITSCJH.

TWEEDE DEEL.

] BIBLIOTHEEK DER j-R!J K8U MlVERSiTElT \'

UTRECHT

COLL. THOfiV.ASSE ?

-nc ■ WH % \'■

1 \\ S.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

INHOUD VAN HET TWEEDE DEEL.

III. PORTRETTEN EN CHARGES.

Bladz.

Alexander Dumas als moralist..........3

George Sand en haar tijd...........12

De ex-pater Hyacinthe............jg

De heer Joseph Prudhomme .... .... 30

Generaal Changarnier....... .....37

De paus der beschaving............45

Koning Orrlie Antoine 1............52

De Parijsche Aristophanes...........59

Sarah Bernhardt...............67

Got en Coquelin..............74

De koninginnen der operette.........,82

IV. JAARLIJKSCHE FEESTDAGEN.

Allerheiligen te Parijs........... - 05

Oudejaarsavond te Parijs..... ......102

Over een ondergegane wereld..........toS

De verjaardag der groote revolutie........115

-ocr page 10-

VI INHOUD.

v. TYPISCHE „CAUSES CELEBRESquot;.

Bladz.

Vrije liefde voor de jury.

Een natuurlijk kind. . .

De loopbaan eener cocotte De shomme (T affair esquot; .

Tooneelspelershuwelijken.

Een politiek schandaal .

VI. HET REVANCHE-DENKBEELD IN ZIJNE VERSCHILLENDE UITINGEN.

In de gerechtszaal en in de lyriek . .

In het café chantant .... • ■

In het antieke gewaad. ......

Allegorisch.........

De vrees voor spionnen gedramatiseerd De toekomst van het revanche-denkbeeld .

■ ■ 134 . . 142

■ • 157 . - 165 . . 171

. 194

• 203

2 \'3

. 220 . 229

-ocr page 11-

m.

PORTRETTEN EN CHARGES,

i

ii

-ocr page 12-

T

1

-ocr page 13-

ALEXANDER DUMAS ALS MORALIST.

Er was en er is overal, maar nergens in zulk een mate als te Parijs, een eigenaardige, schitterende klasse der maatschappij, die met haar bonte, rijke kleuren de oppervlakte van het leven des volks bedekt, gelijk een laag vuil, schitterend als een regenboog, de spiegels van een stilstaand water. Deze klasse der maatschappij bestaat grootendeels uit geheimzinnige personen, wier geheel verleden slechts zeer zelden en dan nog alleen aan de politie bekend is; zij bevat weduwen, wier echtgenoot niemand gekend heeft en gehuwde vrouwen, wier trouwacten nooit te voorschijn komen; ridders, wier adelijke titels te vergeefs in den almanack de Gotha worden gezocht en officieren van hoogen rang, wier uniform bij de militairen onbekend is; groote grondeigenaars, wier bezittingen niet bij het kadaster staan aangeteekend, en milli-onairs, die den oorsprong van hun vermogen niet kunnen aantoonen. Al deze lieden bewonen de prachtigste hotels en dragen de fijnste kleeding; de mannen zijn ontelbare malen gedecoreerd en de vrouwen pronken met de schoonste diamanten; hunne rijtuigen en paarden stellen in de Champs elysées en in het Bois de Boulogne alle anderen in de schaduw en hunne feesten munten door klassieke pracht en sierlijkheid uit. Zij hebben de schoonste maitressen, den besten champagne, de fijnste sigaren en den geniaalsten kok; zij verschaffen arbeid aan de eerste schilders en beeldhouwers

-ocr page 14-

4

en zijn beschermers van de beste virtuozen. Hun loopbaan is als die van een komeet; zij duiken op aan een onbekend gedeelte des hemels en hun schitterende glans trekt dadelijk de algemeene aandacht; zij leggen met verbazende snelheid een lichtgevende baan af, worden op ieder punt van hun oogverblindenden loop aangestaard door duizende bewonderende, benijdende en onderzoekende oogen en verdwijnen meestal even plotseling, als zij gekomen zijn. In enkele gevallen eindigt de prachtige loopbaan in de gerechtszaal en dan wordt de eerlijke handschoenmaker diep geschokt door de onthulling, dat Zijne Genade, mijnheer de hertog van Prellheim, door wiens vriendelijke toespraak hij zich zoo bijzonder vereerd had gevoeld niemand anders geweest is als de wijnreiziger Meijer, zoo niet iets ergers; maar dat zijn, zooals ik zeide, groote uitzonderingen en in het algemeen wordt het schandaal door deze coterie zorgvuldig vermeden. Zij bezit de gevaarlijkste eigenschap der woekerplanten, om het gezonde, organische leven, dat recht van bestaan heeft, te onderdrukken en op zijn kosten in breedte en hoogte welig te tieren. De fatsoenlijke maatschappij kan met haar niet wedijveren ; zij heeft een verleden te vertegenwoordigen en gevoelt zich verantwoordelijk voor eene toekomst, terwijl deze individuen met hun bestaan, zoo kortstondig als een zeepbel, voor geen morgen zorgen en daarom in het heden allen glans en rijkdom genieten, die zij op de een of andere wijze machtig zijn geworden. Om zich niet te ruïneeren, trekken de eerlijke lieden, die nauwkeurig weten, wat in hun vermogen is, hoever zij zonder schade voor de toekomst kunnen gaan, zich naar den achtergrond terug en laten de eerste rol in de samenleving, den roem van den dag, de fasliion.l(\\amp; kolommen van s Gauloisquot; en •*Figaroquot; over aan de geheimzinnige onbekenden, met wier weelde zij geen tred kunnen houden en wier flikkerend licht spoedig genoeg al de motvliegen aantrekt, die anders om het meer bescheiden, maar standvastiger licht der anderen pleegden te draaien.

Deze maatschappij van lieden, aan wie niets zeker is,

-ocr page 15-

5

naam noch afkomst, stand noch bezigheid, niets dan de eigenliefde der pauw en de verbazende verkwisting van een Nabob, had haar bloeitijd gedurende het keizerrijk; toen was zij het heerschende element in Frankrijk; zij zat op den troon, zij regeerde in de paleizen der ministers, zij had het bevel over het leger; zij schiep een taal, een zeden wetboek, een etikette, een kunst, een letterkunde voor zich. De lieden, die zich trachten staande te houden op de smalle grenslijn tusschen de misdaad, waartegen bij de wetten straf is bedreigd en de oneerlijkheid, waarop het gerecht geen vat heeft, waren der natie ten voorbeeld gesteld, leidden haar moraal en schreven haar de regelen van smaak voor. Het spreekt van zelf, dat deze wereld der coulissen, die men niet van achteren mag bekijken, ook haar dichters vord. De grootste van hen was Alexander Dumas, de zoon, die zijn loopbaan begon als schrijver van een sentimenteelen dubbelzinnigen roman en tegenwoordig algemeen erkend wordt als de eerste tooneeldichter van Frankrijk.

Het zou kunnen schijnen , dat Alexander Dumas ondankbaar was tegen de wereld, welker dampkring alleen zijn roem deed vestigen; hij toch vond voor haar den naam tdemi-mondequot; uit, die boosaardig, maar mijns inziens niet eens juist is, daar hij een nabootsing van de werkelijke sgroote wereldquot; en een zucht om er in opgenomen te worden, schijnt aan te duiden, terwijl het in waarheid de wereld is, die de demi-monde naaapt; deze bijnaam was echter slechts een aardigheid en over het algemeen was Dumas de profeet, de geschiedschrijver en de lofredenaar van die maatschappij, welke hij eens in een saty-riek oogenblik met den nietszeggenden naam doopte, waarvan naderhand zulk een groot misbruik is gemaakt.

Zou Dumas ook iets anders hebben kunnen zijn dan lofredenaar der demi-monde? Als zoon van een lichtzinnig, beginselloos, zij het ook geniaal man door een afstamming, die gemakkelijker kan aangeduid worden uit de overeenkomst met een mysterieus godsdienstg dogma dan uit de prozaïsche registers van den burgerlijken stand, groeide hij op in eene

-ocr page 16-

6

omgeving, waarin zedelijkheid kleingeestigheid en liederlijkheid genialiteit werd genoemd; de metgezellen zijner jongelingsjaren waren eerst bohémiens, lieden met dichterlijke droomen van een schoone toekomst en zonder nachtverblijf, en later, toen hij nauwelijks oud genoeg was, om den beker der zinnelijkheid aan de lippen te kunnen brengen, schitterende vrouwen van slecht allooi, door wier oogen hij de wereld leerde bezien. Op den leeftijd van twintig jaren schreef hij La dame aux camélias, welk boek hem in eens beroemd maakte en in de twintig volgende jaren haalde hij zijne dichterlijke paarlen uit dezelfde half verrotte schulp, waarin hij zijn eerste schat had gevonden. »De dame met de paarlen,quot; jDiane de Lys,quot; »De vrouwenvriend,quot; sDe demi-mondequot; zijn allen gesproten uit hetzelfde liederlijke concubinaat tusschen genialiteit en zedenverwildering. Het is eene eigenaardigheid voor dichters van be-teekenis, dat hunne figuren voor types van een bepaald tijdvak worden gehouden. In dezen zin hangt de goede naam van een volk van zijne dichters af. De landen reizen niet, maar de boeken vinden hun weg door de geheele wereld; van de tienduizend vormt slechts een zich uit eigen beschouwing of ervaring een oordeel over een vreemde natie; de vreemde letterkunde is echter voor iederen beschaafde toegankelijk. Goethe heeft zijn Gretchen geschapen en de vreemdeling is nu sedert vijftig jaren gewoon, zich ieder duitsch meisje als een Gretchen voor te stellen; Dumas heeft zijne Marguérite, het fransche karikatuur van het duitsche Gretchen geschapen en sedert dien tijd denkt de vreemdeling, als er sprake is van de beoordeeling der fransche vrouw, het eerst aan Marguérite. Zekerlijk is ieder duitsch meisje evenmin een Gretchen als iedere Frangaise eene Marguérite; misschien is de verhouding tusschen deze soorten van vrouwen bij beide volken tamelijk gelijk; desniettegenstaande komt men de Duitsche met een gunstig, de Frangaise met een ongunstig vooroordeel tegemoet. De Duitsche kan zondigen, zooveel zij wil, zoools zij het dan ook op vele plaatsen genoeg en schaamteloos doet; de Frangaise mag zich bevlijtigen zoo kuisch en ongenaak-

-ocr page 17-

7

baar te zijn als maar mogelijk is: de eerste zal toch altijd den sneeuwwitten mantel der deugd van Gretchen mogen dragen, terwijl de andere altijd van schaamte zal moeten blozen over de sleehte reputatie van Marguérite, totdat misschien na een aantal jaren een nieuwe duitsche dichter verschijnt, die het lied van het deugdzame Gretchen voor uitgezongen verklaart en daarvoor den roman der duitsche zondares dicht en totdat een toekomstig fransch zedenschilder optreedt, die het portret van Marguérite vaneen scheurt en op haar plaats het beeld ophangt van de kuische reine, jonkvrouwelijke Frangaise, vol adel des gevoels.

Alexander Dumas is een waar dichter; hij bezit alles, wat hiervoor noodig is; een verbeeldingskracht, die elke gedachte in zinnelijke vormen kleedt en aan iedere schaduw gezond vleesch en bloed weet te geven; een taal die er toe in staat is, het teederste en het krachtigste te zeggen; fijn gevoel voor het schoone en een kunstenaarszin voor maat en harmonie; maar hij is tegelijk de onzedelijkste onder de nieuwere dichters van Frankrijk, want hij is onder al de priesters, die den dienst van Astaroth, den godsdienst der zonde prediken de eenige, die waarachtig genie bezit. Zoolang het vuil in de goot ligt, zal het bij geen mensch eetlust opwekken; als er echter een geniale, cynische kookkunstenaar komt, die deze walgelijke stof gaat behandelen, haar met champagne kookt, met truffels versiert, met specerijen kruidt, metwildbraad-hachévermengt en haar bakt in een pasteikorst, dan is het mogelijk, dat hij zijn gasten beetneemt en dat zij van de spijs eten, die hun anders zou tegenstaan en eerst naderhand of in het geheel niet merken, wat zij verorberd hebben. Dit is een beeld, dat aan gal doet denken, maar de stof is nu eenmaal niet aantrekkelijker. Dumas nu is zulk een kookkunstenaar, die het straatvuil voor lekkertongen heeft toebereid. En ik vrees, niet alleen voor de lekkertongen. De veile vrouw, die haar lichaam verkoopt, komt in de letterkunde van vele talen en volken voor. Maar zij werd altijd in afstootenden vorm geschilderd , en de schrijver voelde of huichelde ten minste afkeer

J

-ocr page 18-

8

voor de zondares, als hij de moraal uit zijn fabel trok. Dumas is de eerste, die dit soort vrouwspersoon als martelares, als moeder van smarte heeft opgevat; hij is de eerste, die haar met den glans der poëzie heeft doen bestralen, haar heeft begoten met welriekende geuren, en een stralenkrans op haar voorhoofd heeft gedrukt, en met krachtige middelen, zooals slechts dichters tot hunne beschikking hebben, onze sympathie voor haar tracht op te wekken. Dumas werpt zich op als verdediger der zonde, hij rechtvaardigt, idealiseert haar en maakt haar daardoor aantrekkelijk en navolgenswaard. De verrotte maatschappij onder het keizerrijk had dezen verdediger noodig en beloonde zijn pleidooi met ongehoorden roem; de fransche natie betaalt deze rechtsverdraaiing echter naar buiten met het verlies van haar goeden naam en bij zich zelve met de verduistering van haar zedelijkheids-ideaal.

Dumas heeft in zijn jeugd de vrouw alleen gekend als zondares, als het voorwerp van onreine genoegens; hij had alleen omgang gehad met vrouwen;, wier prijs aan de beurs der genotzieke mannen of nauwkeurig genoteerd was of ten minste ongeveer geschat kon worden. Eerst later, eerst op rijperen leeftijd, ontmoette hij plotseling ook de fatsoenlijke vrouw op zijn levensweg. Hij stond verbaasd en wist in \'t begin niet, wat hij met dit nieuwe verschijnsel zou aanvangen. Een vrouw, die geen begeerte naar zonde heeft! Eenevrouw, van wie geen enkele man in de Jockey-club, in het koffiehuis, in den foyer der opéra, in de Champs elysées beweert, dat hij haar bezeten heeft en dat zij hem zoo of zooveel gekost heeft! Een vrouw, die niet voor het geheele mannelijke geslacht geschapen is, maar met lijf en ziel toebehoort aan éen man, en voor alle anderen ongenaakbaar is! Hij was verward, wreef zich het voorhoofd, stamelde, maar spoedig kreeg hij zijne tegenwoordigheid van geest terug en daar hij het nieuwe verschijnsel, de fatsoenlijke vrouw niet kon ignoreeren, zoo ging hij met den ijver en de overhaasting van het genie aan het werk, om hare natuurlijke geschiedenis te bestudeeren. Hij kwam

-ocr page 19-

9

spoedig genoeg tot resultaten. »Prinses Georges,quot; sDe manvrouw,quot; »De vrouw van Claudius,quot; »De vreemdelingequot; zijn de werken, waarin hij de vruchten zijner nieuwe studiën neder-legde. Deze vruchten zijn merkwaardig. Hij zegt tot het jonge meisje, dat op het punt staat, de wereld in te treden: »Mijn kindi twee wegen liggen voor u. Gij kunt of zondares, of fatsoenlijke vrouw worden, Margue\'rite Gauthier, of Prinses Georges. Merk wel op:

Gij wordt zondares:

dan zijt gij de koningin der wereld; uwe dagen zijn een roes; uwe nachten genot; U zijn de schatten van Galconda en uw geldbeurs heeft geen bodem; als gij, leunende in de atlassen kussens uws wagens, als in een feeëndroom, over de openbars wandelwegen vliegt, dan volgen de blikken der vrouwen u met afgunstige bewondering, die der mannen met begeerte en verlangen; in uw salon verzamelt gij de schoonste voornaamste, rijkste mannen en hij, op wie uw keus valt, is gelukkig zijn hoofd in uw schoot te mogen laten rusten. U bindt geen wet, u drukt geen conventie; voor uw geest en voor uw tong is geen gebied afgesloten; gij moogt zien, weten, spreken en handelen; gij zijt de vrijheid en de maatschappij ziet met geheimen nijd op naar uw zalig bijzonder standpunt. Geen schaduw van verveling verdonkert uw vroolijk leven en gij hebt geen plicht die u lastig wordt. Begint een man u te vervelen, zoo werpt gij hem weg en grijpt naar een\' anderen; wil de verlatene in uw slaapkamer dringen, dan laat gij hem door de kamenier de deur wijzen en lacht hem op uw zijden leger met zijn opvolger uit; kan hij uw ontrouw niet verdragen, zoo kan hij zich een kogel door den kop jagen. Denker om, dat de mannen alles voor u moeten doen, dat gij echter niets voor hen te doen hebt. Neem hem de millioenen uit den zak en de levenskracht uit de aderen. En voelt gij, dat gij ouder, dat gij ziekelijk wordt, dan moet gij niet, zooals Marguérite de hand, die een waanzinnig offer uwer verleidingskunsten u biedt, afwijzen, maar haar aannemen, omdat gij in uw ouderdom als hertogin of markizin president van een welda-

-ocr page 20-

IO

digheidsvereeniging of beschermvrouw von jonge kapelaans kunt worden.

of gij wordt een fatsoenlijke vrouw;

dan hebt gij u geheel gegeven aan éenen man , die u misschien uit liefde, maar vaker uit ellendig eigenbelang heeft gekozen; gij zijt zijne slavin; gij leeft slechts door hem; de wereld moet voor u in uw man belichaamd zijn; iedere blik, die gij over hebt voor schoonheid, bekoorlijkheid, geest, sierlijkheid , zoover die niet door uw man worden vertegenwoordigd, is een verraad, een doodzonde; gij moogt niet schitteren, gij moogt niet aantrekken, want dat kon uw naam schade doen; gij moet u in u zelf terug trekken, uwe eigenschappen moet niemand dan uw man vermoeden; gij moet zien, hoe de mannen, hoe uw eigen man het doen en de manieren der zondaressen bewonderen, maar wee u, als gij beproeft het meest onschuldige der middeltjes, waarmeê zij de mannen omstrikken, schuchter na te bootsen. Wees niets als echtgenoot, moeder en huisvrouw, maar wanneer gij het zijt, het voorbeeldelijk en met zelfopoffering zijt, verbeeld u daarom niet, dat gij daarmeê uw man een plicht oplegt; hij heeft voor zijn huwelijk aan den boezem der zondares gerust, hij zal weder tot haar terugkeeren; hij zal haar zijn vermogen, zijn kracht brengen en gij moet vroolijk en dankbaar zijn, als hij de treurige overblijfselen ervan aan u overlaat. Gij vindt dat onrechtvaardig? Het is uw lot en gij moet het dragen. Wat wilt gij? Gij hebt kinderen. Vind in hen uw geluk en uwe vreugde. Dit geluk, deze vreugd moet de zondares zich ontzeggen. Hoed u voor de schrikkelijke dwaling, dat de ontrouw van den man u ontheft van uw plicht tegenover hem. Het geheele geslacht vrouw behoort hem, aan u behoort slechts een man, de éen van allen; hij heeft alle rechten, gij hebt alle plichten; hij mag genieten, gij moet dulden; hij mag zondigen, gij moet de deugd dienen. En als gij eens zwak mocht worden, of als uw gevoel in opstand mocht komen tegen deze slavernij, als gij het waagdet tegenover de duizend echtbreuken van uw man éen van uwe zijde

-ocr page 21-

II

te stellen, weet dan, dat mijn gebod luidt: dood haar!

Dat is de keus, die Alexander Dumas aan de vrouw laat! Niet waar, het is moeilijk tusschen deze beide alternatieven te kiezen.

-ocr page 22-

GEORGE SAND EN HAAR TIJD.

George Sand was, uit welk gezichtspunt men haar ook beschouwt, een der merkwaardigste persoonlijkheden, die onze eeuw heeft voortgebracht. Door hare afstamming en door haar geboorte scheen zij tot zedeloosheid bestemd. Haar grootmoeder was een natuurlijke dochter van den maarschalk van Saksen, die, zooals bekend is, weder een natuurlijke zoon van August den Sterke was, en zij zelf kwam vier weken na de bruiloft harer ouders ter wereld. Zij was alzoo de erfgename van een teugelloos bloed, dat zijn schaamtelooze ongebondenheid in drie opvolgende geslachten had getoond en zich zeer stellig ook in haar niet verloochende. Zou zij, wier stamboom het schandmerk van een drievoudig bastaarddom droeg, koud, kuisch, zedig, en onthoudend hebben kunnen zijn, misschien in een klooster hebben kunnen gaan? Dat zou tegen alle wetten der erfelijkheid geweest zijn en de natuur verleent slechts zelden de genade, de later geborenen te ontheffen van de solidariteit met de zonden der voorouders. Er werd een man gevonden, die het Kainsteeken op haar voorhoofd niet zag of niet wilde zien, of er de beteekenis niet van begreep, de heer Dudevant, die haar trouwde. Hem geschiedde recht, hij werd bedrogen. George Sand begon het avontuurlijke gedeelte haars levens door van haar man weg te loo-pen, om met een minnaar te leven. Een ontrouwe gade kan natuurlijk geen trouwe maitresse zijn. Zij wisselde dus zoo

-ocr page 23-

snel van vrienden, als haar dappere en galante voorvadervart vriendinnen had verwisseld. Dat deze vrienden doorluchtige namen droegen, die in de literatuur- en kunstgeschiedenis met gouden letters staan geboekt, bewijst slechts, dat zij een goeden smaak had, maar verandert niets aan hare lichtzinnigheid. Oud geworden, keerde zij zich van de vreugden des levens af en gaf zich over aan de bovenzinnelijke genietingen van den godsdienst. Haar stem, die langen tijd Evoet gejubeld had, predikte nu met zalving deugd en fatsoenlijkheid. Hare landgenooten vonden deze late bekeering van groven vleeschelijken lust tot stille godsdienstige oefeningen zeer stichtelijk. De lompe Duitschers verklaren deze wisseling der zinnen van oude vrome tantes met een ruw spreekwoord.

George Sand was in de eerste plaats een zedelooze, plicht-vergeten vrouw en eerst later schrijfster. Er was een tijdstip in haar leven, waarop zij aan een tweesprong stond. Eén weg voerde naar de alledaagsche zonde, de andere naar den roem. Een schrede rechts en zij kwam in de chronique scandaleuse\\ zij ging echter tot haar geluk links en kwam op het gebied der literatuurgeschiedenis, waarin zij tegenwoordig een der eerste plaatsen inneemt. Vijfenveertig jaar, van 1831 tot bijna onmiddelijk vóór haar dood, voerde deze merkwaardige vrouw de pen en de veranderlijke gunst van het publiek bleef haar tot op het laatste oogenblik getrouw. De zwakke roman fLa Coupequot; dien zij drie maanden vóór haar dood in het licht gaf, vond nog talrijke lezers en beoordeelaars vol welwillende erkenning der verdiensten, al verwekte hij ook niet het opzien, waarmede een menschenleeftijd vroeger gt;Indianaquot; op de planken was gesprongen.

Hoe men ook over George Sand denken mag, van één fout kan men haar niet beschuldigen: van huichelarij. Zij behoorde niet tot hen, die openlijk water prediken en heimelijk wijn drinken. De schrijfster en de vrouw bewandelden dezelfde wegen en de eerste wierp zich als advocaat der laatste op. George Sand was zelve de heldin harer romans en zij schreef zooals zij dacht en zooals zij handelde. Dat is ten minste

-ocr page 24-

14

konsekwent en konsekwentie is ook een deugd. De gedachte, om welke al hare werken zich bewegen, is de emancipatie der vrouw. Maar hoe vat zij deze gedachte op? Met het streven dat John Mill later in een wijsgeerig stelsel heeft nêergelegd, heeft zij niets gemeen. Het is haar niet te doen, om den werkkring der vrouw uit te breiden, om haar uit keuken en kinderkamer naar parlement en gerechtszaal te verplaatsen, en de moderne strijdwoorden »vrouwenarbeid,quot; «stemrecht der vrouwenquot; enz. zijn haar totaal vreemd gebleven. Hare vrouwen-emancipatie beteekent iets geheel anders. Zij bestaat daarin, dat de vrouw een broek draagt en het recht heeft op straat de mannen na te loopen, gelijk tegenwoordig de mannen achter de vrouwen flaneeren. George Sand predikt de vrije liefde, zooals zij later en sedert eenigen tijd door enkele Amerikaansche sekten in praktijk wordt gebracht ; een soort van onbepaalde polyandrie, den afgodendienst van den hartstocht of liever van den vleeschelijken lust; de terugkeer tot den natuurtoestand der dierlijke paring. De huwelijksband is voor haar een dwang, het huisgezin een vooroordeel, tegenover de tyrannie van de maatschappelijke wet stelt zij de fysiologische wet sans phrase. Dat is een verderfelijke leer, gelijk het leven der schrijfster een verderfelijk voorbeeld is geweest. Maar toen zij haar verkondigde, juichte geheel Europa haar toe. Hoe is dit groote succès te verklaren? Hier moet de beoefenaar der aesthetica zich onbevoegd verklaren en aan den geschiedkenner het woord laten. Het succès van George Sand was toch alleen mogelijk in den tijd, waarin het behaald werd. De wereld kroop onder de ijzeren hand der ellendigste tyrannie. Het monster van een Metternich met zijne slaafsche helpers lieten op het ge-heele vasteland hun Bethlehemschen kindermoord aan al het geestesleven uitvoeren. Wat in Europa denkkracht bezat, bevond zich in een toestand, als die van gistenden wijn in een goed toegekurkte champagneflesch. Alles wat bestond, werd gehaat; omverwerping was de droom van alle talenten, opruiing de eenige uiting van het denken. Het jonge geslacht

-ocr page 25-

15

was in de staatkunde radikaal, republikeinsch, niet af keerig van koningsmoord; in de letterkunde voelde het geestdrift voor de romantische school, die de afgodsbeelden van de klassieke autoriteiten van hun voetstukken wierp; in de staathuishoudkunde juichte het het dolste kommunisme van een St. Simon toe, in de filosofie was zijn onverdeelde sympathie aan de zijde der atheisten — was het wonder dat het een letterkundige verschijning met geestdrift ontving, die naast den opstand tegen God, tegen de koningen, tegen de klassieke autoriteiten, tegen de toevallige verdeeling der goederen een nieuwen en laatsten opstand predikte: den opstand tegen het huwelijk en het huisgezin, deze grondvesten van het maatschappelijk leven? Ik maak mij hier aan een onnauwkeurigheid schuldig, als ik dezen opstand een nieuwen noem. Hij was niet nieuw, maar hernieuwd. Dertig jaren vroeger was hij reeds in Duitschland door F. Schlegel beproefd en zijn onkuische roman vLucindequot; een pleidooi voor de bevrijding des vleesches, had het succès van een brandbrief gehad. Maar in Duitschland was deze koortsaanval sedert lang geweken, toen hij in Frankrijk opnieuw uitbrak. George Sand heeft waarschijnlijk F. Schlegel niet gekend en hem stellig niet nagevolgd; haar blijft dus de verdienste, in zooverre het eene verdienste is, deze tweede ontdekking van de gt;emanicipatie van het hartquot; zelfstandig en onafhankelijk van de eerste gedaan te hebben.

Dat zijn ongeveer de verklaringen, die de geschiedkenner voor het succès des romans van Sand kan geven. De kunstrechter heeft hier niets aan toe te voegen. George Sand heeft geen enkel boek geschreven, welks innerlijke eigenschappen het een langer leven dan van één geslacht zouden verzekeren. Zij, de trouwe leerling van Jean Jacques Rousseau, die den terugkeer tot de natuur predikt, is in hare wijze van voorstelling de onnatuurlijkheid zelve. Hare karakters zijn onmogelijke scheppingen eener overspannen fantaisie; hare hartstochten en gevoelens zijn deels overdreven, deels gekunsteld, hare handelingen eentonig als de bewegingen van

-ocr page 26-

i6

marionetten, hare intriges verbazend naief. Maar zij gebiedt over een krachtig pathos, dat nauwelijks geschaad wordt door het theatrale, waartoe het dikwijls overgaat en dat op jeugdige gemoederen steeds een diepen indruk moet maken. Eigenaardig is het, dat die werken, waarin bovengenoemde fouten het sterkst aan het licht kwamen, het grootste succes hadden. Op rijperen leeftijd werd zij strenger en nauwkeuriger tegen zich zelve, maar daarom ook vervelender en eentoniger. Hare fouten waren in de oogen van het publiek hare deugden.

George Sand heeft, ondanks het groote aantal van romans

en tooneelstukken, die zij geschreven heeft, zeer weinig vinding.

Zij deelt deze eigenschap met alle schrijfsters. De vrouwelijke geest schijnt niet tot scheppen in staat te zijn; hij kan omwerken, kombineeren, groepeeren, maar vind zelden iets nieuws.

Dat bewijzen Flygare-Carlen, M. S. Schwartz, Mühlbach, Marlitt, het leger der onuitstaanbare engelsche blauwkousen, eindelijk George Sand zelve. Zij heeft voor alle romans een eenvoudig recept: Een man en een vrouw in verschillende levensomstandigheden en door schijnbaar onoverkomelijke hindernissen gescheiden, beminnen elkaar en willen elkaar toebehooren. Deze stof laat vele variaties toe. Nu eens is hij een prins, zij een heidin; dan weer is zij de dochter van een graaf en hij een arme duivel; de hindernissen, die hen scheiden, zijn of een huwelijk, óf rang of wel rijkdom maar de stof is in alle vervormingen dezelfde. De ontknooping van het eeuwig standvastige konflict, is verschillend uitgewerkt. Is de schrijfster in een sentimenteele stemming, dan eindigt het avontuur tragisch. De minnenden vallen als offers der toestanden en lijden schipbreuk op de klippen, die hen tegenhouden. Geeft zij toe aan haar eigen hart, dan springen de minnenden moedig over de hinderpalen, die hen scheiden elkander in de armen en sluiten den bond der »vrije liefde, zonder zich aan wereld, maatschappij, conventie en vooroordee-len te bekommeren. Op haar ouden dag heeft George Sand daze ontknooping, die voor haar de natuurlijkste is, en waaraan zij haar grootsten roem te danken heeft, konsekwent versmaad.

-ocr page 27-

De minnenden overwinnen de hindernissen, die hen in den weg staan, maar.... de kerk wettigt deze overwinning. Toen George Sand oud werd heeft zij den inzegenenden priester als nieuw element in de slot-episode van hare romans ingeschoven; de fatsoenlijke kritiek heeft daardoor het recht gekregen haar in de rij der zedelijke schrijvers op te nemen en Tartuffe laat, met vrome oogenverdraaiingen, een zucht van bevrediging hooren.

De richting, door deze schrijfster haar geheele leven gevolgd heeft in Frankrijk zeker recht van bestaan; het beruchte artikel van het wetboek, dat ieder huwelijk voor onontbindbaar verklaart en de geheele echtscheiding verbiedt, is voor tienduizenden een doorn in het oog en iedereen, die dit onderwerp in een boek of op de planken aanroert, kan zeker zijn bij deze tienduizenden een oplettend, dankbaar, enthusiast publiek te vinden. Uit dit artikel hebben George Sand en Alexander Dumas de zoon, een groot deel van hun succes geput. »Het huwelijk is in vele, ach, in zeer vele gevallen, een ongeluk!quot; Dat is de stelling. Alexander Dumas zegt daarop: »ergo moet men het kunnen ontbinden!quot; George Sand, veel radicaler, zeide reeds vóór 45 jaren: »Men moet het in het geheel niet sluiten!quot; Dat is een leer, die onzedelijke lieden overal bevallen moet, maar nergens in zulk een mate als in Frankrijk, waar zij bedriegelijker overeenkomst met de waarheid heeft dan overal elders. De liefde kan dwalen, evenals het huwelijk; maar terwijl de vrije liefde een verbetering der dwaling veroorlooft, moet in het onontbindbare fransche huwelijk de dwaling met het levensgeluk van beide partijen geboet worden. Wie zou dan aarzelen zich tegen het huwelijk en voor de vrije liefde naar het model van George Sand te verklaren? Op deze wijze kon George Sand een geestdriftvolle schare om zich verzamelen en kon zij in haar vaderland tot het einde haars levens voortdurende actualiteit en een buitengewoon talrijk publiek van lezers behouden, terwijl de beschaafde lieden van het buitenland haar reeds sedert een halve menschenleeftijd tot de half vergeten beroemdheden telden II. 2

-ocr page 28-

i8

en haar beschouwden als een letterkundig overblijfsel uit een tijd vol groote hartstochten en groote dwalingen, vol verhevene aspiratiën en onbegrijpelijke kinderachtigheden, een tijd, chronologisch ons nog zeer nabij, maar geestelijk reeds zoo ver van ons verwijderd, dat wij hem slechts eenigermate met behulp der staatkundige, beschavings- en letterkundige geschiedenis kunnen begrijpen.

-ocr page 29-

DE EX-PATER HYACINTHE.

Het was een eigenaardig wederzien, waarin op drie Aprilzon-dagen van het jaar 1877 liet bekende -ftout Parisquot; van de wedrennen, de eerste voorstellingen en de openingen van het salon zich verheugde. In het énorm groote cirque cThiver stond en zat een menigte menschen, vele duizenden bedragende, hoofd aan hoofd gedrongen en luisterde naar de voordracht van den heer Loyson, die tot haar sprak over »de zedelijke crisis en de hervorming van het huisgezin.quot; Toen het parijsche publiek hem voor de laatste maal had gehoord, was hij nog de karmelitermonnik pater Hyacinthe en had hij de oude kerk van Notre Dame voor het tooneel van zijn succès gehad. Het prestige van den godsdienst omgaf zijne verschijning met tonsuur en pij en een touw met knoopen om de lendenen gegord, met een schitterenden nimbus. Orgeltonen en geheimzinnige aanroepingen gingen aan zijn predikatie vooraf, orgeltonen en koorgezang volgden op haar. Zijn dreunend woord, dat van den Gothischen steenen kansel in het schip der kerk afdaalde, wekte de achterna klinkende echo der spitsbogen-gewelven: het daglicht, door beschilderde ruiten dringende, flikkerde in zeldzame kleuren om zijn opgewonden aangezicht, dat naarmate van de onstuimige bewegingen des redenaars, nu als verhelderd en dan als verduisterd was en de geloovigen, die de groote, schemerachtige kerk vulden, zogen de als op maatslag uitgesproken volzinnen van den redenaar te gelijk op

-ocr page 30-

20

met de zware, zoete geuren van den wierook. Welk een tegenstelling tusschen dit beeld en het tooneel in het cirque (Thiver! De expater had pij en gordel afgelegd en vertoonde zich in een lange, donkere overjas, die de verkeerde eigenschap had, in de verte aan het priesterkleed te willen herinneren, zonder evenwel zijne betrekking tot het nieuwste modejournaal te loochenen. Hij stond achter een met groen laken overtrokken tafeltje op de houten verhevenheid, waar anders de zwaarlijvige, blondgebaarde Wagner-enthousiast Pasdeloup in het zweet van zijn breed aangezicht populaire concerten dirigeeert, en als hij zijn oog opsloeg, zag hij in plaats van eeuwige lichten, die in bonte altaarlampen branden, muurschilderingen rondom het geheele circus, die op archaïstische wijze de luchtsprongen en grimassen van clowns, de ledenverrekkingen van gomelastieke mannen, de sterke toeren van akrobaten, de sprongen van kunstrijderessen in korte rokjes en het geheele dolle pclle-mcle van de manége voorstellen. Ik vond echter, dat deze profane lijst veel beter bij de figuur van den heer Loyson paste dan de stemmige achtergrond van kerkmuren, die grijs van ouderdom geworden zijn. De verschijning van den heer Loyson ademt een bijna brutale kracht; zij drukt levensvreugde, geen onthouding; wereldlijkheid, geen askese uit; hij is een figuur van de straat en de markt en hoort niet in den weêrgalmenden kruisgang van een klooster tehuis. De ex-pater is van middelbare lengte, met korte beenen, maar met een breede borst en schouders, als een kolendrager uit Auvergne; aan een nek als van een stier sluit zich een roode hals aan, die een groot en energiek hoofd draagt. De wangen getuigen van gezondheid en groote kracht; zijn breede mond met de groote, ik zou haast zeggen smachtende lippen schijnt slechts voor luid gelach en voor behaaglijk wijnslurpen geschapen. Een kollossale neus, die belachelijk zou zijn, als hij op een bleek en mager gezicht zat, geeft aan dit gelaat een uitdrukking van heerschzucht, die door zijn schitterende grijze oogen, eerder verscherpt dan verzacht wordt. Toen Hyacinthe de pij nog droeg, moet hij veel geleken hebben

-ocr page 31-

21

op de vroolijke monniken van Rabelais, die noch voor een ruwe aardigheid, noch voor een goeden teug wijns op dei loop gaan. Hij behoorde in elk geval niet tot de magere, ellendige geestelijken, die visioenen plegen te krijgen, zooals Zurbaran ze ons schildert.

De loopbaan, die deze man van de kerk van Notre Dame naar het cirque iPhiver voerde, is zeer merkwaardig en karakteristiek voor zijn land en zijn tijd. Het was in de laatste jaren van het Keizerrijk. Het algemeen zedenbederf had haar toppunt bereikt; Parijs liet in overdreven weelde het Rome

der keizers ver achter zich; een waanzinnige genotzucht joeg

koortsachtig door de leden van alle klassen der maatschappij en de meest verfijnde zinnedienst was de godsdienst van den dag. Offenbach vierde zijn grootste triumfen en de fameuse juffrouw Schneider stond op het toppunt van haar roem. De jaarlijksche tentoonstellingen van de Champs Elysées waren vol van naakte nymphen en Susanna\'s in \'t bad: Alexander Dumas junior gaf den cyclus zijner demi-monde-romans en drama\'s uit en de chansonettenzangeres Therésa zag de dragers van de voornaamste namen aan hare voeten. als zij \'s avonds op de planken van het tooneel van het eene of andere café-concert in de Champs Elysées haar welbekend »C\'esi dans Pnez qu\'fa m\'chatouillequot; aanhief. Daar verscheen op een Zondag in November — het was in het jaar 1866 — een onbekende monnik op den kansel van de Notre Dame en stichtte de vergaderde geloovigen met een preek, waarover weinige uren daarna geheel Parijs sprak. De dagbladen sloegen \'s daags daarop alarm, in de salons hield men zich met niets bezig dan met den nieuwan kanselredenaar, in de cafés werd de naam Tip ere Hyacinihe\'\' even dikwijls genoemd als die van de dames Schneider en Therésa en op den volgenden Zondag maakten de schoonste dames van het keizerlijk hof queue voor de deuren van de Notre Dame, evenals eenvoudige voyoiis, die zich \'s Zondags de weelde veroorlooven van een bezoek aan het paradijs van een schouwburg en vogue. Wat was het geheim van dit

-ocr page 32-

22

snelle, besliste, diep ingrijpend succès? Zeer eenvoudig; Pater Hyacynthe had de liefde van den man tot de vrouw tot onderwerp zijner preek gekozen.

Gij hebt goed gezien, waarde lezer: de liefde van den man tot de vrouw. Voor een monnik, die volgens de theorie zijn dagen doorbrengt in overpeinzingen, afgezonderd van de wereld en tusschen de kale muren van zijn kloostercel, had pater Hyacinthe een verwonderlijk goed gezicht op de eigenaardigheden van zijn tijd. Hij trof met bewonderenswaarde zekerheid de noot, die luid en zacht door al de vezels der maatschappij trilde en hij deed een meesterschot in het wilde, loen hij in zijne predikatie hetzelfde thema behandelde, dat naast hem door alle schilders, beeldhouwers, romanschrijvers en tooneeldichters van den dag op een oneindig aantal wijzen werd gevarieerd.

Is het dan nog te verwonderen, dat hij oogenblikkelijk een beroemd man, een lion der maatschappij was geworden? De voorname wereld, door duizenden van genietigen geblaseerd, zocht hopeloos en vermoeid naar nieuwe prikkelingen. Zij vond ze, waar zij ze het allerlaatst kon vermoeden; in de kerk. Dat was nieuw, dat was pikant, dat kon nog de afgestompte zenuwen in beweging brengen. Niet, dat pater Hyacinthe oneerbaar geweest zou zijn; dat had hij niet noodig. Oneerbaarheid vond men genoeg in de kunst- en letterkundige voortbrengselen a la mode. Maar de monnik bezat zijne eigene prikkelende wijze om met een moed, die den hoorder den adem in deed houden, regelrecht op een doel af te gaan, dat hij niet te dicht kon naderen en plotseling stil te blijven staan, als de opgewonden toehoorderessen de oogen reeds sloten, om ten minste niet te zien, hoe de prediker zich hals over kop in den afgrond eener cynische gedachte of van een vleeschelijken toestand zou storten; hij had er meesterlijk slag van zeer dicht aan de grenzen van een verboden gebied rond te wandelen, zoodat hij steeds met den voet tegen de omheining stiet; om de dingen aan te duiden, maar niet uit te spreken;-om achter een nevel van mystieke woorden een aantal lusten

-ocr page 33-

23

in duidelijke omtrekken te laten zien. Half uitgesproken woorden werken op een zenuwachtig publiek sterker dan min sierlijke duidelijkheden en een woord, dat bijna onschuldig klinkt, als het op het tooneel van de lippen eens tooneelspe\' Iers valt, wordt als met elektriciteit geladen, als een monnik het onder de hooge boogen van een gothischen kathedraal uitspreekt. Men moest dan ook eens acht geven op het publiek, als pater Hyacinthe met de liefde dweepte of de zoetheid der vrouw in lyrische ontboezemingen bezong! In de kerk zag men bijna alleen dames; de tooneelspeelster van het boulevardtheater zat naast de voorname cocotte van het Q u a r-tier Bréda en de groote dame van den Fauborg St. Germain, en als de preek gedaan was, zag men hen bij scharen met betraande oogen, gloeiende wangen en hijgenden boezem naar den biechtstoel dringen, om de aangenaam zondige, verward met elkander strijdende gewaarwordingen, die het gloeiende woord van den monnik wakker had geroepen, nog een poos in het fluisterend gesprek met den priester te behouden.

De preeken, die pater Hyacinthe in de jaren 1866 en 1867 hield, zijn in een boekdeel verzameld en uitgegeven. Ik wil uit dit curieuse boek eenige proeven mededeelen, die een goed begrip geven van den vorm en de richting der kanselredenen van dezen modeprediker. »De liefde!quot; roept hij op een plaats uit, »dat is het woord, dat men den moed moet hebben uit te spreken, als men het wezen der huwelijksgemeenschap, haar grondbeginsel en hare geheimste wetten wil uitdrukken. Ik weet wel, dat dit woord den glimlach opwekt van het scepticisme, dat buiten God geen grooter hersenschim kent dan de liefde en ik weet ook zeer goed, dat het in gedachte onwillekeurig de herinnering opwekt aan misbruiken zonder tal en aan ontwijdingen, die huns gelijken niet hebben. Maar wat ligt ons aan de misbruiken gelegen! Wat aan de schanddaden van den zondaar! Den hemel zij dank, mijn hart is rein gebleven en ik heb het recht, ik heb de plicht, de liefde te noem. Ja, de liefde.... Ik heb die theologen zonder genie

-ocr page 34-

24

en hart nooit begrepen, die dit groote gevoel der mensche-lijke ziel miskennen en hunne lippen vreezen te onteeren als zij zijn naam uitspreken ...Dat is reeds warm genoeg en vol innige overtuiging voor een monnik, die de gelofte der kuischheid heeft afgelegd; maar het volgende is nog duidelijker: «Als de eene man tot den andere komt, brengt hij hem iets, wat hij reeds heeft, niet wat hem ontbreekt. Maar man en vrouw dat zijn de twee helften van éene ziel, die elkaar aanvullen. — De man is het hoofd der vrouw, maar de vrouw is het hart des mans. Tast in uw verscheurd hart, zoen van Adam; er ontbreekt daarin teederheid, er ontbreekt

iets kostelijks en dieps, dat gij bij Eva vinden zult.....quot;

Toch beschuldigt hij het huwelijk van een onvolmaaktheid; gt;De echtelijke liefde, zoo ver ik ze heb kunnen waarnemen, lijdt aan twee zware gebreken. Zij is te aardsch, de zinnen steeds in zonde vervallen; zij is te uitsluitend, daar zij twee individuen geheel alleen met elkander vervult, op kosten der groote belangen van en der groote opofferingen voor de menschheid.quot; Om den prediker echter in het licht te zien, waarin hij zich het meest karakteristiek vertoont, moet men de volgende bovenzinnelijk-zinnelijke dweeperij lezen: »De sierlijkste bloesem van datgene, wat ik den boom des levens genoemd heb, de sierlijkste bloesem der liefde is de jonkvrouwelijkheid. O, men heeft van de jonkvrouwelijkheid te vergeefs de vijandin der liefde willen maken. Zij is haar zuster, haar ontwikkeling en hare volmaking ..... Ach , de jonkvrouwelijkheid, dat is de behoefte

in een ander leven te beminnen; het is de uitsluitende lust naar eeuwige, oneindige liefde, sde bruiloft des lams,quot; waarvan de heilige Johannes in de Openbaring spreekt: Als men niet een enkel persoon beminnen kan, als men niet meer in een enkele gedachte, in een enkel voor zich geschapen hart op kan gaan, als de sluier verscheurd zal zijn. Want de liefde hier beneden is een sluier, de sluier, die men over het echtpaar uitbreidt, een doorzichtige sluier, die het mysterie van God vertoont en het te gelijkertijd verbergt.....O, laat toe

-ocr page 35-

dat ik den sluier verscheur; het doet mij nood God te beminnen, niet meer door een eindig en zondig hart, maar van aangezicht tot aangezicht, van hart tot hart, en hem te omarmen met de geheele omarming mijner liefde. David heeft deze dingen voorspeld. Hij heeft gesproken van eenzame dagen, waarin \'s nachts de tranen als droppels of ook als een plasregen zouden vloeiden. Deze dauw, hij doet mij nood, ik moet zuchten en schreeuwen alleen met mijn hart. Mij dorst, mij dorst naar de oneindige schoonheid. O eeuwige liefde, eeuwig oud en eeuwig jong, zonder vlek en rimpel, o dronkenheid des harten, rust des verstands! dat is het laatste woord der liefde ....quot;

Men ziet het, door alle ach\'s en och\'s!, door al zijn gezucht en geschreeuw, door alle zijn gezwollene woorden en verwaterde denkbeelden uit de openbaring, glinstert steeds een en dezelfde grondgedachte en de in vuur gebrachte monnik kopjetuimelt en springt voortdurend om de vrouw en om de liefde rond als een kater in de maneschijn om een stuk valeriaanwortel. En deze erotische strekking der preeken kan geheel alleen het groote succès des predikers verklaren. Men trekke de roode draad van de zoogenaamde ideale zinnelijk heid uit de redenen van pater Hyacinthe weg, en wat er overblijft is het gewone garen, dat op fransche kansels gesponnen wordt. In geen land van Europa zijn de preeken zoo leeg en zinneloos als in Frankrijk. Ik heb misschien het recht een dergelijke uitspraak te doen, daar ik, behalve in Turkije, in alle landen van Europa geweest ben en mij de zelfkastijding aangedaan heb, in elke stad een paar kwartiertjes kanselwelsprekendheid over mijn zondig hoofd te laten heengaan. In Oostenrijk-Hongarije en in Duitschland heeft de pedante bijbeluitlegging de overhand; de Italiaansche prediker citeert versjes en vertaalt historische en andere anekdoten ; de Spanjaard wint zijne hoorders op door de fantastische overdrijving, waarmee hij hemel en hel schildert, voor de zonde waarschuwt en voor de deugd ijvert en de koelbloedige man uit het Noorden is soms al verbazing over de me-

-ocr page 36-

20

nigte en de oorspronkelijkheid der krasse beelden, die de kanselredenaar om zoo te zeggen uit de mouw schudt en die bewijzen, dat de geest van Calderon\'s godsdienstige poëzie nog even levendig in Spanje is als vóór tweehonderd jaren. In Engeland is de preek een zeer interessante, zeer kunstige, zeer welsprekende voordracht over het een en ander geschiedkundig, letterkundig of fisolofisch onderwerp en een rede van den deken van Westminster, den heer Stanley, onderscheidt zich alleen door het invoegen van enkele bijbel-versen, waarvan een zeer bescheiden gebruik wordt gemaakt, van een goed artikel in de Quarterley. Edenburch of Westminster-Review. In Frankrijk echter worden een zal venden toon, naar den hemel geslagen oogen, korte brokstukken uit de vulgata, het open- en dichtslaan der armen met de regelmaat van een slinger, en een nietszeggend metafyschisch-the-ologisch watersoepje voor de ingredriiinten gehouden, die samen een grooten prediker vormen. Zelfs de beste voortbrengselen der fransche kanselwelsprekendheid zijn dor en ledig als een woestijn, en verbergen achter min of meer kunstig gevormde volzinnen, een armoede van geest, die hunnen vervaardigers naar het woord des evangeliums zonder kwestie het koningrijk der hemelen moet verzekeren. Bossuet, de groote Bossuet, die men ter wille van zijn sschoone taalquot; bewondert, en die beklagenswaarde collégiens nog tegenwoordig van buiten moeten leeren, heeft zijn leven lang niets dan gemeenplaatsen verkocht, met uitzondering van de redevoeringen, waarin hij in geestdrift geraakt voor de dragonnades. Pater Lacordaire, die eerst vijftien jaren geleden gestorven is en die men den tweeden Bossuet genoemd heeft, is voor iederen modernen mensch, die gedachten in een boek eischt,quot; volstrekt onleesbaar en de Jezuïtenpater Felix, dien Parijs voor Pater Hyacinthe in de Notre Dame bewonderd heeft, heeft nooit iets. anders geleverd dan hartstochtelijke uitroepingen en een zeer pathetische theatrale voordracht, die slechts aan een dweeper van orthodox geloof iets anders dan holle klanken kan toeschijnen-Pater Hyacinthe was uit de school van de kerkelijke rheto.

-ocr page 37-

27

rica, die ik zooeven trachtte te karakteriseeren en als zijn preeken de aandacht niet hadden getrokken door half omhulde onkuisch-heid, hadden zij zich in niets onderscheiden van de vrome kwakzalverij zijner onbekende beroepsgenooten. Beredeneerde critici als Francisque Sarcey zagen dat zonder moeite dadelijk in, maar de geestdrift van zijn hysterisch publiek, welks dubbelzinnige smaak de karmelitermonnik vleide, werd door zulke alleenstaande uitingen van het gezond verstand op geenerleiwijze bekoeld. Pater Hyacinthe zag zijn roem van dag tot dag stijgen; zijne kerkelijke superieuren overlaadden hem met lof, daar hij talrijke verdwaalde schapen, die zeer zeker den weg naar het Godshuis lang vergeten hadden, weder naar den voet des altaars had gelokt; de paus zond hem zijnen zegen en het keizerlijke hof liet zich door hem in de particuliere kapel te Compiègne iets voorpreeken. Keizer Napoleon was namelijk een echte fijnproever. Hij nam zijn aandeel in alle Parijsche genoegens en liet zich met hetzelfde vermaak nu door Theresa iets voorzingen en dan door pcre Hyacinthe iets voorpreeken. De hoogste eerbewijzingen der kerk schenen den pater niet te kunnen ontgaan. Men sprak er van hem tot bisschop te benoemen; daar volgde plotseling de katastrofe, die aan het leven van den prediker een andere richting gaf en uit het troetelkind der kerk, uit den pater Hyacinthe den in den ban gedanen wandelleeraar mijnheer Loyson maakte. De pater sprong uit de pij en trouwde een Amerikaansche weduwe, mevrouw Merriman, die hij tot het katholiek geloof had bekeerd en die hem bij dit bekeerings-werk ontrouw had gemaakt aan zijn monniksgelofte.

Indien de heer Loyson menschelijk, natuurlijk en oprecht geweest was, indien hij gezegd had: sMijn bloed komt in opstand tegen den dwang eener .onnatuurlijke onthouding en ik wil terugkeeren in de menschelijke maatschappij v waaruit ik mij onbedachtzaam uitgesloten heb,quot; dan zou men zijn besluit eerbiedwaardig, zedelijk, ja zelfs heldhaftig kunnen noemen. Maar de heer Loyson versmaadde de oprechtheid. Hij wilde als hervormer en martelaar poseeren en hij ver-

-ocr page 38-

28

klaarde uit de orde te treden, omdat hij de onfeilbaarheid van den paus niet kon aannemen en daardoor verlaagde hij zich tot een huichelaar en schijnheilige. De heer Loyson is niet van het vleesch en het bloed der Luthers en Lammenais, die ketters worden, omdat zij gelooven en die nieuwe kerken stichten, nadat de vormen der oude niet meer voldoen aan de behoefte van hun geloof. Wie zou van de echtgenoot der Amerikaansche neophyte zeggen, dat hij zijn sGod had gezocht,quot; toen hij met beweging zijn klooster verliet? Hem heeft geen heilige drang naar hervorming gedreven en de onfeilbaarheid van den paus heeft met zijn afval niets uit te staan. Zijn bloed stroomde te heet door de aderen, zijn spieren waren te krachtig en zijn beenderen te vol merg. Dat is de sleutel tot zijne ketternij. Menschen van het fysiek gestel van den heer Loyson zijn niet geschapen voor eenzame overpeinzingen en onthouding en in den strijd met een strenge belofte moet het machtige vleesch de overwinning behalen.

De tartufferie, die hem bewoog een theologischen grond voor te wenden, terwijl toch slechts fysiologische oorzaken zijn afval bewerkten, is het ongeluk van het leven des heeren Loyson geworden. Om zijn voorgewenden drang naar hervorming te bewijzen, wierp hij zich op als prediker van een soort oud-katholieke kerk, die met ongewapend oog niet te onderscheiden is van de nieuw-katholieke. In plaats van hier of daar een eerlijken veehandel te beginnen, waartoe zijn uiterlijk hem bepaaldelijk had voorbeschikt, koos hij de in onzen tijd weliswaar niet gevaarlijke, maar ook zeer weinig lucratieve loopbaan van godsdienststichter en agiteerde nu voor een onbeduidende kerkhervorming, die de verlichten belachelijk en de geloovigen verachtelijk vinden.

Over deze kerkhervorming wilde hij oorspronkelijk te Parijs voordrachten houden, die de Fransche regeering echter niet toeliet. De heer Loyson sprak dus over de »zedelijke crisisquot; in plaats van over de kerkhervorming. Wat hij zeide, had weinig om het lijf. Het was er klaarblijkelijk om te doen, voor een niet al te hoog entrée, zooveel mogelijk personen

-ocr page 39-

29

te vereenigen. De heer Loyson, die niets nuttigs geleerd heeft, moet tegenwoordig toch een huisgezin onderhouden en hij beproefde dit loffelijk doel te bereiken door voordrachten in het cirque d\'hiver. Ik ben bang voor de toekomst van Mevrouw Loyson en hare kindertjes en ik vrees, dat meneer Loyson op zijn ouden dag naar de beurs zal moeten gaan, om de zijnen te onderhouden. Het zou hem daar naar alle waarschijnlijkheid slecht afgaan en ik gun den heer Veuillot den triumf niet, om op een goeden dag met leedvermaak uit te roepen: jZiet daar den vinger Gods!quot;

-ocr page 40-

DE HEER JOSEPH PRUDHOMME.

Er zijn menschen, wier naam onafscheideiijk is van vroolijke gedachten. Men denkt aan hen altijd in verband met een aardigheid en als zij zoo onhandig zijn ook eens de held van een treurige gebeurtenis te worden, dan kan zelfs de gevoeligste en meest deelnemende ziel niet nalaten, deze gebeurtenis met een glimlach op de lippen verder te vertellen. Zulk een mensch was de vóór een paar jaren overledene Henri Monnier. Toen de dagbladen zijn dood moesten mededeelen, deden zij hun best het bericht, dat wel een rouwrand eischte, met de officiëele droefheid van een doodbidder in te kleeden, maar het ingehouden lachen kwam toch spoedig te voorschijn. Zij lieten de bij zulke gelegenheden gebruikelijke woorden van oppervlakkige droefheid door een krans van de dolste anekdoten volgen, die de uitwerking hadden, dat een vroolijke lach de echo van de nekrologie werd.

Monnier was zonder twijfel een der grootste en veelzijdigste talenten dezer eeuw in het komische genre en heeft als teekenaar, tooneelspeler en schrijver zijne tijdgenooten meer doen lachen, dan eenig ander Franschman van zijn tijd. Maar zijn humor was niet goedmoedig, was niet, om met Heine te spreken van die soort, die »een lachende traan in het wapen voert.quot; Hij was eerder boosaardig, kwetsend en scherp van tong. Monnier\'s geest moest een oflfer hebben. Als alle anderen lachten, moest een de kosten van het amu-

-ocr page 41-

3i

sement in last of ergernis, zoo niet in bepaalde schade, betalen. Een gruwelijk bijgeloof der middeleeuwen beweerde, dat slechts die bouwwerken stand hielden, door welker kalk het bloed van een menschenoffer gemengd was. Als de gelijkenis niet buiten evenredigheid tragisch was, zou ik haar tot verduidelijking van den aard der geestigheid van Monnier gebruiken. Een Engelsch schrijver zegt, dat een Franschman in staat zou zijn zijn vader te vermoorden, als dit hem stof voor een geestigheid zou bieden en in het geval van Monnier is deze groteske overdrijving bijna een waarheid. Slechts twee proeven van het genre van Monnier\'s geestigheid. Hij speelt op een avond een gastrol in den schouwburg eener provinciestad. Achter de coulissen ontmoet hij den eersten minnaar , wiens tijd het is om op te treden en die naar het tooneel gaat. »Om Godswil, wat ziet ge er uit!quot; roept Monnier hem toe, je rechter snor is afgevallen, snel ook de linker er af, anders zijt ge verloren!quot; De ongelukkige kunstenaar doet vol schrik, wat Monnier hem raadt, en treedt voor het publiek op met een hal ven snorbaard; het publiek meent, dat men den gek met hem steken wil en werpt de tooneelspeler met hoeden en stokken. Deze laatste was van toen af aan in de kleine stad onmogelijk geworden, maar Monnier lachte over de goed gelukte aardigheid. Op een anderen keer vroeg een provinciaal op de Boulevard, welke straat hij moest inslaan , om naar het Panthéon te komen. »Neem de Martelaarsstraat,quot; antwoordde de gevraagde met den grootsten ernst. Dat is zeer fijn gezegd, maar de arme provinciaal werd door dit epigrammatische antwoord naar het uiterste einde der stad, waar zich de Rue des Martyrs inderdaad bevindt, gezonden, terwijl zijn doel in werkelijkheid een halve mijl zuidelijker lag.

Wie zal echter Monnier deze kwajongensachtigheden niet gaarne vergeven, als hij aan zijne onvergelijkelijke schepping, den heer Joseph Prudhomme, denkt? Deze éene figuur waarborgt den gestorven humorist de letterkundige onsterfelijkheid. In twee werken, de »Mémoires van den heer Joseph Prudhommequot; en het blijspel »Grootheid en verval van den heer Joseph

-ocr page 42-

32

Prudhoramequot; heeft hij zijn held voorgesteld aan het publiek gt; dat op zijn gezicht een kreet van vreugde liet hooren en zich sedert dien tijd niet weêr van hem wil scheiden. Ieder Franschman kent tegenwoordig M. Joseph Prudhomme, zijn portret figureert in alle satirieke bladen, het publiek schenkt hem telkens nieuwe karaktertrekken en tfirudhominesqnequot; is een nieuw bijvoegelijk naamwoord der Fransche taal geworden, dat algemeen begrepen wordt en zeer karakteristiek is, al is het ook nog niet in het woordenboek der akademie opgenomen.

Joseph Prudhomme, bij Monnier een voormalig professor in de schrijfkunst, is de gewone fransche bourgeois, zooals hij langs de straten van Parijs flaneert, in de koffiehuizen der boulevards zijn mazagraan slurpt en in de Aor^ca/\'arets zijn kannetje rooden wijn drinkt. Hij heeft eene verwijderde familiegelijkenis met den duitschen philister. maar verschilt op andere punten aanmerkelijk van hem. Zij hebben alleen hunne volstrekte platheid, hunne vertwijfelde alledaagschheid en hun koud proza, dat reeds op eenige schreden afstands, het vurigste ideaal dadelijk uitdooft, gemeen. Maar hier houdt de gelijkenis reeds op. De philister bezit een zekere goedmoedigheid, die hem eenigermate schadeloos stelt voor zijn gebrek aan gevoel en takt; hij buigt zich gewillig voor een grooteren geest en brengt groote karakters, die hij noch begrijpen , noch navolgen kan, uit gewoonte een soort van plompe bewondering toe.

De Heer Joseph Prudhomme kent deze zwakheden niet. Hij bemint, acht en bewondert slechts een mensch, en dat is hij zelf. Zijne eigenliefde kent geen grenzen en zijn zelfvertrouwen is bijna zoo groot als zijne domheid en dat wil zeer veel zeggen. De heer Joseph Prudhomme is overtuigd, dat hij alles verstaat, alles weet en alles beter zou kunnen doen, dan ieder ander; gevraagd of ongevraagd zegt hij zijn oordeel over alle personen en zaken, over een schilderij als over een gebouw, over een veldslag, als over een parlementsrede. De zeeslag van Trafalgar zou naar zijne meening, door de

-ocr page 43-

33

Franschen gewonnen zijn, als Napoleon de voorzichtigheid had gehad hem op het vaste land te laten slaan. De studie van het latijn komt hem onwaardig en onnoodig voor omdat het hem niet bekend is, dat de Latijnen dezelfde opmerkzaamheid aan de fransche taal hebben bewezen. Hij is zeer ontevreden op den beroemden schilder Meissonier; want zegt hij, als men het zoover gebracht heeft, dat men voor schilderijtjes ter grootte van een tafelbord honderdduizend francs krijgt, dan getuigt het van onvergeefelijke lichtzinnigheid, niet even groote doeken als Doré te maken. Aan de politie neemt hij het zeer kwalijk, dat zij de misdadigers laat fotografeeren, als zij reeds in de gevangenis zijn; het zou vrij wat nuttiger zijn hun portret te laten maken op het oogenblik, waarop zij de misdaad begaan, daar het dan als bewijsmiddel zou kunnen dienen.....

De heer Prudhomme spreekt gaarne, veel en gemakkelijk. Hij is in der daad slechts gelukkig, als hij zich zeiven hoort spreken. Maar men moet hetgeen hij zegt, niet van al te nabij bekijken. Hij houdt van groote, klinkende volzinnen, die hij gewoonlijk uit couranten en populaire romans heeft opgedaan, maar in het te pas brengen ervan is hij niet altijd gelukkig. Het gebeurt hem wel, dat hij uitroept, dat men den stroom des tijds bij het haar moet grijpen, en dat hij het volk aanraadt, zich zelf toch om \'s hemels wil den rug niet toe te draaien, terwijl hij vol overtuiging verklaart, dat het Damocleszwaard van het socialisme Frankrijk dreigt te verslinden. De heer Prudhomme spreekt altijd in reeds lang uitgediende gemeenplaatsen; een oorspronkelijk denkbeeld is hem even vreemd als een oorspronkelijke uitdrukking, maar daar hij, wat hij zegt, grammatikaal juist en met het aplomb van een Demosthenes voordraagt, heeft zijn taal op zijns gelijken meer uitwerking, dan die van een Gambetta of Louis Blanc.

Wat is de burgerlijke positie van den heer Joseph Prudhomme in de maatschappij ? Hij heeft tal van andere beroepen behalve het professoraat in de schrijfkunst, dat Monnier hem geliefde te geven

n. 3

-ocr page 44-

34

Hij heeft dertig jaren lang zakjes geplakt, gips in het meel, zand in de suiker en broodkorsten in de koffie gemengd en heeft, door deze kunstjes in praktijk te brengen, op den langen duur 12000 francs rente bespaard. Nu heeft hij zich uit de zaken teruggetrokken en leeft nog alleen voor de opvoeding van zijn kind en voor de publieke zaak. In zijn buurt geniet hij de al-gemeene achting, die hij ook verdient, want hij is een model van burgerlijk en menschelijk fatsoen. Sedert hij zijn winkel aan kant heeft gedaan, en niet meer weet, wat hij \'s Zondags zal uitvoeren, gaat hij geregeld naar de mis en de preek; sedert zijn arts hem wegens een maagkatarrh verbodenheeft sterken drank te gebruiken, ziet men hem in de cafds niet meer petits verrcs drinken. In zake van godsdienst is hij niet ontoegankelijk voor vrijzinnige denkbeelden; hij zou echter liever vasten dan als dertiende gast aan tafel zitten. Hij haat de omwenteling, maar begint het hardst meê te schreeuwen, als het oproer overwinnaar schijnt te zullen blijven. Dit staat in verband met zijne meest opmerkenswaardige karaktertrekken; zijne grenzelooze lafheid, zijn diepe laagheid en zijne volkomen beginselloosheid. In het jaar 1792 huilt hij het luidste mee om het hoofd des konings, in het jaar 1816 gaat hij voorop meê naar de nmesse expiatoire.quot; Zoolang Napoleon een leger heeft, versiert Prudhomme ieder kamer van zijn huis met vier portretten van den grooten keizer; zoodra hij echter gevangen is, noemt hij hem het corsikaansche ondier. Onder de commune fraterniseert hij met de roode benden en waagt het niet met zijn honderdvoudige overmacht vijf duizend gekken of ellendelingen hun dwaasheden te beletten; zoodra de troepen der regeering echter de orde hersteld hebben, zendt hij anonieme onthullingen aan alle poli-tie-bureau\'s en verraadt de geheele wereld en zijn eigen familie. Daar hij alles altijd beter wil weten, op alles wat aan te merken heeft en over niets tevreden is, maakt hij op den duur elke regeering onmogelijk; maar hij heeft haar door zijne kleingeestige oppositie nauwelijks ten val gebracht of hij verlangt weer naar haar terug als naar de vleeschpotten van Egypte.

-ocr page 45-

35

De heer Prudhomme vervolgt ieder genie, iedere buitengewone verschijning met bitteren haat en hardnekkige vijandschap; hij begunstigt daarentegen met genadige voornaamheid de nette middelmatigheid zender talent. Hij erkent geen autoriteit en verklaart slechts zijne eigene overtuiging te volgen ; \'s avonds echter repeteert hij voor een kring van aandachtige medeburgers zonder oordeel — en natuurlijk als zijne eigene wijsheid — alle dwaze vermoedens en naïeve combinaties, die hij \'s morgens in zijne ellendige stuiverskrant gelezen heeft.

Het is er verre van, dat dit alles samen een goed, afgewerkt beeld van den heer Prudhomme zou vormen. Het is in \'t algemeen gemakkelijker hem uit zijn daden, dan uit zijn portret te leeren kennen. Het is niet genoeg zijn dikken buik, zijn glad geschoren gezicht, zijn tandeloozen mond, zijne zware gouden horlogeketting en hooge vadermoorders te zien; men moet hem in zijn doen waarnemen, men moet hem hooren spreken en zóo heeft Monnier hem aan lezer en toeschouwer voorgesteld. Intusschen wordt het ook uit dit flauwe portret duide-delijk, dat de heer Prudhomme niets minder dan een sympathiek persoon is. Hij is eigentlijk niet eens komiek. Men kan over zijne onwetendheid, kortzichtigheid en domheid een oogenblik glimlachen, maar weldra verkrijgt verontwaardiging over zijn laffe, zelfgenoegzame inbeelding de overhand. Al is de heer Joseph Prudhomme echter noch sympathiek noch komiek, hij is daarentegen volkomen waar en natuurlijk, men kan bijna zeggen verschrikkelijk waar en natuurlijk. Zoo leeft, zoo denkt, zoo spreekt de gewone Franschman, gelijk Monnier hem in Prudhomme belichaamd heeft. Het is een belachelijke frase, die van sde geestigste natie der wereld!quot; Frankrijk heeft meer groote geesten, meer uitstekende personen voortgebracht, dan eenige andere beschaafde natie van Europa, behalve de Engelsche. Maar de massa des volks ? Vraag aan Henri Monnisr, wat hij daarvan denkt! Er behoorde grooten moed toe deze door hare waarheid vernietigend werkende figuur, die tegelijk grotesk en boosaardig is, te scheppen, maar nu zij bestaat, door kunstenaarshand

-ocr page 46-

36

gebeeldhouwd, is zij onvergankelijk. Ik beweer, dat men Frankrijks geschiedenis niet begrijpen kan, als rrien den heer Prudhomme niet kent. De voortdurende omwentelingen, de snelle afwisseling van het hevigste radicalisme en de stijfste reactie, de onstandvastigheid der regeering, bij een aartspe-dante, stijve, onveranderlijke administratie, de samenstelling van de akademie, de gerechtshoven, het regeeringspersoneel, de loopbaan van menschen als Dufaure en Buffet, de heerschappij van zekere denkbeelden en modes, dat alles blijft onverklaarbaar en onbegrijpelijk, als men zich niet voortdurend den even flauwen als grootsprekenden, den nu eens oppositiemakenden dan weer verbeten conservatieven heer Prudhomme herinnert.

Het merkwaardigste in deze zaak is het ongehoorde succès, dat Monnier met zijne schepping had. Het portret, dat hij teekende, is zoo levendig, zoo naar de natuur geteekend! En gelooft men nu\'soms, dat het model zich herkend heeft, dat het bij het zien van zijn afbeeldsel in woede is losgebarsten ? O, in \'t geheel niet. De heer Prudhomme zelf is het, die het luidste gelachen, en in de handen geklapt heeft. Dat is zeer komiek, maar ook zeer natuurlijk. Indien de heer Prudhomme wijs genoeg geweest was om in te zien, welk een ellendige gek hij was, dan zou hij niet meer de heer Joseph Prudhomme zijn geweest.

-ocr page 47-

GENERAAL CHANGARNIER.

Het was op een dag in Februari van het jaar 1875, toen ik voor het eerst in het slottheater te Versailles een zitting der nationale vergadering bijwoonde, die toen juist beraadslaagde over de wet betrekkelijk den regeeringsvorm des lands. De galerijen waren zeer vol en voornamelijk door dames bezet. Onder de afgevaardigden viel mij spoedig iemand in het oog door de kostelijke komiek zijner houding en gebaren. Het was een oud heer met gladgeschoren kin, een kleine witte snor als een tandenborsteltje en een zeer volle pruik, waarin de donkere kleur de overhand had. Een blik op zijn toilet was voldoende, om een begrip van de groote zorg te geven, die er aan besteed was. Hij droeg kleine verlakte laarsjes, een parelgrijze, van onderen wijde broek en een donkerbruine overjas, die in de taille bovenmatig sterk ingenomen was, terwijl hij aan de schouders los uitsprong, zoodat men kon vermoeder., dat er zich een paar vleugels uit zouden ontwikkelen; handschoenen, van de kleur van blauwe pruimen, van lichte nuance, een fijn stokje van ebbenhout met ivoren knop en een hooge hoed van de nieuwste mode voltooiden het uiterlijk van dezen ouden beau, die op zijn zitplaats zonder ophouden de meest curieuse bewegingen uitvoerde, om de opmerkzaamheid der galerij tot zich te trekken. Nu eens ging hij achterover liggen en zond uit zijn grijze oogen smachtende blikken naar de dames, dan

-ocr page 48-

3S

weder bracht hij met een speelsche uitdrukking op zijn gelaat, die jeugdig moest heeten, zijn hoed op het stokje in snel draaiende beweging, een andere keer trok hij,klaarblijkelijk met opzet, koket aan het stompje van zijn snorretje; met éen woord, hij poseerde als een overmoedige spring-in-\'tveld, die vol dwaasheden en grappen steekt, hetgeen vooral zoo zonderling om aan te zien was, omdat de grijsaard zijn tachtig lenten zeer duidelijk op zijn verwelkt en gerimpeld voorhoofd geschreven droeg.

— »Wie is toch die Don Juan in peper- en zoutkleurige pruik daar beneden ?quot; vroeg ik nieuwsgierig aan mijn buurman, nadat ik de afwisselende verleidingskunstjes van den stokouden afgevaardigde een poosje had waargenomen.

— sO, die Don Juan, dat is generaal Changarnier, die gewoon is te overwinnen,quot; was het antwoord.

Deze laatste opmerking was een toespeling op een zinsnede in een zeer bekenden brief, dien generaal Changarnier na de Februari-revolutie aan de toenmalige republikeinsche machthebbers gericht had. Deze brief is een meesterwerk, zooals slechts natuurlijke, overtuigde naïveteit het scheppen kan, en zooals het geen schrijver van beroep ooit zal gelukken. De generaal schreef: jgt;Ik wensch ergens naar een bedreigde grens te worden gezonden____ Ik heb ondervinding, die door ernstige studies gerijpt is, een levendigen dorst naar roem en de gewoonte om te overwinnen. Het kan dus aan geen twijfel onderhevig zijn, dat ik mijn vaderland nuttig kan zijn.quot; De gewoonte, waarvan de bescheidene krijgsman spreekt, schijnt hij met bewonderenswaardige gemakkelijkheid aangenomen te hebben, daar zij hoogstens het gevolg kan zijn van een enkel wapenfeit. In het jaar 1836 kommandeerde Changarnier namelijk als majoor een kleine afdeeling infanterie die de achterhoede van de armee van den maarschalk Clausel bij zijn terugtocht van Constantine vormde. De Arabieren waren de Franschen dicht op de hielen en tirailleerden voortdurend om hunne liniën. Plotseling verzamelden zij zich tot een gesloten aanval op de achterste kompagniën. Chan-

-ocr page 49-

39

garnier liet zijne soldaten een carré vormen en sprak tot hen: »Zij zijn iooo, wij zijn 300 man sterk, de partij staat dus gelijk.quot; Dit theatrale woord vond in dezen bloeitijd van het valsche pathos buitengewonen bijval, temeer omdat Chan-garnier\'s carré zich werkelijk wakker gehouden had en den meer verwoeden dan nadrukkelijken aanval afgeslagen had. De schermutseling, die aan den toen nog onbekenden majoor gelegenheid had geschonken een historisch woord naar het model van de heldhaftige laconismen van Napoleon te pas te brengen, werd hierdoor in de gedachten van Changarnier een der grootste en roemrijkste krijgsbedrijven van alle tijden. Hij was overtuigd, dat hij recht had naast de eerste helden der wereldgeschiedenis te worden genoemd en als men van de grootheid van Hannibal, Caesar, Napoleon en zoo voort sprak, was hij in staat met grootsche bescheidenheid een afwerende beweging met de hand te maken. Hij bleef de rol van bescheiden held echter niet altijd getrouw en was dikwijls zoo onverstandig, onomwonden zijn eigen meening over zich zeiven en zijne verdiensten uit te spreken, hetgeen hem eens een zeer openhartige opmerking bezorgde. Generaal Bugeaud, zijn superieur, gaf hem niet lang na de schermutseling van Constantine — hij was intusschen met buitengewone snelheid tot brigade-generaal bevorderd — naar aanleiding van een nieuwe onderneming tegen de Kabylen eenige bevelen, waarbij hij eenige ophelderende opmerkinger meende te moeten voegen. Changarnier viel hem echter ongeduldig in de rede en riep, zich in postuur stellend; sik geloof, dat ik lang genoeg den oorlog gezien heb, om te Weten, hoe men hem voert!quot; Bugeaud had hem arrest kunnen opleggen; hij had er het recht toe; maar als geestig man achtte hij het verstandig met een goedmoedig lachje te zeggen: 3Dat bewijst niets, waarde generaal. Zie, de maarschalk van Saksen had een pakezel, die al zijne veldtochten had meegemaakt; ik heb echter nooit gehoord, dat hij daarom bijzonder veel van oorlogvoeren heeft geweten.

Deze ijdele gek, dien ik later dikwijls op straat, in schouw-

-ocr page 50-

40

burgen, en in den senaat heb gezien, altijd met gelakte laarsjes, parelgrijzen broek, nauwen broek en blauwe handschoenen, heeft den ouderdom van 84 jaren bereikt, maar tot zijn laatste uur de komedie der eeuwige jeugd trachten te spelen. Hij was een merkwaardige figuur, karakteristiek voor zijn tijdperk en voor de natie, waaruit hij gesproten is. Men zegt, dat in Frankrijk de belachelijkheid doodt; dat is waar, maar slechts voor een burger, een kruidenier, een kroegbluffer. Wat echter maar in \'t minst in verband staat tot de tgloire.quot; is tegen de belachelijkheid gevrijwaard; een generaal kan niet belachelijk zijn; de aangeboren eerbied, die ieder Fransch-man voor de gouden epauletten gevoelt, maakt hem blind voor de dwaze zijden van een hooggeplaatsten militair. Joseph Pru-dhomme, de groote onsterfelijke Prudhomme zelf zou slechts een geborduurde uniform in plaats van een oud-modischen rok behoeven aan te trekken en hij zou .eerbiedwaardig, verheven, heldhaftig zijn. De Franschen, welke goddelooze spotters en koelbloedige bediWers zij in \'t algemeen ook mogen zijn en hoe vreemd overdreven gevoeligheid hun ook mag zijn hebben toch een sentimentaliteit en het voorwerp dezer sentimentaliteit is het leger. Zoodra de Franschman een roode broek ziet, gaat hem het hart open en wordt zijn stem week. Een soldaat van Frankrijk! Dat is een woord, dat hem met aandoening en geestdrift tegelijk vervult. Aan deze zwakheden zijner landgenooten heeft Changarnier het te danken, dat men hem tot aan het einde zijn levens voor een ernstige persoonlijkheid hield; in ieder ander land der wereld zou hij reeds dertig jaar lang het algemeene voorwerp van spot der humoristische pers geweest zijn.

De waarheid verbaast meer en is altijd sterker dan de meest gewaagde verdichting. Men heeft de kolonels van Scribe dikwijls voor overdreven karikaturen verklaard; Changarnier gaf aan deze kolonels, die zich altijd op de laarzen slaan, van hunne veldtochten en wapenfeiten spreken en van de tienduizend vuurmonden vertellen, die zij veroverd en tot zwijgen gebracht hebben, Changarnier gaf aan deze bespottelijke

-ocr page 51-

bluffers niets toe. Hij had zijne «veldtochtenquot; — alles in alles eenige expedities tegen dappere, maar ongedisciplineerde Arabieren — voortdurend op de lippen. Hij sprak altijd over zijne wonden, zijne gevechten, zijne overwinningen en zegeteekenen. Hij stelde den slag bij Constantino gelijk met dien van Austerlitz en boven dien van Jena. Dat ging zoover, dat hij eindelijk zelf aan zijne overdrijvingen geloofde, en in houding, gebaren en wijze van uitdrukking op de vermake-lijkste wijze Napoleon naaapte. Hij geloofde bestemd te zijn voor een groote rol en de Voorzienigheid van zijn vaderland te zullen worden. Toen de Februari-revolutie uitgebroken was, dacht hij stellig dat zijn tijd gekomen was en bood in den boven aangehaalden curieusen brief der republiek zijn degen aan. Zijn gedachtengang is gemakkelijk te doorzien. Napoleon was eerst luitenant bij de artillerie, toen won hij den slag bij Lodi, daarna kwam de i8de Brumaire. Hij, Changarnier, had zijn luitenantsstadium reeds achter zich; in den eeuwigen sslagquot; van Constantine zag hij zijn Lodi, moest nu niet logisch zijn iSquot;1\'\' Brumaire volgen? Werkelijk werd hem het kommando over de armee van Parijs toevertrouwd. Dit waren de heerlijkste dagen zijns levens. Vroeg en laat in prachtige uniform te paard door de straten rijdend, de dames vurige blikken toewerpend, de mannen met een onvergetelijke beweging met de hand groeten teruggevend, die niemand hem aangeboden had, speelde hij reeds den dictator en zag zich waarschijnlijk reeds in den geest te Rheims gezalfd en gekroond. Het socialistische Juni-oproer brak uit, Changarnier was zalig. Hij gaf prudhommesque dagorders en vermaakte de troepen met bestudeerde lakoniake aanspraken; maar hij hielp het oproer beteugelen, dat mag men niet verzwijgen. Het ontbrak hem dan ook volstrekt niet aan persoonlijken moed; hij was een dwaas, een gek, een figuur uit een kluchtspel, maar hij was geen lafaard. Hij was belachelijk, maar niet erbarmelijk. Na de Junidagen verloor hij zijn hoofd geheel en al. Bij den »slag van Constantinequot; voegde zich het straatgevecht te Parijs. Tot dien tijd had hij

-ocr page 52-

42

zich slechts voor den redder van Frankrijk gehouden, nu geloofde hij de redder der menschheid te zijn. Terwijl hij zich echter in schoone droomen der toekomst vermeidde, smeedde de veel handigere Louis Napoleon op zijn gemak zijn keizerskroon. Changarnier lachte verachtelijk, als men tegen hem over de plannen van den prins-president sprak. Weinige weken vóór den staatsgreep riep hij nog op de hem eigen pompeuse wijze de onrustige nationale vergadering op theatralen toon toe: sVertegenwoordigers des volks! Beraadslaagt in vrede!quot; Deze gezwollen uitdrukking vergat men niet. Toen Bonaparte kort daarop den staatsgreep uitvoerde, werd Changarnier met de overige afgevaardigden naar de gevangenis Mazas gevoerd. Zij bleven daar den eersten nacht in een groote zaal te zamen en Changarnier deklameerde in een groepje zeer levendig over de gebeurtenissen van den dag. Toen riep een afgevaardigde uit een andere groep met voortreffelijke nabootsing van de theatrale manier van Changarnier hem toe: «Vertegenwoordigers des volks! Beraadslaagt in vrede!quot; De generaal verbleekte en vergat, voor de eerste maal zijns levens, van den veldslag van Constantine te vertellen.

Uit Mazas werd Changarnier in ballingschap gezonden, waar hij een kalm en rustig leven leidde , hetgeen hem echter niet verhinderde aan iedereen te vertellen en zelf ernstig te geloo-ven, dat Napoleon sluipmoordenaars op hem had afgezonden en zich niet veilig op zijn troon gevoelde, voor hij zijn »grooten vijandquot; uit den weg had geruimd. Hij dook eerst gedurende den oorlog met Duitschland weer uit zijne vergetelheid op. En hoe bewonderenswaard is hij weer op het tooneel verschenen! Men zal zich nog het melodramatische verhaal herinneren, dat in Juli 1870 in alle bladen werd opgenomen, een verhaal van een slanken grijsaard, die in een wijden grijzen mantel gehuld op zekeren dag in het hoofdkwartier verscheen en den keizer wenschte te spreken. Men leidde hem in de kamer van Napoleon; daar liet de slanke grijsaard den wijden mantel vallen en de keizer zag — Changarnier voor zich. sSire,quot; zei de slanke grijsaard, ïhet

-ocr page 53-

43

vaderland is in gevaar — ik bied u mijn degen aan!quot; Napoleon weende en omarmde den slanken grijsaard. Men merke op, dat de geschiedenis met alle bijzonderheden (de slankheid van den onbekenden grijsaard; de wijde grijze mantel, en de ontroering des keizers) door Changarnier zelf verteld werd en door hem publiek werd gemaakt. Napoleon heeft nooit over het voorval gesproken; het zou anders interessant zijn geweest, te weten hoe hij het tooneel verteld had! Wat er dan ook van aan zij, Changarnier werd aan den generalen staf toegevoegd en met Bazaine te Metz ingesloten. Ongelootllijk, maar waar: de overwinnaar van Constantine kon het ongeluk van de transche legers niet afwenden.

Na den vrede begon de slanke grijsaard in den wijden grijzen mantel, die zijn vriend Geróme dikwijls trachtte te bewegen het groote historische tooneel in het kabinet des keizers te schilderen, voor de tweede maal een politieke rol te spelen. Hij wilde een Monk der fransche monarchie worden. De overwinnaar van Constantine had op dit gebied echter geen geluk en Hendrik V bleef rustig te Frohsdorf. Bij een debat in de nationale vergadering over de nieuwe organisatie van het leger had hij gelegenheid, het grootste woord zijns levens uit te spreken. De kolonel Denfert, de heldhaftige verdediger van Belfort, had met enkele woorden van zeer veroorloofd zelfbewustzijn op zijn schitterend wapenfeit, het schitterendste der Franschen gedurende den ge-heelen oorlog, gezinspeeld en Changarnier, die na hem de tribune besteeg, ironiseerde hem hierover. Toen riep een verontwaardigde republikeinsche afgevaardigde hem toe: sWïj heeten Belfort en gij, gij heet Metz en Sedan!quot; sik,quot; antwoordde Changarnier hierop, met een prachtige beweging met de hand, 5gt;ik heet eenvoudig Changarnier.quot;

■ De groote Got van het theatre fran (ais heeft \'naderhand in een vriendenkring dikwijls beproefd, om den generaal deze verheven woorden na te zeggen, maar het is hem nooit gelukt. Hij was niet eenvoudig genoeg en sprak niet met genoeg majesteit, sik heet eenvoudig Changarnier!quot; Als de

-ocr page 54-

44

overwinnaar van Canna uit zijn graf was opgestaan en in een vergadering verschenen was, had hij niet met meer overtuiging, met meer zelfbewustzijn kunnen zeggen: sik heet eenvoudig Hannibal!quot; Toen lachte men te Parijs, maar slechts zachtjes, slechts bescheiden. Hij bleef toch altijd — overwinnaar van Constantine!

Van zijne militaire scherpzinnigheid kan men zich een voldoende voorstelling vormen, als men hoort, dat hij de achterladers voor een nuttelooze uitvinding zonder beteekenis hield; de algemeene dienstplicht beschouwde als een voor het leger noodlottige instelling en in het jaar 1867 over de Pruissen schreef, dat een klein leger van soldaten van beroep hunne samengeraapte scharen van soldaten a la minute zonder moeite kon verslaan. Dat belette een gedeelte der Parijsche pers echter niet, toen hij begraven werd, hem als een der grootste militaire genieën van Frankrijk te roemen. Mijn God. dit ongelukkige land heeft zulk een koortsachtige begeerte naar groote legerhoofden, dat wij het niet kwalijk kunnen nemen, dat het ook het lijk van dezen operette-generaal, dezen bluffenden Bora-Bom versierde met de attributen van een held en van een groot krijgsman.

-ocr page 55-

DE PAUS DER BESCHAVING.

Wie kent buiten Parijs Gagne, den grooten Gagne, den dichter, den wijsgeer, den staathuishoudkundige, den hervormer der menschheid, den paus der beschaving? En toch is hij waard gekend te worden, deze onbekende groote man, die de menschenliefde zoo ver gedreven heeft, dat hij zich door zijn hongerige medeburgers heeft willen laten opeten, en het zou jammer zijn, als de barrières van Parijs de grenzen zijner beroemdheid bleven.

Etienne Augustin Gagne, die nu reeds sedert enkele jaren in het graf rust, waarin hij op zeventigjarigen leeftijd is afgedaald, was tot aan den dag van zijn dood een der meest populaire mannen van Parijs en gafhet publiek gedurende bijna veertig jaren periodieke opflikkeringen van vroolijkheid. Ik werd op hem opmerkzaam gemaakt door een samenloop van toevallige omstandigheden. Üp zekeren dag las ik, naar aanleiding eener bespreking der werken van Richard Wagner in een fransch blad, dat de fransche lezer zich van de verzen der Nibelungen-tetralogie slechts een begrip kon vormen, als hij aan de best geslaagde gedichten van Gagne dacht. Gagne? Wie is Gagne? Dat is natuurlijk de eerste vraag, die men in een dergelijk geval, als men den naam voor de eerste maal ziet, zich zelf doet. Men schaamt er zich dan een beetje over nooit iets van een dichter gehoord te hebben, die klaarblijkelijk zeer bekend moet zijn bij een groot publiek, daar men hem als

-ocr page 56-

46

een voorbeeld aanhaalt, om iets onbekends duidelijk te maken. Om het gebrek in mijne kennis der fransche letterkunde zoo snel mogelijk te herstellen, zag ik het woordenboek der tijd-genooten in. Van Gagne was er geen spoor in te vinden. Ik nam mijn toevlucht tot de salgemeene biografie.quot; Hetzelfde raadselachtige stilzwijgen over een man, die naar het bewuste blad toch zeer bekend moest zijn. Daar ik geen andere hulpmiddelen bij de hand had, moest ik er wel toe besluiten den last mijner onwetendheid verder te torschen.

Kort daarna stond een bericht in de kranten, dat Gagne zich met een adres tot de nationale vergadering gewend had, waarin hij voor zijne nuttige dichterlijke werkzaamheid eene nationale belooning vroeg. Uit den vorm van het bericht bleek weder duidelijk, dat Gagne een persoon moest zijn, wèl bekend onder het publiek; ook lieten de opmerkingen, die het bericht in sommige bladen vergezelden, geen twijfel over, dat hij als dichter bij zijne lezers meer vroolijke, dan ernstige gevoelens had opgewekt. Intusschen begon het mij nu toch te intrigeeren niets naders over zulk een beroemden tijdgenoot te kunnen ervaren en ik dacht er reeds over den heer St. René Tallandier of een anderen professor der Fransche literatuur op te zoeken en hem vriendelijk om inlichting over den onbekenden bekenden dichter te verzoeken, toen het toeval mij dubbel gunstig was en mij den treurigen stap, die een opentlijke bekentenis mijner onwetenheidnoodig had gemaakt, gelukkig bespaarde.

Ik slenderde op een dag van het jaar Juli 1876 met een fransche journalist door de Rue Richelieu, toen een persoon uit de bibliothcque nationale kwam, die in hooge mate mijne nieuwsgierigheid opwekte. Het was een oud man van hooge gestalte met eenigszins gebogen houding, met een langen, sneeuwwitten baard en gekrulde lokken in den nek. Hij droeg op zijn hoofd een van die onmogelijke hoeden, die men dikwijls op karikaturen uit den tijd der restauratie ziet; de overige kleeding was met de buitengewone hoofdbedekking in overeenstemming. Zijn das leek meer op een matro-

-ocr page 57-

47

zengordel, dan op iets anders; zij was ruim twee handen breed, had een kleur als groene erwten en was vijf of zes maal omgeslagen, zoodat zij den hals van de schouders tot aan de ooren toe inhulde. Ook het vest, zoover het zichtbaar was, had zonderlinge eigenschappen, maar het werd door de jas ver in de schaduw gesteld. Deze jas was een tooneelstuk. Neen, het was meer, het was een zuiver historische reliquie, even merkwaardig als een pantser of draadhemd, een maliënkolder, of een ander ouderwetsch kleedingstuk, dat in de musea de herinnering aan een romantisch verleden opwekt. De jas reikte bijna tot aan de enkels, was in het midden nauw, maar zette zich om de heupen verbazend in omvang uit, zoodat de panden als een vrouwenrok in groote plooien naar beneden hingen. De kraag was zeer hoog, de mouwen waren kort en nauw en als om nog kleureneffect hieraan toe te voegen, was die jas met twee rijen glimmende koperen knoopen bezet. Ik stond verrast stil en stootte mijn buurman aan om hem op de merkwaardige verschijning opmerkzaam te maken. Hij volgde de richting van mijn blik en toen hij het voorwerp, dat mijn verbazing opgewekt had in het oog kreeg, zei hij met groote onverschilligheid: »Hebt gij Gagne nog nooit gezien? De man gaat sedert menschengeheugen in denzelfden dracht en de lieden in zijn wijk kennen hem reeds zoo goed, dat de straatjongens niet eens meer blijven staan om hem uit te lachen!quot;

Dat was dus Gagne, wiens verzen het fransche publiek een denkbeeld moesten geven van de Wizelawaia-poëzie en die van zijn vaderland een nationale belooning voor die verzen verlangde! Hij zag er merkwaardig genoeg uit, maar zijn geestelijke individualiteit was, naar mijn metgezel er mij van vertelde, nog merkwaardiger. En toen ik \'s daags daarop door een ander gelukkig toeval bij een der talrijke vliegende boekhandelaren van de Quai Voltaire eenige werkjes van Gagne vond, was ik eindelijk in staat, mij een beeld van deze buitengewone persoonlijkheid te maken.

Gagne bezat in groote mate het bewustzijn van zijn hooge

-ocr page 58-

48

beteekenis. Hij noemde zich het menschheidsideaal, het eenige ware evenbeeld van God, den modelmensch en het orgaan van den wereldgeest. Hij dacht en sprak slechts naar de wetten van het sUnitéismequot; dat van alle andere logika geheel afwijkt. Wat »Unitéismequot; is, is zeer moeilijk te verklaren. Gagne zegt weliswaar, dat jUniteismequot; de unite is, de eenheid der godmenschelijkheid, der menschgoddelijkheid, der dierwereldlijkheid, der verstandsfantaisie, maar ik vrees, dat zelfs deze licht begrijpelijke verklaring nog aan verscheidene menschen duister zal zijn. In ieder geval is het »unité-ismequot; iets groots, want Gagne verzekert, dat men met behulp daarvan de menschen gelukkig kan maken, de dieren kan temmen en de sporen der zondvloed kan uitwisschen. Misschien was het zelfs mogelijk den apostel Paulus er mee uit de dooden op te wekken, maar dit waagt Gagne niet met zekerheid te belooven.

Gagne streefde steeds naar iets hoogs en edels. Het geluk der menschheid ging hem zeer ter harte. Zijn eigen belang gold voor hem niet. Hij versmaadde den Mammon. Bezitter van een behoorlijke rente, viel hij nooit iemand om geld lastig en al vroeg hij om eene nationale belooning, het was hem zeker niet te doen om het snoode geld, maar alleen om de erkenning zijner verdiensten.

Het ideaal, dat Gagne zijn geheele leven heeft voorgezweefd, was de verbroedering van het menschengeslacht en de opruiming der slagboomen, welke de vrije ontwikkeling van den geest belemmeren. Een van zijne eerste werken, om deze gedachte te verwezentlijken, was een boekje met den veelbelovenden titel, »Gagne-Monopanglotte.quot; Hij handelt daarin over een wereldtaal en een algemeen schrift voor alle volken. Gagne\'s stelsel was eenigszins ingewikkeld en hij was oprecht genoeg dit later zelf toe te geven. Hij kwam op rijperen leeftijd echter op het onderwerp terug en behandelde het toen met de wijsheid, die een rijpere levenservaring schenkt. Dat de gansche menschheid eene enkele taal spreekt, een zelfde schrift gebruikt, is wenschelijk: maar waarom dan een nieirwe taal

-ocr page 59-

49

tot dit doel uit te vinden, als men een zoo beschaafde en ontwikkelde taal als de fransche, kant en klaar bij de hand heeft? Alle volkeren behooren dus fransch te leeren spreken en schrijven en het groote doel der monopanglottie is bereikt. Niet waar, het is het ei van Columbus, een oplossing, ongekend geniaal en eenvoudig.

In latere jaren noemde Gagne zich zelf aartsprofeet, aarts-poëet en paus der beschaving en wenschte de menschheid geluk, dat zij nu een absolute autoriteit bezat, van welke zij de zuivere waarheid en de duidelijkste voorlichting over alle dingen kon ontvangen. Men moet in \'t oog houden, dat dit voor het vatikaansche concilie geschiedde en Gagne toen de lofzangen nog niet kende, waarmeê ultramontaansche schrijvers de onfeilbaarheidsverklaring van den paus begroetten. Dat hij zijne nieuwe waardigheden niet als eenvoudige titels beschouwde, maar ze zeer ernstig opnam, bewees hij door de werken 3 L\'unite, tUomnisciencequot; en L\'omni-voyance quot; in welke hij aartsprofetiën en aartspoëzie ten beste gaf. Hij proklameerde de gelijkheid van rechten voor de vrouw en sprak zeer schoone woorden tegen de slavernij, waarin de aankomende jeugd, tot zij volwassen is, door tyranieke ouders gehouden wordt. Hij eischte, ook voor de kinderen vrijheid, en verlangde dat ieder mensch, die den ouderdom van drie jaren had bereikt, in het genot zijner burgerlijke rechten zou worden gesteld. Wij vinden hier een kleine inkonsekwentie, want het is niet te begrijpen, waarom, aan smenschenquot; beneden de drie jaar hunne rechten worden onthouden, terwijl zij, die ouder zijn, daartoe geen hinderpalen meer in den weg worden gelegd. Gagne ziet deze fout in, maar verontschuldigt haar. Menschen beneden de drie jaren zouden te gemakkelijk door eerzuchtige drijvers te bewerken zijn en het is daarom niet raadzaam hun het stemrecht te verleenen!!

Gagne was ook staatsman en stelde zich te Parijs tweemaal, in 1S63 en 1S69, kandidaat voor het parlement. Zijne manifesten aan de kiezers waren in verzen en hij noemde zich den sbovennatuurlijken, algemeenen en eeuwigdurenden

-ocr page 60-

kandidaat.quot; Zijne verblinde medeburgers hadden echter de onbeschaamdheid hem uit te lachen. In het jaar 1869 deed hij de grootste daad zijns levens. Het was na de algemeene verkiezingen, die in dat jaar een tamelijk liberalen uitslag hadden gehad. Keizer Napoleon draalde met de bijeenroeping van het wetgevend lichaam op het bij de wet bepaalde tijdstip. Toen trok Gagne, op den dag, waarop het corps législatif behoorde geopend te worden, op den isten September, in zijn belachelijke jas en met zijn bespottelijken hoed op het hoofd naar de Place de la Concorde, plaatste zich aan den voet van den obelisk en stampte eenige malen met een groote roode parapluie op de asphaltbestrating. Deze handeling en zijne zonderlinge verschijning waren voldoende om spoedig een vrij groote toeloop van leegloopers en nieuwsgierigen bijeen te lokken. Toen Gagne eenig publiek om zich zag, wendde hij het gezicht naar de Tuileriën en richtte driemaal met ernstige gebaren en luider stemme aan den keizer de vordering om het corps législatif onmiddelijk te openen. De toehoorders vermaakten zich kostelijk en de politie was zoo wijs om den aartsprofeet zijn gang te laten gaan.

Nog eens deed Gagne veel van zich spreken; het was gedurende het beleg van Parijs. Toen de levensmiddelen schaars begonnen te worden, richtte hij een manifest aan zijne medeburgers, waarin hij zich zelf tot — voedsel aanbood. Hij noodigde de Parijzenaars uit hem in de voormiddaguren op te zoeken en bezit te nemen van zijn lichaam; hij gaf hun vrijheid, hem door een geneesheer te doen onderzoeken, voegde er echter bij, dat dit overtollig was, daar hij voor zijne volkomene gezondheid instond en dus zonder bezorgdheid opgegeten kon worden. Tegelijk gaf hij vol vertrouwen de verwachting te kennen, dat veel Parijzenaars, vooral niet-rookers, zijn voorbeeld zouden volgen.

Gagne was een getrouw bezoeker in de Parijsche redactiebureaus, die hij met aartsprofetische en aartspoetische artikelen over alle mogelijke vragen van dan dag overstroomde. Hij deed de smartelijke ervaring op, ze nooit gedrukt te zien.

-ocr page 61-

51

Dikwijls appelleerde hij echter van deze beslissing van kortzichtige redakteuren op het oordeel van het onbevangen publiek door zijne opstellen als vlugschriften en brochures te laten drukken. Beroemd is zijn voorstel, om alle partijen door een gekombineerden regeeringsvorm te verzoenen. Hij noemde zijn nieuw politiek stelsel s Republiqueide-empire-royauté;quot; volgens dit stelsel zou een directoire, bestaande uit den graaf van Chambord, den graaf van Parijs, Prins Napoleon, Gambetta en Raspail de lotgevallen van Frankrijk besturen. Het plan is aanbevelenswaard om zijne alles omvattende volledigheid; men heeft echter nooit beproefd het uit te voeren.

Gagne was een van die merkwaardige menschen, die hun geheele leven aan de deur van het gekkenhuis staan, zonder ooit den drempel te overschrijden. Hun gemoedstoestand is meer ijdelheid dan grootheidswaanzin, meer opgewondenheid dan razernij. Zij verwekken nu eens medelijden, dan vroo-lijkheid en in hun waanzin is in elk geval methode genoeg, om hen gerust te kunnen uitlachen, zonder het verwijt van ongevoeligheid te verdienen.

-ocr page 62-

KONING ORRLIE ANTOINE I.

Hebben zij, die beweren, dat men een persoon in den lijst van zijn\' tijd moet beoordeelen, werkelijk in alle omstandigheden gelijk? Is deze maatstaf in vele gevallen toereikend en behandelt men daarmeê den te meten persoon niet dikwijls onrechtvaardig? Ik geloof, dat er individuen zijn, die losgemaakt van hun omgeving, zonder de eeuw, waarin zij leven, in aanmerking te nemen, moeten beschouwd worden, om hen te begrijpen en te waardeeren. Er zijn mannen geweest, die hun tijd eeuwen vooruit waren en daaronder bitter te lijden hebben gehad. Sokrates twijfelde aan het werkelijk .bestaan der olympische goden en moest daarvoor den giftbeker drinken. Zes eeuwen later zou de wijsgeer voor dezen twijfel van keizer Constantijn een staatsambt hebben gekregen. Savonarola werd om zijn godsdienstig liberalisme verbrand; tegenwoordig zou Bismarck hem, als hij duitsch onderdaan was, de redactie van de Norddeutsche allgemeine /eitiing toevertrouwen. Halley werd voor stapelzot gehouden, omdat hij het in de vorige eeuw waagde den loopbaan van een komeet te berekenen en de spot bracht hem werkelijk in het gekkenhuis; nu zou hij voor een dergelijke wetenschappelijke ontdekking tot lid van alle europeesche akademies gekozen worden.

Maar al waren er menschen, die te vroeg geboren schenen, er zijn er ook, die te laat ter wereld gekomen zijn en door hunne

-ocr page 63-

53

omgeving niet meer begrepen worden, zooals gene nog niet begrepen werden. Hun lot is echter oneindig veel treuriger dan dat van de vorigen. De mannen der toekomst hebben de zelfvoldoening, dat latere geslachten hen zullen bewonderen, dichters hen bezingen en filosofen standbeelden voor hen zullen oprichten. De mannen van het verleden kunnen zulk eene rehabilitatie niet verwachten. Zij worden bij hun leven uitgelachen en na hun dood vergeten. Houdt een dichter zich met hen bezig, dan is het alleen om hen belachelijk te maken. Savonarola vindt zijn Lenau, Halley zijn Victor Hugo (zie het schoone gedicht nLa comêiequot; in de nieuwe série der ■*Légende des sièclesquot;) maar de edele Don Quiche tte vindt slechts Cervantes, die hem voor altijd tot een voorwerp van de nooit eindigende vroolijkheid van het menschengeslacht maakt. En toch is de spaansche edelman eigentlijk eene uitstekende persoonlijkheid; men kan hem dapperheid, noch galanterie, noch grootmoedigheid ontzeggen; zijn eenige fout is, dat hij eenige eeuwen te laat geboren is. In den tijd der kruistochten zou hij met dezelfde eigenschappen de dichters met geestdrift hebben vervuld en zouden zijne daden voedsel zijn geweest voor de bewonderende volkssage; Ariost en Tasso zouden hem hunne stanzen gewijd hebben; hij zou heden tegelijk met en de Paladijnen van de tafelronde en met Amadis van Gallië genoemd en bezongen worden. Hij had echter het ongeluk een tijdgenoot van Zijne Katholieke Majesteit Filips II te zijn en werd juist ten spot zijner tijdgenooten en van het nageslacht om de karaktertrekken, die in de riddertijden zijne grootheid zouden hebben uitgemaakt.

Zulk een held ter slechter tijd, een genie, dat eenige eeuwen te laat geboren is, is Orrlie Antoine I, Koning van Patagonië en Araukanië, van wien de almanach de Gothawel nooit nota genomen heeft, maar dien geheel Europa echter kent. Oorspronkelijk is hij een advokaat uit Perigueux in het zuiden van Frankrijk en heet hij Touneins. Hij behoort tot een aanzienlijke familie uit die streek en ging zelfs een poosje voor

-ocr page 64-

54

een sieraad der balie aldaar door. Maar het was zijne bestemming niet toga en barret te dragen. Een onrustig bloed gistte in zijne aderen. Hij had iets van den onderzoekenden, koenen en avontuurlijken geest der oude Noormannen in zich. Hij verliet zijn geboorteplaats en zijne stadgenooten, wier alledaagsche twistgedingen hem tot dien tijd het da-gelijksch brood hadden gegeven en vertrok als landverhuizer naar Amerika. Na vele en wonderlijke avonturen kwam hij in de kustlanden van den Stillen Oceaan, zuidwaarts van Chili gelegen. Dit zijn wilde landstreken, door een wilde bevolking bewoond. Daar jagen de naakte Patagoniërs op ongezadelde paarden en visschen de Araukaniërs, een basterdras, uit Spanjaarden en Indianen gesproten, in uitgeholde boomstammen. De advocaat van Perigueux wist zich de achting en liefde dezer barbaren te verwerven. Hij leerde hen, zich van vuurwapens te bedienen, den akker te bebouwen en huizen te bouwen. Hij voerde hen aan in hunne oorlogen en presideerde hunne volksgerichten. De dankbare stammen verzuimden niet, hem tot hun hoofdman te verkiezen en de heer Touneins was van dien dag af met hetzelfde recht koning van Patagonië en Araukanië, als waarmeê Lodewijk Filips koning van Frankrijk en Victor Emanuel koning van Italië was.

Tot hiertoe scheen zijne loopbaan te zijn als die der wilde Wikingen of zeekoningen, die het germaansche noorden in de middeleeuwen uitzond en wier nakomelingen nog tegenwoordig op eenige der schoonste tronen van Europa zitten. Zoo veroverde de wilde Rolf Normandië, de Warager Rurik het Czaarschap van Moskau, en op niet veel andere wijze Willem de Veroveraar den troon van Engeland. De Mand-schus bemachtigden op deze wijze de kroon van China en nog heden ten dage worden zoo dynastiën in het onbekende midden van Azië gesticht. Een krachtig en vermetel man stelt zich in een stam op den voorgrond; zijn wijsheid wint de ouderen, zijn dapperheid de jongeren; hij vormt een partij om zich en zet zich de muts van schapenvel, die daar de beteekenis van een kroon heeft, op het hoofd. De advo-

-ocr page 65-

55

caat van Perigueux was zonder twijfel in zijne door eigen verdienste verkregen waardigheid zeer goed op zijn plaats en zijne onderdanen waren tevreden over hem. Waarom stelde hij zich niet tevreden met hetgeen hij verkregen had? Maar de duivel van den hoogmoed maakte zich van hem meester. Het is toch niet genoeg, koning te zijn; men wil zijne schitterende carrière ook door oude kennissen laten bewonderen. De heer Touneins verliet op een goeden dag zijne getrouwe Pa-tagoniërs en Araukaniërs en scheepte zich naar Frankrijk in. Het civiele budget van den Amerikaanschen koning schijnt niet zeer hoog geweest te zijn; hij verwijderde zich ten minste uit zijne rijken niet met welgevulde geldzakken zooals koning Frans II uit Napels en wijlen de keurvorst van Hessen uit Kassei. Hij kwam te Parijs en zond aan alle dagbladen visitekaartjes met den naam »Orrlie Antoine I, koning van Arau-kanië en Patagonië.\'\' De Parijzenaars zijn geene groote aardrijkskundigen, maar_des te onmeedoogender spotters. Zij vonden koning Orrlie Antoine I zeer belachelijk, de feuilleto-nisten maakten zich van hem meester en scherpten jaren lang hun geest aan hem; Cham, de beroemde karikatuur-teekenaar maakte een blijvende figuur van hem en vulde er in het gezelschap van Joseph Prudhomme en Gavroche zijne wekelijksche kroniek in »Charivariquot; mee. Koning Orrlie Antoine I, die, zoolang hij in zijne rijken was, er niet aan gedacht had een gezant te Parijs te accrediteeren, wilde dit jammerlijk verzuim herstellen en persoonlijke betrekkingen met keizer Napoleon aanknoopen. Men zegt, dat Napoleon belang in den man stelde en plan had hem te ontvangen, maar de koning had het denkbeeld den brief, waarin hij om een audientie verzocht aan »zijnen beminden neef keizer Napoleon IIIquot; te adresseeren; de keizer scheen er toen geen lust in te hebben zijnen nieuwen bloedverwant van aangezicht tot aangezicht te leeren kennen.

Het kan zijn, dat Orrlie Antoine I zeer goed de kunst verstaat, een volk te regeeren; hij verstaat echter andere, veel gemakkelijker uit te oefenen bedrijven, volstrekt niet. Zoo

-ocr page 66-

56

kwam het, dat hij spoedig in groote, finantieele verlegenheid geraakte. Ik mag niet verzwijgen, dat hij schulden maakte, die op een jammerlijk alledaagsche, zeer onkoninklijke levenswijze wezen. Een eenvoudige wijnhuishouder, een hotelhouder van den zevenden rang, een onbekende kleermaker (moet ik de geheele waarheid zeggen? het was niet meer dan een lapper ....) klaagden hem aan, dat hij hen door valsche voorspiegelingen en het voorwenden van hooge waardigheden had bewogen, hem krediet te verleénen. Deze kruidenierszielen brachten den koning op de bank der beschuldigden! Hij werd weliswaar vrijgesproken, daar hij door brieven der fran-sche vertegenwoordigers te San Jago, Bahia enz. het bewijs leverde, dat zijn koninklijke waardigheid in Araukanië niet voorgewend was, dat hij zich dus tegen zijne schuldeischers niet van valsche voorspiegelingen had bediend, maar het feit was nu wereldkundig, dat koning Orrlie gelapte broeken droeg en zijn prestige was hiermede voor eeuwig verloren.

Indien koning Orrlie Antoine, in plaats van een avonturier, een zwendelaar ware geweest, zou hij er nooit toe gekomen zijn, in wijnhuizen op krediet lamsragout te eten. Hij zou een ridderorde gesticht hebben en brieven van adeldom te koop hebben aangeboden. Te Parijs en elders zou hij lieden genoeg gevonden hebben, die zijne lintjes en titels tegen eene fatsoenlijke vergoeding hadden willen koopen, zooals zij tegenwoordig ridderlintjes en titels van San Marino en Madagascar koopen. Hij zou ook een leening ten bedrage van verscheidene millioenen hebben kunnen sluiten. Waar ettelijke millioenen voor Haïti en Peru te krijgen waren, zou men ook nog altijd rollen gouds voor Araukanië hebben kunnen vinden. Maar Orrlie wilde zijn koningschap volstrekt niet voor financiëele zwendelarijën gebruiken. Het was hem alleen om de hoogere voorrechten van zijn rang, niet om het snoode geld te doen. Een uitgever bood hem een aardig sommetje aan, als hij zijne reizen en avonturen, zijn land en zijne onderdanen wilde beschrijven. Orrlie I wees deze aanbieding trotsch af. Hij verwachtte een vreemden historie-

-ocr page 67-

57

schrijver, die de geschiedenis zijner regeering zou te boek stellen. Dit was m. i. den trots te ver verdreven. Het is geen zelfverlaging voor een koning, auteur te zijn. Keizer Marcus Aurelius, Koning Hendrik VIII van Engeland, Fre-derik de Groote, Koningin Victoria, Karei XV en Oscar II van Zweden hebben boeken geschreven en Koning Orrlie I zou zich niet vernederd hebben hetzelfde te doen. Intusschen heer-schen misschien in Araukanië vooroordeelen en tegenzin tegen de literatuur, waarmeê een koning rekening moet houden en dan heb ik ongelijk, koning Orrlie een verwijt van zijne afwijzing te maken.

Op zekeren dag kreeg koning Orrlie I het bericht, dat de Argentijnsche republiek een inval in zijn land had gedaan en het veroverd had. Orrlie Antoine I riep in een manifest Frankrijk op, zich met hem te verbinden en hem hulptroepen tegen de verstoorders van den vrede te geven. Frankrijk wees kortzichtig genoeg, de gelegenheid af, om nieuwen wapenroem in te oogsten en de koning moest zonder leger naar zijn land terugkeeren.

Tot hiertoe had man te Parijs slechts om hem gelachen; nu gebeurde er echter iets, dat hem het algemeene medelijden en de opentlijke deelneming verschafte. Men vernam dat Orrlie in Amerika door de Argentijnsche regeering vervolgd werd, eindelijk in hechtenis werd genomen en dat men hem in een kerker had geworpen, waar hij op een gruwelijk wreede wijze behandeld werd. In de Argentijnsche republiek werd hij klaarblijkelijk voor sérieuser gehouden dan te Parijs en zocht men hem als een gevaarlijke pretendent onschadelijk te maken. De Parijsche feuilletonisten, voor wie koning Orrlie jaren lang een dankbaar onderwerp was geweest, bewezen zich erkentelijk jegens hun ouden vriend. Zij schilderden zijn ongelukkig lot in alle kleuren en eischten de tusschenkomst van Frankrijk ten gunste van den mishandelden Franschman. Na lange diplomatieke onderhandelingen, gaf men eindelijk toe om den heer Touneins uit te leveren, en zoo kon hij, gebroken naar lichaam en ziel, de terugreis naar Europa

-ocr page 68-

58

aanvaarden. Tegenwoordig sleept hij onbekend te Parijs zijn bestaan voort en handelt, als ik mij niet vergis, in Bordeauxwijnen. Hij spot met de republikeinen, die aan het roer zijn en sympathiseert met de onttroonde dynastiën, waaronder hij ook de zijne telt.

Dit zijn in het kort het leven en de lotgevallen van den koning van Araukanië en Patagonië. In de ig116 eeuw is deze advocaat, die een troon aan de berghellingen van de Andes zoekt, een in den hoogsten graad belachelijk persoon. Zou hij het ook geweest zijn als tijdgenoot van de veroveraars of zelfs in het tijdperk der groote ontdekkingen? Waren Columbus, Vespuccis, Cortes en Pizarro uit ander deeg gevormd dan deze vluchteling der Europeesche beschaving? Neen, maar zij hadden het geluk op het rechte tijdstip geboren te worden, terwijl koning Orrlie een zeldzaam overgebleven exemplaar uit vroegere tijden schijnt. » JVek ihm, dass er ein Enkel ist!quot; Daarom kunnen gene de hoofdpersonen van een heldendicht zijn, terwijl deze slechts een onderwerp voor den karikatuur-teekenaar kan worden.

-ocr page 69-

DE PARIJSCHE ARISTOPHANES.

Drie jaren lang had igt;la fdle de Madame Angotquot; een onbeperkte heerschappij over Parijs uitgeoefend; de gansche bar-baarsche wereld der tonen, in welke de muzikale instincten van niet-muzikale personen bevrediging zoeken, was aan haar onderworpen geweest. Sedert het koor der samenzweerders voor het eerst met voetgetrappel en stokgestamp voorgedragen was, had de echo der boulevards des nachts niet opgehouden het tperruque blo-ho-ho-hondéquot; na te jammeren. De »orkestman,quot; dit fabelachtig wezen, dat men vaak in afgelegen straten ontmoet, en dat tot schrik der volwassenen en tot sprakelooze bewondering der jeugd te gelijkertijd met handen, voeten, ellebogen, knieën, hoofd en mond negen verschillende instrumenten bespeelt, had sedert 1873 van het refrein vtrcs jolie, peu polién enz. enz. zijn jammerlijk bestaan gerekt. Schreeuwende straatjongens, draaiorgels, en de bekende dillet-tanten-orkesten, die men hier lasterlijk -horphconquot; noemt, hadden den geheelen schat hunner melodiën uit de beroemde operette saamgelezen. Gedurenden dezen tijd was het voor enkele modeliedjes wel mogelijk een vluchtig succès te behalen, en dikwijls scheen het zelfs, dat de Angot-aria\'s van het répertoire der straatdeunen verdwijnen zouden, maar zooals een wolkje een oogenblik de zon kan verduisteren zoo dreven verschillende airs voor de wijsjes uit 3 Madame Angotquot; voorbij en van

-ocr page 70-

6o

achter het Pied qui r\'mue en het met een meer standvastig licht bedeelde. »Amant dquot;Amandaquot; kwam steeds onoverwinnelijk weder het »Marchande de maréequot; te voorschijn.

Maar na een levensduur van drie jaren was de heerlijkheid op een goeden dag gedaan en de populaire dochter van mevrouw Angot werd uit de gunst van dat deel van het Parijsche pubiek, dat in de cabarets en op straat zingt en fluit, volko men verdrongen. In plaats van:

»perruque blonde (bis)

perruque blonde et collet noirquot;

bromde en zong men in zeer beweeglijken tact

ygt;Le roi barbu qui s\'avance bu qui s\'avance bu qui s\'avancéquot;

of neuriede het sentimenteele » Dis-moi, Venus, quel plaisir...quot; In een woord, de schoone Helena had de dochter van Madame Angot verdrongen. De bij de hande Parisienne moest voor de antieke blondine het veld ruimen. Nadat de operettes van Offenbach sedert verscheidene jaren niet meer opgevoerd waren, kwam het théatre des variétés op de gedachte Helena weêr op de planken te brengen. Het denkbeeld had een dolzinnig succès. Geheel Parijs verdrong zich, om de oude lievelinge, na lange scheiding, weder te begroeten. Het was, zonder overdrijving, een opgewonden wederzien.

De »schoone Helenaquot; was toen ter tijde (1876) elf jaar oud, eene eeuwigheid in den tegenwoordigen tijd, waarin men zoo snel leeft. Maar de jaren waren voor haar voorbijgegaan, zonder sporen na te laten; zij was niet verouderd. Hare geestigheden waren niet verschaald, hare spotternijen niet laf geworden. Een Champagneflesch, die reeds tien jaren ontkurkt was en waarvan de inhoud nog schuimde. Het Parijsche publiek vermaakte zich nog even goed als vroeger met den god-deloozen hoogepriester Kalchas en vond hetzelfde behagen in de gelukzaligheid van den waggelenden koning Menelaus.

-ocr page 71-

6i

En het waren niet alleen de bespotte helden van Homerus, die aan de operette aantrekkelijkheid gaven. Zij wekte ook schitterende herinneringen op. De sschoone Helenaquot; verscheen in den tijd van het grootste prachtvertoon van het keizerrijk en is onafscheidelijk van de herinnering aan de roemrijke tentoonstelling van 1867. Toen stond Frankrijk op het toppunt van zijn prestige en beheerschte feitelijk met zijn macht, maar nog meer met zijn invloed, degeheele beschaafde wereld. Parijs was een feestzaal en het leven aldaar een eeuwigdurend gastmaal. Het geld stroomde de Pa: rijzenaars overvloedig in de zakken. Het wonder van Danae vertoonde zich ten tweede male: het regende Napoléons (Tor. Daarbij waren de belastingen matig en de levensmiddelen niet half zoo duur als tegenwoordig. Wat was het lot der oude Quiriten, vergeleken bij dat van den Parijzenaar van toenmaals ? Hij was een benijdenswaardig man. Hij behoefde slechts de deur uit te gaan, om zaken te zien, waarom de geheele andere wereld honderden mijlen wilde reizen. Keizers en koningen wandelden op zijn trottoir rond; alle wonderen, alle merkwaardigheden van den dag waren tusschen de P o r t e Maillot en de Place du trone vereenigd. Deze schitterende en schoone herinneringen vlamden in de fantasie der Parijze-naars weder op, toen de spottende melodiën der belle Hélhie\'\'\' hem weder omstrikten. Iedereen heeft het wel aan zich zelf ervaren, dat een woord, een toon, een geur genoeg is, om lang vergeten toestanden in de tastbaarste werkelijkheid weder voor zich te doen verschijnen. Een avond in de variétés verjongde dus den Parijzenaar voor een vol tiental jaren; hij genoot daar nog eens den nasmaak van dat aangename, bijna droomerig-gelukzalig leven van genot, dat de Parijze-naars na den Italiaanschen oorlog als met fluweelen armen had omstrengeld en waarvan men zich in dit tijdperk na Sedan bijna geene voorstelling meer kan maken.

Deze gedachten aan het verleden zouden alleen voldoende geweest zijn om aan de opgestaane schoone Hélena een even groot succès te verzekeren als e!f jaren te voren. Maar zij

-■

-ocr page 72-

02

had zulk een bondgenootschap in het geheel niet noodig Sedert zij van het répertoire verdwenen was, had het altijd afwisselende publiek van Parijs een ontzaglijke verandering ondergaan. De generatie, die voor een tiental jaren de kinderschoenen nog niet ontwassen was, was nu volwassen en wenschte ook persoonlijk kennis te maken met eene operette, van welke de overlevering haar zooveel verteld had. Voor deze nieuwe schouwburg-generatie beteekende de schoone Helena niet meer dan Hekuba voor de tooneelspelers in igt;Hamlet.quot; Op haar werkte het stuk slechts door zich zelf, niet door de idieën-associaties die het bij de ouderen teweegbracht. Maar zij kon de bekoorlijkheid van den tekst en van de muziek niet weêrstaan en deed haar best om in geestdrift de oudere generatie te overtreffen, voor welke n/a belle IJtÜeiiéquot; met in de eerste plaats de vroolijke operette, maar een schitterend tijdperk der geschiedenis beteekende.

Er zijn pedante recensenten, die er vermaak in scheppen Offenbach op den rug aan te zien en zijn werken als eenjarige planten te behandelen. Ik geloof, dat zij dwalen en tegelijk een onrechtvaardigheid begaan. Het komt mij voor, dat Offenbach een der meest oorspronkelijke kunstenaars van onzen tijd is en zijne werken hebben, ten spijt van hun lichten bouwstijl, meer levenskracht, dan vele zoogenaamde sgrootequot; opera\'s, die optreden met veel gewicht en opzien, maar nooit hunne honderdste opvoering beleven.

Offenbach is geheelenal een zoon zijner eeuw, een geheel modern man, dat wat de Engelschen karakteristiek »« representative manquot; noemen. In hem leven de gedachtenstroo-mingen en beschouwingen van onzen tijd en hij weet ze een bijzonder oorspronkelijke uitdrukking te geven. Dat hij modem denkt, dat in zijn talent den polsslag onzer eeuw-wordt gevoeld, is het geheim van zijn succès; dat verklaart, dat hij, de arme duitsche jood, die onbekend en zonder aanbeveling te Parijs kwam, na een korten strijd om zijn bestaan, in de eerste rijen der celebriteiten der wereld stond. Laat het den lezer niet al te paradox voorkomen, als ik zeg

-ocr page 73-

63

dat niet de musicus, maar de filosoof Offenbach het publiek der beide halfronden aan zich onderworpen heeft. De musicus was slechts de geniale medewerker, maar den filosoof komt de eerste plaats toe. Dat het niet alleen, of zelfs niet hoofdzakelijk, de componist is, waarmee bij het onderzoek naar het succès van Offenbach gerekend moet worden, is meen ik, licht te bewijzen. De muziek van Offenbach is vol geest, betooverend, vloeit over van liefelijke melodiën , is spelend en licht als een veertje, dat is alles niet te bestrijden. Maar naast hem stonden in de laatste twintig jaren talrijke andere componisten, die deze eigenschappen even goed hebben. Is tgt; Indigoquot; van Strauss niet een springfontein van zoete melodiën? Twijfelt men er aan, of de muziek van Lecocq licht en bevallig is? Hebben de operetten van Suppé, Jonas en anderen niet geest en goede luim genoeg, om het publiek met storm voor zich in te nemen.

En men zie — wat toch gebeurt: al deze operettes hebben een oogenblik succès en sterven dan hun natuurlijken dood; de werken van Offenbach echter blijven tientallen van jaren frisch als de jeugd en schijnen gevrijwaard tegen het tooneelma-rasme, dat bijna alle werken van licht allooi in de eerste jaren van hun bestaan wegmaait. En dat komt niet, omdat zij beter, maar omdat zij anders zijn dan hun concurrenten. Strauss, Lecocq, Suppé enz. zijn niets dan componisten ; Offenbach is echter componist en filosoof. Hij is hervormer; hij heeft het gebied der muziek uitgebreid en de polemiek in de muziek ingevoerd. Hij is de schepper der satirieke muziek. De melodien van de andere operette-componisten zijn onschuldig, de melodien van Offenbach zijn daarentegen regelrecht tegen iemand of tegen iets gericht. Offenbach is een der strijders in de eerste rijen in den strijd tegen overlevering en autoriteit; hij is de woordvoerder van hen, die tegen tra-ditioneele zienswijzen opstaan. Zonder verschooning heeft hij de grieksche mythologie den nimbus van het hoofd gescheurd en hare figuren den spot der wereld prijs gegeven. Wie moet niet glimlachen bij het bloote woord olympus, nadat hij

-ocr page 74-

64

j Orpheus dans Cenjerquot; gezien heeft. Wie kan na s la belle Hélenequot; nog met de oude pieteit aan de helden van denüias denken? De ongemotiveerde heldendienst, die de schooltijd ons in de ziel heeft gestampt, kan geen stand honden, nadat wij de voorwerpen van onze bijgeloovig-eerbiedige vereering in deze operettes als menschen en wel als zeer zwakke men-schen hebben gezien. De schoolmeester mag ons met nog zooveel geestdrift de grootheid van Agamemnon en den helden-roem van Achilles hebben voorgezongen, wij weten nu beter. Agamemnon is een zwakhoofd, Menelaus een horendrager, Achilles een bluffende Gascogner; wij hebben het uit de eerste hand: auctore Offenbachlo!

De onbehouwen, antieke tooneelhelden uit bordpapier en. blik waren echter geen tegenstanders van genoeg gewicht meer voor den ontledenden, afbrekenden geest van Offenbach; na zijn muzikale wandalentocht in de velden der klassieke mythologie en poëzie ondernam hij een oorlog tegen de moderne afgoden, tegen het koningschap en het militairisme. Het oude wijvendom op den troon is in koning Bobêche uit s Blauwbaardquot; onovertreffelijk verpersoonlijkt en wie na s Blauwbaard,quot; d Pericholequot; en s Madame Parchiducquot; nog zonder glimlachen een hofbericht of een officiëele mededeeling eener hofplechtigheid kan lezen, moet sterke vooroordeelen bezitten. Zoo is voor de slopkousendragers en salongeneraals van alle legers een onvergankelijk gedenkteeken opgericht in ■nla grand-duchesse de Gérolstein.quot; Generaal Bum-Bum zal als een ophelderende randteekening bij de geschiedenis der staande legers eeuwig leven. Ik verwonder mij alleen, dat nog geen enkele van de ontelbare generaals Bum-Bum, die aan het hoofd der ranglijsten van alle Europeesche legers prijken, op het gerechtvaardigde denkbeeld gekomen is, Offenbach den punt van den degen in het lichaam te stooten; want dat zij zich, bij de volkomen gelijkenis van het portret, niet zouden herkend hebben, is niet wel aan te nemen.

Naast deze tendenz-operettes, die als muzikale guillottines hebben gewerkt, heeft Offenbach ook onschuldige muzikale

-ocr page 75-

65

kluchten geschreven. Ik noem alleen shet leven te Parijsquot; en 5 de schoone vrouwen van Georgie.quot; Deze werken hadden een korten levensduur; zij kwamen en gingen. En toch waren zij even vroolijk, even melodieus, even amusant als belle Hélhiequot; en sBarbe bleuquot;. Maar het waren slechts kluchten en een bloote klucht is het publiek spoedig moede. Hier hebben wij een sterk bewijs, dat het succès van Offenbach ten minste even veel aan den filosonschen polemikus als aan den musicus is toe te schrijven.

Het is een andere vraag, of het satirieke, revolutionaire element in de operettes van Oifenbach niet uitsluitend in den tekst schuilt en dus de verdienste der librettisten is. Ik meen echter, dat men deze vraag niet eens in ernst mag stellen. Meilhac en Halevy, de gezamentlijke tekstdichters van de operettes van Offenbach, zijn buiten twijfel geestige schrijvers en steken vol dolle grappen, maar hun aandeel is toch zeer bescheiden. Een linnenfabrikant, die aanspraak maakte op een deel van den roem eener prachtige schilderij, zou voor zijne denkbeelden slechts instemming vinden bij wevers. Op deze wijze hebben de librettisten het linnen geleverd, maar Offenbach heeft er de schilderij op geschilderd en wij zijn nu eenmaal zoo onrechtvaardig het beetje verf hooger te schatten dan het vaste weefsel, waarvan de handelswaarde op veel steviger grondslagen rust dan de kunst. Meilhac en Halévy hebben den houten stok gesneden, maar Offenbach heeft er de stalen punt op gemaakt. Wie heeft nu de lans vervaardigd?

Offenbach komt mij voor de Aristophanes van onzen tijd te zijn. Hij heeft met zijn Atheenschen voorganger den overmoed, de puntigheid, de vruchtbaarheid en de nuchteren-verstandige levensbeschouwing gemeen. Zooals Aristophanes, dicht ook hij niet voor kinderen en het verwijt van onzedelijkheid, dat hem door schoolmeesters naar het hoofd geworpen wordt, kan men zeer gemakkelijk daarmee wederleggen, dat satire altijd slechts voor rijpe geesten bestemd is en dat gymnasiasten en kostschooljongens werkelijk beter doen met boeiende indianengeschiedenis-

n- 5

-ocr page 76-

66

sen te lezen dan de sschoone Helena\'\'te gaan zien. Naar mijne overtuiging zal men eerlang geen beschavingsgeschiedenis der 19de eeuw kunnen schrijven, zonder van Offenbach en zijn succès als van een der meest karakteristieke verschijnselen van dit tijdperk te spreken.

-ocr page 77-

SARAH BERNHARDT.

Het schijnt bijna of de som van het talent bij alie volken dezelfde is. Als een bepaalde gave bij een volk gelijkmatig onder de massa verdeeld is, heeft ieder individu hier wel een zeker quantum van, maar er blijft niet genoeg over, om een bijzonder groot talent hiermede te voorzien. Als deze gave integendeel aan de individuen eener natie in het algemeen ontbreekt, dan spaart zij deze klaarblijkelijk voor uitstekende talenten. Hongarije en Polen, de ruiterlanden/lt;7^ excellence, leveren geen kunstrijders; daarentegen recruteeren zich de circustroepen uit Italianen, Franschen, Belgen, dat is uit natiën, die in den zadel een armzalige figuur maken. De Franschen zijn allen zonder uitzondering geboren tooneelspelers; reeds als kind hebben zij standen en bewegingen, die men buiten Frankrijk slechts op het tooneel terugvindt; hun gaan en staan is theatraal, hun spreken deklamatie, hun doen en laten herinnert aan de couilisses en voetlampen — en juist de Franschen brengen minder groote treurspelers voort dan eenig ander volk ter wereld. Zij zijn rijk aan talenten voor het drama en het blijspel; zij hebben het geluk een Got en een Coquelin, een St Germain en eenLandrol, een Dieudonné en een Dupuis, een Geofifroi, Hyacinthe, Lhéritier, Lamouche als tijdgenooten naast elkaar op de planken te zien; maar zij brengen geen krachten van den eersten rang in het treurspel voort, genieën, die gelijk staan met een Devrient of Da-

-ocr page 78-

68

wison, een Kean, Booth, Irving, Rossi of Salvini. In een eeuw heeft Frankrijk een Talma en een Frédéric Lemaitre gehad; Talma en Frédéric Lemaitre, ziedaar de geheele lijst der fransche treurspelers na de omwenteling en daarbij was Frédéric zoo veelzijdig in zijne talenten, dat men hem even goed met Got als met Talma in een adem kan noemen. En wat voor de mannen geldt, is niet minder waar voor de vrouwen. De negentiende eeuw heeft haar Rachel en Dorval, de achttiende haar Duclos en Adrienne Lecouvreur, de zeventiende haar Champmerlé gehad; een, twee tragédienes inde eeuw — een grootere vruchtbaarheid bezit de tragische kracht van het fransche genie niet.

Sedert den dood van Rachel, d. i. sedert ongeveer twintig jaren was het fransche treurspel tamelijk verweesd; men speelde nog wel de werken van Corneille, Racine, Voltaire, maar Phedra en Esther, Andromache en Iphigenie slopen bleek en droevig als spooken op het klassieke tooneel van het théatre frangais rond; zij waren geen werkelijkheid; het ontbrak hun aan een lichaam; deze figuren waren slechts herinneringen aan een schitterend verleden. Aan sollicitanten naar de erfenis van Rachel ontbrak het niet; een menigte van onbekende grootheden strekte de handen gretig naar den diadeem en het hermelijn van de koningin van het tooneel uit; maar het publiek van Parijs, de hoogste rechter in deze vraag, besliste, dat in den schreeuwenden hoop, die over de nalatenschap twiste, zich geen enkele rechtmatige bloedverwant van Rachel\'s talent bevond.

Toen geschiedde er op zekeren avond iets merkwaardigs. Men gaf in het théatre frangais een nieuw stuk van een onbekenden dichter, •igt;Ro7ne Vai/icuequot; van Alexander Parodi, een stuk, waarover in dit boek nog uit een ander gezichtspunt gesproken zal worden. Ik was bij deze eerste voorstelling tegenwoordig en haar indruk trilt nog na in mijne zenuwen. In het derde bedrijf van het treurspel van Parodi verscheen een oude Romeinsche vrouw op het tooneel; een groote, blinde, eerbied inboezemende grijze, de grootmoeder

-ocr page 79-

69

van de heldin van het stuk. Bij het gezicht van deze figuur voer plotseling een beweging door de geheele zaal:-alle toeschouwers strekten den hals uit en hielden den adem in .... De romeinsche matrone was in een zwart, in plooien neerhangend, gewaad gehuld; zij leunde op een dienares, die zij in lengte meer dan een hoofd overtrof: haar bleek, bijna doorzichtig gelaat, waarop het leed geteekend was, was door grijze haren omlijst; uit de halfgeslotene, uitgebluschte oogen zag men door de neergeslagen oogleden slechts het matte wit doorschemeren. De geheele figuur boezemde te gelijker tijd Bewondering,- sympathie en vrees in; er was in haar iets van Cornelia en iets van Sibylle; zooals zij daar groot en plechtig voortschreed, scheen zij een gestalte, teruggekeerd uit het ondermaansche en om haar blank marmeren voorhoofd schemerde iéts van het geheimnis volle van het graf. Toen zij begon te spreken, klonk haar stem diep en melodieus als een klok van zuiveren toon, maar toch om-floersd door zwaarmoedigheid, evenals de klank eener klok een weinig gedempt wordt door het omhangen van een ligt, zijden omhulsel. De rol der romeinsche vvas kort en tragisch; zij. moest de onschuld van haar kleindochter, een vestaalsche maagd, tegenover aanklagers verdedigen en haar later met eigen hand dooden, als zij verneemt, dat de priesteres werkelijk toch gezondigd heeft. Niets kan in vergelijking treden met den angst, die in haar stem trilde, toen zij den rechter bezwoer haar kleindochter vrij te spreken. En toen zij voor de laatste maal de vestaalsche maagd in haar armen sloot en met sidderende hand de plaats opzocht, waar het hart klopte, om den doodelijken dolkstoot juist toe te brengen, toen betrapten oude, geblaseerde, sceptische recensenten er zich op, dat hun een traan over de wangen rolde. Toen de romeinsche het tooneel verlaten had, heerschte er gedurende eenige minuten een luid gefluister in de zaal. sRachel!quot; ging het van mond tot mond; gedurende de pauze vormden zich in den foyer groepen, waarin hetzelfde woord werd uitgesproken. Er was slechts een stem over; sDat is een konink-

-ocr page 80-

70

lijk talent! Wij hebben een Rachel ontdekt.quot; De dagbladen herhaalden dezen uitroep den volgenden morgen. De gerechtigde tot de erfenis was eindelijk opgedaagd, publiek en kritiek tooiden eenstemmig met diadeem en mantel van Rachel — Sarah Bernhardt.

De romeinsche vrouw in vRome vaincuequot; was dus het eerste debuut van deze tooneelspeelster? In het geheel niet. Parijs kende haar reeds sedert eenige jaren; zij ging door voor een kunstenares van beteekenis, een der meest talentvolle socié-\'air es van het theatre f rangais. Men had haar in de sétr anderequot; van Dumas gezien en toegejuicht. Maar welk e»n at-stand tusschen hare vroegere rollen en die van Posthumia, de matrone in het treurspel van Parodi! Het was alsof zij plotseling de vleugels ontvouwd had en in de hoogte was gestegen, na tot nu toe eenvoudig met waardigheid op den grond te hebben rondgewandeld. Inderdaad, wat was Sarah Bernhardt in de ctrangcre. haar beste rol, vóór zij de Posthumia creëerde? Een zonderlinge vrouw, vol luimen en zonder hart, die de dichter zich als een demon had voorgesteld en die de tooneelspeelster vreemdsoortig en bizonder wist weêr te geven. Haar uiterlijke verschijning was frappant en zij droeg een buiten sporig kleed, waarin vlammend geel een sFeuerjo!quot; schreeuwde en een zonderling rood het karneval van Venetië neuriede j in ravenhaar had zij een kam als van c^n vreemdsoortigsten vogel: haar hoofd scheen met deze versiering een met kuifjes versierden kop van een pauw. In het eerste bedrijf, in het tooneel bii de hertogin van Septmonts, verraste zij door eenige schoone, trotsche bewegingen en door de fijne gemakkelijkheid, waarmee zij sarcasmen wist te zeggen: in het tweede bedrijf, waarin zij aan de hertogin de geschiedenis harer jeugd vertelt, vertoonde zij de merkwaardige slangenkronkelingen en -bewegingen, waarover Parijs eenige dagen sprak. Toen eenige maanden na de eerste opvoering der étrangere de salon van 1876 geopend werd, zag men er een schilderij, die dat jaar den -zprix de salonquot; behaalde: zij stelde Nero voor, die op een slaaf een door hem bereid vergift beproeft; de slaaf

-ocr page 81-

71

windt zich in de vreeselijkste kronkelingen op den marmeren vloer. De Parijzenaars beweerden, dat de étrangere in bovengenoemde scène den schilder voor den geest had gestaan, toen hij den vergiftigden slaaf schiep.

De rol van Posthumia was voor Parijs eene openbaring, een plotselinge zonsopgang. Sarah Bernhardt had tot dien avond een incognito bewaard, waarachter slechts ingewijden iets groots raadden; in »Rome vaincuequot; liet zij het incognito varen en vertoonde zich in de geheele majesteit van haar souverein genie. Bij haar vroegere rollen hadden haar jeugdig gelaat en haar uitgezochte toiletten meêgewerkt, om haar succès te verschaffen; voor ditmaal had zij den glans van het toilet verruild voor een kleed, aan een lijkkleed gelijk: zij had afstand gedaan van het effect harer oogen, door ze te sluiten en zij ontdeed zich zelfs van hare jeugd door een grijze pruik op te zetten en zich als oude vrouw te grimeeren, het grootste offer, dat een jonge actrice aan hare kunst kan brengen; alleen, verlaten van haar beproefde bondgenooten, ontbloot van haar gewone hulpmiddelen, bracht zij het publiek met de tooverraacht van haar talent veel meer in geestdrift, dan het haar vroeger met hare oogen, edelgesteenten en kostbare toiletten was gelukt.

Iedereen was na dezen triumf nieuwsgierig naar hare eerstvolgende schepping; maar deze liet maanden lang op zich wachten. Sarah Bernhardt heeft een wankelende gezondheid; zij werd ziek en men vreesde algemeen, dat haar loopbaan vroeg en treurig zou eindigen; drie vierendeels jaars betrad zij het tooneel niet, maar eindelijk verscheen zij weder als Andromache en later als Bonna Sol in Hernani en uitroepen van bewondering waren ook nu de echo\'s van haar spel.

Sarah Bernhardt is tegenwoordig nauwelijks 28 of 30 jaar oud; de geboorteacten van kunstenaressen zijn trouwens, zooals men weet, geene openbare documenten en het is moeielijk iets zekers over dit punt te vernemen, maar daar zij hoogstens zeven of acht jaar aan het tooneel verbonden is, kan zij moeilijk ouder zijn. Zij is zeer lang van gestalte, daarbij teer,

-ocr page 82-

72

slank en buigzaam ais een liane. Haar magerheid is tot spreekwoord geworden. In het salon van 1S76 was haar portret tweemaal tentoongesteld; op een der schilderijen zit zij in gedachten verzonken in een witten slaaprok op de sofa en een kolossale hond ligt aan hare voeten. Toen Alexander Dumas dit portret zag, merkte hij op; » chien, qui garde un os.quot; Deze spookachtige magerheid staat in verband met hare zwakke constitutie, die haar echter niet verhindert met volle teugen uit den beker van het levensgenot te drinken. Zij berijdt wilde rossen en ment een vurig russisch span paarden; zij houdt hartstochtelijk van vechten en men zegt dal hare aanbidders — zij heeft natuurlijk aanbidders — haar hart met de punt van den degen moeten veroveren. In hare fabelachtig weelderige woning, in hare dolle feestgelagen houdt zij zich aan de overleveringen van hare voorgangsters in het theatre francais, Quinault en Sophie Arnould, de Seyne en Camargo, deze groote kunstenaressen en groote zondaressen, van wier genie en wier overmoed de letterkundige en de galante geschiedenis der achttiende eeuw vertellen.

Sarah Bernhardt is eigentlijk niet schoon; haar smal, lijdend gezicht werkt zoo melankoliek als een winterdag zonder zonneschijn. Zij heeft diepe, blauwe oogen, waarin een geheele ziel ligt; witte, geregelde tanden, een fijne neus, welker vleugels in den hartstocht zich zenuwachtig bewegen en een streng en zuiver gemodeleerde kin. Zonder bepaald een joodsch type te hebben — zij is een kind van Elzasser joden, maar reeds in haar jeugd gedoopt en nu een der ijverigste bezoeksters van de Kerk S t. Germain l\'Auxerrois — herinnert iets in hare trekken, ik zou niet weten te zeggen wat, aan het oosten. De beste gave, waarmede de natuur haar begiftigd heeft, is haar stem. Dit weeke, diepe orgaan, oneindig rijk aan modulaties weet diep in de ziel te dringen en doet onwillekeurig aan een zoe-len avondwind of aan een warmen geur van anjelieren denken. Ik heb nog nooit een zoo wonderbare vrouwenstem gehoord. Klara Ziegler gelijkt er in de verte eenigszins op, maar het is nog lang niet hetzelfde. Als zij op het tooneel is, beheerscht

-ocr page 83-

73

haar stem de conversatie als een orgel den kerkdienst. Van haar spel is weinig te zeggen. Het is edel en natuurlijk. Dat is het geheim van haar groot succès op een tooneel, dat vol eerbied is voor een onuitstaanbaar, valsch pathos en waarop de traditioneele onnatuurlijkheid een despotieke regel voor het treurspel is.

Sarah Bernhardt is door en door een kunstenaarsnatuur; zij heeft een instinct voor het schoone, dat zij in alle vormen tracht te begrijpen, te omvatten, uit te drukken. Zij dicht aardige versjens — voor de spelling zou ik trouwens niet willen instaan — zij schildert keurige aquarellen en modelleert beeldhouwwerken van veel pretentie. In een der laatste salons verkreeg zij een medaille voor een groep, een oude vrouw voorstellende, die een dooden — of bewusteioozen — visschers-knaap, die schipbreuk geleden heeft, op haar schoot houdt. Tegenwoordig beitelt zij aan twee statuen van heiligen, die zij aan haar kerk denkt te schenken en kort geleden bestelde het fransche ministerie van onderwijs en schoone kunsten haar een buste voor de nationale galerij van beroemde personen te Versailles. Hare vrienden beweren, dat zij tot godsdienstige dweeperij overhelt en op een goeden dag misschien in een klooster zal gaan. Laat ons hopen, dat zij nog langer den mantel der tooneelprinsessen verkiezen zal boven de grove dracht der nonnen en de ambrosijnsche nachten in haar met zijde behangen vertrekken boven de vigiliën van een klooster.

-ocr page 84-

GOT EN COQUELIN.

Kan het theatre f r a n q a i s er zich niet op beroemen buiten Sarah Bernhardt krachten van buitengewone beteekenis in het treurspel te bezitten, het telt daarvoor onder zijne sociétaires twee komische talenten van den eersten rang, de heeren Got en Coquelin.

De tooneelspeelkunst kan in zekeren zin tot de beeldende kunsten gerekend worden. Het hoogste doel van dezelaatsten is de nabootsing der menschelijke gestalte met behulp van tee-kening of kleur of van de plastiek. De tooneelspeelkunst beeldt eveneens de menschelijke gestalten af, dan eens portretteerend, dan idealiseerend, dan weder karikaturen makend. Haar hulpmiddelen zijn beperkter, onvolkomener, laten minder vrijheid toe dan die van den schilder en beeldhouwer; zij heeft noch het doek, noch het marmer, zij heeft slechts het lichaam en de stem van den kunstenaar tot haar beschikking, maar met de moeilijkheid van den arbeid wordt de verdienste van het slagen grooter. De eeuwige strijd tusschen het idealisme en het realisme, die zoo oud is als de beeldende kunsten zelf en zoo lang zal duren als deze, verdeelt ook de tooneelkunst in twee legers, die vijandig tegenover elkaar staan. De tooneelspeelkunst heeft hare naturalisten, die slechts naar modellen werken, slechts het werkelijk gebeurde en waar-genomene voorstellen en evenals Courbet spottend vragen; 5Gij schildert engelen? Gij hebt ze dus gezien?quot; en

-ocr page 85-

75

zij heeft akaderaische kunstenaars, die niet bij de natuur, iraar bij de overlevering ter school gaan, die niet trachten na te sporen, hoe de dingen er in werkelijkheid uitzien, maar hoe de meesters hen hebben voorgesteld, die niet waar zijn. maar die slechts den conventioneelen regel huldigen. In het t h é -itre francais zijn beide richtingen vertegenwoordigd, maar officieel wordt slechts het conventionalisme gecultiveerd. Het conservatoire, bij welks prijskampen de kweekelingen strijden om een engagement aan den eersten schouwburg van Frankrijk, leert zijne discipelen alleen de stijfste overlevering. In gaan en staan, in bewegingen en spreken is de natuurlijkheid onvoorwaardelijk buitengesloten. Mimiek en voordracht worden door een regel beheerscht, waarmede het byzantisrne in de schilderkunst analoog is. Alle leerlingen moeten nauwkeurig den achtergrond, de magerheid der figuren, de le-derbruine huidkleur en de afgetelde en afgeronde vouwen der kleeding nabootsen, zooals de meester ze onderwijst, gelijk hij ze van zijn meester geleerd heeft. Eerst, als de leerling zelfstandig is geworden, eerst als hij het conservatoire met de planken heeft verwisseld, kan hij zich verstouten der overlevering den handschoen in het gezicht te werpen en zich onder de banier der natuurlijkheid scharen. Door een moeilijken arbeid, waarbij geen onderwijzer hem behulpzaam is, kan hij alleen over het conventionalisme zegevieren en zich tot het realisme verheffen.

Uit dit verschil tusschen het voorbereidende conservatoire en het tooneel, tusschen de officieele leer en de vrije zelf-vorming, ontstaat een eigenaardig onderscheid tusschen de voorstellingen in het theatre francais. De geversificeerde stukken der oude klassieken worden erbarmelijk, de prozastukken, \'t zij dan dat ze oud of modern zijn, onover-treffelijk gespeeld. Als men na »Phèdrequot; v l\'étrangirequot; hoort is het, ais of men een Titiaan dadelijk na een Cimabue ziet. Als de Franschen niet een groote mate van werkelijk niet genoeg te roemen eerbied hadden voor alles, wat betrekking heeft op hunne beroemdheden in de letterkunde, de kunst en

-ocr page 86-

76

de geschiedenis, zouden zij zich met hun beschaafden smaak en hun gezond oordeel reeds lang verzet hebben tegen het belachelijke patroon, waarnaar de klassieke stukken in den schouwburg van Molière nog nauwkeurig juist zoo gespeeld worden, als vóór tweehonderd jaren. In Duitschland wordt liet voor een niet te bestrijden dogma gehouden, dat men naar de fransche comédie moet gaan, als men verzen meesterlijk en natuurlijk wil hooren reciteeren. Ik zou wel eens willen weten, wie deze grap of satire het eerst verspreid heeft, een blague^ die alle duitsche tooneelrecensenten nog dagelijks met den grootsten ernst herhalen! De waarheid is, dat men moeilijk verzen slechter kan voordragen dan in de comédie f r a n f a i s e geschiedt. De verzen worden hier niet voorgedragen, maar naar een bepaalde, eentoonige melodie gezongen, die zoo weinig op het spreken van een mensch gelijkt als een recitatief in een opera. Alleen Got, Coquelin en Sarah Bernhardt is het tot nu toe gelukt, zich van deze onuitstaanbare manieren vrij te maken en ook in geversificeerde stukken als natuurlijke menschen te spreken.

Got, die tegenwoordig ongeveer 58 jaar is, is reeds 35 jaren aan het théatre frangais verbonden. Het begin van zijn loopbaan was dat van alle jonge tooneelspelers, die door een prijs in het blijspel op Molière\'s planken komen. Hij speelde de personen van Molière, Marivaux en Beaumarchais op de stereotype wijze, zeer nauwkeurig, maar zonder er een eigen induvidualiteit in te leggen. Eerst, toen hij moderne rollen te creëeren kreeg, had hij gelegenheid, zich aan het publiek te openbaren. Zijn abbé in s// ne fatU jurerde rienquot; van Alfred de Musset en zijn Giboyerin de beide stukken van Augier 7. Les effrontésquot; en %Le fds de Gib oyerquot; verzekeren hem een onvergankelijke plaats in de geschiedenis van het tooneel. Welk een fijnheid van waarneming, welk een waarheid tot in de geringste kleinigheid, welk een snijdend koud cynisme in dezen broodschrijver, die zijne overtuiging en zijn pen aan den meest biedende verkoopt! Deze karakterteekeningwas zoo diep, zoo aangrijpend, dat Got zich jaren lang niet van deze

-ocr page 87-

77

schepping los heeft kunnen maken. Aan zijn andere rollen bleef altijd iets van zijn Giboyer kleven; het was alsof hij zijn eigen persoonlijkheid omgewerkt had, toen hij deze groote figuur schiep, als ware de gietvorm in zijn wezen achtergebleven , toen hij het metalen meesterwerk voortgebracht had. Om zich van de overblijfselen van Giboyer te bevrijden, moest hij zich in een sfeer bewegen, geheel verschillend van die in de stukken van Augier. In Pami Fritz van Erckmann-Chatrian b. v. wordt men door hem niet aan den cynischen menschenverachter herinnerd. Zijn srabbi Sichelquot; in dit stuk is een zijner jongste en misschien beminnelijkste scheppingen. Zijn maske is reeds een meesterstukje; hij heeft den joodschen rabb\'jn uit den Elzas nagebootst, zonder er een parodie van te maken. Den langen baard, de bril, de snuifdoos, den sluwen blik, het vergenoegelijke glimlachen, alles heeft hij zijn voorbeeld afgezien. Maar wat beteekenen deze uiterlijkheden bij den tot het hart dringenden toon van overtuigende menschenliefde en warme innigheid, waarmee hij den huwelijksstichter quand même speelt? Het is onmogelijk Got\'s Sichel te zien, zonder de levendigste sympathie voor hem te krijgen en de figuur is zoo voorbeeldeloos volkomen en waar, de illusie van de werkelijkheid, die zij bij den toeschouwer verwekt, zoo volkomen, dat men zich nanwelijks met de gedachte vertrouwd kan maken, dat zij zal ophouden te leven, zoodra het gordijn gevallen is.

Het is te hopen, dat Got nog langen tijd werkzaam mag zijn aan de instelling, waarvan hij een sieraad is; hij heeft echter reeds een opvolger, die hem ieder oogenblik vervangen kan. Coquelin de oudere (zoo genoemd, om hem te onderscheiden van zijn jongeren broeder, die veel minder betee-kent, maar die aan hetzelfde tooneel is) behoort naar temperament en talent tot dezelfde familie naar den geest als Got. Hij is veel jonger dan deze en kan natuurlijk nog op niet zooveel welgeslaagde scheppingen wijzen als de oudere meester, maar toeh geloof ik, dat hij de uitstekendste van beiden is Coquelin, die in het jaar 1841 geboren is, werd in i860

-ocr page 88-

7S

pensionnaire en drie jaren later reeds socictaire aan de co mé-die fraiiQaise, een loopbaan, welker snelheid met alle traditie strijdt. De natuur heeft hem bij de vorming zijner figuur reeds vooraf tot komiek bestemd. Coquelin is eerder klein dan groot, ook in de breedte zeer weinig ontwikkeld en heet: dunne beentjes als een oude wachtmeester bij de hussaren. Zijn gezicht is zeer onregelmatig. Een in de lucht stekende neus, die zich over de wereld schijnt te verbazen, zijne lippen, waarom nu een hoogmoedige, dan een sarkastische trek speelt, eenigszins boosaardige grijze oogen vormen met elkander een fysionomie, die oogenblikkelijk aan de uitdrukking van Voltaire\'s gelaat herinnert, zonder er toch ook oaar de geringste gelijkenis mee te hebben.

De veelzijdigheid van Coqueiin is een der merkwaardigste eigenschappen van zijn talent. Hij speelt met alle gevoelens en hartstochten als Zeus met alle bliksemschichten. Het is hem even gemakkelijk de toeschouwers door lachen als door weenen tot schreijen toe te bewegen. Hij, die zich in den regel slechts te vertoonen heeft, om de lachlust gaande te maken, beschikt te gelijkertijd over het sterkste en meest onweerstaanbare pathos. Hij is een echte tooneelspeler, dat is een Proteus: zijne veranderingen berusten niet op het uiterlijke, costumes, blanketsel, pruik enz., maar op de geheimste drijfveeren van zijn wezen. Als Marcarille in retourdi of in les précieuscs ridiculcs is hij een onbeschaamde, doortrapte, lichtzinnige lakei, handig in alle slechte streken, belust op zang en dans, onverschillig voor slagen, koelbloedig in de onaangenaamste omstandigheden, slaafsch tegenover zijn meester, maar gelijktijdig met hem en met iedereen den draak stekend. Als hertog de Septmonts in de étrangcre is hij integendeel de type van een groot heer en de eerste edelman der christenheid zou van hem manieren en een voornaam bewustzijn van zijn positie kunnen leeren. Deze hertog van Septmonts is trouwens toch een buitengewone bijzondere schepping van zijn tooneelspeelkunst. Coquelin heeft getoond hoe een voorsteller de medewerker of zelfs de omwerker van

-ocr page 89-

79

den dichter kan zijn. De figuur, zooals Dumas zich die gedacht heeft, is flauw, en wekt geen belangstelling op. De hertog is een erbarmelijke, eerlooze vent, die zijn naam voor een groote huwelijksgift verschachert, die na zijn huwelijk niets beters weet te doen dan de rijkdommen, die hij getrouwd heeft, aan de voeten eener avonturierster te leggen, die hij tot zijn maitres wil maken en die op het oogenblik, dat hij op leven en dood moet duelleeren, nog het boosaardige plan opvat, van uit zijn graf zijne vrouw en zijn schoonvader te onteeren. Met enkele kleine, bijna niet te ontleden retouches, die zich tot een intonatie, een blik, een beweging, een grootere of kleinere rust bepalen, heeft Coquelin dit afstootende beeld geheel weten te veranderen. Zijn Septmonts verwekt bijna sympathie; wij begrijpen hem, wij hebben medelijden met hem, ja, wij zouden er soms bijna toe komen, hem te verontschuldigen. Coquelin teekent ons een voorname woesteling, wiens schuld het niet is, dat hij nooit iets goeds of edels geleerd heeft en dien men nooit de noodzakelijkheid heeft leeren inzien, om een nuttig lid der maatschappij te worden. Omdat hij geruïneerd en arm is, zoekt hij zijn wapen door een goede partij te vergulden. Men begrijpt aan den eenen kant, dat een hoogmoedige aristokraat, trotsch op zijn adel behoefte heeft den ouden, schitterenden naam, die hij van zijne groote voorouders geërfd heeft, den hem toekomenden glans terug te geven, en aan den anderen kant, dat hij in het geheel geen teeder-heid gevoelt voor een vrouw, die hij slechts getrouwd heeft, om den naam, d. i. de herinnering aan de doode voorouders, niet in armoede en ellende te laten ondergaan. Dumas zegt ons dit niet, maar Coquelin maakt het ons begrijpelijk door zijne voortdurend voorname, afgemeten, trotsche houding, door de zich zelf bewuste afdalende beleefdheid, waarmee hij iedereen tot zich naderen laat en door den snijdenden, onge-naakbaren hoogmoed, waarmede hij den laaggeborenen ingenieur, dien hij vermoedt dat de geliefde zijner vrouw is, behandelt. Dumas\' hertog is eene gemeene speculant, een vi-Orion, die zich uit eigenbelang in een burgerlijke familie in-

-ocr page 90-

So

dringt en haar geluk vernietigt. Coquelin\'s hertog is een domme, eenzijdige aristokraat, een overblijfsel uit vorige tijden, een mensch. wiens denkbeelden uit een anderen tijd zijn en die te gronde moet gaan, omdat hij die hem omgevende wereld niet begrijpt, omdat zijn levensbeginselen onvereenig-baar zijn met die, welke de moderne maatschappij be-heerschen. Hij is dus een offer der omstandigheden en ofschoon wij de noodzakelijkheid van zijn ondergang begrijpen, moeten wij toch bij ons zeiven medelijden met hem hebben. Het uiterlijk, dat Coquelin aan zijn hertog de Sept-monts gegeven heeft, is in volkomen overeenstemming met dit karakter. De hertog heeft een bleek, geblaseerd gelaat, waarop meest verveling te lezen staat en waarop slechts nu en dan een sympathiek glimlachje verschijnt. Gewoonlijk drukken de trekken echter te veel stijven hoogmoed uit, dan dat zij aantrekkelijk zouden kunnen zijn. Het korte, glad geborstelde, aschblonde haar is reeds sterk gedimd en vertoont op den schedel een begin van kaalheid. De bovenlip wordt beschaduwd door een zware, opgestreken snor van dezelfde onaangename kleur als het haar, terwijl kin en wangen glad geschoren zijn. Hij draagt een insolent monocle in het oog. Zijn spraak is slepend en vervelend, alsof het hen eigentlijk niet de moeite waard is een woord aan het burgerlijk canaille te verkwisten, maar zij wordt snijdend en verpletterend, als hij toornig en opgewonden wordt. Zijne voornaamheid verlaat hem geen oogenblik en hij blijft trotsch en aan zich zelf gelijk, ook gedurende den hevigsten hartstocht. Ik moet bekennen, dat ik mij geen meer zelfstandige, voldoende of dieper opgevatte schepping van een tooneelspeler kan denken dan de hertog de Septmonts van Coquelin.

Aan zulke tegenstellingen, als de lakei Mascarille en de groote heer de Septmonts vormen, sluiten zich dan de pathetische rollen aan. Als Jean Dacier stelt hij een der helden der groote omwenteling met een macht en een overtuiging voor, dat zelfs de meest reactionaire toeschouwer er door wordt meegesleept. Misschien is hij als Jean Dacier daarom zoo waar, zoo op-

-ocr page 91-

6

recht en zoo tragisch, omdat hij zelf uit overtuiging een ijverig republikein is. Dat is echter een vermoeden, dat natuurlijk niet de pretentie heeft de gemakkelijkheid te willen verklaren, waarmede deze groote acteur de liverei van den lakei met den salonrok van den grooten heer en de narrenkap van den komiek met de vrijheidsmuts van de helden der groote revolutie verwisselt. Als Coquelin op den inval kwam den Romeo te spelen, zou hem waarschijnlijk ook dit waagstuk gelukken en de toeschouwer zou hoogstens denken: i Julia zou zich misschien een schooneren en flinkeren , maar niet licht een meer interessanten en meer hartstochtelijken minnaar hebben kunnen uitkiezen.quot;

II.

-ocr page 92-

DE KONINGINNEN DER OPERETTE.

Sedert eeuwen kent het fransche tooneel de vaudeville, de eenvoudige klucht, waarin de handelende personen onsamenhangende, maar altijd verbazend dwaze dingen zeggen en midden tusschen hunne grappige gesprekken door nu en dan een liedje zingen. Zich aansluitend aan deze lage kunstsoort, heeft het talent van Offenbach de moderne operette geschapen, waarvan de snelle en weelderige groei spoedig het geheele tooneel van onzen tijd overwoekerde. In het bijzonder te Parijs bezit zij de alleenheerschappij in vijf der grootste schouwburgen, deBouffes, de Variétés, de Renaissance, de Folies dramatiques en de Gaité. Wat hielp het, dat de kritiek, de beschermvrouw van den goeden smaak, vol ergernis protest aanteekende tegen het hand over hand toenemen der nieuwe richting, wat hielp het, dat in het bijzonder de geestrijke Francisque Sarcey, als een dappere navolger van den ouden Horatius Cocles, alleen tegen de voortdringende overwinnaars bleef voortstrijden en hen nog tegenwoordig in boeken, feuilletons en voordrachten hardnekkige gevechten levert; Offenbach behaalde desniettegenstaande meer dan twintig jaren achtereen den eenen triumf na den anderen en de halmen, die hij op het door hem beploegde, vruchtbaar gemaakte en geoogste veld heeft laten staan, zijn

-ocr page 93-

§3

nog voldoende om een vol dozijn navolgers van weinig talent een behoorlijken buit te verschaffen.

De voorliefde van het publiek voor het genre der operette was bijzonder voordeelig voor de kunstenaressen, die zich aan den dienst dezer nieuwe muze, door de Grieksche mythologie niet vooruitgezien, wijdden. Zonder dat zij er zelf veel aan behoefden te doen, werden zij van geringeren uit de wereld der coulissen voorname tooneelprinzessen en begonnen zij met de heldinnen der Comédie frangaise en de primadonna\'s der opera te wedijveren om de lauwerkransen en de bewondering der menigte en de meer vruchtbare geestdrift van de beursbaronnen, gezantschap-attachés en andere bevoorrechte beminnaars van vrouwelijke tooneelheldinnen. Er behoort zoo weinig toe, om te Parijs een Koningin der operette te worden! Een jonge dame, die een onwederstaanbare roeping in zich gevoelt, uit haar bescheiden persoontje het doelwit van eenige honderden tooneelkijkers te maken, die echter noch stem, noch talent voor acteeren bezit, legt zich, alsof \'t van zelf sprak, op de operette toe, en er zouden wonderen moeten gebeuren, als haar naam niet spoedig van hef Café de la Paix tot aan het Café de la ter-rasse met welwillendheid, met warmte, ja met geestdrift werd genoemd. Het doet er niet toe, dat zij noch zingen noch spelen kan. Al laat zij voortdurend geluiden hooren als van een kapotte kindertrompet, het publiek zegt welwillend: »Zij is ook geen operazangeres!quot; Heeft er zij geen slag van om op de planken te staan, of zich \' te bewegen, dan luidt de verontschuldiging: »Zij wil Sarah Bernhardt ook geen concurrentie maken!quot; Men verwacht van haar noch karakterteekening noch gevoel; de eenige voorwaarde, waaraan zij voldoen moet, is dat zij zich goed wete te kleeden.

De type van dit soort van kunstenaressen is mevrouw Théo van de B o u f f e s. Offenbach kan er zich op beroemen, deze dame in zonderlinge omstandigheden ontdekt te hebben. Het was in het jaar 1873, ten tijde der wereldtentoonstelling

-ocr page 94-

84

te Weenen. Een ondernemer had in het Prater aldaar een groot salon voor zang gebouwd, waarin de bezoekers der tentoonstelling uit alle landen naast de dranken ook de liederen van hun vaderland vonden. Mevrouw Theo vertegenwoordigde in dit établissement de fransche kunst en deed haar best een beperkt, maar uitgezocht répertoire van liedjes van verdacht allooi op den vreemden bodem over te planten. Hier zag Offenbach, die Weenen een bezoek bracht, haar op zekeren avond en engageerde haar dadelijk voor de B o u f f e s, die toen nog onder zijne directie stonden. De Parijzenaars keurden de overplanting der zangeres uit het café chantant aan den oever der Donau naar het élégante theater in de Passage Choiseul goed en bewezen haar van den eersten dag af een gunst, die nog steeds wassende is. Mevrouw Théo is een schoone vrouw. Zij bezit een vol, bloeiend gezicht, schitterende oogen, prachtig, blond haar en omtrekken, .vaaraan de beitel van den beeldhouwer niets zou vinden te verbeteren. Daarentegen bezit zij geen enkelen toon in de keel en treft zij van de honderd keer nauwelijks tienmaal de noot, die de componist haar voorgeschreven heeft. Haar /alsch zingen geschiedt echter met zulk een naïeve onbewust-iieid, dat de toorn van den hoorder er door ontwapend wordt en men er hoogstens om lachen moet. Ondanks dit alles behoort zij tot de lievelingen van het Parijsche publiek en wordt zij door de kritiek met vleierijen overladen. Als men aan een Parijzenaar vraagt, wat hem in Théo dan zoo bevalt, zal hij antwoorden: »Zij is een prachtige vrouwquot; en hij zal er bijvoegen, dat zij zich op de planken buitengewoon lief weet voor te doen.

Dit is een punt, waarover een Parijzenaar en een niet-Pa-rijzenaar het nooit eens zullen worden. Voor een Parijzenaar is een vrouw lief, als zij het verstaat, aardig, sierlijk te zijn. Hij dweept met een actrice, die op de planken met kinderstapjes heen en weer trippelt, de lippen tot een suikermondje samentrekt, met het hoofd op zij en de wenkbrauwen opgetrokken, kinderlijk om zich heen ziet en haar stem tot een

-ocr page 95-

85

eigenaardig hoogen toon dwingt, die naïef en onschuldig moet heeten. Hij ziet niet in, hoe onuitstaanbaar gemaakt al deze manieren en kunstjes zijn en ziet den vreemdeling met groote oogen aan, als deze zegt, dat hij natuurlijkheid van een kunstenares verlangt. Natuurlijkheid! Maar hoe zou de Parijzenaar ook weten, wat dit woord beteekent? Het leven der wereldstad sluit de natuur buiten; de zoon van het groote centrum is een kunstproduct, even als zijn leven gebonden is aan kunstmatige voorwaarden. De Parijzenaar kent de bloem slechts als bouquet met een draadje omwonden en in een papieren zakje met kanten punten; hij gelooft zeer vaak, dat de aardappelen, evenals de appels, aan de boornen groeien. Toen de terugkeer tot de natuur in de i8e eeuw een oogen-blik een gril der mode was, vonden de Parijzenaars de gezochte natuur in de schapen met blauw zijden halsbandjes, de herders met korte broeken en de herderinnetjes in hoepel-rokjes , zooals Watteau ze hun afbeeldde. Indien de goddelijke Venus zelve voor het oog van een Parijschen gommeux uit het schuim der zee opsteeg en haar lachend aangezicht, frisch als de dauw, de zachte harmonie harer leden, de kuische geheimen van haar ambrosijnsch lichaam voor zijne blikken onthulde, zou hij zijn mononcle in het oog zetten, de verschijning aanstaren en vragen: sWat is dat?quot; Indien zij echter daarna om haar slanken middel een rosakleurig atlaslijfje, met kanten gegarneerd, perste, haar voet en haar been in geborduurde zijden kousjes en in schoenen met spits uitloo-pende hakken a la Louis XV, van tien decimeters hoogte, opsloot, haar haren met pommade als vraagteekens op haar voorhoofd plakte, een torentje van chignons op haar achterhoofd bouwde, zich onder de oogen zwart verwde en de wangen met geparfumeerd poudre de riz bestrooide, dan zouden zijne gelaatstrekken stijgende bewondering uitdrukken en zijne oogen zouden hoe langer zoo meer beginnen te schitteren; als zij eindelijk nog een nauw kleed naar de nieuwste mode had aangetrokken en een koket hoedje had opgezet, dan zou hij, dronken van haar schoonheid en vol bewondering op de

-ocr page 96-

86

knieën vallen en met gedempte stem fluisteren: »Madame, wilt ge met mij soupeeren?quot;

De Parijzenaar heeft geen begrip van natuurlijkheid en verlangt er niet naar. Hij vat niet, dat Theo een aardige ledepop is, die door veeren en schroeven in beweging gebracht wordt. Alles aan deze actrice is inderdaad aangeleerde onnatuurlijkheid, iedere trek is gemaaktheid; haar gaan en haar staan, haar lachen en haar blikken, haar spreken en haar zingen; alles is onecht en opgesierd. En juist in die rollen, waarin zij de affectie tot onuitstaanbaarheid overdreef, zooals in de »jolie parfumeusequot; in de s bol te au laitquot; en in de tgt; petite mueite\'\' werd zij met de grootste geestdrift toegejuicht.

Met mevrouw Theo heeft Mejuffrouw Zulma Bouffar, die tot de voornaamste steunpilaren van het théatre du renaissance behoort, vele eigenschappen gemeen. Zulma Bouffar is haar loopbaan insgelijks op de planken van een café chan-tant begonnen en heeft met dubbelzinnige liederen zich den bijval van bierdrinkende blousemannen verworven, voordat de poorten van den eleganten schouwburg der boulevard zich voor haar openden. Zij heeft evenmin een goede stem en evenmin muzikaal gevoel als Théo. Zij struikelt tusschen de vijf lijnen van den notenbalk op en neer als een dronken man op de straten heen en weer waggelt. Maar als tooneelspeelster staat zij vrij wat hooger dan haar mededingster van de B o u f f e s. Zulma Bouffar is tegenwoordig de eerste jeugd reeds voorbij; reeds protesteert de volheid van haar figuur tegen tricots en mannenrollen en de fijne zuivere uitdrukking der gelaatstrekken , die de grootste bekoorlijkheid van jeugdige gezichten is, is bij haar reeds eenigszins verflauwd en uitgevvischt. Ondanks dit alles boezemt zij in zekere rollen nog groote belangstelling in. In iKosikï\' bijvoorbeeld, de japansche operette van Lecocq, die door de reclames der dagbladen succès verwierf, speelde zij den prins, die eigentlijk een prinses is, met een pikante onverschrokkenheid, die echter eenige terughouding niet buitensloot. De operette bevat vele gewaagde situaties, die voor eene middelmatige actrice gevaarlijk zouden kunnen worden.

-ocr page 97-

87

Laat zij de bedoelingen van den librettist duidelijk uitkomen, dan zal zij aanstoot geven; houdt zij ze schuchter verborgen, dan bederft de rol onder hare handen. Zulma Bouffar deed noch te veel noch te weinig; zij speelde met vuur, zonder zich te branden; zij verzweeg genoeg om iets te laten raden, maar zei genoeg, om het raden gemakkelijk te maken. Het Parijsche publiek is er een kunstenares dankbaar voor, als zij een gedachte weet te ontkleeden, op een doorzichtige sluier na, die alles bedekt, zonder iets te verbergen. In deze specialiteit van bedekte nuditeiten is Bouffar een meesteres. Het ligt in den aard der zaak, dat de rollen, waarin het muzikale gedeelte hoofdzaak is, haar niet gelukken kunnen. De beide hoofdrollen in de operetten van Strauss, tIndigoquot; en »/« Tsigane,quot; die zij te Parijs gecreëerd heeft, leden dan ook zeer door haar gebrek aan stem en gehoor.

In hetzelfde théatre de la renaissance, welks eerste kracht tegenwoordig Zulma Bouffar is, verscheen voor weinige jaren een zangeres, die in een oogenblik een beroemdheid van de eerste grootte werd. Mejuffrouw Granier, de jonge zangeres, die ik bedoel, presenteerde zich aan de Parijzenaars voor de eerste maal in »Girojlè- Giroflaquot; van Lecocq. Zij was niet schoon of bezat hoogstens een beauté du diabk en de frischheid en de bekoorlijkheid der jeugd, die door niets te vervangen zijn. Maar zij had een aardig, zij het ook zwak stemmetje, was in houding en manieren misschien iets minder gemaakt dan de operette-zangeressen van het Parijsche tooneel gewoonlijk zijn, en bezat een beminnelijkheid van temperament, die het publiek stormenderhand veroverde. De »kleine Granierquot; — zij was een van die verschijningen , die men onwillekeurig een bijnaampje geeft — sprong op de planken rond met de vroolijke uitgelatenheid van een schoolknaap; in hare kleine, altijd lachende oogen flikkerde een oprechtige, vroolijke schalkheid en men zag het haar aan dat haar klein persoontje vol overmoedige grappen stak. Zij had iets van den straatjongen en iets van het half volwassen meisje.

-ocr page 98-

88

Maar zelfs haar meest gewaagd spel was doortrokken van een adem van onergdenkendheid, die geen kwade gedachten toelaat. Zij stond op dit punt lijnrecht tegenover alle andere operette-zangeressen. In den mond van dezen wordt ieder woord een dubbelzinnigheid, in den mond van juffrouw Granier verloren zij haar bedenkelijk karakter. De petite mariécquot; haar tweede rol, is vol verborgen en duidelijke toespelingen, vol bedenkelijke uitdrukkingen en handelingen. Granier wandelde met onbewuste, niets vermoedende zekerheid tusschen deze afgronden door, evenals een nachtwandelaar op den kant van een dak. Men kreeg den indruk, alsof zij nie1 wist, welke gevaren haar omringden en hoe licht haar voet rechts of links een mispas zou kunnen doen. Zulk een ar-gelooze onschuld hadden de Parijzenaars op het operetten-tooneel nog niet eerder gezien en zij ondervonden er het grootste enthousiasme voor. De dpetite mariée werd eenige honderden keeren achtereen gegeven en steeds voor een volle zaal. Granier ging daarop naar St. Petersburg, waar zij dezelfde zegepralen behaalde als te Parijs en waar zij fabelachtige schatten in roebels en diamanten moet hebben verworven. Teruggekeerd naar het theatre de la renaissance, creëerde zij een derde rol, -nla marjolainequot; van Lecocq in welke zij dezelfde eigenschappen kon laten uitkomen als in de ^petite mariée\'\'\' en waarmede denzelfden bijval inoogste als met de vorige rol. De voorstellingen van de mar-jolaine werden plotseling gestaakt; juffrouw Granier had een ongesteldheid gekregen, die het haar onmogelijk maakte op het tooneel werkaam te zijn. Naar het schijnt is zij nog altijd niet van deze ongesteldheid genezen, men hoort ten minste nog niet, dat zij spoedig weder optreden zal. De ziekte van juffrouw Granier berooft Lecocq van zijn schitterendste vertolkster, een actrice, die beloofde voor hem te worden, wat vroeger de nu reeds bijna vergetene juffrouw Schneider voor Offenbach was. Granier is een persoonlijkheid; zij heeft een eigen richting en weet de de librettisten en componisten te inspireeren; het is gemakkelijk een rol voor haar te schrij-

-ocr page 99-

Sg

ven, want men behoeft haar slechts gelegenheid te geven, haar temperament den vrijen loop te laten. Zij is dan ook in alle partijen, die zij heeft moeten voorstellen, zich zelve geweest, en als zij nog aan het tooneel terug wordt gegeven en nog een tiental rollen kan creëeren, dan zullen de librettoschrijvers er wel voor zorgen, dat zij aan het publiek slechts haar beminnelijk sik\'\' behoeft te vertoonen. Natuurlijk kan zij er op deze wijze nooit toe geraken hooger in de kunst van spelen te stijgen, daar deze toch bestaat in het voorstellen en grondig bestudeerd weergeven van verschillende karakters. Maar dit is voor haar, die in zoo hooge mate een ander talent bezit, het talent om te — bevallen, onnoodig.

Een geheel bijzondere plaats onder de koninginnen der operette neemt Mevrouw Judic in. Nadat zij een reeks van jaren de directie van de B o u f f e s rijk gemaakt had, ruimde zij haar plaats in dezen schouwburg voor Mevrouw Théo en ging over naar de Variétés, waar zij tegenwoordig werkzaam is. Men geeft van een operette de definitie dat het een stuk is, waarvan de tekst te dwaas is voor een klucht en de muziek te onbeteekenend voor een komische opera, en ik heb, in overeenstemming daarmee, een operette-zangeres een actrice genoemd, die niet goed genoeg zingen kan om zich aan een opera te wagen en niet goed genoeg spelen kan, om een rol in een blijspel te kunnen vervullen. Beide definities zijn echter alleen in zooverre juist, dat zij slaan op de gewone, dat zijn de slechte operettes en actrices. Een goede operette is integendeel een werk, dat den muziekliefhebber door een lichte en bekoorlijke muziek en den dramaturg door een interessanten en vroolijken tekst aantrekt en zoo is ook een goede operette-zangeres een kunstenares, die, bij een goede stem en voldoende muzikale vorming, het zeer zelden voorkomende talent voor het blijspel bezit, Judic is zulk een uitzondering en ik aarzel geen oogenblik haar voor verreweg de beste vertolkster der operette te verklaren.

Mevrouw Judic is een kind van het tooneel. Als meisje speelde zij reeds achter de coulisses; zij leerde zich vroeger

-ocr page 100-

go

costumeeren en grimeeren dan lezen en schrijven en behaalde haar eerste succès, vóór zij haar eerste communie deed. Zij is opgegroeid op het tooneel achter de schitterende voetlichten, hetgeen misschien de ongedwongen gemakkelijkheid en gracieuse natuurlijkheid verklaren kan, waarmede zij zich op deze heete planken beweegt. Judic is een vreemdsoortige en in het oog vallende schoonheid; in haar vol, eenigszins lang gezicht, schitteren groote, zwarte oogen, die van onder hare dichte, schoon gebogen wenkbrauwen en lange, schaduwrijke oogharen wild en zacht, hartstochtelijk en ;eeder, smeulend en vol zacht gevoel weten rond te blikken. Haar rechte neus, fijn gesneden als camee, wiens vleugels van wellust trillen, geeft aan haar profiel zeer edele en reine lijnen. De eenigszins dikke lippen, als voor kussen geschapen, laten, als zij zich tot een bekoorlijk lachen openen, een rij van gelijke, schitterende, melkwitte tanden zien. Haar wangen hebben een matte, warme tint, die het koude en harde blanketsel niet geheel kan wegnemen; blauwzwart, dicht haar en eentrotsche gestalte, die wel niet de slanke buigzaamheid van den meisjesleeftijd bezit, maar wier rijpe, rijke schoonheid voor dit gebrek geheel schadeloos stelt, volmaken dit beeld van een vrouw, over wier geheele verschijning een waas van bekoorlijke zinnelijkheid ligt. Zij is de volkomen type van een creoolsche, wat trouwens zeer natuurlijk is, daar zij afstamt van spaansch-amerikaansche ouders.

Haar stem heeft hetzelfde karakter als haar uiterlijke verschijning. Zij is vol, week, warm en zeer sympathiek. Zonder juist buitengewoon sterk te zijn, is zij voldoende, ook voor grootere partijen. Mevrouw Judic heeft een levendig, muzikaal gevoel; zij vereenzelvigt zich met hare aria\'s; als zij een aardige melodie zingt, schijnen de toongolvingen haar door alle zenuwen te trillen en zingt zij niet alleen met de keel, maar ook met de oogen, de neusvleugels, de schouders en de handen; haar geheele lichaam van het hoog en vrij gedragen hoofd tot aan de uiteinden der zenuwachtige levendige vingers en teenen schijnt door onmerkbare rhytmische bewegingen bewo-

-ocr page 101-

91

gen te worden. Hoe electriseert zij ook haar publiek, als zij het schoone Zigeunerlied in igt;Docteur Oxquot; of de aria »Dis-moi Venusquot; in de schoone Helena zingt! Men denke echter niet, dat zij dit toegeven aan een melodie tot sentimentaliteit drijft. Zij blijft integendeel altijd pikant, koket en prikkelend als een welriekende, oostersche bloem, welker fluweelen bladeren met fijne doornen gepantserd zijn en niets evenaart het ironieke, uitdagende brio, waarmee zij b. v. » Un petit bon hommé\'\'\' oi^Pas (aquot; in Madame l\'archiduc voordraagt.

Judic heeft, bij hare andere voortreffelijke hoedanigheden, ook die, een goede actrice te zijn. Zij bestudeert hare rollen ernstig en consciëntieus en heeft de ambitie levensware figuren te vertoonen, waarin haar eigen individualiteit is ondergegaan. Welk een onderscheid heerscht dan ook in hare naïeve * Madame larchiducquot; die dorpsch en verliefd, met hare natuurlijke vrouwelijke slimheid alle intrige en verleiding van het hofleven beheerscht en hare begeerlijk, doortrapte »schoone Helena,quot; die zich altijd handig achter het noodlot verschuilt, zoodra zij zich niet tegen een zondige lichtzinnigheid verzetten wil! En als men Judic in deze beide zoo ongelijke rollen gezien heeft, zal men verrast zijn, haar terug te zien in Dies Chambonniersquot; waarin zij als een kolenkoopster uit Auvergne weer geheel andere, nog onbekende eigenschappen aan het licht brengt. Deze ruwe vrouw, zwaar op de hand, met een zwart gezicht en ruwe klompen, die het patois met zulk een bekoorlijke natuurlijkheid spreekt, is een genrebeeld, treffend juist waargenomen en kunstig fijn geteekend, dat zoo echt komisch is, dat geen Parijsche actrice haar deze rol zou kunnen naspelen.

Ik weet slechts één rol, waarin Mevrouw Judic niet voldoet en dat is »/« périchole.quot; A priori zou men denken, dat deze rol haar onmogelijk mislukken kon, daar zij volkomen voor haar persoonlijkheid en temperament past. Maar zij had zich in het hoofd gezet, juffrouw Schneider, die deze rol oorspronkelijk gecreëerd had, te copiëeren en bij de inspanning om haar goed na te bootsen, verloor zij

-ocr page 102-

92

haar vastheid van spel en haar beminnelijke natuurlijkheid. Dit enkele échec beteekent overigens tegenover zoo vele malen succès niets en Mevrouw Judic blijft een der meest poe-tische en aantrekkelijke talenten van het moderne Parijsche tooneel.

-ocr page 103-

JAARLIJKSCHE FEESTDAGEN.

-ocr page 104-
-ocr page 105-

ALLERHEILIGEN TE PARIJS.

Ik heb Pcre Lachaise bij de meest verschillende gelegenheden gezien; schitterend in het warme zonnelicht van een zomermiddag en bedekt met een door modder verontreinigde sneeuwlaag; trillend onder de voetstappen eenertienduizenden tellende volksmenigte en betrekkelijk verlaten; maar nooit heeft hij mij de traditioneele indrukken medegedeeld, die wij van een plaats der rouw, van een rustplaats der dooden, plegen te ontvangen. Engelsche kerkhoven met treurwilgen, die hun toppen laten hangen, met kunstig aangebrachte struikenwildernis en eenvoudige grafsteenen, waarop ascetische bijbelverzen met het oogenblik des gerichts dreigen, terwijl mildere aanhalingen uit de schrift met de eeuwige genade van den Zoon des Menschen troosten, werpen diepe schaduwen van zwaarmoedigheid in de ziel, zelfs van den meest onverschilligen geest; de stemming, die hier de heer-schende is, is de verhooging en vereeuwiging van het gevoel der troostelooze eenzaamheid, dat msn bij het verlies van een dierbaar wezen krijgt. Spaansche en italiaansche kerkhoven spiegelen een ander opvatting van den dood af. Tusschen groene, welriekende mirten schitteren witte, marmeren ge-denkteekenen; vele graven zijn niet door een steen kenbaar, maar wel met groote, kleurige bloemen versierd; de verrotting wordt hier verborgen door weelderigen plantengroei en welriekende geuren; het individuëele graf en de individuëele herinnering

-ocr page 106-

verdwijnen tusschen de menigte planten, die grafheuvels, beelden en steenen evenzeer begroeien; de dood schijnt hier een vreedzamen overgang van het persoonlijke leven in het bestaan van het geheel, een opgaan in het leven der natuur; hij vertoont zich hier geruststellend, wenschenswaard, met bloemen en geuren in zijn gevolg en zonder schrik en bitterheid. Pere Lachaise bezit noch de stijve somberheid der engelsche, noch de verwonderlijke levensvolheid der spaansche kerkhoven. Om het kort uit te drukken: de majesteit des doods zetelt er niet. Hij is een afbeeldsel en een voortzetting der stad, die hem hare dooden zendt; alle dwaasheden, alle ijdelheden, alle kleingeestige en banale hartstochten van dit Babyion treden ook meê de poorten van dit kerkhof binnen; zijne muren roepen hun geen halt toe; aan deze en aan gene zijde der hooge steenen omheining is de omgeving dezelfde; de Parijzenaars zijn nog in den dood wat zij gedurende hun geheele leven geweest zijn: beuzelachtige, komedie-spelenden kinderen der wereld. De droefheid om de afgestorvenen, in zoo ver zich die in monumenten, opschriften en versierselen der graven uitdrukt, heeft hier noch waardigheid, noch overtuigende oprechtheid; de klacht is te woordenrijk, te veel een gemeenplaats, om uit het hart te komen. Zij laat koud evenals het opstel van een schooljongen. Men ziet dadelijk, dat al deze hoogdravende ontboezemingen, al deze kunstig geknutselde versjes en gezochte aforismen, die ons in gouden letters van sierlijke gepolijste grijze granietblokken tegemoet komen, niet door een echt gevoel, maar door het verstand, in gemeenschap met de conventie, gedicteerd zijn. De familie pronkt met hare lijken. Zooals zij in het bosch, in de opera, aan de zeekust, op de renbaan alle anderen in rijkdom en smaakvolle pracht tracht te overtreffen, zoo doet zij het ook in de lange straten van graven op Père Lachaise. Hier zijn, evenals beneden in de stad, welker zee van huizen van het kerkhof af in overweldigende uitgestrektheid te zien is, elegante, burgerlijke en gemeene wijken ; wie zijn leven in het Q u a r t i e r de la Madeleine of in den Faubourg St. Ger-.

-ocr page 107-

97

main heeft doorgebracht, wenscht hier in de groote middenavenue te rusten; wie in de pestholen van het Q u a r-tier du temple de longtering heeft opgedaan, wordt hier in een afgelegen hoekje bij den westelijken muur weggestopt. De rijken hebben er hunne eigene paleizen, de minder begunstigden betrekken ook hier, evenals bij hun leven, een huurhuis, dat voor hen onbekende geslachten van dooden gehuisvest heeft en dat weldra zal moeten ontruimd worden, om voor een nieuwen huurder plaats te maken. Het is in den rusteloozen en verbitterden strijd om het bestaan in de groote stad even moeilijk zich een eigen graf als een eigen haard te verschaffen.

2 IJdelheid der ijdelheden,quot; zou als opschrift boven de hoogpoort van Père Lachaise moeten staan. Ieder voorwerp, dat het oog hier ontmoet, vertelt van een wanhopig vasthouden aan de nietige onderscheidingen des levens: van een ziekelijk streven, nog over het stervensuur reikend, om te schitteren en uit te komen, dat diep medelijden, zoo geen verachting, moet inboezemen. De Parij-zenaar kan er niet toe komen, zelfs na den dood, het roode lintje van het legioen van eer af te leggen; hij laat de orde op den grafsteen beitelen. Wie maar het geringste in zijn leven meent gedaan te hebben, zij het ook de vestiging van een kruidenierswinkel, dien hij 25 jaar ten gerieve van de in de buurt wonende keukenmeiden heeft open gehouden, draagt er zorg voor, dat feit met behoorlijke zelfvoldoening te verkondigen. Dat voor het lid der akademie zijn palmtak, voor den soldaat zijn zwaard, voor den schrijver den titel van zijn hoofdwerk op het monument wordt gebeiteld, is verklaarbaar. Maar men gaat verder. Onbekende architecten laten ons de platte grond en de teekeningen van het eene of andere blok huurhuizen zien, dat zij in een zijstraat gebouwd hebben; op het graf van afgevaardigden wordt een monumentale redenaars-tribune opgericht en hij, die niets bijzonders van zich zelf weet te vertellen, beroemt er zich ten minste op de bloedverwant of de landgenoot van den een of anderen grooten man geweest te zijn.

-ocr page 108-

98

Men beschouwe de kapellen eens, die zich boven bijna ieder graf verheffen! Het zijn kleine paleizen, met kokette sierlijkheid en verfijnde weelde opgesmukt. Het bouwmateriaal is marmer of graniet, de deuren zijn van brons en met arabesken en beeldhouwerk bedekt; de vensters hebben gekleurde glasruiten of zijn beschilderd. Hebben wij de phialen en tinnen van het gotische of de zuivere evenredigheden en edele zuilen van het klassieke gebouw bewonderd, dan zien wij van binnen gepolijste en beschilderde muren, mozaïekvloeren, die dikwijls met kostbare tapijten belegd zijn, stoelen met snijwerk, overtrokken met zijde, en bidstoeltjes, schilderijen, borstbeelden en statuen; een kostbare altaartafel neemt den achtergrond in; hierop staan chineesch porceleinen vazen en prachtige bronzen luchters; een fraai bewerkte lamp hangt aan den zolder. Het geheel gelijkt veel meer op het in eenigszins strengen stijl gemeubeleerde boudoir eener rijke dame, die de dwaasheden der jeugd achter den rug heeft, dan op de herinneringsplaats aan een doode. Hier ontmoeten de bloedverwanten van den afgestorvene en de vrienden des huizes elkaar op het Allerheiligenfeest en brengen er een half uurtje, als in een salon, pratend door.

De Parijsche Toussaint heeft van dien herinneringsdag, vol piëteit, niets dan den naam. Het is een feest, dat niet aan de dooden, maar aan de levenden gewijd is. Allerheiligen heeft voor Parijs de beteekenis, die de rit in het Prater op den eersten Mei, voor Weenen heeft. Geheel Parijs is op de been en onderneemt een traditioneele promenade, welker doel toevallig de kerkhoven is; indien het doel echter het Bois de Boulogne, het Pare Monceau of de Jardin du Luxembourg was, zou noch het karakter der wandeling, noch de stemming der wandelaars veranderd behoeven te worden. Met Allerheiligen begint officieel het winterseisnen; op dezen dag worden de wintermodes voor het eerst in de wereld gebracht en door haar met bewondering of afkeuring ontvangen. Het voorname publiek rijdt dus naar de kerkhoven om de nieuwe toiletten ten toon te stellen en

-ocr page 109-

99

het andere gaat er heen, om ze te zien. Allerheiligen is een der grootste feestdagen voor de lagere klassen der Parijsche bevolking, die in den regel om zondagen noch kerkelijke feestdagen denken: geen arbeider of werkster gaat op dezen dag in den gewonen tredmolen. Maar het is geen piëteit, die een dag rust oplegt aan die nijvere handen. Al dat volk in bonte blouses en met donker grijze regenmantels om, stroomt naar de kerkhoven, om zich daar goed te amuseeren, om grove liefdesintriges te spinnen, kennis aan te knoopen en de groote wereld te zien. Men gaat er alleen heen en komt bij paren terug. Van het kerkhof begeeft men zich naar de naburige cabarets, cafe\'s en brasseries en luidruchtige feesten besluiten den dag.

En de dooden ? Zij spelen op dezen dag, die aan hunne nagedachtenis gewijd heet\'te zijn, de meest ondergeschikte rol. Wel doen de families hun best de graven hunner afgestorven leden te versieren, maar dit geschiedt alleen, omdat het zoo hoort, dat gedenkteekenen op het graf teekenen der herinnering ontvangen. De werkelijke smart en de oprechte rouw blijven heden ver van den godsakker, die door den heiligschennende inval van een naar amusement zoekende menigte ontwijd is. Zouden de tranen eener moeder zich blootstellen aan den onbeschaamden blik van den een of anderen winkelbediende, die opgeschikte naaistertjes onder den hoed kijkt? Zou het snikken eens kinds zich mengen in het wereldlijk gekout en gelach van het onverschillig gepeupel? Het ware leed is schuw en kuisch en schuchter; het vreest óogen zonder deelneming, het trekt zich terug in het donker en de eenzaamheid en prostitueert zich op den Allerzielendag niet op Père Lachaise, als deze met honderdduizenden nieuwsgierigen gevuld is. Wij moeten de bekende vrouwelijke gestalte , die in het zwart gekleed en door de hevigste smart overmeesterd, op een kalen grafheuvel ter neêr ligt, zeer stellig naar het rijk der fabelen verwijzen *, wij vinden haar we! af en toe in de Allerzielen-feuilletons van sentimenteele dagbladen, maar nooit op dien dag op Père Lachaise zelf.

-ocr page 110-

IOO

Wat wij hier vinden zijn tooneelen van geheel anderen aard. Voor den hoofdingang is een gedrang van een ontzettende volksmassa, die tot ver in de Rue de la Roquette reikt en die aan beide zijden door politieagenten tot queuemaken wordt gedwongen. Op het kerkhof wandelen in alle lanen legioenen van wachters rond in een uniform, waarvoor een veldmaarschalk zich niet zou behoeven te schamen: groene rok met zilveren knoopen, zilveren tressen en het met zilver geborduurde wapen der stad Parijs op de omgeslagen hoeken der panden, zwarte steek met driekleurige kokarde en een breede zwarte, aan beide zijden met zilver omboorde sjerp en bandoultcre. De dragers dezer prachtige kleeding zijn zich hunner waardigheid en hun schitterend uiterlijk wel bewust en stappen rond met een trots, die slechts een oogenblik voor nederbuigende vriendelijkheid plaats maakt,, als zij door een onderdanigen bezoeker met den hoed in de hand om informatien worden verzocht. Even weinig als deze elegante waardigheidsbekleeders — ik zou niet durven zeggen dienaren — der stad Parijs zijn de herinneringsteekenen op de graven er geschikt voor, om droefgeestige gevoelens op te wekken. Een bloemkrans, een fris-sche ruiker schijnt aan de Parijzenaars te eenvoudig toe, om er op Allerzielendag het graf eens dierbaren meê te versieren: de natuur is hun te natuurlijk. Zij verkiezen ronde wrongen uit ijzerdraad en zwarte of witte glazen kralen, gipsen en geeigeverwde iumortellenkransen, ruikers uit papier-maché met opschriften als * souvenirquot; of »Aux bien aimcsquot; en dergelijke smakelooze voorwerpen meer. Nog gebruikelijker dan kransen van glas of gips zijn zekere plaatjes in een ovaal zwart lijstje en onder een convex glas, die het een of ander roerend too-neel voorstellen: een vrouw in sierlijk rouwtoilet, die op een bidstoeltje naast het graf van haar echtgenoot knielt; een kind, dat zich over een graf buigt en er een krans op legt enz. Een laf, waterachtig bijschrift volmaakt den el-lendigen indruk, die de naieve teekening en kompositie teweegbrengt. Ik heb nooit kunnen begrijpen, hoe men-

-ocr page 111-

101

schen van de beschaving en den fijnen smaak der Parijze-•naars het over zich verkrijgen kunnen, het graf van een nabestaande te ontheiligen door zulke geestelooze, fabriekmatig gereed gemaakte en in den winkel van een vuilen, ta-bakpruimenden Auvergnaat te koop aangeboden voorwerpen. Wie een dergelijke groteske teekening koopt, om zijn rouw en droefheid over het verlies van een dierbare uitdrukking te geven, staat in mijne oogen niet hooger dan de inboorling van Tibet, die het gebedrad werktuigelijk ronddraait, om zijn God te dienen. Het is trouwens nog het ergste, dat vele lieden die gipsen kransen en plaatjes, die zij op de graven der hunnen nederleggen, in het geheel niet koopen, maar slechts voor een paar dagen huren! Zeker, men kan deze voorwerpen hier voor een geringen prijs voor 48 uur huren ! Klinkt het niet als een bittere satire, die een menschenhater ter bespotting vaii het menschenhart heeft uitgedacht?

Theatrale opgeblazenheid, gemaakt pathos, decoratieschilder-werk, ledige vormendienst verkondigt alles in de Parijsche doodenstad en nooit treedt de smartelijke afwezigheid van waar gevoel sterker en duidelijker op den voorgrond dan juist op den Allerheiligendag.

-ocr page 112-

OUDEJAARSAVOND TE PARIJS.

Er zijn weinige dagen in het jaar, waarop de geheele Parij-sche bevolking zonder uitzondering zijne nijvere handen in den schoot legt en er toe komt werkplaats, kantoor en winkel te verlaten en zich geheel over te geven aan den feestelijken lediggang. Ik heb reeds gezegd, dat Allerheiligen zulk een dag is. Aan Nieuwjaarsdag wordt te Parijs dezelfde eer bewezen. Met den Oudejaarsavond begint een algemeen feestgejuich, dat bij velen eerst in de morgenuren van den tweeden Januari op katterige wijze eindigt.

Op Oudejaarsavond is geheel Parijs, niet het pretentieuse 5 tout Parisquot; foxprani\'cres, der opening van het salon enz. maar letterlijk de geheele bevolking der stad, van den minister af tot aan den voddenraper toe, die voor deze gelegenheid lantaarn, haak en mand thuis heeft gelaten, op de boulevards vereenigd.

Sedert Kerstmis is hier een bonte jaarmarkt gevestigd; acht honderd of duizend kramen omlijsten aan beide zijden der straat de trottoirs en vormen de eigentlijke aanleiding tot het nieuwjaarscorso. Het zijn zeer eenvoudige gebouwtjes, kleine hutten, uit ruwe planken bij elkaar gespijkerd en zonder het minste spoor van die handigheid in het opknappen en versieren, waarvoor de Parijzenaars met recht beroemd zijn. Eenige kwart ellen van het goedkoopste behangselpapier zouden voldoende geweest zijn om ze een netter voorkomen te geven, maar deze geringe versiering wordt overbodig

-ocr page 113-

I03

geacht voor de kraam, die niet langer dan 14 dagen mag blijven staan. Wat hier te koop wordt aangeboden is slechts ellendig, waardeloos tuig; de geheele markt is een speculatie in het groot op het fatsoen-instinct der menschen 5 men blijft staan, meer om den gesticuleerenden koopman dan om de waar, wordt dadelijk bij den knoop van de jas genomen en kan niet wegkomen, zonder ten minste enkele sous besteed te hebben aan een nietigheid, die men of in het geheel niet meeneemt, of het eerste, het beste kind, dat men tegen komt, in de handen stopt. Ik waag het echter te zeggen, dat dit gevoel voor fatsoen, dat in het begin ongetwijfeld zeer levendig is, spoedig afstompt; om het naast voor de hand liggend voorbeeld aan te voeren, deel ik mede, dat, terwijl mijne eerste wandeling tusschen de nieuwjaarskramen mij niet veel minder dan tien francs kostte, ik na weinige dagen er afkwam met enkele sous voor een squestion chinoisequot;

Misschien is het den lezer niet geheel duidelijk, wat hij onder den naam van ^question chinoisequot; verstaan moet? Hij late zich niet door den grooten naam imponeeren. Het zijn eenvoudig twee stukjes ijzerdraad, door een koperen ket-tingje verbonden; de chineesche vraag, die beantwoord moet worden is deze : Hoe neemt men de beide draadjes uit elkaar, zonder iets te breken ? De zaak ziet er moeilijk uit, als men het ding voor de eerste keer ziet; kent men echter de eenvoudige oplossing, dan staat men over zijn eigen domheid verbaasd. Naar de gebeurtenissen van het oogenblik verandert de »vraagquot; van naam. Zoo was het in 1875 de ïElzassischequot;; een jaar later de »clericalequot;, in 1877 de soos-terschequot; vraag, maar het is altijd, met geringe wijzigingen, hetzelfde werktuigelijke kunststukje.

Kinderspeelgoed is het voornaamste artikel van de nieuw-jaarsmarkt; er zijn 400 van de 800 kramen hiervoor bestemd. Men vindt er weinig bij, dat karakteristiek is of in het oog valt; de Franschman gaat reeds met een blik, die afkeuring uitdrukt, de ledepoppen voorbij die een prussien, die op een varken rijdt of een franschen matroos, die een prussieti in een

-ocr page 114-

104

vat stopt en dergelijke geestige zaken meer, voorstellen; het is echter opmerkelijk, dat wapenen van allerlei aard, sabels, pistolen, geweren, kanonnen, mitraileuses, van de plompe uit de houtblokjes gesneden soorten tot aan de kunstigst uitgevoerde modellen, het sterkst vertegenwoordigde en meest gezochte kinderspeelgoed uitmaken! Slechte bonbons in goudpapiertjes, oude, uitgedroogde chocolade in schitterend geverniste en met kanten papiertjes omwikkelde doosjes en dergelijke lekkernijen komen veel voor. Vele der vliegende winkeltjes houden zich bezig met den verkoop van avontuurlijke muziekinstrumenten, als gillende blikken fluitjes en trompetten van papiermaché, doedelzakken uit een paar rietjes en een tabakszak enz.; kleine fonteintjes, bromtollen, petroleumlampen in den vorm van een blikken kaars worden met lawaai als nieuwe, grootsche uitvindingen aangekondigd, In enkele kramen vindt men ook nog dasjes en wollen handschoenen , goedkoop en natuurlijk in evenredigheid slecht postpapier en geïllustreerde boeken; dit zijn de eenige, eenigs-zins bruikbare voorwerpen, die de markt aanbiedt.

Veel merkwaardiger en interessanter dan de koopwaren zijn in elk geval de verkoopers; ieder van hen zoekt den geheelen dag met de meest fantastische middelen de aandacht van de overal in beslag genomen menigte tot zich te trekken. Het woord is natuurlijk het meest primitieve en gebruikelijkste dezer middelen. Met wonderlijke rapheid van tong en benijdenswaarde sterke stem vertelt ieder de verwonderlijkste dingen van zijn goedje, sin éen minuut om de wereldquot; brult hier een en verkoopt kleine houten globes; s ongehoord goedkoop! Mijne concurrenten willen mij vergiftigenquot;! laat een ander zich hooren en vent ellendig gesneden schaapjes met hangende koppen en honden met kwispelende staarten uit. »Gij denkt, dat ik gek ben?quot; argumenteert een derde met leeuwenstem tegen een gefingeerd persoon, dien hij tegenspreekt, smen zou het gelooven als men mijne goederen en prijzen ziet. Maar ik ben wel bij het hoofd; deze prijzen zijn juist mijn geheim.quot; Waar het woord niet meer voldoende is, neemt

-ocr page 115-

I05

men toevlucht tot geroep, geschreeuw, leven; de een stoot van tijd tot tijd een wilden sehreemv uit; de onervarene snelt naar hem toe, misschien om een moordenaar zijn offer te ontrukken en wordt dan op de volgende wijze aangesproken: »Hebt gij mijn gil gehoord? Zulk een gil liet gisteren een Engelschman hooren, toen ik hem deze pop voor 39 sotts aanbood.quot; Een ander belt voortdurend, een derde blaast op een kam Pamant (TAmanda, anderen dansen heen en weer en maken sprongen in de lucht, doen alsof zij sardonisch moeten lachen, — dat is een zeer beproefd aantrekkingsmiddel — bootsen hondengeblaf na, schieten percuchons af, die een hevigen knal geven enz. Bij den geheelen handel op de boulevards is het de vraag op een oogenblik publiek tot zich te trekken. Wien het gelukt een half dozijn wandelaars stil te doen staan, heeft op hej volgende oogenblik een geducht gedrang om zijn kraam, want iedereen heeft de neiging daar te blijven staan, waar hij anderen ziet en daarom zijn al de praatjes, het geschreeuw, het gebel en het hondengeblaf zeer doelmatig en noodzakelijk.

Om deze schreeuwende en gillende verkoopers bewegen zich van het invallen der duisternis af honderdduizenden van menschen.

Het is een schouwspel, dat alleen een reis waard is. De lange straten, die van het Chateau d\'eau in den vorm eener ster uitloopen, de groote boulevards tusschen de P o r t e St. Denis en de Madeleine, de kleinere boulevards Magenta, Strassbourg, Sebastopol, Voltaire, Haussmann, een weg, meer dan een duitsche mijl lang, zijn gevuld met een onafgebroken, wemelende stroom van menschen. Het vliegen van een bijenzwerm, het door- en om elkaar fladderen van een opgejaagde mierenhoop zou misschien als vergelijking gebezigd kunnen worden, om een voorstelling van dit tooneel te geven, maar de \'indruk, dien op het oor gemaakt wordt, is hiermee niet weergegeven; de zin des gehoors is bij dit alles nog meer betrokken dan die van het gezicht. Bijen en mieren maken geen geschreeuw; als echter driehonderdduizend Parijzenaars in éen menigte ver-

-ocr page 116-

io6

eenigd zijn, geeft dit een leven, als drie millioenen van een andere natie zouden kunnen teweeg brengen. Dat schreeuwt en babbelt en roept en gilt en krijt en zingt door elkander; daarbij stampen, huppelen en trippelen voeten,vliegen gesticuleerende handen in de lucht, worden hoofden links en rechts bewogen, dat het voor de oogen begint te schemeren en te duizelen en lucht en aarde levend schijnen geworden te zijn.

De breede trottoirs van asphalt, van de muren der huizen tot aan de granieten gootbanden , bevatten een menigte alsof het een stroom was, die buiten hare oevers tracht te treden, een menigte, die alle elementen der bevolking vereenigt; modeheertjes in de bespottelijke kleeding, die gedurende eenige jaren de alleenheerschappij bij de haute gomme heeft weten te behouden; een tot over de voeten vallende, met opstaande kraag tot aan de wenkbrauwen reikende slaaprok uit ruige stof, die om den middel door een gordelband in losse, wijde plooien wordt vastgehouden; verder voorname dames in pelslaarsjes met hooge hakken en een_kort manteltje, omzet met hemelijn of marterbont, met bont in den vorm van het een of ander dier of vogels om den hals; andere in eenvoudige, de wisselingen der mode overlevende, zijden mantels met kap, gevoerd met pelswerk; daartusschen even rijk, maar meer in het oog vallend en schreeuwender gekleed, de dagelijksche flaneuses van beroep der boulevards. Hunne gesteven onderrokken kraken als ratels, hunne opgehouden zijden japonnen ruischen en de lange sleep dreigt den argeloozen wandelaar te doen vallen; hunne gezichten zijn op opmerkelijke wijze gekleurd, niet naar het model der goede italiaansche of Nederlandsche portretschilders, maar juist tegenovergesteld van deze, zeer barock; de wangen paarlgrijs, dat door een nauwelijks zichtbare aanraking met rosa wat meer voorkomt; de lippen kersrood, de bovenlip zwak sepiabruin, het onderste ooglid olijfgroen, de randen der oogen zwart, evenals de wenkbrauwen; voorhoofd, neus en ooren wit als krijt. Deze fijn geschilderde beeldjes trekken vooral de bewondering der tallooze kleine ouvrieres,

-ocr page 117-

icy

die met hun net gefriseerde bloote hoofden en eenvormige bruine manteltjes een groot gedeelte der menigte uitmaken en die door hun eenvoud en frischheid een aangenamen en vriendelijken indruk maken. Patriarchaal rondwandelende burgerfamilies, de man mager, klein, baardeloos, onderworpen, de vrouw, dik, groot, met een flinken snor, gebiedende bewegingen en een krachtige altstem, de kinderen, meer warm dan netjes gekleed; verder soldaten, arbeiders in blouses, en vele blootshoofds; een leger van sergeants de ville, die met onderzoekenden blik hunne oogen trachten te doen dringen tot in de geheimste schuilhoeken en tusschen de tegen elkaar geperste handen en zakken zijn de voornaamste typen, die verder nog in den volkshoop vertegenwoordigd zijn.

Langs de Porte St. Martin en St. Denis, langs de schitterend verlichte winkels der boulevards Bonn e-N o u-velle. Poissonni.ère, Montmartre, langs het Café Riche en de Opéra bruischt de menschenstroom voorbij, keert dan om, om aan de tegenovergestelde zijde denzelfden weg terug te maken. Alle monden lachen, ieder aangezicht straalt van vroolijkheid; de beenen zijn onvermoeid in het tienmaal afleggen van denzelfden weg, de oogen nooit verzadigd om voor de honderdste maal te genieten, wat zij 99 maal zagen. De geheele onmetelijke menigte vermaakt zich en is vroolijk als een hoop schoolkinderen, die men een extra-vacantiedag gegeven heeft. Middernacht is gewoonlijk lang voorbij en het nieuwe jaar reeds een paar uur oud, vóór de geweld makende kramers er aan denken de lichten uit te doen en vóór de wandelaars er toe besluiten het vroolijke gewoel der boulevards met de stilte van hunne slaapkamers te verwisselen.

-ocr page 118-

OVER EEN ONDERGEGANE WERELD.

sDe heilige Wolfram, de apostel der Friezen, wilde Radbout, hun koning, doopen. Om hem hiertoe te bewegen, beloofde hij hem na zijn dood een plaats in het Paradijs. Radbout verlangde bedenktijd. In den nacht verscheen hem de heidensche godheid, in wie hij tot nu toe geloofd had, en zeide tot hem, dat, zoo de Christus hem een schitterende woning aanbood, hij haar den vorst maar dadelijk moest vertoonen; hij, de God der heidenen, wilde hem niet paaien met een toezegging na den dood, maar zou hem dadelijk een gouden paleis schenken, dat in alle eeuwigheid zijn eigendom zou blijven. Toen Radbout ontwaakte, vertelde hij alles aan den heiligen Wolfram. Deze zeide, dat Satan, de bedrieger, hem een tooverkunst wilde voorgoochelen. De vorst antwoordde, dat hij Christen wilde worden, als zijn God hem de woning niet liet zien. Dadelijk werden van zijn kant een Fries en van die van Wolfram een diakonus uitgezonden, die, toen zij een eind van de stad verwijderd waren, een reisgezel vonden, die tot hen zeide : s Spoed u, want ik vertoon u de schoone, voor den hertog Radbout bereide woning.quot; Zij gingen langs een breeden weg door onbewoonde oorden en kwamen langs een pad, met verschillende soorten glad marmer op de schoonste wijze bevloerd. In de verte zagen zij een huis, , schitterend van goud en zij kwamen aan een straat, geplaveid met goud en edelgesteenten, die naar dit huis leidde. Toen

-ocr page 119-

109

zij het huis binnentraden, bemerkten zij, dat het wonderschoon en schitterend was en zagen zij er een troon van ongekende grootte. Toen sprak de leidsman; s Dit is de voor den hertog Radbout bereide woning.quot; De diakonus, vol verbazing, sprak daarop: »Als dit door God gemaakt is, zal het eeuwig bestaan, maar als het uit den duivel is, moet het ten snelste verdwijnen.quot; Toen maakte hij het teeken des kruizes en de leidsman veranderde in den duivel, het gouden huis in vuilnis; de diakonus en de Fries bevonden zich te midden van waterige moerassen, met lange biezen en riet begroeid. Zij moesten drie dagen een onmetelijken weg afleggen vóór zij in de stad terugkwamen.....quot;

Deze schoone legende, die ik met de woorden van Grimm teruggegeven heb, komt mij steeds in de gedachte, als dei 5de Augustus aanbreekt. Dat is namelijk de dag, waarop Parijs weleer in wijn en gejubel placht te baden. Eens — en heel lang is dit nog niet geleden — had men op dien dag militaire muziek en parades op alle hoeken en pleinen, gratis tooneelvoorstellingen, vuurwerken, audientiën en bals; het was een nationaal feest, dat ieder Franschman in geestdrift meevierde; de natie herdacht onder vreugdegejuich de geboorte van den grooten corsicaanschen held. Nu herinnert niets meer aan de vroegere beteekenis van dien dag. Wel plegen den i5dlt;n Augustus de bloemenmarkten overvol te zijn met potplantjes en bloemruikers, want het is Mariadag en het naamfeest van ontelbare Parijsche schoonen, die door hunne galante omgeving rijkelijk met bloemen vereerd worden, maar tusschen de menigte van bloemen ontbreekt het beteekenisvolle viooltje. De zon laat zijn warmte op ontvolkte straten nederdalen en alleen voor de kerk vsn St. Augustin, waar een zielmis voor de doode Napoleoniden gelezen wordt, bemerkt men een eenigszins grootere ophooping van lieden die schuw om zich heen kijken en met gemaakte onverschilligheid de persoonlijkheden opnemen, die zich naar de kerk begeven. Dat is alles, wat nog van den glans en de feestelijke levendigheid van den Napoleonsdag is overgebleven.

-ocr page 120-

io6

eenigd zijn, geeft dit een leven, als drie millioenen van een andere natie zouden kunnen teweeg brengen. Dat schreeuwt en babbelt en roept en gilt en krijt en zingt door elkander; daarbij stampen, huppelen en trippelen voeten, vliegen gesticuleerende handen in de lucht, worden hoofden links en rechts bewogen, dat het voor de oogen begint te schemeren en te duizelen en lucht en aarde levend schijnen geworden te zijn.

De breede trottoirs van asphalt, van de muren der huizen tot aan de granieten gootbanden, bevatten een menigte alsof het een stroom was, die buiten hare oevers tracht te treden, een menigte, die alle elementen der bevolking vereenigt: modeheertjes in de bespottelijke kleeding, die gedurende eenige jaren de alleenheerschappij bij de haute gomme heeft welen te behouden; een tot over de voeten vallende, met opstaande kraag tot aan de wenkbrauwen reikende slaaprok uit ruige stof, die om den middel door een gordelband in losse, wijde plooien wordt vastgehouden; verder voorname dames in pelslaarsjes methoogehakken en eenkort manteltje,omzet met hemelijnof marterbont, met bont in den vorm van het een of ander dier of vogels om den hals; andere in eenvoudige, de wisselingen der mode overlevende, zijden mantels met kap, gevoerd met pelswerk; daartusschen even rijk, maar meer in het oog vallend en schreeuwender gekleed, de dagelijksche flaneuses van beroep der boulevards. Hunne gesteven onderrokken kraken als ratels, hunne opgehouden zijden japonnen ruischen en de lange sleep dreigt den argeloozen wandelaar te doen vallen; hunne gezichten zijn op opmerkelijke wijze gekleurd, niet naar het model der goede italiaansche of Nederlandsche portretschilders, maar juist tegenovergesteld van deze, zeer barock; de wangen paarlgrijs, dat door een nauwelijks zichtbare aanraking met rosa wat meer voorkomt; de lippen kersrood, de bovenlip zwak sepiabruin, het onderste ooglid olijfgroen, de randen der oogen zwart, evenals de wenkbrauwen; voorhoofd, neus en ooren wit als krijt. Deze fijn geschilderde beeldjes trekken vooral de bewondering der tallooze kleine ouvrieres,

-ocr page 121-

joy

die met hun net gefriseerde bloote hoofden en eenvormige bruine manteltjes een groot gedeelte der menigte uitmaken en die door hun eenvoud en frischheid een aangenamen en vriendelijken indruk maken. Patriarchaal rondwandelende burgerfamilies, de man mager, klein, baardeloos, onderworpen, de vrouw, dik, groot, met een flinken snor, gebiedende bewegingen en een krachtige altstem, de kinderen, meer warm dan netjes gekleed; verder soldaten, arbeiders in blouses, en vele blootshoofds; een leger van sergeants de ville, die met onderzoekenden blik hunne oogen trachten te doen dringen tot in de geheimste schuilhoeken en tusschen de tegen elkaar geperste handen en zakken zijn de voornaamste typen, die verder nog in den volkshoop vertegenwoordigd zijn.

Langs de Porte St. Martin en St. Denis, langs de schitterend verlichte winkels der boulevards Bonn e-N o u-velle. Poissonni.ère, Montmartre, langs het Café Riche en de Opéra bruischt de menschenstroom voorbij, keert dan om, om aan de tegenovergestelde zijde denzelfden weg terug te maken. Alle monden lachen, ieder aangezicht straalt van vroolijkheid; de beenen zijn onvermoeid in het tienmaal afleggen van denzelfden weg, de oogen nooit verzadigd om voor de honderdste maal te genieten, wat zij 99 maal zagen. De geheele onmetelijke menigte vermaakt zich en is vroolijk als een hoop schoolkinderen, die men een extra-vacantiedag gegeven heeft. Middernacht is gewoonlijk lang voorbij en het nieuwe jaar reeds een paar uur oud, vóór de geweld makende kramers er aan denken de lichten uit te doen en vóór de wandelaars er toe besluiten het vroolijke gewoel der boulevards met de stilte van hunne slaapkamers te verwisselen.

-ocr page 122-

OVER EEN ONDERGEGANE WERELD.

»De heilige Wolfram, de apostel der Friezen, wilde Radbout, hun koning, doopen. Om hem hiertoe te bewegen, beloofde hij hem na zijn dood een plaats in het Paradijs. Radbout verlangde bedenktijd. In den nacht verscheen hem de heidensche godheid, in wie hij tot nu toe geloofd had, en zeide tot hem, dat, zoo de Christus hem een schitterende woning aanbood, hij haar den vorst maar dadelijk moest vertoonen; hij, de God der heidenen, wilde hem niet paaien met een toezegging na den dood, maar zou hem dadelijk een gouden paleis schenken, dat in alle eeuwigheid zijn eigendom zou blijven. Toen Radbout ontwaakte, vertelde hij alles aan den heiligen Wolfram. Deze zeide, dat Satan, de bedrieger, hem een tooverkunst wilde voorgoochelen. De vorst antwoordde, dat hij Christen wilde worden, als zijn God hem de woning niet liet zien. Dadelijk werden van zijn kant een Fries en van die van Wolfram een diakonus uitgezonden, die, toen zij een eind van de stad verwijderd waren, een reisgezel vonden, die tot hen zeide : »Spoed u, want ik vertoon u de schoone, voor den hertog Radbout bereide woning.quot; Zij gingen langs een breeden weg door onbewoonde oorden en kwamen langs een pad, met verschillende soorten glad marmer op de schoonste wijze bevloerd. In de verte zagen zij een huis, , schitterend van goud en zij kwamen aan een straat, geplaveid met goud en edelgesteenten, die naar dit huis leidde. Toen

-ocr page 123-

109

zij het huis binnentraden, bemerkten zij, dat het wonderschoon en schitterend was en zagen zij er een troon van ongekende grootte. Toen sprak de leidsman: j Dit is de voor den hertog Radbout bereide woning.quot; De diakonus, vol verbazing, sprak daarop; »Als dit door God gemaakt is, zal het eeuwig bestaan, maar als het uit den duivel is, moet het ten snelste verdwijnen.quot; Toen maakte hij het teeken des kruizes en de leidsman veranderde in den duivel, het gouden huis in vuilnis; de diakonus en de Fries bevonden zich te midden van waterige moerassen, met lange biezen en riet begroeid. Zij moesten drie dagen een onmetelijken weg afleggen vóór zij in de stad terugkwamen.....quot;

Deze schoone legende, die ik met de woorden van Grimm teruggegeven heb, komt mij steeds in de gedachte, als dei 5de Augustus aanbreekt. Dat is namelijk de dag, waarop Parijs weleer in wijn en gejubel placht te baden. Eens — en heel lang is dit nog niet geleden — had men op dien dag militaire muziek en parades op alle hoeken en pleinen, gratis tooneelvoorstellingen, vuurwerken, audientiën en bals; het was een nationaal feest, dat ieder Franschman in geestdrift meevierde; de natie herdacht onder vreugdegejuich de geboorte van den grooten corsicaanschen held. Nu herinnert niets meer aan de vroegere beteekenis van dien dag. Wel plegen den 15(1«quot; Augustus de bloemenmarkten overvol te zijn met potplantjes en bloemruikers, want het is Mariadag en het naamfeest van ontelbare Parijsche schoonen, die door hunne galante omgeving rijkelijk met bloemen vereerd worden, maar tusschen de menigte van bloemen ontbreekt het beteekenisvolle viooltje. De zon laat zijn warmte op ontvolkte straten nederdalen en alleen voor de kerk vsn St. Augustin, waar een zielmis voor de doode Napoleoniden gelezen wordt, bemerkt men een eenigszins grootere ophooping van lieden die schuw om zich heen kijken en met gemaakte onverschilligheid de persoonlijkheden opnemen, die zich naar de kerk begeven. Dat is alles, wat nog van den glans en de feestelijke levendigheid van den Napoleonsdag is overgebleven.

-ocr page 124-

no

Ik herhaal, dat de legende van het gouden slot, dat op een enkel woord in vuilnis veranderd werd, mij hierbij steeds onwillekeurig in de gedachte komt. Het is een geheimzinnig wonder, wat hier in het volle zonlicht der negentiende eeuw heeft plaats gehad. Ik vraag ooggetuigen, hoe dit alles zich toegedragen heeft, maar zij halen de schouders op en zeggen, dat zij het niet weten. Op den 3den September 1870 was er in Frankrijk een keizersschap en te Parijs een hof. Blinkende gardes hielden voor de Tuileriën de wacht, lakeien in prachtige kleeding gingen rondslenterende of in drukke bezigheid af en aan. Gepoederde koetsiers bestuurden staatsiekoetsen met gouden wapens en kronen. In een twintigtal antichambres verveelden zich een aantal kamerheeren en ordonnansofficieren ; ijlboden te paard brachten naar alle windrichtingen boodschappen en honderden hoogwaardigheidsbekleeders met bespottelijke titels brachten hun werkuren door met nadenken over vragen omtrent ceremoniën en voorrang. In de regeeringsgebouwen des lands troonden mannen, die in naam des keizers recht spraken en administreerden en ieder raadje en stijltje van de officiëele machine, van den minister tot den veldwachter, kreeg van de Tuileriën uit de drijfkracht. Op alle stempels en postzegels stond de beeltenis des keizers gedrukt, al de openbare gebouwen droegen het opschrift: »Empire fra?i(aisequot; en het keizerlijk naamcijfer was zichtbaar op de koppels der soldaten. Toen kwam de 4de September en alles was als weggeblazen, tAfflavit Deus et dissipafi sunt.quot; Slechts vierentwintig uren verliepen en er was geen keizerrijk en geen keizerstroon meer. De Tuileriën stonden leeg, de hof-lakeien en koetsiers droegen burgerlijke broeken en blauwe blouses, de gardes hadden hun pracht afgelegd en waren gewone stervelingen van zes voet lang geworden; er waren geen kamerheeren en ceremoniemeesters meer, het hof- en staatsschema-tisme was , een historisch document geworden; er verschenen munten en postzegels met een nieuw, zonderling en leelijk vrouwengezicht en de gebouwen kregen het opschrift ïRépublique J rati (ais e. Liberie, Egalité, Fratertiitéquot;\'. onbekende gezichten

-ocr page 125-

Ill

verschenen in de regeerings-bureaus; wat gisteren nog een post en een positie, macht en invloed bezeten had, was heden in het particuliere leven afgedaald; de laatsten waren de eersten geworden, Frankrijk was een republiek.

Gedurende een nacht was de geheele napoleontische wereld in den grond verzonken en toen Frankrijk des morgens ontwaakte, wreef het zich verbaasd de oogen uit en zag met sprake-looze verrassing een woestenij en wildernis, waar nog voor weinige uren een machtige, geregelde politische en maatschappelijke organisatie had bestaan. Het keizerrijk was met man en muis door den afgrond der revolutie verslonden, zooals de fabelachtige Vineta door de zee. Dikwijls steeg volgens de legende, naderhand een stuk huisraad, een kleed, een lijk naar de oppervlakte der zee en herinnerde aan de gezonken stad op den bodem; zoo ook hier, toen het porcelein en de stal des keizers verkocht werden of een document uit het geheim archief der Tuileriën de rondte door de bladen deed. Dikwijls ook hoorde men klokkentonen en geruisch uit de diepte naar boven stijgen, die schenen te bewijzen, dat de overweldiging door de zee het leven in de gezonken stad wel aan de blikken der wereld had onttrokken, maar niet had uitgebluscht, zooals bij de crisis in 1877, die minstens in gelijke mate door de Bonapar-tisten als door de klerikalen werd bewerkt. Maar in het geheel was en bleef het keizerrijk spoorloos verdwenen.

Het is een gedachte, die mij altijd bezighoudt, zoo vaak ik door de tuinen der Tuileriën naar het Palais Royal ga; hoe is het mogelijk, dat zulk een vertakte, zoo diep gewortelde organisatie, als een regeeringsstelsel, dat achttien jaar lang een natie van zesendertig millioen zielen be-heerscht heeft, plotseling ineenstort en niets, in het geheel niets achterlaat, zelfs niet het traditioneele hoopje asch, dat naar het bijgeloof des volks overblijft, als een bedriegelijke schepping des duivels verdwijnt ? Het bankroet van een kleinen koopman laat meer sporen na dan dit in rook opgegane keizerrijk. Dat is niet te verklaren, dit is onnatuurlijk. Ik heb ook andere landen gezien, waarin regeeringen en regeerings-

-ocr page 126-

stelsels omvergeworpen waren: Spanje, Napels, Toscane, Parraa Hannover. De aanhangers der oude orde vormen daar te-ruggetrokkene, maar voor iedereen zichtbare groepen; onder het nieuwe bekleedsel zijn de omtrekken der oude vormen nog duidelijk te herkennen. Men wijst u nog met den vinger den ex-hofdokter, den ex-hofleverancier en den ex-hofnachtwacht aan; men weet dat deze kamerheer, gene stalmeester en die hofdame geweest is. Men ziet in de knoopsgaten lintjes van ridderorden, die niet meer bestaan en van posten en waardigheden, die eertijds tastbaar en werkelijk waren, zijn ten minste nog de schaduwen der herinnering op de vroegere bekleeders achtergebleven. In Frankrijk merkt men dergelijke verschijnselen niet op. Het schijnt ongeloofelijk, maar het is waar: de overblijfselen van het bourbonsche Koningschap, dat reeds vijftig jaar verdwenen is, zijn nog merkbaarder dan die van het keizerrijk, welks val in evenredigheid eerst gisteren plaats had. In den Faubourg St. Germain behoudt men nog zorgvuldig de voor vijftig jaren verleende koninklijke hoftitels, zooals ik dat uitvoerig in het eerste deel van dit boek heb medegedeeld. Van de zoo pas verwoeste bonapar-tistische maatschappij zijn geen dergelijke puinhoopen in het republikeinsche heden overgebleven. Het is voor het publiek als een droom voorbijgegaan, dat er voor weinige jaren een keizerlijk hof te Parijs was en vraagt men naar de namen van hen, die toen sde groote wereldquot; vormden, dan wrijven zij zich het voorhoofd en herinneren er zich nauwelijks een. En toch had Napoleon een schitterenden hofstoet, een eigen adel, met nieuwe, bonte wapenborden, adjudanten, gardes, dienaren! Waar zijn al die vliegen en muggen gebleven, die om het licht van het hof vladderden en gonsden en in de stralen, die de troon uitzond, glinsterden en schitterden? De kooplieden, die vleiden, den rug kromden en de drempels van een tiental antichambres plat liepen, om den titel: Keizerlijke hofleverancier te krijgen, haastten zich na den 4den September, deze onvermoeid gezochte en afgebedelde titels op hunne uithangborden te schrappen. Dat is begrijpelijk; het is

-ocr page 127-

ii3

hun slechts om de reclame te doen en het geeft hun geen voordeel meer leverancier van een keizer te zijn, als die keizer weggejaagd is. Zij hebben dan ook dadelijk werk gemaakt van een anderen titel en zijn tegenwoordig, na hernieuwde buigingen en strijkkagcs, leveranciers van den koning van Portugal of van den prins van Wales of de koningin Marguérita van Italië. De hoflakeien, gardes en gepoederde koetsiers zijn sergeants de ville en concierges geworden of hebben met hun spaarpenningen een fruiterie of crêmerie opgezet en herinneren zich nauwelijks den tijd meer, toen zij groene en gouden rokken en kuitbroeken met zijden kousen droegen en zij de blikken van hun altijd nieuwsgierige medeburgers tot zich trokken, als zij hunne wonderschoone dracht openlijk ten toon stelden. Dat is evenzeer begrijpelijk. Lieden van dit slag zijn gewoonlijk veel te practisch en te prozaïsch, om vatbaar te zijn voor sentimentaliteit en weemoedige herinneringen. Voor het ergste laten zij nu en dan, als zij in den kring van huns gelijken een glas absinth te veel op hebben en zich de voorbijgegane keizersheerlijkheid en livereienpracht herinneren, een duchtigen vloek hooren tegen de republiek, die aan de aangename weelde van goudgroene dagdieven een einde heeft gemaakt. Maar al kan men zich het spoorloos verdwijnen der hoflakeien en hofleveranciers verklaren, het blijft even onbegrijpelijk, waar de eigentlijke hofmaatschappij gebleven is; deze honderden van opgeblazen avonturiers en dames in hoepelrokken, die hunne orden en diamanten in den tooverach-tigen glans van de keizerlijke feestzalen lieten schitteren, die bij de eerste voorstellingen de loges der grootste schouwburgen vulden, die \'s zomers Boulogne, Etretat. en Baden bevolkten , die in den herfst om het meer in het bois de Boulogne toerden, in den winter de weelderige salons openstelden, waar de aristokratie van geheel Europa elkander ontmoette; de maatschappij, waarin de vorstin Metternich hare zegepralen behaalde en de gravin Walewska als de schoonste der schoonen bezongen werd; die de cancan in liet salon invoerde, de chanson van Theresa protegeerde, in dubbelzin-II. 8

-ocr page 128-

ii4

nigheid het tijdperk van Lodewijk XV overtrof en heden nergens meer te ontdekken is , noch in de loges noch in het bosch noch aan de badplaatsen! Hoe deze pracht als een zeepbel uit elkaar spatte en zonder iets achter te laten vervloog, dat is en blijft een raadsel.

Jules Verne doet in een zijner keurige novellen, ik geloof in de s Reis naar het middelpunt der aardequot; de allerdwaaste veronderstelling, dat een stuk van de oppervlakte der aarde in een vroeger geologisch tijdperk met alle dieren en planten, die zich hierop bevonden, naar de diepte was gezonken en dat de organismen in het verwijderde onderaardsche hun bestaan voortzetten, terwijl dezelfde soorten van dieren en planten aan de oppervlakte ondertusschen deels uitstierven, deels in de tegenwoordige vormen veranderden. Hoe zou het wel zijn, ais de imperialistische wereld, die zoo spoorloos van de oppervlakte der aarde verdwenen is, in de diepte eens vroolijk voortleefde zooals de pterodaktylen en ichtyosau-ren van Jules Verne ? En hoe als het kathaklysma, dat de afgrond opende, eens op een goeden dag de verdwenen schepping gezond en wel aan het licht terugbracht? Frankrijk staat op een vulcanischen bodem, in de diepte woelt het hier altijd en zulk een omwenteling is steeds in het bereik der mogelijkheid ....

Van de mogelijkheid, maar gelukkig niet van de waarschijnlijkheid. Ging niet nu en dan een geldstuk met het afbeeldsel van Napoleon door onze vinger.-, zagen wij niet hier en daar op den pijler eener brug een gekroonde N, die nog niet evenals de wapenborden is overgepleisterd, dan zouden wij ons in het geheel niet meer herinneren, dat er een tweede keizerrijk en een Napoleon III geweest is. Zij zijn beide verzonken en vergeten als een fata morgana, zij zijn verdwenen als het gouden slot van Radbout, den vorst der Friezen.

-ocr page 129-

DE VERJAARDAG DER GROOTE REVOLUTIE.

Op den 2isten September 1792 heeft de fransche conventie het koningschap afgeschaft, de souvereiniteit van het volk gedecreteerd en Frankrijk tot een republiek verklaard. Dat was de kroning van het gebouw, welks eerste steen door de verklaring van de rechten van den mensch was gelegd. Met dezen dag had de omwenteling haar toppunt en haar natuurlijk einde bereikt. Hierbij begint de republiekeinsche tijdrekening en zijn terugkomst vieren alle liberale Franschen ieder jaar. De 2isten Sept. 1792 is de meest glorierijke datum in de geschiedenis der menschheid, de belangrijkste in zijn gevolgen. Of, welke andere dag, waarvan wij berichten kregen zou men naast dezen eenigen en onvergelijkelijken dag willen stellen ? Misschien den dag van Marathon, die de grieksche beschaving van perzische barbaarschheid redde r Misschien den dag van Zama, waarop Scipio het alles belovende Semi-tisme in den persoon van Hannibal verpletterde en aan de wereld den ijzeren slavenketen van het Romeinendom om den hals hing r Misschien den vrijdag, waarop Christus den kruisdood onderging, terwijl de aarde beefde en de zon verduisterd werd ? Hoe klein, hoe onaanzienlijk zijn al deze gebeurtenissen bij de groote daad der revolutie ! Marathon, Zama hebben onbeteekende machtverschuivingen tusschen worstelende volkeren teweeggebracht; de dag der schrik van Golgotha heeft \'een minderheid, nauwelijks een derde van het menschenge-

-ocr page 130-

116

slacht een nieuwen godsdienst, d. i. een nieuw bijgeloof, bezorgd ; de 2iste September 1792 heeft echter de vrijheid en gelijkheid geboren doen worden, of, als men haar geboorte van 1789 wil laten dateeren, haar verzekerd tegen de vervolgingen van de Herodessen, die haar, pas geboren, weder vermoorden wilden. Vóór dezen dag was alles in de wereld nacht; alles was woest en ledig, een hartverscheurende illustratie tot het troostelooze eerste vers van de Mozaïsche scheppingsgeschiedenis; toen sprak de fransche conventie shet zij lichtquot; en het werd licht. En hoe veel bloed en kruitdamp en lood de machthebbers der aarde ook later over dit licht hebben uitgegoten en welke dikke kerkermuren zij er over gebouwd hebben, zij hebben niet kunnen beletten, dat het steeds helderder en zegepralender schijnsel geeft.

Alle wonderen van het sprookje en van den bijbel gebeurden op den 21 sten September ten tweeden male. In het sprookje gebeurt het, dat een tooverwoord van een smerige pad of uit een of ander leelijk dier plotseling een schoon, trotsch mensch maakt: de 21ste September maakte uit boeren, dat is uit rechtlooze, ellendige pakezels, de gelijken van trekossen en melkkoeien, uit de roturiers, een onderworpen, jammerlijk ras, dat zich ongezien en onmachtig onder den vertredenden voetstap van den adel kromde, vrije, van alle rechten voorziene menschen, de wettige gelijken van prinsen en koningen. In den bijbel wordt verhaald, dat door bazuingeschal de muren van Jericho plotseling omvielen; de 2[Ste September sprak de woorden; »Vrijheid, gelijkheid, broederschap!quot; en oogen-blikkelijk viel de duizendjarige muur der jodenghetto\'s 0111 en de ingekerkerden, de door den volkshaat belegerden, zagen de geheele wijde wereld en het geheele ruime leven voor zich open.

Het is noch overvloedig, noch banaal over den2isteii September en zijne wonderen te spreken. Priesters, hof-tafelschuimers en andere betaalde agenten van de middeleeuwen hebben zooveel gedaan om dezen dag te belasteren en zwart te maken! Gedurende bijna negentig jaren hebben zij hun uiterste best ge-

-ocr page 131-

117

daan en de meest duivelachtige behendigheid ten tcon gespreid om dezen datum weder uit het geheugen der menschheid te doen verdwijnen of haar ten minste hatelijk, verachtelijk en belachelijk te maken! Ik behoef mij slechts te herinneren, welke om-keeringen mijne eigene denkbeelden over de fransche omwenteling hebben ondergaan, sedert ik leer en lees, om te weten, hoe handig en met hoeveel succès de sluwe vijanden der vrijheid woelen. En ik geloof, zooals mij, zal het den meesten mijner tijdgenooten, buiten Frankrijk, gegaan zijn.

De officiëele geschiedenisboeken, die op het gymnasium waren voorgeschreven, de groote en de kleine Pütz, of hoe deze misselijke schepselen anders heeten, die zich van een heerlijken leeuw uit de geschiedenis meester maken, hem dooden, van de ingewanden ontdoen, opvullen met hooi en stroo en er een pruil oogend, vormloos karikatuur van een dier van maken , deze geestdoodende verzamelingen van namen en getallen , waaruit wij de lotgevallen der menschheid moesten leeren, beschreven ons Lodewijk XVI als een zachten en goed-aardigen koning, dien het volk sLodewijk de Goedequot; noemde; Marie Antoinette was een sneeuwwitte engel, die op zekeren dag door het afschuwelijk gepeupel met bloed werd bezoedeld en hare van licht schitterende vleugels ontplooide, om ten hemel te stijgen; de aristokraten, die door het gruwzame volk onthoofd werden, waren deugdzame, aanbiddelijke bloedge-getuigen. Het bloed verstijfde ons in de aderen, toen wij lazen, dat Lodewijk XVI met zijne vrouw reeds bijna ontsnapt waren, toen de duivelsche Drouet, de postmeester van St. Menehould, hen te Varennes herkende en gevangen liet nemen. Wij schreiden heete tranen, toen wij Charlotte Cor-day het schavot zagen bestijgen; wij balden de vuisten en knarsten op de tanden, zoodra de namen van Marat en Robespierre ons onder de oogen kwamen. Het was geleerd, -afschuw te betuigen van het fransche volk, dat wij verachtelijk sansculottes noemden; bewondering ervan zou onwetendheid uitgedrukt hebben. Als wij bij de examens de revolutie eens goed wisten te belasteren, stonden wij uitstekend aan-

-ocr page 132-

i iS

geschreven; zeide een leerling echter bij ongeluk, dat Marat een vriend des volks was geweest, dan liet de docent hem zonder genade zakken, want hij had het bewijs geleverd, niet genoeg in zijn sPützquot; gewerkt te hebben.

De lectuur voor amusement waardoor het eerst onze jeugdige fantasie werd ontstoken, werkte de officiëele schoolboekenwijsheid in de hand. Wij lazen zekere zedelijke vertellingen van Franz Hoffmann, waarin de lotgevallen van Lodewijk XVI, zijne gemalin en zijn zoontje werden verhaald. Daar vonden wij een leger van louter goede en edele menschen en een leger van gedrochten, die uit de hel ontsnapt schenen. De goeden en de edelen waren natuurlijk de royalisten, de emigranten, de prinsen. De gedrochten waren de republikeinen. De schoenmaker Simon is bij Franz Hoffman een canaille, Mirabeau een berouwhebbend zondaar, die, zooals bekendis, aan God welgevalliger is dan tien rechtvaardigen; de hofkring was een kort bestek van al wat heerlijk is, het volk een bende zakkenrollers en bravo\'s. Wat Pütz ons met pedante deftigheid leerde , wat de docent en Franz Hoffmann ons door hunne goedkeuringen en vermakelijke geschiedenissen bevestigden, dat moest toch waar, boven bedenking verheven zijn?

Maar wij werden ouder. Na Pütz kwamen Thiers en Henri Martin en Louis Blanc en na Franz Hoffmann kwam Victor Hugo. Toen gingen ons de oogen open en wij vernamen ongeloofelijke, ontzettende dingen. O, gij officiëele boeken-schrijvers en vertellers der jeugd, dat hebt gij ons alles niet gezegd! Gij hebt ons opzettelijk en schandelijk voorgelogen en bedrogen! Gij hebt ons gezegd, dat Lodewijk XVI een goedaardige koning was, en hij was het, die de verouderde dekreeten, die niet-adelijken uitsloten van de officiersplaatsen en openbare ampten, vernieuwde en er de strengste toepassing van eischte! Gij hebt ons gezegd, dat Maria Antoinette de beste en deugdzaamste koningin was, en zij maakte met haar hofomgeving en met den verrader Mirabeau voorbereidselen voor eene samenzwering, om al de vrijheden weer te vernietigen, die het volk sedert 1789

-ocr page 133-

ng

van het hof had weten te verkrijgen! Gij hebt ons gezegd, dat Drouet een verrader was en hij verhinderde misschien de verbrokkeling van zijn vaderland, toen hij den koning gevangen nam, die de laagheid begaan had vreemde legers tegen zijn eigen volk te hulp te roepen en vreemde koningen aan te sporen tot een oorlog tegen zijn land! Gij hebt ons gezegd, dat de emigranten edele, goede, vervolgde menschen waren, maar zij waren ellendige vaderlandsverraders, die tegen de wetten samenzwoeren, die de Vende\'e opruiden, die Nor-mandië aan Engeland wilden verkoopen, die in de gelederen der Oostenrijkers, Engelschen, Pruissen en Russen, in alle legers dood en verwoesting over de Fransche gouwen brachten, streden tegen hun vaderland! En dat hebt gij ons alles niet gezegd, gij schoolleeraars en vrienden der jeugd, en daarom zijt gij ellendige schurken, die zich den nacht der kinderlijke onwetendheid ten nutte maakten om in ons hart in te breken, onze wettige sympathiën te stelen en er een dosis valsche geestdrift en ongerechtvaardigde voorliefde voor in de plaats te leggen! En gij begaat deze misdaad, om als docent te kunnen opklimmen en als schrijver met een ordelintje versierd te worden! Met welk volkje moeten de glorierijke helden der fransche omwenteling al niet strijden!

Wie lust en smaak heeft voor de studie der bijzonderheden dezer geschiedenis, zal, ik erken het, zijn eerste geestdrift voor de omwenteling, die met grimmige verbittering tegen de bezoldigde leugenaars der reaktie doorweven is, niet zonder reserve kunnen bewaren. Zeker, in deze groote dagen werd ook menige dwaasheid en belachelijkheid begaan. Het komt ons, zonen van een sceptischen en nuchteren tijd zeer belachelijk voor, als een wetgevende vergadering God wegdekreteert, tempels sticht voor de godin der rede, nieuwe namen voor maanden en dagen invoert, en wat er meer van dergelijke kinderachtigheden voorvielen. De wind van theatrale opgewondenheid, die door de eerste heete jaren der nieuwe vrijheid waart, is in onze oogen soms vrij komiek. Maar wij kunnen goed lachen; die dwaze lieden waren grooter dan wij en gelukkig is hij, die geestdrift

-ocr page 134-

120

genoeg bezit, 0111 een enkele buitensporigheid niet op te merken : beklagenswaardig integendeel diegene, die louter door kritiek en koel verstand de geestdrift totaal verloren heeft ! Hoe oneindig grooter en aandoenlijker is het fransche volü, dat in den eersten roes zijner pas verkregen vrijheid zich zelfs de kleinste en minst beteekenende diensten dankbaar herinnert, dat b. v. Schiller, tM. Gille, êcrivain^ voor zijn profetisch-re-volutionnaire »Riiuberquot; de onderscheiding van het fransche burgerrecht verleent, hoeveel grooter en aandoenlijker zeg ik, is dit volk, dan de kleingeestige hofraad Goethe, de vleiende dienaar van mikroskopische vorstjes, die in den »Biirger-generalquot; op den lafsten en spottendsten toon met de onbeteekenende schaduwzijde der revolutie den draak steekt! Wanneer hebben koningen, die een revolutie bedwongen, zich ooit om de vrienden bekommerd, die hun iets goeds haaden bewezen? Het volk was edeler. Toen het de vrijheid met goed en bloed gekocht had, midden in de hartstochten en kampen, was het eerste wat het deed, plechtig hen te bedanken , die in de donkere tijden van onderdrukking slechts een enkele vriendelijke gedachte voor hem hadden uitgesproken. Dat is het onderscheid tusschen de lieden, die den heer »Gillequot; het eereburgerschap verleenden en de beschermheeren van Goethe, ten wiens believe hij zijn dichtergenie onteerde.

Door onze dagen waait een sterke reactionnaire wind. Conservatisme is mode, en het uitspreken van diepe minachting voor de revolutie en haar gevolgen is goede toon. Een school van geschiedschrijvers, waarvan v. Sybel de meest bekende is, heeft zich ten doel gesteld de zoogenaamd revolutionnaire legende te vernietigen, dat wil zeggen met leedvermaak en jubeltonen alle schaduwzijden van den grooten tijd en van de groote mannen aan te wijzen en de oogen voor de lichtzijden te sluiten. Ik kan zoo iets begrijpen, als ik het bij de\'vertegenwoordigers der eertijds bevoorrechte klassen opmerk. De landlooper komt het recht toe achter den veldwachter de tong uit te steken. Het is begrijpelijk en vergeefelijk, dat een vorst, of zelfs een verarmd graafje Robespierre een bloed-

-ocr page 135-

i 2 I

hond, de generalen der omwenteling stalknechten en de overwinnaars van Valmy moorddorstig gepeupel noemt; als joden echter, die zonder de revolutie tegenwoordig nog een geel lapje op den arm zouden moeten dragen, als burgers, die voor den 21 sten September 1792 niets waren en nu alles zijn, als de kleinzonen der boeren, die zonder den arbeid van Robespierre en Danton nog heden op een wenk hunne dochters in de slaapkamer van den genadigen heer zouden moeten brengen, met de omwenteling spotten en conservatieve verachting voor hare helden aan den dag leggen, dan is zulk een ondank gruwzamer dan de daad van een zoon, die de goddelooze hand tegen zijn moeder opheft.

De groote revolutie heeft zwakheden en gebreken, maar het komt ons, haar zonen, niet toe deze medogenloos en zonder piëteit bloot te leggen. Toen Noach dronken op den grond lag en zich ontblootte, wendde Sem zijn hoofd af, om het tooneel niet te zien; Japhet deed meer, hij dekte den vader liefdevol toe. Maar Cham, de zoon zonder hart, verlustigde zich in de schande zijns vaders en wees spottend met den vinger op zijn naaktheid. »En Noach vervloekte Cham en zijn zaad, omdat hij de naaktheid zijns vaders bespot had,quot; voegt de Bijbel in zijn eenvoudige en grootsche taal aan deze leerrijke vertelling toe.

-ocr page 136-
-ocr page 137-

TYPISCHE »CAUSES CÉLÈBRESquot;

-ocr page 138-
-ocr page 139-

VRIJE LIEFDE VOOR DE JURY.

Een boek, dat zich ten doel stelt het leven van het heden-daagsche Parijs te schilderen, zou zeer onvolledig zijn, als het zekere ^causes célebresquot; vergat, die van tijd tot tijd de geheele stad in oogenblikkelijke opgewondenheid brengen. Voor beuzelachtige gemoederen zijn deze schandalen van den dag, die het vermogen hebben, de hartstochten van twee millioenen menschen in beweging te brengen, toevallige , vluchtige verschijnselen, die eenige avonden een pikante afwisseling in de gesprekken der salons aanbrengen, waarop het echter smakeloos is terug te komen, zoodra zij het verrassende der nieuwheid verloren hebben. De opmerkzame beschouwer is echter genoodzaakt er eene hoogere beteekenis aan te schenken. Hij ziet er de concreete gevolgen in van de heerschende begrippen over moraal; hij ontdekte er de verschijnselen in van geheime, diep gewortelde, maar daarom des te ernstiger zedelijke kwalen, die onopgemerkt zouden blijven, als zij niet nu en dan door zulk eene huivering werden verraden. Deze causes célebres gelijken lantaarns, waarmede de zedenschilder de donkere hoeken en gaten van het leven der groote stad verlichten en haar leelijke geheimen voor iedereen zichtbaar maken kan. Ik heb daarom uit die, welke in de laatste jaren Parijs bezig hielden, eenige der meest karakteristieke gekozen, om naar aanleiding ervan zeer eigenaardige Parijsche toestanden in het daglicht te stellen.

-ocr page 140-

[20

Zulk een cause célebre, die ten tijde, toen zij gebeurde, het grootste opzien verwekte en zelfs sporen in de fransche literatuur achterliet, kwam omstreeks kerstmis des jaren 1875 voor de Parijsche gezworenen. Het was de t:affaire Marambai.quot; De man, die aan het geval zijn naam heeft gegeven, de heer Marambat, was een warmbloedige, zenuwachtige, driftige zuiderling, geboren te Bordeaux. Van beroep was hij bediende bij een huis in juweelen. Hij was weduwnaar en vader van een achtienjarige dochter, de aardige Jeanne, die winkeljuffrouw in het modemagazijn tau Panthéonquot; was. Hier leerde zij den heer Robert kennen, een jong mensch van 24 jaren die in dezelfde zaak bediende of iers dergelijks was. Uit de kennis werd intimiteit, uit de intimiteit — nu, men weet wat op intimiteit verder volgt, als hij 24 en zij 18 jaar is, al speelt de geschiedenis dan te Parijs of te Nergenshuizen. De omgang bleef niet zonder gevolgen: Jeannette had echter den moed niet zelf haar vader de waarheid te zeggen, maar deed haar bekentenissen aan een buurvrouw, die de delicate boodschap op zich nam, het bericht aan het goede adres verder te zenden. Vader Marambat nam de zaak ernstiger op, dan Parijsche vader van aardige achttienjarige dochters die tevens winkeljuffers in modemagazijnen zijn, dit gewoonlijk doen. Hij vroeg zijne dochter, wie de oorzaak van haar ongeluk was, en zij antwoordde: «Robert!quot; waarmede zij vermoedelijk waarheid sprak; maar zij voegde erbij, dat hij beloofd had haar te trouwen en dat hij de eenige man was, dien zij ooit had toebehoord, en dat was gelogen, zooals later bleek. Marambat begaf zich na deze onthullingen naar Robert en eischte verklaring van zijn gedrag. Robert, dien het natuurlijk niet aangenaam kon zijn, een scène op het kantoor te hebben, gaf den vader zijner geliefde een rendez-vous voor den volgenden dag. Beide waren stipt verschenen. Zij ontmoetten elkaar in een koffiehuis en Marambat begon zonder omhaal over de zaak te spreken. Hij vertelde Robert, dat Jeanne zich zwanger gevoelde en vraagde hem, of hij aan het meisje haar eer wilde teruggeven, door haar te trouwen. De jonge

-ocr page 141-

127

man antwoordde, ofschoon in de minst aanstootelijke uitdrukkingen, dat hij er niet aan dacht, Jeanne tot vrouw te maken; hij had nooit beloofd haar te trouwen en zij had nooit zulk een belofte verlangd; hij was niet de eerste in Jeanne\'s gunst geweest en hij wist zeker, dat zelfs toen zij zijne minnares was, zij zich nog met andere kleine intriges inliet. Marambat. door deze verklaring in hevigen toorn ontstoken, vraagde nog eens: sWilt gij Jeanne trouwen?quot; haalde, toen Henri Robert antwoordde »nooit!quot; een dolkmes uit de borstzak van zijn overjas te voorschijn en stiet het den jongen man met verschrikkelijke kracht in de linkerborst. Een gelukster waakte over Henri. De stoot, door Marambat zoo ernstig bedoeld, was niet doodelijk; door een merkwaardig toeval kwetste het mes noch long, noch hart en Henri kon genezen.

Dit geval werd voor de jury behandeld; Henri vertelde, wat hij van Jeanne wist en Jeanne, die als getuige verschijnen moest, loog niets. Marambat verklaarde, op de tot hem gerichte vragen, herhaaldelijk, dat hij liet doel had gehad Henri Robert te dooden en hij gaf zelfs toe, dat de geheele sluipmoord vooraf door hem was bedacht en overwogen. In weerwil daarvan verklaarden de gezworenen hem eenstemmig onschuldig aan de hem ten laste gelegde misdaad en Papa Marambat verwijderde zich met opgeheven hoofd. Hansje aan den arm, uit de gerechtszaal, waarschijnlijk met het vaste besluit in voorkomende gevallen weer kalm het mes te zwaaien, waartoe Hansje hem zonder twijfel spoedig genoeg gelegenheid zal hebben gegeven.

Men ziet, het geval Marambat was niet gewoon en Alexander Dumas heeft dit met het instinct van den schrijver van sensatieromans en schandaaldrama\'s dadelijk ingezien, ün-middelijk, nadat Marambat zijn moordaanslag gedaan had, schreef Alexander Dumas voor Cévénement een artikel, zoolang als slechts een fransch blad het drukken wil, zoo dol en bespottelijk als slechts de schrijver van de s dame atcx cantéliasquot;. het kan schrijven en zoo waanwijs, als slechts het Parijsche publiek het wil slikken. De heer Dumas bazelde iets van de

-ocr page 142-

128

materiëele waarde van vrouwendeugd, dat de wet deze beschermen moet, dat de verleider de verleide moet trouwen of haar een groote schadevergoeding dient te betalen, en dat de natie de vrucht der verboden liefde behoort te adopteeren en dergelijken onzin meer. Het eenige begrijpelijke in de onafzienbare woestenij van holle frases en gezochte uitroepingen, was de raad, dat alle vaders voortaan een mes moesten gereed houden voor de verleiders hunner dochters. In dezen waanzin was ten minste methode. Eerst »dood haardan sdood hem.quot; Zoo wordt de gelijkheid voor het mes tot maat ■ schappelijke dogma verheven en geen der geslachten kan zich over achteruitzetting beklagen.

Twee maanden lang, zoo lang als het rechtelijk onderzoek duurde en de justitie niet gesproken had, had ieder recht, naar zijn individueel karakter, over het artikel van den heer Dumas te lachen of zich te ergeren, maar het in elk geval slechts voor een persoonlijke opvatting van den schrijver te houden. Maar na de behandeling der zaak was dit niet meer mogelijk, want het oordeel der gezworenen had de bloeddorstige droomerij van den dichter, die op zulk eene wijze humaan is, tot een rechtsbeginsel verheven. Het verdict der jury was helder en duidelijk. Het stelde nadrukkelijk vast, dat de vader recht heeft, zich met mes of revolver schoonzoons te zoeken.

Dit verdict voerde een nieuwen regel in het strafrecht in. Als gij zegt: sde beurs of het leven!quot; riskeert gij de galg. Als gij zegt: jUw naam voor mijne dochter of het levenquot; riskeert gij niets of ten ergste door Dumas in de hoogte gestoken te worden. Of het meisje een parel van onschuld, een lelie van deugd is, of het reeds op het trottoir geflaneerd heeft, dat alles komt er niet op aan; of het jonge mensch zich door verleidingskunsten, eeden en beloften van een argeloos gemoed meester heeft gemaakt, of dat hij geen Jozef genoeg was, om voor de verlokkingen van een schoone op zijn oud-testamentsch de vlucht te nemen, met achterlating van zijn mantel, daar wordt niet naar gevraagd. Men heeft den jongeling, het meisje en den vader, de drie noodzakelijke perso-

-ocr page 143-

129

nen voor het toneelstuk; de vraag wordt gesteld; swilt gij haar trouwen?quot; De jongeling zegt: sneen,quot; een mes schittert, er stroomt bloed, de heer Dumas applaudiseert en twaalf gezworenen roepen in koor: »Bravo! vivat sequens\'.quot; Of de jongeling zegt: »Ja!quot; De vader vergiet eenige tranen, de priester komt er bij te pas, orgeltonen klinken, en onder al-gemeene aandoening, wordt de wereld een gelukkig paar rijker. Is dat niet bekoorlijk, idyllisch, stichtelijk, aandoenlijk, niet alles wat schoon en goed is? Ja, als het maar niet zoo volkomen onwaar was.

Het verdict in de affaire Marambat is een der grootste leugens , die ooit door twaalf mannen met stalen voorhoofd werd uitgesproken. Hoe, Henri Robert had ongelijk zijn * jamaisquot; uit te roepen, toen Marambat van hem eischte Jeanne te trouwen, en Marambat had gelijk hem daarop een mes inde borst te stooten? En wie van U, heeren gezworenen, zou dan in Roberts plaats iets anders geantwoord hebben dan 3jamais}quot; Maar gij hadt den moed niet, dit te bekennen en ter bemanteling van uw lafheid verklaardet gij Robert voor een schurk en Marambat voor een held. Verschillende dichters hebben ons verschillende wijzen om de vrouwelijke eer te redden, aangeduid; Livius laat zijne Lucretia zich zelve dooden. Lessing maakt den ouden Odoardo Galotti tot moordenaar zijner dochter Emilia; Livius en Lessing ver-keeren echter klaarblijkelijk in een noodlottige dwaling; Lucretia . Emilia hadden niet gedood moeten worden, maar Sextus Tar-quinius en Grimaldi; het meisje niet, maar de man. Dit heeft Alexander Dumas ontdekt en gij, mijnheeren gezworenen,, hebt zijne leer bekrachtigd.

De zaak Marambat is, mijns inziens, nog iets anders dan een eenvoudige strafzaak; het is een sombere kant der sociale kwestie. De wederkeerige verhouding tusschen de geslachten in het moderne Babyion wordt hier helder en bloedig verlicht. Don Juan leeft en wandelt bij honderdduizend exemplaren onder ons; naar den regel moet hij den vader van Donna Anna dooden; bij uitzondering doodt de vader nu eens II. 9

-ocr page 144-

130

Don Juan; dat verandert slechts den gang der opera, maar den loop der wereld niet. En de vrije liefde is hier eene maatschappelijke instelling, die bestaat, waarmeê iedereen rekening houdt, die een tragischen invloed heeft op duizenden huisgezinnen, die de lotgevallen van duizenden personen met ijzeren hand bestuurt, maar toch niet officieel erkend wordt. Ellendige struisvogels, die de koppen in het zand verbergt! De preutschheid deed, in haar eigen belang en in dat der deugd, waarover zij zegt te waken, waarlijk veel beter de oogen zoo ver mogelijk te openen, in plaats van ze met geweld voor de feiten te sluiten. Met de hand op het hart, hoeveel mannen treden hier in het huwelijk, zonder vroeger onzedelijke liaisons gehad te hebben f Bijna allen waren Henri\'s en hadden hunne Jeanne\'s; de een éene, de andere honderd, maar ieder de zijne. De Parijzenaar treedt eerst in het huwelijk, zooals ik in het eerste deel van dit werk heb medegedeeld, als hij geld heeft of aanspraak op een huwelijksgift kan maken; dit geschiedt echter in vele, in de meeste gevallen te laat, en tot dien tijd moet sde vrije liefdequot; de schatting ontvangen, die wettelijk slechts het huwelijk mag eischen. Men is naar de wet monogamist en de strafrechter neemt dengenen onderhanden, die zich aan dubbel huwelijk schuldig maakt; in de werkelijkheid is men echter veel erger polygamist dan een Turk en men is het zonder twijfel in veel ruwer, onzedelijker en schadelijker vorm dan deze. De polygamie is niet rechtens, maar feitelijk zoo volledig erkend als een bestaande instelling, dat de man zich op zijne s avonturenquot; mag beroemen en trotsch durft te zijn op zijn album van sschoonen,quot; die hij van nabij heeft gekend. Henri Robert deed slechts hetzelfde, wat al zijne vrienden, zijne bekenden, de bekenden zijner bekenden ongestraft hadden gedaan. Hij had slechts toevallig het ongeluk met een vader in aanraking te komen, die het mes wist te hanteeren. Toen kwam de zaak voor de gezworenen. En wat moesten wij beleven! Dezelfde handelwijze, die Henri gewoon was als iets alledaags, natuurlijks te beschouwen, als iets dat van zelf sprak, werd hem plotseling tot misdaad toege-

-ocr page 145-

I3I

rekend; dezelfde mannen, die met een welbehaaglijk lachje toeluisteren, als Henri hun zijne f elites aventures in het koffiehuis vertelt, hem misschien goedkeurend op de schouders kloppen en dan heengaan en hetzelfde doen, fronsden plotseling het voorhoofd en verklaarden den armen Henri indirect, maar met ronde woorden, dat hij een schanddaad had begaan en dat vier duim koud ijzer zijn verdiend loon was geweest. Dat kwam, omdat zij toen niet in het koffiehuis, maar op de bank der gezworenen zaten. Het onderscheid tus-schen de oprechtheid en de conventie! In het eene geval private waarheid, in het andere officiëele leugen. Daar breekt weer voor een keer een zweer aan het lichaam van ons maatschappelijk bestaan open en bloed en etter stroomen er uit. De wonde kan niet gepeild worden.

Zoo doet het geval zich voor, als men het van het standpunt van Henri beschouwt. Maar het heeft nog een andere zijde, en dat is die, aan welke Jeanne staat. Had het meisje recht van het jonge mensch te eischen, dat hij haar zou trouwen? De gezworenen hebben voor den rechter verklaard: »Ja!quot; want zij hebben Marambat vrijgesproken; buiten het gerechtshof zouden zij echter »Neen!quot; zeggen , want zij zouden hunne zonen niet toestaan, zulk een meisje te trouwen. Over den plicht, die de verleider te vervullen heeft tegenover een meisje, dat hij als reine bloesemknop gevonden heeft en als ontbladerde, verwelkte bloem verlaat, bestaat bij mannen van karakter en eer slechts een opvatting; de misstap, waaraan hij veel schuldiger is dan zij, kan slechts door een huwelijk goed gemaakt worden en hij, die anders handelt, is een gewetenlooze schurk. Maar zoo kan het geval tusschen Henri en Jeanne niet gesteld worden en het is onvergeefelijk van Dumas, dat hij steeds doet, alsof hij dit onderscheid niet inziet en voortdurend met de groote woorden »onschuld,quot; sverleiding,quot; »bezoedelde rein heid,quot; enz. omslaat. Wat men aan de kuische lelie verschuldigd is, die men met geweldadige, ontheiligende hand van den stengel heeft gerukt, daarover laat het geweten ons niet in twijfel; hoe echter met die andere ongelukkige bloemen, die een roe-

-ocr page 146-

i32

kelooze hand geplukt en verachtelijk weggeworpen heeft en die door een tweede worden opgeraapt? De maatschappij en de conventie staan hun geen enkel recht toe; zij keuren het goed, dat ook de tweede hand zulke bloemen weer in het stof werpt, waaruit zij haar voor een wijle hebben opgeraapt. De wet erkent de vordering om schadevergoeding tegen den vader, maar slechts ten behoeve van het kind, niet van de moeder. De wet, de conventie, de maatschappij keeren aan deze vrouw den rug toe en hebben voor haar slechts hoon, verachting, verguizing over. En toch bestaat hier een verschil, dat in aanmerking diende genomen te worden. Ik spreek hier niet van de lichtzinnige grisette, voor wie een minnaar, evenals een hoed en een parasol tot de zondagsche kleeren behoort, noch van de kokette dame der wereld, die op de menigte harer veroveringen snoeft, noch van het gemeene schepsel, dat op de dwaasheid en de geldbeurs van een dommen rijkaard speculeert. Aan deze drie wezens is de man slechts één ding schuldig: loon en verachting. Maar er is een andere kategorie van meisjes die met deze niets gemeen heeft. Het zijn de beklagenswaardige offers van armoede, ongunstige levensomstandigheden, zorgeloosheid der ouders en laagheid der mannen: zij worden van hun beste goed beroofd, nog vóór zij tot het bewustzijn daarvan gekomen zijn; zij zondigen, als het ware eerst in den slaap, onbewust en met verbonden ziel; later leeren zij een man kennen en ondervinden voor de eerste maal werkelijke liefde. Maar waarheen moet dit leiden? De man zou misschien de liefde met liefde beantwoorden, want men brengt hem schoonheid, trouw, opoffering, ja deugd; iets ontbreekt echter, het kostbaarste: de reinheid. Daarmee is het doodvonnis over het meisje uitgesproken. Haar aangeboren hoogste recht om van den man niet alleen liefde, maar ook hand, ring en naam te eischen heeft zij achtergelaten in de hand des verleiders en zij mag voor hare gunsten niets meer vorderen dan een zoet vleiwoord en een liefde, die als de maneschijn van een zomernacht voorbijgaat. Als zij van een huwelijk spreekt, klinkt haar het doodelijke ■*jamais\'.quot; van

-ocr page 147-

*33

Henri te gernoet en afgezien van de omstandigheid, dat er niet altijd een Papa Marambat bij de hand is, helpt de messteek haar niet.... Zoo behoort de kwestie in het geval Marambat werkelijk gesteld te worden: Wat zou Henri aan Jeanne schuldig zijn, als zij hem werkelijk liefde en trouw, maar geen onschuld kon aanbieden? Dit is een vraag, die theoretisch gesteld, onbeduidend , onverschillig mag klinken , maar die in het praktische leven op alle hoeken der straten met een doordringende stem door het dolle gewoel der groote stad wordt gehoord. En zij wordt ook beantwoord; door de Seine, die alle jaren een aantal jonge meisjes verslindt, door de Morgue, waar de schoone, koude, doodstijve vrouwenlijken met loshangende haren en gevouwen handen op het zwarte bord liggen en door gevoellooze oogen van nieuwsgierigen worden aangestaard, door de gevangenisregisters, waarin de namen der kindermoordenaressen worden opgeteekend.

Wetgevers, wijsgeeren, dichters! hier hebt gij een kwestie, die de moeite waard is, uw geest bezig te houden; lost haar op in een wetsartikel, in een definitie, in een drama, maar lost haar snel op. Opdat de Seine en de Morgue en de gevangenisregisters niet voortgaan op hunne empirische wijze een antwoord op die vraag te geven!

-ocr page 148-

EEN NATUURLIJK KIND.

De zaak Marambat liet het licht schijnen op een donker punt, in het leven der wereldstad: de vluchtige liaisons van lichtzinnige jonge lieden. Een ander geval, dat ongeveer een jaar later, den i9aen October 1876, voor een krijgsraad behandeld werd, de saffaire Philippotquot; roerde een tweede, nog duisterder punt aan; het lot van onwettige kinderen, de vruchten dezer onzedelijke liaisons. In dit opzicht is de zaak Philippot eenigermate een natuurlijk vervolg van de zaak Marambat. zooals het bestaan van een ongelukkigen bastaard het natuurlijk gevolg van een onbedachten minnehandel is.

De feiten, die tot de zaak Philippot aanleiding gaven, zijn in weinige woorden verteld. Philippot, een jongeling van omstreeks 23 jaren, was kweekeling der militaire akademie te St. Cyr, deed in Augustus 1876 zijn eindexamen en zou den 23sten van die maand de inrichting als souslieuienant verlaten. In den nacht te voren werden aan verscheidene jonge lieden in de gemeenschappelijke slaapzaal de beurzen ontstolen. Een dadelijk ingesteld streng onderzoek wees uit, dat Philippot den diefstal begaan had. Men vond de vermiste beurzen en het geld, dat zij bevat hadden, in zijn bezit. De zaak baarde in het geheele land groot en pijnlijk opzien. St. Cyr is de kweekplaats van het fransche officierencorps; de maarschalken, generaals en stafofficieren, die het fransche leger bezit, zijn afkomstig van St. Cyr en de tegenwoordige kweekelingen zullen eens geroepen

-ocr page 149-

*35

zijn de troepen van hun vaderland tegen den vijand aan te voeren. De natie eischt van deze veldheeren der toekomst in spe de hartstochtelijke dapperheid eens kruisridders, het strengste eergevoel van een cavalier van het hof van Lodewijk XIII en een kameraadschap als der drie musketieren van Dumas;deze eigenschappen klimmen door jeugdigde geestdrift e^ idealisme gewoonlijk tot overdrijving. Men kan zich dus voorstellen, welk een uitwerking het op de gemoederen had, toen een St. Cyrien van gemeenen diefstal ten nadeele zijner eigene kameraden beschuldigd werd. De vertoornde openbare meening vond dadelijk een sprookje uit, dat uitstekend de opinies der natie afspiegelt van het karakter, dat zij hij deze jonge lieden, die officier wenschen te worden, voorop stelt. Toen de misdaad van Philippot bewezen was, traden, zoo vertelde men, twee andere kweekeiingen, door hunne kameraden hiervoor gekozen , op hem toe en zeiden tot hem; »Hier is een dolk , hier een revolver met zes loopen , hier een chas-sepotgeweer en hier een flesch met blauwzuur. Wij laten u alleen. Gij weet, wat een kweekeling van St. Cyr nog doen kan als hij het ongeluk heeft gehad zijn eer te bezoedelen. Als gij wilt, kunt gij een brief aan den commandant schrijven. Zeg hem, dat gij niet langer hebt willen leven. Wend ongelukkige liefde voor of schulden, of familieomstandigheden, wat gij maar wilt; uwe kameraden houden nog van u en laten u daarom door ons dezen raad geven.quot; Het openbaar ministerie vond het bij de behandeling der zaak noodig, uitdrukkelijk te verklaren, dat dit melodramatische tooneel niet plaats had gehad; het was trouwens veel te theatraal, om waarschijnlijk te zijn en het kenmerkt het too-neelpathos, dat iederen franschman in meer of minder mate eigen is, dat men te Parijs aan deze heldhaftige toespraak niet alleen geloofd heeft, maar haar zelfs prachtig heeft gevonden.

Bij de openbare behandeling der zaak bekende Philippot, snikkend en met de handen voor het gelaat, alles. Zijne vroegere kameraden, nu reeds in de elegante officiersuniform, met

-ocr page 150-

136

de gouden epaulette der sous-lieuUnants op den rechter schouder, kwamen beurt voor beurt voor en legden met ter neêr geslagen oogen en bevende stem getuigenis tegen hem af. De beschuldigde knikte slechts, zonder iets te ontkennen of zich te verontschuldigen. Waarom de beschuldigde zich aan het eigendom zijner kameraden vergrepen had ? vroeg de voorzitter. Omdat hij geen geld had gehad en toch gaarne met zijne gelukkiger kameraden in alles had willen meedoen. Hoe hij het eerst op het pad der misdaad gekomen was? Bij deze vraag kreeg de beschuldigde een verschrikkelijke gemoedsbeweging, waarvan hij zich eerst na eenigen tijd zoover herstelde, dat hij stamelend kon antwoorden. Nu vertelde hij aan het gerechtshof in weinige woorden de geschiedenis van den roman zijns levens. Hij was de onwettige zoon van een hooggeplaatst officier. Hij was een jaar oud, toen de Krimoorlog uitbrak. Zijn vader moest te velde trekken, maar vóór hij vertrok, vervulde hij de wettige formaliteiten, die tot erkenning van een natuurlijk kind in Frankrijk noodig zijn. Misschien deed hij het onbedacht, misschien uit goedaardigheid, misschien drongen zijne kameraden er op aan. De kleine Philippot kreeg dus een naam en een vader. Werd hij daardoor gelukkiger? Wij zullen het zien. Philippot\'s vader kwam als majoor uit Rusland terug en bekommerde zich niet meer om zijn kind. Hij had hem tot op den dag der terechtzitting niet teruggezien. De vader kende den zoon, de zoon den vader niet, zelfs niet van aangezicht. Toch wisten beide zeer nauwkeurig van elkaar, waar de andere was en een koude brief, dien de vader eens of tweemaal per jaar aan den zoon zond en een gemaakt, even koel antwoord, dat deze terugzond, hield zelfs een soort van familiebetrekking tusschen hen in stand.

De jonge Philippot, die door een vriend zijns vaders was opgevoed, bleek een talentvolle, leergierige, moedige jongen te zijn. In het jaar 1870, nauwelijks 17 jaar oud, verbond hij zich als vrijwilliger bij het leger, om tegen de Duitscliers te vechten. Na den oorlog werd hij te St. Cyr opgenomen,

-ocr page 151-

137

aan welke instelling hij verscheidene jaren studeerde. Nu en dan liet men hem zijne bezoedelde afkomst merken; hij zag met bittere smart, dat al zijne kameraden dikwijls teedere brieven van vaders, moeders en zusters, kleine geschenken, geld kregen, dat men hen bezocht, dat zij de vacantiën in den schoot hunner familie doorbrachten, terwijl niemand zich om hem bekommerde en hij de vacantiën in treurige eenzaamheid op de verlaten school moest slijten. Zijne onderwijzers waren echter zeer tevreden over hem, hij toonde nooit een bijzondere neerslachtigheid en op zijne eerlijkheid was ook niet het minste aan te merken.

Op zekeren dag kwam een nieuwe kweekeling in de inrichting. een jong mensch, P.....geheeten. Tegelijker tijd kreeg

Philippot een brief van den vriend zijns vaders, aan wien hij zijne opvoeding te danken had. Men deelde hem in dezen brief meê, dat zijn vader met een rijke weduwe, P .... geheeten, getrouwd was en dat de nieuwe kameraad haar zoon was. Zijn vader wenschte echter, dat deze familiebetrekking

den jongen P.....onbekend bleef, en in het geval, dat deze,

opmerkzaam geworden door de gelijkheid van naam, hem hierover vragen zou doen, moest hij ontkennen, dat de oude Philippot zijn vader was. Dat was ongeveer anderhalf jaar voor den jammerlijken misstap. Van dit oogenblik af nam de duivel bezit van Philippot\'s ziel! Wie kan er zich over verwonderen? Dagelijks zag hij den gelukkigen stiefbroeder en vernam, dat hij voortdurend door den stiefvader van geld werd voorzien en dikwijls brieven van hem ontving; dat men bij den commandant naar zijne vorderingen informeerde; hij zag hem met de vacantie gelukkig naar zijne familie vertrekken ; moest hij toen zijn verlatenheid, zijne armoede, zijn bastaardschap, waaraan hij toch onschuldig was, niet honderdmaal sterker gevoelen dan vroeger? En wie zal het wagen den eersten steen op hem te werpen, als hij zich in een soort van dolle vertwijfeling in den afgrond der misdaad stortte, zoo vaak de nijd hem zijn spitse pijlen in het hart schoot.

-ocr page 152-

138

De rechters durfden het niet wagen. Zij veroordeelden hem slechts tot twee jaren eenvoudige gevangenisstraf. Ik moet hierbij opmerken, dat diefstal in Frankrijk in evenredigheid veel strenger gestraft wordt dan moord en doodslag, dat de dief in deze zaak de uniform van een St. Cyrien droeg en dat de rechters oude, strenge soldaten waren. Twee jaren gevangenisstraf stonden onder deze omstandigheden met vrijspraak gelijk. Een fransche jury had hem waarschijnlijk zonder bedenken dadelijk vrijgesproken.

En zij zou hierin gelijk hebben gehad, op het gevaar af de misdaad aan te moedigen. Philippot was geen misdadiger, maar een offer. Zijn plaats was niet op de bank der beschuldigden. De schuldigen waren: zijn vader, de maatschappij, de moderne beschaving; hij was de aanklager, die hun het verhaal van zijn misdaad in het aangezicht slingerde. Philippot was ongelukkiger dan een wees en veel ongelukkiger dan een vondeling, want hij had hetzelfde gevoel van volstrekte verlatenheid, zonder evenwel de hoop en de illusies te bezitten, die den geest van gevonden kinderen met droomen der toekomst vervullen. Zijn zaak is de type van een geheele soort van duistere romans, die dagelijks te ïarijs onder onze oogen plaats hebben en die alleen daarom geen opzien verwekken, omdat hun ontknooping niet zoo plechtig is, omdat het slot niet in de gerechtszaal en in tegenwoordigheid van de berichtgevers der dagbladen speelt. In de zaak Philippot is de held van den roman een jongeling, gewoonlijk heeft de roman echter een heldin. Stellen wij ons een meisje in dezelfde omstandigheden voor; zij heeft een naam en een vader; tot een zekere mate ziet men naar haar om; men laat haar een voldoende opvoeding geven, die het bewustzijn harer ongelukkige positie in de wereld bij haar\'opwekt. Op zekeren dag, als zij reeds verstandig en beschaafd genoeg is, om hare ellende te begrijpen, laat de vader haar een nieuwe deemoediging toevoegen. Hij onttrekt haar misschien zijn ondersteuning; hij toont haar, dat hij zich over haar schaamt, hij verbiedt haar misschien hem vader te noemen. Tot zoover loopt het gestelde voorbeeld

-ocr page 153-

139

evenwijdig met de zaak Philippot. Maar bij dit beslissende punt verwijderen zij zich eensklaps van elkaar. Om zich het levensgenot te verschaffen, waarop hij recht meent te hebben en dat men hem toch onthoudt, wordt Philippot een dief; het meisje heeft voor dit doel slechts het breede en gemakkelijke pad der zonde te betreden. Hij moet tegen een artikel van het wetboek zondigen, zij heeft alleen te rekenen met een gebod der zedeleer, waarop geen straf is gesteld. Daar is het een zaak tusschen hem en den gendarm, hier tusschen haar en den onzichtbaren schutsengel. Zijn misstap houdt de justitie bezig, haar laat men stil haar gang gaan; men ziet misschien haar zonde zelfs niet. Zijne geschiedenis wekt een poosje den toorn, het medelijden, de zelfbeschuldiging der groote natie op; de hare verneemt de onderzoeker, die de bouwstoffen tot een natuurlijke geschiedenis der maatschappij in de goot zoekt, de arts, die haar vroeger of later, verwoest en gebroken, in het hospitaal onder handen krijgt, de priester, wien zij haar beladen hart in een oogenblik van woeste vertwijfeling brengt, om het biechtend voor zijne zachte oogen uit te storten, de gommeux, dien zij haar levensloop in een cabinet particulier vertelt in een roes tusschen twee vroolijke champagneliedjes. Hij wordt in den kerker geworpen en de knarsende deuren worden achter hem toegeworpen, zij zinkt zonder geraas en

onopgemerkt in den drassigen poel der zonde.......

Men spreekt en twist in de laatste jaren in Frankrijk veel over een ongelukkig feit, dat door de statistici uit de diepte van een meer van getallen werd opgevischt, zooals een visscher dikwijls tot zijn schrik een zeemonster of lijk naar boven haalt. De bevolking van Frankrijk vermeerdert bijna in het geheel niet; het getal geboorten is onmerkbaar grooter dan dat der sterfgevallen. Naar de evenredigheid, waarin de vermeerdering tegenwoordig plaats heeft, zou de bevolking van Frankrijk in 325 jaren verdubbeld zijn, terwijl de even beschaafde bevolking van Engeland daartoe slechts 60 jaren noodig heeft. Enkele roekelooze egoïsten vinden deze verhouding geruststellend en voordeelig voor Frankrijk; de

-ocr page 154-

140

groote meerderheid verontrust er zich volkomen terecht over. Men legde, naar aanleiding der discussie over dit punt, geheimen van het volksleven, die anders door een sluier bedekt zijn, voor aller oogen bloot. Alle denkers, die zich met het moeilijk vraagstuk bezig hielden, waren het er over eens, dat er verband bestaat tusschen de illegétime liefdesavonturen en het stationair blijven der bevolking. Het aantal onechte geboorten is hier eerder kleiner dan grooter als ergens anders. Een buitenechtelijke omgang heeft hier slechts zelden gevolgen; in de meeste gevallen, omdat men het doel der natuur door onzedelijke praktijken verijdelt; in vele gevallen, omdat men door een misdadige handelwijze een jong leven doodt, vóór zijn bestaan aan den ambtenaar van den burgerlijken stand bekend is. Van de vruchten der zonde, die werkelijk ter wereld komen, maken niet weinige hare moeders tot kindermoordenaressen. Veel meer worden veroordeeld tot een gruwelijken, langzamen dood, doordat men ze aan » engel-maakstersquot; van beroep ter verpleging afstaat. Zij, die als Philippot door een meer conscientieusen vader erkend worden, opvoeding en verpleging krijgen en later op zeker tijdstip, naakt en weerloos als schipbreukelingen, in het wilde gedrang van den strijd om het bestaan worden geworpen, zijn gelukkig zeldzame uitzonderingen.

Was het lot van Philippot werkelijk gelukkiger dan dat der ontelbare wezens van denzelfden oorsprong, die stierven, vóór zij geleefd hadden ? Had de vader van Philippot werkelijk edeler en beter gehandeld, door zijn zoon te erkennen, hem te laten opvoeden, er voor te zorgen, dat hij te St. Cyr werd opgenomen en hem toen voor den zoon zijner vrouw laf en wreed te verlochenen — had hij beter en edeler gehandeld dan wanneer hij hem op den gewonen weg tot den dood door de voedster veroordeeld had? Ik gevoel, dat ik den moed niet heb deze brutale vraag met een stellig Ja of Neen te beantwoorden , of liever door te hakken. Maar waarom neemt Alexander Dumas, die in de zaak Marambat zoo vlug met zijn oordeel was, niet een oogenblik tijd om het oog van zijne

-ocr page 155-

i4i

echtbreeksters en verleiders, die hem zoo magnetisch aantrekken, af te wenden en zich bezig te houden met het ellendige lot der Philippots, van mannelijk en vrouwelijk geslacht? De Philippots, wier eenige schuld hun bestaan is, wier gelaat hunne moeders doet bloozen en hunne vaders de wenkbrauwen doet fronsen en die door de huichelachtige maatschappij worden uitgezocht om de straf te ondergaan voor de zonde, waaraan, naar de regels der Christelijke zedeleer, de ouders zich schuldig gemaakt hebben! Men kan dit onderwerp echter niet aanroeren, zonder tegelijk al den jammer onzer beschaving en onzer maatschappelijke gewoonten mede in den strijd te trekken; mannen, die ruines zijn vóór zij een huwelijk kunnen sluiten; meisjes, die geen echtgenoot krijgen, omdat zij slechts zichzelve en hun hart meê ten huwelijk brengen, terwijl de vrijer rijkdom, rang, naam en familieinvloed zoekt; de doellooze en onzinnige weelde, waarom de menschen zich in heeten strijd overspannen; ijdele eerzucht, waaraan de dwaze vereerders der overbeschaving het ware levensgeluk offeren; de onwaarachtigheid der maatschappij, die sommige toestanden, die slechts door haar eigen dwaasheid en verkeerdheid in het leven zijn geroepen, van een afschuwelijk brandmerk voorziet. Dit alles zou men moeten onderzoeken en bespreken, dit woeste en vernielende pêle-mêle, de geheele gruwelijke leugen, die men 3de verbeterde voorwaarden van bestaan voor de beschaafde menschheidquot; noemt.

-ocr page 156-

DE LOOPBAAN EENER COCOTTE.

Het leven is en blijft de machtigste aller dichters eu laat alle schrijvers van beroep even ver achter zich als het prisma het palet van Titiaan en het huilen van den zeestorm alle inspanningen van den saxaphoon. Wanneer hebben mensche-lijke hersenen in het wilde ijlen der fantasie ooit iets bedacht , dat den afgrijselijken roman evenaart, dien de behandeling van het proces Gras-Gaudry ons vertelde en dien geheel Parijs in Juli 1S77 met koortsachtige spanning volgde? Hij overtreft Alexander Dumas in fantasie, Victor Hugo in de onmogelijkheid der toestanden en afgrijselijkheid der details, Balzac in onverbiddelijkheid der karakterteekening , Emile Zola in pessimistische overdrijving en Adolph Belot en Mare de Mon-tifaux samengenomen in verfijnde gemeenheid; buitendien heeft hij dit nog voor boven alle werken van deze meer of minder groote vertellers, wat een echte veldslag boven een gevecht op het tooneel voor heeft: de onverbiddelijke waarheid. Als er een schot knalt, valt hier een mensch en als hier iemand in doodstuipen op den grond ligt te wringen, heeft hij een steek in de borst.

Welk een karakterteekening, deze weduwe Gras, de heldin van het proces! De groote William heeft nooit iets gebeeldhouwd, zoo zonder leemten, zoo konsekwent. Hier heerscht van het begin tot het einde volkomen eenheid, is alles natuurlijk en toch overbluffend verschrikkelijk. De weduwe

-ocr page 157-

\'43

Gras wordt in een conciergekamertje geboren. Haar dood arme ouders, die haar niets anders kunnen geven, schenken haar ten minste den onmogelijken naam van »Armenaide,quot; dien zij later ondankbaar verruilen zal voor den minder romantischen van ijenny,quot; die haar voor haar beroep doelmatiger voorkomt. Een came, die alleen een doopnaam heeft, kan niet van hare aanbidders a la minute vergen, zich het geheugen met den buitengewonen naam gt;; Armenaidequot; te beladen. Zij groeit op in de bedompte, smerige ellende, die de gewone atmosfeer der Parijsche arbeiderswoningen is. Haar moeder moet de huishouding besturen en vier kinderen grootbrengen; haar vader verdient drie francs per dag op een werkplaats en verdrinkt drie en een half. Het eerste, wat de kleine Armenaide van het leven leert kennen, is honger en koude, vuil en lompen. Een bewoonster van het huis, waarvan vrouw Ericourt concierge is — de weduwe Gras heet Bricourt van zich zelve — ziet het kleine, bleeke, uitgehongerde meisje en erbarmt zich over haar. Deze dame, een barones van P .... neemt de opvoeding van het kleine ding op zich, kleedt het netjes en doet het op een kostschool. Dit is de eerste schrede, die Armenaide in de groote wereld doet. De kleine belooft reeds alles, wat het als vrouw zoo trouw houden zal. Armenaide heeft het moederlijke portiers huisje reeds lang vergeten en droomt slechts van het baroni-ale salon. Zij heeft op de kostschool geen omgang met de andere meisjes. Een klein kind, dat schuchter met haar wil spreken, de dochter van een eerlijken handwerksman, voegt zij trotsch toe: »Een barones gaat niet met een werkster om.quot; Zoo brengt zij een jaar door in vroegrijpe illusies, die de ondeugd slechts tot werkelijkheid kan maken. Toen herinnert haar vader zich in een half nuchteren oogenblik, dat hij een dochter heeft, die reeds oud genoeg is, om geld te verdienen en op zekeren dag, zonder er de barones van P.... een woord van te zeggen — het volk, waaruit de nieuwe petroleurs voortkomen, beschouwt het woord dankbaarheid als een leelijk overblijfsel der taal van het ancien

-ocr page 158-

144

régime — gaat de man naar de school, neemt Armenaide mee, geeft haar een doos met koeken in de hand, en zendt haar met een schop, die haar tegelijk tot opwekking en instructie moet verstrekken, naar de barrrières. Vaarwel, schoone droomen van salons, zijde en paarlen! Daar staat de neuswijze, kleine barones nu en vent aan de arbeiders koeken uit. O, oude Bricourt, dat was slecht gehandeld! Hadt gij Armenaide geen jaar vroeger naar de barrières kunnen zenden? Het tusschenliggende jaar der kostschool en de ingebeelde ba-ronessentitel was een door u toegestane zwakheid die God u vergeven mag!

Armenaide was niet lang koekverkoopster. Na korten tijd verwisselde zij van waar en bood ruikers te koop aan. Dit is een zeer groot avancement. Armenaide ging niet meer naar de spelonken de voorsteden en wendde zich niet meer tot absynthdrinkende arbeiders. Het tooneel harer werkzaamheid werd nu de groote boulevard en haar publiek bestond nu uit groote heeren en hun vrouwelijk gezelschap. Deze tijd haars levens was goed besteed. Zij putte uit hare nacht-tochten in de cafés diepe leering en als zij de geblankette en opgetakelde schoonheden zag, voor wie een zwerm van galante heeren haar bloemenkorfje leegden, peinsde zij wel bij zich zelve over de vraag, of, alles goed bezien, een cabinet ■particulier van zulk een café niet wenschelijker verblijf was dan het salon eener streng fatsoenlijke barones.

Zoo doorleefde Armenaide haar eerste jeugd, totdat zij ongeveer zestien jaren oud werd. De vaderlijke stok speelde in dit tijdperk van haar leven waarschijnlijk grooter rol dan de moederlijke kookkunst; op zekeren dag werd haar de ellende ten minste te zwaar en herinnerde zij zich, dat de barones van P .... haar buurvrouw was. De goede dame, die uit hare eerste kennismaking met een arbeidersfamilie geen les had willen trekken, was bereid een nieuwe proef te nemen.

Zij voorzag het bloemenmeisje van toilet, bezorgde haar een plaats in een winkel en huurde een aardig kamertje voer haar. Zij deed nog meer. Evenals zij de eerste maal Arme-

-ocr page 159-

MS

naide op de kostschool bezorgd had, zorgde zij er nu voor. dat zij trouwde. Zij schonk haar een rijk uitzet, drieduizend francs en bezorgde haar een braven jongen, van beroep kruideniersbediende en Gras geheeten. Armenaide kreeg door dezen den naam, dien zij historisch zou maken. Zij was zeventien jaar, toen zij in het huwelijk trad. De tijd van haar trouw zou echter nog korter duren dan haar verblijf op school. Na vijf maanden met haar echtgenoot geleefd te hebben, verliet zij hem en eindigde hiermede dit voorbereidend tijdperk van haar leven.

In het begin van haar nieuwen loopbaan was zij bescheiden; haar eerzucht ging niet hooger dan een eenvoudig officier of koopman. Maar spoedig verwijdt zich haar horizont en treden aanzienlijker persoonlijkheden in de vaudeville haars levens op. Wij zijn niet onderricht over de bijzonderheden dezer periode; maar door een nevel van onzekerheid kan men flauw, maar duidelijk, een duivelshuis vol zonderlinge en onbegrijpelijke figuren onderscheiden. De weduwe treedt op in een kleinen schouwburg, de Folies M a r i g n y en speelt gedurende veertien dagen rollen van den laagsten rang. Dat is een wezentlijk bestanddeel van haar roman. Een vrouw moet te Parijs op een tooneel — of ten minste in een café chant an t — opgetreden zijn, als zij wil, dat de betere, d. i. rijkere markt zich voor haar openen zal. Zij kon niet spreken, wist zich niet te bewegen, noch eenige houding aan te nemen en na enkele débuts zond de directeur haar met een menigte aanmerkingen weg. Wat ging haar het oordeel van den directeur aan ? Zij had bij een klein gedeelte van het publiek geestdrift opgewekt, die haar niet minder welkom was, omdat zij hare tricots en niet haar talent tot voorwerp had.

Nu zien wij haar rijden in een blauwen coupé en wonen op een sierlijk entresol. Haar triumfwagen rolt daverend voorwaarts en verplettert nu en dan een leven. Een geheimzinnige Max komt nevelachtig te voorschijn. Wij weten niets van hem, dan dat hij zich voor haar om het leven heeft gebracht. Toen men haar vraagde, wie deze Max geweest was, trok zij de schouders

II. 10

-ocr page 160-

146

op en zeide: »Een Duitscher, weet ik het rquot; Een tweede dwaas, wiens doopnaam wij niet eens kennen , doet een poging tot zelt-moord, maar wordt — vrij overtollig — gered. Een minister van het keizerrijk, de heer P.... knielt aan hare voeten en schrijft afwisselend minnebrieven en schuldbekentenissen vóórhaar, welke laatste hij later niet betalen wil. Een dozijn jongelieden ruïneert zich voor haar naar lichaam, ziel en vermogen. Een bre-tonsch grondeigenaar leeft vijf jaren op een slot in de provincie met haar, vindt eindelijk, dat hij genoeg zaligheid genoten heeft en wil met een ander trouwen. Tannhauser had, toen hij den Venusberg verliet, daar geene kompromiteerende papieren achtergelaten. Dat was het onderscheid tusschen hem en den bretonschen grondeigenaar. Armenaide weet van zijne brieven zoo goed gebruik te maken, dat hij haar wissels, ten bedrage van 59000 francs, geeft. De weduwe Gras wordt hoe langer zoo ouder, steeds magerder en steeds voornamer. Zij heet tegenwoordig barones de la Cour en maakt nog alleen zeer jonge lieden gelukkig. Zij heeft in 1S71 een twintigjarigen minnaar, aan wiens merg zij vijf jaren zuigt en dien zij in

1875 veroorlooft te trouwen. Natuurlijk bedingt zij voor zich een aanzienlijk deel der huwelijksgift als schadeloosstelling. In

1876 leert zij den eveneens twintigjarigen de la Roche kennen. Zij is op dit tijdstip 37 jaar oud, heeft dagelijks grootere sommen noodig voor blanketsel en haarkleurmiddelen en ziet het oogenblik aankomen, waarop deze uitgaven niet meer productief zullen zijn. Zij bezit b\'jna geen vermogen dan minnebrieven en schuldbekentenissen, die beide ongeveer even veel waard zijn. Zij speelt hartstochtelijk op de beurs, maar met minder geluk dan in de liefde. Nu neemt zij een groot besluit. Maar vóór ik over dit besluit spreek, zij het mij veroorloofd hier een tusschenzin in te lasschen.

Men bazelt veel over de dochteren der zonde, die in hun jeugd in zijde en goud leven en als straatveegsters in lompen sterven. Welk een aardige, oude fabel! Hoe bevredigd en zalvingsvol draait de streng zedelijke predikantsvrouw van het platte land de oogen ten hemel, als zij zulk een stichtelijke

-ocr page 161-

147

geschiedenis gelezen heeft, waarin een schitterende courtisane hare dagen eindelijk op het harde bed van een hospitaal eindigt! Ongelukkigerwijze zijn deze, in moraal gedrenkte, vertellingen uitvindingen van welgezinde schrijvers voor de volwassen jeugd, die van de geheele wereld niets kennen dan hun studeerkamertje en die in den rustigen eenvoud van hun vroom gemoed niet vermoeden, dat het leven zich weinig om ethica of logica bekommert en de zaken regelt met brutale verachting van de heiligste beginselen der dichterlijke gerechtigheid. De zondares, die, als volkomen invalide uit den dienst van Venus afgedankt, een berouwhebbende voddenraapster wordt, is een banale en onware romanfiguur, evenals de belachelijke s edele wildequot; van Fenniniore Cooper en de hooghartige roover Rinaldo Rinaldini uit het populaire volkslied met slechte houtsneden. Op haar ouden dag honger en koude te lijden en vodden te rapen is alleen het lot van arme handvverksters, die in haar jeugd dwaas genoeg waren hare frissche bekoorlijkheden bij den ijverigen arbeid te laten verdorren en de wenschen en begeerten haars harten in den poel der deugd te verdrinken. Maria Magdalena kan er zeker op rekenen eindelijk het koninkrijk der hemelen in te gaan. Het paradijs is altijd het loon van hen, die veelbemind hebben. Heeft Thaïs op haar ouden dag honger geleden ? Heeft Phryne ooit de straten geveegd ? Is Aspasia voddenraapster geworden ? Is Leontium in het hospitaal gestorven ? Ninon de 1\'Enclos en Marion Delorme werden te ijveriger vereerd, naarmate zij ouder werden, en toen zij stierven, treurde een geheele natie.. De groote zondaressen der vorige eeuw bereikten een hoogen ouderdom. Mejuffrouw de Camargo werd rentenierster, Gaussin, Seyne en Guimard trouwden brave burgers en schreven hunne mémoires in den weelderigen rust van een eigen haard, juffrouw Quinault bleef tot het uur van haar dood het aangebeden orakel der encyclopedisten, juffrouw Arnould had wel is waar eenigen last van die ellendige revolutie, die zelfs oude galante dames niet met vrede liet, maar na het schrikbewind maakte Fouché alles weer in orde, door haar een pensioen van 12000 livres te

-ocr page 162-

148

bezorgen en behalve hun welvaart hier beneden is bovendien nog aan al deze dametjes de onsterfelijkheid verzekerd.

Ik sluit hiermee mijn al te lange, maar noodzakelijke tus-schenzin en keer tot onze barones de la Cour terug. Oud, leelijk en afgeleefd voelt zij, dat haar rol in het Quartier Bréda welhaast afgespeeld is. Maar zij wil op haar ouden dag noch portierster, noch voddenraapster worden in eene stad, waarin het, zooals wij zagen, een vaste regel is, dat men zich alleen uit den dienst der galanterie terugtrekt met een flink inkomen en een wettigen naam en zij neemt het groote besluit, waarvan hierboven sprake is.

De la Roche zal, zij is slim genoeg dit in te zien, vermoedelijk het laatste sijsje zijn, dat zij in haar strikken kan vangen. En ook hij dreigt haar te ontsnappen. Nadat hunne betrekking een tijdje geduurd heeft, verlaat hij Parijs en begeeft zich naar het landgoed zijner ouders, die hun best doen, hem tot een huwelijk te bewegen, om op deze wijze aan zijn eenigszins stormachtig leven te Parijs een einde te maken. De weduwe Gras, die lucht van deze plannen krijgt, schrijft haren jongen vriend een zeer teederen brief die de uitgevlogen vogel weer in de kooi teruglokt.

In een Januarinacht, tegen half drie \'s morgens, worden de medebewoners van het huis der weduwe Gras eensklaps uit den slaap gewekt door een verschrikkelijk gejammer, dat iemand op de binnenplaats uitstoot. Men haast zich er heen en vindt een jong mensch in baltoilet, die op den grond ligt en zich uit pijn in afgrijselijke bochten wringt. Naast hem staat een dame in een rosazijden domino met gepoederde pruik en zoekt hem door teedere woordjes gerust te stellen. Men brengt hem eerst in de loge van den concierge, waar men bemerkt, dat zijn gezicht door een bijtende vloeistof verbrand is en van hem hoort, dat een onbekende man, die na den aanslag de vlucht nam, hem deze vloeistof in het aangezicht geworpen heeft. De buren herkennen in den ongelukkigen jongeling den heer de la Roche en in de dame zijne maitresse, de weduwe Gras.

De Ia Roche wordt in de woning zijner vriendin gebracht

-ocr page 163-

149

en blijft er twee maanden. Zij verpleegt hem met de tee-derste zorgen eener beminde; zij laat niemand dan de doctoren tot hem doordringen, en zijne bloedverwanten gelukt het niet den armen verminkten alleen te zien en te spreken. De weduwe Gras schijnt alles voor hem op te offeren; zij verwijdert zich dag noch nacht van zijn ziekbed, en de la Roche is door zooveel trouw en teederheid diep geroerd; hij noemt haar zijn schutsengel en afgod, geeft haar de verzekering zijner eeuwige dankbaarheid, verklaart aan de enkele bezoekers, die bij hem toegelaten worden, dat zij zijn leven heeft gered , en zweert haar te trouwen, als hij in \'t leven blijft.

Ten spijt van deze opofferende verpleging wordt zijn toestand, zeer merkwaardig, niet beter. Zijn aangezicht blijft een enkel, verschrikkelijk gezwel; het rechteroog is verloren en het linker in zulk een toestand, dat men het ergste vreest. De artsen die hem behandelen, kunnen het bepaald abnormale verloop der ziekte niet verklaren. Zij beschuldigen de weduwe Gras, dat zij de bevelen der geneesheeren niet opvolgt. De la Roche zweert hoog en duur, dat zijne beminde alles doet, wat men haar voorschrijft. Nu komt een der doctoren op de gedachte, in een oogenblik van afwezigheid der vrouw, de zalf meê te nemen, die zij op de wonde van den zieke legt. Uit een zorgvuldig onderzoek van het medicament blijkt, dat er zwavelzuur onder gemengd is. Een merkwaardig toeval wil, dat de politie ongeveer gelijktijdig van andere zijde onthullingen krijgt, die het buiten twijfel stellen, dat de weduwe Gras de ontwerpster van den aanslag op de la Roche is geweest. Zij wordt dadelijk gearresteerd, terwijl men de la Roche met alle omzichtigheid de verschrikkelijke waarheid, die hem bijna doodt, mededeelt.

De arrestatie geeft tot een curieuse ontdekking aanleiding. De politiecommissaris, daarmede belast, doet huiszoeking. In de slaapkamer der vrouw vindt hij een bidstoeltje uit donker hout met snijwerk, dat er zeer stichtelijk uitziet. De vroomheid dezer soort van dames is zoo bekend, dat de commissaris eigentlijk geen bijzondere aandacht aan het kerkelijke

-ocr page 164-

1

meubel wijdde. Maar een politiedienaar moet ex officio een scepticus zijn en daarom steekt hij zijn hand ook in de bid-stoel om er uit te halen — wat ? Een gebedenboek ? Rozenkransen ? Reliquien ? Neen. Onnoembare boeken, noch onnoembaarder prenten, pastilles uit kanthariden, die Gras naar haar eigen bekentenis en de getuigenis der dienstmeid, haar minnaars placht in te geven, benevens een gedicht, waarin zij de kracht en de deugden van dit geheimmiddel met geestdrift bezingt!

Spoedig een sluier over dit walgelijk incident geworpen en naar de hoofdzaak terug! Welke onthullingen hebben de justitie op het spoor der misdaad gebracht? De dader, een metaalwerker, Gaudry geheeten, heeft zich zelf bij de politie aangegeven en het volgende verteld:

Hij is een speelgenoot van de weduwe Gras uit haar jeugd, en had haar sedert jaren uit het oog verloren. Hij is getrouwd geweest, heeft in Picardië gewoond, is weduwnaar geworden en naar Parijs teruggekeerd , waar hij toevallig de vriendin zijner kindsheid ontmoet. Zij behandelde hem zeer vriendelijk en noodigde hem iederen Zondag aan haar tafel. De weelde waarmede hij haar omgeven zag, maakte een grooten indruk op den geest van den eenvoudigen werkman; hare rijke toiletten verblindden hem ; hij begon haar schuw te bewonderen , en uit deze bewondering kwam liefde voort. Hij waagde het eenigen tijd zijn liefde alleen in halve woorden te kennen te geven. Maar in November van het vorige jaar raapte hij al zijn moed bij elkaar en schreef haar een gloeienden brief, die een liefdebekentenis, geheel naar de regels van de feuilletonromans van het -apetit jourlla^\', bevatte.

Na eenige dagen kreeg hij een antwoord, dat hem uitnoo-digde voor drie dagen naar Parijs te komen. Gaudry, die toen te St. Denis werkte, vloog naar de barones de la Cour. Zij ontving hem koel en met terughouding. Zij had, zeide zij, zijn brief gelezen en wilde hem toebehooren, maar slechts onder éene voorwaarde: hij moest een jong mensch, die zij hem zou aanwijzen, door een houw in het gezicht, voor altijd verminken. Dat was een wraak, dien zij op den vader van het

-ocr page 165-

^S1

slachtoffer, een trotiweloozen minnaar, wilde nemen. Te dien einde gaf zij hem een metalen instrument, een zoogenaamden amerikaanschen bokser en leerde hem, hoe hij dien hanteeren moest, om zijn slachtoffer in éen slag het neusbeen te verbrijzelen en het oog te kwetsen. Zij bracht Gaudry zelfs op denzelfden middag naar de Rue de la ferme des Ma-thurins, en wees hem, achter een poort verborgen, een jong mensch, die uit het huis No. 24 kwam, als dengene, waarop Gaudry den aanslag moest uitvoeren. De arbeider beloofde alles en legde zich des nachts op den loer om zijn slachtoffer op te wachten. Maar in de lange uren van wachten had hij tijd om na te denken; het laffe en roekelooze der onderneming werden hem duidelijk; hij wierp zijn bokser weg, spoedde zich terug naar St. Denis en besloot niet meer aan de weduwe Gras te denken.

Het ongeluk wilde, dat de fabrikant, bij wien Gaudry werkte, zijn etablissement wegens den slechten gang der zaken eenigen tijd moest sluiten; de werkman kwam naar Parijs terug, waar zijn opnieuw ontwaakte hartstocht hem spoedig naar de R u e de Boulogne voerde.

Vrouw Gras had haar gemeen plan niet opgegeven, maar het slechts gewijzigd. Zij had van een bloedverwant, een knaap die leerling bij een vergulder was, zwavelzuur gevraagd, dat zij zeide noodig te hebben voor het schoonmaken van metalen vaatwerk. De vloeistof, die de jonge man eerst bracht, vond zij niet krachtig genoeg, waarop hij haar zuiver, geconcentreerd zwavelzuur uit de werkplaats haalde. Zij toonde dit glazen fleschje met zwavelzuur aan Gaudry en eischte van hem, dat hij dit het jonge mensch, dien zij hem in November had aangewezen, in het gezicht zou werpen.

Gaudry beloofde het. Nu schreef zij den bekenden brief, die de la Roche naar Parijs lokte. Het was op den dag van het eerste bal in de Opera, \'s Avonds om zes uur had zij met Gaudry een eerste bijeenkomst in haar boudoir; zij toonde hem nog eens het zuur, waarvan zij eenige droppels op den grond wierp om hem hunne vernietigende werking te toonen. Om

-ocr page 166-

152

tien uur \'s avonds kwam hij terug. De weduwe Gras was juist bezig toilet voor het bal te maken. De la Roche zat in rok en met witte das in het salon en wachtte op zijne maitresse. Gaudry werd in de slaapkamer verborgen. Terwijl zij zich aankleedde, poederde en haar sieraden aandeed, wipte het verschrikkelijke wijf van de eene kamer in de andere. In het salon streelde zij de la Roche de wangen, zag hem vol liefde en smachtend in de oogen, zette zich een oogenblik spelend op zijn knie en fluisterde hem zoete woordjes in het oor; dan zeide zij hardop, dat zij zich haasten moest, om gereed te komen, ging naar de andere kamer en zeide met gedempte stem tot Gaudry: »Doe wat ik u gezegd heb, en ik ben de uwe,quot; veroorloofde hem voor de eerste maal haar te kussen en wees met een gebaar van koude wreedheid op den jongeling, die argeloos en gelukkig in het salon zat en een liedje neuriede. Dit spel herhaalde zij eenige malen, totdat zij geheel gereed was en de rosadomino over de schouders had geworpen. De la Roche verwijderde zich nu voor eenige oogenblikken om een rijtuig te halen. Dit korte oogenblik maakte zij zich ten nutte om in den vollen glans van haar rijk toilet, schitterend van diamanten en begoten met reukwateren op den opgewonden arbeider toe te treden, hem met goed gespeelden hartstocht te omhelzen, heftig te kussen en te drukken en met volle stem tot hem zeggen: »Nog slechts een weinig moeden ik ben de uwe!quot;

De la Roche kwam terug, bood haar den arm aan, een oogenblik later rolde een rijtuig weg en Gaudry bleef alleen in de woning achter.

Vrouw Gras was op het bal medeslepend vroolijk. Zij danste met hartstocht, intrigeerde onvermoeid en fluisterde den be-tooverden de la Roche duizende lieve woorden in. En gedurende dezen tijd lag Gaudry uit het duistere venster harer woning met de flesch zwavelzuur in de hand en wachtte hun terugkomst uit de Opéra af.

Om twee uur in den nacht verzocht de weduwe Gras de la Roche haar thuis te brengen. Onderweg was zij stil, maar

-ocr page 167-

153

toch nog steeds vroolijk en teeder. Men kwam in de Rue de Boulogne. De la Roche ging het eerst de binnenplaats op en naar het pavilloen. Vrouw Gras bleef bij het ijzeren hek achter en hield het open. In dit oogenblik kwam Gaudry voor den dag, goot de ongelukkige het zwavelzuur in het gezicht en liep bij de vrouw voorbij door het open hek de straat op en weg, om zich twee maanden later, door zijn geweten gekweld, vrijwillig aan de politie uit te leveren.

Wat was de beweegreden, die de weduwe Gras tot deze lafhartige en gruwelijke misdaad dreef? De la Roche was rijk: zij wilde hem door een leelijke verminking zoo afschuwelijk maken, dat geen vrouw hem meer zonder weerzin aan kon zien en hem te gelijk door de goed gespeelde komedie eener trouwe en opofferende verpleging er toe bewegen, dat hij haar uit dankbaarheid trouwde. Welk een bewonderenswaarde kom-binatie van koude berekening en overdreven romantiek! Zulk een plan kan alleen de dochter van een Parijschen concierge, wier natuurlijk egoïsme met fantastische elementen uit de goed-koope romans van Montépin en Ponson du Terrail vermengd is, bedenken.

Na een terechtzitting van vier dagen, waarop dit monsterachtige wijf door de hardnekkigheid van haar liegen, door de energie van haar verdediging en door de duivelsche heerschappij, die zij nog altijd op haar slachtoffer uitoefent, een gevaarlijken indruk op de gezworenen maakt, wordt zij eindelijk tot vijftien jaren tuchthuisstraf veroordeeld. De publieke moraal heeft hierdoor een genoegdoening gekregen, die zij dringend noodig had. Want welke perspectieven laat dit buitengewone proces zien!

Boven alles de mannen, op wie het proces het licht laat vallen! Daar is Gaudry, de uitvoerder der misdaad, die als een soort van dweependen Werther poseert en op iedere vraag met lyrische stembuiging en de oogen vol tranen antwoordt: »Ik heb haar te zeer bemind — ik was betooverd,quot; terwijl hij toch in werkelijkheid vrouw Gras alleen wilde trouwen, om op haar kosten een heerenleven te leiden en in de anti-

-ocr page 168-

154

chambre goede sigaren te kunnen rooken, terwijl een vreemde heer in het boudoir zijn huwelijksrechten pachtte. Daar heeft men de la Roche, die zich aan een vrouw verslingert, die zijne moeder kon zijn en nu nog, bleek en verminkt, in de gerechtszaal met weeke stem snikt: sach ik had zooveel liefde voor haar en stelde zoo veel vertrouwen in haar!quot; Daar zijn de respectabele grondbezitters, wier domheid slechts geëvenaard wordt door hunne eerloosheid en die meenen zeer slim te zijn, als zij \'s morgens in hun bureau de handteekening ontkennen, die zij \'s avonds te voren in alcoves met geestdrift onder een wissel hebben gezet. Daar zijn eindelijk die talrijke voorname jongelieden, wier anonymiteit de president van het gerecht uit medelijden wilde bewaren, terwijl vrouw Gras er een duivelachtig vermaak in vindt, hen met hun volle namen in het helderste licht te slepen, die jongelieden, die hun jeugd en hun vermogen zonder bedenken aan een leelijke, ziekelijke en oude zondares opofferen en dan hun ellendig overblijfsel door zelfmoord uit den weg ruimen of een ongelukkig, fatsoenlijk meisje opzoeken om in het bezit van een huwelijksgoed te komen en den duivel hunner uitspattingen nieuwe offers te kunnen brengen, die hun eigen vermogen hun niet meer toestaat. — De geesten, die Macbeth voorbij ziet gaan, zijn niet zoo afgrijselijk, als dit défilé van verdorven mannen, die uiterlijk volkomen fatsoenlijk zijn, maar toch een doordringenden stank van verrotting verspreiden.

Het verschrikkelijkste van dit afschuw inboezemend proces is, dat het niet de roman der weduwe Gras, maar de roman van het Parijsche leven en der voorname Fransche maatschappij is. Alle personen in dezen roman zijn typen, die tienduizend maal om ons heen gecopiéerd zijn. De la Roche is de typische gommeux, de rijke, straatslijpende domkop, die zijn geld met een verouderde schoonheid van het b o i s de Boulogne doorbrengt en dan trouwt om zijn vermogen te rangeeren. De heer P..... is de typische oude zondaar, die

onder de afgemeten fatsoenlijkheid van Tartuffe zijne diep

-ocr page 169-

ÏSS

gewortelde kwade neigingen verbergt en \'s avonds van zijn vrouw met een kus op het voorhoofd afscheid neemt, om dadelijk daarop tot middernacht in een sterk geparfumeerde slaapkamer van het Quartier Bréda den rotte te spelen. Gaudry is de typische Alphonse, die een courtisane trouwt en het beroep van een niets zienden echtgenoot met dat van een stevigen huisknecht met waardigheid weet te vereenigen, en de weduwe Gras, zij is de typische cocoüe, die in de loge van een concierge geboren wordt, als kind bloemen verkoopt, als jong meisje op de planken van een onmogelijk tooneel korte rokjes draagt, zich later in het bois tot modebloem ontplooit, eenige dozijnen mannen ruïneert enten slotte hare dagen als rentenierster, gravin of presidente van vrome genootschappen eindigt. Alleen het zwavelzuur is een bijzondere karaktertrek van vrouw Gras. De typische cocotte is gewoonlijk wel zoo gelukkig haar doel, ook zonder hulp van dit door de wet verboden middel, te bereiken.

Wie durft het nog wagen, met huichelachtige verontwaardiging , over het diepe bederf van den romeinschen keizerstijd te spreken? Het Rome der imperatoren was niet erger, nauwelijks zoo erg als het hedendaagsche Parijs. Het Quartier Bréda heeft het L u p a n a r niets te verwijten. De twaalf Caesars van Suetonius, de annalen van Tacitus, de versen van Martiales en van Persius Flaccus vertellen niets nieuws aan hem, die het proces Gras gelezen heeft. Men ziet ook daar een reusachtige stad, een middelpunt der wereld, rijk aan marmeren paleizen, beeldhouwwerken en standbeelden, een centrum van alle kunsten, wetenschappen en talenten; men ziet een verleidelijke pracht, een meêslepende verfijning der levensvormen, een overweldigende weelde; men ziet de barbaren uit de verste hoeken der wereld toestroomen, om in het eenige Rome manieren en beschaving te leeren, en hoort in honderd talen den lof der onvergelijkelijke stad zingen. En tegelijkertijd ziet men de afschuwelijkste gemeenheid en de onbegrijpelijkste ondeugden en om zijn beklemd hart te verlichten, slaat men snel de bladen van het

-ocr page 170-

156

boek der geschiedenis om en leest diep ademhalend als een ware troost, hoe twee honderd vijftig jaren later de zondvloed der barbaren opkwam en alles van den bodem verdelgde, de heerlijke marmeren paleizen met de helsche mysteriën, die hun slaapkamers verborgen.

-ocr page 171-

DE sHOMME D\'AFFAIRES.quot;

Te Soissons woonde een eenvoudig kruidenier, Courtefois geheeten, een modelburger, zooals hij den wetgever als ideaal voorzweeft, een voortreffelijk echtgenoot, opofferend vader, ijverig kerkganger, prompte belastingbetaler. Hij woog ijverig koffie af en verkocht specerijen, totdat hij de respectabele som van 250,000 francs had bespaard. Een kwart millioen! Het hoofd begon hem te duizelen. Hij werd eerzuchtig en begon plannen te maken. Soissons werd hem te klein, het beeld van Parijs dook groot en oogverblindend in zijn ziel op en hij fantaseerde er over, om uit zijn kwart millioen te Parijs ronde millioenen te maken. In deze stemming bracht het ongeluk een handelsreiziger tot hem. s Naar Parijs wilt gij verhuizen,quot; lokte de reizende agent, seen heerlijk idee! Dat is de rechte plaats voor mannen van uw slag. Daar ligt het geld op straat en behoeft men zich slechts te bukken om het op te rapen. Laat de slaperige provincie loopen en vestig u in de hoofdstad. Gij hebt kapitaal, ondervinding en energie en het kan u niet slecht gaan.quot; Courtefois kon aan het sirenengezang geen weerstand bieden. Hij pakte zijne koffers en had kort daarna de asphalt-bestrating der boulevards onder zijne schoenzolen.

De reiziger stelde hem aan een heer voor, met wien Courtefois in handelsrelaties zou treden. Deze heer, Godefroy, was directeur van het groote huis in parfumeriën Violet en bezat bovendien, gemeenschappelijk met zijn schoonvader Claye te

-ocr page 172-

158

Arcueil een fabriek van kunstmatige mest. Aan deze laatste onderneming zou Courtefois met 50,000 francs deelnemen. Go-defroy maakte op den provincialen ex-kruidenier een grooten indruk. En hoe zou het ook anders r Hij ontving hem in een bekoorlijke, kleine villa te Neuilly; in zijn salon zag hij fijne tapijten, kostbare voorwerpen van weelde, schilderijen van bekende kunstenaars; verscheidene bedienden in liverei bevolkten zijn antichambre en hij bezat een sierlijk rijtuig met schoone paarden. Hij had uiterst fijne manieren en behandelde den kiemen rentenier uit Soissons met een zoo voorname, genadige voorkomendheid, dat de laatste zich zeer vereerd en gelukkig gevoelde, toen de heer Godefroy zich verwaardigde de onbeduidende 50,000 francs van hem aan te nemen en hem tot zijn compagnon te maken.

Maar de Parijsche wittebroodsweken van den heer Courtefois waren kort, zooals alle wittebroodsweken. Toen hij de onderneming te Arcueil nauwkeuriger leerde kennen, drong zich spoedig de overtuiging aan hem op, dat men hem bedrogen had. De waarde der mestfabriek was voor 147,000 francs op den inventaris gebracht en bleek in werkelijkheid niet meer dan 47,000 francs te zijn. De ondernemng was, naar de voorstelling van Godefroy, bloeiend; in werkelijkheid was zij bankroet en had een tekort van 84,000 francs. Courtefois eischte de ontbinding der vennootschap en teruggave zijner 50,000 francs. Het eerste kon hij zonder moeite gedaan krijgen, maar geld was van Godefroy niet te krijgen. Als men zijn vermogen bij stuivers achter den toonbank eener winkel in de provincie verdiend heeft, weet men wat een franc waard is en zet men zich niet zoo gemakkelijk over het verlies van 50,000 francs heen. Courtefois bestormde Godefroy met aanmaningen, dreigde hem met gerechtelijke vervolging en zette aan zijne vordering zooveel kracht bij, dat de Parijsche man van de wereld zijne goede manieren volkomen vergat en hem met brutale bedreigingen schrik zocht aan te jagen. Maar Courtefois, taai en aan het geld gehecht, zooals slechts een fransche provinciebewoner dat kan zijn, liet zich niet bang maken, maar ging nog eens voor het laatst

-ocr page 173-

naar Godefroy, om een beslissenden storm te wagen. Courtefois was vol duistere voorgevoelens en beval zijne vrouw en kinderen hem te wreken, als men hem iets kwaads mocht doen. Godefroy was op dezen dag juist op het punt naar de stad te rijden en het rijtuig stond voor de deur, toen Courtefois verscheen. Hij werd in het salon gelaten en bleef met Godefroy alleen. Wat gebeurde toen? Men zal het wel nooit nauwkeurig te weten komen, maar kan het raden. De bedrogene eischte driftig zijn geld, de bedrieger verloor zijn geduld, haalde een geladen pistool met dubbelen loop te voorschijn en schoot den armen Courtefois koelbloedig als een hond neder. Het offer viel zonder geluid te geven op den grond en was een minuut later dood. Godefroy, met den rug tegen de marmeren kachel geleund, zag rustig naar de laatste stuiptrekkingen van den vermoorde en naar den stroom bloed, die uit de wonde aan zijn voorhoofd kwam, en nadat hij zich een poos aan dit schouwspel verlustigd had, deed hij door een ruk aan de bel het bediendenpersoneel toesnellen.

ïWelk een ongeluk! deze man heeft zich hier zooeven doodgeschoten!quot; waren de eerste woorden, die hij tot de binnen-tredenden richtte, maar zijn uiterlijk bleef onbewogen en zijn stem was kalm. De politiecommissaris en de dokter verschenen spoedig. Zij vonden het lijk in een bloedplas op het tapijt uitgestrekt, de handen, het gezicht, de kleederen met bloed bezoedeld. Maar — zonderling! De pistool, die volgens het zeggen van Godefroy tot den zelfmoord gediend had en die hij de ongelukkige uit de hand zou hebben gerukt, lag onbevlekt op de tafel, en evenmin was hel geringste spoor van bloed aan de handen van Godefroy te ontdekken. De commissaris kreeg toch geen verdenking; hij bepaalde zich er toe, den moordenaar te verzoeken, het verschrikkelijke bericht aan de familie Courtefois mede te deelen. En de verbazingwekkende man met het stalen voorhoofd draalde geen oogenblik aan dit verzoek gevolg te geven. Hij begaf zich met een buurman, die ondertusschen op het gebeurde was komen toeloopen, naar de woning van Courtefois, waar

-ocr page 174-

i6o

hij diens vrouw en volwassen dochter aantrof. »Ik heb u een smartelijke mededeeling te doen! De heer Courtefois heeft zich zooeven bij mij doodgeschoten,quot; zeide Godefroy tot hen. Maar beide vrouwen schreeuwden plotseling en gelijktijdig: »Dat is een leugen! Gij hebt hem vermoord!quot;

Godefroy verwijderde zich snel en vervoegde zich tot den zoon van Courtefois, die op een kantoor werkzaam was. Ook aan dezen deed hij het verhaal van den zelfmoord zijns vaders, maar het jonge mensch riep met dezelfde instinktmatige zekerheid als zijne moeder en zuster uit; »Ellendige leugenaar 1 Gij zijt zijn moordenaar!quot;

Al deze tooneelen hadden Godefroy\'s bedaardheid niet doen wankelen. Hij bracht den nacht te Parijs bij zijne maitresse door, reisde den volgenden morgen naar de zeebadplaats, waar zijn vrouw hem verwachtte, bracht er met haar een paar dagen in allerlei amusementen en verstrooiingen door, schreef en seinde vanhier aan zijne bedienden en talrijke vrienden instructies voor hun gedragslijn in voorkomende gevallen, en werd eerst op den vierden dag gearresteerd. Voor den rechter van instructie herhaalde hij zijne bewering, dat Courtefois zich zelf had doodgeschoten. Men hield hem de voor hem vernietigende resultaten van het gerechtelijk onderzoek voor: de pistool op de tafel was volkomen zindelijk; zij behoorde aan Godefroy; een doosje met 18 patronen, waarin in het geheel slechts 20 geborgen konden worden, werd in het boudoir van Godefroy\'s vrouw gevonden; de richting der wonde aan het voorhoofd bewees de onmogelijkheid van zelfmoord, de proeven van den arts, met het onderzoek belast, en van verscheiden wapenfabrikanten constateerden, dat een schot uit de pistool, op armslengte afgeschoten, onverbrande kruitkorrels in de huid moest verspreiden , terwijl in het gezicht van het lijk niets van dien aard te vinden was. De kalme rust van den moordenaar was niet in staat een enkel- dezer bewijsgronden te vernietigen. Alle bloedverwanten, alle vrienden van Courtefois ontkenden met de meeste beslistheid, dat hij ooit over zelfmoord had nagedacht, ja, dat hij \'er ooit voor in staat was geweest deze te koes-

-ocr page 175-

i6i

teren: zij vertelden van groote projecten en nog in de verre toekomst liggende ondernemingen, waarmede hij zich op den dag vóór zijn dood had beziggehouden: eenige vrienden van Godefroy integendeel, de vrienden, die de langzame politie hem gelegenheid gegeven had vier dagen lang te instruëeren, beweerden dat Courtefois zeer stellig plannen tot zelfmoord bij zich omgedragen had en deze zelfs tegen hen had geuit.

Dit had het onderzoek geconstateerd, toen Godefroy voor de gezworenen werd gebracht. Het was eerst noodig het vroegere leven en de reputatie van den beschuldigde te leeren kennen. Zijne bedienden, zijne arbeiders, zijne vrienden, zijne buren defileerden voor het hof. Er was slechts éen roep over hem; hij was een waardig, voorbeeldig man. Zijne domestieken roemden zijn gelukkig familieleven, zijne arbeiders noemden hem een beschermer en weldoener, de pastoor prees zijne vroomheid , de maire zijne politieke gematigdheid, allen, die met hem zaken hadden gedaan, betuigden zijne eerlijkheid, soliditeit en innemende manieren. Niet waar, het was een model? De jury stond op het punt hem verontschuldiging te vragen, dat een al te ijverige politie een oogenblik aan zijne ouderwetsche braafheid had kunnen twijfelen; daar brak de president de loftuitingen van de hoffelijke getuigen omtrent zijn gedrag af met een verschrikkelijke onthulling, die als een donderslag de gerechtszaal deed schudden. In de schrijftafel van Godefroy waren na zijne arrestatie brieven gevonden, die een schel licht in den afgrond van zijn ziel wierpen. Deze man was de minnaar zijner eigene schoonmoeder! Eerst sslechtsquot; eenvoudig echtbreker, was hij door den invloed zijner geliefde, mevrouw Claye, door haar man, die het huis Violet bestuurde, in deze zaak met een flink salaris aangesteld. Het is al heel mooi aan zijne maitresse een lucratieve betrekking te danken te hebben, maar de Godefroy\'s zijn zoo bloode niet, om zich hiermee te vergenoegen. Mevrouw Claye had bij haar man een eenig kind, een dochter; een tweede meisje was het gevolg der betrekkingen tusschen haar en Godefroy; de liefdesverhouding duurde twee of drie jaren en het oudste meisje bereikte

II. ii

-ocr page 176-

102

ondertusschen haar zestiende jaar; toen kreeg Godefroy het denkbeeld de dochter zijner minnares tot vrouw te vragen. De heer Claye gaf zijne toestemming, want hij hield den han-digen huichelaar, evenals iedereen, voor een man van eer. Mevrouw Claye speelde op een afschuwelijke wijze komedie; nadat zij in een brief, dien men bij Godefroy vond , den verkoop van haar zestienjarige dochter met hem had afgesloten, hield zij zich, alsof zij zich tegen deze verbintenis verzette en haar man had veel redeneering noodig, om haar tot het verkenen harer toestemming over te halen. Godefroy kreeg het arme meisje en een grooten bruidschat; zijn schoonvader nam hem als compagnon aan, maar hij brak zijne betrekking tot mevrouw Claye toch niet af. Zijn laatste woord in dezen walging verwekkenden liefdesroman was echter nog niet gesproken. Hij bewaarde de dwaze minnebrieven zijner schoonmoeder niet zonder doel. Zij moesten voor hem als laatste troefkaart dienst doen, die hij spoedig het voornemen had uit te spelen. Zijne maitresses, zijne bedienden, zijn hotel verslonden kolossale sommen, en zijne ondernemingen gingen slecht. Gewapend met de minnebrieven van mevrouw Claye wilde hij een aanval op het aanzienlijk vermogen van zijn schoonvader doen, om zijne financiën te herstellen.

Zoo zag de mar er uit, toen het masker hem van het gelaat was gerukt. De jury sidderde van afgrijzen en voelde hart en geweten van een grooten last ontheven, toen zij het jschuldigquot; over hem had uitgesproken; het gerechtshof veroordeelde hem tot tien jaren zware tuchthuisstraf, tot tien jaren tuchthuis dit monster, voor wien de guillotine nog een onverdiende genade zou geweest zijn. Het publiek greep naar het duizelende hoofd, wreef zich de oogen uit en zocht zich te bevrijden van een drukkend, afschuwelijk denkbeeld. Kan men de zaak Godefroy een tragedie noemen? Neen, want er ontbreekt de waarachtige eisch, die daaraan gesteld mag worden: zij doet wel ontroeren, maar zij verbetert en reinigt niet. Z.j laat een onaangenaam gevoel, maar geene verheffing achter. Men ziet met angstige blikken, vol wantrouwen, rond en zoekt te

-ocr page 177-

163

raden, achter welke van de menigte vriendelijke, aangename, altijd glimlachende mannen der wereld, die te Parijs zoo talrijk zijn, een ondier a la Godefroy verborgen is. Maar men komt tot geen besluit, want de Godefroy\'s hebben naast andere talenten ook dat van volmaakte tooneelspelers te zijn. Zij bedriegen den maire, zij verblinden buren en kennissen en als zij niet de onvergeefelijke domheid begaan, om in hun eigen salon met hun eigen pistool een mensch neder te schieten, dan kan men hen tientallen van jaren in het café. op straat en in de kerk de hand drukken, zonder op het vermoeden te komen, dat zij eenvoudige provincialen bestelen, hun schoonvaders hoornen opzetten en de zwagers van hunne eigene dochters zijn.

In dit proces is in kort bestek de geschiedenis der Parijsche moderne maatschappij afgebeeld. Aan de eene zijde ziet men de provincie: wakker, eerlijk, arbeidzaam, zonder rust vergarend en verwervend, zonder zwendel en raadselachtige snelheid, maar langzaam, door werkzaamheden, die nauwkeurig te controleeren zijn, aanzienlijke vermogens opstapelend; aan de andere zijde Parijs, het Sodom en Gomorrha met zijn lokkend goud en verleidelijke begeerten, door donkere gestalten bevolkt, die als schaduwen door elkaar draaien als de figuren uit Dante\'s hel, komend, men weet niet vanwaar, gaande, men weet niet waarheen, rijk wordend, men weet niet hoe. En men merke op, hoe de sphinx Parijs haar vreemd schitterend oog op den provinciaal richt en hoe deze betooverd wordt door den heeten, spookachtigen, magnetischen blik en geen rust vindt, vóór hij zich in de weelderige armen der zondares heeft geworpen. Men zie verder dezen Godefroy, die — gelijk de polyp in Victor Hugo\'s travail leur s de la vier — op zijn offer loert, de armen naar hem uitstrekt en niet weer loslaat, vóór hij den laatsten droppel bloed er heeft uitgezogen. Dit is de constitutioneele ziekte van het hedendaagsche Frankrijk: de parasiet Parijs, die de sappen van het land verteert, en een voort-durenden zwerm van provinciale vliegen lokt naar het binnenste van het net, waar hongerige spinnen hen met geopende grijp-tangen opwachten.

-ocr page 178-

164

Dat is éen kant der zaak; maar zij heeft nog een anderen, die niet minder karakteristiek is. Ik meen de betrekking van Godefroy tot zijn schoonmoeder. Te Parijs waagde niemand het over deze onthulling luid zijne verontwaardiging te betuigen. Waarom? Omdat men elkander verschrikt toefluisterde: ,Stil! geen opzien! wij hebben zoo iets zoo dikwijls in onze omgeving gezien!quot; Een der grootste romanschrijvers van Frankrijk, die de Parijsche maatschappij in zijne hoogten en diepten nauwkeurig kent, Emile Zola, heelt vóór jaren een roman geschreven, *La. curéequot;, — een afdeeling van den cyclus vies Rougon-iMaquartsquot;, waarvan ik reeds vroeger sprak, welks thema hetzelfde is. De roman verwekte toen groot opzien. Geen enkele beoordeelaar verweet den auteur onwaarheid of overdrijving; men misprees hem alleen om zijne openheid en ongegeneerdheid. Het proces Godefroy is een bewijs voor de waarheid van Zola\'s roman. Een specifiek Parijsche misdaad is nu in de jaarboeken der strafpleging en in de literatuur vereeuwigd.

-ocr page 179-

TOONEELSPELERSHUWELIJKEN.

In Februari 1877 hield een schandaal, welks tooneel St. Petersburg en welks helden een beroemde zangeres, een iets minder beroemd zanger en de hooggeboren gemaal der eerste waren, het geheele kunstminnend publiek aan deze en aan gene zijde van den atlantischen oceaan bezig. Nergens echter bracht zekere muilpeer, die bij die gelegenheid de dunne wanden eener kleedkamer in de Opera te St. Petersburg deed weergalmen en die een proces tot echtscheiding ten gevolge had, zulk een echo te weeg als op de Boulevard des Italiens. Dit kwam, omdat Parijs de wieg van den roem der kunstenares was en de gemaal dezer onbestendige schoone tot de schitterendste en voornaamste personen der Parijsche wereld behoorde. Het schandaal was dus, hoewel het te St. Petersburg plaats had, een echte Parijsche causc cclebre en men sprak hier dagen lang over niets anders. Merkwaardig echter was dit: noch de oprechte moralisten, noch de schijnheilige huichelaars , die anders zuchten en een kruis slaan en met steenen naar de zondares werpen, als een verboden betrekking bekend wordt, die, bij voorbeeld, met verbazing beide handen ten hemel hieven, toen de president van het gerecht in het proces, in het vorige hoofdstuk behandeld, de brieven van mevrouw Claye aan den moordenaar Godefroy voorlas, hadden over de gebeurtenis, die te St. Petersburg voorgevallen was, iets te zeggen. Het behoorde waarschijnlijk niet tot hunne compe-

-ocr page 180-

i66

tentie. Wat was er dan ook geschied? Er was, alleen met een weinig onnoodig éclat, een feit aan het daglicht gekomen, waarvan het bestaan reeds a priori door iederen Parijzenaar met groote zekerheid was vooruitgezien.

Al had de beroemde zangeres haar man met de overdreven teederheid van een sentimenteel kind bemind, al had zij haar naam zoo helder en rein bewaard als haar stem, theoretisch kon zij geen deugdzame vrouw zijn, theoretisch kon tusschen haar en haar man geen vreedzaam, ongestoord alledaagsch huwelijk bestaan ; haar gemaal, de markies X .... moest theoretisch een horendrager zijn, en toen al deze met volkomen zekerheid vooropgezette voorspellingen waar bleken te zijn, ondervond het publiek duidelijk een gevoel van bevrediging, zooals Leverrier het zal gevoeld hebben, toen men den planeet ontdekte, die hij, op gronden der theorie, had beweerd, dat er zijn moest. De kunstenares richtte onmiddelijk, nadat het schandaal wereldkundig geworden was, een brief aan den die bijzonder naief was. Zij vertelde daarin, dat zij na de bekende scène in haar kleedkamer nog acht dagen lang in haar hotel te St. Petersburg vertoefd had; gedurende dezen tijd waren haar van alle zijden de bewijzen van achting en sympathie, waaraan zij gewoon was, onveranderd geschonken, en talrijke vrienden hadden haar, bij haar vertrek, tot aan het station uitgeleide gedaan. De goede dame bewees hiermeê dat zij een kinderlijke ziel bezit; zij wees er trotsch op, dat het geval achter de coulisses de gevoelens van het publiek jegens haar niet had veranderd en vermoedde volstrekt niet, dat de »onverminderde bewijzen van achting en sympathiequot; deze beteekenis hadden; »Wij hebben U, in alle oprechtheid, nooit voor iets anders gehouden, dan waarvoor gij nu voor de geheele wereld bekend zijt en hebben daarom geen reden ons gedrag tegen U te veranderen.quot;

Dat is nu eenmaal zoo. Het altijd twijfelende gezond verstand der Parijzenaars is ontoegankelijk voor de duitsche sentimentaliteit, die er zich veel op laat voorstaan de tooneel-kunstenares sgeëmancipeerdquot; te hebben. Een Duitscher is in

-ocr page 181-

167

staat met grooten trots er aan te herinneren, dat nog in het begin dezer eeuw boerinnen , uit vrees voor diefstal, de wasch, die buiten te droegen hing. inhaalden, als de hoftooneelspelers uit Weimar door het dorpje trokken, terwijl dramatische kunstenaressen thans in de salons der groote wereld en aan den haard van den burger met achting en hartelijkheid worden ontvangen en het huwelijk met zulk een dame zelfs door prinsen niet meer voor mésalliance wordt gehouden. In Frankrijk heelt men voor een tooneelspelerstroep nooit de laffe vrees gekoesterd dat zij de wasch zouden wegnemen, maar aan den anderen kant kan de publieke opinie er niet toe besluiten, in de kunstenares c^sn gewone vrouw te zien, aan wie men de gewone eischen van deugd en fatsoen kan stellen en die daarvoor in ruil, achting van iedereen kan vorderen. Op dit punt denkt men tegenwoordig evenals voor honderd jaren, toen kunstenaressen alleen een voornaam droegen en zich van de gemakkelijk te naderen schoonheden van het Palais royal slechts onderscheidden door haar talent, haar geest en het prestige, dat de coulissen schenkt. Wat een kunstenares toen verlangde, waren kransen, bijval, bewondering, liefde en goud en wel liefst zooveel mogelijk van al deze artikelen, vooral van het laatstgenoemde, maar op achting maakte zij geen aanspraak. De myrthenkrans en het tooneelblanketsel werden even onver-eenigbaar beschouwd als teere handjes en de uitoefening van het smidshandwerk. Men kon niet te gelijk een beroemde actrice en een rozenkoningin zijn en men moest tusschen deze titels kiezen. Dat was de algemeene zienswijze onder Lodewijk XV en zij is het nog. Toen vóór eenigen tijd in een schandaleus echtscheidingsproces voor een gerechtshof te Londen door een getuigenverhoor bewezen werd, dat mejuffrouw K...., de prima-donna der groote Parijsche opera, dikwijls \'s avonds in het hotel van een italiaanschen hertog placht te komen en het eerst den volgenden morgen weder verliet, toen haastten zich de bladen der boulevards wel deze pikante debatten uit de engelsche couranten over te nemen en er ontstond wel een levendig gefluister en gelach in de Parijsche groote wereld,

-ocr page 182-

i6S

dat eenige dagen aanhield, maar het had geen verdere gevolgen. Als van een dame der groote wereld slechts een tiende gedeelte van deze compromitteerende getuigenissen gezegd kan worden, is zij in de Parijsche hoogere kringen onmogelijk geworden ; de salons sluiten zich voor haar, in den schouwburg ziet men haar over het hoofd, op straat gaat men haar voorbij, zonder te groeten. Mejuffrouw K ... . werd echter na het voorgevallene even goed in de voornaamste salons uitgenoodigd en haar positie had niet de minste verandering ondergaan. De reden was, dat zij geen dame was, die tot de hooge kringen behoorde, maar een zangeres. Zij behoeft alleen goed te zingen; het is onnoodig, dat zij deugdzaam is. Zij heeft slechts een naam zorgvuldig te bewaren: die van een talentvolle kunstenares. Men vindt het zeer natuurlijk, dat een bewonderaar harer verschillende gaven haar door een bloemenmeisje een bouquet met een kleinood en een visitekaartje laat bezorgen en men vindt het even natuurlijk, dat zij den ruiker met het juweel en het adres zonder plichtplegingen aanneemt. Maar dit is te Parijs een door de overlevering geheiligde regel; onder de sieraden, die een man aan een tooneelcelibri-teit zendt, mag zich éen byou niet bevinden en dat is — de trouwring. Wie zich aan dezen regel niet stoort, wordt dadelijk met een algemeen ironiek medelijden bestraft. Als het noodlot hem vroeg of laat in de gedaante van een vreemden koningszoon of een eenvoudige tooneelknecht — want ook dit is reeds gebenrd — achterhaalt, dan haalt men de schouders op en neemt eenvoudig het nieuws voor kennisgeving aan. Emotie wekt zulk een feit niet op. De emotie was echter sterk, toen men hoorde, dat een man van rang een dame van het tooneel tot vrouw had genomen.

In zijn beroemd boek s L\'homme-femmequot; verdeelt Dumas het vrouwelijk geslacht in twee groote kategoriën; in de vrouw van het huis, de fatsoenlijke vrouw, die bestemd is, om echtgenoot en moeder te worden, en in de vrouw van de straat, de zondige, onzedelijke vrouw, wier bestemming het is hevige hartstochten op te wekken en zinnelijke genietingen te verschaffen, die

-ocr page 183-

169

bedwelmen, maar een onnuchterend gevolg na zich sleepen. De openbare meening te Parijs deelt de kunstenares nu bij de vrouw der straat in: zij beschouwt het als een dwang, die zich bitter moet wreken, als een Hchtgeloovige of een idealist het beproeft uit deze kunstenares, die bestemd is tot een leven zonder verantwoordelijkheid, een huisvrouw te maken. Zulke proefnemingen, waarbij de man zijn levensgeluk en de eer van zijn naam op het spel zet, moeten reeds dikwijls gelukt zijn; fatsoenlijke jonge dames, die zich geroepen gevoelen den goeden naam harer zusters te verdedigen, beweren het in grooten ernst en oude zondaars. die de wereld kennen. bevestigen het met een deftig hoofdknikje en een niet geheel onverdacht knipoogje. Maar in den regel eindigen deze proefnemingen zoodanig, dat men op een goeden dag eensklaps hoort, dat de zevenendertigjarige zangeres van haar moedigen proefnemer weggeloopen is, om ongestoord te kunnen minnekozen met den jeugdigen tenorzanger, die reeds vijfenveertig is en vader van elf wettige kinderen, allen nog in leven.

Met het fijne gevoel voor het actuëele, dat Dumas///^ meer eigen is dan een der andere moderne tooneeldichters, heeft hij deze kwestie in een tooneelstuk behandeld, dat in den winter van 1876 op 1877 in het Gymnase opgevoerd werd en een welverdiend succès behaalde. Ik bedoel de icomtesse Romani.quot; In dit merkwaardige stuk wordt een jonge italiaansche edelman op een beroemde actrice verliefd en trouwt haar. Een poosje neemt de nu gravin geworden tooneel-speelster hare nieuwe plichten ernstig waar, maar spoedig wordt de natuur sterker dan de goede voornemens\' en met een tweevoudig besluit keert zij tegelijk naar het tooneel en hare oude amourettes terug. Ik stap over de daar tusschen liggende ontwikkeling heen en stip alleen het slot aan: de ongelukkige man, die na harden strijd inziet, dat hij het wilde dier in zijn vrouw niet tot een deugdzaam lammetje kan temmen, pleegt zelfmoord, maar de actrice werpt titel en gravenkroon weg om zich juichend weer in de armen te storten van haar ouden vriend — het publiek. Dit is het antwoord, dat Dumas op de

-ocr page 184-

170

vraag geeft, of een man van rang en eer een actrice kan trouwen. Men vond het antwoord kras, door zijn algemeenheid onrechtvaardig en onmenschelijk. Zonen van groote kunstenaressen , die te gelijk voorbeeldige vrouwen waren, hebben voor de eer harer moeders luid hun stem verheven tegen het zich zoo ver uitstrekkend vonnis van den dichter, maar Dumas heeft er niet op geantwoord. Het leven nam de moeite zijne aanvallers te antwoorden: de muilpeer te St. Petersburg werd 8 weken na de eerste voorstelling der -ncomtesse Romaniquot; toegediend.

-ocr page 185-

EEN POLITIEK SCHANDAAL

Het is bekend, dat Offenbach in Jen zomer van 1876 een kunstreis naar Amerika maakte en zoo zwak was hierover een slecht boek in het licht te geven. Een der meest verbreide repu-blikeinsche dagbladen te Parijs, de *Siccle\'\\ nam de aankondiging van dit boek te baat om den ongelukkigen maestro met een ware Kannibalen-wildheid aan te vallen. ss Herrquot; Offenbach, zeide het blad (niet sMonsieurquot;) is, zooals men weet een groote grappenmaker; maar hij heeft zich ten zeerste bedrogen , toen hij meende, dat hij de Amerikanen in hun eigen land zoo voor den gek kon houden, als hij het de Franschen doet. Hoe zal s Herrquot; Offenbach bij zich zeiven in stilte moeten lachen over de groote patriotten van den ■gt; Figaroquot;^ wier strenge vaderlandsliefde gekwetst wordt door de bloote woorden Lohengrin en Tannhauser, die eischen dat men de stukken van Erckmann-Chatrian zal uitfluiten en die niet willen dulden, dat Pasdeloup in de volksconcerten door zijn orkest muziek van Wagner laat uitvoeren, die daarentegen den componist van de schoone Helena onder hunne reclames bedelven en vol geestdrift geraken over de minste didelomdei van dezen Duitscher, die volkomen Duitscher gebleven is, al wordt zijue muziek ook te Parijs gespeeld en al verschijnen zijne boeken ook bij Cal-mann Lévy. Te vergeefs hebt gij hem, den componist van het keizerrijk, als Franschman genaturaliseerd , te vergeefs hebt gij hem eerst het roode lintje, en toen de roede rosette in het

-ocr page 186-

172

knoopsgat gestoken; hij blijft getrouw aan de zuurkool van zijn geboorteland, Duitschland heeft niet opgehouden zijn vaderland te zijn. Heinrich Heine gaf zich zeiven den titel van sweggeloopen Pruisquot; , om gemakkelijker met Pruisen den draak te kunnen steken. Men moet dezen mijnheer Offenbach hooren, hoe hij zich in het buitenland over Frankrijk en de republiek uitlaat. Hij heeft het recht, de republiek aan te vallen. Hij weet, dat operette en parodie onder dezen regee-ringsvorm niet veel uitzicht op levensduur hebben en dat deze genen zal dooden. Maar wat heeft het arme Frankrijk hem gedaan, dat hij het zelfs aan den table d\'hote van den stoomboot, die hem uit Amerika thuisbracht, zoodanig bespotte, dat de kapitein en de andere passagiers, zelfs die van vreemde nationaliteit, hun afkeer nietkonden weerhouden en dat een onzer vrienden, een Senator, die de reis met den heer Offenbach maakte, verplicht was, hem in scherpe woorden te herinneren aan de achting, die hij aan het roode lintje, dat hij draagt en de brieven van naturalisatie, die hij verkregen heeft, schuldig is? Dat is een episode, die de schrijver van de igt;jVotes iVun musicienquot; in een boek, dat zijn naam draagt, verzuimd heeft te vertellen, maar wij weten van den hoofdpersoon bij dit voorval, die door alle aanwezigen hartelijk gefeliciteerd en bedankt werd, wat wij van de wijze te denken hebben, waarop de nieuwe medeburgers van den heer Offenbach in het buitenland door dezen jweggeloopen Franschmanquot;

behandeld worden/\'

Buiten Parijs kan men zich van de sensatie, die dit artikel verwekte, moeilijk een begrip vormen. Voor het oogenblik verdrong het alle andere aangelegenheden, s Wat zal Offenbach daarop kunnen antwoorden ?quot; was de vraag, die op aller lippen zweefde. ïFigcLTo1^ haastte zich mede te deelen, dat de maestro den nSicclequot; wegens beleediging had aangeklaagd. Daarmede was de zaak echter volstrekt niet afgeloopen. De 1 Silclequot; kwam in zijn volgend nummer op het onderwerp terug en publiceerde een brief van den senator Arbel, waarin deze met zijn volle onderteekening verklaarde, dat hij de

-ocr page 187-

i73

senator was, van wien het vorige artikel gesproken had en dat hij zich voor alle daarin vervatte bijzonderheden borg stelde. Het publiek begon verbitterd te worden tegen Offenbach, zijne vrienden in de pers verstomden, men mompelde van demonstraties, die men tegen den componist in den zin had en eenige patriotten , die zich bijzonder vertoornd gevoelden , maakte in het Theatre des Variétés gedurende de opvoering van »Docteur Ox,quot; een middelmatige operette van Offenbach, die toen juist gespeeld werd, een weinig ketelmuziek. Als de storm niet spoedig bezworen werd, kon hij sterk genoeg worden om Offenbach te Parijs te ontwortelen! Juist op het geschikte oogenblik verscheen nu een brief van den afgevaardigde Roussel, die eveneens op het ongelukkige schip was en met de grootste stelligheid beweerde, dat Offenbach wei in schertsenden toon den republikeinschen regeerings-vorm gecritiseerd had, maar geen woord tegen Frankrijk en de Franschen had gesproken. Daar de aangelegenheid tot nu toe een tamelijk ernstig karakter had gehad, voelde Otfen-bach, dat het tijd was, ter afwisseling ook een vroolijken toon te laten weerklinken en hij maakte te gelijk met den brief van Roussel een vrij belachelijk schrijven openbaar van den heer Betheller, die scheepscommissaris op de stoomboot was, en die voor het aangezicht van Europa met met plechtigen ernst verklaarde:

sFranschman zijt gij en zult gij blijven, mijnheer Offenbach, en wie U dezen schoonen titel wil betwisten, die krijgt het met mij te doen!quot; Het publiek begon om dezen brief te lachen en als men lacht, is men gewoonlijk half ontwapend. De iSièclequot; zag, dat zijn storm voor de helft het effect had gemist en verdubbelde nu zijn aanvallende woede Offenbach had in een eenigszins kort aangebondenen brief van het blad geëischt de verklaringen van Roussel en Betheller op te nemen. Het blad deelde dit aan zijne lezers in den volgenden vorm mede; »De heer Offenbach schrijft ons een onbeleefden brief. Hij heeft het recht onbeschoft te zijn, want hij is immers een Duitscher!quot; Midderwijl kwara de heer Arbel in een nader

-ocr page 188-

174

schrijven op zijn aanklacht terug; wat de heer Roussel zeide.waren flauwe praatjes; de republiek was Frankrijk en wie met de republiek den draak steekt, bespol Frankrijk; daarom had hij gelijk, toen hij op het schip den heer Offenbach voor een prussien had uitgescholden, en dat de overige passagiers van dezelfde meening waren, bewees de ketelmuziek, die men Offenbach gebracht had, toen hij te Havre het schip verliet.

Het was nu reeds duidelijk voor het publiek, dat de heer Arbel een geëxalteerd republiekein was, die in een onschuldige politieke tinnegieterij aan het dessert geen beter argument tegen een tegenstander gevonden had, dan hem een scheldwoord, * prussien quot; naar het hoofd te werpen en het pleit was volkomen voor Offenbach gewonnen, toen deze in een laatsten brief, die nu reeds op een ironiek vriendelijken toon var. een\' meerdere geschreven was, den senator aanbood, het ge • val aan een raad van eer te onderwerpen; mocht deze oor-deelen, dat hij, Offenbach, zich schuldig had gemaakt aan een werkelijk onpatriottische en het land vijandige uiting, dan was hij bereid, 25,000 francs voor de noodlijdende zijde-arbeiders van Lyon te betalen, natuurlijk onder de voorwaarde, dat Arbel hetzelfde zou doen, als de raad van eer de aanklacht ongegrond zou vinden. Wat de ketelmuziek echter aanging, die was niet hem, Offenbach, maar den senator zelf gebracht ! Er bestaat namelijk op de groote passagiersbooten op den Oceaan de gewoonte, dat de reizigers na iederen overtocht een collecte houden, waarvan de opbrengst de stokers en het overige dienstpersoneel ten goede komt. Toen men met de inteekenlijst bij den heer Arbel was genaderd, had hij hierover ten zeerste zijne ontevredenheid lucht gegeven, wat te zonderlinger was, omdat het bedrag der inzameling voor de stokers bestemd was en de heer Arbel, als voormalig stoker, zelf het best moest weten, hoe zeer deze arme arbeiders een extra fooitje verdienen. De ergernis der passagiers over de gierigheid van den tot senator opgeklommen ex-stoker had zich nu in een afscheids-charivari lucht gegeven dat de heer Arbel te vergeefs aan een verkeerd adres verder trachtte te geven.

-ocr page 189-

i7S

De heer Arbel gaf hierop nog een antwoord, dat hij met theatralen trots »ex-stoker en senatorquot; onderteekende en daarmede was het laatste woord in deze aangelegenheid gesproken, als ten minste de heeren Meilhac en Halévy haar nog niet eens tot een operettentekst verwerken.

Intusschen — ik heb misschien ongelijk dit sOffenbach-schandaalquot;, dat zooveel stof opwierp, als een grap te behandelen. Als men nauwkeuriger toeziet, dan vindt men, dat het ten spijt van zijne komische elementen een recht treu-rigen achtergrond heeft. Het blijkt dus niet voldoende te zijn, dat Offenbach na den oorlog in een beroemd — in Duitsch-land zegt men berucht — geworden brief zich van iedere gemeenschap met Duitschland heeft losgemaakt en verklaard heeft, dat Frankrijk zijn eenig vaderland is; het is niet voldoende, dat hij er het meest toe bijgedragen heeft om Parijs den nimbus van een Babyion der zonde maar ook van het grootste levensgenot te verschaffen; het-is niet genoeg dat hij een der schitterendste vertegenwoordigers is van dien lichten, vroolijken, prikkelenden esprit, om wiens wil de vreemde volken Parijs hoofdzakelijk beminnen en bewonderen ; dat alles is niet voldoende, om Offenbach er voor te beschermen , dat de een of andere ex-stoker, die een natuurlijke dankbaarheid voor de republiek gevoelt, omdat zij klaarblijkelijk zijne verbluffende loopbaan tot senator mogelijk gemaakt heeft, hem met scheldwoorden als prussien, de duitsche zuurkool en de aangeboren duitsche onbeschoftheid om de ooren slaat, als hij zich veroorlooft, een politieke meening te hebben ? En hoe gemakkelijk trok het publiek tegen den beschuldigde partij! Hoe snel waren fluitje, huissleutels, braadpannen enz. gereed, om hem met stelselmatig herhaalde ketelmuziek zedelijk terecht te stellen! Dat bewijst een zoo diep ingewortelde verbittering, een zoo enghartig, onverdraagzaam nationaliteitsgevoel , dat men nauwelijks hoop kan voeden, dat de fransche natie in de tegenwoordige generatie toegankelijk zal worden voor vrijere, meer objectieve gevoelens.

Het laatste tiental jaren vertoont in alle zaken een sterke

-ocr page 190-

176

reactie tegen de eerste helft dezer eeuw. Het overdreven politieke radicalisme heeft voor de reactie plaats gemaakt: inde wetenschap heeft het exacte onderzoek de bespiegelende wijsbegeerte overwonnen en verdrongen; in de kunst is de heerschappij van het idealisme overgegaan op het meest prozaïsche, droogste realisme; evenzoo treedt in het verkeer tus-schen de volkeren voor het vroegere kosmopolitisme een ijverzuchtig, ijdel op den voorgrond stellen der nationaliteit in de plaats, dat iedere hartelijke toenadering onmogelijk maakt. Napoleon heeft, toen hij het beginsel der nationaliteiten uitvond, misschien zonder het te vermoeden, de beschaving tegengehouden en omgekeerd. De groote oorlogen van het laatste tijdperk hebben er zeer veel toe bijgedragen om de volksijdelheid den dunk van zich zeiven grooter en den natuurlijken afkeer der volkeren scherper te maken. De volkeren keeren langzamerhand naar het antieke standpunt terug, waarop iedere natie geloofde de eenige te zijn, die door de goden bemind en tot bestaan gerechtigd was en die alle andere voor .Barbarenquot; hield. De schoone internationale gastvrijheid voor het j-enie die uit Meyerbeer en Offenbach Parijzenaars, uit Max Müller een engelsch geleerde, uit Julius Oppert een fransche, uit Moleschott en Boll italiaansche professoren maakte, deze gastvrijheid wordt ten hoogste nog in Japan en Turkije uitgeoefend, maar niet meer in de sbeschaafdequot; landen. Het bijbelwoord; »niemand is een profeet in zijn vaderlandquot; is nog even waar als voor tweeduizend jaren, maar het kosmopolitisme van het talent, dat dit kwaad kon verhelpen, wordt overal onderdrukt. De vruchtbare wisselwerking van den verstandelijken arbeid der beschaafde volkeren vermindert en zal spoedig geheel ophouden. In zich zelve gekeerd en verbitterd, arbeidt elke natie bij gesloten deuren en vensters en wil mets van zijne buren weten, die rechts en links bezig zijn. Hij, die een chineeschen muur om zijn vaderland bouwt, wordt voor een wijs man en een patriot gehouden. De menschehjke beschaving als eenheid gaat verloren en verbrokkelt in een aantal afzonderlijke nationale beschavingen, van welke ieder haar dun

-ocr page 191-

177

draadje zoo goed verder spint, als het gaat. »Sehe Jeder, wie er \'streibe, sehe Jeder^ wo er bleibe.quot; Het kleingeestige sblijf thuis en wees tevreden met een fatsoenlijk bestaan,quot; welks heerschappij uit het geestelijke leven der middeleeuwen een stilstaande moeras heeft gemaakt en uit het individueel bestaan een vegeteeren tusschen kerkermuren, komt weder in eer en zal spoedig het wereld-devies worden. Arme Offenbach! Waart gij in uw land gebleven en hadt ge fatsoenlijk in uw onderhoud voorzien, dan zoudt gij heden weliswaar slechts een joodsche voorzanger in een onbekende synagoge en geen wereldberoemde componist zijn, maar dan zouden fransche stokers of ex-stokers u ook geen zedelijke schoppen kunnen toebrengen.

12

II.

-ocr page 192-
-ocr page 193-

HET REVANCHE-DENKBEELD IN VERSCHILLENDE UITINGEN.

-ocr page 194-
-ocr page 195-

IN DE GERECHTSZAAL EN IN DE LYRIEK.

De revanche is tegenwoordig een soort van Messiasgeloof der Franschen, dat eenige overeenkomst heeft met het Messiasgeloof der Joden. Zij is een innige, moeilijk aan het wankelen te brengen overtuiging, maar toch vol twijfelingen en onbegrijpelijkheden. De Franschman, indien hij ten minste niet tot de hoogste élite zijner natie behoort, vermeit zich gaarne in revanche-droomen, maar hij gevoelt toch, zonder het zich zelf te bekennen, dat zij nog zeer lang bloote droomen zullen blijven. Een vrome Jood houdt het voor ontwijfelbaar zeker, dat zijn Messias zal komen en bidt vroeg en laat, dat deze gebeurtenis mag plaats hebben, maar toch zal hij wel niet gelooven, dat de aankomst van den gezalfde in de eerste weken voor de deur staat, en het komt niet bij hem op, zijne zaken met het oog op deze door hem zoo vurig gewenschte eventualiteit aan kant te doen. Op deze wijze moet, mijns inziens, ook het hedendaagsche revanchegeloof der Franschen beoordeeld worden. Hun patriotisme en hun volkstrots doet hun de revanche voor Sédan wenschelijk voorkomen, maar hun gezond verstand zegt hun, dat de oogenblikkelijke vervulling van dezen wensch een onheil voor hen zou zijn.

Tot deze, vergelijkenderwijze gesproken, kalme beschouwing , zijn de Franschen trouwens eerst vóór korten tijd gekomen. Aan dezen vreedzameren gemoedstoestand zijn tijdperken van koortsachtige opgewondenheid voorafgegaan, waarin het scheen.

-ocr page 196-

I82

dat de natie zich oogenblikkelijk wilde steken in de dolste avonturen, die met zelfmoord gelijk stonden. Het zou een zeer belangrijk hoofdstuk uit de psychologie der volkeren zijn, als een daartoe bevoegde het wilde ondernemen een geschiedenis van het revanche-denkbeeld in Frankrijk na den vrede van Frankfort te schrijven. Ik, van mijn kant, kan hiertoe eenige opmerkingen bijbrengen, die ik de moeite heb genomen gedurende mijn verblijf in Frankrijk te maken.

Toen ik — in het najaar van 1874 — voor het eerst te Parijs kwam, was het nog zoo kort na het oorlogsjaar, dat een groote mate van haat en woede tegen de Duitschers vrij natuurlijk was. Een reeks van zeer karakteristieke verschijnselen bewees, dat het denken en voelen des volks nog geheel vervuld was van de indrukken van het verschrikkelijke jaar.

Omstreeks dezen tijd schreef Paul Granier uit Cassagnac, de bekende duellist van het keizerrijk, in zijn blad tic Paysquot; een reeks van artikelen, die een curieus beeld der heerschende stemming weergaven.

3Gij Duitschers, Russen, Oostenrijkers, Engelschenquot; zeide het Bonapartistische dagblad ongeveer, »gij meent, dat het fransche leger te Se\'dan door de lafhartigheid zijner ellendige generaals in een val is gelokt, waaruit ontloopen onmogelijk was ? gij beeldt u in, dat reeds na de eerste zes uren het lot dezer armee beslist was en dat het voor het duitsche leger, indien men zich niet op genade of ongenade had overgegeven , een spel zou geweest zijn, om op veiligen afstand haar zonder tegenstand met bommen en kanonskogels geheel te vernietigen? Een laaghartige fabel, die er op berekend is, onzen vlekkeloozen oorlogsroem te besmetten! Gij beroept u op autoriteiten? Gij beweert de officiëele berichten van de fransche commissie van onderzoek, van den duitschen generaalstaf gelezen en daaruit uwe kennis geput te heo-ben? Onzuivere bronnen, autoriteiten, die geen geloof verdienen. Begraaft deze geheele verzameling leugens in den diepsten afgrond der vergetelheid en leert de waarheid!

-ocr page 197-

183

De slag stond 24 uren lang zeer gunstig; Douay vocht als een leeuw, Ducrot als een held; Mac Mahon was goed op weg om een glorierijke overwinning te behalen; toen moest een eeuwig vervloekte granaat hem juist een wonde toebrengen op het oogenblik, waarop hij op het punt stond, de vruchten zijner inspanningen te oogsten; een verrader, een ijdele, onwetende gek, Wimpffen genaamd, nam het commando over en deze ellendige man verloor den slag, terwijl de groote hertog van Magenta reeds al het mogelijke voor de overwinning had voorbereid. Dat is de ware geschiedenis van Sédan. De tweede September voegt een nieuw blad vol roem toe aan de fransche oorlogsgeschiedenis en hoopt slechts smaad op den naam van Wimpffen; gij gelooft, dat »de man van Sédanquot; Napoleon is? Gij bedriegt u, het is Wimpffen.quot; Dat was de gedachtengang der reeks van artikelen, die in de heftigste taal waren geschreven. De arme verongelijkte generaal klaagde den schrijver eerst aan voor het burgerlijk gerechtshof, dat hem wegens onbevoegdheid afwees, en toen voor de gezworenen. De zaak werd den 15 Februari 1875 behandeld. Het oordeel der gezworenen was verrassend. Het luidde voor den aangeklaagde en tegen den klager. Deze kon zich nu, als hij wilde, een kogel door den kop jagen, maar zijn soldateneer kon hij niet meer zuiveren. Twaalf burgers hadden, als vertegenwoordigers van de rechtsprekende souvereiniteit des volks, eenstemmig verklaard, dat zij hem — in overeenstemming met Paul Granier — voor de eenige oorzaak van den ongelukkigen dag in de fransche geschiedenis hielden en van zulk een oordeel is geen hooger beroep.

Niet op de massa des volks, ja misschien niet eens op de nakomelingschap! Want wie zal spreken tot de natie, tot volgende geslachten r Wie zal de zaak van den generaal Wimpffen verdedigen? Het bericht van den duitschen generaalstafdringt niet tot Frankrijk door en de beschaafden zelfs kennen de vreemde geschiedvorschers niet. De fransche geschiedschrijvers schrijven echter geen geschiedenis, maar dichten de legende van den franschen roem en het verdict van den gezworenen in het

-ocr page 198-

i84

proces Wimpffen-Cassagnac heeft alle kans de stof te leveren voor een nieuwe effectvolle episode dezer legende.

Zoo wordt de eene regel na den andere uit de moraal van de groote oorlogstragedie in het openbaar bewustzijn uitge-wischt en de woorden sMetzs SédanParijsquot; hebben reeds sedert jaren het huiveringwekkende verloren. Uit het oorlogsjaar was toen reeds slechts de herinnering overgebleven aan de onoverwinnelijkheid der fransche soldaten; van de milliarden-boete had men slechts den triumf over de onuitputtelijkheid van het fransche staatskrediet overgehouden; Bazaine was voor Metz, Wimpffen voor Sédan als zondenbok geslacht, en zoo had zich als leering uit de gebeurtenissen van het j verschrikkelijke jaarquot; slechts één zin vast ingeprent in den geest des volks: sWij waren onvoorbereid en stonden éen tegen tien. Geeft ons een behoorlijken kans, b. v. éen tegen twee, en de adelaars van Jena zullen weder vliegen.quot;

Zijn er nog andere bewijzen noodig dan het onverklaarbare verdict in het proces Wimpffen-Cassagnac, om duidelijk te bewijzen, dat op dat oogenblik de gedachte aan revanche met de hevigheid van een vulkaan in ieder fransch hart werkte? Ik zou ze in menigte kunnen geven. Omtrent denzelfden tijd, inde eerste dagen van Februari 1875, verscheen bij Michel Lévy een klein boekje: uNouveaux chants du soldat? Vier weken na de uitgaaf waren tien drukken uitververkocht.

Als een bundel gedichten van een jongen, onbekenden schrijver in één maand tien drukken beleeft, mag men dan daaruit niet met een zeker recht besluiten, dat de verzen in overeenstemming zijn met de algemeene stemming, met de gevoelens der menigte? Nu dan, deze snieuwe soldatenliederenquot; van een jongen, onbekenden schrijver, Paul Deroulède genaamd, vonden zonder medewerking van een letterkundige kliek, zonder vooruitloopende reclame, zonder de bescherming eener politieke partij hun weg tot het hart der natie, omdat zij de wraak tegen Pruisen, de herwinning van den ouden wapenroem en de smart over de nederlagen bezongen.

De nieuwe soldatenliederen zijn een leerrijk en interessant

-ocr page 199-

I85

boek. Hun dichter, Deroulède, die hierdoor de erkende ïyr-teus, ik zou bijna zeggen de gevolmachtigde zanger der nationale aspiraties is geworden, werd nauwelijks eenige opmerkzaamheid geschonken, toen hij zijn eerste deeltje s Soldatenliederenquot; in het licht gaf. De Akademie gaf hem toen wel een prijs tot aanmoediging, maar het publ ek vormde nog geen kring om den jongen troubadour van den oorlog. Eerst met deze »nieuwe soldatenliederenquot; trok hij het oog der natie op zich en het heeft daarna onafgebroken op hem gerust. De legende heeft zich van hem meester gemaakt, hoe weinig punten zijn vijfentwintigjarige leeftijd ook aan de volksfantasie aanbiedt om er de draden van haar anekdotenweefsel aan vast te hechten. Men weet heden, dat Deroulède oorspronkelijk voor de rechtsgeleerde loopbaan bestemd was, maar bij het uitbreken van den oorlog zich onder de vanen schaarde en als gemeen soldaat voor het vaderland streed; dat hij bij Sédan in gevangenschap geraakte, dat het hem gelukte te ontvluchten en dat hij, zoolang de oorlog duurde, in een ander corps diende. Men verhaalt dat zijne moeder, die geloofde dat hij gevallen was. bij zijne plotselinge verschijning na de vlucht van Sédan door een beroerte getroffen werd, en sedert verlamd is gebleven. Het is algemeen bekend, dat hij na het sluiten van den vrede in het leger gebleven is, omdat naar zijne meening in den tegenwoordigen toestand in de militaire loopbaan een jongeling aan zijn vaderland de grootste diensten kan bewijzen. Men heeft met genoegen vernomen, dat hij luitenant bij de bereden jagers en ondanks zijn jeugd met het kruis van het legioen van eer versierd is, en toen hij voor eenigen tijd het ongeluk had, van het paard te vallen en zijn been licht te bezeeren, uitte zich de algemeene deelneming voor den dichter in den vorm van verscheidene honderden hem gezonden visietekaartjes van lieden wier namen hem wildvreemd waren.

Deroulède droeg de nieuwe soldatenliederen aan zijne kameraden op, en scheen zeker te weten, dat hij hunne gevoelens uitdrukte.

-ocr page 200-

i86

Deze liederen hadden niets gemeen met de gelegenheids-poezie. die onmiddelijk na den oorlog zoo welig opschoot en die zekerlijk slechts walging bij iederen niet-Franschman opwekte. Ik spreek hier niet direct van Victor Hugo\'s nAnnée terriblequot;, waarin een tot den dood toe gewonde vaderlandsliefde haar smart lucht geeft in soms treurig smakelooze beelden en ongearticuleerde geluiden; maar ik denk aan boeken als b. v. de * Idylles prussiennesquot; van Theodore de Banville, een berijmd dagboek van den oorlog, waarin wulpschheid zich voor poëzie, gemeenheid zich voor patriottischen toorn en geweldig levenmaken zich voor heldenmoed uitgeeft. Paul Deroulède heeft niets uit te staan met deze schreeuwleelijkerts en valsche ijzervreters. Hij loochent de nederlaag niet, maar voelt haar integendeel zeer diep; hij vermeit zich niet in breede schildering ervan zooals Hugo, maar zijn stem beeft en een traan perst zich uit zijne oogen, zoo dikwijls hij met een zacht, smartelijk woord op de gebeurtenissen van het ongeluksjaar zinspeelt; hij bluft niet op de revanche en balt niet op veiligen afstand de vuisten tegen de prussiens, maar hij spreekt kalm van zijn vast besluit om zich tot den aanstaanden kamp voor te bereiden; hij houdt de revanche niet voor een kinderspel, den weg naar Berlijn niet voor een pleiziertocht, maar hij zegt tot zichzelven, dat het een strijd zal zijn, waar een volk misschien zijn leven zal laten, maar het in elk geval zoo duur mogelijk zal verkoopen. Dat is in elk geval mannelijk en waardig gevoeld en de wijze, waarop hij zijne gevoelens uitdrukt, is buitendien volkomen dichterlijk. Paul Deroulède is een echte dichter, eenvoudig, diep, sterk, waar, zooals iedere ware dichter; hij schermt volstrekt niet met frases en is verre van gemaakt en indien hij toch het aan frase, gemaaktheid en overdrijving gewende Fransche volk met zijne iJS/ouveaux chants du soldaf1, zoo diep heeft weten te treffen, dan is dit een bewijs, dat de Franschen in het opzicht van de revanche hunne beuzelachtigheid hadden afgelegd en er ernstig, mannelijk, waardig over begonnen te denken.

Paul Deroulède is een dichter, zooals slechts een overwon-

-ocr page 201-

ïSy

nen volk voortbrengt. Bijna iedere groote natie had in hare geschiedenis een tijdperk, waarin slechts éene gedachte haar bezighield; de gedachte aan strijd en wraak. Dan spelen de kinderen soldaat, de jongelingen verheugen zich, dat zij voor het vaderland een leven te verliezen hebben, de mannen bereiden zich voor tot opoffering en de grijsaards weenen, dat zij niet meer geschikt voor den oorlog zijn. In zulke tijdperken verdwijnt het egoïsme en de schoonste voorbeelden van burgerdeugd komen aan het licht. Iedere man gevoelt, dat hij zijn bloed slechts bezit, om het voor het vaderland te doen vloeien, en iedere vrouw erkent, dat het haar plicht is den moed bij de mannen aan te vuren. In zulk eene stemming bevond zich Spanje in 1S12, Polen in 1S30, Italië tot in 1864; deze stemming heeft uit den chaos van vervallen staten en staatjes, die in 1805 het heilige roomsche rijk vormden, het machtige Duitschland van 1814 gemaakt; deze stemming heeft de dichterschool verwekt, welker beroemdste namen Rückert (als Frei-mundRaimar), Arndt, Körner, Schenkendorf, Eichendorff zijn. Ik zeg niet, dat het Fransche volk zich in 1875 in een degelijke stemming bevond, maar zeker is Paul Deroulède een dichter van deze stemming. Zijne gedichten zijn de eersten van deze soort in Frankrijk. Oorlogsliederen hseh de vgrande nationquot; genoeg, van die van Boileau af, die den bespottelijken uroi soleilquot; bewierookten (» Grand roi, cesse de vain ere, ou jc cesse d\'ccrire) tot aan die, welke in Napoleon I een waardiger voorwerp van hunne lofzangen vonden; ook aan gedichten, die tot haat en verachting tegen de naburige volken aansporen, ontbreekt het in de Fransche literatuur niet, en het fa-meuse »Ncgt;us Pavons eu, votre Rhin allemande verdient in dit genre wellicht den prijs; maar gedichten vol ernstigen rouw over geleden nederlagen, vol manhaftige aansporing tot moed vatten, tot arbeid en voorbereiding voor den grooten dag der afrekening, vol plichtgevoel, offervaardigheid en vastberadenheid, zulke gedichten zijn nieuw in de fransche letterkunde; de eenige Marseillaisse van den beroemden Rouget de l\'Isle, die later lofdichter der Bourbons werd, komt weliswaar deze

-ocr page 202-

i8S

soort zeer nabij en ontstond eveneens in een tijd van diep gevoeld nationaal ongeluk; maar Deroulède, de soldaat van 1870, is een veel grooter dichter dan de artillerie-luitenant van 1791 en terwijl in de Marsellaise deklaraatie en blufferij nog hoofdtonen zijn, worden de »nieuwe soldatenliederenquot; daarentegen gekenmerkt door gevoel, bescheidenheid en mannenwaarde.

Hoe gaarne ik de lezers met het boekje nader bekend wilde maken, zal ik mij genoodzaakt zien te volstaan met slechts een enkel der gedichten over te drukken en een paar in proza te vertalen. Een der schoonste, dat een goed denkbeeld van de zekerheid in den vorm van den dichter kan geven, is:

LA BELLE F1LLE.

Sur la grand\' place du village Nous passames tambour battant.

Lors, j\'apenjus a mon passage Belle fille au riant corsage Qui nous criait: sSoldats, courage!quot;

Et moi, qu\'ai-je fait dans l\'instant,

5Du courage? Ah j\'en aurais tant.

Si je baisais ce beau visage!quot;

Et puis alors elle, m\'avisant,

Me tend la joue et dit; »Prends-en!quot;

J\'en aurais bien pris d\'aventage,

Mais sur la place du village Nous passames tambour battant.

J \'ai repassé par cette place!

Las, hélas ! tout était perdu!

L\'ennemi nous donnait la chasse.

Et je marchais la tête basse,

Col levé, képi rabattu.

Mais elle, qui m\'a reconnu;

sC\'est done pour ga, qu\'on les embrasse?

Rends-le moi mon baiser, vaincu!quot;

Et lors me sautant a la face.

-ocr page 203-

iSg

La belle fille m\'a mordu.....

Ah! Les tambours n\'ont pas battu,

Quand j\'ai repassé par la place Las, hélas! tout e\'tait perdu!

In het eerste gedicht van het bundeltje bezingt Deroulède den lof zijner moeder, die het vaderland twee zonen, twee soldaten gegeven heeft en hij berispt de moeders scherp, die door weenen en klagen hare kinderen het afscheid bemoeilijken, den tocht naar het bloedige veld bitter gemaakt hebben. Een vurige slaglied met het refrein ».?« ava/itquot; dat in niets achterstaat bij Körner\'s s Du Schwert an meiner Linkenquot; volgt; in een heerlijke ode bezingt hij de maagd van Orleans, *la patronne des envahis.quot; Het vierde gedicht. *Le bon gitequot; shet goede kwartier,quot; is te schoon, dan dat ik het hier ten minste niet door eene vertaling in proza zou weergeven:

sGoede oude, wat doet gij daar? Het is hier warm genoeg, gij kunt het vuur laten uitgaan. Spaar uw hout, arme vrouw, ik ben reeds droog en niet koud meer.quot; Toch zij, die niet naar mij luisteren wil, legt een bundel rijs bij het vuur en pookt het op. sWarm u soldaat, warm u!quot; »Goede oude, ik ben niet hongerig, behoud uw ham en uw wijn, ik gebruikte onder weg reeds mijn soep. Wilt gij dat tafelkleed wel wegnemen! Dat is veel te goed en te mooi voor mij.quot; Zij echter doet het niet, maar snijdt brood voor mij en schenkt mijn glas in: sSterk u, soldaat, sterk u\'quot; sGoede oude, voor wien

is dit beddegoed ? Bij God, gij gelooft toch niet____ En uw

schuur dan? En dit stroo, waarin men zijn leger naar zijn lichaam maakt ? Ik zal daar als een koning slapen.quot; Maar zij, zonder naar mij te luisteren, spreidt de legerstede, brengt alles in orde: »Leg u neder, soldaat, leg u neder!quot; De morgen komt, en dan de aftocht, s Vaarwel, vaarwel! Maar wat moet dat beteekenen? Mijn ransel is zwaarder dan gisteren avond. O, goede gastvrouw, o, waarde oude, waarom mij zoo te verwennen, waarom?quot; En de goede oude zegt, half weenend, half laohend: nMijn jongen is ook soldaat zooals gij!quot;

-ocr page 204-

I go

Waar hij over de vijanden spreekt, loochent de dichter hunnen moed niet en erkent hunne dapperheid; wat hij hun niet vergeven kan, zijn slechts de vijf milliarden. sZekerquot;, zegt hij op eene plaats sook wij verpletterden volkeren op onze zegetochten; maar van den grooten Charlemagne af tot aan den grooten Napoleon heeft nooit een soldaat den oorlog beschouwd uit het oogpunt van geldverdienen; onze krijgsoversten waren geen beurzensnijders en de dieven hebben geen plaats in het Panthéon!quot; En op een andere plaats: sNeen, wie ook de hoofdman zij, aan wien men leenroerig is, en of u een vaandel ook al het aanzien van krijgslieden geeft, zulke daden hebben een naam, dien men in het strafwetboek vindt en de geschiedenis zal, als zij deze bloedige episode op-teekent, zoodra zij goud in hunne handen ziet, hun den lauwerkrans ontrukken.quot;

Zijne innigste tonen vindt Deroulède, als hij spreekt over de plicht van den soldaat in het van een gereten Frankrijk, sWelke Franschman, in dit Frankrijk, dat geheel verscheurd is, is het, die tot zijn lijfspreuk gekozen heeft: Een voor allen, allen voor het vaderland ? De soldaat.... In onze uren van neerslachtigheid, wie bewaart de hoop in het hart, die voortdurend gewond wordt, maar die hij nooit laat zinken ? De soldaat.... O, oneindig eervolle rol, o , heilige plicht! Wie trekt uit zonder gemor, valt zonder klacht, arbeidt voor onze oprichting ? De soldaat. ..In een ander gedicht laat hij den rekruut, die met tegenzin zijn ploeg en zijn warm hoekje aan den haard verlaat een gesprek houden met zijn kapitein waarin de officier met edele welsprekendheid den boerenjongen inlicht over de verhevenheid zijner nieuwe plichten en uit het moederskindje een Franschman, een patriot, een soldaat, een wreeker maakt. Wat schoonheid van vorm aangaat, staan de beschouwingen over de beteekenis van den krijgsdienst, in het volgende kleine lied uitgedrukt, zeker het hoogst:

»J\'ai vécu, j\'ai chanté, j\'aimais.

Fou de joie, ivre d\'espérance,

-ocr page 205-

i9i

Sans chercher ce qu\'était la France,

Sans savoir, si J\'étais francais,

J\'ai vécu, j\'ai chanté, j\'aimais.

J\'ai vécu, j\'ai souffert, je hais.

Enrólé pour sa delivrance ,

Je sais que la France est ma France,

Je suis sur, que je suis francais,

J\'ai vécu, j\'ai souffert, je hais.

Aanknoopend aan de bijbelverzen; (Richteren III ; 8, 9), sToen ontstak de toorn van den Heer tegen Israël en hij verkocht hen in de hand van Kuschan Rischataïm, koning van Mesopotamië; en de kinderen Israels dienden Kuschan Rischa-,, taïm acht jaren.

Zoo riepen de kinderen Israels tot den Heer en de Heer verwekte hun een heiland, die hen verloste, Othnièl, den zoon van Kena....quot;, aanknoopend aan deze verzen, vertelt Deroulède in een parel van een gedicht de geschiedenis van een ten onder gebracht volk, dat zich bevrijdt van zijn overheerscher. Den Joden begint het noodlot hard te vallen en zij zenden twee mannen naar Othniél, die zich in woudkioven verbergt, opdat hij hen ten oorlog en ter bevrijding zal voeren, want zij zijn de slavernij moede; de held echter ziet hen grimmig aan en zendt hen zonder antwoord naar huis; zij verstaan hem: hun wensch naar vrijheid is nog niet ernstig; zij hebben ongewapende boden gezonden en zij gaan nu aan het werk om zich te wapenen; zij smeden ijzer en harden staal en bereiden zich twee jaren lang tot den oorlog voor; nu zenden zij weder boden naar Othniël, voor ditmaal twaalf uitgeruste mannen met scherpe zwaarden en blanke schilden; nu ziet Othniël niet grimmig meer, maar hij wil hen nog niet volgen. De wijzen verstaan hem ook ditmaal: zij zoeken nog altijd de vrijheid niet ernstig, zij verlaten zich nog altijd op een aanvoerder en helper. En weder gaan twee jaren voorbij, het volk vertrouwt niet meer op hulp van buiten, alleen nog op eigen kracht.

-ocr page 206-

192

En op een goeden dag rukken zij uit, man aan man, allen gewapend en allen met het vaste voornemen te overwinnen of te sterven. Nu verschijnt plotseling Othniël in hun midden, nu het uur is aangebroken; hij stelt zich aan hun hoofd en de vijanden worden verslagen en verjaagd van Dan tot Berseba.quot;

Deze schoone ballade was tegelijk als allegorie bedoeld en drukte de innigste gedachten van den dichter uit. Het fransche volk moet niet uitzien naar een wonderdadigen leidsman en naar bondgenooten; het moet zelf bewustzijn krijgen, zich wapenen, in ernst weder groot en sterk willen zijn en op het geschikte oogenblik, als alle wapens geslepen en alle harten in vlam gezet zijn met een oorlogskreet in het veld rukken en overwinnen of vrij en groot sterven. Dan zal de aanvoerder van zelf verschijnen en God zal met hem zijn ....

Als hij den Franschen verscheen, deze Othniël! een bo-venmenschelijk lot zou den man beschoren zijn, die heden voor Frankrijk overwinningen op Duitschland bevocht! Wat drukt het woord geestdrift uit met het oog op den wonderbaren waanzin van geluk, die alle zielen in Frankrijk in den maalstroom mee zou sleepen? Wat waren de zegetochten van Marius na den Teutonenslag, van Scipio na Zama, van Napoleon na Austerlitz, van Moltke na Sedan, wat waren zij bij hetgeen de intocht van een franschen overwinnaar over Duitschers te Parijs zou zijn ? De aarde zou beven en de hemel zich openen; de menigte zou den are de triomphe als bordpapier wegvegen en de straten als een roggeveld stuk trappen ; vrouwen zouden zich onder de wielen van den triumfwagen werpen en mannen in de Seine springen, niet in staat het overmatige godengeluk van het oogenblik te verdragen; een legioen van dichters zou opstaan om in onsterfelijke liederen den roem van den held te zingen; zalig zou men spreken de moeder, die hem geboren had, het dorp, dat zijn kinderspel had gezien, de school, die zijn geest had opgevoed, het regiment, dat hem de wapens had leeren dragen; wondersprookjes zouden zijn leven, zijn doen, spreken, en schrijven met gouden draden omwikkelen en duizend jaren na zijn dood zouden zijne uniformknoopen wonderen werken

-ocr page 207-

193

als de heilige Gral. Dat zou het lot van den man zijn, die in onzen tijd Straatsburg heroverde en de sleutels van Berlijn met het zwaard van Moltke thuisbracht. Moet zulk een toekomstdroom alleen niet eiken soldaat van het eerzuch-tigste volk bedwelmen en den wensch naar oorlog en wraak bij hem levendig houden ? Is het niet natuurlijk, dat elk officier, als hij langs de boulevards van Parijs wandelt, zich verliest in dezen eerzuchtigen droom en alle die uitgestrekte stratennetten vol ziet met honderdduizenden, die hem, den overwinnaar, der Duitschers, hun oneindige »vivatsquot; toeroepen? Moet dezen droom niet den jongeling meêsleepen, die nog op de schoolbank te St. Cyr zit, met de hand onder het gloeiende voorhoofd, het oog gesloten en met zijne fantasie op strijdende en overwinnende legers gericht?

Deroulède zelf heeft dezen droom gehad. Hij heeft hem misschien van zich zeiven gedroomd en zijne »nieuwe soldatenliederenquot; weêrspiegelen op honderd plaatsen de visioenen van een vurig patriottisme en van door jeugdige eerzucht dubbel overspannen hersenen.

13

II.

-ocr page 208-

IN HET CAFÉ CHANT ANT.

Nergens vertoonde de heerschende stemming van het publiek een zoo duidelijke en veelbeteekenende uitdrukking als op de openbare uitspanningsplaatsen, en in het bijzonder in de café\'s chantante.

Parijs bezit zijne dichters, zijne vroolijkmakers evenals een middeleeuwsch koning. Zij maken hem het hof, vleien zijne luimen en zoeken hem met alle mogelijke middelen te behagen. Zij letten op zijn glimlach en op de rimpels, die een slecht humeur in zijn voorhoofd ploegen. Zij zingen hem treurige wijzen voor, ais hij bedroefd is, en kvvinkeleeren en juichen, als hij er vroolijk uitziet. Zij geven woorden aan zijne onuitgesproken gedachten en brengen de gevoelens, die nog onbewust zijn hart in vervoering brengen, in verzen over. De café\'s chantants zijn de tempels dezer populaire muze. Hier is het, waar de hofpoëeten van Zijne Majesteit het volk zich laten hooren en de programma\'s der werkzaamheden in deze inrichtingen zijn een gewichtige noot onder de ernstige kolommen der geschiedenis van den tijd, een noot, die veel donkers en onverklaarbaars duidelijk maakt.

In de laatste jaren van het keizerrijk had het keizerlijk zedenbederf ook de planken van het volkstooneel aangestoken. De straatliedjes, die toen in zwang waren, ademden overmoed, zelfoverschatting, gedachteloos bij den dag leven, een vroolijkheid, met een roestlaag van gemeenheid bedekt; de

-ocr page 209-

i95

geestigheid, die behagen wilde, moest eindigen in een dubbelzinnige aardigheid; Rigolboche bracht Parijs in geestdrift met haren onmogelijken cancan, Cladoche trok in triumf van het eene café chantant naar het andere, Therésa werd vereerd met den bijval van het hof en het meer flauwe dan zedelooze ïRien n\'est sacré pour un sapeur /quot; klonk van ieders lippen en even goed van de toetsen der meest aristocratische piano als van het draaiorgel van den Savoyaard.

Omstreeks den tijd, toen Paul Granier den generaal Wimpffen als zondebok voor Sédan slachtte en Deroulède zijne nieuwe soldatenliederen zong, vertoonde het programma der café\'s chantants een geheel ander beeld. Deze inrichtingen schenen opgehouden te hebben plaatsen van vermaak en in plaatsefi van nationalen rouw veranderd te zijn. Men bezocht ze klaarblijkelijk niet, om het groote nationale ongeluk te vergeten, maar integendeel om er aan herinnerd te worden. De Parijzenaars vonden er een afgrijselijke vreugde in, in hunne wonden te wroeten. Wilde men hen amuseeren en hunne opmerkzaamheid boeien, dan mocht men over niets spreken dan over den oorlog, de nederlagen en de Pruisen. Ik herinner mij een avond in liet «Eldoradoquot;, een der beste café\'s chantants op den Boulevard de Stras s-b o u r g. Het eerste nummer der voorstelling was een patriottisch lied in zeer slechte verzen op een houthakkersmelodie en met een buitengewone mate van pathos. Het werd met een grafstem gezongen door een dik vrouwspersoon, dat een soort van helm op het hoofd had, een met schubben bedekt kuras droeg en waarschijnlijk Frankrijk moest voorstellen. Het hield in, dat Frankrijk, door de natuur rijk begiftigd, niet karig was met zijne schatten, maar ze gaarne en gewillig met zijne buren, met de geheele menschheid, deelde. Als de vreemdeling echter als een roover gewapend, een bloeddorstige barbarenhorde gelijk, over de grenzen drong en de gierige vingers naar de rijkdommen van het land uitstak, dan — swee, wee den vreemdeling!quot; tiAIalheiir^ malheur a Pé-tranger!quot; Dit was het refrein, dat de zangeres met rollende

-ocr page 210-

igó

oogen, den arm stijf als een handwijzer uitgestrekt, uitbrulde en dat het geheele publiek met vonkelende oogen herhaalde. Het tweede nummer was een komieke scène, die om een Pruis en een pendule draaide. Zij was maar middelmatig aardig en men moest bijzonder goed geluimd zijn cm erover te kunnen lachen. Het publiek beoordeelde de scène ook minder uit het oogpunt van een vroolijke voorstelling dan van dat der actualiteit. nC\'est vrai!quot; -oCest juste!\'\'\'\' -gt;Qa s\'est passé comme ca!quot; fluisterden mijne buren, toen de half verhongerde kerel met een flinke dronkemansneus, een snorretje als een tandenborsteltje en een kolossale platte pet op, die de pruisische armee voorstelde, met een pendule onder den arm over het kleine tooneel wegliep. En nu begonnen zij elkaar anecdoten uit den oorlog te vertellen: de een, hoe de Pruisen in zijne villa uit brooddronkenheid de tapijten met hunne sporen hadden stuk getrokken en het porcelein hadden meegenomen, de ander, hoe een officier in zijn salon een niet uit te spreken onhebbelijkheid had begaan en zijn visitekaartje in de vuile trofee had achtergelaten; hoe meer zij vertelden, hoe ijveriger zij werden, de naaste buren mengden zich in het gesprek, de conversatie werd algemeen en dreigde de voordrachten op het tooneel te overstemmen, de verderaf zittende toehoorders begonnen ongeduldig te worden, men floot, bromde en riep spst!quot; Eindelijk besloten de rustverstoorders te zwijgen, maar zij deden het niet, zonder elkander de hand te drukken en af te spreken, dat men elkaar na de voorstelling in het koffiehuis zou ontmoeten, om verder over de prussiens te spreken. Middelerwijl was de komieke scène afgeloopen en een reus van een vent in een zwarten rok, met witte das en lichte handschoenen, welker deftigheid echter vrij wat verminderd werd door de ongewone grootte, verscheen op het tooneel. Ditmaal werd er niet gezongen, maar voorgedragen. De man reciteerde een gedicht, dat den titel droeg van ula mere alsaciennéquot;. Het was een ballade, waarvan de maat zuiver genoeg was om van een schrijver van beroep te zijn, maar zoo weekelijk

-ocr page 211-

197

sentimenteel, als er vóór den oorlog niets dergelijks in de fransche literatuur voorkwam. Een arme vrouw, wier man bij de verdediging van zijn vaderland tegen den vijand den heldendood had gevonden — dit was de inhoud van het gedicht — had bij de stemming voor Frankrijk geopteerd en werd daarom door de pruisische beambten midden in den winter, in de strengste koude, uit haar dorp gejaagd. De vrouw zeide niets, maar nam haar eenig kind op den arm en ging op weg, om een nieuw tehuis te zoeken bij bloedver wanten aan de andere zijde der grenzen, bij »gelukkigeren, die nog Franschen mochten blijven.quot; Haar weg liep over de bevroren aardkluiten van omgeploegde velden, door de diepe sneeuw der dalen, door donkere dennenwouden en over met ijs bedekte bergen; de wind huilde en wolven volgden van verre haar spoor, maar zij stapte wakker voort en de wilde beesten joegen haar geen vrees aan, want zij wist, »dat de wolven medelijden gevoelen met een moeder, die haar kind een vaderland wil geven.quot; De nacht brak aan, de vrouw werd vermoeid, hongerig, ziek, maar zij zette met onafgebroken moed haren weg voort. Zoo liep zij nog den geheelen nacht door, totdat hare voeten gewond waren, de krachten haar begaven en zij, haar kind in de armen sluitend, in de sneeuw nederzonk. Daar hoorde zij in de verte schreden en stemmen, die naderbij kwamen; zij riep flauw om hulp, men hoorde haar en kwam haar te hulp. Het waren vriendelijke landlieden, die haar vroegen vanwaar zij kwam, waarheen zij wilde, wat haar scheelde en die haar uitnoodigden met hen naar het nabijgelegen dorp te gaan. In plaats van te antwoorden, vroeg zij slechts; »Waar ben ik? Ben ik in Frankrijk?quot; De lieden antwoordden: sja, gij zijt zooeven over de grenzen gekomen.quot; sO, dan kan ik rustig sterven!\'\' riep de elzassische moeder, swant mijn gebeente zal in Frankrijk rusten en ik laat mijn kind in zijn vaderland achter.quot; — De declamator trad af, terwijl het orkest eenige zwaarmoedige tonen liet hooren. Het geheele publiek was in hooge mate bewogen; de vrouwen snikten, de mannen pinkten een traanweg, maar

-ocr page 212-

igs

allen applaudisseerden, alsof zij zich de handen wilden stuk slaan en de kunstenaar werd viermaal door het dankbare publiek teruggeroepen. Het volgende nummer van het programma was gelukkig een onschuldige aardigheid. Een vrouwelijke Hercules in tricot liet een zwaren ijzeren kogel eenige keeren om haar hals en dan over hare schouders en armen heen en weer rollen. Maar dadelijk daarop volgde weer een patriottisch lied en dan een tooneel uit den oorlog, en zoo ging het den geheelen avond, met kleine afwisselingen, door. Ik vond het geheele programma buitengewoon vervelend en de meeste voordrachten flauwe, geestelooze speculaties op de heerschende stemming. Maar het overige publiek scheen volkomen tevreden. Zijne belangstelling verflauwde geen oogen-blik tot aan het slot toe; het kocht de teksten der liederen, juichte de kunstenaars toe, liet hen dikwijls bisseeren; het wilde klaarblijkelijk toonen, wat het wenschte en was in geen enkel opzicht teleurgesteld, maar in de verwachting gekomen dergelijke en geen andere voordrachten te zullen hooren. En zooals het in het »Elderadoquot; was, zoo was het ook in de andere cafe\'s chantants.

Maar de geest der Parijzenaars is bewegelijk als de spiegel van een meer in de bergen en hunne stemming verandert als de vorm der wolken op een Aprildag. Wie Parijs op het nu geschilderde tijdstip verlaten had en omstreeks het najaar van 1876 teruggekomen was, zou moeite gehad hebben, de bevolking te herkennen. Wat een verbazende verandering in dit korte anderhalf jaar! Parijs was uiterlijk weer tot zijn normalen toestand teruggekeerd; het lachte, vermaakte zich weder, de oude lust tot gekscheeren en dolle grappen was teruggekeerd en niets herinnerde meer aan het sschrikkelijkequot; jaar. Prussien en pendule waren van het volkstooneel verbannen, het * malheur, malheur a rétranger!quot; was totaal vergeten; de »mere alsaciennequot; herinnerde misschien nog een enkel weekhartig naaistertje zich, die het gedicht gekocht had en omdat zij het nu eens bezat, ook van buiten geleerd had, en de Parijzenaar ging weder naar zijn café chantant, niet om zich

-ocr page 213-

199

te laten trefifen en in ontroering te brengen, om met de oogen te rollen en de vuisten te ballen, maar om zich te vermaken en te lachen. Het répertoire was totaal veranderd; van het oude patriot-tisch-melancholieke programma was in dit seisoen geen enkel nummer overgebleven en het eenige genre, dat nu nog beviel, was de overmoedige grap, het lichthartige liedje, de doorzichtige geestigheid, juist zooals vroeger in den goeden tijd, toen Parijs geen hooger doel kende dan gedurende een zoo groot mogelijk deel van de vier-en-twintig uren van den dag te lachen. Alle avonden verdrong zich een talrijk publiek in de cafe\'s chantants, om bijvoorbeeld de volgende dingen te zien en te hoeren: Een lied met het refrein »IIl\'einbrass\'ra! N\'embrass\'ra pasdoor een brutaal, jong ding met keffende^, stem voorgedragen en door het verrukte publiek jubelend nagezongen; een kleinen, goochelden komiek, die op het eerste oogenblik met zeer veel moeite scheen te werken, maar later door zijne werkelijk origineele grappen en manieren voortreffelijk amuseerde; een jongen engelschman, die een hoogst merkwaardige, volkomen vrouwelijke stem bezat, wat timbre, omvang en hoogte betrof, en zijne liederen, om de zonderlingheid nog treffender te maken, dikwijls in vrouwen-kleeding zong; een man, die met handigheid de houdingen van de verschillende republikeinsche generaals op de monumenten te Parijs en te Versailles en op een trommel op de rij af het roffelen van een. dan van twee, van drie en eindelijk zelfs van vier tambours nabootste, eindelijk een ontzettend dwaas lied, dat toen op aller lippen was, het fameuse ■i Pamant d?Amandaquot;. Dit lied werd het publiek nu reeds voor de honderdste of duizendste maal voorgezongen, maar zoo vaak het bekende refrein weerklonk:

sVoyez ce beau gargon la:

C\'est ï\'amant d\'a.

C\'est Ï\'amant d\'a,

C\'est Ï\'amant d\'Amanda,quot;

dan trappelden de voeten en trommelden de vuisten op de

-ocr page 214-

200

tafels, men zong uit volle keel mede en het scheelde weinig, of de lieden zouden in hunne fideele zaligheid elkaar omhelsd en zonder uitzondering van ouderdom en geslacht gekust hebben.

Het programma van het café chantant was trouwens niet het eenige, wat eene groote verandering had ondergaan. Ook in het karakter van den Parijzenaar was een merkwaardige omkeer gekomen. Zonder zijne gewone vroolijkheid verloren te hebben, was de Parijzenaar toch terughoudender, zwijgendt-r en wantrouwender geworden. Hij droeg het hart niet meer op de tong. Hij snoefde niet meer, zooals hij het een tijdlang na den oorlog nog gaarne deed, hij balde niet langer de vuist in de lucht en sprak het woord vrevanchequot; niet meer in theatrale heldenpose met trillende stem uit. Nog in 1874, nog in 1875, was sde oorlogquot; — natuurlijk was er slechts één oorlog, de oorlog par excellence, waarvan men zonder nadere aanduiding kon spreken — het eerste, natuurlijkste en meest beminde onderwerp van gesprek geweest, als twee Franschen elkaar ergens ontmoetten. Men had wederkerig den doodelijken haat tegen de overwinnaars geschraagd, door met ziekelijken wellust zich te vermeien in de schildering der gruwelen van den oorlog; men had elkaar getroost door de met hartstochtelijke zekerheid uitgesproken overtuiging, dat de Pruisen niet door dapperheid maar door overrompeling en verraad de zege hadden behaald. Het proces Wimpffen-Cassagnac was misschien de meest treffende uiting van dit, in zelfbedrog en aangename illusies zwelgende patriottisme geweest. Maar met deze uitbarsting schenen de ongezonde retrospectieve gevoelens uitgeput te zijn, Later waren de familiare woorden Sédan, Metz, milliarden en prussiens van de lippen der menigte verdwenen. Men hoorde nauwelijks nog naar de geestdriftvolle verhalen van de heldendaden der franc-tireurs en van de voorbeeldelooze overwinningen der Fransche armee,, die zich tegen tienvoudige overmacht dagen lang verdedigd had, een verschrikkelijk bloedbad onder de vijanden had aangericht en juist op het punt had gestaan hen vol-

-ocr page 215-

201

komen op vlucht te jagen, toen de door hen omgekochte verraderlijke generaals den terugtocht bevolen en de vruchten van de overwinning dus in den steek moesten worden gelaten. Dit was namelijk het kinderlijk tijdperk van de booze herinnering geweest; nu was zij den mannelijken leeftijd ingetreden. Het ijzervreten in woorden, het opdisschen van patriottische fabeltjes, het zingen van liedjes en het hardnekkig loochenen van alle onaangename feiten was gevolgd door de erkentenis, den inkeer in zich zeiven, den ernstigen arbeid. Men zong niet meer het tMalheur, malheur a 1\'étranger!quot; en men declameerde de Tinere alsaciennequot; niet langer, dat is waar, maar men voteerde 530 millioen voor het leger, men begon de gymnastiek te beoefenen, men leerde de schooljongens^ het gebruik van het geweer, maakte het Duitsch tot een verplicht leervak op alle middelbare scholen en rekende den minister van oorlog dagelijks op de vingers na, hoeveel tijd hij nog noodig zou hebben, voor hij de geheele reorganisatie der armee voltooid kon hebben.

In den tijd, dien ik hier op het oog heb, omstreeks den herfst van 1876, viel de eerste oproeping van de geheele reserve tot de manoeuvres. Met welk een ijver, welk een gewilligheid, ik zou haast zeggen, met welk een bedaard fanatisme verlieten al die volwassen mannen, meest gehuwd en vader van huisgezinnen, haard, vrouw en kinderen om zich onder de vanen te scharen en vier weken lang een moeilijk leven, vol ontberingen in het kamp te leiden, met een rusteloozen arbeid van den vroegen morgen tot aan de avondschemering. Deze mannen hadden meest allen de illusies der eerste jeugd achter zich. De uiterste inspanning van alle krachten schonk hun niet meer het genot, dat voor het jonge en krachtige organisme bij iedere spieroefening ontstaat: voor de kleine ijdelheid in rooden broek te loopen en geele knoopen te dragen zullen zij ook niet veel over gehad hebben, vooral omdat de uniform der reservisten zeer eenvoudig is. En toch zooveel ijver, gewilligheid, geestdrift! De meesten dezer lieden leefden van de hand in den

-ocr page 216-

202

tand en lieten hun huisgezin misschien niet zooveel sous achter, als zij dagen afwezig moesten zijn; misschien ook zouden zij bij hunne terugkomst hunne bescheidene betrekking op het bureau, op de werkplaats, in de fabriek door indringers vervuld zien. Qu\' importer »Laat hen bedelen gaan, als zij hongerig zijn?quot; zeide de reservist met den grenadier uit Heine\'s ballade. Op \'t oogenblik kende hij vrouw noch kind, maar slechts het vaderland. Hij was nu geen echtgenoot en vader, slechts soldaat. Het is waar, dat het land zijne offervvilligheid niet op een harden proef stelde en grootmoedig voor zijne behoeftige betrekkingen zorgde, terwijl hij in het kamp was; maar hij zou ook zonder spijt, zonder een vochtigen blik achterwaarts, uitgetrokken zijn, als hij niet geweten had, dat commune en departement zijnen kinderen gedurende zijne afwezigheid brood zouden geven.

Zoo kon men dan aan den eenen kant een niet ingehouden vroolijkheid, die alle herinnering aan een smartelijk verleden verbannen scheen te hebben, aan den anderen kant echter een bestaande, ernstige, opofferende plichtsvervulling waarnemen, een plichtsvervulling., die slechts het gevolg kan zijn van diep gevoelde noodzakelijkheid en ernstige eischen. In de café\'s chantants was de Parijzenaar de vroolijke, slechts voor het oogenblik levende, zich aan verleden noch toekomst storende man der wereld, in het kamp der reservisten echter een soldaat vol geestdrift, in wiens blik een vurig verlangen naar overwinning gloeide en wiens wangen rood werden van vreugde, als hij de vonkelnieuwe vanen voor het bataillon uit zag wapperen. De handen waren de handen van Ezau,maar de stem was de stem van Jacob.

-ocr page 217-

IN HET ANTIEKE GEWAAD.

Uit het café chantant, uit het dagelijksche gesprek, uit den gewonen gedachtenkring der Parijzenaars langzamerhand verdrongen, vond het revanche-denkbeeld een toevluchtsoord op de planken der groote schouwburgen. In den loop van den winter 1876/77 werden te Parijs drie sensatiestukken gegeven, die de duidelijke strekking hadden, den verbleekenden en insluimerenden patriottischen toorn van het publiek wakker te schudden. De dramatische schrijvers namen de rollen van opruiers en opstekers op zich. Om hunne eigen regeering geen verlegenheid te bereiden en evenmin aanleiding te geven tot aanmerkingen van de openbare meening in Duitschland, hulden zij hunne bedoeling in beelden en gelijkenissen. Zij doorzochten de historie naar de geschiedenis van volkeren die vernederd waren en zich wilden opheffen, en waren gelukkig, als zij in een, wat tijd en plaats aangaat afgelegen hoek een toestand hadden opgeschommeld, waarin een fantasie, die in het ontdekken van zinspelingen wel geoefend was, een analogie met den toestand van Frankrijk kon bespeuren. Het publiek begreep trouwens dadelijk met onfeilbaar instinct de bedoelingen der dichters en was er hun dankbaar voor, dat zij voor de gevoelens, die onuitgesproken in ieder hart leefden, een krachtige niet, aanstootelijke, maar daarom niet minder uitwerkende uitdrukking wisten te vinden.

Het eerste dezer eigenaardige tendenzstukken werd den

-ocr page 218-

204

27sten September 1S76 in het Theatre frangais gegeven. Het heette ^Rome vaincuequot; (het overwonnen Rome) en was een treurspel in verzen in vijf bedrijven door Alexander Parodi. Antieke treurspelen verwekken te Parijs gewoonlijk ongunstige vooroordeelen, want zij beteekenen het ancien régime in de literatuur en het levende geslacht, dat met geestdrift geluisterd heeft naar de stukken van Victor Hugo, den ouden Dumas, de Musset, enz. ziet op stukken, waarin de smarten van een heer in een toga in stelterige alexandrijnen beschreven worden met een begrijpelijken tegenzin neêr. Parodi\'s naam was ook volstrekt geene aanbeveling, want hij was aan het groote publiek totaal onbekend en slechts zulke personen, die alle bewegingen der literatuur nauwkeurig gadeslaan en aan wie niet licht een nieuwe verschijning ontgaat, wisten, dat hij van Creta geboortig, van italiaansche afstamming was en de schrijver van een treurspel was, dat in 1871 in den vorm van een boek verscheen en in een kleinen kring eenige opmerkzaamheid getrokken had. Toch zag men de eerste opvoering van het stuk met groote spanning te gemoet en behandelde haar in het publiek en in de pers als een gebeurtenis van gewicht. Waarom? Omdat men elkander dagen te voren in het salon en in het koffiehuis toefluisterde, dat het soverwonnen Romequot; eigentlijk niet het »overwonnen Romequot;, maar een ander overwonnen land was, en dat Parodi in het antieke gewaad actuëele, brandende gevoelens had voorgesteld.

Een analyse van het stuk zal aantoonen, in hoe verre de geruchten, die men daarover vóór de opvoering in omloop had gebracht, gegrond waren.

Parodi\'s treurspel speelt ten tijde van Hannibal\'s veldtochten. Bij het opgaan van het gordijn bevinden wij ons te Rome in de curie, waar de senaat zijne vergaderingen houdt. De slag van Cannae is geleverd en Paulus Aemilius met zijn geheel leger vernietigd. De bevolking, die zooeven het ongeluksbericht vernomen heeft, geeft zich aan een wilde vertwijfeling over, en tracht niet, hare hartstochtelijke uitbarstingen te beteugelen. Men klaagt het noodlot\'en de goden aan , men

-ocr page 219-

• 205

verwenscht de Afrikaansche barbaren, die zich vermeten hebben de kroon van de beheerscheresse der wereld, van het eeuwige Roma met ontwijdende hand aan te tasten, men zoekt een zwakke troost in het geloof, dat Hannibal het niet wagen zal de stad zelf met zijne wilde barbaren te berennen. Het volk kan en wil er niet aan gelooven, dat zijn nederlaag een natuurlijk werk van den overmachtigen vijand is; romein-sche legioenen kunnen door barbaren niet overwonnen worden, als de goden zelf zich niet tegen hen keeren. Een fluisterend gerucht gaat van mond tot mond, dat Vesta toornig op haar volk is, omdat het reine vuur op haar altaar ontwijd is door de schuld van een harer heilige maagden. Middelerwijl zijn de patres conscripti vergaderd; in de witte, met purper omzoomde toga gekleed treden zij met afgemeten schreden binnen en nemen zwijgend op de curulische stoelen plaats. In hun midden neemt de consul de eereplaats in; twee schrijvers in den donkeren kleederdracht, die met hunnen lageren rang in overeenstemming is, zitten op lage bankjes aan zijne voeten en houden schrijftafel en griffel in de handen. De pontifex Maximus, met de kroon op het sneeuwwitte hoofd en de gouden ketting, waaraan drie kogels hangen, het teeken zijner waardigheid, om den hals, bevindt zich onder de senatoren. Lictoren met blanke, stalen bijlen houden het volk, dat van buiten opdringt en murmureert, buiten de zittingszaal; door de ingangen heeft men een gezicht op de groote stad met hare curiën, tempels en eerezuilen.

Vóór de senaat een besluit neemt, wordt de bode van het slagveld binnengeleid, opdat hij zijne tijding mededeele. Deze bode is Lentulus, een centurione, die alleen de slachting ont-loopen is. Hij geeft een lange, levendige en kleurenrijke schildering van den loop van den slag; hoe de Romeinen in den aanvang overwinnend vooruitdrongen, hoe reeds de gelederen der Afrikanen doorgebroken waren en de Barbaren begonnen te vluchten, toen Hannibal plotseling de zijnen tot staan bracht en tegen de vervolgers aanvoerde, hoe deze eindelijk, overrompeld, in verstrooide, verwarde hoopen het zwaard der

-ocr page 220-

2o6 9

vijanden ten offer vielen. Alle Romeinen werden gedood; slechts de veldheer Paulus Aemilius en Lentulus, de overbrenger der verschrikkelijke boodschap, bleven inleven. Paulus Aemilius zou zich hebben kunnen redden, maar hij bleef te midden zijner gedoode krijgers, s Hannibalquot;, vertelt Lentulus, skwam aangeloopen en toen hij dezen Romein onbewegelijk en in zijn toga gehuld onder de dooden zag zitten, boog hij zich over hem en opende de zoomen zijner toga. Hij herkende Aemilius en verbleekte; de wilde lach der zegepraal bestierf op zijne lippen; hij was verward; men zoude gezegd hebben, dat hij, Aemilius overwonnen ziende, zich in zijn hart schaamde, zijn overwinnaar te zijn!... Misschien verscheen op dit oogenblik de met bloed bevlekte Roma voor zijne oogen en noemde hem onze voorvaderen ; hij verbeeldde zich haar weder voor zijne oogen in het leven terug te zien keeren; hij gevoelde zich barbaar en het geschreeuw en de fanfares der zijnen het stilzwijgen opleggend, vlood hij, als een ontmoedigde overwinnaar, in zijn tent. ..quot; Ik haal deze plaatsen woordelijk aan, om een denkbeeld te geven van de taal van Parodi en tegelijk van zijne behandeling der geschiedenis. Hij dicht de Romeinen een soort chauvinisme toe, dat van later dagteekening is, en laat hen over hunne nederlagen spreken, zooals de moderne Franschen over Metz en Sédan doen. Dat is wel, met het oog op het publiek, tot hetwelk hij zich richt, van veel uitwerking, maar tegelijk geheel en al onwaar. Het kwam geen Romein uit den tijd van Hannibal in de gedachte dezen op den geringschattenden toon van Lentulus te behandelen. De gedachte dat Hannibal sgevoeld zou hebben een barbaar te zijnquot; heeft voor de hoorders van onzen tijd iets bijzonder komieks. De trotsche Karthager, de zoon eener overoude semitische beschaving, wiens voorvaderen zich in purper kleedden en met hun kunstig gebouwde schepen alle zeeën der oude wereld bevoeren, toen de voorouders der Latijnen nog haalf naakt in de velden omdwaalden en hun ruw maal met steenen messen sneden, wiens natie reeds de geheele bekende aarde had bedekt raet hare koloniën, toen Rome nog

-ocr page 221-

soy

niet op de oppervlakte der aarde bestond, deze Hannibal meende zeker hoog boven de Romeinen te staan en beschouwde hen waarschijnlijk als barbaren en parvenu\'s onder de volken.

Ik heb dit eerste tooneel met groote uitvoerigheid teruggegeven, want hieraan heeft het stuk zijn succès te danken. De toeschouwers begrepen, dat de dichter hen in een antiek kleed Parijs voorstelde vóór de insluiting der Duitsche troepen; zij bemerkten, dat zij zelf de Romeinen en de barbaarsche Karthagers de Duitschers verbeelden; als zij Hannibal hoorden, vertaalden zij sMoltkequot; en op iedere beleediging, die Lentulus den ruwen overwinnaars toeslingerde, op ieder trotsch woord, waarmede bij de nederlaag der Romeinen vergoelijkte, maakten zij toespelingen, die hen èen groot effect verzekerden. Het publiek hoorde, als ik het zoo zeggen mag, tusschen de regels door en doorleefde nog eens de verschrikkelijke oogen-blikken, die op het bekend worden der groote nederlagen in de hoofdstad volgden.

Keeren wij echter naar de handeling der tragedie terug. Nadat de senaat het verhaal van Lentulus heeft aangehoord, brengt de pontifex Maximus het volksgerucht van de bezondiging aan Vesta ter sprake en verlangt, dat de sibyllijnsche boeken geraadpleegd zullen worden, om te vernemen welke de oorzaak is van het ongeluk van Rome\'s legioenen, en hoe de toorn der goden te verzoenen is. Men zendt naar de tienmannen, de bewaarders van het nationale orakel. Zij verschijnen en verklaren, dat het heilige boek zegt, dat het altaar van Vesta verontreinigd is. Lentulus schrikt; zijne plotselinge ontroering wordt door den hoogepriester opgemerkt en wekt vermoedens bij hem op. Daarmede sluit het eerste bedrijf.

Het tweede bedrijf brengt ons in het heiligdom van Vesta. Het is het binnenste van een volkomen ronden tempel, welks zoldering, versierd met een streng etrurisch fries met offergereedschap als decoratieschildering, op gladde Remeinsche zuilen rust. Een ijzeren hek scheidt de vestibule van het eigentlijke heiligdom, waarin het reuzenstandbeeld der godin zich bevindt. Haar aangezicht bezit een sombere, koude

-ocr page 222-

208

schoonheid; de strenge gelaatstrekken worden verlicht door de vlammen van het eeuwige vuur, dat op een laag altaar voor het voetstuk van het standbeeld brandt. De donkere schaduwen van den achtergrond schijnen diepe geheimen te verbergen. Alles in dezen donkeren tempel herinnert er aan, dat de dienst van Vesta zich uit de bloedige menschen-offers van den voortijd ontwikkeld heeft en wij verwachten met ingehouden angst, dat aan de voeten van de onverbiddelijke maagd-godin iets verschrikkelijks plaats zal grijpen.

De consul Fabius verschijnt met zijn vriend Ennius in den tempel, om de schuldige Vestaalsche maagd op te sporen. Indien hij haar vindt, zal hij haar verwijzen tot de gebruikelijke straf, die daarin bestaat, dat men haar levend laat inmetselen. Ennius verschrikt over deze wreedheid en doet zijn best, den consul te bewegen, de ongelukkige te ontzien. Fabius is onverbiddelijk; de schuld eener Vestaalsche brengt het vaderland op den rand van den ondergang; om het bedreigde vaderland te redden, moet de schuldige opgeofferd worden. Lapatrie avant tout!quot; «.Avant la patrie l\'hommequot; roept Ennius ten antwoord. Eenige jonge lieden begingen bij de eerste opvoering de onvoorzichtigheid hier te applaudiseeren. De zaal brak hierover in een afkeurend gemor los. Het hedendaagsche Frankrijk is niet de geschikte markt om kosmopolitische denkbeelden aan den man te brengen; hij, die een naastenliefde predikt, welke de geheele menschheid omvat, verwekt hoon, zoo geen toorn.

Fabius laat de vestaalsche maagden voorkomen; in tegenwoordigheid van den eveneens verschenen hoogepriester Maxi-mus, van de tienmannen en de priesters wordt haar het orakel der Sibylla medegedeeld en haar den eisch gesteld, dat de schuldige uit de rijën trede en zich vrijwillig tot zoenoffer aanbiede, om het vaderland te redden. Junia, een der maagden, nog half een kind, valt op de knieën en bekent, dat zij de schuldige is. De toehoorders laten een kreet van ongeloof, van verrassing, van smart hooren. Wat hebt gij gedaan, ongelukkige?quot; vraagt de hoogepriester. En Junia vertelt bevend en gloeiend van schaamte, dat zij onlangs in het

-ocr page 223-

209

heilige bosch aan de voeten van den God met den pijlenkoker en den boog een schoonen droom gehad heeft van een jongeling, die haar omarmde en kuste en haar zoete woorden in het oor fluisterde en dat sedert dien dag haar hart zwaar en vol is. sis dat alles?quot; vraagt de priester, bewogen door zooveel onschuldige naïeveteit. sis dat niet genoeg?quot; stottert Junia. Nog eens laat de pontifex Maximus den eisch hooren, dat de onbekende zondares voorkome en bekenne — ditmaal verroert zich geen der maagden. Daar schiet de hooge-priester de ontsteltenis van Lentulus te binnen; gehoorzamend aan een plotselinge gedachte, vertelt hij, dat Lentulus op het bloedige veld van Cannae gevallen is. De maagd Opimia valt met een ontzettenden gil ter aarde — zij heeft zichzelve ei), haar schuld verraden.

Het derde bedrijf speelt in het heilige bosch vóór den tempel van Vesta. Opimia zal heden uit het heiligdom voor de rechters gebracht worden, om haar doodvonnis te hooren. Lentulus verschijnt, om haar te redden. De tempelslaaf Nes-taepor, een krijgsgevangen Galliër, een doodvijand der Romeinen, vader van twee zonen, die in het leger der Kartha-gers strijden, zal hem hierbij behulpzaam zijn. Hij is gaarne daartoe bereid; niet uit geneigdheid voor het jonge paar, maar, omdat hij het bijgeloof zijner meesters deelend, de oorzaak der romeinsche nederlagen in de schuld van Opimia ziet en de vrees koestert, dat de goden hunne gunst weer aan Rome zullen schenken, als hun toorn door de opoffering der zondares wordt verzoend. Opimia wil niets van vluchten hooren. Zij is eene Romeinsche, het heil des vaderlands hangt van haar leven af en zij wil dit Rome niet onthouden. Maar Lentulus weet de afgrijselijkheid van den dood, die haar wacht, met zulke kleuren te schilderen, dat een geweldige schrik haar aangrijpt en zij er in toestaat, met haren geliefde te vluchten.

In het vierde bedrijf bevinden wij ons voor het gerecht. Fabius, wiens aangenomen dochter Opimia is, geeft zich over aan de troostelooze smart over de schande, die de valsche II. 14

-ocr page 224-

2 IO

maagd van Vesta door haar schuld, en nog meer door haar laffe vlucht, over zijn doorluchtig hoofd heeft gebracht; daar verschijnt Opimia plotseling en verzoekt de rechters hun plicht te doen. Zij heeft het in haar veilige schuilplaats niet kunnen uithouden; onweerstaanbaar door, berouw aangegrepen, is zij vrijwillig teruggekeerd en laat haar noodlot over zich voltrekken. Posthumia, de blinde grootmoeder der Vestaal-sche, verschijnt eveneens voor het gerechtshof. Opimia is haar eenige vreugde, haar eenige troost. En nu moet zij vernemen, welk lot haar lieveling wacht. In een tooneel van groote dichterlijke schoonheid, is haar verrassing, haar smart, haar vertwijfeling geteekend. Zij smeekt de rechters op hare knieën om genade voor haar kleinkind. De rechters blijven onverbiddelijk, want het geldt het zijn of niet zijn van Rome. Daarop valt Posthumia met een afschuwelijken vloek onmachtig neer en het gordijn valt.

Het vijfde bedrijf heeft den akker der verdoemden achter de Porta Collina tot tooneel. Links zien wij het mausoleum, dat bestemd is om Opimia levend te verslinden. Op den achtergrond verheft zich de muur der stad en aan de eene zijde daarvan heeft men een uitzicht op de melancholische Campagna, bezaaid met tempels, graven en gebouwen der waterleiding. Het is kort voor het aanbreken van den dag. Opimia wordt door de priesters hier heen geleid, om in tegenwoordigheid van een groote menigte volks ingemetseld te worden. Lentulus doet nog een laatste poging om haar te redden; hij biedt zich zelf ten offer aan, hij tracht het volk en de soldaten op te ruien, maar beide blijven kalm en de priesters maken zich gereed hun plicht te volbrengen. Daar komt de grijze Posthumia aanstrompelen; voor het laatst wil zij haar kleinood omhelzen; onder de omarming zoekt zij met bevende vingers de plaats op, waar Opimia\'s hart klopt en stoot haar een dolk in de borst. Voor een verschrikkelijk lang sterven zal zij ten minste gepaard blijven! Op hetzelfde oogenblik weerklinkt voor de poorten krijgsmuziek. Men hoort het geluid van marcheerende cohorten.

-ocr page 225-

2 11

Schrik maakt zich van de menigte meester. Maakt Hannibal zich tot den storm gereed? Neen, hij laat zijne scharen zuidwaarts naar Capua trekken! Jubelend ijlt alles naar de muren om te zien, hoe in het schemerlicht van den aan-brekenden morgen de blinkende helmen en schilden der krijgslieden zich steeds meer en meer verwijderen en de ijzeren ring, die de stad omspannen gehouden heeft, langzamerhand verbroken wordt. Rome is vrij, de goden zijn door het offer verzoend, Posthumia echter daalt vrijwillig in het graf, waarin men de doode, in plaats van de levende Opimia heeft afgelaten. Zij wil haar kleinkind nog in den dood niet missen en haar in de armen houdend, het leven verlaten.

Deze vluchtige schets van den inhoud van het treurspel is voldoende, om er de zwakheden van te doen inzien. Het heeft bijna in het geheel geene handeling. Als men ai het bijwerk verwijdert, blijft niets over dan de strijd tus-schen de vrees voor den dood en de liefde voor het vaderland, dien Opimia strijdt. Zij heeft gezondigd, zij kon de straf ontgaan, maar na harden strijd, geeft zij zich als zoenoffer over. In plaats van zich zelve te redden, redt zij Rome en boet, gelijk zij misdaan heeft. Dat is zeker tragisch, maar het is niet voldoende om vijf bedrijven van levenskracht te voorzien. Lessing heeft uit hetzelfde gegeven slechts het korte sPhilotasquot; in éen bedrijf, kunnen maken. De geheele overige inhoud van het drama bestaat uit onsamenhangende episodes. Eene episode is de figuur van den verlichten Ennius, eene episode die van den gallischen slaaf, eene geheel onnoodige episode de blinde Posthumia, aan wie het treurspel echter eenige der meest dichterlijke tooneelen dankt. De schuld van Opimia is bedreven, als het gordijn opgaat en wij zien slechts de ongeëvenredigde gevolgen van den misstap. En waarom heet het stuk ■uRome vaincuerquot; Van het grootsche, geschiedkundige drama van den strijd tusschen twee reuzen om de heerschappij over den aardbol zien wij slechts een onbeduidend tafreel: den

-ocr page 226-

212

bijgeloovigen schrik van Rome, dat met het bloed van een zwak meisje de overwinning tracht te koopen, die zijne cohorten niet hebben kunnen behalen. De feiten gaan in dit treurspel spookachtig en ontastbaar voor ons voorbij, zooals de figuren van een schaduwbeeld. De slag van Cannae is geslagen, eer het stuk begint; over het gevaar, dat Rome bedreigt, hooren wij wel veel spreken, maar het treedt nergens zichtbaar voor onze oogen en ten slotte wordt het plotseling afgewend, als door de inmenging van een onzicht-baren God, die ons niet tot deelgenooten maakt van de beweegredenen van zijn wonderwerk. De aftocht van Hannibal in een coup de theatre^ die er dichterlijk niet geoorloofder door wordt, omdat hij historisch is.

En ondanks al deze gebreken en handtastelijke zwakheden verwierf ^Rome vaincuequot; een groot succès. De Parijzenaars beschouwden en beoordeelden het namelijk niet als een gewoon treurspel en vergaven Parodi zijne overige vier bedrijven om der wille van het eerste. Het geheele stuk was klaarblijkelijk alleen om het eerste bedrijf geschreven. Het wilde geene handeling, maar een stemming weergeven. De stemming van Parijs na Sédan, de verrassing vol vertwijfeling, de foeterende vernedering, den toorn tegen eigen aanvoerders en overwinnende vijanden, die men toen ter tijde hier ondervond. Dit doel, dat Parodi zich voorstelde, was in zijn stuk bereikt en -O Rome vaincuequot; beheerschte een geheelen winter het répertoire van het théatre frangais.

-ocr page 227-

ALLEGORISCH.

Veel rechter dan uRome vaincuequot; ging een tweede treurspel, dat weinige maanden later, in Februari 1S77 , in liet: Odéon werd opgevoerd, op zijn doel los. Het was getiteld: vL\'Het/nanquot; (De Hetraan) en was van Paul Deroulède, dien wij als lyrisch dichter der revanche hebben leeren kennen.

In Frankrijk kan een dichterlijk talent zich niet lang aan het tooneel onttrekken. Ook Deroulède kon den aandrang niet weerstaan, om een proef als tooneeldichter te nemen en schreef dit treurspel in vijf bedrijven. Iedereen begreep, dat de dichter der «nieuwe soldatenliederenquot; ook in dramatischen vorm slechts de aspiraties kon behandelen, die aan zijne gedichten zulk een buitengewoon succès hadden verschaft. Het theater-biljet noemde wel een stuk, welks titel op vreemde landen, vreemde volken en vroegere tijden wees. Maar het groote publiek wist, wat Deroulède meende en liet zich niet door het affiche om den tuin leiden; men had de overtuiging, dat de dichter ook onder de zaporogische kozakken slechts dacht aan de nederlaag van zijn vaderland en de behoefte aan wraak en men kwam de personen met de onuitspreke-lijkste namen daarom te gemoet met die sympathiën, die het Parijsche tooneelpubliek anders alleen aan moderne personen en aan actuëele handelingen schenkt.

De eerste opvoering van xde Hetmanquot; in het Odéon was

-ocr page 228-

214

onder zulke omstandigheden geen gewone letterkundige gebeurtenis, maar een patriottische demonstratie. Naast de kunstenaars, schrijvers, bankiers en leden van den Jockey-club, die anders bij groote premieres de zaal versieren, schitterde toen ook bovenal het militaire element. De maarschalk Mac Mahon, die uitzicht op zijne komst had gegeven, kwam weliswaar niet, maar daarvoor verscheen zijne gemalin, die den geheelen avond met den ijver en de overtuiging van een jeugdigen claqueur applaudisseerde. In een loge zag men den hertog van Aumale en den hertog van Nemours; de generaals van Parijs en Versailles paradeerden in de eerste rijen van het parquet met hunne rosetten van het legioen van eer, en op de hoogere rangen wemelde het van subalterne officieren, die gekomen waren om voor de verzen van hun dichterlijken kameraad in geestdrift te geraken.

Paul Deroulède had de stof voor zijn treurspel in de geschiedenis van Polen gevonden. Het stuk speelt ten tijde van koning Ladislaus IV, omstreeks het midden der zeventiende eeuw. De kozakken van de Ukraine zijn door de Polen overwonnen en hunne aanvoerders, de grijze hetman F-ol-Gherasz en het jonge opperhoofd Stenko bevinden zich aan het hof van den koning, waar zij streng bewaakt worden, daar hunne aanwezigheid een borg is, dat de ten onder gebrachte kozakken geen poging zullen doen, om tegen hunne onderdrukkers op te staan. Rogoviane, een overlooper van de kozakken, die nu met hart en ziel de Polen dient, is insgelijks aan het hof van koning Ladislaus en droomt in zijn eerzucht, stadhouder der Ukraine te worden; om dezen post te verkrijgen, stookt hij een oproer onder de kozakken aan, in de hoop, dat de koning hem ter onderdrukking der beweging zal zenden en hem dan tot loon voor zijne diensten het stadhouderschap verleenen zal. Een omgekocht verrader, de jood Smoel, brengt den jongen Stenko het bericht der uitbarsting van den opstand en eischt namens de rebellen van hem, zich aan hun hoofd te plaatsen. Stenko neemt dit vol vreugde aan, vlucht uit Lublin en spoedt zich naar den

-ocr page 229-

215

Dnieper, om zijne stamgenooten in den heiligen strijd aan te voeren.

De koning, die de uitbarsting van den opstand en de vlucht van Stenko te gelijk verneemt, eischt van Frol-Gherasz dat hij zich naar zijn volk zal begeven om het tot gehoorzaamheid te bewegen. Hij laat hem daartoe tien dagen tijd en houdt zijn eenig kind, de schoone Mikla, de verloofde van Stenko, in gijzeling achter. Frol-Gherasz neemt na eenig dralen de zending aan, want hij gelooft, dat het oogenblik nog niet gekomen is, waarop de kozakken met goed gevolg het zwaard tegen de onderdrukkers kunnen opvatten en wenscht niets levendiger, dan hen van hunne overijlde onderneming te kunnen afbrengen.

Frol-Gherasz verschijnt in het leger der opgestane kozakken, die Stenko zooeven eenstemmig en met geestdrift tot hun hetman gekozen hebben en zoekt hen met al de macht der overreding van het dwaze en vergeefsche hunner plannen te overtuigen. Zij hebben geen wapens, geen munitie, geen manschappen. Zij zullen door de Polen geknakt worden als het zwakke riet. Om zich te bevrijden, is moed alleen niet voldoende; men moet ook geduld hebben, zich in stilte voorbereiden en het gunstige oogenblik zwijgend afwachten. De kozakken morren en gaan zoo ver hun ouden hetman van afvalligheid hunner zaak te beschuldigen; Stenko is de ijverigste onder hen, die hem tegenspreken en den krijgskreet aanheffen; nu fluistert Frol-Gherasz den jongen krijgsman in het oor, dat de uitbarsting der revolutie den dood van de achtergebleven Mikla ten gevolge zal hebben; Stenko vergeet plotseling plicht en vaderlandsliefde; de eenige gedachte, die hem vervolgt, is de herinnering aan zijne bruid en zonder dralen verlaat hij de kozakken om naar het hof van koning Ladis-laus terug te keeren. Het volk is nu weer zonder opperhoofd en weet niet wat te beginnen; daar treedt de oude hetman te voorschijn en neemt vrijwillig het zwaard van het opperhoofd, dat Stenko weggeworpen heeft, op, want hij hoort, dat tienduizend Donsche kozakken te hulp aanrukken; nu

-ocr page 230-

2l6

gelooft hij, dat de onderneming met succes bekroond kan worden en aarzelt hij niet, zijne dochter voor zijn volk op te offeren.

Stenko is dus vrijwillig naar het hof van Ladislaus teruggekeerd en zijne verschijning bezwichtigt het wantrouwen van den koning. Stenko vertelt Mikla, dat hij den post van plicht en eer verlaten heeft om haar te redden en vraagt haar om met hem te vluchten. Maar Mikla is de waardige dochter van haar vader. Zij wijst het voorstel van haar bruidegom met beslistheid van de hand. Hij moet naar het leger terugkeeren, zij bij den koning achterblijven, wiens argwaan daardoor ten minste weêr eenige dagen sluimerende wordt gehouden, zoodat de insurgenten tijd voor wapening en organisatie winnen. Stenko doet, hetgeen zijn heldhaftige geliefde hem beveelt; hij komt andermaal in het leger van den hetman, die ondertusschen in eeu eerste gevecht met den tegen hem afgezonden Rogoviane eene kleine nederlaag heeft geleden en verzoekt als boete voor zijn misstap, bij de eerste gelegenheid op den gevaarlijksten post te worden gesteld. Frol-Gherasz heeft van een oude waarzegster Marn-scha vernomen, dat de Polen door den Alknapas aanrukken; hij vraagt 1500 vrijwilligers, die zich bij deze nieuwe Ther-mopylen moeten opofferen, door hunnen heldenkamp de vijanden bezig houden en het den hetman mogelijk moeten maken, met zijn hoofdmacht den vijand in den rug aan te vallen. Het geheele leger biedt zich voor den offerdood aan, Frol-Gherasz kiest drie regimenten, plaats hen onder bevel van Stenko en zegt eenvoudig tot hem: sDoe uw plicht en boet uwe desertie, maar bega geen zelfmoord.quot;

De slag in den Alknapas wordt geslagen, de 1500 dapperen vallen, Stenko echter raakt doodelijk gewond in de handen der Polen, die hem voor Rogoviane, die nu reeds zeker meent te zijn van de overwinning en het stadhouderschap, voeren. De renegaat heeft Mikla, die voor de trouwbreuk haars vaders den dood moest ondergaan, gered en vervolgt haar met liefdesbekentenissen; het trotsche meisje

-ocr page 231-

217

noemt hem vol verachting een verrader en verlangt naar den dood. Rogoviane laat den stervenden Stenko voor zich brengen, toont hem aan Mikla en vermaakt zich met de vertwijfeling van beiden. Maar op dit oogenblik weerklinken fanfares dei-kozakken, die het Polenleger, dat zijne gewaande beslissende overwinning viert, overrompelen en het met weinig moeite naar alle richtingen verstrooien. »Hier is Rogovianequot; schreeuwt Mikla, die de trompetten der haren herkend heeft en zwaait een fakkel van den open zolder, om de aandacht der krijgslieden tot zich te trekken. De verrader trekt haar woedend terug en stoot haar een dolk in het hart. Op het volgende oogenblik echter stormen Frol-Gherasz en de zijnen binnen, Rogoviane wordt volgens het barbaarsche gebruik bij de kozakken tot (le afschuwelijke doodstraf veroordeeld, om levend begraven te worden, de oude hetman werpt zich weenend op de lijken van zijn eenig kind en van Stenko, maar richt zich onmid-delijk weer op en roept, zijne smart in de ziel terugdringend: » Qu\' imjporte les morts! La liberié vit!quot; »Wat raakt ons de dooden! Als slechts de vrijheid leeft!\'\'

Het tragische hoofdmotief in dit stuk is de strijd van den hetman tusschen de liefde voor zijn kind en de liefde voor zijn vaderland, een strijd die met de opoffering van het kind eindigt. Dat is de geschiedenis van Jephta\'s dochter, dat is de geschiedenis van Iphigenie, eene geschiedenis, waaraan de wereldliteratuur eenige der schoonste treurspelen en gedichten te danken heeft. Deroulède is echter beneden zijn onderwerp gebleven; zijn treurspel is zeer onbeholpen; de karakters zijn liauw geteekend en veranderlijk als halmen voor den wind; de personen komen en gaan zonder zichtbare aanleiding, alsof het automaten waren, die de schrijver door het drukken op een veer naar zijn believen laat verschijnen en verdwijnen en de geheele bouw van het stuk toont de ongeoefende hand van den beginner. Evenwel dreunde de ontzettend groote zaal van het O d e\' o n wel twintigmaal in den loop van den avond van een applaus, dat even goed door de van handschoenen voorziene handen der heeren en dames in de

-ocr page 232-

2l8

loges als door de naakte, roede vuisten Atr gatnins in het paradis werd teweeg gebracht. Deze bijval gold niet, wat de mooi gekleede marionetten op de planken deden, maar wat zij zeiden. Zij declameerden verzen van Deroulède; zij spraken van den grooten oorlog, waarin elke zoon des volks bereid moest zijn, zijn bloed te vergieten en van de zekerheid der overwinning, als ieder burger soldaat en ieder soldaat martelaar wilde zijn. Weliswaar waren het kozakken, die dit zeiden; hun heilige toorn was gericht tegen de Polen; de oorlog die hun smaad en onderwerping had gebracht, had ergens in de Ukraine, voor meer dan 230 jaren plaatsgehad. Maar het publiek beschouwde dit als een doorzichtige vermomming en maakte uit de kozakken Franschen en uit de Ukraine den ketel van het dal van Sédan, zooals het in vliome vaincuequot; uit de Karthagers Duitschers en uit de Romeinen Parijzenaars had gemaakt. Zoodanig waren de zenuwen der toeschouwers overspannen, zoodanig was de patriottische geestdrift wakker, dat het eenvoudige woord nfiatriequot; of tgt; combatquot; bijvalskreten teweegbracht en dat men moeite deed in de duidelijkste regels scherpe dubbelzinnigheid en veelbe-teekenende zinspelingen te leggen en dat men de herhaling van een strofe eischte, die de waarzegster Maruscha voor de kozakken in het kamp reciteert en waarvan de eerste en de laatste regel luidt: * Qu importe les morts? La liberté vit!!quot;

Hetzelfde element, dat aan de unouveaux chants du soldat\' in vier weken tien drukken verzekerde, electriseerde ook in »de Hetmanquot; het auditorium. Hier en ginds is het de klacht over de vernederingen en het stilzwijgend besluit, waarmede de wrekers des vaderlands zich tot een strijd om overwinning of dood voorbereiden, die het bloed der Franschen in zulk een hevige beweging brengt. Maar ik stel de patriottische lyriek van Deroulède oneindig hooger dan zijn patriottisch drama. Zijn lyriek is openhartig, op den man af en ondubbelzinnig; zij zegt wat zij denkt en noemt de kat een kat; het drama daarentegen was onder onnoodige maskers verborgen, het sprak in allegoriën en gelijkenissen. Waartoe

-ocr page 233-

219

dient echter de allegorie, als men de waarheid kan zeggen? Waartoe, in een woord, aan onverschillige, fantastische en tot leven onvatbare Zaporogers woorden in den mond te leggen, die Paul Deroulède veel schooner en met veel meer kracht in zijn eigen naam kon zeggen en gezegd heeft ?

-ocr page 234-

DE VREES VOOR SPIONNEN GEDRAMATISEERD.

Tusschen de beide allegorische treurspelen der revanche viel de eerste opvoering van een tooneelspel in vijf bedrijven van Sardou, iDoraquot;, die op den 2 2sten Januari 1876 in het Vaudeville-theater geschiedde. In dit stuk wordt de vrees voor spionnen behandeld, de leelijkste gestalte, waarin het verlangen naar revanche, dat als Proteus zijn vormen verwisselt, zich kan vertoonen.

In sDoraquot; brengt Sardou ons in die alleen in Frankrijk bestaande kringen, voor welke Alexander Dumas den later erg misbruikten en gewoonlijk geheel tegen zijne beteekenis indruisenden naam van * demi-mondequot; uitgevonden heeft. De markiezin van Rio-Zares is de echtgenoot van een Spaansch edelman, die in een der talrijke burgeroorlogen van het Pyre-neesche schiereiland gecompromitteerd, uit zijn vaderland moest vluchten en in een der Spaansch-Amerikaansche republieken een nieuw vaderland en een schitterende loopbaan vond. Hij werd generaal, door het leger door middel van een pronunciamento tot president van den staat uitgeroepen en zou tegenwoordig zonder twijfel onder de regeerende persoonlijkheden in den almanack de Gotha voorkomen, als hij niet het ongeluk had gehad aan het hoofd van zijn dapper leger bij het doortrekken van een rivier te verdrinken. Hij liet zijne weduwe niets na dan een bekoorlijke dochter, Dora, de heldin van het stuk en een scheepslading geweren

-ocr page 235-

22 1

ter waarde van verscheidene honderdduizenden francs, die voor de insurgenten op Cuba bestemd en onder Fransche vlag bevracht waren, maar door Spaansche kruisers opgebracht en verbeurd verklaard waren.

De ongelukkige weduwe heeft zich met hare schoone dochter naar Nizza begeven en doet hier alle moeite om voor haar een geschikte partij te vinden. Zij gaat echter bij de poging om dezen wensch te vervullen, zeer onhandig te werk. Hare avontuurlijke geschiedenis, waaraan men evenmin gelooft als aan haar adelstitel, de gemakkelijkheid waarmede heeren toegang tot haar salon krijgen, deze salon zelf, in hetwelk onder een prachtig uiterlijk de verlegenheid, ja de behoeftigheid moeilijk te verbergen valt, hullen de beide vrouwen in een eigenaardige atmosfeer van dubbelzinnigheid, waaronder de goede naam van Dora dof wordt, evenals de gepolijste oppervlakte van het staal, dat aan bijtende gassen is blootgesteld. Een alledaagsch zondaar, de Walachijer Stramin kan toch de vrijheid nemen Dora onverbloemd rijkdom en een schitterende positie aan te bieden, die zooveel zekerder voor haar zijn, omdat hij — reeds getrouwd is! Het arme meisje vindt onder den indruk der plotselinge smart, die deze dolksteek in haar ziel veroorzaakt, den moed, zonder zich om het schandaal te bekommeren, den ruwen beleediger in het openbaar met een bouquet een slag in \'t gezicht te geven. Maar de uitbarsting, die deze daad van noodweer der mishandelde deugd te weeg brengt, dient weder alleen daartoe, om een valsch licht, op de markiezin en hare dochter te doen vallen. Onder deze omstandigheden maakt de eerste kennis met den baron van der Kraft, een diplomatieken agent in dienst Van den oostenrijkschen minister, vorst Paulnitz. Deze baron van der Kraft is een zonderling heerschap. Hij heeft eenige schoone en op het punt van genaakbaarheid niet zeer scrupuleuse dames in zijn soldij, voor wie door middel van hare rijkelijke geldmiddelen en fantasienamen van vreemden, maar voornamen klank, maar nog meer door hare bekoorlijkheden en geest alle salons zich openen en die van hunne

-ocr page 236-

222

relaties gebruik maken om galante diplomaten, parlements-celebriteiten, ministers en militairen hunne geheimen te ontlokken, geheimen, die zij dan natuurlijk dadelijk hunnen beschermheer Paulnitz of hunnen onmiddelijken lastgever van der Kraft overbrieven. Van der Kraft wenscht ook de schoone en geestrijke Dora bij zijn troep in te lijven en begint zijn aanzoek met aan de markiezin de Rio-Zares een jaargeld van twaalfduizend francs te verzekeren, waarvoor zij hem, naar het heet, hare galante correspondentie met Espartero en Bolivar, die voor zijne regeering een bijzonder gewicht heeft, moet mededeelen. De markiezin is zoo naïef aan de politieke belangrijkheid harer minnebrieven te gelooven en neemt den voorslag van van der Kraft te liever aan, omdat haar daardoor een middel wordt aangeboden, zich uit hare geldverlegenheid te redden.

Zij reist nn naar Versailles, om met behulp van een harer bekenden, den afgevaardigde Favrolles, de zaak van haar ge-confisceerde geweren in orde te brengen. De spaansche kruisers hebben de fransche vlag beleedigd; de regeering moet daartegen protesteeren en van Spanje voldoening en schadevergoeding eischen. Beleefde afgevaardigden nemen op zich, het ministerie door interpellaties en debatten te dwingen, in deze zaak beslissende stappen te doen en Dora op deze wijze aan haar bruidschat te helpen. Wij worden door den dichter in het salon van eene vorstin Bariatine binnengeleid, die, ofschoon eene Russin, de eerzucht heeft, om een politieke rol in Frankrijk te spelen. Zij spint met afgevaardigden en senatoren intriges, hoort gezanten en generaals uit en dirigeert achter de coulisses parlementaire debatten. Daarbij blijkt echter, dat de goede vorstin haar macht en invloed toch wel een weinig te hoog schat; zoo wil zij, naar aanleiding der interpellatie omtrent de aangelegenheid der geconfisceerde geweren het ministerie omverwerpen, want zij heeft Dora zeer lief gekregen en zou haar met elk middel haar huwelijksgoed willen helpen verwerven; maar het ministerie valt niet: de afgevaardigden, die het parool van de vorstin ontvangen hebben,

-ocr page 237-

223

blijven in de minderheid en de vorstin toont er een grappig naïeve verwondering over, dat zij geen kabinetscrisis teweeg heeft kunnen brengen.

Dora heeft middelerwijl kennis gemaakt met den jongen André de Marignac, die haar oprecht en ernstig genoeg bemint om haar te willen trouwen. Dora bemint hem evenzeer met den geheelen gloed eener kuische ziel, maar heeft het tot dusver niet gewaagd hem aan te moedigen, laat staan hem te gemoet te komen. Zij vreest te zeer, misverstaan te worden en zich aan een nieuwe beleediging a la Stramin bloot te stellen. Toen hij haar daarom bij een voorafberaamd tête-a-tête een liefdesverklaring in alle vormen doet, verzoekt zij hem vol vertwijfeling op te houden, want zij verbeeldt zich, dat hij slechts zijn hart aan haar voeten legt, zooals de mannen der wereld te Nizza zoo vaak gedaan hebben, d. i. met een nauwkeurig afgebakende grens tusschen hart en hand. André stelt haar echter gerust met de verklaring, dat hij het daarom alleen waagt haar zijne liefde te bekennen, omdat hij er de bede aan wilde toevoegen haar tot zijne vrouw te mogen maken. Het gejuich van Dora bij deze woorden is roerend om zijne naieveteit en echte vrouwelijkheid. Dora trouwt dus en het drama zou onder de hand van een gewoon dichter nu uit zijn, maar bij Sardou begint de verwikkeling eerst nu. Een der door baron van der Kraft betaalde dames is een vrouw, die in de wereld als de Hongaarsche gravin Zicka schittert, maar in werkelijkheid een kind der Londensche straat is. ■ Haar moeder was een liederlijke deerne, die op zekeren dag, in een jeneverroes, den schedel op de straatsteenen te pletter viel; van haar vader wist zij in het geheel niets; als klein meisje stal zij; ouder geworden, nam zij het beroep harer moeder op. Eens had zij het betrekkelijke geluk de maitresse van een man te zijn, Zicky geheeten, die valschheid had bedreven en te Weenen met haar werd gevangen genomen. Men veroordeelde haar als zijn medeplichtige, wat zij niet was, en gevangenisstraf wachtte haar, toen vorst Paulnitz haar de vrijheid

-ocr page 238-

224

schonk, den valschen titel van gravin Zicka en genoeg geld, om een rol te Parijs te spelen. Deze voormalige diefegge en prostituee en tegenwoordige spion bemint André en besluit in de razernij barer ijverzucht de gelukkige medeminnares Dora in het verderf te storten. Zij steelt uit André\'s schrijftafel, waartoe zij zich toegang verschaft eene gewichtige depêche, die de jonge diplomaat naar Italië moet brengen en weet die behendig bij een brief in te sluiten, die Dora aan van der Kraft moet schrijven. Een episode is hier ingeschoven, die de uitbarsting der katastrofe bespoedigt. Tèkli, een neef van Kossuth wilde, kort geleden, naar Oostenrijk reizen, maar wordt te Triest door de politie gearresteerd en herkend aan een fotografie, die zich in hare handen bevond. Deze fotografie was dezelfde, die hij kort te voren te Nizza aan de schoone Dora als teeken zijner vriendschap had geschonken! Het gelukt Tékli te ontkomen en hij komt in Frankrijk aan. In \'t geloof, dat hij André nog tijdig kan waarschuwen en niet wetend, dat Dora reeds zijne echtgenoot is, deelt hij hem zijne overtuiging mede, dat Dora als spion in soldij der Oostenrijksche regeering staat en drukt hij hem op het hart voor haar op zijne hoede te zijn. De gemoedstoestand van André is ligt te begrijpen. Aan den eenen kant de verklaringen van Tékli, aan den anderen kant de depêche, die uit zijn schrijftafel gestolen is en in een couvert van Dora terug gevonden wordt — twijfel is niet meer mogelijk. André eischt op staanden voet eene verklaring van Dora; de jonge vrouw, vernietigd door zulk eene verdenking, is te trotsch, om iets tot hare verontschuldiging te zeggen. Het is niet te overzien, tot welke overhaaste stippen de vertwijfeling de jonge lieden zal drijven, indien de bedaarde Favrolles niet op eene origineele wijze de oplossing van het verschrikkelijke raadsel had gevonden. Hij heeft aan zijn schrijftafel het parfum van gravin Zicka geroken. Zij was bij hem geweest, en had inderdaad onder zijne papieren gesnuffeld. Een onbestemd vermoeden is in zijn geest opgekomen: hij dreigt de gravin Zicka, hare levensgeschiedenis, die hij be-

-ocr page 239-

725

weert te kennen, te openbaren en de verschrikte, bang gemaakte vrouw bekent in tegenwoordigheid van Dora en André de verderfelijke intrige, die het doel heeft de medeminnares uit het hart en uit de armen van André te verdringen. Dora, gelukkig hare onschuld bewezen te zien, schenkt grootmoedig vergiffenis aan de verlorene, die haar de hand kust en voort ijlt. Waarheen? Misschien naar Weenen naar Vorst Paulnitz, om van hem een nieuwe zending te ontvangen. Misschien naar Londen terug in de ellende, waaruit zij was opgeraapt. In ieder geval zijn André en Dora nu gelukkig en bekommeren zich op het oogenblik, waarop de gordijn valt, noch om politieke intriges, noch om een enkele vrouwelijke spion fier geheele wereld.

Zoover het drama, welks handeling volkomen naar het patroon van het moderne fransche theater geknipt is. Avonturiersters, domkoppen, woestelingen en onder hen een rein jonkvrouwelijk wezen, als de schaduw des wouds, een viooltje midden tusschen vergiftige paddestoelen. Een verlorene vrouw, die eeu man bemint en haar medeminnares in het verderf wil storten. Ten slotte groote overwinning der deugd over de ondeugd en bengaalsche verlichting. Naar dit voorschrift stelt het geheele jonge Frankrijk zijne stukken te zamen en ook Sardou wordt er door beheerscht. Wat »Doraquot; echter van de tooneelspelen der laatste jaren onderscheidt en er een sensatiestuk van groote uitwerking van maakte, was de invoering van een nieuwe figuur in de tooneelwereld, van de diplomatieke vrouwelijke spion namelijk. Sardou heeft, als weinigen vóór hem, de gave het woord van den dag uit te spreken, dat een geweldige echo in de ziel van elk zijner toehoorders moet opwekken. Hij verstaat het meesterlijk de onuitgesproken openbare meening dramatisch te formuleeren. Deze kunst heeft hij o. a. ook in sRabagas\'\' in practijk gebracht en daardoor tot vechtpartijen in het parterre aanleiding gegeven. »Doraquot; heeft dit bij sRabagasquot; voor, dat het zich niet wendde tot de denkbeelden eener partij, maar tot de heerschende vooroordeelen eener geheele natie en

H. 15

-ocr page 240-

220

daarom was de stormachtige bijval dezen keer niet vermengd met gefluit en oorvegen.

Iedere hevige koorts gaat vergezeld van ijlen, waarin de zieke spookachtige gestalten zijner verbeeldingskracht voor zich ziet. Het fransche volk had in het oorlogsjaar zulk een ijlende koorts en zag zich bij eiken voetstap door spionnen vervolgd en omringd. De koorts is sedert jaar en dag geweken en de pols slaat weêr langzamer, hoewel nog niet geheel normaal; maar de schepping der ziekelijk opgewekte fantasie is uit de ziekte overgebleven; uit de hallicunaties der koorts is een idee fixe ontstaan; de Franschen meenen nog altijd door een leger van spionnen beloerd te worden. Gedurende de belegering van Parijs was de vreemdeling hier niet zeker van zijn leven ; indien men zijn Fransch niet zoo sprak, dat men door iederen voyou voor een echten bewoner van Belleville kon gehouden worden, was men een prussicn en spion, zelfs als men door een lange staart in den nek en door scheeve oogen duidelijke bewijzen gaf een Chinees te zijn. In\'elk licht, dat op een dakkamertje brandde en waarbij misschien een arme naaister fransche kapotjassen naaide, zagen de zenuwachtige Parijzenaars een sein voor de belegeraars en een genoegzame aanleiding om in het huis in te breken. Tegenwoordig hebben dergelijke verdenkingen wel geene onmiddelijke gewelddaden meer ten gevolge, maar de Franschman balt altijd nog de vuist in zijn zak, als een onbekende hem een onschuldige vraag doet of inlichtingen van hem vraagt aangaande de meest vreedzame zaak ter wereld.

Deze dwaze vrees voor spionage is ontaard in een belachelijk geloof aan spoken, dat dubbel verwonderlijk is bij een anders zöo verstandig, kalm en scherp oordeelend volk, als het Fransche. Lijdt Sardou ook aan de ziekte zijner landge-nooten? Ik schrijf hem te veel geest toe, om quot;iet te kunnen gelooven. Maar men kan immers atheïst zijn en zich de rijke inkomsten van een bisdom laten aanleunen en Sardou speculeerde wellicht op de ziekelijke vrees voer spionnen bij de Franschen, evenals de annonceerende fabriekanten

-ocr page 241-

227

van geheim middelen op sommige veel voorkomende ziekten. In de daad, men moet onbegrijpelijk naïef zijn om aan deze baronnen van der Kraft en vooral aan deze gravinnen Zicka te kunnen gelooven! Zou eene regeering tegenwoordig werkelijk nog agenten in japonnen noodig hebben om in het boudoir inlichtingen te veroveren, tegenwoordig, nu de kabinetten hunne beste berichten uit de couranten krijgen, nu de correspondenten van »Timesquot; en »New- York-Her aidquot; den arbeid voor hunne bladen aan den haard van ministers- en gezantensalons verrichten en de geringste zaak, die iemand ter wereld maar zou kunnen interesseeren, oogenblik-kelijk naar alle kanten der wereld met de snelheid van den bliksem wordt overgeseind en door de pers millioenen maal vermenigvuldigd wordt? De galante vrouwelijke spion heeft bestaan; daaraan is niet te twijfelen. De gravin Raymondi, die Garibaldi zoo zeer in hare netten verwikkelde, dat hij haar trouwde, is wel de meest bekende type van deze halfmytische soort van personen. Maar tegenwoordig, in het laatste vierde deel der negentiende eeuw en in een land met zulk een ontwikkeld journalisme als Frankrijk is zij eenvoudig een allerdwaast kindersprookje.

Het mooiste van de zaak is.trouwens, dat geheel Parijs zich verbeeldde iedere afzonderlijke persoon uit sDoraquot; te herkennen. De vorstin Bariatine was een portret, dat is waar; Sardou had met een indiscretie, die hem geen eer aandoet, de vorstin Elise Troubetzkoi zóo gefotografeerd, als hij haar in hare gastvrije salons, dank zij hare openhartigheid, honderden malen had kunnen waarnemen.

Maar omdat het origineel van de vorstin Bariatine zoo gemakkelijk te raden was, rekenden de alles wetende habitués van de koffiehuizen op de boulevards zich ook verplicht, de werkelijke namen van de markiezin de Rio-Zares, van de gravin Zicka en van den baron van der Kraft openbaar te maken. Deze had de bewuste persoonlijkheden eerst onlangs bij den hertog Decazès ontmoet, aan genen waren zij geld schuldig, een derde zeide met een ernstig gezicht.

-ocr page 242-

228

te hopen, dat zijn vriend, de minister nu, na de onthullingen van Sardou, niet meer zoo gemakkelijk mevrouw van X. en den heer van Z. zou ontvangen. Dat waren echter allen dwaze praatjes. Toen de oorlog in 1870 uitbrak, wist ook de Figaro van een spion te vertellen, dien iedereen nauwkeurig kende, dien men sedert jaren in de groote wereld had ontmoet enz. enz., juist zooals rnen na de opvoering van »Doraquot; over den baron van der Kraft en de gravin Zicka sprak. Kn wie was deze spion? Niemand anders dan de »generaal Staff\'\' (Gcncralstah).

Het vaste geloof, waarmede het fransche publiek de stelling van Sardou aannam over de alomtegenwoordigheid van voorname spionnen, die hij slechts uit politieke voorzichtigheid in de soldij stelde van een oostenrijkschen en niet van een anderen vorst-kanselier, gaf een zeer slechte getuigenis van den geestestoestand van dit publiek. Zoo lang de Franschen hun heil slechts in de onwetendheid van naburige volken zien, zoo lang zij in een geheimzinnigheid, die belachelijk is, omdat hij bij de tegenwoordige middelen om zich op de hoogte te stellen, geheel vergeefs is, den waarborg hunn;r veiligheid raeenen te vinden, zoo lang is het met hunne wedergeboorte treurig gesteld. Eerst, als zij de eenvoudige waarheid erkennen, dat de ware vooruitgang op elk gebied zich open en eerlijk voor de geheele wereld kan vertoonen, zonder iets van zijne waarde en macht te verliezen; dat een goede vesting niet gemakkelijker in te nemen is, al kent de belegeraar ook iederen steen ervan, dat een kanon niet minder ver draagt, al kent de vijand zijne afmetingen ook op een millimeter af uit het hoofd, dat in een woord, slechts van wer-kelijken arbeid en niet van een coup de theatre of een overrompeling van een niets vermoedenden tegenstander, in oorlog of vrede succès te verwachten is, eerst dan zf.1 Frankrijk zijne oude positie in de wereld weder innemen. Maar dan zullen de Franschen ook inzien, dat de vrees voor spionnen slechts een verschijnsel van ziekelijke zwakheid, een onbewuste erkentenis van hunne weerloosheid is geweest.

-ocr page 243-

DE TOEKOMST VAN HET REVANCHE-DENKBEELD.

In het koor der dichters en schrijvers, die donderend en verschrikkend als Victor Hugo, harmonisch als Paul Derou-lède, met insinueerend gefluister als Sardou en Parodi voortdurend de wilde oorlogshartstochten der fransche natie wakker houden, klinkt sedert jaren als verrassende en weldoende tegenstelling de stem van twee Elzassers, die samen slechts een schrijversindividualiteit vormen, de stem van Erckmann-Chatrian; deze groote talenten hebben zich ten levensdoel gesteld het werk te voltooien, dat Lanfrey door middel der geschiedvorsching trachtte te volbrengen: de vernietiging der Napoleontische legende, de genezing van het fransche volk van zijn zucht naar roem. Erckmann-Chatrian zijn in dit opzicht de tegenstelling van Victor Hugo. »De loteling van 1813quot; is het tegenwicht van de slegende der eeuwenquot; en van het boek »Waterlooquot; uit »/es misérablesquot;. Victor Hugo tracht de veldtochten van Napoleon tot de hoogte van het heldenepos van Homerus te verheffen; Erckmann-Chatrian verjagen integendeel den dichterlijken gouden nevel van de slagvelden en wijzen hunne realistische ellende aan. Er zijn verschillende manieren om den oorlog en zijne gevolgen te beschouwen. Daar zijn aan den eènen kant schitterende regimenten, maarschalken blinkende van goud en triumftochten na zegepralende veldtochten, een geheele menigte van schilderachtige en dichterlijke elementen, die de fantasie ontvlam-

-ocr page 244-

230

men en voedsel aan de geestdrift geven; maar aan den anderen kant zien wij de rampzalige ellende der hospitalen en der gevangenschap, de geestdoodende eentonigheid der kazerne en de beleedigingen der domme korporaals-autoriteit, om niet te spreken van de tranen der moeder en der vrouw en van den vroegtijdigen dood op het slagveld. En buitendien is de oorlog iets anders voor de bevoorrechte klassen als voor het volk. Voor den stafofficier, voor den generaal beteekent een veldslag ridderorden , bevordering, dotatie, roem, onsterfelijkheid; hij oogst de vruchten der dapperheid zijner troepen; maar voor den gemeenen soldaat beteekent hij alleen moeite, ontbering, gevaar, misschien verminking of een roemloozen dood. Als een generaal zijn plicht vervuld heeft, brengt hij de pennen van dichters in beweging en ziet hij de muze der geschied.enis spoedig zijn naam in haar notitieboek opschrijven; heeft een eenvoudige soldaat hetzelfde gedaan, dan kan hij van geluk spreken, als zijn onderofficier of kapitein hem opgemerkt heeft en hem het twijfelachtige voordeel eener vermelding in de dagorder verschaft. In den regel kraait geen haan naar hem, en als hij de uniform uitgetrokken heeft en in het burgerlijk leven teruggekeerd is, mag hij zich nog niet eens in de dorpsherberg op zijne heldendaden beroemen, wanneer hij zich niet moedwillig aan het gevaar wil blootstellen door zijne buren als een martiale Münchhausen uitgelachen te worden. Twee generaties van het fransche volk werden met de napoleontische legende opgevoed en wel met die zijde, die het legioen van eer vertoont; Erckmann-Chatrian hebben hunnen landgenoo-ten den anderen kant der medaille laten zien, den kant, waarop het kommiesbrood staat. Een halve eeuw lang was het fransche volk vol geestdrift voor de namen die in den are de triomphe zijn ingehouwen en voor de geschiedenis der maarschalken, die dikwijls in hutten geboren werden en onder hertogs-, vorsten-, ja zelfs koningskronen stierven; Erck-mann-Chatrian vertelden integendeel de geschiedenis van een eenvoudigen loteling, die van de ploeg onder de vanen

-ocr page 245-

231

ging en gelukkig was weder van de vanen naar den ploeg terug te kunnen keeren. Het woord van Napoleon, dat ieder soldaat den maarschalksstaf in den ransel draagt was een soort van politieke boerenbedriegerij, een speculatie op de domheid der menigte, evenals de loterij of de manoeuvre van kermiszwendelaars, die het volk voor hoogen prijs slechte koeken verkoopen, in een van welke een goudstuk verborgen is. De dwaze lieden koopen den eenen koek na den anderen, in de hoop het verborgen goudstuk te zullen vinden en zijn nog verwonderd op den koop toe, als zij eindelijk menigen stuiver armer, een indigestie rijker, maar niet in het bezit van het goudstuk zijn. Erckmann-Chatrian hebben aan het frausche volk deze handigheid duidelijk gemaakt en hen er voor gewaarschuwd. Zij hebben den oorlog van het gezichtspunt der kleine en arme lieden geschilderd en het is hunne schuld niet, dat hij, zoo beschouwd, er zeer droevig, zeer ondichterlijk, zeer afstootend uitziet.

Men moet in het oog houden, dat Erckmann-Chatrian hunne vaderlandsche vertellingen schreven, toen het tweede keizerrijk de legende van den grooten imperator verder ■ scheen te willen dichten, toen men naast de brug van Lodi

den toren van Malakoff stelde en achter Austerlitz en Jena Solferino en Montebello noemde. Hunne novellen waren toen meer dan eenvoudige dichtwerken, het waren demokra-tische protesten tegen de keizerlijke oorlogspolitiek, een ver-i ontwaardigde polemiek tegen het militairisme, dat door het

handig kweken van den heldendienst zich van de fantaisie des volks trachtte meester te maken.

Na den val van het tweede keizerrijk schreven zij de »Geschiedenis van het plebiscietquot;, de scherpste aanklacht, die \' ooit tegen de mannen van 2 December is samengesteld. Dit

boek haalde hun de doodelijke vijandschap op den hals van de Bonapartisten, Legitimisten en Klerikalen, kortom van allen, die op de onmondigheid van het volk speculeeren en den roem noodig hebben als een verdoovingsmiddel der massa\'s. Toen Erckmann-Chatrian in den winter van 1876—1877 een

1

-ocr page 246-

232

stuk, I\'ami Fritz, in het Theatre franc ais wilden laten opvoeren, viel dan ook de geheele reactionaire pers met de woede van dolle honden op hen aan. Verraders, pruisische spionnen, agenten van Bismarck zijn de zachtste van de scheldwoorden, die men hun naar het hoofd wierp. Eén blad verlangde in allen ernst van het fransche officierencorps, aan beide schrijvers een uitdaging in massa te zenden en het eene duel op het andere te laten volgen, totdat zij neergesabeld waren. Hetzelfde blad raadde den Parijzenaars aan met fluitjes en deksels van pannen tegen den smaad te protesteeren, dien de directie van het Théatre francais hun wilde aandoen, door een stuk der spionnen, verraders enz. in den eersten schouwburg van Frankrijk te laten opvoeren.

Desniettegenstaande had de opvoering van het stuk plaats en toen bleek het, dat dit de meest onschuldige van alle scheppingen der Elzasser dioskuren en geheel vrij van politieke zinspelingen was. tUami Fritzquot;, bewerkt naar een welbekenden roman van Erckmann-Chatrian, onder den zelfden titel, is een realistisch dorpsverhaal, een stilleven, welks eenige bekoorlijkheid in den toon, in de locale kleur, in de doorzichtige lucht, in de kalme, aangename stemming ligt. Fritz, de held van het stuk, is een rijke grondeigenaar, die zijn leven tusschen maaltijden en wijngelagen verbeuzelt. Hij begrijpt het levensgenot alleen in den vorm van eten en drinken; hij kent het geluk alleen in het bijzijn van bord en glas. Hij is niet getrouwd en wil ook niet trouwen; een vrouw zou zorgen en ontevredenheid in huis brengen, zij zou de spijsvertering storen — dit argument laat geen verdere discussie toe. Een der huisvrienden van dezen groven epicurist is Rabbi Sickel, een fijne, verstandige, welwillende geest, die medelijden heeft met den man en hem volstrekt het gevoel van hooger genot zou willen doen kennen. Hij besluit hem uit te huwelijken, en wel met Susel, een bekoorlijk zestienjarig, arm boerenmeisje, dat alle eigenschappen bezit om een man gelukkig te maken. Hij bewerkt toevallige ontmoetingen tusschen de beiden; Susel biedt Fritz een grooten ruiker van

-ocr page 247-

233

viooltjes aan: maar de eter blijft onbewogen. Hij bezoekt haar toevallig in haar huis , ziet haar ilink aan liet huishouden bezig, ziet haar alles in orde brengen, eet van de kersen, die zij voor hem plukt en van de eenvoudige, maar voortreffelijke spijzen, die zij hem heeft toebereid en nu hij verzadigd is, wordt hij toegankelijk voor edeler gevoelens; voor de eerste maal in zijn leven gevoelt hij, dat hij, behalve verteerings-werktuigen, ook nog een hart heeft; de bescheidene, kuische bekoorlijkheid van Susel bevalt hem en hij besluit kort en goed het lieve kind te trouwen. In deze doodeenvoudige handeling hebben de schrijvers een strekking gelegd, die in Frankrijk een bijzonder groote actualiteit heeft. Rabbi Sichel heeft een ware manie om de menschen uit te huwelijken; hij is een levend huwelijksbureau, maar zonder eenige egoïstische bedoeling; hij heeft een afkeer van jonggezellen en kan geen ongetrouwden man op huwbaren leeftijd zien, zonder hem een vrouw aan de hand te doen. »Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u!quot; predikt hij van het begin tot het einde van het stuk en het laatste woord, dat op de planken gesproken wordt, is van hem en luidt: iTrouwt, want het vaderland heeft kinderen noodig!quot;

jHet vaderland heeft kinderen noodigquot;, maar niet om met hen zijne bataillons te vullen, om hen tot kanonnenvoeder te gebruiken, om hen den Moloch van den roem in den muil te werpen, maar om zijne roeping tot beschaving te vervullen. Tegenwoordig is deze roeping de voortplanting der vrijheidsdenkbeelden in Europa en de verbreiding der beschaving in de Zuidelijke kustlanden der Middellandsche zee. Gelijk Frankrijk door zijne groote revolutie Europa van de middeleeuwen bevrijdt heeft, moet het nu door kolonisatie het afrikaansche vasteland van de barbaarschheid verlossen. Het heeft echter geen genoegzaam overschot van volkskracht om dit groote doel naar eisch te kunnen volvoeren. Terwijl Engeland en Duitschland millioenen hunner kinderen naar Amerika en Australië zonden en in de overoude wouden en op de Koraleneilanden de arische beschav ing brachten,

-ocr page 248-

234

nam Frankrijk egoïstisch een afstand in acht tegen de afri-kaansche volkeren, die aan zijn deur om beschaving, als om een aalmoes, bedelden.

Erckman-Chatrian hebben zich tegenover het volk zeer verdienstelijk gemaakt, door het in de svaderlandsche vertellingenquot; de leelijkc keerzijde der glorie-medaille te toonen en in »Vriend Fritsquot; den eenigen goeden weg tot een vreedzame revanche aan te wijzen. Dit is de eenige revanche, die een Franschnmn, die zijn vaderland werkelijk liefheeft, kan wen-schen. Een poging tot revanche door middel van oorlog zou, bij nederlaag, tot den ondergang van Frankrijk leiden, en in het geval van overwinning, alleen een volkomen onvruchtbare bevrediging der gekrenkte nationale ijdelheid ten gevolge hebben; in het beste geval zou het resultaat dus volkomen nutteloos, in het slechtste iets verschrikkelijks zijn. Oorlogvoeren kan niet het doel eener republiek zijn. Het is begrijpelijk, dal monarchieën hun bestaan op het spel zetten, oni roem te verwerven, want het cesarisme heeft hem noodig om zijne aanhangers te beloonen, zijne persoonlijke macht te versterken en den vrijheidshonger der massa\'s om den tuin te leiden. Maar wat zou een onpersoonlijke republiek aanvangen met den roem, die immers alleen aan bepaalde personen ten goede komt.

Frankrijk is tegenwoordig nog vervuld van diepen haat tegen Duitschland en heeft Metz en Sédan nog niet kunnen vergeven. Als het met den terugkeer van zijn volkomen geestelijk evenwicht een hoogere en meer objectieve opvatting der geschiedenis heeft gekregen, dan zal het erkennen, dat deze haat ongerechtvaardigd is, en dat Metz en Sédan slechts de straffen waren, welke het onverbiddelijke noodlot der geschiedenis over Frankrijk beschikte, omdat het negentien jaar lang laf en zonder tegenstand den smaad van het keizerrijk had verdragen. De 2de December 1851 moest noodzakelijk, in den 2(Ion September 1870 eindigen en de duitsche legers waren slechts onverantwoordelijke werktuigen in de hand der besturende machten van het noodlot, dat reeds in den door

-ocr page 249-

235

niets te verzoenen nacht van den 2den December over het schuldige land was losgelaten.

De grootste dichter van Frankrijk, die tegenwoordig, helaas ook zijn grootste chauvinist is, Victor Hugo, schreef in het jaar 1841 (in ilcRhinquot;) de volgende woorden over de natuurlijke verhouding van Duitschland tot Frankrijk:

jsHet tegenwoordige Europa bestaat in wezentlijkheid uit Frankrijk en Duitschland, een dubbel centrum, waarop in het Noorden als in het Zuiden de groep der natiën moet afdeinzen. Het verbond tusschen Frankrijk en Duitschland is de stabiliteit van Europa; Duitschland, dat tegen Frankrijk leunt, houdt Rusland in bedwang; Frankrijk, vriendschappelijk op Duitschland steunend, boezemt Engeland ontzag in.

rDoor de verwijdering tusschen Frankrijk en Duitschland, wordt Europa uit elkaar gerukt. Duitschland, vijandig tegen Frankrijk, laat Rusland inbreken. Frankrijk, vijandig tegen Duitschland, laat Engeland doordringen. Wat dus deze beide veroverende staten noodig hebben, is de verwijdering tusschen Frankrijk en Duitschland.

»Moge Duitschland zijne manen opzetten en een gebrul uitstooten tegen het Oosten! Moge Frankrijk zijne vleugels uitbreiden en zijne bliksemen naar het Westen slingeren! Op het gezicht van dit verbazend verbond tusschen den leeuw en den adelaar zal Europa gehoorzamen!quot;

Zal een fransche dichter ooit weder zulke woorden spreken ? Ik heb den moed, het te gelooven. De geschiedenis kent voorbeelden van verzoening tusschen volken na nog bitterder haat. Na de tweede bezetting van Parijs heerschte in Frankrijk de grootste en hevigste vijandschap tegen Engeland en het fatale woord sWaterlooquot; gloeide als een versch brandmerk op het voorhoofd der fransche natie. Tegenwoordig gevoelen beide volkeren de grootste welwillendheid voor elkaar en het schijnt Franschen en Engelschen beide als een onaangename droom toe, dat zij nog voor twee menschenleef-tijden alles in het werk stelden om elkaar van den aardbodem te verdelgen. Hetgeen de tijd voor Waterloo gedaan heeft,

-ocr page 250-

234

nam Frankrijk egoïstisch een afstand in acht tegen de afri-kaansche volkeren, die aan zijn deur om beschaving, als om een aalmoes, bedelden.

Erckman-Chatrian hebben zich tegenover het volk zeer verdienstelijk gemaakt, door het in de svaderlandsche vertellingenquot; de leelijkc keerzijde der glorie-medaille te toonen en in sVriend Fritsquot; den eenigen goeden weg tot een vreedzame revanche aan te wijzen. Dit is de eenige revanche, die een Franschman, die zijn vaderland werkelijk liefheeft, kan wen-schen. Een poging tot revanche door middel van oorlog zou, bij nederlaag, tot den ondergang van Frankrijk leiden, en in het geval van overwinning, alleen een volkomen onvruchtbare bevrediging der gekrenkte nationale ijdelheid ten gevolge hebben; in het beste geval zou het resultaat dus volkomen nutteloos, in het slechtste iets verschrikkelijks zijn. Oorlogvoeren kan niet het doel eener republiek zijn. Het is begrijpelijk, dat monarchieën hun bestaan op het spel zetten, om roem te verwerven, want het cesarisme heeft hem noodig om zijne aanhangers te beloonen, zijne persoonlijke macht te versterken en den vrijheidshonger der massa\'s om den tuin te leiden. Maar wat zou een onpersoonlijke republiek aanvangen met den roem, die immers alleen aan bepaalde personen ten goede komt.

Frankrijk is tegenwoordig nog vervuld van diepen haat tegen Duitschland en heeft Metz en Sédan nog niet kunnen vergeven. Als het met den terugkeer van zijn volkomen geestelijk evenwicht een hoogere en meer objectieve opvatting der geschiedenis heeft gekregen, dan zal het erkennen, dat deze haat ongerechtvaardigd is, en dat Metz en Sédan slechts de straffen waren, welke het onverbiddelijke noodlot der geschiedenis over Frankrijk beschikte, omdat het negentien jaar lang laf en zonder tegenstand den smaad van het keizerrijk had verdragen. De 2lt;le December 1851 moest noodzakelijk in den 2c\'on September 1870 eindigen en de duitsche legers waren slechts onverantwoordelijke werktuigen in de hand der besturende machten van het noodlot, dat reeds in den door

-ocr page 251-

235

niets te verzoenen nacht van den 2den December over het schuldige land was losgelaten.

De grootste dichter van Frankrijk, die tegenwoordig, helaas ook zijn grootste chauvinist is, Victor Hugo, schreef in het jaar 1841 (in tie Rhinquot;) de volgende woorden over de natuurlijke verhouding van Duitschland tot Frankrijk:

\'Het tegenwoordige Europa bestaat in wezentlijkheid uit Frankrijk en Duitschland, een dubbel centrum, waarop in het Noorden als in het Zuiden de groep der natiën moet afdeinzen. Het verbond tusschen Frankrijk en Duitschland is de stabiliteit van Europa; Duitschland, dat tegen Frankrijk leunt, houdt Rusland in bedwang: Frankrijk, vriendschappelijk op Duitschland steunend, boezemt Engeland ontzag in.

?Door de verwijdering tusschen Frankrijk en Duitschland, wordt Europa uit elkaar gerukt. Duitschland, vijandig tegen Frankrijk, laat Rusland inbreken. Frankrijk, vijandig tegen Duitschland, laat Engeland doordringen. Wat dus deze beide veroverende staten noodig hebben, is de verwijdering tusschen Frankrijk en Duitschland.

\'Moge Duitschland zijne manen opzetten en een gebrul uitstooten tegen het Oosten! Moge Frankrijk zijne vleugels uitbreiden en zijne bliksemen naar het Westen slingeren! Op het gezicht van dit verbazend verbond tusschen den leeuw en den adelaar zal Europa gehoorzamen!quot;

Zal een fransche dichter ooit weder zulke woorden spreken ? Ik heb den moed, het te gelooven. De geschiedenis kent voorbeelden van verzoening tusschen volken na nog bitterder haat. Na de tweede bezetting van Parijs heerschte in Frankrijk de grootste en hevigste vijandschap tegen Engeland en het fatale woord »Waterlooquot; gloeide als een versch brandmerk op het voorhoofd der fransche natie. Tegenwoordig gevoelen beide volkeren de grootste welwillendheid voor elkaar en het schijnt Franschen en Engelschen beide als een onaangename droom toe, dat zij nog voor twee menschenleef-tijden alles in het werk stelden om elkaar van den aardbodem te verdelgen. Hetgeen de tijd voor Waterloo gedaan heeft,

-ocr page 252-

236

kan hij ook voor Sédan doen en het oogenblik zal wel komen, waarop het woord vprussienquot; aan de Franschen niet hatelijker in de ooren klinkt dan tegenwoordig het woord

■»anglaisquot;.

Aan een smal zijpad op PèreLachaise, ter zijde van de breede wegen, waar de praalzieke marmeren gedenktee-kenen den roem van maarschalken en generaals verkondigen, ligt een vergeten graf, dat sedert vele jaren op Allerzielendag niet meer met een frisschen krans wordt versierd. Boven dit graf verheft zich een bescheiden monument; in een gedenksteen, waarop een bronzen borstbeeld staat, is allegorisch een metalen relief aangebracht, dat twee vrouwengestalte voorstelt, wier handen door een derde in een gelegd worden. Deze vrouwengestalten zijn Frankrijk en Duitschland, die de genius der vrijheid vereenigt en de grafsteen is de grafsteen van Börne.

De allegorie op het verwaarloosde monument op P è r e L a c h a i s e is sedert jaren een leugen. Maar de dag moet komen en zal komen, waarop zij weder waarheid wordt. Op dien dag zal het stof van Börne zich in zijn vergane kist opheffen en de vrijheid der volkeren en de beschaving der wereld de grootste en roemrijkste overwinning op de bar-baarschheid behaald liebben.

EINDE.

-ocr page 253-
-ocr page 254-
-ocr page 255-